-ocr page 1-
-ocr page 2-

S. oct.

6485

-ocr page 3-

SieÜ%i^EEK DER

X^UNI-HfEJeéltElT \\i C \'OV^? E CtfST/

-ocr page 4-
-ocr page 5-

$

GEVLOCHTEN

VOOR ONZE VADEREN,

OP HET

m HET OMZET M (MM IN 1612,

J. SUI?INGA.

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT

U T R E C H T.

TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS, 1872.

-ocr page 6-

Snelpersdruk vau M. de Waal.

-ocr page 7-

AAN

DE COMMISSIE ÏOT EEGELING DER FEESTVIERING

OP DEN 28 AUGUSTUS

TE G-ROjSTIJSTG-EHST,

-ocr page 8-

WORDT DIT WERKJE .

ALS BLIJK VAN ACHTING,

OPGEDRAGEN

DOOK DEN SCIIRUVEK.

-ocr page 9-

INLEIDING.

Het jaar 1872 biedt rijke stof tot schoone, belangrijke en dankbare herinneringen voor hen, die hun vaderland liefhebben.

Voor drie honderd jaren, toen onze vaderen zuchtten onder den looden schepter van een\' onmenschelijken handlanger des despotieken konings van Spanje; toen de fiere geest der oude Batavieren en Friezen als uitgedoofd scheen, waren het de Watergeuzen, die door hun kloek bestaan licht uit de duisternis deden verrijzen en den gezonken moed herleven. En van welke bloedige en treurige tooneelen het jaar 1572 en vele volgende jaren ook nog getuigen moesten zijn , de zon der vrijheid was toch voor Nederland opgegaan; de eerste steen was gelegd van het gebouw, dat eenmaal zou verrijzen als een wonder in het oog van het verbaasd Europa.

Voor twee honderd jaren, toen de vaderen het Spaansche juk reeds voorlang van de schouders hadden geworpen en den overmoed der toen zoo trotsche Britten tot zwijgen gebracht,

-ocr page 10-

trok eene nieuwe onweerswolk over het dierbaar vaderland samen en dreigde, meer dan ooit, met eene geheele verwoesting.

De vier verbonden Mogendheden hadden geen ander doel, dan de kleine tot bloei en welvaart gekomene republiek, hun een doorn in het oog, door hunne reuzemnacht te vernietigen en haar uit de rij der Europeesche staten te rukken.

Maar ook toen daagde het licht uit de duisternis, en wat onmogelijk scheen, is door de eendracht en vaderlandsliefde onzer vaderen tot mogelijkheid geworden. Engeland werd onschadelijk gemaakt door den heldenmoed onzer scheepsmacht, aangevoerd door den eenigen de ruiter; Munster en Keulen werden tot den terugtocht en het sluiten van den vrede gedwongen door hel heldhaftig gedrag der Groningers, en Fr ankrijks groote Koning zag zijne plannen in duigen vallen door den onversaagden en moedigen willem van oranje.

Is er iets, dat liefde en eerbied voor het voorgeslacht kan wekken; dat ons gehecht maakt aan den grond, die ons zag geboren worden; dat ons trotsch doet zijn, te behooren tot een volk, \'t welk kan wijzen op zulk een schoon verleden; dat den band, die Nederland en Oranje één doet zijn, sterker maakt: dan is het \'t herdenken aan jaren en dagen, die als getuigen kunnen optreden van der vaderen moed en volharding in tijden van beproeving en druk.

-ocr page 11-

Of zou er een Nederlander zijn^ wiens bloed niet sneller vloeit bij het herdenken van den heldenmoed van ons doorluchtig voorgeslacht, voorgegaan door de edele helden uit het geliefde Vorstenhuis van Oranje Nassau? die koud blijft bij het besef, dat onze vaderen voor het behoud der dierbare vrijheid en onafhankelijkheid, voor het behoud van hun zelfstandig volks bestaan, hunner nationaliteit, goed en bloed veil hadden, en daardoor aan het nakroost eene erfenis hebben nagelaten, in wier bezit wij ons nu nog verheugen?

Zou er een Nederlander zijn, dien naam waardig, die zou kunnen vergeten, hoe onze vaderen eens hebben gestreden tegen de elementen der natuur; het land hebben ontwoekerd aan de golven en van gedaante doen veranderen? vergeten, hoe ze door noeste vlijt en volharding, door handel en scheepvaart, door landbouw en n ij verheid, het vaderland tot een\' ongekenden bloei en luister wisten op te voeren?

Zulk een Nederlander zouden we niet alleen van de snoodste ondankbaarheid en liefdeloosheid, maar ook van de verregaandste onverschilligheid omtrent het toekomstig lot van ons dierbaar vaderland beschuldigen.

Bij de Romeinen stond liefde voor het vaderland, nationaliteit, bovenaan in de rij der deugden.

Voor het vaderland kon brutus de stem des bloeds smoren en over zijne zonen het doodvonnis uitspreken niet alleen, maar ook zien uitvoeren, toen ze zich aan eene samenzwering tegen het vaderland hadden schuldig gemaakt.

Om het vaderland te behouden had veturia den moed haren zoon coriolanus te verliezen.

-ocr page 12-

quot;Wie gevoelt niet, dat zulk eene liefde voor het vaderland overdreven en alzoo niet aan te bevelen is? Maar wie gevoelt ook niet, dat het vaderland er ongelukkig aan toe is, wanneer zijne zonen het, in hun streven of vermeend streven naar het wereldburgerschap, kunnen vergeten?

De geest, die naar het wereldburgerschap streeft, reeds hier en daar inheemsch, sluipt ook langzaam en ongemerkt — \'t is niet te loochenen — Nederland binnen.

Voor vele zonen der negentiende eeuw wordt het begrip van Vaderland te bekrompen, zijne grenzen te eng. — Naar hunne meening behoort men niet meer aan een v a-derland, men behoort de geheele wereld toe. Het doel, waarnaar zij, in hunne hooge vlucht meenen te moeten streven , is niet meer een goed Nederlander, maar een echt wereldburger te zijn.

Dat denkbeeld, die opvatting van het leven is schoon; wie twijfelt er aan? Ze is zelfs idealistisch. Maar juist, omdat ze idealistisch is, lijdt ze schipbreuk op de practijk des levens.

Zulk een naar het wereldburgerschap strevende geest, die het vaderland verloochent, mag geen wortel schieten in de harten van het Nederlandsche volk, bovenal niet in de harten van het aankomend geslacht, waarop de hoop en de toekomst des vaderlands rust.

Het streven naar het wereldburgerschap, ten koste van het dierbaar vaderland, getuigt in de meeste gevallen van onkunde met de geschiedenis van het volk, waartoe men door geboorte, taal, zeden en karakter behoort. Gemis aan liefde ontstaat doorgaans uit gemis aan kennis. Onbekend maakt onbemind. — Wie lust gevoelt, zich te verdiepen

-ocr page 13-

in de geschiedenis van het Nederlandsche volk; wie verneemt, welke offers door het voorgeslacht zijn gebracht, welk een strijd is gestreden, zoowel tegen de natuur als tegen iederen aanrander der dierbare vrijheid: die zal in zijn streven naar het wereldburgerschap zijn vaderland niet verloochenen, maar het eene eerste plaats schenken in zijn liefdevol gemoed. Bij hem wordt de leus; eerst het vaderland, daarna de wereld, eerst het huis en dan de menschheid.

Is alzoo kennis eene eerste voorwaarde, om belangstelling te wekken; is de herinnering aan den roem van het voorgeslacht het beste middel om liefde voor het vaderland te kweeken of te versterken; het werkje, dat hier den lezer wordt aangeboden, kan daartoe eene kleine bijdrage leveren. Het heeft geen ander doel, dan, door te wijzen op het voorgeslacht, op zijne liefde voor vrijheid en onafhankelijkheid, voor echte nationaliteit, hetzelfde gevoelen te wekken en te verlevendigen, vooral bij het aankomend geslacht. Eenige schoone bladzijden uit de geschiedenis van het Nederlandsche volk zijn daartoe geciteerd; de schoonste bloemen, geteeld op onzen vaderlandschen bodem, zijn daartoe verzameld en tot een\' ruiker vereenigd. Dat ze een\' aan-genamen en welriekenden geur mogen verspreiden en velen, . wier harte tot dusver niet brandende was voor vaderland en vorst, tot zich trekken!

Dat de citaten niet verder gaan dan tot het jaar 1672 en

-ocr page 14-

XII

de gevolgen er van, vindt zijn\' grond daarin, dat we aan het slot onzer herinnering de bijzondere aandacht wenschten te vestigen op het gedenkwaardig beleg en gelukkig ontzet van de stad onzer inwoning.

Ook de gedenkdag van Groningens ontzet blijve een altijd gedenkwaardige dag voor geheel Nederland, maar bovenal \'Y

voor de ingezetenen dier goede stad. De 28 Augustus is eene recht feestelijke herinnering waardig.* Bovenal getuige daarvan het tweede eeuwfeest, dat Nederland kan en Groningen eerlang zal vieren.

De herinnering aan dien dag wekke ook belangstelling en achting voor het voorgeslacht, vervulle ons met liefde en dankbaarheid ook omtrent onze Groninger voorvaderen.

Dan zal het tweede eeuwfeest met geestdrift worden gevierd, en dan zal voortaan de 28 Augustus nooit meer onge- 4 merkt voorbijsluipen, maar gevierd worden met een gevoel,

\'t welk onze vaderen bezielde in den strijd, aan welken ons deze dag doet denken.

-ocr page 15-

I.

EEN BLIK OP DE GESCHIEDENIS VAN HET NEDERLANDSGHE VOLK VÓÓR 1672.

Vrijheid was de leus onzer vaderen. Vrijheid, op staatkundig en godsdienstig gebied, te verwerven en te behouden , was hun streven.

Door dien geest gedreven, verlieten de oude Batavieren hunnen geboortegrond, om een land op te zoeken, waar ze vrij en onafhankelijk konden leven.

Daar zien we, in onze verbeelding, aan de oevers van den breeden en schoonen Rijn een treffend schouwspel. Eene ontelbare menigte boomstammen, tot vlotten saamgebonden, drijft stroomwaarts af. Op die vlotten staan eenvoudige hutten , en in die hutten bevindt zich een geheele volksstam, mannen, vrouwen en kinderen. Naar hun uiterlijk voorkomen zou men ze voor zeer ruw en hoogst onbeschaafd, ja voor halve wilden hebben aangezien. Eene beestenhuid bedekt hun overigens naakt lichaam, de vrouwen hebben daarbij een\' doek om het hoofd gewonden, en de kinderen zijn van alle tooisel ontbloot. Doch onder dat ruw en smakeloos kleed klopt een

1

-ocr page 16-

2

edel en fier hart. Hadden we in den boezem dier mannen en vrouwen kunnen lezen, wij zouden ontdekt hebben, dat zich verschillende gewaarwordingen, droevige en blijde, beurtelings van hen meester maakten. Sloegen ze den blik achterwaarts , dan overviel hen diepe droefheid. Daar achter lag hun geliefd vaderland, het schoone Hessen, de grond, waarop ze \'t levenslicht voor \'teerst aanschouwden, en waarop ze gewis ook vele genoegens hadden gesmaakt. Sloegen ze den blik voorwaarts, dan werden ze met blijdschap en schoone verwachting vervuld.

Daar vóór lag het nog voor hen onbekende land, het land der hope, waar ze dachten te vinden, wat ze op hun\' geboortegrond niet mochten smaken. Naar vrijheid en onafhankelijkheid was hun streven; naar vrijheid, niet die leidt tot losbandigheid, maar vrijheid, die voert tot zelfstandigheid. Wars van slaafsche onderwerping, bezield met de zucht naar vrijheid , namen ze het koen besluit, hun\' geboortegrond en alles, wat er hen aan bond, te verlaten en een ander oord op te zoeken, waar ze, ongestoord en in vrede, naar hartelust konden jagen en visschen, den akker bebouwen en diens vruchten genieten. Een eiland tusschen de beide armen van den Rijn, in het nu zoo bekoorlijke Gelderland, nam de arme zwervers op, en, hoe onherbergzaam dat oord toen ook ware, zij meenden er te vinden, wat ze zochten, en sloegen er hunne hutten op.

Nog pas genoten, werd de vrijheid, dat dierbare kleinood bedreigd door de trotsche en alles overwinnende Romeinen. — Alles viel voor het zwaard van den dapperen julius cesar: Gallië en België lagen aan zijne voeten; doch gekomen op het eiland der Batavieren, onderwierp hij de bewoners niet, maar maakte hen tot vrienden en bondgenooten. Zulk een bondgenootschap streed niet met de fierheid van het Bataaf-sche hart; als gelijken stonden ze naast het machtigste volk der aarde in een bondgenootschap, waarin men elkander weder-keerig hulp verzekerde.

Als getrouwe bondgenooten streden de Bataafsche jongelin-

-ocr page 17-

3

gen en mannen in de Romeinsehe keurbenden; doch toen de Batavier ontdekte, dat de Romein het aangegaan verbond schond; toen hij zich niet meer als vriend, maar als veroveraar deed gelden; toen stond men als één man op tegen den overmachtigen vijand, om de verlorene vrijheid te herwinnen. Toen klonk de taal van den dapperen Claudius civilis hun als zoetvloeiende muziek in de ooren en vond hen vaardig ten strijde. «Mannen!quot; zoo sprak de held, ))de Romeinen beschou-»wen ons niet langer als hunne bondgenooten en vrienden, »maar als hunne slaven. Vroeger verschenen hier goede ste-sdehouders, als uausus en germanicus; nu komen er alleen «slechte wervers, om onze jongelingen of oude lieden voor den «krijgsdienst te dwingen, en om ons allen te plagen. Kinde-«ren worden van hunne ouders gescheurd, broeders van broe-»ders, vrienden van vrienden, om voor de Romeinen te strij-»den en te sterven in hunne altijddurende oorlogen. Doch »waarom zijn wij zoo dwaas, om zulks te dulden? Hier te «lande zijn zoovele Romeinen niet, of we kunnen ze gemak-«kelijk van hier verjagen. Wij strijden voor de vrijheid en «dan valt de overwinning gemakkelijk. Laat ons niet rusten, «vóór we alle Romeinen verdreven hebben.quot;

De held had niet tevergeefs gesproken. Alle aanwezenden stonden van hunne zitplaatsen op en beloofden plechtig, te zullen strijden voor de vrijheid en hel land te zuiveren van de Romeinen. En wat ze zich voornamen en elkander plechtig beloofden, hebben ze — althans in den aanvang — volbracht. Aangevoerd door civilis en den niet minder edelen en dapperen BRiNio, het hoofd der Kaninefaten, dreven zij hunne gewaande vrienden het land uit en maakten zich meester van verschillende sterke plaatsen.

Later door de overmacht aangevallen, moesten zij wijken, doch niet als overwonnenen, maar weder als vrienden en bondgenooten. Even getrouw en oprecht als vrijheidlievend, bewezen de Batavieren den Romeinen nog vele gewichtige diensten en verworven daardoor de gunst van vele elkander op-

1*

-ocr page 18-

4

volgende Keizers dermate, dat ze onder hunne lijfwacht of trawanten werden opgenomen. —

In den loop der tijden geraakten de Batavieren onder andere volksstammen vermengd, zóó zelfs, dat hun naam verloren ging of althans niet meer werd genoemd, en door dien der Friezen werd vervangen. Maar met hun\' naam is hun geest niet uitgestorven. Die geest van vrijheid en onafhankelijkheid, dat streven naar een zelfstandig volksbestaan is niet van Nederlands bodem geweken, maar als een kostelijk erfgoed van de vaderen op de kinderen overgegaan. Die geest der vrijheid, waarmede de oude Batavieren waren bezield, bleef voortleven in de elkander opvolgende geslachten. Hun voorbeeld schonk der nakomelingschap moed, om een\' strijd te aanvaarden op leven en dood, toen hare vrijheid, op staatkundig en godsdienstig gebied, werd aangerand, en — de overwinning was voor haar. Even als de overmoedige xerxes in zijnen strijd tegen de Grieken, zoo zou ook in volgende eeuwen de trotsche filips van Spanje ondervinden, dat het onmogelijk is een volk te onderwerpen, dat eendrachtig is, en goed en bloed voor vrijheid en vaderland veil heeft.

Niet minder fier dan de Batavieren waren de Friezen , die zich, bijna gelijktijdig met hen, in het noorden van ons vaderland vestigden. Ongezind, zich te onderwerpen aan — of zelfs een\' vriendschapsverbond met de Romeinen te sluiten , werden ze , door drijsus overmacht, gedwongen, zich te onderwerpen. Als overwonnenen moesten ze belasting betalen. Die belasting bestond in het leveren van koehuiden. Zoolang de goedaardige germanicus, de edele zoon van den edelen drusus, onder de Friezen verkeerde, gingen de zaken haren behoorlijken gang. Maar deze werd naar Rome teruggeroepen en de minder edelmoedige olennius kwam in zijne plaats. Hij eischte van de Friezen, dat ze hem ossenhuiden

-ocr page 19-

5

zouden leveren, zóó groot als die van wilde ossen. Dit was den Friezea onmogelijk, en toen ze daarop werden bedreigd, dat men hunne vrouwen en kinderen als slaven zoude verkoo-pen, was die bedreiging voldoende, om hun alle geduld te doen verliezen en hen naar de wapenen te doen grijpen. Liever sterven dan slaven worden, was hunne leus. Daarop werden de Romeinsche soldaten, die afgezonden waren om de onbillijke belasting te innen, gedood. Dit was het sein tot den opstand. Op het vernemen er van, neemt de flauwhartige olennius de vlucht en verbergt zich in een sterk kasteel, Flevum genoemd. —

De Friezen jagen den vluchtende na en omsingelen het slot. — Tot zijn ontzet daagt de veldheer apronius op met eene sterke legermacht. Doch in plaats van voor dezen te wijken, trekken de Friezen hem te gemoet en bij de eerste ontmoeting komt het tot een hardnekkig gevecht. De Friezen blijven overwinnaars en meer dan negenhonderd dooden aan de zijde des vijands bedekken het slagveld. Apronius moet\' terugtrekken. Slechts door groote overmacht gelukt het cor-bulo, de rust en tevredenheid onder de Friezen te herstellen.

En wil men een bewijs van het ridderlijk karakter der oude Friezen, men verneme het volgende.

Er was verschil ontstaan over den eigendom van landerijen, wien ze zouden behooren, óf den Piomeinen óf den Friezen. Daarom begaven zich twee moedige Friezen, verritus en MALLORix, naar Rome, om hierover met den keizer te spreken. Toen zij zich aanmeldden, had de keizer belet. Om hun te doen zien, hoe groot en prachtig alles te Rome was, liet hij hen door de stad en naar den schouwburg brengen. Voor die grootheid en pracht hadden onze Friezen geen oog, evenmin als voor het spel, waarvan zij niets begrepen. Als onverschilligen rondziende, valt intusschen hun oog op eenige heeren, die afzonderlijk op eene eereplaats zitten en prachtig gekleed zijn. Onder hen bevonden zich ook mannen, die blijkbaar vreemdelingen\' waren.

))Wie zijn die heeren?quot; vragen zij. »Dat zijn afgezanten

-ocr page 20-

ö

van dappere en trouwe bondgenooten der Romeinenquot; is het antwoord. Dit hoorende, staan onze Friezen op en plaatsen zich bij die heeren, zeggende: ))Er is geen trouwer en dapperder vo!k in de geheele wereld dan de Friezen..quot;

Alle aanwezenden stonden verbaasd over die rondborstigheid; niemand nam hun hunne vrijmoedigheid of liever vrijpostigheid kwalijk, en zelfs de sluwe en wreede nero was, bij het verhaal er van, zóó getroffen over die ridderlijke daad, dat hij den beiden Friezen het Romeinsch burgerrecht schonk.

Ten gevolge van de groote volksverhuizing moesten de Romeinen hunne wingewesten, en dus ook ons vaderland, verlaten. Zij moesten al hunne strijdkrachten samentrekken, om althans Italië en bovenal Rome voor den overmoed der voort-rukkende ruwe volken te beschermen. Niet lang hierna vielen de Franken, een volk uit Germanië gekomen en naar Gallië overgestoken, in de landen, door de Romeinen ontruimd.

Ook deze Franken moesten weldra ondervinden, dat het hun moeilijk, zoo niet onmogelijk zou zijn, de vrije Friezen te onderwerpen en tot het Christendom te bekeeren. Zelfs karel de Groote, de veroveraar van Italië, die het westelijk keizerrijk uit zijne puinhoopen deed verrijzen, bracht hen niet zonder veel moeite onder zijne bevelen en vond het voorzichtig, om, wilde hij ze in onderwerping houden, zijne gewone gestrengheid te matigen, en hen volgens hunne eigene wetten en voorrechten te doen besturen.

Die geest der vrijheid en onafhankelijkheid, den Batavier en Fries aangeboren, was zelfs van invloed op de vorsten, die ze, als leenmannen des Keizers, in den loop der volgende eeuwen bestuurden. De leenheer, de wettige vorst des lands, werd voortaan als zoodanig niet meer erkend en de grafelijke regeering werd als erfelijk beschouwd, overgaande van vader op zoon.

Die vrijheidlievende en onafhankelijke geest werd nog meer

-ocr page 21-

7

aangeblazen, toen, als eene weldadige vrucht der kruistochten, de handel en nijverheid toenamen, de steden ongemeen begonnen te bloeien en de burgerstand als zoogenaamde derde stand optrad. Door den toenemenden rijkdom der steden kregen deze ook weldra eene stem in den staat en reeds onder de graven uit het Bourgondische Huis lezen we van Staten, gekozen door de steden, die in gewichtige aangelegenheden door den landsheer werden geraadpleegd, en bij tijd en wijle werden saamgeroepen, om mede over de belangen van land of gewest te beraadslagen. De invloed der steden en der Staten werd steeds grooter en onder het Oosten-rijksche Huis vervulden ze reeds eene aanzienlijke rol in de hoogste aangelegenheden van den staat.

Den grooten karel, kleinzoon van maxuiiliaan van Oostenrijk, gelukte het, al de gewesten van Noord- en Zuid- Nederland onder zijn gebied te vereenigen, en alzoo van de vele kleine vorstendommen één groot geheel te maken. Deze ver-eeniging was weldadig voor het geheele land en bevorderde zijnen bloei op eene ongemeene wijze. — Wij zullen gelegenheid vinden daarop straks opzettelijk terug te komen; vervolgen we eerst de historie.

karel V, de machtigste vorst van dezen tijd. Keizer van Duitschland, Koning van Spanje en Napels en daardoor beheer-scher van het onlangs ontdekte Amerika, Heer der Nederlanden, was een in vele opzichten voortreffelijk vorst. En toch liet deze man zich, door bekrompen denkbeelden omtrent den godsdienst, verleiden, zijne getrouwe en geliefde onderdanen, zoowel in Duitschland als Nederland, van zich te verwijderen en te vervreemden. In het laatst der vorige eeuw was er eene hervorming ontstaan in de dusver heerschende kerk. Van Duitschland waaide ze al spoedig naar de Nederlanden over. Die hervorming streed met de godsdienstige denkwijze van

-ocr page 22-

8

kakel en hij meende gerechtigd te zijn, ze goedschiks of kwaadschiks onder zijne onderdanen te mogen en te kunnen weren. Doch hij bedroog zich. De vrijheidsliefde was niet bij onze vaderen uitgestorven; de geest van Batavier en Fries betoonde zich in al zijne kracht en, trots de strengste plakkaten van den vorst tegen de nieuwe kerkleer, trots de bedreiging en vervolging, nam de hervorming eene snelle vaart, die niet in haren loop was te stuiten. Ook in het godsdienstige leven openbaarde zich de geest van vrijheid en onafhankelijkheid, en hier wel te meer, omdat men zich in dezen alleen reken-plichtig achtte omtrent den Vorst der vorsten en niet omtrent een\' mensch, al was hij dan ook een machtig vorst.

In Duitschland had karel — na een\' langdurigen krijg tegen zijne eigene onderdanen — eenen vrede moeten sluiten, waarbij den hervormden dezelfde rechten werden verleend en verzekerd als den overigen christenen. Dit alles oefende op karel een\' treurigen invloed uit: hij gevoelde zich vóór zijnen tijd oud, kreeg een\' tegenzin in de regeering en eene walg aan alle aardsche grootheid en macht. Hij nam daarom een kort en koen besluit: hij deed afstand van de regeering over al zijne erflanden. Hij schonk ze zijnen zoon filips, terwijl de keurvorsten de keizerlijke waardigheid aan Ferdinand opdroegen.

De afstand der Nederlanden had plaats te Brussel in den jare 4555. In eene groote zaal waren de Staten der verschillende gewesten, benevens vele booge geestelijken en andere aanzienlijke personen en vorsten bijeen. Daar verschijnt de Keizer en beklimt voor \'t laatst den troon. Na eene voorafspraak van den voorzitter der Staten, staat de Keizer op, leunende op den schouder van een\' jeugdig vorst, die, hoewel in Nassau geboren, aan het Hof van karel opgevoed en een Nederlander in zijn hart was. Deze jeugdige Vorst, die gunsteling van den machtigen Keizer, was willem van oranje. Wij zullen gelegenheid te over vinden op dien merkwaardigen vorst terug te komen. Na eene lange toespraak, liet de Keizer zich onder meer aldus uit: »Indien ik in de zorgen,

-ocr page 23-

9

«welke ik voor uw geluk heb aangewend, eenige misslagen »heb begaan, schrijft die dan, bid ik u, aan de menschelijke «zwakheid toe, doch niet aan mijne bedoeling, u te schaden. »Mijn grootste troost in het eenzame verblijf, waarin ik mij »ga afzonderen, zal de herinnering zijn aan uwe onwrikbare «trouw en mijne laatste wenschen zullen voor het geluk der «volken zijn, die eens mijne onderdanen waren.quot;

Nu wendde hij zich tot zijnen zoon, die geknield voor hem lag en sprak tot hem in het bijzonder; «Houd een grooten «eerbied voor den godsdienst, laten de ivetten van het land du heilig zijn; schend nooit de voorrechten en belangen der ygt;steden, en indien gij ooit, als ik, mocht verlangen de rust «van een afgezonderd leven te smaken , dan wensch ik u een\' «zoon toe, die door zijne deugden verdient, dat gij hem den «schepter overgeeft met hetzelfde genoegen en vertrouwen, «welke ik heden ondervind.quot;

Filips stond op, was tot schreiens toe bewogen, dankte zijnen vader voor den vrijwilligen afstand en deed den Nederlanders de schoonste beloften, dat hij steeds hun geluk zou bevorderen.

De Prins van Oranje was getuige van dit aandoenlijk too-neel, hoorde de schoone beloften en de heilige eeden uit den mond van den toekomstigen vorst; doch ook nu gevoelde hij het, weldra getuige te zullen zijn, hoe die beloften zouden worden geschonden en die eeden verbroken, en van nu af vatte hij reeds het voornemen op, zich voor de rechten en vrijheden der Nederlanders in de bres te stellen, ze tegen iederen aanval te beschermen, te verdedigen en, zoo \'t mogelijk ware, te handhaven.

De nieuwe landsheer verliet vier jaren na deze plechtigheid de Nederlanden, om ze nooit weer te bezoeken, en vertrok naar Spanje. Het bestuur der Nederlanden liet hij — onder zijn oppertoezicht — aan zijne zuster margaretha van Parma, bijgestaan door eenen Raad van State, voor de helft uit Spanjaarden en voor de andere helft uit Nederlanders bestaande.

-ocr page 24-

10

Deze willekeurige handeling streed reeds met de vrijheden en privilegiën der Nederlanders. De plakkaten, door karel uitgevaardigd, bleven van kracht niet alleen, maar werden met de meeste gestrengheid uitgevoerd, en tot overmaat van smart, dacht het den landsheer goed, ons op ééne lijn met de Spanjaarden te plaatsen en ook hier de inquisitie in te voeren. — De vrije Nederlander gevoelde zich daardoor meer dan gekrenkt , en zag maar al te wel, wat eerlang het lot van het verdrukte vaderland zou worden. — Maar — de geest van civiLis herleefde weder! Een aantal edellieden en aanzienlijke personen begeven zich in plechtigen optocht naar de landvoogdes te Brussel en vragen haar eerbiedig, doch dringend en beslist, de belangen van het Nederlandsche volk haren broeder aan te bevelen; de afschaffing der inquisitie, de intrekking der plakkaten, de verwijdering der Spanjaarden en de handhaving der eens verworvene en erkende vrijheden.

De Koning is echter onverbiddelijk en geeft aan geenerlei bede gehoor.

De volksgeest slaat daarop over tot bandeloosheid en moedwil, en, zich zeiven vergetende, worden binnen weinige dagen meer dan vierhonderd kerken geplunderd en beroofd van al wat den katholiek heilig en dierbaar is. — Deze euveldaad, die openlijke opstand, die schending van den godsdienst moet uitdrukkelijk en op het strengst worden gestraft. — Het vonnis is over Nederland geveld: schuldig of onschuldig, geheel Nederland zal de bloedwraak des Konings ondervinden.

Frederik van toledo, hertog van al va, wordt met de taak belast de majesteitsschennis op de Nederlanders te wreken.

Schooner taak kon dien man niet worden opgelegd; zoo iets kittelde zijn\' tijgeraard.

Aan het hoofd van tienduizend Spaansche krijgslieden, allen bezield met een\' onverzoenlijken haat tegen de Nederlanders, trekt hij op het veege vaderland af, met het vast besluit, zijnen vorst en de kerk te wreken op eene wijze, eenen al va waard.

Op het vernemen hiervan, slaat de schrik den Nederlanders

-ocr page 25-

11

om het liart; de fiere moed is voor het oogenblik geweken en, als verlamd, \'wachten onze vaderen de komst van den wreedaard af. Duizenden verlieten het land, om een veilig oord op te zoeken, waar de bloeddorst van al va hen niet kon bereiken. Ook willem van oranje trekt naar Duitschland, niet uit laffe vrees voor den landvoogd, maar uit de heilige overtuiging, dat zijn leven den verdrukten Nederlander meer heil zou kunnen aanbrengen, dan zijn dood.

Van Duitschland uit zal de Prins niets onbeproefd laten, het ongelukkig vaderland te redden; daarvoor is hem niets te kostbaar: zijn goed, en ook zijn bloed heeft hij veil voor de dierbare vrijheid zijner onderdrukte landgenooten. Met voor zijn geld aangeworvene legers beproeft hij verschillende malen eenen inval in ons land, om dan, gesteund door den moed der Nederlanders, den Spanjaard het land uit te drijven. Slechts één daarvan gelukte in zóóver, dat in het gevecht bij Heiligerlee de zege aan onze zijde bleef, doch — ten koste van het leven van den eersten Nassauer, wiens bloed voor Neerlands vrijheid vloeide, van adolf, den edelen broeder van den grooten avil-lem van oranje. De vlakte van Heiligerlee dronk het eerste bloed dier edele vorsten, die, met verzaking hunner eigene belangen , niets beoogden dan de vrijheid en onafhankelijkheid van Neérlands volk. In het bloed van dien eerst gevallen held werd het verbond gesloten en bezegeld tusschen Oranje en Nederland, werd de band gelegd, die sinds dat oogenblik Nederland aan Oranje snoerde, om niet weder te worden verbroken, maar steeds nauwer te worden toegehaald. De met bloed behaalde zege op de vlakte van Heiligerlee heeft den grond gelegd tot innige verknochtheid van het Nederlandsche volk aan zijn doorluchtig Vorstenhuis. Van toen af werd de leuze; »Oranje en Nederland zijn éénquot;. —■

Heerlijk schoon wordt de band, die Neerland aan den eersten willem en zijn geslacht verbond, bezongen in het vader-landsch lied bij uitnemendheid van den boezemvriend des Prinsen, marnix van st. aldegonde.

-ocr page 26-

12

»Het Wilhelmuslied, ter eere van den Prins, drukt op aandoenlijke wijze de moedige zelfopoffering en het onwrikbaar geloofsvertrouwen van den Prins en van zijne broederen uit.quot; Dat Wilhelmuslied werd van nu af het zegelied onzer vaderen. Dat lied, \'t welk hun het beeld van den grooten Zwijger als opnieuw voor oogen stelde, gaf hun kracht en moed, om, ziende op hem, den vrijheidskamp te wagen, te overwinnen of te sterven.

Een paar coupletten van dat schoone lied vinden hier eene plaats. Het oefene ook nog op ons zijne kracht, om den band, die ons aan Oranje verbindt, steeds nauwer toe te halen.

Wilhelmus van Nassouwe Ben ik, van Duitschen bloet;

Het Vaderland getrouwe Blijf ik tot in den doet.

Een Prinse van Oraengien Ben ik vrij, onverveert;

Den Konink van Hispaengien Heb ik altijd geëerd.

In Godes vrees te leven Heb ik altijd betracht;

Daarom ben ik verdreven,

Om Land en Luid gebracht.

Maar god zal rnij regeren Als een goed instrument.

Dat ik mag wederkeeren In mijnen Begiment.

Lijt u, mijn onderdanen!

Die oprecht zijt van aard:

God zal u niet verlaten.

Al zijt gij nu bezwaard.

Die vroom begeert te leven.

-ocr page 27-

13

Bidt god nacht ende dag,

Dat Hij mij kracht wil geven , Dat ik ii helpen mag.

Lijf en goed al te zamen Heb ik u niet verschoond;

Mijn broeders, hoog van namen. Hebben \'t u ook vertoond.

Graaf Adolf is gebleven In Vriesland in den slag;

Zijn ziel in \'t eeuwig leven Verwacht den jongsten dag.

Van al die mij bezwaren En mijn vervolgers zijn ,

O god ! wil toch bewaren Den trouwen dienaar dijn. Dat zij mij niet verrasschen In hunnen boozen moed, Hun handen niet en wasschen In mijn onschuldig bloed.

Niets doet mij meer erbarmen In mijnen wederspoet,

Dan dat men ziet verarmen Des Konings land en goet; Dat U de Spanjaards krenken O edel Neerland soet!

Als ik dat ga bedenken,

Mijn edel hart dat bloedt.

Oorlof, mijn arme schapen! Die zijt in grooten nood. Uw herder zal niet slapen. Al zijt gij nu benout,

-ocr page 28-

14

Tot god wilt u begeven,

Zijn heilzaam Woord neemt aan;

Als vrome Christnen leven;

\'t Zal hier haast zijn gedaan.

Voor god wil ik belijden En Zijner groote macht,

Dat ik tot geenen tijden Den Koning heb veracht;

Dan dat ik god den heere,

Der hoogster Majesteit Heb moeten obedieren In der gerechtigheid.

Met den slag bij Heiligerlee was de worstelstrijd van het verdrukte Nederland tegen een\' der machtigste vorsten van dien tijd geopend, een strijd, die tachtig jaren zou worden gevoerd, om te beslissen over Neèrlands vrijheid of dienstbaarheid, over zijn wel of wee.

De wreede alva, getrouw aan de bevelen zijns Konings, ging oj) onmenschelijke wijze op den ingeslagen weg voort. De hoofden der edelste mannen vielen door het zwaard des beuls; stad bij stad moest voor de Spaansche overmacht bukken, en, naar menschelijke berekening, zou het pleit binnen kort ten nadeele van Nederland worden beslist. Algemeene verslagenheid had zich van de gemoederen meester gemaakt: het scheen, of de geest der vaderen was uitgestorven, of met de vluchtelingen den vaderlandschen bodem was ontweken. Doch neen, dat was hij niet. »Wel kan de vonk van waren heldenmoed en echte vaderlandsliefde voor eenigen tijd onder de asch smeulen, doch eensklaps slaat zij tot eene heldere vlam weder uit en alle hinderpalen, die het verkrijgen der vrijheid in den weg staan , worden vernietigd.quot;

Hier is het een herman de ruiter, die de smeulende vonk weder aanblaast; daar zijn het de watergeuzen, die, door

-ocr page 29-

15

de inneming van den Briel, den moed doen herleven, en ginds is het Alkmaar, van waar de victorie begint. —

Reeds zes jaren had de Spaansche landvoogd zijn\' schepter gezwaaid en nog had hij zijn doel niet bereikt, wat zeggen wij? het stond er met hem aan het einde dier zes jaren slechter voor, dan bij het begin. Ja, een volk van ijzer had hij overwonnen en vernederd, maar het volk van boter, waarmede hij onze natie vergeleek, was hem tot dusver door de vingers gegleden. Vreezende, zijn\' krijgsroem geheel te zullen verliezen, vroeg deze snoode man van den Vorst zijn ontslag, \'t welk hem ook werd gegeven. Krimpende van spijt over \'t mislukken van zijn doel, en beladen met den vloek der Nederlanders, verliet hij ons land, om zich naar Spanje terug te begeven. Onze dichter Brandt laat hem vertrekken met deze getuigenis:

«(Ga) Alva, Neèrlands roe, met verf van gal en bloed; (Ga) krijgsman, hard als staal, en bitterder dan roet. Die achttien duizend op schavotten liet ontlijven En honderd duizenden verdelgen of verdrijven.quot;

Maar was de moed, door het vertrek van alva herleefd, de toestand des lands was niettemin zeer hachelijk.

Het lot, dat Zutphen, Naarden en Haarlem hadden ondergaan, stond Leiden te wachten. Eene poging tot redding door \'s Prinsen broeders, hendrik en lodewijk ondernomen, mislukte en de beide broeders vielen, stervende den heldendood voor het vaderland. —

Zelfs den\' edelen willem van oranje ontzonk in dezen tijd de moed. — ïoen een zijner veldheeren, sonoy, hem in den benarden toestand des vaderlands schreef, dat men het niet langer houden kon, indien zijne Doorluchtigheid geen vast verbond met eenige mogendlieid maakte, had de Prins dit merkwaardig antwoord gegeven: »Voor ik de bescherming ))der Nederlanden op mij nam, heb ik een verbond aangegaan

-ocr page 30-

16

»met den oppersten Vorst der vorsten, die nooit der zijnen «vertrouwen te leur stelde, en zal dus, wagende goed en bloed, »de middelen te werk stellen, die mij de Heer der heerscha-»ren heeft toegeschikt.quot;. Thans was die geloofsheld zoo moedeloos, dat hij den voorslag deed, de huizen en molens te verbranden, de dijken door te steken, het land aan de golven prijs te geven en met vrouwen en kinderen te scheep een ander land op te zoeken.

Het licht daagde evenwel weer uit de duisternis; de hoop herleefde en de gezonken moed herrees. —

De landvoogd requesens stierf onverwachts en, bij gemis van eenen opvolger, begon men opnieuw ruimer te ademen.

Eerlang werd de ünie van Utrecht gesloten. De zeven noordelijke gewesten sloten zich nauw aaneen en beloofden elkander, eendrachtig te zijn in den strijd voor de vrijheid.

Jan de Oude, de eenig overgebleven broeder van den Prins van Oranje was de ontwerper er van, en meer dan 200 jaren was zij de grondwet voor de Nederlandsche republiek. Haar zinnebeeld was een zittende leeuw, die in den eenen poot een\' bundel met zeven pijlen vasthoudt en in den anderen een zwaard, met het onderschrift, »Eendragt maakt magt.quot;

Sterker dan ooit gevoelde men zich nu tegenover den Spaanschen Koning en slechts twee jaren waren er noodig, om de Staten des lands een besluit te doen nemen, waarover Europa verbaasd stond, en waaruit maar al te duidelijk bleek, dat de oude heldengeest der vaderen met verdubbelde kracht was ontwaakt.

Tot dusver had men nog altijd gehandeld, alsof filips de wettige heer der Nederlanden was. Thans werd hij openlijk, voor het oog van Europa, van de oppermacht dezer landen vervallen verklaard. Men achtte zich tot deze stoute, maar toch ook grootsche daad gerechtigd, omdat men begreep,

-ocr page 31-

17

geene gehoorzaamheid en onderwerping schuldig te zijn aan een\' vorst, die \'s lands vrijheden en voorrechten met voeten trad, die noch zijne beloften vervulde , noch zijne eeden hield , bij de aanvaarding zijner regeering gezworen.

Nu eerst gevoelde men zich volkomen vrij; men had de zwaar gesmede kluisters verbroken en gevoelde den arm gesterkt, om den strijd voort te zetten, tot Spanjes Koning den Nederlandschen staat voor vrij en onafhankelijk zou verklaren. Geene offers waren nu te groot, die voortaan voor de duur gekochte vrijheid zouden worden gevraagd.

Geene offers te groot? Ja toch, één offer was te groot voor de zedelijke kracht van het Nederlandsche volk, en toen het werd geëischt, gevoelde het zijne kracht ontzinken. —

De edele Prins van Oranje, de grondlegger van Neéiiands vrijheid, die reeds drie broeders voor de bescherming van het verdrukte vaderland had zien sneven, viel door de hand eens sluip moordenaars.

De verraderlijke filips, ziende, dat hij door openlijk geweld de Nederlanders niet kon doen bukken en tot slaafsche onderwerping dwingen, nam tot sluipmoordenaars zijne toevlucht. De groote Zwijger stond hem in den weg.

Reeds bij zijn vertrek uit de Nederlanden had hij den Prins niet onduidelijk te verslaan gegeven, dat, indien hij (de Prins) er niet ware, de Staten zulk een\' hoogen toon niet tegen hunnen landsheer zouden hebben aangeslagen. Reeds had hij den banbliksem tegen hem geslingerd, hem voor een\' verrader en vijand van het menschelijk geslacht uitgekreten en hem vogelvrij verklaard; en nu ontzag hij zich niet, de hand eens sluipmoordenaars om te koopen, om den Prins het doodend lood in het hart te jagen.

Op het oogenblik, dat de Staten van Holland en Zeeland

2

-ocr page 32-

18

den Prins het hoogste gezag in den Staat zullen opdragen in plaats van den afgezworen Graaf, wordt zijn levensdraad afgesneden door een\' snooden Bourgondiër, wiens naam niet dan met het diepste afgrijzen mag worden genoemd.

»De ontsteltenis en smart over dezen sluipmoord, gepleegd aan eenen Vorst, dien elk als eenen weldoener vereerde, waren onbeschrijfelijk. De droefheid was op elks gelaat te lezen en ontlastte zich door tranen en zuchten. Men herinnerde elkander zijne loffelijke hoedanigheden, zijne opofferingen voor de herkrijging der verdrukte vrijheid, en zijne standvastigheid in het gevaar, waardoor hij, als alles verloren scheen, anderen weder moed wist in te boezemen.quot;

Onze historieschrijver hooft zegt, »dat geen vorst onder de »zon vuriger bemind en hooger geacht mocht worden van zijne «onderdanen, dan zijne Doorluchtigheid geweest is van het »Nederlandsche volk.quot;

Ook in dit opzicht staart ons oog met eerbiedige bewondering op het voorgeslacht, dat het weldaden wist te erkennen en liefde met wederliefde te beantwoorden.

Om de nagedachtenis des Prinsen in zegenend aandenken te bewaren, lieten de Staten eene prachtige tombe oprichten in de Nieuwe Kerk te Delft, waar het gruwelstuk is gepleegd en \'s Prinsen stoffelijk overschot werd bijgezet.

Staande aan den voet dier tombe, wordt ook de nazaat met heiligen eerbied vervuld voor den man, wiens gebeente daar rust, en nog ontvloeit een traan het oog bij de herinnering aan zijn leven en zijn\' dood. Wat men op die tombe leest, willen we hier ter neder schrijven, om de woorden te prenten in het diepst van ons gemoed.

sTer eere van god almagtig en ter eeuwiger gedachtenis Van Willem van Nassau, Prins van Oranje, Vader des Vaderlands, die het welvaren der Nederlanden meer geacht heeft, dan zijne en zijner bloedverwanten eigene belangen; die tweemaal, meest ten koste van zijne eigene middelen, magtige legers heeft geligt, en onder het gezag van de Staten

-ocr page 33-

49

te velde gebragt; die \'de onderdrukking van Spanje heeft afgekeerd, den waren Godsdienst en de oude voorregten en wetten des lands hersteld: eindelijk die zelfs de vrijheid, bijna weder gekregen zijnde, aan zijn\' zoon. Prins maurits, den erfgenaam van zijn\' vaders deugden, heeft overgelaten, om die te bevestigen. Een held, waarlijk Godvruchtig, voorzig-tig, onverwinnelijk, wien filips II, Koning van Spanje, die schrik van Europa, heeft gevreesd en niet ten ondergebragt of kunnen verschrikken, maar die hem, door de hand van een\' gehuurden moordenaar, met schendig bedrog heeft omgebragt. De Vereenigde Nederlanden hebben dit, ter eeuwiger gedachtenis van zijne verdiensten, doen stellen.quot;

Aan zijne tombe staande, zingen we den dichter tollens na:

»Breng bloemen aan en eerlaurieren,

Om \'t heilig lijk des helds te sieren,

Des redders, in \'t bewierookt graf;

Des vaders, die, met bloed en leven,

De vrijheid kocht voor later neven En stervend hun ten erfdeel gaf.quot;

De verslagenheid over \'s Prinsen dood was zóó groot, en het zelfvertrouwen zóó klein, dat men de oppermacht van ons land aanbood, eerst aan Frankrijk en daarna aan Engeland. Tot zegen van ons zelfstandig volksbestaan wilde geen dei-beide Staten zich met die opdracht belasten. Het weigerend antwoord deed echter niet nog meer den moed zinken, maar opnieuw herleven. De hulp, ons met Leicester verschaft, deed meer kwaad dan goed, en weldra voelde men zich sterk, het land zelf te regeeren, en den trotschen Spanjaard het hoofd te bieden.

2\'

-ocr page 34-

20

De moedige tweede zoon van den grooten Zwijger werd tot stadhouder van Holland en Zeeland benoemd, en hem werd tevens de titel van «geboren Prins van Oranjequot; toegekend. De dappere maurits was zijnen vader waardig en, straks aan \'t hoofd van \'t leger geplaatst, zou de vijand ervaren, dat hij niet alleen steden wist te verrassen, maar ook onverwinbaar was in het veld. De altijd heugende slag bij Nieuwpoort bracht den vijand zulk een gevoelig verlies en zulk eene schandelijke nederlaag aan, dat hij na dien tijd weinig of niets meer tegen de Nederlanders kon uitvoeren. —

Ingesloten aan de eene zijde door de zee en aan de andere door den overmachtigen vijand, gevoelt de Prins al hel gewicht van het oogenblik, beseft hij het hachelijke van zijnen toestand en weet, wat er voor het toekomstig lot van Nederland op het spel slaat. Toch staat de onversaagde held pal.

Vóór den strijd, die bloedig en hevig zal zijn, dringt hij er bij zijn\' zestienjarigen broeder frederik hendrik op aan, het legerkamp te verlaten en te scheep terug te keeren. Zijn jeugdig en dierbaar leven dient voor het vaderland te worden gespaard. Doch — hoe jong — toont hij een broeder van maurits te zijn. Hij kan diens verzoek niet inwilligen, maar wenscht met hem te leven of te sterven. —

Reeds nu loont hij, wat hel vaderland eenmaal van hem kon verwachten. Had zijn vader het gebouw der vrijheid gegrondvest , was zijn broeder bezig dat gebouw op te trekken, van hem zou eenmaal de geschiedenis getuigen, dal hij dal schoone gebouw had voltooid.

De Prins voorziet zijnen broeder nu van wapenen en maakt zich gereed tol den strijd.

Daar klinkt zijne taal zijnen dapperen in de ooren en vindt weerklank in hun gemoed: »quot;Wij moeten ons niet alleen ver-»dedigen, maar ook door den vijand heenslaan, om ons »eenen weg te banen. Ik vertrouw op God, de goede zaak sen uwen mij meermalen gebleken moed. Wij moeten heden «overwinnen, of al het water der zee uitdrinken. Volgt mijn

-ocr page 35-

21

«voorbeeld, zoowel als mijne bevelen, en God zal met ons zijn.quot;

Zijn vertrouwen werd niet beschaamd. Hoe hardnekkig men van weerszijden elkander de zege betwistte, eindelijk was de overwinning aan de zijde der onzen.

Vergezeld van frederik hendrik gaat de held zijnen dapperen voor, en — hoe vermoeid ze zijn — ze dwingen den vijand te wijken en te vluchten, en vervolgen hem, tot de avond een einde maakt aan dezen verwoeden strijd. —

Groot was de teleurstelling van den Spaanschen Landvoogd; groot het verlies door de Spanjaarden geleden; maar groot ook de vreugde in Nederland over de behaalde zege. —

En niet alleen in het veld, ook ter zee bewezen onze vaderen te huis te zijn. —

De Spaansche Armada, uitgezonden om Nederland en Engeland te tuchtigen, eene vloot, die millioenen schats had gekost, en waarop zich de bloem van Spanjes adel bevond, werd èn door storm èn door Engeland en Nederland vernield.

Doch was de Armada grootendeels door storm vernield, weldra zou de Spanjaard ondervinden, dat hij niet alleen weer en wind, maar ook den Nederlandschen moed had te vreezen. Reeds was het hem gebleken, uit het stoutmoedig bestaan van reinier claassens bij kaap St. Vincent, dat de Nederlanders onoverwinnelijk waren, en dat zij — zoo de nood het eischt — liever hun leven het vaderland offeren, dan zich als overwonnenen overgeven. — Doch nog nadrukkelijker ondervond hij de koenheid en onversaagdheid onzer zeehelden, toen jacob van heemskerk de last werd opgedragen, de Spaansche vloot in de Middellandsche Zee op te zoeken. »Het vaderland zal mij dood of levend voor dezen tocht danken,quot; sprak de moedige man, toen hij aan het hoofd van 26 schepen van Texel in zee stak. Schoon door Fransche en Engelsche schepen gewaarschuwd, dat eene goed uitgeruste Spaansche vloot hem in de Straat van Gibraltar opwachtte, stevende hij , zonder schroom en zonder zich te bedenken, op haar af. — «Hoewel dan ook

-ocr page 36-

22

de Spaansche bevelhebber d\'avila zich onder de bescherming van het geschut van Gibraltar had teruggetrokken, en de vuurmonden dier sterke vesting op de schepen van heemskerk losbrandden, zeilde deze onvervaard de haven in, en het duurde niet lang, of ieder schip had zijne tegenpartij geënterd en vernield.quot; — In het heetst van den strijd werd echter onze héld doodelijk getroffen. — Staande met het zwaard in de vuist blies hij den laatsten adem uit; hij mocht de overwinning niet beleven. — Zijne verdiensten werden door de Staten des lands hoog gewaardeerd, en op zijn graf verrees weldra een eere-teeken, waarop men deze regels van onzen dichter p. c. hooft leest;

Heemskerk , die dwars door \'t ijs en \'t ijzer durfde streven, Liet de eer aan \'t Lanri, hier \'t lijf, voor Gibraltar \'t leven.quot;

Dertig jaren later werd der Spaansche zeemacht de genadeslag toegebracht bij Duins, en de oppermacht der Nederlanders ter zee zelfs door Engeland erkend.

Dit wapenfeit der onversaagde Nederlanders is te belangrijk en te schoon, om er niet met een enkel woord melding van te maken.

Reeds sedert een\' geruimen tijd was het hier te lande bekend, dat de Koning van Spanje bezig was met het uitrusten eener vloot. Niet recht wetende, wat hij daarmede voorhad, kreeg de admiraal tromp bevel naar het Kanaal te zeilen.

De vice-admiraals banckert en de witt vergezelden hem, om bij te springen, als \'t noodig was. Den 15 Sept. 4639 ontdekte tromp de vijandelijke vloot. Zij bestond uit niet minder dan 67 meestal zeer groote schepen. Alleen op het schip van den admiraal van Portugal waren 1200 man en 68 stukken geschut. Op alle schepen te zamen waren 24000 man en 1700 stukken. De aanzienlijkste familiën uit Spanje en

-ocr page 37-

23

Portugal bevonden zich op de vloot en aan \'t hoofd stond de admiraaal Don antonio d\'oquendo, een bekwaam vlootvoogd.

En wat had tromp tegen zulk eene macht over te stellen? Slechts 13 schepen, en dit getal kon met de vloot van banc-kert en de Witt niet hooger klimmen dan tot 30.

Op het schip van den Spaanschen bevelhebber alleen waren meer kanonnen dan op de geheele vloot van tromp, tromp begreep, dat hier niet alleen moed, maar bovenal voorzichtigheid moest gebruikt worden. Hij raadpleegde dus vooraf met de kapiteins zijner schepen, en toen deze als uit éénen mond betuigden, dat ze den strijd wenschten te aanvaarden, zond de admiraal bericht aan de witt en banckert, om zich bij hem te voegen.

de witt verscheen het eerst met vijf schepen. Nu rees andermaal de vraag, wat eene vloot van 18 schepen tegen 67 zou uitvoeren? tromp dacht het voorzichtigst te handelen door langzaam terug te trekken, daar het onmogelijk was, tegen dien metalen berg (zoo noemde men de vloot) iets uit te richten. Doch de roekelooze de witt, de zoogenaamde vechtgraag, verklaarde zich hiertegen en weigerde zijne plaats zonder vechten te verlaten. sMen moet bij deze gelegenheid toonen,quot; sprak hij, xtrouwe dienaren van \'t vaderland te zijn en met elkander leven of sterven.quot; Dat was te veel voor tromp. Onmiddellijk worden alle scheepsbevelhebbers op het dek van den admiraal vereenigd en vormt men het besluit, den vijand aan te tasten. —

Nu brak men moedig op den vijand in en wel met zulk eene verwoedheid, dat d\'oquendo het noodig oordeelde, op de reede van Duins (eene havenplaats in het Kanaal) te gaan ankeren onder beschutting van de Britsche Kasteelen. Daar nu wilde onze admiraal haar juist hebben; want vóór die reede ligt eene zandbank, die het uitzeilen alleen aan de noord- en zuidzijde toelaat. Deze uitgangen liet hij bezetten door banckert, die inmiddels met zijne vloot was te hulp gekomen, en zóó werd de Spaansche vloot geheel ingesloten. —

-ocr page 38-

24

de witt, wiens schip reddeloos was geschoten, werd naar het vaderland gezonden, om versterking te vragen; de gelegenheid was nu gekomen, om de Spaansche vloot geheel te vernielen. Dat begrepen ook de Staten, en aanstonds werden de noodige bevelen gegeven tot het versterken onzer vloot. Met ongelooflijken spoed werd alles uitgevoerd.

))De kaaien, havens en scheepstimmerwerven van Holland »en Zeeland woelden en grimmelden van nieuwe toerustingen »te water en te land. Het scheen niet, dat men van alle «kanten schepen timmerde, maar of ze van zelve groeiden. «Dagelijks verlieten behoorlijk uitgeruste schepen onze havens, »om zich te voegen bij de vloot, die alzoo binnen den tijd »van nog geen vier weken, tot verbazing van geheel Europa, »tot een aantal van 96 schepen en 11 branders was aange-»groeid.quot;

Alzoo uitgerust wachtte onze vlootvoogd het gewenschte oogenblik of, om de Spaansche vloot aan te tasten. Deze hield zich evenwel in hare schuilplaats. Engeland deed in-tusschen alle moeite, om de Spaansche vloot te redden en dreigde onze Staten met eenen oorlog, zoo we waagden de Spanjaarden aan de Engelsche kust aan te vallen. Intusschen kreeg tromp van de Staten last, den vijand aan te vallen, onverschillig waar en zonder acht te geven op de dreigementen van Engeland. Van dezen last voorzien, wachtte onze tromp op eene gunstige gelegenheid. Deze deed zich niet op; de Spaansche vloot bleef in hare schuilplaats; terwijl 15 Engelsche schepen zich plaatsten tusschen de Spaansche en Neder-landsche vloot. Tevergeefs had tromp d\'oquendo uitgenoo-digd in volle zee met hem te strijden; onder allerlei voorwendsels wist hij den strijd te ontgaan. Eerst gaf hij voor, dat hij niet kon uitzeilen zonder een zeker aantal masten en stangen, die te Dover lagen, tromp deed die masten en stangen halen en ze den vlootvoogd aan boord brengen. — Toen klaagde hij over gebrek aan kruit, en tot verbazing van allen , stond onze zeeheld aan de Spaansche vloot eenige dui-

-ocr page 39-

25

zenden ponden kruit af. Het bleek nu, dat d\'oquendo slechts uitvluchten had gezocht. Dit begon tromp te vervelen. Hij besloot tot den aanval.

In den nacht tusschen den 20 en 21 October had die plaats, en binnen weinige uren vernielde tromp de laatste groots zeemacht, die Spanje had bijeengebracht. Wonderen van dapperheid werden er gedaan, waarbij vooral tromp , van galen , de Witt en evertsen uitblonken. Het grootste admiraalschip vloog in de lucht; d\'oquendo ontkwam met moeite het gevaar en van de 67 schepen werden nauwelijks 18 behouden. Meer dan 40 schepen waren genomen of vernietigd, 14 daarvan werden in de Nederlandsche havens opgebracht. Zevenduizend man hadden de Spanjaarden verloren. Van onze zijde had men slechts één schip verloren en honderd man te betreuren. Geheel het vaderland juichte over deze luisterrijke overwinning en tromp werd — voet aan wal zettende — met uitbundige blijdschap ontvangen. — Geen wonder, dat \'s lands regeering aan hem en zijne strijdgenooten den hoogsten lof toezwaaide en hen vereerde met kostbare geschenken. Terwijl Spanjes macht door deze nederlaag geheel was vernietigd, nam Nederland van nu af eene eervolle plaats in onder de Staten van Europa.

De Spaansche Koning, filips iv , zag nu maar al te wel in, dat het hem onmogelijk was, zijn gezag in de Nederlanden te herstellertk en het volk opnieuw onder zijn dwangjuk te brengen. De schoonste parel was uit zijne kroon gevallen. Doch dit niet alleen. De langdurige oorlog had Spanje verbazende schatten gekost, en terwijl de Nederlandsche republiek aan het einde er van in een\' bloeienden staat verkeerde, waren de schatten zijns lands óf door den oceaan verzwolgen óf in den strijd tegen de Nederlanders verspild. Hij haakte dus naar den vrede, en, wat bij het sluiten van het twaalfjarig bestand, zijn voorganger den Nederlanders niet wilde toestaan, verleende hij nu zonder tegenspraak. Hij verklaarde de Nederlanden voor volkomen vrij en onafhankelijk; van alle aanspraak er op, zoo voor

-ocr page 40-

26

zich als voor zijne opvolgers, zag hij af; de vrije vaart op de Indien werd toegestaan, en de Schelde ten voordeele van onzen handel gesloten.

Eerbied voor het voorgeslacht vervult ons aan het einde van dezen ontzaglijken krijg. Wie toch had zulk eene uitkomst durven verwachten!!

sWanneer men de Nederlanders tachtig jaren lang tegen den machtigsten vorst der aarde, den hachelijksten krijg ziet voeren, en dezen voor het oog van het verbaasd Europa tot die laagte brengen, dat hij zich door hen, die hij voor zich als slaven in het stof wilde doen kruipen, eenen vrede ziet voorschrijven, waarbij Nederlands onafhankelijkheid wordt gewaarborgd, dan kan men niet anders dan een gunstig denkbeeld opvatten van een volk, dat zulke groote wonderen wrocht.quot;

Zoo heeft het voorgeslacht zich uit het stof verheven; Het heeft aan Nederland den naam van vrij gegeven; Het brak de kluisters, die het boeide aan den druk. En boog des dwinglands nek voor \'t sterk gesmede juk.

Groot waart gij, voorgeslacht! in \'t barnen der gebaren; Gij wist aan heldenmoed een\' vasten wil te paren; De vrijheid was uw leus; trots Spanjes dwinglandij, Verhieft ge \'t hoofd omhoog, en streedt u eerlang vrij.

Die vrijheid hebt ge uw kroost, uw kinderen gegeven, Als erfdeel van uw\' roem, als loon op al uw streven. Dat dan het nageslacht nog steeds uw daden roem, ,En Neêrlands volk uw\' naam niet dan met eerbied noem.

-ocr page 41-

27

Groot waren onze vaderen in hel handhaven en verdedigen hunner dierbare vrijheid; groot in hunnen moed tegen ieder, die het waagde, dat erfgoed van het voorgeslacht aan te randen; groot in hunne worsteling tegen den machtigsten belager hunner onafhankelijkheid; maar niet minder groot daarin, dat ze — zelfs in \'t heetst van den strijd — eenen toestand voor zich en de nakomelingschap wisten te scheppen, die Europa verbazing en bewondering afdwong. Groot waren ze in hun streven, om de gedaante van hunnen geboortegrond als \'t ware te veranderen; groot in het opsporen van bronnen voor den bloei en de welvaart van het geliefde vaderland; van eenen bloei en eene welvaart, waarvan de naneef nog de heerlijkste vruchten mag plukken.

Het Nederland van den Batavier en Fries verdween in den loop der tijden, om plaats te maken voor een\' veel schooneren toestand. Moerassen en onoverzienbare waterplassen werden, evenals de ondoordringbare wildernissen, in golvende korenvelden en kostelijke weidelanden herschapen. De rivieren werden binnen hare oevers beperkt en der zee werd hare grenzen aangewezen. Even kloek als in den strijd tegen iederen aanrander der verworvene vrijheid, waren de vaderen in den strijd tegen de woedende elementen der natuur. Een tal van bloeiende steden en welvarende dorpen verrees op den bodem; kanalen en wegen begonnen het land te doorsnijden en bevorderden den handel en het onderling verkeer. Kunsten en wetenschappen vonden in de vaderen ijverige bevorderaars en gelukkige beoefenaars. In den bangen worstelstrijd met Spanje zelfs vergaten onze vaderen de hoogste belangen der menschheid niet. De drie hoogescholen, in wier bezit wij ons nu nog verheugen, werden in dat hachelijk tijdperk gesticht. Een tal van mannen, wier namen nog altijd met bewondering en eerbied worden genoemd, zagen op onzen bodem het levenslicht, enquot; menige ontdekking en uitvinding, tot groot voordeel en verhevene strekking voor landzaat en vreemdeling, heeft de menschheid aan ons voorgeslacht te danken. En — wat niet het min-

-ocr page 42-

28

ste zegt — de godsdienst werd op hoogen prijs gesteld, en ■weldadigheid en menschenliefde — schoone vruchten van den godsdienst — verspreidden zegen en geluk rondom zich.

Evenals een beroemd volk der oudheid, de Feniciërs, zagen ook onze vaderen in, dat de bodem van hun land, ook zelfs met de meest mogelijke inspanning van krachten, niet in de behoeften zijner toenemende bevolking kon voorzien. Doch ook even kloek als dat merkwaardige volk, wisten ze zich andere bronnen van bestaan en welvaart te openen.

Aan twee zijden aan de zee gelegen, wees deze hun als van zelve den weg aan, dien ze moesten bewandelen, om zich door handel en scheepvaart ruim te vergoeden, wat de bodem hun niet schonk.

))En is Nederland beroemd geworden door hen, die hun bloed voor de vrijheid en onafhankelijkheid hebben gegeven, niet minder groot is het geworden door handel en nijverheid, landbouw en scheepvaart.quot;

De oude Nederlanders rustten schepen uit en voeren daarmede naar verschillende havens van Europa. Niet, om daarmede de producten van Nederland zelf te vervoeren en te verkoopen, maar om van den overvloed van voortbrengselen, die men elders vond, in te koopen en te vervoeren naar havens, waaraan men daar gebrek had. Zoo ontstond de zoogenaamde ruiihandel, en de Nederlanders ondervonden zeer spoedig, dat deze handel voor hen eene bron van welvaart en rijkdom werd.

Belangrijk vooral werd die handel, toen de Spanjaards, door Columbus, Amerika ontdekten en de Portugeezen den zeeweg naar Oost-Indië. Heerlijke vruchten en kostelijke voortbrengselen werden nu in rijken overvloed van Oost en West naar Europa, dat wil zeggen naar Spanje en Portugal, gevoerd, en de Nederlandsche vrachtschippers lieten niet op zich wachten, om deze koopwaren naar de verschillende havens van de Noorden Oostzee te vervoeren en daar te verkoopen. Wel verbood

-ocr page 43-

29

de Koning van Spanje allen handel met de Nederlanders; maar dat belette hun niet, hunnen handel met Portugal voort te zetten. De haven van Lissabon bleef nog voor onze zee-en handelslieden open en zoo bleef deze vaart eene voortdurende bron van buitengewonen bloei.

Die bloei was vooral zichtbaar aan de steden, aan zee gelegen, en plaatsen, die vóór den uitgebreiden handel niet werden genoemd of geteld, verhieven zich tot rijke koopsteden. Amsterdam vooral, eens een arm visschersdorp, verhief zich tot eene ongekende macht en tot een aanzien, dat het reeds in de dagen van karel v met het rijke en trotsche Venetië werd vergeleken. Meer dan 500 groote schepen zag men soms te gelijk op het IJ. Doch niet alleen Amsterdam, ook andere steden mochten zich over een\' grooten bloei verheugen, en in \'t laatst der 16de eeuw — het worsteltijdperk met Spanje — was Nederland reeds tot een\' der eerste handeldrijvende Staten verheven. Toenemende rijkdom was daarvan het onvermijdelijk gevolg en deze stelde de jeugdige republiek in staat, den oorlog tegen Spanje met gelukkig gevolg voort te zetten.

Gelukkig alzoo, dat — hoe het ons streelt, onze vaderen door enkele geschiedschrijvers met de oude Feniciërs te zien vergelijken — die vergelijking niet in alle deelen doorgaat. Want, terwijl dat merkwaardige volk der oudheid zich door zijne schatten tot trotschheid en weelde liet verleiden en daardoor zijnen ondergang berokkende, ontwikkelde de rijkdom der Nederlanders hunne veerkracht, hun\' vrijheidszin en ondernemingsgeest. —

\'tls licht te begrijpen, dat Neèrlands bloei en toenemende rijkdom den Koning van Spanje gruwelijk ergerden, en \'t is even gemakkelijk te begrijpen, dat hij iedere gelegenheid aangreep, die zich aanbood, om onzen handel den doodsteek toe^ te brengen. Eene in zijn oog schoone gelegenheid deed zich spoediger op, dan men dacht.

Portugal werd door Spanje veroverd en daarbij ingelijfd. —

-ocr page 44-

30

Nu had de trotsche en onbuigzame filips de macht, ook de havens van dat land, en vooral Lissabon, voor onze vrachtvaarders te sluiten. Daartoe strekte zijn eerste besluit zich dan ook uit. Zóó dacht hij het Nederlandsche volk gevoeliger dan ooit te treffen; zóó geloofde hij het gewillig en gedwee te maken, om naar zijne bevelen onvoorwaardelijk te luisteren. Zóó dacht hij; maar---- hij vergiste zich; en wat in

den eersten opslag een groot nadeel voor Nederland scheen te zijn, had de heerlijkste en zegenrijkste gevolgen voor onzen staat en weder ten koste van Spanje. De vloek des Ko-nings verkeerde in een\' zegen voor onze vaderen. Luistert slechts.

Vroeger, toen de Nederlanders de heerlijke voortbrengselen van Indië uit Portugal konden halen en met rijke winst afschepen, dacht niemand er aan, zelf den weg naar Indië te zoeken en den Portugees en Spanjaard te volgen in hun spoor; men was met de te genieten winst tevreden en liet, wie wilde, gerust op Indië varen. Nu echter de Koning den handel met Nederland verbood en die rijkvloeiende bron voor Neêrlands welvaart werd gestopt, nu begon men er niet alleen aan te denken, zelf naar dat schoone land in het Oosten te stevenen en daar de waren uit de eerste hand te koopen; maar aan die gedachte trachtte men zoo spoedig mogelijk uitvoering te geven.

Den weg daarheen evenwel kende men niet, en in het zog te varen van Spanjaard of Portugees was te gevaarlijk. Langs eene andere zijde moest de weg worden gezocht. Door het noorden heen wilde men beproeven naar Indië te gaan. De bezwaren, daaraan verbonden, werden óf niet geacht óf waren niet genoegzaam bekend. Tot driemalen toe werd de proef herhaald, doch telkens zonder eenig gevolg. —

De ongelukkige tocht van heemskerk en diens overwintering op het barre Nova Zembla maakte een einde aan de ruste-looze ondernemingen, zonder eVenwel onze vaderen af te schrikken in het volharden, om den weg naar Indië te vinden. —

-ocr page 45-

31

Voorgelicht door cornelis houtman, die zijne kennis had opgedaan te Lissabon, rustte eene opgerichte Maatschappij van Verre vier schepen uit, en onder bevel van houtman zette de vloot koers naar het Zuiden en landde, na eenen zwerftocht van vijftien maanden, op de reede van Bantam, het westelijk deel van het bekoorlijke en rijke Java.

Door de ijverzucht der Portugeezen werd hij belet handelsbetrekkingen aan te knoopen en voordeelige inkoopen te doen. — Hij wendde daarom den steven en nam den terugtocht naar het vaderland aan, waar hij, na verloop van ruim een jaar, behouden terugkwam. Hoewel zonder winst terugkeerende, was het hoofddoel der onderneming bereikt; want — de weg naar Indië was gevonden.

Nu volgde spoedig de eene tocht op den anderen. De Maatschappij van Verre verbond zich met nog eene tweede, de Nieuwe Compagnie genoemd, en beide rustten eene vloot uit, die onder bevel van jacob cornelisz. van neck en wij-brand van warwuck in Mei 1598 in zee stak. Zonder eeni-gen tegenspoed bereikte de vloot de reede van Bantam, en nu met gelukkiger gevolg, dan de eerste maal. Drie schepen, die vooruitgeloopen waren, werden met de kostelijkste voortbrengselen van den Indischen Archipel bevracht. Met 400 last peper, 100 last kruidnagelen, eene groote partij muskaatnoten, foelie en kaneel kwamen zij in het vaderland terug. Met het overige deel der vloot zetten van neck en war-wijck koers naar de Molukken, waren den Vorst van Ternate behulpzaam in het bestrijden der Portugeezen en knoopten vriendschapsbetrekkingen met de opperhoofden aan.

In het volgende jaar bezocht van der hagen met drie schepen de Molukken en had het geluk eene overeenkomst te sluiten , waarbij de alleenhandel in kruidnagelen uitsluitend aan de Nederlanders werd toegestaan. — Voorts stond men hem toe oeene sterkte op Amboina aan te leggen, en met eene rijke lading keerde hij naar het vaderland terug.

Ook op het vasteland van Zuidoost-Azië en op het vrucht-

-ocr page 46-

32

bare eiland Ceylon kregen onze vaderen weldra vasten voet, en werden binnen kort gevaarlijke mededingers der Portugee-zen. — Verbazende schatten stroomden nu naar Nederland; ongelooflijk rijke winsten vloeiden in de beurzen der kooplieden, en ongemeen groot was de blijdschap in het vaderland over de nieuwe en voordeelige handelsbetrekkingen, in het verre Oosten aangeknoopt.

In die blijdschap deelde de Koning van Spanje niet. Met verkropten spijt zag hij den spoedigen en gelukkigen voortgang der Nederlanders in Indië. Hij trachtte dien voortgang te stuiten en liet zich in zijnen wrevel verleiden tot het nemen van een besluit, waartoe hem de macht ontbrak. — Hij gelastte n.1. allen handel in de Indische wateren met de muitelingen tegen God en hunnen wettigen heer af te breken en verbood hun, zich naar eenige plaats, den Portugeezen behoo-rende, te begeven, en die er zich bevonden, moesten zonder verwijl vertrekken.

\'t Spreekt, vanzelf, dat onze kooplieden zich aan die zotte taal en dat onzinnig verbod niet stoorden, maar voortgingen op den ingeslagen weg. Zij zouden, evenals in de Nederlanden, hun goed recht, met het zwaard in de vuist, tegen Spanjaard en Portugees handhaven.

De ongedachte en onverwachte uitkomst, door de vaart op Indië verkregen, wekte den naijver der Hollandsche kooplieden.

Het getal der Maatschappijen was reeds tot acht geklommen en velen wenschten een aandeel in de reederijen, om de rijke winsten mee te kunnen deelen. —

Om elkander en daardoor ook de goede zaak niet te be-nadeelen, vereenigden al die kleine maatschappijen zich — vooral op raad van oldenbarneveld — tot ééne groote, sedert de Oostindische Compagnie genoemd. Zij was gedurende eene reeks van jaren eene parel aan de kroon van Neêrlands bloei en welvaart. Den 20 Maart 1602 kwam die Maatschappij tot stand. De Staat verleende haar het uitsluitend recht van den

-ocr page 47-

33

alleenhandel op alle landen, ten oosten van de Kaap de Goede Hoop, en machtigde haar, met de opperhoofden der Indische volken contracten te sluiten, op naam der Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden; forten of sterkten aan te leggen, waar men die noodig achtte tot bescherming van den handel; tot verdediging van haar goed recht troepen aan te werven, en in de Indien Gouverneurs aan te stellen, die vooraf trouw zwoeren aan de Staten des lands. Het recht of octrooi werd voorloopig voor 21 jaren verleend en alle Nederlanders mochten deelnemen in de Maatschappij.

Die Maatschappij telde zes Afdeelingen of Kamers onder 60 Bewindhebbers. De Kamers waren gevestigd te Amsterdam, Middelburg, Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen. Driemalen \'sjaars werd er eene algemeene vergadering gehouden om over de algemeene belangen te beraadslagen. De zes Kamers zonden daartoe 17 Afgevaardigden. Deze Vergadering van Zeventienen stelde den prijs der goederen en de grootte der uitdeelingen vast, rustte schepen uit en bepaalde de plaatsen^ waar de goederen uit Indië zouden worden verkocht. Acht jaren na haar bestaan benoemde de Maatschappij eenen Gouverneur-Generaal in Indië, die met de opperste macht werd bekleed in burgerlijke en militaire zaken, doch altijd op last en met voorkennis der Maatschappij. Hij werd in zijne hooge betrekking bijgestaan door eenen Directeur-Generaal en eenen Raad van Indië. De eerste Gouverneur-Generaal was

PIETER BÜTH. —-

Het moet ter eere der oude Nederlanders gezegd worden , dat ze met hunnne tochten naar hel verre Oosten een geheel ander doel voor oogen hadden, en daarbij met een\' geheel anderen geest bezield waren dan de Portugeezen, die hun waren voorgegaan. — Deze toch, tuk op roem en heldendaden, stelden zich ten doel, met de wapens in de hand, veroveringen te maken en de Indische volken aan zich te onderwerpen. Vandaar, dat de Vorsten van Amboina en Ternale de Nederlanders als welkome vrienden ontmoetten en hunne hulp in-

3

-ocr page 48-

34

riepen tegen den overmoed der Portugeezen; vandaar, dat, spilbergen door den, Keizer van Ceylon zoo vriendelijk werd ontvangen en aangespoord eene sterkte te stichten tegen de Portugeezen, wier juk zeer lastig begon te worden.—

De Nederlanders hadden met hunne vaart naar Indië geen ander doel, dan nieuwe bronnen voor hunnen handel te openen , verbonden van vriendschap met de opperhoofden der Indische volken te sluiten, waarbij ze voordeelige voorwaarden voor zich wisten te bedingen.

«Personen en goederen der Indianen te eerbiedigen en hun\' «koophandel met andere volken niet te belemmeren, was, «bij herhaling, \'t voorschrift der Piegeering.quot; En onze vaderen, in hun eigen land voor het behoud der vrijheid en onafhankelijkheid strijdende, dachten er niet aan, ver van huis, roem in oorlog te gaan zoeken of de grenzen des vaderlands te vergrooten met landen, zoo ver van het hunne gelegen. Handel en zeevaart en de daaruit voortspruitende voordeelen waren hun doel en geen ander. Dat ze echter in vervolg van tijd ook tot de wapenen hunne toevlucht moesten nemen, was alleen, om hun goed recht tegenover den Portugees en Spanjaard te handhaven, de ijverzucht der Engelschen het hoofd te bieden en de trouweloosheid van Javanen of andere inboorlingen — waar \'t noodig was de eens verkregene stelling te bewaren — te tuchtigen en hen tot hunnen plicht te brengen. Veroveringen te maken en zich te verrijken met het zweet en bloed der arme Indianen, dit denkbeeld was onzen vaderen vreemd. —

Nog steeds in oorlog met Spanje, zocht zijn Vorst bij voortduring onze handelsbetrekkingen in het Oosten te verbreken en ons verkeer aldaar te bemoeilijken. Zelfs het twaalfjarig bestand werd niet in toepassing gebracht in de Indische wateren. Daar moest de Nederlandsche koopman zijn goed recht door de wapenen beschermen en handhaven. Doch evenals in Nederland, moest de vijand ook diiar ondervinden, dat

-ocr page 49-

35

de Nederlander zich zijne rechten niet lafhartig laat ontnemen en dat hij niet wijkt, zelfs voor den machtigsten vijand.

Ook de geschiedenis van Nederland, in betrekking tot In-dië, is rijk aan schitterende wapenfeiten. De Portugeezen werden voorgoed uit de Molukken verdreven. Hunne vloot werd door matelief bij Malakka volkomen vernield. Eene vernieuwde poging, om weder vasten voet op de Molukken te verkrijgen, liep vruchteloos af. Ook op Ceylon moesten de Portugeezen voor de Nederlanders wijken. Malakka moesten zij insgelijks ontruimen; terwijl vele rijk beladene schepen des vijands den onzen in handen vielen.

Van al de eilanden in den Indischen Archipel was en is nog Java het belangrijkste.

Op de reede van Bantam had houtman voor het eerst het anker laten vallen, en weldra bleek het, dat Bantam eene uitmuntende stapelplaats was voor den handel op Indië. Later, toen deze plaats gevaarlijk begon te worden, zag men uit naar een beter punt van samenkomst en de Gouverneur-Generaal jan pietersz. koen, een der bekwaamste en moedigste bestuurders in Indië, kocht van den vorst van Jacatra eene ruimte van 50 vierkante vademen voor eene som van f 3600, en bouwde op dien grond eene steenen loods.

De toenemende Europeesche bevolking, die daar den grond legde tot eene Nederlandsche Kolonie, verontrustte de Vorsten der Soenda-eilanden, omdat ze daarin — en niet te onrecht — voorzagen, dat ze eenmaal van de blanke bevolking afhankelijk zouden worden en hunne zelfstandigheid verliezen. De Nederlandsche kantoren werden daarom op verschillende plaatsen door de inlanders aangevallen. Op Bantam en Jacatra, waar de Nederlandsche bevolking het sterkste was, namen de inboorlingen de hulp der Engelschen te baat, om zich van de Nederlanders te ontslaan. De Engelschen waren daartoe bereid,» niet wetende, dat weldra de beurt ook aan hen zou komen. Eene Engelsche vloot verscheen daarop op Java\'s kust. Na den onbeslisten kamp tegen koen , zeilt deze in der

3*

-ocr page 50-

36

haast naar de Molukken, om van daar versterking te verkrijgen, en laat de steenen loods, nu reeds in eene soort van vesting veranderd en door de Jacatranen belegerd, aan haar lot over. Op het punt, zich over te geven, verschijnt koen met eene vloot van 17 schepen en 1220 man en binnen twee dagen was het pleit beslist. Jacatra werd veroverd en, door de inwoners ontruimd, in brand gestoken en verwoest. Op de puinhoopen dier stad stichtte koen eene nieuwe en noemde haar eerst (naar zijne geboorteplaats) Nieuw-Hoorn; doch later, op bevel der Vergadering van Zeventienen, Batavia.

)gt;De benoeming dezer stad naar de edele en trouwe Batavieren doet onzen vaderen eer aan, omdat ze hierdoor toonden den roem van het voorgeslacht op prijs te stellen en in zegenend aandenken te bewaren.quot;

Batavia werd van nu af de zetel der hooge Regeering in Indië, de eerste en voornaamste stapelplaats van den handel, en de kleine ruimte van 50 vierkante vademen, eenmaal door koen aangekocht, breidde zich van tijd tot tijd uit tot eene uitgestrektheid van bijna 29.000 vierkante mijlen, waarop thans de bezittingen van Nederland in Indië worden begroot.

Doch niet alleen naar het Oosten, ook naar het Westen wendde Neêrland den steven. Nauwelijks was Amerika door de Spanjaarden ontdekt, of de Nederlandsche ondernemingsgeest strekte zich daarheen. Den Spanjaard daar te bestoken werd van nu af hel doel. In \'t laatst der 16e eeuw werd pieter van der does met eene vloot van 70 schepen uitgezonden, om Neêrlands vijand in Amerika de eene of andere bezitting te ontnemen. Die onderneming mislukt zijnde, zond de Westindische handelmaatschappij den Engelschman hudson naar het noorden en deze ontdekte de naar hem genoemde rivier, waar weldra de volkplanting Nieuw-Nederland aangelegd en de stad Nieuw-Amsterdam gebouwd werd.

-ocr page 51-

37

In 1614, te midden van het twaalfjarig bestand, behaalde spilbergen op de kust van Peru eene luisterrijke overwinning op de Spanjaarden. Meer dan honderd schepen voeren toen reeds naar Amerika, om zout te halen of handel te drijven in huiden, waardoor rijke winsten naar Nederland stroomden. Met het einde van het twaalfjarig bestand, toen de krijg met Spanje werd hernieuwd, werd ook — in navolging der Oost-indische — eene Wesiindische compagnie opgericht. Spanje had zich evenwel den alleenhandel op Amerika voorbehouden en de havens voor alle andere Europeanen gesloten. Havana op Cuba was hunne stapelplaats; van daar werden de rijk be-ladene schepen, met de edelste voortbrengselen der Nieuwe Wereld, naar het moederland gezonden, om met de voortbrengselen van Spanje terug te keeren. Deze hoofdvaart te stremmen werd voortaan het doel der Nederlanders. Daartoe deden ze verschillende aanslagen op Brazilië, maar daartoe vooral vielen ze meermalen de naar Europa terugkeerende Spaansche schepen aan. In 1627 nam piet hein bij St. Salvador 22 vijandelijke schepen en maakte eene buit van 2700 kisten suiker, veel tabak, katoen en huiden. In \'t volgende jaar nam ita eene kostbare lading van 2200 kisten indigo, en nog in hetzelfde jaar veroverde piet hein de zoogenaamde Spaansche zilvervloot. »Eerst werden er van de tien vijandelijke schepen negen prijs «gemaakt, geladen met huiden, indigo, campeche-hout, koze-snilje enz.; en dien zelfden dag ontdekte men nog negen of »tien schepen, en deze waren de eigenlijke zilvervloot. Zij sliepen de baai van Matanza binnen; vruchteloos; zij werden «geënterd en gaven zich toen zonder veel tegenstand over. »Hunne schepen werden gelicht, vervolgens zeven daarvan «verbrand en de buit, ongeveer elf millioenen gulden aan «goud, zilver en koopwaren, vier millioenen aan scheeps- en «oorlogsbehoeften, in ons vaderland opgebracht. De algemeene «vreugde was hier onbeschrijfelijk groot en de Maatschappij «deed eene uildeeling van 50 ten honderd.quot;

De aanvallen op Brazilië werden vernieuwd en dit maal met

-ocr page 52-

38

een\' gunstigen uitslag. In 1635 was nagenoeg het noordelijke deel van Brazilië den Portugeezen ontrukt, en deze aanzienlijke bezitting was van groot belang voor Neèrlands handel en welvaart , zoolang JoiiAN maurits van nassau daar landvoogd was. Ieder vijandelijke aanval op het uitgestrekt gebied werd heldhaftig afgeslagen, vele sterkten werden opnieuw veroverd en de handel werd op betere grondslagen gevestigd.

Zóó was de toestand van Nederland, die kleine republiek, op het einde van den worstelstrijd met Spanje. Terwijl men in het moederland den vijand tót den meest gewenschten vrede dwong, wapperde Neèrlands driekleur niet alleen op alle zeeën van Europa, maar ook op de wateren van het verre Oosten en Westen. De kleine staat had zich uit het niet verheven tot eene macht en eenen luister, die Europa niet alleen ontzag, maar ook eerbied inboezemde. Als opgetogen over deze heerlijke en ongedachte uitkomst zingen we, aan hef einde dezer beschouwing, onzen dichter tollens na;

»Europa zag verbaasd het rijzend wonder wassen, »Het ongekend kleinood, verscholen in moerassen, »Uit wier en dras geweld, dat onbevlekt en schoon »Welhaasi als keurgesteent zou fonk\'len aan zijn kroon.quot;

-ocr page 53-

Ja, groot waren onze vaderen in den strijd tegen het machtige» Spanje, om het behoud der dierbare vrijheid; groot in het handhaven hunner eens verkregene rechten; groot in hunne liefde voor het vaderland; groot eindelijk in het scheppen van eenen toestand, waarover Europa zich toen verbaasde, en waarover wij ons nu nog dankbaar verblijden.

Hun geest, hun naar vrijheid en onafhankelijkheid dorstende geest bleef voortleven in de volgende geslachten en ontvlamde tot een\' waren heldengeest, toen het trotsche en ijverzuchtige Albion het beproefde, Nederland in de hartader van zijnen bloei en zijne welvaart aan te tasten en diens meesterschap op zee te betwisten.

Dat rijzend wonder, dat ongekend kleinood, waarvan de dichter zong, werd een aanstoot voor Engeland, en terwijl het dierbare vaderland zich in eenen vrede, na een\' tachtigjarigen strijd, verheugde, verbrak Engeland dien, om, zoo \'t mogelijk ware, den kleinen, maar gezegenden Staat ten onder te brengen.

Op dien worstelstrijd tusschen Nederland en Engeland, tweemaal ondernomen, dienen we nog een\' vluchtigen blik te werpen, vóór we tot de gebeurtenissen van het gedenkwaardige jaar 1672 overgaan. Ook in dien strijd zullen we gelegenheid te over vinden, het voorgeslacht te bewonderen, en het de dankbare hulde onzer erkentelijkheid te brengen.

-ocr page 54-

40

Ten gevolge eener groote staatsomwenteling, waarin karel i uit het huis van Stuart kroon en leven verloor, was de koninklijke waardigheid afgeschaft en het groote Britsche Rijk in eene republiek herschapen. Aan het hoofd er van stond de niet onverdienstelijke, maar toch dweepzieke en te gelijk heerschzuchtige olivier cromwell. Om de aandacht der En-gelschen van zijne binnenlandsche politiek af te trekken en meteen de grootheid van Engeland te bevorderen, vestigde hij den blik op de bloeiende republiek der Nederlanden. « Die republiek met de zijne te vereenigen wafe zijn doel. Zijne voorslagen daartoe werden echter met verontwaardiging door de Nederlanders afgewezen. Doch ook nu was zijn besluit genomen. Die kleine en trotsche republiek moest worden te onder gebracht en de voorrang ter zee aan Engeland overgaan. Om dat doel te bereiken, vaardigde de sluwe protector eene scheepvaartwet uit, waarbij werd bepaald, »dat het aan »geene natie veroorloofd zou zijn, andere goederen in hare «schepen naar Engeland te voeren, dan voortbrengselen van ))haar eigen land of aldaar verwerkte artikelen. Elk schip, »dat andere goederen aan boord had, zou met de geheele «lading verbeurd verklaard worden, tot welk volk het ook »mocht behooren, hoe weinig die goederen ook zijn mochten, »ook al mocht de schipper van dat gedeelte der lading niets «geweten hebben.quot;

Deze acte moest noodwendig een\' oorlog ten gevolge hebben. Door haar werd onzen handel de bodem ingeslagen, terwijl zij den handel van Engeland ongemeen moest doen bloeien. Onvermijdelijk werd die oorlog, toen de Engelschen zich verstoutten, onze koopvaardijschepen op zee aan te klampen en te doorzoeken, of er ook contrabande in werd gevonden. Zulk eene beleediging, der Nederlandsche vlag aangedaan, kon niet ongewroken worden verduurd.

Tromp, de held van Duins, werd met eene vloot in zee gezonden, doch met strengen last, alle vijandelijkheden te vermijden. Nauwelijks in zee, ontmoette hij den Engelschen

-ocr page 55-

41

admiraal blake. Bij zulk eene ontmoeting waren de vloten gewoon elkander te groeten, door de vlag te strijken; die zich het minst in rang gevoelde, groette \'t eerst.

Toen tromp niet snel en beleefd genoeg voor blake groette, loste deze een schot op onze vloot, om haar te waarschuwen. Dat kompliment werd door tromp met dezelfde beleefdheid beantwoord en daarmede was de strijd tusschen beide republieken uitgebroken. Twee jaren lang duurde de strijd en, ofschoon hij niet ten voordeele van ons vaderland eindigde, ontbrak het niet aan heldenmoed bij onze dappere vlootvoogden en onderhoorigen; integendeel, deze eerste Engelsche oorlog leverde treffende blijken van vaderlandsliefde en onversaagdheid, waarvan de geschiedenis met lof gewaagt. De namen van tromp, de witt, evertsen, de ruiter, swiers en anderen, van galen niet te vergeten, blijven voor het nakroost onvergetelijk. Ieder was bereid het leven voor het lieve vaderland op te offeren, zoo men de eer en het land kon redden. Hoort slechts hunne taal in de hachelijkste oogenblikken huns levens. »Mannen,quot; sprak de ruiter tot zijn volk, »wij moeten voor het vaderland en de vrijheid der zee strijdenquot; en sloeg daarop twee malen door den vijand heen. «Houdt moed, mijne kinderen! houdt moed,quot; sprak douave aukes , met de lont in de hand en gereed die in de kruitkamer te werpen. »Ik zal u voorgaan, en wanneer wij »bezwijken, zal ik u door middel van dezen stok van eene «harde slavernij en eeuwige schande bevrijden. Ik zweer u, »dat ik het kruit zal aansteken, indien men een woord rept, »ora het schip over te geven.quot; En wilt gij van galen hooren in den strijd met de Engelschen bij Livorno? »God verhoede,quot; riep de held in geestdrift uit: »God verhoede onze nederlaag, »bij welke ons lot, van tot slaven verkocht te worden, om »in de Barbados tabak te planten, beslist is. Doch zoude «Nederland de vrijheid zoo duur met bloed bezegeld hebben, »om zoo straffeloos met den voet geschopt te worden? Oor-»deelt zeiven, is het niet beter voor het vaderland het leven

-ocr page 56-

42

»te wagen, dan eenen dienstbaren adem te halen, ter be-»scheidenheid van het Engelsche gebroed?quot; En toen de edele held gewond was en het bloedverlies zijne kracht verzwakte, sprak hij: »Het valt licht voor het vaderland, te midden der «overwinning, te sterven.quot; Hij stierf dan ook den heldendood. Zijn lijk werd naar Amsterdam gevoerd en in de Nieuwe Kerk aldaar bijgezet. Onder de prachtige tombe, te zijner eere verrezen, leest men de volgende regelen:

»Hier ligt in \'t, graf van eer de dappere van galen, »Die eerst ging buit op buit Gastiliën afhalen,

«En met een\' leeuwenmoed, nabij \'t Toskaansche strand, ))De Britten heeft verjaagd, veroverd en verbrand.quot;

Ook den groeten tromp hadden we in dezen oorlog te betreuren. Hij viel den 10 Aug. 1653 in den strijd voor het vaderland. Voor hem deden de Staten des lands een prachtig gedenkteeken oprichten in de Oude Kerk te Delft.

Na den dood van cromwell beklom ka rel ii weder den troon zijns vaders en had de kortstondige republiek weder plaats gemaakt voor den monarchalen regeeringsvorm. Deze vorst, hoezeer in zijne ballingschap door de Nederlandsche regeering op de meest hotfelijke wijze bejegend, droeg der republiek geen goed hart toe. De ijverzucht van Engeland ontwaakte opnieuw en gaf zich lucht in het heimelijk veroveren van verschillende onzer bezittingen in Afrika en Amerika. En toen de ruiter, op bevel der Staten, die bezittingen ook weder in stilte hernam, brandde de oorlog opnieuw los.

Doch, evenals Europa eens verbaasd stond over de uitkomst van der vaderen strijd met Spanje, was het nu ook verbaasd over de wijze, waarop het trotsche Albion door Nederland werd getuchtigd.

-ocr page 57-

43

In den aanvang van den strijd had het vaderland het verlies te betreuren van den heer van wassenaar obdam, die met zijn schip in de lucht sprong. Hoewel zijn lijk door de golven werd verzwolgen, deden de Staten des lands voor dezen held een prachtig monument verrijzen in de Groote Kerk te \'s-Gravenhage. Daar staat nog de held, levensgroot in het harnas uit marmer geslagen, als een gedenkzuil van Neêr-lands roem. Met hem sneuvelde ook de niet minder dappere en verdienstelijke egbert meesz. kortenaar, op wiens grafzerk we deze schoone woorden van onzen dichter brandt lezen:

»De held der Maas, verminkt aan oog en rechterhand,

»En echter \'t oog van \'t roer, de vuist van \'t vaderland,

»De groote kortenaar, de schrik van \'s vijands vloten,

»De ontsluiter van de Sont, ligt in dit graf besloten.quot;

In de plaats van obdam werd michiel adriaansz. de ruiter tot luitenant-admiraal van Holland en West-Friesland en tot opperbevelhebber van \'s lands vloot verheven. Bij het openen van den strijd boog hij zich voor den oppersten veldheer en bad: »Sterk mij, Heer! in het bedienen van mijn gewichtig »ambt. Verleen mij een heldenhart en laat mij zoo deerlijk »niet sneuvelen, als mijn voorzaat, maar spaar mij ten dienste ))van het vaderland.quot;

Het jaar 1666 is een overgetelijk jaar in de geschiedboeken van ons vaderland. Van den 11 tot den 14 Juni was de ruiter met de Engelschen, aangevoerd door prins robert en monk, slaags, en in dezen beroemden vierdaagschen zeestrijd deden de Nederlanders wonderen van dapperheid. Bij het aanvaarden van den strijd sprak de ruiter zijn volk aldus aan:

»Nu is in het kort de tijd aanstaande, dat wij bij den vijsand zullen komen. Het welvaren van den Staat hangt van »de uitkomst van het aanstaande gevecht. Wij hebben met

-ocr page 58-

44

»trofsche vijanden te doen, die tegen alle reden onzen on-sdergang zoeken. Laat ons voor het vaderland, voor de vrij-»heid, voor onze liefste panden, vrouwen en kinderen vro-»melijk strijden. De gansche wereld heeft nu het oog op ons. »Wij vinden hier gelegenheid om den smaad van het verleden »jaar, met dapperheid uit te wisschen. Gedraagt u dan allen »als eerlijke en dappere mannen, u kwijtende naar behooren. »quot;Wij hebben onze vijanden te vreezen noch te verachten; »want het zijn zeelieden en soldaten. Neemt dan een besten-))dig opzet om te sterven of te overwinnen. Maar vertrouwt, »dat God onze rechtvaardige zaak zal zegenen, dewijl wij alleen «oorlogen uit nood en om vrede. Zijt ook verzekerd, dat »men de dapperen zal beloonen, maar de lafhartigen en mein-seedigen met den dood straffen. Hier is niet alleen eer te »vinden, maar ook buit. Dat dan elk zijn\' eed en eer betrachte sen mijn voorbeeld volge. Elk weet, wat order ik hem gesgeven heb, en passé op zijn\' plicht.quot;

De strijd — hoe hardnekkig en gevaarlijk — viel ten voor-deele van het vaderland uit en de overwinning was luisterrijk. Zij kostte evenwel het vaderland vele helden; en onder dezen ook den luitenant-admiraal cornelis evertsen.

In dezen tijd vervoegde zich jan evertsen, oudste broeder van cornelis, bij de Staten met het verzoek, weder in \'s lands dienst te mogen treden. De dichter der Hollandsche Natie, helmers, beschrijft dit aanzoek op de volgende hartroerende wijze:

»0 laat mij de eer (zegt evertsen) de onschatbre eer verwerven, »0m voor de vrijheid en mijn vaderland te sterven!

sVier mijner broeders, en mijn vader, en mijn zoon,

»Zijn strijdend voor \'s lands recht, gesneuveld! Ook dat loon »Zij aan mijn\' dienst vergund, na veertig jaren strijden. »\'k Wil \'t overschot mijns bloeds aan \'t heil van Neerland wijden.quot;

-ocr page 59-

45

Op den ■vierdaagschen zeestrijd volgde nog in hetzelfde jaar een tweedaagsche. Den 4 Aug. ontmoetten de beide vloten elkander, en deze eerste ontmoeting was bijzonder heet. Reeds in het begin van het gevecht sneuvelde de dappere jan evert-sen, die met het bevel over de voorhoede was belast; terwijl coRNELis tromp, wien het bevel over de achterhoede was opgedragen, zich van het gevecht scheen te onthouden. Op het vernemen van den dood van evertsen geraakte de geheele voorhoede in de war en — sloeg op de vlucht, de ruiter alzoo van zijne voor- en achterhoede beroofd, bevond zich aan den morgen van den tweeden dag in een\' zeer hachelijken toestand. Hij zag zich aan alle zijden door de Engelschen omsingeld , en deze schenen nu de eer te willen genieten, onzen onverschrokken en onverwinlijken vlootvloogd te overmeesteren. ))Wat komt ons over, mijn waarde tochtgenoot?quot; sprak de ruiter tot van nes. »Ik wenschte dood te zijn.quot; ))Ik wenschte «zulks insgelijks,quot; antwoordde van nes, »doch men sterft niet, »wanneer men zulks wenscht.quot; Beide vlootvoogden kwamen overeen, dat men met zulk eene geringe macht, waarover zij nog konden beschikken, niet bestand was tegen de overgroote overmacht des vijands, en dat het dus beter was, al vechtende te wijken. De Engelsche admiraal monk zijn oogmerk, om de ruiter\'s schip door een\' brander te vernielen, verijdeld ziende, stormde nu met zijne geheele macht op het schip van onzen held. In dien nood verloor onze de ruiter een oogen-blik zijne standvastigheid. »0 God! hoe ben ik zoo ongelukkig!quot; sprak hij »is er nu onder zoovele duizende kogels niet eén, ))die mij wegneemt?quot; Zijn dappere schoonzoon de wit antwoordde: «Vader! hoe spreekt gij zoo vertwijfelend? wilt gij enkel sterven, laat ons dan opwenden, in het midden van den vijand inloopen en ons dood vechten.quot; Deze taal bracht de ruiter weer tot zich zeiven. »Gij weet niet, wat gij zegt,quot; hervatte de ruiter, «indien ik dat deed, was alles verloren; maar als ik mij zei ven en deze schepen kan behouden en afbrengen, kan men het werk naderhand hervatten.quot; Aan

-ocr page 60-

46

deze meening werd gevolg gegeven, en het gelukte onzen grooten held, al vechtende te wijken en de Vlaamsche banken te bereiken, waar de hem vervolgende vijand hem niet verder durfde naderen. Hoewel niet gewonnen, had onze de ruiter ook niet verloren, en hij verwierf zich door dezen meesterlijken aftocht meer lauweren dan door het winnen van vele zeeslagen. Een ondubbelzinnig bewijs daarvan ontving hij van den Franschen koning. Deze schreef aan zijnen gezant in Den Haag, dat eenige Fransche heeren, die getuige van den terugtocht waren geweest, hadden beleden, dat de ruiter dingen gedaan had, die toonden, «dat hij hart en hersenen bezat, die de mensche-lijke kracht overtreffen.quot; De koning schonk hem de ridderorde van St. Michiel en zijn portret , in diamanten gezet, benevens een kostelijk borst- en halssieraad. Hij verlangde het portret van de ruiter terug te ontvangen, en toen hem dit overhandigd werd, betuigde de koning zijn leedwezen, dat het hein niet vergund was, den held zei ven te zien en te spreken

Op eene laaghartige wijze wreekten de Engelschen zich over de teleurstelling, hun door de ruiter veroorzaakt. Zij verbrandden n.1. eene menigte koopvaardijschepen in het Vlie en eene menigte woningen op het eiland Terschelling, en beroofden de weerlooze bewoners van have en goed.

Zoo iets kon niet ongestraft blijven, johan de witt, de groote raadpensionaris, had schielijk een plan beraamd, om den Engelschen op eene geduchte wijze dit boos opzet te betalen.

De ruiter werd den 13 Juli 1667 in zee gezonden met den last, den Theems op te zeilen en de Engelsche schepen, die aldaar lagen, te overmeesteren, te vernielen of te verbranden. Cornelis de witt, broeder van den pensionaris, bevond zich mede op de vloot, als gevolmachtigde van de Staten. Zonder schroom zeilde men den Theems op en bemachtigde,

-ocr page 61-

47

onder het hevig gebulder der kanonnen, het fort Sheerness. De Engelsche vlag werd van het fort gehaald en de Neder-landsche er op geplaatst.

De ruiter had het nu in zijne macht den Engelschen hun boos opzet betaald te zetten, doch hij gruwde er van, zich op onschuldige menschen te wreken voor de euveldaden hunner overheden. Men zeilt hooger op en komt te Chattam, waar de Britsche zeemacht vereenigd was. Hier hadden de Engelschen eenige schepen doen zinken, en den toegang door een\' zwa-ren ijzeren ketting versperd; achter dien ketting lagen oorlogschepen en op den oever stonden twee batterijen, om op de Nederlanders vuur te geven. Alles was dus gedaan, wat mogelijk was, den doortocht te beletten. Maar onze onverschrokken zeehelden deinsden voor niets terug.

Kapitein jan van brakel was wegens overtreding der bevelen in hechtenis genomen. Om zijne vrijheid te herkrijgen, bood hij aan met zijn schip de vijandelijke schepen aan te klampen en de branders aan te voeren. Dat aanbod werd aangenomen, onze held zeilt zonder vrees vooruit, en ofschoon de Engelschen hevig op hem vuren, zeilt hij over den kettting heen. De kommandeur van rijn volgt hem en zeilt den ketting aan stukken. Meer aanvoerders volgen; men verbrandt de Engelsche schepen en het grootste en schoonste van allen, de Royal Charles, wordt genomen en naar Holland gevoerd. De Nederlanders zeilen nog verder de rivier op tot het kasteel Upnor.

Hier werden de overwinning en de vernedering van Engeland voltooid. De ruiter zelf springt in eene sloep en onder eene hagelbui van kogels voert hij den eersten brander aan, om de nog overige schepen der Engelschen te vernielen. Cornelis de Witt vergezelt hem. In het aangezicht der grootste heeren vlootvoogden van Engeland, onder welke de hertog van york en de generaal monk, zien de Engelschen hunne kostelijke vloot in rook en vlammen opstijgen. Groot was het verlies, dat zij leden, meer dan ze in al hunne zeegevechten hadden ge-

-ocr page 62-

48

wonnen. De trotsche Brit was gevoelig vernederd en de inwoners der grootste wereldstad waren vol angst over \'t geen gebeuren zou. Velen pakten reeds hunne goederen, om zich door de vlucht te redden.

De ruiter wilde echer zijne verovering en glorierijke overwinning niet verder doorzetten; \'t was hem genoeg, wat er was geschied, hij had zijn doel bereikt en den hem opgegeven last volvoerd. Engeland was gestraft, en Nederland gewroken. —

De Engelschen haastten zich, vrede te sluiten. Den 31 Juli 1667 kwam deze tot stand. Hij werd te Breda gesloten onder zulke voorwaarden, als de Engelschen nooit te voren zouden hebben toegestaan.

Na dezen vluchtigen blik op de geschiedenis onzes vaderlands tot op het noodlottige, maar toch roemrijke jaar 1672, gaan wij over tot de beschouwing der gebeurtenissen van dat jaar, in betrekking tot Nederland in het algemeen en tot Groningen in het bijzonder. Wij hebben de grootheid onzer vaderen bewonderd in hun streven naar vrijheid en onafhankelijkheid, in hunne onverbrekelijke liefde voor het vaderland; in hunnen moed en hunne volharding om de grootste bezwaren te boven te komen en zich eenen toestand te scheppen, die eerbied en bewondering verwekte.

Ook het tijdvak, dat ons nu nog wacht, zal van denzelfden geest getuigen. Ook de geschiedenis van 1672 moet ons met eerbied, liefde en dankbaarheid voor onze vaderen vervullen.

-ocr page 63-

II.

HET JAAR 1072 IN BETREKKING TOT NEDERLAND.

»Geen jaar in de geschiedenis onzes vaderlands is onverge-telijker dan het hierboven geplaatste. Hachelijker wellicht dan ooit te voren was toen de toestand van onzen staat, en nimmer was hij nader aan zijnen ondergang geweest.quot;

Sedert 1643 werd de troon van Frankrijk ingenomen door eenen vorst, die door zijne vleiers met den eernaam van den Groote werd betiteld. Eer- en heerschzucht waren de machtige drijfveren, waardoor deze vorst werd geleid, en even als voor hem een karel de stoute , en na hem een napoleon i , zoo ook bedoelde lodewuk xiv niets anders, dan uitbreiding van zijn gebied en vergrooting zijner macht. Hij was gehuwd met de dochter van den Spaanschen koning filips iv, en had bij de voltrekking van het huwelijk afstand gedaan van de rechten zijner gemalin op de Spaansche Nederlanden. Doch nauwelijks was zijn schoonvader overleden, of hij viel met zijne legermacht in België, met geen ander doel, dan om dat erfdeel der Spaansche kroon aan zijn rijk te hechten.

4

-ocr page 64-

50

Hoewel deze inval en deze daad van geweld tegen Spanje geene reden was, om ons in oorlog met den veroveraar te wikkelen, vreesde men in ons land te recht voor de gevolgen er van, vooral voor de nabuurschap van eenen vorst, die door veroveringszucht werd gedreven. De man, die in dezen stadhouderloozen tijd, sedert 1653, het roer van staat in handen had, de bekwame jan de witt, de oogmerken van den sluwen lodewijk doorziende, wist een verbond te sluiten met twee voormalige vijanden der republiek, Engeland en Zweden, om den Franschen koning in zijne veroveringsplannen te stuiten. Door dat verbond werd lodewijk genoodzaakt de Spaansche Nederlanden te ontruimen, de veroverde plaatsen, behalve Rijsel, terug te geven en vrede te sluiten met Spanje.

Hij sloot dan ook vrede, maar met verkropten spijt, en, wel onderricht, dat jan de witt de bewerker van het verbond was, met het stellige voornemen, wraak op de Nederlanders te nemen. — Daartoe moest het verbond eerst verbroken worden. Aanzoeken daartoe van zijne zijde bleven niet onbeproefd. Bij de witt en de Staten leden ze schipbreuk. Niet alzoo bij den trouweloozen en laaghartigen karel ii van Engeland. Deze, lijdende aan geldgebrek ten gevolge van zijnen verkwistenden aard, liet zich door lodewijk omkoopen. Mogelijk ook, dat Chattam hem nog voor den geest zweefde, en de nederlaag der Engelschen daar geleden. — Wel had hij zich uit staatkunde met Nederland tegen Frankrijk verbonden; doch dat verbond was niet welgemeend, en meer welkom was hem een verbond met lodewijk, waarin hem door dien machtigen monarch de hand werd geboden, om ons te vernederen en alzoo wraak te oefenen over de geledene vei-nedering. »Karthago moet verwoest worden, was de leus van het Engelsche volk en niet minder van zijn\' Koning. Bevreesd, dat de macht, door beide Staten te ontwikkelen, nog niet voldoende zou zijn, om de kleine republiek te verzwelgen, wist men ook nog den Keurvorst van Keulen, maximiliaan

-ocr page 65-

51

Hendrik, en den Bisschop van Munster, barend van galen, te bewegen, hunne strijdmacht met die van Engeland en Frankrijk te vereenigen; waardoor men het arme Nederland van alle kanten kon bespringen. »Hachelijker dan ooit te voren,quot; om de woorden van straks nog eens te herhalen, »was de toestand van onzen staat en nimmer was hij nader zijn\' ondergang nabij.quot; Wie zoude nog aan uitkomst en redding denken? — En was de toestand reeds zoo benard met het oog op den vijand, nog treuriger werd die met den blik naar binnen. Voor een oogenblik vergetende de leuze onzer vaderen: «Eendracht maakt macht,quot; was men inwendig tegen elkander verdeeld, en in plaats van naar de wapenen te grijpen en het land zooveel mogelijk in staat van tegenweer te brengen, bracht men den kostelijken tijd door met te twisten, wien de oppermacht van de land- en zeemacht zou worden opgedragen. jan de witt, sedert 1653 raadpensionaris van Holland, had in zijnen ijver tegen het Huis van Oranje, weten te bewerken, dat de provincie Holland en later ook de andere gewesten, uitgenomen Friesland en Groningen, het Eeutoig Edict teekenden, waarbij het stadhouderschap voor altijd was afgeschaft, of althans deze hooge betrekking nooit verleend mocht worden aan den opperbevelhebber der landen zeemacht. Daarenboven was, gedurende zijn bestuur, alle aandacht gewijd aan de uitbreiding onzer zeemacht, en de verdediging des lands van de andere zijde geheel verwaarloosd.

»In 22 jaren had men bijna geen schop gebezigd ter hersstelling der vestingen, wier buitenwerken nauwelijks kenbaar, ))wier grachten gedempt, wier stormpalen weggestikt, wier »wallen tot tuinen of wandelpaden veranderd waren; de ma-»gazijnen waren van ammunitie en leeftocht onvoorzien; het »kruit door vochtigheid onbruikbaar. Met de landmacht was » «het ellendig gesteld; aan ingenieurs was volslagen gebrek; ))de krijgsambten waren verkocht of geschonken aan neven, »die pas van de akademie kwamen, aan gunstelingen of diena-

4*

-ocr page 66-

52

»ren, die nooit piek gedragen of een dood man gezien hadden, »ook wel bij voorraad aan kinderen, die nog geen degen kon-»den aangespen of nog in de wieg lagen.quot;

De vloot alleen was in geduchten staat van tegenweer en wel bij macht, om als voorheen, Engeland het hoofd te bieden; maar of ze voor de vereenigde vloten van Engeland en Frankrijk bestand zou zijn, moest de uitkomst leeren.

Tot dusver was de witt, in zijne vijandige stemming tegen het Huis van Oranje en den jeugdigen Prins willem, gesteund door dè Staten der meeste gewesten.

Thans zag hij echter in, dat hij in dezen weldra alleen zou staan, en tegen alle verwachting deed hij zelf het voorstel, den Prins te verheffen tot Kapitein-Generaal. — Dit geschiedde. De jeugdige Prins, de later zoo beroemd geworden willem m, werd aan het hoofd des legers geplaatst, doch slechts voor dezen eenen veldtocht. Vele vrienden van den Prins — zoo verhaalt men — zochten hem te bewegen voor deze benoeming te bedanken, omdat men hem miskende en er toch ook geen hoop op eenigen goeden uitslag bestond. Doch de edele vorst, waardige telg van den grooten Zwijger, wees dezen raad van de hand, en oordeelde »dat bij den nood van het vaderland bijzondere belangen of miskenningen moesten achterstaan ,quot; en hij maakte zich, zoo goed het kon, tot de verdediging gereed. —

Vóór de oorlog nog uitbrak, liet men van onze zijde geene middelen onbeproefd, het dreigend gevaar — zoo \'t mogelijk ware — af te weren. Doch vruchteloos ; onze gezanten werden met trotschheid bejegend; de ondergang der republiek was voor vast besloten. — Men meende van onze zijde in de verheffing van den Prins een middel te vinden, om de boosheid vooral van den Engelschen Koning te bezweren; doch »het was te laat,quot; zoo antwoordde men onzen gezant. En lode-wijk was zelfs verbitterd op onzen jeugdigen vorst, omdat hij hem, naar zijne meening, grof had beleedigd. Men wil namelijk weten, dat de Prins was aangezocht tot een huwelijk met

-ocr page 67-

53

de Prinses de conti; doch dat de Prins met lierheid en waardigheid daarop had geantwoord: »De Prinsen van Oranje zijn »van ouds gewoon Koningsdochteren tot bruid te nemen en »geene bastaards, en ik zal niet de eerste zijn, die het doet.quot; Sommige geschiedschrijvers willen ook weten, dat de verbondene Mogendheden de laagheid hadden den tot nu toe miskenden Prins uit te noodigen als vijfden persoon tot het verbond toe te treden, wanneer men hem de rijke provincie Holland in volle souvereiniteit zou afstaan. —

Hoe dit zij, wij weten, dat de Prins, zijn vaderland getrouw en zijner vaderen waardig, den vijand heeft bestreden met alle hem te dienste staande middelen. Doch loopen we de geschiedenis niet vooruit.

Engeland en Frankrijk wachtten nu nog slechts op eene gunstige gelegenheid, om ons den oorlog te verklaren. Zulke gelegenheden deden zich spoedig op, of liever werden er voor gezocht.

Op den 7 April 1672 werd de kleine republiek door Frankrijk en Engeland gelijktijdig de oorlog verklaard; waarnaar Munster en Keulen slechts hadden gewacht, om met hunne vereenigde macht in de Nederlanden te vallen.

Naar welke zijde, noord — of zuid — oost — of westwaarts zullen we nu het eerst onzen blik werpen; waarmede zullen we nu beginnen , nu het dierbare vaderland, van alle zijden besprongen en in het nauw gebracht, zijnen ondergang niet schijnt te kunnen ontloopen? —

Het liefst slaan we een\' blik op de zee, omdat ons van daar eene mildere lucht tegenwaait dan van de landzijde.

De vloot werd onder bevel van de ruiter in de maand Mei in zee gezonden en bestond uit 91 goed uitgeruste schepen. Cornelis de witt bevond zich weder als gevolmachtigde der Staten op de vloot. Den 7 Juni ontmoette onze vloot die der Engel-„ schen en Franschen voor Solebaai, een inham tusschen Harwits en Yarmouth. Zij lag ten anker en telde 130 bodems. De vereenigde vloot was, even als de onze, in drie smaldeelen ver-

-ocr page 68-

54

deeld. — de ruiter, die het bevel over het middel-smaldeel had, nam het centrum der vijandelijke vloot, waarover de hertog van york het bevel voerde, voor zijne rekening; van gent het andere Engelsche smaldeel, en banckert hield het oog op de Fransche vloot.

Toen de ruiter het schip van den hertog van york naderde,

sprak hij tot den opperstuurman: »Dat \'s onze manquot;, waar-op de stuurman zeer droogjes antwoordde: »Dat zal je gebeuren, mijnheer!quot; en lichtte zijne muts. . . — de ruiter zeilde nu, zonder dralen, regelrecht op het schip van york aan en gaf hem de volle laag zoo hevig, dat zijn schip werd ontredderd en hij, om het leven te behouden, op een ander schip moest overspringen. — Het voorbeeld van de ruiter werd meesterlijk door andere bevelhebbers gevolgd. Van brakel,

de held van Chattam, tastte het Engelsch smaldeel onder Montagu aan, doch moest voor de overmacht zwichten en zijn schip werd geënterd. Doch van brakel geeft zich niet over;

dat waren de Nederlandsche helden niet gewoon. Terwijl ^^

de vijand meester was van boven, werd hij door van brakel zoo woedend van onderen bestreden, dat hij zich door de vlucht moest redden. Maar ook die vlucht was vruchteloos. Het schip van montagu werd in brand gestoken en die held vond met zijne beide zonen den dood in de golven. Een luitenant van montagu, die zich zwemmende had gered en op de ruiters schip werd opgenomen, kon zich niet onthouden te zeggen, toen hij onzen held zag vechten :

»Mijnheer! is dat vechten? het is nog geen middag en daar »is reeds meer gedaan dan in den jare 1666 in alle vier dagen;

»ik heb vele zeeslagen bijgewoond, maar ben nooit in scher-»per gevecht geweest. Is dat een admiraal! Dat is een ad-»miraal, een kapitein, een stuurman, een matroos en een «soldaat. Ja die man, die held is alles te gelijk.quot;

Ook cORNELis de witt gedroeg zich als een held. Hij bevond zich op het schip van de ruiter, en zat, lijdende aan de jicht, in een\' armstoel op het dek het gevecht te aanschouwen,

-ocr page 69-

55

en ofschoon van de hellebardiers, die hem tot borstwering verstrekten, drie neergeschoten en anderen zwaar gewond werden, behield de witt koelbloedig zijne plaats, slechts bevelende, de lijken over boord te werpen.

De nacht maakte een einde aan een gevecht, dat volgens getuigenis van onzen de ruiter het hardnekkigste was geweest, dat hij immer had bijgewoond.

Het pleit was er evenwel niet door beslist; de strijd had tot geene bepaalde uitkomst geleid. De ruiter zocht daarom des anderen daags — nadat hij den nacht had besteed, om de geledene schade te herstellen — den vijand weder op; doch deze toonde geen lust, den strijd te hervatten. Onze vlootvoogd wendde daarom den steven en ging de vloot bij Walcheren voor anker leggen, wachtende de dingen, die komen zouden. Het vaderland betreurde in dezen strijd bet verlies van den dapperen admiraal van gent. Ook voor hem richtte de tijdgenoot eene prachtige tombe op in de Domkerk te Utrecht, waarop men dit grafschrift leest;

sTer eere van den allergoedsten en allergrootsten God. «Hier ligt willem jozef van gent, gesproten uit een zeer »oud en edel geslacht in Gelderland, Admiraal van het Edel »Mog. Collegie ter Admiraliteit van Amsterdam, hoofd van de »eerste bende marine, een voorbeeld van de erfdeugd zijner «voorouderen. Een dapper, voorzichtig en onverwinnelijk man, »der vijanden schrik en schroom te water en te land, door-sluchtig door geheel Europa wegens den vermaarden inval »en uittocht op den Theems. Deze dappere held, op den 7 ))Junij 1672, in den oorlog tegen de Engelsche en Fransche «vloten, door een\' kanonskogel doodgeschoten, heeft zijne kloek-»moedige ziel aan God, zijnen Schepper wedergegeven. Vaarswei, wandelaar!quot;

Eenigszins van den schrik bekomen , beproefden de Engel-schen op onze kusten te landen. Doch ook in deze onderneming werden ze gestuit door een\' geweldigen storm, die weken

-ocr page 70-

56

aanhield, en de aanranders belette onze kust te naderen. Ook waren alle bakens en tonnen weggenomen en de zeesteden in een\' geduchten staat van tegenweer gebracht.

Nog eenmaal beproefde Engeland zijne macht met de onze te meten. Opnieuw was eene vloot van 100 zeilen in zee gebracht onder bevel van de ruiter en cornelis tromp. De vereenigde vijandelijke vloot onder prins robert en d\'estrées telde 150 schepen. Juist een jaar na den zeeslag bij Solebaai werd het eerste gevecht geleverd. Waar de ruiter zich vertoonde, week de vijand, zoodat hij, op den naam van zijn admiraalschip doelende, zei: »Zie zij hebben nog ontzag voor de Zeven Provinciën.quot; — De soms roekelooze, maar toch dappere tromp, had zich in \'t midden van den vijand gewaagd, waar hij zich niet op zijn gemak gevoelde, de ruiter dit merkende, staakte de vervolging van den voor hem vluchtenden vijand, om zijn\' vriend te redden. »Het is beter vrienden te helpen, dan vijanden te deren,quot; sprak hij. Toen tromp de ruiter bespeurde, riep hij: )jMannen! daar is bestevaar, die komt ons helpen;quot; nu zal ik hem ook niet verlaten, zoo lang ik leef.quot;

De strijd werd den 21 Augustus hervat op de hoogte van Kijkduin. De levensbeschrijver van onzen de ruiter schetst ons in de volgende woorden dezen ontzaglijken strijd;

»De gansche zee stond in vuur en vlam, die door den dikken »rook, gelijk bliksemstralen uit eene donkere lucht uitborst. »Elk verging het hooren en zien door de duisterheid van den »buskruitdamp, door de donderslagen van zooveel duizend «stukken geschut, en het bulderen van zoo groot eene menigte »van musketten, als er gedurig vuur gaven. Hier vertoonde «zich de verschrikkelijkheid van den oorlog ter zee aan alle akanten. De kogels, bouten, schroot en splinters vlogen aan salie zijden, met een ijselijk gekraak en geknars van al wat «getroffen werd. De zee werd met lichamen, door geen »ééne soort van dood omgekomen, bezaaid. Sommigen moesten «door het scherp, anderen door splinters, anderen door het

-ocr page 71-

57

»vuur, anderen in het water sterven. Het gekrijt en het ge-»jammer der gekwetsten en stervenden vervulden verscheidene »schepen, en hij moest een hart van steen of harder dan »metaal hebben, die het vergieten van zooveel bloeds met »droge oogen kon aanschouwen.quot;

Hij besluit deze beschrijving met eenige schoone versregels ter eere van de ruiter, die we hier ook laten volgen;

«Aanschouw den held, der Staten rechterhand, Den redder van \'t vervallen vaderland,

Die, in één jaar, twee groote koningrijken.

Tot driemaal toe de trotsche vlag deed strijken.

Het roer der vloot, den arm, daar God door streê,

Door hem herleeft de vrijheid en de vreé.quot;

Ja, door hem herleefden de vrijheid en de vrede, karel ii had er genoeg van; — hij wenschte vrede en zag van zijn voornemen af, de kleine republiek te vernietigen. Zijne onmacht was hem niet het minst in dezen laatsten zeestrijd gebleken. Zijn verlies was ontzettend en dat der Nederlanders betrekkelijk zeer gering: slechts één schip en 400 man, doch onder deze de dappere admiraal isaak sweers. Voor hem richtten zijne tijdgenooten in de Oude Kerk te Amsterdam een gedenkteeken op, waarop de buste van den held prijkt.

De vrede met Engeland werd gesloten, zonder afstand van eenig grondgebied en zonder betaling van oorlogskosten. Alleen moesten de Staten, door de omstandigheden gedrongen) de opperheerschappij ter zee aan Engeland afstaan met belofte , voortaan de vlag te strijken.

Karthago was nog niet verwoest en de hoop nog niet geheel verloren.

Van een\' der machtigste vijanden ontslagen, slaan we nu onzen blik op den strijd te lande.

-ocr page 72-

•v

58

Het was voor \'t eerst, dat de republiek der Vereenigde Nederlanden met Frankrijk in oorlog geraakte; maar ook deze eerste krijg bracht het vaderland tot eene ellende, die aan de hachelijkste dagen uit den tachtigjarigen krijg herinnerde. Den kleinen Staat te verpletteren was het doel van den Franschen koning, en daartoe stonden hem niet alleen zijne machtige bondgenooten, maar ook zijn eigen machtig leger, aangevoerd door de bekwaamste veldheeren van dien tijd, te dienste.

In zijnen overmoed liet hij eene medaille slaan, waarop de zon (zijn eigen doorluchtige persoon) stond afgebeeld, beschijnende een moeras, met het opschrift: »Ik heb de dampen opgetrékken, maar verstrooi ze weder.quot; Hij verklaarde ronduit, de republiek te willen straffen voor hare vermetelheid,

waarmede zij zich tot oppersten scheidsrechter tegen over de mogendheden stelde.

Met een leger van over de honderd duizend man naderde lodewuk onze grenzen; terwijl gelijktijdig de Munsterschen en Keulschen met eene macht van 20,000 man in het oostelijk deel van het land vielen.

De Prins van Oranje kon zijne geheele legermacht niet hoo-ger dan tot 22,000 man opvoeren. Hij trok er mee naar den IJsel, om den Franschen den overtocht te beletten. De Prins van Condé, bevelhebber der Fransche armee, besloot hierop ^

den overtocht over den Rijn te beproeven. Dit gelukte door verraad, zoowel van johan barton de montbas, schoonzoon van hugo de groot, die zijn\' post als Kommissaris-Generaal van het leger aan den Rijn verliet, en van een\' landman jan Petersen, die aannam den Franschen eene doorwaadbare plaats te wijzen. Moge de montbas deze daad tot oneer verstrekken, afschuwelijk was zij voor een\' geboren Nederlander. Het verraad van Petersen doet ons denken aan den verraderlijken ephialtes, die den Perzen een\' heimelijken weg wees, om den held leonidas in den rug aan te vallen en te verpletteren. Bij Lobith had de overtocht plaats; Petersen zelf ging voor,

en zoo vaak hem de moed begon te ontzinken, werd hij door \'t

i

-ocr page 73-

1

59

• voeren van brandewijn weer versterkt om voort te gaan. — LODEWUK xiv was getuige van dit verraderlijk tooneel.

Na den overtocht, die velen Franschen het leven kostte, had condé het plan gevormd, dat 20,000 ruiters, ieder met een\' infanterist achter op het paard, spoorslags naar Amsterdam zouden rennen, om het vaderland dadelijk in de hartader te treffen. Dit plan werd gelukkig verijdeld. In een\' wanhopigen wederstand, door eenige Friezen geboden, werd condé gewond en verloren vele Fransche edelen het leven.

«Stampvoetende van spijt en ongeduld, ziet lodewijk van »verre de zijnen vallen en verwenscht bijna eene onderneming, ))die hem meer edellieden en aanvoerders kost, dan later «menig bloedige veldslag.quot;

turenme werd nu aan het hoofd der Fransche armee geplaatst, en hoewel het plan van condé niet werd uitgevoerd, overstelpten de vijanden Gelderland en Utrecht zóó snel, dat geen enkele stad behouden bleef, en de Prins van Oranje maar even tijd had, zijne stelling aan den Usel te verlaten en zich naar Holland terug te trekken. —- In dienzelfden tijd overstroomden de Munsterschen en Keulschen de provinciën Over-ijsel, Drente en een deel van Groningen en Friesland. —

Het land scheen reddeloos verloren. Dat dit ook het gevoelen van den vijand was, blijkt overtuigend uit een\' brief, geschreven door den graaf d\'estrades aan lodewijk : — De brief was nagenoeg van den volgenden inhoud:

«Utrecht overmeesterd zijnde, zal Uwe Majesteit Holland in bezit kunnen nemen, door eenige troepen naar Muiden af-te zenden, alwaar de sluizen zijn, die zij moeten overmeesteren — dan kan men zonder gevaar tot voor de poorten van Amsterdam komen, en deze stad tot overgave dwingen. Eene andere afdeeling kan Woerden innemen, en van daar over ^Zwammerdam naar Leiden trekken, welke stad zich liever bij verdrag zal willen overgeven, dan het omgelegen land laten verwoesten. Utrecht en de andere genoemde plaatsen bemach-

•v

i

é

-ocr page 74-

60

tigd zijnde, zal Uwe Majesteit den Vereenigden Staat kunnen vernietigen, en in twee maanden tijds kunnen verrichten , \'t geen de machtigste vorsten der aarde niet hebben kunnen doen. Het innemen van Utrecht stelt de provinciën Gelderland, Utrecht en Overijsel in \'s konings macht. Indien dus de Bond-genooten slechts Groningen en Friesland overmeesteren, dan schieten Holland en Zeeland alleen voor Uwe Majesteit over. Holland is gemakkelijker te veroveren, omdat alle belangrijke steden er onderling oneenig zijn. Zeeland zal volgen. Op deze wijze zal de Vereenigde Staat en deszelfs Regeering ten eenenmale vernietigd zijn 1).quot;

Algemeene verslagenheid maakte zich van de gemoederen meester. »\'t Was, of ieder zijn doodvonnis ontvangen had; de winkels waren gesloten, de ambachten stonden stil; de rechtbanken, akademiën en scholen hielden vacantie; de kerken daarentegen waren te klein voor de benauwde harten; velen verzonden hunne vrouwen en kinderen met hun\' besten schat naar andere landen of begroeven hunne kostbaarheden in kelders, putten en hoven.quot; Zelfs de anders onversaagde raadpensionaris jan de witt had den moed verloren en gaf niet onduidelijk te verstaan, dat men met den vijand moest onderhandelen.

Bij zijne afwezigheid (hij was in een\' aanslag op zijn leven gewond) zonden de Staten afgevaardigden naar lodewijk, die zijn hoofdleger te Zeist had opgeslagen. — Die afgevaardigden moesten eene vernederende behandeling ondergaan, en de eischen van den trotschen overwinnaar waren bovenmate hoog. Behalve eene aanzienlijke som oorlogskosten en afstand van grondgebied ten zuiden van Rijn en Lek, eischte de Koning, dat hem jaarlijks door een gezantschap een gedenkpenning zou worden aangeboden als een bewijs van erkentelijkheid voor zijne grootmoedigheid. Ook de Engelschen eischten niet minder dan 12

\') Zie E. Meeter, Geschiedenis van het beleg van Groningen in 1672 blz. 10.

-ocr page 75-

61

millioenen oorlogskosten en de overgave der steden Briel, Vlis-singen en Sluis.

Deze eischen, zoo vernederend als maar immer mogelijk, wekten het moedelooze volk uit zijne verdooving. De jeugdige Prins van Oranje sprak, op het vernemen er van, ))dat men zich liever in stukken moest laten houwen, dan zulke eischen te voldoen.quot; Algemeen was de verontwaardiging, die deze boodschap teweegbracht, vooral in de nog niet veroverde steden van Holland. Amsterdam gaf den toon aan en weigerde mede te werken tot eenige vernederende voorwaarde, door lodewuk gesteld. Het volk begon de regeering en vooral de witt te beschuldigen van verraad, en zelfs de griffier der Staten Generaal, gaspar fagel, beet den afgevaardigde de groot toe: »Ga vrij uw vaderland verkoopen, maar gij zult veel werks vinden, om den kooper in \'t bezit van het gekochte te stellen.\'\' Algemeen werd de kreet: »Oranje boven!quot; Van den jeugdigen Prins verwachtte men de redding van het veege vaderland, evenals zijne groote voorzaten eens het land hadden gered uit de klauwen van den moord-zuchtigen Spanjaard.

De Staten zagen zich gedrongen aan den eisch des volks te voldoen. In den nacht van den 3 Juli 4672 werd het Eeuwig Edict vernietigd en willem van Oranje zag zich, onder den naam willem iii , stadhouder van Holland en Zeeland. —

»De jonge man, die in een\' tijd het stadhouderschap aanvaardde, toen de stoutste harten beefden, was bestemd om de bevrijder en voorvechter van Europa te worden tegen den Franschen overweldiger, om in ons Vaderland en in Engeland rust, veerkracht en orde te herstellen en aan het laatstgenoemde land wetten en instellingen te geven, welke die natie nu nog als haar besten schat waardeert, die zijn aandenken onder haar in zegening houdt. —

»Hij was tenger en zwak van lichaam; uit de kinderziekte was hem eene aamborstigheid en dikwijls terugkomende hoofd-

-ocr page 76-

62

pijn bijgebleven, maar zijne ziel bezat een\' moed en eene sterkte, die dat teeder gestel tot de grootste inspanningen kon aanzetten; •—- een\' gloed, die zoo helder uit het oog straalde, dat elk voor zijn\' arendsblik de oogen nedersloeg. Zijn geheugen, doorzicht en scherpzinnigheid verbaasden allen, die hem kenden. Van kindsbeen af nauwlettend bespied en onder vernedering opgewassen, had hij zich gewend alle gemoedsbewegingen te bedwingen en schijnbaar koel te zijn, doch in den strijd was hij vuur en leven, »als een bliksem overalquot; zegt een ooggetuige.

»Het krijgsgevoel was zijn element; daar toonde hij eene dapperheid, die roekeloos scheen, zoodat condé na eenen slag van hem getuigde, dat hij zich gekweten had als een oud veldheer, behalve dat hij zich gewaagd had als een jong soldaat. Maar hoezeer door dien ijver vervoerd, vergat hij noch het overleg noch de omzichtigheid, voor het behoud en het welzijn van een leger vereischt. Min geoefend of min gelukkig in het ontwerpen van een\' veldslag en wel eens slecht ondersteund, werd hij meermalen overwonnen, doch alsdan bleek zijn talent te schitterender uit de wijze, waarop hij zijn\' vijand wist te beletten, dat die eenig voordeel van de overwinning trok; na iedere nederlaag stond hij dadelijk meer geducht dan te voren te velde.

«Lafhartigheid kon hij niet verdragen; tot de vloot luidde zijne taal: »Er is voor den lafaard niets zoo gevaarlijk, als de havens van den staat,quot; en een vluchtend soldaat gaf hij een\' houw in het aangezicht met de woorden; «Schelm, ik zal u ten minste teekenen om u te laten ophangen.quot;quot; Zijn vaste moed, door geen nood of gevaar te buigen, deed het hoofd der verslagen Nederlanders, dat reeds bereid scheen onder een uitheemsch juk te krommen, weder krachtig opwaarts beuren. —

Volijverig toog de Prins aan het werk, en onder zijn toezicht verrees weldra een krachtig bolwerk, om den vijand in zijne vaart te stuiten. Weldra was Holland (dat voor een groot deel

-ocr page 77-

63

onder water was gezetj door eene reeks van forten voor lo-dewijks legerscharen beschut — en de trotsche vorst begreep, dat het nog zeer lang kon duren, vóór hij zijn\' zegevierenden intocht in Amsterdam kon houden. Hij verliet daarom ons land en liet het bestuur der zaken aan zijn\' veldheer Luxemburg over. Verlaten wij ook voor eenigen tijd dezen vorst en vestigen we onzen blik op het noorden des lands.

-ocr page 78-

III.

BELEG m OSTZEÏ quot;VAN GRONINGEN.

Binnen weinige dagen na den inval hadden de Munstersche en Keulsche legers zich meester gemaakt van Overijsel en Drente. Zelfs het sterke en onneembare Koevorden was bezweken of door verraad den vijand overgeleverd. — Met den val van Groningen lag geheel Noord-Nederland voor hem open en was het doel bereikt. Op Groningen was thans het oog van het veege vaderland gevestigd. — De val dier vesting kon vermoedelijk de val van het dierbare vaderland worden. Maar de Groningers verkozen het voorbeeld van vele andere steden, en daaronder sterke vestingen, die de poorten voor den vijand hadden geopend, niet te volgen. — In het noorden des lands klonk eene andere taal, dan men dusver in het zuiden had had gehoord.

De Bisschop, roemende op zijne zegepraal, meende ook als terloops het sterke Bourtange weg te nemen; doch hier vond hij een\' waren Nederlandschen bevelhebber. — Geloovende, dat de kommandant sprott even omkoopbaar was als hij zelf.

-ocr page 79-

65

bood hij hem ƒ 200,000 voor de overgave. Met verontwaardiging wees de edele sprott dit aanbod van de hand, zeggende, dat, zoo de Bisschop met de zijnen zich niet spoedig wegpakte, hij hun dan zooveel kogels zoude vereeren, als men hem guldens aangeboden had. Beschaamd en wrevelig moest de Bisschop Bourtange verlaten. —

Het gedrag van sprott en zijne heldentaai verhoogden niet weinig den moed der Groningers. Het voortrukken der zegevierende legers vernemende, brachten ze de stad in een\' ge-duchten staat van tegenweer en bereidden zich op eene heldhaftige verdediging voor. Alle huizen en boomen buiten de Heereen Oosterpoort, benevens langs het Winschoterdiep werden omvergehaald en weggekapt, de bruggen over de stadsgrachten aan de zuid- en oostzijde weggenomen, de sluizen geopend, de dijken doorgestoken en het land onder water gezet. Daardoor was den vijand alleen de mogelijkheid gelaten aan de zuidzijde der stad een\' aanval te doen. Hoewel zulk een maatregel ongelooflijk veel schade aan de Groningers binnen en buiten de wallen veroorzaakte, getroostte men zich dat offer voor de dierbare vaderstad en daardoor mogelijk voor het vaderland.— De stad te beschermen en te verdedigen tegen den overmoe-digen en machtigen vijand, was de leuze van allen; haar te behouden, ook tot redding van het benarde vaderland, was de eed, dien men elkander zwoer. Hoort slechts, wat geheel de burgerij plechtig beloofde, in antwoord op den eed der regeering, aan de burgerij gezworen.

»Wij zweeren, dat wij getrouwe Burgers ende Ingese-tenen dezer Stad zullen wezen, en Burgemeesteren en-de Baad, die nu zijn, en namaals mogten worden, Be-hulpig, Gehouw ende Getrouwe zijn , en dezelve met Lijf ende Goed defenderen, hare Beveelen nakomen ende doen nakomen, ende bij des Baads oorlof ende Consent dezer Stad en Stads vijanden, na onze vermogen tegenstaan ende krenken. Dat wij aan den Baad ofte de Heer Prae-sideerende Burgemeester zullen aanmelden \'t geene waar-

5

-ocr page 80-

66

van de Stad ende Ingezetenen van dien, eenig onheil mogte konnen overkomen. Dat wij ook met niemand verbond zullen maken, Correspondentie ofte sprake houden, waardoor de Stad ende Gemeente in verdriet ende ongelegent-heid konde geraken. Dat wij deze Stad legen alle Vijandelijke Desseijnen, ondernemingen, ende aanvallen, mitsgaders inwendige Seditien ende Oproer, met alle onze Magt, Goed ende Bloed zullen beschermen, dezelve in cas van Belegeringe ofte Blocqueeringe, aan niemand ter Wereld inruijraen, ofte opgeven, noch daarvan eenig vermaan ofte spraak hebben, als met voorgaande vrijwillig Consent en Ordre van Burgemeesteren ende Baad.

»Wij zweeren ook, dat wij de Staten Generaal der Vereenigde Nederlandsche Provintien, ende Zijn Vorstelijke Doorluchtigheid henrick casimyr. Prince van Nas-sctuw, Gedesigneerde Stadholder dezer Provintie, zoo wanneer dezelve zijne Functie effectivelijk zal komen te beklee-den, gehouw ende getrouw zullen wezen. Dat wij inmiddels d\'Orders en beveelen van den Heer karel raben-haupt. Lieutenant Generaal dezer Provintie, ofte degeene, die desselves Plaatse mogte succedeeren en commandee-ren, zuilen nakomen ende agtervolgen, in het geene dezelve ons tot voorstand ende bescherminge dezer Stad, met kennis ende goedvinden van Burgemeesteren ende Baad, als voren, zal lasten en ordonneeren.

zoo waar helpe ons cod almagtig.

sWenschende zo waarachtig Godes genadigen Zegen over ons, als wij hetzelve nakomen zullen, en ter contrarie verwagtende desselves verschrikkelijken Toorn, Vloek ende Ongenade, zoo wij daartegen doen zullen.\'

Met zulk eenen geest bezield wachtte men den vijand kloekmoedig af.

Ondertusschen was het garnizoen, dat de stad moest verde-

-ocr page 81-

67

digen, niet groot, omdat de provincie een groot getal krijgslieden naar Holland had gezonden.

Slechts ruim 2000 man stonden onder de wapenen, terwijl liet getal der vijanden meer dan tienmaal zooveel bedroeg. Geen nood; de moed van Groningens burgerij was zonder grens. De geheele bevolking snelde te wapen. Weldra waren achttien burgervaandels ten strijde gereed, en hunne gelederen werden aangevuld door de burgerkinderen en ambachtsgezellen, die den ouderdom van \'18 jaren hadden bereikt. Vier buitengewone vaandelen werden daarenboven opgericht uit advokaten, doktoren en anderen, die anders van den schutterlijken dienst vrij waren.

Ook Groningens Muzenzonen , de dappere studenten, lieten nu, evenmin als vroeger ol\' later, op zich wachten. Waar vaderstad of vaderland in gevaar waren , schaarden zij zich steeds in de eerste gelederen, om, trots het gevaar, dat hen dreigde, tot de verdediging moedig hunnen arm te leenen.

Eene afzonderlijke compagnie van 150 jongelingen stond weldra onder de wapenen en plaatste zich aan de spits en op de gevaarlijkste posten. Zij werden aangevoerd door wicher wickers als kapitein, rutgerus ten berge als luitenant en scato gockinga als vaandrig.

Het opperste beleid in de belegerde stad werd opgedragen aan den 70 jarigen, dus grijzen, maar toch nog jeugdigen en dapperen karel rabenhaupt, baron van Sucha, die reeds voor lang door de Staten van Stad en Lande tot Luitenant-Generaal der provincie en tot Gouverneur der stad was benoemd. Hoewel hij in Duitschland geboren was en ook onder Duitsche vanen gediend en gestreden had, bood hij — opgevoed in de school van den eenigen Prins maurits — reeds als jongeling zijn\' heldenarm ter verdediging van Neêrlands vrijheid en onafhankelijkheid.

De hertog van holstein-pleun had het gezag over het voetvolk en de kolonel stolzenburg over de ruiterij.

Inmiddels naderde de vijand.

5*

-ocr page 82-

68

Vóór hij zijne vuurmonden tegen de stad opende, om haar tot de overgave te dwingen, beproefde hij op eene andere wijze zijn doel te bereiken. Den 14 Juli zond een zekere schui-lenborgh , vroeger Raad der stad en Afgevaardigde naar de Algemeene Staten, maar nu in dienst van den Bisschop van Munster, een\' tamboer naar de stad met een\' brief aan de Gedeputeerde Staten van de provincie. Uit dien brief zal \'t ons duidelijk worden, wat men verlangde. —

»Zijn IIoog-Furstelijke Genaden van Munster, Mijn Heer en Meester,quot; zoo schreef schuilenborgh «heeft mij afgeveerdigt uit het leger van Coevorden, om in conferentie te komen met de Provintie van Stad en Lande, over zaken concerneerende haren welstand, behoudinge ende ruste, tot welken einden zijnde dezen expressen, om de intentie van Haar Ed. Mog. hierover te vernemen, zoo de inclinatie van Haar Ed. Mog. daartoe strekkende is, gelijk ik wensch en vermoede, zal bij dezen afwagten een voorslag van tijd ende plaats, alwaar ik uit Name van Zijn Hoog-Furstelijke Genade ende Gecommitteerde van Haar Ed. Mog. op \'t zekerste mogen bijeenkomen, om de welmeeninge van Mijn Genadigen Heer en Meester alsdan breder te openen.

»Hierop antwoord over nagt en dag verwagtende; Beveele UEd. Mog. in Godes Bescherminge.quot;

Men achtte het ver beneden zich, op zulk een\' brief van zulk een\' lagen verrader te antwoorden, en men zond den tamboer zonder eenig bericht de poort uit.

Nu moest met geweld worden bereikt, wat men door briefwisseling niet had kunnen verkrijgen.

Den 19 Juni naderde de vijand tot het gehucht Helpen en den 24en verscheen hij voor de stad. Een gedeelte van het leger trok naar het Westerkwartisr, waar het de velden afliep en alles roofde en plunderde, wat voorkwam, terwijl een ander gedeelte zich meester trachtte te maken van de Aduarder-zijl, om zoo den doortocht tot Hunzingo te openen. Hier werd de vijand echter in zijn\' loop gestuit door het kloekmoedig ge-

-ocr page 83-

69

drag der onzen, onder aanvoering van de kapiteins klant en ripperda, gesteund door den overste iiuart van de dragonders. Met verlies van vele dooden en gekwetsten moest hij terugtrekken en werd dus zijn toeleg verijdeld, om zich meester te maken van de Hunze en daardoor van den weg naar zee.

Op Woensdag den 27 Juli begon de vijand de stad te bombardeeren. Met vijf halve kartouwen had hij zich op den Oosterweg geplaatst, van waar hij haar teisterde. Gelukkig dat deze vuurmonden door de onzen spoedig tot zwijgen werden gebracht. Zij hadden reeds menig huis in brand geschoten en ook eenige ingezetenen gedood. Het eerste offer, dat door \'s vijands aanval viel, was eene vrouw, wier naam nog altijd met achting en eerbied wordt genoemd. Is Haarlem niet zonder reden trotsch op zijne kenau Hasselaar, is Alkmaar fier op zijne trijn rembrandt, Groningen verheft zich op zijne harretje geerts. De kloeke vrouw werd, dragende haar kind, door een\' kogel getroffen, die haar het kind uit den arm slingerde en haar den arm verbrijzelde. — Terwijl menig teergevoelige vrouw het van schrik zou zijn bestorven, riep deze onversaagde ziel, toen de geneesheeren haren arm verbonden: »Snijdt af maar, \'tis beter een kind en een\' arm verloren, dan de geheele stad.quot; Jammer, dat de bekomene wonde haaiden volgenden dag deed bezwijken. Waar zóó de vrouwen voorgingen, daar konden de mannen niet moedeloos blijven staan; haar heldenhart schonk moed en veerkracht aan de belegerden en van nu af zou de vijand daarbuiten ondervinden) dat zijne overmacht te kort schoot, om Groningens burgers tol de overgaaf te dwingen.

Haar naam is met haren dood niet gestorven; zij leeft steeds voort in de dankbare herinnering van Groningens burgers. Ter barer eere rolden ook op een\' der gedenkdagen van Groningens bevrijding de tonen door de tempelgewelven, toen de ï-edenaar haar gedrag in de schoonste woorden den nakomeling verhaalde. Zoo zong men;

-ocr page 84-

70

Snel aan, snel aan, gij ed\'le vrouwenschaar!

Snel aan ten feest met jubelende tonen;

Uw lied verhel!quot; de daden ook van haar,

quot;Wier name prijkt naast uwe heldenzonen.

Op, Gruno, op! omkrans het hoofd van haar.

Wier name prijkt naast uwe heldenzonen;

Al is haar naam geen kenau Hasselaar,

Het nageslacht wil haar zijn\' dank beloonen.

Ja, martje Geerts ! uw naam prijkt in deez\' vest

Als rembrands naam in Alkmaars oude wallen.

Uw moed was groot, en moest uw kind, gij zelf ook vallen,

Uw voorbeeld was ten zegen van \'t gewest.

Op den 28 Juli en meer volgende dagen werden er bommen en granaten in de stad geworpen, waardoor vele huizen aan hare zuidzijde vernield of in brand geschoten werden. Doch ook in dit opzicht waren de Groningers niet onvoorbereid. Op last der regeering hadden de bewoners zich van vaten of tonnen met water voorzien, om zoo spoedig mogelijk den brand te blusschen. In het blusschen werden ze ijverig bijgestaan door de Doopsgezinden, die daarvoor steeds gereed stonden, wijl ze door godsdienstige overtuiging verhinderd werden deel te nemen aan den strijd. Ook zij hebben het hunne bijgedragen tot het behoud der stad.

Vele ingezetenen verlieten het zuidelijk gedeelte der stad, om in het noorden eene veilige schuilplaats te zoeken, en ook de regeering besloot niet langer in het raadhuis te vergaderen,\' maar in het stadhouderlijk paleis. —

Het vuur van den vijand werd door onze dapperen flink beantwoord, zelfs begon men hem met bommen te bestoken, waarop hij niet had gerekend. — Evenals altijd waren de studenten in de voorste gelederen en berokkenden zij den vijand niet weinig schade. In den zoogenaamden Drenkelaarsdwin-ger, tusschen het Kleine-poortje en de Oosterpoort, bestookten ze hem onophoudelijk.

-ocr page 85-

71

Den 30 Juli bereikte de vijand met zijne loopgraven de grachten der stad.

»De Staten van Stad en Lande zonden op dien dag eenen brief aan de Stalen-Generaal, en aan den Prins van Oranje, waarin zij hun leedwezen betuigden, dat zij niet in staat waren de nadering des vijands tot den grachtswal te verhinderen, omdat ze noch uit Holland, noch uit Friesland troepen ter versterking konden bekomen; maar tevens gaven zij te kennen, dat de ingezetenen standvastig bij hun besluit volhardden, om | zich tot het uiterste te verdedigen; waarom men vertrouwde,

dat men door de bondgenooten niet verlaten zou worden.quot;

Den 15 Augustus ontving de stedelijke regeering een zeer vereerend antwoord op dezen brief. De Staten prezen het gedrag van regeering en burgers, in de kloekmoedige verdediging betoond en boden der stad aan, alles te zullen leveren, wat men ter verdediging verder noodig achtte. Den 18en zonden de Staten eenige duizenden ponden kruit, kanons- en musketkogels, geschut en andere verdedigingsmiddelen.

Een vernieuwde aanval op de Aduarderzijl, meer verwoed dan de eerste, werd, na een\' langen worstelstrijd, opnieuw afgeslagen. Ook nu moest de vijand de vlucht nemen, en vele dooden en gekwesten achterlaten.

Deze overwinning verhoogde niet weinig den moed der Groningers, doch wekte den wrevel van den vijand. Op Zondag den 34 Juli gaf hij aan zijne woede lucht en schoot hij met bommen en granaten zoo hevig, dat hooren en zien verging. Vele gebouwen werden verpletterd, en terwijl men zich in de nog ongedeerde hoofdkerken had vereenigd, teneinde God om bijstand en kracht in de beproeving te smeeken, sisten en gierden de moordtuigen op eene geweldige wijze door de stad. Van dit hevig bombardement verwachtte de vijand de overgave der vesting; althans het geschut kwam tegen den middag tot zwijgen en een trompetter en tamboer verschenen voor de poort met een\' brief van den Bisschop en den Keurvorst.

i

-ocr page 86-

Zijne Keurvorstelijke Doorluchtigheid van Keulen en Zijne Vorstelijke Genade van Munster herinnerden in dien brief de regeering der stad aan den rechtvaardigen oorlog, dien de vier verbondene Mogendheden tegen de Nederlanden voerden; zij wezen op den voorspoed hunner wapenen, die blijkbaar door den Allerhoogste werden gezegend, waardoor reeds verscheidene provinciën in \'s vijands macht waren ; zij schilderden den onhoudbaren toestand van Groningen, vooral door de naderende komst der koninklijke vloot, zoodat er aan geen ontzet meer was te denken. Zij beloofden voorts, wanneer de stad zich gewillig overgaf, dat zij haar genadig zouden behandelen en haar bij het Heilig Roomsche rijk inlijven. Bleef men zich langer verzetten, sloeg men den vaderlijken raad in den wind, liet men het tot het uiterste komen, dan zou de regeering aansprakelijk zijn voor alle rampen, die dan zouden volgen, en die zij voor God en de wereld had te verantwoorden. —

Die sirenenzang vond geen\' weerklank in de ooren onzer vaderen. Wat ze eens aan de Generale Staten en den Prins van Oranje hadden verzekerd, dat ze zich tot het uiterste zouden verdedigen, wilden ze ook tot waarheid maken. Geen hunner was gezind, aan den eisch der belegeraars te voldoen; geen hunner verlangde de genade, om in het Heilig Roomsche rijk te worden ingelijfd. De trompetter en tamboer werden naar hunne zenders teruggezonden met het volgende kordate antwoord.

»Op de schriftelyke op-eischinge van onse Stad, uit bevel en-de Namen van de Heeren Chur-Furste van Keulen en Furst van Munster, gedateert den 20 July dezes Jaars, hebben wij Uwe Doorluchtigheid willen te gemoete voeren, dat wij, ons vertrouwende op de hulpe van God Almagtig, de geregtigheid van onse Zake en getrouwigheid van onse Bondgenoten en Hooge Geallieerden, eendragtelyk benevens onse Lieutenant Generaal geresolveert zijn, onse Stad met Goed ende Bloed ten uittersten tegens alle hare Vyanden te verdedigen ende bcscher

-ocr page 87-

73

men, waartoe ons door Godes zegen niets is ontbrekende.quot;

Dat was het waardig antwoord der regeering. — En de ingezetenen dachten er eveneens over. »Wij vreezen nietquot; zoo riep men, Dzoolang vjij het Noorder Zeegat uit kunnen zien, hehhen wij moed.quot; Tot blijvend aandenken aan deze woorden vol moed en vertrouwen, plaatste men in den gevel van het hoekhuis der Oude Kijk-in-\'t Jatstraat een\' steenen kop, met het onderschrift: »Jcfc kick noch int.quot;

Als antwoord op dien brief werd de stad vreeselijk gebombardeerd, waardoor er opnieuw zooveel schade aan hare zuidzijde werd aangericht, dat men algemeen de wijk naar het noorden moest nemen. Daar werden de woningen zóó overbevolkt, dat men voor de mingegoeden en armen tenten en hutten moest opslaan op de ossenmarkt of op de noordelijke bastions, waarin ze verblijf hielden tot het einde van het beleg. Tot roem onzer vaderen moet hier gezegd worden, dat er onder al het leed en den jammer, dien ze moesten verduren, geene klacht over hunne lippen kwam. Met moed en onderwerping verdroegen ze alles geduldig, en de opgeruimde geest week geen oogenblik.

Die tevredenheid werd vooral ook levendig gehouden door de zorg der stadsregeering. »Zij liet den 2 Aug. den voorraad van graan en andere levensmiddelen opnemen en gaf bevel, dat de rogge niet duurder verkocht mocht worden dan voor vier en een halven gulden de mudde. Hierdoor steeg de prijs van het brood niet boven de 4 stuivers en 8 penningen de acht pond, terwijl men een pond boter voor 5 stuivers kon koopen.quot; Terwijl dus tijdens belegeringen van andere steden alras gebrek aan voedsel ontstond en de prijzen er van tot ongehoorde hoogte stegen; terwijl men vooral in Leiden tot de walgelijkste spijzen zijne toevlucht moest nemen en toch van honger stierf, leefde men te Groningen even goedkoop en ruim tijdens het beleg als er vóór. Men kon zelfs nog eene lading levensmiddelen naar Holland zenden, om in den daar bestaanden nood te helpen voorzien.

-ocr page 88-

74

Doch bij de zorg voor de lichamelijke belangen der ingezetenen, vergat de regeering de hoogere evenmin. Aan haren wensch, dat de predikanten, die uit de naburige dorpen naar de stad waren gevlucht, dagelijks des morgens en des avonds in de Nieuwe Kerk den dienst vervulden, werd voldaan. lederen dag werd er door de stadspredikanten dienst verricht in de drie hoofdkerken. Slechts ééns werd de dienst in de Groote Kerk verhinderd, omdat er den 3 Augustus twee bommen in vielen. —

Keeren we nu tot den vijand terug.

Eene herhaalde poging om zich meester te maken van het Reitdiep, mislukte weder geheel. De dappere aanvoerders stabkenborgh, tamminga, jargers en alberda wisten hunne onderhoorigen met zulk eenen moed te bezielen, dat de vijand opnieuw de wijk moest nemen. —

Even moedig werd een aanval der belegeraars op de stad, als die op Ooster-Hoogebrug afgeslagen. De eerste had plaats op Zondag den 7 Augustus. Reeds waren eenige vijandelijke soldaten naar binnen gedrongen; doch op het hooren van de alarmtrom was ieder spoedig op zijne plaats en de vijand werd uit zijne veroverde stelling gedreven.

Op denzelfden dag ondernam hij den aanslag op de Ooster-Hoogebrug, om zich — zooals we reeds opmerkten — den weg naar Hunzingo te openen. Zonder gerucht fe veroorzaken was men met de scheepjes over het onder water staand land de verschansing genaderd. De waakzaamheid van den wakkeren Kapitein reint klant verhinderde ook deze onderneming.

Nauwelijks van de komst des vijands verwittigd, vliegt het volk, op het eerste bevel, te wapen, vuurt dapper en dwingt den indringer te wijken. Met verlies van vele manschappen, die dood of gekwetst op den weg werden achtergelaten, nam hij de vlucht. Ook eene der schuiten viel in handen onzer dapperen. —

Deze vernieuwde nederlaag ontvlamde ook des vijands woede.

-ocr page 89-

75

De stad moest weder een hevig bombardement doorstaan, dat vervolgd werd op Maandag, Dinsdag en Woensdag daaraanvolgende (den 8, 9 en 10 Aug.). Van hare zijde liet men het verwoestend vuur niet onbeantwoord; meer dan eens wist men \'s vijands geschut onbruikbaar te maken. — Zelfs verklaarden de overgeloopen belegeraars, (en deze waren vele), dat de vijand zoozeer het geschut der stad vreesde, dat hij alleen des nachts naar zijne loopgraven ging om de veroorzaakte schade te herstellen. Des daags verborg men zich achter de verschansingen. — Aan den avond van Woensdag den 10 Aug. brandde het geschut der onzen zoo hevig op den vijand los, dat hij ook nu zelfs zijne loopgraven ontvluchtte, om eene meer veilige schuilplaats op te zoeken. —

En toch lieten de belegeraars hun voornemen, om de stad te veroveren, niet varen; nog veel moesten de burgers verduren voor het verlossingsuur zou slaan.

Intusschen werd de bezetting den 11 Augustus versterkt door 14 compagnieën Koningsmarksche soldaten. — Bij gebrek aan beschikbare plaats, sloegen zij hun bivouac op het Nieuwe-kerkhof op in kramen, daartoe door de kermisbeden goedgunstig afgestaan. Voor eenigen hunner werden zelfs nachtlegers in de Akerk gespreid, terwijl de officieren bij de burgers werden gelogeerd.

Van Zaterdag den 13 tot Donderdag den 25 Augustus werd de stad bij afwisseling meer of minder gebombardeerd; doch ook van hare zijde bleef men in dezen niets schuldig. De Bisschop gaf vooral op Zondag den -14 Aug. zijne boosheid lucht tegen de studenten, die zich niet konden onthouden den man te bespotten en te tergen. Eene ongemeen groote batterij, tegen den Oosterdwinger gericht, zou daartoe dienen. Doch ook nu moest zich zijne boosheid in verzuchtingen oplossen; want eene nog grootere batterij, op den stadswal opgericht, deed velen van \'s Bisschops strijders in het zand bijten. —

Woedend was vooral het gevecht op Woensdag den 17 Augustus, \'t Scheen of Groningen in puin zou worden verkeerd;

-ocr page 90-

76

de schrik sloeg velen om het hart; zelfs de kanonniers waren verslagen en wisten niet, wat te doen. Toen men evenwel van den eersten schrik was bekomen, begon men het kanon ijverig en met goed gevolg te gebruiken. Terwijl kogels en bommen voorbij en over de hoofden der onzen sisten en gierden, brandden zij zoo ijverig op den vijand los, dat men hem luide jammerkreten en klaagtonen in zijne loopgraven hoorde aanheffen. -— Eerst tegen den avond nam deze woedende strijd af in hevigheid; de nacht schonk echter geene rust aan de strijdende partijen; de musketkogels vlogen ook toen onafgebroken door de lucht en deden nog menig vijand ter aarde tuimelen. —

Nadat de op Woensdag ontredderde werken waren hersteld, deed de bevelhebber op Zaterdag den 20en al de batterijen op den vijand losbranden, waardoor hem gevoelige verliezen werden toegebracht.

Na lang weifelen beantwoordde hij deze kanonnade, door met de grootste hevigheid uit zijne mortieren, in plaats van bommen, zware keisteenen van meer dan honderd pond in de stad te werpen. —

\'t Scheen toch, dat de vijand begon te beseffen, dat zijne poging, om Groningen in te nemen, vruchteloos zou zijn. Duidelijk blijkt zulks uit een\' brief, uit het vijandelijk leger geschreven en voor den hertog van Luxemburg bestemd.

Deze brief kwam niet aan zijn adres, wijl hij door den jongen vorst van Nassau was onderschept. Daarin wordt onder anderen gezegd: »De Bisschop houdt zich overtuigd, dat hij op den dag van St. Lodewijk de mis binnen Groningen houden zal; maar mijn geloof is niet sterk genoeg, om deze zijne mirakelen voor vast te houden: integendeel zal ik onzen intocht in de stad zoolang betwijfelen, totdat zijne gebeden 80 vuurmonden zullen hebben tot zwijgen gebracht, die gedurig op ons spelen, en thans zijne sterkste batterij met 7 stukken geheel vernielen, zonder dat dit te herstellen zij. Ook heeft de vijand zijne batterijen sedert gisteren op zulk eene ge-

-ocr page 91-

77

schikte plaats gesteld, dat zij door de onzen niet kunnen beschadigd worden.quot;

Hoewel het bombardement nog onderhouden werd, nam het toch dagelijks in hevigheid af tot Donderdag den 25en, toen kanonnen en mortieren zich voor het laatst lieten hoo-ren. —

Thans begon men geloof te slaan aan het gerucht, reeds in de stad verspreid, dat de vijand de onderneming opgaf.

Des Vrijdags den 26 Augustus kwam het bericht dat de vijand zijne legertenten begon af te breken en langzamerhand terugtrok. — Nog voor \'t laatst zou hij den moed der Groningers ervaren. Op last van den bevelhebber begaven zich 300 uitgelezen strijders in turfschepen langs het Winschoter-diep naar de vijandelijke loopgraven. Aangevoerd door den dapperen van wijler tast men den vijand in zijne eigene werken aan, en, vechtende als leeuwen, doet men nog menig man vallen. Door de overmacht der Munsterschen overvallen, trekt onze moedige schaar af, zooals ze gekomen was, met zich voerende 26 krijgsgevangenen.

Deze dappere daad had schrik onder de vijanden gebracht, en om zich tegen een\' tweeden aanval te dekken, vatt\'en ze nog eens de wapenen op, schaarden zich in gelid en wachtten de Groningers af. —

Nog eenmaal brandt het geschut van de stadswallen op deze gelederen los, en doet de schare uit elkander vliegen en op de vlucht slaan. —

Den 27 Aug. was geen vijand voor de stad meer zichtbaar. Duizenden schaarden zich nu op de wallen om de werken der belegeraars te aanschouwen. Nu durfde men de poorten weder openen, en velen, die hun geduld niet konden opschorten, vlogen er uit, om zich met eigen oogen te overtuigen, dat de vijand was geweken.

De Zondag, de 28 Augustus, was voor de Groningers een ° ware jubeldag. Meermalen was juist de Zondag getuige geweest van den hevigsten aanval des vijands; menigmalen gierden

-ocr page 92-

78

bommen en granaten door de stad, terwijl de ingezetenen in de bedehuizen waren vereenigd, om in het gebed kracht te zoeken in den nood: nu gaf de Zondag stof tot uitbundige blijdschap en onverdeelden dank.

Dien dank wilden onze vaderen brengen aan Hem, in wien ze kracht hadden gevonden, den aanval van een machtig leger te wederstaan, en om de grootste bezwaren te overwinnen.

Op Woensdag den 31 Augustus stroomden mannen, vrouwen en kinderen naar de tempelgebouwen, om hunne knie te buigen voor den Heer der heerscharen, die hunne kracht gesterkt, hunnen moed verhoogd en hunne pogingen met een\' gelukigen uitslag bekroond had. De lofzangen ruischten door de tempelgewelven en de stemmen van vaders en moeders paarden zich met die hunner kinderen, om Gode dank te betalen voor de gelukkige verlossing.

sVerbeeldt u,quot; zoo lezen we in de geschiedenis van het be-»leg van Groningen door e. meeter, «verbeeldt u daar duizen-»den mannen, die nauwelijks eenige verpoozing van hunnen «moeilijken en gevaarvollen arbeid hebben genoten, naar ))de heilige tempels te zien stroomen, om daar in ootmoed den «Grootmachtigen Hemelschen Vader zoo innig, zoo hartelijk »te danken, dat Hij hunne vurige gebeden genadig verhoord »heeft; dat Hij de boven alles beminde stad uit den grootsten »nood, uit de dreigendste gevaren heeft verlost; dat Hij zoo «zichtbaar hun leven bewaakt en beschermd heeft!... Ver-«beeldt u duizend téérgevoelige vrouwén hare hartelijke dank-»zeggingen naar den hemel te zien opzenden; hoe de onbe-«grensde overmaat van het innigste dankgevoel haar tallooze «helder blinkende tranen uit de oogen doet parelen. Kinderen «zelfs, onschuldige knapen en meisjes, die het belangrijke «der omstandigheden, waarvan zij oor- en ooggetuigen zijn, «slechts in flauwe en onwisse trekken kunnen vatten — zij «zelfs vouwen eerbiedig de handjes en richten stamelend hunne «dankgebeden omhoog.

«De gegronde vrees, die men nog voor eenige dagen koes-

-ocr page 93-

79

»terde, is thans uit aller borst verdwenen, thans is de stad be-»houden, thans heeft men geen\' wreeden vijand meer te duchten, »die, wanneer de beminde vest hem in handen gevallen ware, »aan zijne eindelooze wraak wellicht duizenden had opgeofTerd; »die den eerwaarden grijsaard en het onschuldige kind niet zoude «hebben verschoond; die teerbeminde echtgenooten voor altijd »van elkander zoude gescheiden hebben. — Al deze vrees is ver-))dwanen; het gloeiende vuur van onbeperkte erkentenis, van »dank en eerbied voor den Oneindige heeft hare plaats ingenomen. »En het was even alsof allen ééne ziel, één zin hadden; want geene »enkele klacht van ontevredenheid hoorde men uiten; tusschen »allen heerschte eene ongekende liefde en belangstelling; ner-»gens blonk de christelijke eensgezindheid schooner dan hier. »Zoo had het gevaarvolle der omstandigheden allen verbroederd, »tusschen allen een\' band van ondubbelzinnige vriendschap doen »leggen.quot;

Men had dan in Groningen ook alle redenen om zich te verblijden. Gedurende meer dan vier weken was de stad hevig door den vijand beschoten. Meer dan vijfduizend bommen en granaten, behalve ontelbare gloeiende kogels en kei-steenen, werden binnen de wallen geworpen, en toch werden er nog geen honderd menschen gedood. Velen werden als door een wonder gered en aan den dood ontrukt. De vijand daarentegen verloor 4500 aan dooden en 1400 aan gekwetsten. — Ofschoon de stad in het zuiden tot een\' puinhoop was geschoten, de vijand moest beschaamd en vernederd aftrekken. De hardnekkige verdediging en de onversaagde moed der burgers dwongen hem tot den terugtocht. En waarin vonden de Groninger burgers die kracht en dien moed ? In hunne liefde voor het Vaderland en in hun vertrouwen op God.

Ook het kloekmoedig en heldhaftig gedrag der vrouwen verhoogde niet weinig den moed der mannen. Wij wezen reeds op het kloek gedrag en den onkreukbaren moed van harretje • geerts; doch bij dat eene voorbeeld behoeft het niet te blijven. Terwijl de mannen dag en nacht onvermoeid bezig wa-

-ocr page 94-

80

ren den vijand te bestrijden, hielden de vrouwen zich onledig met de steenen uit de straten te halen, om zoodoende de bommen, die in de stad vielen, in het zand te doen smoren. Toen het gerucht zich verspreidde, dat de belegeraars de stad wilden bestormen, vlogen grijsaards, oude en jonge vrouwen naar de wallen, om den vijand te helpen verslaan, en toen eene der vrouwen — door schrik bevangen — zich ongelukkig liet ontvallen, dat men den Bisschop niet langer tegenstand moest bieden, moest ze de vlucht nemen, om niet door de andere vrouwen te worden mishandeld. —

Eene vrouw werd in den vroegen morgen onzacht uit den slaap gewekt door eene bom, die door de zoldering in de kamer viel. — Zonder zich te bedenken en vergetende, dat ze nog ongekleed was, begeeft ze zich naar buiten, en toen, door het barsten van de bom alles vernield wordt, roept de moedige vrouw: »llci Bisschop! laat mien hoes detav al met omgaan, nog heste Greuningen nijt quot;).

Als in een\' edelen wedstrijd ijverden de mannen tegen de vrouwen in het uitvoeren van heldenfeiten. —

Als bijzonder merkwaardig wordt ons medegedeeld, dat de vijanden, bij eene mislukte bestorming, des nachts eene brug over de stadsgracht hadden gelegd. Die brug werd als zeer gevaarlijk geacht voor de belegerden en moest dus — \'t mocht kosten wat \'t wilde — worden weggebroken. Twee onversaagde mannen melden zich aan, om het heldenstuk te ondernemen. Zij begeven zich in een schuitje in de gracht, voorzien van de noodige brandstof, bereiken de brug, steken haar in brand en bereiken ongedeerd weer de vesting. Hun moed, waarbij hun leven op het spel stond, werd naar waarde door den bevelhebber beloond. —

Nog eenmaal waagden die beide mannen hun leven, om de stad voor een dreigend gevaar te bewaren. — Door eene bom des vijands was de sluitboom tusschen de Heere- en Oos-

(\') Laat mijn huis daar al mee omgaan, nog hebt gij Groningen niet.

-ocr page 95-

81

terpoort onbruikbaar geworden. — De herstelling was noodzakelijk en moest geschieden in het gezicht van den vijand. Onze wakkere helden bieden zich weder aan. In eene schuit, die hen aan de eene zijde door dikke planken voor den vijand beschut, varen ze de gracht in, herstellen het beschadigde en keeren ongedeerd binnen de wallen terug. —

Aan de ingezetenen en de regeering der stad werd de uitbundigste lof toegezwaaid. Van heinde en ver kwam men de Groningers gelukwenschen. En wat ons, als inwoners der dierbare vaderstad, niet het minst streelt, is de getuigenis van Willem m, Prins van Oranje. —Deze verklaarde ronduit, vdat de belegering van Groningen eene der merkwaardigste Den verreweg de merkwaardigste van dien tijd was; dat de ygt;kloekmoedige en heldhaftige verdediging, voor welke een dgelukkig ontzet alleen de welverdiende belooning koude uit-»maken, van het grootste belang was voor geheel het vader-»land.quot; —

Met deze loftuiting stemt overeen, wat de geschiedschrijver van wijn van het beleg van Groningen zegt: »Groningens be-»leg was een der merkwaardigste, die ooit op den grond der »Vereenigde Nederlanden voorvielen, en de verdediging op zich »zelve was eene der schoonste en belangrijkste, van welke »de geschiedenissen gewagen.quot;

Zelfs de vijand kon zich niet onthouden Groningens burgers lof toe te zwaaien. Twee hoofdofficieren, krijgsgevangen gemaakt, zeiden: »Hadden de andere steden zich zoo goed ver-sdedigd, dan waren wij nooit Groninger burgers geworden.quot;

Eene welverdiende hulde bracht ook onze groote dichter vondel aan de verdiensten onzer vaderen. Zóó zingt hij:

O Groninge! aangegroeid in magt en burgerijen,

Ontzaagt ge nooit \'t geweld, en proefde menigwerf Het wisselbare lot des oorlogs onder \'t strijen;

Doch nooit met meer gevaars van \'t uiterste bederf, Dan toen de Keurvorst en de Vorst van Munster t\'zamen,

6

-ocr page 96-

82

Gesterkt met Fransche magt, u vielen op het lijf, Met gloênde kogelen u overstelpen kwamen,

En teffens oud, en jong, en maagd, en man, en wijf, Zich kwijtende, noch storm, noch doodsgevaar ontzagen Tot dat de vijanden verlieten uwen wal.

Na zulk een zwaar verlies en droeve nederlagen.

Waarop de zegegalm zich uitbreidde overal...

O Groninge, uit puin en asch en stof verrezen.

Vergeet de weldaad niet, die god u heeft bewezen! —-

Vergelen hebben onze vaderen de weldaad ook niet, door hun\' moed verkregen — Ten einde haar onvergetelijk te maken en het nakroost op te wekken, zich in de heuglijke verlossing te blijven verheugen, werden er verschillende gedenkpenningen geslagen. —

Om de nagedachtenis van den edelen rabenhaupt te bewaren, lieten de regenten van stad en provincie twee zulke penningen slaan. De eerste stelt een geharnast borstbeeld voor van den Groninger bevelhebber, met het randschrift; Car el Rahenhaupt krijgsvoogd van Groeninge en Ommelanden.

Aan de keerzijde leest men:

De krijgsdeugt eer dit heelt.

Van moet en trouw geteelt.

De schrik der oorlogsknegten,

Die stad en land bevegten.

Nu drijft de kunst zijn lof En beeld in stempelstof;

Om, zonder mond, veel eeuwen Sijn deugden uit te schreuwen.

Op de tweede medaille ziet men op de voorzijde ook het geharnast borststuk van rabenhaupt, met het randschrift: Car el Rahenhaupt, Luytenant Generaal van de ■provincie Groningae. Aan de andere zijde ziet men den godsdienst en de gerechtigheid elkander omhelzen, waaronder men

-ocr page 97-

83

deze spreuk leest: Onder dezen beschermer zijn wij bestan-dig. 1672.

Ter gedachfenis der belegering en verlossing zijn nog vijf verschillende penningen gemunt.

De eerste stelt op de voorzijde Groningen belegerd en met bommen beschoten voor, terwijl men op de achterzijde leest:

Anno 1672, Groningen belegert door de Bisschop van Geulen ende van Munster den 9 Juli: verlaten den 19 Augusti. (oude stijl).

De tweede stelt op de voorzijde ook het belegerd Groningen voor met het randschrift: Groninge is belegerd door de Bisschoppen van Geulen en Munster den 9den Juli, verlaten den 17 Augusti 1672.

Aan de andere zijde leest men:

Groningen constant Behout van \'tLant,

Door Godes kracht.

Brak viants macht.

De derde stelt aan de voorzijde ook het beleg van Groningen voor en op de achterzijde leest men, onder het wapenschild der stad: i6\'73 Groningen van de Bisschoppen van Geiden en Munster den 9 Julii sterck belegert, wredelik aangetast, den i7 Augusti schantlik verlaten. In den rand slaat: Naast God si eer de Magistraet en Borgen, en Militie,

De vierde vertoont mede het beleg van Groningen, en bevat aan de achterzijde eene Latijnsche inscriptie van den volgenden inhoud: In het jaar 1612 is Groningen van de Bisschoppen van Keulen en Minister den 9 Juli zwaar belegerd, hard bevochten en den 47 Augustus schandelijk verlaten. In den rand staat: De hoogste glorie zij aan God, als ook de eer lt;ian de Heer en, de Burgemeesters en het krijgsvolk.

Eindelijk stelt de vijfde penning ook het belegerde Groningen voor. In den rand der voorzijde leest men: Boor Gods

-ocr page 98-

84

kracht, de eendragt der Magistraats persoonen en Burgeren, en de dapperheid van de Bevelhebber en de Verweerders, is de vrije staat behouden.

Aan de keerzijde staal een Latijnsch opschrift, hetwelk in het Nederlandsch aldus luidt; Als Groningen van de Bisschoppen van Keulen en Munster den 9 Juli belegerd en door Gods genade den 17 Augustus verlost werd, waren Burgemeesters: jan van julsinga, hendrik van cluivinge, sicco eeck en willem van ackema; leden van den Raad: lodewijk conders,

JOHAN ISBRANDTS, BERNARD GRUIS, GERARD VAN MEPSCHE, AN-DRIES LUDOLFI, MENSO ALTINGH, FRANS JUNIUS, WARNAR EMMEN, HENDRIK MUNTING, SCATO GOCKINGA, ABRAHAM BARLINCKHOF en SIMON WICHEL. 1672.

Nog een gedenkpenning werd er geslagen en wel ter eere van de studenten, die door hunnen heldenmoed zooveel hadden bijgedragen tot behoud der stad. De voorzijde van dien penning is versierd met het. wapenschild der Hoogeschool, een opengeslagen boek, en het wapen van Groningen en Ommelanden. Op een voetstuk daarboven prijkt de godin Pallas en als inscriptie leest men : De vereende dapperheid. Op de keerzijde staat te lezen: Geschenk tot gedagtenis van het beleg en de verlossing van Groeninge. ■—• Door de Staaten aan de leden der Hoogeschoole wegens hunne verdiensten gegeven.

Tot het uitreiken er van was eene plechtige vergadering belegd. De hoogleeraaar mensinga schetste in sierlijke woorden de geschiedenis van het beleg. In tegenwoordigheid van vele aanzienlijke personen werden de namen der dappere studenten gelezen en werd ieder hunner de gedenkpenning uitgereikt. — Doch niet alleen liet de regeering gedenkpenningen slaan, om de zegenrijke verlossing der stad in de herinnering te bewaren, zij besloot ook, dat de 28 Augustus telken jare als een plechtige dankdag zou worden gevierd. — Aan dat besluit zijn onze vaderen getrouw gebleven tot 1796, toen de staatkundige omstandigheden van dien tijd de viering moeilijk maakten. — Den dag voor den 28 Augustus werd de victorie aangekondigd

-ocr page 99-

85

door al de tamboers van de achttien vaandels der gewapende burgerij, en des avonds te zes uur werden alle klokken geluid. Op den dag van het feest wapperden de vlaggen van torens, schepen en huizen. —- Te acht uur in den morgen werden de kanonnen op de stadswallen gelost, dat te twaalf, te vier en te acht uur werd herhaald.

Na het lossen der kanonnen werden telkens de klokken geluid en liet het klokkenspel zich hooren. — De tamboers maakten des morgens te acht uur hunne wandeling nog ééns door de stad, om victorie te slaan.

ïe negen uur stroomden de ingezetenen naar de geopende hoofdkerken der stad, om de voor deze gelegenheid opzettelijk ingerichte godsdienstoefening bij te wonen. Daarna was er parade van de gewapende burgerij (schutterij) en het garnizoen. Des middags hadden er volksuitspanningen en wedstrijden plaats, en de avond was gewijd aan het branden van vreugdevuren en het afschieten van zwervers. —

De in 1796 gestaakte feestviering werd in 1838 weder hersteld, door eenige vaderlandslievende mannen, die zich daarvoor den dank en de erkentenis van Groningens burgers hebben waardig gemaakt. Sedert dien tijd wordt Groningens bevrijding in 1672 jaarlijks feestelijk en met geestdrift herdacht.

»Dus blijft Gij eeuwiglijk in onze zangen leven,

o Jaar, toen voor deez\' vest een eed\'le heldenrij Getrouw der leuze; dood of vrij !

Den Munsterbisschop heeft verdreven;

Toen ze, als een sterke dam, den krijgsvloed weêrstand bood. Die van \'t Westfaalsch gebergte schoot Op onzer vaad\'ren erf, en alles wou verzwelgen.

Maar eensklaps in zijn vaart, naar \'s Allerhoogsten wil,

Voor Groningen gestuit, weer wegkroop in zijn kil. — Ja, heilig blijft Gij steeds, o jaar, voor Gruno\'s telgen.quot; (\')

(\') B. H. LULOPS.

-ocr page 100-

86

Met de bevrijding van Groningen was echter het verlossingswerk nog niet voltooid. Nog was de vijand in verschillende plaatsen van Groningen en Drente genesteld; ook daaruit moest hij worden verdreven. —

Den vijand op de hielen te volgen en hem voor zich uit te drijven was ook het doel van den edelen rabenhaupt. — De dapperen schaarden zich weder onder zijne bevelen en binnen zeer korten tijd werden Winschoten, Oude- en Nieuweschans en ook het sterke Koevorden ontruimd. De naam van den braven schoolmeester meindert van der trienen zij hier met eere vermeld. Aan hem vooral had de bevelhebber de verovering van Koevorden te danken. —

Nu ontzonk den vijand de moed; hij zag zich genoodzaakt

van zijne veroveringsplannen af te zien en____ haakte naar

den vrede. —

Ook Engeland — wij zagen het reeds —■ had er genoeg va^., en in het voorjaar van 1674 sloten drie der vier verbondene Mogendheden vrede met den kleinen Nederlandschen Staat, zonder iets te hebben gewonnen. Het trotsche Albion was opnieuw vernederd door onzen grooten de ruiter. Munster en Keulen hadden hunne onmacht gevoeld tegenover Groningen en zijne dappere burgerij.

De heerschzuchtige lodewuk, van zijne bondgenooten verlaten, zette den oorlog nog zoo goed mogelijk voort; hij oogstte echter geene lauweren, en de man, die geen ander plan had, dan de Nederlandsche republiek uit de rij der Europeesche staten te strijken, het zelfstandig en onafhankelijk bestaan der fiere Nederlanders te vernietigen, zag zijne plannen verijdeld. De macht van zijn ontzaglijk leger, de bekwaamheid zijner legerhoofden, de hulp zijner bondgenooten, alles te zamen genomen was niet in staat, het vrijheid- en vaderlandslievend volk van Nederland — aangevoerd door den dapperen en on-versaagden willem van Oranje — te onderwerpen.

Ook nu gold nog de leus: »de vrijheid of de dood.quot; Dooiden Keurvorst van Brandenburg en andere Duitsche bondge-

-ocr page 101-

87

nooten, alsmede door onzen ouden vijand, Spanje, geschraagd, dreef de jeugdige held de Fransche legerscharen voor zich uit, tot ze den vaderlandschen bodem waren ontweken. Van al de veroverde plaatsen in de vereenigde provinciën bleven slechts Grave en Maastricht in zijne macht.

«Welk eene verandering in zoo korten tijd! Slechts vijf maanden geleden waren vijf achtste gedeelten dezer landen in handen van een\' overmachtigen vijand, en het overige, hulpeloos, door binnenlandsche partijen verdeeld, op het punt van zich aan de meest vernederende voorwaarden te onderwerpen. En nu was het Land van vijanden ontledigd; de partijschappen waren tot rust gebracht; de staat door machtige bondgenootschappen gesterkt; de krijg onder het moedige hoofd van den Staat op vreemden bodem overgebracht.quot;

De strijd was naar de Zuidelijke Nederlanden overgebracht, en het eerste wapenfeit, dat hier plaats had, was de slag bij Se-nef, in Zuid-Brabant. Verscheiden malen werd de Prins van Oranje door condé uit zijne stelling en verschansingen gedrongen, doch ten laatste hield hij stand, tot de nacht een eind maakte aan het gevecht. Hoewel de Franschen zich de eer dei-overwinning toeschreven, achtte condé het toch geraden met zijne legermacht naar zijne legerplaats terug te keeren: terwijl hij van Prins willem bij deze gelegenheid moest getuigen, »dat deze had gehandeld als een oud legerhoofd, behalve alleen, dat hij zich had blootgesteld als een jongeling.quot;

De Prins begaf zich — na eene vergeefsche poging om Oudenaarden te bemachtigen, — naar de Noordelijke Nederlanden terug, ten einde Grave te helpen veroveren. Reeds was men aanzienlijk met deze onderneming ■gevorderd, toen de Prins verscheen. Zijne verschijning verhoogde niet weinig den moed der belegeraars. De belegerden boden intusschen een\' hardnekkiger) tegenstand. — De Prins was bij eiken aanval aan de spits der zijnen; hijzelf verrichtte de diensten van ° een\' gewoon soldaat; »droeg zelf de rijsbossen tot demping van de gracht en ging den zijnen in de loopgraven voor.quot; —

-ocr page 102-

88

De Fransche Koning gaf eindelijk bevel, de stad over te geven, doch aan niemand anders dan aan den Prins van Oranje. — Dit geschiedde; den 28 October deed de Prins zijnen intocht in de vesting en bracht Gode dank voor den gelukkigen uitslag dezer onderneming. —

De nu nog eenige overgeblevene stad Maastricht werd bij den vrede teruggegeven.

Vóór we van den strijd tusschen Nederland en Frankrijk afstappen, dienen we nog met een enkel woord gewag te maken van het laatste wapenfeit van onzen onvergelijkelijken de ruiter.

Spanje had onze hulp en tusschenkomst ingeroepen, om Messina op Sicilië, dat den Franschen in handen was gevallen, te heroveren. Hoewel met tegenzin, besloot men, vooral op aandrang van den Prins, aan dat verzoek te voldoen en de ruiter werd met de uitvoering belast. «Deze opdracht was onzen held niet welkom; hij wist, hoe machtig de Fransche vloot in de Middellandsche Zee was en hoe weinig hij op de hulp der Spaansche vloot kon rekenen. Toen een lid der Admiraliteit hem vroeg, sof hij op zijn\' ouden dag den moed liet zinken,quot; antwoordde de grijze held: »Neen, ik heb mijn leven nog altijd veil voor den Staat; maar \'tis mij leed, dat de Heeren de vlag van den Staat dus veil hebben.quot; En toen men hem de opmerking maakte, of het niet beneden zijne waardigheid was, met zulk eene kleine macht in zee te steken , zeide hij: »de Heeren hebben slechts te gebieden. Al bevelen zij mij, \'s Lands vlag op één schip te voeren, ik zal gehoorzamen, en waar de Heeren Staten hun vlag wagen, waag ik mijn leven.quot; — \'t Scheen, dal de man een voorgevoel had, dat deze tocht zijn laatste zou zijn, en dat hij \'t lieve vaderland niet weer aanschouwen zou. —

Den 8 Januari 1676 ontmoette hij de Fransche vloot bij de Liparische eilanden en leverde haar op staandevoet slag, met zulk een gelukkig gevolg, dat de vijand week en den strijd niet durfde hervatten. De ruiter meende hiermede zijn\' last

-ocr page 103-

89

volbracnt te hebben en wilde naar het vaderland terug keeren, ook omdat de tijd van zes maanden, dien hij in de Middelland-sche Zee moest doorbrengen, verstreken was.

Hij zeilt naar Livorno, en daar ontvangt hij het bevel nog zes maanden te vertoeven. — Hij keert daarop naar Sicilië terug en raakt andermaal slaags met de opnieuw zeer versterkte Fransche vloot. — Na een half uur slrijdens wordt onze groote held ernstig gewond. Een kogel verbrijzelde den linkervoet en het rechterbeen en de eerbiedwaardige man valt van eene hoogte van zeven voeten naar beneden. Uit de verdooving, door dien val veroorzaakt, ontwakende, hoort men den God-vruchtigen held, met de oogen ten hemel geslagen, uitroepen: »0 mijn genadige God! ik dank U van ganscher harte, dat »Gij mij in vele en verscheidene gevallen zoo goedertieren shebt bewaard, en nu zoo vaderlijk bezoekt; laat deze tuch-stiging strekken tot zaligheid mijner ziel.quot; In navolging van vroeger gevallen helden roept ook hij zijnen strijders bij het losbranden van hel geschut onophoudelijk toe: «Houdt moed, houdt moed, mijne kinderen! zoo moet men doen, om de zege te verkrijgen.quot; —

De dood van dezen held was eene onoverkomelijke ramp voor het vaderland; had Nederland groote zeehelden zonder tal opgeleverd, waren de meesten roemrijk voor de vrijheid en onafhankelijkheid van het vaderland gevallen: De ruiter overtrof ze allen. —

Hooren we slechts wat een Britsch schrijver van dezen ééni-gen held zegl; »de ruiter was zulk een eerlijk man, zulk een «aandachtig en Godvruchtig Christen, zulk een stout soldaat, »zoo een wijs ervaren en gelukkig Generaal, en zulk een «trouw en eerlijk liefhebber van zijn Vaderland, dat hij met «recht verdiende van de nakomelingschap geprezen te worden, «als het sieraad zijner eeuw, de voedsterling van de zee, en «het vermaak van zijn Land.quot;

Ofschoon diep verslagen, bij het zien vallen van hunnen aanvoerder, wankelen de schepelingen niet, maar als met verdub-

-ocr page 104-

90

belden moed vallen ze den vijand aan, brengen hem een gevoelig verlies toe en dringen hem, na een en strijd van zeven uren, te vluchten. —

Het stoffelijk overschot van den voor het vaderland gevallen held werd herwaarts gevoerd en in het koor der Nieuwe Kerk te Amsterdam begraven. — Een prachtig gedenkteeken wijst nog de laatste rustplaats des helds aan, en wie, die ooit Neêr-lands hoofdstad bezoekt, zou nalaten een bezoek te brengen aan het graf van zulk een\' man, als de ruiter was. —

De vrede met Frankrijk kwam eerlang tot stand. — De groote lodewijk gevoelde zich gedrongen vrede te sluiten met den kleinen Staat, die dan ook den 10 Augustus 1678 werd geteekend. Bij het sluiten er van werd geen enkel dorpje, veel minder eenige versterkte plaats aan den overmoedigen man afgestaan , die in 1672 zooveel had durven eischen. Zelfs schadevergoeding van oorlogskosten werd gevraagd noch betaald.

In zijnen overmoed had de trotsche monarch van Frankrijk voor zich een\' triomfboog laten oprichten in de rue Saint Bé-nis te Parijs. — Deze boog zou zijn een huldebetoon van het stedelijk bestuur aan den hoogmoedigen Koning. Aan den kant der rue Saint Dénis staan twee obelisken, met antieke teekens en wapenen; aan den voet van eiken obelisk zit eene kolossale figuur, van welke die aan de oostzijde het verwonnen Holland voorstelt. — Terwijl men in de jaren 1672 en 73 nog met den boog bezig was, werden de Franschen van Neêrlands bodem verdreven. De boog werd echter voltooid, om in lateren tijd te dienen tot een teeken van bespotting.

Ook nu had de geest van vrijheid en nationaliteit gezegevierd en de trotsche plannen van een\' heerschzuchtigen en machtigen monarch te schande gemaakt. —

En hiermede hebben we de ons voorgestelde taak ten einde gebracht.

Wij hebben opnieuw onzen blik laten weiden op de geschie-

-ocr page 105-

91

denis van onzen dierbaren geboortegrond; wij hebben ons verdiept in de lotgevallen onzer vaderen; ons verlustigd in de beschouwing hunner onbeperkte en onverbreekbare liefde voor vrijheid en vaderland, en ons verbaasd, hoe het hun, door eene niet te breken wilskracht, door onvertnoeiden ijver en krachtige volharding, is gelukt, den vaderlandschen bodem als het ware te herscheppen en eenen toestand in het leven te roepen, die de verwondering en bewondering van landzaat en vreemdeling opwekt.

Of het ons gelukt is, een\' Lauwerkrans om de slapen onzer voorouders, hunner waardig te vlechten, we weten hel niet. Maar dit weten wij, dat we, ziende op het edel voorgeslacht, zullen bezield blijven met zijnen geest, den geest der vrijheid en vaderlandsliefde, den geest der zelfstandigheid en nationaliteit.

Nog is — Gode zij dank — die geest niet van onzen vaderlandschen bodem geweken. Moge hij al een tijdlang onder de asch hebben gesmeuld, als een feniks verhief hij zich weder en leeft voort tot op den huidigen dag.

Sneller stroomt ons het bloed door de aderen, als wij bedenken, dat het gebouw onzer grootheid nog niet is vervallen, dat de Nederlandsche Staat nog eene eereplaats inneemt onder de Staten van Europa. Nog behoeven we ons voor het voorgeslacht niet te schamen. Nog mogen we ons verblijden over den bloei van ons gezegend plekje gronds, waar nog de vrijheid haren zetel heeft gevestigd. Nog is Nederlands volk door de hechtste banden verbonden aan het geliefde vorstelijk Huis van Oranje-Nassau, en het verbond, met den eersten willem, den grooten Zwijger, gesloten, is nog van volle kracht.

Getrouw aan dat verbond, zullen we, evenals onze voorvaderen, in staat zijn, groote bezwaren en moeilijkheden te overwinnen; pal te staan, wanneer onze vrijheid wordt aangerand of bedreigd, en zullen we niet rusten, voor we het dierbaar kleinood, ons door de vaderen nagelaten, onverminderd en ongeschonden voor onze nakomelingen hebben verzekerd.

-ocr page 106-

92

Dat steeds die band blijve bestaan tussehen vorst en volk; dat de geest van eendracht en liefde voor het vaderland in Nederland blijve leven! Dau en dan ook alleen zal het volk van Nederland eene eervolle plaats blijven innemen in de rij der volken, onafhankelijk en zelfstandig; dan en dan ook alleen zullen bloei en welvaart van Neêrlands grond niet wijken, maar het doen blijven een gezegend plekje gronds op aarde.

-ocr page 107-
-ocr page 108-

I

-ocr page 109-
-ocr page 110-