-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-

— \'..-J, I»RW

. 1 \'■

-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-

m ----—---

VAK f rit?, £ 6

kmtm i$ti

£ u

in imm..

DOOR EEN PRIESTER DER St PAULUS-VEREENiGlNO.

MET EENE VOORREDE

VAN DEN

Eerw. Pater H. J. ALLARD. S. J.

.^^ÜEROROEDERS WEERT.

St. Sauluo-tyetcenicfriny

MAASTRICHT.

1883

v

-ocr page 8-

IMPRIMATUR.

Visum et approbatum.

J. 1V1. SCHOLTIS, Par. rf Der. ad hoc delegatus.

Galopiae, 24 Septembris 1883.

DRUKFOUTEN.

4—

BLADZ. STAAT; LEES;

39.......Vemijd, Vermijd.

127....... tacta, facta.

131......vermaandheid, verwaandheid.

159—162. WERELDSCHE MANIEREN deftige manieren.

193.......verduren verduwen.

210......behoorlijken bekoorlijken.

-ocr page 9-

VOORREDE.

-XH^CS--

quot;VVie zou de jeugd niet beminnen, de jongelingen niet liefhebben ? Wie zou niet de warmste belangstelling koesteren voor de m a n n e n der toekomst, voor het toekomstig welzijn aldus van Kerk en Staat?

Die toekomst hangt inzonderheid af van « den Christen jongeling op zijne reis door het leven, » en met alle recht roept de schrijver van dit werkje den nederlandschen jongelingen toe: «Gij zijt het, die na weinige jaren, in verschillende standen des levens, uw machtigen invloed op de gebeurtenissen der wereld zult doen gelden. »

Welkom zij dus « de Gids » die, naar de voorstelling der titelplaat, de taaie van een Raphael op zich heeft genomen, om de jeugdige Tobiassen op de gevaren van \'t levenspad te wijzen en tevens de middelen aan de liand te geven, ten einde die gevaren te ontvluchten of zegevierend te bestrijden.

Die Gids is inderderdaad een vertrouwbare leidsman.

Na « den Christen jongeling in de 19e eeuw » op « den Schat des geloofs gt; en de daaruit opbloeiende «degelijke deugd gt; gewezen te hebben, vestigt hij zijne aandacht op « den tijdgeest gt;, die alle gezag ♦ het ouderlijk^ het burgerlijk, het kerkelijk gezag » zoekt te ondermijnen, en alle gevoel van zedelijkheid poogt te verdooven door gevaarlijke « vrienden » door schadelijke « lectuur » en onberaden « omgang met het ander geslacht», waaruit tallooze « bekoringen » en aanzoeken ten kwade geboren worden. Hoe zal de onervaren jongeling behouden blijven te midden dier gevaarvolle omgeving? Hoe zal hij zich gedragen « op het handwerk» en «op schoolgt; ? Welke uitwendige «manieren» zal hij zich eigen maken, ten einde zijne lt; godsdienstigheid gt; niet te verliezen, en den « levensstaat » te kiezen, dien God voor hem bestemd heeft?

Op al die gewichtige vragen geeft de levensgids een bevredigend antwoord.

De eerwaarde schrijver richt zich tot den jongeling in \'t algemeen, dat is tot den jongeling van eiken stand.

-ocr page 10-

Mocht men het wenschelijker en nuttiger achten, dat de verschillende, vaak uiteenloopende, maatschappelijke toestanden, waarin de jongeling verkeert, afzonderlijk behandeld waren — men bedenke dat het betrekkelijk geringe debiet van nederlandsche werken ook zijne eischen moest doen gelden. Intusschen kunnen en zullen allen zonder uitzondering hunne gading vinden in de wenken en raadgevingen van den bekwamen levensgids.

Zonder in langdradigheid of breedsprakigheid te vervallen, raakt de eerw. schrijver meermalen hetzelfde onderwerp aan, doch telkens uit een ander gezichtspunt beschouwd. Daar zijn dan ook van die treftende waarheden, welke niet vaak genoeg kunnen herhaald worden, omdat er van die gevaren bestaan, welke de jongeling op zijn levenspad telkens ontmoet. Waar echter de schrijver meer teedere punten aanraakt, doet hij het niet de gevorderde kieschheid, gewenschte beknoptheid en den aan jongelingen verschuldigden eerbied.

Het boek kan een vade mecum worden voor de opwassende jeugd, heden aan zooveel gevaren blootgesteld en van zoovele zijden aangevochten.

Moge dan de Gids in vele jeugdige handen geraken! Moge hij ingang vinden in vele huizen van opvoedingen katholieke inrichtingen of vereenigingen! Mogen vooral zij, die zich het lot van den katholieken jongeling bijzonder aantrekken, tot dat edele doeleinde medewerken!

Zoo zullen zij treden in den geest van onzen H. Vader Leo XIII, die den llden Juli 1879 de Canisius-vereeniging in Duitschland en Zwitserland door de H. Congregatie der Kerkgebruiken met zooveel warmte liet aanbevelen (verg. 217—221 hierbeneden). Zoo zal ook de harte-wensch vervuld worden van den eerw. schrijver, blijkbaar een man van rijke ervaring en langdurige ondervinding.

Ik sluit dit aanbevelend woord met het slot zelf zijner opdracht aan de nederlandsche jeugd: c We\'.aan dan, dierbaar jongeling, volg mij. Ik wil een echt deugdzaam jongeling van u maken en \'t zal u goed gaan^ goed in de jaren uwer jeugd, goed in lateren leeftijd, goed in uwen ouden dag, goed op uw sterfbed, goed in de eeuwigheid. gt;

Maastricht, 27 September 1883.

H. J. ALLARD, S. J.

-ocr page 11-

Ail 11 IlBlELiliBOil JSUdD.

Dierbare Jeugd van Nederland! ziehier een boekje, dat ik u aanbied als een vertrouwbaren gids op de reis door dit aardscbe leven. Ik bid u, lees en herlees het en maak het u zóó eigen, dat het als \'t ware overga in uw vleesch en bloed. Draag het zoo mogelijk overal bij u.

Ik kan u niet zeggen, wat eene warme belangstelling ik u toedraag; die belangstelling alleen deed mij besluiten het te schrijven.

Me dunkt, ik zie u daar vóór mij staan, en bij dien aanblik klopt mijn hart van heilige aandoening. Uw frisch en levendig oog, fonkelend van moed en edele fierheid; uw flink gebouwde leest; de volle toon uwer stem, die bewustzijn van eigen-waarde en kracht verraadt, ja zelfs de rooskleurige blos op uwe koonen, die eene nog onverzwakte volheid van leven teekent — o dat alles verrukt mijn hart; het boezemt mij hooge achting en liefde voor u in. Maar nog oneindig hooger stijgt die verrukking, die achting, die liefde, als ik bedenk, hoe de geheele hoop van Kerk en maatschappij op u rust. Grij toch zijt het, die na weinige jaren, in verschillende standen des levens, uw machtigen invloed op de gebeurtenissen der wereld zult doen gelden. Zal het ten goede of ten kwade wezen? Vooralsnog is \'t God alleen bekend. Moge het ten goede zijn! \'t Is de vurigste, ik had bijna ge-

1

-ocr page 12-

AAN DE NEDERLANDSCHE JEUGD.

zegd, de eenige wensch mijner ziel. Want ja, als Priester en als Staatsburger, ligt het heil van Kerk en Staat mij na aan het hart, zooals ook gij, o j ongeling, mij innig dierbaar zijt om hunnent wille. Hoe gelukkig zou ik mij hierom achten, zoo ik door dit boekje iets mocht bijdragen, om in u, en door u, ook beiden. Kerk en Staat, te helpen redden!

De groote wereldreis gaat voorgoed voor u beginnen. De dagen uwe]- kindsheid zijn voorbij. Grij zijt nu zestien, achtien, twintig jaar geworden. Uwe ouders kunnen niet langer meer diezelfde nauwlettende zorg als vroeger aan u besteden. Zij rekenen zich overigens ook niet verder daartoe verplicht. Voortaan zijt gij dus meer aan uw eigen oordeel overgelaten, en moet meer en meer u gaan gewennen, om, zooals men pleegtte zeggen, op eigen wieken te drijven. Daardoor- komt gij onvermijdelijk eiken dag meer en meer in aanraking met eene wereld, die buiten den huiselijken haard ligt, eene wereld, die gij tot heden niet hebt gekend. En welke is die wereld ? Dezelfde die zij was, toen de geliefde apostel onzes Heeren deze beteekenisvolle woorden neerschreef: „Geheel de wereld is in den booze gelegenquot; (v), dezelfde, van welke de H. Apostel elders gezegd heeft; „Kinderen, wilt de wereld niet beminnen, noch wat in de wereld is. Zoo iemand de wereld liefheeft, is de liefde des Vaders niet in hem; want alles wat in de wereld bestaat, is begeerlijkheid des vleesches en begeerlijkheid der oogen en hoovaardij des levens.quot;(2)

2

-ocr page 13-

AAN DE NEDERLANDSCHE JEUGD.

Met die wereld, dierbare Jeugd, gaat gij weldra in aanraking komen; die wereld gaat gij doorreizen. Helaas! te nauwernood kan een braaf jongeling er een stap zetten, zonder een of ander struikelblok voor zijne deugd te ontmoeten! Overal liggen liem strikken en lagen gespannen. De weg is als versperd met hinderpalen. Hier dreigen hem gevaren voor zijn geloof, daar voor zijne onschuld; gevaren van wege vrienden en vreemden; gevaren van de zijde des satans; gevaren vooral van den kant uwer eigen zinnelijke natuur, o jongeling, van uwe onbezadigde verbeelding, van uw levenslustig karakter, van uw licht bewegelijk gemoed en bovenal van uwe volslagen onervarenheid en onbekendheid met \'s levens toestanden en nienschen.

Terecht voorwaar mag men hem een roekeloozen gelukzoeker noemen, den man, die het gewaagd heeft voor bet eerst met een zwak en wrak vaartuig, zonder gids, den onmetelijken oceaan te bevaren. Die waaghals immers stelde klaarblijkelijk zijn leven op het spel, onbekend als hij was met de tallooze klippen en zandbanken,welke dien peilloozen waterplas in alle richtingen onveilig maken. Laat het waar zijn, dat men zijn stout bestaan als een heldenfeit heeft bezongen, toen het hem eenmaal gelukt was, met behouden lijve zijn koers te voltrekken — het blijft er niettemin waar om, dat zijne onderneming vermetel was.

Eu toch! o Christen jongeling, nog duizendmaal gevaarlijker is de levensreis, die gij op het punt staat te ondernemen. Ja, duizendmaal gevaarlijker en daarenboven ook duizendmaal gewichtiger in haar gevolgen. Ginds toch was er voor dien roekeloozen zeevaarder slechts een tijdelijk leven meê gèmoeid, een leven, dat hij toch eenmaal, wat vroeger of later.moest afleggen. Hier daarentegen ligt het eeuwig lot uwer onsterfelijke ziel in de

3

-ocr page 14-

4 AAN DE NEDERLANDSCHE JEUGD.

waagschaal. Immers, een leven, van eeuwigdurend geluk in den hemel, of van eindelooze rampen in de hel — een van heide uitersten moet noodzakelijk het eindrezultaat uwer reis wezen.

Er is dus alles aan gelegen, op dien tocht een trouwen gids te hebben, aan wiens hand gij al de bovengenoemde bezwaren en gevaren doorworstelt. Dien gids vindt gij in dit handboekje; versmaad het dus niet. Geen andere aanwijzingen zal hij u geven, dan die, welke beproefde en hoogstvertrouwbare wegkenners ons hebben nagelaten.

quot;Welaan dan, dierbaar jongeling, volg mij. Ik wil een echt deugdzaam jongeling van u maken en\'t zal u goed gaan, goed in de jaren uwer jeugd, goed in later leven, goed in uw ouden dag, goed op uw sterfbed, goed in de eeuwigheid.

Zoo zij het!

-ocr page 15-

HOOFDSTUK I.

De Christen Jongeling In de 19e eeuw.

Eene soort van mode is het geworden, de 19e eeuw als de eeuw van vooruitgang, van beschaving en verlichting bij uitnemendheid te noemen en te roemen.

Nooit heeft het menschdom, volgens het zeggen der hedendaagsche wereld-kinderen, zich zoo machtig ontwikkeld als in onze dagen. Er wordt dan ook heel wat gevorderd om den grooten naam van; tkindder 7pe eeuw\'\' waardig te zijn! Men moet hiervoor den moed hebben, om alle vroegere menschengeslachten als achterblijvers te verachten; met de aloude wereldtradities betreffende God en godsdienst moet men durven spotten; geen ander gezag meer erkennen dan dat van zijn eigen verstand en ondervinding, en vooral: men moet het als zijn eersten en hoogsten plicht opnemen, de zoogenaamde moderne wereldbeschouwing als onfeilbare waarheid en als het eenig-waar beginsel van \'s menschen waarachtig en volmaakt geluk overal en door alle middelen te helpen verspreiden. Daaraan toch, zoo beweren zij, heeft onze eeuw haar onsterfelijken roem, al haar grootheid, al hare welvaart te danken, dat men met het vroeger bestaande gebroken en een geheel nieuwen weg heeft ingeslagen. Hieraan en hieraan alleen

-ocr page 16-

DE CHRISTEN JONGELING

is de hooge, de verbazende vlucht toe te schrijven, die kunst, wetenschap, handel, industrie, met één woord, de geheele maatschappij genomen heeft.

Naast waarheid schuilt hier overdrijving, \'t Valt niet te ontkennen, dat de menschelijke geest, door hardnekkige studie en veelvuldig onderzoek, in deze eeuw vele en hoogst gewichtige ontdekkingen en uitvindingen gedaan heeft, ontdekkingen en uitvindingen, die voor onze voorouders ondoorgrondelijke geheimen waren. Zelfs mag men er zich op verwachten, dat men, nu eenmaal zoovele nieuwe lichtpunten zijn opgegaan, langs dien weg tot nog veel verbazender rezultaten ral geraken, zoodat zij, die na ons komen, wederom op hunne beurt de zonen onzer eeuw beschamen en lachend de schouders zullen ophalen over de kinderachtige verwaandheid, waarmede zij op hunne uitvindingen roemden. Dit alles is zeer waar.

Maar is \'t ook waar, vraag ik, dat die vooruitgang in het stoffelijke en levensnuttige daaraan te danken is, dat men gebroken heeft met den godsdienstigen invloed van het voorledene? met God en gezag? met de heilige waarheden van het Christendom ? met Kerk en geestelijke overheid? —- Neen, en duizendmaal neen! Hadde men Kerk en godsdienst blijven eerbiedigen, raadplegen en gehoorzamen, zooals weleer, de wetenschap, kunst, nijverheid en handel waren er geen schrede om achteruit gebleven. De zedelijke beschaving inlegen-deel ware er door gestegen en dezelfde verbazende uitkomsten op bloot-natuurlijk gebied waren evenzeer verkregen. Waarom niet? Is de godsdienst dan ooit vijandig en hinderlijk geweest aan de ontwikkeling van \'s menschen geest? Is degeschiedenis der Kerk dan niet daar,om zonneklaar te bewijzen, dat wetenschap en kunst steeds de ijverigste beoefenaars en voorstanders gevonden hebben in

6

-ocr page 17-

IN DE 19= EEUW.

7

dezelfde zonen dor Kerk, die door hunne godsdienstigheid en deugd niet minder schitterden dan door geleerdheid en genie? Was er zelfs geen tijd, dat wetenschap en beschaving des geestes in \'t uitsluitend bezit der kloosterorden waren?—Hoort men de ongeloovigen onzer dagen spreken, men zou waarlijk haast moeten gelooven, dat het beoefenen van den godsdienst, bidden, ter kerke gaan, biechten en communiceeren de veerkracht van \'s menschen verstand verlamt. De onnoozelenl — Een dier mannen vroeg mij eens in argeloozen eenvoud: »Is \'t waar, dat het den Priester verboden wordt zich in de studie der wetenschappenquot; (hij bedoelde de scheikunde, natuurkunde, wijsbegeerte, enz.) »al te zeer te verdiepen,uit vrees,quot; zeide hij, »ofzij soms tot onaangename ontdekkingen mochtenkomen voor het gelooi?\' Ik antwoordde hem, dat zulk verbod nergens bestond; dat het ware geloof van alle navorschin-gen en bevindingen der wetenschap hoegenaamd niets te duchten had, maar integendeel er slechts bij winnen kon, gelijk trouwens ieder, die wat nadenkt, gemakkelijk kon begrijpen. En toen hij mij hierover nadere verklaring vroeg, zeide ik hem: «Maar ziet ge dan niet in, dat, hoe meer de wetenschap vooruit gaat, zooveel te meer de grootheid, almacht en wijsheid Gods, die al die wonderbare natuurkrachten reeds van den eersten dag der wereld inde vcrschillendegeschapen wezens heeft neergelegd, aan het licht komen: Dat wij derhalve daardoor zelf altoos meer genegen worden. Mem als den waren God te erkennen en aan de waarachtigheid zijner openbaring te gelooven? Dat bijgevolg, naar mate die wetenschappelijke uitvindingen en grootsche ontdekkingen ons in\'t geloof aan God bevestigen, zij ons ook zijn godsdienst immer meer doen hoogachten en liefhebben ?quot; — Daar komt nog bij, dat men, ia weerwil van allen vooruitgang op het gebied der rede en der natuur, nog nooit de minste tegenstrijdigheid

-ocr page 18-

DE CHRISTEN JONGELING

(ik spreek van ware en niet van schijnbare of vermeende tegenstrijdigheid) tusschen de beginselen of ervaringen der wetenschap en de geloofswaarheden heeft kunnen aanwijzen. Juist het tegendeel heeft plaats.

Maar laat ik hier over dit punt niet verder uitweiden. Ik schrijf trouwens niet voor ongeloovigen; deze zullen dit boek wel nooit lezen. Neen,ik schrijf voor u, godvreezende katholieke jongelingen, wien ik beloofd heb, eene veilige handleiding te zullen geven op uwe gevaarvolle reis door het leven. Ik meen evenwel, dat het hierboven gezegde niet geheel nutteloos voor u wezen zal. Gij hebt daaruit reeds eenigszins kunnen afleiden, wat het voor u zeggen wil: als jongmensch in \'t midden onzer negentiende-eeuw-sche wereld te moeten optreden. Gij kunt hieruit reeds gedeeltelijk opmaken, hoezeer gij behoefte hebt aan een gids, die u als trouwe wegwijzer vooruitgaat, om niet reeds bij uwe eerste kennismaking met die wereld van stuk te geraken en misleid te worden.

En nog heb ik u slechts de minst gevaarlijke zijde dier wereld doen zien. Ik heb u nog maar alleen gewezen op de goddelooze beginsePen, die daar in omloop zijn. Oneindig erger nu is \'t, die zoogenaamde moderne levensbegrippen te zien in praktijk gebracht. Weet dan, dat het tot de eigenaardigheden van een »zoon der 19c eeuwquot; behoort; eeen

o

Paschen meer te houden — op Zon- en Feestdagen geen Mis te hooren — geen onderscheid te maken tusschen vleesch- en onthoudingsdagen, maar volop alles te eten waarvoor men lust heeft — des noods met list en bedrog zich te verrijken, mits men schrander genoeg zij,het verborgen te houden en als een eerlijk man blijve te boek staan — zingenot te zoeken zooveel men maar kan en de beurs het gedoogt — de Priesters en godgewijde personen in gezelschappen te bespotten en op straat ongegroet, ja zelfs met een voornaam air van minachting voorbij te gaan —

8

-ocr page 19-

IN DE 19= EEUW.

slechte dagbladen en allerlei liefderomans te lezen en daarover meê te praten — met fijn geglaceerde handschoenen naar schouwburgen, nachtelijke bals en concerten te gaan —tegenover dames, de jongere vooral, uitermate galant te zijn, tot ontstichte^stoe—met één woord; zóó te leven, dat de zinnelijke natuurmensch zoo min mogelijk te lijden hebbe en zooveel mogelijk geniete, terwijl men God, godsdienst, geloof en zedenleer, als zoovele verouderde en zinledige termen, uit het woordenboek wegschrapt.

Ziedaar, geliefde jongeling, eene ruwe schets der wereld, die gij gaat intreden. Geloof niet, dat ik in \'t minst overdrijf. Integendeel, ik heb ze uit eerbied voor u nog in de zachtst mogelijke kleuren geteekend. Het reëele overtreft verre de somberste beschrijving.

Gij moet u dan ook niet verwonderen, dat priesters, ouders, voogden, bloedverwanten, kortom allen, die het goed met u meenen, huiverenensidderen, wanneer zij u in onze dagen de groote wereld zien ingaan. Het moet u evenmin bevreemden, dat zoo velen, zoo velen van uw leeftijd, die zich onvoorbereid, zonder leidsman en steun op die wereldzee wagen, reeds na korten tijd schipbreuk lijden naar de ziel en roekeloos ten gronde gaan.

9

De Heer Jezus achtte zelfs zijne apostelen, ondanks aide vermaningen, die Hij hun gegeven had, niet tegen den boozen invloed dier wereld beveiligd. Daarom bad Hij voor hen tot zijn Vader: »Vader, ik smeek U niet, hen uit de wereld weg te nemen, maar ze (ten minste) voor alle kwaad te behoeden.\'^1) Diezelfde bezorgdheid voor de ge-loovigen van Ephese deed Paulusschrijven: „Ziet wel toe, o Broeders, dat gij met omzichtigheid wandelt... want

0) Joa. 17,15. tNon rogo ut tollas eos de mtindo, sed ut serves eos a malo.quot;

-ocr page 20-

DE CHRISTEN JONGELING

(ik spreek van ware en niet van schijnbare of vermeende tegenstrijdigheid) tusschen de beginselen of ervaringen der wetenschap en de geloofswaarheden heeft kunnen aanwijzen. Juist het tegendeel heeft plaats.

Maar laat ik hier over dit punt niet verder uitweiden. Ik schrijf trouwens niet voor ongeloovigen; deze zullen dit boek wel nooit lezen. Neen,ik schrijf voor u, godvreezende katholieke jongelingen, wien ik beloofd heb, eene veilige handleiding te zullen geven op uwe gevaarvolle reis door het leven. Ik meen evenwel, dat het hierboven gezegde niet geheel nutteloos voor u wezen zal. Gij hebt daaruit reeds eenigszins kunnen afleiden, wat het voor u zeggen wil: als jongmensch in \'t midden onzer negentiende-eeuw-sche wereld te moeten optreden. Gij kunt hieruit reeds gedeeltelijk opmaken, hoezeer gij behoefte hebt aan een gids, die uals trouwe wegwijzer vooruitgaat, om niet reeds bij uwe eerste kennismaking met die wereld van stuk te geraken en misleid te worden.

En nog heb ik u slechts de minst gevaarlijke zijde dier wereld doen zien. Ik heb u nog maar alleen gewezen op de goddelooze beginselen, die daar in omloop zijn. Oneindig erger nu is \'t, die zoogenaamde moderne levensbegrippen te zien in praktijk gebracht. Weet dan, dat het tot de eigenaardigheden van een »zo on der 19quot; eeuwquot; behoort: geen Paschen meer te houden — op Zon-en Feestdagen geen Mis te hooren — geen onderscheid te maken tusschen vleesch- en onthoudingsdagen, maar volop alles te eten waarvoor men lust heeft — des noods met list en bedrog zich te verrijken, mits men schrander genoeg zij,het verborgen te houden en als een eerlijk man blijve te boek staan — zingenot te zoeken zooveel men maar kan en de beurs het gedoogt — de Priesters en godgewijde personen in gezelschappen te bespotten en op straat ongegroet, ja zelfs met een voornaam air van minachting voorbij te gaan —

8

-ocr page 21-

IN DE 19« EEUW.

slechte dagbladen en allerlei liefderomans te lezen en daarover meê te praten — met fijn geglaceerde handschoenen naar schouwburgen, nachtelijke bals en concerten te gaan —tegenover dames, de jongere vooral, uitermate galant te zijn, tot ontstichtepstoe—met één woord; zóó te leven, dat de zinnelijke natuurmenscb zoo min mogelijk te lijdenhebbe en zooveel mogelijk geniete, terwijl men God, godsdienst, geloof en zedenleer, als zoovele verouderde en zinledige termen, uit het woordenboek wegschrapt.

Ziedaar, geliefde jongeling, eene ruwe schets der wereld, die gij gaat intreden. Geloof niet, dat ik in \'t minst overdrijf. Integendeel, ik heb ze uit eerbied voor u nog in de zachtst mogelijke kleuren geteekend. Het reëele overtreft verre de somberste beschrijving.

Gij moet u dan ook niet verwonderen, dat priesters, ouders, voogden, bloedverwanten, kortom allen, die het goed met u meenen, huiveren en sidderen, wanneer zij u in onze dagen de groote wereld zien ingaan. Het moet u evenmin bevreemden, dat zoo velen, zoo velen van uw leeftijd, die zich onvoorbereid, zonder leidsman en steun op die wereldzee wagen, reeds na korten tijd schipbreuk lijden naar de ziel en roekeloos ten gronde gaan.

9

De Heer Jezus achtte zelfs zijne apostelen, ondanks aide vermaningen, die Hij hun gegeven had, niet tegen den boozen invloed dier wereld beveiligd. Daarom bad Hij voor hen tot zijn Vader: gt;Vader, ik smeek U niet, hen uit de wereld weg te nemen, maar ze (ten minste) voor alle kwaad te behoeden.\'^1) Diezelfde bezorgdheid voor de ge-loovigen van Ephese deed Paulusschrijven; „Ziet wel toe, o Broeders, dat gij met omzichtigheid wandelt... want

(1) Joa. 17,15. tNon rogo ut tollas eos de mundo, sed ut serves eos a malo.\'\'

-ocr page 22-

DE CHRISTEN JONGELING

10

boos zijn de da^en.quot; (\') Onze heilige landgenoot, de ge-lukz. Canisius hield niet op, den jongelingen van zijn tijd diezelfde vermaning in te prenten. En om de studeerende jeugd nog zekerder voor het bederf der wereld te vrijwaren, stichtte hij, niet zonder eindclooze moeiten en de zwaarste offers, tot twaalf colleges, waarde Duitsche jongelingen door hun opleiding in degelijke deugd en ware wetenschap tegen de veelvuldige verleiding dier ongelukkige dagen voorbereid en gestaald werden. Hij zelf had gedurende zijne studiejaren aan de universiteit te Keulen in den vromen priester, Nicolaas Eschius, zulk een trouwen leidsman gevonden en hield niet op in latere levensdagen God innig hiervoor te danken.

In zijn „Bock der Belijdenissen\'\' ontboezemt hij zijn dankbaar hart in deze roerende bewoordingen. ,,Om tot mijn leermeester of liever tot mijn vader Eschius weder te keeren — lofprijs den Heer, o mijne ziel, en wil geen der weldaden vergeten van Hem, die u zulk een meester en daaglijkschen opwekker ten goede geschonken heeft; een man, die niet het mijne maar mij en mijne zaligheid liefhad en onverpoosd ter harte nam. Onder zulk eene leiding geplaatst mishaagde ik allengs mijzelven, om des te meer aan God te behagen, dien ik nog luttel kende en in den bloei mijner jeugd nog al te weinig vreesde. Zijne raadgevingen, zijn zedelijk gedrag en zijn voorbeeld ontstaken als \'t ware een nieuwe fakkel voor mijn zielenoog. Op zijn aanmanen brak en onderdrukte ik de bruischende tochten des harten en den wuften gloed der jongelingsjaren; met zijn gemeenzamen omgang tevreden, liet ik zonder moeite de vertrouwelijkheid en vriendschap met anderen

(\') Ephes 5,15. » Vidcte... fratres, quomodo caide ambule-tis... quoniam dies mali sunt.quot;

-ocr page 23-

IN DE 19= EEUW.

varen. Niemand — voor zooverre ilc mij thans herinner — was mij destijds dierbaarder en meer verknocht dan hij; en zulk een gewicht hechtte ik aan zijn oordeel, als een vader dat zou verlangen van een zoon. En niet slechts in de geheime vierschaar der boetvaardigheid ontsloot ik mijn hart, en dat dikwerf, voor hem, maar ook eer ik mij \'s avonds te ruste begaf, ontvouwde ik hem — zoo groot was mijn vertrouwen — de misslagen, onbesuisdheden en vlekken mijner ziel, ten einde aan dien rechter rekenschap af te leggen mijner fouten, gedurende den verloopen dag bedreven, en, zoo \'t hem goeddacht, ook eenige boete te doen voor mijne zonden.

„Ik erken en lofprijs eerbiedig, o mijn God, uwe barmhartigheid, die altijd en overal mijne wegeu zegende. O mijn God, trouwe bewaker der menschen en beschermer mijns levens! Dezen man hebt Ge mij als een anderen Ananias, om mij te onderrichten en mij inniger met U te verbinden, zoo ik mij niet vergis, naar eene vaste wetsbepaling uwer Voorzienigheid te Keulen toegezonden. Neen, hij hield niet op voor mij bezorgd te zijn ; hij bad, hij weende, hij zegende, hij waarschuwde, hij prikkelde, hij schreef. En toen ik eens wat al te lang van hem afwezig bleef, en in \'t vaderland mij reeds te veel vrijheid veroorloofde, ja zelfs een ruimere levenswijze scheen te willen omhelzen — toen hebt Gij, o mijn God, door hem, die destijds tot mij kwam, mij als een sluimerend kind doen ontwaken, en mij, den zwakken jongeling tot u roepend, door zijne zorg en zijn toedoen op uwe wegen versterkt. *

Doch genoeg hierover. Alwie onder u zijne zaligheid op prijs stelt, zal het niet meer overbodig achten, door wijze

De Lervv. Pater H. J. Allard, S. J. dcell ons deze slichtende bijzonderheid mede in een keurig geschreven artikeltje, getiteld. »Ecn Icerniccstcf vein den Petrus Lii/iisms. S. \'j. Men vindt het in den rius-Alman. k van 18S2 op bladz. 246 en vlg.

11

-ocr page 24-

DE CHRISTEN JONGELING IN DE ige EEUW.

raadgevingen te worden voorgelicht, zal deze met liefde aannemen en behartigen. Wat toch, vraag ik u met Jezus, wat toch zou \'t u baten, de geheele wereld te winnen ; wat zouden u al hare goederen, al hare schatten, al hare eer-bewijzingen en pleizieren baten, zoo gij in \'t ander leven schade aan uwe ziel moest lijden en verloren gaan ?

(i) Matth. 16,26. Quid enirn prodest komini, si mundum universum lucretur, aniniae vero suae detrimentum paliaturl

12

-ocr page 25-

HOOFDSTUK II.

DE SCHAT DES GELOOFS,

Bij het zien van een hoogen, zwaren eik, of van eene prachtige roos staat gij over de afmetingen van dien reusachtigen boom, over de schitterende kleuren en edele vormen dier bloem, het sieraad van den tuin, gansch verrukt. Maar denkt gij er ook aan, dat die reusachtige gestalte, dat al die kleurenpracht haar beginsel hebben in eenen gezonden, wel is waar, en ste-vigen, maar toch geheel onaanzienlijken wortel, die het voedingsap uit den bodem opzuigt en overstort in stam en takken, om zoodoende alles te voeden en vruchtbaar te maken ? Die wortel zelve ligt onder de aarde verborgen, is onzichtbaar, en toch geeft zij fe-ven, kracht en schoonheid aan alles, wat zich boven den grond aan ons oog vertoont, ons bekoort en in verrukking opvoert.

Even zoo is \'t gelegen met het geloof, die eerste der goddelijke deugden en tevens de wortel van alle overige. Ook die deugd ligt als \'t ware op den diep-sten bodem der ziel verborgen, heeft schijnbaar zelve geen luister en toch schenkt zij een bovennatuurlijken glans aan alles wat zij bezielt. Inderdaad, wat al heerlijke werken wij ook doen, „zonder haar,quot; zegt de

-ocr page 26-

DE SCHAT DES GELOOFS.

Apostel, „is \'t onmogelijk aan God te behagen:quot; (1) Zonder haar heeft al ons vertrouwen op zijne macht en goedheid, al onze liefde tot Hem, zij moge nog zoo vurig wezen, geen de minste bovennatuurlijke waarde noch verdienstelijkheid in zijne oogcn. En ditzelfde geldt evenzeer voor alle overige zedelijke deugden, hoe volmaakt zij ook wezen mogen. Alleen door haar kan de zondaar den eersten stap op den weg der rechtvaar-digmaking zetten en begint hij in de orde der zaligheid vóór God te leven. (2)

Die bovennatuurlijke deugd des geloofs heeft God u. Christen jongeling, in \'t H. Doopsel, zonder eenige verdienste van uwe zijde, in de ziel gestort. Van toen af is \'t u mogelijk geworden de waarheden en geheimen, die het God behaagd heeft aan het mensch-dom te openbaren, met algeheele zekerheid en overtuiging, op grond zijner eeuwige en onfeilbare waarachtigheid, aan te nemen en tevens de vertroostingen van dienzelfden godsdienst in ruime, in volle mate re genieten.

Bedenkt gij dit wel, dan zult gij moeten erkennen, dat God u in die gave des geloofs een schat van oneindige waarde heeft geschonken. Aan u thans de beurt, aau u de verplichting, om door vrijwillige, gehoorzame onderwerping uwer rede aan die goddelijke openbaring, uwe dankbaarheid daarvoor te betuigen en er uw voordeel mede te doen tot uwe zaligheid. Als de Heidenen, Turken en Joden kunt gij u voortaan niet meer verontschuldigen en zeggen; „Ik kan dit of dat punt van mijn godsdienst niet gelooven.quot; Xeen. Ook de schijnbaar onaannemelijkste waarheden kunt gij gelooven, zoo gij slechts wilt gelooven. Dooi\' de u geschonkene gave

(1) Heb. 11, 1G. Sine fide impossibile est placere Deo

(2) Rom. 1, 17. Justus eiutcm ex fide vivit.

14

-ocr page 27-

DE SCHAT DES GELOOFS

15

des geloofs is u dit altoos mogelijk. Zoudt gij echter niet willen gelooven, maar uit hoogmoed aan uw eigen kort-zichtigen geest meer gezag toekennen dan aan Gods onfeilbaar woord, loochent gij bijgevolg met voorberaden zin de waarachtigheid zijner openbaringen — hoe kan \'t dan anders, of dat vrijwillig, pozitief ongeloof zal u door God als zware zonde worden toegerekend? Wie toch begrijpt niet, hoe hoogst beleedigend het voor Hem wezen moet, dat gij de waarheid zijner woorden in twijfel trekt? Zeg mij eens, kunt gij u weerhouden om niet boos te worden, trekt gij \'t niet erg op uw eer en fatsoen, als een ander niet gelooven wil, wat gij hem in gemoede verzekert waar te wezen; als hij u voor een onwetende, een leugenaar of bedrieger houdt? Hoeveel meer moet het dan niet een alwetenden, oneindig waarheidlievcnden en heiligen God grieven, zich aldus door zijne eigene nietige schepsels te zien behandeld! Geen wonder dan ook, datjezus uitdrukkelijk verklaard heeft; „Wie niet geloofd zal hebben, zal veroordeeld worden.quot; (1)

Wat is overigens redelijker, dan, op getuigenis der H. Kerk, te gelooven wat zij ons als door God geopenbaarde waarheden voorstelt? Trouwens al deze waarheden dragen den onmiskenbaren stempel van hare goddelijke herkomst. — Eeuwen en eeuwen tevoren hebben de profeten, met verbazende nauwkeurigheid, de meeste feiten voorspeld, die wij in Jezus en in de door Hem gestichte Kerk hebben vervuld gezien. En van wien nu hadden zij die bovenmenschelijke voorwetenschap der toekomst? Klaarblijkelijk van den Alwetende, van God! Millioenen martelaren hebben den moed ee-had, uit overtuiging van de waarachtigheid van Jezus

(1) Mare. 1(5, 16. Qui vcro non crediderit condenmabitur-

-ocr page 28-

DE SCHAT DES GELOOFS.

leer, hun bloed en leven prijs te geven, liever dan die leer te verzaken. Vanwaar kwam hun die bovenmenschelijke moed ? Klaarblijkelijk van den Almachtige, die hen door de kracht zijner genade daartoe in staat stelde, van God! In weerwil van de meest tergende-bespottingen en de hardnekkigste vooroordeelen van Heidenen en Joden; in weerwil van de bloedigste vervolgingen van volken en vorsten, heeft zich het Christendom door de wereld een weg gebaand en met verbazende snelheid overal verspreid. Hoe is zulk een onloochenbaar wonder (om van duizend andere wonderen te zwijgen.) te verklaren ? Klaarblijkelijk heeft dit alleen kunnen plaats hebben door tusschenkomst van Hem, die alleen in staat is, in de zedelijke zoowel als in de stoffelijke orde, wonderen te werken, die alleen zulk een volslagen en plot-selingen omkeer in \'s menschen geest en gemoed kan tot stand brengen, dat is gezegd: door tusschenkomst van God alleen!

Wij katholieken, die nog heden dezelfde godsdienstleer belijden, welke vóór meer dan achttien eeuwen beleden werd, wij hebben derhalve, ook als mensch gesproken, een volmaakt redelijk en verstandig geloof. Inderdaad, al wat wij zooeven aanstipten, bewijst het niet zonneklaar, dat het ons door God zeiven uit den hemel geopenbaard is ? En is dit nu eenmaal bewezen, wat is dan verstandiger, wat redelijker, dan het als waar en onfeilbaar zeker aan te nemen? Aan wien toch zullen wij onze rede redelijker onderwerpen dan aan den eeuwig waarachtigen God, die ophouden zou God te wezen zoo Hij zich vergissen, liegen of bedriegen kon ? Wiens leergezag zullen wij redelijker eerbiedigen dan het zijne? En wat zijn ze de scherpzinnigste denkers der oudheid; wat zijn de grootste genieën van lateren en tegenwoordigen tijd, vergeleken

16

%

-ocr page 29-

DE SCHAT DES GELOOFS.

bij God met zijn alomvattend, mateloos verstand f Wat anders dan bazelende kinderen, wier verstand zich eventjes begint te ontwikkelen, voor wie zelfs de meest alledaagsche verschijningen en gebeurtenissen vaalc onoplosbare raadsels en geheimen zijn?

Terecht zeide dan ook de H. Teresia, die vrouw van zulk een uitnemend verstand en doorzicht; „Een enkel woord van God is mij meer waard dan de diepzinnigste redeneeringen van alle geleerden der wereld.quot;

In die geloovige en nederige onderwerping onzer rede aan de waarheden van onzen heiligen Godsdienst vinden wij daarenboven eene rijke bron van troost en geluk voor het hart. Hoe sterkt ons niet het gelo.of aan een ander beter leven, ten einde de vele wederwaardis-

\' o

heden en teleurstellingen van dit leven gelaten te ondergaan! Hoe wordt onze droefheid over het verlies van dierbare familie-betrekkingen en vrienden niet verzacht door het geloovig vertrouwen, dat wij lien allen later bij de verrijzenis zullen weerzien! Terwijl de ongeloo-vige in zulke beproevingen nergens raad noch opbeuring vindt, en hierom niet zelden, helaas! door overmaat van leed er toe komt, de hand aan zijn eigen leven te slaan — ziet de brave geloovige in al die rampen eene wel is waar harde, maar toch wijze beschikking des Heeren, eene beschikking, die hij aanneemt tot boete zijner zonden, waarmede hij woekert tot vermeerdering zijner verdiensten en tot voortgang in de deugd. Lijdend en zwijgend wacht hij dan betere dagen af, die zeker eenmaal voor hem zullen aanbreken, zoo niet hier, dan toch aan gene zijde des grafs, en — hij bewaart den vrede zijns harten.

o! Hoe beklagenswaardig is een mensch, die niet gelooft I De hoogleeraar L. Baunard van de Rijsselsche Hoogeschool, heeft een boek geschreven: Le doute et

2

17

-ocr page 30-

DE SCHAT DES GELOOFS.

ses vie times dims le siècle présent, waarin hij ons een tafereel ophangt van den gemoedsvrede der godloochenaars.quot;

„ Ziehier een boekquot; — dus luidt de aanhef zijner voorrede — „dat men eigenlijk met tranen moest schrijven. Wat doen de geesten f ze twijfelen. En de harten ? ze lijden; want een der karaktertrekken van het scepti-cismus onzer dagen is, dat zijn twijfelen smartvol is en pijnlijk.quot;

„Vrede! (vraagt zich Joujjroy af.)quot; Vrede ! Hoe zal men in vrede leven, wanneer men niet weet waarvandaan men komt, waarheen men gaat, wat men hierbeneden te do.en heeft? wanneer alles raadsel is, geheim, en twijfel en smart ? ^ De grootste weldaad, van den godsdienst (schrijft Maine de Biran) is, dat hij ons verlost van den twijfel en de onzekerheid, die de grootste foltering zijn van \'s menschen geest, het waarachtig venijn zijns levens 1).

„Daar ik noch in mij, noch in mijne omgeving, noch in de wereld der gedachten, noch in die der feiten iets vind wat mij bevredigt, heb ik besloten, in het oneindig en onveranderlijk Opperwezen den steun te zoeken, waaraan èn mijn geest én mijn hart zoo groote behoefte gevoelen 3).

Zulke bekentenissen spreken luider dan alle redeneeringen. Zij bewijzen, hoe rampzalig het geschapen staat met hen, die het plechtanker des heiligen geloofs over boord hebben geworpen. Beklagenswaardige schipbreukelingen !

Hoe gelukkig daarentegen, zijt gij! gij, die, bestraald door het bovennatuurlijk licht, dat die geloofsgave in uwen geest werpt, en tevens inwendig aangedreven door

18

1

j Pensees. 3) Ibid.

-ocr page 31-

DE SCHAT DES GELOOFS.

een evenzeer bovennatuurlijken aandrang dierzelfde gave, welke uw hart ten goede keert, duidelijk inziet, hoe redelijk het is, al wat de H. Kerk u als waarheid voorstelt als dusdanig aan te nemen; zoodat het u geen moeite kost, uw verstand gevangen te geven en u daaraan te onderwerpen, maar integendeel daarin rust vindt, zoowel voor den geest als voor ^t gemoed 1

Maar is \'t geloof een der kostbaarste schatten, die God u geven kon, zie dan ook toe, o jongeling, dat gij dien schat met zorg bewaart. Want, even als zoovele andere jongelingen uwer jaren die dezen schat verloren, kunt ook gij hem verbeuren door vrijwillige ongeloovigheid.

Wilt gij hem nooit verliezen? Geef dan vooreerst nimmer toe aan verwaandheid van geest. Blijf steeds gedachtig, dat ook het scherpzinnigst menschenverstand uit zijn aard enge grenzen heeft, buiten of boven welke het zich niet kan verheffen. Dit nu heeft plaats zoodra wij ons op het gebied van het bovennatuurlijke, van het eeuwige, van het oneindige bewegen. Daar houdt de wetenschap op; daar begint het gebied des geloofs. De geheele wetenschap lost zich daar op in het enkel woordje : Credo, ik geloof. En dit woord, schaam u niet het volmondig uit te spreken! Ook een H. Augustinus, een H. Hieronymus, een H. Ambrosius, een H. Anselmus, een Gelukzalige Albertus de Groote, een H. Thomas van Aquine, een H. Barnardus, een H. Bonaventura, een Bossuët, een Fenelon, een H. Franciskus van Sales, een H. Alphonsus de Liguori en duizend anderen, mannen van vernuft en wereldkundige vermaardheid, hebben zich dit niet geschaamd: integendeel met kinderlijken eenvoud, door nederige onderwerping hunner rede aan Gods eindelooze wetenschap en waarachtigheid hebben ze daaraan hulde gebracht,

19

-ocr page 32-

m-: SCHAT DES GKLOOFS.

Wilt gij den schat des geloofs bewaren ? Vermijd dan allen onnoodigen, vooral gem eenzamen omgang met ongeloovigen en andersdenkenden. Spiegel u aan zoovele anderen, die daardoor tot afval van \'t geloof gekomen zijn. Hun voorbeeld zij u eene les.

Lees ook nooit boeken of tijdschriften, waar de waarheden van onzen heiligen godsdienst in twijfel getrokken, bestreden of verguisd worden. Het schrikbarend ongeloof onzer dagen is grootendeels aan de lectuur van dergelijke verpestende geschriften te wijten.^) Leid vooral een kuisch en zedelijk leven. In den regel wordt het verstand door den invloed van het hart bedorven. Wie losbandig leeft, verliest allengskens meer en meer alle liefde voor zijn godsdienst. Hij begint met te wenschen, dat de waarheden, die hij gelooven moet, valsch mochten wezen, dat er bijv. geen hel ot hemel ware; dan volgt de twijfel—en die twijfel voert eindelijk tot formeele ontkenning van de zékerste en heiligste waarheden, zelfs tot verloochening van God. Reken er op, dat nooit een ernstige twijfel tegen de waarheden des geloofs in uw geest zal oprijzen zoolang gij eerbaar en onschuldig leeft. Eerst dan zal die ontstaan, wanneer gij begint toe te geven aan uwe kwade en ongeregelde driften. De onder binding leert het ons alle dagen.

Wilt gij den schat uws geloofs bewaren ? Lees dan van tijd tot tijd een of ander degelijk werk, dat over geloof en godsdienst handelt: er bestaan er.bij duizenden. Woon ten minste zoo dikwijls gij kunt de predikatiën bij, waar u diezelfde waarheden mondelings verklaard en bewezen worden.

Richt eindelijk geheel uw handel en wandel in, niet volgens de grondregels der bedorven wereld, maar

20

-ocr page 33-

DE SCHAT DES GELOOFS.

volgens die des geloofs. Verwek dikwijls tot dit einde de oefening of akte van geloof, die gij op den schoot uwer moeder hebt aangeleerd en die met de zoo beteeke-nisvolle woorden eindigt: „In dit geloof, o mijn God, wil ik leven en sterven.quot; Bid ook somwijlen een hartelijk „Onze Vader,quot; opdat God u in het eenig ware geloof der heilige katholieke Kerk al meer en meer bevestige en voor het ongeloof onzer eeuw vrijware.

Zoo zal het woord van Jezus in u bewaarheid worden : ,, Wie gelooft zal hebben en gedoopt zal wezen , hij zal zalig zijnquot;1).

Dan zult gij stervende, met den grooten geloofsapostel Paulus kunnen uitroepen. „ Ik heb mijne loopbaan voltrokken en het geloof bewaard. Voor\'t overige is mij de kroon der gerechtigheid weggelegd, die mij de Heer, de rechtvaardige Rechter, schenken zalquot;2).

Ziehier, wat de groote dienaar Gods, de Gelukz. Petrus Canisius, uw landgenoot, den 1G Juni 1583, aan zijn broeder Gijsbert schreef (ik wil daarmede dit hoofdstuk sluiten): » De eeuwige, almachtige God make ons waardig, om der wrille van het katholiek geloof, door de nieuwe wereld — hij schreef ten tijde der protestantsche hervorming, toen men voorgaf het geheele christendom te vernieuwen; vandaar dat woord : „ nieuwe wereld\'quot; — veracht en vervolgd te worden, in deze ellendige tijden, waarin geweld meer geldt dan recht en iedereen volgens zijn opvatting over godsdienst twist en strijd voert, ja zich boven alle leeraars, prelaten en bisschoppen trotscli durft verheffen... tegen alle

Mare. 16,26. Qui crediderit et baptizatus fuerit, salvus er it!\'\'

{\') II. Tim. 4,7. Cursum cons2unmavi, fidem servavi. In reliquo reposita est mihi corona justitiae, quam reddet mihi Dominus Justus judexquot;

21

-ocr page 34-

DE SCHAT DES GELOOFS.

christelijke en apostolische gebruiken in.... Moge God zich over ons en het geheele vaderland erbarmen en u, die in het oude geloof volhardt, het ware geduld en ijver voor Gods eer verleenen.quot;

Moge die vvensch van onzen gelukzaligen landgenoot ook in u, ó Jongeling, vervuld worden 1

22

-ocr page 35-

HOOFDSTUK III.

DSamp;ELÏJKE DEÜ^B.

Degelijk, solied, hecht, duurzaam, proefhoudend: ziedaar zoovele woorden. die alle nagenoeg hetzelfde beteekenen. Degelijk noemt men een voorwerp, dat tegen schokken en stooten aankan en niet dan met ongewone krachtsinspanning uit zijn verband geraakt. Aldus zegt men van een huis bijv., dat het solied gebouwd is, wanneer het tegen storm en wind bestand is, zoodat het er niet merkbaar door lijdt. Solied ingebonden noemt men een boek, dat vast in zijne voegen blijft zitten, al gaat het reeds vele jaren mêe en al wordt het dikwijls zeer ruw gehanteerd. Zoo zegt men ook van een persoon, dat hij van een solieden lichaamsbouw is, wanneer hij, ondanks zware vermoeienissen en uitputtende werkzaamheden, krachtig en gezond blijft.

Evenzoo mag men zeggen, dat iemand degelijke, soliede deugd bezit, als hij, niettegenstaande allerlei aanvechtingen van clen satan, ondanks allerlei verleidingsmiddelen van de zijde der wereld , trots allerlei booze opwellingen zijner hartstochten, geen haarbreed van den goeden weg of van zijn plichten afwijkt, maar zich altoos gelijk blijft, altoos even gods-

-ocr page 36-

DEGELIJKE DEUGD.

dienstig, even zedig en eerbaar, even nederig en geduldig is en daarenboven zich in dit alles door zuivere en bovennatuurlijke beginselen des geloofs laat leiden. Zulk eene deugd vindt men tot in een heldhaftigen graad bij alle Gods lieve heiligen. Zoodanig was de deugd van den kui-schen aartsvader Joseph, die liever in de ongenade van zijn vorstelijken heer wilde vallen en in de gevangenis geworpen worden , dan het minste te doen waardoor hij de eerbaarheid kwetste. Zoodanig nog was de deugd van den grooten aartsvader Abraham, die, om aan God te gehoorzamen, niet geaarzeld zou hebben zijn eenigen zoon Isaak met eigen hand te slachtofferen. Zoodanig was verder ook de deugd eens H. Aloysius\' van Gonzaga, die te midden van alle bekoorlijkheden en vermaken van het Spaansche hof, geen oogenblik de tegenwoordigheid Gods uit het oog verloor, maar, zedig als een engel, voortdurend in \'t gebed met Hem ver-ecnigd bleef. Zoodanig was wijders de zielenijver van een H. Franciskus van Sales, die, om hardnekkige ketters te bekeeren, onderscheidene jaren eiken dag te midden van de ondragelijkste winterkoude en met voortdurend gevaar voor zijn leven, eene bevro-zen brug op handen en voeten overkroop, om hun aan de overzijde het Evangelie te prediken. Zoodanig was eindelijk de deugd van zoo vele millioenen martelaren, die, om aan God en hun geloof getrouw te blijven, de schrikwekkendste folteringen ja zelfs den wreedsten dood hebben verduurd.

Zulk eene degelijke deugd behoort ook gij, o Jongeling, uzelven aan te werven, wilt gij op uwe gevaarvolle reis door het leven gewaarborgd zijn tegen den ondergang uwer ziel. Deze alleen trouwens kan u staande houden.

Wilt gij dit nog beter beseffen ? Bemerk dan wel,

24

-ocr page 37-

DEGELIJKE DEUGD.

dat er eene tweevoudige soort van deugd is, die bepaald de vuurproef niet kan doorstaan, waarmede men zich dus niet moet vergenoegen. Ik noem de eerste eene parade- de tweede, eene bloote natuur deugd.

Parade-deugd noem ik die, welke zich alleen bepaalt bij zekere uitwendige vormelijkheden, die, op zijn best genomen, niets anders zijn dan geestelijke fraaiigheden, een godsdienstig of liever een ongodsdienstig komediespel, en dus, wel beschouwd, eene verfoeilijke ge-veindsheid. Zij, die zich aldus met het masker der deugd tooien, werpen het af, zoodra het voor hunne huichelachtige berekeningen niet meer dienen kan, en eindigen doorgaans met groote ergernis te geven. Wilt gij dat ik ze u nader leere kennen ? Het zijn dezulken, die veel vertoon maken, wanneer zij in \'t openbaar worden aangesproken om deel te nemen aan een of ander werk van liefdadigheid, zich met de grootste ingenomenheid daartoe leenen en wel eens mildelijk van \'t hunne bijdragen ; maar intusschen niets anders zoeken dan zich naam te maken. Het zijn dezulken, die in gezelschappen een geaffecteerd stilzwijgen bewaren, om des te meer de aandacht op zich te trekken. Het zijn dezulken nog, die al hunne zedigheid doen bestaan in eene berekende terughouding, in te spreken met eene afgepaste gematigdheid van stem, in zekere regelmatigheid bij het gaan en staan, in eene kunstmatige bedeesdheid van blik, enz. Het zijn dezulken, die er hun fort uit maken, bij alle mogelijke godsdienstoefeningen tegenwoordig te zijn, maar bij dit alles slechts hunne luimen en nukken involgen, zonder een enkel greintje van den waren geest der vroomheid te bezitten. Het zijn diezelfde, van welke Paulus gezegd heeft, (\')

(1) II Tim. 3, 5. Habentes spccicm qiddem pietatis, virtutem auteut ejus abnegantes.

25

-ocr page 38-

DEGELIJKE DEUGD.

dat zij wel den schijn van godsdienstigheid hebben, maar de innerlijke deugdelijkheid daarvan verloochenen. Met één woord, het zijn dezulken, die zich tevreden stellen, bij de menschen als deugdzame personen te boek te staan, maar er zich weinig of niets om bekommeren, dat God hen geheel anders beoordeelt.

Onnoodig te zeggen, dat zulk een guichelspel van deugd op den duur geen steek houdt, maar bij de eerste beproeving de beste in duigen valt.

Doch evenmin is eene bloote natuurdeugd tegen eene harde proef bestand.

Men ontmoet wel eens van die goedige karakters, die als van natuurswege tot de deugd schijnen gevormd, menschen wien zij schijnt aangeboren, die als \'t ware vrij van driften, koudbloedig en apathiek zijn. Zij vinden er dan ook een soort van natuurlijk genoegen in, volgens een vasten regel in alles te werk te gaan, en beschouwen het als \'s menschen grootste geluk, stil en vreedzaam hunne dagen te slijten. Zulke personen noemt men wel eens gelukkige karakters, en in zeker opzicht zijn zij \'t inderdaad. Eene dergelijke deugd kan men echter geen ware, vooral geen christelijke deugd noemen. En waarom niet? Omdat het voornaamste bestanddeel der christelijke deugd eraan ontbreekt: zij handelen namelijk niet uit beginsel van bovennatuurlijk geloof, maar alleen uit aandrang eener bloot natuurlijke rechtschapenheid. Daarenboven is dergelijke deugd niet bestand tegen ernstige tegenkanting en worsteling. Altoos hebben menschen van dat slag te vreezen, dat zij, zoodra hunne belangen het meebrengen, eene tegenovergestelde richting inslaan, dat hunne ge-heele deugd er bij inschiet en over boord raakt. Dan wordt bewaarheid, wat Jezus in den vorm eener gelijkenis gezegd heeft. «En de regen viel neder en de

26

-ocr page 39-

DEGELIJKE DEUGD.

vloeden kwamen en de winden bliezen en zij beukten aan op dat huis (dat op drijfzand gebouwd was) en groot was deszelfs verwoesting, (\') Dit is met andere woorden gezegd: een mensch, een jongeling, die niet door gestadige zelf bewaking, zelfbedwang, zelfverloochening en gebed, van zijne jeugd at geleerd heeft, de kwade neigingen zijns harten in toom te houden, zal op den dag, waarop onder Gods toelating een zware storm over zijne ziel losbreekt, te zwak bevonden worden en in den afgrond worden meegesleept.

Alleen soliede deugd, ik herhaal het, kan ons tegen zulke droevige verwoestingen waarborg geven. Onderzoek dus wel, mijn dierbaar jongeling, hoe het met uwe deugd staat. Is zij bestand althans tegen gewone, alledaagsche beproevingen? Kunt gij u ten minste in gevaren en aanvechtingen van minderen aard staande houden ? Uwe worstelingen waren tot nu toe slechts schermutselingen nog met den vijand, kleine gevechten met de voorposten; de geregelde groote veldslagen in \'t open veld, onder het gebulder van honderde vuurmonden, hebben nog niet plaats gehad. Zeg mij, hoe hebt gij het gemaakt in die aanvallen van lichteren aard? Hebt gij wellicht nu reeds als een lafaard het hazenpad gekozen? Zoo ja, oordeel dan zelf, wat er van u komen moet, wanneer gij voor \'t heete vuur zult staan!

O, als gij u bewust zijt, nog zwak in deugd te zijn, waag u dan toch niet in de wereld. Uw ondergang ware onvermijdelijk. Maar leg er u van heden af ernstig op toe, om met Gods hulp een goeden voorraad van hechte deugden te vergaderen.

(\') Matth. 5, 27. Et descendit phivia et venerunt flu-vihia ct flaverunt venti ct irrucrunt in domitm ill am et Juit ruina illius magna.

27

-ocr page 40-

DEGELIJKE DEUGD.

En hoe moet gij \'t dan hiervoor aanleggen?

Gij moet vóór alles er vurig om bidden. — Volgens de omschrijving, hierboven van de degelijke en proefhoudende deugd gegeven , zult ge, meen ik, wel overtuigd zijn dat niemand door de enkele kracht zijner natuur, ze moge ook nog zoo voortreffelijk wezen, zich tot zulke hoogte kan verheffen. Noodzakelijk moet de hoogere kracht van Gods genade uw onvermogen hierin te gemoet komen. Die genade moet gij Hem vragen; «Vraagt en u zal gegeven worden.quot; (1) Gij moet God met ootmoed en vertrouwen vragen: a) dat Hij u helpe zulke hoogte van deugd te bereiken, dat gij, des noods, al de vijanden uwer ziel gerust kunt uitdagen zonder gevaar van overwonnen te worden, om even als Paulus, vol vertrouwen te kunnen zeggen: »wie is in staat ons van Christus\' liefde te scheiden? Is het kwelling? Benauwdheid? Honger? Naaktheid? Gevaar? Vervolging? Zwaard? Neen; dit alles komen wij te boven om Hem, die ons bemind heeft. (2) Gij moet Hem verder vragen: b) dat Hij U de gelegenheden verschaffe, waarin gij die verschillende deugden kunt beoefenen; dat Hij u die gelegenheden doe opmerken, en vooral de genade geve, om ze ten voordeele uwer ziel met zorg te benuttigen.

2° Een tweede vereischte om solied deugdzaam te worden, is: dat men zich nooit tevreden stelle met half-werk te doen.

Wat dit zeggen wil ? Ik zal het u duidelijk maken door praktische voorbeelden.

(\') Luc. 11, 9. Petite et dahitur vobis.

(-) Rom. 8, 35, 37, Quis nos separabit a char it ate Christi? Tribuiatio f an angustia? an fames\'? annuditas? an gladius? Sed in his omnibus superamus propter Eum qui dilexit nos.

28

-ocr page 41-

DEGELIJKE DEUGD.

Half-werk doet hij, die bijv. de vijf eerste dagen der week zich dapper geweld aandoet om niet boos te te worden; maar de twee laatste dagen weer alles bederft, door zich bij de minste tegenkanting gramstorig te maken, wellicht twintigmaal en nog meer per dag. Half-werk doet hij, die te huis in eten en drinken altoos even matig en verstorven is; maar buiten \'s huis, in gezelschappen, er des te ruimer op aansmult en aandrinkt, zelfs tot overdaad toe. Half-werk noem ik het nog, zich met alle zorg te wachten van vloeken en zweren, maar er geen bezwaar uit te maken, zijne nieuwsgierigheid in alles te voldoen en zich honderdmaal eiken dag aan allerlei bekoringen van oneerbaarheid bloot te stellen. Ik zou deze gevallen nog met honderden kunnen vermeerderen. Doch waartoe? De reeds opgenoemde zijn voldoende, om u mijne gedachten te doen begrijpen.

De deugd van zulke menschen, het kan niet anders, houdt altoos eene of andere zwakke, kwetsbare zijde. En dit nu, zegt ergens de H. Alphonsus, is voor den duivel genoeg, om vroeg of laat zoo iemand tot diepen val te brengen, evenals het voor een kundigen generaal genoeg is, dat eene vesting hier of daar een zwak versterkten kant hebbe, om na verloop van tijd er binnen te dringen en ze zoo meester te worden.

Men moet het dus in zake van deugd niet ten halve laten steken, maar doorzetten ten einde toe, en daarom zichzelven aanhoudend de sporen geven. Volgaarne beken ik het: dit vordert zielskracht, moeite, arbeid. Maar ziel juist dit is eigen aan alle groote ondernemingen; zonder krachtdadige en hardnekkige inspanning komen ze niet tot stand. Gods genade maakt ons overigens dit alles niet slechts mogelijk, maar zelfs gemakkelijk en licht.

29

-ocr page 42-

DEGELIJKE DEUGD.

30

3° Als derde vereischte om degelijke deugd te verkrijgen, geven ons de geestelijke schrijvers aan: dat men hierin met orde en volgens een vastgesteld plan te werk ga. Ook hier passen zij het bekend la-tijnsche spreekwoord toe: Pluribus intenties minor est ad singula senilis, »Is de aandacht op meerdere dingen tegelijk gevestigd, dan is zij minder gespannen op elk afzonderlijk.» En inderdaad, de ondervinding leert, dat men op die wijze merkelijk grooteren voortgang maakt. Ik verklaar mij. Gesteld, daar ontbreken u nog verschillende deugden, deugden van eene allereerste noodzakelijkheid, zooals geduld, kuischheid, enz. Door eigen treurige ervaring nu weet gij, dat de minste bekoring vaak genoeg is, om u min of meer te doen struikelen, dat de geringste tegenkanting u ongeduldig en boos doet worden; dat het eerste verleidelijk voorwerp, hetwelk gij op uw weg ontmoet, menigmaal reeds genoeg is, om uwe nieuwsgierigheid gaande te maken en met zeker welbehagen uwe blikken tot zich te trekken, waaruit meer dan eens oneerbare verlangens in uw hart worden opgewekt. Dit alles weet en erkent gij. Nu wenscht ge, onderstel ik, en wenscht gij vurig de daartegenover staande deugden aan te werven. Uitmuntend voorzeker is die wensch! Maar, zeide ik, om hierin te slagen moet gij niet overleg en ordelijk te werk gaan. Gij moet namelijk die schoone deugden niet alle te zamen willen omvatten om u daarin grondig te vestigen; maar afzonderlijk en achtereenvolgens, de eene voor en de andere na. Begin bijvoorbeeld eerst met u een tijdlang in \'t geduld te oefenen en houd daarmede aan, tot dat ge eene zekere vaardigheid daarin verkregen hebt, zoodat gij, ook zelfs bij de onpleizierigste ontmoetingen, rustig en bedaard weet te blijven. Leg u even zoo een tijd lang

-ocr page 43-

DEGELIJKE DEUGD

op de beoefening der heilige kuischheid toe, en insgelijks al verder op de overige deugden. Met aldus regelmatig voort te gaan, geeft gij aan iedere deugd meer tijd, en ik zou haast zeggen ook meer ruimte, om zich diep in uw hart te wortelen, dan wanneer gij uwe pogingen gelijktijdig verdeelt over verschillende deugden, die uit elkander loopen. Dit is evenwel niet zóó te verstaan, alsof gij u in den tusschentijd, waarop gij u bepaald op ééne deugd toelegt, aan de overige volstrekt niets moet laten gelegen liggen. Ik wil daarmede alleen zeggen, dat gij u op die ééne voorgeno-mene deugd met meer bijzonderen ernst en ijver moet toeleggen, zonder daarom toch bij voorkomende gelegenheid de andere te verwaarloozen.

Daarenboven is het raadzaam, zoo leeren ons verder diezelfde voornoemde schrijvers, met die deugd te beginnen, welke wij voor ons persoonlijk als de meest noodzakelijke beschouwen, die als \'t ware tot grondslag moet dienen van het gansche gebouw onzes geestelijken levens. Is dit nu wellicht voor u de nederigheid ? Is het de zachtmoedigheid ? De versterving ? De kuischheid? Het geduld? De gelatenheid in Gods wil? — Aan u, dit vraagstuk te beslissen. Doch wat het ook wezen moge, ziehier wat gij doen moet. Zoo uwe bezigheden het toelaten, lees dan bijwijlen in een of ander geestelijk boek iets over die deugd, welke gij u tot bijzonder voorwerp uwer overwegingen en pogingen gemaakt hebt, Bid ook dagelijks, hetzij bij uw morgengebed, hetzij gedurende het H. Misoffer, dat God de Heer u dien dag bijzondere genaden schenke, om niet tegen die deugd te misdoen. Maak u zelfs een of ander schietgebed eigen, dat op die deugd betrekking heeft, en herhaal dit, al gaande en staande, een bepaald getal malen iederen dag. Onderzoek u einde-

31

-ocr page 44-

DEGELIJKE DEUGD

lijk \'s avonds bij \'t slapen gaan, hoe gij uwe goede voornemens van \'s morgens met betrekking tot die deugd gehouden hebt. Hebt gij u daaromtrent ongetrouwheden te verwijten, vraag dan God nederig vergiffenis en maak opnieuw goede voornemens voor den volgenden dag. Dit alles vereischt slechts luttel tijds. Op die wijze voortgaande, zult gij onder Gods bijstand trapsgewijze er gewis toe komen, u die deugd zóó eigen te maken, dat gij, zelfs in beproevingen van den meest ernstigen aard, onbezweken staande blijft.

Welaan dan, Christen jongelingen die geroepen zijt om te midden eener zedelooze wereld, die met deugd en godsdienst spot, tegen den breeden stroom des be-derfs op te varen, staalt u met het pantser eener hechte en degelijke deugd. Anders toch hebt gij het ergste voor uwe ziel te duchten. Thans hebt gij den tijd nog. Benuttigt hem met zorg, opdat gij, volgens het woord van den grooten Apostel der Heidenen, in staat zijt weerstand te bieden op den kwaden dag (der beproeving) en, onder elk opzicht volmaakt geworden, pal op uw stuk te staan.

(1) Ephes, 6, 13. Ut possitis resistere in die malo et in omnibus perfecti stare.

32

-ocr page 45-

HOOFDSTUK IV.

DE TIJDGEEST.

----lt;•*- -*►gt;-

Thans moet ik u gaan spreken over hetgeen h en den Tijdgeest, den geest onzer eeuw pleegt te noemen. Helaas! wat ik u daarover te zeggen heb, is zoo treurig, dat ik er gaarne over zwijgen zou , maakte mijne belangstelling in \'t welzijn uwer ziel het mij niet ten plicht daarover te spreken, om u te waarschuwen.

Onder dat woord „de geest des tijds, de geest onzer eeuwquot; verstaat men die algemeen in de wereld heer-schende begrippen, welke als zoovele levensregels worden aangenomen, en volgens welke velen in de verschillende betrekkingen en standen der maatschappij hunne handelingen inrichten.

Dat die „geest der eeuwquot; uit zijn aard zeiven in menig opzicht strijdig is met den geest des Christen-doms en de leer van Jezus\' Evangelie, kunt gij reeds bij voorbaat onderstellen. Hier toch kan alleen sprake zijn van die menschen, welke door den Verlosser zcl-ven genoemd zijn ,,de zonen dezer eeuw\'\'; filii hujus seculi, en die hij als een \'toonbeeld van wereldsche schranderheid tegenover de kinderen des lichts stelde, Filii lucis (\'), dat is gezegd tegenover hen, die als volgelingen zijner evangelische leer, een godgevallig, braai en zedelijk leven leiden.

De vraag, die ik u thans tot uwe onderrichting en waarschuwing\' moet beantwoorden, is deze; Welk is de heerschende geest dezer eeuw ?

quot;n Luc. 10, 8.

3

-ocr page 46-

DE TIJUGEKST.

Onze H. Vader Pius IX, wiens opperherderlijk woord wij als eene soort van godspraak moeten eerbiedigen, heeft ten jare l8G4in zijn destijds zooveel besprokenen en eeuwig gedenkwaardigen Syllabus errorum (Beknopte samenvatting der hedendaagsche dwalingen), uitdrukkelijk verklaard, dat de geest onzer hooggeroemde 19c eeuw vervat ligt in dit ééne woord : Naturalisme.

Naturalisme! Het is niet mogelijk den ganschen zin van dit woord, dat van latijnschen oorsprong is, zonder eenige omschrijving weer te geven. Misschien zou men het in onze moedertaal kunnen vertolken door: de leer van den bloot natuurlijken mensch. Ik zal het u dus omschrijven en verklaren zooveel als noodig is, om u de beteekenis ervan te doen begrijpen. Meer zal niet noodig zijn, om u afkeer eu vrees in te boezemen voor eene wereld, die van zulk een geest be-heerscht wordt en ervan doortrokken is.

Beschouwen wij dien geest van naturalisme in bespiegeling en in praktijk.

Wat is het naturalisme in bespiegeling of theorie?

34

Het is de door de H. Kerk plechtig veroordeelde leer, die als hoofdbeginsel vaststelt, dat de mensch alleen waarde moet hechten aan hetgeen in de bestaande natuur aanwezig is, en wat men in vroegere dagen bovennatuurlijk genoemd heelt, als loutere fabelpraatjes, her-schenschimmige droombeelden en volksbijgeloof moet verachten. Dat alleen, zoo spreken de toongevers dezer zoogenaamde moderne wereldbeschouwing, dat alleen moet men voor waar en mogelijk houden, wat wij met onze bloot menschelijke rede kunnen begrijpen, met onze natuurlijke zinnen kunnen waarnemen en door de krachten der stoffelijke natuur kunnen tot stand

Luc. 1G, 8. ft Ui lucis.

-ocr page 47-

DE TIJ DG EEST.

35

brengen. Weg dus, zeggen zij, met alle bovennatuurlijke wezens, waarvan wij ons met ons bloot verstand geen begrip kunnen vormen! Weg met een persoonlijken, zelfstandigen, buitenwereldschen en drieëenigen God! Weg met engelen en duivelen! Weg met de onstoffelijke en bloot geestelijke ziel van den mensch! Weg met een ander leven! Weg met eene toekomstige vergelding! Weg met hemel en hel! Weg met eene zoogenaamde goddelijke openbaring! Weg met de godheid van Jezus Christus! Weg met eene Kerk, die beweert van god-delijken oorsprong te zijn! Weg met het bestaan van geheimen in den godsdienst! Weg met alle mirakelen! Weg, in één woord, met alles wat boven de sfeer der natuurlijke krachten uitgaat! Dit alles zijn bijgeloovige, ongegronde opvattingen, uit de domme middeleeuwen herkomstig, waaraan een kind der verlichte 19e eeuw geen geloof meer moet slaan.

Maar kan de mensch met zulk eene leer evenzeer zijn geluk vinden? Ja, antwoorden zij u, „de menschelijke rede alleen is voldoende door hare natuurlijke krachten, om menschen en volkeren gelukkig te makenquot; \'). Volgens diezelfde woordvoerders der moderne richting toch heeft de mensch geen andere bestemming dan die van hier een tijd lang te leven en dan te sterven, en vindt hij in \'t genot der aardsche dingen alles wat zijn hart redelijker wijze verlangen kan. Slechts komt het er op aan, de middelen te baat te nemen (geoorloofde of ongeoorloofde, hiervan kan geen sprake meer zijn) om zich die aardsche geluksgoederen te verwerven. Wie, om welke reden dan ook, daartoe niet

1) Syllab. Prop. 3. Humana ratio, nullo prorsus Dei respectu habito, naturaliter suis viribus ad hominum ac populorum bonum curandum sufficit.

-ocr page 48-

DE TIJDGEEST.

geraken kan, is zeer tc beklagen. Gelukkig daarentegen, hoogst gelukkig hij, die volop de voldoeningen des levens kan genieten! Maar ook dwaas en bespottelijk dwaas is hij, die zich inbeeldt, dat hem in een ander leven eene andere zaligheid wacht en die, om wille dier ingebeelde goederen aan gene zijde des grafs, aan de genietingen van het tegenwoordig leven vaarwel zegt.

Wie begrijpt niet al aanstonds, dat men met znlk eene leer noodzakelijk op weg raakt naar het vroegere heidendom, om niet tc zeggen, dat dit heidendom nu reeds onder een nieuwen, schijnbaar meer wetenschappe-lijken vorm bepaald herrezen is?

Het heidendom! Ja; wat anders toch is, in de praktijk beschouwd, geheel het naturalisme onzer dagen? Er ontbreekt niets meer, dan dat men, evenals de oude heidenen, ten believe van het eenvoudig volk, op straten en pleinen afgodsbeelden oprichte en ter eere dier afgoden openbare feesten instelle, en wij zijn weer tot die vroegere dagen teruggekeerd. Of is de zucht naar zingenot en weelde niet even buitensporig als toen? Is het peil der onzedelijkheid niet op weg even laag te dalen als te dien tijde? Worden de schouwburgen niet even hartstochtelijk bezocht als in die dagen ? Is de haat der hedendaagsche natuurvergoders tegen de Kerk van Christus en hare trouwe kinderen niet even sluw en fel als in de eeuw van Nero en Diocletianus? Is de geld-woede en de drift naar pleizier niet even hoog gestegen als vroeger? De geheele staatkunde onzer dagen, zeg mij, waarin verschilt zij van die der vroegere heiden-sche Cesars, die het geld en het bloed hunner onderdanen aan hun eigen belang en eerzucht onmeedoo-gend opofferden ? Wat is veelal de kunst in onze eeuw en wat beoogt men bij al hare voortbrengselen? Is het

-ocr page 49-

DE TIJDGEEST.

37

niet, even als weleer onder de heidenen, opwekking van zingenot ? En het geheele handelwezen, wat is het tegenwoordig anders dan eene heidensche speculatie, om zich op alle wijze in den kortst mogelijken tijd zooveel mogelijk te verrijken, en dan dien rijkdom te benuttigen als middel van zingenot en overdaad ? Wat is verder de geheele wetenschap, waarop onze eeuw zich zoozeer beroemt ? Wat anders dan een dor geraaskal over de eerste levenskwesties van den mensch, waarvan noch de leeraar noch zijne leerlingen iets begrijpen ; een eeuwig redetwisten over de eenvoudigste waarheden, zonder ander resultaat dan twijfel en onzekerheid, \'t Was even zoo het geval onder de geleerden des heidendoms. Hoe echt heidensch vooral is niet tegenwoordig de opvoeding der kinderen! Wat wordt den armen kleinen reeds van hunne eerste jaren ingeprent ? Wat anders dan zucht naar opschik en pleizier? Te nauwernood zijn zij de kinderschoenen ontwassen, of men voert hen reeds naar kinderbals en kinderconcerten. Van deugd en godsdienst wordt hun aan den huiselijken haard zelden een woord gerept; al wat zij daar zien en hooren is alleen geschikt om hunne harten te verweeken, te verzinnelijken en hen naar quot;t oogenb\'ik te doen hunkeren, waarop zij zich, vrij van het ouderlijk toezicht, volop aan het genot der wereld zullen kunnen verzadigen. Wat zal ik eindelijk zeggen van de vele monsterachtige gruwelen, die in onze dagen onophoudelijk plaats hebben : gruwelen van dief-jtal, ongebondenheid en moord, zooals men ze te nauwernood onder de heidenen zou vermoeden; gruwelen, die eene eeuwige schandvlek voor onze eeuw zullen blijven? Helaas! ze zijn alle het natuurlijk gevolg van het rampzalig naturalisme, dat alle hoop en vrees voor een ander leven, alle geloof aan

-ocr page 50-

DE TIJDGEEST.

God, alle verantwoording des gewetens buitensluit en den hartstochtelijk gezinden mensch geen anderen teugel meer overlaat dan dien van het eergevoel en de straf der politiewet! Maar och! hoe machteloos is die teugel, tegenover den aandrang der driften!

Ziedaar, waartoe de wereld onzer dagen gekomen is !

Men heeft begonnen het gezag der Kerk en de geopenbaarde waarheden des geloofs te loochenen en als beginsel gesteld, dat de natuurlijke rede het eenig gezag was, waaraan de mensch zich onderwerpen moest. En het gevolg daarvan ? Het duurde niet lang, ot eene volslagene twijfelzucht in zake van godsdienst maakte zich van de harten meester. Dat eeuwig twijfelen baande al zeer spoedig den weg tot eene algeheele onverschilligheid in zake van geloof en zeden. De godde-looze beginselen der fransche revolutie, die met geweld van wapenen het volk werden opgedrongen, ondermijnden de nog overgeblevene geloofsovertuiging hoe langer hoe meer. Toen staken de liberale vrijdenkers het vaandel op en verkondigden van de daken, dat het eenieder vrij stond te denken, te spreken en handelen zooals het hem goed dacht; dat immers eenieder slechts aan zich zeiven verantwoording schuldig is \\ran zijne eigen daden. Die goddeloooze leer, de grootste ketterij onzer eeuw (zooals Pius IX zich uitdrukte) werd als eene finna voor alle onkatholieken, vrijmetselaars, godloochenaars, met één woord voor allen, die er belang bij hebben, de leer en de Kerk van J. C. te bestrijden. Ouder dien naam werden de grofste dwalingen bij monde en in geschriften alom verkondigd, en zelfs door de wereldlijke macht als een onvervreemdbaar eigendomsrecht des menschen erkend en in bescherming genomen. Geen wonder voorwaar, dat van toen af de geest van ongeloof en het daaruit

38

-ocr page 51-

T)E TIJDGEEST.

39

voortspruitend zedenbederf in alle klassen der maatschappij op schrikbarende wijze toenam. Zoo kwam men dan trapsgewijze er toe, na eerst de meeste waarheden van den godsdienst afzonderlijk te hebben geloochend , ze alle tezamen in éénen adem te verwerpen en het grofste naturalisme , waarvan ik u gesproken heb, in de plaats te stellen. Toen werd de voorspelling van den H. Paulus bewaarheid: „Er zullen in de laatste dagen (der wereld) gevaarvolle tijden aanbreken. Er zullen dan menschen zijn, die zich zeiven beminnen, die hebzuchtig, verwaand, trotsch zijn, godlasteraars, ongehoorzaam aan hunne oudera, ondankbaar, booswichten, zonder mededoogen, zonder vrede, bedilzuchtig, wulpsch, stug, zonder inschikkelijkheid , verraders, schaamteloos , opgeblazen , en meer verliefd op pleizieren dan op God... Vemijd ook deze

En nu vraag ik u, dierbare jongeling, die welhaast met eene wereld, welke door zulk een verfoeilijken geest beheerscht wordt, in aanraking moet komen, bestaat er voor u niet inderdaad alle reden, om te huiveren en op uwe hoede te zijn? Is \'t nog noodig u te zeggen, dat gij uiterst omzichtig behoort te wezen in uw omgang met de wereldlingen onzer dagen , om u niet door hunne grootspraak en dwaalleeringen te laten verschalken? Üat gij meer dan ooit u moet hoeden voor de waanwijze geleerdheid van de zoogenaamde voormannen of fakkeldragers der moderne wetenschap ? Dat gij u

\') II Tim. 3, 1 —G. In npvissimis diebus instabunt tempora periculosa. Er nut homines seipsos am antes, cupidi, elati, superbi. blasphemi, parentibus non obedientes, ingrati, scelesti, sine affectione, sine pace, criminatores, incontinentes, immites. sine benignitate, proditores. protervi, tumidi et voluptalum aviaiores magis quani Dei... Lt hos dcvi\'.a.

-ocr page 52-

DE TIJDGEEST.

meer dan ooit met kinderlijken eenvoud moet vastklampen aan de leer der heilige Kerk, die de kolom en de grondzuil der waarheid is ? ^ Dat gij u zorgvuldig moet wachten, boeken, tijdschriften of dagbladen te lezen, waar zulke verkeerde stellingen met zekeren glimp van geleerdheid worden opgezet en verdedigd ? Zonder die voorzorgen, loopt gij inderdaad het grootst gevaar, door den kwaden geest der eeuw te worden aangestoken en den goeden geest van het Christendom, den geest van een waren zoon der katholieke Kerk te verliezen en eindelijk uw geloof, uwe onschuld , de rust des gewetens, den zegen des hemels , uwe ziel, uwe zaligheid, kortom alles te verbeuren. Denk er wel aan....

1) I Tim. 3, 15. Columna ct finnamentum veritaiis.

■it)

-ocr page 53-

HOOFDSTUK V.

GEZAG.

Miskenning, verachting van het gezag: ziedaar ontegensprekelijk een der hoofdkwalen onzer diepbedor-ven eeuw, een vreeslijk kenteeken des tijds. \'t Is een uitvloeisel van \'t hierboven omschreven naturalisme.

Men heeft het reeds duizendmaal herhaald en \'t is waarheid, treurige waarheid : de geest van opstand, van revolutie heeft in onze dagen zulke schrikbare vorderingen gemaakt, hij ligt zoo diep ingeworteld in de denkbeelden cn zeden der volksmenigte, dat men zich terecht verwondert, hoe niet reeds sedert lang de ge-heele maatschappij uit haar verband gerukt is en opgehouden heeft te bestaan. Wanneer toch inderdaad was de wereld getuige van zoovele plaatselijke volks-oploopen, werkstakingen onder de arbeidende klasse, staatsomwentelingen enz. als in de laatste 50 jaren? Wanneer heeft men zooveel gehoord van moordaanslagen op vorsten en koningen als in deze jongste tijden ? Een enkel vonkje van misnoegdheid onder het volk geworpen, is vaak genoeg om dien revolutiegeest in vollen laaien gloed te doen opvlammen. Maar, vraag ik, wat is die revolutiewoede anders dan eene openbaring van den inwendigen haat des gemoeds tegen het bestaande wettig gezag ?

De mannen der Loge en de vrijdenkers van alle slag hebben sinds jaren niet opgehouden dien haat te voeden. „Maar is de meusch dan niet vrij geboren?quot; zoo raasden en schreeuwden zij in tijdschriften, dagbladen

-ocr page 54-

GEZAG.

en redevoeringen het volk tegen; „en waarom dan ligt hij overal als een slaaf in de boeien des gezags gekneld ? Is \'t geene schande voor een koning der aarde zooals hij, aan wien alles onderworpen is, dat hij zelf aan een ander mensch onderdanig moet wezen? Of is hij dan niet in staat met zijn eigen verstand te denken en te onderscheiden, wat goed of kwaad, betamelijk of onbetamelijk is? En waartoe dient hem zijn vrije wil, zoo het hem niet vergund wordt, zelfstandig en naar eigen willekeur te handelen? Welaan, — zoo gingen zij voort — laten wij dat onteerend en lastig juk van de schouderen schudden en ons zeiven regeeren! Toonen we, dat we mannen en geen slaven zijn.quot; — Zoo spraken en schreven zij. En die oproerige taal heeft het hoofd van den man des volks, de jeugd vooral, op den hol gejaagd en hun het juk der gehoorzaamheid doen afschudden. Fier op hun recht van zelfstandigheid, wilden zij geen leiding van ouders of voogden, geen voorschriften van meesters of patronen, geen wetten van Kerk of Staat meer erkennen, en gaven zich over aan al de onstuimige luimen hunner ontketende hartstochten. Ook zij werden de kinderen der revolutie.

Dierbaar jongeling, die dit leest, laat gij u ten minste niet door dat verleidelijk sirenengezang dier vrijheidspredikers misleiden.

Overweeg hierom op de eerste plaats, dat alle wettig gezag èn in het ouderlijk huis, èn in den Staat èn in de Kerk herkomstig is van God, die, als Opperheer van al het geschapene, recht van gebieden en verbieden heeft over alle schepselen die daar bestaan; maar wien het evenzeer vrijstaat, dit zijn oppergezag aan diezelfde schepselen, aan andere menschen, mede te deelen De H. Schrift leert ons dit herhaaldelijk en met de duidelijkste bewoordingen. Zegt immers de

42

-ocr page 55-

/

43

GEZAG.

H. Apostel Paulus niet: „Dat iedere mcnschenziel onderdanig zij aan de hoogere machten. Want er is geene macht tenzij uit God : en alle machten die daar bestaan, zijn door God verordend. Wie derhalve aan de macht weerstaat, weerstaat aan Gods verordening. En zij die weerstaan, trekken de verdoemenis op zich af.quot; (\') En vervolgens het doel verklarende, waarom God aan de wereldsche vorsten hun gezag heeft gegeven (hetzelfde echter kan men verhoudingswijze toepassen op allen, die in gezag staan) zegt hij: „Want de overheden zijn niet aangesteld om u af te schrikken van goede werken, maar van kwade. Wilt gij dus van de macht niets te duchten hebben? Doe het goede, en zij zal u prijzen. Immers zij is eene dienaresse Gods voor u in \'t belang van het goede. Doet gij echter kwaad, ja, dan vrees; want niet te vergeefs draagt zij het zwaard. Immers als dienaresse Gods moet zij zich als vergramde wreekster doen gelden tegen hem, die kwaad bedrijft.quot; (2) Ook de H. Apostel Petrus spreekt in denzelfden zin. „Allerdierbaarste broeders,quot; zoo schijft hij,quot; weest aan alle menschelijk schepsel onderworpen om wille van God; hetzij aan den koning, als aan hem die boven allen uitsteekt, hetzij aan zijne bevelvoerders, als zijnde deze door hem aangesteld tot wraakneming over de

(\') Rom. 13, 1—3. Ornnis anima potestatibus snbli-mionbus subdita sit. Non est enint potestas nisi a Deo: quae au tem sunt, a Deo ordinatae sunt. Itaque qui resis-tit potestati, Dei ordinationi resistit. Qui au tem resistnnt, ipsi sibi damnationem acquirunt.

(quot;) Ibid. 8 3—5. Nam principes non sunt tintori boni op er is sed mali. Vis au tem non timere potestatem? Bonum fac et habebis laudem ex illa. Dei enini minister est vindex in iram ei qui malum agit.

-ocr page 56-

GEZAG.

boosdoeners, maar ook tot lof der braven. Want aldus is de wil Gods.quot; (\')

Jezus zelf, Gods menschgeworden Zoon, heeft ons door zijn voorbeeld getoond, hoezeer Hij het door zijn hemelsehen Vader aangesteld gezag eerbiedigde. Hoe stipt en hoe volmaakt heeft Hij niet, van den dag zijner besnijdenis tot in \'t uur van zijn laatste avondmaal, al de voorschriften der wet van Moyses tot in de kleinste bijzonderheden onderhouden! Hoe onderdanig was Hij niet aan zijne ouders! (1) Hoe eerbiedigde Hij niet het gezag der Joodsche priesters en hoe menigmaal heeft Hij het niet tegenover de Farizeérs verdedigd! Hoe trouw betaalde Hij niet den cijnspenning, ter erkenning van het staatsgezag des Romein-schen keizers! Hoe verontwaardigde Hij zich niet vóór de rechtbank van Caïphas, toen men Hem ten laste legde, aan den jegens den Hoogepriester verschuldigden eerbied te zijn tekort gebleven! Met welk eene meer dan heldhaftige onderworpenheid berustte Hij niet in het onrechtvaardig, wraakroepend doodvonnis, dat de Romeinsche landvoogd Pilatus over Hem uitsprak! — Ook Hij erkende in al die verschillende gezagvoerders de vertegenwoordigers van God zijn Vader, die hun een deel zijner oppermachtige heerschappij had meegedeeld. O mochten wij Hem hierin allen, althans van verre, gelijken!

,.Maar waartoe was \'t noodig,quot; —vraagt gij misschien— » de menschelijke maatschappij op die wijze te regelen, dat sommigen gezag voeren en anderen zich aan dat

44

1

(-) Luc. quot;2, 51. Erat subditus illis.

-ocr page 57-

GKZAO

gezag moeten onderwerpen? Waarom niet liever aan allen gelijk recht gelaten, zonder iemand eenia; recht van overheid over anderen te geven?quot; Die verordening, dierbaar jongeling, heeft God noodig geacht om verschillende redenen.

En wel vooreerst; vorderde dit de natuur zelve van den mensch, die door een onweerstaanbaren aanleg van zijn wezen behoefte heeft aan een maatschappelijk te-zamenleven met andere menschen, aan wie hij zijne gedachten en gevoelens mededeelt, aan wie hij zijn nood klaagt of zijne blijdschap ontboezemt, die hem in duizende omstandigheden des levens, waar zijn eigene zwakke krachten te kort schieten, raad, hulp en troost geven, en hem tegen onrechtvaardige geweldpleging verdedigen. Dit maatschappelijk te-zamen-zijn nu, wie begrijpt het niet? hadde nimmer tot het ge-wenschte doel kunnen leiden, zoo niet onder al die samenstellende leden iemand aangesteld wordt, die de directie der beschikbare krachten en begaafdheden tot het gemeenschappelijk welzijn van allen op zich nam, en bijgevolg over hen recht van gebieden had. Dit is met andere woorden gezegd: eene maatschappij gevormd uit menschen, zooals zij werkelijk bestaan en wij ze kennen, is niet denkbaar, is niet bestaanbaar zonder gezag. God was het dus, kan men zeggen, aan zich zeiven verplicht, wilde Hij het menschdom zien voortbestaan en op eene zijner wijsheid waardige wijze tot zijne bestemming voeren, zijne goddelijke heerschappijrechten met sommigen hunner te deelen. Het is dus geene zaak van bloot menschelijke willekeur, dat er zulken bestaan, het is geene speling van het onvermijdelijk noodlot, maar bepaald eene beschikking van Gods alwijze voorzienigheid, die deze orde van zaken tot stand bracht ten behoeve der menschheid. Terecht

45

-ocr page 58-

GKZAC.

zegt daarom de H. Apostel Paulus : „Wie aan de macht weerstaat, weerstaat, niet aan eene bloot menschelijke regeling, maar aan eene verordening van God zeiven: Dei ordinationi resistit.

Wat heeft God nog verder bewogen, de meerderheid der menschen, zoowel in de kerkelijke als burgerlijk? samenleving, aan een zichtbaar gezag te onderwerpen?

Mogen wij niet gerust aannemen, dat God dit gedaan heeft om in den mensch daardoor steeds het bewustzijn levendig te houden, dat hij een van God afhankelijk wezen is, al is hij dan ook de koning der zichtbare schepping? Is dit voor hem eene vernedering te noemen, die vernedering heeft hij zich voorwaar ten volle verdiend sedert hij zich in zijn stamvader Adam tegen het gezag van zijn Schepper zoo baldadig verzet heeft. Noem dien toestand, zoo gij wilt, een blijvend gevolg der erfzonde, eene strafgelijkende beproeving [poenalitas), wie zal durven beweren, dat zij onverdiend en onbillijk is ?

Als derde reden zou men ter rechtvaardiging van Gods verordening te dezen opzichte, kunnen aanvoeren, dat juist daardoor het voor ons zichtbare rijk Gods op aarde een treffend evenbeeld wordt van zijn onzichtbaar rijk in den hemel. In den hemel trouwens, waar God zelf als oppermachtig Heer en Schepper gebiedt, wordt zijn onbeperkt gezag door al de hemelingen met algeheele toewijding en de volmaaktst mogelijke bereidvaardigheid geëerbiedigd. Daar wordt ten volle bewaarheid het woord van den psalmist: \') alles dient daar God. Evenzoo wil Hij ook heerschen op aarde en zal Hij heerschen, zoo wij, door het geloot bezield. Hem erkennen in diegenen, aan welke Hij zijn gezag heeft meêgedeeld, en die zijne plaats vervangen.

l) Ps. 118, 91. „ Omnia serviunt tibi.quot;

4G

-ocr page 59-

GEZAG.

Zoo gij dit alles, o christen jongeling, aandachtig overweegt, dan zult gij al meer en meer tot overtuiging komen, hoe wijslijk God in de wereld alles heeft geregeld, en hoe plichtmatig het voor u is alle wettig gezag te eerbiedigen; maar ook, hoe zwaar zij zich bezondigen, die, door den geest van revolutie geleid, alle gezag uit de wereld zouden willen verbannen.

Er ligt overigens niets onteerends, niets schandelijks voor den mensch in die gehoorzaamheid. Aan wien toch gehoorzaamt gij ? Aan wien gehoorzaamt het kind, de staatsburger, de christen, wanneer zij de bevelen van vader en moeder, van koning of machthebbenden, van de H. Kerk volbrengen? Wel beschouwd aan den oppermachtigen God zeiven, die ons zijn wil kenbaar maakt door hun mond als door eene goddelijke spreekbuis. Maar aan God gehoorzamen, wien zelfs de engelen blijmoedig onderworpen zijn, hoe zou dit verlagend voor den mensch kunnen wezen ?

Wit gij verder weten, hoezeer God er op staat dat men het gezag eerbiedige? Herinner u dan de vele voorbeelden, die Hij zelf ons in zijne heilige Schriften heeft doen opteekenen, voorvallen van zichtbare straf, toegezonden aan hen, die zich tégen het wettig gezag durfden vergrijpen. Denk aan Maria, de zuster van Moyses, die met afzichtelijke melaatschheid geslagen werd, omdat zij tegen de verordeningen haars broeders, die in naam van God zijne bevelen gaf, durfde mompelen. Denk aan Core, Dathan en Abiron, die zich het gezag van den hoogepriester Aaron durfden aanmatigen en levend door de aarde werden ingezwolgen. Denk aan den trotschen Absalom, die het gezag zijns vaders David trachtte te ondermijnen en hem zelfs naar het leven stond om in zijne plaats koning te worden; denk hoe hij ellendig met de hairen aan een boom hangende,

47

-ocr page 60-

CKZAC.

met drie speren doorstoken en, overladen met de ver-wenschingen van al het volk, onder een hoop van steenen begraven werd. Denk eindelijk aan het rampzalig uiteinde van die vele aartsketters uit latere eeuwen, van een Luther, een Calvijn, een Iheodorus Beza, een Zwingel en zoovele anderen, die door hunne godde-looze schimpredenen niet ophielden het goddelijk gezag der Kerk op alle wijze te ondermijnen. Denk nog aan den treurigen dood van die beruchte volksmenners, welke in de groote fransche omwenteling van \'t jaar 1789 het gezag van troon en Kerk wilden vernietigen. Neen, neen! God de Heer is al te naijverig op het gezag, dat Hij aan zijne plaatsbekleeders heeft toevertrouwd, om het straffeloos te laten verguizen ! God laat zich niet bespotten. (!)

Maar straft Hij doorgaans op voorbeeldige wijze de versmaders van zijn gezag, zichtbaar daarentegen zegent Hij diegenen, welke datzelfde gezag eerbiedigen. De heerlijke beloften, aan de kinderen gedaan die hunne ouders eeren en hun gezag erkennen, geldt evenzeer voor alle anderen, die om wille van God aan het gezag der burgerlijke en kerkelijke overheid de verschuldigde eer en onderdanigheid betuigen. „Eer Vader en Moeder,quot; zoo heeft hij tot de kinderen gesproken,quot; opdat het u goed ga en gij lang moget leven op aarde/\' (1) Ook hun zal \'t gelijkelijk gbed gaan op aarde, ook zij zullen, zoo \'thun zalig is, een hoogen ouderdom bereiken, die zich, om God, aan de verordeningen van wereldlijke en geestelijke overheid met een bereidvaardig hart onderwerpen.

48

1

Ut bene sit tihi et sis longaivus super terrain.

-ocr page 61-

GEZAG. 49

Laat ik er nog éénc vermaning bijvoegen en dan dit hoofdstuk sluiten (want in de volgende hoofdstukken moet ik op ditzelfde onderwerp, meer in bijzonderheden gaande, terugkomen). Mocht gij soms bekoord worden om den eerbied voor het wettig gezag te weigeren aan iemand, die door zijn weinig stichtend leven zijn persoon in opspraak brengt en in dit opzicht veel eer onze verachting dan sympathie verdient; roep dan aanstonds de beginselen des geloofs in uw geest te binnen en houd u aan de vermaning onzes Heeren betrekkelijk de Schriftgeleerden zijner dagen: „De Schrif-geleerden en Farizeërs,quot; zoo sprak Hij, „zijn gezeten op den leerstoel van Moyses (d. i. g. hebben het wettig gezag om de leer en de wet van Moyses aan het volk te verklaren). Onderhoudt derhalve (om wille van dit gezag, al is \'t dan ook dat hun leven aan hunne leer niet beantwoordt) onderhoudt derhalve en doet al wat zij u zeggen. Wacht u echter wel hunne werken na te doenquot;

1) Matth. 23, 2.3. Super cathedram Moysi sederunt Scribae et Pharisaei. Omnia ergo quaecumque dixerint vobis servate et facite, secundum opera vero eorun no lite fa cere.

-ocr page 62-

HOOFDSTUK VI.

OUDERLIJK GEZAG.

■ooo-

,.Kinderen,quot; zoo vermaande weleer de groote apostel der Heidenen de geloovigen van Ephese, „kinderen, weest uwen ouders in den Heer gehoorzaam; dit trouwens is billijk.quot; (\')

Helaas! dit zoo gewichtig gebod des Heeren wordt in onze dagen al te vaak en op brutale wijze overtreden! \'t Is het gevolg dier overprikkelde zucht naar vrijheid, \'t gevolg eener verwaande overschatting zijner eigene genoegzaamheid, maar ook tevens eene vrucht van den boom der moderne natuurwetcnschapsleer.

Mocht het mij gegeven zijn, u, mijn dierbaar christen jongeling, een diepen eerbied voor het huislijk gezag uwer ouders in te prenten, of zoo die eerbied reeds in uw kinderhart woont, denzelven daarin nog meer te bevestigen, ik zou maenen u een onbetaal-baren dienst te hebben bewezen.

Overweeg dan op de eerste plaats, hoe rechtmatig het gezag der ouders over hun kinderen is.

Wat is trouwens een kind ten overstaan van vader en moeder? Is het niet als eene vrucht, die zij zich geteeld en gewonnen hebben ? Uit hen immers en door hen wordt gij als kind geboren. Laat het waar zijn,

(1) Ephes, 6, 1. Filii, obedite parentibus vestris in Domino: hoe cnint justum est.

-ocr page 63-

OUDERLIJK GEZAG,

dat ook God van zijne zijde aan de voortbrenging dier vrucht heeft medegewerkt, dat Hij haar dien vorm heett gegeven, dien zij thans heeft, dat Hij haar bezield en levend gemaakt heeft; met andere woorden, dat Hij de bestanddeelen des lichaams in den schoot der moeder kunstvol heeft bewerktuigd en eene geestelijke ziel daarin gestort — zij toch hebben die bestanddeelen zelve daartoe geleverd en ze voor Gods medewerking vatbaar gemaakt, zoodat het woord van den Wijzen Man, door Gods ingeving geschreven, immer waar blijft: ,.Wees gedachtig, mijn kind, dat gij zonder hen nooit waart geborenquot;. (\')

Wat is derhalve billijker, dan dat het kind hun gezag erkent ? Heeft immers de boomkweeker niet het volste recht op de vruchten van een boom, dien hij zelf geplant en gekweekt heeft? Voorzeker ja; die vruchten zijn immers zijn eigendom. Zoo ook, kind, zijt gij in zekeren zin het eigendom uwer ouders en hebben dezen het recht, over uw persoon en uwe daden binnen zekere grenzen te beschikken.

Dit recht hebben zij nog, omdat zij krachtens hun staat zwaar verplicht zijn u op te voeden in de vreeze en kennis des Heeren. (2) Die verplichting is voor hen zoo zwaar, dat zij alleen om het verzuim daarvan hunne eeuwige zaligheid zouden verbeuren. Wat is dus duidelijker, dan dat zij ook het recht hebben, u volgens de overtuiging huns gewetens, te gebieden en te verbieden wat zij ter vervulling van deze hunne verplichting noodzakelijk of dienstig achten ? Hoe toch zouden zij zich hiervan kunnen kwijten, zoo het den kinderen

C) Eccl. 7, 30. Memento, quoniam nisi per UI os natns non fuisses.

(-\') Lphes, 6, 4. Educate illos (filios vestros) in dis-ciplina ct correptione Domini.

51

-ocr page 64-

OUDERLIJK GEZAG

vrij stond, al of niet naar hunne bevelen en vermaningen te luisteren ? Dit is dan met andere woorden gezegd: de kinderen moeten zich wel degelijk aan hun gezag onderwerpen in alles wat niet klaarblijkelijk zonde is.

Het recht der ouders om gezag te voeren over hunne kinderen is dan ook, van de aloudste tijden af) door alle menschelijke wetten erkend geworden en met de grootste strengheid gehandhaafd.

Uit dit alles zien wij, met hoeveel recht de H. Apostel Paulus, van dit gebod des Heeren sprekende, gezegd heeft: Kinderen, weest uwen ouders in den Heer gehoorzaam; dit is trouwens billijk: hoe enint justum est.

Maar moet het ons dan ook wel verwonderen, dat diezelfde groote Apostel de zonde van weerspannigheid tegen het ouderlijk gezag onder de hoofdgruwe-len rekent, waardoor de goddelooze menschen, die in de laatste tijden der wereld (zooals hij zich uitdrukt) moeten opstaan, zich zullen onderscheiden? „In de laatste dagen der wereldquot;, zegt hij, „zullen er menschen gevonden worden die (behalve vele andere misdaden) hunnen ouders niet zullen gehoorzamen. (\')

Reeds in \'t Oud Verbond had God dan ook de vreeselijkste straffen tegen zulke weerbarstige en ontaarde kinderen uitgesproken. „Wie zijn vader of moeder verwenscht/\' zoo lezen wij in het boek Leviticus, „hij sterve den dood; hij heeft zijn vader en moeder verwenscht, dat hij het met zijn bloed betale.quot; (2) En elders, in het boek Deuteronomium : „Mocht een mensch een weerbarstigen en stuggen zoon gebaard hebben, die

(\') Zie boven bladz. 39. In novissimis diebus... erunt homines parentibus non obedientes.

(2) Levit. 20, 9. Qui maledixerit patri sua aut matri, nwrte moriatur: patri matrique vialedixit, sanguis ejus sit *uper emu.

52

-ocr page 65-

OUDERLIJK GEZAG.

53

niet luistert naar het bevel van zijn vader of moeder, en zelf niet met dwang er toe gebracht kan worden om te gehoorzamen: zoo zullen zij hem vastgrijpen en naar de ouderlingen dier stad en naar de gerechtspoort voeren en tot de aanwezigen zeggen : „Deze onze zoon is stug en weerbarstig, hij slaat onze vermaningen in den wind, geeft zich over aan slemperij, wulpschheid en smulpartijen.quot; En dan zal het volk der stad hem onder de steenen verpletteren en hij zal sterven, opdat gij dien gruwel uit uw midden wegneemt en geheel Israël, dit hoorende, met schrik bevangen worde.

\'t Is waar, die vreeslijke strafwetten bestaan niet meer onder de genadewet van het H. Evangelie. Dit neemt echter niet weg, dat weerspannigheid tegen \'t ouderlijk gezag, als ondeugd, ook thans nog even zwaar weegt in Grods oogen als in die vroegere dagen. In de geschiedenis van latere tijden ontbreekt het dan ook niet aan feiten, waaruit ten duidelijkste blijkt, dat God aan kinderen, die het gezag van hun vader of moeder miskennen, vaak reeds hier op aarde zijn straffenden arm doet gevoelen. Men denke slechts onder anderen aan de geschiedenis der arme weduwe van Cappadocië met hare zeven zonen en drie dochters, waarvan ons de H. Augustinus verhaalt. De oudste onder hen gaat in zijne gramschap zoover, dat hij zijne moeder durft

(\') Deut 21,18—22. „Si genuerit homo filiiun contu-macem et proteyvum. qui non aiuüat putris aut matris imperium et coercitus obedire contempserit, apprehendent rum et due ent ad seniores civitatis illius et ad portam judicii, dicetitque ad eos: Filius no ster is te protervus et contumax est, moiiita nostra audire contenmit, comessatio-nibus vacat et luxuriae atque conviviis: lapidibus eum obruet populus civitatis et morietur, ut auferalis malum de medio vestri et universus Israël audiens pcrtimescat.

-ocr page 66-

OUDERLIJK GEZAG.

schelden en slaan , terwijl de overige negen het lijdelijk aanzien en goedkeuren. Wat gebeurde ? De bedroefde vrouw gaat naar de kerk, knielt daar neder vóór het altaar en bidt God: Hijzelf zou zich deze reis over hare ontaarde kinderen wreken, tot voorbeeld en afschrikking van anderen. En zie! in \'t zelfde oogenblik sloeg God den oudsten zoon met eene akelige rilling over al zijne ledematen, terwijl de negen anderen bij \'t zien dien straf huns broeders zoo angstig werden, dat zij vandaar wegvluchtten en zich naar alle zijden des lands verspreidden. „Twee van hen,quot; zoo verhaalt de H. Augustinus, „kwamen omstreeks het feest van Paschen in mijne bisschopsstad Hippone aan. Allertreurigst was hun toestand. Ik verkreeg echter van God, dat zij door de voorspraak van den H. Martelaar Stephanus, wiens reliquiëen ik hen deed vereeren, van hunne vreeslijke zielskrankheid genezen werden.quot; — Bekend is ook de geschiedenis van dien onmenschelijken zoon, die zijn ouden vader met de hairen uit het huis sleepte, en later op zijne beurt wederom door zijne eigen zonen met de hairen uit zijn huis gesleept werd totdat hij op den drempel der deur gekomen, zijne misdaad van vroeger dagen inzag, erkende dat Gods wrekende hand in het spel was en uitriep ; „Niet verder, kinderen, niet verder! Tot hiertoe aan dezen deurstijl heb ik vroeger ook mijn vader gesleept. Genoeg dus: God heeft mijne gruweldaad thans met gelijke munt betaald.quot;

Doch wenden wij liever het oog van die treurige voorvallen af, om de zegeningen te beschouwen, waarmede God de kinderen overlaadt, die zijn vierde gebod onderhouden en het* gezag hunner ouders eerbiedigen. Herinner u, dierbare lezer, welk een plechtigen zegen-wensch Hij uitsprak over de twee oudste zonen van

54

-ocr page 67-

OUDERLIJK GEZAG.

den aartsvader Noë, Sem en Japhet; wat een voorspoed Hij hun schonk, omdat zij, uit eerbied voor den persoon huns vaders, geweigerd hadden deel te nemen aan de lage bespottingen, die hun jongste broeder Cham zich veroorloofde, toen hij den godvreezenden grijsaard, bedwelmd van den wijn, in zijne tent vond liggen. Hunne talrijke nakomelingschap heeft in Azië en Europa de heerschappij der wereld verkregen en bezit die nog tot op den dag van heden. Herinner u nog, lioe Joseph, de beminde zoon van den aartsvader Jakob, om zijne volmaakte onderworpenheid aan het gezag zijns vromen vaders, in al zijne daden door eene bijzondere voorzienigheid des hemels geleid werd en door zijne verheffing tot onderkoning van Egypte, door zijne macht en glorie, een onsterfelijken naam heeft verworven in de geschiedenis der eeuwen.

Herinner U verder de wonderdadige gunsten, die God door bemiddeling van zijn aartsengel Raphael aan den vromen jongeling Tobias schonk ter belooning van zijn kinderlijken eerbied jegens zijn blinden vader, die hem op reis zond om vóór zijn dood zijne laatste wilsbeschikkingen te volbrengen. Herinner u nog, wat een hoog aanzien God den profeet Samuël verleende, die als jeugdig knaap met zulk eene bereidvaardige toewijding de bevelen uitvoerde van den Hoogepriester Heli, wiens woorden hij als zoovele godsspraken des hemels beschouwde.

Ziedaar eenige weinige, hoofdzakelijk aan de gewijde Schriften ontleende feiten. Ware het ten bewijze noodig, die reeks van feiten te vermenigvuldigen, de geschiedenis van Gods Kerk en de dagelijksche ondervinding zouden er ons nog bij duizenden aan de hand geven.

Doch genoeg.

55

-ocr page 68-

OUDERLIJK GEZAG.

Laat ik u ten slotte nog eenige praktische wenken geven, die, vooral in onze dagen van revolutiegeest, hoogst actueel zijn. Daartoe behoef ik niets anders dan eene getrouwe vertaling te geven van het derde hoofdstuk uit het boek Ecclesiasticus. De H. Geest zelf heeft daar de treffendste waarschuwingen voor alle kinderen doen neerschrijven:

„De kinderen der wijsheid, de gemeente der rechtvaardigen en hun nageslacht onderscheiden zich door gehoorzaamheid en liefdé.

„ Kinderen, luistert naar dc uitspraak uws vaders, en handelt zoo dat gij zalig wordt. God immers heeft den vader in zijne kinderen vereerd (door namelijk de kinderen te bevelen hun vader te eeren) en door te vorderen, dat het bevel der moeder volbracht zou worden, heeft Hij haar tegenover hare zonen in aanzien gebracht.

„Wie God bemint (en zijne ouders om God) zal vergiffenis van zijne zonden vragen , zal zich van zonden onthouden en in zijne dagelijksche gebeden verhoord worden.

„ Hij, die zijne moeder in eere houdt, is als iemand die schatten zamelt.

„ Wie zijn vader eert zal vreugde hebben in zijne kinderen en zal ten dage van zijn gebed verhoord worden.

„ Wie zijn vader eert, zal een langer leven genieten, en wie zijn vader gehoorzaamt, zal zijne moeder verkwikken.

„ Hij, die den Heer vreest, eert zijne ouders en zal degenen, die hem gebaard hebben, als zijne overheden dienen.

,. Eer uw vader met daden en woorden en in alle geduld, opdat zijn zegen over u neerkome en zijn zegen u tot uw laatsten dag bijblijve.

56

-ocr page 69-

OUDERLIJK GEZAG.

„ \'s Vaders zegen geeit duurzaamheid aan de huizen der kinderen; de vloek eener moeder daarentegen (herdenk het zooeven aangehaalde feit) breekt de grondslagen des huizes tot op den bodem af.

„ Roem niet op den smaad uws vaders : zijne schande trouwens strekt u niet tot roem. Immers de roem eens menschen wordt ontleend aan de eer zijns vaders en de oneer van een zoon bestaat in een eerloozen vader te hebben.

„ Kind, neem u den ouderdom uws vaders tér harte en bedroef hem niet tijdens zijn leven. Verschoon hem, wanneer hem het verstand begeeft en versmaad hem niet in uwen voorspoed.

„Immers de aalmoes aan een vader geschonken, zal (bij God) niet in vergetelheid geraken. Want als loon voor uw geduld jegens uw moeder die zich tegen u bezondigt {bijv. door onverdiende verwijten, die zij u doet) zal u voorspoed gegeven worden, en om deze uwe daad van deugd zal uw huis worden opgebouwd en zal men zich uwer herinneren op den dag uwer kwelling, en zullen uwe zonden worden weggeruimd even als het ijs smelt hij helder weder.

„Hoe slecht befaamd wordt hij, die zijn vader in den nood laat! en hij, die zijne moeder verbittert, is van God vervloekt.quot; (\')

1) Eccli. 3, 1—19.

57

-ocr page 70-

HOOFDSTUK VII.

BURGERLIJK GEZAG.

Dezelfde God, die door de instelling en vruchtbare zegening van \'t huwelijk (\') den grondslag des gezins legde, legde daardoor tevens den grondslag der burgerlijke samenleving of maatschappij, zooals men die in den loop der eeuwen al meer en meer zich heeft zien ontwikkelen en zooals wij ze op den dag van heden zien bestaan.

Maar is \'t eene verordening van Gods heiligen en aanbiddelijken wil, dat de verschillende huisgezinnen allengskens tot eene burgerlijke maatschappij uitgroeiden en staten vormden, om aldus des te krachtdadiger het tijdelijk en eeuwig welzijn van ieder afzonderlijk medelid te bevorderen — dan moeten wij ook noodzakelijk aannemen, dat Hij, even als in \'t gezin, ook in die maatschappij een beginsel van eensgezindheid, orde en vrede gewild heeft. Zonder eenheid trouwens, zonder vrede en orde ware zulk een menschelijk samenwonen en de verwezenlijking van het doel dier samenleving niet mogelijk, niet denkbaar.

Dit beginsel nu, in dezen of genen mensch belichaamd, noemen wij het burgerlijk gezag. En dit gezag, om het even wie er mede bekleed is, mits hij het op wettige wijze bezitte , moet gij, burger dier maatschappij, als eene zaak van goddelijken oorsprong en instelling in

\') Gen. 1, 27, 28.

-ocr page 71-

BURGERLIJK GEZAO.

gemoede eerbiedigen. Ik zeg „in gemoedequot;, en niet slechts in schijn, door uiterlijk vertoon. Immers ook hier is van toepassing de vermaning van Paulus den Apostel: „Gij dienstknechten, weest uwen vleesche-lijken meesters gehoorzaam met eerbied en ontzag, in de eenvoudigheid uws harten, als aan Christus zeiven. Dient hen niet slechts voor het oog, als wildet gij aan menschen behagen, maar als dienaren van Christus, die gemoedelijk Gods wil volbrengen. Dient hen met goeden wille gelijk den Heer zeiven en niet als menschen.quot; (\')

Dien gemoedelijken en welgemeenden eerbied moeten wij ook naar buiten door daden doen blijken, namelijk door eene nauwgezette onderwerping aan alle wettige bevelen en verordeningen, die de burgerlijke overheid, binnen de sfeer harer bevoegdheid, in \'t algemeen belang noodzakelijk of dieustig oordeelt uit te vaardigen. Hieraan weerstaan is, volgens het reeds vroeger aangehaalde woord des Apostels, weerstaan aan eene verordening van God zeiven. (2)

\'t Is waar, meer dan eens zien wij de burgerlijke overheid een schandelijk en hemeltergend misbruik van haar gezag maken. In onze dagen vooral, waarin de beruchte machtspreuk van Pruisen\'s eersten staatsman : „Macht is recht en gaat zelfs boven rechtquot;, als een beginsel van staatkunde schijnt te gelden, zien

(-\') Ephes. 6, 5—8. Servi, obedite do min is cam a li bus cum hniore ct tremore, in simp licit ate cordis vestri, sicut C/insto; non ad oculum servitudes, quasi Jiominibuspla-centes, sed id scrvi Ckristi, facietdes voluntatem Dei ex animo, cum bona voImitate servientes, sicut Domino et non hominibus.

(^) Rom. 13, 2. Qui resistit potestati, Dei ordinationi resistit.

59

-ocr page 72-

BURGERLIJK GEZAG.

wij niet zelden de onrechtvaardigste wetten tot stand komen, wetten, waardoor de heiligste rechten der onderdanen op echt tirannieke wijze worden met voeten vertrapt, terwijl men zich beroept op de terecht door den Paus Pius IX veroordeelde stelling: dat zulke rechtsverkrachting gewettigd is, zoodra zij een voldongen feit is geworden.

Ontegensprekelijk heeft eenieder het recht zulk een onbillijk misbruik van gezag ten zeerste af te keuren; dit is zelfs plicht. Gerust mogen wij ook alle wettige middelen te baat nemen, om de verderfelijke uitwerksels van dergelijke wetten te voorkomen en schadeloos te maken, ten einde ons goed recht te doen zegevieren. Een lijdelijk verzet tegen zulke staatkundige knevelarijen heeft de Kerk nimmer verboden. Dit is trouwens een ons allen ingeboren, onvervreemdbaar recht der menschelijke natuur. Wij moeten ons echter wel wachten, de grenzen van dit recht ooit roekeloos te overschrijden. We zijn temeer hieraan blootgesteld, omdat er in de geheele atmosfeer onzer tegenwoordige maatschappij een geest van opstand en revolutie waait, dien men als ongemerkt inademt en die de gesondste hersenen dreigt in verwarring te brengen. Maken we ons dus geene illuzie, eene illuzie, die ons zwaar vóór God zou doen zondigen, gezwegen nog van de tal-looze noodlottige rampen, die een positief verzet tegen bestaande en erkende machten zoo voor ons zeiven als voor anderen gewoonlijk na zich sleept.

60

Laten wij de meening van sommige, zelfs katholieke schrijvers, die in zekere gevallen en onder zekere voor-

(1) Encycl. Quanta cura. quot;In or dine politico facta con-summata, eo ipso quod consummata sunt, vim juris haberequot;.

-ocr page 73-

BURGERLIJK GEZAG.

waarden, aan de onderdanen het recht toekennen om zich )nquot; _ _ daadwerkelijk tegen een onderdrukkend gouvernement te verzetten, voor hunne eigene rekening en verantwoording. Houden wij ons liever, als kinderen der katholieke Kerk, aan de vermaningen onzer Opperherders, de Pausen en Bisschoppen, die zulk een recht-streeksch verzet steeds hebben afgekeurd en ontraden. Herinneren we ons in \'t bijzonder, hoe de onsterfelijke Pius IX in zijn Syllabus de stelling der hedendaag-sche liberalen. „Men mag aan wettige oversten de gehoorzaamheid ontzeggen, ja zelfs opstand tegen hen makenquot;, (*) op de nadrukkelijkste wijze heeft veroordeeld.

Laten wij veeleer de heilige Martelaren navolgen, die zich liever hunne vrijheid, goederen en leven lieten ontnemen, dan dat zij de minste poging deden om hunne wreede en onmenschelijke rechters in hun gezag te krenken. Zij stierven als onschuldige slachtoffers hunner gehoorzaamheid aan \'t gezag.

61

Üe Koning aller martelaren, Jezus Christus (wij hebben het reeds aangestipt) was hen hierin voorgegaan. Hoe gemakkelijk ware \'t Hem niet geweest, gelijk Hij zelf in den Olijfhof verklaarde, zijn Vader te bidden, dat Hij Hem tegen zijne vervolgers beschermde, en zijn Vader, zooals Hij er bijvoegde, hadde Hem op staanden voet meer dan twaalf legioenen engelen ter verdediging gezonden! Maar neen; dit wilde Hij niet en liet zich door de tegen Hem afgezonden krijgsknechten en dienaars der Opperpriesters gevangen nemen en wegsleuren. Zoo deed Hij nog, toen Hij Pilatus het doodvonnis tegen zich hoorde uitspre-

(l) Prop. 63. Legitimisprincipibusobedientiam detrectare, immo et rebellare Heet.

-ocr page 74-

62 BURGERLIJK GEZAG.

ken. Eenige oogenblikken te voren had Hij hem gezegd: „Gij zoudt niet de minste macht over mij hebben, ware zij u niet van boven gegeven.quot; Hij betuigde daardoor, dat Hij in zijn rechter, hoe onrechtvaardig hij ook tegen Hem te werk ging, een goddelijk gezag erkende en nu — van woorden tot feiten overgaande — onderwierp Hij zich zonder eenig protest aan zijne uitspraak, en onderging den dood des kruises.

Voorwaar een treffender voorbeeld van gehoorzaamheid jegens het wettig gezag kon den martelaren en ook ons niet gegeven worden!

Hoezeer moet dit gedrag van den Zoon Gods derhalve ook ons aansporen, om ons steeds bereidwillig aan de verordeningen der burgerlijke macht te onderwerpen 1

Slechts in één geval mogen, ja moeten wij zelfs ons daaraan onttrekken , wanneer ons nl. van staatswege iets zou bevolen worden, wat klaarblijkelijk in strijd is met de geboden des Hesren, de voorschriften der H. Kerk, of de inspraken onzes gewetens; met andere woorden : wanneer het klaarblijkelijk zonde is. In dit gevalt neen, mogen wij niet gehoorzamen, maar moeten wij met de Apostelen zeggen: „Men moet God meer gehoorzamen dan den menschen. {1) Dit geldt echter alleen, ik herhaal het, voor \'t geval, dat hetgeen ons door de burgerlijke overheid geboden wordt, klaarblijkelijk zonde is. Ingeval van twijfel moet ons vermeend recht wijken voor het zekere recht van onze overheid en zijn wij verplicht te gehoorzamen.

.Wellicht ja waarschijnlijk komt gij later in gezelschappen, waar gij op de burgerlijke overheid uwer gemeente, uwer provincie of van het rijk hoort smalen

Act. Ap. 5, 29. Obedire oportct Deo magis quam hominibus.

-ocr page 75-

BURGERLIJK GEZAG.

en schimpen. Wacht u wel, ooit aan zulke gesprekken deel te nemen. Tracht integendeel altijd, zooveel gij kunt, den eerbied voor al die waardigheidsbekleeders te handhaven, en dien bedillers den mond te stoppen. Gij zult daardoor ongetwijfeld aan uwen God een groot genoegen geven; immers gij verdedigt alsdan de rechten van God zeiven, wiens gezag zij op aarde, in de sfeer van \'s menschen tijdelijke belangen, vertegen, woordigen. Gij werkt daardoor tevens krachtdadig mede aan de rust en de welvaart uwer medeburgers, eene rust en welvaart, die, wanneer het gezag ondermijnd wordt, onvermijdelijk gestoord worden.

Laat iemand, die in gezag staat, ook nog zulke hatelijke fouten en gebreken hebben, hij is er niet minder \'een plaatsbekleeder en vertegenwoordiger om van Den-gene, die van zichzelven gezegd heeft: „Mij is alle macht gegeven in den hemel en op aarde.quot; (■) Ten overstaan van zulke gezagvoerders., die door hun gedrag toonen, hoe weinig zij de verplichtingen van hun stand beseffen, moeten wij ons houden aan de woorden onzes Heeren betreffende de Schriftgeleerden en Fari-seërs zijner dagen, welke woorden wij reeds hierboven hebben aangehaaldDoet alles, wat zij u zeggen, maar volgt hen niet in hunne werken. (2)!

Betrekkelijk dit punt zij nog tot uwe waarschuwing aangestipt, dat God meer dan eens een volk aan plichtvergetene, eerzuchtige, dwaze, tirannieke oversten prijs geeft tot straffe der zonden. Vandaar dit woord in het boek Job: «God laat toe, dat een huichel, achtig mensch een rijk bestuurt om de zonden des

(1) Matth. 28, 18. Data est mihi omnis potestas in caelo et in terra.

(2) Matth. 23, 3. Omnia ergo quaecumque dixerint vobis, servate et facite; secundum opera vero eorum no lite facere.

63

-ocr page 76-

BURGERLIJK GEZAG.

volks.» (\') Hij laat namelijk toe, óf wel dat zulk een misdadig volk in eene vlaag van onbezonnenheid zich zelf zulke meesters kiest, óf wel dat het hun door het recht van oorlog, of op geheel gewelddadige wijze onderworpen worde. De H. Schrift levert ons van die geheime strafgerichten Gods onderscheidene voorbeelden. Zoo werden de Joden, om hunne verregaande gruwelen van afgodendienst en ontucht, beurtelings aan verschillende heidensche dwingelanden overgeleverd, die hen cijnsplichtig maakten, of in ballingschap wegvoerden, of althans op de gruwzaamste wijze onderdrukten.

Ook in onze dagen zou \'t niet moeielijk wezen de waarheid der zooeven uit het boek Job aangevoerde woorden handtastelijk na te wijzen. Men denke slechts eenerzijds aan den politieken toestand van vele volken in Europa, hoe zij als omklemd in een waren maliënkolder van wetten, met handen en voeten aan een legio van staatsambtenaren zijn overgeleverd, die hen op alle wijze drillen en uitzuigen. Ter anderer zijde be-schouwe men de schromelijke zedeloosheid, die er onder hen heerscht — en \'t zal u duidelijk worden, dat de straffende hand Gods hier in \'t spel is, die het misbruik, dat zij van hunne zedelijke vrijheid maken, kastijdt, door hun alle staatkundige en burgerlijke vrijheid al meer en meer te ontnemen.

64

Morren en opstand maken is derhalve in dit geval niet het ware middel om zich zulk een toestand dragelijker te maken, of van dat knellend juk bevrijd te worden. Een Gode welgevallige levenswandel leiden, Gods heilige geboden en wetten onderhouden, zijn eigen kwade hartstochten onderdrukken, de zonden mijden.

-ocr page 77-

BURGERLIJK GEZAG.

met één woord, zich als goed christen gedragen : ziedaar het ware middel. Dan zal God zich over ons erbarmen en de harten van vorsten en overheden, die Hij in zijne handen heeft en buigt zooals Hij wil, (\') gunstig voor ons stemmen en met vaderlijke liefde voor hunne onderdanen vervullen. — Ook door ons gebed moeten wij ons die gunst verwetven. Laten wij God dikwerf bidden, dat Hij aan allen die in gezag staan, de gave van voorzichtigheid, van wijsheid en rechtvaardigheid schenke, om diegenen over wie zij gesteld zijn. volgens zijn geest te regeeren, tot zijne eigen meerdere eer, tot welzijn der H. Kerk en tot zaligheid onzer zielen. Zulk een Hem aangenaam gebed zal Hij ongetwijfeld verhooren. De burgerlijke maatschappij immers is zijn werk en door Hem bestemd, om de tijdelijke belangen van het menschdom bevorderlijk te zijn en aldus aan datzelfde menschdom de zorg voor zijne geestelijke en eeuwige belangen te vergemakkelijken. Hoezeer moet Hij derhalve niet wen-schen, dat er in die maatschappij volmaakte vrede en eensgezindheid heersche tusschen oversten en onderdanen !

Green wonder dan ook, dat Hij zoo menigmaal oproerige geesten, die dezen band van eendracht trachtten te breken om hun eigen eerzucht te bevredigen , op voorbeeldige wijze gestraft heeft. Wat al rampen hebben de Joden zich, op hun zwerftocht door de woestijn, niet. over het hoofd getrokken om hun eeuwig morren eu muiten tegen hun aanvoerder Moyses, wien God het wetgevend gezag over hen had toevertrouwd ! Wie kent verder niet het treurig uiteinde van den trot-schen oproerigen Absalom, die zijn vader David van den troon wilde stooten en geheel het rijk in verwarring l) Prov. 21. 1.

65

5

-ocr page 78-

66 BURGERLIJK GEZAG.

\\

bracht ? Deze gebeurtenissen en ontelbare anderen, die ik voorbijga, bewijzen zonneklaar, hoe beleedigend het voor God is, het gezag te versmaden, dat Hij zelf op aarde heeft ingesteld. Al die straffen zijn zoovele getuigenissen voor de waarheid van het reeds vroeger aangehaalde woord des Apostels: «Zij, die aan de macht weerstaan, halen de vervloeking (Gods) op zich:

Moge deze dreigende voorspelling niet in u worden bewaarheid! Moge veeleer Gods zegen over u neerdalen als het loon uwer gewillige onderwerping aan alle burgerlijke overheid, aan welke God, tot regeling der tijdelijke aangelegenheden dezes levens, zijn gezag heeft meegedeeld. Die onderwerping is derhalve eene daad van deugd en hoogst aangenaam in \'t oog des Heeren.

Rom. 13, 3. Qui autem re sis tuut, ipsi sibi damna-tionem acquirnnt.

-ocr page 79-

HOOFDSTUK VIII.

KERKELIJK GEZAG.

Een koelberekende haat tegen de katholieke Kerk en hare bedienaren, ziedaar wederom een der vele teekenen, waardoor zich de geest onzer eeuw, hierboven door mij besproken, op schrikbarende wijze openbaart.

Inderdaad, er is wellicht nooit een tijd geweest, dat men de Kerk van J. C. zoo stelselmatig, zoo hardnekkig en algemeen vervolgd heeft als in onze dagen.

Bekend is het woord van den goddeloozen Voltaire, dien aartsvijand van allen godsdienst: Eer as es F infame: „Verpletter de eerlooze,quot; met welk woord hij niemand anders dan de Kerk van Christus bedoelde. Die hel-sche leus is in deze onze eeuw het geliefde wachtwoord geworden van allen die er belang bij hebben, dat de invloed der Kerk op de burgerlijke maatschappij ten eenemale gefnuikt worde. En volgens dat ander woord van den beruchten Gambetta: Le cléricalisme, voila ïennemi, „De partij der clericalen, ziedaar onze vijandquot;, beschouwen zij den Paus, de Bisschoppen, de Priesters, allen met één woord, die in Gods Kerk gezag voeren, als zoovele vijanden, die bij \'t uitvoeren van hun plan, de ontchristelijking des volks, in den weg staan. Zij hebben het dan ook sinds jaren in hunne

-ocr page 80-

KERKELIJK GEZAG.

geheime genootschappen en bijeenkomsten uitgesproken : „Eeuwige haat, onverzoenbare haat tegen het gansche priesterdom !...v Gezworen hebben zij ook, zich geen rust te gunnen, vooraleer zij de katholieke Kerk uit alle openbare aangelegenheden van den Staat weggedrongen en den geheelen christelijken godsdienst met wortel en tak zullen hebben uitgeroeid.

Volgens dit eenmaal vastgesteld vervolgingsprogram moest eerst en vóór alles het opperste gezag van den gehaten Paus van Rome ondermijnd worden. En om hierin te slagen behoorde hij op de eerste plaats van zijne tijdelijke macht als Vorst der kerkelijke Staten beroofd te worden. Gelukte hun dit, dan zou ook zijn invloed op geestelijk gebied, zoo dachten zij, van zelf verdwijnen. Door Gods aanbiddelijke toelating, wij weten het, is hun het eerste gelukt; betrekkelijk hèt tweede echter hebben zij zich deerlijk misrekend. Op nieuw en schitterender dan ooit is de voorspelling des Heeren in vervulling gegaan.quot; Gij zijt Petrus, dat is steenrots, en op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen en dé poorten der hel (de handlangers van Satan) zullen haar niet overweldigen.quot;

Diezelfde duivelsche haat tegen alle kerkelijk gezag bracht hen er toe in Duitschland en Zwitserland de tijdens den Cultuurkampf plichtgetrouwe Bisschoppen van hunne zetels te verjagen, en den weg der ballingschap te doen inslaan.

68

Ook tallooze Priesters, zoo wereldlijke als reguliere, werden er het slachtoffer van en moesten met hunne Bisschoppen, of in de gevangenissen het brood der boeven eten, óf in den vreemde dat der liefdadigheid gaan bedelen.

Matth. 16. 18.

-ocr page 81-

KERKELIJK GEZAG.

69

Reeds sedert meer dan vijftig jaren heeft men niet opgehouden dien haat onder de lichtgeloovige volksmenigte aan te kweeken. Spotprenten, lasterschriften, afschuwelijke logenberichten, schimpvermommingen bij feestelijke optochten, verdachtmaking bij de burgerlijke overheid, als waren zij huichelaars, samenzweerders, staatsvijanden, geheime zedenbedervers, enz. enz., alles, met één woord, wat de booze hartstocht verzinnen kan, werd aangewend, om al wat Priester heet, in een ongunstig daglicht te stellen en te verguizen. En helaas! met smart moeten wij het bekennen: hunne helsche plannen zijn boven alle verwachting geslaagd. Inderdaad, wie telt ze, de duizenden en duizenden uit alle standen der maatschappij, die ten gevolge van al dat schimpen en lasteren op de bedienaren van Jezus Kerk, eindelijk allen eerbied voor hen verloren hebben ! Wat toch is algemeener aan de orde van den dag, dan op Paus, Bisschoppen en Priesters op hooghartigen toon te hoeren smalen en al hunne handelingen te hooren gispen en afkeuren? Is het niet zelfs bij ontelbaar velen zoover gekomen, dat zij uit louter haat geen Priesters meer groeten, hun in \'t voorbijgaan de laagste scheldnamen naar het hoofd slingeren, hun gezelschap vermijden, hen in al hunne ondernemingen trachten te dwaisboomen; wat zeg ik? hen zelfs op klaar lichten dag koelbloedig met steenen werpen, mishandelen en vermoorden ? Garibaldi\'s woord heeft alom weerklank gevonden. »De Priesters,quot; zoo sprak voor eenige jaren die aartsbooswicht, „zijn de kanker onzer hedendaag-sche maatschappij; men moet hem ten spoedigste uitsnijden.v En inderdaad, den Priester, als droeg hij den kanker met zich om, tracht men te isoleeren zooveel men kan; men ontvlucht hem, als ware zijne tegenwoordigheid besmettend en gevaarlijk.

-ocr page 82-

KERKELIJK GEZAG.

Misschien, dierbaar jongeling, schijnt u dit alles verdicht of althans overdreven ? Maar neen, \'t is geen verzinsel, \'t is reine waarheid, en misschien zult gij zelf al zeer spoedig bij eigen ondervinding erkennen, dat ik nog verre beneden de werkelijkheid gebleven ben.

De vraag nu waar het thans voor u op aan komt is deze: Hoe moet gij u later, bij zulk een toestand der wereld gedragen?

Welaan, mijn dierbare vriend in Jezus, herinner u vooreerst ten alle tijde, hoe er geen gezag op aarde bestaat, zoo heilig, zoo goddelijk, zoo eerbiedwaardig als dat der Kerk en harer gewijde bedienaren. De Kerk trouwens is dat geestelijk rijk, hetwelk de menschgeworden Zoon Gods op aarde tot zaligheid des menschdoms is komen stichten. Hij pleegde het te noemen het „Rijk der hemelenquot; d. i. g. het rijk, bestemd om toekomstige burgers des hemels te vormen. Van dit rijk sprak hij, toen Pilatus Hem onderquot; vroeg of Hij Koning was en Hij tot antwoord gaf-»Gij hebt het gezegd : ja, ik ben koning; nochtans mijn rijk is niet van deze wereldquot;. (2) En van datzelfde geestelijk rijk vertrouwde Hij de sleutels toe aan den den zaligen Apostelvorst Petrus, toen Hij hem zgide : „U zal ik de sleutels van het rijk der hemelen geven. En alles wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en alles wat gij op aarde zult ontbinden, zal in de hemelen ontbonden zijnquot;. (3) Die

(1) Evang. passim. Regnum coelorum.

{2) Joa. 18, 36, 37. Tu dixisti; quia rex sum ego, Verumtainen regnum meum non est hinc.

(3) Matth. 16, 19. Et tibi dabo claves regni coe lorum et quodcumque lig aver is super ter ram, er it ligatum et in coelis et quodcumque solver is super terrain er it solutum et in coelis.

70

-ocr page 83-

_ KERKELIJK GEZAG.

terhandstelling der sleutelen (eene zinnebeeldige uitdrukking, ontleend aan het aloud gebruik, om een vorst bij zijn intrede in eene stad, de sleutels der poorten te overhandigen, ten bewijze dat men zijne opperheerschappij over die stad erkent) die terhandstelling der sleutels, zeg ik, beteekent klaarblijkelijk in den mond des Zaligmakers, dat Hij aan Petrus en, in zijn persoon, aan de geheele Kerk, zijn goddelijk oppergezag zou mededeelen, om na zijne hemelvaart de door Hem gestichte Kerk te bestieren. En wat Hij toen beloofde te zullen doen, dit heeft Hij werkelijk gedaan, toen Hij na zijne verrijzenis tot denzelfden Apostel die merkwaardige woorden sprak; gt;Welaan, zoo gij mij meer dan de overigen bemint, weid dan mijne lammeren, weid daa ook mijne schapen: Ook deze uitdrukking is klaarblijkelijk zinnebeeldig. Het is met andere woorden gezegd: ik stel u aan, o Petrus, als oppersten herder en bestuurder over alle geloovigen, niet slechts over de eenvoudige lee-ken, maar ook daarenboven over al degenen, die als herders de leeken moeten leiden en besturen. — Ook aan de overige Apostelen schonk Hij de volheid zijner door den Vader Hem verleende volmacht, met dien verstande echter, dat zij Petrus steeds als hun opperhoofd zouden erkennen. Overigens gaf Hij hun allen de stellige verzekering, dat Hij steeds met hen en hunne wettige opvolgers in \'t bestuur der Kerk zou blijven tot aan de voleinding der eeuwen. (a)

Geen gezag is derhalve wettiger eu zekerder geves-

(\') Joa. 21, 16, 17. Simon, diligis me (plus his) 1 pasce agnos meos, pascc oves me as.

(2) Matth. 28, 20. Ecce ego vobiscum sum omnibus diebus usque ad consimimationem saecidi.

71

-ocr page 84-

KERKELIJK GEZAG.

72

tigd dan dat der overheden van Jezus\' Kerk. Waar toch is er een vorst, een koning of keizer, die geloofsbrieven kan toonen voor de wettigheid zijns gezags, welke zoo echt en onbetwistbaar zijn als die der Katholieke Kerk?

Herinner u verder, dat God in zekeren zin gecne zonde strenger straft dan die van weerspannigheid tegen de kerkelijke overheden. Wie hen kwetst, kwetst den appel van zijn oog. Op hen doelt de ernstige waarschuwing uit het boek der psalmen; »Wacht u wel, mijne gezalfden aan te raken.quot; Q De geschiedenis der Kerk levert ons dan ook menig schrikwekkend feit, waaruit blijkt, dat het God met deze waarschuwing voile ernst is. Reeds vroeger heb ik u in \'t voorbijgaan verhaald, hoe de oproerige levieten, Core, Dathan en Abiron, die zich het priesterlijk gezag durfden aanmatigen, in \'t oogenblik zelf van hun vermetel bestaan, levend door de aarde werden ingezwolgen. Gij herinnert u ook gewis nog, hoe treurig het afliep met de meeste aartsketters ten tijde der hervorming en met zoovele andere vijanden der Kerk uit de dagen der groote Fransche revolutie, die alle gezag van troon en altaar wilden vernietigen; hoe zij allen door een rechtvaardig vonnis des hemels een geweldigen of akeligen dood gestorven zijn. De reeds genoemde geloofsverzaker Voltaire, wiens gruwelijke spreuk wij in \'t begin van dit hoofdstuk \'niet zonder huivering neerschreven en die door zijne geestige spotschriften tegen den godsdienst zooveel heeft bijgedragen om het van ouds eerbiedwaardig gezag der Kerk te verkleinen, ook hij heeft in zijne laatste levensuren ondervonden en het bewijs geleverd, dat de Heer niet straffeloos het gezag zijner

(\') Ps. 104, 15. No lite tangcre Christos meos.

-ocr page 85-

KERKELIJK GEZAG.

Kerkbedienaren laat beschimpen. Kwam hij immers er niet toe in eene vlaag van ijlhoofdige wanhoop, zijn eigene walgelijke uitwerpsels als voedsel te nuttigen? Ik zwijg van duizende anderen, bespotters en bestrijders van Jezus\' godsdienst en van het rechtmatig gezag der kerkelijke overheden. In een handboek zooals dit, mag ik niet al te uitvoerig wezen.

Wat u betreft, christelijk jongeling, blijf steeds de gewichtige vermaning van Paulus gedachtig; „Weest aan uwe overlieden gehoorzaam en onderwerpt u aan hen. Zij toch v. aken gedurig, als zullende rekenschap voor uwe zielen geven; opdat zij dit doen met blijdschap en niet al zuchtende; want zulks is u niet raadzaam.quot; (1)

Wat is overigens redelijker dan zich te onderwerpen aan \'t gezag der Kerk ? Immers van onze geestelijke overheden, die in zake van geloof- en zedenleer onze aangewezen gidsen zijn, geldt rechtsteeks en meer dan van elk ander gezaghebbende op aarde het woord onzes Heeren:quot;Wie u hoort, hoort mij en wie u versmaadt, versmaadt mij. En wie mij versmaadt» versmaadt Dcngene, die mij gezonden heeft (God mijn hemelschen Vader.quot;) (2) Wij gehoorzamen derhalve in den persoon onzer kerkelijke overheid, aan Christus, aan God zeiven. En wie zal dit niet ten volle redelijk vinden ?

(\') Hebr. 13,17. Obediiepraepositis vestris etsuijacete eis. Ipsi cnitu pervigilant quasi rationern pro animabus vestris reddituri, ut cum gaudio hoc faciant et nongc-incntcs: hoe eniui non expedit vobis.

(2) Luc. 10, 16. Qui vos audit, me audit et qui vos spernit me spemit. Qui autem me spcrnit, speruit eum qui misit me.

73

-ocr page 86-

KERKELIJK GEZAG.

En wat eene geruststelling ligt daarin niet tevens voor ons geweten! De Heiligen en geestelijke schrijvers zeggen ons eenparig, op grond van het zooeven aangevoerde woord als Verlossers, dat God ons nooit de minste verantwoording zal vragen over daden, die wij uit gehoorzaamheid aan onze geestelijke oversten zullen verricht hebben. Die rekenschap, zeggen zij, zal Hij wel van de oversten eischen, maar niet van de onderdanen. Zeg mij, kan er voor ons gemoed wel iets troostvollers worden uitgedacht? En moet die overtuiging ons niet krachtdadig aansporen om ons altoos onvoorwaardelijk aan de uitspraken en de verordeningen der kerkoversten te onderwerpen?

Doch laten wij dit alles in eenige bijzonderheden nagaan.

Wij moeten onze gehoorzaamheid in de eerste plaats aan den dag leggen ten opzichte van alle verordeningen van den Paus van Rome^ aan wien Jezus het opperste leergezag met eene onbeperkte rechtsmacht heeft toevertrouwd, ten einde in zijnen naam de gansche Kerk te bestieren. Hetzij dus de Paus, uit kracht van zijn onfeilbaar leergezag ons een of andere waarheid te gelooven voorstelt, hetzij hij in \'t belang der Kerk eene nieuwe verordening make betrekkelijk de Bisschoppen in een of ander land, of wel in zijne rondgaande brieven ons zijne opperherderlijke vermaningen doe hooren — laten wij ons immer met den diepst mogelijken eerbied daaraan onderwerpen.

Evenzoo moeten wij, als kinderen der H. Kerk, berusten in de beschikkingen onzer Bisschoppen, die de H. Geest zelf, zooals Paulus zegt, heeft aangesteld om Gods Kerk te bestieren. (1) Heeft de Paus, als opvol-

74

1

1) Act. 20, 28. Quas Spiritus Sanctus posuit cpisco pos regere Ecclesiam Dei.

-ocr page 87-

KERKELIJK GEZAG.

ger des H. Petrus, de geestelijke volmacht over de geheele Kerk van Christus, de Bisschoppen in hunne bisdommen zijn de wettige opvolgers der overige apostelen onzes Heeren en hebben evenals deze het recht alles te regelen, wat zij in \'t belang van het zielenheil hunner diocesanen noodig en raadzaam achten. Alle waarlijk Christen Keizers en Koningen hebben dan ook ten allen tijde voor Christus\' Stedehouder en de Bisschoppen de oprechtste hoogachting betoond, en de hun hoogen rang verschuldigde eerbewijzingen doen toekomen, De beroemde Romeinsche keizer, Constantijn de Groote, nam in de eerste algemeene Kerkvergadering te Nicea zijne plaats na den laatsten der Bisschoppen en stond van zijn troon op, om hen bij ^t binnenkomen te begroeten. Hij pleegde te zeggen, dat, zoo hij een bedienaar der Kerk eene zware fout zag begaan, hij dezen met zijn keizerlijken mantel bedekken zou, om te beletten dat anderen ze bemerkten, uit vrees of zijn gezag daardoor gekrenkt mocht worden.

Ook de Priester in \'t algemeen is uw hoogsten eerbied waardig. Ofschoon hij in de kerkelijke hiërarchie beneden Paus en Bisschoppen staat, is hij toch, evenals zij, met eene goddelijke waardigheid en macht bekleed. Heeft hij immers niet de macht, om aan het H. Altaar het brood en den wijn te veranderen in \'t waarachtig Lichaam en Bloed des Heeren? Heeft hij niet eveneens de macht den rouwmoedigen zondaar al zijne misdaden te vergeven en met zijnen God te verzoenen ? Heeftde Heer niet ook tot hem gezegd ; »Gaat en onderwijst alle volkeren, doopt hen — en leert hen onderhouden al wat ik u bevolen heb ?quot; Hij is dan ook om dit alles, volgens het woord des H. Bernardus, door God verheven boven koningen en keizers, ja zelfs boven de engelen des hemels. gt;Praetulit vos Deus regi-bus d if\'npcratoribuSy praetuluel angelis.quot;

75

-ocr page 88-

KERKELIJK GEZAG.

Toegerust met zulk eene bovenaardsche en verbazende macht en gezonden door zijn wettigen Bisschop, treedt die Priester als herder der gemeente voor u op. Wat ontbreekt hem nog, vraag ik, om aanspraak te mogen maken op uwe algeheele onderwerping aan de beschikkingen, die hij tot welzijn zijner parochie meent te moeten nemen ? Hoewel in een lagere en meer beperkte sfeer, is hij toch wettig overste even zoowel als de Paus en de Bisschop, die hem zijn werkkring heeft aangewezen. Gij kunt u dus ook niet zonder zonde aan zijn gezag onttrekken. Zoudt gij dit versmaden, dan zou ook vroeg of laat het reeds meermaals aangehaalde woord van den grooten Apostel ongetwijfeld in u bewaarheid worden : »Zij, die aan de door God gestelde macht weerstaan, trekken zijn vloek over zich.quot;

Prent u derhalve diep in het hart de schoone vermaning uit het boek Ecclesiasticus: „Vrees den Heer uit geheel uwe ziel en houd zijne priesters in eere. Spreek steeds tot hen en over hen met de diepste hoogachting. Toon in uw omgang met priesters, dat gij eerbied hebt voor hun gewijden persoon en hen als uwe meerderen beschouwt. Geen hun hierom steeds, bij voorkeur van leeken, de plaats van eer. Groet hen altoos bij \'t ontmoeten beleetd en eerbiedig. Hoort gij hun gezag en goeden naam aanranden, ot hun gedrag beknibbelen, schaam u dan niet hen te verdedigen. God zal u gewis zulk een schoone en grootmoedige daad rijkelijk beloonen.

76

Wat zal ik u ten slotte zeggen over de gehoorzaamheid aan den Priester, dien gij, o jongeling, tot leidsman uws gewetens hebt verkozen ? Aan al wat ik u tot

(\') Eccli. 7, 31. In tota anima tua time Domimwi et sac er dotes illius sanctifica.

-ocr page 89-

KERKELIJK GEZAG.

dusverre gezegd heb, zal ik nog dit alleen bijvoegen, dat gij nooit vóór God misdoen, nooit dwalen zult, indien gij u kinderlijk en blindelings door hem laat geleiden. „Neen,quot; zegt ergens de geleerde en heilige Kerkleeraar Alphonsus Maria de Liguori, „nooit zal God toelaten, dat iemand het spoor der waarheid bijster worde of schade aan zijne ziel lijde, die zich onderwerpt aan de beslissingen van zijn geestelijken bestuurder. Ook dan zelfs, zegt hij, zoo deze een ganscli verkeerden raad mocht geven, zal het zoo iemand niet ten schade strekken. Maar God,quot; voegt hij er bij, sdie over de omstandigheden van \'s menschen leven naar welgevallen kan beschikken, zal, des noods, zelfs op wonderbare wijze, eindelijk alles te zijnen gunste doen omkeeren.quot; Troostvolle waarheid, die gij nooit moet vergeten]!

Later zal ik u over dit punt nog breedvoeriger spreken, wanneer wij zullen handelen over de keus van een levensstaat.

77

-ocr page 90-

HOOFDSTUK IX.

VRIENDEN.

Eene zaak van onberekenbare gevolgen is voor u, dierbare jongeling, de keus uwer vrienden.

Zonder vrienden kan de mensch niet wezen. Ons hart trouwens heeft er al te vaak behoefte aan, de overvolheid zijner gewaarwordingen van angst en blijdschap, van hoop en droefheid, van liefde en afge-keerdheid, aan een ander meê te deelen, aan iemand namelijk, wiens zienswijze, karakter en neigingen met de onze strooken, in wiens kennis, deugd en eerlijkheid wij vertrouwen stellen. Zouden wij zoo iemand nergens ter wereld kunnen aantreffen, het leven zou ons vaak ondragelijk, althans hoogst verdrietig worden. Maar wat is dit alles gezegd? Wat anders, dan dat de mensch van natuurswege voor de vrienschap met dezen of genen medemensch als geboren is ? Ik zeg met dezen of genen; want niet allen bezitten voor ieder onzer de zooeven vermelde eigenschappen, om onze bijzondere genegenheid en vertrouwen te kunnen verwerven. Wij moeten, wel is waar, alle menschen beminnen met die liefde, welke God ons als eene neven, plicht van het eerste en grootste aller geboden, het gebod der liefde Gods, heeft opgelegd: «Gij zult den Heer uw God beminnen uit geheel uw hart, en uit geheel uwe ziel en uit geheel uw verstand. Dit is het grootste en eerste gebod. Het tweede is hieraan ge\'

-ocr page 91-

VRIENDEN.

lijk: Gij zult uw naaste beminnen gelijk u zeiven.quot; (\') Beminnen moeten wij allen.

Maar vriendschap zegt] iets meer. Wie een ander als vriend bemint, bemint hem niet alleen om zijne alge-tneene hoedanigheid van mensch (d. i. van zijn natuur, genoot, van een evenbeeld Gods) maar van een mensch in wien hij, behalve de overige menschelijke eigenschappen, eene bijzondere aantrekkelijkheid voor zijn gemoed [ontwaart, voor wien zijn hart eene veel sterkere neiging gevoelt, wiens tegenwoordigheid hij veel vuriger wenscht, wiens belangen hem veel inniger bekommeren, wiens welzijn hij op veel hooger prijs stelt dan dat van anderen, — terwijl anderzijds die bij voorkeur beminde persoon evenzoo gezind is jegens den eerste. Al zeer spoedig maken zij elkander die gemoedsgesteltenis kenbaar^ of zij blijkt althans genoeg, zaam aan beiden door de wijze waarop zij elkander bejegenen, elkander zoeken, met elkander omgaan. Ze zijn, zoo denken zij of liever zij voelen het, voor elkanders geluk geboren. En zie! reeds de eerste handdruk heeft een band van vriendschap om beider hart geslagen!

Men begrijpt van zelf, dat zulk eene stemming van gemoed, waardoor de wet der algemeene liefde niet opgeheven wordt, maar die integendeel deze als grondslag aanneemt, niet ongeoorloofd noch zondig is. Zij is veeleer, mits ze geregeld zij, eene ware deugd te heeten. De H. Thomas verklaart dit overigens met alle godgeleerden in de stelligste en duidelijkste bewoordingen.

79

Ik heb gezegd: „Mits die gemoedstemming geregeld

(1) Matth. 22, 37—31 Diliges Dominum Deum timm ■iti toto corde\'tuo, et in tota anima tua et in tota mente tua. Hoc est niaximnm et prmmnt mandatum. Secundum au tem simile est Jiuie: Diliges proximum tuum si cut teipsum,

-ocr page 92-

VRIENDEN.

zijquot;. Zijkan echter uit twee hoofden ongeregeld wezenj: ongeregeld in haar beginsel en eveneens in de wijze waarop zij zich naar buiten openbaart. Zij is ongeregeld in haar beginsel en dus min of meer laakbaar, gevaarlijk en zondig, wanneer die wederzijdsche genegenheid haar oorsprong heeft in bloot natuurlijke hoedanigheden, die de zinnen prikkelen en de hartstochten gaande maken. Zij is nog ongeregeld in de wijze, waarop zij zich openbaart, wanneer men namelijk elkander betuigingen van genegenheid geeft, die meer of minder de zedigheid kwetsen, of, wat nog erger is) rechtstreeks tegen de eerbaarheid strijden.

Zulk eene vriendschap komt klaarblijkelijk niet van God maar van den booze, en wordt in de handen des duivels doorgaans een vreeslijke hefboom, om den armen jongeling in een diepen afgrond van allerlei gruwelen en buitensporigheden neer te slingeren. Het is die rampzalige vriendschap, welke dikwerf onbezonnen tusschen jongelingen van denzelfden leeftijd wordt aangeknoopt, tusschen jongelingen, zeg ik, die weinig liefde en vreeze Gods bezitten, die zich hierom alleen laten leiden door de natuurlijke neigingen van hun hart, die overigens nog in de eerste en hevigste brandperiode hunner driften verkeeren. Het is diezelfde vriendschap, welke helaas! zoo menigmaal jonge personen van verschillend geslacht met elkander eene lichtzinnige verkeering doet aanknoopen.... Gij, o God, zijt alleen in staat te zeggen, van hoevele gruwelijke zonden en wraakroepende misdaden zulkdanige vriendschap de aanleiding en de bron is 1

Moge zulke vriendschap, dierbare lezer, steeds een vloek in uwe oogen zijn! Want inderdaad, zij trekt Gods vloek over den mensch en voert hem ter plaatse der eeuwige vervloeking, ter helle.

80

-ocr page 93-

VRIENDEN.

Geheel anders is \'t met de ware, christelijke vriendschap gelegen. Wel verre dat deze u van God aftrekt of uwe ziel in gevaar brengt, is zij integendeel aan uwe deugd bevorderlijk en een machtig hulpmiddel ter zaligheid.

De H. Franciscus van Sales, in zijn gulden boekje: ,,Inleiding tot het godvruchtig levenquot;, zegt zelfs: „Wat hen betreft, die in \'t gewoel der wereld naar volmaaktheid streven, voor dezen is eene heilige en heiligende vriendschap, tot steun en opwekking ten goede, eene dringende behoefte. Gelijk reizigers,quot; zoo gaat hij voort, »die op eene vlakke baan wandelen, elkander de hand jniet behoeven toe te reiken, maar wel zij, die een jgladden, hobbeligen en steilen weg opklimmen, elkan-»der moeten ondersteunen: zoo hebben de kloosterlingen gt;ook geene behoefte aan bijzondere vriendschap, wel jechter zij, die inde wereld leven, om zich op de vele gt;slechte wegen in veiligheid te plaatsen en elkander gt;voort te helpen. In de wereld,quot; zoo zegt hij alverder, gt;streven niet allen naar hetzelfde doel, niet allen hebben j dezelfde gezindheid. Men moet zich daarom terugtrek-»ken en, overeenkomstig zijn hooger streven, bijzondere »vriendschappen aanknoopen. Dit onderstelt natuurlijk »eene zekere afzondering {igt;an de s;roote massa der men-gt;schen); maar die afzondering is heilig. Zij bestaat in gt;eene soort van afscheiding, gelijk aan die van goeden gt;en kwaden, van schapen en bokken, van bijen en hor-»sels — eene scheiding, die waarlijk noodzakelijk is.quot; (l)

Maar met wie dan, vraagt gij, moet ik vriendschap aangaan ?

81

Ik zal u denzelfden heiligen en beminnelijken kerk

(\') Iloofdst. XIX.

6

-ocr page 94-

VRIENDEN.

82

leeraar in mijne plaats laten antwoorden. „Onderhoud slechts vriendschap, o Philothea,quot; zegt hij, „met zulken, »die u behulpzaam zijn in het aanwerven van deugden. »Hoe voortreffelijker de goederen zijn, welke gij elkander »aanbiedt, hoe volmaakter uwe vriendschap zal wezen. »Zijn het wetenschappelijke voorwerpen, zoo is die vriend-»schap gewis al zeer prijsbaar; maar zij staat toch nog »onvergelijkelijk hooger, als er sprake is van vooruitgang »in zedelijke deugden, als daar zijn: voorzichtigheid, ziels-»moed en rechtvaardigheid. Maar helpt gij elkander voor-gt;uit in liefde, godsdienstigheid en christelijke volmaaktheid, »o hoe voortreffelijk is dan uwe vriendschap 1 Zij is voor-»treffelijk, omdat zij van God komt; voortreffelijk, omdat »zij tot God leidt; voortreffelijk, omdat God haar band is; »voortreffelijk, omdat zij eeuwig in God zal voortduren. O gt;hoe goed is het reeds op aarde elkander zóó te bemin-»nen, gelijk men elkaar zal beminnen in den hemel, en »reeds hier in de wereld zóó met elkander te verkeeren »gelijk wij dit zullen doen in de andere wereld 1quot;

Onze goddelijke Verlosser Jezus Christus zelf heeft het niet strijdig met of beneden zijne goddelijke waardigheid geacht, om tijdens zijn openbaar leven eene heilige vriendschap te onderhouden met den H. Joannes, met Lazarus en zijne beide zusters Maria en Martha. Ja, men mag zeggen, dat Hij met al zijne apostelen op een voet van vriendschap leefde. Hij zelf overigens heeft van hen verklaard: »Ik zal u niet gt; langer dienstknechten noemen : een dienstknecht trou-swens weet niet wat zijn heer doet. Maar vrienden »heb ik u genoemd : omdat ik u alles, wat ik uit mijns

(1) Inleiding enz. Hoofdstuk XIX.

-ocr page 95-

VRIENDEN.

»Vaders mond gehoord heb, heb bekend gemaakt,, (\')

Ook is \'t niets zeldzaams dergelijke voorbeelden van bijzondere voorliefde jegens sommige godvreezen-de personen aan te treffen in de levens van Gods lieve Heiligen. Zoo weten wij, dat de H. Petrus zijn leerling den H. Marcus, alsmede zijne schoonmoeder de H. Pe-tronilla recht teeder beminde; hetzelfde lezen wij van den H. Apostel Paulus omtrent zijn leerling, den H. Ti-motheus en de H. Thecla. Ook de H. Gregorius van Nazianze beroept zich herhaaldelijk op de buitengewone vriendschaps-liefde, welke hij met den H. Basilius onderhield, en beschrijft ze in volgende bewoordingen: „ Onze beide lichamen scheen slechts eene ziel te be-»zielen. Mag men geen geloof slaan aan hen die zeggen, .»dat alles in alles is, toch moet men toegeven, dat wij »beiden in ieder onzer afzonderlijk waren, de eene in »den anderen. Wij hadden beide maar één streven, na-smelijkomde deugd te oefenen, ons leven in overeen-gt;stemming te brengen met onze toekomstige verwach-»tingen, en het land der sterfelijkheid nog vóór onzen ïdood tè verlaten.quot;-Eene niet minder heilige en innige vriendschap bestond er tusschen den H. Franciscus van Sales en zijne geestelijke dochter, de H. Joanna van Chantal; tusschen deH. Teresia en de Eerw. Anna Bartholomea der Martelaren; tusschen den H. Franciscus van Assisië en zijn ordebroeder Leo, dien hij op gemeenzamen toon het „schaapje Godsquot; noemde. Men zou hetzelfde kunnen nawijzen in schier alle groote dienaren en dienaressen Gods, de Kerkvaders niet uitgezonderd. Maar de reeds aangehaalde voorbeelden zijn ten bewijze voldoende.

(1) Joa. 15, 15. Jam non die am vos servos; quia servus nescit quid faciat dominus ejus. Vos autem dixi ami cos; quia omnia quaecumque audivi a Patre meo, nota feci vobis.

83

-ocr page 96-

S4 VRIENDEN.

\'t Is dus geenszins strijdig noch met de leer noch met den geest van het Christendom, dat men niet iemand vriendschap aanknoope. Met komt er slechts op aan, rorg te dragen, dierbare Jongeling, dat uwe vriendschap geregeld en heilig zij.

Wees dus vooreerst uiterst omzichtig in de keus uwer vrienden,

Zoo gij u een vriend wilt aanschaffenzegt de H. Geest, „neem hem dan niet alvorens hem beproefd »te hebben, en vertrouw u niet lichtvaardig aan hem »toe.quot; En waarom niet? Immers gt;er zijn vrienden, gt;die het slechts zijn voor den tijd, dat het hun goed »gaat, maar die u niet getrouw zullen blijven op den »dag van kwelling (-) Er zijn vrienden, die tot vijand-»schap overslaan; er zijn vrienden, die den haat welken gt;zij tegen u in het hart voeren, door twist en schimp-awoorden zullen aan \'t licht brengen. (3) Er zijn ein-«delijk ook vrienden/\' zegt de H. Geest, „die deelnemen »aan uwe tafel maar u niet getrouw zullen blijven op »den dag der ellendequot; f4)

Wees dus niet overijlend, om met iemand vriendschap aan te knoopen. Laat u door den eersten indruk dien iemand op u maakt, niet medesleepenmaar schors uwe beslissing op, tot dat gij door genoegzame ondervindig overtuigd geworden zijt, dat hij uwe bijzondere genegenheid en uw vertrouwen waard is.

f1) Eccli. G, 7. Si possides amicunt, in tcntationc pcsside eum et ne facile crcdas ei.

(-\') Ibid. G, 8. Est enitn amicus secundum tempus suum. et non permanebit in die tribulationis.

(s) Ibid. X, 9. Et est amicus qui convertitur ad ini-micitiam: et est amicus qui odium ct rixain et convitia denudabit.

(4) Ibid. Est autem amicus socius viensae, et non permanebit mi die necessitatis.

-ocr page 97-

VRIENDEN.

Bid ook den H. Geest dat Hij u in cenc zaak van zulk gewicht door zijne hemelsche wijsheid voorlichte en u helpe eene goede keus te doen.quot; Een waar en »getrouw vriend toch,\'\' zegt andermaal de wijze Man in het boek Ecclesiasticus,quot; is eene machtige bescher-gt;ming; wie hem gevonden heett, heeft een schat gevonden. gt;Niets kan vergeleken worden bijeen getrouwen vriend gt;en alle gewicht van goud en zilver kan in waarde niet sopwegen tegen het goede, dat er ligt in zijne gestrouwheid. Een getrouwe vriend is een heilmiddel gt;des levens en der onsterfelijkheid, en zij die den Heer »vreezen, zullen hem vinden.quot; (\')

Doch is een waar en vertrouwbaar vriend, volgens

\' o

Het getuigenis des H. Geestes, een schat voor uw hart, een valsch en zondig vriend is daarentegen eene pest en een allernoodlottigste ramp voor uwe ziel. Zulk een ramp en een pest is hij, die een wereldge-zinde geest heeft; die u spreekt van de wereld te genieten; die het hoofd en den mond vol heeft van feestelijkheden, bals, schouwburgen en concerten; die los ter tong is en van minnarijen en allerlei zinnelijkheden praat; die met een godvruchtig en ingetogen leven den draak steekt; die u aanzet tot het lezen van dagbladen en geschriften, waarin godsdienstleer en zeden min of meer worden aangerand; die in zake van geloof al te vrijdenkend is en gaarne over geloofszaken redetwist; die zelfs onbeschaamd genoeg is, om u voorstellen te doen die u doen blozen en klaarklijke-lijk de eerbaarheid kwetsen. Wilt gij weten, wat gij

(-) Eccli. 0, 14—17. Amicus fide lis protectio fortis: qui antem imvenit ilium, invenit thesauruiu. A/nico fide li nulla est comparatio, et nou est dig na ponderatio aitri et argenti contra bonitatem fidei illius. Amicus fide lis viedicamenlum vitae et immortalitatis et qui metuimt Dojninum, invenient ilium.

85

-ocr page 98-

VRIENDEN.

doen moet. zoo gij later in de wereld ondervinden mocht, dat soortgelijke jongelingen uwe vriendschap zoeken ?

Zie hier den raad, dien u de reeds meermalen genoemde Franciscus van Sales geeft. ,,Zoodra gij de eerste ïopwellingen in uw hart gewaar wordt, die u aan-ssporen daaraan toe te geven, moet gij u onverwijld »op de meest besliste wijze daarvan afwenden. Vlucht »dan met onvoorwaardelijke!! afschuw voor deze dwaassheid naar \'t Kruis uws Verlossers; neem zijne doornen gt;kroon en leg die op uw hart, opdat die kleine vossen »het niet kunnen naderen. Wacht u vooral, de minste onderhandelingen met dezen vijand aan te knoopen. iZeg niet: ik wil wel is waar naar hem luisteren; gt;maar niets doen van \'t geen, waartoe hij mij aan-»zoeken zal. Mijn oor wil ik hem wel open zetten; »maar mijn hart houd ik voor hem gesloten. Mijn »beste Philotheal Om. Godswil, wees toch streng in gt;zulke gevallen! hart en ooren staan met elkander in »het nauwst verband. Gelijk het onmogelijk is een »stroom tegen te houden, die van eene berghelling gt;naar beneden stort, zoo is \'t ook hoogst moeielijk »eene liefde, die reeds door \'t oor is binnengedron-»gen, te beletten, van niet terstond neer te glijden »in het hart.quot; (1)

86

Al deze zoo heilzame en zielskundige vermaningen kunnen worden samengevat in dit kort maar zinrijk latijnsche spreekwoord: „Amicus esto usque ad ar as:quot; Wees eens anders vriend tot aan den voet der al taren; d. i. g. tot zoo lang gij het aan den voet des altaars vóór God en uw geweten kunt verantwoorden. Want, wien gij u ook ooit tot vriend ver-

f1) Inleiding enz. Hoofdst. XXI.

-ocr page 99-

VRIENDEN.

kiest, vergeet niet, dat zijne vriendschap nooit kan opwegen tegen die van J. C. uw Verlosser. Hij alleen heeft meer aanspraak op uwe liefde en vriendschap dan al uwe vrienden te zamen. Wie toch onder hen zal zich ooit voor u het duizendste deel getroosten van wat Hij zich voor uwe zaligheid getroost heeftf En waar is uw vriend, die u zoo getrouw zal blijven als Hij ? Wanneer ook al uwe vrienden u den rug mochten keeren, zegt Thomas a Kempis, zal Hij u getrouw blijven en niet gedoogen, dat gij eindelijk verloren gaat. Hij blijft getrouw tot aan den dood.

Terecht mocht derhalve dezelfde vrome schrijver er deze schoone vermaning bijvoegen: „Zij dan Jezus salleen onder allen die u dierbaar zijn, uw bijzondere »boezemvriend 1 Laten we allen beminnen om wille van «Jezus, maar Jezus om zich zeiven. Daarom moeten wij »Jezus Christus alleen met eene liefde van voorkeur ♦ beminnen, omdat Hij zich onder alle vrienden doet «kennen als alleen goed en getrouw boven allen. Om »Hem en in Hem moeten u zoowel uw vrienden als «vijanden dierbaar zijn en voor alle dezen moet gij gt;Hem bidden, dat zij Hem allen kennen en beminnen »mogen.quot;

Uit al het voorgaande zal \'t u thans niet moeielijk vallen op te maken, waartoe de ware liefde u ten opzichte uwer vrienden verplicht.

(1) Imit. Lib. II Cap. 1. n. 3, 4. Ex omnibus ergo charis sit Jesus solus dilectus specialis. Diligantur omnes propter Je sum, Jesus autem propter seipsum. Solus Jesus Christus singulariter est amandus, quia solus bonus et fide lis prae omnibus invenitur amicis. Propter ipsum et in ipso tam amici quam ininiici tibi sint chari et pro omnibus his exorandus est, ut omnes ipsum cognoscant et diligant.

87

-ocr page 100-

VRIENDEN.

Zij verplicht u op de eerste plaats, om uw vriend door woord en voorbeeld aan te sporen tot een god-vr«ezeiid en echt deugdzaam leven. Wat zou er tegen zijn, uw vriend van tijd tot tijd, wanneer het in de conversatie pas geeft, een hartelijk woordje van stichting toe te spreken ? Laat het zijn, dat vreemden tegen over elkander dit minder a propos kunnen doen; maar wat zou den eenen vriend tegenover den anderen dit beletten te doen ? Zou echter zulk een welgemeend woord van opwekking hem niet naar den smaak zijn, of zou hij u daarom minder gaarne zien, geloof dan vrij, dat hij voor u niet de ware broeder is, dat zijne liefde voor u geene allerzuiverste wortelen heeft.

Geef hem vooral, door uw ganschen handel en wandel, een onberispelijk voorbeeld.

Ware christelijke vriendschap vordert ten tweede, dat men niet toegeeflijk zij ten aanzien van elkanders fouten en verkeerdheden; maar dat men elkander deze met bescheidenheid onder \'t oog brenge. Immers zoo men elkander waarlijk en oprecht bemint dat is: in God en óm God, welken grooteren dienst kan de eenc den anderen dan bewijzen, dan dat hij zijn vriend opmerkzaam make op datgene, waardoor hij zich in meerdere of mindere mate hatelijk maakt bij zijnen God ? Is uw vriend dus wat te zeer verliefd op ijdelc lektuur, of op kleederpracht, of op lekker eten en drinken; is hij driftig van karakter, lichtzinnig in zijne gesprekken, of weinig stichtend in zijn uiterlijke; is hij te weinig godsdienstig; heeft hij wellicht de kwade gewoonte van bastaardvloeken ot andere min betamelijke woorden uit te spreken — in al die gevallen is het voor een waai- vriend een heilige plicht, zijn wedervriend daarop opmerkzaam te maken en hem broederlijk, d. i. op liefdevollen toon, maar tevens met zachten ernst te vermanen.

88

-ocr page 101-

VRIENDEN.

89

Ook voor vrienden, ja voor hen nog meer dan voor gewone Christenen, geldt de vermaning van den H. Apostel der liefde: „Kinderkens, laten wij niet slechts gt;met woorden en met de tong beminnen, maar metter-»daad en in waarheid.quot; (\') In uwe droefheid, in tegenspoed, ziekte, teleurstellingen, in onaangename ontmoetingen van welken aard dan ook, moet gij er op uit zijn, elkander te bemoedigen en te troosten. In moeie-lijke en duistere aangelegenheden moet gij elkander door goeden raad voorlichten. In één woord: gij moet des noods ten koste van uw rust cn gemak, van moeite en opofferingen, elkander door de wereld voorthelpen en de lasten des levens helpen dragen. Denk altoos aau het gulden aloude spreekwoord: Aviorpro-batur ditris. Echte liefde wordt getoetst aan harde be-procvingen. Kan zij die niet doorstaan, \'t is een bewijs, dat zij niet van degelijke gehalte was.

De vierde en laatste verplichting der christelijke vriendschap is daarin gelegen, dat men op bijzondere wijze voor elkanders welzijn bidde. Laat vrienden elkander ook alle soort van geluk en zegen toewen-schen en zich uit al hun vermogen er op toeleggen, elkander \'t leven te veraangenamen. Wat baat het, zeg het mij, zoo de God van liefde zelf die wenschen niet zegent, die goede pogingen niet helpt gedijen? Aan Gods zegen trouwens is alles gelegen. Dien godde-lijken zegen nu moet gij voor uw vriend van God af-smeeken door een welgemeend en vertrouwvol gebed, en Hij, die zelf deze heilige drift der vriendschap in ons hart heeft ingestort, zal zulk een gebed ontwijfelbaar verhooren.

(l) I. Joa. 3, 11. Filioli mei, non diligamiis verbo neque hngua, sed operc et veritatc.

-ocr page 102-

VRIENDEN.

90

Hoe kan het anders, vraag ik ten slotte, of vrienden, die elkander aldus beminnen, zullen in hunne vriendschap een hechten steun tegen de verleidingen der wereld, een waarborg voor hunne deugd, eene rijke bron van troost en zegeningen en een allerkrachtdadigst middel ter zaligheid vinden ?

-ocr page 103-

HOOFDSTUK X.

LECTUUR.

-o-*»o-

Is het iezen van goede en stichtende boeken een groot middel om ons in godsdienstigheid en deugd te doen vooruitgaan, de slechte lectuur is daarentegen hoogst nadeelig voor de ziel. Ontelbare heiligen hebben aan \'t lezen van godsdienstige schriften hunne bekeering, hunne volmaaktheid en volharding te danken gehad. Maar ook wie telt ze, de waarlijk ontelbaren, die door de lezing van kwade boeken van den eenen afgrond des kwaads in den anderen zijn gevallen en er eindelijk hunne eeuwige verdoemenis aan te wijten hadden!

In onze dagen vooral, waarin de wereld door een onstuitbaren vloed drukwerken van allen aard als overstroomd wo^dt en de slechte pers dag aan dag de ergerlijkste schriften onder het leesziek menschdom verspreidt, is \'t meer dan ooit noodzakelijk geworden, o jongeling, op uwe hoede te zijn, wilt gij niet ellendig verleid worden en voor tijd en eeuwigheid ten gronde gaan.

Laat ik u dan, als trouwe gids op uwe levensreis, eenige oogenblikken gaan spreken over den verderfe-lijken invloed van slechte boeken.

Hieronder versta ik alle soort van drukwerken, wier inhoud van dien aard is, dat zij u op eene of andere

-ocr page 104-

LECTLUK.

wijze in gevaar brengen, schatle naar uwe ziel te lijden. Die drukwerken mogen eigenlijke boeken wezen, of vlugschriften, of plaatwerken, of illustraties, of dagbladen, of romans, of reisbeschrijvingen, of levensgeschiedenissen, of feuilletons, of tijdschriften, of tooneelstuk-ken, of tractaatjes, of gezangen, - hun titel of vorm doet hier niets ter zake. Zoodra dergelijke geschriften eene strekking hebben, die schadelijk voor uwe deugd kan wezen, moet gij ze als Christen jongeling slecht heeten en verafschuwen, moogt gij ze in geweten niet lezen. Is het immers ons, Christenen, niet ten strengste verbo-ben, onze kostbare en onsterfelijke ziel aan een waarschijnlijk, ja vaak onvermijdelijk gevaar voor hare zaligheid prijs te geven ?

Ik weet het: zij, die hartstochtelijk aan zulke slechte lectuur verslaafd zijn, trachten zich door allerlei schijnbaar goede redenen omtrent het gevaar, dat daarin ligt, te verrechtvaardigen. Maar neen; al hunne drogredenen kunnen niet onwaar maken, wat onomstootelijk zeker is en door eene droevige ondervinding bevestigd wordt. En wat dan? Dat de lezing en vooral de gestadige lezing van boeken en geschriften, als welke ik zooeven omschreven heb, aan de lezers en lezeressen eene ontzettende schade berokkent.

Om u dit des te duidelijker te doen inzien, zal ik de slechte lectuur in drie soorten onderscheiden: de lichtzinnige lectuur, de ongodsdienstige en de zede-looze.

Al deze soorten zijn hoogst nadeelig.

Vooreerst de lichtzinnige lectuur heeft dit verderfelijks aan zich, dat zij u mettertijd geheel ongeschikt maakt om de plichten van uwen staat behoorlijk waar te nemen, de plichten van uwen staat, zeg ik, wier vervulling een eerst vereischte is, om aanspraak te kunnen ma-

92

-ocr page 105-

LECTUUR.

ken op de zaligheid. En waarom dan wordt hij, die zijn tijd besteedt aan lichtzinnige schriften — zooals de meeste in zwang zijnde fransche romans onzer dagen, waarin eene of andere minnegeschiedenis altoos schering en inslag is — waarom wordt zoo iemand hiervoor geheel ongeschikt? Omdat die lecteur hem eenerzijds die ernstige stemming van geest doet verliezen, welke zoozeer noodig is om de plichten van zijn beroep en vooral van zijn godsdienst met ware belangstelling waar te nemen; omdat zij ter andere zijde de veerkracht van zijn karakter verlamt, zonder welke men niet opgewassen is tegen de moeielijkheden en kruisjes, die hier mede onafscheidbaar gepaard gaan.

Door \'t gestadig lezen van lichtzinnige, wufte romans, zeide ik. gaat op de eerste plaats alle ernstige stemming van geest verloren. Hoe kan het anders ? Wat leeren u immers dusdanige romans ? Zij leeren u de wereld onder een geheel valsch en hersenschimmig gezichtspunt beschouwen, geheel anders dan zij in werkelijkheid ooit bestaan heeft, bestaat of bestaan zal. Alles wordt u daar voorgespiegeld in de verrukkelijkste rozenkleuren. De personen, die daar spreken en handelen, schijnen bijna boven-aardsche wezens te zijn; vrij van alle menschelijke ellenden, schijnen ze als ia een hemel van wellust te leven: zoo volmaakt gelukkig zijn zij! zoo slaagt hun alles naar wensch! — Dit alles leest gij; dit bevalt u. Dag en nacht laat gij uwe verbeelding daarover heendartelen; zulk een genoeglijk leven, zulk een hemel op aarde droomt gij ook voor u zei ven.. . . Nu vraag ik: wat moet noodzakelijk gebeuren, als gij, vol van zulke ijdele verwachtingen en droombeelden, in de werkelijke wereld komt ?

O, het duurt niet lang, of gij ziet u daar in uwe hoop allerbitterst teleurgesteld, schandelijk bedrogen! En zie, dan wordt gij verdrietig over uw lot. Niet zelden

93

-ocr page 106-

LECTUUR.

vat men zelfs haat óp tegen de gansche wereld, waar men gemeend had een ongestoord geluk te zullen vinden, en waar men dag aan dag nieuwe verdrietelijkheden ondervindt, \'t Is waar, diezelfde verdrietelijkheden ontmoeten ook zij, die zich aan zoo\'n bedwelmende lectuur niet overgeven. Doch er is tusschen hen en onze hartstochtelijke romanlezers dit hemelsbreed onderscheid, dat eerstgenoemden op dat onaangename der menschelijke samenleving zijn voorbereid, de anderen niet. Ook genen zouden wel willen, ja, dat zij hier beneden een volmaakt geluk konden genieten, maar toch, zij maken zich geene illuziën; maar zij gaan de wereld in met de stellige overtuiging, dat zij zich overal op pijnlijke voorvallen verwachten kunnen. En daarom valt hun dit alles veel minder zwaar; want, zooals het spreekwoord zegt, voorziene slagen treffen minder. En al zouden ook de ellenden en lasten des levens hen in al hunne zwaarte treffen, dan nog weten zij daaraan met krachtigen wil het hoofd te bieden en ze door te worstelen.

Geheel anders (en dit is het ander treurig gevolg eener dartele lectuur) is het met hen gelegen, die de wereld alleen hebben leeren kennen uit de verhalen der ondermijnende romanschrijverij. Door \'t gedurig lezen dier verdichte geschiedenissen, waardoor de verbeelding en \'t gevoel gestadig in een toestand van overspanning worden gebracht, gaat eindelijk alle ware veerkracht uit het hart weg, eene veerkracht van wil, die dan vooral zoo onmisbaar is, wanneer men met degelijke tegenkantingen heeft te kampen.

En wat is nu het eindgevolg van zulk een toestand ? Dat men onbekwaam wordt, gelijk ik zeide, om naar behooren de plichten van zijn staat, zooals het dagelijksch en werkelijk leven meebrengt, te vervullen. Is \'t niet ten

94

-ocr page 107-

LECTUUR.

gevolge hiervan, dat wij tegenwoordig menig jongeling en menige jonge dochter zien, die geene andere bezigheid meer schijnen te kennen dan die van hun kostbaren tijd in ijdelen opschik, goede sier en allerlei feestpretten te verbeuzelen, in plaats van zich door degelijke studie en vlijtigen huisarbeid te bekwamen, om later als waardige huisvaders en huismoeders eene behoorlijke opvoeding aan hunne kinderen te geven en aldus aan Kerk en Staat de grootste diensten te bewijzen ?

Nog verderfelijker is de ongodsdienstige lectuur. Onder deze benaming versta ik alle persprodukten, waarin de grondbeginsels, de waarheden en geheimen van onzen heiligen katholieken godsdienst, alsmede de bedienaren, wetten en gebruiken van dienzelfden godsdienst op vijandigen, hatelijken of althans bespotte-lijken toon besproken worden. De schrijvers van zulke werken zijn dan ook doorgaans menschen zonder eenig geloof of godsdienst, vrijgeesten, verklaarde liberalen in den sterksten zin des woords, ja vaak echte on-godisten.

Is \'t noodig u te doen begrijpen, dierbaar jongeling, waarom het lezen van soortgelijke boeken hoogst gevaarvol voor u is en waarin dit gevaar voor u is gelegen ? Stelt gij nog prijs op uw geloof, op deze zoo kostbare gave des hemels, welke God u bij uw doopsel in de ziel heeft ingestort ? Zoo ja, neem dan nooit zulk een boek ter hand. Want onfeilbaar zeker zal de lezing ervan uwe geloovige overtuiging min of meer aan \'t wankelen brengen, niet als werden de gronden van zekerheid en waarachtigheid onzes geloofs in die geschriften door degelijke redeneringen ontzenuwd — dit is trouwens onmogelijk — maar door de schijnbaar ware en arglistige drogredenen,; waarmede zij, onder een wetenschappelijken vorm, de

95

-ocr page 108-

LECTUUR.

geloofswaarheden bestrijden. Zoo liclit komt gij daardoor in den verkeerden waan, dat die waarheden niet op zulk een vast en onwankelbaar voetstuk rusten als gij tot dusverre gemeend hadt. Er ontstaan daardoor twijfelingen in uw geest. U zei ven die twijfelingen oplossen, — daartoe voelt ge u niet in staat. Ze aan een priester bekennen en hem oplossing daarvan vragen, dit schaamt ge u. Zoo blijft gij er ondergedrukt, terwijl inmiddels de eene twijfel weer andere nieuwe uitlokt. De geest der logentaal en uw eigen zinnelijk hart mengen zich in het spel: de eerste om u altoos spitsvondiger moeie-lijkheden in te fluisteren, de tweede, om zich, op grond van die onzekerheid, wat ruimer speling te kunnen geven. Zoo begint die twijfel allengskens meer en meer voet jn het hart te krijgen, men vindt er zich zelis meer op zijn gemak bij dan vroeger, toen men alles gaaf-weg geloofde. En zie! zoo wordt van lieverlede ook deÖwil door het zinnelijk hart meegesleept en wordt een geloofspunt, dat men een tijd lang als onzekei had betwijfeld, eindelijk als eene onwaarheid over boord geworpen en geloochend.

Bij dezen eersten stap blijft het echter niet. De geloofswaarheden van den godsdienst sluiten alle aan elkander als zoovele raderen in een uurwerk. Doet gij het eene rad stilstaan, dra staan dan alle stil. Zoo ook hier. Zijt gij er eenmaal toe overgegaan, een punt des geloofs te verwerpen, dan duurt het doorgaans niet lang, of cok de andere geloofsartikelen raken over boord en — gedaan is \'t met uw gansch geloof, en tevens met den vrede uws gemoeds.

Al/red de Musset, een echt kind dezer eeuw, na alle stadiën van ?t volslagenst ongeloof doorloopen te hebben, wordt eindelijk het leven moede en wil met eigen hand aan dat treurig leven een einde maken.

9G

-ocr page 109-

I kc I n k

J\\ecd,s heeft zijne hand zich met het vreeslijk moord, tuig- gewapend; reeds staat hij gereed zijn wanhopig besluit uit te voeren, toen een blik op een kruisbeeld, dat toevallig langs den weg stond, hem deed terugschrikken en tot bezinning bracht. Hoeren wij liet hem zelf verhalen: (\')

ilk deinsde van schrik terugquot;, zegt hij, gt;mijne hand

gt; opende zich en het wapen ontviel mij. .. Eensklaps

gt; sloeg ik de handen ineen en voelde mij als naar den » grond neergedrukt: Heer mijn God, sprak ik al bc-» vende, Heer mijn God, gij waart daar!quot;

» Dat zij, die niet aan Christus gelooven, deze bladzijde lezen. Ook ik geloofde er niet aan. Nooit had ik de kerken bezocht, noch als kind, noch toen ik op het college was, noch als man. Mijn godsdienst, zoo ik er een had, was zonder eenige ceremonie of geloofsformulier. Ik geloofde slechts aan een God zonder bepaalden vorm, zonder eeredienst en openbaring. Van mijne jeugd af, had ik het gif van alle geschriften der laatste eeuw ingezogen. Reeds zeer vroeg had ik \'er de onvruchtbare melk des ongeloofs ingedronken. Menschelijke trots, die god der eigenbaatzucht, sloot mij den mond om te bidden, terwijl mijne verschrikte ziel in de hoop op vernietiging eene schuilplaats zocht.

gt;. . . . Ach! hoezeer voelde ik het tot in \'t binnen ste mijner ziel, en hoezeer voel ik het thans nog! Wat zijn ze ellendig de mcnschen, die den draak hebben gestoken met datgene, wat eene ziel kan redden! . .. Hoe durft men de hand uitsteken tegen God\'

» Evenals bij een eersten blik der zon de sneeuw van de bergen afvloeit en deze van de ijsrots die den hemel bedreigde eene beek in de vallei vormt, zoo

(\') Chap. VI, p. 345. Con fes: rion d\'im enfant du siècle,

7

-ocr page 110-

LECTUUR.

ook daalde er in mijn hart eene bron neder die zich uitgoot. Het berouw is een zuivere wierook: hij geurde uit mijne smart naar boven. . . Een enkel oogenhlik was voldoende geweest om mij de kalmte, de kracht en het gebruik der rede te doen wedervinden. Ik trad naderbij .... ik boog de knieën .... ik kuste liet kruisbeeld.

» Slaap rustig in, zeidc ik Hem ; God waakt over u. » ik zweer liet bij uw Christus; noch u noch mij zeiven » zal ik dooden. En gij, o Jezus, die mij gered hebt,

gt; vergeel\' mij, zeg het Hem. Ik ben in eene eeuw van » ongeloof geboren en heb veel uit te boeten. Arme gt;. Zoon (Jods, gij wordt vergeten. Men heeft mij niet » geleerd U te beminnen. Nooit heb ik U in uw tempel-» gebouwen gezocht, maar, den hemel zij dank! waar » ik U vind, daar heb ik nog niet geleerd zonder vrees

gt; te zijn. Eens ten minste vóór mijn dood zal ik U met 3 mijne lippen gekust hebben en wel op een hart, dat

gt; vol van U is. Bescherm dat hart zoolang het zal klop-» pen; blijf er, o heilige beschutting; gedenk immer, dat i een ongelukkige niet aan zijne smart heelt durven , sterven, terwijl hij U aan een kruis zag genageld.

gt; Toen hij goddeloos was hebt Gij hem voor het kwaad

gt; behoed; hadde hij geloofd, zoo zoudt Gij hem ge-

gt; troost hebben.

gt; Vergeef aan diegenen, welke hem ongeloovig hebben ï doen worden, omdat Gij er een boeteling van hebt

gt; gemaakt; vergeef allen, die godlasteringen spreken! i Zij hebben U voorzeker nooit gezien, toen zij met » de wanhoop worstelden! De vreugden der menschen s zijn spotzuchtig; zonder genade verontwaardigen zij

gt; zich, o Christus! De zaligen dezer wereld meenen, U

gt; nooit noodig te hebben: vergeef het hun! Beleedi-

gt; gen zij U in hun hoogmoed, vroeg of laat laten zij

98

-ocr page 111-

LECTUUR.

» zich door hunne tranen doopen. Beklaag hen, omdat »zij zich tegen de stormen beveiligd wanen en de » strenge lessen van den rampspoed noodig hebben om »tot U te komen. Onze wijsheid en twijfelzucht zijn s in onze handen groote kinder-speeltuigen. Ver-» geef ons, zoo wij droomend meenen ongeloovig

gt; te zijn, vergeef onGij, die op Golgotha glim-s lachtet. Dc grootste onzer ellenden ligt hierin, althans » voor onze ijdelheid, dat zij trachten U te vergeten. » Maar, Gij ziet- het, \'t zijn enkel schaduwen, die een » enkel uwer blikken doet verdwijnen.... Evenals de » smart TI tot uwen Vader gevoerd heeft, zoo voert

gt; onze smart ons tot U. Slechts met doornen gekroond, » komen wij ons vóór uwe beeltenis op de knieën 2 werpen; slechts met bebloede handen durven wij s uwe bebloede voeten aanraken, en Gij hebt den mar-»teldood geleden, om van de ongelukkigen bemind te » worden.quot;

Ziedaar de beknopte geschiedenis van duizenden en duizenden jongelingen onzer dagen ! In hunne vroegere jaren rees nooit de minste zweem van twijfel in hun geest op ; al wat de 11. Kerk hun als goddelijke waarheid te gelooven voorstelde, scheen hun volkomen redelijk en aannemelijk toe. Maar helaas! een slechte vriend heeft hun een ongodsdienstig boek van een Voltaire, een Jean Jacques Rousseau, een Eugène Sue ter hand gesteld. Door nieuwsgierigheid vervoerd, hebben zij het gelezen en herlezen; ongemerkt hebben zij het gif des onge-loofs als een zoetsappigen tooverdrank in hunne ziel opgenomen en zie! thans beschouwen en bespotten zij de heiligste geheimen van den godsdienst als fabels en sprookjes, waarover een wetenschappelijk jongeling onzer eeuw met minachting de schouders moet ophalen.

99

-ocr page 112-

1 IT I K

De vaandeldragers van \'t modern onyeloot bewijzen genoegquot; door hunne daden zelve, dat ook zij dc godde-looze lecture als het bij uitstek doeltreffend middel beschouwen. om het ongeloof, en met liet ongeloof den haat tegen de Kerk alom weelderig te doen tieren. Vandaar hunne rustelooze bedrijvigheid om voor een spotprijs allerlei dagblaadjes en brochuurtj.es te verspreiden, wier geheele inhoud bestaat in schimp en laster tegen de leer der katholieke Kerk, tegen Paus en Bisschoppen, tegen Priesters en godgewijde personen. En helaas 1 hun helsche toeleg is met een schrikbarend succes bekroond geworden! Inderdaad; vraag het eens in België en Frankrijk aan die legio\'s van katholiek-gedoopte arbeiders, welke zich solidairen noemen, die zich onderling verbonden hebben om nooit den voet in een kerk te zetten, en nooit, zelfs niet op hun sterlbed. een priester bij zich toe te laten; vraag hun eens, hoe zij tot zulk een uiterste van godsdiensthaat gekomen zijn? Vraag hetzelfde eens aan die menigte jonge heeren onzer dagen in ons eigen vaderland, welke vroeger toonbeelden van godsvrucht waren er. tegenwoordig te nauwernood nog aan een God gelooven. Zoo zij zich niet schamen de waarheid te bekennen, zullen ze u allen uit eén mond antwoorden; dc oorzaak hiervan is vooreerst onze al te gemeenzame omgang met ongodsdienstige kameraden; vervolgens en vooral het gestadig lezen van godsdienstvijandige dagbladen en geschriften.

Onze moeder de II. Kerk, innig hiervan overtuigd, dat namelijk het geloof harer kinderen door zulke lectuur in groot gevaar komt van schipbreuk te lijden, heeft dan ook het lezen van boeken, welke openlijk de waarheden van den godsdienst bestrijden, | onder zware zonde verboden. (\')

(\') Index lilgt;r. prohib. Regula fa.

100

-ocr page 113-

LECTTL\'K.

O Mochten tocli alle katliolicken, mochtquot; de katholieke jeugd vooral, aan die waakzame roepstem hunner moeder weer gehoor geven! Mochten zij zelfs die boeken verafschuwen, welke, zonder openlijk vijandig aan \'t geloof te zijn, desniettemin met al te weinig eerbied en ontzag de waarheden van den godsdienst bespreken! Vergeet toch nimmer, o mijne dierbaar iongeling, dat gij, naar het woord des Apostels, den schat uws geloofs in zeer breekbare vaatwerken ronddraagt, (\') dat is gezegd, in een geest, die zich lichtelijk door het dwaallicht van valsche wetenschap laat misleiden, en in een hart, dat even lichtelijk door het aanlokkelijk heeld van schijngeluk verschalkt wordt.

Zoo gij dus in uw heilig katholiek geloof wenscht staande te blijven (2), zoo blijve alle ongodsdienstige lecture steeds verre van U !

Verfoei en vermijd echter onder alle geschriften, die, welke de goede se den bestrijden.

Helaas!\'t zijn deze vooral, die in onze dagen zulk eene vrèeselijke verwoesting onder de zielen aanrichten I Is\'t wonder? De lezer vindt daar immers de ergelijkste schanddaden als verschoonbare zwakheden vergoelijkt, of, wat nog erger is. als stoute ridderfeiten toegejuicht, bewonderd en ter navolging aangeprezen, en dit alles in zulk een boeienden eu betooverenden taalvorm, dat het godvreezendst gemoed er door geschokt, bekoord, verleid en bedorven zou worden. Welk een verpestenden eu zieldoodenden indruk moet zulke lectuur dan niet maken, o jongeling, op uw hart! op uw hart.

(\') II. Cor. 4. 7.

(-) f. Cor llt;i, 13. State in fide.

101

-ocr page 114-

LECTUUR.

zeg ik, dat van natuur tot alle soort van zinnelijkheid zoo sterk geneigd is; op uw hart. dat, ook zonder eenige opwekking van buiten, door den prikkel des vleesches alleen, tot alle soort van zonden wordt aangepord ; op uw hart, dat geheel staat onder de leiding uwer zoo levendige en zinnelijke verbeeldingskracht! Neen, \'t is niet mogelijk, dat gij zulke vuilheden leest en toch onbesmet en kuisch blijft. Wordt hij, die met pik omgaat, er door bezoedeld, volgens het bekende woord van den Wijzen Man, zoo wordt ook hij bezoedeld naar de ziel, die zich verlustigt in eerlooze en zede-looze romans. Zelfs de cynieke Jean Jacques Rousseau heeft dit verklaard : ..Eene kuische ziel, zegt hij, leest nooit zulke romansquot;(-). Hij wil zeggen: of wel zij verfoeit ze te zeer om ze te lezen; of zoo zij ze leest, zal zc niet lang kuisch blijven. En heeft Paulus niet gezegd; gt;Kwade gesprekken bederven de goede zeden ?quot; (3) Hoe zouden uwe zeden dan onbedorven kunnen blijven, wanneer gij daar iederen dag de vuile en garstige gesprekken leest, welke die gemeene romans-schrijvers en schrijfsters in hunne geschriften met u aanknoopen ? Al waart ge een engel, nog zoudt ge tot val komen ...

Mogen deze welgemeende wenken u toch weerhouden, om ooit aan lichtzinnige, ongodsdienstige of ze-delooze lectuur uw geld of tijd te verspillen! Zij kan u niets aanbrengen dan pijnlijke illuziën, dan trooste-looze vertwijfeling bij rampspoed en onheilen, dan verwildering en eerloosheid, dan den ondergang voor ziel en lichaam tevens.

Men hoort wel eens jongelingen zeggen ; quot;Ik lees die

(1) Eccli. 13, l.Qui tetigcritpicem inquinaditur ab ca.

(2) In de Voorede van zijne Nouvelle HéloiseT

(3) I. Cor. 15, 33. Cornnnpunt boiios mores colloquia ma la.

102

-ocr page 115-

LECTUUR.

geschriften, die romans vooral, niet om kwaad daaruit te leeren, maar enkel en alleen omdat de boeiende schrijftrant, dien men daar aantrelt, mij dienstig is ter volmaking mijner taalkennis en tot vorming van mijn stijl.quot;

Ik antwoord ; «Maar is er voor u, o jongeling, dan waarlijk zooveel aan gelegen, uwe taal grondig te kennen en een galanten, sentimenteelen stijl te hebben (deze trouwens is de gewone stijl der romans, die ik op \'t oog heb) dat gij meent, uw geloof en zeden, uwe ziel en zaligheid daarvoor te mogen op \'t spel zetten r Meent gij zulks ? o dan zoudt gij toonen, bedroefd weinig prijs op uwe zaligheid te stellen 1quot; — Ik vraag n verder ; »Maar verbeeldt gij u dan waarlijk, dat de gewone sti jl dier besproken romans zoo meesterlijk goed en volmaakt is, om dien tot uw model te nemen ? Maar weet gij dan niet, dat alle deskundige geleerden, mannen van beproefden smaak, dien stijl ten hoogste afkeuren, als zijnde veel te bloemrijk en te harstochtelijk, en hierom juist geheel onnatuurlijk ? Neen, geliefde en god-vreezend jongeling, zoo \'t u waarlijk te doen is om een goeden en zuiveren stijl te krijgen, leei dan liever zoo vele andere romans, die, op zijn minst genomen, even keurig van stijl zijn, terwijl zij u geen kwaad kunnen doen voor uw geloof en zeden. Want ja, zulke zijn er in overvloed.Zoo zijn bijv. de romans van den kanunnik Schmidt, die van Jules Verne, die van Banning, van Thompson, van Bresciani, die, welke voor een twintigtal jaren zijn uitgegeven door de Encyclopedie van Van Belle, die vandc katholieke Leesbibliotheek van den Heer Bogaerts te \'s Bosch, enz. cnz.(1) Lees die liever, zoo gij dan toch ro-

103

1

Ik ben hel met »de Tijd\'\'1 van 10 April 1882 (Bijblad) volkomen eens, wanneer deze, over de werken van Conscience en Dr, J. R. Snieders sprekende, ze^t; »De vlaamsche romanliteratuur van Snieders en Conscience bleef niet altijd vrij van ovcrdrevcne wecklijk-

-ocr page 116-

LECTLTR.

maus wilt lezen. Maar gaat, om Gods wil, geen goud zoeken in de onwelriekende moerassen van eene eerlooze Cieorge Sand(Mme DiideYant),van een 13alsac, van een Paul de Kocq, van een Frederik Souillc, van een Victor Hugo, van een van Lennep, van een Alphonse Karr, van eene Bosboom-Tcussaint, van eene allergemeenste Louisa Mühlbach en soortgelijke.quot;

Anderen, om hunne hartstochtelijke leesmanie te rechtvaardigen, geven als reden aan, dat zij slephts lezen om op de hoogte van hun tijd te blijven. — Willen zij daarmee te kennen geven, dat zij zich op de hoogte van de ontdekkingen en uitvindingen op \'t gebied van industrie, landbouw, mecaniek, tuinwezen, van deze of gene natuurwetenschap willen houden? Daar is voorzeker hoegenaamd niets tegen. Maar daarvoor behoeft gij toch waarlijk geene romans te lezen. Verstaat gij daardoor, dat gij weten wilt. wat er zoo al in de wereld tegen onzen heiligen godsdienst geschreven en gelasterd wordt, wat al gruwelen van onzedelijkheid er in de wereld gepleegd worden? Dan antwoord ik u: hiervooris \'t toch waarlijk niet noodig — ik onderstel, dat het u overigens nuttig is, die bijzonderheden te weten— al die schandprodukten der slechte pers te lezen, welke heden ten dage in omloop zijn. Wilt gij weten, tot wat lagen peil van ongeloof en zedeloosheid onze maatschappij in schier alle landen gezr.iucen is? gij kunt uit reeds genoegzaam afleiden uit de tallooze openbare schandalen, die ons door de goede tijdschriften in ons vaderland worden meegedeeld. Al wat gij verder daarover lezen zoudt, zou slechts dienen om u hevige bekoringen te verwekken en uw hart te bederven.

heul, van zekere onnatuurlijke overgevoeligheid, die voor sommigen bepaaldelijk voor jonge heden ongezond en gevaarlijk moet worden geacht— cn liiorom juist durf ik ze u in geweten niet onvoonvaar-«l\'üjk aanbevolen.

104

-ocr page 117-

LECTUUR.

Daar zijn cr cindciijk die voorgeven, alleen te lezen, kwaad en goed dooreen, om niet eenzijdig in hunne opvattingen te zijn, — zoo zeggen zij, — maar om met des te meer juistheid over de zaken van den godsdienst te kunnen oordeelcn — en om des noods (voegen er sommigen nog bij) hun geloof beter te kunnen verdedigen.

Maar, mijn allerliefste jongeling, zijt gij dan inderdaad onnoozel genoeg om te gelooven, dat gij door\'t lezen van infame en ongeloovige geschriften een juister begrip van de waarheden uws geloofs en van uwe zedelijke plichten kunt krijgen? Dat gij door \'t lezen der werken van een Voltaire of eenJ.J. Rousseau, door \'t lezen van dag-of weekbladen, als de Nieuwe Rotterdammer, de Arnhemsche Courant, het Wageningsche Weekblad, de Roermondsche Volksvriend, het Amsterdamsch Handelsblad en dergelijke publikaties meer, waarin de heiligste waarheden van den godsdienst bespot en verguisd worden; waar allerlei lasterlijke feiten aan pausen, bisschoppen, priesters en kloosterlingen worden toegedicht — meent gij, zeg ik, dat gij door \'t lezen van zulke schandschriften grondiger nw godsdienst zult leeren kennen? beter in staat gesteld zult worden, om uw geloof tegen andersdenkenden te verdedigen ? Maar ziet gij niet, dat dit integendeel juist het middel is om in de war te geraken ? om eindelijk aan alles te gaan twijfelen? ja, om alle geloof en alle liefde voor de deugd, evenals zij wier booze schriften gij leest, ten eenemale te verliezen? Ook dit voorwendsel houdt derhalve geen steek. En zoo zijn er wellicht nog honderd andeJre. Om u opeens de onhoudbaarheid ervan te doen beseffen. geef ik u slechts de volgende aanmerking in overweging. Het is namelijk een door alle katholieke godgeleerden aangenomen stelregel, een regel, dien zelfs het gezond verstand moet beamen, dat men zich

105

-ocr page 118-

lectli.-r.

aan geen gevaar voor zijn geloof of deugd mag blootstellen, tenzij men daarvoor wettige en degelijke redenen hebbe. De voordeden, welke men berekenen kan te zullen verkrijgen, wanneer men dit gevaar te boven komt, moeten ten minste in ieder geval kunnen opwegen tegen tie vermoedelijke nadeelen, die uit zulk een gevaar kunnen geboren worden. Welnu, dit heeft bij \'t lezen van gevaarlijke schriften niet plaats; die voorwaarde wordt niet vervuld. Al de voordeelen, welke men voorgeeft daaruit te kunnen trekken, of bestaan niet, of zijn zoo onbeduidend min, dat zij niet eens in aanmerking kunnen komen. En bijgevolg is zulk eene lezing volstrekt ongeoorloofd.

Doch laat ik dit reeds al te lanp- hoofdstuk eindisjen.

O O

Ik heb u, dierbaar jongeling, den diepen afgrond doen zien, waarin reeds ontelbare arme jongelingen van uwe jaren rampzalig zijn omgekomen. En nu blijft mij, als gids, niets anders over, dan God voor u te bidden, dat gij gehoor moogt geven aan mijne waarschuwingen, om niet eenmaal gelijk die anderen verloren te gaan. Wacht u dus immer voor alle lichtzinnige, ongodsdienstige en zedelooze lectuur.

10(i

-ocr page 119-

HOÜI-DSTUK XI.

OMGANG MET DE WERELD.

----

Van welke wereld is hier sprake ?

De heilige en geleerde Kerkvader Augustinus zegt over die geheimzinnige woorden des Apostels: »\\Vij hebben te worstelen, niet tegen \\leesch en bloed {niet tegen menschen) maar tegen vorsten en machtigen, tegen de gebiedvoerders van de wereld dezer duisternisquot; (\'): »Opdat gij niet wellicht meenen zoudt,quot; zegt hij, »dat Paulus, door te zeggen svan de wereldquot;, de duivels meesters van hemel en aarde noemt, heeft hij er bijgevoegd: »van de wereld dezer duisternisquot;. Hij verstaat onder dat woord; swereldquot; de minnaars der wereld, amatonnn mundi; »de wereld der goddeloozen en booswichten:quot; mundi impionun et iniquonun; de wereld, van welke het Evangelie zegt; »en de wereld heeft Hem (Christus) niet gekend.quot; (-)

De Satan^ zegt Paulus elders, is »de god dezer wereld, quot; (3) en Christus noemt hem haar vorst (^) (s).

Die wereld, zegt Paulus op eene andere plaats, heeft haar eigen geest —- en welken geest ?ou zij hebben, tenzij dien van haar vorst en god, jden geest van

(l) Ephes. 6, 12. Ree tor es mundi tencbrannn karutn.quot;

(-) In Psalm. 54. •»Mundi, de quo dieit Evangeliuni: er mimdus eum non cognovit.

(3) II. Cor. 4,4. Deus hu jus saeculi.

(■4) Joa, 14,30. Venitprinceps hujus mundi.

(5) Joa. 1\'J, 31. Nunc princeps hujus mundi ejicietur for as.

-ocr page 120-

108 OMGANG MET DE WERELD.

Satan?—-maar dLe geest, voegt hij er bij, is niet do mijne, ik heb integendeel den geest van Christus (\'). Voor deze wereld, die van Satans geest bezield is en hem als haren gebieder onderworpen is. heeft de Heere Jezus niet willen bidden: (2) Voor de wereld echter bid ik U niet (o Vader), omdat de wereld Ü niet heeft willen kennen (door mij aan te nemen, dien Gij gezonden hadt om haar den weg der zaligheid te leeren en te verlossen).

Ziedaar de wereld, o jongeling, van welke hier sprake is! Ziedaar de wereld, met welke gij welhaast zult moeten omgaan!

Zal \'t nog noodig zijn, nadat ik u reeds vroeger tegen den geest der wereld gewaarschuwd heb, u te zeggen, dat gij tegenover die wereld op uwe uiterste hoede moet wezen, wilt gij uwe ziel er niet aan wagen ?

Die wereld heeft voor u, in een drievoudig opzicht, hare hoogst gevaarvolle zijde.

Vooreerst uithoofde der daar heerschende dwaalbegrippen in de zaken der ziel; ten tweede, ter oor-zake der vele hoogst ergerlijke voorbeelden, die gij daar gedurig ontmoet, en eindelijk ten derde, om de verleiding, waaraan gij onophoudelijk blootstaat.

Over de goddelooze dwaalbegrippen in zake van geloof en zedeleer heb ik u reeds vroeger breedvoerig gesproken. Zij vormen alle te zamen een afschuwelijk geheel, zeide ik u, een volslagen stelsel van het reinste naturalisme, waardoor de geheele mensch mettertijd noodzakelijk verheidend en verdierlijkt wordt. Ik zal dus hier ter plaatse er niet verder over uitweiden. Dit

t ■■) 1. Cor. Nos antcm non spiritmn hu jus mundi

acccpiimis; - nos autcm spiritum C/iristi habanns.

(-) joa. 17, 9. Non pro ninndo rogo: quia mnndus Ir non cognovit.

-ocr page 121-

lt; )M(: AM; MKT I\'K WKKKI.D.

slechts wenschte ilc er bij te voegen met den Apostel: »Zie toe, dat niemand door ijdele woorden en machtspreuken u misleidequot; (\')

\'t Zijn inderdaad niets dan ijdele, ongegronde macht-spreuicen, waarmede die wereldvergoders de leer van Jezus bestrijden ; machtspreuken, uitgevonden door dienzelfden vader der leugentaal, die in quot;t paradijs onze eerste ouders door ccne soortgelijke machtspreuk verleidde en ten val bracht, en hetzelfde kunstmiddel tegenover den Zaligmaker inde woestijn beproefde, toen hij Hem tot driemaal toe bekoorde.

Hoort gij nu later in de wereld, op reis of in gezelschappen, iemand zulke goddelooze machtspreuken uit-.kramen, stoor u dan niet daaraan, o dierbaar jongeling. Laat hem voor zich denken en zeggen wat hem goeddunkt. Wat u betreft, houd u onverzettelijk vast aan de grondzuil aller waarheid, aan de Kerk en hare leer. En mocht gij soms door dat goddeloos gepraat eene kwade bekoring in uw hart voelen oprijzen, om aan de grondstellingen der wereld geloof te slaan, vernieuw dan aanstonds in uw binnenste de plechtige geloofsbelijdenis die gij op den dag uwer eerste H. Communie hebt afgelegd. Zeg dan onverwijld op beslisten toon: »1 leer ik geloof,quot; en in mijn heilig geloof wil ik leven en sterven!

Een ander gevaar, waaraan uw verkeer met de wereld u blootstelt, ligt in de tallooze ergelijke voorbeelden, die u overal onder \'t oog komen. Helaas! de groote meerderheid der menschen bekommert zich om geen ziel of ander leven! Zijleven daarheen, als hadden zij na hun dood niets meer te hopen of te vreezen. Hunne eenige zorg is, geld, altoos meer geld te verdienen en zoo immer meer in de wereld vooruit te komen!

Ephes. 5,0. Ncmo vosseducat inauibus verbis.

I OS »

-ocr page 122-

OMGANG MET DE WËRET.D.

lekker te eten en te drinken; zoo min mogelijk te lijden ; alle denkbare pleizieren mee te maken; met één woord; de voldoeningen hnnner zinnen volop te genieten. Hun leven is in den volsten zin des woords, een waarachtig dierenleven. Brasser ij, slemppartijen, ontucht, overspel, en zoovele andere gruwelen, die ik mij schaam te noemen, zijn bij hen aan de orde van dén dag. Zelfs voor de ergelijkste wraakroepende zonden schrikken zij niet terug, zoo zij slechts kans zien, het voor \'t publiek verborgen te houden. Het eenige wat hen nog terughoudt is de vrees, van wellicht in de handen der politie te vallen en daardoor hun naam van eerlijk man te verbeuren. Niet zelden dan ook zijn zij zóó onbeschaamd, dat zij aan publieke tafels, in logementen, op hunne grofste buitensporigheden als op heldendaden durven pochen; ja zelfs dit bij voorkeur zullen doen wanneer zij zich tegenover reizigers bevinden, die zij voor godsdienstig en zedelijk aanzien, om aldus hunne deugd en hun eergevoel als \'t ware te bespotten en te sarren.

En wat zal ik zeggen van zoovele anderen, die zich katholiek heeten. maar \'t op zijn hoogst genomen, slechts bij naam zijn ? van die katholieken, welke geen paschen meer houden ? \'s Zondags geene Mis meer hooren ? geene vaste - of onthoudingsdagen meer eerbiedigen ? met Kerk en kerkbedienaren en al wie vroom en braaf leeft, den spot drijven ? daarenboven op alle slechte tijdschriften geabonneerd zijn en die geregeld lezen ? in gezelschappen en sociëteiten de liederlijkste taal uitslaan ? ja zelfs vaak in \'t openbaar een veel zondigcr leven leiden dan menig verklaard vrijmetselaar of protestant ?

Al die ergerlijkheden en duizend andere, waarvoor als geen naam bestaat, zult gij schier eiken dag in de groo-

110

-ocr page 123-

OMGANG MET DB WERELD

te wereld moeten zien en hooren. Zeg mij toch eens. mijn dierbaar jongeling en vriend in Jezus, zeg mij eens wat dunkt u wel ? Voelt gij u sterk genoeg om, in weerwil van \'t groot gevaar dat daarin gelegen is, uw God en geweten trouw te blijven ? Zult gij den moed hebbed, meent ge, om, even als de vrome Tobias terwijl anderen uit menschelijk opzicht, de gouden kal veren aanbidden, onverschrokken naar Jerusalem te gaan om daar den eenen waren God te aanbidden: den moed hebben, om u liever met de drie heilige jongelingen in den gloeienden vuuroven te laten werpei^ dan tegen uw geweten in, het gouden standbeeld van koning Nabuchodonosor te aanbidden ? Ik wil zeggen: zult gij kordaat en onversaagd genoeg zijn, om u door al die slechte voorbeelden van wulpschheid en ongodsdienstigheid niet te laten meesleepen ? om de spotternij, de geestige kwinkslagen, den hatelijken glimlach der moderne wereld-kinderen te trotseeren ? God geve het! Laat u echter op nw deugd en goeden wil niet al te veel voorstaan. Want oolc* voor u heeft Paulus gezegd :»Wie zich verbeeldt vast te staan, hij zie wel toe van niet te vallen.\'^1) Denk, hoe vele anderen, wien het evenmin als u aan goeden wil ontbrak en wier deugd even degelijk scheen als de uwe, ten laatste onder den drukkenden

invloed van slechte voorbeelden schandelijk bezweken zijn.

Tracht hierom vooreerst, zooveel gij kunt, het gezelschap van zulke ergernisgevers te vermijden. Vorm liever met eenige brave jongelingen een afzonderlijken vriendenkring, en onderhoud u daar met elkander in eer en deugd.

111

Houd ook steeds voor oogen het woord des Heeren;

O) I Cor. 10,12, Qui sc existiviat store) videat nc ca dat.

-ocr page 124-

OMCANO Ml i HI-: WTR 1:1.1)

»Al wie mij belijden zal voor de menschenquot; (door te leven volgens de voorschriften mijner evangelische leer) »hem zal ook ik voor mijn Vader, die in den hemel is, belijdenquot; (voor hem ten beste spreken, opdat hij zalig worde); »wic mij daarentegen voor de menschen zal verloochend hebbenquot; (door een leven te leiden in strijd met mijne leer), »hem zal ook ik voor mijn Vader, die in den hemel is verloochenenquot; (voor hem zal ik niet ten beste spreken l^1)

Overdenk ook dikwijls het woord des profeets; «Wie toch zijt g\'ij, om te vreezen voor een sterfelijk mensch en voor een menschenzoon, die als hooi moet verdorren?quot; (\'-) Wat kwaad kan hij u doen?

En hoe zal \'t eindelijk, meent ge, met al die spotters, wellustelingen, godsdiensthaters en bastaard-katholieken in hun laatste uur en op den grooten oordeelsdag vergaan? Reeds voor meer dan tweeduizend jaren heeft de H. Geest zelf ons hun ganschen levensloop en hun droevig uiteinde geschetst in deze treffende woorden: »De goddeloozen hebben gezegd, door verkeerde begrippen misleid: Kortstondig en verdrietig is de tijd onzes levens, en het einde des menschen brengt geene verkwikking aan, en men kent er niet eenen, die uit de onderwereld is weergekeerd. Immers uit het niet zijn wij geboren, en later zullen wij wezen als waren wij er nooit geweest; want een rook is in onze neusgaten ingeblazen en de spraak is\' een vuursprank om

(\') Matth. 10. 32. 33. Omnis.... qui confitebitur me coram hominibus, conjitebor et ego cum coram Faire du o, qui in coclis est: qui autem negaverit me coram hominibus, iicgabo et ego cum coram Faire mco qui in coclis est.

(ƒ) Isai. 51,12. Quis tu, ut timcres ab hoininemorta/i, qui quasi focnum iia arcscct ?

-ocr page 125-

OMGANG MET DE WERELD.

113

ons hart in beweging te brengen, Is die vuursprank uitgedoofd, dan zal ons lichaam asch wezen en onze geest zal zich oplossen als mollige lucht, en ons leven zal voorbij gaan als een wolkspoor en als een nevel, die door de stralen der zon wordt verdreven en door hare warmte bezwaard was. Ook onze naam zal mettertijd in vergetelheid geraken en niemand zal zich onze daden herinneren. Immers onze levensduur is als de doortocht eener schaduw en ons uiteinde kent geen terugkeer, want dit is met vaste teekenen afgebakend en niemand komt weder. Welaan dus, laten wij de bestaande goederen genieten en ons de schepselen, even als in de dagen onzer jeugd, zonder toeven ten nutte maken. Laten we ons opvullen met kostbaren wijn en reukwerken en zorgen we, dat de bloem der jaren ons niet ontsnappe. Laten we ons kronen met rozen voordat zij verslensen. Er zij geene weide, waar onze geilheid zich niet laat gelden. Niemand onzer blijve gespaard voor onze wulpschheid. Laten we overal de teekenen onzer blijdschap achterlaten; want dit is ons aandeel, dit is \'t ons toegedachte lot. Laten wij den armen rechtvaardige onderdrukken en de weduwe niet sparen, noch de grijze haren van den ouderling eerbiedigen. Onze sterkte zij voor ons de wet van rechtvaardigheid; immers wat machteloos is, wordt als nutteloos geacht. Laten wij derhalve den rechtvaardige belagen, want hij is nutteloos voor ons en staat onze werken in den weg en verwijt ons de zonden, die wij tegen Gods wet bedrijven en brengt ons in opspraak wegens de zonden onzer handelwijze.quot;

Ziedaar^ hoe de H, Geest de goddeloozen onzer eeuw doét spreken. Ze zijn, naar hunne meening, de eenige

8

-ocr page 126-

OMGANG MET DE WERELD.

wijzen der wereld; de brave en godvreezende personen daarentegen, die aan hunne dartelheid en ongebondenheden geen deel nemen, zijn groote dwazen. Zij hebben daarenboven het geld en de macht in handen, de braven hebben dit niet. Weg dan met hen, roepen zij, want die braven hinderen ons slechts in onze plannen! En nu geven zij zich teugelloos over aan al de kwade opwellingen hunner harten.....

Maar zie! eindelijk bij den dood en in ^t oordeel, daar ontwaakt hun zondig geweten. Daar staan zij tegenover diezelfde rechtvaardigen, die zij tijdens hun leven verguisd en verdrukt hebben. En? »Bij \'t gezicht dier s braven, zullen zij door een vreeslijken schrik ontsteld

gt; worden,quot; zegt de H. Geest »en verslagen staan over de

gt; zaligheid, welke de rechtvaardigen, tegen hunne ver-» wachting in, zullen genieten.Zij zullen dan spijt gevoelen, » van benauwdheid zuchten en zeggen; »Zie! daar staan » ze, die wij weleer bespot en tot voorbeeld van onnoo-» zele lieden hebben gesteld. Wij dwazen! hun leven hiel-» den wij voor eene uilzinnigheid en dachten dat hun » uiteinde eerloos zou wezen. En zie, hoe zij thans onder

gt; het getal der kinderen Gods gerekend worden en hoe » hun lot is onder de heiligen! Afgedwaald zijn wij dus » van den weg der waarheid, en het licht der gerechtig-

gt; heid heeft ons niet beschenen, en.de zon des verstands » is niet voor ons opgegaan. Vermoeid hebben wij ons » op den weg der ongerechtigheid en des verderfs en

gt; moeilijke wegen bewandeld; den weg des Heeren daar-» entegen hebben wij niet gekend. Waartoe heeft de » hoovaardij ons gebaat? of welk voordeel heeft ons pochen » op rijkdom ons aangebracht ? Dit alles is voorbijgegaan » als eene schaduw, als een renbode en als een schip, » dat het golvend water doorklieft, welks spoor men » niet vinden kan zoodra \'t voorbij is, evenmin als het

114

-ocr page 127-

OMGANG MET DE WERELD.

» pad van zijn boeg in de golven; of als een vogel die » voorbijvliegt in de lucht,van wiens doortocht geen enkel » kenteeken te vinden is, maar alleen het geklap zijner

gt; vleugelen,waarmede hij den zachten wind slaat en krach-.» tig varend de lucht snijdt.,, of als een pijl, die naar een

gt; bepaalde plaats wordt afgeschoten: terstond sluit de » gesplitste lucht opnieuw te zamen, zoodat men zijn » doorgang niet kan bemerken. Zoo hebben ook wij, » nauwelijks geboren, opgehouden te bestaan, wij hebben * geen enkel bewijs van onze dapperheid kunnen geyen.

gt; Wij hebben ons afgetobt in onze boosaardigheid.quot;

»Aldus hebben zij, die gezondigd hadden, in de » onderwereld gesproken; want de hoop des zondaars » is als vederdons, dat door den wind wordt opgelicht » en als luchtige schuim, die door den golfslag wordt » uit elkander gedreven, en als rook, die door den wind » wordt verstrooid en als de herinnering van een gastvriend » die, na een dag oponthoud, weer verder reist.quot;

Deze zoo treffende schildering van het lot der wereldminnaars heeft geen verdere opheldering noodig. Wie er ernstig over nadenkt, zal in zich geen lust meer gevoelen, om deel te nemen aan hunne uitspattingen, die hun later een zoo bitteren spijt en wellicht een hopeloos naberouw zullen veroorzaken.

Een braaf jongeling, die plichtshalve met de wereld en in de wereld moet verkeeren, staat eindelijk nog aan een derde gevaar voor zijne deugd bloot, en dit gevaar is niet het minste. Ik heb het reeds genoemd: het zijn de vele ergerlijke verleidingen, die hij alom ontmoet.

115

Ja, geliefde jongeling, verwacht u op velerlei verleidingen. Nu eens zult gij tot het kwaad worden aangezocht onder het masker van vriendschap, dan wederom

Sap. 5, 2—16.

-ocr page 128-

OMGANG MET DE WERELD.

onder dat van wellevendheid en goede manieren. Dan eens zal men, om u over te halen, een beroep doen op uwe jeugd, die uitspanning noodig heeft, dan wederom op het voorbeeld van zoovele anderen, die, even onbesproken van naam als gij, er geen bezwaar uit maken dit en dat mee te doen. Nu eens heet het: een jong mensch moet in de wereld niet zoo fijn willen wezen als een non in haar klooster; dan wederom: Onze Lieve Heer rekent den mensch in de wereld zijne zonden niet zoo scherp aan ab een ander, die buiten alle gevaren leeft. En zoo zal men trachten, u voor en na van de eene misdaad tot de andere ovei te halen: vandaag tot overdaad, morgen tot oneerbare gesprekken, overmorgen tot verzuim uwer godsdienstplichten en later tot ontucht, tot overspel, tot alle soort van ongebondenheid, tot volslagen zedeloosheid.

Gij zult er ontmoeten, die, als ware zendelingen van Satan, u zullen aanzetten, om op Vrijdagen en Zaterdagen zonder eenige reden vleesch te eten; die u zullen terughouden van Mis en paaschplicht; die u tot vloeken en dronkenschap zullen aanzetten; die zelfs onbeschaamd genoeg zijn (o gruwel!) om u voor te stellen, met hen naar openbare huizen van ongebondenheid te gaan ....

Ik heb u in een vorig hoofdstuk over degelijke deugd gesproken en aangespoord, om u een goeden voorraad ervan op te doen, opdat gij, volgens het woord van Paulus, op den kwaden dag weerstand zoudt kunnen bieden en staande blijven. Ik had toen vooral de vreeslijke verleidingen op het oog, waarvan thans sprake is. Ja, dierbare jongeling, echte en degelijke deugd is dan noodig om niet over boord te storten. Maar ook zelfs de degelijkste deugd kan aan zulke verleiding het hoofd niet bieden dan onder deze drie

116

-ocr page 129-

OMGANG MET DE WERELD.

voorwaarden: dat gij namelijk uzelven niet roekeloos aan die beproeving blootstelt; dat gij uwe eigene krachten mistrouwende den bijstand van boven inroept, en eindelijk, dat gij den verleider vlucht.

Wat het eerste aangaat, gij begrijpt, dat gij reeds door die vermetele waaghalzerij alleen zoudt zondigen. En gewis zou dan in u de uitspraak des H. Geestes bewaarheid worden: »Wie het gevaar bemint, zal er » ook in vergaan.quot;

Het tweede is ons door onzen Zaligmaker op het hart gedrukt, toen hij in den Olijf hof in \'t beslissend u\\ir des gevaars aan zijne leerlingen die ernstige waarschuwing gaf: «Waakt en bidt opdat gij niet ingaat » in de bekoring. Want de geest is wel bereidvaardig, » maar het vleesch is zwak.quot; (2)

En wat het derde betreft, gij kent de vermaning des H. Geestes; »Mijn zoon,quot; zegt hij, »zoo de zondaars » u met zoetklinkende woorden tot het kwaad aanlok-» ken, zorg dat gij niet in hun voorstel toestemt. (3) En een oogenblik later: »Mijn zoon, houd geen omgang gt; met hen en zet uw voet niet op huune paden.quot; (4) Dit wil zeggen: wijs al hunne lage en zondige voorslagen terstond met beslistheid en diepe verontwaardiging van de hand, zonder een oogenblik met hen te redeneeren; keer hun zonder eenig menscheijk opzicht den rug toe, en vlucht hun gezelschap als dat van den Satan in persoon.

(l) Eccli. 3, 27. Qui aniat pcriculum in Ulopcribit. (f) Matth 26, 41. Vigilate ct or ate, ut non intretis in tentationem. Spiritus quidem promptus est, caro an tem infinna.

Prov. 1, 10. Filimi, si te lacteiverint peccatores, ne acquiescas eis.

(\') Ibid. 8, 15. Fili mi, ne ambules cwn eis; prohibe peciem tuum a semit is eorum.

117

-ocr page 130-

OMGANG MET DE WERELD.

118

Zoo gij aldus handelt zal de omgang met de wereld, hoe boos zij ook wezen moge, u niet schaden. Dezelfde God, die de drie godvreezende jongelingen van Baby-lonië te midden van het vuur in den gloeienden oven ongedeerd bewaarde, zal dan ook u bewaren voor alle zieleschade te midden van \'t bederf der goddeloozen.

-ocr page 131-

HOOFDSTUK XII.

OMGANG MET HET ANDER GESLACHT.

In den oorspronkelijken staat van onschuld had de mensch van den omgang met zijne wederhelft geen het minste gevaar voor zijne ziel te vreezen. Doch sedert .onze driften, ten gevolge der eerste zonde, tegen de rede en de door God gestelde orde in opstand geraakt zijn, is hierin een ontzettend gevaar gelegen, zoodat hij, die niet alleromzichtigst te werk gaat, noodzakelijk tot val komt.

Daarom hebben de heiligen van alle eeuwen, dat is gezegd, zij, die de verregaande bedorvenheid van \'t menschelijk hart grondiger dan anderen kenden en tevens inniger God vreesden en beminden, steeds de grootste behoedzaamheid ann den dag gelegd in hunne betrekkingen met personen van \'t ander geslacht.

Maar ook hoe zouden wij hier roekeloos kunnen te werk gaan, wanneer wij de vermaningen lezen, die de H. Geest ons daaromtrent in de H. Schrift heeft doen opteekenen? »Mijn zoon,quot; zegt Hij, »sla nooitquot; (met ijdele en zinnelijke nieuwsgierigheid) suwe blikken op eene » ongehuwde vrouw, opdat gij niet wellicht tot zonde » bekoord wordet bij \'t zien harer schoonheid.quot;(\') En wederom; »Zie niet naar alle zijden om in de wijken

(\') Eccli. 9, 5. Virgincm ne conspicias, nc forte scan-dalizeris in de core illius.

-ocr page 132-

OMGANG MET HET ANDER GESLACHT.

gt; der stad en drentel niet heen en weer op hare stra-» ten; wend uw oog af van een opgetooide vrouvV en

gt; kijk niet om naar vreemde schoonheid; want om » het gelaat eener vrouw zijn er velen omgekomen en s daardoor ontgloeit de geile begeerlijkheid als een

gt; vuur in het hart.quot; (1)

Inderdaad: een enkele onvoorzichtige blik van uwe zijde, een enkel woord van hare zijde is vaak genoeg om, gelijk de H. Geest ons daar verzekert, de schroo-melijkste bekoringen van oneerbaarheid in \'t hart te verwekken, om een waren brand van kwade hartstochten te doen ontvlammen.

Levert ons de H. Schrift er niet de schrikwekkendste bewijzen van? Wat anders toch was oorzaak van het algemeen zedenbederf, waarom God in de dagen van Noë, de wereld door een onmetelijken watervloed deed vergaan? Zegt de H. Schrift ons niet uitdrukkelijk, dat die bedorvenheid van zeden een aanvang nam van \'t oogenhlik af, dat de kinderen Gods (de rechtvaardigen) met zondig welbehagen begonnen om te zien naar de dochters der menschen (der goddeloozen).^) Was \'t niet op gelijke wijze, dat de Joden in de woestijn tot de afschuwelijkste gruwelen vervielen met de heidensche dochters der Moabieten? Dat Samson een schandelijk huwelijk sloot met Dalila? dat David in overspel viel met Bethsabee ? dat ook in latere eeuwen

(1) Ibid 7, 7—10, Noli circumspicerc in vicis civitatis nec oberraveris in plateis illius. Avcrte faciem tuam a vmliere compta etne ciraimspicias spcciem a lie nam. Propter speciem vmlieris multi perierunt et ex hoc eonenpis-centia quasi ignis exardescit.

(2) Genes, 6, 2. Videntes filii Dei filias hominum quod essent pulchrae.

120

-ocr page 133-

OMGANG MET IIEÏ ANDER GESLACHT.

vermaarde en heilige mannen, mannen die reeds voor hun geloof kerker en folteringen verduurd hadden, die reeds meer dan één wonder gewerkt hadden, tot val geraakt zijn? dat ook tegenwoordig nog, voortdurend aan, zoovele arme jongelingen er toe komen, hunne onschuld en kuischheid, dat pronksieraad hunner ziel, schandelijk te verbeuren?

Nog eens dan, wees in uw omgang met personen van het ander geslacht ten uiterste behoedzaam. Mistrouw u zelvcn. Of meent gij met vuur te kunnen spelen zonder u te branden? Wel nu, gij speelt als \'t ware met vuur, wanneer gij lichtzinnig en onomzichtig met vrouwspersonen omgaat. Ieder harer blikken, ieder vleiend woord dat zij u toespreken, elke dienst die zij u bewijzen, iedere zucht van haar hart, ieder gebaar, iedere beweging haars lichaams, iedere handdruk, kortom alles wat gij van haar ziet en hoort, alles wordt dan voor u als een vuur, dat door uwe oogen en ooren in al de leden uws lichaams binnendringt en er een brand van allerlei zondige begeerten en gewaarwordingen veroorzaakt, een brand, om welken te blusschen een H. Eenedictus zich in een doornenstruik wentelde, totdat zijn onschuldig lichaam geheel met bloed overdekt was, en een H. Bernardus in een bevrozen vijver sprong, waarin hij eene poos lang verwijlde.

Meen echter niet, dierbaar jongeling, dat het tot nu toe gezegde, alleen geldt van zulke personen, die geheel bedorven van zeden zijn, en het er opzettelijk op aanleggen om u te verleiden — want helaas! ook zulke godvergetene schepsels zult gij wellicht later ontmoeten. Neen, dit geldt min of meer voor alle. Alle, ook zij, die gansch onschuldig en argeloos van geweten zijn, ja zelfs allergodsdienstigst en heilig leven, alle hebben, om mij zoo uit te drukken, eene zekere aangeboren

121

-ocr page 134-

122 OMGANG MET HET ANDER GESLACHT.

verleidingskracht, al zijn zij er ook vaak zich zeiven niet van bewust.

Maar is \'t mij dan, vraagt gij, als christen jongeling in de wereld, volstrekt niet geoorloofd met personen van \'t ander geslacht om te gaan ?

Dit vraag ik geenszins van u. Ook onze Lieve Heer vordert dit niet van u, dat ware trouwens onmogelijk te volbrengen. Maar ziehier, hoe gij \'t moet aanleggen, wilt gij, dat die omgang u niet tot verderf strekke ;

Wacht u vooreerst van alle zoogenaamde vertrouwelijkheid en innige gemoedelijkheid. Wees tegenover alle vrouwen beleefd ; maar met niemand harer gemeenzaam.

Wacht u, ten tweede, voor alle bijzondere uitwendige betuigingen van genegenheid en bepaal u bij die, welke gij goedschiks niet achterwege kunt laten, zonder te kort te doen aan de eenmaal aangenomen wellevend-heidsvormen en landsgebruiken.

Wacht u nog van alle eenzame te — zamen-komst, — tenzij omstandigheden van plaats, of noodzakelijkheid, of plicht van naastenliefde dit mochten vorderen.

Doch uw te-zamen-zijn zij ook dan zelfs zoo kort mogelijk.

Wacht u eindelijk tegenover haar van alle gebaren, blikken en woorden, die, ofschoon uit een redelijk beginsel voortkomende en een onschuldig doel hebbende, bij uw evenmensch kwaden achterdocht kunnen verwekken en hem tot ergernis zouden dienen. Dit vordert trouwens de geestelijke naastenliefde, ja zelfs uw eigen goede naam, waarop gij als christen jongeling eveneens veel prijs moet stellen. Vergeet hierom niet het woord van den grooten Apostel der heidenen: »Laten » we deugdzaam zijn,1\' zegt hij, »niet slechts voor \'t » oog van God, maar ook voor \'t oog van alle mensclien.quot;(\')

C1) Rom. 12, 17. Providentes bona non tantum coram Deo sed ctiam coram honiinibus.

-ocr page 135-

OMGANG MET HET ANDER GESLACHT. 123

Hoe behoedzaam waren niet de heiligen als zij, ook plichtshalve, met personen van het ander geslacht moesten onderhandelen! hoe uiterst bezorgd om de engelachtige deugd van kuischheid ook niet het minst in gevaar te brengen! Leert daaruit hoe noodzakelijk \'t voor u is, de vermaningen in beoefening te brengen, die ik u zooeven heb voorgehouden.

Zonen van Adam, roep ik u daarom allen ten slotte toe, neemt u steeds in acht tegenover de dochters van Eva I

-ocr page 136-

HOOFDSTUK XIII.

BEKORINGEN.

Zcmdor een buitengewoon voorrecht, dat slechts aan weinige heiligen verleend werd, kan de mensch in den tegenvvoordigen toestand zijner gevallen natuur niet altoos vrij blijven van bekoringen.

Ofschoon de erfzonde, in zooverre zij eene vlek der ziel is, ons door het H. Doopsel is weggenomen, zoo is nochtans de prikkel eener kwade begeerlijkheid (fovics peccati) in ons hart blijven bestaan. En vandaar, dat, volgens het woord der H. Schrift, »de zinnen en de gedachten des menschen van zijne jeugd af ten kwade overhellen.\'X1) Gelijk in de aarde de kiem van alle onkruid schuilt, zoo ligt in den grond onzes harten de kiem van alle kwade bekoringen. Vandaar, dat de vrome schrijver der Navolging zegt; «Zoolang hij leeft is er niet één mensch gt; geheel vrij van bekoringen, omdat de wortel der beko-»ringen in ons zeiven ligt sedert wij in begeerlijkheid ter ï wereld komen.quot;(2) Wij weten ten anderen, dat de Satan, die, in zijn wreveligen spijt over het verlies des hemels,

Gen. 8, 21. Sensus enim cl cogitatio huntani cordis in vialum prona sunt ab adolesccntia sua.

(-) Lib. I. Cap. XIII. n. 3. Non est homo securus a tcnta-tionibus totaliter quamdiu vixerit, quia in nobis est unde tentamur ex quo in concupiscentia nat\'i swnus.

-ocr page 137-

BEKORINGEN.

gezworen heeft ons door alle middelen deszelfs bezit te betwisten, als een brieschende leeuw gedurig ro idloopt, zoekende wien hij zal verslinden,\'^1)

Ook alles wat in de booze wereld ons omgeeft; duizende dingen, die wij zien en hooren en onze zinnelijke natuur prikkelen; duizende ergerlijkheden, waarvan wij getuigen zijn, ook dat alles werkt nog daartoe zamen.

Geen wonder dan ook, dat zelfs de grootste heiligen er niet vrij van gebleven zijn. Sommigen hunner zijn inderdaad schromelijker en veelvuldiger bekoord geworden dan iemand onzer. Denk slechts aan een H. Paulu.s, aan een H. kluizenaar Antonius, aan een H. Franciscus van Assisi, aan een H. Alphonsus de Liguori en tal-looze anderen. Terecht mocht derhalve de reeds genoemde Thomas a Kempis schrijven: «Niemand is zoo volmaakt » en heilig, of hij heeft nu en dan bekoringen.quot; (-) Wat gij derhalve ook doet, welke voorzorgen gij ook neemt, nimmer zullen u de bekoringen geheel en al uitblijven.

Maar — het zij tot uw troost gezegd! — wanneer gij de noodige maatregelen hebt aangewend om de invallende bekoringen van u te verwijderen en geene vrijwillige oorzaak cf aanleiding daartoe gesteld hebt, zoo bestaat er voor u geen de minste reden u daarover te verontrusten. Of meent gij wellicht, dat God u als eene strafbare daad zal toerekenen, wat gij ondanks u zelf gedwongen wordt te ondergaan ? Maar zou onze Lieve Heer dan niet een dwingeland moeten wezen ? Of ziet gij dan niet, dat er een onafmeetbaar onderscheid bestaat

(1) I. Petr. 5, 8. Adversarius vester diabolus tamquam Ico rugiens circuit quaerens qucm dcvoret.

{?) Lib. I. Cap. XIII. n. 1. Nemo tain perfcctus est et sat ictus, qui non habeat aliquando tentationes.

125

-ocr page 138-

BEKORINGEN.

tusschen het gevoel der bekoring en het positief willen van het zondig voorwerp, waartoe gij bekoord wordt? Zeg mij, zoudt gij iemand een gulzigaard durven noemen alleen op grond daarvan, dat hij, uitgehongerd van vasten, een hevigen lust tot eten gevoelt? Welnu, even zoo min kan men u van zonde beschuldigen alleen op grond daarvan, dat gij in uw hart, ondanks u, een kwaden lust tot zonde gewaar wordt.

Doch laten we alle verdere redeneeringen daar. Wat op zich alleen reeds voldoende bewijst, dat de bekoringen zelve ons vóór God geenszins schuldig maken, is : da.t zijn eigen Zoon J. C., de heiligheid in persoon, tot driemaal toe den bekoorder bij zich heeft toegelaten. (*) Ik zeg daarom opnieuw met den vromen Thomas a Kempis: »wij moeten derhalve niet wanhopen, al worden wij bekoord.P)

Laat de bekoring ook nog zoo hevig en langdurig wezen, dit staat vast: »Grod is getrouw, die niet zal toelaten, dat gij boven uwe krachten bekoord wordet; (3) Naar evenredigheid der bekoring zal Hij altoos hulp verleenen aan alwie ze inroept, zoodat wij in staat zijn, ze alle door te worstelen. (4) Dit wisten de heiligen, \'t Was hierom dat de reeds vermelde Antonius de kluizenaar (om er althans eenigen te noemen) zelfs den Satan uittartte, hem toeroepende: gt;Beproef vrij tegen mij alwat gij goedvindt: ik vrees u niet. Ik weet trouwens dat gij niets tegen mij vermoogt, tenzij God het u toelate; en ook dit weet ik, dat gij mij nooit over-

Matth. 4. 1. Ut tentaretur a diabolo.

(2) Lib. I. Cap. XIII. n. 2. Idea non debemus desper are cum tentamur.

(3) I. Cor. 10, 13. Fidelis... Deus est, qui nonpatietur vos tentari supra id quodpotestis.

(4) Ibid. Utpossitis sustinere.

126

-ocr page 139-

BEKORINGEN.

winnen kunt wanneer de Almachtige mij beschermt.quot; De H. Teresia sprak in denzelfden zin tot hare kloosterzusters. «Zusters,quot; zeide zij, »ik begrijp niet, waarom »gij zoo bang zijt voor der; duivel, daar een eenvoudig » kruisteeken, ja een enkele droppel wijwaters genoeg is, j om alle booze geesten op de vlucht te drijven.quot;

\'t Is waar, onze Lieve Heer laat soms toe, dat wij door allerlei bekoringen zoo ingewikkeld en geslingerd worden, dat men haast gelooven zou: daar is geen uitkomst, geen redding meer mogelijk. Wat wij ook al bidden. God schijnt zich alsdan om ons niet te bekommeren. Ja, dit schijnt zoo; in waarheid echter verlaat Hij ons niet. Hij handelt dan met ons gelijk Jezus met zijne apostelen, toen daar die vreeslijke storm opstak op het meer van Genesareth. De Verlosser scheen toen te slapen en zijne leerlingen aan een gewissen ondergang prijs te geven. Intusschen waakte hij wel degelijk over hen. Maar Hij hield zich slapend, om zijne leerlingen te noodzaken, zijne hulp met des te heviger aandrang in te roepen. Zoodra zij dit dan ook deden en uitriepen: »Meester, red ons, wij vergaan.quot; deed Hij door een enkel bevel het onweder bedaren en er ontstond eene groote stilte. (\') — Zoo handelt God ook vaak met ons. Hij laat ons tot op den uitersten rand des afgronds komen. Maar ook dan, (althans zoo wij voortgaan met bidden,) redt Hij ons eensklaps als door een wonder zijner almacht, en -— de bekoring is voorbij.

De Satan moge dan de vreeslijkste stormen van bekoring, vooral van oneerbaarheid, tegen ons verwekken; met Gods bijstand kunnen wij ze alle trotseeren.

127

Er is meer. Zoo wij van onze bekoringen partij weten

0) Eccli. 34, 9. et tacta est tranquillitas magna.

-ocr page 140-

BEKORINGEN.

te trekken, brengen zij ons, wel verre van ons te schaden, integendeel groot nut en voordeel aan. Zij kunnen vooreerst veel bijdragen tot grondige kennis van ons eigen hart. »Wat weet iemand,quot; vraagt de Wijze Man, »die niet bekoord is geworden ? (\') Men kan gerust hierop antwoorden; hij weet niets, althans voor het praktisch leven. Inderdaad, het is alleen door de bekoringen, dat men die praktische kennis erlangt. Daardoor nl. wordt in ons de gemoedelijke overtuiging geboren, dat wij de kiem aller ondeugden in ons hart omdragen en zonder Gods bijstand in den diepsten afgrond aller boosheden zouden neerstorten. Met andere woorden: wij krijgen daardoor het volle bewustzijn van ons volslagen onvermogen in de zaken der zaligheid, en zoo wordt de eerste, degelijke grondslag der ware nederigheid in ons hart gelegd. De nederigheid nu, de echte ware kennis van ons zeiven, is zij niet de eerste voorwaarde, om zich van zijne plichten als mensch en als christen behoorlijk te kunnen kwijten?

De bekoringen geven ons nog eene overheerlijke gelegenheid tot groote verdiensten bij God, zegt Thomas a Kempis: «Daar is ons een veld voor grootere verdiensten geopend.quot; (2) Daarom dan ook schroomt de H. Apostel Jacobus niet, den geloovigen toe te roepen: » Broeders, beschouwt het als eene reden tot volle blijd-j schap, wanneer gij in velerlei bekoringen geraakt.quot; (3) V/at immers doet hij, d^e eene bekoring bestrijdt ? Geeft hij niet aan zijnen God een treffend bewijs van genegenheid, van liefde en trouw? En hoe zou zulk eene betuiging van getrouwheid zonder verdiensten kun-

{l) Eccli. 34, 9, Qui non est tentatus, quidscitf

(2) Lib. I. Cap. XIII. n. 7. Ibimajus meritum existit.

(3) Jac. 1, 2. Gmnc gauciium existimate Jraires mei, cum in varias tentationes incideritis.

128

-ocr page 141-

BEKOR1NGÉN.

129

nen blijven? Indien reeds eene bloot mondelijksche liefdebetuiging aanspraak op loon geelt, hoeveel meer deze, welke voorzeker veel meer inspanning en goeden wil vordert 1 God deed dit op zekeren dag op gevoelige wijze aan een jeugdigen woestijnbewoner verstaan. Een zeker Abt der woestijn, zoo verhaalt de vrome en geleerde Cassianus, (\') liet eens een jongen monnik bij zich roepen wien hij beval, om zijne deugd op de proef te stellen, hem iets voor te lezen uit de H. Schrift. Maar zie! nauwelijks had de nieuw aangekomen novice eenige bladzijden gelezen, of de vrome grijsaard, uitgeput van vermoeienis, geraakte in slaap. Toen de novice dit bemerkte, kwam de gedachte bij hem op (zeer natuurlijk); kom, laat ik maar ophouden en heengaan, wat geeft het trouwens dat ik blijf voortlezen? Mijn overste immers hoort er niets van.... Maar neen, zeide hem zijn geweten, dat moogt gij niet, gij zoudt te kort blijven aan de gehoorzaamheid, gij moet blijven voort-lezen.quot; En hij las voort. Eeae poos later kwam diezelfde gedachte hem opnieuw voor den geest. »Maar, om Gods wil, wat hebt ge er aan, dat gij leest ? waarom gaat gij zelf niet liever wat slapen zooals uw Abt ? En wederom verzette hij die ingeving en bleef op zijn post. Daar komt ietwat later die bekoring ten derde male opzetten. En ook biedt hij haar voor de derde maal weerstand. Nu ontwaakte eindelijk de oude van dagen, niet weinig verwonderd, zijn jeugdigen leerling nog altoos bij zich te zien en bezig met lezen. Toen hij hem daarop vroeg of hij geene bekoringen had gehad om weg te gaan terwijl hij was ingeslapen, bekende de jonge monnik hem volmondig al wat er in zijn binnenste was omgegaan, maar dat hij door

(1) Li Vita Patrum,

9

-ocr page 142-

BEKORINGEN.

Gods genade de kwade ingevingen, die hem waren komen plagen, overwonnen had. Toen hernam de grijsaard: «Troost u mijn zoon, want gij hebt drie kronen » bij God verdiend. Ik heb in mijn slaap drie engelen gt; uit den hemel over uw hoofd zien neerdalen: ieder » van hen hield eene prachtige kroon in de hand en » plaatste die op uw hoofd. Ik heb mij dat gezicht niet kun-» nen verklaren; doch nu begrijp ik het geheim. Deze » drie kronen hebt gij u verdiend, mijn zoon, door het » overwinnen uwer drievoudige bekoring.quot;

De bekoringen geven ons eindelijk nog gelegenheid, om niet te zeggen dat ze ons dwingen, vele en groote deugden te oefenen. Gesteld, dat gij veel en hevig bekoord wordt tot oneerbaarheid. Zult gij dan niet als van zelf er toe komen om matig te zijn in eten en drinken, uit vrees dat zij u anders nog meer zullen kwellen? om behoedzaam en zedig te zijn in uwe oogslagen en uitwendige houding ? om raad te vragen aan uw geestelijken leidsman , diens raad te volgen en alzoo de ootmoedigheid te oefenen ? — Hoe zalig werken ook niet de bekoringen om ons met grooteren ijver te doen bidden! gt;Nood leert bidden,quot; zegt het spreekwoord. — Ter gelegenheid van zware bekoringen oefent men ook vaak op de voortreffelijkste wijze de deugd van vertrouwen op Gods bijstand, van onderwerping aan zijn H. Wil, van geduld, van zachtmoedigheid, enz.

Zoo beschouwd kunnen dus de bekoringen een groot hulpmiddel van zaligheid genoemd worden.

Nochtans, voeg ik er bij, hebben de bekoringen ook hare hoogst gevaarlijke zijde. Immers er ligt daarin immer een aanzoeking tot zonde. Die aanzoeking wekt altoos min of meer de kwade begeerlijkheid in ons hart op en, volgens het woord van den dichter:

130

-ocr page 143-

BEKORINGEN.

Nitimur in vetitum semper cupimusque negatd\'.

Wij hellen altoos tot het verbodene over en verlangen wat ons geweigerd wordt. Wij voelen allen, wat de groote Apostel van zich zeiven getuigt: »Vol-» gens den inwendigen (redelijken) mensch vind ik mijn » genoegen in de wet Gods; maar in mijne ledematen » (in hel zinnelijk deel mijner ziel) zie ik eene andere » wet, die met de wet mijns geestes in strijd is en die » mij als gevangen houdt in de wet der zonde, welke » in mijne ledematen heerscht.quot; Iedere bekoring stelt ons uit dien hoofde min of meer bloot aan het gevaar van te zondigen.

Wat volgt hieruit voor ons?

Ten eerste, dat wij onszelven nooit rechtstreeks eene oorzaak mogen stellen of aanleiding geven tot bekoringen. Wie trouwens ziet niet, dat dit eene strafbare vermaandheid zou wezen ? Wie zoo iets vermetel wagen zou, liep gevaar van in zich vervuld te zien worden, wat er geschreven staat: »Wie het gevaar » bemint — het „vrijwillig opzoektquot; — zal er in omkomen : (-) Wacht u dus wel van met uwe deugd als \'t ware een proef te nemen, als om eens te zien hoe sterk gij zijt. Zulke geestelijke waaghalzerij is verboden. — Het zou daarenboven eene ware Godsbeproc-ving wezen (tentatio Dei), d. i. g. gij zoudt zonder reden een soort van mirakel aan God verzoeken; immers gij zoudt dan willen, dat, terwijl gij u blootstelt aan een schier onvennijdelijken val, God, ter bevredi-

(\') Rom, 7, 22. 23. Condelector. . . legi Dei secundum interiorem hominem; video autem a Ham legem in mem-bris meis, refugnantem legi mentis meae, et captivantem me in lege peccati, quae est in membris meis.

(quot;) Eccl. 3, 27. Qui amat periculum, in Ulo peribit.

131

-ocr page 144-

BEKORINGEN.

ging uwer vermetele grilligheid, de gewone regels zijner voorzienigheid te buiten ging. Maar wat is dit anders dan met die voorzienigheid den spot drijven ? Wat anders dan den duivel, den grooten bekoorder, moedwillig in de hand werken?

Hieruit volgt ten tweede, dat wij alle gelegenheden, welke wij bij ondervinding weten eene oorzaak van bekoring voor ons te zijn, zooveel mogelijk moeten verwijderen en vluchten. En hier spreek ik niet alleen van die gelegenheden, welke ons in het naaste gevaar stellen van doodelijk te zondigen, gelegenheden, die, zoo ze van onzen vrijen wil afhangen, op doodzonde verwijderd en vermeden moeten worden. Neen, ik spreek van alle gelegenheden, die onze deugd min of meer in gevaar brengen. Ligt zulks in uwe macht, dan zijt gij \'t aan uwen God en aan uw eigene ziel verschuldigd, u aan al die verschillende gelegenheden, naar evenredigheid des gevaars, zorgvuldig te onttrekken.

Onderzoek hieromtrent nu en dan ernstig uw geweten. Zulk eene gevaarlijke gelegenheid zoudt gij kunnen aantreffen tot zelfs in uw ouderlijk huis, onder uw eigene broeders of zusters, en zonder veel moeite zult gij \'t erkennen, zoo gij slechts u zeiven niet vrijwillig de oogen blinddoekt en luisteren wilt naar de vermanende stem uws gewetens. Zoudt gij echter in zekere gevallen niet weten wat u te doen staat, welaan, vraag dan raad aan den geestelijken leidsman uwer ziel en gedraag u volgens zijne beslissingen. Vergeet intusschen nimmer de groote vermaning, die de H. Geest den jongeling op het hart drukt. »Mijn zoon, vlucht » de zonden als voor den aanblik eener vergiftige adder.quot;

(\') Eccli. 21, 2. Fili, quasi a facie colubri fuge pec-cata.

132

-ocr page 145-

BEKORINGEN.

Uit het hierboven gezegde volgt eindelijk nog, dat wij de bekoringen, op welke wijze ze dan ook in ons hart zijn opgerezen, met ernst moeten bestrijden. gt;Weer-» staat den duivel,quot; zegt ons de H. Apostel Jacobus, gt;en gt; hij zal van u wegvluchten.quot; »Uw vijand de duivel,quot; zegt op zijne beurt de H. Apostel Petrus, »loopt rond als een brieschende leeuw, zoekende wien hij kan verslinden; weerstaat hem, sterk door het geloof. (2)

Jongeling, wilt gij in dien strijd zeker overwinnaar zijn, onderhoud dan getrouw de volgende regels, die u door al de geestelijke schrijvers worden aangegeven:

133

1° Valt uw vijand aan zoodra gij hem in \'t oog krijgt. Dat is gezegd: weersta aan de bekoring, zoodra gij er u van bewust wordt. Ik zeg: zoodra gij er u van bewust wordt, dat is, zoodra uw geweten u waarschuwt. Het kan trouwens gebeuren, dat de verbeelding reeds een zekeren tijd door allerlei zondige voorstellingen wordt bezig gehouden, zonder dat onze geest er erg in heeft. Zulk eene distractie is voorzeker op zich altoos gevaarlijk, zij wordt ons echter niet als zonde aangerekend, daar de geest en de wil er geen aandeel aan hebben. Zoodra daarentegen onze geest dien toestand der verbeelding opmerkt en het zondige dier voorstellingen erkend heeft, moeten wij zonder verwijl met onzen wil daartegen ingaan, die ongeoorloofde verbeeldingen trachten te verwijderen en niet meer rusten, totdat de vijand uit de vesting onzer ziel ten eenemale verdreven zij. Dienzelfden raad gaf onder anderen de H. Oudvader Hiëronymus aan zijne geestelijke dochter.

(1) Jac. 4, 4. Resistite diabolo et Jugiet a vobis. (•) I. Petr. 5, 8. Adversarius vester diabolus tamquam leo rugiens circuit quaerens quem devoret; cui resistite fortes in fide.

-ocr page 146-

BEKORINGEN.

de H, Eustochium. gt;Laat toch nooit, bid ik u,quot; schreef hij haar,quot; de kwade gedachten in uwen geest voedsel krijgen. . . . maar dood den vijand, terwijl hij nog klein is.quot; (f)

Verhef derhalve oogenblikkelijk uwen geest tot God en verklaar Hem, dat gij al de booze ingevingen, die in uwe verbeelding rondspelen uit geheel uw hart verfoeit, en liever sterven wilt dan er met vrijen wil in toestemmen. Bid Hem tevens zoo vurig mogelijk, dat Hij uw zwakken wil door zijne genade versterke. Roep tot dat einde de zoete namen van Jezus, Maria en Joseph aan, of spreek een of ander schietgebedje uit, al naar uw godsdienstig gemoed u in dat oogenblik ingeeft.

2° Hebt gij aldus op den Satan uwe eerste vurige pijlen afgeschoten, keer hem dan met verachting den rug toe en leid zachtjes uwe verbeelding van zijne booze kunstgrepen af. Neem dan een of ander werk ter hand, of lees wat, of praat wat met een goeden vriend, of zoek eene of andere onschuldige uitspanning. Zulke afleidingsmiddeltjes slagen in den regel uitmuntend om de bekoringen in de wieg als \'t ware te smoren.

134

3° Houden ze echter hardnekkig aan, wat dan? Dan moet gij eveneens aanhouden met bidden en herhaaldelijk God betuigen, dat gij Hem in eeuwigheid niet wilt beleedigen. Het is zelfs zeer raadzaam, zeggen ons de geestelijke schrijvers — en de ondervinding bevestigt het — wanneer gij alleen zijt, u door een of ander uitwendig werk van devotie op te wekken, door bijv. de oogen of de handen ten hemel te verheffen,

(\') Epist. 22 ad Eustoch. JVo/o sinas cogi\'alioncm. cres-cere; . .. duin parvus est host is, interfice.

-ocr page 147-

BEKORINGEN.

op de borst te kloppen, neer te knielen en zoo Gods bijstand in te roepen. Ook kan de herinnering aan uw dood, aan het oordeel, aan de hel en in \'t algemeen aan de eeuwige waarheden, in zulke gevaarlijke oogenblikken zeer zalig werken, om u te weerhouden van in de bekoring toe te stemmen.

De grootste heiligen hebben niet zelden dit middel te baat genomen.

Ziehier wat onder vele anderen de reeds genoemde H. Kerkvader Hiëronymus van zich zeiven getuigt. Ik wil u zijne woorden nauwkeurig vertalen;

Toen die heilige man nog jong was, zegt zijne levensgeschiedenis, leidde hij een tijdlang een wereldsch leven; maar de genade trof hem, en nu besloot hij God op eene zoo volmaakt mogelijke wijze te gaan dienen. Hij verliet de wereld, begaf zich eerst naar Jeruzalem om de heilige plaatsen te bezoeken en trok zich vervolgens terug in eene eenzame, dorre woestijn. Daar verbleef hij vier volle jaren en gaf zich aan de strengste boet-plegingen over. Wie zou \'t gelooven, dat die heilige kluizenaar daar, in die stille eenzaamheid, in weerwil van al die lijfkastijdingen, van zijn gedurig waken en vasten de ruwste bekoringen moest ondervinden ? En toch zoo was het. Ziehier nu, wat hij daarover aan zijne reeds vermelde geestelijke dochter Eustochium geschreven heeft;

» O! hoe menigmaal heb ik mij, ofschoon met het » lichaam in de woestijn en in eene uitgestrekte een-» zame wildernis, waar de verzengende stralen der zon » aan de monniken het verblijf vreeslijk maken, door » de verbeelding te midden van dc vermaken der stad » Home verplaatst gezien! Ik zat daar gansch eenzaam ; » want mijne ziel was vervuld met bitterheid. Over » mijne misvormde leden droeg ik een ruwen boetzak.

135

-ocr page 148-

BEKORINGEN.

» Dagelijks stortte ik tranen; dagelijks slaakte ik zuchten. » Maakte de slaap zich soms, mijns ondanks, van mij » meester, dan vlijde ik mijne nauwelijks samenhangende »beenderen op den blooten grond neder. Ik zwijg » over mijn voedsel en drank; want zelfs de uitgeputte » monniken gebruiken niets dan koud water en bescliou-» wen \'t als eene ware weelde, iets gekookts te

gt; nuttigen. Welnu ik, die uit vrees voor de hel mij tot » dien kerker had veroordeeld, die geen ander gezel-

gt; schap had dan dat der scorpioenen en wilde dieren,

gt; ik bevond mij niet zelden in den geest te midden » der Romeinsche dames. Bleek was mijn gelaat geworden » door \'t gedurig vasten en toch brandde mijn gemoed » door ongeoorloofde verlangens. In mijn bloedloos » lichaam en in mijn vleesch, dat reeds dood was voor-» aleer de mensch zelf was gestorven die het droeg, » gloeide alleen nog het vuur der wellust.quot;

Welk een toestand, niet waar ? En die man was een heilige! Maar laat hem ons nu gaan verhalen, wat hij deed, om die schromelijke aanvechtingen zijner zinnelijke natuur meester te worden:

« Indien staat,quot; zoo vervolgt hij, « van alle mensche-»lijke hulp verstoken, wierp ik mij aan Jezus\' voeten » neder; ik besproeide ze met mijne tranen en droogde » ze ^et mijne haren af. Ik trachtte mijn weerspannig »vleesch door wekenlange vasten onder het juk te » brengen. Ik herinner mij, dat ik meermalen dag en s nacht onafgebroken om hulp bleef roepen en niet ï ophield op mijne borst te kloppen, totdat op \'s Heeren » bevel de kalmte in mijne ziel wederkeerde.quot; ~

Ten laatste mocht hij dan ook zijn wensch vervuld zien.

« De Heer is mij tot getuige,quot; zoo besluit hij zijn verhaal, « dat ik mij, na vele tranen gestort en uren

136

-ocr page 149-

BEKORINGEN.

» lang mijne blikken ten hemel te hebben opgeheven, » eindelijk onder de reien der Engelen meende verplaatst » te zien. Dan zong ik blijde en vroolijk (1)quot;. » Wij » zullen u achterna loepen, het spoor volgende uwer » reukwerken.quot;

Leer uit deze treffende geschiedenis;

1°. Hoe ook gij geene redenen hebt u te verwonderen of te ontmoedigen, wanneer u zware bekoringen overvallen.

2°. Hoe gij u alsdan te gedragen hebt.

3°. Hoe zoet een troost u wacht als gij uwe bekoringen moedig zult overwonnen hebben. Dan zult ook gij een voorproef hebben van de belooning, die de H. Apostel ons voorspiegelt, wanneer hij zegt; « Zalig » de man, die de beproeving doorstaat; want, na beproefd » te zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, die » God beloofd heeft aan allen die Hem liefhebben ().quot;

(\') Hiëron. Ep. 22 ad Eustoch. Post tc curranns in odorem unguentorum hiormn.

Jac. 1, 12. Btatus vir, qui snffert tentationem; qtiotiiam aan probatus fnerit acapüt coronam vitae, quam repromisit Deus diligentibus sc.

137

-ocr page 150-

HOOFDSTUK XIV.

OP HET HANDWERK.

Velen uwer, dierbare Jongelingen, zullen misschien weldra voor hunne eigene toekomst moeten gaan zorgen) en te dien einde als leerlingen zeker beroep of handwerk moeten kiezen.

Helaas! de jaren die men aan het aanleeren van zulk een handbedrijf besteden moet, zijn voor vele jongelingen van uw leeftijd hoogst verderfelijk!

Is \'t wonder ? Hoe dikwerf immers gebeurt het niet, dat de meester of patroon, onder wiens leiding zij komen, geheel ongodsdienstig en bedorven van zeden is, en de eerste om zijne leergezellen te verleiden! Hoe vaak komen ze niet daarenboven op de werkplaatsen in aanraking met gezellen, die den geheelen dag door allerlei gemeene en onzedige taal spreken , ja niet zelden er op uit zijn. de nieuw aankomenden stelselmatig te bederven! Is \'t dan wonder , dat menig jongeling, die in zulke ergerlijke omgeving en in de hevigste hitte zijner hartstochten verkeert, ten laatste geheel bedorven wordt?

Wat u aangaat, dierbaar jongeling die dit leest, ach zorg toch, zorg toch, dat het zoo niet ga met u! Zorg, Jat gij als leergezel geen haarbreed afwijkt van het pad der deugd, waarop gij, onder de leiding uwer brave ouders en geestelijke herders, reeds zoovele jaren tot heil uwer ziel gewandeld hebt.

-ocr page 151-

OP HET HANDWERK.

Mogen de volgende welgemeende vermaningen het hare daartoe bijdragen! Ik smeek u dan ook, ze alle trouw en stipt te behartigen:

Eerste vermaning. — Vooraleer gij uwe keus van een of ander beroep of handbedrijf bepaalt, moet gij zorgvuldig onderzoeken, waartoe gij het meeste lust, aanleg en bekwaamheid hebt.

Tweede vermaning. — Verzuim ook niet den goeden God om licht te bidden, opdat gij u in eene zoo gewichtige zaak niet moogt vergissen, maar datgene kiezen wat Hij van eeuwigheid u heeft toegedacht. Dan toch, maar ook dan alleen moogt gij gerust ver* trouwen, dat zijn zegen op u rusten zal en dat al uwe ondernemingen tot uw tijdelijk en eeuwig heil zullen slagen. Dan wordt ook in u bewaarheid wat geschreven staat van den godvreezenden Joseph, toen hij als zaakverzorger van Putiphar was aangesteld: « Alles wat hij » ondernam slaagde hem naar wensch, omdat God de » Heer met hem was

Derde vermaning. — Raadpleeg vervolgens ook uwe brave ouders en uw biechtvader of een braaf en god-vreezend persoon, dien gij weet het goed met u te meenen. Hiertoe vermaant u de H. Geest, wanneer hij zegt. «Mijn zoon, doe niets zonder vooraf te raadplegen, en naderhand zal \'tu dan niet berouwen (2).

Vierde vermaning. — Hebt gij eenmaal uwe keus gedaan, wijd dan aan dat beroep al uwe zorgen en krachten, ten einde het grondig en volmaakt aan te leeren.

(\') Genes. 39, 2. Fuitque Dominns aan eo et er at vir in cunctis prospere agens.

(2) Eccli. 32, 24. Fili, sine consilio nihil facias et post factum non poenitebis.

139

-ocr page 152-

OP HET HANDWERK.

140

Vijfde vermaning. — Beschouw de jaren, die gij als leergezel bij uw patroon of meester doorbrengt, als de belangrijkste iiws levens. Dit trouwens zijn zij inderdaad. Immers in die jaren moet gij voor eene nabijzijnde toekomst den grondslag leggen voor uw tijdelijk bestaan , voor kost en kleeding en al wat er verder in \'t leven noodig is, om zoodoende als een nuttig en deftig lid der maatschappij te kunnen optreden, hetzij als kunstenaar, hetzij als werkman, of in welke betrekking dan ook.

Zesde vermaning. — Bewijs steeds de stiptste gehoorzaamheid aan uwe meesters en patronen. Denk, dat de waarschuwing des Apostels ook voor u geldt: « Weest » in alle dingen — die niet klaarblijkelijk met de ge-» boden Gods, de wetten zijner Kerk of het geweten » in strijd zijn — aan uwe lichamelijke heeren onder-» danig, en dit niet voor \'t oog alleen, alsof gij aan de » menschen wilt behagen, maar gelijk dit betaamt aan » dienaren van Christus: in de eenvoudigheid uws har-» ten.quot; (\') Geef derhalve nooit gehoor aan dezulken, die u tegen uwe oversten willen opruien en vooral volg hen niet na in hunne verkeerdheden. Luister alleen naar de stem van uw H. Geloof, dat u toeroept: » Wees dengenen, die God in zijne plaats over u heeft aangesteld, te zijner liefde onderworpen en gehoorzaam.quot; Herinner u tot dat einde, wat wij u vroeger gezegd hebben over de zware straffen, waarmede God al diegenen bedreigt, welke het door Hem op aarde gevestigd gezag versmaden om hun eigen wil te volgen.

Ephes. G, 5—7. Servi, obedite do minis carnalibus cum timore et tremore in simplieitate cordis vestri, sic ut Christo, non ad ocuhan servientes quasi homimbus pla-centes, sed ut servi Christi, facientes voluntatem Dei ex animo.

-ocr page 153-

OP HET HANDWERK.

Zevende vermaning. — Neem elke aanmerking, elke vermaning of berisping van uw patroon of meester met liefde en dankbaarheid aan. Overtuig u altoos wel, dat zoowel het eene als het andere met goede bedoelingen geschiedt en hem dit uit plichtbesef wordt ingegeven. Wacht u dus ook, van u ooit daarover boos te maken of hem met onwellevende of barsche woorden toe te spreken. Wacht u daarom eveneens voor alle overschatting van uwe bekwaamheid (men noemt dat ook wel eens betweterij), eene fout die u bespottelijk en hatelijk maakt, eene fout, die men niemand, doch allerminst aan jonge lieden vergeven kan.

Achtste en laatste vermaning. — Wees eindelijk altoos volmaakt rechtvaardig en eerlijk. Vermijd zelfs alles wat ook maar van verre uw goeden naam in dit opzicht in verdenking zou kunnen brengen. Gij moet u trouwens veel aan uwe eervolle reputatie bij de menschen laten gelegen liggen, volgens deze vermaning van den H. Geest: «Draag zorg voor een goeden naam; want » een goede naam is beter dan vele rijkdommen, en in » de gunst der menschen te staan is meer waard dan » zilver en goud.quot; (2)

Laat ik er tot uwe aanmoediging nog bijvoegen, dat gij u door de trouwe vervulling uwer plichten van leergezel groote schatten van verdiensten bij God zult verzamelen, groote vordering in deugd maken en een bijzonderen zegen des hemels over u aftrekken.

Overigens ontbreekt het niet aan verhevene voorbeelden, die gij u als leergast ter navolging kunt voorstellen. Laat ik u ten minste op twee voorname heen-

(1) Eccli. 41, 15. Curam habe de bono nomine.

(2) Prov. 22, 1, Melius est nomen bonum quam divi-tiae multae: super argentum et aurum gratia bona.

141

-ocr page 154-

142 OP HET HANDWERK.

wijzen. Ik bedoel op de eerste plaats den groeten apostel der heidenen, den H. Paulus. Uitdrukkelijk wordt van hem in de handelingen der Apostelen verhaald, dat hij te Corinthe aangekomen, zijn intrek nam bij zekeren Aquila, die het handwerk van tentenmaker uitoefende en met dezen tenten vervaardigde, om zoodoende zijn brood te verdienen en aan niemand der aldaar wonende geloovigen tot last te zijn. Geen twijfel derhalve, of de groote apostel heeft zich, ten einde dit bedrijf behoorlijk aan te leeren, een tijdlang als gezel door een deskundige laten onderrichten. — En wat zal ik u vervolgens van Jezus Christus, den Zoon Gods zeggen? Is Hij niet, (o wat een verbazend geheim!) jaren lang de leergast van zijn heiligen voedstervader Joseph geweest, om het nederig handwerk van timmerman aan te leeren? (2)

Mogen deze twee uitstekende toonbeelden u gedurende uwe leerjaren gestadig voor oogen zweven! Dan zult ook gij gewis als christelijk leergast een godgevallig en deugdzaam leven leiden.

-ocr page 155-

HOOFDSTUK XV.

OF SCHOOL.

QOOO

Mijne pen trilt mij van huivering tusschen de vingeren terwijl ik deze woorden neerschrijf. En hoe zou \'ik niet huiveren voor u, dierbare jeugd, als ik bedenk, wat al schromelijke gevaren u op de openbare staatsschool, zooals deze tegenwoordig is ingericht, staan te wachten ? O mijn God, U alleen is \'t bekend, hoevele arme knapen aan \'t bezoeken der moderne staatsscholen het verlies van hun geloof, van hunne onschuld en zaligheid reeds te wijten hebben!

Wat zijn toch inderdaad de meeste schoolinrichtin-gen, die onder toezicht van den Staat geplaatst zijn ? Wat anders dan broeinesten van ketterij en zedenbederf, die het leugenachtig uithangbord van: « weten-

gt; schap, verlichting en beschavingquot; dragen?

Jt Is wereldkundig, hoe de Staat, door zijne huichelachtige wetten op het onderwijs, voet voor voet allen positieven en christelijken godsdienst, allen invloed der Kerk uit zijne scholen verdrongen heeft. Het heet daar ja « dat het onderwijs onzijdig moet blijven; dat de

gt; leeraar het godsdienstig gevoel van andersdenkenden » moet eerbiedigen; dat hij de jeugd tot alle maat-ï schappelijke en christelijke deugden moet opleiden,quot;

-ocr page 156-

OP SCHOOL.

enz. Maar de ondervinding van weldra 30 jaren heeft geleerd, wat er van al dien fraaien woordenbombast terecht komt. Kon men eens eene statistiek opmaken van de uitkomsten, die het moderne onderwijs op zedelijk gebied, in ons vaderland heeft opgeleverd, de haren zouden te berge rijzen. Trouwens, hoevele arme jongelingen, vroeger echt godsdienstigen en toonbeelden yan deugd, hebben daar alle geloof, alle gevoel van zedelijkheid verbeurd, hebben de school als echte vrijdenkers en geheel bedorven verlaten!

Men behoeft dan ook slechts na te gaan, aan welk slag van menschen de opleiding der aankomende jeugd vaak is toevertrouwd en in welken geest deze zich van hunne taak van onderwijzer kwijten. Men behoeft slechts te zien, welk soort van jonge lieden in die staatsscholen te samen stroomt. Men heeft slechts even de handboeken open te slaan, die den knaap ter bestudeering van zijn leervak worden ter hand gegeven, om te begrijpen, dat zulk een boom schier onvermijdelijk zieldoodende vruchten moet afwerpen.

Wat zijn inderdaad vele door den Staat aangestelde leeraren en hoogleeraren?

Het komt ons voorwaar niet toe, hun privaat leven te beoordeelen — dit laten wij aan God over. Genoeg voor ons, te weten, hoe zij zich in \'t openbaar gedragen. Staan zij nog als katholiek aangeschreven, drijven zij nog niet openlijk met alle bovennatuurlijke openbaring en godsdienst den spot, zij zien er althans met diepe minachting op neer en doen er voor hun persoon praktisch niets aan. Vaak ook zijn het protestanten, of bedekte vrijmetselaars, of verklaarde ongodisten, ja soms echte, volbloedige materialisten, die noch van een persoonlijken God, noch van eene onstoffelijke ziel, noch van een ander leven, noch van Christus\' godheid iets wil-

144

-ocr page 157-

OP SCHOOL.

len weten; kortom \'t zijn mannen der zoogenaamde moderne wereldbeschouwing, die geen anderen godsdienst kennen dan dien van \'t geld en \'t pleizier, een godsdienst, waarvan zij de beginselen geput hebben in slechte, ongeloovige boeken en tijdschriften, een godsdienst, waaraan hun zinnelijk hart alleen behoefte gevoelt.

En nu aan zulke mannen, die zich (zeker niet uit nederigheid) \'t bij uitstek denkend deel der natie noemen, zult gij wellicht een aantal jaren ter opleiding worden toevertrouwd! Oordeel zelf, o jongeling, of daarin ook gevaar ligt voor uwe ziel. . .

Voeg daarbij, dat gij gedurende al die jaren dagelijks meermalen — om niet te zeggen gedurig — in \'aanraking moet komen met jonge lui van uwen leeftijd, die reeds vooraf min of meer bedorven op de school aankomen en, ten gevolge van het onderwijs zelf dat zij ontvangen, eiken dag nog meer en meer losbandig worden.

Ik zeide: «ten gevolge van het onderwijs zelf dat » zij ontvangen.\'\' Ja, zoo is het inderdaad. Wie toch weet niet, hoe lichtzinnig of liever hoe goddeloos vaak zaken van den teedersten of godsdienstigsten aard door de zoogenaamde neutrale (onzijdige) schoolmeesters onzer dagen behandeld worden 1 Hoe kan bijv. een jong mensch zedelijk en godsdienstiggezind blijven, wanneer hij zijn leeraar op hoogen gezagstoon hoort beweren — iets wat reeds herhaaldelijk heeft plaats gehad en nog schier dagelijks plaats heeft — dat er geen engelen of duivelen bestaan; dat er evenmin eene hel als een hemel is; dat wij dus niet naar de hel gaan, hoe-vele zonden wij ook bedrijven; dat de zondvloed een verdichtsel is ; dat er ten tijde van Christus nog geene

10

145

-ocr page 158-

op schooi.

kippen waren, weshalve het evangelieverhaal omtrent het hanengekraai bij Petrus\' verloochening uit de lucht gegrepen is; dat de mirakelen der H. Schrift op bloot natuurlijke wijze verricht zijn; dat er van verrijzenis der dooden onmogelijk sprake kan wezen; dat dc mensen van de familie der apen voortkomt; dat men in eene wetenschappelijke bespreking van den mensch gerust zijne ziel kan voorbijgaan, daar deze geene bijzondere vermelding waard is; dat de mensch niets anders is dan een gewoon, \'t zij dan tot de volmaakste soorten behoorend zoogdier; dat de wereld eeuwig bestaan heeft evenals God en één wezen is met Hem; dat Luther in zijn strijd tegen Paus en Kerk in zijn volste recht was en dat zulks eenmaal nog duidelijk zal blijken, (\') enz., enz.

Ik vraag het opnieuw; Wat zal en wat moet er van jongelingen geworden, die hunne leermeesters, wier woorden zij als zoovele onwederlegbare godsspraken beschouwen, zulke stellingen hooren verkondigen? Zou \'t niet inderdaad een groot wonder wezen, zoo zij niet tot in merg en been bedorven werden ?

146

Gesteld echter, dat er in weerwil van alles nog gevoelens van godsdienst, nog liefde voor deugd in het hart van zulke jongelingen overblijve, is \'t niet te vreezen, dat de laatste sporen ervan eindelijk door de lektuur der ongodsdienstige handboeken welke zij bestudeeren moeten, geheel zullen verdwijnen? Wie toch weet niet, hoe vele der als klassiek aangenomen handboeken op tallooze plaatsen hoogst aanstootelijk zijn voor \'t katholiek gevoel? Hoe daar de allerlichtzinnigste en tevens allerhatelijkste oordeelvellingen over de katholieke

Ik durf borg blijven voor de waarheid van al deze aangevoerde bijzonderheden.

-ocr page 159-

op school.

Kerk, Pausen, Bisschoppen, kerkelijke instellingen, religieuze orden, enz., worden uitgesproken ? Moe de schandelijkste feiten der geschiedenis, even gelijk dit bij sommige eerlooze romanschrijvers plaa\'rs heeft, als geheel verschoonbare zwakheden worden voorgesteld, als menschelijke zwakheden, die ons veeleer medelijden dan afschuw behooren in te boezemen? Moe al het in de natuur bestaande op de meest platzinnelijke wijze wordt besproken, zonder dat er ook met één enkel woord op een eerste hooger wezen, of op eene bovennatuurlijke inwerking van Gods voorzienigheid gewezen wordt? Inderdaad, schier alle handboeken van vader-landsche- of algemeene geschiedenis, van letterkunde, .natuurkunde en natuurgeschiedenis, zijn van dezen ver-derfelijken geest onzer eeuw geheel doortrokken.

En, wat in zekeren zin nog erger is, vaak ziet zich de jongeling aan de hoogere staatsscholen als \'t ware genoodzaakt boeken te lezen, die voor zijn geloof en zeden nog schadelijker zijn dan die handboeken zelve. En hoe dat? Doordien de leeraren hem doen verstaan, dat men hem bij zijn examen over die boeken rekenschap zal afvragen. Zoo gaat hij er als vanzelf toe over, zich die aan te schaffen en te lezen. Immers hij stelt te veel prijs op zijne reputatie van student, om zich te willen blootstellen aan de schande van te druipen ; hij wil integendeel zijn examen met glans doorstaan. Helaas! op grond hiervan worden door menige anderszins nog godvreezende jongelingen op onze hoogere burgerscholen, staïitsgymnasiums en universiteiten niet zelden de meest godsdienst- en zedenlooze geschriften gelezen, wordt het geweten aan een kwaadbegrepen eergevoel opgeofferd. Zij behouden hun goeden naam van knap student, maar verbeuren er hunne ziel bij...

Arme jongeling, hoezeer beklaag ik u! Is \'t mij niet

1-47

-ocr page 160-

or SCHOOL.

gegeven nog te redden, daar gij uwe studiejaren reeds voleindigd en eene loopbaan in de maatschappij begonnen hebt — dit mijn handboekje moge althans aan vele anderen nuttig wezen, die, alvorens zich op de gevaarvolle staatsscholen te begeven, deze regels willen lezen.

Ik zal u overigens niets uit mij zeiven zeggen; ik bepaal er mij toe u aan de zoo wijze en eenig ware katholieke beginselen van Nederlands Episcopaat in hun collectief mandement van \'t jaar 1868 uitgesproken, in korte woorden te herinneren. In dat veelbesproken en hoogst gedenkwaardig schrijven onzer Bisschoppen worden aan alle katholieke ouders en voogden de plichten voorgehouden, die zij aangaande hunne onderhoo-rigen in zake van onderwijs te vervullen hebben. Daar lezen wij onder anderen:

1quot;. Voor katholieke kinderen past alleen zulke school, die in katholieken zin is ingericht. Hiervoor nu wordt vereischt, dat zij onder toezicht van het kerkelijk gezag sta en het maatschappelijk- met het godsdienstig onderwijs hand aan hand ga; dat zij wederkeerig elkander aanvullen en dat de boeken en schrijfvoorbeelden eene godsdienstige strekking hebben.

2°. Eene school, die niet aldus is ingericht, waaruit het godsdienstig element verbannen is en waar derhalve slechts zuiver maatschappelijk onderwijs gegeven wordt, mag geen katholiek goedkeuren, veel minder verdedigen.

3°. Baar, waar men geene school in den zin der Katholieke Kerk kan hebben, waar de school alleen maatschappelijk onderricht ten doel heeft, zonder evenwel eenig gevaar voor geloof of zeden aan te bieden, daar alleen kan men zulke scholen dulden en er de kinderen laten heengaan.

148

-ocr page 161-

OP SCHOOI,

4n. Waar echter mogelijkheid bestaat om de kinderen naar eene volgens onzen H, Godsdienst ingerichte school te zenden, daar zijn de ouders streng verplicht, ze naar dusdanige scholen te zenden en staat het hun volstrekt niet vrij ze naar onkatholieke scholen te laten heengaan.

5°, Ieder katholiek en vooral ieder katholiek ouder behoort volgens zijn vermogen tot de oprichting van echt katholieke scholen mêe te werken en de beletselen, die daaraan in den weg staan, te helpen wegruimen.

Beschouwen wij nu volgens deze echt katholieke beginselen, onze hedendaagsche staatsscholen, dan is \'t duidelijk, dat niet eene van haar aan de vereisch-ten eener katholieke school, voldoet. Geen wonder dan ook, dat de Bisschoppen er op aan dringen, om door gezamenlijke bijdragen echt katholieke scholen, normaalscholen en eene katholieke universiteit te helpen oprichten, waar de jeugd zonder gevaar voor de zeden en \'t geloof, eene rein katholieke en tevens eene volledige opleiding in alle noodige wetenschappen kan vinden.

Besluit hieruit, mijn dierbare jongeling, dat gij;

1°. Uwe ouders, indien zij van deze voorschriften der geestelijke overheid mochten afwijken, met eerbiedigen erust aan hunne ouderlijke plichten moet herinneren.

2°. Ingeval plaatselijke omstandigheden u noodzaken, eene staatsschool te bezoeken, alle mogelijke omzichtigheid moet aanwenden om den verderielijken invloed yan zulk een godsdienstloos onderwijs te ontgaan, om uw geloof en zeden ongeschonden te bewaren.

3°. Zoo die omstandigheden veranderen en u in de gelegenheid stellen, van eene echt katholieke school

149

-ocr page 162-

OP SCHOOL.

gebruik te maken, ten spoedigste die rampzalige staatsscholen moet verlaten.

Kunt gij er niet buiten de lessen bij te wonen, die u op die scholen worden voorgedragen; moet gij daar, ondanks u, dikwerf de scheefste en hatelijkste voorstellingen hooren van gebeurtenissen, waarbij de waarheden des geloofs en de eer van onzen H. Godsdienst betrokken zijn — het staat u ten minste altoos vrij er geen geloof aan te slaan en uw oordeel daaromtrent op te schorsen, totdat gij later in de gelegenheid komt, de zaken naar waarheid te onderzoeken. Gij zult dan inzien, dat al die feiten verdicht, of merkelijk verdraaid en vervalscht zijn.

Nog een laatste woordje voor hen, die, om zich in een of ander vak te bekwamen, genoodzaakt zijn, onze Hoogescholen te bezoeken.

Dat er op onze vaderlandsche Universiteiten een sterk geprononceerde geest van ongeloof heerscht, is een feit van algemeene bekendheid. Dat de aldaar stu-deerende jeugd over \'t algemeen een zeer losbandig en zedeloos leven leidt, is niet minder wereldkundig. Hieruit moet noodzakelijk volgen, dat het bezoeken dier scholen, ook zelfs voor den godvreezendsten jongeling, vol gevaren is.

Maar gij kunt er nu eenmaal niet buiten. Gij voelt u geroepen tot de betrekking van advokaat, van geneesheer, of lot welk staatsambt het ook zij — en zijt dus verplicht die universiteitsvakken eenige jaren bij te wonen, tot aflegging van uw staatsexamen en om gepromoveerd te kunnen werden. Het zij zoo: ik heb er in zooverre vrede mee. Maar zorg ten minste, dat gij u ook daar als een christelijk-katholiek jongeling blijft gedragen. Zoo gij karakter en goeden wil hebt, kan u dit niemand beletten.

150

-ocr page 163-

OP SCHOOL.

Blijf getrouw aan uw morgen- en avondgebed. Hoor, zoo gij kunt, dagelijks de H. Mis. Ga minstens om om de twee maanden biechten en communiceeren. Ga nooit naar sociëteiten, waar het wild en ongoddienstig toegaat; maar sluit u aan bij katholieke studenten cn vermaakt u met hen op eerbare wijze. Laat rnet u spotten wie spotten wil. Stoor er u niet ia \'t minst aan en spot op uwe beurt met al hunne onnoozele spotternijen. Dan duurt het niet lang, of gij zult hen van toon hooren veranderen en hun door uwe karaktervastheid eerbied en ontzag afdwingen, \'t Zou de eerste maal niet wezen, dat zoo iets plaats heeft. Was ik niet uit bescheidenheid verplicht, de namen van nog levende personen te verzwijgen, ik zou u twee hoogst treffende voorvallen kunnen verhalen, waaruit zonneklaar blijkt, dat zelfs de onbeschaamste spotgeest eindelijk voor beproefde en volhardende deugd, de vlag moet strijken. Zoo zal \'t ook u gaan, zoo gij God meer blijft vreezen dan de menschen en flink voor uwe overtuiging blijft uitkomen. Ook hier geldt het aloude spreekwoord sDe aanhouder overwint.quot; Wie weet, of gij ze wellicht niet eindelijk overhaalt om zich bij uwe partij te voegen\' God geve het!

Doch genoeg over dit onderwerp. Ik heb mijn plicht als gids vervuld. Ik heb u gewezen op de tallooze gevaren, waaraan gij op onze moderne staatsscholen bloot staat en u de middelen aangewezen om ze, zonder-schade voor uwe ziel, te ontwijken. Mag ik vertrouwen, mijn dierbaar jongeling, dat ik niet te vergeefs deze resrels voor u heb neergeschreven? Of wilt ook

ö O

gij het rampzalig voorbeeld van zoovele anderen volgen, die, misbruik makende van hun verleende groo-ter vrijheid, zich teugelloos aan alle uitspattingen der jeugd overgeven en bij \'t voleindigen hunner acade-

151

-ocr page 164-

OP SCHOOL.

152

mische studiën als ware heidenen en ongeloovigen in den huislijken kring terugkeeren? God beware u hiervoor! Beter trouwens ware \'t voor u, als een volslagen ongeletterd landman zalig te worden, dan als een hooggeleerd wijsgeer ter eeuwige verdoemenis te worden verwezen. Denk er ernstig aan.

-ocr page 165-

HOOFDSTUK XVI.

WEEELBBÖHE MANIEEEN.

Een christen jongeling behoort zich overal en in alle omstandigheden christelijk te gedragen. Alles wat aan hem is moet het kenmerk van een christelijken geest dragen; zijne wijze van spreken, zijne gebaren, zijne uitwendige houding, zijne gedragingen jegens anderen, zijne kleeding, met één woord, zijn geheel persoon. Het is trouwens niet genoeg, mijn dierbaar jongeling, in uw hart de leer en wetten van Jezus\' evangelie te eerbiedigen; gij moet hiervan ook openbare belijdenis doen in het aangezicht der wereld en met Paulus durven zeggen: sik schaam mij niet over het Evangelie.quot;

Hierom nu is \'t uw eerste plicht, ofschoon da gemakkelijkste van alle, u te onthouden van wat men gewoon is te noemen: wereldsche manieren.

Wat dit woord aanduidt is gemakkelijker door voorbeelden te verklaren dan te omschrijven.

Dit zij voorop gesteld, dat wereldsche manieren in lijnrechte tegenstelling staan met christelijke ma-

Rom. I, 16. /Von erubesco evangelium.

-ocr page 166-

WERELDSCHE MANIEREN.

nieren. Deze laatste dragen alle het stempel van ernst, zedigheid en innige vreeze Gods; de eerste daarentegen kenmerken zich door lichtzinnigheid, verregaande ongedwongenheid en eene vaak bespottelijke verwaandheid.

Wilt gij, dat ik u een jongeling met wereldsche manieren in vluchtige trekken schetse ?

Welnu geef dan acht. Ziet gij daarginds in de straten dien jongen man op u aankomen met zijne nooit rustende oogen, die naar alle zijden omzien ; met dat gedurig draaiend hoofd en dien kunstmatig afgemeten stap; met die sierlijk zwierende armen en bovenal met dat air van grootschheid en zelfvertrouwen op het gelaat? Dat is hij. Durft gij hem aanspreken ? Gij zult hem nog beter leeren kennen. Gij zult hooren met wat eene gemaaktheid van stem hij u antwoordt; hoe hij zich gedurig van zekere romantische spreekwijzen bedient, van zekere zinswendingen, die gij van andere gewone menschen nimmer hoort — en voorwaar geen wonder Immers romans lezen is mode onder zulke jonge lui en ongemerkt nemen zij vele der aldaar voorkomende uitdrukkingen over. Gij zult dien spreektoon wellicht laf en verwijfd vinden, ik wil \'t gelooven. Maar nu gij toch eenmaal het portret van den wereldschen jongeling wenscht op te nemen, moet gij u dit alles voor eenige oogenblikken laten welgevallen. Ja, nu gij toch eenmaal begonnen hebt kennis met hem te makelij raad ik u tot uwe onderrichting aan, hem vandaag op zijne verschillende wegen, waar de geest die hem bezielt bijzonder aan het licht treedt, te volgen.

Zie, daar bevindt hij zich in gesprek met personen van \'t ander geslacht. Ziet gij wel hoe uiterst galant hij zich voordoet! hoe hij het lichaam bufgt en zich heen en weer beweegt om haar te behagen en zoo

154

-ocr page 167-

WERELDSCHE MANIEKEN.

mogelijk de eer te hebben haar een kleinen dienst te bewijzen! Hoort gij wel, met wat pluim zachte en honigzoete woorden hij ieder van haar beurtelings aanspreekt! hoe hij zicli als uitput in allerlei betuigingen van hoogachting en dienstvaardigheid! Zulk een flauwe vleitaal walgt u, zegt gij. Ik geloof het gaarne; maar nog eens, om den wereldsgezinden jongeling heden voor goed te leeren kennen en met die kennis later uw geestelijk voordeel te doen, moet gij u vandaag dit alles een poos laten welgevallen.

Volgt gij hem liever in de societeiten? Gij zult u ook daar wederom vele flauwigheden moeten getroosten; want van dezelfde verwaande gedraging, dezelfde romantieke kwinkslagen, dezelfde complimenteuze bewoordingen, dezelfde galante aardigheden jegens de daar aanwezige dames zult gij ook getuige moeten wezen.

Wilt gij hem eindelijk ook leeren kennen in de kerk, gedurende mis of vespers? Men zou denken, dat de wereld ten minste hier op die heilige plaats geen toegang moest vinden.

Maar neen, gij vergist u; ook daar dringt zij met zulke jongelingen binnen. Gij kent ze ook daar terstond terug. Gee^ enkele oude of jonge dame komt hun onder de oogen, of zij wordt van den hoed tot aan de zolen door hen opgemeten. Ja daar zelfs, in Gods huis, spelen zij jegens haar de galanten door allerlei lichaamsbuigingcn, dienstaanbiedingen, asjeblief-jes en bedankjes. Onnoodig er bij te voegen dat al die betuigingen van hoffelijkheid zeer dikwijls weinig stichting geven voor de brave en godvreezende geloo-vigen, die hiervan getuigen zijn en die terecht al zulke overdreven bewijzen van sympathie, vooral in eene plaats van gebed en onder de oogen van Jezus Christus zeiven, volstrekt onbetamelijk en misplaatst vinden.

155

-ocr page 168-

WERELDSCHE MANIEREN.

Het behoort verder nog tot den wereldschen bo)i ton, dat een jongmensch in de kerk gedurig bezig zij met zich de haarlokken en den knevel te strijken, den strop van den das en de boordjes in voege te brengen en nu en dan eens met een air van voornaamheid en blijkbare belangstelling zich naar \'t zangkoor en \'t orgel om te keeren en vervolgens met sierlijk handengebaar een teeken van goedkeuring te geven, of wel eene houding aan te nemen, die de aanwezigen doet denken, dat hij een kenner in \'t vak is, een deskundige, wiens bcoordeeling men op I hoogen prijs moet stellen.

Maar \'t walgt mij die schets nog verdei voort te zetten — zulk een kwastenspel is al te bespottelijk! Of laat ik juister spreken en zeggen: zulke manieren zijn onchristelijk en ergerlijk.

Inderdaad. Hoe toch is zulke handelwijs te rijmen met den geest des Christendoms ? Hoe al die gekunstelde vormen met den eenvoud rijmen, die ons door onzen goddelijken Leermeester zoo dringend is aanbevolen? Hoe rijmt die overdrevene losheid van manieren met de liefde tot de zedigheid, die de volgelingen van het Evangelie op gansch bijzondere wijze moet onderscheiden? Hoe zulk een verwaand en ongodsdienstig uiterlijke rijmen met de nederigheid van harte en den geest van gebed, van welke deugden de Heer Jezus Christus ons zulke treffende voorbeelden ter navolging heeft nagelaten? Neen, wereldsche manieren passen niet aan een jongeling, die er eer in stelt den naam van Christen te dragen.

Wat meer is: zij zuilen hem zelfs door God tot zonden worden aangerekend, omdat zij in menige omstandigheden den evenmensch tot ergernis strekken.

Ik beslis de vraag niet, of zij, die zulke manieren

156

-ocr page 169-

WERELDSCHE MANIEREN. 157

hebben aangenomen, booze bedoelingen in het hart koesteren. Dit is Gods zaak. Ik wil zelfs aannnemen, dat velen, zich die alleen eigen maken door eene on. noozele navolgingsmanie, waarvan zij zich zeiven te nauwernood rekenschap kunnen geven. Maar met dat al is \'t onbetwistbaar zeker, dat zulke manieren, wan neer zij tot galanterie jegens personen van \'t ander geslacht overslaan, meer dan eens aan personen van een teeder geweten tot ontstichting en ergernis strekken.

Het baat hier overigens niet, zich op de bestaande gebruiken der wereld te beroepen. Wat verkeerd en zondig is blijft zondig en verkeerd, al zou de geheele wereld het ook goedkeuren. Tegen de eeuwige en onveranderlijke beginselen van het H. Evangelie baat geen beroep op de grondstellingen eener bedorven wereld, die door den grondlegger van datzelfde Evangelie gevloekt is. (\')

En daarom zij u gezegd, o dierbare jongeling: wacht u wel van ooit wereldsche manieren aan te nemen, die óf wel te kennen geven, dat het hart door de grondbeginselen der wereld reeds verzinnelijkt en bedorven is, óf meestal als zoovele voorteekens zijn van eene algeheele verbastering en den ondergang uwer zeden; pcriturae castitatis. (S. Hiëron.)

Laat uwe manieren deftig, eerbaar en wellevend zijn; maar al wat naar de bedorvene, wufte en zinnelijke wereld riekt, blijve steeds verre van u!

Vae inundo.

-ocr page 170-

HOOFDSTUK XVII.

DEFTIdE MANIEEEN.

Zoo laakbaar wereldsche manieren zijn, zoo prijsbaar is \'t voor een christen jongeling, deftige manieren te hebben. Door deftigheid versta ik niet gemaaktheid.

Deftig van manieren is hij, die eenieder den aan zijn rang en stand in de maatschappij verschuldigden eerbied bewijst.

Deftig van manieren is hij, die zonder gemaakte atijlheid of weekelijke galanterie, tegenover lieden van fatsoen eene gckuischte taal spreekt en in al zijn doen en laten eene gepaste ongedwongenheid, eene gereserveerde gulheid en openhartigheid aan den dag legt.

Deftig van manieren is hij, die in gezelschappen met bedaardheid en belangstelling de gesprekken en redeneringen van anderen aanhoort zonder hen te onderbreken, vervolgens ten gepasten tijde bescheiden zijne meening zegt en zijne vragen stelt, en ook zelfs dan, wanneer hij \'t in kracht van bewijzen wint, zich wel wacht, van door pretentieuze of hatelijke bemerkingen het eergevoel zijne tegenpartij te krenken.

Deftig van manieren is de jongeling, die tegenover het ander geslacht eerbiedig ja en zelfs gedienstig is,

-ocr page 171-

WKRKLDSCIIE MANIEREN.

maar zich nimmer in blikken, gebaren, uitdrukkingen of handelingen de minste familiariteit jegens haar veroorlooft.

Deftig van manieren is eindelijk hij, die zelfs bij de luidruchtigste feesten en vroolijkste bijeenkomsten een zeker milieu tusschen ernst en uitgelatenheid weet te bewaren, en zich nimmer tot eenige trivialiteit of platheid in woorden of daden laat meêsleepen.

Onnoodig er bij te voegen, dat een jongeling, wil hij zich deftig voor een beschaafd publiek vertoonen, ook tevens zorg moet dragen om in zijne kleeding of houding alles te vermijden, wat terecht aan welopgevoede personen hinderlijk zou kunnen wezen.

Men heeft zich wel eens over onze zoogenaamde hollandsche deftigheid vroolijk gemaakt. Was het met reden ol ten onrechte ? Het doet hier weinig ter zake. Men kan natuurlijk die deftigheid overdrijven; we willen zelfs toegeven, dat zij wel eens door sommigen overdreven wordt en in pronkerige stijfheid ontaardt. Dit echter blijft voor rekening van diegenen zeiven, welke aldus eene goede zaak te ver drijven. Maar dit neemt niet weg, dat deftige manieren, zooals men die, wellicht meer dan waar ook elders in ons vaderland vindt, hoogst prijsbaar zijn en door den christen jongeling vooral, om menige reden ten zeerste zijn aan te bevelen.

Vooreerst, dierbaar jongeling, zijt gij daardoor gewaarborgd tegen menig gevaar, waaraan uwe zwakke jeugd is blootgesteld. Men zal het inderdaad niet licht beproeven zulk een jongmensch tot zedelijke laagheden te verleiden, veel minder dan een ander, die ruw en onbeschoft van manieren is. Die deftige houding, die deftige toon van stem waarop hij spreekt, de gepaste terughoudendheid, die daar zelfs te midden van

159

-ocr page 172-

WERELDSCIIE MANIEREN.

zijne grootste vroolijkheid, in geheel zijn persoon doorstraalt, dat alles is voor hen die hem kennen, als eene stilzwijgende waarschuwing, als eene stem die hun toeroept: »Niet te ver! ik blijf binnen gestelde » grenzen en hou niet van onbezonnenheid.quot; — Ten overstaan van personen van \'t ander geslacht vooral zult gij, o jongeling, in uwe deftige welgemanierdheid een onfeilbaar behoedmiddel vinden, dat u zal weerhouden , èn om te verleiden, en om verleid te worden.

Ook voor uw eer en goeden naam heeft die deftigheid in toon en omgang groote waarde. Neen, men zal \'t niet gemakkelijk wagen uwe reputatie van eerlijk en deugdzaam jongeling aan te randen, zoolang gij een gereserveerd en statig uiterlijk bewaart. Want, belioudens sommige gevallen, waarin de huichelaar zich met het masker der deugd bedekt, is en blijft het waar (ook in de opvatting der wereld) dat een deftig uiterlijke de trouwe weerspiegeling is van eene goed geregelde, bezadigde en van booze hartstochten vrije ziel.

Laat ik er nog bijvoegen, dat die uitwendig deftige stemming volkomen strookt met den geest van Jt heilig Evangelie.

Dat zij eigen geweest is aan den menschgeworden Zone Gods toen hij onder zijne tijdgenooten op aarde omwandelde, wie zal \'t betwijfelen? Laat het zijn, dat de Evangeliën het ons niet uitdrukkelijk zeggen, zooveel is zeker, dat wij ons geen ander passend ideaal voor een Godmensch kunnen voorstellen. Ons godsdienstig instinkt (als ik zoo spreken mag) doet ons dit als eene ontwijfelbare daadzaak aannemen. — Ook in de brieven der apostelen vinden wij menige vermaning, die hierop doelt. Zoo schrijft o. a. de H. Apostel

IGO

-ocr page 173-

WERELDSCIIE MANIEREN.

Paulus aan de geloovigen van Ephese : (1) Men hoore onder u geen enkel oneerbaar, gekscherend of laag-boertig woord, dat niets ter zake doet, zooals \'t aan heiligen betaamt. En elders schrijft hij aan zijn leerling Timotheüs, hij zou zorgen voor de geloovigen een toonbeeld van ernst en deftigheid te wezen. (2) En wederom elders; Wees voor anderen een toonbeeld, door ernst en deftigheid. (3)

Het is overigens duidelijk, dat zulk een ernstige en stemmige gemanierdheid uit haren aard zeiven uitmuntend geschikt is ter beoefening van vele christelijke deugden, zooals van geduld, zachtmoedigheid, geest van gebed, de oefening van Gods tegenwoordigheid, van de goede meening enz., deugden, die alle eene bezadigde, ernstige en ingetogens gemoedsgesteltenis vorderen. Wie al te los en vrij in zijne uitwendige manieren is, zal zich moeilijk op degelijke deugd kunnen toeleggen.

Al die beweegredenen zullen u aansporen, vertrouw ik, u te gewennen, om in uw omgang met anderen steeds een toon van gepaste deftigheid aan te nemen.

Zorg slechts daarvoor, dat gij de zaak niet overdrijft en dat uwe deftigheid niet ontaarde in stroefheid of afstootende stijfheid. Daardoor toch zoudt gij bij de zwakgeloovigen een verkeerden dunk omtrent de godsdienstigheid doen ontstaan, alsof een gezellige en meegaande omgang onbestaanbaar ware met een waarlijk

(*) Eph. 5, 3. Nee nominetur in vobis sicut dceet sanctos.... turpitude), aut stultiloquium aut seurrilitas quae ad rem non pertinet.

{-) I. Tim. 4,12, Exernplum esto fide Hum in verio, in conversahone etc. — ita graviter te geras, (Tirinus in h. h) _

(3) Tit. 2, i, Te ipsum praebe exernplum.... in gravitate.

161

11

-ocr page 174-

WERELDSCHE MANIEREN.

godsdienstig en christelijk leven. Gij zoudt daarenboven u zeiven in \'t oog der wereld bespottelijk en gehaat maken, uwe beste vrienden van u vervreemden en ongeschikt worden om uw stand in de wereld behoorlijk waar te nemen.

Het ware standpunt waarop gij u moet trachten te plaatsen, ligt dr.s ook hier tusschen twee uiterste richtingen, die beide verkeerd zijn. Vermijd ter eener zijde alle wereldsche manieren, ter anderer zijde alle stroefheid en kunstmatige stijfheid, en gij zult overal ter wereld uw karakter van christen jongeling met eere handhaven.

1G2

-ocr page 175-

HOOFDSTUK XVIII.

\\

^ODSDIENSTÏOTEI®.

Onze eeuw is bij uitnemendheid spotziek, \'t Is de nog immer voortlevende geest van den aartsgoddeloo-zeii Voltaire, die het spotten met al wat deugdzaam is of wat de deugdzaamheid kan bevorderen, als het voornaamste wapen bezigde, om zijne vrienden tot afval en zedeloosheid te verleiden, en die ditzelfde wapen aan zijne onedele volgelingen gedurig aanbeval.

Niets is dan ook inderdaad meer algemeen in de wereld onzer dagen dan te hooren spotten met jongelingen, die een godsdienstig leven leiden. Men scheldt ze uit voor huichelaars, fijnen, kwezelaars, middeleeuwsche achterblijvers, voor lieden, die niet op de hoogte van hun tijd staan, die in de tegenwoordige maatschappij niet meer te huis behooren, enz. Want — zoo zeggen zij — wie een kind der 19c eeuw wil heeten, moet niet meer bidden, niet meer ter kerke gaan, niet meer biechten noch communiceeren, en vooral zich niet meer storen aan het preeken der geestelijken. Om als een wetenschappelijk ontwikkeld jongeling op te treden, moet men zich boven al die vooroordeelen en bijgeloovigheden uit vroegere tijden verheffen, moet men niet meer aan den

-ocr page 176-

GODSDIENSTIGHEID.

leiband van \'t kerkelijk gezag loopen, maar zijne eigene overtuigingen vormen en die volgen.

Godsdienstig zijn is dus in hunne opvatting niets anders dan ijdel bijgeloof!

God beware u, dierbaar jongeling, dat gij u ooit door zulke valsche en goddelooze gezegden laat verschalken ! Hij geve u daarentegen veeleer, dat gij alle dagen meer en meer overtuigd moogt worden, dat niets zoo redelijk, niets zoo billijk, maar ook niets zoo zalig en troostvol voor u zeiven is, dan een waarlijk godsdienstig leven te leiden.

Overweeg dikwijls tot dat einde de volgende onom-stootelijke grondstellingen van uw heilig geloof.

Ie Grondstelling. — Gij zijt niet geschapen voor het tegenwoordig leven, maar voor God en den hemel, — Immers al wat het tegenwoordig leven u aanbiedt, is niet in staat de verlangens en neigingen uws harten ook maar voor één dag te bevredigen. Dit kan alleen een God, in wiens bezit wij een oneindig en eeuwigdurend genot zullen smaken, zoodra wij eenmaal, na volbrachten levensloop, tot loon voor onze getrouwheid in zijn heiligen dienst, in zijnen hemel zullen worden toegelaten. »Gij hebt ons Heer voor u gemaakt; — zegt de H. Augustinus, — en rusteloos blijft ons hart totdat het rust gevonden heeft in U.quot; (l)

2e Grondstelling. — Zalig worden is onze gewichtigste bezigheid op aarde. — gt; Wat toch kan het den » mensch baten,quot; zegt Jezus, gt; dat hij ook de gansche gt; wereld winne, indien hij schade lijdt aan zijne » ziel? (2)

(1) Lib. Confess, Cap. 1. Fecisti nos Damine ad te ct inquietum est cor nostrum donee requiescat in ie.

(-) Matth. 1G, 20. Quid prodest homini, si tnundum universum lucrcUtr, aniinae vero suae detrhnentumpatiatur ?

1G4

-ocr page 177-

GODSDIENSTIGHEID.

3c Grondstelling. — Onze voornaamste zorg in dit leven moet zijn, aan God te behagen en in zijne genade te leven. — Hoe zouden wij anders het eerste en grootste gebod des Heeren kunnen volbrengen, dat daar luidt: gt;Gij zult den Heer uwen God beminnen uit geheel uw hart?quot; En hoe zouden wij van den anderen kant zonder dat, ooit den vrede des gewetens smaken? Immers als een onomkoopbaar rechter, die tevens getuige onzer daden is, zou dat geweten ons gedurig verwijten, dat wij aan de heiligste onzer plichten zijn te kort gebleven. En met zulke verwijtingen is geen inwendige rust of tevredenheid bestaanbaar.

4e Grondstelling. — De beleediging Gods, de doodzonde, is de grootste ramp, die de mensch zich kan berokkenen.—Immers hij verliest daardoor, tot zijn rechtmatige straf, de vriendschap van dienzelfden God^ alle recht op den hemel, de verdiensten zijner goede werken, de rust zijns harten en stelt zich daarenboven bloot aan zijne eeuwige verdoemenis in \'t ander leven, welke verdoemenis hij ook inderdaad stellig zal inloopen, zoo hij in dien toestand van ongenade met zijn God uit deze wereld scheidt.

165

5e Grondstelling. — God verdient uwe gansche liefde en de algeheele toewijding van uw persoon aan zijn dienst. — Is Hij trouwens niet het eerste aller wezens, zonder hetwelk er volstrekt geen enkel wezen ooit bestaan hadde ? Is Hij niet oneindig, oneindig goed ? eindeloos machtig, die uit loutere goedheid jegens ons, alles geschapen heeft en voortdurend in stand houdt ? die daarenboven gezworen en beloofd heeft, zelfs geen dronk koud water, in zijnen naam aan een dorstige

(1) Matth. 22, 27. Diliges Dominum Deunt tuum cx toto corde tuo.

-ocr page 178-

GODSDIENSTIGHEID.

gegeven, onbeloond te zullen laten? Is Hij het niet, die in den hemel door millioenen van zalige geesten met de volmaaktst mogelijke bereidvaardigheid gediend wordt ? en die eindelijk zoo ver gaat, dat Hij de liefde onzer harten als \'t ware smeekend afbedelt, wanneer Hij zegt; «Mijn zoon, schenk mij uw hart?quot;

6e Grondstelling. — Wacht u dus wel, ten koste uwer zaligheid, en ten spijt van God, uw hart aan de goederen der aarde te hechten, maar hecht u aan God alleen. — Immers al wat ge op aarde vindt, is ijdelheid der ijdelheden en kwelling des geestes, niets meer. (2) Vandaar de vermaning des Apostels: » Wilt de wereld noch datgene wat in de wereld is beminnen. Zoo iemand de wereld bemint, dan is de liefde des Vaders niet in hem. En de wereld en al wat zij ons begeerlijks aanbiedt, gaat voorbij,quot; (3) De wereld en al hare bekoorlijkheden gaan voorbij — zegt hierop de H. Augustinus. » Wat wilt gij nu ? Wilt gij het tijdelijke beminnen en met den tijd voorbijgaan ? Of de wereld niet beminnen en eeuwig leven met God ?quot; (^)

Met deze grondwaarheden des geloofs, als met een ondoordringbaar pantser toegerust, moet gij al de hedendaagsche bespotters der godsvrucht onverschrokken te gemoet treden en door openlijke daden toonen, dat gij ze aandurft.

(\') Prov. 23, 26. Pracbe, fili mi, cor itcuin mihi.

(2) Eccles. I, i4. Universa vanitas et afflictio spiritus.

(3) I. Joa. 2, 15 et seq. Nolite diligere mundum, neqzie ca quae in vmndo sunt. Si quis diligit inundum, non est charitas Patris in co.... Et vtundus transit et concupis-centia ejus.

(4) Tract, in Epist. I. S. Joa. Mundus transit ct con-cupiseentia ejus. Quid vis? Utrwn amare tempor alia et transire cum tempore ? An mundum non amare ei cum Deo in aeternum vivere ?

166

-ocr page 179-

GODSDIENSTIGHEID.

\'t Zij u derhalve een onveranderlijke wet, eiken morgen en avond met innige godsvrucht uwe gebruikelijke gebedsoeleningen te verrichten.

Woon ook dagelijks, tenzij uwe bezigheden of onvoorziene omstandigheden het mochten verhinderen, het H. Misoffer bij en schaam u niet, u in Gods huis met allen mogelijken eerbied te gedragen. Kwijt u vooral zorgvuldig hiervan des Zondags en op verplichtende Feestdagen. Vergenoeg u zelfs niet met het bijwonen der H. Mis; maar ga nog, zoo mogelijk, des namiddags naar Vespers en Lof.

Nader eveneens menigwerf tot de HH. Sacramenten der Biecht en Communie. Bedenk wel, wat de voornaamste leermeesters van het geestelijk leven zeggen, dat het namelijk voor een jong mensch in de wereld, waar de deugd aan zooveel gevaren blootstaat, uiterst moeilijk is het hart rein te bewaren, indien hij niet dikwijls door de genadekracht dier twee heilige Sacramenten versterkt wordt.

Knoop ook alleen bijzondere vriendschap aan met jongelingen van een onbesproken gedrag, die karakter en moed hebben om voor hunne overtuiging uit te komen en hunne godsdienstplichten trouw vervullen. Op zulke vrienden kunt gij rekenen. Bij hen zult gij in oogenblikken van moedeloosheid en in tegenspoed steun en opbeuring vinden. — Doch genoeg hiervan. In het elfde hoofdstuk van dit Handboek heb ik u over ditzelfde onderwerp reeds al het noodige gezegd. Gelief het daar besprokene nogmaals met aandacht te herlezen en te overwegen.

Overigens wenschte ik u, mijn dierbaar christen jongeling, nog eenige bijzondere oefeningen aan te bevelen, die zoo uitstekend geschikt zijn, om den geest van godsdienstigheid in uw hart aan te kweeken.

167

-ocr page 180-

GODSDIENSTIGHEID.

Vooreerst dan beveel ik u aan een innige devotie tot Jezus in zijn allerheiligst Sacrament des altaars.

Het geloof leert u, dat daar de menschgeworden Zone Gods onder schijn van brood ter onzer liefde en troost dag en nacht waarlijk, wezenlijk en zelfstandig tegenwoordig blijft om ons gezelschap te houden, om onze gebeden te aanhooren, onze aanbidding te ontvangen en eindelijk om zich zeiven aan de H. Tafel tot spijs onzer ziel te geven. O! hoezeer behoorde die waarheid ons gemoed in warme geestdrift te ontvlammen 1 Hoezeer moest zij ons niet aansporen, om dien goddelijken Menschenvriend dagelijks ten minste eenige oogenblikken te gaan bezoeken, om ons daar hart aan hart met Hem te onderhouden 1 Deze heilige oefening is u daarenboven zoo gemakkelijk gemaakt door den H. Alphonsus Maria de Liguori, dien vurigen vereerder van het allerh. Sacrament, die een allervoortreffelijkst boekje geschreven heeft, getiteld : »Bezoeken bij het allerh. Sacrament voor eiken dag der maand.quot; Gij vindt daar de schoonste gebeden en gemoedsontboezemingen, die gij kunt uitdenken. Gij behoeft ze slechts met aandacht te lezen, om u op eene allernuttigste wijze van dien zoeten liefdeplicht jegens uw Verlosser te kwijten. Ik raad u dan ook dringend aan, dit boekje van den H. Kerkleeraar Alphonsus Maria aan te koopen. Zouden evenwel uwe vele bezigheden u niet toelaten, naar de kerk uwer woonplaats heen te gaan, niets ten minste kan u beletten, om uw Zaligmaker zulk een bezoek op afstand te brengen, door u in den geest vóór zijne voeten neer te werpen en Hem aldus te aanbidden, te bedanken en de behoeften uwer ziel aan te bevelen. Verzuim dit derhalve geen enkelen dag.

Ook de devotie tot Jezus\' H. Hart is een uitmuntend middel om dienzelfden geest van godsdienstigheid in

168

-ocr page 181-

GODSDIENSTIGHEID.

uw hart te voeden, \'t Is hierom, dat de onsterfelijke Paus Pius IX en zijn opvolger, de thans roemvol regeerende Paus Leo XIII, zoo herhaaldelijk en met zooveel klem op de vereering van het goddelijk Hart des Zaligmakers hebben aangedrongen en de rijkste aflaten aan die devotie hebben toegekend. Ook heeft, in de laatste jaren vooral, de ondervinding bewezen, dat die devotie inderdaad oneindig veel bijdraagt, om den godsdienstzin onder de geloovigen van alle standen te doen toenemen.

En wat zal ik u zeggen over de devotie jegens de geliefde Moeder onzes Heeren, de nooit volprezene maagd Maria ? Zeg mij, kan \'t wel anders, of door haar te vereeren, haar, die zulk een allervolmaakst ideaal der hoogste gods-vereering en godsdienstigheid geweest is, of daardoor moeten vanzelf ook in uw hart gevoelens van diezelfde deugd geboren worden ? Zij, die zich reeds als driejarig kind onverdeeld en onvoorwaardelijk aan den dienst des Heeren in den tempel toewijdde, o zij roept ons allen met onweerstaanbaren nadruk toe: «volgt mij na ; zoo gij mij behagen en u mijne bijzondere voorspraak bij den almachtigen God wilt waardig maken, wijdt u zeiven dan ook, naar mijn voorbeeld, onverdeeld en edelmoedig aan alles wat de ^eredienst des Heeren van u vordert.quot;

Wie weet overigens niet bij ervaring, hoe allen die eene gemoedelijke devotie jegens O. L. Vrouw aan den dag leggen, een bij uitstek godsdienstig leven leiden ? Hun is \'t gebed lief, hen ziet men bij voorkeur dikwijls tot de heilige Sacramenten naderen, onberispelijk hun plichten van staat waarnemen, de gevaarlijke gelegenheden mijden, steeds bereid tot werken van liefdadigheid ; met één woord, de dienaars en dienaressen van Maria zijn, in den regel, toonbeelden van echt christe-

169

-ocr page 182-

GODSDIENSTIGHEID.

lijke deugd ; zij vormen de zoogenaamde, al te vaak miskende, devote klasse eener parochie. Roep derhalve ook gij dikwerf haar heiligen en zoeten naam aan. Bid \'s morgens en \'s avonds ter eere van hare onbevlekte Ontvangenis driemaal het Wees gegroet. Bied haar ook dagelijks een Rozenkrans van vijf geheimen aan. Draag godvruchtig haar Scapulier van den Berg Karmel. Vier hare voornaamste feesten enz. eii ook gij zult, evenals alle anderen, de zalige uitwerksels uwer devotie ondervinden.

Na al die middelen, welke ik- u tot hiertoe heb aangewezen, voeg ik er nog een laatste bij, dat door de ondervinding blijkt allerdoelmatigst te wezen, om den geest van christelijke godsdienstigheid onder de jongelingen levendig te houden. Ik bedoel het deelnemen aan godvruchtige vereenigingen, die door de H. Kerk zijn goedgekeurd en waar de regels nauwgezet onderhouden worden. Aan zulke vereenigingen, congregatiën of broederschappen ontbreekt het. God dank ! in Nederland niet. Zoo bezitten wij onder andere, de Congregatie van O. L. Vrouw, het Aartsbroederschap der H. Familie, het Genootschap van den H. Franciscus Xaverius en zoovele andere, waarin een groot aantal leden zijn opgenomen, tlie meestal met grooten ijver de vergaderingen bijwonen en zich overal door hun echten godsdienstzin op zeer gunstige wijze van alle anderen onderscheiden. En nu vraag ik; wat kan u beletten, om u in eene of andere dier vrome broederschappen te laten inschrijven? De H. Alphonsus is onuitputtelijk om het groote nut van zulke instellingen te roemen. Kwam iemand den heilige raad vragen, om zich te midden der bedorven wereld staande te houden en vooral om niet door den geest van ongodsdienstigheid te worden aangestoken, dan gaf hij steeds ten antwoord;

170

-ocr page 183-

GODSDIENSTIGHEID.

« Mijn zoon, ik weet u geen beteren raad te gevert clan s dezen; laat u opnemen als lid eener vrome vereeni-» ging, waar een priester geestelijke onderrichtingen » geeft, en waar de leden nog hun eersten ijver hebben » bijbehouden.quot; Ik zeg het dien grooten heilige na : wilt gij, o dierbaar jongeling, voor wien ik dit werkje heb geschreven, braaf en godsdienstig blijven en te midden der tallooze verleidingen die u omgeven, buiten gevaar leven, welaan, word dan lid van een dergelijk godvruchtig genootschap. Beter waarborg bestaat er niet.

De H. Alphonsus sprak zooeven bij eigen ondervinding. Op zekere plaats zijner schriften schroomt hij niet openlijk te verklaren, hoe hij aan het trouw bijwonen van zulke leeken-congregatiën voor een groot gedeelte verschuldigd is, dat hij niet in zijne jongelingsjaren den weg des verderfs is ingeslagen.

De vrome en om zijne geleerdheid wijdberoemde Justus Lipsius betuigde hetzelfde. Ook was hij zóó nauwgezet in ^t onderhouden van de regels zijner ver eeniging, dat men hem meer dan eens van tafel, of te midden van een gesprek met zijne vrienden zag opstaan, om in deze of gene kerk de vergaderingen te gaan bijwonen. Hetzelfde lezen wij nog van vele andere geleerde en voorname mannen ; maar laat ik mij kortheidshalve bij de zooeven aangehaalde bepalen. Sommige uwer vrienden of kennissen zullen er misschien om lachen, zoo gij u in gezegde vereenigingen laat opnemen. Het zij zoo. Maar vraag hen dan eens, wat-zij dan toch bespottelijks of kleingeestigs daarin zien ? En of het dan •waarachtig niet der moeite waard is, dat gij om uwe onsterfelijke, kostbare ziel te redden, de middelen welke gij goedschiks benuttigen kunt, daartoe te baat neemt? In ieder geval zou \'t van uwe zijde eene bespottelijke

171

-ocr page 184-

GODSDIENSTIGHEID.

lafheid verraden, zoo gij u om het onnoozel gelach van zwakgeloovige kameraden van stuk liet brengen en dit voortreflelijk middel van godsdienstigheid en van volharding niet aanwenddet.

Ik heb dit onderwerp uitvoeriger dan de overige willen bespreken èn om het groot gewicht der zaak en omdat juist dit punt door de meeste jongelingen onzer dagen al te zeer als bijzaak over \'t hoofd wordt gezien. Wat u aangaat, christen jongeling, overtuig u vandaag eens diep en innig, dat er voor uwe deugd en zaligheid alles aan gelegen is, recht godsdienstig te leven. Dat godsdienstig leven zal voor u zelfs tijdelijken zegen en voorspoed aanbrengen in al uwe latere ondernemingen, evenals zoovelen anderen (zij mogen dan ook betrekkelijk zeldzaam wezen in onze dagen), die aan hunne reputatie van godsdienstige jongelingen alle soort van welvaart in de wereld hebben te danken gehad. Het is overigens niets anders dan de vervulling van \'t bekende woord des Apostels : ,,De godsdienstigheid is tot alles nuttig; zij heeft voor zich de belofte zoowel voor het tegenwoordig als voor \'t toekomend leven.quot; (\')

(1) I. Tim. 4, 8. Pietas autem ad omnia utilis est: promissionem habens vitae quae nunc est et futurae.

172

-ocr page 185-

HOOFDSTUK XIX.

STAAT BES LEVENS.

-- - lt;HW»0

Ieder mensch heeft hier op aarde eene zending te vervullen, eene taak te volbrengen, waarmede zijn gan-sche leven als \'t ware gemoeid is. Trouwens de oneindig wijze God kan niet verondersteld worden een mensch te scheppen zonder hem tevens in de wereld eene plaats aan te wijzen en een bijzonder einddoel, dat hij trachten moet te bereiken. Het is dus een van onze voornaamste plichten, de ons persoonlijk aangewezene taak in \'t groot huisgezin der kinderen Gods wel te kennen.

Laat iemands stand in Gods kerk of in de maatschappij ook nog zoo onbeduidend wezen, hij heeft van Gods wege altoos zijn eigen roeping. Die roeping zou men mogen noemen eene bijzondere genade, waardoor God hem uitnoodigt aan zijn verheerlijking mede te werken in eene pozitie en op eene wijze, die in de plannen zijner voorzienigheid nauwkeurig bepaald en omschreven zijn.

Men kent die roeping ; 1°. uit Gods inwendige roepstem, d. i. uit zekere geestelijke, sterk gevoelde aanlokkingen ; 2°. aan een inwendigen aandrang, die ons als natuurlijk doet overhellen tot een bepaalde levensbe-

-ocr page 186-

STAAT DES LEVENS.

trekking; 3°. door de beslissing van gewetensnauwe en verlichte oversten ; 4°. uit den vermoedelijken toestand, waarin iemand, ten gevolge zijner verstandelijke en lichamelijke vermogens, met grond kan gedacht worden op zijne ware plaats te zullen wezen ; 5°. door eene reeks van gebeurtenissen en omstandigheden, waarover God beschikt, ten einde ons tot de voltrekking zijner plannen te leiden.

En nu zeggen eenparig alle gezaghebbende schrijvers van \'t geestelijk leven, dat de mensch in de jaren zijner jeugd geene gewichtiger zaak te verrichten heeft dan de keus van zulk een staat des levens. Laat het nog zoo waar zijn, dat elke levensstaat op zich beschouwd, goed mag heeten, dat men in eiken staat gelukkig kan leven en zijne zaligheid bewerken; toch blijft het waar, dat eenieder voor zich, wil hij dat tweevoudig doel bereiken, er op uit moet zijn, om onder de verschillende staten des levens, dien te kiezen en aan te gaan, waartoe hij zich door de goddelijke voorzienigheid geroepen acht.

De H. Kerkvader Gregorius van Nazianze, dit punt besprekende, zegt: sEen bepaalden staat des levens » omhelzen is eene zoo gewichtige aangelegenheid, dat » de gansche grondslag onzes levens, dat leven moge » goed of slecht worden doorgebracht, er op berust.quot;(\') De Eerbiedw. dienaar Gods, Lodewijk van Grenada, spreekt in denzelfden zin en bedient zich ter verduidelijking zijner gedachte, van eene treffende gelijkenis. Wat het hoofdrad in een uurwerk is, zegt hij, dat is de keus van een staat in \'s menschen leven. Is dat hoofdrad uit zijn verband gerukt, zoo spreekt hij,

(:t) Ccrtum vitae genus constitucre est res tanti momenti, ut totius vitae vel recte vel male traducendae fundamen-tum in eo positum sit.

174

-ocr page 187-

STAAT DES LEVENS.

aanstonds staat het geheele uurwerk stil, of het loopt althans niet meer geregeld. Zoo is Jt ook, zegt hij, met den mensch. Bevindt zich iemand door zijne schuld buiten den staat waarvoor hem God bestemd had, dan zal geheel zijn leven niets anders zijn dan eene aaneenschakeling van misstappen en zonden, of ten minste zal hij niet dan met de uiterste inspanning kunnen zalig worden.

Dit laat zich dan ook gemakkelijk begrijpen. Aan iederen staat des levens trouwens zijn bijzondere moeielijkheden en gevaren eigen. Wij moeten hierom aannemen, dat de alwijze God aan ieder dier verschillende levensstanden eigenaardige, aan die gevaren en moeielijkheden geëvenredigde genaden heeft toegedacht, opdat eenieder in zijn staat zijne zaligheid zou kunnen bewerken.

Stellen we nu, dat gij door uwe schuld buiten den staat zoudt leven, waartoe God u heeft geroepen, wat moet er dan noodzakelijk voor u uit volgen ?

Daaruit moet volgen :

Dat gij, bij gebrek aan die genaden Gods, ter oorzake dier onvoorziene moeielijkheden, een aanhoudend zielsverdriet zult ondervinden ; en dat onvermijdelijk ongenoegen zal u mettertijd allen lust voor uwe plichten van staat doen verliezen en ze u\' eindelijk geheel doen vervvaarloozen.

«

Daaruit moet nog volgen;

Dat de gevaren, die gij in uwen niet door God bestemden staat ontmoet en waartegen gij niet opgewassen zijt, u in eene menigte van zonden zullen doen vallen.

En wat zal het noodzakelijk eindgevolg van dit alles wezen ? Dat gij voortdurend in een klaarblijkelijk gevaar voor uwe zaligheid verkeert.

175

-ocr page 188-

STAAT DES LEVENS.

Ziet gij dus, hoeveel er aan gelegen is, u vooraf wel te vergewissen welken staat gij moet omhelzen, om niet buiten de orde van Gods voorzienigheid te geraken ?

En hoe het hiervoor aangelegd ? vraagt gij.

17G

Gij moet op de eerste plaats raad houden met u zelven. Dit is met andere woorden gezegd: gij moet u zelven in aile oprechtheid en met allen ernst afvragen, waartoe gij u het meest genegen voelt; maar tevens ook, voor welke betrekking of welk bedrijf gij naar lichaam, geest en hart het best geschikt zijt. Is het tot den staat des huwelijks ? Of tot den ongehuwden staat te midden der wereld ? Of misschien tot den geestelijken staat, hetzij als priester, hetzij als kloosterling ? —«Mijn zoonquot;, zegt u de H. Geest in het boek Ecclesiasticus, «houd goeden raad met uw eigen hart.quot; (1) En de H. Kerkvader Ambrosius zegt; «Eenieder trachte zijn eigen karakter en aanleg te kennen en legge er zich vervolgens op toe, datgene wat hij als het geschiktste voor zich kiest, trouw te vervullen.quot; (2) Wie toch zal \'t betwijfelen, of het inwendig bewustzijn, dat men aldus van zijne al- of niet- geschiktheid voor dezen of genen staat verkrijgt, is een waar kenteeken van roeping, waaruit men met alle menschelijke zekerheid besluiten mag, dat God ons in zulk een staat wil geplaatst zien ? Wie anders toch dan God legt den mensch zulk eene besliste neiging in het hart, eene neiging, waaraan hij beseft te moeten toegeven, wil hij op aarde gelukkig wezen ? En wie anders nog dan diezelfde God geeft ons die bijzondere eigenschappen van lichaam en geest,

(\') Eccli. 37, 17. Fili) cor boni consilii statue tecum. (2) Lib. I. de Offic. c. 44. Utiusqtiisque smim ingc-nmin noverit et ad id sc applicct quod sibi aphtm e lege rit.

-ocr page 189-

STAAT DES LEVENS.

waardoor wij voor dezen of genen staat bekwaam worden? Laat het zijn dat die lichamelijke hoedanigheden, die verstandelijke begaafdheden, die eigenschappen des gemoeds zich in lateren tijd door uw toedoen meer en meer ontwikkeld hebben, de eerste aanles: is dan toch in elk geval van God zeiven uitgegaan. Hij dus, die hier beneden alles met wijsheid verordent en de middelen steeds aan het doel, dat Hij beoogt, evenredigt, hij geeft u door die u bijblijvende neiging en geschiktheid voor een of anderen staat genoegzaam te verstaan, dat Hij in dien staat door u gediend wil wezen.

Het eerste middel derhalve, dat gij moest aanwenden om u aangaande uw staat des levens van Gods wil te vergewissen, is; u zeiven met alle oprechtheid te onderzoeken.

Dit alleen is evenwel niet voldoende. Al te vaak trouwens komt ook hier de eigenliefde in het spel, en die eigenliefde verblindt u de oogen. \'t Is hierom dat gij, in de tweeda plaats, te rade moet gaan bij anderen, en wel bij onpartijdige, voorzichtige en van Gods Geest bezielde personen. Wie zijn deze? Dit zijn vooreerst uwe ouders. Dit zijn nog on vooral de priesters en meer bepaaldelijk uw biechtvader. Deze toch heeft God standshalve aangesteld om de men-schen in de keus van hun levensberoep voor te lichten en te geleiden. Aan deze bevoegde en onbevooroordeelde scheidsrechters moet gij dus den toestand; de gezindheid uws harten blootleggen, maar ook hun raad en beslissing nauwgezet involgen. In dit punt vooral behoort men de vermaning des H, Geestes voor oogen te houden. »Wie verstandig is, luistert naar raad.quot; Het is waar: ouders zijn dikwijls onredelijk

0) Prov. 12, 15. Qui sapiens est, audit consilia.

177

12

-ocr page 190-

STAAT DES LEVENS.

in hunne zienswijze en eigenbaatzuchtig, wanneer het er nl. op aankomt raad te geven aan een kind, dat zich tot den geestelijken staat geroepen voelt. Maar ook in dat geval (zoo zeggen ons eenstemmig de heiligen en de geestelijke schrijvers) is zulk een kind niet gehouden hun raad te volgen, als zijnde deze klaarblijkelijk in strijd met den wil Gods. Wat meer is: het mag zelfs dien raad niet involgen. Iets anders echter is het, wanneer er sprake is van den staat des huwelijks. Hierin ja moet een kind zijne ouders bepaald erkennen, hun raad inwinnen en volgen, tenzij al wederom duidelijk blijken mocht, dat vader en moeder zich in hunne zienswijze vergissen. Daar evenwel de kinderen in dit punt, meer nog dan de ouders, gevaar loopen, zich door verkeerde beginselen te laten ver-

x \' lt;—gt;

leiden, is het raadzaam voor het kind de gansche zaak aan een wijzen en godvreezenden priester, inzonderheid aan den bestuurder zijns gewetens, aan den biechtvader, bloot te leggen en diens beslissing gehoorzaam te volgen, -— Dat oyerigens deze gehoord moet worden, wanneer het zich om \'t aanvaarden van den priesterlijken of religieuzen staat handelt, wie zal \'t durven betwijfelen ? De roeping trouwens tot een dier beide staten is ten allen tijde als iets ongewoons en exceptioneels beschouwd; waarom dan ook meer dan gewone bewijzen, exceptioneele teekens gevorderd worden, om te kunnen vaststellen, dat iemand tot zulk een staat door God bestemd is. En in den regel is de priester, de biechtvader alleen in staat dit met

genoegzame zekerheid te constateeren. Als leidsman *■

der zielen wordt hij m de zaken des gewetens op bijzondere wijze door God verlicht; weshalve gij hem dan ook gerust uw volle vertrouwen moogt schenken; gij zult er nooit kwalijk bij varen. Wat meer is: »gesteld

178

-ocr page 191-

STAAT DES LEVENS.

zelfs, zegt de H. Alphonsus, dat een biechtvader eene gatisch verkeerde uitspraak zou doen, dan nog za! de gehoorzame biechteling er geene schade bij lijden. In zulk geval (wat evenwel slechts hoogst zeldzaam plaats vindt) zal God, des noods, zelfs een wonder werken, opdat alles te zijnen gunste uitvalle.quot;

Bovenal echter moet gij in ztiik eene hoogst gewichtige en duistere zaak te rade gaan bij God, d. i. g. gij moet door een aanhoudend en vurig gebed vragen, dat Hij u, uwe ouders en. uw geestelijken leidsman verlichte, opdat gij zijn heiligen wil jegens u klaar en duidelijk erkennen moogt. Bid derhalve dikwijls in die dagen met deze woorden uit het Boek der Wijsheid : a Geef mij, o Heer, de wijsheid die wacht houdt bij uwen troon. Zend haar van uwen troon af, ... opdat ik wete, wat aangenaam is in uwe oogen.quot; {v) Ofwel met David: »IIeer, iaat mij den weg kennen dien Gij wilt dat ik bewandelen zou.quot; (2) Of met Paulus: «Heer, wat wilt Gij dat ik doe?quot; (3)

En wilt gij, dat uw gebed des te zekerder van God verhoord worde, zoek dan zijne gunst te winnen door een braaf, godsdienstig en volmaakt-zedelijk leven, door het getrouw waarnemen uwer christelijke plichten, door het veelvuldig en waardig ontvangen van de heilige Sacramenten der Biecht en Communie, en door u zorgvuldig te onthouden van alle zware zonden, inzonderheid van die, waardoor de heilige deugd van eer-

Sap, 9, 4, 10. Ba mihi, Domine, sedium üiarunt assisiricem sapientiam. Mitte illam de sedibus sanctis tuis, ut sciain quid acceptuin sit apud Te.

(-) Ps. 142, 8. No tam jac mihi viam in qua anibuieni. (3) Act. 9, G. Domine, quid vie vis facere ?

179

-ocr page 192-

STAAT DES LEVENS.

baarheid gekwetst wordt. Wees daarom steeds indachtig dat er geschreven staat; gt;De wijsheid des Heeren zal niet wonen in een lichaam dat slaaf is der zondek (l)

Tracht u verder nog op geheel bijzondere wijze de voorspraak der allerheiligste Maagd Maria en die van haar heiligen Bruidegom Joseph te verzekeren. Bedenk, hoe Maria door de Kerk zelve wordt aangeroepen onder den titel van s Zetel der goddelijke wijsheid\'\' Se des sapientiaequot; en onder dien van Moeder van goeden raad, s Mater boni consilii.quot; Het is dan ook wel ontegensprekelijk Grods wil, dat wij in eene voor onze zaligheid zoo hoogst belangrijke zaak op bijzondere wijze tot Maria\'s voorspraak onze toevlucht nemen. — Ook van Joseph\'s voorbede mag dit gezegd worden. De ondervinding trouwens heeft sinds eeuwen doen zien, dat zij, die Joseph\'s voorspraak voor \'t welslagen hunner keus van een staat des levens hebben ingeroepen, vaak boven alle verwachting hun doel bereiken. Bid derhalve dagelijks tot dat einde of de Litanie van Loretto, of 7 Wees gegroetjes, óf een ander gebed waarin uw godvruchtig hart meer smaak vindt. Voeg daarbij ook óf 7 Wees gegroetjes ter eere van Maria\'s Bruidegom, óf de Litanie van den H. Joseph, óf een ander gebedje naar uw eigen keus.

180

Spaar u, met één woord, geene moeite om u des-aangaande met alle zekerheid van Gods H. Wil te vergewissen. Immers van deze keus hangt grooten-deels uw geluk af, zoowel voor den tijd als voor de eeuwigheid.

(l) Sap. 1, 4. Nee heibiteibit (sapientia) in eorpore subdito peccatis.

-ocr page 193-

HOOFDSTUK XX.

DE PRIESTERLIJKE STAAT,

sDe priesterlijke waardigheidquot; zegt de H. Diony-sius de Areopagiet, »is eene engelachtige, of beter gezegd, eene goddelijke waardigheid.quot; (1) Weshalve, voegt hij er bij, een priester terecht een goddelijk man genoemd wordt. (2) »Het hoogste toppunt van alle geschapen waardigheden,quot; zegt op zijne beurt de H. Bisschop en Martelaar Ignatius, gt;is het priesterschap.quot; (3) En de H. Ephraëm: ïGrootj onafmeetbaar, oneindig is de priesterlijke waardigheid.quot; (^) quot;Waarom dan ook de H. Paus en Martelaar Clemens van Rome niet aarzelt, den priester, die met deze goddelijke waardigheid bekleed is, »een aardschen Godquot; te noemen. (5)

(\'■) De coel. hierarchia. Dignitas sacerdotatis angelica imo divina est dignitas.

(2) Ibid. Qui sacerdotcm dixit divinum prorsus insi-nuavit viruvt.

(3) Epist. ad Smyrn. Omniiim apex est sacerdotium.

(4) De Sacerd. Magna, immens a, infinita sacerdotii dignitas.

(5) Post Deunt terrenus Deus.

-ocr page 194-

DE PRIESTERLIJKE STAAT.

Ligt er in die uitspraken geene overdrijving? Neen. Om u hiervan te overtuigen, behoeft gij slechts eeni-ge oogenbükkcn na te gaan, in welke innige betrekking tot de godheid de mensch door het priesterschap geraakt, en welke hoogst verhevene bedieningen hem als priester zijn toevertrouwd.

Het is trouwens de uitdrukkelijke leer der Kerk, dat de Priester, uit kracht zijner H. Wijding, deelachtig wordt aan Gods eigene almacht, zoodat hij evenals God zelf beschikken kan over de geschapene natuur en als rechter der gewetens den hemel kan openen en sluiten. Aan hem toch is gezegd; zoo dikwijls gij aan \'t altaar des Heeren de woorden des Verlossers : gt;dit is mijn lichaam — dit is mijn bloedquot; over brood quot;en wijn zult uitspreken, zal dat brood en die wijn waarlijk en wezenlijk in Jezus lichaam en bloed veranderen. En wederom: »Wier zonden gij vergeven zult, hun zijn ze vergeven; wier zonden gij daarentegen houden zult, hun zijn ze gehoudenquot;. Hij is derhalve als een andere menschgeworden Zoon Gods, als een opnieuw belichaamde Christus, die dezelfde goddelijke wonderwerken van almacht en liefde, welke Jezus weleer op aarde tot aller verbazing gewrocht heeft, gedurig onder het menschdom vernieuwt. Hij is dus ook in alle waarheid de zichtbare vertegenwoordiger van dienzelfden Zoon Gods, de voortzetter zijner verlossing in den loop der eeuwen, zijn meest bevoorrechte vertrouweling op aarde, aan wien hij de gewichtigste bedieningen heeft opgedragen, waarmede een schepsel kan worden belast.

Welke zijn die bedieningen ?

Op de eerste plaats is de priester belast met de verkondiging dier heilige waarheden, welke God tot zaligheid der menschen aan de wereld geopenbaard

182

-ocr page 195-

DE PRIESTERLIJKE STAAT.

heeft. sGaat,\'1 zoo sprak Jezus weleer tot zijne apostelen, jgaat geheel de wereld door en predikt het evangelie aan alle schepsel. (\') En die woorden gelden evenzeer voor den priester, die in het voetspoor der apostelen optreedt, om de door hen begonnen evan-gelie-prediking al meer en meer algemeen te maken.

Aan hem heeft God verder de uitdeeling der heilige Sacramenten toevertrouwd, die de door Jezus ingestelde genadebronnen zijn, waar de mensch alle middelen van heiliging voor zijne ziel kan putten. Aan die kostbare genademiddelen wil God, dat wij deelachtig worden door bemiddeling zijner priesters, die hij tot gewone bedienaren hiervan onder duizenden en millioenen heeft uitgekozen. Hij heeft ons uitverkoren, »zegt Paulusquot;, tot bedienaars des nieuwen Ver-bonds — tot uitdeelers van Gods genade, die zich onder velerlei vormen openbaart, (-) (s) onder zoovele vormen namelijk als de sacramenteele uitwerksels der sacramenten verschillend zijn.

Hem is \'t dan ook vergund op de meest innige en gemeenzame wijze met zijnen God om te gaan. Gelijk God zich gewaardigt op zijn eerste roepstem uit den schoot zijns Vaders onder de gedaanten van brood en wijn in zijne handen neer te dalen en op nieuw als \'t ware ons vleesch aan te nemen, even zoo gewaardigt Hij zich door zijne handen te worden opge-

Marc. 1G, 15. Enntes in munduin universum prae-dicatJ cvangelium omni creaturae.

(-) TL Cor. 3, 6. Fecit nos minis tros novi Testament;.

(\'j) Ephes. 3, 10. Dispensatores multiformis gratiae Dei..

183

-ocr page 196-

184 DE PRIESTERLIJKE STAAT.

sloten in een tabernakel, waar Hij als een onmachtig gevangene bewegingloos voor onze oogen verborgen blijft, totdat het dienzelfden priester goeddunkt. Hem aan \'t gezicht der geloovigen te vertoonen, of in processie rond te dragen, of naar het ziekbed van een armen lijder als teerspijs te brengen, of als communie uit te deelen aan de H. Tafel. Het woord van den profeet past dus volmaakt in Jezus\'mond : jlk bied (den priester) niet den minsten tegenstand;quot; maar stel mij zeiven geheel afhankelijk van zijnen wil. Mag men derhalve wat tot lof van Josuë vermeld staat, dat namelijk de Heer aan de stem van een mensch gehoorzaamde (2) toen Grod op zijn gebod den loop der zon tegenhield, mag men ditzelfde niet evanzeer en met nog veel meer waarheid zeggen van den priester?

Terecht mocht dan ook de H. Bernardus den priesters toeroepen: »Overdenkt, o priesters, hoe hoog God u heeft verheven! Hij heeft u in waardigheid gesteld ver boven alle koningen en keizers, ja zelfs boven de engelen des hemels.quot; (3)

Maar is \'s priesters roeping uitgelezen en grootsch, zwaar en schrikwekkend ook zijn de verplichtingen, die zij hem oplegt.

Een priester die zijne taak begrijpt, beseft, dat hij vooreerst gehouden is, een onder alle opzichten onberispelijk, voorbeeldig, ja een heilig leven te leiden. Hij erkent, dat de H. Thomas van Aquine terecht gezegd heeft: »Een aan den eeredienst des Heeren toegewijd persoon kan niet volstaan met eene -welkdanige deugd dan ook; maar van hem wordt eene uitsteken-

(\') Isai. 50, 5. Ego autem non contradico.

(2) Josue. 10, 14. Obediente Domino voci hominis,

(3) Praetulit vos regibus et imperatoribus, praetulit et angdis.

-ocr page 197-

DE PRIESTERLIJKE STAAT.

de deugd gevorderd\'^. Q Hoe toch zou hij, inderdaad zonder eene meer dan gewone heiligheid van leven, als een waardig bedienaar van Gods heilig woord voor de geloovigen kunnen optreden? Hoe op waardige wijze de heilige Sacramenten toedienen? Hoe met degelijke vrucht aan de bekeering en heiliging der zielen kunnen arbeiden? Hoe in de booze wereld met gezag zijne stem verheffen tegen de overtreders van Gods wetten en de schenders zijner eeuwige rechten? Hoe, met één woord, zijn eervollen titel van vertegenwoordiger eens driewerf heiligen Gods kunnen ophouden? Zoo dan iemand met degelijke en buitengewone deugd moet toegerust zijn, dan is het ontegensprekelijk de priester.

Maar deugd en heiligheid van leven is hem alleen niet genoeg.

Als leeraar en gids der menschheid heeft hij niet minder behoefte aan soliede en veelzijdige wetenschap en geleerdheid. Als dusdanig trouwens moet hij de geloovigen onderrichten in alles wat zij ter zaligheid weten en beoefenen moeten; moet hij hen waarschuwen tegen de gevaren die hunne ziel bedreigen; moet hij de opkomende dwalingen in zake van geloof bestijden; de braven aanwakkeren tot volharding en in de deugd helpen vooruitgaan, de wankelenden staande houden, de afgedwaalden door alle middelen van overtuiging tot bezinning en verbetering des levens trachten te brengen; het rijk der waarheid en der deugd door woord en voorbeeld bevorderen en daarentegen het rijk der leugen en der zedenloosheid uit al zijn vermogen trachten te vernietigen. Met één woord; de priester heeft van God de zending gekregen, om de gansche wereld, zij moge

Clericis non sufficit bonitas qualiscumque sed re-quiritur bonitas excel lens.

185

-ocr page 198-

DE PRIESTERLIJKE STAAT.

ook nog zoo diep in het booze verzonken liggen, volgens het ons ter navolging gestelde beeld van J. C. te hervormen en zoodoende van geheel het menschdom een geheiligd, Gode aangenaam volk te maken, dat ernaar streeft, om, volgens het woord van den Apostel, door alle soort van goede werken zich de zaligheid en zijne uitverkorene roeping tot den hemel te verzekeren.

Maar ik vraag het u : hoe wil een Priester zich van al die verplichtingen kwijten, zoo hij niet grondig geleerd is ? Hoe wil hij den geloovigen de waarheden en geheimen van den godsdienst grondig en volledig verklaren? Hoe de vaak spitsvondige opwerpingen der dwaalleeraars wederleggen ? Hoe, als advokaat der Kerk, de rechten dier Kerk tegen hare aanvallers verdedigen en zegevierend handhaven? Hoe zijne eigene beweringen door onbetwistbare bewijsgronden staven ? Hoe eindelijk de tallooze gewetensbezaren, die hem in- en buiten den biechtstoel worden bootgelegd, oplossen en in duizende ingewikkelde gevallen, waarin hij geraadpleegd wordt, eene bevredigende en juiste beslissing geven — zoo hij niet door en door ervaren is in de verschillende vakken van kerkelijke wetenschao? zoo hij geene meer dan gewone kennis heeft van de H. Schrift, van de leerstellige- en zedekundige godgeleerdheid, van het kerkelijk recht en de geschiedenis van Gods Kerk ? zoo hij niet daarenboven geheel te huis is in de geschriften der leermeesters van het inwendig geestelijk leven ?

186

De kerkelijke overheid stelt dan ook — en terecht-— hooge eischen in zake van geleerdheid, alvorens iemand

{l) II. Petr, 1, 10.

-ocr page 199-

DE PRIESTERLIJKE STAAT.

onder het getal der bedienaren van \'t heilig altaar op te nemen. Zij weet trouwens, dat een priester, hoe deugdzaam hij ook zij, zoo hij niet tevens eene hooge mate van kennis en wetenschap bezit, niet voor zijne taak berekend is en den geloovigen meer tot nadeel dan tot nut verstrekt.

Uit dit alles zult gij begrijpen, dierbaar jongeling, dat, zoo gij meent tot den priesterlijken staat geroepen te zijn, gij u reeds van uwe eerste jongelingsjaren af op een allerdeugdzaamst leven moet toeleggen; maar ook, uwe tegenwoordige studiën met den grootsten ijver moet behartigen. De studiën trouwens, waaraan gij u thans toewijdt, moeten u den weg banen tot die hoogere studiën van later jaren, waarvan ik u gesproken heb.

Zoudt gij u nu tot dat deugdzaam leven niet kunnen besluiten, of mocht u die meer dan gewone stu-dielust ontbreken, hoe zou ik dan kunnen gelooven, dat gij tot den priesterlijken staat geroepen zijt ? Zou \'t zelfs niet alreeds eene strafbare lichtzinnigheid wezen, naar dien zoo gewichtigen en zwaarverplichtenden staat te dingen ?

Neemt gij u dan voor priester te worden, zoo tracht ten minste een goed, braaf en bekwaam priester te worden, een priester naar Gods hart, een priester, die zijn stand eer aandoet, een priester die geheel leeft voor de eer van zijn God, voor den luister der H. Kerk en voor \'t heil zijns naasten. Zoudt gij u dit niet ten doel stellen, dan deedt gij oneindig beter leek te blijven en in de wereld u een stand te zoeken. Is dit daarentegen de ernstge wensch uwer ziel, ó schep dan moed, en leg u met allen ijver erop toe, die deugden en wetenschappen aan te werven, die u eenmaal in staat stellen, als een waardig bedienaar van Jezus\' Kerk op te treden.

187

-ocr page 200-

DE PRIESTERLIJKE STAAT.

Laat ik u dit alles nog meer in bijzonderheden verduidelijken.

Hebt gij u eenmaal, na rijp beraad en overleg met uw zielbestierder, overtuigd, dat God u tot den priesterlijken staat geroepen heeft, volg dan nauwgezet de volgende vermaningen der geestelijke schrijvers.

Leg u vooreerst toe op een waarlijk godvruschtig leven. Bid veel, ga dikwerf biechten en communiceeren. Vermijd zorgvuldig al wat zonde is, hoe klein ook Vermijd daarom ook alle kameraden, die den geest der wereld hebben, en alle wereldsche bijeenkomsten: een toekomstig priester hoort daar niet te huis ! Zoek liever uwe ontspanning in \'t lezen van stichtende boeken, die u in later leven van dienst kunnen wezen. Spaar uwe kwade hartstochten niet, maar tracht ze edelmoedig onder bedwang te brengen. Draag vervolgens zorg, u vooral die deugden eigen te maken, welke meer bijzonder een bedienaar des heiligdoms behooren te sieren, zooals daar zijn: de kuischheid, de nederigheid, de uitwendige zedigheid, de eenvoud in kleeding en manieren, de soberheid in drank en voedsel, de zachtmoedigheid en lieftalligheid in den omgang, de onbaatzuchtigheid, de onthechting aan geld en wereldsche vermakelijkheden, enz.

En wat uwe studiën betreft: leg u vooral met de borst toe op die vakken van wetenschap, welke u later het aanleeren der hoogere priesterlijke wetenschappen moeten vergemakkelijken.

Maak u daartoe al uw beschikbaren tijd ten nutte. O hoeveel tijds wordt niet vaak door studenten van uw leeftijd in ijdele, vadsige en geheel nuttelooze lectuur verbeuzeld 1 Waarom niet liever een boek ter hand genomen, waaruit gij, bij een boeienden schrijftrant, iets nuttigs kunt leeren? En hier, dierbaar jongeling,

188

-ocr page 201-

[DE PRIESTERLIJKE STAAT.

raad ik u vooral aan de levensgeschiedenissen van heiligen te lezen?

\'t Is in die levens van Gods heiligen, meer dan in welke geschriften ook, dat men het utile dulci mixlum van den latijnschen dichter, het aangename met het nuttige op uitstekende wijze vindt vereenigd. Maak dus hiervan uwe lievelingslectuur; gij zult er u zei ven in later leven om gelukwenschen.

Laat ik er nog eene laatste raadgeving bijvoegen, die in zekeren zin alle voorgaande in zich besluit.

Ik moet onderstellen, dat gij, voor wien ik deze regels neerschreef, op een of ander seminarie verblijft en daar uwe wetenschappelijke en godsdienstige opleiding voor den priesterlijken staat ontvangt. Zij toch, die zich voor die heilige betrekking geroepen achten, plegen doorgaans een zeker aantal jaren op zulke eene kerkelijke kweekschool door te brengen, ten einde beter den priesterlijken geest in zich te vormen. Van die onderstelling nu uitgaande, zal ik er bijvoegen: houdt u met de grootste nauwgezetheid aan de bepalingen van het daar bestaande reglement des huizes, vooral wat het punt van studie en godsvrucht betreft, en zoo er betrekkelijk het een of ander gewetenstwijfel bij u mocht ontstaan, raadpleeg dan uw ziel bestierder en handel volgens zijn oordeel.

O mochten alle jongelingen, die door eene bijzondere uitverkiezing Gods tot den verheven en heiligen staat van priester geroepen worden, zich in de schoone jaren hunner jeugd volgens deze waarschuwingen gedragen, hoe vele heilige priesters zou men dan niet allerwege ontmoeten 1 Wat een steun en eene eer zou dit niet wezen voor Jezus\' Kerk! Wat een zegen ook voor de geloovigen!

189

-ocr page 202-

DE PRIESTERLIJKE STAAT.

190

Gij ten minste, dierbaar jongeling, o ik hoop het, zult u beijveren, niet waar? uzelven van stonde aan door een echt godsdienstig leven en vurigen studieijver voor de gewichtige bediening te bekwamen, waartoe de goddelijke Voorzienigheid u vermoedelijk bestemd heeft.

-ocr page 203-

HOOFDSTUK XXL

DE KLOOSTSELIJKE STAAT.

Reeds sedert de aloudste tijden des Christendoms heeft God in zijne kerk uitverkoren zielen opgewekt, die, niet tevreden met de onderhouding der evangelische geboden, zich vrijwillig tot de nalevinsr der evan-

O J O O

gelische raden verplichtten, om aldus tot een hooge-ren graad van volmaaktheid en tevens tot een verhevener trap van heerlijkheid in den hemel te geraken.

Aangedreven door hunne liefde tot God en door zucht tot heiligwording, verbonden zij zich door geloite tot vrijwillige armoede, tot volmaakte gehoorzaamheid opzichtens hunne door de Kerk wettige aangestelde overheden, en tot algeheele levenslange zuiverheid van ziel en lichaam. Zij namen daardoor tevens de verplichting op zich, om volgens een vastgestelden en door de Kerk goedgekeurden levensregel naar eene met hun staat overeenstemmende heiligheid te streven, Bezield van denzelfden geest kwamen aldra meerdere zulke uitgelezen christenen van beiderlei geslacht er toe, zich onder eenzelfden regel en overste als broeders en zusters te vereenigen. En zoo zag men mettertijd allerwege kloosters en kloosterorden ontstaan, wier leden, hoe verschillend ook van naam en

-ocr page 204-

DE KLOOSTERLIJKE STAAT.

uiterlijke eigenaardigheden , toch allen hetzelfde doel nastreefden, te weten: hunne zelfheiliging, door de beoefening der evangelische deugden in meer dan gewone volmaaktheid.

Het valt niet te ontkennen, dat zij, die zich aan zulk een leven toewijdden, steeds bij de Kerk in hooge achting stonden en zich in hare beste gunsten en voorrechten mochten verheugen. De Kerk begreep namelijk, dat personen, die de evangelische zedenleer, welke ons door Jezus Christus gepredikt is, in al hare volheid in oefening brengen, reeds daarom alleen de lievelingen van zijn goddelijk hart moesten wezen. Ook heeft men hen door alle eeuwen beschouwd als vormende het beste gedeelte van Christus kudde, meitor poriio gregis CHristi (Ambros.) als zulken, die, meer dan alle overigen, Jezus\' leerlingen en navolgers verdienen te heeten.

192

Men vergist zich echter grootelijks zoo men meent— en velen verkeeren in die dwaling — dat men, om in een klooster te gaan, reeds vooraf volmaakt en heilig behoort te wezen. Dit is niet zoo. Genoeg is \'t, den ernstigen wil te hebben, heilig en volmaakt te worden. De godgeleerden en geestelijke schrijvers zijn het hierin allen eens. Uitdrukkelijk zegt onder anderen, de engelachtige Leeraar, de H. Thomas van Aquine : i1) gt;De religieuze staat is een soort van oefenschool, waar men zich toelegt op het verkrijgen der heiligheid.quot; Dus, volgens dien grooten Kerkleeraar, treedt men in \'t klooster, niet om daar de reeds aangeworven heiligheid in oefening te brengen, maar om zich door

Summ. 2, 2, q. 189, a. 1, Supplem. Status reli-gionis est exercitium quoddam ad sanctitatem assequen-datn.

-ocr page 205-

DE KLOOSTERLIJKE STAAT.

oefening de nog ontbrekende heiligheid aan te werven. Dit moet u, zoo gij meent tot dien staat geroepen te zijn, opbeuren en moed geven.

Ik zeg: zoo gij meent tot dien staat geroepen te zijn.

Wat ik u vroeger gezegd heb over de maatregelen, die gij moet aanwenden om u betrekkelijk den staat des levens van Gods roeping tc vergewissen, dit alles geldt ook hier. Ik kan dus volstaan met u derwaarts te verwijzen. Dit alleen moet ik er nog bijvoegen: wees vooral in dit punt niet onbezonnen en overhaastig om eene beslissing te nemen. Maar ook, omgekeerd, talm niet lang om uw voornemen uit te voeren, wanneer gij u eenmaal, na rijp beraad en op goede beweeggronden, voor \'t aanvaarden van dien staat verklaard hebt. Trouwens het eene zoowel als het andere zou de noodlottigste gevolgen voor uwe zaligheid kunnen hebben.

Wees niet overhaastig, zeide ik, om te beslissen. Overweeg derhalve eerst rijpelijk en herhaaldelijk volgende waarheden:

le Waarheid. — Hoe heilig in zich en hoe heilzaam voor de ziel de kloosterlijke staat ook zij — gij, voor u, zoudt die voordeden er niet van genieten, zoo gij niet daarvoor van God den noodigen zielsaanleg mocht gekregen hebben; met andere woorden, zoo Hij u niet daartoe zou geroepen hebben. Wat baten de prachtigst bewerkte schoenen, zoo zij niet aan den voet passen, en de keurigste spijzen, zoo de maag ze niet verduren kan? Evenzoo zijn dc\'uitgelezenste middelen van heiliging, die men in \'t klooster vindt, van weinig nut voor hem die ze ongebruikt laat. En wie zich voor zulk een leven niet geroepen voelt, hij zal ze niet benuttigen; ze dienen hem dus tot niets,

V3

193

-ocr page 206-

194 de kloosterlijke staat.

2e Waarheid. — De kloosterlijke staat brengt zeer veel zware verplichtingen met zich mede. Of is \'t geene zware verplichting, geen voet te mogen verroeren tegen den wil uws oversten ? ieder oogenblik gereed te moeten staan, om al zijne bevelen, zoo groote als kleine, uit te voeren? Is \'t geene zware verplichting, u alle willekeurige beschikking over geld en goed te moeten ontzeggen en tevreden te zijn met alles wat u aan voedsel en kleeding uit den gemeenschappelij-ken voorraad verstrekt wordt? Is \'t geene zware verplichting, niet alleen aan alle huwelijksgemeenschap, maar ook in \'t algemeen aan alle zinnelijke genoegens door gelofte te verzaken? Is \'t geene zware verplichting eindelijk, geheel zijn leven lang met een aantal medebroeders, dat is gezegd, met menschen die de meest uiteenloopendc karakters hebben, dag aan dag in een en \'t zelfde huis te moeten wonen en gedurig met hen in aanraking te komen?

Dat er voor dit alles eene reusachtige wilskracht en eene gedurige, volslagene zelfverloochening gevorderd wordt, zult gij wel vanzelf begrijpen. En nu vraag ik u; zijt gij ook tegen al die bezwaren opgewassen ?

3e Waarheid. — Al wordt u bij \'t intrede in het klooster een ander kleed, het habijt der orde, aangetrokken, daarom toch legt gij uwe vroegere mensche-lijkheid niet af, maar gij neemt u zeiven naar \'t klooster mede. Wat is dat gezegd ? Dit is gezegd: al uwe zwakheden, teergevoeligheden, luimen en driften, die gij in de wereld hadt, blijven u bij, met dit verschil echter, dat, terwijl gij in de wereld deze soms voldoen kondt, er hiervoor geene gelegenheid wordt gegeven in \'t klooster.

Al deze waarheden, dierbaar jongeling, moet gij vooraf zeer ernstig en niet eens, maar meermalen voor

-ocr page 207-

DE KLOOSTERLIJKE STAAT.

195

God overdenken, wilt gij geen ontijdigen en onberaden stap doen.

Blijft gij evenwel, na alles goed doordacht en gewogen te hebben, in de stellige overtuiging volharden, dat God u in \'t klooster wil; geeft u daarenboven uw zielbestierder de verzekering, dat het inderdaad uwe roeping is — talm dan ook niet langer dan noodig is om uw heilig besluit ten uitvoer te leggen. Laat u dan niet meer terughouden door al de schrikbeelden, die de eigenliefde u voor den geest toovert. Stoor u even min aan al de inblazingen van den Satan, die door allerlei spitsvondige redeneeringen u in de wereld zou willen doen terugblijven. Laat u eindelijk ook niet verteederen door allerlei klaagre-freinen van ouders, familie of vrienden. Volg edelmoedig den grooten aartsvader Abraham na, die op \'t eerste bevel des Heeren, zijn land en zijne maagschap verliet om heen te gaan naar \'t vreemde land, dat God hem in de verte had aangewezen. Zet u, met één woord, over alle menschelijke bezwaren en moeie-lijkheden heen, u sterk makende door deze uitspraak van den H. Kerkleeraar Alphonsus Maria de Liguori: »Wie door God geroepen is, zich in het klooster te heiligen, zal niet dan uiterst moeielijk zijne zaligheid kunnen bewerken in de wereld.quot; Dan vooral is het de tijd zich aan het woord van Paulus te herinneren: »Ik vermag alles door Hem, die mij versterkt,quot; en door alles edelmoedig heen te slaan met dit kort maar alomvattend gezegde: »Laat gebeuren wat wil; maar ik voor mij, \'k wil mijn ziel redden, ik wil zalig wordenquot;.

(1) Philip, 4, 13. Omnia possum in eo qui me con-fortat.

-ocr page 208-

DE KLOOSTERLIJKE STAAT.

Men vindt er, die, wanneer eenmaal het besluit bij hen vaststaat zich in een klooster te begeven, zich bij wijze van proefneming aan een soort van kloosterleven onderwerpen, die tijd en uur vaststellen voor hun opstaan, eten en slapen gaan, voor bidden, mediteeren en stilzwijgen, die zich deze en gene lichamelijke boet-plegingen opleggen, alle nuttelooze gesprekken en we-reldsche bijeenkomsten vermijden, uiterst behoedzaam zijn in \'t punt der heilige zedigheid, stipt gehoorzamen aan ouders en biechtvader, en zoo al verder. Dit alles is voorzeker prijzenswaardig, mits nochtans daardoor de goede orde in \'t gezin niet gestoord worde en men het doe met voorkennis en goedkeuring van zijn zielbestierder. Door dat soort van geestelijk spiegelgevecht gewent men zich trouwens van lieverlede aan die oefeningen, welke later in \'t klooster zulk eene voorname rol in het leven moeten spelen. Ik kan u dan ook, mijn geliefde vriend in J. C., zoo gij meent den religieuzen staat te moeten omhelzen, die vrome proefneming niet genoeg aanraden.

Maar zoozeer als deze mag worden aangeraden, zoozeer is \'t af te raden, dat gij aan anderen dan aan uw biechtvader uw plan vooruit bekend maakt. Hoogstens kan het zijn nut hebben, aan een of anderen vertrouwden vriend daarover te spreken. In den regel trouwens wordt zulk een besluit als een soort van singulierheid bespot en uitgekreten. Of zoo dit al niet het geval is, tan minste geeft dat bekendmaken aanleiding tot veel pratens en dit praten doet vaak moeie-lijkheden geboren worden, die het uitvoeren uwer onderneming vertragen. Het is derhalve hier het geval om, volgens de vermaning des heiligen Geestes, uw geheim in uw eigen hart verborgen te houden.

Maar wat te doen, vraagt gij, indien mijne ouders zich

196

-ocr page 209-

DE KLOOSTERLIJKE STAAT.

tegen het involgen mijner roeping mochten verzetten ?

Ik antwoord: tracht dan uwe ouders door goede redenen te overtuigen, dat zij geen het minste recht hebben u te beletten aan Gods roepstem gehoor te geven; dat gij evenveel recht hebt om den kloosterlijken staat te omhelzen als anderen den huwelijks-staat of den priesterlijken staat; dat zij, met u tegen te werken, uwe ziel in gevaar brengen van verdoemd te gaan en hunne eigene ziel daarbij; dat God hen zelfs hier op aarde daarvoor zou kunnen straffen, zooals meer dan eens gebeurd is; dat zij u een aller-slechtsten dienst zouden bewijzen met u van een levensstaat terug te houden, waartoe gij u uit geheel uw hart voelt aangetrokken, en dat zij u daarom zelfs voor deze wereld bepaald ongelukkig zouden maken. Gij kunt er nog vele andere beweegredenen bijvoegen, die uw eigen hart u zal ingeven.

Mocht het echter gebeuren, dat uwe ouders, in weerwil van al die klemmende overtuigingsgronden, hardnekkig hunne toestemming bleven weigeren, welaan verklaar hun dan vrijmoedig en op beslisten toon, dat gij uwe roeping volgen wilt, ook ondanks hen. Gij moogt hen van dien stonde aan ongemoeid laten, en \'t staat u vrij, de middelen te beramen, om desnoods zonder hun voorkennis en zonder vaarwelgroet, het ouderlijk huis te verlaten. De H. Alphonsus met vele andere schrijvers spreken aldus op de meest stellige wijze. Ter bevestiging zijner leer haalt de H. Kerkleeraar zelfs onderscheidene voorbeelden van heiligen aan, die evenzoo, om Gods wil te volgen, het huis hunner familie ontvlucht zijn, en prijst hij groote-lijks hun gedrag. Sprekende vervolgèns over hen, die uit lafheid en misplaatste ouderliefde hunne roeping prijs geven om een vader of moeder geen tranen te

197

-ocr page 210-

DE KLOOSTERLIJKE STAAT.

zien storten, roept de heilige uit: gt;0! Hoe vele anderen zijn daarentegen diep rampzalig geworden, omdat zij tegen den openlijk erkenden quot;wil van God en alleen om hunnen ouders te believen, aan hunne roeping voor \'t kloosterleven verzaakt hebben om den huwelijksstaat te aanvaarden!quot;

Om nog eens op u, dierbaar jongeling, terug te komen, ziehier wat gij voor alles doen moet, zoo gij kloosterling wenscht te worden.

Leg desaangaande den geheelen toestand uwer ziel, uwe geheele zienswijze openhartig aan uw biechtvader bloot; verheel hem niets. Bid tevens den H. Geest, maar bid Hem eiken dag en met alle mogelijke vurigheid, dat hij uw geestelijken leidsman verlichte, opdat deze, als trouwe tolke Gods, u zijn heiligen wil betreffende uw staat des levens kenbaar make. Heeft nu deze eindelijk zijne beslissing gegeven, laat u dan door niets ter wereld meer van uw heilig voornemen afhouden.

198

Zou die edelmoedige stap eenige offers van u eischèn, die offers zullen u ruimschoots door God vergoed worden, wanneer gij namelijk ondervinden zult wat de H. Bernardus van den religieuzen staat gezegd heeft: in qua (religiotie) homo vivit purius, (1) daar leeft de mensch reiner; cadit rarius, daar valt hij zeldzamer in zonde; surgit velocius, daar staat hij na zijn val spoediger op; incedit cautius: daar gaat hij omzichtiger te werk; irrorcitur frequentius: daar wordt hij, overvloediger door den dauw des hemels bevochtigd; quiescit securius: daar gaat hij rustiger

(1) Homil. de verb. Dni \'\\Siinile est reg nu m coelorum Ito mini negotiatori.

-ocr page 211-

DE KLOOSTERLIJKE STAAT. \' 199

slapen; moritur fiducius: daar sterft hij vreedzamer; purgatur citius: daar wordt hij na .zijn dood spoediger uit het vagevuur verlost; praemiatur copiosius; daar bereidt, hij zich voor den hemel eene veel rijkere belooning.

—HSSH—♦-4\'—

-ocr page 212-

HOOFDSTUK XXII.

DE ONGEHUWDE STAAT.

Er is hier natuurlijk geen spraak van den ongehuw-den staat eens priesters of kloosterlings, maar van wereldsche personen, en nog alleen van dezulken, die ongehuwd blijven uit vrije keus.

En daar ik u, als trouwe gids op uwe reis door \'t leven, omtrent niets onwetend mag laten wat u ter bereiking van uw levensdoel nuttig of noodig is te weten, zoo acht ik het als mijn plicht, u over het zooeven aangegeven onderwerp althans eenige vluchtige vingerwijzingen te geven. Mocht gij echter geen lust gevoelen dit hoofdstuk te lezen, daar het bij vaststaat of priester of religieus te worden of een eerbaar huwelijk aan te gaan, welnu sla dan de volgende bladzijden gerust over; gij zult er niets bij hebben verloren. Ik zeg u reeds bij voorbaat hetzelfde omtrent het volgend hoofdstuk, waar over den staat des huwelijks gehandeld word:, zoo gij ten minste besloten zijt dien staat nooit te aanvaarden. In die onderstelling toch kan deze lezing alleen dienen om een oogenblik uwe nieuwgierigheid te bevredigen zonder eenig wezenlijk nut voor uwe ziel.

-ocr page 213-

DE ONGEHUWDE STAAT-

Mocht gij echter betrekkelijk beide genoemde staten eenigzins wankelend en onbeslisd wezen, dan kan ik u de lezing ervan niet genoeg aanbevelen.

Ik onderstel dan voor \'t oogenblik, dat gij weifelend zijt in uwe keus tusschen den staat van priester, van kloosterling of van onthouding in de wereld. Wat dezen laatsten staat betreft (over de twee andere trouwens heb ik u in de vorige bladzijden reeds gesproken) moet gij weten, dat er betrekkelijk slechts weinige personen zijn, aan wie men denzei ven in gerustheid van geweten kan aanbevelen, ofschoon het niet ontkend kau worden, dat deze staat voor hen, die er voor geroepen zijn, ook zijne hoogst wenschelijke zijde heeft.

Voor alles moet gij wel overwegen, welke beweegredenen u drijven, om bij voorkeur in de wereld ongehuwd te blijven en vervolgens welke eene levenswijze gij daar leiden wilt.

Is het misschien alleen om de lasten en zorgen van den staat des huwelijks te ontkomen? Die reden is klaarblijkelijk niet voldoende om den doorslag te geven in eene keuze, waar uw geluk in den tijd en de eeuwigheid van afhangt. Neen, eene beweegreden van ware godsdienstigheid moet hier uwe keus bepalen. Zoo gij den staat van onthouding boven dien des huwelijks verkiest, zoo moet gij dit alleen doen uit overtuiging, dat gij in dien staat God vrijer en volmaakter dienen en gemakkelijker uwe zaligheid zult kunnen bewerken. Staat deze beweegreden niet onverzettelijk bij u vast, dan loopt gij groot gevaar, dat diezelfde staat, waar men zich anders veel gemakkelijker kan redden zoo men hem behoorlijk beleeft, voor u eene bron van de grootste gevaren, bekoringen en zonden, en eindelijk eene aanleidende oorzaak uwer eeuwige verdoemenis wordt.

201

-ocr page 214-

202 DE ONGEHUWDE STAAT.

En nog oneindig verkeerder zou uw gedrag wezen, zoo gij ongehuwd in de wereld bleeft, met het god-delooze doel, om van den eenen kant vrij van de lasten en kruisen des huwelijks te zijn en u van de andere zijde door allerlei vrijheden en ongebondenheden voor \'t gemis der aan den huwelijksstaat eigene genoegens schadeloos te stellen. God beware u, dierbaar jongeling, ooit ernstig aan zulke hemeltergende plannen te denken!

Het kan niet geloochend worden, dat een persoon, die te midden der booze wereld in den ongehuwden staat leeft, aan vele en groote gevaren van zonde blootstaat. Kan een gehuwd man in het huwelijk zelf zijne hartstochtelijke neigingen op wettige wijze eenigszins bevredigen, een ongehuwde, zouden zijne driften nog duizendmaal heviger woeden dan die van een getrouwd man, hij is verplicht zich die bevrediging tegen eiken prijs te ontzeggen, zoo hij zich althans niet zwaar tegen God wil bezondigen, \'t Is waar, ook de getrouwde echtgenoot moet de bevrediging zijner lusten binnen bepaalde grenzen beperken en ook hij is hierom niet vrij van gevaren. Veel geweldiger zijn evenwel doorgaans de bekoringen, waarmede een ongehuwde bezocht wordt, omdat zijne zinnelijke natuur noch ter rechter- noch ter linkerzijde eenig geoorloofd voedsel vindt om hare neigingen te voldoen, en dat gemis zelf de onbevredigde begeerten nog heviger prikkelt.

Al te vaak helaas! gelukt het dan ook den Satan, zulk een ongehuwd persoon, wien het eergevoel van buitensporigheden met anderen terughoudt, over te halen om zijne zucht tot wellust te voldoen door eenzame zonden tegen de eerbaarheid. De toestand van zoo iemand wordt nog treuriger, wanneer het bedrijven dier geheime euveldaden eenmaal — en hoe spoedig heeft

-ocr page 215-

DE ONGEHUWDE STAAT.

dit niet plaats! — tot gewoonte is geworden. Niet dan uiterst zelden toch en slechts ten koste van ongehoorde inspanning ziet men zulke gewoonte-zondaars die rampzalige hebbelijkheid voor goed afleggen. Meestal sleepen zij dat walgelijk zondeblok achter zich mede tot op den rand van het graf.

Wie begrijpt nu niet, dat hij, die met het plan omgaat, ongehuwd in de wereld zijne dagen te slijten, bij \'t vooruitzicht van zoovele schromelijke gevaren, alle reden heeft om zich met huivering af te vragen: gt;Is » mijne deugd genoeg beproefd om daartegen bestand » te zijn ?quot; Zeker is het dat hij, die zich te zwak gevoelt om, buiten het huwelijk, zijne zinnelijke hartstochten in toom te houden, oneindig beter doet van een eervol huwelijk aan te gaan en zelfs daartoe verplicht is. Daartoe trouwens heeft God onder meer andere doeleinden het huwelijk ingesteld om den mensch daarin eene wettige afleiding voor zijne zinnelijke natuurdriften te geven en hem aldus voor dierlijke zonden te bewaren.

Met dit alles blijft het echter waar, dat de ongehuwde staat van \'onthouding, op zich beschouwd, onvergelijkelijk heiliger en Grode aangenamer is dan de staat des huwelijks. En dit is waar, niet alleen voor de priesters en kloosterlingen, die gelofte van eeuwige onthouding afleggen, maar ook voor menschen die in de wereld dien staat beleven, zonder zich evenwel door gelofte daartoe te verbinden. Immers de heilige Kerkvergadering van Trente, die dit punt als eene geloofswaarheid beslist heeft, zegt in algemeene bewoordingen : »Zoo iemand beweert, dat het niet beter en zaliger is in den maagdelijken of ongehuwden staat te blijven dan zich door een huwelijk te verbinden,

203

-ocr page 216-

204 de ongehuwde staat.

hij zij gedoemd.quot; (\') Die woorden zijn voorwaar zoo duidelijk mogelijk en laten voor redelijken twijfel geen de minste plaats over.

Een ongehuwd persoon, die zijn voordeel weet te doen met zijn staat, heeft ook veel meer gelegenheid om heilig te worden. Men begrijpt waarom. Een ongehuwd persoon heeft niet te zorgen voor \'t onderhoud van vrouw en kinderen; zijn geest is derhalve minder afgetrokken door het stoffelijke en zinnelijke dezer wereld en derhalve veel meer geschikt om zich op God en geestelijke zaken te vestigen. En niet alleen is hij hiervoor meer geschikt, maar hij vindt ook tevens meer tijd dan een gehuwde om zich daarmede bezig te houden. Hoe dikwijls hoort men niet god-vreezende echtelieden klagen,, dat zij, ten gevolge hunner tallooze huiselijke beslommeringen, nauwelijks vijf minuten op een geheelen dag met ietwat ernst en godsvrucht aan God en hunne ziel kunnen denken! Van al die belemmeringen is een ongehuwde vrij, zoodat hij quot;t zich zeiven alleen te verwijten heeft, indien hij de eeuwige belangen zijner ziel niet met ijver behartigt. Ook hij, \'t is waar, heeft zijne dagelijksche bezigheden van staat, die een ruim deel van zijn tijd innemen. Maar toch, hoeveel minder drukkend zijn deze bezigheden in vergelijking met die der gehuwden, die ook dezelfde beroepsbezigheden hebben waar te nemen, behalve de zorg der kinderen en huisge-nooten ?

Hierbij komt nog, dat iemand, die den ongehuwden staat behoorlijk beleeft, d. i. die ter liefde Gods en uit zucht naar hooger volmaaktheid aan de geoorloofde genoegens des huwelijks verzaakt om als reine

(\') Trid. Sess, XXIV. can. 10. Si quis dixerii, non esse melius ac beatius manere in virginitate aut coeli-batu, qnam jungi matrimonio: anathema sit.

-ocr page 217-

DE ONGEHUWDE STAAT.

maagd slechts de genoegens van een kuisch geweten na te jagen, dat zoo iemand aan J«zus Christus, den koning der maagdelijke zielen, zonder twijfel een alleraangenaamst offer brengt, een offer, waarop de Godmensch Jezus oneindig meer prijs stelt dan op de kostbaarste gaven van goud en zilver, die men Hem zou aanbieden ter versiering zijner altaren en tempels.

Ook pleegt Hij die zielen, welke aldus te midden van \'t gewoel der wereld stil en eenzaam hunne dagen slijten, op bijzondere wijze te begunstigen. De ondervinding leert ons inderdaad, dat zulke personen in den regel bevoorrecht worden èn door een buitengewone gave des gebeds èn door een opmerkelijke opgeruimdheid van gemoed. Zoo wordt in hen het woord van den heiligen Kerkvader Athanasius bewaarheid: » Zalig hij, die door geduld zich met volhardende trouw aan u (o maagdelijke onthouding) vasthecht; want, na eene korte poos zich om u vermoeid te hebben, zal hij door u vele genadegiften erlangen.quot; (l)

205

Aan u thans, godvreezend jongeling, te beslissen wat gij doen zult. Wilt gij uit beginsel van deugd ongehuwd blijven, gij doet ontegensprekelijk een zeer lofwaardig werk, een werk dat hoogst aangenaam aan God is en uwer ziel onschatbare zegeningen en voor-deelen aanbrengt. Bedenk echter tevens, dat zulk een leven van strenge onthouding zijne gevaarvolle keerzijde heeft en dat er een vastbesloten wil vereischt wordt, om met Gods genade aan de zinnelijke natuur, die niet zal ophouden hare rechten te doen gelden, niets ongeoorloofds toe te geven.

(!) Tract, de Virgin, ad finem. Beatus qui perpatien-tiam tibi constanter adhaeret; quoniani postquam paulu-lum laboraverit, nmlta recipitt munera in te.

-ocr page 218-

DE ONGEHUWDE STAAT.

Wees dus in uwe verkiezing niet overijlend; maar overweeg eerst een geruimen tijd voor God zoowel wat tégen als vóór die keuze pleit. Roep inmiddels ook dagelijks, ja zelfs meermalen eiken dag, den H. Geest om licht en raad aan. Raadpleeg daarenboven uw biechtvader en volg zijn raad. Mocht deze- in geweten oordeelen, dat het voor u ter zaligheid wen-schelijk is niet te huwen, maar als vrij gezel in de wereld te blijven — aarzel dan ook niet langer, u -voor dien staat te verklaren. Gij moogt u dan vrij bij de overtuiging neerleggen, dat het Gods wil is. En mochten de omstandigheden zulks vorderen, betuig het dan ook vrijmoedig en onbewimpeld aan uwe familie, uwe vrienden en aan allen die er belang bij hebben dit te weten, dat gij vast besloten zijt nooit te huwen. Die rondborstige verklaring zal uwe positie in de wereld zuiver afbakenen ; zij zal u daarenboven vele on-bescheidene ondervragingen en lastige aanzoekingen sparen, en u vrijwaren tegen eene menigte van bekoringen.

Wees echter steeds indachtig, dat alleen eene gedurige waakzaamheid op hart en zinnen en een echt godsdienstig leven u in den dagelijkschen strijd met den Satan, de wereld en uwe. driften, de overwinning kunnen verzekeren. Mistrouw derhalve steeds uw eigene zwakheid en vestig al uw vertrouwen op den bijstand van Gods genade.

206

-ocr page 219-

HOOFDSTUK XXIII.

DE STAAT DES HUWELIJKS,

Ik herhaal wat ik in \'t vorig hoofdstuk zcide: mocht gij namelijk overtuigd wezen, dat God u niet voor het huwelijk geroepen heeft, sla dan dit hoofdstuk over. De lezing ervan kan u trouwens in dit geval alleen dienen ter bevrediging eener oogenblikkelijke, ijdele nieuwsgierigheid.

Iets anders ware het, zoo gij nog onzeker zijt van den wil Gods en neiging voor dien staat gevoelt. ïn dat geval kunnen de goede raadgevingen, die ik u in de volgende regels ter overweging aanbied, hoogst nuttig wezen.

Overweeg dan op de eerste plaats, dat de staat des huwelijks geene eigendunkelijke instelling van menschen is, maar wel degelijk door God zeiven in de wereld is verordend. Hij zeli trouwens heeft den eersten man en de eerste vrouw te zaam vere enigd, hun opgelegd zich op aarde te - vermenigvuldigen en zoodoende voor hen en hunne nakomelingen den staat des huwelijks onder het menschdom ingesteld. (l) Wat meer is, onder de wet der genade

Gen. 1, 27. 28.

-ocr page 220-

DE STAAT DES HUWELIJKS.

heeft J. C. de zoon Gods datzelfde liefdeverbond, hetwelk de huwenden met elkander sluiten en waardoor zij in den staat des huwelijks worden binnengeleid, tot een der zeven heilige Sacramenten verheven. Hieruit volgt, dat dit wederzijdsch verbond voortaan niet beschouwd noch behandeld moet worden dan als eene volstrekt heilige en hoogst eerbiedwaardige zaak, waaraan slechts heiligen mogen deelnemen, dat is gezegd, alleen zij, die zuiver van doodzonden en in staat van heiligma-kende genade zijn.

Overweeg ten tweede, dat zij, die zich met elkander door den band des huwelijks verbinden, de zware verantwoording op zich nemen, om de kinderen, die uit hun huwelijk geboren worden, naar lichaam en ziel behoorlijk op te voeden en te verzorgen. Ze zijn namelijk streng verplicht, al hunne krachten saam te spannen om hen van \'t noodige tot hun levensonderhoud te voorzien, al moeten zij zich ook daarvoor des noods de zwaarste vermoeienissen getroosten en hun leven verkorten. Nog zwaarder echter rust op hen de verplichting om ze op te voeden in de liefde en vrees des Heeren (^, ze verwijderd te houden van alles wat hun verderfelijk kan wezen naar de ziel en zc door woord en voorbeeld voor te gaan in de beoefening der deugd en van alle ware godsdienstigheid. Het bestek van dit handboekje gedoogt niet, u de gansche draagwijdte van dezen tweevoudigen plicht in al de daarmee verbondene bijzonderheden te doen beseffen: deze gaan trouwens tot in \'t oneindige Het ligt overigens dan ook niet in mijn plan, eene volledige verhandeling over het huwelijk te geven. Het eenige wat ik mij heb voorgesteld, en waartoe ik mij als

Ephes, 6, 4.

208

-ocr page 221-

, DE STAAT DES HUWELIJKS. 209

gids uwer jeugd verplicht reken, is, u door algemeene vingerwijzingen tot ernst en nadenken te brengen, opdat gij niet, evenals zoovele anderen, die dezen zwaarverplichtenden staat onbezonnen aangingen, uw tijdelijk en eeuwig onheil zoudt te gemoet loopen. Uwe ziel, o dierbaar jongeling, is mij al te dierbaar om u niet te waarschuwen, wanneer uwe hoogste belangen op het spel staan, zooals hier het geval is.

Overweeg ten derde, dat de lasten en onaangenaamheden des huwelijken staats de genoegens, die men er vindt, verre en zeer verre overtreffen. De H. Apostel Paulus noemt die kruisjes eene kwelling des vleesches: »de gehuwden zullen de kwelling des vlee-sches ondervinden.\'\' Wilt gij u van die kwellingen des vleesches althans een algemeen begrip vormen ? Denk u dan eene vrouw, wier eindelooze luimen en grillen gij moet verduren, zoo gij niet dag aan dag met haar in twist en oneenigheid wilt leven. Denk u, dat gij een zestal lastige blagen van kinderen om u heen hebt, die u van den morgen tot den avond voor de voeten loopen, schreien en tieren, dat hooren en zien schier zou vefgaan. Denk u de angst en zielsbenauwd-heden, die zoo vaak het hart eens vaders als samenpersen, wanneer de nering minder voorspoedig gaat en de schuldeischers om betaling komen. Denk u, wat al bezorgdheden u zullen verteren, wanneer de tijd daar is, om voor uwe kinderen eene behoorlijke pozitie in de wereld te zoeken. Denk u uw toestand, wanneer God mocht goedvinden, uwe vrouw en kindaren met pijnlijke en langdurige ziekelijkheden te bezoeken, en gij alleen voor hen allen den kost moet verdienen.

I Cor. 7, 28. Tribulationem car nis habebunt hujus-

tnodi.

14

-ocr page 222-

DE STAAT DES HUWELIJKS.

En nu laat ik nog daar de vele onpleizierige ontmoetingen, die gij allicht van deze en gene uwer familiebetrekkingen zult moeten beleven; nu laat ik nog onbesproken het grievend zielsverdriet, dat een ouder zoo menigmaal van kinderen ondervinden moet, wanneer zij eenmaal den leeftijd bereikt hebben dat ze op eigen voeten kunnen staan. Doch waarom alles aanhalen? Het is mij immers niet te doen om u van den staat des huwelijks afkeerig te maken. (God beware mij, dat ik u van dien staat zou willen terughouden zoo hij zelf er u toe roepen mocht.) Ik beoog niets anders dan u in staat te stellen met kennis van zaken uwe keuze te doen. Ik zou u derhalve een zeer slechten dienst bewijzen zoo ik u het huwelijk als geheel rozenkleurig voorspiegelde en het u u verbloemde, dat die gehuwde staat vdl doornen en distelen is, terwijl de rozen er zeldzaam bloeien.

Een jong mensch, die zich meer door verbeelding dan door ervaring laat leiden, kan zich te nauwernood overtuigen, dat dit werkelijk zoo bestaat. Hij zet zich in den geest — cn voorwaar dit is vrij gemakkelijk — over al die voornoemde zwarigheden heen, en ziet alleen de genoegens des huwelijks, genoegens waarvan de eentonigheid al zeer spoedig al het aantrekkelijke doet overgaan, maar die in hun oog duizendmaal opwegen tegen al de kruisjes, die mettertijd kunnen ontstaan. Helaas! hoe vele jongelieden hebben zich aldus door dien behoorlijken schijn laten misleiden en eerst later, toen het te laat was, de volle verplettende werkelijkheid van dit alles ondervonden!

Wacht u wel, mijn dierbare vriend in Jezus en Maria, wacht u wel in eene zaak gelijk deze, uwe jeugdige verbeelding of het al te zinnelijk gevoel uws harten tot raadsman of gids te nemen.

210

-ocr page 223-

DE STAAT DES HUWELIJKS.

Zie wel toe:

1°. Of gij inderdaad tot den staat des huwelijks door God geroepen zijt.\'

2°. Of de persoon, voor wie gij meer bijzondere genegenheid gevoelt, ook die is, welke u door uwen God van eeuwigheid is toegedacht.

3°. Of gij u ook in \'t verkiezen van dien staat door redelijke en echt christelijke en niet door zuiver men-schelijke ot wat erger zou wezen, door uitsluitend zinnelijke én vleeschelijke beweegredenen laat geleiden.

4°. Of gij met die persoon behoorlijk en eervol door de wereld kunt komen.

5°. Of er van wege de kerkelijke overheid niets in den weg staat, waarom uw huwelijk voor God ongeldig of althans ongeoorloofd zou wezen.

6°. Of gij in haar, die gij tot echtgenoote denkt aan te nemen, een steun zult vinden, niet alleen in de verzorging uwer tijdelijke belangen en die uwer kinderen — zoo God u die geven mocht — maar ook en vooral ten opzichte der aangelegenheden van uwe en hunne ziel.

Al deze en nog vele andere punten, die ik kortheidshalve moet voorbijgaan, moet gij dikwijls en met allen mogelijken ernst in Gods tegenwoordigheid overdenken. Beveel u onophoudelijk in de voorspraak van Maria en Joseph aan en smeek hen, dat zij u in eene zaak van zulk gewicht het noodig licht des hemels verwerven om u toch niet in uwe keus te vergissen.

Verzuim ook niet, met alle nederigheid en openhartigheid den raad uws zielbestierders en dien uwer ouders in te winnen. Ook dien uwer ouders, zeg ik. Wat toch is billijker dan dat een kind zijn vader en moeder raadplege in eene aangelegenheid, waarin zij zeiven zijdelings zoozeer betrokken zijn als hun kind f Het kan hun

211

-ocr page 224-

DE STAAT DES HUWELIJKS.

trouwens geenszins onverschillig wezen, aan wie zij als schoondochter vermaagschapt worden. Daarenboven moeten zij instaan voor uw huwelijksschat. En wat nog meer wil zeggen: zij hebben de zware verantwoordelijk heid van toe te zien, of gij, hun kind, een huwelijk aangaat, waarin uw deugd en godsdienst genoegzaam zijn verzekerd. Zou dit immers zoo niet wezen, dan zijn zij in geweten verplicht, u hunne ouderlijke toestemming te weigeren. Raadpleeg dus uwe ouders en doe dit tijdig, zoodra gij namelijk met een persoon kennis gemaakt hebt. Mocht het gebeuren, dat zij om goede redenen, dat engagement ontraden, luister dan ook naar hun raad en breek ten spoedigste alle verdere kennismaking af. Die volgzaamheid zal God niet nalaten te zegenen en duizendwerf te beloonen.

Zorg ook, dat gij in de dagen der verkeering u niet te buiten gaat door oneerbare vrijheid, vooral niet opzichtens de persoon, die gij meent u door de voorzienigheid Gods te zijn toegedacht. Uwe verkeering zij dan ook niet van al te langen duur en hebbe nooit plaats in de duisternis of in de eenzaamheid, maar immer onder den waakzamen blik uwe ouders, zusters of broeders, of althans van brave en godvree-zende personen. Maak u vooral in die dagen gemeenzaam met de herinnering aan de alomtegenwoordigheid Gods, die getuige is ook van uwe geheimste begeerten en plannen.

Ga, om u tegen de gevaren te sterken, dikwijls nieuwe krachten putten in de heilige Sacramenten der Biecht en Communie. Neem, met één woord, aüe middelen te baat, die onze heilige godsdienst aanbiedt, om in dien gevaarvollen tijd de reinheid uwer ziel ongeschonden te bewaren en aldus in later leven met het volste recht op de rijkste zegeningen in \'t huwe-

212

-ocr page 225-

DE STAAT DES HUWELIJKS. 213

lijk te mogen rekenen. Die zegeningen zullen dan ook gewis niet uitblijven, wanneer gij u door een deugdzaam en godsdienstig leven tot dien heiligen staat zult hebben voorbereid.

En hiermede, dierbare jeugd van Nederland, acht ik mijne taak volbracht Mogen de goed# waarschuwingen die ik u gegeven heb, op goede aarde zijn gevallen! Mogen zij u in die schoone maar gevaarvolle jaren die gij thans beleeft tot leidraad strekken en met Gods genade samenwerken, om u te midden van het steeds toenemend bederf der wereld, op den weg der deugd en der zaligheid staande te houden.

O hoe gelukkig zou ik mij rekenen, zoo ik er in slagen mocht door dit wel is waar zeer onvolledig maar welgemeend geschrift ook slechts een enkelen jongeling van mijn vaderland voor God en den hemel te winnen 1 Ik zou mij voor al de moeiten, die ik mij heb moeten getroosten, overvloedig beloond achten.

-ocr page 226-

HOOFDSTUK XXIV.

Eenige grondspreuken der ü Schrift, die ieder christelijk Jongeling gestadig behoort te overdenken.

Ossa ejus implebuntur vitiis adolescentiae ejus et cum eo in pulvere dormient. Job. 20, 11.

\'s Menschen gebeente zal worden gevuld met de ondeugden zijner jeugd en deze zullen met hem slapen in het stof.

In quo corrigit adolescentior viam suam f In custodien-do sermones tuos. Psalm. 118, 9.

Waardoor, o God, zal de jongeling zijne levenswijze kunnen verbeteren? Door het onderhouden uwer uitspraken.

Proverbium est: Adolescens juxla viam suam, siiam cum senuerit, non recedet ab ea. Prov. 22, 6.

Het is een spreekwoord: De jongeling zal, ook wanneer hij een grijsaard is geworden, niet afwijken van den weg, dien hij zich gebaand heeft.

Adolescens loquere in causa tun vix; si bis interroga-tus ftieris, h abc at caput responsum tuum. Eccli. 32,10.

Jongeling, spreek te nauwernood om uwe zaak te verdedigen; wordt gij tweemaal ondervraagd, dan geve uw hoofd door knikken het antwoord.

-ocr page 227-

GRONDSPREUKEN DER H. SCHRIFT.

Adolescentcs, siibdili cstotc scnioribus. II Petr. 5, 5.

Jongelingen, weest aan de ouderen van jaren onderdanig.

Mundus transit et concupiscentia ejus. I. Joa. 2, 17.

De wereld en hare bekoorlijkheid gaat voorbij.

Fili, conserva tempus et divita a vialo. Eccli. 4, 23.

Mijn zoon, maak u den tijd ten nutte en wijk af van het kwaad.

Filii, obedite pareïitibus vesfris in Domino, koe cnnn justum est. Ephes. 6, 1.

Kinderen, weest uwen ouders in den Heer gehoorzaam; dit trouwens is billijk.

Obedite praepositis vestris et subjdcete eis. Ipsi enim pervigilant quasi rationem pro animabus vestris reddi-turi. Hebr. 13, 17.

Weest uwen oversten gehoorzaam en onderdanig. Zij toch waken gedurig, als zullende eenmaal reken-schap voor uwe zielen geven.

Beati mundo corde: quoniam ipsi Deum vide bunt.

Matth. 5, 8.

Zalig de zuiveren van harte; want zij zullen God zien.

Via stulti recta in oculis ejus, qui au tem sapiens est, audit co mi Ha. Prov. 12, 15.

De weg van den dwaze is recht in zijne oogen; maar hij die wijs is, luistert naar raad.

Omnibus diebus vitae tuae in meute habeto Deum! et cave ne aliquando peccato consentias et praetermittas praccepta Domini Dei nostri. Tob. 4, G.

Houd al de dagen uvvs levens God in uwe gedachten, en wacht u wel van ooit in eenige zonde toé te stemmen en de geboden van den Heer onzen God te overtreden.

(Woorden van Tobias aan zijn jeugdigen zoon).

215

-ocr page 228-
-ocr page 229-

AANHANGSEL.

Een woord over de Canisius-vereeniging (Canisius-verein) in Duitschland en Zwitserland.

Maken wij hier, aan het slot van dit werkje, melding vati het zoogenaamd Canisius-Bond in Duitschland en Zwitserland, \'t is om u te doen zien, hoezeer men eveneens in andere landen, zij \'t ook onder andere benamingen en vormen, er op uit is, de katholieke jongelingschap, de studeerende jeugd in \'t bijzonder, in den waren geest der Katholieke Kerk te zien opleiden.

Dit voortreffelijk genootschap, dat den gelukz. Petrus Canisius S. J. als zijn bijzonderen Beschermheilige erkent, is vóór slechts weinige jaren in Duitschland ontstaan en telt heden reeds meer dan 100.000 leden. Den 11 Juli 1879 werd het door Z. H. Paus Leo XIII bij dekreet der H. Congregatie voor de Kerkgebruiken, tegelijk met de statuten zijner leden, goedgekeurd en aanbevolen, en den 8 September deszelfden jaars, ter gelegenheid der 26e algemeene vergadering van Duitschlands katholieken, voor goed gevestigd.

-ocr page 230-

AANHANGSEL.

De zooeven vermelde Statuten zijn de twee volgende : »De Leden dezer Vereeniging verbinden zich: 1°. Om, naar gelang hunner maatschappelijke pozitie, mede te werken tot wering van de jeugd uit de onchristelijke scholen en tot hunne onderrichting en opvoeding in den geest der H. Kerk.

2°. Om voor het behoud der jeugd dagelijks het „Gebed der Vereenigingquot;, of in de plaats daarvan, de „Aanroeping van den gelukzaligen Canisiusquot; alsmede een Onze Vader en Wees gegroet te bidden. {1), De hoofdzetel en het bestuur der Vereeniging is te Mentz (Duitschland) gevestigd. Aan het Bestuur komt het toe, de Vereeniging te leiden, hare belangen waar te nemen en de noodige verordpningen te maken.

Vrijwillige bijdragen tot bestrijding der onkosten, die voor de instandhouding en uitbreiding der Vereeniging gevorderd worden, moeten aan het Bestuur worden opgezonden.

Ieder Katholiek, die de in de Statuten vermelde verplichtingen op zich neemt, kan lid worden. De leden ontvangen van het Bestuur, tegelijk met de Statuten, eene bewijsakte van lidmaatschap. Hunne namen worden evenwel niet ingeschreven.

De tegenwoordige president der Vereeniging is de graaf Baron Felix de Loë, die den 8 September 1880, één jaar na de vestiging van het Genootschap zijn verslag over deszelfs heerlijken toestand aldus besloot: gt;Laten we bidden, werken en strijden op het voor^

218

1

Z. H. Leo XIII heeft aan de leden der Vereeniging die beide gebeds-oefeningen verrichten, iedere reis dat zij het doen, een aflaat van 100 dagen verleend, mits zij er een Onze Vader en Wees gegroet bijvoegen.

-ocr page 231-

AANHANGSEL

beeld van Duitschlands grooten apostel (den gelukz. Canisius) met denzelfden moed, dezelfde onvermoeide werkzaamheid als hij — en God zal ook ons helpen, gelijk Hij in de treurige dagen der zoogenaamde hervorming het katholieke Duitschland geholpen heeft.quot;

Hoe wenschelijk ware \'t niet, voegen wij er bijgt; dat ook in ons Vaderland, waar de gevaren voor de jeugd, vooral uithoofde van het godsdienstloos Staatsonderwijs, niet minder dreigend zijn dan in het naburig Duitschland of Zwitserland, eene soortgelijke Ver-eeniging tot stand kwam! Wij kunnen ons dan ook niet weerhouden, dezen onzen wensch hier ^openlijk uit te spreken.

Ziehier, benevens eene trouwe vertaling, den latijn-schen tekst van het dekreet der H. Congregatie voor de Kerkgebruiken, waarbij voornoemde Vereeniging werd goedgekeurd.

219

Gerntaniae.

Eximio flagrans deside-rio tuendae religiosae ado-lescentium educationisPer-illustris Comes Palatinus Liber Baro Felix deLoë nuper in Germania aggres-sus est instituere societa-tem, cujus sodales, pro sua quisque conditione, id agant, ut juventus a scho-lis Christiana fide destitutis arceatur et ad mentem Ca-tholicae Ecclesiae instrua-tur atque educetur. Hanc porro Societatem ipseNo-

Bestemd voor Duitschland.

» Aangedreven door een allerloffelijkst verlangen om de godsdienstige opvoeding der jongelingen te beschermen, heeft de doorluchtige Palatijnsche Graaf, Baron Felix von Loë, onlangs begonnen, in Duitschland eeneVer-eeniging op te richten, wier leden zich ten doel stellen, eenieder volgens zijne maatschappelijke pozitie, de jeugd van godsdienstlooze scholen verwijderd te l^ouden en haar volgens den g«est der katho-


-ocr page 232-

AANHANGSEL.

220

bilis Vir sub titulo et aus-piciis Beati Petri Canisii Confessoris ponere cen-suit, quippe qui indefesso zelo ad integritatem Ca-tholicae Fidei in eadem regione maxime inter ado lescentes servandam adla-boravit; eamque proinde Societatem »FoedusCani-sianumquot; nuncupare voluit. Nunc vero humillimas Sanctissimo Domino Nos-tro Leoni Papae XIII por-rexit preces, expostulans ut et Societatem a se ita constitutamApostoüca ap-probatione munire atque benignam alicujus Indul-gentiae elargitionem ipsius sodalibus Orationem, ut in exhibito exemplari, reci-tantibus impertiri dignare-tur. Sanctitas itaque sua, haec supplicia vota a sub-scripto Sacrorum Rituum Congpegationis Secretario relata peramanter exci-piens enuntiatam Societatem sive gt;Foedus Canisia-numquot; cum suis legibus et sub patrocinio Beatri Petri Canisii recognovit atque approbavit, nccnon In-lieke Kerk te doen onderwij- 1 duig zen en opvoeden. Deze Ver- 1 rum eeniging heeft de adellijke I qui Man gemeend te moeten 1 nen plaatsen onder den titel en de I ba; bescherming van den gelukz. 1 gra Belijder Petrus Canisius, die 1 ten met onvcrmoeiden ijver er 1 scli op uit geweest is, om in die 1 val landstreken het katholiek ge- 1 tot loof, vooral onder de jonge- I be lingen, ongeschonden te .1 tra bewaren; waarom hij dan 1 bt ook wilde, dat dit Ge- 1 nootschap den naam van: 1 „Canisius - vereenigingquot; zou I L dragen. Hij heeft tot dit einde 1 een allernederigst smeek- I schrift tot onzen H. Vader 1 Paus Leo XIII gericht, het I verzoek inhoudende,dat Z.H. 1 de door hem aldus opgerichte Vereeniging door zijne | apostolische goedkeuring zou gelieven te bekrachtigen en aan hare leden, die een zeker 1 gebed zouden storten, zooals dit in eene vertoonde formule werd opgegeven, welwillend een aflaat te verleenen. Zijne Heiligheid heeft dit smeekschrift, dat Hem door den on-dergeteekende,sekretaris van de Congregatie derKerkge-


(

-ocr page 233-

dulgentiam centum die-rum ejusdem Sodalibus, qui supra dictam Oratio-nem incipientem per verba :„Beate Petre Canisi,qui gravissimisquot; et desinen-temperhaec: gt;a periculis scholarum impiarum ser-vatequot; devote recitaverint, toties quoties lucrandam benigne elargita est. Con-trariis non obstantibus qui-buscumque.

Die 11 Julii 1879. D. Cardin. Bartolinius S. R. C.

L. S. Plac.-RaUi, S, K. C.

Secretarius.

NGSEL. 221

bruiken, werd aangeboden, met de grootste liefde aangenomen en voornoemd Genootschap of„ Canisius- Vereenig ingquot;, alsmede hare Statuten onder de bescherming van den gelukz. Petrus Canisius, erkend en goedgekeurd, alsook goedwillig een aflaat van honderd dagen verleend aan hare leden, die bovenvermeld gebed, beginnende met de woorden :„Gelukzalige Petrus Canisius, die in de hoogst drukkendequot;cneindigende met de woorden: „Behoedt hen voor \'t gevaar der goddelooze scholenquot;, godvruchtig bidden en wel voor iederen keer, dat zij ditzelfde gebed uitspreken. En dit alles is geldig, niettegenstaande alles wat daarmede strijdig is.

Den 11 Juli 1879.

D. CARDINAAL BARTOLINI,

Prefekt van de H. Congregatie der Kerkgebruiken,

L. S.

PLAC. EALLI

Secretaris dierzelfde H. Cong.


-ocr page 234-
-ocr page 235-

B L_ A OW IJ Z E R.

liLADZ.

Voorrede . . . ;...........

Aan de Nederlandsche jeugd . . ...........1

Hoofdst. I. De Christen jongeling in de 19=

eeuw.......• 5

» II. De schat des geloofs..........13

» UI. Degelijke deugd............23

» IV. _ De tijdgeest . :............33

» V. Gezag....................41

» VI. Ouderlijk gezag..............50

» VII. Burgerlijk gezag............58

» VIII. Kerkelijk gezag..............07

» IX. Vrienden......\' . . . 78

» X. Lectuur....................91

» XI. Omgang met de wereld. . . . 106

» XII. Omgang met het ander geslacht. 119

» XIII. Bekoringen........124

» XIV. Op het handwerk......138

» XV. Op school..................143

» XVI. Wereldsche manieren .... 152

» XVII. Deftige manieren............158

» XVIII. Godsdienstigheid 163

» XIX. Staat des levens......173

» XX. De priesterlijke staat..........181

» XXI. De kloosterlijke staat..........191

» XXII. De ongehuwde staat. . . . • 200

» XXIII. De staat des huwelijks .... 207 » XXIV. Eenige grondspreuken der H.

Schrift, die ieder christelijk jongeling gestadig behoort te

overdenken.......214

Aanhangsel. : . ............216

-ocr page 236-
-ocr page 237-