, ƒ lt; 4 \'-• •--, - « r-^fstCquot; t;
A i,- quot; V \' *\'• ï t gt;■ rtll\'M
y V f t \\ ■ \'quot;* -\' . i • ^ \\ \' iv-,quot;quot; \' -V
V *V, \'• • V \' ■., -*-S. \'?■ \'V /T*
s-. -.• - V\'-
1 K •-
, ^ 0.^ -t-¥ r quot; ^V-i^LJL 4 O • vjamp;6 -x Y-f \' j v ^ZVli- ji*
\'t. V-. : quot;v., ^v--. -d/ ^, *
*r -v-Y ■ A . •* aak y \\* Ï. ~ v™ cjü.y a^r^Vc
Nederl.
duod.
UIT HET TWENTSCH VOLKSLEVEN
P A O A N U S.
NIJMEGEN, ADOLF BLOMHERT. •1872.
Nijmegen. — Snelpersdruk van H. C. A. Thieme.
De achterhoek van Overijssel, het nijvere Twente is een dier landstreken in ons vaderland , die weinig gekend , veel miskend worden. Daar leeft behalve de eigenlijke fabrieksbevolking nog eene landbouwbevolking, eigenaardig door zeden en gebruiken, te midden van eene door de natuur niet van schoon misdeelde omgeving. Uit dat leven is het volgende verhaal geput.
Oorspronkelijk bestemd voor het Twentsch volksblad was het bij de uitwerking van te grooten omvang geworden om daarin eene plaats te vinden en werd toen als feuilleton opgenomen in den «Nederlandschen Huisvriendquot;. Zoo thans eene afzonderlijke uitgave het licht ziet , is dit ten gevolge van den aandrang van vele lezers, die \'t liever zoo dan in eene verzameling couranten bezaten.
Zoo komt dan Dine afzonderlijk in \'t licht en moge het boekskc eene bijdrage leveren tot de kennis van het volksleven in Twente en daardoor dat veelal geminachte gewest in beteren dunk brengen , het zal mij aangenaam zijn.
En moge ook buiten Twente Dine van de Wolfskamp en hare familie velen tot een waarschuwend voorbeeld strekken , waartoe hoogmoed, luiheid en sterke drank voeren ik zal niet te ver-geefsch hebben gearbeid aan de voltooijing.
P.
Bladz,
I. OP BE WOLFSKAMP....................J
II. D1S NAJAAUSMAUKT....................j [
III. HET HEERENHÜIS...........38 _
IV. NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.......54i
VI. DE ZWERVELINGE . . ..............| |Q_
VII. OP DE NI.TE WOLFSKAMP.........] 3g
1. OP DE WOLFSKAMP.
\'t Was om en bij St. Jap ik en ieder, die in de zandige streken van ons vaderland bekend is, \'t zij dat hij er zijne woning heeft en zijn werkkring, \'t zij dat hij de muffe stad voor een poos is ontweken en in de nabijheid van Arnhem of Nijmegen zich is gaan verpoozen , — weet dat er weinig tijden zijn in \'t geheele jaar voor den boer, als die laatste dagen van Juli. \'t Hooi is pas in huis en de rogge staat op \'t veld geschaard in reien, om verder te droogen en \'t is overal drukte wat men ziet. \'t Was dan om en bij St. Japik en wel tegen den avond. Brandend heet was de dag geweest en de roggemaaiers die van \'t veld terugkeerden naar huis , hadden de ledige drink-kruiken aan de »zichtenquot; op den rug slingeren en de bind-sters in hare witte linnen jakken en schortdoeken veegden met de laatste het gelaat nog eens af en slenterden langzaam huiswaarts. Een enkele boer die wat verlegen was om Toeder voor zijn vee, had de garven midden op \'t veld geplaatst en haastte zich om voor den avond den ledigen grond nog om te bouwen om spurrie te kunnen zaaien, maar anders was voor dien dag \'t werk gedaan en de esch,
OP DE WOLFSKAMP.
die den geheelen dag een toonbeeld van bedrijvigheid had opgeleverd, werd verlaten. — De zon was dan ook al een half uurtje achter »den barg gaon slaopenquot; en de landlieden die den volgenden dag al bij tijds bij de hand moesten wezen, haastten zich om haar voorbeeld te volgen.
Een enkel persoon slechts , door zijne kleeding onderscheiden van de anderen, ging den esch in en als we hoorden, wat het volk, dat allemaal de pet afnam zeide, zouden we aan \'t sgenaovend domeneerquot; vernemen, dat het de predikant was der plaats, die van den koelen avond gebruik maakte, om een luchtje te scheppen.
Maar hoe aanlokkend daartoe de avond ook wezen mocht en hoe vriendelijk de natuur hem mocht toelachen, hij had thans geen oog voor haar schoon en liep in gedachten verzonken voort. Hij hoorde niet hoe de avondstilte werd afgebroken door \'t kleppen van het vesperklokje, dat hem anders altijd met zekeren eerbied vervulde. Ja zelfs hij lette er niet op hoe J u n o de poedel, dien zijn zoon van de academie medebracht, — en die, toen de zoon was gestorven in den bloei zijner jaren, in \'t huis des predikants eene gastvrije woning had gevonden, — geduldig hem op de hielen volgde met een steen in den bek, als \'t ware uitnoodigende, hem te doen apporteren, gelijk zijn vorige baas plag te doen, — maar ging voort, stil voor zich heen ziende, en nu en dan in zich zeiven een woord hardop sprekende.
Aan \'t eind van den esch gekomen, sloeg hij een pad in, dat naar den berg leidde en boven gekomen zette hij zich ter neder op den stomp van een eikenstruik en overzag liet prachtig landschap, dat voor hem lag — doch zonder zijn schoon op te merken, \'t Was anders wel de moeite
2
OP DE WOLFSKAMP.
waard om van dat punt het geheel te overzien. — Vlak voor hem lag in een zachte glooijing de esch als een reusachtig schaakbord met velden van allerlei kleur en schakering. — Het donker groene loof der aardappels, stak scherp af bij de gele roggevelden, afgewisseld door de bloeiende boekweitakkers en daar achter lag het dorp, met zijn stompen toren en zijn bouwvalligen molen en nog verder de weiden, waardoor een riviertje zich in allerlei bochten slingerde, tot het gezicht zich verloor in onafzienbare heide met hier en daar een dennenboschje.
Menigmaal had hij daar gezeten om van dat schoon te genieten en er de poezij in te zoeken , die de G é n e s t e t ons zegt dat overal is, al kan niet ieder overal haar vinden ; en dan ging hg als verfrischt weder verder en zijn gemoed werd vervuld met eerbied voor den Oneindige, en nooit ging hij van daar of in stilte dankte hij den Vader voor den werkkring hem opgedragen juist daar, te midden van zooveel schoons.
Nu echter scheen hij gedrukt, en, schoon niet vermoeid, was hij gaan zitten , als \'t ware om den tijd te rekken, want zijne wandeling was nji niet om de natuur te genieten , maar hij ging naar een huis , waar de engel des doods en die des levens gelijktijdig hun bezoek brachten. Dien dag was er één der buren bij hem geweest, om hem te zeggen dat de »olde vrouwe van de Wolfskamp het had afelegd en dat de jonge vrouw bevallen was van een jonge dochter — domeneer zol es kommen en sprekken de kraomvrouwe is an.quot; Die boodschap had hem wonder te moede gemaakt en hij was verlegen wat te zeggen als hij daar in huis kwam. De grootmoeder had zoo vurig verlangd naar een kleinkind en nu, nu juist die wensch zou
3
OP DE WOLFSKAMP.
vervuld worden, moest zij zelve heengaan — die zeldzame, vereeniging van leven en dood in één huis en dan de omstandigheden van dat gezin, dat hi] zoo van nabij kende, dat een en ander had hem terneergedrukt, en van daar dat hij op zijn geliefkoosd plekje gekomen werktuigelijk was gaan zitten en toch geen oog had gehad voor de natuur die hem omringde.
In \'t eind stond hij op, floot den hond die niettegenstaande alle jachtwetten zich amuseerde, een konijn te quot;vervolgen en ging het bergpad op naar het huis, waar hij \'t zijn plicht rekende te gaan, om te troosten of geluk te wen-schen, al naar de omstandigheden \'t zouden vereischen.
Aan \'t eind van \'t bergpad gekomen, sloeg hij een paadje in , dat door een dennenboschje liep en na een kind , dat bij den put voor \'t huis zat te spelen , gerust gesteld te hebben, dat de hond niet beet, trad hij binnen.
Daar in de keuken bij den haard, waar een matig vuur brandde, zat de heer des huizes Willem Esters ge-heeten , schoon zeker van de naaste buren weinigen u zouden te recht hebben gebracht, als gij naar dien naam had gevraagd. Volgens de gewoonte des lands heette hij Wolfskampen Willem, naar den naam die de keu-terij 1) had. In vroeger jaren zeide n. 1. het gerucht zoude er eens een wolf geschoten zijn en zoo was de plaats aan dien naam gekomen.
\'t Was een forsche man met een goedig uiterlijk en in de kracht van zijn leven. Als koejongen in dienst gekomen bij de weduwe Steen, eene heldere boerenvrouw uit
lï Keuterij heet eene boerenplaats waarbij zooveel land is dat \'t werk met een os kan worden gedaan — Als \'t geschiedt met een paard is \'t eene boerderij.
4
OP DE WOLISKAMP.
tie buurt vau Dalfsen afkomstig, was hg later knecht geworden en gehuwd met hare eenige dochter, J e n n e , omdat het naar lands gebruik hoog tijd was, dat er hoogtijd werd gehouden. Hij was toen daar bij blijven inwonen en zij hadden er met hun driën gelukkig geleefd , en voor zijn doen voorspoedig ook. Sterfte in zijn vee had hij niet gehad ; de boekweit was in den regel goed geworden zonder van hagel last te hebben en hij was vooruitgekomen op de plaats, zoodat hij \'t geld dat »er opquot; was, had kunnen aflossen en de plaats nog wat opknappen ook. Een ding alleen ontbrak er aan hun geluk; zij hadden geene kinderen , het eerste was toen \'t zes weken oud was, gestorven en de echt was verder kinderloos gebleven tot nu toe, en zie ook dat ééne was nu vervuld. — Dat nu juist moeder ook »uut den tiedquot; moest raken!
En terwijl hij daarover zit te mijmeren en onderwijl nog wat dennensprikken op \'t vuur werpt, zien wij bij \'t schijnsel der roode vlam zijne forsche gestalte, \'t Is voor iemand uit het achterland — waar men zelden een knap mensch ontmoet — een der knapsten. Het breede voorhoofd , de gebogen neus en de eenigzins dikke lippen getuigen van lichaamskracht en zoo niet de grijze oogen die diep in hunne kassen verborgen liggen eene bijzondere goedaardige uitdrukking hadden, die voor den bezitter er van innam , was hij eer geschikt om schrik in te boezemen voor zijne forsche knokkels, dan tot vertrouwen uit te lokken. Toch is er voor den opmerkzamen beschouwer in die oogen, hoe goedig ze schijnen, eene groote zwakheid te lezen — en gelijk veelal forsche menschen goedig, maar te-Yens zwak zijn, was ook hij het. Het behoefde weinig moeite te kosten, om Esters over te halen en verviel hij
5
OP DE WOLFSKAMP.
in slechte handen, dan was hij terstond gereed, mede te doen. Daarbij eigenlijk uit zijn aart gemakkelijk, nam hij de dingen zoo licht mogelijk op, en ofschoon vlijtig terwijl hij werkte , was hij echter zeer spoedig tevreden over zich zeiven en deed niet gaarne veel.
Zijne schoonmoeder, van wie hij veel hield, boezemde hem ontzag in, en zij hield de hand aan hem , daar ze hem van der jeugd af gekend had en wist, dat hij bij eene goede leiding zeer goed was. Zoo had hij bij het leven der oude vrouw zich ook altijd goed gedragen en ware zijne vrouw het evenbeeld harer moeder geweest, zij had hem, bij wien met geweld niets viel te winnen, met zachtheid geleid waar zij wilde.
Ongelukkig voor beiden was dit het geval niet, en misschien was dit wel eenigzins de schuld der moeder. Deze had wel hare dochter leeren werken, maar haar nooit zelfstandigheid geleerd en J e n n e, die toch niet zoo heel schrander was, was een verbazend onbeduidend vrouwtje geworden , dat, even als haar man, leiding behoefde maar niet op eigen beenen konde staan, veel minder haren man leiden. Ze mocht gaarne naar \'t dorp gaan boodschappen doen en in de winkels zitten te praten en leefde in haar hart voor pleiziermaken, al durfde ze \'t om moeder niet doen. Op dit echtpaar was alzoo volkomen van toepassing de bekende spreuk van den blinde die den kreupele leidt. — Hij was zwak en zij een goedhartige sukkel, die hoegenaamd geen invloed kon uitoefenen.
Terwijl buurvrouw intusschen J e n n e nog wat zit op te beuren , door haar allerlei gevallen mede te deelen uit de verschillende kraambedden, waarbij ze al heeft geassisteerd , richt deze zich op en wij zien in een zwarte ondermuts als
6
OP DE WOLFSKAMP.
7
in een Ijjst gezet, een gelaat van regelmatige omtrekken, dat, schoon verbrand en verweerd , en nu ingevallen door hare zwakte bovendien , toch duidelijk deed zien , dat J e n-n e voor hare zusteren, de dochteren der heide, in haar tijd geenszins behoefde onder te doen in schoonheid, al is \'t eene dier onbeduidende gezichten, die op een plaatje mooi, in \'t dagelijks leven, juist om hunne schoonheid zoo dubbel vervelend zgn. — Plotseling gaat de klink van de deur en Turk, [die rustig lag te slapen, springt op, om den binnentredende door zijn geblaf te verwelkomen en met een »goeden avond zamen; ik kom eens zien hoe \'t met de jonge vrouw staat,quot; treedt Ds. Wilgenboom de keuken binnen. — »Genaovend domeneer en wees maar niet bange, Turk dut niks , al mak e wat la way,quot; is de weergroet, en de predikant neemt een stoel en zet zich aan de andere zijde van den haard. — »Dat is een heele verandering sedert ik de laatste maal hier was, Willem,quot; zegt de man en terwijl hij een gesprek aanknoopt met den boer, heeft intusschen buurvrouw de lamp opgestoken en aan een stang gehangen , daartoe opzettelijk aan de schoorsteen aangebracht. En als zij op de klok ziet, dat zij haar tgd heeft verpraat en meent dat de predikant wel wat zal willen zeggen en mogelijk een gebed doen, waarbij zij zich wat gegeneerd gevoelt, omdat ze Rooms is en »zeivers ook niet geerne vremd volk an den heerd hef als de pistoor kump ,quot; gaat ze met een: »Ik wus niet, dat et al zoo late was; noe mo\'k nao huns ; ik komme morgen vrog wel eens weer,quot; en een vriendelijken groet aan de buren en »Meneer domeneer\'\' de deur uit. En nu de lamp is ontstoken, zien wij de keuken eens rond en we merken, dat J e n n e, ze mag dan »den lesten tied wat ekrukkeld hebben en niet te best
OP DB WOLFSKAMP.
ekund ,\' toch haar keuken tamelijk knapjes heeft gehouden. De vloer van kleine kleisteentjes in leem vastgestampt, is met zand bestrooid en de tafel op drie pooten, die nu in t midden staat, maar die als hij niet wordt gebruikt opgeslagen en in een hoek wordt gezet, is helder wit geschuurd.
En de rij bonte borden voor den schoorsteen en de rij porcelexnen schotels langs den wand , getuigen evenzeer als \'t gewreven »kammenetquot; voor zekeren welvaart, als\'t niet reeds daarvoor pleitte, dat de keuken een zolder heeft van planken, instede van gedekt te zijn met sleetea waarop wat stroo is gevleid. Anders biedt de keuken weinig bijzonders aan. Voor den schoorsteen hangt het geweer, dat eigenlijk alleen dient om »de schrik te holden in de schere-sliepers en dat slag van luuquot; en tevens om als quot;s winters de hazen wat al te brutaal zijn, of als er een koppel hoenders in de boekweit zijn gevallen, eveu te gebruiken — want een boer op de heide, die niet stroopt, is even zeldzaam als een witte raaf. — Aan een post in den wand is de kernwaag bevestigd en aan den zolder hangen hier en daar, kruishouten en dergelijke om vlas en vet en was en al wat men uit de hand kwijt moet zijn op te hangen.
Van eigenlijke versierselen is geene sprake , tenzij men de twee modeplaatjens rekenen wil, die op de spinde zijn geplakt en die Willem van den »Sniederbaosquot; in \'t dorp heeft gekregen , toen hij er een nieuw buis liet maken. Voorts een ouderwetse klok met een gordijntje er over, een half dozijn stoelen en in een uitspringenden hoek van \'t vertrek naast de hoofddeur wat melkgereedschap , en wij hebben \'t ameublement overzien.
En terwijl wij nog eens even op de »dellequot; gaan om den
8
OF DE WOLFSKAMP.
mossenquot; te bewonderen, dien Willem zelf heeft gefokt en de «sterkenquot; in hunne lage stalling te beschouwen, heeft Willem de koffij gekookt en onder een gesprek over de drukte van de groeve en wat daar aan verbonden is, waarbij Dominee den raad geeft, alles maar zoo stil mogelijk af te doen om den toestand der vrouw, komt de »scheperquot; te huis, en begint zijn verslag over de »kolquot; van Hannes-boer, die kreupel is en de ram van \'t »Eileuversnest,quot; die zoo bitter tegenvalt, en Ds. staat op en belooft op de groeve te zullen komen , vermaant J e n n e , zich in acht te nemen en gaat de deur uit, om de wandeling te aanvaarden naar \'t dorp.
En onderwijl, schoon deelende in de vreugde der ouders, is het alsof er hem iets drukt, waarvan hij zich geene rekenschap kan geven en binnensmonds praat hij van bedrogene verwachting ; en de koejongen van den Biinkboer kwam \'s avonds te huis en zeide: »wat den domeneer schelt weet ik niet, want toe ik em in \'t donker genaovend zee, zee he: »wat zal er van dit kind worden ?quot; in plaats van genaovend.quot;
De groeve of begrafenis had dan ook plaats met zoo min mogelijk drukte. De buren en verwanten kwamen, en na aan de ontzaglijke massa tarwebrood, voor deze gelegenheid opzettelijk gebakken , en koffi zich te goed te hebben gedaan en de keuken geheel vervuld te hebben met rook, — werd het lijk opgenomen en op den een half uur ver gehaalden wagen gezet — want de naaste »boerquot;, die hem rijden konde, woonde zóó ver weg — en naar het nederige kerkhof gevoerd. En bij den molen had domeneer den stoet opgewacht en ging mede naar de laatste rustplaats der oude vrouw en sprak een hartelijk woord
9
OP DE WOLFSKAMP.
tot allen en tot Esters in het bijzonder en gaf hem den raad, hare vermaningen niet te vergeten — en de stoet ging uiteen, elk zijns weegs.
En toen vijf weken later J e n n e bij den doop haar kerkgang deed en een »dankzeggingequot; verzocht toen preekte Ds. over die woorden: »Wat zal er van dit kind worden,quot; en de menschen zeiden; »Wat hef ie \'t noe is mooi ezegd.quot; — Maar waarom Ds. dat zóó had gedaan en wat er omging in zijn gemoed, daarvan hadden zij niets begrepen. Maar één was er, die \'t begreep , en wist hoe bezwaard hij was over die ouders , die alle hunne hope vestigden op dat kind, terwijl zij zelve nog bijna kinderen waren , en dien was \'t een bewijs voor zijne belangstelling in \'t heil zijner gemeente.
10
II. DE NAJAARSMARKÏ.
Wij zijn weder in hetzelfde huis, waar wij nu bijna 17 jaren geleden onze intrede\' deden, om er de getuigen te zijn van eene zonderlinge afwisseling van leven en dood. \'t Ligt nog wel op dezelfde hoogte als vroeger, maar \'t schoo-ne landschap, dat zich toen voor ons oog ontrolde, is gewijzigd. Het is thans laat in den herfst en de purperen heide heeft dien eigenaardig bruinen tint aangenomen, die den winter vooraf gaat; het eikenhout, dat aan den zoom van den esch een gordel vormde om den berg, waaruit wilde rozen en braamstruiken om strijd met geiteblad 1) te voorschijn kwamen om de lucht met hunne welriekende geuren te vermengen , is bruinrood gekleurd. Ook de akkers hebben hun herfstgewaad aangetrokken. Hier en daar wat spurrie en knolgroen, overigens winterrogge of braakland , waarop de seerepplequot; (aardappels) hebben gestaan, geven een meer eentonig uitzicht. Bij dat meer sombere uiterlijk der natuur, past ook de woning van Esters thans beter. De Wolfskamp toch is vrij wat vervallen sedert de vorige maal en de sporen van betrekkelijke welvaart zijn
1) Zóó of Capri folium, in geen geval kamperfoelie, gelijk rnen gewoonlijk zegt.
DE NAJAARSMAEKT.
12
verdwenen, \'t Is den boer dan ook niet voordeelig gegaan sedert ons laatste bezoek. Sterfte onder zijn vee en drooge -zomers, die den oogst op bet hooggelegen bouwland hadden doen mislukken , hebben het hunne gedaan , maar niet zij alleen waren de redenen van zijn achteruitgang. Het spreekwoord zegt: »van een slechten boer komt nog wel een goede keutermaar hi] was van een goeden keuter een slechte boer geworden. Toen hij in de dagen van voorspoed wat land had gekocht en zijne hoeve vergroot, had hij een paard aangeschaft, maar dit paard was zijn ongeluk geworden. Waren er markten ,t of \'t in den bouwtijd viel of in het najaar , Esters was een vaste bezoeker. Want, gelijk we reeds boven opmerkten , zoolang de oude vrouw leefde, was Esters door haar zoo wat binnen de perken gehouden. Maar toen zij overleden was en hare geldelijke nalatenschap nog al wat meeviel, toen had Esters gemeend dat het »zonde en schande was om zoo n eerd-wurm te blieven. Hie kon net zoo goed een boer wezen as en ander,quot; en hij moest een knecht hebben en een paard en dergelijke meer. Ook had moeder Steen, die in hare familie de kwade gevolgen van den drank had leeren kennen , nooit willen toestaan, dat er »wat in de flesse was, en nu, inzonderheid door dat geld van moeder, dat zoo onverwacht kwam, waande hij zich rijk genoeg en meende dat zijn fatsoen het medebracht om op zijn tijd een borrel te drinken en te schenken; en van lieverlede was elke gelegenheid om aan drank te komen hem lief, zoodat hij geene markt of kermis oversloeg, waar alle kasteleins den royalen boer van de W o 1 f s k a m p gaarne zagen verschijnen. En toen Dine 15 jaar oud was, vergezelde zij haren vader getrouw.
DE NAJAARSMARKT.
\'t Was niet zonder reden geweest, dat de sedert overleden predikant Wilgenboom zich bezorgd had gemaakt over de toekomst van dat kind. Wat hij voorzien had, was geschied. Dine was de oogappel harer ouders geworden , maar zij hadden het kind in alle opzichten den vrijen wil gelaten en zoo was van schoolgaan weinig gekomen en vader en moeder hadden haar, de eenige dochter van den boer van de Wolfskamp om strijd voorgepraat, dat ze niet meer behoefde te doen, dan ze wilde en de zaden van luiheid en ijdelheid uitgestrooid , die al spoedig vruchtbaren grond vonden en ontkiemden.
Zoo was Esters achteruit gegaan. In plaats van zelf te werken, was hij zooals we zeiden, op alle markten en kermissen te vinden en terwijl de knechten luierden, zat de boer in de herberg en kocht in dronkenschap vee, dat hij nuchter betalen en met groote schade van de hand moest doen. Zoo was hij achteruit gegaan en had weder hypotheken op zijn land moeten nemen en over eenige dagen was de vervaldag der rente daar.
Wij vinden hem in den ruimen maar slecht voorzienen stal bezig een koe een touw om de horens te slaan , waarmede hij naar de markt zal gaan, om haar te verkoopen.
En terwijl wij hem derwaarts laten gaan, vergezellen wij zijne dochter, die vooruit is gestapt, om eerst in het dorp nog een paar boodschappen te doen en dan verder zich te vermaken.
We zouden het kleine landelijke Haag h o r s t bijna niet herkennen, zoo groote drukte als er heerscht. Al dadelijk als we van den »bargquot; het dorp intreden, zien we de »meulenstroatezoo genoemd , omdat ze naar den molen geleidt, geheel en al bezet met koeien , die uit alle nabu-
13
de najaaesmaekt.
rige gehuchten en dorpen zijn samengebracht en ofschoon de markt pas is begonnen, is er reeds vrij wat drukte. Links waar een pad naar de varkensmarkt geleidt, zien we een paar Enter sche boeren met groote zweepen, die magere varkens zoeken , in druk gesprek met een landman van de P i k s e n. En als we verder komen aan de markt, een soort van onregelmatige vijfhoek, waar in \'t midden eene groote ijzeren pomp staat, dan weten we haast niet, waarheen we \'t oog \'t eerst moeten wenden. Hier is een koopman met allerlei houten vaatwerk, die stapels wannen en tobben rondom de pomp heeft opgestapeld en die van alle zijden bestormd wordt door kooplustigen. Daar is Jan uit de Veld hoek, die »zoo neudig een nije wanne mos hebben , maor ze zind te duur, en Klaos van den E i v e r s-k a m p hef der met Ommer bissinge eene ekoft, die wel en fitsien grooter was, en toch een dubbeltien minder in de pries.quot;
Achter de pomp is een zeil gespannen , waarachter Jean de Croisy, acrobaat van den keizer der Pranschen, die voor alle gekroonde hoofden van Europa zijne toeren heeft volbracht, straks voor een stuiver aan \'t kijklustig publiek zijne kunsten zal laten zien. Maar de dorpsjongens zijn in de boomen geklommen en zullen gratis genieten van den »vremderi kerl,quot; die toevallig te Haaghorst was en nu tevens een teerpenning wil verdienen, omdat hij \'t ongeluk heeft gehad op den trein zijn valies met onmetelijke schatten te vergeten. Gelukkig had hij de juweelen (alias glazen) doekspeld, die de keizer van Rusland hem gaf, juist in zijne cravate en zal haar nu in de stad verpanden , om zoo lang geld omhanden te hebben , totdat hij zijn valies terug heeft. En verder in het dorp is de, toch reeds niet te breede weg, aan de eene zijde geheel bezet
14
DE XAJAARSMARKT.
met krnmen, waar hoeden, petten, galanterien en ijzerwerk , ja alles wat denkbaar is, valt te krijgen. Joden venten met amandelen en vervullen de lucht met hun geschreeuw , dat alleen door »Jaapie van Groningenmet zijne loterij van koek wordt overtroffen.
Aan \'t ander eind van het dorp, juist voor het huis van den burgemeester , wordt de schapenmarkt gehouden , en de schapen blaten en mengen hun geluid met dat der koeijen en joden en kramers, en \'t is een oorverdoovend geraas, waarboven de schrille toonen van de gebarsten trompet van den acrobaat en het eentoonig geluid van een draaiorgel, dat door een triangel vergezeld, een mallemolen moet accompagneren , worden gehoord.
Nadat Dine links en rechts een spoossien ekuierdquot; heeft met schoenmakers Trien tien en met nog vele anderen en in \'t voorbijgaan de ten toon gestelde voorwerpen heeft bezigt igd, begeeft ze zich naar den winkel, Ook daar vinden wij de sporen van den marktdag. De koperen schalen en gewichten zijn geschuurd en de ramen zijn versierd met doekjes en mutsjes, en in een bevallige, maar toch eenigzins Twentsche d. i. stijve wanorde, zijn er op de toonbank eenige stukjes katoen nedergeworpen : »B e s s e m nut Demterquot; heeft gezorgd , dat er met de markt wat nieuws was.
Dine komt naauwelijks den winkel binnen of J enne zendt ze met een: »loop op de kokken daar steet de koffi klaorquot; naar binnèn in de kamer. En ofschoon Dine zich juist om koffi te drinken naar den winkel heeft begeven , spreekt ze van drukte en »mot nog wieder om een bodschop maar na op nieuw te zijn uitgenoodigd , gaat ze binnen. Om de blank geschuurde tafel, waarop eene monster-koffi-
15
DE NAJAAESMAEKT.
kan staat, zien we verder een kommetje met steeken, een melkkan, een sigarenkistje met tabak gevuld en een legio kopjes , deels gebruikt en daarom omgezet, deels nog ongebruikt of in gebruik. Nadat Dine op een stoel heeft plaats genomen en van A a 1 e, de dienstmeid, een kop koffi heeft ontvangen, is ze al terstond in druk gesprek met J e n n e van de T i p p e , die »al op de markt ewest was, maar nao huus mos, dan kossen de jongs naor de mark kommen.quot; En terwijl een algemeen gesprek gevoerd wordt en de »nije musse van Hillegien en \'t jak van Jeune van den Oldenboo mquot; wordt bewonderd en »011e Klaos klaogt dat goê klompe dan vinnig beteune zind en terwijl Dine informeert, naar den krommen Drieks, »die al zoo lange niet ekund hefquot; en vernomen dat »et nog zoo vinnig \'t olde wark isen wijders naar alle zieken en gezonden »uut et lege endequot; (in tegenstelling van \'t »barg-endequot;), zullen we de markt nog eens bezoeken , verwaarts wij Esters met zijne koe zagen gaan.
We dringen dan nogmaals door de schapen heen en ontvangen een hooghartig knikje van den burgemeester, baron Aylva van Renalda, en vinden al spoedig den man, dien we zoeken. Voor \'t huis van »Manke Krelis,quot; van alle herbergen, die de markt omringen zeker het slechtst ter naam en faam staande , vinden wij hem in gesprek met een blauwgekielden Limburger »Zulde hem dan zeker brengen aan de statie ?quot; is zijne vraag en Berend belooft op handslag morgen zijne koe daar te zullen leveren, \'t Is echter niet de koe daar hij mede markte , want de markt was zoo laag, dat hij bij lange na de benoodigde rente niet heeft kunnen bijeen krijgen, en nu de gelegenheid zich zoo schoon voordoet, som den vremden kerl zien
16
DE NAJAAHSMARKT.
vale an te plakkenquot; , die de koopman van de week bij hem op stal heeft gezien, en die toen niet te koop was, omdat het zoo\'n beste was; heeft hij \'t gedaan. Hij kan er immers met het voorjaar een weder koopen, want met \'t stroo zal hij wel niet te ruim omkomen en hooi, nu ja broek-hooi 1) heeft hij, maar anders ook niet. Vroeger had hij ook eene weide aan de »Bekkemaar die is verdwenen langs denzelfden weg als de geheele welvaart.
Want zonder nog een volslagen drinker te zijn geworden , was toch Esters zoo zeer aan den drank gewoon geraakt, dat hij er slecht meer buiten kon. En toen de boer alles aan den knecht, en de vrouw het huiswerk aan de meid overliet, en Dine liefst met het »kistentuug an\'\' op het pad was , verliet het eene stuk vee vóór, het andere na, denstal, zonder vervangen te worden, en Esters stond aan den rand van zijn ondergang.
Na alzoo zijne koe te hebben verkocht, stappen beiden bij »Manke Krelisquot; binnen en de Limburger vraagt er een »potteke bier,quot; Terwijl Willem er zijn, glas »klaore met suukerquot; gebruikt, zetten beiden zich voor het raam, om de drukte te zien, en het duurt niet lang of Willem is vrij beschonken en begeeft zich naar de opkamer , waar hij zijn roes gaat uitslapen.
Van lieverlede wordt het stiller op de eigenlijke markt; de boeren, die er voor zaken kwamen, beginnen den weg naar huis weder aan te nemen. Jan van de Klinkhof
1) Onder sbroekquot; (dit woord beteekent laag gelegen land) wordt in Twente en ook in Overijssel en Gelderland verstaan: een aaneen gelegen veld, dat gebezigd wordt om te hooien of te weiden. Daar dit veelal gemeen goed is, wordt er weinig aan gedaan en \'t gras even als \'t hooi is van de slechtste soort.
17
2
DE NAJAAKSMARKT.
heeft een schaap gekocht en moet »zoo neudig vortquot; en hij zoekt het gezelschap , waarmee hij gekomen is; boeren met vee aan \'t touw, anderen met eene wan op \'t hoofd en vrouwen met spinnewielen en andere gereedschappen ontmoeten we, die naar huis keeren, maar gelijktijdig komt het jonge volkje , dat \'s morgens op \'t huis moest passen en voor \'t volk den pot koken, opdagen. In lange rijen zien we de dochteren des lands door Haaghorst komen en zich eerst naar den gewonen winkel hegeven, om er de onmisbare koffie te drinken en afspraken te maken voor \'s avonds. En hoe later het op den middag wordt, nadat er eene korte pause is geweest, hoe drukker. Boerenzoons en dochters, knechten en meiden , ook volk uit de fabriek , komt in het dorp en in de herbergen is de boel wat opgeruimd , om \'s avonds _ alles in orde te hebben. Want \'s avonds zal \'t er eerst toegaan, als de lamp op is en de jeugd naar bed en de oudelui, zoo niet naar bed, altans naar huis zijn.
Tegen dat de schemering invalt, worden dan ook in de kramen lichten aangestoken, want de kooplieden weten wel, dat eene schitterende verlichting de klanten trekt, en de kasteleins weten het niet minder. Ofschoon \'t nog zoo licht is, dat we zouden kunnen lezen, zien we de groote »glanteriekraomquot; met petroleumlampen en de anderen met olie of kaarsen verlicht en de boerenmeisjes drentelen er voor heen en weder en onderhandelen over den prijs van een »knippienquot; en van honderd andere dingen tot ze ten laatste worden afgehaald door de jongens en met deze hare • schreden rigten naar een koekkraam of rechtstreeks naar de herberg.
Alvorens hen daar te volgen, willen wij een ander ker-
18
DE NA.TAARSMAKKT.
19
mispubliek gaan in oogenscliouw nemen. Aan de andere zijde van het dorp staat het rechthuis, \'t welk op dien verheven titel aanspraak maakt, omdat in een opkamertje de secretarie wordt gehouden en in de groote kamer de zittingen van den gemeenteraad plaats vinden. Die groote kamer is boven een kelder gebouwd en daardoor een drietal trappen hooger dan de eigenlijke gelagkamer, en daarvan gescheiden door een groote portebrisee; wordt nu deze uit de scharnieren genomen dan heet het geheel »zaalquot; en de opkamer dient dan voor tooneel of orkest, al naar de tijd dit [medebrengt. Haaghorst toch heeft niet willen achterblijven bij de algemeene woede om deel te nemen aan de volksbeschaving, maar dit liefst willen doen op de aangenaamst mogelijke wijze. Zoo hadden eenige jeugdige fabrikanten, die zich in \'t naburige Molendal hadden gevestigd en daardoor de woestenij gemaakt tot eene welvarende streek, eene muzijk- en zangvereeniging opgericht, onder den fraai klinkenden naam Euphonia. Na eenige moeite had men in de naburige stad een muziekmeester gevonden, die toch les kwam geven in Haaghorst en de rol van Directeur op zich nam. Toen echter een paar jaar later een jong doctor zich er vestigde, een man, die zoo muzikaal was, dat hij geen noot muzijk kende, al was ze zoo groot als de haaghorstsche kerk, besloot deze, om bij Euphonia eene rederijkerskamer te voegen en, terwijl de hooge aristocratie van het dorp meer voorliefde voor Euphonia bezat, was het juist in den smaak der burgerij gevallen, om eene rederijkerskamer tej bezitten en zoo was de rederijkerskamer »de Armslag,quot; onder de zinspreuk »Leege vaten klinken\'t meest,quot; totstandgekomen. Na eenigen tijd zoowat te hebben geconcurreerd, hadden bei-
DE NAJAARSMAUKT.
de begrepen zich te moeten vereenigen, altans, wanneer men voor het publiek optrad en bij voorkeur werden voor die plechtigheden de najaarsmarkt en Js konings verjaardag gekozen. Zoo komt het dan dat wij heden avond in het rechthuis komende, er de zaal scbitterend verlicht vinden, want met goedvinden van den kerkvoogd heeft men uit de kerk een 10 tal lampen geleend, die aan den zolder opgehangen , een prachtig effect maken. De portebrisee is vervangen door een scherm, waarop een kolossaal vrouwspersoon is afgebeeld. Zij stelt eene nymf of eene muse voot , die in hare hand een masker houdt, terwijl aan hare voeten een tempel is aangebracht, den tempel der wetenschappen voorstellende. Door een ongelukkig toeval, of misschien omdat de ruimte den schilder geschonken wat bekrompen was, is deze tempel echter zoo klein geworden, dat zij, om niet tegen alle regelen der perspectief te zondigen , moet gedacht worden op een kwartier afstands achter de nymf te staan. De achtergrond wordt gevormd door eene prachtig geel en rood gekleurde, veelhoekige , groote ster, een opgaande zon voorstellende, die hare stralen naar alle zijden tot aan het eind van het gordijn uitstrekt. Daarboven in de lucht zijn twee op bazuinen blazende kinderen afgebeeld, van bloedroode kleur met melkwitte vleugeltjes en geele haren; dit zijn engelen die een blauw lint dragen van ten minste twee palmen breed en waarop in zilveren kleuren denaam »de Armslagquot; staat geschreven.
Buitendien zijn er aan de wanden, tegenover elkander aangebracht twee papieren schilden, dragende de namen van beide vereenigingen en verder zijn er de gewone versierselen van de gelagkamer, bestaande in een viertal af-
20
DE NAJAAESMAEKT.
beeldingen, die de geschiedenis van den verloren zoon voorstellen, wier personages allen in staartpruikjes en verder achtiiende-eeuws costuum gekleed zijn. Zij hangen echter zoo hoog, dat eene goede binocle noodig is om ze te kunnen onderscheiden. Wijders een geweerrek met een oud jachtgeweer, de afbeelding van een onmogelijk paard en een paar smalle plankjes om glazen op te kunnen zetten. De gelagkamer is overigens vol geplaatst met stoelen, waartussen hier en daar een tafeltje gezet is en na het buffet in den hoek der zaal te hebben genoemd, gelooven wij van het ameublement niets te hebben vergeten, tenzij een stuk katoen, tegen een der blinden met spijkers bevestigd , waarop geschreven is door de kunstige hand van den schilder van het voorscherm, dat »de directie verzoekt vóór de pauze niet te rooken.quot;
\'t Is juist zeven uur geslagen en daar om half acht het groote feest een aanvang zal nemen, beginnen van lieverlede de stoelen gevuld te worden. Nu en dan rijdt een wagen voor, waaruit achtereenvolgens heeren en dames verschijnen uit het Molendal of een der naburige dorpen en uit het dorp komen de werkende en kunstlievende heeren en dames, leden van beide genootschappen opdagen. De eerste zijn kenbaar aan een rooden of blaauwen strik, waarop door de bereidwillige juiïerenschaar van Haaghorst gouden E\'s of zilveren A\'s geborduurd zijn, en de heeren die leden van beide zijn, dragen dan ook beide. Even voor half acht komt een gezelschap binnen, dat voor zich plaats heeft laten reserveren. En daar dit gezelschap onze aandacht trekt en tevens nog meer in ons verhaal zal optreden, zullen we het wat naauwkeuriger in oogenschouw nemen.
21
DE NAJAAKSMARKT.
Mijnheer Dudley is een agent voor een engelscli huis, een man begaafd met de meest in \'t oog vallende lig-chaams- en geesteseigenschappen. De zoon eener weduwe , die een kleinen garen en bandwinkel hield, was hij door invloed eener familie, bij welke zijne moeder vroeger gediend had, op een handelskantoor geplaatst en had zich daar de achting zijner meerderen weten te verwerven. Hij was later naar Engeland gegaan en teruggekomen als agent voor een engelsch huis, om katoenen en linnen manufacturen op te koopen. Hij bewoonde nu een buitentje even buiten Haaghorst aan den weg naar de Bekke; van waar men een zeer Hef uitzicht op het dorp had en dat er zeer aardig uitzag, ofschoon men van den wijdschen naam Dudley house meer zou hebben verwacht. Genoemde heer Robert Dudley nu was een vreemdsoortig gedrocht; men zou zweren, dat hij zoo was weggeloopen uit een geïllustreerd boek van Dickens. Zijne verbazend korte en dikke beentjes steunden een tonvormig lichaam, dat op zijn beurt tot voetstuk diende voor een kaal, groot, dik hoofd, dat van onderen eenigzins peervormig uitliep, zooals de caricaturen Louis Philippe plagten voor te stellen. Daarbij had hij een stompen, dikken neus, grijze oogen en een zeer korten of liever eigenlijk geen hals. Zijne dikke, korte armpjes eindigden in handjes, die onwillekeurig aan mollepootjes herinnerden. En al die zonderlinge lichaamsdeelen vereenigd in een persoontje van 4 voet 2 duim hoog, waren bedekt met een leverkleurig gewaad van engelsche snede, terwijl de drie verdiepingen van zijne kin in twee ijsselijk hooge boorden waren begraven.
Genoemde Robert Dudley, zoon uit een klein garen en bandwinkeltje in \'s Hage, beweerde in lijnrechte lijn af te
22
BE MAJAAESMAEKT.
stammen van den graaf van Leicester, wiens portret dan ook in olieverf in verschillende formaten in den gang, den salon, de huiskamer en het bureau van Dudleyhouse was te vinden. Door deze bewering zoo lang te hebben verkondigd, was hij ten slotte ze zelf gaan gelooven en sprak van zijn voorvaderlijk kasteel in Wallis en van den salon zyner mama en van allerlei voortreffelijke eigenschappen zijner verdere verwanten. Om nu deze rol getrouw te kunnen volhouden, had hij zich aangewend, gedurig engelsche woorden in zijn gesprek te vlechten, altijd de engelsche mode in zijne kleeding en leefwijze na te volgen, ja alles in een woord te »verengelschenquot;. Bovendien bekleedde hij het gewichtig ambt van wethouder, en daar de burgemeester, Aylva van Eenalda, Haaghorst zeer lief vond om er een paar zomermaanden te vertoeven, maar overigens, in den Haag, zich oefende in de staatmanskunst of op buitenlandsche reizen met zijne vrouw den omgang trachtte te leeren met landlieden, die natuurlijk daar veel naïver en aardiger zijn dan in ons eigen land, gebeurde het, dat de heer Dudley, ofschoon wethouder in naam, toch 9 maanden van de twaalf voor burgemeester fungeerde.
Zijne vrouw vormde zoo zeer een tegenstelling met hem , dat men geneigd werd te vragen , hoe \'t mogelijk was, dat twee zulke wonderlijke schepselen te zamen kwamen. Zij was trouwens zijne derde vrouw. Eerst gehuwd met eene engelsche lady (de booze wereld zeide kamenier), had hij haar vroeg verloren. Zij liet hem eene dochter Mary na. Daarna had hij eene nederlandsche vrouw gehuwd, die hij in den Haag had leeren kennen en die hem behalve een lief gezichtje, niets mede ten huwelijk bracht, dan de ei-
23
DE NAJAAESMAEKT,
24
geuschap om zijne verteringen op te voeren, tot een dubbel bedrag zijner inkomsten. Zij bad hem een zoon Walter geschonken en twee dochters Mina en Nelly. Een half jaar na haren dood, was hij hertrouwd en \'t is zijne derde vrouw, die we ontmoetten. Lang en mager, met een verbazend scherpen neus en een eenigzins Amsterdamsch dialect, had zij, zelve van goede afkomst, en gehuwd geweest met zekeren Borne, een handelaar in linnen, met wien Dudley wel eens zaken had gedaan, hem hare hand geschonken. Had hij zijne eigenaardige kleeding, zij niet minder. Zoo droeg ze altijd , zoo lang \'t maar eenigzins zomer was, dat wil zeggen, zoolang er een spoor van bladeren zich aan de boomen vertoonde , een grooten , ronden, zwart strooijen hoed, dien zij over hare muts zette en ofschoon zij een mantel als ontbeerlijk beschouwde, bij hare wandeling in en door het dorp hield zij altijd een witten zakdoek half onder, half achter den arm, op dezelfde wijze als schooljongens hunne boeken dragen, \'t Was een kluchtig schouwspel het tweetal te zien wandelen; h ij kort, dik, bijna zonder beenen, verbazend kleine pasjes makende ^met ongeloofelijke snelheid ; z ij lang, eenigzins voorover gebogen, met groote schreden zich voortspoedend. En was hij verbazend pedant, zij was niet minder bemoeiziek. Alles kon en deed zij goed, al wat een ander deed deugde per se niet, en wie tegenwerpingen maakte, werd door haar terstond op een stroom van redenen onthaald, die even zoo vele grofheden en hatelijkheden bevatten als woorden. Haar grootste genot was, even als dat van haren echtgenoot, om te heerschen, en wie nu naar haren wil zich niet verkoos te schikken , moest de straf barer ongenade verdragen, door zich overal te hooren belasteren.
DE NAJAAESMABKT.
We hebben ons met dit edel tweetal wat langer bezig gebonden , omdat we later hen in bnnne woning nogmaals zullen ontmoeten. Nu zij alleen nog opgemerkt, dat onder de vele logés en logees, die zij met zich Toerden, een officier der infanterie zich bevond, Walburg genaamd, een zeer lang en zeer mager jongmensch met een geweldigen haakvormigen neus, waarvan hij zich bijzonder bediende wanneer hij sprak, zoodat daardoor zijne spraak iets onverstaanbaars kreeg, rood haar en vuurroodenknevel. Behalve een hoogst ongunstig uiterlijk had hij niets, dat meer de aandacht trok, dan zijn zwanenhals en zijn keurig net uniform. Hij maakte vrij openlijk zijn hof aan de tweede dochter, Mina, die volkomen papa\'s trekken bezat, en, behalve eene vrij slechte reputatie, een frisch gezicht en zeer gevulde vormen had.
Terwijl dan dit gezelschap met al zijn ap- en dependenties vrij laat gekomen was en met de noodige opschudding had plaats genomen, ging de schel, zoodat de heer Du d-1 e y niet eens in staat was geweest, zijn compliment te voltooijen , dat hij der burgemeestersvrouw bracht, die hem uit de hoogte behandelde, als had ze een lakei voor zich, \'twelk niet wegnam dat hij overal blufte op den minzamen toon, waarop haar hoogwelgeborene hem ontfing.
De schel werd gehoord en de dikke muze verdween aan den zolder in gezelschap van engelen en linten, terwijl alleen de tempel halfweg zichtbaar bleef. Op de opkamer, ik wil zeggen het tooneel, stond Dr. B r u s k, de voorzitter der rederijkerskamer, die in een krachtige rede het gezelschap een genoeglijken avond wenschte en allerlei onzin uitkraamde over het voorrecht van Haaghorst, dat het op zulk een dag, gewoonlijk aan dronkenschap
25
DE NAJAAESMARKT.
en uitspattingen \'gewijd, zijn hart konde ophalen aan de schoonste producten van dichters en componisten.
Hij sprak wijders zeer uitvoerig over de goede verstandhouding der beide vereenigingen en gaf den wensch te kennen , dat ook Erica, welks voorzitster en leden hij onder het gezelschap zag, tot den bond mocht toe treden, opdat deze triple alliantie zoo Haaghorst in staat mocht stellen mede te dingen met de grootste steden, wat het bevorderen van beschaving betrof. Deze wensch joeg een blos op de wangen van alle dames, leden van de genoemde rederijkerskamer Erica, die in navolging der heeren goedgevonden hadden, ook eens in de week samen te komen, om zich te oefenen in \'t verknoeien van de schoonste dichtstukken en in de onschuldige (?) liefhebberij van comedie spelen. Na ten slotte nog met een enkel woord de toegevendheid van het gezelschap te hebben ingeroepen, besloot hij met een krachtigen hamerslag op den muzijklessenaar, die tevens de plaats van catheder vervulde en verklaarde de 26e openbare vergadering van d e Armslag tevens de 14e gecombineerde vergadering van beide gezelschappen voor geopend.
Na hem trad de directeur van E u p h o n i a op, de heer Anastase de Trouville, de zoon van een horologie-maker uit Deventer, die beweerde af te stammen van de fransche uitgewekenen en daarom den vaderlijken naam Truweel aldus had gewijzigd. Hij was te Almelo muziekmeester geworden en gaf zes uren in den omtrek aan allen, die lust betoonden, les in den zang en het bespelen van alle geluidgevende instrumenten met inbegrip van de turksche trom. Een zeer mager mannetje, uiterst zwak van borst en met eene lijkkleur, die nog meer uitkwam
26
DE NAJAAUSMARKT.
door zijn zwarten ringbaard, beproefde hij het w oord tot het publiek te richten. Als we zeggen «beproefdequot; bedoelen we daarmede , dat de omvang zijner stem niet zoo groot was om de kleine »zaalquot; van het rechthuis te omvatten. Na eehig gelispel boog hij eenige malen en \'t gordijn viel.
Nu spoedden zich alle heeren- en dames-leden en ook een twintigtal kinderen, opzettelijk gedresseerd om de te zwakke sopraanpartij te steunen, door eene achterdeur naar het nu als orkest dienende vertrek. Een oogenblik daarna werd de muze met de engelen weder naar den zolder getrokken en men begon onder begeleiding van een groot driehoekig instrument, dat een vleugelstuk van Erard moest voorstellen, de uitvoering van Schiller\'s Glocke. Met uitzondering van een solo, die verongelukte en een duet, dat op voorstel van den heer de Trou-ville werd herhaald, liep het vrij geregeld af en een donderend applaus verkondigde de buiten de deur staande menigte, dat er een stuk af was. Nu begonnen solo\'s op piano en waldhoorn en duetten voor zang zich af te wisselen met losse voordrachten. Dr. Brusk droeg het ziekelijke product van Jan van Beers, »de zieke jongelingquot; voor, \'t welk hij als bijzonder gepast voor dezen kermisdag had uitgekozen. Jammer dat »de zieke jongelingquot; eene stem opzette, als had hij het voornemen een regiment pruissische Ulanen te verjagen. En zoo, terwijl er van allerlei dicht- en muzijkstukken werden voorgedragen — de eerste meestal slecht voorgelezen, de laatste grootendeels afgerammeld — naderde de pause. Als een losgebroken kudde stoof alles door elkander en binnen vijf minuten waren alle heeren in de keuken, thans koffiekamer, bezig eene kleine hartsterking te nemen en na
27
DB NAJAAESMABKT.
zich. zoo langen tijd te hebben gespeend , zich duchtig te goed te doen aan een sigaar, tot groote ergernis van S i r Robert Dudley, die zoo iets volstrekt niet gentleman-like vond, waarschijnlijk omdat hij die edele kunst nooit had gekend en daarover zijn beklag ging maken bij den burgemeester, die niet zoo haast hem zag komen, of hij stak in allerijl een sigaar aan, in de hoop door den uitstroomenden rook zijn gezelschap van zich af te houden. Van die pause, die wat lang moest duren om het tooneel te herscheppen in eene straat, waarop het altijd aardige stukje van Körner »De nachtwachtquot; zou worden opgp voerd, maakten sómmigen gebruik, om een frisch luchtje te scheppen en onder deze ook de heer Walter Dudley met zijn roodharigen vriend Walburg.
»Bah , wat een pleizier!quot; was \'t eerste wat hij zeide , toen hij zich buiten \'t bereik waande van Dr. Brusk, die ook naar buiten gegaan was.
»Och,quot; antwoordde Walter, »ik vind het ook miserabel en zie veel liever een ballet te Amsterdam , maar men heeft buiten zoo niets en sints mijn oude mij van Utrecht te huis gehaald heeft en mij genoodzaakt heeft dag in dag uit me met madapollams en shirtings bezig te houden, is \'t al eens weêr een verzet.quot;
»Maar mij dunkt,1\' antwoordde Walburg, »ge kondt hier toch nog wel beter amusement vinden, dan zulk een séance , die een parodie is op alles wat concert en rederijkerskamer heet. Mij dunkt op zulk een boerendorp ging ik veel liever op kermisavond naar een boerenherberg, om mij wat op te monteren, dan naar zulk een allersaaist gezelschap. Daar heb je dien A y 1 v a, die zoo genadig is als een kolonel, wanneer een luitenant een paar dagen
28
DE NAJAAESMARKT.
verlof komt vragen, en dien Dr. Brusk, die je zonder schaamte allerlei beleedigingen om de ooren gooit, en wat mij \'t meest hindert, dat hoerendom, of die burgerij, die zoo gênant is, dat een fatsoenlijk mensch zich beestachtig embêteert. Zeg heb je hier nergens een boerenfeest daar we eens een kijkje kunnen nemen ?quot;
»Nu ja antwoordde Walter, echter niet uit den grond van zijn hart, »wij kunnen wel eens bij manke Krelis kijken; daar zal wel wat te doen zijn. Maar dan moesten we zien nog een paar kennissen mede te nemen.quot;
Toevallig kwamen de Veer en Long, een paar jeugdige fabriekanten uit Molendal met hun boekhouder en vriend Verbeek den achterweg af, dien zij van het rechthuis hadden ingeslagen, zoodat ze elkaar juist bij de woning van den burgemeester ontmoetten, en niet zoo haast had Walburg zijn plan medegedeeld, of zij besloten mede te gaan. »\'tls,quot; zeide Verbeek »nu toch alleen \'t rijk van de Armslag en wat Brusk ook zegt van de goede harmonie tusschen zijn comedietroep enEupho-nia, sedert zij er bij zijn is \'ter zoo fameus bourgeois, dat ik blij ben, te kunnen uitsnijden. Was \'tniet om de meisjes van Dr. Verboom, die altijd te vinden zijn in Brusk\'s gezelschap en dat entre-nous de liefste meiden van Haaghorst zijn, ik kwam er nooit.quot;
»Pas op,quot; viel Walburg hem in de rede, »als Caroline Verboom dat hoorde , was je rijk bij de familie uit. Maar a propos hoe laat moeten we weer in het rechthuis zijn?quot;
»Elf uur is vroeg genoeg,quot; zei Walter, »dan loopen we ten minste de officieele toasten mis , die zoo taai en vervelend zijn als iets, want verheel je, Walburg, dan
29
DE NAJAARSMARKT.
worden er allerlei speeches door leden van Euphonia en de Armslag afgestoken om elkander te complimenteren «n de heeren afgevaardigden van naburige kamers, die venters met liun groene en geele strikken, doen ook mee, om die société d\'admiration te completeren.quot;
Zoo sprekende, waren ze de markt overgekomen, waar nog een enkele koekkraam stond; de galanteriekraam was op een wagen gepakt en men was juist bezig, het paard in te spannen, en voor \'t overige was alles ledig. Alleen in de herbergen was het druk en bij »m anke Krelisquot; ging zelfs de viool. Wij treden er met het gezelschap , dat we van het rechthuis vergezelden, binnen. Aan .lange tafels is het publiek gezeten en in een hoek bespeuren wij een vijftal boeren van reeds meer rijperen leeftijd; overigens zijn \'t allen jongelieden. Onder dat vijftal, waar Paddepoelen Willem, een algemeen bekend dronkaard, het grootste woord voert, zit ook Esters. Hij is erg opgewonden, want hij is nadat we hem de markt met den Limburger zagen verlaten, even naar huis geweest op raad van den notaris uit Wierden, die hem toevallig op straat had ontmoet en die hem geraden had, alvorens verder te markten , eerst zijn geld te huis te brengen. Dat vijftal zit te kaartspelen en Willem heeft grof verloren, wel twintig gulden. — Van daar zijne opgewondenheid, die hem doet bluffen dat hij nog wel tienmaal zoo veel kan verliezen en daarom nog meer zal inzetten, \'tjonge volkje zit dan allemaal aan lange tafels, die bezwijken onder den last van glaasjes met srood en brandewien met suuker,quot; waarin een pijpensteel de plaats van een lepeltje beslaat. Allen zijn gepaard en \'t zijn zonderlinge paartjes, die we hier en daar zien ! In-
•30
DE NAJAAESMAEKT.
zonderheid op de opkamer, waar de oude Jacobs op een ton zit op de viool te strijken en waar gedanst wordt, vinden we veel fabriekarbeiders en fabrieksmeisjes uit bet Molendal, die ons onwillekeurig berinneren aan bet bekende spreekwoord »geen pot zoo scbeef of daarop past wel een deksel.quot; Op de opkamer vinden we ook Dine. Zij beeft eerst laat in den avond een vrijer opgedaan en \'t is er een van zeer verdacht allooi. Want al wist men dat Dine een mooi meisje was, en dat ze »aorigkuijeren kantocb waren de boerenzoons niet van baar gediend , want ze was zoo »pronks en te juffers.quot; Daarenboven zou geen enkele boer gaarne gezien bebben, dat zijn zoon met Dine kermis bield, »zoo,n wicbt dat niet melken of spinnen kon en zoo groots was alsof ze een freule was, nee \'trooide der niet nao.quot; En een arbeider, al dacbt bij ook »een keer kermis bonden is geen trouwenquot; bad er eigenlijk niet goed op aangedurfd. Zoo was Dine al beel verheugd, toen zij een »baosquot; uit den grooten stoom op zicb zag afkomen die baar vroeg. Wel bad zij eigenlijk een vrijer, den zoon van eenen niet al te verwijderden buurman, maar de vader bad baar gedreigd, baar »veur de kop te zullen slaan als ze met zoo\'n arbeider markte. Zie mos denken dat ze een boerendocbter was en een keuter kon ze altoos nog wel kriegen, maar ze mos oppassen , dan kon ze nog wel een juffer worren, net als die van \'tHuus, onder welke benaming Dudleybouse door de dorpelingen gewoonlijk werd aangeduid.
Ze bad dan ook met den »baosquot; gedanst, zooalsTwent-, scbe boeren kunnen dansen, en bad zicb niet laten ontraden met bem in gezelschap te gaan, ofscboon bij bekend stond als een drinker en licbtmis, zoodat zelfs de onze-
31
DE NAJAAESMAEKT.
delijkste fabrieksarbeider hem niet gaarne in gezelschap zag van zijne zuster of dochter.
Toen het vijftal heeren binnenkwam, bracht dit eenig-zins verwarring in het feest. De eigenlijke boeren begeerden hen niet en begonnen van »kaole jonkersquot; te praten, (toen zij Walter zagen met zijn makkers), en van »soldatenvolkquot; en de fabriekarbeiders begeerden hunne heeren en inzonderheid Verbeek niet in hun gezelschap, al durfden zij dat niet zoo ronduit zeggen.
De heeren namen aan een afzonderlijk tafeltje plaats en bestelden wijn van den besten, dien K re lis had en deze, hoe vereerd ook met dat gezelschap , trachtte toch hen naar een achterkamertje te praten, wat hem echter niet wilde gelukken. Al spoedig kreeg Walburg door de openstaande deur der opkamer Dine in \'t oog. »Wel verd... Walter, wat is dat voor een aardige meid?quot; —»Welke?quot; — »Die met dat roode doekje om en dien gouden ketting.quot; — »Dat is een boerenmeisje uit de Berghuizen.quot; — »Zoohernam Walburg, »nu daar moet ik eens mee dansen.quot; — »Ben Je gek Walburg! wat zullen demenschen zeggen en buitendien ze zal niet willen.quot; — »Dat zullen we zien,quot; hernam Walburg en de glazen vullende met een rood vocht, dat de kastelein »wienquot; noemde zeide hij: ))Nu messieurs, nos conquêtes!quot; en klonk met zijne makkers , terwijl hij hun voorstelde, hun geluk bij de schoonen des lands te beproeven. »A notre fortune,quot; was \'t antwoord van Verbeek, die terstond opstond en een praatje ging maken met een dér werksters in de fabriek, gewoon-lijk »lichte Betquot; genoemd en bij welke hij informeerde, of ze nu geheel hersteld was van eene ongesteldheid, die haar de vorige week van de fabriek had doen terugblijven.
32
DE NAJAARSMAKKT.
Ook Walburg stond op en ging eerst een poosje praten met den muziekant, dien hij een glas wijn aanbood en vervolgens op Dine afgaande , zeide hij: »he juffer , zoudt ge met mij niet eens een keer willen dansen.quot; — De ellendeling had haar in haar zwak getast , dit had hij van den ouden J a k o b s gehoord en Dine kreeg een kleur en sprak wat tegen , maar , na lang praten , wist hij haar weg te troonen van haren reeds vrij beschonken »baosquot; en danste een paar malen met haar de kamer rond. Hij bracht haar daarop naar zijn tafeltje, waar «lichte Betquot; met haar cavalier reeds zat en ook spoedig de andere heeren met meisjes verschenen, met uitzondering van Walter, die na een poosje met Esters en zijn gezelschap te hebben gepraat, weer naar het rechthuis was gegaan, met het voornemen om tegen elf uur zijn vriend af te halen.
Daar de meisjes geen »wien\'\'lustten, bestelde Walburg een waschkom, waarin hij punch klaar maakte, een soeplepel en glaasjes en nergens ging het luider toe dan aan hun tafeltje. Inzonderheid Dine was opgetogen over al de grappen, die Walburg vertelde en die van zoodanig allooi waren , dat hij zich wel zoude hebben gewacht ze op D u d 1 e y-h o u s e te debiteren. En dat hij haar zoo »jufferquot; had genoemd streelde haar zeer en toen zij hem verzocht, haar Dine te noemen , dat ze geen juffer was, toen had hij gezegd: »Nu wat niet is kan wordenquot; en onder de Haaghorster juffers is er geen een zoo mooi als gij.quot; Toen had hij haar gevraagd, hem Walburg te noemen en haar verteld van zijne ouders , die eene groote boerderij hadden en dat hem de dienst tegen stond en als zijne jaren om waren — hij moest nog drie jaar dienen — ging hij naar huis en werd ook boer en zou dan zien een
3
33
DE NAJAAESMARKT,
fikse boerin tot zijne vrouw te krijgen en honderd dergelijke dingen meer. En Dine, die eerst wat achterdochtig geweest was, begon vertrouwelijker te worden, en verhaalde van haar vader en van hun huis aan den berg en van honderd andere dingen meer en onder deze ook van haren vrijer. Intusschen had het gezelschap niet bespeurd, omdat men zich zoo levendig met elkander had bezig gehouden, dat van lieverlede het geheele publiek was afgetrokken en terwijl alleen het fabrieksvolk nog op de opkamer was, waar een luid gezang begeleid door de krassende toonen der viool werd gehoord, waren op een enkele uitzondering alle boerenknapen met hunne meisjes huiswaarts gekeerd.
Ook het gezelschap in den hoek was nog hetzelfde, alleen de kaarten waren niet meer in handen maar lagen opgehoopt op de tafel. Plotseling valt het oog van Esters op den voet van Paddepoelen Willem, die eene op den grond liggende kaart met zijne klomp tracht te bedekken. Onder den schijn van een lucifer van den grond op te rapen, vatte hij de kaart op en die vergelijkende met het voor hem liggende spel, ontdekte hij dat het schoppenboer was, terwijl ook in \'t spel die kaart zich bevond. Opstaande wierp hij Willem van de Paddepoel de kaarten in \'t gezicht met de woorden: »smeerlappe, ik zal oe leeren fals te spöllen.quot; — Dat Willem zich dit van Esters niet wilde laten zeggen, sprak van zelf, en in een ommezien sprong hij op den laatste af en greep hem bij den kraag, zoodat Esters zoude gevallen zijn, waren niet de andere leden van het gezelschap toegeschoten, om hem te ontzetten. Bij deze aanvankelijke worsteling vielen hem echter nog een paar kaarten uit den zak, waarop ook de anderen zich van zijn valsch spel overtuigden
34
DE NAJAAESMARKT.
35
en hem ■wilden noodzaken \'t gewonnen geld weer terug te geven en toen hij weigerde werd hij door allen aangegrepen en er ontstond een formeel gerecht. Intussen had hij luidkeels om hulp geroepen en van de opkamer kwamen eenigen tot ontzet, waaronder de dronken »haosquot; , die nu aan den vader zijne woede wilde koelen, omdat de dochter van hem was weggeloopen en een stoel opnemende wilde hij daarmede toeslaan, |had niet Walburg, dat ziende, behendig den slag afgeweerd , waardoor deze zijwaarts op een tafel terecht kwam vol ledige glazen en dergelijke. Nu werd het tumult algemeen. Manke Krelis vorderde betaling van zijn gebroken glaswerk, de boer uit de P adde-p o e 1 schreeuwde van afzetters en riep luidkeels moord en allen kozen partij voor den een of den ander, toen de veldwachter, \'t volk willende waarschuwen om te vertrekken , daar \'t bijna elf uur was, binnen trad met een paar stevige boerenknapen, de vechtenden scheidde en zoowel den »baosquot; als Paddepoelen Willem naar den toren bracht en de herberg ontruimde met bedreiging, zoo de rusie op straat mocht worden voortgezet, allen betrokken personen »princes van baalquot; te zullen maken. Toen de ruzie aldus recht aan den gang was , hadden de heeren van de gelegenheid gebruik gemaakt, te ontkomen. Dit had nu wel niet belet, dat Walburg eerst nog wel buiten de deur van Dine hartelijk had afscheid genomen, en beloofd haar den volgenden dag te zullen bezoeken en tevens een ringetje, een erfstuk zijner overleden moeder, van zijne pink te strijken, het haar aan den vinger te steken, tot een herinnering aan den aaugenamen avond en dergelijke meer, waarop hij het gezelschap volgde dat onderwijl den weg naar het rechthuis had ingeslagen.
DB NAJAAESMARKT.
Bij Manke Krelis was nu alles stil en terwijl we Esters met Dine het dorp zien uitgaan en bij den molen het welbekende pad door den esch inslaan, de eerste boos op Paddepoelen Willem, die hem zijn geld had ontstolen en met een snee in \'t oor en daarom in zich zei-Ten gekeerd, de laatste droomende van den fraaien officier , die haar »jufferquot; genoemd had en die haar een zoo heerlijk tafereel had opgehangen van de boerderij zijner ouders en van het huis, waar hij zelf over drie jaar zou gaan boer worden, willen wij nog even in \'t rechthuis een kijkje nemen.
\'t Gaat er vrolijk toe; de lui zitten in de zaal of op het tooneel; voor en na worden er losse stukjes voorgedragen , meest van komischen, sommige zelfs van dubieu-sen aart en toasten gedebiteerd en men amuseert er zich kostelijk. Ook dezelfde heeren, die we straks in de herberg van Manke Krelis ontmoetten, hebben hunne plaatsen alweder bezet en terwijl de jongelui de tafeltjes aaneen geschoven hebben en er duchtig spraakwater wordt gebruikt, zitten de oude lui, waaronder Sir Robert als een koning paradeert, op het tooneel, zoodat het er nu waarlijk niet stijf of gegeneerd kan heeten. Inzonderheid de heer An a s-tase de Trouville is nu in zijne kracht, daar Dr. Brusk om half twaalf de formeele zitting gesloten heeft en, na nog een oogenblik te hebben staan praten bij dezen en genen met de dames Verboom is vertrokken. Hij is onuitputtelijk in flauwe boa mots, die [aardig, en laffe compümenten aan de dames, die geestig gevonden worden. En terwijl nu ook de overige heeren en burgers , die dames met zich voeren, vertrekken, verlaten ook wij het locaal, niemand er (achter latende dan de heeren en de familie
36
DE NAJAAESMAEKT.
Dudley die geëmancipeerd genoeg is, om zich ineen heerengezelschap op haar gemak te gevoelen.
Twee dagen later verkondigde de Prov. Overijsselsche en Zwolsche courant den volke , dat te H aaghor st de markt zeer druk was geweest en als naar gewoonte zich door eene vechtpartij had gekenmerkt; en dat de rederijkerskamer de Armslag (de secretaris der gemeente, tévens correspondent van die courant was lid van dat gezelschap) en de vereeniging Euphonia aan Haaghor st\'s ingezetenen zulk een genotvollen avond hadden verschaft, door de uitnemende keuze en de fraaije voordrachten der stukken , die zij ten beste gaven, zoodat dan ook de wensch werd geuit, dat zij nog langen tijd mochten samenwerken tot veredeling van den smaak en bevordering van letterkundige en muziekale studiën in het landelijk Haaghorst.
37
III. HET HEERENHÜIS.
Als we Baaghorst uitgaan naar het oosten, den weg op naar Bekke, dan stuiten we op een hek, dat eenvoudig geel geverwd, niet wel schijnt te passen bij de trotsche ijzeren poort waarop we in vergulde krulletters den naam Dudley-house lezen. — Doch om smaak schijnt de familie zich niet zeer te bekommeren; zij vraagt meer naar kostbaarheid en van daar dan ook, dat, zoodra wij den voet binnen het hek hebben gezet, overal de blik stuit op een vaas of beeld, die in zoo kwistige mate zijn aangebracht , dat we bijkans zouden meenen, in den tuin van een terracotta fabriekant te zijn , die tevens daarin zijn fabrikaat tentoonstelde.
\'t Is zondag middag. De klok in den stompen toren heeft juist 4 geslagen en de schare, die de middagkerk is gaan bijwonen, en na dien tijd even een kop koffie is gaan drinken in den winkel, komt den weg af, om zich in twee stroomen te verdeelen, waarvan de eene helft de varkens-markt overgaat, de andere den weg naar de Bekke inslaat. Er wordt druk gesproken over boter en eijeren, over linnen en vlas en over alle mogelijke dingen behalve over de preek.
HET HEEIIENHUIS.
Onder de kerkgangers merken we ook Wolfskam-penDine op, die met Miete, de binnenmeid van de familie Dudley na kerktijd is opgewandeld, Miete had haar al zoo lang beloofd eens met haar naar eene vriendin te gaan en nu zoude Dine op haar wachten tot dat het eten gedaan was, dan had ze haren vrijen middag. Zoo sprak Miete althans en D i n e , dit geloovende , had zich laten overreden, om zoo lang tot Miete binnen gedaan had met bedienen en de tafel was afgenomen, in de keuken te wachten.
Weinig tijd later luidde dan ook de bel voor het eten en allen verzamelden zich om den disch. Boven aan zat de heer jD u d 1 e y of, gelijk hij in de wandeling heette , Sir Robert. Hij was zoo geplaatst, dat hij achter zich het levensgroote en ten voeteu uit geschilderde portret van den graaf van Leicester had en voor zich den spiegel, zoodat hij bij een enkelen oogopslag zich zeiven en zijn doorluch-tigen voorvader konde beschouwen. Naast hem zat zijne dochter Mary, die de leiding van de tafel had op zich genomen, dan volgde W alter, vervolgens Nelly, die aan de andere zijde tot haren buurman had den heer van Peuteren, een lang, mager, zwart- en langharig witgedast proponent, die te Delden op beroep had gepreekt en nu zijn neef den fabrikant in het Molendal had willen bezoeken. Dezen echter niet te huis vindende, was hij met zijn nichtje E m i 1 i e opgewandeld naar Haaghorst, om er eene visite te maken, die zij op het concert van ge-passeerden donderdag vast had beloofd en zij hadden zich laten overhalen familiaar te blijven eten. Hij had aan de andere zijde zijn nichtje E m i 1 i e , op haar volgde de boekhouder van Sir Robert, die zich volstrekt niet op
39
HET HEERENHUIS.
zijn gemak gevoelde in zijn zwarten rok en ten bewijze daarvan onophoudeljjk zijn knevels opdraaide , waardoor gemelde boekhouder een statigen blik van vanPeuteren tot zich trok, die hem nog veel verlegener maakte, zoodat hij in wanhoop naar zijn servet greep en dat ineenfrom-melde en tegen het licht hield, alsof hij in het magazijn een stuk madapollam, dat vreeselijk gepapt was , moest keuren.
Naast hem zat Mevrouw, dan Walburg en vervolgens Mina die aan de linker zijde van haren vader gezeten was. De heer Dudley, die aan tafel verschenen was in een ontzaggelijk klein wit linnen jasje en met een vuurrood met goud doorgestikt mutsje, richtte terstond het woord tot zijn overbuurman. »He, domine, daar doe je goed aan , dat je D u d 1 e y-h o u s e eens bezoekt en ik hoor, je hebt te Delden gepreekt, nu daar heb ik nog al connections, ik zal er eens een woordje voor je spreken. En hoe is je de plaats bevallen, prettig hé ? En heb je dat prachtige park van mijnen vriend de count ofTwickel gezien?quot; \'t Was n. 1. eene eigenschap van bovengemelden gastheer, altijd zijne hulp en protectie toe te zeggen aan iedereen, ook waar hij hoegenaamd niemand kende en tevens om altijd alle grooten des lands zijne speciale vrienden te noemen. »Maar,quot; vervolgde hij, »dan moet je me berichten wanneer je er intree doet; dan komen we allen eens bij je feestvieren.quot;
»Niets zal mij aangenamer zijn,quot; antwoordde eene grafstem , die bleek voort te komen uit des heeren van P e u-t e r e n s mond , »dan door u bij den graaf te worden aanbevolen , en ik twijfel niet of uwe voorspraak kan van groot gewicht voor mij wezen.quot;
40
HET HEERENHUIS.
»Juist, my dear, zoo mag ik het hoorenhervatte Dudley, »je weet nog waar je staan moet, de meeste jongelui zijn tegenwoordig zoo pedant, dat zij meenen zonder protektie te kunnen vooruitkomen. Maar zij kennen de wereld niet. Daar heb je Dr. Brusk..
»Een zeer speciale academievriend van mijviel van Peuteren hem in de rede , »kent u dien?quot;
Een paarsche kleur overtoog het gelaat van den edelen lord. Zijn neus was tamelijk^ hoog rood gekleurd door het vele gebruik van absynt, ofschoon Dudley een vurig lofredenaar was op de afschaffing, in alle gezelschappen waar het niet te pas kwam, en wel inzonderheid als hij niet al te nuchteren was; nu echter was ze bijkans bruin, zijn grijze oogen schoten bliksemstralen en hij riep : »D a m m, — is dat een kennis van je, een vriend, die ploert , die vlegel, die...quot;
Open ging de deur, en de meid diende Dr. Brusk aan, die vroeg of hij den heer van Peuteren mocht spreken, »eene minuut maar.quot;
»Laat den Doctor in de zijkamer!quot; riep mijnheer. »Laat hem binnen,quot; zeide mevrouw, en niet zoo haast had Dudley dit gehoord, of wetende dat niet h ij maar zijne vrouw zoude worden gehoorzaamd, vluchtte hij door de suite naar zyne kamer, \'i Scheen dat de familie dergelijke plotselinge opwellingen van \'s mans toorn gewend was, altans ieder bleef op zijn gemak, de eenige verandering, die bespeurbaar was, was deze, dat de Doctor de plaats innam van den huisheer en dat het bord van laatstgemelden met zijn glas en verder bijbehoorend gezelschap aan de meid werd overgegeven met de boodschap : »mijnheer wenscht op zijn kamer gediend te zijn.quot;
41
HET HEERENHUIS.
42
De reden van deze zonderlinge handelwijze -was, dat de heer Dudley genoemden Doctor niet zien of luchten mocht, omdat de Doctor de wel niet slechte, maar toch voor hem, wien het betrof, niet zeer aangename eigenschap had overluid zijne sympathien te kennen te geven en niet minder luid zijne antipathien. Bezield met eene gloeijende liefde voor waarheid en recht, kon hij geen geknoei verdragen en ieder, die zich daaraan schuldig maakte, werd door hem openlijk als knoeijer gesignaleerd. Nu was, gelijk we hoorden, Dudley wethouder en negen maanden van de twaalf fungerend burgemeester en B r u s k, die nog niet veel praktijk had, had tijd in overvloed om overal te gaan waartoe hij lust had. Zoo ging hij raadsvergaderingen bijwonen en al wat daar door den een of den ander gesproken werd, wat hem scheen niet in den haak te zijn, werd onverholen rondgevent met de noodige commentaren er bij. En daar in Haaghorst de wegen allerijsselijkst slecht, in den winter ondoorgrondelijke modderpoelen en in den zomer ware zandwoesbijnen waren , had B r u s k , na eenige vergeefsche adressen aan den raad, zijn beklag over den fungerenden burgemeester bij de gedeputeerden en toen dat niet spoedig genoeg hielp, bij den minister gedaan. Toen nu ten gevolge van die klacht een onderzoek werd ingesteld en het bleek dat de klachten van Dr. B r u s k ditmaal niet overdreven waren (want hij klaagde altijd , dan over de post, dan over het onderwijs, kortom over alle dingen, die hij dacht dat verbetering behoefden), en dit den wethouder eene danige berisping bezorgde, ja toen er bij dat onderzoek bleek, dat de door de gemeente bezoldigde wegarbeider hoofdzakelijk strekte tot bearbeiding van Dudley\'s tuin, toen had het weinig gescheeld of
HET HEEEENHUIS.
hij was ontslagen als wethouder. En van dat oogenblik vreesde hij Brusk en haatte hem. Niet alzoo zijne dochter Mary. Dit meisje, te kolossaal om schoon teheeten, had een doorgoed hart en een denkenden geest geërfd van hare vroeg overleden moeder. Door hare stiefmoeder, Dudley\'s tweede vrouw minder mishandeld dan wel veronachtzaamd , had ze vroeg moeten leeren, aan zich zelve genoeg te hebben en terwijl de vaderlijke trots en de stiefmoederlijke verwaarloozing haar iets krijgshaftigs en geëmancipeerds gaven , had aan den anderen kant haar hart behoefte aan een leidsman. Dien had zij in Brusk gevonden. Toen hij de eerste visite maakte op Dudley-house had hij door zijn ongegeneerde houding en nonchalante kleeding al terstond mevrouw tegen zich, die allerlei pikanterien uitdeelde over \'t fraaije model zijner boorden en dergelijke. Eveneens had hij den huisheer zich half tot vijand gemaakt door eenige opmerkingen , die hij zich veroorloofde over de mesthoopen die overal aan de straat lagen en die hij, uit een geneeskundig oogpunt beschouwd, voor schadelijk hield.
Hiermede had hij den man vreeselijk gekwetst, want toen baron Aylva burgemeester was geworden, had deze in den raad eene verordening doorgedreven om genoemde hoopen van de straat te weren, welke verordening echter uit vrees voor sommige burgers, die Dudley ontzien moest om geldige redenen, nooit in werking was gebracht.
Niet beter was de eerste indruk geweest op Nelly,, die juist een canapékussen zat te maken en hem zijn oordeel daarover vroeg , waarop hij als zijne meening uitsprak, dat dergelijke dingen prullen waren, die veel tijd en geld kosten en tot niets dienden dan om te pronk te leggen,
4a
HET HEEUENHUIS.
daar ze moesten worden weggenomen als men er op ging zitten. Hij begreep niet wanneer de dames »fraaije handwerken\' wilden beoefenen dat ze niet liever schilderden naar de natuur, dan zouden ze zooveel smaak krijgen, dat ze geen blaauwe rozen en roode vergeetmijnietjes zaten te knoeijen.
En toen hij ongelukkig over muzijk en poezy aan \'t spreken raakte en salonmuzijk zonder genade veroordeelde, maar doorsloeg als een blinde vink over classieke muzijk en in vuur geraakte toen het gesprek kwam op poëzy en mevrouw een schimpscheut gaf op dichters, die gewoonlijk lichtmissen waren had hij de partij voor Goethe en Heine opgevat met een vurigen ijver en schold op spiesburgerij en ploertendom; toen had hij \'t geheel verkorven bij Mina, die juist had gehoopt voor hem te schitteren met een von-kelnieuw stuk, dat den naam droeg van »le rossignol\'\' maar meer aan kanongebulder deed denken. En toen Dr. Br usk opstond en zijn stoel wegzette met de woorden : »Ik kom eens terugquot;, toen had hij naauwelijks het hek bereikt of de geheele familie Dudley spande de vierschaar en veroordeelde den Doctor, als een neuswijzen albedil, die van alles verstand wilde hebben en hoegenaamd geen fatsoen bezat.
De geheele familie echter niet. Eene was er, die bij zijn spreken hem had aangezien en die begreep wat er in hem omging, die met Heine dweepte en Goethe verslonden had. Mary had den Doctor doorzien en zij gevoelde als door instinct, dat zij in B r u s k zou vinden wat zij zocht: een vriend in den vollen zin des woords.
En Br usk van zijne zijde had ook Mary terstond doorzien. Denzelfden avond schreef hij aan zijnen vriend Nico o. a.
44
HET HEERENHUIS.
»Van daag heb ik Dudley-house bezocht. Grooter parvenus dan de oudelui en grooter onbeduidendheden dan de jongelui, weet ik niet ooit ontmoet te hebben. Ik dacht onwillekeurig aan de »gans met de pauwestaartquot; dat we in Dokkum in een kermistent eens zagen opvoeren, toen ik er binnen kwam. En te midden van dat zootje vond ik eene dochter des huizes, die zoo in alles een contrast vormt met de anderen, dat men vragen moet: hoe komt zulk een parel in zulk een zwijnenstal? Ik moet Mary nog leeren kennen , maar \'t zou mij verwonderen , zoo ik mij bedroog in dat open oog en die forsche trekken; ik houd haar vooreen meisje van veel verstand en veel gevoel. Zij en de meisjes Verboom, de dochters van mijn \'ouden collega , zijn te midden dezer zandwoestijnen van pedanterie en would-be heeren en dames , ware oasissen.quot;
Mary en Brusk hadden werkelijk elkander leeren liefhebben en achten. Schoon tegen aller verwachting, waren zij warme vrienden geworden, niet meer. En met engel-schen trots had zij haren vriend gehandhaafd en voor zich dezelfde vrijheid doorgedreven, die hare zusters en haar broeder bezaten , dat haar vriend zou ontvangen worden om harentwil; wie dan van zijn gezelschap niet gediend was, kon \'t gezelschap verlaten. En wij hebben boven gezien, hoe Dudley getrouw haar raad opvolgde.
Terwijl Brusk en van Peuteren druk in gesprek zijn over honderde herinneringen, en Mary zich in hun gesprek mengde , terwijl W a 1 b u r g zich met Mina onderhield en Nelly in vereenigingmet Walter enEmilie den ongelukkigen boekhouder plaagden en daardoor hoe langer hoe verlegener maakten, was \'t diner afgeloopen. Het dessert werd ter loops aangeroerd, en men ging uiteen. Mama
45
HET HEEEENHTJIS.
ging haar siesta nemen op de canapé, Walter stelde aan Nelly en Emilie voor om eens te rijden naar den papiermolen, men kon net voor de thee terug zijnen Walburg zeide , naar zijne kamer te gaan om brieven te schrijven , die noodig moesten verzonden worden, waarop Mina een boek nam en weldra hare mama gezelschap hield. Intussen waren Mary en de beide academievrienden buiten op het terras gaan zitten en niet zoo haast waren ze alleen of B r u s k viel uit.
»M a r y, die Walburg is een groote smeerlap. Mina heeft al niet te besten naam; als ze zich maar lang genoeg met hem afgeeft, zal \'t er niet beter op worden.
»Ik heb zijn rooije knevels en zijn neusorgaan van \'t eerste oogenblik niet mogen lijden maar van de week, terwijl wij in \'t rechthuis waren, heeft hij het bij Manke Krelis dan al heel gek laten liggen. Daar heeft hij met Dine Esters gedanst en gevrijd, en dat terwijl hij Mina \'t hof maakt, dat arme kind het hoofd op hol te maken. Foei, \'t is een beesteboel! Ik schrijf van avond aan zijn kolonel hoe gemeen de vent zich aanstelt en verzoek hem zijn verlof in te trekken.quot;
»Dat zou ik niet doenzei van Peuteren, »want dat helpt je niets en je wordt nog uitgelachen op den koop toe/\'
»Dat kan me niet schelen,quot; hernam Brusk; »ik stoor me niets om \'t lachen van de menschen.quot;
»Nog juist de oude Bruskzeide van Peuteren tot Mary het woord richtende, »niets veranderd. Hij droeg aan de academie den naam Brutus wegens zijne ruwheid en voortvarendheid, vind je dien niet zeer gepast ?quot;
»Och,quot; zeide Mary, »ik vind Brusk al mooi genoeg
46
HET HEEEENHXJIS.
Nomen et omen is het zóó niet? — zeggen de latinisten. — Maar, Brusk. wie is die Dine Esters en wat is dat voor eene geschiedenis?quot;
»Och hervatte Brusk, »jelui Twentenaars met je bijnamen en huisnamen. Dine Esters, ze woont daar op den berg , och ..
»Dine van de Wolfskamp wellicht,quot; viel Mary
in.
»Juist dezelfde. — Verbeeld je, ik kom eergisteren bij Manke Krelis, omdat er een kind ziek was en die vertelde mij de geheele geschiedenis.\'\'
En Brusk vertelde Mary alles wat wij weten omtrent den avond van de herfstmarkt.
Intusschen zat Dine in de keuken te wachten tot Mi e te die naar boven was gegaan om zich te kleeden zoude gereed zijn, toen W a 1 b u r g binnen kwam. Dine voelde zich niet op haar gemak , maar W a 1 b u r g zag terstond dat zij zijn ringetje aan den vinger had en begreep dat die verlegenheid meer voortkwam uit de vrees van overvallen te worden, dan wel uit vrees voor hem; en daar hij wist dat J a n n a o, de keukenmeid , uit was, zond hij M i e t e zoodra ze beneden kwam om even sigaren te halen. Nu was dit alles afgesproken werk. Walburg had n. 1. Miete, die niet haar uitgaansdag had gelijk ze had voorgegeven, omgekocht Dine daar te brengen en deze van haren kant had dit gaarne gedaan. Zij toch, eene dochter van den naasten buurman van de Wolfskamp, had Dine nooit recht goed kunnen uitstaan sedert ze meer voornaam was geworden. En toen nu Leem koelen Gart Jan, die vroeger
7 O
haar wel eens had te huis gebracht en met haar gemarkt , haar had laten loopen voor Dine, toen had zi)
47
HET HEEEENHU1S.
haar wraak gezworen. Thans was de gelegenheid daartoe prachtig.
Toen Dine op den avond van de najaarsmarkt haren baas had laten zitten en zich bij Walburg gevoegd, had zij terstond haar plan gemaakt. En toen nu den volgenden dag Walburg, die wist dat zij in de Berghuizen woonde, haar naar Dine had gevraagd had zij terstond geantwoord dat »ze hem best kende, zie waren al zien laevent kameraoden ewest en als ze der tuusblievensdag bad, dan kwam Dine nog als is vake wat bi er kuijeren. Ziezolzun-dag ook wel kommen.quot; Walburg had haar toen gezegd dat hij haar wel eens alleen wilde spreken en Mie te die zelve ook al niet van de beste was, had zich door eene goede fooi laten bepraten hem daarin behulpzaam te zijn.
De boodschap om sigaren werd dus goed begrepen en M i e t e ging de deur uit met het vaste voornemen in het eerste half uur niet terug te zijn. Maar ze had nog een ander plan.
Intusschen had Walburg Dine, die steeds onrustig naar de keukendeur bleef zien, gerustgesteld omtrent de huisgenooten en haar verzekerd dat zij geen nood hadden van overvallen te worden en het gesprek weder gebracht op Donderdag avond.
En hoe hebt ge er over gedacht — zoo begon hij — heb ik geen gelijk als ik zeg dat het zonde en schande is dat zoo\'n meisje als gij die in de stad binnen een halfjaar een Juffer wezen kon hier buiten zit opgesloten.
Dine zeide niets. Als ik u was zocht ik in de stad een dienst; dat werk in zulk een stad is gering en dan heeft men er altijd wat tot zijn vermaak en hij begon, gelijk reeds de vorige maal had gedaan toen hij haar sprak, haar het stadsleven in al zijne kleuren te schilderen en haar
48
HET HEERENHUIS.
te vertellen van die groote winkels en van al het fraais dat er te krijgen was en dat hij haar koopen zou , dat Dine ten slotte zeide. vJoa ik eb er in huns al is over ekuijerd ^ maar moeder wil der niks van henren, die zeg dat er in de stad veur een boerenmeid gien werk is en dat der van zulke deerns niks terechte kump in de stad/\'
Nu eenmaal \'t ijs gebroken was en Walburg bespeurde dat hij in Dine reeds eene halve bondgenoote had, begon hij over een ander onderwerp en sprak van zijne liefde voor haar en daar hij al de tegenwerpingen , die zij maakte , wist te ontzenuwen en dit te gemakkelijker, omdat Dine inwendig gestreeld werd door zijne taal, dat zulk een officier haar had uitgekozen om zijne vrouw te worden als hij later op zijne boerderij in Holland woonde, — duurde \'tniet lang of ze zaten in zeer vertrouwelijke houding te vrijen en meer en meer drong het gif in Dine\'s boezem binnen.
O die hoogmoed, die altijd vóór den val komt, heeft al menig een verstrikt!
Lang had dit samenzijn nog niet geduurd; lang genoeg echter om Dine een vast vertrouwen op Walburg te doen krijgen en hem tevens te doen beloven, dat hij den volgenden dag tegen den avond in het pad, dat door de dennen achter de Wolfskamp liep, haar zoude komen bezoeken , toen ze plotseliug op zeer onverwachte wijze gestoord werden. De keukendeur werd geopend en Dr. Brusk met zijn vriend van Peuter en en Mary kwamen binnen. Brusk had de stem van Walburg meenen te hooren en daar hij achter elkander J a n n a o de keukenmeid en Miete had zien uitgaan, begreep hij , dat daar meer achter stak dan in orde was: en terwijl zij naar huis terugkeerden van eene wandeling, die zij in den tuin hadden
49
HET HEERENHUIS.
gedaan, had hij dicht langs het raam gaande Walburg met een meisje zien zitten. Hij proponeerde daarom Mary even mede te gaan , en niet zoo haast traden zij de keuken binnen of Walburg, die bijkans op Diue\'s schoot zat, sprong zeer verschrikt op, terwijl Dine in hare verwarring haar voorschoot voor het gezicht hield.
»Nu wat heb ik je gezegd, Mary,quot; viel Brusk uit, »dat Walburg een smeerlap is, wisten we, dat hij bij Manke Kr el is den beest uithangt ook; maar dat hij hier in huis waar hij voor den verklaarden minnaar van Mina wil doorgaan , zoo onbeschaamd zijne liefjes durft te brengen, dat is beneden alle kritiek. Als ik je vader was, smeet ik den
fielt de deur uit.quot;
»Smeerlap - fielt - !quot; riep Walburg. »Als u een
man van eer was, zoude ik u uitdagen , en mijn kling
zou .... maar nu —
_ Wat.... nu?quot; zei Brusk, »meen je, dat ik
bang ben voor dat stuk ijzer, dat je een kling noemt ? Ik heb eer zulk een ding gekend als ik wist dat er een Walburg in de wereld was. En wat »nu\'\' ?quot;
»Daar zeide W a 1 b u r g,-hem een slag iu 51 aangezicht gevende en hopende door de verwarring uit de keuken te komen. — Daarin had hij echter misgerekend en met ijzeren vuist pakte Dr. Brusk hem in den nek en wierp hem met zooveel kracht van zich, dat hij tegen \'t raam kwam en er eenige ruiten braken, terwijl hij door de glasscherven in het gelaat vrij erg gewond was.
Intussen terwijl Walburg bij het raam stond met bloedend gelaat, brullend van woede en Dme achterhaar voorschoot zat te snikken, kwam Miete met Gart Jan binnen. Zij had hem in\'t dorp ontmoet en gezegd dat Dine
50
HET HEEEENHÜIS.
bij haar was. Ze moest even om een boodschap en dan kon G a r t Jan zoo hij wilde haar afhalen. Zij hoopte het tweetal te zullen verrassen en zag niet weinig vreemd op, den toestand daar zoo te vinden, en bijna gelijktijdig kwamen Mina en hare moeder, door het gerinkink der glasscherven verschrikt, mede toeloopen.
Ook mijnheer was gekomen en begrijpende, dat de wat ruwhaudige Dr. hier bezig was geweest, vroeg hij terstond dezen: »What is that Dr. ? durft ge mijne logé\'s in mijn huis zoo behandelen — »Als ze \'t verdienen jaantwoordde deze, »en aangezien de heer Walburg zich zoo gemeen aangesteld heeft in uw huis, dacht ik u zeker een dienst te doen door hem het raam uit te gooijen. Dat hij onderweg is blijven hangen, is mijne schuld niet.quot;
Inmiddels had Mary haren vader de geheele zaak medegedeeld , die echter weinig neiging had haar te gelooven ofschoon het corpus delicti, Dine, er bij was,enmet de hem eigene hoogheid verklaarde hij, de zaak te zullen onderzoeken en verzocht het gezelschap, de keuken te willen verlaten, hij wilde dat deerntje , dat bij hem in huis kwam om zijn logé\'s te verleiden nog eens de waarheid zeggen. Brusk echter, die inwendig kookte, dat Mary niet terstond geloofd en Walburg niet terstond verjaagd werd, voegde hem toe: »Wat? — Dine de waarheid zeggenen dien schurk verder in huis hebben ! — Waarlijk de men-schen hebben zoo groot ongelijk niet als ze zeggen, dat Dudley-house een publiek huis begint te worden en....quot; — Maar hij behoefde niet te voltooijen, want Sir Robert werd zoo paarsch, dat zijne vrouw bang dat haar man een beroerte zou krijgen, hem in den arm nam en zeide: »Och, Dudley die vent is dronken; — stoor u niet aan hem.quot;
51
HET HEEHENHUIS.
En zij troonde hem gelukkig mede de keuken uit, waarop Brusk Dine droug met Leemkoelen Gartjan te vertrekken , die zeer verheugd was aan deze zeker niet aangename positie te zijn onttrokken.
Het gezelschap had zijn rijtoertje volbracht en juist reed het rijtuig de groote poort van Dudley House binnen, niet weinig verrast daarvoor eene scliare van knapen te zien, die het gerinkel der scherven en de hooggaande woorden, die tot op den weg werden gehoord , derwaarts hadden gelokt. En niet zoo haast waren zij afgestegen of van Peuteren riep Emilie afzonderlijk en na haar wat ingefluisterd te hebben, vond zij \'t plotseling al zoo laat en moest naar huis, ))Papa zou wel bijna te huis komen en zou knorren zoo ze er niet wasquot; en dergelijke meer, zoodat ze ondanks alle verzoeken van M i n a en N e 11 y met haren neef;den terugtocht aannam. Ook Brusk vertrok, na gezegd te hebben, Dr. Verboom bij den gewonden luitenant te zullen zenden, »hij wilde zijn vingers aan zulk een smeerpoes niet verder vuil maken.\'\' Hij groette Mary, die hij beloofde den volgenden dag bij de Wolfskamp te zullen aanloopeu en ging toen nog een eindweegs met zijn vriend naar \'t Molendal. Aan de groote brug over de Bekke nam hij afscheid met de belofte hem den afloop dezer geschiedenis te zullen schrijven. »En,quot; riep hij hem toen ze reeds een honderd schreden van elkander verwijderd waren nog toe: »Als je te Delden wilt kans maken, vertel dan nooit dat je een voet op Dudley house gezet hebt, want dan kom je er zeker niet. Adieu.\'\'
Dine was intusscben de varkenmarkt overgegaan met haren v rijer en welke pogingen de laatste ook aanwendde om uitsluitsel te krijgen van \'t geen hij gehoord en gezien
52
HET HEEEENHUIS.
bad , Dine antwoordde niets , doch toen zij den molen voorbij op bet ons bekende escbpad waren gekomen, zeide ze snibbig : »Wat raekt oe dat met wie of ik vrijen wil. Van oe wik niks meer weten.quot; En daarop het op een looien zettende om haar gelaat niet te toonen, waarop een mengsèl van schrik en blijdschap te lezen was, snelde zij naar de W 01 f s k a m p.
Dine vond hare moeder alleen. Zij zat bij \'t raam in den bijbel te lezen en legde dezen op de voor haar staande kist. Terstond zag ze aan de roodbekreten oogen en aan het gejaagde barer dochter, dat er iets bijzonders moest zijn voorgevallen. Dine echter toonde zich stug en antwoordde op hare vraag, wat haar scheelde: »och niksquot; en toen de moeder zich ongerust over haar maakte, zeide ze dat ze »kolderig was en zoo raer. Ze wol nao bedde. Margen vrog zol \'t wel weer baeter waezen.quot; Vrouw Esters liet haar te bed gaan, maar omdat een »kummegien ■vlier zoo best was veur de koldemaakte ze dit gereed en was niet weinig verbaasd , toen ze het hare dochter bracht, deze te zien schreijen. Ook Esters, die in \'t dorp bij Manke K r e 1 i s had gezeten en daar al zoo wat geboord had, was intusschen teruggekeerd en hoorde van zijne vrouw hoe Dine was te huis gekomen. Hij besloot daarom eens naar de Leem koele te loopen »daor hadden ze biggen te missen en hi wol dan eens opstekken, dan zol he \'t fiene wel beuren.quot; Daar gekomen werd hem door Gartjan alles verhaald wat deze gezien had en hij werd het fijne gewaar. Terugkomende , vond bij Dine in slaap, en aan zijne vrouw zeide hij alleen dat »Dine met G a r t j a n ruzie ehad badde.quot; Toen legden ook zij zich ter ruste ;. ... maar de boer van de Wolfskamp sliep dien nacht geen oogenblik.
53
IV. NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
\'t Is dinsdagavond en twee dagen geleden, sints we Dine zoo overhaast naar huis zagen loopen. De dag was zwoel geweest en na den middag ten twee uur was in \'t Oosten de lucht zoo »dikke eworden,quot; dat de boeren zeiden: »\'t kon wel zwaor waer worden; der zat een dikke schoer an de lucht.quot; En tegen drie uur was \'t begonnen te lichten en \'t was »op ekommen en \'t had elicht zóó fel, dat een mense de oogen zeer deden.quot; Een vreesselijk onweder had zich boven Haaghorst zamengepakt en begon er zich te ontladen. De scheper was met de »schaöpe gaauw nao huus ekommenquot; en de »koejongequot; had de beesten naar den stal gedreven of liever gevolgd , want door hun instinct gedreven , waren zij bij \'t naderen der bui derwaarts gevlucht.
Hier en daar stonden een paar boeren in de schuurdeur te zien naar het weder, maar meest alle huizen waren potdicht gesloten. — »Jongs, jongs, wat \'n slag,quot; zei L e e m k o e-len Berend tegen zijn zoon Gar tj au, en de oude vrouw, die stokdoof was, zei dat ze \'t voelen kon. En de eene slag volgde op den ander; »de lichtinge was niet van de locht of.quot; — ))Zol \'t den barg overgaon ?quot; vroeg Berend Jan. — sik denke \'t niet, as de schoer uit \'t Oosten kump blif ie deurdeweg veur den barg zitten.quot;.... En \'t begon te
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
waaijen en te regenen, dat de boomen kraakten en zweepten als riet, en de esch geleek wel eene zee, zoo als het water er stroomde, dat van den berg kwam. De grond om de boerderijen en kenteryen lag bezaaid met afgewaaid ooft, dat nog onrijp was. — »Jongs, jongs wat een waer!quot; En de lucht werd zoo ros, dat de boeren, die boekweit te Telde hadden, angstig werden of \'t ook hagelen zou. En nadat een oogenblik \'t weder wat bedaard was en de wolken zich schenen te verdeden, pakten ze op eenmaal zich weder te zamen en de hagel viel neder door een paar geweldige donderslagen vergezeld — \'tWaren stukken ijs, »as hoendereyer,quot; zei de scheper en de late boekweit, die grooten-deels in garsten stond opgesteld, deels nog niet gemaaid was , werd als gedorscht, en de vruchthoomen werden van vrucht en blad beroofd, en de ruiten werden hier en daar verbrijzeld. — \'t Was »nood waerquot; , zei de een. »\'t Was \'n bezuukinge des Heerenquot;, zei een ander. — »\'t Is een oordeelquot;, sprak een derde. En alsof al de kracht van het onweder zich ten slotte in een enkelen straal te samentrok, daar werd nog een »lichtingequot; gezien en een slag gehoord en toen verdeelde het onweder zich, en een kwartier latei-goot de westerzon hare stralen uit over het tooneel der verwoesting.
»Die leste slag was dan vinnig beuze; as die maer nar-gens ineslagen isquot;, zeiden de boeren, die echter naar alle zijden te vergeefs een spoor van brand zochten, want al hadden zij tijdens het onweder in de verte op verschillende plaatsen brand gezien , — die slag kon niet »veer of wezen : \'t was te geliek ewest het licht en de slag.quot; En zij hadden recht: — de laatste slag was ingeslagen.
Vlak achter het huis van Esters stond een hooge spar-
55
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
reboom of eene »fiene denquot;, zooals men in Twente hem noemt. Uren ver was hij zichtbaar door zijne hooge standplaats en zijne eigene hoogte. Jaren had hij de stormen getrotseerd en rondom zich hoornen en struiken zien vallen onder den bijl des menschen of den adem des winds. Eindelijk was zijn tijd gekomen en hij viel. De bliksem had hem doorgekliefd tot in den wortel en de eene helft geslingerd tegen het dak van het woonhuis, de andere op de schaapskooi geworpen, die slechts uit vlechtwerk bestaande en met eene lichte strooijen kap bedekt, onder den stoot was ingestort en de kudde, met uitzondering van een viertal, die onder de invallende spanten gewond waren, naar alle zijden verstrooid had.
Moeder en dochter waren alleen te huis. Esters was des morgens vroeg met een wagen biggen naar de markt gereden en was nog niet te huis. Toen het onweder opkwam , hadden zij naar \'t gewone vooroordeel der landlieden (ook wel der stedebewoners, zoo ik hoor) de deuren en ramen gesloten en, omdat moeder zoo schrikachtig was voor \'t lichten, de vensters aangezet. Zonder een woord te spreken, alleenlijk nu en dan een verzuchting of een »God helpe onsquot;, dat uit haar mond gehoord werd, zaten ze aau weerszijden van den haard. Maar toen de laatste slag kwam en de spar uiteen werd geslagen en tevens het dak zeer beschadigd, zoodat zij \'t gekraak hoorden en het loeijen der ontruste koeijen, en Dine zich achter haar voorschoot verborg, viel vrouw Esters van schrik op den grond. In dien toestand vond haar de scheper, die haar vertelde, wat er eigenlijk gebeurd was, waarop Dine opstond en hare moeder wat »eekquot; (azijn) onder den neus hield en langzamerhand weder tot bewustzijn terugbracht.
56
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
57
\'t Duurde nog wel een uur eer Esters terugkwam. Al vroegtijdig had hij zijne biggen verkocht en door een onverklaarbaar gevoel aangedreven, om naar huis te gaan , wat anders zijne gewoonte niet was, zonder eerst zich een roes te hebben gedronken. Hij was onderweg door het onweder overvallen en had op het Heks el geschuild en terstond na het onweder zich weder op den weg begeven. De juist daar langs komende postkar had hem medegedeeld , dat het »in denbargquot; achter Haaghorst ingeslagen was, maar zonder brand te veroorzaken, en hij legde de zweep op zijn paard, om te huis te komen , onderweg nog een paar malen vragende aan voorbijgangers of ze ook »wat eheurd hadden, dat de donder in den barg bij Haag horst eslaegen wasquot;. Maar de een wist wel, dat er te Goor een molen was »in brand ekommenquot; en de ander, dat er »zoo as de luu zeeën in den Ham en huus in brand was eslaegenquot;, maar »van den bargquot; had niemand gehoord. Hij reed voort en zweepte zijn paard, dat niet harder loopen kon. Onophoudelijk hoorde men: »hort! vort dan bonke!quot; en dergelijke uitroepingen , die toonden , hoe zeer hij zich wilde haasten. Eindelijk bereikte hij de groote brug over de Bekke, waar hij een vrij uitzicht had op den berg, en den rug van den berg met zijnen blik volgende, miste hij zijn »fiene den den trots van de Wol fs-kamp. Nu moest hij met dubbelen spoed rijden en jagend en roepend, zoodat het arme paard wit werd van schuim, bereikte hij den tol. Daar hoorde hij een meer omstandiger verhaal van hetgeen zijn huis was wedervaren en tevens, dat zijne vrouw en dochter ongedeerd waren. Nu wel spoedig, maar toch wat minder gejaagd, reed hij Haaghorst door, den bergweg op en naar zijn huis.
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
Toen Esters zoo de vernielde schaapskooi, waaruit de scheper intussen de vier verminkte dieren had gehaald, waarvan een reeds dood was, en den gehaveuden toestand van zijn dak zag, stond hij een poos verbluft. Maar toen Dine hem te gemoet kwam en zeide, dat zij zoo ongerust waren geweest om hem en hem met een praatje op de keuken riep, toen werd hij wat bedaarder.
\'t Was voor Esters, die niet vele slagen meer verduren kon, dan ook een heele slag. Vier zijner beste schapen waren weg, zijne schaapskooi vernield , zijn achterhuis half verwoest; zijn enter, dat hij gekocht had als veulen en dat zoo goed groeide was onder den slag verschrikt geworden en had getracht zijn staldeur te openen, dat hem echter maar half gelukt was, zoodat hij wel den poot daartusschen had gewrongen maar niet kunnen terugtrekken , — zijn enter lag in den paardestal met een gebroken poot tusschen de deur geklemd, \'s Avonds een poosje na het onweder was Hankotten Jan, de timmerman uit de berghuizen , die gewoonlijk op de W o 1 f s k a m p werkte, de schade eens komen opnemen en had aan den knecht gezegd : »hi wol veur geen vierhonderd gulden de boel weer in zien olden staot brengen,quot; en deze had met de noodige gedienstigheid terstond aan den koejongen en den scheper verhaald: »\'t zol wel zeshonderd gulden kosten zoo\'n groote reperaozie as \'t was.quot; Geen wonder dan ook dat Esters zeer bedrukt was over den gehavenden toestand zijner plaats.
En daarbij had hij nog meer dat hem drukte, \'s Maandags morgens had hij Dine onder handen genomen en haar gevraagd wat er toch eigenlijk het geval was geweest. Na lang aarzelen , had zij verteld hoe ze door Miet e in den
58
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
59
val was gelokt en hoe W a 1 b u r g tot haar was gekomen, en verder hetgeen den lezer bekend is. Ze voegde er bij dat M i e t e \'t nu wel overal uitblaffen zou en dat ze nu volstrekt niet langer in Haaghorst blijven wilde en naar de stad ging dienen. W a 1 b u r g had haar gezegd : ze kon daar overal gemakkelijk eene dienst krijgen, hij zou wel voor haar zorgen en dan, als zijn diensttijd om was , nog drie jaren, dan zouden ze trouwen en zij zou boerin worden op zijne groote boerderij in Holland. E s-t e r s begreep terstond dat W a 1 b u r g het arme kind geheel had ingepakt en ofschoon hij zijn hoogmoed gestreeld zag bij de gedachte, dat zijne dochter eene groote boerin op een heerengoed zou worden, toch had hij, nu hij nuchteren was, veel bezwaar tegen dat dienen in de stad. Als W a 1 b u r g haar dan trouwen wilde , was \'t veel beter dat ze bij de boerderij bleef en dan die »stadse modes en dingen die kon ze laoter wel leeren.quot; Dine echter betoogde, dat, na het gebeurde van Donderdag en inzonderheid van Zondag, kon ze niet in Haag horst blijven; — ))de jongs zol-len er op de straote naoroepen en gien van de wichter zol zien kameraod willen waên.\'\' En wat E s t e r s ook sprak en inlegde tegen haar betoog , zij bleef op haar stuk staan, zij zoude en moest naar de stad. Eu vaders zwalcke zijde kennende , sprak ze van \'t geld, dat ze daar verdienen zou en dat vader vooral nu zoo goed te pas zoude komen en wist hem zoo fraai voor te stellen , hoe hij dan voortaan te Zwolle zou markten en honderd dergelijke dingen meer, dat E s-t e r s, die ook bij een vroeger gesprek over dat onderwerp er niet zoo onvoorwaardelijk tegen was als zijne vrouw, eenigszins in haar belang was overgehaald. Hij ried Dine er eens met moeder over te spreken.
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
Moedei- Esters was van eeu geheel tegenovergesteld gevoelen. Zij zag volstrekt niet in waarom D i u e niet in Haaghorst blijven kon: daar waren er zoo velen, vooral in het M o 1 e n d a 1, waarop wel wat te zeggen viel. »De luu wolt zelfs wel zeggen dat juffer Mina van \'t hnus vergangen joar nut loseeren was ewest, omdat et er niet goed met wasen tal van voorbeelden haalde zij aan tot ondersteuning harer stelling. »As Dine eens uut de denre wol, dan kon ze bi zien zuster gaan spinnen, die bie D a 1 s e n woonde en as ze dan weer kwamp, was al dat gepraot uut.quot; — En van trouwen met Walburg geloofde ze niets; »zoo\'n officier wol van een boerendeerne niets weten , zie mog zoo goed wezen um een aovond te markten, maar trouwen daar kwamp toch niks van en hie verkeerde jummers ook met de juffer van \'t huus. En die boerendeerns in de stad, dat gaf niks , die worren der maor ongelukkig net als W i 11 e m s e n s Beren-dientien, die der ook een half jaor ewest is en verkeerd ef met zoo\'u soldaot of officier en noe is ze tuus ekommen en mut in de kraom.quot; — En moeder E s t e r s had nog lang doorgesproken over dit punt, maar zonder de plannen van hare dochter eenigzins te wijzigen. »Noa M ine-meuje in Dalsen wik niet, dat zeg ik oe en as\'t dan niet goedschiks is, dan zal \'t kwaodschiks wezen, maor ik gao naar de stad ,quot; waren Dine\'s laatste woorden.
Zoo was verder de dag voorbijgegaan. Dine was nurks geweest en vrouw Esters had niet veel gezegd, maar lang in den hoek van den heerd gezeten en geweend. Ze wist het te goed: Dine had in hare jeugd geen gehoor-Eaamheid geleerd en zou ook na haren zin doordrijven. Op haren man kon ze niet rekenen, want die zoude uit
60
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
liefde (of zwakheid ?) voor zijne dochter, haar lichtelijk verlof geven en die was zelf te zeer verheerlijkt met de gedachte dat Dine eene mevrouw zoude worden. En toch zag ze het zoo aoode, ze liet zoo ongaarne haar kind vertrekken. Maar zij, eene zwakke vrouw, meende zij gt; wat vermocht die te doen tegenover eene dochter, die met haren man zamenspande ?
Esters was den geheelen dag verder uitgeweest. Hij was eerst naar de boekweit gaan zien, die in gasten op het veld stond, om te kijken of ze al droog was en had toen nog eenige biggen gehaald, die hij den volgenden dag te gelijk met de zijnen zouden verkoopen, ■—• en \'s avonds toen het gezin zich om den disch schaarde, was er geen woord gesproken. Alleen de scheper had aan Dine gevraagd ; sof \'t waor was , dat ze naor de stad ging ; dat had L e e m k o e-len Jan \'m verteld.quot;
In den vooravond was Dine even uitgeweest. »Zie wol even naar H a n k o 11 e n M i e t e , die en nije musse zol maoken.quot; Ze had echter het voetpad boven langs den esch, zoodra ze uit het gezicht van het ouderlijk huis was, verlaten en was het bekende pad tussen de dennen ingegaan, waar W a 1 b u r g haar wachtte. Weldra zag ze hem , het gezicht half onder hechtpleisters bedekt, waarbij zijn roode knevel bijzonder voordeelig uitstak. Om minder in\'toog te loopen, had hij kleeren van W alter aangetrokken, die hem wel wat ruim zaten , maar toch door hem konden gedragen worden. Niet zoo haast zag ze hem , of zij liep op hem toe en vroeg naar zijne wonden, waarop hij in antwoord eenige verwenschingen tegen Brusk luchtte en hem den arm gevende, stapte zij een eind verder een paadje door een eikenboschje in , dat naar eene opene ruimte geleidde,
61
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
waar zij meenden onbespied te zijn. Daar gekomen stortte Dine al hare bezwaren voor hem uit en vertelde al wat er in huis was voorgevallen, en, als om haar te troosten, gaf hij haar een paar verguld koperen oorbellen, die hij in het dorp gekocht had en die zij voor goud hield. Verder vertelde hij haar, behalve zijne gewone praatjes, dat Mevr. Hoenders te Zwolle, de zuster van Mevr. Dudley, hem den last had opgedragen, op het huis eens te hooren, of ze daar geene goede meid voor haar wisten. Of ze niets kon, was geen bezwaar, als ze maar leerzaam en gewillig was, en ze kon op 80 gulden loon en verval rekenen. Dine had hier aanstonds ooren naar en begon naar die familie, die ze wel eens te H a a g h o r s t had gezien , te vragen en naar de meiden, die er dienden, en Walburg vertelde haar wat hij wist en loog wat hij niet wist. Na eeni-gen tijd bepaalden zij tegen woensdag avond eene tweede samenkomst en W a 1 b u r g beloofde, op het huis over baar te zullen spreken en met een hartelijken kus nam Dine afscheid en ging naar huis terug, onderweg haren schat, de oorbellen, nog eens bewonderend.
Zij hadden echter slechts gemeend onbespied te zijn. Leem koelen Gartjan had hen zien loopen, en had besloten het paar te volgen. Hij had zich dan ook in bet eikenhout zóó verborgen, dat hij onzichtbaar was, doch alles koude zien en hooren, en om nu de aandacht af te leiden , wanneer er somtijds geritsel in de bladeren werd geboord , bootste hij den specht na, waardoor alle vermoeden , dat er iemand in bet hout verscholen was , werd afgeweerd. Pas echter had het minnend paar zich verwijderd , of hij begaf zich naar den scheper, aan wien hij vertelde, dat Dine in de stad zou gaan dienen bij »fer-
lt;62
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
müie van het huusquot; en de scheper had haar daarom die vraag gedaan , die Dine met een kortaf: wat raokt oe dat ? had beantwoord, waarop de scheper besloot voorshands te zwijgen.
Het avondeten was afgeloopen en ))de jongs liepen nog even op de delle om te zien of alles in orde wasquot; en het paard te verzorgen, dat den volgenden dag mede naar de markt zoude gaan en de biggen vast op den wagen te zetten, die tot dat doel van voren en van achteren met een hek was voorzien en midden op den deel geschoven. — Dine waschte de kopjes om , zette het brood weg en deed de overgeblevene brij in een pot, en de ouders zaten bij het vuur, toen plotseling Dr. B r u s k binnenkwam.
»Goeden avond zamenbegon hij; »ik liep hier toch langs en wilde eens even inkijken.quot; — »Gaot zitten, dokter was de gulle uitnoodiging van vrouw Esters; »\'t vuur is nog an dan wi\'w oe gauw en köppien koffie kokken.quot; — »Neen doet dat niethernam B r u s k ; »ik wilde maar even binnen komen , om je te vertellen dat je wel wat meer op je dochter moogt toezien, want die houdt vrijerijtjes met dien smeerlap van een Walburg en dat geeft niets dan ellende. Ik heb den vent gisteren tegen \'t raam gesmeten, dat hij zes weken geteekend is, en Dine naar huis gestuurd. Als ik jelui was, zond ik haar eens een week of wat uit gasten of spinnen, hoe noem je dat ? want van morgen in \'t Molendal hadden alle fabriekarbeiders er den mond vol van. Eu ik heb dat heer zoo even nog in de verte zien loopen, God weet of hij niet van avond nog hier is geweest.quot;
» Nee, doctor, ik heb hem van daege niet ezienzeide Dine, die zich bij dit bezoek niet zeer op haar gemak ge-
63
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
voelde, quot;hie kan hier wel eloopen hebben, maer toch niet daor ik van waete.quot;
sJongs , jongs viel de intusschen weer binnen gekomen scheper in, die, nu hij in den doctor steun had, zijne tong niet bedwingen kon.
»Jongs , jongs ! watte leugens , en ie hebben van aovend nog met hum in \'t bussien achter de Spaokenberg ezeten, en hie hef oe een paar oorbellen egeven en ie hebben eproat over de vrunden van meneer van \'t huns in Zwolle , dao\'j dienen wollenie zollen 80 gulden verdienen.quot;
Dines oogen schoten vuur, en plotseling voor den scheper gaande staan , vroeg zij hem; »lioe weet ie dat, heb ie dan eluusterd, leelijkert ?quot;
»Ikke niet maar Leem koelen Gartjan hef \'t mi verteld ,quot; en nu volgde \'t geheele relaas van de ontmoeting in het boschje. Vrouw Esters weende; Esters was toornig op zijne dochter, maar nog meer op den scheper, »die zien dochter zoo veraffronteren dust, om in \'t biezien van den docter er te zeggen, dat ze loogquot; en zond hem van de keuken met de woorden: »Gao ie nao oe schaöpe, da\'s oe wark en baeter as da\'j ier staon ta klessen.quot; —
Nauw waren zij dan weder alleen of de doctor begon weêr: »Nu kan je zien, wat een smeerlap of \'t is, en hoe of hij je dochter weet te bepraten. Ik wed dat er van die dienst bij Mevr. Hoenders geen woord waar is, net zoo min als van zijne boerderij in Holland. Hij is een zoon van een pettenmaker uit Amsterdam, die in een kelder woont op den Nieuwendijk, en van de verhalen van zijn rijkdom, is hoegenaamd niets waar. Hij meent dat Mina Dudley geld heeft en daarom vrijt hij naar haar, omdat ze al tien keer geengageerd geweest is en een behoor-
64
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
lijk slechten naam heeft, want daar is geen fatsoenlijk meisje, dat van hem wat weten wil. En nu moet je \'t verder zelf weten: ik heb je gewaarschuwd.quot;
»Jao dokter.quot; begon Esters, »dat zol slim waezen, as e zoo liegen kon, maor dan zollen ze toch op \'thuus niet ebben willen, dat er daor loseerde.quot;
»0p \'t huus hervatte Brusk — »op\'t huus is er geen een die deugt, van den grootste tot den kleinste, behalve juffer Mary. De rest is, met sir Robert aan \'t hoofd, nog geen schot hagel waard — maar ik heb mijn plicht gedaan en je gewaarschuwd. Nu moet je \'t zelf verder weten.quot;
»Dat zu\'w ook,quot; hernam Esters plotseling, nadat hem door Dine iets in \'t oor was gefluisterd; »de luu zegt zoo volle , daor de lombert gien geld op gef; a\'w ons daor aon steuren willen, hew wel dagwerk.quot;
»Maor Willem,quot; zeide zijne vrouw; amaor Willem vin i dat dan goed dat Dine met den kerl in \'t bosch van de Spakenberg löp.quot;
»Nee dat doe \'k niet, maor wat de doctor daor zeg, daor geleuf ik niks van; een zönne van een pettemaker in Amsterdam, en hi hef mi zelf verteld toe he mi zao-terdag tegen kwam van zien boerderije. En wat ze in Möl-lendal zegt, daor doe \'k niks op ; daor zegt ze ook, dat de dokter \'t met de juffer Me er ie holt; — dus das niks weerd.quot;
Dat was te veel voor Brusk; dat Esters hem voor een leugenaar hield, kon hem niet schelen; dat ze in het Molendal over hem spraken evenmin, maar dat Mary daarbij genoemd werd, dat verdroeg hij niet. »Wat,quot; riep hij uit, »ik \'t met Mary houden — dat is een leugen.
65
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
Mary is het eenige fatsoenlijke mensch daar in huis. Dudley is een gek en een zuiplap; zijne vrouw is een heks; ze loopt immers nog met den viuger in een verband, omdat ze in hare woede, toen de meid het bed niet goed had opgemaakt, het eens beter voor zoude doen en met zóó veel kracht haren vinger tegen de planken stootte, dat hij brak. — Walter is een verloopen student en de beide andere meisjes zijn halve — weet je wat ze half zijn ? Wat gij uw Dine heel wilt maken.quot;
En toornig zijn stok opvattende en zijn bijna onafschei-delijken makker Nero, een reusachtigen bruinen smoushond, roepende, ging hij naar Haaghorst.
Den volgenden morgen was Esters vroeg op, om te gaan markten. Hij vroeg Dine of ze niet mede ging, maar deze had geen lust. Hij vertrok alleen, maar zat in gedachten over Dine en \'t gisteren en eergisteren gebeurde. Hoe meer hij er over nadacht, hoe meer het denkbeeld bij hem veld won, Dine moest de deur eens uit; maar waarheen? Naar Dalfsen; maar dat wilde ze niet, en dan was ze ook zoo nabij Zwolle, dat ze er gemakkelijk heen loopen kon. Naar de stad ? Maar al mocht de dokter gelogen hebben, daar wordt toch geene koe bont genoemd, of ze heeft wel een vlekje, en in de stad was \'t voor boerenmenschen toch eigenlijk de plaats niet: dat kon men zien aan Willemsens Berendientien. Maar aan den anderen kant: te Haag horst kon ze niet blijven, daar was op het oogenblik haar naam verloren — en buitendien , daar was voor een meisje zoo niets geen verzet. En dan de tachtig gulden loon. Als zij er eens de helft van afgaf, dat was toch ook verdiend en een eter minder, want werk deed ze te huis toch bijna niets. En als Dine,
66
NOGMAALS OP DF WOLFSKAMP.
want ze ziet er kuap uit, daar eens een goejen vrijer opdeed, al was Walburg dan ook de beste niet. — Maar als Walburg liaar eens verleidde en bij baar weer te buis kreeg net als Willemsen... foei zijn dochter was immers veel te sfersoenlijk, om zicb zoo weg te smieten.quot; Maar tocb...
En zoo werd bij been en weder geslingerd en balf begrijpende , dat bij beter deed, Dine te buis te bonden — half hopende op eene gunstige ontknooping van dit alles, was bij nog even besluiteloos. En bad bij \'t niet als een zeker bewijs, dat bij bet boofd des buizes was, zich tot een levensdoel gesteld , om nooit in gewichtige gevallen zijne vrouw den zin te geven, waarschijnlijk bad bij Dine niet laten gaan, maar nu, bij bad zicb zoo tegen den dokter uitgelaten en dan zou »die scbreeuwer, die der alles mar uutsloeg zoo als \'t bem veur de bek kwamquot; zeggen, »dat zien vrouw de baos wasquot; neen Dine zou haren zin hebben en naar de stad gaan ; bij zou wel zorgen , dat ze goed te recht kwam ; en als hij naar de markt te Zwolle ging, baar bezoeken — En tocb... als...
»Goejen margen buurmanboorde bij plotseling, en een zijner buren Marianus, de jager genoemd, omdat by eene acte had en tegelijk met zijn wild, al bet van stroopers tegen half geld opgekochte naar de stad bracbt, stond bij bem. »Ik zag oe varen, en ik zegge zoo tegen de vrouw: a\'k noe \'t bergpad overgao, bin \'k nog met bum an den stienwegquot;.quot; — »Noe, wi\'j mae varen ? Stap dan op!quot; was \'t antwoord eu terwijl Marianus zijn wild borg door \'t aan bet achterhek op te hangen, ging bij naast Esters zitten, die blijde was, gezelschap te bebben — »Aj zoo alleen allennig bie de weg bint, dan
67
NOGMAALS OP DB WOLFSKAMP.
zit ie zoo te prakkeseeren; dan lie\'k liever gezelschop zei hij eu legde de zweep op bet paard en reed in een sukkeldrafje voort. Spoedig was hi] in druk gesprek over hazen en hoender, kenienen en vossen, en vergat hij zgne bezorgdheid. Maar nu en dan kwam er zijns ondanks een woord van zijne lippen: »En toch... als.dat M a-r i a n u s niet begreep.
Dine was te huis gebleven en deed zwijgend hare luttele bezigheden. Het hoofd stond haar niets om te praten. »Als de dokter eens waarheid had gesproken en W alter niet een rijke boerenzoon was , maar een arm officier , die wel met haar vrijen wilde, maar niet haar huwen ! — Maar als hij niet rijk was, dan had hij haar geen ring en geene oorbellen gegeven. — En zoo\'n officier die 18 gulden in de week verdiende, dat was toch ook zulk eene kleinigheid niet. — Zij zou \'t nog eens bezien. Maar naar de stad ging ze: dat was zeker! Moeder mocht dan wat tegenpraten ; haar zin kreeg ze , daar zou ze voor zorgen , en naar D a I f s e n gaan — nooit.quot;
En vrouw Esters beproefde al een en andermaal een gesprek, maar het vlotte niets en zoo werd de dag aan weerszijden zwijgend doorgebracht. Alleen \'s middags aan tafel zeide de babbelachtige scheper ; »D i n e , zie zegt dat die kerl die bellen bie de fiensmid ekoft hef, maor dat \'t kopper is in plaetse van gold.quot; En Dine antwoordde hem niets, maar was innerlijk gekrenkt door die gedachte, en besloot bij de eerste gelegenheid de beste, ze te laten waarderen.
Tegen zonsondergang was Esters dien dag terug gekomen en had de verwoesting door het onweder op zijne hoeve aanschouwd. \'tWas, gelijk we zeiden, een ge-
68
NOGMAALS OP BE WOLFSKAMP.
duchte slag voor liem. Zijne scliapen, zijn enter, al zijne boekweit weg, en dan nog de schade aan huis en schaapschot! \'t Was vreesselijk. En dat nu juist Hij had de biggen verkocht, maar de markt was niet willig geweest en hij moest geld hebben, veel geld hebben , om een acceptatie die weldra vervallen was te betalen.
Hij had op eene zoogenoemde acceptatie eenigen tijd geleden zes honderd gulden geleend bij Padde poelen Roelf en deze had na de ruzie van de herfstmarkt tusschea zijn zoon en Esters, den laatste het geld opgezegd met bedreiging hem gerechtelijk te zullen vervolgen, bijaldien hij \'t niet binnen vier weken terug had. Hij was dan bitter verlegen en had er zijne vrouw en dochter nog niets van gezegd, maar hij had nog eene geheime hoop, dat hij het geld van Walburg zou krijgen.
Lang was hij niet te huis of deze en gene der buren kwamen eens kijken en den boer van de Wolfskamp hunne deelneming betuigen en, wat bij een Twentschen boer steeds daarmede gepaard gaat, zijn goeden raad geven. De eerste die zich vertoonde, wasLeem koelen Berend. Hij had gehoord van den slag en was eerst zijne boekweit eens gaan zien en tot de ervaring gekomen dat hij ze niet behoefde in te halen, tenzij om het stroo; zaad zat er geen korrel meer aan en nu »wol e eens op de Wolfskamp zien hoe \'t er stond.quot; Bijna gelijktijdig kwam ook Marianus de Jager op het erf en het duurde niet lang of zij zaten met hun drieën te »kuijerenquot; op een eikenboom, die bij het huis lag over het ongeval en de schade en de beste wijze om haar te repareeren. De jager was er vóór, om het achterhuis geheel af te breken en van steen op te trekken en dan, zoo als ze in \'t Limburgsche wel deden,
69
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP,
het dak eerst met stroo te dekken en dan de pannen er over. Als hij zulk een groote boer was, wou hij \'t zoo hebben, en dan de schuren en stallen en alles onder één dak, zoo als ze \'t in Groningerland hadden. Willem had er niet veel tegen , maar rekende, dat zulk eene schuur wel duizend gulden kosten mocht. En de Leem koe le meende , dat het voor geen »twee duuzend kon gebeuren; het koetshuis van den burgemeester kostte wal vieftien honderd gulden en \'t was ja maor een snaore van een ding.\'\'
Terwijl ze zoo zaten te praten , kwam RutgersWil-lem voorbij, die met nog een troepje anderen uit den groo-ten stoom van het Mo lend al kwam. Nu, zijne kleeding bewees dit dan ook wel, want zijn manchesterscjie broek en zijn toegeknoopt pilow buis waren geheel bedekt met witte pluisters en draden, die aan de noppen bleven hangen. Hij had zijn twaalf-jarig dochtertje M i e t e aan de hand , en de drie mannen ziende zitten, voegde hij zich bij hen en liet de anderen doorgaan. »Wie wollen es zien of der ook een donderkeitel in den grond lag op de plaet-se, waor de fiene den estaon had.quot;
Nauwelijks was hij gekomen en had hij door den scheper zich eens »anwiezingequot; laten doen of hij nam plaats bij de mannen op den boom. Pas gezeten kwam de vrouw Esters buiten en noodigde de mannen op de kofFij, die juist gereed stond, en na zich wat lang te hebben laten noodigen, kwamen zij eindelijk op de keuken. Het vuur brandde onder den schoorsteen, al was het geen winter-vuur, en de klaptafel was helder wit geschuurd en stond voor den haard. Regts van dezen haard was eene bank met een hoogen rug , die tot aan den rand van den schoorsteen reikte en waarachter de deur naar de deel geleidde.
70
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
Op die bank nam de scheper plaats, die sedert jaren daar gezeten had en zich verbeeldde, dat ze hem eigenlijk toekwam. De vier mannen gingen zitten met het gelaat naar het vuur, maar zoo, dat zij de klaptafel in hun midden hadden en allen bij de kopjes konden komen, die met eene voor het dagelijksch leven ongewone weelde allen\'voorzien waren van een »kluntien.quot;
»Jongs, jongs,quot; zei Marianus tegen vrouw Esters, »wat een vinnig slim geval is dit. Wie zol dat edocht hebben, toe \'k van margen met Willem naar de stad vaerde. Doch ik zegge maer; \'t is goed dat het de boer is van de Wolfskamp; — wat zeg ie Leemkoele?quot;
»Noe, ik zegge met oe, \'k heb liever dat et een ander oaverkump as mie, maor \'t is slim ,quot; was het antwoord. »Jao,quot; zeide Rutgers Willem, »ik weete wel, dat as \'t mie oaverekommen was, dan zo\'k niet weten, hoe\'k de boel weer op de bien kriegen zol.quot;
Nu dat wist Esters ook niet ; ook de anderen wisten wel, dat Wolfskamp\'s Willem niet zoo best stond , maar dat hij zóó slecht stond, wist niemand. Toch scheen er wat van uitgelekt te zijn, want Rutgers vroeg hem zoo leuk bij zijn neus langs, als dat maar een Twentsche of Drentsche boer met een onnoozel gezicht doen kan, »of \'t waor was dat hie met Paddepoelen Roelf wat te doen hadde. Roelf had hum verteld, toe e der zundag ewest was om een sterkentien 1) te zien , daor e wel zin an had, en die had hum verteld: hi zol den grootsen boer van de Wolfskamp wel leeren, zien jong af te rossen en te hegen, dat e fals spölde.quot; — »Noe,quot; zei Marianus, »ik hebbe der ook wat van eheurd in \'t doyp bij den fien-
1) Vaars, jonge koe.
71
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
smid, toen \'k er zundag wat kruud ging koopen, maor ik dachte: \'t zol wel zoo slim niet wezen; de fiensmid zee van wal achthonderd gulden, en dat ze in veertien dagen mossen betaeld wezen.\'\'
»Dat is niet waorviel Esters in; »zoo völle is \'t niet, en \'t is ook geen veertien dagendoch hij vond zich niets op zijn gemak, dat zijn geldelijke nood zoo algemeen bekend was.
»Jao, \'t is slim,quot; zei Rutgers; »zoo\'n groote som, en dan nao dat geval met het waer en dan Din e,quot; »Wat zol Dine,quot; hernam vrouw Esters.
»Wat die zol ? — Die wil jummers nao de stad en die löp noe met dien kerl, die daor op \'t huus is.quot;
»Noe, en wat zol dat nog ? Der is nog niks zeker van, dat ze naor de stad geet, rnaer anders , as ze een goed loon verdienen kos, was \'t nog zoo kwaod niet, heb ik al edacht,quot; hernam Esters.
»Ik zal \'t niet liegen,quot; zei Rutgers Willem. »Ik kan mie niet begriepen Willem, da\'j D i e n e niet naor \'t Möllendal naor den stoom gaon laot.quot;
sNoa den stoom ! — dat in eeuwigheid niet! Mien dochter noa den stoom, bi\'j gek, daor op \'t Möllendal, daor Jan Rap en zien maot kump. Ik zegge maor den stoom is \'t ongeluk van de heele buurte. Goe knechte sind dan rechtevoort vinnig betuune en der is geen boer, die en loon betaelen kan, as dat volk op den stoom kan verdienen.quot;
»En ik,quot; hernam Rutofers — eenigzins boos — »ik
7 3 O
zegge \'t is een zegen veur \'t arbiedsvolk. Vrogger kon een boer zien arbieders ferceren um nao zien piepen te dansen , maor noe mut de boer simonplè spöllen. (Men ziet de ar-
72
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
beiders-kwestie en de emancipatie van den 4en stand is ook tot in Twente doorgedrongen.) Daar he\'j noe zoo volle luu hier in den barg en achter \'t dorp die hebt aan den stoom er veurdeel. As ik met Miete nao den stoom gao, dan verdienen wi toch veertien guldens in de wekke en oeze volk dut het wark. En zoo bint der een bult, die ook net as ik zoo völle verdiend hebben, dat ze \'t huus vrij en nog wat opeknapt hebben.quot;
»\'t Kan wal waezenzei M a r i a n u s, »as ik daor zoo\'n heele dag achter \'t weefgetouw staon mos, dan ging \'k dood; maor veur deerns liekt \'t mi niks. Zie leert der geen deugde, dat zeg ik oe.quot;
»Noe dat kan ik oe zeggen: op den stoom gebeurt niks dat geen licht verdraogen kan. Ik wil noe niks zeggen van de groote deerns van \'t M ö 11 e n d a 1, die um zoo te sprek-ken in den stoom groot eworden bin, want in den stoom gebeurt niks ; maor s\'avonds as ze nao huus gaon , dan löp dat volk altoos met de jongs en dat deugt niet. Maor zulke kleine deernties, die in de starkerye werken, die kunt der best hengaon en verdienen wat; ze kunt laoter altoos \'t boerwark nog wel leeren.quot;
»Jao,quot; zeide Leemkoelen Berend, »mien dochter ef der ook egaon en hef der een mooijen duit van tuus ebracht en daor he\'j noe Giesbers, de tolgaarder, die mos vrogger toch van de diakenye onderstand ebben en noe verdient ze grof geld.quot;
»En dan al die luu doar over de Bekke in \'t veld,quot; zei Rutgers, »die vrogger tóch met hard warken noch geen droog brood verdienen kossen; ze hebt noe goed er brood, en \'s winters een stukkien spek ook.quot;
»Noezei Marianus, »de Wolfskamp mut et
73
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
weten, maor ik stuurde mien dochter liever naor de stad T dan naor den stoom.quot;
Dine, die naar \'t dorp gegaan was, om een boodschap te doen en terugkwam met eene groote mand met winkelwaren, trad binnen met een »gnaovend luu.quot;
»Zoo Dine, gai\'j nao de stad?quot; zei Marianus. »Noe ik zegge oe, i hebben geliek: ik wol nog liever as da\'k hier altoos op \'t dorp bleef; as ik zoo jong was gung ik naor Amerika.quot;
»Noe ze mot \'t weten,quot; meende Rutgers, »maor hie zol der niet veur wezen, en dan benaemd noe met dat geval met den officier.quot;
»J ao ,quot; hernam Leemkoele, »da\'s ja wisse niet waor, wat de luu zegt, dat Dine met den kerl in\'t bos van den Spaokenberg ef liggen te vrijen.quot;
.Ksters beet zich op de lippen; — zijne vrouw , die eerst vreemd had opgehoord van dat geval met Padde-poelen Roelf, waar ze niets van wist en nu zoo bepaald over Dine\'s betrekking tot Walburg hoorde spreken en zelfs haren man, al noemde hij het gaan van Dine naar de stad nog niet zeker, toch daartoe zag overhellen — zijne vrouw was stil. Alleen Dine zei, ))dat de luu zoo völle zeen, ze zeen ook, dat Leem koel en Willem een leugenaar was.quot;
Dit laatste woord deed hem besluiten, op te staan en ook Rutgers zeide, »dat het tied werd, om naohuuste gaon.quot; Met een »genoavend, kump de schae eens werrumme halen,quot; stapten beide de deur uit en Marianus bleef nog zitten. De scheper was stil geweest, want de boer had hem gezegd, dat »der luu op de heerd Hepen en dat hie noe zien grooten bek es holden mos.quot; Hieraan ge-
74
NOGMAALS OP DB WOLFSKAMP.
hoorzaam, had hij gezwegen en was in slaap gevallen.
Marianns bleef nog zitten en stelde toen aan E st er s voor , om nog eens »buuten te zien wat et waer doen wol.quot; En beiden plaatsten zich op den eik, dien ze verlaten hadden om koffie te drinken, \'t Was in huis waar de kleine ruitjes van het groote raam toch niet zoo heel veel licht gaven ook al vrij donker geworden, en ware de maan niet aan den hemel gekomen, \'t zou buiten weinig lichter geweest zijn. ,
»Oe Dine,quot; begon Marianns, »wil nao de stad en ik mut oe zeggen, ik zol ze mar laoten gaon, dan ef ze nog kans, dat ze der een man opdut, want zoo as hier de zake ligt, geleuf ik niet, dat ze der ooit een krig. Zie hef \'t dan lellik laoten liggen met Leemkoelen Gart-j a n en \'t kon toch ook nog wel om andere dingen die ik eheurd hebbe goed wezen, dat ze de deur uitkwam.quot;
»Wat he\'j dan eheurd?quot; vroeg Esters.
»Och,quot; hernam de Jager; »kwao tiedinge kump altoos vrog genog, maer pas op wat ik oe zegge. Ie kriegt een slag daor die van van daege nog niks bi is en daorumme wi\'k oe waorschouwen; pas op veur de Paddepoel en maok, da\'j dat geld op de tied er hebt of ie bint een verloren man.quot; Juist kwam er een nieuw gezelschap over \'t erf. \'t Waren Doctor Verboom en zijne dochter Caroline,- Mary en B r u s k. De laatste had bij zijnen ambtgenoot thee gedronken en ofschoon het door ander bezoek al wat laat geworden was, had hij aan Caroline en hare zuster, even als aan Mary, die er ook was, den voorslag gedaan, den berg een eindje op te wandelen. De dames waren daartoe niet ongenegen en de oude heer rekende het zijn plicht, haar te vergezellen. Anna Verboom.
75-
NOGMAiLS OP DE WOLFSKAMP.
die een afkeer had, gelijk ze \'t noemde, met eene kostschool te wandelen, was teruggebleven en het viertal was den berg een eindweegs opgewandeld en toen het pad aan den zoom van den esch langs gegaan. Zoo kwamen ze aan de Wolf skamp. Onderweg had Brusk aan het gezelschap zijn wedervaren van den vorigen dag medegedeeld en toen Dr. V er boom Esters alleen zitten zag, begon hij een praatje over het ongeval en liet zoo ter loops er invloeijen, hoe \'t hem speet, zulke geruchten van Dine te hebben gehoord. In elk geval ontried hij Esters, haar naar de stad te laten gaan. Na even de schade door \'t onweder veroorzaakt, te hebben gezien , liepen zij het esch-pad over naar het dorp. Aan \'t hek van het buitentje van den doctor namen Brusk en Mary afscheid, enter-wijl Brusk de laatste naar Dudley-house geleidde, gaf hij haar nog den raad, dien Walburg geheel links te laten liggen.
Ook Esters was na dit kortstondig bezoek opgestaan en in huis gegaan, waar hij zijne vrouw bitter schreijende vond, zij was zoo gekrenkt door alles, wat ze èn omtrent Paddepoels Roelf en haar mans schuld , èn omtrent Dine gehoord had , dat ze moeite had gehad, zich in te houden ; ze was zoodra de mannen waren opgestaan, in den hoek van de keuken gegaan , waar de karnton stond, om onder den schijn van iets bij de melkgereed schappen te doen, te kunnen weenen. Daar had ze door\'t openstaande venster het gesprek van den jager met haren man gehoord , dat haar nieuwe stof tot bezorgdheid had gegeven. Pas was dan ook Esters met haar alleen, of ze vroeg en drong zoo lang, tot dat ze de waarheid wist, dat Esters van K o e 1 f, voor en na , kleine sommen had geleend tegen
76
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
woeker, en nu was de som zeshonderd gulden en ze moest binnen vier weken voldaan zijn.
Vrouw Esters was zielsbedroefd, èn om de schuld èn omdat Willem er haar nooit iets van gezegd had, welke opmerking hij beantwoordde met: »wieve motten van die dinger niks wéten.quot; — Maar toen zij in snikken uitbarstte en zeide , dat hij haar ongelukkig maakte en ze den tijd terugwensehte, dat zij nog op de keuterij woonden en geen paarden, geen schapen en veel meer dingen niet hadden. maar ook geene schulden, toen werd Esters overbluft. Zij gingen te bed; zij bedroefd, hij nurks, omdat hij onwillig was , haar gelijk te geven.
Den volgenden dag zou bij naar \'t Venne (Vriesen-v e en) gaan: daar was altijd geld genoeg te krijgen. En of zijne vrouw al beweerde, dat daarmede de zaak niet verbeterde , en den voorslag deed, het »heelespölquot; te verkoopen en eene keuterij te pachten over de Bekke, — Esters beweerde den volgenden dag zou hij geld hebben, en daarmede was \'t uit.
Den volgenden morgen vroeg stapte hij uit en ging naar \'t Venne. Hij had zich echter misrekend ; de goede oude tijd , dat ieder, die geld op hypotheek begeerde , zich naar \'t Vriesenveen begaf en huisin, huis uit vroeg en zeker ergens verkreeg, is voorbij sedert ook daar, waar anders huizen, kleeding , enz. grootendeels nog zijn als eene eeuw geleden, de stoom zoo vele toestanden heeft veranderd. Esters liep het geheele dorp plat en keerde weder zonder geld, maar met een berooid hoofd. Hier en daar had hij aangelegd en bij Manke Krelis zijn verdriet nog eens voor goed trachten te verzetten, en toen zijn goede , maar zwakke ziel van eene vrouw hem het eschpad zag opkomen , begreep ze, hoe laat het was.
77
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
Twee boodschappen waren er dien dag gekomen, de een van den W i e r d e n s c li e n notaris , dat Esters eens bij hem moest komen, hij moest hem spreken; de ander van het huis, of Dine morgen eens bij de mevrouw kwam.
Niemand begreep de reden van de eerste, D i n e , die den vorigen avond in het dorp even Walburg ontmoet had, alleen begreep de tweede boodschap.
Den volgenden dag trokken vader en dochter \'t kisten-tuug aan, en daar de notaris een inboedel in het Mo 1-1 e n d a 1 moest verkoopen , besloot Esters, om niet geheel naar W i e r d e n te gaan , even derwaarts te loopen. Zijne dochter zou dan naar \'t huis gaan en zij zouden elkander in den winkel bij Jeune terugvinden.
Esters vond den notaris , die hem berichtte, dat de boer uit de P a d d e p o e 1 bij hem geweest was en hem de acceptatie in handen gegeven had. Hij raadde Esters, om nu vooral te zorgen, dat die op zijn tijd betaald werd en — daar nu toch zijne schaapskooi en zijn achterhuis vernield waren, en hij ze voor den winter niet goed weder koude in orde brengen, — al zijne schapen en, met uitzondering van eene enkele koe voor zijn gerief, al zijn vee en zijn paard te verkoopen; ook zijne rogge en zijn hooi, dat hij te veel had, van de hand te doen, en zoo te zorgen, dat hij geld kreeg om dien wissel en ook om eene tweede hypotheek, die hij , notaris, in de Wolfskamp geschoten had, te kunnen afdoen. Het kon er nu best op doorgaan, dat hij voor den winter niet goed meer timmeren kon en daarom nu dat vee, enz. verkocht, dan had hij met den winter er geene moeite mede en tegen \'t voorjaar als de beesten in de weide gingen en dus de stal
78
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
niet zoo overnoodzakelijk was, kon hij zijn huis herstellen en weer vee koopen.
Esters sprak wel van de onmogelijkheid van dit plan, want waarmede moest hij dan mest maken en dergelijke meer, tot dat de notaris zeide geen tijd meer te hebben en hem bij wijze van afscheid toevoegde: »Nn ge moet het weten; \'t is mijns inziens beter dat g ij het verkoopt, dan dat ik het laat doen.quot;
Zeer verdrietig keerde Esters terug en niet weinig werd dit verdriet vermeerderd, toen de ons van den marktdag bekende baas hem ontmoette en hem den raad gaf, om dat boschje achter den Spakenberg te kappen, dan kon hij zijn dochter beter nagaan als ze niet te huis was.
In die stemming kwam hij bij J e n n e in den winkel: »Loop op de kokken, daor steet tabak en Dine zit er al een half uur op oe te wachten,quot; werd hem reeds bij zijn binnentreden toegeroepen en op de keuken vond hij zijne dochter met een van blijdschap stralend gelaat.
Dine was op het huis gekomen en had naar mevrouw gevraagd , die haar dadelijk had laten binnen komen en haar gezegd had van Mie te te hebben vernomen, dat ze wel dienen wilde. Nu was er bij hare zuster te Zwolle eene dienst los als binnenmeid ; ze kon op zestig gulden loon en twintig gulden verval rekenen, maar ze moest beloven, zich nooit met soldaten af te geven. En na een lange ze-depreek over het gebeurde van zondag te hebben moeten hooren , had Dine voorloopig zich verhuurd tegen November, als vader en moeder het goed vonden. Morgen avond zou ze bescheid brengen; dan kon Walburg het bericht mede nemen, die plotseling naar zijn garnizoen was terug geroepen. — E r u s k had namelijk woord gehouden en aan
79
NOGMAALS OP DE WOLFSKAMP.
den kolonel geschreven , en deze , een rechtscliapen man , die Walburg wel kende, had oogenblikkelijk bij zijn vriend baron A y 1 v a geinformeerd naar een en ander en bet bericbt van B r n s k waarbeid bevonden hebbende, Walburg terug geroepen. Deze wendde nog eene poging aan bij Dr. Verboom, om een bewijs te verkrijgen, dat hij niet reizen mocht wegens ziekte, doch deze, die ook te veel van zijn gedrag met Dine gehoord had, om hem niet eene gevoelige straf toe te wenschen, weigerde dit, en de met hechtpleister overdekte blaauwoogige luitenant moest naar zijn garnizoen terug.
Dine vertelde haren vader terstond, hoe \'t haar gegaan was, en deze was er zeer mede ingenomen. Zij vertelde echter niet, dat zij Walburg gesproken had, toen zij D u d 1 e y-h o u s e verlaten had en hem verteld , dat ze in de stad kwam.
Te huis gekomen, werd vrouw Esters den inhoud van beide boodschappen gewaar, en ziende, dat er toch niets tegen te doen was, besloot zij »in Gods name mar jao te zeggen, al vond ze \'t niet goed.quot;
En den volgenden avond ging Dine nogmaals naar het dorp en keerde weder met een rijksdaalder in haar knipje, — de goospenning dien zij ontfangen had namens mevrouw Ho enders. Den 2den November, Allerzielen, zou ze in hare dienst gaan.
80
V. IN DE STAD.
\'t Was Allerheiligen, een recht gure dag, waarmede November het tooneel opende. Wij zijn op de Wolfskamp en vinden er zeer veel veranderd. Esters heeft, na nog vele vruchtelooze pogingen te hebben aangewend , om aan geld te komen , den raad van den notaris moeten volgen en zijne schapen en zijn paard, de meeste zijner koeijen en wat hij meer te missen had van rogge, stroo en hooi verkocht, en daar hij alles van de slechtste kwaliteit had, gelijk natuurlijk het geval is bij een boer, die liever in de kroeg is dan op de deel te wezen, en liever achter zijn paard zit, dan er achter te loopen bij den ploeg , was de opbrengst nauw toereikend geweest. De schuur was zoo wat dicht gemaakt, dat de wind en regen er geen vnien toegang hadden, en in die schuur stonden twee ma-gtre melkkoeijen, die hoegenaamd geen geld hadden kunnen opbrengen, hoe vele markten Esters er ook mede bereisd had. De scheper had zijn hoekje in den haard moeten \'Verlaten , nu de schapen waren afgeleverd ; de koejongen was met den winter afgedankt, en de knecht had de huur opgezegd. Alleen het gezin van Esters, met Dine,
IN DE STAD.
die den volgenden dag naar de stad ging , was te huis , de meid, de eenig overgebleven dienstbode was uitgegaan om knolgroen te plukken.
D i n e \'s kist stond midden in de keuken en werd volgepakt met al de kleederen, die ze had , en wat er aan ontbrak, was uit moeders garderobe aangevuld. Een ham, die voor mevr. Hoenders bestemd was, lag op de kist bij het raam.
Nu \'t dan toch op vertrekken aankwam, scheen Dine er wel wat tegen op te zien en terwijl hare moeder weende, alsof Zwolle in Oost-Indie lag, was Esters gedurig\'al eens naar de deel gegaan , om eene hartsterking uit zijn zakflesch te nemen, om niet te laten bespeuren, dat ook hij, nu zgne dochter vertrekken zou , toch wel wat tegen die scheiding opzag. Dine was \'s morgens nog even naar \'t huis geweest, om er te vragen of ze ook »bosschop hadden aan de vrunden te Zwollequot; en had een klein pakje van Mary medegekregen voor hare tante, en toen tevens bij Jeune in den winkel wezen afscheid nemen, waar ze na koffie te hebben gedronken van de oude vrouw een zegenwensch mede kreeg en tevens den raad, om toch op te passen: »In de stad deugde \'t veur zukke deerns van\'t land niks.quot; Ze zaten nu om 3 uur aan de koffie en geen van de drie sprak veel.
Eindelijk nam vrouw Esters het woord en begon nogmaals uit te weiden over de gevaren der stad en het verdriet , dat ze nu den geheelen winter alleen zitten moest, en ze bad en smeekte Dine, toch vooral in de stad zich niet met Walburg ot ander »soldaotenvolk of te geven.\'\' En Dine beloofde alles. Ook zij zou, ware het mogelijk geweest , nu wel hebben willen blijven, maar de kogel was
82
IN DE STAD.
eenmaal door de kerk: ze moest nu gaan. Na nog eenige kleinigheden in de kist te hebben weggeborgen en tevens, zonder dat het gezien werd, een doosje daarin te hebben gestopt, waar ze de bewuste oorbellen en het ringetje in had geborgen, begreep ze, dat nu de kist maar moest gesloten worden. Haar »zundagsche pakwaarmede ze morgen op reis zou gaan, had ze aan, en der was »niks vergetten.\'\' En zoo met heen en weer dribbelen, was het avond geworden en de »peteröllielampquot; was aan den schoorsteen gehangen, waaronder een groot schaddenvuur brandde.
Toen de lamp goed was opgestoken, kwam Marianus nog wat »kuijeren,quot; die den volgenden dag mede zou rijden, dan had Esters tevens gezelschap terug. Ook enkele buren kwamen nog even, »gendag zeggenquot; en onder deze Leem koelen Gartjan, die zijne oude liefde nog niet vergeten had, en meende »die gekheid met den kerl oet de stad zol noe wel over wezen.\'\' Hij kwam Dine vragen , of ze hum niet »vergetten zolquot; en Dine beloofde het; ze was onder den indruk van de naderende scheiding, inzonderheid van haren vader , dien ze zielslief had , geheel veranderd , zachtzinnig, geduldig en vervuld met allerlei goede voornemens. Tegen half negen , dronken ze koffie en gingen tijdig naar bed , want het was morgen vroeg dag.
Ofschoon het gebruik in Twente, medebrengt, dat de meid wordt gehaald door of namens haren toekomstigen heer, begrepen toch de bewoners van de Wolfskamp maar al te goed, dat zulks in de stad wel geen gebruik zoude wezen, en daarom had Esters voor den dag van morgen een paard gehuurd bij M o z e s , een paarderonse-laar in het dorp, en op de groote boerderij op den berg
83
IN DB STAD.
een kleedwagen geleend. Beide waren op den deel geborgen en met behulp van Marianus werd, nog vóór het naar bed gaan, de kist op den wagen gezet en een kussen er opgelegd, waarop Dine zitten zou.
Den volgenden morgen om half vier waren de reizigers reeds op en vrouw Esters had niet zoodra een vuur aangezet of ze maakte den beslagpot gereed, om pannekoeken te bakken , waarop ze voor \'t laatst hare dochter wilde onthalen. Ook Dine was spoedig in de kleeren, en na zich het gelaat fiks met sroene zeep te hebben gewasschen, zoodat ze glom als een spiegel, trachtte ze een vrolijk gelaat te zetten, wat haar echter niet goed afging. Toen het bakken gedaan was, kwam de jager. Esters had hem gezegd , hij zou daar maar komen drinken , dan hoefde bij hem het volk niet op te staan, en hij nam plaats onder den schoorsteen op het bankje, dat nog altijd het »schêpersbankienquot; genoemd werd.
»Noe, ik geleuve,quot; zoo begon hij, »da,w een stoere dag waer kriegen. \'t Is zoo motterig en zoo donker, da\'w niet vrog zult overkommen; wie mosten mar niet te lange wachten.quot;
»Jao, dat liekt mie ook zoo,quot; hernam vrouw Esters, die even buiten geweest was, om water te putten voor de koffie ; »maor ieluu kunt toch op oe gemak drinken.quot; — Nu , dat was spoedig gedaan. Dine at bijna niets. E s-t e r s weinig meer, maar Marianus voor alle drie tegelijk , en na nog een »neugeköppienquot; te hebben gedronken, stond hij op en vroeg aan Esters: »zu\'w den knol der veur slaon?quot; waarop beide mannen zich naar de deel begaven en het paard inspanden. Moeder Esters pakte in een »pampieren brief\' een paar pannekoeken om »op de
84
IN DE STAD.
reize wat te hebbenquot; en gaf Dine de drie mooiste appels, die ze al een viertal weken geleden op het kamenet had te pronk gelegd.
Eindelijk was alles gereed en »noe, dag moeder; hold oe goedwerd nit D in e \'s mond gehoord , terwijl ze reeds op den kleedwagen zaten, en de zweep klapte , en de wagen reed de groote schuurdeur uit.
\'t Was recht donker en er viel een fijne motregen, zoodat de mannen ondanks hun pijekker rilden van de koude. Eerst reden ze den berg af, toen Haag horst door, waar ze wel hier en daar licht zagen branden en den vlegel hoorden kloppen op de deelen waar gedorscht werd , maar niemand ontmoetten, behalve den juist naar huis gaanden nachtwacht, die hun eene »goe reize!quot; toeriep. Na aan den tol buiten het dorp wat te hebben gewacht, omdat de tolgaarder niet veel lust had, zyn bed te verlaten, totdat Mariauus met zijn stok zoo onbarmhartig op de vensters beukte , dat hij eindelijk blootsvoets, gehuld in een ouden kamerjapon — een geschenk van sir Robert die hem veel te kort en te wijd was — en met eene wollen schippersmuts op het, hoofd, voor den dag kwam , vrij wat brommende over dat volk, dat »altoos bie nacht en ontied op de weg was.quot;
Spoedig was men aan den steenweg, en na hier en daar het paard eens gevoerd en zelf een hartsterking te hebben genomen. werd H e i n o bereikt. Daar begreep Esters, dat het paard wel een uurtje rust verdiende, en bij K 1 o o s -t e r m a n inrijdende , spande hij zijn rosinant uit en begon met een emmer water de door slik onkenbaar geworden raderen zoo lang te begieten, dat de roode kleur weder zichtbaar werd, want hij begreep, zoo kon hij niet in de stad
85
IN DE STAD.
komen. In de ruime voorkeuken zaten ze weldra brj de groote kachel en dronken] elk een »druppien klaore met suukerterwijl Dine wat »aniesquot; kreeg: \'t Was zoo goed voor de koude voeten. Een toevallig daar inkeerende marskramer uit de stad verhaalde hun het gewichtigste nieuws en daaronder ook, dat er \'s nachts in een gemeen huis groote ruzie was geweest en daarbij was een officier Walburg dan erg toegetakeld. Vader en dochter keken elkander eenigzins verschrikt aan ; ze zeiden niets, maar \'t deed beiden onaangenaam aan , reeds op drie uren afstands van Zwolle zulke berichten te hooren van den man, die beiden in hun hart toch altijd nog als hun ideaal beschouwden. — En toen zij weder instapten en Marianusnog even buiten wezen moest, zeide Esters tot zijne dochter : »jongs, jongs, die doctor kon toch nog wel eens niet zoo wied mis ewest hebben.quot; —
Het weder was intusschen vrij wat opgeklaard; de zon was doorgebroken en verlichtte den breeden rechten weg, die van H e in o tot de Ganzepannenbrug loopt. E s-ters en Dine waren stil, de jager daarentegen had geen oogenblik rust, en daar zij langzaam doorreden, om het paard te sparen en met grooter »swietquot; in de stad te rijden , wees hij hier een konijnenhol en ginds een hazenpaad-je aan, en vertelde wonderen van massa\'s wild, die hij al wel geschoten had, blijde eens een toehoorder te treffen, die hem niet voor een leugenaar uitmaakte, als hij verhaalde een haas met een kogel door de beide oogen geschoten te hebben, zonder hem ergens anders te wonden en dergelijke helden-(?) feiten meer, die de jagers nooit van elkander gelooven en altijd zeiven »als wis en waarachtig gebeurdquot; vertellen.
86
IN DE STAD.
Aan de Mol werd nog eens even opgestoken en de jager had de geestigheid, h.et oude kromme vrouwtje te vragen , waarom ze niet zich. zelve op het uithangbord had laten schilderen, dan zouden ze te beter het onderschrift begrijpen »al wroetende komt men er door.quot; Het vrouwtje scheen aan dergelijke aardigheden gewoon en zeide niets.
Verder ging de reis en al ging het niet vliegensvlug, toch naderde men meer de stad, en \'t was of Dine hoe nader zij aan hare bestemming kwam meer gejaagd en onrustig werd. Het schoone buiten van den dichter F e i t h lag achter hen en de overweg over den spoorweg was gelukkig gepasseerd zonder oponthoud en de groote Wipstrikker allee lag voor hen, van alle fraaije wandelingen, die Zwolle omgeven, zeker niet de minste. Eindelijk waren zij bij de brug gekomen en nu werd onderhandeld of men in den H\'anek amp, eene herberg daar gelegen, zoude blijven, dan wel »eerst de kiste bij de Mevrouw brengen.quot; De jager was van oordeel, dat dit laatste het beste was , dan konden ze stallen in den Arend bij de Sassenpoort; »daor waren ze vinnig best veur en peerd.quot; Dienovereenkomstig werd dan ook besloten; alleen opperde Dine het bezwaar, of de Mevrouw haar dan wel weêr zou laten gaan , want zoolang vader in de stad was, wou ze toch liefst bij hem blijven. — Na haar omtrent dit punt gerustgesteld te hebben reed men verder.
Na wat vragen en zoeken werd eerst de Walstraat en vervolgens mevrouw Hoenders gevonden. De familie zat juist aan de koffie toen het rijtuig voor de deur reed en een forsche ruk aan de bel verwittigde haar, dat de nieuwe meid er was. De kleine Mina was op dien ruk naar het raam der voorkamer geloopen en berichtte jui-
87
IN DE STAD.
chend, dat er een boerenwagen voor de deur stond en dat ze er eene groote kist afpakten , en mevrouw begreep de reden er van en ging zelve n;iar de voordeur, die intussen geopend was. — Zij vond Marian us en Esters bezig met het afladen van de kist en verzocht hun haar terstond naar de meidenkamer te brengen; de keukenmeid zou hun den weg wel wijzen, en ze noodigde Dine uit, binnen te komen.
Dine, die voor \'t eerst te Zwolle was en behalve op \'t huus en bij den »domeneerquot; en doctor nooit in een heerenhuis geweest was, stond bedremmeld op den gang-looper. Een vriendelijk woord van mevrouw en eene herhaalde uitnoodiging, om achter te komen, deden haar eindelijk besluiten, binnen te gaan, en toen zij in de achterkamer den nu wel is waar woesten tuin zag, en het vrije gezicht op den wal in het water en aan de overzijde de groote huizen in het Weezenland, werd zij beter te moede toen zij merkte, dat er in de stad toch ook wat te zien was , dat haar aan buiten herinnerde, en ze niet alquot; leen tegen de doode muren behoefde te zien. Ook Esters en Marianus werden door de keukenmeid binnen gelaten en door mevrouw uitgenoodigd kofiie te drinken, voor welke eer beiden bedankten, om hun paard te kunnen verzorgen. Esters kwam nu met zijn ham voor den dag, die hij bij wijze van introductie zijner dochter wilde ten geschenke geven en hij zou hem zonder erg gelegd hebben op het marmeren blad van een buifet, zoo niet Mevrouw Hoenders dit voorkomen had. Hij vroeg vervolgens verlof om Dine nog tot den avond te mogen mede nemen, om wat boodschappen te doen en de stad te bezien, wat haar welwillend werd toegestaan. — De beide boeren en
88
IN DE STAD.
Dine stegen nu weder op den wagen en reden naar den Arend, nadat de jager een stuiver had gegeven aan den jongen, die zoo lang het paard had vast gehouden, waarvoor hij tot dank een »kale boerquot; naar de ooren kreeg.
We willen, terwijl dit gezelschap in den Arend zich van de vermoeijenissen van de reis wat herstelt, nadere kennis maken met het gezin, waar D i n e nu voortaan hare dagen zou slijten.
Mevrouw Hoenders was eene eigen zuster van Dudley\'s tegenwoordige vrouw, maar zelden zoude men grooter kontrasten tussen zusters kunnen vinden. Was Mevrouw Dudley heftig, trotsch en ijdel en bovenal heersch-zuchtig, hare zuster J a c o b a was juist het tegendeel. Daar in hare jeugd de omstandigheden niet ruim waren, had zij zich bekwaamd tot gouvernante en het ouderlijk huis al vroegtijdig verlaten. Eerst was ze bij eene familie gekomen, waar ze, gelijk helaas veelal \'t geval is, de voetveeg was der bedorven kinderen en der boden, terwijl mijnheer en mevrouw zich niets aan haar lieten gelegen liggen, totdat mijnheer zich meer aan haar liet gelegen liggen dan pas gaf en zij op stel en sprong hare betrekking verliet. Ze had er eene harde school moeten door-loopen, en had er geduld en lijdzaamheid geleerd, en vele harer illusies had zij er zien verloren gaan. Toen was ze op aanbeveling van haren vriend , den predikant V i e r-vant, gekomen bij de familie Hoenders, een jong echtpaar , waarvan de vrouw ziekelijk was en een kindje had, Anna, van een half jaar oud. Daar was ze in hare kracht. Dat kind hechtte zich aan haar, als aan eene moeder, en terwijl zij dag noch nacht zich rust gunde, om alles te doen wat de kranke kon opbeuren en verkwikken, stal zij
89
IN DE STAD.
het hart van deze. Het bleek haar weldra, dat Mevrouw Hoenders aan die kwaal lijdende was, waarvoor onze geneeskunde nog geen middel heeft gevonden. Zi] zat bi] haar bed en vergezelde haar naar de badplaats, werwaarts haar doktor haar als laatste redmiddel gezonden had en toen zij eindelijk den laatsten adem uitblies, had ze vooraf aan bare J a c o b a de belofte afgevraagd , de kleine Anna niet te zullen verlaten.
Na dat droevig sterfgeval had de heer Hoenders een buiten gekocht onder Dieren en leefde er stil. Zijne zaken bad bij aan kant gedaan en hij zocht nu in het rustige en kalme landleven afleiding.
Zonder merkwaardige gebeurtenissen verliepen de jaren, alleen afgewisseld door de jaarlijksche vacantie , dieJaco-ba nam, en waarbij van de zijde van vader en dochter evenzeer als van de bare, naar het eind werd verlangd. Anna was intusschen acht jaar oud geworden en J a c o b a had quot;den heer Hoenders het voorstel gedaan, haar naar eene goede kostschool te zenden; zij wist er eene te H a s-selt bij Zwolle, die een zeer goeden naam had , en meende , dat haar belang het medebracht, liever nu een zestal jaren derwaarts te gaan, dan op lateren leeftijd. Ging ze nu, dan was ze jong genoeg, om nog in het huishouden het noodige te leeren; opvoeding, meende Ja co ba, mocht op de school worden voortgezet, ze mocht er niet worden voltooid, dat was het werk van het huis; — en zij wist te goed dat Hoenders liever eene degelijke huishoudster van zijne dochter maakte, dan eene savante of een gedresseerde modepop. Met het oog daarop, omdat er te Hasselt meer werk van degelijke studie en karaktervorming gemaakt werd, dan van dat vernis, dat de Brussel-
90
IN DE STAD.
sche scholen de meisjes opleggen, had zij dit aangeraden.
Hoenders beloofde er eens over te denken, maar toen de juf vroeg, dan haar tijdig zijn besluit kenbaar te maken , daar zij dan naar eene andere betrekking wilde omzien, antwoordde hij, daar kan niets van komen , Anna blijft te huis en gij blijft bij haar. Dat hebt ge beloofd en daaraan is niets te veranderen. En of de jut nog tegenwerpingen maakte, het baatte niets.
Hoenders was na dit gesprek echter eenige dagen zeer vreemd geweest, was geheel tegen zijne gewoonte bijna dagelijks uitgereden, dan naar Zutfen, dan naar Arnhem of elders. Op een schoonen zomeravond had hij Ja cob a gevraagd, hem op eene wandeling te vergezellen en toen haar zijne hand aangeboden. Onvoorwaardelijk sloeg ze dat aanbod af, maar toen hij haar vroeg of hij dan zoo verachtelijk in hare oogen was, dat zij hem om der wille van Anna niet zou willen huwen , toen had zij hem althans een half jaar uitstel verzocht. En toen het half jaar om was, toen had hij ■ op den oudejaarsavond haar zijn aanbod herhaald en zij had het aangenomen.
Tegen het voorjaar gehuwd, had zij slechts vier jaren in een gelukkigen echt met hem doorgebracht, toen een hevige typhus hem van hare zijde wegrukte en haar ontroostbaar met hare Anna en hare eigene kinderen Mina en Karei als weduwe achterliet. Zij besloot toen het buiten , dat te groot was om door eene vrouw te worden bestuurd , te verkoopen en zocht te Zwolle, waar Hoenders een broeder had, die er raadsheer in het hof was , een huis te koopen. Toevallig was er een zeer goed huis in de Walst raat, dat uit de hand te koop was. Ze kwam het zien en daar het door zijn tuintje en onraiddelijke gemeen-
91
IN DE STAD.
schap met den Wal, haar, zonder buiten te wonen, toch in staat stelde de frissche buitenlucht in te ademen, kocht ze het en vertrok derwaarts, niemand van de vele bedienden met zich nemende, dan de oude keukenmeid, een goede ziel, die zij bij hare komst in het huis van den heer Ho enders er gevonden had.
Op \'t oogenblik, dat wij er binnentreden, was Anna 19 jaar en, schoon, de trekken harer moeder hebbende, in karakter en wijze van doen het evenbeeld harer stiefmoeder , die zeker niets had van \'t geen men gewoonlijk onder die benaming verstaat. Hare eigene kinderen waren nog in de jaren, dat ze dagelijks school gingen en ze mochten dan , omdat ze wat wild waren en inzonderheid Karei wat heel onstuimig was, in \'t oog van vele Zwollenaren niet bijzonder gedistingueerd zijn, zij waren goed en gehoorzaam, en de lievelingen van moeder en zuster.
Zulk een gezin was een waar lot uit de loterij voor een meisje als Dine, dat van de stad en hare gevaren voor een argeloos buitenkind hoegenaamd geen denkbeeld had.
Dine was, na met haren vader en den jager eerst het groote station te hebben bezichtigd , de stad ingegaan en stond met open mond al de heerlijkheden te bezien, die de winkels in de Diezerstraat den voorbijganger toonen ; ze kon maar niet begrijpen, wie al dat dure goed toch wel koopen zou. En na de stad op en neer gedrenteld te hebben , en van vader nog een doekje ten geschenke te hebben ontvangen, dat ze zelf had mogen uitzoeken in den prachtigen winkel van van der Sandt, begaven zij zich weder naar den Arend, waar de goedhartige waardin Dine uitnoodigde, als ze haar uitgaansdag had , hare dochter eens te komen bezoeken. Ze was zelve uit L e m e 1 e en wist
92
IN DE STAD.
hoe onaangenaam het is voor buitenmeiden, in de stad, ■volstrekt geene kennissen te hebben.
Ze kon dan met hare dochter B e t j e zoo eens kuijeren en daar wat uitrusten en een kommetje koffie drinken. Het woord kuijeren, in Twente gebezigd in den zin van praten , beteekent in Zwolle wandelen, zoodat Dine eerst niet begreep, hoe men van kuijeren moede kon worden , wat haar door Marianus werd uitgelegd en aanleiding gaf tot een algemeen gelach.
Het paard werd voorgebracht en na een hartelijk afscheid tusschen vader en dochter en de belofte van Marianus, dat hij haar eens kwam bezoeken, reden onze Haaghors t-sche bekenden het Weezenland af, om bij de Turfmarkt den hoek om te draaien, en zoo naar huis terug te keeren.
Ook Dine ging met looden schreden , maar toch beter te moede dan \'s morgens, naar de Walstraat, die in de nabijheid was. \'t Was dan ook een heele zaak voor eene boerendochter, die altijd vrij geweest was, zoo »bi wild-vremde lun in de stad te gaon dienen.\'\'
Het was reeds schemerdonker geworden en de lantaarnopsteker was juist bezig, zijn werk te verrichten, tot groots verbazing van Dine, die slechts zelden in eene stadwas geweest en nooit bij den avond, en die van gas geen idee en van straatverlichting slechts een flauw begrip had, omdat in Haag horst zoo iets eene ongeoorloofde weelde werd gerekend , toen ze aanschelde aan het huis, dat voortaan hare woning zou zijn.
Mevrouw zat met hare dochter Anna in de achterkamer te schemeren; Anna in gepeins verzonken voor de prachtige Erard-pianino, en mevrouw uitkijkende naar
93
IN DE STAD.
de enkele voorbijgangers, die na den eten nog een wal wilden omloopen om het kantoorstof of schoolstof af te schudden. De beide kleinen waren in den gang ijverig bezig met de appels te rollen, die Dine bewaard en hun gegeven had.
Toen Dine door de bedaagde Trijntje was binnengelaten , wilde deze haar mede naar de keuken nemen, maar toen mevrouw Hoenders, aan \'t alarm der kinderen hoorde , dat Dine er was, schelde ze en gelastte deze binnen te komen.
Nauwelijks was ze daar , of Anna verliet hare piano en , onder de woorden: »ik moet eens zien wat de kinderen doenquot;, het vertrek, en Dine nam, opmevrouwsverzoek, plaats op een stoel tegenover haar.
»Dientje,quot; begon ze, »want we zullen je nu maar Dient je noemen, ik heb van morgen een pakje van u ontfangen van mijn nichtje Jufvrouw Mary , en die schrijft me vreemde dingen over je, die, zoo ik ze vroeger geweten had, mij zeker van je hadden doen afzien om je in dienst en in huis te nemen. Kind, ik merk, dat je door dien Walburg, dat een zeer gevaarlijk mensch is, om den tuin bent geleid. En vóór alle dingen moet ik je zeggen , dat me dat spijt. Dat je alles leeren moet is niets; ik heb liever meiden van buiten, omdat die zoo geen kennissen onder de stadsheertjes hebben, en ze kunnen wel bij mij wezen, dat zie je aan Trijntje, die nu al twintig jaar in dezelfde dienst is. Maar ik raad je in je eigen belang, begin nooit met soldatenvrijerijtjes, dat loopt op niets uit, dan op schande en ellende, en als die mijnheer Walburg , dien ik niet als zoo slecht kende, je soms aanhaalt, geef je dan niet met hem af, want ik voorspel je van al zijn praatjes van trouwen en dergelijke komt nooit iets. Een
94
IN DE STAD.
meisje, dat met een officier wil trouwen, moet ten minste 12,000 gulden bezitten, anders mag het niet. Geloof me, kindlief, ik zeg het je tot je eigen best, pas op voor hem, of het zal je te laat berouwen. Beloof je me, dat je hem niet meer zult spreken?quot;
En Dine, die door de natuurlijke goedhartigheid en den moederlijken toon harer stem geroerd werd, beloofde het.
»Ga dan nu naar de keuken, Dient je, en maak eens kennis met je kameraad. Als ik straks bellen mocht, kom je binnen, en morgen ochtend zal jufvrouw Anna je wel eens zeggen, wat er iederen dag moet gedaan worden, en wat je niet kunt, zal ze je voordoen. Als er wat is, dat je niet weet, moet je \'t gerust vragen. Ik zeg liever iets op nieuw, dan dat bet verkeerd wordt gedaan, want ik houd van orde en regel.quot;
Dine ging naar de keuken, waar hare kameraad de koffie gezet had en keek verwonderd op, daar allerlei keukengereedschap te zien hangen, waarvan ze zelfs \'t gebruik niet begreep. Te huis hadden ze twee potten en eenpan-nekoekspan, en daarmede konden ze alles koken; waar de rest voor diende, begreep ze niet. Trijntje eens recht verheugd eene geduldige toehoordster te hebben, vertelde haar allerlei geheimen en gebruiken van de edele kookkunst en Dine op hare beurt sprak van haar leven op den berg te Haaghorst; en toen ze \'s avonds naar de meidenkamer ging , na de familie te hebben goeden nacht gewenscht, en haar bed zoo netjes met witte sloopen opgemaakt zag, was zij al half verzoend met hare dienst.
Den volgenden dag kwam de noodhulp nog even terug, om Dine te wijzen, waar de bakker en de winkelier, de
95
IN DB STAD.
slager en de grutter woonden, waar het postkantoor was en dergelijke meer, en mevrouw gaf haar den raad, den inhoud harer kist uit te pakken in een kastje, dat leeg op den zolder stond en dat zij haar toestond te gebruiken, omdat ze in zulk eene kist haar boeltje niet netjes kon houden.
Aanvankelijk ging alles opperbest. Dient je was gehoorzaam en gewillig, en als binnenmeid was haar werk niet zwaar. Twee malen \'s weeks kwam eene schoonmaakster — dat onmisbare meubel in eene stad — om stoep en gang te schrobben en dergelijk grof werk meer. De kinderen konden goed met haar over weg en zij deed hare boodschappen pront en bleef geen uren praten.
Toen ze des Zondags voor de eerste maal haren vrijen middag hebben zou, had mevrouw in den loop der week gevraagd, waar ze dan heen zoude gaan, en op haar antwoord naar den Arend, had zij onderzoek gedaan naar die menschen, \'t welk zeer ten hunnen gunste uitviel, zoodat ze derwaarts ging. Weldra had ze daar nog eene kennis gevonden, Mietje, de meid van den kruidenier Kappers, ook een boerenmeisje uit Re c h t e r en , die Dine\'s tante bij Dalfsen zeer goed kende , en de vriendschap was spoedig gesloten.
Ze had reeds een paar malen bezoek gehad van den jager en eens van haren vader, die te Z w o 11 e op de markt moest wezen, en toen mevrouw met Nieuwjaar naar Haaghorst schreef, berichtte ze, dat ze dan al eens bij uitstek ten-eden was over hare nieuwe meid, alles was zoo naar wensch, dat ze \'t niet beter begeerde.
Dine had in al dien tijd Walburg niet gesproken; slechts eene enkele maal hem gezien , en mevrouw wenschte
96
IN DE STAD.
zich geluk , dat alles zoo goed was gegaan. W a 1 b u r g had in dien tijd eens getracht, er een bezoek af te leggen , maar mevrouw had door T r ij n t j e , die bij afwezigheid van Dine juist opende, laten zeggen, dat zij hem niet meer zou ontfangen, en zoo doende, daar zij bespeurde, dat hij Anna het hof wilde maken en na ingewonnen informaties op zijne bezoeken volstrekt niet gesteld was , hem op die wijze den pas ♦afgesneden naar hare dochter en tevens naar hare dienstmeid.
^t Was in de maand Januari, dat Dine \'s avonds om 8 uur nog een brief naar de post moest brengen, en daar hij gefrankeerd moest worden, mocht ze hem niet in de bus brengen , maar moest naar het kantoor , tevens kon ze dan bij Ederveen op de Melkmarkt eene boodschap doen, daar ze toch in de buurt was. Juist stapte ze de Melkmarkt af na hare boodschappen te hebben verricht , toen W a 1 b ur g , die van de societeit kwam , haar achterop kwam, en een praatje beproefde aan te knoopen. Dine wilde eerst niets van hem weten en verzocht hem, zijn weg te vervolgen, maar hij bleef aandringen totdat ze eindelijk hem te woord stond. Toen haar naar het groote kerkhof geleidend , waar zij onder de boomen minder gevaar liepen van herkend te worden , sprak hij haar van al wat hij om harentwil had moeten lijden en wist haar zooveel uit te hooren, dat hij vernam, dat ze aanstaanden zondag haar uitgaansdag had en dan naar B e t j e uit den Arend ging.
Des Zondags daarop, tegen het vallen van den avond, terwijl Dine met Mietje bij Betje in de kamer zat te praten, kwam W a 1 b u r g in politiek 1) in de gelagkamer
1) Burgerkleedij.
97
IN DE STAD.
eu vroeg een glas bier. De kastelein, die hem meende te kennen, beproefde al eens een gesprek, maar vruchteloos. Walburg scheen geheel verdiept in de lezing van de Prov. Overijsselsche en Zwolsche Courant, en toen de kastelein nog eenmaal hem wat vroeg, of hij misschien op \'t spoor wachtte, luidde zijn antwoord: »ja, ik wacht, maar niet op het spoor.quot; Nu wilde, \'t ongeluk, dat Mietje dien avond vroeg te huis moest zijn, zoodat deze vertrok en Dine alleen achterbleef. Eindelijk stapte Walburg op, maar bleef met langzame schreden het Weezenland op en afgaan, telkens op de deur van den Arend lettende , opdat zijne prooi hem niet zou ontkomen. Eindelijk kwam Dine en ging naar de brug, maar had die nog niet bereikt, of Walburg, ziende dat de deur van de herberg weder gesloten was, vervoegde zich bij haar, en zeggende, dat hij haar noodig spreken moest, verzocht hij haar hem te vergezellen; zij kon dan het Polkabrugj e overgaan, dat scheelde haar weinig in den tijd, en zij behoefde niets te vreezen, want in die kleeding , die hij droeg , zou niemand hem herkennen. Hij begon nu op nieuw te spreken over Haaghorst en over de snoode lasteringen, die over hem overal door dien doctor waren uitgestrooid en toen Dine hem vroeg naar het gebeurde in dat slechte huis , dat zij te H e i n o bij K1 o o s-t e r m a n had gehoord , antwoordde hij , dat hij dien avond te Kampen was geweest, zooals hij bewijzen kon. Hij wist van die geheele geschiedenis niets af. En D i n e \'s bezwaar omtrent de 12,000 gulden wist hij te ontzenuwen door haar te vertellen, dat zulks wel het geval was, wanneer hij in dienst bleef, maar niet wanneer hij gepensioneerd was, dan had de koning over zijn trouwen niets meer te
IW DE STAD.
zeggen, dan over dat van ieder ander. En zoo pratende, had hij haar weldra weder geheel op zijne zijde gewonnen, — zoo zelfs, dat ze hem beloofde, op haren volgenden uitgaansdag \'s avonds naar den Hanekamp te zullen gaan en hem daar te wachten, en tot bewijs, dat zij hem vertrouwde, zou ze zijn ring en zijne bellen, die altijd nog in hetzelfde doosje lagen, waarin ze die op den Wolfskamp gedaan had, aandoen.
Zij waren van het Polkabrugje den wal overgegaan en zoo weder aan de Sassenpoort gekomen waar Dine de poort inging en hij om alle opzien te vermijden den wal verder volgde.
Mevrouw had niets gemerkt en Dine zich op de vraag hoe ze zoo laat kwam, verantwoord door het gewone excuus in steden, waar daartoe gelegenheid is , dat de brug open was en zij daarom het Polkabrugje had moeten omloopen.
De volgende uitgaansdag kwam, en Dine getooid met de vergulde bellen en het ringetje aan den vinger ging naar den Hanekamp. Ze was nog ter naauwernood de brug over of W al burg kwam tot haar, en zamen gingen ze de Wipstrikker allee door totdat zij eindelijk aan de Wipstrik, de bekende uitspanning voor zondagswandelaars rustten. Walburg die tevens Dine omtrent Anna Hoenders wenschte uit te hooren, vroeg haar, hoe \'t haar in de stad beviel en luisterde met schijnbare aandacht naar al hare verhalen over de mevrouw en de juffer totdat hij eindelijk haar vroeg, of hij haar dan geen goeden raad had gegeven, om naar de stad te gaan.
En daarna het gesprek nog eens op de herfstmarkt brengende , vroeg hij haar, of ze sedert dien dag al wel eens
99
IN DE STAD.
weer punsch had gedronken, en toen ze dat ontkennend beantwoordde, bestelde hij terstond twee glazen van dat brouwsel, waardoor Dine hoe langer hoe spraakzamer werd en alles vertelde wat Mevrouw omtrent hem gezegd had en wat de juffer Mary van \'t huus in Haaghorst over hem geschreven had.
Ten einde nu geen argwaan te wekken, besloot Walburg haar vroegtijdig genoeg te huis te brengen en bij \'t schoone maanlicht, dat aan den helderen hemel stond , langzaam de groote laan afwandelend, arm in arm, verkleurde de blos \'op Dine\'s gelaat vrij wat, schoon niet zoo veel of Mevrouw Hoenders merkte \'t en toen zij naar de reden vroeg gaf Dine zonder blikken of blozen ten antwoord , dat ze in den Arend haar een glas punsch gegeven hadden, omdat »Berendientien jaorig was, en \'t was zoo goed veur her, ze was wat verkolden.quot;
Zoo verstandig was Dine zelve, wanneer ze W a 1 b u r g op straat zag, zoo als eenmaal \'s avonds gebeurde toen zij de juffer van eene visite afhalen moest aan de Melkmarkt, dan deed ze of ze hem niet zag en toen haar volgende uitgaansdag daar was , ging ze eerst naar den Arend, waar ze altoos welkom was, en tegen half acht zeide ze aan Marie, de meid van den heer Hoenders, beloofd te hebben, wat te komen praten ; ze moest toch van daar de dames van avond afhalen. In plaats van naar den heer Hoenders, ging ze de brug over en den wal op naar de Diezerpoort, waar ze Walburg bescheiden had. Het regende te hard om buiten te kunnen wandelen en daarom sloeg hij haar voor in het Klaverblad, eene zeer verdachte herberg op den dijk, waar ze van den wal in konden komen, wat te gaan praten. Ofschoon niet
100
IN DE STAD.
zonder schroom ging ze hier toe over en weldra zaten ze in de kamer van het Klaverblad, door Walburg tot dit doel afgehuurd te praten en te vrijen en welke poging Walburg ook deed, haar iets te doen gebruiken, alles was vruchteloos.
Dine was op haren tijd bij den heer Hoenders en haalde de dames af. En toen zij in de Koestraat, bij \'t verlaten van de stoep van genoemden heer, Walburg zag passeeren deed Dine alsof ze hem nooit had gezien.
Toch was er iets van uitgelekt. Toen zij op den wal liepen om naar het Klaverblad te gaan, waren zij gezien door eene meid van een der naaste buren van Mevrouw Hoenders, die met haren vrijer in den regen eene wandeling maakte. Deze vertelde aan Trijntje, dat Dine zich maar niet zoo vroom moest houden; ze had haar zelve gezien met een soldaat of zoo wat op den wal entoen Dine haar herkend had, waren zij afgegaan. Dit laatste was nu wel niet waar, want Dine had haar niet gezien, maar Trijntje vond het goed. Dine hierover te onderhouden en toen deze bleef loochenen , het mevrouw te zeggen. Dit nam Dine haar zeer kwalijk en mevrouw onderhield Dine er over en herinnerde haar aan de gedane belofte bij hare komst, doch Dine bleef loochenen, »daor was meer geliek als eigen en ze was niet uit den Aorend weg ewest veur ze mevrouw en de juffer ging halen.quot;
Bij dat gesprek bleef het voor dien dag.
In den loop der week wist ze Walburg even te ontmoeten en hem kennis te geven van het voorgevallene, waarop beiden overlegden de volgende maal elkander op dezelfde plaats in het Klaverblad te zullen treffen, maar dan. ieder alleen derwaarts te zullen gaan. Toen de Zondag dat
101
IN DE STAD.
ze te huis moest blijven kwam, was Dine stuurs en nurks maar niemand begreep de eigenlijke reden, maar den volgenden Zondag bad ze zooveel baast om uit te komen dat mevrouw Hoenders tot bare doebter zeide; »Ik begrijp niet, wat dat kind van de week bezielt. Als die W a 1-burg er maar niet acbter zit, dan is ze aan de klauwen van den Satan overgegeven.quot;
Dine was wel een kwartier te vroeg in bet Klaverblad en zat zicb al ongerust te maken, toen Walburg met bet opgeruimdste gelaat der wereld binnen kwam en haar hartelijk omhelsde. Het was, zeide bij, dien dag zijn verjaardag en bij bad een brief van buis gekregen, waar» in zijn vader hem geld zond en tevens de belofte, hem nog binnen het jaar - van de dienst vrij te koopen en dan moest hij eens overkomen en zijne aanstaande vrouw medebrengen. Als om Dine te overtuigen rammelde hij met geld en wilde haar den brief laten lezen, maar bad hem toen bij zijn uniformjas uittrok, ongelukkig daarin laten zitten. Nu kon ze dan eens zien, wat de menscben toch liegen konden en die mevrouw Hoenders niet bet minst.
Dine was opgetogen van blijdschap en beloofde den volgenden dag het groote nieuws naar huis te zullen schrijven. »Neenquot; had Walburg gezegd, »doe dat niet; ik ga de volgende week naar Dudley-bouse en zal \'t zelf aan den ouden man vertellen.\'\' Nu moest Dine met hem op zijne gezondheid drinken, maar wijn lustte ze niet, punsch durfde ze niet drinken, bij wist er wat op, ze zouden champagne drinken, dat was nog lekkerder dan punsch en daarvan kon men een emmer drinken zonder dat het kwaad kon.
Hij bestelde champagne en Dine proefde den vreemden
102
IN DE STAD.
drank, die haar \'t bloed deed bruischen door de aderen en toen hg nogmaals in de vurigste bewoordingen haar zijne liefde betuigde en die betuiging bezegelde met een prachtig snoer kralen met (dit maal echt) gouden slot, toen was Dine smeltend van zaligheid in zijne armen gestort en de schurk had haar geheel in zijne macht.
En toen twee uur later Dine met Walburg de achterdeur uitging, toen was bewaarheid wat Dr. B r u s k in zijne drift tot Esters haid gezegd; Dine was gevallen — te diep, om ooit meer op te zullen staan.
Dine kwam te huis. Mevrouw en Anna waren uit en Trijntje het haar in, met de boodschap: ze moest maar thee gereed zetten en dan konden ze naar bed gaan, de dames kwamen laat te huis en zouden worden te huis gebracht , mevrouw had den sleutel medegenomen. Nu dit behoefde haar geen tweemaal gezegd te worden; in allerijl was de thee gezet en Dine lag ontkleed te bed. Slapen deed ze niet, ze droomde van \'t geluk dat haar wachtte, als zij met Walburg naar Holland zou gaan. Eindelijk viel ze in slaap. Maar die slaap was slechts kort geweest, de groote klok in den gang sloeg juist twaalf en ze was wakker geworden door het knarsen van het slot, toen mevrouw en Anna terug kwamen van de visite. En met den slaap was ook de champagneroes geweken en Dine was in staat kalm en nuchter na te denken over het gebeurde. Toen barstte ze uit in een breeden tranenstroom en vervloekte den dag, dat ze Walburg had ontmoet en zich zelve en allen die hadden medegewerkt om haar naar de stad te doen gaan. En toen deed ze, wat ze in weken niet had gedaan — toen b a d ze God, dat hare zonde geene gevolgen mocht hebben, dat ze, schoon in
103
IN DE STAD.
zijn oog geschandvlekt, het niet zijn mocht in de oogen der menschen en zich oprichtende, rukte zij het koraal-snoer , dat ze had omgehouden sm stukken, zoo dat de koralen links en rechts over de kamer gezaaid werden en in wanhoop stootte zij het hoofd tegen het beschot dat hare bedstede scheidde van het dak.
Zij zocht, gelijk van E s a u getuigd wordt, eene plaatse des berouws — toen hij zijn eerstgeboorteregt had verkocht voor ééne spijze — en als hij zocht ze te vergeefs.
En Walburg, die werkelijk jarig was, ging naar de societeit en gaf nog eene flesch champagne ten beste, omdat hi] zoo\'n prettigen avond had gehad met zoo\'n verd.... ieve meid.
Den volgenden morgen zag mevrouw Hoenders wel aan de roodbekreten oogen barer meid , dat er iets gebeurd was, maar ze wilde daar naar niet vragen, terwijl A n-na in de kamer was; en verder op den dag wist Dine zoo zorgvuldig alle gelegenheden te vermijden, om met mevrouw alleen te wezen, dat er van vragen geene sprake kon zijn. — Ook den volgenden dag was dit het geval, maar Dine had zich zei ven gejsaaid met de gedachte \'t kon nog wel goed afloopen, een volgende maal zou ze beter op haar tellen passen, en binnen een jaar verliet Walburg toch de dienst en in \'t najaar zou ze immers met hem naar Holland en binnen weinige dagen was ze weder de oude Dine, al was ze \'s nachts nog wel eens bevreesd.
De week ging voorbij, ook de volgende , en het bevreemdde haar zeer nog niets van huis te hooren; Walburg had gezegd zelf haren vader te willen spreken ; dat begreep ze niet recht. Maar toen ze den volgenden uitgaans-
104
IN DE STAD.
dag naar den Arend ging en daar van de vrouw hoorde, dat ze niet meer binnen de deur mocht komen, wat ze wel dacht van »heur dochter dat die met zoo\'n gemeene meid, die met officieren liep, wilde omgaan. Ze moest maar liever naar \'t Klaverblad gaanquot; — toen was \'t ofze door den grond zonk. Ze ging of liever wandelde het W e e z e n-land door en hegaf zich naar Kappers, waar ze Miet-j e vroeg te spreken. En toen de jufvrouw haar zeide dat Mietje uit was en dat, al was ze te huis, ze toch voor haar niet te spreken was, omdat ze met geen slet mogt omgaan, toen hegon ze hitter te schreien. »Ja, schrei nu maar, riep haar jufvrouw Kappers toe, dat komt er van, als men eene groote dame worden wil in plaats van in zijn stand te blijven dan wordt men een slet.quot; En met die woorden deed zij haar de deur, die des Zondags altijd gesloten was voor deü neus dicht.
Dine stond nog een poosje op de stoep, niet wetende waarheen ze gaan zoude en besloot naar W al burg\'s kamer te gaan en hem te spreken. Nu had ze van diens oppasser wel een kaartje aangenomen en binnengebracht waarop de letters p. p. e. stonden geschreven maar dit niet begrepen. En Mevrouw Walburg die bij dit kaartje gezegd had tot Anna: sdat is de beste boodschap die Walburg ons brengen kon,quot; had de roodbekreten oogen van Dine toegeschreven aan dat vertrek, dat hij haar waarschijnlijk had medegedeeld, want na dien punschavond was ze wantrouwend geworden, omdat ze van Dientjewist, datmen haar in den Arend nooit sterken drank gaf.
Dine ging dan naar de Diezerstraat, waar hij zijn kamer had en stond als van den bliksem getroffen, toen zij hoorde dat Walburg vertrokken was naar Haarlem;
105
IN DE STAD.
als zij dat mooije liefje van hem was, daar hij mede in \'t Klaverblad was geweest kon ze lang zoeken voor ze hern weder vond.
Nog één redmiddel schoot haar over, het Klaverblad. Als eene hinde snelde zij derwaarts en vroeg naar Walburg, waarop ze ten antwoord kreeg, ja jij zult wel weten waar de schelm gebleven is, die mij nog zijn verteering en kamerhuur schuldig is. — Ten einde raad ging ze den wal op en zette zich neder op eene der weinige vaste banken, die ook in den winter blijven staan en schreide tot dat haar een sergeant, die er langs kwam, onder de kin streek met de woorden; »ja, luitenant Walburg is weg, maar wil je nu mijn meid wezen, dan mag ik het lijden.quot; Zij stond dus als eene slet bekend en niet zoodra had hij dat gezegd , of ze vloog op hem aan en krabde hem in \'t gelaat en verdween. Te huis durfde ze nog niet komen , dan zoude mevrouw haar naar de reden vragen en wetende dat het poortje dat aan den wal uitkwam in den winter gewoonlijk niet gesloten was, ging ze in den tuin onder een hulstboschje zitten totdat het negen uur sloeg. Geheel verkleumd van de koude kwam ze binnen, zette toen er gebeld werd zwijgend het souper gereed en vroeg verlof om naar bed te gaan. Ze was zoo »kolderig , ze had , dacht ze de kolde.quot; —
Men zal vragen , hoe was dit alles zoo spoedig r achtbaar geworden. Walburg had des zondags avonds op de societeit gebluft op zijne conquête (verovering), en \'s avonds een afscheidssoupetje gegeven aan een drietal intiemen. Hun had hij de heele geschiedenis medegedeeld , die zij prachtig. en om te schreeuwen vonden. Maar hij had een toehoorder meer gehad, dan hij wist: de meid zijner hospita had
106
IN DE STAD.
in een aangrenzend vertrek het geheele verhaal gehoord , en deze vertelde het den volgenden morgen aan den oppasser en zoo wisten binnen drie dagen alle oppassers en hunne heeren het en binnen eene week was het in tien bakkers- en vier en twintig kruidenierswinkels het praatje van den dag, en ware niet Dine altijd de boodschappen gaan doen ook mevrouw Hoenders zou\'t reeds hebben geweten.
Dat hield echter nog een veertien dagen aan, tot deze op zekeren dag terugkwam van eene damesprié , anders gezegd babbelcollegie. Zij deed gewoonlijk aan die dingen niet mede, maar had ditmaal slecht kunnen te huis blijven. Pas was ze er gezeten of \'t gesprek kwam op de meiden En toen er verschillende glossen werden gemaakt op meiden van buiten, die de stadsmeiden niet veel toegaven, en op dames die voor de eerbaarste doorgingen en tegelijk met huwbare dochters er sletten op na hielden , toen had Mevr. Hoenders ronduit gevraagd of dat woord haar gold, waarop jufvrouw Snip, eene jeugdige, roodharige schoone van negen en veertig jaar, die om jeugdig\'te schijnen eene witte blouse droeg, haar toeriep ; »Gunst men lieve mevrouw, weet u dan niets van dat schandaal van uw Dientjemet luitenant Walburg?quot; En nu volgde het ons bekende, natuurlijk met de noodige randjes er bij. — Dat borduren is voor zulke oude jonge dames zulk eene amusante bezigheid. Ja de heele stad wee^- het en spreekt er schande van en dat terwijl hij uwe »Anna het hof maakte.quot;
»Gre vergist u, jufvrouw, was het antwoord. Walburg heeft nooit Anna het hof gemaakt en had hij het gedaan , zij zou hem hebben afgewezen. Zij zoude liever een fatsoenlijken ambachtsman huwen , zoo hij zedelijk was , dan zulk
107
IN DE STAD.
een onzedelijken meneer als Walburg. En wat Dien tje betreft, je zult me veroorlooven om, alvorens in uw oordeel te deelen, die zaak te onderzoeken.quot;
»Dacht ik het niet,quot; hernam jufvrouw Snip , »ons woord is niet voldoende.quot;
»Zeker niet, waar de goede naam van een meisje op het spel staat,quot; hervatte Mevrouw Hoenders, »en ge moogt het mij kwalijk nemen of niet......quot;
»Zouden we geen ombertje maken,quot; viel de gastvrouw in, dit onaangename gesprek willende afbreken en daar niemand hier iets tegen had, verdeelde het gezelschap zich in groepen van vieren.
Bij \'t uitgaan , toen mevrouw Hoenders door D i e n t j e werd afgehaald, voegde jufvr. Snip haar nog toe; »Goede réussite met uwe recherches en wel te rusten.quot;
Mevrouw Hoenders deed onderzoek, of liever verzocht haren schoonbroeder het te doen, en den volgenden avond wist ze wat er met Dine was voorgevallen. Ze sliep dien nacht geen oogenblik, want ze had diep medelijden met haar goedhartig »kind,quot; zoo als ze Dine noemde, en dat ze zoo gaarne en naar ze meende zoo goed uit de klaauwen van Walburg had gehouden.
Den volgenden morgen na het ontbijt riep ze Dine en sprak en ondervroeg haar zoo lang, tot dat ze eindelijk alles verhaalde, ook hoe ze dien nacht had geleden en gebeden, ook alle de ontmoetingen van Zondag tot die met den sergeant incluis en eindelijk snikkende zich voor haar op den grond wierp , niets roepende dan : »Och God, was ik maar dood !quot;
Mevrouw bracht haar weder tot bedaren na haar te hebben laten uitschreien, en hernam toen : »D ie n tje, het spijt mij machtig van je. Ik had je zoo gewaarschuwd en ge-
108
IN DE STAD.
hoopt dat je woord zoudt houden, maar dat is nu zoo. Maak je nu maar geene luchtkasteelen meer over dien man, dat is hij niet waard. Je bent hoogst lichtzinnig geweest en nu zeer ongelukkig, maar niet zóó slecht of als je hartelijk God om vergiffenis bidt en dan waakt tegen de zonde, kan je nog terecht komen.
»Maar je kunt hier niet langer blijven. Van daag nog schrijf ik je vader, of laat zien, jufvrouw Mary dat is beter, en verzoek hem je vrijdag te halen.quot; En ofschoon Dine er al tegen sprak en smeekte, mevrouw was onverzettelijk op dat punt, en toen \'s avonds Anna naar haar zanggezelschap ging , stak zij in \'t voorbijgaan den brief in de bus op het Bethlehemsch kerkhof.
Mary ontving den brief en was niet minder dan hare tante bedroefd. Zij zond den knecht met een briefje naar Dr. Brusk, om, zoodra hij kon even bij Dr. Verboom te komen en ging zelve derwaarts , om de treurmare te brengen en te raadplegen , hoe het den vader mede te dee-len. Weldra was ook Brusk daar, die niet zoo dra het relaas had gehoord of hij vloekte en verwenschte zich, dat hij op den bewusten middag dat »ongedierte niet doodgetrapt had.quot; Zijn andere collega bragt hem tot bedaren en verzocht de jobsbode te mogen zijn; »Brusk zou met zijne woestheid alles bederven.quot; \'sMiddags ging hij met Carolina naar den berg en vond Esters buiten. Onder den schijn hem over eenig heideveld, dat hij met dennen wilde bezaaijen te raadplegen , lokte hij hem mede en deelde hem toen met de noodige behoedzaamheid de treurmare mede. En daarop hem verzoekende nog in \'t eerste uur niet te huis te komen, begaf het tweetal zich naar vrouw E s-ters, die op de keuken zat te spinnen.
109
IN DE STAD.
De goede vrouw raakte geheel en al overstuur, toen Carolina haar vroeg, of ze onlangs ook tijding van Dine hadden gehad. Een geheim voorgevoel zeide haar, dat ze geen goed bericht brachten en toen zij eindelijk de tijding hoorde, zat ze wezenloos of als van den bliksem getroffen. Dr. Verboom had daarop gerekend en was voor hij uitging even in de apotheek gegaan en had een paar fleschjes in zijn zak gestoken. Weldra begon ze te weenen en te roepen; »och Dine! Ik heb et wel ezegd. Die stad, die stadquot;, en dergelijke meer. Tot Esters binnen kwam , bleven ze met de belofte, haar morgen nog eens te zullen bezoeken.
En op dien vrijdag reden Esters en Marianus met den kleedwagen van den berg en het oude paard van Mo zes naar de stad, om Dine en haar kist te halenen toen ze, na zwijgend den langen weg te hebben gereden, afstapten in den Arend, hoorden zij \'t verhaal van den kastelein en gingen, na hun paard te hebben gestald naar Mevrouw Hoenders, die hen wachtte.
Maar Dine vonden ze niet — de kooi was ledig, de vogel was gevlogen.
110
VI. DE ZWERVEL1NGE.
\'t Was donderdag avond. Prachtig was de voorjaarsdag geweest en alles wat tijd had of tijd maken koude, had zich naar buiten begeven om de frissche lucht in te ademen. De Weezenlanden waren dien namiddag bezaaid met wandelaars en de kastelein aan \'t Katerveer had vrij wat bezoek gehad van heereu, die hunne paarden eens wilden afrijden, welk werk ze tot dus ver bij de minder gunstige weersgesteldheid aan hunne knechten hadden overgelaten. De dames, die vreesden voor zomersproeten, hadden hare parasols, de heeren, die den zomer wilden ver-toonen, hunne witte pantalons voor den dag gehaald en menigeen, die zijn vriend ontmoette, had eenige woorden in \'t voorbijgaan ten beste gegeven aan het weer en de e met dien eigenaardigen tongslag laten ratelen, waarvoor men een geboren Zwollenaar of Nijmegenaar moet zgn om \'t goed te kunnen. Ik geloof dat zij de misvorming dier letter mooi vinden; ten minste ik heb men-schen gekend, die haar zeer goed konden uitspreken, maar liever brouwden of »brijdenquot; omdat het meer fashionable stond. Waar \'t fatsoen al niet zit... tot in stameren!
DE ZWERVELINGE.
Tegen den avond was liet wandelend publiek naar de stad getogen en had de pantoffelparade in de D i e z e r-straat een aanvang genomen. Om acht uur was \'t stiller geworden en de grootste schare der luchtjes scheppende menschen was naar huis gekeerd en de eerzame kruideniers en bakkers van den ouden stempel kwamen, voorzien van lange goudsche pijpen, op hunne stoepen een buurpraatje maken over het groote nieuws van den dag: het fraaije weder.
In een der huizen in de Wal straat werd ter sluik eene voordeur geopend, voorzichtig van baiten gesloten , en na met groote behoedzaamheid het aangrenzende raam op een kiertje te hebben gezet, werd de sleutel daarin geworpen en met de snelheid van den wind spoedde de dader of liever de daadster zich weg de straat uit en de S a s s e n-poort door, toen ze de snelheid wat verminderde, maar toch met gejaagden stap ging ze de brug over, sloeg het Weez enland in en met eene schijnbare onverschilligheid de Diezerpoortenbrug overgaande, ging ze den wal op en nam plaats op eene der banken daar in de nabijheid van de groote armenschool. De vluchteling was Dine, de dienstmeid van mevrouw Hoenders. Den volgenden dag, wist ze , zoude haar vader komen om haar af te halen en terug te brengen naar de Wolfskamp, en door valsche schaamte gedreven besloot zij, liever te vluchten en op eene andere wijze haar brood te zoeken, dan ooit weder daar te komen. Ja nog eer zou ze — en ze rilde bij dat denkbeeld — zich geheel en al in de armen der schande werpen , dan dat te doen. Zij, met eere uit Haaghorst gegaan — de dochter van den boer van de Wolfskamp — nooit kwam ze er terug. Zoo had
112
ÜE ZWERVELINGB.
ze bij zich zelve overlegd en toen het schoone weder dien dag hare vlucht zoo bij uitstek begunstigde en mevrouw Hoenders met hare dochter \'s middags een rijtoertje ging doen , toen was zij naar haar kamertje gegaan en had al hare kleederen in hare kist geworpen en deze gesloten, er niets uithoudende dan een dikken omslagdoek , dien ze van mevrouw had gekregen, om hem \'s avonds te gebruiken , wanneer ze de dames in den winter moest afhalen van de eene of andere visite en haren mantel, dien ze had medegebracht van huis, maar in de stad nooit gedragen. Hiervan maakte zij een bundeltje, stak het voorradige geld, dat ze bad, in haar knipje, dat door het verval, dat zij bij \'t betalen der verschillende nieuwjaarsrekeningen had ont-fangen, zwaarder was dan ze vermoed had en het doosje waarin de prijs barer schande, de van Walburg ontfan-gen sieradien, was bij zich , en begaf zich naar beneden aan haren arbeid, die ook niet werd opgevrolijkt, door de redeneringen van T r ij n tj e , die haar nog eens eene duchtige strafpredikatie voor \'t laatst wilde geven, en daarom haar een zoo donker mogelijk gekleurd tafereel ophing van de ontfangst, die haar te huis zoude bereid worden , doorspekt met: »als ik je vader en moeder was , dan zou ik...quot; of: »als ik mijn dochter zóó te huis kreeg ik zou ze.. en dan volgde er eene reeks van ijsselijke dingen, die ze zoude doen, eu waarvan, ingeval Trijntje eene dochter had, die zóó te huis kwam geen enkele zoude vervuld worden.
Zoo was \'t avond geworden en terwijl de familie nog aan de thee zat, was Dine, gelijk wij zagen ontvlucht. Na de thee schelde mevrouw Hoenders om haar, maar toen ze na een, tweemaal herhaald, geschel niet verscheen,
113
DE ZWERVELINGE.
114
werd T r ij n tj e geroepen , die op de vraag waar Dine was antwoordde: »gunst mevrouw ik dacht dat ge liaar om een boodschap had gezonden, want ze is zoo uit de kamer komende den gang in gegaan en ik heb ze verder niet gezien.quot; Het huis werd doorzocht en in de voorkamer vond men alle blinden gesloten op een na en onder dit blind, den huissleutel, dien Dine bij hare boodschappen altijd plag mede te nemen — en het raadsel was opgelost — Dine was ontvlucht. Men keek op haar kamertje, en de sleutel stak in haar kastje, dat geheel geledigd was en de kist stond op haar kamertje, waarvan hij reeds den eersten dag na hare komst was verbannen en de sleutel lag er op. Bij de opening bleek het, dat zij al haar kleederen en verdere bezittingen had ingepakt, zoodat met zekerheid kou worden gezegd , dat hare vlucht naar een vooraf wel overlegd plan was geschied, \'t Was voor dien avond te laat, maar den volgenden morgen gaf mevrouw haar zoontje een briefje mede naar haren zwager, met verzoek eens aan te komen , met opgave van de redenen. Weldra verscheen deze en zeide het zijn plicht te rekenen, de politie van het gebeurde kennis te geven en daar informaties te zullen nemen. Deze laatste bepaalden zich allen tot het bericht, dat een agent een meisje op den wal bij de armenschool had zien zitten met een bundeltje bij zich en droevig schreijende. »Dat kon die Dine wel wezenmaar hij wist er verder niets van want toen hij haar had toegesproken en gevraagd waarom ze daar zat, had ze geantwoord uit R a a 11 e te komen en nog naar Zwartsluis te moeten en nu wat te rusten, omdat ze vermoeid was ; kort daarna had hij haar dan ook niet meer gezien.
DE ZWERVELINGE.
Des vrijdags tegen elf uur, vervoegden zich Esters en Marianus de jager bij mevrouw Hoenders, en hoorden daar het bericht. Op haren raad begaven zij zich eveneens naar den commissaris van politie doch vernamen daar al evenmin iets. Toen had M a r i a n n s den voorslag gedaan, gelijk in Haag horst het geval was als er iets verloren was, den klepperman met zijne klep het te laten rondroepen , en toen zij vernamen dat in de stad daarvoor wel gelegenheid bestond, gingen zij naar den omroeper en weinige minuten later was deze al bezig den volke te verkondigen dat al degene , die een meisje in boe-renkleeding, die \'s avonds te voren was weggeloopeu uit hare dienst, met een pakje bij zich, kon aanwijzen tien gulden belooning zoude hebben; ondanks deze belooning daagde er niemand op en \'s avonds om zeven uur, na den geheelen dag overal te hebben gezocht, keerden de beide mannen terug naar den Arend, spanden het paard in en reden even naar mevrouw Hoenders om D i n e \'s kist te halen , bij welke gelegenheid deze dame beloofde , zoodra zij iets van Di entje hoorde, het te zullen schrijven ; en zwijgend en mismoedig reden zij de stad uit. M a r i a n u s zeide alleen: »die stadse dienders bint mi niks weerd, als onze koningsjager der mar eens was , die zol hum wel uut-vinden.quot;
Wij hebben Dine verlaten op de bank bij de armenschool aan de Diezerpoort. Lang had ze er nog niet gezeten of zij begon te schreijen en dacht over het leven dat achter haar lag , en dat haar wachtte, toen een agent van politie zich bij haar vervoegde en haar vroeg van waar ze kwam en wat ze daar deed. Ze gaf toen voor een weinig te rusten , omdat ze van Kaalte kwam en naar Zwartsluis
115
DE ZWEEVEL1NGE.
116
ging, om hare moeder te bezoeken , omdat ze dien dag een brief had ontfangen, dat die braaf slim was. De agent meenende, dat haar schreijen tengevolge van de ziekte harer moeder kwam, troostte haar en gaf haar den raad , liever in eene herberg wat te rusten , dan zoo op de bank , daar ze anders nog verkouden werd, en ging zijns weegs, ïoen de torenklok negen uur sloeg, stond ze op en ging den wal over om te beproeven of de achterdeur van het Klaverblad open stond, dezen echter gesloten vindende, liep ze verder, de Spinhuissteeg door en kwam er aan de voordeur. In de gelagkamer vroeg ze om logies, wat haar geweigerd werd; de kastelein hield geen slapers en dan vooral zulk soort niet en dreef haar weg. Een der gasten , dezelfde sergeant, die haar op den wal reeds had aangesproken , ging haar na en beloofde haar, zoo zij wilde, haar onder dak te zullen brengen, maar zich de woorden herinnerende van dien ongelukkigen zondagavond, spoedde zij zich weg en vluchtte naar den wal waar zij zich verborg in het geboomte. Eensdeels behoefte hebbende om door tranen haar boezem lucht te geven, anderdeels vree-zende dat haar geschrei hare verblijfplaats zoude verraden , bleef ze stil zitten schreijen en snikken tot dat het elt uur was. ïoen de Diezerpoort binnengaande, liep ze over den Dijk totdat ze aan het Roode torenplein kwam. Voor haar lag het Zwarte Water en tegen zijn duisteren spiegel staken de stoombooten spookachtig af. Ze ging de kraan voorbij tot den trap, die door de waschvrouwen gebezigd wordt om te spoelen en waar tevens gelegenheid bestaat naar de overzijde te worden gevaren. Ze schouwde in het water en dacht er over als ze zich er eens in stortte, dan was alles uit, dan werd ook hare schande in Haag horst niet
DE ZWERVELINGE.
algemeen bekend , dan... Maar toch die hel, »daar ze van geleerd had in haar vrageboek... en \'t kon immers nog wel terechte komen. Neen dat kon nooit. —quot; Ze was zoo bitter ongelukkig — o die stad — die stad en Walburg. — Eindelijk viel ze van vermoeidheid in slaap. Ze werd wakker door het geraas, dat ze hoorde: \'t was een rijtuig van een doctor die nog laat was uitgehaald naar buiten en nu terugkeerde, \'t Was bijna half twee. Ze was geheel verkleumd en stond op en het Roode torenplein overgaande stond ze besluiteloos. Nog eenmaal zag ze naar het water, dat zoo stil lag en in de verte zag ze het licht van een schip dat op stroom het anker had laten vallen en haar scheen te wenken. Maar ze huiverde — ze durfde niet. En ze ging de Nieuwstraat in.
De eerste huizen der Nieuwstraat zijn niet zeer aanzienlijk en, wat nog meer zegt, staan niet in goed geruchte. Men heeft er kleine herbergen en kroegen, men ziet er een uithangbord met een portret van den Hertog van Wellington en dergelijke. In één dier huizen was nog licht op en de deur stond eenigzins open.
Voor de deur bleef ze staan en luisterde naar het rumoer dat ze er hoorde. Lang had ze er nog niet gestaan of een meisje met grijs slordig haar en een verkreukte witte blouse en een vaalgrijze zijden japon aan, kwam uit de deur en vroeg haar wat ze begeerde. Ze antwoordde haar dat ze dacht daar een herberg te vinden, waarop de »juiferquot; zeide de madam te zullen roepen. Weldra verscheen er een dik vrouwspersoon met een vuurrood gelaat en eene losse muts op het hoofd. Zij nam Dine op met den blik waarmede een kenner een paard beziet en haar naar hare gading vindende, verzocht ze haar binnen te komen. Toen Dine op eene
117
DB ZWERVELINGE.
Terbazend groote kanapee liad plaats genomen en zij zag hoezeer ze rilde, gaf zij liaar een glas warme punsch en vroeg haar naar haren ouderdom en hoe zij daar zoo midden in den nacht voor het huis kwam. Dine noemde hare jaren en sprak over hare moeder te Zwart sluis , even als tot den policieagent, maar het sluwe wijf begreep al te spoedig, dat dit een verzinsel was en wist haar door eene soort van moederlijken toon zooveel vertrouwen in te boezemen, dat Dine ten slotte haar alles openbaarde.
Toen madam Bekker, zoo zullen we haar noemen, genoegzaam op de hoogte was, vroeg ze Dine of haar ook menschen hadden ontmoet in de Nieuw straat. Dine antwoordde dat juist toen zij de straat was ingegaan twee mannen van de Melkmarkt waren gekomen en naar den D g k gegaan waren, zoo ze meende, die haar hadden nageroepen. »Nuquot; , zeide madam, die intussen Dine eens had opgenomen, en haar, nu ze wat hersteld was van de koude, om haar waarlijk fijn besneden gelaat en knap figuur, zeer geschikt vond voor haar «etablissement,quot; nu kindlief, ge kondt zeker nergens beter terecht komen dan hier. Die dame , die gij gesproken hebt, was ook maar een boerinnetje en wat is ze nu een juffer ! Ge kunt nu hier blijven eten en drinken en zooveel mooie kleeren krijgen als ge begeert en ge zult er weinig werk voor te doen hebben, en dat werk zal je bevallen denk ik. Maar van nacht durf ik je hier niet houden, want die mevrouw bij wie ge gediend hebt, heeft een broer die zooveel als van het hof is, en die zal er wel over praten met de policie en dan komen ze misschien hier zoeken, omdat die mannen je gezien hebben, zooals je zegt; dus in de eerste veertien dagen durf ik je niet in huis te nemen. Je bent nog wel wat jong,
118
DE ZWEEVELINGE.
maar dat is erger voor mij dan voor jou. Hoe heet je ook weer ?quot;
»Ik heet Dine, en mevrouw Hoenders noemde mij Dientje, mevrouw.quot; »Zoo kind, ik ben geen mevrouw; ik heet madam en dan zal je voortaan Arnold ine hee-ten , hoor meisje !quot;
»Maar zeg me eensquot;, viel ze na een oogenblik pauze in, »wat heb je daar in dat pakje en heb je ook geld of kostbaarheden , want je moet me nu maar beschouwen als je moeder, Arnoldine.
Dine gaf haar haar zilveren knipje, den doek en den mantel, en zeide nog geene kostbaarheden gekocht te hebben. Ze diende nog zoo kort, dat ze behalve wat verval alleen nog maar wat voorschot op hare huur had ontvangen.
»Zoo ,quot; zeide madam , die intusschen haar knipje eens had doorgezien, »dat geld is voldoende om je die 14dagen in te kwartieren en dien doek moest ge omdoen , die mantel kan wel hier blijven, want over 14 dagen kom je bij mij wonen, dat zeg ik liever dan dienen , dat is zoo vernederend voor de meisjes, dat vind ik.quot;
En opstaande deed zij Dine den doek om en zeide nog een hoed voor baar te zullen halen. Ze ging daarop buiten de deur en riep aan den trap: »M a r i e, M a r i equot;! — Toen ging er boven eene deur open en Dine hoorde druk praten en lagchen juist of er hee-ren en dames waren en er kwam eene dame binnen, ook met eene witte blouse gekleed, doch met een vuurrooden rok en met lange bruine lokken, die misschien krullen waren geweest en het nu nog voorstelden. »Madamequot;, zeide zij, »M a r i e kou niet goed komen, daarom ben ik gekomen.quot; — »Ook goed Antonettequot;, was het antwoord.
119
DE Z WERVEL INGE.
120
»Bezorg mij een lioed voor dit meisje en mijn goed; ik moet even een boodschap doen.quot; Antonette ging en kwam weldra met het gevraagde terug en nadat Dine een vrij verlepten fluweelen hoed had opgezet in plaats van hare neepjesmuts, die ze achterliet, en daardoor vrij onkenbaar was geworden, gingen beiden de straat op en hielden de Ni e u w s t r a a t, tot zij eene dier steegjes bereikten die haar vereenigen met de Diezerstraat. Deze vervolgens dwars overstekende, sloegen zij een ander steegje in en kwamen weldra in dat mengelmoes van stegen en sloppen, dat de Vijfhoek wordt genoemd en werkelijk een vrij regelmatige figuur van dien naam vormt, die met een der zijden weder tegen de Walstraat aansluit. In een dier steegjes was eene herberg, eene zoogenoemde bedelaarsdoelen , waar madam B e k k e r goed bekend scheen. Ze klopte aan \'t raam en op de van binnen gedane vraag: »wie daar ?quot; haar naam genoemd hebbende , werd haar opengedaan en zij begaf zich met Dine naar binnen. Daar gaf ze haar over aan de de kasteleines , met de woorden: »Ik heb hier een logee voor je voor 14 dagen. Hoe stiller ze ie huis blijft, hoe liever ik het heb. Over 14 dagen zal ik haar zelve komen halen. Om geen opzien te verwekken moet je haar maar voor een nichtje laten doorgaan. Als \'t arme schaap morgen eens wat lang slaapt, moet het je niet verwonderen, ze is den geheelen nacht op de been geweest. Begrepen ?quot; — En \'t scheen dat vrouw Juirissen dergelijke bezoeken wel gewend was, want zij zeide op alles ja en amen, en liet toen de madam, na nog een oogenblikje met haar in den gang te hebben gepraat, de achterdeur uit, zoo dat deze in de Walstraat uitkwam en van daar zich naar huis spoed-
DE ZWERVELINGE.
de, onderweg de woorden mompelend; »nu die is geknipt. Mijn poppetje, nu heb ik je binnen en je komt niet zoo gemakkelijk los als bij die mevrouw Hoenders.quot;
Dine bevond zich intusschen niets op haar gemak. In de kamer waarin ze gelaten was stond eene tafel, waarop eenige nog vuile gebruikte kopjes , en langs den wand waren eenige half versleten stoelen gezet. In den achterwand was eene bedstede, waarin de eigenaar van het hotel lag te snorken. Hij was zoo dronken te bed gegaan, dat hij van de geheele nachtelijke ontmoeting niets had bespeurd. Nog stond in den hoek een draaiorgel en daarnaast een kistje met twee marmotten, terwijl aan den muur eene viool hing, en alles verlicht weid door eene walmende keukenlamp , die op de tafel brandde , en die oorspronkelijk verlakt was geweest, maar nu door vuil als anderzins onkenbaar van kleur was geworden. Nog naauwelijks had zij alles overzien of vrouw Jurrissen kwam weder binnen , gekleed in een verschoten en gescheurd jak en een zwarten rok , die van onderen eenigzins naar franje geleek en waarin een groote winkelhaak gescheurd was , die haar aschgraauw been liet zien. Op het hoofd had ze eene muts die wit was geweest waardoor van achteren een groote lok rood haar stak. »Meisjequot;, zeide ze, »de madam heeft me gezegd , dat ik je een kop thee op bed moest brengen , omdat ze bang was dat ge verkouden zoudt worden.quot; —»Och,quot; zeide Dine, »zoo volle spul zók mar niet maken.quot; Maar de waardin stond er op, de haar opgedragen order stipt te volvoeren. Zij zette thee en bracht vervolgens hare logee naar boven en toen nog een ladder op naar een zeer klein dakkamertje, waar zich eene bedstede bevond. Het bed was , sedert het de laatste maal was gebruikt, niet opge-
121
DE ZWEKTELINGE.
maakt en de witte sloopen der met »toessebolteiiquot; gevulde kussens waren bijna grijs. Maar Dine was zoo verheugd dat ze slapen kon, dat ze in een oogenblik te bed lag, na eerst het doosje met de sieraden cnder het kussen te hebben geborgen, en de haar daar toegereikte thee opdronk. Weldra sliep ze.
Ze ontwaakte en \'t was donker. Ze stond op daar ze op straat een enkelen voorbijganger hoorde loopen, zag ze uit het raam en na dit geopend te hebben, bespeurde ze, dat de gaslantaarn aan het einde van het slop brandde en uit het gedruisch , dat ze in de meer verwijderde straten hoorde, maakte ze op dat het nog vroeg in den avond was. Ze begreep hiervan echter niets. Daarop naar de deur van haar kamertje gaande, vond ze deze gesloten en na eenige malen er tegen te hebben gebonsd, kwam de waardin boven met een licht in de hand.
»Dat heet ik je slapen, zeg ik. \'t Is half acht in den avond en van morgen om vier uur begonnen. — Nu zal ik je eerst je kleeren geven jufvrouw,quot; hernam ze. »De madam is hier van daag geweest met een van de meisjes en die heeft kleeren voor je gebracht. Kijk eens hier, een japon, een schortje , een paar manchetten , een kraagje en pantoffels. Nu zal je een heele dame zijn.quot; Dine wilde liever hare eigene kleederen hebben, doch daar de madam die had medegenomen, moest ze zich hierin wel schikken en toen ze haren zak aandeed en daaruit den eenigen lossen gulden miste, dien ze er buiten haar knipje in had, toen was ze dubbel verheugd het bewuste doosje in haar bed te hebben verborgen.
Vrouw Jurrissen geleidde haar nu naar een achterkamertje waar hare »dochterquot; zat te naaijen en bezorgde
122
DE ZWERVELINGE.
123
haar wat koffie en brood. »Het middageten had ze verslapen , zeide ze. Maar ze voegde er niet bij, dat die lange slaap een gevolg was geweest van dat kopje thee , dat zij haar gebracht had en evenmin dat de ruiling der kleederen w as geschied, om haar later onkenbaar te kunnen maken. — Nadat ze gegeten had en met tegenzin uit het door en door vuile kopje een drabbig vocht, dat koffie heeten moest, had gedronken, vroeg ze om wat te doen, en daar ze slecht naaijen konde — wat ze van die kunst wist, had ze bij mevrouw Hoenders geleerd — kreeg ze eene wollen kous om wat te doen te hebben. Weldra zaten de beide meisjes te praten en schoon met eenige terughouding, wisten beide toch weldra zoo veel, dat beide geïnterneerd waren voor zekeren tijd, tot dat ze elk door hare madam konden worden geplaatst. Dine, die echter nog niet recht op de hoogte was, wat voor soort van zaak het toch was, die madam B e k k e r er op na hield , vernam dit nu weldra en alle kracht harer ziel verzette zich tegen de gedachte, om tot dien prijs eene juffer te moeten worden. Ze besloot daarom weder te vluchten, doch begreep wel, dat dit zoo gemakkelijk niet zoude gaan. Toch hoopte ze dat het haar zoude gelukken en toen zij hoorde van hare mede-gevangene , dat deze reeds eens had getracht te vluchten en dat haar tot dat einde hare schoenen waren ontnomen, besloot ze te zwijgen, \'s Avonds om 10 uur ging ze naar haar kamertje, om te slapen en toen \'s nachts allen sliepen en zij bespeurde dat haar kamertje gesloten was , nam zij haar deken, sneed die in reepen en daarvan zoo goed dit geschieden konde, een koord draaijende, wond zij het om haar lichaam en begaf zich zoo den volgenden morgen naar de achterkamer , die op de binnenplaats uitzag, waaraan.
DE ZWEEVELINGE.
de reeds bovengenoemde achterdeur uitkwam. Tegen den avond had zij besloten de proef te nemen, dan zoude hare medgezel worden afgehaald en zij kocht deze om, voor het ringetje, om \'s avonds wanneer1 ze vertrok den sleutel uit de achterdeur mede te nemen, zoodat die niet konde worden afgesloten en deze hield haar woord. Niet zoodra was deze onder behoorlijk geleide weggevoerd, of Dine de binnenplaats ledig ziende , bond haar touw aan het venster , dat niet meer dan tien voet boven den beganen grond was en ontkwam in de W a 1 s t r a a t. Als een gejaagd hert vluchtte ze de Sassenpoort uit en de Weezenlanden door tot in de Veerallée. Daar verborg ze zich tot bijna negen uur en toen het zoogenoemde Polkabrugje overgaande, begaf zij zich in de stad. Zi) wilde haar slot en hare oorbellen te gelde maken.
Vooraan in de Roggenstraat woonde een Israëlitische goudsmid , een dier weinigen , van wie gezegd wordt, dat er geen bedrog in hen is, en dezen bood zij hare waar aan. De man zag vreemd op, nog zoo laat bezoek te krijgen, maar zij verhaalde plotseling uit hare dienst te zijn gejaagd, omdat ze met den heer des huizes had staan praten en den volgenden morgen zeer vroeg op reis te willen en daartoe geld te behoeven. De goudsmid waardeerde het slot en de bellen, en zeide , dat de laatsten van koper waren maar betaalde haar den prijs voor de eerste. Dubbel verontwaardigd over dit bedrog van Walburg, dat ze nu eerst ontdekte, spoedde ze zich verder. Niet ver in de Nieuwst r a a t gekomen, verborg zij zich in een slop , omdat ze twee vrouwen zag aankomen die zij herkende als de madam en de waardin uit den Vijfhoek. Ze gingen voorbij in druk gesprek over de ontvluchte, doch zonder haar te zien
124
DE ZWERVELINGE.
en toen spoedde zij zich de D ie z er poort uit den weg op naar Mep pel. Nog was ze niet verre toen ze zich zeer vermoeid gevoelde, en aan de herbergde Vrolijkheid waar zij nog licht zag, vroeg ze om nachtverblijf in de schuur, wat haar werd toegestaan. De goede vrouw gaf haar eerst volop te eten en de man gaf haar een paar bos stroo extra en den volgenden morgen lieten ze haar met een teerpenning gaan. Ze trok voort tot ze Staphorst bereikte en daar in eene herberg een man met een draaiorgel zag zitten, dien ze met aandacht beschouwde. Na eeni-ge vragen over en weer wist ze dat hij uit Z w o 11 e kwam en gelogeerd had bij J u r r i s s e n.
Het orgel, dat ze daar had zien staan, had ze herkend. En toen ze van hem hoorde, dat hij Drenthe dacht in te tcekken en \'s nachts te M e p p e 1 te vertoeven , besloot zij zoover zich bij hem te voegen. Onderweg sprekende over haar middel van bestaan , dischte zij hetzelfde verhaal op van de mevrouw , die haar had weggejaagd omdat ze met mijnheer praatte, dat ze den goudsmid had verteld , en op zijne vraag: waarom ze dan niet naar huis ging, ze hoorde toch in die streek niet te huis , dat kon hij aan haar spraak wel hooren, mompelde ze wat, doch genoegzaam om W o 11 e r s, zoo heette de liereman , te doen begrijpen »dat de zaak niet gezond was.quot; Zij waren in-tusschen M e p p e 1 genaderd en reeds hier en daar zagen ze de Meppelsche jeugd, die met den Zondag ter wandeling was uitgetogen en bij gebrek aan alle wandelingen zich met den straatweg moest vergenoegen , toen W o 11 e r s haar vroeg waar ze haar kwartier te Me pp el zocht, anders wist hij een best. Nu dat was Dine naar den zin , en zij besloot met hem te gaan. \'s Avonds vroeg hij haar
125
DE ZWEEVELINGE.
hem te vergezellen en deed haar de vraag of zij zingen konde. Zij wist het niet maar zoude het beproeven en daalde proef voldoende naar zijn zin was, stelde hij haar voor zijne vrouw te wezen en met hem te reizen. Wat er dan vroeger gebeurd was, daar zou hij zoo naauw niet op zien en toen Dine eenigzins huiverde bij de gedachte — niet die van te zullen bedelen — maar van zulk een huwelijk, als ze wel wist, dat gewoonlijk ouder dat bedelvolkje plaats heeft, gaf hij haar de keuze tussen zijn wil te doen of terug te worden gebracht naar Zwolle, want hij wist te goed, dat zulke meisjes bij Jurrissen niet kwamen of er was een steekje aan los. »Ze most het nu zeilevers weten. As ze ja zee, was \'t goed, anders ging hij naar de pollisie.quot; En Dine vreezende voor een gedwongen terugkeer naar Zwolle — zeide ja. En \'s avonds tracteerde W o 11 e r s zijne kameraden , die hij in »het Roode Hertquot; aantrof op een oort jenever ter eere van zijne nieuwejon-ge vrouw.
Den volgenden dag trok ons tweetal verder de S m i 1-dervaart langs en Dine moest zeggen, dat zulk loopen bij den weg nog niet zoo onvoordeelig was, want toen zij H a v e 11 e uit waren hadden zij reeds twee gulden gebeurd en volop eten, en toen zij juist met de stoomboot van Assen aan het üffelter schut waren en daar hunne muzijk voor de passagiers ten beste gaven, was er een »weldadig,\' man onder deze, die een collecte op de boot deed en de opbrengst van den dag bijna verdubbelde , zoodat beiden, toen zij bijna ter hoogte van D i e-v e r b r u g hun nachtkwartier betrokken vrij tevreden waren over den dag en over elkander. Ik schreef »weldadigquot; en wil even op dat woord terugkomen, omdat er
126
DE ZWERVELINGE.
in Nederland geen woord is, dat meer misbruikt wordt dan dit. Wéldoen beteekent goed doen , en men verstaat er veelal onder kwaad doen. Of noemt ge \'t niet met mij kwaad doen, als men een mensch verleidt tot lediggang en den reeds bestaanden ledigganger in zijne luiheid stijft? Personen als Wolters en Dine, jonge menschen in de kracht van hun leven die rondloopen en bedelen, zijn er honderden en duizenden in ons land te vinden. Een jongman, te traag om een ambacht te leeren, te lui om iets te doen, koopt of huurt een orgel of eene mars met artikelen van hoegenaamd geene waarde en trekt het land door, aan alle huizen kloppend en overal eene gave ontvangend. Ik weet een zoogenoemden stoelenmatter , die onder dien naam de buurtschappen rondreisde en zoo langen tijd met denzelfden bos biezen sleepte, dat ze vergaan waren. En onder den naam »weldadigheidquot; wordt dat volk gefokt. Ze huwen of nemen eene vrouw met zich — het kroost dat het edel echtpaar verwekt, wordt zonder uitzondering bedelaars, — \'t zij openlijk of onder bedekten term.
Zulk een liereman, gewoonlijk een jong mensch in de kracht zijner jaren — want het draaiorgel is vrij zwaar — verdient dagelijks veel meer dan een arbeider, die hard moet werken voor zijn brood. Er zijn gevallen bekend, dat hij 2,3 soms 4 gulden op een dag bijeen kan bedelen. De een geeft om wel te doen, de ander om van den man af te komen, kortom ieder offert zijne gave aan dat gespuis. En nergens is het sterker dan ten platte lande, waar dat volk de boeren — somtijds door de open bedreiging hun \'t dak in brand te zullen steken — zoo zeer in de macht heeft, dat zij maar voortdurend geven — geven en altijd weder geven. Ik zelf heb in Twente bij eene
127
de zweevelinge.
boerenvrouw iukeerend, om mijne sigaar aan te steken, de klacht gehoord, dat ze dien dag (\'t was \'s morgens elf uur) al veertien centen aan bedelaars had gegeven en toch ieder maar één cent. — Dat komt hoofdzakelijk van gemeentehoofden in \'t genre van Sir Robert, die er niets aan durven of willen doen. En juist die bedelarij, toegelaten onder den schijn van handel te drijven of iets der-gelyks is een kanker aan onze volkswelvaart; zij bevordert het pauperisme.
Nog eens, die een cent aan een bedelaar geeft, doet kwaad, viEiidubbel kwaad: lo bezondigt hij zich tegen den bedelaar zei ven , die, werd hij -overal verjaagd, door den honger gekweld, zou moeten werken, en zoo hij \'t niet kon , \'t zou moeten leeren; 2o bezondigt hij zich tegen den staat, want hij is de medeplichtige van den bedelaar en overtreedt de wet; 3o bezondigt hij zich tegen den eerlijken arbeider, die verleid wordt door veel hooger loon, dan hij verdient, met veel minder werk te erlangen wanneer hij gaat bedelen en 4o bezondigt hij zich tegen de maatschappij, want door zijne gaven kweekt hij bedelaarskinderen — meest in ontucht geteeld en vormt ze stelselmatig tot bedelaars.
En dat heet dan weldoen, en dan durft men de kermissen nog verdedigen, waar dat gespuis als paddestoelen uit den grond opstaat, om in de tussentijden het platte land af te stroopen.
En dan houdt men lezingen voor, en besteedt zijne contributies aan vereenigingen tot leniging der armoede — tot wering van pauperisme en hoe die traajigheden verder hee-ten, die zoo bij uitstek filantropisch zijn (lees middelen om een mooijen naam te krijgen) en in denzelfden tijd kweekt men bedelaars.
128
DE ZWEKVELINGE.
En waartoe wordt het gegeven geld besteed ? Kom in de bedelaarsdoelens in de steden en ge zult zien dat er gebrast en gedronken, neen gezopen wordt van de penningen den arbeider, die naauw spek of vleesch kan krijgen tot onderhoud van zijn gezin , afgebedeld. Dan zult ge den oorsprong van het pauperisme leeren kennen.
Wanneer de boeren — en ik heb hier op Twente inzonderheid het oog, al is \'t misschien ook in andere oorden zoo — wanneer de boeren er toe konden besluiten, in elke buurschap eenigen hunner knechten of nog beter zonen als onbezoldigde rijksveldwachters te laten beëedigen en alles wat bedelde opbrachten , opdat ze in de O m m e r-schans werken leerden — des uoods door hongeren — dan zou er veel gedaan zijn. En wanneer allen zich verbonden om eiken bedelaar te verjagen, hem nooit toe te staan in hunne schuren te overnachten, hem zoo uit de buurtschappen en dorpen verdreven, dan zou hij moeten werken en van een doodeter een nuttig lid der maatschappij moeten worden. — En wanneer de armbesturen, zoo burgerlijke als kerkelijke, weigerden iemand te bedeelen die bedelde , zou er nog meer gedaan worden.
Want het is eeue uitgemaakte zekerheid, die de ervaring heeft bewezen — dat »die bedelt om brood , heeft zeker geen nood.quot;
»Maar die arme blinde man, die alle maandagen zijn centje komt halen en die kreupele vrouw en zoovele anderen.quot; Och mijnheer, heeft die man werkelijk behoefte, dat hij dan onderhouden worde door het armbestuur zijner woonplaats , maar niet bedele. Doet hij dat, dan moet hij «mede gevangen mede gehangenquot;, zegt het spreekwoord — ook naar Ommerschans.
129
9
DE ZWBKVELINGE.
\'t Is een tijd van bonden; — wat zondt ge zeggen van een »anti-bedelaarscenten-verspillingsverbondquot; (\'t woord is geheel eigen vinding) in welks statuten wierd opgenomen, dat ieder, bij wien zich een bedelaar vervoegt, dit terstond aan de politie moet kenbaar maken.
Dan zou het mogelijk worden , dat die duizenden en duizenden leegloopers werkzame menschen werden en dat Nederland den »schandnaamquot; — want het is geen eernaam zoo als \'t heet, van weldadig verloor. En dat verlies zou , onzes inziens , ten spijt van al het bedelrot — eene winst zijn.
»Is me dat een tiradequot;, boor ik u zeggen, sclioone lezeres , foei! En ik zal er niets op antwoorden dan : het lag me op het hart en \'t moest er af. En nu basta.
Dine was met haren zoogenoemden man op reis gegaan en zij was aan de eene zijde verheugd , dat de zaak zulk een goed eind genomen had — want met schrik daclit ze aan madam, — en beiden zwierven door de noordelijke provinciën van ons land , want zuidelijker dan Drenthe durfde ze niet te komen. Wolt er s was , wanneer hij nuch-teren was, dan ook zeer goed voor haar, maar dronken zijnde kon hij haar vreesselijk mishandelen. Zij verdroeg dit met geduld want in haar hart hield ze van hem en altijd beschouwde ze hem eenigzins als haren verlosser uit de handen van die Zwolse he dames die ze nog altijd vreesde. Zoo was het ruim een half jaar goed gegaan en zij was te Leeuwarden bevallen. Nu werd het er voor haar niet beter op. Het kind, dat even alsW al burg vuurrood haar en ook zijn leelijken neus toonde te hebben, was een steen des aanstoots voor Wol ter s en menige grievende be-leediging moest zij dien aangaande verduren, die zij gedul-
130
DE ZWERVELINGE.
dig droeg. En, het zij tot Diners eer gezegd, ze was en bleef haren man, gelijk ze hem noemde, getrouw.
Een jaar later beviel ze van een tweede kind, ditmaal een zwart krulkopje, liet evenbeeld van Wolters en zij had waarlijk geen benijdenswaardig lot met twee kinderen te moeten zwerven, — de arme schapen in een pak op den rug dragende op hunne tochten door land en zand. Toch hechtte zij zich met alle liefde aan hen en Jacob en Peter — zoo heetten de kleinen — werden gehard tegen alle wisselingen van het weder en leerden al vroegtijdig honger en gebrek lijden.
Zoo bleven zij zwerven en Dine was wel gedurig in gedachten op de Wolfskamp en zou zoo gaarne, zoo bitter gaarne eens geweten hebben hoe \'t vader ging en hoe \'t met moeder was, maar ze durfde niet schrijven, veel minder er heen te gaan en ze bleef zuchten en treuren om het verloren te huis — maar verder kwam ze niet.
Zoo was het voorjaar geworden, twee jaar nadat we haar te Zwolle hebben zien vluchten en al was ze nog kenbaar , \'t was de mooije Dine niet meer. Het zwervend leven , de vermoei] enissen van het reizen met de twee kinderen , waarvan het oudste pas loopen koude en het jongste nog geen half jaar was, hadden haar gesloopt en hare rijzige gestalte gekromd — en de twintigjarige scheen bijna veertig. Met het voorjaar waren ze naar Groningen gegaan, om daar bij gelegenheid der voorjaarsmark-ten met hun orgel op de markt den kost te zoeken en op de overige dagen der week de naburige dorpen af te zwerven om er zoo den tijd te rekken, dat de harddraverijen en kermissen overal hunne tegenwoordigheid vereischten. Op één dier marktdagen, terwijl zij zich geposteerd had-
131
DE Z.WEE.VE LING E.
132
den aan de Nieuwe Boteringestraat juist tegenover de Ossenmarkt gebeurde het dat W o 11 e r s eene zilveren tabaksdoos zag vallen uit den zak van een voor-bijgaauden boer. Hem op te nemen en zonder dat D i-ne liet zag hem in den zak te steken, was liet werk van een oogenblik. Hij had dit echter niet zoo haast gedaan, of hij was gezien door den man, die daar met een kraam stond en oliekoeken verkocht en die den boer indachtig maakte op zijn verlies en op den vinder. Deze begaf zich naar Dine, terwijl de man afwezig was en zij. die van niets wist, ontkende het. F o n g e r s , zoo heette de boer, werd boos; de oliekoekenbakker beweerde het te hebben gezien en er ontstond een oploop. Een politieagent spoorde W o 11 e r s op en vroeg hem naar de doos en W o 11 e r s antwoordde — gelijk waarheid was — haar aan een agent te hebben gegeven , opdat die hem op het politiebureau zoude brengen. Dit werd natuurlijk niet geloofd en de agent vorderde dat W o 11 e r s met zijne vrouw en verder bijbehoorend gezelschap naar het bureau hem zoude volgen. Deze weigerde en toen hij met geweld door den agent werd aangegrepen, verzette hij zich en de agent requireerde tot zijne hulp een korporaal met twee man die van de hoofdwacht kwamen, om een wacht te gaan aflossen voor het huis van den majoor, die aan de Ossenmarkt woonde en onder dat escorte werden zij naar de politiewacht gebracht. Daar helderde zich het geval met de doos weldra op , maar W o 11 e r s had zich verzet en zijne vrouw , die den agent de nagels in het gezicht gezet had, had hem geholpen en beiden moesten — ofschoon de agent hier bepaald de schuldige man was — wachten tot de commissaris kwam.
DE ZWEUVELINGE.
Ook de korporaal met zijne manschappen waren binnengegaan en toen de gevangenen hunne namen moesten opgeven en Dine den haren, Berendine Esters opgaf, toen keek een der soldaten haar in \'t gezicht en vroeg haar: »Gut Wolfskampen Dine, hen ie dat ?quot; D i ne schrikte , ze zag haren ondervrager aan en herkende L e e m-koelen Willem, den jongeren broeder van G a r t J an, haren vroegeren vrijer. Met een luiden gil viel ze op den grond.
Een juist voorbijkomend geneesheer werd geroepen , die , toen eenige pogingen om haar bij te brengen niet gelukten , last gaf, haar naar het ziekenhuis te brengen en D i-n e werd met hare kinderen derwaarts gebracht, terwijl de intussen gekomen adjunct-commissaris van politie W olters, in vrijheid stelde en den agent eene bestraffing gaf over zijne overijlde daad. — Tot den soldaat zeide hij: »als ge eens tijd hebt van daag of morgen, kom dan eens bij mij. Ik wilde u gaarne spreken.quot; — En de politiewacht was even stil als ware er niets gebeurd.
Den volgenden dag vervoegde L e e m k o el e n Willem zich bij den heer Verstolk, dien het geval met de tabaksdoos , dat een zeker bewijs van eerlijkheid was geweest, eenige belangstelling inboezemde in dat gezin. — De commissaris vroeg hem, hoe hij die vrouw kende en dergelijke meer, en Willem antwoordde al wat hij wist: dat D i-ne naar de stad was gaan dienen na vroeger te Haaghorst met zekeren luitenant Walburg te hebben verkeerd , en dat ze later van dezen had moeten bevallen en toen haar vader haar wilde halen spoorloos verdwenen was.
»Walburg!quot; zeide de commissaris. «Hoe zag die vent er uit?quot;
133
DE ZWERVELING E.
Willem beschreef hem, zoo goed hij konde, en de commissaris teekende een en ander op en zeide toen; »weet je ook, wat er van hem geworden is ?quot;
»Neen\' antwoordde Willem.
»Dan zal ik het je zeggen. — Hij is gedegradeerd tot gemeen soldaat wegens zijn slecht gedrag, toen hij hier in garnizoen lag, en is toen als koloniaal naar de Oost gegaan. Maarging hij voort, »vertel me eens wie is in Haag horst je burgemeester?quot; en ontfing daarop tot antwoord, dat de »beronquot; \'t geweest was , maar dat er nu pas een ander was gekomen, en dat anders de sir Robert van \'t huus er burgemeester was.
»Ja, daar kan ik niets mede aanvangen hervatte Ve r-stolk. »Zeg me eens heb je daar ook een doctor of een dominee.quot;
»Jao was het wederwoord, »Dr. Verboom, das de olde doctor en docter Brusk en —
»Die Dr. Verboom is dat een man op jaren, met een bril op en weet je ook of dat nog familie is van professor van Meteren?quot; viel de commissaris in.
»Jao, hi hef ten minste een bruur die perfester is, ik eb nog een pakkien veur hem maêenömmen , toe \'k hier kwamp.quot;
»Dan weet ik genoeg,quot; hervatte Verstolk, »dau heb ik hem wel ontmoet. Daar heb je een kwartje, daar kun je bier en sigaren voor koopen , maar geen jenever , hoor! En als ik je nog eens weer noodig heb, dan zal ik je laten verzoeken te komen.quot;
Met die woorden gaf hg Willem een wenk om heen te gaan en spoedde zich daarna naar het gasthuis, om te informeren hoe het Dine ging. Tevens maakte hij den
134
BE ZWERVELINGE.
doctor den uitslag van zijn onderzoek bekend, omdat hij meende , dat dit ook voor dezen van belang konde wezen.
En den zelfden avond schreef hij een brief aan Dr. Verboom, waarin hij hem mededeelde al wat hij omtrent Dine wist en tevens meldde, dat zij bedenkelijk ziek in het gasthuis lag, met verzoek met deze wetenschap te doen , wat hem goeddacht.
135
VII. OP DE NIJE WOLFSKAMP.
\'t Wordt tijd dat we eens weder naar Haag horst terugkeeren. \'t Is nu bijna twee en een half jaar geleden , sedert we er de eerste maal waren.
En als we dan van den steenweg het dorp ingaan, dan merken we uitwendig niet vele veranderingen. Wel heeft J e n n e in den winkel haar huis wat verbouwd, maar behalve dergelijke kleinigheden is er voor \'t oog van den voorbijganger niets veranderd , alleen is er aan de markt eene oude schuur weggebroken en vervangen door een fiks heerenhuis, dat een twintigtal schreden achteruit springt en een aardig bloemtuintje aan de straat heelt.
Als we echter in het rechthuis inkeeren, om er van onze wandeling uit te rusten, en de praatzieke kasteleines ons eenige versnapering brengt, dan vernemen we spoedig, dat er in werkelijkheid heel wat veranderd is. De burgemeester, »de beron,quot; is vertrokken naar den Haag,waar zijne vrouw toch liever zomers ook wonen wilde en heeft zijn huis verkocht aan Dr. Verboom, die er behoefte aan had, om eene woning te hebben voor zijn aanstaanden schoonzoon Dr. Brusk, welke nu een halfjaar geleden
OP DE NIJE WOLFSKAMP.
met Caroline getrouwd is eu het vroeger burgemeesterlijk huis bewoont.
De burgemeester zelf is vervangen door mr. de Jong, die behalve zijne rechtsgeleerde wetenschap ook eene goede dosis practische kennis van het gemeenteleven met zich bracht en daar hij geëngageerd was , zich een huis bouwde, het heerenhuis , dat we aan de markt zagen staan en toen het goed en wel voltooid was, er zijne vrouw in ging halen, die zelve van buiten afkomstig, even als haar man, het gezellige Haag horst verre verkoos boven de stijve stad.
Ook de pastorie heeft een nieuwen bewoner gekregen. De vorige predikant ontfiug een beroep naar het noorden van Friesland, waar hij vele connecties onder de floreen-plichtigen had en daar hij dit om zeer geldige redenen meende te moeten aannemen, werd hij vervangen door den candidaat Veldman, een fermen jongen, die zich haastte , om met zijne verloofde te huwen en de Haaghorstsche pastorie te betrekken.
Deze drie: Brusk, de Jong en Veldman vormden, gelijk Sir Robert het noemde, het driemanschap, dat alles te Haag horst regeerde. Zij waren zeer bevriend en bevorderden elk in zijnen kring de stoffelijke en geestelijke welvaart van flaag horst, tot groote ergernis van Dudley-house, dat gewend was den toon aan te geven en nu niets meer had te zeggen. Want de Jong had bij zijne komst te Haaghorst, ingelicht door Brusk, dien hij nog aan de academie gekend had, terstond eene krachtige hand geslagen aan de opruiming van eene menigte misbruiken, die hij vond , en uitgaande van den stelregel, dat algemeen belang gaat boven bijzonder belang, alle de
137
OP DE NIJE WOLFSKAMP.
vroeger bestaande , maar door Dudley nooit gehandhaafde gemeentelijke bepalingen omtrent wegen en waterleidingen, mesthoopen en bedelarij en honderd andere dingen, doorgezet — eerst wel tot groote ergernis der gemeentenaren, die nog al sveur \'t oldequot; waren, maar die later inzagen , dat het »nijequot; toch beter was. En toen de Jong den veldwachter, de rechterhand van Dudley, als een onver-beterlijken dronkaart uit zijne betrekking deed ontslaan en nog later den heer Walter Dudley, die als volontair op de secretarie werkzaam was, van daar joeg, omdat hij niets deugdelijks uitvoerde, toen werd de breuk tussen den wethouder en den burgemeester openlijk en nu een zestal weken geleden is bij de herkiezing Dudley gestruikeld en vervangen door B r u s k , in wiens vurigen ijver, algemeene geachtheid en welsprekende tong de nieuwe burgemeester een krachtigen steun heeft.
Ook de oude onderwijzer was dezer wereld ontslapen en vervangen door den heer ü o s t r a , een ferm , degelijk jongmensch in wien Ds. Veldman een trouwen helper vond bij zijne plannen tot hervorming op geestelijk gebied, die hij met niet minder ijver doordreef dan Brusk en de Jong op stoffelijk.
Op Dudley house was \'i erg kil en huiverig geworden. De oude Sir en zijne vrouw waren nog even pedant, beschermend en heerschzuchtig, nog even vittend en vinnig als vroeger, maar het zonnetje was uit dat huis geweken. — Van Peuteren, die Mary had leeren kennen uit de brieven van Brusk en haar had ontmoet, toen hij zijn neef in het Molendal bezocht, was later eenige weken bij Brusk komen logeren, om te botaniseren, waarvan hij een groot liefhebber was, zoo het heette, en had
138
OP DE ÏJIJE WOLFSKAMP.
een der schoonste bloempjes van Haagli orst medegenomen toen hij, naar zijne pastorie te Wier huizen gaande, Mary als echtgenoot derwaarts had gevoerd.
Min a\'s engagement met Walburg had slechts kort geduurd en na nog tweemalen na dien tijd een soortgelijke verbintenis voor 14 dagen te hebben aangeknoopt, en hare reputatie nog meer te grabbel te hebben gegooid , was zij nog te huis , even als de onbeduidende Nelly en de jongeheer Walter, die de lessen van zijn vriend zoo goed in de praktijk had gebracht, dat hij een volkomen lichtmis en drinker was geworden.
Manke K r e 1 i s houdt nog altijd herberg , maar \'t wordt er nooit meer nachtwerk, want sedert hij eens als smokkelaar van spiritus was aangehaald en daarvoor gestraft ? heeft de burgemeester, die toch het sluituur der herbergen op negen uur had bepaald , hem nooit willen vergunnen, na bezetten tijd te tappen, zoodat zijne zaak vrij wat is achteruit gegaan, want Paddepoelen Willem c. s. bezoeken hem niet meer.
En wanneer wij het dorp uitgaan en van het bargende den nieuwen molen, die den ouden, sedert door den bliksem afgebranden, verving laten liggen , dan treffen wij het ons bekende eschpad , dat zich alleen daardoor van het vroegere onderscheidt, dat het zorgvuldig onderhouden en met wit zand bestrooid is , waardoor het altijd droog blijft. En daar den berg opgaande, komen wij op de ons bekende boerderij »de Wolfskamp.quot;
\'t Ziet er vrij wat anders uit, dan toen we er de laatste maal waren, en er de zoo half en half voor wind en weder beschutte schuur zagen, \'t Is nu een geheel van steen opgetrokken en met pannen gedekte woning — al ligt er
139
OP T)E NIJE WOLFSKAMP.
voor de warmte ook onder dat pannendak een tweede van stroo. •— En als wij op de met ruitsgewijze rood eu blaauw bevloerde keuken komen, waar een helder vuur brandt en alles glimt en blinkt van zindelijkheid, dan klimt onze verbazing nog meer. — Maar al wordt de Wolfskamp door Esters bewoond, — \'t is onze Esters niet meer.
Toen we de laatste maal er waren, zagen wij dat de toestand van Esters bijna onhoudbaar was geworden. En toen nu in dien winter Esters eens met M ar ia nu s was gaan jagen en bekeurd werd had hij eene vrij hooge boete moeten betalen, waarvoor hij nog een zijner koeijen had moeten verkoopen. Toen was hij hoe langer hoe meer zijn troost gaan zoeken in de flesch. En na de reis naar Zwol-1 e, van waar hij onverrichte zake moest terug keereu, was hem alle lust tot werken — die nooit zeer groot was geweest — ontzonken en hij was oen dier stille drinkers geworden, van wie nooit iets te recht komt. Zoo was het zomer geworden en de geheele plaats zoude met alles, wat er zich op bevond, voor schuld worden verkocht, toen een broeder van hem, aan wien hij geschreven had om hulp en die na jaren links en rechts als knecht te hebben gezworven en nu de laatste tien jaren zetboer op een buiten bij Arnhem was geweest, overkwam. Deze had vrij wat geld bespaard en kon van zijnen vroegeren heer, die hem kende, het ontbrekende krijgen en kocht om de schande eener publieke verkooping te missen den geheelen boedel uit de hand, loste de hypotheken af, bouwde het huis op en begon er met zijn Nelleke te boeren, nu voor eigen rekening. Hij was n. 1., daar bij Arnhem wonende, met een boerenmeisje uit Oosterbeek getrouwd en na twee kinderen verloren te hebben , was hun echt verder zonder
140
OP DE NIJE WOLFSKAMP.
kinderen gebleven. Hij stelde Willem voor, zoo hij werken wilde, bij hem te werken, maar daar zijne vrouw zeer zindelijk en Jenne eer het tegenovergestelde was, bood hij hem aan, eene woning te bouwen in de onmidde-lijke buurt.
Hiertoe was Willem echter te trotsch en hij vroeg alleen om een paar schepel land te mogen hebben op den Venneberg, over de Bekke in de uitgestrekte veeneu gelegen, waarvan een deel tot de Wolfskamp behoorde; daar wilde hij bouwen. Peter Esters stond dit zijn broeder toe en deze verhuisde met - weinige meubelen en D i-ne\'s kist, die sedert dien vrijdag onaangeroerd was gebleven , eerst in eene kamer tot dat hij zijn huis had gebouwd , en toen naar de Nije Wolfskamp.
\'t Is n.1. in Twen the het gebruik, gelijk ik reeds vroeger opmerkte, dat een boer niet bij zijn eigen naam maar bij zijn huisnaam wordt genoemd. Verhuist hij naar een andere boerenplaats of keuterij, dau krijgt hij dien naam. Wordt echter een erf verdeeld of wel sticht een boer op eene geheel onbenoemde plaats een huis, dan verkrijgt dit den ouden naam met de bijvoeging »uieuw.quot; Zoo werd dan nu ook de plaats of liever de hut die Esters bouwde op den Venneberg, de N ij e Wolfskamp.
Op zekeren vrijdag morgen ging Dr. Verboom na de koffie naar zijne dochter Caroline, gelijk hij bijna dagelijks deed en was juist daar toen boden-G eert, de brievenbesteller , aanschelde.
»Heb je ook wat voor mij Geert, dan kan ik je weeleen loop uitwinnen ?quot; was zijn woord en hij ontving behalve zijne dagelijksche courant een tweetal brieven. De een bekeek hij van alle zijden. »Groniugen, — wie kan mij
141
OP DE NIJE WOLFSKAMP.
daar wat te schrijven hebben T\' merkte hij op en vervolgde ; »maar we zullen zien,quot; en den brief openende, ging hij weder binnen , waar Caroline zat te naaijen.
»Wat is dat voor een brief, vader?quot; vroeg ze, daar ze aan het gelaat van den ouden man zag dat er iets bijzonders was.
»Ik weet het niet,quot; antwoordde hij ; »hij is van zekeren Verstolk, adjunct-commissaris van politie — wat of die voor nieuws heeft?quot; En den brief doorlezende , zeide hij: »je man moet van middag uit om een consult te hebben met Dr. Hesseling, ga jij na \'t eten mede wandelen?quot; Caroline beantwoordde deze vraag toestemmend.
\'s Middags om half vier — want ter eer van het consult te Almelo had men vroeger gegeten dan gewoon, stapte Dr. Verboom met zijne dochter uit en sloeg den weg langs D u d 1 e y-h o u s e naar de B e k k e in. Onderweg verhaalde hij haar den inhoud van den brief, dien hij van V erstolk ontfing, en beiden stapten weldra de B e k-s c h e brug over en de buurtschap rechts latende liggen , gingen zij een pad op, dat rechtstreeks door het veld liep op eenige huisjes aan, die in de verte bijeenstonden en de V enneberg genoemd werden, omdat zij op een flauwe hoogte stonden, die even uitstak boven het omringende lage land.
Aan het eind van dat pad gekomen, traden zij een der eerste woningen [binnen, met recht met de deur in huis vallende, \'t Was een kleine hut, doch deels door hare nieuwheid, deels door het huisraad, dat wel is waar zeer ordinair, doch nog al weelderig voor eene hut was, toonde ze wat. Ze bestond uit eene keuken, afgescheiden door een leemen wand van de deel, waar eene geit en twee
142
OP DE NIJE WOLFSKAMP. 143
schapen huisden en de schoorsteen, ofschoon even als de wanden der keuken met kalk aangestreken, bestond als deze uit vlechtwerk van hout, aan de binnen zijde met eene leemlaag overdekt. — Alleen de voorgevel was van steen en de deur en het raam daarin waren bij den bouw nieuw geweest, het overige bestond uit de overblijfselen van de Wolfskamp op den berg, die hem door zijnen broeder waren geschonken, zoover hij die bij zijne vertimmering zelf niet behoefde.
Zij vonden Esters en zijne vrouw beiden te huis; de vrouw zat wol te spinnen, haar man met een halven roes aan den haard, want hij had dien dag een boodschap gedaan in het dorp en was toen door Manken Krelis »getracteerd.quot; Zoodra Dr. Verboom binnen kwam, begon hij: Goeden avond Esters, hoe maak je \'t ? Ik vond het weder zoo mooi dat ik wel een eind loopen wilde, en daar onze turf ten einde loopt, door dat ik mijne dochter van dezen winter ook heb moeten voorzien van brandstof, dacht ik ik zal eens in \'t veen gaan zien en bij Esters vragen of die ook nog wat goede turf voor mij weet. — »Jao begon deze , »ik eb zelfs nog wal een paor duuzend goe turve, maar as den Doctor der meer ebben mut dan bint er nog wel wat bie Jan van d e k r e k k e , die doar een endtien wieder op de V e n n e b e r g woont.quot; Na een oogenblik over den prijs te hebben onderhandeld, kocht hij hem de zijnen af en belastte hem mot den koop van een partijtje bij zijnen buurman.
De vrouw had intusschen koffie gemalen en gezet en kreeg kopjes uit de kast en wilde ook een paar beschuiten uit eene trommel die aan den wand hing krijgen, toen Verboom haar met een: »neen een kop koffie wil ik wel hebben, maar laat die beschuiten blijven want we zijn
OP DB NIJE WOLFSKAMP.
juist na \'t eten uitgegaanquot; verzocht dit te laten en op een herhaald verzoek van Caroline deed zij dit dan ook , ofschoon haar dacht »na zoo\'n ende eloopen te ebbenquot; kon men altijd wel een beschuit eten.
Na wat over koetjes en kalfjes gepraat te hebben , bracht de oude man het gesprek op den keer dat zij de treurmare van Dine hadden gebracht en vroeg of ze nooit weer wat van haar hadden gehoord , welke vraag door de vrouw met een vernieuwden aanval van geween werd beantwoord en na eenige omwegen maakte hij de ouders bekend met den inhoud van den uit Groningen ontfangen brief. Was de ontsteltenis , die dit bericht veroorzaakte over D i n e\'s treurig lot, groot; grooter was de vreugde der ouders, die hun reeds zoo lang dood gewaand kind weder levend wisten , ofschoon dan ook krank.
Esters wilde terstond op reis, maar de Doctor ontried hem dit en beloofde zoo veel in zijn vermogen was, te zullen doen om Dine te huis te krijgen en nog denzelfden avond te zullen schrijven. \'t Was wel is waar avond geworden toen onze wandelaars Haaghorst weder bereikten , maar in plaats van naar huis te gaan , begaf de doctor zich, na zijne dochter te huis te hebben gebracht naar den burgemeester , waar hij ook den predikant en zijne vrouw vond. De dames amuseerden zich met eene Gracieuse na te zien en elkander op allerlei strikjes en kapertjes te wijzen, die mevrouw Veldman dol en mevrouw de Jong snoepig vond , waarop haar echtgenoot haar vroeg, of ze weer prullen zat te bestuderen, als die tijd kwam , zou hij Dr. B r u s k wel eens om een doelmatig model vragen, en tot antwoord kreeg, dat hij zich met die dameszaken maar niet moest bemoeijen.
144
OP DE NUB WOLFSKAMP.
Dr. Verboom werd bmnengelaten en kreeg een plaats naast den open haard, waarin tegen den avond vuur was aangelegd en een beuken blok kelder knappend brandde.
»Waaraan heb ik de eer van uw bezoek te danken doctor ?quot; vroeg de burgemeester, [die wel wist dat de oude heer wel bij dag, maar niet dan hoogst zelden \'savonds uitging, tenzij met zjjne familie en wanneer zij bepaald genoodigd waren, toen de nieuw aangekomene zijne plaats had ingenomen en door mevrouw van een kopje thee en door den gastheer van eene sigaar was voorzien.
»Ja, burgemeester antwoordde Verboom,» ik wilde u spreken over een brief dien ik van daag ontfing.quot;
»Is \'t een geheim doctor viel de burgemeester in, »dan zullen we naar mijn bureau gaan.quot;
»Eom,\'J zeide mevrouw, »dat kan dan straks wel, de doctoi komt hier zoo zelden, en nu je hem voor een enkele maal hier hebt, wil je hem terstond weer wegjagen. Zoo presserend is immers de zaak niet doctor, dat je niet eerst rustig kunt theedrinken?quot;
»Neen mevrouw,quot; was het antwoord, »ik wil gaarne een kop thee mededrinken, daar ik vrees dat ze te huis gedaan hebben en wat mijne zaak betreft, die kunnen we gerust in de tegenwoordigheid der dames bespreken.quot;
Verboom bracht nu den burgemeester op de hoogte van de zaak en vroeg wat er aan te doen was, om Dine te huis te krijgen; hij wilde den zelfden avond nog den heer Verstolk antwoorden, ^a,quot; zeide de Jong na eenig nadenken, ))ik houd volstrekt niet van laten overkomen , maar in dit geval is het eene minderjarige, en dat ziek zijn te Groningen, vooral als dat wat slepend is . kost met die twee kinderen heel wat geld aan de gemeente.
145
OP DE NI JE WOLFSKAMP.
Mij dunkt het beste is, dat gij den commissaris op de hoogte brengt van het vroeger voorgevallene en van de pogingen van onzen Sir om haar op te diepen, die echter zóó waren, dat ze niets konden opleveren, dan kan de commissaris haar op grond daarvan als een door de ouders opgeëischt minderjarig kind opzenden. Dat wil ik liever, dan haar laten overkomen op grond van de bedeeling, want al is dat veroorloofd, het is stuitend voor de persoon die het aangaat en dan ook nog , dan hebben we ze voor onze rekening, terwijl ze anders zoo ze hulpbehoevend is, voor die der diacony komt.quot;
»Dacht ik het niet\'.quot; zoo viel hem Ds. Veldman in de rede, »onze arme diacony moet het weder ontgelden, nu we weten het wel, jelui burgemeesters hebt er prachtig slag van ons de armen toe te schuiven.quot;
»Elk veegt voor zijn eigen deur zeide de Jong, «maar wat dunkt u daarvan Dr. ?quot;
„Het schijnt mij niet kwaad hernam deze , »maar zoude het niet goed zijn, als jij zelf er in dien geest over schreeft.quot;
»0 met alle genoegen,quot; was het antwoord, en opstaande ging hij de kamer uit naar zijn bureau en keerde terug met eene agenda waarin hij opteekende: schriiven aan — »Hoe heet de commissaris ook ?quot;
»J. R. Verstolk over Dine Esters — moet hetvan daag nog gebeuren Dr.?quot;
»Zulk een haast heeft het niet, maar te lang zoude ik niet wachten,quot; antwoordde deze en de Jong schreel met groote letters onder het adres: pressant.
Er werd gebeld en Brusk, die van Almelo terug was gekomen, kwam met Caroline nog een beetje praten en
146
OP DE NIJE WOLFSKAMP.
was zeer verbaasd eindelijk nog eens wat van Dine te hooren, terwijl hij tevens nog zijn hart eens lucht gaf tegen den heer Walburg, met zijn rooijen knevel en zwart schurkengemoed en ieder was van oordeel, datBrusk zich eens zeer zacht had uitgedrukt.
De heeren bleven nog wat praten en terwijl de oude heer zich naar huis begaf, om nog zijn brief te schrijven, willen wij eens te Groningen zien, hoe \'t er ging met de hoofdpersone van ons verhaal.
Na een paar dagen buiten kennis gelegen te hebben, kwam Dine bij en vroeg naar hare kinderen, en toen naar haren man. De eerste werden haar gebracht en omtrent den laatsten werd haar wel is waar met eenige behoedzaamheid medegedeeld , dat deze den vorigen dag aan het gasthuis was geweest en gevraagd had, hoe lang de ziekte zijner vrouw wel duren zoude. En toen de arts, dien hij sprak, hem gezegd had dat het wel weken duren zoude voor ze de oude weder was, had hij de boodschap achtergelaten, dat hij vertrok. Hij kwam misschien later nog wel eens terug wanneer hij weder te Groningen kwam. Dit bericht schokte Dine zeer, want al was ze nimmer zijne wettige vrouw geweest, ze had hem als haren man beschouwd en liefgehad en toen zij een drietal dagen daarna door een ziekenoppasser, dien zij op kondschap had uitgezonden, vernam dat W o 11 e r s met een andere vrouw gezien was en met deze den weg naar Leeuwarden opgegaan , — toen verviel ze op nieuw in eene bewusteloosheid waaruit ze eerst ontwaakte na vele dagen en zeer verbaasd opzag, toen zij wilde spreken en de ziekenoppaster naast haar bed zitten zag, die haar stilte gebood en verhaalde , dat ze zoo erg ziek was geweest. Langzamerhand
147
OP DE NIJE WOLFSKAMP.
beterde zij en nam in krachten toe en ten gevolge harer ziekte — ze had hevig de typhus gehad — en de zorgvuldige reiniging en verpleging , die ze in het gasthuis kreeg, keerde ook eenigzins de oude frischheid op haar gelaat terug.
De commissaris had intussen den brief van Dr. Verboom en den volgenden dag een van de Jong gekregen. Bij sprak er over met den hoofdcommissaris en men besloot , zoodra de doctor het vervoer veroorloofde, gevolg te geven aan den wensch der ouders en Dine met hare twee kinderen naar huis te zenden.
Op een schoonen Mei-morgen werd haar dan ook door den doctor bericht, dat ze hersteld zijnde het gasthuis moest verlaten en de vraag gedaan, werwaarts ze nu wilde gaan. Zij was verlegen wat te antwoorden, en toen hij haar sprak van hare ouders, die zoo naar haar verlangden, ook nu nog, nu ze alles wisten — toen werd haar hart week en zij bekende dat ze zoo gaarne naar huis wilde, maar niet durfde. De goede oude geneesheer poogde haar te overreden en sprak er van dat zij als minderjarige door hare ouders konde worden opgeeischt en toonde haar eindelijk toen zij bleef aarzelen den brief van Dr. Verboom, dien deze zijnen ambtgenoot over de zaak had geschreven. Ten slotte stemde zij er in toe, dat ze naar Haag horst zoude gebracht worden, maar dan toch liefst niet verder dan tot Almelo door de politie vergezeld. De doctor beloofde zijn best te zullen doen , haar de reis zoo aangenaam mogelijk te maken en met den te 12 ure vertrekkenden trein vertrok Dine met hare twee kinderen behoorlijk voorzien van de noodige kleeding en onder geleide van een vertrouwd politieagent, met uitzondering van zijnen stok, waarvan
148
OP DE NIJE WOLFSKAMP.
het wapen der stad, in koper gegraveerd, de knop uitmaakte , in geen enkel opzicht als politie-man kenbaar. -— Ten 7 ure \'s avonds stapten zij op de platform te Almelo af.
Op de Nije Wolfskamp was alles voorbereid voorden blijden dag, dat de verlorene dochter terug zouden komen. Zoodra nl. de correspondentie met Groningen zoo ver gevorderd en tevens Dine in zoover hersteld was, dat weldra hare komst kon tegemoet worden gezien, had Dr. Verboom het Esters gemeld, die bijna dagelijks van den Venneberg naar Haaghorst liep, om te vragen »of der ook tiedinge van zien dochter uut Grönningen was.quot; En toen eindelijk dag en uur van vertrek bepaald waren, had de commissaris Verstolk het den burgemeester gemeld en deze had Brusk de boodschap opgedragen aan Esters, omdat hij toch naar den V enneberg moest, dat Dine den volgenden avond om zeven uur te Almelo zoude komen.
Dien zelfden middag was Esters naar den berg gestapt om het gewichtig nieuws aan zijnen broeder te vertellen en aan Marianus den jager, want wijsselijk had Dr. V e r b o o m, den raad gegeven aan allen, om van niets buitenaf te spreken. Was Dine er eenmaal, dan was dat ^ijds genoeg, want hij begreep dat anders haar een formeel bezoek wachtte bij hare aankomst van alle vroegere bekenden en achtte dit minder nuttig. Tevens vroeg Esters zijnen broeder, of hij met hem en Marianus den volgenden dag naar Almelo rijden konde, wat echter zijn broeder beweerde niet te kunnen doen, maar hij zou maken dat de knecht met den kleedwagen om 4 uur, in het rechthuis was, dan moest Willem zorgen daar te wezen, dan kon hij naar Almelo mede rijden en den
149
OP DE NIJE WOLFSKAMP.
knecht te huis brengen. Marianus zou Dine dan op den berg dadelijk opladen. En Nelleke, die begreep dat er voor het feestelijk onthaal wel wat zoude noodig wezen, gaf haren zwager een stoete en een stuk ham mede en beloofde, Tast zondag hare nicht te zullen bezoeken.
\'t Scheen dat Esters sedert hij bericht had ontfangen van Dine\'s waarscliijnlijke terugkomst, een geheel ander man was geworden. Zoo traag als vroeger zoo vlijtig was hij thans, en ofschoon hij dagelijks in het dorp kwam, dronk hij volstrekt niet, zoodat Manke Krelis hem eens staande hield en vroeg »wat of hum toch mankeerde, dat e alle dagen zien deure veur bie liep, hi huufde ja niks te gebruuken, mar kon toch wal es anstekken.quot; Maar Esters zeide \'t zoo druk te hebben, dat hij er geen tijd voor had.
Den volgenden dag , was hij, schoon \'t \'s nachts wat gevroren had en \'t vrij koud was, al om vier uur op , en had het vuur aangemaakt en dreef ook zijne vrouw het bed uit. Zij moesten immers den boel nog wat opknappen en \'s middags om 4 uur moest hij in \'t dorp wezen; hij wilde voor geen dubbeltje eene minuut te laat komen. Om zeven uur stond hij al bij J e n n e in den winkel, waar hij eenige eijeren kwam ruilen tegen meel en een ons boter en wat koffie en klontjes en olie en allerlei artikelen meer. En toen J e n n e hem naar de keuken zond om koffie te drinken, terwijl zij het gevraagde gereed maakte, had hij er naauwelijks den tijd toe en was reeds weder in den winkel voor dat J e n n e nog half gereed was. Hij betaalde wat er aan waarde bij zijne eijeren te kort kwam en spoedde zich weder naar huis en begon rondom het huis alles op te knappen, terwijl zijne vrouw
150
OP DE NI JE WOLFSKAMP.
binnenshms aan \'t schoonmaken was. En na in allerijl gegeten te hebben, kleedde hij zich aan, in een pak van zijn broeder, dat zijne schoonzuster hem had doen toekomen , door het bij J e n n e te bezorgen met de boodschap, dat het voor Willem was, »maar ze mocht niet zeggen van wie het kwamen reeds om half drie stond Esters voor het rechthuis op den wagen te wachten. Ds. Veldman kwam langs de herberg, die nog altijd den wijd-schen naam rechthuis voerde, ofschoon de secretarie er niet meer gehouden werd en verplaatst was naar het gemeentehuis dat de nieuwe burgemeester achter zijne woning, voor eigene rekening had laten bouwen, onder voorwaarde dat zoo hij mocht vertrekken de gemeente de woning met het gemeentehuis tegen schattingsprijs zoude overnemen; en deze vroeg hem, waarop hij wachtte, en hoorende dat hij tot vier uur moest wachten , nam hij hem mede en liet hem in de keuken plaats nemen ; — binnen wilde hij niet komen.
Eindelijk sloeg het vier uur en een kwartier daarna kwam de kleedwagen aanrollen, bespannen met twee forsche bruine boerenpaarden, die Esters in \'t Maas-waalsche gekocht had, omdat de paarden in T w e n t h e hem te »fien en te minquot; waren, en weldra zat Esters naast Marianus op de eerste bank, terwijl Berend, de knecht van zijn broeder, op het voerkistje zat. In den wagen was een tweede bank , met kussens belegd, geplaatst voor Dine en hare kinderen en de goedhartige N e 11 e-k e had haren warmen mantel er op gelegd. »Nichte mocht kold worren op \'en open wagen.quot; — Vooruit ging het en weldra hadden ze de schoorsteenen en het nietige torentje van Almelo in het gezicht en juist om half zes stonden de dampende paarden bij Mulder in den stal,
151
OP DE NIJE WOLFSKAMP.
omdat men daar het naast bij het station was en de kastelein »goed venr \'t veequot; was , zoo had boer gezegd. Terstond ging het tweetal naar \'t station om te vragen, »hoe late of die spoor van Gronningen toch kwampquot; en toen zij hoorden nog bijna anderhalf uur tgd te hebben, keerden zij naar Mulder terug. Om half zeven echter waren zij reeds weder aan het station en op de platform. Ein-d el ijk hoorden zij den hoorn van den baanwachter, een doordringend lang gerekt fluitje —, de trein reed voor en Dine met hare twee kinderen werd door den agent aan den vader overgegeven, terwijl dezen beleefd werd gevraagd een stuk dat de agent bij zich had te willen teekenen, ten bewijze dat hij zich van zijn plicht had gekweten.
Niet zoodra had Esters zijne Dine gezien of hij liep op haar toe en de verlorene dochter viel den teruggevonden vader in de armen. Marianus belastte zich met de zorg voor de kinderen en gezamenlijk gingen zij naar Mulder, waar Berend op last van de vrouw koffie besteld had, en nu maar niet »langer tukken wol, hij zol de peerde der mar veur slaon, \'t was nog een heele reize.quot;
Een half uur later reed de kleedwagen Almelo uit en Dine zat gehuld in den mantel harer tante met beide de kinderen op den schoot en weende — tranen van vreugde. Een goed uur hadden ze gezeten, toen ze een zandweg insloegen en op D i n e\'s vraag waar dat heenging , antwoordde haar vader dat zij verhuisd waren naar de V e n n e-berg. Verboom had gezorgd dat Dine wist, dat hare ouders zeer verarmd waren, maar toch schrikte ze, toen ze den V enneberg hoorde noemen — wat daar woonde was naar haar idee \'t uitschot van Haaghorst.
Ook J e n n e had naauwelijks den wagen kunnen afwach-
152
OP DE NIJE WOLFSKAMP.
ten, maar al wel vijftig malen uitgekeken en dat nog gedaan toen \'t al zoo donker was , dat ze op vijf minuten af-stands geen wagen konde onderscheiden. Eindelijk hoorde zij het eigenaardig gekraak, dat zulk een voertuig op vaste assen maakt en weinige minuten later zaten Dine en hare moeder, Esters en de jager om de tafel, waarop brood, ham en koffie klaar stonden. De kinderen sliepen en werden op het bed gelegd. En na een, »noe i must den boer ten allerhögste bedankenquot; van Jenne, was Berend met zijne bruintjes den weg naar de B e k k e opgereden , zeer verlangend naar huis en naar bed. Hij was \'s morgens ook al om vier uur op geweest.
Niet lang daarna stapte ook de jager op en nam den terugtocht aan naar den berg.
Het gerucht dat Wolfskampen Dine terug was gekomen , verbreidde zich als een loopend vuurtje door Haaghorst en zijne buurtschappen en weldra ging menigeen eens naar \'t Venne, die er eigenlijk niets te doen had, om haar te verwelkomen , of eigenlijk uit nieuwsgierigheid om haar en »de wichter daor ze mae tuus ekommen wasquot; eens op te nemen. Onder deze behoorde echter de L e e m k o e-1 e niet. Deze kwam omdat hij werkelijk belangstelde in haar, die, ware er niet zoo veel tussen beide gekomen, zijne schoondochter had kunnen zijn, en hij bracht het gesprek op Walburg en verhaalde wat hij door zijnen, intussen uit de dienst teruggekeerden zoon had vernomen, dat deze, na gedegradeerd te zijn , als koloniaal naar Indië was vertrokken en sprak ook over zijnen zoon. De arme jongen had na de smadelijke behandeling van Dine ondergaan, eerst in zijnen toorn om haar te toonen, »dat e nog wal een
153
OP DE NIJE WOLÏSKAMP.
deerne kriegen konquot;, zich aan een ander verloofd, en vervolgens na een korte pooze die verloving weder verbroken. Hij bleef, trots iedereen, beweren dat Dine nog wel zoude terugkomen en wilde op haar wachten. Toen hij echter zijnen zoon had genoemd, had Dine hem gevraagd met wie deze getrouwd was, en hoorende dat zulks het geval nog niet was geantwoord, »dan weer het tied , anders bleef e der oaver,quot; maar had zich verder hoegenaamd niet meer over hem uitgelaten.
Zoo woonde dan Dine weder te huis en deed even als ze vroeger plagt te doen: niets, tenzij eene boodschap naar het dorp of een buurpraatje maken met de bewoners van de Venn eb erg. En dit was geen wonder , want had ze nooit werken geleerd, het weinigje dat ze had gekund , was schoon verleerd in de twee jaar die zij had rondgezworven , en al sprak moeder er ook eens van, dat ze eens moest zien »in \'t venne wark te kriegenDine had daar volstrekt geene ooren naar en leefde uit den — trouwens zeer schralen — pot van Egypte, gelijk men het noemt.
Lang was Dine nog niet terug, of haar vader begon zijn oude gewoonte van drinken weder, en dit was zeer natuurlijk. Zoo lang hij toch in de verwachting en spanning geweest was, of Dine al dan niet zoude terugkomen , had de man zich als \'t ware overspannen en daardoor den prikkel niet behoefd, die bij den vlijtigen arbeider in zijn werk wordt gevonden, dien de trage daarentegen kunstmatig zoekt op te wekken door den drank. En toen hij eenmaal in het dorp, met wat ruim geld in den zak, dat hij verdiend had door voor Brusk eenige boodschappen te doen — die hem nog al eens bezigde tot dat doel, daar hij
154
OP DE NIJE WOLFSKAMP.
eerlijk was , — toen was hij bij Manke Krelis voorbij gaande, binnen gestapt, omdat hij er den jager had zien zitten en vrij dronken te huis gekomen. Dit was het begin en weldra was hij weder de oude, die zoo hij geld had gt; drank kocht en omdat hij zich eeuigzins schaamde in de herbergen te komen, waar men hem vroeger gaarne zag , maar nu vrij duidelijk te kennen had gegeven, dat men hem niet begeerde, bracht hij gewoonlijk zijne waar te huis en dronk daar. En men kon zeker zijn , dat zoo men Wolfskampen Willem ergens bij den weg zag, hij ook in zijn zak een zakflesje had, \'t zij gevuld of, gelijk meestal het geval was , ledig. Toen luj weder begon te drinken verloor hij ook zijne boodschappen voor den doctor en burgemeester en daar men toch eten moest, besloot Dine er eens op uit te gaan en »de goe luu te vraogen.quot;
In het dorp durfde ze niet komen, want ze wist zoodra zij zich vertoonde, zoude ze zonder genade naar O m m e r-schans worden gebracht; daar zou ze moeten werken of ze wilde of niet, en daaraan had ze een broer dood.
De kist, die sedert haar vertrek uit Zwolle onaangeroerd was gebleven, werd nu aangesproken en de daarin voorradige kleedereu meest alle aan een jood te Almelo verkocht, en het geld, dat deels dienen moest om in de dadelijke behoefte te voorzien, voor het overige besteed om eene mand te koopen , deze te vullen met spelden , lint, garen enz. en Dine was eene dier koopvrouwen geworden , gelijk onze dorpen en buurten afzwerven, en in die mars en hun kramerspatent een voorbehoedmiddel weten , om bij hun bedelen de straf te ontloopen. Moeder kon dan op de kinderen passen terwijl zij rondzwierf.
Wel had het driemanschap — gelijk de dagelijks sterker
155
OP DE NIJE WOLFSKAMp.
drinkeude Sir Eobert het noemde — alles beproefd om Dine aan \'t werk te krijgen en zelfs door eene groote belooning liaar weten over te halen, veertien dagen de proef te nemen met naar den stoom te gaan , maar toen de veertien dagen om waren, verklaarde Dine het niet verder te zullen en te willen doen en zij hadden haar aan haar lot moeten overlaten.
J e n n e was intnsschen kort na Din e\'s tehuiskomst sukkelend geworden. Zij had zich op de been gehouden, zoolang hare dochter weg was, altijd eene flaauwe hoop koesterend ze mocht nog eens terugkomen, maar nu ze terug was en die hoop hare krachten niet meer schoorde, ja de teruggekomene zelfs door hare losse taal, die ze in bedelaarsdoelens had geleerd , en haar volkomen tegenzin in allen arbeid , haar begon tegen te staan , zoodat ze meer dan eens bij zich zelve den wensch uitsprak ; D i n e mocht maar weggebleven of nog beter gestorven zijn, toen begon ze uit te teeren en toen St. J a p i k goed en wel in het land was en alom de maaijers en bindsters in het veld aan het werk waren, toen kon men op de V e n n e b e r g , een wagen ontmoeten, waarop eene met een zwart kleed bedekte kist stond. Twee vrouwen zaten er op in een vuil zwart gewaad en een zestal mannen liepen er achter en met haastigen spoed ging de kleine stoet verder, want, zeide Berend de voerman, »de boer had ezegd, hie mogt niet lange drouwelen, \'t was zoo druk.quot; — \'t Was Jenne, de gewezen boerin van de Wolfskamp, die naar de laatste rustplaats werd gebracht. En toen de dragers de baar opnamen en het kerkhof opgingen , toen stapten zij het boeren-kerkhof voorbij, waar een zandsteen de laatste rustplaats aanwees van Jenne\'s moeder en in
156
OP DE NIJE WOLFSKAMP.
den armenhoek werd hare zwartgeverfde kist nedergela-teu. —
Na Jennets dood konde Dine slechts weinig meer van huis en Esters begreep dat het eenige wat hij doen kon-de was, om te trachten eene hypotheek op zijn goedje te vinden. Na lang vruchteloos zoeken, vond hij eindelijk een geldschieter, die hem tweehonderd gulden schoot tegen de christelijke rente van tien percent en met aftrek terstond van drie jaren rente , zoodat Esters na dat de noodige formaliteiten waren in orde gebracht, ruim honderd gulden overhield. Nu zij geld hadden, begonnen vader en dochter een leven te leiden van goede sier en ook Dine was niet afkeerig van de jenever, die Esters met volle flessen in huis haalde. Zij hadden echter nog geen veertien dagen zoo geleefd, toen door onvoorzichtigheid met vuur, daar Esters in zijne dronkenschap een reeds brandend stuk hout wilde kloven, waardoor de vonken naar alle zijde vlogen, de geheele hut, in een oogenblik afbrandde en zij behalve zich zelven en de kinderen niets konden redden dan het gereed geld.
Den volgenden dag ging Esters naar den burgemeester met verzoek een om me gang te mogen doen, daar hij niet »verassereerdquot; was, om op nieuw zijn huis te kunnen opbouwen. De burgemeester weigerde de hand te leenen tot bedelarij en zeide met betrekking tot de niet assurantie, dat hij dan maar op de blaren moest en., hij zelf had zich de billen gx\'^ind. Hij ging dus op zijne eigen gelegenheid bij dezen en genen vriend uit vroeger jaren eens vragen, die allen wat, de een meer de ander minder gaven. Marianus gaf hem den eenigen rijksdaalder dien hij bezat en met het nog resteereude zijner op hypotheek
157
OP DE NIJB WOLFSKAMP.
ontfangen gelden , was weldra op de oude fundamenten een nieuw huis of liever eene hut gebouwd.
Een ongeluk komt zelden alleen; zoo ging het ook hier en toen Esters op een fraaijen Septemberdag uit het dorp kwam waar hij bij Manke Krelis eenig werk had verricht , was hij zoo smoordronken , dat hij in een der vele »ven-nekoelenquot; viel en eerst den volgenden dag gevonden werd door een arbeider. Deze bracht hem op zijn kruiwagen naar zijne woning, waar hij met gebroken ledematen aankwam. Dr. B r u s k, die onderricht werd van het ongeval kwam nog denzelfden dag en na de kwetsuren te hebben onderzocht, gaf hij te kennen dat er wel genezing mogelijk was , maar Esters zoude zijn leven lang gebrekkig blijven. En als er koortsen bij kwamen , dan stond hij zelfs voor het leven niet in.
Dank zij de maatregelen door den Dr. in overleg met zijne vrienden getroffen en de krachtige hulp van de diaco-ny , herstelde Esters in zoo ver, dat hij op een stoel zitten konde en met eene kruk en een stok zoo wat om het huis konde loopen; verder echter durfde hij zich niet wagen, daar hij door den drank zijn geheele ligchaam zoo zeer had verwoest, dat hij onophoudelijk in alle zijne leden beefde.
Zoo werd het winter, een strenge winter. Wel had Dine bij dezen en genen wat aardaftpels geschooid en kreeg ze van de diacony wekelijks eenigen onderstand, toch hadden ze een kommerlijken winter. Dine begon te hoesten en te kugchen en het was in het vroege voorjaar dat Dr. Brus k een boodschap kreeg, »hi zol eens op de Venneberg kommen bie Wolfskampen Dine, die vinnig slim was en en bloedspeijinge ehad had.quot; Brusk reed
158
OP BE NIJE WOLFSKAMP.
er heen en vond Dine werkelijk bedenkelijk en \'savonds terugkeerende, reed hij hij de pastorie aan, om den predikant te zeggen, dat Dine Esters ernstig ziek was en behoefte had aan alles. Den volgenden dag, een zondag stapte Ds. Veldman met den diaken Kortenhoef derwaarts en vond de klacht van Brusk niet overdreven.
De hut waar de zieke lag, bestond uit vier leemen wanden , met een dak van stroo. In den voorwand was eene deur en een raam aangebracht en in den achterwand eene lage dubbele deur. In den achterhoek rechts lag een hoop plaggen , waarop een zestal kippen liepen, terwijl de overigen buiten de deur waren. Aan de andere zijde van de achterdeur was een vierkante stapel turf, van het slechtste soort, waarop een haan, uitmuntende door magerheid, trachtte te kraaijen. Dan volgde een hok waarin twee schapen en eene geit, afgescheiden door een hekwerk van ruwe dennenstaken van de deel, terwijl aan de overzijde op dezelfde wijze een koestal was aangebracht, die echter ledig was. Door een vlechtwerk van takken alleen gescheiden , volgde op de verblijfplaats der schapen de ligplaats der zieke en harer kinderen, terwijl Esters een bultzak had aan de overzijde. Ten einde deze aan het oog eenigzins te onttrekken , waren er deuren gemaakt van duigen van een pincops-vat, die een der werklieden van den stoom hun had medegebracht, en die, na ruw in elkander te zijn genageld met touwtjes aan den langs het dak loopenden draagbalk waren opgehangen, gelijk ook vlak aan den voorwand eene dergelijke deur een op zijn kant gezette kist, die eene kast voorstelde, bedekte.
Midden tussen de beide slaapplaatsen was in den grond een gebarsten pot gezet, die den vuurhaard voorstelde
159
OP DE NIJE WOLFSKAMP.
waarin een turfvuur lag te smeulen terwijl de rook een vrijen uitweg zocht, door de slieten, die den zolder der woning uitmaakten naar een gat in het dak, dat voor schoorsteen diende. Hierbij nog eene vrij goed onderhoudene kist, eene oude klaptafel en drie gebrekkige stoelen, en het ameublement is voltooid, behalve een paar spijkers in den balk, de eene bestemd om het hangijzer te dragen, waaraan de pot boven het vuur moest worden gehangen, de andere waaraan de nu ledige mand van Dine hino1.
o O
Daar lag de patient op een bed, dat eigenlijk bestond uit een paar oude balen, gevuld met toessebolten en zaadpluizen eener in \'t veen welig groeijende plant, die op een paar bossen stroo, op den grond uitgespreid, waren gelegd. Zij was bedekt met een stuk tapijt, dat de een of ander haar gegeven had en met een paar oude rokken. Hare kinderen lagen naast haar op den grond op een soortgelijk bed als de moeder. De vloer van de hut, uit leem bestaande, was doorweekt van den regen , die hier en daar door het dak was binnen gedrongen en door de slechte lucht-verversching niet had kunnen droogen.
Ds. Veldman sprak de zieke aan en intussen noteerde Kortenhoef wat er noodig was en ging bij een der buren last geven, dat de jongen den volgenden dag bij hem moest aankomen, om voor Dine wat kleeding te halen en dergelijke.
Lang echter zou de diacony Dine niet ten haren laste hebben ; het vroeger gesloopte ligchaam, dat na hare ziekte te Groningen nooit de oude kracht had teruggekregen, kon de nieuwe ziekte niet doorstaan en telkens herhaalde bloedspuwingen en koortsen waren de oorzaak, dat Dine nog voor de zon den evenaar had gepasseerd bij hare moeder op \'t kerkhof werd gebracht.
160
OP DB NIJE WOLFSKAMP.
Denzelfden avond, dat Dine begraven was, bij welke gelegeu1 Ds. Veldman aan het graf een treffend woord had gesproken over de ellendige gevolgen van luiheid en slordigheid, schreef Brnsk aan zijn vriend van Peuteren en Mary den volgenden brief:
» .... En nu wat anders. Van middag is hier eene vrouw begraven, die u beiden bekend is en wier lot, dit weet ik, u eenige belangstelling inboezemt. Ik bedoel Dine van de Wolfskamp, het ongelukkig slachtoffer van Walburg, van wien ik tot mijn genoegen gehoord heb, dat hij gedegradeerd is en naar de Oost gegaan. Ze was, zoo als ik u schreef, teruggekeerd en eene onverbeterlijke smeer-poes geworden, die met geen mogelijkheid aan \'t werken te krijgen was. Nu ze is dood en \'t is gelukkig voor hare arme kinderkeus. Ik heb ze in hare laatste ziekte op de Venneberg eenige malen bezocht, en vond haar liggende in een bed, dat ik voor mijne varkens te vuil zoude noemen en in eene atmosfeer bedorven door mestvaalten en dierlijke lucht en geparfumeerd door een dikke rookwolk afkomstig van groen dennenhout en natte turf, die lagen te smeulen in den zoogenaamden vuurhaard. En dat een mensch die aan vliegende tering lijdt! En dan de oude man volkomen hulpbehoevend, zittend in een ouden leuuino1-
O
stoel, zonder iets te kunnen doen tot hulp. \'t Is een treurig gezicht.
»Ik heb eergisteren toen ik de tijding kreeg van haar overlijden met Veldman en de Jong overlegd , wat we er aan doen moeten, en de diacony heeft de kinderen willen uitbesteden, doch Peter Esters, wiens Nelleke dan al een door goedhartige ziel is en een ferm wijf, heeft gevraagd , de kinderen bij hem te laten. Nu, dat zal o-e-
7 O
161
OP DE NIJE WOLFSKAMP.
beuren eu hij heeft zich verbonden, ze tot hun veertiende jaar op school tez uilen laten gaan. De oude Willem Esters dient ook ingekwartierd te worden en komt waarschijnlijk bij den Bever in de kost, dan blijft hij op den Venneberg. Voorloopig is hij er geborgen en morgen zullen wij zien definitief accoord te maken. Nu de kinderen zullen het best hebben , daar ben ik niet bang voor gt; want Nelleke zal er voor zorgen als waren \'t hare eigene. Ze zouden van middag na de groeve derwaarts worden gebracht. Dat is dan het einde van de geschiedenis, waar we \'t voorspel van hebben bijgewoond op dien beruchten zondag, toen jelui mekaar voor \'t eerst hebt gezien.quot; —
»Wat voer je toch uit B r u s k ?quot; vroeg Caroline, die de studeerkamer binnen kwam; »mijn hemel wat zit je te pennen!quot;
»Ik schrijf aan van Peuteren, heb je nog wat aan Mary te zeggen?quot;
»Gunst wat overkomt jou ? Zoo\'n lange brief, en wat behelst die voor nieuws ?quot;
»Daar lees hemzeide Brusk haar den brief gevende.
Caroline las hem en gaf hem terug. »Schrijf er uit mijn naam aan Mary bij, dat Mina, God danken mag, dat ze voor dien Walburg is bewaard gebleven.5\'
»Hum, ja!quot; zeide Brusk, »en wat nog meer?quot;
»Laat mij dan \'t slot schrijvenzeide ze en zich voor de schrijftafel zettende, schreef ze;
»Dine is overleden — de mooije Diue, zoo als we haar noemden — dit meldt Brusk u, en ik vrees dat mijn man er een stichtelijke speech met zijne gewone «zachtheidquot; bij zal voegen. Daarom zal ik er maar een eind aan maken eu zeggen: die meent te staan, zia
162
OP DE NUB WOLFSKAMP.
ioe dn t hij niet valle. — Eu uu adieu, schrijf mij eens spoedig en kom vooral van \'t voorjaar logeren en eens praten bij uwe hartelijk naar u verlangende C a r o 1 i u e.\'
xZoo,quot; zeide Brusk, »was je bang voor een preek, \'tis goed, ik zal hem zoo maar verzenden.quot;
Eu den brief sluitende stond hij op en sloot zijn schrijftafel. — »Caroline willen we nog wat naar Veldman gaau?quot; vroeg hij. — »Ja dat is goed Brusk; dan kunnen we tevens eens zien, of er voor Esters nog wat kan gedaan worden.quot;
En bij Veldman komende, sprakeu ze over dentreu-rigen afloop van Dine en haar vader en Veldman voegde er bij: »Nu is \'t te hopen, dat Dine\'s voorbeeld wat goeds mogo doeu.quot; Eu den volgenden zondag preekte Veldman over ))de luiheid is het oorkussen van den duivelquot; — en de Haagho\'rstsche gemeente vond dat hij het gt;treffelijk had ezegd.quot;
163
Ou-, verhaal is ten einde. Eu de moraal ? Och lezer, maak die zelf. We hebben met name in de teekening vau ons laatste hoofdstuk niet overdreven. Luiheid, hoogmoed en de sterke drank, deze drie zijn één in de verwoesting van N o d e r 1 a n d \'s en T w e n t e\'s welvaart en zoo laug de laatste met name in Twente onder fabriekarbeiders en boeren eene hoofdrol speelt, en er ouders gevonden worden als Esters en Jenne, — zoo lang zal het onzen novellisten niet ontbreken aan stof voor verhalen als :
WOLFSKAMPEN DlKE.