CÏÏEISTELIJKE GEEEFOEIEEEDE KEEK,
liaar strijd en hare verdere g-eseliiedenis ,
DE O C K.
EEESTE STUK. Do Afscheiding in \'t Noordon van ons land.
II. oet.
\'f \' r t *
OEI)HURT m.l T. UCHTMAN GRONINGEN
Be gehewrtcnissen in onze dagen op JccrJcelijh gebied maken de geschiedenis van de dagen der Afscheiding Lij vernieuwing belangrijk. Te weinig zijn da omstandigheden van dien tijd beleend, en veler onbillijhe beoordeeling moei veeleer aan onbel:endlieicl met hetgeen geschied is worden toegeschreven, dan wel aan verkeerden wil.
liet het oog op den tegenwoordigen stand van den kerkelijken strijd heb ik gemeend dat het zijn nut kon hebben, dat de geschiedenis van de Afscheiding der gemeente TJlrum en het gewold door de regeering van Willem I tegen haar gepleegd, afzonderlijk in het licht kwam. Men kan hieruit zien, hoe geheel anders de regeering in 1834 zich gedroeg in betrekking tot de kerkelijke beweging dan in 1873.
Het hveede stuk zal bevatten: de Afscheiding in de overige provinciën van ons land, de vervolging van viege de regeering en de geschiedenis der kerk tot de Synode van 1840 ƒ terwijl met een derde sink, dat als tweede deel kan toorden beschouwd, en de geschiedenis der kerk tot op onzen tijd beval, dit werk voltooid zal zijn.
! fp:
Toestand der Hervormde Kerk iu Nederland vóór de Afscheiding.
Van de protestantsclie kerken, die sedert do liervoiming, in ons land ontstaan zijn, behoort de Nederlandsche Oere-formeerde kerk tot do oudste. Zij ook telde de meeste leden. Ofschoon in de IGde eeuw de roomschc kerk twoo derde der bevolking telde, en de Eoomschen het deftigste cn rijkste gedeelte der natie waren, was zij het, die dooide kracht harer beginselen den gvootsten invloed uitoefende. Feitelijk werd zij reeds in 1583 staatsieric; algemeene staatskerk werd zij echter niet voor 1651.
De voordeelen, die zij hierdoor genoot, waren voornamelijk deze: dat de staat door zijn gezag en met zijne materiëele hulp voor het recht en de belangen der kerk zorgde; dat het geven van onderwijs, op kosten van den staat, aan haar werd overgelaten; dat het hooger onderwijs aan de belangen der Hervormde leer werd dienstbaar gemaakt; dat het lidmaatschap der kerk gesteld was als een vereisohte van de ambtenaren van den staat; dat het huwelijk met eene roomsche vrouw, voor ambtemaren en officieren met ontzetting werd gestraft; dat de leeraren der Hervormde kerk den staat ten dienste waren en daarvoor beloond werden; dat het
6
belieer harer gebouwen door den staat gevoerd, het onderhoud door hem bekostigd werd, tenioij daarvoor eigen inkomsten waren aangewezen of belasting werd geheven, krachtens machtiging van don staat; — in één woord: dat zij of uitsJuitend, of boven de andere door den staat werd voorgestaan en bezoldigd. Hierdoor stond zij iii aanzien boven al de andere kerkgenootschappen en nam zij ook het gemakkelijkste toe in aantal harer leden. Staatskerk is zij gebleven tot 1796, toen door de Nationale vergadering werd verklaard ,, dat de kerk afgescheiden is van den staat en dat er geene burgerlijke voor- of nadeelen aan de belijdenis van eenige godsdienst worden gehecht.quot; Dit werd in de vergadering van 17!)8 op nieuw bevestigd, zoodat toen de scheiding van staat en kerk uitgesproken is, die, zoowel in de grondwet van 1815 als in de gewijzigde van 1840 en in die van 1848, is bevestigd. De volledige toepassing er van laat evenwel nog altoos te vergeefs op zich wachten.
Wat den inwendigen toestand der gereformeerde kerk betreft, ook die is in de drie eeuwen van haar bestaan geheel veranderd. De allerwege heerscliende staatkundige en godsdienstige denkbeelden in de tweede helft der vorige eeuw deden, ook in ons land, hun invloed gelden. In naam der wetenschap, van den godsdienst en der zedelijkheid werden die denkbeelden, zelfs door vele leeraars, verbreid. De leerstukken die de gereformeerde kerk kenmerkten, waren langzamerhand op den achtergrond geschoven, vonden weldra geene of zeer weinige belijders, en werden door niet weinigen bestreden. De leer der vrijmachtige verkiezing moest plaats maken voor die der algemeene menschen-liefde Gods; de leer der wedergeboorte voor die der zedelijke verbetering; de leer der voldoening werd bijna niet meer van de kansels gehoord, en in plaats daarvan werd een God verkondigd, die zijne schepselen.te liefheeft, dan dat Hij ze voor eeuwig zou verderven.
Een waarlijk gereformeerd leeraar of lid word dan ook
7
in de gereformeerde kerk steeds meer eene zeldzaamheid, en de tijd scheen aangebroken, dat men er ernstig aan kon denken j om de verschillende protestantsehe kerkgenootschappen tot éun geheel te vereenigen.
Wat de inwendige regeling en het bestuur der kerk betreft , was het de Gereformeerde kerk, die, tengevolge van hare vroegere vereeniging met den staat, meer dan eenig ander kerkgenootschap had geleden tijdens de staatkundige beroerten in het laatst der vorige- en de Pransche overlieersehing in het begin van deze eeuw. Hadden de Algemeene staten na de Synode van Dordrecht steeds het bijeenkomen van eene algemeene Synode verhinderd, tijdens dezen staatkundigen toestand kon hiervan wel het allerminst sprake wezen. Ook na de bevrijding van het Vaderland, toen Willem van Oranje, als Souvereine Torst, den 2 Dec. 1813, te Amsterdam was uitgeroepen, kwam niet dadelijk eene Synode bijeen. Willem I verklaarde zich den 26sten April 1814 zelfs tegen de bijeenroeping van een Algemeene Synode. Den 28sten Mei 1815 werd evenwel door den Koning eene consuleerende commissie benoemd, en weldra aan haar een ontwerp, dat door den Secretaris en Adviseur Janssen was opgemaakt, ter beoordeeling overgegeven. Dit ontwerp, door de commissie beoordeeld en gewijzigd, werd bij Koninklijk besluit van 7 Jan. 1816 gesanctioneerd als het Algemeen Eeglement voor liet Bestuur der Hervormde kerk in het Koninkrijk der Nederlanden. Deze handelwijze des Konings was ongrondwettig, tegen het welbegrepen belang der kerk, en geheel willekeurig. Evenwel berustte de kerk er in. Alleen de Classis Amsterdam kwam met bezwaren voor den dag, doch werd genoodzaakt zich te onderwerpen. Overeenkomstig dit Eeglement werden bij koninklijk Besluit van den 3den Februari de Secretaris en de Questor, en den 28sten Mei de 13 overige en de 3 praeadviseerende leden der Synode benoemd, en de eerste zitting had plaats den 3 Juni 1816.
8
Er was van nn af cone hoogste kerkelijke vergadering, die voortaan alle zaken, het bestuur der kerk betreffende, onder goedkeuring des Konings, zou kunnen regelen. Een Hervormd keykyenootsc/iap was hierdoor ontstaan, terwijl er vroeger alleen sprake was geweest van Gereformeerde kerkew. Het beginsel van zelfstandigheid der gemeenten, in de belijdenis der Gereformeerde kerk zoowel als in de kerkorde van Dordrecht duidelijk uitgesproken, werd hiermede geheel opgeheven.
Vreemd kan het schijnen dat deze usurpatie (overweldiging) van Willem I zoo weinig tegenstand vond. Minder bevreemdend blijft dit, indien men den ontredderden toestand der Hervormde kerk, en de goede verwachting, die men van een vorst uit het huis van Oranje koesterde, hierbij onder het oog houdt. Ook de inwendige toestand der kerk was hiervoor gunstig.
\\oor de rechten der kerk gordde niemand zich ten strijde, want men had een vrijzinnig en vaderlijk bestuur in den geliefden koning. En wat de leer der Gereformeerde kerk betreft, wie zou het wagen voor haar de wapens op te vatten, dewijl bijna allen er van overtuigd waren, dat men veel liever moest doen uitkomen wat de kerkgenootschappen verbond, dan wat hen scheidde, en er, vooral onder de leeraren, weinigen werden gevonden, die geheel vereenigd waren met de leer der kerk.
Bijna gelijktijdig traden de hoogleeraren H. Bouman te Utrecht, de Geer te Praneker, en T. A. Clarisse te Groningen op als lofredenaars van den gelukkigen tijd, beide voor de kerk en de beoefening der godgeleerde wetenschap. Ook in de Synodale vergaderingen keerden telken jare gelijke lofspraken weder, op de richting van het hooger onderwijs, op de prediking en den dienstijver der leeraars en op de gesteldheid der gemeenten. De eeuw der verlichting was aangebroken. De oude begrippen over God, den mensch, de verlossing des menschen, waren veranderd; als bijgeloof werden zij ter zijde gesteld of openlijk veroordeeld.
9
N. Scliotsman, predikant te Leiden, oogstte dan ook vrij algemeen smaad en verachting, toen liij op liet tweede eeuwfeest van de Nationale Synode te Dordrecht een „ Eerezuilquot; voor haar durfde oprichten. En groot was algemeen de verontwaardiging, toen een jong geleerde, een bekeerde Israëliet, Mr. I. da Costa, in 1822 met zijne „ Bezwaren tegen den Geest der eeuwquot; optrad, en daarin onder anderen aantoonde, „ dat in den mond der verlich-ting-predikers van die dagen al die begrippen, waarop de geloovigen aan den geopenbaarden God hunne hoop en zaligheid bouwen, met den naam van bijgeloof worden bestempeld.quot;
De eeuw der verlichting was die der verdraagzaamheid. Geen geest van uitsluiting maar die van broederlijke liefde moest allen bezielen en in alles zich openbaren. Wanklanken, als die da Costa had doen hooren, stoorden de lieflijke harmonie, die allerwege vernomen werd in het verheffen van den tijd ,• dien men beleefde, doch zij werden overstemd, en onder de meer dan veertienhonderd predikanten in de Hervormde kerk deed zich geene enkele stem van goedkeuring hooren.
Vier jaren later zag te Amsterdam het „ Adres aan al mijne Hervormde geloofsgenooteuquot; het licht. In dit „ Adresquot; werd het eerst aanmerking gemaakt op de verandering, door de Synode van 1810 gemaakt in het formulier, dat door aankomende leeraars moest worden onderteekend. Het vroegere formulier vorderde de verklaring, „dat wij van harte gevoelen en gelooven, dat alle de artikelen en stukken der leere, in de belijdenis en Catechismus dei-Gereformeerde Kederlandscbe kerken begrepen, mitsgaders de verklaring over .eenige punten der .voorzegde leer in de Nationale Synode anno 1619 tot Dordrecht gedaan, in alles met Gods woord overeenkomen.quot;
Het Haagsche formulier had dit aldus gewijzigd: „ dat wij de leer, welke overeenkomstig Gods heilig woord, in de aangenomen formulieren van eenigheid der Nederlandscho
10
Hervormde kerk is vervat, ter goeder trouw aannemen en hartelijk gelooven.quot;
Dat deze verandering reeds elf jaren kad kunnen bestaan, zonder dat hierop in \'t openbaar de aandacht was gevestigd, is wel een opmerkelijk teeken van dien tijd. Voor velen waren dan ook die oude formulieren verouderd, en leer-vrijheid scheen volstrekt noodig om de gemeente te kunnen doen deelen in de zegeningen van den hooggeloofden vooruitgang in wetenschap en beschaving.
Maar nu dit adres! Het wees op de sluwheid waarmede deze verandering gemaakt was; het toonde aan dat hierdoor alle banden waren losgemaakt, en dat de leeraars met de onderteekening er van eigentlijk tot niets zich verbinden. „ Zulk eene onderteekening quot; zegt de Schrijver, „ kan door elke Christengezindheid, door den Eoomschgezinden, ja zelfs door den Jood gedaan worden.quot;
Dit was te veel voor die dagen. De kalme rust werd gestoord. Daarenboven durfde het adres spreken van ,, eene scheuring die zou kunnen ontstaan, indien de Synode niet terugkeerde en de geuite klachten ter harte nam.quot; Zóó te durven spreken, in een tijd toen bijna allen de veree-niging van al de protestantsche kerkgenootschappen durfden hopen, dit scheen al te stout. Wie mag toch wel de schrijver zijn, zoo vraagde men elkander, zelfs in den Ilaagschen kerkeraad. Ook de regeering deed hieromtrent onderzoek. En toen het bleek dat de schrijver niemand anders was dan D. Molenaar, pred. te \'sHage, had de man veler gramschap, ook die van den Koning te verduren.
Tot kenschetsing van die dagen moge hier het koninklijke Besluit van 23 Sept. 1827 eene plaats vinden:
Wij Willem enz.
Gezien het Rapport enz.
Gezien het rapport van onzen minister van justitie, van 7 Julij 1.1., lett. X 12, waaruit blijkt, dat de hervormde predikant D. Molenaar te \'s Gravenhage, schrijver is van het bedoelde stuk;
11
Gezien het rekest van even gemelden predikant, van 23 Julij 1.1., daarbij te kennen gevende, een innig smartgevoel te hebben, dat deze zaak ter onzer kennis was gekomen, en ons ongenoegen had verwekt, en verklarende het geheel tegen zijn doel en wensch te zijn, door zoodanig een adres eenige scheuring of onrust in de vadeiiandsche kerk te verwekken; voorts do stelligste verklaringen afleggende van zijne goede bedoelingen, en daarbij met leedwezen ziet, dat de aangewende middelen ceiie tegenovergestelde opvatting ondergingen en dus zeker niet doelmatig waren, de hoop betuigende niet deze verklaring, onverminderd in onze goedgunstigheid te deelen, verzekering gevende, dat door hem niets ondernomen zal worden, hetwelk den schijn kan hebben van de rust der kerk te verstoren j
Gehoord de adviezen van onzen Staatsraad, directeur-generaal voornoemd, van de Commissie uit den raad van State voor de zaken der hervormde kerk en van onzen minister van justitie;
Hebben goedgevonden en verstaan, disponerende op het rekest, ons door den predikant D. Molenaar te \'sGraven-hage, ingediend, aan denzelven bij deze kennis te geven: dat wij zijn naamloos geschrift onder deu titel van „ Adres aan alle mijne hervormde ffeloofsyeuooteuquot; met ongenoegen en afkeuring hebben gelezen, doch niet te min, in aanmerking nemende de betuigingen omtrent zijne bedoelingen, gezindheden en leedwezen, door denzelven bij zijn opgemeld rekest gedaan, voor het tegenwoordige, deze voor ons zeer onaangename zaak, daarbij zullen laten berusten, in het vertrouwen, dat de rekestrant zich zorgvuldig zal onthouden van alles wat de rust in de hervormde kerk zoude kunnen storen, en zich overeenkomstig de wetten en reglementen zal gedragen.
Afschrift enz. (g0^.) Willem.
Van wege den Koning: (get.) J. ü. DE MeIJ VAK SïREISFKEUK. Laken 23 Sept. 1827.
12
Men wcot waarlijk niet waarover zich meer to verwonde-ren , of over de zwakheid van den schrijver van dat adres, of over den hoogen en aanmatigenden toon van Willem I. Wat het laatste betreft, dit kan hieruit worden verklaard, dat de koning, ofschoon de aanstelling hem ontbrak, feitelijk als eerste bisschop in de Hervormde kerk alle dingen naar zijn wil bestuurde. Zonder koninklijke goedkeumig en bekrachtiging kon zelfs de Synode geene enkele verandering ten uitvoer leggen. De werking van het eenmaal gesproken woord kon evenwel door geen van beide worden verhinderd. Bij duizende exemplaren was dit adres verspreid, en velen uit het volk hadden hooren uitsjn\'eken, wat zij, minder duidelijk misschien, reeds lang hadden gedacht. Er kwam na dien tijd, vooral in het zuiden van ons land, inzonderheid in onze groote steden, eene herlevende belangstelling in de door de leeraars vrij algemeen verworpen en gesmade leer der Gereformeerde kerk. De Neologie, zooals toen de afwijkende gevoelens met één woord werden genoemd, kwam bij velen in verdenking en er werden nu en dan ook andere stemmen dan die van toejuiching vernomen.
Het volk in \'t algemeen was intusschen van de kennis der waarheid ontbloot door den invloed van de Maatschappij iot Nut van \'t Algemeen, de neutrale volksschool, krachtens de schoolwet van 1806, de zede-predihing van dien tijd, waaraan de eenig ware grondslag onthrak, en door meer dergelijke oorzaken. Vrij algemeen werd gezegd en geloofd, dat het er niet op aankomt wat men gelooft, als men maar goed leeft. De geheel ware stelling: geen leerstelsel maakt zalig, werd nevens de geheel valsche: op hel leven alleen komt het aan, als christelijke waarheid verkondigd. Een geest van onverschilligheid, in betrekking tot de leer, was de heerschende. Alleen de belijdenis van de leer der Gereformeerde kerk was hiervan uitgesloten. Zoover was het gekomen, dat de belijders en predikers van de oude leer algemeen geacht werden nieuwigheidzoekers te wezen. Met den naam van fijnen, dweepers en nieuwlichters wer-
13
den /,ij door het volk, met dien van jriëtisten, Bildcrdy-kianen en dompers, door de meer ontwikkelden, bestempeld.
De Tverken der oude schrijvers, zooals W. a Brakel, C. van der Kemp enz., thans weer op hoogen prijs, werden toen tegen scheurpapier verkocht. Van de gezellige kringen waren godsdienstige gesprekken uitgesloten; het lezen der H. Schrift in de huisgezinnen vond bijna geen plaats, en ofschoon de vorm van bidden veelal nog in-achtgenomeii werd, behoorde een huisgezin, waarin de huisvader in liet gebed voorging, tot de groote uitzonderingen, indien niet tot de zeldzaamheden. Evenwel was een erkend ongeloovige of een openbaar ongodsdienstig menscli bij verre de meesten veracht. Ter kerk te gaan, al was liet niet geregeld, maar dan toch nu en dan, de kinderen en dienstbaren ter catechisatie te zenden en den godsdienst niet te smaden, dit werd door den heersoheu-den geest van den tijd gevorderd. De ledige namiddagkerken toonden echter dat de godsdienst veelmeer sleur was en gewoonte dan waarachtige belangstelling. Zeer karakteristiek voor den algemeen heerschenden geest in die dagen is liet dat, toen ten jare 1S3-1 ecu boekverkooper te Groningen, eene vertaling van Dusz Leien Jezu, door Strauss, aankondigde, het boekverkoopers-bond besloot den verkoop er van niet te bevorderen, en dat later de uitgave moest gestaakt worden.
Tot het op nieuw wekken of in \'t leven houden van een algemeen godsdienstig leven, werkten de omstandigheden van den tijd gunstig mede. De gruwelen der revolutie lagen nog versch in het geheugen; het dwangjuk eener vreemde overlieersching had zwaar gedrukt, cn Nederlands bevrijding eu herstelling, even ongedacht als onverwacht, werd als een bewijs van Gods reddende hand erkend, maar daarom dan ook de ellenden, waaronder liet vaderland had moeten zuchten, als een Godsgericht. De verbonden vorsten hadden op het slagveld te Leipzig het zoogenaamd heilij verhoud gesloten, en in de acte van dit verbond, den 36sten
14
Sept. 1815 te Parijs opgemaakt, verklaard „dat zij on-wrichtbaar hadden besloten om tot cenig richtsnoer van hun gedrag, zoowel in het besturen van hunne eigene volken, als in hunne betrekkingen met vreemde staten, de voorschriften des Christendoms te kiezen, voorschriften van regtvaardigheid, liefde en vrede, die, wel verre van slechts op liet bijzondere leven toepasselijk te zijn, onniid-delijken invloed op de raadslagen der vorsten hebben, en al hunne schreden leiden moesten, daar zij het eenige middel behelsden om de menschelijkc inrichtingen te bevestigen en hare onvolkomenheden te verhelpen.quot;
Het derde eeuwfeest der hervorming, de Belgische revolutie, het uitbreken der cholera in 1832, enz. mogen metle tot die omstandigheden gerekend worden.
Zoodra er echter hier of daar waarlijk godsdienstig leven kwam, zooals dit vooral tijdens en kort na den opstand dei-Belgen plaats had, openbaarde zich vijandschap, die zich op verschillende wijzen uitte. De verdraagzaamheid en geest der liefde, in die dagen zoo algemeen geroemd, als het kenmerk van den tijd, bewees zich allerwege de onverdraagzaamheid zelve te zijn. Afzonderlijke godsdienstige samenkomsten waren de leeraars en het volk onverdragelijk. Zelfs vanwege de regeering werden de samenkomsten met geldboeten gestraft, en vóór het jaar 1830 waren onderscheidene menschen veroordeeld, omdat zij hunne huizen tot het houden van godsdienstoefeningen hadden afgestaan. In de provincie Groningen alleen waren er vóór de afscheiding al meer dan twintig vonnissen geveld, tegen het houden van bijzondere godsdienstige samenkomsten.
Een dier rechtsgedingen vinde hier zijne plaats, omdat het zoo juist den aard der overtreding kenmerkt, die toen waardig geoordeeld werd om gestraft te worden. Het is dat van L. Dijkstra, den Ssten September 1834, omdat hij in Juli van dat jaar eene oefening had gehouden te Grootegast, prov. Groningen.
De president. Welk is uw beroep ?
Dijkstra. Arbeider.
De pres. Ik (lacht Jat gij predikant waart, want ffij hebt immers op dc Grootcgast gepreekt, gecatechiseerd, of eene rede gehouden?
D. Ja, ik heb er geoefend.
Pres. Welnu, gij weet immers wel, dat gij dit niet moogt doen, want het is tegen de wet des Konings.
D. Het kan wel zijn, dat ik tegen de wet des Konings heb gezondigd, maar dc wet ïan don Koning der Koningen spreekt mij vrij, ja die gebiedt het mij. Toen hem, op zijn verzoek, vergund werd verder te spreken, zeide hij: M. H., ik heb de grondwet van den grooten Koning in mijn zak; kom laat ik u een artikel uit die wet voorlezen. Hij sloeg daarop zijn bijbel open en las 1 Pet. 4: 10: \'Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, alzoo bediene hij dezelve aan den anderen als goede uit-deelers dei\' menigerlei genade Gods. En verder: M. H. Ik heb in mijne jeugd den Heere menigmaal gebeden, dat Hij mij genade, gaven en bekwaamheden mocht schenken, om andereu te leeren en te stichten, en nn God mijne bede vervuld heeft, wensch ik ook gaarne mijn klein talentje op winst te doen , en God beveelt mij dit, mijn geweten zegt mij hetzelfde, en van vele zijden word ik er toe geroepen en aangespoord, maar gij verbiedt het mij. Wat is nu het beste, ulieden het meeste te gehoorzamen of Gode ?
De president antwoordde: Gij zijt immers geen predikant j doch Dijkstra las andermaal 1 Pet. 4: 10; toonde aan, dat dit niet slechts tot de geleerden, maar ook in \'talgemeen tot alle geloovigen wordt gezegd, en verklaarde toen: M. H. Ik kan prediken en een gedeelte van Gods woord verklaren. Is er iemand die mij, betrekkelijk mijne bekwaamheid wil onderzoeken, ik ben oogcnblikkelijk bereid, te antwoorden.
Met welken geest toen reeds velen benieid waren is duidelijk uit den wensch, dien de officier van dc Rechtbank
16
te Appingadam in liet begin van het jaar 1834, bij de bebandcling van eene dergelijke zaak durfde uitspreken, toon liij zeide: „ Het ware te wensolien dat men de aanvoerders dier zaken en de hoofden dier bijeenkomsten aan het lijf moehte straffen.quot;
Nederland, dikwijls, en met recht, het classieke land der vrijheid genoemd, verloor dien roem geheel vrijwillig. Terwijl er geene Staatskerk meer bestond, mochten godsdienstige samenkomsten buiten de kerkgebouwen geen plaats vinden, en het woord Gods mocht niet verkondigd worden dan alleen door de bij de landsvaderlijke regeering bekende en door haar als zoodanig erkende voorgangers in den godsdienst.
En dat de zich liberaal noemende predikanten van die vervolgingen niet afkeerig waren, blijkt onder anderen uit de rede van den vooraitter der Synode van 1833,. Dr. II. H. Donker Curtius. ïfa gewaagd te hebben van do aanzoeken bij den Koning gedaan, om het houden van afzonderlijke vergaderingen boven het getal van 11) personen te veroorloven, zegt hij: „Naar mate het duidelijker in het oog valt, dat het doel van zulke aanvrage geen aiider is, dan het daadzakelijk daarstellen eener openlijke scheuring in de Hervormde kerk, mag men zich te meer verblijden, dat deze aanzoeken door onzen geëerbiedigden Koning, zijn van de hand gewezen en dut hierdoor voor de aanstokers van wantrouwen en verdeeldheid het uitzicht is ondergegaan , van ooit langs dezen weg hun laakbaar doel te zullen bereiken.quot; (1)
Opmerkelijk is het dat D. C. in dezelfde rede zegt: „ Er is slechts één wapen, van hetwelk wij ons kunnen , mogen en moeten bedienen in dezen strijd. Maar ook dat wapen is krachtig, voldoende, en bezorgt zeker de overwinning. Het bestaat in de verstandige, ronde en eerlijke ontwikkeling van den zin der woorden van onzen Heer en zijne gezanten, cn de onderwerping van die ontwikkeling aan de beoordeeling van het gezond verstand der menschen, voorgelicht door de onfeilbare leer van Jezus en de Apostelen, in welke wij allen de hoogste kenbron van godsdienstige waarheid dankbaar erkennen.quot; Het heeft veel overeenkomst met ■de verklaring van Rome, dat de kerk uiet dorst naar bloed — en daarom aan dc overheid opdraagt de ketters te dooden.
17
!Niet minder (luidelijk blijkt dit uit een werk van M. T. Laurman, pred. te Oosterlittens, (1) dat in Aug. 1833 het liclit zag, waarin hij op blz. 31 zegt: „Overigens zouden wij der overigheid eerbiediglijk vragen, om met do meeste zorgvuldigheid tegen alle zoogenaamde oefeningen te willen waken.quot;
Karakteristiek is voor die tijden, dat Laurman als een der vermoedelijke oorzaken van de herlevende belangstelling in de leer der Gereformeerde kerk, die ook in de provincie Eriesland gezien werd, opgeeft; „ het harde, onverteerbare voedsel, hetwelk sommige Vriezen bijna dagelijks gebruiken.quot;
Naarmate evenwel op sommige plaatsen zich meer godsdienstig leven openbaarde, werd de kalmte en rust gestoord, waarin men zich had mogen verblijden. Waren er, van de invoering der Evangelische gezangen af (1805), altoos geweest, die geweigerd hadden ze te zingen, in de laatste jaren was hun getal weer aanzienlijk toegenomen. Veleu die in hunne woonplatftsen in de prediking niet konden vinden, wat zij begeerden, zochten dit op andere plaatsen of kwamen met anderen samen in particuliere woningen; niet weinigen onttrokken zich geheel aan \'tavondmaal, en er waren ook, die geen vrijheid konden vinden hunne kinderen te doen doojjeu door leeraars, die een andere leer verkondigden.
In 1829 werd in de reglementeerende Synode voor liet eerst op dit een en ander opmerkzaam gemaakt, door de Algemeene Synodale Commissie, die in haar overzicht van den inwendigen toestand der kerk melding maakte van „het toenemen van zoogenaamde oefeningen, alsmede van een geest van wantrouwen en neiging tot afzondering.quot; Twee jaren later werd gezegd, „dat de Synodale Commissie
Dit werk is; Dc dweepers} een woord aan allen, dia de 10 aar luid liefhehben.
IS
reilen gevonden heeft om op te merken, dat hetgeen zij in het over/icht van lS2t) gezegd heeft, nopens eene zucht tot afzondering, welke zich bij sommige leden en enkele gemeenten vertoont, zich hier en ginds nog staande houdt of zelfs uitbreidt. Het ontbreekt namelijk niet aan lieden, die heimelijk achterdocht stoken tegen dc denkwijze en bedoelingen der predikanten in het algemeen, en onder beloften van handhaving en voorspraak der voorvaderlijke rechtzinnigheid, sommigen lokken tot afzonderlijke bijeenkomsten en het verzuimen der openbare godsdienstoefeningen, als niet opleverende, wat hij, die do zuivere rechtzinnigheid en echte vroomheid zoekt, moet verlangen. Indien men niet mag ontkennen, dat deze heimelijke woelingen, hier en daar bevorderd door lieden, van welke men betere dingen scheen te mogen verwachten, ginds en elders derzelver dool niet dan al te goed bereiken; men kan even weinig loochenen, dat dit kwaad rijkelijk wordt opgewogen door oenen geest, welke zich elders vertoont.quot;
Van eene scheuring in de Hervormde Kerk, of van de mogelijkheid, dat hot korkgenootschappelijk verband zou kunnen verbroken worden, hiervan werd in de Synode nog niet gesproken. Toch was ten jaro 1810 hierop door Bil-dordijk reeds gewezen. Hij had zelfs de noodzakelijkheid er van betoogd, „omdat de kork geen kerk meer was, maar een ongeordende saraeiivloeiing van Godonteerende dwalingen.quot; Het oven zoovele woorden zegt hij: „Zoggen wij vaarwel aan eene gemeenschap, waar Jezus niet in het midden is, maar mcnsclielijke wijsheid, die dwaasheid voor God is, hot woord voert.quot; Zoo had hij gesproken mot hot oog op den werkelijken toestand, toon nog dc kerkelijke vorm door de Synode van 1S10 niet was veranderd. In 1S27 had ook Molenaar er op gewezen en haar als mogelijk voorgesteld, doch de Synode scheen hiervoor blind te blijven. Buiten do Synode word zij door velen besproken en als een gevolg van de herlevende belangstelling in den godsdienst onvermijdelijk geacht, terwijl andc-
1!)
reu meenden, dat zij kon voorkomen worden (*). Al de gegevens voor eene aanstaande scheuring waren aanwezig. De botsing van de strijdende gevoelens werd hij den dag grooter en van liet gedrag der kerkelijke besturen zuu liet afhangen, of isij de scliem-ing zou traeliten te voorkomen, door vrije werking te laten aan de verspreiding en handhaving van de Gereformeerde leer, dan of zij die zou bevorderen door dit te verhinderen.
quot;Dat de kerkelijke besturen, zoowel de hoogere als lagere, voorstanders waren van het algemeen heerschende liberalisme, was algemeen bekend; hoe zij zich echter zouden openbaren, als zij geroepen werden om te handelen, dit was nog niet gebleken. Spoediger dan velen vermoedden zou dit openbaar worden.
quot;Wat do Synode betreft, zij was nog niet geroepen geworden over de leer zich uit te spreken. Wat velen barer leden hieromtrent dachten, was echter bekend. Allerminst was dit onbekend van den man, die van 1825 tot 1837 telken jare door den Koning als haar voorzitter was benoemd. \'Donker Curtius toch was de hoofdredacteur van de ISijdrageu lot do beoefening van de gesc/iiedenis der yod-/jeleerdheid, en schrijver van meer andere werken. Met zijn vriend van der quot;Willigen was hij de krachtigste vertegenwoordiger van de richting, die men later de lialioneel-8ujnanaturalisluche genoemd heeft.
Men kon daarom van haar niets goeds verwachten. Toch moest zij worden gehoord. Dit geschiedde het eerst in het jaar 1834, liet jaar der afscheiding. En haar president, hoogelijk ingenomen met den heerschenden geest en den vooruitgang, die in dit opzicht onmisbaar was.
(t) Ter kenschetsing van Jen tijd in dit opzicht blijft het werkje in het hegin van 1S:M te Leeuwarden bij J. W. Brouwer uitgegeven , hoogst belangrijk. liet is geschreven door een zeer liberaal gezindeu (predikant)
en getiteld: „Brieven aan mijnen vriend.....over het al of viel, wen-
schelijke en vj aar schijn lijlce van eene scheur in lt;j in dc Nederlandse//f 7/v-vormde Kerk.\'\'
20
schaamde zich dan ook niet om in zijne zooeven vermelde rede te aeggon: «op deze hoogte des vertiouvvens staande, zullen wij op derzelver juiste waarde lecren schatten de bemoeiingen van hen, die zich niet ontzien, het goede, dat hier bestaat, togen te werken, die ten doel hebben om ons twee eeuwen terug te zetten; alle vorderingen der laatstverloopene en der tegenwoordige eeuw als schadelijk uitkrijten en alle redelijke werkzaamheid bij do praktijk des Christendoms willen verdringen, door do dwaze ingevingen eener wilde dweeperij. Wij mogen de monschelijke verkeerdheid, die zich hier openbaart, betreuren. De hoon, welken wij der waarheid zien aandoen, mag ons gemoed met verontwaardiging vervullen. De grootte van het aantal, dat zich laat misleiden, mag ons eene smartelijke gewaarwording veroorzaken; maar vreeze, dat dit onkruid op den akker des Heeren het goede zaad, dat daar ontkiemde on planton voortbragt en vruchten draagt, geheel zal verstikken; deze vreeze zal onze harten niet bevangen. Tegenstand was er stoods en moet er ziju, om den ijver der welgezinden voor verflaauwon te bewaren, en als wetsteen voor dien ijver willen wij de woelingen van het rijk der duisternis aanwendon, welke wij onder onze oogen zien in het werk stellen/\'
De Synode zocht zich evenwel van die, voor haar lastige, vraag te onttrekken, zooals liet vervolg der geschiedenis ons dit zal doen zien.
De Afsclieiding in het Noorden Tan ons land.
Ofschoon dc afscliciding van do Hervormde Kerk in liet Noorden en in Lot Zuiden des lands bijna gelijktijdig plaatsvond, bestaan er redenen waarom wij de Afsclieiding in het Noorden, of liever, de Afscheiding in de Provincie Groningen , eerst op zich zelve beschouwen. De toestand toch was daar in meer dan een opzicht van dien van het Zuiden des lands onderscheiden. In die geheele provincie was töen geen enkele leeraar, die bekend was als een verkondiger van de Gereformeerde leer, en het liberalisme van die dagen beheerschte er zoowel de voorgangers als het volk. Weinige plaatsen waren er, vooral op het platte land, waar eenig godsdienstig leven gevonden werd, en in geene provincie was het aantal van hen, die afzonderlijke samenkomsten zochten, geringer, dan juist hier. Slechts hier en daar waren enkele malcontenten , zooals zij genoemd werden door Donker Curittius die met de prediking geen vrede konden vinden. Er was eene algemeene onverschilligheid\' in betrekking tot de leer. Onder de aanzienlijken en geleerden was er niet een die zich ten gunste van de algemeen miskende leer hooren liet, zooals dit hv. in Hol-
22
liniil plaats vond. En op plaatsen, waar zich godsdienstig le-von ojH-nbaardo, waren niet Helden mensclien uit den geringen stand en van weinige wetenschappelijke ontwikkeling de voorgangers.
De godsdienstige opwekking in deze provincie stond daarenboven op zich zelve en ontving noch in haar hegin, noch in haar eerste ontwikkeling don stoot van buiten. De strijd die elders reeds gevoerd werd, door een liilder-dijk, da Costa, Capadose en anderen had hier de rust nog niet gestoord.
Zij begon voornamelijk te Ulruiti, een dorp in het noord westen van de provincie waar, Hendrik de Cock (*) den iWsten Oct. 1821) als leeraar was bevestigd. Tot dien tijd was hij met den algemeenen stroom meegegaan, en niet voor het jaar 1S31 werd hij, voor verstand en hart beide, overtuigd dat do leer der Gereformeerde kerk de leer is der 11. Schrift en die der zaligheid. Ofschoon sedert 1834 reeds leeraar in de Hervormde Kerk, was hij tot dien tijd met de werken van Calvijn en anderen geheel onbekend gebleven , en zelfs de leerregels van Dordrecht had hij niet anders dan bij name leeren kennen. Aan gemoedelijke trouw en ernst had het hein evenwel niet ontbroken; zijne prediking werd zelfs door velen rechtzinnig geacht, en was oorzaak geweest dat hij te Ulrum was beroepen geworden.
liet was in het jaar lb3l dat hij in kemiis kwam met de kleine Institutie van Calvijn, en dat er in zijne denken leerwijze eene groote verandering plaats vond. Kort na deecn tijd schreef hij zijne Ernstige en karlclylce toespraak uun mijne landyenooteu, in deze zoryvolle en droevige duyen.
(♦) In mijn wcik: Hendrik de Cock, eerste afgescheiden predikant in Nederland, beschouwd in leven en werkzaamheid, heb ik steeds gesproken van mijn vader. Ik mecmlc dat zoowel aan zijne nagedachtenis ver-sclmldigd te zijn, als aan het toen uitgedrnkte verlangen van mijne moeder. In oene geschiedenis als deze meen ik echter, ook met hare voorkennis rn goedkeurinc, dat het beter is niet steeds Ie doen nitkomen de hetrek-kiiui waarin ik tot hem sta.
23
vooral mcl belrekhituj hunner eewiye belangen (1) Toen nog weinig in strijd gewikkeld, kon hij zich niet voorstellen dat de afwijking van de loer der Gereformeerde kerk, hare bestrijding en de vijandschap tegen haar noo algemeen en groot was, als hij dit reeds ondervonden had, toen dit werkje het licht zag.
Zijno veranderde denkwijze openbaarde zich in zijne prediking, en weldra was de kerk meer dan gevuld met hoorders, ook uit naburige en vorder gelegen plaatsen. Het is thans bijna niet om te gelooven, welk eene opschudding het toen allerwege veroorzaakte, dat een loeraar openlijk de leer van \'smenschen geheele bedorvenheid, zijne onmacht ten goede, de verkiezing Gods, de voldoening van Christus en de noodzakelijkheid van de werking des II. Geestes, die dor wedergeboorte en bekeering des menschen durfde verkondigen. Op rings- en classicale vergaderingen, en overal waar hij met predikanten in aanraking kwam, werd verbazing vernomen over zijne veranderde denkwijze, en vijandschap tegen zijne leer en prediking. Welgemeende en ernstige pogingen om hem terugtobrengen werden aangewend. Prof. P. Hofstede de Groot reisde met dat doel in den zomer van 1832 zelfs naar UI rum, doch de overtuiging dat de oude belijdenis der Gereformeerde kerk nog niet was verouderd maar overeenkomt met de H. Schrift, deed hem onwrikbaar staan. Tevens werd hij hoelangs zoo meer overtuigd, dat de afwijking van die leer algemecner was en grooter dan hij tot nog toe had geloofd. Vroeger zelf onbekend gebleven met de Gereformeerde leer had hij de steeds toenemende afwijking er van niet kunnen op-nierken. En daar hij veeleer genegen was, het goede van anderen te deuken, dan kwade verdenking te koesteren, kon
Op de kcorzijdc van het titelblad sclircef hij : Deze ernstige en hartelijke toespraak is het eerst door mij vervaardigd, maar ziet eerst nu door Gods voorzienigheid het licht, en de Heere geve tot zegen voor land eu volk. De diepte des voortgaanden verdcris en de last bij E/.och. So: 1—11 droiig mij; meu leze hier ook Jcs. G2; 1—0.
hij niet vermoeden, wat werkelijk het geval was. Wat hij echter niet had willen of durven gelooven, werd hem steeds duidelijker uit den tegenstand, den laster en de schotschriften, en dit vervulde zijne ziel met diepe smart, doch vuurde hen ook aan, om allerwege zijne overtuiging vrij uit te spreken en haar met alle hem ten dienste staande middelen te verbreiden. Voor hem was de leer niet een verstandsbegrip, een onverschillig iets, maar hij geloofde dat leer en leven onafscheidelijk verbonden zijn, cn dat de erkentenis van de leer der waarheid noodig is ter zaligheid. Het tijdelijk en eeuwig geluk van den enkelen mensch, de bloei der kerk en het geluk van staat en maatschappij, waren volgens zijne overtuiging op het nauwst verbonden aan en vereenigd met de erkentenis en de belijdenis van de leer, waarvoor onze voorvaderen goed en bloed hebben opgeofferd.
Hieruit laat zich zijn ijver verklaren, maar ook de tegenstand, dien hij ondervond. Niets was hem onverdraaglijker dan do verdraagzaamheid, die vrede hebben kon met allerlei gevoelens. En die verdraagzaamheid was de alge-meene leus. Die er zich tegen durfde verheffen, maakte zich schuldig aan liefdeloosheid, was onverdraagzaam cn hoogmoedig, en begreep niet den tijd waarin hij leefde.
Wat wel het meest den tegenstand opwekte en op velerlei wijze geloochend werd, was de leer der vrije genade. Toen het • hem voor zichzelven eenmaal duidelijk was geworden dat de eeuwige en vrije verkiezing Gods de bron is van alle heil en zaligheid, veroordeelde hij niets meer dan de leer van den vrijen wil des menschen. „ De mensch moet jp het diepst vernederd en God op liet hoogst verheerlijkt,quot; was sinds dien tijd zijne leus en de inhoud van zijn spreken en schrijven.
Maar hiermede stond hij tegenover den geest van den tijd, die de waarde van quot;den mensch hoog roemde; in zedelijke verbetering het heil zocht, aan den vrijen wil het vermogen toekende om het goede te kunnen willen, en tot
leus liaci; God helpt, die zichzelveu liclpt. Eu moeilijk laat liet zich denken, dat in de dagen van Luther de prediking van do rechtvaardiging door het geloof zonder de werken grootcr verbazing wekte, dan in die dagen de prediking van de leer der vrije genade.
Uen smaad en hoon, dien hij hierdoor inoogsttc rekende hij zich eene oere, daar hij zichzelveu bewust was niet anders te bedoelen dan de eere Gods en het heil der inen-schen. En niets Icon hem weerhouden om vrijmoedig te belijden, wat hij als de leer had leeren kennen, waarin de mensch troost en zaligheid vinden kan.
Ook de tegenstand, dien hij van de kerkvoogden en een klein gedeelte der gemeente ondervond, was hem geen reden om minder vrij en openlijk zijne overtuiging uit te spreken. Hij wenschte getrouw bevonden te worden voor God.
Het bijna onbekende Ulrmn kreeg hierdoor eene algemeenc bekendheid. Van alle zijden stroomden er des Zondags mensehen heen, en niet zelden was de kerk te klein om allen te bevatten.
Van directe botsing met kerkelijke besturen was evenwel nog geen sprake. De mogelijkheid hiervan liet zich echter gemakkelijk voorzien, inzonderheid toen de Cock in April 1833 door iemand, die op eene andere plaats woonde dringend werd verzocht om zijn kind, dat reeds 3 jaar oud was, te doopen, en die het bij den leeraar zijner gemeente niet had kunnen laten doopen.
De vraag deed zich hierdoor voor of hij zich tevreden mocht stellen met gereformeerd te prediken, dan of hij ook geroepen was gereformeerd te handelen, en de ouders, die niet dan met verkrachting van hun geweten en ontrouw aan God de kinderen gedoopt konden krijgen, te helpen. Tevens werd het meer en meer de vraag of de toepassing der kerkelijke tucht niet even noodig was als een getrouwe prediking.
In overleg met den kerkeraad schreef de Cock daarom aan Ds. D. Molenaar te \'silage om in dozen zijn oordeel on
2rgt;
dat van den baron van Zuylen Nijevelt te vernemen. De laatste was hun bekend door zijne nog onlangs nitgegevene geschriften, en de eerste door zijn vroeger reeds vermeld adres. Had men echter geweten, wat deze daarna aan den Koning verklaard en beloofd had, zeker had men hem niet geraadpleegd. Al te laag en te kruipend toch had hij zich getoond om te mogen verwachten, dat hij zou durven aanwijzen wat in dezen eene getrouwe plichtsbetrachting voor den Heere vorderde.
Het antwoord van Molenaar gaf dan ook geene bevrediging. „ Al is het ookzegt hij, „ dat een predikant niet in den geest onzer kerk predikte, en het formulier geheel verdraaid voorlas, nochthans zou ik mijn kind laten doopen. Breng ook gij de menschen daartoe.quot; En wat de andere vraag betreft: „Zoolang de kerkelijke discipline niet hersteld en in orde gebracht is, hebt gij noch recht, noch macht, en als gij er veel aan deed zou er wellicht een of ander machtige en listige vijand in blazen en u in onoverkomelijke bezwaren wikkelen, met welke voor de kerk toch niets goeds zou worden uitgericht.quot;
De kerkeraad van Ulrum, zoomin als de leeraar leefde bij het berekenen van de gevolgen, maar wenschte, aan roeping en plicht getrouw, den Heere gehoorzaam te zijn. Ziende in het gebod en blind in de uitkomst was de Cock\'s leus. Daarom kon een raad, waarbij alleen menschelijk overleg, en zelfs niet eene enkele reis Gods woord was geraadpleegd, niet worden opgevolgd. Men wist daarenboven dat er in de kerkelijke reglementen niet één artikel gevonden werd waarin dit verboden was. In September van ditzelfde jaar werdquot; dan ook reeds een kind, van A. J. Schoonoord, te Uithuizen gedoopt, en in October werd door den kerkeraad besloten om verscheidene leden te vermanen. Zonder overijling en wel doordacht werd hiej-in gehandeld. Men was zich bewust wat men deed, en zocht slechts overeenkomstig den wil des Heeren werkzaam te wezen.
In dezen tijd. September 1S33, zagen de leerregels van
27
Dordrecht, voorzien met eene voorrede van de Cock, het licht. Aan den Koning werd hiervan een exemplaar toegezonden, en een afzonderlijk schrijven aan Z. M. gericht. Uit dit schrijven vooral blijkt dat de Cock toen nog geheel onbekend was met de persoonlijke gezindheid van den Koning en dat hij, naast God, op den Koning zijn oog had gevestigd tot eene herstelling van de kerk die de Koning, ook indien hij het gewild had, niet bij machte .was te bewerken. Die dagen waren niet do dagen van Manrits, en Willem I was geen Maurits. En toch was eene dergelijke beoordeeling van de tijdsomstandigheden en de verhouding van kerk en staat, of liever van de macht des Konings in die dagen, mogelijk. „De bedoeling van den Koning in 181(5 was niet,quot; üoo sprak men, „om de oude. Gereformeerde leer te veranderen, maar om haar te bewaren en haar kracht en klem bij te zetten. Z. M. had do belangen van de Hervormde kerk op zich genomen om aan haar eenheid en kracht te geven.quot; Het was dus onmogelijk, dat de verandering van het onderteekeningsformulier ten doel gehad kon hebben eene leervrijheid in \'t leven tc roepen, zooals toen door velen, en ook door Prof. de Groot beweerd werd. En, „indien dat werkelijk het geval ware, konden dan,quot; zoo schreef de Cock nog in Juni 1831\', „Jezuïten zeiven wel sluwer en boosaardiger handelen om onzen Koning en de Hervormde gemeente om den tuin te leiden en te bedriegen ? En was dit formulier niet zonder koninklijke goedkeuring aangenomen, dan mocht het immers ook niet zonder die hooge goedkeuring tot verderf van de kerk worden toegepast?quot;
Zeker was in deze wijze van beoordeeling weinig helderheid van inzicht, en geeft zij een bewijs dat toen, noch de macht des konings, noch het recht der kerk door de Cock goed werd begrepen, doch boven onze constitutie en de reglementen der kerk stond voor hem het woord Gods en de belijdenis der Gereformeerde kerk, die in Art. Sli het ambt en de plicht der overheid beschrijft. In den
zoooven vermelden brief en in de latere brieven en adressen aan den Koning werd daarom ook, op grond van de geschiedenis van liet liuis van Oranje, het voorbeeld der godvruchtige koningen van Israël en art. 3G der Ned. Gel.bel., van den koning gevraagd handhaving van de Gereformeerde leer en de rechten harer belijders. Uit al die stukken spreekt de hoop, die de Cock toen nog koesterde, doch die hij in latercn tijd geheel heeft moeten laten varen, dat de toestand der kerk door staatsgezag mocht worden beheersoht en omgekeerd. En hierover mogen wij ons thans verblijden. De waarheid die uit God is kan door geen gezag van den Staat worden ojjgedrongen. Door hare eigene werking kan zij alleen zich een weg banen tot het verstand en het geweten der menschen. Vrijheid is het en geen dwang, die zij hiertoe noodig heeft. En eene kerk, die geene draagster der waarheid zich betoont, kan dit onmogelijk worden door de macht van den Staat. Toch mag het ons niet verwonderen, dat de Cock en anderen toen nog die verwachting koesterden. De geschiedenis dei-laatste halve eeuw heeft in dit opzicht door de feiten zeiven ons meer geleerd, dan do meest grondige betoogen dit ooit zouden vermogen. De macht der feiten is sterk, en, zonder op de geschiedenis vooruit te willen loopen, spreken wij het nu reeds als onze overtuiging uit, dat de kerk stof heeft om God te danken dat onze staatsinrichting aan don Koning de bevoegdheid niet toekent het jus in Sacra uit te oefenen.
Van nu af begon hij ook in geschriften aan de verbreiding en handhaving van de Gereformeerde leer te arbeiden. Door den nood gedrongen vatte hij de pon op. tegen twee zijner ambtgenooten, de heeren L. Meijer Brouwer on G. Bonthem lleddingius. Beide hadden geschreven tegen de Gereformeerde leer en tegen de gereformeerden. Zij waren, zoover de Cock er mee bekend was, de eersten, die dit hadden gedaan met bekendmaking van hunne namen, en die dus getoond hadden den moed hunner overtuiging
39
te hebben. De eerste had daarenboven op eene ringsver-gadering de Cock uitgedaagd de pen tegen hom op te vatten.
Den \'15 Nov. van dit jaar zag dit geschrift het licht en was getiteld ; Verdediging van de ware gereformeerde leer ea van de ware gereformeerden, bestreden en ten toon gesteld, door twee zoogenaamde gereformeerde leeraars, of de selaaps-Icooi van Christus aangetast door twee wolven en verdedigd door II. de Coelc, gereformeerd leeraar te Vlrum.
J\'liil. 3: 2: ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding.
Johannes; Geliefden gelooft niet een iegelyjken geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn: want vele valsche profeten zijn uitgegaan in de wereld.
2 Cor. 4: 3j 4, 5. Indien ook ons Evangelinm bedekt is, zoo is het bedekt in degenen die verloren gaan, in dewelke de God dezer eeuw de zinnen verblind heeft. enz.
Intusschen was door A. P. A. du Cloux, pred. te Yier-Imizen eene aanklacht tegen de Cock ingediend, om dat hij den 3den November twee kinderen uit die gemeente te Ulrum gedoopt had, en drie dagen nadat de Schaapskooi in \'t licht was gekomen kwam eene commissie van het classicaal bestuur van Middelstum te Ulrum, om te onderzoeken of die aanklacht van du Cloux waarheid bevatte. Deze Commissie weigerde hare samenkomsten met het gebed te beginnen, en sprak geen woord over de uitgave van het zooevengenoemde geschrift. De Cock, zich bewust dat haat, en vijandschap en laster hierdoor zijn deel worden zou, had evenwel niet durven zwijgen, maar vreezende voor den vloek door den Engel over de inwoners van Merotz uitgesjiroken, omdat zij niet gekomen waren tot de hulpe des Heercn , had gesproken zooals hij meende noodig te wezen.
De opschudding evenwel, die het teweegbracht, was groo-ter dan misschien iemand had kunnen vermoeden. Niet alleen in de provincie Groningen maar overal werd het verbreid. En vond liet bij het rechtzinnige volk in \'t alge-
30
meen, en ook l)ij sommige rechtzinnige leeraars, zoöals C. C. Callenbach to Nijkerk, L. van Loon te Welsrijp en anderen onverdeelden bijval en goedkeuring, bij een groo-ter getal wekte liet eene vijandschap, die zich op allerlei wijzen lucht zocht te geveii. Een artikel in de Provinciale Groninger Courant van den 20 December geeft hiervan een niet onbelangrijk bewijs, waarom wij het hier woordelijk laten volgen : De redactie dezer Courant, aldus leest men, had besloten zich volstrekt niet te mengen in de kerkelijke verschillen, welke in deze Provincie gaande zijn, en daarom reeds eenige stukken tegen een bekend schandschrift gericht, vriendelijk teruggegeven. Doch zij ontvangt bij voortduring, zoo vele stukken van dien aard, met verzoek om plaatsing, dat zij meent onheusch te handelen niet een enkel op te nemen. Openlijk is de laster geschied, openlijk sjireke dan ook de verontwaardiging. Zij kiest het volgende als het zachtste, en wenscht het hier ook bij te laten.
Wordt Christus sehanpskooi door twee wolven aangevallen ?
Staan d\'anne schapen thans ter prooi aan klaauw en tand ?
Zijn er geen herders meer — getrouw — op Sions wallen :
Zoodat het kuddeken aldra wordt overmand ?
Één waakt en strijdt met \'t schild van Dordrcchts Kerksynode.
Eeeds wordt hot wolvenpaar door hem ter neer geveld!
Hij is van Bogermau, een allertrouwste Bode
Eu voor Gomarus leer ecu onversaagde Held.
Hij houdt do weegschaal van het deel dat gaat verloren ,
Dat doerat hij onherroeplijk eeuwig in d\'ellend ,
Hij heeft den maatstaf van \'t getal der uitverkoornen,
Hun beider tal weet hij, hun lot is hein bekend.....
Waar mag die flonkerstar dat lieht wel laten schijnen Waar \'t lieht van Gansvoort (®) en van Huig de Groot bij daalt Waar \'t licht van vau der Palm cu Borger bij moet kwijnen,
{*) Gansvoort wordt bijgenaamd het licht der wereld.
31
Ja waar geen bijbcltolk van onzen tijd bij haalt?
Dat heerlijk licht ging op in Ulrums kerkgemeente !
Daar werd op nieuw de vaan van Dordreehts leer geplant. Dra rijz\' den stigter daar, een zuil of praal gesteente Keeds oogst hij roem op roem door heel oud Nederland.
Dat wolvenpaar zijt gij, Eerwaarde bijbeltolken!
Gij op wie Neerlands kerk met welgevallen ziet.
Vaart voort, vaart voort verkondt d\'aan u vertrouwde volken Het Evangelium , de laster keer\' het niet.
lleddingius, wat ooit die laster moge braken Wel u, \'t Is lang bekend, hoe gij in dienst en werk ,
Altijd getrouw bleeft in des Heeren wijnberg waken Niet als een huurling, maar als herder van Gods kerk.
En gij o Brouwer! dien de Braven lieven, roemen,
Ook gij wordt hier gesmaad, gelasterd en veracht j Men schroomt zelfs niet, om u een huichelaar te noemen, Een Parizeer, een wolf, gehuld in schapenvacht.
Heet dat nu Christus zin?.....Is dat als hij te handelen
Waar \'t oog met Duivlen woede, op \'s Broeders werken ziet ? Het baat iets , \'t pad der uitverkoornen te bewandelen,
En houden \'t hoogst gebod de reine liefde niet!.....
Zoo denken , hand\'len eu zich wanen uitverkoren En anderen stout te noemen : „\'t volk van Beclzebul!quot; Of \'t kind der duisternis dat eenmaal gaat verloren,
Zulks teekent op de schaal des Christendoms slechts — nul.
Veendam , Nov. 1S33.quot;
Du Cloux diende den dag waarop de commissie te Ul-rum kwam op nieuw cene aanklacht in tegen de Cock over de herhaling van hetzelfde feit, en den 3 December beklaagde hij zich. bij hetzelfde bestuur, dat de Cock getrouwde en ongetrouwde leden zijner gemeente op zijn catechisatiëii aannam en onderwees, en deze er zelfs toe opwekte. Den éden December werd door den kerkeraad van Farm sum, op aanraden van de classis Appingedam ook eene aanklacht
tegen ilc Cock ingediend, over het doopcn van kinderen uit die gemeente.
Er waren dus, toen het classicaal Bestuur den 19den Peeember buitengewoon vergaderde, drie aanklachten tegen de Cock ingekomen. De Cock kwam ter vergadering, begeleid door zijn kerkeraad. Hem was niet anders bekend dan de aanklacht van du Gloux, waarover de Commissie te Ulrum was geweest. En daar hij in die zaak had gehandeld in overleg met den kerkeraad meende hij, dat de kerkeraad met hem gehoord moest worden en dit te meer, omdat zij zich in dezen aan de reglementen wilden onderwerpen, zoodra hun het artikel werd getoond, waarbij het verboden was om kinderen van ouders, die in andere gemeenten woonden, te doopen. Het classicaal bestuur weigerde echter den kerkeraad te hooren. En wat bet verhoor van de Cock betrof, dit bestond alleen in deze drie vragen; „ of de drie tegen hem ingediende klachten waarheid behelsden; of hij de schrijver was van het werkje tegen Brouwer eu Reddingius; en of hij bereid was dit te herroepen.quot; Tan zich te verdedigen was geen sprake; de gelegenheid er toe werd hem zelfs geweigerd. Evenmin deed het Bestuur eenige poging om hem aantetoonen, dat hij eenige bepaling van een der reglementen had overtreden of tegen het woord Gods had gezondigd. Alleen had hij de gelegenheid, en dit nog ter nauwernood, te verklaren, dat lij: ivat de drie beschuldigingen betrof, gehoorzaamheid wilde hetoonen aan de regiemeuten, zoodra die hem getoond werden; en wat zijn boekje betrof, dat hij bereid was zijn schrijven voor elke wettige vergadering te verdedigen, met belofte tevens dat, indien men hem op grond van Gods Woord anders mocht kunnen overtuigen, hij openlijk zou herroepen wat hij geschreven had.
Zonder te kunnen vermoeden, wat verder de gevolgen zouden zijn, en wel het allerminst, dat er eene schorsing op handen was, keerde hij met den kerkeraad naar Ulrum terug. Den volgenden dag echter werd hem het vonnis
33
der schorsing ter hand gesteld. Zij gold voor een onbc-paaldeu tijd en met behoud van het traotement, behalve het défroyement van den consulent en den ring.
Geene andere gronden voor de schorsing waren in het vonnis opgegeven, dan die zaken, waarover met hem was gesproken, cn de uitgave van het werkje tegen Brouwer en Eeddingius.
Dat dit vonnis de Cock verbaasde, is natuurlijk. Wel had hij reeds teveel ervaring, dan dat hij op eene alleszins billijke behandeling kon rekenen, doch te weinig was hij nog met de kerkelijke besturen bekend, om te weten, wat de geest van partijdigheid en godsdiensthaat vermag, en om te kunnen denken, dat eenig kerkbestuur van de Hervormde kerk een leeraar in zijne bediening zou durven schorsen, omdat hij de eer en de leer der Gereformeerde kerk bij geschrifte had verdedigd.
De Cock en de kerkeraad zonden dadelijk een protest tegen dit vonnis aan het classikaal liestuur, cn meenden dat langs dezen weg kon worden voorkomen, dat het reeds dadelijk efTecteerde. De Cock was tevens van gedachte dat, dewijl de beroepingen door den Koning moesten goedgekeurd worden, ook geen kerkelijk vonnis van kracht was, zonder koninklijke goedkeuring. En die goedkeuring, dit was voor hem zeker, kon noch zou de Koning, tredende in het voetspoor zijner godvruchtige vaderen, geven.
Heilige onnoozelheid, zou men bijna bereid zijn uit te roepen, indien niet zoodanige onbekendheid met kerkelijke reglementen en de macht van den Koning in kerkelijke zaken, in een leeraar der kerk te veroordeelen was.
Er bleef voor hem dan ook geene andere keus over, dan om zich te onderwerpen en vervolgens zich op hoogere besturen te beroepen, of met geweld zich aan het vonnis te onttrekken. De gemeente, althans een gedeelte der gemeente, wilde het laatste, en des Zaterdagsavonds werd het plan daartoe vastgesteld ten huizo van de weduwe G. Koster. De Cock kreeg hiervan kennis, begaf zich naar
3
34
die vergadering en voorkwam hierdoor de uitvoering. Hij üelf, hoezeer ook van het onwettige van dat vonnis overtuigd, geloofde, dat Gods woord zoowel als de reglementen der kerk hem tot onderwerping aan het vonnis verplichtten. Hoe het hem ook smartte, dat hij verhinderd werd den volgenden dag en op de feestdagen die aanstaande waren, te prediken en velen hierdoor zouden teleurgesteld worden, toch kon hij niet anders dan zich onderwerpen.
Den 33sten schreef de Cock aan het Provinciaal kerkbestuur van Groningen, alsmede aan den Gouverneur en de Gedeputeerde Staten. Deze stukken werden mede door den geheelen kerkeraad geteekend. Men zocht recht waar men hoopte dit te kunnen bekomen; men zocht dit zelfs bij den Gouverneur en de Gedeputeerde Staten, omdat men in het vonnis de vrijheid van de drukpers, bij de wet gewaarborgd, aangerand zag. Dat dezen zich onbevoegd verklaarden om van de grieven en bezwaren kennis te nemen, laat zich denken. Ook aan den koning werd geschreven zonder eenig gevolg. Van het vonnis van het Classicaal bestuur beriep de Cock zich op het Provinciaal kerkbestuur. Van twee bezwaren, op grond waarvan dit vonnis volgens de reglementen onwettig was, werd hierbij evenwel geen partij getrokken, omdat de Cock toen nog zoo weinig met de reglementen bekend was, dat hij niet wist, dat bij dit vonnis de reglementen waren verkracht. Art. 20 van het Gerevideerd reglement van kerkelijk opzieM en tucht schreef voor, dat aan den beklaagde schriftelijk kennis moet worden gegeven, van het bezwaar tegen hem ingebracht, en dit was niet geschied; en art. 14 van datzelfde reglement bepaalt, dat minstens twee derde der leden van het Bestuur tegenwoordig moeten zijn om een vonnis te kunnen vellen, terwijl in de vergadering waarin zijne zaak was behandeld, slechts vijf leden van de negen tegenwoordig waren.
Beide zaken echter bewijzen, wat toen als vermoeden uitgesproken werd, dat n.l. het Classicaal bestuur van Mid-
35
delstum zich had gehaast de Cock in de prediking to verhinderen voor de aanstaande feestdagen.
Zoodra dit bezwaar tegen het vonnis de Cock ter kennis kwam, deed hij hiervan mededeeling aan het Provinciaal kerklicstunr bij missive van den 4 Febr. 1831., en den llden Maart stond hij voor eene commissie uit dat Bestuur te Groningen, waar hij meerdere gelegenheid had om te spreken dan vroeger bij het Classikaal bestuur. Het verhoor vond plaats over de in het vonnis vermelde beschuldigingen, en ook werd er met hem gesproken over de uitgave van het werkje: De Evangelische gezangen getoetst en gewogen en ie ligt bevonden, door Jaiolus Klok, veneer en koopman te Delfzijl, met eene korte voorrede uitgegeven door II. de Cock, Gereformeerd leeraar te Ulrnm.
De vragen hem gedaan, moest hij binnen acht dagen schriftelijk beantwoorden, doch men weigerde hem die vragen op schrift tor hand te stellen.
Den Isten April werd zijne zaak in eene buitengewone vergadering van het Provinciaal bestuur behandeld, en de schorsing van de Cock bevestigd.
ïer kenschetsing van dit vonnis moet worden opgemerkt, dat hierbij in \'t geheel geen acht gegeven werd op het tweeledig bezwaar door de Cock den 4den September bij voornoemd Bestuur tegen het vonnis van het classicaal bestuur ingebracht, en wel om geene andere reden, dan dat het niet in zijne eerste schrijven was opgenomen.
Bij dit vonnis werden de gronden van bezwaar in aantal verminderd, derwijl er in \'t geheel geen melding gemaakt wordt van de tegen hem ingediende aanklachten, die in zijne eerste schorsing mede waren opgenomen, zoo dat alleen het werkje tegen Brouwer en Eeddingius oorzaak der schorsing bleef.
En tocli werd, niettegenstaande dit, het vonnis verzwaard, dewijl de Cock nu voor den tijd van twee jaren werd geschorst en wel met verlies van zijn tractemeut. Tot dien tijd toe was er dan ook, zelfs in de burgerlijke rechtsple-
ging, geen geval, waarin bij een hooger beroep, alleen door den beklaagde gedaan, het vonnis was verzwaard geworden, zooals bier plaats bad, zelfs bij vermindering van schuld.
Was er bij het vonnis van het Classicaal bestuur nog de schijn, alsof overtreding van kerkelijke reglementen oorzaak der schorsing was, door dit vonnis werd zelfs die schijn opgeheven. Handhaving en verdediging der Gereformeerde leer, zooals de Cock zich daartoe geroepen gevoelde, werd de eenige grond, waarom hij strafwaardig werd geoordeeld. En dewijl er noch door de Commissie, noch door liet Provinciaal kerkbestuur eenige poging was aangewend, om hem met de Schrift te overtuigen, dat hij hierin had misdreven, scheenquot;de mogelijkheid afgesneden, om ten eenigen tijde in de uitoefening der bediening te worden hersteld. Niet lang evenwel bleef de kerkelijke procedure in de stadie, die zij thans was ingetreden. In den tijd die er verloopen was tusschen het vonnis van het Classicaal en dat van het Provinciaal kerkbestuur had de Cock eenige boekjes uitgegeven, die allen zijn naam op het titelblad hadden, en die óf door hemzelven geschreven óf met voorredenen van zijne hand voorzien waren. Deze laatsten waren door mannen uit het volk, bij de Cock als godvruchtige menschen bekend, geschreven en werden door hem als getuigenissen tegen den geest des tijds en als vruchten van de godsdienstige opwekking die allerwege vernomen werd, uitgegeven. ■ Hij zag, dat, terwijl de geleerden, leeraars en hoogleeraars, zich steeds verder van de leer der waarheid afkeerden, mannen uit het volk werden opgewekt en bekwaamd om tegen dien afval te getuigen. Wat er aan den vorm mocht ontbreken werd door den inhoud meer dan vergoed. Daarom schaamde hij zich niet zijn naam voor die werkjes tc leenen.
Over een dezer werkjes, getiteld: De EmngcliscJie gezangen geloe/nt en gewogen en te Ugl levonden, was reeds door de Commissie van liet Provinciaal kerkbestuur met hem
37
gesproken, doch dit was toen niet als een punt van aanklacht beschouwd. Later werd het eene zaak van afzonderlijke behandeling bij het Provinciaal kerkbestuur, dewijl de president van dat bestuur gemeend had hiervan ambtshalve eene aanklacht te moeten maken.
De Evangelische gezangen hadden van hunne invoering af, in ISO5, bij velen grooten tegenstand ondervonden. Dit was echter meer het geval geweest in de Zuidelijke, dan in de Noordelijke provinciën van het rijk. Bij do godsdienstige opwekking van dezen tijd, was het evenwel een opmerkelijk en algemeen waarneembaar verschijnsel, dat allerwege de herlevende belangstelling in de Gereformeerde leer vergezeld ging met een afkeer van de Evangelische gezangen. In de gezelschappen in \'t geheel niet gebruikt, weigerden velen ze in de openbare godsdienstoefeningen mede te zingen. Er waren zelfs plaatsen waar het zingen van Evangelische gezangen niet dau tot ontstichting geschieden kon, omdat slechts een klein getal der aanwezigen aan het gezang deelnam en sommigen weigerden hunne hoofden te ontblooten.
Dit verschijnsel laat zich gemakkelijk verklaren. De vervaardigers der gezangen hadden verklaard, dat b. v. in de gezangen van Lodensteijn slechts verandering in den vorm was gemaakt, terwijl, bij eene vergelijking, met wijziging van den vorm ook de inhoud eene niet onbelangrijke verandering had ondergaan. Verder zeiden zij: „de leerstukken , die onze belijdenis kenmerken klaar en krachtig voor te stellen,quot; terwijl in de lijst der gezangen tevergeefs wordt gezocht naar een gezang dat Drieëenheid, Verlciezing, Erfzonde, Voldoening , enz. ten opschrift heeft. Was het in het rationalistische tijdperk dat de gezangen werden ingevoerd, geen wonder dan, dat opschriften als deze; Zedelijk bederf, Jezus grootheid en dergelijke, wantrouwen wekten. Hierbij kwam nog, dat de liberale predikanten met een on-verstandigen ijver voor de gezangen ijverden cn de gemeente weinig of in \'t geheel geene psalmen deden zingen. En
38
dit geschiedde in een tijd toen niet weinigen luide verkondigden, dat de formulieren waren afgeschaft, en tevens beweerden dat de psalmen, als ademende den Oud-ïestamenti-sohen geest, minder gepast of zelfs ongeschikt waren voor de kerk des Nieuwen Yerbonds.
In het werkje van Klok sjirak zich uit wat velen gevoelden en door anderen werd besproken. Het was als \'tware de tolk van velen, evenals liet werkje van Maria van Hoogendorp: De Evangelische gezangen over den. Bijbel en de formulieren van eenigheid der Hervormde Kerk, beschouwd worden kon dat van de voorstanders der gezangen te zijn.
De Cock had het als zoodanig uitgegeven. Waardering van hetgeen door Klok gezegd werd, en de strijd over de gezangen, die allcrwege, ook te TJlrum, vernomen werd, had hem hiertoe doen besluiten. Uit die voorrede blijkt evenwel niet, dat de Cock in alle opzichten liet gevoelen van Klok deelde, maar wel zegt hij; „ik bid een iegelijk, dien de eer van God en zijn eigen heil ter harte gaat, om de redenen van een dier kleinen, die het gegeven is de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te verstaan, onpartijdig te overwegen en aan Gods woord en de waarheid te toetsen.quot;
Den Sisten Mei voor eeue commissie van het Prov. Bestuur over deze uitgave gehoord, werd hij den 29sten Mei van de bediening afgezet op geen anderen grond dan dat dit werlje door hem met eene voorrede voorzien en uitgegeven was.
Deze afzetting geeft alzoo een bewijs welk begrip dc kerkelijke liberalen van die dagen hadden van godsdienstige en kerkelijke vrijheid. Het veroordeelen en bestrijden van de formulieren der Gereformeerde kerk werd straffeloos geduld; geene aanklacht, door de Cock tegen prof. de Groot en anderen ingebracht, omdat zij in onderwijs en geschriften leerstellingen verkondigden, die met de Gereformeerde leer in strijd waren, werd aangenomen en onderzocht, maar het schrijven van eene voorrede voor, en het uitgeven
•i\'J
van een geschrift, dat zich verklaarde tegen den inhoud en het gebruik der Evangelische gezangen, was eene misdaad, die waardig geoordeeld werd met afzetting van de bediening te worden gestraft.
De opmerking waardig is het, dat in het vonnis dei-schorsing door het Classicaal bestuur zelfs het formulier voor het avondmaal in overweging was genomen, waarin gezegd wordt, „dat allen die tweedracht, secten en muiterijen in kerk en wereldlijke regeeringen begeeren aan te richten, strafbaar zijn,quot; en dat in het vonnis der afzetting door het Prov. kerkbestuur\'zelfs art. 227 der Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden dienst heeft moeten bewijzen.
Korten tijd vddr deze afzetting was de Cock naar den Haag geweest om den Koning met alles bekend te maken, en diens tusschenkomst te verzoeken. Hij en vele anderen meenden nog altoos van den Koning, den afstammeling van prins Willem, te mogen verwachten, dat hij niet zou kunnen en willen dulden, dat de leer der Gereformeerde kerk vertrapt en vertreden werd, en dat zij, die deze leer beleden en verdedigden, werden vervolgd. Voor die meening bestond wel geen enkele^\' grond, maar liefde tot het huis van Oranje scheen ook toen bij de Gereformeerden de gedachte onmogelijk te maken, dat de Koning persoonlijk de Gereformeerden zou kunnen tegenstaan. Dat de kerkelijke organisatie van 1816 het werk was van Willem I en den Secretaris-Generaal en Adviseur bij liet Departement van Eeredienst, den heer Janssen, (die deze betrekking van 1815 tot ISé? heeft bekleed), mocht men al weten, zeker is het dat men niet wist dat deze Janssen, die proponent was bij de Hervormde kerk, de man was, wiens plannen bijzonder in den smaak van den Koning vielen. En toch was het deze Janssen, die, zoowel als de Koning, voor alles eerbiediging vorderde voor zijn eigen creatuur.
Van het bezoek bij den Koning schreef de Cock den 11 Mei: „ Woensdag morgen zijn wij bij den Koning op
40
audiëntie geweest en hebben nog al eenigen tijd met hem gesproken, eerst ik en daarna de Wit. Z. M. zocht ons kennelijk te verbijsteren en van het stuk te brengen, maar de Heere gaf èn mij, èn de Wit ook daarna, vrijmoedigheid om de waarheid voor te stellen en vast te houden, en hem onder het oog te brengen, dat niet de wijze van doen, maar de waarheid zelve het doel der vervolgers was, gelijk ik hem aantoonde uit de moeilijkheid die niet alleen mij, maar ook Scholte en Meerburg reeds gemaakt werd, uit de ontbinding onzer formulieren door de Groot en van dei-Linde en vooral door de gruwelijke en goddelooze voorslagen van Laurman. Z. M. verwees mij onder anderen ten dezen opzichte naar Pallant van Kcppel.quot;
Voor de Cock was het door dit bezoek bij den Koning duidelijk geworden, dat hij in zijn streven, om de kerk van de dwalingen te zuiveren, niet op de hulp van den Koning mocht rekenen. De gezindheid der kerkbesturen, althans die der Groninger besturen, was hem ook bekend. Toch bleef hij meenen, of liever, hopen, dat hem ten eenigen tijde recht zou worden gedaan.
Dat het onrecht in de kerk, de Gereformeerde kerk, voortdurend zou kunnen zegevieren, dit kon hij nog niet gelooven. Wel deed de tegenstand dien hij ondervond en de vervolging, door de kerkelijke besturen hem aangedaan, hem vreezen, dat de tegenwoordige toestand zoodanig was ontaard van den oorspronkelijken, dat de kenmerken der ware kerk gemist en die der valsche bij haar gevonden werden, doch de steeds stouter wordende taal van de tegenstanders der Gereformeerde leer deed hem hopen, dat veler oogen geopend zouden worden en hun zou doen erkennen, dat hij niet anders wenschte, dan de erkentenis en handhaving van de Belijdenis der Gereformeerde kerk , als in alles gegrond op het woord Gods. De groote vraag was meer en meer geworden: Gereformeerd of niet-Gerefor-meerd. Hiertoe werkten de tegenstanders niet weinig mede, zooals J. van der Linden, pred. te Kantens, in zijne Bij-
41
dragen voor de zuivere hijhelleer, of het onde kleed zonder nieuwe lappen. Tot eene proeve in welken geest die strijd gestreden werd diene het volgende. De lieer v. d. Linde, sprekende van het verbindend gezag der formulieren, zegt : „Men moet Christendom, Hervorming, en, in de gevolgen, ook de zedelijkheid met voeten treden om maar slechts het verbindend gezag der eigenlijk gezegde Dordsche geloofs-regelen, voor onzen tijd, door te laten.quot; (\')
En van de Cock zegt hij: „Vooraf durf ik wel stellig verzekeren, dat hij schier geen haar breed van onze Neder-duitsche Bijbelvertaling zal afgaan, zoo misschien de vervaardigers van dezelve niet even goed als de Dordrechtsche kerkvaders, in zijn oog, van den Hemel zijn ingegeest (2)
(\') Pag, 2 van No. 2.
(2) In zijn werkje: „ Verdediging tegen de aanvallen op de ware Gereformeerden en mij gedaanquot; antwoord de Cock hierop: „Ik wil hieromtrent zoo hem, als \'talgemeen, mijne gedachten kortelijk wel mededeelen, in de hoop dat de Heere het nog moge zegenen.
Ik houd het er voor, dat onze Nederlandsche bijbelvertalers doorkundige en godvreezende mannen geweest zijn, die als zieners ons den weg der zaligheid hebben kunnen aanwijzen, en dat geloof ik omdat hunne werken daarvan getuigenis geven.
Ik houd het er voor, dat in latere dageu vele beterweters en eigenwijze mensehen meenden, door hun taal-, oordeel- en uitlegkunde veel verbeteringen aan te brengen, die, wanneer ze aan Gods woord en de gezonde en herstelde rede getoetst worden, blijken zullen, dat zij tot de oude duisternissen en afgesletene en duizendmaal wederlegde dwalingen zijn teruggekeerd, als blinde leidslieden der blinden de blinden leidende en alzoo met elkander in de gracht vallende.
Ik houd het er voor, eindelijk, dat die mannen niet onfeilbaar geweest zijn, en dat wij dus ook nog bij het licht, \'tgeen taal-, oordeel- en uitlegkunde ons aanbiedt er naar staan mögen en moeten, om den waren zin van Gods woord, door Gods Geest grondig te vatten, maar gelijk ik mij-zelven mistrouw, kennende de faalbaarheid van mijn oordeel en de duisternis van mijn verstand van nature, zoo raad ik ook. een ieder ander om ziehzelven te mistrouwen, niet hoogmoedig zijnde, daar God de hoogmoe-digen wederstaat, maar bedenkende dat de Heer die mannen in die dagen in \'tbijzonder met zijn Geest heeft toegerust, den Heere om het licht van zijn Geest aanroepende quot;
Dergelijke verklaringen, ofschoon meermalen herhaald, vermochten toen zoomin de lasteringen als die van van der Linde te doen ophouden, als
42
Indien er in de zielen-apotheek nog een middel mogt voorhanden zijn, om zulke waanzinnige menschen te .genezen, die meer dan op de grenzen van het Fanatisme staan, zoo verzoek ik iedereen, dit den heer de Cock aan te bieden, en hartelijk wensoh ik dat het Z. E. tot genezing strektequot; (\').
Ook prof. Hofstede de Groot had medegewerkt om de vraag Gereformeerd of niet-Gereformeerd, zuiver te stellen, door de uitgave van zijne: Gedachten over de beschuldiging tegen de leeraars der Nederlandsche Hervormde kerk, dat zij hunnen eed Irekeu, door af te wijken van de leer hunner kerk, die zij leloofd hehben te zullen honden.
Hoe liberaal men in \'t algemeen ook mocht denken, toch heerschte bij het volk vrij algemeen de meening, dat de formulieren voor de leeraren verbindend waren. De rechtzinnig gevoelenden konden wel het allerminst toestemmen dat de formulieren waren ter zijde gesteld. De „Gedachtenquot; van de Groot, in 1833 uitgegeven, wekten daarom niet weinig ojizien. Openlijk toch verklaarde hij , dat de formulieren voor de leeraren niet verbindend waren, en indien zij dit ooit geweest waren, dat dezen dan verplicht waren hun eed niet te houden.quot; Vlaggevoerder der liberalen te wezen strekte evenwel in die dagen tot eer, en dit ia mede eene der oorzaken, waaraan de Groot en de Groninger School hun tijdelijken invloed te danken hebben gehad (2).
in onze dagen de beschuldiging „ dat de Gereformeerden bij de formulieren zwoerenquot; ophoudt, door de herhaalde verklaring, dat wij geen anderen regel voor ons geloof erkennen dan alleen het woord Gods.
(\') Pag 4 van No. 2.
(2) Ik gebruik het woord vlaggevoerder, omdat de Groot io 1855 zegt, Be Groninger Godgeleerden in hunne eigenaardigheid, blz. 224 en 25: „dat anders bezadigde menschen meenden, dut hij met de uitgave van dit werkje een vlaggevoerder der liberalen had willen worden , waaraan hij in de verte niet had gedacht. Het was een noodsprong, om te voorkomen, dat de Cock mijne brieven uitgaf, of zoo h»j het deed, het beschaafde publiek veel kennis daarvan zou nemen. Weldra bleek het, dat
43
De vraag, of gevoelens, die afwijken van die der Gereformeerde kerk, in de Hervormde kerk rechtsbestaan hadden en openlijk geleerd en verspreid moditen worden, werd in bevestigenden zin beantwoord. En zeker is bet, dat dit antwoord velen bevredigde. Het was in overeenstemming met den geest des tijds. Van\'de zijde der Gereformeerden ondervond bet evenwel vele en krachtige bestrijders. Een hooghartig stilzwijgen was het antwoord dat gegeven werd. De zaken stonden nu eenmaal zoo, dat de kerkbesturen de bestrijders van de formulieren ongemoeid lieten, en de aanklachten, tegen hen ingebracht, niet ontvankelijk achten. Stilzwijgen scheen alzoo het veiligste wapen. Alleen de Synode was hierover nog niet gehoord, doch in dit jaar (1884) kwamen er ook bij baar adressen in van leden der gemeenten uit de provinciën Groningen, Over-ijsel en Drenthe, die van de Synode eene verklaring verzochten van den zin der verklaring, af te leggen bij de toelating tot het predikambt.
Niets scheen eenvoudiger en doeltreffender dan juist deze vraag. Niet alleen de predikanten, maar ook de gemeenten hadden er belang bij te weten of de woorden: „wij verklaren dat wij de leer, welke, overeenkomstig Gods heilig woord, in de aangenomene formulieren van eenigheid der Nederlandsche Hervormde kerk is vervat, ter goeder trouw aannemen en hartelijk geloovenquot; verstaan mogen worden in dezen zin: „dat zij verklaren de leer die in de forumlieren van eenigheid der Ned. Herv. kerk geleerd wordt, ter goeder trouw aan te nemen eji hartelijk te gelooven, voor zooverre die met Gods woord overeenkomt.quot;
mijne verwachting niet ongegrond was geweest, want toen mijn werkje gedrukt, maar nog niet uitgegeven was, ontving ik een schrijven van de Coek, waarbij hij mij voorstelde, onze brieven te laten drukken.quot;
Bat deze bewering geheel onwaar is, wat betreft de aanleiding tot de uitgave is uit meer dan eene zaak te bewijzen. Genoeg zij het hier te vermelden, dat de brief, waarvan de Groot melding maakt, geteekend is den Ssteu Januari ISS-l, en dus geschreven na de uitgave van de Gedachten, cu zelfs voor dat de Cock één brief iu \'t licht had gegeven.
44
Geheel anders evenwel oordeelde de Synode. De Commissie , in wier handen deze adressen gesteld waren, verklaarde in haar rapport; „dat de adressanten niet kunnen geoordeeld worden, de bevoegde personen te zijn om zulk eene authentieke verklaring dier wet met recht te vragen, daar die wet alleen verplichtingen oplegt aan de tot de openbare eeredienst geadmitteerden, en dezen dus alleen rechtstreeks aangaat. Tevens verklaarde zij , dat geene verklaring der wet door de Synode gegeven zou kunnen worden, dan onder gelijke koninklijke sanctie als waardoor de oorspronkelijke woorden kracht van wet hebben erlangdquot;.
Zelfs verklaarde de Commissie: „ dat de gevraagde verklaring ten eenenmale onnoodig was.quot;
In overeenstemming met dit rapport, was dan ook het oordeel der Synode.
Toch deed de Synode schijnbaar iets. Zij besloot eene aanschrijving aan de leeraars te richten „ om zich in het openbaar en bijzonder onderwijs met bedachtzaamheid te onthouden van alles, wat de zuiverheid hunner belijdenis en prediking in verdenking zoude kunnen brengen; en aan de kerkelijke besturen, om op het gedrag der leeraars en op de woelingen van onruststokers en geheime opruiers, alsmede van openbare aanklagers zonder genoegzamen grond, met verdubbelde aandacht toe te zien, ter wegneming van alle misverstand en ter wering van allen moedwil en scheurziekte.quot;
De strijd over het al of het niet, het meerder of minder verbindende van de formulieren kwam dus door de Synode geene enkele schrede nader aan zijne oplossing, en de onrust werd in de kerk bij den dag grooter. Uit alle oorden des lands ontving de Cock hiervan de bewijzen, door de brieven die hem bijna dagelijks werden toegezonden, en betuigingen behelsden van gemeenschap aan zijn strijd en lijden.
Ook de Cock had zich op de Synode beroepen. Wel was zijne verwachting op een goeden uitslag niet groot, maar hij meende toch geroepen te zijn den kerkelijken weg
45
tot in het hoogste ressort te moeten bewandelen. De ker-keraad van Ulrum zond mede eene afzonderlijke memorie in bij de Synode.
En het gevolg was, dat bij hoofdelijke stemming bleek, dat de Synode van oordeel was: „ dat het strafmiddel dei-afzetting van de dienst, door het Provinciaal kerkbestuur van Groningen niet onverwijld en ten aller eerste op den predikant H. de Cock had behooren toegepast te worden, en alzoo de uitspraak van het Provinciaal kerkbestuur van Groningen tegen hem moest worden gereformeerd.quot; Dienovereenkomstig werd door de Synode het volgende besluit genomen: „ De Algemeene Synode der Ned. Herv. Kerk verleent den Heer H. de Cook, thans gesuspendeerd predikant te Ulrum, den tijd van een half jaar, van heden af, om aan het Provinciaal kerkbestuur van Groningen zijn berouw en leedwezen te doen blijken, wegens het bedrijf, waaraan, als moetende leiden tot verstoring van orde en eendragt in de Ned. Herv. Kerk, hij is schuldig verklaard ter zake van de uitgave van het werkje, get.: Be Evangelische gezangen enz., en het plaatsen eener voorrede voor hetzelve, en tevens bij hetzelve kerkbestuur plegtelijk af te leggen en te onderteekenen de belofte, dat hij zich, van nu voortaan, zoo in het openbaar als in het bijzonder, stiptelijk zal gedragen naar al de bestaande reglementen en verordeningen; zullende bij gebreke hiervan, na verloop van genoemden tijd, het Provinciaal kerkbestuur van Groningen geauthoriseerd zijn, hem namens de Algemeene Synode, van zijne dienst als predikant in de Ned. Herv. Kerk geheel af te zetten.
En verwijst de Synode den appellant H. de Cock in de kosten, ter zake zijner procedure bij het Prov. kerkbestuur gevallen.quot;
Opmerkelijk is het in de behandeling van de zaak van do Cock, dat er geen gebruik is gemaakt van het feit, dat hij in de laatste weken dat hij zijne bediening uitoefende geene gezangen heeft laten zingen. Dit schijnt niet- ter
46
kennis van de Besturen gekomen te zijn en wij, die de zaken van achteren bezien mogen er van zeggen; God heeft niet gewild, dat men naar waarheid zou kunnen zeggen; De eerste leeraren der Christelijk Gereformeerde kerk zijn afgezet, omdat zij geene Evangelische gezangen wilden laten zingen. Door het besluit der Synode was de zaak nu ter eindbeslissing verwezen naar het Provinciaal bestuur, dat tot verdediging van zijn besluit ter afzetting niet geschroomd had aan dc Synode te zeggen: „ Dat die maatregel noodig was en door dc Synode behoorde bekrachtigd te worden, deels uit aanmerking van het schrikkelijk verval door onkunde en verwarring, waarin de kort te voren nog zooveel beter gestelde gemeente van Ulrum door den invloed van den predikant de Cock geraakt is, en waaruit zij, hoe eer zoo beter, door de dienst van eenen anderen leeraar, onder Gods zegen en hulp moet worden gered; deels wegens de verderfelijke pogingen eener factie, welke zich ter omverwerping der orde en eendragt, in onze Hervormde kerk, hedendaags met Jesuitische sluwheid, van menschen, gelijk de heer de Cock is, als werktuigen weet te bedienen en honderden, waarlijk vrome, maar klein verstandige Hervormde Christenen medesleept; welke factie het hoogst betamelijk en noodig is, dat krachtiglijk worde tegengewerkt.quot;
Na het vernemen van het Synodale vonnis koesterden de Cock en de kerkeraad voor een oogenblik de hoop, dat er nu mogelijkheid bestond om de zaak tot eene bevredigende beslissing te doen komen. Van die hoop deed de Cock blijken in zijn schrijven van den Sisten Juli aan het Prov. kerkbestuur van Groningen; en insgelijks de kerkeraad.
Deze hoop duurde echter kort, daar het Prov. kerkbestuur weldra van zijne gezindheid deed blijken cn door de behandeling der zaak te verdagen tot den 2den Oct., on door te weigeren den kerkeraad mede ter vergadering toe te laten.
47
Op den bepaalden tijd kwam de Cock met eene Commissie van den kerkeraad voor de vergadering, waar hem de volgende verklaring ter onderteekening werd voorgelegd: „Ik ondergeteekende H. de Cock, thans gesusjwmdeerd predikant te Ulrum, doe bij dezen door mijn eigenhandig schrift en onderteekening en in oprechten gemoede aan het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen blijken mijn berouw en leedwezen wegens het bedrijf waaraan, als moetende leiden tot verstoring van de orde en eendragt in de Nederlandsche Hervormde kerk, ik mij schuldig heb gemaakt, ter zake van de uitgave van het werkje getiteld :■ de Evangelische gezangen enz., door J. Klok enz. en het plaatsen eener aanprijzende voorrede voor hetzelve, en ik leg tevens voor hetzelve kerkbestuur plegtiglijk de opregte lelofle af, die bevestigende door mijne onderteekening, dat ik mij van nu voortaan zoo in het openbaar als in het bijzonder stichtelijk zal gedragen naar al de bestaande kerkelijke reglementen en verordeningen.quot;
Geene discussie werd hem toegelaten. Of hij verklaarde dat hij met verklaring en onderteekening alles wilde doen, wat hem naar Gods woord geoorloofd en met eene goede conscientie mogelijk was, en of hij verklaarde zich aan alle kerkelijke reglementen en verordeningen te willen onderwerpen, voor zoover die niet rechtstreeks tegen Gods woord inliepen of tegen elkander strijdig waren, elke verklaring werd door den president afgewezen met het ,, geen pour parler\'s.quot;
Bij het Provinciaal kerkbestuur was het: „ onderteekening van het voorgelegde stuk, zonder eenige nadere verklaring of woordenwisselingquot; (\').
Grootere hierarchic dan zich hier openbaarde, en minder
(\') Lutlier zegt: „indien ik slechts de zes letters revoco (ik herroep) had willen uitspreken, dan was de vrede bewaard gebleven.quot; Geheel op dezelfde wijze was het met de Cock. Hem was het echter, evenals Luther, onmogelijk, omdat hij zich bewust was, dat het herroepen verloochenen zou zijn van het woord Gods.
48
Christelijke liefde bij bestuurders van eene kerk, om een in hun oog dtvalenden ambtsbroeder terecht te brengen, laat zich bezwaarlijk denken.
Gebeel de wijze van behandeling was zoodanig, dat de Cock later verklaarde, dat hij bij het heengaan, uit verontwaardigd medelijden en verachting nauwelijks vermocht hen te groeten.
Eeeds vóór dat deze samenkomst met het Provinciaal kerkbestuur plaats had, wist de Cock door eene correspondentie met den Secretaris der Synode, de heer J. J. Dermout, dat, indien al het vonnis der afzetting door de van hem gevorderde, onderteekening vernietigd werd, dan toch nog het vonnis der schorsing, vroeger door het Provinciaal kerkbestuur uitgesproken, van kracht bleef. Er was evenwel geene gelegenheid hierover met het Kerkbestuur te spreken.
Bij velen wekte deze uitkomst verslagenheid. Anderen, cn ook den kerkeraad van Ulrum, bevestigde het in de overtuiging, dat het Kerkbestuur zich onchristelijk gedroeg cn werkelijk openbaarde geen bestuur te zijn waaraan zich dc geloovigen mochten blijven onderwerpen. Wat kan, zoo sprak men, behoudens eene goede conscientie, meer gevorderd worden dan de Cock beloofd heeft te willen doen ? Hij wil schuld belijden en openlijk herroepen, zoodra hem door de Schrift wordt bewezen, dat hij gezondigd heeft; hij wil belooven in alles gehoorzaam te zijn aan, en zich te gedragen overeenkomstig de reglementen, indien die reglementen niet rechtstreeks strijden tegen Gods woord, of in strijd zijn met elkander. Een Kerkbestuur, dat meer vordert, is evenmin Gereformeerd als Christelijk, en mag door geen Gereformeerde worden erkend.
Ook de Cock was zich bewust, gedaan te hebben wat hij kon. Het onmogelijke, en dit was hier het den christen niet geoorloofde, mocht van hem niet gevorderd worden. Hij stond dus tusschen de keuze, om ontrouw te worden aan God, of binnen kort van zijn ambt te worden
ontzet. Koog hij hot eerste, dan bleef hij in liet bozit van cene groote pastorij, een jaarlijksch tj\'actement van ƒ2000,00 en een gemakkelijk en rustig leven, terwijl hij het laatste niet anders was te voorzien, dan dat hij met de zijnen, van alle inkomsten beroofd, een leven van ontbering, miskenning en vervolging zich zou moeten getroosten.
Voor hem gold echter in die dagen dit laatste weinig. God te dienen naar Zijnen wil. Hem in alles gehoorzaam te zijn, op zijn gebod te zien en blind te wezen voor de uitkomst, dit begeerde hij boven alle dingen.
Den aandrang van den kerkeraad, die reeds vroeger gemeend had, dat hij zich aan de schorsing niet mocht onderwerpen, had hij steeds weerstaan, omdat hij van. eene scheuring en scheiding afkeerig was en haar niet geoorloofd rekende, voordat het duidelijk was gebleken, dat de Hervormde Kerk de kenmerken der ware kerk bad verloren en die der valsclie kerk de hare waren geworden.
Na de laatste ontmoeting met het Provinciaal Kerkbestuur scheen het ook de Cock toe, dat het wel tot eene scheiding zou moeten komen. Evenwel wilde hij nog eerst het laatste beproeven, door te schrijven en aan den Koning èn aan de Synodale Commissie. Hij achtte dit noodig, omdat hij voor zichzelven zekerheid wilde hebben, dat alles tot het uiterste was beproefd. Van het begin der schorsing af had de Cock zich zoo gedragen, dat hij in alles zich had onderworpen, en hij was zelfs in geene enkele samenkomst als voorganger opgetreden. Afkeerig als hij was van alle scheuring en scheiding, waar die niet door Gods woord geboden en door de geschiedenis als onvermijdelijk aangewezen wordt, had hij alles gedaan wat hem mogelijk was, die te voorkomen. Ook dit laatste meende hij niet onbeproefd te mogen laten.
Tot de uitvoering van dit plan kwam het echter niet. Eerst werd hij hierin verhinderd door dc ziekte en het overlijden van een zijner kinderen. Daarna deed de komst
4
50
van H. P. Sclioltc, predikant tc Doveron on Ocndoren, to Ulrum, op Donderdag den 9den October, hem van dit voornemen geheel afzien. De komst van Scholte, mot wien liij reeds briefwisseling had gehouden, en wien hij in Mei j.1. had bezocht, was geheol onverwacht, doch zeer gewensoht, zoowel bij do Cock als bij den kerkoraad. Do korkeraad van Ulrum, ofschoon hij alle handelingen van zijnon loeraar had goedgekeurd, en bij de lagere en hoogore kerkbesturen zich had beklaagd over liet onrecht do Cock aangedaan, was nog door geen kerkbestuur geschorst. Sedert de schorsing van de Cock iiad ook geen lid des kerkeraads zich tor kerk begeven, dan alleen de dienstdoende diaken. Allen verlangden dus zoor om eens weer de prediking van een rechtzinnig leeraar bij to wonen, en verzochten Scholto den volgenden avond en don daarop-volgondon zondagnademiddag voor de gemeente op te treden en de aanwezige kinderen to doopon. Allon waren in do meoning dat do korkeraad het recht had hierover te beschikken. Bij Scholte zoomin als bij do Cock of een der kerkeraadsloden was Art. 11 van het reglement op do vacaturen enz. bekend, bij welk artikel aan den consulent het recht wordt toegekend hierover te beslissen.
Dit artikel scheen ook den consulent des Vrijdags nog onbekend to zijn, toen Scholte bij hom kwam om van hem te verzoeken do preekbeurt over tc nemen, die hij des Zondagsmorgens te Ulrum moest vervullen. Do consulent weigerde evenwel het \'verzoek van Scholte en wilde hem ook, zelfs met bedreiging van de burgerlijke macht, van de prediking van dien avond afhouden. Zonder stoornis had echter deze godsdienstoefening plaats. Scholto had gepredikt over Jcs. 8; 11—15; „Want alzoo hooft de Ileere tot mij gezegd met een sterke hand, en hij onderwees mij van niet te wandelen op den weg dezes volks, zeggende: Gijlieden zult niet zeggen : Eene vorbindtenis, van alles waar dat volk van zegt; \'tis eene vorbindtenis; en vreest gijlieden hunne vroezo niet, en verschrikt niet.
51
Den Heere der heirscharen dien zult gijlieden heiligen en Hij zij uwe vreeze en Hij zij uwe versclirikking. Dan zal Hij ulicden tot een heiligdom zijn; maar tot een steen des aanstoots en tot een rotssteen der struikeling den twee huizen Israels, tot een strik en tot een net den inwoon-deren te Jerusalem. En velen onder hen zullen struikelen en vallen en verbroken worden en zullen verstrikt en gevangen worden.quot;
Door deze prediking was de wensch om hem andermaal te hooren zeer opgewekt, en men bleef daarom hopen, dat Scholte ook des Zondags, althans des nademiddags, zou prediken.
Intusschen had het Provinciaal kerkbestuur niet stilgezeten, en zoodra het had vernomen, dat Scholte naar Ulrum ging (1) de volgende missive gezonden aan den consulent :
Groningen, 9 October 1Ö34.
Aan den Heer i\\r. Smith,
Consulent der Hervormde Gemeente te Vlrum.
Het Provinciaal kerkbestuur van Groningen, vernomen hebbende, dat te Ulrum werd verwacht zekere Scholte, predikant in Noord-Brabant, welke men zeide, dat op verzoek van den kerkeraad te Ulrum, aanstaanden Zondag achtermiddag, de predikdienst te Ulrum zal waarnemen, enz., heeft geoordeeld Uweleerw., als consulent der gemeente te Ulrum, aan te schrijven en uit te noodigen (gelijk geschiedt bij deze) om onverwijld zoodanige schikkingen te maken, waardoor gezorgd wordt, dat gedurende de schorsing van den predikant H. de Cock geen predikdienst in
Daar Scholtc\'s komst tc Ulrum geheel onverwacht was, en er te Ulrum tien Men October bij niemand iets van bekend kon zijn, dat Scholte den 13den zou prediken, hield men het er algemeen voor dat dit stuk door het provinciaal bestuur, niet voor den Ilden kon zijn opgemaakt.
4*
52
ilc gemeente te TJlrum worde waargenomen, dan door do predikanten van den\' Ring, die daarop alleen aanspraak en daartoe alleen verplichting hebben, of ook door zulke predikanten, welke van uweleerw. in bovengenoemde qua-liteit, of door een der Ringbroederen niet uwe toestemming overeenkomstig Art. 11 van het Reglement op de vacaturen, enz., daartoe verlof bekomen hebben.\'
Het Provinciaal kerkbestuur oordeelt dezen maatregel noodzakelijk ter voorkoming van wanorde en ter handhaving der goede orde in de gemeente van Ulrum en geeft Uwel-eerw. vrijheid, om, des. noodig oordeelende, den kerkeraad van Ulrum dezen last ter uwer decharge mede te declen, en denzelven uit kracht daarvan des noods te gelasten om zich in geenen deele tegen uwe orders ten dezen aanzien te verzetten, maar dezelve stiptelijk na te komen; vol-magtigende verder Uweleerw. om, in geval fle kerkeraad van Ulrum hieraan niet mogt voldoen, denzelven, kracht dezes aan het Classicaal Bestuur van Middelstum aan te klagen, ten einde hetzelve, in zulk geval, die maatregelen neme, welke hetzelve volgens de kerkelijke wetten en reglementen zal veimeenen te behooren.
Het Provinciaal kerkbestuur voornoemd: (get.) ]). Hendkiksz, President.
M. Ckemeii , Secretaris.
Voor overeenkomstig afschrift.
De consulent der Hervormde gemeente te Ulrum, IC. Smith.
Des Zaterdags kwam van dit stuk een afschrift aan den kerkeraad van Ulrum. Uit dit stuk zag men, dat, indien de consulent zijne toestemming gaf, alles geregeld zou afloopen. Daarop werd het besluit genomen, dat de Cock, Scholte en de kerkeraad voor de predikatie den consulent nogmaals zijne toestemming zouden vragen. Aan de kerk gekomen, werd hun gezegd, dat de consulent reeds binnen was. Daarop gingen allen binnen. De consulent
53
was er nog niet, doch kwam terstond na hen. Scholte vraagde hem zeer bedaard, of hij in zijne plaats mocht prediken, eu toen hij dit weigerde gingen allen in de bank zitten en hoorden de prediking van den consulent over de zaligsprekingen in Matth. 5.
Dit was de eerste maal dat de Cock tijdens zijne kerkelijke procedure een der ringpredikauten had hoorcn prediken.
Na afloop dier prediking vraagde Scholte den consulent nogmaals vrijheid om des nademiddags te mogen prediken, doch ook nu werd dit geweigerd. Daarna werd de kerk op last van de assessoren en kerkvoogden door de politie gesloten. Er was dus geene mogelijkheid om in de kerk te prediken en toch was er veel volk te Ulrum gekomen dat zeer verlangde Scholte\'s prediking te hooren. Daarom werd er besloten, dat Scholte zou prediken op een stuk land even buiten het dorp gelegen. Spoedig was dit algemeen bekend; een boerenwagen werd de preekstoel en, even als in de dagen der haagpreken, preekte Scholte in de open lucht voor eene groote en belangstellende schare over den vasten grond van toenadering tot den troon der genade, naar aanleiding van Hebr. 10 : 19—22.
Scholte was, ofschoon jonger predikant dan de Cock , meer en beter dan deze bekend met den toenmaligen toestand der Kerk in ons land en dien dor Protestantsche Kerk in \'t algemeen. Zijne bekendheid met hetgeen onlangs in Zwitserland had plaats gevonden, deed hem minder vreemd staan tegenover het donkbeeld van eene afscheiding van eene gevestigde of door den Staat bezoldigde Kerk, dan dit bij de Cock het geval was. Hierdoor strekte zijn spreken voor de Cock en den kerkeraad grootelijks tot inlichting.
Bij het vertrek van Scholte, dos Zondags na de prediking, was er evenwel bij de Coek nog geene beslissing, en Scholte kon wel het allerminst vermoeden, wat er reeds den volgenden dag te Ulrum zou plaats vinden.
In de vier dagen van Scholte\'s verblijf te Ulrum was er
54
veel gesproken. Veel ook was er gebeurd, waardoor de Cock tot de overtuiging kwam, dat liij niet langer weerstand Lieden moclit aan den aandrang van den kerkeraad, om de gemeente niet langer ten prooi te laten aan de verwoesting, en met kerkeraad en gemeente zicli te onttrekken aan liet Bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk.
Hij üag nu duidelijk in, dat de Synodale Commissie, zelfs indien zij liet wilde, niet bij machte was tem te helpen en dat een beroep op den Koning even vruchteloos blijven moest.
Het stuk van het Provinciaal kerkbestuur had hem bij vernieuwing doen zien, dat dit bestuur het niet gemunt had op zijne wijze van doen, maar op zijne leer. Hij zag hierin een nieuw bewijs, dat zijne afzetting met zekerheid volgen zou in Januari 1835. De prediking van den consulent Smith, die hij had bijgewoond, had hem op nieuw overtuigd van het zielverdervende der prediking, die eiken Zondag in zijne gemeente plaats had. De behoefte, die er bij het volk was, om de zuivere prediking des Woords te hooren, had hij gezien in de menigte, die de prediking van Scholte met belangstelling had gehoord.
En dit alles deed hem besluiten om des Maandags, den 13den October, den kerkeraad bijeen te roepen, en hem te verklaren, dat hij besloten had het bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk niet langer te erkennen, maar tegenover dit bestuur met de uitoefening zijner bediening voort te gaan.
De kerkeraad, die dit reeds vroeger gewild had, en hierop bij de Cock sterk had aangedrongen, verblijdde zich zeer, dit van hem te mogen vernemen en allen vereenigden zich met hem.
ïegen den volgenden avond werd de gemeente bijeen geroepen, om haai- het besluit van den leeraar en den kerkeraad mede te deelen. Aan de gemeente werd nu de keus voorgelegd, om met erkenning van het bestuur der Hervormde Kerk als ecu integreerend deel van do Hervormde Kerk te
55
blijven of, met verwerping van dat bestuur, als cene zelfstandige gemeente, in leer en regeering overeenkomende met de Gereformeerde Kerk, hare rechten te handhaven en den haar ontroofden leeraar te behouden, of zich dien roof te laten welgevallen.
De Cock en de kerkeraad waren zich ten volle het gewicht bewust van de keus der gemeente. Zij hadden de kosten berekend, en ook voor de gemeente — en bijna al de leden waren opgekomen — verheelden zij niet, welke de gevolgen konden zijn en welke strijd zou kunnen volgen.
Knielend was daarom bij het begin van deze samenkomst gebeden. En toen eindelijk de aanwezigen hoofdelijk werden gevraagd wat zij voornemens waren, verklaarde de groote meerderheid, dat zij de handelingen van het kerkbestuur niet langer konden erkennen, de onderwerping aan dat bestuur verbraken, en met den kerkeraad zich vereenigden.
Be aide van afscheiding, den vorigen avond door den kerkeraad geteekend, werd nu ook de leden voorgelegd en met 130 haTidteekeningen voorzien.
In het kerkeraadsboek, toen aangelegd, staat van dien avond aangeteekend: „ Dingsdag avond den léden October, hebben wij, na biddend en knielend opzien tot den Heere, ons afgescheiden van de valsche kerk en in de mogendheden des Heeren het ampt aller geloovigcn aangenomen, hetwelk Hij, de Heere, de Almagtige, de Eenige en Drieëenige God bevestige! Met psalmgezang en dankzegging is die plegtigheid besloten.quot;
De akte van afscheiding, zooals die toen geteekeud was, luidt woordelijk aldus:
Acte van Afscheiding op -wedeekeeeing.
Wij ondergeteekenden, Opzienderen en Ledematen der Gereformeerde Gemeente van Jezus Christus te Ulrum; sc-
56
dert geruimen tijd opgemerkt hebbende liet bederf in dc Nederduitsclie Hervoimde Kerk, zoowel in de verminking of verloocliening van de leer onzer vaderen, gegrond op Gods Woord, als in de verbastering van de bediening der Heilige Sacramenten, naar de verordineering van Christus in zijn Woord, en in het bijna volstrekte verzuim dei-kerkelijke tucht; welke stukken allen naar onze Gereformeerde belijdenis, Artikel 29, kenmerken zijn der ware kerk; door Gods genade eenen Herder en Leeraar ontvangen hebbende, die ons naar den Woorde Gods, do zuivere leer onzer vaderen voorstelde, dezelve zoowel in het bijzonder als in het algemeen toepaste; werd de gemeente daardoor meer en meer opgewekt, om zich in belijdenis en wandel te rigten naar de regelmaat des geloofs en van Gods heilig Woord: Galaten 6: 16. Philipp. 3: 10; en ook afstand te doen van het dienen van God, naar men-sohelijke geboden, omdat Gods Woord ons zegt, dat dit te vergeefs is, Matth. 15: 9; en tevens te doen waken voor de ontheiliging van de teekenen en zegelen van Gods eeuwig genadeverbond: hierdoor leefde de gemeente in rust en vrede; doch die rust en vrede werd gestoord, door de hoogst onregtmatige en ongoddelijke schorsing van onzen algemeen geliefden en geachten Herder en Leeraar, ten gevolge van zijn openbaar getuigenis tegen de valsche leer en verontreinigde openbare Godsdienst-oefeningen; stil en kalm heeft dc gemeente zich met hunnen Herder en Leeraar, tot hiertoe gedragen; onderscheidene allerbillijkste voorstellen werden gedaan, èn door onzen Herder en Leeraar, èn door de overige opzienderen der gemeente; meermalen werd onderzoek en oordeel, op grond en naar Gods woord gevraagd, doch alles tc vergeefs; Klassikale, Provinciale en Synodale Kerkbesturen hebben dit allerbillijkste verzoek geweigerd, en integendeel gevorderd berouw en leedwezen, zonder aanwijzing van misdrijf uit Gods Heilig Woord, en onbe-paalde onderwerping aan synodale reglementen en voorschriften, zonder aanwijzing, dat die op Gods woord in
57
alles gegrond zijn; daardoor heeft nu dit Nederlandsche Kerkbestuur zich gelijk gesteld aan do door onze vaderen verworpene Paapsche Kerk; dewijl niet alleen het vroeger opgenoemde verderf wordt ojigemerkt, maar daarenboven Gods woord wordt verworpen of krachteloos gemaakt, door kerkelijke wetten en besluiten, Matth. 15: 4; 33 : 4; Markus 7 : 7, 8, en zij vervolgt die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, naar zijne eigene voorschriften in zijn woord opgeteekend; Matth. 2: 13; 5: 11, 13; 10: 23; 23: 34; Lukas 11: 49; 13: 13; Joh. 5: 1G; 15: 20; Hand. 7: 52; 9: 4; 22: 4, 7; 20:. 11, 14, 15; Eom. 12: 14; 1 Cor. 15: 9; Gal. 1: 13, 23; 4: 39; Philip. 3: 6; 1 ïhess. 2: 15; Openb. 13: 13; Matth. 5 : 10; 13 : 21; Mark. 10 : 30; Hand. 8: 1 13: 50; Eom. 8 : 35; 1 Corint. 5 : 12; 3 Corint. 4:9; 13: 10 Gal. 5: 11; 6: 12; 2 Thess. 1: 4; 2 Timoth. 3 : 11, 12, en de conscientie der menschen gebonden; eindelijk is op gezag van het Provinciaal Kerkbestuur, de prediking van het woord Gods door een openbaar erkend Kerkleeraar in ons midden, den WelEerw. Zeer Gel. Heer H. P. Scholte, Gereformeerd Leeraar te Doveren en Gen-deren, in het land van Heusden en Altena, provincie Noord-Brabant, verboden geworden; en de onderlinge bijeenkomsten der geloovigen, welke met opene deuren werden gehouden, werden met geldboeten gestraft; — uit dit alles te zamen genomen; is het nu meer dan duidelijk geworden, dat de Nederl. Herv. Kerk, niet de ware, maar de valsche kerk is, volgens Gods Woord en art. 29 van onze belijdenis; weshalve de ondergeteekenden met deze verklaren: dat zij overeenkomstig het ampt aller geloovigen, art. 28, zich afscheiden van degenen die niet van de. kerk zijn, en dus geen gemeenschap meer willen hebben met de Nederlandsche Hervormde Kerk, totdat deze terugkeert tot den waarachti-gen dienst des Heeren; en verklaren tevens gemeenschap te willen uitoefenen met alle ware Gereformeerde ledematen, en zich te willen vereenigen met elke op Gods onfeilbaar
58
Woord gegronde vergadering, aan wat plaatse Qod dezelve ook vereenigd heeft, betuigende met dezen, dat wij ons in alles houden aan Gods heilig Woord en aan onze aloude formulieren van eeuigheid, in alles op dat Woord gegrond, n. 1. de Belijdenis des Geloofs, den Heidelbergschen Catechismus en de Canones van de Synode van Dordrecht, gehouden in den jare 1618 en 1619; onze openbare godsdienstoefeningen te rigten naar de aloude kerkelijke Liturgie; en ten opzigte van den kerkdienst en het bestuur, ons voor het tegenwoordige te houden aan de kerkenordening, opgesteld door de voornoemde Dordrechtsche Synode.
Eindelijk verklaren wij bij dezen, dat wij onzen onrcgt-matig geschorsten Predikant, als onze wettig geroepen en geordende Herder en Leeraar blijven erkennen.
Ulmjm, den ISden October 1834.
(get.) J. J. Beukema, Ouderling.
K. J. Barkejia, Ouderling.
K. A. van der Laan, Diaken.
D. P. Eitsema, Diaken.
Geert K. Bos, Diaken.
Van deze Akte werden in den loop der weck afschriften gezonden aan den Koning, den Minister van eerpdienst, de Synode, het Provinciaal en Classicaal kerkbestuur, den ring van Leens en het Collegie van toezicht, waarvan de Gouverneur president was. Ook werd door de Cock en den oudsten ouderling een afschrift dezer akte overhandigd aan den Burgemeester van Ulrum, met de verklaring: dat de leerkeraad besloten had, dat den volgenden Zondag de predikdienst door de Coeli, ah leeraar der gemeente, zou worden waargenomen.
Bij de toezending van de Akte aan den Koning werd het volgende verzoekschrift overgelegd;
59
„Aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Groot Hertog van Luxemburg, enz., enz.
Door de noodzakelijkheid Sire! gedrongen, hebben on-dergeteekende opzieneren en lidmaten der Gereformeerde Gemeente van Jezus Christus te Ulrum zich moeten scheiden van de tegenwoordige synodale Hervormde Kerk, na met en in haren Leeraar alles beproefd te hebben, hetgeen beproefd kon worden, om zonder consciëntiedwang, naar Gods Woord en onze formulieren van eenheid te leven, uitoefenende, niet ligtvaardiglijk maar tragelijk, het ambt aller geloovigen, volgens art. 28 onzer geloofsbelijdenis. quot;VVij zenden Uwe Majesteit hiernevens de acte van de belijdenis en de gezindheid onzer Gemeente, en smeeken Uwe Majesteit om uitoefenende het ambt eener Christelijke overigheid volgens Gods Woord, Jez. 49: 28, art. 36, de vromen te beschermen en de boozen te straffen, tegen te staan en te beteugelen, onaangezien alle laster en kwaadspreking der vijanden van het Evangelie, die zulks ten allen tijde, naar Gods Woord, doen zullen, gelijk zij zulks ten allen tijde gedaan hebben. Joh. 5; 16; 15: 20; Hand. 7: 52; Eom. 12: 14; 1 Cor. 15: 9; Gal. 1: 13, 23 enz., en gelijk Uwe Majesteit zulks ook bijzonder gegrond en bondig kan behandeld en verdedigd zien in den brief door den grooten Calvijn geschreven aan den koning van Frankrijk, geplaatst voor zijne Institutie der Christelijke religie. Waarborgt ons onze Grondwet vrijheid van Godsdienst, wij hopen, dat Uwe Majesteit, als een zoon dier godvreezende voorvaderen, die de geloovigen tegen de Roomsche tyranniën beschermd en verdedigd hebben, de regtzinnigheid handhavende, ook ons regt beschermen en handhaven zal, beloovende wij van onze zijde alle Christelijke gehoorzaamheid en onderwerping, ook in dezen volkomen eensgevoelende met onze vaderen, art. 3G onzer geloofsbelijdenis: „ Dat een ieder van wat kwaliteit, conditie of staat liij zij, schuldig is zich de Overigheden
BO
tc onderwerpen, schattinge te betalen, hun eer en eerbieding toe te dragen, en hun gehoorzaam te zijn in alle dingen, die niet strijden tegen Gods Woord, voor hen biddende in hare gebeden, opdat ze de Heere stieren wil in al hunne wegen en dat wij een gerust en stil leven leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid. En hierover verwerpen wij de wederdoopers en andere oproerige en loszinnige men-sclien ook van onze dagen, en in \'t algemeen alle degene die de Overigheden en Magistraten verwerpen en de justitie omstooten willen, invoerende de genieenschap der goederen, en verwarren de eerbaarheid die God onder de menschen gesteld heeft.quot;
Dit smeekende en beloovende, besluiten wij met de bede, dat de Heer der Heeren en de Koning aller Koningen Uwer Majesteits troon bevestige door regtvaardighoid en Uwen stoel door billijkheid.quot;
Van het begin der schorsing af had de Cock zich van de uitoefening van de bediening onthouden en in alles zich als een gehoorzame zoon der Kerk gedragen. Ook de kerkeraad, ofschoon hij meermalen bij de Cock er op aangedrongen had, dat hij zich aan de onrechtmatige vonnissen niet zou onderwerpen, had in al den tijd, dat de kerkelijke procedure had geduurd, niets gedaan waardoor hij zich eene kerkelijke bestraffing vanwege de kerkbesturen op den hals had gehaald. Door don drang der omstandigheden er toe geleid, en gehoorzamende aan hetgene zij zagen hunne roeping te zijn, hadden zij zich onttrokken aan een kerkbestuur, dat het recht der gemeente miskennende, reeds langer dan negen maanden de gemeente had onderdrukt en, door den strijd tegen den leeraar der gemeente , de vrije en onbelemmerde verkondiging en handhaving van de leer der Gereformeerde Kerk had verhinderd. Daarom hervatten zij, in vereeniging met den leeraar der gemeente hun arbeid in de gemeente, die wel niet meer eenc gemeente was van de Nederlandsche Hervormde Kerk ,
fil
maar die toch bleef vastliouden aan de leer, de tucht cn den dienst der Gereformeerde Kerk, en juist omdat zij hieraan zich bleef houden, zich had moeten onttrekken van de gemeenschap met de Hervormde Kerk.
Voor den kerkeraad was er dan ook geen twijfel of de gemeente behield recht op hare goederen. En mocht hij, met het oog op de hem bekende gezindheid van kerkelijke en burgerlijke besturen, al vreezen, dat dit goed recht niet zou worden erkend, toch kon hij niet anders, dan te beginnen met dit recht te handhaven. De gemeente, en niemand anders dan zij, was steeds erkend de wettige eigenares der kerk en kerkelijke goederen te zijn. Zij had, met uitzondering van slechts weinige leden, verklaard met den kerkeraad zich te vereenigen in het zich onttrekken aan een kerkbestuur dat, in oorsprong onwettig, in zijne handelingen zich als ongereformeerd had doen kennen. Daarom achtte hij zich geroepen, reeds dadelijk aan het bestuur waaraan hij en de gemeente zich onttrokken hadden, kennis te geven van zijn voornemen, om de wettige eigenares , de gemeente, in haar goed recht te handhaven. Daarom werd aan den ring van Leens, bij de toezending van de akte, kennis gegeven, „dat de kerkeraad voortaan in den dienst der gemeente dacht te voorzien door zijn eigen leeraar, en dus den dienst der ring-predikanten niet langer zou aannemen.quot;
In deze week moest de Cock verschijnen voor de rechtbank te Appingedam, omdat er tegen hem proces-verbaal was opgemaakt op Zondagen den 3, 10, 17, 24\' en 31 Augustus.
Wel was er op die dagen gcene godsdienstoefening gehouden , maar de Cock had toch op die dagen, gelijk hij gedurende de schorsing eiken Zondag gewoon was geweest te doen, vergaderd met ecne menigte menschen ten huize van de Wedw. Koster. In die vergaderingen werd gebeden cn gezongen, ook werden er brieven gelezen en de belangen der kerk besproken. Daar de TVedw. Koster een pa-
R2
tent had als logcmenthouderes, en er eiken Zondag men-sclien van buiten kwamen, die de Cock wenschten te spreken, was het hier de hoste gelegenheid. De Burgemeester had evenwel in de maand Augustus eiken Zondag proces-verbaal opgemaakt, en de Cock beschouwd als voorganger en leider dier vergaderingen, ofschoon hij dit niet geweest was. Voor de rechtbaiik vond de Cock gelegenheid om tegen over den roomschcn Officier van justitie zijne rechten en die der godsdienstvrijheid te verdedigen, en voor eene groote schare rekenschap te geven van zijn geloof en tevens de redenen bloot te leggen waarom hij, de kerke-raad en de gemeente van Ülrum, zich hadden afgescheiden. Dit laatste was vooral ook noodig, omdat de Officier vroeger reeds gezegd had, „ dat indien die menschen openlijk zich afscheidden, men hun niets kon doen.quot;
Voor elk, die in de geschiedenis niet een bloot toeval, maar de hand Gods erkent, is bet zeker zeer op mer-kenswaardig, dat het eerste optreden van den leeraar der Gereformeerde gemeente te Ulrum plaats vinden moest voor de rechtbank, en dat een van onze rechtszalen de plaats moest worden, om de gelegenheid te openen tot het verkondigen van de leer en de rechten der Gereformeerde Kerk.
Die prediking was, evenals in de eeuw der Hervorming de haagpreêken dit waren, eene zeer vruchtbare. Wel werden de rechters niet bewogen tot vrijspraak — de Cock en de Wedw. Koster werden beide veroordeeld tot / 50.00 boete en de kosten van het geding — maar voor velen werd deze prediking tot een blijvenden zegen en legde zij den grond voor de vestiging van eene gemeente te Appingedam. Dit vond des Vrijdags plaats. Den daarop volgenden Zondag, den eersten nadat de Cock, de kerkeraad en ge -meen te van Ulrum hunne betrekking tot de Hervormde Kerk hadden verbroken, begaven de Cock en de kerkeraad zich des morgens naar do kerk. Er waren reeds meer menschen dan het gebouw bevatten kon. Toen de Cock
6S
1)ij de preekstoel kwam vond hij er cenigc gcmcente-veld-wacliters en een gereclitsdienaar uit Appingedam, gezonden door den Officier van justitie, om hem te verhinderen don preekstoel te beklimmen. Ook de ringpredikant kwam om de prediking te verrichten. Daar het volk voor dezen geene ruimte wilde maken, was het liem onmogelijk tot de preekstoel door te dringen. De Cock vraagde toen aan de gemeente: Door wien zal de prediking worden verricht, en een geheel eenparig geroep: niet door van der Helm, maar door Ds. de Cock, deed de begeerte der gemeente kennen. Hierop vertrok van der Helm, doch aan de Cock werd ook toen nog de preekstoel geweigerd. Hij nam daarop plaats op eene bank en predikte over Efez. 2: 8—10. Zonder eenige stoornis werd deze rede uitgesproken, en bij het einde de Akte van afscheiding voorgelezen. Ook werden de namen van de leden, die zich niet mede hadden afgescheiden, bekend gemaakt als deznlken, die van de gemeente waren uitgegaan. Zij waren acht in getal. Des nademiddags werd er godsdienstoefening gehouden in de schuur der pastorij, en de Cock preekte over den Isten Zondag van den Catechismus.
Deze gewelddadige verhindering van de gemeente om van haar eigen kerkgebouw gebruik te maken, deed den kerkeraad den volgenden dag zich wenden tot den Gouverneur der Provincie met het volgende verzoekschrift:
„ Aan Zijne Excellentie den Heer Gouverneur van de Provincie Groningen.
Ondergeteekenden, leeraar, ouderlingen en diakenen van de Gereformeerde Gemeente van Ulrum, wenden üich tot Uwe Excellentie met hunlieder billijk en gegrond beklag over de verstoring hunner godsdienstoefening op gisteren, zijnde Zondag den 1\'Jden dezer, door hen die buiten zijn, of vreemd geheel en al van onze belijdenis.
Jiij den beginne der onregtmatige en ongoddelijke schor-
fii
sing van onzen veelgeliefden en liooggeachten leeraar, heeft do Gemeente de ring-predikanten verzocht om de kerkdeur gesloten te laten, daar zij hunne valsohe leer verafsehmvden, en wanneer zij kwamen het niet anders als daarvoor konden houden, dat zij kwamen als verleiders en om als dieven en moordenaren het geld der Gemeente tegen den zin der Gemeente naar zich te trekken, en de zielen tc moorden, maar zonder eenige schaamte zijn zij echter hier ingedrongen. Na de scheiding, die volstrekt noodzakelijk was geworden, de prediking der waarheid ook in een ander en geordend leeraar hier geweerd en verboden wordende, op gezag zelfs van het Prov. Kerkbestuur, geen regt naar den Woorde Gods ons verleend w\'ordende, en geene plaats zelfs meer ons gegund wordende waar wij mogten zamenkomen, hadden wij gehoopt, dat zij ten minste zoo redelijk zouden zijn om ons ongemoeid te laten, en zonder consciëntiedwang die leer laten leeren en beleven, die zij zelve tegen eed en pligt verlaten hadden, maar ook hierin zijn zij Home nagevolgd, en hebben zich met het hoeraohtige Home verbroederd.
De Officier van Justitie, een hevig Eoomsche tegenstander, die zelfs wel dorst naar zijne redenen, naar de lijfstraf der geloovigen, heeft hier zijn bode gezonden met eenige veldwachters om onzen leeraar te beletten, en den indringer, die sedert jaren hier bekend is als een verdraaijer va7i Gods Woord, op den predikstoel te helpen. De Gemeente heeft hem geweerd, zich gesloten houdende, zonder echter hem eeuig leed of letsel te doen, maar algemeen verklaard, openlijk, dat zij hem noch zijne leer wilde, maar de Gereformeerde leer en den hier wettig geroepenen en op nieuw erkenden herder en leeraar dezer Gemeente. Niet deze openlijke verklaring echter, maar de onmogelijkheid om dooide opgepropte en zamengepakte menigte te komen, heeft hem eindelijk doen henengaan; onze leeraar echter, niettegenstaande de algemeene begeerte der Gemeente, op last van oenen Roomschen Officier, niet schriftelijk maar monde-
ling geweei\'d wordende, niet met woorden alleen, maar zei fa met de handen, schoon hij betuigde naar Gods Woord de verdediging van zijn gedrag voor nlle overigheden te willen verantwoorden. Voor de schare hoeft hij dus niet kunnen optreden op den predikstoel, van dezelve op last van oenen Iloomschon geweerd wordende, maar naar aanleiding van Eph. 2: 8, 9, 10, heoft hij van eene bank de leer der vrije genade ons verkondigd en voorgesteld naar den eisch van Gods Woord, volgens den nood hom opgelegd en de begeerte der Gemeente. J)es namiddags is tegen de begeerte der Gemeente de kerkdeur gesloten, zoodat onze leoraar genoodzaakt geweest is, in zijn eigen schuur met de verklaring van onzen Catechismus op nieuw een aanvang te maken. — Wij smeeken daarom Uwe Excellentie om ons en deze Gemeente, die geene andere gronden kont en wenscht als die, welke naar Gods Woord door onze vaderen in onze geloofs-artikelon zijn voorgesteld, voor over-hoersching en consciëntiedwang te behoeden, en aannemende „ het ambt eener Christelijke overigheid, niet alleen acht „ te nemen en te waken over de politiën, maar ook de ,, hand te houden aan den Heiligen kerkendionst; om te ,, weeren en uit te rooijen alle afgoderij en valschen gods-„ dienst, om het rijk dos Antichrists to gronde te werken „en hot koningrijk Jozu Christi te bevorderen, het Woord „des Evangeliums overal te doen prediken, opdat God van ,, een iegelijk geëerd en gediend worde, \'jeljh lij in Zijn „ IFoord geiiedt.quot; Art. 36.
In do hoop, dat Uwe Excellentie daartoe door den Hoere verwekt moogt worden als oen voedsterheer der Kerk en in Gods hand oen vader en man der weezen en weduwen te zijn, ons beschermende tegen oenen Iloomschon Officier van Justitie en togen gewelddrijvendo Kerkvoogden en vijandige Assessoren, die mede reeds bij aanvang onze godsdienstoefeningen gestoord hebben, daar do Gemeente voortaan geen vreemden herder of leoraar kan of mag toelaten volgens hare consciontie on Gods Woord, \'twolk
CG
ons dringend vermaant: „staat en strijdt voor het geloof eenmaal den Heiligen overgeleverd/\' noemen wij ons onder toebidding van Gods Geest en zegen over Uwe Excellentie cn uw huis,
Uwer Excellentie\'s ootmoedige en onderdanige Dienaars in Jezus Christus onzen Heer! (w. get.) H. de Cock, Ger. Leeraar.
J. J. Beukema , Ouderling.
K. A. v. d. Laan, Diaken.
D. B. Ritsema, Diaken.
G. K. Bos, Diaken.
TJit dit stuk blijkt meer dan duidelijk, dat leeraar en kerkeraad er niet aan dachten om geweld met geweld te keeren, maar dat zij alleen bedoelden de gemeente te handhaven in het deugdelijk bezit harer wettig verkregeue eigendommen. Wat ook door de afscheiding mocht veranderd zijn, de betrekking der gemeente tot de Gereformeerde Kerk was onveranderd gebleven. Zij had zich zelfs afgescheiden om Gereformeerd te kunnen zijn en handelen. Daarom had niemand, en allerminst nog een Eoomsche Oflicier het recht zich hierin partij te stellen tegenover de gemeente. In elk geval zou, zoodra iemand aan do gemeente haar recht betwistte, de beslissing van een hiertoe bevoegde autoriteit tusscheu beide moeten komen. Zoo althans dachten de leeraar en kerkeraad van U! mm. Doch de macht van Willem I, en door hem die van liet Hervormd kerkbestuur, wist in 183-1 macht boven recht te doen gelden en wederrechtelijke handelingen, toen gepleegd, zouden in den tcgenwoordigen tijd wel niet meer mogelijk zijn. (1)
De kerkeraad van Ulrum had intusschen beproefd, wat
Indien geweld het niet had gekeerd, dan had de quacstic over de kerkelijke goederen reeds in 1834 denzelfdun loop gekregen, die /.ij thans heeft genomen in zake van de gemeente Moerdijk.
voor liet oogenblik hem mogelijk was om de gemeente en haar goed recht op het bezit barer goederen te handhaven. Geen andere weg, dan die van lijdelijk verzet bleef hem thans over. Men was daarom voornemens, voorloopig de godsdienstoefeningen te houden in de schuur der pastorij.
Tot uitvoering hiervan kwam het evenwel niet, dewijl aan den avond van Zaterdag den 23sten October een detachement soldaten, 150 man sterk, te Ulrum kwam, om de ongestoorde rust te verstoren, en de gemeente te verhinderen in haar eigen kerkgebouw of ook op eenige andere plaats hare godsdienstoefening waar te nemen.
Dit was het begin van de vervolging, die de gemeente vanwege de regeering ondervond. Deze vervolging werd tevens aanleiding, dat de Cock ook op andere plaatsen predikte en weldra zelfstandige gemeenten stichtte.
Over die vervolging spreken wij in \'t vervolg nader en laten hier nog volgen het stuk, dat den Isten November opgemaakt, en weldra algemeen rondgezonden is geworden.
„ Toespraak en uitnoodiging aan de Qeloovigen en ware Gereformeerden in Nederland.
Geliefde Land- at, Geloofsgenooteti,
die in Sion geboren zijt, of die als onverbasterde zonen van een Godvreezend voorgeslacht de waarheid, gekocht voor het goed en bloed onzer vaderen, nog niet verkocht hebt! Gods Geest worde rijkelijk over u uitgestort en vermenigvuldigd, om naar Gods woord te staan en te strijden voor het geloof, eenmaal den Heiligen overgeleverd, en den Heer der Heeren, den Koning der Koningen aan te loopen in den gebede, dat Hij zijne Kerk en Gemeente staande houde tegen het woeden der gansche wereld; dat Hij Koningen verwekke tot voedsterheeren cn vorstinnen tot zoogvrouwen, en uitstortende Zijnen Geest over alle vlcescll,
68
gedurig en dagelijks velen moge toedoen tot de Gemeente, die zalig zal worden.
Door Gods Geest opgewekt en door de noodzakelijkheid gedrongen, hebben wij naar de aanwijzing van Gods Woord en de leiding des Heeren, eindelijk liet ambt der geloovigen, art. 28, ons voorgesteld, aangenomen, en ons van de Synodale Hervormde Kerk afgescheiden, om weder te koeren tot de gronden onzer vaderen, God te dienen naar zijn Woord en ons geweten, en in zijne vreeze en in zijne mogendheid ondernomen, om uit te gaan uit Egypte en aan te nemen, door de woestijn, de reize naar Kanaiin.
Wij hebben ons gescheiden, geliefde Land- en Geloofsge-nooten! niet van de ware Gereformeerde Kerk, noch van de ware Gereformeerden; integendeel reiken wij die allen bij dezen de broederhand, en verzoeken de liunne terug, om te onderhouden de gemeenschap der heiligen , vereenigd door één geloof, door éénen doop en door éénen Geest, zoo nu ouderling als met onze vaderen, die weleer van het Roomsche Beest zich afgescheiden en met hun goed en bloed de vrijheid van dat geloof gekocht hebben.
Wij scheiden ens slechts van onze Synodale Hervormde of gelijk zij zich zeiven noemen. Liberale Kerk, tot dat deze terugkeere tot den weg der vaderen, dien zij verlaten, en tot het allerheiligst geloof, dat zij verloochend hebben, den Allcrhoogsten, den Eenigen en Drieëenigen God van den troon afstootende, en zich zeiven daarop plaatsende, en welke zegt als met sprekende daden: 10\'ij zitten als eene Koninginne eu zullen geene rouwe uien.
Wij scheiden ons slechts van onze tegenwoordige Synodale Hervormde of Liberale Kerk, die in deze jongste tijden getoond heeft niet minder verbasterd cn verdorven te zijn als de Paapsche Kerk, waarvan naar de betuiging van den edelen martelaar Gileijn de Mulèrc, zelfs in het aanzien des doods, \'jucl de Heerc Jezus maar de duivel het hoofd is; wat de hoofdzaak aangaat niet alleen daarmede overeenkomende, als in zich zelve en in de werken
69
gedeeltelijk de zaligheid zoekende, den Ilecre Jezus van troon en kroon beroovende, ja in der daad verloochenende, gelijk onze Catechismus, Zondag 11, vr. 30, ten duidelijkste aanwijst; maar in de gronden zelfs nog verder afgedwaald, de Drieëenhcid verloochenende, de Godheid des Heeren verzakende, ja eigenlijk op zijn Sociniaansch, alles wat tegen onze verdorvene rede aanloopt, verwerpende, schoon het nog zoo duidelijk in Gods Woord geopenbaard en geleerd zij, en daar de Eoomsche Kerk nog een band heeft van eenheid en eenige onder hen erkende waarheid, hoort men , zonder daaromtrent recht te kunnen verlangen, van onze predikstoelen en van onze Akademische leerstoelen: De Synode van Dordrecht is afgeschaft en Ui.ft afgeschaft; onze formulieren linden ons niet meer, zij zijn gelijh aan versletene schoenen, waarvoor men andere neemt; getuige van der Linde van Kantens en V. Hofstede de Groot van Groningen, te vergeefs door mij aangeklaagd èn bij het Provinciaal kerkbestuur van Groningen èn bij de Synode.
Men zou nog kimnen denken, gelijk velen tot dusverre gemeend hebben, dat in liet Nederlandsch Hervormd Kerk-genootschap eene volkomene vrijheid van denken is, zoowel de waarheid als de leugen geduld en gehandhaafd wordende; maar de tegenwoordige handelingen harer besturen getuigen luide het tegendeel, gelijk zij zulks ook reeds eerder, schoon minder bekend en ruchtbaar geworden, gedaan hebben.
Zoo toch heeft men in Sneek een oud en alleszins achtenswaardig Catechiseermeester, van dor Horst, reeds voor eenige jaren afgezet, om geene andere oorzaak, als omdat bij het doorwrochte vraagboekje van den godzaligen en knndigen Hellenbroek niet wilde afschaffen, eene daad van geweld en verwerping der waarheid, te meer nog in het oog loopende, daar in diezelfde stad datzelfde vraagboekje gebruikt werd en ook nog heden ten dage gebruikt wordt door een van deszelfs leeraren. Op. Fohh-ns. Te dier oor-zake heeft men ecue wet gemaakt ook, die allen, boven de
70
30 jaren zijnde, liet regt beneemt, hoe kundig of Godzalig ook, om aanspraak te maken op die bediening.
In mijn persoon is dit ook in liet bijzonder bevestigd, als die nauwelijks, gedrongen door mijn conscientie en den nood des Vaderlands, mijn mond geopend heb ter verdediging der waarheid, of men zag van alle zijden de leugenprofeten beschermd, de lastermonden zonder beteugeling geopend, en de waarheid verdrukt,, vertrapt en vertreden.
Dezen en genen van de onderwijzers der jeugd, die de waarheid beminden, zijn geweerd en verworpen, gelijk de eerzame jongeling T). van der Werp, of betoomd en beteugeld, gelijk Meester Bril van Adorp, over wien drie opzichters gesteld zijn, die vijanden zich betoonen van den naam en de zaak des Heeren, anderen daarmede bedreigd, gelijk onder anderen Meester Hardenberg van het N. Stads-Kanaal.
Uit dit alles wordt het dagelijks meer en meer duidelijk, dat het Nederlandsche Hervormd Kerkgenootschap, even gelijk weleer de Eemonstranten, de waarheid belaagt en verwerpt, en niet alleen zelf niet wil aannemen, maar ook in anderen niet dulden; alzoo die grondzuilen van Staat en Kerk, waarop ons Vaderland door God weleer gegrondvest en bevestigd is geworden, voor het oog der geheele wereld geheel en al omverhalende, en ons Vaderland aan den rand des afgronds en over hetzelve oordeclen op oordeelen brengende.
Door de verwerping der waarheid in mij en in anderen, die daarover ook reeds aangerand zijn, schoon anders nog alleen zich bepalende bij eene krachtige prediking eu verdediging van de waarheid van den predikstoel, gelijk onder anderen blijken kan uit den WelEw. ZeerGel. Heer H. P. Scholte, die reeds aangerand is over het niet laten zingen der gezangen, en het ten toon stellen van hoogere en lagere besturen voor de gemeente, waarmede men de waarheid lastert, en Ds. van Ehee van Veen, aangerand wegens scheurziekte, gelijk men te onrecht in hem de waarheid lastert, en wegens het niet betoonen van eerbied voor de gezangen, hetwelk
71
voorzeker een ieder bekennen moet, dat verre gaat en vol-komene consciëntiedwang in sdch sluit. Door die verwerping en aanranding der waarheid in mij en anderen zeg ik, en de verschooning en vrijlating der dwalingen, lioe grof en verkeerd ook, toont het Nederlandsch Hervormd Kerkbestuur, dat het de waarheid alleen vervolgt en gemeenschap heeft met alle dwalingen en ketterijen, gelijk zulks ook duidelijk nog gebleken is in de aanvrage, dit jaar door geloovigen gedaan aan de Synode, om do bepaling te erlangen, dat de predikanten aan onze formulieren verbonden waren; maar te vergeefs.
Het wordt dus met ons de plicht voor allo geloovigen die de waarheid liefhebben, om op do tookenen der tijden tc letten, de Nederlandscho Hervormde Kerk aan Gods Woord en het 2Üste onzor geloofsartikelen to toetsen, en te beproeven of het de ware of do valsche Kerk zij, en zoo het laatste bevonden wordt, gelijk uit al het vorenge-melde blijkbaar is, het ambt der geloovigen volgons Gods Woord, naar art. 28 uit te oefenen, zich af te scheiden van degenen die niet van de Kerke zijn en zich te voegen tot deze vergadering, het zij op wat plaatse, dat ze God gesteld heeft, en zich daarmede te veroenigon, onderhoudende de eonigheid der Kerke, zich onderwerpende do onderwijzing en tucht derzelve, den hals buigende onder het juk Jcsu Christi en dienende do opbouwing der broederen als onderlinge lidmaten eens zelfden lichaams.
Die allen reiken wij met dezen de brooderhand en vragen door dezen do hunne, mot de bode, dat de Almachtige God, de Eenige en Drieëenige Verbonds-God van zijn volk, zijn Geest over al zijn volk moge uitstorten, opdat zij, uitoefenende het ambt aller geloovigen, het zout dor aarde mogen zijn, als lichten op oenen kandelaar en als steden op bergen; ja uitstortende Zijnen Geest over allo vleesch, het hart dei-vaderen nog moge woderbrongen tot de kinderen en dat dor kinderen tot de vaderen, ojidat de God onzer vaderen ook onze God zij, Ziju zogen onder ons wederkeere, en velen nog
72
van het eeuwig verderf gered, en toegedaan worden tot de Gemeente die zalig zal worden. Amen.
Ulrum, den Isten November 1834.
{gel.) H. de Cock, Geref. Leeraar te Ulrum.
J. J. l!i:i h i:.ma ? Ouderling. K. S. Babkema , Ouderling. K. A. v. d. Laan, Diaken. D. P. Ritsema, Diaken. G. K. Bos, Diaken.quot;
• V -, . / ■. • . J ■ • ;;
Bij G. J. REITS, Ebbingebrug, aan \'tCingel,
is mede verschenen:
H. de Cock, Handleiding bij het Kort Begrip, tweede duizend ....................f 0.25.
h. de .Cock, De Moderne leerbegrippen voor eenvoudigen duidelijk gemaakt. 2e druk.......f 0.10.
Kort Begrip der Christel, religie, door H. de Cock, in leven pred. te Groningen, zesde druk . . . ■ ƒ 0.08.
Kort Begrip der Christel, religie, vermeerderd met twee hoofdstukken over de kennis van God uit de natuur en het Woord Gods, zeventiende druk......f 0.08.
F. v. Koou, Geschiedenis der Christelijke kerk voor t volk bewerkt..................f 2.00.
B. de Beu en A. Zwemer, Geschiedenis van de Holl. Gereformeerde kerk in Noord-Ainorika.....f O.oO.
W. H. Krijt, Zestal Nagelaten Leerredenen, levensbeschrijving en zalig sterfbed, Uoeede druk \' \' \' \' / 0.50.
H. E. Gkavemeijer, Zestal Leerredenen over den Verloren Zoon.............../ 0-W-
G. Hemkes, Eenige bladzijden of schetsen uit het dagboek eens leeraars............f
H. van Hoogen, Gesprekken over de Godsdienst . ƒ 0.10.
E. C. Segërs, Twee kinderen die den Hemel zoeken, derde
druk..............Z0-20-