-ocr page 1-

HENDRIK COHEN
BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS
DER GENEESKRUIDCULTIIIIR
IN NEDERLAND

V; f

irr/i. -
t\' :

-ocr page 2-

mMr--

-ocr page 3-

BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS DER
GENEESKRUIDCULTUUR IN NEDERLAND

-ocr page 4-

1-4,

-ocr page 5-

BIJDRAGE
TOT DE GESCHIEDENIS
DER GENEESKRUIDCULTUUR
IN NEDERLAND

PROEFSCHRIFT
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE WIS- EN NATUURKUNDE
AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP
GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS DR. A
NOORDTZIJ. HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT
DER GODGELEERDHEID, VOLGENS BESLUIT
VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN
DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
WIS- EN NATUURKUNDE TE VERDEDIGEN
OP DEN 8STEN APRIL VAN HET JAAR 1927
DES NAMIDDAGS TE 3 UUR DOOR

HENDRIK COHEN

APOTHEKER
GEBOREN TE ROTTERDAM

ROTTERDAM MCMXXVII
W. L. amp; J. BRUSSE\'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT

-ocr page 6-

- , . , ,nbsp;^nbsp;■............-nbsp;WV Jt

. -il .

■^mm\':

...

V.

-ocr page 7-

AAN MIJN OUDERS
AAN MIJN VROUW EN KINDEREN

■É

%

-ocr page 8- -ocr page 9-

HET BEWERKEN VAN DIT PROEFSCHRIFT BRACHT

mij wederom in nauwer contact met de Utrechtsche Universiteit,
waaraan ik mijn wetenschappelijke opleiding heh genoten.

Dankbaar herinner ik mij de toewijding en hulpvaardigheid, naast
de vriendelijke belangstelling, die ik steeds van mijn oud-leermeester,
wijlen Prof. Wefers Bettink, mocht ondervinden.

U, Hooggeleerde Went, blijf ik erkentelijk voor het vele, dat ik
op colleges en practica van U heb mogen leeren.

U, Hooggeleerde de Graaff, Hooggeachte Promotor, zeg ik har-
telijk dank voor de wijze, waarop Gij mij Uw medewerking hebt
wdlen verkenen. Bij de groote zelfstandigheid, die Gij mij liet, wist
GiJ mij door Uw bezielende stuwkracht in staat te stellen, verschil-
lende moeilijkheden te overwinnen. Ik beschouw het als een groot
voorrecht, het onderwerp, dat zoozeer Uw belangstelling heeft,
onder Uw leiding te hebben mogen bewerken.

Dat Gij, Hooggeleerde Kernkamp, bereid waart Uw belangstelling
tot het onderwerp van mijn proefschrift uit te strekken, stel ik op
hoogen prijs. Aan Uw kundige voorlichting dank ik het vertrouwen
de historische lijn in voldoende mate gevolgd te hebben.

Gij, Zeereerwaarde Hooggeleerde Nolet, hebt recht op mijn
dankbare waardeering, daar gij dat gedeelte van mijn arbeid, dat op
Uw gebied ligt, aan den toets Uwer critiek hebt willen onderwerpen.

Voor de gastvrijheid en hulpvaardigheid mij in Uw bibliotheek

betoond, betuig ik U, Hooggeleerde Van der Wielen, mijn oprech-
ten dank.

Tot U allen, die mij voorts op eenigerlei wijze behulpzaam zijt
geweest, richt ik een woord van groote erkentelijkheid ^ tot U,
Zeergeleerde Wiersum in het bijzonder, waar het onder uw leiding
staande Gemeente-Archief te Rotterdam mij voortreffelijk gelegen-
heid bood tot het verzamelen mijner stof. Aan Uw hulp en die
Uwer ambtenaren bewaar ik de meest aangename herinnering.

-ocr page 10-

.. Ô . ■

m\' ■

J ï

X I .y

îvr:

\' if i •

■\'•■M:

■ \' . \' \' \' -\'- M

-ocr page 11-

DEN CRUYT-HOF VAN DIT LANDT
DIE VOOR U OPEN STAET
DIE GEEFT IN UWE PIJN

U DEUGHT EN GOEDEN RAET
I. V. M. Nederlandschen Gruydt-Hof

-ocr page 12- -ocr page 13-

INHOUD

Lijst der afbeeldingen.........Bladz. XV

Voorwoord...............XVII

Inleiding................ 1

Hoofdstuk I. Geneeskruidcultuur in de eerste tijden van

het wereldlijk grootgrondbezit.........10

Hoofdstuk II. Geneeskruidcultuur onder invloed van het
geestelijk grootgrondbezit..........28

Hoofdstuk III. Geneeskruidcultuur in Gast- en Gods-
huizen ...................

Hoofdstuk IV. Geneeskruidcultuur in tuinen van apothe-
kers en dokters, en in die van particulieren.....83

Hoofdstuk V. Geneeskruidcultuur voor handelsdoelein-
den, vóór den wereldoorlog..........126

Hoofdstuk VI. De ontwikkeling der geneeskruidcultuur

gedurende en na den oorlog.........189

Bijlage A...................223

Bijlage B................226

Literatuur.............. 238

-ocr page 14-

quot;M

w

\\

A

tm

-ocr page 15-

LIJST DER AFBEELDINGEN

1.nbsp;Oostelijk gedeelte van het Kloosterplan van St. Gallen van
het jaar 830 en twee details daarvan, Domus medicorum
en Herbularius..........Bladz. 32

2.nbsp;Twee details van het Oostelijk gedeelte van het Klooster-
plan van St. Gallen van het jaar 830, Mansio hortulani en
Hortus.............Bladz. 33

3.nbsp;Klooster der Predikheeren te Antwerpen met Hortus phar-
macopolae............Bladz. 49

4.nbsp;Plattegrond van de Abdy van Egmond . . Bladz. 52

5.nbsp;De Abdy van Egmond, naar een schilderij in het Aarts-
bisschoppelijk museum te Utrecht . . , . Bladz. 52

6.nbsp;Plattegrond van het Minderbroederklooster te Amster-
dam, naar een gravure in Wagenaar, Amsterdam in zijn
opkomst, exemplaar in het Rotterdamsch gemeentear-

^ chief.............Bladz. 64

7.nbsp;Plattegrond van de Kneipp-inrichting te Heerlen van de
Congregatie der Broeders van den Heiligen Jozef. Bladz. 67

8.nbsp;St. Pieters gasthuys tot Amsterdam . . . Bladz. 73

9.nbsp;Ordonnantie betreffende den Hortus Medicus te Am-
sterdam.............Bladz. 88

10.nbsp;Titelblad van Den Leyds-man ende Onderwyzer der.Me-
dicynen.............Bladz. 107

11.nbsp;Titelblad van De Nederlandtse Herbarius of Kruydt-Boeck
door Petrus Nylandt........Bladz. 113

12.nbsp;Apotheek aan de Leidschestraat te Amsterdam, naar een
schilderij in het bezit van Prof. P. van der Wielen te Am-
sterdam.............Bladz. 136

13.nbsp;Lijst van hoeveelheid en kostprijs der kruiden, geteeld
door Symon Jansz..........Bladz. 139

14.nbsp;Valeriana officinalis op de kweekerij der firma Groeneveld
en Eindhout te Noordwijk......Bladz. 185

15.nbsp;Tanacetum vulgare, door een boer voor Trifolium te El-
burg gekweekt, tusschen gerst en koolrapen. De bloemen
worden gesneden.........Bladz. 185

16.nbsp;Kar met Erodium cicutarium, bij een boer gehaald voor

-ocr page 16-

Trifolium te Biburg. Op den voorgrond Silybum maria-

17nbsp;• • ^..............Bladz. 186

1/. JJrogerij van Trifolium te Biburg . . . . Bladz. 186

18.nbsp;Gedeelte Proeftuin der Vereeniging voor Geneeskruid-
turnen te Delft. De open plekken zijn ontstaan, eendeels
door het met opkomen of niet ontwikkelen van een aantal
eenjarige geneeskruiden door de aanhoudende droogte
van den afgeloopen zomer 1921, anderdeels door het af-
oogsten van sommige soorten.....Bladz. 197

19.nbsp;Drooginrichting der firma H. Gaspers teNookwijk. Han-
gend in ruimte, die afgesloten kan worden: Hyoscyamus
niger. Op de uitgetrokken droogladen: Gnicus benedictus.
Bovenop in laden: Viola tricolor. (Foto Volkersz) Bladz. 209

20.nbsp;Geneeskruidentuin „Labyrinthus Medicamentorumquot; te
den Dolder. Veld met Gnicus benedictus. . Bladz. 220

21.nbsp;Artemisia absynthium in de drogerij . . . Bladz. 220

22.nbsp;Zegel van het Collegium Pharmaceuticum te Rotterdam

^^nbsp;,nbsp;Bladz. 222

2J. Vignet voorkomend op het titelblad van De Leeuwarder
Apotheek, 1712..........Bladz. 237

-ocr page 17-

VOORWOORD

IJ, die er zich toe zet bouwsteenen aan te dragen, die
in staat moeten stellen eens de geschiedenis van de
.cultuur der geneeskruiden te schrijven, zal zich reken-
schap hebben te geven van de redenen, die geleid hebben
tot het aanplanten, het cultiveeren der heilzame gewassen. Hij
zal hebben na te gaan, waarom men, waar toch de natuur in
hare machtige verscheidenheid ons zooveel weet aan te bieden,
wat dienen kan om al wat leeft te helpen bij ziekte of ongeval,
het desondanks noodig vond, vanaf reeds vroege tijden, nog
meer en nog anders te willen. Naast de natuur de cultuur:
naast de wilde kruiden de gekweekte. Toch moet het niet
lijken, alsof we hier een antithese naar voren brengen; moge
er al groot verschil schijnen tusschen wat men zou kunnen
noemen het natuurlijke en het kunstmatige, — met allen eer-
bied voor wat in het laatste de natuur ons tegemoet komt -
m werkelijkheid is de aanbouw der gewassen eer een gevolg
van en een vervolg op den groei in het wild. Met scherp ver-
nuft heeft de mensch getracht te klimmen boven dat, wat hem
van hoogerhand wordt geboden, althans dat te verfijnen, te
gebruiken, aan te passen aan de eischen van het dagelijksch
leven. Maar toch zijn die mogelijkheden aan grenzen gebon-
den ; nooit heeft men zich, hoe vernuftig men ook wist te den-
ke^ kunnen onttrekken aan de ijzeren wetten der natuur.

Het hoogste streven moet zijn, te komen tot dat. wat strek-
ken kan, pijn en ellende, smart van lichaam en ziel te genezen,
te voorkomen of te verminderen. En voor dit doel kan geen
moeite ons te groot zijn. Vindt men niet om zich heen, wat
hiervoor noodig is, dan zal de drang tot helpen ons er toe
brengen, die hindernissen te overwinnen; men zal, wat men
met heeft, willen verkrijgen; zoo het er niet is, het zelf tot
stand brengen. Dat eenmaal bereikt, is men eerst tevreden, als
binnen de grenzen van het bereikbare, het ideaalproduct is ver-
kregen ; de sluimerende eigenschappen door grootste inspan-
ning van het intellect tot hoogste ontwikkeling zijn gebracht.

Ziedaar het streven der geneeskruidcultuur, die een zoo

H

-ocr page 18-

hooge roeping heeft te vervullen, dat het zeker de moeite
loont, te zoeken naar wat in vroeger tijden tot op heden, op
dit gebied werd gezocht en bereikt.

Beperking is bij een dergelijk onderzoek zeker noodzakelijk.
Wilde men zijn oog laten gaan over wat de geheele mensch-
heid in deze richting heeft tot stand gebracht, dit ware te veel
voor den betrekkelijk korten tijd, dien men voor een werk als
dit kan nemen; daarom is het zeker wenschelijk, te speciali-
seeren en zich grenzen te stellen, zij het dan niet\'van tijd. De
bouwstoffen, in het navolgende bijeengebracht, gelden in
hoofdzaak Nederland. Toch mag men zich hierbij niet te
angstvallig beperken; dit land is niet door alle tijden heen het
zoo scherp afgepaalde, zoo nauwkeurig geographisch aan te
duiden gewest geweest, dat wij thans kennen — het zou niet
wenschelijk zijn, wanneer een belangwekkende bijzonderheid
wordt gevonden, die terzijde te leggen, omdat die behoort tot
de streek, thans niet meer in onze politiek-geographische
omlijsting passende. In het algemeen intusschen heb ik mij
bepaald tot wat men onder het tegenwoordige Nederland
verstaat, ook al door de moeilijkheden, die er aan verbonden
zijn, gegevens in het buitenland te zoeken. Daar, waar de
invloed van het kloosterwezen op de geneeskruidcultuur wordt
behandeld, zal het blijken, dat nogal eens noodig was, onze
tegenwoordige grenzen te overschrijden.

Doch er is nog een reden, niet te angstvallig zich te bepalen
tot het tegenwoordige Nederland. Nooit was de afsluiting zoo
volkomen, steeds was er contact tusschen hier en elders zelfs
bij de minst volmaakte middelen van vervoer Toestanden
hier vindt men ook daar. vaak nog meer geaccentueerd; en
dus kan de beschrijving van wat zich voordeed in het buiten-
land ook veilig worden aangenomen voor hier

De vraag doet zich nu voor: is er nog veel\'te vinden, dat
voor dit onderwerp waarde heeft. Bleken onze voorouders
ijverige en ernstige verzamelaars van belangwekkende gege-
vens? Heeft men steeds het nut ingezien, bijtijds vast te leg-
gen wat wij nu zoo naarstig zoeken? Het antwoord moet
ontkennend luiden - hij, die zich in deze materie moet in-

-ocr page 19-

werken, en meent, al spoedig beslag te kunnen leggen op
kostbare vondsten, komt bedrogen uit. Aan de oppervlakte
ligt niets; in werken, die over andere onderwerpen handelen,
heeft men te zoeken naar wat voor dit doel noodig is. Moge
dit lijken op een verregaande onachtzaamheid onzer voor-
ouders, of wil men dit hever, op den invloed van den tand des
tijds, waardoor veel zou verloren gegaan zijn, ik geloof eerder
te mogen aannemen, dat hiervoor een andere oorzaak is te
vinden. Door de geheele geschiedenis van de geneeskruid-
cultuur is een bepaalde draad te herkennen, een eigenschap,
waardoor de verschillende onderdeelen, hoezeer onderling van
belang en karakter verschillend, zich kenmerken, en dat is de
eenvoud, de nederigheid van die cultuur zelve; de eenvoud,
de nederigheid van hen, die er zich mede bezig hielden. —
Niet onder de grooten des rijks, maar onder „de kleine luy-
denquot; heeft men hen te zoeken, die zich aan dien aanbouw der
„heylsame cruydenquot; wijdden; door alle tijden heen zijn het
de ongeletterden, die hun stempel daarop drukten. En, zijn
hierop uitzonderingen, dan ook vinden wij overblijfselen, die
voor ons waardevol zijn. Maar er komt nog iets bij: de meer
ontwikkelde, die zich met die cultuur bezighield, had meest,
daar hij die als hulp bij de uitoefening van zijn beroep ge-
bruikte, niet den noodigen tijd om in geschrifte bijzonder-
heden over zijn aanplanting vast te leggen. Zoo zal men dus
genoegen moeten nemen met brokstukken; men heeft te
nemen wat te vinden is, zich er bewust van zijnde, dat er meer
was, dat nooit voor den dag zal kunnen komen.

Wanneer men dit overweegt, dan voelt men eerst recht den
plicht en de aantrekkelijkheid, die erin ligt, te verzamelen wat
nog bijeen te garen is. Hierbij zal men in alle richtingen heb-
ben te zoeken, en alles moeten verkennen wat ook maar
eenigszins tot het onderwerp in betrekking staat. Men zal dan
vaak geen of uiterst geringe resultaten aantreffen, maar ook
het vaststellen daarvan kan van belang zijn. Het is noodig, dat
men zoo spoedig mogelijk verzamelt, daar iedere dag vertra-
gens de mogelijkheid schept tot het verloren gaan van kost-
bare gegevens; men loopt steeds grooter kans, personen niet
meer onder de levenden aan te treffen, die een belangrijke rol

-ocr page 20-

in deze materie gespeeld hebben, of wetenswaardige feiten
wisten mede te deelen. Op hen, die thans leven, rust de
plicht voor het nageslacht bijeen te brengen wat er nog
bruikbaar IS van vroeger en wat heden wordt tot stand ge-
bracht Men zij hierbij niet te angstvallig; wat wij nu van
weinig belang achten, kan voor wie na ons komen, van qroote
waarde zijn.

Hierboven sprak ik van de beperking van mijn onderwerp
tot bepaalde staatkundige grenzen - er is nog een andere
atpahng noodig. Op vele plaatsen op vaderlandschen bodem
vindt men tuinen, waar geneeskruiden gekweekt worden en
die ik, ook al om deze studie niet te uitgebreid te doen worden
wensch uit te sluiten. Het zijn die, welke meer in het bijzonder
ten dienste van wetenschap en onderwijs zijn opgericht. Uit
den aard van de zaak vindt men over die
horti botanici veel
oppteekend: van den aanvang van hun oprichting afwas het
beheer in handen van mannen der wetenschap, die het nut
mzagen veel belangwekkends vast te leggen. Toch zal het niet
mogelijk zijn, deze tuinen geheel voorbij te gaan; men zal zien,
dat ook hier vaak wetenschap en practijk elkaar de hand reiken,
dat van sommige dier tuinen de gekweekte planten ten dienste
worden gesteld van de artsenijbereiders. Ook werden in die
tuinen proeven genomen, die later aanleiding konden geven
tot belangrijke cultures.

Wat de indeeling der stof betreft, lijkt het zeer zeker wen-
schelijk, rekening te houden met de tijdperken, door Stoeder

m zijn ..Geschiedenis der Pharmaciequot;aangenomen; intusschen

vallen de voornaamste momenten in de historie der genees
kruidcultuur hiermede in \'t geheel niet samen, zoodat ik besloot
hiervan af te zien. en een geheel nieuwe indeeling te maken\'
Alvorens na te gaan op welke wijze, en welk materiaal ver-
kregen en gebruikt werd. wijs ik erop. dat uit den aard der
zaak. naast ppsoonlijk onderzoek, veel van het navolaende
compilatiewerk moet zijn; dat naarstig gebruik werd gemaakt
van wat anderen, al was t vaak ook met een ander doel wisten
te verzamelen. Steeds echter heb ik de bronnen gecontroleerd
en aan eigen onderzoek de juistheid van het medegedeelde

-ocr page 21-

getoetst en critisch overwogen. Zoodoende meende ik, specu-
latieve beschouwingen, door de fantasie en liefde tot het onder-
werp den schrijver vaak ingegeven, met omzichtigheid te
moeten behandelen. Dat neemt intusschen niet weg, dat ik ook
wel eens gebruik meende te mogen maken van aanduidingen,
die, alhoewel zelf niet als tastbare bewijzen zijn te beschouwen,
toch door hun aard, door hun wijze van ontstaan, nuttige
bouwsteenen voor het geheel kunnen vormen. Ik versta hier-
onder b.v. sommige prenten en dichtwerken, in vele gevallen
zelfs symbolisch en voor andere doeleinden gebruikt, en niet
eens altijd van Nederlandschen oorsprong. Waar echter ana-
^^^ ^^ toonen met andere landen, meende ik, mij
ook daarop te mogen beroepen en die in te lasschen tusschen
meer positieve gegevens. Onderzoek in \'sRijks Prentenkabinet
te Amsterdam en aan het Kunsthistorisch Instituut te Utrecht
gat mij weliswaar weinig; maar in ieder geval een inzicht in
wat er wei. en tevens ook. wat er niet op dit gebied daar te

Spk\'gd \'\'

Van zeker niet het minste belang was het onderzoek aan de
voornaamste archieven in ons land. waarbij ook een enkel bui-
tenlandsch betrokken werd. De verschillende archivarissen,
hoewel zeer bereid mij ter wille te zijn. stonden intusschen
zeer vreemd tegenover dit onderwerp; door een systematische
vragenlijst te laten circuleeren, was het mij mogelijk aanwij-
zingen te verkrijgen, die een bron van onderzoek konden vor-
men. öijna nergens waren geneeskruidtuinen, in de beteekenis
door mij bedoeld, bekend, doch nasporing deed toch meer
aan het hcht komen, dan aanvankelijk verwacht werd. Oude
rekeningen zoowel van de huishouding der kloosters als van
aie der edelen, keuren en ordonnantiën, plaatsbeschrijvingen,
gasthuisarchieven en -rekeningen moesten worden nagegaan,
om daaruit iets te kunnen putten; waar echter velen mij voor-
gingen in het. voor andere doeleinden bewerken van sommige
dier rekeningen, kon van de vruchten van hun werkzaamheid
worden gebruik gemaakt. Jaarboekjes en Volksalmanakken zijn
de trouwe bewaarders van vele schatten, in vroeger jaren ver-
gaard. Dat zulke boekjes zoo gemakkelijk in de openbare

-ocr page 22-

bibliotheken te raadplegen zijn, verhcht het onderzoek zeer.
Ik heb het nuttig geacht, in de hierna volgende hteratuurop-
gave ook die werkjes te noemen, die geen gegevens bevatten,
omdat het nazoeken daarin zeer tijdroovend was, en dus ande-
ren mijn ervaring dienstig kan zijn. ■

Afzonderhjk mag hier vermeld worden het archief, dat ik
aantrof bij de firma Groeneveld en Lindhout te Noordwijk;
gedurende bijkans anderhalve eeuw werden de boeken naast
andere documenten, op de zaken dier firma betrekking heb-
bende, zorgvuldig bewaard. Inzage van dat archief werd mij
met de grootste welwillendheid toegestaan.

Veel wetenswaardigs verkreeg ik door mondelinge mede-
deehngen van de kweekers zeiven; zij toch, staande midden
in het bedrijf, en dag aan dag de lasten, maar toch ook de
lusten van hun beroep ondervindend, schroomden niet, mij
deelgenoot te maken van hun bevindingen. Het bezoek aan
de weinige geneeskruidtuinen, die ons land thans nog bezit,
geeft een juisten kijk op het heden van de vaderlandsche qe-
neeskruidencultuur.

Hiernaast mochten niet worden verwaarloosd de inlichtin-
gen, te putten uit het archief der Nederlandsche Vereeniging
voor Geneeskruidtuinen; hierin vond ik meer dan een over-
zicht over wat in de latere jaren op het gebied van geneeskruid-
cultuur werd tot stand gebracht.

De literatuur, die voor de samenstelling van deze studie
bewerkt werd, kenmerkt zich door een groote verscheidenheid,
en IS in vele groepen te verdeelen; natuurlijk is niet alles scherp
te omlijnen, en valt menig onderwerp onder meerdere groepen.
Ik kan hier noemen:

Kerkelijke literatuur, waaruit gegevens omtrent kloosters en
abdijen te putten waren, en waarbij zich dieoverdeqasthui/on
nauw aansluit.

Economisch-historische hteratuur, noodig om het vroeoere
maatschappelijke leven te kunnen begrijpen.

Medisch-, pharmaceutisch- en botanisch-historische litera
tuur, die weliswaar niet veel aanbood, maar toch eeniqe vin-
gerwijzing kon geven; tijdschriftartikelen behoorden hiertoe in
ruime mate.

-ocr page 23-

Een bijzondere plaats bij mijn onderzoek namen die typische
voortbrengselen onzer dichtkunst in, die men gewoon is, met
den naam van Arcadia\'s en Hofdichten te bestempelen. Voeg
ik hierbij dan nog de Kruidboeken, die ook ons land in ruime
mate voortbracht, dan kan ik hiermede de reeks der door mij
geraadpleegde werken besluiten.

Hoewel ik mij tot taak heb gesteld, de geneeskruidcultuur
m haar ontwikkeling in Nederland te beschrijven, zag ik de
wenschelijkheid in, om veel, wat meer in \'t bijzonder tot het
verzamel^ van kruiden in het wild behoort, hiernaast te ver-
melden. De band toch tusschen een en ander is te innig, dan
^t het mogelijk was, het een zonder het ander te bespreken.
Weliswaar nam hetkruidenzoeken daardoor een grooter plaats
m dan misschien wenschelijk was; het groote belang, om ver-
schillende losse gegevens te kunnen vasdeggen, moest hier
den doorslag geven.

Bij wijze van vereenvoudiging werd, in afwijking van de
gebruikelijke schrijfwijze, de soortnaam der planten steeds met
kleine letter geschreven, en werden dus de regelen gevolgd
gelijk die zijn vastgesteld in 1913 te Monaco door het Inter-
nationaal Zoölogisch Congres.

Het past den bewerker, te erkennen, dat wellicht niet alle
bronnen van onderzoek volkomen zijn uitgeput. Het is niet
onmogelijk, dat uit eenig verborgen hoekje nog gegevens te
voorschijn komen, die voor het onderwerp mijner studie van
groot belang kunnen zijn. Deze zullen dan hierop later een
welkome aanvulling kunnen vormen.

-ocr page 24-

kWV\'I-:\'

-ocr page 25-

INLEIDING

Het gebruik van geneeskrachtige gewassen dateert uit
overoude tijden. Zoo lang er ziekte was over de men-
schen, even lang heeft men getracht, die te bestrijden
Veel zijn de geschriften, die hierop betrek-
Kmg hebben. Men behoeft slechts werken over geneeskunde
en over geneeskruidkennis op te slaan, of men zal meer of
mmüer uitgebreid een historisch overzicht aantreffen over de
geneesmeesters, die in vroeger tijden hun beste krachten tot
heil der menschheid gaven.

iracht men door te dringen in voorhistorischen tijd, dan
zien we een primitieven vorm van geneeskunde, waarbij men
net gedrag van het dier, dat ziek of gewond is. tot voorbeeld
zou Kunnen nemp. Bij instinct voelt dit wat het noodig heeft;
het verfrischt zich in koel water, als het warm is; het likt zijn
wonden; het laat een gewond lichaamsdeel met rust; de hond

l\\LlTt:gt; rr^^\'nbsp;^^Ifs zoover.

elkaar te helpen, als het noodig is. Ook het genezende kruid
heeft voor hen geen geheimen; wees ik reeds op het eten van
gras door honden, talrijk zijn de voorbeelden van een speciale
voorliefde van bepaalde dieren voor zekere kruiden. Het hert
geneest zijn wonden door het eten van Dictamnusbladen; de
wezel kent de Wijnruit 2). Evenzoo zullen die stommen, die in
de wilde natuur ronddwaalden, dan hier. dan daar zich neder-

r^T^ ul y^quot;quot;nbsp;^^ vischvangst levend, zich hebben

behelpen met wat de natuur hun bood. Genazen hun
wonden vaak zonder eenige tusschenkomst. al heel spoedig
gat ook hun het instinct, maar daarnaast zeker niet in \'t minst
^t toeval, de beschikking over het natuurlijke geneesmiddel.

volk^Mm ^\'^^quot;-Koeboes op Sumatra trof van Dongen niettemin een
S kt S .r ^^^ ^^nbsp;bestrijding van ziekte zelfs geen sprake

nPplS^nbsp;primitieve volk bezit noch kent cenig gc-

neesmiddel: de zieke wordt geheel aan zijn lot overgelaten. Nieuwenhuis,
i^ie Anlange der Medizi^n unter den niedrigst entwickelten Völkern und
ihre psychologische Bedeutung. Janus 1924. p.
45, 56.

Meuburger, Geschichte der Medizin. Bd. I p. 4.

-ocr page 26-

Wellicht gaf het vele tezamenleven met en de beschouwing
van de dieren hun menigen nuttigen wenk. Dat de in derge-
lijke omstandigheden levende mensch stellig zijn vernuft in
die richting meer gescherpt heeft, dan wij met onze hoogere
cultuur, mag met zekerheid aangenomen worden. Immers, wat
ons uit oude tijden aan sagen en legenden is overgebleven,
wijst, evenals bij de tegenwoordige natuurvolkeren, op de
beschikking over heel wat wetenswaardigs op dit gebied, op
een aanzienlijken voorraad middelen ter genezing. Zelfs nu
nog ziet men sporen van een primitiever tijdperk, dat zich door
het tegenwoordige niet geheel verdringen laat. Schatten zijn
nog aanwezig van overleveringen en eigenaardigheden, die
nog steeds de moeite van het verzamelen beloonen 1). In
verband hiermede bedenke men, dat de primitieve opvatting
van ziekte, althans daar, waar men niet al direct de oorzaak
en het gevolg kon waarnemen, dus in verreweg de meeste
gevallen, daarin bestond, dat men die beschouwde als een
uiting van booze geesten, van demonen, die op die wijze hun
invloed op het levende wezen konden doen gelden, het sloe-
gen in boeien van betoovering 2), Het zijn de medicijnmannen,
die, door zich te hullen in een nimbus van geheimzinnigheid,
zich den schijn wisten te geven, in het bezit te zijn van boven-
natuurlijke krachten, en aldus groote macht over het volk ver-
kregen en behielden.

Al kwam het mij wenschelijk voor, eenige woorden te wij-
den aan dien oertijd, waaruit ons nog zoo weinig positiefs be-
kend is, toch ga ik niet zoover terug als Hieronymus Bock,

1} Van Andel, Volksgeneeskunst in Nederland. Proefschrift; Utrecht
1919. Inleiding.

2) Nieuwenhuis beschrijft den stam der Kurnai, in het Z.O. deel van
Australië, die op zoo lagen trap van ontwikkeling staan, zoo geïsoleerd
zijn gebleven, dat hun meest oorspronkelijk karakter bewaard bleef. Hier
ontbreekt zelfs het begrip van demonen geheel; ziekte wordt door hen
beschouwd als gevolg van het indringen van vreemde voorwerpen in het
lichaam, als kwarts-kristallen en dergelijke. De medicijn-man wordt door
hen in staat geacht, die voorwerpen te verwijderen; maar ook alleen hij
kan ze erin hebben gebracht, m.a.w. de ziekte hebben veroorzaakt.
Geneesmiddelen naar onze begrippen kent dit volk niet. Nieuwenhuis,
Die medizinischen Verhältnisse unter den Australiern. Janus 1924, p. 93.

-ocr page 27-

een der vaders der Duitsche botanie, die in hoogen ernst en
zeker zonder eenige bedoeling van spotternij, ja eerder met
groote naïveteit, den almachtigen God tot den eersten aller
plantkundigen verklaart 1). „Nach Erkundigung aller Geschrift
unter der heUen Sonne, erfindet sich\'s klar, dass der allmächtig
Gott und Schöpfer der aUererst Gärtner, Pflanzer und Bau-
mann aller einfachen Gewächse ist und bleiben wird.quot; Hij gaat
verder, noemt Adam den tweeden botanicus, omdat deze den
^nten hun juisten naam gaf; hierna noemt hijKaïnenNoach.
Wat dezen laatsten betreft, maakt ook Neuburger gewag van
een legende, volgens welke Noach. op grond van Goddelijke
inspiratie en wijze lessen van de engelen, een boek zou heb-
ten geschreven, waarin genezende kruiden tegen vele ziekten
en tegen verleiding door demonen werden genoemd. Tot zelfs
m den tegenwoordigen tijd schrijven Kabbalisten 2) de vervaar-
diging van dergelijke werken, vooral tegen kwade geesten, ook
toe aan Adam en Abraham, wellicht ook aan meerdere groote
figuren van het Jodendom. Vast staat, dat Koning Salomo een
kruidenboek heeft geschreven 3); Haller vermeldt van dien
wijzen koning, dat hij alle gewassen kent ..vanaf den Geder
op den Libanon tot aan de Hyssop, die op de muren groeitquot; 4}.

Voordat Theophrastus (371 v. Ghr.) zijn grooten invloed op
de ontwikkeling der pharmacognosie uitoefent, waren het de
Khizotomen en Pharmacopolen, die zich met plantaardige ge-
neesmiddelen bezighielden, en waarvan vooral de eersten
eenige bespreking verdienen.

DeRhizotomen, worteldelvers of kruidenzamelaars, oefenden
net inzamelen en toebereiden als geneesmiddel tot eigen voor-
deel uit; zi] waren niet ongeletterd en wisten hun kennis zeer
goed m de z.g. Rhizotomica, werken over geneeskruidleer,
weer te geven. Weinig is hiervan over, genoeg echter om een
oordeel te vestigen over deze groep van kruidenzoekers. Een

2\\ iS^lu®quot;; ^^schichtc der Botanik. Erster Band.
I^.KK 1nbsp;geheimleer (mystiek). De aanhangers van deze leer, de

Polen tfvfnden\'nbsp;grooten getale in Rusland en

4Inbsp;gemaakt in de Mischna, afd. Pesachiem.

V Meyer, t. a. p., § 1.

-ocr page 28-

volledig overzicht van wat van hen is bewaard gebleven, geeft
Tschirch, die evenals Meyer wijst op de meening, die Theo-
phrastus over hen heeft. In één adem noemt deze hen met de
Pharmacopolen, die echter op lager trap van kennis staan. Zijn
de Rhizotomen toch meer wetenschappelijk ontwikkeld, de
Pharmacopolen verkoopen geneesmiddelen naast andere arti-
kelen langs de huizen of in een kraam, en gebruiken daarbij
allerlei kunstgrepen om hun waren aan den man te brengen.
Theophrastus is dan ook lang niet over hen te spreken 1); hij
wijst erop, hoeveel hocus pocus in hun voorschriften verborgen
ligt — hoe men bij het inzamelen der kruiden een zeker ritueel
heeft in acht te nemen. Men moest b.v. rekening houden met
de windrichting; sommige planten moeten alleen maar \'s nachts,
andere juist op den dag geplukt worden, terwijl men weer
andere, even vóór de zon erop schijnt, moet verzamelen. Zeer
overdreven en zonder eenige reden noemt hij het, wanneer
zij voorschrijven, de Paeonia, die men ook Glyhysida noemt,
(Paeonia officinalis) bij nacht te graven, want geschiedde dit
op den dag, en zou degene, die de vruchten inzamelt, door
den specht gezien worden, dan liepen zijn oogen gevaar, en
hij, die den wortel graaft, zou dan een darmaandoening krijgen.
Zoo geeft hij nog veel voorbeelden van bijgeloovige opvattin-
gen, die misschien slechts dienen moesten om den gewonen
man af te schrikken, en zichzelf aldus het monopolie te ver-
zekeren. Dat intusschen de Pharmacopolen en Rhizotomen
meer dan gewone vakkennis hadden, toont Meyer aan: „Auch
die Pharmakopolen sammelten ihre Heilpflanzen gewiss nicht
alle in Feld und Wald, ein Theil derselben ward ohne Zweifel
in Gärten gezogen, die wir zwar nicht botanische, doch viel-
leicht medicinische Gärten nennen dürfenquot;2).

Zeker een bijzondere plaats in de ontwikkeling der genees-
middelleer nemen twee gekroonde hoofden in; het zijn Atta-
los III, Philopator van Pergamon (138—133 v. Chr.) en Mi-
thridates VI, Eupator van fentus (121—64 v. Chr.), die zich,
door hun treurige vermaardheid, bekwame bereiders van ver-

ij Tschirch. Handb. der Pharmakognosie. Erster Bd. II p. 544. Meyer,
Gesch. der Botanik. Erster Bd. § 3, p. 8.

2} Meyer, Geschichte der Botanik. Bd. IV § 37, p. 254.

-ocr page 29-

giften te zijn, den bijnaam van „koninklijke giftmengersquot; ver-
wierven. Zoowel Justinus als Plutarchus geven van Attalos\'
aanplantingen eenige bijzonderheden; hij ontzag zich niet,
eigenhandig giftige planten te zaaien en die zijnen vrienden
als teeken van bijzondere gunst toe te zenden; zoowel bilzen-
kruid (Hyoscyamus) als nieswortel (Veratrum), ook scheerling
(Conium) en monnikskap (Aconitum) kwamen in de koninklijke
tuinen voor. Zeker vatte hij zijn taak met zulk een ernst op,
dat hij de resultaten van zijn studiën nederlegde in een ge-
schritt, dat door Golumella en Plinius werd vermeld. Mithri-
dates vestigde vooral zijn roem door het van hem afkomstige
tegengitt, de Theriak, die als panacee nog eeuwen daarna
gebruikt wordt.

Het zijn vooral Dioscorides en Galenus, die hun stempel
daarna op de geneeskunde en de bestudeering der planten
drukken; beiden zijn afkomstig uit Klein-Azië, terwijl daar-
naast zeker ook vermeld moet worden Golumella, die, welis-
waar uit Spanje geboortig, zijn kennis onder de Romeinen
weet te verspreiden; hij oefent invloed uit op den aanbouw
van menig gewas, zooals alant en hennep; ook bestudeerde
hl] de cultuur der tamme Menthasoorten uit wilde 1). Hoewel
de Romeinen niet uitblonken in de beoefening van weten-
schap, practisch waren zij zeer zeker. En daarom is bij hen
eigenlijk het eerst van systematische cultuur op grooter schaal
iets bekend; Kreta was om zijn geneeskrachtige kruiden be-
roemd, waarvan er eenige zeker gecultiveerd
werden 2). Het
IS vooral Plinius (Gajus Plinius Secundus, 23-79 n. Ghr.}, die
ons in zijn Historia
naturalis een schat van wetenswaardigs
nalaat; hij, de staatsman en opperbevelhebber, bracht alles,
wat op het gebied der natuurwetenschappen bekend was,
samen, en vormde dus een schier onuitputtelijke bron van
veel, wat anders zeker voor ons verloren zou zijn geraakt. Het
kwam mij belangrijk voor, in deze korte schets het voor-
naamste te hebben naar voren gebracht uit den bloeitijd der
klassieke geneeskunde, uit het Grieksch-Romeinsche tijdperk,

]) Tschirch, Handb. der Pharmakognosie Erster Bd. II p. 573.

\'^Jid. p. 571.

-ocr page 30-

omdat dit zoozeer zijn stempel heeft gedrukt op het gebruik
der genezende kruiden in onze lage landen.

Vragen wij ons af, hoe het in deze gewesten in oude tijden
stond met de hulp aan zieken en gewonden, dan zien wij een
langzaam plaats maken van de oude tradities, die zich bij de
Keltische en Germaansche volksstammen ontwikkeld hadden,
voor meer cultureele opvattingen. Sluiten wij dat voorhisto-
risch ras uit, dat nog vóór de Kelten hier zou hebben gewoond,
iets meer vasten voet krijgen wij bij de beschouwing der
levenswijze van Kelten en Germanen. Het zijn vooral de Druï-
den, een uit drie klassen bestaande priesterorde, wier werk-
zaamheid bestond uit een merkwaardig samengaan van magie
en geneeskunst, van opvoeding en rechtspraak. Reeds hieruit
ziet men het karakter der Keltische geneeskunst; wel treden
ook hier de genezende kruiden op den voorgrond, maar hun
werking wordt nauw gebonden aan alle mogelijke bovenzin-
nelijke invloeden. Den stand van de maan vindt men steeds
in verband met de voorschriften omtrent inzamelen en bewaren
der kruiden. Hoe hoog het aanzien der planten bij de Druïden
is, blijkt wel daaruit, dat zij de Viscum album beschouwen als
„het heiligste product van het plantenrijk, als bron van alle
goeds, van gezondheid en levenquot; 1), terwijl hiernaast nog zes
andere in hooge eerezijn: Selago, Samolus,Trifolium, Primula,
Hyoscyamus en Verbena. Om slechts enkele voorbeelden te
geven, zij hier vermeld, dat men de Samolus (waarschijnlijk
Anemone Pulsatilla Plinius XXIV 63) met de linkerhand, en
wel nuchter, behoorde te plukken; de Selago (misschien Ly-
copodium clavatum of L. selago) zou met veel omzichtigheid,
na gebracht offer, door een in \'t wit gekleeden Druïde verza-
meld worden, en wel met de rechter, door zijn mantel bedekte
hand, terwijl de linker als tot stelen moest uitgestrekt worden.
Om een beeld te geven van ook andere, nog in veel later tijd-
perken door ons te ontmoeten planten, noem ik eenige, reeds
bij de Kelten ook in gebruik: Artemisia, Betonica, Bryonia,
Centaurea, Fumaria, Rumex, Serpentaria, Belladonna, Helle-
borus, Mandragora.

1) Neuburger, Gesch. der Medizin. II Erster Teil, 2 Hälfte, p. 234.

-ocr page 31-

Anders is het bij de Germanen; hier niet een kaste, die zich
met het uitoefenen der geneeskunde bezighoudt; doch eerder
een individueel optreden, een ingrijpen van den enkeling, waar
zulks noodig mocht zijn. Vooral de vrouwen zijn het, aan wie
die taak is opgedragen; de traditie heeft haar van oudsher
daartoe aangewezen, bekend als zij zijn met de krachten, die
huizen en de ceremoniën, die daarbij gebruike-
lijk zijn. Hiernaast vindt men op afgelegen plaatsen de een-
zame kruidenvrouw; zij weet door te dringen tot de ver-
borgenste plekken, waar zij haar heilzame gewassen moet
vmden; haar wordt door het volk een geheimzinnige macht
toegekend. Von Scheffel beeldt ons haar uit in zijn zich eerst
m de tiende eeuw na Ghr. afspelend werk
Ekkehard, wel
een bewijs, hoe lang zij zich heeft kunnen handhaven.

Bald kamen sie vor der Waldfrau Behausung....

....Es war eine hohe, dunkle Stube. Viel getrocknete Waldkräuter

DP^^Ü ^quot;gehäuft; würziger Geruch entströmte ihnen; drei weiszgebleichtc

1 terdeschadel grinsten gespenstig von den Pfeilern der Wand herab;
ein nesig Hirschgeweih hing dabei____

Was schafft Ihr gutes? hub Ekkehard das Gespräch an. Einen Rock
bessern, sprach die Alte, er ist schadhaft geworden.

Ihr sucht auch Kräuter?

Such auch Kräuter. Seid Ihr ein Kräutermann? Dort liegen viele-
Habichtskraut und Schneekeukler, Bocksbart und Mäuseohr. auch dürrer
Waldmeister, so Ihr begehrt.

Ich bin kein Kräutermann, sprach Ekkehard. Was macht Ihr mit den
Krautern?

Braucht Ihr zu fragen, wozu Kräuter gut sind? sprach die Alte.

aquot;unbsp;l^^\'^nke Menschen und krankes Tier und schlimm

k^n^nbsp;Unholde und Stillung liebender Sehnsucht, wenn

Keine Krauter wären.

Ook hier, evenals bij de Kelten, een nauwe samenhang tus-
schen ziekte en booze geesten; de geheele therapie wordt
beheerscht door een juiste toepassing der voor de uitdrijving
van bepaalde demonen noodige gewassen, vergezeld van het
uitspreken van bezweringsformules. Wondkruiden. brandkrui-
den en vele andere worden gebruikt; ook hier weer nog bij
ons bekende als Ghamomilla. Alchemilla. Artemisia. Gannabis,
Hyoscyamus. Lactuca, Papaver, Belladonna, Conium.

-ocr page 32-

De Germanen, eerst vereenigd tot groepen, de z.g. hon-
derdschappen, leidden een echt nomadenbestaan, zij trokken
van jaar tot jaar naar andere plaatsen 1). Reeds in de eerste
eeuw na Chr. bleven zij op dezelfde plaats gevestigd; toen
ontstond het communaal bezit van heide, weide, bosch en
water, terwijl het bouwland werd verdeeld, in den beginne
telken jare; maar langzamerhand trad een rusttoestand in,
waarbij een elk zich een vaste woonplaats zag toegewezen.
Hiermede is een eind gekomen aan het zwervende leven; de
Germaan is van jager landbouwer geworden; de
marke is ont-
staan. Allengs houdt nu ook de gemeenschappelijke bebou-
wing van den grond op. Het gezin vormt zich een eigen tehuis
op de boeve, waaronder men heeft te verstaan het privaat bezit
van huis, schuur en bouwland met het daaraan verbonden aan-
deel in de gemeenschappelijke weide, bosch en water 2).

Naast het markedorp, gevormd door het complex van deze
hoeven, treft men in het Frankische deel van ons land een
andere formatie aan, ontstaan in nauw verband met het groot-
grondbezit, dat in den tijd der Karolingers bezig was tot ont-
wikkeling te komen.

De economisch en vaak ook de lichamelijk zwakkeren deden,
om zich den steun van den sterkere te verzekeren, gaarne af-
stand van hun persoonlijk bezit, al moesten zij zich daarvoor
eenige opoiferingen getroosten. Deze bestonden zoowel in het
verrichten van diensten ten behoeve van hun heer, als in het
afdragen aan dezen van een gedeelte van hun oogst. Als gevolg
hiervan ziet men een klasse opkomen van bezitters, die zich
dus daardoor onderscheiden, dat zij genoeg inkomen hebben,
om niet persoonlijk arbeid te behoeven verrichten. Het is onder-
de geestelijkheid en onder de koninklijke ambtenaren, dat men
deze hooger geplaatsten heeft te zoeken.

De heer heeft er voor te zorgen, datgene wat zijn hoorigen

1)nbsp;De hello Gallico VI 22 bij Brugmans. Het staatkundig en maat-
schappelijk Leven der Nederl. Steden,
p. 18. Blok, Geschiedenis van
het Nederlandsche Volk, dl. I p. 48.

2)nbsp;Algemeen vindt men dit principe toegepast: ieder gezin een stuk
grond toegewezen in verhouding tot zijn grootte en arbeidsvermogen.
Sombart, Der moderne Kapitalismus. Dl. I p. 11.

-ocr page 33-

hem moeten opbrengen, te doen verzamelen; het is de meier,
de villicus, wien dit wordt opgedragen. De centrale hoeve, de
hoofdvilla, de vroonhoeve, vormt hierbij het middelpunt; van
daar uit worden andere hoeven bestuurd en wordt het oog
gehouden op het werk der onderhoorigen.

Waar het noodig bleek, werd een dergelijke villa versterkt;
het kasteel ontstond met daaromheen het dorp, waarin, naast
^^^^ vrijen, meest handwerkslieden, vestigden.
Wij zien zich hier een economische eenheid vormen, een ge-
die, waar er nog weinig handel is, en goede
verbindingswegen ontbreken, geheel op zichzelf is aangewezen.
Intusschen hing de heer niet alleen af van wat hem door zijn
1 Tvf^ werd geleverd; hij was ook in het bezit van eigen
land, het Salland, dat in eigen beheer onder toezicht van den
meier en door tot vroondienst verplichte boeren werd bewerkt.

Aldus is in het kort de economische toestand van ons land
geteekend gedurende de regeering der Karolingers en eenige
eeuwen daarna; we zullen nu nagaan, welke gevolgtrekkingen
hieruit zijn te maken voor de cultuur der geneeskrachtige ge-
wassen gedurende die periode, waarna deze cultuur in haar
verdere ontwikkeling, in de verschillende phasen. die zij had
door te maken, aan de hand van de beschikbare gegevens zoo
volledig mogelijk zal worden geschetst.

-ocr page 34-

HOOFDSTUK I

GENEESKRUIDGULTUUR IN DE EERSTE TIJDEN
VAN HET WERELDLIJK GROOTGRONDBEZIT

WEINIG, zeer weinig is bekend omtrent het eerste be-
gin van eenige cultuur van geneeskrachtige gewassen
in ons land. Wil men trachten, zich hiervan eenig
beeld te vormen, dan is de beschouwing van den economischen
toestand van onze bevolking allereerst geboden, daar slechts
die, bij gebrek aan positieve gegevens, een leiddraad kan
vormen.

Voordat er een rusttoestand intrad, voordat de bewoners
van nomaden landbouwers werden, zal er wel geen sprake
van cultuur geweest zijn. Maar toen onze voorouders zich
neerzetten, ieder op
iijn eigen plekje grond, zullen de lust en
de prikkel in hen ontwaakt zijn, om door eigen inspanning te
vermeerderen, wat reeds de natuur aan geneeskruiden aan-
bood. Zoo konden zij zich en hun gezin de geneesmiddelen
verschaffen, die zij meenden noodig te hebben, en behoefden
zich niet meer te behelpen met wat toevallig in hun omgeving
groeide. Het zullen misschien slechts enkele kruiden geweest
zijn, die in de nabijheid der woning werden gekweekt; zij
zullen verschillend zijn geweest al naar den verschillenden
aard dergenen, die ze kweekten; maar al te veel onderscheid
zullen die primitieve tuintjes wel niet gehad hebben; daarvoor
was de band tusschen de bewoners in elk dorp te vast.

Er is ook nog een andere mogelijkheid; wellicht werd de
almende dat wil zeggen het gezamenlijk bezit aah bouwland,
daarvoor gedeeltelijk dienstbaar gemaakt, en kon een elk
van de opbrengst zooveel nemen als hij voor persoonlijk
gebruik noodig had. Doch, of de dorpeling den akker van
zijn eigen hoeve bebouwde, dan wel het gemeenschappelijk
bouwland, maakt in den grond der zaak weinig verschil.
Het geheele karakter van markedorp toch, bij gebrek aan
verbindingswegen op zichzelf aangewezen, wijst op een
productievorm, geheel in overeenstemming met wat door

-ocr page 35-

Sombart als »Bedarfsdeckungsprinzipquot; wordt aangeduid 1).

In het zich uit het privaat bezit ontwikkelende grootgrond-
bezit ziet men den hoorige, bewoner van het dorp, verplicht,
van de opbrengst van zijn grond zijn heer een gedeelte af te
staan. Of men ziet den daglooner of den tot vroondienst ver-
plichten dorper het Salland bewerken, het eigen land dus bij
de hoeve van den heer. Deze, de grootgrondbezitter, wiens be-
zittmgen vaak verspreid lagen in verschillende streken, stelde
(villicus) aan, om de opbrengst in ontvangst te nemen.
oeKen wij nu in deze donkere tijden, waarin maar zoo heel
weinig van het dagelijksch leven, van het werken en streven
bewoners van ons land bekend is, naar eenig lichtpunt, dan
wordt ons oog wel in de eerste plaats getrokken naar die figuur,
die het middelpunt niet alleen is van tal van heldensagen, maar
die ons ook in velerlei opzichten wordt getoond als de eerste
Krachtige heerscher, als de krachtige leider van het Frankische
n)k. Wij willen hem hier beschouwen, niet als den man van
wapenen, die zoovelen aan zich wist te onderwerpen, maar zien
in Karei den Grooten den vorst, die, had hij eenmaal een streek
onder zijn beheer gebracht, daar dan ook welvaart en rust wist
te bevorderen. Door zijn invloed werd woeste grond vrucht-
baar gemaakt, het land in cultuur gebracht. En als zijn groote
verdienste moet worden aangemerkt zijn volkomen systema-
^^^nbsp;^^^ werken. Hij, de grootgrondbezitter bij uit-

nemendheid, verdeelde zijn bezit in domeinen (fisci), die elk
op zichzelf stonden en dus afzonderlijk beheerd werden, alle
echter onder toezicht stonden van een raad, waarvan hij, de
Keizer, of in zijn plaats zijn gemalin, de leiding had. Een zeer
gunstig gelegen domein werd als
palatiurn (palts) gekozen en
derhalve woonplaats voor den keizer en zijn hofhouding, terwijl
ae meer eenvoudige bezittingen als
villae of curfes werden aan-
T u ü ^^^^^^^ tot vorming van oogst- en veevoorraden.
i och behoeven we ons ook een dergelijke villa niet minder
uitgebreid voor te stellen, daar zulk een landgoed weer bestaat
uit een onder beheer van een koninklijk fiscus staand hoofd-
gedeelte, en uit de hoeven, die door meiers bebouwd werden.

Sombart, t. a. p., p. 49.

-ocr page 36-

Deze hoeven leverden hun schatting aan de villa, maar vaak
ook aan het meest nabijgelegen palatium. Intusschen zou dit
over het groote rijk verspreide net van palatien en villae ons
niet interesseeren, ware het niet, dat daarvan ook een enkele
binnen onze grenzen was gelegen, zoodat er alle reden is, na
te gaan, in hoeverre daar eenige directe invloed van den keizer
valt waar te nemen, en op te maken, of ook de geneeskruid-
cultuur daaruit eenig nut trok.

Het is in het Oosten, nabij de grens van ons land, dat wij
den keizer een woonplaats zien kiezen, een palts vestigen in
het oude Noviomagum der Kelten. Hielden ook de Romeinen
er hun verblijf en zijn er aanwijzingen, dat in het tijdperk der
Merovingers het verkeer er intact was gebleven!}, de tijd van
grooten bloei begint met Karei den Grooten, die van Nijmegen
de Keizerstad heeft gemaakt.

Het is buiten twijfel, dat hij daar vele malen verblijf hield
en met zijn gevolg het Paaschfeest vierde; vanaf 776 komt hij
met grootere of kleinere tusschenpoozen; voor de laatste maal
is hij er in 808. Hij overleed in 814 te Aken, waar hij de laatste
winters van zijn leven doorbracht 2). Ook zijn opvolgers be-
zochten de stad menigmaal. Hoe gaarne zouden wij ons een
juiste voorstelhng van deze palts maken — zijn van andere
koninklijke paleizen als die te Ingelheim en Aken nog al wat
bijzonderheden bekend, hier kan men zich slechts laten leiden
door bestudeering van de weinige brokstukken, die van het
oude kasteel zijn overgebleven. Hoogstens kan men kennis
nemen van de twee teekeningen, door Hendrik Hoogers kort
vóór de slooping in 1795 gemaakt, en hiermede vergelijken
het situatieplan, in het Rijksarchief te Arnhem gevonden, en
stammende uit de jaren 1725—\'26. Het is mogelijk, zich op
dit plan in den N.O.-hoek een door den muur omsloten
plaatsje te denken, dat het kasteeltuintje kan zijn geweest3).

1)nbsp;Terpstra, Nijmegen i. d. Middeleeuwen. Proefschr. Amsterdam, 1917.

2)nbsp;V. Schevichaven, Vraagstukken in de geschiedenis van Nijmegens
voortijd. Gelre. Bijdragen en Mededeelingen, IX 1906. Karei de Groote
vertoefde op den Burcht in de jaren 776, 777, 779, 793, 796, 804, 806,
807,808. Lede wijk de Vrome in 815,817,821,825,827,828,830,837,838.

3J Stephani, Der älteste deutsche Wohnbau. Bd. II.

-ocr page 37-

Doch dit beteekent voor het nader komen van ons doel niet
veel. Wij hebben ons tevreden te stellen met de zekerheid, dat
Karei daar gewoond heeft, en zullen nu trachten na te gaan,
welken invloed zijn verblijf aldaar heeft gehad. Beschouwen
wij daarvoor de wijze, waarop Karei de Groote de leiding zijner
talrijke vülae regelde. Moeilijk was het in het algemeen, in dat
uitgestrekte rijk het verband te bewaren tusschen de regeering
en i:iare organen. Door gebruik te maken van zendboden
(missi) werd de controle nog het best uitgeoefend. Voorzien
van mstructies trokken dezen door het rijk en brachten rapport
uit omtrent den door hen waargenomen toestand. De capitu-
ijn, door den keizer uitgevaardigd, vinden hun oorsprong
in de sterke centralisatie, welke hij beoogde. Zij dienen veelal
als instructie voor de zendboden en als leiddraad voor de ter
va^e standplaats gevestigde ambtenaren.

rien bijzondere plaats daaronder wordt ingenomen door het
^apitulare de villis, een verordening, die als een volledig stel
voorschriften voor het beheer der keizerlijke goederen te be-
lhouwen is. Dit Gapitulare dient, sedert het in 1647 door
onring voor het eerst werd uitgegeven, als voetstuk voor de
economische geschiedenis van den Karolingischen tijd, als bron
voor de menigvuldige studiën, die over dat interessante tijd-
perk geschreven zijn. Von Maurer, v. Inama—Sternegg, Lamp-
recht, Gareis, het zijn slechts enkele namen van diegenen, die
net van belang vonden, hun licht over dit onderwerp te laten
^nijnen en hun interpretaties naast die van anderen te geven.

it al hun geschriften blijkt de groote waardeering voor en de
tvendige belangstelling in het werk van den grooten keizer.
^Jgemeen neemt men voor het Gapitulare de villis het jaar 812
an; dit door vergelijking met andere capitularia, die eraan
yooratgingen of het opvolgden. Daar het eenig bestaande
ns., aanwezig in de Bibliotheek te Wolfenbüttel, en tot titel
dragende
Gapitulare de villis vel cürtis imperii, van geen datum
IS voorzien, bestaat hieromtrent niet voldoende zekerheid;
evenmin weet men wie de schrijver is, al heeft Gareis reden,

om hiervoor Ansegis, abt van Fontanella (St. Wandrille). aan
te wijzen.

Aanleiding tot de uitvaardiging der verordening betreffende

-ocr page 38-

de landgoederen waren de vele heerschende misstanden, die
langzamerhand bij het beheer der l^roongoederen waren inge-
slopen. Dit is dan ook de reden, waarom in vele hoofdstukken
naast bepaalde voorschriften ook menig verbod is te vinden.
Het geheel is in duidelijk gebiedenden vorm gesteld; het be-
gin laat niet den minsten twijfel omtrent de ernstige bedoe-
ling : „ Volumus ut ville nostre, quas ad opus.....et non aliis

hominibusquot;, dus: wij willen, dat onze goederen, die wij tot
onzen eigen dienst hebben aangewezen, slechts ons geheel
van nut zullen zijn en niemand anders. En dienzelfden bevel-
trant vindt men in dat gedeelte, dat de aanleiding vormt tot
het hier behandelen dezer materie: caput 70: „Volumus

quod in horto omnes herbas habeant, id est.....quot;: wij willen,

dat men in den tuin alle kruiden zal hebben, namelijk.....1).

Vele der genoemde planten vindt men ook bij de oude
Romeinen in gebruik, en vermeld in de geschriften van Golu-
mella en Plinius; daar de namen van sommige planten belangrijk
gewijzigd zijn of door nieuwe vervangen, zal men deze ouden
niet rechtstreeks tot voorbeeld hebben gekozen, maar is de
auctor intellectualis in een lateren tijd te zoeken.

De belangrijke vraag dringt zich op: komen de in het 70e
kapittel genoemde planten alle in eiken keizerlijken tuin voor-
heeft men derhalve eenige zekerheid, dat ook in de palts te
Nijmegen een kruidentuin aanwezig was, voorzien van alle
planten, die de keizerlijke wil zoo onomwonden voorschrijft.
Het antwoord hierop is niet zonder meer te geven. Het ver-
moeden bestaat, dat men in het Gapitulare de viHis, en dus
ook in het 70e kapittel daarvan, slechts heeft te zien een alge-
meenen leiddraad voor de ambtenaren des keizers (judices)
voor het beheer der goederen, zoodat een elk al naar den aard
en de ligging van het landgoed heeft te handelen. Von Fischer
Benzon zegt het aldus: „das Gapitulare drückt zunächst nur
Wünsche aus, schildert aber nicht vorhandene Zuständequot; 2),
een meening, echter niet door allen gedeeld. Hierop kom ik
nader terug 3).

1} Zie Bijlage A.

2)nbsp;V. Fischer Benzon, Altdeutsche Gartenflora, p. 65.

3)nbsp;Zie biz. 16.

-ocr page 39-

Zekerheid omtrent het bestaan van keizerhjke tuinen geven
ons twee inventarissen, beschrijvingen van tuinen, zooals die
voorkomen in een document van
812: Beneficiorum fiscorumque
regalium describendorum formulae,
vaak kortweg Breviarium of
Exempla brevium genaamd. Het is te beschouwen als een rap-
port, uitgebracht door zendboden, dus na een inspectie door
keizerlijke ambtenaren, aan hun heer. Vooral de goederen
Asnapium en Treola interesseeren ons daarom, omdat het ver-
slag ook den toestand van den tuin beschrijft. Heel wat gis-
smgen omtrent de ligging dier beide goederen zijn gemaakt,
met Asnapium werd o. a. Gennep bij Kleef gelijkgesteld, an-
mochten de ligging eerder in Frankrijk; met eenige zeker-
eid heeft men nog geen plaats kunnen vaststellen. Het aantal
der in de tuinen van beide fisci voorkomende planten is heel
wat kleiner, dan in het G. de V.; in Asnapium waren 28
(waarvan 8 vruchtboomen), in Treola een totaal van 37 planten
(waaronder 10 vruchtboomen). Vergelijkt men dit aantal met
dat van het 70e kapittel van het G. de V., dan blijkt hieruit
\' hnbsp;laatste een belangrijk grooter aantal voor-

sc rijtt. Dit zou verklaard kunnen worden, door aan te nemen,
waar aan beide documenten hetzelfde jaar van oorsprong wordt
^^ geschreven, dat de keizer juist door vergelijking van zijn
ezit met dat van vele kloostertuinen, aanleiding vond, aan het
pitulare een hoofdstuk toe te voegen, waarin een grooter
antal planten opgenomen werd, dan tot dusver in zijn tuinen
aanwezig was; het totaal aantal der in het G. de V. genoemde
b Id^^\'^^^ ^^ (waarvan 16 boomsoorten). Overigens komen in
^ e dezelfde planten voor, behalve vittonica en acrimonia,
le wel in de Inventarissen, niet in het Gapitulare worden

genoemd.

. ƒ op ons land, of liever, om \'t zoo beperkt mogelijk
te drukken, op Nijmegen van toepassing brengend, zou de
analogie met andere bezittingen des keizers ons den moed
geven, te besluiten, dat ook daar wel een tuin zal zijn geweest,
aie, m^oge dan ook niet alle 89 in het Gapitulare de villis ge-
noemde planten daarin geteeld zijn, eenige gelijkenis zal heb-
en gehad met dien van het ons onbekende Asnapium of
reola. En dit is dan ook eigenlijk wel het standpunt, dat ten

-ocr page 40-

opzichte van den aanvang van onze vaderlandsche genees-
kmidcultuur meestentijds wordt ingenomen. Duister als de
tijden vóór Karei den Grooten zijn, is men maar al te begeerig
om op een eenigszins tastbaar materiaal te kunnen wijzen, en
zoo vindt men in het zoo breedvoerig beschreven 70e kapittel
van het C. de V. een dankbaar object om als stramien te die-
nen, waarop een verdere ontwikkeling onzer cultuur kan
worden geborduurd. Slechts het verband met Nijmegen ont-
breekt — niets, maar dan ook niets is er gevonden, dat ons als
bron voor verdere nasporing daar ter plaatse kan dienen, en
zoo zal men genoegen moeten nemen met het trekken van
conclusies uit de bestaande documenten —
indien het althans
vaststaat, dat deze onomstootelijk voor ons land van toepassing
kunnen zijn geweest.

Het Gapitulare de villis heeft steeds een onderwerp van
studie uitgemaakt; oudere onderzoekers vonden hierin het
volledig bewijs voor de grootheid van den Frankischen keizer,
den „rector regni et ecclesiaequot;; men noemde hetC. d. V. „eine
schöpferische Tat Karls von der allseitig eine mächtige Anre-
gung ausgegangen seiquot;, (v. Inama-Sternegg) terwijl ook Gareis,
onder den indruk van het werk van den keizer, zegt: „der auf
das Grosze gerichtete politische Weitblick und ebenso die
auf das Kleinste Bedacht nehmende 1) Herrschersorgfalt — beides
tritt in Karls Landgüterordnung auf das glänzendste, die Re-
gierungskunst und Herrscherweisheit ihres Urhebers in jeder
Zeile deutlich erweisend, zum Vorscheinquot; 2) en ookDahn wijst
erop, hoe de vorst „für das geringste der Wirtschaft Sinn und
Auge hattequot; 3).

Ernstige bezwaren heeft Dopsch, dit alles voor goede munt
aan te nemen, in den Keizer een almacht te zien, die in staat
was, voor een gebied, uitgestrekt als het Frankische Rijk onder
zijn bestuur, een verordening uit te vaardigen van een om-
vang en een strekking, als in de meeste commentaren op het
G. d. V. wordt aangenomen. In een zeer gedocumenteerd be-

1) Cursiveering van mij.

2} Gareis, Landgüterordnung.

3) Dahn, Deutsche Geschichte I 2, 380.

-ocr page 41-

toog gaat hij alle punten één voor één na en laat zich met
kritischen blik niet afleiden door schijnbaar in elkaar sluitende
redeneering 1). Geconstateerd wordt, gelijk ook v. Maurer
reeds deed 2), dat het Gapitulare slechts betrekking heeft op
de goederen des konings, die voor zijn eigen gebruik en dat
^^TT^^^u ^nbsp;aangewezen zijn, en daar dit niet met alle

viUae het geval is, vallen er reeds verschillende af. Dopsch kan
m het G. d. V. niet zien een stuk van zoo uitgebreide strek-
ing als velen daarin zagen; daarvoor mist hij te veel aanwij-
zingen, die op landbouw betrekking hebben; niets over braak-
^gen en mesten, niets over het zaad, niets over het koren.

IJ verklaart dit, door aan te nemen, dat men niet heeft willen
geven een nieuw economisch systeem, maar slechts bepalingen
eelt willen maken om ingeslopen misstanden te beperken en
te voorkomen. Hoe nu te verklaren, die volledige medewerking,
le, leest men den tekst van het Gapitulare nauwkeurig, van
en keizer is te verwachten. Bijna belachelijk wordt het, alle
Verplichtingen na te gaan, die zijn beambten zijn opgelegd, en
Waarin hij persoonlijk betrokken wordt. Dopsch somt hiervan
f S^^sche reeks op en besluit: „Ein Ding reiner Unmöglich-
^ eit tür einen einzelnen Menschen, selbst wenn er nichts andres
u tun gehabt hätte.quot; Een belangrijk argument voor zijnbezwa-
en IS wel, dat juist in 812, het jaar van afkondiging van dit Gapi-
^ are. Karei zijn palts te Aken bijna niet meer verlaat. Het ligt
Uiten den omvang van deze studie, hierop dieper in te gaan, doch
en komt zeker onder invloed van Dopsch\' kritiek, wanneer
^en cap. 57 nader beziet, waarin de rechtspleging behandeld
ne ^ waaruit blijkt, dat ieder servus zijn koning moetkun-
L ^quot;^^eren, wanneer hij over zijn meerdere (magister) te klagen
de^ V ^^^^er een der ambtenaren (judices) de bevelen van
va^nbsp;e)f de koningin niet opvolgt, is hij verplicht, zich

^ allen drank te onthouden, tot hij \'s konings oordeel kan
ernemen. Enkele voorbeelden uit vele zijn dit, waaruit de
auwe band blijkt tusschen den heer en zijn onderdanen, maar
tegelijk den eisch insluit voor een wonen in eikaars nabij-
__^^g
jiermede is een nieuw punt in geding gebracht. Was er

Dopsch, Die Wirtschaftsentwicklung der Karolingerzeit.
V. Maurer, Gesch. der Fronhöfer, 1, 236.

bnbsp;17

-ocr page 42-

vroeger zelfs geen sprake van, dat het C. de V. niet voor het
rijk in zijn volle uitgestrektheid zou gelden, Gareis was de
eerste om het vermoeden te opperen, dat slechts een gedeelte
van Frankrijk als gebied kon aangewezen worden, waarop het
C. van toepassing zou zijn. Naast het ontbreken van het insti-
tuut van den judex in Duitschland, is het vooral cap. 70, dat
belangrijken invloed oefent op de juiste interpretatie van het
Gapitulare de villis. Bij eenigszins diepgaande beoordeeling
der verschillende met namen genoemde planten ziet men, dat
vele daarvan niet in noordelijker streken konden groeien; dit
is door velen gevoeld, zonder dat dit ooit aanleiding gaf tot
twijfel omtrent het „Geltungsgebietquot;. Nog het verst ging von
Fischer Benzon, die, na alle planten onder de loupe te hebben
genomen, tot de conclusie komt, dat er heel wat bij zijn, wier
teelt in Duitschland moest mislukken 1). Maar, gelijk ik reeds
vroeger opmerkte, hij ziet in het G. de V. een handleiding, een
aanwijzing, niet de beschrijving van een bestaanden toestand 2),
en trekt ook verder geen conclusies, die tot twijfel aan de gel-
digheid voor Duitschland zouden aanleiding geven. Doch zoo-
wel Guérard als Gareis komen hiertegen op: juist de impera-
tieve vorm van het G. wijst erop, dat de genoemde planten
alle moeten worden aangekweekt; waaruit dus direct de con-
clusie is te trekken, dat dan ook het gebied, waarvoor het G.
geldt, zeer beperkt moet zijn, en een klimaat hebbe, dat voor alle
genoemde planten geschikt is. Waar hierdoor zoowel Duitsch-
land, dus ook ons land, alsmede Noord-Frankrijk worden uit-
gesloten, en er ook tegen Italië bezwaren geopperd worden,
is het alleen het Zuidelijk deel van Frankrijk, dat in aanmer-
king komt. Aanvaardt men deze conclusie, dan is tevens de
verklaring gevonden voor eenige namen van planten in het
Gapitulare, waarmede men tot dusverre geen weg wist, n.1.
costum, silum, pisos, mauriscos en squilla. Gebracht in het
kader van een warm, Zuid-Europeesch klimaat, viel het niet
moeilijk, deze als bekende planten te determineeren. Van niet

1)nbsp;v. Fischer Benzon, Altd. Gartenflora, p. 48: „Der Lorbeer bat in
Deutschland keinen festen Fuss fassen können; die Winter sind ihm zu
kak, so dass er im Freien kein Gedeihen findet.quot; Dopsch, t. a. p., p. 43.

2)nbsp;V. Fischer Benzon, t. a. p., p. 65.

-ocr page 43-

minder belang voor de geldigheid van het C. de V. is een brief
van Alcuin, waarin deze, die waarschijnlijk in het Noorden ver-
toefde, den abt van Aniane, een klooster in Zuid-Frankrijk,
(arrond. Montpellier) bedankt voor de toezending van
herbae
medicinalesl).
Men neme hierbij in aanmerking, dat in 795
spra^ is van koortsen, waaraan Alcuin leed, en dat in datzelfde
jaar Karei (en dus waarschijnlijk ook Alcuin) in Aken en in het
leger in Saksen was. Het is ook in het oog te houden, dat
Ansegis, de abt van St. Wandrille (Fontanella), in 827 een ver-
gniehng samenstelt van verschillende Capitularien, en niet het
- de villis opneemt; waar diens levensbeschrijver zijn groote
belangstelling voor den landbouw roemt, pleit dit toch zeker
wel tegen de meening van Gareis, dat juist Ansegis de samen-
steüer van het 70ste hoofdstuk zou zijn.

^et is wel treffend, dat, neemt men het Zuidelijk gedeelte
van Frankrijk als oorsprong en gebied voor het G. aan, men
een volledige verklaring en overeenstemming krijgt met den
oestand, zoo politiek als maatschappelijk, in dat gewest. Daar
egeerde Lodewijk, de zoon van Karei den Grooten; van
em vertelt zijn biograaf, dat zijn inkomsten zeer gering zijn;
e misstanden, waartegen juist het G. kan waken, vindt
men hier. De grooten des rijks hebben zich de inkomsten, die
n tieer toebehooren, toegeëigend, zoodat deze maatregelen

alle^^^nbsp;^^^^ ^^^^^ ^^ verzekeren. Daar kunnen

voorwaarden aanwezig geweest zijn, die het G. doet ver-
bquot; ^kK^ \' ^^ vorst, levende te midden zijner onderdanen,
1^6^70 voor een ieder; een klimaat, geschikt voor alle in
in d\' ^^^ hoofdstuk genoemde planten; de benaming judices,
ent^^nbsp;gebruikehjk voor de ambtenaren des konings;

in h^^n ^ aanwezigheid inderdaad van een koningin, die
et steeds na den koning wordt genoemd. Het opschrift,
aclf^n^ ^^ geldigheid slechts in een „imperiumquot; zou blijken,
nt Uopsch ook op grond van vele andere fouten, die blijk-
aar bij het copieeren zijn ingeslopen, nietbeshssend. Hij komt
a vele verdere toelichtingen, die hier niet alle behoeven op-
gesomd te worden, tot de conclusie, in het Gapitulare de villis

Mon. German. Epist. 2, 100, 11.

-ocr page 44-

niet te zien een capitulare van Karei den Grooten, maar een
door Lodewijk den Vromen circa 794 slechts voor Aquitanië
uitgevaardigde verordening.

Daar deze uitspraak de waarde, die de palts te Nijmegen
voor ons heeft, geheel te niet doet, is het geraden, die eerst
onder groote reserve te aanvaarden, en na te gaan, hoe de
onderzoekingen van anderen zich tegenover een zoo ingrij-
penden commentaar verhouden. En dan zien we, dat in het
licht van deze uitspraak veel duidelijk wordt, wat tot nu toe
twijfelachtig of onverklaarbaar scheen. Gareis in zijn
Landgü-
terordnung,
Guérard in zijn Explication du Capitulare de Villis,
beiden gevoelden reeds het onhoudbare der opvatting van
vroegere onderzoekers, en hun bezwaren passen volkomen in
de nieuwe omlijsting, die Dopsch aanbiedt. Maar er is meer.
Louis Halphen, het werk van Dopsch beschouwende, meent,
dat deze in het verdere gedeelte den invloed van Karei den
Grooten sterk overschat; hoewel hij breedvoerig verschillende
détails bestrijdt, zegt hij slechts over de interpretatie van het
G. d. V. : „Nous ne discuterons pas ici cette thèse risquée,
nous ferons seulement observer, que, quelque opinion qu\'on
puisse avoir touchant l\'origine et l\'objet précis du capitulaire,
celui-ci,
comme l\'a d\'ailleurs reconnu M. Dopsch, ne fait que
codifier à l\'usage des intendants royaux ou de quelques-uns
d\'entre eux les règles administratives alors en vigueurquot; 1). Dus,
naast een op verschillende punten scherpe critiek van Dopsch\'
opvattingen, hier slechts het uitspreken van twijfel, en zeker
geen volkomen afwijzing. Meer aan de zijde van Dopsch stelt
zich Sombart, waar deze zegt: „Den Geltungswert des Gap.
de V. schätze ich genau wie Dopsch einquot;2} en ook: „Man
hat all zu oft den Fehler begangen, aus dem Gapitulare de
Villis den Zustand der Gutswirtschaft zur Karolingerzeit zu

rekonstruierenquot; 3).

Waar door dergelijke overwegingen het aandeel van de
Nijmeegsche Keizerwoning in onze vaderlandsche genees-
kruidcultuur op zeer wankelen bodem komt te rusten, hebben

1)nbsp;Revue Historique, t. 135, 1920, p. 60. Cursiveering van mij.

2)nbsp;Sombart, Der moderne Kapitalismus, I p. 53.

3)nbsp;Sombart, t, a. p., p. 71.

-ocr page 45-

wij na te gaan, of er toch nog aanwijzingen zijn te vinden, die
voor een bevorderen dier cultuur door den landvorst pleiten.
Hiertoe wijs ik op het Gapitulare van Thionville van 805 en
wel op cap. 5: „de medicinali arte, ut infantes hanc discere
mittantur.quot; Neuburger spreekt de verwachting uit, dat in de
kloosterscholen, naast de lectuur van geneeskundige geschrif-
ten en de studie der artsenijplanten, de leerlingen ook in de
gelegenheid waren, zich practisch te bekwamen 1). Hij staat
hier blijkbaar onder invloed van de tot dusver geldige opvat-
ting van het Cap. de villis, als hij tevens wijst op de ruime
gelegenheid in de keizerlijke tuinen tot botanisch-pharmaco-
logische studie.

Een andere meening is Meyer 2} toegedaan. Hij wijst erop,
dat de geneeskunde onder Karei den Grooten op een zeer
lagen trap van ontwikkeling stond; dat de geneesmiddelen,
waarvan de monniken, die de voornaamste heelmeesters waren,
in hoofdzaak zich bedienden, bestonden uit gebed, wijwater
en reliquieën der heiligen. Zeker houdt hij rekening met de
opvatting van anderen, dat in de kloosterscholen onderwijs in
de geneeskunde zou worden gegeven, een meening, natuurlijk
geïnspireerd door cap. 5 van het C. v. Thionville, maar hij
toont aan, dat in dit geheele C. slechts enkele, en wel de
bovengenoemde woorden, aan de geneeskunst gewijd zijn, en
Waar dit
geschiedt in verband met kinderen (infantes), zou dit
eerder bewijzen, dat men hier onder .,de medicinali artequot; de
ziekenverpleging heeft te verstaan. Men laat toch de genees-
kunde niet door kinderen bestudeeren, terwijl die eerder aan
geestelijken op grond van hun opleiding kon worden toe-
vertrouwd. Meyer motiveert zijn opvatting verder, door er het
de villis bij te halen, en te betoogen, dat de aanplant
op ieder landgoed juist een bewijs is voor het ontbreken van
artsen en artsenijverkoopers, als in den tijd der Romeinen;
immers, zegt hij. die ruime aanplant is een bewijs voor de
ontwikkeling der volksgeneeskunde. Dit is, vooral na wat hier
over de geldigheid van het C. de villis is gezegd, wel een
heel zwak argument. Iets anders is. dat
Karei de Groote, voor

Neuburger. Geschichte der Medizin, II Ier Teil, 2c Hälfte, p. 267.

2) Meyer, Geschichte der Botanik, III § 60, p. 402.

-ocr page 46-

zichzelf, althans volgens zijn biograaf Eginhard, weinig op
artsen is gesteld 1); een lijfarts van den keizer is ook niet be-
kend, terwijl deze toch vooral in de laatste jaren van zijn leven
veel aan koortsen leed.

Ik heb dit alles eenigszins uitvoerig nagegaan om te trachten,
tot een oordeel te komen, in hoeverre de tijdsomstandigheden
aanleiding gaven om tot een gevestigde geneeskruidcultuur te
kunnen besluiten. Waar Karei de Groote steeds als zoo be-
langrijke figuur van dit tijdperk naar voren treedt, vinden we,
wat zijn directe regeeringsdaden betreft, geen aanleiding, hem
hier een grooten invloed toe te kennen. Geheel af te wijzen
intusschen is het belang zijner heerschappij voor Nederland
te dezen opzichte niet; door alles, wat hij deed ter ondersteu-
ning en uitbreiding van het Ghristendom, oefende hij indirect
een krachtigen prikkel uit op den aankweek van artsenijplan-
ten. Uitvoeriger zal dit in het volgende hoofdstuk worden
geschetst.

Dit alles houdt nauw verband met het grootgrondbezit van
den vorst; maar daarnaast treffen wij ook de woonplaatsen aan
der grooten des rijks, die, allengs genoodzaakt door den woes-
ten tijd en de wilde zeden, er toe komen, hun hoeve in staat
van verdediging te brengen, waardoor de burcht, het kasteel,
ontstaat, dat meer en meer het maatschappelijk en politiek
middelpunt werd van de omgeving 2), Waar het landgoed een
economische eenheid vormt, alles wat noodig is, door het
goed zelf moet worden opgebracht, daar kan men voorzien,
dat ook enkelen met de zorg voor het verkrijgen van genees-
middelen werden belast; dit werd hier reeds vroeger aange-
toond. Maar het eigenaardige van de teelt van geneeskrach-
tige kruiden, in tegenstelling tot den zooveel zwaarderen land-
bouw. is wel. dat men zich die ook kan denken in handen van
den heer zelf en vooral van diens gezin; het verzorgen van
zieken en het heelen van wonden was juist in den riddertijd
aan de vrouwen en dochters dier kasteelheeren toevertrouwd.
Het was immers wat al te bezwaarlijk, zelfs bij ernstige ziekten.

1)nbsp;Einhard. Vita Carol. Magn. cap. 22 bij Pertz, Mon. German. histor.
II p. 455.

2)nbsp;Brugmans, Het staatk. en maatsch. leven der Ned. steden, p. 41.
22

-ocr page 47-

om op het vaak afgelegen slot een geneesheer te laten komen,
en ook al ging men hiertoe over, dan nog had men zich voor-
loopig met allerlei huismiddeltjes te behelpen. Vele minne-
zangers toonen in hunne liederen, hoe de vrouwen en jonk-
vrouwen hun taak begrepen; dezen weten niet alleen wonden
te verbinden, maar ook in het woud de geneeskrachtige kruiden
te verzamelen, en die tot zalven, dranken en pleisters te ver-
werken 1). De vele aanwijzingen in de liederen duiden steeds
op behandeling van wonden; in hoeverre zij ook kennis had-
den van middelen ter genezing van inwendige ziekten, is niet
i^et zekerheid na te gaan. Haar taak zal wel voornamelijk be-
staan hebben in het bijstaan en verplegen van zieken en ge-
wonden, terwijl haar echtgenoot en vader met de wapens de
veiligheid van huis en haard wist te verzekeren.

Alvorens eenige voorbeelden uit die lyrische poëzie der
minnezangers op te nemen, welke ongeveer in het tijdperk
Van de 12e en 13e eeuw is ontstaan, zij het, om de waarde
lt;iier citaten aan te toonen, gewenscht, hier te herhalen wat
Schultz in de voorrede tot zijn werk opmerkt. „Juist de dich-
ters, eerder dan de geschiedschrijvers, zijn het, die niet alleen
in vele details vervallen, maar steeds de zeden en gewoonten
schilderen, niet van het tijdvak, dat zij beschrijven, maar juist
van dat, waarin zij zelf leven. Hierbij schromen zij niet tot het
j^eest ernstig anachronisme te vervallen; maar waar zijn zij;
nun fantasie gaat nooit verder dan tot dat wat werkelijk be-
staat. Te betreuren is slechts dat hun geschriften zich nooit
bekommeren om den nederigen man; den lagen adel, de bur-
gers en boeren noemen zij wel eens, maar beschrijven doen
2e hen nimmer.quot;

En zoo zullen wij dan ook uit de wijze, waarop we in de ge-
dichten eenige malen een jonkvrouw in een tuin aantreffen,
kunnen aannemen, dat zij in den tijd der minnezangers een
Werkzaam aandeel neemt aan het verzorgen der geneeskrach-
tige kruiden, ja, ook aan het bereiden daaruit van medicijn door
het branden (destilleeren) van wateren. Von der Hagen stelt ons
in de gelegenheid, met vele dier romancen kennis te maken,

Schultz, Das Höfische Leben zur Zeit der Minnesinger. I p. 157 e. v.

-ocr page 48-

waarvan voor dit doel de belangrijkste zijn: Der wtze rosendorn
en Diu nahtigal 1).

Der wize rosendorn:

6. Ez hat un juncvrouw\' erzogen Einen schoenen wurzgarten.

15. Ouch het diu junkvrouw erkom Einen wizen rosendorn. Der was
breit unde dik, Daz er vür der Sunnen blik zwelf rittern hete schaten

9eben......Under dem selben dorne was Edelkrut und schoenez gras.

Uaz dm junkvrouwe Durch schoene äugel schouwe Wunneklich ge-
pflanzet het. Durch ir hüpscheit si daz tet, swaz si guoter Kriuter erkante.
Dar uz si wazzer brante, Und
uz den rosen, als man sagt.

Diu nahtigal:

Vor dem hüse ein boumgarte lak;

Beide, bluomen unde gras
Man dar inne stehen sach.

Ouch hete der ritter vil trüt
Manig würze unde krüt.
Diu er dar inne het erzogen
Man sagt vür war und ungelogen
Daz der luft bezzer da.
Und süzzer waere denne anders wä.

Hoe zagen nu die tuinen in de Middeleeuwen eruit? Men
kan wel aannemen, dat die van zeer primitieven aanleg moeten
zijn geweest; zeker zal de tuin, waarin genees- en keuken-
kruiden zijn gekweekt, aan den eigenlijken bloementuin zijn
voorafgegaan. Oorspronkelijk zal de „bogaert, prayeel of vrijt-
hofquot; een door een muur of heg omsloten grasveld zijn geweest
met boomen beplant; allengs kwam hierin verandering, toen
vruchtboomen werden gezet en kruiden gezaaid 2). Voor zoo-
ver men er bloemen in aantrof, behoeft dit nog niet te wijzen
op het bestaan van bloementuinen. Mej. v. d. Looy v. d Leeuw
wijst erop, dat zeer veel bloemen - en juist de in de Middel-

1} v. d. Hagen, Gesammtabenteuer, II 76 en III 21
2)
v. d. Looy v. d. Leeuw, Bijdrage tot de geschiedenis van hetnatuur-
gevoel in de Middeleeuwsche Nederlanden. Proefschr. Utrecht, 1910,
p. 98.

-ocr page 49-

eeuwen veel voorkomende — dienst deden voor geneeskun-
dige doeleinden of als keukenkruiden bij het bereiden van
spijzen. Voorschriften als die voor rozenhoning, violenstroop
en violenohe zijn reeds van ouden datum 1), terwijl een zeer
geliefde middeleeuwsche pudding „mon amyquot;, ook met be-
hulp van viooltjes werd bereid. De grens tusschen genees- en
keukenkruiden is, zooals we nog vele malen zullen zien, niet
altijd scherp te trekken. Beurtelings doen vele planten dan
Voor het eene, dan voor het andere doel dienst. Maar vast staat,
dat in die vroegere tuinen, waarin men trouwens met de ruimte
moest woekeren, het nuttigheidsprincipe voorop stond. Geen
duidelijke aanwijzing biedt ons de middeleeuwsche epische en
lyrische poëzie, de tuin wordt steeds in algemeene termen be-
schreven, terwijl ook de weinige afbeeldingen ons geen juisten
kijk erop geven. De verschillende miniaturen, door mij te dien
opzichte met aandacht bestudeerd, hebben mij niets van dien
aard kunnen leveren 2); ziet men in een der bladen van het
Breviarium Grimani een kasteeltuin, althans een akker in de
jjabijheid van een kasteel, er zijn geen voldoende gronden om
hierin de afbeelding van geneeskruidcultuur te zien; hoogstens
geeft het een mooie illustratie van akkerbouw.

Volgens Schaum is er onderscheid te maken tusschen de
Woningen der ridders, die een rotsburcht bewoonden, en die
der vorsten, der graven en hertogen3). De laatsten, wier kas-
teel heel wat uitgestrekter was, hadden naast den boomgaard
ook den kruidtuin, de „Wurzgaardequot;. Eenige afbeeldingen
Uit de He en 15e eeuw, waarmede hij zijn boek verlucht,

Alex. Kaufmann, Der Gartenbau im Mittelalter, bij v. d. Looy v. d.
^eeuw, t. a. p., p. 98, noot 4.

^ J De uitgebreide verzameling, aanwezig in het Kunsthistorisch Insti-
uut te Utrecht, werd hiertoe geheel nagegaan, evenals de belangrijke
kunstwetenschappelijke collectie van Dr. C. Hofstede de Groot te
s lt;jravenhage. Bij dit onderzoek bleek mij tevens, dat, hoezeer de rijk-
natuur verschillende Nededandsche schilders reeds vanaf de
Middeleeuwen had geïnspireerd tot een vaak weelderige uitbeelding
Van onzen inheemschcn bloemenschat, dezen blijkbaar niet getroffen
Waren door de heilzame krachten, van zoovele planten uitgaande; het
geneeskruid als zoodanig komt op hunne schilderstukken niet voor.

Schaum, Geschiedenis der Tuinkunst, p. 40.

-ocr page 50-

geven ons voor de geneeskruidcultuur niets, evenmin de illu-
straties, door Stephani opgenomen 1). Schultz neemt aan, dat
bij burchten van eenige uitgestrektheid de tuin binnen de om-
muring lag ; leende zich de hgging daartoe niet, dan bebouwde
men ten minste aan den voet van den berg, waarop de burcht
stond, een stukje land met boomen, en zeker met de voor de
huisapotheek benoodigde kruiden en wortelen. Deze gegevens
zijn wel niet in alle opzichten voor ons land van toepassing,
maar mogen, bij gebrek aan beter, een vingerwijzing zijn in de
richting, waarin zich ook hier de kasteeltuinen konden ont-
wikkelen. Zeer waarschijnlijk zal in enkele archieven van ons
land nog wel een en ander aanwezig zijn, dat van belang is
voor de geschiedenis der cultuur van geneeskruiden in de kas-
teeltuinen; doch dergelijke bijdragen hggen diep verborgen
tusschen andere wetenswaardigheden, en zullen gewoonlijk
slechts bij toeval voor den dag komen; er in het bijzonder naar
te zoeken, is bijna ondoenlijk. Intusschen is de aandacht hierop
voldoende gevestigd, zoodat de mogelijkheid, dat, mocht er
iets aan het hcht komen, dit dan wel openbaar gemaakt zal
worden, belangrijk grooter is geworden. Ik wil hier melding
maken van een aanteekening, waaruit de meening, dat men bij
de verblijven der edelen kruidtuinen aantrof, wordt bevestigd;
doch men ziet tevens hieruit, dat het vooral keukenkruiden
zijn, die hier genoemd worden, al behooren ook de thym en
sähe tot de geneesmiddelen. De mogelijkheid bestaat natuurlijk,
dat van deze kruiden voor beiderlei doel werd gebruik gemaakt.

In de aanteekeningen van de „dagelijksche besognes, aan
het grafelijk hof te Culemborg voorvallende,quot; over 1588 komt
namelijk het volgende voor2) :

Den gaerden belangende.

Werdt gevordert een half pont pynsternaken.
Drie vierendeel ponts gheel werteren.
Een vierendeel pont petroselie.
Item sommige planten van artuszocken.
See veele zijnder Genade gelieven sal.
Item een halfF pont roeden aiuyn.

1)nbsp;Stephani, t. a. p., II p. 67 e. v., fig. 32. 33, 34.

2)nbsp;Aanwezig in het Rijksarchief te Arnhem.

-ocr page 51-

Item een halfF pont witten aiuyn.
Item small selve ende brede selve.

Item tymeaen, mitsgaders bet zaydt van fijne maggeleyn ende basili-
cum van yder voor vier stuvers.

Een bijzondere vorm van grootgrondbezit werd nog niet
besproken: dat van de geestelijkheid.

-ocr page 52-

HOOFDSTUK II

GENEESKRUIDGULTUUR ONDER INVLOED VAN
HET GEESTELIJK GROOTGRONDBEZIT

ONGETWIJFELD zou Karei de Groote. bij al zijn
buitengewone gaven en krachtige heerscherseigen-
schappen. niet die resultaten bereikt hebben, die van
hem geboekstaafd zijn, had hij niet den machtigen steun en
de voorhchting gehad, die de Kerk hem kon bieden. De voor-
gaande tijden kenmerken zich door verwarring, onrust en
onzekerheid; in dien strijd tusschen opdringende en terug-
gedrongen volkeren kon de wetenschap moeilijk stand houden
en zou zeker verloren zijn gegaan, wanneer niet de kerk, door
middel van haar voornaamsten stut, het monnikenwezen, haar
in haar kloosters een rustig onderdak had geboden. Hier toch
woonden de vrome broeders, in stille aandacht hun dagen
vuUend met gebed, studie en handenarbeid, levende geheel
volgens de regels, door den Heiligen Benedictus, tot heil van
ziel en lichaam, hun gegeven. Dat juist is wel het karakteris-
tieke in de levenswijze der Westersche kloosterhngen, dat niet
het zuiver individualistische, zich uitend in gebed en innerlijke
beschouwing, naar voren treedt zooals dat bij de Oosterlingen
het geval was, maar dat eerder een samenleven, een opbouwen,
een practisch werkzaam zijn ten behoeve van zichzelven, maar
ook van anderen, het hoofdprincipe vormt. Het is de onver-
gankelijke verdienste van Benedictus, den geest van zijn tijd
zoo goed begrepen te hebben, dat hij een organisatie wist te
scheppen, zoo hecht, van zoo duurzamen aard. dat de Reael
tot de 13e eeuw bijna algemeen in het Westen gevolgd werd
ja, den storm der eeuwen zoo goed wist te trotseeren, dat die
nog tot in onzen tijd haar invloed weet uit te oefenen Het
universeele in Benedictus\' werk is wel, dat hij een elk duidelijk
zijn taak weet aan te wijzen, dat hij niemand in het onzekere
laat. en willekeur bestrijdt zonder een vrije ontwikkeling der
individualiteit tegen te gaan 1).

1} Hauch, Kirchengeschichte Deutschlands, I p. 283, bij Heimbucher
Die Orden u. Kongregationen der Kath. Kirche.
I p. 98 quot;^»^^ucher,

-ocr page 53-

Het is in het door hem gestichte klooster Monte-Cassino,
dat de H. Benedictus, die in 480 te Nursia als zoon van voor-
name ouders geboren werd, in 530 zijn beroemden Regel
schreef „een monument van Christelijke wijsheid en bescha-
vingquot; 1). Kenmerkend voor zijn practischen kijk op het leven
der kloosterlingen, en getrouw aan zijn uitspraak, dat niets
schadelijker is voor de ziel dan
lediggang 2), schrijft hij naast
den dienst ter eere van God zeven uren voor, die aan handen-
arbeid moeten worden besteed. Doch geen overdrijving :
..alles geschiede met mate, ter wille der
zwakkenquot; 3).

Het is goed te begrijpen, dat met dergelijke wijze voor-
schriften, gegeven aan mannen, die reeds van goeden wille
2ijn, heel wat bereikt kon worden. Er is dan ook bijna geen
.gebied te vinden, waarop niet veel werd tot stand gebracht;
nien treft onder de aanhangers van de Benedictijner Orde aan
beoefenaars van philosophie en literatuur; maar ook genees-
kunst en botanie waren het onderwerp hunner onderzoekingen
en geschriften 4).

Waar de Regel van den Stichter der Orde zoo duidelijk
handenarbeid voorschrijft, is het licht te bevroeden, dat ook
aan de bewerking van den grond veel zorg werd besteed.
Zeker behooren de Benedictijnen wel tot hen, die vooraan
staan in den landbouw, en schier overal, waar zij gevestigd
Waren, vindt men de sporen van hun werkzaamheid terug. De
j^onniken wisten den strijd te aanvaarden tegen de verdorven-
heid der ziel, maar niet minder tegen de onvruchtbaarheid der
aarde. En zoo wisten zij geheele streken, die, vaak van weinig
Waarde en onvruchtbaar den kloosters waren afgestaan, in
bloeiende landouwen te herscheppen. Groot is de invloed,
dien de Orde bij dezen kolonisatiearbeid wist uit te oefenen,
ook op de bevolking in de nabijheid; door haar voorbeeld en
door haar hulpmiddelen werd zij het lichtende punt, waarnaar
een elk zich kon richten. De meest nuttige vruchten, dieren
^[ai
^het beste ras, onbekende en zeldzame planten, dit alles

Vinc. Cleerdin, Monnikenleven, p. 21.

Otiositas invisica est animae, c. 48. Rcg.

Omnia autem mensurate fiant propter pusillanimes.

Montalembert, Les moincs d\'Occident, p. 163.

-ocr page 54-

wist zij in te voeren. Hiermede werd dan ook volkomen uit-
voering gegeven aan die voorschriften van den Regel, die de
practische werkzaamheid naast het gebed voorschrijven om
den lediggang te bestrijden, maar daarnaast tegemoet gekomen
aan het principe, zoo duidelijk omschreven: „Wanneer het
geschieden kan, moet het klooster zoo worden ingericht, dat
al het noodzakelijke aanwezig zij, als daar zijn: water voor\'den
molen, de bakkerij,
den hof; of verschillende handwerken in
het klooster worden uitgeoefend, zoodat er voor de monniken
geen noodzaak besta den tijd buitendeurs door te brengenquot; 1).
Dit voorschrift laat aan duidelijkheid niets te wenschen. Wij
hooren er verwante klanken in met de bepalingen van het
Gapitulare de vilhs — het resultaat van beide is dan ook ge-
lijk — de gesloten huishouding, een volkomen economische
onafhankelijkheid. Het klooster vormt aldus een huishoude-
lijke eenheid, waar men op zichzelf is aangewezen, en aldus
tegemoet komt aan het belangrijke principe der clausuur

Niet gering zijn de eischen, die aan de leiding van een der-
gelijke geestelijke huishouding werden gesteld. Abdijen als
bulda, St. Gallen, Reichenau, Gentula (St. Riquier), Fontanella
(bt WandnlleJ, het waren niet meer de eenvoudige woon-
plaatsen van enkele monniken, maar groote complexen, haast
steden, door den abt bestuurd. Wanneer men leest, dat de
kloosterstad een groot fabriekscentrum omsluit, om de bewo-
ners van al het noodige te voorzien, om het huisraad, ja, alle
benoodigdheden te vervaardigen, dan eerst kan men uit de
daarbij aangegeven getallen den omvang van een dergelijke
abdij bevatten 2). Men vond er de smeden, de boekbinders de
zadelmakers, de bakkers, de schoenmakers, de wevers \' de
brouwers ja zelfs een mihtair kwartier, waar de soldaten zich
met paard en zwaard ter bescherming hadden gereed te hou-
den. Behalve de fabrieksgebouwen vond men in het klooster

1) Gap. 66, Reg 5. patr. Bened. „Monasterium, si possitfieri, ita debet

constitui, ut omnia necessaria, id est aqua molendino, pistr no, hono

- -

^ 2) Mabillon, Annal. ord. St. Benedict. XXVI c. 69, bij Stephani, t.a.p.,
30

-ocr page 55-

Gentula 2500 woningen, waar de leeken woonden, en verder
werden gewoonlijk 300 armen en 150 weduwen dagelijks ge-
voed. Tot het klooster behoorde nog een groot aantal hoeven
en goederen, die hun cijns hadden op te brengen. Van St. Gal-
len vindt men vermeld, dat in het klooster aldaar, omstreeks
de tiende eeuw, 500 monniken woonden; hiervan waren 52
priester en 20 novieten 1).

Zijn ons dus van eenige belangrijke kloosters enkele bijzon-
derheden bekend, deze zijn nauwelijks voldoende, om ons om-
trent de inrichting daarvan en de levenswijze hunner bewoners
eenigszins vertrouwd te maken. Merkwaardig is het toch, dat
de monnik, die vaak zoo uitgebreid de belangrijke wereldge-
schiedenis naast het kleinere gebeuren in de orde en het kloos-
ter boekstaaft, nauwelijks eenige woorden wijdt aan de inrich-
ting van zijn woning, waar hij toch vaak zijn geheele leven
doorbrengt. Inderdaad zou ons slechts heel weinig daaromtrent
bekend zijn, wanneer we niet hadden kunnen putten uit het
bouwplan van St. Gallen, die zoo belangrijke bron voor de
kennis van den Karohngischen tijd. Het feit, dat dit ontwerp
nooit geheel is uitgevoerd, vermindert zijn waarde voor ons
niet; wordt integendeel juist daardoor van meer belang. Ware
het niet anders dan een bouwontwerp voor een bepaald kloos-
ter, dan reeds zou het de moeite waard zijn, hieruit gevolg-
trekkingen te maken en naar analogiën te zoeken, nu echter,
nu men weet, dat het is een schema, een normaal- of ideaal-
plan, heeft het ook voor ons veel uitgestrekter beteekenis. De
ontwerper van het plan heeft eigenhjk geen rekening gehouden
met het terrein te St. Gallen 2), maar bracht op schrift, hoe hij
zich de inrichting dacht van een uitgebreid klooster, en wat
bij daarvoor noodig vond. Dit algemeen program is dus juist
daardoor van zooveel waarde, omdat het als het model be-
schouwd kan worden, waarnaar ook andere kloosters derzelfde

Montalemhert, Les moines d\'Occidcnt, p. 156.

2) Inderdaad is men, zooals Keiler (Bauriss d. Klosters St. Gallen, p. 11)
aantoont, bij den bouw van het klooster meermalen van het ontwerp
afgeweken. Zoo moesten de op hetZ. O. liggende gebouwen, tengevolge
van de diepe rotsachtige bedding van de Steinach, naar een andere rich-
ting overgebracht worden.

-ocr page 56-

oWo

a

1 □ [

O—\'O

Éli

=

Lm

• P B q ^

uTJlT

r

DÏC

mci

3

Jl

Cubiculiimnbsp;In

-1 I-

Aonxiif rgt;\\e-

Ar
ivta.

ri

tl »•»I

mm
Zuy

ixm

-H-

•^yxunfxo mejiei i^fxuf

d

1

KI lU m

1 1 rpf.^^

Vc-

O

U

lui

5

1 rui«.

j 1 lt;.-111111 no 1

•1

0

la

|(.l,la.,UOli«| [lul.c/Wtó]

1

\\f

lt;

j/mwulm,!

i

£

O

1cmdc\\raecd

J 1 coflo

1. Oostelijk gedeelte van het kloosterplan van St. Gallen van het
jaar 830 met details: Domus medicorum en Herbularius.

-ocr page 57-

■H »—

3

1 r
ï t

-3

e. \'

c

r

3
\'j

quot;X
c.

n -

^ gt;

t •

quot;c

3 f f C

— c E =

1 1

—H—

-H

■i

3:

f rpctf

r
f\\
-3

1

f

1

porrof 1

i afcoloniAf

df-

U.p 1 u m 1

lt;

1 pcero^^invm.

t

Cölicincifiunj

k:

1 ccnrt-j^olium

1

SL.
lt;j

vxnS/nm 1

T

T

1 IAAVXCÊ«.

?
gt;•

pfi-putif^\' 1

1 faro, j-^c^vo.

t*

quot;f

rlt;\\dliotYquot; 1

1

s

Tna^^ön-ff |

V

1

in

2. Details van het oostelijk gedeelte van het kloosterplan van
St. Gallen van het jaar 830: Mansio Hortulani en Hortus.

-ocr page 58-

orde, dus ook in andere landen, konden worden gebouwd. Dit
eenmaal vastgesteld, loont het de moeite hier eenigèn indruk
te geven van inhoud en omvang van dit belangrijk document.

Het klooster St. Gallen, in het begin van de zevende eeuw
door den Keltischen monnik, den H. Gallus gesticht, dankt
het aan den steun en de bescherming van Karei den Grooten,
dat het tot de belangrijkste kloosters van zijn tijd ging be-
hooren; met Monte-Gassino, Reichenau, Fulda kan het in één
adem genoemd worden. Het was onderabt Gozbert (816—837),
dat tot een belangrijke verbouwing en uitbreiding besloten
werd, waarvan een perkamenten blad, een oorkonde, bestaande
uit 4 samengenaaide stukken, dat in zijn geheel 1.05 M. lang
en 0.75 M. breed is, en nog in het klooster zelf bewaard wordt,
getuigenis aflegt. Het werd den abt toegezonden op instigatie
van een met hem bevriend geestelijke, ouder dan de abt, daar
hij dezen in de opdracht met filius aanspreekt. Onzeker is het,
wie deze opdrachtgever is; zoowel de bekende Einhard als
Hrabanus Maurus zijn er voor aangezien; ook de naam van den
bouwmeester, zoowel als de plaats, waar de teekening vervaar-
digd is, zijn onbekend. Het perkament is eenigszins bescha-
digd en was bijna het offer geworden van den ijver van een
monnik, die op de achterzijde een Vita Set. Martin, schreef,
en reeds een gebouw aan de voorzijde had doen verdwijnen,
om zijn verhaal ook hier te vervolgen, maar hierin blijkbaar
gestoord is. De teekening is een plattegrond, in rooden inkt
uitgevoerd; verticale projectie ontbreekt, maar wordt vervan-
gen door eenige opgaande bouwvormen horizontaal in te tee-
kenen, een niet zeer duidelijke methode voorwaar, wat de
teekenaar ook wel voelde, en trachtte te verbeteren, door op
vele plaatsen in versvorm gebrachte opschriften in te schrijven.
Men krijgt aldus een uitstekend inzicht in de bestemming
der verschillende onderdeelen. Juist hierdoor is het mogelijk
geworden, vast te stellen, dat men niet te doen heeft met een
speciaal plan, daar het zich absoluut niet aanpast aan den aard
van het te bebouwen terrein.

Het kloosterplan van St. Gallen is het onderwerp geweest
van veler studie. Beschouwen de meeste onderzoekers het ge-
heele complex, Dierauer neemt meer speciaal de plaatsen,

-ocr page 59-

waar de benoodigde genees- en moeskruiden gekweekt wor-
den, onder de loupe 1).

In het N.0.2) gedeelte van het plan bevindt zich de genees-
kruidtuin (herbularius), gelegen vlak naast de woning der artsen
(domus medicorum), die weer in nauwe verbinding staat met
de apotheek (armarium pigmentorum). een vertrek voor ernstig
zieken (cubiculum valde infirmorum), en het eigenlijk woon-
vertrek (mansio medici ipsius); het ziekenhuis is meer zuidelijk
hiervan gelegen, meer in de nabijheid der
kerk 3).

Meer nog naar het Zuiden, in den Z.O. hoek aan de andere
zijde der kerk, hgt de
moestuin (hortus), die belangrijk grooter
is dan de kruidtuin, terwijl het kerkhof ook gebezigd wordt
voor het aanplanten van vruchtboomen.

Beschouwen wij in de eerste plaats den geneeskruidtuin.
die wel de meest bescheiden ruimte inneemt. Gedeeltelijk hg-
gende langs den kant, een toegang tot het tuintje vrijlatend,
gedeeltelijk in het midden, bevatten de 16 bedden evenveel
soorten geneeskruiden, en wel de volgende 4):

salvia
ruta
gladiola

Salvia officinalis
Ruta graveolens
Iris germanica, florentina
Mentha pulegium
Sisymbrium nasturtium
Cuminum cyminum
Levisticum officinale
Foeniculum capillaceum
Lilium candidum
Rosa centifolia
Phaseolus vulgaris
Satureja hortensis

Pulegium

sisimbria

cumino

lubes tico

feniculum

blium

rosas

fasiola

sata regia

^ Dierauer, Über die Gartenanlagen im St. Gallischen Klostcrplan vom
jähre 830.

Stephani neemt de ligging van het geheele complex in andere rich-
ting aan, waardoor de geneeskruidtuin in het N. W. komt te liggen.

Deze kerk (ecclesia), uitsluitend ten dienste der zieken en novieten,
niet te verwarren met de BasiUca, die het middelpunt van het geheele
plan vormt.

In afwijking van Dierauer, die steeds de nomenclatuur van Linnaeus
Vermeldt, heb ik den naam gekozen, aangegeven in het Woordenboek
der Neded. Volksnamen van planten, bewerkt door H. Heukels, 1907.

Salie
Wijnruit
Lisch
Polei

Raket of waterkers

Komijn

Lavas

Venkel

Witte lelie

Roos

Boon

Boonenkruid

-ocr page 60-

costonbsp;Costus arabicusnbsp;1)

fena graecanbsp;Trigonella foenum graecumnbsp;Hoomklaver

rosmarinonbsp;Rosmarinus officinalisnbsp;Rosmarijn

mentanbsp;Mentha piperitanbsp;Pepermunt

Ter andere zijde van de kerk ligt de moestuin (hortus),
waaraan het tuinmanshuis grenst, (mansio hortulani, ipsa do-
mus) terwijl in hetzelfde huis nog twee kamers beschikbaar
zijn voor de helpers van den tuinman.

Welke planten komen nu in dezen tuin voor ? Het doel wordt
in het manuscript aangeduid: Hic plantata holerum pulchre nas-
centia vermant, dus: hier ontluiken de mooi opgroeiende groen-
tesoorten. De tuin bevat 18 bedden met de volgende soorten:

cepas

Allium cepa

Uien

porros

Allium porrum

Prei

apium

Apium graveolens

Selderie

coriander

Coriandrum sativum

Koriander

anetum

Anethum graveolens

Dille

papaver

Papaver somniferum

Slaapbol

radices

Raphanus sativus

Ramenas

magones 2)

betas

Beta vulgaris var. cicla

Biet

alias

Allium schoenoprasum, A. sativum Bieslook, knoflook

ascolonias

Allium ascalonicum

Sjalotten

petrosilium

Petroselinum sativum

Peterselie

cerefolium

Anthriscus cerefolium

Tuinkervel

lactuca

Lactuca sativa

Sla

sata regia

Satureja hortensis

Boonenkruid

pestinachus

Pastinaca sativa

Pinks temakel

caulas

Brassica oleracea

Kool

gitto 3)

Nigella sativa

1)nbsp;Vermoedelijk is hiermede bedoeld de bij Theophrastus IX, 7 ver-
melde Kostos. Dierauer, t. a. p., p. 8.

2)nbsp;Er bestaat weinig zekerheid omtrent den naam dezer plant. Von
Fischer Benzon wijst op de verklaring van Ferd. Keiler, die verband
zocht met de peen (Daucus carota), onder verwijzing naar den overeen-
komstigen Italiaanschen naam majugole; het is intusschen niet zeker, dat
er verwantschap tusschen beide woorden bestaat. In verschillende glos-
sarièn komen
z\\s papaver oï papaverzaad de namen machones, magonus,
michonus en mahunus voor. De Papaver wordt echter al in bovenstaande
lijst genoemd, v. Fischer Benzon, p, 185.

3} Door Keiler (Bauriss d. KI. St. Gallen) wordt git als Agrostemma
sativa aangegeven. Dierauer, t. a.
p., p. 7.

-ocr page 61-

Ik heb getracht de afmetingen te benaderen, die voor beide
tuinen beschikbaar waren. Vergehjkt men de maten der kerk
van St. Gallen met die op het plan, dan blijkt het bouwterrein
bij een lengte van 430 M. een breedte van 300 M. te hebben.
Dit overgebracht op de schaal van het plan, geeft voorden ge-
neeskruidtuin (herbularius) een afmeting van 24,5 X 15,75M.
en voor den moestuin (hortus)
52,5X35 M.

Het kerkhof, te herkennen aan de graven om het- groote
in het midden staande kruis gegroepeerd, is tegelijk boom-
gaard. Een veertiental soorten vruchtboomen, waaronder
de meest bekende, als appel- en pereboom, pruim, perzik,
maar ook de laurier en de vijgeboom worden met name aan-
geduid.

Hierbij valt op te merken, dat deze soorten zich lang niet alle
aanpassen aan de khmatologische toestanden van St. Gallen.
Trouwens bij nadere vergelijking van kruid- en moestuin, valt
het in het oog, dat de Satureja tweemaal voorkomt, dat men
de Papaver liever in den geneeskruidtuin zou vinden dan tus-
schen de groenten, en zeker ook. dat die 16 met name ge-
noemde geneesmiddelen toch niet alle de belangrijkste zijn.
Heeft men slechts de beschikking over een zoo klein terrein,
dat men daarop maar 16 soorten kan kweeken, dan zal men
toch zeker niet zijn toevlucht nemen tot soorten, die niet in
de eerste plaats geneesmiddel kunnen geacht worden te zijn.
^^en mag dan ook wel aannemen, dat de planten niet met
zorg zijn uitgekozen, wellicht uit het hoofd opgeschreven, of
dat misschien een minder deskundige uit een volledige hjst
verschillende namen heeft overgenomen en in het bouwplan
\'Ingeschreven. Dat het Gapitulare de villis daarvoor in de
eerste plaats in aanmerking zou kunnen komen, ligt voor de
hand. Het ontwerp van St. Gallen is slechts enkele tientallen
jaren jonger dan het Gapitulare. en behalve de „magonesquot;
komen verder alle namen in beide documenten voor. Maar
ook is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat, waar beide plan-
ten^ijsten producten zijn van denzelfden tijd, twee Benedic-
tijner monniken op elkaar gelijkend werk hebben geleverd;
de
een met meer, de ander met minder succes.

Nog een opmerking mogen wij bij de beschouwing van het

-ocr page 62-

plan maken, iets, waarop ook Stephani 1) de aandacht vestigt,
en wel, dat men reeds toen ter tijde duidelijk verschil maakte
tusschen akker en tuin, en tevens, dat ook in den tuinbouw
sterk gespecialiseerd werd. Immers vindt men boomgaard,
kruid- en moestuin zeer scherp van elkaar gescheiden, terwijl
er ook op gewezen kan worden, dat deze in de nabijheid van
het huis aangelegd werden. Men ging dus verder dan heden
ten dage, nu men de verschillende „Nutzpflanzenquot; vaak naast
elkaar in dezelfde ruimte aantreft.

Van nog ouder datum dan het bouwplan zijn de Herme-
neumata Pseudodositheana, leerboeken uit de 3e en 5e eeuw,
die in de kloosterscholen gebruikt werden. Von Fischer Benzon,
die den inhoud hiervan, voor zoover ze op planten betrekking
hebben, in pleno beschrijft, wijst erop, dat ook zeker de daarin
genoemde gewassen in den tuin van het klooster zullen zijn
aangekweekt2). De meeste plantennamen vindt men ook in
de boeken der oude Romeinen terug, zooals bij Columella en
Phnius, doch hiernaast treft men er geheel nieuwe aan, die de
monniken hadden leeren kennen, doordat ze in de omgeving
hunner woonplaatsen verbouwd werden of in \'t wild voorkwa-
men. Dit alles moge aanwijzing genoeg zijn, dat de ijverige
kloosterhngen ook de geneeskruidcultuur niet voorbijzagen,
nog vaster bodem betreden wij, wanneer wij in Walafrid Strabo\'s
„Hortulusquot; de werkelijke toepassing van al het vorige zien. „Es
zeigt uns den wirklichen Bestand eines reichen Klostergartens,
nicht wie er sein soll, sondern wie er istquot;
3). De schrijver van
dit door alle tijden heen genoemd gedicht was leerhng van den
bekenden Hrabanus Maurus, (776—856), bezocht dus de kloos-
terschool te Fulda. Slechts 35 jaar oud, werd hij reeds tot abt
van het Benedictijner klooster te Reichenau gekozen. Van zijn
verschillende geschriften trekt ons zijn
Hortulus (het tuintje) wel
het meest aan, omdat we hierin zien een volledige beschrijving
van den kruidtuin, zooals die, welke tot zijn klooster zal heb-
ben behoord. In 25 verzen ingedeeld, bestaat het uit 444
hexameters. Hij beschrijft den zwaren arbeid, waarvan hij

1)nbsp;Stephani, t. a. p., p. 69.

2)nbsp;V. Fischer Benzon, Altdeutsche Gartenflora, p. 4 en 173
3} Tschirch, t.a.p., I 2, p. 123.

-ocr page 63-

harde handen heeft gekregen; vertelt, hoe de tuin na het
smelten der sneeuw met onkruid bedekt is, hoe hij erin graaft,
hoe van ongedierte zuivert, hoe de bedden gevormd worden,
hoe hij mest aandraagt, de planten verplaatst, en ze zorgvul-
dig begiet. Kortom, in zoetvloeiende verzen zien we hier voor
ons een letterlijke beschrijving van den dagelijkschen arbeid,
en mogen daarom met des te meer zekerheid verwachten, dat
de planten, die hij bezingt en dus met name noemt, daar ook
aanwezig zijn geweest. Slechts het laatste vers heeft een an toe
strekking; hierin draagt hij zijn gedicht op aan den abt Uri-
maldus van St. Gallen. Een werkelijke beschrijving van de
planten geeft hij niet; het is voornamelijk de geneeskracht, die
hij behandelt, en waarop hij den nadruk legt. Bij vergelijking
zal men zien, dat er heel wat bij zijn. die ook tot den inhoud
der tuinen te St. Gallen behooren.

De planten, die hij aldus in versvorm bezingt, zijn:

1.nbsp;salvianbsp;Salvia officinalis 1)

2.nbsp;rutanbsp;Ruta graveolens

3.nbsp;abrotanum Artemisia abrotanum
Cucurbita lagenaria
Cucumis melo
Arthemisia absynthium
Marrubium vulgare
Foeniculum vulgare
Iris germanica
— florentina

10.nbsp;libysticum Levisticum officinale

11.nbsp;cerefolium Anthriscus cerefolium

12.nbsp;hliumnbsp;Lilium candidum

4.nbsp;Cucurbita

5.nbsp;pepones

6.nbsp;absynthium

7.nbsp;marrubium

8.nbsp;foeniculum

9.nbsp;gladiola

13.nbsp;papaver Papaver somniferum
H. sclarea Salvia sclarea
15. mentha Mentha piperita

16.nbsp;pulegium

17.nbsp;apium

18.nbsp;betonica

19.nbsp;agrimonia

20.nbsp;ambrosia

21.nbsp;nepeta

22.nbsp;raphanus

23.nbsp;rosa

—nbsp;crispa
Mentha pulegium
Apium graveolens
Betonica officinalis
Agrimonia eupatoria
Tanacetum vulgare
Nepeta cataria
Raphanus sativus
Rosa gallica

—nbsp;centifolia

1) Latijnsche benaming volgens v. Fischer Benzon, t. a. p., p. 188.

-ocr page 64-

Bij deze planten zijn er vele, die tot voor korten tijd in ge-
bruik zijn gebleven, ja, in de niet-oflScieele geneeskunde nog
vaak worden toegepast.

Van hoeveel waarde het gebruik der geneeskrachtige krui-
den blijft, en welk belangrijk aandeel de geestelijkheid hierin
heeft, getuigen twee leerdichten uit iets later tijd, de
macer
Floridus en
de Physica.

Het eerste behandelt in 77 hoofdstukken de geneeskrach-
tige werking van even zooveel planten, met Artemisia te be-
ginnen. Het is waarschijnlijk, te oordeelen naar eenige be-
schrijvingen, uit Frankrijk afkomstig, en wordt toegeschreven
aan Odo de Meudon, in een handschrift als arts aangeduid, of
aan den Cisterciënser monnik Odo de Morimond 1); als datum
van oorsprong wordt het laatst van de 11e eeuw beschouwd.
Op het groote belang van het werk wijst wel de verbreiding,
die het gekregen heeft door bewerking in vele talen, terwijl het
tot in de 16e eeuw in hoog aanzien bleef. Staat het bij de Hor-
tulus achter, voor zoover de poëtische bewerking betreft, en
de beperking tot het medicinaal gebruik, het overtreft dit
werk door het belangrijk grooter aantal behandelde planten.

Volledigheidshalve noemen wij hiernaast de „Physicaquot; der
H. Hildegard van Bingen. In 1148 trok deze begaafde vrouw
als abdis der Benedictinessen met haar zusters naar het
nieuw gebouwde klooster te Bingen. Oorspronkelijk weinig
wetenschappelijk opgeleid, wist zij zich na 43jarigen leeftijd
zoodanig te ontwikkelen, dat zij daarna belangrijke werken op
mystisch-theologisch gebied schreef. Maar daarnaast een werk,
dat, hoewel meer te beschouwen als een verzamelwerk over
de kracht van vele geneesmiddelen, voor ons van belang is
door de opsomming van een groot aantal in dien tijd gebrui-
kelijke planten, bijna alle inheemsch, en vele met haar Duitsche
benaming. Dat nogal eens eenzelfde plant onder verschillende
namen genoemd wordt, is een fout, die men ook bij andere
schrijvers vindt, en die in nauw verband staat met het ontbreken
van een plantennomenclatuur. Jammer is het, dat uit dit belang-
rijke geschrift niet de aanwezigheid van een kruidentuin in het

1) Zie over Morimond, noot blz. 47.
40

-ocr page 65-

door de schrijfster gestichte klooster blijkt; wij kunnen dit in-
tusschen vrijwel met zekerheid aannemen, gezien de groote
kennis en voorliefde der Abdis voor de medische wetenschap,
naast de duidelijke voorschriften van den Stichter der Benedic-
tijnerorde.

Ook in onze taal zijn enkele van dergelijke geschritten be-
kend. Ik wijs in het voorbijgaan op het
Hs. van Yperman 1), dat
een in het Middel-Nederlandsch geschreven bewerking bevat
van Avicenna\'s geschriften. Waar het dus niet een oorspron-
kelijk Nederlandsch werk is, mogen wij de daarin vermelde
planten niet als maatstaf beschouwen voor dat, wat hier ge-
kweekt werd. Dit is evenmin het geval met de kruiden, be-
schreven in een ander handschrift, van geestelijken oorsprong
blijkens de onderteekening: „Brueder Thomas het dit boecke
gemaeckt anno 1300 T\' Utrechtquot;; het is uit ongeveer denzelt-
den tijd als het Hs. van Yperman. Het is intusschen mogelijk
naar van der Wielen op gezag van deskundigen
mededeelt 2),
dat dit Utrechtsche Hs. zoowel om taal als schrift een 100 jaar
jonger is te stellen, zoodat dit gecopieerd zou zijn van een
vroeger werk. Het derde gedeelte, voor ons het belangrijkste,
begint aldus:

Maria coemt tot minen beghin
hier gaet medicine in dietsche in.

„Hier beghint een nuttelike cort boec van medicinen, ge-
lï^aect in dietsche, dat ghetogen es ende ghecopuleert uut
Galienus boeken ende Avicennae.quot; Van der Wielen teekent
bierbij aan, dat dit niet is een vertaling, maar een zelfstandig
in het Nederlandsch geschreven werk 3). Van de 66 stoffen,
bier beschreven, vindt men naast de Latijnsche ook de Neder-
landsche benaming; geïnspireerd als dit werk is door de ouden,
noemt het ook veel uitheemsche geneesmiddelen, en geeft ons
niet een juisten kijk op wat onze bodem aan geneeskruiden
opleverde.

Aanwezig in de Koninkl. Bibliotheek te Brussel.

2)nbsp;v. d. Wielen, Een middeleeuwsch Nederlandsch kruidenboek. Ph.

Wbld. 1916, p. 819.nbsp;, ^nbsp;, , ,

3)nbsp;V. d. Wielen. Dc Pharmacie in Nederland gedurende de Middel-
eeuwen. Ph. Wbld. 1900.

-ocr page 66-

Eveneens kan men de Naturen Bloeme van Jacob van
Maerlant als van geestelijken oorsprong beschouwen. Zijn
dichtwerk toch is een vrije vertahng van
de Naturis Rerum
van Thomas van Cantimpré; deze, aanvankelijk Augustijner
monmk, en wonende in de Abdij te Cantimpré bij Kamerijk,
deed zich later opnemen onder de Predikheeren te Leuven
Hij werd leerling van broeder Albrecht te Keulen, den be-
roemden Albertus Magnus, dien men vroeger aanzag voorden
schrijver van genoemd werk. Uit een brief aan Humbertus,
magr. van de orde der Predikheeren 1), blijkt, dat Thomas de
vervaardiger was. Zoowel in het Utrechtsche Hs. van broeder
ihomas als in dat van Thomas van Cantimpré hebben wij te
zien de geestesproducten van begaafde kloosterbroeders, die
belangstelling hadden voor de kracht en toepassing der krui-
den, en die beiden uit ons land geboortig waren. Jacob van
Maerlant werd te Brugge geboren, Thomas van Cantimpré te
Leeuw St Pieter bij Brussel, beiden waren dus Zuid-Nederlan-
ders, zoodat men met recht van de Naturen Bloeme als van een
Nederlandsch werk mag spreken. Verwijs, die aan v. Maer-
lants werk een uitvoerige studie wijdt, geeft op verschillende
gronden het tijdperk tusschen 1266 en \'69 aan als den tijd
van ontstaan 2).nbsp;^

Van dit belangwekkende dichtwerk worden drie handschrif-
ten m ons land bewaard, waarvan ik dat te
Leiden 3} nader
beschouwde, daar dat ook in het gedeelte, dat over de kruiden
handelt, met fraai uitgevoerde miniaturen versierd is Deze
bhjken slechts een afbeelding der planten te geven; omtrent
de cultuur echter
leeren zij niets 4).

Het gedicht beschrijft zeer breedvoerig de scheppingen der

natuur; na de beestenquot; noemt het de boomen, kruiden en

steenen. Boek X is geheel aan de kruiden gewijd.
1) Zie over dezen Humbertus, blz. 48

door Dr. Eelco

3) Hs. XVIII Univ. Bibl. Leiden.

Evenmin vermocht ik in vele, overigens zoo rijk versierde aetij-

-ocr page 67-

Hoert voert van cruden al ghemene.

Achtereenvolgens behandelt hij vanaf Aloe, Absinthium,
Anetum, Apium, Crocus, Cucurbita, Coriander vele in ge-
bruik zijnde planten, waarvan hij vooral de geneeskrachtige
eigenschappen en de toepassing opsomt, om te besluiten met
Viola, Zinziber, Zeduare en Zucara. Een enkele maal slechts
Vinden we nadere bijzonderheden, zooals groeiplaats vermeld,
b.v. bij Jusquiami, waar hij zegt :

Jusquiami es sere cout

Ende es een cruut van groter ghewout

An hofsteden, als iet vant

Wastet vele hier int lant.

Ten slotte nog een aanhahng uit de romanhteratuur, ten
bewijze, hoe ook schrijvers, die zich in hun onderwerp hebben
ingeleefd, het kweeken van genezende kruiden aan het klooster-
leven nauw verbonden achtten.

\'.Sie lenkten ihre Schritte zum Klostergarten. Der war weitschichtig
^ngelegt und trug an Kraut und Gemüse viel nach Bedarf der Küche.
Zudem auch nützliches Arzneigewächs und heilbringende Wurzelnquot; 1).

»En voici une, mieux famée, monastique au moinsquot; — „c\'est l\'aire et
la stimulante rhubarbe, l\'herbe des moines, ainsi nommée parce qu\'elle
abondait jadis dans les officines des cloîtres dont elle était le remède
préféréquot;
2).

Van tijd tot tijd vindt men in de kerkelijke hteratuur aan-
haUngen, die ons de vraag doen stellen : is het in strijd met de
^are devotie om bij ziekte zijn toevlucht tot den arts te nemen,
van geneesmiddelen te bedienen. Hoewel Jezus dui-
delijk zich uitspreekt, dat een zieke een geneesheer van noode
heeft3)^ komen voortdurend klanken tot ons, die twijfel kun-
nen veroorzaken 4). Reeds Pachomius is er niet voor, dat
monniken hun toevlucht tot geneesmiddelen zouden nemen ;

]) V. SchefFel, Ekkehard. Eine Geschichte aus dem zehnten Jahrhundert.

Huysmans, L\'Oblat.

2 Matth. 9:12; Marc. 2:17; Luc. 5:31.

V Heussen en v. Rijn, Kerkelijke Historie en Oudheden, dl. V p. 181
en EpiStola 345.

-ocr page 68-

Diodochus wil, dat de kluizenaars, wat hun ook moge over-
komen, zich aUeen tot dén Heer om bijstand zullen wenden-
den s^enwonenden geestelijken geeft hij veel grooter vrij-
heid. Het krachtigst uit zich de H. Bernardus, die het ten
sterkste afkeurt, als de monniken apothekersmiddelen nemen.
„Ik heb medelijden met de krankheid uwer lichamen, maar de
krankheid der zielen is veel meer te vreezen, en daar moet
veel grooter zorg voor gedragen worden. Daarom is \'t ulieden
niet dienstig naar lichamelijke geneesmiddelen om te zien en
t IS met oorbaar voor uwe zaligheid.quot; Toch wil hij wel iets
toegeven; het gebruik van kruiden staat hij toe. „\'tis nog in
te schikken, dat men somtijds wat slechte kruiden, die armen
menschen voegen, ter genezinge gebruikt - maar\'drogerijen
te koopen, geneesheeren te ontbieden, dranken in te nemen-
dat voegt het kloosterlijk leven niet.quot; Ook Fastredus, abt van
Klaarval, uit zich op dergelijke wijze; hij acht het voor een
monnik ongeoorloofd, de geneesmiddelen der wereldsche
menschen te zoeken. In veel vroeger tijden zien we trouwens
een analoog verschijnsel. Ook in de Mischna zijn plaatsen te
vinden, die wijzen op een veroordeeling van hen, die hun hulp
met van boven, maar bij de menschen zoeken. Dat koning
Hiskia (700
v. Chr.) het boek der kruiden van den wijzen
baiomo buiten het bereik van het Joodsche volk bracht, ligt in
dezelfde lijn. Ook hij was bevreesd, dat het volk de mensche-
lijke boven de goddelijke macht ging stellen.

In dergelijke uitingen hebben we echter meer persoonlijke
uitspraken te zien, noodig om verslapping der geestelijke tucht
tegen te gaan, dan een algemeen stelling nemen tegen het aan-
vaarden van geneeskundige hulp. Zonder eenige beperkina
kan men als de algemeen geldende moraal aanvaardend dat de
genezing, alhoewel door den arts en de geneesmiddelen ge-
bracht, toch van God komt. De arts is een werktuig in handen
van den Heer, een volbrenger van den goddelijken wil I) Zie-
hier de juiste weg, aangegeven door de Sirachiden, die een
overbrugging vormen van de tegenspraak, die er moest liggen

1) Preuss, Biblisch-talmudische Medicin, p. 28. De Waal. Medicijn en
Drogerij in den Bijbel. Sir. 38 : I en 2.

-ocr page 69-

in het zoeken van hulp bij God, en bij de menschen. En heel
duidelijk zegt het Jezus, de zoon van Sirach: „God laat de ge-
neesmiddelen uit de aarde ontspruiten en een verstandig man
versmaadt ze niet — door deze brengt de arts genezing en be-
reidt de apotheker een mengselquot; 1). Dit alles samengevat, is
het niet te verwachten, dat de abten ernstige bezwaren ge-
maakt hebben tegen het gebruik van geneesmiddelen, en zeker
niet tegen de toepassing van geneeskrachtige kruiden —
hoogstens zullen zij het misbruik beteugeld hebben.

Vindt men de aloude tradities der Benedictijnen ook in ons
land terug ? Hebben ook deze streken hun deel gehad m de
goede werken, door deze monniken in zoo ruime mate elders
verbreid? Het antwoord op deze vraag is niet moeilijk. Zeker
is ook hier merkbaar geweest de invloed der
geestelijkheid op
de ruwe zeden der bevolking van ons vaderland; ook hier
Waren de kloosters, zeker in den aanvang,
„echte woonplaatsen
der vroomheid, arbeidzaamheid en matigheid, van kunst en
Wetenschapquot; 2). Ook, of
liever vooral hier, wisten de werk-
zame kloosterlingen, getrouw aan het „ora etlaboraquot;, de macht
der elementen te beperken; door het inpolderen van menig
stuk lands3) de vruchtbaarheid van den grond te bevorderen,
^ij hebben in de kloosters van ons land te zien wijkplaatsen
van kunst en beschaving op elk gebied, centra van goed ge-
organiseerden land- en tuinbouw. Zoo men hieruit de gevolg-
trekking zou willen maken, dat ook op het gebied van genees-
kruidcultuur veel werd tot stand gebracht, gaat men wat ver;
bet is niet zeker, dat dit inderdaad het geval is geweest. Men
kan Wel vermoedens uiten, doch er is ons van het kloosterlijk
jeven maar zoo heel weinig overgebleven. Het gaat niet aan,
biervan de schuld geheel op de door de Reformatie veroor-

Sir. 38: 4 en 7. Vertaling naar oorspronkclijkcn Hebrecuwschcn
tekst. De Statenvertaling van 1728 luidt: „De Heere heeft de medicijnen
^yt de Aerde geschapen ende een voorsichtig man en veronweerd^t
se niet. Door deselve heelt hij, ende neemt sijne krankheyt wcch. Dc
apotheker mengt se onder een,quot;

2) de Bont, Dc „regalequot; Abdij van Egmond.

Montalembert, Les moines d\'Occident, p. 273.

-ocr page 70-

zaakte ontreddering te werpen ~ zeker is er toen heel wat
verloren gegaan, maar niet heel waarschijnlijk is het, dat er
van een nederigen arbeid als het telen van genezende kruiden,
veel zou aangeteekend zijn. Als regel zal de eenvoudige tuin-
man, de „gardenierquot;, in de meeste gevallen een leekebroeder,
wel op den achtergrond gebleven zijn, te meer daar er geen
sprake van is, dat hij zelf, ongeletterd als hij is, iets zal hebben
opgeschreven. Maar bovendien kan men veronderstellen, dat
de geneeskruidcultuur zoo algemeen in de kloosters plaats
vond, dat het zelfs niet waard werd geacht, er melding van
te maken.

Waar derhalve de kans bestaat, dat na onderzoek der bron-
nen betreffende bepaalde kloosters weinig concreets te vinden
zal zijn, hgt het voor de hand, na te gaan, of, evenals bij de
Benedictijnen, ook andere kloosterorden in Nederland aan
voorschriften onderworpen zijn, die ons een vingerwijzing kun-
nen geven om ook bij hun huizen een kruidtuin te moqen ver-
wachten.

Een korte beschouwing van eenige der belangrijkste dezer
orden, wier leden naast het beschouwende ook een werkzaam
leven leidden, (actieve orden)!} zal dit nader toelichten.

Over de Benedictijner orde werd in het voorgaande reeds
voldoende medegedeeld. De orde bleef ook na den dood van
haar stichter bloeien en ontving krachtigen steun van Rome;
in ons land is de machtige Abdij van Egmond daarvan een der
duidelijkste voorbeelden. Omstreeks 300 jaar na haar stichting
bereikte de Orde haar hoogtepunt; veel omstandigheden
waartoe ook het toenemend bezit en de rijkdom van menig
klooster zullen hebben medegewerkt, veroorzaakten een ach-
teruitgang en eidden veelmaals tot verval. Het is aan eenige
abten van het klooster te Clugny te danken, dat vele verbete-
ringen werden ingevoerd - in de Congregatie van Clugny zien
we het resiiltaat eener hervorming, waarbij meer verband tus-
chen de kloosters onderhng werd gelegd. Kloosters, tot die
Congregatie behoorende, werden ook in ons land opgericht,
ot reeds bestaande Benedictijner kloosters hervormd. De

1) Heimhucher, Die Orden u. Kongregationen der kath. Kirche, p. 4.
46

-ocr page 71-

Consuetudines Cluniacenses zijn de regels, waaraan de kloos-
terlingen hebben te gehoorzamen; over het geheel genomen
wijken zij niet veel af van den Regel van Benedictus.

Maar ook Glugny beleefde haar ondergang, waartoe de po-
litiek het hare bijdroeg. Het is in de twaalfde eeuw Robert van
Giteaux, die door zijn levenswijze en voorbeeld zijn monniken
terugbrengt tot de oorspronkelijke bedoeling van den Bene-
dictijner Regel; naar zijn klooster heet dan ook de orde, door
hem gesticht, die weldra in bloei toenam, de Gistercienser orde.
Het is onder den derden abt dier orde, dat Bernardus belast
Wordt met de oprichting van een klooster te Glervaux; aan hem
danken de Gisterciensers ook den naam van Bernardijnen.
Dubois 1) wijst op de groote reputatie, die de tuinen der Gis-
tercienser Abdij van Morimond genoten. Reeds van den be-
ginne af leefden de monniken slechts van vruchten en groen-
ten ; die vegetarische levenswijze bracht er hen dus wel toe
om van den tuinbouw ook een speciale studie te maken. Werd
een nieuw klooster gesticht, dan werden van het moederkloos-
ter zaden en planten overgebracht, zoodat men wel kan zeg-
gen, dat op deze wijze heel bewoond Europa werd bedeeld
quot;net het beste van het beste. Het Gistercienser klooster Leeu-
wenhorst te Noordwijkerhout werd gevisiteerd door den abt
van het klooster Gamp (in Rijnland), waarvan Morimond het
quot;moederklooster was.

Vv^el de meest ingrijpende hervorming had plaats in de 17e
eeuw, toen de abt de Rancé het klooster La Trappe bestuurde
aldaar het aanzijn gaf aan de Orde der Trappisten of die
Qer Hervormde Gisterciensers. Zich stellende op de basis der
oorspronkelijke bedoehng van den Regel van St. Benedictus,
Vaardigt hij strenge voorschriften uit en geeft aan den handen-
en Vooral den veldarbeid een voorname plaats.

In veel opzichten staan de Norbertijnen of Praemonstraten-
sers dicht bij de Gisterciensers. Weliswaar behoorende tot

Dubois, Histoire de l\'Abbaye de Morimond, p. 135. Van ditzelfde

klooster zegt Dubois, dat de zieke monniken ontvingen:.....desherbes

et des racines recueillies dans les champs par les moines du temps de
la moisson et de la fauchaison, et que l\'on s\'occupait h faire secher et h
réduire en poudre, dans les soirees d\'hiver du caléfactoire.quot;

-ocr page 72-

de Augustijnen, die vooral de „cura animarumquot; (zielszorg)
tot taak hebben, hebben zij veel bepalingen met de volge-
lingen van den H. Bernardus gemeen; ook bij de Norber-
tijnen is aan het beschouwende leven het werkzame ver-
bonden ; belangrijk zijn de ontginningen, door hen tot stand
gebracht.

Wanneer we de taak, die de volgelingen van Giteaux op
aarde hebben te vervullen, genoemd zien:
monastico-agricole,^
„Dieu avait suscité eet Institut a la face du monde pour réha-
biliter 1\'agriculture...1), wanneer de betiteling:
agrarische
orden
door velen gebezigd wordt, om hiermede de Benedic-
tijnen, Norbertijnen en Gisterciensers aan te
duiden2), dan is
daarmede wel voldoende aangetoond, dat de land- en tuinbouw
behooren tot de aloude tradities dezer orden.

Dat we intusschen de bewerking van den bodem niet alleen
bij de „agrarische ordenquot; behoeven te zoeken, bewijzen de
voorschriften, die de Dominicaner Generaal, Magr. Humbertus
de Romanis, in het midden der 13e eeuw heeft gegeven 3).
Zeker zou men, oppervlakkig gezien, deze ook niet bij die
orde verwachten, waar de voornaamste taak der Dominicanen
of Predikheeren toch bestaat uit de preek en de zielszorg, maar
er is ook verschil met de vorige orden: hier is het tuinwerk
slechts voorgeschreven aan een enkel persoon; het is niet zoo
eng verbonden aan de dagelijksche werkzaamheid aller kloos-
terbewoners. Dit blijkt al duidelijk uit het opschrift van cap.
XXXVI: de
officio hortulani, wiens taak omschreven wordt
door de woorden: „Hortulanus dicitur frater qui habet curam
universalem de horto procurandoquot;4).

1)nbsp;Dubois, Histoire de l\'abbé de Rancé, p 259

2)nbsp;Kleyntjens-Huybers, St. Willebrordskerk, bijlage Kloosterbiogra-
phie. Verzwegen mag niet worden, dat van meer dan één zijde tegen
die uitdrukking stellmg wordt genomen, daar die wat al te veel den
nadruk legt op de uitoefening van land- en tuinbouw; alsof deze het
hoofddoel eener kloosterlijke instelling zou zijn. Zie b.v. fr. Hyronimus
m Romens Aankondiger. Roermond, 26 Nov. \'24

3} Opera de Vita regulari. Vol. II p. 333\'-336, 1889, ook: Pijper,
De Kloosters, p. 261.

4) Tuinier wordt genoemd de broeder, die de algemeene verzorging
van den tuin heeft.nbsp;^

-ocr page 73-

Iquot;H ».HCA I ORI M \\ \\ I Vr.RI\'l t J ^

CONVKN ri\'S l\'l\'.

-ocr page 74-

Hij krijgt opdracht, in het klooster een geschikte plaats te
zoeken, om daar tuinen aan te leggen, zoowel voor de zieken
als voor de gasten en voor het klooster zelve. Steeds zullen er
overvloedig groenten moeten zijn; ook sahe en peterselie en
dergelijke kruiden, die tevens voor geneesmiddelen te pas
kunnen komen. Ook venkel- en anijszaad schrijft de Algemeen
Overste voor met de uitdrukkelijke vermelding, dat die tot
Verschillend gebruik zijn, hetzij voor het convent, hetzij als
geneesmiddelen.

Lagen de huizen der Benedictijnen en verwante orden op
afgelegen plaatsen, en werd nauwkeurig zorg gedragen, dat
de kloosterlingen niet buiten het klooster behoefden te ko-
nden, hier ziet men juist het tegenovergestelde: de Predik-
heeren gaan in en tot de wereld, en hebben dus hun woning
gekozen in steden en volkrijke centra, waar zij ook voor zich-
2elven wel geneeskundige hulp en artsenijen konden krijgen.
Öat zij toch iemand aanwijzen voor het onderhoud van een
kruidentuin, is misschien aldus te verklaren, dat zij bij voor-
komende gevallen die geneesmiddelen ook voor anderen kon-
den gebruiken en hierdoor tot een nauwer contact komen.
Of dan ook alle kloosters dier orde een dergelijken tuin had-
den, is niet zeker. Een mooi voorbeeld ontmoeten we in het
klooster der Predikheeren te Antwerpen, dat naast andere
\'ruinen ook heeft een „hortus pharmacopolaequot;, zooals uit de
fraaie afbeelding 1) ervan duidelijk is op te maken; ook een
apotheek is hier aanwezig. Dit is het eenige uit een uitvoerig
Werk over Dominicaner kloosters, waar het speciale doel van
dien tuin is aangeduid; de overige afbeeldingen geven, daar
2ij den tuin „hortusquot; zonder meer noemen, geen zekerheid
omtrent de bestemming.

Wanneer wij, bij gebrek aan voldoende gegevens in de
kloosterkronieken, de rekeningen nagaan, zal het blijken, dat
ook daaruit slechts spaarzaam gegevens te putten zijn, maar
tevens zien we, dat vaak posten voorkomen, die wijzen op een

U Bern. de Jonghe, Belgium Dominicanum, p. 203. Sanderus, Choro-
graphia Sacra Brabantiae, III Blad I, no. 18.

dnbsp;49

-ocr page 75-

raadplegen van dokters, die buiten het klooster wonen 1), en
op het aanschaffen van geneesmiddelen bij die dokters, bij
apothekers en bij rondreizende koopheden. Die gevallen zijn
lang niet zeldzaam, ja komen zoo veelvuldig voor, dat zij bijna
zouden doen vermoeden, dat dit de eenige wijze is, om zich
van geneesmiddelen te voorzien. De orderegels leeren ons
wel anders, maar toch is het verklaarbaar, dat de Nederland-
sche kloosters zich ook op andere wijze wisten te helpen.
Immers onze kloosters, althans de meeste, zijn eerst gesticht
nadat de eerste bloeitijd in het buitenland voorbij was. Ons
land was toen al dichter bevolkt, zoodat geneeskundige hulp
van buitenaf gemakkelijker te krijgen was dan in eenzame
streken. Zoo is het te verwachten, dat kloosters, niet behoo-
rende tot de „agrarischequot; orden, hun geneesmiddelen van
buitenaf betrokken, al kunnen ze daarnaast een eigen kruid-
tuin gehad hebben. En zelfs die orden, wier Regels en Con-
stituties uitdrukkelijk den handenarbeid voorschrijven, en wier
kloosters in de steden gevestigd waren, konden, verleid door
de gemakkelijker proviandeering, er nauwelijks toe komen,
voldoende ruimte voor een kruidtuin te bestemmen.

Tot de oudste en befaamdste kloosters der Benedictijnerorde
behoorde in ons land de Abdij van St. Adalbert van Egmond.
Gesticht in 923 door Dirk I, werd het klooster later in brand
gestoken, en herbouwd in 950. Aangetrokken door de groot-
heid en pracht dezer beroemde abdij hebben velen zich ge-
roepen gevoeld, haar door woord en beeld bekend te maken 2).
Het klooster bevatte een kostbare bibliotheek; deEgmondsche

1)nbsp;Hun was de toegang tot de nonnenkloosters vergund. In de voor-
schriften, ten jare 1570 aan de bewoonsters van Leeuwenhorst gegeven,
leest men, dat het betreden van het klooster verboden was aan perso-
nen van beider sexe; hierop maakten slechts uitzondering vorstelijke
personen met hunne echtgenooten, benevens „Medicis ac Chyrurgis pro
graviteraegrotantibusquot; „dokters en heelmeesters ten behoeve van ernstige
ziekenquot;. Römer, Kloosters en Abdijen, II p. 87 noot.

2)nbsp;de Bont, De „regalequot; Abdij van Egmond, geeft een samenvatting
van al hetgeen over deze abdij is bijeengebracht. Dom Willibrord van
Heeteren, Geneeskunde en ziekenverpleging in de voorm. Benedictijner
Kloosters. Almanak van Alberdingk Thijm, 1895.

-ocr page 76-

Libriie moet destijds tot een der uitgebreidste behoord heb-
w
\' er warer, veJschillende werken over geneeskunde in te
vinde^ Het verhaal gaat, dat bij de plundering d«\' abdi, m
Tséy ae^kinaarsche winkeliers hun koopwaren m de oude
Lhrifturen wikkelden, waardoor veel belangt,ks kan z.,n ver-

\'TergenThebnbsp;iknbsp;innbsp;geschriften eenige gegevens aanget^ffe^

die be?rekking hebben op kruidteelt °fnbsp;^s

medicijnen Bij gebreke dan aan

tot het beeld en hebben «^r vergelykmg een o

schilderij 1), dat dateert vannbsp;bij een mis-

ting, en daarnaast een P\'fnbsp;wordt

sive inzake den wederopbouw der Abd\'P Or.^^^^ 9 ^
vergemakkelijkt door ffn waterput die op h^^^^^^^^^ I^^P ^

voorgrond is afgebeeld, en op den piattegronu

\'T^b getracht te bepalen, in hoeverre opnbsp;^^

plaats van een geneeskruidtuin met ee je -^erheid is te

ssinbsp;=

ommuring, dus in het eigenlijk daustrumis gelegen trouwens
na hetgeL hierover vroeger is gezegd, behoeft het geen be-
toog meer. dat de situatie niet angstvallig niet die van den
kruidtuin van St. Gallen behoeft overeen te komen, ook he
oppervlak lijkt er wel wat te groot voor. De Plattegrond geett
voor beide tuinen op den voorgrond aan. dat het moestuinen
zijn. Binnen het claustrum staan links twee huizen, die de bont
voor het gasthuis 3) aanziet, en die op den Plattegrond ook
aangeduid zijn als hospitaaH).
In dit gedeelte van hetkloo^

1)nbsp;Aanwezig in het Aartsbisschoppelijk Museum tc Utrecht.

2)nbsp;Missive d.d. 28 Dec. 1907 aan Z. E. den Minister van Dmnenl ^^ken

get. P. ]. H. Cuypers en Victor de Stuers; berust m het archict aW. n.

en W. dep. Binnenl. Zaken te \'s Gravenhage.

de Bont. t. a. p. Bijlage IV p. 2.nbsp;Uosnitaalquot; zie

Over de beteekenis der woorden „gasthuis en „hospitaal

blz. 71.

-ocr page 77- -ocr page 78- -ocr page 79-

liqqen eenige tuinen en wel twee, die zijn aangeduid als , tuin
hospLlquot; en twee als „tuin abtquot; Van de eerste t^ee is de
groLte begrensd door het kerkhof, ligt met zoo dicht bi) het
Lsp taal, en is waarschijnlijk te groot voor kruidtuin. De
Sste Ueft een toegang tot het hospitaal het is zeer wel
mS, dat deze als kruiLin heeft dienst gedaan. Stelt men
de breedte van de kloostergang opnbsp;dan vdg ^

de Zten op den plattegrond, dat de kruidtum een afmeting
zou hebben van
5 5 X 13.75 M. Voorts zij nog vermeld, dat
de Bont, als bijlage, de namen van

soms met hun ambt, als zangmeester, boekbewaarder ^ een

gaardener wordt er niet bij genoemd.nbsp;Uplann-

Van Egmond naar Rijnsburg ^ een klooster. ^^ ^^
rijkheid en uitgestrektheid met het eerste kan wedi veren,
werd eerst gesticht in 1133, in
denzelfden tijd dus, dat in de
Duitsche vrouwenkloosters de abdissen

haar belangrijke werken 1) schreven, lenigen indruk om^e^^
de grootte dezer Abdij van
Benedictinessen 2) krijgtmen, wan-
nee^r meTlSat dr emaal \'s weeks meer dan twee duizend
pe?Lnen voedsel ontvingen aan de POorten. en dat in som
mige jaren 660 pond kaarsen noodig waren, alleen om de relter
te veSen. De van ruime geldmiddelen voorziene abdi) wist
haar bezit steeds uit te breiden, door het doen uitvoeren van
werken voor grondverbetering, en door nieuwe aanpbntmgen;
ook de fruitteelt wordt in \'t bijzonder
vermeld^3). Het is dus
ook waarschijnlijk, dat de adellijke nonnen te Rijnsburg, die
200 zij dien niet zelf uitoefenden, toch van den handenarbeid
niet afkeerig waren, een eigen kruidtuin hebben gehad. Zeker-
heid bestaat daaromtrent niet - er zijn nog nergens posten in
rekeningen gevonden, die hierop wijzen.
Doch ook dit behoett
Weer niet in tegenspraak te zijn; immers eigen cultuur geett
reinig aanleiding tot vermelding in rekeningen. Vinden wij bi)

Hildegard, Physica. Hcrrade. Hortus Dcliciarum.nbsp;{c

2) Weliswaar noemt Schotel haar Cluniacensers, maar het vcrschii
vooral in dit verband, niet belangrijk. Zie overigens: Koyaaras m
Arch.
V. Kerkgesch. 1854, II p. 217.

HüfFer, De adellijke Vrouwenabdij van Rijnsburg, p.

-ocr page 80-

Schotel 1} vermeld, dat „de joffers niet onbedreven waren in
de medicijnconstequot;, en dat „de infirmeriemoeder een ervarene
apotecarse wasquot;, dan is het zeer wel mogelijk, dat dezen aan
de middelen uit haar kruidtuin een goeden steun hadden. Doch
daarnaast vinden we de bewijzen, dat men doktoren raadpleeg-
de, die buiten het klooster woonden, met de daaraan verbon-
den aanschaffing van geneesmiddelen van buitenaf. Het blijkt,
dat „tweemaal \'sjaars een Leydsch doctoor en zijn knechtquot; de
kloostervrouwen bezocht; ook op buitengewone tijden werd
hij ontboden, en ontving dan 75 st. en zijn knecht 10 st., voor
welk bedrag hij „waarschijnlijk ook de codignades en potussen
heeft moetenleveren tot sterckinge en vorderinge der natuurquot; 2).

Van vóór 1382 is ons omtrent de uitgaven der Abdij niets
bekend; immers de oudst volledig bewaarde rekening begint
met het boekjaar 1382\'83. De rekeningen van dit en volgende
jaren, waarvan een uittreksel welwillend door Mej. Hüffer te
mijner beschikking werd gesteld, noemen vaak genoeg onder
de bovenschriften: „Om Cruut ende Wasquot; en „Ghegheven
om alrehande stuckenquot; de namen van diverse kruiden, maar
deze blijken mij steeds te zijn specerijen, die gebruikt worden
bij het bereiden van kruidenwijn en kruidkoek. „Anijs, galigha
ende sedewaer, naghelen, soffraen, rosinen, canielquot; worden
genoemd naast „sceyncruut, dat is cruut om te sceynckenquot;;
soms ook wel „scenccruutquot;; daarnaast een enkele maal een
dergelijke post:

„item des vridaghes na vastelavont ghegheven te Leyden in
den apteken van Crude, dat tot mynre Vrouwen behoef gehaelt

was..........................26 s. 8 d.

Item bi heren Willem in der apteec te Leyden om cruut ende

salue tot mynre vrouwen behoef3).........21 s. 4 d.quot;

Waar hier in \'t bijzonder vermeld wordt, dat de kruiden ten
gerieve van „mynre Vrouwequot;, dus de Abdis, zijn, zullen dit
wel geneeskruiden zijn geweest. Zoo nu en dan vindt men het

1)nbsp;Schotel, De Abdij van Rijnsburg. Hoofdst. XXI p. 312.

2)nbsp;Schotel, De Abdij van Rijnsburg, p. 312.

3)nbsp;Rijnsb. Rek. 9 Aug. 1382/83. Hs. te Warmond. Groot-Seminarie,
sign. 93 H. 10a. fol. 12b en 13b.

-ocr page 81-

bezoek van den dokter vermeld, „den meester die die heer van
Asperen bi münrevrouwen ghesenthadde 1) daarna n^eester

Godevaert müns heeren meester vannbsp;4 ^^^^^^^^

delden de abdis Margriete van Buren, die m 1411 overleed

Van geneesmiddeln ten « ^^^^^^^^
rekeningen geen gewag gemaakt.nbsp;i doorqaans

worden uit het

over eigen geldmiddelen kondennbsp;niet in

wat in de apotheek te Leiden voor haar vjera y^

de kloosterrekeningen voorkomt. ^^^^\'^f\'Zt^m^^^^
heid niet uitgesloten, dat bij kleine
bruik maakte van kruiden, uit eigen

tuin verkregen. Wel moesten de zusters dat wa ^ ^
kloostervoorraden ontvingen,
zelf betalen3) ; f ^nbsp;^^^

ook behoorlijk geboekt, doch

hieromtrent is dan ook niets te vinden, dat ^^^s v^ .
waarde als de kruiden, haar niet kosteloos zou worden ver

\'\'U\'t is ondoenUjk, achtereenvolgens de
dijen der
Benedicti ners en der andere „agrar sche orden alle
te wihen Eken; een blik op de Kloosterkaart van Neder-
land 4 ToonS^^^ welk een dicht net van k^^^^
ons land was gespreid. Daarom is eenige keuze noodzakehjk
het komt mij voor, dat in de eerste plaats maanmerkmg komen
die kloosters, gelegen in de streek, waar ook thans nog de
geneeskruidteelt in belangrijke mate wordt uitgeoelend, der-
halve de groote Gistercienser abdij van Leeuwenhorst te
Noordwijkerhout, en het St. Bar
bara convent te Noordwijk.

ORijnsh. Rek. 9 Aug. 1410/11. Holland Geest. Goed. 895. Algem.
Rijksarchief te \'s Gravcnhage, fol. 37».

2)nbsp;Uit de rek. van 1478 blijkt, dat aan de nonnen vier keer per jaar
een vaste som gelds (termijn) werd gegeven; in dat Jaar 13 pona per

kwartaal bedragend.nbsp;,nbsp;. , „„„rlmr

3)nbsp;Eveneens toont de rek. van 1478 aan. dat de zusters \'^dcr voor haar
eigen levensmiddelen zorgden. ..op haers selfs costginghen ; voor boter.

kaas. vleesch was de leverancier der nonnen vecla de boerde i) de Abd^,

deKloosterschuur, zoodat deze uitgaven in de rekerimgen gegaan.
Geschiedkundige Adas van Nederland. Kerkelijke mdeclmg,

Blad 9.

-ocr page 82-

Hoe uitvoerig ook de beschrijving is, die van Alkemade 1}
gaf van de „oude en eedele abdii Leeuwenhorstquot;, er is uit
zijn, twee omvangrijke deelen innemend werk, weinig voor
mijn doel te putten. Een mooie titelplaat gaat aan den tekst
vooraf, waarop op twee plaatsen bedden zijn geteekend, zeker
een aanwijzing, dat daar tuinen gelegen waren. Maar van de
bestemming daarvan is niets, ook niet in de beschrijving, te
vinden. Ook hier dus wel weer het vermoeden, dat de Gister-
cienser bewoonsters er voor gezorgd zullen hebben, haar be-
noodigdheden zooveel mogelijk zich zelf te verschaffen, maar
daarnaast geen directe aanwijzingen. Zeker behoorde tot de
geestelijke zusters ook de „Siek-kaamer-vrowquot;, en vinden we
melding gemaakt van een „bowmeesterquot;, die „met behulp van
een goed getal volks de Bowerie waarnamquot; — die „alles wat
tot de land- en veldbow behoorde, en tot onderhoud des
kloosters vereist wierd, behertigdequot; maar over den aard van
het gewas wordt niets vermeld2).

Dat de kloosters dagelijks giften aan de poorten deden uit-
reiken aan armen en vreemdelingen, mag bekend veronder-
steld worden — naast „een stuk brood, een sneede kaas tot
toespijs, besproeid vaak met een potje goed bier,quot; werd ook
eenig klein geld, soms lijnwaad, en „zomwijlen ook gemeene,
bekende geneesmiddelen voor hun kwaaien, waarvan de Poort-
wagteren Voorsien zijnde, naar bescheidenheid en zomtijds
ook met kennis vande Vrow Abdis of de Priorinquot; uitgedeeld
3).
Welke kunnen deze „gemeene, bekende geneesmiddelenquot; zijn
geweest? Waren dit kruiden, in eigen tuin gekweekt, dan wel
medicijnen, buitenaf gekocht. Beide is mogelijk, doch slechts
voor het laatste vinden wij positieve aanwijzingen, en wel in
de rekening van het convent over 1516. Men kocht mosterd-
zaad, amandelen, komijn, venkelzaad, zoethout, coriander—ook
„zennbladen endryakelquot;, terwijl eveneens een uitgaaf geboekt
is voor
„ij loot aleppagiepillen en een lootpestilenciepillen^}quot;.

1) V. Alkemade, De Abdi en Klooster van Leeuwenhorst. Hs. no 21.
Bibl. Groot-Seminarie Warmond.

2} Hs. p. 212.

3) Hs. p. 404.

Rek. Abdij van Leeuwenhorst, aanwezig bibl. Seminarie Warmond.
56

-ocr page 83-

Ook van dit klooster vindt men, evenals van het naburige
Riinsburg, aangeteekend, dat men soms een geneesheer m
het klooster ontbood _ reeds 1) in de rekemng over het ,aar

1516 heethet 2) „meest. Jan van Zeystmedicovo.rsyn^ dienst

vant voirs. geheele jare betaalt............

Wie den oorsprong tracht na te gaan vannbsp;^

dage bestaande Noordwiiksche genee^\'^™\'\'^\'^quot;\'\'quot;quot;; 31 dquot;
de\'eerste plaats zijn blik naar het St.

in dit bloeiende dorp is gevestigd f1 quot;hSo
was dit de woning vanbagijnen, een bagiphof, later
namen de zusters den Regel van den
althans in een brief van \'t jaar 1457 «ordt gesproken

,.de Susteren en het Convent van S. Augustmus-Regel tot

quot;quot;Äöster was gelegen m het midden van het do^ en

wordt beschreven als „een tamelijk frai «f
kanten tuin of Boomgaard, omringt me hooge en swaare
muer.quot; In het uitvoerige werk, dat van A kejnade en van to
Schelling 4) aan dit Convent wijden, komt een Pl^
geen eigerilijken kruidtuin aanwijst. Een stuknbsp;^

geduid inet den naam: kloostertuin nog feedsbi) hetkadas e
bekend als „het Kloosterquot;, werd in lateren ti|d gebrüht
voor geneeskruidcultuur. Daar Noordwijk in het bijzonder
als centrum van qeneeskruidcultuur in het hierna vo g
beschouwd wordt, zal nader gelegenheid zijn, hierop terug
te komen 5).

Pol. 114: Tot Leydcn voir een achendel mostertzaets betaelt Xllll st.
Pol. 117 en 118: Onder het hoofd: Froyt zuyker ende cruydt mit synre
annexe.nbsp;,

Zie blz. 50 noot 1; blijkbaar werd eerst later officieel vergund, wat
reeds vroeger tot gewoonte was geworden.
2) Römer, Kloosters en Abdijen, dl. II p. 89.

v. Alkemade, De Abdij van Leeuwenhorst, p. 340. ,
-i) v. Alkemade en v. d. Schelling. Beschrijvinge besloten klooster tot

Noordwijk.

Zie hieromtrent Hoofdstuk V.

-ocr page 84-

Van de verschillende posten uit de rekeninaen v^n h^..
\'\'1570nbsp;^^ vermelding waarT®nbsp;\'

guid^nlx^rstu^rsquot;\'\' \'avenderblommen..., X rijns-

quot;^-houwd met den volgen-

„Betaelt Cornelis gielisz., Dirick fransz Pnrl»
spitten ende die thuynen te repareren ^ „nsd^^

stuv. ende een halfve.quot;nbsp;rynsgld. XV

Waar deze post, op kruiden betrekkinn h^uu ^
zoover mij bekend is, nooit werd gepSeeerS me quot; t
aandacht op te moeten vestigen; hetl zeer waar^crn! \'
de salie en lavendel als geneesmiddel bedoS z .Ï Bh\'lkk \'
heeft het convent niet al het gekweekte ze^^nooH \' ^^^

quot;oïnquot; - i.quot; SÏÏUS

van het moederklooster te Clervaux Daar i r !
orde. gelijk hiervoor reeds werd opgemerkt a^ï\'hlT\'TV
reactie tegen de verslapping der tucht ta R j
Cluniacenser kloosters heeft meThipr ?n f \'^^\'^\'^\'«iiner en
handhaving der oorsp/onrJ ke bedo l\'gervt Rquot; \'T\'\'
te verwachten. En zoo zijn er
dan rT^ ? u ^ ^enedictus
gekomen, die bewijzen, hoe de hLX vele berichten tot ons
landarbeid, hier in Loge eert stond

Uitvoerige beschrijvinge^iojgtgggg^^

-ocr page 85-

melanden ten dienste staan ^ die van Brugmans 1) en van
Post 2) mogen in de eerste plaats genoemd worden -- ontbreken
daarin gegevens, die onze kennis omtrent de geneeskruidcul-
tuur kunnen verrijken. De eenige toespeling op het gebruik
Van kruiden vinden we bij Post, waar hij de woorden over-
neemt van den biograaf van Richardus, den eersten professor
te Aduard, van wien verteld wordt, dat hij vele wonderen
Verrichtte. „Na het lezen der H. Mis kon Richard immer door
handoplegging de zieken genezen, doch hij trachtte in zijn
nederigheid zijn wondermacht te verbergen, door zich altijd
van een of ander kruid te bedienen, waaraan hij de genezende
kracht toeschreef3).quot;

Peters geeft een schets van de kerk met aansluitenden kloos-
tergang 4); hieruit zijn
voor ons geen gevolgtrekkingen te
quot;naken. Daar dit klooster zal gebouwd zijn naar het voor-
beeld der talrijke familiekloosters, is het van belang, op te
quot;nerken, dat op de plattegronden van het Cistercienserkloos-
Jer te Giteaux, het moederklooster van Glervaux, beide in
Peters\' werk voorkomende 4), en van Viollet-le-Duc ^^orn-
^^ig. de infirmerie gelegen is naast een opennbsp;/

stemming hiervan wordt weliswaar niet nader aangeduid, doch
het is hoogstwaarschijnlijk, dat hier de plaats van den kruid-
ttiin mag gezocht worden.

Er is nog bewaard gebleven een rekening van het Benedic-
tijner klooster te Selwerd over de jaren 1562—\'64. Het blijkt,
^at ook door dit klooster geneesmiddelen gekocht werden;
immers heet het5): „cruden pro infirmis tho coepe in t vrie-
quot;^^rckt; voor
distilleert roos- en lavendelwater; voor Mr. Claes
van medicinen en arbeydtsloon verleden jaer aen onse con-
ventsvolck verdient;....quot; Maar gelijk bij
vorige kloosters dient
nier opgemerkt, dat wij al zijn in de tweede helft der 16c eeuw,
beter en gemakkelijker was te krijgen^_

p^) ßrugmans, De kroniek van het klooster Aduard. Bijdr. Historisch
Genootschap Utrecht, 23e dl.

St. Bernardsklooster te Aduard. Arch. Aartshisd. Utrecht,

P. 126.

J eters, Oud-Groningerland, p. 129, 130, 151. 5) Id., p. 171.

-ocr page 86-

tenbsp;™nbsp;Abdij Bloemhof

te W,ttew,erum en van het klooster Mariengaarde te HaUum
be.de huizen van de Praemonstratensers. Zooals wij vroegquot;;
agen, is ook hier de veldarbeid in eere, doeh ook maar eento
^oor van geneeskruideultuur vermag ik niet aan te wijzen
De naam Mariengaarde _ Hortus SaLtae Mariae - zal ons

rSem\'aLlrnbsp;quot;quot;quot;quot; het Hooglied wordt ge\'-

gregatieeenigeaandachtteschenkenUÄrnu^^^^^^^^^^

van St. Augustmus, d.e zich omstreeks 1386 onder invloed van
Geert Groote vereemgden, zagen die
beweging al heel snrequot;

v^^ww\'y\'^\'Hnbsp;97Ilsters

vermeld Zouden hier aanwijzingen zijn in verband met geneS-

kruidcultuur, dan worden die door het zoo groote aaH der

Kfnü w l ^nbsp;vondeh in de

cel-T dafwoMt .quot;nbsp;de schrijf-

cel JJ, dan wordt de kans op het vinden van resultaten van

r nie\'t\'Tmm KT\'nbsp;^och, uitgeslotenquot;

Zaamht-Hnbsp;™nbsp;^un werk-

en ff 1\'quot; ^\'f.ll^^^Meaing en liefdadigheid, in onderwiis
en schrijfkunst\' 4), stelden dus hun intellect in dienst der oTü

suum-ad areolam aromatura/\'lkLS hTe\'b . quot;rdatrquot;\'\'\'\' quot;

zin (sensus accomodatis) van Maria word gSeod 1 . H

verliouding tusschen bruid en bruidegomS, H ,

Kerli op Maria en den H Geest wnrT,nbsp;K-

areola in de beteekenis van bed voortlóZ\'quot;\'\'\'\'-

talen areola met betlin, dein garte

p. 62 in Stepliani.nbsp;«n quot;quot;yde. Zie noot

2j Acquoy, Het klooster te Windeshelm
Huizinga, Erasmus, p. 4.

V ld. id. id.

-ocr page 87-

rige menschheid, zoodat de kans bestaat, dat zij hun kloosters
ook dienstbaar maakten aan de voorziening in de vraag naar
heilzame kruiden. Al zullen zij dan niet zeiven aan den daar-
voor noodigen handenarbeid hebben deelgenomen. De Win-
desheimer Kronieken 1) wijzen het uit, dat er, evenals bij de
Gisterciensers, conversen aanwezig waren, wier voornaamste
taak het was, de uitwendige diensten, den handenarbeid te ver-
richten. De vereeniging omvatte heel wat grondbezit, met het
gevolg, dat de landarbeid er in eere was. Zoowel onder de
koorbroeders als onder de conversen worden mannen aange-
troffen, die geroemd worden om hun
kennis van den veestapel,
n^aar ook om hun landbouwkundige bekwaamheid. Onder de
conversen vinden we o.a. vermeld den ziekewaarder (infirma-
rius), maar ook een zeer bekwaam chirurgijn-barbier. Kwam
de geneesheer bij den zieke, dan moest de ziekenwaarder daarbij
tegenwoordig zijn, om te weten, wat er werd\'voorgeschreven,
ff dit stiptelijk nakomen. Eerst in 1639, in het overzicht der
Woosterbeambten, is er sprake van den „sieckewaerderquot;, in
dat van 1502, van 1508 en van 1553 wordt er van geneeskun-
dige hulp niet gerept. Toch zal men ook in die jaren den zieke
niet aan zijn lot overgelaten hebben, maar zal er weinig aan-
leiding zijn geweest, er in de Kronieken van te gewagen.

Tot hiertoe heb ik getracht, een systematisch overzicht te
geven van die kloosters, belangrijk voor mijn onderwerp, door
e bepalingen, waaraan zij onderworpen waren, of door de
^oorname plaats, die zij in de samenleving innamen. Hiernaast
enen nog enkele te worden besproken, die oogenschijnlijk
geen aanleiding boden tot nader onderzoek, doch die juist ble-
n, eenige waardevolle aanwijzingen te kunnen leveren. Ik
IJS hiervoor op de mededeehng, door Bijleveld 2) gepubliceerd
etrettende den nonnenpater Pieter Willemsz. Kant, Rotter-
aammer van geboorte, die in 1523 zijn intrede deed in het
Klooster van St. Ursula of der Elfduizend Maagden te W^ii-

2inbsp;wm^^ p. 116.

1924.

Ghron. Wind., p. 116.
Haarlem ^^^ K\'ooster van St. Ursula. Bijdragen Gesch. Bisdom

-ocr page 88-

mond. De bewoonsters van dit klooster behoorden tot de derde
ae van den H. Franciscus, welke orde zich in \'t algemeen
enmerkt door prediking en het uitoefenen van liefdadigheid,
r bestond in dat klooster bij de komst van den pater zoo wei-
i^ig evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven, dat hij al heel
gauw middelen beraamde om tot een beteren toestand te ko-
men; en hij had succes, want al na eenige jaren kon hij op een
nmk overschot wijzen. Hij had dan ook weten te bereiken, dat
^komsten van het klooster in belangrijke mate toenamen,
en had daartoe o.a. het oog gevestigd op het medicijntuintje,
dat ,,oud-tijds uitsluitend dienst had gedaan
voor de behoeften
van den meestal uit Leiden geroepen medicijnmeester en van
de medicijnzuster of
apteycster onder de conventualen.quot; Pater
Kant wist er een industrie van te maken; hij liet kruiden en
kruidenzaad koopen, veelal ter Antwerper markt; terwijl aan
de medicijnzuster Marij Willemsdr. de zorg voor de
versche
en gedroogde kruiden werd opgedragen, die beide een goe-
den afzet vonden. Bij gebreke aan de betreffende posten van
inkomsten en uitgaven, die weliswaar door Bijleveld waren te
boek gesteld, maar waarvan de publicatie nog niet is geschied,
heb ik het wenschelijk geacht, de oorspronkelijke rekeningen
nog eens zelfstandig te raadplegen, en na te gaan, welke op
dien kloosterlijken medicijntuin betrekking hadden
1) Ik meen
eruit te mogen opmaken, dat, behalve de ziekenkamer in het
convent, ook een apotheek tot het klooster behoorde welke
onder beheer stond van Cornelis den apotheker. Blijkbaar is
de medicijntuin, waarvan in eenige der volgende posten mel-
ding wordt gemaakt, op een andere plaats gelegen dan vroe-
ger, immers op 15 Januari 1515 werd met Jvr. Jacoba, de laatste
vrouwe van Warmond uit het stamhuis van der Woude een
contract gesloten, waarbij deze, zonder conventuale te worden,
toch van de rust van deze veihge plek kon genieten; er werd
overeengekomen dat zij zichzelf een huisje zou bouwen op
het kloostererf in het oude medicijntuintje. Het is waarschijnlijk
naar dit huisje dat blijkens een rekening van het jaar 1526 de
apotheek werd overgebracht.

1) Rekeningen Hs. no. 1130. Univ. Bibl. Leiden.
62

-ocr page 89-

Eenige van de belangrijkste posten uit de rekeningen, op
de kruiden betrekking hebbende, volgen hier:

Jaer XV^ ende XXV ^ j.
Fol. VI Ithem
qhegheven meester Cornehs die apteyker
tot die apteyc ... ............^ rynsghulden.

Jaer XV= ende XXVInbsp;.

Fol. XI Ithem in den selfden jaer soe is die appeteyc ver-
scicket, ende is ghebrocht in die huyssingh van die weduwe
van rapers, vrouwe van Warmond, int voerhuys mit die coken.

Fol. XV- ende bijsonder soe was die appeteyc versien mit
weelrehande specren tot oerbaerheyt van die appeteyc, ende
profijt vant convent.

Jaer XV= ende XXVIInbsp;, . . u r

Fol. XIV- Ithem ghegheven ende verleyt tot behoef van

die appeteyc van alrehande cruyt, ende waer ghebroclu uyt

die man van Antwerpen......XLII rynsghulden XI st.

Jaer XV= XXVIIInbsp;, , r

Fol. XIX- Ithem Maria Willemsdr. heeft gevonnen mit ar-

beyt van coken, meesteren ende mit die oghesteen, blomen

te plocken ende vateren te barnen......V rynsghulden.

XV= ende XXIXnbsp;,,

Fol. XXIII Ithem ontfanghen van groen cruyt dat ^^^^^^^^^

fthem ontfanghen uyt die apteyc van coken tymsaet ende
lavender. ..............rynsghulden II st.

XV= ende XXXIII ^ , .
Fol.
XXXIX-Ithem ontfanghen van groen cruyt binnen
ende buten.............. • • \' rynsghulden.

XV= ende XLnbsp;x^r t • i

Fol. 81-Ithem in denselfden jaer van XLI mt laeste van

Juho ende beginsel van Augusto, hebbe ick doen maken voer

dat weeshuys in drie cant om die medecijntuyn ende voer dat

Poerthuys mit beyde die brughen an beyde syde nyewe leenen,

ofte baelgen van eyckenhoudt ghecoft. . XXIX rynsghulden.

-ocr page 90-

XV= ende XLIIII

FoL 104. Ontfanghen van cruyt uyt den hof. Ilirynsgh. V2St.

Eveneens behooren tot de orde van den H. Franciscus de
Minderbroeders, ook Minnebroeders genoemd, soms naar de
kleur van hun gewaad de Grauwe monniken 1}. Er zou weinig
reden zijn, hier melding van hen te maken, ware het niet, dat
van hun vestiging te Amsterdam is overgebleven de platte-
grond van het aldaar door hen bewoond Grau Monnikkloos-
ter 2). Omstreeks 1304 derwaarts gekomen, hebben zich de
monniken dier orde kunnen handhaven tot het jaar 1578 toen
de Roomsche geestelijken bevel kregen, de stad te
veriaten.
Eenige maanden daarna, het klooster was toen door het volk
geplunderd, werd aan Joost Jansz., een bekend beeldsnijder
te Amsterdam, opgedragen, een plattegrond ervan te vervaar-
digen. Deze geeft een getrouw beeld van de inrichting van het
konvent. Bi] beschouwing depr teekening van
het klooster

cl^iT.XSJ\'^Kr^^^^^^^^^^nbsp;-SC waar

ger^Lskruiden werden gekweKe?rd:VeZe:X^
(moestum), het Kool-hof en de Boomgaert kien daarvoor
zeker met m ^nmerk.ng. \'t Ghemeen Kruit-hof Lernt, ge-

klooster in en de Siecke-tuin, naast het Sieck-huis zal wel ter

S\'lt I meeTtnbsp;S^weest SchelSLTler^

AmierKetXnn gt;fnbsp;Minderbroeders te

wlTff d^t weiquot; tS. dit nof :;nT!rer

zullen komen, die njrlicl^^

monnikennbsp;J^nesch taalgebruik — als de schiere

zijne opkomst, p. 368.nbsp;^quot;^«terdam. Wagenaar, Amsterdam m

3} Scheltema, Aemstels Oudheid, dl. I p. 47,

-ocr page 91-

^nbsp;iKwii

\'i ■}.nbsp;EéSe

derl
1 zijl

terdamsch Gemeente-

6.nbsp;van het Minderb.ede^

aravure in Wagenaar, Amsceri™

-ocr page 92-

inrichting van dien kruidhof. Van de Minderbroeders, die te
Rotterdam gevestigd waren, heb ik niets belangrijks kunnen

HoUman en van der Wielen, de pharmaceutische geschie-
denis van Maastricht
bespreken^), deelen mede. bi, hun
onderzoek van de Limburgsche kloosters mets te hebben ge-
vonden. dat betrekking heeft op een

der geneeskunst, en evenmin sporen van krmdtmnen. tot die
kloosters behoorend.

De geneeskruidcultuur in de kloosters heeft zich tot m dezen

tijd, zij het dan ook op zeer bescheiden

haven. Uit den aard der zaak zal meri met ^eft jerwaehten

dat het karakter daarvan hetzelfde gebkven \'quot;l^^^Xhee
honderden jaren. Maar de
°ngt;standigheden dan ^ok ^
wat veranderd. In de eerste plaats bracht de Her^^^^^
kloosters naar het tw-de hun ^achts^f^^^^^^^^
dend ingeperkt, zooal met totaal vernieuyunbsp;aenees-

bevolkin^g\'allengs - dichtheid toe^ ^^n ^e dev\'r de
kundigen en apf fquot;^^nbsp;meer

Mende menschheid, a\'thans wat nnbsp;^ ^^^^ ^^^ ^^

van rechtswege ^wam. V°egen wenbsp;^^

middelen van verkeer steeds verbeternbsp;^^ ^^^^^^

vanteneësLuiden m de kloosters weinig aa^
Des te meer valt het toe .jÄ ^

1\'jken gevonden worden, gedrevennbsp;Pnbsp;^^^^^

oude tradities, door devote trouw aan ^ hetdanook

schriften, niet nagelaten hebben hun mnbsp;J^^ ^^^^

in bescheiden vorm, te handhaven, iin waa

zoeken, dan bij de Gisterciensers trouwe aanhan^^^^^^^^^

gelingen van dL Regel Y»

-ocr page 93-

hjt\' en, ƒ al menigeen onder hen zich onder zijn leiding
ceiü gesteld. Zij zijn het dan ook, die het onderhoud of de
oprichting van een kruidtuin in hun klooster zullen bevorderd
ebben. Toch vermag goede wil niet alles; soms had men
niet
aen geschikten persoon in het klooster om het werk te leiden,
dan weer was de belangstelhng van hooger hand aan het
tanen Een feit is, dat er ook in den laatsten tijd tuinen zijn
opgeheven; misschien om in gunstiger omstandigheden
weer
te verrijzen 1).

In het klooster der Cisterciensers (Bernardijnen) te Bornhem
heeft tot 1900 een groote kruidtuin bestaan 2}- ook in de
Abdij der Cisterciensers (Trappisten) te Tilburg trof men tot
voor kort een dergelijken tuin aan3) _ nadere gegevens be-
treffende de cultuur heb ik met kunnen krijgen. De Abdij der-
zelfde Orde te Zundert heeft nog tot op heden haar tuintje^)
in goeden staat; het beslaat slechts een ruimte van 8X5meter
en wordt onderhouden door den pater Ziekenmeester. De
kruiden worden hier met, zooals vroeger gebruikehjk was aan
de poort
Uitgereikt; zij dienen slechts^ot^enezinfdrr ^wo^

den doktTrnbsp;toegediend op voor\'schriHan

Ziehier een opgaaf der thans gekweekte planten:

Achillea millefoliumnbsp;Cochlparianbsp;xt i. ^

Agrimonia eupatorianbsp;CoSS™

Angelica archLgelicanbsp;dSLhs p™nbsp;PiP-quot;;^- ,

Anthemis nobilisnbsp;ErvthrlL^ISi^nbsp;xt quot; ^otundifolia

^ ,. , vulgarisnbsp;Lavandula««

Asperu a odoratanbsp;Levf.!f,gt;„m „ffi ■ inbsp;ja\'v a offlcinalis

Ch^elidonlummaiusnbsp;Äf

Cnlcusbenedlctusnbsp;Macricaria chaSoLlIanbsp;Ä rflaltquot;

— —a WH yi^uue bcnaai beoefend woi
2j Volgens mededeeling van fr. A. J. Fruytier

Koningshoeve te Tilburg. quot;nbsp;infi™arius Abdij O. L. V.

4) Volgens mededeelingen van fr. Alphonsus.

-ocr page 94-

Spiraea ulmaria

filipendula
Symphytum officinale
Tanacetum vulgare

Thymus serpyllum
Valeriana officinalis
Verbascum thapsus
Verbena officinalis

Veronica officinalis
chamedrys
Vinca minor

Verschillende van deze behooren tot de officineele planten;
de andere zullen wel aan kruidboeken ondeend zijn, waarvan
er nog altijd in de niet-officieele geneeskunde in zwang zijn.

De geneeskruidcultuur te
Heerlen, zooals die tot vóór
enkele jaren tot grooten bloei
^as gekomen, verschilt met
de tot dusverre besprokene
^an karakter. Als centrum
toch van die cultuur heeft
quot;^en de Kneippinrichting daar
ter plaatse te zien, die, in han-
den van de Congregatie van
den H. Jozef, in \'t bijzonder
onder leiding stond van Br.
-Aloysius. Deze had zich door
2ijn verblijf bij Kneipp volko-
quot;^en van diens geneeswijze
^P de hoogte gesteld; blij-
kens veler mededeelingen
fchijnt hij een groot kruiden-

Kenner te zijn. Intusschen 7 j^ j inrichting te Heerlen,
heeft hij zich sedert kort ge-nbsp;^^ ^nbsp;,nbsp;u ..

heel teruggetrokken, doch zijn werk „Troost der Zieken
doet de herinnering aan zijn arbeid leven; het wordt nog ge-
raadpleegd door menigeen, die zich tot de natuurgenees-
kunde voelt aangetrokken.nbsp;. • u u -i • .

Veel bijzonderheden omtrent dien kruidentum heb ik met
kunnen krijaen- Br. Aloysius zelf, niet meer in het klooster te
Heerlen woonachtig, oud en uit zijn element verplaatst, werd
niet meer bereid gevonden, inlichtingen te verstrekken. Het
volgende lijstje van kruiden, in den tuin der inrichting ver-
bouwd, dank ik aan de kennis en bereidwilligheid van den Lim-
hurgschen plantenkenner, den heer A. de Wever, arts te Nuth

KNEIPP. INRICHTINC TEHEERLEM

fnMf:iiFr.ATrE ^quot;BROEpERS V: D.H. JOZEf.

HEtin.
(TABUS
SEHENT

uu MAonumnN«
— (iivrfgt;

KKEIPP
TLMTtS

UOIM

cwn

muM
»NIM

lapg O
©S O

-ocr page 95-

(L.j; verder werd dit aangevuld met een opgaaf der planten,
welke in 1917 in de tuinen te Heerlen werden gekweekt, welke
opgaaf berust in het archief der Nederl. Vereen
voor Genees-
kruidtuinen.

Agrimonia eupatoriumnbsp;herb. 100 1

Alchemilla vulgarenbsp;fol. 100

Althaea officinalisnbsp;rad. 100
Anethum graveolens
Angelica archangelica

Anthemis nobilisnbsp;flor. 100

Artemisia abrotanumnbsp;herb. 100

Artemisia absynthiumnbsp;herb. 1000
Brunella vulgare

Calendula officinalisnbsp;herb. 100
Centaurea jacca
Chelidonium majus

Cnicus benedictusnbsp;flor. 50,

herb. 400

Cochlearia armoracianbsp;rad. 100
Eupatorium cannabinum herb. 100

Foeniculum dulce
Gentiana lutea

Geum urbanumnbsp;herb. 100

Hypericum perforatum herb! 200
Hyssopus officinalis herb. 200
Imperatoria ostruthium
Inula heleniumnbsp;rad. 300

Lappa majornbsp;|

Lappa minornbsp;| 300

Lavandula vera

) Levisticum officinalenbsp;herb. 50

Lythrum salicarianbsp;herb. 100

Ma va rotundifolia

Malva sylvestris

Marrubium vulgare

Melissa officinalisnbsp;herb. 250

Melilotus officinalis

Mentha piperitanbsp;herb. 250

Mentha virida

Parietarja officinalisnbsp;herb. 70

1 otentilla anserinanbsp;fol. 100

1 ulmonaria officinalisnbsp;fol. 50

Huta graveolensnbsp;herb 100

Salvia officinalisnbsp;fol. 50

Sanicula europaeanbsp;fof 150

Saponaria officinalisnbsp;herb. 100
Sinapis alba

Symphytum officinalenbsp;rad. 200

bohdago virga aureanbsp;fol. 1600

buccisa pratensisnbsp;herb. 200
ianacetum vulgare

Thymus vulgarisnbsp;herb. 200

Va eriana officinalisnbsp;rad. 100

Valeriana phunbsp;^ad. 50

Verbascum thapsiformenbsp;flor. 150

Viola tricolornbsp;herb. 250

zameld.nbsp;quot;cenaeel, m 1917 in verschen toestand ver-

2) Zie Hoofdst. VI: lijst van ingezamelde planten te Heeden.
68

-ocr page 96-

Men treft vaak in geschriften over geneeskruidcultuur de
nieening aan, dat het meer
afzonderlijk optreden van sommige
planten op enkele plaatsen in ons land een bewijs zou zijn,
althans een aanwijzing zou vormen voor het feit, dat daar ter
plaatse een kloostertuin zijn sporen zou hebben achtergelaten.
Deze meening heeft veel weerklank gevonden; hier is een
communis opinio ontstaan, die echter nergens voldoende ge-
documenteerd is. Met voorliefde vermeldt men de voi^st van
Corydalis

cavaenCorydalissolida, envani uimonaiinbsp;iiaiis

in het bosch van de voormalige Unia State te Cornjum Onmo-
Qelijk is het niet, dat deze planten uit een
vroegeren klooster-
tuin afkomstig zijn, doch om hieruit nadere gevolgtrekkingen
te maken, dient men over meer materiaal te beschikken. Het
n^oet bij dergelijke vondsten vaststaan, dat de planten nergens
anders in de omgeving voorkomen en tevens dient te worden
vastgesteld, dat op die plaatsen een klooster heeft gestaan.

Intusschen zal het moeilijk zijn eenige zekerheid te ver-
^gen, daar van de planten, door de kloosterlingen hier in-
gevoerd, sommige vasten voet hebben gekregen, volkomen
geadapteerd zijn aan ons klimaat en onpn bodem, zich dus
verder verspreid hebben en volkomen inheemsch zijn gewor-
den; andere daarentegen in ontwikkeli^ sterk zijn achteruit-
gegaan, zoo al niet geheel verdwenen. De mogelijkheid blijft,
dat van deze laatste enkele soorten slechts zeer plaatselijk zijn
blijven bestaan 1). Zoo lang intusschen een dergelijk moeizaam
onderzoek niet heeft plaats gehad, mag men een dusdanig
speculatieve stelling niet aanvaarden, al moeten we dan ook
een schakel missen in de keten, die het verband vormt tus-
schen kloosters en geneeskruidcultuur.

Hugo de Vries,
Ver., 1910.

Zooals de genoemde planten te Cornjum. Zie ook h
Duinflora, p. Ss! Voordr. Biol. Tentoonst. Ned. Natuurh.

-ocr page 97-

HOOFDSTUK III

GENEESKRUIDCULTUUR IN GAST- EN

godshuizen

XE overwegende invloed, dien het kloosterwezen gedu-
■ rende zoo lange jaren uitgeoefend had, kon niet door
.—y een, zij het ook zoo ingrijpend, wereldgebeuren als de
Reformatie, geheel te niet gaan. Moge al veel, wat den Room-
sehen heilig was, zijn vernield, veel gebouwen gesloopt, veel
geschriften vernietigd; al waren de kloosterlingen verstrooid,
zoo zeer hadden dezen zich aan de samenleving weten aan te
passen, dat mende nuttige diensten, door hen bewezen, slechts
noode kon missen. Menig stedelijk bestuur, dan
ook niet Wind
voor het nut, dat van de geestelijke broeders en zusters te
trekken was, bleet hun de ziekenverpleging toevertrouwen-
Vele kloosterhuizingen, aan hun oorspronkelijke bestemming
onttrokken^, bleven intact, om hun vroegere bewoners in staat
t^e stellen hun weldadigen arbeid ten bate der lijdende mensch-
heid te bh]ven verrichten 1).

Doch ook werden de gebouwen, in het bezit der stedelijke
\'nbsp;aan de particuhere lief-

H^Älnbsp;^^^ wenigen tijd uit handen

der kloosterhngen m die derleeken was overgegaan. Sedert

nfrium d 1Y\'/\'nbsp;^^ ^e kloosters het hos-

Sh^hI • ^ gastenverblijf aan, maar verrijzen daarnaast

n^^W .nnbsp;™ quot;^fel van den H. Geest,quot; waar

oÄin^nnbsp;^^^ verzorgers van armen en

zelf. V.n Vnbsp;en spijzen bereid werden. Ja,

ntl^Z Tnbsp;^^^^^^ de sporen van dergelijke

Änbsp;melding van hetSt. Gatha-

rina Gasthuis te Leiden, dat in 1125 zou zijn gesticht2), terwijl
ook uit de 13e eeuwon^e^bekend zijn. Maar de meeste,

1)nbsp;Römer, De Kloosters en Abdijen, p. 125.

2)nbsp;v. Mieris, Beschr. der stad Leyden. 1762. Dl. I p. 8, 163.

-ocr page 98-

in de verschillende stedebeschrijvingen opgenomen, dateeren
uit de . He en 15e eeuw.

Naast de stichtingen van vrome, weldadige mannen en vrou-
wen, waren
het ook vaak broederschappen en gilden, die de

gelden verzamelden, noodig om tot de oprichtmg van een gast-
huis
te komen, waarvan het voortbestaan, doordat het onder
beheer hunner dekens kwam, tamelijk wel verzekerd was. In
sommige plaatsen treft men meer dan een, m grootere zelfs een
groot aantal dezer hefdadige instellingen aan. Het karakter dier
..gods-
of gasthuizenquot; diene goed in het oog te worden ge-
houden. Zij beantwoordden niet aan het begrip, d^ Whans
van hebben, dusaan dat van
ziekenhuizen, leder d.e zwervende
was. honger leed
of kleeding behoefde ™nd daar een onder-
komen voor
een of meer nachten, werd er gevoed ot gekleed,
was t^en onderweg of tijdens het
verblijf ziek geworden zoo
vond men er liefderijke verpleging. Aan deze gestichten was
in den regel dan ook een ziekenzaal of een „zieckhuus ver-

\'\'°De\'giithuizen, oorspronkelijk bedoeld als passantenhuizen,
veränderen reeds eenigszins van aard, toen men met alleen
tijdeM mL ook voor voortdurend verbli,f, oude mannen

ging \'opnre^, waa^aa^

fet^rntrnfÄ »:rnbsp;-chilWe

ÄÄe^rrdtÄ^^

vest. ^ft 2n werden pro Deo opgenomen; zi,. die wa
konden betalen, deden dat, terwijl de minvermogenden tot

taak hadden, de zieken te verzorgen.nbsp;. i .

Langza^rhand ziet men de stedelijke regeermgen invloed
krijgen in het bestuur van het huis, soms doordat deze privi-
legiln verleenden, waarnaast dan een zeker medezeggenschap
werd verlangd, dan weer doordat de stichtingen door ^lerlei
omstandigheden verarmd,
niet meer haar verplictamgen tegen-
over de betalende pro
veniers konden nakomen. Desteun, dien

\') V. d. Kemp, Iets over de Nederl. Gasthuizen vóór de Hervorming,
P- 344, In Archief v. Ned. Kerkgesch., 7e dl., ISW.

-ocr page 99-

de vroedschap dan verleende, had soms ten gevolge, dat het
geheele beheer in handen werd genomen en aldus het gast-
huis als stedelijke instelling bleef voortbestaan.

Dat de omvang van den huishoudelijken dienst van derge-
lijke gestichten niet gering was, spreekt, het aantal inwonende
personen in aanmerking genomen, vanzelf; verschillende
gasthuizen hadden hun eigen bakkerij, boerderij, slachterij,
brouwerij 1).

Het hgt voor de hand na te gaan, hoe het stond met de
geneeskundige verzorging der gasthuisbewoners, en te onder-
zoeken, of, waar zooveel van het benoodigde in eigen beheer
werd verkregen, ook bronnen zijn aan te wijzen, waaruit zou
blijken, dat men eveneens ervoor zorgde, zijn eigen genees-
kruiden aan te planten. Ik wijs er dan op, dat, hoewel de
meeste dier gasthuizen wel een zeker godsdienstig cachet had-
den. er niet zooals dit bij veel kloosters het geval was, fun-
damentele bepahngen kunnen worden aangetroffen, waaruit
men reeds a pnori het bestean van geneeskruidteelt zou mogen
verwachten. Toch kunnen er redenen te over zijn om met
eenige kans op succes naar de aanwezigheid van een qenees-
kruidtum te zoeken; h^r zal bij het gesticht een g^chSS
grond gevonden worden en de behandelende geneSfr er
voldoende liefhebberij in hebben, zijn kruiden te telen waar^
van hl, de waarde zoo hoog stelt; Lr zal een apothek^^^^
m t gesticht, of in de nabijheid wonende, zijn oo7or;en
hoekje van den tuin hebben laten vallen; misschien l er wequot;
een onder de gasthuismeesters, die de beslommeringen Tan
zijn ambt verbonden, niet te veel vindt en in het telen der éiaen
kruiden een middel meent te zien om den post geneesSelen
op de gasthuisrekening te verminderen Tnd^M^ J
in de rekeningen van sommigTga^Zzt Z^^^^
betrekking hebbende op de beUd\'fe^^^ Zou de
levering door dezen of door apothekers van df benoude

geneesmiddelen, maar daarnaast heb ik in ^nmmi^ oenoodigae
zeKerheidhetaanwezigzijn^^

p

-ocr page 100- -ocr page 101-

Van verschiUende belangrijke gasthuizen heb ik de geschie-
denis nagegaan; de volgende
aan teekeningen zijn het resultaat
Van mijn onderzoek in die richting-nbsp;. c t^

Het „Kaertbouck van de landen Toebehoorende St. Pieters
aasthuyzen tot Amsterdam. Gemeeten mt jaer ons Heeren
1627 en 1628quot; door Balthasar Florisz. van Berckenrode 1),
bevat de oudste afbeelding van dit

nummers 29 en 51 resp. worden aangeduid „Barbiers Cruyt

\'\'Offquot; en „Medicinale Cruyt Ho(f\'.nbsp;„!,„„„,„„•■„„

Evenzoo bevat de portefeuille »BiJf ndere flebou^^quot;
wezig in
\'s Rijks Prentenkabinet tenbsp;A« Sg^I

omstreeks 1663 door Jan v-Meur^voerd, van h^^^^^^^^ ^

ters Gasthuysquot; te Amsterdam, waarop o.a.. .. v
tuynquot;. Het prachtwerk:
..Amsterdam in de 17e «euw be
schrijft dezen „tuynquot; als
artsenijtuin. Ook C^md™^^
er melding van, als hij zegt, dat de apotheker ,,alle Urdonnan

«en by de\'n Doctor de f tXyne^otTerK^
maken „daartoe hebbende twee tuynen tot ve

kruyden, éen naast zijn winckel en ^^^

kelen wijdt aan de toestanden m g 9nbsp;^ .

..Leggher van huV-^n^^^nbsp;geleghen

teecqar aangeteekend als „huyraenbsp;gemaeckt

binnen de twee closteren, ^^^^nbsp;Vrouwen-Gast-

syn, by de suydermuer van de ga^^\'^^j^de Maye 1582,

o^\'20-a^r:rst■• ^aTsch * was V verhouding van
voor ^u gl. tsiaersjj. vv \'nbsp;jat hem, overigens

dezen apotheker tot bet Gasthu ^ ^nbsp;^^^

zonder eenig verband tot het gesticmnbsp;^^^^^ ^^^^^ ^^^^

middelen voor de zieken wasnbsp;regelmatig een

tot 1600 vindt men m het „uy gMt^u ^
Uitgaafpost geboekt voor -quot;quot;ei^^^^d de apotheker in-

geleverf. Eerst later, \'l^sluitend ten dienste
wonend, en zal de
genoemde tuin wei u___

gt;) Aanwezig in tóe

3inbsp;tef XMSpÓthekers^ PH. WBld.

P. 650.

-ocr page 102-

van het gasthuis zijn gebezigd. Het is zeer de vraag, of die op
den duur in de noodige behoefte kon voorzien, of zelfs lang
gehandhaafd werd, de instructie en conditie toch, waarop
de apotheker Paulus Mespiet in den jare 1703 wordt aange-
steld, bevat als art. 6 de volgende bepaling: „alle
maandagen
\'s morgens zal hij op de nieuwe markt zig moeten voorzien so
van versche als gedroogde cruyden, wortels, bloemen en zaa-
den, dezelve op het allernauwste trachten in te kopenquot; 1).

Dat ook het .„St. Pieters Ghast- en Pesthuysquot; een rol ge-
speeld heeft in de geschiedenis van den „Stadts-Artzeny-hoif,quot;
zij nog even aangestipt. Deze, oorspronkelijk gevestigd in een
deel van den boomgaard van het voormalige Reguliersklooster,
werd ± 1655, alvorens te verhuizen naar de plaats die hij nog
tegenwoordig inneemt, eerst overgebracht naar den tuin van
het St. Pieters Gasthuis; deze bleek, zoowel wat ligging als
ruimte betrof, ongeschikt voor het onderwijs. In hoeverre van
dien tuin ook nut werd getrokken voor het gasthuis, is
niet
bekend; er is daaromtrent geen enkele aanwijzing. De heer
Helhnga, die het Notulen en Resolutieboek van het Gasthuis,
loopende over de jaren 1634-1695 te mijnen behoeve naging,
kon over dien tijd ook daarin niets vindL2)nbsp;^

EilheZirCrZ\'^rnbsp;\'\' ^^^nbsp;^og bestaande St.

^n def iL . 1nbsp;Gesticht in het be-

Tor vLDkairv.fi fnbsp;meer in het bijzonder

Z St ElizS^^ kieken zijn ingericht; hierop wijstdenaam

lanbevolen^ n^nbsp;quot;^^emeen alle kranken waren

stiSen wr?quot; ^^f^ belangrijke sommen aan dergelijke
faf
eSInbsp;bet volgende, dat ik

HaarWhfL rnbsp;^^^ een der aanzienlijkste

naai^dnbsp;^fnbsp;^^ Floris van Adrichem ge^

hul zth ^ wenschelijk het wezen zou, dat het gast-
LT wrtMl Tnbsp;toeleggen op het
verplegen van

besloot L het

2) dÏ hel? H^n-^nbsp;van kruiden ter markt Hoofdst. V.

1695 slecht.nbsp;vond in het Notulen- en Resolutieboek 1634-

echternbsp;in aanteekening, op den „tuynquot; betrekking hebbende,

A verbad met het onderwijs staande.

^ Enschede, Gesch. van het St. Elizab. Gasth. te Haadem, p. 12.

-ocr page 103-

gasthuys hiertoe de middelen te verschaffen. Bi, zijn overlijden
omstreeks het jaar 1554, vond men m zijn testament bepaald,
dat hij aan het St. Elizabeths gasthuis eenige landenden ver-

jaakt\'e, onder bepaling, dat «ast«^^^
de medicijnen zouden
aannemen,

rnie gepromoveerd, op eene jaarwedde ^

welke doctor gehouden zoude ^e z

maal daags te bezoeken ennbsp;Opdat het

dat hij Zich met pesdijders b^He ^nbsp;gasthuis-

niet aan medicamenten zoude quot; ,nbsp;.. \\
meesters jaarlijksvoor

als ook andere waren, quot;■tdruK^eljl\'\'\'quot; „„nbsp;genten een

Eindelijk bepaalde Floris van Adnchetn nog, ctót^^^^nbsp;^^^

goeden kruidtuin zouden doen aanleggen

voegd persoon onderhouden nnbsp;hebben goede furnis-

ende omdat de voorss.nbsp;sal tenbsp;_

sement, om de voors. syecken te hdpen ^ ^^ ^^^
tanten in der qualiteit als boven verbonden
dese.... gestadelick te houden ^f^ ^^^^ ^^
om ter ordonnantie van ^en voorss-me y^^^ ^ ^^^ ^^
Planten, sayen ende doen wassen afe^
syecken propys, tot havemnge van weicK
sullen een gardenyer, equot; van ^d^ „et oock de droge
:uXhtdeVrnt:rXte^disposite

Van de vele andere te HÄb^^^^^^^^

vermeldt de geschiedenis niets over da ) ^^

Opgemerkt dient nog, ^a\'nbsp;1701 werd

apotheek in het gasthui onderda^

ii iS:nbsp;Ä\'A^nio^t- ä Testament van Floris van

Adrichem, 29 Dec. 1554.

-ocr page 104-

tot het gesticht behoorend; nergens bhjkt of hierbij een kruid-
tuin gelegen was.

Een dergelijken toestand treffen we reeds vroeger aan te
Leiden. In het St. Ehsabeth Gasthuis aldaar werd op 1
Augustus
1636 de stadsapotheek opgericht en werd „Niclaes Ghimaer
als apothecarius bij die van den Gerechte deser Stede aenge-
nomen ende gestelt over de publycke Apotheecke in Ste
Ehsabetten Gasthuys ten dienste van de respective Gast- ende
Gootshuysen.quot; Daar de administratie door dien apotheker
goed is bijgehouden en ook uit lateren tijd rekeningen zijn
overgebleven, heb ik kunnen nagaan, of er in de boeken sprake
is van een tuinl). Dit is inderdaad het geval; van tijd tot tijd
vindt men in het rekeningboek een uitgaafpost, waaruit blijkt,
dat er in den tuin gewerkt werd; zoo wordt „noch betaelt op
den sesden Juny anno sestien hondert een en vijftich aen
Maerten Maertensz. Knotter over verscheyde dagen te wercken
in de stadtsthuyn een somme van drie gulden tien stuvers

volgens quitantie comt................3.10--quot;

Een dergelijke uitgaaf komt maar weinig voor\', daarentegen
vond ik eenige malen een uitgaaf geboekt voor de levering
aan
„a. Glaes Ghymaer van drie scheepe rynt gele ver t in de
tuin van St. Elisabeten gasthuys binnen deser stede Leydenquot;
en gedateerd op den „veertienden dach van Feberuary 1637.quot;
Deze rynt, soms ook vermeld als rindt, zal wel grint zijn
geweest; dit wijst niet op groote vruchtbaarheid van dien
tuin. Ook vmd ik veel posten, waaruit blijkt, dat men vaak
kruiden kocht bij apothekers, drogisten en handelaars; soms
worden ze bij name genoemd, als cardu benedicti en semen
cardu benedicti alantwortel, dan weer alsem en kamillen.
Wel IS de verscheidenheid der met name genoemde kruiden
met groot doch men vindt ook uitgaafposten geboekt voor
„verscheyden droogenquot;nbsp;^^87 vind ik van de^

1)nbsp;Gasthuisarchieven te LeidelTsi;;;; Elisabethsgasthuis, No. ÏÏS
S\\quot;636-165Lnbsp;\'nbsp;Rekening van de apo-

2)nbsp;Noch betaelt op den negenthienden luly anno sesthien hondert een
en vijftich aen Sr. Cornelis Hoflandt drogist over verscheyden droogen
een somme van twee hondert vijftien gulden eene stuver volgens speci-
iicatie hier de selve.....215 1 _

-ocr page 105-

gelijke verzamelposten gespecificeerde rekeningen, waaruit
blijkt, dat er verschillende kruiden werden ingekocht, die men
ook wel zelf had kunnen kweeken. Misschien echter zouden
daartoe van verschillende soorten de benoodigde hoeveel-

gasthuizen te Leiden tot het einde l^e eeu^

Gh^ Ligtenberg2) nergens

schafte door eigen aanplant. Van net nnbsp;« vernlo

s. Elisabeth Ga^sthuis, dat in het b.^onde
ging van arme zieke
«ouwen be temd w ^ ^^ ^^^^^^
haar niets omtrent
de geneesmiddelen, aie aei.

\'Thet Katriinengasthuis3) daar ter stede liet men voor de

«eken beproefde recepten quot;ke^
jachtige kruiden uit de apotheek ™aronaer
kruid en hop S-oemd worden, of de

een stichting van de quot;dderh,^nbsp;^^

onder beheer der Staten van Utreennbsp;^^^ ^ ^^^ ^^^

studie van Brondgeest slechts bekena

eeuw de benoodigde 0eneesm dde\'en we «

den behandelenden geneesheer Drjan ö^ ^^^^^^ ^^ P^

ücatie yan de medicamenten vu-nbsp;= ^^^^

voor 138

het Catharijne gasthuis Decem^nbsp;^^^nbsp;_

S\'f \'T^TirSndi urn Apozema, Electuarium ook
middelen als Rotulae, L-oriditum, , u fUj- semini-

aan een

gt;) Rekening v. L. Houtappel A» 1793, Matthys Kroon Ao 1788 in het
De A^S \'e Leiden tot het einde van de 16e eeuw,

1908.

T. a. p. p. 65.

=) L\'nSg?es\'t®Dlidrage gesch. v. h. gasthuis v. St. Catharina, p. 77.

-ocr page 106-

busquot; 1), wel een bewijs, dat de kruiden naar waarde worden ge-
schat. Tevens werden in 1611 medicijnen geleverd door chirur-
gijn Thomas Pack,
terwijl ook eenige apothekers om beurten de
leverantie van medicamenten aan het gesticht hadden, wat o.a.
blijkt uit een request, in 1635 door Gerrit Bor, Apothecaris,
tot Gedeputeerden gericht, om zich, evenals zijn overleden
vader, de levering opgedragen te zien 2]. Waar het gesticht
blijkbaar geen inwonend apotheker had, de kruiden reeds in
verwerkten vorm werden toegediend en van buitenaf gele-
verd, is er alle reden om aan te nemen, dat hier
nooit een kruid-
tuin is
geweest.

In een bespreking van het hleilige Geest Gasthuis te Gro-
ningen 3} wordt gewag gemaakt van een „kruithofquot; waarop de
inwonende oudjes het uitzicht hebben. Niets wijst er op, in
hoeverre dit een moestuin of geneeskruidtuin is 4); wel wordt
ook
afzonderlijk een „fruithofquot; genoemd.

Al even weinig tref ik aan in de geschiedenis van het gast-
huis te Zaltbommel, waarvan Acquoy tot in de 14e eeuw de
sporen terugvindt5). Geheel te verwonderen is dit niet, waar
dit gasthuis heel lang zijn oude karakter behield, wellicht ook,
doordat er reeds in het midden der 17e eeuw ter plaatse een
stadsziekenhuis was. Eenige rekeningen van „doctor en apo-
thecarquot; doen vermoeden, dat men ook in deze stichting alles,
wat ter genezing moest dienen, van buiten liet komen 6} — ner-
gens treft men een spoor van eigen cultuur aan.

1} Tegen koorts werd gebruikt Decoct. febrifugium Mortoni, bereid uit:
Fol. Matricariaenbsp;Flor. Chamomill.

„ Gard. bened.nbsp;Sem. Gard. bened.

Herb. Absynth.nbsp;Cort. Gitri

Summit. Gentaureinbsp;Sal. Absynth.

Brondgeest, t. a. p. p. 80.

2} Brondgeest, t. a. p. p. 83 en 119.

3)nbsp;Bruining, Aant. uit de Gesch. H. G. Gasthuis, in de Groningsche
Volksalmanak 1912, p. 16.

4)nbsp;Onder kruidhof verstaat men thans in Groningen een bloemtuin; die
zal toen wel niet in dat gesticht geweest zijn.

5)nbsp;Acquoy, Geschiedenis van het Gasthuis te Zaltbommel, in Arch.
Neded. Kerkgesch., 7e dl.,
p. 355.

6)nbsp;Acquoy, t. a. p. p. 364.

-ocr page 107-

Wordt in de geschiedenis van het Aardenburgsche gast-
huis, door de Hullu tot 1604 onderzocht, zelfs niet gerept over
Zieken, noch over geneesmiddelen, evenmin vinden we bij het
eeuwenoude gasthuis te Middelburg, het Sinte Barbara gast-
huis, iets, dat op eeniqe cultuur van kruiden wijst. Wel wordt
de herkomst der medicijnen duidelijk aangegeven. Schoute
geeft als bijlage tot zijn interessante studie over deze stichting
«nder de „oude coustumen ende gebrucken die in den gast-
huysse in voorleden tijden syn gebruyckt ende geobserveert
geweestquot; eenige ordonnantiën „op het bedienen der siecken ,
Waartoe ook behoort de „ordonnantie voor de apotequeris .
Hieruit blijkt, dat de apotheker eiken morgen ten 7 ure een
knecht moest sturen om met de doctoren bij de zieken te gaan,
en te vernemen, welke medicamenten zij voorschrijven Hij
heeft er ook voor te zorgen, dat elke zieke datgene kr jgt, da
hem is voorgeschreven en ook „inneme opdat ^ ^^^
i^uytgegoten ende t\' gasthuys in onnoodichge coste gebracht

In 1807 werd. toen groote bezuiniging geboden was. de
levering
van medicijnen opgedragen aan Dr. de Vasscy voor

dÄn wordt iets omtrent een tot het ge-
sticht behoorenden kruidentuin vermeld; vermoedelijk zal die
er niet geweest zijn. Het is toch niet waar«
gezocht zou kunnen worden in den ..uthofP, de boerderij,
waarvan het gasthuis er twee bezat: één in de stad gelegen,
en één in West-Kappel. Al behoort daar tot de werkzaam-
heden: „het cruyt picke, hoy scudde. g erste _ snij de - d^
n^ededeehngen zijn te vaag om hieruit tot eenige. met te ge-

Waagde conclusie te komen.nbsp;,

Mej. R. Visscher, die den inventaris van het archief van het

St. Anthoni-Gasthuis te Leeuwarden onderzocht, deelde mij
quot;^ede, daarin niets over een kruidtuin te hebben gevonden;
ook daar moesten de doktoren zelfde geneesmiddelen voor
de patiënten levere^ betalen. Evenmin kon men ter pro-

, Schoute, Geschiedenis van het gasthuis te Middelburg, p. 237,
Leggerboek 1604.

-ocr page 108-

vinciale Bibliotheek van Friesland tuinen bij gasthuizen m die

provincie aanwijzen, terwijl algemeene aanwijzingen omtrent

de Gods- en gasthuizen te Utrecht deden vermoeden, dat ooi^
bij die gestichten weinig belangwekkends zou zijn te vmden-

Het archief der gemeente Kampen bevat, zij het danuit veei
later tijd, eenige belangrijke, veel positiever gegevens. Zullen
wij later gelegenheid hebben te zien, dat de geneeskunst-
oefenaren aldaar er steeds voor zorgden, de zoo nuttige krui-
den onder hun bereik te hebben, ook de overheid was zicn
van haar taak bewust, althans d° 7 July 1794 vonden Schepe-
nen en Raden goed, „gelet op de nuttigheid, om
ook binnen
deeze stad, in gelijkheid van veele andere steden een Kruid-
tuin aanteleggen, waarin ten dienste der behoeftige zieken,
alsmede van deezer stads Apothequars, worden aangekweekt
zodanige kruiden, planten en gewassen, die, groen en versch,
met beter gevolg den zieken kunnen worden toegediendquot;
„en zal dan de Hof agter deezer Stads nieuw opgebouwd
Ziekenhuis, na dat de timmering daarvan zal zijn geperfec-
teerd, — tot zodanig eenen Stads-Kruid-tuin ter cultuure van
zogenaamde Officinaale Planten, op de gevoeglijkste Wijz^
worden aangelegd, en ten kosten van hetzelve huis worden
onderhouden.quot;

Naast de bestemming, om in de behoeften van het Zieken-
huis en van de apothekers te voorzien, werd de tuin ook dienst-
baar gemaakt aan het pharmaceutisch onderwijs. In dezelfde
resolutie n.1., waarin tot oprichting van den Kruidtuin werd
besloten, stelde men „in consideratie genomen de
goede dien-
sten van den Stads Doctor en Vroedmeester J. W. Heppe-
gedurende de waarneeming van desselfs functien ten nutte van
de stad en voornaamlijk van de behoeftige ingesetenen der-
selvequot; dezen aan als Lector Botanices, Ghemiae et Pharma-
ceutices, terwijl hem mede het „toeverzigtquot; op voormelden
tuin werd opgedragen.

De Instructie voor den Lector, door „Schepenen enRaaden
afzonderhjk geformeerdquot;, en in het Groot Ordinarius gere-
gistreerd, omschrijft zijn taak als volgt :

Art. 1. Hij zal onder zijn toezicht hebben den Stads-kruid-
tuin agter het Ziekenhuis, en zorge draagen, dat in dezelve.

-ocr page 109-

bij den eersten aanleg en vervolgends een genoegsaame voor-
raad van allerlei Officinaale
Planten, Kruiden en Gewassen
geplant en aangekweekt worden, geproportioneerd naar het
gebruik dat van een ieder derzelve gewoonlijk kan worden

gemaakt.nbsp;, • m r.

Art. 2. Hij zal daartoe, met voorkennis van Heeren Provi-

sooren over hetzelve Huis, mogen gebruik maaken van den
daaglijkschen dienst en mede oppassing van den aantestellen
Binnen-Vader van hetzelve Huis, of van zoodaamge andere
Arbeidslieden, als hij in der tijd noodig zal oirdeelen.

Art. 3. Deeze Kruidtuin voornaamlijk aangelegd wordende
ten dienste van de Zieken in het voorsz: Ziekenhuis, alsmede
in alle deezer Stads Godshuizen, verpleegd wordende, als ook
voor de zieken der Armekamer, en andere behoeftige Persoe-
nen, die hunne geneezing van Stadswegen begeeren, zal de
Lector Botanices moeten zorge draagen, dat ook telkens een
qenoeqsaame voorraad Officinaale Planten daar in voorhanden
äin en door den Binnenvader, op de Ordonnantie van een
dLzer Stads Doctoren, Vroedmeesters of Ghirurgijns, daadlijk

worden uitgereikt.nbsp;i i . j •■nbsp;j

De daarop volgende artikelen regelen het onderwijs, aan de

leerlingen te geven, opdat zij, ,,wel onderweezene en kundige

Apothequars worden kunnen.

Voor al deze werkzaamheden zou Dr Heppe genieten een
extra Ordinair honorarium van tweehonderd Car Guldens
jaarlijks, bij quartaalen te betalen, en waarvan het eerste quar-
taal
za\\ verschenen zijn op St. Michiel aanstaande . Maar het
zou nog vele malen St. Michiel moeten worden voor Kampens
ingezetenen zich over de oprichting van dien kruidtuin moch-
ten verblijden; de tijdsomstandigheden to^h ^^en ook hier
een spaak in het wiel. Toen op 23 Jan\' 1795 te Kampen het

Comité Révolutionnair georganiseerd werd, en de bestaande
regeering moest aftreden, bleef Dr. Heppe zijn titel en extra
honorarium weliswaar behouden, maar al heel spoedig daarna,
den Óen Nov 1796, overwoog de municipaliteit der stad, „aan-
gesien er tot heden toe eene dusdanige kruidtuin niet is aan-
gelegd geworden en het niet te voorzien is, dat er eene dus-
danige kruidtuin zal aangelegd worden, is na rijpe dehberatie

-ocr page 110-

goedgevonden en verstaan om voormelde redenen
noemde extra-ordinair honorarium in te trekken.quot; quot;TLe
^ 1 April 1798 het Lectorschap in de Botanie tot de overtoUiQ
ambten gerekend, en door het toenmalig
bestuur
om echter het daarop volgend jaar weer hersteld te ^^^ i^g
loen werd eindelijk ook een aanvang gemaakt
met den aan
van den Botanischen tuin op het Bolwerk buiten
de Veenep^^,
Het onderhoud van den tuin komt meerdere jaren op

------—.—----—^^ -v^iiii, iiieejLueic:nbsp;^

begrooting voorl). In 1812 worden gelden uitgetrokken
salarier les ouvriers, à l\'acquisition des plantes et sejnen^ ^

requises,quot; met de bijvoeging: „il paroitra évident que la so^J^^

proposée est très modique.quot; Ook in de begrooting van n
volgend jaar worden dezelfde bewoordingen
gebezigd. Van ^
in dien tuin aanwezige planten berust een naamlijst in
Archief der gemeente Kampen._______^^^^^

1) Notulen van de Vroedschap, 1808-1811-1812. 20 luny

I^st\'^ction publique. No. Entretien du Jardin Botaniq^^\'

-ocr page 111-

HOOFDSTUK IV

GENEESKRUIDGULTUUR IN TUINEN VAN
APOTHEKERS EN DOKTERS. EN IN DIE
VAN PARTICULIEREN

De geneeskunst, in den bloeitijd van het monnikenweze^

ontwikkelen, waar de Kerk herhaaldelijk aanleiding vond haar
geestelijken het uitoefenen der geneeskunst ^it winstbejag
verbieden. Aan medewerking van kerkelijke
dezen ..meestersquot; niet; integendeel. ™k fiet men hen m
kloosters ontboden, wanneer de kennis der ^loo terimgen me^
ver genoeg reikte, en ook hooggeplaatste Q^^^telijken maak-
ten L hl hulp gebruik 1). Naast de geneeskundige hulp,
die
Zij verleenden. Lerden zij soms ook de benoodigde me-
dicijnLn2); in de eerste plaats zijn hiervoor achter aangewe n
de apothekers, die men reeds in het begin der He. mogelijk
zelfs in de tweede helft der 13e eeuw 3) in verschillende plaat-
sen van ons land aantreft.nbsp;„ , , .. ,

Dezen, de artsenijbereiders bij uitnemendheid verschilden
vooral in den aanvang veel in karakter met hun latere vakge-

^ 1) David van Bourgondië, bisschop van Utrecht, verzocht op ten 13den
dach in Meye, anno 1458quot; den magistraat van Mechelen
aan jean bucquec,
stadsgeneesheer, toe te staan, om hem gedurende zijn ziekte te behande-
len. Meded. door J. Kleyntjens in Bijdr. bisd. Haariem, dl. 42, p.

2)nbsp;Zie b.v. de rek. v. h. klooster den Hem bij Schoonhoven bij Romer
t- a. p., p. 376: „Debemus meester Claes ter Goude opt mertvelt, (chirur-
gijn, van dat hij den Prior gemeesterd heeft mit sckere drancken van
rinssche wijn ende andere cruden daer inne gesoden, ende alle weecK in
een tinne viesken int convent gesonden by een vierendell jaertijt lanen
vervolcht. Debemus illi van oncosten ende arbeyt. 16 K. gld. UoK. „in
1684 aan doctor Essenius voor geleverde medicamenten 2 guld. ^ st.
Acquoy. Gesch. Gasth. Zaltbommel. p. 364.

3)nbsp;Enklaar. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1925. II p. 1146.

-ocr page 112-

en

nooten; naast de bereiding van sommige soorten wijn^quot;
jiKeuren, als clareyt, granaat, hypocras, leverden zij, ook ^^
huiselijk gebruik, vele kruiden en specerijen. Het valt moeiUP^
een scherp onderscheid te maken tusschen datgene, wat voo^
den zieken, en dat, wat voor den gezonden mensch bestem ^
was; door beiden werd destijds in den apotheker, den
earysquot;, den aangewezen persoon gezien, tot wien men zic
wendde om „crudequot;; hieraan dankte hij dan ook den naam
crudenman 1), die later crudener werd.

Vele dier kruiden, zeker de uitheemsche, zal hij van ver-
schillende handelaren hebben moeten koopen, doch een be-
langrijk deel wist hij zich door eigen aanplant te
verwerven-
naast de voorraden, die hem door kruidenzoekers werden
gebracht. Vaak zelfs kon hij vakbroeders, die niet over vol-
doende ruimte beschikten, aan het noodige helpen. Niet, dat
men hieruit de gevolgtrekking zou moeten maken, dat er apo-
thekers waren, die uitgestrekte tuinen bij hun huizen
hadden;
integendeel, uit den aard der zaak bewoonden zij het meest
volkrijke gedeelte der stad, waar het al heel mooi was,
als er
een klein tmntje of erf, voor het toetreden van licht en lucht\'
uitgespaard kon blijven. In verschillende plaatsen
kochten de
apothekers tuinen buiten de bebouwde kom, zooals vele
mede-
burgers trouwens, doch zij zullen die wel ten bate van hun
bedrijt hebben toegepast.

Dat het in het algemeen als een voordeel beschouwd werd,
wanneer de apotheker zelf voor zijn kruiden zorgde, en niet
afhankelijk was van wat anderen hem brachten, blijkt
reeds in
HJÜ wanneer de overheid van Bazel den apothekers voor-
schrijft hun inheemsche kruiden zelf te verzamelen, het best
natuurlijk uit eigen tuin 2).

Van verschillende plaatsen van ons land was het mij moge-
lijk gegevens te verzamelen, waaruit blijkt, dat aldaar menig
apotheker een tuin bezat, soms zelfs meer dan een. Het is
echter met met zekerheid aandat die steeds_^

1} In het Burgerboek van Kampen wordt genoemd in 1329: Lambert
Plessard crudenman. Nanninga Uytterdijk. De geneesk. oefenaren te
Kampen, m Bijdr. Gesch. Overijssel, 7e dl

2} Schelenz, Arzneikräuteranbau in der Vergangenheit, p. 464.

-ocr page 113-

verbouw van geneeskrachtige kruiden dienden; slechts in een
enkel geval kon dit uit
nagelaten papieren blijken. Dit is zeer
wel begrijpelijk; waar ook de overige zakenrekeningen ont-
breken, zou het wel merkwaardig zijn, wanneer juist de allicht
korte, schetsmatige aanteekeningen, die over het kweeken
gemaakt zullen zijn, zouden zijn
bewaard gebleven. Hieronder
mogen enkele voorbeelden volgen, deels uit eigen, deels uit
anderer onderzoek bijeengezameld. Plaatselijk onderzoek zal
ook in andere, niet genoemde, steden met groote kans op
zekerheid,
aanwijzingen betreffende apothekerstuinen aan het

licht doen komen.nbsp;,

Men vindt gewag gemaakt van zeker y^oornaam Amster-
damsch apotheker, Hughe Jansz., die in 1494 voor zichzelven,
voor Geert Jacobs Bickersdr., zijne huisvrouw, en voor beider
voorouders in rechte lijn, een vicary stichtte van vi]f weke-
lijksche missen 1). De Bont teekent hierbij aan, dat Hughe zijn
eigen kruidentuin had, gelegen tusschen de twee poorten der
Nieuwe Zijde, en ontleent dit aan Ter Gouw, die hiervoor
verwijst naar het Eerste Inbrengregister der Weeskamer, fol.
238 v°, waar in de opgave der tot een boedel behoorende
goederen o.a. voorkomt:

„Item, die helft van een tuijn over Korsginsbrug, bij Huge
„die aptekers tuijnquot;. Uit het beroep van Hughe heeft Ter
Gouw afgeleid, dat die tuin een kruidtuin zal zijn geweest, wat
natuurlijk ook zeer waarschijnlijk is.

Van twee andere Amsterdamsche apothekers meldt Hel-
linga2}, als hij er op wijst, dat Gerrit Kock, de gasthuis-
apotheker, aan twee collega\'s zijn hulp verleende bij hun aan-
vraag om grond, buiten de stad gelegen, welk terrein allicht
dienen moest om daar kruidtuinen aan te leggen. In de notulen\'
van 1664 leest men: „Gerrit Gerritsz. (Gock) versoeckt voor 2
apotecaars Gilles (?) van Lier ende Govert tuynen buyten de
Heylighe Weghspoert;quot; hierop werd afwijzend beschikt. Hel--
linga vermoedt, dat de in het „Notulen end
e Resolutieboeck

1) de Bont, De Altaren en Vicarien in de O. L. Vrouwe en St. Catharina-
kerk te Amsterdam, in Bijdr. gesch. bisd. Haadem. dl. 19. 1894, P-2/1.

2} Hellinga, Nog iets over Amsterdamsche Gasthuis-apothekers. 1 harm.

Wbld. 1924. p. 654.

-ocr page 114-

onduidelijk geschreven namen waarschijnlijk betrekking h^^^
ben op jedes van Breen — apoteecquar op de
Nieue- Zij^Squot;
marckt — en Govert Jacobs op de Cingel in de
Laurierboom-
Morren geeft belangrijke mededeelingen over eenige apoquot;
thekers, die in de 16de eeuw in den Haag
gevestigd waren IJ-
Men ziet daaruit, dat de apothekers het
middengedeelte der
stad bewoonden, maar dat hun tuinen gelegen waren op het
Spui, Zieke, Dennenweg en op andere onbebouwde
plaatsen
buiten de bebouwde kom van het vlek, en later, op het einde
der 16de eeuw, toen de lakenramen in de
tegenwoordig^
Raamstraat geheel verdwenen waren, ook aldaar. Uit de uit-
voerige naamlijst, aan dit artikel toegevoegd, blijkt o.m-
Claes Christoffelsz. in 1512 een
erf heeft op \'t Zieken; dat
Arndt Adriaensz. in 1520 woonde in den „Apteeckequot; aan
de Z.Z. van de Plaats, terwijl hij tevens voorkomt in het Hof-
boek 1512 als bezitter van een erf op den
Dennenweg.

Gregorius van Moerssele (Morssele), blijkbaar een algemeen

geacht man, daar hij Schepen van den Haag is, heihge Geest-
meester en hoofdman van \'t Cruisgilde, koopt in 1560 een
„tuyn en erve int Achteromquot; en werd tevens
eigenaar van
„een ledich erffquot; op de Geest.

Huyck de Bye Jacobsz. woont in 1580 aan de W.Z- ^an
het Zuidereinde (Wagenstraat), in het huis,
genaamd .de
Biecorff . Hij koopt volgens de Transportboeken in 1570
eenige tuinen „in den Raem van den Haegequot;
(Raamstraat).

Van den apotheker Andries \'t Hofflant gehuwd met een
dochter van den apotheker Huyck Jacobsz. de Bye, die blijkens

de Tresoriersrekening 1587-1588 tot de vroedschap behoorde
als „foriermeester van den Haagquot;, vindt men
vermeld, dat hij
in 1585 koopt „een tuin en vier raem int gemeyn raem van
den Haagequot;, terwijl eindelijk Jan Splinter in 1592
„zeeckere
thuyn gelegen in den ouden Raem van den Hagequot; koopt, en
in 1598 nog eens een gedeelte van een „thuyn
liggende in
den ouden Raemquot;.

Wyndelts vestigt de aandacht op een apothekerstuin te

1) Morren, Eenige Haagsche Doctoren, Chirurgijns en Apothekers in
de 16e eeuw. Die Haghe, 1901,
p. 260 e. v.

-ocr page 115-

Antwerpen 1); aldaar is het, dat op 26 Maart 1582 „Myne
Heeren Bourghemeesteren ende Schepenen der Stadt — op
grond, dat Syne Hoocheyt ende Excellentie tot meer reysen
aen
mynen Heeren den Wethouderen hebben versocht, dat
men
Meester Janne Coenen, apotecaris, in recompense vanden
hoff, geappliceert tot een kastspel binnen Sinte-Michielskloos-
tere soude accomodeeren van eenige andere plaetse tot plan-
tinge van syne sympliciaende andere cruyden, - ordonneeren
den gecommitteerde tot
het beneficieeren vande geestelycken
goeden, den voers. Meesteren Jannen boenen -- van stonde^
ane te versien ende doen accomoderen eer het tegenwordich
saison geraecte te verlopen van eenige opene plaetse binnen
den cloostere van onse Vrouwebroeders/ Deze beslissing
niet alleen gegrond op
billijkheidsoverwegmgen „m recom-
pense oft vergeldinge van syn groot verlies
stadsverfraaiing schijnt in het oog te zijn gehouden da™
den grond afstaat „tot oprechtinge van synen hove ende plan

ten van de cruyden

Van een apotheker, die te Ueltt een luu unbsp;^...2)

gehad, spreekt de geschiedenis der Lef c^
Toen doctor Bernard Paludanus, \'e Enkhuizen gevesogd, en
benoemd
tot prefectus horti der nieuw geves^^de Hooge
school te LeidL, -n Curatoren bÄ
met kon aannemen, besloten Curatoren en quot; « ,

te informeeren of „Dirck Outgaertszoon Cluyt, apot^^^^^

tot Delftquot; geschikt zou zijn voor de betrekking, d e Paludan^^^
heeft gewe®igerd3). I^erdaad volgt o^^
noeming „tot bevordennge ende onüernouL

.) Wyndelts, Mededeeling Plgt;. Wbld. 1918, p. 272. uit Antwerpsch

quot;t\'Sfu;t\'lr^nfen\\ctdeG.scl,ieden,sderLeidsch

Eerste Dl, p. 66.

3) Molhuysen, t. a. p., p. 66.
Molhuysen. Bijlage 264. p. 294.

-ocr page 116-

gelijcke simplicia, die hij jegenwoordehcken heeft\' ; bliJ^b
zal hij zijn planten uit Delft naar Leiden moeten overbreng^^\'
Dat die plantenschat alleen studiemateriaal was, is niet te v
wachten; waar Cluyt, meestal als Theod. Clutius bekenü, ^
apotheker te Delft
gevestigd was, zal hij ook van ziptf^J^
dienste van zijn apotheek hebben gebruik gemaakt. Als ra^
in zijn instructiën verder leest, dat „voorn. Cluyt zijn pronjto^
zal mogen doen met de overende cruyden, die men in «en
voors. hof niet van bederff en zal hebben, wel toesiende ende
benaerstigende, dat den hoff van alles wel ende ten genougen
blijve voorsien,quot; kan men niet met zekerheid hieruit opmaken-

rkocrit.

Te Amsterdam is de wijze, waarop de kruiden, uit den Hor-
.^s afkomstig, aan apothekers verkocht worden, duidelijk
geregeld, immers dato 18 December 1683 hebben „Burge-

meesteren endeRegeerdersderStadAmsterdamtotontlastinge

van de Stad in de onkosten van het maken en jaerlyx onder-
houden van den hortus medicus goedgevonden te ordonne-
ren . naast verschillende andere bepalingen 1):

„Dat daar nevens alle de Apothequers sullen gerieft worden
met Kruyden en Wortelen uit de voorsz. Thuyn; tot de com-
positie van t^yroop. Salf, G^ tot twaalf Stuijvers, en van een
fP^^^^^.^ot drie stuijvers.quot; Later, en wel op 13
November
1705, werd deze ordonnantie nog eens afgekondigd door „Mijn^
Heeren van den Gerechte der Stad Amsterdam.quot; Hier
treft
men derhalve een zeer duidelijke aanwijzing, hoe de kruiden

m een tum, die uitsluitend ten dienste vanhetonderwijsbestemd
IS ook voor practische doeleinden kunnen worden aangewend-
Weliswaar isdeadministratiedergenoemdegeldenopgedragen

aan de Inspectores Gollegii Medici, dus aan het doktersgilde,
doch het geheele beheer van den Hortus blijft in handen van
de Vroedschap.

Van Vridach Schurkman, den eersten stadsapotheker te

1} Groot Memoriaal 1^-1691. fo 95v en 96. do Ao 1683, 18 Dec-
Oud-Archief der gem. Amsterdam. Zie ook: Handvesten, 2e
St., 1748-

verkocht.

r

tus

-ocr page 117-

M 3|ntm ban sm

ea. »Btlr. ojionncntn bf ttftn.

PtSSr«»

f„n pnmino of nt^nbsp;j^^t titrtlbc/ tot

miffiiintii toetbcn bp oftt op ojb.jc ban ocinipcctore^

S I^t/K\' t?oni / met eommimicatie ban bc ptcren
S^fmniiSn^nbn»

om OP 02b:c tn mtt communicatie ban be
««ffinriTan^ uan ben lionus .Mcdicus, be oc;

?itc eSVefrlbt betaalinac tc moooen bojbtten/c
. nm fic icrn n^ / 61\' fP quot;1 manierenbooifj. jullen Iiolt;
uaar
ncocnp nur u.nbsp;Sun c onfaiiDtn/ obccttlebnenaanbjelBcnultcWcetcn

D^t mtmant) in btn ötmtUcn llortum Medicum fal
mctliUtn tottDcn/ ttn fij |m al bortn aan oen at\'
mn / bic Oanï tot otfttlt (lil tottotn / f.il honitn tt betalen
met (liipbtrjJ/ bccöatbnnDcbomf;. üttalinstüooJlj.iait
^rfontn alicni ocïmiftcrt tullen jnquot;quot;\' bt Octren/Offieitt/
«urotrmctflcrm / .SicIjcpcntH/ frd tn btrtio naOtn/
«CommifrarifTtn/ KenfionnrifTtn en ^tctetacifTcquot;-

^at alle pjamftttnbe Occtoren bninen btfe .êtab/
Miebe ben bjntn inoano m ben oniulten ffiOunn (lilun Del)lt;
ten/ niito 3laatlor
baarboojbctalenbcboTlJiilotiif-
^ ©at nik .rnttftct apotOtqiicto/ in bc plaatf b.m
bartin (lupbeto / Cit fij mi ^laariör moeten bttaalcn/bcost^
aan giaatlijr fullen betalen ftji oiilDtnö/ ban Dc
meipt
JJict culDcna tien (lnj)bero belicctt ftillen tóeroen tot om
Cerljoub ban ben
ccmelttu aiün(in/ en baat boo^ cenie«
tcnbe ben b:ntn nicano
alö boren.nbsp;. ,

, Catalle5(pot!jeQutr{iftneatpDooftboojljooffja«\'
lijr fiilltn öcbbtn tt betalen lier cnlbenji/ tn baat U^
{bJteniaal ter hJttü booj met m bc boojfj. ffltjquot;«\'«»quot;^
»lonien/ op foDaniijt baoen
tn nrcn/ alsS tot Ijct onbetWDien
DcojDomitert fullm tutrben.nbsp;,

_Oat ten lebet/ bie looKaan alDiet alpSpotljemiet Ipn

Psotffal toillen botn/ baat boojfal moeten betaUn Bon-

ptrt tn bDftia aiilbenö/ banbthJclIiebjifliDBUlben^ iai

IJlgben ttn üeljocbcbanöctCoiicgmmiMcdicum, enijon-

tictt oulDeno btfteett battbtn tot onDetöoub ban ben mtetlt;
Ctmtibtn ®t)upn.nbsp;, ^, „„i,fgt;

9. Ordonnantie betreffende den Hortus Medicus te Amsterdam.

-ocr page 118-

Zutphen. die op 9 October 1594 als zoodanig werd aangesteld,
vinden we vermeld, dat op 20 Mei 1595 aan hem en aan den
Stadsmedicus een stuk grond op den afgegraven ouden wal
buiten de Marschpoort als tuin werd afgepanl); daar door
de benoeming van een
Stadsapotheker scheidmg wordt ge-
maakt tusschen genees- en
artsenijbereidkunst is he met aan
te nemen, dat ook de dokter de kruiden noodig had ter berei-
ding van geneesmiddelen voor zijn patienten ; waarschi^hjk
gebruikte hij die voor studie- of
onderwijsdoeleinden^
wordt van dien tuin niet meer gewag

de vroedschap reeds vroeger het belang harer burgeri, begre-
penheeft; immers in de voorwaarden tot aanstelling van Meiste^

Johan als Stadsmedicus in 1484. wordt dezen ^et toezi^

de bereiding der geneesmiddelen opgedragen;

zorgen. ..dattet gemeyne volck nyet onredflick beschat, ende

mitVedermediLenVanvarsschenkruede voorzienw^^^^^^^

Zagen wij reeds in het voorgaande hoofdstuk ho^^^
stadsLstuur het noodig
oordeelde, bij het Qf f f^^
tuin aan te leggen, lang voor dien tijd we^ ^oor ^^^
ling van een sSdsapotheker de Qeneesmiddelverzorging^^^^^^^
aan bepaalde voorschriften onderworpen.
In 147U schreet net
stadsbestuur den stadsdoctor voor: „Hie sal geene matenaha
selven koecken. noch pairt off deel hebben mitten Apotheker
hie sal den siecken helpen met groener cruden ende hem die
noemen, dair hie mach ende anders sal hie scrieuen m der staa
apotekenquot;3).

Waren de „groenequot;, dus versehe kruiden gemeen goed. en
was alleen het klaarmaken van recepten het monopolie des
apothekers ? Behoorde voor dien de stadsapotheek aan de stad,
na 1471 blijkt de apotheker eigenaar te zijn, doch den titel
onder bepaalde verphchtingen te mogen behouden.

Immers in dat jaar wordt de toenmalige apotheker Peter van
Tolzende opnieuw benoemd onder bepaalde
voorwaarden,
waarbij o.a. vastgesteld wordt, dat „hie in syne Apoteke^

1)nbsp;Behrens, Pharmaceutisch-historische aanteekeningen uit het Archief

der gemeente Zutphen. Ph. Wbl. 1916, p. 282.

2)nbsp;Behrens, t. a. p., p. 323.nbsp;^a^
Nanninga Uytterdijk, Bijdr. Gesch. Overijssel, t. a. p., p.

-ocr page 119-

den ende wernen sal aUe, dat eenre gueder Apoteken ^
behoirt, alsoe fijn, versch ende guet ende die crude e
materialia truliken ende Rechtuerdelicken prepareren, co
eieren ende maken, nae scrifte ende Raede der
meistere ais
dede doe die Apoteke der stat toebehoirde.quot;
Wat zijn krui ^
tuin betreft, is de bepaling van belang, dat naast
andere vo
rechten hij „oic sal hebben de doele van der stat,quot;
stat hefft hem gegont, dat hie die dole aen anderen so Ijog
als hie kan, mach verhueren ende hueren enen anderen hoi^\'
dair hie wyU. ende die hy nieent totten apteken beth dien^
mach, ende tgelt van den dole dat komet toe huer,
sal
seluen hebben ende beholden.quot; Welke bedoeling mag
gehad hebben, dat men den apotheker de vrije keus liet
tus-
schen den hof bij de hem toegewezen ambtswoning, en een
anderen, door hemzelt te zoeken?

Waarschijnlijk is het, dat de ongunstige liaqing dier doe}^^
aan de Noord- en Oostzijde der stad hierop invloed had. V^
nieuwe kruidtuin, achter de huizen van den
Vloeddijk, lag vee^
gunstiger; nog steeds geeft men wegens de betere ligging der
tuinen daaraan de voorkeur boven de huizen aan de
Burgwal. De
overweging, dat de gewassen zich in een dergelijk ongunstig gf
legen tuin minder zouden ontwikkelen, zal dus wel
geleid heb-

^^n nnbsp;\'\'\' conservatieve tijden 1)-

Den stadsapotheker Berend Avercamp, die den óden De-
cember
1589 voor den tijd van zes jaren in zijne bediening
gecontinueerd wordt, schrijft de raad voor,
dat hij voor een
elk, die dat wenscht, de recepten gereed make den
rycken
voer hoer geit, en den armen om Goedes wmen.\' N^
geldelijke^beloonmg en andere voorrechten mocht hij tevens
de beschikking houden over den hof, reS,
hem n gebruik-

r?ch^ Wfo^Arnbsp;\\Birgitten-klooster,7a? daarna inge-

richt werd tot Armenweeshuis, sedert kort tot school voor de
opleiding tot verlofsofficier, zal een aan ?e stXehoorend stuk
grond zijn geweest, als „cruythofquot; ingericht tot het
kweeken

van geneeskrachtige_plante^^

lossing te

vinden.nbsp;quot;quot;\'^^adm nieromtrent een plausioeit: u^

-ocr page 120-

Ook van andere dan stadsapothekers wordt melding ge-
maakt.
In 1570 werd door B^gemeesteren Scepen^^^^^

Raedt der s.dt Äl^Uon\'us v- ^e^f J -
gestaan, ach in Kampen te vestigen,nbsp;h» h^uurde

te moegen nemen ende een apotheke op esteU^^^^^ huys ende

j.vanJasper van Wous nagelatene weduwe hoer n y
nott bmnen deser stadt
Campen.quot;nbsp;vestigde zich te

Tegen het midden der zeventiende eequot;« «stig
Kampen de apotheker Jacobus Mylius, f^^^^^^
pk. gehuwd met een kleindochter van ™oraoemnbsp;^

Avercamp. Deze Mylius schijnt een zeer eneragt;ek ^
aeweest.
Niet alleen, dat hij zijn apot^ek tot groo^

ist te brengen, door er ook een grootnauu.. ^
^^n, maar hij dreef daarnaast een zaak
van gel^^e
^^kter. nd. het vetweiden van ossen. Van hem is
Pensch archief een schuldboek aanwezig, dat onbsp;^^^^

f eftnbsp;innbsp;Zijnnbsp;uitgebreidenbsp;zaken. Wenbsp;ziennbsp;erunbsp;t.hoe^^^^nbsp;^^^^^^

^Pothekers, ook in andere steden, leverde ,
Deventer, Steenwijk,
Vollenhove, ^^PP^^^\'f/feveranties aan
dam woonden zijn afnemers. Hi) hadnbsp;f - in de

^anzienhjke persinen in en buiten Rampen, terwijl hi] ^^
gaats Zij,,, inwoning ook aan het ^^^^^^^^^^^^
Godshuizen leverde. Zoo vindtnbsp;^quot;^de locht aen

cannen gedisteherde wateren voor de Q\'^au^ g
ßurgemeesteren, Predicanten, nieuwe

marien, Siecken-trooster en Pestmeester gelevert, de Kan

6 gl f150. en voor 32 vlessen met schroeven a 4/^ st. / J
2 St..quot; terwijl in 1664 de stadsrekening een uitgaat verme
van 29 kannen aqua pestelentialis.nbsp;ver-

, Zeker zal Mylius vele zijner artsenijennbsp;^^niers

l^tegen hebben, doch een deel plantte hij in ^^fnbsp;n

schuldboek vermeldt in 1657 als -oncosten tot den meu^^^

hof\' een totaal bedrag van zeshonderd acht gulden, terw^

verder een lijstje vindt van enkele p anten, ^^ dien

gekweekt, met de aanteekening: „Bloemen ant padt van

rechter hant af.quot;__________

1) Bijdr. Gesch. Overijssel. 9e deel. 1888. Minuten IX 184.

-ocr page 121-

Arum, een root gewas als wijndruiven 1).
Thlaspi, ofte vrouen spiegel stroo 2).
Stramonia, een boomgewas 3).
Flos solis major\'l).

Alicea Venetia, soo mennich dach soo mennich bloem.
Lupinus major 5).

Flos africanus, in een podt te verplanten 6J.
Pomum amoris, appelen der liefde 7).
Amarantus hooch purper coleur 8),
Lupinus flore luteo 9),
Roode en swarte boonen 10].
Narstursium Indicum H).
Papavere corniculatum flore luteo 12],

dienen het onder groote reservp .^ ontmoeten, doch
niet die geneeskruiden dirken Tn dnbsp;quot;f\' f m

apothekerstuin uit die daopn . ^^nbsp;ffl.

Het is mogelijk, dat Mylfus^ dl^ verwachten aan te treden
naast de veel voorkon^^S t^^T- ^^^wikkeld man wa^
waardigheid in zijn t^nnbsp;Nzondere soorten als merj

sierplant 10) kweikt^H^\'^?^\'\' wellicht sommige ook aj^

aan het artikel van Nann,quot;

minder dan 267 geneesmSf^l ^\'k ^^^^^ toegevoegd en ni^
vele van buitenlandscren n ^^ bevattende, waarvan ech^

niet alleen op wat toen \'ernbsp;^^^

niek gebruikelijk was LTr\'^tnbsp;geneeskunde en tech

artikelen.nbsp;\'nbsp;^P de handelswaarde van vel^

apo\'^l^Ltlt^^^^^nbsp;nergens in de literatu^\'

onderzoek in te stelled nb.nbsp;gewenscht voor een

thekers in het bezTt van lin ^ ook daar gevestigde apo-

---—van het g^

1) Dodonaeus, HerbariusoffTTv TTnbsp;^

3)p.819. 4)p.446.nbsp;1608, p. 571. 2) p. 1205-

schreven als specerij, echter ^ P\'nbsp;7j p. 817 wordt daar b^

8) p. 299. 9) p. 925: 10) D 904 n\' ^^^^iJ^ing voor medicinaal gebruiK-
hier te lande geen ghebruyck noih\'^®^^quot;\' ^\'^^^ij aan, dat ze „hebben
ons bekent isquot;-„ende worden aWnbsp;^^ medicijne, dat

liefhebbers der cruyden dienbsp;de hoven van sommige

gewassen plegen te verheugen.quot; U) p ^^^Jicke end^e^veranderinge der

-ocr page 122-

belang van het genezende kruid was men daar ter plaatse wel
zeer overtuigd; op het diploma toch, uitgereikt door het Col-
legium Pharmaceuticum 1), komt een zegel voor. waarop men
naast het jaartal 1650 als herinnering aan den eersten keur
de trotsche spreuk aantreft\'
Herbarum subjecta potentia nobis
- de kracht der kruiden is aan ons onderworpen

Vestigen wij in de eerste plaats de aandacht op Ciaes „den
crunierquot;. zooals hij in de wandeling
genoemd wordt, ol meer
deftig, in zijn qualiteit van lid van de vroedschap^], als JNico-
laes Willemsz. Glinckebel, apothecaris. - dan zien we m dezen.

volgens getuigenis van den Ldsgeschiedschrijver dr. Nicolaas
Zas, den eigenaar van „de eerste en eenige f f
binnen Rotterdamquot; S)/Weliswaar bleef ook het kruideniers-
bedrijf aan de zaak verbonden, doch langzamerhand kw^^^^

toch het zwaartepunt meer in de apotheek te

Wijst O. a. het feit, dat het nageslacht zich mee ~

Pelijk ging ontwikkelen; de zoon van Glinckebel ^^^^^^
als doctor in de medicijnen en
apotheker welk voorb^^
volgd werd door diens neef
Mr. Jacob
Marie Claesdr. Glinckebel en Andries

een bakker, die, na met Clinckebels dochter te zijn ge^^^^^^^

fin beroep verwisselde voor dat ^an kruidemer-ap^
Vind ik dLn laatsten reeds genoemd als eige^ar van een
huis in den Groenendael, bij
zijn zoon,

Wij grooter verwachting, dat deze, zoo ^M ^^ in het be^^^^
van een tuin mocht worden bevonden dien ^^
tuin zal hebben weten op te voe-- ^^^^^
wordt Jacob Andriesz^genoemd \'^592nbsp;als „medicijn

J- Symonsz. te Rotterdam 19 Jan.nbsp;nUnren aan de

en apothecarisquot; aangeduidHij^^nbsp;^^^ ^^

^erd opgericht na opheffing ^^^^^^^^^^^^^nbsp;door de inmiddels

afnemen, totdat deze taak m 1806 ^^^^ ^^^gi^^ndig onderzoek en toe-
\'ngestelde Plaatselijke Commissie voor geneesKun y

\'TSd van de vroedschap 1558-1573. B|jlsn,a, Oudrouerda.sche

■\'tCïeS; tïnnbsp;chans hceK Stadhuis-

Steeg, een apotheek gevestigd,

-ocr page 123-

Hoogstraat Z.Z. in het pand, thans gemerkt no. 258 !)• j
overlijden van zijn huisvrouw, Meynsgen
Willemsdr., w
door hem op 17 Januari 1603 aan de Weeskamer
te Rotera
een inventaris ingeleverd van „alle de goederen, in ende J
schuldenquot; die beiden „in haer leven tsamenquot;
hadden bezeten y
Wordt hij hier als Mr. Jacob Andriesz. aangeduid, in f _
gehjken inventaris, op 15 Augustus 1605 door de voogden ov
de kinderen ingeleverd, dus na zijn dood, betitelt men nt;
als Dr. Toch behoeven wij aan zijn werkzaamheid ook als ap
theker niet te twijfelen, waar tot de roerende goederen t» quot;
hoort de volledige inventaris van een apotheek, de f,V
schappen ende waeren in de Apotheekers wynckel wesende J:
Een bhk in den inventaris van zijn welvoorziene
bibliotheek i
doet ons hem aanstonds als wetenschappelijk en veelzijdig
ontwikkeld man erkennen.

Het echtpaar schijnt in goeden doen te zijn geweest, immers
tot de onroerende goederen behooren, behalve het woonhuis
met bijbehoorenden tuin, en een tuin door erfenis
verkregen-
beide binnen de stad, ook eenige tuinen buiten de stad gelegf\'

De inventaris der onroerende goederen duidt die als volg^
aan:

„Een huys ende erve staende en gelegen aende zuytzijd^
van de hoochstraet streckende voor vuyte straet tot
achter
inde haeven.nbsp;^

Een thuyn met twee huyskens voor inde voegelsanck strec-
kende vuyt de strate tot achter in de PrincestrLt, gecoemen
van Willem Wdlemsz. za. ged.

Een thuijn oft bogaert leggende in Crooswyck hyer buyten
streckende vuyt de laen van Cornelis Janszbroeck tot achter
ter halver sloot van de laen van Jysbrandt Arentsz.

Noch een thuyn off bo^mg^Ieqgende aen de goutse

1) Dit huis was door zijn grootmoeder van vaderszijde in 1538 gekocht,
no 371nbsp;boedehnventarissen, overgeleverd ter Weeskamer. InV-

^nbsp;bewerking wacht.

^^^nbsp;—^ doctor-apotheker

-ocr page 124-

Ryweg streckende van vuyt de laen van Hans Clementsz. de
Goor tot achter in de sloot.quot;

Bovendien is hij nog in het bezit geweest van een erfken
of tuinken aan den Groenendaal door hem op 15 April 1592

verkocht.

In hoeverre het in zijn bibliotheekinventaris aangetroffen
boek „Veltbouquot; van Carel Stefens den bezitter van al deze
tuinen geholpen heeft, die ten gerieve van zijn apotheek
vruchtbaar te maken, blijkt nergens uit — inderdaad komen
in den apotheekinventaris weinig kruiden voor, misschien
omdat hij die voldoende in versehen toestand bezat, maar
mogelijk ook, omdat hij die geneesmiddelen eerder door hen
liet leveren, die inderdaad uitsluitend apotheker waren. In dat
laatste geval zouden we hem dan in de eerste plaats als ge-
neesheer hebben te beschouwen

Het blijkt dat ook hier, evenals te s Gravenhage, verschil-
lende aoothekers in de 17e en 18e eeuw tuinen buiten de kom
dpr stad in eigendom hadden. Wehswaar is niet met zekerheid
vast te stellen, dat deze tuinen speciaal als kruidtuin werden
Xzigd, maar wanneer men ziet, dat verschillende dier tmnen
nu luTniet in het aangenaamste deel der stad waren gele-
gen -Lenals te \'s Gravenhage werd nogal eens de plaats der

vroeoere lakenramen daartoe gebezigd ^ verder, dat het wel
vroegere la^^ nnotheker in het bezit van meer dan een
voorkomt, dat ^^^nbsp;het beroep van den eigenaar

tuin wordt bevonden mag men verwachten, dat hij zijn tuin

in aanmerking nemende, altonbsp;Cifteboekenquot; 1) vond

daaraan ook dienstbaar maaKte. in quot; , , . betrek-

ik verschillende aanteekeningen op d-gf J^e

king hebbende, waarvan ik hier enseie

quot;quot;coms Wolphertsz. van der Staal, apothecaris koopt 1 Dec.
16?9 ren ^.tn, tuynhuys en
erve aan den Goudschen Qngel,

1) Gem. Archief van Rotterdam.

-ocr page 125-

weest te zijn, daar die na zijn dood, in twee gedeelten, succes-
sievelijk in
1690 en \'94, door zijn erfgenamen verkocht werd.
De
tuin was gelegen „agter de ramen in \'t Hoff van Weena
(later Raampoortslaan). In de naamlijst der „Dekens en Hooft-
mannen, vant Apothekersgilde tot Rotterdamquot; komt Rijckquot;
waert vanaf
1652 tot 1688 met korte tusschenpoozen als
assessor voor.

Godefridus Sopingius, apothecaris koopt 14 Juli 1662 een
„thuyn agter de Ramen in het Hof van Weena (agter in de
Laen),quot; dien hij in
1668 weder verkocht. Deze tuin wordt be-
grensd door dien, welken Pieter Doeleman op 16 Mei 1669
koopt, gelegen blijkens het Gifte-boek „in de Ramen seynde
der Raembaen int Hoff van Wena.quot; Doeleman is
gestorven
in Oct. 1696, waarna deze tuin dan ook in datzelfde jaar ver-
kocht werd. Ook deze apotheker, die te Rotterdam aan de
Meent woonde, maakte van af
1690 tot 1695 als assessor deel
uit van het apothekersgilde 1).

De tuin en erve, eveneens gelegen aan de Raampoortslaan
„Westzij in het Hoff van Weena tot agter in de Vletsloot,
en gekocht
op 31 Juli 1693, werd reeds op 13 April 1695 ver-

hL^\'m^^d ^\'\'nbsp;^^^nbsp;of diens erfgenamen.

doch „door Mr Pieter Ouzeel, advocaet ende notaris te Rot-
terdam, in qualiteite als administreerende de goederen van

^tTZTnbsp;Apothecar binnen deze stad.

altans gedetineerd in het beterhuys tot Delft quot; Ik heb getracht,
eenig licht te verspreiden over de wel zeer ongewone mede-
deeling betreffende dien collega, en hem zoo mogelijk van
onverdienden blaam te zuiveren, evenwel zonder succes. Noch
m het Register van crimineele sententiën, dat in het
rechterlijk
archief te Rotterdam bewaard wordt, noch te Delft of den
üaag ^j, was daaromtrent iets te vinden

Eindeli);k vindt men nog aangeteekend den verkoop op H

A ] l .t^\'ulnbsp;Beyerman, notaris binnen deze

stad, als lasthebber van de erfge^en van Gornelis Verbeel^

1)nbsp;Zie over dezen Pieter Doel(e}man het artikel van Wiersum. Archief
Zeeuwsch Genootschap, 1918,
p. 119

2)nbsp;In het Rijksarchief te \'s Gravenhage wordt het rechtedijk archief
van
Delrt bewaard.

-ocr page 126-

apothecaris, van een „Thuyn, Thuynhuys en Erve, met de be-
potinge en beplantinge van dien, staande en gelegen in de
laan eertijds bij Jan van Loon uytgegeven, nü genaamd de
Langewarande, tusschen de Oost- en Goudsche poorten de-
zer Stad aan Jan Willem Hendrik Muys, Medicinae
Doctor
alhier.quot;

Slechts korten tijd mocht Rotterdam zich in het bezit van een
kruidtuin verheugen; van 1710 tot 1727 kon het apothekers-
gilde daarover beschikken tot „het onderwysen der Apothe-
kers Leerlingenquot; als „omme de proefdoenden daar in te Exa-
mineerenquot;. Slechts noode, en dit blijkt duidelijk uit het request
aan Bürgern, en Regeerders der stad 1), moest men de daarvoor
aangewezen plaats verlaten.

Nergens vindt men aanwijzingen, waaruit blijkt, in hoeverre
tijdens het korte bestaan van dien tuin, de kruiden ook ten
dienste der zieken in de stad werden toegepast.

Ook te Leeuwarden zullen in den loop der tijden apothekers
hun kruiden
geteeld hebben; slechts van enkelen is dit met
eeniae zekerheid aan te toonen. Zekere Jan Huyberts of zijn
zoon Huibert Jans Gathuis zou in het begm der zeventiende
eeuw daar ter plaatse „achter Jacobmen , dus m de nabijheid
van het
voormalige klooster van dien naam, een tuin bezeten
hebben Dat die tuin, gelegen aan de Bröl, in het midden der
stad de ^aats was waar zij hun kruiden kweekten, ligt, hun

EliS.e L Gfsthuis\'te Haarlem bij testamentaire beschikking
in het bezit werd gesteld van een

Medico-pharmaceuticum daar ter stede zag de wenscheiijkheid

in een deraelüken tuin in te richten.nbsp;u i

De aoXker de Koocker, die blijkbaar voor eigen gebruik
een groot aantll medicinale planten in eigen tuin kweekte,
stewf dien te^eschikking van het Collegium, om de candi-

dgenvoorheLpot^^
1) Resolutie-boecknbsp;Arch. van Leeuwarden. Zie

ooinbsp;-

18e eeuw. Ph. Wbl. no. 45, 1925.

g

-ocr page 127-

kennis van de groene kruiden; wel vergoedde hij ald^^
gemis van een gildetuin, doch in 1696 besloot het
Burgemeesteren met voorstellen te komen tot het verkri)9
van „eene andere camer met een thuynquot; 1). Al heel spoequot; «
werd hierop gunstig beschikt, zoodat nog in
hetzelfde
door het stedelijk bestuur de plaats voor den tuin, die e^
oppervlakte van 1100 roeden (11000 Ml) zou
innemen, ^^^^
aangewezen. De geschiedenis van dezen stads-kruidtuin,
van de bouwstoffen werden verzameld uit de
Notulenboek^
van het gilde, is door Bitter zeer uitvoerig te boek
Het is hier van belang te vermelden, dat de tuin,
waarvan men
kon verwachten, dat die door het vereischte onderhoud v^e
zou kosten, integendeel een batig saldo opleverde. De leden
toch van het gildebestuur, vroeger vrijgesteld van alle jaar^
lijksche lasten en contributies, zouden, in
verband met de
hooge lasten voor den hortus, voortaan de helft van de ver-
schuldigde jaarlijksche bijdrage betalen Deze provisioneel^
resolutie, waartegen genoeg geprotesteerd werd, kon echte^
al spoedig, en wel in 1706, worden ingetrokken; men
besloot,
de leden van de gehele jaarlixe last te ontheffen (de thuyn m
staet zynde van voordeel te geven)quot;, een gevolg van den ver;
koop van kruiden, wortelen, zaden enz. Bi^ besluit van Burö
dd. 29 Januari 1702 werd Abraham
Trioen benoemd to
Hortulanus op een traktement van 350 aulden \'s jaars, met
genot van vrije woning, „alle jaren 20 tonnen turf en behoor-
hcke brand van het hout en hetgeen in den Hof komt te val-
len waartegenover hij
belooft „zig als ordentelick man te
zullen gedragen en „alle de gedroogde wortelen, kruydem
bloemen, saden, etc. welke in den Hof sullen kunnen
worden
aengegueeckt, ten meesten voordeele en nutte van \'t Colleöf
te zuUen verkopenquot; 2). Het met dezen tTu aris hernieuwde

h\'kknbsp;^^ ^°°verre, dat hij niet aUeen

de beschikkmg kreeg over een knecht te zijner hulpe, do^
tevens zal hi) genieten den tienden penning van alle
verkochte
bloemen, kruiden, zaden^en^ 1711 wordt zijn traktement

liitter, t. a. p. Bijlage I pag. 48.

-ocr page 128-

verhoogd tot f520 per jaar, doch nu weer met de bepahng,
dat de opbrengst van den verkoop der medicinale kruiden ge-
heel aan de kas van het Collegium zal komen. In de „instructie
relative tot den Tuynmanquot; dato 28 Maart 1741, treffen we de
bepaling aan, dat hij „ook zal gehouden zijn, als de knechts
van de Apothecars om kruyden komen, te wijzen waar dezelve
staan, mits met bescheidenheid daarom vragendequot; 1); vermoe-
delijk slaat dit op planten voor den tuin of studiemateriaal;
immers nog in 1774 wordt bij de herbenoeming als hortulanus
van Nicolaas Lindner bepaald, dat hij alle voordeden van den
verkoop van kruiden uit den Hortus zal hebben. Meer bijzon-
derheden op dit gebied zijn in het interessante werkje van
Bitter niet te vinden; het hier genoemde moge een voorbeeld
zijn op welke wijze men zich de toepassing der kruiden, ge-
kweekt in de vele in ons land opgerichte tuinen der apothekers-
ailden kan denken. Juist, waar
ook omtrent deze materie
wpinin te vinden was, geeft bovenstaand ons een duidelijk en
d nedocumenteerd beeld van het verleden.

^ Wat de hgging van den Stads-kruidtuin betreft, daarvoor
.cornnkeliik afgestaan een stuk grond bmnen de wallen,
ta LTS V \' d?stad, overeenkomende mer wat thans is

het NW gedeelte van het Kenaupark, een deel van den
net IN. vv. ycnbsp;„n van het Statenbolwerk; het is

tegenwoordigennbsp;™nbsp;j 720 besloot tot het

wel interessant ^e bemerken d^^nbsp;^^^

overbrengen van den ^^^^^^^ ^^ Vredikheeren of zooge-
dus van het voormalignbsp;quot; quot; ,nbsp;^en ook voor de

naamde Jacobijnen, ^^.^f\'^o™ quot;\'Xk ^anCd\' Inderdaad be-

geneeskruidcultuur h.stonsche plek aanbo ^^^^^^^

lansz. van Grau Mo^nbsp;gemeten ende

„grondcaerte \' \' quot;p G S. (=gesworen Und-

1) Bitter, t. a. p. Bijlage VII pag. 60.

-ocr page 129-

van de 18e en het begin 19e eeuw, blijkt groote overeen^ ^
in de ligging der
kruidtuinen i beide liggen terzijde van
Pant; langs
\'t kruit-hof te Amsterdam ag een vijver, ook n
loopt eenVek langs de
aangegeven plaats. Wat den oP^quot; .
van den tuin betreft, behoeven wi] niet in het onzekere
gelijktijdig met het nieuwe Reglement verscheen in 170/

„Catalogus Plantarum Usualmm . terwijl het Reglement va

1784 melding maakt van een herziening van den Cataloö^^
Plantarum van het Usuale vak, „met agterlaating van
vee e
onbruik
geraakt zijnde kruiden . Deze woorden kenmer^
duidelijk de evolutie ook in de
geneeskruidtherapie; ze
op het
verdwijnen van veel, dat vroeger als beproefd en deug-
drijk met zorg werd geteeld.
Maar dit is niet de eenige ver-
andering in den loop der tijden; zagen wij tot dusver bijn^
elk apotheker in het bezit van zijn
tuin, tegen het einde van
de negentiende eeuw is het een bijzonderheid, sporen van een
dergelijken tuin te vinden.

Van der Harst vertelt naar aanleiding van de oprichting van
een geneeskruidtuin in moderner vorm, in de omaeving zijnef
woonplaats Middelburg, van een nog typischen apothekerstuin
uit zijn jeugd 1). Hij toont ons dat tuintje, het „hofjequot;, ±
M . groot, ingedeeld in 4 rechthoeken, die afgezet zijn met
palmboompjes, en waar men naast melisse, pepermunt, thym-
laurierke^, venkel, hyssop, ook Herba
Vincae pervincae kon
vinden. Dit laatste werd al niet meer als
geneesmiddel ge-
bruikt m de apotheek van zijn vader, maar afgeleverd op
recept
van de somnambule, vormende ook thans nog het grootste
afzetpbied der meeste kruiden. Het hofje was niet bij de
apotheek gelegen maar eenige straten verder, en
werd ver-
^rgd door den kruidenzoeker der apothekers, een ouden
Walcherschen boer, die^ zelf ook in het bezit van een lapj^
grond daarop Digitalis, Hyoscyamus, Belladonna,
Gentaurium
kweekte In dunne lagen uitgespreid werden de kruiden, die
gedroogd moesten worden, op een paar zolders
geborgen.
blootgesteld aan de inwerking van zon en lucht.

mr^.\'l^oTquot; geneeskruidtuin oP

-ocr page 130-

Ook van een tuin, in het bezit van den apotheker R. Meu-
lenhofiF te Zwolle 1), vinden we melding gemaakt; die tuin
schijnt intusschen meer tot verpoozing gediend te hebben en
zal als moestuin ook zeker zijn nut voor den eigenaar en zijn ge-
zin hebben gehad. Maar een tuin in een dergelijke apothekers-
familie had toch ook z\'n geneeskruidhoekje; het „verboden
toegangquot; voor de kinderen duidde op de aanwezigheid van
vergiftige planten, als Aconitum, Digitalis, Hyoscyamus, Hel-
leborus, — overigens in te kleine hoeveelheid om practisch nut
af te werpen.

Beschouwde ik hier den apotheker als den voornaamsten
persoon bij de geneesmiddelverstrekking, zeker moet ik hier
ook wijzen op het belangrijke aandeel, dat de dokters daarin
hadden. Dezen toch, met andere rechten dan de apothekers,
leverden vaak, we zagen het in de vorige hoofdstukken, in
kloosters en gasthuizen hun medicijnen en deden dat niet
minder in vele steden, althans voor zoover de daar geldige
ordonnantiën hun dit niet verboden. Een duidelijk voorbeeld
van den geneesmiddelleverenden dokter zagen we in Jacob
Andriesz., die, welgesteld als hij was, daardoor in vele nota-
rieele acten genoemd wordt, dan weer als dokter, dan weer
als apotheker, ook soms in beide qualiteiten.

Dat de medici groote belangstelling hadden voor de genees-
kruidteelt, blijkt b.v. duidelijk uit een stuk zonder dagteeke-
ning2) waarin M. Jacobus Vlijt, doctor, Henricus Dillenbur-

gensis,\'med.-cand., en Joannes Reidanus, doctor, aan de regee-
ring van
Deventer voorstelden, den apotheker aan zekere bepa-
lingen te onderwerpen; zij drongen tevens aan op de oprichting
van een anderen hortus voor de kruiderijen. Deze moest „de
eigenschap hebben, van wèl door winden doorstroomd te wor-
den, van aan de zon blootgesteld, en droog te zijnquot;. Daartoe
verzochten zij „eene plaats, die nu ledig lag binnen de muren bij
deBergpoortquot;.De „tegenwoordige hortus, achter deSteernequot;,
Was slechts voor sommige kruiden geschikt, „die eenen bescha-

Haak, Over eene oude apotheek. Pharm. Wbl. no. 52, 1916, p. 1711.

2) Overijsselsche Almanak, 1851, pag. 92.

-ocr page 131-

duwden en vochtigen grond noodig hebben, en konde d
ook nog dienenquot;. Zij geven het stadsbestuur den ^YP^^^ Z
raad: „om van het onderscheid overtuigd te worden,
Regering lavendel, salie, rosmarijn, thym, hyssop in tfid^
laten planten, en tegen St. Jan zoude men zien kunnen, noßquot;
veel geuriger, grooter en sappiger die waren, welke in den ^
verzochten hortus groeiden. Uit twee zulke kruidtuinen zouden
ook de min gegoede burgers voordeel hebben, dewijl men
genoegzamen voorraad zou bezitten, om de armen om niet te
voorzien; de tegenwoordige was daartoe te klein.quot;

Het artikel vermeldt weliswaar niet den datum van dit ver-
zoekschrift, maar het viel mij niet moeilijk dezen ongeveer vast
te stellen. Opstellers van deze petitie waren bekende medid
in Deventer in het midden der
16e eeuw; in een acte toch
van 1547
worden zij genoemd „onser stat geswoiren doctoiren
in de medicinen ;
in een acte van 1539 wordt gesproken van
de „stadt-hoff by der steernenquot;. blijkbaar
bovenbedoelden
hortus Niet bhjkt, of de tuin alleen ten gerieve van den
apotheker is, dan wel dat ook genoemde dokters er profijt
van trokken.

Voordat Paludanus, te Enkhuizen woonachtin in 1591 te
Leiden beroepen werdl) als prefeetuThortrwas hi s^ds\'

LxTxrTwSdW ■nbsp;^Xen Decembds anio XV\'

en^\'dfRaeir ^^eënln

nomen denHoiehge^erd?nS:SêatdatmSoctrem

Med,cmae m vorwerden naebesehreven. ende hem

des gewesenen paters van Betlehem beide eamersTn den con-
vente Betlehem, met die twie hoelTlf„„c j Lamers m aen

soe wijt dieselve afFgerijcket s^nlnbsp;n

j u rrnbsp;Sinnen, offte in nlatze van dien

een ander hoff toe bestellen gelike groet we^nTe\'^] Hier
maakte derhalve de ovpheid van haar beschTkkingsrecht over

wonfnTenluTn ± tfnbsp;Sebrufk o^

wonmg en tum aan te wijzen, waarvoor zii naar oude traditie
het klooster de meestjeschil^ats acht\'te was echter libe-
1} Zie blz. 87.nbsp;---^

A»er alme^^^
102

-ocr page 132-

raai genoeg, hem toestemming te verleenen, zich een me
geschikten, mits even grooten tuin, daarvoor in de plaats t\'quot;
kiezen.nbsp;^

Ook te Schiedam kreeg de dokter de beschikking over den
stadstuin, althans over een deel daarvan 1). In het accoord met
Mr.
Joost Augustijnsz Stalpaert van der Wijele, medicijn, komt
een bepahng voor, dat hij „een vack ofte vierdepart van des
stedes thuyn (zal) moeghen besigen tot zijn cruyden daer inne
te setten soe langhe de stede deselve onvercoft ende onver-
huyert aen haer heeftquot; ~ hij „sal voorts tevreden wesen mit
een redelijcke penninck voor de medicinen die hij de ghemeente
ofte voor de sijcken leveren sall, alles sonder arch ende hste.quot;
De „stedesthuynquot; werd in 1589/90 pubhek verkocht2).

Een bijzondere figuur ontmoeten we in den persoon van
Jacob Janszoon Graswinckel, toegenaemt Boot, die te Delft
van 1536 tot 1624 leefde, dus den hoogen ouderdom bereikte
van 88 jaar. Van Bleyswyck keurt hem in zijn stadsbeschrijving
van Delft een bijzondere vermelding waardig3). Een overvloed
van
deugden kent zijn levensbeschrijver Spranchuysen hem
toe;
nederigheid, soberheid, lijdzaamheid, weldadigheid zijn
daaronder zeker niet de minste. Gekenschetst als „gerefor-
meert Eremyt, (die) in syne eensame wooninge een godvruchtig
leven leidt,quot; bewijst hij een „ongemene mildadigheit aan
darmenquot;, waartoe hij ook „sich begaf tot het studium der
Medicinen om d\'arme krancken te cureeren en avanceerde
daer in zoo verre, dat hij sich sonderhng wel verstond op den
aerd en
kracht van meest alle de medicinale kruyden,quot; waartoe
hij
O. a. in correspondentie stond met den vermaarden Palu-
danus \'van Enchuysen. Deze Jacob Jansz., „niet alleen der
armen
Almoesenier en Schaft-meester, maar oock in tijde van
sieckte haer Doctor en
Apothekerquot;, had zijn huis „vol medi-
camenten na
gelegentheyt van een yders sieckte;quot; wanneer
hij dan ook zijn zieken bezocht, had hij een leeren riem om
het lijf, waaraan hingen „verscheyde glaeskens, kannekens en
Potkensquot;. Op welke
wijze deze merkwaardige man zich zijn

\'j Svafs Wk. Beschriivinge der Stade Delft, pag. 796.

-ocr page 133-

geneeskrachtige kruiden wist te verschaffen bliike nader nit
öleyswycks beschrijving: „Synen Hof ofte Thuyn achter syn
rtuys, hadt hy vol medicinale kruyden beplant soo vol datter
met een hoeksken onbeplant en bleef, en die
pleegde hy
^o groote sorgvuldigheyt, als eenige Delftsche
Vrouwen h^er
nuysen.
Desen Thuyn konde hem noch geen kruyden
noeg leveren, maer dickwerf gingh hy buyten de stad aller-
wegen heen om te Herbariseren ofte medicinale
kruyden oP

TU Tnbsp;Wat hem noch het Veld noch den

Thuyn konde geven, dat koft hij in de Apotheke s winckels-
Te dmgen en was hij met gewoon, mapr j inbsp;het

gelden most, of gafaen den Apo h^Se?\'^^\'en
seyde houd daer af soo veel ^ u f,nbsp;^r u

oock de konst van Distilleren gelee 1nbsp;^fj

kruyden uyt te trecken, en die akTn quot;quot; krachten van de
der ellendigen.quot;nbsp;^^^ ö^^^et te hebben, ten goed

Dat het ooit Kampen\'s zieken in,»nbsp;. v,^

kruiden heeft ontbroken daarvnnbsp;^^^ geneeskrachtig^

koesteren, na al wat omtrent . I

kunnen er nog aan toevoeaVn^^^^^^ vermeld; Wi)

stadsgeneesheer Henricus vkn H r°^ ^^ 1649 aan den

ring, op zijn verzoek om hfgt;mnbsp;^^ stadsregee-

hij kruiden zou kunnen aankwnbsp;^ ^^^^ ^^ verschaffen waar
te bekomen, daartoe het Bov^ R \' ^^ ^^ ^^^^

wezen. Nanninga Uytterdiik ^ inbsp;werd aange-

zal gediend hebben om daarin^nbsp;^^^ ^^^^

te nemen, waar een dergelijke tnbsp;de zieken
voor het onderwijs in de plantk^^^ dagen
minder diende

Zoo apodictisch zou ik het nü^ v
het mogelijk, dat ook uit deLn^ uitdrukken. Zeker is
zieken werden verstrekt, doch geneesmiddelen aan de
en onderwijsdoeleinden \'staan •nbsp;^^let daarnaast studie

regeering niet duidelijk. Daar ^^ aanvraag aan de stads-
hetgeen voorafgaat, de apotheker^

kruidcultuur interesseerden- i . ^^^^ds voor de genees-
Mylius zijn kruidtuin inrichtte Tnbsp;^^^ ^^^^

geneesheer kruiden noodin h i j vreemd, dat de stads-
te bekomen.quot; Waarom zou u ^^^^ ^^ stad waren

^ler, evenals dat toch elders

-ocr page 134-

het geval was, de geneesheer niet behulpzaam zijn gewe
bij het examineeren der leerlingen in de kennis van de „qro ^^^
cruydenquot; langs den weg, maar ook in den tuin 1), en dus h^^^
voor de kruiden noodig hebben?

Ook nog later blijkt bij de geneeskundigen belangstellin
voor de geneeskruidcultuur te bestaan. Martinus Wilhel ^
Schwencke, sedert 1737 stadsdokter in den Haag, later pr^
fessor in de botanie, opende in 1750 een botanischen tuin
aan den Bezuidenhout, waar hij de apothekers en hun knechts
in de gelegenheid stelde, zich te oefenen in de botanie 2).
Hofman vermoedt, dat zij daar ook waarschijnlijk, zoo noodig,
de kruiden voor hun geneesmiddelen konden krijgen; het
bleek mij niet mogelijk, daaromtrent iets naders aan te toonen,
evenmin of dit het geval was met den tuin, die in 1826 werd
opgericht door een vereeniging, voornamelijk uit apothekers
bestaande 3).

In het Commissie- en Politieboek der stad Arnhem komt
een besluit voor van 24 Februari 1768, waarbij aan de med.
doctoren en de chirurgijns o. m. werd toegestaan om den tuin
van den Schuttersdoelen te gebruiken voor het kweeken van
vreemde gewassen en medicinale kruiden — nadere bijzonder-
heden hieromtrent ontbreken.

Volledigheidshalve zij vermeld, dat tegen het einde der
achttiende eeuw en het begin der 19e eeuw ons land verschil-
lende kruidtuinen telde, welke alle tot doel hadden het phar-
maceutisch onderwijs te dienen ; in hoeverre daaruit ook ge-
Put werd voor practische doeleinden, is niet bekend; veel zal
\'t Wel niet geweest zijn

Eenmaal aangetoond, dat in den loop der tijden menig
artsenijkenner, he
tzij dokter of apotheker, in het bezit was van

1) Stoeder, Geschiedenis der Pharmacie, pag. 106.
2} Hofman,
Geschiedenis dept. \'sGravenhage der Ned. Maatschappij
ter bevordering der Pharmacie. Ph. Wbld. no. 14, 1920, p. 369.

3) Het „Bewijs van Toegang in de plantentuin voor \'s Gravenhagequot;
18— is een boekje, dat naast het „tuinnommer een naamlijst der planten
geeft, volgens Linnaeus en met winkelbenaming.quot;

Catalog. plantarum in horto botan. Dordrac. 1798. Aanwezige ge-
iieeskrachtig\'e gewassen in den tuin te Gouda, 1843.

-ocr page 135-

een kruidtuin, is het ten minste zoo belangrijk te weten, hoe
^n dergelijke tuin er uitzag, zoowel naar vorm als naar inhoud.
Het is intusschen met afbeeldingen dier tuinen maar droevig
gesteld; geen prent kan worden gevonden, die een
werkelijk
beeld weergeeft, een trouwe afspiegehng vormt van het ver-
leden. Zoo wij hiermede geen genoegen willen
nemen en
trachten zulk een tuin te reconstrueeren, grijpen wij naar de

afbeeldingen, die vooral in de 16e, 17e en 18e eeuw onze kruid-
boeken versieren Het hgt voor de hand ook onze
aandacht te
vestigen op de plaatselijke Pharmacopoea; deze is weliswaar
niet geïllustreerd, maar bevat toch naar de gewoonte dier dagen
een
titelprent welke veelal een apotheek uitbeeldt Ziet men
hier den apotheker aan zijn werktafel, vaak in gesprek
metden
dokter, die hem zijn voorschriften ov^rK j j den
voorgrond rondgestrooide kruiden dren K -^\'\' quot;^\'fldeze
een belangrijk onderdeel daarvan^nbsp;^^^ quot;^^f

meeste dier prenten niet den tZ i Tu\'^\'J^\'^^nbsp;f

woonlijk op den achtergrond in v / ^^^ laboratorium, f
Luyken teekende de titdprent vo \'^nbsp;aangeduid 1). H

ana, waarvan de eerste drE i lt;oo quot;^^^harmacopoea Bathe-
Volgens de beschrijvinq van
^ ^^ ^quot;^sterdam verscheen-
men
vanuit de zeer ruL^Jnbsp;en van der Keilen ziet

tuin. 2) Dit is evenzeer het n ° i u^ ^^ open deur een
Luyken, van de Pharmaconnp!?
J P^^^t\' ^ok door Jan
bij Jan ten Hoorn, den bekpnH ^^ï^^^^nsis, in 1696
eveneens

Heere Logementquot;, uitgeoevpn H^^^nbsp;over \'t Oude

en V. d. Keilen: „Door eenroron^^\'i\'

aan het einde wederom door ^nbsp;ziet men een tuin.

zelfden teekenaar ontmoetennbsp;^^esloten.quot; Van den-

cinaale Kruidquot; met de spreuknbsp;^^^

prent, die als volgt beschrevennbsp;verhoogtquot; een

woning gezeten, beschouwt de h \' ^eer, vóór zijne

twee helpers worden aannpKr-T u^^ planten, die hem door

----yfw;acht^ den achtergrond links

1)nbsp;Zie h.v. D. Amsterdamse aZZT^. ----^

Hoorn. 1684.nbsp;Apotheek. T\'Amsterdam. By Jan ten

2)nbsp;Pharm. Batheana. t\'Amsterdam n t

druk. in 1742 verschenen, komtnbsp;1698. In de 2e

en V. d. Keilen, no. 2192. Het wedTva^^r titelprent voor: v. Eeghen

j. en C. Luyken.

-ocr page 136- -ocr page 137-

een tuinquot; terwijl van Caspar Luyken nog te wijzen valt on
de prent, waarboven als aanduiding der voorstelling het woord
„Herbaequot; is geplaatst. De beschrijving luidt: „Een oude en
een jonge man verzamelen kruiden, waarmede zij twee manden
gevuld hebben.quot; 2) Men moge al de graveerkunst
der Luykens
bewonderen, tot een waar beeld van den tuin komt men niet.
Dit is evenmin het geval met de prent, die het titelblad versiert
van een bekend medicijnboek uit de 17e eeuw, ..DenLeyds-
man der Medicynenquot;, een boek, waarvan sedert 1614 eenige
drukken verschenen. 3} Weliswaar vindt men hier op den ach-
tergrond van de apotheek een ruimen boog, waardoorheen een
groote tuin zichtbaar wordt, maar deze hééft een te weidsch
aanzien om ook maar even een getrouwe wedergave van een
apothekerstuin te kunnen zijn. In den tuin is iemand werk-
zaam, terwijl een ander persoon van daar uit zich met eenige
planten naar de apotheek begeeft. Het geheel maakt, evenals
de hierboven beschreven prenten, eerder den indruk sym-
bolisch bedoeld te zijn, dan als afbeelding te dienen van een
werkelijk bestaand hebbenden tuin. Zal de vorm in nauw ver-
band hebben gestaan met plaatselijke omstandigheden, de aan-
leg was waarschijnlijk hoogst eenvoudig, in rechthoekige bed-
den ingedeeld, die slechts gescheiden zijn door smalle paden.

Belangrijker dan de vorm is de inhoud, het plantenbestand
van den tuin. Speciale gegevens daaromtrent zijn ook bijna
niet te vinden; slechts mocht ik wijzen op het nog maar zeer
gebrekkige lijstje van Mylius\' kruidtuin. De eigenaars zullen
weinig tijd gehad hebben om aanteekeningen te maken; zij von-
den het doel, waarmede zij de planten kweekten, belangrijker;
zij besteedden hun tijd eerder aan de bereiding van preparaten
uit de kruiden, dan dat zij het noodig achtten, de namen daar-
van vast te leggen. Waarom zou dan ook hun tuin gewichtiger
zijn dan die, welks inhoud men toch uit ieder kruidboek kon

IW Fpohenenv.d.Keilen,no.3924.J.Luyken.DeBykorfdesGemoeds.

2) v.ËghL en v. d. Keilen, no. 2489. Beide prenten aanwezig in het

Rijksprentenkabi^^^^^ enÄem\'?;er der medicynen. Overal onder den
n^eL\'lZvliM^^^nbsp;bekent. T^ot Rotterdam by Pieter

van Waesberge. Boecvercooper, lö^b.

-ocr page 138-

leeren kennen? Zulk een kruidboek bezat elk rechtgj^
apotheker, elk nauwgezet medicus. Hierin toch kon men y
nezing vinden voor alle kwalen, door het gebruik van b^P^\'\' ^

planten, waarvan een min of meer uitvoerige beschrijving.^

ook een afbeelding werden aangetroffen, naast de aanwijz» «
omtrent het telen en kweeken ervan. Van Rijnberk 1) relevee
de drievoudige strekking en inhoud van het
kruidboek:
bestudeert de planten uit een zuiver plantkundig, uit een toß;
gepast geneeskundig, en uit een tuinbouwkundig oogp^\'^^\'
Maar vooral wijst hij er op, dat de geschiedenis van het kruid-
boek aantoont, dat de ontwikkeling daarvan zich kenmerk
door een bij uitstek therapeutisch streven steeds meer onaf-
hankelijk zich makend van botanie, horticultuur en
vooral van
de geneeskunde; tot toch tenslotte deze wetenschappen de
„kruidkunde dooddrukken ~ zoodat het
kruidboek ge^n
reden van bestaan meer heeft.

Maar voordat het zoover is,\' hebben de verschillende kruid-
boeken
hun tijdperk van glorie gehad. Grijpen wij dan oollt;
daarnaar, wanneer
wij weten willen, van welke geneeskruiden

onze voorouders zich bedienden. De glTeSelaanplant
van den apothekerstuin zal, bij gebrek aan beteT zich het best
laten benaderen door kennis te nemen van den
inhoud van

O^tl\'t \'nbsp;gegevens heeft aan te bieden-

Dla^tTlaTveTdr/\' te b.p^^j^^^^ ^^ ^^ ^ te
plaats Jan Veldeners Kruidboek in Dietsche in 1484 te Kui-

enburg uitgegeven, dat, zij het dan geen o™ werk.

ot de geneeskundige Incunabelen uit de NoorXlS Neder-
omdat de afbeeldingeT^^^^^^^^^

vatrdir^roToof^tnbsp;^^^ ^^^^^ naa^dnlur ver-

WS ^ in 154^^nbsp;^^nbsp;voorhanden

Xvve KreuterLc^^^^^^^nbsp;van Leonhard Fuch\'s

„Newe Kreuterbuch , onder den titel: Den Nieuwen Herba-

rius, dat IS dboek van den^cru^^^ de kroon spant wel
192iypS^\'nbsp;Kruidboeken. Ned. Tijdschr. v. Geneesk.

-ocr page 139-

het standaardwerk van den grooten Zuid-Nederlander Rem-
bert Dodoens, het Gruydeboeck, dat, in 1554 voor de eerste
maal bij Vanderloe te Antwerpen uitgegeven, belangrijk ver-
beterde wat uitvoering betreft na het contact van den schrijver
met den drukker-uitgever Plantijn. Deze laatste maakte niet
meer, als zijn voorganger, gebruik van de blokken, die reeds
ter illustratie van het werk van Fuchs hadden gediend, maar
liet onder toezicht van den schrijver geheel nieuwe, naar de
natuur geteekende, afbeeldingen in hout snijden. Het oor-
spronkehjk in het Vlaamsch geschreven werk werd door Do-
donaeus in het Latijn vertaald en belangrijk aangevuld. Ook
na zijn dood werd het herhaalde malen herdrukt ; bekend, en
nog in menig particulier bezit is de
Noord-Nederlandsche uit-
gave te Leiden „in de Plantijnsche Druckerije van François
van Ravehngenquot;, welke voor het eerst in 1608 verscheen. Dit
lijvig boekdeel bevat niet alleen alle verbeteringen, dieDodo-
naeus zelf na de eerste Vlaamsche uitgave had aangebracht,
maar ook gegevens uit de kruidboeken van Dodoens tijd-
aenooten Carolus Clusius en Mathias de Lobel zijn er m op-
genomen als ,.bijvoegsel achter elck Capittd uut verscheyden
Cruydtbeschrijvers.quot; Deze „Herbarius oft Gruydt-Boeck van
Rembertus Dodonaeus,quot; reeds imponeerende door zijn veel-
ziidiaheid - men vindt de namen der kruiden bijkans in alle
talen der wereld aangegeven ^ is versierd met een statig titel-
blad de afbeelding toonend van een kruidtuin. Ook hier is
deze sterk geïdeahseerd; de meer op den voorgrond duidelijk
herkenbare planten blijken van vreemden oorsprong. De in het
midden
staande springende fontein is wel zeer decoratief, maar
aeeft allicht geen beeld van de werkelijkheid, al draagt zij met
Ln overvloed van planten, die ter omlijsting dienen, benevens

de Dortretten van Dodonaeus en Clusius, er alleszins toe bij
porutiucnbsp;aanzien te geven. Men kan er zeker

om het geheelnbsp;^^ ^^^ ^^^^ ^^

TeLXnd w rden toegepast, in dit werk zijn beschreven
geneesKunae wnbsp;^^ ^^ ^^^^ minutieuse onder-

h.erop wi)zen de Mee hnbsp;^^^ ^^^ uitvoerige

verdeelmg van het boe^ i ^^^ ^^^^ „gedaentequot;, maar ook
v\\quot;amp;^rdttge\'nomen door mededeelingen over haar

-ocr page 140-

cht

»plaetsequot;. haar bloeitijd, naam, aard en vooral over haar „crac

ende werckingequot;.nbsp;. , ,nbsp;dit

Toch heeft het raadplegen yan een uitgebreid werk a^^
voor ons zijn bezwaren; beter komt men tot zijn doel door ^^
gebruik van een minder omvangrijk werk. waarin zich ae
handeling bepaalt tot het inheemsche gewas.
Nijlandt mj l
..Nederlandtse Herbarius of Kruydt-Boeckquot; 1) drukt het aia

uit. dat hij ..dit Kruydt-boeck uyt verscheide geleerde Kruy

beschrijvers in \'t korte bij een versamelt hebbe. opdat als m
een
oogh-slagh. gesien werden wat voor Kruyden en Plante
sich in ons Nederlandt. soo wel in \'t wilde, als in de Hovei^
tot vermaeck, voedtsel en herstellinge van de gekrenckte
sondheydt des Menschelycke Lichaems vertoonen.quot; Hij ^^^^
zeer wel bewust, dat de uitgebreide geschriften van vroeger^
kruidbeschrijvers niet overbodig geworden zijn maar begrip
dat niet een elk den tijd heeft, die te bestudeeren. Doch hi)
heeft met het schrijven van zijn kruidboek nog een andere be-
doeling, die duidelijk genoeg blijkt uit hetgeen hij in zijn zf\'

breedsprakige voor-redenquot;totden„Kruydt-ondersoeckenden

Leser zegt „Ende nademael men het gebruyck der vreemd^
Kruyden en Droogen, soo veel als \'t mogelijck is, behoorde
te vermijden, ende in der selver plaetse onse eygen Inlandts^
Kruyden, die gemackelijcker en met meerder
sekerheyt in hae
volle kracht te bekomen zijn, niet vervalscht worden en nader
met den aert onser Inwoonderen overeen komen, tot bevor-
dermgh, bewaringh en herstellingh der gesondheyt aen t^
wenden. Een pleidooi derhalve voor het gebruik van inlandsche
kruiden, dat men eveneens terugvindt bij Blanckaardt in zip
. Nieuwe Nederlantsche Apothekers Winckelquot;2). Ter ver-
duidelijking geef ik tevens den ondertitel: ..\'t Eenemaal ge;
stofiFeert met Inlandsche genees-middelen. in welke klaarlD^^
getoont wert dat wij niet genoodsaakt zijn, andere uit verre
gewesten te halen. Deze verre van beknopten ritel wordt
nader uitgewerkt ; zoo zegt hij. wat ook anderen weer op
andere wijze zeiden: .. Wa^r als God slaatsoosal^

1) Nylandt. De Nederlandtse Herbarius of Kruydt-Boeck. 1670.
2} Blanckaart. De Nieuwe
Nededantsche Apothekers Winckel. t
sterdam.
167ö.

-ocr page 141-

Wederom, daarom heeft hij ons vol op van alderlei genees-
middelen voorsien, wij sien ook, dat yeder landt na sijn eigen
sieckten syn toe-geeigende kruiden heeft.quot; De schrijver ziet
tevens kans, om allerlei kwaads van het gebruik van uit vreemde
landen aangevoerde
geneesmiddelen te vertellen. Uit dit alles
blijkt ten duidelijkste, dat kruidboeken als die van Nylandt en
Blankaardtl) het allergeschiktst zijn om een indruk te vormen
van de Nederlandsche Flora, zoowel van die planten, welke
in het wild groeien, als van de aangekweekte soorten. Inder-
daad laten de bijschriften bij elke plant weinig te wenschen
over; volgende voorbeelden mogen dit nader toelichten:

Nylandt:

Bruyne Betonie, in \'t Latijn Betonica.nbsp;, , j

Plaetse: Het wordt hier te lande in veel Hoven onderhouden.

Oeffeningh- Het wordt door afscheuren in April aengewonnen ende
op een vochte ende wat lommerachtige plaetse geplant.

Roomse Alsem, in\'t Latijn Absynthium romanum.

Plaetse - Dit kruydt wordt in de Apothekers Hoven onderhouden.

Oeff.: Het wordt door zaet, maer meest door het scheuren der wor-
telen aengeteelt.

P.?he?wordt van de Kruydt-beminners in de Hoven geoeffent.

6,: Het moet vroegh in de Lente gezaeyt worden.

Synnauw, Onser Vrouwen Mantel, in \'t Latijn Alchimilla.

P • Het wordt hier te Lande in de Apothekers Hoven geplant.

6.\': Het wordt door zaet ende het scheuren der wortelen vermenigh-
vuldigt, ende op vochte plaetsen geplant.

Bovendien vindt men bij elk gewas de : „Aert en Krachtenquot;
aangegeven; waardoor gewis menigeen in staat werd gesteld,
een naar zijn opvatting nuttig gebruik van het boek te maken ;
misbruik echter zal ook toen wel niet zijn uitgebleven. Hoe-
zeer de in den loop der tijden veranderde therapie invloed
heeft op den aard der geneeskruidcultuur, bl^kt ook hieruit
dat heden ten dage een voornaam geneesmiddel als de Digi-
talis in eiken kruidtuin een vooraanstaande plaats mneemt,

Terwijl door^^^nbsp;^^^^^nbsp;^^^

l)Blanckaart.DeNederlandschenHerbariusofKruidboek.nbsp;Amsterdam,

Tweeden Druk, 17H.

-ocr page 142-

hoet-kruyt veeltijts in de B/oem-hoven wordt gevonden.
Onder aert en krachten deelt hij mede, dat het van „sommige
onder de Wondt-kruyden gesteltquot; wordt, onder
aanhaling van
Dodonaeus en Lobelius; tot „medicinael gebruyckquot; geelt W]
aan: „voor de taye fluymen van de Borst en om de gal- en
waterachtige vochtigheden af te setten.quot; Blijkbaar was toen
alleen de diuretische werking van het Digitalisblad bekena.
en had het eerst later zijn veelvoudig gebruik te danken aan
zijn toepassing als cardiotonicum 1).

Blankaardt:
Foenum Graecum, Fenigriek, Bokshoorn, Koehoorn

Men vind het hier alleen in de Tuinen der Artzenibereiders.

Gentiana, Groote Gentiaane, Bitterwortel.

Men vindse hier alleen in de Artzenihoven en bloeid in den Somer.
Schordium, Waterlook.

Het wast in de duinvaleyen en vogtige plaatsen • en werd in de Kruid^
meesters turnen onderhouden tot de Geneeskonst

Carduus mariae ofte Onser Vrouwen Distel

Gieriijk om te sien en werd daarom tn aI i^nbsp;,nbsp;• ^nften

voor Apothekers vensters ^set\'oTnbsp;quot;quot;nbsp;^

Papaver Sativum, tammen Heulmankop

Op akkers gesaaid. om de bollen te vergaderen tot de geneeskunde.

opZ\'leZteteZrT !! ^^^^^^^ -^ruk geven.

vTn\'eennbsp;kruidboeken is beschre-

tuinen der apothLe^kon aamreïnbsp;^quot;f ? \'I b

Daar heb ik in zoo korf^

BlanckaartsNeLrl^n/ r quot;quot;^^elijk bestek den inhoud van

SrbtenS

of KrSfct^^^^^nbsp;va^n zip Herban^

voorkwam, dan wel beiX Vo ^ gekweekt, in t wild

keeren, of inderdTad al dfe aeno°nbsp;Tn

toeaenast behnX^! i ^^^\'^^^nide geneesmiddelen werden
vS Lewikklir^nbsp;te nemen van de menig-

vuldige mgewikkeld_evoorsd^^ dien tijd; voorschrif^

v.\'^h^afmr^herap\'?^^^^^^^nbsp;toepassing. Rijksinst.

-ocr page 143-

©cj^cöeriaiiötre

Herbarius of Kruydt-Boeck,

Beschryvende
tm/ cn^jSn^^^ Ofbniych ban ^DcrjanDc 25oomcn/ IJcftïrrfn/

SVr^*^ Nederlanden «t\'t

toilDc ricbonDni/ cnöc m Dc l?obfn onbrröouöcn toojöni.

alsmedenbsp;■

Uytlandtfcn of vreemde Droogens, die gcmcenlijck in de Apothc-

\'nbsp;kers Winckels gebruyckt worden.

U TT

«iTfflinlÖC K.ruydt-befchrijvers tot ilUt U.1U nllr .f5£mittr.rtimhfrd / lt;ÖCIIffj{-

Door F E T R U S N Y L A N D T,

11. Titelblad van De Nederland.se Herbarius of Kruyd-Boeck, door

Petrus Nylandt.

-ocr page 144-

als die van Aqua Diaphoretica, Aqua Ant-epileptica en Aqua
Theriacalis zijn daarbij welsprekend genoeg. Ter illustratie ^ef
ik van het laatste mixtum compositum het voorschrift:

Ij. Rad. Petasitidisnbsp;Aristolochiae aä tijnbsp;Baccarum Juniperi

Tormentillae « Ujnbsp;Fol. cardui benedictinbsp;Sem. Petroselini

Angelicaenbsp;Juniperinbsp;Foeniculi

Gentianaenbsp;Rutaenbsp;Dauci

Imperatoriaenbsp;Scabios.nbsp;Thiaspios aä 3 ij

Valerianaenbsp;Scordii\'nbsp;Cardui benedicti

Lauri aäf)ßnbsp;Acetosae aä 3 ij ß

Wie met meer dergelijke samengestelde voorschriften wil
kennis maken, neme inzage van de vele receptenverzarnelingen
uit dien tijd, bij uitstek te vinden in Van Beverwijck\'s Schat

der Ongesontheytl).nbsp;j r-i xt

Het hierboven genoemde werk van Nylandt: De Neder-
lantse Herbarius of Kruydt-boeck, is voorzien van een titel-
blad, dat eenige nadere beschouwing waard is. Hier zijn aan
een tafel op den voorgrond eenige mannen gezeten, naarstig
een plant bestudeerende, waarvan de eigenschappen in een
groot boek worden opgeteekend. Werken, verlucht met af-
beeldingen van planten, rondgestrooide kruiden, een plant in
kuip, helpen het geheel stoffeeren. Doch vooral wordt de
aandacht getrokken door de voorstelling, die de achtergrond
vormt: een uitgestrekte tuin, in bedden verdeeld, hggende
aan een groot gebouw, zooals men zich liefst de landhuizen
van vroeger, de hofsteden der grooten en rijken uit de zeven-
tiende eeuw voorstelt. Een tuinknecht brengt een mand vol
verschgeplukte kruiden aan hen die ze zullen bestudeeren.
Welke reden mag Nylandt gehad hebben, zijn boek aldus te
versieren; bestaat er eenig verband tusschen geneeskruidcul-
tuur en tuinaanleg der hofsteden uit dien tijd? He dmde-
lljkste antwo^or^geeftdezeP^^ Medici)nen zelf in zijn

n T^ C U . ^«r n^gt;«;nnthevt, de Schat der Ongesontheyt. de Heel-
1) De Schat de Gesontheyt^nbsp;^^ Amsterdam met den

konste, enz zijn in ^^quot;f^^ezamenjnbsp;chirurgie, van den heer

titel: Alle de

IoanvanBeverw|,ck,Out.Sc^^^^nbsp;onderwysende hoe men

menschen en Beesten sal toe-maken en bereyden.

-ocr page 145-

Vermakelyck LanAk^^^^^^^^nbsp;^^^ Hoveniersregister

het buitenleven, biedt hi)nbsp;^^^

aan, „om \'^^^quot;y^af te deelen, een yder soort by
Z sVe ?e setten gXck wij hier vertoonen.quot; kj deelt den

1 rnbsp;Ooft-Boom en Fmythof

Kruyt-hofnbsp;Kool- en Wortelhof

SeÄe KrVhof Sala- en Warmoeshof

neeft verschillende wenken aangaande het onderhoud van
den tuin, deelt raad uit omtrent bemesting en behandelt ook
het plukken en verzamelen van kruiden, bloemen en zaden.

De Verstandige Hovenierquot;, zegt hij, „neemt oock syn tijdt
wel in acht om de kruyden, bloemen en zaden ter rechter tijdt
te plucken, te vergaderen en in te dragen, opdat hij, wanneer
de strenge winter de kruyden doet verdorren en uytgaen, noch-
tans soo wel tot spijse als medicijneyets mochte overigh hebben.
In de Lente of voortijdt vergadert men kruyden om wateren
daarvan te distelleren. In de Somer vergadert men kruyden
om te droogen en in de Winter te gebruycken. In de Herfst
vergadert men \'t zaedt van de kruyden om te gebruycken en
om den Hof in het Voorjaer weder daer mede te bezaeyen. In
de Herfst

en Lente, als \'t kruyt vergaen en de kracht in de wor-
tel is, graaft men wortels uyt om te confyten en te droogen.quot;

Als hier van het meeste belang laat ik de lijst volgen van
planten, waarmede hij den
medicinale Kruyt-Hof wil vullen2):

Angelicanbsp;Angelica archangelica

Aloenbsp;Aloe

ßijvoetnbsp;Arthemisia vulgaris

Camillennbsp;Matricaria chamomilla

Garde Benedict.nbsp;Cnicus benedictus

Centaureanbsp;Erythraea centaurium

Galligannbsp;Galega officinalis

Gentiannbsp;Gentiana lutea

1) Nyland, Den verstandigen Hovenier over de twaelf maenden van
\'t Jaer. t\'Amsterdam, by Gysbert de Groot.
2} Tweede kolom door mij ingevuld.

-ocr page 146-

Asarum europaeum
Althaea officinalis
Fumaria bulbosa
Hypericum perforatum
Cochlearia officinalis
Malva sylvestris
Chelidonium majus
Alchemilla vulgaris
Ajuga pyramidalis
Pyrola rotundifolia
Symphytum officinale

Haselwortel
Heemstwortel
Holwortel
Hypericon
Lepelbladen
Malve, Pappelen
Schelkruyt
Sinnau
Senegroen
Wintergroen
Walwortel

Queeappels
Noteboomen
Granaatappels
Laurier
Vlierboomen

den Warmoeshof:

Betonie
Comijn
Dyl
Annys
,Longkruyt
Leverkruyt

in den BIoemen-Hof:

Uit den aard der zaak vindt men ook onder de andere groepen
zulke, welke ook geneeskrachtige werking hebben. Om eenige
voorbeelden te noemen, vindt men in den
Fruyt-Hof ook:

Cydonia vulgaris

m

Averuyt
Basilicum
Balsum
Bedstroo

Juglans regia
Punica granatum
Laurus nobilis
Sambucus nigra

Roosen
Ridderspoor
Tyloosen
Vingerhoet

kaooennbsp;Aconitum napellus

amp;u;t.SngskersVerbascum

Betonica officinalis
Guminum cyminum
Anethum graveolens
Pimpinella anisum
Pulmonaria officinalis
Anemone hepatica

Rosa

Delphinium
Colchicum autumnale
Digitalis purpurea
Viola

Wollekruyt,nbsp;-----

terwijl de inhoud van den Mnden Kruyt-Hof bijna geheel

als geneesmiddel in aanmerking komt:

Arfpmisi

Artemisia abrotanum
Ocymum basilicum
Tanacetum balsamia
Asperula odorata

-ocr page 147-

Camillcnnbsp;Matricaria chamomilla

Conrelienbsp;Melissa officinalis

Ysoopnbsp;Hyssopus officinalis

Lavendelnbsp;Lavandula vera
Marjoleyn majorana

Müntenbsp;Mentha

Poleynbsp;Mentha pulegium

Roosmarijnnbsp;Rosmarinus officinalis

Rijnevaernnbsp;Tanacetum vulgare

Sähenbsp;Salvia officinalis

Tymnbsp;Thymus vulgaris

WynruJtnbsp;Ruta graveolens

van

vaderlandsche dichters, die de dS^S^^^^^

langdradige verzen te beogen Z inbsp;\'fe

beschrijving van het buitenleLn .iï ^nbsp;t

in \'t minst voor de gezoi^Thtd ,

daarmede in verband staat in K ^nbsp;^at alles, wat

het groot aantal bladzijdennbsp;belangrijk is, getuigt

beelding van den kruidhof aa^? Crnbsp;^

vele raadgevingen voor hetlfch^rquot;quot;^ verloren.onder de

Vindt men vreemd genoea C\'n
trent het landgoed Ocfeenburo H-nbsp;gegevens orn^

Westerbaen 1) bezongen ie?; mZ ^^^.quot;^^dicus-dichter Jacob
de beschrijving van Johan vfn Kr

Hier wordt al spoe^gTaa^^,^nbsp;.

der kruiden:nbsp;^ aandacht gevestigd op de werking

Wil ik daer Herbariseeren
So soeck ick de KruvH^n
Daer kan ick haer krS^^^^^^

quot;^yn Kruyt-hof staen

JJe dichter is slechts bevreesd r^.f • , r i on l
•--zijn hofstede 2) zal

1)nbsp;Westerbaen, OckenburqTlTHlirinbsp;-----

2)nbsp;V. Nijenborchs Hof-Stede. lóS n 5nbsp;P\' ^
Nijenborgquot; is gelegen in de buurt c , \' , ^^^^ buitenplaats „de

quot; van Selwert (prov. Groningen).

-ocr page 148-

Willen vergelijken met andere, als daar zijn in „Italien, Vranck-
rijk, als oock mede bij den Hagequot;; geen vreemde gewassen
zijn bij hem te vinden, als

Mechaevaen, Nicotlaen,
Die best. in haer landen, passen.
Hier, vint ghy de cruyden staen
Isop. Thiim en Manoleyne
Nagel-cruyt en Kervelzaet
En meer ander, groot en cleyne.

De bedden in zijn hof zijn. zegt hij. niet met palmen afgezet,
noch verdeeld in allerlei figuren. Maar hoe eenvoudig in zijn
oog zijn tuin ook zij, vol bewondering is hij voor wat daarin te
vinden is, en vol ootmoed erkent hij:

Daer is meed\' geen quael of zeere.
Of men vindt een medicijn.
Ons gegeven van den Heere,
Voor die siecte en de pijn.

Merkwaardigerwijze eindigt hij de levendige beschrijving
van zijn buitenwoning met een dichterlijke ontboezeming over
„eenige medicijnen ende genees-kruydenquot; 1); eenigermate op
de wijze, als men die kan vinden in zeker berijmd kruidboek,
geteekend met de initialen I. V. M.. en uitgegeven te Ant-
werpen

De plattegrond, toegevoegd aan Constantijn Huygens\' Hof-
wiick
waarop de ..Kruydhoffquot; dooreen viertal bedden duidelijk
is aangegeven, doet meer verwachten dan na aandachtige

lezing van het gedicht wordt verwezenlijkt. 3)

Omtrent den inhoud van zijn kruidtuin deelt hij met veel
anders mede, dan dat hij er geen vergiftige planten heeft:

Van giften die vergeven
En
draeght mijn acker geen 4).

Maar dat is dan ook ongeveer alles, zoodat wij in het on-

l\\ M ^\'^\'TndJs^hen^CmydV^^^^^^ In den wekken beschreven wort de

3)nbsp;Huygens. Hofwijck, m: Korenbloemen, p. JJ/.

4)nbsp;id. t. a. p., p. 350.

-ocr page 149-

zekere blijven, of Huygens, zij het zelfs op kleine schaal,
geneeskruiden liet aanplanten.

Helaas laat ook Jacob Gats ons vrijwel in den steek. In zijn
„Ouderdom en Buyten-Levenquot; verheerlijkt hij de schatten der
natuur en denkt daarbij ook aan dat wat de aarde ter genezing

aanbiedt.nbsp;,

Wie sou de medicijn verstrecken nutte kruyden
Tot sonderhngia behulp van alle Siecke luyden ?

En alsof hij dit nog meer wil onderstrepen, zegt hij:

Christus selfs, Gods beeld en eygen wesen
Heeft \'t lant en lant-bedrijf geduerigh hoogh gepresen.
Wat heeft hij met ont eent van kruyt en boomgLas
Als hij het sondigh volck van hare quael genas ?

Intusschen heb ik niet kunnen vinden, of hij op zijn Sorgh-
vhet inderdaad geneeskruiden van eenige beteekenis wist aan
te planten. Zeker is het, dat Gats niet afkeerig was van het
gebruik van plantaardige geneesmiddelen, want reeds in zijn
jonge jaren 1, toen hij door koortsen geplaagd werd, liet hij
zich behandelen door een geneesheer, door hembeschreven als:

Die kende, naer mij docrdeTra^nfe

Gelukkig voor de renommee der geneeskruiden is het, dat
onze dichter ten slotte niet genezen werd door de
„kunst van
Alchemy , door de chemicaliën, doch dat een
„sei aem poe-
,er , waarschiinlijk za het poeder van kin;bast
geweest
zi)n - hem van zijn kwaal wist af te helpen

hfnint.nbsp;van beminnaars van

het buitenleven worden, wat beschrijving der aangekweekte
geneeskruiden betreft, verre overtroffen door het uitvoerig leer-

A M ffnbsp;A^^^unbsp;^^nbsp;(Hondius)2} wijdt aan

de Moffenschans, de buitenplaats van Johan Sedippens, oud-
burgemeester van Axel, Neuzen_e^iervliet. Aaneen ar^

1} Cats, Twee-en-tachtig.jarigh Leven. Zie ook: v. Andel, De Zeeuw-
sehe koorts van Jacob Gats. Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde. 1925, 69e
Jaarg., no. 10. p. 6U.

?nbsp;Moufe-Schans. dat is de Soe-

ticheidt des Buy ten-levens. Leyden, 1621.

-ocr page 150-

in Cadsandria van J. van der Baanl) ondeenen wij eenige bij-
zonderheden aangaande deze hofstede, waarvan reeds sedert
langen tijd de laatste sporen zijn verdwenen. Oorspronkelijk
was de schans opgeworpen als versterkte plaats door graaf
Filips van Hohenlohe, gesteund door 19 vaandelen, meest allen
Duitsche krijgslieden, in dienst van de jonge republiek der
Vereenigde Nederlanden. Dit bezette punt moest dienen om
voor de vrijheid der Schelde te waken en Parma te verhinderen,
er vasten voet te krijgen. Nadat van daar uit prins Maurits met
de
zijnen op 17 Juli 1586 de geheele streek van Spanjaarden
had weten te zuiveren, verloor de schans voor altijd haar be-
teekenis en werd het eigendom van Johan Serlippens, burge-
meester van Neuzen. Deze wist in korten tijd dit strategische
punt in een fraaie buitenplaats te herscheppen. Zeker zou deze
lusthof niet zulk een vermaardheid hebben gekregen zonder de
vriendschap van den eigenaar met ds. Petrus Hondius, te
Vlissingen geboren, en sedert 1606 predikant te Neuzen. Niet
alleen, dat deze bij den burgemeester inwoonde, maar hem
werd \'ook het vrij gebruik van de buitenplaats afgestaan.
Hondius, die niet onvermogend was, heeft van zijn kant veel
gedaan om zijn verblijf daaraan ten goede te laten komen;
naast zijn theologische studiën wijdde hij zich gaarne aan
dichtkunst en vooral aan tuinbouw en kruidkunde. Hieraan
danken wij dan ook zijn omvangrijk werk:
Dapes inemptae, dat,
naast een algemeene beschrijving van het buitenleven, in tien
hoofdstukken, zangen, of „ganchenquot;, tot in kleine bijzonder-
heden afdaalt. Ziehier de titels der verschillende onderdeelen:
I. Het Ste-Ieven vergeleken by het buytenleven.

II.nbsp;Buyten-Hof.

III.nbsp;Bloem-Hof.

IV.nbsp;Moescruyden.

V, Ghenees-cruyden.

VI. Spyse.

VII OufFeninghe naer den eten.

VIII. OufFeninghe op \'t cantoor.

IX Wandelinghe naer t studeren,
x\'. Morghen Stont-werck.

terwijl het geheel^evolgd^t door de Hof-wetten._

1) V. d. Baan, De MofFeschans. Cadsandria, 1856, p. 116 e. v.

-ocr page 151-

De laatste vier gangen — de titels doen het reeds vermoe-
den —
interesseeren ons \'t minst. Van der Wielen beschrijf
ze als „van algemeen philosophischen, theologischen, staat-
kundigen en aardrijkskundigen aard, die
zoowel de belezenheid
als de bereisdheid van onzen dichter-tuinman-predikant ver-
raden.quot;!)
Beschouwen wij hier vooral „den vijfden Ganck:
genees-cruydenquot;, welke opgedragen is aan „
Doctor Everardus
Vorstius, Hoochgeleert ende vermaertProfessorindeMedecyne

ende Curateur van den Hof der Universiteyt van Leyden •

Aldus luidt de aanhef:

Van de bloemen gaet mijn oogh
Tot een noodiger vertoogh
En besiet met lust in zuyden
Ons genees- en meester cruyden
Soo ons sieckte comt bevangen \'
Aen bet licbaem. pijne aen t\' hooft
Of de bram het hert comt prangen.

nn van alle rust berooft-
Mijnen Hof is d\'Apotheeck
Uie ick voor de siecken queeck

Van mijn huys: en die ter baten

lt;-omt van alle land gesäten.

Duidelijk is dus hier het doel van zijn geneeskruidtuin
omschreven: de daar gekweekte geneesmiddelen zullen dienen

voor zijn huisgenooten en alle omwonenden. Dat hij zijn krui-

hrem^volgr \'nbsp;^^ verwerken, blijkt uit wat direct

Sy verieent mij confituren
Van haer vruchten allegaer,

Verder noenit hij marmeladen, conserven, „dystilleryngenquot;.
waarbij hij gelegenheid vindt de toepassing van
meerdere
kruiden te beschrijven als daar zijn: Berberis Betony, Roose.
Cardobenedictus, Cichorije, Dille, Lavendel, Laurier, Ave-
rone Savelboom Salie, Witte Lely, Acolye, Pioenen, Anijs,
Allefrancke Buglosse, Basilicum. Camomilla,
Oogentroost,
Gouwe, Bilsenkruyt; men ziet het, alle in dien tijd gebruike-
hjk, en derhalve voorkomendej^bijlage B, hierachter opge-

Onze »

1920. Geneeskruidnummer.
120

-ocr page 152-

nomen. Ook Hondius weet voor de meest verscheiden ziekten,
waaraan de menschheid lijdende is, het geneesmiddel aan té
wijzen; eenige proeve van zijn rijmkunst op medisch gebied
moge hier volgen:

Soo mijn neuse vooren an
Al den loop niet stoppen can
Van haer gootkens en fonteynen,
En het bloet my sonder meynen
Henen loopt en wil vedaten,
Tormentille seer begeert
Gomt my trouwelick ter baten.

en ook.nbsp;^^^ ^^ ^^^ gheen slaep geraeken,

D\'alderbeste raet van al
Is fijn heulsaet pap te maecken
Die hem wel doen slaepen sal.

Daarna heft de vrome dichter aan 1):

Cortom onsen God en Heer
Geeft geen sieckte, quael of zeer,
Of geeft ook de medicyne
Voor de sieckte en de pijne.

en:

Heeft de groote Medicijn
Niet de cruyden die daer zijn

imcl. utnbsp;--------- —

Vol van crachten, groot van weerden
Over al gesaeyd op eerden.

Hij sluit dit deel van zijn werk met het noemen van een
kruid- patientie; dat alleen is in staat, bij „ongenesehcke
siectenquot; te helpen, maar niet een elk is het gegeven, dat in
zijn hof aan te kweeken en te doen gedijen.

Om dese alle te genesen
Weet ick recht een cruyt gepast
Dat hoe seer het wert gepresen
Niet in ieders Hoofken wast.
Die dat cruyt niet winnen kan
Is een ongeluckig man.

Den titel van het dich^k: Dapes inemptae, hetwelk let-
I) Hondius, t. a. p., P- 173.

-ocr page 153-

terlijk vertaald, beteekent: ongekochte gerechten, zien we
verklaard in de volgende regelen:

En de cost bij ons gesleten
Wert gerust van ons geëten.
Sonder eenigh achterdyncke\'n
Wert op tafel aengebrocht
Van naer marckt of lucht té styncken
Al ons cost is ongekocht 1).

Men kan dit gereedelijk ook op de zelf verkreqen medicijnen
van toepassing achten.nbsp;^

De glans van Hondius\' kruidtuin werd niet weinig verhoogd
door het bezoek van prins Maurits ~ „der landen trouwen
helt ^, die tot tweemaal toe zijn belangstelling wist te toonen-
Hondius hield met velen nauw contact, wat ook blijken kan
uit de opdrachten boven de verschillende
hoofdstukken. Ui^
meerdere plaatsen m de bijvoegsels tot Dodonaeus\' kruidboek
IS op te maken, dat onze predikant-kweeker niet slaafs na-
volgde: de resultaten
Wijzen er op, dat hifook zelfstandig
onderzoek verrichtte door hot r^^rJ^ i ^ Tnbsp;^ mpt

buitenlandsche gewassen quot;quot; kweekproeven met

T^f^^byd\'Americanen

Daïdnbsp;ghesyen

Dat de lucht van Nededant

Gan verdragen hier gheplant

Wert ter Neusen f allerLnden

In mynHofby een ghevonden

Wat is er van dien hof geworden? Wie Hondius\' reglement
voor de bezoekers leest, zijn „Hof-wetten\'\'
è^ daaruit de
haast overdreven zora besnpnrf .^rv, ^ l i,\'nbsp;.u^^t

.. J Unbsp;1nbsp;^nbsp;P^tirt, om toch alles te weren, wai

zijn dierbare planten kon schaden.

Geen vroumensch mag by of omtrent
____

levL^\'\' Vindt dezenbsp;^^^^^^^^

\' Zoo word een vriend onthaSt^t^oÄfspijs.

^ïïnbsp;-n Hondius. voor

-ocr page 154-

En borgen, dat haer slingerkleeren
Wel opgeschort, mij niet en deeren,
Waartoe, zoo zij niet wil verstaen.
Zij mag weerom wel huiswaerts gaen.

ZOU verwachten, dat deze tuin nog lang zou hebben bestaan,
had slechts het nageslacht daaraan even trouwe zorg besteed.
Evenwel, het heeft niet lang mogen duren; al heel spoedig
kwam het verval Reeds in 1757 zou, gelijk Vrolikhert 1) in zijn
Vlissingsche Kerkhemelquot; vermeldt, ter plaatse een gewone
boerenhoeve zijn gevonden; terwijl de la Rue in 1741 over
den
voormaligen lusthof schrijft als van „eene plaats, welke al
haar vorig sieraad miste, doch noch ruim voorzien was van
zoodanige in het wild groeyende kruiden en gewassen, welke
hier te lande nergens gevonden worden. Van der Baan deelt
mede, dat volgens getuigenis van tijdgenooten nog m het
begin der 19e eeuw de plaats
geregeld werd bezocht door
„zoogenoemde oliekoopers of Hongaarsche geneeskundigen ,
die daar kwamen om geneeskruiden op te sporen. Thans is
niets meer aanwezig, dat herinnert aan de glorie van weleer.

Naast de tuinen, kweekplaatsen van geneeskrachtige ge-
wassen, in het bezit van dokters en apothekers, naast die,
welke tot de „hofstedenquot; behoorden, treft men nog een derde
qroep aan, ook als particulier bezit, die het best wordt aan-
qeduid door
den eigenaardigen naam waaronder hij inDuitsch-
land en Oostenrijk bekend is, dien der
Bauerngarten. Men
u.-c. u.-^.uji rlpnkpn aan stukjes grond, veelal zeer klein van

land en üostenrijK oeKeuunbsp;-- ^..p.uyu, cu. .

heeft hierbij te denken aan stukjes grond, veelal zeer klein
omvang, gelegen in de
onmi^dellij^ke nabijheid van het hui
van den plattelandsbewoner. Deze heeft daar voor hmshoude-
hjk gebruik in zijn bloem-
en moestmn ook eenige genees-
kruiden als
volksmiddel alom bekend, aangeplant. Van de tot
in een ver
vededen teruggaande geschiedenis dier tuinen is
mij voor ons land niets bekend. Mag men intusschen ook

STinT o\'o;t?n^nquot;nbsp;Pl-en, die men in die

tu?nen kon aantrege^^nbsp;^^nbsp;toe kwam, alles

1) Cadsandria 1856, t. a. p.. P- 132.

van
huis

-ocr page 155-

tot een centraal punt terug te brengen. Kerner 1) die een diep-
gaande studie van dit onderwerp heeft gemaakt,
beschouwt
Anbsp;de villis als uitgangspunt, hiertoe

gebracht, doordat hi, bijna alle planten uit de Bauerngärten
daarin kon terugvinden Hij kon toen ü t den aard d^r zaak
met kenras nemen van datgene, wat latere
onderzoekers om-
trent de geldigheid van het Cap. de villi=
ï^hK^n aeleerd-

VonFischer-Benzon2)houdtdaaVeadeÄkretnin
en, zi,n conclusies voornamelijk baseerende ofGareisS), die

den invloedssfeer van het Gapitulare slecht7tot Noord-Frank-
ri,k beperkt wenscht te zien, komt hij er toe d^klooster-

tuinen als oorsprong der „BauernaarW\'nbsp;„ Afqe-

Zien van het historisch belang rn^^meerngÄ^t/h^

van weinig beteekenis, voor zoover rl^ inbsp;Lfreft;

reeds vroeger toch werd aannprf !nbsp;Id

70 van het Caniml^^rT ^^^S^toond, dat ook tusschen cap-

gro^e^^IrSTÄs^^^^nbsp;kloostertuinen

palen T^genbsp;f dat ook binnen onze land.

kloosters, die toch ÖÖk b i an^quot;nbsp;ne

richt. De betrekkeliA kle L quot;f TTquot;
ling in ons vlakke land bardonnbsp;quot;quot;to-

men was als in nmn. j,™ \'^°lement niet zoo volko

quot;eweesfvot het^sSo^^\'^^quot;^nbsp;bevorderlijk

over staat dat de volKnbsp;dier kruidtuintjes. Hiertegen-

dwenen, zoodat men zfch zSu i ™nbsp;1 d e

geen belangrijken invloed zou h^bb^nquot;nbsp;eigen

turn aankweeken der benood^n^nbsp;°P \' j tet

platteland hiervoor non^e°Infnbsp;En dat h^

Lhoef ik niet nader toe te fiiht^nquot;\'\'^\'quot;®

zoogenaamden kruidhof^^d. ^^^^

2) V. Fischer-Benzon. AItdeutlt;;rh J n n

3} Id.. t. a. p.. p. 3.nbsp;Gartenflora. 1894. p. 6.

-ocr page 156-

looners, geneeskrachtige kruiden vindt, — als zoodanig noemt
hij salie, wijnruit, kruizemunt. Hij vestigt er nog de aandacht
op, dat in het Geldersch spraakgebruik het woord
kruiden
ook geneesmiddelen beteekent 1).

Door mij te wenden tot eenige predikanten, dokters en apo-
thekers, ten plattelande woonachtig, alsmede door een vraaq
in Natura, het orgaan der Nederlandsche Natuurhistorische
Vereeniging, heb ik getracht mij te oriënteeren betreffende
datgene, wat er van dien aard nog in ons land te vinden is.
Het bleek, gelijk te verwachten was, van weinig omvang.

Digitalis purpurea wordt nog al eens aangetroffen, evenals
Datura stramonium, beide evenwel slechts als sierplant. Van
de laatste is mij een geval bekend, dat een kind zich spelen-
derwijs ermee vergiftigd had, waarna de plant verwijderd werd;
wel een bewijs, dat men
eerder verschrikt was door de werking,
dan er therapeutische bedoelingen mede had. (Lienden, Geld.}.

Bij zeer vele boeren in Overijssel wordt voor eigen gebruik
voor \'t vee aangekweekt Helleborus viridis, waarvan de wortel
als z.g. wrangwortel wordt gebruikt. Op enkele boerenhofste-
den wordt Sabina aangetroffen, terwijl sommige asthmalijders
zelf hun Stramonium kweeken.

In den omtrek van Brummen (Geld.) wordt door de boeren
aangewend het knoopig helmkruid, Scrophularia nodosa, daar.
bekend als „kankerplantquot;2), om daaruit een drank te bereiden
tegen kanker. De plant, die veelvuldig in de buurt voorkomt,
wordt ook op eenige boerenhofsteden aangekweekt.

Uit Venraay deelt men mede, dat daar m de boerentuinen
veelal naast kamille, salie en boerenwormkruid, smeerwortel
voorkomt,
Symphytum ofRcinale, dat aar^gewend wordt bij ver-
wondinoen Ook vindt men er een plantje, tot de Umbelliferae
behoorende,
dat aangeduid wordt met den naam„negenprachtquot;
en als
geneesmiddel voor het vee dient.nbsp;, , . ,

Van verschillende zijden ten plattelande ontving ik bericht,
dat
daar geen geneesk^^nbsp;Q^vonden worden.

1) Sloet tot Oldhuis, Onze tuinen. Tijdschr. v. Staathuishoudkunde en

Statistiek, dl. XI 1855, P-^ Woordenboek der Nededand-

oenoe^d word. op p. 23,.

-ocr page 157-

HOOFDSTUK V

GENEESKRUIDGULTUUR VOOR HANDELS-
DOELEINDEN, VÓÓR DEN wereldoorlog

De tot hiertoe beschreven bronnen van geneeskruid-
winning zijn vooral belangrijk van ideëel

standpunt

beschouwd; minder zijn zij dat, gezien uit een quant\'\'
tarief oogpunt. Al heeft menig klooster, meniq ziekenhuis-
menig apotheker in eigen behoefte en die van enkele anderen
voorzien, de groote hoeveelheid, die jaar in, jaar uit in ons land
werd verbruid, kwam toch van andere, en wel van coromef\'
cieele zijde. Het zijn de kruidenzoekers lieden die er hun
broodwinning van maakten de planten in de natuur te zoeken
en te verzamelen met het doel ze ten verkoop aan te bieden.

en het zi,n de kweekers, die de cultuur van geneeskruiden

zuiver als bedrijf opvatten, die het overgr^ote S der pro-
ductie in handen hadden. Evenminnbsp;„,nep
commercieele bijoogmerkerkTnT

wij bij de kruidenzoekers en k?nbsp;quot; S

hun beroep miskennen To quot;«;nbsp;quot;quot;\'\'nnder

hen aan te wijzen, voor wÏÏ hL ^quot;\'^\'S^n dag zijn er onder
en werkkraeh te geven

levert, doch die, gedreven Hnbsp;^

V d^\'^\'quot;^^nbsp;traditie getrouW,

ling in het wild steedsThetnbsp;\'

deze laatste heeft uit den aard H ®nbsp;gehouden ■

rijken invloed gehad af de

gekweekt, r^^oest rek^ ^ quot;quot;quot; ^^^nbsp;\'hc

hoeveelheden, doorkSdeLquot;\'?nbsp;gehouden met d®

Ook werd de prijsvormtag dë^k

door de productiekosSn dertw^l^\'\'quot; met slechts beheerscht
onder invloed van de concïïrernbsp;quot; .rd

de band zoo nauw aangeh^adT ^ . inzamelaars. Vaak werd

in zijn dienst nam, die Sh^^^dl^ d^r^nt Ö ^

-ocr page 158-

verzamelen, aldus een nevenbedrijf aan zijn zaak toevoegende
of dat kruidenzoekers ook bij hem afzet vonden van het door-
ben bijeengegaarde.

Wenscht men zich een beeld te vormen, van wat ons land
in den loop der tijden aan beroepskweekerijen heeft aan te
wijzen, dan wenden wij onzen blik in de eerste plaats naar
Noordwijk, dat zich door alle tijden heen heeft kunnen hand-
haven als centrum onzer vaderlandsche geneeskruidcultuur.
Vreemd moet
het lijken, dat juist in de onmiddellijke nabijheid
der duinen, die toch zeker niet bij uitstek vruchtbaar zijn, zich
een zoo belangrijke cultuur heeft kunnen ontwikkelen. Of
hierop de naburige talrijke kloosters invloed kunnen hebben
gehad? Zekerheid daaromtrent bestaat niet, al is de mogelijk-
heid niet uitgesloten. Op de wijde invloedssfeer der kloosters
toch behoef ik, na mijn vroegere uiteenzettingen, met verder
den nadruk te leggen. De kloosterlingen leerden van, maar
ook aan hen, die zich in de omgeving hadden nedergezet. Is
de verreikende invloed der geestelijkheid dus niet te misken-
nen, de grond moet toch in de eerste plaats voor cultuur
geschikt zijn. Dat men al heel vroeg begonnen is den bodem
te verbeteren, door de landerijen, die in de buurt der duinen
gelegen en onder het zand bedolven waren, af te zanden, be-
wijst een document uit den jare 1284: de leenbrief, waarbij
graaf Floris V aan „Jan van Haarlem zynen knaape een stuk
lands geeftquot;, beschreven als „den Campe die Willem Terniac
bedolven hadde, die leghet by den Gasthuysen dat the Haerlem
in den Hout staat, dat die Berkenrode heytquot; 1). Van deze
vroegste ons bekende afzanding maakt Sloet geen gewag, als
hij, op het stelsel van ontzanding wijzende, aantoont, hoe hier-
door de tuinbouw in Holland een groote vlucht kon nemen.
Ten onrechte kon men uit zijn artikel den indruk krijgen, dat
het zeker hovehng van Philips den Goeden was, die in 1461
het afzanden zou hebben uitgevonden 2). Als hij vermeldt, dat

1)nbsp;V d Huil, Over den oorsprong en de geschiedenis der Hollandsche
duinen
v 84 Kabinet van Nederl. en Kleefsche oudheden, Deel 2, p. 29.

M,gt;r\'ilt;r Groot Charterboek der graeven v. Holland en Zeeland, p. 446.
lêtVverder
leest men: „die Willem Terniac ghedolven hadde.quot;

2)nbsp;Sloet tot Oldhuis, Onze Tuinen. Tijdschrift v. Staathuishoudkunde

-ocr page 159-

op deze wijze de tuinen bij Haarlem, \'s Hage, en elders zijn
ontstaan dan is wel aan te nemen, dat ook in de omgeving van
Noordwijk dit
stelsel zal zijn toegepast.

Hoe het ook zij. welke bronnen men met betrekking tot
deze plaats
moge raadplegen, zij spreken alle tot ons van den
tuinbouw, in \'t bijzonder van de geneeskruidteelt, die aldaar

wordt uitgeoefend.

Tot een der eerste aanknoopmgspunten met de later zoo
bekend geworden Noordwijksche cultures meen ik te mogen
rekenen
de beschrijving van zeker „zeer zwaer ende hoog ge-
bouwquot; (het
Rottenest), genoemd in K. van Alkemade\'s Hand-
schrift, dateerende uit omstreeks 1700,
Noordwijk en Offem
betreffende 1). Het wordt beschreven als staande „aan den

Agterweg bijde tegenwoordige Nieuwesteeg aen de Voor-
straetquot; en schijnt meer te lijken naer een Kerk off Klooster dan
naer een Burgerlijke Woninge. Van dit gebouw, dat, naar een
kantteekenmg luidt, het bouwhuis van hetKlooster teNoordwijk
zou zijn geweest.
IS slechts weinig bekend. „De Ingesetenen
noement het Rottenest en weeten weynig bescheyds vant zelve

Maar gelukkig is dit niet hprnbsp;j

Zingen tot de

poétische bekoring voor ons aOeru^lfkUetfeLl n 4

en Statistiek, dl. XI, 1855, p.nbsp;a- xi i-^—

Elizabeth\'s Gasthuis, p. 12 en Bijlage A hnbsp;geschiedenis St.

1) van Alkemade, Noordwijk en Offem\'! Hs. Dl. I, p. 95r.
128

-ocr page 160-

beeld geven. Hoewel niet vanNederlandschen oorsprona
kregen zij hier spoedig burgerrecht en had ieder
een
plaatselijk karakter. Sloet, die een studie aan onze Arcad^^\'\'^
wijdde 1), zegt ervan, dat zij „eene practische, statistieke, o^^^
en geschiedkundige waarde kregen en
daardoor een oorspro
kelijk vak onzer letteren vormden, zooals men bij geen and^~
volk aantreft. Zij hebben gestrekt om de kennis van onzen bodem

en de geschiedenis daarvan te helpen bewaren.quot; Wat hun vorm

betreft, bestaan zij gewoonlijk uit berijmde samenspraken tus-
schen symbolische figuren, als bijv. Weetlust, Goedaard. Van
al onze vaderlandsche Arcadia\'s, als de Batavische, de Noord-
hollandsche, de Zuid-Hollandsche, de Walchersche, de Kleef-
sche interesseert ons wel het meest de reeds genoemde
Noord-
wijksche Arkadia2).

Reeds aanstonds brengt ons de dichter in de vereischte
stemming :

\'t Is vrede, zal een veldlied zingen
Noordwijken! tot Uw beider lof.

Al heel spoedig naderen wij de tuinen, kenbaar aan de zoete
geuren.

Men vind hier, treed gij een weinig voort
Een weg, die \'t keurig oog bekoort,
Met Tuinen vol van balsemgeuren.
Daar ziet men Velzens Kruidhof staan.
Een Hof vol aangenaame kruiden,
Die aangekweekt door \'t warme Zuiden,
En invloed van de Zon en Maan
Den zieken tot herstelling strekken.

Dat de kweeker, naast het algemeen, ook zijn eigen belang
diende en zijn bedrijf, mag men althans den dichter gelooven,
hem een niet onaardige verdienste opleverde, zien we hier :

O, t is een Kruidhof schoon en fris I
Die Planter tot erkentenis
Van hem in gure kouw te dekken.
Thans rijk\'lijk zegent, en wel mild\'
Bevoordeelt met gevolde zakken!

1} Sloet, Onze Arcadia\'s. Tijdschrift v. Staathuishoudkunde en Sta-
tistiek, 1857, dl. H.

2} van der Valck, Noordwijksche Arkadia, 1648.

-ocr page 161-

Ook ter plaatse, waar eertijds het St. Barbara convent zich
uitstrekte, vindt men de aanplantingen:

Koomt! treên wij hier ten noorden uit]
Den Kerkhof af, om door den Ooster
Ingang van \'t eertijds nonnenklooster
Bij Boom, en Blad, en Bloem en Kruit
Aldaar geplant, U te geleiden.

Wel het allereerst worden wij getrofiPen door de schoone
kleuren en aangename geuren, waaraan oog en neus te gast
gaan der vele soorten bolgewassen; na erkenning van
het vele
goede, dat andere landen aanbieden, wordt de climax van be-
wondermg bereikt; hier heft de dichter aan:

Hier in dees Kruithof groeit de Tijm
Hier zweet de Venkel op haar spillen
Hier wassen Maters en Kamillen
Hier hloeid de Peper onder \'t rijm.
UI wilt g u eens terecht vermaken.
tn met Uw neus hier gaan te gast.
Treed toe, daar die Lavendel wast.

Wil Esculaap den Zieken helpen,
IJeeze aangename Kruiderij,
Verschaft hem eene Aptekerij •

quot;quot; quot;^Sang stelpen.

N?o sXnbsp;Kruisemunt.

Nog Saly, nog aan Alsemplanten.

De Rosmarijn, aan alle kanten.

hier gegunt.
d Al thee, de Lauricerisbladen
Gezegent Distel. Acolei.
Rhabarber. Wijnruit.
Gicorei,
Ziet elk hier langs deez\' wandelpaden.

Vroom en vol ootmoed vervolgt hij:

O Kruithof, vol van glans en gloed
^ geur. en kleur en geest en leven;
Wat lof zal men Uw
Planter geven.
De tal ontsluit en open doet.
Wat onze ziel zelfs kan verkwikken?
Het aardrijk opent hier zijn\' schoot,
iot schade, en nadeel van de doot.

en verder:

-ocr page 162-

Na zijn „Vaarwel, o KruithofI Hof der Hovenquot;, doet de
dichter ons de natuur steeds nader komen door te toonen, hoe
op het duin zich spontaan een geneeskrachtige flora heeft\'ont-
wikkeld.

Hier vint mijn zangster dubb le stofF
Om keurig in bespiegelingen,
Den groten Schepper in zijn trans.
Die \'t Duin vervult met gloed en glans,
Alle eere en glori toe te zingen.

Ziet daar! daar staat Veronica,

Ter opening van milt, en lever.

Verbascum, geeft de milde Gever

Van alle goet voor Podagra.

Ziet hier de Soldanella groeyen,

Die waterzuchtigen geneest;

Violen, die des menschen geest

Met vreugde, en vrolykheid besproeyen;

Pirola; en Centaurium;

De Bergroos, Cariophillaten;

Pijnstillende, en in zijne vaten

\'t Bloetzuiverend Erugium,

Die het graveel kan doen verzachten.

Dit alles word hier opgezocht,

En in den Apotheek verkocht,

Waar van Ryksdaalders zijn te wachten,

Het Cedon majus munus kruit,

De Cardu Maria, de Buglossen,

Die ons van vroegen doot vedossen,

Staan hier voor yder mensch ten buit.

Auricula Judae, Reinvaren,

Sambusus, Agrimonia,

Staan hier met de Brionia,

Om grote wond\'ren te openbaren;

Om kranken uit het veege bed

Te doen verryzen door Gods zegen;

Zyn zonneschijn, en milde regen

Maakt all\' deez\' planten warm en vet.

Vol dankbaarheid voor wat deze Arcadia ons biedt, heb ik
uitvoerig stilgestaan bij wat de natuur hier kwistig schenkt
naast het door menschenhand gekweekte. Moeilijk is het innig
verband tusschen cultuur en wilde vegetatie helderder aan te
toonen; dat de een de ander steeds aanvult, is overal merk-

-ocr page 163-

baar. Te betreuren is het, dat geen der andere bovengenoemde

Arcadia\'s ons iets dergehjks biedt — waarschijnhjk is geen
streek als die om Noordwijk in dit opzicht zoo
bevoorrecht
geweest. Die conclusie kunnen we uit van der Valck\'s dicht-
werk wel trekken, dat toentertijd de cultuur reeds op tamelijke
hoogte was; hij zou daaraan anders niet zulk een
groot ge-
deelte gewijd hebben. Veel meer dan beschrijving krijgen we
niet; technisch-botanische bijzonderheden ontbreken
geheel.
Die
zouden trouwens ook niet bij den aard van dit werk heb-
ben gepast. Wij hebben het te aanvaarden, zooals het
bedoeld
is, niet als een tot in details gaande technische beschrijving der
cultuur, doch als verheerlijking van Noordwijk.

Eveneens is het zaak, kennis te nemen van een eigenaardig
werkje 1), waarin in eenigszins genoeglijken verhaaltrant, de
omgeving van Leiden wordt beschreven door een
gezelschap
daarheen te voeren en de reisindrukken weer te geven Een-
maal te Noordwijk aangekomen, gaat men, na zich
verfrischt
hebben, dat dorp doorwandelen en bezichtigen. Hierbij
heeft men dan gelegenheid van alles op te merken, en zoo
wordt ons dan ook medegedeeld, dat het dorp „bijna
rondom
omgeven is, met alledei medicinale kruiden, die daa in menigte
geplant en gequeekt worden, als daar \'t best willende aarden,
en de lucht daaromtrent door hunnen lieffelijk^Selijk-
zaam, als parfumeren, en v^n Mor^r.^,. - inbsp;,

pelliers maLn,quot; Op d^qünst.ae linn n T
geschiktheid voor lanl^ennbsp;v

tent gemaakt door de op^erk^ng daT dequot;l
np7ond is wiilnbsp;\'quot;quot;e\'^^\'ng. aat „de lucht er boven maten

gezond is wijl het dorp aan de Noordzijde, daar de koude win-
den en stormen meest van daan komen, de bLchemtog der
hoge duinen heeft.\'\' Op de verdere wa^delinrnaar Noord-
wijk op
Zee ziet men „eerst regt de menigte Z K^yd-landen

quot;Än\'atsTr;\'nbsp;-an NoordwÄen

Gehren geest ademt een ander werkje 2), tamehjk wel in

w^e fTÄ\'quot; rTnbsp;datonsopdezelfde

wijze met Noordwijk, dien_g^ kruidentuin, doet kennis

IJ De vermakeliji^e Leidsche Buiten Pm.,»!nbsp;r^

Landstreken rondom die stad gelegen p 277 aangename Dorpen en

2) Loosjes, Katwijks Zomertogtje, 1805, p. 138

-ocr page 164-

maken. Ook hier weet een mededeelzaam kruidenliefhebber
zijn groote kennis van geneeskrachtige planten onder weet-
gierige genooten te verbreiden, ja zelfs wordt van tijd tot tijd
iets omtrent het geneeskundig gebruik hieraan toegevoegd
Lavendel, Kruizemunt, Pimpernel, Goudsbloem,
Lepelblad,
Klaprozen, Wijnruit, Berberis, Lavas, Salie, Vlier — deze allé
worden in de tuinen gevonden en uitvoerig besproken, tot men
komt aan Noordwijks glorie, de schoone rozen, die hier ~ ^e
zullen nog
gelegenheid hebben \'t later op te merken — in be-
langrijke hoeveelheid worden gekweekt.

In de verschillende stedebeschrijvingen, waaraan ons land
zoo rijk is, wordt Noordwijk nogal eens genoemd:

„Onder de Neeringen van Noordwijk-Binnen moet men
tellen de Lijnbaanen, en in \'t byzonder is dit Dorp bekend,
door den aankweek van Artzenykruiden, die vandaar, benevens
allerhande smaaklijk ooft,
naar verscheiden\' steden van Holland,
en voornaamlijk te Amsterdam, worden te koop gebrachtquot; 1).

„Het dorp (Noordwijk) zelf is een der grootsten van geheel
Holland. — De frissche lucht, het helder en zoet water lok-
ken menig burger uit de steden derwaards, waar zij, onder
andere aangenaamheden, gezicht en reuk kunnen vergasten,
door het groeien van zeer vele medicinale kruiden, en door
het aankweken van allerlei soorten van bloemenquot; 2).

„Voorts werden hier zeer veele Kruiden en Planten, zo voor
de Gezondheid van den mensch als andere nuttige gebruiken
geteeld en aangekweektquot; 3).

Ook eenige Woordenboeken maken als volgt melding van
de geneeskruidteelt te Noordwijk:

„Behalven de Lijnbaanen, geeft het kweeken der alom be-
roemde Noordwijkerkruiden een bestaan aan een goed gedeelte
der
Ingezeetenenquot;4), terwijl van der Aa ons reeds naar het
midden der 19e eeuw voert5): „de bevolking der heerlijkheid

1)nbsp;Tegenwoordige Staat Ver. Nederl. (Holland), p. 464.

2)nbsp;Nidek en Ie Long. Nederi. en Kleefsche Oudheden, 1792, dl. 2, p. 178.

3)nbsp;V Ollefen. De Nederlandsche Stad- en Dorpbeschrijver. 1799. p. 16.

4)nbsp;Kok. Vaderlandsch Woordenboek. 1790. Dl. XXlIl p. 191.

5)nbsp;V. d. Aa. Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden. 1846,
dl. 8. p. 296.

-ocr page 165-

Noordwijk 1} vindt meest haar bestaan in landbouw, tuinderij,
net aankweeken van medicinale planten, en visscherij.quot;

Beschouwen wij het hierboven medegedeelde nog eens
nader, dan blijkt daaruit weinig omtrent de
geleidelijke ont-
wikkeling der Noordwijksche cultuur; de Arcadia toch, die
tot onze oudste bronnen behoort, plaatst ons midden in een
tijdperk, waarin reeds een zekere hoogte was
bereikt. Van
het ontstaan der geneeskruidcultuur ter plaatse en haar
eerste opkomst is niets terug te vinden; in welk tempo die
ontwikkeling plaats had. weten we evenmin,
aanaezien daar-
omtrent niets gedocumenteerd is. Toetsen wij de verschillende
beschnjvmgen van Noordwijk aan elkaar, dan krijgen we den
indruk, dat daar be rekkelijk weinig, zelfs tot op den
huidigen

dag veranderd is althans quahtatief. Vermoedelijk zal het aan-
tal kweekers in den loop der tiidennbsp;v^cnjK^dinc

een rondgang door de kruidtrnen^H

van het programma behooMe Het N voornaamste punten
alle de Plegtigheden ten oSl; t quot;]^^quot;wkeurig Verhaal van

Hoogheid, Willem Se Viifdtr ;\'\'\' Doorluchtige

met Hoogst-deszelfs tJJ; \' quot;quot;\'J™? van Noordwijk-Binnen
te RotterrmXIgev^n^refttf^\'\'^nbsp;\'

Het vak ons op, dat nienbsp;tnbsp;uitvoerig relaas,

in en aan den\'^bo^pequot;\' LzichtLquot;\'quot;\'
hier de namen van quot;TweekS

Velzen, Arend Duindam Dkk n T\'nbsp;van

veld. Jan, Abraham en Sornéis
langen tijd, totopheden ern aoL

beften. Dat Z^ne Hoogheid atquot; d quot; kweekerskringen

tuinen in „dichtmaatquot; werd toeoësnrl jan een der

om een fraai Bloembouguet^ggquot;,^-^^^^^^^

-ocr page 166-

in een dergelijke entourage goed kunnen voorstellen. Ook de
beroemde rozencultuur te Noordwijk 1) drukte haar stempel
op het bezoek van den vorst; zijn naam werd aan een nieuw
gewonnen soort verbonden.

Lieten wij hier het licht vallen op de voorname plaats, die
Noordwijk in onze geneeskruidcultuur innam, het spreekt
vanzelf, dat deze ook naar buiten viel waar te nemen. Reeds in
1655 zijn er teekenen, die hierop wijzen; de Amsterdamsche
Keure van 5 November van dat jaar wijst aan „ ter welcker
plaetse mede geordonneert zijn, die de Medicinale kruyden
veyl hebbenquot;, en wel „op de Burgwal van de Barndesteeg tot
de Koestraatquot; — dit is de Nieuwe, Ooster- of St. Anthonis-
markt. Commelin deelt mede, dat hier de bezoekers, naast uit-
stallingen van lijnwaad en kant, ook de kraampjes vonden der
Noordwijker hoveniers met hun gedroogde kruiden 2J.

Waar men zelfs nu nog op de markt vaak allerhande mid-
delen tot herstel van \'s menschen gezondheid kan koopen,
behoeft deze openbare verkoop, van hoogerhand gesanction-
neerd, geen verwondering te baren; zeker niet, wanneer men
in aanmerking neemt, dat reeds in 1561 een resolutie den
stadsapotheker te Brielle het privilegie verleende van op de
markt te hebben „die voorplaetse — ende dat omdat hij des
stads apoteecker es, ende daer naer die burgeren, daer naer
die vreemdelyngenquot;
3). In ander verband vestigde ik reeds de

aandacht erop, dat in 1703 een instructie den Amsterdamschen
gasthuisapotheker voorschreef, zich op de Nieuwe Markt te
voorzien van versche en gedroogde kruiden 4).

De verkoop van medicinale kruiden ter markt te Amster-
dam inspireerde waarschijnlijk den grondvester der firma Jacob

1)nbsp;Nog lang nadien blijft die cultuur een zekere faam handhaven. Da
Costa in zijn „ter Bruiloftsfeestquot;:

Noordwijks rozen mogen blozen
of verbleeken en vergaan!

1861, dl. III p. 363.

2)nbsp;Commelin, Beschrijvmge van Amsterdam, p. 95 en 688.

3J de Jager, Bijdrage tot eene geschiedenis van de Nededandsche
„Medicine, Chirurgie en de apotekeriequot;. Navorscher XXX 1880, p. 71.

-1) Zie blz. 74.

-ocr page 167-

Hooy en Co., in drogerijen en chemicaliën, zich aan de Nieuw-
markt
1} te vestigen; weliswaar is de datum van oprichting dier
zaak onbekend, doch we weten, dat Jacob Hooy in 1743
trouwde, en in datzelfde jaar werd ingeschreven als poorter
van Amsterdam. Een balans, nog steeds in gebruik draagt
hetzelfde jaartal. Het opschrift
„Noordwijker kruidenquot; eertijds
op de winkelpui aangebracht, heeft ook nu nog reden van be-
staan. De tegenwoordige chef der firma
verzekerde mij, nog

winkels van handelaars in drogerijen\'h^é, No^^

teVentquot;\'nbsp;een zZr U

In het Rekeningboek van het Coli« ■nbsp;gt; ^
ceuticum te
Delft, loopend van 734
uitgaafpost voor, dato 13 October ifs?

„Aan de Wede. Jacob van der Snl,-,.^ \'nbsp;xr , ,

\'t leveren van de groene kruidL^nbsp;Noordwijk voor

Neomagus met vraagt en b~nbsp;^^^^^^ JTJP

Van der Wielen, dezenbsp;......../•3-ö-U-

hierbij op, dat men hierirtevpn TV^\'\'^^^^^^^

den ouderdom der Noordwiik3fnbsp;aanwijzing voor

De rekeningen van de S« k^u,dencultuur,
jaren
1787 tot 1793, alle qesoerf^^^^
kennen der leveranciers, wier wnonnbsp;^^

meld is. Analogie van eenTorn?^

Job van Velzen, met die Tenoer^Td^quot; unbsp;Houtappel

prinselijk bezoek te NooXiik hf

veronderstellen, dat het dezelfdnbsp;^^^nbsp;zekerheid

rekeningen geven een juist beeldnbsp;O^weest. Deze

--;-^-wat in die jaren

Ij Het tegenwoordige adres deTfi^^^^jT^Trquot;-;-

dit gedeelte van de gracht behoordp!, kloveniersburgwal 12. doch

2)nbsp;Ook de typische gevel van de inYq^T\' Nieuwmarkt.
Leidschestraat te Amsterdam het I;,-,! unbsp;apotheek aan de
Bolkestein. droeg hetzelfde opschrift door den apotheker

3)nbsp;V. d. Wielen. Schets voor een

Delft. Ph. Wbl. 1918, p. 859. Pquot;armaceutische geschiedenis van

Inkoop-Boek van de Stadts-aonfKo l r

der gemeente Leiden, no. 280. ^ ^^^^ ^e Leiden. 1787-1803. Archief

-ocr page 168-

12. Apotheek aan de Leidschestraat te Amsterdam, naar een
schilderij in het bezit van prof. P. van der Wielen.

-ocr page 169-

door een apotheek aan kruiden werd verbruikt, en van de
prijzen, die toen gangbaar waren. De prijs werd aangeduid
in guldens, stuivers en penningen, en ^woonlijk berekend
per pond 1); in enkele gevallen, zooals bij Herb. Taraxaci, herb
Menthae, herb. Scordii en herb. Gochlear. per mand.

Voor zoover betreft het tijdperk tot het einde der 19e eeuw.
zou er weinig meer over deze materie te vermelden zijn, wanneer
niet eene oude, sohed eiken kast, staande in het kantoor der
kweekersfirma Groeneveld en Lindhout te Noordwijk, tal van
boeken bergde, die een schat van gegevens bevatten, belangrijk
voor de
geschiedenis dier handelszaak, en dus indirect, zij het
in qeringer mate, ook voor
onze vaderlandsche geneeskruid-
cultuur. Een zoo ruim gebruik van die boeken, als men zou
maken, wanneer de faits et gestes van die
firma zelve moesten
worden te boek gesteld, zou uitteraard voor mijn doel minder
geschikt zijn -- ik heb daarom gemeend, mij te moeten beper-
ken tot mededeelingen, die slechts voor het algemeen onder-
werp van belang zijn. Vandaar dan ook, dat men enkele losse
aanteekeningen,
zonder verband met andere, zal aantreffen; het
is niet steeds mogelijk, elk in eigen kader in te lasschen. Dat
hier de boeken van slechts eene firma werden geraadpleegd,
kan
geen bezwaar opleveren, waar we met een der belangrijkste
zaken ter plaatse te maken hebben, die wel als type kan gelden
van wat er in deze branche heeft bestaan^ Doordat de verschil-
lende kweekers ook zaken met elkaar deden, zoo noodig het bij
zichzelf
ontbrekende bij een ander aanvulden, vindt men in de
boeken een
overzicht van de namen van hen, die zich met het
kweeken van en handelen in geneeskruiden bezig hielden
1.1____ ^nfmneten wij ook namen uit andere plaatsen.

aeborS zoon van Jan Groeneveld en M^ van Duynen2); hij
htde 14 November 1762 met Trijntje Groeneveld Pieters-
dochter Ik meen dezen Cornelis Groeneveld als grondvester
van de firma te kt
^n aanduiden; althans de oudste brieven,

I) Zie bladzij HO.nbsp;samenstellen uit de doopboeken der Ned.

Heamp;rNoS\'k dank zij de medewerking van den heer I. Kloos.

aldaar.

-ocr page 170-

• het archief der firma aanwezig, zijn aan hem gericht. In welk
hij de zaak oprichtte, is niet met zekerheid na te gaan; het
oudste boek, in perkamenten omslag, draagt de aanteekening:
j 799^.1803, doch bevat ook losse papieren,
waarop aanteeke-
ningen betreffende 1793. De kweekerij bestond toen al eenigen
tijd, want het „Nauwkeurig Verhaalquot;, dat ons inlicht omtrent
het bezoek van prins Willem V aan Noordwijk in 1789, ver-
meldt het feit, dat ookdekruidtuin werd bezocht van „Cornells
Groeneveld, Kapitein der Burgerije, na welke bezichtiging het
den minzamen Vorst behaagde zich aldaar wat op te houden,
en zelfs gebruik te maken van eenige ververschingen aldaar door
den gemelden Groeneveld gereed gemaakt.quot; Blijkbaar was deze
kweeker, die een belangrijken eerepost bekleedde, dus niet de
eerste de beste.

Oorspronkelijk wordt de zaak gedreven onder den firmanaam
C. Groeneveld - op sommige adressen van brieven, aan de
firma gericht, lee^ men: C. Groeneveld, bloemist, ook wel
„kruydeteelder . Nadat diens zoon Pieter, den 30 September
1774 geboren, in de vennootschap is opgenomen, wordt
de
firmanaam veranderd in: Corns. Groeneveld en Zoo^. Dit blijkt
o.a^ uit eene circulaire, in het Engelsch gesteld,
welke dientals
gebruiksaanwijzing voor het koken van gedroogde groenten.

Su^d^rtt; te^n t geT\'f ^l^d\'

dochdatmenhiernaastdeto^^^

behoorden groenten en keukenkruiden tot het gewone debiet.
Ook een prijscourant eener andere firma, tusschen de
papieren
aanwezig wijs hierop. De aanhef daarvan luidt: „In Holland
Bij Abraham Stegerhoek en Zoon, Bloemiste, Kruide Tuyniers
en Droogers te Noordwijk Binnen, zijn voor de navolgende
Prijzen te bekoomen ; dan volgen de prijzen, in guldens en
stuivers, van Hyacinthen; waarna een specificatie gegeven
wordt van ;;Veele soorten van gedroogde
Peulvrugten en Soep-
groentens. Met kleine letter onderaan de circulaL
leest men :
Verders zeer veele soorten van Medicinale Kruyden tot de
Ci^le Pnjs. -- De datum der prijslijst is niet aangegeven.

Op de zaken die C^ Groeneveld en Zoon met Engeland
doen, wijst ook een afrekening met personen, te Londen,

-ocr page 171-

quot;jt^T^ — - -

fSi^ - If-----

... \'ik/i^

t^ —nbsp;O)

• ^ f

f O A-nbsp;^

•nbsp;h ^ lo-rgt; \'d\'

■ ^^nbsp;af

•nbsp;^ ^^

^ ...

■nbsp;■ ^ lt;p A

■nbsp;. ^

nbsp;t a-f)\'^

^nbsp;I

/S^JL^ lot,

Tnbsp;van de kruiden, geteeld door

bymon Jansz., naar een handschrift.

13. Lijst van hoeveelheid en kostprijs

-ocr page 172-

Liverpool en Huil woonachtig. Daar hier slechts achter d
namen de bedragen der rekeningen, tot een totaalcijfer va^
405—12—0, aangegeven zijn, weet men niet, over welk^
artikelen dit ging. Guriositeitshalve zij vermeld, dat deze pa
pieren bewaard worden in een enveloppe, door een der firquot;
manten van het opschrift „Oudheidquot; voorzien. Tot de oudste
der daarin aanwezige paperassen behoort een
Notisie waar dat
Symon Jansz. alle sijn Kruyde Bloeme en Zaade en Wortele heeft
voor geteelt int Jaar 1759, 1760,1761, de prijs er agter.
Omeenig
denkbeeld te krijgen van den kostprijs in dien tijd, moge hier
de inhoud in pleno volgen:

400 « herb. Menthanbsp;a 12^2 gld. 100 lt;©.
300 « Cardix bened. a I2V2 gld. 100 lt;®.

300« Salvianbsp;a 15 gld. 100

200 quot;8 gt;, Mayorananbsp;a I2V2 gld. 100

200 \'Sï Ysopnbsp;a 10 gld. 100

150« „ Althéanbsp;a 10 gld. 100

100 « Mehssanbsp;a 15 gld. 100

100 « „ Scordiumnbsp;a I7V2 gld. 100 «.

50 « „ Ruthanbsp;a 3 st. «Si.

50 « Betonicanbsp;a 3 st.

30 « „ Pulmonarianbsp;a 3 st. W.

40 ® „ Marubiumnbsp;a 2V2 st. lt;8.

20 ® „ Abrotanumnbsp;a 3 st.

20 ® „ Cametrios l)nbsp;a 3 st.
20 ® „ Camepietjos 2) a 3 st.

200 knoppe van alstnbsp;a I2V2 gld. de 100

500 « Scadey3)nbsp;a 6V2 gld. de 100

300 « Goudsbloemenbsp;a 3272 gld. de 100 lt;8.
75 « Flor. Camille Romane a 8 st. t

50 „ Lavendulanbsp;a 8 st. t

20 « „ Althéanbsp;a 6 st. t lt;8.

300 lt;8 Rad. Althéanbsp;a I2V2 gld. 100 lt;8.

300« „ Bardaninbsp;a 7 72 gld. 100«.

100 lt;8 „ Asparagienbsp;a 15 gld. 100

100 lt;8 „ Apienbsp;a 15 gld. 100

100« „ Foeniculinbsp;a 10 gld. 100 lt;8.

Provensie Roosen totnbsp;14 st. het 1000.

1)nbsp;Herb. Chamaedrios.

2)nbsp;Herb. Ghamaepitios v. Ajuga chamaepitys Akkerzenegroen. Gha-
mepitys (Dodonaeus).

3)nbsp;Herb. Sclareae v. Salvia sclarea bchariei.

-ocr page 173-

Aardroosen totnbsp;20 st. het \'S.

Venkel zaat totnbsp;15 gld. het \'lOO \'S\'.

I^eze prijzen zijn natuurUjk belangrijk lager dan die waar-
voor verkocht wordt; ter beoordeeling vergelijk ik ze met een
rekening uit hetzelfde tijdvak 1).

Sym. Jansz. teelt:nbsp;Matth. Kroon verkoopt:

(1759-1761)nbsp;(1788J

herb. Hyssop. per « 2 st.nbsp;^ ^^^

rad. Bardann. „ «l.Sst.nbsp;^

herb. Salviae „ lt;8 3 st.nbsp;jq

flor. Althae. „ ® 6 st.nbsp;^2 st.\'

Aanwezig is voorts een teellijst, aanvangende December
1793; kennisneming hiervan doet ons zien, dat men tracht op
po economisch mogelijke wijze van den grond partij te trek-
ken ; een goed beeld van de gemengde teelt wordt hier ver-
kregen Een afschrift te geven van alle latere teellijsten, die ik
aantrof, zal met mogelijk zijn; daar het hier de eekte
betreft,
wil ik hierop een uitzondering maken. Toelichting is hierbij
weinig noodig; de inhoud spreekt grootendeels voor zichzelf

_ ,nbsp;, In December 1793.

Gesaayd op een vak

Pietersely voor wortelen 8 bednbsp;nnbsp;^ . j

Angelica voor wortelen 4 hldnbsp;Cannepieters 2 bed.

Apie voor wortelen 2 bednbsp;fï t?^

en door dit alles heen dun gesaayd Duiveke^vlï\'^\'^^\' ^ \'\'\'\'

in ? voola^aT^ en 3 jtr dat doet men meede

1794

24nbsp;Febr. 1 vak peulen gelegt.

25nbsp;en 26 Febr. 4 vak Erwten gelegt

toen ook gelegt 6 beddens Schordium.

3nbsp;beddens Munt,

4nbsp;beddens pulegi geplant.

regels blauwe aqLileg^gS^,^^,«^^^^^^nbsp;de winter 10

tijd gelegt Een vak pepermunt.nbsp;^P

Maart 10. Gelegt 5 Vak boonen op \'t Kruidetuintje
.. 13. Tusschen die boonen^ardusz^e^^^^^^^^

1) inkoopboek dernbsp;^^^ ^^ ^^^^^^ ^^^^^^ j

-ocr page 174-

Maart 17. West Eind gezaaid 8 bed Spergies en 6 bed Hysoop op l vak
en door beide duivekervel heen.
18. In de over tuin geplant op een vak 10 regs Lavas en 10
reqels
Venkelwortelen, hier tusschen gezaayd 7 bed Spanagie en p
bed Boonekruid zaad.

18.nbsp;Westeind gesaaid een vak met

Pietersely-kruid zaad 2 bed. Venkel zaad 5 bed.
Pietersely wortelzaad 3 bed. Dil zaad 2 bed.
Lavas zaadnbsp;3 bed.

blijvende nog 2 bed over, om wat laater dit op te zaayen.

19.nbsp;In de overtuin geplant Een vak camillen, en in de Tuin aan
Huis het 1ste vakje Z: W: zij tusschen de aardroosen.

20.nbsp;Nog een vak in de Over Tuin met camillen geplant.
20. Het Wortel gat opgeindent en daar op suikerij gezet.

25. Op het West Eind twee vakken boonen en Cardus daar tus-
schen gelegt.

April 15. In de overtuin op het 3e vak gezaaid 8 beddens klitten.

15.nbsp;Op het 2e vak gezaaid 10 beddens klitten.

20.\' Op het 3de vak geplant 2 regels Stam rosemarijn boompjes en
72 regel apie en V2 regel pietersely voor zaad en

1nbsp;bed Barnagie,

2nbsp;bed Balsembloemen.
1 bed kaasjesblaaden.

1 bed met Een eindje roomsche Melissen, Een eindje pimper-
nel, Een eindje anjelieren, Een eindje doornappel en hier in
\'t geheel door gezaaid Verbassicum.
14. Op het Land van Kars aan de Laageweg gelegd
300 Roede roomsche boonen.

16.nbsp;Op den breloft geplant 20 regels Rosemaryn boomen.

19\' In de overtuin op het 2de vak geleg16 regels Engelsche groote
quot; boonen en daar door gezaaid Salade en Radijs.

Mav 2 Op de Breloft gezaaid 2 vakken Althéa en nog vier beddens
\' by de Rosemarijn en gelegt 4 vakken met Boere-boonen.
3 Op \'t West Eind by de andere dil nog twee beddens gezaaid

15 hl de Agtertuin aan Huis gezaayd 1 breed bed met Gard. bened:
quot; 24\' In de tuin aan Huis op het land van de bakken gezaaid Gouds-
\' bloemen zaad voor planten en hier door gezaaid kropslaazaad.
26 en de drie volgende Dagen de Hyacinthen uit de Grond ge-
haald - doen direct het land omgespit voor
Aardappelsnbsp;) vak

Kruisen Muntnbsp;} vak

Apie, maar dit niet gespit 2 vak.
Ook nog 2 beddens met Verbassicum planten meede niet gespit.

-ocr page 175-

Op de Breloft geplant
vakjes^^^^quot;^ Chichorei op het vakje met munt nevens de andere kleine

Op de Geer aan \'t Hek Z. O. zijde daar de Tulpen en Soleil d\'Ors
gestaan hebben

1nbsp;bed digitalis 10 bed Melissen.
3 „ Marubie 2 „ Anjelieren.

2nbsp;„ Sirelkruidl) 2 „ Hepericuni.

1nbsp;„ Speenkruid 1 „ Violen.

2nbsp;„ Pepermunt

De 3de en 4de Julij geplant in de Agtertuin aan Huis tusschen de 4
vakken
Erwten.

Een vak half met Spargie en half met Snijboonen

Een vak met Kaasjesbladen.

Twee do met goudsbloemen en tusschen het vale

\' EenbedMercurialus2).nbsp;quot;et vak Salij.

Twee do Maartel 3).

Vijf do Alsem.

1 V2 do Pimpernel.

V2 do Maldavidsche Melissen,

In de Overtuin tusschen her v^^ tv..^^ 1 ^nbsp;1 c

en op de beddens het eSifbezl^

met een Eindjenbsp;,nbsp;kaasjesbladen en het andere

Maldavidsche Melissen
Pimpernel
Anjelieren
Doornappel

(welke uitgeroeid zijnde op do om tonbsp;^

appel, welke uitgeroeid zijS om t^ro^genr

geplant 5 regels bilsem.

nog tusschen de Lavas en Anaeliri R ... 1 . .

Den 24 July geplant od het W^ ^ ^^gels bilsem geplant.
2 beddens daar de CannSeten^quot;\'^^^^^nbsp;Verbassicum op de

regels Verbassic.nbsp;gestaan hebben. Nevens de andere vijf

Op de Breloft op dato daar de geplante boereboonen uitgehaald zijn
bed digitalis geplant
quot; ^\'•opslaa gezaaid
; quot; ^^dijvie gezaaid

laniÄlL^mr^nXnfenquot;^quot;^^^ Woordenboek der Neder-

-ocr page 176-

Den 2 Aug. hier nevens aan geplant

4 regels andijvieplanten voor \'t huish.
Octobr 6.
de Pietersely op \'t West Eind op gedaan.

6. de Angelica meede op \'t West Eind gerooid.
Sept. 15. Een begin met planten van de Hyacinthen gemaakt on h

Kruide Tuintje.nbsp;^

Nov. 29. Op het Kruidetuintje op de overgescrootene bodem gezaairi
1 bed veronica
1 bed wijnruit
1 bed Apie

V2 bed Melissen en hierdoor duivekervel.

Dec. 10. Op \'t West Eind Een vak daar boonen op gestaan hebben ge-
zaaid met...

Hier wordt de draad afgebroken, zonder dat te bemerken
is, dat er een blad zou zijn verloren gegaan; op de achterzijde
zijn nog eenige droogresultaten geschreven:

Drieblad, 5 « vars 1), 1 lt;8 droog, kost ons 3 duiten
Veld camillen 473 « vars, 1 droog.
Lindebloemen 3\'°/i7 ® vars, 1 droog.
Vioole bloemen 2 « vars, circa V2 \'S.
Nagelwortels 2) 3 ® varse droogt 1
Oogbloemen 3} van de 6 lt;8 vars 1 «S droog.
Flor. Urtica „ „ 7 „ „ 1 „

Uit de opsomming van de verschillende teelvelden is nog
de tegenwoordige toestand te herkennen; alles groepeert zich
om den huize Calorama^}, waar naast en achter het terrein
gelegen is; aan de overzijde van den tegenwoordigen Goo-
weg, den z.g. overtuin, is ook nu land in cultuur. Slechts aan
de Breloft, thans den Nieuwen Zeeweg, waar volgens over-
levering vroeger meer kruidtuinen waren gelegen, heeft de
firma nu geen grond meer. Het aantal in cultuur genomen
planten blijkt tamelijk beperkt; in later jaren werd dit belang-
rijk uitgebreid.

Aan de hand van een verzameling teellijsten, bewaard in
perkamenten omslag, geteekend; „Pro Memorie teellijsten
van af de jaren 1796 tot 1843. P. Lindhout Dzn.quot;, heb ik

1)nbsp;Vars = versch.

2)nbsp;Nagelwortel. Geum.

Misschien Euphrasia, Oogentroost.
Thans bewoond door Mr. J. C. A. Everwijn.

-ocr page 177-

getracht, nadere bijzonderheden naar voren te brengen. D ƒ ^
P. Lindhout
is hoogstwaarschijnlijk de latere firmant, de vader
der tegenwoordige deelgenooten der firma. Zijn handteeke-
ning hier zal beteekenen, dat hij de stukken heeft verzameld-
Weliswaar bestond er ook in het begin der vorige eeuw een
kweeker P. Lindhout — dit blijkt uit de boeken van de firma
Groeneveld — maar de locale toestand, gelijk die in die lijsten
beschreven wordt, wijst er op, dat deze betrekking hebben op
de cultuur der Groenevelds.
De oudste lijst in die collectie in-
derdaad aanwezig,
is van 1810 ~ er blijken dus eenige ver-
loren
gegaan te ^^jn - de opzet daarvan wijkt in veel opzichten
af van die van 1793, die hierboven in haar geheel werd over-
genomen. Gaf deze meer een beschrijving van dag tot dag der
verrichte werkzaamheden, in de volgende lijsten vindt men
slechts een opsomming van datgene, wat op de verschillende
akkers werd verbouwd. Van elk dier akkers wordfde grootte
in Roeden 1 aangegeven doch men mist qeToo* d^ op-
gaaf, hoeveel land voor elk der daarop geplantlsoo ten wordt
m gebruik genomen. Bij de beoordeeLg varhet oLal be-
bouwd oppervlak bedenke mennbsp;^ i u i ^Hike
hoeveelheden rozen, bolgL^en\'ro \'sktdquot;quot;\' en\'Ta \'p\'
pelen een deel van de velden in beslag namen Vanaf 182»

einde een inziehr te M^^ttfrnTnTd\'T^^^^
heb ,k eemge staten opgesteld over de iarenTsiO 12 enTsaS:
1 ölO:

Abrotanumnbsp;rgt;

Aconitum napellusnbsp;o^cinalis

Ajuga chamaepitrysnbsp;^helidonium majus

Althaea officinalisnbsp;n ^ benedictus

Anethum graveolensnbsp;^ochiearia officinalis

Anthemis nobihsnbsp;j;oeniculum vulgare

Apiumnbsp;officinalis

Archangelica sativanbsp;hyoscyamus niger

Artemisia absinthiumnbsp;officinalis

Atropa belladonnanbsp;belenium

Betonica officinalisnbsp;^apathum sativum

i^appa major (minor)

1} 1 Rijnl. vierkante roede is circa H.3 Ml
144

-ocr page 178-

Lavandula vera
Levisticum officinale
Malva sylvestris
Marrubium vulgare
Melilotus officinalis
Melissa officinalis
Mentha crispa
Mentha piperita
Mentha pulegium
Menyanthes trifoliata
Origanum majorana
Paeonia officinalis

Papaver somniferum
Petroselinum sativum
Pulmonaria officinalis
Rosmarinus officinalis
Ruta graveolens
Symphytum officinale
Tanacetum vulgare
Teucrium scordium
Thymus vulgaris
Thymus serpyll. v. chametrys
Veronica

In 1812 ongeveer dezelfde, bovendien:

Asarum europeum
Consolida major (minor)

1828:nbsp;R.

Absynthiumnbsp;931.

Aconitum napellusnbsp;58.

Althaea ofiicinalisnbsp;1321.

Anethum graveolensnbsp;—

Archangelica sativanbsp;—

Anthemis nobilisnbsp;869.

Atropa belladonnanbsp;63.

Digitalis purpureanbsp;40.
Foeniculum capillaceum 662.

Hyoscyamus nigernbsp;197.

Imperatoria ostruthiumnbsp;—

Inula heleniumnbsp;300.

Juniperus sabinanbsp;—

De planten worden zeer verschillend aangeduid, soms met
den Latijnschen, dan weer met den Hollandschen naam, zoo-
als alant, meesterwortel, engelwortel, slaapbollen, dil, laven-
del, lepelblad, bilsenkruid; de namen zijn nogal eens verbas-
terd : chamepitjos voor chamaepitrys, aardjesokken voor arti-
schokken.

In totaal bedraagt het bebouwde oppervlak in 1810 9371 R.
(inclus. rozen, bollen, groenten en aardappelen), in 1828
23636 R., waarvan ongeveer de helft, 10627 R., beplant is
met geneeskruiden 1). Over dit jaar bleek specificatie moge-

\') In 1829 werd een overeenkomstig oppervlak bebouwd, n.1.10412 R..

Imperatoria ostruthium
Salvia officinale

Lappa

Lavandula vera
Levisticum officinale

R.
807.
79.
202.

Matricaria chamomillanbsp;1288.

Melilotusnbsp;416.

Menthanbsp;407\'

Origanum majorananbsp;33.

Papaver somniferumnbsp;317.

Salvia officinalisnbsp;108.

Symphytum officinalenbsp;—

Tanacetum vulgarenbsp;322.

Teucrium scordiumnbsp;30.

Veronicanbsp;j 15.

-ocr page 179-

lijk. m zooverre, dat de gegevens niet altijd duidelijk genoeq
waren, om voor elke soort afzonderlijk het juiste oppervlak te
berekenen. Aan de cijfers, achter de namen der kruiden ge-
plaatst, dienen de volgende toegevoegd, voor meerdere krui-
den gezamenlijk:

R.

Althae en Salvianbsp;194. Imperatoria en Sabinanbsp;197.

en Symphytum 200. Inula en Sabinanbsp;1Q7

Anethum en Inula 204. Levisticum en Laooanbsp;4«?

ÄÄ^nbsp;^^^^^^ - Matricarchamomilla

De cijfers betreffende de oppervlakte, door elk der kruiden
mgenomen bieden geen maatstaf voor wat telken jare kon
worden gekweek . Immers de in cultuur te nemen hoeved-
heden zullen jaarlijks zeer verschillen, afhankelijk
als ze zbn
van diverse factoren waarbij vraag en aanbod wel de eers e
rol spelen De verschillende jaren zijn moeilijk vergelijkbaar
daar met altijd voor een bepaald land wordt
aangegeven hoel
veel van elk gewas daarop staat; nogal eens vindt men de aan
duiding per vak of per streek. - B v. 1838.

Sint Jeroens kroft 1)

ie «elLSosÄquot;\'\'nbsp;- -

ernbsp;mquot;quot; vquot;m quot;nbsp;■■nbsp;mest; soms staat

er rv M., I.M., V.M., wat koemest, paardemest varUn.

mest beteekent; vaak met een cijfer er by, w« op de hoevee \'

he.d mest zal slaan 2). Het eijfer bij djaard^gg!^^^^^

sclilllende planten op één veld voorko^^\'\'^^\'\'quot;\'!;\'\'\'quot;«\'^^ ver-

den H. Jeroen, den schutspatroon van NoorS \'\' quot;
2) In een boekje: ..Diverse aanteplcpn.«^„ ■nbsp;it

betreffende het mestgebruik ?n 1862 Da?um hoT
en prijs zijn genoteerd naast de verscMknd^\'nbsp;leverancier

ko£t/pa«rden., var.ens-, scTattt^.e^rerS

-ocr page 180-

gewas van dat jaar aan; in sommige lijsten staat dat achter alle
kruiden. In 1839 treft men op de St. Jeroenskroft geheel andere
planten aan, n.L aardappelen, goudsbloemen en aardrozen.
Een enkele maal wordt ook de bewerking van het land aan-
geteekend, b.v. geploegd,
gespit, gedolven.

Het reeds genoemde boek gedateerd 1799— 1803, benevens
een daaropvolgend, van 1806 tot 1823, bevat verschillende
rekeningen, waaruit we zien, dat er een levendig handelsver-
keer tusschen de kweekers onderling plaats had; zoo staat over

5 \\St^9erhoek credit f 321-6-8, en debet f 102-7-; ook
^dere bekende namen als G. Stegerhoek, J. v. Langeveldl),
M. Kroon 1), Jacob Duyndam, ontmoeten we aan beide zijden
der rekening. Maar ook koopt men van kweekers, aan wie niet
verkocht wordt. Waarschijnlijk zijn dit kweekers, die, de krui-
denteelt als nevenbedrijf uitoefenende, afzet voor hun geheelen
voorraad bij de kweekers-handelaars vinden; onder dezulken
vind ik b.v. 1799 Jan Marijnen „voor 6 regels rosemarijn bet.
f22.10.-quot;; in 1802 Antonie Colijn, die 92 « Herb. Card, bene-
dicti levert en 405 « goudsbloemen, Huyp Laros I3V2« schei-
kruid (herb. Chehdonii); Heyn Alkemade in 1803, die rad.
Althae levert. Het valt op, dat deze kleinere kweekers in meer-
dere jaren hetzelfde artikel afleveren, zoodat blijkt dat zij zich
dus meer in \'t bijzonder op de teelt van enkele gewassen toe-
leggen. Mondehnge overlevering wil, dat de kleinere kweekers
vaak een voorschot kregen op hetgeen zij van hun aanstaande
oogst zouden afleveren. Volkersz maakt hiervan ook gewag
in zijn hierna te noemen
rapport2}; ik heb dit niet uit de uit-
gaven kunnen constateeren, misschien doordat dit niet duidelijk
genoeg werd geboekt. Lasten als verponding, evenals de dorps-
omslag voor-den Jaare 1797 ad f 11.-4.-, worden terecht als
drukkende op het bedrijf onder de uitgaven opgenomen; min-
der juist is dit voor een post als „aan de Kerk stoele-en banke-
geld ƒ 6-5-.quot; Een geregeld terugkeerende post in verschillende
jaren is zolderhuur, uit betrekkelijk kleine
bedragen bestaande,
op naam van verschillende personen, terwijl tot 1803 ook land-

ij Genoemd als leverancier aan de Stadsapotheek te Leiden. Inkoop-
boek.

2) Zie blz. 199.

-ocr page 181-

huur geboekt wordt ten name van Wed. Jan Duyndam, Aagje
Stegerhoek en Marretje Duyndam. De van deze personen ge-
pachte grond komt onder hun naam ook in de teellijsten voor,
b.v. West Eind M. of Wed^^ Jan Duyndam, groot 700 Roeden
(1811). Voor een belangrijke som, n420-13-, paraisseert in
1797 op de lijst van debiteuren Doe Verbaan te Wassenaar;
ook over 1802 is deze een aanzienlijk bedrag schuldig:
f 1395-3-;
het is dan ook een groote verscheidenheid van artikelen, die
hij van Groeneveld betrekt. Ziehier eenig voorbeeld, getrokken
uit de rekening over
1799:

Rad. Apii

Foeniculi
Polypodii
Petroselini
Eryngii
Cynoglossae
Herb. Filicis
if Veronicae
Chamaedrios
Pulmonariae
Saponariae
Marubii
Agrimoniae
Vincae pervincae
Pulegii
Nepetae
Fumariae
Sem. Genistae

kost per pond

Maar eveneens vinden we dienzelfden Verbaan als leveran-
cier aan Groeneveld; in
1803 b.v. verkocht hij o.a. rad. Petro-
selini, herb. Veronic., herb. Scordii, summitat. Absynth., herb.
Salviae. Zeer waarschijnlijk was dezeD. Verbaan zelf kweeker,
immers zijn naam komt tusschen die van andere bekende kwee-
kers voor. Echter wordt ook over en weer handel gedreven
met kooplieden. Hierdoor is het niet mogelijk uit deze staten
op te maken, wat elke kweeker zelf teelde. Slechts de teellijsten
kunnen hierop een beslist antwoord geven.

Wat de klanten betreft, uit den aard der zaak woonden er
heel wat te Amsterdam, o.a. treffen we in de debiteurenstaten
vanaf
1802 de bekende firma Jacob Hooy en Comp. voor be-

st.

4.

3.

4.
6.

4.

5.
1.

6.
5.
5.
5.
4.
4.

16.
4.
4.

4.

5.

-ocr page 182-

langrijke bedragen aan; in 1802 voor een bedrag van fl007-8-.
De adressen zijn een enkele maal door huisnummers, gewoon-
lijk door een nadere omschrijving aangeduid; zoo woonde de
Wed. Prager in de roose straad over de bank van Leening, de
Hr. Joh. Reus op de Keysersgragt by de Brouwersgragt aan de
zeyde der groenlands-Pakhuysen. Overigens vinden we de
chenteele over het geheele land verspreid. — De politieke toe-
stand van ons land liet ook in dit eerste boek der firma zijn
sporen achter; de boekhouder, door den Franschen geest be-
zield, gebruikt eenige malen de betiteling: Monsieur; zoo is
Job van der Weyde op 25 Jan^. 1799 niet meer de Heer, doch
Monsieur Job van der Weyde. Lang wordt dit niet volgehou-
den ; reeds in Februari van datzelfde jaar draagt elke klant weer
het vaderlandsche predicaat; ditzelfde zien we zich nog eens
in het begin van 1802 herhalen. Het boek doorbladerende,
treflFen we nog al eens aanteekeningen aan betreffende de afle-
vering van versehe kruiden; zoo vind ik July—Aug^. 1799.

1 « Flor. anthos vars f 4.10 —
V4 mand varse Marubium „ — 8 —
V-i „ varse Alstnbsp;„ — 8 —

Vanaf 15 Aug. 1800 worden belangrijke zendingen geno-
teerd, bestaande uit groenten, bloembollen en geneeskruiden,
aan het adres van Mr. P. Groeneveld. No. 20 Nicolas Lane
Lombartstreet London; hier blijkt dus de zoon Pieter naar
Engeland gegaan om daar zaken te doen.

Eigenaardig treft in de rekening van 3 en 17 July 1802 aan
den Heer Doe Verbaan te Wassenaar, de levering van 3 resp. 4
„hande vol varse digitalisquot; — dit wordt berekend met 4 en 6st.
— gewoonlijk heeft berekening plaats per pond en per mand.

f r^^ening over 1802 aan den Heer Dr. B. Borneman,
Med. Doctoor te Oudshoorn, bewijst dat deze lang niet af-
keerig was van de genezende kruiden; we vinden er „althee,
bardanna, absynth, valeriaan, naast aconit., varse rosemarijn.
varse Mentha pip., rad. Graminis en dergelijke, benevens
100 Maankoppen.quot; In dat laatste artikel ging vrij veel om;
op 25 Nov. van datzelfde jaar koopt A. v. d. Gaag 1000 slaap-
bollen.

Aan de bewoonster van een buiten bij Oegstgeest leverde

-ocr page 183-

Groeneveld de benoodigdheden, n.1. „22 Planten tot deKruy-
derwyn, 2 st. Plant.quot; Tevens verzond hij aan hetzelfde adres
„óThym, 2Heydenswondekruyd, (Seneciofluviatilis) 1), 12 La-
vendel, 8 Saly, 6 Fenkel, óKruysemunt, 4Melisse.quot; Misschien
zijn deze voor hetzelfde of een overeenkomstig doel bestemd.

Eveneens wordt 10.8.1802 geleverd aan MejufiFrouw Wed.
Keetell en Zoon „de
kruyde tot Ung. Marsiatumquot;; ook ver-
koopt men nog al eens azijnkruiden en Meikruiden; desge-
wenscht geeft de firma haar afnemers ook het voorschrift
hiervan 2).

De firmanaam veranderde, waarschijnlijk na het overlijden
van
G. Groeneveld, in dien van P. Groeneveld en Zoon. Het
is onder dien naam, dat de zaak tot grooten bloei kwam. Een
prijscourant gedateerd 183. en tot titel dragend „Medicinale
kruiden, enz.quot; geeft een volledig overzicht van de artikelen,
waarin toen handel werd gedreven; niet minder dan 235 namen
komen
daarop voor. Niet overal zijn de prijzen ingevuld, waar-
schijnlijk niet die, welke nogal aan schommeling onderhevig
waren of waarvan het artikel niet voorradig was; bij andere
werd eenige speling gelaten, zooals: Herb. Lysimachi 12—14
st. per N. Herb. Vingameae tot 10 st. Deze prijslijst illus-
treert volkomen de evolutie in de geneesmiddeltherapie; van
verreweg de meeste artikelen is tegenwoordig geen sprake
meer — zelfs niet daar, waar de kans nog het grootst is ze
aan te treffen: in de voorschriften van magnetiseurs en na-
tuurgeneeskundigen. Dat het meerendeel der kruiden, op die
lijst vermeld, toen ter tijde niet tot de obsoleete behoorde,
maar inderdaad gebruikt werd, blijkt uit het feit, dat ze ge-
regeld werden verkocht; immers in de rekeningen komen ze
meermalen voor. Zeer zeker bestond er ook toen een kern
van de meest gebruikelijke geneeskruiden, doch daarnaast vin-
den we in de boeken vaak andere vermeld, als herb. Ghame-

1)nbsp;O. a. genoemd in de teellijst 1814.

2)nbsp;Azijnkruiden: 2 handenvol Dragon, 2 Pimpernel, 1 Thym, 1 Mar-
jolijn, \\\'2 Basilicum, 1 Melisse, V2 Oost-I, kers, \',\'2 Kruizemunt, verder
Roode Anjers, Goudsbloemen, wat Klaprozen en Vlierhloemen. Kruiden
voor Meiwijn: Asperula odorata, Menth. pip., Menth. crisp., Majorana,
Basilicum, Thym, Melissa.

-ocr page 184-

drys, herb. Scordii, herb. Hederae terrestris, herb. Parietariae,
flor. Hyperici, herb. Abrotani, herb. Solidaginis, herb. Mar-
rubii, herb. Fumariae, enz.

De opeenvolgende boeken, waarvan sommige den titel:
„Verkoop- en
Inkoopboekquot; dragen, verschillen niet in karakter.
Veelal zijn het dezelfde firma\'s, waarmede wordt zaken gedaan,
terwijl ook de namen der artikelen met dezelfde regelmatig-
heid terugkeeren. Er zou dan ook weinig reden zijn om ons
langer tot de 19e eeuw te blijven bepalen, wanneer we niet
nog eenige andere authentieke gegevens konden naar voren
brengen, zeer toevallig ook weder verband houdende met
dezelfde firma P. Groeneveld en Zoon. Aan een artikel van
Sloet 1), dateerende van 1857, dat meer in het bijzonder de
Noordwijksche Arcadia bespreekt, is toegevoegd een „aan-
hangsel over de tegenwoordige teelt van geneeskundige krui-
den te Noordwijk-Binnen door den Heer K. J. R. van Harder-
wijk.quot; Teneinde de waarde te kunnen beoordeelen, die aan
diens mededeelingen is
te hechten, en om na te gaan, hoe deze
letterkundige er toe kwam, een dergelijke bijdrage te leveren,
heeft men slechts kennis te nemen van hetgeen van Reyn over
hem schrijft2); ik ontleen hieraan het volgende:

Van Harderwijk, den 27sten October 1822 te Rotterdam ge-
boren, ving reeds in het dertiende levensjaar zijne opleiding in
het vak der artsenijmengkunde aan, werd den 7den Juni 1843
als apotheker geëxamineerd en was daarna als zoodanig in de
stadsapotheek zijner geboorteplaats werkzaam, totdat hij den
6den Januari 1851 als boekhouder bij de firma P. Groeneveld
en Zoon, voorname handelaars in medicinale kruiden, enz. te
Noordwijk-Binnen, geplaatst werd, welke firma hij ook als
handelsreiziger ijverig ten dienste stond. Hij ovedeed den
13den November 1860 te Leiden. Gekozen in de plaats zijner
inwoning tot diaken en kerkvoogd, bekleedde hij aldaar ook
het ambt van secretaris van het, mede door zijn initiatief, op-
gerichte Departement der Mij. tot Nut van het Algemeen.

1)nbsp;Sloet tot Oldhuis, Onze Arcadia\'s. Tijdschrift voor Staathuishoud-
kunde en Statistiek, dl. 15.

2)nbsp;v. Reyn, Levensberigt van Karei lohan Reinier van Harderwijk.
Handelingen der Mij der Nederl. Letterkunde tc Leiden, 1861, p. 37.

-ocr page 185-

Zien we hem achtereenvolgens op grond van zijn letterkun-
dige verdiensten het lidmaatschap verwerven van de Maat-
schappij der Nederlandsche Letterkunde, en van het Friesch
Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, en
wordt hem eindelijk ook dat van het Historisch Genootschap
te Utrecht aangeboden, dan mogen we hem voldoende com-
petent achten, om een juist overzicht te kunnen geven van
de Noordwijksche geneeskruidcultuur. Merkwaardigerwijze
is dit het eenige
geschrift van zijn hand, dat met zijn beroeps-
bezigheden in verband staat. Zijn artikel laat ik hier in extenso
volgen, slechts betreurende, dat de schrijver niet gemeend
heeft, de spontaan groeiende van de gekweekte planten te
moeten scheiden.

„lo. Geneeskundige kruiden, bloemen, wortels, enz.

De voornaamste dezer zijn op bijgevoegde lijst vermeld,
sommige van deze artikelen worden ook in het wild, in de om-
streken aangetroffen, en door kruidenzoekers gezocht. Al
deze artikelen zijn in de geneeskunde in gebruik, en het schijnt
dat de veelal zanderige grond alhier voor de cultuur dezer ge-
wassen bijzonder geschikt is. Niet dan te Wassenaar, hoewel
daar
op kleinere schaal, en hier, heeft de aankweeking van
medicinale gewassen plaats. Uitvoer naar het buitenland be-
staat er niet; dan van de rozen, die hier in groote
hoeveelheid
gekweekt worden, inzonderheid heeft dit artikel in de laatste
drie jaren belangrijke voordeden opgeleverd. Die uitvoer heeft
veelal plaats naar Frankrijk, alwaar de rozen tot kleurstof ge-
bezigd worden, in de manufactuurfabrieken. Bij de mislukking
der rozenoogst een jaar of drie geleden in Hamburg, is dit
artikel alhier, meer door Fransche fabriekanten gezocht, en nu
men daar eens met de kwahteit bekend is geworden, schijnt
men de voorkeur aan de Noordwijksche rozen ter bereiding
der kleurstof te geven. Tot de geneeskrachtige kruiden en
bloemen behooren ook de goudbloemen (flor. calendulae), die
hier mede in groote hoeveelheid geteeld worden. Gedeeltelijk
worden die in het buitenland gebezigd tot vervalsching der
saffraan, gedeeltelijk in de oostersche gewesten, om te bran-
den bij de epidemische ziekten; van alle artikelen geldt hier

-ocr page 186-

eens voor al, dat er van hier geen regtstreeksche handel op
het buitenland gevoerd wordt, en dat de verkoop daarvan aan
of door middel der Amsterdamsche droogisten of dien van
Amsterdam plaats heeft.quot;

Na enkele bijzonderheden omtrent de teelt van meekrap,
en na erop gewezen te hebben, dat ook bloembollen,, groen-
ten en aardappelen worden verbouwd, voegt de schrijver de
volgende lijst aan zijn artikel toe:

Cortex Hippocastani, Quercus, Salicis, Sambuc. ext., Sambuci med., Ulmi.

F/ores Althaeae. Calendulae, Cham, rom., Cham, vuig., Lavendul.,

Malvae, Meliloti, Paeoniae, Pap. rhoead., Rosar. pallid., Rosar.

rubrar., Sambuci, Tiliae, Verbasci, Violar. tricolor.
rolia Jugl. reg.

Herba Absynth. vuig., Aconit., Agrimoniae, Althaeae, Anethi, Artemi-
siae, Basilici, Belladonn., Calendul., Card, benedict.. Cent. minor.,
Chelidonii, Cicutae, Cochleariae, Datur. stram.. Digital, purp., Fu-
mariae, Hederae terrestr., Hyoscyam. nigr., Hyssopi, Lact, scariol.,
Lactuc. viros., Majoranae, Malvae, Marrubii, Melissae, Menth, crisp.,
Menth, pip., Petroselini, Pulmonariae, Serpylli.Thymi.Trifolii aquat.,
Tussilagin., Verbasci, Veronicae, Viol, tricolor.
Radix Althaeae, Angelicae, Apii, Armorac., Artemisiae, Asparagi, Bar-
danae, Belladonn., Bryoniae, Calam. arom., Chelidonii, Cichorei,
Consolidae, Filic. maris, Foeniculi, Graminis, Helenii, Imperatoriae,
Levistici, Petroselini, Rub. tinct., Saponariae,Taraxaci, Valerian, sylv.
Semen Anethi, Angelicae, Aquilegiae, Bardanae, Foenic. vuig., Genistae,
Hyoscyam. nigri, Levistici, Papav. alb., Petroselini, Phellandr. aq.,
Tanaceti.

Summitates Absynth, Genist., Tanaceti.

Stipites Du/camar.

Capita Pap. alb.

Bulbi Allii, Colchici.

Folia Laurocerasi recent, enz. enz.

Dit herhaalde enz. laat ruimte voor meerdere namen; het
doet bij die tamelijk uitgebreide lijst eenigszins vreemd aan;
waarschijnlijk is er mede bedoeld, dat in andere jaren nog wel
eens andere planten werden geteeld.

De opmerking van van Harderwijk betreffende de rozen-
cultuur geeft mij aanleiding, op die cultuur terug te komen.
In de teellijst van 1793—94 wordt reeds melding\'gemaakt 1)
van aardrozen; later ontmoeten wij zoowel aard- als provincie-

Zie blz. HO-143.

-ocr page 187-

rozen 1); in 1828 werd een oppervlakte van 2964 R. hier-
mede beplant. Vanaf 1799 komen de rozen tusschen de
andere artikelen op de rekeningen voor; in dat jaar als flor.
Rosar. rubr., berekend tegen 30 st. per Ned. pond, ook wel
als roode rozen naast provincierozen en bleeke rozen. In veel
rekeningen worden ze ook naar het aantal berekend; zoo
ontvangt „de Heer }. Mouton apotheker in \'s Haage op 18 July
1799 3000
provensieroose a 7 st. per 100 st. en 2000 roode
roose a 4 st. per 100 st.quot; Er schijnt heel wat van gebruikt te
worden, want een belangrijke firma als Jacob Hooy en Comp.
te Amsterdam koopt in de maanden Juni en Juh 1802 18000
provincie- en 5000 roode rozen; de Heer J. H. de Swaan „op
de botermark in de Gaper te Leydenquot; ontvangt op 30 Juni van
datzelfde jaar „10000 roode roosen en lOOOprovensieroosenquot;.
In 1803 wordt aan Jacob Hooy ook nog 200 witte rozen ge-
zonden. Maar we behoeven niet tot zoover te gaan om aan te
toonen, dat de rozen ook voor geneeskundig gebruik werden
gecultiveerd; in de vroeger vermelde rekeningen der stads-
apotheek te Leiden, gevestigd in het St. Ehsabeth
Gasthuis 2),
vonden we reeds aanwijzingen daaromtrent.

„Noch betaelt op den sevenden July anno sestien hondert
een en vijftich aen Frans Jacobsz. van Thorenwyck over ses en
twmtich duysent aertroosen een somme van sesthien guldens
vijff stuvers volgens guitantie hier de selve.....16.5.—

Noch betaelt op den negenthienden July anno XVI hondert
een en vijftich aen Willem van Royen boode mette roede over
acht duysent vier hondert negen en vyftich provisyroosen een
somme van vyflF gulden thien stuvers volgens guitantie hier de

selve3)......................... Iq

Ik vestig in dit verband de aandacht op het\'belangrijk prijs-

1)nbsp;Het Woordenboek der Neded. Volksnamen van planten kent beide
namen toe aan dezelf^de soort, de Rosa gallica. Daar echter aard- en
provincierozen naast elkaar worden afgeleverd, zullen deze namen slaan
resp. op de Rosa gallig, waarvan de flor. Rosar. rubr., en de Rosa centi-
folia, waarvan de flor. Rosar. pallid. verkregen worden.

2)nbsp;Zie hlz. 136.

3} Waarschijnlijk te beschouwen als een bijverdienste van dezen dig-
nitaris, wiens ambt veel gelijkenis vertoont met dat van den „gesworen
stads roede dragerquot;, een soort politiebeambte te Rotterdam.

-ocr page 188-

verschil met later tijden; hier worden de roode- en provincie-
rozen beide verkocht voor slechts 1 a 1.5 st. per 100 stuks.

Aan sommige afnemers wordt in de wintermaanden, ge-
zouten rozen verkocht, b.v. aan M. Verbaan op 2 Dec. 1806
375 pond a 6 st., verpakt in 2 vaten 1). Op die wijze werd de
in den bloeitijd onverkochte voorraad bewaard en kon dan
later van de hand worden gedaan. Oudemans zegt daarom-
trent : ,,ten einde de Flor. rosar. pallid. beter te bewaren en zoo
weinig mogelijk van hun geur te doen verliezen, zout men hen
dikwerf in. Ook van deze ingezoutene Rozebladen wordt niet
zelden Rozewater gekookt 2}.quot;

Terzelfder plaatse wijst ook hij erop, dat de cultuur der
roode rozen in ons vaderland en wel voornamelijk te Wasse-
naar en te Noordwijk, op groote schaal wordt uitgeoefend,
,,daar de Hollandsche roode rozen buitenaf hoog staan aan-
geschreven en daarnaar dus in andere landen geregeld vraag
is.quot; Inderdaad blijkt het bestaan der Wassenaarsche rozen-
cultuur ook weer uit de boeken; op 7 Oct. \'71 koopt P.
Groeneveld en Zoon bij G. v. d. Kroft te Wassenaar naast
andere artikelen als bilsenkruid, pepermunt en kruizemunt
ook gezouten provincierozen. Van den uitvoer naar Frankrijk
getuigt een offerte in Juli 1873 aan Mess. Pierre J. van der
Schrieck en Go. te Valenciennes. (500 K.G. a f230.— per
50 K.G.). In een schrijven d°. 6.11.\'73 aan zekere firma te
Amsterdam wordt medegedeeld, dat men groote hoeveel-
heden kruiden kan kweeken, wel een 6000 K.G. roode rozen;
..tot op hedenquot;, schrijven zij, „gaat Vs der rozen naar \'t bui-
tenland.quot; In hoeverre deze hoeveelheid inderdaad door hen
kon worden gekweekt, dan wel gedeeltelijk zou worden inge-
kocht, is niet met zekerheid te zeggen; vaststaat, dat het
quantum provincierozen, door hen van 13 Juni tot 11 Juli 1862
afgeleverd, 27872 K.G. bedroeg, waarnaast nog 25 a 30 K.G.
gezouten werd3). In het opschrijfboek, dragende tot titel:

Als voorschrift vond ik: per 42 V2 K.G. Provincierozcn 11 K.G. zout.

2)nbsp;Oudemans, Aanteekeningen op de Pharmacopoea Needandica,
1854-\'56. p. 572.

3)nbsp;Voor 1864 waren deze cijfers: 295\'/2 K.G. en 70 K.G. in het zout;
in 1882 resp. 480 en 403 K.G. roode en provincierozen.

-ocr page 189-

„Diverse aanteekeningenquot;, vind ik nog enkele bijzonderheden,
met de cultuur in nauw verband staande, zooals eenige „uit-
komsten van het indroogen van diverse artikelen.quot; Eenige
voorbeelden hiervan mogen volgen:

Herb, rorismarin. inlandsche ä 10 ct. per 5 N. oneen recens droogt in
van de 4—1, kost dus per 5 N. O. droog 40 ct.

Gemmae Populi recens 13 Ned. lt;8 gekocht voor ƒ5.19 leveren op 5
Ned. lt;S\' gedroogd.

1772 Ned. « Cortex Ulmi (in pijpjes) gedroogd kosten van afschillen
en snijden ƒ 1.15.

41/2 Ned. « versehe Baccae rhamn. catart. leveren op 16 N. O. droog;
hiervan de prijs
gesteld op 70 ct.

73 Ned. « herb. Althae ree. kost van plukloon 91 V\'2 en van droogen
60 ct.:
levert op 18 Ned. lt;8 droog.

Oude bos alsem gerepeld levert op

van 222 N. lt;8 — 98 stoppels
124 knoppen.

Nieuwe bos alsem gerepeld levert op

van 404 N. lt;8 — 180 N. lt;8 stoppels
224 — knoppen.

Deze aanteekeningen zijn van vóór 1858; immers hierna volgt
deze opmerking: Een akker van 40 roeden rad. anqelicaebrenqt
op56N.\'ff(1858).

Men ziet het — zeer fragmentarisch worden allerlei gegevens
te boek gesteld. Daarnaast vindt men van allerlei: een model
acte van gegoedheid, noodig voor het inschrijven ten behoeve
van de levering aan \'s Rijks Magazijn van geneesmiddelen te
\'s Gravenhage, een model declaratie voor het Nosocomium
Academicum te Leiden, en tevens aanteekeningen omtrent
meekrap en tiendengewas. Kortom, men vindt hier een mixtum
compositum van allerlei mededeelingen, die ieder afzonderlijk
haar waarde hebben. Waar elke voor zichzelf spreekt, laat ik
nog eenige volgen :

Rad. althae (± 1860):
2 Akkers Noordwijkse Althéa 78 roe leverden op 128 gróf, 36 middesoort,
13 fijne.

2 Akkers Wassenaarse Althéa 78 roe leverden op 110 grof, 34 middesoort,
19 fijne.

5 July 1864. Van één tot zeven uur door D. den Hollander en M. Ma-
rynus 56 kilo Altheabladeren geplukt voor 2 cent het kilo. dus f 1.12
verdiend. Zij zouden anders in dien tijd 60 ct. verdiend hebben.

-ocr page 190-

12 Aug. door drie jongens den geheelen dag Flor. Meliloti geplukt.
21 Kilo a 10 ct. het kilo = ƒ 2.10, zouden in daggeld verdiend hebben

f 1.75.

13 Aug. 18 V2 Kilo à 10 ct. het kilo = f 1.85, zouden in daggeld ver-
diend hebben f 1.75.

Flores Sambuci 1864.

Eigen geplukt . . . 4472 Kilo
gekocht à 5 ct. p. K.
636

te zamen . . 680 V2 Kilo

daarvan gedroogd 64 kilo, dat is 1 kilo van 10,63 kilo, kost ons dus
53 i^/ioo cent per kilo.

In verband hiermede staat de volgende aanteekening :

Flores Sambuci 1865.

Gekocht 630 kilo à 5 cent per kilo
geplukt
52 „

zamen 682 kilo

opgebragt 72 „ droog, dus 1 van 9V2.

Het kilo kost ons alzoo aan inkoop 47 V2 cent per kilo, vuur en arbeids-
loon daarenboven. De vlier kwam dit zeer drooge jaar mooi binnen. In
1864 was het 1 van 10,63, dus zooveel minder.

Hier vindt men door de vermelding van vuur als onkosten
een toespeling op de wijze van drogen ; de eerste dateert van
10 Juni 1860:

Herb. Betonicae gesneden 56 Kilo heeft, in de machine gedroogd,
opgeleverd 13 Kilo. En eveneens:

Flores Papaveris rhoeados 1866. Gekocht 40 Kilo à 5 cent per

I2 Kilo = f4.00 daarvan gedroogd op de machine 5 Kilo gekregen
dus 1 van de 8,

Noch hier, noch in latere boeken vindt men voldoende mate-
riaal bijeen om hieruit eenige gevolgtrekking te
kunnen maken
omtrent de wijze van drogen. Wij mogen vrij zeker veronder-
stellen,
in aanmerking nemende, hoe deze belangrijke bewerking

nog in veel later jaren geschiedde, dat dit op zeer primitieve
wijze plaats had. In het navolgende zal ik
gelegenheid hebben
daarop nader terug te komen.

-ocr page 191-

Drooguitkomsten zijn er voldoende aan te geven; de vol-
gende tabel is op cijfers uit 1860—\'64 gebaseerd:

Kilo.

Droog.

Herb. Abrotani.....

. . 27

6

Agrimoniae ....

. . 34

9

„ Alchemillae....

. . 4

1

Flor. Althaeae.....

. . 18

3.55

Fol. Althaeae.....

. . 71

15

Herb. Artemisiae ....

• . 88

19.5

Asperulae ....

. . 7.5

1.5

Beccabungae . . .

. . 5

0.6

quot; Belladonnae. . . .

. . 66

11

Boraginis.....

. . 51

5

Chamedris ....

. . 68

16

Chelidonii ....

• . 12

1.5

Cicutae.....

. . 13

2

Digitalis.....

. . 16.5

2.7

Hederae terrestris. .

. . 60

10

Hyoscyami ....

( 69
• • 1119

8.51
16 1

Hyssopi.....

. . 149

26

Fol. Malvae......

. . 102.5

18

Herb. Marrubii.....

. . 16

3.5

Matricariae ....

, . 2.5

0.5

Flor. Meliloti.....

. . 14.7

3

Herb. Melissae.....

. . 28

5.5

Fol. Pulmonariae ....

. . 18

3.25

„ Rucae ......

. .

9

Flor. Sambuci.....

. , 680.5

64

Herb. Saponariae ....

. . 4/

7.5

Thymi.....

. . 96

20

„ Verbenae ....

. . 12

2

Vincae.....

. . 18

5

„ Viobrum.....

. . 113

23

Volledig uitgewerkte becijferingen aangaande de opbrengst
van verschillende artikelen, evenals korte losse aanteekeningen,
zijn te vinden in twee boekjes, waarvan één tot titel draagt
„Aanteekeningen op diverse gewassenquot;, en datlooptvan 1864
tot 1869 en daarna weer van 1897— 1900, en het andere „Aan-
teekeningen Récoltesquot; van 1871 — 1882 en van 1896—1899.
Ook hieruit volgen eenige voorbeelden :

-ocr page 192-

1869. Rad. Althae.
Op no. 35 beteeld 182 roê ) ogo
V. L. land no. 2 vóór 136 „nbsp;» 30

L. v. Z. 1) no. 2 achter 80 „ ) ..30

367 kilo paarde- en varkensmest ä 25 cent
Mest kruijen en spitten . .
zaayen, eggen en trappen .

gieren........

fitten, wieden.....

rooyen.........

snijden. 45 volle dagen, één man

9000 turven ä f5.-

schudden 12 volle dagen, één man
opgebracht 338 kilo grove
222 „ kleine

ä 25 cent

45.50
40.80
24.-
81.75
31.25
5.40
2.-
28.50
24.80
36.--
45.-
9.60

f374.-

560 kilonbsp;kost dus 67 cent per kilo.

Door de aanhoudende koude en vogtigheid van voorjaar en zomer
leverde dit gewas eene zeer ongunstige uitkomst op.

Onder diverse Flores lezen we o.a.:

1868.nbsp;Versche klaprozen. Dit jaar niets gekocht. Er kwamen er echter
op het Land van Zalm zooveel als opslag op, dat wij er 107 kilo van
afleverden voor ƒ 54.45 en er daarenboven van droogden.

1869.nbsp;Gekocht 286 kilo Stipites Dulcamarae ä 1\'A cent per V2 K.G.
Opgebragt droog en schoon 74 kilo, dat is 4 kilo van 1. Kost ons dus 5
cent per \'/a, kilo.

Dat het niet noodig was, hier kosten voor droging in reke-
ning te brengen, wordt duideMjk door de bijvoeging: „quot;N.B.
zijn enkel op de zolder gedroogd.quot; — klaarblijkelijk werd hier
alleen van zonnewarmte gebruik gemaakt.

Van slaapbollen, die steeds in risten verhandeld worden,
vind ik de volgende becijfering:

Capita papav.alb. 1871. Op land van Zalm 1 achter, gtootQO aren a f 5.-.

Landbuur a 5%.........ƒ22.50

Mestkruien........f 0.50

Spitten...........4.50

Zaaien en gieren........1.50

Wieden...........2.40

Snijden........... 2.90 „ 11.80

1000 turven.............4.50

Rijgloon ä 1 V2 cent per rist....... 3.50

Transporteeren . . . f 42.30

Beteekent: Land van Zalm.

-ocr page 193-

Transport . . . ƒ42.30
af 20 kilo gebroken ä 15 cent per lt;8 . . .
,. 6.—

Opgebragt 233 rist, kosten dus per rist ƒ0.16. ƒ 36.30

In dezen tijd zijn de teeltbecijferingen wel buitengewoon
goed verzorgd. Zoo
vindt men voor Rad. Althae. 1871 een spe-
cificatie van de opbrengst van een beteeld land, ter grootte van
380 roe, en wel 396 Kilo groot, 298 Kilo klein en 43 Kilo poe-
der, tezamen
737 Kilo. Hiertegenover is rekening gehouden
met onkosten als landhuur, spit-, zaai-, eg-entraploon, wieden
en rooiloon; verder met snij-, droog-, schud-, en sorteerloon;
altemaal
bewerkingen, die het product achtereenvolgens heeft
te ondergaan; daarnaast dan nog kosten voor turf en mest. Maar
waar tusschen de Althae herb. Hyoscyam. werd aangeplant,
komen de baten hiervan ad
f 316.— in aftrek van de gezamen-
lijke
onkosten ad ƒ 389.54. Het maakt een vreemden indruk te
bemerken, dat men nu het verschil ad
f 73.54 beschouwt als
kostprijs van de verkregen
737 Kilo diverse Althaesoorten. Dit
werd blijkbaar zelf gevoeld, want daaronder is deze aanteeke-
ning geplaatst: Voor het droogloon en divers arbeidsloon der
Herb. Hyoscyam. stellen we tot aequivalent de opbrengst der
Herb, en Flor. Althae. en der Herb. Datur. stramon. zijnde ook
op dien grond geteeld. Inderdaad moet worden toegegeven,
dat het bijna onmogelijk is, een absoluut onaanvechtbare bere-
kening te maken voor een dergelijke combinatie van gewassen,
geteeld op eenzelfde land.

Al naar den aard van het artikel worden de verschillende be-
werkingen, die het ondergaan moest, genoemd; bij venkel-
vruchten leest menvanspit-en pootloon,van schoffelen, wieden
en snijden, — bij flor. Calendulae van planten, plukken, pellen
en drogen; bij kalmoes van uitleggen en schudden, bij alsem
van schoonhouden, snijden en repelen; bij fol. Salviae van spit-
ten, eggen, trappen, wieden, fitten en snijden.

Naast soortgelijke aanteekeningen volgen nog verschillende
korte opgaven, betreffende de opbrengst iri gewicht naast de
grootte van het beteelde land. We zien daaruit, dat soms ge-
neeskruiden als navrucht op ledig gekomen bloembollenland
werden geplant. Eenige grepen hieruit in achterstaande tabel.

Deze cijfers hebben betrekking op die kruiden, waarvan de

-ocr page 194-

geheele opbrengst werd gedroogd; hiernaast wordt vaak in
verschen toestand afgeleverd, en alleen dat, wat overblijft,
gedroogd.

1900. 110 roeden zomer- en winter Hyoscyamus hebben opgeleverd
220 K.G. gedroogd en 340 K.G. versch.

15 roeden Cochlearia leverden op 240 K.G. versch.

10 roeden Fol. Aconit. leverden 50 K.G. versch.

Herb. Salviae
Thymi
Rad. Helenii
„ Althaeae

Herb. Majoranae
Fol. Salviae

Herb. Thymi

Absynthii.

Rad. Bardannae

Herb. Menthae pip.

„ Menthae crisp.
Fol. Malvae
Rad. Levistici

R.

K.G.

(droog).

Opmerking.

242

549

voordeelige opbrengst.

174

426

40

208

beste uitkomst.

245

645

als navrucht in bloembol-
lenpaden.

215

325

als navrucht op tulpenland.

44

268

op de bedden een regel tus-
schen de Althae.

27

121

75

272

stond dit jaar (1896) niet best
op \'t veld.

150

549

als navrucht in de paden op
bloemenland.

22

861/2

24

88

15

60

70

108

Dat men zich nauwgezet rekenschap gaf, hoe hoog men
verschillende onkosten mocht becijferen, blijkt uit een notitie,
betreffende een „Proefneming
met het snijden van althaewortel
op 29 October 1896quot;. Door P. Lindhout, (een der latere fir-
manten) werd „In een schoft van volle 3 uren gesneden klein
en groot door elkaar 45 K.G., dat is netto een 2
achgelsmand
goed vol geschut.quot; Uit de bijvoeging: „reken 1 achgel\') op
20 K.G. kan dus voor 15 ets. het agchel van 20
K.G. gesneden
worden,quot; ziet men, dat het snijloon zeer laag
berekend werd.
Men bezigde ook manden van anderen inhoud; i
n een schrijven

1) Oosthoek\'s Encyclopaedie geeft als inhoud van een achtel (in den
volksmond achel) aan Vs H.L.; wijst er evenwel op. dat dit plaatselijk
verschillend is.

-ocr page 195-

van 4.2.79 bestelt men zes-, drie-, twee-, anderhalf-, één- en
halfagchels, verder zijgertjes, (gewoonlijk voor rozen gebruikt)
en vierlingen. Evenzoo zijn er cijfers betreffende het maalloon
te vinden, waarbij
zoowel met verlies aan wicht als met vracht,
ten gevolge van
verzending naar den loonmaler, is rekening
gehouden.

In den loop der jaren was de zaak overgegaan aan Dr. J.
Everwijn, die haar onder denzelfden firmanaam voortzette.
Deze had tot procuratiehouder den heer J. P. C. van de Klas-
horst, wiens vaardigheid en beroepskennis ruimschoots blijken
bij nalezing der copieboeken, die ons vanaf 1871 volkomen
op de hoogte brengen van de uitgebreidheid der geneeskruid-
kweekerij. Hieraan wordt de bollenteelt „de bloembollen-
kraamquot; zelfs ten achter gesteld; door „groenequot; veilingen van
tulpen, hyacinthen enz. zet men al het versche goed ineens
van de hand, zoodat men zich verder geheel aan de „droge-
rijenkraamquot; kan wijden. Hiervoor wordt druk gecorrespon-
deerd, partijen schriftelijk te koop aangeboden, maar ook
begeeft de heer van de Klashorst zich elk jaar op tournee
om zijn vaste afnemers te bezoeken en nieuwe klanten te
werven. Talrijk zijn de vragen, die hij te beantwoorden
krijgt; zoo zien we hem op 10.10.72 aan een zijner cliënten
de samenstelling opgeven van de Berenburger kruiden. „Het
zijnquot;, schrijft hij, „allerlei kruiden van zeer verschillende sa-
menstelling, doch altijd zeer onschuldig, als herb. Althaeae,
Malvae,Trifohi, Abrotani, Basilici, Artemisiae, Melissae, Tus-
silaginis, Verbasci, Hederae, Eupatorii, Menth. crisp. en pip.,
Gratiolae, Scabiosae, Parietariae, etc. etc. Veelal zijn het jarige
kruiden, omdat de prijs zeer billijk moet zijn.quot; Ook zonder
het herhaalde etc. zal men moeten toegeven, dat de naam
Herb. mixtum, waaronder deze kruiden door de firma ver-
kocht worden, niet zonder reden is gekozen.

Dat ook vele beslommeringen zijn deel zijn, blijkt uit een
correspondentie van 17.7.73, waarin hij van repliek dient op
een klacht, betreffende verwisseling van Conium maculatum
met Chaerophyllum sylvester. ,,Waar de stengel der eerste
plant
gevlekt en rond en glad is, van de tweede ongevlekt,
kantig en minder glad, kan men zich gemakkelijk genoeg

-ocr page 196-

overtuigen, dat de juiste is gezonden; mocht men nog met
genoeg overtuigd zijn, dan late men een erkenden deskundige
daarover regt spreken - gedurende het bestaan der zaak zijn
nog nooit verkeerde medicinale planten afgeleverd.

Aan Dr. D. J. Coster te Amsterdam wordt onder inzeriding
van een monster, advies gevraagd betreffende anijszaad van
Franschen oorsprong, dat hun uit betrouwbare bron is aan-
geboden; ..wij meenen daarin Sem. conii maculat. te bespeu-
ren 1). maar hebben daaromtrent geen zekerheid.

Op een aanmerking, betreffende te hoogen prijs van ver-
schillende artikelen, wordt geantwoord, bij mindere quaiiteit
wel 10% goedkooper te kunnen zijn dan andere leveranciers,
maar „wij meenen dat in artsenijgewassen qualiteit op den
voorgrond moet staanquot;; een antwoord, dat ook door onze
hedendaagsche kweekers zou kunnen worden onderschreven.
Hoe de weersgesteldheid van grooten invloed is. leert een
correspondentie uit 1874: „de vreeselijk heete en droge zomer
heeft vele artikelen hun frischheid doen verliezen. En even-
zoo in Aug. 1876 berichtten zij aan een van hun afnemers:
„wanneer het hemelwater blijft vallen krijgen we welligt nog
mooyer digitalis; de vreeselijke drooge hitte is oorzaak dat
het bladgoed niet mooi van kleur is.quot;

In 1879 naar aanleiding van een klacht over fol. Digitalis:
„bij een zulk buitengewoon zomertijdvak waar hemelwater en
koude de bovenhand behielden, zijn de groote lage stoelende

bladen te loor gegaan.quot;

Maar het zijn niet alleen deze uitlatingen, die ons bewijzen,
dat ook in den goeden, ouden tijd ons klimaat wisselvallig en
onbetrouwbaar was; verschillende jaren regent het klachten
over de weersgesteldheid:--„1871, een slecht rozenjaar —
het gewas (sem. Levistici) belooft alles behalve een goede en
mooye inzameling — de diverse herbae zijn dit jaar zeer laat
en enkele zeer schaars, wij verlangen nog zeer naar warmte;
de Hyoscyami
heeft ze vooral noodig - .quot;En in Augustus van
datzelfde jaar: „de fol. Laurocerasi zijn dit jaar bijzonder
schaars; door de
felle koude zijn ze grootendeels doodge-

1) De partij bleek inderdaad 8% fruct. conii te bevatten.

-ocr page 197-

vroren.quot; Het ging met dit artikel niet voorspoedig, want weer
in September 1872 schrijft men: „de felle vorst in December 11.
is oorzaak van den enormen prijs (f 100.— zegge Honderd
gulden per 100 K.G.}; de pluk bedraagt ± Vio gedeelte van
de pluk in gewone jaren 1).

Gelukkig is het niet altijd klagen; het jaar 1878 schijnt tot
de gunstige behoord te hebben: „Herb. Belladonnae is 50%
goedkooper dan in A° P° en wel door een bij uitstek gunstig
en fraai gewas — van herb. Gochlear. hebben we een tweede
gewas prachtig bloeyend (eene groote zeldzaamheid).quot; Wijs
ik hier tevens nog op een losse notitie in een aanteekening-
boekje : „Aanmerking als zeldsaam dat op den 27 September
1843 nog flor. Ros. rubr. zijn uitgegeven om af te rissen.quot;

Reeds vroeger wees ik erop, — men kan dat ook bij van
Harderwijk vinden —, dat een belangrijk onderdeel van dit
bedrijf bestond in het verzamelen en verwerken van in \'t wild
groeiende geneeskrachtige planten. Talrijk zijn de gegevens
die dit bevestigen; in de eerste plaats zijn er in de hiervóór be-
handelde „aanteekeningenquot; 2) verschillende partijtjesgenoemd,
waarbij betaling aan inzamelaars en kosten van bewerking zijn
genoteerd; hiernaast treft men in de correspondentie veelaan,
dat ermede verband houdt. Toch — de klacht, die men heden
ten dage algemeen hoort uiten, dat ten gevolge van de hooge
eischen, die de inzamelaars stellen, het niet meer mogelijk valt
daaraan te voldoen; dat de concurrentie, vooral van het buiten-
land, belet hooger prijzen te betalen — een klacht, die men
gaarne op rekening stelt van de huidige
economische omstan-
digheden — ze is slechts een schaduw van wat men ook vroe-
ger constateerde. In een schrijven van 14 Juli 1873 lees ik: „de
flor. Rhoeados, Sambuci en Ghamom. zijn in onze streken
overvloedig; de reden dat wij daarvan zoo bitter weinig in ons
bezit krijgen, is, dat het ras kruidenzoekers en -zoeksters hier
bijna geheel is uitgestorven en het jongere geslacht weet voor-
deeliger zaken uit te oefenen.quot; Afdoende wordt dit geïllus-
treerd door de „enorme prijsquot;, die 27.9.74 vanuitZutfen voor
ee
n partij in \'t wild groeiende Digitalis wordt gevraagd; „wij

1)nbsp;In 1871 was de prijs ƒ50.— per 100 K.G.

2)nbsp;Zie blz. 156.

-ocr page 198-

moeten ze kweeken, dus ze kost bij ons de noodige mest, land-
huur en arbeidsloon, terwijl de uit \'t wild geplukte niets kost als
plukloon.quot; Men vraagt de betreffende firma andere liefhebbers
te zoeken, die voor een billijker dagloon een paar honderd
kilo „mooy, versch groene groote bladenquot; willen plukken.

Het is op verschillende wijze, dat men de kruiden laat ver-
zamelen ; verscheidene apothekers in den lande worden aan-
geschreven om van hen kruiden te koopen, die in de omgeving
hunner woonplaats groeien: Moeys te Nijmegen, Meulen-
hoff 1) te Zwolle, Sonnega te Groningen, van den Dries in den
Bosch, Verwey te Tiel, zij allen blijken bereid, als tusschen-
persoon op te treden; het zijn vooral flor. Ghamomillae, Sam-
buci, Tiliae, en rhiz. Fihcis, welke in aanmerking komen. Men
maakt blijkbaar gaarne gebruik van betrouwbare en deskundige
personen, omdat men er grooten prijs op stelt, het juiste artikel
te leveren.

De verzending baart nog wel eens moeilijkheden; wordt er
bij rhiz. Filicis op gewezen, dat dit verzonden kan worden
\'.Zonder ze te bewerken, in den staat waarin de zoekers ze
brengen,quot; met flor. Tiliae was dit een ander geval; dit behoorde
quot;Vooraf gedroogd te worden: „wij zenden U een postmonster
om U te doen zien in welken toestand ze door ons is ontvan-
gen ; de baal was van binnen gloeyend heet, dus was ze niet
^roog toen ze gepakt is geworden.quot; Hoezeer cultuur en zoe-
ken in \'t wild elkaar de hand reiken, blijkt uit een schrijven
14.6.78, waarin gemeld wordt, dat ondanks herhaalde po-
9\'ngen, ook elders, het niet gelukte, Euphrasia officin. te ver-
^\'^ijgen; het wordt nergens gekweekt, daar er te weinig vraag
^^ar is. „Het eenigste middel zou nog zijn om een onzer krui-

.1) De apotheek van MeulenhofF was zelfs een middelpunt, waar de
planten, die tot ver in de omgeving waren gezocht, werden afgeleverd,
jan uit den Achterhoek, uit Genemuiden, Hattem, Zwartsluis en van
de Veluwe werden verschillende kruiden aangebracht, als rad. Valerian.,
^■biz. Calami, Filicis, Graminis, Saponar., herb. Cardui benedict., Cen-
[J^urii, Chelidonii. Cochleariae. Fumariae, Polygalae, Sabinae, Thymi,
J}erb. et rad. Taraxaci, fol. Althae., Conii, Digitalis, Hyoscyami, Malvae,
Trifolii febrini, flor. Chamom., Sambuci, Tiliae, petala Rhoeados en
Violar., verder fruct. Carvi, Juniperi, Sambuci en Secale cornutum. Haak,
Over eene oude apotheek. Ph. Wbld. 1916, p. 1712.

-ocr page 199-

denzoekers op te dragen om te trachten iets uit eene der duin-
streken te zoeken, maar dat
zal zeer weinig zijn.quot; Evenmin kon
men voldoen aan een aanvraag (9.1.75) van herb. Spilanth.
olerac., terwijl men op een bestelling uit Dordrecht d° 20.12.76
van herb. Nasturt. aquat. antwoordt, dat dit artikel de laatste
20 jaar niet in
voorraad wordt gehouden, en de tijd van inza-
meling reeds lang voorbij is. Om sommige kruiden te laten
zoeken, was het
wel eens noodig, een speciale vergunning aan
te vragen; d° 29.7.71 vraagt men den eigenaar toestemming
„voor het zoeken en inzamelen van het Schel-ofNieskruidquot; 1);
eveneens vraagt men in April 79 aan Jhr. Barnaart te Vogelen-
zang verlof om den kruidenzoeker A. Koemans toe te staan,
op zijn plaats witte Bryonia wortels, Bryonia alba, wilde wijn-
gaard, in te zamelen. Direct contact met elders wonende krui-
denzoekers zien we in een schrijven (24.6.79) aan N. I. Assen-
delft te Vogelenzang, die wilde wijngaardwortels zal verzenden,
en wien gevraagd wordt, echte mannetjes varenwortel te vin-
den. Door het woord „echtequot; te onderstrepen, wordt daarop
nog eens speciaal de aandacht gevestigd; inderdaad worden,
gelijk uit een brief aan Dr. D. J. Coster blijkt, in plaats hiervan
nogal eens „door onkundequot; de wortelstokken van andere
varensoorten ingezameld, „hetgeen we nog dezer dagen per-
soonlijk hebben ondervondenquot; en „als daar Extract uit bereid
wordt, zal de Medicus daarmede vergeefs op den lintworm
werken.quot;

Vosmaer2) laat zich hierover aldus uit: „bij het verzamelen
of inkoopen moet men niet alleen bij vreemde of kostbare
geneesmiddelen op vervalsching bedacht zijn, maar ook bij
inlandsche kruiden, daar de onkunde, overhaasting en win-
zucht der kruidenlezers ons hier gedurig aan misvatting bloot-
stellen.quot; Inderdaad wijzen deze uidatingen erop, dat men zich
reeds toen niet meer, zooals in vroeger tijd, met groote zeker-
heid op de kruidenzoekers kon verlaten.

Zeer verschillend zijn de meeningen, in hoeverre gekweekte
dan wel in \'t wild groeiende planten als geneesmiddel te ver-

ij Vermoedelijk Chelidonium majus (schelkruid), daar Hellehorus niger
niet in het wild in ons land voorkomt.

2) Vosmaer, Apothekers Woordenboek, p. 235.

-ocr page 200-

kiezen zijn. Zeker in den tijd, toen noch chemisch, noch
experimenteel-pharmacologisch en klinisch onderzoek aan de
orde van den dag waren, was het van zelf sprekend, dat elk
aan een eigen opvatting vasthield. In een schrijven aan Dr. D.
J. Coster, waarin dit vraagpunt wordt behandeld, zegt de heer
van de Klashorst: „Naar onze overtuiging zijn alle gewassen,
die gekweekt zijn, oneindig veel krachtiger dan de in t wild
voorkomende, om reden de
gekweekte, iaarlijks versch bereide
gronden tot hunne groei bekomen,
terwijldein \'t wildgroeyen-
de steeds op dezelfde plek zich zelf zaayen en ten slotte die
plek grond ontrooven van de bestanddeelen die
ze voor flinken
groei noodig hebben; vandaar dan ook dat vele in ^ wild
groeyende planten eenmaal geheel verdwijnen, door gebrek
aan het noodige; tenzij dat hunne zaden nog bijtijds door den
Wind of het gevogelte op verschen grond zijn overgebracht,
maar bovendien moeten de planten in
\'t wild hun voedsel
steeds deelen met andere planten, terwijl de gekweekte steeds
2oo worden verzorgd, dat de voedingsstoffen door hen alleen
gebruikt kunnen worden.quot; Op deze opvatting is heel wat
af te dingen; men moet er den briefschrijver wel van ver-
denken, eenigszins voor eigen parochie te preeken, want, komt
dit in zijn kraam te pas, dan is ook hij, gelijk we zagen, er niet
afkeerig van, kruiden in \'t wild te
doen verzamelen. Intusschen
^T^aakt hij daarvan slechts gebruik in geval van nood, bij onvol-
doenden voorraad, terwijl men in zijn groote vakkennis een
Waarborg heeft, het juiste artikel te ontvangen. Doch de tegen-
standers van het kweeken drukken zich al even sterk uit:
quot;Bij het inzamelen van planten en derzelver deelen voor
^rtsenijgebruikquot;, zegt Campagne, „lette men vooral daarop,
dat men dezelve in \'t wild, vooral op die plaatsen, waar zij
thuis behooren, zoekt; zoo zoeke men b.v. de waterplanten
alleen in het water, de drooge planten alleen in bergachtige
streken; omdat het bewezen is, dat de in de tuinen aange-
kweekte planten en die, welke op hunne gewone standplaats
r^iet gezocht zijn veel minder kracht bezitten, dan dezulke, die
op de regte plaats verza
meld zijn 1).quot;___

1) Campagne, Handboek voor Droogisten en Apothekers-Leerlingen.
P. 100.

-ocr page 201-

De waarheid ligt ook hier in het midden, gelijk Jäger, die
een uitvoerige .studie aan dit onderwerp heeft gewijd, aan-
toont Ij: „Die Arzte oder vielmehr die obersten Sanitätscol-
legien sträubten sich in neuer Zeit lange gegen den Gebrauch
der kultivierten Arzneipflanzen, und lieszen lieber erwiesen
falsche Droguen fort und fort anwenden. Sie nahmen an, dasz
die kultivierten Pflanzen nicht die Wirksamkeit der wflden ha-
ben und deshalb verwerflich sind, und stellen diese Grundsätze
auch in den meisten Pharmakopoen auf, Sie haben hierin weder
ganz
Recht noch ganz Unrecht. Es ist erwiesen, dasz sich die
Eigenschaften vieler Pflanzen je nach der Bodenverschieden-
heit verändern, dasz manche in den nahrungsreichen Garten-
und Feldboden sehr an Wirksamkeit verlieren oder dieselbe
verändern. Bei vielen anderen ist es aber nicht der Fall. —
Es giebt sogar einige Pflanzen, welche durch die Kultur kräf-
tiger und besser werden, z. B. der Dragon, wovon die wilde
Art fast kein Aroma besitzt, die Minzenarten, u. a, m. Bekannt-
lich erreichen aromatische Kräuter ihre gröszte Wirksamkeit
und Stärke auf steinigem, trockenem, sonnigem Boden. Gleich-
wol zieht man Pfeffer- und Krausemünze, Melisse, Thymian,
Salbey, Lavendel, Wermut allgemein in den Gärten.quot;

Als conclusie van meer recenten datum kan men die van
van
Laren2) aanhalen, waar deze betoogt, dat „wanneerdege-
neeskruiden op hare natuurlijke groeiplaatsen een grooter ge-
halte aan werl^zame stoffen aanwijzen dan de gekweekte, dit
erop duidt, dat de planten op een haar niet passenden grond, of
onder verkeerde voorwaarden worden
gekweektquot; 3], Meyer
acht het wenschelijk, overal waar de gekweekte in werkzaam-
heid bij de in \'t wild groeiende achterblijven, door proefnemin-
gen naar de oorzaak daarvan te zoeken 4). Ook hij ziet derhalve
de mogelijkheid in om te komen tot gelijk- zoo al niet meer-
waardigheid der gekweekte gewassen.

De firma P. Groeneveld en Zoon, ten tijde van Dr. Everwijn

1)nbsp;Jäger, Der Apothekergarten. .

2)nbsp;V. Laren, Geneeskruiden en Geneeskruidenteeit, p. 15.

3)nbsp;Hij wijst erop, dat de beste Altheawortels uit de cultures komen;
wilde wortels zijn niet zoo goed. t. a. p.,
p. 158.

4)nbsp;Meyer, Arzneipflanzenkultur und Kräuterhandel, p. 6.

-ocr page 202-

en den heer van de Klashorst, had, zij \'t in mindere mate dan
in later jaren, met buitenlandsche concurrentie rekening te
houden. Dato 22 Juli 1871 stelt men den prijs van herb. Hyos-
cyam. uiterlijk op 45 ct. per V2 K.G., terwijl de buitenlandsche
Wordt genoteerd tot f40.— per 50 K.G., maar „als U het ver-
schil kent tusschen die en de onzequot;, schrijft men een apotheker
te Rotterdam, „zult ge den prijs van ons niet te hoog vinden.quot;
Ook over het verschil in prijs van venkelzaad en rad. Conso-
lidae wordt gecorrespondeerd; het eerste
zou volgens den heer
van de Klashorst Saksisch goed zijn; „de rad. Consolidae zal
ook wel buitenlands in \'t wild verzameld goed zijn, dat er alles
behalve keurig uitzietquot;; evenzoo wordt geoordeeld over herb.
Centaur, min. en over herb. Stramonii (22.3.75). Aan een
groothandelaar schrijft men, bij voorkeur herb. Sabinae recent,
te leveren, daar het drogen belangrijke kosten met zich brengt,
en men dan niet „concurrent kan zijn tegen het buitenland.quot;
Tegenover deze moeilijkheden staat echter, dat men vaak ook
in staat is aan het buitenland
televeren. Vanaf 1877 zendt men
artikelen als sem. Levistici, rad. Taraxaci, rad. Bardannae, herb.
Hyoscyami, fol. Belladonnae, rad. Valerian., naar Ebingen,
femen, Osnabrück, Leipzig, terwijl ook prijsopgaaf gedaan
^ordt van flor. Rosar. rubr. In Sept\'. 74 werd een zending
geneeskruiden naar Suriname verscheept.

Albestonden er vriendschappelijke handelsbetrekkingen tus-
schen de kweekers van Noordwijk onderling, daarom was de
kans op onaangenaamheden nog niet geheel uitgesloten. Het
20U ook wel verwonderlijk zijn, wanneer een dier gewone locale
ruzietjes, waartoe in kleinere plaatsen tusschen buren nogal eens
aanleiding is, ook hier niet voorkwam. Op 5 Dec. 1872 doet
de procuratiehouder zijn patroon verslag van een „tamelijk
Pinnige waterkwestie.quot; Het betreft hier een schot in een grep
^usschen het land van Groeneveld en dat van een buur, waar-
door het water bij twee andere kweekers. Jaap de Groot en
Kroon, zooveel lager kwam te staan. De burgemeester kwam
^r zelfs bij te pas, maar toen ook daardoor geen verandering in
^en toestand kwam, volgde het dreigement, dat, als men bij
Groeneveld geen gaten in het schut liet boren, men de grep
20U doen dichtwerpen. Heel laconiek deelt de heer van de

-ocr page 203-

Klashorst mede, dat dit niets hindert, daar hij hiertegenover
andere maatregelen
denkt te nemen.

Aan eenige afnemers te Harlingen en Bolsward wordt be-
richt gezonden, dat de goederen misschien hebben geleden,
doordat ze zoo lang onderweg waren; van 16 Februari tot 11
Maart 1875 zijn zij door gestremde vaart reizende geweest.
In de verzending komt al spoedig verbetering; op 12Juni 1875
schrijft men naar Utrecht: „Nu de Oosterspoor klaar is, gaat
de verzending van versche klaprozen beter dan vroeger.quot;

Telken jare tegen het Israëlietisch Paaschfeest worden par-
tijtjes mierikwortel aan enkele vaste klanten te Amsterdam
verkocht; daar deze met groen en ongesorteerd mag zijn,
wordt een speciale, lagere prijs berekend.

De vraag naar herb. Belladonn. is in den zomer van 1872
bijzonder groot; „dit is,quot; bericht men een afnemer, „veroor-
zaakt door de nieuwe extractbereiding.quot; Men heeft hier klaar-
blijkelijk het oog op het nieuwe voorschrift in de Ed. II der
Pharmacopee van de narcotische extracten; werden die tot
hiertoe bereid uit gedroogd blad, de vanaf \'71 vigeerende
Pharm, schreef bereiding voor uit versch blad.

Meer en meer zien we in de wetenschappelijke wereld be-
langstelling ontstaan voor de cultuur der geneeskruiden.
Zoowel aan prof. C.A.J. A. Oudemans op 16.1.\'79, aan prof.
Stoeder d° 23.2.\'80 als aan Dr. D. J. Coster, d° 8.4.\'73, allen
te Amsterdam, wordt door de firma Groeneveld een lijst toe-
gezonden, waarop zijn aangeduid de artikelen:

1.nbsp;welke alleen uit \'t wild worden ingezameld,

2.nbsp;welke alleen uit \'t wild en ook gekweekt.

3.nbsp;alleen gekweekt.

Van de brieven, waarin deze toezending werd bevestigd,
is het afschrift aanwezig, nergens echter een copie van ge-
noemde lijst 1). Dit is te betreuren, daar het interessant ware,
hiervan een overzicht, door henzelf opgesteld, in handen
te hebben. De prijslijst toch kan daarvoor geen dienst doen,
daar die alle artikelen door elkaar, dus ook de aangekochte

1) Ook prof. P. van der Wielen, in het bezit van Stoeder\'s archief, kon
daarin bedoelde lijst niet vinden.

-ocr page 204-

Worden ingezameld

Flor. Althaeae

omstreeks

Juli

Calendulae

Augustus

Chamom. vulg.

Juni-Juli

Hyperici

Juli

Lavandulae

Juli

Malvae

Juni

Meliloti

Juli

Rhoeados

Juni-Juli

Rosae centifol.

Juni

Rosar. rubrar.

Juni

Sambuci

Mei-Juni

Tiliae

Mei-Juni

Verbasci

Juli

Violae tricol.

Mei

Fol.

Aconiti

Mei

Althaeae

Augustus

Belladonnae

Juni-Juli

Conii maculat.

Juni

Digitalis

Juni-Juli

Hyoscyami

Juli

—■

Jugland. reg.

September

—■

Lactucae viros.

Juni

\'—

Malvae

Juni-Juli

Stramonii

Juli

■—

Trifolii febrin.

juni

Tussilaainis

Juni

^erb.Cardui benedict. September

et summ. Cen-

taur. min.

Augustus

Chelidonii

Juni

Cochleariae

Juni

Dranunculi

Juli

Hederae terrestr. Mei

Herb. Hyssopi

—nbsp;Majoranae

—nbsp;Melissae

—nbsp;Menthae crisp.

—nbsp;— piper.

—nbsp;Millefolii

—nbsp;Petroselini
^nbsp;Pulmonariae

—nbsp;Rutae

—nbsp;Sabinae

—nbsp;Salviae

—nbsp;Saturejae
^nbsp;Thymi

—nbsp;Violae tricol.
Rad. Althaeae

—nbsp;Angelicae

—nbsp;Apii

^nbsp;Bardanae

—nbsp;Belladonnae

—nbsp;Bryoniae

—nbsp;Caryophyllatae

—nbsp;Cichorii

—nbsp;Consolidae

—nbsp;Filicis maris

—nbsp;Foeniculi

—nbsp;Helenii

—nbsp;Imperatoriac

—nbsp;Levistici

—nbsp;Petroselini

—nbsp;Rubiae tinctor.

—nbsp;Taraxaci

—nbsp;Valerianae
Sem. Anethi

kruiden bevat. Slechts weten we uit een schrijven van 12.8.75,
waarin monsters van door hen gekweekte kruiden worden
gevraagd, dat men daaraan niet kan voldoen „daar het aantal
te groot zou worden - 125 in getal.quot; Hiernaast vond ik een
lijst, aan een bevriende firma toegezonden, waarop vermeld
werd, in welke maanden verschillende kruiden werden inge-
zameld. Ik vermoed, dat deze betrekking heeft op de door
Groeneveld zelf gekweekte planten; het aantal hiervan be-
draagt in dat jaar 71.

Juni

September
Juni
Juli
Juli

Mei-luni
Juni
Juni
Juli

\'t geh. jaar
Augustus
Juli
Juli

Juni-Juli

November

November

November

November

Mei enNov.

Juni

Juni

November

November

October

October

October

October

October

October

Nov.-Dec.

Mei

April

October

Worden ingezameld
omstreeks

-ocr page 205-

Worden ingezameldnbsp;Worden ingezameld

omstreeksnbsp;omstreeks

Sem.nbsp;Aquilegiaenbsp;Augustusnbsp;Sem. Phelland. aquat. September

—nbsp;Gard. mariaenbsp;Augustusnbsp;Summit. Absynth.nbsp;September

—nbsp;Colchicinbsp;Julinbsp;Stipites Dulcamar. April-Mei

—nbsp;Foeniculinbsp;Septembernbsp;Cap. Papav. alb.nbsp;Aug.-Sept.

—nbsp;Genistaenbsp;Septembernbsp;Bulb. Colchic.nbsp;Juli

—nbsp;Levisticinbsp;Aug.-Sept.nbsp;Allium sativ.nbsp;September

—nbsp;Papav. alb.nbsp;met de capita

Hoogstwaarschijnlijk voor chemisch onderzoek bestemd is
het partijtje kruiden, dat d° 11 October 1873 voor den heer
W. G. Mann naar het Scheikundig Laboratorium te Leiden
werd gezonden. Het bestond uit:

„gedroogde bladen, versche wortels en versche stengels van
Datura stramonium. (Gewone Doornappel).

d° „Verbascum nigrum, (Zwart Wollekruid), gedroogde
bladen en gedroogd zaad, van Althaea oflBcinalis (gemeene
Heemst)quot;; daarna volgde nog eens een zending van zaad-
stengels van Datura stramonium en van Verbascum nigrum,
benevens wortels met stengels van Althaea officinahs.

Een zeer levendige en belangwekkende correspondentie
wordt in den loop der jaren 1874—1878 onderhouden met
Dr. D. J. Goster te Amsterdam. Waarschijnlijk ten behoeve van
zijn commentaar op de Nederlandsche Pharmacopee Ed. II1)
vraagt en ontvangt deze van onze kweekers vaak zeer uit-
gebreide aanwijzingen, de cultuur der geneeskruiden be-
treffende. Zonder zich aan een bepaald systeem te houden,
deelt de heer van de Klashorst veel wetenswaardigs mede,
zich daarbij van tijd tot tijd in allerlei bespiegelingen verlie-
zende, en verschillende opmerkingen daaraan vastknoopende
— het reeds vroeger medegedeelde betreffende de voorkeur
van gekweekte boven in \'t wild gezochte kruiden is uit een
dier brieven getrokken. Waar deze voornamelijk van informa-
torischen aard zijn en vooral het licht doen vallen op de
technische behandeling der kruiden, bovendien moeilijk voor
een ieder bereikbaar zijn, meen ik goed te doen, het belang-
rijkste daaruit mede te deelen.

1) Coster en Opwyrda, Handleiding bij het gebruik van de 2dc ui tg.
der Pharm. Needandica.

-ocr page 206-

Althaea officinalis. Wordt gezaaid in de eerste dagen der
maand Mei en de wortels
gerooid in het begin der maand
November van hetzelfde jaar der zaaiing.

De versch gerooide wortels hebben eerie licht geelachtige
kleur, de stengel heeft slechts één hoofdwortel (rad. Althae
major.), deze heeft echter vele staarten (rad. Althae minor.),
die er vóór de droging worden afgesneden.

De middelsoort wordt gemaakt door de dunste wortels der
Major, en de dikste der
Minor, bijeen te voegen, waardoor
de prijs gemiddeld wordt tusschen de major, en de minor.
De middelste soort wordt echter tegenwoordig hoogst zeld-
zaam gevraagd. De radic. minores hebben de dikte van onge-
veer 1 c.M. tot 2 m.M. en de radicis major, van ongev. 3 c.M.
tot ruim 1 c.M.; de lengte der wortels en worteltjes is zeer
Verschillend; de major, zijn dikwerf van 10 tot 15 c.M. lang
^n de minor, van 3 tot 8 c.M. De pulv. althae wordt verkregen
door malen of stampen der ongesorteerde wortels.

Angelica archangelica. De 2-jarige wortels worden in den
herfst
ingezameld; in \'t algemeen hebben de wortels een klein
^ortelhoofd met zeer talrijke vertakkingen, echter hangt de
Vorm der wortels veel af van de weersgesteldheid. Het eene
jaar heeft men lange dunne hoofdwortels, het andere soms
kortere en dikke.

De radix. Angelic, sylvestr. wordt hier wel in \'t wild ge-
^nden, doch niet gekweekt, noch in den handel gebracht.
De door het buitenland aangevoerde rad. Angelicae lijkt meer
•^P de sylvestris dan op de archangelica.

Arctium. De rad. Bardanae (Arctium lappa major.) wordt
gezaaid in Maart en gerooid laat October of begin November
hetzelfde jaar; de wortels hebben verschillende grootte,
hangt veel af op welke soort grond men ze kweekt. Op
goed gemeste lichte zandgrond groeien ze zwaar; dikwerf
hebben ze dan eene lengte van 70 c.M., doch de
geregelde
\'^rigte is 30 a 45 c.M., terwijl de doorsnee dikte bedraagt
a 7 c.M. (in versch gerooiden toestand).
De kleur der versche wortel is aardgrauw; als men haar zou
^asschen, zou de kleur vrijwel overeenkomen met die der aard-
appelschil ; doorgesneden is de kleur ook veel overeenkomende

-ocr page 207-

met die eener doorgesneden ongekookte blanke aardappel. Als
de wortels van \'t veld thuis zijn gehaald, worden ze ruw (met
de rug van \'t mes)
gereinigd van zand, aarde en haarvezels; de
kop wordt er
afgesneden en weggeworpen, de staart en wortel-
vertakkingen worden ook afgesneden (rad. Bardanae minor) en
de wortel op zichzelf wordt gesneden aan stukken, die eene
lengte hebben van ongev. 15 c.M. Ook worden de dikste wor-
tels in de lengte doorgesneden om daardoor gemakkelijker en
spoediger te kunnen drogen. Droging geschiedt bij vuur-
warmte.

Atropa belladonna. De folia Belladonn. worden geplukt in
Juni en gedroogd door vuurwarmte op de eest; ze worden niet
gesorteerd. De radix Belladonnae wordt ingezameld in Octo-
ber of begin November. De spilvormige hoofdwortel wordt
niet gebruikt, wel diens vertakkingen en wel van de meer-
jarige plant. De wortels worden niet geschraapt noch geschild,
doch na gedroogd te zijn in een schudmolen van vezeltjes en
andere onreinheden ontdaan. De wortel wordt niet gespleten,
doch van boven en onder worden de uiteinden (kop en staart)
afgesneden. De Belladonna wordt gewoonlijk uitgeplant door
scheuring der oude planten, bij uitzondering wordt ze gezaaid
n.1. dan wanneer door de vorst veel planten te loor zijn gegaan.
Het zaaien geeft, althans te veld, weinig resultaat; beter gaat
dit in kassen of warme bakken; hierdoor wordt het artikel
echter te duur.

Acorus calamus. De rad. Calami aromat. wordt uitsluitend
in \'t wild verzameld en wel vóór den bloeitijd in Maart of
April; ze bloeit in Juni. De plant groeit in de meeste onzer
provinciën aan de kanten van slooten en andere stilstaande
wateren. Men kiest bij voorkeur voor de inzameling een lagen
waterstand om ze zoo ver mogelijk onder water te kunnen be-
reiken; hierbij blijft de hoofdwortel in den grond zitten, zoo-
dat men van dezelfde plant elk jaar weer nieuwe wortels kan
inzamelen. Na inzameling wordt ze niet geschild noch van de
buitenschors ontdaan; ze wordt in de open lucht liefst in den
zonneschijn zoogenaamd winddroog gemaakt en verder ge-
droogd bij vuurwarmte. De gedroogde wortels worden in een
schudmolen, ook wel in balen of zakken geschud, om ze tc

-ocr page 208-

reinigen van de wortelvezels, waarna ze ter aflevering gereed
zijn. De kleur der versche wortels is aan de buitenzijde groen,
inwendig wit.

Gnicus benedictus. De herb. Cardui benedicti wordt gezaaid
in April (bij zeer gunstig weer ook wel iets vroeger); de inza-
meling heeft plaats in Juni of Juli.

Wanneer de plant voor de inzameling (vóór den bloeitijd)
geschikt is, heeft ze eene hoogte van 30 a 35 c.M. Het vocht
van den verschen stengel is waterachtig en droogt rood-
achtig op.nbsp;-

De inzameling geschiedt door de stengels en takken at te
snijden, zoover ze bebladerd zijn. De droging heeft plaats door
ze bij handenvol tusschen de dakpannen en pannenleggers te
steken (aan de binnenzijde) van de verschillende gebouwen,
die zich daartoe leenen. Beter zouden ze op de gewone wijze,
door vuurwarmte, gedroogd kunnen worden, doch de prijs,
waarvoor dit artikel verhandeld wordt, is daarvoor onvoldoende.
Herb. Gardui bened. wordt alleen te Noordwijk en te Wasse-
t»aar geteeld.

Cochlearia ofjftcinalis. Slechts in Noordwijk werd deze plant
gekweekt. Het is een tweejarige plant, die in Maart of begin
April bloeit, echter komt het vaak voor, dat ze bij vroege zaaiing
reeds éénjarig bloeit; in dat geval eerst in Mei of Juni. De
zaaiing heeft natuurlijk ieder jaar plaats om jaarlijks op tijd de
bloeiende te kunnen afleveren. Wanneer de eenjarige plant
Volwassen is, wordt het kruid ingezameld (afgesneden boven
den grond) en gedroogd. De wortel blijft in den grond over-
winteren en levert in het voorjaar
het tweejarig bloeiend kruid;
als dit is afgeleverd, is de levensloop van de plant geeindigd.
De aflevering, als versch kruid, geschiedt gewoonlijk slechts
eens- per jaar in den bloeitijd, tenzij het te laat besteld was,
zoodat men zich tevreden moet stellen met het eenjarige niet
bloeiend kruid.

Conium maculatum. Op een vraag dienaangaande wordt ge-
antwoord, dat dit niet noemenswaard in \'t wild wordt aange-
troffen, wél wordt het in tamelijk groote hoeveelheid gekweekt
om het als herb. Gonii af te leveren. Van het zaad wordt
slechts zooveel ingezameld als noodig is voor de jaarlijksche

-ocr page 209-

cultuur. In het wild groeit de plant lang niet zoo krachtig als
de gekweekte.

Symphytum ojficinale. De hoofdwortel wordt na het rooien
gedroogd en de zijwortels gedurende den winter gekuild om
in het volgend
voorjaar op zwaren grond te worden uitge-
plantl). Men zou ze ook kunnen zaaien, maar dit zou niet de
vlugste wijze van kweeken zijn, daar de zijwortels toch te
nietig zijn om
gedroogd te worden en dus weinig waarde als
zoodanig hebben. Als planters bewaard verkrijgen ze hun
waarde in den vorm van nieuwe planten. Onder kuilen ver-
staat men het bewaren in vochtige aarde, de kop van den zij-
wortel naar boven gekeerd en luchtig gedekt met stroo om ze
tegen vorst te beveiligen.
De wortel wordt op een behoor-
lijke maat gesneden om ze niet in een te lomp model in den
handel te brengen.

Het is slechts weinig, wat we omtrent de, voor de therapeu-
tische waarde der kruiden zoo belangrijke droogmethoden,
kunnen te weten komen. Troffen we in de vroeger behandel-
de aanteekeningen verschillende drooguitkomsten aan, wat
betreft de wijze, waarop die verkregen werden, zijn de gege-
vens schaarsch. De wel primitieve, maar dan ook weinig kost-
bare methode van droging onder de dakpannen, waarbij
men alles aan de natuur overlaat, werd hierboven reeds aan-
gestipt. Hiertoe werden van particulieren de zolders gehuurd
van schuren, die alleen met pannen waren gedekt; die met
beschoten dak konden voor het drogen tusschen de pannen
niet worden
gebezigd2). Uit vroegere opgaven, b.v. betreffen-
de de kosten van verwerking der kruiden, kunnen we beslui-
ten, dat turf voor een belangrijk deel de kunstmatige warmte
had te leveren.

1)nbsp;Dr. Coster maakt bezwaar tegen deze wijze van vermenigvuldiging;
hij is van oordeel, dat het niet mogelijk is, nieuwe planten alleen uit de
zijwortels te kweeken.

2)nbsp;Vosmaer, uitvoerig beschrijvende, op welke wijze een apotheek
moet worden ingericht, behandelt o. a. den droogzolder, waar de apo-
theker de door hem zeiven verzamelde of versch gekochte kruiden
droogt. Hij beveelt met nadruk een zolder aan met beschoten dak, daar
op niet beschoten zolders de temperatuur dikwijls te hoog stijgt. Apo-
thekers Woordenboek, p. H8.

-ocr page 210-

Uit de uitlating in een brief aan een der dienten, dat het
restant zijner bestelling op de warme zolders boven de droog-
machine ligt, kan men opmaken, dat men een iets ingewikkel-
der drooginrichting had, dan die waar het lokaal slechts door
vuren verwarmd werd. Ook in
een ander schrijven spreekt men
hiervan: op 8 Mei 1875 wordt prijs
gevraagd van „beste vriessche
turf, bij 100 duizend stuks, daar wij de volgende week de
machines beginnen te stokenquot; — deze hebben volop werk,
want „op 31 October wordt het gerooide wortelgoed ge-
droogd.quot; Eenige nadere aanduiding
vinden we in een schrijven
aan een kweeker te Gulpen, — men koopt, daar de voorraad
uitgeput is, van hem Digitalis, die niet zoo mooi is, als die
zijzelf hebben „wij zijn zoo gewoon aan de prachtige groene
kleur, die ze behoudt door droging op de eest.quot; Voor zoover
betreft het drogen van zaden, wordt verschil gemaakt tusschen
die, welke in den handel worden gebracht en voor pharma-
zeutisch gebruik bestemd zijn, en die, welke bestemd zijn om
uit te zaaien, en die dus hun kiemvermogen moeten behouden.
Worden de eerste door kunstmatige warmte gedroogd, bij de
Wtste heeft dit plaats door ze op zeer droge zolders uit te
spreiden.

Aan de uitgebreide correspondentie en aan de goed bijge-
houden factuurboeken der firma danken wij ook eenige meer-
dere kennis omtrent andere in dien tijd gevestigde kweekers,
zoowel te Noordwijk als elders. Konden wij vroeger den kwee-
ker D. Verbaan te Wassenaar aantreffen, in het einde der
\'Negentiende eeuw ontmoeten we uit die plaats namen als G.
^an der Kroft, die o.a. d° 7.10.71 aan Groeneveld gezouten
provincierozen, pepermunt, kruizemunt en bilsenkruid levert,
^efaut en Vogels als leverancier in 72 van Belladonna, Stra-
quot;Nonium, Digitalis, Salvia, Levisticum en Mentha crispa, ter-
^vijl J. M. van Bever, L. Outshoorn en Wed. Donker aldaar
quot;Neer speciaal rozenkweekers schijnen te zijn. Bovendien
binden we nog een enkele keer van Kuyen te Wassenaar,
door Groeneveld „een klein boerenkweekertjequot; genoemd,
die o.a. wat pepermunt, kruizemunt en wat Gonium ver-
houwt.

Voor enkele artikelen heeft de firma Groeneveld speciale
1nbsp;177

-ocr page 211-

adressen; wanneer zij door te groote aanvraag te kort komt,
koopt zij nogal eens laurierkersbladen bij diverse firma\'s te
Aalsmeer; ik noem hier Baarse, C. Visser, Cs. Eveleens, A.
Joore, maar ook P. van Tol te Boskoop en Kriest te Soeter-
woude. Voor rad. Valerian., klaprozen en kamillen heeft men
adres bij Gradus Ram te Montfoort.

Teekenend voor de verkeersmoeilijkheden toentertijd is,
dat de heer van de Klashorst, in October 71 te Utrecht zijnde,
er tegen opzag, zijn relatie te Montfoort te bezoeken „aange-
zien de
reisgelegenheid daarheen te kostbaar of te veel tijd
vereischende is en hebben we dat bezoek tot het voorjaar uit-
gesteld.quot;

Eindelijk wordt nog de firma C. Smeets ]r. te Gulpen ge-
noemd als leverancier van fol. Digitalis, terwijl A. L. de Lange
te Steenwijk vlier, drieblad en bijvoet en Gal te Surhuister-
veen (Fr.) vlier aanbiedt, die misschien uit \'t wild werden ver-
zameld.

Eenmaal de aandacht gevestigd op eenige cultures in andere
plaatsen van ons land, kan, alvorens op de Noordwijksche
terug te komen, gewag worden gemaakt van een werk van
speciaal Friesch karakter, van de hand van den apotheker J. J.
Bruinsma te Leeuwarden 1). Deze schetst hierin de flora van
Friesland en wijdt ook eenige bladzijden aan de geneeskrach-
tige planten, waarbij hij onderscheid maakt tusschen die, welke
uit \'t wild worden verzameld, de gekweekte, en die welke wel
in \'t wild voorkomen, doch niet verzameld worden, daar de
hoeveelheid te gering is. Daar de gekweekte ons het meeste
belang inboezemen, laat ik die in de eerste plaats volgen,
hierbij opmerkende, dat de auteur wel wat ver gaat met ook
Daucus carota en Ribes nigrum onder de geneeskrachtige
planten op te nemen. Uit hoofde van zijn titel mogen
wij echter aannemen, dat hij hiervoor goede redenen had;
misschien dat plaatselijk gebruik hier een rol speelde. Jammer
genoeg onthoudt de schrijver er zich van, nadere aanwijzingen
te geven; wij blijven in het onzekere omtrent grootte en be-
langrijkheid der cultures. Niet onwaarschijnlijk had die slechts

1) Bruinsma, Flora Frisica, p. 173.

-ocr page 212-

op beperkte schaal plaats, daar wij anders allicht iets van eenig
contact met de reeds besprokene hadden bemerkt. De eenige
opmerking, die aangaande het kweeken wordt gemaakt, is
dat „eenige dezer geneeskrachtige planten op sommige plaat-
sen in de wouden worden
aangekweekt.quot;

Lijst der gekweekte planten 1):

Cochlearia armoracianbsp;Daucus carotanbsp;Digitalis purpurea

Linum usitatissimumnbsp;Legusticum levisticumnbsp;Verbascum thapsus

Tilia europaeanbsp;Sambucus nigranbsp;Ulmus campestns

Rubus idaeusnbsp;Cichorium intybusnbsp;Quercus robur

Prunus domesticanbsp;Artemisia absynthiumnbsp;Populus alba

Ribes rubrumnbsp;Hyoscyamus nigernbsp;Salix pentandra

Ribes nigrumnbsp;Datura stramoniumnbsp;Salix alba

Atropa belladonna

Tot de uit het wild verzamelde behooren bekende als Papa-
ver rhoeas, Chelidonium majus. Viola odorata, Conium macu-
latum, Valeriana officinalis, Arctium, Matricaria chamomilla,
Symphytum officinale, Acorus calamus, terwijl ook andere als
I^otentilla, Geum urbanum, Tussilago farfara, Veronica offici-
nalis hierbij opgenomen zijn.

In andere door mij nageslagen werken van plaatsbeschrij-
venden aard heb ik dergelijke pharmaceutisch-botanische bij-
dragen niet aangetroffen.

Noemde ik uit vroeger tijd de Stegerhoeks, Kroon, van
Pelzen, van der Weyde, Lindhout, van Alkemade als kwee-
kers te Noordwijk, zoo om 1870 treffen wij weer andere
namen aan; het zijn W. Boomkamp, H. Parlevliet en J. Par-
levliet, ]. de Groot, M. van der Boon, waarmede de firma
zaken doet.

Van dien W. Boomkamp is nog aan tegenwoordigebewoners
Van het dorp Noordwijk bekend, dat hij een kweekerij van
geneeskruiden had, ter plaatse van een stuk geesdand, dat,
naar de plaat in de „Beschrijving van het besloten of zusterhuis
door van Alkemade en van der Schellingquot; aangeeft, naast het
klooster gelegen was. Dit land, in de wandeling genoemd: de

Volgorde als in het oorspronkelijke.

-ocr page 213-

kloostertuin, komt in het Kadaster nog voor als „HetKloosterquot;.
Het is thans het terrein van het St. Jeroensgesticht, dat in 1914
werd ingewijd. De kloostertuin behoorde in 1814 aan de be-
kende kweekersfamilie Steegerhoeck 1).

Aan M. van der Boon te Noordwijk werd in de jaren 1869,
70 en 71 kruiden geleverd, althans op 13.1.72 werd hem
onder inzending zijner rekening verzocht, contra-rekening in
te zenden. Deze van der Boon, geboren in 1817 te Noordwijk,
en in 1895 aldaar
overleden 2) nam onder de kweekers aldaar
een bijzondere positie in, daar hij door „de Provinciale Com-
missie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt in Zuid
Holland geexamineerdzijnde in Artsenijmengkunde, voldoende
bewijzen van kunde en ervaring heeft aan den dag gelegd.quot;
Op welke gronden die Commissie d° 6 February 1844 besloot
„gemelden Mattheus van der Boon te bevorderen tot apothe-
ker ten platten lande.quot; Hieraan was voorafgegaan een examen
voor de Provinciale Commissie in Noord-Holland, welke hem
d° 28 Juli 1840 had bevorderd tot „apotheker voor een stad.quot;
Na 1844 heeft hij steeds te Noordwijk gewoond, en wel in
Zijlrust in het Achterom, thans Offemweg. Naar ik van zijn
reeds bejaarden zoon vernam, oefende hij de artsenijbereid-
kunde slechts in zooverre uit, dat hij naast het kweeken van
kruiden, preparaten bereidde, waarvan de kweekstroop een
der voornaamste was. Hij gebruikte hiertoe ketels, waarvan de
grootste een diameter had van 1.30 M. en een hoogte van 60
a 70 c.M.; deze werden na zijn dood verkocht. Inderdaad blijkt,
dat hij in 1871 bij Groeneveld naast betrekkelijk geringe hoe-
veelheden van andere kruiden op 7, 13 en 21 Febr. telkens 50
K.G. rad. Graminis kocht. Naast de kruiden, die hij zelf kweekte
en van andere kweekers betrok, kocht hij ook bij kruidenzoe-
kers. Drogen deed hij zelf en wel met behulp van hout en turf
in een dubbelen oven, waar de kruiden op en onder lagen; het
onderste gedeelte werd de „helquot; genoemd. Ter weerszijden

1)nbsp;Hetgeen blijkt uit een schrijven van de hand van J. F. van Lith,
pastoor te Noordwijk (1814—1826).

2)nbsp;Hij was de zoon van den „chirurgijn en breukmeesterquot; ter plaatse,
gelijk een groot bord, thans in het gemeente-archief te Noordwijk aan-
wezig, vermeldde.

-ocr page 214-

Van de ovens liep een gang, die het mogelijk maakte, om bij
de kruiden te komen; de diepte van den oven was 4V2 M.; de
gezamenlijke breedte ook.

Welke kruiden door hem gekweekt werden, is mij niet
bekend; zijn zoon herinnerde zich slechts Cicuta en Inula
belenium.

oveti

r—^

e

iigt;

EL

Langzamerhand veranderde de aard van het bedrijf der
Groenevelds. Was in de hierboven beschreven periode de
geneeskruidteelt hoofdzaak, was dat gedeelte van zoo over-
wegend belang, dat men er zelfs eens over dacht om de
bloembollenkraam van de hand te doen „toenemende drukte
de andere afdeehngen onzer zaak zijn grootendeels oorzaak
daarvanquot; (5 Mei 1880), later komen juist de geneeskruiden
in de verdrukking en zijn het in de eerste plaats de bloem-
bollen en groenten, die de levendigheid aan het bedrijf geven.
Ook in de leiding der firma is verandering gekomen; asso-
ciatie heeft sedert 1896 plaats van de weduwe van Dr. J.
Everwijn met den heer P. Lindhout, die reeds gedurende een
Qroot aantal jaren in de zaak werkzaam was. Deze vennoot-
^hap bestaat nog tot op den huidigen dag tusschen Mr. J. G. A.
J^verwijn als commanditair vennoot, en de vier zoons van den
heer P. Lindhout, beheerende vennooten, en wel als com-
binatie der firma\'s P. Groeneveld en Zoon en P. Lindhout en
2oon, als Groeneveld en Lindhout.

De teruggang der geneeskruidenteelt is uit de latere boeken
dier firma duidelijk te bespeuren; toch — de zaken, in dit
lt;^nderdeel van het bedrijf gedaan, mogen binnen nauwer
grenzen beperkt worden, — de belangstelling in dit eeuwen-
oude Noordwijksche bedrijf blijft bestaan. We zien die weer
opvlammen, wanneer er iets belangrijks op dit gebied te doen

-ocr page 215-

valt, wanneer in 1912 prof. van der Wielen den ouden heer
Lindhout er toe krijgt, om onder bijzondere voorzorgen, fol.
Digitalis te gaan kweeken voor de leden van het Dept. Amster-
dam der Ned. Mij. t. bevordering d. Pharmacie. Wel ziet deze
er eerst tegen op om een hoeveelheid van 70 K.G. te gaan
kweeken, want juist in den tijd, dat men hieraan zijn grootste
zorgen zal moeten besteden, eischen de bollen en de groen-
ten alle
aandacht, en „er is bijna niet aan volk te komen.quot;
Maar van der Wielen\'s enthousiasme werkt aanstekelijk op
Lindhout; op de bekende foto, ook in het Ph. Wbld. gere-
produceerd, ziet men hen tezamen temidden van een akker
bloeiend Vingerhoedskruid. In Februari 1912 werd een ge-
schikte tuin uitgekozen, die in goeden staat werd gebracht,
om daarop bij gunstig weer in de volgende maand te kunnen
zaaien. Het eerste jaar reeds had men tegenslag; de vele regen
in het voorjaar werkte belemmerend, waardoor verscheiden
planten vernietigd werden, terwijl de overgeblevene zeer traag
tot ontwikkeling kwamen. Op 2 Juli 1913 had de le pluk van
het bloeiend tweejarig kruid plaats met een opbrengst van
17 K.G.; de tweede pluk op 20 Sept. van dat jaar leverde
nog 30 K.G., zoodat het totaal rendement verre bij de ver-
wachte 70 K.G. achterbleef. In metalen bussen verpakt, werd
deze speciaal verzorgde Digitalis naar Amsterdam verzonden,
teneinde aldaar door van der Wielen en Ruitinga chemisch
en physiologisch geijkt te worden.

Heeft de beperking der geneeskruidteelt tot kleiner dimen-
sies alleen bij Groeneveld en Lindhout plaats, of zien we haar
langs de geheele linie? Zeer zeker is dit laatste het geval; de
achteruitgang spiegelt zich in de eerste plaats af door het
steeds kleiner aantal van hen, die zich aan die teelt wijdden.
Omsteeks 1910 ontmoeten we te Noordwijk naast de Lind-
houts nog J. en P. Alkemade, H. J. en J. Oliemans, f^ H. Par-
levliet en H. Caspers, die in November 1895 de zaak over-
nam van J. D. Parlevliet, terwijl kort hierop slechts de Lind-
houts, Caspers en Alkemade daar overblijven.

Het is niet mogelijk, goed gedocumenteerde cijfers te geven
betreffende de uitgestrektheid, die door de geneeskruidcul-
tuur te Noordwijk werd in beslag genomen; slechts enkele

-ocr page 216-

konden hierboven worden aangegeven 1), en dan nog maar
van twijfelachtige waarde, aangezien ze slechts eene firma be-
troffen, en niet van die van andere cultures waren te scheiden.
Wel wil ik hier vermelden, dat Volkersz 2) op grond van mon-
delinge mededeelingen van den heer P. Lindhout
3) de bebouw-
de oppervlakte omstreeks 1870 op 50000 Rijnl. R. schat dat
20 jaar nadien reeds een teruggang tot \'U hiervan plaats had,
en dat tegen 1914 nog slechts 5000 ä 6000 R. met genees-
kruiden waren beplant. In hoeverre deze cijfers juist zijn, kon
ik niet verifieeren; alleen van Groeneveld en Lindhout is mij
bekend, dat zij in 1909 3500 R. in totaal bebouwden.

Hoe nu is die malaise, die achteruitgang van het eens zoo
bloeiende bedrijf te verklaren ? Wij hebben die te zien als een
eerste gevolg van een algemeen verschijnsel in de geneesmid-
deltherapie. Uit andere opvattingen ontstonden andere metho-
den ; de physische therapie, in haar verschillende vormen, als
hydro- en electrotherapie, deed haar intrede en eischte wel-
dra een belangrijke plaats op, terwijl hiernaast vooral de zich
allengs krachtig ontwikkelende chemische industrie zich mees-
ter van het terrein wist te maken door het met kwistige hand
verspreiden van synthetisch bereide geneesmiddelen, die door
sniakelijken vorm en elegante verpakking, den noodigen in-
druk op arts en patiënt moesten maken. Vanuit de bureaux
der fabrieksdirecteuren, vanuit de laboratoria der fabrieks-
scheikundigen ging een stortvloed van aanbevelingen, weten-
schappelijke beschrijvingen en gratis monsters, die wel niet

^on nalaten, de belangstelling van artsen en apothekers wakker

te roepen. Niet, dat daarin de waarde van het genezende kruid
^erd ontkend — integendeel, daarop werd wel degelijk ge-
wezen bij de reclame voor het „nieuwe geneesmiddel,quot; dat,
zooals de geijkte term luidt: de „werkzame bestanddeelen van
bet
sinds jaren toegepaste plantaardig geneesmiddel in zuiver-
der en beter oplosbaren vormquot; zou bevatten. Had men tot
dusverre in een rationeele bereiding van extracten en dnctu-
ren,
waarbij ook de homoeopatische essentiae niet moeten

\') Zie blz. 145.

2)Ph. Weekbl. 1917, p. 802.

P. Lindhout, geb. 1828, gest. 1920.

-ocr page 217-

worden vergeten, het middel gevonden, om de kruiden het
meest tot hun recht te doen komen, men ging verder en
scheidde het werkzaam bestanddeel bij uitnemendheid
af, waar-
van men zich toen voorstelde, dat dit een analoge uitwerking
op het organisme zou hebben als het kruid, waaruit het ver-
kregen was. Een stap verder voerde tot de bereiding van dit
en analoge
preparaten langs synthetischen weg, waardoor der-
halve het
geneeskruid geheel werd uitgeschakeld. Daarnaast
werd onze
artsenij schat verrijkt met menig waardevol chemisch
product, dat echter met geneeskruiden of derzelver bestand-
deelen niets uitstaande had. Dat de gevolgen hiervan zich al-
ras deden gevoelen, is duidelijk. De kleinere kweekers, wier
zaak op eenvoudige leest geschoeid was, konden niet op tegen
de nieuwere stroomingen in de therapie; zij konden niet op
met hun steeds stijgende productiekosten, een gevolg van de
allengs hoogere landhuren en grondprijzen, de duurdere werk-
krachten, de kostbaarder wordende meststoffen, en vooral niet
te vergeten, met de al nijpender concurrentie van het buiten-
land, tegen het groot kapitaal, in de enorme chemische indus-
trie gestoken, en — toen het getij verliep, verzetten zij de
bakens. De bloembollenteelt, dat oud Hollandsch bedrijf, had
hun liefde naast dat der geneeskruiden; de financieele resulta-
ten daarvan waren gunstiger; zij zetten hun zaak om en liqui-
deerden hun geneeskruidkweekerij, oflietendieeen eenigszins
kwijnend bestaan voeren. Totdat ook hierin verandering zou
komen.

Merkwaardig is het zeker, dat in een tijdperk, waarin voor
dit bedrijf de omstandigheden minder gunstig waren en de
kweekers nu juist niet tot energiek handelen konden prikke-
len, de Heer J. van Klaveren, veearts te Utrecht, den moed, of
liever, genoeg gezond optimisme bezat, om aldaar in 1910
de Medicinale Plantenkweekerij „Trifoliumquot; op te richten.
Feitelijk is die te beschouwen als de voortzetting van de op
zeer kleine schaal ingerichte kweekerij van den apotheker}. H.
K. Smeets aan den Ezeldijk te Utrecht. Alras bleek het terrein,
met 1 H.A. land werd begonnen, te klein; en meer land
werd
in cultuur genomen, terwijl in 1913 de drogerij werd vergroot.

-ocr page 218-

14.nbsp;Valeriana officinalis, kweekerij Groeneveld Ö Lindhout, Noordwijk.

15.nbsp;Tanacetum vulgare, door een boer voor Trifolium te Elburg ge-
kweekt, tusschen gerst en koolrapen. De bloemen worden gesneden.

-ocr page 219-

Het bleek mogelijk, een afzetgebied te vinden voor een grooter
aantal artikelen en voor grooter hoeveelheden; eenige hiervan,
als rhiz. Filicis, rad. Helenii, cort. Frangulae, herb. CapseU.

burs, past., herb. Urticae. herb. Taraxaci, konden geëxporteerd
worden. De clienteele groeide dermate aan, dat overbrengmg
naar een andere plaats overwogen werd. Daartoe werd, ook in
verband met de mogelijkheid, zich daar als veearts te vestigen,
Biburg uitgekozen. Toen tegen het eind van 1913 men daar-
heen
verhuisde, omvatte de kweekerij te Utrecht, waar uit-
sluitend rad. Valerian, gekweekt zou worden, 4 H.A. land, te
Biburg 2 H.A. voor de andere geneeskruiden. Hiernaast wist
de heer van Klaveren, die door zijn praktijk van veearts in
nauw contact kwam met de landbouwers in de omgeving, het
20O in te richten, dat dezen speciale gewassen voor zijn reke-
ning en onder zijn toezicht in cultuur namen; Malva rosea,
Tanacetum, rad. Bardannae, kamillen, valeriaan, venkel, thym
Werden op die wijze verkregen. Hij huurde daartoe van hen
perceelen land, gaf hun zaad en kweekmateriaal, terwijl hij het
arbeidsloon betaalde. Nadat de boeren de bedrijfsresu taten

zagen bleken zij daarover dermate tevreden, dat zij het volgend

jaar voor eigen rekening gingen kweeken, en aan van Klaveren
hun product verkochten. Hiernaast bracht hij sommige boeren
ertoe, het onkruid op hun grond te laten staan, om, nadat dit
Voldoende was opgeschoten, voor zijn rekening het land te
laten schoonmaken. Aldus kon hij nog belangrijke hoeveel-
heden Erodium cicutarium en Equisetumarvense winnen. Het
totaal oppervlak, te Elburg en omgeving aldus in gebruik ge-
nomen, bedroeg ± 5 H.A. Naast het kweeken van genees-
kruiden moedigde „Trifoliumquot; ook het inzamelen van in \'t wild
groeiende gewassen aan en kwam daardoor in \'t bezit van
vaak aanzienlijke hoeveelheden. Als drogerij werd ingericht
een oude brouwerij, in de omgeving der woning van den eige-
naar staande. Op drie wijzen werd gedroogd:

a.nbsp;op drooghorden, in lokalen door kachelwarmte verhit.

b.nbsp;op drooghorden op zolders door zonnewarmte.

c.nbsp;met droge luchtstroom (droogapparaat van May far h).
Hierbij stijgt de droge, warme lucht, tusschen den dubbelen
wand van Lt fornuis verkregen, omhoog, en dringt door de

-ocr page 220-

schuinoploopende droogruimte, waarin de kruiden op horden
gestapeld zijn; door verplaatsing der horden kan de tempera-
tuur, waaraan de kruiden zijn blootgesteld, gewijzigd worden.
De verbrandingsgassen verlaten het fornuis door een afzon-
derlijke buis, zoodat zij niet met het te drogen product in aan-
raking kunnen komen.

Welke methode van droging voor elk gewas wordt toege-
past, hangt af van het inzicht en de ervaring van den kweeker;
bijzondere gegevens kon ik hieromtrent niet verkrijgen. In zijn
eerste prijscourant, betrekking hebbende op de „nieuwe oogst
1911quot;, wijst van Klaveren erop, dat al zijn artikelen verkregen
zijn door eigen kweek of uit \'t wild; dat, wat niet voorradig
was, door mislukte oogst, of uitverkocht, kon niet worden
geleverd. Blijkbaar stelde hij zich tot principe, slechts eigen
waar te leveren.

Volgende lijst geeft een aanwijzing van het door hem ge-
teelde gewas 1):

Cort. Quercus

Fol.nbsp;Hyoscyami

—nbsp;Juglandis

—nbsp;Laurocerasi

—nbsp;Malvae

—nbsp;Melissae

—nbsp;Menth. crisp.

—nbsp;— aquatic.

—nbsp;— pip.

—nbsp;Salviae

—nbsp;Stramonii
Fruct. Anethi

—nbsp;Coriandri

—nbsp;Papaveris

—nbsp;Petroselini

—nbsp;Cydoniae
Herb.nbsp;Absynthii

—nbsp;Aconiti

—nbsp;Artemisiae

—nbsp;Asperulae

—nbsp;Calendulae

Herb.nbsp;Cardui bened.

—nbsp;Chelidonii

—nbsp;Cocbleariae

—nbsp;Equiseti

—nbsp;Majoranae

—nbsp;Marrubii

—nbsp;Meliloti

—nbsp;Melissae

—nbsp;Millefolii

—nbsp;Origani vulg.

—nbsp;Petroselini

—nbsp;Plantaginis

—nbsp;Rutae

—nbsp;Spiraeae ulmar.

—nbsp;Tanaceti

—nbsp;Thymi

—nbsp;Urticae
Petalanbsp;Malvae.(v. Al-
thaea roseae nigr.)

Rad.nbsp;Althaeae

Salicis alb.

,—■

Sambuci med.

Flor. Acaciae

Althaeae

etherb.Boraginis

Calendulae

Chamomillae

roman.

.—

Chamomillae

vulgar.

Millefolii

Sambuci

,—

Tiliae

.—

Tanaceti

Violae tricolor.

Fol.

Aconiti

.—

Althaeae

__

Belladonnae

Digitalis

1} Hierop komen, als getrokken uit genoemde prijscourant, eenige
planten meerdere malen voor, doch ik heb gemeend, die niet te moeten
vereenvoudigen, omdat hierdoor tevens een overzicht wordt verkregen
van de gebruikelijke plantendeelen.

-ocr page 221-

16. Kar met Erodium cicutarium. bij een boer gehaald voor Trifolium
tc Elburg. Op den voorgrond Silybum marianum. - 17. Drogen) van
de kweekerij Trifolium te Elburg.

-ocr page 222-

Rad. Armoraciaenbsp;Rhiz. Calaminbsp;Sem.Mariam

-nbsp;Artemisiaenbsp;- Irid. florent.nbsp;- Nigellae

-nbsp;Belladonnaenbsp;Sem. Bardannaenbsp;- Papaveris aib.

-nbsp;Chelidoniinbsp;- Belladonnaenbsp;- Stramonii

-nbsp;Foeniculinbsp;- Cydoniaenbsp;Summitates Absynthn

-nbsp;Levisticinbsp;- Hyoscyaminbsp;- Artemisiae

-nbsp;Petroselininbsp;- Levisticinbsp;Tubera Acomti

Hiernaast werden door inzamehng uit \'t wild verkregen:

Flor Malvaenbsp;Rad. Taraxacinbsp;Rhiz. Polypodii

Herk^misiaenbsp;- - c. herb. Sem. Plantag^

PetalaRhoeadosnbsp;- Urticae

Rad. Artemisiae 1)nbsp;- Valerianae 2) Strobuli Lupuli

-nbsp;Bardannaenbsp;Rhiz. Calami

-nbsp;Consolidaenbsp;— Graminis

Hiernaast zij nog melding gemaakt van een pogen om de
Hydrastiscultuur in ons land in te voeren. Het waren de apo-
thekers G. Sleeswijk en }. Tigler Wybrandi, beiden te Utrecht,
die in 1912 op een gedeelte der moestuinen van het land-
goed Beukenburg, gemeente Maartensdijk, bewoond door
Ihr Ouarles van UfFord en toebehoorende aan den heer iwiss
te de Bilt beproefden, het, tengevolge van roofbouw dure en
moeilijk te verkrijgen rhiz. Hydrastis in ons land in te voeren en
een blijvende plaats te verzekeren. De heer Reyerse plaatste
en verzorgde de planten gedurende de eerste twee jaren. Deze
waren op advies van prof. Hugo de Vries verkregen door
bemiddeling van den heer Frank Meyer, die werk^am was
aan het bureau van de „Foreign Seed-and Plantintroduction,
onderafdeeling van het „Department of Agriculture te
Washington. Aanvankelijk voldeden de resultaten met, even-
min bij toepassing van kunstmatige schaduw, door matwerk
Verkregen. Vele wortelstokken ontwikkelden zich niet vol-
doende of gingen te niet. Om die reden werd een andere
methode beproefd; in een perceel eikenbosch werden de res-
teerende kweekplanten en nieuw ontvangen wortelstokKen
tusschen de boomen uitgezet. Nu lukte, in dien humusachtigen

1) Eenige namen komen in beide lijsten voor; aan de afnemers stond

1vÄnf-Ä de gekweekte van de akkers
te Utrecht.

-ocr page 223-

bodem, onder de schaduw der boomen, de cultuur veel beter;
het gelukte den kweeker zelfs, bloeiende planten te krijgen,
terwijl het hydrastinegehalte steeds ruim 2 % bedroeg. Niet-
tegenstaande dit succes was de cultuur ten ondergang ge-
doemd en wel in hoofdzaak als gevolg van minder goede ver-
zorging. De heer Reyerse vertrok, de heer Tigler Wybrandi
overleed, en de heer Sleeswijk, te ver van de kweekplaats
wonende, was niet in de gelegenheid, voor voldoende toezicht
te zorgen. Ten overvloede werd de cultuur overvallen door de
konijnen, die toentertijd m reusachtig aantal in de bosschen
van Beukenburg voorkwamen, niettegenstaande een omraste-
ring was aangebracht, die ongev. V^ M. diep in den grond
reikte. Datgene, wat tenslotte nog restte, werd gedroogd en
op extract verwerkt. Hoewel deze proefneming dus als mislukt
moet worden beschouwd, moet men het nut daarvan niet on-
derschatten. Immers gebleken is, dat bij voldoend toezicht,
alleen mogelijk voor bij het terrein wonende kweekers, een
Hydrastiscultuur in ons land mogelijk is, waarbij de rentabiliteit
nader zal moeten worden bekeken in het licht der marktpositie
van het artikel.

-ocr page 224-

HOOFDSTUK VI

DE ONTWIKKELING DER GENEESKRUIDCULTUUR
GEDURENDE EN NA DEN OORLOG

\' ■ TET kon wel niet anders, of ook ons land zou, als zoo-
vele andere, ondervinden, dat
het in 1914 toen de groote
X Xoorlog uitbrak, op het gebied der geneesmiddelvoor-
ziening niet paraat was. Kon Duitschland althans nog op een
uitstekend geoutilleerde chemische industrie wijzen, kon men
Zich in België sedert jaren in het bezit van belangrijke genees-
kruidcultures verheugen, in ons vaderland ontbrak zoowel het
een als het ander, tenminste in voldoende mate om zichzelt
te kunnen helpen. Niet dat Nederland daarin alleen stond ;
het uitnemende overzicht van Westerl), en later dat, door
Perrot en Blaque2) samengesteld, toonen voldoende aan, dat
het eigenlijk slechts Oostenrijk-Hongarije en België waren,
die vóór den wereldoorlog
zich in het bijzonder voor de genees-
kruidaanplanting geïnteresseerd hadden.nbsp;, . ,

Het is vooral België 3), dat ons als naaste buur bijzonder
belang inboezemt. De cultuur is daar van veel jonger datum,
is eerst sedert 1800 opgekomen, doch op geheel andere leest
geschoeid dan bij ons. Aldaar heeft zich een systeem kunnen
ontwikkelen, dat tot dusverre hier te lande weinig ingang

Vond. De „herboristeriequot;, als intermediair optredende tusschen

kweeker en afnemer, werkte stimuleerendop de deelneming der
kleinere boeren ; een elk verbouw
t op een klein stukje grond,

1)nbsp;Wester, Over geneeskruiden. Vragen des Tijds, 1914.

2)nbsp;Perrot et Blaque, Les efforts de letranger pour la production des
drogues végétales indigènes ou cultivées.nbsp;, ^ ••

3)nbsp;Reinboldt, Belgiens Heil- und Gewürzpflanzen. Heil- und Gewürz-
Pflanzen, Bd. III. Compte-Rendu du 3iömc congres national de la cultui e
des plantes médicinales, 1923, p. 30. Les efforts de 1 étranger,
p; 27. Bel-
gique DTcmafF
De Belgische en Noord-Fransche Geneeskruidenteelt.

N R\'cT 17 en 18 Sent 1924. De Graaff, De cultuur van Geneeskruiden
in
België. Vlaamsch Natuur- en geneeskundig hongres, Natuu^^^^^^^^^^
schappelijk Tijdschrift Jaargang 8, no. 1 en Pharmaceutisch Tijdschrift,
iVe jaargang, no. 7 en 8.

-ocr page 225-

meestal ter grootte van 0.5-1 H.A., gewoonlijk slechts één,
hoogstens twee soorten. Ook zijn er arbeidersgezinnen, die
U.2-0.5H.A. in cultuur brengen. Met het gevolg, dat in totaal
belangrijke hoeveelheden van enkele kruiden verzameld wor-
den, die gedroogd, in geheel marktwaardigen vorm aan het
handelshuis, de herboristerie, worden afgeleverd 1). Het zijn
vooral Anthemis nobilis, Valeriana officinahs. Lappa major en
minor, Verbascum thapsiforme. Althaea officinalis, Malva sil-
vestris Mentha piperita naast Angelica archangelica, Papaver
somniferum en Hyoscyamus niger, die op deze wijze worden
verkregen.

Er behoefde slechts korte tijd te verloopen na Augustus
1914, of men werd zich bewust van de leemte, die in de
geneesmiddelvoorziening bestond; toen werd onmiddelhjk
met krachtige hand aangepakt. Duitschland,
Engeland. Frank-
rijic. Rusland, en zeker niet in het minst de Vereenigde Staten
van iN oord-Amerika wisten in korten tijd maatregelen te nemen
die er toe moesten leiden, om zich zoo spoedig mogelijk van
anderen onafhankelijk te maken. Ook ons land kwam niet
achteraan. Het zal de onvergetelijke verdienste blijven vanDr.
A. bikkel, arts te \'s Gravenhage, dat hij, die reeds vóór dien
tijd m die richting zijn gedachten had laten gaan, op het juiste
oogenbhk het initiatief wist te nemen, en mannen van verschil-
lende richting verzamelde, om te komen tot de oprichting eener
vereemging, die in den ruimsten zin de belangen der genees-
kruidteelt had te bevorderen 2). Deze vereeniging is, door
de groote verscheidenheid harer oprichters en leden in het
bijzonder naar alle richtingen georiënteerd; zoowel de weten-

L ifnbsp;b^l ^^ door haar tot

haar recht komen, terwijl evenmin handelsbelangen verwaar-
loosd worden. De oprichting der
Nederlandsche Vereeniging
voor Geneeskruidtuin^^nbsp;te recenten datum om

1} Kort geleden heeft het handelshuis Longeval te Deux Acren mo-
äX»nbsp;• wat aan de

2)nbsp;Zie het artikel: Apo Jekerstuinen van Dr. A. Sikkel in de N. R. Ct.
van 8 Oct. 1914 en in het Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde van 5 Dec. 1914

3)nbsp;De naam werd m overleg met Prof. Verdam vastgesteld.

-ocr page 226-

daarover in den breede uit te weiden; de verschillende jaar-
verslagen en vooral het verslag naar aanleiding van het tienjarig
bestaan op 6 December 1924 geven een voldoende overzicht
Van wat tot dusverre werd verricht 1). Volledigheidshalve zal
op enkele onderdeelen, voor zoover die met de practijk van
het kweeken of met wetenschappelijke proefnemingen in ver-
band staan, nader opmerkzaam worden gemaakt.

De weinige belangstelling, die de kruidenteelt in weten-
schappelijke kringen vóór 1914 ondervond, wordt duidelijk
geïllustreerd door het feit, dat men in de pharmaceutische
literatuur slechts spaarzaam verhandelingen daarover aantrof 2),
dat op het in 1913 gehouden Internationaal Congres van
Pharmacie niemand zich geroepen voelde, over dit belangrijk
onderwerp een voordracht te houden of een bijdrage te leve-
ren. Nadien zou dit beter worden; sedert 1914 kwam het on-
derwerp aan de orde van den dag en stond geruimen tijd in
het middelpunt der belangstelling. De artikelen van van der
Wielen overChenopodium ambrosioides anthelminticum, over

1)nbsp;De Nededandsche Staatscourant 1915 no. 128 bevat de bij koninklijk
besluit goedgekeurde statuten der vereeniging. Deze is opgericht den
6 December 1914 en stelt zich ten doel de bevordering van de studie en
Van het kweeken en inzamelen van geneeskrachtige planten (geneeskrui-
den) in Nededand en zijn koloniën.
Zij tracht dit doel te bereiken door:

a.nbsp;het verzamelen van gegevens omtrent hier te lande en in de kolo-
niën gekweekte en in het wild groeiende geneeskrachtige planten;

b.nbsp;bevordering van den aanleg en de instandhouding van geneeskruid-
tuinen ;

c.nbsp;de bevordering van theoretische en vooral practische studie der
geneeskruiden;

d.nbsp;het verleenen van voorlichting en steun aan hen, die de inzameling
en het kweeken der geneeskruiden tot taak nemen;

e.nbsp;de verspreiding van kennis op dit gebied;

f.nbsp;de oprichting van afdeelingen of correspondentschappen;

g.nbsp;alle andere wettige middelen, die aan het doel der vereeniging be-

vordedijk kunnen zijn.

2)nbsp;In Februari 1914 publiceerde Wester het resultaat van eenige phyto-
chemische
onderzoekingen, in 1911, \'12 en \'13 uitgevoerd. Wester, Be-
mestingsproeven met Brassica nigra. Ph. Wbl, 1914, p. 205. Over het
blauwzuurgehalte van fol. Laurocerasi. Ph. Wbl. 1914, p. 207. Dit laatste
onderzoek houdt verband met bemestingsproeven met fol. Laurocerasi
door de Groot. (Ph. Wbl. 1898).

-ocr page 227-

het standaardiseeren van fol. Digitalis, over het stabiliseeren
van rad. Valerianae 1), de proefnemingen van Wester met
soyaboonen 2), de bereiding door van Itallie van opium uit zelf-
gekweekte papaver
3), zijn evenzoovele bewijzen, datooklabo-
ratoriumarbeid het zijne ertoe kan bijdragen om de genees-
kruideultuur tot bloei te helpen brengen. Zij luiden een nieuw
tijdperk m: dat van den opbouw der geneeskruidcultuur op
wetenschappelijke basis.nbsp;^

made gaf Hi^\'^do^o^r ïeTS^^^nbsp;bevordering der Phar-

de geneeskruiden betrekking hebbende!Te te^kSn de^tiids
aan te voelen
4). Het aandeel, dat de Leidsche Ho^^
had aan de uitvoering van de
later roonbsp;^

kinacultuur, toont vo^doende^ ^r t^wd
dergelijke wetenschappelijke inmenging kan
leiden. H ernaasquot;
dienen ook genoemd de menigvuldige geschriften ^or den
bekenden hortulanus der Amsterdamsche Universiteit in
nesohwr/\'nbsp;95P^bliceerd5}. Niet aUeen in woord en

v^Terland^ \'nbsp;^^^^ bijgedragen, om onze

vaderlandsche geneeskruidtedt op hooger peil te helpen

mrc.t^\'nbsp;laboratoriurajoumaal. Ph. Wbl.

mel^gS^^^^^^^nbsp;- Tuinen, Geneeskruidnum^

3) wtllZ\' ^^^^^^^P^oefies met sojaboonen. Ph. Wbl. 1921, p. 1113.
1916 \' gfneeskruiden. Vragen des Tijds, 1914 en Ph. Wbl.

Geneeskr. te Utrecht, p. 924

welnsXoSfmon\'^^\'^.^quot; Maatschappij verlangt\'eene populair--
wetenschappelijke monographie van een of meer hier te
lande ad^weekte
of te kweeken geneeskruiden fPh. Weekbl 1916 n l^f^nbsp;rH

Ssisgii

ZZi SLuTofdST\'T\' f ^ eeLrvSeUin\'J-tSd.fl

^ ^r^r.nbsp;unbsp;was groote zorg

eiaL tuin Ph WW 1nbsp;^^^^^^^ geneeskrachtige kruiden in

eigen tuin. Ph. Wbl. 1916, no. 6, 7, 9, 12, 14 19 22 Idem De cultuur
V. Pyrethrum cinerariaefolium. Ph Wb 19?V r. «7« ri V wlroef
met Artemisia cina. Ph.
Wbl. 1923)p. 1088nbsp;\' Kweekproet

-ocr page 228-

brengen. Dit blijkt vooral uit zijn werk Geneeskruiden en
Geneeskruidenteek,
dat, een gevolg van vruchtbare samen-
Werking met prof. van der Wielen, is te beschouwen als het
Nederlandsche standaardwerk over geneeskruidcultuur.

Vooraanstaand werk levert van Laren door den nadruk te
leggen op de wenschelijkheid van wetenschappelijke voorlich-
ting, die bij het kweeken van de geneeskruiden noodzakelijk
is. Artikelen als: „Wetenschappelijke kruidenteeltquot; 1), „De
beteekenis van wetenschappelijke voorhchting voor de genees-
kruidenteeltquot; 2), laten het hcht vallen op belangrijke vraagstuk-
ken, die de teelt ten nauwste raken, waarbij selectie, kruising
^n bemestingsproeven op het eerste plan staan. Maar tevens
Wijst de schrijver erop, hoe weinig hier, in vergelijking met
andere landen, op dit gebied werd verricht. De bemestings-
proeven bij Bilzenkruid en Atropa belladonna, door van Laren
in den zomer van 1920 ondernomen in den Hortus te Amster-
geven naast de onderzoekingen van de Haan3) betref-
fende de bemesting van Papaver somniferum, een voorbeeld
Van wat in dezen werd bereikt. Ook kan gewezen worden op
^^ resultaten, door de Waal vermeld omtrent in ons land ge-
kweekte Chrysantemum cinerariaefolium .4) evenals op God-
\'^ijn\'s kweekproeven met Hyoscyamus niger5).

Het is niet wel mogelijk, een volledig overzicht te geven van
^lle publicaties, die sedert het belangrijk wereldgebeuren van
l^H en daarop volgende jaren het licht hebben gezien, een
duidelijk kenmerk der markante opleving van de belangstel-
^ng in de geneeskruidcultuur. Maar alle, ook die in het buiten-
and verschenen, wijzen met nadruk op wenschelijkheid en
Mogelijkheid, om naast het chemische geneesmiddel de toe-
Passing van het product van eigen bodem met kracht te bevor-

i)Ph. Wbld. 1917, no. 6.

2 Ph. Wbld. 1924, no. 22.
, ) de Haan, Bijdrage tot de pharmacie van het Opium. Proefschr. 1920,
^nisterdam.

de Waal, Onderzoek naar de insecticide kracht der Composieten.
^ roefschr. 1920, Utrecht.

^ J Goddijn, Kweekproeven met eenjarige vormen binnen Linné s soort
hyoscyamus niger. Proefschr. 1926, Leiden.

mnbsp;193

-ocr page 229-

deren. Het is, alsof we ons door al die propagandageschriften
weer in den tijd verplaatsen, waarin Johan van Beverwyck zijn
„Inleydinge tot de Hollantsche geneesmiddelenquot; 1) schreef.
In zeer breedsprakigen stijl heeft deze 5 Capittels noodig om
dat te bewijzen, wat hij reeds aanduidt in het bijschrift tot den
titel: „Ofte Kort
Bericht, Dat elck Landt genoegh heeft, tot
onderhoudt van het Leven, ende de Gesondheyt der Inwoon-
ders.quot; Kortom, het geheele geschrift is een doorloopende lof-
spraak voor de inheemsche geneesmiddelen, een doorloopende
klacht over het grijpen naar het vreemde. „Wij treden,quot; zegt
hij, „ons eygen Kruyden, die tot onsen dienst ende gebruyck
gewassen zijn met de voeten, en laten de selvige alle jaer on-
nuttelick vergaen ende wy halen onsekere, oubacke, ver-
valschte, ondienstige, met groote kosten ende gevaer uyt ver-
gelegene Landen.quot;

Ook le Francq van Berkhey 2) breekt een lans voor onze oude
beproefde geneesmiddelen van eigen bodem; hij wenschte,
dat onze „Geneesheeren en Kruidkundigen \'t er ernstig op
toeleiden, om na te gaan, hoe dit ons Land zulke beproefde
geneesmiddelen tegen onze Landskwalen aan de hand geeft,
dat we schier geene vreemde behoeven.quot; Hij verkiest onze
lepelblad, gentiaan, vlier, klitwortel, valeriaan boven „de medi-
cijnen, welke men nog eerst toetsen moet, eer men volstrekt
bepalen kan in hoeverre dezelven heilzaam zijn.quot;

Een gelijken geest, in moderner vorm, ademen verschillende

latere geschriften. Terecht merkt van Dongen op, dat de
oorlogstijd waarin we leven nog duidelijker de
wenschelijkheid
aan den dag brengt, zooveel mogelijk van binnenlandsche ge-
wassen gebruik te maken 3). Vooral de publicaties, uitgaande
van de vereenigingen, die zich de bevordering der
geneeskruid-
teelt tot doel hebben gesteld, gaan in deze richting; ik denk

1)nbsp;Joh. v. Beverwyck, Inleydinge tot de Hollantsche geneesmiddelen,
1642. Zie eveneens „De Nededandschen Herbariusquot; van S. Blankaart.
1714, in het woord tot den „Leer-gierge Leeserquot;.

2)nbsp;le Francq van Berkhey, Natuurlijke Historie van Holland, 3e dl-
5e st., p. 1743.

3} V. Dongen, Pharmacologische en klinische onderzoekingen over
Erodium cicutarium. Proefschr. 1915. Amsterdam, Inl. p. 3.

-ocr page 230-

h,er in de eerste plaats aan de Duitsche „Hortus Gesdlschrftquot;
m haar orgaan „Heil- und

aan onze Vereenigmq voor ueneeb^iunaLuuiexi.

SnXin de halfjaarliiksche vergaderingen gehouden, alle
geTubUceerd in
hel PhLmaceutisch Weekblad, geven een
opwekkend beeld van hetgeen men voor de toekomst be
ooqt vol geestdrift bepleit men, zij het dan ook meer op eco-
BZi;ehe dan medische gronden, de supenonteit van het

quot;Äsmuf der Vereeniging voor Geneeskruidtuinen zag

terecht\'?:, dat, wüde de ^^^^^^^

woords aan haar doe beantwoord^nbsp;i^n^htingendienst

worden voor alle belangtebbend^^^^nbsp;behandeling en

vormen voor alle vragen tiefende cnbsp;^^^ ^^^ ^^^

afzet der 9/quot;e®«kru.den, men zich m ünbsp;^^^ P ^^^

zijden had te onenteeren. Hiertoenbsp;, ^^^ volle-

goed geoutiUeerde pro^X\' rr\'eentbTatrum zou
dignbsp;geling ^nbsp;^^^

eerst slechts op eigen krachten kon steunen, hiermede op be-
dden sS moest beginnen, spreekt vanzelf. In 1915
daagt
Ven er n, van den Heer H. M. Velders tumier aan

denläattreg te •^Gravenhage.debeschikkingtekrijgeno™^^

een gedeelte van zijne tuinen ter grootte van ongev. 500 M _
Hier werden een zestigtal verschillende f

geplant, waartoe een 200 tal Digitalisplanten behoorde d,e
men in het bijzonder wenschte te
bestudeeren. Intusschen kon

deze tuin niet voldoen aan den eersten eisch, dien men aan
een proeftuin heeft te stellen: te liggen in de naaste omgeving
^an een wetenschappelijk centrum. Het was derhalve een De-
langrijke verbetering, toen in 1917 door medewerking van
Prof. Dr. G. van Iterson te Delft de beschikkmg werd verkre

gen over een gedeelte van den Proeftuin voor technische 9

wassen, gelegen bij het laboratorium van dien hoogleera

De cultuurproeven zouden worden verricht doo^ den hor
tulanus, den heer Cunaeus. terwijl hf

onderzoek in verband met de geneeskruidteelt werd bescn

-ocr page 231-

baar geste d. Men besloot, in navolging van het „Komitee
zm staadichen Förderung der Kultur von Arzneipflanzen in
Oesterreich , regelmatig verslag uit te brengen over dezen
proeftuin en de in het laboratorium verkregen resultaten. In-^
derdaad verscheen in 1917 van de hand van den heer Cunaeus 1)
het eerste verslag, waaraan een schetsteekening en plantenlijst
zijn toegevoegd.nbsp;\'

Lijst der planten :

Mentha piperita

aquatica var.
crispa
Salvia officinalis
Atropa belladonna
Arnica montana
Convallaria majalis
Origanum majorana
Levisticum officinale
Imperatoria ostruthium
Glycyrrhiza glabra
Aconitum napellus
Tanacetum vulgare
Pyrethrum carneum
„ roseum
Anacyclus pyrethrum
Solanum dulcamara
Artemisia vulgaris
Saponaria officinalis
Valeriana officinalis
phu

Podophyllum peltatum
Rubia tinctoria

Digitalis ferruginea
Spiraea ulmaria
Iris germanica
» pallida

florentina
Menyanthes trifoliata
Acorus calamus
Humulus lupulus
Bryonia dioica

alba
Glycine hispida
Arnica longifolia
Papaver rhoeas

somniferum
Erythraea centaurium
Hyoscyamus niger
Artemisia absinthium
Brassica nigra
Carum carvi
Trigonella foenum

graecum
Matricaria chamomilla
Viola tricolor

Delphinium staphisa-
gria

Cnicus benedictus
Malva sylvestris
Anthemis nobilis
Digitalis purpurea
Cuminum cyminum
Petasites officinalis
Cochlearia armoracia
Mentha arvensis
Thymus vulgaris
Origanum vulgare
Melissa officinalis
Cynanchum vincetoxi-
cum

Chelidonium majus
Aconitum ferox
Melissa officinalis
Achillea millefolium
Inula helenium
Potentilla tormentilla
Geum urbanum
Datura stramonium

Wie zich buitengewone illusies mocht hebben aemaakt ten

opzichte vanhetwelslagen van d^

1 .tidT.nbsp;konden worden. Het groote bezwaar,

nf tnbsp;ingebracht,

nn . \' ^n Hnbsp;^^^nbsp;en gedijen

op een en deze fde grondsoort, werd ook hier ondervonden.
Een groot aantal zoo zegt het verslag, „lijdt een
kwijnend
bestaan, zoo zij al met g_ehed^gronde gaan.quot; Toch werd^

1} Ph. Weekbl. 1918, p. 266.

-ocr page 232- -ocr page 233-

ondanks mede het gemis aan voldoend geschoold personeel,
moedig doorgezet, zoodat ook over 1918 omtrent den tuin kon
gerapporteerd worden. Het verslag over 1921 uitgebracht 1),
kon op eenige positieve resultaten wijzen. Had men tot dus-
verre 2jarige planten gekweekt door het uitzaaien en overwin-
teren in den vollen grond, in 1920 werd deze methode gewij-
zigd door te zaaien in zaadpannen, te verspeenen, en later in
kleine potten onder glas in den kouden bak te laten overwin-
teren. Deze manier van kweeken leverde belangrijk sterker
planten, waarvan ook de opbrengst in aanzienlijk korter tijd
Veel grooter was. Vooral was dit het geval met Althaea rosea.
Beta vulgaris, Lactuca virosa, Lappa major, Lappa tomentosa,
Petroselinum sativum, Verbascum phlomoides, Verbascum
thapsus. De aanhoudende droogte was oorzaak, dat verschil-
lende soorten het er slecht afbrachten, niet of nauwelijks ont-
kiemden, of slechts tot kleine plantjes uitgroeiden. Van eenige
planten werden flinke hoeveelheden bladeren geoogst, zooals
^an Datura stramonium, Atropa belladonna, Thymus vulgaris,
Artemisia abrotanum, om, na kunstmatig gedroogd te zijn, tot
leader onderzoek te worden bewaard. Ook in dat jaar had men
evenals vroeger veel succes met het beschikbaar stellen van
planten en zaden ten behoeve van de leden der vereeniging;
hiervan werd steeds gretig gebruik gemaakt. Doch tegen het
^inde van dat jaar zou de tuin ophouden te bestaan; finan-
^ieele moeilijkheden waren het vooral, die het bestuur nood-
zaakten, aan deze proefcultuur een eind te maken. Slechts
enkelen hadden van de geboden gelegenheid gebruik gemaakt,
onderzoekingen te verrichten; zoo werd in het aangren-
^nde laboratorium het oliegehalte bepaald van gekweekte
%mus vulgaris 2), terwijl in de jaren 1917 tot 1920 Wester in
samenwerkirig met Cunaeus in den tuin te Delft proeven nam
betreffende de cultuurmogelijkheid van Soja-boonen in ons
iand3). J^QZQ
gang van zaken verschilt zeer van dien in sommige
andere landen. In Oostenrijk b.v. bestaat sedert 1910, dus van
oorlog, het „Komitee zur Staatlichen Förderungder

Wbl. 1922, p. 295.

I Zie verslag proeftuin over 1917.nbsp;... _

Wester, Cukuurproefjes met soja-boonen. Ph. Wbl. 1921, p. UiJ.

-ocr page 234-

Kultur von Arzneipflanzen in Oesterreich\'\', een officieel lichaam,
ingesteld door het Ministerie van Landbouw te Weenen, dat
zich in het bijzonder bezig houdt met alle vragen, medicinale
gewassen betreffende. Op welke wijze dit comité, dat de be-
schikking en het toezicht heeft over verschillende belangrijke
proefvelden, tot groote werkzaamheid weet te prikkelen, is in
het meergenoemde overzicht van Perrot en Blague breedvoerig
uiteengezet. Reeds de lange lijst van publicaties, door het comité
uitgegeven, wijst erop, dat moreele en financieele regeerings-
steun ten dezen een machtig hulpmiddel kan zijn 1). Ook in
Hongarije werd reeds vóór den oorlog de geneeskruidcultuur
als een object van regeeringszorg beschouwd; in 1904 stichtte
het Ministerie van Landbouw een proefstation ter bestudeering
van medicinale planten, dat onder leiding van den bekenden
Dr. Bela Pater krachtig werkzaam is gebleven ter verspreiding
van kennis van de geneeskruiden in den ruimsten zin des
woords. Hiernaast werd in den aanvang van den wereldoorlog
door het Ministerie van Verdediging, in samenwerking met
dat van Landbouw en van Onderwijs, een commissie benoemd,
die de zaak der geneeskruiden in alle opzichten had te be-
vorderen. Ook voor de belangrijke resultaten, door deze com-
missie bereikt, moet naar de desbetreffende literatuur worden
verwezen. Het medegedeelde zij voldoende om te bewijzen,
dat overal, waar de overheid de geneeskruidcultuur beschouwt
als een factor van beteekenis, waar zij begrijpt, dat hiermede een
fundamenteel volksbelang wordt geraakt, deze cultuur een be-
langrijken voorsprong krijgt op die in andere landen. Hier te
lande is ten deze nooit een bepaalde lijn gevolgd; we ontwaren
hier en daar slechts sporen van eenige staatsbemoeiing. Het lag
zeker op den weg der Vereeniging voor Geneeskruidtuinen,
de regeering te wijzen op de groote belangen, die hier in he^
spel waren, doch belangrijk waren daarvan de resultaten niet.
Zeer zeker werd medewerking verleend bij het afstaan van
het terrein voor den proeftuin te Delft; ook werd,
doorbemid-

1) Van verstrekkenden invloed naast vele wetenschappelijke publica-
ties was het populaire geschriftje: „Kurze Anleitung zum
Einsammeln
von Arzneipflanzenquot;, in 1915 door het Komitee uitgegeven en gedrukt
in de K.K. Hof- und Staatsdruckerei.

-ocr page 235-

deling van de Rijkstuinbouwconsulenten in de verschillende
provinciën, een enquête gehouden naar den toestand onzer
cultures en hiervan in 1915 aan den Inspecteur van den
Landbouw
rapport uitgebracht 1). Tevens is het bekend, dat,
toen er voor de kweekers moeilijke jaren aanbraken, een
rijkssteunregeling in voorbereiding was; deze werd echter om
de bezwarende voorwaarden, die eraan verbonden waren, door
de kweekers van de hand gewezen. We vinden hier dus wel
degelijk teekenen aanwezig van belangstelling onzer over-
heid in de teelt der
geneeskruiden. Maar dan doet het toch
Vreemd aan, kennis te nemen van een koninklijk besluit (Ned.
Staatscourant 23 Nov. 1918),
waarin den Minister de bevoegd-
heid wordt verleend, „indien naar zijn oordeel de verbouw
van andere gewassen van meer belang is voor de voedmg van
mensch en dier, het verbouwen van een aantal gewassen te
verbieden, te beperken
of voorwaardelijk toe te staan, in de
lijst van gewassen, hierbij gevoegd, worden naast anijs- en
karwijzaad ook de geneeskrachtige kruiden genoemd. Waar-
schijnlijk was hier de
angst voor een tekort aan voedings-
middelen zoo
overheerschend, dat men de nadeelige gevolgen
niet overzag, die alleen reeds deze bepaling voor onze vader-
landsche geneeskruidcultuur kon hebben, daar die toch
2eker een deprimeerenden invloed op alle belanghebbenden
Uitoefende. Gelukkig behoefde deze bepaling slechts in zeer
beperkte mate te worden toegepast.

Den pharmaceutischen laboratoria onzer Universiteiten ont-
breken voldoende middelen om een behoorlijken kruidtuin,
laat staan een proefveld, te onderhouden. Noode missen wij in
de „Verslagen en Mededeelingen van de Directie van den Land-
bouwquot; aanwijzingen, die op contact van het landsbestuur met
de geneeskruidteelt duiden. De gratis pubHcaties, daarvan uit-
gaande, zouden een waardevol middel kunnen vormen, om dit
groot volksbelang te propageeren.

Wil men zich omtrent den omvang der geneeskruidcultuur
In ons land oriënteeren en zich niet alleen verlaten op mede-
deelingen van d
e zijde der kweekers, dan valt uit w^ig anders

1) Aan\'de bereidwilligheid van den Heer I. G. J. Kakebeeke, Inspecteur
van den Landbouw, dank ik de gelegenheid tot inzage dier rapporten.

-ocr page 236-

te putten dan uit de hierboven genoemde rapporten der tuin-
bouwconsulenten. Nadere officieele gegevens zijn niet aan-
wezig, zelfs de Handelsstatistiek geeft ten aanzien van den
in- en uitvoer van geneeskruiden weinig positiefs. De genees-
kruiden toch zijn met andere drogerijen onder
één verzamel-
post gerangschikt. De indeeling van de post Drogerijen in
de afzonderlijke nummers: Cassia fistula, Cubeben, jenever-
bessen, kinabast, coca en kamfer, en met: niet afzonderlijk
genoemde drogerijen, waaronder dan de geneeskruiden be-
grepen zijn, laat niet toe, ook maar eenige gevolgtrekking te
maken omtrent de handelsbeweging van de geneeskruiden in
t bijzon^rl). Hiertegen steekt iets gunstiger af de Statistiek
van het Duitsche Rijk, waar, naast eenige groepen van tech-
nische en geneeskrachtige kruiden tenslotte als verzamelpost
voorkomt: die übrigen pflanzlichen Drogen zum Heilge-
brauche 2). Hier is althans een poging tot verdere differentiatie
gewaagd. Summa summarum zal men zijn toevlucht moeten
nemen tot de kweekers en tot de handelshuizen, maar ook
dan zijn de resultaten gering, daar de mededeelingen, van die
zijde gedaan, te vaag en te uiteenloopend zijn. Voor zoover
mij bekend, zal ik in het navolgende nog eenige betrouwbare
cijfers opnemen, die echter niet volledig genoeg zijn om tot
voldoend statistisch materiaal te kunnen dienen. Zij zijn zelfs
bij verre niet vergelijkbaar met het overzicht, dat in 1917 door
de Deutsch Pharm. Gesellschaft werd samengesteld met behulp
van de aanwijzingen van een zevental groothandelaren 3}

Wat de rentabiliteit der cultuur betreft, kan gewezen wor-
den op de opvattingen van eenige der zake kundigen, maar
ook hier ontbreken cijfers van voldoend statistische
waarde.
Voor het buitenland is hieromtrent eenig materiaal aanwezig;
zoo vindt men bij Sabalitschka een rijk gedocumenteerd over-
zicht in het hoofdstuk: Ueber die privatwirtschafdiche Renta-

1)nbsp;Jaarstatistiek van den in-, uit- en doorvoer vanaf 1917. Gepubliceerd
door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Zie nos 277-284 rubrieken:
invoer, uitvoer.nbsp;\'

2)nbsp;Statistik des deutschen Reiches: Auswärtiger Handel.

Sabalitschka, Ueber die Notwendigkeit des Arzneipflanzenanbaus

m Deutschland, pag. 10—16.

-ocr page 237-

bilität des Arzneipflanzenanbaues in Deutschland!). Naast uit-
spraken van bekende vakmannen als AgneUi, Midacher, Caesar
en Loretz, hebben vooral de zorgvuldige becijferingen van
Meyer2) en van Geiger groote waarde. Deze laatste bereken-
de zijn cijfers naar de kweekresultaten, verkregen op de land-
goederen Boschach en Halbersberg in Schwaben 3); zij geven
tevens een juist beeld van de uiteenloopende resultaten, in
verschillende jaren verkregen, een gevolg waarschijnlijk van
ongelijkheid in bodem en khmatologische omstandigheden.
Voor ons land zijn dergelijke rendementsberekeningen nooit
gepubhceerd; vrij zeker zal elk kweeker die voor zich zelf heb-
ben gemaakt. Intusschen vertoonen de kostenberekeningen,
in enkele boeken van P. Groeneveld en Zoon te Noordwijk
Voorkomende, en door mij reeds vroeger v^meld^), vrij veel
overeenkomst met de tabellen van Geiger. Dat het vraagstuk
der rentabiliteit van groot belang wordt geacht, blijkt voldoen-
de uit de verschillende artikelen, aan de levensvatbaarheid der
cultuur gewijd. Naast het groot enthousiasme, dat vooral se-
dert 1914 valt waar te nemen, wordt zoo nu en dan een meer
pessimistische klank gehoord. Sipkes waarschuwt tegen al te
hooge
verwachtingen; hij wijst op het zeer speculatieve karak-
ter en meent, dat de teelt vooral als kleinbedrijf niet is aan te
hevelen, daar er drooginrichtingen voor noodig zijn5). Hier-
tegenover kan men de meening stellen van Zörnigó), die, erken-
nende, dat men tot voor korten tijd in kringen van vakheden
de meening verkondigde, dat het kweeken van artsenijgewas-
sen geen voordeel kon afwerpen, constateert, dat men op grond
der ervaring in het buitenland tot eene andere zienswijze is
gekomen. Daarbij ook op de meening van Meyer steunende,
betoogt hij, dat de cultuur vooral zou zijn aan te bevelen aan
l^leine tuinbo
uwers7). Maar voor alles zegt hij, „ohne sachge-

Sahalitschka, t. a. p., p. 24.

2) Meyer, Arzneipflanzenkultur und Kräuterhandel, p. 17.

Heil- und Gewürzpflanzen. 1917, p. 33, 68. 102.

Zie blz. 159.

Sipkes, Onze Tuinen, 21 Nov. 1919, p. 341.

Zörnig. Der Anbau von Arzneipflanzen. Ph. Centralhalle, IVio,

no. 15, p. 250.

Meyer, Arzneipflanzenkultur u. Kräuterhandel, p. 9-10.

-ocr page 238-

mäsze Kenntnis angelegte Pflanzungen versprechen wenig
Erfolg.quot; Veel waarde heeft voor ons, om binnen onze grenzen
te blijven, de overtuiging van een vakman als van de Vijsell).
In een voordracht voor de Nederlandsche Vereeniging voor
Geneeskruidtuinen deelt hij als zijn ervaring mede, dat de
commercieele resultaten van dien aard zijn, dat hier, evenals in
eiken anderen tak van land- en tuinbouw, een bron van in-
komsten is te vinden. „Het geneeskruidenbedrijf is niet wissel-
valliger dan andere cultures. Zelfs heeft de kruidenteelt het
voordeel, dat men, doordat men in de gelegenheid is een
groot deel van den oogst te drogen, bij gedrukte prijzen een
gunstiger tijd kan afwachten. Vóór aUes stelt hij den eisch,
dat. wil het bedrijf voldoende rentegevend zijn, men kweeker
zi, in den waren zin des woords, dus volkomen onderlegd op
tuin- of landbouwkundig gebied. Deze opvatting komt vol-
komen overeen met die van van Laren, uitvoerig in diens meer
besproken werk uiteengezet2).

Wij zagen in het vorige hoofdstuk, hoe, langzaam maar zeker,
onze vaderlandsche geneeskruidcultuur tot verval kwam, hoe
er verschillende invloeden in het spel waren, die er het hunne
toe bijdroegen om de weinige belangstelling, die er bestond,
nog te doen verflauwen. Nog slechts een enkeling, ik heb hier
het oog op van Klaveren te Elburg. bezat voldoende optimisme
om er zijn schouders onder te zetten, en niet alleen te redden
wat te redden viel, maar ook, om op te bouwen en uit te brei-
den. Toen brak de oorlog uit — de grenzen werden gesloten.
\' althans het verkeer in hooge mate bemoeilijkt, en hierdoor
werd den kweekers een kans geboden als nooit te voren

Naast de opleving der belangstelling in het geneeskruid, als
hierboven geschetst ontwaart men een groote
bedrijvigheid
in onze vaderlandsche kweekerijen. En nu zou blijken, dat zij,
die gereed waren, ook de beste kansen hadden.
Noordwijk,
dat nooit de geneeskruiden had veronachtzaamd, al had het
zich als gevolg der omstandigheden in de latere jaren
meer
toegelegd op andere cultures, kon hiervan thans de vruchten

geneeskruiden kweeken. Ph.

Wbl. 1924, p. 1416.
2}
V. Laren, Geneeskruiden en Geneeskruidenteelt. p. 45 e. v.

-ocr page 239-

plukken. Het was gereed om zijn jarenlange ondervinding
dienstbaar te maken tot leniging van den geneesmiddelnood
van ons volk. De positie van den kweeker veranderde merk-
baar ten goede. Hierop kan ook van invloed zijn geweest de
kentering, die er komt in de toepassing van het synthetische
geneesmiddel; dit heeft zijn hoogtepunt bereikt, als men tot
het inzicht komt, dat het niet alleen het hoofdbestanddeel is
waaraan de gunstige werking is toe te schrijven, maar dat wel

degelijk ook de nevenbestanddeelen, in het geneeskruid aan-
wezig, het hunne daartoe bijdragen. Kwam hierdoor het plant-
aardig geneesmiddel weer tot
grooter aanzien, de gunstige
werking van deze tendenz is ternauwernood aan te toonen
Immers nauwelijks is het
mogelijk geworden, om zich geheel
aan de grootere vraag van het binnenland aan te passen, of de
geleidehjke daling der valuta van ons
omringende landen oefen
een maa al te grooten prikkel uit,
om het benoodigde van over
de grenzen te doen komen. En zoo zien we den aanvankelijk
stimuleerenden invloed van den oorlog te met gedaan; m kor-
ten tijd is de conjunctuur ten eenenmale veranderd en is een
toestand van depressie ingetreden in die mate, dat meuw op-
gerichte kweekerijen kwijnden, ja zelfs te gronde gmgen.
Ge-
lukkig zij, die hun bedrijf niet alleen hadden gefundeerd op
den afzet van geneeskruiden; de gemengde cultuur toonde ook
nu weer groote voordeelen te bezitten en stelde de kweekers

in staat, betere tijden af te wachten.

Had de kweeker voorheen een belangrijk deel van het be-
noodigde door inzameling in \'t wild verkregen, hij had zich in
later tijden genoodzaakt gezien, dit onderdeel van zijn bedrijt
sterk in te krimpen. Ik toonde het reeds vroeger aan; deze
inzameling is sterk achteruitgaande. Stelde de kruidenzoeker
zich vroeger tevreden, hiermee een karig loon te verdienen, de
loonen in andere bedrijven zijn in den lateren tijd zoo sterk
gestegen, dat hij ertoe overging, een ander,
lucratiever, beroep
te kiezen. Het echte type van den kruidenzoeker,
zooals van
der Wielen ons dat heeft beschreven en ook
afgebeeld, is
aan het verdwijnen 1); te Loosdrecht vinden we_nog_en^

1) van der Wielen, De inzameling van geneeskruiden in Loosdrecht.
4e Pharmaceutendag, 2 Dec. 1920. Ph. Wbl. 1921, p. 175.

-ocr page 240-

gezinnen die met dit beroep hun brood verdienen en erzieh

MÄet d? tfT\'\' Wielenonseenaardigen
kijk op het dagelijksch bedrijf van den Loosdrechtschen kmi^

denzoeker; Iaat hij zien, hoe deze er in zijn bootje of honden-

kar op uittrekt om zijn rantsoen bijeen te zamelen, de Graaff

teekerit m kleurrijke bewoordingen den natuurlijken rijkdom

van dit bescheiden plekje gronds 1). Daar, rondL deLoZ-

drechtsche Plassen, in t midden van ons vaderland, in de nabl

he d schier van twee groote steden, vinden we een weelderige

wilde vegetatie een overvloed van nuttige gewassen d e dodi

matig verzameld, hun weg vinden om ^^r. Ko/ inbsp;i

ten goede te komen.nbsp;^ ^^^

Aan van der Wielen\'s artikel ontleen ik de volgende lijst der
planten, die m de omgeving van Loosdrecht verzaülÄde^

Artemisia absynthium Knop van Aalst
Alnus glutinosanbsp;Elzebladen

Aesculus hippocastanum Wilde kastanje

Acorus calamus
Betula alba
Fraxinus excelsior
Levisticum officinale
Menyanthes trifoliata
Mentha aquatica
Mentha arvensis
Mespilus germanica
Oenanthe phellandrium
Persica vulgaris
Plantago
Quercus
Ribes nigrum
Rubus fruticosus
Salix alba
Sambucus nigra
Solanum dulcamara
Syringa vulgaris
Urtica

Valeriana officinalis

Kalmoesvi^ortel
Berketakken
Esschebladen
Lavaszaad
Drieblad
Watermunt
Kruizemunt
Mispel

Philanderzaad
Perziktakken
Wegebladen
Eikebast en -bladen
Zwarte bessenbladen
Brummelbladen
Wilgebast en -bladen
Vlierbessen, -bladen
Kwanselhout of bitterhout
Seringebladen en -bloesem
Brandnetels

Valeriaanwortel

Hiernaast is het nog slechts in enkele streken van ons land,
dat kruiden mt t wiId worden verzameld. De hoogere flnan-
ceele e,sehen der zoekers mate^dathet gezamelde kruid

1) de Graaff, In het land der Kruidenzoekers. Pi,. Wbl. 1921, p. 1328.
204

-ocr page 241-

nog duurder is dan het gecultiveerde. De steden strekken, door
de zich uitbreidende bebouwing, steeds meer haar vangarmen
naar het platteland uit, en stellen daaraan voor haar voedsel-
voorziening ook grootere eischen. Intensiever land- en tuin-
bouw is hiervan het gevolg, met een krachtiger bestrijding van
het onkruid. Het is dat laatste, dat in veel gevallen als genees-
kruid zijn waarde voor ons had. Bruyning heeft, van land-
bouwkundig standpunt gezien, hieraan zijn aandacht gewijd 1).
Het is nog niet uitgesloten, aldus betoogt hij, dat vele gewas-
sen, die als onkruid bekend staan en als zoodanig worden uit-
geroeid, een nuttig onderdeel kunnen vormen van het weide-
bestand, en derhalve van grooten invloed kunnen zijn op de
eigenschappen van het zuivel;
gedeeltelijk als geneesmiddel, of
als stimulans werkende, kan vaak ook het onkruid met gemist
Worden. Hij toont aan, hoe weinig omtrent deze materie be-
kend is en wekt op tot onderzoek in die richting. Zoo noodig
Zou, indien opruiming van het z.g. onkruid onvermijdelijk is,
door aanplant in de behoefte kunnen worden voorzien. Overi-
gens heeft ook het roekeloos en onoordeelkundig inzamelen
heel wat voor altijd doen verloren gaan. Gestrenger politietoe-
zicht, evenals het minder gemakkelijk krijgen van vergunning
Voor het zoeken op particuhere terreinen, werkten het inzame-
len niet in de hand. Al deze omstandigheden in aanmerking
genomen, is het licht te begrijpen, dat de hoeveelheid van het
^Idus ingezamelde van jaar op jaar minder wordt. Getallen
staan in deze niet in voldoende mate tot mijn beschikking. De
hoeveelheden zullen jaarlijks zeer sterk wisselen, terwijl de lage
^t^P van ontwikkeling, waarop de kruidenzoekers staan, ook al
^iet het verzamelen van cijfers in de hand heeft gewerkt. Uit
n^ondelinge gegevens weet van der Wielen, dat in Loosdrecht
jaarlijks van 3000 tot 10000 K.G. kalmoes werd
verzameld;
^eze dient echter lang niet alleen als geneesmiddel, maar wordt
Ook voor de hkeurstokerij gebruikt.

Volgens opgaaf van Volkersz wordt in de omgeving van
Noordwijk in het wild verzameld2}:

Bruyning, Kruidencultuur en landbouw. Cultura 1915, 27e Jrg. p. 2.

Rapport 1915 van de Rijkstuinhouwconsulenten aan den Inspecteur
Van den Landbouw.

-ocr page 242-

Achillea millefolium
Acorus calamus
Anchusa officinalis
Aspidium fliix mas
Cochlearia officinalis
Erythraea centaurium
Gentiana

Ten behoeve der
„Trifohumquot; werden

Achillea millefolium
Acorus calamus
Artemisia vulgaris
Aspidium filix mas
Bellis perennis
Betula alba

Capsella bursa pastoris
Centaurea cyanus
Cochlearia armoracia
Cochlearia officinalis
Convallaria majalis
Drosera rotundifolia
Equisetum arvense

Glechoma hederacea
Papaver rhoeas
Plantago major
Polygonum aviculare
Sambucus nigra
Saponaria officinalis
Symphytum officinale

Medicinale Plantenkweekerij en Drogerij
om Elburg de volgende kruiden gezocht 1) :

Erodium cicutarium
Fumaria officinalis
Hypericum perforatum
Humulus lupulus
Juglans regia
Linaria vulgaris
Malva sylvestris
Mentha aquatica
Ononis spinosa
Papaver rhoeas
Plantago major
Polygonum aviculare
Polypodium vulgare

Taraxacum officinale
Tussilago farfara
Urtica dioica
Urtica urens
Valeriana officinalis
Viola odorata
Viola tricolor

Rumex acetosa
Sambucus nigra
Senecio vulgare
Solanum dulcamara
Spiraea ulmaria
Symphytum officinale
Tanacetum vulgare
Tilia

Triticum repens
Tussilago farfara
Urtica dioica
Urtica urens

De volgende lijst van kruiden geeft een overzicht van soort
en hoeveelheid, in 1917 in de omgeving van Heerlen inge-
zameld, ten behoeve van de Kneipp-inrichting, destijds
onder
leiding staande van Br. Aloysius 2).

K.G. versch

Fol. Betulaenbsp;600

—nbsp;Farfaraenbsp;500

—nbsp;Fraxin. excels.nbsp;300

—nbsp;Juglandisnbsp;400

—nbsp;Myrtillor.nbsp;600
-- Petasitesnbsp;_

—nbsp;Plantag. lanc.nbsp;150

—nbsp;„ major. 50

—nbsp;Quercusnbsp;50
Rubi fruticos.nbsp;50

—nbsp;Sanicul. europ.nbsp;150

K.G. versch
Fol. Trifoliinbsp;300

—nbsp;Visci albinbsp;150

—nbsp;cum flor. Millefolii 300
Flor. Coryll. avellan. 100

—nbsp;Crataeg. oxiac. 30
~ Sarothamninbsp;25
~ Tiliae 400

Herb. Artemisiaenbsp;400

—nbsp;Capsell. burs. past. 100

—nbsp;Cichorei intyb. 150

—nbsp;Equisirinbsp;1200

1) Volgens mededeeling van den Heer J. van Klaveren.
2} Zie blz. 67. Deze tabel is aanwezig in het Archief der Ned. Ver. v^
Geneeskruidtuinen.

-ocr page 243-

K.G. verschnbsp;K.G. versch

Herb. Galii ver. 50nbsp;Herb. Polygoni avicul.nbsp;700

—nbsp;„ aparin. i50nbsp;—nbsp;Solan, dulcamar.nbsp;100

—nbsp;Glechomae heder. 150nbsp;—nbsp;Spiraeae ulmar.nbsp;200

—nbsp;Lamii albi 100nbsp;—nbsp;Thymi serpyll.nbsp;100

—nbsp;Menthae aquat. 800nbsp;—nbsp;Urticae dioic.nbsp;500

~ „ rotundifol. 300nbsp;-nbsp;Verbenaenbsp;100

—nbsp;Millefolii 150nbsp;Rad.nbsp;Polygoni bistort.nbsp;200

Aan dit inderdaad niet geringe quantum ziet men duidelijk,
hoe de aanwezigheid van een centrum, waarheen men de
kruiden kan brengen, stimuleerend werkt op de activiteit der
omwonenden. Wanneer dezen, tenzij uit een kruidenzoekers-
familie stammend, voldoende op de hoogte worden gebracht
omtrent de planten en de vindplaatsen, is er op deze wijze nog
heel wat bijeen te krijgen. Voor een deel verklaart dit het
succes der herboristeries in België. Men heeft dit ook in
duitschland, evenals in Hongarije en Oostenrijk, begrepen,
^aast de cultuur der geneeskruiden werd in Duitschland van
staatswege de inzameling der in \'t wild groeiende kruiden op
l^rachtige wijze gepropageerd. Een geschikt middel hiertoe was
de uitgave door het Reichsgesundheitsamt van een 32-tal
Arzneipflanzen-Merkblätter, welke vooral bij groote hoeveel-
heden, tegen zeer billijken prijs werden verkrijgbaar gesteld.
Elk blad geeft de beschrijving en meestal ook de gekleurde
afbeelding eener plant, terwijl het le. „Merkblattquot; de „Allge-
meine Sammelregelnquot; bevat 1). Eveneens werd in Hongarije
Van regeeringswege twee geïllustreerde handleidingen uitge-
9even, voor het inzamelen en voor het kweeken.

Een handelsfirma, in Limburg gevestigd, deelt mij mede, in
die provincie verschiflende kruiden te laten zoeken; de namen
^men in hoofdzaak overeen met de hierboven geplaatste uit
Heerlen; bovendien nog :

Herb. Chelidoniinbsp;Rad. Bryoniae

—nbsp;Hederae terrestr.nbsp;Flor. Chamom. vuig.

—nbsp;Tanacetinbsp;— Sambuci

. Arzneipflanzen-Merkblätter des Reichsgesundheitsamts, bearbeitet
pL ^^nieinschaft mit dem Arzneipflanzen-Ausschusz der Deutschen
barmazeutischen Gesellschaft. Julius Springer, Bedin.

-ocr page 244-

Eenige firma\'s in het Noorden van ons land betrekken haar
kruiden van de bekende kweekers, doch laten daarnaast in
den omtrek nog zoeken naar fol. Trifolii febrin., herb. et rad.
Senecion. en herb. Urtic., cort. Frangulae, rhiz. Calami; uit
Staphorst worden belangrijke hoeveelheden fruct. Sambuci en
rhiz. Graminis in verschen toestand verkregen; uit het Zuiden
van het land Secale cornutum.

In de omgeving van den Dolder wordt gezocht:

Achillea millefoliumnbsp;Erodium cicutariumnbsp;Sarothamnus vulgaris

Achillea ptarmicanbsp;Hypericum perforatumnbsp;Senecio vulgaris

Agaricus muscariusnbsp;Lmaria vulgarisnbsp;Sisymbrium officinale

Ajuga reptansnbsp;Plantago majornbsp;Tilia

Artemisia vulgarisnbsp;Plantago lanceolatanbsp;Triticum repens

Betula albanbsp;Polygonum avicularenbsp;Urtica dioica

Gapsella bursa pastorisnbsp;Potentilla tormentillanbsp;Veronica officinalis

Equisetum arvensisnbsp;Quercus rohurnbsp;Viola tricolor

In de omgeving van Soest dezelfde, bovendien:

Chelidonium majusnbsp;Salix alba

Fraxinus excelsiornbsp;Scabiosa succisa

In de omgeving van Putten:

Armeria maritima Euphrasia officinalis Polypodium vulgare
Aspidium filix mas Ononis spinosanbsp;Scabiosa arvensis

Van mijn berichtgever, den heer van de Vijselte den Dolder,
verneem ik, dat hij uit Loosdrecht, behalve verschillende van
de hierboven reeds genoemde planten, ook ontvangt:

Euphrasia Equisetum Lythrum salicaria Spiraea ulmaria

Verschillende dier kruiden vinden in de homoeopatische
geneeswijze eene ruime toepassing, doch hiernaast zijn er vele,
waarnaar, hoewel zij verouderd schijnen, nog voldoende vraag
bestaat. Zoeken wij naar een verklaring hiervoor, dan
mogen
wij bedenken, dat deze geneesmiddelen weliswaar niet meer
in de officieele geneeskunde worden toegepast, maar toch,
zooals van Andel het uitdrukt, hun wetenschappelijken
dood
hebben overleefd. De therapie van vroeger eeuwen maakte
gebruik van middelen, die nu schijnbaar verouderd en ver-

-ocr page 245- -ocr page 246-

geten zijn. „De volksgeneesmiddelen van heden zijn de weten-
schappelijke middelen van gisteren 1).quot; Zoo zien wij verschil-
lende dier kruiden in de werken over volksgeneeskunst vermeld,
Waarbij hun toepassing vaak in nauw verband staat met de
signatuurleer of andere problematieke aanwijzingen. Hoe het
ook zij, onze artsenijschat bevat een belangrijk grooter aantal
geneeskruiden, dan in de Pharmacopee werd opgenomen.
Waar hier de behoefte aan dergelijke kruiden blijkbaar groot
is, wordt ook door aankweeken daarin voorzien.

De geneeskruidenteelt te Noordwijk was wel in de eerste
plaats geroepen, alle ups en downs mede te maken, die uit de
Conjunctuur der oorlogs-en na-oorlogsjaren voortvloeiden. De
stijging der productiekosten, reeds in het vorige hoofdstuk
door mij gememoreerd, zette voort tot aanmerkelijke hoogte;
alleen reeds het bedrag der arbeidsloonen vermeerderde eenige
malen, terwijl ook de landhuur in korten tijd opliep, van 10
tot 45 ct. per R. Roe per jaar. Doch hiertegenover stond, dat
Noordwijk partij kon trekken van zijn aloude handelsrelaties,
^an de jarenlange ervaring met de teelt opgedaan, en vooral
^iet te vergeten, van de reputatie, welke die plaats zich heeft
^eten te veroveren.

Geeft van Laren een beschrijving, speciaal van de kweekerij
der fa. Groeneveld en Lindhout 2), het rapport van den rijks-
tuinbouwconsulent voor Zuid-Holland, in 1915 uitgebracht
aan den Inspecteur van den Landbouw, bevat gegevens om-
trent den stand der Noordwijksche cultuur in \'t algemeen,
^a 1914 zijn nog slechts drie firma\'s aldaar gevestigd, te
^eten Groeneveld en Lindhout, H. Caspers en Th. Alke-
made, wier bedrijf, behalve in omvang, vooral verschilt door
^e wijze, waarop de drogerij is ingericht. Meer en meer ziet
^en, ook in kweekerskringen, het belang van een rationeel
drogen in, waarbij, om veranderingen in de plant tijdens de

V. Andel, Volksgeneeskunst in Nededand. Proefschrift Leiden, 1909,
P\' 16.

V. Laren, Een kweekerij van geneeskrachtige kruiden te Noordwijk.
Ph. Wbl. 1916, p. 1690.

nnbsp;209

-ocr page 247-

droging zooveel mogelijk te voorkomen, een snel afvoeren
van de vochtige lucht een eerste vereischte is. Bij Caspers
beslaat de drooginrichting een ruimte, dz 6 M. breed, ± 3 M.
hoog en ± 2 M. diep, welke onderverdeeld is in een zestal
vakken, die volkomen gemeenschap hebben, dus feitelijk een
geheel vormen. Deze zijn opgevuld met laden, die slechts aan
de voorzijde een opstaanden wand hebben en waarvan de
bodem van jute is vervaardigd. Vanuit den oven, die terzijde
is geplaatst en met turf wordt gestookt, wordt de warme lucht
door een buis, op den oven hggende, gevoerd. Drie trek-
kanalen zorgen voor geregelden afvoer van de met water-
damp verzadigde lucht. Al naar den aard der kruiden wor-
den die op kleiner of grooter afstand van de verwarmingsbuis
gelegd 1).

In de drooginrichting bij Groeneveld en Lindhout wordt
door middel van een krachtige exhauster voorverwarmde lucht
over de kruiden gevoerd, en weer afgezogen. Doordat elke
lade niet alleen een bodem van jute heeft, maar ook een me-
talen bodem, wordt de vochtige lucht verhinderd, door andere
laden te stroomen, maar wordt geleid naar een kanaal, tusschen
twee vakken gelegen, en daarna afgevoerd door het trek-
kanaal. Als warmtebron wordt hier voornamelijk cokes ge-
bruikt. Hiernaast wordt ook door beide firma\'s in een ver-
warmd lokaal en op zolders gedroogd. Bij de derde firma
heeft het drogen op meer primitieve wijze plaats. Men teelt
zoowel op beschutte akkers tusschen bosch en hakhout, als
op open velden, al naar den aard van het gewas. Aan het
rapport van den heer R. Volkersz ondeen ik volgende ge-
gevens betreffende 1915, aangevuld met eeniqe onmerkinaen,
op 1925 betrekking hebbende 2).

1)nbsp;Eenige cijfers over 1916 betreffende de kweekerij van H. Caspers
vindt men in het Ph. Wbl. 1916, p. 1755, van de hand van den heer
K. Sanders.

2)nbsp;Op\'mijn verzoek om inlichtingen richtte de Inspecteur van den
Landbouw, de Heer I. G. J. Kakebeeke, een rondschrijven aan de Rijks-
tuinbouwconsulenten, ter informatie naar het huidige stadium van de
geneeskruidcultuur in ons land. Van de ontvangen antwoorden werd
hier een nuttig gebruik gemaakt.

-ocr page 248-

1925
cultuur.

Beplant
R.R.

Opbrengst
per R.R.

Bijzonderheden.

NAAM.

Althaea officinalis.
Heemst.

Anethum graveolens

Dille.

Atropa belladonna.

Doodskruid.
Artemisia absynthi-
um.
Alsem.

Cnicus benedictus.
Gezegende distel.

Cochleariaarmoracia
Mierikwortel. •
per 100
R.R.5K.G.

2000

100

100

300

300
4000

groote 2
K.G. kleine
wortel.

15-16K.G.
versche
planten
2 K.G. zaad.

5 K.G.
droog blad

geteeld in de pa-
den der tulpen-
bedden, geplant
op rijen, die 1-15
M. uiteen staan;
de planten op de
rij 15-20 c.M.

de plant wordt
gerepeld, waarna
de stengels weg-
geworpen wor-
den.

als nateelt in de
paden der bloem-
bollenbedden.
Afstand der plan-
ten op de rij
60 c.M.

verminderd.

gelijk.

zeer uitge-
breid,
zeer uitge-
breid.

verminderd.

zeer uitge-
breid.

Datura stramonium.

Doornappel-
Digitalis purpurea.

Vingerhoedskruid

Foeniculum vulgare.

Venkel.
Hyoscyamus niger.

Bilzenkruid.
Hyssopus officinalis

Hyssop.
Inula helenium.

Alant.
Lappa major.
Kliswortel.

250
250

700
120
50
200
2000

1nbsp;jarige
planten
8 K.G.

droog blad,

2nbsp;jarige
planten

2nbsp;K.G.

3nbsp;K.G.
vrucht.
2 K.G.

droog blad

3K.G.
droog kruid

Om groot twee-
jarig blad te krij-
gen, worden de
eenjarige planten
opgenomen, ge-
kuild en in \'t vol-
gend voorjaar
weer uitgeplant.

veldteelt.

in de paden van
tulpenbedden.

zeer uitge-
breid,
gelijk.

zeer uitge-
breid,
toenemen-
de vraag,
weinig
vraag,
sterk ver-
minderd.

-ocr page 249-

NAAM.

Beplant

R.R.

Malva sylvestris.

30

Kaasjeskruid,

Mentha crispa.

300

Kruizemunt i).

Mentha piperita.

300

Pepermunt \').

30

Ocimum basilicum.

Origanum majorana.

100

Marjolein.

Papaver somniferum.

250

Slaapbol.

Rosa gallica.

200

Salvia officinalis.

Salie.
Thymus vulgaris,
Thijm.

50
300

Opbrengst
per R.R.

4K.G.
droog blad.
id.

3-4 K.G.

droog.

3K.G.
droog kruid.
500 zaad-
doozen.
per 100
R.R. 70-80
K.G. ge-
droogde
bloem.
4 K.G.
droog blad.
4K.G.

droog kruid.

Bijzonderheden.

elk jaar op ande-
ren akker uitplan-
ten.

te Wassenaar
werd in 1915 400
R.R. beplant.

1925
cultuur.

gelijk,

gelijk.

gelijk.

zeer
beperkt.

zeer
beperkt,
weinig
vraag.

uitgebreid,
gelijk.

Op kleiner schaal

Achillea millefohum
Aconitum napellus
Agrimonia eupatoria
Alchemilla vulgaris
Aquilegia vulgaris
Asperula odorata
Calendula officinalis
Chelidonium majus

werden nog de volgende planten geteeld
Cochlearia officinalis Ruta graveolens

Gratiola officinalis
Marrubium vulgare
Melissa officinalis
Nepeta cataria
Ononis spinosa
Pimpinella saxifraga
Pulmonaria officinalis

Satureja hortensis
Thymus serpyllum
Valeriana officinalis
Verbascum
Viola odorata
Viola tricolor

De eerste oorlogsjaren waren voor de kweekerij Trifolium
te Elburg een gulden tijd. Flinke vraag van het binnenland,
naast export naar verschillende landen, als Nederlandsch-Indië,
Duitschland, Engeland, Italië, Zweden en Noorwegen, stelden
den eigenaar in staat, het bedrijf uit te breiden. Van Klaveren,
die reeds vanaf zijn vestiging te Elburg, de omwonende be-
volking tot medewerking had aangezet, en hiermede goede

1} Zie omtrent de zuiverheid dier soorten: de GraafF, Ph. Wlald. 1919
p. 1110; van Laren, Geneeskruiden en Geneeskruidenteelt, pag. 229.

-ocr page 250-

resultaten had verkregen, breidde dit op Belgische leest ge-
schoeide stelsel meer en meer uit. In zooverre verschilde zijn
methode weer van die. door de Belgische herboristeries ge-
volad dat, terwijl daar slechts enkele planten, en damn groote
hoeveelheid, werden aangekweekt, hij zijn zorgen over een
Sqrijk aantal
uitstrekte. Slechts op enkele legde hi, zich
in het b jzonder toe, op de Solanaceae. Aan eeri mededeeling
van de Graaff ontleen ik, dat te Elburg van de narcotische
qewassen
gemiddeld jaarlijks werd gewonnen 2öU
BeSnnae, 250 K.G. fol. Hyoscyami. 2500 K.G. fol Stra-
monii en 1000 K.G. fol. Digitalis, waarnaast aanzienlijke hoe-
veelheden zaad dier planten!). Vooral aan de cultuur van het
Vingerhoedskruid, waaraan in den laatsten tijd door de com-
binatie van chemische en physiologische waardebepaling zulke
hooge
eischen zijn gesteld, werd groote zorg besteed, jammer
genoeg waren belangrijke financieele verliezen, gevolg van den
onqunst der tijden, de oorzaak, dat van Klaveren zich quot;J 1922
genoodzaakt zag. dit aanvankelijk bloeiende en zooveel belo-
vende bedrijf stop te zetten. Inmiddels als dierenarts te Noord-
wijk
gevestigd, is hij aldaar sedert den aanvang van 1926,
^rloopig op kleine schaal, weer met kweeken begonnen.

Lijst van planten, te Elburg gekweekt:

Cochlearia officinalis Helenium autumnale
Colchicum autumnale Hepatica triloba
Conium maculatum Herniaria glabra
Coriandrum sativum
Datura stramonium
tatula

Aconitum napellus
Adonis vernalis
Althaea officinalis
Anemone pulsatilla
Anethum graveolens
Anthemis nobilis

Hyoscyamus niger
Hyssopus officinalis
Imperatorium ostru-
thium
Inula helenium
Iris florentina
„ germanica
Juglans regia
Juniperus sabina
Lactuca virosa
Lappa major
Lavandula spica
vera

Levisticum officinale

rtniiiKiiiiö iiwL/iii^nbsp;,, ------

Archangelica officinalis Delphinium staphisa

gria

Dictamnus fraxinella
Digitalis purpurea
Erythraea centaurium
Foeniculum vulgare
Fritillaria imperialis
Gratiola officinalis
Hamamelis virginica
Helleborus niger
viridis

Arnica montana
Artemisia abrotanum
absynthium
Asperula odorata
Atropa belladonna
Borago officinalis
Bryonia alba
Calendula officinalis
Chelidonium majus
Cnicus benedictus

1) de GraafF,Ph.Wbld. 1919. p. 1104.

-ocr page 251-

Lobelia inflata
Malva rotundifolia
Marrubium vulgare
Matricaria chamomilla
Melilotus officinalis
Melissa officinalis
Mentha crispa

piperita
Nicotiana tabacum
Nigella sativa
Ocimum basilicum
Origanum majorana

vulgare
Paeonia officinalis
Papaver somniferum
Petroselinum sativum
Pimpinella anisum

Plantago psyllium
Potentilla anserina

tormentilla
Poterium sanguisorba
Prunus laurocerasus
Pulmonaria officinalis

Pyrethrum (Chrysante- Trigonella

mum) roseum
Pyrethrum (Chrysante-

num) cinerariaefolium

Rubus fruticosus
Rheum officinale
Rosa gallica
Rosmarinus officinalis
Ruta graveolens
Salvia sclarea
officinalis

Sambucus nigra
Saponaria officinalis
Satureja hortensis
Scolopendrium vulgare
Thymus vulgaris
serpyllum
foenum
graecum
Valeriana officinalis
phu

Veratrum album
Verbascum thapsus

phlomoides
Verbena officinalis
Veronica officinalis
Viola odorata
tricolor

geneeskrachtige kruiden. Blijkbaar is het bij planneTgeblevr
immers van eenige uitvoering werd nooit iete vernomen %n
kortstond,gen duur waren de aanplantingen te Vuqh?Vm
van van Giersbergen, die van v. d. Sman te\\ Hertoqenbose^hl)
en van Berckenkamp2) te Rijswijk. Belangrijk is dftS door

dUlnbsp;fabriek tot bedding vfnLlht

nsche ohen „Oranjequot; ondernomen. Onder den naam van
„Bermger Kruidenteeltquot; nam deze vennootschao in ^
geneeskruidenteelt ter hand op een terreta ta Limh.r. ,
gen aan het afwateringskanaal LringenX quot; nem SnefsT

0,4 raceSdpL^^^^^^^^nbsp;odorata, Ctai-

llda, Lavandula spicï, MentM SS n

officinalis. Pulmonaria oEate sTfel riffS.\'TT

mus vulgaris, Viola odorata en eeS t^^^^^^^^

wortel. peterselie.nbsp;\'\'«quot;kenkru.den, als: kervel, mierik-

9™tendeels ontleend aan mededeelingen

-ocr page 252-

rigen heidegrond, gedeeltelijk rijk aan humus. Vóór de ont-
ginning was de grond beplant met dennen, en met heide
begroeid. Na bemesting met 2000 K.G. kalkmergel, 700 K.G.
kahzout en 600 K.G. phosphaat per H.A. werd door beplan-
ting met lupinen de grond
gereed gemaakt om in cultuur te
worden genomen. In 1917 werd een gedeelte met DigitaUs
beplant, die hier uitstekend
.groeide. De teelt werd in 1918
belangrijk uitgebreid; ook werd onder Amsterdam terrein
(gescheurd weiland) gepacht voor de teelt van geneeskruiden.
Bovendien had men bij de fabriek te Amsterdam een proef-
veld, groot 300 Aren, bestaande uit veenachtigen, humusrijken,
zwarten grond. Spoedig bleken, niettegenstaande de cultuur-
uitkomsten vrij goed waren, de loonen en de algemeene be-
drijfsonkosten te hoog, om de teelt op dien voet te kunnen
voortzetten. Het bleek ondoenlijk, in
voldoende mate te con-
curreeren met andere landen, waar veel door vrouwen en kinde-
ren wordt gewerkt. Weliswaar liet ook „Oranjequot; sommige
werkzaamheden, zooals snijden, door meisjes verrichten, doch
men ondervond hiermede veel moeilijkheden. Vanaf 1918 werd
de teelt geleidelijk ingekrompen tot de cultuur van vluchtige
oliehoudende gewassen, zooals Anethum en Coriandrum.

Eenige cultuuruitkomsten in 1918:

Limburg.nbsp;\' droog K G.

Fol. Belladonnae.......... 40

^ Digitalis...........690

^ Stramonii...........131

^ Trifolii febrin..........223

Herb. Cardui bened..........455

— Hyssopi........... 23

Sem. Anethi............185

^ Digitalis........... 3

Land K. (bij Amsterdam) 2,6 H.A.

Fol. Stramonii 12161 K.G. versch = 1140 K.G. droog
Herb.nbsp;13249 „ „
=1975 „

Sem. „nbsp;250 „

Anethum graveolens (geheele plant) 2740 „ versch

Land S. (bij Amsterdam) 8 H.A.

Fol. Stramonii....... 485 K.G. droog

Herb. „ • ......1886 „

Sem.nbsp;.......150 „

Anethum (geheele plant) .... 977 „

-ocr page 253-

Proeftuin (bij fabriek te Amsterdam) 300 Aren.

Belladonnae.

Digitalis (éénj.).

—nbsp;Hyoscyami . .
Herb. Cardui benedict.

—nbsp;Menthae pip. .

—nbsp;Saturejae. . .
Fol. Apii grav. . .
Sem. Levistici . . .
Flor. Verbasci thaps..

—nbsp;Althaeae offic. .

versch K.G.
439

Fol.
Rad.
Sem.
Fol.

685

999
131

23

24

droog K.G.
. 79
. 75
. 5
. 92.7
. 17
. 99
. 19.5
. 4
. 5
. 6
. 450 gr.
• 550 ..

Hiernaast werd in den proeftuin een verzamelinq van de
meest bekende geneeskruiden onderhouden ^

Hierbij valt op te merken, dat de zomer in 1918 zeer droon
wa^ wat een nadeehgen invloed op den oogst had ^
Het drogen van Stramoniumbladeren had plaats in een Sim-
plexapparaat, dat door stoom tot maximaal 80° C. wordt v^-
warmd. Men maakt eerst luchtdroog, door
voordrogen op
ho en, waarna men, in het droogapparaat bij lage tempera-
mu beginnende, deze geleidelijk opvoert. Hierdoor blijft de

tnZ Unbsp;Verwarmt men in het begin te hoog dan

vormt zich een korst op de opperhuid van het blad, welke
het verdampen belet; de kleur wordt dan bruin en
vlêkke ia

vTorJo\'fnbsp;^-^en vedvX

Een Corianderaanplant te den Dolder, voor rekenina dezer
vennootschap mislukte geheel; van 27 H.A Se zwarL
grond) werd slechts
55 K.G. verkreaen fC\' • ? f
teelt liet ook in Lintburg fol, Trifen^^eSn^^

r .nbsp;- o-korit-

Ook in Zeeland werd in 1917 met de geneeskruidenteelt
een aanvang gemaakt De N.V. Geneeskruidtuinen wl
eheren nam aanvankelijk een terrein, groot V. H.A quot;te Kou-
dekerke m exploitatie, aangemoedigd door het sueces! werd
IC woscKapeiie eerst o
H.A., later 10 H.A . in cultuur genomen.

-ocr page 254-

Men teelde hier de volgende planten 1):

Althaea officinalisnbsp;Delphinium staphisa-nbsp;Lavandula vera

Archangelica officinalis grianbsp;Mehssa officmalis

Arn^a montananbsp;Digitalis purpureanbsp;Mentha piperita

Artemisia abrotanumnbsp;Hamamelis virginiananbsp;^us toxicodendron

absynthiumnbsp;Hydrastis canadensisnbsp;Ruta graveolens

dranunculusnbsp;Hyssopus officinalisnbsp;Salvia officinalis

Asperula odoratanbsp;Inula heleniumnbsp;^^y^^^\'Jofequot;\'Ii,

DaWa stramonium Iris florentinanbsp;Valeriana officinalis

Met het oog op de vele bezwaren, die bij de pepermuntcul-
tuur worden ondervonden, liet men door ter zake kundigen

het eerste product beoordeelen2). Onderzocht werden partijen
gedroogd kruid van verschillende grondsoorten.

Hoeveelheid kruid.nbsp;Rendement.nbsp;Percentage.

91S K Gnbsp;1.500 K.G. ohenbsp;0.7 %

156nbsp;1.480 „nbsp;0.95%

Zoowel gualiteit als rendement bleken van dien aard, dat
men besloot, tot
uitgebreider aanplant over te gaan. Hiertoe
zou het echter niet komen. Reeds spoedig na het eindigen van
den oorlog had zulk een enorme dahng in de prijzen plaats,
dat men zich tot liquidatie genoodzaakt zag. Ook hier deed
men de ervaring op, datwetenschappelijkevoorhchting hoogst
gewenscht is; vooral bleek dit ten opzichte van plantenziek-
ten en beoordeehng van soortecht materiaal.

Ten slotte worde de aandacht gevestigd op den Genees-
kruidentuin „Labyrinthus Medicamentorumquot;, in 1917 door
den kweeker Adr. van de Vijsel te den Dolder opgericht.
Begonnen werd, een stuk heidegrond groot 4.5 H.A., door
ontginning en nivelleering van het terrein, voor den aanplant
geschikt te maken. Het bouwland bestaat uit lichten, humus-
rijken,
eenigszins leemachtigen zandgrond. Het najaar werd
besteed met het aanplanten van vruchtboomen en het verder
plantklaa
rmaken van den grond._____

1)nbsp;De gegevens zijn voornamelijk ondeend aan het «PP?^\'

1924 van den Rijkstuinbouwconsulent voor Zeeland. Zie ook i n. Wbld.

1919, pag. 1303.nbsp;n i i gt;

2)nbsp;Analyse van de olie had plaats in het laboratorium van Polak s

Frutal Works te Amersfoort. Voor de cijfers zie: Pepermuntcultuur m
Nederland. Ph. Wbld. 1919, p. 4L

-ocr page 255-

taHarTo^h \' ^ich voorbereid door gedurende een drie-
tal jaren op beperkte schaa proeven te nem^n ^^f

plant van geneeskruiden. Het lag fe Sn bXw In
vtfv:.;:^^;:;?-p-- - \'or.-

Het begin zijner cultuur van qeneelt;!lcri„vJ„„ „■ r ■ ■
met moeilijkheden, door den oorWn ? T

miteering L de mestvoorziemnq

van boomen, bemoeilijkten de geneesk

In ieder geval heeft de ondernemernbsp;r^\'S™\'

te bieden, en wist nog bijtijds te nrofl p j
nende prijzen, ondanks dé

wk% quot;N/snbsp;7 HT

tTek on®;\'quot;\'quot;\' Tnbsp;in te tte^n d k^Ld^t

teelt ondergmg zeer sterk den invloed van de bu tenCdX
concurrenfe, waartegen men tot ± 1923 te klmSad Na

Adonis vernalisnbsp;SS montanfnbsp;^l^^lidonium majus

Aethusa cynapiumnbsp;ArTeSs^ab^nnbsp;benedictus

Agrimonia eupatorianbsp;tl?nbsp;maculatum

Alchemilla vulgarisnbsp;Asperula odoma quot;quot;

Aihum cepanbsp;Atmn^ K^ii^jnbsp;^ quot; ofiicmalis

Althaea officinalisnbsp;fflta vnbsp;Coriandrum sativum

Althaea rosea v. nigranbsp;BeSnï^, nffl^\'r

Anchusa -officinalisnbsp;Bo aSo offi®quot;\'quot;]quot;^\'\'nbsp;Gynanchium vincetoxi-

Anethum graveolensnbsp;B^y\'^a dfoica quot;nbsp;n

Anthemis nobilisnbsp;Calaminthanbsp;officinale

ApocynumcannabinumCaleSa oÊSÏ\'nbsp;,

Aquilegia vulgaris Gannabis sativa n i\'u- ■ quot;

ois sativa Delphimum staphisagria

-ocr page 256-

Digitalis lutea

purpurea
Ecballium elaterium
Erythraea centaurium
Euphorbia helioscopia
peplis
lathyrus
Foeniculum officinale
Galega officinalis
Geranium robertianum
Geum urbanum
Glaucium flavum
Glycyrrhiza glabra
Gratiola officinalis
Helleborus foetidus
niger
viridis
Humulus lupulus
Hyoscyamus niger
Hyssopus officinalis
Imperatoria ostruthium
Inula helenium
Isatis tinctoria
Juniperus communis
Knautia arvensis
Lactuca virosa
Lappa major
Lavandula vera
Levisticum officinale
Lithospermum officin.
Lobelia inflata

Lobelia syphilitica
Lythrum salicaria
Malva rotundifolia

„ sylvestris
Marrubium vulgare
Matricaria chamomilla
Melissa officinalis
Mentha crispa

piperita
Monarda didyma
Nepeta cataria
Nigella sativa
Ocimum basilicum
Ononis spinosa
Origanum majorana

vulgare
Papaver rhoeas

somniferum
Parietaria officinalis
Petasites officinalis
Petroselinum sativum
Physalis alkekengi
Phytolacca decandra
Potentilla tormentilla
Poterium officinale
Pyrethrum cinerariae-

folium
Ranunculus bulbosus
Rhamnus frangula

cathartica
Rheum palmatum

Rosa gallica
Rosmarinus officinalis
Reseda luteola
Rhus toxicodendron
Ruta graveolens
Salvia officinalis
„ pratensis
Saponaria officinahs
Satureja hortensis
montana
Scabiosa columbaria
Scopolia carniolica
Silene inflata
Silybum marianum
Solidago canadensis
Succisa pratensis
Teucrium scordium
Thymus serpyllum

vulgaris
Tropaeolum majus
Trigonella foenum

graecum
Valeriana officinalis
phu

Verbascum thapsiforme
„ phlomoides
nigrum
Verbena officinalis
Viburnum prunifolium
Vincetoxicum officinale

Men ziet aan deze lijst, hoe uiteenloopend de soorten zijn,
die hier gekweekt worden, geheel in overeenstemming met de
vraag, die blijkbaar nog naar al deze kruiden bestaat.

Gedroogd wordt door zonnewarmte, waarbij directe inval
van het licht zooveel mogelijk vermeden wordt; ook door
warme lucht, die verkregen wordt uit een oven, onder den
vloer van de
droogruimte gelegen. Uit dezen oven leiden zes
ijzeren buizen, langs iedere zijde naar boven, naar den schoor-
steen. Deze centrale verwarming voert vlug tot een resultaat,
waarbij de kans op ontleding tot een minimum beperkt wordt;
voor een goede luchtcirculatie wordt zorg gedragen.

-ocr page 257-

kruZlnZlfjin^^^^nbsp;^^^ ^^^ de bewerking der

hakstSiaÄ^nbsp;- Lo-

het snijden in verschillende maten 4nnbsp;^^^^^en, voor

Zeef bodems in verschillende aFmeZZ,. en wortels,
molen, ter verwijdering van zand en luifnbsp;\'

Een houten trommel, aan de binnenriiv^« u^ i ■ i.
met pennen bezet, welke vooral die^i ^

Wit te schuren; in \'t algemeen om veLcMIlt\'\'^ ^^\'^\'\'^^^^

oogehjker aanzien te geven. Vroegernbsp;^^^

wijderd, doordat tweemannen, teoenol. ^quot;quot;\'^^quot;^ast ver-
een halfvollen zak toeduwden \' Sor hTifnbsp;^^^^^^
den werd het buitenste gedeeke eraf ^^^
wortelschudden nam vanzeVrekendl^^^^^^ ^^^

Verder bezigt men nog een vlaskam vonr h . V \'\'\'
de absinthknoppen en
een nrpnl tnbsp;^^^ aftrossen van

kamillen. Deze laatnbsp;^nbsp;^^^nbsp;van

dere cultuur vL hL fnbsp;°P9edaan, zal aan de ver-

eerste jaar groeide het quot; eérvoör n^^

jaar met ^ drogen iLeT. Äf Ä ^

plaatsing, tegen een dennenboschnbsp;ƒ

daaropvolgend jaar werden opntuwlmOn quot;-®quot;quot;^quot;®\'
Hethydrastinegehaltevanhpr,,» f ,nbsp;uitgezet,

gens analyse van Prof dl êrLfft/\'\'^ rteoom bedroeg, vol-
beschaduwing van denbsp;weer. dat

werkt veel li?ht gunstig Ä\'!nbsp;is; wehswaar

-ocr page 258- -ocr page 259-

de felle zon door nabij staand bosch gedeeltelijk werd onder-
schept 1).

Een aanplant van Coriander in 1924 mislukte geheel, door-
dat de
grond voor dit gewas te koud bleek te zijn, de kieming
te laat plaats had, waardoor het onkruid te veel gelegenheid

had, om zich te ontwikkelen.

Uit den allerlaatsten tijd dateert de oprichting der kweekerij
van den heer H. ]. Hofstede; op een terrein, gelegen in de
gemeente Leersum bij Amerongen, had hij in 1926 het vol-
gende in teelt:
nbsp;Roeden.

Carbenia benedicta.........700

Datura stramonium.........60

Digitalis purpurea..........120

Hyoscyamus nigernbsp;100

Lappa major (en minor)........80

Mentha crispa...........100

Mentha piperita...........200

Satureja hortensis..........150

Valeriana officinalis.........100

terwijl verder proeven genomen worden met de cultuur van
Althaea officinalis, Artemisia absynthium, Hyssopus offici-
nalis, Inula helenium, Melissa officinalis, Ruta graveolens, Sal-
via officinalis, Salvia sclarea, Thymus vulgaris.

Thans de resultaten van het onderzoek naar den toestand
onzer geneeskruidcultuur kort samenvattende, komen wij tot
de conclusie, dat het karakter dier cultuur ten allen tijde het-
zelfde is gebleven, dat een sterke detailleering op den voorgrond
stond, al werd aan een enkele groep, die der narcotica, bijzon-
dere aandacht gewijd. Deze structuur beantwoordt geheel aan
de directe behoeften van ons volk; bij gebreke toch aan een
krachtige chemische industrie is nooit de noodzakelijkheid
gevoeld van een meer intensieve cultuur, terwijl meerdere
expansie, mede ten behoeve van export, niet in
voldoende

1) In dit verband kan gewezen worden op kweekproeven, in 1910 door
Prof van der Wielen ondernomen in den Hortus botanicus te Amster-
dam.\' Hydrastinegehalte 2.8 7o. Pogingen, om de planten in het Gow te
laten verwilderen, voerden niet tot een resultaat. Ph. Wbl. 19/^, p. i^Ji.

-ocr page 260-

mate werd gefinancierd. Onderwijs soeriaal in rl» fo I.
geneeskruiden, heeft hier te lande\'steeSHntbXn

der^l^etlaXr W^S^o^tnbsp;»

jn samenwerking op het terrein van qenoe^H \'

hem een oud-vaderiandschen kruiSentuSn^eT\'quot;\'quot;

advies, uitgebracht door laatstgenoemrf

Directeur-Lneraal van den iJndboTw Jfffquot;\'?quot;?

ken van geneeskruiden en het on^St in W

lande, vormen den overgang van hX\'rd^rarh^eth\'Tr

-ocr page 261-

BIJLAGE A
GAPITULARE DE VILLIS (VEL CURTIS)

IMPERIALIBUS

CAP. 70

70. „Volumus quod in horto omnes herbas habeant, id est
hlium, rosas, fenigrecum, costum, salviam, rutam, abrotanum,
cucumeres, pepones, Cucurbitas, fasiolum, ciminum, rosmari-
num, careium, cicerum Italicum, squillam, gladiolum, dragantea,
anesum, coloquentidas, solsequium, ameum, silum, lactucas,
git, eruca alba, nasturtium, parduna, puledium, olisatum,
petresilinum, apium, leuisticum, savinam, anetum, fenicolum,
intulas, diptamnum, sinape, satureiam, sisimbrium, mentam,
mentastrum, tanazitam, neptam, febrefugiam, papaver, betas,
vulgigina, misvalvas (ibischa id est alteas), malvas, carvitas,
pastinacas, adripias, blidas, ravacaulos, caulos, uniones, britlas,
porros, radices, ascalonicas, cepas, alia, warentiam, cardones,
fabas majores, .pisos mauriscos, coriandrum, cerfolium, lacteri-
das, sclareiam.

Et ille hortulanus habeat super domum suum Jovis barbam.

De arboribus volumus quod habeant pomarios diversi gene-
ris, pirarios div. gen.; prunarios div. gen.; sorbarios, mespila-
rios,castanearios,persicarios div. gen., cotoniarios, avellanarios,
amandalarios, morarios, lauros, pinos, ficus, nucarios, ceresarios
div. gen. Malorumnomina: gozmaringa, geroldinga, crevedella,
spirauca, dulcia, acriores, omnia servitoria, et subito comessura,
primitiva. Perariciis servatoria trium et quantum genus, dulci-
ores et cocciores et secrotina.quot;

liliumnbsp;Lilium candidum L. 1)

j Rosa gallica L. I

rosasnbsp;I j^Qg^ centifolia L. )
fenigrecum Trigonella foenum graecum L.
costum Tanacetum balsamita L.
salviam Salvia officinalis L.
rutam Ruta graveolens L.

abrotanumnbsp;Artemisia abrotanum L. _

1) Benaming volgens v. Fischer Benzon, Altdeutsche Gartenflora.

223

-ocr page 262-

cucumeres

pepones

Cucurbitas

fasiolum

ciminum

rosmarinum

careium

cicerum Italicum
squillam

gladiolum

dragantea

anesum

coloquentidas

solsequium

ameum

silum

lactucas

git

eruca alba

nasturtium

parduna

puledium

olisatum

petresilinum

apium

leuisticum

savinam

anetum

fenicolum

intubas

diptamnum

smape

satureiam

sisimbrium

méntam

mentastrum

tanazitam

neptam

febrefugiam

Cucumis sativus L.
Cucumis melo L.
Cucurbita lagenaria L.
Dolichos melanophtalmus Dec.
Cuminum cyminum L.
Rosmarinus officinalis L.
Carum carvi L.
Cicer arietinum L,
Scilla maritima L.
Iris germanica L.
I
Iris florentina L. |
Artemisia dranunculus L
of

Arum dranunculus, A. italicum.

. „nbsp;maculatum.

Pimpmella anisum L.

Citrullus colocynthis Schrd.

Cichorium intybus L.

Ptychotis coptica Dec. (Ammocopticum L.)
Siler montanum Crantz
Lactuca scariola var. sativa L.
Nigella sativa L.
Eruca sativa Lam.
Lepidium sativum L.
Arctium lappa L.
Mentha pulegium L.
Smyrnium olusatrum L.
Petroselinum sativum Hoffm.
Apium graveolens L.
Levisticum officinale Koch
Juniperus sabina L.
Anethum graveolens L.
Anethum foeniculum L.
Cichorium endivia L.
Origanum dictamnus L.
of

Dictamnus albus L.
Brassica nigra Koch
Satureja hortensis L.

Mentha aquatica L.

I Mentha crispa
i Mentha piperita

Mentha sylvestris L.
Tanacetum vulgare L.
Nepeta cataria L.

Chrysanthemum parthenium Persoon

-ocr page 263-

papaver
betas
vulgigina
misvalvas

malvas

carvi tas

pastinacas

adripias

blidas

ravacaulos

caulos

uniones

bridas

porros

radices

ascalonicas

cepas

alia

warentiam
cardones
fabas majores
pisos Mauriscos
coriandrum
cerfolium
lacteridas
sclareiam
jovis barbam

Papaver somniferum L.
Beta vulgaris L.
Asarum europaeum L.
Althaea officinalis L.
Malva sylvestris L.
I
Malva negluta L. I
Daucus carota L.
Pastinaca sativa L.
Atriplex hortensis L.
Amarantus blitum L.
Brassica oleracea L.

Id. .
Allium cepa L.
Allium schoenoprasum L.
Allium porrum L.
Raphanus sativus L.

Allium cepa L. [

Allium sativum L.
Rubia tinctorum L.

Cynara cardunculus en C. scolymus L.
Vicia faba L.
Pisum arvense L.
Coriandrum sativum L.
Anthriscus cerefolium Hoffm.
Euphorbia lathyris L.
Salvia sclareia L.
Sempervivum tectorum L.

-ocr page 264-

BIJLAGE B

Zie bladzijde 112

stamplant

SIMPLEX

Rad. Acetosae

—nbsp;Acori

—nbsp;Alii

—nbsp;Althaeae

—nbsp;Angelicae

—nbsp;Apii

—nbsp;Argentinae

—nbsp;Aristolochiae

—nbsp;Arundinis

—nbsp;Asari

—nbsp;Asparagi

—nbsp;Bardanae

—nbsp;Betae

—nbsp;Betonicae

—nbsp;Bistortae

—nbsp;Boraginis

—nbsp;Bryoniae

—nbsp;Buglossae

—nbsp;Caryophyllatae

—nbsp;Cataputiae

minoris

—nbsp;Chelidonii

majoris
minoris

—nbsp;Consolidae

majoris

Hollandsche naam 1)

Suuring
Calmus wortel
Tamme Look
Heemst
Engelwortel

Juffrouw Merk ofte Eppe

(gekweekt: Selleri)
Ganseryk, Silverkruid
Baarwortel
Dekriet

Mansooren, Haselwortel
Aspergies

Kladden, Klissenkruid
Beet (witte)
(roode)
Betoni

Hertstonge, Naterwortel,

Adderwortel
Bernagie
Wilde Wijngaart
Ossetonge
Nagelkruid
Springkruid

Stinkende Gouwe
Kleine Gouwe
Waalwortel, Smeer-
wortel

Latijnsche naam 2) 3)

Rumex acetosanbsp;W.K.

Acorus calamus W.K.
Allium sativumnbsp;K.

Althaea officinalis W.K.
Angelica archangelica W.K.

Apium graveolensnbsp;W.K.

Potentilla anserinanbsp;W.

Aristolochia speciesnbsp;K.

Arurido phragmitisnbsp;W.

Asarum europaeumnbsp;K.

Asparagus officinalisnbsp;W.K.

Arctium lappanbsp;W.

Beta cicianbsp;k;.

Beta rubranbsp;K.

Betonica officinalisnbsp;K.

Polygonum frutescensnbsp;W.K.

Borago officinalisnbsp;K.

Bryonia albanbsp;W.K.

Anchusa officinalisnbsp;W.K.

Geum urbanumnbsp;W.K.

Euphorbia lathyrisnbsp;K.

Chehdonium majus W.K.
Ranunculus ficaria W.
Symphytum officinale W.K.

1) Ten tijde van Blanckaardt.

Snbsp;ameursnaam, naar Linnaeus.

3) Wild == W., gekweekt = K.

-ocr page 265-

nimi
Cynoglossiae
Dulcae amarae
Ebuli

Eryngii

Esulae

Foeniculi

Gentianae

Graminis

Helenii

Hyoscyami

Imperatoriae

Iridis nostratis
lunci odorati

Lapathi acuti
„ sanguinei
sativi
Levistici

Liliorumalborum

Malvae

Narcisci

Nymphaeae

Ononidis

Osmundae

regalis
Peoniae maris

Pentaphylli

Peponum

Petasitidis

Petroselini

Phellandrii

Phihpendulae

Pimpinellae

Rad. Costi hortensis Balsem
— Cucumeris asi- Wilde komkommers

Hondstonge
Alfsranke

Hadig, lage of wilde

Vlier
Kruis Distel
Ezula
Venkel
Bitterwortel
Graswortel
Alantwortel
Bilsemkruid, Dolkruid
Meesterwortel, Seven-

blad
Lisch

Welriekende Water-

biese
Patientie
Drakenbloed
Tamme Patientie
Lavas

Witte Lelie
Kaasjeskruid
Narcisse, Witte Tijde-
loos

Nennphar, Plompen
Prangwortel, Stalkruid
Groot ofte Wild

Vaaren
Peonibloem

Vijf-vingerkruid
Pompoen
Dokkebladen
Peterselie
Water Eppe

Roode Steenbreke

Pimpernelle

Tanacetum balsamitanbsp;K.

Gucumis colocynthisnbsp;K.

Cynoglossum officinale W.K.

Solanum dulcamaranbsp;W.

Sambucus ebulusnbsp;W.

Eryngium marinumnbsp;W.

Euphorbia esulanbsp;W.K.

Anethum foeniculumnbsp;K.

Gentiana luteanbsp;K.

Triticum repensnbsp;W.

Inula heleniumnbsp;W.

Hyoscyamus nigernbsp;W.K.

Astrantia majornbsp;W.K.

Iris germanicanbsp;K.

Oenanthe fistulosanbsp;W.

Rumex acutusnbsp;W.

Rumex sanguineusnbsp;K.

Rumex patientianbsp;K.

Ligusticum levisticumnbsp;K.

Lilium candidumnbsp;K.

Malvanbsp;W.K.
Narcissus pseudonar-

cissusnbsp;K.

Nymphaea albanbsp;W.

Ononis spinosanbsp;W.

Osmunda regalisnbsp;W.

Paeonia mascula,

Tourn.nbsp;K.

Potentilla reptansnbsp;W.

Cucurbita peponbsp;K.

Tussilago petasitesnbsp;W.

Apium petroselinumnbsp;K.
Phellandrium aquati-

cumnbsp;W.
Almaria filipendula,

Hillnbsp;K.

Poterium sanguisorbanbsp;W. K.

-ocr page 266-

Rad. Piperitis
~ Plantaginis

—nbsp;Polypodii querni

—nbsp;Porri capitati

—nbsp;Ranunculi aqua-

tici

—nbsp;Raparum

—nbsp;Raphani horten-

sis

—nbsp;Raphani rusti-

cani

—nbsp;Rhabarbari

monachorum

—nbsp;Rubiae tincto-

rum

—nbsp;Sambuci

—nbsp;Satyrii orchis

basilicum

—nbsp;Scorzonerae

—nbsp;Scrophulariae

—nbsp;Sigilli salomonis

—nbsp;Taraxaci

—nbsp;Tormentillae

—nbsp;Tripoly

—nbsp;Tussilaginis

—nbsp;Valerianae

Gort. Alni

—nbsp;Cerasi nigri

—nbsp;Fraxini

—nbsp;Juglandium

—nbsp;Juniperi

—nbsp;Mediani

berberorum

—nbsp;„ sambuci

—nbsp;Mori
Quercus

Peperkruid
Weegbree
Boom Varen
Parei

Water Hanevoet

Rapen, Knollen
Radijs

Meer-radijs, Mirix

Wortel
Water Patich

Meekrappe

Vlierboom
Standelkruid
Handekenskruid
Adderkruid, Slangen-

kruid
Groot Speenkruid,

Beekschuim
Salomons Segel

Paardebloem
Sevenblad
Zeesterrekruid
Hoestkruid, Hoefblad
Sint Joriskruid

Elsenboom
Kersen, Krieken, Mo-
rellen
Essenboom
Okkernote Boom
Jeneverboom

Sauceboom
Vlierboom
Moerbesieboom
Eikenboom

Capsicum annuum W.K.

Plantago majornbsp;W.

Polypodium vulgarenbsp;W.

Allium porrumnbsp;K.
Ranunculus scelaratus W.

Brassica rapanbsp;W.

Raphanus sativusnbsp;K.

Cochlearia armoracianbsp;K.

Rumex patientianbsp;K.

Rubia tinctorumnbsp;K.

Sambucus nigranbsp;W.

Orchis bifolianbsp;W.K.

Orchis latifolianbsp;W.

Scorzonera hispanicanbsp;K.

Scrophularia nodosanbsp;W.

Convallaria polygona-

tumnbsp;W.K.

Leontodon taraxacumnbsp;W.

Tormentilla erectanbsp;W.

Aster tripoliumnbsp;W.K.

Tussilago farfaranbsp;W.

Valeriana officinalisnbsp;W.K.

Alnus, Tourn.nbsp;W.

Prunus cerasusnbsp;W.K.

Dictamnus albusnbsp;W.

Juglans regianbsp;W.

Juniperus communisnbsp;W.K.

Berberis vulgarisnbsp;K.

Sambucus nigranbsp;W.

Morus nigranbsp;K.

Quercus roburnbsp;W.

-ocr page 267-

Lign. Alni

—nbsp;Buxi

—nbsp;Fraxini

—nbsp;Juniperinum
Quercinum

Elsenboom

Palmboom

Essenboom

Jeneverboom

Eikenboom

— Ribesiorum nigr. Aalbesièn

Alnus, Tourn.nbsp;W.

Buxus sempervirensnbsp;K.

Dictamnus albusnbsp;W.

Juniperus communisnbsp;W.

Quercus roburnbsp;W.

Ribes nigrumnbsp;K.

Fol. et Herb.

—nbsp;Abrothani maris Averoone, Averuit Artemisia abrotanum K.

—nbsp;Absinthii

vulgaris Gemeene Alsem

—nbsp;„ marini Zee Alsem
^ Acetosaenbsp;Suiring ofte Surkel

—nbsp;Agrimoniae Ontstoppend Kruid

—nbsp;Alchemillae Synnauw, onser Vrou-

wenmantel, Leeuwen-
voet

Artemisia absinthium W.K.

W.

Rumex acetosanbsp;W.K.

Agrimonia eupatoria W.K.
Alchemilla vulgaris K.

,

Alliarae

Look sonder Look

Erysimum alliaria

W.

Althaeae

Heemst, ofte Witte

Althaea officinalis

W.K.

Malve

___

Anagallidis

Guichelheil

Anagallis arvensis

W.K.

Anethi summi-

Dil

Anethum graveolens

K.

tates
Artemisiae

Bijvoet

Arthemisia vulgaris

K.

___

Asari

Mansooren

Asarum europaeum

K.

_

Atriplicis

Stinkende Melde

Atriplex hortensis rubra W.

(roode en witte)

„ alba

W.

Becabungae

Bekeboom

Veronica becabunga

W.

.—.

Bellidis

Maagdelieven

Bellis perennis

K.

Betae

Beet (witte)

Beta cicla

K.

„ (roode)

Beta rubra

K.

Betonicae

Betoni

Betonica officinalis

K.

Boraginis

Bernagie

Borago officinalis

K.

Botrijos

Druivenkruid

Teucrium botrijs

K.

_

Brassicae rubrae

Kool (roode)

Brassica rubra

K.

_

Buglossae

Ossetonge

Anchusa officinalis

W.K.

_

Bugulae

Senegroen

Ajuga pyramidalis

W.K.

_

Bursae pastoris

Teskenskruid

Thlaspi bursa pastoris

W.

Gapillis veneris

Vrouwenhair

Adianthum capillus

veneris

W.

_

Caprifolii

Kamperfoelje, Wee-

Lonicera periclyme-

winde

num

W.

-ocr page 268-

Fol. et Herb.

—nbsp;Cardui benedicti
~ Caudae equinae

—nbsp;„ mûris

—nbsp;Centaurii mino-

ris summit.

—nbsp;Chamaedryos

—nbsp;Chamaepytios

—nbsp;Chelidonii

majoris

—nbsp;„ minoris

-nbsp;Cherefolii

-nbsp;Cichorei

-nbsp;Cicutae

-nbsp;Cochleariae

-nbsp;Costi hortensis

-nbsp;Ebuli

-nbsp;Enduviae

-nbsp;Erysimi

-nbsp;Eupatorii aqua-

tici

-nbsp;Eupatorii canna-

bini

-nbsp;Euphragiae cum

floribus

-nbsp;Foeniculi

-nbsp;Fumariae

-nbsp;Hederae arbo-

rescentis

-nbsp;Hederae terres-

tris rubrae

-nbsp;Hepaticae

■ Hydropiperis
\' Hyoscyami
Hyperici

Gesegende Distel
Paardestaart
Muisen Staart
Duisend gulden kruid

Groote en kleine krui-
pende Chamedrys,
ofte Bathengel
Veld Cypres

Stinkende Gouwe,
Schelkenskruid
Kleine Gouwe, klein

Steenkruid
Kervel

Suikerwortelen
Scheeriing of dulle

Kervel
Lepelbladen
Balsamita, Balsem, Kost
Hadig, lage, of Wilde

Vlier
Endivi
Iris, Hederik
Water, ofte Wijfjes

Boelkenskruid
Boelkenskruid Manne-
ken
Oogentroost

Venkel

Duivekervel, Aardrook
Helix, Boomveil,

Klimop
Onderhave, Aardveil,

Hondsdraf
Edel leverkruid
Waterpeper
Bilsemkruid, Dolkruid
Sint Janskruid

Centaurea benedictanbsp;K.

Equisetum arvensenbsp;W.

Myosurus minimusnbsp;W.

Gentiana centauriumnbsp;W.

Teucrium chamaedrys K.

Teucrium chamaepitys K.

Chelidonium majus W.K.

Ranunculus ficaria W.

Anthriscus cerefolium,

Hoffm.nbsp;W.K.

Cichoreum intybus K.
Conium maculatum W.

Cochlearia officinalis W.K.
Tanacetum balsamita K.
Sambucus ebulus W.

Cichoreum endivia W.
Erysimum officinale W.
Bidens tripartitus W.

Eupatorium cannabi-
numnbsp;w^
Euphrasia officinalis W.

Anethum foeniculum K.
Fumaria officinalis W.
Hedera helixnbsp;W.

Glechoma hederacea W.

Anemone hepatica K.
Polygonum hydropiper W.
Hyoscyamus niger W.K.
Hypericum perforatum W.

-ocr page 269-

Fol. et Herb.

Hyssopi

IIssop, Hysop

Lactucae

Hof Lattouwe, Hof

Salaat

_

Lapati sativi

Tamme Patientie

_

Lavendulae

Lavendel

__

Lauri

Laurierboom

__

Lentis palustris

Waterlinse, Meerlinsen

Lichenis

Steenleverkruid

Lupuh

Hoppe

Majoranae

Majorein

—■

Malvae vulgaris

Gemeene Kaasjesbla-

den

„ crispae

Gekronkelde Kaasjes-

bladen

Marubii

Malrouwe, witte An-

doorn

_

Matricariae

Moederkruid, Mater

_

Melissae

Citroenkruid

___

Menthastri

Wilde Mente

___

Menthae crispae

Kruismunt

__

„ aquaticae Watermente, Bruin-

heilig

Mercurialis

Bingelkruid

Millefolii

Geruwe, Duisendblad

Nasturtii hor-

Tuinkers, Sterkers

tensis

„ aquaticae Waterkers

_

„ hiemalis

Winterkerse, Steen-

kruid

Nepetae

Nipte, Kattekruid

Nummulariae

Penningkruid

Ocymi

Ocimum

Origani

Orego, groove Majo-

lein

Parietariae

Glaskruid, Muurkruid

_

Persicariae

Persik kruid

_

Phellandrii

Water Eppe

Hyssopus officinalisnbsp;K.

Lactuca sativanbsp;K.

Rumex patientianbsp;K.

Lavandula spicanbsp;K.

Laurus nobilisnbsp;K.

Ervum lensnbsp;W.
Marchantia poly-

morphanbsp;W.

Humulus lupulusnbsp;W.K.

Origanum majorananbsp;K.

Malva rotundifolianbsp;W.

Malva crispanbsp;K.

Marrubium officinalenbsp;W.

Matricaria partbeniumnbsp;W.K.

Melissa officinalisnbsp;K.

Mentha sylvestrisnbsp;W. K.

Mentha crispanbsp;K.

Mentha aquaticanbsp;W.

Mercurialis annua tes-

ticulatanbsp;W.K.

Achillea millefoliumnbsp;W.

Lepidum sativumnbsp;K.

Sisymbrium nasturtium W.

Sisymbrium irionbsp;W.

Nepeta catorianbsp;K.
Lysimachia nummu-

larianbsp;W.

Ocymum basilicumnbsp;K.

Origanum majorananbsp;K.

Parietaria officinalisnbsp;W.K.

Polygonum persicarianbsp;W.
Phellandrium aquati-

cumnbsp;W.

-ocr page 270-

Fol. et Herb.

—nbsp;Pilosellae
~ Pimpinellae

—nbsp;Plantaginis

—nbsp;Polygoni

—nbsp;Portulacae

—nbsp;Primulae veris

—nbsp;Prunellae

—nbsp;Pulegii

-nbsp;Pulmonariae

maculosae

-nbsp;Pyrolae

-nbsp;Quercus

-nbsp;Ribesi nigri

-nbsp;Rorismarini

-nbsp;Rutae

-nbsp;Sabinae

-nbsp;Salicis

-nbsp;Salviae agrestis

minoris
»1 hortensis

-nbsp;Sambuci

-nbsp;Saniculae

-nbsp;Satureiae

-nbsp;Scabiosae

-nbsp;Scarleae

-nbsp;Scolopendrii

-nbsp;Scordii

-nbsp;Sempervivi ma-

joris

-nbsp;Sempervivi mi-

noris

-nbsp;Serpylli

• Solani
\' Soldonellae
■ Solidaginis
saracenicae

Hierocium pilosellanbsp;W.K.

Poterium sanguisorbanbsp;W.K.

Plantago majornbsp;W.

Polygonum avicularenbsp;W.

Muisenoor, Nagelkruid
Pimpernelle, Bevernelle
Weegbree

Duisendknoop, Ver-
kensgras
Porcelein
Sleutelbloemen
Brunelle
Polei (breede)
(smalle)

Longe kruid, Onser

Vrouwen melkkruid
Wintergroen
Eikenboom
Aalbesiên
Rosemarijn
Ruite, Wijnruit
Sabelboom, Seven-

boom
Wilge
Wilde Saly
Smalle „
Breede „
Vlierboom
Sanikel, Heelkruid
Keule

Schurftkruid
Scharlei
Hertstonge
Waterlook

Donderbaard, Huislook

kleine

.kl.

Bedstroo
Nagtschade

Yviiiue, öanteneli

Heidens-Wondkruid,
Guldenkruid

Portulaca oleracea

W.K.

Primula veris

K.

Brunella vulgaris

K.

Mentha pulegium

W.K.

Pulegium cervinum

angustifolium

W.K.

Pulmonaria officinalis

K.

Pyrola rotundifolia

W.

Quercus robur

W.

Ribes nigrum

K.

Rosmarinus officinalis

K.

Ruta graveolens

K.

Juniperus sabina

K.

Salix

W.

Teucrium scorodonia

K.

Salvia officinalis

K.

Salvia pinnata

K.

Sambucus nigra

W.

Sanicula europaea

K.

Satureja hortensis

K.

Scabiosa arvensis

W.K.

Salvia sclarea

K.

Asplenium scolopend. K.

Teucrium scordium

K.

Sempervivum tecto-

rum

W.

Sedum album

W.K.

Thymus serpyllum

W.K.

Solanum nigrum

w.

Convolvulus marinus

W.

Senecio saracenica

W.K.

-ocr page 271-

Fol. et Herb.

~ Sonchi laevis

Sagte, en Zee Hasen

Sonchus oleraceus

W.K.

Latouw

— Tanaceti

Reinvaar, Wormkruid

Tanacetum vulgare

W.

~ Taraxaci

Paardebloem

Leontodon taraxacum

W.

— Thymi cum flo-

Thym.RoomseQuendel Thymus vulgaris

K.

ribus

— Tithymalli

Wolfsmelk, Sonne-

Euphorbia helioscopia W.K.

wende

— Tripolii aquatici

Astermarinus, Zeester-

Aster tripolium

W.K.

rekruid

— Tussilaginis

Hoestkruid, Hoefblad

Tussilago farfara

W.

— Verbasci

Phlox, Wollekruid

Verbascum thapsus

W.

— Verbenae

Yserkruid

Verbena ofiicinalis

W.K.

— Veronicae

Elatine, Eerenprijs

Veronica officinalis

W.K.

— Vincaepervincae

Maagdepalm

Vinca minor

K.

— Violariae

Violen, Violetten

Viola odorata

W.K.

— Virgae aureae

Gulden roeden

Solidago virga aurea

W.K.

— Urticae retent.

Brandende Netels

Urtica dioica

W.K.

— „ mortuae

Doove Netels

Lamium album

W.K.

— „ urent. minor.

kleine Brandende netels Urtica urens

W.K.

Flor. Betonicae

Betoni

Betonica officinalis

K.

— Boraginis

Bernagie

Borago officinalis

K.

— Buglossae

Ossetongen

Anchusa officinalis

W.K.

— Buphtalmi

Stinkende Kamille

Anthemis cotula

W.K.

— Calendulae

Goudsbloem

Calendula officinalis

K.

— Caprifolii

Geiteblad, Kamper-

Lonicera periclyme-

foelje

num

W.

~ Camomillae vul-

Kermillen

Matricaria chamomilla W.

garis

— Centauriiminoris Duisendgulden kruid

Gentiana centaurium

W.

— Genistae

Brem

Spartium scoparium

W.K.

~ Hederae terres-

Aardveil, Hondsdraf

Glechoma hederacea

W.

tris

Hypericum perforatum W.
Lavandula spicanbsp;K.

Convallaria majalis W.K.

Malva crispanbsp;K.

Malva rotundifolia W.

Sint Janskruid
Spica, Lavendel
Meibloemtjes, Lelitjes

van den Dale
Gekronkelde Maluwe
Kleine Maluwe,
Kaasjeskruid

Hypericonis
Lavendulae
Lillii convallii

Malvae crispae
vulgaris

-ocr page 272-

Flor. Malvae roseae
~ Meliloti

—nbsp;Nymphaeae

albae

—nbsp;Poeonae foe-

minae

—nbsp;„ masc.

—nbsp;Papaveris erratici

Abeel boom. Populier
Sleutelbloemen
Brunelle
Rosemaryn

Provencieroos
Wilde Saly
Smalle Saly
Breede groote Saly
Vlierboom
Erigerum, Kruiskruid
Reinvaar, Wormkruid
Lindeboom
Sevengetyde kruid

Phlox, Wollekruid
Violen. Violetten
Damastbloem

-nbsp;Phellandrii

\' Populi

-nbsp;Primulae veris

-nbsp;Prunellae

-nbsp;Rorismarini

• Rosarum paHi-
darum
ti rubrarum
Salviae agrestis
minor,
hortensis
Sambuci
Senecionis
Tanaceti
Tiliae

Trifolii odorati

Verbasci
Violarum
Violae damas-
cenae

Stokroozen
Welriekende Klaveren

Plompen, Water rosen

Pioeny wyfke

Althaea rosea
Trifolium melilotus

officin.
Nymphaea alba

Paeonia foemina

„ mannekenbsp;Paeonia mascula

Wilden heul, kanker Papaver rhoeas

bloemen, klaproosen
Water Eppenbsp;Phellandrium aquati-

w.
w.

K.

W.K.

K.

K.

K.

K.
K.
K.
W.

W.

w.

W.K.

K.
W.

W.K.
K.

cum
Populus alba
Primula veris
Brunella vulgaris
Rosmarinus officinalis
Rosa centifolia

Rosa gallica
Teucrium scorodonia
Salvia officinalis
Salvia pinnata
Sambucus nigra
Senecio vulgaris
Tanacetum vulgare
Tilia species
Trifolium melilotus

coerulea
Verbascum thapsus
Viola odorata
Hesperis matronalis

K.

W.K.
W.

K.

K.
W.

Sem. Acetosae

—nbsp;Allii

—nbsp;Althaeae

—nbsp;Anethi

—nbsp;Anisi

—nbsp;Apii

—nbsp;Aquilagii

—nbsp;Asparagi

Suiring ofte Surkel
Tamme Look
Heemst ofte Witte :

Malve
Dil
Anijs

JuffrouwMerk ofteEppe

Akeleijen

Aspergies

Rumex acetosanbsp;W.K.

Alhum sativumnbsp;K.

Althaea officinalisnbsp;W.K.

Anethum graveolensnbsp;K.

Pimpinella anisumnbsp;K.

Apium graveolensnbsp;W.K-

Aquilegia vulgarisnbsp;K.

Asparagus officinalisnbsp;W.K.

-ocr page 273-

~ Bardanae
~ Berberorum
Brassicae

—nbsp;Canabis

~ Cardui benedicti
~ „ mariae
~ Carei

~ Cataputiae minor.
~ Cicer rubrum
~ Coriandri
~ Cucumeris
~ Cumini
~ Cydoniorum

—nbsp;Dauci

—nbsp;Endiviae

—nbsp;Erucae
~ Foeniculi

—nbsp;Foeni graeci

—nbsp;Fumariae

—nbsp;Genistae
~ Hordei

~ Hyoscyami albi

—nbsp;Hyperici
~ Lactucae

~ Levistici

—nbsp;Lini

—nbsp;Lupini

—nbsp;Lychnis silvestris

Milii solis
~ „ vulgaris
-— Napi

—nbsp;Nasturtii bor-

tense

—nbsp;„ byemale

Sem. Atriplicis Melde (Roode)

„ (Witte)
Lappa, Klissenkruid
Sauceboom
Kool (Roode)
Hennip ofte Kennip
Gesegende Distel
Onser Vrouwen Distel
Karwe
Springkruid
Roode Cicers
Koriander
Konkommer
Komyn
Queënboom
Wilde Pastinake
Endivi
Rakette
Venkel

Fenegriek, Bokshoorn

Duivekervel, Aardrook

Brem

Gerst

Bilsemkruid, Dolkruid

St. Janskruid

Hof Lattouwe, Hof

Salaat
Lavas
Vlas

Tamme Lupinen, Vijg-

boonen
Wilde Kristus oogen,

Jennettekens
Paerelzaad, Steenzaad
Geers, Hirs, Milie
Stek rape, Parysse rape
Tuinkers, Sterkers

Winterkerse, Steen-
kruid

Atriplex hortensis

rubranbsp;W.K.

Atriplex hortensis albanbsp;W. K.

Arctium lappanbsp;W.

Berberis vulgarisnbsp;K.

Brassica rubranbsp;K.

Cannabis sativanbsp;W. K.

Centaurea benedictanbsp;K.

Carduus marianusnbsp;K.

Carum carvinbsp;K.

Euphorbia lathyrisnbsp;K.

Cicer arietinumnbsp;K.

Coriandrum sativumnbsp;K.

Cucumis sativusnbsp;K.

Cuminum cyminumnbsp;K.
Cydonia vulgaris. Pers. K.

Pastinaca sativanbsp;W.

Cichoreum endivianbsp;K.

Brassica erucastrumnbsp;W.K.

Anethum foeniculumnbsp;K.
Trigonella foenum

graecumnbsp;K.

Fumaria officinalisnbsp;W.

Spartium scopariumnbsp;W.K.

Hordeum vulgarenbsp;K.

Hyoscyamus albusnbsp;W.K.
Hypericum perforatum W.

Lactuca sativanbsp;K.

Ligusticum levisticum K.

Linum usitatissimumnbsp;K.

Lupinus albusnbsp;K.

Lychnis flos cuculinbsp;W.K.

Lithospermum ofSc.nbsp;K.

Panicum miliaceumnbsp;K.

Brassica napusnbsp;K.

Lepidium sativumnbsp;K.

Sisymbrium irionbsp;W.

-ocr page 274-

Sem. Nasturtii

sylvestre

—nbsp;„ aquat. maj.

.. „ min.

—nbsp;„ indicum

—nbsp;Nigellae

—nbsp;(Nucleorum)

cerasorum

—nbsp;„ persicorum

—nbsp;„ prunorum

—nbsp;Paeoniae

—nbsp;Papaveris

—nbsp;Pastinacae

sativae

—nbsp;Petroselini

—nbsp;Phellandrii

Fruct. Alkekengi Krieken over Zee

—nbsp;Alninbsp;Elsenboom

—nbsp;(Baccae) hederae Helix, Boomveil,

herboresc. Klimop

-nbsp;Plantaginis

aquat.

-nbsp;Portulacae

-nbsp;Psyllii

-nbsp;Raphani sativi

maj. et minor.
Raphani rusri-

cani
Rutae
Sambuci
Sinapis
Sophiae
Tanaceti
Thlaspios

fcandiae)
Urticae urent.

mortuae

Wilde kerse, Bessern

kruid
Waterkers

Koekoeksbl., kleine

Waterkers
Oost Indische Kerse
Narduszaad, Gith

Kersen, Krieken, Mo-
rellen
Perseboom
Pruimboom
Peonibloem
tammen Heul, Mankop
tamme en wilde Pasti-
naken
Peterselie
Water Eppe

Weegbree
. Waterweegbree
Porcelein
Vlooi kruid

Groote en kleine Radijs,

Ramenas.
Meer radys, Mierix

wortel
Ruite, Wijnruit
Vlierboom
Mostaart

Fienkruid, Sophiekruid
Reinvaar, Wormkruid
Wilde Kerse van

Candien
Brandende Netels
Doove Netels

Sisymbrium nastur-
tiumnbsp;w.
Cardamine pratensis W.

Tropaeolum majus K.
Nigella sativanbsp;K.

Prunus cerasus W.K-

Amygdalus persica K.

Prunus domesticanbsp;K.

Paeonia masculanbsp;K.

Papaver somniferumnbsp;K.

Pastinaca sativanbsp;K.

Apium petroselinumnbsp;K.
Phellandrium aquati-

cumnbsp;VV.

Plantago majornbsp;W.

Alisma plantagonbsp;W.

Portulaca oleraceanbsp;W.K-

Plantago psylliumnbsp;W. K-

Raphanus sativusnbsp;K.

- Lepidium ruderale W.

Cochlearia armoracia

K.

Ruta graveolens

K.

Sambucus nigra

W.

Sinapis nigra

W.K

Sisymbrium sophia

Tanacetum vulgare

W.

Thlaspi arvense

K.

Urtica urens

W.K\'

Lamium album

W.K.

Physalis alkekengi

W.K-

Alnus, Tourn.

W.

Hedera helix

W.

-ocr page 275-

Fruct. (Baccae) he-
derae terrestris

—nbsp;(Baccae) juniperi

—nbsp;„ ebuli

~ „ sambuci

—nbsp;Ribesiorum

nigror.
~ „ rubrer.

—nbsp;(Capita) Papave-

ris

~ Corni
~ Cucumeris

—nbsp;Dulcae amarae
~ Mespilorum

immaturorum

—nbsp;Rubi silvestris

—nbsp;„ idaei

Amyl. Fabarum

—nbsp;Foenigraeci

—nbsp;Hordii

~ Lupinorum

Jeneverboom
Hadig, lage of wilde

Vlier.
Vlierboom
Aalbesiën

Wijnbesiën
tammen witten Heul,

Mankop
Komoeljeboom
Konkommer
Alfsranke
Mispelboom

Braam besië
Framboisen, Hinne-

besiën
Roomse Boonen
Fenegriek, Koehoorn

Gerst

Tamme Lupinen

Aardveil, Hondsdraf Glechoma hederacea W.

Juniperus communis
Sambucus ebulus

Sambucus nigra
Ribes nigrum

Ribes rubrum
Papaver somniferum

Cornus mas
Cucumis sativus
Solanum dulcamara
Mespilus germanica

Rubus foliis ternatis
Rubus idaeus

Ficia faba
Trigonella foenum

graecum
Hordeum vulgare
Lupinus albus

K.
W.

W.
K.

K.
K.

K.
K.
W.
W.K.

W.
K.

K.

K.
K.
K.

-ocr page 276-

LITERATUUR

ARCHIVALIA

lacob van Maerlant, Naturen Bloeme, Hs. XVllI. (Univ. Bibl. Leiden).

Rekeningen der Abdij van Rijnsburg, 1382-1383. (Bibl. Seminarie War-
mond).

Rekeningen der Abdij van Rijnsburg, 1410-1411. (Algem. Rijks-Archief
s Gravenhage).

Rekeninpn der Abdij van Leeuwenhorst, 1516. (Bibl. Seminarie War-
mond).

^tSL^Snf\'nbsp;Warmond. (Gemeente-

quot;quot;nbsp;^^ Noordwijck,

lö/O. (Oud-Achief der Gemeente Noordwijk).

Reg. van Anneminge der Stadt Dieneren, 1581. (Oud-Archief der Gem
iCwoile).

Resolutieboeken van de Vroedschap der Stad Schiedam, 1586-\'89,-\'90.
(Gem.-Archief Schiedam).

Aanteekeningen van de dagelijksche besognes, aan het grafelijke Hof te
Gulemborg voorvallende, 1588. (Rijks-Archief Arnhem).

Re^vandeboedelinventarissenovergeleverdterWeeskamer,inv.no.371.

(Gem.-Archief Rotterdam).

Balthasar Florisz. van Berckenrode, Kaertbouck van de landen toebe-
hoorende St. Pieters gasthuysen tot Amsterdam, 1627-\'28 fGem -
Archief Amsterdam).nbsp;^

Gifteboeken der Stad Rotterdam, 1639-1773. (Gem.-Archief Rotterdam).

^ T74rl ; k N o^ïnbsp;Handvesten van Amsterdam,

ed. 1748, 2e stuk, blz. 954. (Oud-Archief der Gem. Amsterdam).

Klooster van Leeuwenhorst, Hs. XXI.

(Bibl. Seminarie Warmond).

K. van Alkemade en P. van der Schelling, Beschrijvinge van \'t Besloote
Klooster of Zusterhuys binnen Noortwijk. (Archief der Heerlijkheid

Noordwijk).
238

-ocr page 277-

Kornelis van Alkemade en P. van der Schelling, Aanteekeningen, be-
hoorende tot de Beschrijvinge van de Heerlijkheden Noordwijk en
OfFem. (Archief der Heerlijkheid Noordwijk).

Rekeningen van het Sinte Gatharinagasthuis, no. 280,1787-1803. (Gem.-
Archief Leiden).

Resolutiën van Schepenen en Raden, 1791-\'98. Groot Ord. fol. 331.
(Gem.-Archief Kampen).

Notulen van de Vroedschap, 1808-\'11-\'12, Chap. 6, Entretien dujardin
botanique. (Gem.-Archief Kampen).

GEDRUKTE STUKKEN

Bandet, Florence E. J. M., De Maaltijd en de Keuken in de Middeleeu-
wen.
Proefschr., Leiden, 1904.

Blok, Dr. P. J.. Geschiedenis van het Nederlandsche Volk. Groningen,
1892-1908.

Brugmans, Dr. H., Het staatkundig en maatschappelijk Leven der Neder-
landsche Steden. Leiden, z. j.

Dopsch, Dr. A., Die Wirtschaftsentwicklung der Karolinger Zeit. Wei-
mar, 1912.

Hagen, F. H. von der, Gesammtabenteuer. Stuttgart-Tübingen, 1850.

Halphen, Louis, Etudes critiques sur 1\'histoire de Charlemagne. Revue
historique. Paris, 1920.

Hofdijk, W. J., Ons Voorgeslacht. Leiden, 1875.

Looy van der Leeuw, A. E. C. van der. Bijdrage tot de geschiedenis van
het
natuurgevoel in de Middeleeuwsche Nederlanden, Proefschrift,
Utrecht, 1910.

Schevichaven, H. D. J. van. Vraagstukken in de geschiedenis van Nijme-
gens
voortijd. Gelre, dl. IX, 1906.

Schultz, Dr. Alwin, Das höfische Leben zur Zeit der Minnesinger. Leip-
zig, 1879.

— Das häusliche Leben der europäischen Kulturvölker vom Mittelalter
bis zur zweiten Hälfte des XVIII Jahrhunderts.
München-Bedin, 1903.

Sombart, Werner, Der moderne Kapitahsmus. München-Leipzig, 1919.

Stephani, Dr. K. J., Der älteste deutsche Wohnbau und seine Einrich-
tung. Leipzig, 1903.

-ocr page 278-

Terpstra, J. Louise A,. Nijmegen in de Middeleeuwen. Proefschrift.
Amsterdam, 1917.

Vogelsang, Dr. W., Holländische Miniaturen des späteren Mittelalters
Straszburg, 1899.

Acquoy, Dr. J. G. R., Het Klooster te Windesheim en zijn invloed.
Utrecht, 1875.

—nbsp;Geschiedenis van het Gasthuis te Zaltbommel. Arch Ned Kerkaesch
dl.
VIL\'sGravenhage, 1899.nbsp;\' ^

Bont. Bernard J. M. de, De „regalequot; Abdij van Egmond. Amsterdam, 1905.

-- De Altaren en Vicariën in de O. L Vrouwe en St. Gatharinakerk te
Amsterdam. Bijdr. gesch. bisd. Haarlem, dl. 19, 1894.

Brondgeest, Dr. P. Q., Bijdragen tot de geschiedenis van het Gasthuis
het Klooster en de Balije van St. Catharina der Johannieterridders

Utrecht. Hilversum, 1901.

Brugmans, Dr. H., De kroniek van het Klooster Aduard. Bijdr. en meded.
Hist. Genootsch. Utrecht, 23e dl., 1902.

Bruining, Cath., Aanteekeningen uit de geschiedenis van het Heilige
Geest Gasthuis. Gron. Volksalmanak, 1912.

Bijleveld, Mr. W. J. J. C., Het Klooster van St. Ursula\'of der Elfduizend
Maagden in Warmond. Bijdr. gesch. bisd. Haarlem. 1924.

Cleerdin, Vincent, Monnikenleven. Amsterdam, z. j.
Dubois, l\'abbé, Histoire de l\'abbaye de Morimond. Paris, 1851.

—nbsp;Histoire de l\'abbé de Rancé et de sa réforme. Paris, 1866.

Enschedé Mr. A. J.. Verslag over de geschiedenis en den eigendom van
het St. Elisabeths- of Groote Gasthuis. Haarlem, 1860.

-nbsp;Verslag over de geschiedenis en den eigendom van eenige Gods-
huizen. Haarlem, 1861.

Heimbucher, Dr M., Die Orden und Kongregationen der Katholischen
Kirche. Paderborn, 1896.

Heteren, Dom Willibrord van. Geneeskunde en ziekenverpleging in de
voormalige Benedictijner kloosters. Jaarb. Alberdingk Thijm. 1895.

-nbsp;Kloostergebouwen in de Middeleeuwen. De Abdij te Egmond. Jaarb.
Alberdingk Thijm, 1894.

-ocr page 279-

Heussen, van en van Rijn, Kerkelijke Historie en Outheden der zeven
vereenigde Provinciën. Leiden, 1726.

HüfFer, Maria, De adellijke Vrouwenabdij van Rijnsburg. Nijmegen-
Utrecht, 1922.

Huizinga, Dr. J., Erasmus. Haarlem, 1924.

Huysmans, J. K., L\'oblat. Paris, 1903.

Jonghe, B. de, Belgium Dominicanum. Bruxelles, 1719.

Kemp, A. C. J. van der, Iets over de Nederlandsche Gasthuizen vóór de
Hervorming. Arch. Nederl. Kerkgesch., dl. VII. \'s Gravenhage, 1899.

Kleyntjens, J., Een Medicijnmeester van Bisschop David van Bourgon-
dië. Bijdr. gesch. bisd. Haarl, dl. 42.

Ligtenberg, Dr. Chra, De Armezorg te Leiden tot het eind van de 16e
Eeuw. \'s Gravenhage, 1908.

Maerlant, Jacob van, Naturen Bloeme, uitgeg. door Dr. Eelco Verwijs.
Groningen, 1878.

Montalembert, Ch. F. de. Les moines d\'Occident. Paris, 1867.

Nanninga Uytterdijk, J., Geschiedenis der voormalige Abdij der Bernar-
dijnen te Aduard. Groningen, 1870.

Peters, C. H., Oud-Groningerland. Bouwkunst, 3e Jaarg., 1911.

— Oud Groningen. Stad en Lande. Groningen-\'s Gravenhage, 1921.

Post, R., Het St. Bernardsklooster te Aduard. Arch. gesch. Aartsbisd.
Utrecht, dl. 47 en 48, 1922.

Preuss, Dr. Julius, Biblisch-talmudische Medizin. Berlin, 1923.

Pijper, Dr. F., De Kloosters, \'s Gravenhage, 1916.

Römer, Dr. R. C. H., Geschiedkundig overzicht van de Kloosters en
Abdijen in de voormalige Graafschappen van Holland en Zeeland.
Leiden, 1854.

Sanderus, A., Ghorographia Sacra Brabantiae, 1727.

Scheffel, J. V. von, Ekkehard.

Schotel, Dr. G. D. J., De Abdij van Rijnsburg. \'s Hertogenbosch, 1851.

Schoute, Dr. D., De levensloop van een Ziekenhuis. Geschiedenis van
het Gasthuis te Middelburg. Arch. Zeeuwsch Genootsch. van Weten-
schappen, 1916.

Waal, Dr. M. de, Medicijn en Drogerij in den Bijbel. Amsterdam, 1922.

pnbsp;241

-ocr page 280-

Wybrands, A. W., Gedenkschriften van de Abdij Mariengaarde in Fries-
land. Leeuwarden, 1879.

~ DeAbdijBloemhofteWittewieruminde 13e Eeuw. Amsterdam, 1883.

Geschiedkundige Atlas van Nederland. Kerkelijke Indeeling, 1550.

Vita R. R. P. P. Generalium O. Pr. Humbertus de Romanis.

Aa, A. 1. van der, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden.
Gorinchem, 1839-1851.

Baan, ]. van der, De Moffeschans. Gadzandria, Zeeuwsch-Vlaamsch
laarb., 1856.

Beverwijck, joh. van, Inleydinge tot de Hollantsche Geneesmiddelen
Dordrecht, 1642.

Blanckaardt, Steph., Nieuw lichtende praktijk der Medicijnen. De nieuwe
Nederlantsche Apothekers-Winckel. Amsterdam, 1678.

— De Nederlandschen Herbarius. Amsterdam, 1714.

Bleyswijck, Dirck van, Beschrijvinge der Stadt Delft. Delft, 1667.

Boitet, Reinier, Beschrijving der Stadt Delft. 1729.

Gats, Jacob. Ouderdom en Buyten-Leven.

Gommelin. G., Beschrijvinge van Amsterdam. Amsterdam, 1694.

Dodonaeus, Rembertus. Herbarius oft Gruydt-Boeck. Leyden, 1618.

Hondius, Petrus, Dapes inemptae of de MoufFeschans. Leyden, 1621.

Huygens, G., Koren-Bloemen. Hofwijck. t\'Amstelredam, 1672.

I. V. M., Nederlandtschen Gruydt-Hof. Antwerpen. 1716.

Kok^^Jacobus. Vaderlandsch Woordenboek, dl. XXlll. Te Amsteldam.

Loosjes. A. Pzn.. Katwijks Zomertogtje. Haarlem, 1805.

Mieris. F. van en D. van Alphen, Beschrijving der Stad Leyden. Leyden.
1762.

Nijenborcb, Joh. van, Hof-Stede. Groningen, 1659.

Nidek, M. B. en Is. Ie Long. Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche
Oudheden, 2e dl. Amsterdam, 1792.

Nijland, P., Den verstandigen Hovenier over de twaelf Maenden van \'t
Jaer. Amsterdam. 1670.

-ocr page 281-

Nijland, P., De Nederlandtse Herbarius of Kruydt-Boeck. Amsterdam,
1670.

Ollefen, L. van. De Nederlandsche Stad- en Dorp-beschrijver, dl. VII.
Amsterdam, 1799.

Reyn, G. van. Geschiedkundige beschrijving der Stad Rotterdam. Rot-
terdam, 1832.

Rijnberk, G. van, Van oude Kruidboeken. Ned. Tijdschr. v. Geneesk.,
65e Jaarg. II.

Scheltema, Dr. P., Aemstels Oudheid. Amsterdam, 1855.

Sloet tot Oldhuis, Mr. B. W. A. Onze Arcadia\'s. Tijdschr. v. Staathuis-
houdk. en Statistiek, dl. XV. Zwolle, 1857.

Valck, Jacobus van der, Noordwijksche Arkadia. Leiden, 1748.

Wagenaar, J., Amsterdam in zijn opkomst. Amsterdam, 1760-1767.

Westerbaen, Jacob, Gedichten. Ockenburg. \'s Gravenhage, 1672.

Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat der Vereenigde Neder-
landen, 6e dl. Amsterdam, 1746.

De vermakelijke Leidsche Buiten-Gingels. Amsterdam-Leyden, 1734.

Nauwkeurig Verhaal van alle de Plegtigheden ter gelegenheid dat Zijne
Doorluchtige Hoogheid Willem V het dorp van Noordwijk-Binnen
met Hoogstdeszelfs Tegenwoordigheid vereerde. Rotterdam, 1787.

Agnelli, Jos, lieber die Cultur der Arneipflanzen. Wien, 1893.

Andel, M. A. van. Volksgeneeskunst in Nederland. Proefschr. Utrecht,
1909.

~ De Zeeuwsche koorts van Jacob Cats. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1925.

Behrens, H. W. A., Pharmaceutisch-historische aanteekeningen uit het
archief der gemeente Zutphen. Ph. Wbld., 1916.

Bitter, Dr. H., De „Hortus medicusquot; of Stads-Kruidtuin van het Colle-
gium medico-pharmaceuticum te Haarlem. Haarlem, 1914.

Boorsma, Dr. W. G., Iets over de teelt van artsenijgewassen. Teysmannia,

Afl.V, 1917.
Bruinsma, J. J., Flora Frisica. Leeuwarden, 1840.
Bruyning, F. F. Kruidencultuur en Landbouw. Cultura, Jaarg. XXVII,
1915.

Bijlsma, Mr. R., Oudrotterdamsche „Cruydenieriequot;. Rott. Jaarb. 1912.

p*nbsp;243

-ocr page 282-

Calkoen, G. G., Tuinen, voorheen in en om het Binnenhof. Die Haohe,
1903.nbsp;^

Campagne, P. J., Handboek voor Droogisten en Apothekers-leerlingen.
Tid,1823,

Compte-Rendu du 3ième Congrès national de la culture des plantes médi-
cinales, 1923. Les efforts de l\'étranger. Belgique. Lille, 1923.

Coster, Dr. D. J., Handboek der Pharmakognosie. Amsterdam, 1849.

Dierauer, Dr., Ueber die Gartenanlagen im St. Gallischen Klosterplan
vom Jahre 830 Verhandlungen der St. Gallischen naturwissenschaft-
lichen Gesellschaft. 1873.

Dietrich. F. G.. Der Apotheker-Garten. Weimar. 1802.

Dongen, J. A. van, Pharmacologische en klinische onderzoekingen over
Lrodium cicutarium. Proefschr. Amsterdam, 1915.

Dragendorff, Dr. G., Die Heilpflanzen der verschiedenen Völker und
Zeiten. Stuttgart, 1898.

Eeghen, P van en J. Ph. van der Kellen, Het Werk van J. en C. Luyken
Amsterdam, 1905.nbsp;\'

Enklaar, D. Th., Twee Oorkonden betreffende de geneeskundige ver-
zorging in Noord-Nederlandsche steden in de latere Middeleeuwen.
Ned. Tijdschr. v. Geneesk.. 1925.

Fischer-Benzon. Dr. R. von, Altdeutsche Gartenflora. Kiel-Leipzig, 1894.

Francq van Berkhey, J. le. Natuurlijke Historie van Holland. 3e dl 5e st
Amsterdam, 1776.

Goddijn W. A., Kweekproeven met eenjarige vormen binnen Linné\'s
soort Hyoscyamus niger. Proefschr. Leiden, 1926.

GraafF, W. G. de. Die Arzneipflanzenkultur in Holland. Heil- und Ge-
würz-Planzen. Bd. II. 1918.

-Cultuurvan geneeskrachtige planten inNederland.Pharm.Wbld.. 1919.

Pharm. Wbld.. 1920.

— In het Land der Kruidenzoekers. Pharm. Wbld., 1921.

-De Belgische en Noord-Fransche Geneeskruidenteelt. N. R. Ct 17
en 18 Sept. 1924.

-Das Sanimeln von wildwachsenden Pflanzen in Holland. Heil- und
Gewùrz-Pflanzen. Bd. VIII, 1925.

-ocr page 283-

GraafF, W. C. de, De cultuur van Geneeskruiden in België. Vlaamsch
Natuur- en Geneeskundig Congres. Natuurwetenschappelijk Tijdschr.
Jaarg. 8 no. 1 en Pharm. Tijdschr. IV, Jaarg. no. 7 en 8.

Haak, J-, Over eene oude Apotheek. Pharm. Wbld., 1916.

Haan, H. de, Bijdrage tot de pharmacie van het Opium. Proefschr.
Amsterdam, 1920.

Harst, J. C. van der. Van een ouden en een nieuwen Geneeskruidtuin
op
Walcheren. Pharm. Wbld., 1919.

Haver Droeze, Dr. J. J., Het Collegium medicum Amstelaedamense
1637-1798. Haarlem, 1921.

Hellinga, G., Amsterdamsche Gasthuis-apothekers. Pharm. Wbld., 1922.

— Nog iets over Amsterdamsche Gasthuis-apothekers. Pharm. Wbld.,
1924,

Heukels, H., Woordenboek der Nederlandsche Volksnamen van Planten.
Amsterdam, 1907.

Hofman, Dr. J, J., Geschiedenis Departement \'s Gravenhage der Ned. NW
ter bev. der Pharmacie. Pharm. Wbld., 1920.

Hollman, E. en P. van der Wielen, Een Bijdrage tot de geschiedenis
der Pharmacie in Maastricht. Pharm. Wbld., 1921.

Huil, W. van den, Over den oorsprong en de geschiedenis der Holland-
sche Duinen. Haarlem, 1838.
Jäger, H., Der Apothekergarten. Leipzig, 1859.

Jager, H. de, Bijdrage tot eene geschiedenis van de Nederlandsche „me-
dicine, chirurgie en de apothekeriequot;. Navorscher XXX, 1880.

Kerner, Dr. A., Die Flora der Bauerngärten in Deutschland. Verhand-
lungen des zoologisch-botanischen Vereins. Wien, 1855.

Komitee zur staadichen Förderung der Kultur von Arzneipflanzen in
Oesterreich. Kurze Anleitung zum Einsammeln von Arzneipflanzen.
Wien, 1915.

Krul, Dr. R., Haagsche Doctoren, Chirurgen en Apothekers in den ouden

Tijd. \'s Gravenhage, 1891.
Laren, A. J. van, Geneeskruiden en Geneeskruiden teelt, Amsterdam, 1919.
~ Het kweeken van geneeskrachtige kruiden in eigen tuin. Pharm.
Wbld., 1916.

~ Een Kweekerij van geneeskrachtige kruiden te Noordwijk. Pharm.
Wbld., 1916.

-ocr page 284-

Laren, A. J. van. Wetenschappelijke Kruidenteelt. Pharm. Wbld., 1917.

-nbsp;In welke richting moet de teelt van geneeskruiden in ons land wor-
den geleid? Pharm. Wbld., 1920.

-nbsp;Geneeskruidenteelt als zaak van algemeen belang en de beteekenis van
wetenschappelijke voorlichting ten bate daarvan. Pharm. Wbld., 1924.

Meyer, Ernst H. F., Geschichte der Botanik. Königsberg, 1854.

Meyer, Th., Arzneipflanzenkultur und Kräuterhandel. Berlin, 1922.

Mieris, Frans van, Groot Gharterboek. Leyden, 1753.

Miquel, F. A. W Beschrijving der Artsenij-gewassen volgens de natuur-
lijke rangschikkmg. Amsterdam, 1838.

Molhuysen, Dr P. G. Bronnen tot de Geschiedenis der Leidsche Uni-
versiteit. Rijks geschiedk. Publicatiën. \'s Gravenhage, 1913.

Morren Th., Eenige Haapche Doctoren, Ghirurgijns én Apothekers in
de 16e Eeuw. Die Haghe. s Gravenhage, 1901.

Nanninga Uytterdijk, Mr. J., De geneeskunstbeoefenaren te Kampen
1. De Stadsdoctoren. Bijdr. gesch. Overijssel, 4e dl„ 1878,
III. De Apothekers, id., 7e dl.. 1883.
Neuburger, Dr. Max., Geschichte der Medizin. Stuttgart, 1911.

Nieuwenhuis, Dr. A. W., Die Anfänge der Medizin unter den niedrigst
entwickelten Völkern und ihre psychologische Bedeutung. Janus, 1924.

-nbsp;Die medizinischen Verhältnisse unter den Australiern. Janus, 1924.

Oudemans, G. A. J. A., Handleiding tot de Pharmacognosie. Amsterdam,
1880.

—nbsp;Aanteekeningen op de Pharmacopoea Neerlandica. Rotterdam, 1854-
1856.

Pejot Em. et G. Blacque, Les eff^orts de 1 etranger pour la production
des drogues vegétales indigènes ou cultivées. Paris, 1920.

Peters, Hermann, Aus pharmazeutischer Vorzeit. Berlin, 1891.

Poelmans, W. J. L. Bibliotheek van een I6e eeuwsch Do\'ctor-Apotheker
te Rotterdam, Ms. Rotterdam, 1924,

Reinboldt, Belgiens fieil- un Gewürzpflanzen. Heil- und Gewürz-
pflanzen. Bd. III, 1919-1920.

Reyn, G van. Levensberigt van Karel Johan Reinier van Harderwijk.
Handelingen Maatsch. Ned. Letterk. Leiden, 1861.

Rijksinstituut van Pharmacotherapeutisch onderzoek. De Digitalis en
bare therapeutische toepassing. Leiden, 1922.

-ocr page 285-

Sabalitschka, Dr. Th., lieber die Notwendigkeit des Arzneipflanzcn-
anbaus in Deutschland. Bedin, 1921.

Schaum, C. L. ]., Geschiedenis der tuinkunst. Zwolle, 1916.

Schelenz, Hermann, Arzneikräuteranbau in der Vergangenheit. Berichte
der deutschen pharm. Gesellsch. Bedin, 1914.

Sikkel, Dr. A., Apothekerstuinen. Ned. Tijdschr. v. Geneesk., 1914.

-Idem. N. R. Ct. 8 Oct. 1914.

Sloet tot Oldhuis, Mr. B. W. A. E., Onze Tuinen. Tijdschr. v. Staat-
huishoudk. en Statistiek, dl. XI, 1855.

Stoeder, W., Geschiedenis der Pharmacie in Nederland. Amsterdam, 1891.

Stolk, Adas van, Katalogus. Amsterdam, 1895.

Tschirch, Dr. A., Handbuch der Pharmakognosie, Leipzig, 1910.

Visscher, R., Iets over de Pharmacie te Leeuwarden tot het einde der
18e eeuw. Pharm. Wbld., 1925.

Vosmaer, Jacob, Apothekers Woordenboek. Zutphen, 1822.

Vries, Dr. Hugo de, Duinflora. Voordrachten Biolog. Tentoonstelling,
\'s Gravenhage, 1910.

Vijsel, Adr. van de, Uit de praktijk van het geneeskruiden kweeken.
Pharm. Wbld., 1924.

Waal, M. de, Onderzoek naar dê insecticide kracht der Composieten;
Proefschr. Utrecht, 1920.

Wester, Dr. D. H., Over Geneeskruiden. Vragen des Tijds, 1914.

~ Phytochemische Mededeelingen. Pharm. Wbld., 1914.

~ Tentoonstelling van Nederlandsche geneeskruiden te Utrecht. Pharni.
Wbld., 1916.

—nbsp;Cultuurproefjes met Soja-boonen. Pharm. Wbld., 1921.

Wielen, P. van der, De Pharmacie in Nededand gedurende de Middel-
eeuwen. Pharm. Wbld., 1900.

~ De beteekenis van het kweeken van geneeskrachtige planten. Pharm.
Wbld., 1915.

—nbsp;Een MiddeleeuwschNededandsch Kruidenboek. Pharm. Wbld., 1916.

~ Bladen uit mijn Laboratoriumjournaal. Pharm. Wbld., 1916.

~ Schets voor een pharmaceutische geschiedenis van Delft, Pharm.
Wbld., 1918.

-ocr page 286-

Wielen, P, van der, Petrus Hondius en de MoufFeschans. Onze Tuinen,
1920. Geneeskruidnummer.

~ De inzameling van geneeskruiden in Loosdrecht. Pharm. Wbld., 1921.

Wiersum, Dr. E., Alchemie te Middelburg in 1604. Arch. Zeeuwsch
Genootsch., 1918.

Wyndelts. J. W., Regeeringszorg voor den Apothekerstuin in Antwerpen
anno 1582. Pharm. Wbld., 1918.nbsp;^ \'

Zörnig, Dr. Joh.. Der Anbau von Arzneipflanzen. Pharm. Centralhalle
1916.

Aanwijzing der geneeskrachtige gewassen, welke in den tuin te Gouda
gevonden worden, 1843.

Catalogus plantarumquaeinveniuntur in horto botanico societatis Dordra-
cenae, 1798.

Heel- en geneeskundige Verordeningen uit vroegeren Tijd. Overijssel-
sche Almanak, 1851.

-ocr page 287-

STELLINGEN

I.nbsp;Bij het onderzoek naar de aanwezigheid van katoenzaad-
olie, volgens Halphen, geeft toevoeging van pyridine, naar
Gastaldi, zekerder resultaten. \'

Nederl. Pharm. 5e Uitg. Olea pinguia.

II.nbsp;Het valt te betreuren, dat in de 5de uitgave der Neder-
landsche Pharmacopee voor het onderzoek naar een te groote
hoeveelheid bijalkaloïden in Sulfas Ghinini de proef van
Keiler—Werner behouden bleef; evenals bij Ghininum en de
andere zouten daarvan ware vervanging door de chromaat-
proef van de Vrij te verkiezen.

III.nbsp;Het verdient uit een oogpunt van betrouwbaarheid aan-
beveling, de in het Margarinebesluit voorgeschreven bepalings-
methode van botervet te vervangen door de methode ter be-
paling van het A en B getal volgens Bertram.

Chem. Wbld. 1923, no. 46. 1925, no. 46.

IV.nbsp;Toevoeging van kleurstoffen aan voedingsmiddelen kan
onder bepaalde omstandigheden als gewenscht worden be-
schouwd.

V.nbsp;Voor forensisch bloedonderzoek is de haemachromogen-
reactie, volgens de modificatie van Takayama, alleszins aan-
bevelenswaardig.

Abderhalden, Handbuch der biologischen Arbeitsmethoden.

Abt. IV, 12, Heft 2. Ziemke, Chem., mikrosk. und physik.

Methoden der Blutuntersuchung.

VI.nbsp;Bij de bereiding van vaccins verdient het aanbeveling
de bacteriën niet door verwarming, maar door behandeling
niet formaline te dooden.

Buil. acad. méd. 20 juill. 1920.

Presse médicale. 15 nov. 1922.

-ocr page 288-

VIL Zuurstof, langs electrolytischen weg bereid, verdient
bij inhalatie de voorkeur boven die, uit lucht verkregen.

VIII.nbsp;Een doelmatiger schrijfwijze van den soortnaam der
planten wordt verkregen door hierbij de regelen te volgen,
gelijk die zijn vastgesteld door het Internationaal Zoölogisch
Congres, Monaco 1913.

IX.nbsp;Het is noodzakelijk, dat de Nederlandsche Pharmacopee
een voorschrift geeft voor de bereiding van Extractum Erodii
cicutarii.

X.nbsp;Ook betreffende de zuiverheid van het materiaal, waarin
de geneesmiddelen worden gedispenseerd, dient de Pharma-
copee voorschriften te geven.

XI.nbsp;Het is zeer gewenscht, dat in de Nederlandsche Phar-
macopee voorschriften worden opgenomen voor de bereiding
van homoeopatische geneesmiddelen.

XII.nbsp;Bij den wederopbouw van Palestina, waarbij land- en
tuinbouw een vooraanstaande plaats innemen, dient meer dan
tot nu toe de aandacht te worden geschonken aan de teelt van
geneeskrachtige gewassen.

Oprichting van proeftuinen in de voornaamste zones van
het land onder de auspiciën der Hebreeuwsche Universiteit
te Jeruzalem, naast vestiging van „herboristeriesquot;, voorloopig

gesteund door subsidie van het Palestina-Opbouwfonds(Keren-

Hajesod), moet in de eerste plaats worden overwogen.

XIII.nbsp;De bewering van Tschirch, dat van Maerlant\'s „Na-
turen Bloeme een bewerking zou zijn van „das Buch der
Natur van Conrad von Megenberg, is onjuist.

Handbuch der Pharmakognosie, l, 2, p. 630.

XIV; De wijziging, bij besluit van den ISden Juni 1921,
aangebracht in het Academisch Statuut, waardoor de Pharma-
kognosie als examenvak voor a.s. artsen is komen te vervallen,
dient te worden afgekeurd.

-ocr page 289-

XV.nbsp;Het ware wenschelijk, dat in de Statistiek van den in-,
uit- en doorvoer de geneeskruiden, thans met andere drogerijen
onder één verzamelpost
gerangschikt, onder een eigen num-
mer werden vermeld.

XVI.nbsp;Ter verbetering der practische opleiding tot apo-
thekers-adsistent is, in het bijzonder voor de receptuur en de
galenische pharmacie, naast de werkzaamheid in de apotheek,
onderricht aan opleidingsscholen gewenscht.

-ocr page 290-

i^\'.^\'f\'m

(/I V

m-\'-:.

■iC a

\'M ■

-ocr page 291-

-r

BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS DER
GENEESKRXnDCXILTUURIN NEDERLAND

quot;A ƒ

^ • r\' v.quot; «

? t •lt;

\' . \'O ;

HENDRIK COHEN
BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS
DER GENEESKRUIDCULTUUR
IN NEDERLAND

. \'W

: I ■■

I

- i

-ocr page 292-

-fii^trTi ti^rnrif\'iTiiV^i n\'iT^ r\'nbsp;. ^ ^ f.