nat V-v;.v.vJ ass j-v;« kgt; ;:•gt;;•■:•:•:• isi» /:••;:•••:•.••• »\'«\'»}:•■.•:••%•;•;•( «\'aa i:\'v;.*-;v!h ■ ■\'■;
«rVgt;;rf^V^. ^^rrrf:V-■ a\'a L:-;;.v.::( a a »;:quot;v;-vV-v« » s :\'•.•;•■•:•:•: se» ;•■;;■• •;v- a.Ve c s n ,:■•.•;•••:•;•.■•! ana,; I
DE GROOTE DAG NADERT!
/
Met een innig genoegen en groote stichting, hebben wij het werkje gelezen, getiteld; De Groote Dag nadert! of Brieven over de eerste H. Communie, door een Oud-Missionaris van Amerika, uit het Fransen vertaald door den onvermoeiden en verdienstelijken Heer J. G. Lb Saoe ten Bkokk, Ond-No-taris; en daarin niets gevonden, wat strijdig is met de heilige Leer van den Katholieken Godsdienst; integendeel, wij beschouwen het nitnemend geschikt, om de kinderen voor te bereiden tot het waardig ontvangen van hunnen Heer op den grootsten dag huns levens! den dag van hunne eerste H. Communie. Menigvuldig zijn de schoone voorbeelden, de heilrijke zedelessen, en de godvruchtige oefeningen, welke men in di# boekske aantreft, weshalve wij het aan onze Wel-Eerw. Zielzorgers en Godsvrucht minnende ouders , hartelijk aanbevelen.
Gegeven te Grave, den 22 April 1838.
, Vicaris-Generaal Apostoliek over de Noord-Nederlondsche Districten van het voor* malig Bisdom van JRoermonde en Pastoor te Grave.
-2-
OF
OVER
DOOR EEN
OUD-MISSIONARIS VAN AMERIKA.
NAAR HET FRANSCH,
DOOR
\\
VODUDE VAN DEN VEH VDDR DEN EEDSTEN DDilK.
Ret Boekje, waarvan ik hier de vertaling aanhiede, heeft naar mijne, op ondervinding gegronde meening, eene groote, eene onschatbare waarde.
Van het oogenhlik af, waarin ik, door God» genade, tot de kennis der waarheid gebracht, in den schoot der alleen-zaligmakende Kerk was opgenomen, was het mij lang een onoplosbaar raadsel, hoe zoo vele Katholieken, door onverschilligheid en lauwheid, in het beoefenen hunner godsdienstplichten, door het verzuimen van de genademiddelen, hunne teeder zorgende Moeder zoo diep konden bedroeven, en zich zeiven van zoo veel troost en opwekking tot een heilig leven bertoven konden, niet alleen, maar door een wereldschgezinden, ijdelen, zondigen, ergerlijken wandel, den reinen, heiligen gods-dienst, dien zij beleiden, onteeren en aan zijne vijanden stof tot laster en spotternij durfden geven: mijne oplettende en vertrouwelijke omgang met kinderen en jonge lieden, heeft mij dit treureg raadsel opgelost / De eerste Communie, zonder behoorlijke kennis of voorbereiding; onwaardige, heiligschenntnde eerste Communiën, ziedaar de bron des onchristelijken wandel» van zoo vele christenen.
■VI VOORBEDE.
Hoe menigmaal heb ik door lauwe Katholieken het ver- 1 wyt hooren aanvoeren, dat in het algemeen de Protestanten, meer zedelijke deugden bezitten, dan de Katholieken / Oeen wonder / Daar zij het Lichaam en Bloed des Heeren niet ontvangen, maar slecht» gewoon brood en gewonen wijn, als teekenen en figuren van het Lichaam en Bloed van Jesus Christus nuttigen, behoor en zij niet tot diegenen, van welke de groote Apostel zegt, dat zij schuldig zijn aan het Lichaam en Bloed des Heeren (I Cor. XI, 27); die onwaardig communiceerende,
zich zei ven het oordeel eten en drinken, niet onderscheidende het Lichaam des Heeren. (Ibid. 28 en 29).
Bij die overtuiging was het natuurlijk, dat hei onder-hanige Boekske, opgesteld door eenen grijsaard, die vroeger, als Missionaris in Amerika, het licht des waren en reinen geloofs had verspreid, mij hartelijk welkom was, dat ik aanstonds tot de vertaling besloot. Be eerwaardige grijsaard toont op iedere bladzijde, dat hij al het gewicht van zijn onderwerp gevoelt; dat hij doordrongen is van de zuiverste liefde, die hem met zoo veel kracht en nadruk, tegen onwaardige en heiligschennende eerste Communiën doet waarschuwen; die hem zoo veel moeite doet aanwenden om de lieve kinderen, aan en voor welke hij schrijft-, door heilzame, vaderlijke lessen, tot eene goede en waardige Communie voor te bereiden.
Oroot is het nut en de stichting, die ik uit dit Boekje heb mogen \'putten: het verlangen, om ook het nut en de stichting van anderen ie bevorderen, en vooral de zucht, om de teedere jeugd tegen het verschrikkelijk onheil eener onwaardige of heiligschennende eerste Com- \\
Over de tegenwoordige Oogetiblikken.
Mevrouw,
Ik ben uit mijne wildernis hier aangekomen. De reis was goed, dat is, we hebben geenerlei ongeval gehad; maar ik was treurig en nadenkend., Straks zal ik u zeggen waarom. Bij mijne aankomst heeft men mij den brief overhandigd, dien ge mij de eer gedaan hebt, mij te schrijven: mijn hart stelde mij, dien lezende, gerust. Ik had groote behoefte aan tijdingen van u; uw lang stilzwijgen maakte mij ongerust.
Laat ons tot het voorname onderwerp van uw brief komen. Gij verhaalt mij een groot nieuws. Uwe lieve kinderen, Alexander en Maria, zullen dit jaar hunne eerste Communie doen. Ik wensch er u geluk mede; gij zult daarbij een zoet genot smaken. Ik deel in hun geluk en in het uwe. Gij verzoekt mij tevens, hun eenig onderricht te geven aangaande de wijze, waaropzij zich tot die groote verrichting moeten voorbereiden, alsook over de middelen, om er de vruchten van te bewaren, Uwa wenschen zijn mij bevelen. Maar ik beken, dat ik
1
2
met groot mistrouwen van mij zei ven, die gewichtige taak op mij neem. Het is zeer te bejammeren, dat de staat uwer gezondheid u niet vergunt, u daarmede zelve te belasten. In de eerste plaats weet ik, hoe troostrijk het voor uwe godsvrucht zou zijn geweest, om zelve de jeugdige harten tot levende heiligdommen des Heeren te bereiden. Daarenboven zijn de woorden eener godvruchtige moeder zoo vermo-geud! Hare stem is zoo overredend en zoo liefelijk! quot;Wie kan deze vervangen?
O i indien alle moeders even als gij begrepen, hoe gewichtig de eerste Communie dat verheven echtverbond ei er menschelijke natuur met het eeuwige Woord, is; indien zij al den invloed wel begrepen, dien zij op deze groote verrichting kunnen uitoefenen, zou men ae dan onverschillig en in verstrooiing aien; zouden ze uit lichtzinnigheid eene zoo voortreffelijke gelegenheid verbeuzelen, om haar eigen geluk te verzekeren, door deze verhevene verbintenis ? De gevolgen van zoodanig verzuim zijn waarlijk onberekenbaar; gij kent ze. Mevrouw, en gij bejammert se zoowel ais ik, hoewel ge ze hebt weten te voorkomen. Ik sprak in het begin mijus brieft , van mijne treurigheid en mijne zucht tot peinzen gedurende mijne reis, zie hier de reden er van. Te M... komende, zag ik mevrouw St. H, Ik vond haar zeer veranderd. Zij is in achttien maanden, wel tien jaar verouderd. Zij had onlangs een brief ontvangen van haar Eduard. Wat gij en ik voorzien en voorspeld hadden, is maar al te zeer bewaarheid geworden. Die ongelukkige jongeling is tegenwoordig het kruis en de schande zijner familie. De arme moeder stort bittere tranen; zij erkent, maar te laat,
3
de onvoorzichtigheid, die zij begaan heefi/. Zij verwijt zich zelve luide, ten opzichte der eerste Communie van haar kind zoo achteloos te zijn geweest. „Hoe hard is het voor een moeder,quot; zoo sprak ze mij zuchtende aan, „de oorzaak te zijn geweest van het on-„geluk van haar zoon! Als ik hem de vreeze Q-ods „had ingeboezemd, zou hij zijne moeder hebben ge-„vreesd, hij zou mij gehoorzaamd en geacht hebben; „het zou andera wezen dan het nu is. Als ten min-„ste zijne eerste Communie nog te doen ware, zou „mij eenige hoop overblijven!quot;
Mevrouw St. H., ontrust door de slechte neigingen, die zij in Eduard bespeurde, had wel eenigen tijd vóór de eerste Communie beproefd, hem te vermanen en over godsdienst te spreken; maat\' het was te laat, Eduard was dertien jaren oud. Toen zij hem nog op haar schoot had, moest zij reeda zijn hart voor de godsvrucht hebben gevormd. En wat vermochten latere woorden, die niet door huiselijke voorbeelden ondersteund, verklaard en bekrachtigd werden? Hierin vooral heeft Mavouw St. H. zich zelve zonderling misleid. Zonder het voorbeeld zijn alle woorden ijdel; het gedrag der ouders is het Evangelie der kinderen.
De arme Eduard is een bewijs voor deze waarheid. Gij weet, dat ik heai zeer jong heb gekend. Hij was slechts zeven jaren oud, toen zijne oom/e mij den volgenden trek verhaalde. Op zekeren dag zeide dat meisje, wier godsvrucht gij kent, aan Eduard dien zij aangekleed had: Nu zullen wij bidden. — Maar nu, bonne! waarom wilt gij dat ik bidde ? papa en mama bidden niet. Wat viel hierop te antwoorden? Immers niets. Te blozen en voor de toekomst
4
te beven, ziedaar alles wat overblijft. En inderdaad, welk middel is er voor een vader, voor eene moeder, die zeiven niet beoefenen, wat den kinderen wordt opgelegd, om zulke argumenten, waarvan de kinderen al de kracht gevoelen, te ontwijken: al vroeg begrijpen zij, dat de godsdienstplichten uit te oefenen, te bidden, de Mis bij te wonen, te biech-en, de vasten- en onthoudingsdagen in acht te nemen, dat dit alles niet noodig is; als hetnoodig is, waarom doet gij het dan niet? en als het niet noodig is, waarom wilt gij mij dan verplichtingen op leggen, die gij goedvindt niet te vervullen f\' Hoe zijn de ouders blind genoeg; om niet in te zien, dat die tegenstrijdigheid tusschen hun gedrag en hunne woorden, den godsdienst aan de verachting hunner kinderen prijs geeft, en deze leidt tot onverschilligheid en ongeloof?
Gelukkig de kinderen, Mevrouw, die, als de uwe, aan ouders toebehooren, die Christenen zijn naar het Evangelie! Het is voor hen genoeg, het oog te houden op de personen, die hen omringen om den weg te kennen, die zij. volgen moeten en de verklaring te hebben van de wet. Hoe kunnen zij betwijfelen, dat het juk des Heeren zoet en licht is? Hoe zouden zij het niet beminnen, als zij het met zooveel vreugde en geluk door een geliefden vader, door eene hartelijk beminde moeder zien dragen? De taak, die ge mij hebt opgelegd, wordt dus minder moeilijk, en de goede uitslag veel zekerder.
Overigens zullen uwen gebeden het zaad, dat in de jeugdige en onbedorvene harten uwer kinderen wordt gestrooid, vruchten doen dragen j ja. Mevrouw! God zal u verhooren. Het gebed eener moeder, die
voor hare kinderen bidt, kan niet onverhoord blijven. Vergun mij nog, hier mijn overkropt hart uit te storten: hoevele ouders openen hunne lippen niet meer om te bidden? Zij hebben nooit iets aan den Hemelschen Vader ten behoeve hunner kinderen, die Hij aan hunne zorgen heeft toevertrouwd, te zeggen. Helaas! zij bidden niet voor hunne kinderen, hoe zouden ze dan voor anderen bidden ? Ook worden van den dag af, waarop het gebed uit den huiselij-kon kring is verbannen geworden, de teederste aandoeningen, die zoete huiselijke vreugde, die zoo hartelijk en zoo zuiver wordt, die alle vermaken overtreft en door niets kan vervangen worden, niet meer gesmaakt. Van daar, dat de zachtste en heiligste banden losgemaakt, miskend, en zelfs verscheurd worden; van daar in- de kinderen dat hatelijk karakter, waarvan de H. Paulus zegt Ze zijn zonder genegenheid. Zij zien enkel zich zeiven en buiten zich niets. Trotsch, grillig, despotiek jegens de dienstboden, wanen zij, dat alles zich naar hunne kleinste begeerten schikken moet; zij brengen dat verfoeilijk karakter in de wereld en God weet, wat daarvan de gevolgen van zijn.
Aan alle kanten hoort men klachten over de ondankbaarheid , de niet-ondergeschiktheid en het wangedrag der jeugd; vaders en moeders, gij zijt de eersten, die er over te klagen hebt; maar wie heeft er de schuld van ? Zijt gij het niet, die met eigene handen het kruis heeft opgericht, waaraan uwe kinderen u hechten? en zou het niet een mirakel zijn, als kinderen, die zonder godsdienst opgevoed worden , alle deugden bezaten, welke alleen de godsdienst inboezemt? Zoo gij voor u eene plaats in hun hart
6
behouden wildet, dan behoort gij daarin aan het geloof, aan de godsvrucht en aan God eene plaats te geven. Grij hebt dit niet gedaan: gij hebt vooral de groote handeling verwaarloosd, die over de jeugd en zelfs over het leven beslist; gij hebt meer liefde gehad voor uwe vermaken en voor wat gij uwe zaken noemt; gij hebt het beginsel aangenomen; ia het dan niet billijk, dat gij er de gevolgen van ondergaat ? Als nog de ouders maar de eenige slachtoffers waren hunner misdadige achteloosheid ; maar neen: de slechte opvoeding vindt weerklank in het hart der maatschappij. Het kan niet dikwerf, noch luid genoeg herhaald worden: geene maatschappij zonder godsdienst; geen godsdienst zonder godsdienstige opvoeding; geene godsdienstige opvoeding zonder goede eerste Communie, die er de grondslag van is, en niets van dat alles zonder het voorbeeld der ouders. Dit is de regel: het overige is slechts uitzondering.
Ik vraag verschooning; Mevrouw! Ik vergat, dat ik aan u schrijf: als ik op dat onderwerp kom, weet ik niet meer van uitscheiden j wijl het bij mij vast-stea*quot;, dat daaruit, te weten uit de achteloosheid der ouders ten opzichte der godsdienstige opvoeding hunner kinderen, en vooial ten opzichte dezer eerste Commissie, alle rampen voortvloeien, welke ons kunnen overkomen en bedreigen Het is waar, dat eene christelijke opvoeding zorgen vordert en opofferingen oplegt; want bij de woorden, die inlichten, bij het voorbeeld, dat de woorden bekrachtigt, bij het gebed, dat sse vruchtbaar maakt, bij dat alleB moeten de ouders noodwendig eene groote waakzaamheid voegen; wat zal er anders gebeuren ? • Het goede
7
zaad zal weldra weggevoerd door de vogelen des hemels, verstikt door de ontluikende hartstochten, of door de voetgangers vertreden worden, ik wil zeggen, door die menigte van verleidingen en onchristelijke gevoelens, waardoor de jeugdige harten worden belegerd. Ik weet, Mevrouw! dat uwe kinderen, onder de moederlijke vleugelen opgeroed, niets te vreezen hebben van de besmetting van buiten. De uitwendige wereld kan hen nog niet schaden; maar zij dragen de wereld in hun hart. Als kinderen van Adam hebben zij in zich sel ven de neigingen, die, door eene menigte van menscben als regel van gedrag aangenomen wordende, datgene uitmaken, wat men de wereld noemt: men moet er dus tegen waken Die waakzaamheid moet verdubbeld worden bij het naderen van de eerste Communie. Het hart dier lieve kinderen moet weldra het tabernakel worden van den driewerf heiligen God; kan het dan te zuiver zijn? De Goddelijke Bruidegom vordert de eenzaamheid: daar alleen wil Hij tot zijne Bruid spreken. Daarom ben ik van oordeel, dat Alexander en Maria. zonder iets van hunne gewone uit-spaningen na te laten, evenwel alle dagen iete be-hooren te verrichten, om zich in de godsvrucht te oefenén, en dat bestendig hunne aandacht- op de groote handeling vestigt. Zij motten ook meer tijd aan het godsdienstig onderwijs geven. Dienaangaande heb ik niets te zeggen: ik weet, wat gij doet; het is voldoende, en evenwel meent gij niet genoeg te doen.
Welnu, Mevrouw! zoudt gij kurmengelooven, dat er ouders gevonden worden, wier denkbeelden zoo verkeerd zijn, dat zij dwaaslijk meenen, dat hefc
8
godsdienstig onderwijs voor hunne kinderen te veeltijd zou doen verloren gaan ? Een vader, eene moeder kunnen vreezen, dat hunne kinderen te goed in de godsdienstleer onderwezen zullen worden; dat zij te getrouw zullen zijn aan de verplichtingen, die zij oplegt , aan de deugden, die zij beveelt ? laat zich zoo iets begrijpen? En zoo is het echter tegenwoordig bij velen gesteld. O, dat zij ons dan met hunne kinderen over den hemel laten spreken ; immers er zullen er genoeg zijn, die met hen spreken zullen over de aarde; dat zij ons ten minste overlaten hen over hunne plichten te onderhouden; er zullen anderen te over zijn, die hun hunne rechten zullen voorstellen. Overigens is er in de zonderlinge denkbeelden van vele ouders niets, wat ons verwonderen moet: zij hebben het geloof niet; voor hen is de eerste Communie niets anders, dan eene gewone plechtigheid, waaraan het nog gebruikelijk is de kinderen te onderwerpen. Maar do verhevene grootheid dier verrichting; de voorbereiding, welke zij vordert; de beslissende gevolgen, die zij hebben moet; dat alles is voor hen een gesloten boek. En ook wat doen zij, als de biechtvader of catechist hunne kinderen niet tot de eerste Communie toelaat? Zij zijn verwonderd, zij zij verontwaardigd, zij morren, zij smaden hem en beschuldigen hem van partijdigheid of onkunde, en wijten het uitstel aan de kwaadwilligheid des priesters, terwijl de reden daarvan in hun eigen ergerlijk gedrag en in hunne achteloosheid ligt. Dwaze ouders! gij vordert bewijzen van goed gedrag van den bediende, dien gij het geheim uwer zaken toevertrouwt, en gij zoudt willen, dat de priester die niet vorderde van hen, wien hij de verhevenste geheimen des christen-
9
doms, het Vleesch en Bloed van den Godmensch, toevertrouwen moe
Zoo overigens de priester op de medewerking der ouders rekenen mocht; als hij zeggen kon: dat kind zal in zijn vader en in zijne moeder beschermengelen vinden, die de gevaren van slechte gezelschappen van hem zullen verwijderen; voorbeelden, die het slechts behoeft te volgen, om den-weg der deugd te betreden; met één woord het gezin zal voor het kind eene huiselijke kerk zijn, dan ware het nog iets; dan zou hij zich misschien van een billijke gestrengheid mogen onthouden; maar als hij het tegendeel zeggen moet, als hij weet, dat noch de voorbeelden, noch de huiselijke lessen de wankelende deugd der kinderen ondersteunen zullen, wat zeg ik! als hij weet, dat het kind in den schoot van zijne eigene familie de grootste gevaren ontmoeten zal, heeft hij dan het recht niet om streng te zijn, zonder onrechtvaardig te wezen?
Zoo als gij ziet, Mevrouw! bij u denk ik overluid. De verblindheid van zoo vele ouders, de beklagenswaardige staat der huisgezinnen onder ons, zullen n het geluk doen waardeeren, dat gij gehad hebt van tot een huis te behooren, waarin de echte godsvrucht naar het Evangelie, erfelijk is. Gij zult meer en meer ijveren, om dat kostbaar erfdeel op de geliefde kinderen, welke de Voorzienigheid u heeft toe» vertrouwd, over te brengen. Het is aan hen, dat ik voortaan mijne brieven zal richten. Zij zullen die in uwe tegenwoordigheid lezen. Dit zal voorn eene gelegenheid zijn, om te onderrichten, te verklaren en voorbeelden aan te voeren. Ik reken veel m«er op die moederlijke ontwikkeling, dan op mijne rede-
10
neeringen; eene in inkt gedoopte pen kan slechts koude woorden voortbrengen. Ik vertrek morgen weder naar mijne eenzaamheid. Van daar zal ik aan mijne kleine vrienden schrijven. Gelief bij hen de tolk mijner gevoelens te zijn en de verzekering aan te nemen enz.
-
De ghcote daamp; na debt! Eindelijk, lieve kinderen ! ben ik in mijne eenzaamheid teruggekeerd. Hoe aangenaam zoude het mij zijn, u bij mij te hebben ? Behalve het vermaak van u weder te zien, zou ik den troost hebben, u mondeling te onderhouden over de zaak, waartoe gij u voorbereidt, en die gij met zooveel blijdschap te gemoet ziet. Dit zou voor mij veel aangenamer zijn, en ik geloof ook voor u. Maar dat genoegen moeten wij derven. Wij moeten er echter partij van weten te trekken, en er voordeel mede doen; daarom offeren wij dat gemis op aan Hem, wiens Voorzienigheid het ons oplegt. Mijne eerste oogenblikken zijn dus voor u. Ik ga zonder inleiding; onze kleine correspondentie beginnen, waarvan uwe uitmuntende moeder u gesproken heeft. Het eerste wat ik van u vorder, is: haar te verzoe-ken, u alles te verklaren, wat gij niet begrijpen mocht in mijne brieven^Jfci|Mweeamp;^is: ze minder met uw verstand dan^amp;e£)üW btót te Iszen, dat is: met een groot er^^jto\'chtr verlangënoto quot;voordeel met de onderridRiogeii te ^oe^/^ie\' gif er in zult aantreffen; het flödfe eQdelTjü is: mij- t/ willen vergeven, als ik u^6n^-ïerï£el« Ziedaar mijne vooras__
12
waarden. Ik wil hopen, dat: gij ze aannemen zult; weesfc dus aandachtig, lieve kinderen, en luistert. Ik begin met eene geschiedenis.
Toen pater Petrus en ik, in het midden der Wilden aankwamen, hadden deze nooit van den chris-telijken godsdienst hooren spreken. Na eenige voor-loopige onderichtingen, verzamelden wij hen op zekeren dag in het midden van het vlak, en zeiden hun; „Er is in den Q-odsdienst van den grooten Geest, (zoo noemden zij den christelijken godsdienst) eene handeling, waarvan men met de kinderen reeds in hunne teederste jeugd spreekt; eene handeling, waartoe men heu, eenige jaren te voren, reeds voorbereidt; het denken daaraan wordt hun dikwerf aanbevolen, als ook het bidden om ze te doen zoo als het behoort. Lang vóór dat zij daartoe worden toegelaten, onderricht men hen alle dagen aangaande alles, wat er betrekking mee heeft, aangaande de verhevene gesteldheid, die zij vordert, en de gevolgen, die zij hebben moet. Men verplicht hen, om dikwerf hunne harten te zuiveren door het belijden hunner gebreken en het berouw er over. Hoe meer de dag dier groote handeling nadert, zoo veel te meer verdubbelen de onderwijzers hun ijver, hunne waakzaamheid en zorgvuldigheid; de zwartrokken Crobes noiresj, zoo noemen de Wilden de priesters, doen in het openbaar onderzoek naar de kunde der kinderen; zij doen hen een geheim onderzoek ondergaan, om zich te verzekeren aangaande de gesteldheid en de neigingen van hun hart, en deze te heiligen. De ouders zeiven zijn bekommerd; zij vernemen met aandrang, of hunne kinderen de groote handeling zullen doen. Zij ontvangen het be-
13
richt daarvan met blijdschap, die getemperd wordt door de vrees. Al de discipelen van den grooten fteest verdubbelen hun ijver; van alle kanten heft men smeekende handen ten hemel, ten behoeve dier kinderen. Eenige dagen eindelijk vóór den grooten dag, worden de gewone bezigheden, de arbeid «n de studiën der kinderen geschorst; men wil, dat zij aan niet anders dan aan die gropte zaak denken. Men verzamelt hen in de tempels aan den voet der altaren; daar houdt men niet op hun te herhalen, dat zij tusschen het leven en den dood zijn; dat van de verrichting, die zij binnen kort zullen doen, hun geluk of ongeluk op aarde en voor de eeuwigheid afhangt.quot;
Gij moest eens gezien hebben, hoe die woorden onze Wilden verbaasd en verstomd hadden. Na een oogenblik van stilzwijgen, vraagde mij uit aller naam de oude CacieJc !): „Maar is de verrichting, waarvan gij spreekt, dan van zooveel gewicht ? — Ik voor mij, voer hij voort, beschouw ze als de gewichtigste van alle, welke de godsdienstleer van den grooten Geest beveelt, wijl ik er geene ken, waarbij men zoo vele voorzorgen neemt en zoo vele bekommeringen ondervindt. Zeg mij, vader! of ik mij bedrieg?quot; — „Neen,quot; antwoordde ikhem, „gij hebt gelijk.quot;— „quot;Wilt gij ons nu\'wel zeggen, wat die groote verrichting is?quot; En al de Wilden voegden zich bij den grijsaard, om mij te zeggen: „Vader, zeg ons, wat die groote verrichting is.quot;
„De groote Geest, dien ik ben komen bekend maken,quot; antwoordde ik, „is de God, dien de Griste-
1) Zoo noemen de Wilden het opperhoofd van een vlek.
14
nen aanbidden. Het is die groote God, die den hemel en de aarde gemaakt heeft en uwe meeren en uwe boBschen, en de dieren, en de planten, en den menseh. Maar de mensch, dien Hij schuldeloos en goed geschapen had; de mensch, dien Hij als koning over al het geschapene had gesteld; de mensch, dien Hij naar ziju beeld en zijne gelijkenis gevorm had, is zoo ondankbaar geweest, zich tegen dien grooten Geest te verzetten. Door zijn opstand heeft hij zich een verschrikkelijk onheil toegebracht; hij is blind, ondeugend, en sterfelijk geworden. Evenwel heeft de groote Geest, die zoo snood beieedigd wan, zijn ondankbaar schepsel niet verlaten; Hij heeft medelijden er mee gehad. Hij heeft het kwaad, dat het zich zelven gedaan heeft, willen herstellen: Hij heeft het al het goede, dat het verloren had, willen teruggeven quot; ^
— De groote Geest is al te goed, mompelde de oude Caciek binnensmonds.
„De Zoon, van den grooten Geest heeft zich aangeboden, om den mensch vrij te koopen; maar die aanbiddelijke Zoon, even groot, even machtig, en God gelijk zijn Vader, kon niet lijden. Evenwel om voor de zonden van den mensch te boeten, moest Hij lijden. Wat heeft de Zoon van den grooten Geest gedaan ? Hij heeft een menschejijk lichaam en eene menschelijke ziel aangenomen; in dien staat kon Hij lijden en heeft Hij waarlijk geleden ; Hij heeft schande, armoede, vernedering on den dood ondergaan, ten einde aan de gerechtigheid van zijn Vader te voldoen en den mensch te verlossen.quot;
De Zoon van den grooten Geest is al te goed, mompelde andermaal de oude Caciek.
16
— „Zijn werk was yolbracht, de mennch was ver-lost; maar zijne liefde was nog niet voldaan. Hij moest naar den Hemel terugkeeren, maar zijn vermaak is, om met de kinderen der menschen te zijn. Hij zocht dus een middel, om altoos met ons te blijven, ten einde ons te vertroosten, te beschermen, en ons te versterken in de kwellingen en gevpren des levens. Maar dit is nog niet alles; Hij wilde ons onze eerste gelijkenis met den groeten Geeat, wedergeven; Hij zocht dan een middel, om zich innig met ons te vereenigen, om slechts één met ons te zijn, gelijk twee samengevoegde druppelen water te\'za-men slechts één druppel uitmaken. Na ons alzoo alles gegeven te hebben, besloot Hij, Zich zeiven te geven. Ziet hier, hoe Hij dat bewonderenswaardig oogmerk volvoerde.quot; \'
Vader, weet gij wel, dat gij mij van aandoening doet schreien, mompelde zachtjes de oude Canieh en hij veegde een paar groote tranen, die uit zijne oogen rolden, van zijne wangen af.
— „Het was de dag voor zijn dood. Hij zond twee zijner leerlingen, om een groote zaal gereed te maken, waarin Hij zijn laatste avondmaal met hen nemen zou. De nacht gekomen zijnde, kwam Hij er zelf. Zijne twaalf begunstigde leerlingen waren bij Hem. Men zet zich aan tafel. Eensklaps, te midden van den maaltijd, neemt de Zoon van den grooten Q-eest brood, Hij dankt zijnen Vader voor de oneindige macht, die Hij hem heeft gegeven; Hij zegent het brood, breekt het en geeft het aan zijne leerlingen, zeggende: Bit is mijn lichaam; vervolgens neemt Hij een kelk met wijn gevuld, zegent dien en geeft hem aan zijne leerlingen, zeggende: Dit is
16
mijn bloed, dat voor u sal vergoten worden. Even snel, als het licht werd, toen Hij, de wereld scheppende zoo als ik reeds heb uitgelegd, zeide: Baar zij licht, even gemakkelijk en even snel, had zijn almachtige wil het brood in zijn Lichaam en den wijn in zijn Bloed veranderd.quot;
De oude Caeiek beschouwde mij zonder een enkel woord te kunnen uitbrengen, en ik zag overvloedige tranen uit zijne oogen vloeien.
„Hiermede was de Zoon van den grooten Q-eest nog niet voldaan. Hij wilde, dat alle menschen, tot aan het einde der wereld, zich met Hem zouden kunnen vereenigen, door zich te voeden met zijn aanbiddelijk Vleesch en Bloed. Maar wie zal kunnen doen, wat Hij deed, en het brood en den wijn in zijn lichaam en bloed veranderen? Die zoo goede God gaf daartoe de macht aan zijne discipelen en aan al hunne opvolgers tot aan het einde der eeuwen. Daarom hebben de Zwartrokken die macht. Op hunne stem opent zich de hemel, de Zoon van den grooten G-eest daalt daaruit neer en plaatst zich in hunne handen. Even als de eerste maal onder de gedaante van brood en wijn verborgen, gaat Hij over de lippen en in de harten der Christenen. De eerste maal, dat Hij op die wijze in het hart van een zijner kinderen nederdaalt, is hetgene wij de eerste Communie noemen. Dit is die groote verrichting, waarvan ik u aanvankelijk gesproken heb, en tot welke de kinderen met zoo veel zorgvuldigheid worden voorbereid.quot;
Bij het verhaal van zoo vele wonderen van liefde, boog de oude Caciek het hoofd, en al onze Wilden verbaasd, verlegen en buiten zich zeiven, zagen elkander aan en beschouwden ons zonder een enkel
17
woord te spreken. Eansklaps riep de oude Caciek, tot in het diepste der ziel bewogen, uit: Hoe goed is Hij, de Zoon yan den grooten Geest; en al onze Wilden herhaalden eenparig: Hoe goed is Hij, de Zoon van den grooten Geest?
Verbazend voorval! Het waren dezelfde woorden, die voor achttien eeuwen de heidenen herhaalden, ae.u wie de Apostelen dezelfde wonderen verkondigden : Hoe goed is Hij, de God der Christenen! Zoo waar is het, dat deze geschiedenis van de oneindige liefde Gods, overal en te allen tijde dezelfde vervoering van dankbaarheid, bewondering en blijdschap te weeg brengt.
Ik sprak vervolgens den ouden Cacielc aan met deze woorden: Vindt gij, dat men te veel doet mefc de kinderen voor te bereiden tot de eerste Communie? Vindt gij, dat men overdreven spreekt, als men hun zegt, dat die verrichting de grootste van hun leven is? — Vader, wat vraagt gij mij ? Het verbaast mij, dat men niet nog meer doet. Den Zoon van den grooten Geest persoonlijk te ontvangen, komt mij zoo schoon, zoo verheven voor, dat ik wel het overige van mijn leven sou willen besteden, om er mij toe voor te bereiden. Zoo ge mij dat geluk wilt ver-schaifen, zal ik altoos bij u blijven, ik zal niet meer ter jacht gaan.
quot;Welnu, lieve vrienden! waar zoodanige de gevoelens der arme Wilden waren, hoe moeten daar de uwe zijn? Gij moet trachten dit te bevatten; vooral moet gij trachten ze in uwe harten op te wekken. Dit zal voldoende zijn tot aan mijn volgenden brief. Bidt onzen Heer, dat Hij zelf die in u vorme; vraagt Hem voor alles een levendig geloof; \'t ia van de le
18
vendigheid uws geloofs, dafc de vurigheid uwer liefde zal afhangen.
Goddelijke Zaligmaker, eeuwige Zoon van God, in alles aan uwen Vader gelijk, ik geloofvastelijk, dat Gij, niet tevreden met uit liefde voor mij te sterven, rcij ook nog met uw dierbaar Vleesch en Bloed wilt voeden; ik geloof vastelijk, dat Gij op den dag mijner eerste Communie, persoonlijk inde woniug mijner ziel zult nederdalen; dat Gij mij uw Lichaam, uw Bloed, uwe ziel en uwe Godheid zult geven, onder de gedaante van brood. Ik geloof het, uiijn God! en ik dank TJ voor uwe oneindige gcedlieid; geef mij een hart, dat in staat is, U te beminnen.
O, Maria! goede Moeder, verwerf mij, door uwe macht on uwe voorspraak, de noodige voorbereiding tot mijne eerste Communie,
Herhaalt driemalen daags de bovenstaande ontboezeming van geloof, aangaande de 11. Communie. Vaartwel, lieve vrienden! de geootb dag xadeht!
De aiiooii; dag nadeet! Gij kent, lieve kinderen! den kleinen tuin, die bij mijne woniiig ligt: ik zelf heb dien aangelegd; ik heb er al de hoornen in geplant; ik bezoek hein dikwerf. Drie weken geloden ontdekte ik een jong-appelboompje , dat in eene verkeerde richting groeide; mijne eerste zorg waa, om het een steun te geven, waaraan ik het stevig vastbond. Thans heb ik het genoegen te zien, dat het zich recht houdt en den verkeerden stand van lie-veïlede verliest, dien het geweld der winden er aan gegeven had. Onder het recht buigen er van, maakte ik meer dan eene opmerking.
Het is zeer gelukkig, zeideik, dat ik het intijds gedaan heb, Ku het jong is, laat het zich zonder tegenstand recht buigen, en het zal altoos de goede richting behouden , die ik het heb doen aannemen; het zal een zeer fraaie boom zijn: later zouden mijne pogingen te vergeefs zijn geweest: hij zou eerder gebroken dan gebogen zijn geworden. Jjit is, sprak ik, vervolgens, toch wel het afbeeldsel der kinderen
Even als een jong boompje, zal hun hart, intijds aangevat, zonder wederstand, alle goede indrukken ontvangen, die men er aan zal verkiezen mede te
20
deelen en het zal die getrouw bewaren; maar ala men het gunstige oogenblik laat voorbijgaan, dan is het gedsan: te vergeefs zal men pogingen aanwenden, om het terecht te brengen; het heeft zijn plooi genomen, zijne gewoonte gevormd, het zal die tot het einde toe behouden. Dit is eene zoo blijkbare waarheid, dat zij reeds voor drie duizend jaren tot een spreekwoord geworden was. De H. Geest zegt door den mond van Salomon dat de jongeling ten einde toe den weg zal betreden, dien hij in zijne vroegste jaren ingeslagen heeft.
Gij vraagt mij ongetwijfeld, lieve vrienden! waarheen ik met mijne boomen en spreekwoorden wil. Ik zal het u zeggen: maar gij zult het wel al raden; ik wil weder op het groote gewicht uwer eerste Communie komen. Gelukkige vrienden, gij zijt in dien schoonen leeftijd, waarin men zijne hebbelijkheden voor den overigen tijd des levens aanneemt. Het kind kan, als het wil, zijn tegenwoordig en toekomstig geluk verzekeren. Doch gelijk de jeugd over de hebbelijkheden en het geheele aanwezen beslist, zoo beslist de eerste Communie over de jeugd: \'t is die groote daad, die haar zijn merk en richting indrukt, zoo zij wèl gedaan wordt, ziet het kind zich bijna onherroepelijk in het goede bevestigd. De stormen der hartstochten kunnen het later wel eenigszins tot bet kwaad doen overhellen, maar dat is slechts voor een tijd. De kracht der eerste gewoonte zal het vroeg of laat terugToeren tot zijn waren stand; evenals het teedere riet, dat voor het geweld van den storm of de hevigheid van den stroom buigt; de storm bedaart, de stroom houdt op, en hat riet beurt zich weder op en blijft het hoofd ten hemel verheffen:
21
Als, integendeel, door het grootste aller onheilen, de eerste Communie kwalijk gedaan wordt, helaas! lieve vrienden, ik durf u niet zeggen, wat er de gevolgen van zijn. \'t Is voor het tegenwoordige genoeg te weten, dat men niet te vergeefs de eerste Communie eene beslissende verrichting noemt. Daar de geringste genade, welke God ons zendt, ons nooit laat, ïoo als zij ons gevonden heeft; vermits zij ons noodwendig beter maakt, of erger ziet worden; wijl zij een blinde verlicht en tot het goede beweegt, of, verstoeten wordende, nog meer verblindt; wat moet men dan denken van den invloed der allergrootste genade, vooral wanneer men weet, dat zij ontvangen wordt in een leeftijd, waarin alle indrukken , hetzij goede, hetzij kwade, zoo diep en zoo duurzaam zijn?
Die invloed der eerste Communie is zoo aterk, dat ik eens een mijner vrienden, een beroemd prediker, den dag der eerste Communie, met den dag des laataten oordeels heb hooren vergelijken. „Op „dien dag,quot; zeide hij , „beslissen de kinderen over „hunne eeuwigheid, zij gaan te zamen aan dezelfde „tafel, zij hebben deel aan denzelfden maaltijd; doch „daar hunne gesteldheid niet dezelfde is, komen zij „er, door een oneindigen afstand van elkander ge-„scheiden, van terug. Terwijl sommigen het leven „hebben ontvangen, is de dood het deel van anderen „geworden: terwijl eenigen zich ter rechterzijde heb-„ben geplaatst, hebben anderen zich ter linkèrzijde „gesteld; uit het diepste hunner harten verheft zich „de stem van Jesus Christus, die aan sommigen zegt; „Komt, (fezegenden mijns Vaders; en tot de anderen: „ Gaat weg, vervloekten, in het eeuwige vuur. In den
22
„dag des oordeels zal de Zoon des meDaehen, aan „de vergaderde volken, die verschrikkelijke afschei-„diug slechts openbaren , welke aan de heilige tafel, „ten dage der eerste Communie, begonnen is. Het „geduchte vonnis, dat Hij van de hoogte zijns rech-„terstoels zal vellen, zal slechts de bekrachtiging zijn „van het vonnis, dat Hij hier-beneden in hetheilig-„dom uitspreekt. Het moet wel zoo zijn, daar de „Zaligmaker ons met uitdrukkelijke woorden, door „den mond van den H. Apostel Paulus zegt, dat al „wie kwalijk communiceert, zijn eigen oordeel eet „en drinkt.quot;
Die waarheden. lieve kinderen, zullen uwe ziel doen vreezen, ik weet het, en zult gij mij vergeven, als ik u zeg, dat ik het u met dab oogmerk gezegd heb? Ja, dit was mijne bedoeling, want de vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid; ja nogmaals, want het kipd, dat het minste blootgesteld is aan het gevaar, om zijne eerste Communie kwalijk te doen, is juist dat kind, wat de meeste vrees heeft, dat het die kwalijk doen zal. Ik kan er niet meer van zeggen; zoo gij uitlegging noodig hebt, zal uwe voortreffelijke moeder zich gelukkig achten u die te geven. Laat ons tot iets anders overgaan.
Gij herinnert u de priesterwijding, waarbij we te samen tegenwoordig waren, nu ongeveer acht maanden geleden? Gij waart er zoo door getroffen, dat gij ze u zeker nog herinneren zult. Welnu, toen ai de jonge levieten in een halven kring stonden geschaard, wendde de bisschop zich van het midden des altaars tot hen, en vervolgens hen, die zich tot het onder-diaconaat aanboden, aansprekende, zeide hij:
23
„Bedenkt wel, wat gij gaat doen; denkt aan de „verplichtingen, die gij u zelven gaat opleggen; „gij zijt nog vrij, gij kunt nog in de wereld b! ij ven; „maar zoo gij deze heilige orde ontvangt, dan be-„hoort gij geheel en al den Heer toe; daarom her-„haal ik het u, terwijl het nog tijd is, bedenkt wel „wat gij gaat doen, weldra zal het te laat zijn,quot;
Een oogenblik van stilte volgde op die woorden des bisschops; maar weldra stapten de jonge lieden voorwaarts en vielen met hun aangeJicht ter aarde; eene onherroepelijke verbintenis was aangegaan; van dit oogenblik af behoorden zij geheel en a\' aan Jcsus Christus en aan de Kerk.
Ik mag u wel dezelfde waarschuwingen doen, lieve Kinderen! Gij zijt nog vrij, denkt, terwijl het nog tijd is, aan hetgene gij gaat doen; weldra zal het te laat zijn. En, wat gaat gij dan in uwe eerste Communie doen ? Grij gaat eene onherroepelijke verbintenis aan, gij gaat een groot verdrag met Jesus\' Christus sluiten; van zijnen kant zal Hij zich geheel en al aan u geven: zijn Lichaam, zijn Bloed, zijne Ziel, zijne Godheid, zijne verdiensten, het recht op den he-ael, het onderpand der opwekking uit den dood en der eeuwige heerlijkheid: met één woord, Bij zal ualles geven, wat Hij heeft, alles, wat Hij is; een onschat-baar geschenk, dat u rijker zal maken dan koningen.
Maar wat vordert Jesus Christus d aarent ego?! van uwen kant? Hij eischt alles, wat gij hebt, alles wat gij zijt. Is het te veel? Helaas! wat zijt gij, lieve kinderen? Wat zijn wij allen bij Hem? Wat hebben wij, dat Hem niet reeds behoorde ? Dit lichaam, deze ziel, deze voeten, deze handen, deze oogen, deze goederen, deze talenten, wie heeft ons die ge-
24
geven ? Voor wien behouden wij ze ? Is Hij het niet ? En evenwel wil Hij ze als offer aannemen; Hij vraagt ze u, en als ik mij zoo mag uitdrukken, in ruiling geeft Hij zich zei ven: kan men zich een voordeeliger verdrag voorstellen?
En ook, lieve kinderen! Hij vraagt dat alles niet om het u te ontnemen, maar om het u te laten behouden. Ja Hij wil uw lichaam behouden,door het te behoeden tegen alles, wat het zou kunnen bezoedelen; Hij wil er zijn tempel van maken en het heerlijk en onsterfelijk uit het graf doen verrijzen; ja. Hij wil uw geest behouden door hem tegen dwaling te behoeden, en Hij wil hem verlichten met een zuiver en goddelijk licht, dat u de waarheid op aarde zal doen kennen en God zal doen aanschouwen in den hemel. Hij wil uw hart behouden, door het te behoeden tegen alle neigingen, die het zouden kunnen verlagen; Hij wil het een voedsel geven, zijner waardig, en het onsterfelijk maken, door het te vergoddelijken.
Gelukkig, zoo gij de liefderijke oogmerken van uw God begrijpt; gelukkiger nog, zoo gij getrouw zijt aan de voorwaarde van het verdrag, dat gij zult aangaan! Gaat niet lichtzinnig te werk. Terwijl het nog tijd is, behoort gij al de gevolgen te wegen der wederkeerige gift van Jesus Christus aan u, en van n uan Jesus Christus; gij gaat afstand doen van alles, om alles in de handen des Zaligmakers te stellen; niets in u zal u meer toebehooren: lichaam, ziel, leven, talenten, alles moet tot zijne eer worden besteed, zoo als Hij zich zeiven geheel en al te uwen voordeele geeft. Gij zoudt diefstal, roof, heiligschennis begaan, zoo gij slechts eenmaal in uw
25
leven één uwer zintuigen, één uwer vermogens, dienstbaar aan het kwaad deed worden.
Gij hebt wellicht hooren spreken van dien man, die onlangs veroordeeld is geworden. Die ongelukkige was in eene kerk binnengeslopen, hij had het tabernakel opengebroken, en niet tevreden met het stelen der heilige vaten - bezigde hij die tot onheilige gebruiken. Zijne misdaad is verschrikkelijk, de haren rijzen er van te berge; die gewaarwording is billijk. Welnu, lieve kinderen! die dief, die vermetele heiligschenner, is niet misdadiger dan het kind, dat na de eerste Communie zijn hart aan Jesus Christus zou ontrooven, en zijn lichaam, zijne ziel, zijne oogen, zijne ooren, zijne handen tot onheilige gebruiken, dat is tot zonden bezigen zou. Wat zeg ik, dat ongelukkige kind zou nog veel schuldiger zijn, het zou dat, wat nog veel heiliger is dan de vaten des altaars, ontheiligen. Ret is waar, die ciboriën en kelken bevatten Jesus Christus; mrar Jesus Christus vereenigt zich niet tot een lichaam daarmede; Hij vereenzelvigt er zich niet mede, terwijl Hij zulks wel doet met het kind, dat communiceert. Zijn goddelijk Bloed vermengt zich met het bloed van dat kind; Hij wordt been van deszelfsgebeente, vleesch van deszelfs vleesch; zij zijn vereenigd, zegt een kerkvader, gelijk twee droppelen was te zamen gesmolten. Dat ongelukkig kind zou dus een dief, een heiligschenner, een meineedige zijn. Gij hebt wel eens gelezen lieve Alexander! dat bij de Romeinen de man, die ontrouw aan zijn eeden werd, eerloos was. Bij ons wordt de meineedige gestreng gestraft, en hij laadt de algemeene verachting op zich. Daar men nu over den man, die zijneeeden, jegens zijne
26
gelijken, niet houdt, zoo denkt, wat moet men dan denken van hem, die de eeden, welke hij aan God gedaan heeft. met voeten treedt ?
Penkt er dan aan, wijl het nog tijd is, weldra «al het te laai zijn; de groote dag nadert! Slaat er wel acht op, hemel en aarde zullen de getuigen uwer verbintenis wezen; voor de altaren, in tegenwoordigheid der engelen, die bevende den troon van uw Q-od omringen; onder het oog uwer ouders, onder de oogen van deugdzame godvruchtigen . die door de Voorzienigheid met de zorg uwer opvoeding belast zijn; onder de oogen der priesters van dm levenden God, die u onderwezen hebben, aan wie gij de geheimen van uw geweten hebt toevertrouwd; onder de oogen dier menigte van getuigen, die bij de verhevene plechtigheid zullen tegenwoordig zijn ; op het Lichaam en Bloed van Jesus Christus zeiven , zult gij de verbintenis aangaan, om geheel en al en voor altoos den Heer toe te behooren. Slaat er wel acht op, de zaak is van een ernstigen aard, het is nog tijd; niemand dwingt u; zoo gij niet besloten hebt, om altoos getrouw te blijven aan uwe eeden, gaat dan niet verder wacht liever.
Ik heb betere gedachten van u, lieve kinderen! Ala ik zoo spreek, als ik gedaan heb, is het niet, omdat ik de oprechtheid uwer harten verdenk, of de goede trouw uwer beloften betwijfel. Uwe godsvrucht is mij bekend. Al wat ik dus gezegd heb, is om uwe aandacht te vestigen op de grootheid der verbintenissen, die gij eerlang zult aangaan, en op de gewichtige verplichtingen, die er het gevolg van zullen iijn.
Deze brief zal u een voldoend onderwerp van over-
27
weging aanbieden, tot dat gij mijn volgenden ontvangen zult. In dien tusschentijd derhalve overdenking en gebed: O goddelijke Zaligmaker ! Ik geloof vaste-lijk, dat Gij U zeiven weldra aan mij geven zult: Gij zult U geheel en al geven; Gij zult niets uitzonderen, niets terughouden. Zou het dan te veel zijn, o mijn God! dat ik mij ook geheel aan TJ geve? Wie zijt Gij, Heer! en wie ben ik? Gij zijt alles, Gij hebt alles, en ik heb niets, ik ben niets, ik ben slechts een zwak kind; maar ik geef U ten minste van goeder harte en voor altoos het weinige, dat ik bezit: mijn lichaam en mijne ziel zullen U voortaan zijn toegewijd. O Maria, mijne goede Moeder, verkrijg voor mij, dat mijn offer oprecht zij; bied gij zelve het uw goddelijken Zoon aan, opdat het Hem des te aangenamer zij.
Herhaalt tot oefening dikwerf deze kleine verzuchting ; Mijne geliefde zal geheel de mijne zijn en ik zal geheel de zijne wezen.
Vaartwel, lieve kinderen! de groote dag nadeet }
Oe groote Koning van het Oosten.
De (ïeootb i)aamp; madeet! Ik heb onlangs, lieve kinderen! eene der fraaiste geschiedenissen gelezen, die men vinden kan. Ik bied ze u aan.
Een der machtigste monarchen van het Oosten, had een zijner onderdanen tot de eerste waardigheden van zijn hof verheven. Met purper gekleed, een heerlijk paleis bewonende, dat van goud en paarlen glinsterde, beval hij als meester over het geheele rijk. Ongelukkig sloop het vergif der trotschheid in het hart van dien gunsteling. Niet tevreden met den tweeden rang in het rijk, wil hij den eersten be-zitten: zich gelijk stellen met den koning, zijn weldoener, en zich meester maken van zijn troon; Eoodanig zijn de zwarte denkbeelden, die hij koestert. hij vormt eene uitgebreide samenzwering; maar op het oogenblik der uitvoering, wordt het komplot ontdekt. De ondankbare, de snoode minister wordt met zijn gezin tot eeuwigdurende bal. lingschap veroordeeld en naar het binnenste eener provincie verbannen, in een staat van vernedering en armoede, waaruit de vorst hem getrokken had.
Maar de koning had een zoon, die de schoonste
39
hoedanigheden van geest en hart bezat. De ongenade, waarin de oude gunsteling gevallen was, vernemende, gevoelde hij zich door medelijden getroffen. Enkel aan zijne edelmoedigheid gehoor gevende# werpt hij zich aan de voeten zijns vaders en smeekt om genade voor den balling en zijn geslacht: hij is gelukkig genoeg, die te verwerven. Aanstonds, en zonder zijn plan aan iemand mede te deelen, verbergt hij zijn rang, en vertrekt alleen en te voet, naar de afgelegene provincie, waar de gewezen gunsteling in kommer leefde. Na eene lange en moeielijke reis komt de vorst in het oord der ballingschap aan; men zegt hem, dat van het geheel verbannen geslacht slechts één kind is overgebleven, dat nog jong is. De prins begeeft zich naar de hut van het weeskind , en onderricht zich aangaande zijn toestand en middelen. Ik ben wees, antwoordt het kind met openhartigheid, dit land is mijn vaderland niet; mijn vader heeft mij gezegd, dat ik in een fraai paleis geboren ben: een groot koning had ons daarin geplaatst ; maar eens had mijn vader het ongeluk den koning te beleedigen: om hem te straffen, heeft de koning hem met mijne moeder en mij in deze afgelegene provincie verbannen; mijn vader en mijne moeder zijn dood, ik blijf alleen over; deze hut is de mijne niet, de kleederen, die ik draag, heeft men mij gegeven, ik leef van het brood, dat ik dagelijks vraag. *
Door de openhartigheid des jongen bailings getroffen, doet de prins het voorstel om hem toet-zich mede te nemen. Het kind bewilligt er in; de prins vertrekt en zegt hem, op weg zijnde: „Ik ben de Toon van den grooten koning, die uw gezin verbanne*
30
heeft, uw vader maakte zich grootelijks schuldig; hart
maar ik heb genade voor hem verzocht, mijn vader won
heeft alles vergeven. Ik zelf heb die aangename tij- den
ding aan uw vader willen bekend maken. Ik heb alle:
het hof verlaten, en ben, mijn rang verbergende, ninj
met spoed gekomen. Ongelukkig kwam ik te laat, C
uw vader was dood; maar gij zult het voorwerp zijn ren
van al de gunsten, die mijn vader voor hem be- o! i
stemde Hij heeft mij vrijgelaten, om voor u te doen arn:
wat ik wilde. Ik wil u dan veel meer wedergeven, kin
dan gij verloren hebt. Beschouw u voortaan als mijn te
vriend, als mijn zoon, als mijn broeder; gij zult da- .arn
gelijks aan mijne tafel gezeten zijn. De troon mijns als
vaders is de mijne, en mijn troon is de uwe; mijn var
hof is uw hof, mijn koningrijk is uw koningrijk; gij zul
en ik zullen slechts één uitmaken; wij zullen voort- 1^
aan in leven en dood niet gescheiden worden.quot; N brc
Het arme kind sloeg groote oogen op, het begreep aul
niets van dit gesprek; die heerlijke belofte verbaasde me het kind zoodanig, dat het meende te droomen. Maar
de prins omhelsde het met teederheid. Het bart van tel
het weeskind klopte hevig en overvloedige tranen sto
vloeiden iangs zijn gloeiend aangezicht; nauwelijks nil
kon het eenige afgebroken woorden uitbrengen: uv
„Prins, wie ben ik en wie zijt gij?quot; af
Zoo komt men aan het paleis des konings. De al) hovelingen scharen zich rondom den prins, die hun 1 ee
zijn voornemen verklaart, met betrekking tot het is
weeskind; aanstonds kleedt men het in een kostbaar da
gewaad. De prins neemt het bij de hand en ge- ki
leidt het naar het verblijf zijns vaders. De koning m
staat op, omhelst zijn zoon en opent vervolgens w;
zijne armen voor het kind; hij drukt het aan zijn za
31
hart eu bekrachtigt al de beloften zijns zoons. Er worden bevelen gegeven en geschikte vertrekken voor den zoon des bannelitgs in gereedheid gebracht; allen dienden hem: hij is zoon en broeder des ko-nings; hij is koning.
Onder het lezen dezer geschiedenis, lieve kinderen! zult gij zeker meer dan eens hebben gezegd: o! die goede koning! welk een gelukkig kind! als ik arm, verbannen en verlaten was, zoo als dat weeskind, hoe gelukkig zou ik dan zijn, als mij zoo iets te beurt viel! Welnu, ja, lieve kinderen! ja gij zijt .arm verbannen, verlaten even als dat weesje; even als hij, zijt gij kinderen van een misdadigen gt;ader, van Adam; maar stelt u gerust. Even als dat kind zult gij geholpen, rijk gemaakt en ten troon verheven worden; even als hij zult gij wt-ldra vrienden, broeders en kinderen eena grooten koninga zijn; gij ault zoodanig met hem vereenig worden, dat gij met hem slechts één zijn zult.
Eeeds nadert de dag, waarop die groote gebeurtenis zal plaats hebben. Op het oogenblik uwer eerste Communie zal de Zoon van den Koning der koningen nederdalen; Hij zelf zal u, in persoon, in uwe baliingscliap komen zoeken; van het oogenblik af, dut Hij zijn intrek in uw hart zal nemen, zal alles voor u veranderd zijn; een paleis, een troon, eene eindelooze glorie, zuilen uw deel zijn En dit is nog niet alles; onze Heer zal voor u meer doen, dan de groote koning van het Oosten voor het weeskind deed; hij zal u niet alleen een troon geven, maar ook al de gedachten en gevoelens, die den troon waardig zijn: alles zal koninklijk aan u zijn, alles zal goddelijk wezen. Gelijk het voedsel, dat gij ge-
82
bruikt, zich met u vereenigt, uw bloed en vlöeseh wordt, u al zijne hoedanigheden mededeelt, zoo ook zal de Zoon van den grootste der koningen, zich met u vereenigende, u in Hem veranderen. Uw beminnelijke Zaligmaker zal u alles maken wat Hij is; Hij is koning en gij zult koningen zijn; Hij is heilig en gij zult heilig wezen; Hij is erfgenaam en gij zult erfgenamen des hemels wezen; Hij is onsterfelijk en gij zult de kiem der onsterfelijkheid hebben; Hij is de geliefde Zoon quot;an God en gij zult de geliefde kinderen Gods wezen. Hnm uit den hoogen Hemel beschouwende, verklaarde de eeuwige Vader van Hem: deze is mijn geliefde Zoon, het voorwerp van al mijn welbehagen; en u uit den hoogen Hemel beschouwende, zal de eeuwige Vader van 11 zeggen: dit zijn mijne geliefde kinderen, in wie ik mijn welbehagen heb gesteld. In den naam vanJesus buigen zich alle knieën inden Hemel, op de aarde en onder de aarde; de engelen in den Hemel, die zich voor de heilige tabernakelen nederwerpen, zullen aan uwe voeten knielen; op aarde zullen de vorsten hunne glorie voor de uwe zien tanen; in u zullen de menschen en alle schepselen de kinderen en vrienden eerbiedigen van dien grooten God, wiens hand schepters en kronen uitdeelt, en wiens blik de aarde doet sidderen ; in de hel zullen de machten der duisternis, op uw aanblik beven: voor haar zult gij als leeuwen zijn, omdat gij sterk zult wezen, door de almachtige kracht van Hem, die ze over-wonnen heeft, en die de leeuw uit den stam van Judo, genoemd wordt; dit is de gedachte van den H Chry-■ostomus.
Met een woord, op dien grooten dag zullen al de
83
wonderen der menschwording in u en voor a vernieuwd worden. In de menschwording nam onze Heer een lichaam en eene ziel aan, die Hij met zijne godheid vereenigde. Maar dit was niet genoeg voor zijne liefde: Hij wil het lichaam en de ziel aannemen van allen, die communiceeren, en Hij verlangt, dat alle menschen in Hem zeiven veranderen, opdat de aarde enkel door kinderen G-ods moge bewoond worden; Hij wil dus in het bijzonder uw lichaam en uwe ziel aannemen, om ze innig met zijne Godheid te vereenigen. Als gij Hem in u laat handelen, zal Hij al de bewegingen van uw hart regelen: in plaats van uw menschelijfc, aardsch, onvolmaakt leven, zal Hij u zijn goddelijk, ziju heilig en volmaakt leven mededeelen. Gij zult met den H. Apostel Paulas kunnen zeggen: ik ben het niet meer, die leeft, het is Jesus Christus, die in mij leeft, die in mij denkt, die in mij spreekt, die in mij bemint en die in mij werkt.
G-elukkige kinderen! hoe groot is uwe waardigheid? Gij\' zult als goden zijn, gij zult kinderen van den Allerhoogste wezen; Jesus Christus zal uw Broeder zijn! Vindt, zoo gij kunt, iets grooters dan gij, onder de schepselen in den Hemel en op de aarde. Maar, mijne kinderen! wacht u van eene zoo hooge waardigheid te onteeren door onwaardige daden. O! hoe veel eerbied behoort gij niet voor u zeiven te hebben! voor dat lichaam, dat weldra niet meer het uwe, maar het lichaam van Jesus Christus zijn zal! welke zedigheid in uwe blikken, welke behoedzaamheid in uwe woorden; welken zachten ernst in al uwe verrichtingen, welke waakzaamheid over al uwe zinnen, welke waardigheid in geheel uw ge
3
drag behoort gij in acht te nemen! Gij ault in Jesus Christus veranderd worden, gij behoort u als Jeaus Christus te gedragen Ik veronderstel fine iemand die het ^e!uk zou hebben gehad, den Zaligmaker te zien, toen li ij onder de menschen verkeerde, toen Hij het iirme huis van Nazareth bewoonde, toen Hij de heilige plechtigheden in den tempel van Jerusalem bijwoonde, toen Hij de steden en vlekken van Judea dooi wandelde, toen hij de nachten in het gebed doorbracht; zoo iemand, na uwe eerste Communie u ziende in den schoot uwer familie, in onze kerken, of onder de menschen verkeerende, of in het gebed met Gol sprekende, moest kunnen zeggen: Die kinderen zijn waarlijk de levende afbeeldsels van Jesus Christus ; dezelfde gehoorzaamheid in het huisgezin; dezelfde ingetogenheid en aandacht in de kerk; dezelfde liefde, hetzelfde geduld, dezelfde zachtmoedigheid jegens alle menschen; dezelfde godsvrucht in het gebed.
Ik eindig, lieve kinderen, dezen langen brief, ever de waardigheid, waartoe uw eerste Communie u verheffen zal, en over de verplichtingen, die zij u zal opleggen, met dit gebed, waarvan gij dikwerf gebruik behoort te maken.
Mijn God! ik geloof, dat in het oogenblik der groote verrichting, een wonder, gelijk aan dat, welke zich alle dagen op het altaar vernieuwt, in mij zal worden uitgewerkt. Door de Consecratie worden brood en wijn in uw Lichaam en dierbaar Bloed veranderd: zoo ook, mijn Zaligmaker! zal ik van een kind van Adam, dat ik thans ben, een kind van God, een ander ü-zelf worden. Maak dan, o mijn Zaligmaker! dat er in mij niets menschelijks, niets aardsch over-
35
blijve, dan de gedaante ; dat ik onder een eenvoudig, zedig, voor de menschelijke wijsheid wellicht verachtelijk voorkomen, alle schatten der Godheid, goddelijke gedachten, goddelijke genegenheden een geheel goddelijk leven, overeenkomstig met mijne nieuwe waardigheid, verberge! O Maria! goede Moeder! verwerf mij de genade, evenals de Apostel Paulus te kunnen zeggen: Ik ben het niet meer, die leeft, het is onze Heer Jesus Christus, die in mij leeft.
Tot oefening: Zich zeiven negenmaal daays afvragen : als onze Heer in mijne plaats was, wat zou Hij dan doen ?
Vaartwel, lieve kinderen! db üeooie dig na dekt !
De oeoote dad nadeet! Gij hebt gezien, lieve kinderen! wat de Amerikaanache Wilden van de eer ste Communie dachten; gij weet wat er de katholieke Kerk, onze Moeder, van denkt, wat hare bekommeringen, hare vrees, hare vreugde veroorzaakt, als zij den grooten dag ziet naderen; de lange en onderscheidene voorbereidingen, waarvan zij zich bedient om dien beslissenden stap tot een gelukkig gevolg te leiden; gij kent de heiligheid der verbintenissen , die in dit plechtige oogenblik worden aangegaan, de voortreffelijke waardigheid, tot welke de jonge communicant verheven wordt; gij weet dit alles, en ik ben verzekerd, dat het u een hoog denkbeeld van die goddélijke zaak geeft, Ik geloof, dat het u aangenaam zal zijn, als ik u heden verhaal, hoe kinderen van uwe jaren er over gedacht hebben, welke levendige, diepe indrukken het vooruitzicht der eerste Communie bij hen heeft te weeg gebracht: welke middelen zij gebezigd hebben, welke pogingen, welke opofferingen zij hebben gedaan, om er zich behoorlijk toe voor te bereiden.
„Toen de onderrichtingen voor de eerste Commu-„nie begonnen waren, woonde Decalogne ze met de
37
j,grootste nauwgezetheid bij. Hij kende niets gewichtiger dan de godsdienst-onderrichting; de wijze, „waarop hij daarbij tegenwoordig was, was niet min-„der stichtelijk dan aijn ijver om ze aan te hooren: „nooit verscheen hij daarbij zonder gereed te zijn „over het opgegeven onderwerp te antwoorden! ook „deed hij zich opmerken door zijne zedigheid en door „zijne heilige begeerte, waarmede hij naar alles wat „gezegd werd, luisterde. Maar dit was hem nog niet „genoeg: moedig greep hij alle middelen aan, welke „den goeden uitslag der eerste Communie kunnen „verzekeren. Het lezen van godsvruchtige boeken, „stichtelijke gesprekken, een goed voorbeeld, bijzon-„der onderricht, beoefening der wijze lessen en raadgevingen van zijn zielzorger, van dit alles maakte „hij met vreugde en erkentelijkheid gebruik, en het „bracht honderdvoudige vruchten voort in een zoo „goed voorbereid hart.
„Iedere dag, die hem nader aan het gewenscüte „oogenblik bracht, scheen hem nieuw vuur te ge-„ven. Het denkbeeld der eerste Communie, verge-„zelde al zijne handelingen: als bij, bij het ontwa-„ken en in den loop van den dag zijn hart aan Q-od „opofferde, herinnerde hij zich steeds, dat binnen „kort dat hart Hem ten heiligdom zou verstrekken; „als hij om het dagelijksch brood bad, haakte hij „naar het Brood des Levens, dat van den hemel „is nedergedaald; als hij aich met den arbeid bezig „hield, wenschte hij daarbij zich aangenamer te ma-„ken bij Hem, van wien geschreven staat, dat Hij, „van zijn jeugd af aan arbeidzaam was; als hij de „heilige Offerande bijwoonde, naderde hij met zijne „vurigste wenschen dien zaligen dag, waarop hij
38
„het geluk zou genieten, het heilig Slachtoffer, dat „hij op het altaar aanbad, in zijn hart te ontvan-„gen; als hij ter biecht ging, dan was het met oog. „merk om zich meer en meer van de geringste vlek-„ken te zuiveren, en bij voorbaat eene Hem aange-„namo woning, voor den Koning der glorie te bereiden. Zijn hart, met één woord, was zoo dooigt; „drongen van dat groote ondeiwerp, dat al wat hij „deed, al wat hij sprak, daartoe in natuurlijke betrekking scheen te staan.
„Toen er nog slechts twee of drie maanden moes-„ten verioopen, alvorens hij tot de eerste Communie ,.zou toegelaten worden, scheen de ijver van Deca-„logne nog te verdubbelen. Met hoeveel vuur ver-„richtte hij toen zijne godvruchtige oefeningen! met „hoeveel naauwgezetheid vervulde hij zijne schoolplichten, hoe volmaakt onderworpen was tij aan „de bevelen zijner meesters! hoe oplettend was hij „om zijne medeleerlingen niet te beleedigen noch te „bedroeven! hoe gretig nam hij iedere gelegenheid „waar om hen te verplichten! hoe bevreesd was hij „voor de geringste misslagen! en hoeveel tevreden-„heid, hoeveel vreugde en welk een kalmen vrede „genoot hij te midden van dat alles!
„Het geheel schuldeloos leven, dat Decalogne se-„dert een zoo geruimen tijd leidde, was voorzeker „de beste voorbereiding tot de generale biecht: doch „de tijd was gekomen om er zich op eene meer bij-„zondere wijze toe voor te bereiden, en, daar hij „overtuigd was van het gewicht dier zaak en van den „invloed, dien zij noodwendig op de eersteCommu-„nie hebben moet, bezigde hij, om alles op de vol-„ledigste wijze te doen, alle middelen, welke de
39
„voorzichtigheid vorderen kan. Hij spaarde noch tijd, „noch oplettendheid in het nasporen zijner gebreken ; „maar inzonderheid beijverde hij zich, om er het „oprechtste berouw over te verwekken; niets trof „hem gevoeliger dan die goedheid en teederheid, „waarmede de goede Herder, na hem alle ontrouw „waaraan hij zich schuldig kende, te hebben verge-„ven, nog beloofde, hem al den overvloed zijner ge-„nade in het Sacrament zijner liefde te zullen geven.
„Als hij het geluk en de glorie overwoog der getrouwe ziel, die zich door de Communie met haren „God vereenigt, dan viel hem de tijd lang, dan „scheen hij den tijd, welke hem nog van den groo-„ten dag scheidde, te willen verhaasten. Hoe! zeide „hij, nog zoo vele dagen te wachten, uiijü God! hoe „lang nog! Maar als hij van den anderen kant het „ongeluk overwoog van een kind, dat met blinde en „misdadige vermetelheid zich aan de heilige Tafel „plaatst, zonder de vereischte gesteldheid, en dat „aan de bron des levens zk-h den dood drinkt, dan „beefde hij voor zich zeiven.
„De retraite 1) of afzondering, welke de eerste „Communie voorafging, kon zijn vurigen ijver niet „vermeerderen, die zelfs meer dan eens moest ge-„matigd worden door de voorzichtigheid zijner mees-„ters; maar men kan niet begrijpen, hoe voordeelig „die ijver was voor allen, die het geluk hadden, de „oefeningen met hem te deelen; zoo geschikt waren „zijn ijver, zijne godsvrucht en zijne aandacht, om
Het is een voortreft\'elijk gebruik, dat in Frankrijk meer en meer toeneemt, om aan de kinderen, die hunne eerste Communie zullen doen eene retraite van eenige dagen te geven.
Vert.
40
„de onverschilligste harten te treffen en te doordrin-„gen met een diep besef van de grootheid der zaak, „die zij zouden verrichten.quot;
Zie hier nog een voorbeeld voor u, lieve Alexander, met name Aronio deFontenelle. „Onuitspreke-„lijk waren zijne getrouwheid en zijn ijver, toen hij „het oogenblik zag naderen, waarin hij zich voor de „eerste maal met zijn God zou vereenigen. Hij was „nog zorgvuldiger en nauwkeuriger in het volbren-„gen zijner plichten. Dus bereid tot de heiligste handeling , volbracht hij ze met eene zoo teedere gods-„vruclit, met een zoo diepen eerbied, dat allen, die „er getuigen van waren, getroffen en verteederd „werden. In dit gedenkwaardige oogenblik, terwijl „zijn hart reeds brandde van vurige liefde voor den „Heer, uie sedert nooit verkoelde, maakte hij krachtige en edelmoedige voornemens. Gelukkige voor-reekenen van die wijsheid, die immer zijne stappen „bestuurde, en van die afgekeerdheidvande wereid, „welke hem altoos die vermaken deden mijden, welke „meer geschikt zijn om de zielskracht te verzwakken, „dan om den geest te ontspannen.quot;
quot;Wat zal ik u thans zeggen, lieve kindoren! .herleest, bestudeert, volgt na.
Ik vergeet u niet, goede Maria, ook aan u heb ik schoono- voorbeelden voor te stellen. „Thérèse du „Bois-Auger had even als gij, een levendig karakter, waarmede zich eene groote aandrift tot ver-„maken paarde. De raadgevingen van haar zielzor-„ger deden van lieverlede de liefde tot hare plichten „de overhand krijgen. Ook antwoordde zij in het ver-„volg aan de lieden, die haar vraagden, of zij nooit „de wereld bemind had: Ik heb tot mijn tiende jaar
\' 41
„toe de wereld bemind. Haar geestelijke leidsman „besteedde een geheel jaar, om haar tot de eerste „Comiuunie voor te bereiden. Hoe meer zij den groo» „ten dag naderde, hoe meer zij doordrongen was van „liefde en dankbaarheid jegens dien God. die haar „met zijne tegenwoordigheid wilde vereeren; van „oogenblik tot oogenblik verdween de illusie, welke „haar in baar vroegste jeugd misleid had; hoewel „zij juog zoo jong was, voorzag zij reeds de leegte „en de verveling, welke op de vermaken der wereld „volgen; zij bevestigde zich in die wijze van denken, „door het onafgebroken bijwonen van de oefeningen, „die haar moesten voorbereiden tot het geluk, dat „men haat beloofde, en door dikwerf te biechten.
„Hare gebreken en misslagen waren klein genoeg „om haar gerust - te stellen; en evenwel beleed zij „die altoos onder een vloed van tranen. Na zoo „groote blijken van berouw kon haar gevoel bij het „naderen tot de heilige Tafel niet dan zeer levendig „zijn! De wijze, waarop zij zich vervolgens begon te „gedragen, en waarin zij volhardde, geeft genoeg te „kennen, met hoeveel genade God haar vervulde, „toen Hij zich zeiven aan baar gaf Hij daalde neder „in een hart, dat met de liefde der bruid uit het „Hooglied, verlangde zich met Hem te vereenigen; „Hij nam bezit van eene ziel, die naar deze vereeni-„ging had gehaakt, gelijk het dorstige hert naar de „bronnen van levend water verlangt, om er zijn „dorst te lesschen.quot;
Gij zult beter bedeeld zijn, goede Maria, dan uw broeder, maar ik hoop, dat hij er niet jaloersch over zijn zal: gij zult drie modellen voor uwe voorbereiding hebben. Het eerste heb ik u voorgesteld, zie
42
hier heb tweede: „Alexandrine du Tour was nog „zeer jong, toen zij de gemeenschappelijke onder-„richtingen genoot, die te Londen ingesteld waren, „om de kinderen der Fransche emigranten tot de „eerste Communie voor te bereiden. Haren geest met „de gewichtigste waarheden des Christendoms versierende , had zij zich met de verhevene gaven der „genade verrijkt: aandacht, leerzaamheid, openhar-„tigheid, vurigheid tot het gebed , neiging tot al het „goede, waartoe zij in staat was, vurige en menigvul-„dige verzuchtingen tot het Lam, kinderlijke gods-„vrucht tot Maria, ijver om al hare plichten te ver-„vullen, niets met één woord, of het beloofde aan „hare deugdzame moeder de gelukkigste toekomst: „voor haar moest Alexandrine een model vac godsvrucht zijn, en. voor hare broeders en zusiers, „een treffend voorbeeld van orde en van alle chris-„telijke deugden.
„Haar oplettenheid en haar ijver deden haar op-„nemen onder het getal der kinderen, die voor de „eerste maal het Brood des Levens zouden ontvan-„gen: maar welk eene voortreffelijke voorbereiding! „Welk een voorbeeldelooze nauwkeurigheid in het „onderzoek des gewetens, waaraan dit onschuldig „schepsel alle mogelijke zorg besteedde ! In de oogen „des geloofs was de schaduw eener ondeugd reeds „misdrijf; ten minste zoo oordeelde haar hart er „over, en hare generale biecht eindigde met een „vloed van tranen, bij de herinnering der zwakhe-„den, waarin de broosheid der natuur zoo vaak ver-„valt; reeds werd zij onder de andere kinderen opgemerkt en aangewezen, als een voorbeeld van boet-„vaardigheid: hare droefheid werd bij die van de
43
„heilige Maria Magdalena en Petrus vergeleken. Oude „zondaars, vijanden van de deugd, tot de beginselen „en zedenleer van het Christendom teruggekeerd, „wensehten vurig het berouw dier jonge boetvaar-„dige te hebben; maar hoe vertoonde zij zich op den „schoonsten barer dagen ? toen scheen zij zich boven „zich zelve te verheffen, zij had naar de eerste Com-„munie verzucht als naar het aardsche paradijs; zij „had met verrukking dat blijde morgenrood begroet, „waarmede voor haar de dag van geluk aanbrak; „zij vloog naar het huis des Heeren, en hare onschuld haakte met ongeduld naar het oogenblik van „de zegepraal harer liefde. Te midden der kinde-„ren, die met haar aan de heilige Tafel aanzaten, „trok zij de aandacht aller aanwezigen door hare „zedige houding, door haar geheel engelachtig ge-„laat, en door de tranen van teederheid, die langs „haar aangezicht vloeiden! Maar op het oogenblik, „toen het Heilige der Heiligen in hare ziel neder-„daalde, kon zij de verrukking harer blijdschap niet „langer weerhouden. De zuchten, die haar ontsnap-„ten, haar gelaat vol tranen, drongen tot alle hap-„ten door en verteederden ze; alle oogen wer-„den vochtig, terwijl ze zich vestigden op het kind „van zegening, dat zich in hun midden bevond. Hare „ziel was toen zoo schoon en zuiver, dat men ge-„wenscht zou hebben, hare gewaarwordingen als kost-„bare paarlen te verzamelen !quot;
„Zoodra Victorine de la\' Possemoison vernomen „had, dat zij zich tot hare eerste Communie moest voorbereiden, bedacht zij duizenderlei ontberingen, „duizenderlei opofferingen om zich waardiger tot de „groote verrichting te maken; zij verachtte den op-
„schik, en al wat naar de ijdelheid der wereld „zweemde.quot;
Ziedaar, Here vrienden! hoe kinderen van uwe jaren over de eerste Communie dachten; ziedaar de zorg, welke zij aan hunne voorbereiding besteedden; zij vatten, zoo als gij ziet, de zaak naar de letter op; zij beschouwden die daad, als de schoonste, als de grootste van hun leven, en hierin bedrogen zij zich niet. Gij acht hén gelukkig, omdat zij die waarheid begrepen hebben; gij wenscht eene eerste Communie te doen, die naar de hunne gelijkt. Dat verlangen komt van Q-od. Welaan, moed gevat! Bezigt, om daartoe te komen, dezelfde middelen. Zoo zal ik u, tenslotte van dezen brief, de woorden toespreken, welke de Heer zelf tot Mozes sprak toen Hij hem het model van de ark des verbonds gaf: „Zie en maak, naar het model, dat ik u getoond heb op den top des bergs.quot; En gij ook, lieve kinderen! geroepen om in uwe harten eene bond-ark te bereiden, waarin geene schaduwen of figuren zullen rusten, zoo als in die van Mozes, maar de wezenlijkheid, uw G-od in persoon: ziet en maakt naar het voorbeeld, dat ik u getoond heb! Bidt den Heer, dat Hij u in dien ge-wichtigen arbeid te hulp kome en zeg Hem: Gij, mijn God! Gij beveelt mij, even als aan Mozes, eene ark des verbonds voor TT te bereiden, en die heilige ark moet mijn hart wezen: de bonds-ark was in- en uitwendig met goud bekleed, hoe zuiver en heilig moet dan mijn hart niet zijn! Bekleed het dan in-en uitwendig met het goud der liefde. Zuiver het door de vlammen uwer goddelijke liefde. Schenk mij de genade om de schoone voorbeelden na te volgen, die Gij mij hebt laten voorstellen. Ik neem bet be-
45
sluit om er mij van nu af aan naar te vormen! O Maria, goede Moeder! ondersteun, door uwe voorspraak, mijn moed, ondersteun mijne pogingen.
Tot oefening: Tiet heilig Sacrament bezoeken, tot het bekomen van ijver.
Vaartwel, lieve kinderen! de geoote dao nadeet.
De ghootb dag nadert ! Ik herinner mij, lieve kinderen, dat wij, gedurende de lange avonden van den afgeloopen winter , te zamen de geschiedenis van het Oude Testament lazen. Gij vondt daarin groot vermaak, en hetzij gij zeiven laast, oi ik u voorlas, zeer aandachtig waart gij. Ik hoop dus, dat gij de laatste bij souder heden uit het leven van Aiozes niet zult vergeten hebben. De heilige wetgever van Israël, liet , nadat hij dat volk in de nabijheid van .iet beloofde land had gebracht, zoo als gij weet, al de stammen van Israël vergaderen. Hij herinnerde aan dat onstandvastig volk op nieuw de talrijke wonderen , welke de Grod van Abraham te hunnen behoeve had gedaan: de bevrijding uit Egypte; de tocht door de Boo de Zee, en in de woestijn; het water, dat uit de rots vloeide; het manna, dat uit den hemel nederviel; de heilige wet eindelijk, die de Heer zich gewaardigd had hun te geven; hij las die wet op nieuw aan al het vergaderde volk voor; hij kondigde hun in den naam van God, bestendi-gen zegen en voorspoed aan 9 zoo zij getrouw waren; maar gelijktijdig bedreigde hij hen met verschrikke-lijke straffen en rampen, indien zij ooit de bevelen
47
van hunnen God overtraden. De heilige grijsaard eindigde zijne voorlezing met deze indrukwekkende woorden: „En nu, kinderen van Israël, neem ik hemel en aarde tot getaigen: ik heb uw leven en dood voor oogen gesteld, kiest nu.quot;
En ook ik, lieve kinderen! Ik neem hemel en aarde tot getuigen, gij hebt het leven en den dood voor u: kiest! In de groote daad, die gij verrichten gaat, zult gij het leven of den dood vinden; in den naam des hemels kondig ik u dit aan, namens Q-od , die niet bedriegen kau eu die gezegd heeft: „Die mijn vleesch eet en mijn bided drinkt, heeft het eeuwige levenquot;; en elders, door den mond van zijn Apostel: Wie onwaardig eet en drinkt, eene onwaardige Communie doet, eet en drinkt zijn eigen oordeel.quot;
Eeeds hebt gij gezien, dat eene goede eerste Communie een bron van heil en zegen is: aangenaam was het mij u te onderhouden over die troostvolle gedachte! Thans is mijne taak geheel verschillend: zoo ook de uwe. Thans moet gij uwe ziel niet openen voor het vertrouwen, voor troostvolle gedachten , maar voor schrik, ja, nogmaals voor schrik! En wee! het kind, dat niet sidderen zou bij het verhaal van wat ik u zal mededeelen.
Een verschrikkelijk woord treft mijne ooren : wee! wee! En wie is Hij, die dat noodlottige woord uitspreekt? Hij zelf, die gekomen is, om alle mensehen zalig te maken, onze liefderijke Zaligmaker; Hij, die eoo zachtmoedig, zoo barmhartig, zoo geduldig ia; Hij ia het, die het „wee!quot; uitspreekt; en over wie? Over de Joden, die Hem vervolgen ? neen. — Wee! maar over wie? Over de onmenachelijke soldaten,
48
welke Hem in den Olijf hof aangrijpen, die Hem als na
een misdadige naar Annas en Caïphas sleepen? aa
neen. — Wee! maar over wie?— OverPilatus, die mj
gijn doodvonnis uitspreekt; over Herodes, welkeHem ta]
als een zinnelooze behandelt; over het gepeupel dat BCl zijn dood eischt? neen — Weel maar over wie? —
Over de beulen, die hunne heiligschennende handen ko aan Hem siaan, die Hem aan het kruis nagelen? en neen. — Maar over wie dan? — Over hem, door wr wien de Zoon des mensehen zal overgeleverd wor- te den; hem ware het beter, dat hij nooit geboren BU: ware geweest. En die rampzalige mensch is Judas, ov( en het kind, dat eene kwade Communie doet, is een ge nieuwe Judas! Wee! dus over zulk een kind! Wee! ït over den nieuwen Judas! de: Ziet, inderdaad, geliefde kinderen, de afgrijselijke gte gelijkheid tusschen zijne misdaad en die van den vet snooden apostel. Alvorens zijn misdrijf te voltooien , ms begeeft Judas zich naar de opperpriesters en doet scl hun het afschuwelijkste voorstel, dat men bedenken we kan. Hoe veel wilt go mij geven? en ik zal Hem u noi leveren, zegt hij. — Dertig zilverlingen, antwoordden fei hem de priesters. Judas neemt het bod aan, en dertig zilverlingen worden de prijs van den Zoon Q-ods, dai van den Koning der mensehen en der engelen. Nu, zie bij de Joden, waren dertig zilverlingen de prijs voor zij] den geringsten slaaf. ter Het heiligschennende kind onderhandelt niet met oni mensehen, over den prijs van zijn verraad, maar met scl satan zelf. — Wat wilt gij mij geven? Vraagt het die aan den vorst der duisternis, en ik zal hem u le- Za veren. — Ik zal u de schande besparen van deze of ku die zonde te biechten: gij zult, onder mijn gebied, di(
49
naar het welgevallen uwer neigingen leven. Het wordt aangenomen, er wordt dua geen geld meer gevraagd} maar het afschuwelijk vermaak, vaneen slaaf des satans te worden! quot;Welk eene vreugde voor den hel-echen verleider: welk een hoon voor den Verlosser.
Na het aangaan van dit verschrikkelijk verdrag komt Judas terug en plaatst zich met Jesus Christus en met de andere apostelen aan tafel. Om zijne wroegingen op te wekken, geeft de Zaligmaker hem te verstaan, dat Hij al het gebeurde weet: Gij zijt zuiver, zegt Hij , maar niet allen: een uwer zal mij overleveren. De apostelen door die woorden bedroefd geworden, vragen achtereenvolgens den Verlosser: Ben ik het, Heer? Judas heeft de onbeschaamdheid, om dezelfde vraag te doen. Toen antwoordde Jesus hem stellig: Ja , gij zijt het. Hij gaat zelfs nog verder en voegt er bij: De Zoon des menschen gaat heen: maar wee dengene, door wien de Zoon des menschen zal geleverd worden, het ware hem beter geweest, dat hij nooit geboren ware I Maar Judas wordt noch door schaamte, noch door bedreigingen getroffen; hij blijft ongevoelig.
Na het Avondmaal vertrekt Judas, en gaat de soldaten halen. De Zaligmaker van zijnen kant, begeeft zich naar den Olijfhof. Stoutmoedig in de uitvoering zijner misdaad, nadert de trouwelooze in de duisternis van den ïnacht; hij verbergt zijn boos opzet onder den uitwendigen schijn van eerbied en vriendschap. Hij, dien ik omhelzen zal, had hij hun gezegd} die is het, wien gij grijpen moet. Hij nadert dus den Zaligmaker: Meester, zegt hij , wees gegroet; en hij kuste hem. Het Lam Gods weigerde dien kus niet, die hem meer griefde, dan al de beleedigingen, welke
50
Hij in zijn lijden verduren moest. Hij vergenoegde zich met eene toespraak, die het hart van een tijger had moeten vermuryen: Vriend, waartoe zijt gij gekomen? Hoe! Judas, verraadt gij op die wijze den Zoon des menschen met een kus? Op dat teeken, werpen zich de soldaten op hun onschuldig slachtoffer.
Getrouw aan zijn helsch opzet, begint de nieuwe Judas, met het bedriegen van zijne ouders, van zijne meesters en van zijn biechtvader, door leugenachtige beloften en door een schijnheilig uiterlijk voorkomen van oprechtheid en deugd. De groote dag nadert, en nu is hij nog vermeteler dan Judas, die zijn misdrijf ten minste in de donkerheid van dsn nacht verbergt. Te midden van de voltrekking der doorluchtige geheimen, in het aangezicht der zon en voor het oog der engelen, die knielende het altaar omringen; in het gezicht van al het volk, dat in stilte aanbidt; onder de oogen van zijne ouders en meesters, in het midden zijner verteederde dischge-nooten aan de Heilige Tafel; hij alleen is ongevoelig, hij staat op en nadert langzaam om zijn misdrijf te
voltooien____ Te vergeefs roept Jesus Christus hem
uit het tabernakel toe: „Kind, waartoe zijt gij hier gekomen? wat heb ik voor u kunnen doen, dat ik niet gedaan heb ? Ach! zoo een vreemde, een heiden een minder beweldadigde mij verried, zou het mij verdragelijker zijn ; maar gij ? gij , dien ik zoo zeer bemind heb, gij, die nog zoo jong zijt, gij, mijn vriend, mijn kind, gij komt mij verraden door een kus!quot; Niets houdt hem tegen, niets treft hem. Reeds is hij schijnheilig geknield, de Priester komt hem zijn Zaligmaker brengen. Het is gedaan. Even als Judas, een onzuiveren mond op het aanbiddelijk ge-
51
laat- van den Zoon Gods drukkende, heeft hij zijn misdrijf voltooid.... Ongelukkig kind! ziedaar dan uw werk! Uit het midden der engelen en cherubijnen, hebt gij het Heilige der Heiligen iu uw misdadig hart gebracht, waarin gij satan hebt laten heer-schen, dat de zetelplaats van booze geesten geworden is.... Zoo verraadt dan een kind den Zoon dea menschen, terwijl Hij bereid is, om het te zaligen, terwijl Hij zich zeiven geheel daaraan geeft.
Judas, zijn goddelijken Meester verradende, leverde Hem in de handen der Joden, die Hem allen moge-lijken hoon aandeden, welken de on verzoen) ij ksfce haat en de wreedaardigste boosheid kunnen uitdenken. G-eesselslagen, spuwen in het aangezicht, kaakslagen, een doornen kroon, een rietsfcaf toi; bespotting, een kleed van versmading, naaktheid, het kruis, niets werd vergeten, dib alles weten wij.
Maar, lieve kinderen! wat wij niet weten, wat Gij alleen weten kunt, o Jesus! zijn de kwellingen, die Gij gevoelt in den kerker van een hart, dat aan, satan verkocht is; wat wij echter weten, is, dat het heiligschennend kind, nog boozer dan de Joden, die ten minste toelieten, dat het Lichaam des Verlossers in een nieuw graf werd gelegd waar het geen bederf onderging. Hem in het graf besluit van een hart, dat vervuld is met de bedorvenheid der zonden....
Maar, ziethier, lieve kinderen! het onderscheidende kenmerk der misdaad van het heiligschennend kind. Het misdrijf van Judas kwam eenigermate der liefde, welke de Zaligmaker ons toedraagt, ter hulp, en de Verlosser vond daarin eene soort van troost, zooals blijkt uit de woorden, die Hij kort vóór zijn lijden tot zijne apostelen sprak: Er is een doopsel des bloeds^
62
waarmede ik moet gedoopt worden, en ik verlang eeer, om het te ontvangen! Alsof Hij had willen eeggen: Het verraad van Judas, de versmaadheid en het lijden, die er voor mij de gevolgen van zullen lijn, zullen tot verlossing van het menschdom en tot glorie van mijn Vader strekken; ik verheug er mij over, opdat het werk, waartoe ik gekomen ben, voltooid worde.
Maar het misdrijf van het heiligschennend kind berooft Hem zelfs van dien troost. quot;Wat zeg ik? het vernietigt zooveel het kan het werk der verlossing; het tracht den Zaligmaker te berooven van den prijs van zijn Bloed en van zijnen dood; het richt den troon van satan, dien onze Verlosser had nederge-worpen, weder op; hij hoont God den Vader, dien de Zaligmaker op den Calvarieberg verheerlijkt; hij tast den Zaligmaker zeiven in zijne glorie aan. Niet dat Jesus thans meer lijdt, maar het afschuwelijke kind is daarom niet minder misdadig. quot;Wie eendoo-delijk wondende pijl op zijn vader afschiet, is niet minder schuldig aan vadermoord, als zijn vader zich buiten zijn bereik bevond. De verheerlijkte staat des Verlossers maakt dus de heiligschennis nog on-verschoonlijker, wijl dat kind wellicht beter dan Judas weet, dat het zich aan verraad jegens G-od schuldig maakt; en het is zijne schuld niet, dat het den liefderijken Jesus niet even wezenlijk kruisigt als de Joden.
De eerste heiligschennende Communie is derhalve het misdrijf aller misdrijven. Neen,, het verwondert mij niet, dat de Zaligmaker, de zachtmoedigheid ea goedheid zelve, over hem, die het begaat, dezen verpletterenden vloek uitspreekt: quot;Wee den mensch,
53
door wien de Zoon des menschen zal verraden worden; ja, wee! en honderdmaal wee! Sidderend en verstomd door de gedachte aan zulk eene misdaad, vraagt gij mij wellicht, lieve kinderen! of er onder hen, die met u de lessen van den catechismus bijwonen , het een of ander kind ongelukkig genoeg is, om er zich aan schuldig te maken? Hierop durf ik niet antwoorden; maar wat ik weet, is dat mijagoddelijke Meester, zijne oogeu over zijne leerlingen latende weiden, die vergaderd waren om het laatste Avondmaal met Hem te houden, tot hen zeide: Gij zijt zuiver, maar niet allen. Kan ik, u gereed ziende, om deel te nemen aan de tafel des Heeren, ook niet zeggen: Gij zijt zuiver, maar niet allen. Onder twaalf apostelen was een Judas, die mij vraagt of er onder een veel grooter getal van kinderen, geen zijn zou? Een Judas onder u! lieve kinderen, schrikt gij niet voor de rol, die gij gaat spelen, als uw geweten niet zuiver is? Ach! opent liever nog in tijds dat hart, waarvan de vijand meester is, voor uw biechtvader; want nog is het gemakkelijk, hem daaruic te verdrijven.
Even als de apostelen, bedroefd zijnde, zoudt gij misschien nog meer vragen, wellicht zou elk op zijne beurt mij de vraag doen: Zoo er onder ons een Judas is, waar is hij dan ? En gij vooral, goede Maria! voegt er misschien fluisterend deze vraag der apostelen bij: Ben ik het ? en gij beeft, terwijl gij dit vraagt, en met recht; wie zou in eene dusdanige onzekerheid niet beven? Maar zelfs die vrees, goedhartig kind! moet u gerust stellen: hoe meer gij vreest, zoo minder loopt gij gevaar te misdoen. Wie zal dan de Judas zijn, zoo er bij ongeluk, één onder
54
uwe medeleerlingen wezen mocht? Ik zal het u zeggen: het zal dat kind zijn, wat eene kwade biecht zal doen. Ziedaar den Judas! wee dat kind! o, hoe veel beter ware het hem geweest, dat het nooit ware geboren geworden.
Maar er zijn nog andere kinderen, die, zonder dat heiligschennend misdrijf te plegen, toch geene goede eerste Communie zullen doen. Zij zullen eene Communie doen, die nagenoeg nutteloos is. Het zijn die kinderen, die verstrooid, lichtzinnig en de slaven hunner verkeerde hebbelijkheden zijn; die zich aan luiheid, ongehoorzaamheid, snoeperij, jaloerschheid, liegen en wie weet wat al schuldig maken. Overigens zonder godsvrucht, zonder liefde voor het gebed, gevoelen zij het gewicht niet van de groote zaak, die zij gaan verrichten; zij zijn, bij het aanbreken van den grooten dag, bijna even onvolmaakt, als zes maanden te voren. Zij communiceeren, en het Bloed des Verlossers valt op hun slecht voorbereid hart evenals het zaad, dat op den grooten weg wordt uitgestrooid en door de menschen met voeten getreden, of door de vogelen weggeraapt wordt; het verdwijnt, zonder dat het heeft kannen ontkiemen; of het goddelijk Bloed valt op hunne ziel, gelijk de dauw des Hemels op de dorre rotsen valt, die hij niet vruchtbaar maakt en waarop hij geenerlei sporen overlaat. Welk een hoon voor Jesus Christus; zijn Bloed op die wijze nutteloos te maken! Welk een ongeluk over zulke kinderen! helaas, welk middel blijft er voor hen nog over, als de grootste daad des levens, die welke doorgaans zoo diepe en levendige indrukken maakt, die zoo troostrijke veranderingen te weeg brengt; die de voorbereiding is tot een hei-
55
lig leven, of ten minste eene schier altoos zekere terugkeer tol de deugd; als zulk eene handeling hen laat zooals zij hen gevonden heeft! Dusdanige Communie, lieve kinderen! moet gij vooral vreezen te doen. Maar ik bespeur, dat het laat is en ik eindig dus.
Alles, wat ik u in dezen brief gezegd heb, lieve kinderen! zal u gewis verschrikt, bedroefd en ontsteld hebben. Daarom wil ik dezen niet sluiten, zonder u alvorens eenige woorden van troost toe te spreken. Inde eerste plaats: God zalu helpen; alles wat Hij van u vordert, is een goede wil. Voorts is die afschuwelijke misdaad, die heiligschennis, waaraan de gedachte alleen de haren te bergen doen rijzen, nog niet gepleegd, en het hangt slechts ^an u af, om die nimmer te begaan Het is nog tijd, besteedt de dagen, die u nog overblijven, zooals het behoort: smeekt onzen Verlosser, dat Hij u tegen zulk een onheil behoede; zegt Hem: O mijn öod, mijn leven is in uwe hand, ontneem het mij, bid ik u, liever dan te gedoogen, dat ik mij schuldig make aan eene misdaad, aan die van Judas gelijk. Ja, lieve Zaligmaker, liever steiven, liever duizendmaal sterven, dan zulk eene zonde te bedrijven. Vervul mijn hart met afschrik van de heiligschennis, opdat ik alle middelen aanwende, om ze te vermijden. O, Maria! goede Moeder! bid voor uw kind, verwerf var uw goddehjken Zoon voor mij de genade, Hem in een goed voorbereid hart te ontvangen.
Bidt, tot oefening, aan den voet van een kruisbeeld geknield, vijfmaal Onze Vader en vijfmaal Wees gegroet, ter eere van het Lijden.
Vaartwel, lieve kinderen! De oeootb dag nadert !
De geoote dag nadeet ! De brief, dien ik gisteren van uwe voortreffelijke moeder ontvangen heb, heeft mij genoegen verschaft, geliefde kinderen! Hij bericht mij, dat gij beiden de grootste vrees hebt voor het kwalijk doen uwer eerste Communie. Ja, ik ben er door bemoedigd, uwe vrees is voor u eene verzekering, zoowel als voor mij, dat die groote daad behoorlijk zal worden verricht. De vrees des Heeren ia het beginsel der wijsheid. En elders: Zalig hij, die altijd vreest het kwade te doen. Hoe meer uwe vrees toeneemt, zoo meer verminderen mijne bekommeringen. De misdaad van Judas zal de uwe niet zijn; de straf, welke hem trof, zal niet op uw hoofd vallen. Over die straf van Judas en van allen, die hem gelijken, wil ik in dezen brief spreken.
Q-ij begrijpt reeds, lieve kinderen! dat de goddelijke rechtvaardigheid de straf altoos geëvenredigd doet zijn aan het misdrijf. Hoe grooter de zonde is, zooveel te verschrikkelijker moet de straf zijn. Ik twijfel er ook niet aan, of gij begrijpt mede, dat de ontheiliging van het Lichaam en Bloed des Heeren, de grootste aller misdaden is; het is dus zeker, dat de verschrikkelijkste straf daarop volgen moet. Wroe-
67
ging, wanhoop, verharding en onboetvaardigheid zijn er de gevolgen van: kent gij iets, dat erger is?
Welnu, gij zult zien, dat dit de gewone straf is dergenen, die in verschillende tijden de misdaad van Judas hebben gepleegd.
Judas ziende, dat de Zaligmaker veroordeeld was, werd aanstonds een prooi der wroeging. Door zijn geweten gekweld, ging hij naar de opperpriesters en wierp het geld, dat hij ontvangen had, voor hunne voeten, zeggende: Ik héb gezondigd, door het overleveren van het Bloed des Rechtvaardig en. Zoo bracht zijn misdrijf hem geenerlei voordeel aan. De priesters, die hem in den afgrond gestort hadden, spotten zelfs met hem: wat gaat ons dat aan, zeggen zij, het is uwe zaak.
Wat baat het misdrijf aan het heiligschennend kind ? De booze geest, die het zulke schoone beloften had gedaan, spot met iedere wroeging des gewetens, en wacht het eenmaal, als zijne prooi, in de eeuwige vlammen! Het waande zich aan de schande te onttrekken, welke het zich verbeeldde, dat het openbaren van heimelijke zonden op hem zou laden, en nu zegt zijn geweten het, dat zijn misdrijf eenmaal door de oogen van de geslachten aller eeuwen zal aanschouwd worden. Het verwachtte vrede en genoegen bij het opvolgen zijner neigingen; en eene lastige stem vervolgt het en fluistert bestendig: er is geen vrede voor den heiligschenner! Het is na de Communie niet op zijne plaats teruggekeerd, of het zegt, evenals Judas: Ih heb gezondigd, door het overleveren van het Bloed des Rechtvaardigen. Even als Judas, ondervindt het de bitterste wroeging; en hoe zou het andera kunnen zijn?
58
Hoe zou een kind, welks geweten, in den ouderdom van twaalf of dertien jaren, het zegt: gij hebt de misdaad ran Judas begaan, gij hebt het Bloed des Eechtvaardigen overgeleverd, gij hebt Jesus verraden. gij hebt Hem in de macht zijner vijanden geleverd, die lastige stem tot zwijgen kunnen brengen? Gij hebt de geschiedenis gelezen van dien moorde--naar, welke zich immer verbeeldde, den vermoorde te zien en te hooren vragen: waarom hebt gij mij vermoord ? Zoo zal ook de bloedige gedaante des Verlossers zich bestendig aan zijne verbeelding vertoo-nen, vragende: waarom hebt gij Mij verraden?
Het zal te midden der woeligste vermaken, der wildste verstrooiingen, evenals Belthaaar, eene hand zien, die met geheimzinnige letters, het vonnis zijner verwei pin g schrijft!
Waar zal het misdadig kind dan rust zoeken? Overal zullen zijne oogen voorwerpen ontmoeten die er aan herinneren. De kerk, waarin het de misdaad begaan, de priester, uit wiens handen het de Communie ontvangen heeft; zijne ouders, onder wier oogen het de rol van Judas heeft gespeeld; zij, met wie het aan de heilige Tafel heeft aangezeten, met één woord, al, wat het omringt, zal het bestendig herinneren aan de misdaad, die het begaan heeft! Overal zal het getuigen en beschuldigers vinden! Het zal zich verbeelden, dat allen zijn misdrijf raden, dat het evenals Caïn, een teeken op zijn voorhoofd draagt!
Zal het in zich zelf durven keeren ? Ach, daar is het vooral, dat de goddelijke rechtvaardigheid het treft. Daar vindt het den zetel zijner misdaad, daar Biet het in bloedige letters, deze verpletterende woor. den geschreven: Schijnheilige ! Heiligschenner ! Judas !
59
Vandaar, uit het binnenste zijns gewetens, verheft zich te aller ure deze klagende en verschrikkelijke stem: Ongelukkige, waarom hebt gij Mij verraden?
Dan, lieve kinderen, zal zulk een ongelukkig kind al het onzalige eener heiügschennende eerste Communie gevoelen; dan zal het begrijpen, wat deze woorden des Zaligmakers beteekenen : quot;Wee dengene, door wien de Zoon des menschen zal overgeleverd worden! quot;Wat zal er dan van dat kind worden? uitwendig door listige herinneringen besprongen, in» wendig van wroegingen doorknaagd, ontrust door het verledene, ongelukkig door het tegenwoordige, sidderende voor de toekomst, zal het treurig, somber, droefgeestig, lastig en ondragelijk voor zich zelve en voor anderen worden. Het zal ondervinden hoe beklagenswaardig men is, als men God tot vijand, het geweten tot beschuldiger en de wroeging tot beul heeft. Het zal dan al het gewicht zijner misdaad gevoelen : maar zal het zich bekeeren ? Men denke aan Judas.
-Judas had wroegingen: hij gevoelde, dat hij kwaad had gedaan. Ik heb gezondigd, zeide hij, door het Bloed des Hechtvaardigen te leveren! Maar brengt dit het tot boetvaardigheid? Luistert: Judas, door de priesters veracht, door zijn geweten vervolgd, gaat heen en verhangt zich. Hier, lieve kinderen! moeten wij in het stof knielen en de oogmerken Gods aanbidden, ten opzichte van de ontheiligers onzer mysteriën f Het heiligschennend kind gevoelt ook wroegingen; maar wroegingen van gramschap, die het kwellen, geen ootmoedig berouw; het erkent nog wel zijne misdaad: maar verhardt zich, evenals Judas.
Ja, lieve kinderen! de verharding, de onboetvaar-
60
digheid, zijn de gewone straifen der heiligschenners; dit ia zoo waar, dat het aan de goddeloozen zelfs bekend is. Hoort den volgenden trek, dien ik met siddering verhaal. Men zou inderdaad zeggen, dat de hel hare geheimen aan zekere meuschen ontdekt. — Een ongelukkige jongeling, die kortelings de loopbaan der ondeugd was ingetreden, beklaagde zich bij een ouden ongodist, dat hij wroegingen gevoelde, die hem tot den godsdienst zouden terugvoeren. quot;Weet gij, welk middel de grijze booswicht hem daartegen aan de hand gaf? „Gij beklaagt u over uwe wroegingenquot;, zeide hij, „gij vreest, dat gij u bekeeren zult; ga zonder te biechten communiceeren, en gij zult voor altoos tot de onzen behooren.quot;
Nu zult gij mij wellicht vragen: „Maar zou er dan, als ik mijne eerste Communie niet goed deed, geene vergiffenis voor mij zijn?quot; Ja, lieve kinderen! voor alle zonden is barmhartigheid te vinden. Wee mij, quot;quot;■Blij ik grenzen aan de goddelijke ontferming wilde steÖamp;Bjp.die Judas zou behouden hebben, als hij het gewild haS? Het is eene geloofswaarheid: na eene heiligschennii, na eene duizendmaal herhaalde heiligschennis, kan men zich nog bekeeren. God is barmhartig genoeg om alles te vergeven.
Maar, wat ik zeggen wil, is, dat het onthfciligen der sacramenten, vooral in de eerste Communie, weinig hoop tot terugkeeren overlaat. Er ligt een bijzondere vloek op het misdrijf, die slechts zelden van het hoofd des heiligschenners wijkt; want, terwijl de andere zonden slechts sommige krachten der «iel verzwakken, zonder ze geheel te ontrooven, is deze een vergif, dat haar geheel bederft en niets gezond laat. Al wie onwaardig communiceert, zegt
61
de Apostel Paulus, eet en drinkt zijn eigen oordeel. Om deze schrikwekkende uitdrukking wel te begrijpen, moet ik u verhalen, wat bij sommige volken der oudheid plaats had.
Bij hen bestond de gewoonte, dat, als een mensch ter dood veroordeeld was, de beul in zijn kerker kwam en hem dwong om zijn vonnis in te zwelgen. Dit was om eenigermate het vonnis in het hart des veroordeelden te drukken, en aan te duiden, dat het onherroepelijk was. quot;Wal derhalve de H. Paulus zeggen wil, is, dat de heiligschenner, door eene onwaardige Communie, zich zijne eigene veroordeeling als inlijft. Begrijpt de kracht dezer woorden wel. Als het vonnis enkel op papier geschreven was, kon het uitgewischt, verscheurd of verbrand worden; wanneer het enkel met den mond was uitgesproken, kon het herroepen worden; als men het slechts in den mond des veroordeelden plaatste, kon hij het uitwerpen; maar, lieve kinderen ! zoo is het niet gelegen: de heiligschenner eet het, hij verzwelgt het, het gaat zelfs in het merg van zijne beenderen; het wordt zijne eigene zelfstandigheid en het maakt van zijn geheel aanwezen, eene gevloekte en ten vure gedoemde massa. Zoo waar is het, dat het hem bij uitstek moeielijk is, om het vonnis te doen veranderen, dat hij door zijne zonden op zich heeft geladen.
Overigens, lieve kinderen! welk redmiddel kan men een heiligschennend kind aanbieden? quot;Welk middel is er, om het tot God terug te roepen? Spreek het van den godsdienst, het heeft dien niet gekend dan om hem te ontheiligen; spreek het van de goedheid Gods, het ziet in Hem niets anders dan eeu
62
vergramden Hechter; even als Adam, heeft het op het. hooren van Gods naam, van dien naam, die het hart van het deugdzame kind verheugt. Wat ia er te wachten van eene loopbaan, welke met zulke voorteekenen begint. Herinnert u, lieve kinderen! wat wij te zamen in het vorige jaar iu het Evangelie gelezen hebben. Zacharias, die stom was geworden, omdat hij de woorden des Engels, welke hem do geboorte van een zoon, had aangekondigd, niet geloofd liad, sprak eensklaps, toen hij geschreven had, dat zijn zoon Joannes zou genoemd worden. Allen waren over zulk een wonder verbaasd en vraagden elkander: Wat denkt gij, dat dit kind eens wezen zal ?
Bij het zien der geveinsdheid en verdorvenheid, die eene eerste heiligschennende Communie vergezelt, bij het denken aan de weinige redmiddelen, welke na zulk eene misdaad overblijven, mogen wij ook wel vragen: Wat denkt gij, dat dit kind eens wezen zal? Wat zal, in de jaren der hartstochten, de jonge vermetele zijn, die reeds in de kindschheid zich als een reus in de loopbaan des miadrijfs geworpen heeft? Wat zal hij zijn, die van de heilige doopvont, waar zijn God hem met het kleed der onschuld heeft bekleed, tot aan de heilige Tafel, waaraan hij zijn goddelijken Zaligmaker verraden heeft, slechts ééne schrede heeft gedaan?
Wat zal hij zijn, die nergens acht op Leeft geala-gen, noch op den raad zijner ouders, noch op het onderricht zijner meesters, noch op de waarschuwing van zijn biechtvader, noch op de wroegingen van zijn geweten: die overal den bedrieger en geveinsde speelde; die God, in zijne geduchtate geheimen, heeft
63
getart, om alles in één woord te zeggen, die begonnen is, waar Judas eindigde r Helaas! evenals Joannes de Dooper J udt a verbaasde door de heiligheid van zijn leven, zal hij waarschijnlijk door zijne goddeloosheid en de ongeregeldueid van zijn gedrag, verbazen, zoo als hij nu reeds ieder verbaatit door het hatelijk schouwspel, door eene buitengewone boosaardigheid in den leeftijd van oprechtkeid en onschuld. Wie kan de ruimte afmeten, welke hij zal doorloopen? In welke afgronden zal hij nederator-tenr Waar zal hij blijven staan ?
O, lieve kinderen! ik durf er niet aandenken; ik huiver van schrik, over zijn toekomstig lot! Geve de hemel, dat mijne vrees ongegrond zij: hoe het ook zij, als een kind het ongeluk heeft gehad, het misdrijf te begaan, welks gevolgen ik u geschetst heb, dat het zich dan de oneindige goedheid van God her-innere, dat het zich met een berouwhebbend en ootmoedig hart, aan de voeten zijns biechtvaders werpe: in hem zal het een teederen medelijdenden vader vinden, die het met open armen ontvangen zal, zoo als de vader des verloren zoons zijn berouwhebbend kind ontving; hij zal zijne zwakheid opbeuren, en als het zijn raad volgt, zullen zijne zonden hem vergeven worden en het zal nog, gedurende de eeuwigheid, de eindelooze ontferming des Eeuwigen kunnen lofzingen.
Wat u betreft, o mijne lieve kinderen! bidt den Heer, dat Hij u tegen eene onwaardige eerste Communie behoede! O , mijn God! gedoog niet, dat ei\' onder ons een enkel heiligschennend kind zij ! Gij hebt, aan het kruis stervende, gezegd: dat alles volbracht is; gedoog niet, dat iemand onder ons, den
64
hoon van uyr lijden hemieuwe en TJ op nieuw krui-sige! In den naam van nw kruis, in den naam van uwe liefde, smeeken wij U, geef ons de kracht, om alle middelen aan te wenden, en alle offers te brengen, die noodzakelijk zijn tot het doen eener eerste Communie! O, Maria, onze goede Moeder, verwerf ons die genade van uw lieven Zoon.
Oefent u, door het doen van eenige versterving, ten einde bewaard te worden tegen het doen eener onwaardige Communie.
Vaartwel, lieve kinderen! De gecoth dao nadeetI
De geoote dag nadeht ! In mijii vorigen brief zeide ik u, lieve kinderen! dat verhard worden en in de zonde sterven, de gewone straffen zijn een er heiligschennende eerste Communie; ik zou wenschen mij bedrogen te hebben; maar, helaas! mijne lange ondervinding vergunt mij niet, deze troostende dwaling te gelooven. In het voorlaatste jaar van mijn verblijf in Amerika, werd een mijner medebroeders bij een zieke geroepen, die van Fransehe afkomst was. Deze man, welke reeds zeer bejaard was, leefde even als zoo vele anderen, in onverschilligheid ten opzichte zijner godsdienstplichten. Men had hem altoos treurende en-mijmerende gezien, ofschoon hij geen droefgeestig karakter had; niets overigens ontbrak hem van den kant der fortuin; hij bezat eene rijke plantage, zijne slaven waren talrijk; zijne familie was, zoo als hij ze maar kon wenschen.
En evenwel leed hij veel, hij was ongelukkig; het was onmogelijk, hem tweemaal te zien, zonder te bespeuren, dat hij door een inwendig verdriet gefolterd werd.
Die man werd ziek; zijn deugdzame familie haast zich, er den missionaris van te verwittigen. Deze.
\\
66
juist van een reis naar de Wilden teruggekomen, wilde, hoewel zeer vermoeid, niet toeven, en begaf zich aanstonds naar de woning van den zieke. Allen zagen den dienaar des Heeren met vreugde aankomen; men Loopte, dat hij hem eenigen troost zou aanbrengen. Deze, de komst van den priester vernomen hebbende, begeert hem te zien en te spreken. Wat gebeurde er bij dat onderhoud? dit is een geheim, dat alleen aan God bekend is. Het onderhoud duurde vrij lang. De priester vertrekt eindelijk en komt spoedig met de laatste H. Sacramenten terug; hij brengt de troostvolle ^Eucharistie, het stelligste onderpand van de verrijzenis en het leven.
Bij het aanschouwen van zijn God en Zaligmaker, roept de zieke eensklaps met eene verschrikkelijke stem uit: Ziedaar mijn Rechter ! De missionaris poogde hem gerust te stellen; maar te vergeefs. Ik heb gezondigd, dus voer de zieke voort, ik heb het Bloed des Rechtvaardigen overgeleverd ! De eerste maal mijns levens heb ik onwaardig gecommuniceerd 1 Bij die woorden dekte hij zijn gelaat en verborg zich in zijn bed, terwijl hij schrikbarende stuiptrekkingen kreeg. Men ligt het
dek op, de priester wil hem toespreken.....hij is dood!
hij is als een wanhopige gestorven! hij is gestorven en.... welk eensterven! welk eene eeuwigheid! Ziedaar het gevolg eener heiligschennende eerste Communie. gt; Ziet hier, lieve kinderen! een ander voorval, dat meer in onze nabijheid en nog later gebeurd is. In eene Pransche stad, niet ver van een landgoed verwijderd. dat ik niet noemen wil, doch dat gij zeer goed kent, bereidde men zich tot het doen der eerste Communie. De afzondering was geëindigd, de groote dag komt. Het scheen, als of de lucht zui-
67
verder was en de zon heerlijker oprees dan gewoonlijk, om de intrede Tan Jesns Christus in eene menigte van schuldelooze harten op te luisteren. Maar welk een verschrikkelijk tooneel moet tevens opdagen; men begeeft zich naar de kerk, de vreugde schittert op ieders gelaat; een enkele schijnt droefgeestig en nadenkend te zijn. De heilige offerande begint, het schoone gezang:
Gij, lieve tchuldeloozen,
Gij, kindren God zoo waard!
Hij heeft u nitgekozen:
Smaakt hemelspijs op aard.
vult alle harten met blijdschap: het hart der kinderen klopt : van hoop en liefde. Het oogenblik is gekomen, om tot de heilige Tafel te naderen De Communie begint. De diepste ingetogenheid doet allen Jesus\' verhevene tegenwoordigheid gevoelen. Maar hoe groot was \'de verbaasdheid der aanwezigen , toen zij eensklaps een der knapen zagen ter neder storten, nadat hij de 11, Mos tie ont angen had! Men snelt toe. men richt hem op, hij is verstijfd, buiten kennis zonder spraak. Men draagt hem in een naburig huis ; men brengt hem alle hulp. Er worden geneesheeren geroepen; to vergeefs wen -den zij alle middelen aan om hem te doen bijkomen.
De Mis is geëindigd, zijn biechtvader snelt naar hem toe. Hij roept hem bij zijn naam; geen antwoord. Hij roept nogmaals; geenerlei antwoord. Eindelijk bespeurt men in zijne leden eenige stuiptrekkende beweging. Hij opent verwilderd de oogen. De biechtvader verdubbelt zijne pogingen en liefkozingen ; hij omhelst hem, hij spreekt hem de teederste woorden toe. Het ongelukkig kind ontsluit eindelijk
68
Bijne bleekelippeD, wendt zich tot zijn biechtvader, onder het uitspreken van deze weinige, voor alle aanwezigen hoorbare woorden: Ik heb eene heiligschennis begaan ! Dit gezegd hebbende, keert hij zich om, en geeft den geest.
Bij dit voorbeeld zal ik nog een ander voegen, dat vrij algemeen bekend is, doch waarvan ik, uithoofde mijner betrekkingen, de geringste bijzonder-heden weet. Een kind, dat ik u zou kunnen noemen, deed zijne studiën in een onzer voornaamste colle-giën. Het was daar heen gezonden, toen het ruim tien jaren oud was. Zoo lang zijne godvruchtige moeder het onder haar toezicht had, beveiligde zij het tegen al de gevaren, door welke de kinderen, reeds vroegtijdig omringd worden Zij had gezorgd, dat bij den knaap geene dienstboden of meesters werden toegelaten, dan zulke, van wier deugd zij verzekerd was. Alleen de noodzakelijkheid kon haar beweger, om hem van zich te verwijderen. Ik weet niet, welk een somber voorgevoel haar hart kwelde. Gedurende de lange reis, die zij doen moest, om hem naar het collegie te brengen, was zij treurig en stil; zij stortte vele tranen. Haar zoon was braaf en goed, die gedachte stelde haar eenigermate gerust. Zij vleide zich, dat hij zoo blijven zou; ongelukkig bedroog zij zich.
Onder de talrijke makkers trof haar zoon twee kinderen aan; waarvan het eene met hem in jaren gelijk, en het andere een weinig ouder was. Zij waren even als hij nieuwelingen; deze bijzonderheid was de aanleidende oorzaak tot hunne gemeenzaamheid. Zij hadden weldra kennisgemaakt; helaas! de collegie-kennissen worden zoo gemakkelijk gemaakt.
69
Die twee nieuwelingen waren fcwee lichtzinnige deugnieten. Ons knaapje had het ongeluk in hunno misdadige handen te vallen. Met een wana temperament en een gevoelig hart geboren, liet hij zich weldra medesleepen: hij verloor zijne onschuld en met zijne onschuld den vrede, den zoeten vrede zijner ziel. Slechte boeken, welke zijne snoode vrienden middel vonden, om ter sluik in het collegie te brengen, voltooiden zijn ondergang. De tijd der vacantie kwam. Hij vertrok, even als de andere leerlingen, om eenigen tijd bij zijne familie door te brengen; maar zoowel zijn hart als zijn gelaat was veranderd. Zijne ouders, die goede christenèn waren, en die wenschten, dat hun kind het ook was, spraken hem over het doen zijner eerste Communie. Uit inschikkelijkheid jegens zijne moeder, stemde de jonge losbol in alles toe. Hij leert zijn catechismus; hij veinst zich te willen beteren; hij belooft de oploopendheid, het liegen en andere snoode zonden, die hij zich in het collegie reeds eigen had gemaakt, te zullen nalaten: hij biecht, eerste heiligschennis; hij communiceert, tweede heiligschennis.
Zijne bedrogene ouders wanen, dat hij in goede gesteldheid verkeert; zij zenden hem weder naar het collegie. Zijne meesters en medeleerlingen bespeuren van den eersten dag af, dat zijn karakter geheel is veranderd. Sombere kwaadwilligheid liet hij immer blijken; eene kleinigheid was toereikend om zijne gramschap gaande te maken; onverdragelijk voor zijne makkers, wederapannig tegen zijne meesters, was hij een bestendig voorwerp der klachten van allen. Zijne luiheid en hoofdigheid deden hem dikwerf gestrenge straifen beloopen. Eens, onder ande-
70
ren, dreef hij de kwaadwilligheid zoo ver, dat men da
hem voor eenige uren opsloot. di|
Men gaf hem boeken, papier, en al wat hij noo- kr
dig had, om zich nuttig bezig te houden. Het oogen- m blik om hem de vrijheid te hergeven, kwam; men
luistert aan de deur, maar hoort niets; men klopt, N
doch er wordt niet geantwoord; men opent de deur— ve
hij had ?,ich opgehangen! O oordeelt, lieve kinderen! H
over den schrik en het afgrijzen, waardoor allen bij zf
dat schouwspel getroffen werden. Na het eerste oogen- al
blik van schrik beschouwt men de tafel; men vond n
daarop een soort van testament door hem geschre- g
ven. Het was vervat in uitdrukkingen, een godde- a
looze, een heiligschenner, een verworpeling waardig. Zoo was het uiteinde van dat ongelukkige kind, dat, de zonde van Judas begaan hebbende, ook den dood van Judas stierf!
Moge dit voorbeeld niet slechts zoodanige kinderen afschrikken, die in verzoeking komen, eene onwaardige eerste Communie te doen; maar ook zulke, die, door onachtzaamheid en oneerbiedigheid, een voorwerp van ergernis voor anderen zouden zijn!
Ik zou nog meerdere soortgelijke trekken kunnen verhalen, maar ik wil u niet langer met zulke denkbeelden bezig houden, lieve kinderen! het verhaalde zal, hoop ik, genoeg zijn, om vermetelen af te schrikken van eene misdaad, waardoor zij God in zijne geduchtste Geheimen tergen. Ik zeg, geduchtste Geheimen: ik moest wellicht nog sterker uitdrukking bezigen; want de eerste christenen noemden het verheven Sacrament des Altaars met namen, die liefelijk e* schoon waren, en tevens met uitdrukkingen, geschikt om schrik in te boezemen. Men ziet wel f
71
dat zij den Apostel Paulus begrepen, die de onwaardige Communiën aanwees als de oorzaken van volkskrankheden, van haastige sterfgevallen, en van eene menigte rampen, waardoor de wereld geteisterd wordt.
quot;Wat blijft u dan over te doen, lieve kinderen? Niets te verzuimen, om zulk een vreeselijk onheil te vermijden; zegt met schrik en siddering aan onzen Heer: O, mijn God! ik werp mij voor U neder; zegt: quot;Wat wilt Gij, dat ik doen zal? Ik ben tot alles bereid, om het ongeluk eener onwaardige Communie te vermijden? Moet ik mij beteren van mijne gebreken? Van heden af, wil ik dit doen. Moet ik al mijne zonden belijden? ik zal ze alle openbaren, wat het mij ook kosten moge. Moet ik er berouw over hebben? O, geef Gij mij een berouwhebbend hart! Geef mij ook. God van mijn leven, eene diepe droefheid, een oprechten goeden wil! O Maria, goede Moeder! beveilig mij, door uwe voorspraak, tegen het ongeluk eener onwaardige eerste Communie!
Tot oefening, herhaaii driemaal de bede; Heer, beteaar mij tegen heiligschennis!
Vaartwel, lieve kinderen! De groote dag nadbht !
De geoote daamp; nadert ! Wat dunkt u, lieve kinderen! had ik geene reden om aan u, evenals Mozea aan Israels kinderen, te zeggen: ik neem hemel en aarde tot getuigen: het leven en de dood zijn voor u? Begrijpt gij thans den zin der troostrijke belofte van onzen Heer: quot;Wie mijn Vleesch eet en mijn Bloed drinkt, heeft het leven in zich, ik zal hem ten jongsten dage opwekken? Begrijpt gij nu ook de waarheid van den heiligen Paulus: Wie onwaardig communiceert, eet en drinkt zijn eigen oordeel ? Ja, gij begrijpt thans dit alles, uwe harten zijn verdeeld tusschen het verlangen en de vrees. Gij begrijpt dat uwe eerste Communie de waarlijk beslissende daad is; dat de dag uwer eerste Communie de grootste dag uws levens is.
Maar welke middelen moet gij aanwenden, om het betamelijk verrichten uwer eerste Communie Se verzekeren? Wat hebt gij te doen, om het verschrikkelijke onheil der heiligschennis te vermijden? Wij zijn tot alles gereed; geenerlei opoffering, geenerlei inspanning zal ons te moeielijk vallen. — Zietdaar uwe taal, hieraan twijfel ik niet, lieve kinderen! en ik ken u genoeg, om zeker te zijn, dat die taal
73
oprecht is. Ik zal dus uw verlangen te hulp komen door u de gesteldheid aan te wijzen; welke toteene goede eerste Communie vereischt wordt, en tevens de middelen om die te verkrijgen.
De noodige gesteldheid, om eene goede eerste Communie te doen, is van tweederlei soort: De eene betreft het lichaam, de andere de ziel. De gesteldheid des lichaams bestaat: 1. in het nuchter zijn, dat is, dat men geenerlei voedsel genoten heeft sedert \'s middernachts van den dag, waarop met tot de H. Tafel nadert. Dat volstrekt vasten wordt geboden door den eerbied, dien wij aan het aanbiddelijk Lichaam des Heeren verschuldigd zijn; 2.dat men zedig gekleed zij. Daaromtrent heb ik geenerlei ongerustheid; uwe brave moeder zal er voor zorgen. Hoe smartelijk is het, soms kinderen te zien, die op den dag hunner eerste Communie met wereld-sche tooisels beladen zijn, welke de zotste ijdelheid doen blijken, om niets meer te zeggen. Die onbe-tamelijkheid is niet aan de kinderen, maar aan de ouders te wijten.- Hoe I wanen zij onzen Heer te behagen, die zich in de H. Eucharistie op eene onbegrijpelijke wijze vernedert en als vernietigt, als zij, om Hem te ontvangen, hunne kinderen zenden met den geheelen dosch der wereld en der ijdelheid bedekt. Zoodanige handelwijs verraadt weinig kennis van den geest onzer mysteriën: maakt men zich bij alle verstandige menschen niet des te belachelijker, naarmate de ij dele pracht meer in strijd is met de zedige kleeding der meeste kinderen?
Er zijn twee voorname gesteldheden der ziel, die tot eene goede eerste Communie gevorderd worden: 1. De noodige kennis. 2. De zuiverheid van hart.
74
De kennis, die gij yoor uwe eerste Communie noodig hebt, is in uw catechismus vervat. — Q-oed, zegt gij, wij kennen onzen catechismus, wij hebben dien geheel bij moeder opgezegd. — Dit is zeer goed, lieve kinderen! maar hoe hebt gij hem opgezegd? — Bijna zonder hapering. — Des te beter, en ik erken hierin uwe leerzaamheid. Gij hebt uw catechismus zoo goed geleerd, dat uwe brave moeder zich daarover verheugt, maar begrijpt gij dien catechismus wel? Op die vraag durft gij niet antwoorden, en gij hebt gelijk; uw zwijgen is niet alleen een bewijs van zedigheid, \'t is ook een bewijs van goed oordeel.
De catechismus moet uitgelegd worden, en vooral door een dienaar van Jesus Christus. Aan hen heeft onze Verlosser gezegd: Gaat, onderwijst alle volken. Uit kracht dier goddelijke zending, hebben de woorden des priesters eene bijzondere genade, om de wetenschap in bet hart der kinderen te storten. De priester is de vertegenwoordiger van Hem, die gelegd heeft: Laat de hinderen tot Mij /romen. Ik ben het licht; ja het licht, dat ieder mensch, in deze wereld komende, verlicht, \'t Is dus bet woord des priesters, dat gij met eerbied hooren en met getrouwheid onthouden moet; uwe godvruchtige moeder begeleidt mijne gedachten; zij zal zich herinneren wat ik haar meermalen gezegd heb: het onderricht moet op den moederlijken schoot aanvangen; maar dit onderricht moet worden ontwikkeld en voltooid door den priester, die met de goddelijke taak van het onderwijs belast is. Gij behoort dus het onderwijs in den catechismus bij te wonen, gij moet u zelfs doen opmerken door het nooit te verzuimen en door uwe oplettendheid: vooral moet gij tegenwoor-
75
dig zijn met een groot verlangen om te leeren, en met de overtuiging, dat gij onderwijs noodig hebt.
quot;Waarbij zal men het kind vergelijken, dat als deze gegeven wordt, bij de onderrichting tegenwoordig is, zonder den wensch om er voordeel mede te doen? Eene kleine gebeurtenis, waarvan ik in de vorige week getuige was, kan hier tot antwoord strekken. Uwe tante *** had eenige kinderen bij zich. Men diende hun, volgens gebruik, onderscheidene ver-verschingen en lekkernijen toe. De geheele kleine bende schaarde zich om de tafel, en gij kunt gemakkelijk begrijpen , wat de kleine gasten deden. Ongelukkig was er onder de kinderen een, dat geen eetlust had; men gaf het van alles, maar het kon niets gebruiken. Zietdaar juist het beeld var een kind, dat bij het onderwijs tegenwoordig is, ronder lust om er voordeel mede te doen. Het is aan een goede tafel gezeten; de Priester deelt het gezond en smakelijk voedsel uit: het wordt zulk een kind aangeboden ; maar te vergeefs, het kind gebruikt er niets van, het hongert niet naar het hemelsch Brood, naar het onvergankelijke Manna.
Hoedanig ook de talenten van uw catechist zijn mogen, het is altoos het woord, dat leven geeft, het hart zuivert en den geest verlicht: in het kort, \'tis altoos het woord van onzen Heer. Of het water door gouden of looden buizen in onze fonteinen gebracht wordt, verandert niets aan zijne vloeibaarheid , helderheid en heilzame hoedanigheid; zoo ook ; hoe de mond zij, die u het heilig woord mededeelt, het is even heilzaam, even levengevend. Och, lieve kinderen! als gij wel doordrongen zijt van \'t geen ik u zeg, zult gij grooten honger hebben naar dat
76
voortreffelijk woord Gods, en gij zult het met groote begeerte en aandacht aanhooren.
Herinnert gij u dat manna, waarmede God veertig jaren lang de kinderen Israëlb heeft gevoed ? Dat manna was, zoo als gij weet, een smakelijk voedsel, het had den smaak van honig en brood van tarwebloem. Het viel eiken morgen van den hemel. Maar om het in te zamelen, moest men voor zonnenop-gang opstaan, het zeer spoedig oprapen en onder de tenten brengen; alsdan kon men het den geheelen dag bewaren. Ongelukkig was de trage Israëliet! hij was veroordeeld, om voedsel te derven. Den volgenden dag viel het manna op nieuw, en diende aldus tot dagelij ksch brood. De spoed, waarmede de Hebreeuwen dat manaa opraapten, is een voortreffelijk voorbeeld van den aandrang, dien gij bij het hooren van het godsdienstonderwijs hebben moet. Daar dient men u een veel heerlijker manna toe, het is een voedsel voor uw ziel, terwijl het manna der woestijn,slechts lichamelijk voedsel was.
Als gij den honger naar het woord Gods nog niet gevoelt, toeft dan niet dien te vragen; gaat met ingetogenheid naar de kerk, neemt gewijd water, ten einde uw hart te zuiveren, en maakt het kruis-teeken, daarbij aan het groote mysterie denkende, dat er door uitgedrukt wordt. Begeeft u naar de plaats j\' waar de catachismus wordt uitgelegd, en doet uw klein gebed: „Heilige Geest, verleen ons een groot verlangen naar uw heilig woord, als ook het licht en de genade, die wij noodig hebben, om er veel voordeel mede te doen.quot; O! als men dien honger heeft naar het woord Gods, dan valt niets te zwaar, om het te hooren en in te zamelen.
77
Toen ik mij in Amerika bevond, wab het niet zeldzaam, onze lieve wilden twee tot zelfs drie uren te zien afleggen, .om de onderrichtingen van den vader te hooren. Ik herinner mij, onder anderen, twee kinderen, die nagenoeg uw ouderdom hadden en wier ijver eene stichting voor de geheele missie was. De hut hunner ouders was anderhalf uur van het voornaamste vlek verwijderd. Niettemin kwamen zij alle dagen, en zes maanden lang, het onderwijs in den catechismus bijwonen. Zij moesten echter een half uur lang door een bosch gaan; de weg was dikwijls zeer slecht en met sneeuw bedekt. Niets weerhield hen; zij kwamen altijd zeer vroegtijdig. Hoe dikwerf heb ik die lieve kinderen doornat en bevende van koude gezien, wachtende aan de deur der kleine kapel op het uur deronderrichting. Menigmaal meende ik hen te vermanen, om hun ijver te matigen; maar ondanks mijne vertogen, kwamen zij altoos met dezelfde nauwgezetheid. Hunne moeite werd heerlijk beloond, zij kenden en begrepen hun catechismus zeer goed; hunne godsvrucht, hunne vurigste liefde evenaarden hunne kennis, en hunne eerste Communie vervulde hen met grooten troost. De dood van een hunner, die drie jaren later voorviel, was het sterven van een heilige, ik zou zeggen van een engel, zoo de engelen sterven konden.
De geestdrift, de aandacht, de heilige begeerte dier jonge Wilden ziende, kon ik mij niet onthouden van te sidderen voor zoo vele christen kinderen, die, ondanks het gemak, waarmede zij het noodige onderricht kunnen bekomen, evenwel het onderwijs in den catechismus zoo onachtzaam bijwonen en zoo vaak verzuimen, en die zoo weinig moeite aanwen-
78
den, om er den geest van te behouden. Is het niet te duchten, dat in den dag des oordeels, de arme quot;Wilden tegen die lauwe en trage kinderen opstaan en hunne veroordeeling eiachen zullen?
Het is niet genoeg, lieve kinderen! dat onderwijs nauwgezet bij te wonen, noch zelfs daarbij zeer oplettend te zijn; gij moet er ook nog aan denken, ala gij het verlaten hebt; maar vergeet nooit, alvorens het te verlaten, den goeden God te danken Toor het onderricht, dat gij ontvangen hebt. In uwe deugdzame!, familie heeft men de aandoenlijke gewoonte behouden, om alle verrichtingen. met een kort gebed te begmnen, en Dij iedere weldaad, geëindigden arbeid of studie te danken. Het bidden vóór en danken na den maaltijd wordt er nimmer verzuimd. Niets is billijker en redelijker. Zii], die dat plichtmatig gebruik verzuimen, geven, in de eerste plaats, een voorbeeld van ondankbaarheid aan hunne dienst, boden en kinderen; daarenboven gelijkeu zij naar dat onreine en plompe dier, dat den eikel vreet, zonder de oogen te slaan op de weldadige hand, die hem vallen laat. Welnu, lieve kinderen! zoo het plicht is om God te danken voor het voedsel, dat Hij aan onze lichamen geeft, is het een des te heiliger plicht, Hem te danken voor het voedsel, dat Hij aan onze zielen verschaft Nu, zooals ik u gezegd heb, zijn de onderrichtingen in den catechismus het manna, dat God u verleent tot een voedsel uwer ziel. Gij moet Hem dus uwe dankbaarheid toonen, waartoe gij deze woorden gebruiken kunt; „Wij danken U, o God! voor het licht en de genade, die Gij ons geschonken hebt, en het onderricht betrekkelijk alles, wat wij tot onze ee.ste Gom-
79
munie noodig hebben; geef, dat het niet tot onze veroordeeling strekke; maar om u beter te kennen, beter te beminnen, beter te gehoorzamen en te dienen , en daardoor te Terdienen, eene goede eerste Communie te doen en het eeuwige leven te verwerven.quot;
Keert huiswaarts en geeft aan uwe brave moeder rekenschap van de lessen, die gij gehoord hebt; dit zal voor u nuttig en voor haar aangenaam zijn Gij kunt zelfs iets meer doen. De eerste Communie zal hier binnen vijf maanden plaats hebben;\'de eerwaardige en kinderlievende dienaar öods, die er de kinderen toe voorbereiden moet, heeft zoo even mijne eenzame woning verlaten. Hij was gekomen, om mij die kleine aanteekeningen of opstellen, zooals men het noemen wil, van eenige zijner jonge hoorders te toonen, welke zij telkens na het einde van den catechismus hebben opgemaakt. Die schetsen behelsden de voornaamste uitleggingen van den catechist, en de geschiedkundige trekken, die hij verhaald had ; alle sluiten met een gebed en een voornemen. Die opstellen geven blijken van de groote oplettendheid der kinderen. Zij zijn over het algemeen viij goed gesteld: en evenwel, zoudt gij, lieve kinderen! nog iets beters kunnen opstellen.
De geestelijke verhaalde mij, dat zijne leerlingen hun arbeid zorgvuldig bewaarden; het is een kleine catechismus, door hen zei ven opgesteld, door hen zei ven geschreven, dien zij met genoegen herlezen. Tot dat alles is slechts eene goede wil noodig. Laat ons dien te zamen van Q-od verzoeken , met deze bede: Geef mij, o God! een grooteren eerbied voor uw woord en een groot verlangen, om er gebruik
80
van te maken, wijl het het voedsel mijner ziel is. Waren de Israëlieten zoo ijverig, om het manna, dat hun lichamelijk voedsel was, in te zamelen, met welken ijver behoorde ik dan, o God! het hemelsch manna van uw heilig woord te ontvangen I vergeef mij, bid ik TT, het weinige verlangen en de geringe aandacht, die ik tot hiertoe bij het onderwijs in den catechismus heb gehad; ik beloof daarbij voortaan alle mogelijke oplettendheid te hebben, en het verlangen aan te kweeken, om er mijn voordeel mede te doen; ik zal geene middelen verzuimen, om de wijze lessen te onthouden, die mij daarbij zullen gegeven worden! O, Maria! goede Moeder, laat dit voornemen u welgevallig zijn en verwerf mij den goddelijkelijken zegen daarover, en de genade om het getrouw te volbrengen.
Tot oefening, moet gij de gebeden vóór en na den catechismus met aandacht verrichten.
Vaartwel, lieve kinderen! de ghootedagnadebt!
/
De geoote dag nadbut! Ik kom van eene wandeling terug, de hitte ia buitengewoon; mijne door ouderdom verzwakte beenen hebben mij met moeite in mijne eenzame woning teruggebracht. Ik ben zeer afgemat, enjjik kom wat bij u rusten, lieve kinderen! Bij mijn uilstapje heb ik den blinde bezocht, die zich aan den weg naar de rivier ophoudt; hij was niet op zijne gewone plaats. Ik vraagde de reden daarvan; menzeide mij, dat eene ongesteldheid hem belette;, zijne hut te verlaten. Mijne eerste gedachte was, om hem te gaan bezoeken. De arme man leed veel. — „Maarquot;, zeide hij mij, „mijne grootste smart is , u niet te kunnen zien en niets te kunnen begrijpen van hetgeen mij verhaald wordt, betrekkelijk al het schoone, dat mij omringt: telkena als men er van spreekt, perst de droefheid mij tranen af. Och, kon ik maar zien!quot; Ik troostte hem zoo goed ik vermocht. Hij heeft geloof en is zelfs godvruchtig. Ik zeide hem, dat de dag komen 2.0x1, waarop de noodlottige ^duisternis, die zijne oogen bedekte , verdwijnen zal; en dat hij niet alleen de schepselen, maar de Schepper van alles zelfs zou aanschouwen. Hij begreep mij: „uwe woorden doen mij goed,quot; zeide
6
82
hij: ik hoop, ja ik hoopquot;. Ik wierp eene kleine aalmoes in zijn hoed, en ik liet hem in een kalmen en gelaten toestand achter.
Te huis gekomen zijnde, dacht ik aan de woorden van den armen blinde. Ook wij, zeide ik, zijn blinden In de wereld komende, kennen wij niets, dikke duisternis omringt onzen geest: Wie zijn wij? wij weten het niet. Yan waar komen wij? wij weten het evenmin. Waar gaan wij heen? ook dit weten wij niet Hoezeer zouden wij te beklagen zijn, als wij altoos in die dikke duisternis moesten voortleven! doch er is een licht, schitterender dan de zon, een licht, dat die duisternis verdrijft. Dat licht is de godsdienst. Alleen de godsdienst geeft antwoord op al die vragen, waarbij wij een zoo levendig belang hebben. G-ij moet dus lieve kinderen! als gij niet blind blijven wilt, den godsdienst raadplegen en uwe toevlucht nemen tot zijn licht; hoe zouclt gij anders iets kunnen beminnen, wat gij niet kent ? Hoe vooral, zoudt gij Jesus Christus waardig in het huis van uw hart kunnen ontvangen, als gij niet zorgvuldig acht gaaftop het onderwijs? aan mijn blinde gelijk, zoudt gij niet weten wie Hij is, wat Hij vordert, noch wat Hij aanbrengt; even als de wonderen der natuur voor den blinde onbegrijpelijk zijn.
Zietdaar, waarom ik onlangs zeide, dat de kennis de eerste voorwaarde is eener goede eerste Communie. Hoe beter gij onzen Zaligmaker kennen zult, zoo meer zult gij Hem beminnen, zoo hooger zult gij hei geluk schatten van Hem in de woning uwer ziel te ontvangen, en alle middelen aanwenden, om Hem te onthalen op eene wijze Zijner waardig. Die kennis van den godsdienst zal als de fakkel zijn,
83
welke u ook alles, wat in het binnenste van uw hart is, zal ontdekken; het goede, om het te vermeerderen; het booze, om het uit te roeien; het onzuivere, om er u van te reinigen. Hoe helderder die fakkel branden zal, dat ie, hoe grooter die kennis zal zijn, des te duidelijker gij ook zien zult, hoe onwaardig nog uw hart is, om de woonplaats te zijn van een God , voor wiens aangezicht de engelen zelfs niet zuiver zijn. Dat gezicht zal uw ijver tot eene goede voorbereiding, verdubbelen.
De kennis is u dus zeer nuttig, om de zuiverheid van harte te bekomen. De blinde dorpsbewoner ziet niet, wat er in zijn hutje is: daarin is slijk, stof en er zijn talrijke spinnewebben. en echter wordt hij door niets van dat alles getroffen. Zoo ook kan een kind zonder kennis geen zuiver hart hebben. Er zijn in zijne ziel vele gebreken, vele vlekken, en wellicht, helaas! vele misdrijven; zoo het de kennis ontbreekt, zal het even aU de blinde zijn, bet zal ze niet zien, en ze niet ziende, zal het er niet aan denken, om er zich van te zuiveren. En in welken toestand zal zijne ziel zijn, als de Koning der engelen zich zal gewaardigen, haar te komen bezoeken? Ik herhaal het dus, lieve kinderen! de wetenschap is u onmisbaar, om eene groote reinheid van hart te hebben.
Doch waarin bestaat die zuiverheid van hart? Zij bestaat wezenlijk in de uitroeiing van iedere doodzonde. Een kind, dat ongelukkig genoeg is, om, overtuigd, dat het eene groote zonde op het geweten heeft, evenwel te communiceeren, begaat, zoo als gij weet, eene verschrikkelijke heiligschennis. Vrij te zijn van alle doodzonde, is derhalve voldoende,
84
om niet onwaardig te eommuniceeren ? Maar is het genoeg om waardig te eommuniceeren? Is het genoeg, om op eene behoorlijke wijze aan het doel des Verlossers te beantwoorden, om den overvloed van genade te ontvangen, dien Hij nooit nalaat in het voorbereide hart uit te storten; met één woord, is bet genoeg, om de eerste Communie, het begin van een nieuw leven, het onderpand der volharding in het goede en van den troost der gelukzaligen te doen zijnr Neen, voorzeker, het is niet genoeg. Luistert:
Zeker man had een huis, waarin langen tijd onreine dieren hadden gehuisvest. Dat huis was zeer gehoon geweest: de bekwaamste bouwkundigen hadden den bouw er van bestuurd. De koning van h«t lantl kreeg lust, het te bezoeken en er, gedurende eenigen tijd zijn verblijf te houden. Zijne dienaars kwamen, uit zijn naam, den eigenaar verzoeken, bet tot \'a kouinge ontvangst gereed te maken; zij beloofden overigens, in \'s vorsten naam, alle onkosten te vergoeden. Die aehtelooze en trage man verge-noegue zich met de verdrijving der omeine dieren uit het buis; maur hij deed geenerlei moeite, om het ook van stof en andere onreinheid te zuiveren Wat denkt gij er van? Zou de koning met groot genoegen eene zoo toebereide woning binnentreden? Be-boorde hij den achteloozen man, die in een huis zoo veel gelaten bad, dat de blikken van een vorst beleedigen moet, ook met weldaden te overladen? Zou hij hem niet gestreng berispen over zijn gebrek aan eerbied , en over de minachting zelfs, waarmede bij hem voor de oogen van zijn volk scheen te behandelen?
Welnu, lieve kinderen! dat huis is uwe ziel, door
85
den bekwaamste aller bouwmeesters gemaakt; dat huis was schoon, eindeloos schoon , op den dag, dat gij gedoopt werdt. Maar, helaas! wat is er, na dit gelukkige oogenblik. van geworden? Heeft het nooit tot eene verblijfplaats der duivelen gediend? Heeft de booze geest het nooit bezoedeld, ontheiligd, beschadigd? De Koning der engelen wil het evenwel bezoeken; Hij maakt u dit door zijne dienaars bekend. Zal het een voldoend bewijs van eerbied jegens Hem zijn, als gij, door éene oprechte biecht, den onreinen geest en de doodzonde verdrijft? Zal die driewerf heilige God tevreden over u zijn? Zal Hij u met zijne gunsten overladen , zal Hij u met de blijken zijner vriendschap en liefde vereeren, als Hij in de woning van uw hart eene menigte kleine vlekken en gebreken ziet, die aan zijne vlekkelooze blikken mishagen en Hem bedroeven ?
De kleine gebreken, de kleine zonden, moet gij derhalve zorgvuldig uit uwe ziel verbannen, als gij haar tot een heiligdom , het vlekkelooze Lam waardig, maken wilt. Op een anderen tijd zal ik u zeggen, wat die kleine gebreken en die kleine zonden zijn, die gij bestrijden zult; voor het tegenwoordige vergenoeg ik mij met u te zeggen, wat uwe goede moeder u reeds vroeger zal gezegd hebben: uw dierbaarste belang vordert, dat gij u ten spoedigste er van betert. Waarom? In de eerste plaats, omdat gij weldra den Koning der koningen in uw hart zult ontvangen. Waarom nog meer? omdat gij nog jong zijt, en uwe gebreken ook nog jong sijn. Let er wel op; als gij langer wacht, kan men voor niets instaan. Hoort nog eene geschiedenis.
Een zeker man wandelde eens langs het veld, en
86
trapte in een addernest. Op den eersten aanblik schrikte hij zeer: hij verwijderde zich met spoed. Hij dacht er evenwel over na, keerde terug en nam het nest, uit zeven jonge adders bestaande, mede. Hij brengt ze in zijn huis, en voedt ze zorgvuldig op. Hij had ze omtrent drie weken in zijn huis gehad, toen een zijner vrienden hem kwam bezoeken. — Denkt gij er niet aan, zeide deze vriend, dat adders gevaarlijke gasten zijn ? Als gij ze niet, terwijl ze nog jong zijn, verstikt; wat zeg ik, als gij voortgaat, ze te voeden, zullen zij spoedig groot worden, en, wees verzekerd, dat zij u in vervolg van tijd door hunne giftige steken zullen ombrengen; gij zult het slachi-offer uwer onvoorzichtigheid worden. — Wees gerust. antwoordde de andere, mijne adders zijn jong, ik heb nog tijd; overigens ben ik behoedzaam; zoodra ik bespeur, dan zij gevaarlijk worden, zal ik er mij wel van weten te ontdoen. — Vertrouw ze niet, gij zult er door verrast worden, hernam zijn vriend, die bem niet zonder bekommering verliet. Veerden dagen later bezocht hij hem ander\' maal, en vond hem ter prooi aan de hevigste smarten; de giftige adders hadden hem gestoken. De voorzichtige vriend bracht hem, zoo haast mogelijk, doelmatige hulp toe; maar het was te laat. Het gif was reeds tot het hart doorgedrongen; de ongelukkige stierf in zijne armen.
Zietdaar een natuurlijk beeld van hetgeen dagelijks met de ziel plaatsheeft. De zeven jonge adders zijn datgene, wat men de zeven hoofdzonden noemt. Ieder kind van Adam brengt ze bij zijne geboorte mede. De meeste menschen denken er niet aan, om ze in hunne jeugd te verstikken; integendeel zij stree-
87
len die jonge adders, zij voeden ze door daden, welke hun niet kwaad toeschijnen. De daden ontspruiten weldra in gewoonten, en de jeugdige hartstochten worden sterker. Men moge hen waarschuwen, dat die jonge adders spoedig zullen aanwassen en hen door hunne giftige beten zullen doen omkomen, zij slaan er geen acht op; maar wat gebeurt er ? Er doet zich eene gelegenheid op, de bekoring tast hen met hevigheid aan; de jonge, lang gekoesterde hartstochten zijn sterk genoeg geworden; zij verscheuren de zwakke banden, die hen geketend hielden, zij zegepralen en dooden de ziel. Wilt gij dus^ lieve kinderen 1 naar den raad mijner teedere vriendschap luisteren, neemt u dan in acht voor het gevaar, dat gij nu reeds loopt. Ook gij hebt uwe jonge adders, die gij verstikken moet; want ik weet, uwe brave moeder heeft het mij meermalen gezegd, en ik zelf heb het opgemerkt, gij hebt uwe kleine gebreken, helaas! wij afstammelingen en erfgenamen van Adam, wij allen hebben de onzen. Gij zijt, bij voorbeeld, aan eene menigte van kleinigheden gehecht, te veel gehecht; Alexander beeft zijne vermaken, en geniet ze als hij wil: en mijne goede Maria heeft haar kleinen opschik. Dit alles, lieve kinderen 1 schijnt u toe, niet kwaad, en zelfs niet gevaarlijk te zijn; en echter zeg ik u, dat als gij er geen acht op slaat, die ongeregelde genegenheden jonge adders zijn, welke gij in uwe harten voedt en koestert, die spoedig zullen aangroeien, en u bij de eerste gelegenheid, giftige steken toebrengen. Gij beiden volgt daarin geheel uw eigen zin, gij wilt het niet nalaten: van daar kleine twisten, woorden, die nu en dan wat hevig zijn, ja zelfs, hoewel zeldzaam, kleine
88
dadelijkheden. Gij stelt te veel prijs op uwe rust en vrijheid; van daar (slechte thema\'s (opstellen), slecht geleerde lessen; van daar ook dagelijks kleine blijken van ongehoorzaamheid, licht gemor tegen hen, die u onderwijzen of berispen. Gij zijt dikwijls jaloersch, lieve Alexander, over hetgeen men aan uwe zuster geeft, en Maria is zulks nog meermalen, over dat, wat aan haar broeder gegeven wordt; gij wordt gaarne geprezen en wenscht dat u de voorkeur gegeven worde; gij zijt wat al te veel gesteld op spijzen, die naar uw smaak zijn. Van daar eene menigte van kleine zinnelijkheden en onmatigheid. Dit alles, lieve kinderen! schijnt u toe niet zeer kwaad en zelfs niet zeer gevaarlijk te zijn; en ik zeg u, dat, als gij er niet op let, al die kleine hartstochten jonge adders zijn, welke gij in uw hart aankweekt en voedt, die spoedig groot zullen worden en uwe ziel doodelijke beten zullen toebrengen. Denkt aan Judas en zoo vele anderen, die ook met kleinigheden zijn begonnen, en die eindelijk tot de grootste boosheden vervallen zijn.
Sedert wij elkander kennen, babt gij mij altoos teederlijk bemind, lieve kinderen! Ik ben zeer gevoelig voor uwe genegenheid en ik hoop, dat deze brief die slechts vermeerderen zal; want hij is een doorslaand bewijs van de genegenheid, die ik u toedraag. En welk grooter bewijs mijner oprechte vriendschap zou ik u kunnen geven, dan u al datgene aan te wijzen, wat uw geluk zou kunnen verminderen of vernietigen? Laat ons nu van God de genade verzoeken, om voordeel te doen met al wat deze brief behelst. O, mijn God! als ik weldra het bezoek van een aardschen koning, of van een engel
89
des hemels moest ontvangen, hoeveel zorg zou ik dan aanwenden, om er mij toe voor te bereiden! en het is niet een aardsche koning, het is niet een engel des hemels, dien ik weldra in mijn hart zal ontvangen: maar het is de Heer der heeren, \'t is de Koning der engelen. Van dit oogenblik af, wil ik mij dus met vlijt laten onderrichten, ten einde mijn hart voor te bereiden, om U waardiglijk te ontvangen. Van dit oogenblik af, verklaar ik den oorlog aan al mijne kleine gebreken, die niet slechts de heiligheid uwer blikken zouden beleedigen, mij van uwe teederste liefdeblijken zouden berooven , maar die mij eindelijk, vroeg of laat, tot de grootste zonden zouden voeren. O Maria ! goede Moeder ! verwerf mij de genade, om getrouw aan dit voornemen te zijn.
Tot oefening, doet eene kleine versterving.
Vaartwel, lieve kinderen! de gegote dag nadert !
De öeoote dag nadebt! Ik heb uw lieven brief ontvangen, hij heeft mij uitermate verheugd, dierbare kinderen! Ik herken daarin uw uitmuntend hart. Gij weet geene uitdiukkingen te vinden, om mij te bedanken; zoo groot is uwe erkentelijkheid, omdat ik u, zonder omwegen, uwe gebreken onder het oog heb gebracht. Wij hebben vast; besloten, voegt gij er bij, om, van heden af, den hardnekkig-sten strijd tegen onze jonge adders te voeren;want wij gevoelen, hoezeer die ongeregelde neigingen, die gelukkigerwijze nog zwak zijn, later gevaarlijk en misdadig zouden kunnen worden. Gij begrijpt insgelijks, dat de Zaligmaker niet gaarne in uw hart zou binnentreden, als het de slaaf was eener menigte kleine gewoonten, en bezoedeld door een aantal kleine gebreken, die, zonder het van de genade te berooven, evenwel zijne zuiverheid zouden bevlekken.
Uwe goede moeder meldt mij, dat gij in uwe ver-yoering met David gezegd hebt: Ik zal mijne gebreken bestrijden, ik zal ze tot in hunne laatste verschansing vervolgen; ik zal de wapenen niet neder-leggen, voor ik ze heb uitgeroeid. Gij hebt inzonderheid, mijne lieve Maria! even als de bruid in het
91
hooglied, gezegd: Ik zal al die kleine vossen vangen, welke mijn wijngaard verwoesten. Dit zijn uitmuntende gezindheden en voornemens!
Te wapen! lieve kleine strijders! te wapen dus! Laat ons den veldtocht van dit oogenblik af begin» nen, en zoo gij het mij wilt toestaan, zal ik uw aanvoerder zijn. — Meer dan eens heeft de ondervinding van een ouden krijgsman de overwinning beslist. Ziet hier dan gelijktijdig mijn plan van veldtocht en van dagorder.
Flan van veldtocht. Wij zullen de vijanden niet afwachten , wij zullen ze gaan opzoeken; wij zullen al onze krachten vereenigen en met onze geheele macht, ons tegen hunne hoofdstad wenden. Al onze batterijen zullen zich enkel op het paleis en de persoon des konings richten.
De koning gedood of gevangen gemaakt zijnde, zal de strijd geëindigd zijn; al de vijandelijke benden zullen spoedig de vlucht nemen. Op die wijze is ons plan, dat van den beroemdsten veldheer en overwinnaar der oudheid, dat van Hannibal en Alexander; ook dat van David. — Zijn zegepraal zal de onze zijn. Om u aan te moedigen en te onderrichten, zal ik u zijn schoon wapenfeit verhalen.
Saül oorloogde tegen de Philistijnen. De legers waren dicht bij elkander gekampeerd. Om den oorlog op eens te eindigen, liet God toe, dat de Philistijn Goliath, die eene buitengewone lengte had, gedurende veertig dagen quot;de Israëlieten kwam honen. Waartoe, sprak hij, zullen zoo veel menschen tegen elkander strijden? Dat de strijd door een tweegevecht geëindigd worde. De uitdaging wordt aangenomen. Goliath wordt door de Philistijnen gekozen; maar de He-
92
breeuwen vinden niemand, die in staat is, zich met hem te meten. De vrees voor den reus, de lengte zijns lichaams en zijne geduchte wapenen doen den Btoutmoedigste sidderen. Tenzelfden tijde zond Jesse zijn zoon David naar diens broeders in het leger, om hun leeftocht te brengen. In het leger gekomen zijnde, zag David dien vermetelen Philistijn, en zich bezield voelende door ijver voor Gods eer, biedt hij zich aan, om den reus te bestrijden. Men brengt hem bij Saiil. Deze, de kleine gestalte met Goliath vergelijkende, ziet te veel ongelijkheid in den strijd. David smeekt hem zich niet te ontrusten, maar hem te laten begaan; Saül stemt er in toe, hij geeft hém zijn eigene wapenen en zijn zwaard. David kan zich met die wapenrusting niet vrijelijk bewegen; daarom nam hij, al dien toestel afleggende, zijne toevlucht tot zijn gewoon wapentuig en ging te voet met een staf en een slinger.
Goliath hem ziende naderen, bespot hem : Ziet gij mij voor een hond aan, vraagde hij, daar gij met een stok hier komt ? — Het is in den naam van den God der heerscharen, dat ik u kom bestrijden, gaf David tot antwoord. Aanstonds legt hij een steen in zijn slinger, en treft hem met den eersten worp in het aangezicht. De reus viel ter aarde; David loopt toe, werpt zich op hem en hakt hem het hoofd met zijn eigen zwaard af. Die dood verspreidde den schrik in het leger der Philistijnen, die met overhaasting de vlucht namen.
Het gedrag van David zal het onze zijn, en ik herhaal het u, lieve kinderen! wij zullen in zijne overwinning deelen. Zoo zullen wij, onder die menigte van ongeregelde neigingen, welke onze ziel
93
den oorlog aan doen er eene kiezen , die de geducht-ste van allen is: die, welke, als het ware, de koning is en al de overige in werking brengt; niet één woord, in dat leger vap vijanden zullen wij den Goliath zoeken. Op hem alleen zal de aanval gericht zijn Wij zullen ook hierin den koning van Syrië navolgen, die aan zijne krijgsbenden verbood, tegen de vijandelijke soldaten of hunne aanvoerders te strijden, maar hun beval, hunne pijlen enkel op Achab te richten-Die Groliath is de heerschende hartstocht. Elk onzer heeft een heerschenden hartstocht, een hartstocht, die over al de andere beveelt. Voor hem en onder zijne bevelen zijn al de overige werkzaam; hij ia als de wortel des booms, de anderen zijn slechts de takken; hakt den wortel af en de takken aullen sterven; hij is als de bron, de andere zijn slechts beken, die er uit voortvloeien, en haar giftig water naar al de deelen van ons hart voeren. Stopt de bron en de beken zullen opdrogen.
Tast den heerschenden hartstocht aan, zonder u over de f ndere te bekommeren: zootianig is dus mijn plan van veldtocht; ziet nu hier mijn dagorder.
Dagorder. Heden zal elk uwer zijn best doen,, om den Groliath van aijn hart te ontdekken, dat is, om zijn heerschenden hartstocht te leeren kennen. Om u in dat onderzoek ce helpen, zal ik u, zoo veel mogelijk, zijn signalement opgeven. In de eerste plaats dient gij te weten, lieve kinderen! dat al onze hartstochten zich tot drie bepalen; de H. ApostelJoan-nes zegt ons dit; ten eerste de eerzucht; ten tweede de zucht naar rijkdommen; ten derde de zucht naar quot;ermaken. Binnen de juiste grenzen der rede en door den godsdienst gematigd, hebben die drie hart-
94
atochten niets kwaads; zij zijn. integendeel, vermogende drijfyeerendie ons doen handelen; maarzoo-dra zij ongeregeld zijn. dat is, als hunne bewegingen niet meer door den godsdienst bestuurd worden, zijn zij zelfs de bron van alle kwaad
Dan neemt de liefde tot eerden naam van heid; de liefde tot den rijkdom dien van gierigheid; en de liefde tot vermaak dien van roeltvsl aan. Diensvolgens zijn de trotschheid, de r/ieripheid en de wellust onze groote vijanden : zietdaar de drie Goliath\'s, die hunne dwingelandij over alle harten uitoefenen. Laat ons nu zien, wie van drieën het is, die ia u heerscht.
Ziethier drie groote afbeeldsels, een van drieën is gewisselijk het uwe, maar welk? Het ie uwe zaak, dit te ontdekken. Luistert eens:
Eerste afbeeldsel. Julius heeft de gewoonte, niet, of al morrende te gehoorzamen: ieder gezag valt hem zwaar; hij wordt ongeduldig, zoodra men hem stoort of niet aanstonds doet wat hij wenscht; zelf- en heerschzuchtig, spreekt hij op hoogen en barschen toon tegen de dienstboden: hij meent eene andere, eene hoogere natuur te hebben. Hij spreekt dikwerf van zich zeiven en altoos tot zijn eigen lof; hij heeft nooit ongelijk. Ik zeide. ik deed, ik wilde, vormen zijne gewone manier van spreken; hij bemint fraaie kleederen, hij is zorgvuldig voor zich zeiven; men verrast hem dikwerf, terwijl hij zich met welgevallen in den spiegel beschouwt; hij is naijverig op degenen, die boven hem staan, hetzij door kunde, hetzij door geboorte of fortuin; hij ziet gaarne dat men hen vernedert, hij waant beter dan anderen te zijn, en veracht allen, die niet zoo zijn als hij. Als men op hem niet schijnt be letten, k
95
hij onteyreden; als men fluistert, denkt hij, dat men van hem spreekt; als men hem prijst, neemt hij eene fiere houding aan en verbeeldt zich iets voornaams te zijn; hij is zeer aan zijne eigene begrippen gehecht. Hij bidt met weinig aandacht, ingetogenheid en godsvrucht; het is hem zelfs lastig; men bespeurt dat hij er geen behoefte aan gevoelt, omdat hij niet meent, zoo gebrekkig noch zoo arm, noch zoo zwak te zijn , als hij wezenlijk voor God is; hij is verwaand en meent te begrijpen wat hij niet verstaat. Haastig in zijne antwoorden zijnde, geeft hij dikwijls een verkeerd antwoord; in zijne spelen, in zijn omgang, in zijne geschillen met zijne makkers, wil hij altoos gelijk hebben. Hij heeft de gewoonte van te liegen; vreest hij eene berisping; dan komt hem de leugen te baat, het liegen kost hem niets. Somwijlen echter vermijdt hij eenige zijner gebreken; hetzij, omdat hij beter over zich zei ven waakt, of omdat hij de gelegenheid niet heeft ze bot te vieren: maar hij gevoelt in zich sterke en menigvnldige bekoringen , die er hem toe aanzetten; hij bemint zijne gebreken meer dan anderen; dit alles wordt hem meermalen onder het oog gebracht. Als men hem in zijne afwezigheid prijst, eindigt men altoos met te reggen: Ja, maar als; en bij dat maar en als worden immer de gebreken, die wij aangewezen hebben, opgeteld.
Julius heeft eene zuster, wier gebreken, hebbelijkheden , bekoringen en neigingen veel naar die van haar broeder gelijken: de heerschende hartstocht van Julius en zijne zuster is hoogmoed; de hoogmoed is de Goliath, tegen wien zij den geheelen aanval moeten richten.
96
Zietdaar het eerste afbeeldsel, is \'t het uwe?
Tweede afbeeldsel. Karei heeft de volgende hebbelijkheden: met drift neemt hij alles aan, wat men hem geeft; hij weigert het met zijn broeder, zusters en makkers te deelen; hij verbergt het en bewaart het zorgvuldig. Alles, wat hij tot zijn gebruik heeft, bemint hij vurig; hij duldt niet, dat men het aanraakt: als men het gebruiken wil, wordt hij boos en beklaagt zich. Als men hem over iets fraais spreekt, wat anderen hebben, dan benijdt hij hun zulks; gaat hij een winkel voorbij, dan zou hij gaarne de uitgestalde voorwerpen ont vreemden; hij denkt, hoe gelukkig zijn ze, die dit alles bezitten! Hij speelt valsch om niet te verliezen of om veel te winnen; hij heeft eene kleine beurs, die hij schier nooit voor behoeftigen opent; hij bemint hen niet, hij ziet hen lijden, zonder er door getroffen te worden; als hij hun al iets geeft, doet hij het nooit van goeder harte, men ziet, dat het hem eene groute opoffering is: hij ontneemt zijnen schoolmakkers papier, pennen en potlood , om des te minder te moeten koopen en als hij iets vindt, dan behoudt hij het in plaats van het terug te geven, of aan de armen te schenken. Somtijds echter vermijdt hij de meeste dier gebreken, hetzij omdat hij beter over zich zeiven waakt, of omdat hij niet in de gelegenheid is, ze bot te vieren; maar hij gevoelt in zich sterke en menigvuldige bekoringen, die er hem toe aanzetten; hij bemint zijne gebreken meer dan anderen; zij zijn het gewone onderwerp der berispingen, die men hem geeft. Als men hem in zijne afwezigheid prijst, eindingt men altoos met te zeggn: Ja; maar ah; en bij dat maar en ah worden immer
97
de gebreken, die wij aangeweïen hebben, opgeteld.
Karei heeft eene zuster, wier gebreken, gewoonten , bekoringen en neigingen veel naar die van haren broeder gelijken. De heerschende hartstocht van Karei en zijne zuster is de gierigheid of begeerlijkheid. De gierigheid is de Goliath, tegen welken zij hun geheelen aanval moeten richten.
Zietdaar het tweede afbeeldsel, is \'t het uwe?
Derde afbeeldsel. Lodewijk heeft de volgende hebbelijkheden : hij is overdadig; aan tafel haakt hij naar de beste spijzen ; hij mort als de gerechten niet naar zijn smaak zijn; hij eet gulzig als het hem smaakt; tusschentijds eet hij zonder behoefte; lekkernijen neemt hij heimelijk weg, om aan zijne gulzigheid te voldoen. Als hij geld heeft, gebruikt hij het schier altoos om snoeperijen te koopen. Hij is lui, zelden staat hij op, als men hem de eerste maal roept, onder het bidden leunt hij op zijn stoel, zijne lessen vervelen hem , hij verwaarloost ze; maar hij is altoos gereed om zich te vermaken: zijn rust, zijn gemak, zijne vermaken, zietdaar zijne afgoden. Men is welkom, zoo vaak men hem aangename wandelingen, vroolijk gezelschap of lekker eten verschaft. Bij het geringste ongemak klaagt hij, hij wordt ongeduldig, hij wil dat allen in zijn leed deelen. Hij Jeest gaarne lichtzinnige boeken, die over wereldache vermaken handelen, hij houdt veel van loszinnige liedjes en omgang; hij heeft veel op met zijno goede gestalte en de schoonheid zijns lichaanjs; hij tracht te behagen en veracht hen, die naar zijne meening, niet dezelfde voorrechten bezitten. Hij is ongestadig: wat hij heden met drift begeert, walgt hem morgen ; onbestendig als de vlinder, jaagt hij onophoude-
98
lijk de vermaken na en vermijdt alles, wat hem onaangenaam is; vroolijk in zijne manieren, vleiend in zijne woorden, bespeurt men in hem groote onachtzaamheid en gebrek aan nadenken. Somwijlen echter vermijdt hij eenige zijner gebreken, hetzij omdat hij beter over zich zeiven waakt, of omdat hij de gelegenheid niet heeft, ze bot te vieren, maar hij gevoelt in zich sterke en menigvuldige bekoringen, die er hem toe aanzetten; hij bemint zijne gebreken meer dan anderen, dit alles wordt hem meermalen onder het oog gebracht. Als men hem in zijne afwezigheid prijst, eindigt men altoos met te zeggen: Ja, maar ah; en bij dat maar en als worden de gebreken, die wij aangewezen hebben, opgeteld.
Lodewijk heeft eene zuster, wier gebreken, hebbelijkheden , bekoringen en neigingen veel naar die van haar broeder gelijken; de heerschende hartstocht van Lodewijk en zijne zuster is de wellust; of de liefde tot de vermaken. De wellust is de Goliath, tegen wien zij den geheelen aanval moeten richten.
Zietdaar het derde afbeeldsel, is \'t het uwe?
Ik eindig, lieve kinderen ! met u een ander middel aan te wijzen, om uw Goliath te kennen; maar dat middel zal u van het aanwenden der andere middelen niet ontslaan. Bestudeert de afbeeldsels wel, die ik u in dezen brief zend; beschouwt u zeiven met aandacht in die drie spiegels, en gaat vervolgens naar uw biechtvader; maakt u zoo goed aan hem bekend, als gij kunt, en verzoekt hom, dat hij u den hartstocht, die u beheerscht, doe kennen.
Bidt God intusschen, dat Hij aan u, zoowel als aan hem het licht schenke, dat in die omstandigheid zoo zeer noodig is; van de kennis van uw harts-
99
lt;
tocht hangt de uitslag van den strijd af. O, mijn Q-od! Vader des lichts, ge waardig TJ mijn geest en mijn hart te verlichten, opdat ik mijn heerschenden hartstocht kenne. HeerI ik ben vol gebreken, en ben zoo blind, dat ik ze niet zie: en hoe zal ik ze echter bestrijden, als ik ze niet kén? Verlicht mij dan, o Grod.\' en verlicht vooral mijn biechtvader, opdat hij mij mijn hoofdgebrek kunne aanwijzen. O Maria! goede Moeder, verwerf mij die genade van uw goddelijken Zoon.
Tot oefening, herhaalt driemaal het bovenstaande gebed, en onderzoekt u zeioen driemaal gedurende tien minuten , telkens om uw heerschende hartstocht te leer en kennen.
Vaartwel, lieve kinderen! De ghoote dag nadeet!
De qeoote dag stadeut! Uwe gezeglijkheid behaagt mij, lieve kinderen! Gij meldfc mij, dat gij driemaal uw klein gebed en het voorgeschreven onderzoek hebt herhaald. Gij hebt ook uw biechtvader geraadpleegd, hij heeft u uw Goliath genoemd, en gij blijft even vurig, om ten strijde te trekken. Niets belet thans meer, dat wij den veldtocht beginnen. Mij blijft slechts nog overig, u wapenen te leveren, waarvan gij u bedienen moet; zij zullen gemakkelijk te hanteeren zijn, even licht als die van David: maar ze zullen niet minder goed zijn.
Gij zegt mij in uw brief, dat gij uw haasten moet, wijl de post vertrekken zal. Dit is ongetwijfeld de oorzaak, dat gij hebt vergeten mij te melden, welke naar het gevoelen v an uw biechtvader de heerschende hartstocht van elk uwer is. Somtijds is een ongeluk goed tot het een of ander. Gij kent dit spreekwoord; het bevestigt zich ook hier. Niet wetende welke der drie gioote hartstochten de uwe is, zal ik u wapenen zenden, om ze alle drie te bestrijden. Zoo het de hoogmoed is, moet gij de wapenen bezigen, die ik u in de eerste plaats 7al aanwijzen. Is het de gierigheid, gebruikt dan de wapenen, die ik uin de
101
tweede plaats aantoonen zal. Is het de wellust, bedient u dan die. welke u op de derde plaats zullen worden aangewezen.
In de eerste plaats. Wapenen ter hestrijding van den, hoogmoed. De hoogmoed heeft geen ander voedsel dan de onwetendheid. Als gij een hoogmoedige ontmoet, zegt dan: Ziedaar iemand, die zich zeiven niet kent. De kennis van ons zeiven is dus het tegendeel en de dood van den hoogmoed. quot;Welnu, lieve kinderen! wilt gij zien, wat gij zijt, zoekt dan het antwoord op de drie volgende vragen; quot;Wat ben ik geweest? Wat ben ik? quot;Wat zal ik zijn?
quot;Wat ben ik geweest? Vóór nog weinige jaren bestond ik niet, ik was niets: niemand dacht aan mij, men vond mij nergens; wat ik nu ben, heb ik aan mij welven niet te danken, zoo min ala iets van hetgeen ik bezit. Doch laat ons verder gaan. quot;Wat ben ik, wat mijn lichaam betreft, geweest? Een wonder van ellende en zwakheid! en thans? volgt stipt den H. Bernardus! een met sneeuw bedekte mesthoop, de verzamelplaats van de vreeselijkste ziekten en van de walgelijkste gebreken. En wat zal ik ten opzichte van mijn lichaam eindelijk zijn? De prooi van het graf en het voedsel der wormen. Kan dus dat ellendig lichaam eenige reden tot ij delheid of zelfverheffing opleveren ? Doch daar mijn lichaam zoo ellendig is, hoe moet ik dan denken over al, wat enkel hiervoor is bestemd, en dat bijgevolg minder dan dat lichaam zelf is, zoo als kleederen , huizen en huisraad, goud en zilver? Dat alles is nog verachtelijker.
Wat ben ik met betrekking tot mijne ziel geweest? Aanvankelijk een voorwerp van Gods gram-
102
Bchap; mijne ziel is, wel is waar, door het doopsel zuiver en van onschatbare waarde geworden; doch welk deel heb ik daaraan gehad? welke verdienste heb ik ? En hoe lang heeft mijne ziel haar kleed van onschuld en hare goddelijke schoonheid onbezoedeld bewaard? Helaas! wellicht nog zeer jong,-ben ik weder de vijand van God, de slaaf des duivels, een meineedige, een snoodaard, een beul van mijn Ver- ( losser geworden! Is hier wel eenige reden, om mij te verhoovaardigen ? En wat ben ik thans ? Misschien dat alles nog. Ik weet, dat ik de hel verdiend heb,
maar ik weet niet, en zal nooit weten, of ik boetvaardige tranen genoeg heb gestort, om het vuur, dat onder mijne voeten brandt, uit te blusschen. Niemand weet of hij liefde of haat waardig is; en zoo ik de genade herkregen heb, aan wien heb ik dan dat geluk te danken: aan mij zeiven of aan God! Wat, eindelijk, zal ik zijn? Wellicht een verworpene Waar zal ik dan in mij zei ven ieta vinden, om den Jtougmosd aan te kweeken?
Wapent u, lieve kinderen! met die lichtende fakkel der zelfkennis, beschouwt vervolgens al de deelen van uw bestaan, en de demon des hoogmoeds zal u ontvluchten, gelijk eenzame nachtvogels, die duistere holen bewonen, het daglicht ontvluchten.
Voegt bij de kennis van u zei ven de volgende overwegingen: 1, De hoogmoed heeft de engelen f doen verloren gaan, hij kan ook mij de zaligheid doen verliezen. 2. G-od wederstaat den hoovaardige,
maar den ootmoedige geeft Hij genade. 3. Onze Heer Jesus Christus, dien ik in mijne eerste Communie zal ontvangen, is de ootmoedigheid zelve en bemint slechts ootmoedige kinderen. Hij heeft gezegd: Leert
ii
103
van mij, dafc ik zachtmoedig en ootmoedig van harte ben. Hij is mijn model; nooit zal ik in den hemel komen, als ik niet alle krachten inspan, om ootmoedig te worden gelijk Hij. 4. Maria, mijne goede Moeder, is de ootmoedigste yan alle schepselen geweest; zij beschermt slechts de kinderen, die ootmoedig trachten te zijn, gelijk zij. 5. Er zijn in den hemel vele heiligen, die geenegroote mirakelen hebben gedaan, maar er wordt onder hen niet een enkele gevonden, die niet ootmoedig is geweest.
Wapent u met die gedachten, lieve kinderen! gaat met die wapenen .den hoogmoed aantasten, en gij zijt zeker van de overwinning! Evenals de rook voor een sterken wind verdwijnt; evenals was voor het vuur smelt; gelijk de duisternis verdwijnt bij het opkomen der zon, zoo zal ook uw hoogmoed verdwijnen. Na hem zeiven te hebben overwonnen, zullen wij zijne verschansingen sloopen, en vervolgens zullen wij, naar het voorbeeld der overwinnaars, een ge-denkteeken oprichten, tot herinnering aan onze overwinning , en dat gedenkteeken zal de ootmoedigheid zijn. Inderdaad, het is niet genoeg, het monster des hoogmoeds te hebben verdreven uit de woning van uw hart; die woning moet worden versierd, door in haar de tegenovergestelde deugd, de kostbare parel der ootmoedigheid, te plaatsen Om den Zaligmaker waardig te ontvangen, is het niet genoeg, zijn toekomstig tabernakel te zuiveren, het moet versierd worden: \'t is niet genoeg, zonder gebreken te zijn, men moet deugden bezitten. Neemt daartoe het kind, welks geschiedenis ik u zal verhalen, tot voorbeeld.
Dat kind bereidde zich, even als gij, tot de groote verrichting voor. De biechtvader, bij wien het zich
104
vervoegde, bespeurde eens, dat de hoogmoed zijn heerschende hartstocht was. Het kind was dankbaar voor die ontdekking: het besloot en beloofde geene middelen onbeproefd te laten, om de tegenovergestelde deugd te verkrijgen. Uitmuntend voornemen!
daardoor verdreef het reeds aanvankelijk den hoogmoed uit zijn hart en bracht er de ootmoedigheid in. Ziet hiernevens de middelen, die het bezigde, om ootmoedig te worden: het vergenoegde zich niet met i te bidden; bij het gebed voegde het kleine overwegingen over de onderscheidene gedachten, die ik u hierboven heb opgegeven. Dit niet alleen, maar het 1
sloeg de handen aan het werk; het deed alle dagen iets tot verootmoediging. Eens sprak het tot zich zelve: 1
het is uit hoogmoed, dat ik ongehoorzaam ben; 1
welnu, ik zal vandaag om de ootmoedigheid te verkrijgen. niet slechts aan mijne ouders en meesters gehoorzamen: maar ik zal hunne wenschen trachten te voorkomen, en het deed zoo. Op een anderen i
dag sprak het bij zich zelve: het is uit hoogmoed ,
dat ik niet inschikkelijk jegens mijne broeders en ]
zusters ben; het is uit hoogmoed, dat ik zoo vaak 1
vertoornd en oploopend ben geworden tegen mijne 1
makkers; welnu, om de ootmoedigheid te verkrijgen, 1
zal ik mijne broeders en zusters voorkomen in alles, 1
wat hun genoegen kan geven; ik zal dienstvaardig 1
zijn bij al, wat mijne makkers van mij verlangen; ik j zal hen niet tegenspreken; het kind deed het en werd \' e met vreugde vervuld. Eens echter zag ik het zeer
beschreid bij mij komen, het verweet zich een trek ]
van hoogmoed, het had zich ik weet niet op welk 2
klein voorrecht, beroemd; maar zijn misslag was g
aanstonds weder vergoed. Het had vervolgens, ge- 0
105
durende een geruimen tijd, gezwegen; daarna verwijderde het: zich, ging in de eenzaamheid, wierp zich op de knieën en herhaalde met uitgestrekte armen vijfmaal de bede: Jesue, zachtmoedig en ootmoedig van hart! Daarna kuste hij vijfmaal de aarde. Ik was wezenlijk getroffen over de getrouwheid aan die genade, ik moedigde het aan, en die misslag werd het zelfs voordeelig. Het verdubbelde zijne waakzaamheid en zijn ijver. De tijd der eerste Communie naderde. Overvloedige genade en zoete vertroostingen , die haar vergezelden, waren de belooning zijner ootmoedigheid.
Bjj dat voorbeeld, dat u leert, door welke middelen gij de ootmoedigheid kunt verkrijgen, zal ik een ander voegen, waarin gij niet alleen het volmaakt model der deugd vinden zult, maar ook de vermogendste drangreden, om haar na te jagen.
Achttien eeuwen geleden, zag men een pasgeboren kind, in eene eenzame grot in de omstreken van Bethlehem. In eene kribbe, op een weinig stroo gelegen , was het ter nauwernood in eenige armoedige windsels gewikkeld. Dat kind had in een paleis kunnen geboren worden, te midden van een schitterend hof; het had in eene vergulde wieg kunnen slapen, want het is de Zoon des Eeuwigen, de Koning der engelen, de opperste Monarch der geheele wereld. Hij gehoorzaamde aan Jozef en Maria, die beide, zwakke schepselen waren: dat kind is de Zoon Gods.
Hij groeide op en bewoonde een armoedig huisje; Hij arbeidde als een handwerksman, en Hij is de Zoon van God. Toen de tijd daartoe gekomen was, ging Hij zijne hemelsche leer prediken, Hij deed zulks op de eenvoudigste wijze en zonder praal, Hij ver»
106
koos tot zijne toehoorders, bij voorkeur, de armen en geringenj en Hij is Gods Zoon, de Wetgever en Leeraar des menschdoms, de wijsheid. de wetenschap en het licht Gods De tijd om tot zijn Vader weder te keeren, naderde, en Hij liet ons twee bewonderenswaardige voorbeelden van ootmoedigheid na.
Ziet Hem, met een linnen doek omgord, neder-knielen en de voeten zijner Apostelen, de voeten van Judas, wassehen! Welk eene ootmoedigheid! Zijne Majesteit schijnt Hom met genoeg verborgen te zijn in het grove bekleedsel onzer menschelijke natuur. Hij verbergt haar onder de gedaante van het eenvoudigste en meest algemeene voedsel. In dien staat van aanbiddelijke ootmoedigheid wil Hij bij de menschen blijven, tot aan de voleinding der eeuwen, ten einde aan alle menschen, door alle eeuwen, zijne meestgeliefde deugd, de ootmoedigheid , te prediken Hoe zou ik, als ik niet ootmoedig ware, dien God durven ontvangen, die de ootmoedigheid boven alles bemint, die mij door zijne diepe vernedering bestendig toeroept: Leert van mij, dat ik zac/dmoedig en ootmoedig van harte hen, want ik geef u een voorbeeld, opdat gij mij zoudt navolgen. Dat dus het hoogmoedig kind verre van de heilige Tafel verwijderd hlijve!
De tijd dringt mij, lieve kinderen! en ondanks al het genoegen, dat ik smaak, als ik mij met u onderhoud, moet ik u verlaten.
Overigens is het onderwerp, dat ik in dezen brief behandeld heb, gewichtig genoeg, om uwe aandacht bezig te houden, tot dat ik u weder schrijven zal.
Naschrift. Men komt mij zeggen, dat het vertrek van de post verschoven is, best! ik heb nu nog den tijd, om er eene kleine geschiedenis bij tevoe-
107
gen: zij zal ons onderhoud voltooien door u te too-nen, hoe vermogend de ootmoedigheid bij God is
Gij kent den ondeügenden man, den bloeddorstiquot; gen en goddeloozen koning, dienroovervan de goederen ziiner onderdanen, den moordenaar van den armen Naboth, met één woord, gij kent Achab. Zijne misdrijven zijn tot den hemel geklommen, het onschuldig bloed roept wraak tegen hem. God zendt den profeet Elias, om hem de verschrikkelijke straffen aan te kondigen, die zijn misdadig hoofd zullen trefien. De bliksem der goddelijke gramschap is ontstoken, weldra zal hij den goddelooze vernielen! Maar op de stem van den profeet verootmoedigt Achab zich. De Almachtige is ontwapend; de handen zijner gerechtigheid zijn gebonden; zijn bliksem is uitgedoofd. Op het zien van den verootmoedigden Achab, schijnt God van verbazing getroffen te zijn; hij roept Elias: propheet, propheet, zegt Hij , hebt gij Achab zich voor mij zien verootmoedigen? Welnu, omdat hij zich voor mij verootmoedigd heeft, zal ik den kelk mijner gramschap niet over zijn hoofd uitstorten En de Heer hield woord. Ziet gij het vermogen der ootmoedigheid? Als Achab in die deugd had blijven volharden, zou hij ongetwijfeld niet alleen voor zich, maar ook voor zijn geheel geslacht genade verworven hebben. O, lieve kinderen! dat de ootmoedigheid van een misdadige, van een goddelooze, van een moordenaar, van een Achab zoo veel bij God yermocht, nadat Hij,, door eene lange reeks van euveldaden, als het ware genoodzaakt was te straffen, wat zal dan de ootmoedigheid van een kind bij dien liefderijken Vader niet vermogen ? Denkt er welaan.
O God! ik smeek U, geef mij de ootmoedigheid!
108
Gij zijfc op aarde gekomen om ons die voortreffelijke deugd te leeren; maar, helaas! waartoe zouden uwe goddelijke lessen mij dienen, als ik die niet begreep, als ik ze niet beminde, niet naleefde. Geef mij dan, o God, het rechte begrip dier lessen, en leer mij de ootmoedigheid beminnen; geef mij vooral de genade, die beminnelijke deugd te beoefenen! ik ben zoo gebrekkig voorbereid, om U te ontvangen, maar maak mij recht ootmoedig! van heden af wil ik een begin maken, en mij in het een of ander, in-of uitwendig verootmoedigen. Ik wil ootmoedig, oprecht ootmoedig, de ootmoedigste van allen worden. O Maria! goede moeder, de ootmoedigste van alle schepselen! O voorbeeld en beschermster van ootmoedige kinderen, verwerf mij eene diepe ootmoedigheid.
Tot oefening. Zich uitwendig in het een of ander verootmoedigen; bij voorbeeld, eenigen dienst aan uwe minderen bewijzen, met die minzaamheid, alsof zij uwe gelijken waren.
Vaartwel, lieve kinderen! de groote dag nadert!
Nogmaals de Wapenen en de Aanval.
De groote dag nadert. Goeden dag, lieve kinderen ! hoe bevindt gij u na uwe lange en aangename wandeling? Ik hoop zeer goed naar ziel en lichaam. Gij hebt zeer wel gedaan, die onschuldige uitspanning te nemen. De godsdienst Iaat alle genoegens toe, die onze plichten niet benadeelen. Mijne bedoeling is nooit geweest, om er u van te beroo-ven: verre van daar, ik ben de eerste om u te zeggen : niettegenstaande de groote zaak, waartoe gij u voorbereidt, moogt gij vroolijk zijn, uwe kleine uitspanningen nemen en u vermaken; wie heeft meer reden om zich te verheugen, dan de kinderen Gods? Volgt slechts het voorbeeld na der oude patriarchen, verheugt u als in de tegenwoordigheid Gods, en maakt daarenboven gebruik van het kleine geheim, dat ik u zal mededeelen; Offert aan God uwe uitspanningen op in het vooruitzicht uwer eerste Communie , vermijdt zorgvuldig, er u geheel aan over te geven; die verstrooiing zou u grootelijks benadeelen. Volgt overigens daarbij den raad van uwe uitmuntende moeder. Maar ik herhaal u, vernieuwt uwe krachten, zij zijn u noodiger dan ooit: gij weet, dat wij in oorlog zijn; zoodra de wapening voltooid is,
110
zullen de vijandelijkheden beginnen; heden zelfs zend ik u uwe laatste wapenen. Meer dan eens hebt gij opgemerkt, lieve kinderen! dat in een leger al de soldaten niet op dezelfde wijze gewapend zijn. Sommige te paard, andere te voet; sommige zijn licht, andere zwaar gewapend; sommige hebben kurassen, sabels en karabijnen, andere geweren of lansen. Waarom die verscheidenheid- het is omdat de soldaten niet allen dezelfde bestemming hebben. In een veldslag veranderen de manoevres, de evolutiën en de bewegingen, al naar dat de vijandelijke stelling zulks noodig maakt; zoo ook hebben wij in den strijd, dien wij ondernomen hebben, daar ouze vijanden niet dezelfde zijn, verschillende instructiën en wapenen noodig. Eeeds zijt gij geoefend, van het hoofd tot de voeten gewapend, om den hoogmoed te bestrijden. Ik moet u nu nog de lessen en wapenen geven, die gij noodig hebt,, om tegen de gierigheid en den wellust strijd te voeren, die de twee andere Goliath\'s van het menschelijke hart zijn.
Wapenen ter bestrijding van de gierigheid, of de ongeregelde begeerigheid naar rijkdommen. Laat de volgende gedachten diep in uw hart doordringen: 1. Mijn hart is te groot, om ooit door de goederen der wereld bevredigd te worden. Ik kom van God, ik beu voor God gevormd. Niets anders kan aan de uitgestrektheid mijner wenschen beantwoorden: al had ik dus al het goud, al het zilver, al de paleizen, al de domeinen, al de paarlen, ja al de kronen der wereld in bezit,\'zou mijn hart niet tevreden zijn. Waarom niet? Omdat mijn hart oneindig is en al die dingen het niet zijn. 2. God overlaadt met de goederen dezer wereld zelfs zijne grootste vijanden, de laaghartigste
en goddelooste menBchen. Diensvolgens beteekenen de goederen dezer wereld niet veel in de oogen van God, zijn oordeel is de maatstaf van het mijne. 3. Al de goederen der wereld zonder de genade van God, kunnen mijne eeuwige verdoemenis niet af koo-pen. 4. Ik heb, in de wereld komende, niets medegebracht, en ik zal niets in het graf medenemen. 5. Onze zaligmaker, mijn voorbeeld en mijn Meester, beminde de armoede: altoos heeft Hij arm geleefd; Hij werd in een stal geboren, te midden van de grootste behoefte. Terwijl de vogelen nesten en de vossen holen hebben, had Hij, de Schepper van hot heelal, niets om zijn hoofd op neder te leggen, en heeft Hij van de arbeid zijner handen geleefd; Hij is van alles beroofd aan een kruis gestorven. Ziedaar
L ons voorbeeld. Als ik de rijkdommen bemin, als ik
van de armoede en ontbering afkeerig ben, volg ik zijn voorbeeld niet na, en Hij kan mij niet bemin-gt; nen; tegen mij heeft Hij het verschrikkelijke woord
uirgesproken: Het is moeielijker voor een rijke (die zijne schatten bemint) in te gaan in het koningrijk der hemelen, dan voor een kameel om door het oog i van een naald te gaan. 6. De eerste christenen, onze
s- vaderen in het geloof, verkochten hunne goederen
r en gaven het geld aan de armen. 7, Slechts bekrom-
d pene zielen beminnen en achten de goederen der
il wereld en jagen die na.
j- Ik noodig u ook uit, lieve kinderen! om de woor-
d den van den ouden vader Homfroy, dien gij kent, te
n orerwegén. Ik sprak eergisteren met dien patriarch,
o van het dorp; wij kwamen in het gesprek toevallig
iv op de aardsche goederen; ik vroeg hem, wat hij ec
be van dacht? „Als het mooi weder is,quot; antwoordde
112
de eerbiedwaardige grijsaard, „zijn de aardsche goederen stof; als het slecht weder is, zijn zij slijk.\'\' En gij zoudt wanen, lieve kinderen! dat het hart van den mensch gevormd is, om zich met stof en slijk te voeden P Gij zoudt wanen, dat het zich daarmede kan verzadigen en geluk smaken ? Zoo iets te zeggen is schande! maar wee hun, die het ge-looven!
Wapent u met al die gedachten en gaat daarmede de gierigheid aantasten: gij zult zeker zijn van de overwinning. Nadat wij haar overwonnen hebben, zullen wij hare verschansingen slechten, en even als andere overwinnaars zullen wij een zuil oprichten tot aandenken aan de zegepraal. Die zuil zal de onthechting aan alle vergankelijkheden voltooieu. Inderdaad, het is niet genoeg, dat gij het monster der gierigheid uit het huis verjaagt: gij moet dit huis met de tegenovergestelde deugd versieren, gij moet die verkleefdheid aan het aardsche verzaken. Om den Zaligmaker wel te onUangen, is het niet genoeg, Zijn toekomstig tabernakel te zuiveren, het moet versierd worden; het is niet genoeg, zonder gebreken te zijn, gij moet deugden bezitten. Slaat daartoe de hand aan het werk, volgt de twee kinderen na, wier geschiedenis ik u verhalen zal.
Even als gij, bereidden die twee kinderen zich tot hunne eerste Communie voor; het eene was arm, het andere rijk. Het eerste zou wel gewenscht hebben aalmoezen te kunnen geven, maar het was in de noodzakelijkheid, ze te moeten ontvangen. Wat deed het om de minachting voor het aardsche te beoefenen ? Meermalen daags vereenigde het zich geheel met den armen, aan alles gebrek lijdenden
113
Jesus; het dankte Hem, dat Hij het arm had laten geboren worden, en dat Hij het daardoor een trek te meer van gelijkvormigheid met Hem geschonken had. Zag het, langs de straat gaande, een fraai huigontmoette het een sierlijk rijtuig, dan herhaalde het bij zich zelve de woorden van den propheet, die het van zijn biechtvader geleerd had: De mensohen zeggen: gelukkig, zij die dit alles hebben; maar ik zeg: gelukkig hij, wiens deel de Heer is.
Maar dit is niet alles: de armen niet kunnende helpen, bleef het nooit in gebreke, als het hen voorbijging, hen vriendelijk te groeben. Het volgde daarom den raad zijner deugdzame moeder: Mijn kind! had zij gezegd, eerbiedig altoos onzen Verlosser in den persoon der armen; want Hij leert ons in het Evangelie, dat Hij het als aan Hem gedaan zal beschouwen, wat wij aan den geringste zijner broederen zullen bewezen hebben. Dat lieve kind ging nog verder: enkel zijn goed hart en de levendigheid van zijn geloof raadplegende, deeld het dikwerf met den eersten arme, dien het ontmoette, het stukje roggebrood, dat zijne moeder het tot ont-bijt gegeven had. Eens deed het zelfs nog meer. Het had een paar nieuwe schoenen gekregen: langs het veld gaande, ontmoette het een jongen herdersknaap, wiens schoeisel in den ellendigsten toestand verkeerde: aanstonds trok de jonge apostel der liefde zijne nieuwe schoenen uit en gaf ze den armen knaap. O, hoe heerlijk heeft de Zaligmaker dat kind daarvoor beloond. Eeeds jong behoorde bet tot den hemel. Vijftien maanden na zijne eerste Communie heb ik het zien sterven; maar het had een zoo zach-ten en schoonen dood, dat het voor mij een bewija
114
te meer was, dat de liefde jegens de armen een teeken der predestinatie is.
Het andere kind, waarvan ik spreken wil, had, zoo als ik reeds gezegd heb, rijke ouders. quot;Wekelijks gaf men het eenig speelgeld, het verdeelde dat in drieën: het eerste deel was voor de kerk, ten einds iets bij te dragen tot verfraaiing van een altaar van de H. Maagd; het tweede deel was voor de armen; het derde deel eindelijk, besteedde het voor zich zelve tot kleine uitspanningen, en dat laatste gedeelte was nooit het grootste.
Als ik u aanspoor om die schoone voorbeelden na te volgen, dan is zulks niet, lieve kinderen! omdat ik onbekend ben met uw gedrag sedert uwe vroegste jeugd: ik weet, dat uwe godvruchtige moeder u zeer jong reeds hare liefde voor de armen heeft ingeboezemd ; die deugd is erfelijk in uwe familie; ik heb enkel mijne stem bij de moederlijke stem willen voegen en u de troostvolle waarheid herhalen: Ah de armen u zegenen, zult gij door God gezegend worden.
Ik eindig met de trek van een jongske, dat mij bekend en de eenige zoon van een hoofdofficier des legers is. Frans was nauwelijks acht jaren oud: dikwerf had hij van zijne moeder en zelfs van zijn vader, die een even goed christen als krijgsman was, gehoord, dat de armen onze broeders zijn, en dat wij hen «moeten laten deelen in hetgeen wij bezitten. De jonge Trans had dit goed onthouden. Met aide oprechtheid, aan zijne jaren eigen, nam hij dit letterlijk op, en zijn geluk bestond in het ondersteunen zijner broeders.
Op zekeren dag waren zijne ouders eenige bezoeken gaan afleggen, en lieten zij Frans met eene oude
115
m dienstbode te huis. Er werd gescheld; de oude Mar-
garetha, die achter in het huis bezig was, hoorde dit niet. Frans, die nader bij was, opende de deur e. \'t was een arme jongen, die slechts door eenige
^ verscheurde lompen, tegen de Januar.\'-koude beschut
in was. Met eene klagende en bevende stem verzocht
|. hij om eene aalmoes. Kom binnen, broeder, zeide
)r Frans, en, voegde hij er bij, toen hij met het jongske
in huis was, wacht mij hier. Vervolgens ging hij in een naastgelegen vertrek, waarvan hij de deur sloot: weldra opent hij met eene reet de deur van het ver-a trek, en werpt den armen jongen iets toe, terwijl
^ hij zegt: Baar, broeder, dit is voor u; trek de voor-
y. deur toe. Toen sloot hij de kamerdeur weder. Het
;r arme kind maakte aanstonds gebruik van het ge-
j. schonkene, en riep heengaande: Dank, lieve jonge
b heer!
Intusschen keerden de ouders van Frans terug; daar zij hem niet zagen, riep de moeder: waar zijt gij Frans ? — Hier, mama. — Kom hier. — Ik kan niet. Zijne moeder gaat in de kamer, maar ziet hem daar niet. — quot;Waar zijt gij dan? vraagde zij. Hier, zeide Frans, maar ik kan niet komen. Die stem kwam uit eene alcoof. Waarom niet? — Ik ben zonder broek. — Zonder broek? Wat hebt gij er dan mede
it gedaan? — Ik heb ze aan mijn broeder gegeven.—
a. Wat zegt gij daar? — Ja, mama; gij en papa hebt
[e mij gezegd, dat de armen onze broeders zijn, dat men
fc. met hen deelen moet en dat heb ik gedaan. Er is
i- er een hier geweest, die geen broek had, en toen
heb ik hem de mijne gegeven.
9. De ouders waren tot schreiens toe verteederd en
ie drukten hun lieveling aan het hart; zij vermaanden
116
hem, altoos de armen ala broeders te blijven beschouwen, en beloonden zijne schoone daad. Maar hoe schoon zij ware, was die belooning niets in vergelijking met die, welke de Vader der armen voor dat beminnelijk kind in den hemel heeft voorbehouden Er zijn wezenlijk in ons leven oogenblikken en daden, waarvan onze zaligheid afhangt. Gelukkig zij, die He weten te benuttigen I Trans werd met de kostbaarste gunsten des hemels overladen. Te midden van zijn rijkdom, blijft hij de armen als zijne broeders beschouwen; hij is hun vader en weldoener; de eer van zijn geslacht, de troost zijner ouders, aan wier hemelkroon bij eens de schitterendste parel zijn zal.
l)e aalmoes derhalve, de gulhartig geschonken aalmoes, naar elks vermogen uitgereikt, is een onweêr-staanbaar wapen, om den tweeden Goliath van hefc menschelijk hart, do gierigheid of de ongeregelde liefde tot de aardsche goederen, te bestrijden en te overwinnen.
Laat ons nu overgaan tot den derden dwingeland van het menschelijk geslacht, de wellust of de liefde tot de verbodene vermaken.
Wapenen, om de wellust of de liefde tot verbodene vermaken te bestrijden.
Laat de volgende gedachten diep in uw hart doordringen; zegt bij u zei ven:
Het kind, dat verbodene vermaken vlucht, is eene schoone pas ontlokene roos, die bij de eerste warmte van den dag ontluikt; \'t is eene lelie van schitterende witheid, die haar geur rondom zich verspreidt: dat kind wil ik zijn.
Het kind, dat verbodene vermaken vlucht, is een
117
diamant, die in den nacht schittert; \'t is een jons;e held, die leeuwen en draken onder den voet treedt; \'t is een jonge koning met lauweren gekroond, wiens schepter machtiger is dan die der grootste monarchen: dat kind wil ik zijn. ,
Het kind, dat de verbodene vermaken vlucht, is de geliefde des Zaligmakers, het geliefde kind van Maria, het heiligdom der H. Drievuldigheid: dat kind wil ik zijn. De vrede van zijn hart is ongestoord; zijn leven vloeit als een effen beekje, dat zijn stillen loop tusschen bloemrijke weiden voortzet; zijn dood is zacht als een liefelijke slaap, als do avond van een schoonen dag. En zijne kroon zal schitterend zijn in den hemel: wat het mij ook kosten moge, dat kind wil ik zijn.
Andere gedachten: G-od ziet mij. God hoort mij. God zal mijn rechter zijn. — Ik ben nooit alleen, noch bij dag, noch bij nacht; wij zijn altoos met ons vijven: de drie Personen der heilige Drieëenheid, mijn Engel-bewaarder en ik. Zou ik in huune tegenwoordigheid durven doen of zeggen, wat ik niet zou willen doen of zeggen in de tegenwoordigheid van een bediende?
Dat denkbeeld der tegenwoordigheid van God, is alvermogend, om den Goliath, dien wij in dit oogen-blik bestrijden, te doen vallen en te dooden. Aan die gedachte hadden Jozef, Susanna en zoo vele anderen het behoud hunner onschuld te danken, met de geheele belooning, die er het gevolg van was.
Wapent u met al die gedachten en wapenen, tast daarmede den wellust aan: en gij zijt zeker van de overwinnig. Na hem overwonnen te hebben, zullen wij zijne verschansingen sloopen. en even als
118
andere overwinnaars eene zuil oprichten, tot herinnering aan onze zegepraal. Die zuil zal de beminnelijke deugd zijn. Inderdaad, het is niet genoeg het moniier van den wellust uit het huis van uw hart te hebben verdreven; gij moet dat huis versieren, door er de tegenovergestelde deugd in te brengen, te weten: de kostbare parel der onschuld. Om den Zaligmaker wel te ontvangen, moet zijn toekomstig tabernakel niet slechts gezuiverd, maar ook versierd worden; het is immers niet genoeg, zonder gebreken te zijn, men moet deugden bezitten.
Slaat daarom de hand aan het werk; paart aan de gedachte aan de tegenwoordigheid van God de versterving uwer zinnen, de waaksiaamheid over uwe oogen, over uwe ooren en over uwe tong; weest vervuld met de teederste devotie tot Maria. In hare handen zal de schat uwer onschuld niet verloren gaan; zij heeft voor die van zoo vele anderen ge\' waakt, zij zal voor het behoud van de uwe zoreen, op den dag uwer eerste Communie, en vooral in het uur van uw dood. Luistert, lieve kinderen! hoe die kinderen sterven, welke de kostbare lelie der onschuld hebben bewaard. Gelijk de bloem, die\'s morgens ontluikt en \'s avonds verwelkt, heeft Raphael Emmerson slecht een dag geleefd, en die dag is eene eeuw waardig: de engelachtige dood heeft de verdienste van het langste leven, zoo als gij uit den volgenden brief zult kunnen beoordeelen.
„Mevrouw, dat lieve kind, de vriend van God, die beminnelijke Raphaël, is niet meer bij ons. Ik heb heden zij stoffelijk overblijfsel aan de aarde toevertrouwd. Zaturdag, tusschen zeven en acht ure, heeft hij afscheid van mij genomen, om zich met zijn
119
Schepper te gaan vereenigen. Waar zijt gij, mijn kind? Waar zijt gij mijn waarde kindP heb ik duizendmaal in de bitterste droefheid herhaald. Waar zijt gij ? Maar alles antwoordt mij, dat het bij zijn God is, en dat het geen enkel oogenblik van Hem is gescheiden geweest.
„Zijne ziekte had zulke vorderingen gemaakt, dat wij sedert drie weken, dagelijks den dood van dien aardschen engel verwachten. Te midden van het lijden, dat hij verdroeg met eene kracht, die verre boven zijne jaren was, herhaalde hij dag en nacht: „Mijn God I ik bemin U; Vader 1 blijf bij mij; spreek mij van God.quot; Op den dag van zijn dood zond ik een priester bij hem, om mij te vervangen, aanstonds zeide de kleine stervende: ach, mijnheer! spreek mij van God, Toen de priester een half uur gesproken had, zweeg hij: nog meer, nog meer, riep het kind, blijf toch spreken, gij doet mij zoo veel vermaak!
„Ik kwam terug, hij betuigde mij op nieuw het verlangen, om den Heer te ontvangen. Welk een schouwspel bood zich aan, terwijl hij het verheven Sacrament ontving! Niemand der aanwezigen kon zijne tranen weerhouden; ik zelf zou bijna de plechtigheid onvoltooid hebben gelaten, zoo bedroefd was ik: ik smolt in tranen. Het was niet meer een kind, maar een kleine engel, die reeds het aanschouwen van God scheen te genieten. Van dit oogenblik af begon hij te sterven, het offer was volbracht. God had zijn werk voltooid. Hij behield zijn tegenwoordigheid van geest en het gebruik van zijne stem, tot het einde toe; gedurende zeven of acht minuten hield hij op met mij te spreken en mij aan te zien. Ik verdubbelde mijne gebeden, en weinige oogenblikken
120
daarna bespeurde ik, dat mijn lieveling zonder leven was; o welk een kostbare dood! quot;Welk een heerlijke dood! Zoo ik dienaangaande in meer bijzonderheden wilde treden, zou ik vreezen, dat men mij van overdrijving zou beschuldigen, zoo bewonderenswaardig is hetgene ik gezien heb, mij voorgekomen!quot;
Volgt, ach! volgt de onschuld na van dezen kleinen engel, en uw dood, lieve kinderen! zal als de zijne wezen, zacht en kostbaar in de oogen des Hee-ren. O mijn God! die slechts de zuivere harten be
mint, bewaar mijn hart en mijne ziel altpos onbevlekt, opdat ik U waardiglijk ontvange in mijne kil eerste Communie, en ik den dood des rechtvaardi- se\' gon sterve! O mijn Q-od! maak mij afkeerig van alles, ge wat Gij niet zijt: geef dat ik het schepsel, het on- kr bestendige, het vermakelijke, de verstrooiingen en ae al wat mijn hart ontheiligen kan, verachte. O Ma- de ria! goede Moeder, die meer dan eenig ander schep- or sel los waart van het aardsche , zuiverste aller maag- la: den, verwerf ook mij onthechting aan het stoffelijke m pn de minnelijke zuiverheid! Ie;
Tot oefening: Gee/t eene aalmoes, en herhaalt \'s mor- wi
gens driemaal het Ave Maria ter eere van de Onbevlekte te
Ontvangenis van de H. Maagd. - dt
Vaartwel, lieve kinderen! be qhoote dag nadertt m
b( g\'
ki sc
V(
Z(
De geoote dag nadeet ! Gij schrijft mij, lieve kinderen! dat gij tegenwoordig de belangrijke geschiedenis der kruistochten leest. Ik wensch er u geluk mede: er is bij die lectuur veel te winnen De kruistochten waren, zoo als gij weet, groote ondernemingen, welke de christenen der middeleeuwen deden, om het Heilig Land aan de Sarracenen te ontrukken. Men zag de volken van Duischland, Engeland en JFrankrijk, door hetzelfde geloof bezield, in massa opstaan, hun vaderland verlaten en in groote legers, ter bevrijding van Palestina, optrekken. Allen waren van geschikte wapenen voorzien. Het was echter noch in hunne wapenen, noch in hunne menigte, dat zij hun vertrouwen stelden, maar in de bescherming van G-od.
Als zij zich in tegenwoordigheid der ongeloovigen bevonden, en de legers op het punt waren, handgemeen te worden, vielen, de christenen op hunne knieën en smeekten om hulp van den God der heerscharen. Schitterende overwinningen bekroonden hun vertrouwen. De Sarracenen werden overwonnen, Jerusalem werd hernomeu, en de standaard des krui-zes op aieuw op den berg Sion gehuldigd.
122
Kinderen dier oude christenen! volgt het geloof uwer voorvaderen na! Even als zij, hebt gij een grooten strijd ondernomen tegen de dwingelanden, die hun troon in het Heilig Land van uw hart hebben geplaatst.
Wilt gij, even als zij, de overwinning behalen ? stelt dan uw vertrouwen niet in u zeiven. Gij hebt, even als zij, wapenen, en gij kunt de drie Goliath\'s ter aarde werpen, die de kinderen van Adam over-beerschen. Tegen den hoogmoed hebt gij de ootmoedigheid, tegen de gierigheid de aalmoes, tegen den wellust de versterving en de waakzaamheid. Maar herinnert u, kleine strijders, dat het om te overwinnen, niet genoeg is, goede wapenen te hebben: men moet er gebruik van weten te maken. quot;Welnu, die behendigheid, die kracht, die gij bezitten moet, om uwe wapenen wel te gebruiken, die krijgskundige wetenschap moet gij van God afsmeeken : Hij alleen kan ze geven, stelt dus uw vertrouwen in Hem. Yalt, alvorens strijd te leveren aan uwehart-etochten, even als uwe vaderen, op de knieën en bidt om hulp van den God der heerscharen. Enweest dan verzekerd, dat de overwinnig aan u is, de Sar-racenen Kullen verdreven worden, Jerusalem zal worden hernomen en de standaard des Verlossers zal de verhevenste plaats van uw hart bekleeden.
Het gebed is dus noodzakelijk: 1. om uwe vijanden te overwinnen; 2. om de vrucht uwer overwinning te behouden; 3. om de groote verrichting wel te doen, wat zeg ik, om het een of ander goed werk, hoe ook genaamd, wel te volbrengen. Wij kunnen niets uit ons zeiven, de Zaligmaker heeft ons dit niet ontveinsd; Hij zegt ons duidelijk in het Evan-
123
gelie: Zonder mij kunt gij niets doen, neen niets, volstrekt niets, zelfs geen heilige gedachte vormen. Hoe zoudt gij dan, zonder zijne hulp, lieve kinderen! de overwinning behalen op den geduchten Goliath van uw hart? God aileen kan u dus doen zegepralen, Hij alleen kan u dan ook het behoud van de vruchten uwer overwinning verzekeren.
De christenen overwonnen de ongeloovigen, maar zij roeiden ze niet allen uit. Zij, die den dood ontsnapten, vluchtten in de woestijn, verzamelden zich, en begonnen den strijd op nieuw. De onderling on-eenig geworden christenen, minder getrouw in het hulp zoeken bij den Heer, zagen zich op hunne beurt aantasten en overwinnen. Jerusalem werd door de vijanden hernomen, de heilige plaatsen werden ontheiligd, en de standaard van Mahomed wapperde opnieuw van de torens der stad. Helaas I hetzelfde zou met u gebeuren, als gij ophicldt, na de overwinning te bidden. In den eersten strijd overwonnen, zullen uwe hartstochten niet vernietigd zijn; zij zullen, om zoo te spreken, uit hun drift herleven en u op nieuw aanvallen en wee u, als de almachtige God u dan niet beschermt; en Hij zal u niet beschermen, als gij niet onophoudelijk zijne hulp inroept. Gij zult overwonnen, Jerusalem hernomen, het heiligdom van uw hart ontheiligd, en de standaard des duivels zal op nieuw op de muren der heilige stad geplaatst worden.
Gij moet dus bidden, dit begrijpt gij, lieve kinderen 1 maar moet gij het ook dikwerf doen ? Is het, bij voorbeeld, eens in de week genoeg, des Zondags te bidden? Helaas velen schijnen dit te gelooven, ten minste naar hun gedrag te oordeelen, maar dit ia
124
niet voldoende. Eens daags? het is niet voldoende. Tweemaal daags ? ook dit voldoet niet. En het is niet uit mij zei ven, dat ik zoo spreek , het is in den naam van onzen Heer, of liever Hij zegt u, met duidelijke woorden: Bidt zonder ophouden. Ja, altoos; maar ik versta u: als men altoos moet bidden, wat zal er dan van onze lessen, van onze opstellen, van onze uitspanningen, van onzen maaltijd worden? Vaarwel, dat alles! — Neen, zoo niet, kleine wijsgee-ren. — Maar hoe dan ? Kunnen wij gelijktijdig twee dingen doen; leeren en bidden, ons vermaken en bidden? — Ongetwijfeld, lieve kinderen! gij kunt, wat zeg ik? gij moet gelijktijdig leeren en bidden, u vermaken en bidden. Onze Zaligmaker, die u beveelt te leeren en toestaat u te vermaken, beveelt u ook, altoos te bidden. Ziet hier het middel, om dit alles overeen te brengen.
Offert reeds des morgens uw leeren, uwe vermaken , uw eten en drinken, aan God op; herhaalt van tijd tot tijd met den H. Ignatius: Alius tot meerdere glorie Gods! en zoo zullen uwe lessen, uwe vermaken en alles wat gij doet, gebeden zijn. Dit, lieve kinderen! is het geheim, om altoos te bidden. Het was het geheim der Heiligen; zij baden altoos, omdat zij alles tot glorie van G-od, tot heil van den medemensch en te hunner eigene heiliging deden.
In den strijd, dien wij ondernomen hebben, is dan het gebed ons volstrekt noodzakelijk; het is het alge-meene wapen, het is dienstig tegen alle soorten van vijanden; zonder dit zijn alle andere wapenen onvoldoende. Zoo het gebed noodig is om de Goliath\'s uit uw hart te verbannen, die het overheerschen, hoe noodig is het dan ook, om het heiligdom des Heeren
125
te versieren! Daar gij , aonder hefc gebed, geene goede gedachten kunt vormen, hoe zoudt gij dan, zonder het gebed, de grootste deugd uws levens goed kunquot; nen beoefenen ? Begrijpt uw toestand wel, lieve kinderen! luistert naar de volgende geschiedenis, die opzettelijk voor u schijnt te hebben plaats gehad.
Een rijk koopman van Hamburg scheepte zich in naar Indië. Hij nam zijne twee kinderen. Karei en Louisa, met zich. Karei was dertien en Louisa elf jaren oud. Q-edurende de twee eerste maanden was de reis gelukkig, maar eensklaps verhief zich een schrikkelijk onweder, dikke wolken drongen op elkander, de donder kraakte van alle kanten; de woedende golven maakte een vervaarlijk geraas; het schip, nu eens naar de hoogte gevoerd, dan weder als in den afgrond stortende, werd eindelijk verbrijzeld. Al het scheepsvolk verging behalve een oude matroos en de twee jonge kinderen. Met behulp van eene plank en eenige touwen kwamen zij op een onbekend eiland aan. De oude matroos door vermoeienissen uitgeput, had nauwelijks den oever bereikt, toen hij stierf. Karei en Louisa bleven alleen en van alles verlaten,
Gelukkig was het eiland bewoond door zachtzinnige en lieftallige menschen. Zij hadden medelijden met de ongelukkige kinderen, zij brachten hen in het naastgelegen vlek en vervaardigden daar een hutje voor hen. Weldra kwam het gerucht van de schipbreuk en van de aankomst der beide kinderen den koning ten oore; aanstonds gaf hij het verlangen te kennen, de jonge vreemdelingen te zien; hij liet hun door de inwoners van het vlek zeggen, dat hij in persoon hen zou komen bezoeken in hunne hut,
126
en dat, als hij tevreden was over de wijze, waarop Bij hem ontvangen zoude, hij hen met weldaden zoa overladen en naar hun vaderland terugbrengen.
Oordeelt over de vreugde, welke die tijding aan de kinderen veroorzaakte, maar tevens over hunne verlegenheid. Hoe zullen wij het aanleggen, vraagde Karei aan zijne zuster, om den koning in ons arm hutje te ontvangen; wat zullen wij doen, om hem zoo veel genoegen te geven, dat hij ons naar ons vaderland laat terugbrengen ? O, welk eene schoone gelegenheid! wellicht zal zij nimmer terugkeeren. Maar wij hebben niets; hoe zullen wij het maken ? — Mij valt daar in, zeide Louisa op eens, dat wij gebruik moeten maten van het eenige middel , dat wij hebben; dat wij de inwoners van het vlek moeten verzoeken, ons het noodige te verschaffen, tot het versieren van ons hutje; zij hebben tob hiertoe zoo veel goedheid voor ons gehad, dat zij het ons niet zullen weigeren: de koning zal overigens op onze armoede letten. Zoo gezegd, zoo gedaan. Onze kleine schipbreukelingen begeven zich naar het vlek—Wij hebben niets, zeggen zij aan de inwoners met eene hartroerende stem: wij zij arme verlatene weeskinderen; geeft ons, ter liefde Gods, het noodige, om ons hutje te versieren, opdat wij den Koning genoegen mogen geven en naar ons vaderland, naar onze bloedverwanten, wederkeeren. De goede inwoners hielpen hen aanstonds. Elk gaf naar zijn vermogen. De kinderen maakten hunne hut schoon; zij vlochten kransen van bloemen en loof en plaatsten overal de voorwerpen, die zij ontvangen hadden, als sieraden. De koning kwam en was voldaan. Karei en zijne zuster wierpen zich voor zijne voeten, Hij heft hen
127
met goedheid op, hij omhelst en liefkoost hen, terwijl hij ze met rijke geschenken overlaadt. Hij gaf bevel om een schip uit te rusten, en liet de kinderen naar het vaderlad terugbrengen. Daar genieten zij thans nog, te midden hunner vrienden en bloedverwanten, de vruchten der schatten, die de koning hun geschonken had.
Ook gij, lieve kinderen ! zijt arme schipbreukelingen. Onze eerste vader heeft bij de groote schipbreuk der eerste zonde, alles verloren. Gij zijt in een vreemd land, arm, weezen en van alles ontbloot. En evenwel zal een groot Koning u komen bezoeken, en laat u dit bekend maken. Als Hij voldaan is over de wijze, waarop Hij ontvangen wordt, zal Hij u met goederen en weldaden overladen, en den weg naar uw vaderland voor u openen. Maar gij hebt niets; er blijft u niets overig, dan een hart, om alles te verlangen, wat gij ter versiering van uw huis noodig hebt, en eene stem, om dat alles te verzoeken. Smeekt dan, arme schipbreukelingen! met eene groote begeerte om te verkrijgen, en gij zult niet afgewezen worden; smeekt door de tusschenkomst uwer heilige patronen, uwer engelen en de hemelbewoners, en gij zult niet afgewezen worden. Haast u de groote dag nadert! de Koning zal weldra komen. Laat eene zoo schoone gelegenheid niet voorbijgaan, zij zal wellicht nimmer wederkomen; wat zeg ik, wellicht? Het is aeker, geheel zeker, dat gij nooit zulk eene gelegenheid zult wedervinden, om uw terugkeer naar uw gelukzalig vaderland te verzekeren. Denk er wel aan, uw toekomend lot hangt van u af, het hangt af van de wijze, waarop gij uwe bede doen zult, het hangt af van uw gebed.
128
Een onverwaclit bezoek noodzaakt mij Lier mijn onderhoud met u af te breken.
Het bezoek is vertrokken; ik hervat mijn brief. Gedurende een uur heb ik het genoegen gehad, met Willem en zijne moeder te spreken. Sedert twee jaren , dat ik hem niet gezien heb , is W illem zeer in zijn voordeel veranderd. Ook gij hebt hem toen gezien, en gij weet, dat hij tamelijk wild was. Dit was echter zijn minsten gebrek : ongehoorzaamheid, gulzigheid, luiheid en liegen waren zijne hebbelijkheden geworden. Zijne achteloosheid in de kerk en zijne oneerbiedigheid in het bidden, nookzaakten mij dikwerf hem welverdiende berispingen te geven. Zoodanig was Willem, toen wij hem de laatste maal zagen, maar zoo is hij thans niet meer. De eerste Communie heeft van hem een nieuw mensch gemaakt Zij heeft negen maanden geleden, plaats gehad. Lang voor den grooten dag bracht zijne moeder hem bij den eerbiedwaardige pastoor. »Ik verhaalde hemquot;, zeide ze mij »al de gebreken van Willem, ik verzweeg hem niets. De pastoor omhelsde hem ; hij sprak hem moed in, en deed hem het gewicht begrijpen van hetgeen hij ging verrichten, terwijl hij hem uitnoodigde, om alle veertien dagen bij hem te komen. Willem beloofde dit. Van deze dag af, voegde de pastoor er bij, gaan wij een kleinen oorlog beginnen, waarvan gij de held zijn zult. Hij maakte hein met zijn Gro-liath bekend. Willem beloofde dezen dapper te zullen bestrijden. — Best, zeide de pastoor, doch daar ik niet bij den strijd zal tegenwoordig zijn, zult gij mij wel van den uitslag uwer aanvallen willen verwittigen ; zoo doen de groote veldheeren. Uwe godvruchtige moeder zal getuige van uwe wapenfeiten zijn,
129
en zich wel willen belasten met het geven van uw bericht dieaangaande. Ik verlang alle dagen bericht. Men zal nauwkeurig aanteekening houden van iedere overwinning of nederlaag. De tijding zal mij dagelijks gezonden worden, en wij zullen alle veertien dagen de- rekening opmaken.
quot;W illem, wiens krijgshaftig karakter gij kent, was verrukt. Wij waren nauwelijks teruggekeerd, of hij verzocht mij een bulletin. Zijn groote vijand was de hoogmoed, die bij hem vooral de oorzaak was zijner ongehoorzaamheid. Wij maakten het bulletin op. Ik teekende nauwkeurig van dag tot dag de overwinningen, en, ik moet het zeggen, de nederlagen aan. Gelukkig was dit laatste maar zelden het geval. Deze eerste goede uitslag vuurde zijn moed aan. Er waren veertien dagen verloopen, toen hij den voortref-felijken pastoor weder bezocht. Nieuwe aanmoedigingen en gelukwenschen vielen onzen jongen strijder ten deel. Hij begon zijn tweeden veldtocht; deze was nog gelukkiger dan de eerste. De ongehoorzaamheid-overwonnen zijnde, tasten hij den hoogmoed op alle andere punten aan, waar hij zich vertoonde. Naarmate de groote dag naderde, verdubbelen Willem\'s moed en waakzaamheid. Zijne laatste getuig
den dus enkel van overwinningen. De eerste Communie heeft al zijne overwinningen gekroond, beloond en ook bevestigd.quot;
Ik wacht ook van u, mijne lieve kleine strijders! de bulletins uwer veldtochten. Als de gezondheid uwer brave moeder haar niet veroorlooft, de noodige aanteekenin-gen te houden, verlaat ik mij op u; gij zult zelf uwe bul* Idins opmaken en ze mij zenden; ik verwacht ze, zij zijn noodzakelijk, om er ons onderricht naar te regelen.
9
130
Ten slotte, arme vreemde Btrijdersl wend u tot die heiligen, tot die helden, welke eertijds geweest zijn wat gij nu zijt; zij hebben overwonnen, zij zijn rijk en machtig, zij beminnen u; zegt hun dus: O gelukkige bewoners van het hemelsche Jerusalem, o mijne vrienden, mijne broeders! ik heb eengrooten strijd ondernomen tegen de vijanden, die ook gij bestreden en overwonnen hebt; komt mij te hulp en verwerft mij de zegepaaal: gij zijt rijk en ik ben zeer arm; ik zal weldra in het huis mijns harten mijn Heer en mijn Q-od ontvangen; Hij wil, dat het Hem zal waardig zijn; maar, helaas! ik heb niets en ben slechts een zwak kind. Ach! verwerft mij dan de deugd en de gesteldheid die in noodig heb, om op eene heilige wijze dien grooten God te ontvangen, die zich zoo diep vernederen wil, van tot mij te komen. Van de wijze, waarop ik Hem zal ontvangen, hangt mijne zaligheid af; komt mij te hulp, opdat ik de genade verwerve, eenmaal in uw midden, in het hemelsch vaderland te worden overgebracht ! O Maria! goede Moeder! verwerf mij uit de hemelsche schatten het noodige om mijne ziel te versieren, opdat ik den Heer moge ontvangen, zooals gij zelve het geluk hebt gehad Hem te ontvangen.
Tot oefening: Bid dikwerf met korte verzuchtingen en herhaalt negenmalen \'«daags de opoffering dier verrichtingen tot God, in het vooruitzicht der eerste Communie.
Vaartwel, lieve kinderen I De groote dag nadert !
De groote dag nadert ! Zietdaar weder een christen te meer in de wereld; een christen, lieve kinderen! die aan u dierbaarder zij dan de andere. Uwe kleine neef gedoopt, en gij waart zijne doop-borgen, zoo als ik uit uw brief vernomen heb. Ik twijfel niet, of gij zult al het gewicht begrijpen van de verplichtingen, waartoe gij u bij die gelegenheid verbonden hebt, zoo ten opzichte van God als van uw petekind; maar ik weet niet, of gij evenzeer begrepen hebt, wat eene der aandoenlijkste en leerzaamste ceremoniën van het doopsel beteekent. Aan het einde der plechtigheid, plaatst de priester op het hoofd des pasgeboren kinds, een klein wit mutsje of witte doek. Dat kleine witte musje vervangt het witte kleed, dat in de eerste eeuwen der Kerk aan de gedoopten gegeven werd, en dat zij gedurende acht dagen droegen. Het verbeeld ook de onschuld, welke de ziel des gedoopten in dat Sacrament heeft herkregen. Bij het opzetten van het mutsje, zegt de priester aan den doopeling: „ Ontvangt het kleed der onschuld en draag het zonder smet voor den rechterstoel van Jesus Christus.quot; Waarom? Omdat JesusChristus het ons weder zal afvragen. Gelukkig zij, die deze
132
woorden begrijpen, duizendwerf gelukkiger zij, die er naar handelen! Maar, helaas! hoe klein het getal dergeuen. die, tot aan hun jongsten snik, die kostbare onschuld des doopsels behouden ! Peter en meter, het is uw plicht om niets te verzuimen, opdat uw petekind tot dat kleine getal behoore.
Laat ons hier de oneindige barmhartigheid van onzen Verlosser bewonderen, lieve kinderen! Onze zwakheid voorziende, heeft Hij in Zijne Kerk een Sacrament ingesteld, dat bestemd is om het kleed te zuiveren, dat zoo schitterend rein was, toen wij het ongeluk hadden, het te bezoedelen door de zonde. Wij nullen thans over dat Sacrament spreken.
Dat teeken, dat bestemd is om de zonde, welke na het doopsel gedaan zijn, te vergeven, werd door onzen Verlosser ingesteld, toen Hij aan zijne Apostelen en in hun persoon aan alle hunne opvolgers tot aan het einde der eeuwen, zeide: Ontvangt den H. Geest; wiens zonden gij vergeeft , dien zijn ze vergeven-, en toiens zonden gij houdt, dien zijn ze gehouden.
O! gij allen, die, in den strijd tegen de Goliath\'s uwer harten, mocht zijn overwonnen; o! gij allen, die het ongeluk mocht hebben gehad, .den luister uwer onschuld te verdonkeren, stelt u gerust, lieve kinderen! er blijft u nog eene reddingsplank na de schipbreuk over: er is nog een middel om aan uwe ziel hare oorspronkelijke schoonheid te hergeven: gij kunt uwe rechten op den hemel nog terugkoopen, en voor den driewerf heiligen G-od, eene aangename woonplaats in uw hart bereiden; met een woord, gij kunt nu eene goede, eene zeer goede. God ge-vallige eerste Communie doen.
Luistert naar uw liefderijken Verlosser, die u, van
133
uit den biechstoel, deze troostvolle woorden toespreekt: „Komt tot mij, gij allen, die belast en beladen zijt, en ik zal u verlichten. Om aan die tee. d6re uitnoodiging des Verlossers te voldoen, zijn er drie dingen noodig: 1. Zijn geweten te onderzoeken; 2. alle zonden te belijden; 3. berouw er over te heb. ben en er* zich van te beteren. Het onderzoek des gewetens, de biecht of belijdenis, het berouw: ziet-daar wat ons voortaan moet bezig houden; daarvan hangt de goede eerste Communie af.
1. Het onder zoele des gewetens. In een anderen brief sprak ik u over een blinde van het dorp, dien gij kent. Ik heb heden vernomen, dat hij door eene beroerte getroffen is. Die arme man dus ziet niet meer, en hij gevoelt ook niet meer, ten minste niet in het gedeelte, dat aangetast is. Zijn lot is zeer treuiig, maar nog treuriger is dat van sommige kinderen; blind zijnde, kennen zij hunne zonden niet; als verlamden, gevoelen zij hare zwaarte niet. Wat behoo-ren zij te doen om genezen te worden? zich tot onzen Verlosser wenden, en, met den kranke uit het Evangelie, tot Hem zeggen: „Heer indien Gij wilt, Gij kunt mij genezen: Heer! geef dat ik zie; Jezus! Zoon van David, ontferm TJ mijner! eeuwige bron van licht, H. Geest, verdrijf de duisternis, die de menigte en grootte mijner zonden voor mij verbergt , doe er mij een zoo grooten afschrik van hebben, dat ik, zoo mogelijk, ze even sterk verfoeie, als Gij, o God! ze verfoeit, en dat ik niets zoo zeer vreeze, als ze voortaan te bedrijven.quot;
Het is door het gebed, dat het onderzoek moet aanvangen. quot;Wat blijft er, na de verlichting en genade des Heeren vurig te hebben afgesmeekt, te
134
doen ? Luistert, lieve kinderen! uw neef Eduard was mij in de vorige week komen bezoeken. Hij kwam, om mij bet fraaie horlogie te laten zien, dat eijn vader hem ten geschenke had gegeven. Terwijl hij bij mij was, bleef zijn uurwerk stil staan. Wij mochten doen, wat wij wilden, wij konden het niet weder in beweging brengen. Bij geluk woonde de hor-logiemaker \'niet ver af, wij gingen er heen. Hij nam het uurwerk, bezag het, nam al de stukken uit elkander en beschouwde ze een voor een; en eerst na langdurigen en oplettenden arbeid, ontdekte hij het gebrek. Zietdaar, lieve kinderen! het voorbeeld van uw te houden gedrag, bij het onderzoeken van uw geweten. Neemt, als het ware, de deelen uwer ziel uit elkander; let van nabij op al hare vermogens, het geheugen, het verstand en den wil; onderzoekt ze van stuk tot stuk, anders zult gij nooit het kwaad leeren kennen, dat haar in de oogen van God afzichtelijk maakt en de oorzaak van hare krankheid is. Met één woord, beschouwt u zeiven met eene nauwgezette oplettendheid. Al uwe vrees moet zijn, dat gij u niet recht zult bekend maken; maar om u recht bekend te maken, moet gij eerst u zeiven kennen. Wat zegt gij er van?
Denkt er wel aan; van het onderzoek hangt de biecht af, en van de biecht de eerste Communie. Het eenvoudigste en gemakkelijkste middel, om niets te vergeten, is de geregelde overweging der geboden van God en van de Kerk; vervolgens gaat gij over tot de hoofdzonden. De plichten, die bijzonder aan uwe jaren en uw stand eigen zijn, vorderen eene bijzondere oplettendheid. Zoo gij vreezen mocht, dat uw geheugen zou te kort schieten, moogt gij uwe
185
biecht schrijven. Die voorzorg zal een groot geluk voor u zijn, voor uwe algemeene biecht, zoo gij die nog niet gedaan mocht hebben. Als uw onderzoek geëindigd is, wekt dan uw berouw op.
2. Berouw. Begint ook hier met het gebed. Gij zult in uwe gebedenboekjes , fraaie en aandoenlijke voorschriften aantreffen. Maar vermijdt zorgvuldig het ge* brek, waarin sommige kinderen vervallen: zij verbeelden zich, dat, om berouw te hebben, het genoeg zij, eenige gebeden of eene acte van berouw te lezen. Als zij zich daartoe alleen bepalen, is hun berouw enkel op hunne lippen, terwijl het in het hart moet zijn, en zelfs zoo ver gaan moet, dat er het hart door verbrijzeld wordt. Gij moet u dus niet tot een enkel opzeggen bepalen, gij moet uw best doen, om de drangredenen tot droefheid en een goed voornemen,. tot in het diepste uwer ziel te doen doordringen. Ik zou u het gedrag, dat gij in dit verschrikkelijk oogenblik te volgen hebt, niet beter kunnen afschetsen, dan door u te verhalen, op welke wijze eene heilige bisschop der jongsverloopene eeuw zijn berouw opwekte.
Na het, door vurige gebeden, te hebben afgesmeekt , maakte hij vier statiën: hij verplaatste zich in den geest: 1. aan den rand eens kuils; daar vraagde hij zich zeiven af: „Wat is er in dezen kuil? een rottend lijk, wormen, maden, eenige beenderen en wat stof: treurige overblijfsels van den mensch! van den mensch, van dat meesterstuk van Gods hand, dien koning der wereld, dat voortreffelijk schepsel, voor wien de wereld gebouwd werd gelijk een paleis voor een koning. Zietdaar wat van den gunsteling der Godheid, die den engelen gelijk was, den
136
erfgenaam des hemels, die onsterfelijk was geschapen, oyerblijft! quot;Wat heeft hem in dien jammerlijken toestand gebracht? De dood; wie heeft den dood in de wereld gebracht? de zonde; en ik zou de zonde beminnen!quot;
Die minder zuivere drangredenen dienden hem ala tot sport, om tot andere, het geloof meer waardige, op te klimmen. Van den rand des kuils steeg hij ten hemel; daar maakte hij zijne tweede statie. „Voor wie zijn die schitterende tronen, die blinkende kronen, die onrerwelkbare zegepalmen, die stroomen Tan verrukking ? Zijn ze voor alle menschen ? Ja voor allen, voor koningen en veehoeders, voorgeleerden en onwetenden, voor kinderen en grijsaards, voor mij zoowel als voor anderen; allen hebben er recht op; slechts eene zaak kan er hen van berooven, en deze is de zonde; en ik zou de zonde beminnen, die mij wellicht mijn recht op dien schoonen hemel reeds heeft doen verliezen en die ze mij zou doen verliezen voor alle eeuwigheid, als ik er geen oprecht berouw over had! Mijn God! ik heb berouw; liever wil ik sterven dan in de zonde te hervallen!quot; — Van den hemel daalde hij neder in de hel, daar maakte hij zijne derde statie: „quot;Wie zijn die treurige slachtoffers, die kermen en branden, zonder verbrand te worden, in die verslindende vlammen, in dat eeuwige vuur; die met akelig gekerm, om een druppel water smeeken, en eeuwig smeeken zullen, om hunne brandende tong te verkoelen ? Die slachtofiers van Gods gerechtigheid zijn menschen, die voor de verrukkende heerlijkheid des hemels geschapen waren; watheefb hen dan in dien brandenden, duisteren en gronde-loozon afgrond gestort? De zonde, eene enkele
137
zonde! en ik zou de zonde beminnen! O, mijn God! doe mij alle» lijden op aarde, doch spaar mij in de eeuwigheid! Genade, o God! genade, ik heb uit geheel mijn hart berouw.quot;
Uit de hel beklom hij den Kalvarieberg; en daar maakte hij zijn vierde statie. Aan den voet van het bloedig kruis geknield , sprak hij tot zijne ziel: „Beschouw van nabij , Hij lijdt; die aan dit kruis is gehecht: zie nauwkeurig, van de voetzolen af tot aan den schedel toe, ia zijn lichaam slechts eene groote wonde. Zie verder, zijn hoofd is gekroond met scherpe doornen; zijn gelaat is doorgroefd, gekneusd, zijne handen zijn doorboord; zijne zijde is open, zijne voeten zijn met groote spijkers vastgenageld. Wie is Hij, die zulke vreeselijke folteringen ondergaat? Is hij een boosdoener? Neen. — Een gewoon mensch? Neen — Een engel? Neen — Een aartsengel? Neen. — Hij ia de Godmensch , de Koning der Engelen, het eeuwige Woord, uw Zaligmaker, uw Vriend, uw Vader. En wie heeft Hem in dien toestand gebracht? Judas? Neen. — Caïphas ? Neen. — Herodus ? Neen. — Pila-tus? Neen. — De beulen? Neen —Wie dan? — Gij! de zonde. Ziedaar uw werk, en gij zoudt de zonde beminnen!quot;
Door die onderscheidene beschouwingen wekte die heilige bisachop zijn berouw op. Doet, zoo als hij deed , lieve kinderen! en doet, als gij wilt, u zei ven nog de volgende vraag: gij weet, dat Pilatua aanvankelijk onzen Zaligmaker aan den dood poogde te onttrekken. De joden bleven op zijne veroordeeling aandringen; maar eindelijk vraagde Pilatus hun: „welk kwaad heeft hij gedaan ?quot; En gij, kinderen! vraagt ook aan u zei ven: Welk kwaad heeft de Zaligmaker
138
gedaan, dat ik Hem zoo behandeld heb P Wat heb ik tot zijne beschuldiging? Is het, dat Hij mij het leven geschonken heeft? Is het, dat Hij mij, boven zoovele milioenen menschen , in den schoot der ware Kerk heeft laten geboren worden? Is het, dat Hij met meer zorg voor mijn leven gewaakt heeft dan mijn vader en mijne moeder? Is het, dat Hij mij, gedurende een jaar meer genade geschonken heeft, dan aan duizenden van heidensche kinderen gedurende han geheele leven? Is het, dat Hij zijn dierbaar Vleesch en Bloed tot voedsel mijner ziel wil geven? en evenwel heb ik Hem veracht, en met mijne eigene handen gekruisigd. Hoe! nog zoo jong, en ik zoude de zonde beminnen ! en ik zou geen berouw hebben over de zonden. Schande! wee het kind, dat zijn hart niet van droefheid verbrijzeld zou gevoelen, bij het zien van Jesus aan het kruis! Weiken naam zal men het geven ? Er is slechts één in de menschelijke taal, ie het toekomt. Gij zult dien naam raden, als gij de volgende geschiedenis leest.
Aan den oever van de Sint-Laurensrivier, in Amerika, leefde een Indiaan. Hij was de deugdzaamste en vreedzaamste van het vlek. De brave grijsaard was de vader van een talrijk huisgezin. Onder zijne kinderen was een zoon, dien hij met eene bijzondere teederheid beminde; hij had hem met de grootste zorgvuldigheid opgevoed; de minzaamste liefkozingen waren hem steeds ten deel gevallen; alle mogelijke voordeden waren hem toegevoegd in de verdeeling der goederen. Nu, het gebeurde op zekeren dag, dat de ontaarde zoon, zonder eenige schijn van reden, met volkomene bewustheid en de grootste koelbloedigheid, zich op zijn eerbiedwaardigen vader
139
wierp, hem sloeg, hem kwetste, ter aarde smeet en hem eindelijk vermoordde. Den vadermoord begaan hebbende, verwijderde zich de booswicht en begeeft zich in een vroolijk gezelschap: hij drinkt, hij eet, bij lacht, even als te voren; de nacht komt en hij slaapt, en geen angstige droom komt zijn slaap storen.
Intnsschen wordt de misdaad bekend en de vadermoorder gearresteerd; men bedreigt hem met den dood, als hij zijn hart niet voor het berouw opent. Hij blijft ongevoelig; men brengt hem bij het lijk zijns vaders; hij beschouwt het, en geen enkele traan bevochtigt zijne oogen en zijn hart blijft versteend. Wellicht beschouwt gij dit geval, lieve kinderen I als een akeligen droom, als een overdreven verhaal van eene gebeurtenis, die niet heeft plaats gehad. — En toch is het volkomen de waarheid. Die afschuwelijke geschiedenis is niet slechts die van een Indiaan, zij is die van een groot aantal jonge lieden, van kinderen, die te ittidden van de verlichting des Christendoms zijn opgevoed.
Dio goede Vader is God; dat geliefde kind zijt gij, gij, die Hij boven anderen bemind heeft: en gij, zijne geliefde kinderen, zijt het, die, met volkomene belt; wustheid en vrijheid, want dat alles is noodig om doodelijk te zondigen.. Hem beleedigd , gekwetst, verscheurd en gedood hebt. En na dien afschuwelijken vadermoord, hebt gij u vermaakt, hebt gij gespeeld , gelachen, gezongen, gerust geslapen, als te voren. Men heeft u met don eeuwigen dood bedreigd, als niet een levendig gevoel van droefheid en berouw uw hart verbrijzelde, en gij zijt ongevoelig gebleven; gij hebt het kruis gezien, gij ziet het alle dagen en daaraan het bebloede Lichaam van uw grootsten Weldoener
140
van uw Vader en Verlosser; en gij blijft koud en hard als marmer. Gij zijt evenwel zoo gemakkelijk te bewe-gen, gij hebt voor alles tranen. Hoewel nog zeer jong, hebt gij er reeds vele vergoten; gij hebt uwe ouders, uwe vrienden, uwe gezondheid beweend: gij hebt geweend over tegenspoed, geweend over beuzelingen. Maar hoe dikwerf hebt gij reeds over den ontzetten-den dood uws Vaders geweend? De eerste traan van berouw moet misschien nog gestort worden. Welken naam moet men nu aan het kind geven, dat door zulke gedachten niet bewogen wordt ? Het is aan u, dien te raden; handelt zoo, dnt hij nooit de uwe worde.
Opent dan, lieve kinderen! opent uwe harten voor de droefheid; spreekt Jesus Christus op deze wijze aan: O, mijn Zaligmaker! Gij ziet voor uwe voeten een ondankbaar kind, het ondankbaarste uwe? kinderen; ik verootmoedig mij, ik heb uit heel mijn hart berouw, omdat ik TJ zoo behandeld heb, als ik tot hiertoe heb gedaan. Ach, als het mij mogelijk ware, om op nieuw te beginnen, zou ik liever sterven dan U te beleedigen, en TI op nieuw te kruisigen In den naam van uw kruis, in den naam van uw bloed, in den naam van uw dood, smeek ik om vergiffenis, laat eene ziel niet verloren paan, die Gij zoo duur gekocht hebt. O, Maria! goede Moeder! toevlucht der zondaren, verwerf mij een oprecht berouw en een vast voornemen van nooit meer te zondigen.
Tot oefening: Bidt, voor een kruisbeeld geknield, vijfmaal het Onie Vader en Wees gegroet, om berouw it verzoeken.
Vaartwel, lieve kinderen! de gboote daamp; nadeet !
De groots daö nadebt! Deze, lieve kinderen ! ia do gewichtigste van alle blieven, die ik tot nu toe geschreven heb. Wij zullen spieken over de volstrekt noodzakelijke voorwaarde eener goede eerste Communie. Als gij de verrichting, waarover ik u onderhouden zal. behoorlijk doet, zal uwe eerste Communie goed zijn; zoo gij het ongeluk hadt ze niet goed te doen, zou uwe eerste Communie eene afschuwelijke heiligschennis wezen. Gij vraagt mij, in uw vo-rigen brief, wie het is onder al de kinderen, die met u in den cathechismus leeren, die zijne eerste Communie op de beste wijze doen zal. Ik aarzel niet, u te antwoorden, hij of zij, die de beste biecht zal doen. Het is derhalve van het hoogste gewicht, goed te biechten!
Ik bemin u te zeer, lieve kinderen! om u niet reeds van nu af, een onfeilbaar en gemakkelijk middel aan te wijzen, otn niet alleen de biecht vóór uwe eerste Communie, maar ook iedere biecht van uw leven wel te doen. Luistert naar de volgende geschiedenis. Een heilige religieus lag op zijn doodbed. De overste van het klooster, door de commu-nautiet vergezeld, begeeft zich naar den stervende
142
en vermaant hem, om te biechten; maar vader! ik heb acht dagen geleden gebiecht, ik heb niets, wat mij bekommert en mij vreezen doet, om voor het oordeel te verschijnen. God zij geloofd! sedert achttien jaren, dat ik in de orde ben, heb ik elke mijner biechten zoo gedaan, alsof zij de laatste ware. Welnu, lieve kinderen! volgt het voorbeeld van dien goeden religieus na. Vraagt, alvorens te biechten, uzeiven ernstig af: Hoe zou ik deze biecht doen, als zij de laatste mijns levens ware? Als ik den priester verlatende, geen oogenblik meer over had; als ik, uit den biechtstoel komende, aanstonds voor den rechterstoel van Jesus Christus verschijnen moest, hoe zon ik dan biechten ? Hoe groot zou mijn berouw en mijne oprechtheid zijn? Weest getrouw aan die beschouwing en ik sta onbevreesd in voor al uwe biechten.
Grij hebt te meer reden om u die heilzame gedachten des te dieper in te scherpen, daar uwe eerste Communie voor u, als het ware, het laatste oordeel zijn zal; welnu het is de biecht, die over uwe eerste Communie beslissen zal. De satan weet het; dus zal hij niets verzuimen, om u van eene goede biecht af te houden. Met dat oogmerk zal hij u op verschillende wijzen, dagelijks drie groote leugens verhalen.
Eerste leugen. Hij zal u zeggen, dat het besïe middel om de zonde, waarover gij u zoo zeer schaamt, altoos verborgen te houden, is, haar voor uw biechtvader te verbergen. Gelogen! ik zeg u, dat het eenig middel, om die zonde altoos verborgen te doen blijven, is, ze aan uw biechtvader te belijden. Zoo gij ze niet belijdt, zal uw geweten u er telkens aan herinneren, het zal ze u telkens voor oogen houden
143
en God zal in den dag des oordeels ze aan de ge-heele wereld doen kennen. Als gij ze integendeel belijdt, zal Q-od ze niet meer gedenken, en ze niet bekend doen worden in den dag des oordeels, uw geweten zal ze vergeten, en ze niet meer te binnen brengen; uw biechtvader zal ze spoedig verglt; ten; hij mag er niet van spreken, en zal dat ook niet doen, al moest het zijn leren kosten, zoodat uw geheim veel veiliger is in het hart van den biechtvader, dan in het uwe; gij kunt er van spreken, maar hij niet. De eerste biechtvader, die het,zegel der biecht geschonden heeft: moet nog gevonden worden.
Tweede leugen. De satan zal u zegge n, dat uw biechtvader u bekijven zal. Gelogen! uw biechtvader is waarlijk een vader, een vriend, die, in het hooren uwer biecht, de plaatst van Jesue Christus bekleed. Hoe grooter uwe zonde is, des te grooter zal zijn medelijden met u zijn. O, lieve kinderen 1 dat gij wist wat een priester is, hoe hij de arme zondaars bemint! en, zoo hij u al eenige berispingen gaf, wat kunnen dan die teedere en liefdevolle berispingen zijn, die uit liefde tot uwe zaligheid, u in het oor worden gefluisterd, zonder dat iemand ze hoort of hooren kan, in vergelijking met de drukkende verwijtingen van uw geweten en de verpletterende beschuldigen , welke de opperste Hechter tegen u zal doen gelden, in tegenwoordigheid der verzamelde volken, in tegenwoordigheid uwer ouders, uwer bekenden , om u te beschamen en te veroordeelen ?
Derde leugen. De duivel zal u zeggen, dat het biechten uwer zonden u al te veel kosten zal. Gelogen! het zou u te veel kosten! en ik zeg dat het uveel
144
meer kosten zal, sr-e niet te belijden. Is dan de wroeging niets, is dan de vrees van als een verworpene te sterven, niets? is de zekerheid van eene rampzalige eeuwigheid niets ? Het zou u te veel kosten en ik verzeker u, dat het u minder kosten zal, uwe zonden te belijden, dan ze te begaan. Na ze te hebben beleden, zal uw geweten gevoelen, dat het een drukkende last ontnomen is, gij zult niet meer vreezen, uw binnenste te beschouwen; zoete tranen zullen uw gelaat besproeien, en gij zult met een groot zondaar zeggen : Mijn God ! Gij hebt mij bedrogen; ik waande slechts moeielijkheid en schande Ce vinden in het lijden mijner zonden, en ik ben door uwe genade met vertroostingen overstroomd. Het zou u te veel kosten! Waar komt het dan hier op aan? Het komt er voor u op aan, om den hemel te herwinnen , dien gij verloren hadt: het komt er op aan, uwe ziel vrij te koopen, die gij in de slavernij des duivels gebracht had, en wat vergt men daartoe van u ? één woord; is dat te veel?
Overigens is die zonde, waarvan het belijden u zoo veel moeite kost, misschien slechts eene beuzeling. Ook dit is eene list van den duivel. De geringste zaken maakt hij tot bergen, ten einde den biechteling den mond te sluiten en hem eene heiligschennis te doen begaan. Zoo had eens een kind een kaartspel mede naar de kerk genomen, niet om er mede te spelen, maar enkel uit achteloosheid en verzuim. De duivel orerreedde het kind, dat dit eene groote zonde was. De schaamte maakte zich meester van het kind, het durfde dit niet te biechten, en, wanende eene doodzonde te hebben bedreven, ontving het de absolutie en H. Communie en
145
bleef gedurende dertig jaren in de gewoonte van heiligschennissen te begaan. Ik zou u nog vele zulke voorbeelden kunnen aanvoeren., lieve kinderen!
Doch laat ons veronderstellen, dat uwe zonden zwaar zijn, zoo zwaar als mogelijk is, wat vreest gij ? zoo gij bezwaard, bekommerd en beschroomd zijt, als gij niet weet hoe gij het zeggen zult, verzoekt dan uw biechtvader u te willen helpen, door liefderijke en voorzichtige vragen, het zal het misdrijf op uwe lippen brengen en er u van ontslaan; maar, om Gods wil, verbergt niets, gij zoudt alles verliezen. Hoe grooter en zwaarder uwe zonden zijn, des te teederder en medelijdender zal uw biechtvader jegena u wezen; hoe meer hij uw moed zal bewonderen in het belijden er van, zooveel te meer zal hij zich verheugen over de goedheid van God jegens u, over de levendigheid van uw geloof en den adel uws karakters, zooveel te meer zal uw biechtvader u beminnen, omdat hij in uwe openhartigheid een bewijs zal zien van het vertrouwen, dat gij in zijne goedheid, in zijne liefde en in zijn doorzicht stelt; en hoe zou hij u zijne achting, zijne zorgvuldigheid en zijne geheele genegenheid kunnen weigeren t1 Neen, neen, verre van daar, hij zal u eenigermate erkentelijkheid verschuldigd zijn, omdat het verrukkelijkste oogenblik voor een priester, dat is, waarin hij een schaapje in den schaapstal, een verloren kind in de armen des bosten vadera terugbrengt; en dat geluk zult gij hem verschaft hebben. Laatu dus niet door de leugens des duivels misleiden.
Intusschen zal uw biechtvader niet de eenige zijn, die door uwe oprechtheid gelukkig is: gij vooral, lieve kinderen! zult daardoor eene onuitsprekelijke
10
146
vreugde en inwendig genoegen snoaken. Qij kunt niet gelooven, hoe gelukkig gij zijn zult, als gij, den biechtstoel verlatende, u zeiven dit troostvolle getuigenis kunt geven: Ik heb alles gezegd, „Op dit oogenblikquot;, schreef een kind van uwe jaren, „was „ik verlicht, ik was tevreden, ik gevoelde mij zel-„ven niet meer; het scheen mij, dat ik mij tot den „hemel verheffen kon.quot; Hoe zou het anders kunnen zijn? Beschouwt eens wat er omgaat in een kind» na het ontvangen der absolutie op eene volledige en oprechte bieeht. De satan verlaat zijn hart, de H. Drieëenheid zegepraalt er in en met haar keeren de kalmte, de vrede, de zoete vrede der onschuld, er in terug; de hemel heropent zich boven zijn hoofd, zijn naam wordt opnieuw door de engelen met gulden letteren in het boek des levens aangeteekend; het kleed der onschuld wordt hem teruggegeven, zijne ziel wordt weder wit als sneeuw, schoon als de roos , zuiver als de lelie, die bij den eersten zonnestraal ontluikt.
Welke verschrikkelijke geheimen integendeel hebben er plaats in het hart van een schijnheilig kind, in het oogenblik, waarin de priester de absolutie uitspreekt! De gewijde dienaar Gods zegt, onder het opheffen zijner hand: Ik ontbind n. En uit het binnenste des gewetens en uit de hoogte des hemels, laat zich eene verschrikkelijke stem hooren, die tot dat ongelukkig kind zegt: En ik veroordeel u! De dienaar Gods zegt ten slotte: Ga in vrede! En uit het diepste des gewetens en uit de hoogte des hemels laat zich de verschrikkelijke stem hooren, die dat ongelukkige kind toeroept: Er is geen vrede voor den zondaar; er is geen vrede voor dengoddelooze;
147
er is geen vrede voor den heiligschenner! Hei gaat, en de wroegingen vergezellen het, zij verscheuren het meer en meer: de goddelijke vloek drukt op zijn hoofd. Er bestaat geen geluk meer voor dat kind, ten minste als het niet met een vermorzeld, door droefheid verscheurd hart, en met in tranen badende oogen, terugkeert, om zijne misdaad te bekennen. Gij kunt er over oordeelen uit den volgenden trek.
Een rijk man in België beging een zware misdaad; hij schaamde zich daarover zoo zeer, dat hij besloot\', liever als een verworpene te sterven, dan de schande te dragen, van zijn misdrijf te biechten. Intusschen kwelde zijn geweten hem onophoudelijk. Op zekeren dag door Antwerpen gaande, hoorde hij een priester prediken, die verzekerde, dat het onnoodig was, vergeten zonden te biechten, zoo lang als men ze zich niet herinnerde; van dit oogenblik af poogde hij zijne misdaad uit zijn geheugen te verbannen. Met dat doel gaf hij zich aan alle vermaken over; hij begaf zich op reis: hij oefende zich in de wiskundige wetenschappen; hij beproefde alles, om aan zijne misdaad niet meer te denken, zelfs gestrenge boetplegingen, doch zonder biecht. Hij bedekt zich met een haren kleed, hij geeft aalmoezen : alles te vergeefs! De wonde zijner ziel wordt hoe langer zoo pijnlijker, naar mate hij meer verkeerde middelen aanwendt, om ze te genezen. In zijne wanhoop besluit hij nu, om een eind aan zijn leven te maken. Hij stapt in een rijtuig, om raar zijne woning terug te keeren, en aldaar zijn heilloos opzet te volvoeren.
God, die nog over dien ongelukkige waakte, veN
148
gunde, dat hij een religieus van zijne kennis ontmoette. Hij biedt den pater eene plaats in zijn rijtuig aan: het gesprek kwam onwillekeurig op de biecht waarom spreekt gij over dat onderwerp, zeide de rijke, op barschen toon? Op dat gezegde begreep de man Grods den slechten toestand zijner ziel. Hij spreekt tot het hart van den ongelukkige: deze bekent hem kinderlijk, dat hij het voornemen heeft, om aich te verhangen, omdat hij de wroegingen zijns gewetens niet langer verduren kan. De religieus belooft hem een krachtdadig redmiddel. Den volgende dag etelt de pater hem eene wandeling voor, in een naburig bosch, hij noemt hem eenige zonden op: en eind elijk komt hij op die, welke de oorzaak is der wroegingen van zijn tochtgenoot. Dal; is het! dat is het! riep deze uit, dat is het verwenschte kwaad, welks verwijt mij verscheurt! Thans, zegt de menschkundige pater, nu gij die zonde beleden hebt, kunt gij ook de andere wel belijden, als gij ze u herinnert; ik kan u van alle ontslaan. Op die woorden wierp de zondaar zich op de knieën en opent vrijelijk zijn hart; en; nadat hij, op eene toereikende wijze, zijn berouw had opgewekt, door aandoenlijke overwegingen over de eindelooze barmhartigheden Gods, ontvangt hij de absolutie, en gevoelt daarbij eene zoo onuitsprekelijke vreugde, dat hij meermalen tot den pater zegt: O, lieve vader, van hoe vele angsten heeft de biecht mij ontslagen! O, belijdenis der zonden, hoe opgeruimd maakt gij de ziel: met hoe veel blijdschap vervult gij haar!
Laat ons met een gebed eindigen, lieve kinderen: O, goddelijke Jesus! die belooft hebt den oprechten en berouwhebbenden zondaar vergiffenis te schen-
149
ken, geef mij een vermorzeld en ootmoedig hart, behoed mij tegen de valsehe schaamte, die mij in het biechten mijner zonden weerhouden zou; geef mij de oprechtheid en eenvoudigheid van een kind, opdat ik mijne fouten zoodanig moge doen kennen , ais Gij ze kent. HeJaas! wat zou het mij baten , mijn biechtvader te bedriegen, daar ik U toch niet bedriegen kan, en het middel, dat Gij, tot genezing mijner ziel, hebt verordend, in doodelijk gif veranderen zou? Ik zou den gewijden rechterstoel schuldiger verlaten, dan ik dien zou zijn binnengetreden; de wrogt; ging zoude gedurende dit leven mijn deel zijn; de wanhoop zou mijn sterfuur verbitteren: de schande zou in het laatste oordeel mij bedekken en mijne foltering zou eeuwigdurend zijn. O, mijn God! behoed mij tegen zulk een ongeluk! O, Maria! goede Moeder! verwerf mij de grootste oprechtheid in de biecht!
Tot oefening: Bezoek het H, Sacrament, om oprechtheid in het biechten te verwerven.
Vaartwel, lieve kinderen! de ohoote dao nadert !
Db ghoote dagnadeet! De bode is aangekomen; hij brengt mij de fraaie enten mede, die gij de oplettendheid gehad hebt, mij te zenden; bij de eerste gelegenheid zal ik er gebruik van maken: een mirakel te meer zal onder mijne oogen plaats hebben-In plaats van bittere en slechte vruchten, zullen mijne kleine wilde stammen mij voortaan geurige goede vruchten opleveren; ik hoop, dat de eerste voor u sullen zijn; het is billijk, dat gij, den boom geleverd hebbende, ook zijne eerstelingen geniet. In-tusschen zal ik u, in ruiling voor uwe enten, heden eenige onderrichtingen zenden: het zijn ook vruchten; en zelfs, met Gods hulp, vruchten des levens voor de eeuwigheid.
Ook gij, lieve kinderen! zult geënt worden in Je-bus Christus. Voortaan zal zijn goddelijk leven omloop hebben in uwe ziel, gelijk het sap van den boom in de ent omloopt; gij zult voortaan goede, jeugdige boomen zijn, die uitmuntende vruchten voortbrengen zullen, altijddurende vruchten. Aan de oranje-boomen gelijkende, die de jaren aan de jaren parende, eindelijk bloemen , bladeren, groene vruchten en volkomen rijpe vruchten dragen , zult gij eindelijk
151
,de vruchten van eiken leeftijd vereenigen, met al de hoedanigheden, welke de deugd nog versieren. In den ouderdom zal men bij u de deugden hervinden der kindschheid, die onze Verlosser ter zaligheid noo-dig keurde, toen Hij aan bejaarde personen, aan grijsaards zeide: Voorwaar, ik zeg u, zoo gij niet wordt als kleine kinderen, zult gij in het koningrijk der hemelen niet komen. Ik zeg niets te veel, lieve kinderen! indien gij altoos vereenigd blijft met den goddelijken boom, op wien gij zalt geënt worden. Aldus zult gij in onzen Heer, een nieuw, een goddelijk leven putten.
Door uwe overwinningen en door uwe biecht, hebt gij den ouden mensch afgelegd en verdreven, het komt er nu op aan om den nieuwen mensch aan te doen. Wat wil dit zeggen? Tot hiertoe hebt gij wellicht tot gewonen regel van uwe gedachten, van uwe woorden, uwe gevoelens, uw gedrag, de geaardheid, de hebbelijkheid, de grilligheid, de traagheid, de ijdelheid, wat weet ik, genomen? Van daar veel, dat nutteloos ia, van daar vele misslagen; dat is, vruchten des doods. Voortaan moet uw hart van al die kleine dwingelanden bevrijd zijn, het moet slechts aan een enkelen meester gehoorzamen, en die Meester is Jesus Christus. Hij is het, die iu u zal voortbrengen, die uwe\' gedachten, uwe woorden, uwe gevoelens, uw geheel gedrag, zal bezielen; daardoor zullen al uwe dagen, volle dagen, al uwe werken vruchten des levens zijn. De wil van onzen Heer moet dus de uwe zijn, zijn Evangelie moet de uitsluitende regel uwer daden wezen.
Maar het Evangelie is voor alle levenstijdperken en voor alle standen geschikt; want het is geschikt voor alle menschen en voor alle eeuwen; het komt
152
er slechts op aan, om er datgene uit te kiezen, wat voor u geschikt is. Het komt er op aan, uit het Evangelie een klein evangelisch uittreksel tot uw gebruik te maken; dat uittreksel, dat verkort Evangelie, vcor uwe behoeften, voor uw karakter, voor uwe jaren, voor uw stand geschikt, zal een voegzaam handboek voor u zijn, dat gij dikwerf zult raadplegen. Gij begrijpt, lieve kinderen! dat ik van uw leefregel spreken wilde. Het zal dienstig zijn, u daarmede bezig te houden, voor dat gij in uwe retraite gaat!), opdat uwe aandacht niet verdeeld zij. Om uw regel te maken, zijn twee dingen noodzakelijk. 1, Dat gij u zeiven wel raadpleegt, dat is de behoeften uwer ziel, uwe hartstochten, uwe gebreken, de omstandigheden, waarin gij u vervolgens mocht kunnnen bevinden, ten einde daaruit voornemens te vormen. 2. Dat gij uw biechtvader raadpleegt en hem verzoekt, u met u zeiven\'bekend te maken, opdat uw regel alles bevatte, wat uwe volharding in het goede kan verzekeren; dat is in het riieuwe leven, dat gij ten dage uwer eerste Communie beginnen zult.
Gij kunt uw regel in vier deelen splitsen: Het eerste, dat gij eiken dag doen zult; daar gij zult zeggen, op welke wijze en met welke bedoeling, gij al uwe werken in het bijzonder zult verrichten. Het tweede, dat gij iedere week doen zult, inzonderheid vrijdags, zaterdags en zondags. Het derde, wat gij elke maand doen zult: daar zult gij over uwe biechtten, over uwe Communiën en over de gedachten,
1) Het is een vcortreffclijk gebruik in Frankrijk, om aan de kinderen, die hunne eerste Communie zullen doen, eene ictraite van eenige dagen te geven.
153
die u vergezellen zullen, zoo vaak als gij tot de Sacramenten nadert, spreken i te weten: in geval het mijne laatste biecht ware, zoo ik voor dé laatste maal communiceerde , hoe zou ik het dan doen ? Bet vierde, eindelijk, wat gij ieder jaar zult doen. Gij hebt onderscheidene treffende verjaardagen te vieren, den verjaardag van uw doop, van uwe eerste Communie , dien van uwe heilige patronen. O, welk een voortreffelijk voedsel zal uwe godsvrucht in uwe Communiën op die gedenkwaardige dagen vinden! Blijft nooit in gebreke, de redenen uit te drukken, om welke gij deze of die zaak doet; die redenen zullen daar blijven, om van uwe goede gesteldheid ten tijde uwer eerste Communie te getuigen, en in u het geloof op te wekken, zoo het veiflauwen mocht: gij zult eindigen met de gedachte, die u, gedurende uwe retraite, het meest getroffen heeft, en met het vaste besluit, uw regel iedere maand te herlezen.
Gelooft hierin mijne grijze ondervinding, lieve kinderen! onder allo middelen, om uwe volharding te verzekeren, iquot; de leefregel, naar mijn gevoelen, het beste; hij brengt de getrouwheid in al het overige voort. Door uw biechtvader onderzocht, goedgekeurd en bekrachtigd, zult gij dien als uw Evangelie, als de uitdrukking van den goddelijken wil, als de wet, naar welke gij geoordeeld zult worden, beschouwen. O! hoe aangenaam zal het voor u zijn, iederoogen-blik tot u zeiven te kunnen zeggen: Ik ben verzekerd , dat ik, mijn regel in acht nemende, ieder uur, elk oogenblik doe, wat God van mij vordert. quot;Welk een geluk, aldus onder gehoorzaamheid te leven! quot;Welk eene zekerheid voor uwe ziel!
Ik begaf mij eens naar een vlek, dat vijf en twin-
154
tig mijlen van onze missie verwijderd was. Na een weg van vijftien uren te hebben afgelegd, kwamen wij, mijn mede-arbeider en ik, aan den oever van een stroom, die met geweldig gedruisch in de diepte stortte. De Indianen hadden daarover een zeer smalle brug van takken en bladeren geworpen. Dat broze samenstel beefde onder onze voeten: een verkeerde stap zou ons onherstelbaar in den afgrond hebben geworpen; doch met behulp eener soort van leuning, die men aan weêrskanten van den brug had gemaakt, kwamen wij er, zonder ongeval, over. Daar vindt gij, lieve kinderen! gelijktijdig een afbeeldsel van ons leven, dat even als een broze brug over een afgrond is: en tevens het beeld van uw leefregel, die u belet, links of rechts af te wijken, en in den afgrond der doodzonde te storten.
Overigens, lieve kinderen! zoowel om u aan te moedigen als om u te leeren, hoe gij uw kleinen regel maken moet, zal ik u de voornemens mede-deelen, die door eenige kinderen van uwe jaren gemaakt zijn, toen zij hunne eerste Communie zouden doen. Gij kunt er onbevreesd datgene uit overnemen , wat voor uwe behoeften berekend is: Ziet hier den regel van den deugdzamen Décalogne, zoo ala men dien, na zijn dood, onder zijne boeken gevonden heeft. Het is een voortreffelijk voorbeeld, lieve Alexander! van den regel, dien gij u zeiven wilt voorschrijven.
1. Ik zal bij het eerste kleppen der klok !) opstaan. Mijne eerste gedachte zal tot God gericht zijn. Ik zal mij spoedig kleeden en ik zal een vierde uurs
1) Als de klok het gebed: Angelus Domini aankondigt, \'l welk haar eerste gelui ie, en vroegtijdig plaats heeft.
155
besteden aan het maken Ten goede voornemens, om den dag heilig door te brengen, of aan het overdenken van de eene of andere waarheid, die bijzonder geschikt is, om mij tot den dienst van God op te wekken; zoo als: over het geluk des hemels, de straffen der hel, het oordeel, den dood, of ik zal een gedeelte van den rozenkrans bidden.
2. Ik zal, met ingetogenheid van geest en hart, het heilig Mitoffer en andere kerkelijke diensten van den dag bijwonen.
3. Gedurende de uren van studie, zal ik mij enkel met de lessen, die mijne meesters mij geyen, bezig houden. Ik zal mij geenerlei gesprek met mijne medeleerlingen veroorloven, als zulks mij niet vergund wordt; en als ik mijne aandacht voor een oogenblik van mijne lessen aftrek, zal het slechts zijn, om aan God te denken en mijn hart tot hem te verheffen; en dit zal ik trachten te doen, zoo dikwerf ik de klok hoor slaan.
4. Ik zal mijne uitspanningen met bezadigdheid nemen. Ook onder het spel, zal ik vaak mijn hart tot God verheffen, zonder bet te laten blijken; en, als de uilspanningen langdurig zijnj zal ik,eenigen tijd gespeeld hebbende, gaan wandelen met diegenen mijner makkers, die het best geschikt zijn, om mij te kunnen stichten.
5. Op de trappen en in- de eetzaal zal ik een diep stilzwijgen in acht nemen, en met de meest mogelijke aandacht luisteren, naar hetgeen voorgelezen wordt *). Ik aal mij somwijlen iets smakelijka, of
1) In vele katholieke pensionaten en collegiën wordt gedurende den maaltijd, even als in de kloosters, iets stichtelijks voorgelezen.
156
iets van het nagerecht ontzeggen, en op Vrijdagen Zaterdag zal ik mij nog meer trachten te versterven: zoo evenwel, dat niemand het beapeure.
6. Ik zal in den leertijd nooit praten, maar zeer oplettend zijn Ik zal van tijd tot tijd mijn hart tot Q-od verhefien, vooral \'s morgens ten negen of tien ure en \'s namiddags ten drie of vier ure.
7. Ik zal trachten alle dagen eenigen tijd te besteden aan het lezen van een gedeelte der Navolging van Jesus Christus; en dien tijd zal ik van mijne uitspanningen afnemen; ten minste, als ik geen verlof heb, om dit in den leertijd te doen.
8. Ik zal den armen zoo veel hulp verschaffen, als mij mogelijk is; en als ik daarvoor de middelen niet heb, zal ik voor hen bidden.
9. Ik zal mijn meesters nauwgezet gehoorzamen. Als ze mij straffen, zal ik nooit morren, daartegen nooit iets inbrengen, al werd ik onrechtvaardig gestraft.
10. Ik zal alle veertien dagen, of ten minste alle drie weken, biechten. Ik zal de maand niet zonder communiceeren laten voorbijgaan. Ik zal het meermalen doen, als mijn biechtvader mij zulks toestaat; maar ik zal het nooit zonder behoorlijke voorbereiding doen, en altoos met een groot verlangen, om mijne zaligheid te verzekeren, en voortgang te maken op den weg der christelijke deugd.
11. Vóór den leertijd zal ik immer met zorgvuldigheid mijne opstellen maken en mijne lessen leeren.
12. Ik zal altoos zedig en ingetogen naar de kerk gaan, en mij daarbij altijd trachten te herinneren, dat ik daar in de tegenwoordigheid van God zijn zal. Ik zal mij nooit door nieuwsgierigheid laten vervoe-
157
ren, om door het beschouwea van het een of ander voorwerp, mijne aandacht te verstrooien; en bij het binnentreden, zal ik beginnen, met mij diep voor God te verootmoedigen; ik zal Hem vervolgens bidden om de vergiffenis mijner zonden en om de genade , die ik noodig heb.
13. Ik zal mij nooit naar bed begeven, zonder op de kniëen een tientje van den rozenkrans te hebben gebeden. Ik zal in mijn bed al de ofeningen van den dag herdenken; ik zal onderzoeken, of ik getrouw ben geweest aan de goede voornemens, die ik \'smorgens gemaakt had; ik zal God vergiffenis vragen voor mijne verzuimen, en ik zal met de eene of andere goede gedachte inslapen.
14. Ik zal mijne vacantiën aan de II. Maagd toewijden, wier ten-heinel-opneming op den 15° Augustus en welker geboorte op den 8quot; September gevierd wordt; ik zal haar smeeken, dat zij mij de genade verwerve, mij zeiven zuiver en onbesmet te bewaren, zoowel als mijne medeleerlingen, gedurende dien zoo gevaarlijken tijd.
15. Ik stel mij ook voor, om onzen Zaligmaker in het allerheiligste Sacrament des Altaars met eene bijzondere devotie te eeren, alsmede in het mysterie zijner Geboorte; de H. Maagd, mijne goede Moeder, zal ik op al hare feestdagen, den H. Michaël, mijn goeden engel, en den H. Nicolaas naar mijn vermogen, op de dagen eeren, welke de Kerk tu hunner gedachtenis viert.
Daar Décalogne immer zijn eigen verstand wantrouwde, bleef hij niet in gebreke dezen regel aan de goedkeuring van zijn biechtvader te onderwerpen; hij verzocht hem tevens eenige voorschriften,
168
die hem met zekerheid konden besturen, in sommige bijzondere gevallen, die hij hem voorstelde.
Ziet hier nu ook iets voor u lieve Maria! ik ken uwe uitmuntende hoedanigheden en gij zult dus, hieraan twijfel ik niet, de schoone voorbeelden, welke ik u zal voorstellen, navolgen; die voorbeelden zijn: 1. De deugdzame Thérèse de Bois-Anger: hoort hare voornemens.
Ik zal \'s morgens ten zes ure opstaan; ik zal mijne meditatie doen; ik zal te zeven ure naar de Mis gaan; weder te huis gekomen zijnde, zal ik een vierde nurs in een stichtelijk boek lezen, waarna ik aan mijn werk zal beginnen en mij daarbij trachten met Q-od bezig te houden; ik zal met matigheid het middagmaal gebruiken; vervolgens zal ik arbeiden en lezen; te drie ure zal ik mijn officie (dit waren de kleine getijden der Onbevlekte Ontvangenis) lezen; ik zal arbeiden tot vijf ure; ik zal naar de kerk gaan om te medüeeren.
Ik zal, zonder tegenspreken, aan papa en aan mijne zuster gehoorzamen; ik zal dagelijks vier acten van versterving en vier acten van verootmoediging doen.
Ik zal niet zonder noodzakelijkheid in den spiegel kijken; ik zal niet anders gekleed zijn, dan zoo als mijne zusters verkiezen; ik zal al, wat ik kr.n.aan de armen geven; ik zal eindelijk trachten, in al, wat ik doe, in al mijne woorden, in al mijne gedachten en wenschen, aan God te behagen.
Wij zijn slechts geschapen om God te beminnen; ik maak het voornemen, om voortaan, ter liefde van Hem, mij nooit te verontschuldigen , zelfs niet als men mij ten onrechte beschuldigt Ik heb mijn
159
wil aan dien mijner zusters onderworpen, ik zal die overgave nimmer terugnemen.
God moet het doel van al ome daden zijn, ik wil, dat Hij het ook van de mijnen zij. Ik zal opstaan om aan God te behagen en ik zal overal gaan, waar men verkiest, met het eenige doel, om Hem te behagen. Mijn God! verleen mij de genade, die ik noo-dig heb, om dat voornemen te volbrengen!
2. Hoor ook nog de voornemens van een kind van uwe jaren.
1. Ik zal alle maanden biechten; als er een feest van de H. Maagd, omstreeks den tijd mijner Communie invalt, zal ik er deze om vervroegen of uitstellen; of, als mijn biechtvader mij dat vergunt, zal ik ook op die dagen communiceeren; want ik heb de H. Maagd tot mijne beschermster verkozen. Ik zal in het octaaf van het H. Sacraments-feest communiceeren, alsook op den verjaardag mijner geboorte en op den feestdag van mijn beschermheilige.
2. Na het lezen der herinnering aan mijne eerste Communie, zal ik een ernstig onderzoek doen aangaande de dagen, die sedert mijn laatste herdenken verloopen zijn, en ik zal zien, of ik eenigen voortgang heb gemaakt.
3. Ik zal mot niemand omgang hebben, dan met diegenen, welke mama mij veroorlooft; mama zal mijne vertrouwde en beste vriendin zijn.
4. Om de ootmoedigheid te verkrijgen, zal ik bedenken, dat ik niets ben, dat ik niets vermag, door mij zelve. Als ik bekoord wordt, om mij op mijne schoonheid te verheffen, zal ik bedenken, dat mijn lichaam eenmaal een lijk, en vervolgens stof zal zijn.
160
Ik zal ook denken aan de schoonheid, waarmede het op den jongsten dag zal bekleed worden, als ik onder de uitverkorenen behoor, en aan de afschuwelijkheid, die zijn deel zijn zal, als ik mijne veroordeeling bewerk; en ik zal tot mij zelve «eggen : De hoogmoed heeft de engelen doen verloren gaan, hij kan ook mij de zaligheid doen verliezen.
5. Ik zal niet in de dwaasheid van den opschik vervallen; ik zal mij zoo kleeden, als mama verlangt; ik zal haar niet kwellen, om dit of dat, wat meer naar de mode is. Als ik zelf iets voor mijne kleeding koopen moet, zal ik het eenvoudigste kiezen: in de eeiste plaats, uit ootmoedigheid, en verder om hetgeen ik daardoor mocht overhouden, aan de armen te geven. Ik zal op de aanmerkingen, die men daarop maken mocht, geen acht slaan; maar beden, ken, dat niet de goede kleeding, maar de deugd mij beminnelijk maken moet; dat het leven kort is, en dat ik, aan de armen gevende, bij God een schitterend en onverderfelijk kleed koop.
Gelukkige kinderen, die zich door de genade laten leiden, en die soortgelijke voornemens maken! Gelukkiger nog zij, die zo in alles zullen hebben volbracht! Hun geluk kan het uwe zijn: en waarom zoudt gij, lieve kinderen! niet hetzelfde kunnen doen, wat zoovele anderen gedaan hebben ? Met een goeden wil vermag men alles; laat ons dienootmoegt; dig van onzen Heer verzoeken. O, goddelijke Jesus! ik dank U voor de schoone voorbeelden, die Gij mij hebt laten voorstellen. Wat vordert Gij anders van mij, Heer! dan dat ik ze navolge; waarom zou ik, door uwe genade geholpen, niet hetzelfde kunnen doen, wat kinderen van mijne jaren gedaan heb-
161
Eren als ik, waren zij jong, awak, blootgesteld aan de bekoringen, en echter hebben zij zulke heilzame voornemens kunnen maken en volbrengen: zij hebben het leven van engelen geleid. Even als zij, zal ik TJ, o God van kracht, ontvangen, TJ, die ook aan het zwakste kracht geeft; versterk dan. mijn wil; goddelijk licht, verlicht mijn verstand, opdat ik mij een goeden regel make; vermogende kracht, die het zwakste sterk maakt, ondersteun mijn wil, opdat ik mijn regel getrouw naïeve! Helaas, Heer! wat wil ik van de schenking van mij zei ven\' aan U verwachten? Q-ij bemint bij voorkeur de jonge harten en de eerstelingen des levens. Misschien zal ik in den bloei des levens sterven; en hoeveel berouw zou ik, o God! in mijne laatste oogenblikken hebben , als ik had uitgesteld, mij aan u te geven, aan U, wien mijn geheele leven, alles wat ik heb en alles wat ik ben, toebehoort. 0, Maria, goede Moeder, verwerf van uw goddelij ken Zoon de verhooring dezer kinderlijke bede!
Tot oefening: Bidt de Litanie van alle Heiligen, om s bij het maken van een regel, de noodige genade te ontvangen.
Vaartwel, lieve kinderen! de groote dag nadert
De groote dag nadert! Ja, lieve kinderen, hij nadert, de groofce dag, waarvan ik u reeds zoolang spreek en dien gij zelf met een heilig ongeduld verwacht; die groote dag, die slechts eenmaal voor u schitteren aal, zoo als hij slechts eenmaal voor mij geschitterd heeft, en die echter waarschijnlijk beslissen zal over uw dood en uwe eeuwigheid. Nog weinig tijds en gij zult zijn dageraad zien. Hoe moet gij dan de weinige oogenblikken, die u nog overblijven, besteden? Luistert:
Er staat geschreven, dat onze Zaligmaker, weder ten hemel zullende opklimmen, aan zijne discipelen beloofde, dat Hij hun den H. Geest zenden zou en dat zij te Jerusalem moesten blijven, totdat de kracht des Allerhoogsten op hen zou nederdalen. Gehoorzaam aan de stem ran hun Meester, begaven zich de discipelen met de H. Maagd in het Cenaculum, Daar, afgezonderd van alle rumoer der wereld, bereidden zij zich in stilte en door het gebed tot het ontvangen van den H. Geest. Voor hen komt de groote dag. De H. Geest daalt neder: en goed voorbereide harten vindende, vervult Hij ze met licht wi liefde. De apostelen, in nieuwe menschen veranderd,
163
verlaten htmne afzondering, en prediken, zoo als gij weet, met moed het Evangelie van hun goddelijken Meester, niet alleen te Jerusalem, maar te Rome en tot aan de uiterste einden der aarde.
Hun gedrag is uw voorbeeld. Even als de Apostelen, moet gij weldra een der drie personen van de allerheiligste Drievuldigheid ontvangen: gaat dus, even als zij, in de eenzaamheid der afzondering; maar houdt a, even als zij, met niets anders bezig dan met uwe voorbereiding: staakt uwe lessen, staakt uwe gewone bezigheden, staakt vooral alles^ wat u zou kunnen verstrooien, en gij zult, even als zij, geheel veranderd, uwe afzondering verlaten; gaat, als zij, met Maria, uwe goede Moeder, in de afzondering, verzoekt haar in uw nieuw Cenaculum, met u te bidden, zoo als zij met de apostelen bad. De apostelen hielden zich geheel bezig met de belofte huns goddelijken Meesters; dit was het grootevoorwerp hunner overwegingen: herinnert u, even als zij, het onderwijs, dat onze Heer Jesus Christus, u, door mijn mond, heeft gegeven; denkt aan de groote belofte, die Hij u gedaan heeft, en die Hij weldra vervullen zal. Prent de groote gedachten des geloofa aan hetgeen gij binnen kort doen zult, diep in uw hart: de groote God, die in den hemel heerscht, die de wereld in de holte zijner hand houdt, wiens blik de bergen doet sidderen en de wateren des oceaans doet vluchten, de Koning der koningen, de Schepper der wereld, zal mij in persoon komen bezoeken. Hij zal in het huis mijner ziel binnentreden. En wie ben ik? Helaas! ik ken slechts een kind! en welk een kind? Zwak, lichtzinnig , onbestendig, misschien meer dan eens ongehoorzaam en schuldig: en om
164
mij tot zijne ontvangst voor te bereiden, heb ik niet meer dan drie dagen over.
Ik lees in de H, Schrift, dat Noë, die rechtvaardige man, honderd jaren besteedde, om zijné ark te bouwen, en wat moest die ook bevatten? Eenige mensehen en dieren van iedere soort en ras; en ik heb slechts drie dagen, om mijn hart voor te bereiden tot het ontvangen, niet van een meusch, niet van een engel; maar van dl\'en God, die de Schepper van menschen en engelen is! Ik heb slechts drie dagen en ik ben maar een kind!
Ik lees in de Schriftuur, dat Q-od Mozes eens riep en tot hem sprak: Neem goud en het kostbaarste hout en maak mij eene arke des verbonds. Crij zult haar van linnen en van buiten met het zuiverste goud bekleeden; gij zult ook het tabernakel maken en daartoe het heerlijkste purper, de rijkste stof. fen, de kostbaarste gesteenten nemen. Mozes gehoorzaamde; de arbeid werd aan de bekwaamste werklieden toevertrouwd: er was veel tijds noodig om alles te voltooien. En wat moesten dan die ark en tabernakel bevatten? IJdele schaduwen, de tafelen der wet, het manna en den staf van Aaron; en mijn hart, de ware arke des verbonds, moet den Meester der wet, het Levend Brood, dat van den hemel is nedergedaald, den levenden en eeuwigen Hoogepriester, van wien Aaron slechts het onvolkomen afbeeldsel was, bevatten; en ik heb slechts drie dagen en ik ben maar een kind!
Ik lees in de heilige Schrift, dat, toen God be. sloot zijn Zoon naar de aarde te zenden, Hij de zuiverste der maagden uit Juda, de dochter van David verkoor. Hij behoedde haar tegen elke besmetting
165
en Maria bereidde zich gedurende vele jaren ia de afzondering des heiligdoms, tot het goddelijk moe-derschap voor. Dezelfde God z;al in mijn hart komen, die de heiligste aller maagden tot moeder ge» kozen had: al de wonderen der menschwording zul* len in mij worden vernieuwd. En ik heb sleehta drie dagen, en ik ben maar een kind!
Ik heb nog slechts drie dagen! en die drie zullen over de grootste daad mijns levens beslissen, en die daad zal beslissen over mijne eeuwigheid. O! als een heilige in mijne plaats ware, hoe zou hij die drie dagen van afzondering doorbrengen! Hoe zou hij zich voorbereiden ?
Ik heb niet meer dan drie drtgen! Verliest er geen enkel oogenblik van, lieve kinderen! bedenkt, dat zulk een verlies onherstelbaar zijn zou, vermijdt zorgvuldig alle verstrooiing ; de ingetogenheid en de stilzwijgendheid zijn de ziel der afzondering. quot;Waartoe zou de uitwendige eenzaamheid dienen, als de afzondering van uw hart, uwe inwendige afzondering van alle andere dingen, u ontbrak? Paart aan de stilte het gebed, maar een vurig en aanhoudend gebed, de overweging der groote dingen, die weldra in u zullen uitgewerkt worden, het onafgebroken bezig zijn met al de oefeningen der retraite, ziet-daar, wat al uwe oogeablikken moet vervullen.
Vergeet ook niet, nog een\' laatsten blik op uw geweten te slaan, om u te verzekeren, dat er niets aanwezig blijft, dat onzen Heer zou kunnen mishagen. Vernieuwt dikwerf uwe acten van berouw, van goed voornemen en van vurige liefde tot den Verlosser. Dan zal, als de groote dag voor u. even als voor de apostelen, komen zal, onze Zaligmaker
166
u voorbereid vinden; Hij zal over u den overvloed zijner genadegiften uitstorten: gij zult, even als de apostelen, in nieuwo mensehen veranderd zijn, en even als zij, zult gij in uwe familie den goeden geur van Christus verspreiden.
Ik zal er u heden niets meer van zeggen. Weegt naar behooren de gewichtige redenen, die gij hebt, om den tijd uwer afzondering wèl te besteden. In mijne eenzaamheid zal ik u niet vergeten. TJwe goede moeder zal ook hare vurige gebeden verdubbelen, om het goed volbrengen der groote daad voor u van God te verwerven; weest er zeker van, dat wij den hemel geweld zullen aandoen. Vereenigt u van dit oogenblik af met ons en zegt aan onzen Heer: O, mijn goddelijke Zaligmaker! nog drie dagan, en dan zal ik U voor de eerste maal in mijn hart ontvangen. Ik dank U voor het groote middel, dat Gij mij verleent , om mij goed voor te bereiden; ik beloof geen oogenblik mijner afzondering te zullen opofferen aan verstrooiing, aan nalatigheid, aan lauwheid; ik wil ze integendeel, even als de apostelen, doorbrengen in het gebed, in de grootste ingetogenheid, in de overdenking der groote wonderen, die in mij zullen plaats hebben. Kan ik te veel doen, om mij voor te bereiden? Hoezeer zou ik mij te beklagen hebben, als ik, op den dagtmijner eerste Communie, mij zeiven dit troostrijke getuigenis niet kon geven: Ik heb gedaan, wat ik kon. Gedoog niet, o mijn God, dat zulks het geval zij; geef integen-deel, dat ik mij, gedurende mijne afzondering, zoodanig gedrage, dat ik met vertrouwen zeggen kunne: Ik heb getracht te doen, wat ik kon, Gij, mijn God! zult het overige doen. O, Maria! goede Moeder!
167
o, mijn heilige engelbewaarder, mijne heilige patronen , alle heiligen Gods! verdubbelt voor mij uwe gebeden, gedurende de kostbare dagen mijner af-eondering.
Tot oefening: Doet op. eiken dag def afzondering eene kleine versterving bij den maaltijd, en verwekt, ge» Icnield, de Aden van Geloof, Hoop, Liefde en Berouw. Vaartwei, lieve kinderen! De oeoote daö nadeet!
De groote dag nadert. Het is dan heden, liore kinderen! de dag. welke den grooten dag voorafgaat. Ja, nog eenige uren, en het morgenrood van den Behoonsten dag nws levens zal voor u geschitterd hebben. Gelukkige kinderen, wat zal Ik u zeggen?
Er waren veertig jaren verloopen, gedurende welke de kinderen Israels in de brandende zandwoestijn hadden omgedoold. Na veel heen- en wedertrekken, na wonderen van barmhartigheid en rechtvaardigheid, waren zij eindelijk in het gezicht van het be-lootde land gekomen. Tusschen dit en hen was slechts de Jordaan. Het geheele volk was aan de oevers gelegerd: de harten waren de rivier reeds overgetrokken : men haakte naar het teeken van vertrek. Eensklaps roept de Heer Josuë en geeft hem zijne laatste bevelen. Josuë, van zijn onderhoud met God teruggekeerd , doet al de stammen naderen en zegt hun met eene sterke stem: Heiligt u, want morgen zal de Heer groote dingen voor v doen.
Met hoe veel grond, lieve kinderen! kan ik u de woorden van den wijzen leidsman Israels toevoegen: Heiligt u, want morgen zal de Heer groote dingen in u doen. Ja; heiligt u, er is geen oogenblik te yen»
169
liezen, het is morgen. Wat zult gij doen, mijne lieven! om u te heiligen P G-ij zult met uwe gebeden en goede werken voortgaan; vervolgens zult gij u voor de laatste maal gaan zuiveren in het heilig bad der boetvaardigheid. Daar zult gij, met de ontbinding van uwe zonden, .het witte kleed, het kleed zonder vlek, de onschuld herkrijgen, de laatste vermaningen en den laatsten zegen van den Vader uwer ziel; dan zal uw hart als eene nieuwe gouden ciborie zijn, uw lichaam als een pas gewijd tabernakel; uw geest als een pas ontstoken fakkel; dan zult gij zuiver, dan zult gij heilig wezen.
Doch waartoe al die zuivering? Waartoe? Omdat de Heer morgen groote dingen voor u doen znl. Even als de kinderen van Israël, heeft Hij u uit de Egyptische slavernij verlost; door eene vrije keuze van zijn kant, heeft Hij u afgescheiden van dien drom van kettersche en heidensche kinderen, die Hem nooit kenden: dit is voorzeker eene groote zaak, maar er is eene nog; grootere.
Hij heeft aan u, even als aan de kinderen van Israël, een geleidsengel gegeven, om u door de woestijn van dit leven te geleiden; Hij zelf heeft over uwe dagen gewaakt, met grootere zorgvuldigheid dan uwe uitmuntende moeder: dit is gewis eene groote zaak; maar er is eene nog grootere.
Hij heeft u, even als de kinderen van Israël met brood gevoed, waardoor het lichaam leeft. Voor u is de oogst rijp geworden en zija de boomen met heerlijke vruchten getooid geweest; voor u hebben de regens de velden vruchtbaar gemaakt, en de vogelen des hemels hun gezang aangeheven, voor u hebben de schapen hunne wol geleverd, de koeien
170
hare melk; voor u hebben het paard en de os gearbeid, en heeft de gansche natuur hare wonderen voortgebracht; het is voorzeker eene groote zaak, maar er is eene nog grootere.
Even als de kinderen van Israël ( heeft Hij u gevoed met een brood, dat van den hemel gedaald is, en dat brood is zijn heilig woord; even als het manna der woestijn, is het alle dagen op de aarde van uw hart gevallen. Zijne genade heeft als een weldadige dauw, uwe ziel vruchtbaar gemaakt; de zon der waarheid is over uw geest opgegaan; een helder licht heeft de duisternis uwer onwetendheid verdreven; gij kent God beter dan al de heidensche wijsgeeren; dit is ongetwijfeld eene groote zaak, maar er is eene nog grootere.
Hij heeft u even als de kinderen van Israël, vele overwinningen op uwe saamgezworene hartstochten doen behalen; ontelbare palmen wachten u m het verblijf der onsterfelijkheid; dit is gewis eene groote zaak, maar er is eene nog grootere.
Hij heeft u, even als de kinderen van Israël, E?|ne heilige Wet gegeven. Hij heeft ze niet, zoo als eertijds, in steenen tafelen gegrift, maar in de tafel hws harten, en zijne Wet is de liefde: zijn juk is zoet en zijn last is licht: dit is voorzeker eene groote zaak, maar er is eene nog grootere.
quot;Wat is dan die groote zaak? Luistert: even als de kinderen van Israël, heeft Hij u naar het beloofde land geroepen. Maar welk land? Welke heerlijke melk en honig vloeit in zijne valleien! In .vergelijking van dat, wat gij morgen zult binnentreden, was het oude beloofde land slechts eene woestijn. Daar zult gij een heerlijken tempel vinden, door de
171
banden van Grod zeiven gebouwd; zeven gouden pilaren ondersteunen de gewelven, die van paarlan en diamanten schitteren, en in aijn midden is een toebereide disch. Komt! zegt nu de Zaligmaker, komt, mijne geliefden, plaata u aan mijne zijde, wordt dronken van heilige verrukking; drinkt den wijn, dien ik u bereid hebt: en welke is die wijn? de Wijn, die maagden voortbrengt. Eet het brood van mijne tafel: en welk brood is dit? het Brood der engelen, de Tarwe der uitverkorenen, het Brood der onsterfelijkheid. De engelen zullen u met blijdschap dienen, gelukkige dischgenooten van God zeiven! Wat is het geluk van de kinderen Israels bij het uwe? Denkt er wel over na, lieve kinderen! maar gij moogt er over nadenken, zoo veel gij wilt, gij zult het nooit kunnen begrijpen. Geene mensche-lijke taal kan het uitdrukken: wat zeg ik? Al sprak de mensch de taal der engelen , hij zou niet in staat zijn, een wonder uit te spreken, dat ieder geschapen vernuft te boven gaat. Wekt echter uw geloof naar uw vermogen op, en zegt tot u zeiven:
Er is op aarde een kind, dat morgen de slag-boomen des heiligdoms zal overschrijden, en plaate nemen aan de tafel van den Koning der koningen: dat kind ben ik.
Er is op aarde een kind, dat morgen het geliefde kind des eeuwigen Va\'ders, de broeder van het scheppend Woord, de tempel van den H. Geest en met de engelen gelijk zal worden: dat kind ben ik.
Er is op aarde een kind, dat morgen, bij voorkeur boven duizend andere, zal verkozen worden, om het bezoek te ontvangen van een God, die op aarde is nedergedaald: dat kind ben ik.
172
Er is op aarde een kind, dat morgen in zich al de wonderen der menschwording zal zien yoltooien; in dat kind zal de levende liefde, het leven en de waarheid zijn; het zal met Paulus kunnen zeggen: ik leef, doch niet meer ik, maar Jesus Christus leeft in mij. Hij, die de ziel is mijner ziel, het leven van mijn leven: dat kind ben ik.
Er is op aarde een kind, dat morgen gelukkiger zijn zal, dan de kinderen van Galilea, die door den Verlosser der wereld omhelsd, geliefkoosd en gezegend werden: dat kind ben ik.
Er is op aarde een kind, dat morgen gelukkiger zijn zal, dan de geliefde discipel, wiens hoofd aan het liefdevolle hard van zijn goddelijke Meeat or gerust heeft: dat kind ben ik.
Er is op aarde een kind, dat morgen zoo gelukkig zal zijn als Maria, het zal in zijn hart dien Q-od ontvangen, wiens verheven Moeder zij is, en dat kind ben ik.
Geeft u, vol van deze gedachten, aan alle vervoeringen van liefde over. Laat haar de taal spreken, die haar eigen is; de liefde begeert lofzangen, laat haar dan het geluk, dat zij geniet, bezingen; herhaalt in uwe eenzaamheid de schoone gezangen, die ik u hierbij zend: gij kent ze sedert lang, maar, dat heden de liefde u dringe, om ze met nieuw gevoel aan te heffen:
Wat zoet gevoel vervoert me en doet mij gloeien,
O Jesus! \'k hoor verrokt uw liefelijke taal:
„\'k Zal morgen uwe ziel van heil doep overvloeien, „■quot;k Bezoek haar dan voor de eerste maal.quot; (his.)
Ik zoek een hart, dat wars van sluwe listen.
Eenvoudig is, bereid tot mijn onthaal;
173
quot;tBezit van zulk een hart laat ik mij niet betwisten,
Als ik het voed\' voor de eerste maal. (bis)
Driewerf gelukkig hart, dat altoos trouw en teeder. Van liefde gloeit hij \'t goddelijk onthaal;
Ach! was het mijne zoo. Heer! \'k val aanbiddend neder, \'k Worde ee\'n met IJ voor de eerste maal. [bis)
Te lang, helaas! draag ik des satans boeien Ik zelf verschafte hem zijn snoode zegepraal:
Maar een oprecht berouw doet mijne tranen vloeien, Kom dan, mijn God! voor de eerste maal. {bis)
Uw goedheid geeft mij moed, \'k wil al mijn kwaad belijden, Leg, Heer! bij mijn berouw uw lijden in de schaal;
\'k Wil alles wat Gij haat met uw gena bestrijden,
Kom dan, mijn God! voor do eerste maal. (bis)
Beminlijk Lam! bevredig mijn verlangen,
Ik haak met al mijn hart naar \'t goddelijk onthaal; Uw dierbaar Vleesch en Bloed zal ik tot spijs ontvangen, Kom dan, o God! voor de eerste maal. (bis)
Een zwak en zondig kind — en \'\'t Eeuwig Alvermogen!.... Zoo viert de liefde Gods haar schoonste zegepraal:
Ik nader; Heer! verrukt, verteederd, diep bewogen. Kom dan, o God! voor de eerste maal. (bis)
Nog komt Hij niet, naar Wien mijn ziel blijft smachten. Ach! al te lange nacht, wordt dan uw loop gestoord? Langste aller nachten,
O spoed u Voort.
Daag spoedig, morgenrood, dan mag ik Hem verwachten, Geef mij den Vriend, die mijne ziel bekoort.
Kom, lieve dageraad, wat houdt ge u lang verborgen,
Rijs, dagtoorts, sier den rand der wolken met uw gloed. Kom, dierbre morgen 1 Ei, kom met spoed I Ik baak naar \'t hoogste heil, dat gij me zult bezorgen, Reeds juicht mijn kloppend hart u vroolijk te gemoet.
k Zie in de scheem\'ring reeds den tempel zich vertoonen. Waarin de onzichtbre God zijn grootheid voelen laat,
174
Waar Hij wil wonen En bij ons staat.
Waar hemelgaven \'t werk van zijne liefde kroonen,
En Hij de reine ziel, die hongert, mild verzaadt.
De Inis.ter van mijn God verbergt zich voor mijn oogen, Hjj komt van \'t altaar en vereenigt zich met mij \',
In \'t stof gebogen Bemoedigt Hij.
Het christen oog ziet Hem, die nimmer heeft bedrogen.
Laat zinbedrog, laat mijn geloof hier vrij.
Van aller vorsten Heer, ben ik het tabernakel,
Van mijne ziel wordt God weldra de Bruidegom,
Welk een mirakel Juicht, Englendrom!
Zijn Vleesch is waarlijk spijs, naar \'t goddelijk orakel, God wordt mijn levensbrood, mijn ziel zijn heiligdom.
Geen wereldvreugde kan hij d\'englenwellust halen,
Die mijn verteedert hart bij zooveel liefde smaakt.
Zij kent geen palen;
Zij is volmaakt!
Daar ik de liefde Gods, met liefde kan betalen,
Hoe zuiver is de gloed, waarvan mijn harte blaakt!
Dat het gebed uw lofzang volge, het gebed, dat; ook eene Tereeniging met God is, en zegt aan uw beminnelijken Zaligmaker: O, mijn God! het is dan morgen de groote dag! de grootste, de dierbaarste, de gedenkwaardigste, de schoonste dag mijns levena. \'t Is morgen, dat gij de maat uwer gunsten zult doen overvloeien. Morgen zal ik het geluk hebben, om U voor de eerste maal te ontvangen; hoe meer mijn geluk nadert, zoo meer gevoel ik mijne onwaardigheid ! Groote God! wie ben ik ? en wie zijt Gij ?, O, mijn God! heb mededoogen met mijne zwakheid. O, Maria! goede Moeder! ik smeek u, kom u kind te hulp! ik werp mij in uwe armen; verwerf mij de genade, dat uw goddelijke Zoon zelf mijn hart en
175
mijne ziel voorbereide! Daar ik morgen in uw geluk deelen zal, bid ik u, daf; Gij mij uwe gesteldheid wilt verwerven.
Tot oefening: Bidt, met alle mogelijke godsvrucht, de Liianié\'n van den heiligen Naam Jetus en van de E. Maagd; gaat vervolgen» ter rust en met deze gedachte inslapen; \'t Is morgen de groots dag!
Vaartwol, lieve kinderen!\'t is morgen de groote dag!
De groote dag is daar ! Wat zal ik heden zeggen, hartelijk geliefde kinderen! Het zwijgen der bewondering, eene heilige jaloerschheid in uw geluk, vreugdetranen, ter nauwernood eenige afgeb;:okene woorden,, onvolledige uitdrukkingen van gevoelens, die heden het hart overstelpen; ziedaar wat mij betaamt. Neen, neen, eenquot; menschelijke tong is niet bevoegd, om over datgene te spreken, wat in uzal worden gewerkt: het behoort tot die zaken, die men zelfs, door ze te noemen, moet vreezen te ontheili gen. Met welk recht zou overigens de stem van een sterveling de stilte storen van een hart, waaraan God alleen heden de zijne wil doen hooren? Ik zwijg dus van hetgeen in u zal plaats hebben. Ook heeft geen menschelijk oog gezien, geen oor gehoord, niemand zelfs kan zich een denkbeeld vormen van hetgeen God bereidt voor kinderen, die Hem liefhebben: goddelijke wellusten, heilige geesbvervoering, liefelijke kwijning; gelukkige kinderen! hoe benijdenswaardig ia uw lot!
Onze Zaligmaker heeft dus heden recht tot u te spreken, en Hij spreekt reeds tot u bij het aanbreken van den dageraad. Toen Hij zich aan de wereld wilde openbaren, werd Joannes de Dooper vooraf
177
gezonden, om zijne wegen te bereiden. Heden wil Hij zich aan u openbaren, Hij zendt zijn engel, om u van zijne aankomst te verwittigen; reeds bij de eerste schemering van het morgenrood, klopt de hemelbode zachtjes aan uw hart. Hij zegt u: houd n bereidj mijn kind! zie de Koning komt, aie het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt! ontsteek uwe lamp, jonge maagd! trek het bruiloftskleed aan en sier u met de leliën der onschuld, zie, de dag breekt aan.
Hij had die engelenstem gehoord, de jonge Adolf, die nu door den dood aan zijne ouders ontrukt is. In den nacht, die zijne eerste Communie voorafging , verhinderde de gedachte, dat hij zich den volgenden dag met zijn God zou vereenigen, den slaap zijne oogen te sluiten: ik heb dezen nacht niet geslapen , zeide hij tot zijne moeder, zoodra hij haar zag, ik was zoo ongeduldig naar het aanbreken van den dag!
Hij had haar gehoord, die engelenstem, de bra re Antonius, die veertien dagen geleden, gedaan heeft, wat gij heden doen zult. „Hoe hebt gij geslapen?quot; vraagde zijn meester hem des morgens van den groo-ten dag. — „Geslapen! bé, mijnheer, is het moge-„lijk te slapen, den nacht, die den dag der eerste „Communie voorafgaat?quot;
Zij had haar gehoord, die engelenstem, die lieve kleine Christina, wier levendigheid en beminnelijke oprechtheid gij kent. Des avonds voor dat zij ging rusten, sprak zij tot hare meesteres: „Bid voor mij, mejuffrouw, ik smeek het u; „\'t is morgen....!quot; En des morgens van den grooten dag, begroette zij hare meesteres met de woorden: „Ach! mejuffrouw, het is dan heden!quot;
12
178
Zij hadden haar gehoord, die engelenstem, Paul en Leonie, uwe jonge vrienden. Adelheid, hunne oudste zuster, heeft mij zoo even bezocht. „Mijnheer „de pastoor, aeide zij, papa en mama zij zeer tevre-„den geweest over Paul en Leonie. Daags voor den „grooten dag heeft Paul met de grootste bereidvaar-„digheid het geld, dat hij sedert lang opgespaard had, „gegeven om een arm jongske te kleeden, dat gelijktijdig met hem zijne eerste H. Communie moet „doen. Van haren kant heeft Leonie de kleederen, „die zij voor den grooten dag vervaardigd had, met „eene onbeschrijfelijke goedhartigheid aan een behoef-„tig meisje geschonken, dat insgelijks voor de eerste „maal communiceeren zou. Mama verlangde, dat het „eerste werk mijner zuster voor de armen zou wezen, „omdat zulks, zooals zij ons dikwerf verhaalde, den „kinderen geluk aanbrengt. Ons bezoek was bijzon-„der aangenaam. Ik wist niet, wie vat» beiden meest „tevreden was, het kleine meisje of Leonie. Des avonds „verzochten onze beide jonge communicanten onze „gebeden; wij knielden met hen in de kamer van „papa; zij schreiden en wij ook. Gedurende den nacht „heeft Paul vijf- of zesmaal aan papa gevraagd: Hoe „laat is het ? Hij heeft weinig geslapen. Leonie heeft „mij dikwerf dezelfde vraag gedaan. Eindelijk kwam „de morgenstond, zij wierpen zich in elkanders armen, „zij waren zoo diep bewogen, dat zij niet anders „konden zeggen, dan deze twee woorden: Hls heden!
„Alvorens naar de kerk te gaan, hebben zij zich „voor papa en mama op de knieën geworpen, om „hun zegen te verkrijgen en vergiffenis te verzoeken „voor al de smarten en onaangenaamheden, die zij „hun veroorzaakt hadden; papa en mama zegenden en
179
„omhelsden hen: dat aandoenlijk tooneel deed ons „allen schreien.quot;
Hier breek ik het verhaal van Adelheid af, om te voldoen aan het verzoek in uw brief aan mij gedaan. Nog niet tevreden met den zegen uwer goede moeder (uw deugdzame vader zal u van uit den hemel zegenen) staat gij er op, ook den mijne te hebben. O, geliefde kinderen, ik zal u dien niet weigeren, en, mocht de zegen eens grijsaards u geluk aanbrengen. Dat de eeuwige Vader, de God van Abraham, Isaac en Jacob, die u geschapen heeft, uzegene: dat zijne Voorzienigheid u in hare moederlijke armen opneme, u tegen al uwe vijanden bescherme en u in het hemelsch Jerusalem brenge, zooals zij eertijds de kinderen Israels beschermde tegen de vijandelijke volken en hen in het gezegende land bracht, dat aan hunne vaderen was beloofd. Dat de Zoon, die u, op den dag uws doopsels , met het zegel der wedergeboorte heeft geteekend, u zegene; dat Hij u met zijne genadegiften over-lade, opdat gij waardig zijn moogt, heden deel te nemen aan zijn verheven feestmaal en in de eeuwigheid aan het heerlijke bruiloftsmaal, dat Hij u in het rijk zijns Vaders bereidt! Dat de H. Q-eest, die u tot zijne levende tempels verkozen heeft, u zegene! Dat Hij het heiligdom uwer harten eeuwig zonder smet beware! Dat de Koningin der engelen, Maria, uwe hemelsche Moeder, u zegene! Dat zij hare maagdelijke handen over u uitstrekke en de schatten des hemels in uwe jonge harten uitstorte, door hare vermogende voorspraak, opdat haar goddelijke Zoon daarin met welbehagen zijn intrek neme! Dat de H. Engel, wien uwe bewaring werd toevertrouwd, toen gij het leven ontvangen hebt, u zegene! Dat
180
tij de engelen der duisternis van u verwijdere en de verleidende geesten uit uw bijzijn verjage! Dat de heiligen, wier namen gij draagt, uzegenen! Dat zij u de noodige deugden verwerven, om ze met eer te dragen; dat zij voor u de heilige vervoering, die zij op aarde ondervonden, en de vlammen van liefde, die hen reeds in dit leven zuiverden, voor u verkrijgen! Dat al de zalige bewoners van het hemelech Jerusalem, eenparig met die van het aardsche, u zegenen! Dat zij hunne gebeden bestendig voor u opdragen, opdat de zegeningen des Almachtigen Gods, Vader, Zoon en H. Geest, op u rusten enu verzeilen tot in eeuwigheid! Amen.
Ik hervat mijn verhaal; maar het is niet meer Adelheid, die mij er de stof voor levert; de volgende bijzonderheden hebt gij aan den heer pastoor zeiven te danken, met wien ik een laag gesprek heb gehad. Hij weet, dat ik u schrijf, en belast mij u te melden, dat hij voor u zal bidden en u in aller gebeden aanbevelen zal. Op de vragen, die ik hem betrekkelijk de eerste Communie van Paul en Leonie heb gedaan, heeft hij mij in dezer voege geantwoord;
„De Eerw. Heer.....deed de Mis; ik had al den
„tijd, om op mijne jonge communicanten te letten. „Gedurende de H. Offerande was de ingetogenheid „van Paul en Leonie volkomen; men zou gemeend „hebben twee engelen te zien, die in God verslon-„den waren. Die ingetogenheid, die zedigheid, die „godsdienstige aandacht van Paul, waren des te opmerkelijker, daar de houding der jongens, die zich „naast hem bevonden, van de zijne zeer onderschei-„den was; de een zag van tijd tot tijd om; eenan-„der schikte gedurig zijne haren, een derde bekeek
181
gestadig de ketting van zijn horlogie, dat hij blijk-„baar dien dag voor de eerste maal droeg.
„Toen hei oogenblik der Commucie gekomen was^ „zag ik Paul, met eene zedige en van gevoel door-„drongece houding tot de H. Tafel naderen; even-„wel was er niets gedwongens of gemaakts in; alles „was eenvoudig, oprecht, natuurlijk; zijne zedig neergeslagene oogen, zijn open en beider gelaat, zijnaan-„minnig wezen, waarop de leliën en rozen der onschuld „zich vertoonden, met één woord, zijne geheel e houding „ademde geloof, hoop en liefde; men zoa gemeend „hebben een rechtgeaard kind te zien, dat zich in „de armen eens goeden Vaders ging werpen. Op „zijne plaats teruggekeerd , knielde hij ; God weet het „overige; maar naar zijne diepe ingetogenheid te „oordeelen, mag ik besluiten, dat hij detegenwoor-„digheid van zijn God levendig gevoelde. O! hoe „ontzaggelijk moet dat gevoel van dat jeugdigo hart „zijn geweest, toen het zich in het bezit gevoelde „van den Geliefde, naar wien het zoo lang had ge-„haakt! Toen hij met waarheid zeggen kon: Mijn „Geliefde is de mijne, en ik ben-de zijne; toen hij „de liefelijke stem van zijn Zaligmaker hoorde, die „hem zeide: quot;Wat wilt gij, mijn kind, dat ik voor „u doen zal? Mijn zoon! geef mij uw hart. Maar „ik Eoet zwijgen, zeide de pastoor, terwijl hij eene „der eerste uitdrukkingen van mijn brief herhaalde; „er zijn zaken, die men moet vreezen te ontheiligen, „wanneer men er slechts van spreekt.
»En Leonie? Zij was\', even als haar broeder, een „voorwerp van stichting, niet alleen voor mij, maar „ik kau zeggen voor de geheele parochie. In plaats „van zich beaig te houden, zoo als eenige andere
182
„meisjes, met hare handschoenen of met haar kleedje, „heeft zij, zoodra zij op hare plaats was, haar boek „genomen en er zich bestendig mede bezig gehouden, „tot het koor het schoone gezang aanhief: Schuldelooze „kinderrijen enz.; toen hield zij op met lezen en scheen „alles te gevoelen, wat in dat gezang zoo voortref-„felijk wordt uitgedrukt. Haar starende blik, haar „onbewegelijke houding, haar ontvonkt gelaat, hare „in tranen badende oogen, toonden de levendigste „aandoeningen barer ziel. Op het oogenblik der „Communie naderde aij, met eene schroomvallige „en zedige houding; de handen gevouwen voor hare „borst, de oogen nedergeslagen, en knielde aan den „voet der H. Tafel; de tranen rolden over hare „wangen; ik weet niet welk een onuitsprekelijk „mengsel van eerbied, liefde, vertrouwen, onschuld „en oprechtheid, op haar gelaat lag uitgedrukt. Als „ik een engel schilderen moest, zou ik geen ander „model zoeken.
„Na het dierbaar Lichaam onzes Heeren te heb-„ben ontvangen, liet zij haar hoofd zachtjes op hare „borst zinken; zij sluimerde, als het ware, in op de „borst van haren Geliefde; zij bespeurde het teeken „niet, dat aan de kinderen gegeven werd, om zich „weder naar hunne plaat,? te begeven; men moest „haar waarschuwen; toen stond zij op, maar bleef „onbewegelijk slaan, als een beeld; men waarschuwde „haar op nieuw; zij keerde eindelijk naar hare plaats „terug, en God alleen weet, wat er in haar hart „omging. Ik heb er \'s namiddags iets van vernomen. „Zij kwam mij met haar broeder bezoeken; ik vroeg „haar, wat zij gevoeld had in dit gelukkige oogen-„blik, toen onze Verlosser zijn intrek in hare ziel
183
„had genomen ? O, mijnheer, zeide zij, ik heb „nooit zoetere oogenblikken gehad; mijne vreugde „was zoo groot, dat ik geen enkel woord meer „seggen kon; het was mij zelfs niet mogelijk, „de dankzegging, die ik geleerd had, te doen, zoo „Hchreide ik; maar ik verzeker u, dat het zoete vreng-„detranen waren, die ik al mijn leven wel zou wilden vergieten. Het scheen mij toe, dat ik in het „binnenste van mijn hart de stem van onzen Heer „hoorde zeggen: Welnu, mijne dochter! ik heb al „uwe wenschen vervuld, wilt gij mij nu beloven, dat „gij mij altoos beminnen zult, en dat gij nooit in de „zonden zult toestemmen P Toen verdubbelden mijne „tranen, en zonder te kunnen spreken, heb ik Hem „geantwoord: Ja, Heer! ik bemin U en zal U al-. „toos beminnen; altoos, zonder voorwaarde en zon-„der verdeeldheid; onder dit verhaal was zij diep „bewogen.quot;
Zietdaar, lieve kinderen! wat weinige dagen geleden heeft plaats gehad. De God van Paul en Leo-nie is ook de uwe; voor u even als voor hen, is hij de goddelijke Kindervriend; even als tot hen, zegt Hij ook tot u: Mijn vermaak is met de kinderen der menschen te zijn. Evenals Paul en Leonie, hebt gij u voorbereid; en ik kan getuigen, dat gij daartoe uw best hebt gedaan; gij hebt zoowel als zij, besloten, uw beminnelijken Zaligmaker lief te hebben, uit al bet vermogen van uw hart, altoos, zonder voorwaarde en onverdeeld. Volgt hunne ingetogenheid en godsvrucht, gedurende de verhevene plechtigheid en gaat met vertrouwen: gij zult de wonderen des Heeren zien.
Evenals Paul en Leonie zult gij aan de H. Tafel
184
door uwe godvrucbtige moeder en goede zuster worden gevolgd. Paul en Leonie hebben, wel is waar, een troost gehad, dien gij niet genieten zult, hun vader bevond zich naast hun aan de Tafel des Hee-ren. De uwe zal u van uit den hemel bijstaan; hij zal voor zijne kinderen bidden; en uwe goede moeder, uwe lieve zuster en ook ik, wij allen zullen voor u bidden; en zcudt gij u verbeelden, dat onze liefderijke Verlosser do gebeden niet verhooren zou, die wij Hem voor u zullen opdragen!
Het is onnoodig u te zeggen, lieve kinderen! dat gij van dezen dierbaren, van dezen eenigen dag, geen enkel oogenblik moogt verliezen U geheel bejiig hou• dende met den goddelijken Gastvriend, dien gij zult ontvangen hebben, zult gij Hem in uw hart aanbidden, als in het heiligdom, waarin zijne liefde Hem voerde en waar uwe liefde Hem houden moet. Geen woord, geena gedachte, geene beweging, die niet voor God zij : men moet bij den weg en in uw ge-üin, aan uwe zedigheid kunnen bespeuren, dat gij de gelukkige diBchgenooE des Heereu zijt. Het is niet noodig u te zeggen, met welken ijver gij de Vespers en al de godsdienstoefeningen van den dag behoort bij te wonen. Tusaehen de diensten raad ik u, te lezen, te mediteeren en zelfs dezen heerlijken lofzang te zingen, waarin de goedheid van onzen Verlosser, te uwen opzichte, en de dankbaarheid, die gij Hem verschuldigd zijt, aoo schoon worden uitgedrukt :
Welk een onbegrensd mirakel Wordt er thans in mij gewrocht:
Ik, ik ben Gods tabernakel Eu Hij heeft mij vrijgekocht!
Hij, wiens scheppend alvermogen
185
Nergens hinderpalen vindt.
Daalt nit liefd\'rijk mededogen,
In het harte van een kind.
Ja, mijn hart voelt met ontroering, Dat Hij tegenwoordig is ,
\'k Wensch met reine geestvervoering. Dat ik nooit zijn bijzijn miss\';
Jesua zelf geeft aan mijn harte, Dat verteederend gevoel.
En ik zeg met zoete smarte:
Ach! ik min hem nog te koel.
Hij, voor Wien de hemellichten Zonder luister zijn of glans,
Wilde in mij zij n woning stichten, En volbrengt dat wonder thans. Hij, de Schepper aller dingen.
Heeft aan de Englen weêr getoond. Dat Hij onder stervelingen.
Bij de menschen gaarne woont.
Reeds zoodra ik was geboren,
Hebt Ge, o God! mijn ziel genet, \'k Had mijne onschuld weêr verloren. Doch uw hand heeft mij gered. Met de rijkste heilgeschenken. Overlaadt Gij hier mijn ziel,
\'k Voel me onwaardig bij \'t herdenken. Dat ik diep en dikwerf viel.
\'t Aanzijn heeft Hij mij geschonken, Die mijn hart tot woning kiest, Dat in iief;\'e heel verzonken,
In die liefde zich verliest;
Maar welk offer zal ik brengen. Aan uwe Oppermajesteit?
Ach, ik kan slechts tranen plengen Van de warmste dankbaarheid.
Helpt ons, reine Hemclingen, Englenstoet van onzen God,
Dezen grooten dag bezingen;
Juicht om ons gelukkig lot.
Onze liefde zal Hü loonen.
Die in ons zijn woning nam
186
En dan werpen we onze kroonen, ,
Dankbaar neer voor \'t godlijk Lam.
Des avonds zal de vernieuwing der Doopbelofte plaats hebben. Met welk een gevoel van dankbaarheid en vreugde zijt gij doordrongen; o moogt gij u den dag herinneren, waarop de goede Q-od u tot eijne kinderen verkoos; waarop Jesus Christus uw broeder werd, en gij erfgenamen des hemels zijt geworden! Voegt die weldaden bij die, welke gij\'s morgens zult ontvangen hebben; en ik ben verzekerd, dat uw hart van warme dankbaarheid kloppen zal, ala gij, de hand over de H. Doopvont uitstrekkende, de beloften bekrachtigen zult, die vreemde lippen te voren voor u deden: als gij vervolgens uwa stem met die van al de deelgenooten in uw geluk parende, den aandoenlijken lofzang herhalen zult:
„Toen \'t heilig water van den doop, enz.
Van de doopvont zult gij u naar het altaar van Maria begeven. Achl zonden wij, op dien dag, haar vergeten, aan wie wij den Zaligmaker te danken hebben! Het is niet meer dan billijk, .uwe goede voornemens en heilige gewaarwordingen onder de bescherming van de Kouingin des Hemels testellen. Hebt een volkomen vertrouwen in Maria; niemand heeft haar ooit te vergeefs aangeroepen. Verzoekt haar gedurende de plechtigheid, dat zij u de genade ver-werve, den Zaligmaker altijd zoo te beminnen, als Bij Hem bemind heeft; Hem altoos zoo getrouw te blijven, als zij Hem getrouw geblev«n is in smarten, in armoede, in vervolgingen, in leven en dood.
Zoo zult gij dien grooten en schoonen dag dan • doorbrengen: vergeet niemand in uwe gebeden; gij vermoogt veel bij God. En, wat zou die God u kun-
187
nen weigeren, die zich welven geheel en al aan u gegeven heeft: bidt dus, lieve kinderen! voor uwe tee-dere moeder, opdat onze Zaligmaker haar de gezondheid verleene, als het bevordelijk voor zijne eer en hare zaligheid is; bidt Hem, dat Hij haar nog lang spare, om uwe deugd te beschermen; bidt voor uwe zuster, opdat gij met haar ééne ziel zijn moogt, en gij het geluk moogt hebben, elkander allen weder te zien in de plaats der heerlijkheid, waar wij, zonder vrees van Hem te verliezen, van aangezicht tot aangezicht dien God zullen aanschouwen, welken gij onder den sluier van zijn Sacrament verborgen, zult ontvangen hebben. Bidt voor den priester en voor die ijverige menschen, die zich wel met uw onderwijs hebben willen belasten. Bidt voor al die jonge lieden, die sedert eenige jaren gedaan hebben, wat gij heden doet; die de zoetigheid, welke gij heden smaakt, gesmaakt hebben: maar thans, helaas! niet meei- smaken. Bidt voor de Kerk, uwe moeder, die zoo hevig aangevallen wordt; bidt voor degenen, die den godsdienst honen en onteeren door hun gedrag: met één woord, bidt voor allen: gij zijt heden de voorspraak van allen, en gij kunt alles verwerven!
En ik, lieve kinderen! zal mij gelukkig achten, als gij ook iets voor mij aan onze Verlosser vraagt, voor mij, die dit voor u geschreven heb: ik verwacht die gunst van uw voortreffelijk hart.
Vaartwel, lieve kinderen! de geoote dag is gekomen !
Bladz »
TOORREDE VAN DEN VERTALER VOOR DEN EERSTEN
VOORWOORD VOOR DEN TWBEDEN DBÜK.......VIH
Eerste Brief. Over de tegenwoordige Oogeublikken . . 1
Tweede Brief. De Wilden...........11
Derde Brief, De Tuin.............19
Vierde Brief. De groote Koning van het Oosten ... 28
Vijfde Brief. De kleine Vrienden Gods......36
Zesde Brief. Het Misdrijf......... .. 46
Zevende Brief. Het Onhnl.......• ... 56
Achtste Brief. De Dood........\' .... 65
Negende Brief, De jonge Wilden....... .. 72
Tiende. Brief. De jonge Adders . . .......81
Elfde Brief. De Strijd.............90
Twaalfde Brief. De Wapenen en de Aanval.....100
Dertiende Brief. Nogmaals de Wapenen en de Aanval . 109
Veertiende Brief. De Schipbreuk.........181
Vijftiende Brief, Het Uurwerk.........131
Zestiende Brief, De lengens............141
Zeventiende Brief. De Enten ..........150
Achttiende BneJ, Het Cenaculum.........162
Negentiende Brief. De Dag voor den Groottn Dag , , 168 Twintigste Brief. De groote Dag .........176