-ocr page 1-

PLEIDOOIJEN

f\'

isllU.

I±N ZAKE

H. J. JUT en CHRISTINA GOEDVOLK.

VOLGENS DE EHifcS AAMEEKEMNGEN HEK AMBTSHALVE VEHIIEDIGHnS.

\'s ÜRAVENUAG E ,

CrEBJiS. BELINFANTE. 187 6.

□ EN 11.

i ■. gt;

W» ■, ■

-ocr page 2-

J. oct

551

-ocr page 3-

PLEIDOOIJEN

VAN

H. J. JUT en CHRISTINA GOEDVOLK.

VOLGENS DE EIGEN AANTEEKENINGEN DEIl AMBTSHALVE VERDEDIGERS.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

PLEITREDE VAN Mr. P. W.A. CORT VAN DER LINDEN,

VOOR DEN EERSTEN BESCHULDIGDE I I i ;jN JA.COBTJS .JXJT.

Edel Groot Achtbare Heer en, President en Raden!

Het is voorzeker een benijdenswaardige taak om thans voor u op te treden als verdediger ex officio van iemand, die door de geheele wereld wordt veroordeeld, wordt geschuwd, zonder dat men voldoende gegevens had om juist en rechtvaardig oordeel te vellen — alleen omdat men haakt naar een schuldoffer tot delging van een schrikkelijk misdrijf. Het is een benijdenswaardige taak om voor u, van wie het publiek dat offer in dezen besch. vraagt, op te treden in dienst van waarheid en recht alleen, om te trachten het beeld te voltooien waarvan het O. M. u slechts éene zijde schildert, opdat gij alle vooroordeel buiten uw raadkamer sluitend nauwkeurig zoudt kunnen wikken of gij voldoende de waarheid kent om het condemno uittespreken, opdat gij met volle zaakkennis zoudt oordeelen.

Het is in hooge mate moeielijk om elk vooroordeel buiten te sluiten. Het publiek gerucht, gevoed door de volkomen onjuiste berichten aangaande den eersten besch. die de couranten verspreiden, maakt van dezen besch. een onmensch, een bijna dierlijk wezen, die zelfs geen zenuwtoevallen mag hebben, in wien men slechts aanvallen van woede en kwaadaardigheid erkent. Welnu, ik heb de volle overtuilt;rinlt;; dat men

. . DO

zich deerlijk vergist. Het is niet een praatje ex officio en ik wil niet de misdaad vergoelijken, maar ben overtuigd dat de 1° besch. een man is van grooten aanleg, intellec-

-ocr page 6-

lueel zoowel als moreel, die zeer zeker op het slechte pad is gekomen, maar die nog tot handelingen van zelfopoffering in staat is die men niet bi) hem zou verwachten.

Letten wij eerst op zijn karakter.

Wanneer het Hof de stukken der instructie doorleest dan zal het vinden dat van het karakter van den 1quot; besch. de beste getuigenissen worden gegeven. Die getuigenissen zijn natuurlijk veel meer waard dan al hetgeen later is verklaard toen men eens in Jut den moordenaar zag van wie men niets goeds mocht zeggen. Maar al de getuigschriften zoowel als zijn paspoorten uit den dienst laten niets te wenschen over en de meesten zijn zelfs niet spaarzaam in lof. (Zie 429, LUI, L1V, XLII, XLIII.) Zijn eerlijkheid, matigheiden ijver worden geroemd. Zijne kameraden getuigen hetzelfde van hem er bijvoegend dat hij zeer driftig kon zijn, hoewel in den regel eer vreesachtig dan het omgekeerde. Wel zou hij zelfs eens in drift het mes hebben opgenomen tegen een geliefde zuster, maar allen die hem kenden, desgevraagd in de instructie verklaren eenparig dat zij hem niet in staat rekenen tot misdrijf. Het inschrift in den bijbel, bij zijn huwelijk aan zijn vrouw gegeven, en alleen voor haar oog bestemd, is een niet onaardige aanwijzing dat wij hier niet te doen hebben met iemand in wien alle betere gevoel is uitgebluscht. Dat inschrift luidde //aan mijne geliefde Cheistina door H. J. Jtiï, bij gelegenheid van hun aanstaand huwelijk, die beiden hoopen in de goedertierenheid van Jezvs Christus.quot; ik herhaal, dat is juist daarom sprekend omdat het niet bestemd was voor het publiek. Voeg hierbij dat na zijn huwelijk de vrouw de baas in huis scheen te zijn en dit zelve voelde. (Stoitei.s, 348. Jut staat onder mij, zegt de 2\'\' besch.; Cato Jut 68, Ideha 266.) Waar is het echter ook dat hoovaardij een sterke trek van zijn natuur is door het lezen van romans in slechte richting ontwikkeld.

Daardoor is het dat hij zich gemakkelijk in andere toestanden verplaatst en veelal half\' onbewust een rol speelt. Daarvan is het gevolg dat hij, gelijk in de instructie bleek en mij herhaaldelijk verzekerde, liever duizendmaal het schavot zou betreden dan zijn leven lang in de gevangenis door te brengen. Een zekere ridderlijkheid mag evenmin over het hoofd worden gezien. Die zijne bekentenis en de

-ocr page 7-

voorafgaande verhooien aandachtig leest, moet getrolien zijn door zijn duidelijk verhaal maar tevens door het feit dat hij alle schuld op zich neemt om zijn vrouw te ontlasten, dat hij bijzonder gevoelig is voor de eer van zijn kind en van zijn eigen naam, karaktertrekken die ook in de gevangenis aan ieder die met hem in aanraking komt in het oog vallen. Van zulk een man nu kunnen wij ons voorstellen dat hij voor de verleiding zwicht, dat hij in een oogenhlik van drift of angst een doodslag begaat; — maar zonder onomstootbare bewijzen is het niet aantenemen dat hij, in koelen bloede, plotseling het plan beraamt om twee weer-looze vrouwen te vermoorden, op een oogenhlik dat hij geld genoeg had om met vrouw en kind te leven. (Wydom 37fi; Idema 266, 280: hij had geld en goud; M.Slap 272, CiiRisïiBN zegt: dat Jut veel geld verdiende.) Zou hij, die zooveel bewijzen van schranderheid heeft gegeven, niet vooraf hebben begrepen, wat hem naderhand terughield van do bekentenis: dat de smet van een moord erger is dan die der geboorte? Ik herhaal^ slechts^ wanneer men staat voor onwederlegbare bewijzen rnag meii zich nederleggen bij dergelijke psychologische anomalie^

Ben dergelijk bewijs is niet voorhanden.

AVie gevoel heeft voor het dramatische moet, dunkt mij, getroffen worden door de vele tragische momenten die in den loop van deze treurige geschiedenis zijn op te merken.

Toen het in December 1872 bekend werd, dat in de residentie twee vrouwen waren vermoord gevonden in hare eigen woning, toonde het publiek door de angst en ontzetting die door het geheele land heerschte, dat het begreep, dat het voelde, dat hier meer was dan een alleenstaand feit. Het was als de terugslag op het sombere voorgevoel van mevr v. d. Kouwen, wie het reeds in October te eng werd in haar huis, op het onverklaarbaar angstig gevoel van Maabtje Schrkvei., op de overdrevene droefheid van Leentje Beei.oo, op het voorgevoel van mevrouw op den avond van den moord zelf. Ik wijs op de verklaringen in de voorloopige informatie in de zaak-de Jong te dien aanzien gegeven. Het publiek gevoelde, nog voor het kon weten dat de aanstaande diefstal bij mevr. v. d. Kouwen onder zeker slag van lieden reeds maanden lang besproken was, dat men plotseling voor zich had een verschijnsel dat scheen te duiden op een gevaar dat men

-ocr page 8-

1.

niet vermoedde, op een strooming in de maatschappij, waarvan men zich niet bewust was. De justitie scheen echter in den beginne het algemeen gevoelen niet te deelen. De instructie werd niet met buitengewone voorzorg gevoerd; geen inventaris opgemaakt; aan particulieren werden de papieren gegeven; de lijken werden niet inwendig geschouwd; het plaatselijk onderzoek was zeer oppervlakkig. Intusschen zou wellicht toen reeds de waarheid zijn aan het licht gekomen. Onjuist zegt het O. M. dat niemand verdacht werd. Mevr. van Vleuten had er op aangedrongen dat ter kennis van de politie zou worden gebracht het feit dat Christien den avond van den moord eerst om een uur te huis kwam en dit is geschied. (Zie de verklaring van v. Vleuten en zijne vrouw, 771 , 776, 773, 777.) Plotseling werd het gevaar afgewend en midden in de instructie zonder voorkennis van den hoofdcommissaris of rechter-commissaris werden drie andere personen gearresteerd. Alles scheen de daders te begunstigen. De huiszoeking bij een der aangehoudenen geschiedde weken na de arrestatie. Een teeke-ning, toen gevonden, werd door vele personen pertinent als het eigendom van mevr. v. d. Kouwen herkend, maar bleek ten slotte door den heer Siem te zijn vervaardigd. Blijkbaar waren twee gelijksoortige teekeningen in het spel. Evenzoo schenen er twee gelijksoortige zilveren knipjes te bestaan. De justitie verloor zoodoende haar besten tijd en haar vertrouwen in haar beste getuigen. Maar, terwijl de tijd door liet gunstig toeval geholpen de sporen van het misdrijf meer en meer scheen uit te wisschen, werkte het betere deel van het karakter van den eersten besch. tot zijn eigen val. Door de fortuin in elk opzicht begunstigd had hij gelegenheid naar Amerika te vertrekken; de wroeging, gelijk hij zegt, een macht waaraan hij geen weerstand kon bieden , dreef hem naar het vaderland terug. Hij leefde in Vught stil en door zijn daad bezwaard. Breed wordt uitgemeten van zijn wreedheid om op kippen te schieten; — waarlijk ik verdedig het niet, maar het beteekent niets. Met mij zal het Hof menig geacht en beschaafd man zich kunnen voor den geest brengen die omtrent dit punt beschuldigden overtreft. Ds. de Meijere , niet partijdig als zijn huisheer Vrensen, met wien beschuldigden in onmin leefden, vond beschuldigden stille en lieve menschen.

-ocr page 9-

Hetzij vermoedens dat zijne familie meer van de zaak wist dan met zijne veiligheid strookte, hetzij het ontslag der verdachten be Jong, Behagel en Verlind, deden besoh. naar Afrika vertrekken, met het vaste voornemen niet terug te komen. Na enkele maanden dreven weder het geweten en die macht waaraan hij geen weerstand bieden kon, besch. naar Nederland terug.

Toen had een dramatisch voorval plaats. Een der voornaamste karaktertrekken van den l11 besch. is liefde voor familie, voor vrouw en kind ; die liefde gaat zoover dat zij tot zelfofl\'ering in staat is. Welnu, op een oogenblik dat zekere Haïpneb de moeder van den 1quot; besch. sarde door te zeggen: // ik ben de moordenaar van mevr. v. d. Kouwen niet,quot; was de le besch. in woede ontstoken op den lasteraar en hem aangevlogen. De politie had nu het oog op hem gevestigd.

Daarna had het voorval Roei.fs plaats. Waartoe deze gedagvaard ? Er is alle reden aantenemen dat deze geen fraaie rol speelde. In prod. 3 wordt R. door den commissaris van politie genoemd //een liederlijk en gemeen sujet.quot; Hij is tallooze malen veroordeeld wegens mishandeling en laster. Beschuldigden hebben geen enkele reden om nu nog onwaarheid te spreken omtrent dit punt. Er is alle reden om aan te nemen dat het een onwaarheid was die aanleiding gaf tot voorloopige informatie en huiszoeking. Een ander opmerkelijk incident is, dat een briefje gevonden werd over de glazen te Gouda. Het schrift wordt herkend voor dat van mijnheer van der Kouwen. Beide beschuldigden waren aarzelend in hunne opgaven. Benige vlekjes kunnen , volgens gehoorde deskundigen, door bloed zijn veroorzaakt. Dit geeft aanleiding tot arrestatie. Toch is gebleken dat het briefje niets met den moord te maken heeft eu inderdaad de 2e besch. dat van mevrouw van der Kouwen had gekregen toen zij er diende. Thans begon een echt tragische episode. Indien de tragedie leert, dat de mensch niet gelijk goed en slecht zijn kan, maar in den loop der gebeurtenissen de edeler hartstocht noodzakelijk de straf voor het kwaad medebrengt, juist door lijden en smart in die edeler gevoelens, dan vinden wij een toepassing van die leer in dit proces. De instructie zelf leverde weinig bezwarends op. Maar dc 1° besch. kon niet velen dat er een smet

-ocr page 10-

kleefde op tien naam van zijn vrouw, en telkens en telkens weder wees hij der justitie het juiste spoor, omdat hij niet door té zwijgen zijn vrouw zou bezwaren. En eindelijk , na dagen voorbereiding en nadenken , bekent hij dat hij alléén de moordenaar, de dief, de heler is. Had liefde voor zijn vrouw hem gedrongen om haar te huwen, ten einde haar voor schande te sparen, zwakheid en hoovaardij brachten hem tot misdrijf. Maar de man die tot misdrijf in staat was, was niet slecht genoeg om het gestolene rustig te kunnen genieten. De liefde voor zijn vrouw dwong hem van lieverlede tot een bekentenis , die voor hem juist de zwaarste straf ten gevolge heeft, het verlies van vrouw en kind.

Is dit nu echter de ontknooping ? Beantwoordt zij aan de verwachting van het publiek ? Moet uw arrest haar sane-tioneeren ? Dat zullen wij thans zien.

Na de lezing der Acte van Beschuldiging moet uw eerste indruk deze zijn , dat er inderdaad weinig voor den len besch. te zeggen is, dat vooral er weinig op valt af te dingen dat deze besch11., en deze beschquot;. alléén , de daders zijn van de groote misdaad, waarvan zij worden beschuldigd. Die indruk ontstaat echter uitsluitend daardoor, dat u slechts een gedeelte der waarheid is bekend geworden.

Gaan wij nu de Bekentenis na.

Dat de omstandige bekentenis van besch. door talloozc aanwijzingen bevestigd , den diefstal , althans het helen dei-gestolen voorwerpen, bewijst, kan ik niet tegenspreken. Ik beperk mijne verdediging dan ook tot den moord. Ik zal aantoonen dat, waar de bekentenis wat de reis aangaat tot in de kleinste bijzonderheden is bevestigd , de omstandigheden die den moord vergezelden, in zooverre ze van elders bekend zijn, met de bekentenis veelal lijnrecht in strijd zijn. Ik moet echter vooraf de opmerking maken , dat het geen aanwijzing mag zijn voor de juistheid en waarheid van het door besch. meegedeelde, dat beiden in vele opzichten hetzelfde verklaren. Immers, de Rechter-Commissaris heeft in den loop zijner uitnemende instructie, de voornaamste feiten uit de bekentenis der iJe besch. aan den len medegedeeld. \'/omstandig verhaald// (stuk nquot;. 363), echter zonder mede-tedeelen uit welke bron die wetenschap was geput en deze heeft zijne bekentenis afgelegd nadat hij de zekerheid had gekregen dat dc Rechter-Commissaris die feiten vernomen

-ocr page 11-

I

T

liad van de ie besch. (si. 40Ü). Het behoeft dus niet Ie verwonderen , dat zijne bekentenis niet die zijner eohtgenoole in hoofdzaken overeenkomt. Een andere omstandigheid, die men niet uit het oog mag verliezen , is dat gedurende de Haagsche instructie het publiek zoo goed op de hoogte werd gehouden , dat iedereen wist hoe de lijken lagen, en hoe in het algemeen de toestand in huis was. Ieder die er belang bij had kon een tamelijk nauwkeurig relaas van het misdrijf opmaken, zonder er part of deel aan te hebben. üie •echter de waarheid niet spreekt, moet zich, gelijk straks blijken zal dat Jut doet, in allerlei nevenzaken vergissen. Vooraf nog een opmerking over de bekentenis. De verhoeren van de beide bescho. zijn alleropmerkelijkste stukken , die voor hem die ze aandachtig leest de duidelijke sporen dragen van den intellectueelen aanleg van den len besch. niet alleen, maar ook van voorafgegaan overleg, zoozeer dat het den Rechter-Comniissaris aanleiding gaf tot een onderzoek of beschuldigden ook in de gevangenis gemeenschap tot elkaar hadden. Merkwaardig is dat beide beschuldigden er op aandrongen om te mogen bekennen in eikaars tegenwoordigheid (zie voor 3e besch. nquot;. 860 , voor 1™ besch. no. 435), terwijl de le besch. dit heeft volgehouden , zoodat het vermoeden voor de hand ligt , dat beiden niet de waarheid wilden zeggen. Verder, toen den len besch. alle feiten, door zijn vrouw bekend , waren meêgedeeld, zonder vermelding uit welke bron die wetenschap was geput, vroeg hij wie hem beschuldigde, dat hij verzocht met dien persoon geconfronteerd te worden (zie no*. 362 en 368). Eerst (oen hem na herhaalde verhooren is te kennen gegeven , dat zijn vrouw bekend had , beloofde hij in haar tegenwoordigheid alles te zullen zeggen. Is die houding niet alleen daardoor verklaarbaar, dat dc le besch. in de hem meegedeelde feiten niet de volle waarheid herkende , en evenmin zeker was wie den rechter het verhaal had gedaan.

Deze bekentenis is niet afgelegd door iemand als overmand door de waarheid of in een oogenblik van zwakte en berouw, maar het is een wel overdacht plan en reeds daarom van weinig waarde.

Zie no*. 383, 388, 390, 391, 392.

Eerst vraagt hij: «wat zou mijn lol zijn als ik zoo en

1

-ocr page 12-

•/oo bekende.quot; Later: ,/of zijn vrouw in dat geval zijn lot zou deelen.quot; En eindelijk in het merk waardig verhoor, gerelateerd onder n0. 400, toen hem werd meegedeeld dat zijn vrouw bekend had , in dat oogenblik, het eenige oogenblik gedurende het geheele proces dat de 1« hesch. zich zelf niet meester was, zegt hij: //Ik moet mijne vrouw rechtvaardigen maar zonder den dader te noemen kan ik niet waarmaken dat mijne vrouw onschuldig is.quot;

Later, in nquot;. 403 zal hij bekennen om zijne vrouw te rechtvaardigen; in nquot;. 406 spreekt hij van den strijd dien hij voert in zijn gemoed.

Het O. M. heei\'t er op gewezen, dat besch. ook gezegd iieeft; \'/ niemand anders dan mijn vrouw kan van die zaken spreken.// Op zichzelf genomen duiden deze woorden zeker iets anders aan dan in verband met de andere omstandigheden. Maar in verband daarmede bevestigen zij slechts dat besch., hoewel natuurlijk vermoedende dat zijne vrouw een en ander had verteld, vooral omtrent de reis, zich en haar niet wilde compromitteeren, vóór hij daarvan de zekerheid had. Had zij de waarheid gezegd en ware er inderdaad geen andere die spreken kon dan had hij niet behoeven te wachten tot men hem zulks meedeelde en tot haar tegenwoordigheid. En verdienen in verband hiermede niet de woorden opmerking, dat hij een zwaren strijd voerde tus-schen vrouw en kind en eer en familie (zie nquot;. 406). Wat kau dat anders beteekenen dan dat hij vrouw en kind slechts redden kon door zijn eigen eer te ofleren. Maar vrouw en kind waren door de bekentenis der 3e besch. geheel gecompromitteerd en aan den anderen kant wist hij dat er voldoende bewijzen waren om ook hem te veroor-deelen (zie n0. 400). Wat bedoelde besch. dus met die woorden anders dan dat hij alleen door onwaarheid vrouw en kind redde, maar dan ook eigen eer zou ofleren, door zichzelf te bezwaren. Besch. heeft gezegd dat hij slechts dat zou zeggen wat hem gepast voorkwam. Weest verzekerd, E.G.A.H., dat hij het deed.

Was nu in die volledige bekentenis alles gezegd? Hadden alle onwaarheden opgehouden ? Verre van dien. Straks zal ik er op wijzen, maar reeds in de instructie is gebleken hoeveel te vertrouwen is op die bekentenis. In n0. 450 verklaart hij dat hij geen Portugeezen gehad heeft, terwijl hij dit eerst

-ocr page 13-

erkende toen hem zijne eigene nota is gewezen. Evenmin wilde hij \'t juiste cijfer van Amerikaansche efiecten noemen et pour cause.

Hetzelfde is \'t geval omtrent het geld. In n0. 549 zeide hij, dat hij nog maar /1400 had na het plaatsen op het Grootboek, terwijl uit nos. 416 en 353 blijkt, dat hij bijna het dubbel moet hebben gehad.

Laat ons zien of het niet waarschijnlijker is dat besch. de waarheid sprak in het onbewaakte oogenblik toen hij hoorde dat zijn vrouw bekend had, dan in het omstandig verhaal dat hij daarna heeft gepraepareerd.

Wat nu de voorbereiding tot de daad betreft, ik moet daartoe het Hof opmerkzaam maken op een en ander wat in de instructie is gebleken. Ik heb gemeend in deze de personen door den llechter-Commissaris gehoord niet a décharge te moeten roepen, omdat ik niet aantast het wettig bewijs, omdat ik in den regel, zooals onze rechtspraktijk is, bijzonder weinig waarde hecht aan de korte herhaling van de instructie op de terechtzitting en het in dit geval weinig tot de overtuiging des rechters zal afdoen dat de door mij bedoelde verklaringen niet zijn beëedigd. Zou dus eenerzijds het onderzoek op de zitting noodeloos door een aantal getuigen a décharge zijn uitgebreid, dat onderzoek zou invol-veeren den naam en de schuld van personen die op vrije voeten zijn, een beschuldiging waartoe ik mij niet geroepen acht, even weinig als ik ze voldoende zou kunnen volhouden.

Nu blijkt: 1°. dat in Augustus \'72, dus vóór dat de 2e besch. bij mevr. v. d. Kouwen diende, in den tijd dus dat de 1quot; besch. nog aan het Badhuis was, reeds gedurende een paar avonden een man is opgemerkt in den tuin naast dien van de verslagene (zie n0. 739 f. II 2). Voorts dat een zekere //doove Kareltjequot; (id. n0. 18), uit de kaarten aan mevr. v. d.- Ivouwen zou voorspeld hebben dat daar 7 en 8 //chagrijn» beteekent, bij haar zou worden ingebroken en wel, dit is opmerkelijk, door iemand die zich in het tuinhuis zou verschuilen! Of het verschrikkelijk geheim, dat. toen Maartje Schuevel (zie n0. 739 f. II 11) bezwaarde, hiermede in verband staat, durf ik niet beweren, na haar pertinente verklaring van het tegendeel, maar het schijnt vrij zeker, dat het plan om bij mevr. v. u. Kouwen te stelen onder zeker slag van lieden bekend was en misschien

-ocr page 14-

10

te Hoorn, maar zeer zeker in October in de gevangenis hier is besproken, volgens twee geheel van elkaar onafhankelijke verklaringen (zie n\'. 739 f. IT 18 en 19, c. 741 f. 1quot;V n0. 71) (Hoorn 742 f. v. n0. 36 en 38). Hoe uiterst toevallig het zou zijn als deze besohquot;. geheel buiten dit alles stonden, behoef ik niet te zeggen. Het zal weldra blijken dat ook voor dat toeval geen plaats is.

Wij hebben hooren gewagen van twee mannen, die hier in aanmerking komen.

Uit de instructie blijkt m. i. volkomen overtuigend dat waarschijnlijk drie, maar zeker few mannen, waarvan een groot en forsch gebouwd, in den avond van 13 Dec. \'72 herhaaldelijk bij het huis zijn gezien en om halfee?; dat huis hehben verlaten. Bruno de waschvrouw zag — den 13 Dec. — een man niet ruige pet schilderen vóór de woning (f. IV n». 3), ook de Bont (f. IV iin. 7) en Ei.enbiiecht (f. III n°. 14). Een vrouw ziet des nachts twee mannen uit het huis komen, waarvan een groot en forsch. Mina E. (741 f. IV n0. 30. f. IX, nquot;. 2, 3, 6) spreekt met een der personen, een groot en forsch man , die in het aangezicht bebloed is. Twee andere vrouwen zien van af het pad in het plantsoen hetzelfde; vrouw S. en vrouw G. (zie n1quot;8. f. Vlll 3, 5, 6 13 en iiquot;. 324), zoeken een zoon in een danshuis ruim 11 ure en zagen drie mannen , een groot en zwaar, heen en weer loopen. Later tegen half een daar weder komend zien zij twee mannen uit het huis gaan, een zwaar en groot, en merken een vierde vrouw op die naar zij zegt omdat zij kwaad vermoedde in het plantsoen verborgen zat en eerst twee mannen, later nog een man het huis ziet verlaten. M. Bleeker. (f. Vlll n0. 4, 9, 13). Deze had vermoeden van diefstal en zat in het plantsoen. Nu moge de verklaring van die vrouwen in vele opzichten verdacht zijn, vooral de persoons-herken-ning weinig waarde hebben. Het valt niet te ontkennen dat de verklaring uit drie geheel verschillende bronnen te treffend overeenstemt om uit de lucht te zijn gegrepen. Bovendien worden de verklaringen op merkwaardige wijze bevestigd. De twee vrouwen G. en S. zouden de twee mannen een eind weegs gevolgd zijn en hebben hooren zeggen , dat de een den ander vroeg »of hij de deur had toegedaan?quot; waarop geantwoord werd; //ja, want ik ben er met de slip van mijn jas tusschcn blijven zitten.quot; — Heb je je handen gewasschen?

-ocr page 15-

11

«Ja en de zeep oj) den grond gesmeten.quot; Nu is juist datzelfde gesprek gehoord door Piekaar, een koetsier die op dienzelfden tijd niet ver van de Wagenbrug stond (Piekaar n0. 25, nn. 739 f. II n0. 33, f. IV n°. 35 f. Ill n». 9). Ook deze merkte op een forsch man met pet en opgezette kraag. Bovendien waren die beide zelfde vrouwen eerst om 11 uur op de Bocht geweest en hadden toen diezelfde twee mannen daar heen en weer zien wandelen , terwijl getuige v. Erpt toen van llijswijk komend zoowel de twee mannen heen en weer zag gaan als ook de beide vrouwen opmerkte (f. VIII n0. 16 en 20 herkende de J. en B.) en eindelijk ziet de Raad, hoewel toen eenigszins beschonken, (739 n0. 2 f. VIII n0. 22,) tusschen 13 en 1 ure, aan het einde der Bocht, weder een forsche man met een pakje, ruige pet en kraag , terwijl de personen door de vrouwen S. en G. gezien, volgens haar, eerst naar de Wagenbrug en toen naar Rijswijk zijn gegaan.

Volkomen klopt hiermede de verklaring van jufvrouw v. Heusden, dat twee mannen op de stoep stonden en het feit dat Leektje op St. Nicolaas-avond twee mannen voor de deur gezien heeft (n0. 2) ook jufvr. K. (258) en mevr. de Book (247 II n0. 2.) Ik moet hier ook wijzen op de verklaringen van vrouw Haffneb (60, 62).

Ik zou daar zeker niet aan hechten ware het niet dat het Openbaar Ministerie mij was voor gegaan en zoowel in de Akte v. Besch. als in zijn requisitoir de bekentenis van Cheistien aan haar schoonmoeder opnam. Welnu wat heeft zij erkend: uTwee mannen hebben gemoord en mijn man en ik hebben den boel meegenomen.quot; Dat is de waarheid.

Is er dus hier een prima facie bewijs dat minstens twee mannen, waarvan een groot en forsch, aan het misdrijf debet zijn. Wie die twee mannen zijn is mij onverschillig, maar liet is Jut niet.

Dit wordt niet weinig bevestigd door het feit dat de quasi bekentenis van besch. met de van elders bekende omstandigheden ten eenenmale in strijd is.

Op St. Nicolaas-avond heeft Leentje Beei.oo iemand gehoord doende aan het slot der voordeur en heeft toen door liet rasterwerk heen gezien een //lange vent\'1 of twee mannen. Het slot was zoodanig verdraaid dat de deur bij de tehuiskomst van mevr. v. d. Kouwen van binnen niet, maar van

-ocr page 16-

buiten met gemak kon geopend worden. Ts het nu al mogelijk dat men door schrik bevangen dezen besch. voor een //langen ventquot; aanziet, het verhaal van hesch., dat hij met een spijker zou getracht hebben het slot te forceeren is onwaarschijnlijk , omdat zoo dit al eenige werking kan hebben het slot van buiten en niet van binnen moeite zou hebben veroorzaakt, en vooral omdat besch. veel te ontwikkeld is om zulke onnoozele middelen in het werk te stellen. Bovendien is het opmerkelijk dat Cato Jlt volstrekt niets weet van de omstandigheden dat JrT op St. Nicolaas bij mevr. v. Vleuten zou zijn geweest, terwijl toch de 2e besch. beweert haar dit gezegd te hebben (614, 2eb., 616.)

Ik merk al weer op dat iedereen het voorval van St. Nicolaas wist.

Ik kom nu tot hetgeen verder op den avond zelf gebeurde. Ik laat nu daar dat er altijd verschil is blijven bestaan tnsschen de opgaven van heide beschuldigden omtrent de wijze hoe men den avond heeft doorgebracht (371 en 44\'I).

Terwijl de 2e besch. opgeeft dat zij dadelijk van jufvr. v. Heusden naar de Bocht ging, houdt de Ie besch. vol dat

o d \'

zij eerst twee uur bij Kühn vertoefden. De tweede besch. zegt ook nog in de Jacob-Cats-straat geweest te zijn. De eerste weet daarvan niets.

Ik laat ook in het midden de vraag hoe beschuldigden wisten, nadat zij twee uur bij Kühn geweest waren, dat jufvr. v. Heüsden nog niet vertrokken was en zij dus nog wachten moesten. Maar ik moet wijzen op de overigens zeer suspecte omstandigheid dat de 2° besch. in haar bekentenis het feit vermeldt dat jufvr. v. Heusden in het heengaan haar parapluie vergat (n0. 376), daarbij vergetende dat zij hiervan niets kon weten aangezien dit feit binnenshuis plaats had. Dit feit is ook den President in \'t oog gevallen; ik wensch ^t Hof te herinneren dat get. uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij niet naar buiten is geweest , maar binnenshuis is gebleven toen besch. zich bevond in de Huygensstraat. Maar volkomen in strijd met de verhalen der beschquot;. is het feit dat jufvr. v. Heusden twee mannen zich van de stoep zag verwijderen toen zij het huis verliet, waarvan een door de ruit gekeken had en door Leentje was opgemerkt, terwijl beschuldigden volhouden dat zij steeds het huis in \'t oog hebben gehouden, niet op de stoep of

-ocr page 17-

13

zelfs aan de Bocht zijn geweest en geen twee mannen hebben gezien (404 en 544, (2n b., 549, 605.)

Wij komen nu tot het feit van den moord. Volgens de bekentenissen van besch. zou, terwijl de 2e besch. naai\' boven ging, de l1* met Leentje naar de keuken zijn gegaan. Hij zou haar daar een stoot in den rug hebben toegebracht, die op een balein zou zijn afgestuit, terwijl Leentje een kooltje doofde. Deze zou zich hebben omgekeerd en Jut met den tang op het hoofd hebben geslagen tot zij, door een doodelijken dolksteek getroflen, ineenzeeg. Schoon ik erken dat het verhaal mogelijk is, moet ik toch vragen of het waarschijnlijk is. Leentje is gevonden en is dus getroffen terwijl zij zich bevond in de ruimte tusschen tafel en kachel en de doodelijke wonde is toegebracht aan de rechterachterzijde van den hals (zie vismn rep.). Ts het waarschijnlijk dat op die plaats een klein persoon een krachtige jonge meid in staat van tegenweer dien stoot toebrengt? Bovendien is geen spoor van worsteling gevonden (zie visum rep., zeer uitvoerig op dit punt). Eindelijk zou de stoel die over het lijk lag en waarvan Jut verklaart dat hij er niets van weet, en de volkomen kalme houding (zie visum rep.], eerder doen vermoeden dat de doodelijke stoot plotseling, terwijl zij zat, was toegebracht. Volgens verhaal van besch. is de eerste toen naar boven gevlogen om mevr. naar beneden te roepen. Het is geheel onverklaarbaar waarom. Evenzeer is onverklaarbaar de menigte bloed in den gang bij den trap en den geheel met bloed besmeerden deurpost. De laatste omstandigheid vooral laat zich zonder worsteling op die plaats moeielijk uit de verwonding van Jut\'s eigen handen verklaren.

Dit hebben ook begrepen de Rechters die het Arrest van terechtstelling wezen. Daar toch lezen wij dat de daad zou hebben plaats gegrepen hetzij in de keuken, hetzij reeds in den gang bij den trap,quot; Ik laat nu in het midden of het ook hier weer waarschijnlijk is, dat Jut, die mevrouw van voren zou hebben aangevallen, de doodelijke wonde kan hebben toegebracht die loopt van achter naar voren en ter zijde. Zouden die beide volkomen gelijksoortige, zeer diepe en blijkbaar met vaste en krachtige hand toegebrachte stooten niet doen denken aan een groot en forsch man ?

-ocr page 18-

14

terwijl hoogst opmerkelijk is dat de beide lethale, zoo zeer verschillen van de overige zeer ondiepe wonden.

En wat de omstandigheden van den diefstal betreft, de verklaringen der beide besch. loopen omtrent hetgeen boven gebeurd is meer uiteen dan door de agitatie van het oogen-blik voldoende wordt verklaard. Men zou daardoor wellicht kunnen verklaren dat Jut zegt dat Leentje gegild heeft (441, 549) en Christike dat zij er niets van gehoord heeft (361); dat de le besch. meent dat hij Christine heeft gelast boven te blijven, en de 2C besch. dat hij haar heeft gezegd, dat zij beneden zou blijven op den trap, waarna zij dan ook na den moord zamen zijn naar boven gegaan. Iets anders is het met het volgende. De peluw van het bed is omgeworpen gevonden en daaronder een diepe kuil. En parenthese merk ik op dat die kuil door de verklaring van besch. in \'t geheel niet wordt opgelost. Maar er is geen bloed aan. Om dat op te helderen verklaart de 1quot; besch. dat de l6 aan zijne verwonde handen handschoenen had gedaan (544), terwijl Jut desgevraagd het is blijven ontkennen (549). Het stukje soda is evenals het sponsje bebloed gevonden terwijl Jut verklaart noch zeep noch spons noch soda te hebben gebruikt, en het is ook niet waarschijnlijk dat men soda zal gebruiken bij verwonde handen. Ook door den heer president is zeer terecht aan het bebloed zijn van het stukje soda veel gewicht gehecht. Echter is zijne oplossing, dat het uit de keuken zou zijn gebracht daarom onvoldoende omdat het geen keukensoda is, maar eigenlijk een stukje zeeschuim , zooals dit meer op dames toilettafels voorkomt. (28 besch, N0. 410, le besch. 441, 2e besch. 361).

Verder volgens de confessie van Jut zou deze alvorens zich te wasschen de secretaire op de voorkamer hebben geopend en de gouden voorwerpen van hunne foedralen ontdaan. Er is dan ook gevonden dat het tafelkleed op de voorkamer en de lamp bebloed waren. Maar in strijd weer met die verklaring is er geen spoor van bloed aan de foedralen gevonden. Volgens beiden zijn daarop de effecten genomen uit het kabinet, volgens den lc besch., liggende in een witten zak met Couranten. (450: In Couranten, geen tasch of portef. 707.) Volgens de 2quot; in een trommel die met door haar aangewezen sleuteltje geopend zou zijn.

-ocr page 19-

15

(3(i7.) Herhaaldelijk ondervraagd houden zij vol dat het bureau niet geopend is, maar wel het kabinet en dit niet door hen is gesloten. (450, 466, 707. Zeker in kabinet, kabinet niet gesloten.) Welnu het kabinet is gesloten en intact bevonden.

Nog iets. Behalve aan de zoogenaamde spons is op de slaapkamer geen bloed gevonden. De bebloede lamp op de voorkamer en daar het tafelkleed waren met bloed bemorst. Tn de achterkamer zag men de sporen van de bebloede lamp in een bloedkring op het zeil. Indien men nu naar Jut\'s bekentenis van de voorkamer naar de slaapkamer ware gegaan, had men dan niet daar evenzeer als op de achterkamer en eerder nog de sporen moeten vinden van de bebloede lamp. En gesteld dat Juï eerst in de slaapkamer zijn handen heeft gewasschen, hoe dan bloed te verklaren in de voorkamer en achterkamer. M. i. is een en ander alleen dan duidelijk , wanneer men aanneemt, dat men eerst op de slaapkamer is geweest, dat daar iemand zijn bebloede handen heeft gewasschen , en een ander met eveneens bebloede handen de lamp naar de andere kamers heeft gebracht. Er is nog een andere omstandigheid, die deze onderstelling waarschijnlijker maakt dan het verhaal van beschuldigden. Mevrouw was blijkbaar bezig zich te ontkleeden , had schortje en zak reeds afgelegd en was dus op haar slaapkamer tijdens het misdrijf, terwijl zij volgens besch. nog op haar voorkamer zou zijn geweest. En hoe sterk spreekt in deze de verklaring van Piek aar , dat hij hoorde hoe een groote man tegen een kleinere ze!, //dat hij het zeepje bad weggeworpen.quot; Inderdaad is geen zeepje gevonden.

Eindelijk moet ik nog op de omstandigheid wijzen, dat de huissleutel niet te vinden was, ja niettegenstaande de ijverigste nasporingen is die door de justitie niet gevonden.

Na den moord zou het goed geweest zijn bij de 2e besch. en Cato Jdt zou er niets van hebben bespeurd , omdat de 2e besch. //het onder haar regenmantel verborg.quot; Volgens herhaalde en pertinente verklaringen van Cato Jut , wier verklaringen in den regel door de uitkomst bevestigd , geheel den stempel der waarheid dragen , had de 2e besch. geen regenmantel , maar een tunique en kort ingenomen jakje aan.

Wanneer men de Acte van Beschuldiging leest zou men den indruk verkrijgen dat luce clarius bewezen is, dat al het gestolene iïf vernietigd of verteerd is. Doch wanneer men

2

-ocr page 20-

16

de zaak eeuigszins nauwer beziet, vervalt die waan. 1°. Zijn inderdaad de Oostenrijksclie, Portugeesche en Russische efl\'ecten verbrand ? üe opgaven hieromtrent zouden , volgens den ge-achten ambtenaar van het Openbaar Ministerie, uitnemend bevestigd worden door de omstandigheid, dat van de Oos-lenrijksche effecten geen coupons ter inwisseling zijn aangeboden , behalve juist de coupon aan de dochter van mevr. de Bock gegeven. Maar J ut heeft één Oostenrijker van 1000 , zooals hij zegt, verkocht. Eilieve, waarom zou daar de coupon niet van gewisseld zijn ? Waarschijnlijk omdat die Israëlietische heer Saml\'Et. , die niet-is kunnen gevonden worden, even als het geheele verhaal der verbrande effecten, een staaltje is van de vruchtbare phantasie van den len besch. En zou hiermee ook niet in verband staan dat Jut, die de nummers van een Kus en Portugees zelf opteekende, steeds heeft volgehouden geen Portugees te hebben gehad, totdat hem (zie iiquot;. 4-50) zijn eigen nota werd voorgehouden ?

Niet minder is opmerkelijk de verwarring van de 2e besch. ten deze, die de verbranding eerst in Amerika doet plaats hebben, en den verkoop aan iemand aan Jut in Amerika aan de hand gedaan. Maar behalve de effecten is ook overigens de opbrengst niet geheel verantwoord.

Den J 5 April 1873, na de Amerikaansche reis (zie n0. 416), ontvangt Jut voor £ 1868 /22,378.64 en betaalt (zie n0. 353) 17 April voor een inschrijving op het Grootboek ƒ 20,513. In datzelfde jaar verkoopt hij 1 Julij en 35 Aug. telkens 300 en 3 Oct. 17 Nov. telkens 1000. Nu trekt het de aandacht , dat hij in de Instructie die laatste verkoopen, zelfs na confrontatie met get. Ui.rich , hardnekkig heeft ontkend. Welke andere reden kan daarvoor zijn, dan dat Jut vreesde dat daardoor hetzij de eigenlijke dader hetzij althans een mededader zou ontdekt worden. Maar er is meer. Den 3 Jan. 1874 kreeg hij in bezit ƒ 18,718 van verkoop van inschrijving. Hij had te Vught alles contant betaald en toen hij 13 Maart 1874 , volgens eigene verklaring met het doel voor goed naar de Kaap te gaan , zijn geld inwisselde, had hij nog slechts £ 850 (zien». 41ö) of/\'10,157.50. Waar zijn nu intusschen in twee maanden die ruim f 8000 gebleven. Is het niet zeer waarschijnlijk, in den zak van den waarach-tigen dader of van een mededader, Groote aankoopen toch zijn niet gedaan. De Instructie heeft niets gevonden dan een

-ocr page 21-

17

rekening van /TOO (zie nquot;. 428). Dat bovenstaande rekening-juist is blijkt nog daaruit, dat volgens zijn verklaring na zijn reis naar de Kaap zijn vermogen nog ongeveer f 5000 was en Marx hem dan ook 24 Aug. 1874 £ 431 wisselde of /■5,115.97 uitkeerde, terwijl bij zijn aanhouding al zijn bezit niet meer dan circa /\'2300 bedroeg.

Maar is al het gestolene in het bezit gekomen van Jut?

10. De JiJJecten.

Al ware het niet anders na te gaan , zou men uit wat bekend is niet mogen besluiten, dat geen andere effecten dan de bekende zijn ontvreemd. Het is niet mogelijk een approximatief juisten staat te maken van het vermogen van mevrouw v. d. Kouwex. De heer v. Straten administreerde hetgeen zij geërfd had van haar tante, maar is volkomen onkundig wat zij bezat vóór die erfenis. Zij moet toen reeds eenig vermogen gehad hebben, want zij kocht toen reeds van Mietje Si.ae (IV, 27) en had een eigen huis. Alle nummers heeft zij niet genoteerd , althans slechts een deel der ontvreemde effecten wordt door hare lijstjes geconfirmeerd. Van een ander deel, o. a. de drie Amerikanen a 1000 dollars, zijn de nummers eerst gevonden door de nota\'s van Jut.

Het is dus geenszins a priori onwaarschijnlijk , dat er nog meer effecten dan de bekende zijn geweest. Maar wij kunnen een stap verder gaan. Ik neem aan dat het stuk nquot;. 48015 van den heer Ooi.gaard hetzelfde is als n0. 43Ü15 door Jut verkocht. Ook dat de Kus voor mevrouw van der Kouwen genoteerd 7857 dezelfde is als de Eus door Jut verkocht 78557. (Zie no. 525.) Maar in Dec. 1870 verkocht de heer Kakn aan mevr. v. d. Kouwen 3 stuks Amerika a 100, n0. 26854, 29627 en 63187; in Pebr. 1871 1 stuk ix. 100, n°. 17657; den 16 Mei 1871 1 h 100, n». 31420. Dus te zamen 5 a 100. Hiervan is in betaling gegeven 1 Julij 1871 n0. 31420. Teruggenomen 8 Julij 1872 no. 17657. Waarna mevrouw v. d. Kouwen er dus nog 3 van 100 had. Jut nu verkocht er 2 100 en n0. 29627 blijft onverantwoord. (Zie n0. 609.)

Maar nu 2°. het Geld.

Al het gestolene geld is niet in het bezit gekomen van deze beschuldigden. Beschuldigden beweren dat zij 3000 uit de secretaire hebben genomen en geen portefeuille hebben gezien. (Zie 2e besch. 548, 361, 1° besch.

-ocr page 22-

IS

441, 450, 549.) Verschillende getuigen verzekeren dat twee portefeuilles vermist worden waarin gewoonlijk bankpapier werd bewaard. (Zwieezina, de Bock, Maaktje Sciirevel.) Vrouw Mina Slap heeft zelf in die portefeuille gezien zes stuks a 1000 en vijf a 100, terwijl Mevrouw te kennen gaf dat zij nog meer van 1000 had. Weet men nu dat de verklaringen der beschuldigden en Mietje Slap onafhankelijk van elkaar zijn, dan ligt het vermoeden niet ver dat de geheele portefeuille met bankpapier niet in Jct\'s bezit, maar in dat van een ander is geraakt.

Wat nu 3°. de koslhaarheden aangaat, behalve dat de opbrengst (zie n0. 350) niet in evenredigheid is tot wat men vermist, moet ik er op wijzen dat het tamelijk zeker is dat eenige zilveren lepels en vorken zijn gestolen uit de bovenvoorkasten die dienden tot dagelijks gebruik en waar geen zilver is gevonden. Beschquot;. hebben geen zilver meegenomen (zie 544). De 2C beseb., blijkens hare verhoeren, zonder twijfel de minst begaafde van de beide echtgenooten, heeft verklaard dat het haar dikwijls was in \'t oog gevallen dat er zooveel meer als vermist in de couranten werd opgegeven dan zij hadden meegenomen. (Zie 440.) Nog iets. Uit een naaidoosje zijn ontvreemd vier stuks gouden gereedschap. Lindo zendt als het eenige wat hij nog van den koop van Jut over heeft vier stuks, maar door Mietje Slap wordt verklaard dat die zeker niet aan mevrouw behoorden, terwijl zij het waarschijnlijk acht, dat de vingerhoed van mevrouw is. (Zie n0. 709.) Deze past dan ook volkomen in het doosje. Nu geeft de 2quot; besch. op dat zij het gouden naai-gereedschap heeft achtergelaten. Later, op herhaald vragen, zegt zij dat zij het niet meêgenornen heeft, behalve een vingerhoed. (Zie nM. 548, 721, 404.) Zou de zaak zich niet zoo verklaren dat Likdo met den van Jut gekochten vingerhoed een stelletje heeft gecompleteerd en dat de drie andere gouden stuks niet in het bezit van Jut maar van een ander zijn gekomen, evenals de gouden broches die de 2e besch. ook zeker weet dat zij heeft achtergelaten en toch niet zijn gevonden. Bovendien zijn gevonden op de tafel twee kistjes, uit het bureau genomen, een groen lederen en een houten, waarin waarschijnlijk kostbaarheden. Besch11. verklaren, dat zij het bureau niet hebben geopend, zij weten niets van die kistjes. (Zie n0. 707.)

-ocr page 23-

1!)

Eindelijk moet ik vermelden hut zilveren kuipje, in beslag genomen door den Commissaris van politie Beukman. Dat knipje is met opgave van redenen herkend door verscheiden personen. De meeste voegen er aan toe dat zij het knipje herkennen, maar dat er een ander beursje aan was. Getuige Slap geeft op dat zij de verslagene er een ander en wel dit beursje aan heeft zien zetten. Indien het Hof nu daartegen leest de verklaringen uit Schoonhoven, dan zal het zien dat deze geenszins zoo positief zijn, dat de vrouw aau wie het zou behoord hebben het niet geheel stellig herkent, terwijl haar echtgenoot bepaalt meent dat het knipje zijner vrouw anders was.

Op de teregtzitting verklaren van Heusüen, wed. de Bock en Wydom dat het kuipje dergelijk was, maar dat er een ander beursje aan was. Van Loon heeft bepaald volgehouden dat schoon meer gelijk dan eigen, zij dat knipje voor afkomstig van mevrouw van der Kouwen hield. Ik moet opmerken dat de vraag van mijnheer den president wat zij zou zeggen als er eens juist nog zoo\'n knipje was, niets afdoet j daar dat bij elk voorwerp met evenveel recht kan gevraagd worden. Maar nu komt Mietje Slap, die verklaart dat er een ander beursje aan was. Allen geven reden van wetenschap. Maar deze laatste getuige kende bovendien het inerkteeken VIIII binnen in en 5 groote keuren. Mogt er bij iemand nog twijfel bestaan, ik geloof na het verhoor vun den president moet die zijn verdwenen , want niettegenstaande alle moeite en het groot talent bij dat verhoor ontwikkeld, werden getuigen van Loon noch Mietje Slap omtrent het knipje aan het wankelen gebracht. Ik moet vragen wat er terecht zou zijn gekomen van het wettig bewijs, als de president waar het punten van bezwaar gold, op dezelfde wijs had gevraagd; zouden getuigen dan wel zoo pertinent zijn geweest, in het herkennen van foedralen en allerlei voorwerpen ? Zoude er inderdaad maar een zoo\'n koperen tangetje zijn, als waarvan gesproken is? Maar Mietje Slap heeft in de instructie zich wellichl vergist in de herkenning van een teekening, maar waar lieden van haar stand veelal moeite hebben om portretten en teekeningen te herkennen, is het niet waarschijnlijk dat eene koopvrouw in oud zilver, zoo nauwkeurig als Mietje Slap gebleken is te zijn, zich in zilveren voorwerpen zal vergissen.

-ocr page 24-

20

Daartegenover staat, dat de vrouw die haar knipje te Schoonhoven zou verloren hebben, meende dat er niet VIII opstond maar VII. Men mag dus veilig aannemen dat het in beslag genomen knipje werkelijk aan mevrouw v. igt;. Kouwen heeft toebehoord. Vooral wordt dit waarschiinlijk nu uit dezelfde bron afkomstig is het doosje met photographiën over Egypte-Palestina, in den vorm van een muntstuk, dat ook door getuigen als eigendom van mevrouw v. d. Kouwen is herkend. Er kunnen meer doosjes geweest zijn van Palestina, maar ik geloof toch, dat men moeite zou hebben, er een enkele te vinden, terwijl een getuige het buitendien herkent omdat het los was. Zou het waarlijk waarschijnlijk zijn dat èn een tweede doosje en een tweede knipje, beide precies gelijk in dezelfde hand kwamen? Welnu dat knipje is bepaald niet in Amerika verkocht, terwijl volgens de bekentenis van beide beschuldigden geen enkel stuk goed hier te lande is van de hand gezet. Eindelijk verklaart de 2» besch. pertinent dat zij dat knipje niet heeft meegenomen (n11. 624), ja het nooit gezien heeft (n0. 707). Het staat dus vast dat een deel der effecten, een deel der pretiosa, al het ontvreemde tafelzilver en het grootste deel van hel bankpapier nooit in het bezit van deze beschuldigden zijn geweest, terwijl een aanzienlijk deel van de opbrengst der door Jut verkochte effecten, benevens wellicht de niet verkochte Oostenrijkers, Rus en Portugees onder beheer is van den hoofddader of althans van een mededader. {Zie n0s. 624, 492 rood 39.)

Ik kom tot de Aanwijzingen. De eenige aanwijzingen die de bekentenis van moord bevestigen zijn;

1°. De jas zou bebloed zijn en er is inderdaad een bloedvlek in de mouw van den jas gevonden. Maar bloed is opgemerkt aan de kleederen van twee andere personen die vroeger van deze daad werden verdacht. (Behagel XlII. 158; de Jong IX 3. 6. Bloed ook aan een briefje over kerkglazen). En bovendien mag men niet vergeten dat de tegenwoordigheid op de plaats des misdrijfs reeds voldoende is om de bloedvlek te verklaren.

2quot;. De P besch. zou zijn handen verwond hebben en inderdaad zijn lidteekens geconstateerd. Ik wil niet ontveinzen , dat op zich zelf waar geen twijfel bestond van elders deze omstandigheid van gewicht zou kunnen zijn.

-ocr page 25-

21

In verband met andere feiten die de instructie aan het licht bragt, verliest zij echter haar beteekenis en is in geen geval voldoende om de bekentenis van moord te rechtvaardigen.

Maar bevreemding moet het baren dat, niettegenstaande de ijverige en degelijke nasporingen van den Rechter-Commis-saris niet is kunnen geverifieerd worden dat de l\'1 besch. een dolk en pistolen heeft gekocht, dat hij een valschen baard had, dat hij uren in het koffiehuis bij Kühn is geweest, waar hij vroeger knecht was en zijne vorige meesteres den geheelen avond in het bufl\'et bijstond. Bovendien merk ik hier op, dat terwijl de man die Jut een pistool verkocht, niet is gevonden. Tdbma verklaart dat Jut reeds lang een revolver in zijn bezit had.

Maar terwijl men dus moet aannemen dat de bekentenis met alles in strijd is wat van elders bekend is, zal men wellicht vragen: wat zouden de motieven kunnen zijn voor een verzwarende bekentenis, indien die niet waar is?

Is het niet denkbaar dat de 21-\' besch. dieper in^de zaak is betrokken dan thans zou schijnen en zij alleen genade verwacht van dezen ln besch., in wiens karakter zekere ridderlijkheid een kenmerk is. Is het niet mogelijk dat vrees voor hun kind of anderen den 1quot; besch. er toe brengt zichzelf te bezwaren. Moet men ook niet aan de andere zijde aannemen dat niet ai het gestolen geld en goed is verteerd of verbrand en beschuldigden door hun stilhouden hopen , hetzij voor hen zelf, hetzij althans voor hun dochtertje, nog iets te redden. Is het alweder zoo onwaarschijnlijk, dat de 2e besch., niet alles van de zaak wetend, inderdaad in den waan verkeert dat haar man de eenig schuldige is, terwijl deze haar hoopt te kunnen redden zonder anderen te bezwaren. Is het zoo onwaarschijnlijk dat zij medegenomen is èn om de hondjes èn om het goed aan te wijzen, dat zij boven is geweest terwijl beneden het drama w7erd afgespeeld; dat de eigenlijke dader of mededader wel Jut maar niet zijn vrouw vertrouwde? En bovenal. Zou het voor het eerst zijn , dat diep gevallen menschen weigerden de rol te spelen van verrader? Zou zulk een weigering niet volkomen strooken met wat wij weten van Jut\'s karakter?

Maar wij kunnen het gebied der gissingen verlaten. De rechter weet dat de wetgever slechts de lessen der ervaring

-ocr page 26-

toepaste, toen liij voorschreef\', dat aan een op zichzelf staande bekentenis geen waarde mag worden toegekend. En in deze zelfde zaak zien wij het treffend voorbeeld dat behalve deze besch. minstens drie personen een bekentenis van schuld hebben afgelegd, hoogstwaarschijnlijk geheel onafhankelijk van elkaar en geheel ten onrechte. Heeft niet vrouw Hafïner verklaard dat zij de moordenares was? (nquot;*. 60 en 62, niet zonder bijvoeging, maar geheel omstandig. Heeft zij ook niet het verhaal gedaan van de parapluie van jufvr. v. Hedsden, ook niet q. b. n. dat de huissleutel zoek was, hoe men binnen was gekomen , hoe de lijken lagen , zoo zelfs dat requisitoir tot hare inhechtenisname is verleend? Heeft niet een onbekende een ongeteekenden brief aan de justitie gericht waarin hij, door wroeging gepijnigd, omstandig meedeelde hoe hij den moord bedreef, en is eindelijk fuselier Lager mans er niet toe gekomen om op zijn sterfbed , bij volle bewustheid onder eede te verklaren, dat hij de dader was van den moord op mevr. van dee Koüwen? (n°. 589) In ieder geval zal dus de rechter zich niet, als het onnadenkend publiek, bij de bekentenis nederleggen, maar onderzoeken of die al dan niet waarschijnlijk is.

Wanneer ik nu enkele punten zamentrek, — wanneer gij bedenkt dat de bekentenis van den besch. door talrijke omstandigheden die van elders bekend zijn wordt weersproken ■—■ dat een laaghartige, in koelen bloede beraamde moord niet wel met het karakter van den besch. is overeen te brengen, — dat het plan van een diefstal bij mevrouw van dee Kouwen maanden van te voren bekend was, — dat twee of drie mannen, waarvan een forsch en zwaar, vóór den moord op den stoep en even daarna uit het huis komend gezien zijn, — dat niet al het gestolene in het bezit van de beschquot;. is geweest en niet al hetgeen in hun bezit was behoorlijk verantwoord, — dat het niet waarschijnlijk is dat de besch. de doodelijke wonden toebracht op de wijze zooals hij verhaalt, — wanneer gij dit alles bedenkt, moet gij dan niet tot de overtuiging komen, dat het zoo geheel onmogelijk niet zou zijn , dat de moordenaar , de hoofddader in deze treurige zaak , niet daar zit op de bank der beschuldigden ? dat het ten slotte niet onmogelijk is dat moord in het geheel niet heeft plaats gehad, maar de doodslag het gevolg kan zijn geweest van een oogen-

-ocr page 27-

23

blik van angst of drift? — Mij dunkt, ik kan dien dader, waarvan Jl\'T in een onbewaakt oogenblik sprak, volgen. Ik vind hem terug in den //langen ventquot; van St. Nicolaas, in een der mannen op 13 Dec. op den stoep, in den forschen man die tal van getuigen rond het huis zagen, vóór en na den moord, die enkelen het huis zagen verlaten. Ik herken zijn hand in de beide buitengewoon krachtige stoeten die den dood der beide verslagenen veroorzaakten, zoo opmerkelijk verschillend van de met weifelende hand oppervlakkige andere wonden. Ik vermoed dat diezelfde hand met zeep en soda is gewasschen, dat later diezelfde hand aan de effecten en het geld niet vreemd is. Wie die lange en forsche man is, is mij thans onverschillig. Het is zeker Jut niet.

En mij dunkt ik had reden te twijfelen of de bekentenis van Jut wel de ware ontknooping is van het drama, of niet veeleer slechts een tipje is opgelicht van den sluier die de mysterie van de Bocht van Guinea bedekt, of niet liet proces-JuT slechts eene tragische episode kan zijn van een nog niet ontraadseld geheel, of de politie niet wel zal doen door met het verkregen resultaat niet tevreden te zijn, of de justitie wel zou gebaat worden indien uw arrest de verhalen van beschuldigden tot waarachtige bekentenis sanctioneerde.

Ik moet echter nog eene omstandigheid ouder uwe aandacht brengen. De gevonden lijken zijn niet inwendig geschouwd. De mogelijkheid blijft dus bestaan dat vóór de doodelijke wonden waren toegebracht, de slachtoflers aan apoplexie, aan de gevolgen van een hartkwaal zijn gestorven. De beide deskundigen hebben blijkbaar alleen onderzocht of de toegebrachte wouden noodzakelijk den dood moesten ten gevolge hebben, niet of er geen mogelijkheid bestond voor een andere oorzaak van den dood. Dat is met zooveel woorden door den heer Dijkgeaaï erkend, terwijl de heer Becht eigenlijk geen redenen van wetenschap wist te geven. Inderdaad kan ook alleen een onderzoek der hersenen de zaak uitmaken.

Hoe gij echter over een eu ander oordeelt, E. G. A. H., even als bij mij zal toch ook zeker bij U de vraag rijzen of de inderdaad uitnemende instructie te Rotterdam gevoerd niet nog te vroeg is gesloten en de Ilechter-Commissaris die baar leidde zijn gaven , door den schijn misleid, niet uog

-ocr page 28-

24

te vroeg aan de zaak heeft onttrokken. Nu het eenmaal zoo is moet gij oordeelen naar de gegevens die gij voor u hebt. Ik weet dat gij dit doen zult sine ira et studio en gebruik makend van het schoone recht u in de wet gegeven geen veroordeeling zult uitspreken zoolang er in uw gemoed de minste twijfel aanwezig is of uw oordeel aan de werkelijkheid beantwoordt. Uwe steeds moeielijke taak is ten deze dubbel zwaar. De elementen voor wettelijk bewijs zijn zonder twijfel te vinden , een bekentenis door enkele aanwijzingen versterkt, maar daarnaast staan andere feiten van niet minder gewicht, feiten met de bekentenis ten eenenmale in strijd.

Met het meeste vertrouwen geef ik de zaak in uwe handen, maar ik mag niet nalaten op grond van wat ik thans meedeelde als mijne na rijp beraad gevestigde overtuiging uit-tespreken dat gij zult handelen in het belang van waarhied en justitie indien gij de bekentenis van den beschuldigde niet neemt als grondslag van uw arrest.

-ocr page 29-

DUPLIEK.

Na de repliek is het uaar pleiters oordeel duidelijker geworden, dat geen overtuigend bewijs voor schuld aan moord aanwezig is, daar thans vaststaat dat het hoogst waarschijnlijk is dat nog andere personen dan de beschuldigden tijdens het plegen van het misdrijf in het huis van mevr. v. d. Koüwen aanwezig waren en toen geld en goed is gestolen dat niet is gekomen in bezit van dezen besch.

Daar waar diefstal met moord is gepleegd, daar waar het vaststaat dat iemand op de plaats des misdrijfs is geweest, waar al het gestolene in het bezit van dien persoon is gevonden , en waar geen twijfel is dat andere personen ook schuld aan de zaak kunnen hebben, daar kunnen wellicht de aanwijzingen voor den diefstal tevens aanwijzingen zijn voor den moord. Maar in cam is dit het geval niet. Hier zijn andere personen in huis geweest tijdens demisdaad, hier is gelden goed verdwenen en niet gestolen door deze beschuldigden. Maar hier is dan ook niet volstrekt noodig dat de dader van den diefstal ook de dader is van den moord. Deze beschuldigden kunnen hebben gestolen en anderen gemoord, en beschuldigden kunnen dringende motieven hebben oin te verzwijgen wie die anderen zijn. Het kunnen minder edele drijfveeren zijn, maar evenzeer zijn edele motieven denkbaar. Afschuw voor verraad of liefde voor zijn vrouw. De aanwijzingen van den diefstal mogen Ider dus niet zijn aanwijzingen voor den moord.

Het is thans niet noodig te twisten met het Openbaar Ministerie over allerlei ondergeschikte punten. Het nummer van den Amerikaan die niet verantwoord is, is inderdaad niet 29,610 maar 31,420 ; het is waar de heer Z wierzin a kan dit stuk hebben gekocht voor zich zelf. Maar hem is er in de instructie naar gevraagd en men zal zich toch wel herinneren of men twee jaar geleden een Amerikaan kocht of niet.

Ook kan daargelaten worden of de Oostenrijksche effecten verbrand zijn of niet. De gissing van het Op. Min. dat het

-ocr page 30-

26

juist dat stuk üou zijn waarvan de dochter van mevrouw de Bock een coupon ontving dat aan Samuels zou zijn verkocht is niet zeer gelukkig, want Jut zou verkocht hebben een stuk a 11 1000 en het was een coupon van een stuk van fl. 100. Bovendien bewijst dit niets, want er is sedert geen enkele coupon aangeboden ter inwisseling, ook niet na Januarij 1873.

Maar wat wel mag worden geconstateerd is dat er thans geen twijfel meer kan zijn dat inderdaad een portefeuille met /■ 6500 is verdwenen, welke niet door besch. is gestolen. Het O. M. heeft zich niet gewaagd aan weerlegging van dat feit. Trouwens Zwierzina, mevrouw de Bock, M. Schke-vel verklaren eenparig dat mevrouw v. d. Kouwen gewoon was haar bankpapier in een portefeuille in het bureau te bewaren. Mietje Slap weet positief dat even vóór den moord nog daarin waren 6 a 1000 en 5 a 100, terwijl mevrouw verklaarde er nog meer te hebben van 1000. Die meer van 1000 zijn degeen die door besch. uit de secretaire zijn genomen. Zeker, de geheele portefeuille met /6500 is ontvreemd, maar niet door hen.

Zoo met de preciosa. Ik laat nu daar het gouden naaigoed en de gouden broches die niet zijn gevonden en volgens hunne bekentenis door deze besch. niet zijn gestolen. Maar zeer zeker staat vast dat het zilveren knipje door anderen is ontvreemd. Het O. M. heeft ook dit niet genoemd. Het is ook inderdaad te sprekend. Het knipje wordt door talrijke getuigen herkend als te zijn gelijksoortig aan een door mevr. v. d. Kouwen bezeten, met opgave van redenen, maar wordt er bijgevoegd, het beursje was anders en nu komt Mietje Slap, die zegt juist; ik heb er dit beursje twee dagen vóór den moord zien aanzetten, en herkent het knipje aan merkteeken VIII van binnen , dat werkelijk aanwezig wordt bevonden.

Het is mogelijk dat er een tweede knipje is.

Het is mogelijk dat er nog een doosje bestaat hier in het land in den vorm van een muntstuk, met photographie-plaatjes over Palestina, gelijk bewezen is dat mevrouw v. D. Kouwen in Parijs heeft gekocht. Maar het gaat de grenzen van het waarschijnlijke te buiten als men aanneemt dat de dubbelen van die beide zeldzame voorwerpen in een hand te zaam zouden zijn. Beide voorwerpen zijn uit dezelfde bron

-ocr page 31-

■17

afkomstig, bij deiizelfdeii persoon in beslag genomen, maar niet bij deze beschuldigden. Over het geld dat niet zou zijn verantwoord behoeft niet uitgeweid. De verklaring van het O. M. is geheel onvoldoende. Het is bewezen dat Jut had in Januari ruim /18,000 en in Maart /quot;10,000. Hij had zijn eigen meubilair en de rekeningen van wat hij kocht zijn in het proces aanwezig. De grootste is ad yVOO.

Staat de ontvreemding door anderen dan deze besch. vast, niet minder vast staat dat anderen tijdens het misdrijf in het huis waren.

De ambtenaar van het O. M. tracht hetgeen daaromtrent dezerzijds is aangevoerd te ontzenuwen door de bewering, dat het weinig afdoende zou zijn , dat personen op straat zijn gezien , terwijl hij spreekt van een getuige die twee mannen het huis om halfeen heeft zien verlaten. Deze getuigenis tracht hij niet eens te weórleggen, maar maakt haar verdacht. Maar wat baat dit? Er is niet één vrouw, maar er zijn vier vrouwen , die onafhankelijk van elkaar twee mannen , waarvan één een zwaargebouwd man , het huis zagen verlaten, even nadat het misdrijf moet zijn gepleegd. Dit is behalve de talrijke getuigen, die telkens dezelfde twee mannen bij het huis zagen. Twee dier vrouwen zijn door een ander onafhankelijk geUiige, met moeite in de instructie opgespoord , gezien en herkend, en het gesprek over de zeep is weder door een ander bevestigd. Voegt men daarbij dat jufvrouw van Heusden hier onder eede verklaard heeft, dat zij bij haar vertrek om elf uur twee mannen van den stoep zag gaan, dan kan er geen redelijke twijfel zijn, dat inderdaad nog anderen dan de beide beschuldigden op de plaats des misdrijfs tegenwoordig waren.

Aan het Openbaar Ministerie kan worden toegegeven, dat aan de verklaringen van vrouw Happner niet te veel gewicht kan worden gehecht, maar liet Openbaar Ministerie neemt de verklaring van vrouw Hapfner in de Acte van Beschuldiging zelf op onder de aanwijzingen van schuld ; maar dan moet ook worden gezegd de geheele waarheid, namenlijk dat Christien zou hebben bekend//dat twee mannen hadden gemoord, terwijl zij en haar man de boel medenamen .quot;

Echter moet herhaald worden dat het gewichtig is, dat

-ocr page 32-

liet eenige oogenblik dat Jut zich niet meester was, deze de merkwaardige verklaring heeft afgelegd : n ik kan mijn vrouw niet rechtvaardigen zonder den dader te noemen , maar dat mag ik niet.quot;

Is er nu onder deze omstandigheden ten aanzien van de schuld aan moord ook voor deu 1quot; beschuldigde wel iets meer dan eene nuda confessio.

Het is volkomen onjuist wat bij repliek beweerd is , dat de omstandigheden in huis met de bekentenis zouden overeenstemmen. Integendeel, zij strijden er mede in elk opzicht Waar is deoplossing van de verklaring dat jufvrouw v. Heusden twee mannen zag en de besch. wel haar , maar niet hen. Hoe wordt verklaard het bloed aan de trapdeur, niet enkele droppels maar geheel en al vol bloed , met bloed besmeerd. Het Openbaar Ministerie heeft evenmin kunnen ophelderen de, moeielijkheid dat Jut, die Leentje van voren aanviel, haar rechts van achteren in den hals zou hebben getroffen. Is dat waarschijnlijk bij een sterke meid die met de tang slaat. Hoe te verklaren het verschil tusschen de bij beide lijken voorkomende talrijke blljkbaai\' met weifelende hand toegebrachte wonden, en de beide diepe blijkbaar met forsche hand toegebrachte , gelijksoortige lethale stooten ? Twee feiten , ik wees er reeds op in den vorigen termijn , zouden in ander geval, waar van elders geen reden tot twijfel aanwezig was, in verband met andere omstandigheden , als aanwijzingen kunnen worden gebezigd.

1quot;. Het bloed aan Jüt\'s mouw.

Maar mag ik den geachten ambtenaar van het Openbaar Ministerie herinneren aan den moord te Eeeuwijk , aan bloed op twee andere verdachten in dit proces gevonden. En bovendien , aanwezigheid in huis wordt niet betwist. Zou men in dat van bloed druipende huis zijn mouw niet hebben kunnen bevlekken, zonder schuldig te zijn aan den moord ?

2». Verwonding van Juts handen.

Welk bewijs voor waarheid van bekentenis licht er in dat feit ? Wat wordt bevestigd door onderzoek van deskundigen ? de verwonding. Maar niet wanneer de verwonding is toegebracht en bovenal niet hoe ? Jut zegt dat dit is geweest tijdens den moord, maar dat dit waar is blijkt uit niets. Hier, waar anderen kunnen gemoord, waar anderen kunnen

-ocr page 33-

29

gestolen hebben, waar dus twijfel bestaat aan de waarheid van bekentenis, daar kan een element van die bekentenis geen aanwijzing zijn voor hare waarheid.

In verband hiermede mag worden opgemerkt, dat Dr Borski , die de wonden van Jut zou moeten verbonden hebben , des gevraagd verklaard heeft er niets van te weten. Hier, waar meer gestolen is en meer daders zijn, kan de diefstal geen aanwijzing zijn voor moord. Er is dus niet dan nuda confessio, die niet eens den schijn van waarheid voor zich heeft!

Gij zult mij niet, Ed.Groot Achtb. Heeren President en Raden, gelijk sommigen, misverstaan hebben, toen ik gisteren verklaarde dat mij mijn taak hoogst benijdenswaardig scheen, omdat \'ik hoopte U te kunnen doen deelen in mijn gevoelen, dat de le besch. niet de man was die de publieke opinie van hem had gemaakt; omdat ik hoopte U de overtuiging te kunnen schenken , dat het mogelijk is dat deze besch. niet schuldig is aan moord. Het is een zware taak, Edel Groot Achtb. Heeren , oin U los te wikkelen van het gevoelen , dat langzamerhand volksovertuiging werd , dat is zoo voor iedereen en ook zoo voor U, die ten slotte ook menschen zijt, maar het is tevens, waar de waarheid het vordert, eene grootsche taak , het meest verheven deel van uw heilig werk.

Met volle vertrouwen laat ik thans de beslissing over aan uw beleid en uw onpartijdigheid.

-ocr page 34-

PLEITREDE VAJi Mr. W. THORBECKE,

VOOK DE TWEEDE BESCHULDIGDE

cimrsriXA .1 i t vor/u.

Edel Groot Achtbare Heeren!

Ik wensch mijne rede te verdeelen in twee deelen.

]n de eerste plaats zoude ik gaarne onderzoeken, of de bekentenis door vrouw Jt:t op aannemelijke gronden is teruggenomen.

In de tweede plaats de vraag beantwoorden of\' de bekentenis bevestigd wordt en er dus een bewijsmiddel is dat tot veroordeeling leiden kan.

I. Is de bekentenis op een aamiemelijken grond lierroepen?

Om deze vraag juist te beantwoorden, behoort men na te gaan, wat en hoe vrouw Jut bekend heeft, en wat dus door haar herroepen werd.

Op 16 en 18 Augustus 1875 doet zij het, later door haren man bevestigde, verhaal, omtrent den moord, diefstal en hun later gedrag. Van dit verhaal is zij nooit afgeweken.

Alleen omtrent hare schuld is hare latere verklaring afwijkend van de vroegere.

Op 16 en 18 Aug. zegt zij;

//dat haar man telkens, vóór het feit, over moorden sprak en haar voorstelde zich meester te maken van het goed van mevrouw v. d. Koüwen; dat hij haar het bepaalde voorstel slechts kort te voren gedaan heeft, dat hij haar meer en meer dreef en zij eindelijk 1 of 2 dagen voor den moord heeft toegestemd.quot;

Doch waarin het bepaalde voorstel bestond, en welke rol zij op zich zou nemen, daarvan heeft zij niets verhaald.

Vervolgens verklaarde zij dat zij het huis van mevr. t). Koüwen zijn binnen gegaan, maar ook daarbij heeft\'zij

-ocr page 35-

31

niets medegedeeld aangaande de rol, die zij le vervullen 7.011 hebben. Zij zegt slechts;

dat hij wilde, dat zij meeging en wel, naar zij meent, „omdat zij gemakkelijker toegang tot het huis kon krijgen en omdat de hondjes haar kenden.quot; Dit was niet meer dan eene gissing: dat zij het stellig wist, verklaart zij niet;

dat zij bij v. Heusden zijn geweest, en vervolgens naar het huis zijn gegaan, waar zij aan Lbentje vertelde dat zij hare schoenen kwam halen; dat zij hierna, op verlangen van mevrouw, naar boven is gegaan, waar zij gebleven is; dat Juï boven is gekomen om mevr. te roepen, en met deze naar beneden is gegaan;

dat zij, toen Jn weder boven gekomen was, hem gewas-schen en verbonden had, dat zij het op haar zenuwen had gekregen en later geholpen heeft aan het zoeken van het goed;

dat zij (meervoud) de meubels geopend hebben en de goederen weggenomen, welke later door haar medegenomen zijn.

Zij spreekt bij den diefstal in het meervoud. Ik heb de meubels geopend; — ik heb de voorwerpen gestolen , zegt zij niet.

Vrouw Jri doet dus een omstandig verhaal van het ge-henrde, zij legt niet af eene omstandige bekentenis van hare schuld. Zij spreekt slechts in het algemeen van het aannemen van een voorstel en van het binnentreden der woning met de wetenschap, wat gebeuren moest.

Doch niet meer.

Deze bekentenis van aanneming van het voorstel en wetenschap van den moord en diefstal heeft zij op 20 en 27 October en 23 November 1875 ingetrokken waar zij zegt : dat zij geen afspraak heeft gemaakt of een voorstel aangenomen heeft;

dat zij wel kwade vermoedens had omdat haar man zoo dikwijls er over gesproken had, doch dat hij zeide van mevrouw geld te willen leenen goedschiks of kwaadschiks, en dat hij geen geld ter leen wilde vragen zoolang jufvr. van Heusden bij mevrouw was, om welke reden zij tot het vertrek der jufvrouw moesten wachten;

dat zij niet wist dat hij gewapend was en zijne plannen niet kende noch vermoedde;

dat zij niet wist dat hij een moord of een diefstal wilde begaan;

3

-ocr page 36-

dat zij het perst alles begreep toen Jut ten tweeden male bebloed boven kwam; dat zij half bewusteloos neerzeeg en, door Jut met den dolk bedreigd , hem op zijn verlangen de sleutels wees en behulpzaam was.

Zij heeft dus niet het geheele verhaal herroepen, slechts de verklaring, dat zij in een voorstel had toegestemd , dat zij wist dat een moord en diefstal gepleegd zou worden, en uit vrije beweging bij het wegnemen van het goed behulpzaam is geweest.

a. Nu de vraag : heeft zij hare bekentenis op eene aannemelijke reden teruggenomen? Zij heeft gisteren gezegd en vroeger verklaard dat zij wist dat haar man nooit zou bekennen en dat zij hem niet wilde bezwaren.

Gaan wij na, hoe vrouw Jut tot hare bekentenis kwam.

Sinds lang gevoelde zij een onweêrstaanbaren aandrang om de waarheid te zeggen.

Het bezit van het geheim van het misdrijf, het medegenot van de opbrengst van het gestolene, de angst voor ontdekking, angst voor het lot van haar man, het besef dat zij, door aan het regt de middelen te onthouden om den schuldige te strafl\'en een aanhoudend vergrijp pleegde tegen de orde, waaronder alleen de maatschappij kan bestaan, dit alles drukte reeds jaren lang loodzwaar op haar hart. Het had haar van af December 1872 tot den zomer 1875 in een toestand van onrust, van spanning gebragt, zoo groot, dat het oogenblik, welke haar van dien last bevrijdde, haar toescheen als een tijdvak van onuitsprekelijke verligting,

Zij werd dus onweerstaanbaar tot ontdekking der waarheid gedrongen. Doch aan den anderen kant stond haar man. Zij wist dat Jut nooit zou bekennen. Hij zelf heeft verklaard dat hij het nooit zou hebben gedaan, indien de straks te vermelden reden hem niet daartoe gebragt had. Zij wist dus dat Jut nooit zou bekennen. Wanneer zij nu de waarheid sprak werd zij de verraderes van haren man.

Zij drukt dit op 16 Aug. 1875 (IV, 360, blz. 3) aldus uit: //dat als zij de waarheid vertelde, haar man haar niet meer zou willen zien.quot;

Hoe nu haar smachtend verlangen om de waarheid te zeggen bevredigd en toch haar man niet verraden?

Hoe beter, dan hierdoor dat zij de schuld mede op zich

-ocr page 37-

nam, dat zij dus in de eerste plaats verraad pleegde aan zicli zelve. Aan hare daad werd op die wijze het karakter ontnomen, alsof het haar te doen was om haren man te verraden.

Mijnheer de President, gij hebt gisteren aan Cheistina Goedvolk gezegd ; dat zij bekend had, in de engte gedreven door den loop der instructie, gedrongen door haar geweten en door niets anders. Mag ik herinneren dat zij bekend heeft twee dagen na confrontatie met den getuige Stoffels, die haar in de engte had kunnen drijven?

Nog eene andere karakteristieke bijzonderheid, waaruit blijkt dat hare bekentenis wèl overlegd was. Vóór hare bekentenis kreeg zij verlof aan hare zuster een brief te schrijven, welke door niemand, buiten den regter-commissaris, mogt worden gelezen. Nu zou men meenen, dat er wonder wat in dien brief stond. De brief bevat niets dan dat zij zich voorgenomen had te bekennen. Het was een middel, om, zonder het te zeggen, daar zij zich schaamde het woord bekentenis over de lippen te brengen, aan den regter-commissaris te kennen te geven, dat zij bekennen ging.

Dat haar geweten haar drong is juist, maar dat zij door haar geweten alleen gedrongen werd is juist de vraag. Zij werd ook gedrongen door den wensch haren man niet te verraden.

Maar, zegt men, waarom heeft vrouw Jut niet terstond hare bekentenis herroepen, toen Jlt in hare tegenwoordigheid bekende en alle schuld op zich nam?

Uat verhoor van Jut in tegenwoordigheid van zijne vrouw is een dramatisch tooneel als deze zaak er geen andere oplevert, en behoeft het niet te verwonderen dat zij daar haar eens aangenomen rol volhield. Zij wilde niet achterblijven bij haar man, die zich met alle schuld belaadde; zou zij niet, door terstond alle schuld van zich te werpen, zich in het schelste licht van zelfzucht hebben geplaatst; zij kon, welligt ten onregte, maar van haar standpunt verklaarbaar, meenen dat zij, door een deel der schuld op zich te nemen, het lot van haren man verzachten kon.

Ja, zegt het O. M., maar zij heeft toch ook bij de eerstvolgende verhooren haar schuld nog volgehouden. Vooreerst liepen deze verhooren niet over hare schuld. Ten andere rust

-ocr page 38-

dit beweren enkel op eene plirase in de verhooren , //dat de beklaagde bi] hare vroegere opgaven volhardt.quot; Eene phrase, omdat zij ook voorkomt aan het hoofd van het verhoor van 20 October 1875, in welk verhoor zij hare bekentenis intrekt.

Neemt men de mogelijkheid aan dat zij op deze wijze tot hare bekentenis kwam, om haren man niet te verraden , dan is hare bekentenis aldus, ook zonder schuld verklaarbaar. Zij had, ook zonder schuld te hebben, reden tot bekentenis.

Eene handeling met hunne betrekking tot elkander wel in overeenstemming; tegenover de maatschappij mogen zij zondaars zijn, tegenover elkander niet.

b. Ik vraag in de tweede plaats; is de herroeping niet even aannemelijk als de bekentenis?

1. Niemaud zal beweren dat wij hier met eene gewone herroeping te doen hebben. Zij staat niet alleen. Zij wordt bevestigd door Jut\'s steeds volgehouden verklaring dat zijne vrouw onschuldig is.

//Ik alleenquot; zeide Jut reeds in de eerste woorden zijner bekentenis, //ben de moordenaar, ik alleen de dief en heler, mijne vrouw is onschuldig.quot;

Steeds komt bij het omstandig verhaal , in deze bekentenis vervat, dezelfde verklaring in andere woorden terug. De bekentenis wemelt van schoone gezegden van Jut, allen ten gunste zijner vrouw. Ik zal ze niet alle voorlezen. Slechts deze:

//dat hij bang was voor ontdekking, niet uit angst voor straf, maar voor de gevolgen voor zijn vrouw en kind, en bovenal voor zijne vrouw, die hij in zijn ongeluk had mede-gesleept.\'quot;

Men kan deze verklaring, voor zoover zij vrouw Jut betreft, verschillend waardeeren, maar stilzwijgend voorbijgaan kan men ze niet. In den geest van een ieder, gewis ook van den regter, zal zij zich opwerpen als eene hindernis om de schuld van vrouw Jut aan te nemen , eene hindernis die eerst ter zijde gesteld worden moet.

Het O. M, heeft dit ook zoo begrepen. De verklaring van Jut voor zoover zij de schuld zijner vrouw betreft, moet ter zijde worden gesteld; er wordt dan ook betoogd dat zij onwaar is.

-ocr page 39-

30

Doch het komt op de redenen aan. Waarom is zij onwaar? En nu wijst de geachte ambtenaar van het O. M. op Jut\'s wensch om in tegenwoordigheid zijner vrouw te bekennen. Het was hem alleen te doen om haar aan te wijzen hoe zij zich verdedigen moest. Hij sprak dus onwaarheid.

Is deze voorstelling juist?

Vooreerst vraag ik ; hoe kan het O. M. aldus redeneren? Uit Jut\'s bekentenis wordt het voornaamste bewijs van schuld geput. Gij houdt ze dus voor waar. Hoe kunt gij ze nu tevens voor onwaar verklaren ? Gij zijt in tegenspraak mei u zeiven. Welk regt hebt gij het eene deel voor waar, het andere voor onwaar te houden ?

Maar is de voorstelling van het O. M. juist?

x. Jut heeft één dag vóór zijne bekentenis, op 7 September, uitdrukkelijk zijn wensch te kennen gegeven, om in tegenwoordigheid zijner vrouw te bekennen. Dit verlangen kan zeer wel op een anderen grond rusten, dan om aantewijzen hoe zijne vrouw zich verdedigen moest, — daar ook zij het verlangen vóór hare bekentenis heeft geopenbaard. (Op 16 Aug. 75, IV, 360, bl. 16.) Wanneer nu eens het wederzijdsch verlangen op eene afspraak berustte.

(3. Jut heeft dezelfde verklaring omtrent de onschuld zijner vrouw afgelegd, ook buiten hare tegenwoordigheid, vóór zijne bekentenis.

Op de mededeeling van den regter-commissaris op 25 Aug. 1875, dat zijne vrouw bekend heeft aan den moord schuldig te zijn, zegt Jtjt onmiddelijk, zonder dat hij zich had kunnen bedenken of zijn antwoord overleggen:

//dat dat sterk is,

//dat zij niets te bekennen heeft; dat hij zijne vrouw toch eens regtvaardigeu zal;quot; (25 Aug. \'75, IV, 400, bl. 8), en verder:

//dat hij weigert dit Proces-verbaal te teekenen omdat zijne vrouw er in beschuldigd wordt van moord;

//dat hij volhoudt dat er geen smetje bloed aan haar lig-chaam kleeft;

//Wij antwoorden dat zijne vrouw bekend heeft schuldig-te zijn eu hoe zij dan onschuldig zou kunnen zijn\'!

quot;Hij zegt daarbij te blijven , maar zijne opgaven niet waar te kunnen maken zonder den dader te noemen, wat hij niet doen kan.quot; (bl. 6, 7).

-ocr page 40-

Op 27 Aug. 75 (V, 406, bl. 1):

//dat hij begrijpt eens te moeten bekennen, dat hij een harden strijd voert, daar aan den eenen kant zijn vrouw en kind staan, aan den anderen kant, volgens hem, zijne eer en familie.quot;

Toen bekende hij niet, toen was zijne vrouw niet tegenwoordig. Toen kon dus aanwijzing aan zijne vrouw hoe zij zich verdedigen moest niet drijfveer of doel zijner verklaring zijn. Toch zegt hij stellig, en geeft ondubbelzinnig te kennen dat zijne vrouw onschuldig is.

7. Ook ik geloof echter dat Jut de tegenwoordigheid zijner vrouw wenschte om haar te zeggen hoe zij voortaan handelen moest. Doch ik geloof niet dat hij onwaarheid sprak of haar tot onwaarheid spreken wilde aansporen.

Hoe was de stand der zaak?

Jut had geen voornemen om te bekennen en zou het ook niet gedaan hebben; hij is zijne zenuwen en zich zeiven geheel meester.

Toen de vrouw echter de schuld, in strijd met de waarheid , op zich genomen had, veranderde de stand der zaak.

Was vroeger zijne bekentenis zijne zaak, thans werd zij ook die zijner vrouw, want hij begreep, alleen door eene volle bekentenis zijne vrouw, die zich ten onregte beschuldigd had, te kunnen regtvaardigen.

De onware bekentenis zijner vrouw werd op die wijze de sterkste drijfveer tot zijne bekentenis.

Maar dan ook moest hij dit doen in hare tegenwoordigheid, opdat de zaak in het licht der volle waarheid komen zou; opdat zij zou weten dat hij slechts de volle waarheid wilde en dat alle reden om zelf schuld op zich te nemen in strijd met de waarheid , voor haar vervallen was.

Dat het Jut te doen was om zijne vrouw te regtvaardigen, en om, nu hij eens de waarheid zeggen ging, de ge-heele waarheid te doen zegevieren, de volle vrucht zijner bekentenis te verkrijgen, blijkt uit onderscheidene plaatsen der instructie.

Onmiddelijk op het berigt der bekentenis zijner vrouw zegt hij; //dat hij haar toch eens regtvaardigen zal.quot; (35 Aug. 75, IV, 400, blz. 3 en blz. 6).

Vervolgens ;

//Hij zegt daarbij te blijven, maar zijne opgaven niet

-ocr page 41-

37

waar te kuuneii maken zouder den dader te noeinen, wat hij niet doen kan.quot;

//Dat niemand beter dan hij zeggen kan, wat zijne vrouw dien avond gedaan heeft, daar hij steeds met haar geweest is.quot; Op 36 Aug. 75 (V, 403, blz. 2):

//AYij wijzen hem op zijne betuiging van gisteren dat zijne vrouw onschuldig zou zijn.quot;

«Hij zegt, dat hij zeer goed weet dat hij zijne vrouw niet regtvaardigen kan dan door eene wettige bekentenis: dat hij die met genoegen zou doen, zoo hij maar zeker was geen uur meer te leven.quot;

Verder:

,/dat hij wel zou willen bekennen, als hij wist dat zijn laatste uur geslagen was; voorts dat hij toch eens zal moeten bekennen, als zijne vrouw zulks aan het Hof doet, daar hij dan niet meer zal kunnen liegen.quot;

Op 27 Aug. \'75 (V, 406, blz. 1);

\'/dat hij begrijpt eens te moeten bekennen, dat hij een harden strijd voert, daar aan den eenen kant zijne vrouw en kind staan, aan den anderen kant, volgens hem, zijne eer en familie.quot;

Dit alles vóór de bekentenis; en in zijne bekentenis op 8 Sept. 1875, zegt hij;

//dat hij voorts bang was voor ontdekking, niet uit angst voor straf, maar wel om de gevolgen voor vrouw en kind en bovenal voor zijne vrouw, die hij in zijn ongeluk mede-gesleept had,

//dat deze gedachte zijne grootste wroeging vormde/\' En nu het laatst tooneel der bekentenis; Christina zegt dat de bekentenis van haar man juist is, maar dat zij zijne voornemens zeer goed kende, waarop Jut herhaalt, dat dit onwaar is, dat hij haar zijn voornemen niet had geopenbaard , omdat hij vreesde dat zij hem vroeg of laat verraden zou; dat hij , op het oogenblik toen hij het huis betreden wilde, nog het voorgevoel had dat zij hem eens verraden zoude; dat hij vermoedt dat zij, in strijd met de waarheid, zich zelf beschuldigt om haren man te sparen. Ten slotte, roept hij, //moeder denk om je kind en betuig dat je onschuldig bent.quot;

In de eerste woorden zijner bekentenis //Tk alleen ben

-ocr page 42-

:JS

de moordenaar van die twee onschuldige wezens, ik alleen de dief, ik alleen de heler, mijne vrouw is onschuldig,quot; gelijk in den laatsten uitroep //moeder, denk om je kind, betuig dat je onschuldig hent,quot; vindt het Openbaar Ministerie bevestiging der meening dat Jut onwaarheid spreekt.

Vindt dan het Openbaar Ministerie ook onwaarheid in de eerste woorden harer bekentenis? (16 Aug. 75, IV, 361 , bl. 2}:

«Dat niemand verder in die zaak betrokken is als zij en haar man, niemand van hare familie en ook geen vreemden.quot;

En nu de laatste uitroep: //Moeder denk om je kind, betuig dat je onschuldig bent.quot; Dat kan onwaarheid zijn wanneer men de woorden op zich zelve, buiten hun verband beschouwt. Doch neemt ze in het verband tot hetgeen voorafgaat. Daar zegt Jut: //dat liefde voor haar echtgenoot haar leidde om zich zelf te beschuldigen.quot; En nu laat hij er op volgen in andere woorden; //Vrouw, gij hebt pligten als echtgenoot, maar ook als moeder; meent gij als vrouw verpligt te zijn onwaarheid te spreken, gij zijt ook moeder en verpligt ter wille van uw kind, de waarheid te zeggen.quot;

Ten slotte, (op blz. 75) zegt Jut;

// Dat dit alles de volle waarheid is, die hij nooit zou verteld hebben, zoo God zijn hart niet gebroken had door de gedachte dat hij alleen zijne vrouw regtvaardigen kon.quot;

Het wordt zoo dikwerf betwijfeld en ongeloovig ontkend, dat eene hoogere magt alles zamenhoudt; dat wij wel kunnen trachten ons aan den zamenhang tot het geheel, waartoe wij behooren, te onttrekken, dat het ons echter niet gelukt.

De magt van dien zamenhang is zoo groot dat zij ons onweerstaanbaar drijft weder goed te maken, dat wij tegen die orde gezondigd hebben. Dat is de goddelijke wereldorde. Gelooft gij nu, dat Jut, toen hij deze woorden sprak, in het eigen oogenblik waarin hij door dien goddelijken invloed beheerscht werden God tot getuige riep, onwaarheid sprak? Dat gelooft gij niet.

Ik houd de redenen voor mijne verklaring voor sterker, dan die voor de verklaring der akte van beschuldiging.

-ocr page 43-

39

Jut wilde in tegenwoordigheid zijner vrouw bekennen, niet om de leugen te doen zegevieren, maar om de zaak in het licht der volle waarheid te stellen; oin haar terug te doen komen van haar bedrijf om in strijd met de waarheid, schuld op zich te nemen, Eu als dit juist is, dan is de verklaring van Jut van buitengemeen gewigt.

Zij ia toch de verklaring van den eenigen getuige dien wij over het feit in dit proces vernemen. Zij is het eenige wat van elders, buiten hare eigene opgave over het feit wordt medegedeeld. En dat is ten haren gunste, strekt ter bevestiging der herroeping van hare bekentenis.

2. Ik vestig, ter waardeering der waarschijnlijkheid van herroeping en van bekentenis, nog de aandacht op het volgende :

a. De reden waarom eene bekentenis in den regel zoo geloofwaardig is, namelijk de wetenschap van vele omstandigheden welke slechts den dader bekend kunnen zijn, ontbreekt hier.

1°. omdat menige omstandigheid van publieke bekendheid was, hetgeen ook blijkt uit de instructie; Christina, die bij mevrouw van dek Kouwen gediend had en bij van Vleuten diende, terwijl zij over niets anders hoorde spreken, kon bovendien van alles onderrigt zijn.

2°. omdat zij met den dader gehuwd was.

Squot;. omdat een ander de dader was en dus haar wetenschap geen bewijs harer schuld is.

h. De meeuing dat zij schuldig is rust enkel op hare bekentenis.

Er blijkt uit niets dat zij vroeger over moorden of diefstal eenig voornemen geopenbaard heeft;

Dat zij wapens gekocht heeft;

Eene poging aangewend heeft.

Van hare wetenschap, van haar overleg blijkt nergens iets, ook uiet in de instructie.

Het weinige, waaraan men hare bekentenis in de instructie welligt llaauw had kunnen vastknoopen, heeft zich ook in de instructie opgelost.

c. Aan vroegere pogingen heeft zij uiet medegedaan. Daaruit volgt zoowel een vermoeden ten haren gunste als dat Jut haar er zooveel mogelijk buiten heeft willen houden. Jut is op St. Nicolaas-avond aan de deur van mevr. v. u. Kouwen

-ocr page 44-

40

geweest. Toen wus vrouw Jut thuis. En zij wist er niet van. Ook dit heeft zij op den dag toen zij alles bekende en dus geen belang had iets terug te houden , gezegd.

(I. Twee bijzonderheden.

Waarom heeft Jut mevr. v. d. Kouwen naar de keuken gelokt ? Waarom haar niet terstond onverhoeds aangevallen ? Elk oogenblik uitstel en aarzeling kon de kans doen keeren.

Waarom , als zijne vrouw er van wist, het niet gedaan in hare tegenwoordigheid, of, zoo hij haar het tooneel wilde sparen, in hare nabijheid althans , op den donkeren gang ? Het vermoeden is nabij , dat zij er niet van wist , en dat Jut tegenwerking van haren kant vreesde.

Eene andere bijzonderheid. Vrouw Jut verhaalt in de instructie, op 27 Oct. 1875 (Vil, 616, bl. 6), dat zij reeds afscheid had genomen van mevrouw en weg wilde gaan, toen haar man voor den eersten keer boven kwam. Deze daad is met de rol, welke men haar toeschrijft, niet te rijmen. Wanneer zij bij mevrouw was om deze en de honden af te zonderen, dan had een ontijdig vertrek, vóór dat Jut beneden gereed was, een ontijdig brengen van mevrouw en van de honden uit de afzondering, alles kunnen bederven.

üe vraag is slechts, is deze opgave waar?

Nu heeft vrouw Jut het op 27 Oct. verhaald, de Regter-commissaris heeft het niet aan Jut medegedeeld. Het is wel vermeld in de akte van beschuldiging, doch Jut had die op de eerste bijeenkomst met zijn advocaat nog niet gelezen , want eerst op diens verzoek heeft hij daartoe besloten. Op die eerste bijeenkomst kon Jut deze bijzonderheid dus niet van zijne vrouw hebben vernomen. Toch heeft hij toen, gelijk zijn advocaat bereid is te bevestigen , het volgende verhaald ;

Dat Leextje en hij elkander aankeken, dat zij kwaad in zijne oogen las en hij aarzelde. Daar hoorde hij zijne vrouw afscheid nemen van mevrouw. //Nu of nooit,quot; dacht hij, en viel op Leentje aan.

Ik was niet voornemens na te gaan hoe de zaak zich kan hebben toegedragen. De zaak scheen mij te sterk, dan dat het noodig kon zijn, mij op het terrein der gissingen te begeven. Doch na hetgeen gisteren als ondersteld werd ge-

-ocr page 45-

41

zegd, moet ik met een enkel woord nagaan hoe de toedragt geweest kan zijn.

Jüï kan vroeger over moord en stelen van het geld van rnevr. v. d. Kouwen gesproken hebben , Christina heeft dit gekscherend opgenomen , hetgeen ook het natuurlijkst is, want welke vrouw kan gesprekken van den liefste over moord anders dan aldus opvatten , en geantwoord ; n malligheid , wat maal je daar om , je krijgt er toch niets van.quot; Later toen het ernst werd , werd ook zij ernstig en zeide: // Spreek me daar niet over of kom niet meer bij mij.quot;

Toen heeft Jut eenige weken gezwegen, begrijpende dat hij op die wijze hare medewerking niet kon verkrijgen.

Na eenigen tijd, toen het gebeurde in slaap geraakt was, legt hij het anders aan en zegt ; //Ik wil je trouwen, ga meê, ik wil geld ter leen vragen aan mevrouw van der Kouwen.1\' En op den avond zelf, //dat hij geen geld wilde vragen, zoolang jufvrouw van Heusden zich bij mevrouw bevond.quot;

Cheistine stemt toe , wel angstig doch zonder eenige wetenschap of vermoeden, dat Jut een moord en diefstal op het oog had , of dat hij gewapend was.

Zij gaan binnen , en Cheistien , op mevrouw\'s verlangen, naar boven. Op het punt van heen te gaan, terwijl zij niets gehoord heeft, komt haar man op den gang, bij de deur, en roept mevrouw, omdat Leentje iets scheelde. Zij bemerkt niet hoe Jut er uitziet, of hij bebloed is, evenmin als mevrouw, die hem de hand reikt en vrijwillig met hem medegaat.

,/Een woord van u, Christina,quot; zeide de President, ,/en een tweede moord ware voorkomen.\'\'\' Doch dit onderstelt dat zij wist, wat beneden geschied was. Maar waaruit blijkt dit? Gesteld dat zij het wist, wat had het woord van eene vrouw, tegen den razenden, overspannen man , kunnen uitrigten ?

Toen hij later op nieuw boven kwam, zeeg zij ineen en kwam weder bij , bedreigd met den bebloeden dolk.

//Waarom,quot; vroeg de President, //zijt gij toen niet weg-geloopen , er was een moord geschied , begreept gij niet dat uwe plaats daar niet was ?quot;

Mogt ik er ooit toe komen de ergste misdaad te plegen, waardoor de gansche wereld zich van mij afwendt en mij veracht, dan hoop ik nog één wezen op de wereld mij ter zijde te houden ; dat is : mijne vrouw !

-ocr page 46-

4-Z

Gij hebt, mijnheer de President, de taak der deskundigen , die de inwendige schouwing der lijken nalieten, overgenomen en op de levenden overgebragt. Gij hebt alle uwe gaven — en over welke groote gaven beschikt gij niet — aangewend oin de waarheid op te sporen. Ik zeg dit niet om u te vleijeu , daarvoor is uw ambt te hoog en ook het mijne, dat der verdediging aan mij toevertrouwd.

Gij hebt al uw talent van sonderen , van ontleden, te werk gesteld, zoodat geen schuilhoek, hoe geheim ook, van het gemoed der tweede beschuldigde, onontdekt kou blijven. Gij hebt haar op een morele pijnbank gebragt. Gij hebt haar gewezen op hare moederschap , op de liefde voor haar kind, voor haren man, op al wat haar heilig is. Op God, op het loon en de straf welke het leven hier namaals brengen kan. Zij is eene vrouw, echtgenoot en bezit een geweten. Toch heeft zij niet gezegd schuldig te zijn.

Is er toen, ook in uw hart, mijnheer de President, geen twijfel gerezen, of de vrouw wel schuldig is?

Het eerste deel van mijne- rede vat ik zatnen :

1quot;. Er kan eene aannemelijke reden voor de herroeping der bekentenis zijn ;

2». de herroeping wordt bevestigd door de verklaring van den eenigen getuige iu het proces over het feit vernomen , door het eenige van elders over het feit, buiten hare verklaring gebleken ;

3o. er is niets gebleken, waaraan hare bekentenis zich vastknoopt.

üe herroeping schijnt dus minstens even aannemelijk als de bekentenis.

11. Is de bekentenis, gesteld dat er geen aannemelijke grond voor de herroeping bestond, bevestigd ? Dit wil de wet.

Ik moet eerst ter zijde stellen de omstandigheden huiien de bekentenis, op welke men gewezen heeft.

De lamp. Zij zou meegenomen zijn naar de keuken door de tweede beschuldigde. Is dit aannemelijk?

l)ao,r was een lamp. Dan moest vrouw Jut ook bebloed

-ocr page 47-

geweest zijn. Waarom zou zij dit niet gezegd li ebben, toen zij alles bekende.

De lamp kan op de bovenkamer bebloed geworden zijn, op de tafel waarop Jut den bebloeden dolk en zijne bebloede handen gelegd kan hebben. Zij kan met zijne bebloede kleederen, met zijn bebloeden broek in aanraking geweest zijn.

De soda. Moet vrouw Jut die uit de keuken hebben medegenomen? Hoe onwaarschijnlijk, dan toch zou mevrouw van der Kouwen niets op haar waschtafel gehad hebben om zich te wasschen, want er was geen zeep.

Daarenboven het is geen keukensoda, maar een toiletartikel , hier soda genoemd. Dat het zich op de waschtafel bevond is dus zeer verklaarbaar.

Nu de omstandigheden in hare bekentenis.

Wanneer is eene bekentenis bevestigd? Als de omstandigheden waaruil schuld volgt, van elders blijken. Omstandigheden . waaruit geen schuld blijkt, kunnen niet dienen ter bevestiging eener bekentenis.

Nam men dit niet aan, dan zon een ieder, bekend met de omstandigheden van een misdrijf, een bewijsmiddel tegen zich kunnen scheppen , zonder schuldig te zijn.

De wet wil dit echter juist niet.

B. v. iemand is tegenwoordig bij het plegen van een misdrijf en kent dus de omstandigheden, nu zoude hij het, hoewel niet schuldig, in de hand hebben om door eene bekentenis, waarvan de omstandigheden van elders bevestigd worden, zijne veroordeeling mogelijk te maken.

Dan zoude in deze zaak, waar zoo menige omstandigheid van het misdrijf algemeen bekend was, iemand door eene bekentenis een wettig bewijsmiddel tegen zich kunnen scheppen.

Het was b. v. bekend, dat Leentje, jufvr. van Heusden willende uitlaten, een man op de stoep had zien staan, ik zelf heb dat en andere bijzonderheden terstond na den moord geboord ; dat jufvr. van Heusden hare parapluie bijna vergeten had; dat de moord spoedig na elf ure had moeten gebeurd zijn, omdat jufvrouw van Heusden toen was weggegaan , en mevrouw nog niet ontkleed en Leentje te midden van haar werk in de keuken was; dat de hondjes boven waren; dat de lijken in de keuken en in welke ligging zij aldaar gevonden zijn, kon ieder kind vertellen; dat de deur aanstond ; dat de meubels met sleutels geopend

-ocr page 48-

It

waren; dat het zilver onaangeroerd was; wat vermist was stond in het Politieilatl. Het huis was kort na den moord voor het publiek te bezigtigen.

Hoe ligt had nu Maartje, die blijkens hare verklaring, de effecten, de kostbaarheden, het bureau, de secretaire kende, eene bevestigde bekentenis kunnen afleggen.

En de heer.......die dien nacht ten half een thuis

kwam en met de omstandigheden van mevronw v. d. Kouwen en van het misdrijf zoo naauw bekend was.

Dan kon de bekentenis van Lagerman eene wettige geworden zijn, die op zijn sterfbed verklaarde, de moordenaar van mevr. v. D. Kouwen te zijn, en voor de rust van zijn geweten een biechtvader verlangde.

Niet minder de bekentenis der vrouw, welke, volgens de verklaring van onderscheidene getuigen in de instructie gehoord, gezegd heeft:

//dat zij bij den moord aan de Bogt geweest was en toen de meid met hare handen onder en boven het hoofd vastgehouden heeft,quot; en dat toen de mannen haar dolksteken in het hart hebben gegeven: dat twee mannen den eenen kant, en twee anderen den anderen kant zijn opgegaan, dat zij daarop naar huis is gegaan, waar zij spoedig gevolgd

is door....., dragende deze een kistje onder den arm.quot; En

verder: //ik verzuip me, want ik heb een moord gedaan.quot; Terwijl zij aan andere getuigen zegt: //dat jufvrouw van Heusden nog teruggekomen was om haar parapluie te halen die zij vergeten had dat de moordenaars een kast met zilver onaangeroerd hadden gelaten daar de stukken te groot waren.quot; Zij werd dan ook als verdachte gehoord en tegen haar gevangenneming gerequireerd.

Dan ware het onverschillig wat vrouw Jut ook op zich nam: diefstal, doodslag, moord of medepligtigheid, want als uit de omstandigheid geen schuld behoeft te blijken, kan elk dezer bekentenissen daardoor bevestigd worden.

Het O. M. heeft dit gevoeld. Het waarschuwt tegen de bekentenissen van Lagerman en anderen, bij den moord van Reeuwijk, bij de Groningsche zaak door hem genoemd, en den moord van Pantin.

Hoe is hiermede te rijmen zijn vastklemmen aan de niet omstandige, herroepen, niet bevestigde bekentenis van Chris-tien ?

-ocr page 49-

Alleen die omstandigheden, waaruit schuld blijkt, kunnen dus naar het schijnt, dienen ter bevestiging der bekentenis.

Welke omstandigheden, waaruit schuld volgt, zijn van elders gebleken ?

Het O. M. beroept zich op onderscheidene.

Vooraf twee opmerkingen over de bewijsvoering van hetO.M.

Vooreerst, het 0. M. gewaagt van omstandigheden welke de schuld van de beschuldigden bevestigen. Nu kent echter de wet niet, gelijk een misdrijf in vereeniging, een bewijs in vereeniging of compagnieschap.

Het bewijs van de schuld van de beschuldigden, en dat van de schuld van vrouw Jut zijn twee onderscheidene zaken, en liet laatste moeten wij hebben. Het zou onwillekeurig kannen dienen om wat geen bewijs van schuld der vrouw is, wel als zoodanig te doen beschouwen. Eene omstandigheid kan aanwijzing van schuld van den eenen beschuldigde zijn, en zeer goed niet tegen den ander pleiten.

Ik zal derhalve de methode der akte van beschuldiging niet volgen en enkel opnemen wat op de zaak van vrouw Jut betrekking heeft.

Ten andere. Onderscheidene omstandigheden zouden in een ander verband, in een ander proces, welligt aanwijzingen zijn, hier zijn zij het niet.

Waar men b. v. aannemen mag dat niet iemand anders het misdrijf kan hebben gepleegd, daar kan wetenschap van daad en omstandigheden de schuld bevestigen, omdat niemand dan de dader die wetenschap bezitten kon. Doch hier neemt men aan dat wel degelijk iemand anders het misdrijf kan hebben gepleegd, hier kan dus wetenschap en daad gescheiden zijn, en behoeft de eerste de schuld niet te bevestigen, omdat zij ook zonder schuld mogelijk is.

Dat wetenschap en daad hier niet identisch zijn, dat wetenschap der daad en barer omstandigheden zonder schuld mogelijk is, dat is het hoofdpunt in deze geheele zaak.

Van de omstandigheden, waarop de akte van beschuldiging zich beroept, breng ik eerst de velen ter zijde, welke alleen op Jct betrekking hebben.

De omstandigheden, welke geacht kunnen worden betrekking te hebben op de zaa/c van vrouw .In\', zijn die vermeld op bl. 13, sub

-ocr page 50-

1°. dat de moord gebeurd moet zijn door personen in de woning der verslagenen goed bekend. Vrouw Jut was in het huis goed bekend, dit zou dus eene aanwijzing zijn. Doch welke gevolgtrekking ook elders uit dergelijke omstandigheid gemaakt worden kan, hier bewijst zij niet tegen vrouw Jut; want er is nog een ander, ook een bekende in de woning, die het misdrijf kan hebben gepleegd. Daargelaten dat de dader, ook zonder haar schuld, van hare bekendheid partij getrokken hebben kan.

Onder hetzelfde nummer wordt gesproken van de hondjes, die vrouw Jut goed kenden en die, hoewel goed waaksch, niet zijn gehoord. Terwijl de hondjes na den moord niet meer zóó zouden blaffen.

Van dit laatste is niets bewezen. Wil men beweren dat vrouw Jut hun iets ingegeven heeft om niet meer te blaffen. Doch hoe kan men honden het blaffen afleeren ? Het is , behalve dat alle bewijs ontbreekt, reeds daarom onaannemelijk, omdat vrouw Jut, toen zij alles bekende en bij de verzwijging van niets belang had, hiervan niets gezegd heeft.

Dat de hondjes niet gehoord zijn is ook niet bewezen. Niemand heeft daaromtrent een woord verklaard. Ik geloof het tegendeel. Chiustien verhaalt dat, toon zij op de bovenkamer was, de honden zich in de met de porte brisce deur gesloten achterkamer bevonden. Dat de honden toen erg aangingen , waarop Mevrouw nog zeide : //hoor je Christien , zij merken dat gij er zijt, en willen naar u toe.quot;

Blijft dus slechts over dat de hondjes Christine kenden. Geen wonder, want zij had er gediend. Doch dat dit geen bevestiging van schuld is, behoeft geen betoog. Dit zou dan evenzeer bewijzen tegen Jansje, Maart,te, Jufvr. v. Heusden, wanneer die geliefden te bekennen.

3°. dat Christies ten 8 ure uitgegaan en ruim 1 ure thuis gekomen is, is niet bewezen;

5°. het bezit van geld bij beide beschuldigden. Het bezit bij Jut bewijst niets ten aanzien der schuld van zijne vrouw. En dat vrouw Jut geld bezat (men bedoelt zeker veel geld) na den moord, is niet bewezen;

10quot;. van de bekentenis van vrouw Jut aan hare schoonmoeder is niets gebleken.

Op bl. 32 wordt melding gemaakt sub 1°. van het bezoek bij van Heusden. Er is gebleken dat Christien dien

-ocr page 51-

avond, wij weten niet hoe laat, een rok heeft gebragt bij v. Heusden, dien dene beloofd had op te plooijen. Maar er is niet gebleken welk het doel toas van dit bezoek, bepaald niet, of het diende om te weten of Jufvr. v. Heusden bij Mevr. v. d. Kouwen was. Jufvr. v. Heusden heeft hier verklaard dat zij den rok verwachtte. Het bezoek is hiermede dus volkomen verklaard: men moet inquisitoriaal zijn om meer daarachter te zoeken. Dat andere doel blijkt alleen uit hare bekentenis, maar deze is door niets bevestigd.

Nu is het brengen van een rok geen aanwijzing van schuld. Doch bovendien, al ware het doel, dat men aan het bezoek toeschrijft, bewezen, er zou nog niet uit volgen dat vrouw Jri aan moord en diefstal schuldig is.

Er zou welligt uit blijken, dat er bij hem die aan den doodslag schuldig is, premeditatie is, doch niet wie, dat vromv Juï aan den doodslag schuldig is.

Om dit bezoek als premeditatie bij haar aan te nemen, moet vaststaan dat zij van den moord wist en een rol daarbij op zich had genomen. Doch dit laatste moest juist bewezen worden.

3°, 6°, 7°, 8o, 9°, 10°, 11° hebben alle betrekking op de reis naar Amerika en op de houding der beschuldigden na den moord; voor het grootste deel is van al die omstandigheden ter teregtzitting niets gebleken.

Voor zooverre iets daarvan gebleken mogt zijn, volgt daaruit wel dat de beschuldigden een geheim te bewaren hadden, niet welk misdrijf zij gepleegd hebben.

In allen gevalle volgt daaruit niet dat Chuistina Goedvolk een misdrijf, nog veel minder dat zij den moord en diefstal heeft gepleegd.

Ook wanneer er een misdrijf gepleegd was, is haar gedrag en houding na den moord, zonder schuld, verklaarbaar: a. om den schijn welke bij ontdekking op haar zou rusten; h. om de naauwe betrekking welke tusschen haar en hem, die de dader zijn kan, bestaat;

e. het gevaar voor haren man, bij ontdekking, Bekendheid met onderscheidene omstandigheden van liet misdrijf, b. v. herkenning van een of meer kostbaarheden. Bewijst dit de schuld van Ciikistien? Neen.

1°. omdat zij de bijzonderheden van deze zoo publiek gemaakte zaak van elders kan hebben vernomen;

2quot;. omdat hier een ander de dader kan geweest zijn en

4

-ocr page 52-

IS

(lus bekendheul met de omstaudigheileu en het daderschap gescheiden zijn;

3°. omdat zij, zonder schuld te hebben, alles van haren man kan hebben vernomen.

Eindelijk gewaagt het Openb. Ministerie van het bezit dei-gestolen goederen als aanwijzing hunner schuld.

Doch vooreerst is hoegenaamd niet van elders gebleken dat die voorwerpen in haar bezit geweest zijn. Alle verklaringen en geschriften, welke daarover handelen, gewagen alleen van eev ander.

Het Openb. Ministerie zou haar bezit dus op geen anderen grond kunnen aannemen dan dien der huwelijksgemeenschap. Doch deze gemeenschap schept wel naar burgerlijk regt een regt, dikwijls eene fictie, niet een feit. En met feiten hebben wij hier alleen te doen.

Wee anders allen die met een misdadiger gehuwd zijn.

Hoogstens hebben dus de vier volgende omstandigheden betrekking op de zaak van vrouw Jut ;

1°. het bezoek bij v. Heusdenj

2°. de moord moet door bekenden gepleegd zijn;

3°. gedrag, houding na den moord;

4°. bekendheid met onderscheiden omstandigheden van het misdrijf.

Doch uit deze omstandigheden volgt slechts een achyv tegen de beschuldigden. Maar het Hof is daar om schijn van waarheid te onderscheiden.

Daaruit volgt wel dat er een misdrijf is gepleegd en dat de beschuldigden, hoe dan ook, daarbij betrokken zijn.

Niet dat Chkistina Goedvolk schuld heeft, niet welk haar aandeel aan de misdrijven is.

Deze omstandigheden zouden welligt eene bekentenis kunnen bevestigen, doch alleen dan, wanneer men aannemen kon, dat zij alleen de daderes geweest moest zijn. Doch juist deze conditio sine qua non zonder welke de conclusie niet opgaat, ontbreekt hier, omdat een ander wel degelijk de dader kan zijn.

Dit zijn alle de omstandigheden door het Openb. Ministerie aangevoerd. Doch zij bevestigen de schuld van vrouw Jut niet.

Wat is de bekentenis? Dat zij een afspraak voor den moord iieéft gemaakt; en met de wetenschap dat moord en

-ocr page 53-

40

iliefstal gepleegd zou worden, de woning binnengetredeu is.

Nu vraag ik, waaruit, behalve uit hare bekentenis, blijkt hiervan iets?

Is bewezen dat zij zich over den voorgenomen moord of diefstal uitgelaten heeft? Neen.

Dat zij wapens gekocht heeft? Neen.

Of daarvan voorzien was? Neen.

Dat er eenig spoor van haar wetenschap ot\' medepligtig-heid te vinden is in het huis, op de voorwerpen van het huis, op haar ligchaam of kleederen, op het ligchaam , de kleederen of voorwerpen der slagtoffers? Neen.

Dat zij in het bezit was der gestolen voorwerpen? Neen.

De bekentenis komt mij dus voor niet bevestigd te zijn.

Hieruit volgt;

10. dat de feiten, ter zake waarvan de tereglstelling van C. Goedvolk bevolen is, gelijk zij in het arrest van teregt-stelling gesteld zijn, niet bewezen zijn, want die feiten heeft vrouw Jut niet bekend;

2°. dat de ten laste gelegde moord en diefstal in ver-eeniging enger opgevat, niet bewezen is;

3°. dat de kwalificatie van mededaderschap in vereeniging niet past, daar de feiten in hare bekentenis vervat, gesteld dat deze laatste bewijsmiddel kon zijn , nooit de uitdrukking; „mededaderschapquot; wettigen kunnen.

Op grond van een en ander meen ik vrijspraak te mogen vragen.

-ocr page 54-

DUPLIEK.

De geachte ambtenaar van liet Openbaar Ministerie scheen mij bijzonder op het vizier te nemen, toen hij op de pogingen der verdediging wees om de schuld ook op de familie van de beschuldigden te werpen.

Ten onregte echter naar het schijnt. Ik heb vermeden welken naam ook te noemen. Wanneer ik van de bekentenis der door mij bedoelde, niet genoemde vrouw sprak, was het ora tegen het ligtvaardig afgaan op eene herroepene en niet bevestigde bekentenis te waarschuwen. De regter zal het Openbaar Ministerie althans daarin niet volgen.

Dezelfde geachte ambtenaar was verbaasd van mij te hoeren dat Christina geene bekentenis had afgelegd. Hij las onderscheidene plaatsen uit hare verhoeren voor en vroeg ivu,met verheffing van stem; ,/als dit nu geene bekentenis is, dan begrijp ik er niets meer van.quot;

Ik heb echter niet beweerd dat de tweede beschuldigde niet bekend hebben zoude. Integendeel, ik heb de vraag gesteld wat en hoe zij bekend had. En nu trachtte ik te betoogen dat zij wel een omstandig verhaal van het gebeurde had geleverd, doch dat zij geen omstandige, in de bijzonderheden afdalende, bekentenis van schuld, had afgelegd. Bepaaldelijk, dat zij niet gezegd had waarin het voorstel, door haar aangenomen , bestond en de rol welke zij op zich genomen had.

De slotperiode , door het Openbaar Ministerie uit het tweede verhoor voorgelezen , waar Christina verklaart: „dat zij zich te zamen en in vereeniging met haren man heeft schuldig gemaakt aan den moord op mevrouw v. d. Kouwen en hare dienstbode; dat zij zich te zamen en in vereeniging hebben schuldig gemaakt aan arglistige wegneming in een bewoond huis, ten deele met binnenbraak, enz.quot; is kennelijk antwoord op eene vraag van den Regter-Commissaris.

Christina is in het regt niet thuis en niet in staat om zoo juridisch juist, hot misdrijf dat zij op zich nam, terstond te kwalificeren.

-ocr page 55-

üe geachte ambteiiaar van het Openbaar Ministerie, dt vraag of de bekentenis op een anderen grond dan schuld rusten kan, en dus op eene aannemelijke reden herroepen was, ter zijde latende , beweert dat Chiustina , in de engte gedreven door een getuige, door de mand gevallen was.

Dit is onjuist. Ciiuisïina heeft hare bekentenis wel overwogen. Eerst twee dagen (de stukken wijzen het uit) na de confrontatie met getuige Stoffels , van wien het Openbaar Ministerie sprak, is Christina tot bekentenis, geheel vrijwillig , gekomen.

Indien dit ,/door de mand vallenquot; lieeten mag, dan was liet dan toch een mand met een buitengewoon sterken bodem.

Maar waarom, als zij bekend had om geen verraad te plegen aan haren man, dan niet terstond bij de aflegging der bekentenis door Jut, waarin deze alle schuld op zich nam , herroepen , of in de eerste daarop volgende verliooren ? /egt het Openbaar Ministerie.

Ik antwoord: Jut speelde bij die bekentenis de mooije rol. Hij nam alles op zich en trachtte niets van zich af te schuiven. Gelooft gij dat zulk een daad van zelfopoffering niet aansteekt, en dat men in een tooneel van zulk een hoog dramatisch karakter zijn kalm nuchter overleg bewaren kan ?

Kon zij daartegenover den schijn der ergste zelfzucht op zich laden, en de verklaring van haren man terstond als een geschenk aannemen ?

Ook de leugen verstrikt en kost het moeite zich daaruit los te maken. Christien zal ook dit hebben gevoeld.

En dat zij bij latere verhooren niet herriep is verklaarbaar, wijl deze over allerlei bijzonderheden liepen , niet over hare schuld, üe uitdrukking in den aanvang dier verhooren, dat de beklaagde bij hare vroegere opgaven volhardt, is eene phrase. Het bewijs is dat diezelfde uitdrukking voorkomt in het verhoor van 20 October (prod. 506), terwijl in datzelfde stuk vermeld staat dat Christina hare bekentenis herroepen heeft. Wanneer in een en hetzelfde stuk die verklaring en de herroeping voorkomen kan, bewijst dit dat de eerste slechts eene phrase is.

Pe herroeping der bekentenis wordt bevestigd door dgt;

*

-ocr page 56-

52

verklaring van J ook voor zijne bekentenis. Ku wat wordt nu van den kant van het Openbaar Ministerie gezegd om dit te verzwakken ?

Jut zeide wel dat er geen smetje bloed aan baai- lig-ohaam kleefde. Doch dit is slechts letterlijk juist, daarom kan zij, zonder physiek daartoe medegewerkt te hebben , wel aan den moord schuldig zijn.

Inderdaad, dit is eene letterknechterij. Is dan deze uitdrukking de eenige waarin Jut de onschuld zijner vrouw bezweert. Heb ik bij mijne eerste rede niet talrijke plaatsen uit verhooren , vóór de\' bekentenis , voorgelezen , waarin Jut in steeds afwisselende vormen herhaalt, dat zijne vrouw onschuldig is ?

Hoe gewigtig vervolgens is niet de bekentenis van Jut, waarin hij volhoudt dat zijne vrouw onschuldig is. Ik heb trachten te betoogen , dat het minstens even waarschijnlijk is, dat die bekentenis waarheid als dat zij onwaarheid bevat.

Het Openbaar Ministerie stelt hier tegenover zijne overtui-ning dat Jut ten aanzien zijner vrouw onwaarheid spreekt.

Doch waartoe kan dit beroep op uwe ,/overtuigingquot; hetwelk wij herhaaldelijk vernamen , hier leiden. Het komt op de redenen aan. Het is de vraag of uwe redenen beter zijn dan die door de verdediging aangevoerd. De regter kan slechts redenen volgen , en wel die redenen , welke het zwaarste wegen.

Afdoende redenen, waaruit volgt dat de herroeping niet op eene aannemelijke reden gegrond kan zijn en dat Jut ten aanzien van de onschuld zijner vrouw onwaarheid moet hebben gesproken , zijn niet aangevoerd.

De geachte ambtenaar van het Openbaar Ministerie ging ten slotte na of de bekentenis door omstandigheden , van elders gebleken, bevestigd was.

Hij zeide, dat wij ons beklaagd hadden dat hij zoo weinig aanwijzingen te berde bragt. Ik niet, E.G.A.H., de geachte ambtenaar overstroomde de tweede beschuldigde met een vloed van aanwijzingen , doch welke hoofdzakelijk uit herhaling en andere inkleeding van eenige weinige omstandigheden bestond.

Thans hebben wij het voorregt, dat deze lange reeks tot

-ocr page 57-

53

eenige meerdere consistentie gekomen en eenig debat mogelijk is.

Vooreerst erkent het Openbaar Ministerie, dat de zaak in ieders mond was, dat de omstandigheden van den moord publiek bekend waren. Doch er waren dan toch omstandigheden die niet algemeen bekend waren en door deze beschuldigden zijn verklaard.

En ten bewijze beroept hij zich op twee punten :

1°. De rok van v. Heusden. Er is, gelijk ik reeds opmerkte, alleen bewezen dat Christina den rok, dien jufvrouw v. Heusden wachtte , ten haren huize bezorgd heeft. Doch er is niet bewezen , met welk ander doel, bepaald niet om te weten of de jufvrouw bij mevrouw v. d. Kouwen was, dit bezoek verder plaats had.

Hierop antwoordt het Openbaar Ministerie : dat kan ik niet bewijzen. Ik maak er u geen verwijt van dat gij dit niet bewijzen kunt; ik constateer slechts dat er, dus ook volgens uwe verklaring, geen bewijs daarvan is. De moeijelijkheid der bewijsvoering voor u kan aan de feiten niets veranderen. Daarom is niet, wat onbewezen is , als wel bewezen te achten.

Welnu, als dit beweerde doel van het bezoek bij v. Heusden op een onbekend uur, slechts op de bekentenis rust en niet van elders blijkt, dan is het geheele bezoek geene omstandigheid van het misdrijf.

2°. het met bloed niet bevlekt zijn van den kan en de kom.

Kan Ohristien dit niet van den heer v. Vleuten , van Jansje, van jufvrouw v. Heusden , van Mietje Slap hebben vernomen ?

Aan den anderen kant vestig ik de aandacht op hare mededeeling eener andere bijzonderheid, op eene wijze waaruit volgt, dat zij die niet gezien heeft, maar van anderen vernomen moet hebben.

Christien verhaalt in hare bekentenis, dat zij jufvrouw v. Heusden uit het huis hebben zien komen , dat deze terug is gegaan, en daarop nog eens, thans met hare parapluie, het huis verlaten heeft.

Deze omstandigheid heeft zich niet aldus toegedragen. Haar man zegt het niet gezien te hebben en jufvrouw v. Heusden verklaart dat zij , vertrekkende, in het/mis, zich in den gang herinnert dat zij de parapluie heeft laten staan in de keuken ,

-ocr page 58-

54

waarop zij die uit de keuken haalt en met de parapluie terstond het huis verlaat. Zij was dus niet twee maal het huis uitgetreden, maar eenmaal terstond voorzien van hare parapluie.

Hoe kwam nu Christina aan dit verhaal? Zij heeft het gehoord van iemand anders, waarschijnlijk van de vrouw, reeds meer door mij bedoeld, welke in de instructie juist hetzelfde verhaalt, als door Christina later medegedeeld wordt. Een sprekend voorbeeld hoe Christina tot hare verklaringen gekomen is.

De geachte ambtenaar van het O. M. heeft den kring der door hem aangevoerde omstandigheden enger getrokken i-n ten slotte de aandacht gevestigd op de vier volgende:

1quot;. Het bezoek bij van Heusden. Daarover sprak ik reeds.

3°. Dat Christina handdadig was aan den moord volgt uit het onbevlekt zijn van kom en kan.

Doch wat kan hieruit, hoewel de gevolgtrekking gewaagd is, welligt volgen? Dat er meer dan één bij het misdrijf tegenwoordig was. Volgt hieruit dat Christina er bij tegenwoordig was. In elk geval nooit dat zij aan deu moord lig-chamelijk of zedelijk heeft deelgenomen, evenmin aan den iliefstal.

3°. Het bezit van gestolen goed. Ik vroeg waar is het bewijs dat Christina ooit een gestolen voorwerp in bezit had ? Het O. M. vindt dit bewijs in de verklaringen van Frensbn en zijne vrouw, die hier mededeelden, dat Jut en zijne vrouw te Vught goed leefden en vrij veel geld verteerden.

Doch wat hebben de aldus verklaarde feiten met het bezit van gestolen voorwerpen bij Christina te maken. Dat zij effecten bezeten heeft, die verkocht en het geld gewisseld heeft, dat zij bankbilletten heeft gewisseld, kostbaarheden verkocht of bezeten , alle afkomstig uit het huis van mevrouw v. d. Koxjwen is nooit door eenigen getuige verklaard, noch uit eenig geschrift gebleken.

-iquot;. De bekendheid met het huis. Ik wees er op, dat hieruit geen schuld van Christina volgde, daar ook haaiman bekende in het huis was, hoe hij boven, beneden en telkens in het huis was toegelaten. Hierop antwoordt liet O. M.: Jut was, het is waar, ook bekende in het huis, doch niet zóó, dat hierdoor de bekendheid welke uit de daden spreekt wordt verklaard.

-ocr page 59-

55

Dat de bekendheid der daders zóó grout was, moet ik tegenspreken. Ik herinner dat, ofschoon slechts twee meubels geopend zijn, en do dader het sleutelmandje onder zijn bereik had, toch nog het binnendeurtje der secretaire is open-(\'f. gebroken. Eene zóó groote mate van bekendheid bij den

dader, als waarvan het O. M. gewaagt, spreekt dus niet uit de feiten.

Om uw zegel te hechten aan hetgeen de geachte ambtenaar van het O. M. zijn pligt acht te moeten eischen, moet gij E.G.A.H. heenstappen over de herroeping der bekentenis, welke op eene aannemelijke reden gegrond kan zijn; over de veelbeteekenende steeds volgehouden verklaring van Jn, dat zijne vrouw onschuldig is; over het feit dat de seliuld van Cheistina Goedvolk, buiten hare bekentenis uit niets wezenlijks blijkt.

Gij zult meer dan ooit laten gelden, welke schijn op CmusTiNA, ook zonder dat zij schuldig is, valt, alleen van wege hare tegenwoordigheid bij het misdrijf, hare betrekking tüt den dader, hare houding na de daad. Maar juist omdat het een schijn is, zult gij des te meer toezien, dat niets anders tegen haar wege, dan het werkelijk bewijs van schuld. Ik wijs op:

Afspraken in de gevangenis te Hoorn en te \'s Gravenhage; het dwalen vóór den moord van een man in de aan het erf van mevrouw v. d. Kouwen aangrenzende tuinen; de voorspelling van „doove Kareltje;quot;

de instructie tegen drie andere personen dan deze beschuldigden ;

de poging tot zelfmoord van een dezer;

de vlugt naar het buitenland der twee anderen, onder het aannemen van valsche namen;

de verklaring van vijf getuigen, dat zij, in den bewusten nacht, andereu dan deze beschuldigden, uit het huis van mevrouw v. d. Kouwen hebben zien komen en in de nabijheid daarvan;

de herkenning van het knipbeursje, van de pbotographie-plaatjes, gevonden bij een ander dan deze beschuldigden, als afkomstig uit het huis van mevrouw v. d. Kouwek;

É

-ocr page 60-

de wonderlijke geschiedenis van twee gekiigen in de instructie. Een meisje verluviiU, dat zij met een heer in den bewusten nacht gegaan is voorbij het huis van mevrouw v. d. Kouwen ; dat üij, omdat de dienstbode haar bekend was, nog naar het huis opgezien heeft, en voorbijgaande, een benaauwden gil heeft gehoord. De heer die haar vergezelde, gehoord, verklaart dat hij met haar wel gewandeld heeft, doch niet over de Bogt van Guinea, en dat hij geen gil gehoord heeft. Hoe ook gehoord, afzonderlijk of in confrontatie, beide getuigen blijven bij hunne tegenstrijdige opgaven;

de bekentenis van onderscheidene personen, welke wij van tijd tot tijd uit de couranten vernamen. Men bekent, beschonken of nuchter, den moord te hebben gepleegd, men werd verhoord en weder ontslagen. Het op zich nemen van den moord was een relletje geworden;

de bekentenis omstandig als eene, van de meer bedoelde vrouw;

de bekentenis van Lagerman op zijn sterfbed, om rust te verschafi\'en aan zijn geweten.

Maar niet alleen op het groote publiek, ook op de besten, oefende het feit zijn merkwaardigen invloed.

In gezelschap der meest ontwikkelden moest het onderhoud over het hoogste onderwerp wijken, zoodra de moord op Mevrouw v. d. Koüwen ter sprake kwam.

Nu zeg ik;

Waar zóó de verbeelding en de gemoederen in beweging kwamen, waar zóó vooroordeel, indruk, bevangenheid heersch-ten, mag daar niet gevraagd worden: Hoe, als het vooroordeel, die indruk, zoo hoog inogten klimmen dat zij de treden uwer vierschaar naderden ?

Maar neen:

Gij zijt om uwe gaven dadr, dat is, boven uwe mede-menschen, om ze te rigten, geplaatst, omdat gij, beter dan anderen kunt oordeelen, den schijn van waarheid onderscheiden.

Ziet af van mijn persoon en van de zwakke middelen waarover ik beschik, wanneer ik u toeroep: legt af elk vooroordeel, maakt u vrij van elkon indruk, ziet toe dat de waarheid niet verdrongen worde door den schijn, welke in deze zaak eene zóó groote rol speelt;

wilt eerst onderzoeken of er wettig bewijs aanwezig is en raadpleegt dan eerst uwe overtuiging.

-ocr page 61-
-ocr page 62-
-ocr page 63-
-ocr page 64-