\\ •* *4 ■.
. ■*gt; gt; \'■gt;
.. lt;fJL
* A**- * gt; • \' * r- * r |
|
\'■^.V \'v \'«lt;■ •
! ■ t *« . ^
~ ■•• \'1 ^ amp; j
* ■
\'* gt;*.
\' V :■
•w ^ gt;. * ,
quot; \'V i ^ lt; - . , lt;■ quot; V
V , , ^ l., •*
■* . \\ »*r - \' -
quot; A.*ff
^ 1 •:■
•\' V
! amp; l*quot;quot;
m\' Jf p\'
V • ►gt;«*
lt; V r
*
quot;S
■-, ft*
^ ** .^sr^
I ; • ■
\'
NIEUWSTE EN BEUNCRIJBIE WERKEN VAN
HOOGTEN EN LAAGTEN. Eerste Af deeling (Val en Opkomst), 2 din...............f 5.10
IDEM, Tweede Af dee ling (Goud en Bloed), 4 dn. - 12.50
IDEM, Derde Af deeling (Verzoening en Zegen), 3 dln........................10.50
Dit werk bevat een even boeiend als getrouw tafereel van den tegenwoordigen maatschappelijken en socialen toestand van Duilschland en geheel Europa. Verschillende tot hiertoe geheel onbekende geschiedkundige bijzonderheden heeft de schrijver (door zijn exceptioneele positie hiertoe in staat gesteld) medegedeeld en voor de toekomst menig helder licht ontstoken. Vooral voor ons land en zijne betrekking tot Duitschland is het van hoog gewicht; niemand, die een ernstigen blik in de hedendaagsche maatschappij wil slaan, mag het onbekend blijven. Daar het werk ihans geheel compleet is, zal het gewis in ieder Leesgezelschap worden opgenomen.
SAMAROW, RIDDER OF DAME? Eene episode uit het fransdie hofleven onder Lodewijk XV. Met een bericht over den Ridder n\'EoN de Beaumont [naar Prof Th. J[okissen].............. /quot;2.40
IDEM, HET REGIMENT VAN DEN KROONPRINS , 2 dln................• . . . - 5.20
Eene belangrijke episode uit het leven van den jeugdigen kroonprins (den later zoo heroemd geworden Frederik H) is het onderwerp van dit verhaal. Het boeit van het begin tot het eind, zoowel door zijn romantische voorstelling, ais den geschiedkundigen ondergrond.
Overdruk uit het BOTTEKDAMSCHE NIEUWSBLAD van 7 Maart 1881.
K. FRENZEL, VROUW VENUS. Roman uil de heden-daagsche Kunstwereld. Uit het Duitsch door J. V. Hendriks {Deventer, A. Ter Gunne, 1881) .... ƒ 2.60
Een der jongste romans van den welbekenden Duitschen romancier Karei Frenzel, Vrouw Vems, kwam zooeven bij den Heer A. Ter Gunne te Deventer van de pers in een zeer goede vertaling van J. V. Hendriks. Het verhaal trekt reeds aan door de gemakkelijkheid der inleiding, en slechts weinige bladzijden heeft men doorlezen of men leeft mee in den kring der gansch niet alledaagsche persoonlijkheden, waarmede de schrijver u in kennis brengt. Er zit leven en heweging in dit boeiend, meeslepend verhaal, maar wat meer is, er zit diepte van gedachte in, zooals er moet gezeten hebben in de schilderij, waaraan het boek zijn naam en de schrijver zijn stof ontleent.
J. VAN DE WALL, OP EEN HELLEND VLAK. Uit het II oog duitsch {Deventer, A. Ter Gunne, 1881), 2 dln........................./ 5.50
Niet minder onderhoudend is een roman, die ons dezelfde uitgever toezond, getiteld: Op een hellend vlak, door Joh. van Dewall, een schrijver, wiens naam ons minder bekend is dan die van bovengenoemde, doch dien wij gaarne nader en meer zullen leeren kennen. Eene prinses die liefde gevoelt voor een kamerheer, welke haar verraadt, waarlijk men kan zich moeielijk een hellender vlak voorstellen dan dat, waarop beiden zich bevinden. Beide hooggeplaatste personen, een schilder die het portret der prinses vervaardigt, diens geliefde en een huisvriend zijn de hoofdpersonen waarom zich dit boeiend verhaal weeft.
[Men zie verder de Recensies in de Portefeuille, Vaderland, Nieuws van den dag, Handelsblad enz. enz.]
GEDENKSCHRIFTEN
VAN
MEVROUW DE REMITS AT.
Overdruk uit het ROTTERDAMSCHE NIEUWSBLAD van 7 Maart 1881.
K. FRENZEL, VROUW VENUS. Roman uit de heden-daagsche Kunstwereld. Uit het Duitsch dooi\' J. V. Hendriks {Deventer, A. Ter Gunne, 1881) .... ƒ 2.60
Een der jongste romans van den welbekenden Duitschen romancier Karei Frenzel, Vrouw Venus, kwam zooeven bij den Heer A. Ter Gunne te Deventer van de pers in een zeer goede vertaling van J. V. Hendriks. Het verhaal trekt reeds aan door de gemakkelijkheid der inleiding, en slechts weinige bladzijden heeft men doorlezen of men leeft mee in den kring der gansch niet alledaagsche persoonlijkheden, waarmede de schrijver u in kennis brengt. Er zit leven en beweging in dit boeiend, meeslepend verhaal, maar wat meer is, er zit diepte van gedachte in, zooals er moet gezeten hebben in de schilderij, waaraan het boek zijn naam en de schrijver zijn stof ontleent.
J. VAN DE WALL, OP EEN HELLEND VLAK. Uit het Hoogduitsch {Deventer, A. Ter Gunne, 1881), 2 dln.........................ƒ 5.50
Niet minder onderhoudend is een roman , die ons dezelfde uitgever toezond, getiteld; Op een hellend vlak, door Joh. van Dewall, een schrijver, wiens naam ons minder bekend is dan die van bovengenoemde, doch dien wij gaarne nader en meer zullen leeren kennen. Eene prinses die liefde gevoelt voor een kamerheer, welke haar verraadt, waarlijk men kan zich moeielijk een hellender vlak voorstellen dan dat, waarop beiden zich bevinden. Beide hooggeplaatste personen, een schilder die het portret der prinses vervaardigt, diens geliefde en een huisvriend zijn de hoofdpersonen waarom zich dit boeiend verhaal weeft.
[Men zie verder de Recensies in de Portefeuille, Vaderland, Nieuws van den dag, Handelsblad enz. enz.]
GEDENKSCHRIFTEN
VAN
MEVROUW DE RÉMUSAT.
i.
VAN
TIJDENS HAAR VERBLIJF AAN HET HOF VAN NAPOLEON I,
UITGEGEVEN DOOR
MD VAN DEN SENAAT.
UIT HET FRANSCH.
€fröfc jUecl.
--------
DEVENTER, A. TER GTJNNE. 4 8 81.
Ofschoon natuurlijk de Gedenkschriften van een of ander hoog geplaatst persoon altijd juist ook persoonlijke indrukken meêdeelen en dus geene eigenlijk gezegde geschiedenis zijn, dragen zij toch in geen geringe mate bij tot de rechte waardeering en beoordeeling der in de geschiedenis op den voorgrond tredende menschen en zaken.
«
De Gedenkschriften van Mevrouw de Rémusat doen dat werkelijk. Er is zoo veel geschreven over Napoleon I en zjjn hof, dat men haast een nieuw werk over dat onderwerp overbodig zou kunnen noemen.
Maar Mevrouw de Kémusat, eene ernstige, degelijke vrouw, die de beste jaren van haar leven aan dat hof heeft doorgebracht, levert in hare Gedenkschriften, wat men nog niet had, deelt bijzonderheden meê, die men niet wist, en leidt de beoordeeling der geschiedenis van het napoleontische tijdvak op een geheel anderen weg, als tot hiertoe is bewandeld.
Daarom heeft haar werk, dat in Frankrijk grooten opgang maakte, en dat al spoedig in Duitschland met belangstelling werd ontvangen, eene hooge geschiedkundige waarde voor de kennis van de belangrijke eerste jaren onzer eeuw, en al is er van het geslacht der Napoleons weinig overgebleven, na den roemloozen dood
EEN WOORD VOOllAr.
vau den zoon van Napoleon III in Zoeloeland; al sterft dus de legende langzamerhand weg, de geschiedenis van dat merkwaardig geslacht houdt hare groote en waarschuwende beteekenis.
De vertaling dezer levendige en onderhoudende Gedenkschriften zal dus aan het Nederlandsche publiek welkom zijn. ïe meer, omdat de wijze, waarop de schrijfster hare taak verrichtte, iets zoo aantrekkelijks heeft, dat zelfs de gewone romanlezer zich in zulk een geschiedenis vinden kan, en onwillekeurig haar lief doet krijgen, die, met even edelen als onbevangen geest, personen en zaken beoordeelt, waarmee haar kort, doch belangwekkend leven haar in aanraking bracht.
Moge die verwachting niet worden teleurgesteld.
DE VERTALER.
/
Met opdraclit om die later uit te geven heeft mijn vader mij de gedenkschriften nagelaten van mijne grootmoeder , dame du palais van de keizerin Jozefiae. Om hunne belangrijkheid voor de geschiedenis der eerste jaren dezer eeuw hechtte hij aan die gedenkschriften eene hooge waarde. Telkens bad hij zelf plan, tot de uitgaaf er van over te gaan, maar werd daarvan terug gehouden, of door overdrukke werkzaamheden, of ook, en dat vooral niet minder, door zekere aarzeling. De hoofdoorzaak, waarom dit geschrift, dat zulke belangrijke herinneringen bevat uit een nog zoo kort verleden en toch zoo slecht begrepen tijdperk der geschiedenis, zoo laat onder de oogen van het publiek werd gebracht, was wel voornamelijk,, dat het tijdperk nog zoo versch in het geheugen lag en dat een groot gedeelte van de personen, die er in voorkomen , nog leefden. Kan ook de schrijfster niet worden beschuldigd van eene stelselmatige veroordeeling, zij zegt toch over personen en zaken rondweg en vrjjuit, wat zij denkt. Men heeft tegenover de levenden en zelfs tegenover de kinderen der dooden verplichtingen, waar kémusat , Gedenksohriften, i, 1
INLEIDING.
2
de geschiedenis geen rekening mee houdt. Intusschen zijn er vele jaren verloopen en elk jaar verminderde de oorzaak der terughouding in kracht. Omstreeks 1848 had mijn vader het plan opgevat, tot do uitgaai over te gaan; maar juist toeu keerden de keizer en het keizerrijk terug en men bad liet boek kunnen houden voor eene vleierij van den zoon van Hortense, die er zeer in wordt gespaard, of ook misschien voor eene dadelijke beleediging van de dynastie. De omstandigbeden hadden aldus een bijzonder karakter gegeven aan een werk, dat niets verlangt te zijn als eene onpartijdige geschiedenis. Licht had men eene staatkundige bedoeling gezocht in het eenvoudig verhaal eener aanzienlijke vrouw , die op levendigen en oprechten toon meedeelt, wat zij van hot hof en het bewind heeft gezien en wat haar gevoelen is over den persoon van keizer Napoleon. Waarschijnlijk was het in elk geval, dat het werk vervolging had uitgelokt, of dat de uitgaaf was verboden. Voor zulken, wien dergelijke redenen van kieschheid niet voldoende mochten zijn, voeg ik hierbij, dat mijn vader, die zijne staatkundige meening en zijne persoonlijke gevoelens volstrekt niet verborgen hield, en die te midden der meest heldere openbaarheid leefde, toch niet dan met de uiterste voorzichtigheid in het publiek de namen noemde, van wie hem lief waren. De zachtste gestrengheid, de lichtste blaam was hem, tegenover zulke namen, onver-dragelijk. Voor zijn moeder en zijn zoon was hij schroomvallig. Zijn moeder leefde in zijn hart, zijn leven lang. Aan haar dankte hij, in zijne gedachten, èn den gelukkigen tijd zijner jeugd , èn de verdiensten, waarop hij in latere jaren aanspraak mocht maken. In geest en gemoed voelde hij zich aan haar verbonden, zoo door verwantschap van denkbeelden als door een echt kinderlijke liefde. Hare herinnering, hare, gevoelens, hare brieven
INL1SIUING.
namen eene plaats in in zijn leven, als maar door weinige menschen werd vermoed, want hij sprak zelden over haar; misschien, omdat bij gedurig aan haar dacht en bang was bij een ander niet die ingenomenheid te ontmoeten , waar hij zelf vol van was. Wie kont ze niet, die bijna geweldige hartstocht, die ons levenslang vervult voor een wezen , dat niet meer is, waar men zich telkens in zijn gedachten meé bezig houdt, dat men elk oogenblik ondervraagt, waar men onwillekeurig de raadgeving nog van hoort in zijn ziel, dat zich mengt in al de kleine en groote dingen, die in het leven voorkomen, in al onze persoonlijke of publieke handelingen en waar uien toch niet over spreekt met anderen, zelfs niet met zijn beste vrienden, terwijl men den naam niet dan met zekere onrust of angstvalligheid hoort uitspreken? Het is werkelijk een zeldzaamheid, dat de lof door vriendenmond gesproken, of door vreemden uitgebracht, dat gevoel van onrust geheel weet te verdringen.
Indien een natuurlijk kieschheidsgevoel de spoedige openbaarmaking dezer gedenkschriften tegen hield, zij mocht toch niet te lang worden uitgesteld. Als er niets meer over is van de meegedeelde feiten, van de ondervonden gewaarwordingen, van de nog levende getuigen kan de uitgaaf achterwege worden gelaten. Voor de beoordeeling van de juistheid, althans van de oprechtheid der mededeelingen, is het goed, dat anderer familieherinneringen die op de weegschaal leggen en dat das het lezend geslacht onmiddellijk afstamt van do personen, die er in beschreven worden. De tijd van het verhaal moet nog niet in zijn geheel tot de geschiedenis be-hooren. Zoo is bet nu nog. De groote naam van Napoleon is nog in de partijtwisten gemengd en het is niet onbelangrijk , eene nieuwe beschouwing van die schitterende schim onder de oogen van het publiek te brengen.
1*
3
INLEIDING.
4
Schoon er een tal van gedenkscliriften bestaan uit het keizerlijke tijdvak, nooit is men uitvoerig en onafhankelijk ingedrongen in het inwendige leven van liet paleis en dat had zgn goede redenep. De ambtenaren of de hovelingen van het hof van Bonaparte waren er weinig op gesteld, met eenvoudige oprechtheid, al de ellende te ontsluieren, waar zij rueê de getuigen van waren geweest. Do meesten, na de restauratie legitimist geworden, voelden zich eenigszins vernederd, dat zij den overweldiger hadden gediend, vooral in zulke betrekkingen, die in veler oog alleen geadeld worden door de erfelijke waardigheid van hem, die ze uitdeelt. Huune kinderen zouden tegen de openbaarniakiDg van zulke gedenkschriften, indien zij die al hadden nagelaten, hebben opgezien. Misschien zou men moeielijk een kleinzoon vinden, dio tegenover zulk eene uitgftve op vrijer standpunt stond dan de schrijver van deze regelen. Het talent der schrijfster en het nut, dat haar boek kan stichten , gelden mij veel meer dan het verschil van gevoelen tusschen mijne grootmoeder en hare afstammelingen. Het leven van mjjn vader, zijn geëerde naam en de staatkundige meeningen, die hij mij als een kostbaar erfstuk heeft nagelaten, ontslaan mij van de mededeeling, in hoe ver en waarom ik op een ander standpunt sta, als de schrijfster dezer gedenkschriften. Bij eeno opmerkzame lezing zal men juist in dit boek reeds de sporen aantreffen van die liberale gezindheid, die mijue grootouders moest bezielen in de eerste dagen der restauratie en die zich in hun zoon even edel als schoon ontwikkelde. Het was reeds bijua liberaal, als men tegen het einde der voorgaande eeuw niet deelde in den haat tegen de beginselen dei-staatkundige vrijheid, waaraan door velen al de misdaden der groote revolutie werden toegeschreven, als men, niettegenstaande veel dankbaarheid en oprechte bewon-
INLEIDING.
(lering, vrij durfde oordeeleu over de gebreken van deu keizer en de ellende van liet despotisme.
Wjj hebben die lofwaardige onpartgdiglieid, die in de tijdgenooten van den grooten keizer zoo zeldzaam was, zelfs in onze dagen niet aangetroffen bij de dienaren van een souverein, die toch vrij wat minder indruk maakte op zijne omgeving. Thans is zij gemakkelijker. De omstandigheden hebben geheel Frankrijk in staat gesteld, alles op zijn waarde te schatten en met billijkheid te beoor-deelen. Meer dan eens hebben wij een zekere veranderlijkheid opgemerkt in de beschouwing der eerste jaren dezer eeuw. Men behoeft nog niet oud te zijn, om den tjjd te hebben gekend, waarin de legende van het keizerrijk zelfs bij zijn vijanden in eer werd gehouden, waarin men den keizer kon bewonderen zonder gevaar, waarin de kinderen geloofden aan een keizer, grootsch en goedhartig tegelijk, ongeveer als le bon Dieu van Béranger, die in zijn liederen en oden beiden heeft bezongen en verheerlijkt. De meest ernstige tegenstanders van het despotisme, dezelfden, die later aan de vervolgingen van het tweede keizerrijk waren blootgesteld , voerden zonder aarzeling het stoffelijk overblijfsel van Napoleon den Groote naar Frankrijk terug; zijne asch als men zei, aldus een antieke kleur gevende aan een zeer moderne plechtigheid. Later heeft de ervaring in het tweede keizerrijk opgedaan zelfs hun, die bij staatkundige geschillen volkomen bedaard weten te blijven, de oogen voor het eerste keizerrijk geopend. De rampen door Napoleon III in 1870 . over Frankrijk gebracht, hebben er luid van gesproken, dat de eerste keizer mot dit noodlottig werk een begin had gemaakt, en het scheelt niet veel, of een algeraeeue verwensching volgt, waar do naam wordt uitgesproken van Bonaparte, die vroeger niet dan met de meest eerbiedige geestdrift werd genoemd. Zoo wisselt het oordeel
5
INI, li I DING.
der volken! Intusscben mag men gerust beweren , dat de reclitvaardigheid vau het tegenwoordige Frankrijk meer kans beeft de ware te zijn, dan in de dagen , toen zij te rade ging met de behoefte aan rust of den afkeer van de vrijheid en al bijzonder gelukkig was, wanneer zij zich alleen liet beheerschen door den hartstocht voor militaire glorie. Wat hebben zich , in de jaren van bloei en verval, verschillende meeningen tusschen beide uitersten bewogen! Men zal begrijpen, naar ik meen, dat de schrijfster dezer gedenkschriften, die op jeugdigen leeftijd aan bet hof verscheen, in het geheel geen eigen standpunt bad ingenomen tegenover de vraagstukken , die de menigte in spanning hielden en houden, en die generaal Bonaparte meende te hebben opgelost. Men zal begrijpen dat bare meeningen langzamerhand zijn ontstaan en gevestigd, even als die van Frankrijk zelf, dat eigenlijk ook nog jong was. Zij is in geestdrift ontstoken geweest voor het genie, daarna heeft zij de zaken van een meer kalm standpunt leeren beschouwen, zoowel ten gevolge van verschillende gebeurtenissen, als van de aanraking met personen en karakters. Meer dan een van onze tijdgenooten zal in deze gedenkschriften de verklaring vinden voor het gedrag of de geestgesteldheid van een zijner voorouders, wier bonapartisme of liberalisme op verschillende tijden hem onverklaarbaar waren. Men zal er tevens, en dat is zeker niet de geringste verdienste, de sporen in aantreffes van een onmiskenbaar talent, dat zich, bij den zoon van de schrijfster, zoo rijk en schoon wist te ontwikkelen.
Een korte beschrijviog van het leven mijner grootmoeder , of althans van den tijd, die kort voorafging aan hare komst ten hove, is noodzakelijk, om de gevoelens te leeren kennen , waarmee zij er verscheen. Mijn vader heeft meer dan eens het plan gehad , een volledige levens-
6
INLEIDING.
beschrijving van zijne ouders te geven en is daar ook mee begonnen. Voltooid heeft hij haar niet, maar een tal van eigenhandige aanteekeningen over zijne omgeving, over de richtiog, die hij op jeugdigen leeftijd volgde, over de personen, met wie hij in aanraking was gekomen, stellen mij in staat, eeue nauwkeurige beschrijving te geven van de jeugd mijner grootmoeder, van het gevoel , dat haar bezielde , toen zjj aan het hof kwam en van de omstandigheden, die haar hebben genoopt, hare gedenkschriften op te stellen.
Claire Elisabeth Jeanne Gravier de Vergennes, geboren 5 Januari 1780, was de dochter van Charles Gravier de Vergennes, raadsheer in het parlement van Bourgogne, later intendant van Auch en eindelijk direkteur der belastingen. Mijn overgrootvader was dus niet de minister, die onder den naam van den graaf de Vergennes bekend is geworden, zooals in sommige biografieën wordt beweerd. Deze minister had een anderen broeder, de markies genaamd , de eerste, naar ik meen , van de familie , die ooit dien titel droeg, en die de administratieve loopbaan had vaarwel gezegd, om in de diplomatieke over te gaan. In 1777, toen de verdragen tusschen de helvetische republiek en Frankrijk aan herziening werden onderworpen, was hij gezant in Zwitserland. Later kreeg hij den titel van ambassadeur. Zijn zoon, Charles Gravier de Vergennes, geboren te Lyon in 1751 , trouwde met Adelaide Fran^ise de Bastard, geboren uit een gaskonsch geslacht, waarvan zich een tak bad gevestigd te Toulouse, wiens leden zich bij de balie, do magistratuur
7
IN LEIPING.
en het onderwijs in de rechten een goeden naam hadden gemaakt. Haar vader, Dominique de Bastard, geboortig van Lafitte, was lid van het parlement. De echtgenoot van zijn dochter, de heer de Vergennes, droeg, volgens de gewoonte van het oude regime, als behoorende tot de rechterlijke macht, geen titel. Hij was, naar men zei, een zeer gewoon man, die, zonder bijzonder kiesch te zjjn in de keus zijner vermaken, overigens een goed ambtenaar was met gezond verstand, behoorende tot de school vau de heerea de Trudaine.
Mevrouw de Vergennes was eene geestige, oorspron-kelgke en goede persooulijkheid. Mijn vader sprak dikwijls over haar. Zooals dat meer gaat tusschen kleinzoons en grootmoeders, stond hij met haar op zeer vertrouwelijkcn voet. In zijn eigene gemakkelijke, spotzieke en toch welwillende opgeruimdheid vond hij haar beeld terug, even als in zijne gewoonte, om met zuiver gehoor en verwonderlijk geheugen de liedjes en koepletten van de vaudevilles na te zingen, zooals zjjn grootmoeder dat deed met de refreinen van het oude regime. Zij deelde in de gevoelens van haar tgd , was een beetje wijsgeerig, zonder bepaald ongeloovig te zijn en voelde een weinig afkeer van het hof, met een bijzondere en eerbiedige gehechtheid aan Lodewijk XVI. Haar vroolijke, levendige, bepaalde en vrije geest was zeer ontwikkeld, haar onderhoud pikant en nu en dan, naar de mode van dien tijd, eenigszins gewaagd. Desniettemin gaf zij aan hare dochters Claire en Alix eene strenge en nog al eenzame opvoeding. Het gebruik bracht mee, dat de kinderen weinig in aanraking kwamen met hunne ouders. De beide zusters leefden bijna afgezonderd in een kamer zonder vuur, onder de hoede eener gouvernante, die haar vooral onderwijs gaf in de minder ernstige kunsten van muziek, teekenen en daas. Zelden werden zij meegenomen naar den schouw-
INtililülNG.
burg, nu en dan naar de opera, van tjjd tot tijd naar een bal.
De heer de Vergennes had de revolutie noch voorzien, \'noch gewenscht, toch was hij , bij hare verschijning, niet ontevreden en niet uit het veld geslagen. Zijn vrienden en hij zelf maakten deel uit van die bourgeoisie, die haar roem vond in de waarneming der openbare betrekkingen, en die de kern des volks, haast het eigenlijke volk , uitmaakte. Vandaar dat hij zich niet misplaatst vond onder hen, die men de kiezers van 89 noemde. Daarenboven werd hij chef van eon bataillon van de nationale garde en lid van den gemeenteraad. De heer Lafayette, wiens kleinzoon veertig jaren later met zijn kleindochter in het huwelijk trad , de heer Royer-Collard , dien deze kleinzoon bij de Fransche akademie zou vervangen, beschouwden hem als een hunner geestverwanten. Zijn staatkundige richting volgde meer den tweede dan den eerste dezer staatslieden en de revolutie ging hom spoedig veel te ver. Toch dacht hij er niet aan , het laud te verlaten. Zijn vaderlandsliefde , zoowel als zijn gehechtheid aan Lodewijk XYI noopten hem om te blijven. Vandaar dat hij in 1793 het lot niet kon ontgaan, dat de mannen van zijn stand en richting bedreigde. Door de administratie van het departement Saone et Loire, die te geljjk beslag op zijn goederen lei, valsch beschuldigd van emigratie, werd hij gevangen genomen te Parijs in de rue St. Eustaehe, waar hij sinds 1788 woonde. Die hem gevangen namen hadden van het comité voor de algemeene veiligheid alleen orde ontvangen om den vader te vatten, maar zjj maakten zich te gelijk meester van den zoon , wijl die met zijn vader zamenleefde. Beiden stierven op het schavot 6 Tber-midor van het Tweede jaar (24 Juli 1793) drie dagen voor den val van Eobespierre.
Toen de heer de Vergennes stierf liet hij zijn vrouw
9
10 INLEIDING.
eu twee dochters in treurige verlatenheid en in bekrompen geldelijke omstandigheden achter. Kort voor zijn dood had hij zjjne vaste goederen verkocht in Bourgogne en de natie had beslag gelegd op de opbrengst. Toch liet hij haar een beschermer na, wel geen man van veel invloed, maar van goeden wil. In de eerste maanden van de revolutie had hij kennis gemaakt met een jong mensch , wiens familie vroeger nog al iets had beteekend op het gebied van den handel en het bestuur van Marseille , zoodat de kinderen een plaats vonden bij de administratie en het leger en dus onder de gepriviligieerden behoorden. Deze jonge man, August Laurent de Eémusat, was geboren te Valensoles in Provence, 28 Augustus 1762. Na te Juilly, een college te Parijs, uitstekend goed te hebben gestudeerd, was hij op twintigjarigen leeftijd benoemd tot advokaat generaal bij het hof van Provence. Mijn vader heeft het portret van dien jongen man, zijn komst te Parijs en zijn leven aldaar uitvoerig geschetst en daar blykt beter uit, dan ik het kan zeggen, hoe het kwam, dat de heer de liemusat liefde opvatte voor en trouwde met mejuffrouw Claire de Ver-gennes.
De gezelschapskringen te Aix, een stad, waar veel adel woonde en een parlement zijn zetel had, waren zeer schit- quot; terend. Mijn vader had er een drukke conversatie. Hij had een bevallig figuur, was geestig, vroolijk, had beschaafde manieren en een uitstekenden toon. Het ging er hem zoo goed, als het een mensch op zijn jaren kan gaan. Hij verzuimde echter zijn werk, dat hij lief had, nooit en trouwde in 1783 met mejuffrouw de Sannes, dochter van zijn procureur generaal. Dit huwelijk was van korten duur. Er werd een dochtertje uit geboren, dat bij de geboorte stierf, terwijl de moeder spoedig volgde.
»De revolutie brak los. De hoven werden opgeheven.
1NLK1 UING
Nntuurlijk was de regeling dier opbéffing vrij ingewikkeld en het hof van Provence zond te dier zake eene commissie naar Parijs. Mijn vader maakte deel van die commissie uit. Bij die gelegenheid kwam hij in aanraking met den heer Mirabeau, afgevaardigde van Aix, en niettegenstaande hij het in menig opzicht niet met hem eens was, deed toch zijne, wel eenigszins winderige, beleefdheid hem aangenaam aan. Nooit heeft hij verhaald , hoe hij te Parijs leefde. Zoo weet ik ook niet, door welk toeval hij in kennis kwam met mijn grootvader Vergennes. Eenzaam en onbekend te Parijs doorleefde hij er, zonder persoonlijk gevaar, de kwade revolutiejaren. Onderlinge omgang bestond er weinig of niet. Vandaar dat zijn komst aan het huis van mijne grootmoeder, mevrouw de Vergennes haar, te midden van hare onrust en later van de rampen, die baar troffen, te welkomer was. Meermalen heeft hij mij verteld, dat mijn grootvader niet zoo bijzonder veel beteekende, maar dat hij mijne grootmoeder op hoogen prijs stelde, gelijk zij van haar kant zeer met hem ingenomen was. Zij was een wijze, verstandige, bedaarde vrouw, zonder illusies en zonder vooroordeelen. Wat overdreven of gemaakt was was haar onuitstaanbaar , maar vol waardeering voor werkelijk goede eigenschappen en edele gevoelens werd zij , door haar helderen, kalmen en ietwat spotzieken geest bewaard voor alles, wat onvoorzichtig en onzedelijk was. Nooit liet haar geest zich meeslepen door haar hart en terwjjl zij meer dan eens gebukt ging onder een zekere veronachtzaming van de zijde van haar man , boven wien zij ver verheven was , had zij, tegen veler gewoonte, als stelregel aangenomen , dat, bij het aangaan van een huwelijk, wederkeerige neiging den doorslag moest geven.
»Toen na den dood van mijn grootvader het verblijf le Parijs aan de lieden van adellijke geboorte werd ver-
11
INLEIDING.
boden, verhuisde zij met hare twee dochters naar Saint Gratiën in de vallei van Montmorency en stond mijn vader toe, haar te volgen. Zijne tegenwoordigheid was voor de drie ongelukkigen een weldaad. Mijn vader had een gemakkelijk humeur, een goed karakter eu was daarbij vol kleine oplettendheden voor wie hem lief waren. Hij hield van het kalme, huiselgk leven op het land, zijn heldere geest was een rijke bron van ontwikkeling voor den kleinen, beschaafden kring, waarin de opvoeding der twee meisjes werd voltooid. Ik houd het voor onmogelijk , dat mijne grootmoeder niet had zien aankomen, wat er gebeurde, ook al stond er in het hart van hare dochter voor haar nog niets te lezen. Zeker is het, dat mgne moeder, al was zij toen nog een kind, ernstiger was dan men van haar leeftijd kon verwachten. Haar gevoelig hart en levendige verbeelding, de afzondering, waarin men leefde de dagelijksche omgeving, het leed, dat er gedragen was, dat alles met elkander werkte zamen, om haar eene genegenheid voor mijn vader in te boezemen, die al spoedig bleek duurzaam en standvastig te zullen zijn. Ik geloof, dat er weinig vrouwen leven, in wie een echt zedelijk gevoel met een romaneske gevoeligheid nauwer gepaard gingen, dan in mijne moeder.
Zij was niet groot, maar goed geëvenredigd en wel gemaakt. Zij zag er frisch en gevuld uit, zoodat zjj zelfs aanleg toonde, om al te gezet te worden. Hare oogen waren schoon en vol uitdrukkiug, donker als haar haar, de trekken van haar gelaat regelmatig, doch ee:a weinig te scherp geteekend. Daar lag in de uitdrukking van dat gelaat iets ernstigs, haast ontzagwekkends, schoon haar verstandige en vriendelijke blik de ernstige deftigheid op bevallige wijs temperde. Haar fijn, ontwikkeld verstand had iets mannelijks, dat in toom werd gehouden door de groote \'levendigheid barer verbeelding. Zij
12
INLEIDING.
had, bij een vluggen geest van opmerking, een helder oordeel en was in haar manieren en in haar geheele uitdrukking volkomen natuurlijk, schoon de verhevenheid harer denkbeelden telkens aan het licht kwam. Door en door verstandig , stond zij toch soms wel wat stijf op haar stuk, Ofschoon jeugdig van jaren was zij niet vroolijk. Men zou haar onwillekeurig voor pedant hebben gehouden, omdat zjj zoo ernstig was, voor gemaakt, omdat zij weinig zei en zich daarbij onverschillig toonde ten aanzien van een tal kleinigheden in het dagelijksche leven. Tegenover hare moeder, wier vroolijk humeur haar somtijds ver genoeg ging, en haren man, in wiens eenvoudige manier van zijn zij zich uitnemend wist te schikken , was zij altijd lief en hartelijk. Haar opgeruimdheid ontwikkelde zich, zou men zeggen, met de jaren. In hare jeugd stil en weinig deelende in de vroolijkheld van anderen , kreeg zij, ouder wordende , hoe langer hoe meer gelijkenis met hare moeder. Ik geloof, dat zjj, indien zij lang genoeg had geleefd om eindelijk een aangenaam huwelijksleven om zich hesn te hebben, gelijk ik thans geniet, de vroolijkste van ons allen zou zijn geworden.quot;
Mijn vader schreef dit in 1857 te Lafitte, waar hij al degenen, die hij lief had, vroolijk en gelukkig om zich heen zag Overigens liep hij, met dit schrijven, haast den tijd vooruit, want hij spreekt over zijn moeder als over eene vrouw, terwijl zij nog een jongmeisje was. Claire de Vergeanes toch was zeker nog zeer jong, toon zjj, in het begin van 1790, op haar zestiende jaar, in het huwelijk trad.
Mijn grootvader en grootmoeder , of liever de heer en mevrouw de Réinusat — want als ik steeds de familiebetrekking blijf noemen, zou de lezer gevaar loopen, in de war te raken — woonden eerst te Parijs en toen te Saint Gratiën in een zeer eenvoudige, landelijke woning.
13
INLEIDING.
De omstreken waren daar hoogst aangenaam, zoowel om de schoonheid van het landschap , als om de prettige buren. Do naaste en liefste buren waren de bewoners van San-nois, met wie mevrouw do Vei\'genues veel had omgegaan. De confessions van Jean Jacques Rousseau, do Gedenkschriften van mevrouw d\'Epinay en vele andere aantee-keningen uit de vorige eeuw hebben over deze omstreken eu personen het een en ander gezegd. Mevrouw d\'Hou-detot (Sophie de Lalive) had de omwenteliug rustig doorleefd op haar buiten, waar zij op haar ouden dag den heer d\'Houdetot verzoende met do Saint Lambert, ofschoon de eert;te reden genoeg had, om niet naar den laatste in ziju huiselijke omgeving te verlangen. De band, die haar jarenlang en openlijk genoeg aan den heer de Saint Lambert verbond , deed onwillekeurig terug_ deuken aan de gewoonten en gebruiken van het oude régime. De beide families, die door een tuindeftr bij elkander kwamen , zagen elkander bijna eiken dag. Intusschen waren te Parijs de tijden veiliger en rustiger geworden en mijnbeer de Rémusat begon verlangend uit te zien naar een werkzamer leven, vooral ook, omdat de geldelijke toestand , na de inbeslagneming der gelden van den heer de Vergennes, niet al te schitterend was. Natuurlijk begon hij er over te denken, of er ook kans bestond, een of andere openbare betrekking te verkrijgen, en zonder bij het gouvernement, of bij den heer Tailleyrand, die toen minister was van Buitenl. Zaken, bekend te zijn , gelukte het hem toch, bij dit departement, een voorloo-pige plaatsing te krijgen, waardoor hij ten minste den voet in den stijgbeugel had.
Behalve don dagelijkscheu omgang met de Sannois kwamen mijne grootouders in betrekking met mevrouw de Beauharnais, en stonden zij daarmee ook niet op dien gemeenzamen voet, toch zou die kennismaking later van
u
INLEIDING.
grooteu invloed op hun lot en leven \'4jn. Mevrouw de Beauharnais werd, in 1796, mevrouw Bonaparte. Toen die dame, door den alvermogenden invloed van haaiman, veel gedaan kon krijgen, wat een ander niet lukte, vroeg mevrouw de Vergennes hare medewerking ten behoeve van haar schoonzoon. Maar de eerste consul en zyne gemalin dachten er anders over. De achting, die men voor mevrouw de Vergennes koesterde, haar adellijke naam, die een zekere aanknooping had met het oude régime en tegelijk aan de nieuwere denkbeelden niet vreemd was gebleven, konden misschien den glans van den hofstaat des eersten consuls helpen verhoogen en , zonder dat iemand er eenig denkbeeld op bad, werd mijnheer de Rémusat in 1802 benoemd tot prefect van het paleis. Korten tijd daarna werd mevrouw de Rémusat gezelschapsdame van mevrouw Bonaparte, en kreeg al spoedig den titel van dame du palais.
III.
Voor den hoer en mevrouw de Rémusat was het, van hun standpunt , niet moeieUjk, vrede te hebben met deu nieuwen regeeringsvorm. Zij waren noch overdreven royalisten, noch strenge republikeinen. Zeker stond liet koningschap hun nader dan de republiek, maar hun eigenlijke koningsgezindheid was niet anders als een meewarige vereeriug voor Lodewijk XVI. De rampen, die dezen koning hadden getroffen, gaven een zekere wijding aan zijn nagedachtenis, waarom dan ook zijn persoon bij de familie de Vergennes hoog in eer stond. Maar de eigenlijke legitimiteit was toen nog niet uitge-
15
INLEIDING.
vonden en zij, die levendig den val van het oud régime of liever van liet oude stamhuis betreurden, achtten zich daarom nog niet verplicht, alles wat in Frankrijk buiten de Bourbons om geschiedde of gedaan werd, van nul en geene waarde te beschouwen. Men koesterde eene onbeperkte bewondering voor den jeugdigen generaal, die met glorie overdekt was teruggekeerd en met schitterenden moed de stoffelijke, zoo al niet de zedelijke orde hersteld had in een maatschappij, die toen vrij wat meer in de war was, dan toeu in latere dagen zulke ongelukkige redders voor baar opstonden. De ambtenaren hadden gemeenlijk de overtuiging, die in het oud régime volkomen op haar plaats was, dat zij alleen verantwoordelijk waren voor hetgeen zij deden en volstrekt niet voor den oorsprong of de handelingen van het gou-vernemeut. De absolute monarchie kent geen gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. De vertegenwoordigende regeeringsvorui heeft ous op dat punt tot een beter inzicht gebracht en ieder eerlijk man weet tegenwoordig, dat tusschen al de dragers en uitvoerders van het gezag een onverbrekelijke band van verantwoordelijkheid bestaat. Men kan geen gouvernement meer dienen, in welks beginselen en algemeene staatkunde men niet deelt. Dat was , als ik zei, vroeger anders. Men leze, hoe mijn vader — vrijer dan iemand, om op dat punt gestreng te zijn en misschien zjjne kiesche s-taatkundige gevoelens voor een deel juist dankende aan de moeielijke verhouding , waarin hij zijne ouders had gekend , geplaatst als zij waren tusschen hunne eigene indrukken en hunne officieele verplichtingen •—■ hierover sprak in een brief aan den hoer Sainte-Beuve, wien hij enkele biografische bijzonderheden meêdeelde ten behoeve van een artikel voor de Revue des deux Mondes :
»Toen mijne ouders zich verbonden aan de nieuwe re-
16
INLEIDING. 17
geering deden zij dat niet, omdat er niets anders voor hen overschoot en zij er door den nood toe waren gedrongen , terwijl zij zwak genoeg zouden geweest zijn, naar elk middel, dat hun toestand kon verbeteren, de handen uit te strekken. Vrjj en vol vertrouwen verbonden zjj hun lot aan dat van het gouvernement. Denk u daarbij al het aangename van een ruim en niet al te vermoeiend leven, tegenover de ontberingen van vroeger, de onwillekeurige aantrekkelijkheid van het geheel nieuwerwetsche hof, eindelijk het zeldzame schouwspel van een man als den keizer, op een leeftijd , waarop deze onberispelijk, jong en nog beminnelijk was, en gij zult gemakkeljjk begrijpen, waarom mjjne ouders vrede hadden met hun betrekking in het paleis, ofschoon die overigens weinig strookte met hun smaak, hun aanleg en hun werkelijk belaug. Na verloop van een paar jaren zagen zjj wel, dat een hof altijd een hof\' is, en dat juist de dienst van een absoluut meester niet voor pleizier behoeft te worden aangerekend, al heeft die meester ook rijke en schitterende gaven. Maar dat neemt niet weg, dat mijne ouders tevreden waren. Mijne moeder vooral was zeer ingenomen met den nieuwen toestand. Zij stond op een uitstekenden voet met de keizerin, die haar altijd groote oplettendheid bewees, terwyl zij bijna de eenige vrouw was , met wie Bonaparte sprak. Mijne moeder kon in waarheid zeggen, dat zij te veel had bemind , om later niet te haten.quot;
Welk een indruk de nieuwe dame du palais van het nieuwe hof kreeg wordt ons niet meegedeeld. Men stelde weinig vertrouwen in de bescheidenheid van de post, mevrouw de Vergeunes verbrandde al de brieven van hare dochter en de briefwisseling met haar man begon eerst eenige jaren later, toen de keizer zijn reizen door Duitschland en Italië deed. Men bemerkt intusschen uit de gedenkschriften, hoe sober zij ook zijn, waar bet per-
U km us at, GedenkschriJ ten, 1. 2
INLEIDING.
soonlyke tuededeelingen betrelfc, dat alles nieuw ea vreerad was voor de uog zeer jeugdige vrouw, die op eens iu een paleis werd overgeplaatst en van nabij bet iiuiselijke leven gadesloeg van het schitterend hoofd van een onbekend gou-verneraent. Zij was ernstig, zoo als men dat in de jeugd kau zijn, wanneer men weinig neiging tot ijdelheid of lichtzinnigheid heelt. Daarom zag zij veel en merkte veel op. Voor wat buiten baar kring lag koesterde zij weinig belangstelling, kwaadsprekendheid was haar even vreemd, als zucht om te schitteren of veel te praten. Hoe dacht men over haar? Wjj weten het niet, p.lleen blijkt uit enkele uitdrukkingen in de gedenkschriften, dat men baar voor geestig hield en een weinig bang voor haar was. Waarschijnlijk echter vonden hare mededie-naressen iu hel paleis haar meer pedant dan gevaarlijk. Vooral iu den eersten tijd ging het haar voorspoedig; bet hof vormde nog slechts een kleinen kring, onderscheidingen of gunsten waren er nog niet veel te krijgen en misschien was ook dien (en gevolge de naijver nog niet groot. Maar langzaineiband ontstond er een volledig hof en hovelingen hebben weinig op met geest en vernult, vooral niet met dien geest, waar zij niets van begrijpen, die gaarne de dingen weet en de karakters beoordeelt, zonder daarbij eenig eigenbelai/g op het oog te hebben. Altijd vermoeden zij , dat er iets achter steekt.
lluar man scheen geheel en al vrij van eerz cht of iotrige. Zijne betrekking in het paleis van den consul was geniakkelijk genoeg; een meer werkzame was betn zeker welkoiner geweest. Hij bad thans bij zijn zaak uiets Eoodig als zijn natuurlijke bevalligheid en zijn zacht gelijkmatig humeur, en hij bezat die beiden genoeg, om zich geen vijanden te maken. Zeker zou hij dia ook nooit hebben gehad, als hij niet nu en dan door iets ruws in zijn toen, dat mi scbien voortsproot uit een
18
INLEIDING.
nooit te overwinnen schroomvalligheM, sommigen van zich had vervreemd. Diezelfde schroomvalligheid was oorzaak, dat hij zich nooit op den voorgrond zette en zelfs een schijn vaa onverschilligheid vertoonde. Later een uitnemend prefect, was hij een ongeschikt hoveling. Schoon hij door velen vriendschappelijk werd bejegend gaf hij zich weinig moeite, om «Jen vriendschapsband vaster te knoopen en zoo werd die gedurig losser gemaakt. Was hij meer dan eens in do gelegenheid, met het een of ander, dat hij wist, zijn voordeel te doen, hij deed het nooit, en ik geloof niet, dat hij daar ooit berouw over heeft gehad.
De eerste, zware beproeving, die mijnheer en mevrouw de Rémusat in hunne betrekking ondergingen, was de moord gepleegd op den hertog d\'Enghien.
Het kon niet anders , of bet moet een diepe smart to weeg brengen, als men zag, dat hij, die tot hiertoe een voorwerp van bewondering was geweest, enkel en alleen uit staatkundige berekening, onschuldig bloed vergoot, en het verdient opmerking, dat in de hofkringen den indruk van dien moord dieper werd gevoeld dan daar buiten. Door het nog niet lang geleden in zoo gruwelijke mate vergoten bloed, was men er wellicht minder gevoelig voor geworden. Zelfs de hardnekkige royalisten toonden meer droefheid dan verontwaardiging, zoo waren de denkbeelden over staatkundige rechtvaardigheid, of liever over zoogenaamde redenen van staat bedorven I Maar waar zou men ook de goede beginselen hebben geleerd? Noch het schrikbewind, noch het oude régime waren in staat dat te doen. Kort na den moord kwam de paus te Parijs en het staat zeer te betwijfelen, of onder de redenen, waarom hy den nieuwen Charlemagne weigerde te kronen, ook de naam van den hei tog d\'Enghien ia genoemd Do pers bleef stom en
19
INLEIDING.
zoo bleef het ook het groote publiek. Laat ons hopen, dat wij genoeg zijn vooruitgegaan, om eene herhaling van dergelijke feiten niet meer te vreezen, al verhindert ons ook het een en het ander uit den joagsten tijd, op dat punt volkomen geruamp;t te zijn.
De gedenkschriften mijner grootmoeder leveren een juiste bijdrage tot de geschiedenis der eerste jaren onzer eeuw. Men zal er uit zien , welke» verandering de vestiging van het keizerrijk te weeg bracht aan het hof, hoe het loven er gedurig moeielijker werd en hoe de eerbiedige bewondering voor den keizer hoe langer hoe meer op deu achtergrond week, naarmate hij meer misbruik maakte van zijne gaven, krachten en geluk. De misrekeningen, de teleurstellingen, do jammerlijke keerzijden namen dagelijks toe. De gehechtheid der eerste bewonderaars werd minder warm en de wijze , waarop men dient, staat natuurlijk in verband met de wijs, waarop men deukt. Zoowel uit vroegere betrekking, als natuurlijke neiging schaarden zich mijnheer en mevrouw de Eémusat, bij den strijd aan het hof tussohen de partij van Beauharnais en die van Bonaparte, aan de zyde der eerste. De ongenade en het vertrek van de keizerin werkten dien ten gevolge op hen terug. Er was langzamerhand veel veranderd en toen de dame du palais de keizerin in hare afzondering volgde , deed de keizer geen moeite, om haar aan het hof te houden. Misschien achtte hij het noodig, dat de verlatene en niet altijd even voorzichtige keizerin iemand bij zich had, met een helder, gezond verstand; daarenboven hadden de zwakke staat harer gezondheid en de weinige smaak voor schitterende hoffeesten mijne grootmoeder langzamerhand meer en meer vau het eigenlijke hofleven vervreemd.
Haar man voelde telkens meer het onaangename van zijn betrekking en verloor voor een goed deel zijn kalm
20
INLEIDING.
humeur. Het kamerheerschap ging hem vrij wat slechter af dan de administratie der schouwburgen, waar hij een groote zorg aan besteedde. De nog bestaande reglementen bij het Theatre Franfais zijn meest door hem gesteld. Mijn vader, die in 1797 geboren werd en dus nog zeer jong was, toen mijn grootvader dienst deed als kamerheer , herinnerde zich toch dien minder aangenamen tijd nog zeer goed. Vaak had hjj zijn vader van St. Cloud t\'huiswaarts zien komen, verdrietig en ontmoedigd over het onbillijke gedrag van den keizer tegenover zijne on-middelijke omgeving. Hij was beter geschikt, de dienaar te zijn van den eenvoudigen, opgewekten, soberen Bonaparte , dan van den in vele opzichten gemaakten Napoleon , die de grootheid van zijn hof poogde te doen toenemen , door de gestadige vermeerdering van een laf en lastig ceremonieel en de steeds diepere kniebuiging van zijne dienaren.
Eene schijnbaar nietige omstandigheid, waarvan al het gewicht door hen, die er in waren gemoeid, eerst niet werd begrepen , was oorzaak, dat het moeielijke van den toestand ondragelijk werd. Ofschoon het voorval een weinig- kinderachtig is zal men er toch met eénige belangstelling kennis van nemen. Het spreidt mede eenig licht over den tijd, die gelukkig ver achter ons ligt en die nooit zal terug keeren, als ten minste de Frauschen eenig goed geheugen hebben.
De beroemde Lavoisier was een groot vriend van den heer de Vergennes. Zooals men weet stierf hij op het schavot 19 Flore\'al van het Tweede jaar (9 Mei 1794). Zijn weduwe, die hertrouwd was met een Duitscher, den heer de Rumford, een wetenschappelijk industrieel en uitvinder van den naar hem genoemden thermometer, had de vriendschapsbetrekking met mevrouw de Vergennes en hare kinderen altijd onderhouden. Haar tweede hu-
21
INLKIDING.
welijk was niet gelukkig en zij was gedwongen, hare toevlucht te nemen tot Let publiek gezag, om eene on-verdragelyke tyrannie te ontgaan. Wfll mijuheer de llumford vreemdeling was kou de Iransche policie inlichtingen omtrent hom inwinnen bij die van zijn eigen land, zij kon hem verder ernstig waarschuwen en hem zelfs noodzaken Frankrijk te verlaten. Ik golooi, dat het laatste geschiedde. De heeren de Tailleyrand en Fouche hadden zich, op verzoek mijuer grootmoeder, er meê bemoeid. Mevrouw de Kuinford wilde daar die beide heeren voor bedanken, en ziet hier wat miju vader vau den uit slag dier dankbaarheidsbetooning vertelt:
ïMijne moeder,quot; zoo schrijft hij, »had er in toegestemd een diner te geven aan mevrouw de Kumford, in gezelschap vau de heeren Tailleyrand en Fouché. Het was zeker geen daad van oppositie, als men die.beiden nau zijn tafel verzocht, en toch werd die zeer ouschuldige zamenkomst aan den keizer, die toen in Spanje was, voorgesteld als eene staalkundige coalitie, die niet zonder gevaar kon zijn. Dat Tailleyrand en Fouché zich haastten gebruik te maken van eene uitnoodiging, waardoor zij ongehinderd met elkauder konden praten, dat mijne moeder wist, hoe aangenaam een dergelijke ontmoeting Tailleyrand zou zijn, terwijl zij daarbij te gelijk een dienst bewees aan een vriendin, dat alles is niet onmogelijk. Zeker is het, dat miju vader en moeder later meer dan eeus over dat diner spraken en daarbij lachende opmerkten, dat mevrouw de liumford niet wist, wat zij hun wel had gekost. Zij voegden er bij, dat men bij die gelegenheid, uit haat of jaloezie, het bedenkelijke woord driemanschap had uitgesproken, ,\'t Is maar jammer,\' zei mijn moeder tot mijn vader, ,dat uw deel in dat driemanschap geen ander kou zijn, als voor Lepidus te spelen.\' Mijn vader vertelde mij, dat meer dan een per-
22
INI.I\'ILUNG
soon aan liet hof, die hem niet ■vijamliy was, hem op nieuwsgierigeu toon had gevraagd: ,ua het toch voorbj) is, zeg mjj uu eens, wat eigenlijk uw plan is geweest?\' quot;
Dit voorval toont duidelijk de lasten en moeielijkheden , waar uien aan het ho( aan was blootgesteld en laat tegelijk zien, dat mijne grootouders op een goeden voet stonden met den heer de Tuilleyrand, die bijzonder veel met de schrijfster dezer Gedenkschriften heeft opgehad. Er bestaat zelfs een beschrijving, die hij van haar maakte, tijdens hij zich, gedurende een zitting van den senaat, waar niets te doen was als stemmen , schijnt verveeld te hebbin. liet stuk is geschreven op officieel papier en gedagteekend uit het paleis Luxembourg 29 April (1811).
»Ik heb op bet oogenblik een schoone gelegenheid, om het portret te schilderen van Clari. Clari is juist niet, wat men noemt, mooi, maar iedereen vindt haar toch een aangename vrouw. Zij is acht- of negen-en-twintig jaar, goed gevormd en bevallig iu hare bewegingen. Haar gelaatskleur heeft het eigenaardige, dat zij blanker wordt, naar mate het licht, dat er op valt, helderder schijnt. Een beeld misschien van Clari, die hoe meer men haar kent, des te liever en beminnelijker wordt. Clari heeft donkere oogen met veel uitdrukking, zelfs dan als zij schijnbaar rust en aan niets denkt, of niets heeft te zeggen, schoon dat laatste niet dikwijls het geval is. Een vlug begrip, levendige verbeelding, fijn gevoel en warme welwillendheid spreken uit haar blik. Ik ben geen teekenaar genoeg, om te kunnen zeggen, of Clari\'s trekken zuiver regelmatig zijn, ik geloof zelfs, dat haar neus te groot is, maar ik weet, dat zij mooie oogen, mooie lippen en mooie tanden heeft. Jammer, dat zjj het haar zoo diep over het voorhoofd
23
INLEIDING.
laat vallen. Haar toilet is zeker geenszins haar grootste zorg, toch getuigt het altijd vau goeden smaak en veel netheid. Rijk is Clari niet, doch zij is ook matig in hare eischen en haat alles, wat naar verkwisting zweemt. Alleen dan als zij aan hare zucht om anderen te helpen wil voldoen, merkt zij, dat hare middelen beperkter zijn dan haar goed hart. Gelukkig, dat zij velen aan zich weet te verplichten\' op een andere manier als alleen met geven. Zij heeft er bijzonder slag vau het goede op te merken en het kwaad te verontschuldigen, een gevolg van hare groote welwillendheid. Niemand beter dan Clari heeft ooit getoond, hoe het vernuft, dat met welwillendheid gepaard gaat, het rijkste en het schoonste van allen is. Ik geloof niet, dat er iemand is, die aangenamer weet te praten dan zij. Haar man weet, dat hij in haar een grooten schat bezit en stelt dat zeer op prijs. Clari is een goede, gelukkige moeder en dat is een heerlijke belooning , die zij voor veel goeds ontvangt. ..quot;
De keizer had weinig met de vriendschap op tusschen den opperkamerheer Tailleyrand en den kamerheer de Remusat en heeft blijkbaar meer dan eens een poging-gedaan , om kwaad zaad tusschen hen te strooien, zoodat hij er zelfs in slaagde, een zeker wederkeerig wantrouwen bij hen op te wekken. Op het oogenblik, dat Tailleyrand in ongenade viel, was echter de vriendschap warmer dan ooit. Men weet, dat de reden dier ongenade geenszins tot oneer strekte van den hoveling. Zij viel voor in 1809, toen de oorlog niet Spanje het begin aankondigde van de rampen , die het keizerrijk zouden treffen ten gevolge der fouten van den keizer. Tailleyrand en Fouché hadden het gewaagd, er op te wijzen, dat de openbare meening niet langer voor dat vaste vertrouwen getuigde, dat het fransche volk in zijn keizer bad gesteld. Thiers zegt in zijn geschiedenis van het consulaat
24
INLEIDING.
en het keizerrijk, dat vrij algemeen de liefde begon plaats te maken voor haat, zoowel bij de ambtenaren als bij de burgerij. De heer de Montesquiou, dio Tailleyrand aan het hof verving, beteekeude vrij wat minder dan deze. Er is wel iets vreemds in de geschiedenis van die dagen. Ofschoon Tailleyrand als minister en hofbeambte in ongenade was gevallen, behield hij toch het vertrouwen van den keizer en werd van tijd tot tijd bij hem geroepen, om in lastige zaken raad te geven. Dit is steeds zoo gebleven, zelfs toen, toen Napoleon er aan dacht, zijn voormaligen minister naar Vincemies te zenden. Tailleyrand gaf altijd den raad , die naar zyne overtuiging de beste was, en dacht niet aan de gezindheid van den man , die hem om raad liet vragen.
De staatkunde en de groote rol, die hij daarbij vervulde, schonken Tailleyrand eene vergoeding, die voor een kamerheer en eene dame du palais niet te vinden was. Als men zich zoo nauw aan een absoluut gezag verbindt denkt men er niet altijd aan, dat er een tijd kan komen , waarop het gevoel in strijd raakt met het belang , en plicht lijnrecht tegen plicht overstaat. Men vergeet, dat er beginselen bestaan voor een gouvernement, die door constitutionecle waarborgen worden beschermd; men verlangt onwillekeurig iets te beteekenen en het gevestigd gezag te dienen , zonder op den aard en de voorwaarden van het gezag altijd acht te geven. Vordert dat gezag niets, dat bepaald tegen het geweten strijdt, dan dient men het in den kring, waarin men zich bevindt. Maar de tijd komt, waarop dat gezag, zonder iets nieuws te eischen van zjjn dienaren, ziju geweld, zijn onrechtvaardigheid, zijn buitensporigheid zoo ver drijft, dat het dienen moeite kost, zelfs op onschuldig gebied, en dat men langzamerhand smart, verontwaardiging, ja, zelfs het verlangen om ontslagen te worden,
25
INLMUING.
bij zicb voelt oprijzen. Men zou zeggen, dat er niets eenvoudiger is in zulk eeu geval dan zijn ontslag te nemen, maar men vergeet, dat er een onwillekeurig opzien bestaat tegen elke in het oog loopende bandeling. Daarenboven is immers de dienaar niet verantwoordelijk voor bet gedrag van den gebieder. Hij heeft geen rechten , dus ook geen plichten. Hij heeft niets kunnen beletten , hij behoeft dus ook voor uiets te boeten. Zoo dacht men onder Lode wijk XIV, zoo denkt een groot deel van Europa. Zoo dacht men onder Napoleon , misschien zou men nog zoo deuken .. . Schande, driewerf schande over elk absoluut gezag! Het brengt den eerlijken man op eeu dwaalweg ten aauzieu van zijn plicht.
Langzamerhaud vestigde zich bij mijnheer en mevrouw de Kémusat die overtuiging hoe langer hoe dieper en alles scheen er toe bjj te dragen, om hun de oogen te openen. Al minder en minder kwamen zij in onmiddellijke auurakiug met den keizer en de verleidelijke invloed , dien hij nog altjjJ wist uit te oefenen op zijn omgeving, kreeg daardoor minder kracht bij de beoordeeling zijner daden. De echtscheiding schonk aan mevrouw de Eémusat een deel van haar vrijheid terug. Haar tijd werd ruimer , haar oordeel vrijer. Toen zij de keizerin Jozefino in hare afzondering volgde, werd baar aanzien aan bet hof uiet grooter. Haar man verloor spoedig een van zijn betrekkingen, die van grootmeester dor garderobe , en de verkoeling nam dagelijks toe. Ik gebruik dat woord ,verkoeling\' met opzet, waut mijn grootvader bleef, schoou geeu grootmeester langer, toch
26
INLEIIUNG.
kamerheer en inteudanE van de schouwbnrgen. Hij verloor alleen de luiust beteekenende en meest slaafachtige van zijue betrekkingen, maar daarbij ook juist die, die heiu op den meest vertrouwelijkeu voet met den keizer bracht. Wat hij won was meerder vrijheid en meer genot van het huiselijke leven , vooral ook een vrjjer en zelfstandiger beoordeeling der handelingen van den keizer. Vandaar dat het hem, nog voor de laatste rampen , duidelijk werd, dat het keizerrijk zijn val naderde. Men kon niet wachten, dat de keizer een vrede zou teekenen , die meer vornedereud was voor hem zelve dan voor Frankrijk. De terugkomst der Bourbons begon zich uls eene mogelijkheid voor te doen, al voorzag men ook al de moeielijklieden, die er uit konden ontspruiten. De parijsche salons waren minder royalistisch dan contrarevolutionair. Men had er toen nog geen slag van, Bonaparte tot chef van conservatieven en katholieken te verheften. Niet gemakkelijk was het tot de Bourbons terug te keoren en het geschiedde niet zonder onrust cn angst. Miju vader had een treurige herinnering behouden aan het schouwspel, dut zijn in den grond eerlijke, eenvoudige, bescheiden fatuilie opleverde in 1814, en meermalen zei hij, dat dit de meest ernstige staatkundige les was, die hij ooit had ontvangen , en dat niets zijn geest meer vervuld had met voorlief\'le voor waarachtige rechtsbeginselen dan wat hij toen beleefde.
Aan zijn gewaarwordingen tijdens den val van het eerste keizerrijk heeft hij op de volgende wijs lucht gegeven :
»Zuivore staatkunde dreef mijne fuiuilie naar de restauratie. Mijn vader althans kwam mij altijd voor als een man, die do overtuiging had, dat hij niet anders kon handelen als hij deed, en die daarom ook de gevolgen gewillig voor zijn rekening nam. Het zou kinder-
27
TNLKIDING.
achtig geweest, zich te ontveinzen, dat er aan die gevolgen groote moeielijkheden konden verbonden zijn. Mijne moeder, als vrouw een weinig meer toegevend aan haar gevoel en ook meer toegankelijk voor bourbonsche sympathien, zag minder bezwaar in den loop der gebeurtenissen. Elke groote staatkundige beweging heeft onwillekeurig iets dat meesleept of aantrekt, wanneer men althans niet geheel door partijzucht is vervuld. Die be-langelooze sympathie, gepaard met een door de feiten gewekte opgewondenheid, legt bij elke wisseling van gouvernement, hoe oppervlakkig zij ook op zich zelve wezen moge, een zeker gewicht in de schaal. Intusschen week die sympathie bij mijn moeder spoedig op den achtergrond , toen zij al de lage en vernederende overdrijving om zich henen hoorde en zag. De onbeschaamdheid , waarmee de Restauratie optrad, was ergerlijk om te zien. Ik herinner mij nog zeer goed, hoe mijn vader een bezoeker van onze salons vrij duidelijk op zijn plaats zette, toen die daar de zuivere leer dor legitimiteit in al haar omvang begon te verkondigen, wat evenwel niet wegnam, dat men di\'e leer langzamerhand heeft moeten aannemen. Ik geloof, dat Tailleyrand aan het woord zijn eigenlijk burgerrecht heeft verschaft.quot;
Wat mijn vader aldus in zijne aanteekeningen te boek stelde was niet anders als de weerklank van hetgeen hij hoorde en zag in den huiselijken kricg. Hij was toen nog wel zeer jong, maar zijn geest was genoeg ontwikkeld, om veel te begrijpen van wat anderen van zijn leeftijd ontging, en hij heeft daarvan vooral de blijken gegeven in eenign ondeugende rijmelarijen, waarin hij het stoutmoedig weder optreden van het oude régime duchtig aan de kaak stelde. Zijne ouders beschouwden de wisseling van gouvernement met zeer gemengde aandoening. Schoon zij er persoonlijk onder leden en het
28
INLEIDING.
verlies zijner betrekking mijn grootrader dwong zijn prachtige bibliotheek te verkoopen, toch hadden zij een zeker gevoel van opluchting. Zonder het te willen , maakten zij een bekend woord van den keizer tot waarheid. Toen deze nog in zijn volle grootheid schitterde vroeg hij aau een kriug van personen, die hem omringden, wat men wel zou zeggen na zijn dood. De een bedacht het eene compliment, de ander het ander, tot de keizer hen in de rede viel met de woorden; »Wat, weet gij niet, wat men dan zal zeggen? Niet anders als; ^ef!\'quot;
V.
Mijn grootvader begon er al spoedig over te denken, of hij niet weder eene betrekking krijgen kon en zou zich gaarne in deu Staatsraad hebben zien opnemen. Hij ging daarbij niet anders te werk als het meerendeel der vroegere keizerlijke ambtenaren. Eigenlijke napoleontische oppositie was er nog niet, en zelfs de leden der keizerlijke familie stonden op goeden voet met het nieuwe bewind, of liever met het hersteld oude régime. Keizerin Jozefiue werd met onderscheiding bejegend en keizer Alexander bracht haar een bezoek op Malmaison. Zij verlangde zeer een harer waardige plaats te blijven bekleeden en deelde aan hare dame du palais in vertrouwen mede, dat zij voor haar zoon Eugène uitzag naar den titel van con-uétable van Frankrijk, waardoor zij toonde, den geest der Restauratie weinig te begrijpen. Koningin Hortense, die later de bittere vijandin was der Bourbons en iu meer dan eene zamenzwering gemoeid werd, werd hertogin van St. Leu. — In Mei 1814 echter maakte de dood een einde aan al de plannen en verwachtingen van
29
INLEIDING,
keizerin Jozefine , en zoo werd ook de laatste band verbroken , die mijne familie aan het geslacht Bonaparte verbond.
Intusschen schenen de Bourbons zich tot taak te hebben gesteld allen van zich af te stootea, die zij aan zich hadden kunnen en moeten verbinden. Zoo werd al spoedig de overtuiging levendig, dat hun rijk niet van langen duur zou zijn en dat Frankrijk, meer verlangende naar gelijkheid dan naar vrijheid, het juk weder op zich zou willen nemen, dat afgeworpen was, zoodat de dagen van glans en ellende weder terug zouden komen. Vandaar dan ook, dat men zich niet al te zeer verwonderde, toen mijn grootvader op zekeren dag t\'huis kwam met het nieuws, dat de keizer het eiland Elba had verlaten en te Cannes was geland. Over het geheel wekken geschiedkundige voorvallen meer verwondering op bij hen, die ze hooien verhalen\', dan bij hen, die ze beleven, liet is, of een onverbiddelijke logika een voorgevoel van de gebeurtenissen opwekt. Zij vooral, die den keizer van nabij hadden gekend , moesten hem wel in staat achten, om, door zijn monsterachtig egoisme en levendige verbeelding gedreven, Frankrijk eu de Franschen op nieuw aan allerlei gevaren bloot te stellen. Toch was die terugkomst een echt avontuur, dat iedereen dwong, niet slechts aan de staatkundige, maar ook aan zijne persoonlijke toekomst te deuken. Zelfs zij, die gelijk do beer de Renm-sat weinig of niet te koop hadden geloopeu met hunne staatkundige gevoelens en inzichten, en die naar niets liever verlangden dan naar kalmte en rust, konden alles te vreezen hebben, moesten althans op alles verdacht zijn. De onzekerheid duurde trouwens niet lang. Voor de keizer nog zijn intrede in Parijs had gedaan, bracht de heer Réal aan den heer de ilémusat het bericht, dat hij met twaalf of vijftien anderen iu ballingschap werd ge-
30
INLEIDING. 31
zonden. Onder die personen behoorde o. a. ook de heer Pasquier.
Tusscben het nieuws van den terugkeer des keizers en zijn komst te Parijs had een voorval plaats, dat veel ernstiger was dan die verbanoing, en dat op mijn vader een veel dieper indruk maakte. Den volgenden dag nadat de ontscheping v. n Napoleon te Cannes in Parijs bekend was geworden, kwam mevrouw Nansouty bij hare zuster, doodelijk ontsteld over alles, wat men haar had verhaald van de verschrikkelijke vervolgingen, waaraan nu de vijanden van den keizer zouden zijn blootgesteld. Men sprak al van strenge huiszoekingen, die er zouden plaats hebben en Tan het raadzame om alles te vernietigen, wat tot eenige verdenking aanleiding kon geven. Mijn grootmoeder, die daar uit zich zelve misschien niet aan zou hebben gedacht, schrikte geweldig bij de zekerheid , die zij had, dat in haar bezit een handschrift kon worden gevonden,\'tgeen voor haar man, hare zuster, haar schoonbroeder en aantal van vrienden gevaarlijk kon zijn. Immers zij was toen juist alle dagen bezig met het schrij-ren en schikken van hare herinneringen, die alles schier bevatten, wat zij had gezien en gehoord. Te Parijs , te Saint-Cloud, te Malmaison had \'/.ij, nu al twaalf jaren laug, do vaste gewoonte gehad van korte aanteekeningen te maken met betrekking tot de gebeurtenissen van den dag en den indruk, dien zjj er van gevoelde. Dit dagboek had den vorm emer vertrouwelijke correspendentie en bevatte een reeks van brieven geschreyen aan eene vriendin, voor welke men niets wilde verbergen. Natuurlijk dat mijne grootmoeder op dien arbeid, die al bare levensherinneringen en de door haar ontvangen indrukken voor haren getst terugriep, een hoogen prijs stelde. En toch, hoe zou zij er ooit toe kunnen komen, hare ge-litiden aan een dreigend gevaar bloot te stellen, enkel
INLEIDING.
en alleeu uit wat in veler oog niet als een schrijvers eigenliefde schijnen kon? Niemand wist, dat het handschrift bestond, als alleen haar man en eene oude, beproefde vriendin, mevrouw Cheron. Aan de laatste dacht zij en ging er heen. Ongelukkig was mevrouw Cheron voor onbepaalden tijd van huis. Wat nu te doen? In een geweldige overspanning kwam mijne grootmoeder weder terug en wierp, zonder aarzeling, al de papieren in het vuur. Mijn vader kwam binnen, toen de laatste bladen uog aan het branden waren. Hij was toen zeventien jaren en heeft mij meermalen gezegd, hoe bitter dat treurige schouwspel hem later getroffen had. Eerst dacht hij, dat hij niets als een copie zag verbranden en dat het kostbaar origineel ergens anders in veiligheid zou verborgen zijn. Zonder er veel waarde aan te hechten wierp hij een stuk, dat nog over was gebleven , zelf in de vlam. »Daar is niets,quot; zei hjj later, »dat wreeder herinnering in mijn ziel heeft nagelaten, dan de onverschilligheid , waarmee ik dat papier hielp verbranden.quot;
De wanhopende daad, waarvan het nog in het geheel niet was bewezen, dat zij door de omstandigheden noodzakelijk was gemaakt, trof mijn grootmoeder en mijn vader zoo diep, dat zij er geen woord met elkander over spraken en er niets van vertelden aan mijn grootvader. De laatste nam zijn verbanning met zeer wijsgeerige kalmte op. Zij verdreef hem niet uit Frankrijk, maar alleen uit Parijs en do omstreken. Hij- besloot het voorbij waaien van den storm af te wachten in Languedoc. Daar bezat hij een landgoed, voor eenigen tijd aangekocht van een der bloedverwanten mijner grootmoeder , maar in de laatste jaren versclmkkelijk verwaarloosd. De familie vertrok dus naar Lafitte, waar mijn vader zoo vele jaren van zijn leven heeft doorgebracht, ja, dat hem ook in een soort van ballingschap heeft gezien. Immers het
32
INLEIDING.
33
kwaad, dat welgezinden burgers wedervoer van de zijde van het absoluut gezag, bepaalde zich niet tot het jaar 1815 en de Napoleons zyn nog wel van andere kanten in Frankrijk teruggekeerd, als van het eiland Elba.
Mijn grootvader reisde, 13 Mei, vooruit. Weinige dagen later kwam zijne familie te Lafitte bij hem. Zij brachten daar de drie maanden door van het bewind der Honderd Dagen, korter, maar nog noodlottiger zeker dan het vorige. Mijn vader waagde daar de eerste schreden op het gebied der letterkunde. Hij leverde wel niets oorspronkelijks, maar vertaalde Pope, Cicero en Tacitus, Men leefde er kalm en rustig, afwachtende de dingen, die komen zouden, totdat men er bericht kreeg van den slag van Waterloo. Tegelijk met den afstand van Napoleon vernamen mijne grootouders de benoeming van den heer de Rémusat tot prefekt van de Haute-Garonne. Deze benoeming was uiterst welkom aan den man, die aldus een werkkring kreeg , waar hij lang naar had uitgezien en die, ver van het hof verwjjderd, geheel met zijne wenschen strookte; zij viel echter minder in den smaak van de vrouw, die liever naar Parijs was terug gekeerd en die daarenboven nog al opzag tegen Toulouse, waar het royalisme, onder den naam van het Witte Schrikbewind, zijne wraakzucht bot vierde. De nieuwe prefect ging er onmiddellijk heen en vernam er al spoedig den moord vau generaal Hamel, die toch de witte vlag op het kapitool had geplaatst. Zoo groot is de on-, rechtvaardigheid en de geweldenarij der partijen, zelfs als zij zegevieren, ja, misschien dan het meest! Hoe belangwekkend echter dit tijdstip onzer inwendige beroeringen zij, wij kunnen er hier niet bij stilstaan. Wij hebben minder te doen met den prefect, dan met mevrouw de Rémusat. Zij voelde zich tegenover de verschrikke-lijke gebeurtenissen niet op haar gemak en wijl zij nog Rémusat, Gedentcsohri/ten. I. 3
INLWDING.
al bang was voor het levendig karakter van haar zoon , die de royalistische wraaknemingen met innigen afkeer beschouwde, zond zij hem naar Parijs, wat hem volstrekt uiet onwelkom was. Van toen af ontstond tusschen moeder en zoon een geregelde briefwisseling, die beiden bij uitstek goed leert kennen en over de schrijfster der Gedenkschriften meer licht spreidt, dan die geschriften zeiven kunnen doen.
Wij hebben weinig te vertellen uit de maanden, laat ons zeggen, jaren, die op Juli 1815 volgden. Het beheer over bet op een bloedigen dag ingewijde departement was in den eersten tijd zeer moeielijk. Terwijl de zoon in liberale kringen te Parijs krachtig begon over te bellen tot een echt vrijzinnig constitutioneel koningschap, kwam de vader, ouder den invloed van eene geheel tegenovergestelde omgeving, tot hetzelfde gevoelen en behoorde onder de meest liberale ambtenaren van het koninklijke gouvernement. Hij was gematigd en billijk, noch aristokraat, noch devoot en paste de wetten, zonder omslag en declamatie, maar krachtig, toe. De ge-heele stad Toulouse was juist bijna het tegendeel van dat alles. Toch wist hij er zich goed te handhaven en heeft er goede herinneringen nagelaten. Do eerste tijden van constitutioneele vrijheid hebben iets eigenaardigs en zonderlings, zelfs in eene provincie, waar de beginselen dier vrijheid nog niet dan zeer spaarzaam in toepassing kunnen worden gebracht. Bij het licht dier vrijheid kwam veel aan den dag, dat het keizerrijk in zjjn duistere schaduw had gelaten. Alles ontwaakte tot een nieuw leven: meening, richting, wrok, hartstocht, wraak, in één woord alles. Het koninklijk gouvernement was vertegenwoordigd door een gehuwd priester, den heer de Tailleyrand, en een jakobijuschen koningsmoorder, den heer Fouché. Toch was dat nog niet voldoende, om de
34
INLËIUINO.
reactionaire partij dier dagen te kunnen weêrstaau, en de liberale staatkunde vierde haren eersten eigenljjken triomf in de optreding van het ministerie der heeren Decazes, Pasquier, Molé en Royer-Collard en in de beroemde ordonnantie van 5 September. De nieuwe staatkunde kwam natuurlijk ten goede aan hen, die aan hare voorbereiding hadden gewerkt en men schreef deu val der liberalen bij de verkiezingen in de Haute-Garonne in het geheel niet toe aau minder goeden wil bij den prefect. Toen het ministerie in zijn geheel was aamen-gesteld werd mjjn grootvader benoemd tot prefect van liijssel. Uit een brief van m:jn vader blijkt, welken indruk die reeks van gebeurtenissen op mijne grootmoeder hadden gemaakt,
sDe benoeming van mijn vader tot prefect van Rijssel verplaatste mijne moeder op eens te midden der groote beweging van den publieken geest, een beweging, die een omvang begon aan te nemen, als sinds 1779 niet was gekend. Haar geest, haar gemoed, haar geloof, haro verwachting, alles deelde er in. Nadat het keizerrijk haar belangstelling voor en begrip van de groote aangelegenheden dezer wereld had ingeboezemd had het haar later den krachtigen wil ingestort om te streven naar een zedelijk doel en een diepen afkeer van alle tyrannie. Vandaar dat zij ingenomen was met een geregeld gouvernement, steunende op rede, wet eu naticmalen geest, een gouvernement , welks ideaal zij in Engeland zag. Haar verblijf te Toulouse, de reactie aldaar in 1815 hadden haar een inzicht gegeven in de maatschappelijke werkelijkheid, zooals zij dat te Parijs nooit had gehad. Zij had er de gevolgen, maar ook de oorzaken der revolutie leeren kennen, evenzeer als het instinct en de ware behoeften des volks. Duideljjk begreep zij, waar de kracht , het recht, het leven van den staat eigenlijk op steunden.
y*
35
INLEIDING.
Er bestond voor baar een nieuw Frankrijk; voor dat nieuwe vaderland, maar tegelijk door dat nieuwe vaderland , moest worden geregeerd en bestuurd.quot;
Het verblijf te Ilijssel werd nu en dan afgewisseld door een uitstapje naar Parijs, waar mijn grootmoeder haren zoon druk bezig vond mot letterkundige studio , die al spoedig een gelukkigen uitslag voor hem beloofde. Trouwens daar lag reeds een schrijverstalent in de brieven ove;r staat- en letterkunde aan zijn moeder. Zij stelde ilijssel boven Parijs en al was hare gezondheid zwak, zij werkte in die dagen veel. Tot heden toe had zij weinig anders geschreven als hare verbrande gedenkschriften en enkele kleine novellen. Thans begon zij een roman in brieven, getiteld : de Spaansche Brieven of de Eerzuchtige. Terwijl zij daaraan werkzaam was verschenen in 1818 de Considerations sur la Revolution Francaise nagelaten door Mevrouw de Stael. Nu, nadat er meer dan zestig jaren zijn verloopen, kan men haast niet begrijpen, waaraan dat werk den grooten omgang had te danken , dien het in Frankrijk maakte. Waren de gevoelens van de schrijfster toen in menig opzicht nieuw, thans komen ze ons voor als voortreffelijke gemeenplaatsen, wier waarheid door niemand betwijfeld wordt. Kort na den val van het keizerrijk was dat iets anders. De zoons, wier geest door een twintigjarige tyrannie in de war was geraakt, konden er uit leeren, hoe hunne vaders in 1789 reeds hadden gedacht. In het bijzonder werd mijne moeder getroffen door de hartstochtelijkheid, waarmee de schrijfster lucht gaf aan haar haat voor Na-
36
INIj HIDING.
poleon. In haar leefde tot op zekere hoogte een gelijke gezindheid, maar zij kon toch niet vergeten, dat zij vroeger anders over den keizer had geoordeeld. Die veel van schrijven houden voelen zich al licht genoopt, op het papier rekening te geven van hunne gevoelens en hun gedrag. Mijn grootmoeder kreeg een onweerstaan-baren lust, hare herinneringen op nieuw aan het papier toe te vertrouwen, uiteen te zetten, wat het keizerrijk voor haar was geweest, hoe zij het bemind en bewonderd had, toen verdacht en gevreesd , toen gehaat en verafschuwd en eindelijk verlaten. De door haar in 1815 verbrande Gedenkschriften zouden de geleidelijke ontwikkeling en opvolging van die zeer uiteenloopende gevoelens duidelijk hebben doen uitkomen. Er viel niet aan te denken die op nieuw te schrijven, maar daar konden anderen worden opgesteld , die thans hunne waarde moesten ontleenen aan een trouw geheugen en een eerlijk hart. Geheel van dat plan vervuld schreef zij, 27 Mei 1818, aan haar zoon:
»Ik geloof, dat ik door een nieuwe gril ben bevangen. Ik stond eiken morgen ten zes uur op en schreef dan tot half tien, met al de afgewerkte stukken van den Eerzuchtige om mij heen. Maar het lezen van sommige bladzijden uit het boek van Mevrouw de Stael heeft mij op een heel anderen weg gebracht. Op eens wierp ik den roman weg en nam een stuk wit papier voor mij, ik voelde mij, door een onwederstaanbare aandrift gedrongen , over Bonaparte te spreken. Ik verhaalde den dood van den hertog d\'Enghien en de verschrikkelijke week, die ik toen doorbracht op Malmaison, en wijl ik, zooals ge weet, bijzonder aantrekkelijk ben , was het mij, of ik nog in die dagen leefde. Omstandigheden en woorden verschenen weêr versch voor mijn geheugen en gisteren en van daag heb ik twintig blaadjes vol geschreven, zoo-
37
INLEIDING.
dat ik van al dat schrijven nu een weinig zenuwachtig beu.quot;
Het moet een zonderlingen indruk op haar hebben gemaakt, toen zij, spoedig nadat deze brief was verzonden, er een van haar zoon ontving van dezelfde dagteekening, zoodat die beide brieven elkander hadden gekruist. Na te hebben meegedeeld , dat hij een artikel over het boek van. Mevrouw de Stael had geplaatst in de Archives phi-losophiques , politiques et littérair es , schreef haar zoon:
»Eere aan zulken, die ter goeder trouw zijn! Dit boek heeft mij levendig doen betreuren, dat uwe Gedenkschriften verbrand werden, maar ik heb tot mij zelve gezegd , mjjne moeder, dat gij weêr aan het werk moet. Gij zijt dit schuldig aan u zelve, aan ons, aan de waarheid ! Lees oude almanakken , neem de Moniteur nom-mer voor nommer , herlees uwe brieven aau uwe vrienden , vooral aan vader en vraag die allen terug. Tracht zoo veel mogelijk den indruk weêr in u te doen herleven, dien de verschillende voorvallen op u maakten. Verplaats u in de gevoelens, die gij niet meer hebt, in de illusion , die vervlogen zijn, ja... zelfs herdenk uwe dwalingen. Toon u, als alle eerlijke en verstandige lieden, verontwaardigd over de gruwelen van derevolutie, meêge-sleè\'pt, door een natuurlijken, maar niet altijd even ver-standigen afkeer, verleid, door een in den grond echt vaderlandsche geestdrift voor een man. Zeg, dat wij toen allen vreemdelingen waren in de staatkunde. Laat ons dien man zien, hoe hij, toen zijn macht toenam, zich meer toonde in zijn ware gedaante. Maak het duidelijk , welke treurige noodzakelijkheid er u toe dwong, afhankelijker van dien man te worden, naarmate uwe illusie te zijnen opzichte meer was verdwenen, en hoe gij, schoon werktuigelijk gehoorzaam, in uw binnenste daar telkens tegen in verzet kwaamt; hoe gij eindelijk, na
38
INLEIDING.
geloofd te hebben aan de rechtvaardigheid zijner staatkunde, wijl gij vertrouwen hadt gesteld in zijn persoon, een helderder blik hebt leeren slaan op zijn karakter en daardoor op zijn geheele stelsel, zoodat de zedelijke ver\' ontwaardiging u eindelijk noodwendig voerde tot staatkundigen haat. Ziedaar, wat ik u dringend verzoek. Gij zult naar mij luisteren, lieve moeder , en zoo doen , niet waar?quot;
Twee dagen later antwoordde mjjne moeder:
«Bewondert gij onze eenheid, van gedachte niet? Ik lees het boek van mevrouw de Stael, het gaat mij even als u, ik betreur mijne arme gedenkschriften op nieuw en begin te schrijven, zonder te weten waarom. Want het is een onderneming van belang, dat begrijpt ge. Intusschen neem ik die op mij. Mijne herinneringen zullen worden opgeteekend, naar zij in mij opkomen. Latei-regel ik die. Gij kunt er op aan, dat ik altjjd waarheid spreek. — Van morgen stond ik voor mijn sekretaire en haalde mij van alles voor den geest uit lang verloopen tijden. Wilt ge wel gelooven, dat de staatkundige haat, waar gij van spreekt, eene wijle plaats maakte voor de sympathie, die deze ongelukkige man mij, bij de eerste ontmoeting, heeft weten in te boezemen.quot;
Eenige dagen later, 8 Juni, schreef zij:
»Weet gij wel, dat ik al mijn moed bijeen moet rapen , om te doen, wat gij mij hebt opgelegd ? Ik kom mij zelve voor als iemand, die een jaar of tien op de galeien beeft doorgebracht en wien men om zijn dagboek vroeg, ten einde te weten , hoe hij zijn tijd had gebruikt. Van daag is het, of er een floers ligt over mijn geheugen, als ik aan den ouden tijd terug wil denken. Gij hebt gelijk met te zeggen, dat ik waarheid wil in de eerste plaats, maar daaruit volgt, dat mijn taak veel moeielij-ker wordt, en dat ik my soms een beetje boos maak op
39
INLEIDING.
mevrouw de Stael en op u, om deu zwaren arbeid, die mij is opgelegd.quot;
Eindelijk schreef zij 28 September eu 8 October:
»Welk een man , welk een man! Ik sidder soms van afkeer, als ik over hem schrijf. Zeer jammer, dat ik nog zoo jong was, toen ik in zijn omgeving verkeerde. Ik dacht niet genoeg na over hetgeen ik zag, en nu, nu wij voorwaarts zijn gegaan, de tijd en ik, brengen mijne lierinneriugou mg meer in opwinding, dan toen de feiten deden. Als gij komt zult gij zien, dat ik den tijd niet ongebruikt voorbij heb laten gaan. Ik heb al vijfhonderd blaadjes volgeschreven en ik zal er een aantal bijvoegen, want de stof vermeerdert onder de bewerking. Er zal tijd eu geduld toe noodig zijn, om dat alles te schikken eu te regelen. Ik zal die misschien geen van beiden hebben. Als ik dood ben zal dat uw werk ziju ...
jUw vader zegt, dat hij niemand kent aan wien ik mijn werk kan lateu zien en hij beweert, dat niemand het talent van waar te zijn — zoo drukt hij het uit — beter bezit dan ik. Overigens schrijf ik ook voor niemand. Gij zult eenmaal alles vinden en doen er mee naar u goeddunkt. Weet gij, wat mij wel eens hindert? Ik vraag mij zelve: ,als mijn zoon die gedenkschriften eens in het licht gaf, wat zou men dan wel van mij gaan denken?\' Ik ben bang, dat men mij van kwaadwilligheid zal beschuldigen. Ik doe mijn uiterste best om te kunnen prijzen. Maar die man was zoo moorddadig voor de deugd en wij, wij hadden ons soms zoo voor hem vernederd, dat mijn ziel er moedeloos onder wordt en dat de waarheid er uit moet, het koste, wat het wil.quot;
Uit deze brieven blijkt, welk gevoel mevrouw de Rein usat bezielde bjj het zamenstelien harer Gedenkschrif-
40
inleiding.
ten. Het was voor haar geen letterkundig tijdverdrijf, geen voldoening aan het verlangen, om als schrijfster op te treden, geeu egoïstische zelfverdediging, neen, de hartstocht voor de waarheid, het staatkundig schouwspel, dat zij voor oogen had, de invloed van den zoon , die den roem en de lust van haar leven uitmaakte, gaven haar de kracht, twee jaren lang onafgebroken bezig te zijn. Gelijk het gewoonlijk gaat met iemand, wiens geest zich haast bij uitsluiting vestigt op één punt, zoo ging het ook haar. Telkens stond haar alles helderder voor oogen , maar ook telkens werd zij er krachtiger door aangegrepen. Te midden van haren arbeid overviel haaide krankheid, waaraan zij op eenenveertigjarigen leeftijd overleed, 10 December 1821. Haar werk bleef onvoltooid. De Gedenkschriften loopen van 1802—1808 en bespreken dus een gewichtig tijdperk. Zal de uitgave misschien hier en daar een minder aangenaam oordeel uitlokken, wat mijn vader zei vóór zestig jaren, herhaal ik met volle overtuiging: Eere aan zulken, die te goeder trouw zijn!
Paul de Remüsat.
41
PORTRETTEN EN ANEKDOTES.
Nu ik mij ueêrzet, om mijne Gedenkschriften te boek te stellen, meen ik goed te doen , er eenige opmerkingen en bijzonderheden uan voorat te laten gaan, met betrekking tot bet karakter van den keizer en van enkele leden zijner familie. De moeielijke taak, die ik onderneem, zal mij daardoor gemakkelijker worden gemaakt, omdat ik er mij weer door weet te verplaatsen te raidden van toestanden en omstandigheden, waar tusscben ik mij twaalf jaren heb bewogen. Ik begin met Bonaparte zelve. Het is er zeer ver van daan, dat ik hem altijd met dezelfde oogen heb beschouwd als nu. Mijn oordeel heeft zijn weg begaan , even als hij dat deed. Toch bezielt mij persoonlijk geen vijandige geest en ik heb niets in mij, dat mij noopt of dringt, aan de waarheid op eenigerlei wijs te kort te doen.
NAl\'OLEON BONAPARTE.
Bonaparte is klein van gestalte en slecht geëvenredigd, want zijn bovenlijf is veel te lang. Hij heeft dun, kastanjebruin haar, en grijs-blauwe oogen. Zijn gelaatskleur, geelachtig, toen hij nog mager was, is later matbleek geworden en geheel kleurloos. JDe vorm van het
PORTRETTEN EN ANEKDOTES.
voorhoofd, de liggiug vau het oog, de liju van den neus zijn allen schoon en doen onwillekeurig denken aan de borstbeelden op autieke medailles. Zijn wat al te platte mond krijgt iets bevalligs, als hij lacht en twee rijen fraaie tanden laat zien. De kin is te kort, het kakebeen zwaar en vierkant. Hij heeft kleine , nette handen en voeten en was daar vooral nog al grootsch o\'p.
Gewoonlijk loopt hij eenigszins voorover, de meestal doffe oogeu geven aan zijn gezicht, als hij bedaard en kalm zit te praten, een melankolieke, peinzende uitdrukking. Wordt hij driftig dan ziet dat oog er al gauw woest en dreigend uit. Het lachen gaat hem goed af en geeft iets prettigs en jeugdigs aan zijn geheèle persoon. Het kou haast niet anders, of men werd er door verschalkt, zoo verfraaide en veranderde het zijn gezicht. Zijn toilet is altijd zeer eenvoudig geweest, gewoonlijk droeg hij de uniform zijner garde. Hij was zeer zindelijk, meer uit beginsel, dan uit voorliefde. Tasschen-beiden nam hij zelfs in het holle van deu nacht een bad , omdat hij meende, dat dit gezond was. Dat neemt niet weg, dat de haast, waar hij alles mee deed, maakte, dat zijn kleêren bijna nooit netjes zaten en op dagen van gala\'s of groote receptien aan het hot moest zijn kamerdienaar , met voel voorzichtigheid, het juiste oogenblik zien te treffen , om het een of ander aan de onachtzaam aangeschoten kleeding te verbetereu. Hij had er geen slag van, eenig sieraad te dragen, alles wat niet noodig was was hem een ondragelijke last. Hinderde hem iets , dan trok of scheurde hij het maar af en de kamerdienaar , die hem bij zijn toilet had geholpen , kon er bijna zeker van zijn , dat hij een aanval van keizerlijken toorn zou moeten doorstaan.
Ik heb gezegd , dat er iets verleidelijks lag in den lach van Bonaparte, maar ik moet er bijvoegen, dat ik, zoo-
46
PORÏRETTKN EN ANEKDOTES.
47
lang ik aan het hof ben geweest, de keeren wel haast kan tellen, dat een lach zijn gezicht verhelderde. De grondtoon van zijn karakter was ernst; niet die erust, die voortvloeit uit een aangeboren en waardige deftigheid, maar die gevolg is van velerlei overpeinzing. In zijn jeugd was hij droomerig, later werd bij stil en nog later ontaardde dat alles in een bijna altijd slecht humeur. Toen ik hem eerst leerde kennen hield hij veel van alles, wat den mensch aan het mijmeren en droomen brengt, Ossian, de schemering, droefgeestige muziek, enz. Ik heb hem met zekere geestdrift hoeren spreken over het ruischen van den wind of het murmelen van de zee, ik heb hem met geloovigen twijfel verhalen hooren doen over nachtelijke verschijningen, omdat hij aan zijn zucht tot mijmerij iets bijgeloovigs paarde. Als hij des avonds, ui£ zijn kabinet, in de salon kwam van mevrouw Bonaparte , moest er soms een gazen sluier voor de waskaarsen worden gehangen; dan beval bij ons, ^doodstil te zijn en vond er iets aantrekkeljjks in, bij dat stil, |geht-imzinnig duister, over spoken te hooren, of er zelf van te vertellen. Op andere dagen moest er door italiaansche kunstenaars een zachte, langzame muziek worden gemaakt, liefst zang, met nauw hoorbare begeleiding van een paar instrumenten. Hij kon dun in een droomerig gepeins verzinken, dat door iedereen zóó werd ontzien, dat niemand er aan dacht, van zijn plaats op te staan, of zich ook maar even te bewegen. Als bij na een poos zoo te hebben gezeten, de oogen helderder weer (opsloeg, was het, of\' hij een zekere ontspanning voelde, en sprak hij doorgaans opgeruimd en druk. Hij hield er zelfs van , te vertellen, wat in die oogenblikken in zijn ziel was omgegaan en te verklaren, hoe de muziek op hem werkte, vooral die van Paesiello, »waut,quot; zoo zei hij, »die is eentonig en alleen dat, wat gedurig wordt herhaald, maakt bljjvenden indruk.quot;
PORTRETTEN EN ANEKDOTES.
Zijn wiskundige geaardheid liet hem alles wegen, ontleden en meten , tot zijne geToelsaandoeningen toe. Altijd in zekere spanning ook bij dagelijksche handelingen, altijd een verborgen beweegreden zoekend voor zjjne daden en besluiten heeft \'hij nooit eenig begrip gehad van die eenvoudige, natuurlijke aandrift, die den mensch som tjjds doet handelen zonder bepaald plan of dool. En terwijl hij anderen naar zich zelve beoordeelde , bedroog hij zich gedurig en maakte gevolgtrekkingen , die soms kant noch wal raakten.
Bonaparte heett weinig opvoeding en geen vormen. Het heeft er iets van , of hij door het noodlot werd bestemd, ouder een teut te leven , waar alles gelijk is, of op een troon , waar alles geoorloofd is. Hij weet niet, hoe hij een kamer moet binnen komen en hoe er uit te gaan. Hij kan niet behoorlijk groeten, opstaan of gaan zitten. Ziju gebaren zijn onhandig en houterig, evenals zijn manier van spreken. In zijn mond verliest het italiaansch al zjjn zachtheid en bevalligheid. Welke taal hij ook spreekt, het heeft er iets van, of hij er eigenlijk niet meê te recht kan, zoodat hij niet dan met moeite kan uitdrukken, wat hij denkt of bedoelt. Daarenboven is elke voorgeschreven regel hem iets ouverdragelijks. De vrijheid, die hij zich verooi looft, is in zijn oog een soort van overwinning, en hij bedankt er voor , onder den schep-ter van de grammaire te staan.
In zijn jeugd heeft hij, zooals hij zegt, veel van romans gehouden, zoowel als van de exacte wetenschap. Vaadaar wellicht die zonderlinge mengelingen in zijn geest. Het schijnt echter, dat hij onder de romans de slechtsten heeft uitgezocht en hij had daar een zoo ge-noegelijke herinnering aan , dat hij aan de aartshertogin, kort na haar huwelijk, de beruchte Comtemporains van Retif de la Bretonne ter lezing gaf, opdat «ij , nair zijn
48
1\'OIiTRKTTKN EN ANEKDOTES. 49
zeggen, »eenig denkbeeld zou krijgen van de kieschheid der gevoelens en gebruiken in do maatschappij.quot;
Wil men Bonaparte naar waarheid schilderen , dan dient men, geheel in overstemming met den door hem zoo beminden analytischen vorm, hem te behandelen, in deze wel te onderscheiden deelen: zijn ziel, zijn hart en zijn geest. Zij werkten in hem nooit te zamen.
Ofschoon hij uitblonk door voortrefielijke geestes-eigen-schappen, was er, het valt niet te loochenen , niets zoo laag als zijn ziel. Grootmoedigheid, waarachtige grootheid kende hij niet. Ik heb nooit gezieu , dat hij een edele daad bewonderde of begreep. Ontwaarde hij een goede aandoening bij een ander, dan vertrouwde hij die niet en kwam daar ook rond voor uit. Een mensch had hem te meer waarde, naarmate hij handiger met den leugen over weg kon. Zonder blozen vertelde hij, dat een van zijn ooms hem al in zijn jeugd had voorspeld, dat hij de wereld zou regeeren, omdat hij zoo goed kon liegen. «Mijnheer Metternich belooft iets te worden in de staatkunde. Hij liegt vrij goed,quot; zoo sprak hij woordelijk.
Het beste middel, om over menschen te regeeren was in Bonapartes oog, hen te verlagen. Hij hield niets van gehechtheid, maar deed altijd zijn best, omtrent iedereen onverschillig te zijn. Gunsten bewees hij nooit, zonder te gelijk een gevoel van onrust op te wekken , want hij was van meening, dat bij de lieden nooit vaster aan zich verbond, dan wanneer hij hen in verdenking wist te brengen , of zelfs voor de openbare meening een vlek wist aan te vrij ven. De deugd kon hij alleen dan verdragen , als hij die op een of andere manier belachelijk had gemaakt.
Men kan niet zeggen, dat hij de glorie zoo bijzonder heeft gezocht, het was hem maar te doen om den goeden uitslag. Ten gevolge daarvan heeft men hem tot verme-
K£musat , Gedenkschriften. I. lt;1
PORTUETTEN EN ANKKDOÏKS.
telheid toe stoutmoedig gezien , als het hem voor dea wiud ging, terwijl hij verslagen en moedeloos wus bij den minsten tegenstand. Edelen, verheven moed heeft hij nooit gekend en niemand heeft hem op dat punt beter ontmaskerd dan hij zelf deed, bij eene bekentenis, die hij onverholen aflegde.
Op zekeren dag — de slag en de nederlaag bij Leipzig hadden al plaats gehad , eu hij was er op uit, om wat er van zijn leger overschoot bij een te zamelen, ten einde althans de grenzen te kunnen verdedigen — sprak hij met Tailleyrand over den ongelulskigen afloop van den oorlog in Spanje eu de moeieljjkheid, die hem die oorlog veroorzaakte. Hij k wam openhartig voor zijn pijnlijken toestand uit, niet met de echte gelatenheid van een man, die er niet tegen opziet, een dwaling te erkennen, maar met dien ondragelijken hoogmoed, die het niet noodig acht, tegenover iemand te veinzen. Te midden van het gesprek zei Tailleyrand op eens: »maar, a propos, gij raadpleegt mij, sire, alsof wij geen kwade vrienden meer waren?quot; Bonaparte antwoordde; »och, de omstandigheden veranderen de zaak. Laat het verleden en de toekomst maar rusten eu zeg mij, hoe gij denkt over het tegenwoordige/\'
»Welnu,quot; hernam Tailleyrand, »daar blijft u maar één ding over: gij hebt u vergist en moet dat eerlijk bekeu-nen.\' Kondig af, dat gij, koning door de keus der volken , uitverkoren door de natiën, nooit hebt bedoeld tegen hen de hand op te heffen, dat gij, met den oorlog tegen Spanje, niets anders op het oog hadt, als de verlossing des volks van het juk van een gehaat ministerie, dat geholpen werd door een te zwakken vorst; maar dat het u gebleken is, dat de Spanjaarden, schoon zij ook de fouten en gebreken van hun koning kenden, toch aan zyn dynastie gehecht bleven; dat gij hun daarom hun koning terug
50
POBÏKETTliN ÜN AMKKDÜTES.
geelt, wijl het nooit in uwe bedoeling lag, een uationalen wensch tegen te gaan. Schenk, na die atkondigiag, koning Ferdinand de vrijheid weder en trek uwe troepen uit Spanje terug. Zulk eene bekentenis, terwijl de vijand nog aarzelend aan de grenzen staat, kan u niet anders als goed doen, vooral omdat gij nog te sterk en te machtig zijt, dan dat men er een lafheid in zou vinden.quot;
»Een lafheid!quot; riep Bonaparte. 2gt;Wat gaat mij dat aan ? Reken er op, dat ik tegen geen lafheid zou opzien, als ik er voordeel in zag. Eigenlijk is er op de wereld niets edels en niets laags. Ik heb in mijn karakter alles vereenigd, wat strekken kan tot versterking mijner macht en tegelijk tot misleiding van allen, die wanen, dat zij mij kennen. Ronduit gesproken , ik ben laf, door en door laf\'. Ik geef u mjjn woord, dat ik in bet minst er niet tegen op zou zien , iets te doen , wat de wereld een onteerende handeling noemt. Geheime neigingen , die toch eigenlijk volkomen natuurlijk zijn en tevens in lijnrechten strijd met de vertooning van een zekere grootheid, waar ik mee voor den dag kom, leveren mij onuitputtelijke hulpmiddelen, om het geloof en de verwachting van de geheele wereld teleur te stellen. Het komt er dus alleen maar op aan , of uw raad strookt met mijn tegenwoordige staatkunde en tevens,quot; (zoo voegde bij er bij met een satanischen glimlach, zei Tailleyrand) »of er ook de eene of de andere reden kan zijn , waarom die raad mij door u wordt gegeven.quot;
Wilde ik deze portretschildering ver genoeg uitbreiden, dan zou ik hier onderscheidene bijzonderheden kunnen invlechten, die de waarheid van het door mij gezegde volkomen in het licht zouden stellen. Do volgende schijnt mij hier niet misplaatst te zijn. Bonaparte stond gereed naar Egypte te gaan, en bracht een bezoek aan Tailleyrand , toen minister van Binnenl. zaken bij het Directoire,
51
4*
l\'ORTEETTEN UN ANEKDOTES.
»Ik lug ziek te bed /\' verhaalde Taillejrand, »Bonaparte ging bij mij zitten en liet zich vrijmoedig uit over al de droomerijeu , door zijn jeugdige verbeelding in hem opgewekt. Vol belangstelling luisterde ik, want ik kende zijn levendigen geest, maar ook al de bezwaren, die zijne geheime vijanden hem in den weg zouden leggen. Hij klaagde over geldgebrek en zei, dat hij geen kans zag , geld te krjjgen. »Hier is de sleutel,quot; zei ik. »Doe mijn secretaire open. Er liggen juist honderd duizend franken in. Neem die gerust meê. Bjj uwe terugkomst lost gij de schuld weêr af.quot; Bonaparte vloog mij om den hals van blijdschap. Toen hij consul was .gaf hij mij het geleende geld weêr en vroeg mij daarop : »vvelk belang hadt gij er toch bij, mij dat geM te leenen? Ik heb mij zelve dat honderd malen afgevraagd , maar ik heb vruchteloos naar het antwoord gezocht.quot; »Dat is juist,quot; antwoordde ik , »onidat ik er geen belang bij had. Ik was zeer ziek, misschien zag ik u nooit terug. Maar gij waart jong en ik voelde mij onwillekeurig gedrongen, u van dienst te zijn, werkelijk zonder er iets anders meê te bedoelen.quot; »In dat gevalzei Napoleon, »en als gij er niets meê hebt bedoelt, hebt gij toen al zeer dwaas gehandeld.quot;
Ik zou nu, als ik de behoorlijke volgorde in acht nam, over het hart van Bonaparte moeten spreken. Doch iudien men mocht aannemen , dat een wezen, op alle punten eveneens gevormd als wij, verstoken was gebleven van het orgaan, dat in ons de behoefte wekt om te beminnen en bemind te worden, dan zou ik zeggen, dat bij zijn schepping het hart vergeten is geworden. Het kan echter ook zijn, dat hij er al vroeg in geslaagd is, de stem van het hart geheel en al te onderdrukken. Hij heeft altijd te veel werk van zich zelve gemaakt, dan dat er plaats zou zijn gebleven voor eenig gevoel van liefde of gehechtheid. Van de banden des bloeds weet hij weinig of niets; ik
52
PORTIUSTTISN EN ANEKDOTES.
weet niet, of zelfs het vaderlijk gevoel beru wel bekend is geweest. Zeker is het, dat dit gevoel niet de eerste rol vervulde in zijne verhouding tot zijn zoon.
Op zekeren dag, terwijl Talma, wat dikwijls gebeurde, bij zijn ontbijt tegenwoordig was, bracht men den jongen Napoleon binnen. De keizer nam hem op zijn knie en in plaats van hem te kussen of te liefkozen , begon hij hem te slaan, wel niet hard, maar hij sloeg hem toch. »Tal-ma,\' zei hij op eens, »ziet ge wel, wat ik doe?quot; Natuurlijk was ïalma verlegen met het antwoord op die vreemde vraag. »Ziet ge \'tniet?quot; riep de keizer, »wel, ik geesel een koning.quot;
Niettegenstaande zijn gewone, koele onverschilligheid heeft Bonaparte toch somtijds een aandoening van liefde gehad. Maar, mijn hemel, welk een zonderling soort van liefde I Even als de vroomheid schikt zich de liefde in hare uiting geheel naar het karakter. Bij een echt gevoelig wezen gaat zij geheel in het beminde voorwerp op; bij een niensch van het slag van Bonaparte tracht zij dat voorwerp te tyranniseeren.
De keizer koestert minachting jegens de vrouwen; voorwaar de manier niet, om haar te leeren liefhebben. De vrouwelijke zwakheid is hem een onomstootelijk bewijs harer minderheid; de macht, die de vrouwen in het maatschappelijke leven uitoefenen, is hem een onverdra-gelijke aanmatiging, een gevolg van die beschaving, welke, volgens het zeggen van Tailleyrand, zijn persoonlijke vijandin was, om de gestadige vorderingen, die zij poogde te maken. Vandaar, dat Bonaparte zich tegenover de vrouwen nooit recht vrij gevoelde en dat hij , omdat alles, wat ons een zekeren dwang doet gevoelen, ons hindert, haar altijd met een zekere lompheid behandelde. Hij wist niet, hoe hij er mee moest omgaan, en ontmoette er, jammer genoeg, niet velen op zijn weg,
53
i\'OUTRETTKN EN ANEKDOTES.
die een omkeer in zijn gevoelen hadden kunnen teweeg brengen. Men kan nagaan van welken aard de verbintenissen waren, die hij in zijn jeugd heeft aangeknoopt. In Italië leefde hij te midden dier volslugene onverschilligheid voor wat rein en zedelijk is , die door het fransche eger er niet beter op werd, en toen hij in -Frankrijk terugkeerde was daar de toestand uiet veel gunstiger. De ijdele, lichtzinnige vrouwen van handelaars en leveranciers , die tijdens het Directoire den boventoon voerden, vormden de kringen, waarin hij zich te Parijs bewoog , en toen hij consul was geworden en zijne generaals en adjudanten uithuwelijkte, zag hij aan zijn hof of zeer jeugdige, stille, schroomvallige schepseltjes , of van die vrouwen, die door do fortuin harer echtgenooten op eens uit de duisternis te voorschjjn waren gekomen, terwijl die fortuin al te onverwacht en te spoedig was gemaakt, om haar het licht goed te doen verdragen.
Het is mij dikwijls voorgekomen, dat Bonaparte, die altijd met de staatkunde bezig was, alleen uit ijdelheid soms heeft kunnen liefhebben. Hij bemoeide zich met geen vrouw, maakte althans geen werk van haar, of zij moest jong en schoon zijn. Hij had er toe kunnen komen , om het goed te keuren , dat de vrouw, even als het daartoe door de natuur gedoemde insekt, gedood werd, als zij , door moeder te worden, aan haar plicht jegens de maatschappij had voldaan. Toch koesterde hij gehechtheid voor zijn eerste vrouw en heeft werkelijk voor haar een zekere gevoeligheid aan den dag gelegd. Men zij Bonaparte, zooveel men wil, tegen eiken invloed blijft men toch uiet beveiligd en geen karakter vormt zich naar hetgeen de mensch altijd, maar naar hetgeen hij gewoonlijk is.
Toen Bonaparte mevrouw de Beauharnais leerde kennen was hij nog jong. Haar naam en hare bevallige
54
PORTRETTEN KN\' ANEKDOTES
mauieren plaatsteu haar boven hare geheele omgeving. Zü toonde duidelijk belang te stellen in den jeugdigen officier , wiens ijdelheid door die onderscheiding gestreeld werd , en toen hij, door haar toedoen , een hoogeren rang in het leger kreeg, bracht hji onwillekeurig zijn gelukkig gesternte met den invloed der schoone vrouw in verband. Dit bijgeloof, waar zij op handige wijs voedsel aan wist te geven, heeft langen tijd een groote kracht op hem geoefend en zelfs zijn plan tot echtscheiding, schoon hek reeds tot volle rijpheid was gekomen, in de uitvoering vertraagd. Toen Bonaparte met mevrouw de Beauharnais trouwde verbond hjj zich, naar hij meende, aan een zeer voorname dame en behaalde dus een overwinning te meer. Ik zal later gelegenheid hebben uitvoeriger over den invloed te spreken, dien zij op hem uitoefende.
Niettegenstaande den voorrang, dien hij haar schonk, heb ik hem toch twee of drie malen verliefd gezien , terwijl juist dan het heerschzuchtige van zijn karakter zich het duidelijkst toonde. Wat kon hij driftig worden bij den minsten tegensiand ! Wat kon hij hard zijn tegenover de natuurlijke jaloerschheid van zijn vrouw! »Gij moet,quot; zoo zei hij tot haar, »u weten te schikken naar al mijn luimen en grillen en hebt er niets bijzonders in te vinden, als ik mij aan dergelijke neigingen overgeef. Op al uwe klachten wil ik niets anders antwoorden , dan mijn eeuwig ik, en dat is mijn recht. Ik plaats mij geheel en al op mijn eigen standpunt en verkies mij aan niemand ter wereld te storen, wie het dan ook zij.quot; En dezelfde onverdragelijke trots, dien hij aldus tegenover zijne door hem verwaarloosde vrouw aan den dag legde, toonde bij ook tegenover het voorwerp zijner vluchtige verliefdheid. Verbaasd over de macht, die men over hem wilde uitoefenen, werd hij toornig, onderwierp zich naar den schijn en behaalde zoo een overwinning, die,
POKTllEïTEN EN ANJSKDOTES.
zoodra Jiij verkregen was, hem niet alleen volkomen onverschillig liet, maar die hij zich ook niet ontzag met zekeren ophef aan de wereld bekend te maken.
Het meest opmerkelijke in den keizer was zijn geest, zijn verstand, dat zeker veel meer omvattend was dan bij iemand uit zijn omgeving. Die rijkdom was geen gevolg van genoten onderwijs, want hij was in den grond der zaak onwetend. Hij had zeer weinig, en dat weinige vluchtig, gelezen. Maar hij had een vlug begrip en een levendige verbeelding, die met elkander te zamen aan de ontwikkeling van het verstand een krachtigen stoot geven.
De vatbaarheid van zijn hoofd, om alles op te nemen en met zekere gemakkelijkheid te schikken en te verwerken , ging alle denkbeeld te boven. Een enkele gedachte werd bij hem de moeder van duizend anderen, een enkel woord was oorzaak, dat hij aan het gesprek een belangwekkende wending gaf, waarbij wel niet altijd zuivere logika den boventoon voerde, maar waarbjj zjjn geest toch altijd schitterend uitkwam.
Het was mij altijd een genot met hem te praten, of liever hem te hooren praten, want gewoonlijk had hij het woord alleen. Niet, omdat hij, als hij goed gehumeurd was, geen antwoord of tegenspraak duldde, maar omdat het, om onderscheidene redenen, niet altijd gemakkelijk was antwoord te vinden. Zijn hof, dat schier uitsluitend militair zamen was gesteld, had de gewoonte, naar hem te luisteren, met dien eerbied, dien men aan do discipline verschuldigd is , en later werd de hofhouding te talrijk, dan dat men er niet tegen op zag, zich ten aanschouvye van allen, op den voorgrond te stellen, om misschien op minder vroolijke manier opzijn plaats te worden gezet.
Gelijk ik al heb gezegd sprak hij slecht, maar meestal
56
portretten kn anekdotes.
zeer opgewekt en geestig. Zijn grammatikale vrijheden gaven zelfs soms iets aangenaams en treffends aan zijn woorden, die daarbij altijd getuigenis aflegden van een hoogst oorspronkelijk verstand. Om zich onder bet spreken op te winden bad hij niemand noodig, die met hem sprak. Van bet oogenblik af, dat hij het woord had opgenomen , stak hij krachtig en vrijmoedig van wal, maar was er zeer op gesteld, dat men oplettend luisterde, en waardeerde het blijkbaar, als men hem begreep en met hem instemde. Wie er den rechten slag van had, naar hem te luisteren , kon zeker zijn, dat hij in zijn schatting rees. Even als een acteur opgewonden wordt bij zijn spel, als hij de toejuiching hoort van het publiek, eveneens genoot Bonaparte, als hij in de oogen zijner hoorders goedkeuring, instemming of bewondering las. Ik herinner mij nog zeer goed, dat hij mij, omdat ik blijkbaar met belangstelling en genoegen naar hem hoorde, eene geestvolle vrouw noemde, terwijl ik misschien nog geen twee woorden bad gezegd, die iets be-teekenden.
Hij hield er veel van, over zich zelve te spreken en velde daarbij soms een oordeel over zijn eigene handelingen, als ware bij over een ander bozig. Het had er soms iets van, of hij er naar zocbt, zooveel mogelijk zijn voordeel te doen met zijn karakter, door bet allernauwkeurigst te ontleden, en bij zei zelfs, dat een echt staatkundig man weet te berekenen, welk nut hij uit zijn gebreken kan trekken. Ik heb Tailleyrand eens op knorrigen toon hooren zeggen : »die duivelscbe kerel is nooit te vangen. Zelfs zijn hartstochten geven geen vat op hem, want al weet men, dat hij die beeft, hij weet nog veel beter, hoe hjj die verbergen kan.quot;
Hier schiet mij een voorval te binnen, waaruit blijkt, hoe hij, als hij dat raadzaam en nuttig achtte, uit
57
58 PORTRETTEN KN ANEKÜOTKS.
de grootste kalmte in den hoogsten toorn kon vervallen.
Kort voor oaze laatste vredebreuk met Kngeland kwam op eens het gerucht in de wereld, dat du oorlog weer zou uitbreken en dat de ambassadeur, lord With worth, zich gereed maakte, om te vertrekken. De eerste consul had de gewoonte, één keer in de maand des voormiddags, de ambassadeurs met hunne eohtgenooten in de salons van mevrouw Bonaparte te ontvangen. Dit geschiedde altijd met een zeer deftig ceremonieel. De vreemdelingen schaarden zich in een salon , en als zij er allen waren kwam de eerste consul binnen met zijne gemalin , gevolgd door een prefect en eene dame du palais. Na langs de gasten gewandeld te hebben ging mevrouw Bonaparte een oogenblik zitten, de eerste consul sprak met sommigen uit het aanzienlijke gezelschap en verliet dan, na eene korte buiging, de salon.
Even voor het verbreken van den vrede was het corps diplomatique als naar gewoonte, in de Tnilerien bijeen. Terwijl de gezanten stonden te wachten kwam ik in het boudoir van mevrouw Bonaparte , die nog bezig was aan haar toilet. De eerste consul zat op den grond te spelen met den kleinen Napoleon, den oudsten zoon van zijn broeder Louis.
Tegelijkertijd monsterde hij de toiletten van zijne gemalin en van mij en had allerlei kleine opmerkingen. Hij scheen bijzonder goed gehumeurd en ik waagde de gissing te uiten, dat de ambassadeurs straks zeker allen naar hunne hoven zonden schrijven , dat do toekomst niets dan eendracht en vrede beloofde, wijl de eerste consul zoo opgeruimd was. Bonaparte lachte en begon weêr met het kind te spelen.
Een oogenblik later kwam het bericht, dat al de gezanten er waren. Bonaparte stond driftig op en al de vroolijkheid week op eens van zijn gelaat, zoodat ik
PORTBETTRN EN
59
ANEKDOTES.
schrikte van de strenge trekken, die er op geteekend stonden. Het had er iets van, of hij naar welgevallen bleek kon worden en in minder tijds dan ik dit schrijf was het een geheel ander beeld als zoo even. Met trillende stem riep hjj: skomaan , dames!quot; liep haastig voort, ging de salon binnen en trad, zonder iemand te groeten, op den ambassadeur van Engeland toe. Bitter begon hij zich over de handelingen van het engelsche gouvernement te beklagen en scheen al driftiger en driftiger te worden, zoodat al de aanwezigen van schrik stonden te beven. De meest beleedigende woorden en de hardste bedreigingen stiet hij uit met bijna gillende stem. Niemand waagde ook zelfs maar een teeken van afkeuring of verontwaardiging. Mevrouw Bonaparte en ik zagen elkander aan .met angstige verbazing en de anders zoo flegmatieke Engelschman wist bijna geen woorden te vinden, om den toornigen eersten consul te antwoorden.
Een andere anekdote, die misschien wel een beetje wonderlijk is, kan meê tot een bewijs dienen, hoe Bonaparte geheel en al meester over zich zelve wist te blijven \').
Als hij op reis was, of zelfs als hij een veldtocht maakte , was hij er zeer op gesteld, dat hij de gelegenheid vond zich een soort van afleiding te bezorgen, die bijzonder in zijn smaak viel. Zijn zwager Murat of de maarschalk Duroc waren gewoonlijk belast met de taak om voor den keizer te zoeken, wat hij ter voldoening aan zijn vluchtige neigingen verlangde. Toen hij voor de eerste maal in Polen kwam ontving Murat, die naar
\') De nbt ile Pradt verhaalt, Jat ile keizer hem eens, na oen zoor heftig tooneel, bedaard naderde en zei; «gij hebt zoker gedacht, dat ik zeer driftig was. Och neen. De drift h bij mij nooit hooger gekomen en hij wees bij die woorden naar zijn hals, als bedoelde hij, dat hij er altijd wel voor wist te zorgen, dat zijn toorn zijn hoofd nooit in de war bracht.
POBTUETTBN EN ANEKDOTES.
Warschau vooruit was gegaan, bevel, om voor den keizer, die spoedig in de hoofdstad werd gewacht, eene jonge, schooine vrouw te zoeken, liefst uit den poolschen adel. Hij volbracht handig de hem opgedragen taak en wist eene jeugdige Polin, die met een ouden man gehuwd was, te bewegen, den keizer van dienst te zijn. Welke middelen hij bezigde en wat hij beloofde weet ik niet, maar zij trad met hem in schikking en nam zelfs op zich , des avonds naar een kasteel bij Warschau te gaan, als de keizer daar zou zijn.
De schocne vrouw kwam vrij laat ter plaatse harer bestemming. Zij heeft zelf later dit avontuur verteld en erkende, wat dan ook nog al natuurlgk is, dat z|j sidderend van vrees en zelfverwijt het kasteel binnen trad. De keizer bevond zich in zijn kabinet en men diende de vreemde dame bij hem aan Onmiddellijk en zonder zelfs van zijn werk op te zien gaf hij last, dat men haar de voor haar bestemde kamer zou wijzen, dut men haar de gelegenheid moest aanbieden, om een bad te gebruiken en iets te eten en dat zij dan , als zij lust had, naar bed kon gaan. Intusschen ble^f hij door zitten werken tot laat in den nacht.
Toen hij eindelijk gedaan had ging hij naar de kamer, waar men hem al lang wachtte, en verscheen daar aanstond als de meester, die aan niemand rekenschap schuldig is en zich daarom ook voor niemand ontziet. Maalais had hij geen tijd te verliezen, begon hij tegelijkertijd een gesprek met de jeugdige vrouw over Polen en ondervroeg haar als een agent van policie, die met het onderzoek eener zamenzwering of iets dergeljjks belast is geworden, terwijl zij hem alle mogelijke inlichtingen moest geven omtrent de meest aanzienlijken onder bare landslieden. Uren achtereen zette hij dat zonderling onderzoek voort.
60
61
Men stelle zich de verwondering voor der twintigjarige vroaw, die alles had verwacht behalve juist dat. Zij antwoordde hem zoo goed en zoo kwaad zij kon en toen zij eindelijk niets meer wist te zeggen herinnerde de keizer zich, dat Murat de schoone vrouw een gesprek van teederder aard had doen verwachten.
Toch schijnt het wel, dat juist deze zonderlinge manier , om eene verliefde zamenkomst te openen , op de Polin geen onaangenamen indruk maakte, want langen tijd bleef zij aan den keizer verbonden. Ten laatste kwam zij ook te Parijs, waar zij een zoon kreeg, op wien vele Poolsche edellieden al hunne verwachting bouwden , als de door den keizer gesteunden bewerker hunner onafhankelijkheid. Ik zag de moeder aan het hof, waar zij de jaloerschheid gaande maakte van mevrouw Bonaparte, terwijl zij, na de echtscheiding, de bepaalde vriendin werd van de verstooteue keizerin, die haar met haar zoon gaarne bij zich ontving op Malmaison.
Men zegt, dat zij den keizer ook in zijn ongeluk getrouw is gebleven en hem op het eiland Elba meer dan eens heeft bezocht. Toen hij zijn laatste noodlottig bezoek aan Frankrijk bracht heeft hij haar daar weder gezien. Na zijn tweeden val is zij, die intusschen weduwe was geworden, hertrouwd en in 1818 te Parijs gestorven. Tailleyrand heeft mij deze geheele geschiedenis verhaald.
Laat mij nu de teekening van dit portret afmaken.
Napoleon ging zoo geheel in zijn eigen persoonlijkheid op, dat hij bijna geheel gevoelloos was tegenover dat, wat hem niet onmiddellijk aanging. Dat nam niet weg, dat hij oogenblikken had, waarin hij geroerd scheen te zijn, maar die gingen spoedig voorbij en brachten hem altijd uit zijn humeur. Hij kon zelfs tranen storten, die de uitvloeisels schenen te zijn van zenuwachtige over-
PORTRETTEN EN ANEKDOTKS.
spanning. »Ik hebzoo zei hij, «onhandelbare zenuwen ; als mijn bloed niet zijn gewonen, laogzaaien lood behield, dan zou ik er gek van kunnen worden.quot; De geneesheer Corvisart heeft mij gezegd, dat zijn pols minder slagen telde in de minuut, dan gewoonlijk bij een gezond mensch het geval is. Hij heeft nooit een duizeling gevoeld en verklaarde, dat hij niet begreep, wat de menschen er meê meenden , als zij zeiden: ,het hoofd loopt mij om.\'
Tengevolge van zijn gewoonte, om aan den eersten indruk toe te geven, kon hij dikwijls den een of ander zeer harde en beleedigende woorden toevoegen, en scheen er dan oen soort van genoegen in te vinden, als de door hem beleedigde personen van schrik en ontroering voor hem stonden te beven. Hij was van oordeel, dat onrust en gejaagdheid tot ijver aanspoorden en toonde daarom maar zeer zelden, dat hij over personen of zaken tevreden was. Met bewonderenswaardige nauwgezetheid gediend en op de minuut gehoorzaamd beklaagde hg zich nog over de traagheid, waarmeê men aan zijn bevelen voldeed en hield met opzet altjjd den schrik ouder zijne omgeving levendig. Wanneer men soms onwillekeurig, door het gesprek meegesleept, zich op zijn gemak begon te gevoelen , wist hij aanstonds, door een of ander hard gebiedend woord, de vrees er weer in te brengen. Voor zich zelve en voor anderen had hij een afkeer van rust. Als mijn echtgenoot feesten voor hem aanrichtte, waarbij niets werd gespaard, om die bevallig en schitterend te doen zijn , vroeg ik niet , of de keizer tevreden was geweest, maar of hij weinig had geknord. Zijn dienst was een uitermate lastig en pijnlijk werk en hij was daar zelf zoo innig van overtuigd, dat hij bij zekere gelegenheid zei: »de gelukkigste mensch is die, die het verst van mij verwijderd leeft.quot;
62
PORTRIiTTEN KN ANEKDOTES. 63
Bonaparte keade, gelijk ik al gezegd heb, geen grootmoedigheid ; nogtans heeft hij soms schittereude geschenken gegeven en reusachtige belooningea uitgereikt. Maar als hij een dienst betaalde , liet hij altjjd gevoelen, dat hij een anderen dienst verwachtte en wie de belooning ontving sidderde onwillekeurig bij de gedachte , dat hij er zelf later toch weêr voor zou moeten betalen. Nu en dan lag er iets grilligs in de manier, waarop hij zijn gunst betoonde en hoogst zeldzaam heeft een gift van hem ontvangen een ongemengd gevoel van dankbaarheid opgewekt. Daarenboven eischte hij, dat het door hem geschonken geld ook werd verteerd en hoorde met zeker genoegen, dat zijn dienaren schulden maakten , wijl zij daardoor juist altijd minder onafhankelijk waren. Zijn gemalin kwam in dit opzicht ten volle aan zijn wenschen tegemoet en hij zorgde er voor, hare geldelijke aangelegenheden nooit geheel te regelen, omdat hij daardoor in de gelegenheid was, haar nu en dan bang of\' ongerust te maken.
Op zekeren tijd legde hij den heer de Remusat een aanzienlijk inkomen toe, onder voorwaarde, dat wij ons huis op grooteu voet zouden inrichten en veel gasten zien. Wij getroostten ons de groote uitgaven, die de eerste inrichting vorderde, maar al spoedig daarop kwam mijne moeder te sterven en waren wij dus gedwongen, ons huis te sluiten. Terstond trok de keizer het groote inkomen weder in. Wij konden het toch niet gebruiken , zei hij , en bracht ons daardoor in geen geringe verlegenheid, wijl do eerste onkosten , die wij gemaakt hadden, bijna geheel voor onze rekening kwamen.
Hier houd ik met dit portret op. Onder het schrijven mijner gedenkschriften zullen mij natuurlijk nog een tal van bijzonderheden voor den geest komen, die ik daarin hoop op te nemen. Het hier geschrevene is voldoende , om eenig denkbeeld te geven over het karakter
1\'OR.TIIEÏTUN EN ANEKDOTES.
van den man, in wiens omgeving ik het schoonste deel vau mijn leven heb doorgebracht.
DE MOEDER VAN BONAPARTE.
Mevrouw Bonaparte, de moeder, eene Remolini van zich zelve, was in 1767 gehuwd met Karei Bonaparte, wiens familie onder de aanzienlijksten van het eiland Korsika gerekend werd. Men heeft beweerd , dat er eene ongeoorloofde betrekking zou hebben bestaan tusschen mevrouw Bonaparte en den gouverneur van het eiland , den heer de Marbeuf, en zelfs, dat Napoleon aan die betrekking zijn leven had te danken. Zeker is het, dat hij altijd een bijzonder belang heeft gesteld in de familie Marbeuf. Hoe het zij , de gouverneur plaatste den jongen Napoleon Bonaparte op de lijst der adellijke kinderen , die van Korsika naar Frankrijk werden gezonden, om daar de lessen bij te wonen aan de militaire school. Napoleon werd geplaatst te Brienne.
Nadat de Engelschen in 1793 zich meester van Korsika hadden gemaakt trok mevrouw Bonaparte, toen eene rijke weduwe , met hare kinderen naar Marseille. De opvoeding van die kinderen was zeer verwaarloosd, en als men gelooven mag, wat men elkander te Marseille vertelde , dan hebben de dochters van mevrouw Bonaparte juist niet altijd getoond, dat zij zich bijzonder aan de strikte eischen der zedelijkheid lieten gelegen liggen. De keizer heeft het aan de stad Marseille nooit vergeven, dat zjjn familie daar in zoo weinig aanzien heeft gestaan en enkele min vleiende voorvallen en bijzonderheden, die men elkander te Marseille wist te verhalen, waren werkelijk oorzaak, dat Napoleon van geheel Provence een afkeer had.
G4
PORTRm\'EN EK ANEKDOTES.
Toeu haar zoon Napoleon meer op den voorgrond trad vestigde mevrouw Bonaparte zich met der woon te Parijs. Zij leefde stil en schraapte zooveel geld bijeen, als zij kon, bemoeide zich niet met de publieke zaken en had, noch zocht ooit bijzonderen invloed. Even als iedereen zag zij zeer op tegen haar zoon, en was een vrouw van zeer middelmatige geestontwikkeling. Niettegenstaande den hoogen rang, dien zij als Madame Mere bekleedde, valt er tot haar lof weinig te zeggen. Na den val van haren zoon vestigde zij zich te Home en woonde daar zamen met haar broeder, den kardinaal Fesch.
Van dezen laatste zegt men, dat hij er, na den eersten veldtocht ia Italië, ijverig op uit was, voor zijn tijdelij-ken welstand te zorgen. Hij ontving, of nam — ik weet het niet — een tal van schilderijen, standbeelden en kostbaarheden, waarmee lüj zijn verschillende huizen en buitenverblijven versierde. Toen hij later aartsbisschop van Lyon en kardinaal was geworden wist hij zich uitstekend naar zijn waardigheid te gedragen eu verwierf zich onder zijne arabgenooten een goeden, eervollen naam. Hij verzette zich dikwijls tegen den keizer en koos, bg de geschillen tusschen dezen en den paus, de partij van den laatste, terwijl het vooral aan hem te danken was, dat het plan tot het houden van een concilie te Parijs, in de geboorte werd gesmoord. Of uit staatkunde, of tengevolge van godsdienstige bezwaren was hij, naar mevrouw Jozefine Bonaparte meermalen verzekerde, tegen de echtscheiding van het keizerlijke paar. Sinds hij te Rome woonde stond de kardinaal in hoog aanzien bij den paus \').
65
\') Mevrouw Bonaiiartc, geboren 1750 , overleed te Rome in 183S). Ue kardinaal ïesch , geboren 1763, overleed mede te Korne, ia heb elfde jaar als zijne zuster.
5
11ÉMUSA.T, Gedenkschriften. I.
66 PORTRETTEN EN\' ANEK DOTES.
JOZEF BONAPARTE.
Jozef, geboren 1768, een man met een aangenaam uiterlijk en veel liefde voor het vrouwelijk geslacht, onderscheidde zich vau al zijne broeders door zijne zachte en bevallige manieren. Hij was echter evenmin als zij te goeder trouw. Zijne eerzucht, hoewel minder sterk dan bij zijn broeder Napoleon, kwam toch nu en .dan krachtig aan het licht en zijn geest was niet genoeg ontwikkeld, om hem in de verschillende, zeker soms zeer moeielijke toestanden, waarin het leven hem plaatste, de goede keus te laten doen. In 1805 wilde Bonaparte hem koning maken van Italië, onder voorwaarde, dat hij van het recht van erfopvolging voor Frankrijk zou afzien. Hij weigerde onder die voorwaarde de kroon. Altijd toonde hij een zekere hardnekkigheid voor de handhaving van wat hij zijne rechten noemde en droomde van een tijd , dat hij de Franschen onder zijn regeeriüg zou doen uitrusten van al de vermoeienissen, die zijn broeder hun veroorzaakt had. Beter dan Napoleon had hij er den slag van, door zijne aangename vormen, de menschen voor zich in te nemen , schoon hij hun minder vertrouwen wist in te boezemen. Hij had iets zeer gemakkelijks in het huiselijke leven, maar miste alle geschiktheid zoowel op den troon van Napels als later op dien van Spanje. Men dient echter niet te vergeten , dat hij op die tronen weinig anders was als de stadhouder van Napoleon. In geen van beide landen is hij er in geslaagd zich achting of persoonlijke toegenegenheid te verworven \').
Zijne echtgenooto, de dochter van een handelaar te Marseille, Clary genaamd, was de eenvoudigheid en de
\') Jozef liunaparle overleed te Florence, 1814.
PÜRTRKTTJiN EN ANKKDOTES. 67
beminnelijkheid zelf. Leelijk , klein, schroomvallig en stil als zij was, kon zij geen rol spelen, noch aan het keizerlijke hof, noch toen zij achtereenrolgens twee kronen droeg, wier verlies zij zeker nooit heeft betreurd, üit dit huwelijk werden twee dochters geboren, die naar Noord-Ainerika zijn verhuisd.
De zuster van mevrouw Jozef Bonaparte huwde met generaal Bernadotte, op het cogenblik, dat ik dit schrijf, koning van Zweden. Zij had iets zeer eigenaardigs, iets oorspronkelijks iu haar karakter en dweepte met Napoleon. Vandaar naar uien meent, dat zij Frankrijk nooit heeft willen verlaten, terwijl zij nu nog in bijna geheele verborgenheid, te Parijs haar verblijf houdt \').
LUCIEN BONAPARTE.
Lucien Uonaparte was een zeer verstandig man. Al vroeg had hij een fijn ontwikkelden smaak voor de schoone kunsten en las daarbij veel. Ais afgevaardigde van Kor-sika trokken zijne redevoeringen in den Raad der Vijfhonderden gewoonlijk zeer de aandacht zijner medeleden, vooral de bekende rede, door hem gehouden 22 September 1798, den verjaardag van de stichting der republiek. Hij sprak niet geestdrift ovor den wensch, dien ieder Franschman moest koesteren voor de handhaving van de constitutie en de vrijheid, en slingerde een vloek naar het hoofd van den onverlaat, die het koningschap zou trachten te herstellen. Toen de generaal Jourdain, ten gevolge dier welsprekende rede, zijne bekommering te kennen gat over enkele verontrustende berichten ten aan-
\'l De kouiugiu van Zweden is eeral voor weinige jaren ovcrleJen. Zij woonde te Parijs in dc Kue d\' Anjou Saiut-llonoré.
PORTRETTEN EN ANEKDOTES.
zien van gevaren , die de vrijheid bedreigden, riep Lucien den liaad in liet geheugen, dat er een wet bestond , waarbij een ieder, die de rechten der Nationale Vergadering te na trad, buiten de wet werd gesteld. Intusschen is het zeer waarschijnlijk, dat hij reeds toen met zijn broeder Napoleon aan de kans en de mogelijkheid dacht, om het geslacht der Bonapartes te verheffen. Toch bezat Lucien enkele echt constitutioneele begrippen en als hij zijn vroegeren invloed op zijn broeder had weten te behouden, zou deze misschien er toe besloten hebben, eenige matiging aan te brengen aan zijn onbeperkt persoonlijk gezag.
Toen Napoleon in Egypte was, zorgde Lucien er voor, dat hij op de hoogte bleef van den loop der zaken in Frankrijk, drong sterk aan op zijn haastige terugkomst en stond hem, gelijk men weet, bij de omwenteling van 18 Brumaire 1799, krachtig ter zijde.
Van dat tijdstip af\' werd Lucien eerst minister van Binnenl. Zaken, toen ambassadeur in Spanje, maar was overal een reden van bezorgdheid voor zijn broeder. Napoleon hield er niet van, dat men de herinnering bewaarde aan de diensten, die men hem had bewezen, en Lucien was er bestendig op uit, om hem die, dikwijlsin zeer onaangenamen vorm, in het geheugen te roepen.
G8
Gedurende zijn verblijf in Spanje sloot hij zich aan bij den Vredeprins \') en bewerkte meê het traktaat van Ba-dajoz, 6 Juni 1801, dat Portugal tegen vijandelijken overval vrijwaarde. Ter belooning kreeg hij een schat van gold en diamanten, dien men op twee honderd vijftig millioen gulden heeft begroot. In dien tijd vormde hij ook het plan, om Bonaparte te doen trouwen met eene iKfante van Spanje, maar deze weigerde, hetzij omdat hij
Dou Mauuel Godoy, hertog van Alcudia, spaausch minister, die bij den vrede van Bazel, 1795, den titel ontving van Principe de la Paz.
POHTIIEÏTEN EN ANEKDOTES.
nog tc zeer aan zijoe gemalin was gehecht, hetzij omdat hij er tegen opzag, de republikeinsche gevoeleus zoo openlijk ia het aangezicht te slaan.
lu 1790 was Lucien, die toen de betrekking van magazijnmeester bij de militaire inrichtingen te Toulon bekleedde, gehuwd met de dochter van een herbergier, die hem twee dochters schonk, maar vroeg stierf. De oudste dochter werd door den keizer naar Frankrijk geroepen. De zaken in Spanje stonden op een slechten voet en Napoleon dacht een handigen zet te doen , door dit meisje uit te huwelijken aan den prius van Asturie. Toen zij echter te Parijs was gekomen en daar bij hare grootmoeder woonde, liet zij zich in woord en brief zoo onbewimpeld uit over alles, wat zij aan het hof dwaas en bespottelijk vond, dat de keizer boos op haar werd en haar weder naar Italië liet vertrekken.
In 1803 werd Lucien, die weduwnaar was en een zeer ongebonden leven leidde, verliefd op mevrouw Jouberthou, de vrouw van een bankier, dien men naar St. Domingo zond, waar hij spoedig stierf. Deze vrouw, jong, schoon en flink bij de hand, wist Lucien te bewegen , haar te trouwen , zeer tegen den zin van den keizer. De on-eenigheid tusschen de beide broeders verergerde daardoor in die mate , dat Lucien in het voorjaar van 1804 Frankrijk verliet en zich te Rome vestigde.
Men weet, hoe hij daar de pauselijke belangen heeft gediend en op het Quirinaal in gunst stond. Zoo zelfs, dat hij, na al de gebeurtenissen van 1815, toen hij weêr naar Frankrijk trok, in de pauselijke staten een veilige haven vond, voor zich en zijn gezin i).
Lucien Bonaparte, gcb. ia 1775, overleed te Viterbo in 1840,
69
FN ANEKDOTES.
70
PORTI! KTTEN
LOUIS BONAPARTE.
Over Louis Bonaparte, geboren in 1778, wordt zeer verschillend geoordeeld. Een zeker vertoon van enkele deugden, een meer geregeld leven, dan men van zijne familie gewoon was , eenige zonderlinge denkbeelden, meer de vrucht van dwaze theorien, dan van degelijke beginselen , hebben de wereld in haar oordeel over hem op het dwaalspoor gebracht en hem een heel anderen naam bezorgd , als zijn broeder.
Met vrij wat minder geest begaafd dun Napoleon en Lucien, had hij een nog al romaneske verbeelding en daarbij een door en door ongevoelig hart. Zijn jeugd werd bedorven door een wankelende gezondheid, die op zijn humeur een noodlottigen invloed oefende. Ik weet niet, of de aan zijn familie eigene eerzucht zich ook in hem zoo sterk zou hebben ontwikkeld, als hij geheel op eigen wieken had gedreven, maar wel, dat hij altijd de blijken heeft gegeven, dat hij uitmuntend zijn voordeel wist te doen met de verschillende omstandigheden , die hem in zijn leven te gemoet kwamen.
Men heeft van hem gezegd, dat hij Holland heeft willen besturen met het oog op de belangen van dat land , en niet volgens den uitdrukkelijken wil van zijn keizerlijken broeder. Zijn troonsafstand, meer het gevolg van een gril dan van een edele verontwaardiging, was de daad , die hem het meest eer aandeed.
Louis Bonaparte was egoist en wantrouwend. Men zal hem in de Gedenkschriften nog beter leeren kennen. Bonaparte zei op zekeren dag: »de geveinsde deugden van Louis zijn mij veel lastiger dan de ondeugden van Lucien.quot; Na den val der dynastie vestigde hij zich te Rome.
POUT RETT KN EN ANEKDOTES.
MEVROUW JOZEFINE BONAPARTE EN HARE FAMILIE.
De markies do Beauharnais, de vader vaii den geueraal, die de eerste echtgenoot van mevrouw Bonaparte is geweest , was in militaire betrekking op het eiland Martinique werkzaam geweest. Hij sloot daar vriendschap met eene tante van mevrouw Bonaparte , die hem naar Frankrijk volgde en die hij op haar ouden dag nog trouwde. Die tante liet ook hare nicht, Jozefine de la Pugerie, naar Frankrijk overkomen. Zij zorgde voor haar opvoeding en wist het van haar echtgenoot gedaan te krijgen, dat het meisje op vijftienjarigen leeftijd in het huwelijk trad, met haar stiefzoon, den jeugdigen Beauharnais. De jonge man was niets met dit huwelijk ingenomen, maar schijnt toch later genegenheid voor zijne vrouw te hebben opgevat, blijkens een tal van zeer hartelijke brieven , die zij van hem uit verschillende garnizoenen ontving en die zij zorgvuldig bewaarde.
Uit dit huwelijk werden Eugène cn Hortense geboren. Bij het uitbreken van de revolutie ontstond er tusschen de beide echtgenooten een zekere verkoeling. In de eerste maanden van het schrikbewind had de heer de Beauharnais nog een kommando in het fransche leger, maar bemoeide zich in het geheel niet met zijn vrouw.
Ik weet niet, door welk toeval zjj in kennis kwam met enkele leden der conventie, maar wel, dat zij nog al invloed op hen uitoefende. Goed en vriendelijk van aard als zij was, maakte zij van dien invloed liefst gebruik, om den een of den ander van dienst te zijn. Haar gedrag bracht haar een weinig in opspraak , maar Over hare goedhartigheid, hare bevallige manieren en aangenamen omgang waren allen het eens. In 1793 voerde haar weg liaar naar een dorp in de omstreken van Parijs, waar zjj.
71
72 PORTRETTUN EN ANEKDOTES.
even als mijn man en ik, den zomer doorbracht. Wij zagen elkander dikwijls, want wij woonden vlak bij elkander. Ik herinner mij nog zeer goed, dat de jonge Hortense, die drie of vier jaren jonger was dan ik, mij nu en dan in mijn kamer kwam opzoeken , waar zij zich bezig hield, met mjjne bijouterien te bewonderen, terwijl het, zooals zij zei, een ideaal voor haar zon zijn, als zij zulk een schat mocht bezitten. De arme vrouw is, sinds dien tijd , overladen met diamanten , maar hoe zwaar heeft dikwjjls de schitterende diadeem haar op het hoofd gedrukt !
Gedurende den tijd, waarin iedereen een schuilplaats zocht, om zich te verbergen voor de vervolging, die geen klasse of stand in de maatschappij ongemoeid liet, verloren wij mevrouw de Beauharnais uit het oog. Haar mau, door de Jakobjjnen verdacht verklaard, werd te Parijs gevangen gezet en door de revolutionaire rechtbank ter dood veroordeeld. Zij zelve , ook in den kerker opgesloten , had het geluk aan den bijl, die, zoader onderscheid van kunne en leeftijd , zijn noodlottige taak verrichtte, te ontkomen. Nauw verbonden aan de schoone mevrouw Tallien, werd zij toegelaten in de kringen van het Directoire, waar vooral Barras haar onder zijn bescherming nam. Mevrouw de Beauharnais was eer arm dan rijk, zoodat haar smaak voor opschik en weelde haar afhankelijk maakte van hen, die haar in staat stelden aan dien smaak te voldoen. Zonder bepaald eene schoonheid te zijn, had haar geheele verschjjning iets ongemeen bevalligs. Haar gelaat was fijn besneden en zeer regelmatig, haar oog zacht, haar kleine mond wist een paar leelijke rijen tanden uitnemend te bedekken, aan haar kleur, oorspronkelijk eenigszins bruin, werd door de doelmatige hulp van rood en wit, een eigenaardig waas gegeven. Hare gestalte was onberispelijk van figuur en al
PORTKETTKN EN ANEKDOTES.
de ledematen waren even edel en fijn gevormd. La Fontaine had nooit meer naar waarheid kunnen zeggen :
quot;Sohooncr dan hare schoonheid was hare bevalligheid.quot;
Zij kleedde zich met een onberispelijken smaak en alles wat \'/ij droeg werd er fraaier door. Vandaar ook, dat zij er altijd in geslaagd is, te midden van zoo vele schoono en jeugdige vrouwen, als er aan het hof verschenen, de eerste plaats te behouden.
Aan al dat lichamelijk schoon paarde zij eene ongemecne welwillendheid, een zeer gelijkmatig humeur en een zich nooit verloochenende gezindheid, om een haar aangedaan leed te vergeven.
Veel geest bezat zij niet. Als coquette Creole was van haar eigenlijke opvoeding niet veel ate recht gekomen , maar zij had de gave van te gevoelen, wat zij miste en zich daardoor te vrijwaren tegen spot of minder aangename verbazing. Daarbij bezat zij een natuurlijken tact, vond hare woorden gemakkelijk eu had een sterk geheugen , wat vooral in de aanzienlijke maatschappelijke kringen een voorrecht is. Ongelukkig genoeg stond haar gevoel van zedelijkheid en eigenwaarde niet op eene lijn met hare uiterlijke bevalligheid. Liever bekoorde zjj haren man door haar lichamelijk schoon dan door adel des ge-moeds. In alles was zij hem ten dienste, tot in het buitensporige toe, en dit heeft er waarschijnlijk niet weinig toe bijgedragen, dat Napoleon de vrouwen met een zekere minachting beschouwde. Zjj was nu en dan in de gelegenheid, om hem iets goeds te zeggen, maar zij was bang, en bukte daarom altijd , in stede van ook maar eenigen invloed te oefenen. Vluchtig, bewegelijk, voor allerlei aandoening vatbaar, maar niet in staat, lang over iets na te denken of eenige ernstige indrukken in zich op te nemen, heeft zij zich, door de grootheid, die haar omgaf,
7S
\' PORTRETTEN EN ANEKDOTES.
wel niet in de war laten brengen, maar er ook nooit iets door geleerd. Had zij behoefte, om ongelukkigen te troosten of te helpen, voor de ongelukken van Frankrijk heeft zij nooit een open oog gehad. Bij die rampen boog zij zich voor het genie van Napoleon. Zij oordeelde nooit over hem, als alleen in zoo ver het haar eigen persoon aanging, al het andere was voor haar de uitvoering van een machtig noodlot, gelijk Napoleon zelf zoo graag placht te zeggen. Daarom was ook zijn invloed op haar in vele opzichten zeer noodlottig ; hij had haar minachting weten in te boezemen voor menigen plicht, hij had hare ziel weten te vervullen met een sterk wantrouwen en hij had haar geleerd, even handig onwaarheid te spreken , als hij zelf dat kou.
Men heeft over den prijs gesproken van het bevelhebberschap over het fransche leger in Italië. Mevrouw de Beauharnais heeft mij meer dan eens verzekerd, dat Bonaparte toen verliefd op haar was, zij aarzelde in hare keus tusschen hem, den generaal Hoche en den heer de Canlaincourt, die ook naar hare hand stonden. Het overwicht, dat Bonaparte onwillekeurig oefende, gaf den doorslag. Ik weet nog zeer goed, dut mijne moeder, die toen buiten woonde, nog schreef, hoe het haar verwonderde, dat mevrouw de Beauharnais zich in liet huwelijk begaf met een zoo weinig bekenden man.
Toen ik haar vroeg, hoe Napoleon was vóór zijn trouwen, deelde zij mij meê, dat hij een stil, droomerig joug-mensch was , wien de omgang mtt vrouwen in \'t geheel niet gemakkelijk afging, maar dat hij tegelijk hartstochtelijk en wegslepend kon zijn, schoon er altijds iets vreemds was aan zijn persoon. Dat zijn humeur zoo slecht was geworden en dat hij zoo verschrikkelijk den despoot ook over haar kon spelen, kwam alleen, zoo dacht zij, van al de tegenspoeden en vermoeienissen in den egyptischen oorlog geleden.
74
PORTRETTEN KN ANEKDOTES
75
Ik heb brieven gelezen, door Napoleon, tijdens den eersten italiaanschen veldtocht, aan mevrouw Bonaparte geschreven. Zij was met het leger meegegaan , waar hij haar meest in de achterhoede liet, tot dat een behaalde overwinning de veiligheid van den weg verzekerde. Het zijn wonderlijke brieven, met han bijna onleesbaar echrift, gedrochtelijkeu stijl en ongelukkige spelling; maar er spreekt een echt hartstochtelijk gemoed uit. Men vindt er een mengeling in van zoo machtige gevoelens en heftige , soms tegelijk dichterlijke uitdrukkingen, met een liefde, die zoo geheel anders was als gewoon, dat iedere vrouw er blij om zou zijn , als zulke brieven aan haar werden gericht. Met de bevallige, afgemeten brieven van den heer de Beauharuais stonden zij natuurljjk in scherpe tegenspraak. Men begrijpt daarenboven, wat bet, in een tijd, toen de staatkunde in alles den boventoon voerde, voor een vrouw bedoekende, als een der beweegkrachten te gelden van het zegevierende leger. Op den vooravond van een der groote veldslagen schreef Bonaparte : »Ik ben ver van u ! Het is mij, of alles duister wordt om mij heen ; ik voel behoefte aan de sombere flikkering van de bommen en kogels, waarmee mij onze vijanden zullen begroeten. Dan zal die donkerheid , die mij, na gij niet met mij zijt, van alle kanten omgeeft, eenigszins verhelderd worden. -Jozefine, gij hebt geschreid, toen ik wegging — geschreid ! Ala ik daaraan denk, begint mijn geheele lichaam te trillen. Maar wees gerust. Wurmser zal de tranen duur betalen, die gij hebt gestort.quot; Den volgenden dag werd Wurmser verslagen \').
\') Graat Wai\'tnsor wa3 de o[iporl)Ovrelhcljbsr Jnr voreciiig.le oosteurijkscho legers in den italiaanschen oorlog. Bij Casliglione , llovcrodo, Bassano, Areola en lüvoli door Napoleon geslagen, moest hij eindelijk, 2 Februari 1797, ook Mantua overgeven, waardoor de geheele oorlog ten gunste van Frankrijk afliej). Wurmser overleed weinige maanden later. Hij heeft do geweldige nederlaag niet kunnen overleven.
PORTRETTEN EN ANEKDOTKS.
De geestdrift, waarmee ile jonge generaal Bonaparte in het scboone Italië werd ontvangen, de schitterende feesten, de roem der overwinning, de schatten, die ieder officier er meester kou worden, de matelooze weelde, die daar bet gevolg van was, dat alles te zamen werd oorzaak , dat mevrouw Bonaparte meer en meer gewende aan een glanzende omgeving en nooit, zoo zei zij zelve, had zij later iets gevoeld van den wondervollen indruk , dien het op haar maakte, als de glorierijke overwinnaar de lauweren van den triomf aan hare voeten nederlei of — althans scheen neder te leggen. Intusschen blijkt het uit de brieven ook, dat mevrouw Bonaparte, by al den roem, dien baar gemaal behaalde en deu glans, die hem omgaf, in dit zonderling bewogen leven van liefde, feestelijkheden en weelderig genot, soms reden gaf tot een gevoel van onrust in den boezem van deu door allen beuijden en bewonderden held. Nu leest men er de uitdrukking in van een sombere jaloerschheid, dan weder wordt de toon heftig en dreigend, en te midden van dat alles wordt men geschokt door een uiting van afkeer voor de ontgoochelingen , waar het leven vol van is en die het soms zoo bitter maken. Misschien was die kwetsing in zijn wer-keljjk dierbaarste gevoelens de oorzaak, dat zijn gevoel geheel verstompte, misschien was hij een beter mensch geworden, als hij warmer en vooral beter was bemind.
Toen de overwinnende generaal, na die reeks van schitterende overwinningen, door de ijverzucht van het Directoire, gedwongen was, tot eene vrijwillige uitwijking naar Egypte , werd do toestand van mevrouw Bonaparte zeer moeielijk. Haar gemaal koesterde eeue verdenking, die door Jozef en Lucien, voor wie de invloed van Jozefine onuitstaanbaar was, gedurig werd gevoed. Zij stond geheel alleen, want ook haar zoon was met Bonaparte meegegaan ; aan de grootste weelde gewoon, kwelde haar het
76
POBTllETTRN KX ANEKDOTES.
geldgebrek, waar zij meê te worstelen had en dat liaur, door bemiddeling van hare vriendin, mevrouw de Tallieu, in aanraking bracht met de leden van het Directoire, in de eerste plaats met Rewbel. Bij zijn vertrek had Bonaparte haar opgedragen, een landgoed te koopen en hare keus viel op Malmaison, waarschijnlijk ten gevolge dei-nabijheid van St. Germain , waar hare dochter Hortense hare opvoeding kreeg. Wjj vonden haar daar terug, omdat wij voor een paar maanden onzen intrek hadden genomen bij een onzer vrienden, wiens kasteel dicht bij Malmaison was gelegen. \'Mevrouw Bonaparte, die tot onbescheidenwordens toe openhartig was , deed aan mijn moeder allerlei vertrouwelijke mededeelingeu omtrent haar man, hare schoonbroeders en andere personen en zaken, waar wij niets van wisten en schier nooit van hoorden. Men begon te denkeu , dat Napoleon voor Frankrijk verloren was, en natuurlijk veronachtzaamde men dus langzamerhand zjjne vrouw. Vandaar dat mijne moeder nog al medelijden met haar kreeg en zich veel met haar bemoeide, iets, wat zij nooit heeft vergeten. Ik was toen zeventien jaren en een jaar gehuwd.
Op Malmaison liet mevrouw Bonaparte ons haren ver-bazenden njkdom zien van paarlen, juweelen, camées en alllerlei prachtige kostbaarheden, die aan de heerlijkheid van de Duizend en een Nacht lieten denken , en die later nog zoo verbazend toenamen. Het overmeesterde en dankbare Italië had in de ruimte tot dat alles bijgedragen en in de eerste plaats de paus, die den overwinnaar dankbaar was voor zijne kiesche zelfboheersching, toen hij zich het genoegen ontzei, de overwinnende vlag op de muren van Rome te plaatsen. De salons van Malmaison waren rijk versierd met schilderijen, standbeelden, mozaïeken en andere kunstwerken , die uit Italië waren meegenomen. Ieder generaal, die aan den veldtocht had deelgenomen , was
77
PORTRETTEN EN ANEKDOTES.
in staat gesteld, ziin huis op gelijke wijs op te pronken.
Te uiidden van die r^kdommen had mevrouw Bonaparte soms geen geld, otu de kleinste uitgaven te bestrijden en om iu dien nood te voorzien , trachtte zij den invloed, dien zij op de machthebbenden van die dagen wist te oefenen, rentegevend te maken en bleef zoo niet altijd zonder opspraak. Door zorg verteerd, door hare schoonbroeders geplaagd en met niet altyd onrechtvaardige verwijten overladen , bijna zeker, dat haar gemaal nooit nuar Frankrijk terug zou keeren, wilde zij er toe overgaan , haar dochter ten huwelijk te geven aan den zoon van den directeur Rewbel, maar het jonge meisje weigerde hardnekkig en voorkwam daardoor eene gebeurtenis, die Napoleon zeker uitermate zou mishaagd hebben.
Op eens verspreidde zich het gerucht, dat Bonaparte uit Egypte terug was gekeerd en te Fréjus geland. Zijn gemoed was vol van pijnlijke aandoeningen door al de berichten, die Lucien hem van tijd tot tijd schriftelijk had doen toekomen. Zoodra Jozefine tijding van zijne ontscheping kreeg , reisde zij hem te gemoet, maar zij liep hem mis, keerde onaiidellijk terug en kwam eenige uren na hem in ziju huis in de Hue Chantereine. Hans lig klom zij uit haar rijtuig, gevolgd door haar zoon , dien zij op weg had ontmoet, en sloeg de gang in naar ziju kamer, maar hoe gi\'oot was hare ontsteltenis, toen zij de deur gesloten vond ! Zij riep Bonaparte en verzocht hem de deur te openen , maar hij antwoordde van den anderen kant, dat de deur voor haar gesloten zou blijven. Toen viel zij op hare knieën en smeekte hem met tranen, in haar eigen naam en dien harer kinderen. Maar alles bleef stil, doodelijk stil en een groot gedeelte van den nacht ging voorbij iu namelooze onrust en smart. Eindelijk door hare tranen en volharding bewogen , opende Bonaparte tegen vier uur in den morgen de deur van zijn
78
V
PORTRETTEN EN ANKKDOTES. 79
kamer en stond voor haar, gelijk zij raij later vertelde, met een streug, maar tegelijk bescbreid gelaat. Bitter wiep hij haar baar gedrag voor de voeten en al de verkeerdheden , waaraan zij, naar Lncien hem had bericht, zich had schuldig gemaakt, terwijl hij eindigde met haar te zeggen, dat hij zich van haar zou doen scheiden. Van de moeder wendde hij zich tot den zoon, een jongeling toen van twintig jaren en zei: »vvat u aangaat, ik beloof u , dat ik de fouten uwer moeder op u niet zal wreken. Gij zult altijd miju zoon blijven en mij niet verlaten.quot; »Neeu, generaal,\'1 antwoordde Eugene, »ik wil het droevig lot van mijüB moeder deelen en verlaat u van dit oogenblik af.quot;
Die woorden troffen Bonaparte. Hij sloeg Eugène den arm om den hals en weende, zijn vrouw omhelsde zijne knieën en spoedig daarop was alles vergeven. Mevrouw Bonaparte slaagde er in, hem te overtuigen, hoe overdreven en trouweloos de mededeelingen van Lucien waren geweest, en Bonaparte, die zich op zijn manier wilde wreken, beval zijn broeder ten zeven uur bij hem te komen. Toen Lucien kwam werd hij, op last van Bonaparte en zonder eenige inlichting of inleiding, naar de slaapkamer gebracht, waar hij de beide echtgenooten naast elkander te bed zag liggen.
Van dien dag af\' eischte Napoleon, dat aan allen omgang met mevrouw Tallien en de kringen van het Directoire voor goed een einde werd gemaakt. De 18en Bru-maire hielp mee, om dien omgang te verbreken. Mevrouw Bonaparte vertelde mij, dat zij op den vooravond van dien gewichtigen dag, met verwondering had gezien, dat haar gemaal twee geladen pistolen voor zijn bed lei. Op hare vraag, waarom hij die voorzorg nam, antwoordde bij, dat er \'s nachts licht ieta kou gebeuren, dat het gebruik van die wapenen noodzakelijk maakte, en toen hij
PORTRETTEN EN ANEKDOTES.
dat kortaf had gelegd, lei hij zich te slapen en sliep gerust den geheelen nacht.
ïoen Bonaparte consul was geworden, wist hij op zeer verstandige manier partij te trekken van de zachte en bevallige hoedanigheden zijner vrouw. Wie door zijne ruwheid werden afgestooteu, keerde, door hare vriendelijke welwillendheid bewogen , terug. De edellieden, die tijdens de revolutie waren uitgeweken, liet hij aan hare bijzondere zorg over. Al de lijsten gingen door hare handen en zij was de eerste en voornaamste band, die den franschen adel aan het consulair gouvernement verbond. In de Gedenkschriften zal dat duidelijk genoeg uitkomen.
Eugène de Beauharnais, geboren in 1780, heeft al de verschillende toestanden van een stormachtig en schitterend leven doorloopen en daarbij aanspraak blijven houden op algemeene hoogachting. Zijn gedrag strekt ten bewijze, dat de waarde onzer handelingen minder afhangt van quot;onzen helderen geest, dan van de hoedanigheid van ons karakter. Prins Eugène, die nu eens zijn tijd doorbracht in het legergewoel bij zijn vader, en dan weder in het weelderige salon zijner moeder, heeft, om zoo te zeggen, geen opvoeding gehad; zijn natuurlijke, goede aanleg, de school van Napoleon, die hem vormde, zonder hem van den weg af te brengen, de ervaring , onder verschillende omstandigheden opgedaan — dat alles met elkander heeft hem gemaakt tot datgene, wat hij was. Mevrouw Bonaparte was niet in staat, een echt verstan-digen raad te geven en , hoeveel hij ook van zjjn moeder hield , prins Eugène wist al spoedig, dat hij haar dien ook niet moest vragen , daar zijn karakter hem als het ware blindelings den goeden weg deed vinden.
Prins Eugène heeft een niet onbevallig uiterlijk. Hij is vlug en levendig in al zijn bewegingen en heeft van zijn vader, den markies de Beauharnais , die onbeschrijfelijke
80
PORTRETTEN EN ANEKDOTES.
gratie geërfd, die het kenmerk was van den ouden fran-schen edelman. Bjj dat alles is hij eenvoudig en welwillend; ijdelheid of aanmatiging zijn hem vreemd; hg is oprecht in zijn spreken, zonder ooit onbescheidna te zijn en weet te zwijgen, waar het moet. Veel natuurlijk verstand heeft hij niet, zijne verbeelding werkt niet hard, zijn hart heeft iets koels. Aan zijn stiefvader heeft hij zich altjjd eerbiedig onderworpen en schoon bij langzamerhand heeft geleerd, hem naar zijn waarde te schatten , toch is hjj hem, tegen zjjn eigen belang in, onwankelbaar getrouw gebleven. Nooit heeft hij laten merken, dat hij teleurgesteld of ontevreden was, wanneer de keizer, die zijn eigene familie met allerlei gunsten overlaadde, hem met opzet voorbij scheen te gaan. Toen de keizer het plan toS echtscheiding van zijne moeder ten uitvoer lei heeft bij zich edel en waardig gedragen.
Eugène, die als kolonel aan het hoofd stond van een regiment, werd door zijne soldaten bemind. De verschillende souvereinen van Europa hebben hem hunne achting betoond en het heeft iedereen verheugd , dat hij niet ten onder ging met zijne familie.
Hjj is gelukkig genoeg geweest, een beminnenswaardige vorstin\') tot vrouw te krijgen. Gelijk zij hem, maakt hij haar gelukkig, wijl hij al de eigenschappen bezit, die de waarborgen zjjn voor een aangenaam, huiselijk leven.
De zuster van prins Eugène, drie jaren jonger dan hij, is, geloof ik, de ongelukkigste geweest uit de geheele omgeving van het hof en verdiende minst van allen ongelukkig te zijn. Door den haat der Bonapartes met boos-aardigen laster vervolgd, een laster, dien het publiek
!) Amalia Augusta , oudste dochter van den door Napoleon tot koning verheven keurvorst van Beieren Maximiliaan Jozef. Op het Weener congres kreeg prins Eugène den titel van hertog van Leachtenberg.
rémusat , Gedenkschriften, 1. 6
81
1\'OttTRETTEN EN ANEKDOTES.
matir al te gereedelijk geloofde, heeft zij geen kracht genoeg gehad, om met goeden uitslag den strijd te voeren tegen den leugen , die haar leven heeft bedorven.
Mevrouw Louis Bonaparte was, evenmin als haar moeder en broeder, bijzonder vlug van begrip, raaar ontwikkelde, gelijk deze, een fijnen, natuurlijken tact. Schoon vrij opgewonden van aard en bijna geheel aan haar lot overgelaten wist zij den gevaarlijken invloed der kwade voorbeelden, die zij om zich henen zag, te ontgaan1). Op do schitterende kostschool van mevrouw Oampan werd bij haar meer aan talenten dan aan opvoeding gedacht. In hare jeugd zag zij er frisch en bevallig uit, haar figuur was uitermate schoon, maar al spoedig hebben ziekte en verdriet op dat lieve gelaat en die fraaie gestalte haren stempel gezet.
82
Van aanleg en natuur was zij deugdzaam en rein, maar, volslagen onbekend met do wereld, vregpul dus aan de eigenlijke zedelijke begrippen, zooals de maatschiippij die koestert, en vol van een eigen gevormd ideaal wist zij zich naar de gewone regelen van het maatschappelijk leven niet te voegen ; toch is het op zich zoll voor een vrouw niet genoeg. zich deugdzaam te gedragen, zij moet haar gedrag ook in overeenstemming brengen met do vormen en voorschriften, die tijd en omgeving haar op-loggen. Mevrouw Louis heeft bij alle moeielijkhedon alleen gestaan; zij kende hare moeder te goed, om niet to weten, hoo weinig betrouwbaar het goleide zou zijn, dat de/.e haar bood. Voor zich zelve streng van beginsel, of wil men liever, vast staande op den bodem, waai hare
\') Movtuuw du Kemnsat oordeelt, blijkens haru GoJenksohriften, geheel anders over Uorteuse, koningin van Holland, ah het imbliek gewoon is. Zij hield zich overtuigd, dat zij waarheid schreef. Napoleon 1U schijnt anders le hebben gedacht over zijne moeder. Hij bewees althans groote eer aan den hertog de Moruy.
I\'ORTRETTHN KN ANEKDOTES.
verbeelding haar op plaatste, was zij verwonderd over de afdwalingen, waarvan zij bij de vrouwen uit hare omgeving de getuige werd gemaakt, te meer nog, wijl die afdwalingen lang niet altijd in verband stonden met een onweerstaanbare neiging pan het hart.
Door den huwelijksband vereenigd met den meest tyrannieken man, die zich denken laat, vervolgd dooiden meest beleedigenden laster, ontmoedigd door zooveel teleurstelling en ontgoocheling heeft zij het hoofd verslagen gebogen onder het gewicht van zulk een last. Zij heeft nooit geklaagd en niet dan kort voor haar dood heeft zij geuit, wat zij ondervonden had. Ik heb mevrouw Louis Bonaparte van zeer nabij gekend, zij heeft hare geheimen voor mij niet verborgen gehouden, in mijn oog was zij een reine, maar zeer ongelukkige vrouw.
De eenige troost, haar altijd gebleven, was de vriendschap voor haar broeder; zij deelde in alles, wat hem trof en verheugde zich over zijn geluk. Meer dan eens heb ik haar het aandoenlijke woord hooren zeggen : »ik leef eigenlijk alleen in het leven van Eugène.quot;
Zij weigerde den zoon van Rewbel te huwen en die verstandige weigering vond alleen haren grond in de overtuiging, dat eene vrouw, om deugdzaam ongelukkig te leven , haren man hartelijk moest beminnen. Kort nadat zij den zoon van liewbel had afgeslagen bedankte zij voor de hand van den graat de Mun, waar hare moeder haar gaarne aan gehuwd had gezien.
De graat de Mun was uitgeweken. Mevrouw Bonaparte bracht zijn naam op de lijst der terugkeerenden, hij vond bij zijn terugkeer zijn fortuin in orde en vroeg de hand van Hortense de Beauharnais. Bonaparte, toen eerste consul, had er weinig mee op, maar Jozefine zou de zaak hebben doorgedreven , als hare dochter er niet zoo krachtig tegen in verzet was gekomen. Men had haar gezegd, dat mijnheer de Mun in Duitschland verliefd
6*
83
VORTUETTEM KN ANEKDOTES.
was geweest op mevrouw de Stael, en deze talentvolle t beroemde vrouw kwam der jeugdige Hortense voor als een ongerijmde, monsterachtige verschijning. Vandaar haar afkeer voor den heer de Mun , die aldus een groote verheffing ontging met een diepen val. Er is iets vreemds in de schikking van het lot, bijna prins te zijn geweest, misschien koning en aan het einde onttroond.
Kort daarop voelde Duroc, aide de camp van den eersten consul en hoog bij hem in aanzien, genegenheid voor Hortense. Zij meende een oogenblik in hem te hebben gevonden, wat zij zocht. Bonaparte was er voor, doch nu was mevrouw er tegen. »Mijn dochter, zei ze, »moet een edelman trouwen of een Bonaparte. Zoo kwam Louis op het tapijt. Hij had niets met Hortense op en haatte de Beauharnais in het algemeen, doch zijn schoonzuster in het bijzonder. Wijl hij echter weinig sprak hield men hem voor zachtzinnig en wijl hij zich streng wist voor te doen zag men hem aan voor een rechtschapen man. Mevrouw Louis Bonaparte heeft mij gezegd , dat zij, toen zij deze schikking vernam , een zeer smartelijke aandoening gevoelde; men gunde haar niet alleen den man niet, dien zij beminde, maar men wilde haar daarenboven wegschenken aan een man, die haar een afkeer inboezemde. Toch strookte dit huwelijk met de wenscheu harer moeder, het haalde de familiebanden nauwer aan, het kon haar broeder voordeel aanbrengen en zoo berustte zij er in, ja, deed meer dan dat. Om-aan al die plichten te voldoen, die hare verbeelding haar voorspiegelde tegenover den man, dien zij niet beminde, lei zij zich de moeielijkste offers op. Te oprecht en te weinig spraakzaam om gevoelens te veinzen , die zij niet had, was zij zacht, onderworpen en misschien nog veel oplettender voor hem, dan wanneer zij hem had bemind. Louis Bonaparte, een valsch en wantrouwend man, hield al die oplettendheden voor een soort van koketterie. »Zjj
84
PORTRETTEN EN ANEKDOTES.
oefent zich op mij,quot; zei hij, »om mij later te bedriegeu.quot; Hij meende dat dit geheele gedrag, dat een uitvloeisel was van werkelijk zuivere toewijding, door de moeder, die vrjj wat ondervinding had, was voorgeschreven; vandaar , dat hij haar vriendelijkste zorg soms met ruwe hardvochtigheid afwees. Hjj ging zelfs verder; hij deelde aan zijne vrouw rneê al wat men over de zwakheden van hare moeder wist te vertellen, en na hier lang en breed over te hebben uitgeweid drong hij er op aan , dat zij met die moeder niet langer op vertrouwelijken voet zou verkeeren. »Gjj zijt nu eene Bonaparte,quot; voegde hjj er bij, »onze belangen zjjn de uwen en die van uwe familie gaan u niet langer aan.quot; Otn zijn werk te voltooien liet hg nog eenige beleedigende bedreigingen op zijn waarschuwing volgen en kwam er rond voor uit, dat hij een diepe minachting voor de vrouwen had. Hij zou wel zorg dragen, het lot te ontgaan, dat vele mannen had getroffen en verklaarde, dat hjj zich niet zou laten misleiden, welke pogingen daartoe ook zouden worden in het werk gesteld.
Men verbeelde zich, wat uitwerking dat alles moest hebben op eene nog jeugdige vrouw en hoe zij in hare dierbaarste gevoelens werd gekrenkt. Toch bleef zij do gehoorzame, onderworpene echtgenoote , en verried alleen in hare droefgeestige stemming ea zwakke gezondheid het lijden barer ziel. Haar echtgenoot, grillig en baatzuchtig als al de Bonapartes, bovendien bestendig geplaagd door een kwaal, die hij in Egypte had opgedaan, deed niets, om haar het leven te veraangenamen. Wijl hij bang was voor zijn broeder en toch zijne vrouw niot gaarne op St. Cloud zag, beval hij haar, den schijn aan te nemen, of zij er liever niet dikwijls kwam, en er nooit een nacht te blijven, hoe haar moeder daar ook op aandrong. Kort na haar huwelijk werd mevrouw Louis zwanger. De Bonapartes en vooral mevrouw Murat, die
85
rOllTUETTEN UN ANEKDOTES.
86
het huwelijk mefc tegenzin hadden gezien , omdat zij bang waren, (lat, wijl Jozef uiet anders als dochters had, de oudste zoon van Louis, die dan bovendien de kleinzoon van mevrouw Bonaparte zou zijn, bij Napoleon zeer iu de gunst zon staan, de Bonapartes strooiden het lasterlijke gerucht rond , dat deze zwangerschap de vrucht was van een misdadigen omgang tusschen den eersten consul en zijne stiefdochter. Zij voegden er zelfs bij, dat de moeder dat kwaad in de hand had gewerkt. Het publiek bad, als gewoonlijk, een open oor voor dien laster. Mevrouw Murat deelde zelf het verhaal meê aan Louis en deze achtte er een reden in te vinden , om zijne jaloersche waakzaamheid te verdubbelen, als ware zij nog uiet hatelijk genoeg. Wilde ik daar bijzonderheden van meêdee-len, dan zou ik hier te uitvoerig moeten worden, ik kom er later op terug. Bespieding door knechts en lakeien, inzage in alle brieven, klein of groot, verbod van vriend-schappelijken omgang, niet wien ook, jaloerschheid zelfs tegenover Eugène, heftige tooneelen, die dagelijks voor-vie)eu — niets word gespaard. De eerste consul zag spoedig, hoe ongelukkig dit huwelijk was en was mevrouw Louis dankbaar, dat zij nooit klaagde, omdat hij nu niet was gedwongen, tusschen beiden te komen of partij te kiezen. Schoon hij weinig achting voor de vrouwen had eerde hij toch Hortense, en de manier, waarop hij met haar omging of over haar sprak , strekt ten duidelijkst bewijs, dat de beschuldiging der Bonapartes laster was. Ii\\ haar bijzijn veroorloofde hij zich geen enkel onbetamelijk of onvoegzaam woord. Dikwijls riep hij hare scheidsrechterlijke hulp iu tusschen zich en zijue gemalin, wijl hij van haar wilde hooren , wat zich niemand tegenover hem veroorloofde. «Hortense,quot; zei hij, »dwingt mij aan deugd te gelooven.quot;
s
quot;KeRSTB j3oEK,
HOOFDSTUK I. 1802—1803.
PAMILIEBIJZONDERHEDEN. — MIJN EERSTE AVOND OP ST. CLOtJD. —■
DE GENERAAL MOREAU. - MIJNHEER DE RÓMUSAT WORDT
BENOEMD TOT PREFECT, IK TOT HOFDAME. - GEWOONTEN VAN DEN EERSTEN CONSUL EN VAN MEVROUW BONAPARTE. — MIJNHEER DE TAILLEYRAND. — DE FAMILIE VAN DEN EERSTEN CONSUL. — DE JONGE DAMES GEORGE EN DUCHESNOis. — JALOERSCHHEID VAN MEVROUW BONAPARTE.
Ik zal mijne Gedenkschritten niet beginnen met eene rechtvaardiging te zoeken voor de beweegredenen, die mijn echtgenoot er toe brachten, zich aan den persoon van Bonaparte te verbinden. Ik zal die alleen trachten te verklaren. In de staatkunde hebben verontschuldigingen niet veel te beduiden. Een aantal personen, die eerst sinds drie jaren\') in Frankrijk zjjn teruggekeerd, of pas sinds dien tijd deel hebben genomen aan het openbare leven, hebben een harde veroordeeling uitgesproken over hunne medeburgers, die zich in de laatste twintig jaren niet hebben onthouden van alles , wat hen in betrekking bracht met het gouvernement. Zegt men hun, dat men geheel in het midden wenscht te laten, ot zij met hunue onthouding in hun recht waren al dan niet, maar dat zij van hun kant ook het tegendeel niet mogen
Mevrouw de Rémosat schreef ilat in 1818.
lOEHSTK liOKK.
beoordeeleu, dan geven zij op hoogen toon een bcleedi-gend antwoord, dat zij thans zonder gevaar kannen geven, terwijl zij zich wol zouden hebben gewacht, dienzelfden toon aan te slaan iu de jaren , dat dit niet ongemoeid geschieden kon. En daarenboven, wie is er, die zou durven beweren, dat liij, in tijden van revolutie, altijd den rechten weg heeft bewandeld? Wie moet niet, ten deole althans, zijn handelingen wijten aan de omstandigheden, waarin hij zich geplaatst vond? De men-schen moesten elkander beter verdragen en zachter be-oordeelen. Do eerste steen moest niet zoo gemakkelijk worden geslingerd tegen den schuldige, want waar alles in zijn werkelijk verband wordt gekend en gezien , daar dragen de menschen veel meer gemeenschappelijke verantwoordelijkheid dau zij oppervlakkig wel meenen.
liet is wel niet een van de minste rampen, door troebele tijden gekweekt, dat er een geest van bitterheid , een scherpe partijgeest heerscht, die in de eerste plaats het onderling goed vertrouwen doodt en daarbij minachting doet koesteren tegen de openbare meening. In den strijd der hartstochten bekommert men zich weinig om haar, en toch worden dan de meeste menschen zoo geschokt en geslingerd, dat zij, bij de moeielijkheid om hun geweten onpartijdig te raadplegen, juist in do stem der openbare meening misschien den veiligslen leiddraad bezitten. In dagen van kalme rust, wanneer alles zijn gewonen, dagelijkschen gang gaat, wordt naar die stem gemakkelijk geluisterd, maar in dagen van geweld, als moord en doodslag aan de orde zijn, wie hoort er dan naar wat do openbare meening heeft te zeggen? Het is best dan te rade te gaan met het geweten en noch mijn man, noch mij heeft dat geweten iets te verwijten. Het verlies van zijn fortuin, de loop der omstandigheden, het verlangen naar een minder bezorgd
90
EERSTE HOEK.
leven bewogen den heer de llemusat 1802 eeue betrekking te zoeken. Zonder twijfel was het zelfbedrog, als men de hoop voedde, dat de rust, door Napoleon tijdelijk aan Frankrijk goscbonken, een blijvende rust zou ziju ; maar men stond in elk geval in dat zelfbedrog niet alleen. Weinigen slechts is het gegeven, een juisten blik in de toekomst te slaan, en toen Bonaparte, na de herstelling van den vrede, het leger, voor zoo ver het niet naar huis was gezonden , gebruiken kon voor de veiligheid der grenzen , wie was er, die toen twijfelde aan den duur van zi.jne heerschappij en aan de kracht van zijn recht, dat een zekere legitimiteit scheen verkregen te hebben ? Bonaparte heeft over Frankrijk geregeerd, krachtens Frankrijks eigen wil; alleen blinde haat, of kinderachtige trots kon het loochenen. Hij heeft geregeerd tot ons ongeluk en tot onze glorie. De verbinding dier twee woorden is natuurlijker dan uien denkt, althans wanneer men daar militaire glorie onder verstaat. Men haalde ruimer .adem, toen hij consul werd en iedereen was vol vertrouwen; langzamerhand maakte dat plaats voor een zekere onrust, maar men zag zijn lot aan dat van Frankrijk verbonden. Wie eerst op hem hunne hoop hadden gevestigd, omdat zij, zelven te goeder trouw , in goede trouw geloofden, begonnen bang te worden; de burgerij begon in stilte te verlangen naar zijn val, al wist zij ook , dat die val voor haar noodlottig kon zijn. Ziet daar de geschiedenis van mijnheer de Rémusat en mjj. Er ligt niets vernederends in ; het was eervol zich gerust gesteld te gevoelen, toen eindelijk het land tot rust kwam, en daarna naar de verlossing van dat land te verlangen, ten koste van eigen lijden, ontbering en zorg.
Niemand kan beseffen , wat ik geleden heb, gedurende do laatste jaren der tyrannic van Bonaparte, onmogelijk
91
EERSTE BOEK.
kan ik bet verlangen beschrijven, waarmee ik beb uitgezien, naar den terugkeer van den koning, die ons, naar ik vast geloofde, rust en vrijheid brengen moest. Ik voorzag zeer goed, wat ik er bij moest verliezen. Mijnbeer de Rémusat misschien nog beter dan ik. Wij verspeelden de toekomst onzer kinderen, maar wij hebben daar geen oogenblik over geklaagd. Het leed, dat Frauk-rjjk droeg , deed al het andere vergeten, en ongelukkig hij, wie eigen voorspoed wenscht ten koste der vernedering van zijn vaderland!
Hoe het ook zij, wij hebben Bonaparte gediend , wij bobben hem zelfs lief gehad en bewonderd; noem het trots, noem het verblinding, ik schaam mij die bekentenis niet. Het komt mij niet vernederend voor, te belijden, wat men waarlijk heeft gevoeld, en dat mijne beschouwing anders was, in een tijd, geheel tegenovergesteld aan dien, dien wij nu beleven , is niet onnatuurlijk. Mjja verstand is niet sterk genoeg, om zich nooit te vergissen; wat ik gedacht en geloofd heb, heb ik altijd in volle oprechtheid en te goeder trouw gedacht. Dat is mij voldoende voor God, voor mijn zoon, voor mijne vrienden, voor mij zelve.
Toch aanvaard ik nu een moeielijk werk. Ik moet mij dat tal van krachtige en levendige indrukken voor den geest roepen, die ik eens ontving en die, even als de ruïnes, die men hier en daar aantreft van door den tijd of andere oorzaken verwoeste gebouwen, geen vasten grondslag meer hebben en geen ouderling verband. En zeker is er niets, dat meer aan verwoesting doet denken , dan wanneer men ziet, dat aandoeningen, eenmaal diep gevoeld, geheel en al veranderd, ja, spoorloos verdwenen zijn.
Ik zal, nu ik aan mijne Gedenkschriften begin , zoo kort mogelijk zijn over hetgeen ons persoonlijk betreft,
92
EERSTE BOEK.
tot dat wij aau het hof van den eersten consul kwamen. Een enkel woord slechts tot verklaring van het standpunt, waarop ik mij, bij bet schrijven heb geplaatst. Van eene vrouw wacht men geene uiteenzetting van het staatkundig leven van Bonaparte. Was hij een raadsel voor al wie hem omringden, zoodat men zelfs in de salon, die aan de zijne grensde, niet wist, wat men, als men weder in Parijs terugkeerde, te weten kwam, of wat men misschien nog beter begreep, nis men over de grenzen was, ik was te jong toen ik te St. Cloud vertoefde , om iets anders te zien, als op zich zelf staande feiten, waarvan ik niet altijd het verband kon begrijpen. Daarom verhaal ik, wat ik zag, of geloofde te zien. Is myn verhaal daarom niet altijd waar, oprecht is het zeker.
Op tweeëntwintigjarigen leeftijd werd ik hofdame bij mevrouw Bonaparte. Ik was vroeg getrouwd en aan een kalm, rustig leven gewoon. Do gevaren der revolutie, de dood van mijn vader op het schavot, het verlies van ons vermogen en de leiding van mijne voortreffelijke moeder hadden mij ver verwijderd gehouden van de wereld , die ik niet kende en waar ik ook geen behoefte aan had. Op eens uit\' dat stille, vreedzame leven op een zoo zonderling tooneel verplaatst, zonder dat de maatschappij mij eenigen langzamen overgang had aangeboden, was ik bij dien geweldigen keer in mijn leven geweldig geschokt en nooit heb ik de gewaarwording vergeten, die ik toen heb gevoeld. Ik beminde miju man en mijne moeder hartelijk en ik was gewoon vrij en rond daarvoor uit te komen; bij Bonaparte heb ik daarom ook nergens belang gesteld dan in hetgeen, wat mij werkelijk trof; de zoogenaamde groote wereld, met haar uiterlijk vertoon en inwendige ledigheid heeft mij in mijn binnenste altijd koud gelaten.
03
EERSTE HOEK,
Mijne moeder had veel zorg besteed aan mijne opvoeding , mijn man, zestien jaren onder dan ik en met een even edul hart als helderen blik begaafd, had dat werk voortgezet. Van nature was ik zeer ernstig, wat bij vrouwen van eeuigszins hartstochtelijken aanleg dikwijls het geval is. Toen ik dus eerst bij mevrouw Bonaparte kwam en dagelijks met haar en haar echtgenoot omging meende ik niet nauwgezet genoeg te kunnen zijn ten aanzien van hetgeen ik mij voorstelde als de verplichting , die op mij rustte. Men zal, na alles, wat ik reeds over beider karakter en leven heb meegedeeld, gemakke lijk begrijpen, dat ik menige teleurstelling ondervond en menige misrekening maakte.
Men weet, in welke betrekking ik tot mevrouw Bonaparte stond, toen haar echtgenoot in Egypte was. Wij verloren haar later uit het oog, totdat mijne moeder, bij gelegenheid, dat zij mijne zuster wenschte uit te huwelijken aan een van onze bloedverwanten, die uit was geweken en, zonder daartoe verlof te hebben bekomen , in Frankrijk teruggekeerd , hare hulp inriep om hem op de lijst te krijgen. De zaak kwam spoedig in orde. Mevrouw Bonaparte, die zich er op toe lei, lieden van rang, die nog op een afstand bleven van den eersten consul, met hem in aanraking te brengen, noodigde mijn moeder en mijnheer de Kétnusat uit. Bonaparte een bezoek te brengen, om hetn te bedanken. Het sprak van zelf, dat hier aan geon weigering te denken viel. Wij trokken dus op zekeren avond naar de Tuilerien. De eerste consul had het paleis nog pas tot zijn residentie gekozen. Toen hij er den eersten avond te bed zou gaan, zoo vertelde mij later mevrouw Bonaparte, zei hij lachende tot haar: »koiu, kleine creoolsche, leg u in het bed uwer koningen.quot;
Wij vonden hem in de groote salon van de beneden-
94
EERSTE HOKK. 95
appartementen, hij zat op een kanapee, tlrok pratende met generaal Moreau, die naast hem zat. Die beiden deden toen nog hun best, om op een goeden voet te staan met elkander. Men herinnert zich daarbij een hoogst beleefd woord, dat men anders van Bonaparte weinig gewoon was. Hij had een paar prachtige pistolen laten maken en in het goud , waar zij mee beslagen waren , de namen der veldslagen laten graveren, die Moreau had bijgewoond. sNeen mij niet kwalijk,quot; zei hij, toen hij Moreau die pistolen gaf, »dat ik er niet meer sieraden op heb laten aanbrengen, de lijst van al uwe overwinningen nam te veel plaats weg.quot;
Er bevonden zich in de salon eenige ministers, generaals en enkele mooie jonge vrouwen: mevrouw Louis Bonaparte, mevrouw Murat, beiden pas getrouwd , en mevrouw Maret, die eene volmaakte schoonheid was. De vrouw van den eersten consul nam de honneurs waar, met een onberispelijken smaak. Zij was keurig gekleed , naar de mode van die dagen, in eenig.-zins antieken vorm. De mannen van de kunst hadden toen nog iets te zeggen op het punt van de mode.
Bij onze nadering stond de eerste consul even op, sprak een enkel woord en ging weer zitten, zonder zich verder om du dames te bekommeren. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik, bij die eerste ontmoeting, minder getroffen was door zijn persoon, dan door de pracht en weelde, die mij omringden.
Van dien dag af brachten wij van tijd tot tijd een bezoek in do Tuilerien. Langzamerhand rijpte bij ons het plan, waar ook anderen ons op wezen, voor mijnheer de Rémusat een of andere betrekking te vragen, waardoor wij met minder zorg zouden kunnen leven. Voor de revolutie was mijn echtgenoot werkzaam geweest bij do magistratuur en dat werk lachte hem ook nu het meest
96 EJSRSTJi BOEK.
toe. Hij zag er echter tegen op , Parijs te verlaten en mij daardoor te dwingen afscheid van mijne moeder te nemen; daarom vroeg hjj, in stede van eene benoeming tot prefect, eene plaats in den raad van state. Wij wisten er echter nog weinig van, wie eigenlijk het gouvernement uitmaakte. Mijn moeder had met mevrouw Bonaparte over onzen toestand gesproken. Deze begon zich hoe langer hoe meer met mij bezig te houden, zij vond mijnheer de Rémusat een aangenaam man en besloot ons aan den bijzonderen dienst van den eersten consul te verbinden. Tegelijkertijd trouwde mijne zuster, wier vroeger voorgenomen huwelijk was afgesprongen, met de brigade-geueraal de Nansouby, een officier, die bij het leger zeer goed aangeschreven stond. Dit huwelijk was oorzaak , dat wij nog meer met het consulair gouvernement in aanraking kwamen, en kort daarop vertelde mevrouw Bonaparte aan mijne moeder, dat mijnheer de Rémusat kans had tot prefect van het paleis te worden benoemd en wel spoedig ook. Mij deed die tijding geen pleizier en mynheer de Rémusat schikte zich er meer in dan dat hij er zich over verheugde. De benoeming kwam werkeljjk weinige dagen daarna en mjjn man aanvaardde zjjne nieuwe en ongewenschte betrekking met het altijd volvoerde voornemen, om die met de meest ernstige nauwgezetheid trouw te vervullen, ook daar, waar de plichten, die op hem rustten, soms al een zeer kinderachtig aanzien hadden.
Niet lang na de plaatsing van mijn man ontving ik het volgende schrijven van generaal Duroc, gouverneur van het paleis:
»Mevrouw 1
»De eerste consul heeft u aangewezen, om deel uit te maken van het huis van mevrouw Bonaparte.
»Do persoonlijke kennis, die hij met u maakte en die
EERSTE BOEK.
hem een blik gaf op uw karakter en uwe beginselen , boezemt hem de overtuiging in , dat gij uwe betrekking zult waarnemen met de fijne beleefdheid , die de fransche .vrouwen eigen is en met de waardigheid , die aan het gouvernement voegt. Het verheugt mij, dat het mij is vergund, op deze wijs, u te verzekeren van zjjne achting en zijn vertrouwen.
«Ontvang, mevrouw! de verzekering enz.quot;
Eu zoo zagen wij ons beideu geplaatst aan dat zonderlinge hof. Ofschoon Bonaparte het iedereen zeer euvel zou hebben geduid, die in die dagen zou hebben durven twijfelen aan de oprechtheid zijner republeinsche beginselen, bedacht hij toch alle dagen iets nieuws, dat zijn bof een bijzondere gelijkenis liet vertoonen met dat van een of ander souverein. Als het zijn persoon maar niet aan banden lei hield hij veel van een schitterenden hofcirkel , waarbij zijne omgeving al den last droeg van een nauwgezet ceremonieel. Daarenboven wist hjj wel, dat de Franscben veel houden van glanzende vertooning. Zelf altijd zoo eenvoudig mogelijk gekleed , moesten zijn generaals en andere militairen uniformen dragen vol goud en kleuren. Tusschen zich en de twee andere consuls, zijne ambtgenooten, had hij een behoorlijke afscheiding weten te maken, en evenals op al de stukken, die van het gouvernement uitgingen: hij besluit der consuls enz. altijd alleen de handteekening van Bonaparte voorkwam, zoo hield hij ook alleen een hof, nu in de ïuilerien, dan te St. Cloud, ontving de ambassadeurs met de aan koninklijke hoven gebruikelijke plechtigheid, verscheen nooit in het publiek, als onder geleide van een talrijke garde, vergunde aan zijne ambtgenooten niet meer dan twee grenadiers voor hun rijtuig, en, om op alles de kroon te zetten, gaf aan zijne gemalin een rang in den staat.
Hém us at , Gedenkschriften» I. 7
97
HEUSTE BOEK.
08
lu het begin verkeerden wij in een eenigszins moeie-1 ij ken toestand , die toch weêr zijn voordeelige zijde had. De militaire glorie en de rechten, die daar nit voortvloeiden , hadden vrij wat je zeggen bij de generaals eu de aides de camp, die Bonaparte omringden. De heeren meenden, dat zij \'alleen aanspraak hadden op beloouiug en onderscheiding. De eerste consul echter, die de ovei-winning en de verovering in eiken vorm waardeeide, trachtte alle klassen der maatschappij gunstig te stemmen en stelde de mannen van het zwaard meer dan eens opzettelijk te leur , door ook zulken, die de werken des vredes beoelenden, in zijn raad te roepen. Daarenboven werd mijnbeer de Rémusat — een man door zijn helder verstand, geleerde ontwikkeling, vlug begrip en fijn gekozen taal boven al zijn ambtgenooten staande — al spoedig bijzon-dor opgemerkt door zijn meester, die zeer goed zijne menschen wist te kiezen. Bonaparte had graag, dut men voor- hem wist, wat hem onbekend was. Bij mijn man vond hij de kennis van verschillende gebruiken, die hij weêr wenschte in te voeren, gepaard aan veel tact en on • berispelijke vormen. Gat\' hij hem maar even zijne wen-schen of plannen te kennen, dan werd hij aanstonds begrepen en onmiddellijk gehoorzaamd. Die ongewone wijs van den eersten consul te gemoet te komen veroorzaakte den militairen, vooral iu het begin, vrij wat zorg. Zij voorzagen, dat zij niet de cenige gunstelingen zouden blijven en dat hun de eisch zou worden gesteld beschaafder vormen aan te nemen dan op het slagveld worden opgedaan. Wij waren hun daarom nog al in den weg. Wat mij betreft, ik was wel zeer jong, maar veel beschaafder dan hunne vrousven; de meesten mijner mededienaressen wisten weinig van de wereld af\', waren schroomvallig en stil en voelden zich tegenover den eersten consul nooit op haar gemak. Ik voor mij lotte, met mijn
J5EKSTE BOEK.
levendige verbeelding, opgeruimdeu geest en mijn belangstelling in het vreemde en nieuwe schouwspel, nauwkeurig op allen en alles wat mij omgaf, eu stond al spoedig op goeden voet met mijn souverein\', wijl ik, gelijk ik al gezegd heb, slag had om naar hem te luisteren. Mevrouw Bonaparte hield van mij als van de dame harer keus en achtte zich zelfs gestreeld, dat zij op mijne zeer hoog bij haar geachte moeder een soort vau overwinning had behaald, door mij aan haar persoon te verbinden. Zij toonde spoedig veel vertrouwen in mij te stellen, en ik van mijn kant hechtte mij telkens meer aan haar. Met een blij gemoed, omdat zij iemand had , waar zij geen onbescheidenheid van had te vreezen, deelde zij mij hare geheime gedachten eu ervaringen meê. Schoon ik hare dochter had kunnen zijn, wist ik haar van tijd tot tijd goeden raad te geven, wijl de gewoonte van een stil en zedelijk leven al vroeg de ernstige zijde van het karakter tot rijpheid brengt. Zoo stonden mijn man en ik spoedig in een zeker aanzien , dat men ons niet zoo gemakkelijk kon vergeven. Wij deden ons best, zoo eenvoudig en beleefd mogelijk te zijn eu vooral alles zorgvuldig te vermijden, wat den schijn kon opleveren , dat wij ons voordeel wenschten te doen met de ons betoonde onderscheiding. Zoo slaagden wij althans hier en daar.
Mijnheer de Jiémusat bewoog zich vriendelijk en welwillend te midden van het stuurscho hofpersoneel, ik van mijn kaut deed mijn best nooit eenige aanspraken te maken , die de vrouwen elkander zoo kwalijk nemen. De meeste hofdames waren schooner dan ik, enkelen zelfs opmerkelijk mooi. Zij spreidden gaarne in haar toilet een groote weelde ten toon. Mijn gezicht, dat alleen aan mijne jeugd eenige frissche bevalligheid ontleende, en mijn eenvoudig toilet, zeiden dadelijk, dat ik op sommige punten volstrekt niet gevaarlijk was, zoodat wij stilzwijgend een vredeverdrag aangingen, waarbij zij recht hadden, de
99
7*
EERSTE BOEK.
oogen van den eersten consul door hare bekoorlijkbeden tequot; verblinden, terwijl ik hem mocht zoeken te behagen door mija geest; altijd natuurlijk, als ik daai de vermogens toe had. Heel moeilijk viel dit echter niet, want men weet, met luisteren alleen bracht men het al ver.
1ü het hoofd eener vrouw van twee en twintig jaren rijzen zeer zelden denkbeelden over staatkunde op. Vandaar dat ik op dien leeftijd tot geen partij hoegenaamd behoorde. Ik bemoeide mij niet met de vraag naar de rechten van Bonaparte, die hij, naar ik van verschillende zijden hoorde, op waardige wijs wist te gebruiken. Mijnheer de Ruinusat, die met bijna geheel Frankrijk veel vertrouwen in hem stelde, koesterde de meest gunstige verwachtingen van zijn bewind. Een ieder was vol van schrik en afschuw voor de gruwelen der revolutie en begroette daarom het consulair gouvernement-, dat ons van die gruwelen had verlost, als de opening van een nieuw en gelukkig tijdvak in de geschiedenis van het vaderland. De proeven, op verschillende wijs met de vrijheid genomen , boezemden een , schoon ook onverstand igen , toch vrij natuurlijken afkeer voor haar in. Men vergat, dat de vrijheid altijd ten onder was gegaan, wijl men baren naam misbruikte, om de tyrannic in te voeren onder een anderen vorm. Over het algemeen verlangde men m Frankrijk naar rust, naar de gelegenheid, om ongestoord werkzaam te zijn aan do ontwikkeling van verstand en hart, en tegelijk aan de langzame herstelling van de groote verliezen, die er geldelijk geleden waren. Mijn hart klopt nog altijd sneller, als ik mij de schoone verwachtingen voorstel in die dagen door mij en duizenden gekoesterd. Met weemoed zie ik er op terug , gelijk men dat kan doen op do rijke droomen der jeugd, wanneer men , om oen vergelijking van Bonaparte te gebruiken , alle dingen ziet door een vergulden sluier, die over alles
100
EERSTE BOEK.
oen helderen, vroolijkeu glans verspreidt. «Langzaam, langzaamzoo placht hij er bij te voegen »wordt die sluier al dichter en dichter, tot dat hij ten laatste geheel zwart geworden is.quot; Helaas! hij zelf heeft wel gezorgd, dat het een bloedige sluier was, waardoor Frankrijk de dingen om zich heen bezag.
In den herfst van 1802 kwam ik voor het eerst te St. Cloud, waar de eerste consul toen zijn verblijf hield. Met de dames de Talhouet , de Lu9ay, en Cauviston nam ik den dienst waar bij mevrouw Bonaparte , ieder op onze beurt een week. Do dienst van de prefecten van het paleis, de generaals, van de garde en de aides de camp was even zoo geregeld. De gouverneur van het paleis, generaal Duroc, woonde te St. Cloud. Hij stond aan het hoofd der hofhouding en wij aten bij hem. De consul at alleen met zijne gemalin; twee raaien in de week noodigde hij eenige leden van het gouvernement aan zjjn tafel; eens in de maand was er op de Tuilerien een diner van honderd couverts in de galerij van Diana. Na afloop van dat diner was er receptie, waar allen zich vereenigden, die tot de militaire of burgerlijke autoriteiten behoorden, en de aanzienlijke vreemdelingen , die te Parijs vertoefden. Gedurende den winter van 1803 waren wij nog niet in oorlog met Engeland en een menigte Engelschen was het kanaal overgestoken , om Frankrijk , waar zulke vreemde dingen waren voorgevallen, te bezien.
Bij die gelegenheden werd de grootst mogelijke weelde ten toon gespreid. De eerste consul zag de dames graag in groot toilet, en was er, hetzij uit smaak, hetzij uit berekening, op gesteld, dat zijn vrouw en zuster met een goed voorbeeld voorgingen. Mevrouw Bonaparte en de dames Bacchiochi en Murat kwamen söliitterend voor den dag. Aan verschillende staatslichamen werd een officieele kleediug voorgeschreven , de uniformen der offi-
IQl
EERSTE 130 EK.
eieren was rijk eu smaakvol, en juist die weelderige pracht, die een tijd verving, waarin men bijna een verdienste had gezien in walgelijke vuilheid eu verwaarloozing van alle vormen , scheen een waarborg te meer tegen den mogelijken terugkeer van liet noodlottig bewind , dat met al zijn bloed en tranen nog lang niet vergeten was.
De kleeding van den eersten consul in dien tijd verdient vermelding. Gewoonlijk droeg hij de uniform van zijne garde, maar hij had voor zich en zijne twee ambt-genooten bepaald, dat zij zich bij groote gelegenheden zonden vertoonen in een rood met goud geborduurd kostuum , des winters van fluweel, des zomers van een lichtere stof. De beide consuls, Cambacêres en Lebrun, deftige, gepoederde mannen van leeftijd, droegen dit kostuum met kanten jabot en degen, zooals men dat in de goede dagen van het oud régime gewoon was te doen. Bonaparte , die er zich volstrekt niet in t\'huis gevoelde, trachtte het zooveel mogelijk naar zijn zin te veranderen. Hij had kort afgeknipt, plat en vrij slordig haar. Bij het fraaie kostuum droeg hij een zwarte das, een smal kantje aan zijn overhemd en geen manchetten. Soma had hij een wit geborduurd vest er bij aan , maar gewoonlijk een uniformvest met den militairen degen, korte broek , zijden kousen en laarzen. Met dat toilet maakte zijne korte gestalte een vrij belachelijk figuur, schoon natuurlijk niemand het zou gewaagd hebben, er meê te spotten. Toen hij keizer geworden was heeft men hem een galakostuum gemaakt met een korten mantel eo een hoed met pluimen , dat hem zeer goed kleedde. Hij had daar gewoonlijk een prachtigen met juweelen bezetten band bij om van het grootkruis van het legioen van eer. Op gewone dagen droeg hij alleen het zilveren kruis.
Ik herinner mij, dat op den dag vóór zijne kroning, de toen onlangs benoemde maarschalken, allen even fraai
102
EERSTE BOEK.
uitgedost, hem een bezoek kwamen brengen. Die schitterende kleedij, waarbij zijne eenvoudige uniform zeer afstak, riep hem een glimlach op do lippen. Ik stond dicht bij hem en toen hij zag, dat ik ook lachte, fluisterde hij mij too : »het recht om zich eenvoudig te mogen kleeden, komt lang niet (ian alle menschen toe.quot; Een oogenblik later riepen de maarschalken den keizer nis scheidsrechter in, ten einde hun plaats en rang te bepalen bij de plechtigheid van morgen. Al hunne aanspraken, liet moot gezegd worden, grondden zich op den rechtma-tigen titel van hior of daar gewonnen veldslagen. Bonaparte luisterde, toen zij hunne overwinningen opnoemden, en keek mij weder even aan. »Het heeft er iets van ,quot; zei ik, »of door u met den voet op den grond is gestampt, onder het uitspreken van de woorden : laat alle ijdelheden uit den grond verrijzen !quot; — »Gij hebt gelijk was zijn antwoord, »maar zonder die ijdelheden is Frankrijk niet te regeeren.quot;
Gedurende de eerste maanden van mijn verbljjf te St. Cloud of te Parijs kwam het leven mij vrij gemakkelijk en aangenaam voor. De dag was zeer regelmatig verdeeld. Des morgens ten acht uur verliet Bonaparte de gemeenschappelijke slaapkamer en begaf zich naar zijn kabinet. Te Parijs ging hij altijd weer bij zijne vrouw ontbijten. Te St. Cloud ontboet hij alleen, gewoonlijk op het terras, dat door tot den grond openslaande ramen aan het kabinet grensde. Bij zijn ontbijt ontving hij kunstenaars en tooneelspelera. Hij sprak dan veel en was meestal zeer welwillend. Na den afloop ging hij aan het werk tot zes uren. Mevrouw Bonaparte bleef in hare vertrekken en ontving veel bezoek, meest van dames, hetzij vrouwen van gouvernementsambtenaren, hetzij adellijke dames behoorende tot de kringen van het oud régime en daarom weinig geneigd, in aanraking te komen
103
EERSTE BOEK.
met, deu eersten consul, maar toch niet te trotsch, om de voorspraak zijner gemalin in te roepen tei verkrijging van de gunst, om van de lijst der uitgewekenen te worden geschrapt, of een deel van het verbeurd verklaarde vermogen terug te ontvangen. Mevrouw Bonaparte had er slag van hare gasten met de meeste bevalligheid te begroeten. De verzoekschriften raakten wel eens weg en dan kwamen er nieuwe , maar zij was nooit moede om te luisteren.
Ten zes uren werd er te Parijs gedineerd. Te St. Cloud giug men rijden, de eerste consul met zijne vrouw alleen in een calèche, terwijl wij in andere rijtuigen volgden. De broeders van Bonaparte , Eugène de Beauharnais en de zusters werden op het uur van het diner toegelaten. Van tijd tot tijd kwam mevrouw Louis, maar bleef te St. Cloud nooit een nacht over. De jaloerschheid van Louis Bonaparte , zijn bitter wantrouwen en kwaad humeur maakten haar toen reeds bang en bedierven haar leven. Een paar malen in de week zond men den kleinen Napoleon, die later in Holland gestorven is. Bonaparte scheen veel van dit kind te houden , hij had er in zekeren zin de toekomst zijner dynastie op gebouwd. Misschien dat hij er juist daarom hart voor had. Immers Tailleyrand heeft mij later verteld, dat Bonaparte, die de tijding van het overlijden te Berlijn ontving, er zoo weinig door getroffen was, dat Tailleyrand tot hem zei: »gij vergeet, dat er een ongeluk in uwe familie plaats heeft gehad en dat gij dus in het publiek een weinig bedroefd dient te zijn.quot; — »Ik houd er niets van,quot; luidde Bonaparte\'s antwoord, »om aan de dooden te denken.quot; Het is niet onaardig, dit woord te plaatsen naast de schoone redevoering van den heer de Pontanes, wien het was opgedragen, het woord te voeren bij het overbrengen van de op Pruisen veroverde vaandels naar het
104
EERSTE BOEK.
hoLel der iüvaliden, ou die zoü tiaudoeuiiik sprak over de verhevene smart van den overwinnaar, die te midden van den glans der victorie, tranen stortte over den dood van een kind\').
Als het diner van den consul af was geloopen kwam men ons waarschuwen, dat wij binnen konden komen. Al naarmate zjjn humeur was werd er veel of weinig gepraat. Na een poos gezeten te hebben ging hij weg en men zag hem gewoonljjk niet weer terug. Hij werkte weder in zijn kabinet, gaf eene of andere particuliere audientie, ontving een van zijne ministers en ging vroeg naar bed. Mevrouw Bonaparte maakte een partijtje. Tusschen tien en elf uren kwam men haar zeggen: »Me-vrouw, de eerste consul is naar bed gegaan,quot; en zij ontsloeg ons voor dien dag.
\') De keizer, die toen te Finkcnstein was, schreef bij den dood van dit kind in Mei 1807, aan keizerin Jozellne het volgende;
\'/Ik begrijp ten volle, dat de dood van dien armen Napoleon u erg bedroeft, en kan u nauwelijks zeggen, hoe ik er onder lijd. Het spijt mij, dat ik niet bij u ben, om u te troosten en te sterken onder dat leed. Gij zijt gelukkig genoeg geweest, va» nooit een kind te verliezen, maar het schijnt eene der voorwaarden en ellenden van het menschelijke leven te zijn. Ik hoop maar, dat ik van u mag hooren, dat gij u verstandig houdt en goed. Gij zult zeker mijn smart niet willen verdubbelen. — Adieu, mijne lieve.quot;
Op 20 Mei schreef hij aan de koningin van Holland: «Mijn kind, al wat ik uit den Hang verneem zegt mij, dat gij niet verstandig te werk gaat. Hoe rechtmatig uwe smart ook zij, gij moet er toch niet te zeer aan toegeven. Denk om uwe gezondheid, zoek alleiding en vergeet niet, dat het leven zoo veel moeielijkheden heeft en de oorzaak is van zoo vele rampen, dat de dood zeker niet do grootste is van allen.quot;
Op dienzclfden dag schreef hij aan Fouchc; «de dood van den kleinen Napoleon heeft mij innig leel gedaan. Ik had wel gewenscht, dat zijn vader en moeder van de natunr evenveel moed hadden ontvangen als ik , ten einde de rampen des levens te kunnen dragen. Maar zij zijn jonger dan ik en hebben misschien daarom minder nagedacht over de wisselvalligheid van de dingen dezer aarde.quot;
105
EERSTE BOEK.
In hare tegenwoordigheid werd nooit over staatkundige aangelegenheden gesproken. Duroc, Maret, die toen sekretaris van staat was, de particuliere sekretarissen, allen zwegen er over. Ik geloof, dat de meeste militaire heeren , uit angst, om er over te spreken, er ook maar niet over dachten , en over het algemeen had de geest, bij dien geregelden gang van eenzelvige dagen, weinig door inspanning te lijden.
DiSwijl ik aan het hof kwam zonder dat lichter of zwaarder gevoel van beklemdheid, dat de tegenwoordigheid van den eersten consul veroorzaakte bij allen , die al langer met hem in aanraking waren geweest, voelde ik mij in zijn bijzijn meer op mijn gemak en kon mij volstrekt niet dadelijk t\'hnis vinden in dat stelselmatige kort en afgemeten antwoorden, dat door iedereen zoo nauw-gezet en eigenlijk zoo voorzichtig mogelijk in acht werd genomen. In het eerste heeft men mij er wel om uitgelachen , zonder dat ik het wist, later heb ik zelf wel geleerd , mij er naar te schikken.
Op zekeren avond sprak Bonaparte over de geleerdheid van den heer de Portales, die een werk ouder handen had over het burgerlijk wetboek. Mijnheer de Rémnsat maakte de opmerking, dut Portales alles te danken had nan den voorarbeid van de Montesquieu. De eerste consul wendde zich op eens tot ecu van mijne medehofdames en zei lachende: »ik zou wel durven wedden, dat gij niet weet, wie Montesquieu is?quot; »Pardon ,quot; antwoordde zij, »wie zou le Temple de Guide niot hebben gelezen?\'\' De eerste consul schaterde van het lachen en ik lachte onwillekeurig mee. Dat zag hij en riep mij toe: »en gij mevrouw?quot; Ik zei natuurlijk, dat ik le Temple de Guide niet kende, dat ik de Beschouwingen over de Romeinen had gelezen, maar dat ik toch niet geloofde, dat mijn-
106
EEUSTE BOEK.
heer de Remusat, dat werk had bedoeld1). sDrommels hernam Bonaparte, »gij zijt eeu geleerde darae!quot; Ik schrikte, toen hij dat zei, want ik voelde dadelijk, dat ik groot gevaar liep dien naam te houden. Een oogen-blik later bracht mevrouw Bonaparte een treurspel ter sprake, dat in die dagen nog al opgang maakte. Ik heb vergeten, wat het was. De eerste consul liet naar aanleiding daarvan een aantal nog levende schrijvers de revue passeeren en noemde eindelijk Ducis, dien hij t volstrekt niet bewonderde. Hij waa van meening, dat al de dichters van dien tijd hoogst middelmatig waren en verzekerde, dat hij het een geluk zou achten, als hij eens een prijs mocht uitreiken voor een waarachtig schoon treurspel. Ik waagde de opmerking, dat Ducis de Olhello van Shakespeare bitter had verminkt. Die vreemde cn-gelsche naam, die vrij wel onbekend was aan onze militaire hoeren, wekte een bijzonder opzien in deu eerbiedig luisterenden kring. Bonaparte kon het niet goed velen, dat men het werk van een Engelschman prees. Wij hadden maar weinig gesproken , maar ik had Shakespeare genoemd, ik had met den eersten consul gediscussieerd , ik had het werk van een engelschen dichter geprezen — welk een stoutmoedig vertoon van geleerdheid ! Dagen lang hield ik mij zoo veel mogelijk achter af en sprak haast geen woord, om zoo de fout weer goed te maken, dat ik iets meer wist dan de anderen , wat bijna een onvergefelijke zonde was.
Als ik van het hof t\'huis kwam trof ik bij mijne moeder dikwijls een kring mannen en vrouwen aan, waar geestig en aangenaam over allerlei onderwerpen werd ge-
\') Le Temple des Guides ia oen werk van de iMoutesqnien, dat, om zij» liehtzinnigen, haast ontuolitigen inhoud den geleerden sehrijver de meest rechtmatige veroordeeling op den hals heeft gehaald. - Het hier bedoelde wei!; is de beleende Esprit des Lois. Veut,
107
HKUSTE BOEK.
praat en die mij onwillekeurig vergelijkingen liet maken tusschen het leven in den huiselijken kring en dat aan het hof.
Intusschen had dat gewone zwijgen toch dit goede, dat wij ons minder afgaven met allerlei gebabbel. De dames waren haast niet coquet, want de heeren hadden het veel te druk met zich in hunne nieuwe ambten en plichten te oefenen, en Bonaparte zelf scheen toen nog te denken, dat een geregeld leven voor zijn aanzien onder het publiek niet onverschillig was. Ik heb hem daardoor eerst voor veel zedelijker aangezien dan hii eigenlijk was. Hij hield, zoo dacht ik, te veel van zijne vrouw, om nog naar eene andere te verlangen. Toch ontdekte ik bjj de laatste al spoedig een zekere ongerustheid , die mij eerst verwonderde. Zij had eeo sterken aanleg tot ja-loerschheid en ik geloof\' niet, dat liefde daar de hoofdoorzaak van waa. Het was een groot ongeluk voor haar, dat zij aan Bonaparte geen kinderen schonk. Hij liet meermalen zijn teleurstelling daarover zoo duidelijk bljj-ken , dat zij hare toekomst soms donker in begon te zien. Zijn familie, die zeer tegen de Boauharnais was ingenomen, prikkelde zijn ontevredenheid op dat punt, waar zij kon. Vandaar stormen in huis, die wel spoedig wegwaaiden, maar toch stormen. Tusschenbeiden vond ik mevrouw Bonaparte in tranen en zij kon zich bitter beklagen over hare zwagers en over mijnheer en mevrouw Murat, die den eersten consul van haar poogden af te trekken, door hem opmerkzaam te maken op eene of andere schoonheid en zoo de hand leenden, tot het aanknoopen van betrekkingen, die mevrouw Bonaparte een doorn in bet oog waren. Ik ried haar altijd , kalm en bedaard te blijven, wijl ik zeer goed zag, dat de liefde, die Bonaparte voor zijn vrouw koesterde, haar voornaamsten grond vond in haar zacht humeur, dat
108
EERSTE BOEK,
hem rust liet genieten, en dat dus eene of andere scherpe aanmerking voor die liefde zeer gevaarlijk zou kunnen worden. In bet eerste jaar van mijn hofleven kwamen er van tijd tot tijd kleine geschillen voor, die echter spoedig werden bijgelegd en aan de onderlinge verstandhouding geen schade deden.
Sindsquot; 1802 heb ik generaal Moreau nooit weder bij Bonaparte gezien , zij waren toen al geen goede vrienden langer. Moreau had een schoonmoeder en eene vrouw, beiden van leveud:,quot;;e natuur en zeer intrigant. Bonaparte kon dat laa,. .h in een vrouw volstrekt niet verdragen. Op zekeren dag had de moeder van mevrouw Moreau, bij een bezoek op Malmaison , zich een boosaardige toespeling veroorloofd op het bestaan eener misdadige betrekking tusschen Bonaparte en zyne jongste zuster Caroline , die op het punt stond van te gaan trouwen. De eerste consul vergaf dat nooit en behandelde sinds dien tijd moeder en dochter zeer onvriendelijk. Moreau had zich daarenboven beklaagd over hetgeen hij zijne achteraitzetting noemde, terwijl eenige lieden hem telkens tegen Bonaparte opstookten. Murat, hoofd van de geheime policie, ging dat alles na en kende al de ontevredenen. Al had ook hun klagen en morren niets te beduiden, hij bracht dagelijks uitvoerige en kwaadwillige rapporten op de Tuilerien.
De uitbreiding en vermenigvuldiging der policie, dat echt verspiederswezen , \'tgeen door hem, als vrucht van zijn aangeboren wantrouwen werd ingevoerd, was zeker een der grootste fouten van Bonaparte. De verschillende policiebeainbten bespiedden elkander, klaagden elkander wederkeerig aan, zochten zich ieder op zijn beurt onmisbaar te maken en kweekten allerlei booze vermoedens in Bonapartes hoofd. Nadat de geschiedenis van het helsche werktuig had plaats gehad (24 December 1800) was
100
EERST li BOEK.
Pouché, op aandrang van Tailloyrand, verwijderd en Kegnier aan het hoofd der policie geplaatst. Regnier was minister van justitie en Bonaparte meende, dat men een goeden dunk van zijn liberalisme krijgen zou, als het ministerie van policie, dat eene echte revolutionaire uitvinding was, werd opgeheven. Spoedig kreeg hij berouw en voerde zelf nieuwe manieren van bespieding in, die hij zelfs in stand hield, toen Fouché weêr in zijn rang was hersteld. Zijn prefect van policie, Murat, Duroc , Savary , die de keur-gendarmerie kommandeerde , Marei;, die er nog eeu geheime policie op na hield, met mijnheer do Sémonville aan het hoofd , en anderen, die ik niet meer ken, waren allen op hun manier bij het verspiedersleger ingedeeld. Fouché, die er recht slag van had, zich onmisbaar te maken, werd al spoedig voor de tweede maal benoemd. Het proces van generaal Moreau, dat hoogst, onhandig werd geleid, kwam hem, gelijk men later zal zien, daarbij zeer te stade.
In dien tijd hadden de beide andere consuls, Camba-cères eu Lebrun, al weinig meer te zeggen. Do laatste, die op hoogen leeftijd was, stond Bonaparte weinig in den weg; de eerste, eeu knap man, bemoeide zich bij voorkeur met administratieve zaken. Bonaparte trok partij van zijn kunde en zag wel iu, dat Camba-cères zelf zich hoe langer hoe onmogeliiker maakte, door zijne even kinderachtige als bespottelijke ijdelheid. Men kan gerust zeggen, dat zijne alle grenzen te buiten gaande eigenliefde hem een waarborg van veiligheid is geweest.
Tailleyrand stond in die dagen hoog aangeschreven en geen belangrijks zaak werd behandeld zonder hem. Niet alleen bestuurde hij de buiteniandsche aangelegenheden eu bepaalde de nieuwe staatsregeling, die toen aan Duitsch-land gegeven werd, welk werk den grond voor zijn groot
no
EHUSTK BOEK.
vermogen heeft gelegd, maar hij had ook eiken dag een lang gesprek met Bonaparte over de verscliillende maatregelen, die tot bevestiging der nieuwe regeering konden genomen worden. Ik weet zeker, dat zij er in die dagen al druk over spraken, of een monarchaal gouvernement voor Frankrijk niet het best zou zijn. Tailleyrand had altijd de overtuiging, dat dit eenig en alleen voor Frankrijk paste, terwijl hij tegelijkertijd inzag, dat het hot van een autokratisch vorst de meeste kansen aanbood voor invloed en macht.
Ik kende Tailleyrand niet en wat ik van hem hoorde nam mij niet bijzonder voor hem in. Zoodra ik hem zag troffen mij zijne elegante manieren eu fijne vormen, die zoo geheel in tegenspraak waren met de militaire ruwheid om mij heen. ïe midden van die militaire heeren, maarschalken en generaals, droeg hij altjjd den onuitwisch-baren stempel van den echt voornamen man. Tegen wil eu dank dwong hij iedereen, door eeu minachtend stilzwijgen of een genadige, afgemetene beleefdheid, tegen hem op te zien; hij scheen eenig en alleen het recht te hebben, om de lieden met zijn fijne spotternij te vervolgen. Tailleyrand, werkelijk meer geveinsd dun iemand anders, wist onder alles den schijn aan te nemen , of hij volkomen oprecht was. Enkele met studie eu opzet aange-nomene gewoonten vertoonden zich als uitvloeisels van zijne natuur. De gewichtigste zaken behandelde hij met een schijn vau onverschilligheid, dien hij voor zich zelve nuttig achtte, maar die dikwijls aan de zaken zelveu groot nadeel toebracht.
Verscheidene jaren zijn er omgegaan, eer ik eenigen omgang met hem had; ik wantrouwde hem onwillekeurig en toch luisterde ik gretig als hij sprak en zag hem graag met zijne bevallige manieren , die een gemakkelijkheid hadden, om jaloersch van te worden.
EERSTE BOEK.
De winter van 1803 was in die opzichten schitterend. De eerste consul drong er op aan, dat er leesten van allerlei aard werden gegeven en gat zich daarbij veel moeite voor de opbeauing van de schouwburgen. De prelecten van het paleis werden met de administratie er van belast. Mijnheer de Remusat kreeg de Comedie Francaise voor zijn rekening. Er werden weêr een aantal stukken op het repertoire gebracht, die de republiek in den ban had gedaan. Langzamerhand keerden zoo de oude maatschappelijke manieren en toestanden terug. Daardoor raakten er velen met de nieuwe regeering verzoend en voelden de echt beschaafde lieden zich meer op hun gemak. De oppositie verminderde dan ook gedurig in kracht en invloed. De royalisten gaven de hoop niet op, dat Napoleon tea laatste, als hij de orde geheel had hersteld, de kroon zou terugschenken aan den waren eigenaar. Onder alles wat hij in het land liet terugkee-ren zou toch zeker ook het bourbousche huis behooren. En zagen zij ook al, dat zij zich op dit punt vergisten, zij waren hem dankbaar, dat hij de orde herstelde en rekenden er op, dat de tijd zou moeten aanbreken, waarop zij hem den voet zouden kunnen lichten, om dan de opengevallen plaats, waar natuurlijk niemand zich meester van kon maken, plechtig aan te bieden aan den wettigen souverein.
Die geheime verwachting eener partij, even vol vertrouwen in hare hoop als onvoorzichtig in hare pogingen, maakte, dat de correspondentie met de verdreven prinsen levendig werd onderhouden en lokte tegelijk eenige beweging uit in de Vendee, waar Bonaparte altijd met do meeste zorgvuldigheid het oog op gevestigd hield.
Van den anderen kant zagen de voorstanders der le-deratieve republiek met steeds toenemende onrust, dat het consulair gezag meer en meer al het aanzien eener
112
EERSTE BOEK.
113
monarchie begon te verkrijgen ; om dat gevaar te voorkomen sloten zij zich aan bij het kleine aantal der zul-ken, die, niettegenstaande de overdrijving en de afdwaling hunner partijgenooten , in de groote revolutie een heilzatuen schok erkenden en bang waren, dat Bonaparte er al do, werking van zou verlammen. Nu en dan kon men hier en daar woorden vernemen, die, hoe gematigd zij ook klonken, toch duideljjk te. verstaan gaven, dat Bonaparte met zijn geheime plannen nog op andere vijanden kon stuiten dan op de royalisten. Eindelijk bestonden er nog volbloed Jakobijnen, die in toom moesten worden gehouden , en militairen , die , vol van inbeelding en aanmatiging, zich er over verbaasden, dat er ook nog andere rechten konden bestaan als de hunne. Al die partijwoelingeu waren zeer goed bekend aan Bonaparte, die er behendig tusschen door wist te zeilen, en langzamerhand zijn doel naderde, zonder dat iemand er eigenlijk het rechte van begreep. Iedereen lette op hem, zonder hem te doorzien. Hij verstond de kunst, de aandacht tot zich te trekken en die ook weer af te leiden , nu de goedkeuring van den een, dan die van den ander te verwerven, onrust te verwekken hier, hoopvolle verwachting elders, al naar dat het best met zijne plannen strookte. De Franschen waren in zijn oog kinderen, die, bij het zien van een nieuw stak speelgoed, al het andere vergaten. De betrekking van eersten consul had dit voor, dat zij eigenlijk in hare rechten en plichten niet zuiver omschreven was en niemand dus zijn onrust of ergernis kou rechtvaardigen. Toen Bonaparte later keizer was geworden hield dat op. Frankrijk had toen zijn geheim ontdekt en hij had niets, om het land tevreden te stellen en te verzoenen, als de noodlottige militaire glorie , waaronder hij het begroef. Vandaar zijn aanhoudende oorlogen en veroveringen. Tot eiken prijs moest de aandacht wor-kémusat, Gedenkschriften. 1. 8
EERSTE BOEK.
den afgeleid. Vandaar ook de tragische noodzakelijkheid die hem altijd droef eu die hein terughield vau den vrede te teekenen ie Dresden of zelfs te Oliatillou, wijl bij zeer goed wist, dat voor hem niets gevaarlijker was, dan dat Frankrijk tijd had oin rustig na te deuken over hem eu ziju gezag.
In een van de nommers van den Moniteur van hot laatst van 1802 of hot begin vau 1803 kon men een gesprek lezen tusschen een Pranschman, die opgewonden was van geestdrift voor de eugelsche constitutie , en een zoogeuaatud verstandig Engolschman, die aantoonde, dat Engeland eigenlijk goone constitutie had, maar alleeu sommige instellingen, die naar de behoeften van het volk berekend waren, terwijl Frankrijk niet zonder de grootste bezwaren do eugelsche toestanden zou kunnen overue-raen. Op die wijs trachtte Bonaparte de zucht naar de vrijheid, die in veler harten leefde, in toom te houden.
Tegen het einde van 1802 kwam het bericht, dat generaal Leclerc te St. Domingo aan de goeie koorts gestorven was. In Janaari keerde zijne jonge, schoone weduwe Pauline, zustor van Bonaparte, naar Frankrijk terug. Zij was toon al lijdende aan eene kwaal , die haar nooit heeft verlaten , maar schoon zwak en teer zag zjj, er in haar rouwgewaad allerbekoorlijkst uit. Bonaparte waarschuwde haar, om niet weer in de fouten te vervallen, die, naar ik geloof, de reden waren geweest van haar vertrek naar St. Domingo; maar schoon zij aandachtig naar zijne vermaning scheen te luisteren, al spoedig bleek het, dat zij er zich weiuig aan stoorde.
De dood van den generaal gaf onwillekeurig aanleiding, dat de vijanden van het oude koningschap hoe langer hoe banger wordeu. Bonaparte natn don rouw aan en het hof ontving den last, hom daarin te volgen. Dit was op zich zelf al een feit, dat do aandacht trok,
114
EERSTE BOEK
maar er kwam bij, dat het plau werd gevormd , dat de gezanten op de Tuilorieu zouden verschijaen, om officieel rouwbeklag te doen. Men liet hua weten, dat do diplomatieke beleefdheid vorderde, dat zij daar ook in den rouw verschenen. Zij kwamen bijeen, om er over te spreken, maar wijl de tijd ontbrak, om hunne hoven te raadplegen , besloten zij te gaan en te handelen , volgens bestaand gebruik in dergelijke gevallen. Zij verschenen dus in het zwart en werden met hoofsche ceremonien ontvangen. Sinds December 1802 was de eugelsche gezant, lord Whithwort, door een zaakgelastigde vervangen. Men rekende op de duurzaamheid van den vrede, de banden tusschen do beide volken werden telkens nauwer toegehaald en toch zagen zij, die den toestand nauwlettend gadesloegen, zwarte stippen in het verschiet. In het engelsche parlement was sprake geweest van het aandeel , dat Frankrijk luid gehad in de nieuwe zwitsersche constitutie, en de officieele transcho Moniteur beklaagde zich over het onrecht, dat te Londen tegenover fransche onderdanen was gepleegd. Desniettemin gaf men zich te Parijs en op de Tuilerien zorgeloos over aan allerlei feesten en vermaken. Men leefde rustig en tevreden, totdat op eens de neiging, die de eerste consul voor eene jeugdige actrice van het Theatre Francais had opgevat, mevrouw Bonaparte in hare rust verstoorde en vrij heftige tooneelen in het leven riep.
Twee actrices, de dames Duchesnois en Georges, deden tegelijkertijd haar eerste debut in het treurspel. De eerste was leelijk, maar bezat een vrij opmerkelijk talent, dat baar het vereischte getal stommen bezorgde; de tweede was middelmatig, maar zeer schoon. Het parjjsche publiek ijverde voor de eene of voor de andere, doch over het algemeen ging het talent boven de schoonheid. Bonaparte daarentegen verklaarde zich voor de laatste en
8*
115
HEUSTE BOEK.
116
mevrouw Bonaparte had al spoedig, door hare gedienstige geesten, vernotnon, dat de schoone actrice des avonds in het geheim in een van de kleine vertrekken van de Tui-lerien een bezoek had gebracht. Dit veroorzaakte haar een pijnlijke kwelling en terwijl zij mij het geval verhaalde stortte zij meer tranen dan zulk een voorbijgaande neiging scheen te verdienen. Toen ik haar trachtte te overtuigen , dat zachtheid en geduld de eenige middelen waren, om herhaling van het kwaad te voorkomen, deelde zij mij eene en andere bijzonderheid omtrent haren echtgenoot mede, die mij geheel nieuw waren, en die ik grootendeels op rekening meende te moeten stellen Imrer ergernis. Indien zij waarheid sprak ^bezat hij geen 7,ede!ijk beginsel hoegenaamd. Hield hij zich in, dan geschiedde het alleen, omdat hij er belang bij had, maar bestond dat belang niet, dan zou hij zich, zonder eenig zelfverwijt, aan de laagste hartstochten overgeven. Had hij zijne zusters niet, de eene na de andere, verleid en onteerd? Geloofde hij niet, dat hem het recht toekwam, aan al zijn neigingen en lusten te voldoen ? Zou zijn familie or niet op uit zijn, hem meer en meer aan het echtelijk leven met zijne vrouw te ontwennen?quot; Aan het einde van dat alles zag zij reeds het ontzettende onheil, dat haar in echtscheiding boven het hoofd hing. »Mijn grootste ongeluk is,quot; zei ze, ïdat ik Bonaparte geen zoon heb geschonken, daarin zal de haat altijd het wapen vinden, dat op mij is gericht.quot; «Maar, mevrouw,quot; voerde ik haar te gemoet, »do zoon van mevrouw uwe dochter vergoedt dat ongeluk; de eerste consul houdt van hem en zal hem misschien als zijn kind aannemen.quot; »Helaas,quot; antwoordde zij, »ik zou niets liever willen dan dat, maar de verschrikkelijke jaloerschheid van Louis zal dat nooit gedoogen. Zijn familie heeft hem allerlei ia het oor geblazen omtrent het gedrag van mijns dochter
EKUSTE BOEK.
en de geboorte van dat kind. De haat maakt het tot een zoon van Napoleon en daarom juist treedt Louis nooit in een schikking. Gij ziet immers wel, hoe uiterst voorzichtig mijne dochter zich gedragen moet; maar hoe dat ook zij, de ontrouw van\'Bonaparte spiegelt mij altijd een zee van ongelukken voor in het verschiet.quot;
En werkelijk, altijd heb ik opgemerkt, dat de eerste consul, zoodra hij zich eene andere vrouw tot minnares had gekozen, hard en liefdeloos was tegenover zijne echt-genoote , hetzij dan, dat hij het denkbeeld niet kon verdragen , dat zij zich gevoelig toonde over hetgeen hg zich in zjja onafhankelijkheidsgevoel veroorloofde, hetzij, dat de natuur hem zoo weinig vermogen had geschonken om lief te hebben , dat de voorraad aanstonds was verbruikt door de persoon, die er op het oogenblik het voorwerp van was, zoodat er voor een ander niets overschoot. Zonder eenige terughouding of schaamte vertelde hij het haar, als zijne aandacht op een ander was gevallen , en toonde zich dan uitermate gebelgd, wanneer zij niet onvoorwaardelijk goedkeurde , wat hem als afleiding niet alleen geoorloofd, maar zelfs noodzakelijk was. »Ik ben geen man als een ander,quot; zei hij, »en ik heb met de wetten van betamelijkheid niets te maken.quot; Natuurlijk wekten zulke woorden ontevredenheid en klacht bij mevrouw Bonaparte, die hij soms beantwoordde op een wijs, tot welker omschrijving mijne pen zich niet leenen kan , terwijl hij , als de voorbijgaande neiging was verdwenen, weer tot haar terugkeerde, als ware er niets gebeurd. Dan liefkoosde hij haar even innig als hij haar hard mishandeld had en , wijl zij met dien terugkeer zich gelukkig gevoelde, kwam dan alles weer in rust.
Maar als de storm aan het woeden was ben ik meer dan eens zeer verlegen geweest, niet alleen door de zonderlinge mededeelingen, die mij in vertrouwen werdeq
117
EERSTE HOEK.
gedaan, maar vooral door de handelingen, waar ik soms deel aan moest nemen. Ik herinner mij nog een voorval, dat mii eerst kinderachtig bang maakte, maar waar ik later, in mijn eenzaamheid, over heb gelachen.
Het was in den winter en Bonaparte had nog de gewoonte eiken nacht bij zijne vrouw te slapen; zij had hem weten te overtuigen, dat dit voor zijne persoonlijke veiligheid van belang was. Zij had, zoo zei ze, een zeei lichten slaap , en wanneer iemand soms in den nacht iets te^en hem in den zin kreeg, dau was zij aanstonds bij de hand om hulp te roepen. Des avonds, gelijk men weet, ging zij niet naar hare kamer, voor Bonaparte te bed lag. Toen hij nu verlield was geraakt op de actrice Georges liet hij die bij zich komen, als hij des avonds zijn werk afhad en ging dus zeer laat in den nacht naar zijn slaapkamer. Op zekeren avond had mevrouw Bona-\' parte mij bij zich gehouden, om iemand te hebben, waar zij zich tegen kon beklagen. Het was één uur, wij warén alleen in de salon en het geheele paleis was in stille rust. Op eens stond zij op. »Ik kan het niet langer uithouden,quot; riep zij uit, »jnffrouw Georges is zeker boven. bij hem, ik wil hem overvallen.quot; Ik schrikte nog al, toen ik dat hoorde en deed mijn best, om haar tot bedaren te brengen. »Ga mee,\' gebood zij, »wij zullen zaraen gaan zien!quot; Ik bracht haar onder het oog, dat indien een dergelijke bespieding van haar kant al niet zonder bedenking was, voor mij zoo iets volstrekt niet te pas kwam en dat ik, wanneer wij soms iets ontdekten, dat niet ontdekt mocht worden, er al een heel ongelukkig figuur bij zou maken. Maar niets hielp. 1^ moest wel meê, indien ik althans, zooals zij zei, haar ook al niet aan haar lot overliet, zooals ieder ander. In de stille hoop, dat de noodige maatregelen wel genomen zouden zijn, om alle verrassing to voorkomen, volgde ik
118
EERST K BOEK.
haar en zoo slopen wij, zij vooruit vol brandende ja-loerscbheid en ik bevende van angst voor de dwaze rol, die ik spelen moest, achter haar aan, de kleine trap op naar de vertrekken van Bonaparte. Op eens hoorden wij, midden op de trap staande, een zacht gedruisch. Mevrouw Bonaparte keerde zich om. »Ik denk,quot; zei ze, »dat het Rustan, de Mameluk, is, die op de deur past. Hij is in staat, ons allebei te vermoorden.quot; Bij dat woord schrikte ik zoo, dat, hoe kinderachtig het ook was, ik mij dadelijk met de kaars in de hand omkeerde en haastig weer naar de salon liep, terwijl mevrouw Bonaparte alleen en in donker achterbleef. Een oogenhlik later kwam zij ook, niet begrijpende, waarom ik zoo op eens op den loop was gegaan. Toen zij zag, dat ik bleek was van den schrik, begon zjj te lachen en ik ook, maar wij besloten toch, den tocht niet voor den tweeden keer te ondernemen. Onder hot zeggen , dat mijn schrik haar goed had gedaan en dat ik dat heel aangenaam vond , ging ik heen.
Die jaloerschheid, die het vriendelijk humeur van mevrouw Bonaparte geheel bedierf, bleef voor niemand in het paleis een geheim. Ik kwam daardoor in den minder eervollen toestand eener vertrouwelinge, die men eigenljjk niet vertrouwt, en laadde den schijn op mij, of ik de ontevredenheid, waar ik de getuige van was, deelde. Bonaparte dacht, dat de eene vrouw onwillekeurig moest gevoelen, wat een andere vrouw leed, en was knorrig, omdat ik zoo goed op de hoogte was van wat er in het paleis omging. Intusschen trok het parijsche publiek meer en meer partjj voor de leelijke actrice. De mooie weid van tijd tot tijd uitgefloten. Mijnheer de Rémusat trachtte beiden zoo veel mogelijk op gelijken voet te behandelen, maar wat hij voor de eene deed werd kwalijk genomen door het parterre, en wat voor
119
EHK8TE BOKK.
de andere gedaan werd, door den eersten consul. Al die kleingeestigheid baarde ons vrij wat last en moeite. Bonaparte beklaagde zich, zonder hem juist de ware reden te zeggen, over mij bij mijnheer de liemusat, en vond het wel goed, dat ik de vertrouwde was zjjner vrouw, maar dan moest ik ook zorgen voor verstandigen raad. Mijn man antwoordde, dat ik werkelijk zeer goed opgevoed en zeer verstandig was en dat ik zeker mevrouw Bonaparte nooit zou opstoken. De eerste consul, die ons toen nog wel mocht lijden, wilde mijuheer de Ré-sat wel gelooven, maar daar werd juist weer een andere onaangenaamheid uit geboren. Hij begon mij te spreken over zijn huiselijke geschillen en meende, dat mijn verstand mij moest doen gevoelen, dat zijne vrouw krankzinnig was , met zoo jaloersch te zijn. Ik was nog gewoon ronduit te zeggen , wat ik dacht, en toen hij mij dus deelgenoot maakte van zijn verdriet, antwoordde ik, dat ik mevrouw Bonaparte oprecht beklaagde en dat hij, of zij gelijk ot ongelijk had, in elk geval medelijden met haar moest hebben, maar ik liet er op volgen, dat ik het beneden hare waardigheid vond, dat zij hare lakeien zelts tot verspieders gebruikte. De eerste consul vertelde dat alles over aan zijne echtgenoote, en zoo stond ik, met al de levendigheid aan mijn leeftijd eigen en met werkelijk goeden zin voor beiden, tusschen hen in, nu den een hoorende, hoe hij zich beklaagde, dan luisterend naar de andere, die een gelijken toon aansloeg.
Dat alles lokte een vloed van woorden en een tal kleine tooneelen uit, waar ik al veel van vergeten heb, maar waarbij ik Bonaparte nu eens hard, redeloos en ou-billijk voud en dan weer geneigd, om het gepleegde onrecht op de liefderijkste manier te herstellen, zonder er echter afstand van te doen. Ik herinner mij, dat hij mij, omdat hij niet graag met zijn vrouw alleen wilde zijn ,
120
EERSTE HOEK. 121
op zekeren middag aan tafel noodigde; mevrouw Bonaparte was zeer ontstemd over de raededeeling, dat hij voortaan alleen wilde slapen , en hij haalde mij als scheidsrechter in, bij de vreemde vraag, of een man verplicht is toe te geven aan de gril van zjjn vrouw, die altijd het bed met hem verkiest te deeleu ? Ik was op zulk een vraag volstrekt niet voorbereid en wist bovendien, dat mevrouw Bonaparte het mij nooit zou vergeven, als ik haar ongelijk gaf. Daarom trachtte ik een bepaald antwoord te ontwijken en zei, dat het mij niet mogeljjlc was en dat ik hot ook niet voegzaam vond , in zulk een zaak te beslissen. Maar Bonaparte, die iemand graag in de war bracht, gaf niet op , en ik wist niets beters te zeggen, dan dat het hoogst moeielijk te bepalen viel, waar de grenzen stonden van de eischen der vrouwen en van de inschikkelijkheid van den man , maar dat een verandering van gewoonte altijd aanleiding zou geven tot allerlei praatjes in het paleis. Bonaparte .;begon te lachen en trok mij aan het oor. »Kom , kom,quot; riep hij, »gij vrouwen zijt het altijd eens en daar valt met u niets te beginnen !quot;\'
Toch deed hij, wat hij besloten had en nam voor zich een afzonderlijk slaapvertrek. Voor mevrouw Bonaparte bleef hij desniettemin even hartelijk, als hij soms wezen kon , en zij raakte aan den toestand meer en meer gewoon, vooral omdat zij liet met mij eens was, dat de vrouwen, waar haar man op verliefd raakte, te ver beneden haar stonden, om hare jaloerschheid te verdienen. »Het zou iets anders zijn,quot; zei ik, »als de eerste consul betrekking aan zocht te knoopen met een der dames van het hof.\'\' Twee jaren later werd dit, mee tot groot verdriet voor mij, toch het geval.
HOOFDSTUK II.
TEBUGKEER TOT DE GEWOONTEN DER MONARCHIE. — MIJNHEER DE FONTANES. — MEVROUW D\'IIOUDETOÏ. —• GERUCHTEN VAN OORLOG. — BIJEENKOMST VAN HET WETGEVEND LICHAAM. — VERTREK VAN DEN ENGELSCHBN GEZANT. — MIJNHEER MARET. — MAARSCHALK BERTHIEU. — REIS VAN DEN EERSTEN CONSUL DOOR BELGIE. — ONGEVAL MET HET RIJTUIG. — FEESTEN TE AMIENS.
Na dien lichten storm ging de winter vrij kalm voorbij. Enkele nieuwe instellingen toondea , dat men steeds terugging naar de monarchie. De lyceums werden geregeld, de magistraatspersonen herkregen hun deftig ambtsgewaad. Alle fransche schilderijen werden in de Louvre geplaatst en daaraan den naam van Museum gegeven, mijnheer Denon werd belast met het oppertoezicht over deze nieu\\fe verzameling. Aan letterkundigen werden pensioenen en belooningen toegekend, in welke zaak mijnheer de Fontanes dikwijls geraadpleegd werd. Bonaparte hield er veel van, met dien geleerde te praten en het was prettig daar naar te luisteren. De eerste consöl plaagde den heer de Fontanes met zijn zuiveren, klassieken smaak, en deze verdedigde de meesterstukken der fransche kunst met een vuur, dat hem in de hofkringen den naam bezorgde van een moedig man; want er waren er, die zich reeds zoo in het vak van hoveling hadden weten te bekwamen, dat men in hun oog iets had van een oud Romein, wanneer men Mérope of\' Mithridales durfde be-
EEK3TK HOEK.
123
wonderen, terwijl de meester verklaarde, dat hij noch bet een, noch het andere werk mooi vond. Toch had Bonaparte pleizier in dien letterkundigen twist en dacht er zelfs een oogenblik over, om zieh dat genot twee malen in de week te verschaffen, door eenige letterkundigen uit te noodigen tot de bijwoning eener soiree bij mevrouw Bonaparte. Mijn echtgenoot, die de meest uitstekende mannen te Parijs kende, moest hen verzoeken, en zoo verschenen op zekeren avond eenige leden der academie en andere geleerden aan hot hof. Bonaparte was goed geluimd, hij sprak veel, liet veel spreken, en was werkelijk een aangenaam gastheer. Het deed mij goed, dat hij zich zoo beminnelijk voordeed en aldus bij hen, die hem nooit hadden ontmoet, een vooroordeel wegnam, dat maar al te zeer tegen hem bestond. Wijl hij een fijnen geest van opmerking had viel zijn aandacht onder anderen spoedig op den abbé Morellet, een oud man met een helder verstand en een zuiver logischen geest, die beweerde, dat op het gebied van de redelijke ontwikkeling van den mensch voor de verbeelding geen plaats was. Bonaparte kwam daar krachtig tegen op. Aau zijn eigen verbeelding den vrijen teugel latende, en dikwijls wel zeer vrij, raakte hij alle onderwerpen aan, wist zich soms hoog te verheffen of verloor zich in de diepte, veroorzaakte den abbé de grootste moeite, om hem te volgen, maar was in allen geval belangwekkend om te hooren. Den volgenden morgen sprak bij met veel ingenomenheid over dezo soiree en zei, dat hij van plan was zoo iets vaak te herhalen. Weinige dagen later werd er weer een bepaald. Ik weet niet meer, wie het was, die zich op vrij lioogen toon begon uit te laten over de vrijheid van denken en schrijven en over de voordeden, die daarvan konden gewacht worden. Dit onderwerp was eenigszins pijnlijk en maakte, dat het gesprek meer gedwongen was
EERSTE BOEK.
dan (I0 vorige koer, terwijl de eerste consul tusschen-beiden zoo stil was, dat allen er een onaangenamen indruk van kregen. Toen voor de derde maal zulk een soiree werd gehouden kwam Bonaparte laat binnen ^ was afgetrokken en sprak slechts nu en dan een enkel woord. Iedereen verveelde zich, en den volgenden dag zei hij, dat bij er eigenlijk geen nut in zag , om die letterkundigen aan bet hof te balen en dat zij dus niet weei zouden worden uitgenoodigd. Hij kon geen tegenspraak verdragen en het was hem een ondragelijke dwang, als hij zich op vaste tijden moest aanstellen als een aangenaam man met een goed humeur.
In don loop van den winter stierven twee uitstekende leden van de akademie, de H.H. de la Harpe en de St. Lambert. Ik was vooral bij den dood van den laatste zeer bedroefd, omdat ik hem dikwijls had ontmoet bij mevrouw d\' Houdetot, in wiens buis hij ook stierf. Iti de salons dezer beminnelijke vrouw vereenigde zich het aangenaamste en beste gezelschap van Parijs. Ik kwam daar dikwijls en vond er, wat hoe langer hoe meer schoen te verdwijnen, een prettig en tegelijk zeer leerzaam gesprek. Mevrouw d\' Houdetot, die door leeftijd en karakter vreemd bleef aan alle partijzucht, genoot van de rust, die ons na veel storm was gegund, en verzamelde om zich heen, wat er goeds en belangwekkends uit den strijd over was gebleven. Het was mij een zekere weelde, bij haar ontspanning te vinden van den dwang, dien het verkeer in de ïuilerien mij meer en meer begon te doen gevoelen.
Intusschen begon men te mompelen over de mogelijk , heid van een oorlog met Engeland. Geheime stukken over bewegingen in de Vendée werden publiek gemaakt. Vrij duidelijk werd het engelsche gouvernement daarin beschuldigd, dat het die beweging aanmoedigde en George
124
EERSTE BOEK.
Oadoudal werd er ia genoemd als geheim agent tusschen dat gouvernement en de chouaus. Tegelijkertijd sprak meu van den heer d\' Andre, die in Frankrijk had weten binnen te sluipen , na reeds vroeger de royalistische zaak te hebben gediend. Onder die omstandigheden vergaderde het wetgevend Lichaam. Het verslag, dut daar gedaan werd over den toestand der republiek was zeer opmerkelijk. De toestand van algemeenen vrede, de ratificatie te Regensburg door do Mogendheden aan de nieuwe verdeeling van Duitschland gegeven, de zwitsersche constitutie, het konkordaat, de inrichting vau hot openbaar onderwijs en van het institunt, de betere reehtsbedeelinsf , de rese-
\' o ^ o
ling der financien , hot burgerlijk wetboek , waarvan deze vergadering een gedeelte onder behandeling zou nemen, onderscheidene publieke werken aan de grenzen en in het midden des lands begonnen, plannen omtrent Antwerpen, den Mont Cenis, de Rijnoevers, de in bezit neming van het eiland Elba, ontwerpen van wet op de belastingen, op kamers van koophandel, op de uitoefening der geneeskunst — dat alles met elkander bood een tafereel aan, waar het gouvernement met rechimatigen trots op kon wijzen. Aan het einde van bet rapport echter werd mot een enkel woord gesproken over de mogelijkheid van een oorlog met Engeland en over de noodzakelijkheid om het leger te versterken. Van de zijde van het wetgevend Lichaam kwam geen verzet, terwijl luide ingenomenheid te kennen werd gegeven raet zooveel goeds, als in het landsbelang was uitgevoerd en ondernomen.
In de eerste dagen van Maart bevatten onze dagbladen vrij heftige klachten over schotschriften, die tegen den eersten consul in Engeland in omloop werden gebracht. Natuurlijk had men, bij die klachten, behooren to denken aan do vrijheid, die de pers in Engeland geniet, maar men zocht een voorwendsel; de bezetting van Maltha en
125
EERSTE BOEK.
onze inmenging in liet bestuur vim Zwitserland waien de eigenlijke redenen van den vredebreuk. Op 8 Maart 1803 kondigde de koning van Engeland het parlement aan, dat er ernstige stukken tussehen de beide goavernemen-ten waren gewisseld en dat hij met leede oogen de bewapening zag der nederlandsche havens. Bij die gelegenheid had plaats, wat ik vroeger heb verteld over de houding van den eersten consul tegen den engelschen gezant. Kort daarop verwisselde Bonaparte Parijs met St. Cloud.
De publieke zaak had hem echter niet zóó geheel ingenomen, of hij dacht er nog aan, een van do prefecten van het paleis een brief van gelukwensching op te dragen aan den componist Paesiello voor zijne opera Proser-pina. Hij was er zeer op gesteld beroemde mannen uit verschillende landen om zich heen te hebben en betaalde
hen vorstelijk.
Kort daarop werd de oorlog verklaard en de engelsche gezant, voor wiens deur dagelijks eenige troepen volks stonden, om te zien, of er ook toebereidselen tot vertrek werden gemaakt, verliet eensklaps Parijs, lailleyiand maakte aan den senaat de beweegredenen bekend, die tot den oorlog hadden geleid. De senaat antwoordde, dat hij de matiging en tegelijk de vastberadenheid van den eersten consul op hoogen prijs stelde en vaardigde eone commissie uit zijn midden af, om de betuiging van zijn dankbaarheid en toewijding over te brengen naar St. Cloud. Mijnheer de Vaublanc sprak vol geestdrift in het wetgevend Lichaam: »welk regent toonde ooit grooter liefde voor den vrede! Indien het mogelijk was, de onderhandelingen door den eersten consul geleid al te scheiden van zijne veldtochten, dan zou men daar het beeld in zien van den meest vredelievenden man.quot; Men drong aan op de krachtigste maatregelen en na al die
126
EERSTE BOKK.
betuigiugen van bewondering en gehoorzaarnlieiJ giug het wetgevend Lichaam uiteen.
Van toen af kwamen ons die bittere en beleedigende nota\'s onder de oogen , die elkander slag op slag volgden en die in heftigheid van taal wedijverden met wat de londen^che bladen te lezen gaven. Bonaparte gaf ge-woonlijk den inhoud op en Maret zorgde voor de redactie. Op die wijs werd het minder stichtelijke schouwspel vertoond van een souverein, die officieel strijd voerde met dagbladschrijvers en die aldus zijn eigen waardigheid vergat tegenover aanvallen, die hij geheel beneden zich had moeten rekenen. Het viel den Eugelschen niet moeielijk te ontdekken, wat het meest kwetsbare punt bij den eersten consul of later bij den keizer was , en zij maakten daar onbarmhartig gebruik van. Wat heb ik hem dikwijls buiten zich zelve van ergernis gezien, als hij zich bij mevrouw Bonaparte beklaagde over een of ander artikel in de Courner of de Sun! Hij stelde pogingen in het werk, om de engelsche bladen tegen elkander op te ruien, hij betaalde londensche schrijvers, gaf een massa geld uit en misloidJe niemand noch in Engeland, noch in Frankrijk. Ik zei, dat Bonaparte den inhoud dicteerde van de nota\'s in den Moniteur, en hij had daar een zonderlinge manier op. Hij schreef zelf\' niets. Zijn schrift was voor anderen en hem zelve volkomen onleesbaar en zijn spelling hoogst gebrekkig. Hij had er geen geduld voor, en daarenboven had de gewoonte van op de minuut af te worden gehoorzaamd, hem ongeschikt gemaakt voor.eenige handeliiig, waarbij een deel van zijn eigen ik zich aan een ander deel moest onderwerpen. De heeren, die onder hem werkten, Bourienne, Maret en zijn particuliere secretaris Menneval, hadden zich toegelegd op allerlei verkortingen, ten einde hem bij te kunnen houden. Al heen en weer loopende dikteerde hij.
127
EERSTE BOEK.
Was hij opgewonden dan vloclit bij verwenschingen en zelfs vloeken tussclien zijn woorden in. De secretaris won daardoor althans een oogenblik tijd. Nooit herhaalde hij , wat hjj eens had gezegd, zelfs al was dit niet verstaan, en wijl hij zich altijd goed herinnerde, wat hij gezegd had , leverde dat een groot bezwaar voor zijn secretaris op. Op zekeren dag las hij het handschrift van een t\'-eurspel, dat hem toe was gezonden, en hij was er zoo meê ingenomen, dat hem de lust bekroop, er enkele veranderingen in te maken. »Neem papier en pen,quot; zei hij tot mjjnheer de Rémusat, »en schrijf dan op, wat ik vi voor zal zeggen.quot; En zonder dat mijn man haast tijd had om te gaan zitten , begon hij zoo snel te dicteeren , dat mijnheer de Rémnsat, die er anders wel aan gewoon was, do grootste moeite had hem te volgen, terwijl hem het zweet uitbrak van inspanning. Bonaparte merkte dit zeer goed en riep eenvoudig nu en dan: »doe vooral uw best, om mij te verstaan, want ik heb geen plan, het twee malen te zeggen.quot; Hij vond het altijd prettig, als hij iemand verlegen zag. Zijn vaste stelregel was, dat men den meesten ijver ontwikkelde, als men zich niet op zijn gemak gevoelde, en hij paste dien regel, zoo bij gewichtige als bij minder beteekenende aangelegenheden, altijd toe.
Gelukkig vergat hij ten slotte het papier te vragen , waar zijn aanmerkingen op stonden. Mijn man en ik hebben dikwijls beproefd het te ontcijferen, maar wij konden er volstrekt niet wijs uit worden. Mijnheer Maret, secretaris van staat, een zeer middelmatig man want Bonaparte had niets tegen middelmatigheid; hij kon zelf wel aanvullen, meende hij , wat zijn dienaren aan geest ontbrak — mijnheer Maret stond zeer in zijn gunst, omdat hij uitmuntend slag had van redigeeren. Hij hoorde juist, begreep spoedig de bedoeling en maakte
128
liERSIH BOEK.
nooit eenigo opmerking. Daarbij was hij, of schecu althans, vol toewijding en bewondering, iets wat Bonaparte bijzonder behaagde1). Deze man had het, naar men zegt, zoo ver in de kunst der vleierij gebracht, dat hij, als hij met den keizer op reis was, zich, volgens door hem opgegeven model, door zijn vrouw liet schrijven, dat zij jaloersch was op zijn gebieder, dewijl deze al zijn tijd en gedachten zoo in beslag nam, dat hij haar geheel scheen te vergeten. En wijl op reis de brieven allen werden ter hand gesteld aan den keizer, die volstrekt geen bezwaar maakte ook die van anderen te openen, bereikte de heer Maret gewoonlijk zijn doel.
Toen mijnheer Maret minister van buitenlandsche zakeu was, volgde hij het voorbeeld niet van Tailleyrand, die dikwijls zei, dat hij met niemand lastiger onderhandelingen had aan te knoopen , dan met zijn eigen meester. Integendeel, hij eerbiedigde al dc begeerten en hartstochten van zijn souverein, en hield zich uiterst verbaasd, als vreemde vorsten er tegen op durfden komen, dat men hen beleedigde, of hen van hun gebied wilde berooven. Do belangen van zijn land of van Europa gingen hem weinig ter harte, als hij maar kans zag, zijn eigen belang te dienen. Het scheen, dat hij altijd een koerier naast zich had staan, om de eerste de beste uitbarsting
Bernard Maret, lator\'hertog van Bassauo, was eerst advokaat en ecu vriend van den luitenant dor artillerie Botiaparte. Als secretaris en vertrouwde van Napoleon nam schier aan alle onderhandelingen en congressen deel. Na den v Idtocht in Uusland werd hij minister van oorlog en was, na de Julirevolutie, zelfs eeaige dagen eerste minister onder Louis Pliilipi)e. Zijn oudste zoon was opperkamerheer en acnateiir onder Napoleon III. Tailleyrand plagt te zeggen: quot;ik ken maar een mcnsch zoo dom als de hertog van Bassano, eu dat is myiiheer Maret.quot;
(Ter voorkoming van verwarring diene, dat deze eu enkele voorafgaande noten onder aan sommige bladzijden van den Vertaler zijn. In het vervolg zal hij dat er bijvoegen.)
Rémusat, Geclenkschri/ten. I. 9
129
EERSTK BOEK.
van toorn, die hij bij zijn meester waarnam, aan de vreemde souvereinen over te brengen. Natuurlijk was dit juist niet altijd in het voordeel van Bonaparte. Er is moer dan eens een miuder goede gezindheid door ontstaan , waar men later berouw over had , en misschien heeft het meegewerkt aan des keizers val. Immers -toen deze in het laatste jaar van zijne regeering , te Dresden aarzelde, niet wetende wat hem te doen stond, vertraagde Maret acht dagen lang den noodzakelijken terugtocht, doordien hij den keizer niet durfde meêdeelen, dat Beieren afvallig was geworden, wat toch voor het te nemen besluit zoo hoogst gewichtig was.
Tailleyraud behandelde de zaken anders eu was handig genoeg, om te weten, hoe hij met Bonaparte moest omgaan. Een kleine proeve daarvan vinde hier hare plaats.
In het voorjaar van 1802 werd te Amiens onderhandeld over den vrede tusschen Frankrijk en Engeland, Eenige nieuwe moeielijkheden tusschen de gevolmachtigden maakten, dat men ongerust werd over den uitslag. De eerste consul verlangde met ongeduld naar den koerier. Deze kwam eindelijk en bracht het onderteekende stak aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, waar Tailleyrand het-ontving. Onmiddellijk begaf de minister zich naar de ïuilerien. Met hetzelfde onverschillige of liever ondoorgrondelijke gezicht als altijd kwam hij bij den eersten cousul eu was daar een uur lang bezig met de bespreking van allerlei belangrijko onderwerpen; toen hij eindelijk daumeó gedaan had, zei hij lachende; »en nu heb ik nog iets, dat u pleizier zal doen, het traktaat is geteekend, hier is het!quot; Bonaparte stond verbaasd over die manier van mededeeling. »En waaromvroeg hij, »hebt gij mij dat niet dadelijk gezegd?quot; sOch,quot; was het antwoord, »dan hadt gij naar de rest toch niet geluis-
130
EERSTE BOEK.
terd; als gij in uw schik zijt is er met u niet te han-deleu.quot; Bonaparte was verbaasd over do zelfbeheerschiug van den minister, maar boos was hij niet, want hij begreep , dat er in vele gevallen partij van viel te trekken.
Een ander man aan het hof, met hard en ziel Bonaparte toegedaan, maar ook altijd er op uit, zijn ongeveinsde bewondering aan den dag te leggen, was maarschalk Berthier, prins van Wagram. Hij had den veldtocht in Egypte meegemaakt en was daar zeer gehecht geworden aan zijn generaal. De vriendschap, die hjj voor den eersten consul koesterde, was zelfs van dien aard, dat deze, anders weinig gevoelig voor dergelijke uitingen van het hart, im en dan behoefte had, om die vriendschap te beantwoorden. Echter bleef er een groote ongelijkheid in dit vriendschapsbetoon , want de machthebber vond er boven alles een aanleiding in, om altijd meer toewijding te eischen als blijk van waarachtige gehechtheid. Toen Bonaparte keizer was geworden zei hij op zekeren dag tot Tailleyrand: »ik weet waarlijk niet, hoe het komt, maar daar is iets tusschen Berthier en mij, dat wel wat op vriendschap lijkt. Ik houd anders niets van die nuttelooze gemoedsaandoeningen; daarbij is Berthier zoo middelmatig, dat ik eigenlijk niet weet, waarom ik van hem houden moet, en toch komt het mij voor, dat hij mij niet onverschillig is.quot; »Weet gij, waar het vau daan komt, dat gij van hem houdt?quot; vroeg Tailleyrand, «eenvoudig, omdat hij in u gelooft.quot;
Die kleine bijzonderheden, die ik meedeel, naar ze mij invallen, heb ik meest later eerst vernomen, toen ik op vertrouwelijken voet kwam met Tailleyrand. In den eersten tijd van mijn verblijf aan het hof\' oordeelde ik heel anders over Bonaparte als later. Ik vond hem geestig; ik zag, dat hij het ongelijk, dat hij zijne vrouw
9*
131
HEUSTE BOEK.
aandeed, graag weer goedmaakte, ik was ingenomen met zijn vriendschap voor Berthier; hij liefkoosde denkleinen Napoleon, van wion hij veel scheen te houden; ik verbeeldde mij, dat hij voor natuurlijke en zachte aandoeningen vatbaar was en in mijue gedachten tooide ik hem op met al die eigenschappen en hoedanigheden, die ik liefst in hem had gezien. Toch raag bij de teleurstelling niet vergeten worden, dat de sterkte zijner macht hem heeft verblind, dat zijne hartstochten te heftiger werden, naarmate het hem gemakkelijker viel er aan te voldoen , en dat hij, jong en nog onzeker omtrent zijne toekomst, enkele gebreken zorgvuldig trachtte te bedekken en den schijn aan te nemen, alsof sommige deugden met ijver door hem werden aangekweekt.
Ik weet niet, wie het is geweest, die, nadat de oorlog aan Engeland was verklaard, aan Bonaparte den raad gaf, om platboomde schepen voor den aanval op zijn vijand te gebruiken. Ik weet ook niet, of hij met dat plan ingenomen was, dan of hij het alleen gebruikte, ten einde een voorwendsel te hebben, om zijn leger te vereenigen in het kamp van Boulogne. Er waren evenwel zoo vele lieden, die meenden, dat met platboomde vaartuigen een landing kon worden ondernomen, dat Bonaparte, bouwende op zijn fortuin, het ook kon gaan gelooven. Er worden op eens groote werken ondernomen in (tize havens en in sommige belgische plaatsen; het leger marcheerde naar de kust, de generaals Soult en Ney werden aangewezen, om op twee verschillende puu-ten het kommando te voeren. Iedereen meende, dat het rechtstreeks op Engeland los zou gaan, en in Engeland zelf begon men zich ernstig ongerust te maken. De volksgeest werd opgewonden door de vertooning van anti engelsche stukken in de schouwburgea. Willem de
132
BK HST 15 HOISK. 133
Veroveraar kwam herhaaldelijk teu tooneele \'). Hanaover werd intusscheu zonder veel moeite door generaal Mortier veroverd, maar terstond daarop begon ook de blokkade van onze zeehavens, die ons veel kwaad heelt gedaan.
In den zomer van dat jaar werd er besloten tot een reis door Belgie. Do eersüe consul was er op gesteld , dat daarbij groote pracht zou worden ten toon gespreid , en mevrouw Bonaparte was gemakkelijk te bewegen, hierin haren echtgenoot ter zijde te staari. Mevrouw Talhouet en ik moesten voor het toilet zorgen en wij ontvingen 15,000 gulden om de noodige inkoopen te doen. Op 24 Juni 1803 werd de reis aanvaard, met een tal van rjjtuigen, twee generaals van de gardes, eeuige aides de cauip, Duroc en twee prefecten van het paleis, de H.H. de Rémusat en een Piemontees Salmatoris. Niets was gespaard, om alles zoo schitterend mogelijk te maken.
Vóór het vertrek brachten wij een dag door op Monte-fontaine, een landgoed van Jozef Bonaparte. De geheele familie was daar bijeen en er had een vrij zonderling voorval plaats.
Des morgens had men een wandeling gemaakt door de prachtig aangelegde tuinen. Toen hot diaer een aanvang zou nemen werd men het oneens over de plaatsen aan tafel. De moeder der Bonapartes was ook aanwezig en Jozel deelde zijn broeder mee, dat hij zijne moeder zou geleiden naar de eetzaal, terwijl zij aan zijn rechterhand zou zitten aan tafel , en mevrouw Bonaparte tevreden
\'j Willem do Veroveraar, hertog vau NormanJie, ging in 106ö met 700 sohopen en 00,000 man bij St. Valery uil Jeu mond der Somme onder zeil cu landde bij Hastings op de engelsche knst, waar het onmiddellijk tot een grootcD veldslag kwam, in welken Hnrali viel en Willem den troon van Engeland won. Evenals bij de Krim- en audiro oorlogen moest het volk , vooral te Parijs, door dergelijke krijgshaftige vertooningtn tot een kunstmatige geestdrift word an opgewonden. Verï,
EICRSTE HOEK.
134
moest zijn met de linker. De eerste consul werd boos, dat zijne vrouw de tweede plaats, zou hebben en gebood ziju broeder, de moeder aan zijn linkerhand te nemen. Jozet weigerde en was volstrekt niet te bewegen, van plan te veranderen. Toen er werd aangekondigd, dat het diner gediend was, bood Jozef den avm aan zijne moeder en Lucien geleidde mevrouw Bonaparte. De eerste consul, die hoe langer hoe knorriger was geworden, liep op eens haastig de zaal door, nam zijn vrouw bjj den arm, ging toen voor allen uit en plaatste zijne vrouw naast zich aan tafel, terwijl hij mij met harde stem toeriep bij hem te gaau zitten. Het geheele gezelschap was verstomd, ik vooral, en dat nog te meer, toen ik zng, dat men de beleefdheid zoo ver uit het oog had verloren, mevrouw Jozef Bonaparte onder aan de tafel te doen zetten, alsof zij in het geheel niet bij de familie behoorde. Men begrijpt licht, dat het diner niet vroolijk was. De broeders waren boos, mevrouw Bonaparte was verdrietig en ik was zeer verlegen met mijn veel te hooge plaats. Onder het eten sprak Bonaparte met geen enkel lid van zijne familie. Nu en dan zei hij iets tot zijne vrouw of tot mij en koos zelfs deze gelegenheid, om mij te vertellen, dat hij aan mijn neef, den vicomte de Vergennes, die uitgeweken was en wiens goederen verbeurd waren verklaard, dieu morgen zjjne bosschen, voor zoover zg nog niet verkocht waren, terug had gegeven. Ik was hem zeer dankbaar voor die schikking, maar het speet mij, dat hij daar toen juist over sprak. Immers de betuiging mijner dankbaarheid, die mij anders zoo van harte zou zijn gegaan en die ik toch niet terug mocht houden , gaf mij den schijn, alsof ik mij nu eens recht op mijn dreef gevoelde, terwijl ik toch indedaad zeer weinig met de onderscheiding was ingenomen. De dag ging vrij koel voorbij en wij vertrokken den volgenden ochtend.
EERSÏU BOIOK. 135
Een klein ongeval bij het begin van de reis droeg er toe bij, dat ik mij nog meer aan den eersten consul en zijne vrouw verbonden gevoelde. Hij zat met haar eu een van de garde-generaals in hetzelfde rijtuig. Voor hem uit reden in een ander rijtuig Duroc met drie aides de camp. Achter zijn rijtuig volgden mevrouw de Tal-houet, mijnheer de Rémusat eu ik. Nog twee andere rijtuigen besloten den trein. Op eenige mijlen afstand van Compiegne, waar wij een bezoek hadden gebracht aan de militaire school, reden de postillons met zulk een geweldige vaart, dat wij bij een kromming van den weg met ons rijtuig omvielen. Mevrouw Talhouet kreeg een wond aan het hoofd, mynheer de Rémusat en ik kwamen met enkele kleine schrammen en kneuzingen vrij. Met moeite trok men ons onder het gebroken rijtuig weg, terwijl men den eersten consul kennis gaf van het ongeluk. Dadelijk liet hij zijn rijtuig stilhouden. Mevrouw Bona-parse vroeg met de grootste ontsteltenis, hoe ik er af was gekomen , en de eerste consul haastte zich naar de kleine boerenwoning, waar men ons heen had gebracht. Ik was zoo geschrikt, dat ik, zoodra ik Bonaparte zag, dringend verlof vroeg, om weer naar Parijs terug te mogen keeren; ik was toch geen vriendin van reizen en riep herhaaldelijk uit, dat ik mijne moeder en mijne kinderen niet kon verlaten.
Bonaparte sprak mij eenige vriendelijke woorden toe, om mij tot bedaren te brengen, doch toen hij zag, dat dit niets hielp, lei hij mijn arm over den zijne, gaf de noodige bevelen omtrent mevrouw Talhouet, overtuigde zich, dat mijnheer de Rémusat geen ernstige gevolgen van den val had ondervonden , en leidde mij toen naar zijn eigen rijtuig, waar ik bij hem plaats moest nemen. Wij zetten de reis voort en hij deed zijn best, om zijne vrouw en mij het ongeluk te doen vergeten. »Kust
EURSTE BOEK.
elkander maar eens en schreit eens uit, dat doet de vrouwen altijd goedriep hy vrooliik en langzamerhand weken dan ook ontsteltenis en schrik. Mevrouw Bonaparte sprak over de smart, die mijne moeder zou hebben ondervonden, als mij eeu ongeluk was overkomen, en dit gaf den eersten consul aanleiding met de meeste achting en onderscheiding over mijne moeder te spreken, wie hij, zooals hij zei, dankbaar was, dat zij er in toe had gestemd , dat ik, tegen zeker vooroordeel ip., hofdame was geworden. Op dat oogenblik was ik in zijn oog eene dame van aanzien, wier voorbeeld hij hoopte, dat door meerderen zou worden gevolgd. -
Tegen den avond kwamen wij te Amiens, waar wij met een onbeschrijfelijke geestdrift werden ontvangen. Men was op het punt van de paarden voor het rijtuig weg te spannen, om die te vervangen door de menschen, en dit schouwspel trof mij te meer, omdat ik nooit zoo iets had gezien. Immers sinds ik eenig begrip had van wat er om mij henen gebeurde, hadden mijne oogen weinig anders aanschouwd als tooneelen van verwoesting en schrik, mijne ooren weinig anders gehoord als kreten van verweasching en haat. En nu, die bloemkransen, die festoenen, die vlaggen , die opschriften ter eere van den redder des vaderlands, dat vreugdegeschal en dat gejuich, veel te luid en veel te algemeen, dan dat het een bevolen vertooning kon zijn, dat alles bewoog mij tot tranen toe; mevrouw Bonaparte was er evenzeer door ge-troffen als ik — ik geloof zelfs, dat het oog van den eersten consul een oogenblik verduisterd werd.
136
V
VERVOLG VAN DIS REIS DOOR BELG IK. - HET GEVOELEN VAN
DEN EERSTEN CONSUL OVER DANKBAARHEID, GLORIE EN DE FRANSCHEN. — VERBLIJF TE GEND, MECHELEN EN BRUSSEL. — DE GEESTELIJKHEID. •— DB HEER Dl! RÜQUKLAURE. — TERUGKEER NAAR ST. CLOUD. — VOORBEREIDSELEN VOOR, EENE LANDING IN ENGELAND. — HUWELIJK VAN MEVROUW LECLERC. — REIS VAN DEN EERSTEN CONSUL NAAR BOULOGNE. — ZIEKTE VAN DEN HEER DE BEMÜSAT. - IK
GA HEM OPZOEKEN. — GESPREKKEN VAN DEN EERSTEN CONSUL.
Als Bonaparte in eene of andere stad zijn intocht had gehouden, werden door een der prefecten van het paleis de verschillende autoriteiten nitgenoodigd, om hunne opwachting te maken bij den eersten consul. De prefect, de burgemeester, de bisschop , de presidenten der gerechtshoven hielden eene aanspraak en wendden zicli dan naar mevrouw Bonaparte, om ook haar een kort woord toe te spreken. Al naarmate hij min of meer goed geluimd en geduldig was luisterde Bonaparte korter of langer, soms tot aan het einde toe, maar gewoonlijk viel hjj den spreker in de rede met een of andere vraag naar zijn ambt of naar het land, waar hij dat ambt bekleedde. Zelden vroeg hij als iemand, die belang stelde in het antwoord; meestal nam hij een houding aan , of hij alles wel wist en alleen begeerig was te weten, op welke wijs het ant-
EERSTE BOEK.
woord zou worden ingekleed. In al de toespraken kwam wel de naam republiek voor, maar er was weinig verandering noodig, om ze tot een souvereinen vorst te kunnen richten. Sommige steden van Vlaanderen hadden zelfs zulke stoutmoedige burgemeesters, dat zij den eersten consul rondweg den raad gaven, zijn werk voor de wereld te voltooien en dien titel aan te nemon, die meer dan die van consul met zijn waardigheid en verdienste strookte. Toen dit voor de eerste maal geschiedde stond ik toevallig dicht bij Bonaparte. Ik zag, dat hij met moeite een tevreden lachje terug drong, terwijl hij den spreker op strengen toon ten antwoord gaf, dat hij de aanmatiging van een gezag , \'t geen de republiek omver zou werpen, geheel en al zijns onwaardig achtte. Als Cesar weigerde hij de kroon, al was het hem niet ongevallig, dat zij hem werd aangeboden. Toch hadden de eenvoudige burgemeesters der door ons bezochte steden geen schuld, want nl de pracht, die ons omringde, do etiquette, die men handhaafde, de strenge toon van den meester, die zich nooit verloochende, de hulde aan de vronw van den eersten consul, die men nooit vergat, getuigden immers met elkander meer van een vorst dan van den eersten magistraatspersoon eener republiek.
Na afloop der audientie reed de consul meestal te paard de stad rond, om zich aan het hem toejuichende volk te vertoonen. Daarbij bezag hij dan de openbare monumenten en bracht een bezoek aan sommige fabrieken, maar altijd met een zekere gejaagdheid , die hij zich zoo tot gewoonte had gemaakt, dat zij overal weer voor den dag kwam. Vervolgens ontving hij eenige gasten aan zijn tafel, om daarna het een of ander feest bij te wonen , dat te zijner eer werd gegeven. Dat laatste vond hij het vervelendste van alles, want, zooals hij zelf, droefgeestig genoeg, zei, hij was niet geschapen voorliet pleizier,
138
EBUSTE BOEK.
139
Eindelijk, na verzoekschriften te hebben ontvangen en geschenken of belooningen te hebben rondgedeeld, verliet hij de stad, echter niet, dan nadat hij eerst had onderzocht, welke stichtingen van publiek nut er ontbraken, en den bouw daarvan te hebben aanbevolen. Zoo nam hij de zegenwenschen. der bewoners mede bij zijn vertrek. Korten tijd daarna kwam het officieel schrijven : »In overeenstemming met de gunst u door den eersten consul — later den keizer —\'bewezen,quot; zoo gebood de minister van binnenlandsche zaken, »is u opgedragen, mijnheer de burgemeester, dit of dat gebouw tot stand te doen brengen en de kosten daarvan voor rekening uwer gemeente te nemen.quot; En zoo werd de burgerij genoodzaakt een deel harer fondsen voor een bijzonder doel te gaan besteden, terwijl zij misschien nauwelijks genoeg had, om in de dagelijksche behoeften te voorzien. De prefect zorgde er voor, dat aan de lastgeving werd voldaan , en al werd er ook veel nuttigs of noodigs voor achterwege gelaten , toch ging, van het eene eind van Frankrijk tot het andere, alles vooruit in schoonheid en bloei, doch onder dat alles de lasten niet het minst. Te Arras, Rijssel, Duinkerken werden wij overal op gelijke wijs ontvangen, maar het kwam mij voor, dat de geestdrift verflauwde, toen wij het oude Frankrijk uit waren. Te Gend was de ontvangst zelfs eenigszins koel. Het stadsbestuur deed wel zijn best, om de inwoners op te winden, maar zij toonden meer nieuwsgierigheid dan geestdrift. De eerste consul nam dit kwaljjk en had zelfs een oogenblik het plan, zich er niet op te houden , maar spoedig bedacht hij zich en zei des avonds tot zijne echt-genoote: »het volk hier is bijzonder vroom en geheel onder den indruk der geestelijkheid. Wij zullen morgen een heelen tijd in de kerk moeten doorbrengen en aan de priesters een of ander pleizier doen, dan zal het wel
140 EERSTE BOEK.
gaan.quot; Den volgenden morgen woonde hy, met de meest eerbiedige aandacht, de mis bij, sprak lang met den bisschop, die daar zeer mee gevleid was, en langzamerhand kwam het gejuich wel, waar hij te vergeefs op had gewacht bij zijn komst. Te Gend trof hij de dochters aan van den hertog de Villequier, eersten kamerheer van Lodewijk XVI, nichten van den bisschop, die, bij deze gelegenheid, het schoone en rijke landgoed Villequier van hem terugkregen. Ik was gelukkig genoeg geweest, op dit gunstige besluit eenigen invloed te oefenen, door den eersten consul en mevrouw Bonaparte op de beide dames opmerkzaam te maken , en des avonds deelde ik Bonaparte meê, hoe dankbaar zij waren en boe gelukkig hij haar had gemaakt. »Dankbaar,quot; riep hij uit, »dat is niets als een dichterlijke uitdrukking zonder eenigen zin. Wees er zeker van , dat uwe beide vriendinnen zich recht hartelijk /zouden verheugen , als ik op deze rondreis hier of daar voor goed door een dolk getroffen werd.quot; Toen ik het hoofd schudde en togen die bittere woorden iets wilde inbrengen vervolgde hij: »gij zvjt nog jong en weet niet, wat staatkundige haat is. Het is een soort van gekleurd glas, waardoor de menschen en de meeningen eenig en alleen bij het licht der hartstochten worden gezien. Vandaar dat niets in zich zelf goed of kwaad is, maar dat dit geheel afhangt van de partij, waar men toe behoort. Hoe lastig of hoe onaangenaam dit ook schijne , het heeft toch ook zijn gemakkelijken kant, Wij zien ook door de gekleurde glazen, is het al niet door de kleur der hartstochten, althans door die onzer belangen.quot; — »Maar als dat uwe meening is,quot; vroeg ik, »waar schrijft gij dan al die toejuichingen aan toe, die u toch pleizier doen ? Voor welk soort van menschen doet gij dan uw groot en dikwijls zoo gevaarlijk werk?quot; — »0, dat is iets anders,quot; hernam hij, »ieder mensch heeit zijn noodlot eu moet
*
EERSÏE DOEK. 141
zLju gesternte volgeu. Daar valt uiet tegeu te doen. En daarenboven schept zich de menschelijke trots een ideale wereld, die hij de nakomelingschap noemt. Zoo de mensch denkt, dat over honderd jaren zijn glorie zal worden bezongen, dat een schilderij zijn daden aan het nageslacht zal verhalen , dan telt hij de gevaren van het slagveld niet, dan uiag het kanon om hom henen brommen, op de kogels slaat hij geen acht, doch dit geluid brengt zijn naam over honderde jaren over aan het nageslacht.quot; — »Ik begrijp niet,quot; zei ik, »wat men om de glorie geeft, als men de menschen eigenlijk met minachting beschouwt.quot; Op eens viel Bonaparte mij in de rede: »Ik beschouw de menschen uiet met minachting, mevrouw, dat is bet woord niet en den Franschen draag ik bepaald achting toe!quot;
Ik lachte bij dien levendigen uitval en als had hij de reden van dien lach geraden, trad hij op mij toe, greep mij bij het oor, dat een outwjjfelbaar teeken was van zijn goed humeur, en zei: «begrepen, mevrouw? Ik wensch niet gezegd te hebben, dat ik de Franschen minacht.quot;
Van Gend trokken wij naar Antwerpen, waar wij oen zeer eigenaardige plechtigheid bijwoonden. Bij den intocht van koningen en prinsen en bij andere zeer buitengewone gelegenheden voeren de Antwerpenaars een ontzettenden reus langs de straten. Schoon wij prinsen noch koningen waren moest dit nu toch ook gebeuren en Bonaparte voud dit even vleiend als aangenaam, zoodat hij bijzonder ingenomen werd met de goede stad Antwerpen en met groote belangstelling de plannen onderzocht tot verbetering van de haven en tot uitvoering van andere publieke werken . die later ondernomen werden.
Op de reis van Antwerpen naar Brussel hielden wij eenige uren stil te Mechelen, waar wij den nieuwen
EKRSTE BOEK.
aartsbisschop aantroffen, deu heer do Eoquelaure. Onder Lode wijk XVI was hij bisschop van Seclis en een groot vriend van mijü oud\'oom t den graat de Vergennes, Als kind had ik hem dikwijls gezien en ik was blij, toen ik heiu hier weêr ontmoette. Bonaparte was heel vriendelijk tegen hem; hij scheen bij dezen tocht door Belgie veel met de geestelijkheid op te hebben. Natuurlijk. Het koningschap vindt zijn steun in den godsdienst en door middel van de priesters moest eens het geloof onder het volk worden verbreid, dat wie deu keizer niet lief had en gehoorzaamde hier en hier namaals ongelukkig zou zijn. Voor de geestelijkheid was het, na de revolutie, de eerste maal, dat het gouvernement zich hare belangen aantrok en eenige achting voor haar toonde. Van hare zijde is zij daarvoor dankbaar geweest en heeft zij het gouvernement van Bonaparte naar vermogen ondersteund, totdat hij, door zijn despotisme verbijsterd , de geestelijkheid den weg wilde voorschrijven, dien zij te bewandelen had en haar in de noodzakelijkheid bracht te kiezen, tusschen hem en haar plicht. Maar op het tijdstip, waar ik nu van spreek, klonk het uit der vromen mond als Bonaparte\'s hoogste lof: »hij heeft den godsdienst in eer hersteld!quot; De kardinaal Caprara maakte de reis door Belgie met ons mee en was den eersten consul van veel dienst.
Schitterend was onze intocht in Brussel. Bij de pooit der stad werden wij door eenige schoone en voltallige regimenten opgewacht. Bonaparte klom te paard, mevrouw maakte gebruik van een prachtig rijtuig, dat de stad haar ten geschenke gaf\'. De stad was overal versierd, het kanon bulderde, de klokken luidden , de geestelijkheid van elke kerk stond in plechtgewaad voor den ingang, de straten waren vol van inwoners en vreemdelingen en een heerlijke zon bescheen dat fraaie geheel. Ik was buiten mij zelve van vorrukking. De tijd van
142
EERSTE BOEK, 143
ous verblijf te Brussel was aan eeu reeks van feestelijk-hedeu toegewijd. De frausche ministers, de consul Lebrun , de gezanten der vreemde boven kwamen naar de hoofdstad van Belgie. Bij die gelegenheid boorde ik een uiterst snedig antwoord van Tailleyrand op eeu onverwachte vraag van Bonaparte. De eerste consul vroeg hem, hoe bij toch zoo spoedig zijn groote fortuin bijeen had gebracht. »Dood eenvoudig,quot; was het antwoord; »ik kocht rente op 17 en verkocht op 19 Brumaire.quot;
Op den eersten Zondag zouden wij in groote statie de mis bijwonen in de brusselsche kathedraal. Mjjnbeor de Remusat was er al vroeg heengegaan, om de plechtigheid te regelen. Hij had last, om zich tegen geen enkelen maatregel te verzetten, dien de geestelijkheid bij die gelegenheid nemen zou. Toen er intusschen twijfel ontstond , of mevrouw Bonaparte aan de zijde zou gaan van den eersten consul, dien men met den troonhemel en het groote kruis aan den ingang zou ontvangen, achtte Bonaparte het raadzaam nog niet zoo ver te gaan en wees zijne vrouw een plaats aan in eene tribune met den consul Lebrun. Tegen het bepaalde uur op den middag verliet de geestelijkheid het altaar en schaarde zich bij de hoofddeur. Daar wachtte zij de aankomst van den sou-verein, die niet kwam. Men verwonderde zich, men maakte zich ongerust, tot men op eenmaal zag, dat hij de kerk door eene andere deur binnen was gekomen en op den voor hem bestemden troon was gaan zitten. De niet weinig in verlegenheid gebrachte priesters begaven zich naar het koor, om den dienst te beginnen en wat was nu het geval? Toevallig had Bonaparte dienzelfden morgen gehoord, dat keizer Karei V , bij eene dergelijke plechtige gelegenheid, een zijdeur was binnen gekomen en dat die deur, sinds dien tijd zijn naam had gedragen. Bonaparte besloot dat verheven voorbeeld na te volgen.
EERSTE BOEK.
in de hoop inisschieu, dat het nageslacht zou spreken van »de deur vaa Karei V en Bonaparte.quot;
Op zekeren morgen zag ik, dat de eerste consul, of hier liever de generaal, de troepen de revue liet passeeren. Nooit en nergens werd hij met meer geestdrift ontvangen dan door militairen; maar het was ook merkwaardig te zien, hoe hij met hen omging, hoe hij den een na den auder aansprak en vroeg naar veldslagen of wonden, waarbij hij altijd hen, die den egyptischen veldtocht hadden meêgemaakt, met bijzondere onderscheiding bejegende. Mevrouw Bonaparte heeft mij wel verteld, dat haar man lang de gewoonte had gehad , voor hij ging slapen , zich de namen te herinneren van hen, die tot de kaders van het leger behoorden. Hij had de namen van de corpsen en van velen, die er bij dienden, in ziju hoofd , wat hem in de gelegenheid stelde, menigeen een onuitsprekelijk genoegen te doen, met te toonen , dat de generaal hem kende. Tegenover do militairen van minderen rang was hij vol welwillende vriendelijkheid, hij sprak hen gemeenzaam aan en riep hun de veldslagen in het geheugen, die zij met hem hadden bijgewoond, Toen zijn legers te talrijk werden en de gevechten daardoor zoo moorddadig, hield hij zich met die vriendelijke bemoeiing niet langer op. Daarenboven httd de dood een zoo geweldige slachting in de gelederen aangericht, dat hij vele oude krijgsmakkers toch niet terug vond , en dat bij zijn soldaten toesprak, als zulken, die hunne dappere voorgangers vervangen hadden en op wie daarom een deel hunner glorie was overgegaan. Toch vond ook die manier toejuiching bij een volk, dat zich nu eenmaal in hot hoofd had gezet, dat het Bonapartes noodlot moest helpen vervullen en elk jaar op nieuw bereid moest zijn voor hem te sterven.
Ik zei, dat Bonaparte liefst over den veldtocht in
144
liURSÏE BOEK.
Egypte sprak en dat de iierinnering daaraan hem het meest genoegen deed. Op deze reis door België bad hij den heer Monge meêgenomen, een geleerde, die door hem senator was gemaakt eu dien hij altjjd onderscheidde , omdat hij tot de leden van hot instituut behoorde, die meê waren geweest naar Egypte. Dikwijls sprak hij met hem over de expeditie naar »het dichterlijke landquot;, als hij zei, »waar Cesar en Pompejus den voet hadden gezet,quot; Met geestdrift herinnerde hij zich het oogenblik, waarop hij aan de Oosterlingen was verschenen als een nieuw profeet. De macht, die hij daardoor oefende en die haast onbegrensd kon heeten, had iets onuitsprekelijk verhevens en schoons in zijne oogen. »In Frankrijk moeten wij alles aan onze zijde zien te krijgen langs den weg van het betoog. Niet waar, Monge, in Egypte hadden wij met al die mathesis niets noodig.quot;
Te Brussel kwam ik ia nauwere aanraking met mijnheer Tailleyrand. Zijn hooghartig uitzicht en zijn spotzieke toon hadden mij altijd op een afstand gehouden. Maar wijl het hofleven een dag soms honderd uren lang kon maken zaten wij dikwijls in dezelfde salon te wachten, tot het den meester behaagde zich te vertooneu. In een van die lange uren beklaagde Tailleyrand zich over zijn familie, die hein en zijn bedoeling of niet op prijs gesteld, of niet begrepen had. Zijn broeder, Archim-bald de Férigord, was uitgeweken of eigenlijk uitgebannen. Hij had zjjn zucht tot spotternij — een familiezwak naar \'t schijnt — zelfs tegenover hooge personages niet kunnen weêrstaan, en daarenboven had hij de hand zijner dochter geweigerd aan Eugèue de Beauharnais, terwijl hij haar uithuwelijkte aan den graaf de Noailles. Tailleyrand , die in overeenstemming met mevrouw Bonaparte het huwelijk met Eugène in orde had gemaakt, was ver-
IthMusAT, Gedeukschri/lcn. 1. 10
145
EERSTH BOEK.
ontwaardigd op zijn broeder; bet was dan ook duidelijk genoeg, dafc deze verbintenis voor hem geen onverschillige zaak zou zijn geweest.
Wat mij het meest trof, toen ik met Tailleyrand meer aan het spreken was geraakt, was dit, dat hij zich omtrent den bestaanden toestand in het geheel geen illusies maakte en alles zonder eenige geestdrift beoordeelde. Met ieder ander aau het hof scheen dit anders te zijn. De stille, gehoorzame onderworpenheid der militaire heeren had althans den schijn van toewijding. Bij sommigen was ze dat misschien ook wel. De ministers veinsden ot voelden een hooge mate van bewondering. Mijnheer Maret maakte er zelfs een soort van eeredienst van. Berthier was vol geloof aau werkelijke vriendschap. In één woord iedereen voelde iets. Mijnheer de Kémusat deed zijn best ingenomen te zijn met zijn betrekking en achting te koesteren voor den man, die hem er in had geplaatst. Wat mij betreft, al wat mij omringde boezemde mij genoeg belangstelling in, om mij voor onverschilligheid te vrijwaren. Vandaar dat de koelheid van Tailleyrand mij geheel onverklaarbaar voorkwam.
»Maar, mijn hemel,quot; zei ik op zekeren dag, »hoe is het mogelijk , in zulk een omgeving te leven en werkzaam te zijn als gij, terwijl alles u even koel en onverschillig laat?quot; — »Och, wat zijt gij toch een vrouw en wat zijt ge nog jong!quot; riep hij en lachte mij uit, gelijk hij het iedereen deed. Ik was inwendig boos en lachte toch onwillekeurig meê. Aan den eenen kant verweet ik het mij zelve, dat ik zijne spotternijen aardig vond, en aan den anderen kant werd mijne eigenliefde er door gestreeld, dat ik blijkbaar zijn geestige opmerkingen beter verstond en te recht wist te brengen dan menig ander. Daarenboven kende ik hem toen nog maar teu halve. Later toen tie omstandigheden van dien aard
146
EERSTE BOEK.
waren geworden, dat men zijn woorden minder op een goudschaaltje behoefde te leggen, zag ik telkens met meer belangstelling de zonderlinge mengeling en de werkelijke tegenstrijdigheden van zijn karakter.
Na Brussel te hebben verlaten, bezochten wij Luik en Maastricht en kwamen door Mezières en Sedan ons oude Frankrijk weer binnen. Mevrouw Bonaparte heeft, door hare vriendelijke welwillendheid op die geheele reis, eene herinnering bij mij nagelaten, die nooit is uitgewischt.
Wat was ik gelukkig , tosn ik te Parijs teruggekeerd mij weêr te midden van mijn vrijen en lieven familiekring bevond. Mijn mau en ik waren moê van al de feestelijkheden en tegelijk opgetogen over al de geestdrift, waar wij de getuigen van waren geweest. Maar niets, dat ons onder al het schoone en schitterende welkomer was, dan de hartelijke omgeving in het eigen huis.
Al spoedig na zijne aankomst op St. Cloud ontving Bonaparte afgevaardigden uit verschillende staatslichamen, om hem met de wel volbrachte reis geluk te wenschen en welkom te heeten in Frankrijk. Het eerst, waar hij zich meê bezig hield was de benoeming van een kanselier voor de orde van het legioen van eer, waartoe de heer de Lacepède werd gekozen. Na Bonapartes val hebben enkele liberale schrijvers, o. a. mevrouw de Stael, zich over de instelling dier orde vroolijk gemaakt; een engel-sche plaat zelfs stelde den keizer voor een roode muts aan stukken snijdend, om er kruisen van te maken. Toch was het middel om verschillende verdiensten op weinig kostbare wijs te beloonen niet zoo slecht gekozen, wanneer er maar geen misbruik van was gemaakt. Wonderen van moed heeft dat kleine stukje lint in het leven geroepen, en ware het altijd oen onderscheiding gebleven, waar gunst en gril geheel bij waren buiten gesloten , dan had er werkelijk iets schoons gelegen iu de
lü*
147
KEUSTH BOEK.
gedachte, om eiken dienst aan het vaderland bewezeu op gelijke wijze te beloonen. Bonapartes instellingen en scheppingen moeten onpartijdig worden beoordeeld. Het meerendeel had een goed doel en was geschikt om iets goeds uit te werken, jammer, dat zijn eigen heerschzucht zooveel van dat goede bedierf, en dat juist de meest ge-wensehte gevolgen, die uit zijn werk konden voortvloeien, dikwijls verlamd en verijdeld werden, omdat willekeur eu tyranuie zich maar al te veel en te krachtig lieten gelden.
Wyl hij ook in den loop van dit jaar verschillende leden van den senaat had benoemd stelde hij een kanselier , een schatiueester en praetoren bij dat lichaam aan. Kanselier werd de heer de Laplace, uitstekend geleerde eu handig vleier te gelijk. De generaals Lefebvre en Serrurier werden praetoren, schatmeester de heer de Fargues.
Als naar gewoonte eindigde het jaar der republiek in het midden van de maand September.^ Er werden groote volksfeesten aangericht en op de ïuilerien werd een vorstelijke pracht ten toon gespreid. Tegelijkertijd vernam men , dat in Hannover , \'twelk door Mortier veroverd was, do verjaardag van den eersten consul feesteljjk was gevierd. Op die wijs gewende hij er Europa langzamerhand aan , Frankrijk eenig en alleen te zien ia zijn persoon, die de eenige vertegenwoordiger was van het geheele land.
Wijl Bonaparte zeer goed begreep, dat hij op den tegenstand stuiten moest van hen, die de oude instellingen hadden gekend en liefgehad, droeg hij zorg, de jeugd voor zich te winnen door haar allerlei wegen en vooruitzichten in de maatschappij te openen. Zoowel in burgerlijke als militaire betrekking kon, onder zijn bewind, fortuin worden gemaakt. Meer dan eens vor-
148
JSEltSÏK BOEK.
klaarde hij, dat er een onuitsprekelijk voordeel in gelegen was, te mogen regeeren over een nieuw volk, en hij trachtte dat nieuwe volk uit de jeugd in het leven te roepen.
In den loop van het jaar kwam de instelling der jury meer dan eens ter sprake. Men zei, dat Bonaparte er eigenlijk tegen was, maar de staatsraad hield op dit punt ferm voet bij stuk, en wijl het in Bonapartes geheime plannen lag in het vervolg veel meer te regeeren met dit lichaam dan niet vertegenwoordigende vero-a-deringen, achtte hij het raadzaam van zijn kant toe te geven. Onderscheidene wetten werden door de ministers eenvoudig aan den staatsraad voorgelegd en dan in besluiten veranderd, die door geheel Frankrijk gehoorzaamd werden. Of, indien men het zoogenaamd wetgevend lichaam niet geheel kon voorbijgaan, dan werd aan een of ander lid van den staatsraad opgedragen, bij de indiening der wet eene rede te houden, waarin de noodzakelijkheid dier wet werd aangetoond, zonder dat aan de goedkeuring mocht worden getwijfeld.
Door het gansche land werden lyceums opgericht en de studie der oude talen, die sinds de revolutie verwaarloosd was, weder meer op den voorgrond gesteld.
Intusschen maakte men groote toebereidselen voor de landing op de engelsche kust. De mogelijkheid van bij een kalme zee met platbodem vaartuigen die kust te naderen werd wijd en breed besproken. De eerste consul zelf, zei men, zou de expeditie aanvoeren, wat bij zijn bekende stoutmoedigheid en zijn geluk volstrekt niet vreemd was. Onze dagbladen vertelden ons dag aan dag, dat geheel Engeland in de grootste onrust verkeerde en zeker is het, dat bet engelsche gouvernement zich niet geheel op zijn gemak gevoelde. De Moniteur bevocht onophoudelijk Je vrije engelsche bladen en van weers-
149
150 KKBSTK BOEK.
kanten wierp men elkander met felle woede den handschoen toe. In Frankrijk werd de wet op de conscriptie ten uitvoer gelegd en een talrijk leger onder de vaandels vereenigd. Soms werd de vraag gehoord, waartoe toch die groote legermacht moest dienen, en men dacht er over na, wat korte aanmerkingen in den Moniteur, als de volgende, eigenlijk beduidden: »de engelsche bladen geven het vermoeden te kennen, dat de toebereidselen, door den eersten consul op zoo groote schaal gemaakt, bestemd zijn voor een tocht naar Egypte.quot;
Aan het fransche volk werd in het geheel geen rekenschap gegeven; het bezat een soort van blind vertrouwen op Bonaparte, als een onnoozele op het woord eener waarzegster, en wijl men bij hem aan een gelukkigen uitslag gewoon was, viel het hem, bij een volk, dat langzamerhand op de glorie verzot raakte, in het geheel niet moeielijk, stilzwijgende goedkeuring te vinden op alles, wat hij ondernam. Van dien tijd af echter begon bij sommige nadenkende lieden twijfel te ontstaan, of Bonaparte eigenlijk wel de nuttige man was; maar wijl do schrik voor een revolutionair gouvernement hem toch altijd voor den noodzakelijken man hield, zweeg men stil, ten einde, door tegenstand of verzet, den terugkeer van de gruwelen der revolutie niet in de hand te werken.
En hij, die den geesten de gelegenheid niet gunde, door rust tot nadenken te komen, hield de onrust op alle punten levendig. Men verspreidde een brief van den graaf d\'Artois, voorkomende in de Morning Chronicle, waarin deze aan den koning van Engeland, bij eene mogelijke landing, de hulp aanbood der uitgewekenen. Men spiak over woelingen iu sommige oostelijke departementen, en sinds de oorlog in de Vendée vervangen was door de roemlooze strooptochten der chouans had men do overtuiging gekregen, dat men met zoodanige
EE HST IC (5\'OEK.
woelingen nooit iets anders bedoelde als roof en moord. Men zag geen anderen waarborg voor het behoud der rust als in de vastheid van bet gouvernement, en wanneer sommige vrienden van de vrijheid er over treurden, dat vrijzinnige instellingen van hare kracht beroofd werden, wijl zij werden toegepast door een despotieke macht, voerde men hun te gemoet: »na al de stormen en tus-schen al de partijtwisten door kan alleen de kracht ons de vrijheid hergeven. Zoolang die kracht steunt op hot beginsel van orde en zedelijkheid behoeven wij niet bang te zijn , dat wij van den goeden weg afdwalen: eindelijk verdwijnt de schepper, maar wat hij geschapen heeft blijft.quot;
Terwijl men aldus zijn doen en laten met zekere bezorgdheid gadesloeg bleef hij zelf uiterlijk volkomen rustig en ging bedaard zijn gang. Wij woonden op St. Cloud en de dagen verliepen er met dezelfde eentonige regelmatigheid, als vroeger, toen er schijnbaar geen donker wolkje aan de lucht was. Zijn broeders hadden allen hun werk. Jozef was in het kamp van Boulogne, Louis zat in den raad van state, Jerome, de jongste, vertoefde in Amarika, waar hij heen was gezonden en hartelijk ontvangen. Zijne zusters, die langzamerhand fortuin begonnen te maken, verfraaiden de huizen, die zij van den eersten consul hadden gekregen, ieder op hare manier , en wedijverden met elkander, wie de meeste weelde in pracht van meubelen zou vertoonen. Eugène de Beau-harnais hield zich met militaire oefeningen bezig en zijne zuster leefde eenzaam , stil en treurig.
De jonge weduwe, mevrouw Leclerc, had neiging opgevat voor prins Borgheze, die onlangs uit Rome naar Frankrijk was verhuisd en haar terstond met in het oog loopende voorkomendheid had bejegend. Hij vroeg hare hand aan Bonaparte; waarom weet ik niet, maar deze
151
EERSTE BOEK.
weigerde. Misschien dat zijne ijdelheid hem y.ei, dat hij niet dadelijk moest toegeven, wijl dat den schijn kon hebben , of hij met eene zijner bloedverwanten verlegen was. Wyl echter de gemeenzame omgang tusschen de weduwe en den prins van algemeene bekendheid was geworden gaf hij zijne toestemming tot het huwelijk, dat, tijdens zjjn verblijf te Boulogne, te Mortefontaine werd voltrokken.
Op 3 November 1803 ging hij op reis tot inspectie van leger en vloot. Eenige generaals van de garde en eenige aides de camp maakten met mijnheer de Rémusat zijn geleide uit op dezen militairen tocht.
Toen zij te Pont-de-Briques gekomen waren, een klein dorpje op een uur afstands van Boulogne, waar Bonaparte zijn hoofdkwartier had opgeslagen, werd mijn man gevaarlijk ziek. Ik reisde er onmiddellijk heen en kwam midden in den nacht in het hoofdkwartier aan. In mijn eerste ontsteltenis had ik aan niets anders gedacht als aan de ziekte en het gevaar, maar toen ik daar op eens alleen, midden in den nacht in een militair kamp stond , schrikte ik onwillekeurig en dacht er met zekeren angst over, wat Bonoparte er wel van zon zeggen. Gelukkig stelden de bedienden mij op dit punt dadelijk gerust, met de mededeeling, dat men op mijne komst had gerekend en dat er al een kamertje voor mij in orde was gemaakt. Ik bleef daar tot het licht begon te worden, wijl ik bang was, dat ik mijn man misschien in een weldadigen slaap zou storen. Des morgens vond ik hem zeer zwak, maar hij was zoo blij, toen hij mij bij zijn bed zag zitten, dat ik er mij weinig over bekommerde, of men het ook kwalijk zou nemen, dat ik deze reis bad ondernomen, zonder verlof te vragen.
Toen de eerste consul op was gestaan liet hij mij ontbieden. Ik zag er eenigszins tegen op hem te ontmoe-
152
EERSTE BOEK.
ten en hij merkte dat dadelijk toen ik binnen kwam. Vriendelijk kwam hij naar mij toe, bood mij een stoel aan en zei: »ik heb u wel verwacht. Uwe komst zal het beste drankje zijn, dat uw man kan innemen.quot; Bij die woorden begon ik te schreien en hij deed zijn best, om mij gerust te stellen. Ik ontving den last alle dagen het ontbijt en het middagmaal bij hem to gebruiken. »Ik dien toch wel een beetje het oog te houden op een dame van uw leeftijdzei hij lachende, »zoo geheel alleen tusschen al die militairen in.quot; Daarop vroeg bij mij, hoe het zjjn vrouw ging. Kort voor zijn vertrek hadden herhaalde bezoeken van juffrouw Georges minder aangename tooneelen uitgelokt. »Zjj wordt veel boozer,quot; riep hjj uit, ïdan noodig is. .Tozefine schijnt altijd bang te zijn, dat ik ernstig verliefd zal worden. Zij weet niet, dat de liefde voor mij eigenlijk niet geschapen is. Want wat is liefde? Een hartstocht, die het gansche heelal voorbijziet en alleen oog voor het beminde voorwerp heeft. Werkelijk, ik hond niet van dat uitsluitingssysteem. Wat gaan haar dan die vluchtige neigingen aan, die met hartstocht of liefde niets hebben temaken? Hare vrienden,quot; zoo vervolgde hij, terwijl hij mij zeer ernstig aanzag, »moesten haar daar meer van trachten te overtuigen en vooral zorg dragen, dat zij hare ongerustheid niet erger maken dan zij al is.quot; In die laatste woorden lag een wantrouwen en een verwijt opgesloten, dat ik niet verdiende, en ik geloof, dat hij dit ook vrjj goed wist, maar hij kon zjjn gewone liefhebberij, om een zekere onrust en gejaagdheid in het leven te roepen , niet bedwingen.
Nog tien dagen na mijne komst bleef hij te Pont-de-Briques. De toestand van mijn man was nog altjjd zeer ernstig, maar de dokters verklaarden, dat er geen dadelijk gevaar bestond. Met uitzondering van den zeer
15H
eeestk boek.
korten tijd van het ontbijt, zat ik don gelieelen morgen bij het ziekbed. Bonaparte reed alle dagen naar het kamp, onderzocht de vloot, woonde eenige kleine gevechten bij, of liever wisselingen van kanonkogels tusschen ons en do Engelschen, die gedurig in de nabijheid van de haven kwamen, om het werkvolk te bemoeielijken, door er nu en dan een kogel tusschen te werpen.
Tegen zes uur keerde hij terug en liet mij dan roepen. Nu en dan ontving hij eenige generaals of de ministers van marine en van bruggen en wegen, die mee gereisd waren, aan zijn tafel. Op andere dagen dineerden wij met ons beiden en hij praatte dan druk over allerlei dingen. Onder anderen vertelde hij mij, dat hij van zgn jeugd at aanleg had gehad tot droefgeestigheid en nooit zoo recht vroolijk had kunnen zijn als zijn kameraads. Ik heb schier woordelijk onthouden , wat hij daarvan zei: »Ik ben opgevoed op de militaire school en had nergens lust in als in de exacte wetenschappen. Iedereen plagt van mij te zeggen, dat ik een jongen was, die voor niets zou deugen als voor de mathesis. Met de andere jongens hield ik mij weinig op. In de nabijheid van de school had ik een klein hoekje ontdekt, waar ik op mijn gemak kon zitten droomen , want dat is altijd mijn zwak geweest. Als een ander zich van mijn hoekje meester wilde maken verdedigde ik het met kracht en geweld. Ik had een soort van instinkt, dat mij zei, dat mijn wil het moest winnen, en dat, wat mij behaagde ook mijn eigendom moest zijn. Men hield niets van mij op school. Er behoort tijd toe, om zich te doen beminnen en zelfs als ik niets te doen had begreep ik toch , dat ik geen tijd moest verliezen.
»Toen ik in dienst kwam vond ik het garnizoensleven vervelend. Ik begon romans te lezen, telkens met meer pleizier. Zelfs poogde ik soms er een te maken en dat
154
EERSTE 1SÜEK.
werk prikkelde mijn verbeelding, die zich allengs met mijn opgedane mathematische kennis begon te vermengen , zoodat ik mij met zekere weelde kon overgeven aan mijne droomerij, om dan later die droomerijen bedaard na te meten. Ik verplaatste mij in een ideale wereld en berekende het verschil tusschen deze en de werkelijke. De ontleding is altijd mijn lust geweest, en ware ik ooit verliefd geworden, ik geloof, dat ik mijn liefde ook ontleed zou hebben stuk voor stuk , als \'t kon. Waarom en hoe zijn zulke praktische en nuttige woorden, dat men die niet genoeg kau gebruiken. Ik bestudeerde de geschiedenis minder, dan dat ik haar aan mij dienstbaar maakte, dat wil zeggen, dat ik er eenig en alleen uit onthield, wat mij nuttig kon zijn, terwijl ik al het andere als ballast over boord wierp.
»Van de revolutie begreep ik niet veel, maar zij beviel mij. De gelijkheid, die mij tot de hoogeren zou opheffen, had in mijn oog iets zeer aantrekkelijks. Op 20 Juni was ik te Parijs en zag het volk optrekken naar de Tuilerien. Volkstumult viel nooit in mijn smaak en ik ergerde mij aan al de ruwe en lompe grofheid, die ik hoorde on zag. Er was, dat zag ik dadelijk in, iets zeer onvoorzichtigs gedaan door hen, die er Jan Rap bij hadden gehaald, en ik was overtuigd, dat het volk volstrekt geen voordeel van de revolutie zou hebben. Toen men mij vertelde, dat de koning de roode muts had opgezet, begreep ik, dat het met zijn regeering gedaan was, want wie zich eens zóó heeft verlaagd kan nooit weer opstaan.
»Als men mij op 10 Augustus er bij had geroepen, dan geloof ik, dat ik den koning zou hebben verdedigd. Ik kon mij niet yereenigen met hen, die de republiek tot stand wilden brengen door het volk, en toen ik zag, dat het gepeupel in hemdsmouwen de soldaten in uniform aanviel walgde mij dit gezicht.
155
KKUSTE HOEK.
»Later leerde ik het oorlogsbedrijf. Ik trok naar Toulon en mijn naam werd nu en dan genoemd. Toen ik uit Toulon kwam had ik een lui leven en ik had tegelijk een geheim gevoel, \'t geen rajj zei, dat ik er aan moest deuken, om mijn tijd le gebruiken.
»Op een avond, het was 12 Vendemiaire (October), was ik in de komedie. Ik hoorde zeggen, dat men den volgenden dag beweging wachtte. Gij weet, dat de Parij-zenaars dit woord hadden ingevoerd voor de verwisseling van gouvernement, welke verwisseling hen vrij onverschillig liet, als zij hen maar niet stoorde bij hun eten , hun vermaak en hun werk. Na het schrikbewind was men met alle verandering licht tevreden.
»Meu zei in mijn nabijheid, dat de nationale vergadering zich permanent had verklaard. Ik liep er heen en zag niets als aarzeling en wanorde. In het midden van de zaal stond iemand op en riep : »als iemand het adres weet van generaal Bonaparte laat hij er dan heen gaan en zeggen hem, dat men hem hier wacht,quot; \'t Is mij altijd aangenaam geweest, als het toeval zich met de gebeurtenissen bemoeide, en ik trad dus dadelijk vooruit en bevond mij spoedig bij een commissie uit de vergadering.
»Er waren onderscheidene afgevaardigden bijeen, de meesten heftig ontsteld , o. a. Cambacères. Zjj verwachtten, dat zij zonden worden aangevallen en waren geheel besluiteloos. Men vroeg mij om raad en ik antwoordde: kanonnen. Voor dien maatregel deinsden zij terug en de nacht ging voorbij, zonder dat er eenig besluit werd genomen. De ochtend bracht slecht nieuws. Toen gaf men mij algeheele volmacht en begon er toch weer over te beraadslagen , of men recht had, geweld met geweld te keeren. »Wilt gij wachten,quot; zei ik, »tot het volk u verlof geeft, het te beschieten? Mijn goede naam is
156
EEUSÏK JiOKK.
er meê gemoeid, wijl gij mij genoemd hebt; liet is niet meer dau billijk, dat gij mij mijn gang laat gaan.quot; Met die woorden liet ik de advokaten aan hnn pleiten en tegenpleiten over, deed de troepen oprukken en richtte twee kanonnen op St. Roch. De uitwerking was verschrikkelijk, het burgerleger en de opstand waren iu een oogenblik uitetn gejaagd.
»Maar ik had parijsch bloed vergoten en dat was een heiligschennis! Het sprak van zelf, dat de herinnering daaraan moest worden uitgewischt. Ik voelde mij al meer\' en meer geroepen, iets te doen, en vroeg het bevel over het leger in Italië. Alles had bij dat leger hervorming noodig, de zaken en de menscheu. De jeugd kan dit alleen met geduld ondernemen, wijl zij nog een toekomst voor zich heeft. Ik vertrok naar Italië met een ellendige troep soldaten, maar die allen vol moed waren. Midden tussclien de troep plaatste ik een paar dicht gesloten rijtuigen, door een zwaar geleide bewaakt. Dat was de schatkist van het leger, zei ik, maar de rijtuigen waren ledig. Ik zette op de dagorder het bevel, dat aan de rekruten schoenen moesten worden uitgereikt, niemand verkoos die natuurlijk te dragen. Ik beloofde aan mijne soldaten, dat aan de overzijde der Alpen fortuin en glorie oas te wachten stonden, ik hield woord en van dien tijd at zou het leger mij volgen tot aan het einde der aarde.
»Ik maakte een schitterenden veldtocht en was iets geworden in de oogen van Europa. Aan den eenen kant hield ik, door mijne dagorders, de herinnering aan de revolutie levendig, aan den anderen kant toonde ik mij, in het geheim natuurlijk, welwillend voor de uitgewekenen en vleide hen met de hoop , dat zij zouden mogen terug-keeren in hun vaderland. Het is niet moeielijk van deze partij gebruik te maken, wij! zij nooit rekening houdt met hetgeen wat is, maar met hetgeen wat zij wenscht. Mij
157
EERSTE BOEK.
werden door haar schitterende offers gedaan, als ik het voorbeeld wilde volgea van den generaal Monk *). De pretendent schreef mij eigenhandig een brief in zijn gewonen aarzelenden en pronkerigen stijl. Den paus kreeg ik op tuijn haud , toen ik, in plaats van Rome te bezetten , die stad geheel met mijn leger vermeed. Zoo werd ik een man, die ontzien diende te worden, terwijl toch het Directoire, dat baug voor mij was, geen grond van beschuldiging tegen mij had. Men heeft mij te laste gelegd, dat ik 18 Fructidor heb begunstigd; dit is hetzelfde, of men mij verweet, dat ik de revolutie levendig heb gehouden. Men moest partij trekken van die revolutie, die waarlijk fransch bloed genoeg had gekost. Het was een prachtig denkbeeld voorwaar, om zich zoo maar onvoorwaardelijk over te geven aan de prinsen uit het huis van Bourbon, die ons al do rampen, sinds hun vertrek geleden , voor de voeten zouden werpen en ons daarbij het stilzwijgen opleggen, omdat wij hen weer terug hadden geroepen. Prachtig, voorwaar, om de zegevierende driekleur te verruilen voor de witte vlag, die naast den vijand tegen het vaderland had gestreden, en mij, die het leger tot de overwinning had geleid, te laten afschepen met eenige millioenen en een hertogdom bier of\' daar! De rol van Monk was zoo moeielijk niet en zou mij geinakkelijker zijn gevallen dan de tocht naar Egypte; maar welke ervaring bezitten prinsen, die zich nooit op het slagveld hebben doen gelden? Wat heeft de terugkeer van Karei 11 voor de Engelschen andérs
1) George Monk herstelde iu 16(10 bet geslacht der Stuarts weder op deu troou van Engeland, toea hij, na Cromwells dood, zich met Fairfax vereenigde, Londen bijna zonder slag of stoot bezette, de in 1648 verdrevene parlementsleden weder op het kussen plaatste eu door het vernieuwde parlement Karei U tot koning deed uitroepen. Tot belooning werd hij door den koning tot hertog van Albemarle benoemd, een eerbewijs, waai* hij mee tevreden was, dewijl hij, als eerlijk un rechtschapen man, niet zich zeUe, maar het heil van ?ijn vaderland zocht. Veut.
158
EERSTE BOEK.
uitgewerkt, als dat zij Jakobus nog eens hebben kunnen onttronen ? Zeker had ik, als het noodig was geweest, de Bourbons voor de tweede maal kunnen verjagen en de beste raad, die hun gegeven kon worden, zou deze zijn geweest, dat zij mij maar hoe eer hoe liever onschadelijk maakten.
»Bij mijne terugkomst in Frankrijk vond ik de gemoederen zachter gestemd dan ooit. Te Parijs, en Parijs is Frankrijk , stelt men nooit belang in de zaken , wanneer men het in personen doet. De oude monarchie heeft Parijs er aan gewend, in alles den persoon te zien. Een kwaad ding voor een volk, dat ernstig de vrjjheid begeert, maar Frankrijk begeert eigenlijk niets ernstig, tenzij misschien de gelijkheid. En ook die zou het wel weêr willen missen, als iedereen zich maar kon verbeelden, dat hij de eerste was. Gelijk zijn, zoodat iedereen boven aan is, dat is Frankrijks ijdel streven , en het best ia, iedereen met de hoop te vleien, dat het hem zal gelukken. Het groote bezwaar voor de direkteuren was, dat niemand zich om hen bekommerde en de geheele wereld om mij. Ik weet niet, wat mij zou zijn overkomen, als ik niet den gelukkigen inval had gehad, van naar Egypte te gaan. Toen ik mij voor dien tocht inscheepte dacht ik een oogenblik, dat ik wel eens voor eeuwig afscheid kon nemen , maar ik twijfelde niet, of men zou mij wel terugroepen.
»Ilet verleidelijke denkbeeld van veroveringen te maken in het Oosten trok mjjne aandacht, meer dan ik zelf wist, van Europa af\'. Mijn verbeeldiug was op dat punt nauw verbonden met de werkelijkheid. Ik geloof, dat zij to fet. Jean d\'Acre voor goed is gestorven \') en ik wensch haar eigenlijk niet terug.
\') Bij do vruchtelooze belcgoring van St. Jean d\'Acre, die Cl dageu duurde tu veel offura vroeg, stiet Uuaaparte het hoofd eu vielcu al de jjlau-
159
160 EERSTE BOEK.
»ln Egypte was ik niet omringd en belemmerd door een hinderlijke beschaving; ik droomde, om zoo^te zeggen , allerlei dingen en ik zag de middelen om te deen, wat ik droomde. Ik schiep een godsdienst, ik was op weg naar Azie, op een olifant gezeten, met een tulband op het hoofd en een eigen gemaakten koran in de hand. Ik zou bij mijn onderneming gebruik hebben gemaakt van de wijsheid en de ervaring der twee werelden , terwijl ik in de geschiedenis rondzocht naar wat mij dienen kon; ik zou do engelsche macht in Indie hebben aangetast en zoo den ouden band met Europa weêr vastgeknoopt. De tijd in Egypte was de schoonste in iniju leven, wijl hjj het rijkst iu idealen was. Maar het lot wilde iets anders met mij. Ik kreeg brieven uit Frankrijk en zag, dat er geen oogenblik viel te_verliezen. Uit de ideale keerde ik iu de werkelijke wereld terug en ik kwam weêr te Parijs, waar men de belangrijkste zaken afdoet in de pauze tusschen de bedrjjven van de opera.
»Het directoire schrikte toen ik terugkwam en ik ben nooit handiger en voorzichtiger geweest dan toen. Ik ontmoette den abt Sieyes en beloofde hem de invoering vau zijn langdradige constitutie; ik ontving de hoofden der Jakobijnen en de agenten der Bourbons, ik gaf iedereen raad, maar zoo dat die raadgeving altijd met mijne plannen strookte. Ik vertoonde mij niet aan het volk, ik wist wel, dat de tijd zou komen, dat het nieuwsgierig naar mij zou worden. Iedereen viel in mijn strik en toen ik het hoofd van den staat was geworden was er geen partij ia Frankrijk, die hare hoop niet op mij gevestigd had.
nen op verovering in het Oosten en fmiiking van Engtlands macht in
Indie in duigen. Vlrt.
_• _
HOOFDSTUK IV. 1803—1804.
VERVOLG DER GESPREKKEN MET BONAPARTE TE BOULOGNE. —
VOORLEZING VAN HET TREURSPEL PHILIPPUS AUGUSTUS. -
NIEUWE INDRUKKEN. — TERUGKOMST TE PARIJS. - JA-
LOERSCHHEID VAN MEVROUW BONAPARTE. - FEESTEN IN
DEN WINTER VAN 1804. — MIJNHEER DE FONTANES. —• MIJNHEER FOUCllé. - SAVARY. — PICHEGRU. — GEVANGENNEMING VAN DEN GENERAAL MOREAU.
Op een anderen avond bracht Bonaparte het gesprek op de letterkunde. De dichter Lemercier had mij opgedragen , den eersten consul een pas door hem voltooid treurspel, Philippus Augustus getiteld, over te geven. Er kwamen toespelingen in voor op Bonaparte zelve. Hij wilde het hardop lezen, terwijl wij met ons beiden alleen waren. Het had iets vreemds, een man , die altijd haast had, op een oogenblik, dat hij eigenlijk uitrustte, gedwongen te zien onophoudelijk door te spreken, hem alexandrijnen te hooren lezen, waar hij de maat niet van vatten kon en de woorden daarbij zoo te hooren radbraken, dat het er veel van had, of hij er zelf niets van begreep. Er kwam bij, dat hij meende een boek te kunnen beoor-deelen, zoodra hij het open had geslagen. Ik vroeg hem om het handschrift en las zelf; nauwelijk was ik begonnen, of hij nam het mij weer at, maakte allerlei aanmerkingen, haalde geheele stukken door en keurde het plan in zijn geheel af. Ongelijk had hij niet, want bet Rémusat, Gedenkschriften. I. 11
EERSTE BOEK.
162
stuk was slecht en is dan ook nooit opgevoerd , maar toch vond ik het minder aangenaam, toen hij ten slotte zei, dat de dichter niet mocht weten, dat de doorhalingen en aanmerkingen van een zoo hoog geplaatsten recensent waren en dat ik die dus voor mijn rekening moest nemen. Ik kwam daar, zooals zich denken laat, krachtig tegen op en had veel moeite, hem tot andere gedachten te brengen en hem te doen begrijpen , dat het al eenigs-zins vreemd was, dat luj zoo in het handschrift huis had gehouden, maar dat liet volslagen ongepast kon worden genoemd, als ik dat had gedaan. »A. la bonne henre zei hij, »maar ik moet u zeggen, dat ik bitter weinig op heb met dat vage woord ongepast, dat gij, evenals ieder ander gedurig in den mond hebt. Dat woord is, naar mij voorkomt, uitgevonden voor de dwazen, om zich den schijn van verstandigen te geven, een soort van maat-schappelijkèn knevel, die den krachtige belemmert en den middelmatige te stade komt. Het is mogelijk, dat het voor u, die geen dingen van belang hebt te doen, gemakkelijk is, maar gij begrijpt, dat er voor mij omstandigheden zijn, waaronder ik het met minachting verschop.quot; — »Maar,quot; antwoordde ik, »zou dat woord niet evenzeer van toepassing zjjn op ous gedrag, als er b.v. vaste regelen zijn voor een dramatischen arbeid? Zij leggen dien aan zekeren band en staan toch het genie volstrekt niet in den weg, als alleen dan, wanneer het zich zou willen gaan bewegen op een weg, waarop de goede smaak het niet kan volgen. \'\'— »Och wat,quot; riep hij uit, »goede smaak! Dat is alweer een van die klassieke woorden, waar ik niets meê op heb\'). Misschien is het mijn eigen schuld, maar daar zijn regelen en voorschrif-
\') Taüleyrand zei oj) zekeren dng tot den keizer; «de goede smaak is uw persoonlijke vijand en zon zeker al laog uit de wereld zijn, als er met kanonnen iets aan te doen was.quot;
HEESTE BOJSK.
ten, waar ik mij niet naar kan schikken. Daar hebt ge den stijl. Ik weet niet, het gaat my ook niet aan, of hij mooi of leelijk is, voor mij geldt alleen de kracht, die in de gedachte ligt. Vroeger hield ik veel van Ossian, maar dat was om dezelfde reden, waarom ik graag luisterde naar het ruischen van den wind door de hoornen of het getnurtnel der golven van de zee. In Egypte heeft men mij den Ilias willen laten lezen , maar ik vond hem ondragelijk van verveling. Onder de fransche dichters heb ik nog het meest op met Corneille, dien ik het best begrijp. Hij had aanleg voor de staatkunde; was hij bij het vak geplaatst geweest dan was er een goed diplomaat uit gegroeid. Ik denk, dat ik hem daarom het meest op prijs stel, wijl ik, als ik hem lees, volstrekt, aan geen dramatische eischen of vormen denk. Nog niet lang geleden is mij de ontknooping van Cinna duidelijk geworden. Eerst zag ik daar niets anders in als een middel, om een pathetisch vijfde bedrijf klaar te maken; daarenboven is de lankmoedigheid op zich zelve, als zij geen grond vindt in de staatkunde , een zoo povere deugd, dat die van Augustus, op eenmaal een goedhartigen prins vertoonend, mij weinig geschikt scheen, om er een zoo fraai treurspel mee te besluiten. Maar toen ik Monvel den Augustus zag spelen heb ik het groote geheim van de heerlijke opvatting begrepen. Hij sprak de woorden: Soyons amis, Cinna, jzoo handig, zoo listig uit, dat ik er aanstonds uit begreep, dat men hier met de misleiding van een tiran had te doen, en zoo leerde ik als berekening beschouwen, wat ik vroeger een kinderachtige gevoelsaandoening vond. Die woorden dienen op een manier te worden uitgesproken, dat alleeu Cinna er door wordt bedrogen.
»Racine bevalt mij vooral in zijn Iphigénie. Men denkt bij dat geheele stuk aan echte grieksche kunst. De Bnt-
11*
163
EERSTE BOEK.
tannicus is te veel doortrokken van den geest van Tacitus, die mij weiüig aantrekt, omdat hij gewoonlijk meer beweert dan bewijst. De treurspelen van Voltaire hebben iets hartstochtelijks, maar toonen weinig menschen-kennis. Zoo is zijn Mahomed geen profeet en ook geen Arabier. Het is een man vol aanmatiging, die zijn opleiding schijnt ontvangen te hebben aan een polytechnische school. Hij beschrijft de middelen, waardoor hij zijne macht zal ontwikkelen, met gelijke kleuren, als ik dat in deze eeuw zou doen. De moord van den vader door zijn zoon is een geheel noodelooze misdaad. Groote mannen zijn nooit wreed, als de noodzaak hen niet dwingt.
»Het blijspel beduidt niet veel en maakt op mij altijd den indruk, ol uien wij wil dwingen in allerlei salonge-babbel belang te stellen. Ik kan mij begrijpen, dat gij Molière bewondert, als ik het maar niet behoef te doen. Hij plaatst zijn personen in lijsten, waar ik hen nooit in
begeer te zien.quot;
Men zou uit al die oordeelvellingen kunnen opmaken , dat Bonaparte de menschelijke natuur alleen dan hoog schutte, als zij in den meest ernstigen levensstrijd is gewikkeld en dat hij om den gewonen, alledaagschen mensch
weinig gaf.
Onder zulke gesprokken ging de tijd te Boulogne spoedig om en op het einde van die reis viel mij de eerste misrekening te beurt met betrekking tot het hof, waar ik aan verbonden was. De militaire heeren verwonderden zich, dat een vrouw zoo lang met hun gebieder alleen kou zijn en dan met hem over allerlei ernstige dingen zitten praten. Zij opperden dus vermoedens , die voor mij nog al beleedigend waren, vooral, omdat ik mij mets te verwijten had. Ik durf gerust zeggen, dat de reinheid van mijn ziel en do hartelijke liefde voor mijn man ray
164
EERSTE BOEK.
zelfs iu de rerte niet deden denken aan aardigheden of spotternijen in de voorkamer van den eersten consul, terwijl ik bij hem in zijne salon was. Toen Bonaparte te Parijs terug kwam zinspeelden de aides de camp op onze lange gesprekken. Mevrouw Bonaparte werd boos, als men haar er over sprak en toen mijn man sterk genoeg was geworden, om de reis te doen en ik met hem van Pout-de-Briques weer t\'hnis kwam was de ontvangst van mevrouw Bonaparte tamelijk koel.
Mijn gevoel van dankbaarheid jegens den eersten consul was op die reis vooral niet minder geworden. Hij had mij zoo vriendelijk behandeld, zoo veel belangstelling getoond in mijn man, ik was gevleid door de manier, waarop hij met nijj over allerlei onderwerpen had gesproken, zoo geheel anders, als hij anders gewoon was, dat ik, met mijn levendig gemoed van twintig jaren oud, er rond voor uit kwam, dat Bonaparte zeer lief en hartelijk voor mij was geweest. Een van mijn medehofdames, die het goed met mij meende, ried mij, mij een beetje te matigen, in die betuigingen van dankbaarheid en eens op te letten, welke uitwerking zij deden. Ik weet nog heel goed, dat die vriendelijke waarschuwing mij als koud water op het lijf viel. Hetquot;was de eerste maal in mijn leven, dat ik verkeerd werd beoordeeld, mijn jeugd, mijn gevoel, alles kwam tegen die onredelijke verdenking in verzet. Daar is een droeve ondervinding voor noodig, om de valsche oordeelvelling der wereld met zekere kalmte te verdragen en misschien zou men er niet ongelukkiger om zijn, als zij altijd evenveel pijn veroorzaakte.
Intusschen werd mij nu de houding van mevrouw Bonaparte tegenover mij duidelijker. Op zekeren dag, toen ik er nog meer door getroffen was dan anders riep ik met tranen in de oogen uit: »maar, mevrouw, verdenkt
165
10ERSTE BOEK.
166
gij mij dan werkelijk?quot; Zij was goedhartig van natuur en licht bewogen: zonder een woord te zeggen omhelsde zij mij en was weer, evenals vroeger. Maar zij begreep mij niet, zij had geen gevoel voor mijn verontwaardiging, eu zonder er zich verder meê in te laten, of de betrekking tusschen haar man en mij te Boulogne ook minder onschuldig kon zijn geweest, stelde zij zich gerust met de gedachte, dat het in elk geval een neiging was van voorbijgaandeu aard, omdat ik immers nu weêr op dezelfde wijs met den eersten consul omging als dat voor de reis altijd het geval was geweest. Om zich zelve in mijn oog te rechtvaardigen deelde zij mij meê, dat de familie Bonaparte de eerste was geweest, die de booze praatjes in de wereld had gebracht. »Gij ziet niet in, mevrouwzei ik, »dat men hier te \'recht of ten onrechte van oordeel is, dat mijne hartelijke gehechtheid aan uw persoon, mij zeer goed doet letten op alles, wat er om u heen gebeurt, en dat mijn raad, hoe gebrekkig die dan ook zijn moge, altijd meewerkt, ora u voorzichtig te doen zijn. Ja-loerschheid maakt op alle punten wantrouwend en ik houd het er voor, dat, al ben ik een nog zoo nietig persoon, men toch graag tweedracht tusschen ons zou willen stoken.quot; Mevrouw Bonaparte vond, dat ik gelijk had, maar had er toch niet het minste begrip van, dat zij mi;, met hare jaloerschheid, kon beleedigd hebben. Zij vertelde mij zelfs, dat zij haar man ver wijtingen had gedaan, met betrekking tot zijn omgang met mij te Boulogne, en dat hjj geen enkel woord had gezegd, om haar in dat opzicht van dwaling te overtuigen. Ik moet zeggen, dat deze ongelukkige ervaring mij minder aangenaam stemde tegenover mijne geheele omgeving aan het hof. Ik gevoelde een soort van beweging in den grond, dien ik betrad en dien ik tot nu toe met het volste vertrouwen
EERSTE BOEK.
had bewandeld. Daar ontstond een onrnst in mijn binnenste , die nooit wedr wijken zou.
Bij het verlaten van Boulogne vaardigde de eerste consul een dagorder uit, om zijne tevredenheid te betuigen over de houding van het leger en in den Moniteur van 12 November 1803 las men bet volgende:
»Men heeft het als een schoon voorteeken aangemerkt, dat bij het graven in het kamp, een oorlogabijl is gevonden, die waarschijnlijk afkomstig is van het romeinache leger op zijn tocht naar Engeland. Bjj het plaatsen der teut voor den eersten cousul vond men, te Ambleteuse, medailles van Willem den Veroveraar. Men moet erkennen , dat men hier met een zonderlingen zamenloop van omstandigheden te doen heeft en dat zij nog vreemder worden, als men bedenkt, dat toen generaal Bonaparte de ruines van Pelusal in Egypte bezocht, hij daar eene camee vond van Julius Gesar.quot;
De herinnering was minder gelukkig gekozen, want, al vond Bonaparte de camee van Julius Cezar, hij was toch genoodzaakt zich uit Egypte terug te trekken; maar die kleine toevalligheden, die vooral mijnheer Maret heel aardig wist te ontdekken , vielen bijzonder in den smaak van zijn meester, die er geen oogenblik aan twijfelde of zij maakten een diepen indruk op de Pranschen.
Over het algemeen werden alle middelen in het werk gesteld , om de landing in Engeland populair te maken. Of Bonaparte zelf aan de mogelijkheid geloofde, zou ik niet durven zeggen. Zeker is het, dat hij er al den schijn van aannam en dat er ontzettende kosten werden gemaakt voor de platbodem vaartuigen. De oorlog in de bladen der verschillende landen werd op heftige wijs, nu beleedigend, dan uittartend voortgezet. De Times zei: »men zegt, dat de Pranschen van Hannover een woestijn hebben gemaakt en dat nij op het punt
167
EKIISTK BOEK.
staan, het weêr te verlateu.quot;\' — «Tegelijkertijd als gij Maltha verlaatantwoordde de Moniteur.
De bisschoppen vaardigden mandementen uit, waarbij het volk werd aangespoord, de wapenen op te vatten voor een rechtvaardigen oorlog. »Kiest dappere mannen sprak de bisschop van Arras , »en verslaat den Amalekiet! Wie zich aan de gestelde machten onderwerpt, onderwerpt zich, naar het woord van Bossuet, aan God , die koningen en keizers op den troon heeft geplaatst.1\'
Die aanhaling uit Bossuet brengt my een kleine anecdote in het geheugen, die de oude bisschop van Evreux, de heer Bourbier, heel aardig wist te vertellen. Het was ten tijde, dat men het concilie te Parijs bijeen riep, om de bisschoppen te bewegen, dat zij zich tegen de uitspraak van den paus zouden verzetten. »Tusschenbeiden verhaalde de bisschop, »liet de keizer ons bij zich ontbieden en begon dan echt theologische gesprekken te houden. Bij voorkeur wendde hij zich tot de meest weêr-spannigen. »Mijne heeren bisschoppen, mijn godsdienst is die van Bossuet, hij is mijn kerkvader, hij heeft onze vrijheden verdedigd. Ik wil zijn werk voortzetten en dat om den wil van uwe eigene waardigheid. Verstaat gij, heeren?quot;
»En terwijl hij ouder het spreken bleek werd van drift, sloeg hij de hand aan het gevest van den degen; ik sidderde van aandoening, als ik hem zoo opgewonden zag, in ons belang, maar tegelijk zou die zonderlinge mengeling van Bossuet, de vrijheid en do hand aan het gevest van den degen mijne vroolijkheid hebben opgewekt, indien ik niet zoo diep bekommerd was geweest ovor het lot, dat do kerk tegemoet ging.quot;
Ik kom op den winter van 1804 terug. Hij ging voorby als zijn voorganger, onder allerlei feestelijkheden aan het hof on in de stad, terwijl men tegelijk een aantal nieuwe
168
EERSTE BOEK.
wetten voorlei aan het wetgevend Licliaara. Mevrouw Bacciochi, die zeer met mijnheer de Fontanes was ingenomen , wist bij haar broeder te bewerken, dat hij tot voorzitter van het wetgevend Lichaam werd benoemd. Sommige lieden vonden dit een vreemde keus, maar bij het plan, dat Bonaparte met de vergadering had, kon hij niet beter doen, dan dat hij een letterkundige aan haar hoofd plaatste. Onder alle omstandigheden, zelfs onder de meest kiesche, wist hij op waardige wijs tot deu keizer het woord te richten. Bezat hij weinig standvastigheid van karakter, als hij in Lst publiek sprak scheen zijn talent hem die overvloedig te verleenen, terwijl zijn fijne smaak iets zeer schoons en verhevens aan zijn stijl bijzette. Misschien was dit een ongeluk, want er is voor de vorsten niets gevaarlijker, dan wanneer het misbruik, dat zij maken van het gezag, voor de oogen des volks onder deu mantel der welsprekendheid wordt bedekt, en vooral in Frankrijk, waar men meer dan ergens elders aan de vormen hecht, is dat gevaar werkelijk zeer groot. Hoe dikwijls is het niet gebeurd , dat de Parijzenaara zich, als het ware met open oog, lieten misleiden, dat het gouvernement blijkbaar komedie met hen speelde en dat zij dit verdroegen, eenvoudig en alleen, omdat de acteurs hun smaak wisten te vleien en te rade gingen met hun verlangen, dat iedereen de rol , die hem is op gedragen , zoo goed mogelijk spelen moest.
In den loop van Januari bevatte de Moniteur een artikel aan engelsche bladen ontleend, waarin gesproken werd over een geschil tusschen Beieren en Oostenrijk en de mogelijkheid van een oorlog op het vaste land. Van tijd tot tijd werden dergelijke stukken, zonder eenige aanmerking, onder de oogen van het publiek gebracht, om het voor te bereiden op de dingen, die misschien in de toekomst lagen, gelijk de wolken, die de toppen der
169
lOBliSTE BOEK.
bergen bedekken, hier en daar even van elkander scheuren , om te laten zien, wat er achter ligt. Zoo werd aanstonds de minste moeielijkheid, bier of daar ontstaan, aan het publiek vertoond, opdat het niet al te verrast zou zjjn, als er iets ernstigs volgde. Maar dadelijk sloten zich de wolken weder eu wij bleven in donker, tot de storm losbarstte.
Ik ben nu genaderd tot een gewichtig, pijnlijk tijdvak en zal moeten spreken over de zamenzwering van Georges\') en de misdaad waar zij de aanleiding toe gaf. Van generaal Moreau zal ik alleen vertellen, wat ik er van bo orde; ik stel mij voor de volle waarheid niet verantwoordelijk. Een korte beschrijving van den toenmaligen stand van zaken ga aan dat verhaal vooraf.
170
Daar waren eenige lieden, niet geheel buiten aanraking met de omgeving van den eersten consul, die er over begonnen te spreken, dat Frankrijk behoefte had aan erfelijkheid bij bet bewind. Politiseerende hovelingent revolutionairen te goeder trouw, maakten de opmerking, dat de rust van Frankrijk geheel afhankelijk was van het leven van een enkel mensch en vonden dat een zor-gelijken toestand. Zoo naderde men onwillekeurig hoe langer hoe meer tot de monarchie, dat niet kwaad zou zijn geweest, als die monarchie tempering wilde ondergaan door de wet. De revolutie heeft gewoonlijk deze
i) De hier door de schrijfster eenvoudig Georges genoemde is de bekende Georges Cadoudal, een 3er aanvoerders van do royalistische insurgenten (chouans) in dc Vendee. Na in 179G, ten gevolge van een mislukte landing bij Quiberon, naar lüngelaud gevlucht le zijn, keerde hij in 1803 heimelijk naar Frankrijk terng, en verbond zich met Pichegrn en enkele andere royalistische olliciers en edellieden, om Bonaparte te dooden. In Maart 1801 werd hij gevangen genomen en ter dood veroordeeld. Hij wilde aan een Boiiaiiarte geen genade vragen en onderging dus zijn vonnis. Zijne afstammelingen werden door Lodewijk XVIII in den ndeUland verheven. Vert,
EERSTE BOEK.
schaduwzij, dat zij de openbare meening splitst in tal-looze deelen, die allen ia verband staan met wat de eeu of de ander heeft ondervonden of beleefd, en die oorzdak zijn, dat het despotisme, op de revolutie volgende , veel kans heeft van slagen. Ten einde de macht van Bonaparte binnen voegzame grenzen te houden had men eenvoudig het woord »vrijheidquot; luid uit te spreken, maar wijl nog zoo kort geleden onder die leus, door geheel Frankrijk heen, de grootste gruwelen waren gepleegd, was iedereen bang dat woord te noemen en had niemand den moed, het, trots het vooroordeel, op den voorgrond te zetten.
üe royalisten waren niet minder bekommerd, wijl zij Bonaparte telkens verder zagen afdwalen van den weg, waarop zij quot;hem liefst hadden gezien. De jakobijnen, wier tegenstand de eerste consul het meest vreesde, morden in stilte. Zij zagen wel, dat het gouvernement er op uit was, den zekersten waarborg te verschaffen aan hunne vijanden. Het konkordaat, de toenadering tot den ouden adel, de geringschatting van de revolutionaire gelijkheid en wat al niet meer stonden hun geweldig in den weg. Gelukkig, driewerf gelukkig Frankrijk, als Bonaparte niets anders op het oog had gehad, als de bestrijding dier partijen ; maar daartoe behoorde een gemoed, dat, zonder eenige bijbedoeling, enkel en alleen gehoor gaf aan de stem der rechtvaardigheid en der liefde tot het vaderland.
Als eeu souverein, wat overigens zijn titel ook zij, met een of andere partij tracht te heulen , dan kan men er zeker van zijn , dat hij kwade bedoelingen koestert tegenover het land, dat zich aan hem toevertrouwde. Bonaparte, vast van plan zijne despotieke voornemens uit te voeren, zag zich gedwongen de gevreesde jakobijnen te ontzien, en daar zijn lieden, die in niets anders een
171
EERSTE BOEK.
172
voldoenden waarborg erkennen als in de misdaad alleen. Men bevredigt hen niet, wanneer men er tegen opziet bun handlanger te zijn. Door die berekeniqg is de moord op den hertog d\'Engbien uitgelokt; ik ben innig overtuigd, dat alles wat in dat tijdperlj is voorgevallen , geenszins bet uitvloeisel was van eeiuge wreedaardige opwelling of van eeu verlangen naar wraak, maar eenvoudig van die gruwelijke maebiavellistische staatkunde, die alles op zij ruimt, wat haar plaö ifl den weg kan staan. Daarom was het ook in de eerste plaats geen onverzadelijke ijdelheid, die er Bonaparte toe droef, den titel van consul tegen dieu van keizer te verwisselen. Men wane niet, dat hij zich altijd door zijne hartstochten liet meêslepen, hij wist die integendeel ^eer goed te onderwerpen aan zijne koele berekening, en indien hij in Interen tijd meer en meer de slaaf dier hartstochtua werd, dan kwam dat hier van daan , dat de gelukkige uitslag en de steeds toenemende vleiery zijne zinnen benevelde. De republikeinsche komedie van gelijkheid eu, broederschap, die bij als eerste consul spelen moest, verveelde hem in den hoogsten graad en misleidde ook eigenljjk niemand , als die misleid wilde worden. Zij herinnerde aan die vertooning in het oude Rome , toeu de keizers zich van tijd tot tijd door den senaat wedei\' lieten verkiezen. Ik heb menschen ontmoet, die, zicli tooiend met zekeren vrijheidszin en niettemin trouw het hof makend aan den eersten consul, verklaarden , dat Bonaparte hunne achting had verbeurd van het oogfjnblik al, dat hij zich den titel van keizer gaf. Begfepen heb ik dat nooit. Zouden zij dan de macht niet bebbeti opgemerkt , die bij zich van het begiu af aan hud aangematigd ? Lag er niet veeleer eeu soort van goede trouw in, dat men er op gesteld was , de dingen ook maar te gaan noemen bjj hun waren naam?
EERS\'iE HOEK.
Hoe het ook zij, de eerste consul moest op een of andere manier zgn gezag bevestigen. Het bedreigde Engeland deed zijn best, om door afleiding te bezorgen, veiliger te zijn; met de chouans werden iu het geheim betrekkingen aangeknoopt; de royalisten konden in bet consulair gouvernement niets anders zien als den overgang van het direktoire tot het koningschap. De houding van een enkel man dreigde al hunne berekening te doen falen; wat natuurlijker, clan dat men zich van dien man moest trachten te ontdoen.
Ik herinner mij, dat Bonaparte in den zomer van 1804 verklaarde, dat do omstandigheden hem hadden voortgedreven en dat zijn eigenlijk plan daardoor twee jaren was vervroegd. Hij had. als men weet, de policie toevertrouwd aan het bestuur van den minister van justitie. Op zich zelf was dat even verstandig als goed, maar onverstandig en onredelijk was de eisch, dat de magistratuur de policie zou uitoefenen , als ten tijde, toen deze eene revolutionaire instelling was. De eerste denkbeelden van Bonaparten hadden vaak iets goeds en groots. Aan die denkbeelden leven te geven — dat was macht; later zich zelve daaraan onderwerpen — dat was afstanddoen, en hij kon geen heerschappij verdragen , al ging die van zijne eigene instellingen uit.
Door de omslachtige en regelmatige vormen van de justitie in zijn bewegingen belemmerd, teleurgesteld door de zwakheid en middelmatigheid van den minister , schiep hij allerlei vormen van policie om zich heen en kreeg hoe langer hoe meer vertrouwen in Pouché, die er uitstekend slag van had, zich onmisbaar te maken. Fouché, een man met een helderen blik en een fijn verstand , rijk geworden jakobijn en dientengevolge in strijd met sommige beginselen zijner partij, die hij toch altijd, voor geval van nood, bleef toebehooren, zag er niet het
173
EERSTE BOEK.
minste bezwaar in Bonaparte tot het hoogste gezag te helpen verheffen. Zijn natuurlijke plooibaarheid maakte, dat hij zich gemakkelijk naar eiken vorm van gouvernement wist te schikken , als hij maar kans zag er een rol bij te vervullen. Hij was meer revolutionair uit gewoonte dan uit beginsel, en het eenige bewind, dat hij niet zou kunnen verdragen, was dat, waarbij hij niets had te zeggen of te doen. Men. diende dat wel in het oog te houdeu, als men zich van hem wilde bedienen ; men moest tegenover hem nooit vergeten, dat dagen van onrust en beroering voor hem de wenschelijkste dagen waren. Hij was zonder hartstocht en zonder haat en was juist daardoor krachtiger dan zoo velen, die zich, in woelige en troebele tijden, door hartstocht of haat
lieten verblinden.
Fouclie heeft altijd ontkend, dat hij den moord van den hertog d\'Enghien heelt aangeraden. Waar men van het tegendeel niet zeker is komt het mij onbillijk voor, iemand die zich zoo stellig voor onschuldig verklaart, van zulk een misdaad te verdenken. Daarenboven kon Fouche, die verder zag dan den dag van heden, zeer goed berekenen, dat deze daad slechts een zeer voorbijgaande waarborg zou zijn in het oog-der partij, ter wier wil zij bedreven werd. Hij kende Bonaparte te goed, om uiet te weten , dat de ledig staande troon voor niemand bestemd was als voor hem zelve , en het laat zich begrijpen, dat iu het oog van Fouché de bedreven moord een fout moet zijn geweest.
Tailleyrand had veel minder reden dan Fouché, Bonaparte van het koningschap af te houden. Hij kon er zich integendeel geheel in vinden. Zijne vijanden, ja, Bonaparte zelf, hebben hem beschuldigd , dat hij den moord zou hebben aangeraden, maar volkomen ten onrechte. Het karakter van Tailleyrand was geheel iu strijd met
174
EERSTK (SOEK. ] 75
een daad van uoodelooze wreedheid. Later heeft hij mij meer dan eens verhaald, dat Bonaparte aan hem en aan zijn beide medeconsuls had gezegd, dat hij den hertog d\'Enghien had laten gevangen nemen en wat zijn plan met den ongelukkige was. Hjj voegde er bij, dat geen van drieën een woord had gesproken, om Bonaparte van die misdaad terug te houden, wijl zij zagen, dat zij met een onveranderlijk besluit hadden te doen. Zeer zeker kwamen zij dus in hun plicht te kort, maar het strookte weer geheel met den geest van Tailleyrand, die volstrekt geen behoefte gevoelde, alleen om zijn geweten te stillen , woorden te spreken, die hij toch wist, dat tot niets konden leiden.
Een moedige, mannelijke tegenstand mist anders zelden zijn werking op wien het ook zij. De bloeddorstige tyran kan zijn plannen laten varen tengevolge van een krachtig verzet. Maar Bonaparte was uit den aard niet wreed of bloeddorstig, hij wilde alleen doen, wat hem het best en veiligst scheen en, volgens zijn eigen zeggen in die dagen , voor goed breken met jakobijnen en royalisten. De onvoorzichtigheid der laatstgenoemden kwam hem uitnemend te stade en hij wist er maar al te goed gebruik van te maken. Zonder wreed te willen zijn, of aan bloeddorst te voldoen heeft de meest bedaarde berekening hem tot het gruwzaam feit gedreven.
Kort na de terugkomst van den koning liet de hertog de Rovigo zich op een morgen bij mij aandienen1) en
\') Kéiié Savary, hertog de Rovigo, waa adjudant van Bouaparlc bij zijn veldtocht in Egypte, li ij werd later kommandant vau de gendarmes d\'ciite en was ah zoodanig voorzi\'tcr van den krijgsraad , die de hertog d\'Enghien veroordeelde. Nooit heeft hij zich knnncu reinigen vau de smet, dat hij alle jjogingen in het werk heeft gesteld , om het vonnis in zijn uitvoering te verhaasten. In 18!i:i te Parijs overleden heelt hij uitgebreide Gedenkschriften nagelaten, maar hoe hij ook zijn gedrag poogt te rechtvaardigen, hij heeft er niet in kmmeu slagen zich vrij te pleiten van medeplichtigheid aan den moord. Vert.
TWEKUE BOKK.
jonge koningin van Pruisen, die in de legerbulletins op de smadelijteste wijs werd verguisd. De dood vi.n prins Lodewijk, dien vele dames in de dagen, toen zij uitgeweken waren geweest, hadden gekend, werd met veel deelneming betreurd, en zoo vormde zich onwillekeurig aan het hot der keizerin eeue kleine oppositie-partij, aan wier hoold mevrouw de la Kochefoncauld op in het oog loopende wijs hare plaats innam. Mijn man, die met het toezicht op het geheele paleis belast was, ontving telkens klachten van de keizerin, over minder aangename uitdrukkingen , die men zich soms in hare tegenwoordigheid veroorloolde en die zij, kinderachtig genoeg, hare aandacht waard schatte. Hij ried haar te doen, of zij niets hoorde en vooral den keizer niets er van te melden, omdat het bij dezen noodelooze onrust zou kunnen wekken. Maar mevrouw Bonaparte , die veel te boos werd, schreef alles aan haar man, en toen later Tailleyrand poogde te spotten met de dames-oppositie, ten einde den kei/er te doen gelooven, dat de zaak niets te beteekenen had, bleek het, dat Bonaparte de geschiedenis zeer ernstig opnam. Ik vertel dit, omdat wij er later persoonlijk de gevolgen van onderbonden.
Het was natuurljjk , dat dit leven vol krakeel en drukte, zonder veel bezigheid van eenig belang, rrijti man geducht verveelde. Ten einde zich eenige afleiding te kunnen bezorgen begon hij duitsch te leeren en sloot zich hoo langer hoe meer aan bij Tailleyrand, die hem dagelijks meer blijken gat van zijn vertrouwen en vriendschap. Het behoort als het ware tot de overlevering omtrent Tailleyrand, dat men genoodzaakt is, er een woord van bevestiging by te voegen, als men aan hem eenige aandoening oi gevoel toesshrijtt. De wereld heeft hem te dien opzichte veel te streng beoordeeld en ik duif gerust
176
tweedk b0j5k,
zeggen, d t ik meer dan eeus de getuige ben geweest van ongeveinsde aandoening en oprecht gevoel bij deu om veel dingen lachenden minister.
Intusschen leefde ik rustig en kalm te Parijs met mijne moeder, kinderen en zuster en ontving daar veelbezoek, vooral van mannen, die in de letterkunde naam hadden gemaakt en die, door de betrekking van mijn man als intendant van de schouwburgen , met ons in kennis waren gekomen. De eenige vorstelijke persoonlijkheid, die er op gesteld was, dat men bij haar zijne opwachting maakte, was prinses Caroline, hertogin van Berg, die het Elysée bewoonde en een luisterrijken staat voerde. Men ging naar haar toe, even als naar mijnheer de Cam-bacères. Nu en dan bezocht men enn minister en overigens deed men, wat men liefst wilde. De tijdingen van den oorlog werden, zonder veel geestdrift, maar niettemin met groote belangstelling ontvangen, omdat de meeste families een of meer harer leden in het leger hadden.
Bij de zekerheid , dat de geheime policie ooren had in elk salon, was men buitengemeen voorzichtig in zijn spreken, men sloot zich dus weinig aan elkander en leefde ieder op zich zelve, juist overeenkomstig met dat, wat den keizer het aangenaamst was.
Tech had er ia die overigens niet zeer vermakelijke dagen een voorval plaats, dat Parijs nog eens deed lachen. Op 23 October werd de kardinaal Maury gekozen tot lid van het instituut, nu weder de Academie Franpaise, in de plaats van deu overleden heer Target. Toen de dag aanbrak, dat hij door de vergadering zou worden opgenomen , ontstond de vraag , of men hem moest aanspreken met den titel van monseigneur. Velen waren daar ernstig tegen. Vóór de revolutie was diezelfde vraag al meer dan eens ter sprake gebracht. D\'Alembert en de meeste
Bémusat, Gndenkschrijlen. 11. 13
177
EK HST K BOEK.
van Oorneille met ziju: soyons amis, Cinna! dau was zij toch billijk en verstandig geweest. Bonaparte echter was overtuigd, zooals hij zei, van liet zedelijk verraad van Moreau en hij meende, dat dit voor de wet en de justitie voldoende was. Meu had niet de minste moeite, omhein te doen gelooven, dat er overvloedig bewijs van schuld bestond. Daarom zag hij in de billijke uitspraken der rechters niet anders als partijdigheid, terwijl hij meende, dat hem niets nadeeliger kon zijn, dan dat deze beschuldigde vrij werd gesproken. Eenmaal op dat hellend vlak kon hij zich niet meer tegenhouden en vandaar al do ongelukkige omstandigheden, waarvan dit proces vergezeld is gegaan.
Sinds eenige dagen hoorde men mompelen van een zamenzwering. Op den morgen van 17 Februari ging ik naar de ïuilerien. De eerste consul was in de vertrekken zijner vrouw en ik werd binnen gelaten. Mevrouw Bonaparte zag er uit, of zij geschreid had. Bonaparte zat bij den haard, met den kleinen Napoleon, den zoon van Louis en Hortense, op zijn knie. Zijn gelaat toonde diepe ernst, maar geen drift. Werktuigelijk zat hij met het kind te spelen.
»Weet gij, wat ik gedaan heb ?quot; vroeg hij mij, en toeu ik ontkennend het hoofd schudde, liet hij er op volgen: »ik heb Moreau gevangen laten nemen.quot; Onwillekeurig maakte ik een beweging van schrik. »0 zoo, gij schrikt er ook al van!quot; riep hij uit. »Ja, daar zal vrij wat over gepraat worden. Men zal gaan zeggen, dat ik jaloersch ben op Moreau, dat ik mij heb willen wreken en allerlei aardigheden meer. Ik, jaloersch op Moreau. God inden hemel, hij is haast al zijn roem verschuldigd aan mij alleen. Ik heb hem het mooie leger overgelaten en ben met een troep rekruten naar Italië getrokken. Nooit heb ik iets anders verlangd , als met hem op een goeden voet
178
EE11ST1! BOEK.
te stiian. Zeker ben ik riooit bang voor hem geweest. Ik vrees uiemaud en Moreau nog nnnder dan een ander. Meer dan twintig malen heb ik hem terug gehouden van zijn goeden naam weg te gooien; ik heb hem gewaarschuwd , dat men tusschen ons stookte, hij wist het even goed als ik. Maar hij is trotsch en zwak, hij laat zich door vrouwen regeeren en door de partijen gebruiken..
Terwijl Bonanarte zoo praatte was hij opgestaan en had hij zijne vrouw bij de kin gevat en haar hoofd opgebeurd. »Iedereeu,quot; vervolgde hij, »heeft niet zulk een goede vrouw als ik. Gij schreit, Jozefine. Waarom? Zijt ge bang?quot; — »Neeu, maar ik zie tegen al het gepraat op.quot; — AVat is daar tegeu te doen?quot; Toen keerde hij zich weer naar mij. jgt;Ik haat Moreau volstrekt niet eu heb niet de minste zucht om mij te wreken. Ik heb er lalig over gedacht, eer ik een besluit nam. Ja, ik had mijne oogen dicht kunnen doen en hem laten vluchten, maar dan zou men gezegd hebben, dat ik er tegen opzag, dat hij voor de rechtbank verscheen. Er zjjn bewijzen genoeg tegeu hem, hij is schuldig en alles moet zijn loop hebben.quot;
Ik weet niet, of de macht der herinnering zich nog by mij doet gelden, maar ik kom er rond voor uit, dat ik nog geloof, dat Bonaparte op dat oogenblik te goeder was. Zijn vooruitgang in do kunst van veinzen heb ik genoeg kunnen gadeslaan; daar lag toen nog iets waars in den klank zijner stem, dat er later uit was. Misschien was het ook eenvoudig, omdat ik toen ook nog in hem geloofde.
Een oogenblik later ging Bonaparte weg en liet ons alleen; mevrouw Bonaparte vertelde mij, dat hij bijna den geheelen nacht op eu neer had gewandeld, al bezig zijnde met de vraag, of hy Moreau zou laten gevangen nemen, al dan niet. Nu was hij er voor, dan ertegen, maar geen oogenblik had het zelfs den schijn, of eenige
12*
179
eerste boek.
persoonlijke wraak of ijvorzucbt hem dreef. Toen het dug begon te worden had bij generaal Berthier laten roepen en na een vrij langdurig gesprek werd tot de gevangenneming besloten.
Natuurlijk gaf dit voorval aanleiding tot veel gepraat en zeer verschillende beoordeeling: In het tribunaat viel de broeder van generaal Moreau, die tribuun was, op heftige wijs den maatregel ran. De drie groote staats-lichamen vaardigden een deputatie naar den eersten consul uit, om hem geluk te wenscheu met zijn redding. In Parijs was een groot deel der burgerij, benevens de ad-vokaten en de letterk jndigen , in één woord al wat tot het meer ontwikkelde en liberale deel van het volk behoorde , voor Moreau gestemd. Er viel zelfs een soort van stelselmatige oppositie op te merken in dat partij kiezen voor den gevangen generaal. Men sprak af, op den dag der terechtzitting, bij de bebandeling der zaak tegenwoordig te zijn, en men uitte zelfs dreigende woorden voor het geval, dat hij mocht veroordeeld worden. Bonaparte hoorde door zijn policie, dat er over gesproken was, om den kerker los te breken. Hij raakte uit zijn humeur en verloor langzamerhand zijn kalmte. Zijn zwager Murat, gouverneur van Parijs, baatte Moreau en stookte Bonaparte alle dagen tegen hem op. Murat kwam met den prefect van policie, Dubois, overeen, om Bonaparte allerlei verontrustende geruchten omtrent deze zaak mee te deelen en ongelukkig genoeg vonden zij er stof in overvloed toe. Eiken dag werden nieuwe vertakkingen van de zamenzwering ontdekt, en de parijsche wereld had zich uu eenmaal in het hoofd gezet, er niets van te ge-loovcn. Een kleine oorlog dus tusschen Bonaparte en de Parijzenaars.
Op 29 Februari ontdekte men de schuilplaats van Pi-chegru, die, na een wanhopende verdediging, door de
178
eerste boek.
gensdarraes gevangen werd genomen. Men begon d nar-door meer aau de zamenzwering te gelooren , maar koos desniettemin nog altijd de zijde van Moreau. De vrouw van den gevangen generaal spreidde hare smart op bijna theatrale wijs ten toon eu wekte daardoor de belangstelling van het publiek. Intusuchen vond bonaparte, dat de vormen der justitie bijzonder langdradig en noodelooa omslachtig waren. De minister had, onvoorzichtig genoeg, beloofd, dat het proces in korten tijd zou afloopen , en toch kwam mea maar niet verder, dan tot de staving van het feit, dat Moreau briefwisseling had gehouden met Pichegru, dat hij hem in het geheim had gesproken, dat Pichegru hem vertrouwelijke mededeeHngen had gedaan , maar verder ook niets. Natuurlijk was dit niet genoeg, om een veroordeelend vonnis uit te lokken, hoe men daar ook op aandrong. Altijd kwam men tot de overtuiging, dat, al poogde men ook den naam Moreau er in te trekken , Georges Cadoudal het eenig werkzaam hoofd van de zamenzwering was geweest.
Moeielijk kan men zich de opgewondenheid in de Tni-lerien voorstellen. Men raadpleegde iedereen en lette angstvallig op ieders woord. Op zekeren dag nam Savary mijnheer de Rétnusat ter zijde en zei: »gij zijt vroeger bij do rechterlijke macht geweest en kent dus de wetten; vindt gij, dat de rechters redenen genoeg hebben, om een vonnis uit te spreken ?quot; — »Men heeft nog nooit iemand veroordeeld,quot; was bet antwoord, »omdat hjj een ander niet heeft willen aanklagen. Zeker ligt daar een tekortkoming in tegenover liet gouvernement, maar het is nooit een misdaad, waar de dood op staat. Als dat werkelijk de eenige beschuldiging is maakt ffijj tegenover Moreau een treurig figuur.quot;— »Dan heeft de minister ons een groote gekheid laten begaan hernam Savary, »wij hadden Moreau maar liever dadelijk voor een krijgsraad moeten brengen.quot;
181
EURSTE BOKK.
Van den dag af, dat Pichogra gevangen was genomen bleven de poorten van Parijs gesloten, ten einde ook Cadoudal ui ach tig te worden. Men ergerde zich aan de behendigheid, waarmee hij aan alle vervolging wist te ontkomen. Pouché spotte gedurig met de onhandigheid van de policie en lei zoo langzamerhand den grondslag voor de macht, waar hij met gespannen verwachting naar uitzag. Bonaparte, die toch al uit zijn humeur was, ergerde zich aan de spotternij van Fouché; overtuigd dat hij werkelijk gevaar had geloopen en dat de Parijzenaars het maar niet wilden gelooven, voelde hij een neiging tot wraak in zich oprijzen. »Ziet nu eens,quot; riep hij uit, »of de Franschen werkelijke en gematigde instellingen kunnen verdragen! Ik heb een revolutionair, maar nuttig ministerie afgeschalt en aanstonds begint de zamen-zwering. Ik heb mijn persoonlijke inzichten niet doen golden; aan een van mij geheel onafhankelijk lichaam heb ik de bestraffing opgedragen van een man, die mijn ondergang zocht, en, in plaats dat men zich ijverig tegenover mij betoont, spot men met mijne gematigdheid en maakt mijne beweegredenen verdacht. Ha, ik zal er wel voor zorgen , dat men mij in het vervolg beter begrijpt en vlugger dient. Ik zal zelf al de macht in handen nemen en laten zien , dat ik, ik alleen, de man bed, om te regeeren, te besluiten en te straffen!quot;
De toorn van Bonaparte nam van oogenblik tot oogeu-blik toe en dat te meer, omdat hij begon in te zien, dat hij zich vergist had. Hij had gedacht de openbare meening te beheerschen en die meening ging haar eigen weg. Bij het begin van de treurige zaak had hij werkelijk gepoogd zicli zooveel mogelijk te matigen en niemand had hein daarvoor bedankt. Verontwaardigd over dat alles beloofde hij zich zelve, dat dit hem nooit weer overkomen zon. Voor iemand, die niet weet, hoe de
182
EERSTE BOEK.
uniform den mensch de oefening van het denken verleert, zal het vreemd klinken, dat het leger in die dagen niet de minste onrust aan den dag lei. De militaire hee-ren zijn gewoon alles op kommando te doen en onthouden zich van wat hun niet bevolen wordt. Daar was maar een zeer klein getal officiers, die zich nog wisten te herinneren, dat zij onder Moreau hadden gestreden en overwonnen; de eigenlijke burgerij nam het levendigst deel in de geheele geschiedenis.
De heeren de Polignac, de Rivière en enkele anderen werden gevangen genomen. Dit was oorzaak, dat men hoe langer hoe meer aan de zamenzwering begon te hechten en tevens te begrijpen , dat zij zuiver royalistisch was. Toch maakte de republikeinsche partij nog altjjd aansjiraak op Moreau. De adel was bang en hield zich met opzet achter af; hij berispte de grove onvoorzichtigheid der heeren de Poliguac, die later erkenden, dat zij niet zoo krachtig gesteund waren geworden, als zij zeker hadden gewacht. De groote fout bij de royalistische partij was altijd, dat zij de dingen zich voorstelde, niet zooals die waren, maar zooals zij zich die wenschte. Dat is meer het geval bij lieden , die zich door hartstochten of ijdelheid laten leiden.
Wat mij aangaat, ik beleefde treurige dagen. De eerste consul was stil en somber gestemd, zijn vrouw gedurig iu tranen en de familie knorrig. De zuster van Bonaparte prikkelde hem met hare hatelijke toespelingen. Duizend meeningen, gevoelens en gewaarwordingen kruisten elkander; de een was wantrouwend , een ander boosaardig blij, een derde teleurgesteld over den ongelukkigen afloop. Ik was bedroefd en verontwaardigd tegelijk over hetgeen ik hoorde en zag, en bemoeide mij haast met niemand als met mijn moeder en mijn man. Wij deelden elkander trouw meê, wat wij hier of daar gewaar wer-
183
KKIISTU UOKK.
184
den. Mijn man, even edel vau hart als helder van geest, betreurde den geheelen loop der zaken en de fouten, die er bij werden begaan, terwijl hij mij tegelijkertijd zijn vrees meodeelde voor de toekomst, wanneer bet karakter, dat bij nauwlettend gadesloeg, zich op eene wgs ontwikkelde, als nu waarschijnlijk scheen. Ik vond, dat hij overdreef, want ik was al zoo uit het veld geslagen door allerlei achterdocht en verraoedeas, Helaas! Lang zou het niet duren , dat ik op noodlottige wijs tot een ander inzicht werd gebracht.
_-
GEVANGENNEMING VAN GEORGES CADOUDAL. — ZENDING VAN DEN HEER COÜLAINCOURT NAAR. ETTENHEIM. - GEVANGENNEMING VAN DEN HERTOG D\'ENGHIEN. — MIJN ANGST EN MIJN SMEEKINGEN BIJ MEVROUW BONAPARTE. — AVOND OP MALMAISON. — DOOD VAN DEN HERTOG D\'ENGHIEN. — MERKWAARDIGE WOORDEN VAN DEN EERSTEN CONSUL.
Nadat onderscbeidene gevangennemiDgen hadden plaats gehad werden in den Moniteur artikelen overgenomen uit den Morning Chronicle, waarin de dood van Bonaparte en het herstel der Bourbons als zeer nabij werden voorgesteld. Men voegde er bij, dat lieden, pas uit Londen overgekomen, hadden gezien, dat men op de londensche beurs er al op speculeerde, terwyl daar bepaald genoemd werden Cadoudal, Pichegru en Moreau. Tegelijk drukte men in de Moniteur een brief af, door een Engelschman aan Bonaparte gezonden en waar boven stond Mijnheer Consul, Deze brief moest dienen om te herinneren aan een vlugschrift over de dagen van Cromwell, waarin gezegd werd, dat personen zooals Cromwell en Bonaparte niet vermoord konden worden, omdat er volstrekt geen misdaad in was gelegen, een gevaarlijk dier of een tyran te dooden. »Dooden is geen vermoorden,quot; zei het vlugschrift, »het onderscheid is groot.quot;
Intusschen kwamen van alle kanten uit Frankrijk adres-
EBKSTIi BOBK.
sen in v.an gelukwenschiug. Gemeenteraden , militairen , bisschoppen wedijverden met elkander, om den eersten consul te doen hooren, hoe gelukkig het land was met zijne redding. Al die adressen werden opgenomen in den Moniteur.
Op 29 Maart werd Georges Cadoudal eindelijk gevat bij het Odéon. Hij zat in een kabriolet en het gevaar bemerkende zette hij zijn paard aan met alle kracht; een agent vau policie greep het hollende paard moedig in de teugels, maar werd op hetzelfde oogenblik door Cadoudal doodgeschoten. Toch gelukte het hem niet te ontkomen, want een hoop volk hield het rijtuig staande en leverde hem aan een paar agenten over. Een som van ongeveer 30,000 guldens in bankpapier, die hij bij zich had, werd aan de weduwe van zijn ongelukkig slachtoffer gegeven, ter vergoeding van het door haar geleden verlies. Den volgenden dag werd door de dagbladen meegedeeld, dat hjj aanstonds had bekend, met geen ander doelin Frankrijk te zijn gekomen als om Bonaparte te vermoorden. Toch meen ik mij zeer goed te herinneren, dat Cadoudal, die gedurende hc-t geheele rechtsgeding een groote koelbloedigheid aan den dag lei en rond voor zijne gehechtheid uitkwam aan de Bourbons, bepaald ontkende, dat hij den eersten consul naar hot leven had willen staan. Zijn plan was, zoo mogelijk Bonaparte op te lichten, zonder hem verder leed te doen.
Omstreeks denzeltden tijd werd de koning van Engeland gevaarlijk ziek. Ons? gouvernement hoopte, dat zijn dood de aftreding ten gevolge zou hebben van het ministerie Piti\').
\') George UI, die intusschen eerst in 1820, blind naar lichaam en geest, overleed, was do grootste tegenstander der franecho revolutie en een onverzoenlijke vijand van Bonaparte. William Pitt, een der grootste engel-gelio staatsman tien van den nieuweren tijd, deelde geheel in het gevoelen \\aii den koning eu heeft, schoon hij den val de3 keilers niet beleefde,
186
EERST K HOEK.
Even voor de gevangenneming van Cadoudal las men in den Moniteur: »de prins van Condé heeft de uitgewekenen opgeroepen , om zich te verzamelen bij den Rijn. Ten einde daarbij behulpzaam te zijn houdt zich een vorst uit het bourbonsche huis aan onze grenzen op.quot;
Daarbij drukte men de geheime correspondentie af van den engelschen gezant in Beieren, Drake, waaruit duidelijk aan het licht kwam, dat het de bedoeling van Engeland was, onlusten in Frankrijk te verwekken. Tailleyrand zond copie van die brieven, die men op de eene of andere wjjs machtig was geworden, aan al de leden van het corps diplomatique. De antwoorden, die daarop inkwamen eu die van groote verontwaardiging ge-tuignen, werden mede in den Moniteur geplaatst.
Zoo naderde de stille week. Zondag voor Pasohen, 18 Maart, begon mijn werk bij mevrouw Bonaparte. Ik ging al vroeg naar de ïuilerien, om de mis bij te wonen, die toen -altijd met veel plechtigheid werd gevierd. Na de mis vereenigde zich gewoonlijk een talrijke kring van de leden der hofhouding in de salons van mevrouw Bonaparte, die dan met den een en de ander een woord of wat sprak en spoedig weg ging.
Toen mevrouw Bonaparte in haar boudoir terug was gekeerd zei zij mij, dat wij do week zouden gaan doorbrengen op Mahuaison. »Ik verlang daar naar,quot; voegde zij er bij, »want alles maakt mij tegenwoordig bang te Parijs.quot; Een paar uur later waren wij al op reis, Bonaparte in zijn eigen rijtuig voorop, mevrouw Bonaparte en ik in het hare. Ik zag wel, dat zij iets had, dat haar hinderde en vroeg haar, of zij zich niet wel gevoelde. Na eenig aarzelen antwoordde zij: »ik zal u een
zeker door de door hem gevoerde staatkuude, aan dien val een groot aandeel gehad. In een levensbeschrijving van Pitt wordt gezegd, dat «z\'vakke navolgers hebben geoogst, wat de krachtige voorganger had gezaaid.quot; Vert,
187
EEKSTV! BOHK.
seu in v.an gelukwenschiug. Gbmeenteraden , militairen, bisschoppen wedijverden met elkander, om den eersten consul te doen hooren, boe gelukkig het land was met zijne redding. Al die adressen werden opgenomen in
den Moniteur.
Op 29 Maart werd Georges Cadoudal eindelijk gevat bij het Odéon. Hij zat in een kabriolet en het gevaar bemerkende zette hij zijn paard aan met alle kracht; een agent van policie greep het bollende paard moedig in de teugels, maar werd op betzelfde oogenblik door Cadoudal doodgeschoten. Toch gelukte het hem niet te ontkomen, want een hoop volk hield het rijtuig staande en leverde hem aan een paar agenten over. Een som van ongeveer 30,000 guldens in bankpapier, die hij bij zicbhad, werd aan de weduwe van zijn ongelukkig slachtoffer gegeven, ter vergoeding van het door haar geleden verlies. Den volgenden dag werd door de dagbladen meegedeeld, dat bij aanstonds bad bekend, met geen ander doel in Frankrijk te zijn gekomen als om Bonaparte te vermoorden. Toch meen ik mij zeer goed te berinneren, dat Cadoudal, die gedurende het geheele rechtsgeding een groote koelbloedigheid aan den dag lei en rond voor zijne gehechtheid uitkwam aan de Bourbons, bepaald ontkende, dat hij den eersten consul naar bet leven had willen staan. Zijn plan was, zoo mogelijk Bonaparte op te lichten, zonder hem verder leed te doen.
Omstreeks denzeitden tijd werd de koning van Engeland gevaarlijk ziek. Ons gouvernement hoopte, dat zijn dood de aftreding ten gevolge zou hebben van het ministerie Pitt\').
\') George UI, die intiusohen eerst in 1820, blind naar lichaam en geest, overleed, was du grootste tegenstander der fransche revolutie en een onverzoenlijke vijand van Bonaparte. William Pitt, een der grootste engel-selie staatsmaunen van den nieuwereu tijd, deelde geheel in het gevoelen van den koning en heeft, schoon hij den val des keilers niet beleefde.
186
KERSTK HOEK.
Even voor de gcvangenneniing van Cailondal las men in den Moniteur: »(le prins van Condé heeft de uitgewekenen opgeroepen, ora zich te verzamelen bij den Rijn. Ten einde daarbij behulpzaam te zijn houdt zich een vorst uit het bourbonsche huis aan onze grenzen op.quot;
Daarbij drukte men de geheiaie correspondentie af van den engelschen gezant in Beieren, Drake, waaruit duidelijk aan het licht kwam, dat het de bedoeling van Engeland was, onlusten in Frankrijk te verwekken. Tailleyrand zond copie van die brieven, die men op de eene of andere wijs machtig was geworden, aan al de leden vau het corps diplomatique. De antwoorden, die daarop inkwamen en die van groote verontwaardiging ge-tuignen, werden mede in den Moniteur geplaatst.
Zoo naderde de stille weck. Zondag voor Paschen, 18 Maart, begon mijn werk bij mevrouw Bonaparte. Ik ging al vroeg naar de Tailerien, ora de mis bij te wonen, die toen -altijd met veel plechtigheid werd gevierd. Na de mis verecnigde zich gewoonlijk een talrijke kring van do leden der hofhouding in fle salons van mevrouw Bonaparte, die dan met den een en de ander een woord of wat sprak en spoedig weg giug.
Toen mevrouw Bonaparte in haar boudoir terug was gekeerd zei zij rag, dat wij de week zouden gaan doorbrengen op Mahuaison. »Ik verlang daar naar,quot; voegde zij er bij, »want alles maakt mij tegenwoordig bang te Parijs.quot; Een paar uur later waren wij al op reis, Bonaparte in zijn eigen rijtuig voorop, mevrouw Bonaparte en ik in het hare. Ik zag wel, dat zij iets had, dat haar hinderde en vroeg baar, of zij zich niet wel gevoelde. Na eenig aarzelen antwoordde zij: »ik zal u een
zekci\' door de door hem gevoerde staatkuude, nan dien val een groot aandeel gehad. Ia een levensboschrijving van Pilt wordt gezegd , dat «zwakke navolgers hebben geoogst, wat dckraelitige voorganger had gezaaid.quot; Virt.
187
EERSTE BOEK.
groot geheim vertellen. Bonaparte heeft mij straks gezegd, dat hij Caulaincourt naar de grenzen heeft gestuurd, om den hertog d\'Enghien gevangen te nemen1). Hij wordt hierheen gebracht.quot; — »0, mijn God, mevrouw ,quot; riep ik uit, »en wat zullen zij met hem doen?quot; — »Ik geloof, dat hij veroordeeld zal worden.quot;
Nooit iu mijn leven heb ik mij zoo ontsteld gevoeld, als op dat oogenblik. Mevrouw Bonaparte dacht, dat ik flauw viel en liet de raampjes neer, om lucht te krijgen. »Ik heb gedaan, wat ik kon, om Bonaparte te bewegen, dat deze prins niet zou gedood worden,quot; zei ze, »maar ik vrees, dat zijn lot al beslist is.quot; — »Wat, gelooft gij dan, dat meu hem ter dood zal brengen ?quot; — »Ik ben er bang voor.quot; Toen mevrouw Bonaparte dat zei barstte ik los in tranen en ik stelde mij al de gevolgen voor, die deze treurige geschiedenis hebben zou: dat noodeloos vergieten van koninklijk bloed, waar niemand over voldaan zou zijn als de Jakobijnen, de bijzondere belang ■ stelling, die deze prins altijd had verwekt, de doorluchtige naam Condé, de algemeene ontsteltenis, de wederopleving van den doodelijken haat, och, en wat niet al meer! Mevrouw Bonaparte had aan dat alles niet eens gedacht en was alleen van schrik vervuld voor het denkbeeld van een moord. Ik stelde haar al de noodzakelijke gevolgen voor en zij beloofde mij, haar uiterste best te zullen doen, om de ramp nog te keeren.
Bleek van aandoening kwamen wij op Malmaison aan,
\') De hertog d\'Enghien, een prins van Bourbon, in 1772 geboren, wns bij het begin der revolutie uitgeweken en had gediend in het leger van Condé. Later trouwde hij met eene prinses de Kohan en leefde stil oj) een kasteel bij Ettenheim in Baden. Bij de zamenzwering van Cadoudal viel de verdenking van medeplichtigheid op hem, of liet men die op hem vallen. Althans Bonaparte gaf last hem op te lichten, dat, onder do leiding van Caulaincourt, door generaal Ordener met 400 gensdarmen werd volbracht. Veut.
188
EEliSTE BOEK.
eu ik ging terstond naar miju kamer, om eens uit te weenen. Miju geheele ziel was in oproer, ik hield van Bonaparte en ik bewonderde hem. Een hoogere macht had hem, in mijn oog, tot groote diugen bestemd en het was mij altijd lief, mijne levendige verbeelding op dat punt te laten werken. Op eens was het, of mij een blinddoek voor de oogen weg werd geschoven , en ik voelde, waar ik maar alleen met mij zelve te rade ging, welk een diepen, noodlottigen indruk deze staatkundige moord maken moest.
Er was niemand op Malmaison met wien ik er over kon spreken. Mijn man had geen dienst en was dus te Parijs gebleven. Ik moest mij dus inhouden en nog een opgeruimd gezicht zetten er bij. want mevrouw Bonaparte had met nadruk verboden, er iets van te doen blijken, dat zij mij over de zaak had gesproken.
Toen ik tegen zes uur in de salons kwam , zat Bonaparte te schaken. Hij zag er aoo kalm mogelijk uit en ik kon dat kalme gezicht nu niet velen. In de laatste uren was er zoo veel in mijn gemoed omgegaan , omver geworpen en vernietigd, dat ik aanstonds voelde, dat Bonaparte mij een geheel ander man was geworden als vroeger. Er kwamen eenige militaire heeren aan tafel, de maaltijd liep zeer stil en gewoon at, en na het diner begaf Bonaparte zich naar zijn kabinet, om met zijn policie te werken. Toen ik afscheid nam van mevrouw Bonaparte herinnerde ik haar nog eens aan de belofte van gisteren.
Den volgenden morgen ging ik al vroeg naar haar toe, maar vond haar zeer ter neder geslagen. Bonaparte had volstrekt niet naar haar willen luisteren. De vrouwen moesten zich, had hij gezegd, met die dingen niet bemoeien. Deze staatsstreek was geen willekeur, maar voor zijne staatkunde een gebiedende noodzakelijkheid. Juist
189
EERSTE BOEK.
daardoor zou hij litter grootmoedig kuuueu zlju. Hij moest kiezen tusscben deze beslissende daad of een lange reeks van zamenz we ringen, waarbij hij alle dagen zou moeten vonnissen. Straffoloosbeid vuurde de partijen aan, bij zou dan moeten vervolgen, veroordeelen, straffen, zonder einde, bij zou alles moeten terugnemen , wat bij voor de uitgewekenen bad gedaan en zich gebeel moeten overgeven aan de jakobijnen. De royalisten hadden hem al meer dan eens kwaad gedaan bij de revolutionairen, wijl by te toegevend was geweest, en deze daad zou hem losmaken van al de partijen. Daarenboven was de hertog d\'Enghien in Cadoudals zamenzwering gemoeid, hij stookte onrust in .Frankrijk en heulde met Engeland, zgn naam als militair gaf hem een zeker aanzien bij bet leger, als hij dood was hadden de soldaten gebroken met al wat Bourbon heette. In de staatkunde is een noodzakelijke terdoodbrenging geen misdaad en de bevelen waren ook al zoo gegeven, dat er niets aan kou worden veranderd.
Mevrouw Bonaparte maakte haar man er opmerkzaam op, dat de daad een nog zwarter aanzien kreeg, wijl de familie van de Caulaincourt, die baar moest uitvoeren, vroeger aan het koninklijk hof verbonden was geweest. »Dat wist ik niet,quot; was het antwoord, »eu bet gaat mij ook niet aan. Waagt Caulaincourt ziju naam , bij zal er mij te beter om dienen , en de republikeinen zullen hem te eer vergeven, dat bij een edelman is. Maar de Caulaincourt weet mijn gebeele plan niet en deukt, dat de hertog gevangen zal worden gezet.quot;
De moed ontzonk mij gebeel en al. Ik hield nog al van de Caulaincourt en sidderde, toen ik dat alles boorde. Het kwam mij voor, dat ik mijne betrekking aan bet hof voor goed diende neer te leggen.
De dag ging treurig voorbij. Mevrouw Bonaparte, die
190
li ER ST li BOEK,
veel van bloemen en boomen hield, had het druk met het verplanten van een cypres en wierp zelf een paar schoppen aarde op den wortel, om te kunnen zeggen, dat zij eigenhandig dien boom daar geplant had. »Mi)n hemel, mevrouw,quot; zei ik, »hoe is het mogelijk, dat gij daar van daag lust in hebt Fquot; Ik ben sinds dien dag die cypres nooit voorbij gegaan, zonder een beklemd gevoel.
Mevrouw Bonaparte begreep uiet, waarom ik zoo diep treurig was. Vluchtig en lichtzinnig van karakter bad zij daarenboven een vast vertrouwen op het helder inzicht van haar man en was alkeerig van alles, wat haar in een onaangename stemming bracht. Zjj gevoelde levendig, maar kort. Overtuigd dat de hertog d\'Enghien sterven moest, achtte zij een treurigheid, die toch niet kon helpen, overbodig. Toch gunde ik haar die baatzuchtige rust niet, maar viel haar onophoudelijk lastig. Zij luisterde naar mij met het grootste geduld, maar zonder mij eenige hoop te geven. Het bleek, dat zij Bonaparte vrij wat beter kende dan ik. Met tranen in do oogen bezwoer ik haar toch te doen, wat zij kon, en zeker, omdat zij nog al van mij hield, beloolde zij my nog een laatste poging te wagen.
»Als het moet noem dan mijn naam,quot; zei ik, »ik weet wel, dat die niet veel beteekent, maar als de eerste consul hoort, welken indruk de treurige geschiedenis op mij heeft gemaakt zal hij er over gaan deuken, dat anderen er even zoo over zullen oordeelen als ik. En ik kom er voor uit, ik ben zeer aan hem gehecht, ik zou er alles voor geven, als ik eene verontschuldiging voor hem kon vinden, maar hoe ik zoek, ik vind er geen!quot;
Den tweeden dag kregen wij Bonaparte maar weinig te zien. De minister van justitie, de prefect van policio en Murat kwamen op het kasteel en vertoefden lang in
191
EERSTE BOEK.
zijn kabinet. Allen zagen er even somber uit. Ik ging bijna den ganschen naclit niet naar bed; als ik even insliep had ilc allerlei akelige droomen. Telkens dacht ik, dat ik iets hoorde. Nu en dan kwam de gedachte bij mij op, dat ik naar Bonaparte moest gaan, dat ik mij aan zijne voeten moest werpen, om medelijden af te smeeken, medelijden met den jongen prins, maar vooral ook met zijn eigen goeden, beroemden naam, waar ik tot hiertoe in had geloofd. Zeker heb ik zelden pijnlijker nacht doorleefd.
Dinsdag morgen zei mevrouw Bonaparte: »alles is vruchteloos. Van avond komt de prins, hij wordt onmiddellijk naar Vincennes gebracht en daar voor den krijgsraad gesteld. Murat heeft de geheele leiding op zich genomen. Hij is de hatelijkste van allen in deze zaak en hitst Bonaparte onophoudelijk aan. Volgens hem zou toegevendheid zwakheid zijn en de jakobijnen woedend maken. Men zegt, dat bij Moreau volstrekt niet is gedacht aan zijn groote verdienste en dat er dus niet de minste reden is, een Bourbon te sparen. Bonaparte heeft mjj streng verboden, mij er verder mee te bemoeien. Ik heb hem verteld, dat ik er met u over heb gesproken en dat gij er zoo treurig over zijt. Doe uw best, om u wat in te houden.quot;
Ik ergerde mij over die waarschuwing. »Laat hem van mij denken, wat hij wil, het gaat mij weinig aan , mevrouw , en als hij vraagt, waar ik om schrei, zal ik ronduit zeggen : om u 1quot;
Mevrouw Bonaparte begon werkelijk ongerust over mij te worden. Haar zelve waren die hevige gemoedsaandoeningen vreemd en als zij mij wilde troosten herhaalde ik gedurig: »och , mevrouw, gij begrijpt mij niet!quot; Zij verzekerde mij, dat Bonaparte, als deze geschiedenis maar voorbij was, dezelfde zou zijn van vroeger. Maar
192
HEUSTE UOJiK.
daar bekommerde ik mjj niet over, ik wist immers wel, dat bij dezelfde zou blijven.
Eindelijk kwam bet uur van bet diner en daar beboerde een effen gezicht bij. Het mijne stond vrij treurig. Bonnparte zat weer te schaken , en zag my nauwelijks binnen komen, of bij riep mij, om hem raad te geven bij zijn spel. Ik kon baast geen woord uitbrengen , terwijl bij zoo zacht en vriendelijk tot mij sprak, dat ik er geheel door in de war raakte. Toen wij aan tafel gingen moest ik naast hem zitten eu hem op allerlei vragen antwoorden over mijne familie. Het bad er veel van, of hij zijn best wilde doen, mij bet geheele geval te doen vergeten. De kleine Napoleon was ook binnen gebracht en werd midden op de tafel gezet, waar bij, tot groot vermaak van Bonaparte, met zijn kleine bandjes in aide schotels greep.
Na het diner giag bjj met bet kind op den grond zitten spelen, maar zijn vrooljjkbeid was blijkbaar gemaakt. Mevrouw Bonaparte, die bang was geweest, dat haar man knorrig tegen mij zou zijn , omdat ik het had gewaagd aan mijn droefheid den vrijen teugel te laten, zag mij lachende aan, of zij zeggen wou: »ziet ge wel, dat hij toch zoo kwaad niet is, als hij schijnt.quot; Ik voor mij wist niet recht goed , of ik waakte of droomde , en zag er zeker bleek en treurig uit, want op eens riep Bonaparte mij toe: »waarom hebt gij niet een beetje rood aangelegd, gij zijt zoo bleek als de dood?quot; Ik antwoordde, dat ik bet geheel had vergeten. »Wat!quot; riep hij uit, »kau een vrouw zoo iets vergeten? Na, Joze-fine, dat zou u zeker niet gebeuren!quot; Een oogenblik zweeg bjj ea zei toen: »er zjjo. twee dingen, die een vrouw goed staan, rood en tranen.quot; Ik raakte hoe langer hoe meer in de war.
Als Bonaparte vrooljjk was miste bij allen goeden
Kémusat, Gedenkschijien, I. 13
193
194 EBRSTK BOKK.
smaak, ea toonde echte kazernemanieren. Hij begon op eens zoo vrij met zijn vrouw te stoeien, dat het beter was geweest, als hij dat uiot in gezelschap van anderen had gedaan , en vroeg mij toon om een partij met hem te schaken. Hij spoelde slecht, want hij kon zich niet schikken naar den loop vau de stukken. Ik liet hem stil ziju gang gaan; iedereen zweeg ea hij zat zacht te neurien. Op eens kwam hem Corneille voor den geest, fluisterend sprak hij: *Soyons amis, Cinnaquot; waarop hij de verzen van Guzman en Alzire liet volgen;
»Manr zelfs , wanueer uw haat mij dreigend stond naar \'t leven.quot; !)
Onwillekeurig sloeg ik de oogen op en zag hem in bet gezicht. Ik dacht werkelijk, dat hij zijn vrouw en de geheele wereld bad bedrogen en dat hij plan had een tooneel van grootmoedigheid te laten zien. Dat denkbeeld gaf mij voor het oogenblik een waro rust en mijn jeugdige verbeelding zei mij al, dat het zeker zoo zou gaan. »Houdt gij van verzen ?quot; vroeg Bonaparte. Ik had grooten lust, om te antwoorden: »vooral, als er een toepassing bij valt te maken ,quot; maar ik durfde niet.
Wij speelden door en ik werd , als ware zijne vroo-lijkbeid aanstekelijk, hoe langer hoe opgeruimder. Op eens hield er een rijtuig stil voor de groote deur. Men meldde generaal Hullin ; Bonaparte duwde de tafel hard op zij, stond op en begaf zich naar ziju kabinet, waar hij het overige gedeelte van den avond bleef met Murat, Hullin en Savary. Geruster dan straks ging ik naar
\') De verzen bier bedoeld luiden in haar geheel:
Heel anders is de wet van uw\' cu mijnen Gol:
Uw godsdienst wil den moord en wraak in ziju gebod.
Maar zelfs, wanueer uw haat mij dreigend stond naar \'t leven, Gebiedt myn godsdienst mij , grootmoedig te vergeven.
Alzire. Bedr. V, Toon. 7.
HEKSTE BOISK.
mijn kamer. Ik kon het mij niet voorstellen, dat Bonaparte niet geroerd zou worden, als hij dacht aan het slachtoffer, dat hij in handen had , en ik hoopte zoo , dat de prins zou vragen, om Bonaparte te spreken. Later hoorde ik, dat hij dit werkelijk deed, »Wanneer de eerste consulzoo heeft hij gezegd , »er in toestemde , mij te ontvangen , dan zou hij mij gelijk geven , wetende , dat ik mijn plicht heb gedaan.quot; Misschien gaat hij zelf nog wel naar Vincennes, dacht ik; zeker spreekt hij daar een luid klinkend .genade\'. Want waarom anders toch die verzen van Guzman.
De nacht, de verschrikkelijke nacht, ging voorbij. Des morgens al vroeg begaf ik mij naar de salon. Ik vond er Savary alleen, hij was bleek, en ik ben verplicht het te zeggen, hij zag er ontroerd uit. Zijn lippen trilden, tpen hij tot mij sprak, en toch zei hij niets als eenige onbeteekenende woorden. Ik vroeg hem niets. Tegen-ofer zulke lieden helpt vragen toch zoo weinig. Zonder dat men hen vraagt, zeggen zij, wat zij kwijt willen wezen en antwoorden niet.
Mevrouw Bonaparte kwam binnen, zij zag mij treurig aan, en zei, terwijl zij ging zitten, tot Sayary: »Is het afgeloopen?quot; — »Ja, mevrouw,quot; was hot antwoord, »hij is dezen morgen gestorven, en ik moet zeggen , hjj zag den dood moedig onder de oogen.quot; Ik stond als aan den grond genageld.
Mevrouw Bonaparte liet zich eenige bijzonderheden meêdeelen. Men had den prins naar een der droge grachten gebracht bij het kasteel. Toen men hem een zakdoek voor de oogen wilde binden wees hij dat met waardigheid af en zei tot de gensdarmen: »gij zijt Fran-schen en zult mij den dienst niet weigeren van goed te mikken.quot; Een ring, een haarlok en een brief voor zijne vrouw gaf hij aan Savary, die dat alles aan mevrouw
195
E El! STli liOEK.
Bonaparte liet zien. De brief was open , en even kort als hartelijk, Ik weet niet, of men aan de laatste wen-scben van den ongelukkige heeft voldaan.
»Toen hij dood was,quot; vertelde Savary , »gaf men aan de geusdarmen vrijheid ziju kleederen, horloge eu geld te nemen, maar niemand stak er een hand naar uit. Men mag zeggen, wat men wil, maar het sterven van zulke menschen doet toch meer aan , dan anders het geval is.quot;
Er kwamen langzamerhand anderen binnen. Eerst Eugene, die nog te jong was, om er veel over te denken , eu die ook in den hertog niets anders zag als een gewoon zamenzweerder tegen zijn meester, entoen eeuige generaals, wier naam ik maar zal verzwijgen en die op zoo luiden toon hunne onverdeelde goedkeuring te kennen gaveu, dat mevrouw Bonaparte zich wezenlijk begon te schamen, dat zij er om schreide en even onhandig als ongepast zei: »ik beu maar een vrouw en daarom kan het niet anders, of ik moet er om schreien.quot;
In den loop van den morgen kwamen de consuls , de ministers en Louis Bonaparte met zijn vrouw. Hij was zeer stil en scheen het feit af te keuren, zij zag er verward uit, als wist zij niet, hoe zij er over oordeelen moest. Over het algemeen bukten de vrouwen uog het diepst voor dat tooverwoord van Bonaparte: mijne staat\' kunde. Met dat woord sloeg hij alles dood; overtuiging, verbeelding, indrukken zelfs, en als hij het gebruikte was er geen schepsel, die eenvoudig durfde vragen, wat hij er eigenlijk meé meende.
Mijn man kwam ook eu dat deed mij goed. Hij was even ontroerd en ter neder geslagen als ik. Wat was ik hem dankbaar, dat hij mij niets aanried of zei, omtrent de houding, die ik ouder deze omstandigheden moest aau-pemen. Wij begrepen elkander zoo goed. Mijn man
190
EERSTE BOEK.
deelde mij mee, dat het te Parijs heel roerig was en dat de jakobijneu openlijk uitriepen; »nu behoort hij tot de onzen!quot; Hij voegde daar het volgende bij, waar ik latei-dikwijls over heb gedacht: »cle eerste consul heeft zich nu op een weg begeven, waarop hij , om het gebeurde te doen vergeten , het nuttige zal moeten ter zijde laten en het buitengewone zal dienen te doen.\'\' Tot mevrouw Bonaparte zei mijn man : »het zal goed zijn , als gij den eersten consul zegt, dat er geen oogenblik moet gewacht worden , met Parijs gerust te stellen. Men moet weten , dat dit niet het werk is van een bloeddorstig karakter, \'t geen nu aan het licht begint te komen , maar van eene berekening, die ik niet mag beoordeelen, doch die hem in elk geval tot groote voorzichtigheid raadt.quot;
Mevrouw Bonaparte nam dien raad goed op en bracht hem ook over aan haren man. Met veel welwillendheid luisterde deze er naar en zei toen ; »Reinusat heeft gelijk.quot; Even voor het diner vond ik mevrouw Bonaparte met hare dochter en mijnheer de Oaulaincourt in de galerij. Oaulaincourt was juist gekomen, hij had de gevangenneming van den prins bestuurd, maar was niet met hem naar Vincennes gereisd. Ik ging onwillekeurig achteruit, toen hij op mij toekwam. »Gij dus ook !quot; riep hij uit, »gij veroordeelt mij ook en toch ben ik niet schuldig, maar ongelukkig, doch dat ook zeer. Tot loon voor mijn toewijding heeft de eerste cousul mij onteerd. Ik ben jammerlijk misleid en na een verloren man.quot; Hij begon werkelijk te schreien, zoodat ik medelijden met hem kreeg.
Mevrouw Bonaparte vertelde mij, dat hij even zoo tot den eersten cousul had gesproken, en ik heb gezien, dat hij een tijd lang zeer ontevreden en verontwaardigd scheen. De eerste consul begon van zijn kant met vriendelijk te zijn, maar Oaulaincourt stoorde er zich niet
197
EEllSTE BOEK.
aan. Bonaparte sprak hem van zijn plannen, Caulain-court luisterde met blijkbare onverscliilligheid. Bonaparte deed hem schitterende aanbiedingen, zij werden eerst van de hand gewezen. Was het altijd maar zoo gebleven!\')
Dit alles nam niet weg, dat de volksstem Caulaincourt veroordeelde. Daar waren er, die om den meester te sparen, op den dienaar aanvielen. Die onbillijkheid verdroot hem. Voor eene onpartijdige of moedige veroordeeling bad hij het hoofd gebogen, maar toen bij zag, dat men er op uit was, al de schuld op hem te werpen en den waren schuldige te vleien, vatte hij een diepe minachting jegens de menschen op en nam het vaste besluit, zich zoo hoog mogelijk te verheffen, ten einde zoo de velen, die beneden hem stonden, tot stilzwijgen te dwingen. Zijn eerzucht en Bonaparte sterkten hem bij de uitvoering. »Wees toch zoo dwaas niet,\'\' zei de laatste. ïAIs gij bukt onder de slagen , die men u toebrengt, moet gij vallen. Niemand zal u er om prijzen, dat gij wat laat tegen mij in verzet zijt gekomen en naarmate men u minder behoeft te vreezen zal men meer op n afgeven.quot; Door al dergelijke redeneringen, gepaard met de belofte vau schoone en streelende vooruitzichten, slaagde Bonaparte er in, het gevoel van berouw bij Caulaincourt tot zwijgen te brengen. Men kan de zwakheid afkeuren , waarmee de Caulaincourt den eersten con-
\') Het is opmerkelijk, dat allen de schuld van den moord van den hertog d\'Ënghien op anderen hebben trachten te schuiven. Caulameonit op II ul-lin, Vlullin op Murat, Murat op Savary enz. Allen schamen zich de onwaardige daad, die Bonaparte deed verrichten Vxnchtews zijne slaaikimde. De dood van den prins was door dm cetsten consul zoo vast besloten en bevolen, dat, naar men zegt, het graf in dc gracht reeds was gegraven, eer de prins op het kasteel kwam. Tailleyrand , die geen aandeel in de bloedige daad heeft gehad, zei: «het geheele geval is een drama, üa held (de hertog) alleen heeft een mooie rol, de anderen spelen voor bedieuden. De schrijver is Bonaparte.quot; Virt.
198
EERSTE BOEK.
sul de verlagende rol vergaf, die hij hem had doen spelen , dit moet tot zijn eer worden gezegd , dat hij nooit een vleiende hoveling is geworden en onder de zeer weinigen heelt behoord, die Bonaparte do waarheid durlden zeggen. \')
Voor het diner verzochten mevrouw Bonaparte en hare dochter mij , mij toch vooral goed te houden. Dö eerste vertelde mjj, dat haar man haar des morgens had gevraagd, hoe ik de treurige geschiedenis had opgenomen , en dat hij, toen zij antwoordde, dat ik had geschreid , had gezegd: »dat spreekt van zelf, daar is zij vrouw voor; gij verstaat er niets van met elkander, maar dat zal wel bedaren en men zal leeren inzien, dat ik geen dwaasheid heb begaan.quot;
Eindelijk gingen wij aan tafel. Behalve hel gewone personeel van dienst waren er Louis Bonaparte met zijne vrouw, Eugène de Beanharnais, Gaulaincourt en Hnllin , die toen kommaudant was van Parijs.2) Het gezicht van dien man deed mij pijn. Ik vond, dat hij er onverschil-
\') De Caulaincourt is altijd dezelfJc gebleven en heeft de staatkunde evenzeer ais den persoon van Napoleon dikwyis streng veroordeeld. Mijn vader heoft mij verhaald, dal Caulaincourt, toen hertog de Vieenza, iu 181S als lid van den gencralen staf, aan de zijde van Napoleon reed, toen er een bom vlak naast den keizer nederviei. In een oogwenk drong hij zijn paard tnssohen den keizer en den dreigenden bom, ten einde zoo het gevaar der uitbarsting voor Napoleon te verminderen. Niemand werd gewond. Toen men des avonds Caulaincourt de opmerking maakte, dat hij zijn leven voor den keizer had gewaagd, antwoordde hij: «dat is waar, cn het wns m\\jn plicht, maar daar is geen God in den hemel, indien die mensch op zijn troon mag sterven.quot; Paul db Hémusat.
2) Hnllin, als nnrwerkmaker uit Geneve te Parijs gekomen, nam deel aan de bestorming der bastille, word toen militair en volgde Bonaparte op al zijn veldtochten, terwijl hij gedurig opklom in rang. Hij was voorzitter van den krijgsraad, die den hertog d\'Bughien veroordeelde. Tn 1814 heeft hij een klein geschrift uitgegeven, ten einde zich te verdedigen en de schuld op Savary te werpen. In 18-i2 stierf hy tn Parijs arm en blind. Vüiit,
190
200 KEKSTli liOEK.
lig uitzag, schoon men zei, dat hij zich de zaak nog al aan had getrokken. Misschien meende hij noch een slechte, nog een goede daad te hebben gedaan. Hij leefde later zeer eenvoudig, schoon Bonaparte, door titels en eerbewijzen, den bloedigen dienst, dien hij bewees, heeft trachten te beloonen. Men zegt echter , dat Bonaparte later meer dan eens heeft gezegd: »die man hindert mjj, ik houd niet van de herinnering, die hij in mij opwekt.quot;
De eerste consul kwam uit zijn kabinet aan tafel; dien dag toonde hij in het geheel de vroolijkheid van gisteren niet. Zoolang het diner duurde was hij zeer stil en er werd haast door niemand een woord gesproken. Toen wij van tafel op zouden staan , zei hij op eens, met harde en ruwe stem; »zij zullen ten minste zien , waartoe wij in staat zijn en ous. hoop ik, voor het vervolg met rust laten.quot; Hij ging naar de salon, waar hij lang met zijn vrouw zat te praten, terwijl hij mij tusschenbeiden aanzag, zonder eenige afkeuring in zijn blik. Ik hield mij stil en op een afstand, ik was eigenlijk te ziek, om een woord te spreken.
Langzamerhand kwamen Jozef Bonaparte, mijnheer en mevrouw de Bacchiochi \') en mijnheer de Fontanes. Lucien was in die dagen op minder aangenamen voet met zijn broeder, wegens Kijn huwelijk met mevrouw Jouborthon , hij kwam niet meer aan het hof en men zei, dat hij van plan was, Frankrijk te verlaten. Tegen den avond verschenen nog Murat, de prefect van policie Dubois en eenige leden van den staatsraad. Allen hadden het gewone gelegenheidsgezicht, er werd zeer weinig en zacht gesproken, de dames zaten en zeiden geen woord, de
\') Prins Bacchiochi was toon kolonel van een regiment dragonders. Hij hield zich in het geheel niet bezig raet de staatknnde, maar was een groot en hnrlstochtelijk violist.
EERSTE 1!0 EK.
lieeren stouden er in een lialveti cirkel omheen, Bonaparte liep bestendig van den eenen kant van de salon naar den andere en begon een gesprek met Fontanes over een historisch onderwerp. Terwijl er enkele namen uit de oudheid werden genoemd knoopte Bonaparte daar eenige beschouwingen aan vast over sommige fransche koningen en veldheeren. Ik maakte in mij zelve de opmerking, dat hij dien dag een bijzonderen aanleg had tot onttronen, zelfs van hen, die hij anders bewonderde. Hij wijdde uit in den lof van Karei den Groote, maar beweerde, dat Frankrijk onder de Valois altijd achteruit was gegaan. De naam van Hendrik IV moest er ook onder lijden. »Hij was niet genoeg vervuld van het gevoel zijner waardigheid , want het is te dwaas om van te spreken , dat een koning den gewonen burgerman uithangt, of zich voordoet als net een mensch gelijk een ander. Zoodra hij koning is staat hij op veel verhevener standpunt , dan iemand om hem heen, en Alexander de Groote begreep dit bij uitnemendheid goed, toen hij beweerde, dat hij van een god afstamde.quot; Lode wijk XIV, meende hij, kende de Franschen vrij wat beter dan Hendrik IV, maar, zoo liet hij er op volgen: »hij liet zich toch beheerschen door de priesters en een oud wijf,quot; en aan die laatste uitdrukking voegde hij eenige minder fatsoenlijke woorden toe. Toen kwam hij op het krijgsmanstalent van Lode wijk XIV en op enkelen zijner generaals.
»De militaire wetenschap,quot; zei hij, »bestaat hierin, dat men van te voren allo kansen berekent en dan zuiver mathematisch het toeval er bij inhaalt. Op dat punt moet men zich nooit vergissen, een kleinigheid meer of minder kan alles veranderen. Evenwel kan die zuivere verdeeling van berekening en toeval alleen door een genie worden gemaakt. Tot schoppen is het genie alleen in
201
HEESTE ISO UK.
202
staat ea de stoutste werking van den menschel ijken geest is deze, dat hij het aanzijn geoft aan wat niet is. Voor den middelmatige blijft het toeval altijd een ondoorgron-deli]k geheim, voor den denkenden geest wordt het een werkelijkheid. Turenne heeft daar nooit over gedacht en had niets als methode. Ik geloof, dat ik hem zou hebben geslagen. Condé had er meer denkbeeld van, maar was niet kalm genoeg. Prins Eugenius is een van de weinigen, die het geheim kende. Hendrik IV bezat niets als dapperheid; gevechten heeft bij genoeg geleverd, een geregelden veldslag nooit. Catinats roem heeft een demo-kratische kleur en ik heb een overwinning behaald, waar bij zich liet slaan. De heeren wijsgeeren hebben zijn naam opgesierd naar hun welgevallen , eu dat valt te go-makkelijker, wijl men vau middelmatige menschen, die door de omstandigheden naar de hoogte zijn gebracht, licht wat zeggen kan. Om, op welk gebied ook, een groot man te zijn, moet men een deel van zijn roem zelf hebben geschapen en blijken boven de toestanden te staan, die men zelf in het aanzijn heeft geroepen. Gesar, bij voorbeeld, heeft nu en dan een zwakheid getoond, die mij doet twijfelen , of bij den lof, dien men voor hem over heeft gehad, wel verdient. Uwe historieschrijvers, mijnheer de Fontanes, komen mij nu en dan vrij verdacht voor. Uw Tacitus verklaart niets, hjj trekt eeu besluit, zonder te zeggen, hoe hij er aan komt; ik houd hem voor een handig schrijver , maar staatsman was hij in \'t geheel niet. Hij schildert Nero als een onverdra-gelijken tyran , en verhaalt dan, terwijl hij zegt, dat de tyran Rome in brand liet steken , dut het volk veel met bom op had. Dat rijmt niet. Geloof maar vrij, dat de schrijvers de dingen ons meestal hebben voorgesteld naar hun eigen inzicht. Weet gij, wien ik wel zou willen lezen, als hij eeno geschiedenis had geschreven? Den
EE!tSïl3 liOEK ■
koning van Pruisen , Frèderik. \') Dat was er een , die in alle opzichten zijn vak verstond. De dainos hier,quot; en hij keerde zich naar ons , »ziju dat zeker niet eens, omdat lijj een droog, stug man was, maar een staatsman moet niet sentimenteel zijn, dat deugt hem niet. Hij is immers als het ware een persoon , die aan den eenen kant staat, terwijl de wereld aan de andere zijde ligt. Zijn bril is de staatkunde, hij moet alleen maar zorgen, dat zij noch verkleint, noch vergroot, en terwijl hij de dingen nauwkeurig beziet moet hij te gelijk voorzichtig acht geven op de draden , die hij in de baud heeft. De kar, die hij rijdt, wordt soms door heel ongelijke paarden getrokken, boe zou bij zich dan kunneu inlaten met allerlei gevoelsaandoeningen, waar gewone inenschen zich aau overgeven ? Kan hij zich bekommeren om bloedverwantschap, gehechtheid en al zulke kinderachtfghedeu meer ? En wat moet hij , in zijn zoo geheel bijzonderen toestand, somtijds geen daden verrichten, die men niet begrijpt en daarom veroordeelt, terwijl zij toch een onmisbaar deel zijn van het plan, waarnaar hij werkt! Eens zullen juist zulke daden liet groote werk verklaren en hem den lof bezorgen van het geslacht, dat na hem leeft. Ongelukkigen, die gij zijt! Gij houdt uwen lof terug, omdat gij vreest, dat de beweging der groote machine u zal verpletteren, gelijk de voet van Gulliver het de Lilleputters deed. Ziet goed voor u uit, laat uwe verbeelding vrij spel en gij zult erkennen , dat wat gij wreedheid noemt, niets als staatkunde is. Groote mannen kennen en beoordeolen elkander juister, dan gij in
gt;) liet is bekend, dat Napoleon er uooit toe kon komen van den Groote te spreken, schoon hij den tilol Napoleon le grand gaarne droeg. Bij Charlemagne kon liij niet anders. Hij kon zelfs niet verdragen , dat men een man van langer gestalte dan de zijne grool noemde. Zei iemand : »die man ia groot,quot; dan was zijn haastig antwoord: quot;lang, wilt gij zeggen.quot;
veut.
203
204 EERSTK BOEK.
staat zijt te doen, eu zijn zij werkelijk bekwaam, dan toornen zij hun hartstocht in, wijl zij die in al hare gevolgen weten te berekenen.quot;
Men kent uit dit manifest Napoleons geest en ziet te gelijk , hoe het eene denkbeeld altijd weer een ander voor den dag bracht. Op andere dagen sprak hij gewoonlijk niet zoo lang achter elkander en kon best verdragen, dat men hem in de rede viel, maar nu waren alle gemoederen te vol van het gebeurde, dan dat iemand lust had, de toepassing uit te breiden, die Bonaparte duidelijk genoeg begon.
Mijn geheugen brengt mij niet alles te binnen, wat hij dien avond sprak, maar ik weet wel, dat hij langer dan een uur op en neer liep, al pratende. Op eens hield hij stil en beval mijnheer Fontanes de correspondentie van Drake betrekkelijk de zamenzvvering voor te lezen.
Toen dat gedaan was riep hij uit: »dat zijn bewijzen, waar niets tegen kan worden ingebracht. Die lieden wilden alles in Frankrijk omverwerpen ea de revolutie , in mijn persoon, vermoorden; gelukkig, dat ik haar heb weten te verdedigen en heb doen zien, waartoe zij in staat is. De hertog d\'Enghien was even goed een zamen-zweerder als de anderen, daarom heeft hij don dood verdiend. Voor het overige zijn zij met weinig overleg te werk gegaan en kenden de kaart van het land niet. Eenige onbeduidende correspondenten en oude dames hebben hun brieven geschreven en die hebben zij geloofd. De Bourbons zien nog alles door het Oeil de boeuf van hun paleis te Versailles en daarom alles verkeerd. De Polignacs droomden, dat hier alle huizen zouden openstaan , om hen te ontvangen , en toen zij hier kwamen hielden alle adellijken de deur gesloten. Als die domooien mij dood geslagen hadden, dan hadden zij nog niets gewonnen en de vertoornde jakobijnen waren een-
EEESTIi BOEK.
voodig in mgn plaats gekomen. De tyd van de etiquette is voorbij, maar de Bourbons kunn9u er niet buiten. Ik wed, dat het eerste , wat zij bij hun terugkomst bij de band namen, de etiquette zon ziju. O, het was heel iets anders, als men hen gelijk Hendrik IV had gezien, met stof en bloed bedekt. Men herneemt geen koningrijk met een uit Londen gedagteekenden brief, met Lo-dewijk er onder. En toch brengen juist zulke brieven het leven der onvoorzichtigen in gevaar, die ik beklaag en desniettemin moet straffen. Ik heb bloed vergoten. Ik moest, ik zal nog meer vergieten, maar ik zal het doen zonder haat of toorn, alleen omdat de republiek die lating noodig heeft. Ik ben staatsman , ik ben de fran-sche revolutie, en ik zal baar handhaven!quot;
Na die laatste woorden kregen wij ons afscheid eu een ieder ging stil zjjns weegs. Zoo eindigde deze noodlottige dag.
205
DK INDllUK VAN DEN\' MOORD VAN DEN HERTOG U\'ENGHIEN 01\' DE BEVOLKING VAN PAfilJS. - POGINGEN VAN DEN EERSTEN CONSUL OM DIEN TE VERZACHTEN. - BEZOEK VAN
DE OPERA. — BOOD VAN PICHEGRU. - VERWIJDERING
TUSSCHEN BONAPARTE EN ZIJN BROEDER LUCIliN. - PLAN
A\'-AN AANNEMING VAN DEN JONGEN NAPOLEON. — VESTIGING VAN HET KEIZERRIJK.
De eerste consul deed wat hij kon, om den indruk van het gebeurde te verzachten. Hij merkte duidelijk, dat men zijn gedrag tegenover den vermoorden hertog in verband bracht met zijn karakter , en liet daarom in zijne openbare en bijzondere gesprekken zoo veel mogelijk uitkomen , dat de staatkunde den dood van den hertog dEnghien had geëischt en dat er volstrekt geen wreedheid bij in het spel was geweest. Zooals ik reeds zei, kwam hij de Caulaincourt overal tegemoet, en toonde zich jegens mij zoo vriendelijk eu welwillend als nooit te voren, zoodat ik onwillekeurig moest erkennen, dat de vorsten een zonderling sterke macht uitoefenen op gewone menscheu. Hoe zij ook zijn, ons gevoel, misschien onze ijdelheid , voelen zich, bij hunne minste toenadering, gestreeld. Ik leed ouder de pijnlijke herinnering en voelde mij toch onwillekeurig tot hem getrokken. Wij keerden naar Parijs terug en daar vernam ik eerst recht,
EERSTE BOKK. 207
welken indruk de moord had te weeg gebracht. Ik kon het noodlottige, dat er in lag , niet ontveinzen, en toch kon ik ook niet toestemuien, dat deze bloedige daad het uitgangspunt zou zijn van een reeks van dergelijke gruwelen. Ofschoon het haast onmogelijk scheen, de daad te hard te veroordeelen , ging toch do partijzucht zoo ver, dat ik mij gedwongen gevoelde, nu en dan te wijzen op den loop der omstandigheden, die haar hadden uitgelokt, ook al wist ik te voren, dut mijne woorden bij hen, tot wien zij gericht waren, niets zouden uitwerken.
Zoo had ik onder anderen een vrij onaangenaam too-neel met mevrouw de eene nicht van mevrouw
Bonaparte. Zij behoorde onder die personen, die des avonds nooit een bezoek brachten op de ïuileriën , en die , terwijl zij het paleis in twee geheel van elkander gescheiden deelen hadden verdeeld, er geen bezwaar in zagen des morgens in de vertrekken van mevrouw bonaparte te verschijnen , terwijl zij de houding aannamen, of de andere vertrekken voor hen niet bestonden.
Zij was een levendige en vrij opgewoudene vrouw. Op zekeren morgen trof ik haar aan bij bevrouw Bonaparte, die door hare heftige uitdrukkingen geheel uit bet veld was geslagen. Nauwelijks was ik de kamer binnen getreden, of zij richtte den stroom harer verwijtingen ook tot mij en zei, dat zij ons diep beklaagde, wijl wij, als met een onverbrekelijken keten, aan zulk een tyran waren vastgekluisterd. Daar lag iets zoo beleedigends in hare woorden , dat ik niet laten kon haar op het ongepaste te wijzen van de houding, die zij tegenover hare nicht durfde aannemen. Driftig gaf zij mij ten antwoord, dat ik al het gruwelijke, dat er in den moord lag, niet scheen te kunnen of te willen inzien. »Wat mij aangaat,quot; liet zij er op volgen, »als uw eerste consul op het oogenblik hier binnen kwam , dan zoudt ge mij voor
EERSTE liOÜK.
hem zien vluchten, ala voor een vergiftige slang.quot; »Mevrou\\v,quot; zei ik, weinig denkende aan het profetische, dat in mijn woorden lag, »Tergeet niet, dat er een tijd kan komen, waarop het u spijten zal, u zoo te hebben uitgelaten. Betreur met ons de noodlottige geschiedenis , maar bedenk, dat de woorden, die wij in opgewondenheid uiten, somtijds zeer lastige gevolgen kunnen hebben. Zeker kom ik u op dit oogenblik veel te bedaard en te gematigd voor. Misschien duurt mijne droefheid langer dan de uwe.quot; Niet lang daarna was deselfde dame aangesteld bij het hof van hare nicht, die toen keizerin was geworden.
Hume zegt ergens, dat toen Cromwell zich een soort van hofhouding had gemaakt, hij aanstonds een tal van voorname lieden om zich heen zag, die van meening zijn, dat zij in het paleis t huis behooren, zoodra de deuren open gaan. Zoo gaf ook de eerste consul, toen hij zich de souvereine macht toeeigende, een soort van vrijbrief aan het geweten van menigen edelman , wiens ijdelheid hem dreef naar een hof. Waarom toch den rang ontvloden, waarvoor men zich door zijne geboorte bestemd gevoelt ? De vergelijking klinkt wel wat plat, maar zij is toch juist: in het karakter van de zoogenaamde groote heeren ligt iets van de kat, die altijd aan het huis gehecht blijft, al verandert het ooi gedurig van eigenaar. Toen Bonaparte , de moordenaar van den hertog d\'Eughien, keizer was geworden , kreeg hij van den franschen adel, wat hij als consul te vergeefs had gevraagd, en hij had misschien gelijk, toen hij latei-tot een van zijne ministers zei: »die moord was een misdaad, maar geen fout, want al de gevolgen zijn er juist zoo uit voortgekomen, als ik mij die had voorgesteld.quot;
Toch waren de gevolgen , van een hooger standpunt
208
EHItSTK iïOEK.
beschouwd, ernstiger dan hij dacht. Zeker werden er enkele al te levendige verwachtingen door gesmoord , wijl er lieden zijn, die niets meer gevoelen, waar zij niets meer hebben te hopen; maar, zooals mijn man zei, hij moest, door een tal van buitengewone daden , het stilzwijgen opleggen aan de bloedige herinnering, hij was verplicht tot het voortdurend behalen van een schitterenden uitslag, wijl die alleen zijn schuld kon verzachten. En als wij zien, welken weg hij voor het vervolg moest bewandelen, dan wordt daardoor de overtuiging in ons gesterkt, dat alleen die staatkunde, die op edele grondslagen rust en die het heil des volks beoogt, zegen en vrede brengt ook aan den machtigsten vorst.
Bonaparte is er, bij den moord van don hertog d\'Enghien, iu geslaagd eerst ons, toen den Iranschen adel, eindelijk de gansche natie, ja, geheel Europa in zekeren zin tot medeplichtigen te maken. Allen hebben zich aan hem, aan zijn lot verbonden, maar terwijl wij aldus deelden in zijn smaad, verloor hij het recht op onze toewijding in de dagen van zijn val. Hoe kou hij ook rekenen op een onverbrekelijken band, als die ten koste der edelste aandoening van do ziel had moeten worden geknoopt? Ik ga alleen met mijne eigen ervaring te rade. Van dien nood-lottigen dag af heb ik mij meer dan eens geschaamd over rnijne betrekking, en datzelfde gevoel, \'tgeen ik in het geheim koesterde, is langzamerhand het deel van allen geworden.
De eerste consul werd onaangenaam getroffen, toen hij te Parijs komende, den indruk bemerkte, dien de moord had gemaakt; hij zag al spoedig, dat de gezichten anders stonden als vroeger. Zelf verlangende, om een pijnlijke heriiiuering zoodra mogelijk op zij te zetten , meende hij niet beter te kunnen doen, dan de volksmeening te ge-moet te gaan en zich , schoon sommigen het hem ont-
Kéuusat, Gedenkschriften. 1. 14
209
eerste hoek.
raadden, in het publiek te vertoonen. »Het is van belang,\' zei hij, »de zaak te doen verouderen, zij blijft altijd nieuw, zoolang er nog iets over te zeggen valt. Ik wil niets in mijne gewoonten veranderen en het publiek dwingen tot een zuiverder beoordeeling der feiten.quot; Men zou dus naar de opera gaan. Ik vergezelde mevrouw Bonaparte. Haar rijtuig reed onmiddellijk achter dat van haar man. Gewoonlijk wachtte hij haar niet, om zamen de trap op te klimmen en in de loge te verschijnen, maar nu vertoefde hij in eene kleine salon bij den ingang, tot zij er was. Zij was doodelijk bleek en in \'t geheel niet op haar gemak, en het scheen, of hij op ons gezicht wilde lezen, wat onze gedachte was over de ontvangst, die hem iu de zaal verbeidde. Eindelijk ging hij voorwaarts, als iemand, die een batterij zal gaan bestormen. Men ontving hem als altijd, hetzij, dat zijne verschijning de oude werking te weeg bracht, hetzij dat de policie hare maatregelen had genomen — ik weet het niet. Ik was bang, dat men hem met een diepe stilte zou ontvangen en voelde toch een onaangename gewaarwording , toen men hem toejuichte.
Hij bleef maar v kort te Parijs en vestigde zich te St. Cloud , waar hij zijne groote plannen voorbereidde. Het kwam hem noodzakelijk voor, tegenover Europa een macht te stellen, die niet betwist kon worden, en nu hij, door enkele daden, die hij eenvoudig gewelddaden noemde, met al de partijen had gebroken , meende hij meer open en rond te kunnen vertoonen, wat tot hiertoe voorzichtig verborgen was gehouden. Vooreerst vroeg en verkreeg bij van het Wetgevend Lichaam eene lichting van zestig duizend man; niet wijl hij die noodig had voor den oorlog met Engeland, \'t welk toch voornamelijk ter zee moest worden bevochten, maar omdat hij zich een krachtig aan-zien wenschte te geven op het oogenblik, dat hij Europa
210
BlillSTE BOEK.
een treffende verrassing bereidJo. Het burgerlijk wetboek, een algemeen bewonderde arbeid, kwam gereed. De tribunes der drie staatslichamen weerklonken van Bonaparte\'s lof. Mijnheer Marcorelle, lid van de Wetgevende vergadering, stelde op 24 Maart, drie dagen na den moord van den hertog d\'Eughien, eene motie voor, die met gejuich werd ontvangen. Volgens die motie moest de buste vau den eersten consul in do zaal worden geplaatst. »Opdat,quot; zoo sprak de voorsteller, »een schitterende handeling vau toewijding van onzen kant aan geheel Europa toone, dat hij, wiens leven door den dolk der moordenaars werd bedreigd , het voorwerp onzer liefde en bewondering is.quot;
Weinige dagen later nam de staatsraad Fourcoy het woord, om namens het gouvernement de sluiting der zitting aan te kondigen. Bij die gelegenheid sprak hij over de prinsen uit het huis Bourbon, als over »leden van dat ontaard geslacht, dat Frankrijk met strooraen bloeds zou willen bezoedelen, om zelf weer te kunnen regeeren.quot; Het was noodig, zoo verklaarde hij, dat men de prinsen met den dood bedreigde, zoodra zij het waagden, een voet te zetten op Frankrijks grond. \'
De instructie van het monsterproces werd intusschen voortgezet. Dagelijks werden in de Vendeé of te Parijs chouans gevangen genomen en Georges, Pichegru en Moreau waren al meer dan eens verhoord. De eersten waren, zoo men zei, kloekmoedig en mannelijk in hunne antwoorden, de laatste was zeer ter neder gedrukt.
Op zekeren morgen vond men Pichegru geworgd in zijn cel en die geschiedenis wekte veel opspraak. Men meende, dat dit een gemakkelijke manier was, om zich van een vijand te ontdoen, te meer, wijl het te vreezen stond, dat Pichegru op den dag zijner veroordeeling dingen aan het licht zou kunnen brengen, die men liever
211
EERSTE BOEK.
verzwegen hield. Misschien zou hij daardoor velen ten zijnen gunste bobben kunnen stemmen en misschien zou ook de onschuld blijken van Moreau, wiens schuld toch al zoo raoeielijk te bewijzen viel. Van den anderen kant zeiden de vrienden van Bonaparte: »niemand trekt het in twijfel, dat Pichegru te Parijs is gekomen, om een opstand uit te lokken, hij heeft dat zelf volstrekt niet ontkend, hot is jammer, dat zijn onverwachte dood de geheele toelichting der zaak zeer in den weg staat.quot;
Jaren daarna vroeg ik Taiüeyrand , wat hij van den dood vau Pichegru dacht. »Dat hij zeer onverwacht en ten juisten tjjde gestorven is,quot; was het antwoord, maar Tail-leyrand stond toen op geen goeden voet met Bonaparte en verzuimde geen gelegenheid, om hem in een minder aangenaam daglicht te plaatsen. Ik hecht dus aan zijn oordeel niet bijzonder. Op St. Cloud werd over het geval niet gesproken.
212
Omstreeks dienzelfden tijd verliet Lucien Bonarparte, die met zijn broeder in onmin was geraakt, Parijs en Frankrijk. Het huwelijk met mevrouw Jouberton, dat Bonaparte niet tegen had kunnen gaan , had eene groote verwijdering tusschen de beide broeders te weeg gebracht, zoodat zij elkander zelden zagen. Toen Bonaparte met zijn groote plannen bezig was deed hij nog eene poging tot toenadering, maar Lucien was onverzettelijk. Te vergeefs stelde men hem de aanstaande grootheid voor van zijn geslacht en sprak hem zelfs over een huwelijk met de koningin van Etrurië 1). Zijn liefde was te sterk
1) Na hel verdrag van Luneville in 1801 was Toskaiie verheven tot een koningrijk Etruriu, onder den zoon van den hertog van Panna., In 1803 stierf de koning, en zijne weduwe, Maria lionise, dochter van Karei IV van Spanje, volgde hein op. In 1807 werd bet koningrijk ingelijfd bij het keizerrijk en in 180\'J er weder van losgemaakt, ten gunste van mevrouw Macchioclii, die den titel kreeg van groothertogin van Toskane.
DEUSTE HOEK.
en deed hem al die aanbiedingen van de band wijzen. Er volgden een heftig tooneel, bepaalde vijandschap eu verbanning uit het land.
Bij die gelegenheid heb ik bij den eersten consul eeu aandoening van teederheid waargenomen.
Het was op St. Cloud laat in den avond. Mevrouw Bonaparte, die met mijn man en mij alleen was, wachtte met zekere angst den afloop van het laatste gesprek tns-sohen de beide broeders. Zij hield niet van Lncien, maar nog veel minder van opspraak in de familie. Tegen middernacht kwam Bonaparte in de salon; hij zag er treurig uit, viel op een stoel neder en riep op smart-vollen toon: »Het is gedaan I Ik heb geheel gebroken met Lucien en hem uit mijn huis weggejaagd.quot; Toen mevrouw Bonaparte hem tot bedaren poogde te brengen, drukte hij haar aan ssijn hart en zei: »gij zijt een goede vrouw, dat gij hem nog poogt te verdedigen,quot; en tegelijk liet hij zijn hand rusten op het schoone hoofd, dat zoo zeer afstak bij zijn hard eu streng gelaat. Hij vertelde, dat hij al had gedaan, wat hij kon, om Lucien tot andere gedachten te brengen, maar dat alles vruchteloos was geweest. »Toch is het hard,quot; liet hij er op volgen, »als men bij zijn familie zooveel tegenstand ontmoet. Ik zal voor het vervolg op niemand kunnen rekenen, als op mij zelf alleen. Welnu , ik zal trachten alleen te staan en daarbij troost zoeken bij u, Josefine.quot;
Van dat tooneel is mij altijd eene aangename herinnering bijgebleven. Bonaparte had tranen in de oogeu en was toen als ieder ander inensch. Kort daarop veroorzaakte zijn broeder Louis hem vrij wat bitterder teleurstelling, die eeu treurigen invloed had op het lot van mevrouw Bonaparte.
De consul, vast besloten den troou van Frankrijk te beklimmen en er eeu erfelijken troou van temaken, had
213gt;
EERSTE BOEK.
nu en dun liet denkbeeld aan echtscheiding al in do verte aangeroerd. Evenwel, -— hetzij, dat hij nog te veel van zijne vrouw hield , hetzij dat de toestand van Europa hem niet op een verbintenis kon doen hopen, die aan zijn macht een grootscher aanzien gaf — hij schoof dat denkbeeld op zij en vatte het plan op, den kleinen Napoleon, tegelijk zijn neef en kleinzoon, tot zoon aan te nemen.
Nauwelijks had hij op dat plan gezinspeeld , of de ge-heele familie kwam in opstand. Jozef beweerde, dat hij het recht niet had, op die manier over een erfopvolging te beschikken , die hem als oudsten broeder van rechtswege toekwam. Bonaparte, altijd juist door tegenstand geprikkeld tot volharding, bleef te vaster bij zijn plan en deelde het mee aan zijn vrouw, die, vol blijde vervulling , in de verwezenlijking er van een waarborg vond van geluk. Mevrouw Louis keurde het plan goed, zonder er bepaald meê ingenomen te zijn , zij was een vrouw zonder eerzucht, en koesterde daarbij de vrees, dat die grootsche toekomst misschien voor haar kind niet zonder gevaar zou zijn. Op zekeren dag hield Bonaparte, die zijn familie om zich heen had, den kleinen Napoleon op zijn knie en zei, terwijl hij het kind de wangen streelde: »weet ge wel, kleine deugniet, dat gij mogelijk nog eens koning wordt?quot; — »En mijn zoon Achilles dan?quot; riep Murat. — »Achilles! O, Achilles wordt een uitstekend soldaatantwoordde Bonaparte, tot diepe verontwaardiging van mevrouw Murat. Bonaparte deed, of hij daar niets van merkte en wijl hij wel wist, dat al de tegenstand van zijn broeders vooral door haar werd aangestookt, keerde hij zich weer tot den kleinen jongen en zei: »In allen geval, jongen, als gij lust hebt om te bljjven leven, neem dan geen lekkers aan van uw neven.quot;
Men voelt, welke bitterheid door zulke gezegden werd opgewekt. Van dat oogenblik af liet de familie Louis
214
EEltóïK HOEK.
geen oogeublik rust; men herinnerde hem, wat er al gezegd was, bij de geboorte van zijn zoon; men drong er op aan, dat hij toch de belangen van de familie niet ten offer zou brengen aan de toekomst van een kind, dat toch in allen geval voor de helft een Beau-harnaia was, en, wijl Louis niet zoo geheel van eerzucht was ontbloot, als men dat wel heeft willen doen ge-hoven, ging hij even als Jozef naar zijn broeder met de vraag, waarom hij juist gedwongen moest worden voor zijn kind een recht prijs te geven , dat in de eerste plaats hem zelf toekwam. »Watirom zou ik, ten gevalle van mijn . zoon , mijn erfenis laten varen ? Heb ik soms verdiend, dat ik onterfd word? Wat maak ik voor een figuur, als dit kind door u tot het uwe aangenomen, in waardigheid ver boven mij zal staan, en, van mij geheel onafhankelijk, misschien den neus voor mij optrekt, als het ziet, dat ik achteraan komen mag. Ik zeg u, het gebeurt nooit en liever dan dat ik mijn recht op de erfenis afsta, of ooit mijn hoofd zou moeten buigen voor mijn kind, ga ik weg, het land uit en ik neem mjjn kind mee. Ik zou dan wel eens willen zien , of gij den moed zoudt hebben, een vader met geweld van zijn kind te berooven!\'\'
Hoe groot zijn macht ook was, de eerste consul was niet in staat, dien tegenstand te overwinnen en maakte zich vruchteloos boos, terwijl hij wel gedwongen was, zjjn plan to laten varen, wilde hij de Franschen niet onthalen op het vermakelijke schouwspel van een familie, die elkander onderling het recht betwistte op een troon, waar toch eigenlijk nog niemand op zat. Bonaparte hield zich voorloopig stil, en regelde de erfenis, met de mogelijkheid eener aanneming tot opvolger in het besluit, dat later het licht zag, toen bij zich van cousul tot keizer verhief.
EE It STIC BOEK.
De baat tussclien de Bonapartes en de Beauliarnais werd door dat alles niet minder. De eersten dachten, dat bier niets anders in het spel was, als eene intrige van mevrouw Bonaparte. Louis werd strenger dau ooit en verbood zijne vrouw allen omgang met bare moeder. »Als gij er soms over denkt, hare belangen boven de mijne te stellen,quot; zei hij op ruwen toon, »weet dan, dat ik u dat zal laten voelen. Ik zal beginnen met u uw kind af te nemen en dan zal ik u ergens laten opsluiten, waar geen sterveling u vinden kan, zoodat gij in een ellendig en verborgen leven boete kunt doen voor uwe liefheid jegens uw familie. Pas op, dat mijn broeder niets van al deze bedreigingen hoort, ik verzeker u, dat zijn groote macht u geen oogenblik zal kunnen beschermen tegen mijn toorn!quot;
Mevrouw Louis boog machteloos het hoofd. Zij was juist zwanger, maar al het verdriet en de angst tastten haar zoo aan, dat zij voor goed hare gezondheid verloor. De frischheid van haar gelaat, het eenige, wat er bekoorlijk aan was, werd fiets en bleek en hare natuurlijke vroolijkheid ging geheel verloren. Duarbij durfde zij hare moeder niet tot hare vertrouweling te maken, wel wetende , dat die veel te heftig en opgewonden was. Den eersten consul kou zij er ook niet over spreken, en deze, die alles wel vermoedde, was haar dankbaar voor die ontwijking , terwijl hij geen gelegenheid voorbij liet gaan, om haar de blijken te geven van zjjn hoogachting en belangstelling. Ik weet wel, dat al wat ik daar zeg, in \'t geheel niet strookt met het gewone oordeel over deze ongelukkige vrouw, maar ik weet ook, dat de familie haar bitter haatte en dat het publiek, vertoornd ovev de keizerlijke tyrannie, met beide handen de gelegenheid aangreep, oin een lid der keizerlijke familie, als het maar eenigszins kon, door het slijk te halen. Haar man, die
216
EEUSTK HOEK.
gedurig wreveliger werd , als hij haar zoo verdrietig zag , die daarbij wel wist, dat ziju dolle jaloerschheid het middel niet was om zich bemind temaken, verzwaarde, met zijn lastig humeur en ziekeljjk gestel, dag aan dag het lijden der ongelukkige vrouw. Hy omringde haar van alle kanten met spionnen, las al hare brieven, eer zij die iu handen kreeg en kon het zelfs niet verdragen, als zij lang met een dame stond te praten; toen zij zich eens over dit alles beklaagde, had hij de ombeschaamdheid van te zeggen: »gij kunt mij niet liefhebben, gij zijt maar een vrouw en dus een schepsel vol kwaadaardigheid en list. Daarbij zijt gij het kind eener zedelooae moeder en behoort tot een familie, die ik verfoei, wat natuurlijker, dan dat ik op u pas, zooveel ik kan!quot;
Mevrouw Louis, die mij dit alles later vertelde; vond nergens troost als bij haar broeder, waar de Bonapartes , hoe jaloersch ook, toch niets van wisten te zeggen. Eugène, een jong man van een opgewekt, vroolijk, oprecht karakter, die, wars van alle overdreven eerzucht, zijn plicht deed , waar men hem plaatste , en zich nooit met intriges inliet, gaf zich op geenerlei wijze bloot voor eenige verdachtmaking of beschuldiging en bemoeide zich bijna nooit met de dingen, die in het paleis gebeurden. Zijn zuster hield hartstochtelijk veel van hem en als zij een oogenblik had, dat zij al haar leed voor hem kon uitstorten, dan was \'t haar een bron van vertroosting.
Intusscheu had de eerste consul zich bij den keurvorst van Beieren beklaagd over do betrekking, die Drake nog altijd met Frankrijk onderhield, en het duurde niet lang, of deze Engelschman, voor zijn veiligheid beducht, verdween op eens , even als de engelsche gezant aan het hof van Wurtemburg, sir Spenser Smith. Lord Morpoth vroeg in het parlement inlichting omtrent Drake\'s gedrag en de kanselier der schatkist verklaarde, dat deze zaakgelas-
217
1
218 EERSTE BOEK.
tigde volstrekt geen volmacht had ontvangen , om te doen, wat hij gedaan had en dat er, na gehouden onderzoek, meer van zou worden bekend gemaakt.
De eerste consul had in die dagen drukke overleggingen met Tailleyrand, die, volbloed monarchaal, er steeds op bleef aandringen, dat de eerste consul zijn titel verruilde voor dien van koning. Hij heeft mij later geiegd , dat hij voor den keizerlijken titel bang was en dat hij daar iets vaags en onbeperkts in zag, wat juist de verbeelding van Bonaparte streelde. »Maar,quot; zei Tailleyrand , »er woelde hem iets van de romeinsche republiek en van Karei den Uroote tegelijk door het hoofd. Op zekeren dag voelde ik een on weersta anbaren lust, Berthier eens een poets te spelen, en zei: »ge weet wel, niet waar, wolk grootsch plan ons bezig houdt. Ga er ook bij den eersten consul eens op aandringen, dat hij den titel mn koning aanneemt, dat zal hij prettig vinden.quot; Berthier, die naar niets liever verlangde, dan Bonaparte iets aangenaams te zeggen, ging aanstonds naar hem toe en wijl ik den storm wel aan zag komen, bleef ik op een eerbiedigen afstand. Berthier was nauwelijks begonnen te spreken, of bij het liooren van het woord koning, zette Napoleon hem, met gloeiende oogen, de vuist onder de kin, duwde hem tegen den muur en riep: »domkop, wie heeft n geleerd, om mij zoo te tergen? kom mij nooit weer met die gekheid aan, begrepen!quot; De arme Berthier keek mij aan, als een jongen , die z^n oortje had versnoept en het duurde lang, eer hij mij die aardigheid vergat.quot;
Eindelijk, 30 April 1804, stelde de tribuun Curee, wien de les was opgegeven en die er spoedig voor werd beloond met een plaats in den senaat, in het tribanaat een zoogenaamde motie van orde voor, waarbij gevraagd werd, dat het bestuur van de republiek zou worden toe-
EERSTE BOEK
vertrouwd aan een keizer en het keizerschap erfelijk verklaard in het geslacht van Napoleon Bonaparte. De toelichting van dit voorstel was handig bedacht. De erfelijkheid wilde hij, om alle kuiperij van pretendenten zoo veel mogelijk tegen te gaan en de titel van keizer beduidde eigenlijk niets anders als; overwinnend en glorierijk consul. Bijna al de leden van het tribunaat lieten zich inschrijven, om het woord te voeren, en er werd eene cotnmissie\'be-noemd van dertien leden. Carnot was de eenige, die zich rnannelijk en krachtig tegen het voorstel verzette. Hij verklaarde, dat, eveneens ais hij tegen het consulaat voor het leven was geweest, hij ook tegen het keizerrjjk zon stemmen, \') zonder dat hij iets had tegen den persoon van Bonaparte, en met het vaste voornomen, om den keizer gehoorzaam te wezen, zoodra die gekozen zou zijn. Hij wijdde uit in den lof van het regeerstelsel van Amerika, dat Bonaparte, bij den vrede van Amiens, in Frankrijk had moeten invoeren. De misbruiken van het despotisme waren , zoo verklaarde hij, veel gevaarlijker voor een volk , dan die van de vrijheid, en daarom was het noodzakelijk instellingen in het loven te roepen, die dat gevaar konden verhoeden, te dreigender, wanneer het despotisme zijn grootsten steun vond in militairen roem. Niettegenstaande de waarschuwing van Carnot werd Curee\'s voorstel in stemming gebracht en aangenomen.
Op 4 Mei bracht een deputatie van het tribunaat het voorstel over naar den senaat. De vice-president, Fran-9ois de Neufchateau, zei, dat de senaat het voorstel had verwacht on dat hij het in overweging zou nemen. Den volgenden dag richtte do senaat een adres aan den eersten
\') Nailat het consulaat van Bonaparte in Mei 1802 met tieu jaren was verlengd, werd hij in Augustus van dat zelfde jaar, bij volksstemminj;, tot consul voor zijn leven benoemd. Drie en een half inillioen stemmen hadden zich daarvoor verklaard. Vürï.
219
EEKSTE HOEK.
consul, waarbij, zonder eenige nadere verklaring , liet verzoek werd gedaan , dat hij eene laatste beslissende handeling zou doen, om aan Frankrijk de rust blijvend te verzeke-keren. De Moniteur bevatte het antwoord op dit adres: »Ik verzoek u, duidelijk uwe gedachte bloot te leggen. Ik verlang, dat wij op 14 Juli aan het fransche volk kunnen verklaren: »de goederen, die gij, vijftien jaren geleden, u hebt verworven, vrijheid, gelijkheiden glorie, zijn u van nu al gewaarborgd.quot; De senaat antwoordde met eenparige stemming voor het keizerschap , »dat in het belang van geheel Frankrijk aan Napoleon Bonaparte behoort te worden opgedragen.quot;
Tegen 8 Mei kwamen op St. Cloud de adressen van de steden, Lyon vooraan, een weinig later Parijs en andere steden. Tegelijker tijd liet zich ook het leger hooren, eerst Klein, die later onder de restauratie pair van Frankrijk werd , toen het kamp van Montreuil, onder bevel van generaal Ney. De overige legercorpsen volgden onmiddellijk. Mijnheer de Fontanes richtte zich tot den eersten consul in naam van het Wetgevend Lichaam, dat toen niet vergaderd was, en de te Parijs aanwezige leden kwamen bijeen, om zich voor het voorstel van den senaat te verklaren.
Men kan deuken , welke beweging door dit alles ontstond in het paleis van St. Cloud. Ik zei reeds, wat bittere teleurstelling de hardnekkige weigering van Louis bij zijne schoonmoeder had verwekt. ïoch hoopte zij altijd, dat haar man zijn zin zou krijgen, als hij raaar volhield en deelde mij mee, hoe gelukkig zij zich gevoelde, nu Bonaparte een ander plan voor oogen had, als de ontzettende echtscheiding. In die oogenblikken , waarin do eerste consul zich het meest over zijne broeders te beklagen had, rees altijd de schaal van zijne vrouw, om hare onverstoorbare zachtmoedigheid. Nooit deed zij eene poging ,
220
EEHSTE BOEK.
om hem iets te laten beloven, noch nan haar , noch aan hare kinderen, en het vertrouwen, dat zij aan den dag lei, maakte, naast de bescheidenheid van Eugène , een diepen indruk op Bonaparte, waar hij nan al de eischen en de aanmatiging dacht van zijne eigene familie. De dames Bacchiochi en Murat zochten van Tailleyrand en Fouchó te weten te komen, wat toch wel de toekomstige plannen van don eersten consul waren; en ik moet bekennen, dat ik mij soms in stilte verheugde, als ik zag, in welke spanning de zusters en broeders verkeerden.
Eindelijk werd ons aangekondigd, dat den volgenden dag de senaat in plechtigen optocht op het palei^ zou komen, om zijn besluit aan Bonaparte over te brengen, liet is mij, of ik nu nog al de aandoening ondervind , die mij toen door de ziel ging. De eerste consul had aan zijne vrouw gezegd, dat hij plan had zich te omringen met een talrijke hofhouding, maar dat hij de later nnn-gestelden wel zou weten te onderscheiden van hen , die al aanstonds hun lot aan het zijne hadden verbonden. In het bijzonder had hij haar aanbevolen, dit te zeggen aan mijnheer de Rémusat en aan mjj. Men weet, hoe goed hij mijn verdriet over den moord van den hertog d\'Enghien had verdragen en bet was, of hij zijn best deed, mij ra eer en meer voor zich te winnen. Ik voelde mij nog altijd zeer aan hem gehecht, nl betreurde ik zijn noodlottige handeling, doch toen ik zag, dat hij, om zoo te zoggen, zachter en beter was dan vroeger, was ik van oordeel, dat hij, door een verkeerde berekening, van den goeden weg was gebracht, en dankte ik hem in mijn binnenste, dat hij, volkomen in overeenstemming met zijne belofte , zoo goed en welmeenend was geworden. Eigenlijk had hij in die dagen iedereen noodig. Bij den heer Caulain-court ging het hem, als bij mij. Langzamerhand keerden ook daar de vroegere opgewektheid en het vertrouwen
221
222 EERSTE BOEK.
terug, zoodat hij dan ook meer dan eenig ander omtrent de plannen vau deu eersten consul was ingelicht. Kort na den moord had Bonaparte zijne vrouw gevraagd, wat de een en do ander onder de leden der hofhouding en onder anderen ook mijnheer de Rémusat er wel van hadden gezegd, en toeu mevrouw Bonaparte antwoordde , dat mijnheer de Rémusat, die zich anders zeer weinig uitliet, sdjne verontwaardiging niet voor zich had gehouden , sprak bij mijn man er over aan en trachtte hem te overtuigen, dat de bloedige daad voor de rust van Frankrijk gebiedend noodzakelijk was geweest. Toen mijn man mij dit vertelde voegde hij er bij: »ik ben het niet met hem eens, dat het noodig was voor het vaderland, en heb dat ook gezegd, maar ik voel mij verlicht bij de gedachte, dat het geen zucht tot wraak is geweest, die hem dreef en dat wij goen vrees behcoven te koesteren , dat ooit weer zoo iets zal gebeuren. Ik heb hem ronduit als mijn gevoelen te kennen gegeven, dat men in een tijd en bij een volk als het onze een gevaarlijk spel speelde, wanneer men door een bloedig schouwspel indruk poogde te weeg te brengen, en het was mij eeu zeer aangename gewaarwording, toen ik zag, dat hij met aandacht naar mij luisterde.quot;
Men ziet, hoe wij beiden reden meenden te hebben, het goede te verwachten. Zonder twijfel zullen zij, die gewoon zijn, anderen met zekere gestrengheid te beoor-deelen, beweren , dat wij met weinig tevreden waren en dat die gemakkelijke tevredenheid in verband stond met ons persoonlijk belang. O , zeker, het valt zoo hard zich te moeten schamen over de betrekking, die men bekleedt het is zoo zoet de plichten, die ons zijn opgelegd, met liefde te betrachten, het is zoo natuurlijk, Izich zelve en zijn vaderland graag een schoone toekomst te droomen , dat er wel veel voor geleden en gestreden moet worden,
EERSTE J5GEK.
eer men zich zelve eene waarheid belijdt, die over het geheele leven een sombere tint werpt. Toch is die waarheid voor onzen geest verrezen; langzamerhand heeft zij zich meer en meer aan ons vertoond, maar hoe langzaam zij kwam, zij naderde met een onweerstaanbare macht, en wij hebben onze dwaling duur betaald en diep betreurd.
Doch hoe dat ook zjj, 18 Mei 1804 begaf de tweede consul, Cambacères, voorzitter van den senaat, zich met den geheelen senaat en onder geleide van een talrijk militair escorte, naar St. Cloud , hield een toepasselijke rede en gaf voor het eerst aan bonaparte den titel van Majesteit. Deze luisterde er naar met een kalmte, of hjj met dien titel geboren was. De senaat begaf zich vervolgens naar de salon van mevrouw Bonaparte, die op haar beurt tot keizerin werd uitgeroepen. Zij antwoordde met al die gratie en bevalligheid, die haar van nature eigen waren.
Tegelijkertijd werden de grootwaardigheidsbekleeders benoemd. Jozef Bonaparte werd grand-électeur, Louis connetable, Cambacères aartskanselier enz. De ministers, de kolonels, de gouverneur van het paleis eu anderen deden den eed van trouw, en den volgenden dag stelde de connetable eeu tal hoofdoflicieren aan den keizer voor.
De moeielijkheden, waar Bonaparte, bij zijn plan tot aanneming van den kleinen Napoleon, opstuitte, noopten hem dit voorloopig op te geven. De erfelijkheid werd verklaard in het huis van Napoleon Bonaparte en kwam die zonder mannelijk oir te sterven, dan in dat van Jozef of Louis, die keizerlijke prinsen werden. Het senaatsbesluit hield in, dat de keizer naar believen een zij nor neven tot opvolgers kon benoemen , doch alleen, wanneer die achttien jaren oud was, terwijl voor het vervolg zoodanige aanneming verboden bleef.
De civiele lijst was gelijk aau die des konings in 1791
223
EERSTE BOEK.
I
224
en de prinsen moesten worden behandeld volgens do wet van 20 December 1790. Do grootwaardiglieidsbeklee-ders kregen een derde gedeelte van de som, die den prinsen was toegestaan. Zij namen liet voorzitterschap waar bij de kiescolleges van de zes voornaamste steden des rijks, en de prinsen werden op hun achttiende jaar leden van den senaat en van raad van state.
Er werden zestien maarschalken benoemd, behalve enkele leden van den senaat, die den titel van maarschalk ontvingen.
Het besluit luidde als volgt:
«Napoleon, bij de gratie Gods en krachtens de instellingen van de republiek, keizer der Pranschen , aan allen , die dezen zullen lezen of hooren lezen, heil.
»De senaat, gehoord hebbende de redenaars van den raad van state , heeft besloten en wij bevelen , wat volgt: »Het onderstaande besluit zal het fransche volk ter goedkeuring worden voorgelegd :
»Het fransche volk wil de erfelijkheid der keizerlijke waardigheid in de rechte lijn, natuurlijk, wettig en aangenomen van Napoleon Bonaparte, en in de rechte lijn, natuurlijk en wettig van Jozef en Louis Bonaparte, zooals dat geregeld i.i bij raadsbesluit van 20 Moreal van het twaalfde jaar.quot;
Dit senaatsbesluit werd afgekondigd in geheel Parijs en wijl aan alles tegelijk moest worden gedacht, deelde een artikel in de Moniteur mede, dat de prinsen den titel zouden dragen van keizerlijke hoogheid, de grootwaardig-heidsbekleeders dien van monseigneur en hoogheid, de ministers enkel dien van monseigneur, de maarschalken die van mijnheer de maarschalk.
Zoo verdween voor goed de titel van turgiej\', die eigenlijk reeds door dien van mijnheer was verdrongen, maar dien Bonaparte altijd zorgvuldig in eere had gehouden.
Ü1SRSTK liOEK.
225
Op denzelfden dag dag 18 Mei waren zijne broeders, Caiubacères, Lebrun en de ministers van zijn buis om do keizerlijke tafel vereenigd en daar hoorden wij voor het eerst uit zijn mond het woord mijnheer, terwijl het afgeschafte burger hem nooit weer over de lippen kwam.
Onmiddellijk daarop riep men de namen in het leven van de grootofficiers van het keizerrijk en werden er benoemd acht inspecteurs en kolonels-generaal van do artillerie, de genie, de kavallerie en de marine, benevens de burgerlijke grootofficiers van de kroon, over wie ik later spreken zal.
15
-•©©amp;; ------
kémusat, Gedenksohrijlm. 1.
HOOFDSTUK VII.
UITWERKING DER VERHEFFING VAN BONAPARTE 01\' DUN KEIZEUS-
TROON. - GESPREKKEN VAN DEN KEIZER. — VERDRIET
VAN MEVROUW MURAT. — KARAKTER VAN MIJNHEbR DE REMUSAT. — HET NIEUWE HOF.
De verheffing van Bonaparte tot keizer van Frankrijk gaf iu en buiten liet land aanleiding tot zeer niteenloo-pende beoordeeling. De meerderheid des volk.s scheen er wel mee gediend. De Jakobijnen, zeiven altijd gewoon, de zaken, als het geluk huu diende, tot het uiterste te drijven, verwonderden zich niet over het gebeurde, de royalisten verloren den moed, eu dat was juist, wat Bonaparte het liefst wilde. De echte vrienden van de vrijheid waren bedroefd en geërgerd. Jammer genoeg waren zij, gelijk bijna altijd met hen liet geval is, onderling te zeer verdeeld, om kracht te kunnen oefenen. De eene partij, wie de dynastie vrij onverschillig was, wilde Bonaparte even graag als een ander, wanneer zijn macht maar in eene coustitutie haar grond en teugel vond. Met een bezorgden blik zagen zij, die daarbij behoorden, dat een krijgszuchtig en ondernemend man zich meester maakte van het bewind, terwijl van de kamers geen waarborg tegen eenig misbruik te wachten viel. De senaat was lijdelijk gehoorzaam, het tribunaat wankelde óp zijnen grondslag en het wetgevend lichaam zei geen
EERSTE BOEK.
woord. De ministers, heel en al onverantwoordelijk, waren weinig anders als eerste kommiezen , en men kon zonder moeite voorspellen, dat de raad van state voortaan de fabriek zou zijn, waar de wetten, naar de omstandigheden geregeld, kant en klaar nit voor den dag zouden komen.
Waren deze liberalen talrjjker en beter georganiseerd geweest, dan hadden zij ongetwijfeld invloed gehad, al was het maar alleen, door er bij het volk op aan te dringen, dat het aanhoudend vroeg, wat nooit door een volk vergeefs wordt gevraagd: de ordelijke en wettelijke regeling zijnor rechten.
Daar waren echter nog anderen, die hot met de eersten alleen eens waren, wat het begrip vrijheid betrof, maar die voor het overige theorien huldigden, waarvan de gevaarlijke en bloedige toepassing het overdrevene, zoo niet het onmogelijke had aan het licht gebracht. Het anglo-amerikaansch gouvernement was hun ideaal. Zonder tegenstand duldden zij het consulaat, wijl dat herinnerde aan het presidentschap van de republiek; zij geloofden, of dachten te gelooven, dat Bonaparte de gelijkheid en het recht voor allen zou bljjven handhaven, en er waren er onder hen te goeder trouw, ofschoon persoonlijke ijdelheid en belangzucht bij die partij een groote rol speelde.
Waarom toch hadden zij een afkeer van den keizer, terwijl zij den consul hadden verdragen en zich, ten aan -zien van de wijze, waarop Bonaparte die betrekking opvatte, moedwillig blind hielden?
Was Bonaparte ooit iets anders als een diktator met schier onbeperkte mach\':? Besliste hij niet over oorlog of vrede, zonder de natie er in te kennen? Had hij niet het recht om de conscriptie op te roepen? Liet hij de vrijheid van discussie toe? Mochten de dagbladen eeu artikel opnemen tegen zijn ziu? Deed hij het niet
15*
227
EKIlS\'i\'Ji BOKK.
uitkomen, dat hij ziju macht grondde op zijn militaire glorie, en konden dus ernstige republikeinen zich ooit in hem vergissen?
Ik begrijp, dat er menschen waren, moê van de revo-utionaire woelingen, bang voor een vrijheid, die langs bloedigen weg naderde, en dus blij, dat er rust kwam onder een bekwamen meester ; ik begrijp, dat Bonaparte\'s verheffing hun om die rust zóó welkom was, dat zij met het feit vrede sloten, en ik meen, dat zij de meest oprechten waren, die in Bonaparte, consul of keizer, den man zagen, die de partijen wist te beheerschen en de regeeringloosheid tegen te gaan.
Men durfde haast het woord republiek niet noemen, ■too had het schrikbewind die bezoedeld; de vorige hoofden waren onder de algeroeane verachting van het too-neel verdwenen; de terugkeer der Bourbons kon niet plaats hebben zonder revolutie en de gedachte daaraan wekte afschuw bij de meeste Franschen. In de mannen, waarop men gerekend had, had men zich bedrogen, nu althans gaf men zich over aan een man, wiens kracht boven allen twijfel verheven was.
Dit gevoelen, oi liever do dwaling, dat het despotisme alleen in staat was, de orde in Frankrijk te handhaven, werd toen vrij algemeen gedeeld. Bonaparte vond er een krachtigen steun in , te meer, wijl hij het misschiem zelf ook geloofde. Zeker wist hij er handig gebruik van te maken en als de partyen hier of daar een onvoorzichtigheid begingen, voelde hij zich te krachtiger op zijn post. Was Frankrijk het met hem eens, ook de europeesche mogendheden zagen in hem een rem voor de republi-keinsche denkbeelden, wier verspreiding zij met den groot-sten angst trachtten tegen te gaan. Er was geen vorst in Europa, die de kroon niet wat vaster 02J zijn hoofd voelde, toen Bonaparte het zyne met de keizerskroon
228
EEIISTE 150RK.
dekte. Had de nieuwe keizer aan de kroon een liberale constitutie toegevoegd, ik geloof, dat zijn rijk langer had geduurd en de rust veiliger was gewaarborgd geweest.
De ernstige verdedigers van het bonapartistische stelsel — en daar ziju er nog altijd — beweren, dat men van Bonaparte niet kon vergen, wat alleen een wettig ot legitiem souverein kan geven; dat de vrijheid, om te beraadslagen over onze belangen, aanleiding kon geven tot beraadslaging over onze rechten; dat Engeland, jaloersch op onzen voorspoed , onrust zou hebben gestookt, dat de prinsen niet afgezien zouden hebben van hunne gevaarlijke ondernemingen en dat de traagheid van een constitutioneel gouvernement allerminst geschikt ia, om de partijen in bedwang te houden. De reeds genoemde Ffume zegt ergens, dat do groote moeielijkheid van een geüsurpeerd gouvernement hierin ligt, dat het altijd verplicht is, een persoonlijke staatkunde er op na te honden, in strijd met de belangen van het land. Het ware voor do volken te wenschen, dat zij juist hierin de waarde zagen vaa een erfelijk boven een aangematigd bewind. Bonaparte was echter geen gewoon troonoverweldiger en zijn verheffing geleek niets op die van Cromwell. »Ilv hob de kroon van Frankrijk op den grond vinden liggen,quot; zei hij, »en ik heb haar met mijn degen opgeraapt.quot; Zelf voortgekomen uit een onvermijdelijke revolutie had hij geen deel genomen aan hare gruwelen, en tot aan den dood van den hertog van Enghien toe had hij aan zijn macht nu en dan een zeker aanzien bijgezet, door enkele weldaden , die hij het land liet ondervinden. Zijn despotisme sleepte hem mee, maar hij was de eenige niet. De schijn om hem heen verblindde hem. Sommigen spraken in zijn byzijn wel eens van vrijheid, maar die het deden, waren de lieden niet, aan wie het volk zijn vrijheid te danken wenscht te hebben, Do eerlyke Franschen
229
:I4KUSTE BOKK.
vroegen hem om veiligheid en rust, de vorm ging hun minder ter harte. Er kwam bij, dat ons volk een ijdel volk is en zeer vatbaar voor den indruk van koninklijke pracht. Bonaparte riep daarom allerlei ouderscheidingen in het leven, alleen in zoo ver demokratisch, als zij voor iedereen verkrijgbaar waren en geen privileges gaven, en de blijdschap, waarmeê titels, rangen en kruisen werden ontvangen, gisteren nog bespot, omdat alleen de buurman die in zjjn bezit had, was wel in staat den nieuwen keizer omtrent de ware gezindheid des volks in te lichten. Was het wonder, als hij, ziende, dat hij met een weidsch klinkenden titel of een klein stukje lint de menscheu kon winnen, ook dacht, dat hij zoowel den royalistischen als den jakobijnschen tegenstand onderwerpen kon? 7iijn wij zelven geen medeplichtigen gewor den, toen wij, dankbaar voor de veiligheid, die wij genoten, hem de kracht toeschreven, om de revolutie voor goed onmogelijk te maken? »Mija opvolger, laat het zijn, wie het wil,quot; zei hij, »zal gedwongen zijn, met zijn tijd mee te gaan en zal zich alleen kunnen staande houden , door middel van de liberale denkbeelden. Ik zal die denkbeelden hem nalaten , maar ontdaan van hunno oorspronkelijke ruwheid.quot; Ongelukkig heeft Frankrijk gemeend, dat dit waar was.
Intusschen was er een geheime stem, voor hem die van het geweten, voor ons die van het eigenbelang, die hem en ons scheen te waarschuwen. Om die stem te smoren moest er steeds iets buitengewoons worden gedaan. Van daar de gedurige oorlogen, wier langen duur hij wenschte en die hij nooit anders noemde als een halt op den weg van den vrede, terwijl hij geen enkel vredestraktaat teekende, waar hij niet, door de handigheid van Tailley-rand, toe werd gedwongen. Als hij te Parijs terugkwam en zich alleen met het inwendig landsbestuur had te be-
230
KEHSTE BOEK.
moeien, was hij niet alleen verlegen met het leger, dat door al de behaalde overwinningen al stouter en veeleischender werd, maar voelde ook de werking van dien stillen, doch machtigen tegenstand, dien onze tijd. het despotisme bicden moet. Gelukkig is het gebleken , dat er geen onpraktischer regeeringsvorm is dan de despotieke. Met de fortuin van Bonaparte is zij ook gevallen en zeer juist zegt mevrouw de Stad: »de verschrikkelijke knods, dien hij alleen zwaaien kon, is hem eindelijk op het eigen hoofd neergekomen.quot;
Langen tijd werd Bonaparte gesteund en verblind te ge lij Ij door den oorlogzuchtigen geest der fransche jengd. De hartstocht voor overwinning en verovering, die een booze geest in ons had opgewekt, om den weg van den waarachtigen voorspoed te versperren, joeg ons op, oü Bonaparte te volgen. Het valt, den Franschen moeielijk, de glorie te laten varen , en te meer, als die glorie een kleed is , waar zelf verlaging mee kan worden gedekt. Was Bonaparte in rust dan zagen wij onze slavernij; werd de zegerijke driekleur op de wallen geplant van alle groote steden van Europa , dan verdween het treurige gezicht, en er was tijd noodig, om den nieuwen schakel te zien, dien elke overwinning aan den keten smeedde, waar wij meê waren gebonden. Als de oogen open gingen was het te laat; het leger, dat de medeplichtige der tyrannic was geworden, had als het ware met Frankrijk gebroken en hoorde niets als een oproerkreet in den luid geuiten wensch naar bevrijding.
De groote fout [van Bonaparte was deze, dat hij zijn geheele gedrag regelde naar zijn fortuin. Misschien is het in hem meer dan in iemand anders verschoonbaar, dat hij aan geen tegenspoed dacht. Zijn natuurlijke trots verbood hem zich iets anders als wélslagen voor te stellen, ofschoon een man van karakter zich alle kansen denkt,
231
eerste boek.
Wijl zijn ziel den waren iidel miste on hij die waarachtige grootheid niet bezat, die ook den tegenspoed weet te gebieden \'), kon het niet anders, of hij moest als leus aannemen : »het z.il mij gelukken.quot; Zeker is het juist daardoor dikwijls gelukt, zoodat ten laatste zijn fortuin voor hem een voorwerp werd van bijgeloovige vereering en hg geen offer te duur achtte, dat op het altaar werd neder-gelegd. En wij, wij hebben immers in dat bijgeloof gedeeld!
Met de liefde jegens hem was het spoedig gedaan, maar de tijd, dat vorsten regeeren door de liefde der volken is ook voorbij en Bonaparte, die alles strafte , tot bedoelingen toe, voelde zich sterker, waar hij de vrees levendig hield, dan waar hij liefde zag. Men bewonderde de stoutmoedigheid van zijn open spel en toen hij, uit de bloedige gracht van Vinceimes, zich op den keizerstroon verhief, als met den juichtoon op de lippen: »ikhebde partij gewonnen!quot; toen juichte het verbaasde Frankrijk onwillekeurig mee en meer dan dat verlangde hij niet.
Kort nadat Bonaparte den titel had aangenomen van keizer, (waar ik hem van tijd tot tijd bij noemen zal, om der duidelijksheidswil en dien hij in allen geval langer heeft gedragen dan dien van consul 2) liet hij zich in een van die oogenblikken van openhartigheid, die hij
1) Hoe hant dit ooidccl klinkt, de waarheid kan niet worden geloochend. Napoleon vluchtte uit Rusland met een angstige gej aagdheid, of de kozakken liem tot midden in Duitschland op de hielen zaten. Na den slag van Waterloo liet hij alles in den steek en kwam als een lafhartig vluchteling le Parijs. Toen alles voor hem gedaan was wist hij geen mannelijk besluit to nemen en viel zelfs zoo diep, dat hij, naar men zegt, aanbood onderdo Bourbons te dienen als generalissimus van het fransche leger. Zeker treden do Napoleons al zeer treurig van het tooneel. vkrt.
2) Men moet bedenken, dat dit geschreven werd ouder de restauratie, toen het niet tot den goeden toon behoorde, van den keieer te spreken.
P. i). R.
232
EEUSTE HOEK.
233
hebben kon, over zijn nieuwen rang open en rond uit tegenover zijn vrouw, mijnheer de llérausat en mij. Ik zie hein nog zitten in een der vensternissen van St. Cloud, schrijlings op een stoel en met de kin op de leuning, terwijl mevrouw Honaparte op een kimapee dicht bij hem zat en ik op een leuningstoel, waar mijn man achter stond. Hij had een poos gezwegen en begon toen op eens tot mij: »welnu, gij zijt boos op mij geweest om den dood van den hertog d\'Enghien/\' — »Dat is waar, Sire,quot; antwoordde ik, »en eigenlijk ben ik het nog. Ik houd het er voor, dat gij daar u zelve kwaad mee hebt gedaan.quot; — »Maar weet gij wel, dat hij er op wachtte, dat ik vermoord werd?quot; — »Dat kan wel zijn, sire, maar hij was in allen geval niet in Frankrijk.quot; -- »0 , het kan geen kwaad , als men ook buiten af eens laat zjen , dat men er is.quot; — »Ik bid u, sire, laat ons daar niet meer over spreken , want ik zon er nog om kunnen schreien.quot; — »Schreien 1 dat is ook het eenige, wat de vrouwen weten te doen. .lozeStie denkt ook, dat zij allea heeft gewonnen, als zij tranen voor den dag weet te brengen. Vindt gij ook niet, mijnheer de Itémusat, dat de vrouwen haar krachtigste bewijzen altijd uit de tranen putten ?quot; — »Sire, er zijn tranen, waar men eerbied voor heeftquot; — »0 zoo , ik zie, dat gij de zaak ernstig opneemt. Voor het overige is het dood eenvoudig: gij hebt andere tijden en toestanden gekend , ik niet; ik dag-teeken van het oogenblik, dat ik zelf iets begon te doen. Wat beduidt voor mij een hertog d\'Enghien? Een uitgewekene , die misschien een beetje meer beteekent dan een ander , ziedaar alles, maar ziedaar ook een reden, om krachtiger toe te slaan. Hadden die domme royalisten niet verteld, dat ik de Bourbons weêr op den troon zou helpen? De jakobijnen waren er werkelijk bang voor en Pouché is mij zelfs uit hun naam komen vragen , wat
EEUSTE BOKK.
234
ntiju iilaii was. Mijne gestrengheid alleen heeft hen ge rustgesteld. Men heeft gedacht, dat ik wreed of bloeddorstig was, niets is minder waar dan dat, en als ik er eenige kans toe zag verleende ik morgen genade aan Cadoudal, schoon bij nergens anders om naar Par js is gekomen , als om mi] te dooden. Als men rust en veiligheid op de veroordeeling van d\'Enghien ziet volgen zal men mij die niet langer kwalijk nemen en over een jaar zal men het een daad noemen van wijze staatkunde. Toch is het waar, dat ik er eenigszins door gehaast ben geworden. Wat ik nu heb gedaan lag nog niet lang in mijn plan. Ik wilde het consulaat nog een poos handhaven , ofschoon die vorm van bewind in strijd was met het wezen en elke onderteekening, die ik, krachtens het consulaat , plaatste , een leugen was. Evenwel hadden Frankrijk en ik nog een tijd lang zoo voort kunnen gaan en wij waren vrij wel met elkander tevreden, maar die samenzwering heeft alles veranderd. Ik had te kiezen tusschen allerlei vervolging ot een flinken slag, en mijn keus kon niet twijfelachtig zijn. Daardoor heb ik voor altijd het stilzwijgen opgelegd nan de royalisten en de jakobiinen. De republikeinen bleven over, die zonderlinge plannenmakers, die meen en, dat men een republiek kan bouwen op de grondslagen eener oude monarchie. Die lieden win ik nooit, maar zij zijn te weinig in getal, om er bang voor te zijn. De overige Pranschen, zooals gij , zijn aan de monarchie gehecht, als het eenige ware gouvernement. Ik zou wel durven wedden, mijnheer de Rémusat, dat gij het veel aangenamer vindt, sinds gij mij sire noemt, en ik u mijnheer.\'\' Mijn man begon te, lachen en zei, dat werkelijk de souvereine macht het best was in zijn oog. »Inderdaad vervolgde de keizer, bijzonder goed gehumeurd, »ik geloof, dat ik niet best in staat ber. gehoorzaam te zijn. Ik herinner mij , dat bij gelegenheid
EEltSTK BOEK.
235
van het verdrag van Campo-Porniio, mijnheer de Co-benzl \') en ik, die te zamen de ouderhandelingen ten einde zouden brengen , ons in eeu zaal bevonden , waar. naar oostenrijksche gewoonte, een troon ouder een troonhemel was geplaatst. Toen ik binnen kwam vroeg ik, wat dat beduidde. »De troon van den keizer van Oostenrijk,\'\' was liet antwoord. »Laat als bet u belieft dadelijk dien stoel wegnemen ,\' zei ik , »ik heb nog nooit een zetel gezien, booger dan de mijue , of de lust bekroop mij, er op te gaan zitten.quot; Zoo ziet gij, dat ik al vroeg een juist voorgevoel heb gehad. — Frankrijk en ik zullen voortaan op duidelijken voet staan met elkander. Tailley-rand wilde, dat ik mij zelve koning zou maken, dat is zijn geliefkoosd woord , en hij meende dadelijk eeu groot beer te worden onder een koning; ik bedank voor de groote heeren , die ik zelf niet heb gemaakt, üaarenboven-is de titel koning geheel verouderd en bet zou er iets van hebben gehad, of ik dien had geërfd . wat in \'t geheel niet in mijn smaak valt. Mijn tegenwoordige titel laat veel meer voor do verbeelding over. En zoo is de revolutie door mij op kalme manier ten einde gebracht. Ik heb geen enkel belang te kort gedaan en er velen in het leven geroepen. Men moet bij u de ijdelheid altijd een beetje wakker houden. De sobere gestrengheid van de republiek zou u op den duur onverdragelijk zijn geworden. Wat veroorzaakte de revolutie? De ijdelheid; wat zal haar doen ophouden ? Al weder de ijdelheid. De vrijheid is niets als een voorwendsel. Gelijkheid, dat is
\') Graaf Lodewijk vau Cobenzl was do oostenrijksche ininister, die, na in 175)5 het verbond tussohen Oostenrijk, Engeland en llnaland togen Frankrijk tot stand te hebben gebraeht, twee jaren later, 18 October 1727 , het traktaat van Campo-Formic onderteekende, waarbij Oosteniijk zijn bewind over do Nederlanden en het grootste gedeelte van Lombardije aan Frankrijk moest afstaan. Vekt.
EEltSTE BOEK.
hot ideaal en het volk is bo.st in /.iju scliik, a\'s het een koning krijgt uit de gelederen der soldaten. Daarom heb ik het volk en het leger op mijne zij , ik zou wel eens willen weten, wie daar niet\' mee zou weten teregeeien.quot;
Bonaparte stond op. Tot cp dit oogenblik had h j op denzelfden opgeruinulen toon en met een lachend gezicht geprokea, zoodat wij ons volkomen op ons gemak gevoelden, maar op eens veranderde zijn gelaat, en het was, of de ernstige plooi ook zijn kleine gestalte langer maakte; met al de gestrengheid van een meester ga[ hij mijn man een onbeteekenend bevel, als had hij er behoefte aan ons te toonen , dat hij voor het bevelen ia de wieg was gelegd.
De toon dier stem, zoo geheel verschillend van zoo even, joeg mij bijna een siddering aan, en toen wij ons verwijderden zei mijn man., die dit wel had gemerkt , dat het hem even zoo was gegaan. »Gij ziet,quot; zei hij, »dat liij altijd bang is, dat de vrees voor hem zal verdwijnen. VVy mocbten niet heen gaan, zonder te gevoelen, dat hij de meester is.quot; Die opmerking, die mij door hare waarheid trof, heb ik nooit vergeten en zij was mij altijd een juiste bijdrage tot de kennis en de waardeering van het karakter van Bonaparte.
Ik keer terug tot den dag, dat Bonaparte keizer werd en tot de zonderlinge tooneelen, waar ik de getuige van was.
De personen , die den eersten dag aan zijne tafel werden genoodigd , heb ik reeds opgenoemd. Een oogenblik voor wij aan tafel gingen , kwam de gouverneur van het paleis, Duroc, naar ons toe, om ons te vertellen, dat wij den titel van prins en prinses moesten geven aan Jozef en Louis Bonaparte en hunne echtgenooten. De dames Bacchiochi en Murat waren blijkbaar diep verontwaardigd door het onderscheid, dat er dus ontstond tusschen haar
236
KEUSTK BOEK.
en h ire scbooazusters. Mevrouw .Vfurat vooral kon zich moeiolijk iuhouden. Tegen zes uur kwam de nieuwe keizer Linnen en sprak ieder bij zijn pas verkregen titel aan, alsof hij dit al jaren gewoon was geweest. Waar het van daan kwam weet ik niet, maar toen ik hem met zoo veel gemak die hooge titels boorde uitspreken , ging mij een voorgevoel vau bange dingen door de ziel. Het was een fraaie, maar zeer warme dag geweest. Toen de senaat op St. (Houd kwam werd de lucht op eens donker en er kwam een hevig onweêr van een geweldigen storm vergezeld. In al dat donkere en sombere lag een droevig voorteeken , meerde ik, en ik had zelfs moeite mij goed te houden. De keizer was goed in zijn humeur; ik geloof zelfs, dat hij liet wel aardig vond , dat wij nog niet zoo dadelijk t\'him waren in de nieuwe toestanden. De keizerin was vriendelijk en beminnelijk als altijd. Jozetine en Louis schenen hoogst tevreden , mevrouw Jozef bereid om alles te doen en te ondergaan, wat men haar vroeg, mevrouw Louis stil als altijd. Eugène de Beauharnais, en men merke dit wel op, toonde niet de minste geraaktheid , dat hij maar zoo eenvoudig kolonel was gebleven, terwijl daarentegen de maarschalk Murat blijkbaar moeite had , met een tevreden gezicht aan tafel te zitten.
Mevrouw Murat was werkelijk wanhopend en toen zij den keizer, alsof bij het met opzet deed, de dames Jozef en Louis gedurig als prinses hoorde aanspreken, sprongen haar de tranen in de oogen. Zij dronk het eene glas water na bet andere, maar bleef\' even ontroerd. Iedereen zag dat wel en haar broeder, de nieuwe keizer, keek haar nu en dan met een spotachtigen glimlach aan. Ik voor mij was verbaasd en geërgerd, dat een zoo jonge en schoone vrouw zich zoo weinig wist te beheerscben. Zij was toen 22 jaar, het lelieblank gelaat, het blonde baar met frisscbe bloemen gekapt, du licbtrose japon, die haar
237
1SKRSTE HOEK.
zoo keurig zat, dit alles gaf haar een zoo jeugdig, bijna kinderlijk uiterlijk, dat ik bijna niet kon begrijpeu, hoe zoo veel jeugd reeds zoo veel afgunst voedde. Ik geloof niet, dat er iemand was, die medelijden met haar had. Mevrouw Bacchioclii, die wat ouder en wijzer was, wist zich beter in te houden, raaar had tegeuover ons allen iets spijtigs in haar toon , dat ons op eerbiedigen afstand hield.
Eindelijk werd don keizer de houding der beide zusters onverdragelijk en hij maakte het niet beter, toen hij, door allerlei toespelingen, de ontevredenheid versterkte. Ik heb op dien dag voor bet eerst leeren inzien, tot welke zonderlinge ongepastheden de eerzucht sommige nienschen verleiden kan.
Nadat men den volgenden dag en familie bad gedineerd had er een zeer heftig tooneel plaats, waar ik niet bij was, maar dat ik toch in de kamer, waar ik mij bevond , duidelijk boorde. Mevrouw Murat barstte op eens los in tranen en verwijtingen, en vroeg, waarom zij en hare zusters in zulk een staat vau vernedering werden gelaten, terwijl -vreemdelingen met eer en titels werden overladen. Bonaparte was ongemeen hard in i.ijn aut woord eu zei eenvoudig, dat hij dit alles zou doeu , go-lijk hij zelf verkoos.- Bij die gelegenheid liet bij zich het woord ontvallen, dat nooit vergeten is; »als men u zoo hoort aangaan , mevrouwen, zou men waarachtig denken, dat wij de kroon van wijlen onzen vader geërfd hadden.\'
De keizerin vertelde mij later de geheele geschiedenis, en hoe goedhartig zij ook was genoot zij toch een beetje in het verdriet van eene vrouw, die haar haatte met een volkomen haat. Toen de twist op bet hevigst was viel mevrouw Murat, die geen woord meer wist te zeggen, in onmacht, en Bonaparte schrikte daar zoo van, dat zijn
238
KKltóTli BOEK.
toorn op eens bedaarde en lig haar trachtte bij te brengen met de belofte, dat bij voor haar wel iets zou bedenken , waardoor zij tevreden zon worden gesteld. En werkelijk, nadat er een overleg met Tailleyrand, Camba-eères en eenige andere heeren had phiats gehad, werd er bepaald en in den Moniteur afgekondigd, dat de zusters van den keizer voortaan den titel van keizerlijke hoogheid zouden voeren, en zoo achtte men alle partijen bevredigd.
Tcch bleef er nog een grief over voor mijnheer en mevrouw Murat. De reglementen op den inwendigen dienfit van het paleis St. Cloud verdeelden de keizerlijke afdeeling in verschillende salons, waar men toegang had in overeenstemming met zijn nieuwen rang. De salon vlak naast het kabinet van den keizer werd de salon van den troon of van de prinsen, en maarschalk Murat, schoon getrouwd met eene prinses, mocht daar geen voet zetten. Aan mijn man werd de minder aangeuame taak ■opgedragen, hem tegen te honden, als hij er soms in mocht willen gaan. Ofschoon mijn man slechts deed, wat hem bevolen was en daarbij natuurlijk uiterst beleefde vormen gebruikte, voelde Murat zich diep gekrenkt en zoowel hij als zijne vrouw, die ons onze gehechtheid aan de keizerin nooit konden vergeven, wreekten hunne ergernis op ons, gelijk later bij meer dan eene gelegenheid bleek. Mevrouw Murat echter, die gezien had, op welke wijs zij haar zin van haar broeder kon krijgen , gaf ook hier den moed niet op, en de uitkomst heeft gebeerd , dat zij aan haar man heeft weten te bezorgen, wat hij maar verlangde.
Al de nieuwe rangen brachten vrij wat onrust aan in het anders kalme paleis. Wij beleefden in de omgeving van mevrouw Bonaparte een soort van parodie op de eerzuchtige aanspraken der keizerlijke zusters.
289
240 EERSTE HOEK.
Behalve de hofdames noodigde mevrouw Bonaparte de vrouwen der bij den eersten consul dienstdoende officiers van tijd tot tijd bij zich. Men ontmoette er mede mevrouw Maret, die om de betrekking door haar man bekleed , altijd op St. Cloud woonde, en de dochter van den markies de Beauharnais, die uitgehuwelijkt was aan den heer de la Valette. Deze, een man van nederiger afkomst , maar van een fijn ontwikkelden geest, had den militairen dienst vaarwel gezegd, omdat zijn zachtaardig karakter zich noode naar het ruwe leven schikte. De eerste consul had hem voor sommige diplomatieke zendingen gebruikt en staatsraad gemaakt 1). Met hart eu ziel was hij de,Beauharnais toegedaan. Zijn vrouw was een eenvoudig, vriendelijk wezen, maar het scheen wel, dat ijdelheid en eerzucht allen die aan het nieuwe hof waren verhouden, aan zich zouden onderwerpen.
Een keizerlijke beschikking had aan de hofdames enkele voorrechten verleend boven de andere dames en dat gaf aanleiding tot allerlei jaloersche tooneelen. Mevrouw Maret, een stijve , trotsche vrouw, kon maar niet verdragen , dat wij voor haar uitgingen en deelde haar ergernis meê aan mevrouw Murat, die daar natuurlijk best in kon komen. Zooals het meer gaat werd een derde het voorwerp van beider haat, Tailleyrand namelijk, die Maret altijd bespotte, omdat hij werkelijk bespottelijk
\') Maric , graaf du la Valette was iu den italiannschcu oorlog adjudant van lionajiartc. Hij wuril ulet alleen staatsraad, maar ook generaal-post-uieestcr , wat hem later iu stuat stelde, de terugkomst van den keizer van Elba met den meesten spoed door het land te verspreiden en zoo de koene onderneming te doeu gelukken. Na do 100 dagen ter dood veroordeeld werd hij door zijne vrouw gored, die iu zijn kerker toegelaten, met hem vau kleeding wisselde, zoodat bij ongemoeid heen kou gaan. Minder gelukkig dan onze Maria van Reigersbergen , hield men de arme vrouw opgesloten eu behandelde haar zoo slecht, dat zij iu stompziuuigheid verviel en in de gevaugeui» stierf, tot loon harer trouw. Vukt.
EKKSTK BOEK.
was, en die Murat niet kon uitstaan, om zijn plebejische afkomst. \') De keizerin , die mevrouw Murat niet kou verdragen , werd uitermate koel tegenover mevrouw Maret, die zich aan de eerzuchtige zuster des keizers nauw scheen aan te sluiten.
Eindelijk ontving de keizerin op een Zondag morgen bevel, de mis bij te wonen, alleen door hare vier hofdames vergezeld. Mevrouw de k Valette, die altijd met hare tante was meegegaan en nu op eens van die eer verstoken werd, stortte bittere tranen. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik mij met die kinderachtigheden vermaakte, maar men was al zoo gewoon alle humeuren en toestanden in verband te brengen met bevredigde of onbevredigde eerzucht, dat toen ik op zekeren dag hartelijk lachte, om een geestigheid, die door den een of ander werd gezegd, een aide de camp van Bonaparte naar mij toe kwam en mij fluisterend vroeg, of ik ook toezegging had gekregen van een hoogere betrekking. Ik kon niet laten, hem te antwoorden met de wedervraag, of dan voortaan op het paleis iedereen moest schreien, die nog geen prinses was geworden.
Dat wil niet zeggen, dat ik voor mij ook mijn eerzucht niet had, maar die was klein en zeer matig. Do keizer had mij door de keizerin laten zeggen en door de Coulain-court aan mijn man , dat hij degenen niet zou vergeten , die hun lot van het begin af aan het zijne hadden verbonden. Op die belofte vertrouwende bleven wij stil afwachten, waar wij eigenlijk verkeerd aan deden, wijl niemand wachtte. Mijnheer de Uémusat was een man zonder eenigen zin voor intrige, wat bijna een gebrek is voor iemand» die aan een hof verkeert. Er ziju zekere goede eigenschappen
\') \'.Dut ia een maarschalk, die altijd uaar den stal ruikt,quot; placht Tailley-rand te zeggen, ziusjielende op de betrekking van stalknecht, door Muiat vroeger in het vaderlijke huis bekleed. Vekt.
Eémusat, Gedenkschri/lm. i. lli
241
EKUS\'i\'E 110KK.
van het karakter, die tegenover een souvereiu schadelijk zijn. De souverein houdt in den regel niet vau verhevene gevoelens of van die wijsgeerige kalmte, die ten bewijze strekken, dut men zich altijd tot op zekere hoogte onafhankelijk van hem gevoelt. Bonaparte, naijveriger dan iemand op algeheele toewijding, merkte zeer goed, dat mijn man hem eerlijk en oprecht diende, maar zich niet naar al zijne nukken verkoos te schikken. Die overtuiging , gepaard aan enkele omstandigheden, waar ik latei-van spreek, was de oorzaak, dat hij zich tegenover ons van zijn verplichting ontslagen achtte. Hij hield mijn man hij zich, hij bediende zich van hem, omdat dit gemakkelijk voor hem was, maar hij verhief hem niet tot den rang, dien hij aan anderen verleende, zeker, wijl hij zag, dat hij met al zijn gunsten nooit zou verkrijgen, dat de heer Kémusat zijn kieschheid aan zijn eerzucht ten offer bracht. De hoveling lag niet in den aard van mijn man, die het ernstige, stille familieleven lief had en die het dikwijls betreurde, dat hij zijn kostbaren tijd moest besteden aan al die kleingeestige nietigheden, die de hofetiquette van hem vorderde. Door de revolutie aan den werkkring, die hem lief was, onttrokken, was hij aan de toekomst zijner kinderen verplicht, te houden, wat hij had; maar daarom te meer voelde hij al de bezwaren eener betrekking, die hij waarnam met onkreukbare trouw, maar zonder veel liefde. Hoe meer hij Bonaparte leerde kennen, hoe dieper hij dit gevoelde, en natuurlijk schaadt niets meer aan de bevordering van den hoveling, dan wanneer hij zijn eigen zedelijk gevoel nog altijd laat gelden als een kracht, die hem drijft.
In den tijd, waar ik nu van spreek, was dat alles in ons binnenste nog vaag en onbestemd, wij meenden nog altijd, dat de keizer ons iets schuldig was en rekenden er op, dat Jiij zijn schuld zou voldoen. Toch naderde do
242
EEllSTK liOEK.
tijd, waarop -wij onzen vroegeren invloed langzamerhand zagen verminderen. Al spoedig kwamen er lieden, in afkomst aan ons gelijk, of boven ons staande, die naar de gunst dongen van aan dit hof een plaats te krijgen, en het sprak van zelf, dat men dus niet meer zooveel waarde kon hechten aan de toewijding van hen, die hot eerst waren gekomen, bonaparte voelde zich gestreeld door de toenadering van den franschen adel. Mevrouw Bonaparte , zeker anders vatbaarder voor hartelijke gehechtheid dan haar man, was toch een weinig in de war, toen zij zulke voorname dames haar met al den eerbied der étiquette zag naderen. Waren wij handiger geweest, wij hadden juist in die dagen te meer ons best gedaan, om het eens veroverd terrein te behouden; maar in plaats van dat te doen verheugden wij ons over de meerdere vrijheid, die wij kregen, en maakten daar onvoorzichtig gebruik van, zonder te bedenken, dat het uiterst moeielijk is, in het gewoel zijn stoel weêr te krijgen, als men even is opgestaan.
Tailleyrand, die Bonaparte bestendig aanspoorde, zich te omgeven van al den glans van het oude koningschap, wees hem op de noodzakelijkheid, om toch vooral de ijdelheid te vleien van hen, die men aan het hof wenschte te zien , en de fransche adel is wel te winnen, als hij ziet, dat men hem in zijn hoogheid erkent. Daarom moest de onderscheiding, die hij zijn recht geloofde, in elk opzicht schitterend zijn. De Montmorency\'s, de Montesquieu\'s en anderen kwamen wel, als men hun maar de plaats wedergaf, waar zij vroeger aan het hof der koningen gestaan of ge\'-eten hadden. En het kon zeker moeielijk anders als zoo, nu er toch weêr een werkelijk hof in het leven was geroepen.
Daar waren er, die meenden, dat het verstandiger was geweest, als de nieuwe keizer althans een tijdlang de
16*
243
EERSTE BOEK.
oude eenvoudige hofhouding had doen blijven. Wel ware de ijdelheid minder gestreeld geworden, maar het had meer achting ingeboezemd. Men dacht echter nergens liever aan, dan hoe men de omgeving van den keizer zoo schitterend mogelijk kon maken. Duroc noodigde mijn man uit een schriftelijk plan daarvoor in te dienen. Mijnheer de Rémusat voldeed aan den opgedragen last, maar zijn voorstel was veel te eenvoudig. »Daar is niet genoeg pracht bij,quot; zei Bonaparte, toen hjj het las. »Dat is niet in staat, hun zand in de oogen te werpen.quot; Bepaald afkeerig van het plan, om aan de Franschen eene constitutie geven, moest hij hen wel door schitterende pracht verblinden, en wijl er altijd iets kleins in den hoogmoed is, was hem de hoogste macht niet genoeg; hij wilde daar ook in alle opzichten den uilerlijken stempel opzetten. Een groote hofstoet, kamerheeren in met goud geborduurde rokken, vrouwen in fluweel en satijn, dat alles zou den parvenu gemakkelijker doen vergeten en zou hem te beter in staat stellen, zijn despotieke re-geeringstelsel naar hartelust te kunnen vasthouden. Wat hem wel door het hoofd ging! »Het fransche keizerrijk,quot; zei hij, »zal een tweede vaderland worden voor alle sou-vereinen, die zich te Parys een prachtige woning zullen laten bouwen. Bij de kroning van den franschen keizer zullen de koningen van alle kanten overkomen, om hem hunne hulde te brengen.quot;
Bonaparte heeft zoo dikwijls gezegd, dat hij in zyn persoon de geheele revolutie vertegenwoordigde, dat hij eindelijk zelf geloofde, met voor zijn eigen persoon te zorgen, ook de vruchten der revolutie te bewaren. Overigens scheen de ziekte der étiquette zich meester te maken van al de bewoners van St. Cloud. Uit de oude bibliotheek werden de reglementen van het hof van Lodewijk XIV voor den dag gehaald, om tot leiddraad te dienen.
244
HEUSTE liüEK.
Mevrouw Bonaparte zond om mevrouw Campan, die de eerste kamervrouw van de koningin was geweest, en die nu een druk bezocht instituut voor jonge meisjes hield. Men ondervroeg haar naar de gewoonten en gebruiken bij het laatste hof, en ik zat op te schrijven, wat zij iu de pen gaf, terwijl Bonaparte dat geschrijf bij de andere stukken voor hetzelfde onderwerp bewaarde. Er heerschte een ongekende drukte en levendigheid door het geheele paleis en wij verbeeldden ons allen zonder onderscheid, dat wij wel iets meer waren geworden dan vroeger.
Nu en dan kwamen wij wel wat tot ons zeiven, als wij zagen, hoe belachelijk de nieuwe beweging soms werkte, en vooral hoe buitenaf de spot gedreven werd met al de nieuw getitelde heeren en dames, met de prinsen en prinsessen vooral. Men troostte zich met de gedachte, dat de nyd altijd dezelfde wapenen heeft gebruikt.
Zietdaar nu onzen toestand bij het einde van het eerste tijdvak , dat ik hier sluit. In het volgende zullen wij er de getuigen van zijn, hoe wjj allen — ik bedoel daar-meê Frankrijk en Europa — al verder en verder vooruitgingen op den weg der glanzende dwaling, waarbjj wij do waarachtige vrijheid en de echte grootheid voor langen tijd moesten verliezen.
245
HOOFDSTUK VIII.
1\'IiOCES VAN DEN OliNEUAAL MOUEAXT. - VEROORDEELING VAN
DE H.H. DE POLIQNAC, DE RIVIÈRE ENZ. — GRATIE VERLEEND AAN DEN HEfcR DE POLIGNAO. — BRIEF VAN LODE-WIJK XVIII.
Do schcpping van het nieuwe keizerrijk had de aandacht afgeleid van het proees-Moreau, dat intnsschen was voortgezet. Meermalen waren de beschuldigden voor de rechtbank verschenen, maar elke ondervraging maakte de veroordeeling van Moreau , die steeds noodzakelijker werd, moeielijker. Ik ben overtuigd, dat de keizer zijn dood niet wilde. Veroordeeling en vergeving zonden hem voldoende zijn geweest, maar door een rechterlijk vonnis moest het bewijs worden geleverd , dat in deze zaak niet met partijdigheid en overijling te werk was gegaan.
Alle onbevooroordeelden zijn het eens, dat Moreau blijken heeft gegeven van veel zwakheid en vooral van veel middelmatigheid. Hij bezat de grootheid niet, die men van hem had gewacht. Hij was noch een Georges Cadondal, die rond eu open beleed, wat zijn plannen waren geweest, noch een onrechtvaardig beschuldigde, die zijn kracht ontleende aan zijne verontwaardiging. Hij was aarzelend in zijn antwoorden en werd daardoor zelf de oorzaak, dat de belangstelling van het publiek zeer verminderde. Evenwel won Bonaparte daar niets bij en
EERSTE BOEK.
bleef bet altijd veler meening, dat men hier met niets anders te doen had, als met eene persoonlijke veete.
Eindelijk verscheen de acte van beschuldiging in den Moniteur (30 Mei). Er waren brieven bijgevoegd, door Morean in 1795 gesclireveu , waaruit bleek, dat degene-raai , die de overtuiging bad, dat Pichegru onderhandelde met de bourbonsche prinsen , bem bij het Directoire had aangeklaagd; en wijl Moreau, bij deze tweede zamen-zwering, verklaarde, dat hij het niet noodig had gevonden , den eersten consul een komplot te verraden, waar hij geweigerd had, zich bij aan te sluiten, rees natuurlijk de vraag, waarom hij nu tegenover Pichegru zoo geheel anders handelde, als hij in 1795 had gedaan.
Op ö Juni werd het slot verhoor publiek gemaakt. Er waren er, die verklaarden, dut Pichegru niet twijfelde aan de medewerking van Moreau, dat juist daarom Pichegru naar Frankrijk was vertrokken en dat de beide generaals meer dan eens met Cadoudal zatnen waren gekomen. 7j\\] gingen zelfs zoo ver van te beweren, dat Pichegru na die zamenkomsten dikwijls zeer ontevreden was geweest, omdat Moreau geen ijver genoeg aan den dag lei en voor zich zelve uit den val van Bonaparte de meeste winst scheen te willen behalen. Een zekere Rolland lei Moreau de woorden in den mond: «voor alle dingen is het noodzakelijk, dat de eerste consul van het tooneel verdwijnt.quot;
Moreau van zijn kant verklaarde, dat Pichegru hem uit Engeland had laten vragen, of hij hem van dienst wilde zijn, wanneer hij oen poging deed, om in Frankrijk . terug te keeren, en dat hij hem daartoe zijne hulp bad toegezegd. Zeker lag er wel iets vreemds in, dat Pichegru, nog niet zoo heel lang geleden door Moreau aangeklaagd, hem nu te hulp riep. Pichegru ontkende, dat hij die vraag aan Moreau bad laten doen en verklaarde
247
UERSÏE HOEK.
248
daarbij, dat hij Moreau niet had ges2n-oken, en dat hij alleen naar Frankrijk terug had verlangd, omdat hij het in den vreemde niet langer kon uithouden, — Kort daarop werd Pichegru dood in zijne gevangenis gevonden en het rechte licht is over dien dood nooit opgegaan.1) Moreau erkende, dat hij Pichegru, die onverwachts gekomen was, had ontvangen, maar verklaarde tegelijk, dat hij bepaald had geweigerd, deel te nemen aan eene bonrbonsche zamenzwering. Hij voegde er bij, dat hij het plnn te dolzinniger vond, omdat men eerst zou moeten beginnen, met den eersten consul, zijn beide ambt-genootcn, den gouverneur van Parijs en, de garde uit den weg te ruimen. Meer dan eenmaal had hij Pichegru niet gezien, wat er ook van verdere bijeenkomsten werd gezegd, en hij hield zich altijd aan dit stelsel van verdediging , schoon hij niet wist te verklaren, wat de reden was geweest, dat zijn bijzondere sekretaris, Fresniêres, in drukke briefwisseling had gestaan met Pichegru. Deze sokretaris was, zoodra het proces op touw werd gezet, gevlucht, zonder dat iemand wist waarheen.
Georges Cadoudal kwam er rond vooruit, dat zijn plan was geweest, een aanval te doen op den eersten consul en dat hij daarbij gerekend had op de ondersteuning van de ontevredenen te Parijs, terwijl hij verder al zijne krachten had willen inspannen, om Lodewijk XVIII op den troon te brengen. Hij ontkende de medeplichtigheid
\') Men twijfelde in die dagen, of men aan zelfmoord denken kon, wijl toch de keizer, na den moord van den hertog d\'IOnghien, tot alles in staat werd geacht. Er is echter niet eéne reden, waarom do keizer een openlijk verhoor van Pichegru te vreezen had. Thiers meent zelfs, dat dit voor den keizer zeer gewenscht zon zijn geweeit. De geneesheeren verklaarden, dat zelfmoord op do wijs, zooals Pichegru dien zou gepleegd hebben, onmogelijk was, maar de gerechtelijke geneeskunde voor 70 jaren bc.iniddc nitt veel en men is het tegenwoordig vry wel eens, dat de ver-worging licht met eigen hand geschieden kan, P. u. H.
EEUSTE HOEK.
van Pichegru eu Movoau, en eindigde met te zeggen: »gij hebt reeds slachtoffers genoeg, ik ben niet van plan, het getal te vergrooten.quot;
Bonaparte was werkelijk getroffen door de moedige vastberadenheid van dezen man en zei tot ons: »indien liet mogeljjk was, een van die moordenaars gratie te ver-leenen, dan deed ik dat in de eerste plaats aan Ca-doudal.quot;
De oudste de Polignac lei de getuigenis af, dat hij te Parijs was gekomen, om de stemming der gemoederen te polsen en de kans van slagen te berekenen, maar dat hij zich aanstonds terug had getrokken, toen hij hoorde, dat het denkbeeld vau moord in het spel was en dat hij, als men hein niet gevangen had genomen, naar Engeland zou zijn teruggekeerd.
De heer de Rivière legde eene gelijke verklaring af, terwijl Jules de Polignac zei, dat hij eenvoudig zijn broeder was gevolgd. \')
Eindelijk werden, 10 Juni, twintig beschuldigden ter dood veroordeeld, waaronder Cadoudal, de markies de Eivière en de hertog de Polignac. Het vonnis luidde , dat Jules de Polignac, Louis Léridan, Moreau en Rolland deel hadden genomen aan de samenzwering, maar dat er voor hen verzachtende omstandigheden bestonden, waarom zij tot eene correctioneele straf veoroordeeld werden.
Ik bevond mij op St. Cloud, toen daar de tijding kwam. Iedereen ontstelde bij het hooren van het vree-selijke vonnis. De minister van justitie had, voorbarig
\') De jongste (Jules) de Polignac is dezelfde die do bcruchte ordonnantiën in het leven riep, die aan Karei X de kroon kostten en Louis Philippe koning deden worden. Men verhaalt van dezen de Polignac, dat hij, toen do gealUeerden in 1814 hun intocht hielden in Parijs, aan den staart van zijn paard het kruis van liet legioen van eer liet vastknoopeu, om het op die wijs door het slijk te sleuren. Veel eergevoel zat in zulke lieden zeker niet, Vert,
249
250 EERSTE BOEK.
genoeg, den eersten consnl verzekerd, dat ook Moreau zou worden ter dood veroordeeld , en Bonaparte was nu zoo verontwaardigd, dat hi] zich niet in kon houden. Bij de eerste openbare audiëntie op den volgenden Zondag overlaadde hij den rechter Lecourbe, broeder van den generaal, die de onschuld vau Moreau met vuur had bepleit, met de heftigste verwijten, schold hem voor eervergeten rechter, joeg hem de audiëntiezaal uit eu ontsloeg hem kort daarop uit zijn betrekking.
Geheel verslagen over dat alles kwam ik te Parijs terng eu vernam daar al spoedig, hoe velen met innig leedvermaak de teleurstelling van deu keizer hadden vernomen, terwijl de adel in rouw was gedompeld over de veroortleeling van de Polignac.
Nog niet lang was ik t\'huis en besprak met mijne moeder eu mijn man de treurige geschiedenis eu het bange verschiet, dat zich bij zoo vele terechtstellingen opende, toen mij het bezoek werd aangediend van mevrouw de Polignac, de echtgenoote van den hertog, en hare tante, mevrouw Dandlau, eene dochter van deu bekenden Helvetius. Beide vrouwen traden snikkende binnen en ik had het innigste medelijden, te meer toen ik zag, dat de arme hertogin zwanger was. Zij kwam mijne hulp inroepen, om toegelaten le worden tot den keizer, zij wilde hem om genade bidden voor haar man, maar wist niet, hoe zij de deuren van het paleis voor zich geopend krijgen zou. Wij zagen alien de groote moeielijk-heid in, maar begrepeu toch , dat er iets gedaan moest worden, en wijl de veroordeelden eenige dagen voor zich hadden, door de aanteekening vau appel, stelde ik de dames voor, den volgenden dag naar St. Cloud te gaan. Ik zou zorgen, er een tijdlang voor haar te zijn en mevrouw Bonaparte trachten te bewegen, haar te ontvangen.
KERSTJJ BOEK.
Het kistte mij den volgenden dag weinig moeite , de goedhartige keizerin te bewegen , de dames bij zich toe te laten, maar zij verklaarde mij tegelijk, dat zij er zeer tegen opzag, den keizer er over te spreken, wijl deze zoo bitter uit zijn humeur was.
»Was Moreau veroordeeld,quot; zei ze, »dan bestond er grooter kans, maar hij is nu zoo buiten zich zelve van toorn, dat ik vrees, dat hij ook n dezen stap niet licht zal vergeven.quot; De droeve toestand van mevrouw de Po-lignnc had echter op mij een zoo diepen indruk gemaakt, dat ik er al de gevolgen door over het hoofd zag. Ik schilderde de keizerin den indruk, dien liet vonnis te Parijs had gemaakt, ik herinnerde haar den dood van den hertog d\'Enghien, ik stelde haar voor, hoe treurige inwijding het was eener nieuwe regeering, als er zoo veel bloed werd vergoten, en hoe men hef. zegenen zou, als vorstelijke genade de gestrengheid van den rechter verving.
Terwijl ik zoo met vuur mijne zaak bepleitte en mijne tranen daarbij niet weerhouden kon, kwam op eens de keizer binnen. Hij zag, dat wij beiden zeer ontroerd waren. Op een anderen tijd zou ik, door die onverwachte verschijning, verstomd zijn geweest van schrik, maar mijne levendige aandoening maakte, dat ik hem moedig alles vertelde, en toen zijn gelaat zoo streng begon te staan, dat een heftige uitbarsting te wachten stond, nam mevrouw Bonaparte op eens het woord en zei, dat zij et-in had toegestemd, mevrouw de Polignac te ontvangen.
De keizer begon met te zeggen, dat hij de hertogin niet verkoos te zien en dat wij hem een zeer treurigen dienst bewezen met den schijn op hem te laden van bloeddorstigheid. »Ik wil die vrouw niet zien,quot; riep bij mij toe, »en ik verleen geen gratie. Gij ziet toch ook wel, dat die royalistische partij wemelt van roekelooze dwazen, die elk oogenblik gereed staan , onrust te zaaien en moord
251
252 EERSTE BOEK.
te plegen, ah zij niet eeu zeer strenge les ontvangen. De Bourbons zijn lichtgeloovig, gemald«e]ijk laten zij zich door allerlei intriganten misleidea omtrent den waren geest van het fransclie volk en zenden mij zoo telkens weder nieuwe slachtofïers.\'\'
Dit antwoord, hoe bepaald het ook klonk, deed mij niet van mijn voornemen afiien; ik was uitermate opgewonden , zoo door de zaak zelve, als misschien ook door het gevaar, waar ik mij aan blootstelde, met my tegen den gedachten gebieder te verzetten. Om persoonlijk belang wilde ik niet zwijgen en juist die gedachte vuurde mij te sterker aan. Al voortsprekende geraakte ik zoo in vuur, dat de keizer, die de kamer op en neder liep, op eens vlitk voor mij stil bleef staan en, mij scherp in de oogen ziende, op koelen toon vroeg: »Welk belang hebt gij toch bij die lieden V Als zij uwe bloedverwanten niet zijn vind ik uwe houding onverantwoordelijk.\'\'
»Sire,quot; antwoordde ik langzaam, maar vast, »ik keu hen niet en heb gisteren mevrouw de Polignac voor de eerste maal van mijn leven gezien.quot; — »Zoo, en toch bepleit gij de zaak van iemand, die hier kwam, om mij te vermoorden.quot; — »Neeu, Sire, maar ik bepleit de zaak van eena zeer ongelukkige vrouw en, ik durf zeggen, ook de uwe.\'\' Toen herhaalde ik, wat ik reeds tot de keizerin had gezegd en deze voegde hare bede bij de mijne, maar al ons pogen was vruchteloos , de keizer ging toornig weg en verbood ons ten strengste, hem ooit weer daarover lastig te vallen.
Een oogenblik later kwam men mij zeggen, dat mevrouw de Polignac was aangekomen. De keizerin ontving haar in een ander vertrek en, zonder haar mee te deelen, hoe treurig de kans stond, beloofde zij haar alles te doen, wat in haar vermogen was, om het leven van den hertog gespaard te zien.
EERSTE norSK.
lu den loop van diea morgen , zeker een der moeielijkste uit mijn geheele leven, begaf de keizerin zich twee malen naar het kabinet van baron echtgenoot, maar keerde ook beide keeren ongetroost terug. Zij bad den moed opgegeven en ik sidderde bij de gedachte aan het weigerend antwoord, dat mevrouw de Polignac zou moeten hooren. Eindelijk vernamen wij, dat de keizer alleen was met de Tailieyrand. Ik noodigde de keizerin dringend uit, nog een derde poging te wagen, in de gedachte, dat de Tailieyrand ons misschien helpen zou. Inderdaad stond deze de keizerin aanstonds ter zijde, zoodat Bonaparte, door zoo sterken aandrang bewogen, er eindelijk in toestemde, dat mevrouw de Polignac tot hem werd toegelaten. Dit was alles wat wij konden verlangen, want het was onmogelijk , tegenover eene smeekende vrouw en moeder een ■hardvochtig ineenquot; te zeggen. Toen mevrouw de Polignac bij den keizer binnen kwam viel zij in onmacht. De keizerin stond er bij en schreide. Tailieyrand heeft er in het toenmalig Journal de l\'Empire een kort, maar trouw verslag van gegeven.
Toen Tailieyrand uit het keizerlijk kabinet kwam vond hij mij in de salon der keizerin en vertelde mij alles, wat er gebeurde; te midden van mijne tranen en zijn eigen diepe aandoening kon hij niet nalaten mij te wijzen op een belachelijke kleinigheid, die zijn spotzieke geest niet was ontgaan. De arme mevrouw Dandlau, die met hare nicht meê was gekomen en van haar kant toch ook iets wilde doen, boog zich voorover naar de gevallen hertogin, en riep, terwijl zij alles deed, om haar weêr bij te brengen, bjj herhaling en hard: »Sire, ik bende dochter van Helvétius Iquot; Zij dacht zeker met die herinnering alles te winnen en zette eenvoudig nan het treurige tooneel iets zeer belachelijks bij.
De straf van dj Polignac werd veranderd in een vierjarige gevangenschap, door verbanning gevolgd. Men\'iet
253
EERSTE BOEK.
hem mot zijn broeder te zameu. De ballingschap volgde niet, maar de kerkerstraf werd langzamerbaud al zachter en zachter toegepast, zoodat beiden in 1814 met niet al te veel moeite ontsnapten. Men meende in die dagen, dat de hertog de Rovigo, die toen minister was van policie, de ontsnapping had begunstigd, om zoo in een goed blaadje te komen bij de regeering, die, ua Bonaparte\'s val, de teugels in handen kreeg.
Zonder mij al te groote verdienste toe te schrijven in dit geval dacht ik toch, dat mijne bemoeiing het hare had gedaan , en dat de familie Polignac de gedachtenis zou bewaren van mijne bereidwilligheid om haar te helpen. Ik heb echter gezien, dat de partijgeest, de ellendigste geest der wereld vooral bij hovelingen, kracht genoeg had, om alle andere aaudosningen te verstikken. Mevrouw dc Polignac bracht mij een bezoek en herhaalde dit een paar malen, toen was het uit. Tentijde der restauratie zond de koning den hertog de Polignac naar Malmaison, om de keizerin Josefine te bedanken voor de pogingen, die zij in het werk had gesteld, om den hertog d\'Enghien te redden. Tegelijkertijd dankte hij ook voor zich zelve. De keizerin, die mij dit bezoek meedeelde, zei, dat de hertog zeker ook bij mij zou komen, en ik dacht dit ook, maar te vergeefs. De hertog scheen mij niet te kennen, of zich mijn naam niet te herinneren. Op zekeren avond ontmoette ik mevrouw de Polignac bij den hertog van Orleans \'). Deze hield eene receptie, die bijzonder druk bezocht was. Het palais-royal was glanzend versierd, do geheele fransche adel was er tegenwoordig en al die groote heeren, dien men hunne titels terug had gegeven , bewogen zich met een gemakkelijkheid
i) Du latere koning Louis Philippe, die terstond na de restauratie in het Palais-royal een eigen hofstaat voerde, eu buiten deu adel, aanzijn gastvrije tafel gaarne de pitricisolie Imrgerij en kunstenaars en schrijvers van mjam vereenigde. Vert.
254
HEUSTE BOEK,
en een trots in de sjilons, of zij nooit audere dagen hadden gekend en voor geeu anderen meester ooit den trot-schen nek hadden gebogen.
Te midden van al dien glans zag ik mevrouw de Po-lignac. Zij was, najaren wachtens, in haren rang hersteld en ontving gelukwenschingen van alle kanten. Ik herinnerde mij, hoe zij er uitzag, toen zij op dien onver-getelijken avond, als eeue ootmoedige smeekelinge bi] mij kwam, en was diep getroffen bij de vergelijking. Wijl ik dicht bij haar was, ging ik een paar voetstappen vooruit, en geheel weggesleei^t door de gedachte aan toen en- thans zei ik een zeer hartelijk woord van deelneming over dien gezegenden omkeer. Ik wenschte tot antwoord niets als een enkel gezegde, dat eenigszins in overeenstemming zou zijn, met wat ik zoo diep gevoelde, maar als een koude rilling ging hot mjj door de leden, toen zij een hooghartigen blik op mij sloeg en mij niet meer kende of wilde kennen. Toen ik dus wel gedwongen was, mijn naam te noemen, zei ze niets! Ik keerde mij om en ging weg vol bittere aandoening over zoo veel gebrek aan gevoel.
Te Parys maakte de manier, waarop aan de Polignac gratie was verleend, een goeden indruk en iedereen weidde uit in den lof van het voortreffelijke hart der edele keizerin. Het duurde niet lang, of de moeders, vrouwen, dochters en zusters der overige veroordeelden, belegerden St. Cloud, om toegelaten te worden tot de vrouw, die allen zou kunnen helpen, gelijk zij de Polignac geholpen had. Men wendde zich ook tot hare dochter en beiden waren gelukkig genoeg, nog voor een paar anderen verzachting van straf te krijgen. De keizer zelf scheen te begrijpen, dat do uitvoering van zoo talrijke doodvonnissen aan het begin zijner regeering een al te droevig voorteeken zouden zijn. De zusters van den keizer, jaloersch op de keizerin, lieten aan de veroordeelden weten, dat men zich ook tot haar zou kunnen wonden, en namen
255
EERSTE HOEK.
zelfs wauhopende vrouwen iu hare rijtuigen meê naar St. Cloud, om toch aan de wereld het verkwikkelijke schouwspel niet te onthouden harer barmhartigheid. Hadden die vertooningen een geheel ander aanzien, als de stille werkzaamheid der keizerin, de keizer vergunde die toch en zij spaarden meer dan een veroordeelde het leven. Murat, die door zijn houding tegenover Moreau de algemeene verontwaardiging had opgewekt en dat ook wel wist, trachtte dien indruk een weinig uit te wisschen, door gratie te vragen en te krijgen voor den markies de Riviere. Tegelijk bracht hij den keizer een brief van Ca-doudal, dien ik heb hooren voorlezen. De brief was op waardigen toon geschreven en zonder dat Cadoudal genade vroeg, verklaarde hij toch niets anders te hebben gedaan, als wat hij verplicht meende te zijn aan God en aan zijn geweten. Bonaparte was er zeer door getroffen en betuigde nog eens zijn innig leedwezen, dat hij Cadoudal niet begenadigen kon.
Het hoofd der zam enz wering stierf met onwrikbaren moed. Zeven ter dood veroordeelden kregen verandering van straf, de anderen werden te recht gesteld. Moreau werd naar Bordeaux gebracht, om daar te worden ingescheept naar N. Amerika, Zijne familie verkocht zijne bezittingen. De keizer kocht er een gedeelte van en schonk het landgoed Grosbois aan maarschalk Berthier.
Eenige dagen daarna bevatte de Moniteur een protest van Lodewijk XVIII tegen de troonsbestijging vau Napoleon. Dit protest werd openbaar gemaakt op I Juli 1804, maar maakte bitter weinig iudruk. De zamenzwering vau Cadoudal had de weinige sympathie, die voor het oude vorstenhuis bestond, nog verflauwd. Zij was in de daad zoo slecht ontworpen, er was zoo weinig rekening bij gehouden met den waren toestand van Frankrijk en de gevoelens der natie, de naam en het karakter der zaam-gezworenen wekte zoo weinig vertrouwen en men was
256
EERSTE BOEK.
daarenboven zoo bang voor nieuwe beroering, dat, met uitzondering van enkele edellieden, die belang hadden bij het herstel van het ancien régime, schier niemand met verlangen uitzag naar de ierugkorast der Bourbons. O in welke redenen dan ook — behoefte aan rust, of onderwerping aan het waarlijk grootsche geluk van den nieuwen keiler — van alle kanten kwamen de blijken van ingenomenheid met de instelling van het keizerrijk. De vijandige partijen werden hoe langer hoe meer ontmoedigd en zooals dat gewoonlijk gaat, ging die ontmoediging gepaard niet allerlei geheime pogingen, om heil en heul te vinden bij de verafschuwde nieuwigheid. Aristokraten en plebejers, royalisten en republikeinen, allen begonnen uit te zien naar eene of andere plaatsing; eerzucht en ijdelheid sloggen de handen in een, o\'m dichter bij den nieuwen troon te komen en Bonaparte beleefde het belangrijke schouwspel, dat zij, die het langst van verre waren blijven staan, \'t zich een eer verklaarden, als zij hem mochten dienen.
Toch haastte hij zich niet bij zijn keus, hij wachtte lang, misschien om bet aantal der vragers nog te ver-grooten. In dien tijd zei ik een maand lang het hof vaarwel en vertoefde dien tijd bij mevrouw d\'Houdetot te Montmorency. Het kalme leven daar bracht mjjne zenuwen tot rust, waar ik werkelijk behoefte aan had. Mijne gezondheid, die altijd wankelend was, werd er niet beter op, en dit, gepaard met allerlei ongewenscht licht, dat er voor mij opging, deed mij mjjne vroegere opgeruimdheid bijna gelieel verliezen. De vergulde sluier, waar Bonaparte vroeger van sprak , als hangende voor de oogen der jeugd, begon voor mij zijn glans al te verliezen. Ik treurde daar om, totdat ik later meer onverschillig alles om mij heen kon waarnemen en gadeslaan.
257
11
HOOFDSTUK IX.
VEKZAMELING VAN DE VLOOT XE BOULOGNE. — AllïIKEL IN
DEN MONITEUR. - DE GHOOÏOFFIOIEREN DER KROON. —■
DE HOFDAMES. — VERJAARDAG VAN 14 JULI. — SCHOON-
IIEID DER KEIZERIN. — PLAU ÏOÏ [ECHTSCHEIDING. -
TOEBEREIDSELEN VOOR DE KRONING.
Langzamerhand verzamelden zich de in onze verschillende havens verspreide schepen allen te Boulogne, waarbij hun nu en dan de tocht door de engelsche kruisers werd beraoeielijkt. De kampen te Boulogne, Mon-treil en Compiegne leverden een werkelijk indrukwekkend schouwspel op eu het leger werd dag aan dag meer versterkt.
Het sprak van zelf, dat geheel Europa daardoor in onrust en spanning werd gehouden eu dat men ook in Frankrijk de zaak druk besprak. Op 10 Juli, denzelfden dag, waarop de keizer de gezanten ontving, die hem hunne nieuwe geloofsbrieven ter hand stelden, verscheen het volgende artikel in den Moniteur:
ȕen allen tijde is de hoofdstad hot geboorteland der geruchten geweest. Van daag wordt er een in het leven geroepen, dat morgen weer sterft. Ofschoon die geruchten in den laatsten tijd een meer stelligen vorm hebben aangenomen en daardoor meer geloof hebben gevonden, zou men misschien best doen, met eenvoudig te zwijgen
JSEttSTK BOEK.
en aldus die geruohten te laten fcerugkeeren naar de plaats van wfiar zjj gekomen zijn. Welk Franschman , met gezonde zinueu en met eenige liefde voor de waarheid , ziet niet in, hier kwaadaardigheid en eigenbelang in het spel zijn? Wie het land kent weet te beoordeelen, wat waarheid , en wat leugen is; voor hem heeft de dwaling geen lang leven, tenzij dan alleen, als het hem aan het oordeel des onderscheids ontbreekt.
»Maar de vreemdeling, de leden van het corps diplomatique vooral, voor wie dezelfde bron van kennen en oordeelen niet open staat, worden er onwillekeurig door misleid. Ofschoon zij kunnen zien, dat de toestanden om hen heen in strijd zijn met wat men vertelt, toch wordt alles naar hun land overgebracht en daardoor allerlei verkeerde oordeelvelling over Frankrijk in het leven geroepen. Daarom ujeenen wij, dat het niet onvoegzaam is, ons over al die geruchten te laten hooren.
»Het gerucht wil, dat de keizer de italiaansche en de ligurische republiek, Lucca, het koningrijk van Etrurie, den Kerke)ijken Staat, Napels en Sicilië onder zijn bewind wil brengen; het gerucht wil, dat Holland en Zwitserland hetzelfde lut te gemoet gaan; het gerucht wil, dat Hannover, door zijn aanhechting aan het keizerrijk, den keizer in de gelegenheid zal stellen, lid te worden van den duitschen bond.
»Men maakt bij dit alles verschillende gevolgtrekkingen. De paus zal afstand doen en kardinaal Fesch of kardinaal Rivffo zullen den pauselijken zetel innemen.
»Wij hebben vroeger al gezegd en wij herhalen het hier, dat wanneer Frankrijk invloed moest oefenen op de bekleeding van het pauselijk gezag, dit eenig en alleen zou geschieden in liet belang van den heiligen Vader en tot verhoogiug van deli eerbied voor den pauselijken troon, nooit om dien te schaden.
259
17*
EEHSTK BOEK.
»Wat Napels betreft geeft Je vijandelijlce houding van den minister Acton zeker aanleiding genoeg, om dat land -den oorlog aan te doen, al werd die oorlog ook nooit begonnen met het plan, om dat land en Sicilië aan Frankrijk te hechten.
»De italiaansche eu ligurische republieken en het koningrijk van Etrurie zullen hunne onafhankelijkheid niet verliezen.
»Men mag vragen, wie de vereeniging van Zwitserland met Frankrijk heeft tegengehouden ? Juist de keizer heeft te zijnen tijd aan dat land den waarborg gegeven van veiligheid en onafhankelijkheid.
»De keizer had Holland even goed als Belgie tot een fransch land kunnen maken, maar hij liet het ziju onafhankelijkheid, wijl hjj van oordeel was, dat het beter is aau dal land, eveu als aan Zwitserland, zijn eigen bestaan en eigen regeoring te doen behouden.
»Het bezit van Hannover zou voor Frankrijk nooit gewenscht iijn, omdat het eene militaire macht noodzakelijk zou maken, die niet in evenredigheid zou staan met de voordeeion er uit te trekken. Men zegt, dat de keizer daardoor lid zou worden van den duitscben bond. De titel van keizer der Franschen is antwoord genoeg op die dwaze bewering.
»Frankrijk zal met zijne legers den Rijn niet overtrekken.
«Worden nu de geruchten geboren uit verveling of praatzucht, dan hebben wij genoeg gezegd.
»Worden zij geboren uit die bestendige onrust, die er altijd op uit is, om te zoggen, dat Frankrijk streeft naar vergrooting van gebied, dan hebben wij dit te zeggen, dat Frankrijk bij twee gelegenheden, de traktaten van Campo Formio en Luneville, blijk beeft gegeven van eene matiging, die in de nieuwere geschiedenis zonder voorbeeld is.
260
EERSTE BOEK.
»Fraakrjjks hoofdstad ligt midden in het land. Zijn grenzen zijn omgeven door kleinere staten. Geografisch heeft bet niets van zijne buren te verlangen en staat dus met niemand op vijandigen voet.
»Tegelijkertjjd met al die geruchten over Prankrjjks veroveringszucht heeft men andere dingen gaan vertellen.
»In onze kampen heerscht een oproerige geest; dertig duizend soldaten hebben geweigerd te Boulogne te worden ingescheept. Misschien vertelt men er wel bij , dat onze schatkist ledig is, dat overal ontevredenheid en tweedracht heerschen en dat de keizer op reis gaat, om de rust te herstellen. Het is lastig. Blijft hij op de Tuile-rien, of verlaat hij het paleis, altijd worden er redenen bedacht, die even belachelijk als werkelijk verachtelijk zijn. Laat ons eindigen met de woorden door den keizer lieden tot een der vreemde gezanten gericht: »de keizer »van Frankrijk wil den oorlog met niemand, gelijk hij »dien ook met niemand vreest. Hij bemoeit zich niet »met de zaken zijner nabnren en verlangt voor zich het-szelfde. Een langdurige vrede is zijn oprechte wensch, »maar zijne geschiedenis is, daar, om te bewijzen, dat »hij geen beleediging of minachting duldt.quot; \')
Nadat ik eenigen tijd de rust op het land had genoten keerde ik terug naar het hof, waar de ziekte van ijdel-
\') .Zand in de oogen\' had de keizer gezegd en wellicht 13 er niets, dat beter aan die uitdrukking beantwoordt dan dit beruchte artikel. Keeds het volgende jaar trok do keizer Weenen binnen, had zich als koning van Italië laten kronen en het kouingrijk Napels opgeheven. Kort daarop volgden het .koningrijk Holland\', het overtrekken van den Rijn in do inlijving van den Kerkelijken Staat met de gevangenneming van den paus. En zoo ging het al verder en verder. Parijs was de eerste stad van het uitgestrekte rijk, Rome heette de tweede, Amsterdam de derde. Dat was het werk van deu man, die, met zijne grenzen tevreden, met zijne buren geen oorlog zocht. Tailleyraml had niet vergeefs gezegd, dat de taal is uitgevonden om do gedachten te verbergen. Vurt,
261
HEKSTE BOEK.
262
beid en eerzucht zich al meer en meer van ons allen meester scheen te maken. De keizer ging over tot de benoeming van de grootofiicieren der kroon. Generaal Duroc werd groot-hofmaarschalk, Berthier opperjagermeester\', Tailleyrand opperkamerheer, kardinaal Fesch groot-aalmoezenier, de Oaulaincourt opperstalmeester, de Ségur opperceremoniemeester, mijn man ontving den titel van eersten kamerheer. Hij nam das plaats onmiddellijk achter de Tailleyrand, die, veel te druk belast met de buitenlandsche aangelegenheden, hem de grootste zorg overliet aan het kamer heerschap verbonden. Dit werd eerst geregeld; toen volgde de benoeming der gewone kamerheeren, waaronder voorkwamen de baron de Tailleyrand, eenige senatoren, enkele Belgen van, hooge geboorte en iets later ook fiansche edellieden, Daarnseê namen de geschillen over de vooraanzitting eerst recht een begin. Mijnheer de Rémusat vooral bad daar den grootsten last van en verkeerde voortdurend in een staat van oorlog, die mij toen veel verdriet deed en waar ik mij nu bijna voor schaam. Evenwel elk hof, en wij hadden er een van belang, gaat gebukt onder die nietigheden , die er de noodzakelijke aanhangsels van schijnea te zijn. Een verstandig en eerlijk man ziet met zekeren afkeer neder op al de vreugde en het verdriet, die aan het hovelingschap zijn verbonden, en hij voelt toch tegelijk, dat hij zich er niet aan kan onttrekken. Een lintje, een kleine verandering in hot kostuum, het binnenkomen door de deur, do intrede in deze of die salon, en al dergelijke kleinigheden zijn de oorzaken van veel verdeeldheid en veel verdriet. Te vergeefs tracht men er onverschillig onder te worden, de belangstelling, die anderen er voor toonen, dwingt u, mee te doen , en al komt uw gezond verstand ook nog zoo krachtig in verzet, men moet mee tegen wil en dank en — wil men
EERSTE BOEK.
volstrekt niet, dan doet men het best voor goed de hofkringen te ontwijken.
Bij de lasten en moeielijkheden aan het paleisleven verbonden kwam nog het onaangenaam humeur van den keizer. Hij konimandeerde de étiquette, of bij niet militaire tucht te doen had. Het geheele ceremonieel liep af, als werd op de trom het signaal gegeven. en alles marcheerde in gemarkeerde pas. Die gejaagdheid, die be1-stendige vrees, gepaard aan de onbekendheid van de grootste helft der hofhouding met al dergelijke vormen en gebruiken , gaven aan het hof meer een somber dan een deftig aanzien en legden op al de aangezichten een onrustige plooi, te midden van al de vermaken en al de schitterende pracht, die het nieuwe hof altijd vertoonen moest.
De nieuwe keizerin had als hofmeesteres hare nicht, . mevrouw de la Rochefoucauld, en als dame d\'atours mevrouw de la Valette. Verder werden er nog twaalf hofdames benoemd. Langzamerhand werd dit getal grooter en wij zagen eene vereeniging van personen, die voor een deel hoogst verbaasd waren, elkander op ééne plaats te ontmoeten. Zonder in bijzonderheden te treden, die nu slechts kwaad kunnen doen, moet ik toch zeggen, dat het opmerkelijk was, in die dagen, menschen om een betrekking aan het hof te zien bidden, die nu prat gaan op een zuiver en onvermengd royalisme. Lieden van allen rang verlangden hun deel bij do groote uitkeering , en zij, die den neus voor mij hadden opgetrokken, wijl ik mij in het huis van Bonaparte had laten opnemen, waren nu vaak de eersten, om te vragen, of er voor hen nog een plaatsje overbleef. De keizerin was verrukt over het talrijke gevolg, dat hare ijdelheid streelde. De overwinning, door haar behaald op mevrouw de la lloche-foueauld, het genoegen van den heer d\'Aubusson de Fouilliide haar kamerheer te zien en de dames de Segur
263
EEESXE BOEK.
en d\'Asberg onder de hofdames te tellen maakte haar wel wat dronken van vreugde en trots, die echter volstrekt geen afbreuk deden aan hare vriendelijke bevalligheid. Met een soort van instinct wist zij hare hooge waardigheid te handhaven en tegelijk een zekere onderscheiding te geven aan de dames van booge geboorte, die, door haren adellijken naam, luister bijzetten aan het keizerlijke hof.
Tegelijkertijd werd het ministerie van policie weêr hersteld eu Fouché met het ministerschap belast. De 18e Brumaire word bestemd voor den dag der kroning en ten einde te doen zien, dat merkwaardige gedenkdagen niet onopgemerkt voorbijgingen, begaf de keizer zich 14 Juli, den gedenkdag der bestorming van de bastille, metgroote pracht naar het hotel der invalidun, woonde daar de mis bjj en deelde een groot getal kruisen en lintjes uit aan mannen uit de administratie, bet leger of het hof. Gelijk mea in de Gedenkschriften eener vrouw wel niet anders kan wachten voeg ik hierbij, dat de keizerin, door bet smaakvolle harer kleeding en de bevalligheid van haar wezen een schoone figuur maakte aan het hoofd dor vrouwelijke hofhouding, die zoo vol jeugd en schoonheid baar nu voor het eerst met al haar glans omgaf. Het was dien dag prachtig weêr en de keizerin was gekleed in rose tulle met zilveren sterren bezaaid. Het kleed was, naar de mode dier dagen, zeer laag uitgesneden. Een kroon van schitterende diamrfnten sierde haar hoofd, en het prachtige, frissche toilet, de elegante houding, de liefelijke lach om den fijn gevormden mond gaven haar een zoo tieffend schoon aanzien , dat ik meer dan één heb hooren zeggen, dat zij het van bare geheele omgeving won.
Een paar dagen daarna reisde de keizer af naar Boulogne en het gerucht zei, da1, de Engelschen nu werkelijk
264
EERSTE BOEK.
bang begonnen te worden voor een voorgenomen landing op hunne kusten. Een maand lang hield hij zich bezig met de inspectie der uitgebreide en schitterende armee en was daarbij meer dan eena de getuige van een aanval onzer vloot op de vijandelijke schepen, die onze havens blokkeerden. Terwijl hij met dat militaire werk bezig was vaardigde hij tegelijk allerlei bevelen uit ten aanzien van den rang, die aan de onderscheidene betrekkingen moest worden toegekend. Hij vergat werkelijk niets. Zoo had hij ook het plan gevormd, den paus uit te noo-digen, naar Parijs te komen, om zich door hem te doen kionen, eu ten einde dat doel te bereiken, richtte hjj niet alleen zijne vraag zoo in, dat de paus zich over eene weigering wel zeer ernstig diende te bedenken, maar bezigde daarbij ook andere middelen van overreding. Aan den pause-lijken gezant, den kardinaal Caprara, zond hij het kruis van het legioen van eer met een begeleidend schrijven, waarin hij uitweidde in den lof van den paus en dat in den Maniteur werd opgenomen.
Toen hij echter dat plan eener kerkelijke kroning meedeelde aan den staatsraad kwam er een levendig verzet. Een van de leden, vooral de heer Treilhard, kwam er met alle kracht tegen op, daar hij de godsdienstige vertooning misplaatst vond. De keizer liet hem uitspreken en zei toen: »gij kent de kaart van het land veel minder dan ik. De godsdienst heeft lang zoo veel niet van zijn kracht verloren, als gij wel gelooft, en gij weet niet, hoe veel ik al gedaan heb gekregen, met behulp der priesters. Daar zijn in Frankrijk minstens dertig departementen , waarin ik den strijd met den paus nog niet zou kunnen aanvaarden, en ik meen, dat wij het recht der revolutie en daarmeê mijn recht het zekerst bevestigen, wanneer wij langzamerhand doen zien, dat alle gezag voor het mijne wijken moet.quot;
265
EEHSTK BOEK.
De keizer had zijn tocht naar het leger en de havens nog niet volbracht, toon de keizerin naar Aken vertrok, om daar de baden te gebruiken. Een gedeelte van de nieuwe hofhouding reisde met haar mee en mijnheer de Kémusat ontving den last, de keizerin te vergezellen, ten einde den keizer te Aken af te wachten. Ik voor mij was met die tijdelijke afwezigheid der keizerin nog al ingenomen ; moeielijk kon ik mij de minder aangename waarheid ontveinzen, dat de nieuw aangekomenen mij niet in waarde hadden doen rijzen. Men kon nu, wat vroeger niet mogelijk was, vergelijkingen gaan maken, en schoon ik nog niet zoo bijzonder veel ervaring had voelde ik toch, als bij instinct, dat een niet al te lange scheiding mij niet onvoordeelig zon zijn.
L)e keizerin nam mevrouw de la Kochefoucauld mee, eene vrouw van tusschen de zevenendertig en veertig jaren, klein, mismaakt, met een levendig uiterlijk, niet bijzonder veel geest, maar eene meer dan gewone vrijmoedigheid, zooals die bij gebochelden dikwijls wordt aangetroffen. Daarbij had zij de bijzondere verdienste van opgeruimd en niet kwaadsprekend te zijn. Zij was eene echte aristokrate tegenover de revolutie, en wijl dat moeielijk te rijmen viel met hare tegenwoordige betrekking, had zij de wijze partij gekozen van er zelve in de eerste plaats om te lachen eu mee te spotten. Do keizer had veel met haar op, wijl zij vrij nuchteren en leukweg iets zeggen kon en volstrekt goene intrigante was. Daar dient echter bij opgemerkt te worden, dat, hetzij toeval, overleg, of onmogelijkheid er aanleiding toe gavea, aan geen hof minder werd geïntrigeerd dan hier, waar toch zoo vele vrouwen bijeen waren. De staatszaken werden behandeld eu .afgedaan in het kabinet van den keizer; meu wist er dus weinig van eu had er zich niet meê te bemoeien. In eigenlijke bijzondere gunst stond niemand, en zij, die
2(36
EERSTE BOEK.
bepaald in het vertrouwen des keizers deelden, waren haast ongenaakbaar voor anderen. Duroc, Savary, Maret lieten z.ch nooit een woord ontvallen eu deelden eenvoudig de bevelen mee, die zij hadden ontvangen. Wij hadden, waar wij ala machines de ons voorgeschreven taak volbrachten, wel iets van de prachtige vergulden meubels, waar het paleis te St. Clond en de Tuilerien mee pronkten, niets minder, maar ook niets meer.
Ik had in die dagen meer dan eens de gelegenheid, een opmerking te maken, waar ik in mij zelve dikwijls om lachte, dat namelijk de groute heeren, die toegang kregen tot het hof, allen zonder onderscheid een kleine teleurstelling ondervonden. Als zij voor het eerst daar verschenen en zich t\'hnis schonen te gevoelen ia die koninklijke atmosfeer, tusschen al die kruisen, rangen en titels in, dachten zij zich daar op hun gemak te zetten, als in de dagen van onds. Maar al spoedig kwamen zij, door een streng woord of een kortaf gegeven bevel, van die gelukkige verbeelding terug en merkten zij, dat alles zeer veranderd was. Aardig was het om te zien, hoe zij dan het trotsche zelfvertrouwen verloren en een gevoel schenen te hebben, of de grond ouder Juinue voeten wankelde. Aldus in de war gebracht en niet in staat om de vroegere gewoonten te vervangen door die waardige deftigheid, die niet de luchtige zeden van het voormalige hofleven niets gemeens had, begrepen zij soms niet, wat zij zeggen of zwijgen moesten. Het hovelingschap bij Bonaparte beduidde niets, het leidde tot niets en gaf geen kracht op eeuig gebied. Alan te blijven in zijn tegenwoordigheid, dat wil zeggen, zijn eigen oordeel te ge-bruiken, viel zeer moeielijk. Daarom was het maar bet eenvoudigste de gedaante der dienstbaarheid aan te nemen, en als ik durfde, zou ik gemakkelijk kunnen zeggen aan welke soort van lieden dat het lichtste viel, maar deed
2G7
eerste boek.
ik dit, dau kregen mijne gedenkschriften al het aanzien eener satire, wat noch in mijn smaak valt, noch in mijn plan ligt.
Tijdens de keizer te Boulogne was zond hij zijn broeder Jozef naar Parijs, die daar, evenals zijne vrouw, door al de officie^le lichamen plechtig ontvangen en toegesproken werd. Op 3 September kwam Bonaparte zelf te Aken eu vertoefde daar eenige dagen, te midden van een schitterenden hofstoet, terwijl ook eenige duitsche vorsten hem daar hunne hulde kwamen aanbieden. Mijnheer de Re-musat moest het tweede Theatre Pra^ais, onder leiding vau Picard, over laten komen, en er werd een reeks van schitterende feesten gegeven. De keurvorst, aartskanselier vau Mainz en de keurvorst van Baden vertoefden al dien tijd aan het keizerlijke hof. De keizer en de keizerin bezochten Keulen en Maintz, waar zij eenige duitsche vorsten en een aantal aanzienlijke vreemdelingen ontmoetten. \')
\') Te Keulen, 15 Septcmtcr 1804, schveeï de keizer eigenhandig aan den paus, om hem te verzoeken , naar Parijs te komen en hem daar te kroonen. Deze merkwaardige brief luidde dus :
«Heiligste Vader! De zegenrijke invloed, dien de herstelling van don ehristelijken godsdienst op de zedelijkheid en het karakter van mijn volk uitoefent, noopt mij Uwe Heiligheid te verzoeken, mij, bij een der belangrijkste voorvallen uit de geschiedenis der wereld, een nieuw bewijs te geven van de deelneming , door Uwe Heiligheid mij en het fransehe volk altijd betoond. Ik bid daarom Uwe Heiligheid, aan de pleehtige ceremonie der zalving en der kroning van den eersten keizer der Franschen , door Uwe liooge tegenwoordigheid, den waardigen en verheven glans dor kerk bij te zetten. Dit zal op onze volken eu ons zelven deu zejjen doen afdalen van God, die de lotgevallen der wereld en van iederen mensch in bet bijzonder regelt en bestuurt.
«Sinds langen tijd is Uwer Heiligheid mijne trouwe en liefhebbende gezindheid jegens Uw hoogen persoon bekend en het zal n duidelijk zijn , hoezeer het mij zou verheugen, wanneer ik daarvan op nieuw een blijk kan geven.
»De vroom onderworpen zoon Uwer Heiligheid, Napoleon,quot; Vert.
268
EEUSTE BOEK,
269
De reis duurde tot Octobor. Op den Sisten dier maand beviel mevrouw Louis Bonaparte vau haar tweeden zoon. \') Mevrouw Bonaparte voelde zich, door die bevalling barer dochter, van veel zorg ontheven en zag de toekomst helderder in , schoon juist toen tegen haar een komplot werd gesmeed, dat haar veel zorg en verdriet zou verwekken.
Toen men vernomen had, dat de paus te Parijs zou komen, spande de keizerlijke familie zamen, om te beletten , dat aan de keizerin do hooge eer der kroning zou te beurt vallen. De ijverzucht onzer rieuwe prinsessen kon dat niet gedogen. Zij waren bang, dat de pauselijke kroning hare schoonzuster al te veel boven haar zou verheffen en hare haat gunde mevrouw Bonaparte die onderscheiding niet. De keizerin zelve stelde in die kroning zeer veel belang, zij zag er de blijvende bevestiging in van haren hoogen rang en verlangde daar te meer naar, omdat haar echtgenoot in den laatsten tijd bijzonder stil was tegenover haar. Het scheen, dat hij nog geen besluit had genomen. Jozef deed al wat hij kon, om zijn broeder te bewegen, dat Jozefine eenvoudig getuige van de kerkelijke plechtigheid zou zijn. Hij mengde er zelfs het vraagstuk in der echtscheiding, en vond het raadzaam, juist deze gelegenheid aan te grijpen, om daartoe te komen. Voor den keizer, zoo zei hij, was het hoogst gewenscht, een huwelijk aan te gaan met eene of andere vreemde vorstin, of althans met de dochter van een der oudste en aanzienlijkste geslachten van Frankrijk. Misschien had de keizer dan nog het geluk, een rechtstreekschen erfgenaam te kriigen , ofschoon, zoo voegde Jozef er bij, dit ook het persoonlijk belang van de keizerlijke broeders niet was.
\') Najioleou Louis, in 1831, tijdens den opstand in de pauselijke staten, plotseling gestorven. De derde zoon , Napoleon III, werd geboren 20 April 1808. p J)i
EERSTK BOJiK.
270
De keizer, dagelijks lastig gevallen, scheen wel ooren te hebben naar de influistering van zijn familie en liet zich uu en dan in het bijzijn der keizerin woorden ontvallen, die haar ten hoogste bezorgd maakten. Zij deelde mij al hara bekommernis meê en, terwijl ik veel medelijden met haar had, voelde ik tegelijk, hoe moeielijk het was, haar een goeden en verstandigen raad te geven. Een onverwacht voorval scheen den slag te zullen verhaasten. Mevrouw Bonaparte had al eenigen tijd gemerkt, dat haar man zich zeer aangetrokken gevoelde door me-viouw ***. Ik bezwoer haar, toch hoogst voorzichtig te zijn en aan den keizer niet de minste aanleiding te geven, om twist met die dame te zoeken. Maar de keizerin, by hare jaloerschheid haar eigenlijk belang vergetend, spande al hare pogingen in, om achter de waarheid te komen. Op St. Cloud bewoonde de keizer een apartement, dat aan den tuin uitkwam. Vlak daar boven had hij een kamer laten inrichten, die hij langs een verborgen trap kou bereiken. De keizerin had een kwaad vermoeden omtrent dat geheimzinnige kamertje. Op zekeren morgen , toen het vrij vol was in haar salon en mevrouw *** de week van dienst had, zag de keizerin, dat deze dame de kamer uitging. Een oogenblik later stond zij ook op, om heen te gaan , eu fluisterde mij in: »ik ga mij met oigeu oogen overtuigen, bliji hier in de salon en als men naar mij vraagt, zeg dan, dat de keizer mij heeft laten roepen.quot; Ik deed mijn best om haar tegen te houden, maar er viel niets aan te doen. Zij ging weg en liet mij in de grootste onrust achter. Na verloop van een half uur kwam zij op eens van een anderen kant de salon weer binnen; zij had blijkbaar moeite, om zich goed te houden cn nam werktuigelijk haar borduurwerk in de hand. Met opzet bleef ik op een afstand en druk aan het werk, maar ik zag wel, dat zij zat te beven en te trillen van drift.
EERSTE BOEK.
Zij was de vrouw niot, ora een heftige aandoening in stilte te laten uitwerken, en nadat zij een poos voor zich had zitten kijken, zonder een woord te spreken, stond zij op, riep mij luid bij mijn naam en gelastte mij haar te volgen. Nauwelijks waren wij in de aangrenzende kamer alleen, of zij barstte uit in lang weêrhouden tranen. »Alles is verloren,quot; riep zij »Wat ik vermoedde is maar al te waar. Ik ben den keizer gaan opzoeken in zijn kabinet, maar hij was daar niet; toen ben ik de verborgen trap opgeklommen naar de bovenkamer. De deur was gesloten, maar ik hoorde de stem van Bonaparte en die van mevrouw ***. Ik tikte hard tegen de deur tn zei, wie ik was. üij begrijpt, hoe ik hen hinderde; het duurde lang, eer de deur open ging, en toen dut eindelijk gebeurde lieten do gloeiende kleur van mevrouw *** en de wanorde der kleeding geen den minsten twijfel meer over. Ik weet wel, dat ik mij had moeten inhouden, maar ik kon niet en ik barstte iu allerlei ver-wijtingen los. Mevrouw *** begon te schreien en Bonaparte werd zoo verschrikkelijk driftig, dat ik niet wist, hoe spoedig ik maken zou , dat ik wegkwam. Ik beef er nog van, want ik weet niet, wat hij mij wel had willen doen. Zonder twijfel komt hij op \'t oogenblik hier en ik voorzie al een vreeselijk tooneel quot;
De opgewondenheid der keizerin had iets aanstekelijks, naar het scheen, althans vrij driftig riep ik uit: »bega nu , in \'s hemels naam, geen tweede fout en laat den keizer niet merken, dat iemand er iets van weet; hij zou het u nooit vergeven. Zend mij weg mevrouw. Gij moet hem alleen afwachten en met uwe gewone zachtmoedigheid de fout trachten te herstellen.quot; Met die woorden ging ik weg en trof in de salon mevrouw ***, die mij met blijkbare onrust in de oogen zag. Zij was doodsbleek en sprak bijna niets, terwijl zij haar best deed, om er
271
EERSTK BOEK.
achter te komen , of ik er iets van wist. Kalm en bedaard, of er niets was gebeurd, ging ik weer aan liet werk, en het gezelschap in de salon scheen onder den indruk van het gebeurde, zonder er iets van te begrijpen.
Een oogenblik later hoorden wij een geweldig rumoer in de kamer der keizerin en ik wist aanstonds, wat ei-gaande was. Mevrouw *** had haar rijtuig laten inspannen en was naar Parijs gereden. Dat spoedig vertrek maakte de zaak niet beter. Voor ik tegen den avond wegreed liet de keizerin mij roepen en vertelde mij, onder zuchten en tranen, dat Bonaparte, na haar, onder het stuk gooien van wat hij in handen kreeg \'), voor alles leelijk uitgemaakt te hebben, had gezegd, dat zij zich er op voor kon bereiden, St. Cloud te gaan verlaten , wijl hij bedankte voor dergelijke tooneelen van dolle jaloersch-heid en daarenboven een vrouw verkoos te hebben, die hem kinderen gaf, wat zij niet deed. Hij had om Eugène de Beauharnais gezonden, die op bet kasteel moest komen, om alles voor liet vertrek zijner moeder in orde te maken. Ik moest nog dienzelfden avond naar hare dochter gaan en haar alles vertellen , wat er dien dag was voorgevallen.
Onmiddellijk reed ik naar mevrouw Louis Bonaparte, die juist haar broeder, na zijn terugkomst van St. Cloud, bad gesproken. Engène had haar verteld, dat de keizer
\') Gelijk meer driftige meusclien had Bonajiarte de dwaze gewoonte, in zijn woede alles op den grond te werpen, wat hij in handen kreeg. Bij de onderhandeling met graaf von Cobenzl (zie dc noot op bladz. 236) geraakte hij zoo buiten zich zelve van woede, dat hij verschillende voorwerpen in de audiëntiezaal verbrijzelde. «Ik was genoodzaakt toe te geven,quot; schreef d.e graaf naar Weenen, «anders was er geen stuk heel gebleven en ik zelf licht ook niet.quot; Toen Bonaparte met den paus te Fontainebleau onderhandelde over de aanstelling van bisschoppen en de paus de bijtende woorden sprak: «comedianie, tragediantegreep de keizer een prachtige vaas van Sèvres-porceleiu eu smeet die stuk voor de voeten van den paus.
Vekt.
272
EERSTE tfOEK.
hem zijn voornemen tot echtscheiding had meegedeeld. Met ziju gewone, stille onderwerping had hij naar den keizer geluisterd eu toen deze ten slotte had gezegd, dat Eugène niet ongerust behoefde te zijn, want dat er goed voor hem gezorgd zou worden, had deze eenvoudig geantwoord, dat hij voor alles bedankte, want dat hij zijne moeder in haar ongeluk niet alleen zou laten, maar overal, waar zij heen ging, al was het naar Martinique, met haar mee zou gaan. Bonaparte scheen door dat edelmoedige antwoord getroffen en staarde somber voor zich heen. Mevrouw\' Louis was minder ontsteld, dan ik gedacht had. »Ik kan er mij niet mee bemoeien,quot; zei ze, »mijn man heeft het mij bepaald verboden. Moeder heeft zeer onvoorzichtig gehandeld, het kan haar een kroon kosten, maar zij zal er rust bij winnen. Geloof maar, dat er vrij wat ongelukkiger vrouwen zijn.quot; Daar lag iets zeer treurigs in den klank harer stem, maar wijl zij nooit een woord duldde over wat haar persoonlijk betrof moest ik mij houden , of ik hare bedoeling niet begreep. «Bestaat er overigens eenige kans, dat die zaak weer in orde komt, dan kan die alleen daarin liggen, dat de zachtheid en de tranen mijner moeder den keizer treffen. Men moet hen aan zich zeiven overlaten en ik raad u in een paar dagen niet naar St. Cloud te gaan; te meer geef ik u dien raad, wijl mevrouw *** u al licht bij den keizer beeft genoemd en misschien wel gezegd, dat gij de eigenlijke oorzaak zijt van het heftige optreden der keizerin.quot;
Overeenkomstig dien raad bleef ik twee dagen t\'huis. Op den derden dag had ik behoefte mijne geliefde meesteres te zien.
Zij was een weinig bedaarder dan eerst. Bonaparte was, door Inre stille onderwerping, voor een deel ontwapend geworden, er werd over het geheele voorval niet
ukmusat, Gedenkschriften. i. 18
273
KI0118TE BOKK.
meer gesproken. Maar nadat de verzoening was gesloten had de keizer al heel spoedig gezegd, dat echtscheiding werkelijk iu het belang zijner dynastie noodzakelijk was. »Ik heb deu moed nietzei hij , »er voor goed toe te besluiten, en als gij al te bedroefd zijt en niets doet, als mij gehoorzamen, dau zal ik de kracht niet hebben, u er toe te dwingen , dat gij mij verlaat. Daarom kom ik er graag voor uit, dat ik hoop, dat de staatkundige belangen ook bij u zwaar zullen wegen en dat gij van uwen kant het oneindig moeielijke der scheiding zult verlichten.quot; Toen hij dit zei, zoo verzekerde mevrouw Bonaparte, had hij de tranen in de oogen gehad.
Terwijl zij mij dat alles verhaalde dacht ik, dat zij in staat zou zijo, zich zelve te verloochenen en een grootsch plan op te vatten. Overtuigd dat het lot van Frankrijk onafscheidelijk aan dat van Napoleon verbonden was, zou ik, ware ik de vrouw geweest aan wie men het vroeg, de kracht hebben gevoeld, het groote offer te brengen, mijn hoogen rang af te leggen en in stille eenzaamheid de zelfvoldoening te smaken, dat ik voor mijn vaderland alles over had gehad. Zoo meende ik. Maar toen ik op het schoone gelaat van mevrouw Bonaparte al de smart las, die de woorden van den keizer hadden veroorzaakt, herinnerde ik mij het woord mijner moeder, dat wie een goeden raad wenseht te geven, daarbij geheel handelen moet overeenkomstig het karakter van degeen wie dien raad ontvangt. Ik bedacht, hoe de stille afzondering geheel en al in strijd was met dien zin voor weelde en genot der schier alleen voor de wereld levende vrouw, en zoo kwam ik van het denkbeeld van het offer, dat zij zou brengen, terug. Twee dingen, zei ik, schoten haar over om uit te kiezen. Vol waardigheid afstand doen van den tot hiertoe bekleeden rang en dan ook den volgenden dag vertrekken naar Malmaison, van waar zij den keizer schrif-
274
EEIIÖTK BOEK.
telijk zijne vrijheid kon hergeven, of, zoo zij dat niet wilde , zelve niets beslissen , maar de verklaring afleggen, dat zij bereid was te gehoorzamen, als men haar beval van den troon af te dalen, waarop men haar eens verheven had.
Den laatsten raad vond zij den boste en besloot dientengevolge , met stille onderwerping, maar ook zonder oenige medewerking van hare zijde, haar lot af te wachten.
Den keizer veroorzaakte dit eene moeielijkheid, waaruit hij niet zoo gemakkelijk uitkomst zag; maar toen hij merkte, dat zijne broeders zich al heimelijk verheugden, omdat zij meenden, dat de familie Beauharnais eene openbare vernedering te gemoet ging, toen hij daarbij het zachtmoedig gedrag zijner ochtgenoote vergeleek met de triomfeerende houding en het leedvermaak zijner zusters, kwam nog eens de oude gehechtheid bij hem boven en deelde hij, geheel onverwacht, aan mevrouw Bonaparte mede, dat de paus eerstdaags te Parijs zou komen, dat deze hen beiden kronen zou en dat zij dus zorgen moest, alles daarvoor in gereedheid te brengen.
Men stelle zich voor, met hoe groote blijdschap dit bericht werd ontvangen en welke teleurstelling het wekte aan den anderen kant, bij Jozef vooral. De keizer had , volgens zijne gewoonte, alles verhaald, wat de familie had gedaan, om zijne vrouw van de kroning uit te sluiten, en men begrijpt, hoe de wederzijdsche afkeer daardoor gedurig toenam.
Hij deze gelegenheid deelde de keizerin mij mede, hoe zij al lang had verlangd, dat haar huwelijk met Bonaparte kerkelijk zou worden ingezegend, wat bij de sluiting niet was geschied. Zij had er den keizer wel over gesproken en deze had er niets tegen, maar meende alleen, dat hij geen priester bij zich kon ontbieden,
18*
275
HEUSTE BOEK.
zonder dat het bekend werd, dat hij tot hiertoe voor do kerk niet getrouwd was geweest, eu hetzij dit de ware reden was, hetzij hij het beter vond, de zaak te laten rusten , omdat dit de echtscheiding gemakkelijker maakte, hij weigerde aan het verlangen zijner echtge-noote te voldoen. Nu de paus naar Frankrijk over kwam, dacht zij, dat eindelijk ook die wensch zou kunnen worden vervuld.
Het oeheele hof had de handen vol met de voorbereid-
o
selen voor de kroning, en de keizerin nam een tal van de beste modemaaksters en kleermakers in beslag. In overleg met de mannen van het vak bepaalde zij den vorm van het nieuwe hofkostuum en van have eigene kleeding. Men begrijpt wel, dat de hoepelrok niet weer kon worden ingevoerd; de keus viel op een mantel, mant eau de cour, die over alles heen werd geslagen en die onder de restauratie behouden bleef, verder een kraag van blonde, chér usque, die achter tegen het hoofd hoog opstond en, op de beide schouders vastgehecht, herinnerde aan de mode uit den tijd van Catharina de Médicis. Men heeft die kraag spoedig weer afgeschaft, ofschoon zij, naar mijn oordeel, iets zeer bevalligs en deftigs had te gelijk. De keizerin bezat al e^n schat van diamanten, de keizer voegde er nog eenigen bij van de fraaiste soort, terwijl hij er tevens op gesteld was, dat zij dien dag zich tooide met de kroonju weeion, waar een prachtige diadeem van werd gemaakt. Zeer in het geheim werden er repetities van de plechtigheid gehouden, onder de leiding vnn den schilder David, die er later eene sciiil-derij van maken moest. Voornamelijk de kroning van den keizer werd met de grootste zorgvuldigheid overwogen. Eerst was het plan, dat de paus eigenhandig hem de kroon op het hoofd zou zetten, maar Bonaparte kon zich niet schikken in de gedachte, dat er iemand ter wereld
276
KKUSÏli HOEK
zou zyn, uit wiens handen bij de kroon zou ontvangen , die hij igt;niet de punt van zijn degen van den grond had opgeraapt.quot;
Na veel beraad werd dus besloten, dat do keizer zich zolTe de kroon op het hoofd zou zetteu en dat de paus alleen zijn zegen er over uit zou spreken. Met do grootste zorg werd er gedacht over alles, wat aan het feest luister zou kunnen bijzetten. Van alle kanten stroomde de nieuwsgierige \'menigte naar Parijs, een aanzienlijke troepenmacht werd naar de hoofdstad ontboden, de voornaamste ambtenaren uil de provincie moesten er bij tegenwoordig zijn, terwijl er ook een toevloed van vreemde-lingen werd gewacht. Geheel Parijs was in rep en roer. Staatkundige meening week geheel op den achtergrond , bij de nieuwsgierigheid naar het schitterende schouwspel ; winkeliers en kooplieden deden prachtige zaken; de dichter Chénier kreeg in last een gelegenheidsstuk te maken, waarin hij Cyrus voor zijn held koos1); in de opera werd een nieuw ballot ingestudeerd ; het hofpersoneel ontving een ruime geldelijke toelage voor de uoorzakelijke onkosten aan toilet, en de keizerin schonk aan de dames dor hofhouding kostbare .diamanten en edelgesteenten.
277
Voor de heeren van het gevolg des keizers werd een smaakvol kostuum bedacht. Do kleuren verschilden naar den aard van don dienst, zilveren borduursel was algemeen, oen fluweelen met satijn gevoerde mantel werd over den eenen schouder gehangen. De prinsen droegen gelijk de keizer een langen mantel met bijen er op gestikt. Zijn kroon was een lauriertak op de wijs van de Cesars der Romeinen.
\') M. J. Chéuier was overigens een volbloed revolutieman. l.)e aan hem verleende opdracht ia misschien een bewijs , dat Frankrijk toon zeer arm aan dichters was. Het gelegenheidsstuk Cyrus stond dan ook op gelijke lijn met ullo gelegenheidsstukken en werd naar verdieuste uitgelloten. Veut.
EEUSTE BOEK.
Het is mij nog in mijne herinnering, of ik een sprookje uit de Duizend en een Nacht voor mij zie, als ik aan al de schitterende pracht dier dngen terug denk, en tegelijk duizelt mij liet hoofd nog bij de gedachte aan al de geschillen over den voorrang, aan al de aanmatiging en aan al de kleingeestigheid. De keizer wilde, dat de prinsessen den mantel der keizerin zouden ophouden, waar deze zeer weinig lust in hadden, zoodat zij dit dan ook met opzet zoo onhandig deden, dat het gewicht van den mantel dei-keizerin haast te zwaar viel. Van haren kant eischten de prinsessen, dat hare kamerheeren haar sleep zouden dragen, en deze onderscheiding troostte haar een weinig voor het verdriet over het werk, dat zij hadden te verrichten. \')
Intusschen kwam de tijding, dat de paus op 2 November Rome had verlaten. De trage gang van de reis en de uitgebreidheid der toebereidselen deed de kroning uitstellen tot 2 December. Op 25 November werd de paus door het geheele hof te Foutainebleau ontvangen.
Eer ik dit hoofdstuk eindig heb ik nog op een kleine bijzonderheid te wijzen. Voor het oogenblik had de keizer van de echtscheiding afgezien, maar hij was zoo vervuld van den wensch naar een erfgenaam, dat hij aan zijne ochtgenoote vroeg, of zij een kind als het hare zou willen erkennen, dat wel zijn kind, maar niet het hare zou zijn, en of zij zich in staat voelde, de geheele wereld handig te misleiden, door eene voorgewende zwangerschap. De gedachte aan weigering kwam niet bij haar
\') De graaf de Méleto verliaalt in zyne gcdenkschvilten, dat er een crnslige beraadslaging plaats had tusschen den keizer en zijne aanzienlijkste dienaren, of do prinsessen ook heriuelijn zouden mogen dragen. Ue uitslag was deze, dat hermelijn alleen voegde nan gekroonde hoofden, dus aan den keizer en de keizerin. l)e prinsessen kwam men te gemoet mot de ofli-cieele bepaling, dat zij niet den mantel, maar do sleep der keizerin zouden hcetou to dragen. P. d. R.
278
EERSTE BOEK.
279-
op, hoe monsterachtig het voorstel ook was. De keizer ontbood toen zijn eersten geneesheer, dr. Corvisart, in wien hij een onbepaald vertrouwen stelde , en deelde dien het plan mede. »Indien ik er in slaag, een jongen te krijgen , dun zou ik weuschen , adt gij alles deedt, wat noodig was, om het te doen voorkomen, of de keizerin van dat kind beviel.quot; Corvisart achtte dit in strijd met de eer en de roeping van zijn ambt, beloofde een onvoorwaardelijk stilzwijgen, maar weigerde zijne medewerking. Lang daarna, toen de zoon uit het tweede huwelijk was geboren, deelde Corvisart mij deze bijzonderheid mede, naar aanleiding van den hier en daar geopperden twijfel aan de echtheid der keizerlijke geboorte van dit kind, waar Corvisart zelf zijne diensten bij had verleend.
AANKOMST VAN DEN PAUS TE PARIJS. - VOLKSSTEMMING. — HUWELIJK VAN KElZlllilN JOZEF1NE. — DE KUONING. ~ FEESTEN IN HET MAAET-VELD, DE OPE11A ENZ. — GEZEL-SCIIAPSKKINGEN DER KEIZERIN.
Flet is meer daa waarschijnlijk, dat men den paus niet had kunnen overhalen, naar Frankrijk te komen, iudien men niet bepaalde beloften ten voordeele van den godsdienst in de kerk had gedaau. Hij kwam te Fontaine-blean met het voornemen, alles te doen, wat men van hem zou vragen en wat met zijne waardigheid bestaan baar was, eu ofschoon de overwinnaar, die hem tot de reis had weten te bewegen, zich in zijn geest boven hem plaatste, ofschoou een groot deel van de hoflieden met zekere minachting van dien vorst spraken, die geen degen droeg, toen toch de paus te Fontainebleau kwam, was iedereen ouder den indruk van de deftige, bevallige waardigheid en van de echt vorstelijke houdiug van den paus. \')
\') Pius VII wovdt geroerad als een der voortreffelijkste pausen, die, met behulp van zijn uitstekenden stantssekretaris , kardinaal Consalvi, den kerkehjken staat, te midden van den groeten drnk der tijden, stoffelijk en zedelijk deed blceien. Otselioon Napoleon hem zijn kroning dankte voerde hij hem in 1808 als gevangene naar datzelfde Fontainebleau , waar hij nn als gast kwam. He gevangen paus lei vooral niet minder waardigheid aan den dag, dan de ala vorstelijk gast gevierde, eu Napoleon, schoon de
EERSTE liOEK. 281
De keizer reed hem te gemoet; toen de rijtuigen elkander ontmoetten verliet de keizer het zijne, welk voorbeeld door den paus werd gevolgd. Na eene omarming bestegen beiden hetzelfde rijtuig, waar de keizer eerst inklom, om, zooals de Moniteur zei, aan den paus de hooger hand te geven.
De paus was des Zondags tegen den middag aangekomen. Na een poos te hebben uitgerust in de voor hem bestemde vertrekken, waar de opperkamerheer (Tailley-rand dus), de hofmaarschalk en de opperceremoniemeester hem heen hadden geleid, lei hij een bezoek af bij den keizer, die hem op den drempel van zijn kabinet ontving en hem, na verloop van een half uur, naar de zaal der groot-officieren terugbracht. De keizerin had de order ontvangen, dat de paus aan hare rechterzij\'le moest zitten.
Nadat deze bezoeken waren afgedaan werden prins Louis, de ministers, de aartskanselieren opporschatmeester, kardinaal Fesch en de groot-officieren, die te Foutaiuebleau waren, aan den paus voorgesteld. Hij ontving allen met hoofsche beleefdheid, at daarop met den keizer en ging vroeg naar bed.
De paus was toen 02 jaren, lang van gestalte en zijn gelaat even eerwaardig als schoon. Een groot aantal italiaansche priesters was met hom meegekomen, meeren-deels mannen, die, wat hun uiterlijk en hunne manieren aanging, ver beneden de franscbe priesters stonden. Het kasteel te Pontainebleau bood toen een zeer zonderlintr
O
schouwspel aan , door het wonderlijk gemengde perhoneel,
overwinnaar tegenover den overwonneling, kwam in de gelegenheid om te ervaren, dat de macht van den sterkste niet ultyd de hoogste is. Opn.\'er-kelijk is het, dat, na den val van Napoleon, de meeste leden van het huis Bonaparte, te Kome, onder Pius VII een toevluchtsoord vonden. Pina stierf in 1823 , betreurd met eene oprechte droefheid, als maar zelden liet geval is. Vert.
EBRSÏE BOEK.
dat er vereenigd was, souvereinen, prinsen, priesters, vrouwen, alles bont dooreen. Den dag na zijne aankomst ontving de paus allen, die zich aan hem wilden laten voorstellen. Wij werden dus ook tot den handkus toegelaten en ontvingen zijn zegen. Ik weet zeer goed, dat ik, bij de eerste ontmoeting, eene diepe ontroering gevoelde.
Op dienzelfden Maandag werden de bezoeken van den paus bij den keizer en de keizerin herhaald en mevrouw Bonaparte maakte van dat tweede bezoek gebruik, om aan zijne Heiligheid mee te dealen, dat haar huwelijk door geen priester was ingezegend. De paus, die haar zeer prees om de werken der barmhartigheid, die zij verrichtte, en haar altijd zyne (iocWer noemde, beloofde baar, dat hij den keizer zou zeggen, dat de kerkelijke wijding van bet huwelijk aan de kroning vooraf moest gaan, zoo-dat Bonaparte wel gedwongen was toe te geven.
Tegen Maandng-avond waren er ee.nige zangers ontboden naar Fontainebleau, om een concert te geven in de vertrekken der keizerin. Voor het concert begon verklaarde de paus echter, dat hjj te vermoeid was en begaf zich te rust.
De keizer was in al die dagen zoo goed en vroolijk van humeur, als wij hem zelden zagen. Eensdeels was dit hieraan zeker te danken, dat hij zijne plannen zoo bij voortduring zag gelukken, van den anderen kant voelde hij misschien een onwillekeurige zucht om te behagen, want het is zeker, dat zijn liefde voor mevrouw *** er niet minder op werd. Toen de paus weg was gegaan bleef hij bij de keizerin en praatte druk met de dames. Mevrouw Bonaparte , wier jaloerschheid door de minste verandering opgewekt werd, vermoedde , dat haar man weer een nieuwe neiging koesterde, maar kon niet ontdekken, wie het gold, omdat hij ons allen beurt voor
282
EERSTE BOISK.
beurt aansprak, en mevrouw *** was zoo bij uitstek voorzichtig, dat ook de fijnste waarnemer niets merken kon. Daar waren er zelfs, die dachten, dat de keizer het oog had op de vrouw van den maarschalk Ney, de dochter van een oud ontvanger-generaal en mej. Auguié, eene kamervrouw van de laatste koningin, opgevoed in de kostschool van mevrouw Campan en eene vriendin van mevrouw Louis. Zy was toen 22 jaren, zag er goed uit, schoon een beetje mager. Verlegen van aard zocht zij volstrekt de nadere bekendheid met den keizer niet, maar was veeleer bang voor hem.
Gedurende ons verblijf te Fontainebleau werd de volksstemming gehouden over de vraag, of men het keizerrijk wilde, met Bonaparte als erfelijk troonopvolger aan het hoofd. Er werden 3,574,893 stemmen uitgebracht en 3,572,329 verklaarden zich er voor, 2,569 er tegen.
Het hof kwam 29 November te Parijs terug, de keizer en de paus in één rijtuig. De paus kreeg zijne vertrekken in het paviljoen van Flora, terwijl beambten van het keizerlijk huis tot zjjn dieust werden aangewezen. Gedurende de eerste dagen van zijn verblijf te Parijs werd hij door de bevolking niet met dien eerbied bejegend , dien men zou verwacht hebben. Nieuwsgierig verdrong de menigte zich , als hij zich in een kerk vertoonde , of op bepaalde uren op het balkon verscheen, om zijn zegen te geven. Maar al wat er verhaald werd van zijn waardige deftigheid, enkele goede en treffende woorden bij de eene of andere gelegenheid door hem geuit en den fijnen tact, waarmee hij zich in een voor het hoofd der christenheid zeker zeer vreemden toestand wist te schikken, brachten al spoedig een geheelen omkeer tot stand. Het plein voor de Tuileriën was van den morgen tot den avond bezet door een dichte menigte, die haren wensch te kennen gaf, om hem te zien en die eerbiedig
283
EERSTE BOEK.
knielde, als hij verscheen. Wie konden, naderden hem om zgn zegeu te vragen , en vele moeders hielden hare kinderen hoog opgeheven, opdat de pauselijke zegen het kind geluk zou brengen.
Heel Parijs weidde uit in des pausen lof, zoodat de keizer werkelijk jaloersch begon te worden en maatregelen verordende, schijnbaar in het belang vaa den paus, waardoor deze niet zoo gedurig genoodzaakt werd, zich aan het volk te vertooneu.
Twee dagen vóór de kroniug bracht mijn man, diei als eerste kamerheer, met het toezicht op de garderobe en dus ook op de keizerlijke kleediug bij de groote plechtigheid belast was, aan de keizerin den prachtigen diadeem, dien zij zou dragen en vond haar in een buitengewoon opgeruimde stemming. In vertrouwen deelde zij hem meê, dat al vroeg in den morgen in het kabinet van den keizer een altaar was geplaatst, en dat de kardinaal Fesch in tegenwoordigheid van twee aides-de-camp aan haar burgerlijk huwelijk de kerkelijke wijding had gegeven. Na den afloop had zij een schriftelijk bewijs van den kardinaal gevraagd en gekregen, dat zij altijd heeft bewaard en dat zij, hoe hij er ook op aandrong, nooit aan den keizer heeft willen afstaan.
Men heeft gezegd, dat geen godsdienstig huwelijk wettig was voltrokken, wanneer de pastoor van de parochie er niet hij tegenwoordig was en dat men dit met opzet had nagelaten, om later de scheiding niet ondoenlijk te maken. Als dat zoo was zou de kardinaal zelf in dat bedrog moeten hebben toegestemd , wat zeker niet waarschijnlijk was, te minder, omdat de kardinaal later de openlijke verklaring heeft afgelegd, dat het kerkelijk huwelijk geheel naar den vorm had plaats gehad.
Na de echtscheiding wilde de keizer het door kardinaal Fcsch afgegeven bewijs in zyu bezit hebben, maar do
284
EERSTE BOEK.
kardinaal raadde mevrouw Bonaparte, liet nooit af te staan, wat dan ook niet geschiedde.
Eindelijk brak de groote dag der kroning, 2 December, aan. Ik zal onmogelijk al de bijzonderheden der schitterende plechtigheid kunnen meêdeelen. Het weer was kond, mnar helder en zonnig, do straten wemelden van toe-achotawers, meer door nieuwsgierigheid, dan door belangstelling gedreven. De garde was onder de wapenen, keurig in orde.
De paus was lang vóór den keizer in de kerk en zat op den voor hem ingerichten troon te wachten, tot het den keizer behagen zou te komen. Warm was het niet in het groote, hooge gebouw, maar de paus klaagde niet, noch over de koude, noch over do minder beleefde manier, waarop zijn geduld op de proef werd gesteld, Do Notre Dame was met even veel smaak als pracht versierd. Aan het eene einde was een hooge troon geplaatst voor den keizer, die daar, door heel zijn hof omringd, door allen, die in de kerk waren, kon worden gezien. Voor wij naar de Notre Dame gingen werden wij toegelaten in de vertrekken der keizerin. Ons toilet was schitterend, maar al de glans verbleekte bij dien van het keizerlijk toilet, De keizerin, fonkelend en schitterend vanjuweelen en edelgesteenten, zag er roet het rijke haar in duizend kleine krullen om het schoone hoofd gelegd, niet ouder uit dan 25 jaren, schoon zij er 41 telde. Zij droeg een kleed en een manteau de cour van wit satijn met goud en zilver geborduurd. Langs het voorhoofd had zij een diamanten band, verder een ketting, oorbellen en ceintuur van de kostbaarste steenen en droeg dat alles met de haar aangeboren bevalligheid en gratie. De zusters blonken en schitterden ook in rijken overvloed en de keizer overzag met een vergenoegden blik ons aller toilet, dat om zijn kwistigen rijkdom geheel naar zijn smaak was.
285
KJillSTE 130 KK.
Hij zelf droeg een fraai gewaad. Wijl hij in de kerk zich eerst met het keizerskleed tooien zou, had hij een rok aan van rood fluweel, afgezet met goud, een witte sjerp, een korten mantel met bijen er op geborduurd \'), een hoed, waarvan de rand van voren was opgeslagen met een grooten, diamanten haak en den band van het legioen van eer, ook met edelgesteenten bezaaid. Het stond hem uitstekend goed. De manteau de cour, fluweel met zilver, werd dien dag voor het eerst door ons allen gedragen en het valt niet te ontkennen, dat wij onwillekeurig vpor elkander een soort vau vertooning maakten. Maar dit moet gezegd worden, de vertooning was werkelijk fraai.
De keizer ging met zijne vrouw en zijne beide broeders. Jozef en Louis, in een verguld rijtuig van alle kanten met glas. Daarna volgden alle anderen in de aangewezen orde en stap*oets reden wij naar de Notre Dame. Er klonken nog nl eenige juichtoonen op de straat, wel niet zoo luid, als een souverein zou wenschen, dien het om de liefde van zijn volk te doen was, maar luid genoeg voor een, wiens ijdelheid alleen naar een zekere streeling verlangde.
286
Bij de Notre Dame aangekomen vertoefde de kei.er eenige oogenblikken in bet paleis van den aartsbisschop, om daar het kostuum aan te trekken, dat hem nog al lastig zat. Zijn kleine gestalte kwam slecht uit in den grooten mantel van hermelijn. Met de eenvoudige laurierkrans om het hoofd had hij wel iets van een borstbeeld op een medaille. Hij was bleeker dan ooit en zijn streng gelaat toonde een zekere verwarring, verlegenheid zou ik
\') De eigenlijke kuizerskleur was groeu. lu jilaats vau de bourtonsehe lelie had Naiioleun de bij gekozen , als het beeld van werkzanien ijvei\'; gouden bijen op een groen veld. Ue purperkleur hield Na|joleou in eer, als koninklijk prerogatief. Zijn lievelingsbloem was het viooltje, dat onder het tweede keizerrijk zelfs een staatkundig zinnebeeld is geworden. Viim.
EKllSTi: BOEK.
*
haast zeggen, waar hij anders niet veel onder te lijden had.
De plechtigheid was indrukwekkend schoon. Het oogen-blik dat de keizerin werd gekroond ging er een zachte kreet van bewondering door het ruime gebouw, niet om de kroning zelve, maar om de onuitsprekelijke bevalligheid , waarmeê zij het altaar naderde en om de eenvoudige, maar gracieuse wijs, waarmeê zij er voor neder-knielde. Op het oogenblik, dat zij van het altaar weer terugging naar den troon, kreeg zij het even te kwaad met hare schoonzusters, die den mantel zoo bepaald onwillig vasthielden, dat het weinig scheelde, of de keizerin kon haast niet verder. Toen de keizer dit zatr richtte hij een paar duidelijke en krachtige woorden tot de beide dames , die al heel spoedig zich beter kweten van hare taak.
De paus zag er gedurende de geheele plechtigheid uit als een man, die een gedwongen arbeid doet, maar die daarbij zijn gevoel vau eigenwaarde niet ten offer bracht.
Tegen drie uur keerden wij naar de Tuilerien terug. De reeds donkere weg was schitterend verlicht door een heldere illuminatie en duizende fakkels. Wij aten bij den hofmaarschalk in het paleis; na afloop van den maaltjjd wenschte de keizer ons een oogenblik te ontvangen. Hij was opgewekt en vroolijk, bezag nog eeus onze toiletten, vond die mooi en riep ons lachende toe: »het is mjjn schuld, dat gij er van daag zoo fraai uitziet, dames!quot; Ofschoon hij geheel alleen met de keizerin at had zij den diadeem der kroning niet mogen afleggen, wijl die haar zoo bijzonder goed stond.
Toen ik t\'huis kwam waren er eenige kennissen, die zeiven niet aan het hof\' wenschten te komen, maar mij toch graag eens wilden zien in het nieuwe hofkostuum. Zoo was en bleef deze dag een dag van vertooning, maar ik voeg er nog eens bij, de vertooning was fraai.
Een maand lang volgde het eene schitterende leest
287
EERSTE BOEK.
op het andere. Op 5 December trok dezelfde stoet als bij de kroning naar liet Maartveld, {Champ de Mars), waar de arenden werden uitgereikt aan de regimenten. De geestdrift der soldaten uitte zich krachtiger dan die van het volk. Het weder Ijcguustigde die militaire vertooning niet, want de regen viel bij stroomen neder, slndien de toeschouwers veel last hadden van den regen en vooral van den geheel doorweekten grond, er was er uiet een, die niet ruimschoots schadeloos werd gesteld, door de gloeiende geestdrift, die de soldaten bezielde en zich van allen meester wist te maken,quot; zoo schreef mijn-lieer Maret in den Moniteur.
Onder de zonderlingste en lafste vleierijen, waar men de vorsten meo vervolgt, behoort deze, dat altijd de zon schijnt, als eene of andere plechtigheid te hunner eere of onder hunne leiding plaats heeft. Het kon niet anders, de zon moet schijnen , en toen op 5 December , waar ik van verhaal, de zon niet had geschenen, maar de regen den ganschen dag had gestroomd, kwamen er den volgenden dag lieden op de Tuilerien, die zeiden, dat zij de plechtigheid met de grootste geestdrift hadden bijgewoond en dat het, ja, wel had geregend, maar dat zij toch ni^t nat waren geworden.
Voor de keizerlijke familie en haar gevolg was een groote tribune opgericht, zoo goed en zoo kwaad als het kon, overdekt tegen den regen, die toch aan alle kanten doordrong, zoodat de keizerin met hare dochter en de pndere dames heen ging. Mevrouw Murat bleef, schoon zij niet bijzonder warm gekleed was, het weer trotseeren en zei lachende, dat zij zich wilde gewennen aan de bezwaren, die onvermijdelijk aan de kroon waren verbonden.
Dien middag was er een prachtig diner in het paleis. Onder een schitterenden troonhemel was in de galerij van Diana een tafel aangericht voor den paus, den keizer,
288
EERSTE BOEK. 289
de keizerin en den vorst-aartskanselier van het duitsche rijk. De keizerin zat tusschen den keizer en den paus. De tafel werd bediend door eenigen der groot-officieren. Op een kleinen afstand stond een tafel voor de prinsen, waaronder zich ook de erfgroothertog van Baden bevond, een derde tafel was voor de ministers, en een voor de dames en de heeren der keizerlijke hofhouding. Het geheel vertoonde de grootste weelde. Gedurende den maaltijd werd er muziek gemaakt, en na den afloop was er concert, dat ook de paus meê bijwoonde. Het geheel werd besloten met een groot ballet, uitgevoerd door de dansers en danseressen van de opera in een van de ruime zalen van het paleis. Toen het ballet begon ging de paus weg en als eindelijk de keizer opstond was dit voor allen het teeken, dat het feest af was geloopen. Door sommigen was een partijtje gemaakt.
Gespeeld werd er anders zeer weinig aan het hof. De keizer wilde volstrekt niet, dat het in het paleis om geld werd gedaan. Bij gelegenheden als nu werden er speeltafeltjes klaar gezet, maar dikwijls werden de kaarten haast niet in handen genomen en praatte men liever. De keizerin hield veel van een partijtje whist. Zij speelde met aanzienlijke vreemdelingen, gezanten of ministers. Twee hofdames zaten achter haren stoel en een kamerheer stond op een kleinen afstand. Terwijl zij speelde kwamen alle aanwezigen een buiging voor haar maken. De zusters en de broeders van Bonaparte lieten, door hunne kamerheeren, dam«s of heeren uitnoodigen met hen te spelen; even zoo deed zjjne moeder, die den titel had gekregen van Madame Mare, daarbij prinses was gemaakt en ook een hofhouding had. De keizer wandelde rond, nu hier dan daar, terwijl een kamerheer voor hem uitging, om zijne komst aan te kondigen. Als hij kwam, zweeg alles stil en men stond op, terwijl hij
Rémusat, Gedenkschrijten. I. 19
EERSTE BOEK.
eeuige niets beduidende, soms vrij onaardige woorden tot de dames zei. Hij kon zich gewoonlijk slecht de namen berinneren en vroeg meest altijd: igt;hoe beet gij ook?quot; De dames waren altijd blij, als hij maar weder weg was.
Dit doet mij deuken aun een aardig voorval met Grétry. Als lid van het instituut bezocht hij dikwijls de Zondagsreceptie. Herhaalde malen reeds was het gebeurd, dat de keizer, die hem goed kende, hem werktuigelijk zijn naam had gevraagd. Dit verveelde Grétry en op zekeren dag, dat bij weer aan het hof kwam eu de keizer op zijn gewonen ruwen toon hem vroeg: »en gij, hoe heet gij ook?quot; antwoordde hij eeu weinig ongeduldig: »Sire, nog altijd Grétry.quot; Na dien tijd kende de keizer hem altijd weder, zonder zijn naam te vragen.
De keizerin daarentegen had een uitstekend geheugen, wat namen en enkele kleine bijzonderheden betrof. \')
De partijen duurden gewoonlijk vrij lang, omdat zjj meestal met een concert of eeu ballet, later een komedie besloten werden. De keizer was er op gesteld, dat bij zulke gelegenheden de hofdames aangewenen plaatsen hadden, en ik zal wel niet behoeven te zeggen, dat er onder do gasten waren, die meenden, dat hun, ten gevolge dier vooraanzitting, te kort was gedaan.
De keizer was in de dagen na zijn kroning als overladen met allerlei ceremonieele plechtigheden, waar hjj bijzonder veel belang in stelde, omdat hij die zelf in het leven had geroepen en als zgne schepping beschouwde, schoon hij er ook zelf soms verwarring in bracht, ten gevolge van zijn ongeduld, of van vrees, dat alles niet
\') Opmerkelijk is hut, dut Naiioleou, die zoo öleclit namen onthield, zijne soldaten, vooral die met hein in Egypte waren geweest, gewoonlijk zeer goed kende en de namen van velen hunner nooit vergat. Wanneer hij , ua elt;;n gewonnen veldslag , beloouingen uitreikte eu daarbij de namen opriep van hen, die een onderscheiding ontvingen, gaf meer dau eeu oude soldaat zijn verbazing te kennen met de woorden: «hij weetalles.quot; Vi.Kï.
290
EKUSTJi BOEK.
ging naar de strenge regelen dor door hem ingevoerde etiquette. Op zijn troon gezeten, omgeven door de maar-schaiken, groot-officieren en leden van den senaat, ontving hij de hulde der prefecten en der presidenten van de colleges voor de verkiezingen en drukte bij die gelegenheid hun op het hart, de conscriptie met de meeste gestrengheid te doen plaats hebben; »want,quot; zoo zei hij volgens den Moniteur, »zonder haar is het niet mogelijk de nationale onafhankelijkheid te blijven handhaven.quot; Zonder twijfel koesterde hij toen reeds het plan, zich de kroon van Italië op het hoofd te zetten, en voorzag dus den oorlog. De onmogelijkheid van een landing in Engeland , ofschoon er nog altijd toebereidselen voor werden gemaakt, was hem duidelijk geworden en het leger in bestendige werkeloosheid te houden ging niet aan.
De Parijzenaars veroorzaakten hem in die dagen een kleine verdrietelijkheid. Hij had, als men weet, aan Chénier opgedragen een gelegenheidsstuk te vervaardigen bij de kroningsfeesten. Chénier had den Cyrus geschreven en iu het vijfde bedrijf werd de kroningsplechtigheid zoo getrouw mogelijk voorgesteld. Het stuk was vrij middelmatig, de toespelingen zeer gezocht. Het parterre, altijd even onafhankelijk, floot het stuk uit en lachte zelfs bij het tooneel van de kroning. De keizer was erover uit zijn humeur en toonde dat vooral aan mijn man, die met de zorg voor het tooneel was belast, alsof dia ook de stemming van het publiek moest regelen. Sinds dien dag wist het publiek, dat anders gedwongen was stil te zijn, waar en hoe het den keizer zijne ontevredenheid to kennen kon geven.
De senaat gaf een prachtig feest, het wetgevend lichaam volgde, en op 16 December werd namens de stad Parijs een feest aangericht, waardoor de stad diep in schuld werd gestoken, maar dat dan ook uitblonk door weelde
19*
2D1
EEllSTE HOEK.
en pracht. Aan den keizer werd bij die gelegenheid een zllver-vergnld tafelservies aangeboden, aan de keizerin een dergelljken toiletspiegel enkast, er werden toespraken gehouden en langs de wanden van de zalen waren overal vleiende spreuken aangebr.icht. Men heeft wel gesproken van de vlelerij, die Lodewijk XIV heeft gehoord, verdragen en geloofd misschien, maar ik durf\' gerust zeggen, dat zij nog niets was in vergelijking van die, die uien voor Bonaparte heeft over gehad. Eenige jaren later gaf de stad nog eens een feest aan den keizer. De vleierij was uitgeput, men wist niet meer, wat men zeggen zou, en schreef aan den wand boven de plaats, waar de troon was geplaatst, de woorden uit de Heilige Schrift: »Ik zal zijn, die ik zijn zal.quot; En niemand scheen zich daaraan te ergeren. \')
Heel Frankrijk was in die dagen aan het feestvieren. Men sloeg onderscheidene medailles, die kwistig verspreid werden. De maarschalken bleven niet achter en gaven hun feest in de zaal van de opera; ieder hunner betaalde er f 5000 voor. De zaal was gelijkvloersch gemaakt met het tooneel, de loges waren met zilvergaas behangen en schitterend verlicht. De keizerlijke familie zat op eene estrade en in de groote ruimte werd gedanst. De kwistige rijkdom van bloemen en diamanten, de pracht der
\') Exod. Ill, vs. 14. — Dat de ï\'ranschea het met dergelijke woorden zoo nauw niet nemen, getuigt vooral ook de geschiedenis van het tweede keizerrijk , toen men opschriften als: .aan den keizer der keizers\', ,aan den Messias van den vrede\', ,nls de menschen zwijgen zullen de steencn spreken\', iu menigte kon lozen. Merkwaardig is de geschiedenis van den luchtballon, die, 2 Uecemljer 1804 te Parijs opgelaten, \'2 December te Home neerkwam voor de Pieterskerk en waaromtrent Napoleon in een brief aan den pans zijn verlangen te kennen geeft, dat z(j ten eeuwigen dage bewaard zon blijven. Een luchtballon is er dus geweest, maar men gist twee, en dat te meer, omdat,\' zooals Tailleyrand verhaalt, op den dag der kroning de wind juist in de richting was, om van Kome af, in plaats van naar Rome toe te waaien. Veht.
292
E KUSTE BOEK.
kostumes, de glans van het hof —■ alles met elkander gaf aan dit schouwspel een tooverachtig aanzien. Wy hadden natuurlijk vrij wat onkosten in die dagen. De hofdames ontvingen f 5000 schadeloosstelling, dat lang niet voldoende was. De uitgaven voor de kroning beliepen ongeveer f 2,000,000.
De vorsten en aanzienlijke vreemdelingen, die Parijs bezochten, vergaten nooit hunne hulde aan den keizer te brengen en de keizer van zijn kant ontving hen op vorstelijke wijs. Prins Lodewijk van Baden was toen nog jong, een beetje verlegen en hield zich daarom gewoonlijk achteraf. De prins primaat was een opgewekt, levendig man van omstreeks 60 jaren, en een drukke prater. Hij was in Parijs t\'huis, wijl hij er in zijn jeugd lang had vertoefd en er met mannen van naam betrekking had aangeknoopt. Deze beiden werden met nog enkele anderen toegelaten tot den kleinen kring van de keizerin. Eens of twee malen in de week werden er dien winter een vijftigtal dames en gewoonlijk even zoo veel heeren op het souper genoodigd in de Tuilerien. Tegen acht uur ging men er heen, zonder hoftoilet. Men speelde in de zaal beneden aan de straat. Als Bonaparte kwam ging men naar een andere zaal, waar eenige italiaansche zangers, gedurende een half uur, een concert gaven en keerde dan weêr naar de speelzaal terug. Napoleon liep op en neer en nam ook een enkele maal zelf kaarten in de hand. ïegen elf uur werd er een groot souper gediend. Do dames alleen zaten daarbij aan tafel. De leuningstoel voor Napoleon bleef altijd ledig staan, hij liep de tafel rond, gebruikte niets en ging heen, zoodra het souper afgeloopen was. Bij die kleine soirees werden altijd de prinsen eu prinsessen genoodigd, de grootofficieren , enkele ministers en maarschalken, generaals en leden van den staatsraad met hunne vrouwen. Er
293
EBESTE BOEK.
werd geregeld een wedstrijd gehoudeu van elegante toiletten. De keizerin verscheen er, evenals hare schoonzusters, altijd met een nieuw versiersel van edelgesteenten. Zy bezat voor rueer dan een half inillioen guldens aan paarlen alleen. Men begon toen stoffen te dragen, doorweven met goud- of zilverdraad, terwijl ook aan het hof de mode werd ingevoerd van den tulband, wit of met heldere turksche kleuren en getooid niet goud en brillanten. In verband daarmee kreeg de geheele kleeding een oos-tersche tint. Over een rijk geborduurde neteldoeksche japon droegen wij een kort kleed, van voren open , en dat armen, schouders en hals bloot liet. liet gebeurde in den winter dikwijls, dat de keizer, die hoe langer hoe verliefder werd en die zijn voorkeur trachtte te verbergen, door zich met allen te bemoeien, alleen tusschen de dames zich het opgeruimdst vertoonde. De heeren van het hof\', die dat zagen, achtten het voegzaam, des keizers luimen te eerbiedigen en trokken zich naar een aangrenzende zaal terug. Het had er dan wel iets van, of de sultan zich bewoog te midden van zijn harem. Ik weet nog wel, dat ik op zekeren avond lachende die opmerking maakte. Bonaparte lachte er ook om, maar mevrouw Bonaparte vond bet volstrekt niet aardig.
De paus, die nog altijd te Parijs vertoefde, zonder de feesten, die er gegeven werden, bij te wonen, bezocht onderscheidene kerken, hospitalen en andere instellingen van liefdadigheid. Hij las de mis in Notre Dame en een groote menigte werd tot den voetkus toegelaten. Hij bezocht Versailles, andere omstreken van Parijs en het Invaliden-hotel, waar hij met een hartelijkheid en een geestdrift werd ontvangen , die den keizer jaloersch maakten. Men zei, dat de paus gaarne naar liome terug wilde keeren, maar dat de keizer die reis vertraagde; ik heb er nooit achter kunnen komen, wat daarvan de reden was.
294
EEESTE BOEK,
De paus, die vroeger monnik was geweest, droeg gewoonlijk een witte mounikenpij van linnen en daarover een soort van vest, neteldoek met kant, dat er vrij zonderling bi] stond. Op het hoofd droeg hjj een wit calotje.
Tegen het laatst van December werd het Wetgevend Lichaam met groote plechtigheid geopend. Breed werd er uitgeweid over den zegen , die, ten gevolge vnn den nieuwen toestand, aan Frankrijk wedervoer en tevens een gunstig en trouw verslag uitgebracht over den voorspoed dien het land alom genoot.
295
Intusschen hield de aanvraag om plaatsing of gunstbewijs bestendig aan en de keizer nam nu en dan een gunstige beschikking. Marmont werd kolonel-generaal van de jagers te paard , het grootkruis van het legioen van eer werd gegeven aan Cambacères, Lebrun, de maarschalken, kardinaal Fesch, Duroc, Caulaincourt, Taillej-rand, de Ségur en eeaige ministers. Men begrijpt, hoe de hoofden werden opgestoken en de halzen uitgerekt. De keuer, en het is zeker niet een van zijne geringste verdiensten , had er uitnemend slag van, verwachtingen op te wekken en uitlichten te openen, die de eerzucht prikkelden en den ijver aanvuurden.
■^NAA/VVVVVVXAA/V-^—
HOOFDSTUK XI.
VEULIEFDHEID VAN DEN KEIZER. — MEVROUW DE X. - MEVROUW DE DAMAS. — VERTllOUWELIJKE MEDEDEELINGEN
VAN DE KEIZERIN. - PALEIS-INTRIGES. — MURAT WORDT
PRINS.
De keizerin beklaagde zich tnsschen beiden tegen mij , dat haar zoon volstrekt niet deelde in al de bevorderingen en gunstbewijzen rondom ons heen; toch was zij verstandig genoeg, om haar verdriet niet te doen blijken en Eugeue was altijd even opgeruimd en tevreden, een volkomen tegenbeeld van Murat, die van spijt en ergernis haast verging, en wiens vrouw dag aan dag er bij den keizer op aandrong, dat haar man toch een rang verkreeg, waardoor hij boven zijn mede maarschalken verheven was. Met veel handigheid wist dit echtpaar den keizer van dienst te zjjn en zoo eindelijk zijn zin te krijgen.
Eugene had sinds eenigen tijd zijn bijzondere voorkeur geschonken aan eene hofdame, mevrouw X ... Zij was vier of vijf en twintig jaren en eene schoone blondine. De blauwe oogen namen elke uitdrukking aan, die zij eraan wilde geven, behalve die der oprechtheid, omdat de veinzerij al te diep in haar karakter lag. De fraai gevormde neus was iets te groot, de twee rijen tanden, die zij graag liet zien, waren onberispelijk van vorm en kleur. Hare geheele gestalte , een beetje te mager misschien, was uiterst bevallig en zij danste verrukkelijk.
EERSTE BOEK.
Had zij niet bijzonder veel geest, zjj was zeer gevat , daarbjj kalm, bedaard en niet licht verlegen.
De keizerin had haar eerst met veel onderscheiding bejegend ; zij roemde haar figuur, prees haar toilet, haalde haar, om Eugene\'s wil, nog al aan en werd zoo zelf de oorzaak, dat de aandacht van den keizer op haar viel. Sinds den tocht naar Fontainebleau bemoeide deze zich gedurig met haar. Mevrouw Murat, die dat al ras had opgemerkt, trachtte het vertrouwen der jonge vrouw te winnen en slaagde er in, de jaloerschheid der keizerin op te wekken. Ik geloof, dat Murat, in overleg met zijne vrouw, zich voordeed, of hij eigenlijk op mevrouw X ... verliefd was geraakt.
De keizerin, die wel het een of ander vermoedde, maar het rechte niet wist, verdacht, zooals ik al verhaald heb, de echtgenoote van den maarschalk Ney, en maakte mij, als naar gewoonte, deelgenoot van hare pijnlijke bekommering, terwijl zij zich bij hare dochter beklaagde over het valsche gedrag van mevrouw Ney. Mevrouw Louis nam de dame in verhoor en het bleek al spoedig, dat zij niets voor den keizer gevoelde als een onbestemde vrees, maar dat mevrouw X..., zeker omdat de keizer haar nu en dan toesprak, haar onlangs nog geluk had gewenscht met de groote verovering , die zij had gemaakt. Daardoor ging op eens een licht op over de geheele zaak. Met de meeste oplettendheid werd alles nagegaan en zoo kwam men er achter, dat Murat de vereerende rol had op zich genomen van zijn hof te maken bij mevrouw X .. . , alleen om de boodschappen van den keizer te veiliger aan haar te kunnen overbrengen. Do groote beleefdheid van Duroc voor mevrouw X.,. vloeide alleen voort uit de zucht, om zijn meester te behagen, en mevrouw Murat bemoeide zich met het geval, om zoo de rust harer schoonzuster te verstoren en haar leven te
297
EERSTE BOEK.
verbitteren. De keizer vertoefde in die dagen lang in de vertrekken zijner vrouw en sprak met woord en blik meer tot mevrouw X... dau tot de keizerin. In don schouwburg zat de dame bij bare meesteres in do keizerlijke loge en Bonaparte scheen er zich weinig om te bekommeren , of het publiek zag, hoe hij aan haai duidelijk de voorkeur gaf. Mevrouw X... bleef uiterlijk zeer koel, maar gedroeg zich werkelijk als eene volleerde coquette. Aan haar toilet werd telkens meer zorg besteed, haar lach gedurig fijner, haar blik warmer, zoodat de eigenlijke verhouding al spoedig geen geheim meer was. De keizerin verdacht mevrouw Murat van geheime bijeenkomsten te begunstigen en zei mij later, dat zij daar de zekerheid van had , zoodat ik hier , ik weet niet voor de hoeveelste maal, al de oude tooneelen op nieuw beleefde.
De keizerin trachtte met haar man tot een verklaring te komen, maar bracht het er bijzonder slecht af. Hij behandelde haar hard en ruw, verweet haar, dat zy hem niet de minste afleiding gunde, en lei haar een volstrekt stilzwijgen over deze geheele geschiedenis op. Terwijl zij met dien last op het hart in het publiek stil en afgetrokken was, was hij vroolijker en opgewekter dan wij hem ooit hadden gezien, en onthaalde ons daarbij soms op uitdrukkingen en gebaren, die met eigenlijke hoofsche galanterie weinig gemeen hadden. Hij gedroeg zich in de kamers der keizerin als een echte sultan. Aan een speeltafel gezeten noodigde hij gewoonlijk zijne zuster Caroline, mevrouw X... en mij uit, om met hem te spelen; dan nam hij de kaarten in de hand en begon op zijn manier allerlei sentimenteele gesprekken, met weinig gevoel, iets meerder geest, vrij wat slechten smaak en vooral veel opgewondenheid. Mevrouw X .. ., bang om zich zelve te verraden, antwoordde gewoonlijk maar met een enkel woord. Mevrouw Murat luisterde v/einig, wijl
298
EERSTE BOEK.
het haar niet aanging, als zij haar doel maar eens raocht bereiken. Ik voor raij vond het soms nog al aardig en antwoordde zoo vrijmoedig mogelijk, omdat ik ten aanzien van dit alles op een geheel onafhankelijk standpunt stond. Tussclienbeiden kwam Bonaparte ook op het woord jaloerschheid eu maakte dan zeer duidelijke toespelingen op zijn vrouw; ik deed mijn best, om haar, zonder haar natuurlijk te noemen, te verdedigen en. zag wel, dat mevrouw Murat en mevrouw X... mij dat lang niet vriendelijk afnamen.
Mevrouw Bonaparte, die aan een ander eind van de salon aan haar speeltafeltje zat, kon bijna de oogen niet van ons afwenden; ofschoon zij zeer goed wist, dat zij mij volkomen kou vertrouwen, was hare ijverzucht toch zoo sterk, dat zij bang was, dat ik, om den keizer plei-zier te doen , hare zijde zou verlaten, en in allen geval recht meende te hebben, als zij van mij eischte, dat ik den keizer het verkeerde van zijn gedrag onder het oog zou brengen.
Nu eens wilde zij, dat ik stoutmoedig naar den keizer zou gaan, om hem te berispen, dan weer, dat ik mevrouw X... zou bespieden in haar eigen buis, waar, zooals zij zei, de keizer haar gedurig bezocht. Op een anderen tijd dikteerde zij mij scherpe, naamlooze brieven, die ik, gelukkig, altijd weer verbranden kon, terwijl zij meende, dat zij den keizer in handen kwamen. Bedienden uit het paleis en vreemden zelfs werden door haar gelast, de geheime gangen van haar man na te gaan, en ik was te meer in angst over die onvoorzichtige manier van handelen , wijl ik merkte, dat mevrouw Murat mij verdacht, bij dit alles de keizerin behulpzaam te zijn.
Mevrouw Bonaparte ging onder deze omstandigheden nog dieper gebukt, wijl zij zag, hoe haar zoon er onder leed. Was
299
EERSTE BOEK.
het coquetterie of werkelijke genegenheid, in elk geval had mevrouw X... Eugène bijzonder vriendelijk bejegend en thans vermeed zij hem, zooveel zij kon. Misschien had zg zich bij den keizer wel beroemd op de liefde van den jongen de Beauharnais, althans Eugène werd thans altijd zeer koel door zijn stiefvader ontvangen. De keizerin nam dat ten hoogste kwalijk en mevrouw Louis was er bedroefd om; wie het met de meeste kalmte opnam was Eugène zelf.
Men ziet, dat ook hier weer de oude haat tuaschen de Bonapartes en de Beauharnais zich liet gelden en zooals bijna altijd stond ik er tusschen in. Ik zou haast durven zeggen, dat aan een hof bijna alles van bet toeval afhangt. Voorzichtigheid is geen voldoend wapen en men kan aan den laster of de verdenking niet ontkomen, tenzij de souverein zelf voor elke inblazing de ooien weet te sluiten. Ver van daar luisterde de keizer met bijzondere aandacht naar alles, wat men hem vertelde, en was vooral op het punt van het kwaad gerucht hoogst licht-geloovig. Men kon alles van hem gedaan krijgen, wanneer men hem alle praatjes wist te vertellen en ieders gangen toonde na te gaan. Daarom heeft mijn man het nooit ver bij den keizer kunnen brengen, schoon Duroe hem herhaaldelijk den weg er toe wees.
Op zekeren avond was er een heftig tooneel voorgevallen tusschen het keizerlijk echtpaar, en de keizerin, buiten zich zelve van toorn, had verklaard, dat zij mevrouw X... zou verbieden, ooit weer een voet in hare salons te zetten. De keizer had mijn man bij zich laten roepen en hem gezegd, dat ik lang niet genoeg gebruik maakte van den invloed, dien ik had, om de keizerin neer te zetten. Hij gelastte mijn man, mij te doen weten, dat hij zelf mij daarover wilde spreken en dat ik amlientie moest vragen. Natuurlijk werd aan die last-
300
EERSTE liOEK.
geving voldaan, ik vroeg audientie en zou den volgenden morgen worden ontvangen.
Er was op dien dag een groote jachtpartij bevolen. De keizerin was mot de vreemde vorsten vooruit gereden en wachtte den keizer bij het Bois de Boulogne. Juist toen de keizer ia het lijtuig zou stappen kwam ik bij het paleis en aanstonds keerde hij naar iijn kabinet terug, om mij te ontvangen, tot groote verbazing natuurlijk van het keizerlijk gevolg.
Hij begon met zich bitter te beklagen over zijn ellendig huiseljjk leven en voer daarbij heftig uit tegen de vrouwen iu het algemeen en tegen de zijne in het bijzonder. Hij verweet mij, dat ik haar hielp, om hem overal te bespieden, en wierp mij allerlei onaangename beschuldigingen voor de voeten. Ik merkte al aanstonds, dat mevrouw Murat mij verdacht had gemaakt, maar, wat erger was, dat mevrouw Bonaparte zelve mij bij den keizer had genoemd, als zou ik hebben gezegd, wat zij eigenlijk had gedacht. Dit trof mij zoo, dat ik bleek werd van ontroering en de tranen in de oogen kreeg. De keizer zag dat, maakte een afwerende beweging met de hand en zei minachtend: »ja, dat weten wij wel, de tranen hebt gijlieden altijd bij de hand!quot; Die woorden, die rnjj geheel van mijn stuk moesten brengen, deden juist de tegenovergestelde werking en op driftigen toon riep ik uit; »dat is niet waar, sire, maar wie onrechtvaardig beschuldigd wordt schreit van verontwaardiging !quot;
Ik moet den keizer, die weinig aan tegenspraak gewoon was, het recht doen wedervaren , dat hij het mij niet ten kwade duidde , toen ik hem dit antwoord gaf. »Als gij dan,quot; zei hij, »het niet goed vindt, dat de keizerin mij zoo van alle kanten laat bespieden, waarom doet gij dan uw best niet, om er haar van terug te houden? Wat zij doet is eene vernedering voor u beiden
301
EERSTK BOEK.
302
ea geeft aan de vijanden de wapens in de haud. Wijl gij geheel en al in haar vertrouwen deelt, zoo zijt gij ook mede verantwoordelijk.quot; Er lag iets vriendelijks in zijn toon by dat zeggen en ik waagde hem te antwoorden, dat ik de keizerin zeer lief bad en haar nooit op een verkeerden weg zou willen brengen, maar dat men met hartstochtelijke menschen slecht kan redeneeren. Daarbij deed ik hem opmerken, dat hij de keizerin niet goed behandelde en in elk geval veel te hard tegen haar was. Ik durfde niet aanroeren , wat ik werkelijk in de keizerin afkeurde, wijl ik zeker was, dat hij het haar over zou vertellen, en ik eindigde met hem voor te stellen, dat ik mij een tijd lang van het hof zou verwijderen en dut hij dan zou kunnen zien, of alles beter ging dan nu, — Zonder op dat voorstel te antwoorden begon hij mij te vertellen , dat hij niet verliefd was en ook nooit geweest was, zoodat mevrouw X. . . hem niets meer gold dan eene andere. De liefde was niet voor een man als hij, die geheel en al in de staatkunde opging. Hij bedankte voor vrouwelijken invloed aan zijn hof, zooals bij Hendrik IV en Lodewijk XIV. Zijn taak was vrij wat ernstiger dan die van deze vorsten en de Franschen waren ook anders geworden, zoodat zij de oude minnaressen der koningen met hare hooge titels en nog hooger invloed niet meer zouden willen verdragen. In het vuur zijner rede roerde hij even het verleden aan zijner vrouw en zei, dat zij weinig recht had, zoo streng te zijn tegenover hem. Ik kwam daar tegen op en hij nam dat niet kwalijk, maar vroeg mij, wie de lieden waren, die de keizerin als spionnen gebruikte. Dat kon ik niet zeggen, wijl ik het werkelijk niet zeker genoeg wist. Dan , zoo meende h\'j, heulde ik ook al met ziin vijanden, maar ik beweerde, dat ik hem meer waarachtige toewijding toonde, dan zij, die zich beijverden, hem alles aan te brengen,
EERSTE BOEK.
En zoo eindigde deze andientie beter en vriendelijker dan zjj begonnen was. Zij had iutusschon. lang geduurd en de keizerin, wie het wachten verveelde, had al een bode gezonden, om te vernemen, waarom do keizer niet kwam. Men zei baar, dat de keizer mij by zich bad ontboden, waarop zij vol onrust naar de Tuilerien terug keerde en door mevrouw Tulliouet mij liet vragen, wat ik bjj den keizer had moeten doen. Overeenkomstig bet verlangen van Bonaparte zei ik, dat de keizer mij hei een en ander omtrent mijnheer de Rémusat\' had gevraagd.
Des avonds was er een klein bal bij generaal Savary, waar de keizer ook beloofd had te zuilen verschijnen. Hij woonde dien winter graag dergelijke niet al te uitgebreide partijen bij en danste zelfs nu en dan mee, schoon hem dat nog al houterig afging. Even voor het hof verscheen, kwam ik bij mevrouw Savary. Duroc liep mij aanstonds te gemoet en bood mij zijn arm, de heer des huizes overlaadde mij met beleefdheden. De audientie van dien morgen had lang geduurd, wie weet, hoe de keizer mij in zijn vertrouwen bad genomen! Onwillekeurig lachte ik toch die lafl\'e hofmanhen uit. De keizer kwam binnen, in het voorbijgaan stond hij even bij mij stil en sprak mij vriendelijk toe. De keizerin zag dat en verteerde van onrust en ongeduld, mevrouw Murat wist blijkbaar niet, wat zij er van denken moest en ook mevrouw X ... was geheel in de war. Zonder aan den dag van morgen te denken bad ik pleizier in het heden. Maar de morgen kwam en do keizerin nam mij onmiddellijk in streng verhoor. Ik kon op al hare vragen niet antwoorden en zij werd boos, omdat ik baar verliet en ook al overging naar den kant, waar het meeste voordeel to halen was. Als ik baar werkelijk liefhad zou ik zulke dingen niet doen, en wat niet al meer! Ik was zeer bedroefd en klaagde mijn nood aan mijne moeder.
303
EfiRSTJS HOEK.
die mjj zocht to troosten en mij aanraadde, mij zoo veel mogelijk achteraf te houden, wat echter weinig hielp. De keizer sprak mij gedurig aan en verweet dan aan zijne vrouw hare onhandige jaloerschheid, even of ik dat woord had gebruikt; de keizerin werd hoe langer hoe koeler, en vermeed mij blijkbaar, als vertrouwde zij mij niet meer.
Wijl de keizer graag tweedracht stookte werd hij hoe langer hoe vriendelijker jegens mij. Ik geloof, dat mevrouw X... mij de eer aandeed vau een beetje jaloersch te worden, althans zjj zocht naar een gelegenheid om mij kwaad te doen, en wijl die doorgaands nog al gemakkelijk wordt gevonden slaagde zjj ook volkomen.
Er kwam uu nog ten overvloede bij, dat mevrouw Louis en Eugene ook al geloofden, dat ik hunne moeder had verraden, en wel, om daardoor mijn man bij den keizer in hooger aanzien te brengen. Mijnheer de Re-musat was juist aan alles vreemd gebleven, maar waar het een hofiutrige geldt, is spoedig het waarschijnlijke volkomen waar. Eugène, anders een vriend van mijn man , keerde hem den rug toe. Waren wij hovelingen geweest in den echten zin vau het woord, dan was onze toestand werkelijk benijdenswaardig te achten, maar wij waren beiden eerlijke menschen, daarom hadden wij verdriet.
Ik moet nu nog vertellen, welk kwaad mevrouw X... mij wist aan te doen. Onder de personen, waar mijne moeder en ik nog al veel meê omgingen, behoorde de gravin de Damas, wier dochter, met graaf de Vogué getrouwd, eene bijzondere vriendin van mijne zuster was Mevrouw Damas was eene volbloed royaliste en kwam daar rond genoeg voor uit. Men fluisterde elkander zelfs in, dat zij, bij gelegenheid van den aanval met het hel-sche werktuig (24 December 1800), eeuige chouans, die
304
EERSTE HOEK.
305
in de zaak waren gemengd, bij zich aan huis verborgen had gehouden. In den herfst van 1804 werd mevrouw Damas, wegens voor den keizer beleedigende woorden, op veertig mijlen afstacds van Parijs gebannen, wat de moeder en vooral dc dochter, die op het punt was van te bevallen, wanhopend maakte. Ik had medelijden en wist, door bemiddeling van de keizerin, de intrekking van het vonnis te verkrijgen. Mevrouw Damas, die mij, maar vooral de keizerin zeer dankbaar was, nam zich voor, behoedzamer te zjjn en een wacht voor hare lippen te zetten. Zij sprak met mij nooit weêr over staatkundige onderwerpen en eerbiedigde mij in mijne betrekking. De gravin had eene vijandin in de markiezin de ***, die vroeger nog al een rol had gespeeld aan het hof en hekend stond om hare zonderlinge uitvallen. De markiezin was op vrij goeden voet met mevrouw X... en deed haar best, om deze er toe te brengen, dat zij de minna-ressentijd van het ancient régime weer in het leven riep. Het gesprek viel op mij en de markiezin, die nog overal het oude Versailles meende te zien, dacht, dat ik aan het intrigeeren was, om mevrouw X ... te vervangen. Wijl ik den naam had van een beetje geestig te zijn, en mijne moeder nog meer dan ik, kon natuurlijk de stof voor de intrigante in mij niet ontbreken. De markiezin , die mevrouw Damas en mij te gelijk onaangenaam wilde zijn, vertelde aan mevrouw X..., dat de gravin Damas royalistischer was dan ooit te voren en dat zij zeker de eerste gelegenheid de beste zou aangrijpen, om den keizer, waar zij kon , kwaad te doen. Ik was veel vertrouwelijker met de gravin, zoo heette het, dan vroeger het geval was geweest. Dit alles werd den keizer verteld, die er boos om werd en mij niet alleen niet meer aan zijn speeltafeltje riep, maar mij zelfs op in het oog loopende wijs uitsloot van partijen, waarbij ik vroeger Kémusat , Gedenkschriften. I. 20
EERSTE BOEK.
306
\\
niet gemist kon worden. Zonder te weten waarom was ik dus in ongenade gevallen. Mijn man onderging hetzelfde lot, werd even achteloos behandeld als ik, en ofschoon wij zochten de reden van dit alles te vinden, wij slaagden niet.
De koelheid van den keizer schonk mij het vertrouwen terug van de keizerin, die mij even lichtvaardig weêr aannam, als zij mij afgestooten had. Zij deelde mij meê, wat ik zoo zeer verlangde te weten, wat namelijk de eigenlijke reden was van de ongenade van den keizer. Mevrouw X... had het gedaan. Die dame heeft veel voor hare rekening en gelijk zij, door haar kwaadspreken , onrast en tweedracht heeft gezaaid, heeft zij te gelijk het karakter van Bonaparte, die van nature reeds zoo achterdochtig was, nog meer bedorven.
Zoodra ik de reden wist spoedde ik mij naar den keizer, om mij te rechtvaardigen, maar vond hem strenger dan ooit. Altijd had ik de zijde zijner vijanden gekozen, nu met d\'Enghien d^in met de Polignac, en ik was de ijverige agente der aristokraten en der royalisten. »Ik had u,quot; zoo zei hij, »tot eene hoogst aanzienlijke, rijke dame willen verheffen , maar dat kan niet gebeuren zonder volkomene toewijding. Met al uwe oude bekenden moet g\'j breken. Komt mevrouw Damas bij u, dan moet haar de deur worden gewezen. Gij moet zeggen, dat gij geen omgang kunt hebben met mijne vijanden, dan eerst zal ik gelooven, dat gij meer dan woorden voor mij over hebt.quot; Ik deed geen poging, om hem van zijn besluit terug te brengen, maar beloofde, dat ik den omgang met mevrouw Damns zou vermijden, schoon ik niet laten kon, te zegden, dat zij, na de haar verleende gunst, veel voorzichtiger was geworden. Toen ik heenging had ik schijnbaar iets gewonnen, maar zeker niet veel, misschien zou de tijd het zijne doen. — Weinige dagen
EERSTE EOEK.
later werd mevrouw Daniaa op nieuw verbanneu. Zij was ziek en hield het bed. Do keizer zond zijn lijfarts Corvisart er heen, om te onderzoeken, of zij buiten staat was, op reis te gaan. Corvisart verklaarde, dat men wachten moest, en na eenigen tijd zei zij Parijs vaarwel, waar zij eerst eenige jaren later weder terug kwam.
De Bonapartes wonnen langzamerhand; Eugène, het zeer onschuldig voorwerp hunner jaloerschheid, scheen verdacht te raken in de oogen van den keizer en ontving op het einde van Januari, in het midden van den winter dus, op eens het bevel, met zijn regiment naar Italië te vertrekken. Binnen 24 uren moest aan dat bevel ere-volg worden gegeven. Mevrouw Bonaparte, die bier het werk in zag van mevrouw X.. ., was buiten zich zelve van verontwaardiging en verdriet, maar Eugène wilde niet, dat zij de minste poging deed, om er verandering in te brengen. Hij nam afscheid van den keizer, die hem uiterst koel vaarwel zei, en den volgenden dag vernamen wij, dat het regiment guides, met den kolonel aan het hoofd, den tocht naar Italië had ondernomen. — Mevrouw Louis, die de gestrenge order betreurde, verheugde zich in de militaire gehoorzaamheid van baai-broeder. »Had de keizer,quot; zei ze, »zoo iets gevergd van een van zijn familieleden, dan zoudt ge eens gehoord hebben, hoe men er tegen op kwam ; ik geloof, dat Bonaparte door deze stille onderwerping diep getroffen zal zijn.quot; Eu dat was hij inderdaad, vooral toen hij het leedvermaak zag van zijn eigene familie. Hij hield er van, om de lieden te dwarsboomen, en had hij, in een aanval van jaloerschheid, zijn stiefzoon van het hof verwijderd, hij had behoefte, om ziju goed gedrag en zijn stille onderwerping te beloonen. Op 1 Februari 1805 ontving de senaat twee brieven van den keizer. In den eerste maakte hij bekend, dat de maarschalk Murat was
20*
307
EKRSTE BOEK.
Terheven tot prins, groot-ailrairaal van Frankrijk. In den tweede, die op zeer vleienden en liefdevollen toon was gesteld, werd gemeld, dat de prins Kugene benoemd was tot aartskanselier en dus een der aanzienlijkste betrekkingen kreeg. Eugène ontving het bericht daarvan op een paar uren afstands van Lyon, waar de koerier hem inhaalde, terwijl hij aan het hootd van zijn regiment door een sneeuwstorm marcheerde.
Alvorens de groote gebeurtenis mee te deelen, die mee aanleiding gaf tot den oorlog in den herfst van dit jaar, de zamenvoeging namelijk der kronen van Italië en Frankrijk, vertel ik nog even het slot der geschiedenis van mevrouw X... in hare betrekking tot den keizer.
Zij rees hoe langer hoe meer in de keizerlijke gunst en werd daardoor zoo overmoedig, dat zij zelfs meende straffeloos de keizerin te kunnen veronachtzamen. Het hof deed een uitstapje naar Malmaison, waar de dwang, dien men zich anders nog oplei, bijna geheel op zij werd gezet. De keizer wandelde, tot ieders verbazing, met mevrouw X... en de jonge mevrouw de Savary, voor wie men zich niet behoefte te ontzien, door het bosch en bemoeide zich veel minder dan anders met regee-ringszaken. De keizerin zat in hare kamer en allerlei sombere voorstellingen dwaalden haar door het hoofd. Zij zag de oude getitelde minnaressen voor haren geest verrijzen, zij dacht aan verwaarloozing, openbare minachting, echtscheiding in het verschiet en verkeerde in een onbeschrijfelijke spanning. De heftige tooneelen van vroeger wilde zij niet meer in het leven roepen, maar haar stil, onderworpen lijden werkte meer uit, dan hare drift ooit vermocht. Hetzij, dat hare zachtheid hem verteederde , hetzij dat hij langzamerhand- een gevoel van verzadiging kreeg, hetzij eindelijk, dat hij zich schaamde over de macht, die over hem geoefend werd, — op
308
EERSTE BOEK.
zekeren avond, dat bij bij de keizerin was en zij tranen in de oogen kreeg, om een bard woord, dat bij tot baai-sprak, viel bij op eens in dien vriendelijken, liefderijken toon, dien zij zoo goed kende en zoo hoog op prijs stelde, en zei baar, dat bij werkelijk zeer verliefd was geweest, maar dat bet uit was; bij voegde er bij, dat mevrouw X. .. bem had willen beheerschen, dat zij hem allerlei praatjes en geruchten had meegedeeld; bij ging zoo ver, van bijzonderheden meê te deelen, die met alle gevoel van kieschbeid in strijd waren en eindigde, met te vragen , dat de keizerin hem zou belpen, ten einde ontslagen te worden van eene vrouw, die bij niet meer beminde.
De keizerin, bet moet tot hare eer worden gezegd, was niet haatdragend. Zoodra hare vrees voorbij was week baar toorn ook en was zij aanstonds de zachtmoedige, vergevensgezinde vrouw. Zij wilde in het geheel geen opspraak en zei zelfs, dat wanneer hij tegenover mevrouw X ... eene onaangename bouding aannam, zij van baar kant te vriendelijker voor haar zou worden, omdat zij de zaak iu stilte wilde laten doodbloeden. Alleen was zij er op gesteld , mevrouw X ... te spreken , wat dan ook gebeurde. De keizerin sprak baar hartelijk, maar vrijmoedig aan, wees haar op al de gevaren, die zij, ten gevolge van jeugdige lichtzinnigheid, geloopen had, ried baar voor bet vervolg voorzichtigheid aan en beloofde baar te gelijk vergeving en vergeten. Mevrouw X... hield zicb volkomen bedaard en zei, dat zij de vermaning niet noodig had, want dat zij zich niets kwaads bewust was. Met eene koelbloedige onverschilligheid, of er niets was gebeurd, bleef zij bare dagelijksche taak verrichten en was zoo geheel en al meesteres over zich zelve, dat men niet kon merken , dat het gebeurde eenigeu invloed op haar had, schoon dan toch hare ijdelheid , al
309
eerste boek.
was het die ook maar alleen, een geduchten schok moest ondergaan. De keizer behandelde mevrouw X. .. met in liet oog vallende minachting, hij zag haar bijna niet aan en sprak haar nimmer toe , terwijl hij zich tegenover de keizerin en enkele hofdames op een wijs over haar uitliet, die, geheel onvoegzaam op zich zelf, tegelijk toonde , hoe hij zich in zijn binnenste schaamde, dat hij werkelijk verliefd en daardoor al te veel onder vreemden invloed was geweest.
Met mevrouw X. .. viel ook voorloopig de invloed der Bouapartes en Murats. De keizer was weêr vertrouwelijk met de keizerin en hoorde van haar velerlei, wat hem onbekend of verkeerd meegedeeld was. Ik kwam ook weêr een weinig in de gunst, een weinig slechts, want Bonaparte kon nooit de gedachte van zich weren, dat mijnheer de Rémusat en ik hem niet met al die toewijding dienden , die de eigen persoonlijkheid geheel ten offer weet te brengen. Misschien had hij gelijk en behoorden wij, met onze gedachten, die ook buiten den hofkring gingen, niet langer aan het keizerlijke hof; want noch mijn man, noch ik waren in staat, die versterving te ondergaan, die den zeltstaudigen mensch geheel begraaft, om er der volslagen hoveling weêr uit te doen verrijzen. Daarbij was de keizer in mijn oog niet meer, wat hij vroeger was geweest, ik vreesde hem meer dan dat ik hem lief had, en naarmate ik mij er meer op toelei, hem gehoorzaam te zijn, naar die mate voelde ik meer al het leed van bedrogen verwachting en zag ik de toekomst met hare duistere, maar steeds helder wordende waarheid, zorgvol in. Wij, mijn man en ik, voelden den grond soms onder ons trillen en beven , en hij vooral vervulde, dagelijks met meer tegenzin, het vaak zoo kleingeestige werk, d-t op hem rustte en dat zoo weinig met zijn aanleg en ,7cnschen strookte.
310
12KUSTE BOEK.
Als ik aan al die dingen terug denk, hoe gelukkig voel ik mij dan, nu ik mijn man een vreedzamen en nuttigen werkkring zie vervullen, waarin hij zich zoo geheel t\'huis gevoelt. \') Wat een onderscheid met dat kleingeestige , belachelijke, rustelooze werk aan een hof! Ik zeg, aaneen hof, want zij zijn allen aan elkander geljjk. De souve-reinen verschillen, en Lodewijk XIV, onze Lodewijk XVIII, Alexander en Napoleon zijn niet dezelfden. Maar is er onderscheid tusschen de meesters, de hovelingen gelijken allen op elkander, omdat ijdelbeid altijd hun machtigste drijfveer is. Afgunst, verlangen om de plaats van een ander in te nemen, vrees van niet te worden opgemerkt, al die gevoelens wekken altijd dezellde gewaarwordingen op. Daarom is een mensch, die zijn zelfstandigheid liefheeft , die daarom deuken en oordeelen wil, naar eigen hart en verstand hem ingeven, aan een hof ongelukkig, althans misplaatst.
Tegen het einde van den winter werd de hofhouding nog al meer uitgebreid. Een groot aantal lieden , waaronder ik zulken zon kunnen noemen, die nu met diepe minachting spreken over hen, die den keizer hebben gediend, vroeg om dj keizerlijke gunst. ïailleyrand en mijn man kregen de verzoekschriften in handen en maakten er lange lijsten van op voor den keizer, die niet laten kon te lachen, als hij er de namen op las van zulken, die tot heden voor volbloed liberaal hadden wilden doorgaan, van militairen, die de spoedige bevordering van den eersten consul openlijk hadden afgekeurd, of van edellieden, die met onze ,koninklijko parade\' hadden gespot enquot; nu vroegen of zij er aan deel mochten nemen. Aan veler aanvraag werd voldaan.
Natuurlijk was aldus ons hof uit zeer niteenloopende
\') Op het oogenblik , dat ik dit schrijl, September 1SJ.8, is niyu mau prefect van het departement du Nord,
311
HE HST li BOISK.
elementen zamengesteld, uilen eeliter óén in het ontzag, de vrees voor den meester. Onder de dames bestond weinig naijver, zij keuden elkander niet en gingen weinig met elkander om. Mevrouw Bonaparte stond tegenover allen op gelijken voet. De op perhofmeesteres, mevrouw de la Rochefoucauld, vroolijk en opgewekt van humeur, was niet jaloersch of lastig uitgevallen. De dame d\'atours was stil en goedhartig van natuur. Ik ging alle dagen een stapje achteruit voor de gevaarljjke vriendschap van de keizerin, en ik moet zeggen, dat, dank zij de vriendelijke welwillendheid onzer gebiedster, in onzen goeden kring weinig stuitends of onaangenaams ondervonden werd.
Bij den keizer was dat alles anders, vooral ook omdat hij zelf er van hield, wanneer men zich bij hem niet op zijn gemak gevoelde. Tailleyrand b.v. had eerst, zonder eenige persoonlyke bedoeling, en alleen om te voldoen aan het verlangen van later benoemde kamerheeren, die jaloersch waren op mijn man , den heer de Rémusat in allerlei kleinigheden tegen gewerkt.\' Later toen hij hem beter leerde kennen hield dat echter geheel op en toonde hij integendeel veel belangstelling. Bonaparte merkte dat, en wijl hij zelfs de schaduw van een vriendschappelijke betrekking tusschen zijne dienaren vreesde, sprak hij mijn man op zekeren dag met een vertrouwelijkheid aan, als wjj niet gewoon waren.
»Pas op,quot; zei hij. ^Tailleyrand schijnt met u nog al ingenomen, maar ik weet zeker, dat hij het niet goed met u meent.quot;— »Waarom zou Tailleyrand het niet met mij meenen ?quot; vroeg mijn man, toen hij mij dit vertelde. En toch werd het doel bereikt, want wij waren wantrouwender dan vroeger.
Zoo was ongeveer de staat van het keizerlijke hof in de lente van 1805. Ik ga nu over tot de mededeeling van verschillende toebereidselen en maatregelen met betrekking
tot de kroon van Italië.
~ ——
312
%
1805-1808.
weede Boek.
HOOFDSTUK XII.
OPENING DER ZITTING VAN DEN SENAAT. RAPPORT VAN
TAILLE.YUAND. — BRIEF VAN DEN KEIZER AAN DEN KOniNG
VAN ENGELAND. - VEREEN1GING VAN DE KROON VAN
ITALIË MET HET KEIZERRIJK. — MEVROUW BACCHIOOHI WORDT PRINSES VAN PIOMBINO. — VOORSTELLING VAN DE
ATHALIA. - REIS VAN DEN KEIZER DOOR ITALIË. —
ONTEVREDENHEID DES KEIZERS. - TAILLEYRAND. — PLANVAN OORLOG MET OOSTENRIJK.
Den 4clen Februari van het jaar 1805 vernam Franlr-rijk, door middel van den Moniteur, dat de koning van Engeland, bij de opening van het parlement, had meegedeeld , dat de keizer nieuwe voorstellen had gedaan , om tot schikking te geraken , en dat het ministerie daarop had geantwoord, dat geene overeenkomst kon worden gesloten, buiten medewerking der mogendheden van het vasteland, in de eerste plaats Rusland, of liever keizer Alexander. Zooals gewoonlijk werden er, naar aanleiding dier troonrede, levendige nota\'s gewisseld en ofschoon daar gedurig in op den voorgrond werd gezet, dat Frankrijk op een goeden voet stond met de onderscheidene mogendheden, las men toch als tusschen de regels door, dat er een zekere koelheid heerschte tusschen de keizers van Rusland en Frankrijk, waarvan de oorzaak werd ge-
TWEEDE BOEK.
zocht bij de H.H. Marvoff en Woronzoff \'), beiden groote voorstandera van de engelsclie staatkunde. De koning van Engeland had ook gesproken over den oorlog tusschen Engeland en Spanje.
Bij de opening der zitting van den senaat op denzelfden dag bracht Tailleyrand een goed bewerkt rapport uit over den bestaanden toestand. Hij stelde de staatkunde in het licht, die de keizer tegenover Engeland had gevolgd en liet uitkomen, dat de keizer er altijd op uit was geweest, den vrede te handhaven, zonder daarbij echter ooit aan zijne eigene waardigheid of die van Frankrijk te kort te doen. Hij sprak verder over de noodzakelijke toebereidselen voor den oorlog, den bouw van transportschepen , die in de havens gereed lagen en de uitbreiding van het leger. De maatregelen door den vijand op eigen kust genomen gaven blijk, zei het rapport, dat ook daar aan de mogelijkheid eener landing werd geloofd. Na aan het slot te hebben uitgeweid in den lof van den keizer las hij vervolgens een brief voor, door den keizer, 2 Januari , aan den koning van Eugeland gericht.
»Mijuheer, mija Broeder ! Door de Voorzienigheid en de stemming van senaat, volk en leger op den troon van Frankrijk geplaatst, is mijn eerste wensch de handhaving van den vrede.
»Frankrjjk en Engeland doen zich beiden schade, al kunnen zij eeuwen lang den strijd volhouden. Maar is de strijd wel de heiligste der plichten van een sonverein en zou niet al het doel- en nutteloos vergoten bloed hun geweten een onophoudelijke klacht doen hooren ? Ik schaam
i) Graaf Szemon Woronzoff was gedurende een reeks van jaren gezant van lluslaud aan het engelscho hof en een der bitterste vijanden van Napoleon en van de franschc revolutie. Door zijn invloed vooral kwam, bij het zoogenaamde petersburger traktaat van 1805, de derde coalitie tegen yrank-rijk tot stand. Veut.
316
TWEEDK BOEK.
mij niet van mijn kant den eersten stap te doen , want ik meen aan de wereld genoeg te hebben getoond, dat ik de kansen van den krijg onder de oogen durf te zien. Ook nu heeft hij niets angstwekkends voor mij. De vrede is de wensch van mijn hart, maar de oorlog was altijd de voldoening mijner zucht naar glorie. Ik bezweer uwe Majesteit, zich zelve het gelukkige gevoel te bereiden van aan de wereld den vrede te geven. Laat die zoete zelfvoldoening niet over aan uwe kinderen. Want nooit was er schooner gelegenheid, nooit gunstiger oogenblik, om alle hartstochten te doen zwijgen en alleen te luisteren naar de stem van menschelijkheid en gezond verstand. Gaat dat oogenblik ongebruikt voorbij, wat zal dan het einddoel van den oorlog zijn ? In tien jaren tijds heeft uwe Majesteit grooter uitgestrektheid land aan haar rijk verbonden, dan bijna geheel Europa, en het engelsche volk staat op het toppunt van bloei. Waarom do oorlog, waarbij niets kan worden gewonnen ? Hoopt uwe Majesteit op een verbond met het vaste land ; maar men zal verstandiger zyn. Eene coalitie zou juist het overwicht van Frankrijk in de hoogste mate bevorderen. Hoopt uwe Majesteit op inwendige beroering in Frankrijk; maar do tijden zijn veranderd. Hoopt zij op de ruïne onzer financiën; maar de bron onzer financiën, die uit den rijken bodem gestadigen toevoer krijgt, droogt nooit op. Hoopt uwe Majesteit ons onze koloniën te ontnemen ; maar onze koloniën zijn voor ons niet van zoo groot belang en Engeland heeft er reeds meer dan het kan bewaren. Als uwe Majesteit al die omstandigheden nagaat zal zij erkennen , dat de oorlog geheel doelloos is en zonder eenige uitkomst van gewicht in het verschiet. Welk een verantwoordelijkheid, niet waar, de volken tegen elkander te laten vechten, alleen om te vechten !
»De wereld is ruim genoeg voor onze beide volken en
317
twkede boek.
de rede heeft niacht genoeg om het raiddel vfvn vrede en verzoening te vinden, wanneer men dat maar ernstig wil. Ik heb hiermee een mij heiligen plicht vervuld. Uwe Majesteit geloove aan de oprechtheid mijner gevoelens en aan mijn innig verlangen, om haar die te bewijzen.
Parij,, W W™?. *quot; XIIL Napoixos.quot;
Na de lezing van dezen brief, die een schitterend getuigenis gaf van. Bonaparte\'s gehechtheid aan de Fran-schen, zijn liefde voor den vrede en zijne edelmoedige zelfbeheersching, deelde ïailleyrand het antwoord mee, door lord Malgravo, minister van Buitenl. zaken, gezonden. Het was gedagteekend 14 Januari en luidde aldus:
»Zljne Majesteit de koning heeft het schrijven van het hoofd van het fransche gouvernementquot;) van 2 Januari jl. ontvangen.
»Ook zijne Majesteit verlangt niets liever dan dat hare onderdanen den zegen des vredes genieten en wel zoo, dat die vrede op vaste grondslagen steunt. Zijne Majesteit is overtuigd, dat dit dool alleen kan worden bereikt, wanneer er schikkingen kunnen worden getroflen, die de rust voor het tegenwoordige waarborgen, maar die ook voor het vervolg de dreigende gevaren voor Europa afwenden. Alvorens daarom te antwoorden op gedane voorstellen acht zijne Majesteit het raadzaam in overleg te treden met de Mogendheden van het vaste land, waarmee zij op goeden voet staat, in het bijzonder met den
\') Uut engeUclio kabinet , (Int don keizer niet liad erkend , weigerde Napoleon den titel. Vandaar zelfs dnt later Hudson Lowe, kleingeestig genoeg, den lait had ontvangen, den gevangen keizer niet anders te noe-men a!s generaal. Men herinnert zich , dat keizer Nikolaas van Rnsland ook aan Napoleon III den keizerstitel niet wilde geven. Zijn opvolger Alexander II erkende eerst het keizerschap van den sonverein van Frankrijk.
vlokt.
318
TWEK.OE BOEK.
keizer van Uusland, die de levendigste bewijzen heeft gegeven van /.ija helder doorzicht en die daarbij het hoogste belang stelt in de veiligheid en onafhankelijkheid van Europa.quot;
Dit vage, niets zeggende schrijven stak hoogst ongunstig af bij den duidelijken, flinken, oprechten brief van den keizer. Het spreekt van zelf, dat, bij de verschillende staatslichamen, waarbij zij achtereenvolgens ter tafel werden gebracht, het onderscheid tusschen de beide diplomatieke stukken duidelijk in het licht werd gesteld.
Het rapport van Regnault de St. Jean Angely, die als lid van den staatsraad de stukken bracht bij het tribunaat, was vooral merkwaardig. Do lof, daarin aan den keizer toegezwaaid, had, bij al het 0verdrevene, iets grootsch; de schildering van Europa\'s toestand was voortreffelijk bewerkt; dc gevaren, die de oorlog voor Engeland opleveren moest, waren juist geschetst en de voorstelling van den voorspoed, dien Frankrijk genoot, treffend door hare verhevene waarheid.
»Frankrijk,quot; zoo eindigde hij, »heeft van den hemel niets anders te vragen, dun dat de zon voortga te schijnen, dat de regen niet ophoude te vallen, zoodat de schoot der aarde vruchten voortbrengt als tot heden toe.quot;
Werkelijk, dat was toen waar! Een verstandig beheer, een bezadigd bewind, een liberale constitutie hadden aan al dat goede duurzaamheid kunnen verzekeren. Maar voor constitutioneele denkbeelden was geene plaats in het hoofd van Bonaparte. Hetzij, dat hij wezenlijk overtuigd was van de waarheid der bewering, dat het fransche karakter en de plaats, die Frankrijk inneemt onder de staten van het vasteland, in onoplosbaren strijd waren met de trage beweging van een vertegenwoordigend gouvernement, hetzij, dat hij zich zelve te krachtig en te bekwaam schatte, dan dat hij Frankrijks belangen
319
TWEEDE BOEK.
mocht toevertrouwen aan een bestuur, dat misscbien minder krachtig de teugels zou houden, hij liet geen gelegenheid voorbijgaan, om te doen uitkomen, hoe veel gezegender zijne monarchale regeering was, dan het en-gelsch parlementarisme.
»De noodlottige toestand, waarin gij uw volk hebt gebracht,quot; zoo verklaarde hij in een nota \\m den Moniteur aan de engelsche ministers gericht, »laat zich alleen verklaren uit de ellende van een staat, welks inwendige staatkunde in rotten toestand is, en van een gouvernement, dat de speelbal is van parlementaire factiën en van eene overmachtige oligarchie.quot;\'
Nu en dan had hij er wel een zeker gevoel van, dat hg in strijd was met den geest des tijds, maar hij voelde tegelijk de kracht, om dien strijd te bestaan. In latere jaren heeft hy zelf gezegd: »zoo lang ik leef zal ik regeeren, zooals het mij goeddunkt, maar mijn zoon zal liberaal moeten worden, of hij wil of niet.quot; En zoo ging hij voort met zich allerlei feodale scheppingen voor den geest te roepen. Hij geloofde, dat hij die kon verwezenlijken, hij geloofde zelfs, dat hij die scheppingen zou kunnen vrijwaren tegen de aanvallen der kritiek, als hij er maar in slaagde, er zulk een grootsch aanzien aan te geven, dat onze trots er door werd gestreeld in die mate, dat rede en verstand voor de ijdele ingenomenheid uit den weg wilden gaan. AI de vorsten van Europa leenmannen van den grooten leenheer, die in Irankrijk zetelde — oostersche, romeinsche denkbeelden verwezenlijkt — de dagen van Charlemagne teruggekeerd — wie weet, wat er zou gebeurd zijn, als die groote zee Engeland maar niet al te krachtig ten bondgenoot was geweest, bij een voorgenomen landing op zijn kust.
Kort na al het gebeurde met de brieven en nota\'s begon de keizer eenigszins openljjk uit te komen voor
320
TWEEDE 130EK.
het plan, dat hij reeds lang in het geheim had gekoesterd , de vereeniging van de IJzeren Kroon met die van Frankrijk.
Op 17 Maart verscheen de vicepresident der italiaan-sche republiek, Melzi d\'Exile, door een luisterrijke omgeving vergezeld, voor deu keizer, die, op zijn troon gezeten, den weusch van den italiaanschen senaat hoorde ontboezemen, dat het hem behagen mocht, de regeering over de republiek van over de bergen op zich te nemen.quot; »Wij kunnen,quot; zei Melzi, »het tegenwoordige gouvernement niet in stand houden, wijl het strijdt tegen de eischen van den tijd. Hoe langer hoe meer treedt bet wenschelijke van een constitutioneel koningschap aan het licht. De italiuansche republiek vraagt een koning en haar \' belang brengt meê, dat Napoleon die koning zjj, zoodat de beide kronen op één hoofd zijn geplaatst, en dat hij zich uit zijne verwanten een opvolger kieze, zoodra de Middellacdsche zee vrij zal zijn geworden.quot; \')
De keizer antwoordde, dat de eenheid van Italië hem altijd na aan het hart had gelegen en dat hij daarom de
\') Ue itdiaanscho, eerst cisalpyusche republiek genoemd, ontstond in 1779 en was gevormd uit Milaan, Mantua, een deel van l\'armaen Modena. Venotie heeft er tijdelijk toe behoord, maar kwam in 1801 weêr aan Oostenrijk. In 1802 werd Bonaparte president. Toen begon de scine lt;lt haute comédie, Relijk Tailleyrand haar noemde, op touw te worden gezet. Bonaparte moest de IJzeren Kroon dragen. Melzi d\'Exile, een geboren Spanjaard, was in I79S vicepresident der republiek geworden. Hij was een echt partijganger van Bonaparte ën toen deze in 1815 de kroon aannam , werd hij grootzegelbewaarder en hertog van Lodi. Op het Weener congres stelde Melzi voor, het koningrijk in stand te houden en Engene de Beau-harnais tot koning uit te roepen, welk voorstel afstuitte op de tegenwerking der verdrevene italiaansche vorsten, lie vermelding der vrijheid van de Middellandseho zee geschiedde met het oog op de vloot van Engeland, die, in die zee kruisende, Frankrijk daar in teugel hield. Overigens was do geheele aanbieding en aanneming van do kroon een te voren afgesproken vertoouing, waarin ieder zijn rol goed had geleerd, Vjïkt.
rémusaï, Gedenkschrijten. i. 31
321
ÏWEEDK BOEK.
kronen aannam , wijl weigering verdeeldheid ten gevolge kou hebben. Later, zoo verklaarde bi], zou hij gaarne de IJzeren Kroon op jeugdiger hoofd zetten, want hij zocht eenig en alleen het belang der staten, die onder zijn bestuur stonden.
Den volgenden dag trok de keizer, met groote staatsie, naar den senaat eu deelde daar het gebeurde mee. Melzi en de overige Italianen deden den gebruikelijken eed, de senaat bleef getrouw in zijn rol en juiehte het geval toe. De keizer hield een toespraak en verklaarde aan het slot: »dat de geest des kwaads te vergeefs zou pogen Europa door oorlog in vuur en vlam te zetten, en dat wat eenmaal aan het keizerrijk verbonden was er aan verbonden bleef.quot;
Buiten twijfel voorzag hij de waarschijnlijkheid van een oorlog met Oostenrijk, maar hij vreesde dien niet. De werkeloosheid van het leger begon iets bedenkelijks te krijgen; de landing ging blijkbaar van al te groote gevaren vergezeld, en zelfs als een zeer gunstige gelegenheid haar mogelijk maakte, hoe zou men zich staande houden in het vijandelijke land, waar nieuwe toevoer bijna ondoenlijk was, en hoe den aftocht gedekt, bij mogelijke nederlaag ? Bonaparte heeft bijna altijd gezorgd, zulke toestanden te vermijden, waarbij hij de schepen achter zich verbrandde. Daarom juist moest een oorlog hem redden uit de eenigszins belachelijke moeielijkheid, waarin hij zich, door de voortdurende bedreiging met een landing, die toch niet gebeurde, had gewikkeld. In deze zelfde senaatszitting werd Piombino afgestaan aan prinses Eliza. De keizer verklaarde, dat die staat al jaren lang zeer slecht geregeerd was, dat het franscho gouvernement er veel belang bij had, omdat hij de communicatie met Elba en Corsika gemakkelijk maakte, dat das deze opdracht niet geschiedde uit eenig familiebelang,
322
TVV-KEDJi ÖOEK.
maar eeaig en alleen, omdat een gezonde staatkunde voor kroon en volk die vorderde.
Hoe de keizer het oude leenstelsel steeds voor den «eest
O
had blijkt duidelijk uit het keizerlijk besluit, hetwelk bepaalde, dat de kinderen van mevrouw Bacchiochi, die hunne moeder zouden opvolgen, den leen zouden ontvangen van den franschen keizer, dat zij, zonder zijne toestemming, niet mochten trouwen, en dat de man der prinses, die den titel moest aannemen van prins van Piombino , den volgenden eed moest afleggen:
»Ik zweer trouw aan den keizer, ik beloof naar mijn vermogen het garnizoen van Elba te ondersteunen , eu ik verklaar, dat ik nooit of nimmer zal afwijken van den plicht, door mij als trouw onderdaan aan den keizer der Franschen verschuldigd.quot;
Weinige dagen later doopte de paus den tweeden zoon van Louis Bonaparte. Deze plechtigheid had plaats te St. Cloud, waar het park werd geïllumineerd en voor het volk opengesteld. Des avonds was er groote receptie en tevens eene eerste voorstelling van de Athalia in den schouwburg van St. Cloud.
Sedert de revolutie was dit stuk niet opgevoerd. De keizer, wien de lezing nooit veel belang had kunnen inboezemen , was door de voorstelling zeer getroffen en verklaarde op nieuw, dat hij het een geluk zou achten , als Frankrijk , onder zijne regeering, een treurspeldichter op kon leveren. Met zijne toestemming werd het stuk ook te Parijs gespeeld eu zoo keerden onze oude meesterstukken, die door de revolutie in den ban waren gedaan, langzamerhand weer op het tooneel terug, echter niet, dan nadat zij te voren van enkele minder aangename regelen gezuiverd waren. Luce de Lancival, dichter van Hector en Achilles op Scyros, benevens Esménard, dichter van de Naviyalion, werden belast met de verbetering van
21«
323
TWKEDE BOEK.
Corueille, Kacine eu Voltaire. Het gevolg was, dat, dank zij deze kinderachtige voorzichtigheid , die ook do bustes van Brutus en Cassins liet verwijderen, de verboden verzen veel bekender werden , dan zij zouden zijn geweest, indieu men hen aan hun lot had overgelaten.
Ten gevolge der gewichtige besluiten omtrent Italië kondigde de keizer aan, dat hij een reis door Italië zou doen en wel omstreeks het midden van Mei. Hij riep tegen dien tijd het wetgevend lichaam van Italië bijeen en vaardigde een aantal besluiten uit, aangaande gebruiken en ceremonien , die in het nieuwe koningrijk zouden worden ingevoerd. Aan zijne moeder gat hij hofdames en kamerheeren , ouder welke laatsten de heer de Cossé Brissac , een zeer hardnekkig royalist, die daar bepaald aanzoek om deed. Prins Borghèse werd tot fransch burger verklaard eu ouder de hofdames werd opgenomen mevrouw de Canisy, eene der schoonste vrouwen uit dien tijd.
Mevrouw Murat, die toen het hotel Thélusson in de rue d\'Arbois bewoonde, beviel van een zoon. Bij dgt;e gelegenheid bleek, met welke schitterende weelde de prinsessen zich hadden ingericht, schoon die toen nog niet op de hoogte van later dagen stond. Zij had de kraamkamer laten behangen met rose eatijn. Bed- eu venstergordijnen waren van dezelfde stof, alles bezet met de kostbaarste kanten in plaats van franjes.
Men bad het in dien tijd druk met de toebereidselen voor de reis. Het vertrek uit Parjjs zou plaats hebben, 2 April, tegelijk met dat van den paus. Eenige dagen vroeger reisde mijn man vooruit naar Milaan, om er de kostbaarheden en kroondiamanten heen te brengen, die bij de kroning dienst moesten doen. Ik was daar zeer verdrietig om, want ik was nooit lang van mijn man af geweest en had mij er zoo aan gewend, hem dagelijks
324
TWEKDJ5 BUEK.
mijne gewaarwordingen en ervaringen meê tedeelen, dat ik tnij nu eenzamer dan ooit aan het bof gevoelde. Mijn man had hetzelfde gevoel van eenzaamheid als ik en wij waren onverstandig genoeg, om dat aan elkander meê te doelen, liet leven van een hoveling wordt bepaald een onmogelijk leven, als hij de macht niet over zich zelf bezit, om zijn gemoedsaandoeningen geheel en al altjjd meester te blijven.
De onrust, die ik gevoelde, toen mijn man een zoo lange en in mijn oog gevaarlijke reis moest ondernemen , kwelde mij zoodanig, dat ik er op aandrong, dat hij een oud marine-officier, Salembéni, meê nam. Deze was een jong, bijna geheel onbemiddeld man, die nu en dan als sekretaris bij mijnheer de Rémusat werkzaam was geweest. Ik droeg hem op, vooral op de gezondheid van mijn man nauwkeurig acht te geven. Salembéni kon heel geestig zijn, maar zijn luim had vaak iets kwaadwilligs en hij had aanleg voor melancholie. Later heeft hjj ons vrij wat ongelegenheid veroorzaakt.
Mijne gezondheid was van dien aard, dat ik de reis niet kon meêmaken, hoe graag ik mijn man had vergezeld. Ik verheugde mij nu in het vooruitzicht, een tijd lang rustig en kalm te leven tusschen mijne moeder en mijn kinderen in.
De dames de Ia Rochefoucauld , d\'Aberg, de Serrant en Savary vergezelden de keizerin, benevens een tal van kamerheeren en grootofficieren en een uitgebreid vrij jeugdig hof. De keizer vertrok 2 , de paus 4 April. Op zijn geheele reis ontving de laatste de treffendste blijken van eerbiedige gehechtheid , en zeker dacht hij, dat hij Frankrijk voor goed vaarwel zei.
Murat bleef achter als gouverneur van Parijs en was belast met een gestreng toezicht, dat hij werkeljjk hield, zonder daarom gewichtige rapporten aan deu keizer op
325
TWICEDB BOEK.
te zenden. Fouché, liberaler in zijne policie, als men ten minste die uitdrukking kan gebruiken, behandelde de zaken minder kleingeest ig en had daarbij den slag , alle partyen te ontzien, wijl men immers niet vooruit wist, wien men nog eens noodig Lebben kon.
Cambacères bleel t\'huis, als voorzitter van den raad van state en om de bouneurs van Parijs waar te nemen. Hij kweet zich daar, naar bij meende, uitstekend van, ontving vele hooggeplaatste personen eu spreidde daarbij een voornaamheid ten toon , die hem in ieder ander als in zijn eigen oog iets zeer belachelijks gaf.
Voor het overige verkeerden toen Frankrijk en Parijs in een ongestoorde rust, als haakte alles naar orde en onderwerping. De keizer begon zijn reis door Champagne. Hij ging naar Brienne en vertoefde daar een dag in het prachtige kasteel van dien naam, om zoo de plaats nog eens weer te zien, waar hij een gedeelte van /iijn jeugd door had gebracht. De eigenares van het kasteel dweepte met Bonaparte en wijl een dergelijke eerbiedige hulde hem hoogst aangenaam was, toonde hij een goed humeur. Het was aardig, hoe de bloedverwanten van mevrouwde Brienne te Parijs schier te koop liepen met de opgewonden brieven door haar over den keizer geschreven, en tevens was dit toch een zeer geschikt middel, om den keizer te doen rijzen in de achting van de hoogste kringen. De grooten der aarde behoeven waarlijk weinig moeite te doen, om zich de toegenegenheid hunner onderdanen te verwerven. Een vriendelijk woord uit hun mond doet wondoren. .Tammer, dat er onder hen nog worden gevonden telinksch, te onhandig, of mogelijk ook te slecht van karakter, om dit te kunnen begrijpen.
Weinige dagen na het vertrek van den keizer verscheen het volgende artikel in den Moniteur:
»De heer Jerome Bonaparte is te Lissabon aangekomen
326
TWEEDE BOEK.
op eeu nmerikaanscb schip, waai\' nis passagiers waren ingeschreven »de heer en mejuffrouw Patterso\'n.quot; 11e heer Jerome is terstond door-gereisd naar Madrid, terwjjl de heer en mejuffrouw Patterson weder scheep zijn gegaan , zoo men meent naar Amerika.quot;
Ik geloof, dat zij toen naar Engeland zijn vertrokken. Deze mijnheer Patterson was niemand anders als de schoonvader van Jerome, welke laatste in Amerika verliefd was geraakt op de dochter van een handelaar en er mee getrouwd was , in de hoop, de goedkeuring op dat huwelijk van zijn broeder wel te zullen ontvangen. Maar Bonaparte , die geheel andere plannen had met zijn familie, was uitermate verstoord, verklaarde het huwelijk voor onwettig en beval Jerome onmiddellijk van zijne vrouw te scheiden. Jerome ging naar Italië en vond daar zijn broeder; hij werd bijzonder slecht ontvangen en kreeg last, zich naar een van de schepen te begeven, die in de Middellandsche zee aan het kruisen waren. Eenige maanden bracht hij dus in een soort van ballingschap door en werd toen weer in genade aangenomen \')
327
De keizer werd overal in Frankrijk met buitengewone geestdrHt begroet. Te Lyon, waar hij enkele besluiten
\') Do keizer schroef over dczo aangelegenheid den volgenden brief aan Fouehü (gedagtcekend uit Turin, 23 April.) quot;Jerome is aangekomen te Lissabon. Ik heb hem bevolen, zich terstond, over Toulouse cn Grénoble, hierheen te begeven. Gaat hij van dien weg af en trekt hij naar Bordeaux, dan moet hij onmiddellijk gevangen worden genomen en door een oflieier van de gensdarmerio naar Turin of Milaan gebraelit. Als de persoon , die met hem reist, tu liordeaux komt, dan mag zij niet aan land stappen, maar moet zij terstond terug worden gezonden naar Amerika. Men moet haar aanspreken als juffrouw Patterson. «Gij b grijpt, dat mij deze zaak zeer ter harte gaat.quot; — Aan den minister vaa marine sehrcel de keizer ook, om hem do terugkomst van Jerome te melden, cn tevens tr doen weten, dat Jerome, die berouw had getoond en beloofd had wonderen te zullen doen iil pro/nel de faire des miracles) voorloopig op een schip in do Mid\'lell. zee was geplaatst. , YeRt.
TWEIilJU KOEK.
in het belang van deu handel uitvaardigde, bleef hij eenige dagen en reisde toen over den Mont-Cenis naar % Turin, waar hij zich een tijd lang ophield.
Mijn man was intusschen te Milaan aangekomen\'en daar door prins Eugène met de gewone, oude hartelijk-lykheid ontvangen. De prins moest van alles weten, wat er in den laatsten tijd te Parijs was voorgevallen en vernam daarbij het een en ander omtrent mevrouw X ..., dat hem niet bijzonder aangenaam was. Ik kreeg een brief van mijn man, waarin hij mij schreef, dat bij een kalm en rustig leven had, in afwachting der aankomst van het hof. Hij bekeek Milaan van alle kanten en vond het eene sombere stad, even als het paleis. De inwoners waren vrij onverschillig omtrent de Franschen en de adel hield zich in zjjn paleizen opgesloten, onder voorwendsel , dat hij niet rijk genoeg was om te ontvangen, gelijk het tegenover den keizer zou behooren. Prins Eugène deed zijn best, om hem door toenadering van zijn kant te winnen, maar vond weinig beantwoording. De Italianen wisten blijkbaar niet, of zjj met de nieuwe inrichting ingenomen moesten zijn, dan wel het tegendeel.
Mijn man deelde mij in die dagen allerlei bijzonderheden meê, omtrent de Milanozen en hunne levenswijze. Hunne volkomene onbekendheid met de eigenlijke genietingen van het beschaafde leven, hunne algeheele vervreemding van het huisgezin , de zonderlinge gewoonte der mannen, om het geleide hunner vrouwen op te dragen aan een cavaliere servante, de sombere schouwburgen , de duisternis der zalen. waar men zonder toilet heengaat, wijl men toch niet gezien wordt, en waar in de loges dingen gebeuren , die liever het licht vermijden , het eenzelvige der vertooningen , de vergelijking van dit alles met de gewoonten in Parijs — dat alles gaf stof in overvloed tot opmerkingen van allerlei aard en tegelijk
328
TWEEDE iiOlSK.
een prikkel aan het verlangen, om toch spoedig uit het ongezellige, zonderlinge land naar Frankrijk terug te keeren.
De keizer bezocht in de eerste dagen van zijn verblijf in Italië de plaatsen, die de getuigen zijner eerste overwinningen waren geweest, en hield o. a. bij Marengo een groote revue, waarbij het legioen van eer in milde mate werd rondgedeeld. Deze revue, die het voorwendsel was eener groote troepenvereeniging, welke vervolgens naar de oevers van de Etsch werd verplaatst, gaf Oostenrijk aanleiding, om ook van zijn kant zijne linie van verdediging aan de andere zijde van de rivier duchtig te versterken.
Op 9 Mei kwam de keizer te Milaan. Zijn tegenwoordigheid bracht de geheele bevolking in beweging, terwijl de toekomstige kroning, even als te Parijs , allerlei verwachting en eerzucht had opgewekt. De milaneesche adel voelde langzamerhand de zucht oprijzen naar hoofsche onderscheiding met de daaraan verbonden voordeelen. Er werd druk gesproken over de onafhankelijkheid van Italië, bij een nauwen band met Frankrijk , en daar was niemand, die zich geroepen gevoelde, al die rooskleurige verwachtingen ijdele hersenschimmen te noemen. Al aanstonds na des keizers komst te Milaan bemerkte ik, dat de brieven van mijn man veel minder opgeruimd waren dan vroeger. Hij ging gebukt onder de keizerlijke ontevredenheid, die hij zich op eenmaal, en niet rechtvaardig, op den hals scheen gehaald te hebben. De brieven, die door de hofhouding werden verzonden, werden allen geopend en de marine-officier Salembéni, die mijn man vergezelde, en die met scherpen blik alles opnam, wat te Milaan gebeurde, schreef daarover op spottenden toon naar Parijs, zoodat mijnheer de Rémusat bevel kreeg, hem zoo spoedig mogelijk te zenden naar Frankrijk , zon-
329
330 TWKI5DJ5 BOEK.
der dat ruijn man wist waarom, wat hem eerst later gezegd werd. Do ontevredenheid van Bonaparte bepaalde zich echter niet tot den sekretaris, maar deed zich ook gevoelen aan hem , die dien sekretaris raeo had genomen.
Er kwam bij, dat prins Eugèae iich enkele bijzonderheden liet ontvallen, die hij door mijn man gewaar was geworden, en dat onze brieven de herhaalde bewijzen gaven , dat wij nog hart hadden voor andere dingen , als alleen voor die, die tot het hofleven behoorden. Dat alles met elkander maakte de ontevredenheid gaande van onzen licht geraakten en achterdochtigen meester, en het gevolg was, dat hij, gewoon de menschen, die in zijn dienst stonden, onvoorwaardelijk gehoorzaam te zien, mijn man den dienst zoo moeielijk mogelijk maakte. De etiquette aan het hof werd gedurig strenger, de keizer hechtte hoe langer hoe meer aan allerlei nietsbeduidende kleinigheden , en dat alles kwam meest aan op mijn man in zijn betrekking als eerste kamerheer. Tegelijkertijd behandelde hij hem alti]d even hard en onvriendelijk , en wanneer de een of de ander den ijver van mijnheer de Eemusat naar verdienste prees , zei Bonaparte: »dat kan alles wel waar zijn, maar hij is voor mij niet, wat hjj behoorde te zijn.quot; Zoo lang wij aan het hof verkeerd hebben heeft ons dat verwijt telkens in de ooreu geklonken , en misschien ligt er voor ons eenige verdienste in , dat het niet onverdiend was.
Het altijd drukke en toch eigenlijk nietsdoende hofleven was oorzaak, dat mijn man gedurig meer in aanraking kwam met Tailleyrand, waardoor langzamerhand een wederkeerige gehechtheid ontstond. De fijne opmerkingsgave van Tailleyrand bleef niet blind voor het gezonde verstand en den echten billijkheidszin van mijnheer de Ilemusat. Liepen ook hunne karakters zeer uiteen, toch ontmoetten zij elkander op zoo menig punt, dat beiden
TWEEDK ÜOKK.
331
in elkanders omgeving veel behagen schepten. Op zekeren dag zei Tailleyrand tot ruijn man: »ik merk heel goed, dat gij mij niet ten volle vertrouwt, en ik weet ook wel, waar dat van daan komt. Wij dienen zamen een meester, die er niet van houdt, dat zijne dienaren op te goeden voet staan met elkander. Hij beeft begre-pen; dat ons gemeenschappelijk werk ons tot vrienden zou kunnen maken. Gij rajt een man vol geest en gezond verstand , en dat is voor hem reden genoeg om te willen, dat wij vreemd aan elkander blijven. Daarom heeft hij bij n en bij mij het zaad van wantrouwen trachten te zaaien , en wanneer dit zaad niet goed opkomt, zijne schuld is het niet. Dat is een van zijn zwakheden, waar men hem niet te hard om moet vallen, maar waar men men zich toch ook niet onvoorwaardelijk aan moet onderwerpen.quot; Het sprak van zelf, dat de oprechte en vriendelijke toon, waar Tailleyrand in zoo hooge mate het geheim van be^at, op mijn man niet zonder invloed bleef en dat de omgang met hem een vergoeding was voor veel telenrstelling en verdriet, die hij bij zgn lastig en vaak nietig werk ondervond quot;). Mijn man merkte in die dagen zeer goed op, dat Tailleyrand, die , ten gevolge van zijn echt staatsmanstalent, bij don keizer zeer in aanzien stond, niet goed kon verdragen, dat Bonaparte met Fouché zoo was ingenomen, en zag ook wel, dat hij de
^ Het Leeft werkelijk moeite gekost, om het door deu keizer gewekte wantrouwen te overwinnen. In een brief 5 Mei 1805 door mijn grootvader aan mijne grootmoeder uit Milaan geschreven , zegt hij : //sinds acht dagen is Tailleyrand hier ook. Hij doet zich aan mij voor als een oprecht vriend , deelt my allerlei vertrouwelijke opmerkingen en oordeelvellingen mee en is er op uit, zooals hij zegt, om mij aan het hof boven al de andere kamer-heeren te doen onderscheiden. Zeg mij eens, lieve, zou dat ernst zijn, of zou er iets achter schuilen?quot; Kort daarop, gedurende den oorlog met Duitschland, week echter dat wantrouwen geheel, om voor een vriendschappelijke gezindheid plaats te maken. P. d, 11.
TWEEDE BOEK.
diepste minachting koesterde voor Maret, een minachting , waaraan hij telkens door bittere en bijtende spotternij lucht scheen te moeten geven. Zonder juist met den keizer te dweepen diende hij hem toch goed en bezat een fijnen tact, om de luimen en hartstochten van zijn meester zoo te leiden, dat hij hem, en in den vreemde en in Frankrijk, instellingen in het leven deed roepen of maatregelen nemen, die werkelijk van groot nut waren, cn waar de keizer, die zich gaarne als schepper van al zulke dingen aanstelde, hoog mee was ingenomen ; maar waarbij het ook dikwyls gebeurde, dat het heerschzuch-tige en achterdochtige karakter van Bonaparte op eenmaal het goed begonnen werk omver wierp en verstoorde. Dan werd Tailleyrand boos, maar, niet ernstig en volhardend genoeg, om een eenmaal ter hand genomen werk ook ten koste van strijd en moeite te voltooien, haalde hij de schouders op en liet de puinhoopen waar zij waren. De loop der gebeurtenissen zal dat beter verklaren, dan ik het kan zeggen. Dit is zeker, dat mijn man dit omstreeks dien tijd hoe langer hoe duidelijker is begonnen in te zien.
Intnsschen was de oorlog tusschen Engeland en Spanje uitgebroken , en wij deden daarbij op zee, wat wij konden , soms met niet ongelukkigen uitslag; Een uit Toulon uitgezeild eskader slaagde er in zich te vereenigen met de spaansche vloot, een geval, waar in die dagen vrij wat ophef van werd gemaakt in de kranten \').
832
Op 23 Mei werd Bonaparte als koning van Italië gekroond. Het was een fraaie plechtigheid, bijna even als die te Parijs. De keizerin was er in eene tribune bij tegenwoordig. Mijn man vertelde mij later, dat er een
\') Hier wordt bedoeld de tocht van den admiraal Villencuve, die, op 30 Maart uit de haven van Toulon vertrokken, de cngelsche vloot in de Mid-ddlandsche Zee wist te ontzeilen. P. d. 11.
twkede boek,
onwillekeurige beweging ontstond in de kerk, toen Bonaparte , de kroon opnemende, die op zijn hoofd zette en daarbjj op harden, bijna dreigenden toon de oude formule uitsprak: II ciele me la diede, quai a chi la toccherd/ \')
De tyd, dien het hof te Milaan bleef, werd gewijd aan feestelijkheden van allerlei aard. Ook in Frankrijk werd de belangrijke gebeurtenis feestelijk gevierd, ofschoon er velen waren, die de toekomst angstig te gemoet zagen , wegens den nu dreigenden oorlog met Oostenrijk.
Op 4 Juni kwam de doge van Genua te Milaan , om te vragen, dat zijn republiek bij^het rijk werd ingelijfd. Natuurlijk eene komedie, een afgesproken of bevolen werk, maar dat toch niet de grootste plechtigheid geschiedde. Onmiddellijk werd dit gedeelte van Italië in verschillende departementen verdeeld; spoedig daarna werd aan het wetgevend lichaam van het koningrijk Italië eene constitutie voorgelegd, terwijl prins Eugène tot vice-koning werd benoemd. Men riep de orde van de IJzeren Kroon in het leven, hield daarvan eene ruime uitdeeling en nadat dit alles gedaan was verliet de keizer Milaan, om schijnbaar voor zijn genoegen een kleine rondreis te doen, maar eigenlijk om de oostenrijksche sterkten langs de linie van de Etsch op te nemen.
Bij het traktaat van Campo-Formio was Venetie gelaten aan Oostenrijk, dat aldus een gevaarlijk nabuur was voor het koningrijk Italië. Toen de keizer te Verona aangekomen was , welke stad door de Etsch doorsneden
^ Het oude devies der lombardische koniugeu; ,God heeft mij de kroon gegeven, wco die haar aanraakt!\' De kroon zelf was de IJzeren Kroon, die reeds afstamde uit de zesde eeuw en waar ook Karei de Groote mee gekroond werd. De kroon, die in den loop der tijden nog al verandering onderging en waarin een der nagelen van het kruis van Jezus is gesmeed , wordt bewaard in de keizerlijke schatkamer te Weeneu. Keizer Ferdinand was de laatste, die er mee gekroond werd, 0 September 1838, Vert,
333
ÏWEKDE BOEK.
334
wordt, ontving hij een bezoek van tien baron \\ iucent, komuiaudaut van het oostenrijksche garnizoen in het deel der stad, dat aan Oostenrijk behoorde. Het scheen, dat de baron onderzoek moest doen naar onze militaire krachten in Italië, gelijk de keizer het oog had op de oosten-rjjksche. Terwijl hij langs de oevers van de Etsch ging kwam hij tot de overtuiging , dat hier dringend forten noodig waren, tot beveiliging van het land; maar wijl de aanleg daarvan veel tijd en geld moest kosten liet hij zich ontvallen, dat het veel eenvoudiger zou zijn, de Oostenrijkers van de grenzen te verjagen. Toen hij dit zei had hij voor zich i^plve tot den oorlog besloten, die eenige maanden later losbarstte. Het sprak van zelf, dat ook den keizer van Oostenrijk de toenemende macht van Frankrijk en Italië niet onverschillig kon zijn, en Engeland, dat niets liever zag, dan dat wij in een oorlog op het vaste land werden gewikkeld, wist de vrees en den naijver van Oostenrijk bestendig te prikkelen, gelyk het Frankrijk ook verdacht maakte in de oogen van Ilns-land. De engelsche bladen vertelden eiken dag, dat de keizer van Frankrijk eenig en alleen zoo lang iu Italië bleef, om daar zijn leger op geduchten voet van oorlog te brengen. Oostenrijk liet van zijn kant troepen opmar-cheeren naar de zijde van de Etsch en zoo werd, terwijl de vrede nog schijnbaar gehandhaafd bleef, van beide zijden al het mogelijke gedaan, om bereid te zijn voor den oorlog, die onveimiiilelijk scheen.
HOOFDSTUK XIII.
FEESTEN TE VERONA EN TE GENUA. - KARDINAAL MAURY. -
MIJN LANDLEVEN. —• MEVROUW LOUIS BONAPARTE. - LES
TJDMPLIEES. — TERUGKOMST VAN DEN KEIZER. - ZIJNE UITSPANNINGEN. — HUWELIJK VAN TAILLEYIIAND. — DE OORLOG WORDT VERKLAARD.
De keizer bezocht op zijn rondreis Cremona , Verona, Mantua, Eologna, Modena, Puma, Pluisance en kwam zoo. te Genua, waar hij vol geestdrift werd ontvaogen. Hij nam daar afscheid van zijn zustor Elisa, die hem op reis had vergezeld en aan wie hij de kleine republiek Lucca schonk, die aldus verbindend aan de staten van Piombino. Omstreeks dien tijd begonnen de Pranschen zich weder te vertoonen met vreemde kruisen en lintjes. De keizer ontving pruisische , beiersche en spaansche ordes, om die naar welgevallen te verdeelen. Eenige grootofB-cieren, ministers en maarschalken waren de bevoorrechten.
Te Verona onthaalde men den keizer op een gevecht tusschen honden en stieren , welke vertooning plaats had in het oude amfitheater, dat 40,000 menschen bergen kon. Toen de keizer verscheen ging er een gejuich op uit die duizenden, \'tgeen den keizer, en om.de ontzettende kracht, en om de plaats waar hij zich bevond — de oude circus uit den tijd der Romeinen — diep scheen te treffen. De feesten te Genua hadden iets tooverachtigs. Op groote vlotten waren drijvende tuinen aangelegd , welke tuinen een tempel omgaven, insgelijks drijvende op de
TWEEDE BOEK.
336
scboone wateren, en waar do keizer met zijn gevolg iü werd ontvangen. Langzaam verwijderde zich alles van den oever en zoo zag de keizer uit het midden van een verrukkelijk eiland, de stad Genua voor zich, met duizeude lichten helder verlicht en met het prachtigste vuurwerk, dat nu hier en dan daar werd ontstoken. Gedurende het verblijf te Genua was ïailleyrand bijzonder in zijn schik, omdat hij er overvloedig stof vond ter voldoening aan zijn onverzadelijke spotzucht. Kardinaal Maury was na zijn verbanning naar Home gegaan eu was daar bekend en geëerd, om den vurigen ijver, waarmee hij in de constituerende vergadering zijne gevoelens had weten te verdedigen. Toch verlangde hij zeer, terug te mogen keeren naar Frankrijk. Tailleyrand schreef hem uit Genua en noodigde hem uit, den keizer een bezoek te brengen. Hij kwam eu nam dadelijk die ootmoedige houding aan, die hij later altijd heeft weten te bewaren, terwijl hij met luider stem te kennen gaf, dat hij den ,grooten man\' wenschte te aanschouwen. Hij kreeg audien-tie. De ,groote man\' begreep hem spoedig, wist hem naar waarde te schatten eu vond er een bijzonder genoegen in, den moedigen kardinaal met zijn verleden in strijd te brengen. Moeielijk viel dit niet, en wij zijner allen getuigen van geweest, welke belachelijke houding Maury, na zijn terugkeer, aannam. Tailleyrand, bij wien de herinnering aan de constituante nog niet was uitgewischt, zocht elke gelegenheid op , om den kardinaal zijn verandering van standpunt lachend en spottend onder den neus te duwen \').
\') Men zou anders zoggen, dat niemand meer rede» had, om den sjiot met standpuntverwisseling zorgvuldig te vermijden , dan juist Tailleyrand. l)c kardinaal boette, na de restauratie, zijn keizerdienst, met eene gevangenis van zes maanden op deu Engelenburg\'te Rome. Vekt.
TWEEDIS BOEK.
Terwijl aldus de keizer zijne macht iu Italië dagelijks meer bevestigde en de geheele wereld om zich heen vermoeide door zijne eindelooze eischen van de strengste etiquette, en terwijl de keizerin, blij om de verheffing van haar zoon, zich bijzónder vermaakte met al de feesten, waar zij, schitterend vau juweelen en edelgesteenten, en omgeven door een prachtigen hofstoet, altijd de eerste plaats bekleedde, leidde ik een kalm en aangenaam leven op het landgoed van mevrouw d\'Houdetot, in de vallei van Montmorency. De herinneringen dezer beminnelijke vrouw boezemden mij veel belang in en met graagte hoorde ik haar vertellen vaa de mannen en vrouwen , geleerden , wijsgeeren en geletterden, waar zij in vroeger dagen meê had omgegaan. Soms verwonderde ik mij, als ik haar zoo koel hoorde spreken over .lean Jacques Kousseau, met wiens Conjessions ik zoo ingenomen was geweest. Ofschoon zij misschien meer reden had dan menig ander, jegens Kousseau vergevensgezind of toegevend te zijn, was het toch ver daar van daan , en ik moet zeggen , dat ik sinds dien tijd bijna onverschillig ben geworden ten aanzien van den wijsgeer, die alleen in zijn talent iets verhevens en achtenswaardigs had.
Parijs was stil en verlaten. De keizerlijke familie was verstrooid. Nu en dan ontmoette ik mevrouw Louis Bonaparte op St. Leu, dat haar man had gekocht. Louis dacht aan niets anders als aan de verfraaiing van zijn tuin, zijn vrouw zat meest alleen, voelde zich zwak en was bang een woord te zeggen , dat hem minder aangenaam was. Zij had hare vreugde over de verheffing van haar broeder Eugène niet durven uiten, evenmin als haar verdriet over zijn heengaan. Schrijven deed zij bijna nooit, omdat zij bijna zeker wist, dat hare brieven open gemaakt en gelezen werden. Bij gelegenheid, dat ik haar
rémusa.t, Gedenkschriften. 1. 23
337
TWEEDE BOEK.
eeu bezoek bracht, vertelde zij mij, dat de heeren de Polignac een pogiug haddea gedaan, om uit het kasteel Ham te ontsnappen en dat men hen had overgebracht naar de gevangenis, den Tempel, terwijl men mevrouw Bonaparte beschuldigde, dat zij, door mijn toedoen, veel te veel belang in die znmenzweerders stelde. Die beschuldiging, die uit Murats koker scheen te komen, was even valsch als ongerijmd. Mevrouw Bonaparte dacht niet meer aan de Polignacs en ik had de hertogin geheel en al uit het oog verloren.
Mij kwam voor het best te zijn, dat ik zoo stil en afgetrokken mogelijk leefde, ten einde zoo aan al die praatjes een eind te maken; maar ik werd hoe langer hoe treuriger juist door dien maatregel van voorzichtigheid en door de gedachte, dat ik ia die volslagcne afzondering volstrekt van geen nut was, noch voor den keizer, noch voor hen, die dikwijls, en niet te vergeefs, mijne voorspraak bij hem vroegen. Ik durf zeggen, dat ik vrij welwillend ben en daarenboven streelde het mijne eigenliefde — of dat kwaad was, weet ik niet — wanneer ik hen, die vroeger op mij hadden afgegeven, van dienst kon zijn en daardoor het stilzwijgen opleggen aan niet altijd billijke beoordeeling. Ik dacht ook, dat de keizer die koppige en onwillige lieden, die lang vau verre stonden, aan zich zou verbinden, als hij hun op eene of andere wijs zijn gunst betoonde, en, ofschoon mijne vroegere gehechtheid aan hem door een zekere vrees werd verdrongen, was ik er toch nog altijd op gesteld, dat men hem genegen was. Nu begon ik in te zien, dat ik zelt het slachtoffer werd , en dat ik er eer op uit diende te zijn mij zelve te verdedigen, dan andorer voorspraak te zijn. Ik was soms, als ik aan alles dacht, zeer neêrgedrukt, terwijl ik ook weer oogenblikken vond, waarin ik alles van den lichten kant trachtte te bezien.
338
t
TWEEDE BOEK, 339
Ik stelde mij voor, dat ik in eenig aanzien stond bij de wereld, en dat ik mot weinig zorg mij veel levenegenot kou verschaffen. Zorg was er natuurlijk altijd» wat wel niet anders kau , als men somtijds tot groote uitgaven gedwongen wordt. Daarbij was ik jong en bekommerde ik mij niet al te zeer om de toekomst. Ik bewoog mjj iu een aangenamen kring van vrienden, laad eene volmaakte moeder, een echt beminnelijk, lief man, een heerlijken jongen en een hartelijke, geestige zuster. Al die diugen deden mij de onaaugenaamliedeu van het hof vergeten, zoodat de eenige bekommering, die mij op den duur kwelde, mijne gezondheid was, want ik voelde zeer goed, dat ik iu krachten achteruitging. Eigenlijk weet ik niet, waarom ik al die kleine bijzonderheden over mij zelve mededeel. Leest soms een ander die, als mijn zoon, hij ga die dan voorbij, zonder er veel opmerkzaamheid aan te schenkeu.
Tijdens de keizer in Italië was werden er in het Theatre Francais twee stukken opgevoerd , die nog al opgang maakten: le Tartuffe de moeurs, naar het engelsch van Sheridans School of scandals en Les Templiers. Het eerste was vertaald door Oheron, een geestvol man, lid van hot wetgevend lichaam, getrouwd met eene uicht van den abt Morellet, en dien ik dikwijls ontmoette. De abt had aan den keizer geschreven, om eene betrekking te vragen voor Cheron. ïoen de keizer terugkwam woonde hij een voorstelling bjj van le Tartuffe de moeurs en vond het stuk zoo uitstekend goed, dat hij aanstonds bij mijn man onderzoek deed naar den schrijver, eu toen deze hem naar waarheid inlichtte omtrent Chérons verdiensten, benoemde hij hem onmiddellijk tot prefect van Poitiers. Ongelukkig genoot de jonge prefect slechts kort van deze onderscheiding, want hij stierf spoedig daarna.
Les Templiers van Kaynouard was door mijnheer de
2-2*
TWEEDE BOEK.
Fontaues voorgelezen aan den keizer, die wensclite, dat de schrijver er eenige veranderingen in maakte. Toen deze daar weinig lust in tooude te hebben raakte Bona-\' parte uit zijn humeur en kon \'t niet verdragen, dat het stuk zoo in den smaak viel. Hij schimpte er op, evenals op den schrijver, eu gaf daarin een van die bij hem niet ongewone ^blijken van kleingeestigheid en despotisme , die telkens voor den dag kwamen, als zijn zin niet volkomen werd gedaan. Daarenboven kon hij er niet togen, dat, wanneer hij over eeuig kunstwerk zijn oordeel had uitgesproken , het publiek daar niet onvoorwaardelijk mee instemde.
De keizer verliet Genua, om van daar onmiddellijk door te reizen naar Parijs. Dit was de laatste maal, dat hij het schoone Italië , waar hij als generaal, vredestichter en souvereiu zulk een verheven figuur had gemaakt, te zien kreeg. \') Hij trok weder over den Mont Cénis en gaf zijne bevelen omtrent de groote werken, die daar even als op den Simplon moesten worden aangelegd, om de gemeenschap tusschen de beide landen gemakkelijker te maken. De hofhouding was vermeerderd met eenige aanzienlijke heeren en dames uit Italië. Wijl zich onder de kamerheeren ook al eenige Belgen bevonden hoorde men aan het hof langzamerhand dezelfde woorden en betuigingen met verschillenden tongval uitgesproken. Dezelfde zeg ik, waut de hoftaal is altijd één.
Te Fontainebleau kwam de keizer 11 Juli en trok spoedig van daar naar St. Cloud. Hij was nog niet lang t\'huis, toen de Moniteur allerlei artikelen begon te leveren, wier dreigende toon maar al te zeker den naderenden
i) De schrijfster verliest hier uit het oog, dat zij «elf in h.«re Gcilenk-schriftcn later meliliug maakt van een kort bezoek dour den keizer aan Milaan en Venetie gebracht iu December 1807. Voor 1 Januari 1808 was Napoleon al te Parijs terug. Vüut,
340
TWEEDK BOEK.
storm aankondigde. Er kwamen daar nu en dan zulke eigenaardige uitdrukkingen in voor, dat meu geen moeite bad den steller te herkennen. Een er van trof mij bijzonder.
Engelsche bladen vertolden, dat te Londen eene val-sche geslachtslijst was gedrukt van het geslacht Bonaparte, welks adel tot zeer hoogen ouderdom zou opklimmen.
De nota antwoordde: sdat onderzoek zou al zeer kinderachtig zijn. Op de vraag, hoe oud het huis Bonaparte is, luidt bet antwoord eenvoudig: het dagteekent van 18 Brumaire.quot;
Met een zeer gemengde, bijna pijnlijke gewaarwording zag ik den keizer terug. Onwillekeurig gevoelde men altijd den invloed zijner tegenwoordigheid , maar nu mengde zich daar een aandoening tusschen van wantrouwen en vrees. \') De keizerin ontving mij zeer hartelijk en ik
\'j De onvoorzichtighoiJ vuu Salcmbéni was niet de cenige reden Jier vrees. liet volgend sehrijven van mijn grootvader geeft eenige nadere verklaring.
«Milaan, 7 Jnni 1805.
//Mijne beste Claire I Ik kan Corvisart niet laten vertrekken, zonder hem een brief voor u mee te geven. Gelukkiger dan ik zal hij u over 8 of 10 dogen ontmoeten en het zal met mij nog wel 5 weken moeten dnren. Hond goed voor u, wat ik over mijn terugkomst schrijf. J)c keizer wil, dat men hem eerst over twee maanden te Parijs verwacht, terwijl de waarheid is, dat hij 22 of 23 Juli te Kontainebleau denkt te zijn. Ik schryf daarom ook met Corvisart, omdat al onze brieven gelezen worden, ten minste kunnen worden, wat alleronaangenaamst is, als ik mij met n bezig hond. Een brief van Salcmbéni, dien ik in het paket had ingesloten, is op do post opengebroken en het gevolg was zijne terugzending naar Frankrijk. Dit heeft mij dikwijls belet, openhartig te zijn tegenover u. Ik zou u anders al eer hebben doen weten, mijne lieve, dat men u bij deu keizer weer heeft belasterd , iu de rapporten, die hij uit Parijs krijgt, en wel met betrekking tot uwen omgang met mevrouw Damas. Ue keizer heeft er mij geen woord van gezegd, maar wel aan anderen. Hij schijnt te willen, dat gij geheel met die familie breekt. Gij begrijpt , dat ik weinig heb kunnen antwoorden, mi do keizer zelf er mij niet over sprak, Aan den laster heb
341
TWO.DE HOEK.
342
deelde haar onvorliolen mijne geheime bekommering mee, terwijl ik verklaarde er over verwonderd te zijn, dat vroeger betoonde toewijding en trouw bij don keizer geen waarborg leverden tegen allerlei kwaad vermoeden. Zij verhaalde hem, wat ik gezegd had, en zeker omdat mijn woord even oprecht als waar was luisterde hij met eenige welwillendheid. Altijd kwam hij op bet woord toewijding terug, -waardoor hij, zooals hij zonder omwegen verklaarde, niet anders verstond, als dat al onze voorstellingen, meeningen, verwachtingen en neigingen zich om hem als een middelpunt van aantrekkingskracht bewogen. Tegenover die toewijding stelde hij de beloito van eer, aanzien, fortuin, in één woord van allea , wat eerzucht en trots kunnen verlangen. »Ik wil hunzoo zei bij over ons , met zijne vrouw sprekende, »al!es geven , wat ben boven hunne lasteraars kan verheffen, indien zij voor altijd mot mijne vijanden willen breken.quot; Men begrijpt overigens, dat do publieks aangelegenheden hom genoeg bozig hielden, om hem niet veel tijd te laten tot bemoeiing met do kibbelarijen en afgnnstigbeden zijner hofhouding. Vandaar dat van den terugkeer uit Italië tot
ik niet gcloofil, manr wie is do lasteraar V Ik heb gedacht, Fouché, maar ik vermoed nn M(urat), dien wij genoeg hebheu leeren kennen. O/schoon gij hierover noeh aan den keizer, noch aan de keizerin kunt schrijven, zondt ge toch Fonché rondweg kunnen vragen, ol hij in zijne rapporten n heeft hesclmldigd. Als gij aan de keizerin schrijft, wat gij niet dikwijls genoeg doet, laat er dan iets invloeien over uwe manier van leven. Tk vermoed, dat men nwe znster, dio hij de Damns komt, met n heeft verward. Hoe wat gij het heste vindt en troost n met do gedachte, dat do moester mij er niets onaangenaams om zegt. 11 ij kon vriendelijker zijn , maar ik heb mij toch niet to beklagen. Wat do keizerin aangaat, zij spreekt nltijil over zich zclvo on over hetgeen hftav persoonlijk aangaat. Moeidijk zon men zich iemnnd kannen vcoratellon, dio mcor met haar eigen persoon bezig is dan zij. Toch vertelt zij mij altijd met ingenomenheid , als zij een brief van u heeft ontvangen en Iaat dien ook altijd aan den keizer lezen.quot; P- D. R.
TWEED li BOEK.
Ansterlitz do dagen voor ons kalm en rustig voorbij gingen.
Mij schiet, terwijl ik dit schrijf, eene kleine anekdote te binnen, die wel niet zoo heel belangrijk is, maar toch een helderder blik doet slaan op het karakter van dezen vreeraden man.
Bonapartes despotisme werd sterker naarmate do kring zijner hofhouding zich uitbreidde, liet is zonder eenige overdrijving waar, dat hij beer en meester wenschte te zijn over den goeden naam zijner dienaren, om dien te handhaven of af te breken naar zijn welgevallen. Zonder eenige aarzeling stelde hij, mot een enkel woord, eender heeren of dames van de hofhouding, op dikwijls zeer ergerlijke wijs, ten toon. Daarentegen kon hij niet verdragen, dat het publiek oordeel velde over hem of haar, die hij onder de bescherming had geplaatst van de stralenkrans , waarvan hij zich omgeven wist.
Op do reis naar Italië hadden ledige tijd en meer ver-trouwelijldieid bij de hofhouding aanleiding gegeven tot de aanknooping van enkele galante verbintenissen van meer ot minder erustigen aard, waarmee men zich te Parijs, toen men er de lucht van kreeg, nog al ver-maakto. Op zekeren dag zaten wij met een groot getal dames om de ontbijttafel dor keizerin. De dames, die mee naar Italic waren geweest, maakten ook deel van hot gezelschap uit. Terwijl wij ontbeten kwam op eens Bonaparte binnen met een opgewekt., vroolijk gezicht en , met de armen leunende op don stoel zijner vrouw, richtte hij, nu tot de eene, dan tot do andere, con onschuldig, onbeteekenond woord. Daarop begon hij eouige vragen te doen, omtrent ouzo manier van leven en zei, eerst onder bedekte termen, dat er onder ons waren, waarover nog al wat gepraat werd door het parijsche publiek. Do keizerin, die haar man wel kende en dus wist, dut hjj,
343
TWEKDK BOKK.
344
eenmaal op dit terrein zijude , lioe langer lioe verder placht te gaan ea dan zijn woorden niet altijd met de meeste zorg wist te kiezen, trachtte een einde aan dit gesprek te maken, maar de keizer zette het door en maakte het al spoedig onuitstaanbaar ergerlijk. »Ja, dames,quot; zei hij, »de goede bewoners van den Fauhourg St. Germain hebben het druk over u. Zoo vertellen zij b.v., dat gij, mevrouw ***, op zeer goeden voet staat met M. ***, en dat gij, mevrouw *** —quot; en zoo ging hij voort tot twee of drie uit ons gezelschap het woojfd te richten. Men vat, hoe wij allen daar meê verlegen werden, en ik geloof, dat de keizer pleizier had, toen hij zag, welke bedrukte gezichten hij had gemaakt. »Maar,quot; zoo liet hij er op eens op volgen, »men moet uiet denken , dat ik van die praatjes houd! Wie mijn hof aantast, tast mij aan, en ik verkies niet, dat men zich veroorlooft over mij, mijne familie of mijn hof te babbelen.quot; Zijn gelaat had bij dit zeggen een zeer strenge uitdrukking aangenomen, en, zonder dat iemand van ons er een woord tusschen voegde, sprak hij door, over dat deel der bevolking van Parijs , dat nog altijd er op uit was op het keizerlijke hof met minachting neer te zien en over zijn plan, om elke vrouw, die het waagde, op smadelijke wijs over eene der hofdames te spreken, de stad uit te jagen. Onwillekeurig werd hij hoe langer hoe driftiger, tot de keizerin opstond , om er een eind aan te maken. Toen de keizer ons het voorbeeld der keizerin zag volgen, ging hij weg en eene van onze dames, gelukzalige bewonderaarster van al wat Bonaparte deed, scheen een poging te willen doen, om, met tranen in de oogen, ons te wijzen op de verhevene goedheid van den meester, die ook onzen naam heilig hield. Maar mevrouw *** viel haar onraiddellijk in de reden met de fijne opmerking: »o zeker, mevrouw, als de keizer op
TWEEDE BOEK.
dergelijke wijs onzeu goeden uaam uog eens verdedigt dan zijn wij voor goed verloren!quot;
Hij was zeer verwonderd, toen de keizerin hem in den loop van den dag op het onvoegzaiue wees van zijne woorden tégenover ons, en hij beweerde, dufc wij hem dankbaar moesten zijn voor de manier, waarop hij zich onzer aantrok.
Gedurende zijn verblijf op St. Cloud werkte hij vee! en vaardigde een tal van besluiten uit, omtrent het bestuur der door hem in Italië gevormde departementen. Het getal leden van den staatsraad werd vergroot en wijl hij wel wist, dat hij ten slotte met dat lichaam deed , wat hij verkoos, gat hij het telkens meer invloed op don gang van zaken. De opera werd nog al eens bezocht en het pa-rijsche publiek ontving hem goed, maar toch altijd koeler, dan hij elders gewoon was. Overigens leidde hij een druk en even ernstig als geregeld leven, ging nu en dan op de jacht, wandelde anders daags een uur en ontving eenmaal in de week. Op dieu dag kwam de Comedie Fran-j;aise op het kasteel en gaf er, op een klein, keurig ingericht tooneel, een blij- of treurspel. Dat waren moeielijke dagen voor mijn man, wie zijn best moest doen , om iemand te vermaken, die, volgens Tailleyrand, volkomen onvermakelijk (inamusable) was. ïe vergeefs zocht men nit den rijkdom der voorhanden stukken het voortreffelijkste, te vergeefs spanden de sprekers hunne beste krachten m, hij luisterde soms niet, of was blijkbaar zoo afgetrokken, dat hij alles om zich vergat, en werd dan boos op zijn eersten kamerheer, of op Racine of\' Oorneille, of\' op de acteurs, wijl het stuk hem niet boeide. ïulma, met wien hij in zijn jeugd veel had omgegaan , stelde hij op hoogen prijs, gat hem veel geld, ontving hem op zeer vertrouwe-lijken voet, maar daarom slaagde ook deze er niet altijd in, de keizerlijke belangstelling gaande te houden. Even
TWEEDE BOEK.
als een zieke liet soms niet kan verdragen, dat een ander gezond is en het leven geniet, raakte bonaparte uit zijn humeur, waar hij een ander vermaak zag scheppen in dat, wat hem koud of onverschillig liet, en dacht hij, langs den weg van dreigen en plagen, te vinden wat hem ontbrak. De man, die voor de uitspanning van den keizer moest zorgen, was wel te beklagen; ongelukkig voor ons was dat mijnheer de Rémusat.
Bij den keizer was intusschen het denkbeeld gerijpt, dat hij den Engelschen ter zee eenig nadeel zou kunnen toebrengen. De h-ansche en spaansche vloten waren zamen vereenigd en deden nu en dan een aanval op engelsclie schepen. Nelson, die ons overal vervolgde, deed gedurig die aanvallen mislukken, wat echter zorgvuldig werd verzwegen, zoodat wij bijna dag aan dag slagen toebrachten aan Engeland.
Het lanclingsplan scheen opgegeven en het engelsche ministerie wist ons zeer machtige tegenstanders te bezorgen op het vaste land. De keizer van Rusland, een jeugdig en onafhankelijk man, begon er zich aim te ergeren, dat juist onze keizer altijd de eerste zou zijn , en sommigen zijner ministers waren zeer ingenomen met de engelsche staatkunde, die verlangde, dat wij met Rusland in oorlog zouden komen. De vrede met Oostenrijk hing aan eeu zijden draad, Pruisen alleen scheen onze bondgenoot te zullen blijven.
»Waaromzoo vroeg eene nota in den Moniteur, »mag Frankrijk geen invloed uitoefenen op een gedeelte van Italië, gelijk Rusland dat doet op de Porte t1 Wanneer de keizer van Uusland met den teleskoop van Her-schell gewapend, van het terras van zijn paleis, alles
waarneemt, wat er voorvalt tusschen Frankrijk en gindsche
zij der Apennijnen, mag dan de keizer van Frankrijk geen oog hebben op dat, wat er wordt van het oude,
TWEEDE BOEK.
machtige rijk van Soüman eu van Perzie? Men houdt er van, om van Frankrijks eerzucht te spreken; weet men wel, welke matiging het zich heeft opgelegd enz. enz.quot;
In Augustus vertrok da keizer naar Boulogne, minder met het doel, om aan de vloot een bezoek te brengen, dan wel, om het groote leger, dat daar gekampeerd was en dat hij spoedig op marsch zou laten gaan, te inspek-teeren. Gedurende zijne afwezigheid begaf de keizerin zich naar de baden van Plombières en ik maak van die badreis gebruik, om enkele bijzonderheden meê te deelen over Tailleyrand.
Men weet, dat Tailleyrand, die sinds 1797 in Frankrijk was teruggekeerd, ten gevolge eener aanbeveling van mevrouw ile Stael aan den direkteur Barras, tot minister van Buitenlandsche Zaken werd benoemd. Tijdens het directoire maakte hij kennis met mevrouw Grand. Ofschoon niet zeer jong meer trok toch deze indische dame de algemeene aandacht, door hare bijzondere schoonheid. Z\\j had plan naar Engeland te gaan, waar haar man zich ophield en vroeg een pas aan Tailleyrand. Haar bezoek maakte zulk een indruk, dat het paspoort niet werd afgegeven, wijl het niet noodig was. Mevrouw Grand bleef te Parijs, bezocht gedurig het hotel van Buitenlandsche Zaken on nam daar eindelijk voor goed haar intrek. Bonaparte werd intusschen eerste consul; zijne overwinningen en zijne traktaten hadden de gezanten der groote mogendheden en een menigte aanzierlijke vreemdelingen naar Parijs gevoerd. De mannen, die ten gevolge van hunnen rang verplicht waren, Tailleyrand te bezoeken , getroostten het zich, mevrouw Grand aan tafel en in de salons de honneurs te zien waarnemep; alleen was hun de zwakheid onverklaarbaar van den minister, die er toe komen kon eene vrouw zoo op den voorgrond te stellen ,
347
TAVJiKDK UO.\'
wier eenige verdienste bestoud in hare sclioonlieid, maar die overigens telkens blijken gaf van een slechte opvoeding en een ongemakkelijk humeur. Tail ley rand is vrij zacht van aard eu kan veel om zich heen onverschillig zijn gang laten gaan, met een ruw, onbescheiden woord laat hij zich als het ware dwingen, wijl hij van geen opspraak en onaangenaamheid houdt, en mevrouw Grand was handig genoeg, om dat spoedig te begrijpen.
Intusschen bestond er groot bezwaar voor de vrouwen der gezanten, om zich aan den minister te laten voorstellen. Sommigen onder haar bedankten er voor, door mevrouw Grand te worden ontvangen. Zij beklaagden zich daarover en de zaak kwam den eersten consul ter oore. Onmiddellijk ontbood deze den minister eu beval hem mevrouw Grand uit zijn huis te verbunnen. Nauwe-lijks had zij dat vonnis vernomen, oi\' zij meldde zich aan bij mevrouw Bonaparte, die, door hare smart en tranen bewogen, haar beloofde, dat zij den eersten consul zou verzoeken aan de verstootene vrouw een gehoor te ver-leenen. Zoodra mevrouw Grand bij Bonaparte was toegelaten viel zij voor hem op de knieën en smeekte hem, het harde bevel in te trekken. De eerste consul kreeg medelijden met de schoone vrouw en zei: »Ik zie maar één middel, om alles in orde te brengen. Laat Tailley-rand u trouwen, dan is de zaak geschikt. Gij moet of zijn naam dragen, of\' zijn huis uit, een derde is niet mogelijk!quot; Mevrouw Grand was met die schikking zeer ingenomen, en Bonaparte gaf aan Tailleyrand vier en twintig uren, om zich te bedenken. Men zei, dat de eerste consul blij was met de gelegenheid, die zich hier voor hem aanbood, om Tailleyrand door dit huwelijk te vernederen en hem dus, volgens zjjn vaststaand beginsel, vaster eu trouwer aan zich te verbinden. Het is best niögelijk, dat dit het geval was, maar zeker heeft mevrouw
3^8
TWEEDE BOEK.
Bonaparte, die medelijden met mevrouw Grand had, veel tot dit besluit bijgedragen. \')
Tailleyrand kwam t\'huis , lang niet op zijn gemak over den dwang, die hem was opgelegd, om zoo spoedig te moeten besluiten. En daar wachtten hem heftige tooneelen ! Hij werd op alle manieren gedrongen , gedwongen, geplaagd en gaf eindelijk toe. Zij het, dat hij mevrouw Grand altijd nog een weinig liefhad, zij het, dat hij er tegen opzag, zijn huiselijk leven geheel te veranderen, of eindelijk, dat hij bang was voor de vrouw, die onwillekeurig achter menig geheim was gekomen, hij deed, wat van hem werd verlangd en liet in een klein dorpje in de vallei van Montmorency het huwelijk voltrokken. Twee dagen later hoorde men, dat mevrouw Grand mevrouw Tailleyrand was geworden , eu zoo was het corps , diplomatique gerustgesteld. Mynheer Grand, die in Engeland woonde en iu \'t geheel niet naar de terugkomst van zijn vrouw verlangde, schijnt toch de echtgenooten nog al eens lastig te zjjn gevallen om geld, waar hij zijn voortdurend stilzwijgen voor verkocht. Al spoedig na zijn huwelijk liet Tailleyrand een jong meisje, dochter van een overleden vriendin , uit Londen overkomen, dezelfde Charlotte, van wie men dikwijls, maar ten onrechte, heeft geloofd, dat zij zijn dochter was. Hij hechtte zich zeer aan het meisje, liet haar een zorgvuldige opvoeding geven en huwelijkte haar op zeventienjarigen leeftijd met een ruime bruidschat uit aan zijn neef, den baron de Tailleyrand.
\') Tailleyrand, schoon de oudste zoon uit het aanzienlijk geslacht der Tailleyrands-Perigord, werd aan den geestelijken stand gewijd, wijl een val in zijn jeugd hem voor het krijgsmansleven ongeschikt had gemaakt. Op 33-jarigen leeftijd werd hij bisschop van Antun, raaar sloot zich aan hij de revolutie en leende zich a!s bisschop tot de wijding der eerste consti-tutioneele priesters, waarom hij door Pins VI in den ban werd gedaan, zoodat hij zijn bisschoppelijk ambt ncderlei, schoon hij natuurlijk geestelijke bleef.
Vekt,
849
TWKEDE BOEK.
Zij dio Tailloyrand kennen niet zijn fijnen smaak, zijno behoefte aan geestigen omgang en geknischte taal, hebben er zich altijd over verwonderd, dat hjj zich voor zijn leven verbond aan een vromv, die hom elk oogenblik ergernis moest geven. De omstandigheden zijn sterker geweest dan hij, en do korte bedenktjjd, dien Bonaparte hem liet, wees hem als het ware, geen uitweg, om tot een scheuring te komen, die zeker gelukkiger voor hem was geweest. Men denko zich, dat Tailleyrand het zijns onwaardig juk eens had afgeschud en terug was gekeerd tot de kerk, die hij verlaten had ! Had hij dat ook al-niet uit volle overtuiging gedaan, hij ware toch bij allen in achting gerezen en de kardinaalshoed was hem niet ontgaan. Kardinaal, machtig heer, fijn ontwikkeld man had hij een sluier geworpen voor do gügeven ergernis en zijn loven was niet gekenmerkt geworden , door die gedurige wankeling en aarzeling, waaraan hij zich niet beeft weten te ontworstelen. Wat heeft heb hem oen moeite gekost, om als man van mevrouw Grand, c!o bespotting der wereld te ontgaan , al slaagde hij daar vaak gelukkiger in, dan met menig ander het geval zou zijn geweest. Een volkomen zwijgen over alles wat hem verdroot, een schijnbare onverschilligheid ten aanzien der min voegzame uitingen zijner levensgezellin, een niet te miskennen hoogheid tegenover iedereen, die het waagde over hem of haar te glimlachen, een zich nooit verloochenende, hoofscbe beleefdheid , een onmetelijke staatkundige invloed, een groot en vorstelijk besteed fortuin, een onuitputtelijk geduld bij onaangename bejegening, een onovertroffen handigheid om zich op zijn tijd to wreken — zietdaar wat hij tegenover het afkeurend oordeel steldo , met dit gevolg, dat hij de algemeeno minachting, die anderszijn deel was geworden , van zich wist te weren. Toch denke men niet, dat zijn kwaad ongestraft bleef! Verstoken
TWICE DE HO UK.
van alio echt hvriselijk geluk en op slechten voet met zijne familie, die mevrouw ïailleymml nooit als zoodanig erkende , genoot hij weinig of niets van dat, wat zoo groots waarde aan het loven geeft, en was hij gedwongen zich uiterlijk geheel anders voor te doen, als hij werkelijk inwendig was.
De landsaangelegenheden namen zijn leven in, de tijd, die hem overbleef, werd voor het grootste deel met het spel verdreven. Altijd door een talrijken kring omgeven besteedde hij den voormiddag aan de aaken, den namiddag en den avond aan het brengen of ontvangen van bezoek, een deel van den nacht aan de kaarten. Zoo vermeed hij het hem onverdragelijk geworden zamenzjjn met zijne vrouw en do misschien nog onverdrngelijker eenzaamheid. Altijd er op nit de gelegenheid tot nadenken, den tijd om zoo tot zich zelf te komen, te vermijden, ging hij nooit te bed, voor hij bijna zeker was, dat de vermoeidheid hem den slaap spoedig zon bezorgen.
De keizer stelde overigens zijn minister voor den hem opgelegdon dwang niet, schadeloos , door de houding, die hij aannam tegenover mevrouw Tailleyrand. Altijd behandelde hij haar koel, bijna onbeleefd. Blijkbaar kostte het hem moeite haar toe te laten in den kring, waarop zij, ten gevolge van haar huwelijk, aanspraak had, en zelfs in de dagen, toen Tailleyrand nog zijn volle vertrouwen genoot, ontveinsde Bonaparte zijn afkeer voorde echtgenoote van den onmisbaren staatsman op geenerlei wijs. Tailleyrand verdroeg dit, zonder zich ooit te beklagen ; hij zorgde maar dat zijn vrouw zoo weinig mogelijk aan het hot verscheen, bepaalde vaste dagen, waarop zij ontving, en bracht maar heel zelden tegenbezoeken in haar gezelschap, omdat eigenlijk ook niemand daarop gesteld was. Wanneer men beleefd boog voor zijn vrouw was Tailleyrand tevreden en honderd malen heb ik gedacht
351
352 TWUEUK HOEK.
aan liet »tu 1\'as vouluquot; uit de komedie. Ik zal later meer over Tailleyraud hebben te zeggen , omdat er nog eene innige betrekking tusschen ons ontstoDd. \')
Mevrouw Grand heb ik niet in den vollen bloei barer scboonbeid gekend, maar wel geboord, dat zij een der verrukkelijkste verscbijningen is geweest. Haar slanke gestalte bad al die bevallige lenigheid, aan de vrouwen van haar geboorteland eigen. Zij had een fraaie gelaatskleur en helder blauwe oogen, terwijl de korte, een weinig opgewipte neus haar, hoe zonderling bet klinkt, eenige gelijkenis gaf op Tailleyrand. De rijke, blonde haren waren langen tijd spreekwoordelijk schoon. Toen zij met Tailleyrand trouwde zal zij zes en dertig jaren zijn geweest. Langzamerhand begon toen hare gestalte , die naar gezetheid overhelde, de bevallige lenigheid te verliezen en haar gelaat werd zoo rood van kleur, dat do schoonheid er van verdween. Zy had een onaangename stem en iets grofs in hare manieren ; daarbij was zij zoo kinderachtig onnoozel, dat zy bijna niet in staat was ,
1) 1)0 betrekking tusschen mijne grootouders en Tailleyrand is eigenlijk begonnen te Milaan in 1805 en werd in het volgend jaar nog inniger. In een brief van mijne grootmoeder aan haar man, 28 September 1805 , zegt zij : .Ik ben over den minister nog al tevreden. Hij heeft mij ontvangen en zich oji zijn manier vriendelijk betoond. Gij kunt hem zeggen, dat ik u over zijne vriendelijke ontvangst heb geschreven ; mij dunkt dat kan nooit kwaad. Lachende zei ik tot hem: «houd maar veel van mijn man, liet zal u geen moeite kosten en mij pleizier doen. «Ik houd ved van uw man,quot; was zijn antwoord, en ik geloof, dat hij dit meende. In den loop van ons gesprek liet hij zich ontvallen, dat wij ons aan het hof te zeer verveelden, om niet een weinig toe te geven aan de zucht voor galanterie. «Ik voor mij niet zoo als een ander,quot; voegde hij er bij, »want ik ben gewoon over de dingen te denken en nadenken is een krachtig behoelmiddel.quot; Ik had wel lust hem te zeggen , dat hij dit niet had bewezen , en dat ik een heel ander middel had om mij te verdedigen , in do ware liefde, die ik koester voor u, en die het geluk van mijn leven uitmaakt, zelfs daai , waar zij mij het innigst verdriet, doet ondervinden.quot; — Hat verdriet was natuurlijk de tijdelijke scheiding der trouwe cehtgcnooten. P. D. R.
TWEKDE BOEK.
eon verstandig woord te zeggen. De vrienden van haren man werden door haar gehaat met een volkomen haat en ik zou haast durven verzekeren, dat dit wederkeerig was. Zoo was hare verheffing tot gemalin van den minister haar een zeer schrale bron van vreugde en geluk. \')
Terwijl de keizer het leger te Boulogne inspecteerde bracht mevrouw Murat hem een bezoek en hij beval, dat ook mevrouw Louis, die met haar man te St. Armand vertoefde, met haar zoon bij hem zou komen. Meer dan eens liep hij met dat kind op den arm langs de gelederen. Het leger was toen uitstekend in orde, goed onder de de tucht, van alles ruim voorzien en brandend van verlangen naar deu oorlog. En aan dat verlangen zou spoedig worden voldaan. Niettegenstaande de bijna dagelijksche gunstige rapporten was het maar al te zeker, dat onze vloot niets uitrichtte, de landing op de engelsche kust week hoe langer hoe meer op den achtergrond. Europa moest daarom door een ander feit uit de rust worden opgeschrikt.
»Wij zijn,quot; zoo zei een nota in den Monteur aan het adres van Engeland gericht, »wij zijn niet langer die Franschen van vroeger, die door hunne ministers werden verraden en verkocht en die de speelbal waren van hebzuchtige minnaressen en nietsdoende koningen. Gij gaat daarom een zekeren ondergang te gemoet.quot;
353
Bij kaap Finisterre leverden wij een zeegevecht. Franschen en Engelschen beroemden zich beiden op de over-
\') Henri Lytton Bulwer zegt, waai\' hij over ïailleyranil schrijft, vau z\\jne vrouw het volgende; «Zij was uit Imlie eo gescheiden vau haar man. In twee dingen muntte zij uit, namelijk iu schoonheid en in volslugeu gebrek aau gezond verstand, ledereen weet, dat zij sir George Kobiusou met belaagstelliug vroeg naar Vrijdag. Tailleyrand zelf verdedigde zijne keus met te zeggen: «Een geestige vrouw stelt somtijds haar man (en toon, een domme vrouw alleen zich zelve.quot; P. ». K.
ÏWKliDli UOJJlv.
winning, doch, schoon wij ook de grootste heldhaftigheid tegenover de betere wapening en meerdere oudervinding van don vijand stelden, onze schepen waren genoodzaakt de haven te zoeken. Kort daarop hieven de bladen luide klachten aan over de beleedigiug, die de venetiaansche vlag had te verduren , sinds zij ouder Oostenrijks oppergebied wapperde. Men vernam al spoedig, dat de Oos-tenrijksche troepen iu beweging waren gesteld en dat Rusland en Oostenrijk tegen Frankrijk een verbond hadden gesloten. De engelsche bladen verkondigden met onverholen blijdschap den oorlog op het vaste land.
Door geheel Frankrijk heen werd in dat jaar de geboortedag van Bonaparte met den grootsten luister gevierd. Op 3 September keerde hij uit Boulogne naar Parijs terug. De senaat vaardigde een dekreet uit, waarbij bepaald werd, dat 1 Januari 1806 de gregoriaansche kalender den repu-blikeinschen weder zou gaan vervangen.
354
Zoo verdwenen langzamerhand alle sporen der republiek, die dertien jaren had bestaan , of liever schijnen te bestaan.
EINDE VAN HET EERSTE UEKL.
Blz,
Inleiding....................1
POUTUETTEN Elf ANEHaOTES.......45
HOOFDSTUK. I.
(180}—1803.) KamiHebijzoudcrheden. Mijn cerate avond oj) St. ( louil. De generaal Moreau. Mijnheer Je Kciunaat wordt benoemd tot iirefect, ik tot hofdame. Gewoouleu van den eersten consul eu van mevrouw Bonaparte. Mijnheer do Tailleyrand. Ue familie van den eersten consul. J)e jonge dames George en Duchesuois, Jalocnohheid van mevrouw Bonnparte.................89
HOOFDSTUK II.
Terugkeer tot de gewoonten dor monarchie. Mijnheer de Fontanes. Mevrouw d\'Uoudetot. Geruchtea van oorlog. Uijeenkomst van het wetgevend Lichaam. Vertrek van den Engelschen gezant. Mijnheer Maret. Maarschalk Berth iel\', lleia\' van den eersten consul door
Belgie. Ongeval mot het rijtuig. Feesten te Amiens......122
HOOFDSTUK III.
(1803.) Vervolg van de reis door Belgie. Het gevoelen van den eersten consul over dankbaarheid, glorie en do Franachcn. Verblijf te Gend, Mechelen en Brussel. De geestelijkheid. De heer de Koque-laure. Terugkeer naar St. Cloud. Voorbereidselen voor ecue landing in Engeland. Huwelijk van mevrouw Leclerc. lleis van den eersten consul naar Boulogne. Ziekte van den heer de Kémusat. Ik ga hem
opzoeken. Gesprekken van den eersten conaul........137
HOOFDSTUK IV.
(ISOJ —ISO\'l.) Vervolg der gesprekken met Bonaparte te Boulogne. Voorlezing van het treurspel Philippus Augustus. Nieuwe indrukken. Terugkomst te I\'arijs. Jaloerschheid van mevrouw Bonaparte. Feesten In den winter van 1801. Mijnheer de Foutanes. Mijnheer fonehc. Savary. l\'ichegru. Gevangenneming vun don generaal Moreau , . 101 HOOFDSTUK V.
(1804.) Gevangonnoaiing van Georges Cadoudul. /.\'ending van den heer Coulaincourt naar Ettcnheim. Gevangenneming vau den hertog d\'Engliien. Mijn angst en mijn smeckingen bij mevrouw Bonaparte. Avond op Malrnaison. Dood van den herlog d\'Engliien. Merkwaardige woorden van den eersten consul...........185
HOOFDSTUK VI.
(1804.) üe indruk van den moord van den hertog d\'Engliien op de bevolking van Parijs. Pogingen van den eersten consul om dien te
verzachten. Bezoek van de opera. Dood van Pichegru. Verwijdoring tusschen Bonaparte en zijn broeder J uoien. Plan van aanneming vau den jongen Napoleon. Vestiging van het keiierqjk ....
HOOFDSTUK VIL (1804.) Uitwerking der verhtfliug van Bonaparte op den keizerstroon. Gesprekken van den keizer. Verdriet von mevrouw Murat.
Karakter van mijnheer de Kénmsat. Het nieuwe hof......226
HOOFDSTUK VIII.
(1804.) Proces van den generaal Morean. Veroordeeling van de H.H. de Palignao, de Ilivière enz. Oratio verleend aan don heer do
Pulignac. Brief van Lodewijk XVIII...........246
HOOFDSTUK IX.
(1S01.) Verzamel\'ng vau do vloot te Boulogne. Artikel in do Mo-uiteur. De grootoflioieren der kroon. De hofdames. V erjaardag van 14 Juli. Schoonheid der keizerin. Plan tot echtscheiding. Toebereidselen voor de kroning...............258
HOOFDSTUK X.
(December 1804.) Aankomst vau den paus te Parijs. Volksstemming. Huwelijk van keizerin Jozefine. De kroning. Feesten in het Maart-vcld, de opera enz. Gezelschapskringen der keizerin .... 280 HOOFDSTUK XI.
Verliefdheid van den keizer. Mevrouw de X. Mevrouw de, Damns. Vertrouwelijke mededeelingen van de keizerin. Paleis-intriges. Murat wordt prins...................296
HOOFDSTUK XII.
(1805.) Opening der zitting vau den senaat. Rapport vau Tail-loyrand. Brief van den keizer aan den koning van Engeland. Ver-eeuiging vau de kroon van Italië met het keizerrijk. Mevrouw Baeehiochi wordt prinses van Piombino. Voorstelling van de Athalia.
Keis van den keizer door Italië. OutevredeuUeid des keizers. Tail-
leyrand. Plannen van oorlog met Oostenrijk........315
HOOFDSTUK XIII.
(1806.) Feesten te Verona en te Genua. Kardinaal Manry, Mijn landleven. — Mevrouw Louis Bonaparte. Les Templiers. Terugkomst vau den keizer. Zijne uitspanningen. Huwelijk van Tailleyrand.
He oorlog wordt verklaard..............335
--
206
GEDENKSCHRIFTEN
VAN
MEVROUW DE RÉMUSAT.
II.
BOEKDRUKKERIJ. — TER GUNNE amp; I\'LANTINGA, — DEVENTER.
VAN
TIJDENS HAAR VERBLIJF AAN HET HOF VAN NAPOLEON I,
UITGEGEVEN DOOR
LID VAN DEN SENAAT.
UIT HET FRANSCH.
\'Sweebf Hffl.
.........■ ■
DEVENTER, A. TER OUISTNE. 1881.
HOOFDSTUK XII.
ÏAILLEY1UND EN TOUCHÉ. — EEDE VAN DEN KEIZER TOT DEN SENAAT. — VERTREK VAN DEN KEIZER. — BULLETINS VAN HET GllOOTE LEGER. - ELLENDE TE PARIJS GEDURENDE DUN OORLOG, — DE KEIZER EN DE MAARSCHALKEN. ■— DE FAUBOURG ST. GERMAIN. — TRAFALGAR. — -REIS VAN DEN HEER DE REMUSAT NAAR WEENEN.
Ia Let tijdperk, waar ik nu van spreek, waren Tail-leyrand en Foache elkander vijandig en, het klinkt waarlijk vreerad genoeg, de laatste beschuldigde den eerste , van geen geweten te bezitten en niet te goeder trouw te zijn. Hij had nooit vergeten, dat Tailleyrand hem, bij gelegenheid van bet gebeurde met de helsche machine, vrij duidelijk achteloosheid tegenover Bonaparte had verweten en daardoor meê de oorzaak was geworden, dat bij ontslagen werd. Toen hij weer minister was geworden, bad hij een geheimen wrok behouden en liet geen gelegenheid voorbij gaan, om door bittere en lompe spotternij , waar bij bet ver in gebracht had, dien wrok te koelen. Tailleyrand en Fouché waren beiden opmerkelijke personen, die Bonaparte van grooten dienst zijn geweest; toch zou het raoeielijk zijn in twee mannen, die dagelijks schier met elkander in aanraking kwamen, minder werkelijke punten van aanraking te vinden. De een had zeer getrouw de bevallig onbeschaamde manieren — als
Kkmusat, GeUnnkschriJten, II. 1
TWEEDE BOEK.
ik mij zoo raag uitdrukken — van de groote heeren uit den tijd van liet ancient régime bewaard. Slim, stilzwijgend, afgemeten in zijn gesprek, koel van uiterliik, beniinuelijk in den dagelijkschen omgang en geheel zelfstandig tegenover elke partij, gelijk men hem kende, strekten zijn gebiekeu, zelts do smet door hem op zijn voormalig ambt geworpen, niet tot voldoenden waarborg voor do revolutionairen, die zeer goed begrepen, dat hij handig en buigbaar genoog was, om hen elk oogenblik, als hij het oorbaar achtte, te laten loopen. Daarenboven gaf hij, altijd even ondoorgrondelijk, ook ten aanzien zijner gevoelens over zijn meester, zich aan niemand bloot; en, om dit portret te voltooien, schijnbaar onverschillig, Was hjj hoogst zorgvuldig op zijn toilet, hield van een goede tafel en van andere genietingen des levens, haastte zich nooit, zelfs voor Bonaparte niet, verstond het gelieim , om ook dezen naar hem te doen verlangen en vleide hem zoo weinig in het openbaar, dat hij volkomen zeker scheen van zijne onmisbaarheid.
Poncho daarentegen was geheel een kind der revolutie, droeg weinig zorg voor zijn uiterlijk en spotte met al de borduursels en de versierselen, die zijn x\'ang hem gebood te dragen. Hij was druk, levendig, onrustig zelfs, praatte veel, loog gemakkelijk, spreidde een soort van rondborstigheid ten toon, die niet anders was als de meest kunstige veinzerij, hield van grootspraak en verklaarde zich onverschillig voor de wetten der zedeleer oi ook voor de goedkeuring van het publiek, waar het de beoordeeling zijner daden gold. Zorgvuldig hield hij, zeer tot ergernis van Bonaparte, de betrekking aan met eene partij, die de keizer zelfs ontzag. Bij dat alles bezat Fouché een zekere mate van welwillendheid en ontbrak het hem niet geheel aan enkele goede eigenschappen. Hij was een goed inun voor eeno leeljjke,
ÏWJSKDB HOEK.
vervelende vrouw eu een goedhartig, misschien zwak vader. De revolutie in haar geheel had hij lief, maar hij haatte de persoonlijke kleingeestigheden, die eruit voortvloeien; van daar zeker, dat zijne policie in het oog van den keizer dikwijls zoo veel gebrekkigs had. Waar hij werkelijke verdienste zag beloonde hij die , on hij heeft vau zijne betrekking nooit gebruik gemaakt ter voldoening van persoonlijke wraak. Bleef hij jaren achtereen de vijand van Tailleyrand, dan lag de grootste schuld daarvan bij den keizer, die niet gaarne zag, dat zij beiden op vriendochappelijken voet mot elkander omgingen. Toen die vijandschap langzamerhand ophield verminderde Bona-paite\'s vertrouwen.
In 1805 stond Tailleyrand hooger aangeschreven dau Fouche. Er moest een koningschap in het leven wordeu geroepen. Frankrijk en Europa moesten eerbied opvatten voor de fijne diplomatie eu den schitterenden glans van het hof, en de aanzienlijke man van ouden , echten adel, was do aangewezen persoon, om dat te bewerken. Tail-leyrand had door geheel Europa een geëerden naam en zijne bekende conservatieve beginselen waren juist geschikt, om de vreemde souvereinen met het nieuwe keizerschap te verzoenen. Wilde de keizer vertrouwen inboezemen t dan moest de handteekening van den minister van Buitenlandsche Zaken onder de zijne staan, en zoo lang Bonaparte dat noodig vond, vergaf hij zijn minister die werkeljjk vleiende onderscheiding.
De spanning, die zich, na de breuk met Oostenrijk ea Rusland , van Europa meester maakte , bracht den keizer en Tailleyrand telkens nader tot elkander en toen do eerste te veld trok begaf zich do laatste naar Straatsburg 1 om, wanneer het uur der onderhandelingen sloeg, te eerder bij don keizer te zijn.
Tegen hot midden van September verspreidde zich to
1*
i TWEEDE BOEK.
St. Cloud het gerucht, dat de keizer op vertrekken stond. Mijn man ontving last naar Straatsburg te gaan, ten einde daar het keizerlijk verbljjf in gereedheid to doen brengen, en de keizerin toonde zulk een levendig verlangen , om haar man te vergezellen, dat er besloten werd, dat zij tot Straatsburg mee zou gaan. Een groot gevolg zou zich bij het keizerlijk paar aansluiten. Toen mijn man vertrok had ik graag de reis mee gemaakt, maar ik was te ziek, en zoo kwam er een tweede scheiding, veel treuriger dan de eerste. Zoolang ik aan het hof was zag ik nu den keizer voor de eerste maal ten oorlog trekken. De gedachte aan de gevaren, die hij te gemoet ging, deed mijn oude genegenheid ontwaken; ik durfde er niet aan te denken, dat ik hem iets had te verwaten, en als ik den kring rondzag van die allen, die mee gingen en waarvan er licht velen niet weer zouden terug keeren, kromp myu hart van weedom ineen. Rondom mij zag ik moeders, vrouwen, zusters, die allen met de grootste moeite hare tranen weerhielden, omdat zij wisten, dat de keizer die niet verdragen kon. De militairen legden de grootste onbezorgdheid aan den dag en maakten parade met de zekerheid der overwinning. Toch waren er onder, die door de fortuin zoo hoog waren verheven, dat de oorlog hen moeielijk hooger heffen kon, en die daarom met inwendigen spijt, het rustig en weelderig leven gingen verruilen voor al de wisselvallige kansen van den oorlog.
De conscriptie werd door geheel Frankrjjk met da meeste gestrengheid toegepast. Do staatkundige partijen te Parijs vleiden zich met de hoop, dat de oorlog veel van de monarchale nieuwigheden zou doen verdwijnen en waren over het algemeen vrij koel voor de nieuwe glorie, waarmee het leger zich zou tooien; maar de soldaten en de officieren van minderen rang waren vol
TWEEDE BOEK.
hoop en moed en ijlden vol geestdrilt naar het oorlogsveld.
Op 20 September verscheen het volgende artikel in den Moniteur:
»De keizer van Duitschland heeft, zonder voorafgaande onderhandelingen en zonder oorlogsverklaring, Beieren be-inaclitigd; de keurvorst is teruggetrokken naar Wurzburg, waar zich het Beiersche leger bevindt.quot;
Op 23 September begaf de keizer zich naar den senaat en maakte het besluit bekend, waarbij de lichtingen dei-vijf laatste jaren werden opgeroepen. De minister van Oorlog, Berthier, las een rapport voor over den aanstaanden oorlog en de minister van Binnenlandsche Zaken toonde de noodzakelijkheid aan der bewaking van de kust door de nationale garde.
De rede van den keizer was kort, maar indrukwekkend en vond algemeene toejuiching. Al de redenen van klacht, die wij tegen Oostenrijk hadden, werden opgesomd in den Moniteur. Zonder twijfel had Engeland, dat zoo al niet ongerust, dan toch in spanning was, door de vereeniging van het groote aantal troepen bij Boulogne, zijn best gedaan, om het oorlogsvuur aan te stoken op het vaste land, terwijl de schepping van het koningrijk Italië en zijne nauwe aansluiting aan het keizerrijk , het Oostenrijksche kabinet een doorn in het oog was. Waarom de keizer van Rusland zich tegen ons verklaarde is mij, vreemdelinge in de eigenlijke staatkunde , nooit recht duidelijk gewerden. Waarschijnlijk heeft de hinderpaal, die den handel met Engeland belemmerde, het zijne daartoe bijgedragen.
Napoleon liet zich in die dagen aldus uit: «Keizer Alexander is jong en koestert een inwendig verlangen naar oorlogsroem, terwijl hij, als alle kinderen, liefst een anderen weg bewandelt als zijn vader.quot; De onzijdigheid van den koning van Pruisen is mij ook geen punt
5
TWEEDE BOEK.
vuu üuderzook; ik weet wel, dat zij voor ons eeue 011-sch\'itbarü waarde had en dat zij hem zeer noodlottig is geweest, terwijl zij zijn val slechts een jaar uitstelde. Mij komt voor, dat Europa zich vergiste. Men had den keizer beter moeten kennen en hem öf in alles moeten toegeven, öf hem aanstonds met vereende krachten moeten verpletteren.
Maar ik keer tot mijn verhaal terug, want ik merk wel, dat ik mij nu op een terrein beweeg, waarop ik veel te weinig t\'huis ben.
De laatste dagen voor het vertrek bracht ik door op St. Cloud. De keizer was onophoudelijk aan het werk; als hij moe was ging hij, ook midden op den dag, eenige uren slapen, om in den nacht weêr op te staan. Hij was opgeruimder en vriendelijker dan anders, ontving als naar gewoonte, woonde nu en dan een tooneelvoor-stelling bij en dacht er zelfs later aan, den tooneelspeler Fleury, uit Straatsburg een geschenk te zenden, omdat hij twee dagen voor de afreis den Leugenaar van Corneille zoo goed had gespeeld. De keizerin toonde al het goede vertrouwen, dat der vrouw van Bonaparte betaamde. Blij dat zij meê kon gaan en aldus ontsnappen aan de praatjes van Parijs, aan het toezicht der schoonbroeders en aan de verveling van St Cloud, beschouwde zij den oorlog als een soort van reis en bewaarde daarbij een kalmte , die niet voortsproot uit onverschilligheid, maar uit het vaste geloof aan de nimmer tanende gelukster van haar man. Louis Bonaparte, die niet sterk was, moest te Parijs blijven en kreeg, evenals zijne vrouw, last, om te ontvangen. Jozet bleef voorzitter van velschillende cominissien uit den senaat, woonde op het Luxembourg en hield daar een soort van hofhouding. De prinses Eorghèse hield zich bezig met het klaarmaken van geneesmiddelen op Trianon, mevrouw Murat trok
(i
TWEEDE BOEK.
naur Neuilly en riclilte zich Uaur eeu prucbtigo woning in , Murat volgde den keizer, ïailleyrand moest zich tot uader order to Straatsburg ophouden, Maret, de hoofd-redaktear van du oorlogsbulletins, ging, waar de keizer ging.
Op 24 September vertrok do keizer en reisde zonder ophouden tot Straatsburg door. Ik keerde neerslachtig naar Parijs terug, naar mijne moeder, mijne kinderen en mijne zuster, die haar angst niet kon verhelen over het vertrek van haren man, mijnheer Nansouty, wien het bevel over eene afdeeling kavallerie was opgedragen.
Nauwelijks was de keizer weg, of er kwamen te Parijs allerlei geruchten in omloop, over een landing op onze kust, en zeker kon die niet onmogeljjk worden geacht, indien onze vijand even stoutmoedig en ondernemend was geweest als wij. De Engelschen stelden toen ia hun leger nog niet dat vertrouwen, wat het later heeft getoond ruimschoots te verdienen.
Al aanstonds, bij het begin van den oorlog, deed zich de schaarschte van geld duidelijk gevoelen, een weinig later werd de betaling door do bank geschorst en het geld werd zoo duur, dat het haast niet te koop was. Ik hoorde zeggen, dat onze uitvoerhandel onder den oorlog verschrikkelijk leed en dat alles wat ingevoerd werd, veel duurder was dan anders. In die staking van den handel lag, zoo men zei, de oorzaak van het gebrek, dat er geleden werd.
De angst in de huisgezinnen vergrootte de algemeene neerslachtigheid. Een aantal zonen uit rijke en aanzienlijke geslachten bevond zich ia het leger. Wat werdeu de legerbulletins met bange zorg te gemoet gezien, en wat heeft Bonaparte de moeders en de vrouwen bitter doen lijden! Hij heelt er zich wel eens over uitgelaten, dat hij den haat, dien velen hem toedroegen, niet be-
7
TWEEDE BOEK.
greep, maar waren dau die angst, die zorfr, die slapelooze nachten, die tranen — waren zij allen dan niets ? Als Bonaparte wilde nadenken, zou bij spoedig geuoeg zien, dat er geen meuschelijk gevoel is, dat niet door heai beleedigd werd.
Ten einde den adel een onderscheiding te bezorgen, riep de keizer, voor zijn vertrek, de garde d\'honneur in het leven. De opperceremoniemeester kreeg er het koin-mando over. Daar lag iets vermakelijks in de drift, waarmee mijnheer de Ségur zijn corps in orde trachtte te brengen, in het brandende verlangen van sommige lieden om er toe te behooren, en in den minder prettigen toestand van enkele kamorheeren, die wel wisten, dat de keizer het zeer in hen prijzen zou, als zij hun roode kostuum voor de uniform verruilden. Ik herinner het mij nog zeer goed , hoe geweldig ik schrikte, toen de prefect van bet paleis, mynheer de Luyay, een zachtzinnig en schroomvallig wezen, mij op zekeren dag vroeg, of mijnheer de Rémusat, huisvader, oud-magistraatspersoon en meer dan 40 jaren oud, er ook niet aan dacht, militair te worden, gelijk zoo velen deden. Wij hadden al zoo veel vreemde en schier onmogelijke dingen zien gebeuren, dat ik mij ongerust maakte, al zei mijn verstand mij ook, dat het te dwaas was. Ik schreef er dadelijk over aan mijn man, maar hij stelde mij gerust met de verzekering, dat hij vooreerst geen plan had, de uniform aan te trekken en dat de keizer ook nog andere diensten noodig had, als die van het leger alleen.
Bonaparte had zich in die dagen welwillender jegens ons betoond dan vroeger. Toen hij Straatsburg verlieï droeg hij het toezicht over bet buis der keizerin op aan mijn man, zoodat deze een rustig, schoon dan ook zeer eentoonig leven had. Intusschen bleef Tailleyrand ook te Straatsburg, \'tgeen voor mijn man zeer aangenaam was ,
8
TWEEDE HOEK.
wijl zij elkander schier dagelijks outmoetteu. Mijnheer de Reuiusat was een eenvoudig, bescheiden mensch , die zich nooit op den voorgrond drong, maar die te meer gewaardeerd werd, naarmate men hem beter leerde kennen, Tailleyrand zag spoedig, welke goede hoedanigheden van verstand en hart hij bezat en was zeer met hem ingenomen ; mijn man heeft van zijn kant die vriendschappelijke toenadering altijd op hoogen prijs gesteld, ook toen de verhouding van Tailleyrand tegenover den keizer gehee veranderde.
De kefzer had Straatsburg spoedig verlaten. Sinds 1 October was hij te velde getrokken, met het groote leger, dat den marsch van Boulogne naar de grenzen onbegrijpelijk spoedig had afgelegd. De keurvorst van Beieren , door den keizer van Oostenrijk gevraagd om doortocht voor zijn troepen, gaf een weigerend antwoord en werd daarop onmiddellijk aangevallen, maar vond ook even spoedig een krachtigen bondgenoot ia Bonaparte.
Al ras verscheen het eerste oorlogsbulletin, meldende een behaald voordeel bij Donauwerth, en proclamatien van den keizer en van den onderkoning van Italië. Masséna moest den laatstgenoemde steunen en de vereenigde fransche en italiaansche legers in Tirol doen doordringen. Nevens de taal, die onze soldaten met geestdrift moest vervullen, klonken de meest bittere beleedigingen en spotternijen op den vijand. Aan de Oostenrijkers werd gevraagd, om voor een ruime hoeveelheid pluksel te zorgen ; het stuk, waarin die vraag werd gedaan, eindigde aldus: »vvij hopen, dat de keizer van Oostearjjk er geen behoefte aan zal hebben, wijl hij naar Weenen ia teruggekeerd.quot; Ministers en aanzienlijke Oostenrykers bleven niet gespaard. Zoo werd den graaf Colloredo verweten ^ dat hij zich liet leiden door zijne vrouw, die do engelsche staatkunde van heeler harte was toegedaan. Deze kinder-
9
TWUKUK BOEK.
achtige kleingeostiglaedeü kreeg men te lezen tusscben soms werkelijk verheven zinsueden ia en had over het algemeen de stijl iets meer oud-romeinsch dan fransch, toch misten de proclamatien hare werking niet.
De rustelooze werkzaamheid, door Bonaparte in dezen veldtocht aan den dag gelegd, was waarlijk verwonderlijk-Van het begin af bemerkte bij de fouten der Oostenrijkers, die hem zoo veel voordeel boden, dat bij zich van de overwinning verzekerd hield. Al tegen bet midden van October schreef bij aan zijn vrouw: »maak u toch maar niet ongerust, ik beloof u, dat het een zeer korte en schitterende veldtocht zal zijn.quot;
Bij Wertingen behaalde onze cavallerie een overwinning en mijn zwager Nansouty had de gelegenheid, zich daarbij te onderscheiden. Een nog meer afdoende ontmoeting had plaats bij Guuzburg, zoodat de vijand al spoedig op alle punten achteruit werd gedrongen.
Het leger geraakte eiken dag meer in vuur en vergat daardoor alle vermoeienis en nood. Vóór de levering van den slag sprak de keizer, van de brug over de Lech, de troepen toe en aan het gejuich der soldaten kwam geen einde, al woei en sneeuwde het als in den winter1).
De inneming van Ulm en de capitulatie van het groolo garnizoen sloegen geheel Duitschland den schrik om bet
\') Het vijfde bulletin luidde aldus:
«Augaburg, 12 October 1805.
De keizer stoud op do brug van de Lecli, toen het legerkorps van gent-raai Marmont defileerde. Elk regiment moest een cirkel vormen en hy sprak tot allen over de stellingen van den vijand , het gewichtige van liet oogenblik en liet vertrouwen, dat hij in hen stelde. Die toespraken werden gehouden , terwijl het verschrikkelijk sneeuwde en de soldaten tot de knieën door den modder waadden, liet was bitter kond , maar de woorden van den keizer ontstaken allen in warme geestdrift en deden koude en ontbering vergeten . . . Nooit werd gewichtiger gebeurtenis iu korter tijd beslist. Over M dagen zal dc strijd geslreden zijn.quot; T. u. U.
10
\'quot;VVKEDE BOEK,
hart eu bmclituu tegelijk Ue oproerige taal, die men te Parijs begon te hooreu, tot zwijgen. De Frauscben hebben ceu hart voor de glorie en ieder Pranscbman rekende zich eeu deel van die des legers toe. Toch begon het geldgebrek gedurig meer te nijpen, de handel stond stil, de schouwburgen bleven ledig. Het was duidelijk op de straten van Parijs te zieu, dat de ellende toenam met den dag, en alleen de hoop , dat de schitterende veldtocht zou gevolgd worden door een duurzamen vrede, kon het volk met den treurigen toestand verzoenen.
Na de inneming van Ulm dikteerde de keizer in eigen persoon deze zinsnede voor het oorlogsbulletin: »in eeu paar woordeu wordt de lof des legers duidelijkst uitgedrukt: het is zijn chef waardig.quot; Hij schreef aan den senaat, bij de overzending der veroverde vaandels, dat de keurvorst weêr in zijn staten was teruggekeerd, en noodigde tegelijk de bisschoppen uit, om God te dankeu voor de zegepraal.
Heeds toen de oorlog begon waren in alle hoofdkerken mandementeu voorgelezen, waarin de redenen van den oorlog werden uiteengezet en de jongelingen, die in de conscriptie vielen, aangemaand tot moed en vaderlandsliefde. De bisschoppen begonnen nu op nieuw de zaak ia de kerk te bespreken eu trachtten met allerlei aauhalin-geu uit de H. Schrift te bewijzen, dat de keizer de uitverkorene was van den God der heirscharen\').
11
Jozef had het schrijven van zijn broeder bij den senaat overgebracht en de senaat besloot, dat een commissie uit
J) De keizer was daar maar half over tevreden eu schreef aan louche o. li., dat de priester, die iu do kerk bulletins afleest, ook recht meent te liebhen, daar zijne oinnerkingen hij te voegen; dat hij dit dus bij geleden Bodcrla^eu ook zon kunnen doen en dat zulks nergens toe dienstig was. Daarom liever geen bnlletins in de kerk. P. i). K.
TWEEDE HOEK.
zijn luidden eeu adres van golukwonschiug zou overbrengen naar het hoofdkwartier.
lutusschen outving de keizerin te Straatsburg een aantal duitsche vorsten, die haar hunne hulde kwamen aanbieden. Met niet onnatuurlijken trots toonde zij hun de brieven van den keizer, waarin bij zjjne te behalen overwinning te voren aankondigde, en dwong hen zoo onwillekeurig eerbied af voor eene helderheid van doorzicht, die zonder voorbeeld was, of voor een gelukkig gesternte, dat zjjn weerga vroeg.
Maarschalk Ney behaalde eene overwinning bij Elchin-gen en de keizer erkende zoo zeer de waarde en de verdienste er van, dat hij den maarschalk den titel gaf van hertog van EIchingen.
Ik zeg erkende, want Bonaparte was er lang niet altijd aan toe, aan zijne generaals de eer te geven, waar zij aanspraak op hadden. In een van zijn openhartige buien heb ik bem hooren zeggen, dat hij alleen eer wilde bewijzen aan hen, die het niet konden verdragen. Al naar mate het best met zjjne inzichten strookte ten aanzien der generaals , die onder zijne bevelen stonden, ging hjj hunne overwinningen met stilzwijgen voorbij, of maakte van de door hen begane fouten een zegepraal. Het gebeurde meer dan eens, dat een generaal in een bulletin werd genoemd in verband met een gevecht, waar hij geen deel aan had genomen, of dat hem woorden in den mond werden gelegd, die hij zich niet herinnerde, ooit te hebben gesproken. Een ander las , dat hij in de dagbladen werd geprezen, terwijl het hem een raadsel was, waarom. Men deed nu en dan een poging, om verkeerd voorgestelde feiten in het ware licht te doen plaatsen, maar de gebeurtenissen volgden elkander zoo spoedig op, dat er haast aan geen herzien of verbeteren te denken viel. Want Bonaparte\'s spoed in den oorlog gaf eiken
12
TWEEDE BOEK.
dag iets nieuws, en wanneer liij zag, dat hij in zijn onbillijkheid te ver was gegaan stelde bij door een of \'ander middel, een geschenk in geld of een verlof om oorlogscontributie te heffen, den kwalijk bejegende tevreden.
Deze wijze van handelen, die overigens geheel in het karakter van Bonaparte lag, laat zich tot op zekere hoogte verklaren en verontschuldigen, door do moeielijkheid, oin een aantal mannen van zoo uiteenloopende neiging, bekwaamheid en aanleg, als hij onder zijne maarschalken en generaals vond, en die daarbij allen gelijke aanspraken lieten gelden, te regeeren. Hij wist de talenten vau allen op hunne waarde te schatten eu was daardoor volkomen op de hoogte van de diensten, die zjj konden bewijzen, maar hij wist ook, dat hij, die diensten beloo-nende, hun trots en jaloerschheid moest intoomen en vooral, dat hij nooit eene gelegenheid moest laten voorbijgaan , om te toonen, dat hun lot, hun glorie en hunne fortuin geheel in zijne band lagen. De maarschalken hadden zich over het geheel niet te beklagen, dat zij te karig beloond of te laag geschat werden. Daar lag soms iets reusachtigs in de geschenken, die zij kregen, en wijl velen hunner, in den loop van don oorlog, op het slagveld tot hertogen en prinsen werden verheven , wisten zjj niet, waar en waarom het zou ophouden , en zagen zij in hunne verbeelding — wie weet het ? — misschien de koningskroon voor zich weggelegd. De rijkdom van velen, die werkelijk zeer groot was, is verdwenen met het gouvernement, waaronder zij werden verkregen. Natuurlijk! De schatten stroomden mild en gemakkelijk toe, uit dotation, contribution, afpersingen, overeenkomsten met leveranciers en wat niet al meer. De bronnen zouden immers zoo spoedig niet opdrogen, en zoo werd in ruimte verteerd, wat in ruimte werd gewonnen, maar toen de
13
TWIilSDK 150EK.
dagen van de wirist over waren stond do betrekkelijke
armoede voor do deur.
In dezen eersten oorlog door den keizer gevoerd stond het leger nog veel boter ouder de tucht dan later het geval is geworden; toch werd het overwonnen land als prooi en buit beschouwd , en menig oostenrijksch prius of edelman heeft do plundering zijner bezitting te dankeu gehad aan het sonas zelfs zeer kortstondig verblijf van een of anderen maarschalk of generaal op zijn kasteel. De soldaat werd in toom gehouden en de goede orde scheen te worden gehandhaafd; maar men kon toch mijnheer den maarschalk bij zijn vertrek niet beletten, mee te nemen, waar hij lust in had. Ik herinner mij zeer goed, dat de vrouw van maarschalk * * * mij , met de meeste openhartigheid vertelde, dat haar m.in, die wist, boe veel zij van muziek hield, haar een onuitputtelijken voorraad had toegezonden, dien hij had aangetroffen in een oostenrijksch kasteel en dat zij geen plaats meer wist voor al de kostbaarheden en fraaiigheden, die hij overstuurde, zoodat zij de kisten maar niet meer leeg pakte.
Tegelijkertijd dat aldus de keizer de vaste hand hield aan zijne maarschalken en generaals, deed hij wat hij kon, om zijne soldaten aan te moedigen.en tevreden te stellen. Na de inneming van Ulm verscheen een dekreet, dat bepaalde, dat de maand Vendemiaire\') als een op zich zelf staande veldtocht zou worden aangerekend. Op Allerheiligendag liet Jozef te Parijs een te Deum zingen in Notre-Dame en verdere feesten aanrichten.
u
Massena behaalde voordeel op voordeed in Italië en er bestond wel geen twijfel , dat de keizer van Oostenrijk zwaar voor dezen oorlog zou boeten. Het russische leger kwam wel tor hulp aanrukken, maar in afwachting van
i) Wijnmnaml, luopeuilc vim 23 September tot 21 October. Vkbt.
TWEEDE BOKK.
den bondgenoot werden de Oostenrijkers verslagen. Men heeft het keizer Frans als een groote fout aangerekend , dat hij den oorlog begon , eer Rusland hem kon ondersteunen.
Bonaparte wist van den koning van Napels onzijdigheid te verkrijgen en beloonde hem daarvoor met de wegneming der fransche garnizoenen, die de koning in velo steden van zijn rijk had moeten dulden. In het hoofdkwartier werden enkele administratieve besluiten uitgevaardigd en de doge van Genua werd benoemd tot lid van den senaat. De keizer hield er van, om do wereld te laten zien, dat hij verschillende dingen te gelijk kon doen en dat hij zijn arendsblik , gelijk hij zelf zoi, naar alle kanten wist te slaan. Otn diezelfde reden en daarbij komende jaloerschheid schreef hij aan den minister van policie, dat do Faubourg St. Germain goed in het oog moest worden gehouden, wijl hij wist, dat daar, tijdens zijne afwezigheid, veel kwaad van hem werd gesproken , en hij plan had, bij zijn terugkeer, een schitterende wraak te nemen.
Wanneer Fouché dergelijke orders ontving liet hij gewoonlijk de besuhuldigden , mannen of vrouwen, bij zich komen. Misschien vond hij het zelf kleingeestig en kinderachtig, dat de keizer den Franschen het stilzwijgen wilde opleggen, zeker is het, dut hij de bjj hem ontboden lieden aanried in het vervolg toch zeer voorzichtig te zijn, wijl do keizer oveitlreven nauwlettend was,. Op dio wijs kreeg hij den naam van een zeer gematigd man en maakte velo vroegere zonden goed. Als de keizer zulke dingen vernam werd hjj toornig op Fouché en vond iets zeer hinderlijks in het gedrag van een man, die, door groote matiging, alle partijen te vriend trachtte te houden.
Op 12 November trok ons zegevierend leger de stad Weenen binnen en de dagbladen gaven uitvoerige be-
15
TWEEDE BOEK.
schrijvingen van deze gebeurtenis. Deze beschrijvingen badden te meer waarde, als men weet, dat Bonaparte die onder zijne oogen liet opstellen en dat hij er goed slag van had, er allerlei bijzonderheden in te vlechten, waarvan hij wist, dat zij op het volk indruk zouden maken.
»De keizer,quot; zoo zei het bulletin, »heeft het paleis van Schonbrunn betrokken en werkt in een kabinet, waar het standbeeld in geplaatst is van Maria ïheresia. Toen hij dat beeld zag riep hij uit: »0, als deze groote vorstin nog leefde, zou zij zich niet hebben laten leiden door de intriges eener vrouw als mevrouw Colloredo. Omringd door de eerste mannen van haar land, kende zij de wenschen en belangen van haar volk. Zij zou zeker het land niet hebben opengesteld voor de verwoestende horden der Moskoviten . ..quot;
Te midden van dat alles kwam er op eens een noodlottige tijding, die de geestdrift aanmerkelijk bekoelde. Nelson sloeg onze vloot bij Trafalgar. Hadden de Fran-schen op zee wonderen van dapperheid verricht, aan de ontzettende nederlaag konden zij niet ontsnappen.
Dat nieuws maakte te Parijs een zeer slechten indruk en maakte den keizer voor goed afkeerig van elke onJer-neming te water, ja, gaf hem zulk een treurigen dunk van de Fransche marine, dat hij haar later het aanzien niet meer waard achtte. Te vergeefs deden de zeelieden die zich op dezen treurigen dag werkelyk dapper hadden gedragen , hun best, om eenige schadeloosstelling of aanmoediging te krijgen, bij de ramp, die hen had getroffen; het werd hun nauwelijks vergund over de zaak te spreken en geschiedde het later, dat zjj eenige gunst of onderscheiding vroegen , dan moesten zij er wel ernstig voor zorgen, dat in de verste verte niet op hun wan-hopenden strijd bij Trafalgar werd gewezen.
Zoodra de keizer te Weenen was ontbood hij Tailley-
1G
I
TWEEDE BOEK. 17
rand, wyl de tijd voor onderhandelen was aangebroken en de keizer van Oostenrijk aan zijne ministers reeds de noodige bevelen te dien aanzien gegeven had. Zonder twjjfel had Bonaparte al bepaald, wat hij wilde. Onder zijne plannen behoorde de verheffing van den keurvorst van Beieren tot koning, met uitbreiding der grenzen van zjjn rijk, en het huweljjk van prins Eugène.
Mijn man ontving last naar Parijs te gaan. Hij moest er de kroonsieradien gaan halen, om die over te brengen naar Weenen. Ik zag hem slechts even, om tot mijn groot verdriet te hooren, dat hij zoodra mogelijk weer moest vertrekken. Toen hij weêr te Straatsburg kwam lag de order al klaar, om onmiddellijk door te reizen naar Weenen, terwijl de keizerin met hare hofhouding naar Munchen moest verhuizen. Op hare reis door Duitsch-land werd haar overal de grootste eer bewezen. De vorsten verdrongen elkander op haren weg en vooral de keurvorst van Beieren spande al zijne krachten in, om haar op waardige wijs te ontvangen. Te Munchen moest zij de terugkomst afwachten van den keizer.
Op zijn reis naar Weenen had mijn man overvloedig gelegenheid, om allerlei treurige opmerkingen te maken. De landen, die hij doortrok, droegen de jamtuerlyke sporen van den oorlog, die daar pas had gewoed. Verbrande dorpen, hier en daar op weg en veld nog onbegraven lijken schilderden voor zijn oog al de door den krijg veroorzaakte ellende. De armoede der bevolking vergrootte nog de gevaren, aan deze winterreis overvloedig genoeg verbonden. Op zijn zacht en menschelijk gemoed maakte die ervaring den treurigsten indruk en vermeerderde zijn innigen afkeer van alles, wat aan de hartstocht tot verovering voedsel geelt. De brieven, die hij mij zond, deden mij pijnlijk aan, en had ik ook gedeeld in de geestdrift en de vreugde bij de overwinning,
uémusat , Gedenkschriften. II. 3
TWEEDK BOEK.
ik moet zeggen, dat daar weinig van in mij overbleef.
Bij zijne aankomst te Weenen vond mijnheer de Rema-sat er den keizer niet meer. De onderhandelingen hadden kort geduurd en ons leger was weder in beweging gesteld. Tailleyra\'nd was met Maret in het paleis bij Schön-brunn gebleven, waar zij nu zamen vertoefden, zonder juist op zeer vertrouwelijken voet te staan. De gewoonte van altijd bij den keizer te zijn en de echte of geveinsde bewondering, die hij voor den meester koesterde en altijd en overal betuigde, gaven Maret een zeker gewicht. Tailleyrand kon niet laten daar op zijn manier meê te spotten, omdat \'hij Maret volstrekt geen gewichtig man vond, en Maret, in zijn waardigheid van sekretaris van staat beleedigd , vergaf hem dat nooit. Vandaar dat beide heeren een zeer teruggetrokken houding tegen elkander aannamen.
Tailleyrand, die zich te Weenen verveelde, wijl er niets voor hem te doen was, begroette mijn man bij zijn aankomst met eene aan hartelijkheid grenzende blijdschap, en Maret, die al spoedig zag, dat hier eene voor hem onbekende vertrouwelijkheid bestond, meldde dit aan den keizer, die, trouw aan zijne gewoonte, daar iets bedenkelijks en onaangenaams in vond.
Daar mijn man de eenige was, met wien hjj er over kon spreken, deelde Tailleyrand hem zijn gevoelens meê over de staatkundige gevolgen van de door ons behaalde overwinning. Het ernstige belang inziende, dat Europa bij den vrede had, vreesde hij, dat de zegevierende keiler ia zijne eischen te ver zou gaan en vooral, dat de hem omringende militairen al te belust zouden geraken op verderen krijg. »Gij zult zien,quot; zeide hij, »dat bij het sluiten van den vrede niemand onhandelbaarder zal zijn dan de keizer, en dat het veel moeite zal kosten, de beneveling van den kruitdamp te verdrijven. Rond en open liet Tailleyrand zich uit over hot karakter van
18
TWiUJSDJi J30JSK.
Bonaparte, in wion hg vele gebreken zag, maar wien hij tegelijk beschouwde als den man , die de revolutie moest voltooien en Frankrijk de zegeningen doen ondervinden van een gevestigd gezag. Nog altijd hoopte hij, dat hg invloed op den keizer kon oefenen. »Kan ik hem niet overtuigen«zei-hij, »dan zal ik hem, al is het ook tegen zijn zin, toch tot een tijd lang rust weten te bewegen.quot; Ik zal niet behoeven te zeggen, dat mijn man, met zjjn vreedzaam karakter en nog onder den indruk van wat hij op zijn reis door Duitschland gezien had, met liooge ingenomenheid naar ïailleyrand luisterde en den innigen wensch koesterde, dat de goede gevoelens van den minister ingang bij den keizer mochten vinden.
In mijn eenzaam en soms onrustig leven, waren de brieven van mijn man mij een waar genot. Ofschoon hij zeer voorzichtig moest zijn in zijn schrijven, kon ik toch merken, dat hij tevreden was. Hij vertelde mij van alles wat hij zag en ontmoette, en scheen bijzonder getroffen door de warme gehechtheid van de Weener bevolking aan keizer Frans. Iedereen beklaagde hem in zijn ongeluk, uit niemands mond werd een verwijt gehoord , en het oogenblik, dat hij weer te Weenen als keizer zou zijn gezeteld, zou zonder twijfel door allen worden gezegend.
Gelukkig was het zeker, dat te Weenen een ongestoorde orde bleef bestaan. Het talrijke garnizoen ging zich in niets te buiten en de inwoners hadden maar weinig last van de vreemde soldaten, ofschoon die als overwinnaars de hoofdstad waren binnen getrokken. De Franschen namen zelfs deel aan de Weener vermakelijkheden , en mijn man hoorde in den schouwburg den Italiaan-schen zanger Crescentini, met wien hij dadelijk een overeenkomst sloot, om hem aan de keizerlijke muziek te verbinden.
19
2*
HOOFDSTUK XV.
SLAG BIJ AUSTERXITZ. — KEIZEll ALEXANDER. — 0NDEU1IAN-
DELINGEN. — PllINS KAREL. - MIJNHEER B\'ANDRÉ. -
ONGENADE VAN MIJNHEER DE RÉMUSAT. — DUROC. — SAVARY. — VREDESTRAKTAAT,
De aantocht van het Russische leger en de hardo voorwaarden van Bonaparte hadden keizer Frans genoopt,, nog eens het geluk der wapenen te beproeven. Toen hij ïijn leger bijeen had en zich vereenigd met keizer Alexander , wachtte hij de tegen ben oprukkende Franschen af. In Moscovie ontmoetten de twee ontzettende legers elkander bij Austerlitz, een dorp, welks naam schier niemand kende, maar dat sinds dien dag onvergetelijk zal blijven. Op 1 December nam Bonaparte het besluit, dat de volgende dag, de verjaardag van zijn kroning, de getuige van den grooten slag zou zijn.
De keizer van Rusland had prins Dolgorouki naar het Fransche hoofdkwartier gezonden, om voorstellen te doen tot sluiting van den vrede. De keizer achtte die voorstellen, in verband met het feit, dat de hoofdstad van het rijk in zijne macht jWas,^ volkomen onaannemelijk. Spreekt het keizerlijk bulletin de waarheid, dan eiscbte de czaar de teruggaaf van Belgie aan Oostenrijk en de plaatsing van de IJzeren kroon op een ander hoofd. Met opzet liet men den russischen onderhandelaar een deel
TWEEDK BOEK.
zien van het leger, dat er oppervlakkig zeer ordeloos en verloopen uitzag en waaromtrent de prins dan ook een geheel verkeerd verslag aan de beide keizers overbracht.
Het bulletin , dat de gebeurtenissen dezer twee dagen, 1 en 2 December, vermeldt, zegt, dat de keizer, toen bij des avonds in het bivouac kwam, uitriep: »Dit is de schoonste avond van mijn leven, alleen betreur ik het, dat ik een groot deel dezer dappere mannen zal moeten verliezen. Ik voel het, dat zij als mijne kinderen zijn, en ik ben bang voor dit gevoel, omdat het mij tot krachtig handelen ongeschikt zou kunnen raaken.quot;
Den volgenden morgen hield hjj eene toespraak tot de soldaten: »Deze veldtocht moet eindigen als met een donderslag. Kan Frankrijk geen vrede krügeu, als alleen op de door prins Dolgorouki overgebrachte voorwaarden, dan krijgt Rusland dien vrede nooit, al stond zijn leger op de hoogte van Moutmartro.\'\' Toch stond het geschreven in het boek der toekomst, dat het Russische leger daar eens zou staan en dat Alexander te Belleville een gezant zou ontvangen van Napoleon, om hem, onder alle omstandigheden , den vrede aan te bieden.
Ik zal hier geen verhaal nederschrijven omtrent den loop van den geduchten slag. Men kan overal elders lezen, hoe hjj in waarheid de glorie van het Fransche leger verhoogde. Keizer Alexander heeft met de hem eigene edele en eenvoudige oprechtheid verklaard, dat de door Napoleon getroffen maatregelen onverbeterlijk wai-en en de dapperheid en het beleid der Franschen boven zijn lof verheven. De keur van drie volken stond hier tegen elkander over en streden met bittere hardnekkigheid, de twee keizers waren genoodzaakt te vluchten , om niet in de handen der Franschen te vallen, en waren niet spoedig onderhandelingen aangeknoopt, dan
21
TWKUDB ISO EK.
zou de aftocht van het Russische leger op bijna onoverkomelijke bezwaren zijn gestuit \').
Op het slagveld zelf dikteerde Bonaparte het oorlogsbulletin en schreef van tijd tot tijd zelf, wat hij een oogenblik, te voren had vergeten, er tusschen in. Vandaar dat dit rapport van vijf en twintig bladzijden lang, met zijn slordig schrift, doorhalingen en renvooien er allerzonderlingst uitzag. Het werd onmiddelljjk naar Weenen gezonden aan Maret, die er, met den meesten spoed, de reductie van moest opmaken voor den Moniteur.
Zoodra Maret het bulletin had ontvangen, haastte hij zich het mee te deeleu aan Tailleyrand en mijn man. Met hun drieën, allen tijdeljjke bewoners van het keizerlijk paleis, sloten zij zich op in het kabinet der keizerin, dat Tailleyrand in gebruik had, om het stuk te ontcijferen en er een goed aanzien aan te geven. Het schrift van den keizer, dat bijna onleesbaar was en krioelde van taalfouten, maakte dit een lastig en moeielijk werk. Minder voegzame uitdrukkingen werden vervangen door gepaste woorden , de wijze van voorstelling, die voor de vreemde souvereinen al te vernederend en beleedigend was , werd op raad van Tailleyrand en tot grooten schrik van Maret, verzacht en de lof, dien de keizer zich zelve met milde hand toezwaaide, binnen meer betamende perken terug gedrongen.
1) Niet ten onrechte wordt de slag van Austerlitz voor eon der schitterendste puutcn gehouden in het krijgsmansleven van Napolen. t)oor allerlei maatregelen wist hy tijd te winnen tot 2 December, toen Bernadotte en Uavoust met hunne divisien zich aan hst groote leger bij Urunn, waar het Fransche hoofdkwartier was gevestigd, aansloten. De vijand, die zelf, door gedurige verandering in zijne plannen van aanval, de goede kansen liet verloren gaan, was geheel op het dwaalspoor gebracht, eensdeels door de rapporten van prins Dolgorouki en ten anderen, doordien Napoleon zijne logcrmacht zoo dicht mogelijk bijeen trok , ten einde de uitgebreidheid te verborgen. Door de Kussen werd het grootste verlies geleJen aan man-schapprn en kanonnen. Vert,
22
TWEEDE BOEK.
Toch moesten natuurlijk enkele uitdrukkingen, die Bonaparte had onderstreept en waar hij dus bijzondere waarde aan hechtte, behouden blijven. Het werk duurde uren lang en mijn man deed er met de meeste belangstelling aan meê, wijl het hem de merkwaardige gelegen-lieid schonk op te merken, van welk zeer verschillend stelsel twee ministers uitgingen bij den dienst des keizers.
Na den slag had keizer Frans eene zamenkomst met den overwinnaar. Deze had plaats had in het bivouac. »Dit is het eenige paleis, dat ik sinds twee maanden bewoonzei Bonaparte. »Gij weet er zoo goed gebruik van te maken, dat het u wel zal bevallen antwoordde keizer Frans.
Men verzekert, zoo zegt het bulletin, dat de keizer , over den keizer van Oostenrijk sprekende, hoeft gezegd: »die man heeft mij een fout laten begaan ; want ik had de overwinning kunnen voortzetten en het geheele Russische en Oostenrijksche leger bemachtigen; maar, laat het zoo zijn, er zullen nu eenige tranen minder worden vergoten.quot;
Het schijnt, altijd volgens het bulletin, dat ^e czaar nog al ontzien werd. Van een bezoek, dat de aide de camp Savary hem moest brengen , wordt er gezegd:
»De aide de camp van don keizer had den Duitschen keizer, na de bijeenkomst, vergezeld, om te weten, of de keizer van Rusland in de capitulatie instemde. Hij vond het Russische leger in de grootste verwarring en zonder kanonnen. Het was middernacht, generaal Meer-feld was door maarschalk Davoust achteruit gedrongen en het Russische leger zoo omsingeld, dat niemand kon ontsnappen. Prins Czartoryski bracht generaal Savary bij den keizer.
»Zeg aan uwen keizer,quot; riep deze den aide de camp toe, »dat ik been ga; dat hij gisteren wondoreu heeft
23
TWEKDJ5 BOEK.
gedaan, dat de bewondering, die ik voor hem koester, nog is toegenomen, dat hij een uitverkorene van den hemel schijot te zijn en dat mijn leger wel honderd jaren noodig zal hebben, om met het zijne op éene Ijjn te worden gesteld. Maar kan ik er op rekenen, dat ik veilig kan heengaan?quot; — »Zeker, sire, wanneer door u mede wordt goedgekeurd, wat de keizers van Frankrijk en Duitschland hebben bepaald.quot; — »En wat is dat dan?quot; — »Dat; het leger van uwe Majesteit zich terug-trekke in dagmarschen door den keizer te bepalen , en dat het Duitschland en Oostenrijksch Polen ontrnime. Op die voorwaarde heb ik last van den keizer, mij naar onze voorposten te begeven en te bevelen, dat uwe al-tocht niet bemoeilijkt wordt. De keizer wenscht den vriend van den eersten consul een blijk vau achting niet te onthouden.quot; — »Welke waarborg wordt er vereischt?\'\' — »Uw woord, sire.quot; — Dat geef ik.quot;
«Aanstonds vertrok de aide de camp naar maarschalk Davoust, om hem last te geven, geen verderen aanval te doen. Moge dit bewijs van edelmoedigheid in Rusland niet spoedig worden vergeten!quot;
Generaal Savary had ongeveer een uur lang met den keizer van Rusland gesproken en had hem juist in de stemming aangetroffen, die een man met een eerlijk gemoed in den tegenspoed betaamt. De keizer vroeg hem bijzonderheden van den slag. »Gij waart minder in getal dan wij,quot; zei hij, »en toch zijt gij op alle punten overwinnaar gebleven.quot; — »Sire,quot; antwoordde de generaal, »dat is een gevolg van de oorlogskunst en van vijftien jaren glorie. Onze keizer leverde gisteren zijn veertigsten veldslag.quot; — »\'t Is waar, bij is een echt krijgsheld en ik kwam gisteren voor het eerst in het vuur. Ik heb mij ook nooit verbeeld, dat ik mij met hem zou kunnen meten.quot; — »Als gij in de school der ondervinding de
24
TWEEDE BOEK.
noodige lessen hebt opgedaan zult gij hem misschien oyer-treffen.quot; — »Ik keer terug naar mijne hoofdstad, die ik bad verlaten, om den keizer van Duitschland te bulp te komen. Is hij tevreden, ik des te eer.quot;
Men heeft in die dagen dikwijls gevraagd, waarom Bonaparte de overwinning niet vervolgde en zoo spoedig bereid was tot onderhandeling; want wat de Moniteur zei, dat er aldus eenige tranen minder zonden worden vergoten, was zeker de ware reden niet. Zou de slag van Austerlitz hem genoeg hebben gekost\', om hem niet weêr naar een dergelijken te doen verlangen, en was misschien het Russische leger niet zoo geheel verslagen, als de bulletins bet deden voorkomen ? Of zou het ook nu weêr zijn geweest als vroeger, toen hij, bij het sluiten van den wapenstilstand bij Leoben \'), op de vraag, waarom bij daartoe besloot, ten antwoord gaf: »ik speelde vingt et un en paste met twintig.\'\' Zou het ook mogelijk zijn, dat Bonaparte, pas een jaar keizer, nog zekeren eerbied bad voor het bloed der volkeren, \'tgeen hem later meer onverschillig werd , en zou zijn vertrouwen in Tailleyrand ook iets hebben bijgedragen, om hem een meer gematigde staatkunde te doen volgen dan in later dagen het geval was? Misschien dacht hij ook wel, dat bij Oostenrijks macht veel erger had geknot, dan hjj werkelijk deed. Toen hij naar Munchen terug keerde zei hij ten minste: »ik heb eigenlijk aan keizer Frans nog te veel onderdanen gelaten.quot;
25
Hoe het zij, Bonaparte verdient dank voor den geest van gematigdheid, die hem bezielde, te midden van een leger, dat, opgewonden door de glansrijke overwinning, niets liever verlangde dan de doorzetting van den tot
\') Eon voorlooiiige vrede tusschen Frankrijken Oostenrijk, gesloten in 1797. Een marmeren gedenktceken te Leoben opgericht, houdt dat feit in her« innering. Veet.
TWEEDE BOEK.
hiertoe zoo gelukkig gevoerdeu krijg. Al de maarschalken , ja, zijn geheele omgeving, drongen er op aan, den vijand geen rust te gunnen. Zeker van de zegepraal verlangden zij naar nieuwe gevechten , en terwijl zij den keizer aldus tusschen twee vuren stelden, bereidden zij Tailleyrand al de moeielijkheden, die hij hoe langer hoe meer voorzag.
Immers de minister, die naar het hoofdkwartier werd ontboden, vond hel geheele leger tegen zich. Ofschoon alleen staande hield hij vol, dat er vrede moest worden gesloten, want dat het bestaan van Oostenrijk onmisbaar was voor de bewaring van het Europeesche evenwicht. »Als gij de kracht van het midden hebt uitgeput,quot; zoo zei hij, »hoe zult gij dan de uiteinden, de Russen b. v., beletten, zich er meester van te maken?quot; Men wierp hem tegen, dat er ook bijzondere belangen waren en dat er een krachtige, onverzadelijke zucht bestond om de kansen der fortuin in den verderen oorlog te beproeven; enkelen waren er zelfs, die, met juiste beoordeeling van het karakter van den keizer, in het midden brachten: »Als wij nu niet voor goed een eind aan de zaak maken, moeten wij spoedig weer aan den gang.quot; De keizer zelf, die door al de tegenstrijdige raadgevingen heen en weêr werd geslingerd en in zijn binnenste volstrekt niet afkeerig was van verderen strijd, opperde tegenover Tailleyrand het vermoeden, dat deze , om welke reden dan ook, met opoffering van Frankrijk, het belang van Oostenrijk op het oog had. Maar Tailleyrand, die waar hij eens een gevestigde meening uitsprak , mannelijk op zijn stuk bleef staan, antwoordde rond en open: »Gij vergist u. Ik wensch eenvoudig aan de belangen van Frankrijk die van uwe generaals op te offeren, omdat de laatsten mij weinig ter harte gaan. Bedenk, dat gij u verlaagt met in gelijken geest te spreken als zij,
26
TWEEDE BOEK.
en dat, gjj nog iets anders en iets meer zijtdnu bloot militair.\'
Door op dergelijke wijs Bonaparte boven zijne oude wapenbroeders te verheffen, wist^hij den voor vleierij zeer vatbaren keizer, tot zijn gevoelens over te halen. Te Presburg zouden de onderhandelingen worden gevoerd en Tailieyrand werd daar, na lang aarzelen, heen gezonden ; maar hoe vreemd en ongehoord het klinke, Bonaparte ontzag zich niet, zijn eigen gezant te misleiden en hem in de grootst mogelijke moeieljjkheid te brengen. Bij de ontmoeting der beide keizers daags na den slag , had keizer Frans toegestemd in den afstaud van Venetië, maar daarentegen gevraagd, dat Tirol door Masséna bemachtigd en bezet, hem zou worden terug gegeven. Bonaparte, in wien het zeker een zonderling vreemde aandoening verwekte, een overwonnen keizer als smeekeling voor zich te zien en die daarbij zelf ontroerd was dooiden treurigen blik op het slagveld, zooals het zich met al zijn ellende en lijden aan zijn oog vertoonde, stemde er in toe en zag af van Tirol. Zoodra keizer Frans weg was gegaan berouwde hem dit besluit en terwijl Tailieyrand op alie punten zijn vasten wil meedeelde, zoodat die te Presburg in naam van zjjn meester kon spreken, maakte hij een geheim van zijn plan met Tirol.
Terwijl Tailieyrand de reis ondernam naar Presburg keerde Bonaparte terug naar Wtenen en nam zyn intrek weder in het paleis bij Schönbrunn. Hij hield daar de revue over zijn leger, dat hij weder geheel slagvaardig maakte, door de verschillende corpsen, die hij inspek-teerde, op nieuw te organiseeren. Gelukkig en trotsch over den goeden afloop van den veldtocht, was hij aangenaam en vriendelijk voor iedereen, en veAelde, met de grootste ingenomenheid, bijzonderheden van den merlcwaardigen dag.
Eén ding hinderde hem bij dat alles: de Weeners legden tegenover hem een bijzondere mate van onverschillig-
27
TWEEDE BOEK.
heid aau den dag eu het kostte veel moeite, degene, die door deu keizer aan zijn tafel werden genoodigd, er toe te bewegen, dat zij aan die uitnoodiging voldeden. Hij kon zich niet begrijpen, dat zjj zoo gehecht bleven aan een overwonnen en verslagen keizer, en sprak daar openhartig over met mijn man. »Gij zijt nu al eenigen tijd te Weenenzei hij , »en hebt de bevolking eenigs-zins kannen leeren kennen. W elk vreemd soort van menschen is het toch, dat zij geheel onverschillig schijnen zoo voor glorie als voor tegenspoed en vernedering Mijnheer de Rémusat, die de gehechtheid der Weeuers ook aan den verslagen souverein op hoogon prijs stelde, prees hen om de door hen betoonde trouw. »Maar,quot; antwoordde Bonaparte, »al3 zij over mij spreken, wat zeggen zij dan?quot; — »Sire hernam mijnheer de Rémusat, zeggen: de keizer Napoleon is een groot man, dat is waar, maar onze keizer is een volmaakt goed man en wij zullen hem altijd blijven liefhebben.quot; Hoe edel dat woord ook klonk, de man, die alleen verdienste zag in den gelukkigen uitslag, kon zich die gehechtheid aan het ongeluk niet voorstellen. Toen hij later te Parijs hoorde, met welke geestdrift de geslagen keizer te W eenen was begroet, riep hij uit: »een wonderlijk volk, die Weeners! Ik weet zeker, dat men mjj in dat geval te Parijs heel anders zou hebben ontvangen !quot;
De keizer was reeds eenige dagen te Weenen, teen op eens Tailleyrand in het paleis verscheen. De Oosten-rijksche ministers hadden hem te Presburg natuurlijk gesproken over Tirol en terwijl hij op dat punt volstrekt geen instruction had ontvangen keerde hij, met een ontevreden gemoed, terug om die te halen \'). Donaparte
i) Tirol werd bij het eind-traktaat toegewezen aan Beieren\', vooral ten gevolge van hot huwelijk van prinses Augusta met Eugene do Beanharnais.
V. d. K.
28
TWEEDE BOEK.
29
deelde hem mee, dat hij, in een aanval van goedhartigheid, waar hjj nu berouw over voelde, den keizer van Oostenrijk de teruggave van Tirol had beloofd, maar dat hij niet van plan was, woord te houden. Mijn man, die natuurljjk Tailleyrand telkens ontmoette, verzekerde mjj later, dat deze verontwaardigd was over dat keizerljjk besluit. Niet alleen zou de oorlog op nieuw weer uitbreken, maar op het Fransche kabinet zou een blaam blijven rusten, waar iedereen in deelde, die er toe behoorde. Zijn reis naar Presburg kreeg iets belachelijks, en het aanzien, dat hij in Europa genoot en zeer op prijs stelde, zou er onherstelbaar onder lijden. De maarschalken hieven op nieuw hun oorlogskreet aan. Murat, Berthier, Maret, die allen wel zagen van welken kant de wind bij den keizer woei, dreven hem aan tot het behalen van meerdere glorie. Tailleyrand moest verwijtingen slikken van iedereen en zei meer dan eens op bitteren toon tot mijn man: »ik zie in u nog den eenige, die mij op vriendschappelijken voet behandelt en ik geloof , dat al die anderen mij eigenlijk voor een verrader aanzien.quot; Zonder twijfel verdienen zijn geduld, zijn ge-heele gedrag in die dagen allen lof. Het gelukte hem eindelijk, den keizer over te halen tot zijn gevoelen , en hem de noodzakelijkheid van den vrede te doen inzien. Toen hij voor de tweede maal naar Presburg vertrok zei hij op opgeruimden toon mijn man vaarwel, met de woorden: »ik zal de zaak van Tirol in orde krijgen , en den keizer er wel toe bewegen, dat hij den vrede teekent, al is het ook schier tegen wil en dank.quot;
Tijdens het verblijf van den keizer te Schonbrann ontving by een brief van prins Karei\'), die, gedreven door
\') Prins Karei, door de schrijfster hier bedoeld, was de broeder van keizer Frans, aartshertog van Oostenrijk en geuoraal-velJmaarschalk van het leger. In zijn jeugd ziekelijk en schroomvallig, ofkeerig vooral van
TWEEDE BOEK.
bewondering voor zijn persoon, een onderhoud niet hem vroeg. Bonaparte, die zeer gevoelig was voor den lot van een zoo geacht man als do aartshertog, bepaalde als plaats vau zamenkomst een klein jachtslot op korten afstand van het paleis, en beval mijnheer de Remusat met hem te gaan en een kostbaren degen meê te nemen. »Na ons gesprek moet gij dien uit mijn naam aan den prins geven.quot; Het gesprek duurde niet zeer lang en toen het af was geloopen, naderde mijn man den prins, zooals de keizer hem gezegd had, maar Bonaparte trok hem terug en zei, dat hij den degen weêr meê kon nemen. Onder het naar huis rijden verklaarde de keizer, dat hij tegen zijn verwachting den aartshertog een zeer middelmatig man had gèvonden, die den degen niet waard was.
Ik moet hier eene omstandigheid vermelden, die mijnheer de Rémusat persoonlijk betrof en die de keizerlijke gunst ten zijnen aanzien in groot gevaar bracht. Dikwijls heb ik opgemerkt, dat het ons lot scheen te zijn, dat er altijd iets tusschenbeiden moest komen, als wij een voordeelig gebruik van onze betrekking konden maken. Later heb ik daar de Voorzienigheid voor gedankt, wijl het ons tegen zwaarder val heeft behoed.
de zoogenaamde krijgswetenschappen veranderde dat later geheel en al, terwijl van zijne schroomvalligheid eene bescheidenheid overbleef , die den roem van zijn karakter heeft uitgemaakt. Tijdens den oorlog van 1805 voerde hij het opperbevel in Italië en streed daar, met tact en volhard\'ng , tegen Masse\'na, doch toon hij de tijding kreeg van den geweldigen tegenspoed bij Ulm en Austerlitz voerde hij , op eene wijs, die door deskundigen werd bewonderd, zijue troepen van den linkeroever van de Ktscb naar Kroatië om de Oostenrijksche landen te helpen bewaren. Prins Karei heeft zelf de geschiedenis van een deel zijner veldtochten beschreven. Hij stierf ■ n 1847 met den naam van een talentvol en echt rechtschapen man. Bonaparte, die met bescheidenheid minder goed te recht kou , had met den aartshertog niet op en noemde hem zelfs «nu imbécile.quot; Met dat oordeel trof hij zeker den veroordeelde niet. Vekt.
30
I WEK DE BOEK.
31
Gedurende de eerste jaren van het consulaat koesterde de royalistische partij altiid de hoop, dat de koning nog eens in Frankrijk terug zou keeren , en meer dan eens had zij een pogiug gedaan , om die hoop tot werkelijkheid te verheffen. Mijnheer d\'Andre, oud lid van de constitueerende vergadering, later uitgeweken, was met hart en ziel de zaak des konings toegedaan en had van tijd tot tijd royalistische zendingen aan verschillende hoven vervuld. Bonaparte was daaromtrent geheel op de hoogte. Mijnheer d\'Andre, die nit Provence was, even als mijn man, daarbij een oud schoolkameraad en ook voor de revolutie bij de administratie werkzaam, had wel nooit briefwisseling met mijn man gehouden, maar toch hadden beiden elkanders leven en lot met zekere belangstelling gevolgd. In de dagen, waar ik nu van spreek , had mijnheer d\'Andre allen moed opgegeven en beschouwde hij de zaak des konings voor verloren. Vermoeid en verdrietig onder het rusteloos zwervend leven , koesterde hij don wensch naar Frankrijk terug te mogen keeren. Ilij hield zich in Hongarije op en zond zijne vrouw naar Weenen, om daar, door bemiddeling van generaal Damas, een voormalig vriend, gedaan te krijgen, dat zijn naam van de lijst der uitgebannen en geschrapt werd. De generaal, die er nog al tegen op zag, zich met de zaak te bemoeien, beloofde nogtans zijn best te zullen doen en gaf aan mevrouw d\'Andre den raad, mijnheer de Rémusat in den arm te nemen. Op zekeren ochtend bracht zij mijn man een bezoek en hrj ontving haar als de echtge-noote van een ouden vriend. Haar verhaal omtrent het lijden en zwerven, en den treurigen toestand van mijnheer d\'Andre, trof hem diep en niet wetende, waarom de keizer onverzoenlijk zou zijn, ja, denkende, dat de behaalde overwinning hem tot zachtmoedigheid zou stemmen , beloofde hij, dat hij haar verzoek aan den keizer
TWEEDE BOEK.
ZOU overbrengen. Zijne betrekking als meester over de garde-robe gaf hem het recht bij den keizer binnen te gaan, terwijl deze toilet maakte. Hij haastte zich tot hem en vond Bonaparte half gekleed en goed gehumeurd. Aanstonds kwam hij met de reden zijner komst voor
den dag. . , . .
Zoodra de keizer den naam d\'Andre hoorde betrok zijn
gezicht. »Weet gij wel,quot; riep hij uit, »dat gij daar een mijner doodelijkste vijanden noemt?quot; — »Neen, sire, was bet antwoord. »Ik weet niet, of uwe Majesteit zich werkelijk over hein heeft te beklagen, maar in dat geval zou ik gratie voor hem vragen. Mijnheer d\'André is een arme banneling, hij zou graag rustig en stil leven in ons gemeenschappelijk vaderland.quot; - »Is hij familie van UPquot; - »In het geheel niet, sire.quot; - »En waarom springt gij dan voor hem in de bres?quot; - »Sire, hij is Proven-caal even als ik, wij hebben zamon school gegaan, dezelfde betrekking bekleed en hij was mijn vriend.quot; — »Het is uw geluk,quot; hernam Bonaparte op ruwen toon, »dat gij zulke verontschuldigingen kunt aanvoeren, maar spreek er nooit weer over en weet, dat, wanneer hij te Weenen was en ik hem in handen kon krijgen , hij binnen vier en twintig uur zou worden opgehangen.\' Met die woorden keerde de keizer zijn kamerheer den rug toe.
De keizer had de vaste gewoonte, waar hij zich ook bevond, eiken morgen zijn hof te ontvangen bij het dus genoemde lever. Als hij gekleed was ging hij naar een salon en liet de dienst binnen komen. Deze bestond uit de grootofficiers, mijnheer de Rémusat als eersten kamerheer en de generaals van de garde. De tweede lever bestond uit de overige kamerheeren, de generaals van het leger, die aanwezig waren, en te Parijs bovendien uit den prefect van Parijs, den prefect van pohcie, de prinsen en de ministers. Soms ontving hij allen, zonder een
TWJSEDJi BOEK.
woord te spreken en boog even ten teeken, dat de plechtigheid was afgeloopen. Als het noodig was deelde hij bevelen uit, en tusschen beiden ontzag hg zich ook niet, den een ot den ander, in het bijzijn van allen, iets bitters of onaangenaams te zeggen.
Nadat mijn mau weg was gegaan liet hij de lever binnenkomen en zond spoedig allen de kamer uit, behalve den generaal Savaiy, wien hij vrij langdurig bij zich hield. Kort daarop bracht de generaal mijn man een bezoek in zijn kamer en had daar een onderhoud met hem, dat zeker zeer vreemd klinken moet voor iedereen, die de eigenaardige beginselen van mijnheer de Savary niet kende.
»Wel, wel,quot; riep hij mijnheer de Rémusat toe, »ik maak u mijn compliment over de gelegenheid, die zich aan u voordoet, ora fortuin te maken en die ik u vooral aanraad, niet ongebruikt voorbij te laten gaan. Zoo op het oogenblik hebt gij hoog spel gespeeld, met den keizer te spreken over mijnheer d\'Andre, maar alles kan terecht komen. Waar is hij?quot; — »Ik gis in Hongarije, ten minste, dat heeft zijn vrouw mij gezegd.quot; — »Kom, kom, veins maar niet! De keizer gelooft vast, dat hij zich te Weenen verborgen houdt en dat gij weet, waar hij te vinden zal zijn.quot; — »Ik betuig u, dat ik er niets van weet. Ik sta in geen de minste betrekking meer met hem. Zijne vrouw is heden voor het eerst mij komen opzoeken, om mij te vragen, bij den keizer een goed woord voor haren man te doen; dat heb ik gedaan en anders niet.quot; — »Welnu, als dat zoo is, laat haar dan nog eens bij u komen; zij vertrouwt u zeker volkomen, tracht haar dus eens uit te hooren, waar haar man zich ophoudt. Gij weet niet, welken on-schatbaren dienst gij daarmee aan den keizer zoudt bewijzen.quot;
Rémusat, Gedenkschri/len. II. S
33
TWEEDE BOEK.
Mijn man, die door dat voorstel diep getroffen was, ontveinsde zijne verbazing niet. »Wat!quot; riep hij uit. »Komt gij met zulk een voorstel bij mij? Ik heb den keizer gezegd, dat mijnheer d\'Andre in vroeger jaren mijn vriend is geweest; gy weet dat ook, en nu zoudt gij willen, dat ik hem verried, en dat nog wel door middel van zijn vrouw, die mjj haar vertrouwen heeft geschonken!quot; Savary koek verwonderd op over die verontwaardiging van mijn man, waar hij niets van begreep. »Hoe kinderachtig,quot; riep hij uit, »denk er om, dat gij uw fortuin met voeten schopt! De keizer heeft al meer dan eens getwijfeld aan uwe oprechte en onvoorwaardelijke toewijding, gij zijt nu in de gelegenheid, om daar voor goed een eind aan te maken en doet wel zeer onhandig, met die gelegenheid te laten ontsnappen.quot; Zg spraken lang op denzolfden toon voort, en ik zal niet behoeven te zeggen, dat mijn man standvastig bleef. Hij gaf den generaal de stellige verzekering, dat hij mevrouw d\'Andre niet weêr zou ontvangen en liet haar door middsl van den generaal Damas weten, dat haar verzoek voor goed was afgeslagen. Mijnheer Savary kwam, in den loop van den dag, nog eens op zijn voorstel terug en zei: Jgt;gij gooit werkelijk uw fortuin weg, ik moet zeggen, dat ik er niets van begrijp.quot; — »Ik kan bet niet helpen,quot; antwoordde mijnbeer de Kémusat.
Werkelijk nam de keizer het zeer kwalijk en ontving mijn man op die koele, stroeve manier, die hij ahyd had, als hij uit zijn humeur was. Mijn man verdroeg dat stilzwijgend en sprak er met niemand over als met den opperhofmaarschalk Duroc. Deze begreep zeer goed, dat Savary\'s voorstel onaannemelijk was, maar beklaagde myn man, die zich op die wijs den toorn van den keizer op den hals had gehaald. Op vleienden toon prees hij hem tegelijk over zijn moedig gedrag en hij meende dit
84
IWJiiSDü BOEK.
oprecht, want niets scheen in zijn oog van grooter moed te getuigen dan eenig verzet tegen den keizerlijken wil.
Duroc was een wonderlijk man. Veel verstand had hij niet en zijne denkbeelden bewogen zich gewoonlijk binnen een vrij beperkten kring, ofschoon het hem niet aan vlugheid en handigheid ontbrak. Meer onderworpen dan verknocht aan Bonaparte , meende hij, dat men zijn leven goed besteedde, wanneer men maar op alle punten gewillig gehoorzaam was. Ten einde in niets, wat hij zijn plicht achtte, te kort te komen, veroorloofde hij zich nooit de weelde van over iets te denken, als over dat, wat dadelijk in verband stond met de betrekking, die hjj bekleedde. Koel, teruggetrokken, nauwgezet in het bewaren van aan hem toevertrouwde geheimen , voerde hij de gegeven bevelen uit, als een werktuig, dat door de hand des drijvers in beweging wordt gebracht. Hij vleide den keizer nooit en trachtte nooit zijn gunst te winnen door schijnbaar belangrijke, doch eigenlijk nutte-looze rapporten, die enkel dienden, om het wantrouwen van den keizer op te wekken. Ala een spiegel kaatste hij voor zijn meester terug al wat in zijn tegenwoordigheid gebeurde en bracht elk woord over, op gelijke wijs haast uitgesproken, als hij het had gehoord. Ik geloof niet, dat hij er ooit over nadacht, of de keizer een groot man was, al dan niet, hij was zijn meester en dat was genoeg. Die onvoorwaardelijke onderwerping kwam den keizer zeer te stade; het inwendige bestuur van het paleis met de uitgebreide geldelijke administratie daaraan verbonden, berustte geheel bij Duroc en deze beheerde alles met een onberispelijke orde, terwijl hij, bij al de ten toon gespreidde pracht, de zuinigheid zeer in acht nam.
Duroc was getrouwd met een schatrijke, kleine, lee-lijke, maar niet onaardige spaansche vrouw, de dochter van den bankier Hervas, wien nu en dan staatkundige
3*
35
TWEEDE BOEK.
zaken van ondergeschikt belang waren opgedragen en die later als markies d\'Abruenara, onder Jozef Bonaparte in Spanje minister werd. Mevrouw Duroe was, evenals mevrouw Louis Bonaparte en de dames Savary, Davoust, Ney enz., opgevoed in de inrichting van mevrouw Campan. Haar man was goed voor haar, zonder dat echter tusschen hen die hartelijke vertrouwelijkheid bestond, die een schadeloosstelling oplevert voor den hoofschen dwang. Hij zou het volstrekt in haar hebben afgekeurd, als zij over het een of ander een eigen meening had geuit; hij zelf had er immers ook geen. Ik heb nooit iemand gekend, die zoo weinig begrip had van vriendschappelijken omgang; van het dagelijksche, gewone leven wist hij niets en wat kunsten of letterkunde te beduiden hadden was hem onbekend. Die volslagene onverschilligheid voor alles, wat buiten zijn eigenlijken werkkring lag, die stille gehooivaainheid, waarbij geen plaats bleef voor verveling of voor geestdrift, maakten Duroc tot een zonderling merkwaardig figuur in de hofhouding, die hem altijd zeer in eere hield. Hij was schier van allen de vertrouweling, gaf nooit raad, luisterde geduldig, bracht over, wat men van hem vroeg, en heeft daarbij nooit eenig blijk gegeven van kwaadwilligheid of baatzucht \').
Bonaparte, die er bjjzonder den slag van had, om uit de menschen te halen, wat er in zat, was zeer op den dienst van een zoo gesloten man als Duroc gesteld, en heeft hem dan ook overladen met rijkdommen en eerbewijzen van allerlei aard. Bewees Savary ook groote diensten , de belooning, die deze er voor ontving, had een andere reden. »Dat is een man,quot; zei Bonaparte, »dien
\') Toen Duroc in 1813 stierf schreef Napoleon: quot;de ilood vnn deu hertog de Frioul hoeft mij leed gedaan. Dit is sinds twintig jaren de eerste maal, dat hij iets doet, waarvan hij kou weten, dat het mij niet aangenaam kou zijn.quot; P. d. li,
30
TWEEDl\'; BOEK.
men gedurig moet omkoopen!quot; En toch, hoe vreemd het klinke, schonk hij hem altjjd een zeker vertrouwen of nam althans den schijn aan van hem te gelooven. Er kwam bij, dat hij de overtuiging had, dat Savary riooit iets zou weigeren. »Ik geloof,quot; zei hij op zekeren dag, »dat, als ik Savary gelastte, zijn vrouw en kinderen de deur uit te sturen, hij het dadelijk zou doen.quot;
Diezelfde Savary, waar allen bang voor waren , was, niettegenstaande zijn zonderling gedrag, in den grond geen slecht mensch. Geldzucht was de hartstocht, die hem beheerschte. Wijl zijne kameraden met zekere minachting op hem nederzagen om zijn gebrek aan alle militair talent, moest hij er wel langs een anderen weg trachten te komen, als zijn krijgsmakkers \'). En dien weg zag hij in de voldoening aan hot stelsel van list en achterklap, dat Bonaparte was toegedaan. Eenmaal op dien weg, kon hij niet weer terug. Hjj was echter werkelijk beter dan zijn naam, en had hij steeds zjjn eerste ingeving gevolgd, hij ware een geheel ander mensch geweest. Gezond verstand, verbeelding, geestdrift zelfs waren hem niet vreemd. Hij wist niet veel, maar leerde graag en oordeelde doorgaans juist. Zijn liegen ging als het ware buiten zijn karakter om en was hij soms hard in zijne uitdrukkingen, toch was hij eer bang dan moedig. Er bestonden redenen, waarom hij Bonaparte vreesde, en toch heeft hij het als minister wel gewaagd, zich tegen hem te verzetten, zoodat het den schijn kreeg, dat hjj meer om de openbare meening gaf, dan om het gevoelen van den keizer. Zooals het meerdelen is gegaan hebben de omstandigheden een kwaden invloed op hem gehad en
\') Gedurende den Oostenrijkschen veldtocht was hij ruim voorzien van geld, om de policie ie betalen in het leger en in de veroverde steden, en kweet zich van dien last met de meeste haudighcid. Kr gebeurde maar ïeer weinig, dat hij niet wist.
TWEKDE BOEK.
het goede, dat in hem was, onderdrukt. De keizer kweekte gewoonlijk de booze hartstochten, die hij in zijn omgeving opmerkte, met ijver aan. Vandaar dat zij onder zijn regeering zonderling krachtig bloeiden.
Keeren wij naar Weenen terug. De onderhandelingen van Tailleyrand gingen langzaam vooruit. Niettegenstaande alle tegenwerking wist hij toch den keizer te bewegen tot den vrede, terwijl de steen des aanstoots, Tirol, door keizer Frans aan Beieren werd afgestaan. Toen Bonaparte , eenige jaren later , op vijandigen voet was geraakt met Tailleyrand, verweet hij hem in zijn drift het traktaat van 1805 en zei, dat de minister hem al de vrtach-ten der overwinning had doen verliezen en dat de tweede oorlog met Oostenrijk alleen daardoor was veroorzaakt, dat het land na den vorige te machtig was\' gebleven.
Voor de keizer Wesnen verliet ontving hij daar in het ■ paleis van Schönbrun vier maires van Parijs, die hem met zijne overwinning kwamen gelukwenschen, en vertrok spoedig daarna naar Munchen, om daar, zooals hij zei, den keurvorst van Beieren de koningskroon op het hoofd te zetten en het huwelijk van prins Eugène te sluiten.
De keizerin, die al eenigen tijd te Munchen vertoefde, was zeer ingenomen met dit huweljjk, waardoor haar zoon verwant raakte met de aanzienlijkste vorstenhuizen van Europa. Zij had haar verlangen te kennen gegeven, dat mevrouw Louis bij de plechtigheid tegenwoordig zon zijn en deze had dat ook wel gaarne gewild , maar haar man verbood het en zij gehoorzaamde.
De keizer, die, naar het schijnt, ook iemand van zijne eigene familie te Munchen wilde laten zien, ontbood mevrouw Murat, die er met zeer gemerigde gevoelens aankwam. Het genoegen van zich te vertoonen en ook iets gerekend te worden werd haar bedorven door de verheffing van een Beauharnais, en zij had, zooals uit het
38
TWEEDE BOEK. 39
vervolg blijken zal, moeite om hare jaloerschheid te verbergen.
Na do teekening van het traktaat kwam Tailleyrand ook aan het hof en het scheen, dat Europa althans in de eerste jaren vrede zou hebben. Het traktaat werd ge-teekend 25 December 1805.
De keizer van Oostenrijk erkende daarbij keizer Napoleon als koning van Italië en stond Veaetie aan Italië af. De keurvorsten van Beieren en Wurtemberg werden koningen en Oostenrijk gaf aan de eerstgenoemde Tirol, de koning van Wurtemberg kreeg eenige steden, de keurvorst van Baden een gedeelte van Preisgau.
Keizer Napoleon nam op zich van den koning van Beieren het vorstendom Wurtzburg te verkrijgen voor aartshertog Ferdinand, die groothertog was geweest van Toskane. Venetie moest binnen veertien dagen geheel door Oostenrijk ontruimd zijn. Dit waren de voornaamste bepalingen van liet vredestraktaat.
X
HOOFDSTUK XVI. 1805-1806.
TOESTAND VAN PAKIJS GEDUKENDE DEN OORLOG. — CAMBA-
CÊRES, — LE BKUN. — MEVROUW LOUIS BONAPARTE. -
HUWELIJK VAN EUGÈNE DE BEAUHARNAIS. — BULLETINS EN PROCLAMATIEN. — NEIGING VAN DEN KEIZER VOOR DE KONINGIN VAN BEIEREN. - JALOERSCHHEID DER KEIZERIN. — DE HEER DE NANSOUTY. — MEVROUW DK * * *. —
VEROVERING VAN NAPELS. - TOESTAND EN KARAKTER VAN
DEN KEIZER.
Ik heb al gezegd, hoe treurig Parijs er uitzag gedurende den oorlog en hoe alle klassen van de maatschappij daaronder gebukt gingen. Het geld werd hoe langer hoe schaarscher, het werd zelfs zoo duur , dat ik, die geregeld geld moest zenden aan mijn man, op een billet van duizend franken, waar ik goud voor inwisselde, negentig franken moest verliezen. Natuurlijk, dat de kwaadwilligheid van dezen geldnood gebruik maakte, om allerlei valsche geruchten te verspreiden. Ik hoorde velerlei aanmerkingen en beoordeelingen, maar hield mij zooveel mogelijk achteraf, wijl de ondervinding mij wel geleerd had , voorzichtig te zijn.
Op de dagen , dat de prinsen en prinsessen ontvingen, ging ik er geregeld heen, eveneens als naar de receptie van den aartskanselier Cambacères, die het hoogst kwalijk nam, als men zich niet bij hem vertoonde. Hij gaf groote
TWEEDE BOEK.
diners en ontving twee malen iu de week. Zijn hotel was op de plaats van het Carousel, waar nu het gebouw staat voor de Gent-Suisses. \') ïegen zeven uur stond er gewoonlijk op het plein een lange rij rytuigen en Cambaceres keek met een zeker genot door zijn raam naar de haast onafzienbare reeks. Men had vrij lang werk, om door het voorportaal bij de groote trap te komen. Bij de deur van de eerste salon stond een deurwachter, die met luide stem den naam afriep der binnentredende gasten. Die naam werd herhaald tot bjj de deur der salon, waar zijn Hoogheid zich ophield. In die salon verdrong zich de menigte. De dames zaten op twee of drie rijen stoelen, de mannen stonden in gelid geschaard en vormden zoo een gang, waar Cambaceres in een deftige houding tusschen doorliep, met al zijn kruisen, de meesten in diamanten, op do borst en een hoogegepoederde pruik op het hoofd, terwijl hij nu rechts, dan links met gena-digen blik een woord tot zijn gasten zei. Als men zeker was, dat hij u gezien had, vooral als hij u een woord had toegevoegd, trok men zich terug, om plaats te maken voor anderen. Men had dan dikwijls veel moeite om zijn rijtuig te vinden en kon hem niet beter het hof maken, dan met hem een volgende keer te vertellen, dat het bijna onmogelijk was, tusschen de menigte rijtuigen terecht te komen.
De aartsschatmeester Lebrun werd lang zoo druk niet bezocht; hij was er veel minder op gesteld en leefde zeer eenvoudig. Was hij dus niet zoo belachelijk als zijn ambtgenoot, hij miste ook enkelen van zijne goede hoeJanig-heden. Cambaceres was beleefd jegens iedereen en wanneer hjj den een of ander zijn steun beloofde, dan kou men er ook zeker van zijn, dat hij zijn woord hield.
\') Dit gebouw is afgebroken onder de regeering van Louis Philippe.
1\'. D. K.
41
TWEEDE BOEK.
Lebrun dacht er meer aan om geld to maken en is daar dan ook bij uitstek in geslaagd. Hij was een baatzuchtig oud man, die, altijd zijn eigen belang zoekend, nooit iets deed of over had voor een ander.
De prinses, die ik het trouwst bezocht, was mevrouw Louis Bonaparte. Bij haar ging men gewoonlijk des avonds, om iets nieuws te hooren. In December 1805 werd het gerucht verspreid, dat de Engelschen plan hadden , een landing te beproeven op de hollandsche kust, en Louis ontving last, dat land te bezoeken en het noorder leger te inspekteeren. Die afwezigheid, die aan zijn vrouw en zijne geheele omgeving een ware verlichting gaf, omdat eigenljjk iedereen bang voor hem was, schonk mevrouw Louis de gelegenheid hare avonden aangenamer door te brengen, dan haar anders was vergund. Men maakte muziek of teekende op een groote tafel midden in de salon. Mevrouw Louis had veel smaak voor de schoone kunsten; zij heeft enkele aardige liederen gecomponeerd, teekende zeer goed en ging graag met kunstenaars om. Jammer, dat zij minder goed den slag had, aan alles dat vorstelijk aanzien te geven, dat haar rang vereischte. Misschien ten gevolge van de hartelijkheid, die zij aan hare voormalige medeleerlingen bewees, en van de gemeenzaamheid , waarmee zij de jonge dames, die haar bezochten , ontving, had zij iets behouden van die kostschoolmanieren, die weinig strookten met de deftigheid dei-vorstin.
Nadat er in eenige dagen niets van het leger was gehoord , wat natuurlijk een levendige onrust wekte in Parijs, kwam de aide-de-camp Lebrun op zekeren avond met de tijding van de overwinning bij Austerlitz, den wapenstilstand en het vooruitzicht op den vrede. Aanstonds werd het heugelijke nieuws in de schouwburgen afgekondigd en aangeplakt op de hoeken van de straten,
42
TWEEDE BOEK.
43
en aanstonds ook week de sombere stemming voor opgewondenheid en vreugde. Het kon niet anders, of iedereen moest getroffen zijn, bij het vernemen van die schitterende zegepraal, en zich onwillekeurig scharen aan de zijde van de fortuin en de glorie. De Franschen, weggesleept door de voorstelling van een overwinning, waar niets aan ontbrak , omdat er vrede op zou volgen, voelden de oude geestdrift weer ontwaken en de algemeene blijdschap behoefde zich ditmaal niet op kommando te vertoonen. Het volk plaatste zich nevens de soldaten en ik meen te durven zeggen, dat Bonaparte op dat tjjdstip het toppunt bereikte van zjjn geluk. De groote meerderheid van het volk juichte hem in zijn ondernemingen toe. Zeker is hij later nog gestegen in aanzien en macht, maar hij heeft de geestdrift en de toejuiching moeten dwingen , en schoon hij ook nu en dan in dien dwang scheen te slagen , toch was voor hem in het bijzonder de feestvreugd bedorven, wijl hij te goed achter de schermen der vertooners zag.
Men begrijpt, dat de groote staatslichamen bij deze algemeene opgewondenheid niet achterbleven met hunne weidsch klinkende frasen. Als men nu in koelen bloede de redevoeringen leest in senaat en tribunaat gehouden, de proclamation van maires en prefecten en de mandementen der bisschoppen, dan vraagt men zich onwillekeurig af, hoe het mogelijk was, dat een menschenhoofd bij zoo veel lof en hulde, niet in de war raakte. Alle glans en glorie van vroeger dagen taande en verbleekte bij die van Bonaparte; de meest beroemde namen verloren hunne be-teekenjs; ■ de faam, die den lof verkondigde van helden uit vorigen tjjd, zou blozen van schaamte, als zjj nu zag, wat eigenlijk lof verdiende enz, enz. \')
\') Do prefect van Pas-de-Calais liet zich aldus uit: om de rustverstoorders ia de beide werelden te vernederen en den vrede op aarde te brengen schiep God Napoleon en rustte, Vert.
44 TWEEDE BOEK.
Op 31 December kwam het tribunaat bijeen en de voorzitter Fabre de l\'Aude deelde meê, dat een aan den keizer gezonden deputatie terug was gekeerd, dat zij wonderen had te verhalen omtrent de dingen, die zij gezien had en een groot getal veroverde vaandels en standaards had meegebracht. De keizer schonk er acht aan de stad Parijs, acht aan het tribunaat en vierenvijftig aan den senaat. Het volledige tribunaat moest die vaandels den senaat gaan aanbieden.
Nadat de voorzitter gesproken had verdrongen zich de tribunen om het spreekgestoelte, om, gelijk men zei, moties uit te brengen voor ivenschen. De een stelde voor het slaan van een gouden medaille, de ander de stichting van een monument, een derde een triomitocht des keizers als in het oude Rome, een vierde, dat de geheele stad Parijs hem te gemoet zou gaan. »De tong is niet in staat,\' zei een der leden, »de woorden uit te spreken , die naar waarde prijzen, wat zoo ver gaat boven onzen lof!\'
Carrion-Nisas stelde voor, dat, ter viering van den algemeenen vrede, de degen, dien de keizer in den slag van Austerlitz had gedragen, plechtig zou worden gewijd en voor eeuwig bewaard, ledereen had nog iets te zeggen, dat het woord van zijn buurman in de schaduw stelde, en deze zitting, die onderscheidene uren duurde , heeft eene verzameling van vleitaal gehoord, als maar zelden zoo op eens voor den dag werd gebracht. En toch wekte datzelfde tribunaat nog de bekommering op van den keizer, omdat er een schjjn van vrijheid aan kleefde. Toch moest dat vleiende tribunaat spoedig daarna worden opgeheven, opdat het despotieke regeeringstelsel ten volle vrij spel hebben kon. Toen de keizer het tribunaat ontbond ontzag hij zich niet rondweg te zeggen: »ziedaar nu den laatsten band verbroken, waarmee ik nog aan do republiek verbonden was!quot;
, TWEEDE BOEK.
Het tribunaat, dat 1 Jauuari 1806 de veroverde vaandels moest overbrengen naar den senaat, besloot tegelijk voor te stellen de oprichting van een gedenkzuil. De senaat haastte zich dit voorstel aan te nemen en voegde daar de bepaling bjj, dat de brief van den keizer, die de toezending der vaandels vergezelde, in marmer zou worden gebeiteld en in de vergaderzaal opgehangen. De leden van den senaat toonden duidelijk, dat zij voor de leden van Let tribunaat niet wenschten onder te doen.
Men begon van verschillende kanten met de toebereidselen voor de feestelijkheden bij de terugkomst van den keizer. Mjjnheer de Remusat zond mij de noodige bevelen voor de schouwburgen, die de stukken moesten opgeven , welke men bij de terugkomst ten tooneele wenschte te brengen. Het Theatre Fr an fais koos Gaston et Bayard, waar de policie enkele noodzakelijke veranderingen in maakte, zoodat b.v. het woord Bourbons in den versregel:
«Et suivro les Bourbons, c\'cst marcher i la gloire,quot;
vervangen werd door
»Et suivre les Franfais, c\'cst etc quot;
De opera repeteerde een nieuw ballet.
Nadat de keizer het vredestraktaat had geteekend verliet hij Weenen, onder uitvaardiging eener voor de weener bevolking en haren souverein vleiende proclamatie, die met deze woorden sloot:
»Ik heb mij slechts zelden aan u vertoond; dit was geen gevolg van minachting of hoogmoed. Integendeel ! Ik heb op geenerlei wijs uwe gevoelens willen krenken tegenover den vorst, met wien ik op het punt stond een vasten vrede te maken.quot;
Men heeft op de voorgaande bladzijden kunnen lezen , welke waarheid in deze woorden aan de Weenors opgesloten lag.
45
TWEEDE BOEK.
Ofschoon het fransche leger te Weenen de tucht goed had bewaard , zag toch de bevolking, met een zeer na-tuurlrjk genoegen, het vertrek der menigte soldaten, die allen behoorljjk moesten worden gehuisvest en gevoed. Om een klein bewijs te geven van de onkosten, die men zich getroosten moest, kan dienen, dat de beide generaals Junot en Bessières hun intrek hadden genomen bij den prins Esterhazy, en dat zij eiken dag uit Hongarije het noodige outvingen, om hun talel schitterend te maken, waarbij vooral de echte , beste Tokayer niet vergeten was. De prins betaalde de rekening \'j.
Ik herinner mij, dat mijn man mij verteld heeft, dut terstond, toen de keizer te Weenen kwam, de keizerlijke kelders werden nagekeken, om te zoeken naar Tokayer. Men vond echter geen enkele flesch; keizer Frans had er voor gezorgd alles mee te nemen.
De keizer kwam op den laatsten dog van het jaar 1805 te Munchen, en den dag daarna werd de keurvorst uitgeroepen tot koniug van Beieren. De keizer deelde dit meê aan den senaat, tegeljjk met het bericht , dat hij het huwelijk van prins Eugene vóór zijne terugkomst wenschte voltrokken te zien.
Prins Eugène haastte zich naar Munchen, nadat hij eerst in even waardige als gematigde taal zijne nieuwe venetiaansche onderdanen had toegesproken. De keizer achtte het van zijn kant plicht een woord van lof te wijden aan het italiaausche leger, en zei in een bulletin ; ïdiet italiaausche volk heeft getuigenis gegeven van een bijzondere geestkracht.quot;
i) Junot, een ollicier, die door de fortuin begunstigd, alle rangen had doorloopen, had veel natuurlijk verstand. Op zekeren dag werd er in zijn bijzijn gesproken over de aanmatigingen van den fransehen adel. «Ik kan mij niet begrijpen, wat die lui togen ons hebben,quot; zei Junot. «Het cenige onderscheid, dat er tusschen ons bestaat, ia dit, dat zij a/staminelingen zijn, terwijl ik een voorvader ben.quot;
T\'-VEEDE BOEK.
Meermalen liet hij zich in gelijken geest uit. »Waarom zouden mijne Italianen zich niet roemrijk kunnen vertoonen op het wereldtooneel. Zjj bezitten geest en hartstocht en hebben dus allen aanleg, om goede militairen te worden.quot; Aan het geheele leger werd nog een uitvoerige proclamatie gewijd, wel op hoogdravenden toou gesteld, maar door de soldaten met geestdrift ontvangen. Een merkwaardig dekreet, waarvan ik echter niet weet, of het ooit is uitgevoerd, luidde aldus :
»Wij nemen de kinderen aan van al de generaals , officieren en soldaten, die bij Austerlitz zijn gevallen. Zij zullen hunne opvoeding erlangen te Kambouillet en te Saint Germain, en mede op onze kosten worden uitgehuwelijkt. Bij hun naam zullen zij dien dragen van Napoleon.quot;
De keurvorst, of liever de koning van Beieren, is een jongere prins uit het huis Zweibrücken. Door uitsterving van de regeerende tak werd hy op den troon geplaatst. Onder Lodewijk XVI kwam hij in Frankrijk en trad daar in den dienst des konings. Al spoedig kreeg hij een re-gement en vertoefde langen tijd in Parijs of in eene andere garnizoensstad in Frankrijk. Gelijk hij zich aan Frankrijk hechtte, was hij er, om zijne aangename, hartelijke manieren, bijzonder gezien en men kende hem onder den naam van Max. Hij wilde echter in Frankrijk geen huwelijk aangaan. De prins van Condé bood hem zijn dochter aan, maar in overleg met zijne familie weigerde hjj, en wel, omdat hij geen geld genoeg had, om op vor-stelijken voet leven, zoodat zijne dochters genoodzaakt zonden zijn stiftsdames te worden. Door het huwelijk van Lodewijk XIV met mevrouw de Montespan, was er echter minder hoog adellijk bloed in de familie gekomen, zoodat er kapittels konden zijn, waarin men mogelijk zou weigeren , die dochters op te nemen.
47
TWEE DU BOEK.
Toen hij later tot keurvorst werd verheven, behield hij altijd zijn gehechtheid aan Frankrijk jen de Franschen. Door den keizer der Franschen koning geworden, trachtte hij dezen zijne dankbaarheid te bewijzen, door een schitterende ontvangst en tegelijk door zeer welwillende bejegening van lederen Franschman. Men begrijpt, dat hij geen oogenblik aarzelde, zijne toestemming te geven tot het huwelijk van zijn dochter. De achttienjarige prinses paarde aan een bevallig uiterlijk rijkdom van talent, vandaar dat dit huweljjk, uit staatkunde gesloten, voor prins Eugene een bron is geworden van veel geluk. Augusta van Beieren hechtte zich met haar geheele hart aan haren echtgenoot en heeft er niet weinig toe bijgedragen, dat men hem in Italië zoo liet heeft gekregen. Schoon, verstandig, beminnelijk en godsdienstig kon zij niet anders als aller harten winnen , dat van haren man in de eerste plaats, en nog op het oogenblik, dat ik dit schrijf, leen beiden hoogst gelukkig en tevreden in Beieren, waar zij zich na al de slingeringen der fortuin gevestigd hebben\').
\') Prins Eugene stierf in 1824. De keizer wns altijd zeer ingenomen met de beiersche prinses. In 1800 o. a. schreef Lij aan Eugene: quot;gij werkt to veel, mijn zoon, en uw leven is te eentoonig. Dat kan voor u goed zijn, maar gij hebt eene jonge vrouw, die zwanger is. Mij komt voor, dat gij uw best moet doen , om de avonden met haar door te brengen en haar afleiding te bezorgen. Waarom gaat gij niet, ten minste eenmaal in de week, naar de komedie? Waarom houdt gij er geen jagermeester en geen honden op na, om vau tijd tot\'tijd op de jacht te gaan? Ik zal u gaarne de middelen er voor toestaan. ■ Er moet meer vroolijkhtid in uw huis zijn, dat is noodzakelijk voor het geluk van uwe vrouw en voor uw eigene gezondheid. Men kan veel afdoen in korten tijd. Ik leef op dezelfde manier als gij , maar ik heb een oude vrouw, die zich best kan vermaken zonder mij. Ik geloof, dat ik meer te doen heb dan gij, en toch houd ik nog tijd voor uitspanning en verstrooiing over. Een jonge vrouw moet afwisseling en ontspanning hebben, vooral in den toestand, waar nw vrouw is. Vroeger hieldt gij nog wel van vermaken, maak dat die smaak weèr terug komt; wat gij om n zelve niet zoudt verkiezen, doe dat om de prinses. Ik woon weer op St. Cloud. Stephanie en de prins van Baden houden
48
TWEEDE BOEK.
Toen de keizer te Munchen was beving hem de lust, om een tijdlang het werk, dat hem zeer had ingespannen, op zij te zetten. De koningin van Beieren gaf daar, naar het schijnt, de meeste aanleiding toe. Deze vorstin, \'s konings tweede vrouw, was niet bepaald mooi, maar zeer bevallig van gestalte en echt koninklijk in hare manieren. De keizer hield zich, — ik geloof niet , dat hij het bepaald meende — of hij verliefd op haar was. Die er hij waren hebben mij verteld, wat een zonderling schouwspel het opleverde, Bonaparte, met zijne niet altijd fijne vormen en vaak slecht gekozen woorden, het hot te zien maken aan eene prinses, die te zeer doordrongen was van de duitsche etiquette, dan dat het haar mogelijk zou zijn geweest, daar ook maar even tegen te zondigen. Vandaar dat de koningin den verliefden keizer op behoorlijken afstand wist te houden, al vond zij ook zijn verliefdheid niet onaangenaam. De keizerin had weinig op met wat zij coquetterie noemde in de duitsche vorstin, en verlangde terug naar Parjjs, omdat het gedrag van haar man haar de blijdschap bedierf over het huwelijk van haar zoon.
Mevrouw Murat begon zich op eens in te beelden, dat het weinig voegzaam was, dat de nieuwe vice-koningin, schoondochter van den keizer, bij hofplechtigheden vóór haar zou verschijnen. Zij hield zich ziek, om die vernedering te kunnen ontgaan , en haar broeder had moeite, om te beletten, dat zij openlijk met hare ontevredenheid voor den dag kwam. Waren wij niet meermalen getuigen geweest van de ontzettende aanmatiging van lieden,
veel van elkander. Twee dagen ben ik bij maarschalk Bcssibres geweest en wij hebben gespeeld als jongens. Gij hadt vroeger de gewoonte van nog al vroeg op te staan Ik zou u raden, dat weêr te gaan doen. De prinses zal er niets tegen hebben, als gij om 11 nnr met haar naar bed gaat, en zoo gij om 6 uur \'s avonds ophoudt met werken, blijven er toch, als gij om 7 of 8 nnr opstaat, nog 10 nren voor u.quot; P. d. K.
Rémusat, Gedenkschriften. 11, 4
49
TWEEDE BOEK.
die op eenmaal door de fortuin werden begunstigd, dan zouden wij ons misschien verwonderen over de lichtge-raaktheid dier prinsen en prinsessen van gisteren, denkende , dat zij eigenlijk nog niet gewoon konden zijn aan al de rechten ou voorrechten aan hun nieuwen stand verbonden , maar wij hebben daar zooveel van ondervonden en beleefd , dat wij ten volle overtuigd zijn geworden , dat niets gemakkelijker bij de menschen ontwaakt dan de ijdelheid. Bonaparte, die dat zeer goed wist, vond juist daar een groote regeerkracht in.
Te Munchen had een groote promotie plaats bij het leger. De zwager van den keizer, prins Borghèse, kreeg een regiment karabiniers. Vele officieren werden bevorderd in rang of in het legioen van eer. Mijnheer Nan-souty o. a. werd groot officier. Hij verdiende dat, als moedig, eerlijk, door het leger hoog geschat officier, die ook in veroverd land zich den naam wist te verwerven van een rechtschapen man.
Het militaire huis des keizers, zeker door het voorbeeld van den meester en den glans der overwinning aangemoedigd , toonde een groote toenadering tot de dames van het huis der keizerin. De liefde, zoo scheen het wel, wilde ook iets te zeggen hebben, wat tot nu toe al te weinig het geval was geweest. Als verzachtende omstandigheid moge gelden , dat men haar meestal te weinig tijd liet, om zich voor goed te vestigen , en dat zij dus te zeer gedwongen was tot haastigen aanval. Uit dien tijd dagteekent do liefde van mijnheer de Caulaincourt voor de schoone mevrouw de C .. . Zij was hofdame sinds den zomer van 1805 en al op zeer jeugdigen leeftijd getrouwd met haar neef, stalmeester van den keizer, die haar, schoon zij iedereen door hare bijzondere schoonheid bekoorde, zeer verwaarloosde. Mijnheer de Caulaincourt werd ernstig verliefd en misschien bleef zijne liefde niet
50
51
geheel onbeantwoord. Toen mevrouw C ... op boe langer hoe meer in het oog loopencle wijs door haar man werd veronachtzaamd besloot zij zich van hem te laten scheiden, en toen mijnheer de Caulamcourt, bij de terugkomst van den koning, gedwongen was, buiten Parijs in stille afzondering te gaan leven, ziju zij te zamen getrouwd.
Ik heb reeds gezegd, dat de keizer, tijdens den oosten-rijkschen veldtocht, er in toestemde, dat de fransche troepen het koningrijk Napels zouden verlaten. Het duurde echter niet laag, of de keizer raakte met den koning weer op minder goeden voet, hetzij dat de laatste zich niet aan zijn woord hield, al te zeer bukkend voor den invloed van Engeland, hetzij dat de eerste zijn plan tot geheele onderwerping van Italië met alle kracht wenschte door te zetten. Wat de oorzaak ook ware, zeker is het, dat op 27 December 1805 op eens eene proclamatie werd uitgevaardigd, waarbij bekend werd gemaakt, dat het fransche leger, onder aanvoering van Jozef Bonaparte, Napels zou gaan veroveren.
»Wij willen niet langer toezien en vergeven,quot; zei de proclamatie, »de napelsche dynastie heeft opgehouden te regeeren. Haar langer voortbestaan is strijdig met de rust van Europa en met de eer injjuer kroon. Rukt op, soldaten, en laat mij spoedig weten, dat geheel Italië aan mij, of mijne bondgenooten onderworpen isquot; •).
Terwijl dus Bonaparte den eenen vrede teekende verbrak hij den andere, lei de grondslagen voor een nieuwen oorlog, beleedigde al de vorsten van Europa en hitste bovenal de engelsche staatslieden tot nieuwe en altijd bitterder vijandschap op.
\') «Drie mttlou heb ik geduld gehad en heb ik vergeven,quot; zei de keizer. «Zal ik voor de vierde maal vertrouwen stellen op de woorden en beloften van een hof, zuuder trouw, zonder eer, zonder verstand?, .. Hukt op, soldaten, toont op welko wijs wij den meineed straffen on j\'aagt de sidderende bataillons, als zij u durven afwachten, in de zee.quot; P. u. K.
tweede boek.
Op 25 Januari week de koning van Napels voor den even bekwamen als dapperen vijand en scheepte zich in naar Palermo, zijn hoofdstad in handen gevend van een nieuwen vorst, die er spoedig bezit van zou nemen. De keizer had, na U Januari het huwelijk van prins Eugène te hebben bijgewoond, Munchen verlaten, was op zijn reis door Duitschland met allerlei eerbewijs begroet en kwam in den nacht van 26 Januari te Parijs terug.
Ik heb gemeend hiermede mijn tweede Bonapaite-\'tjjdvak te moeten sluiten, en wel, omdat ik, na het eindigen van den oostenrijkscheu oorlog, mij den keizer voorstel op het toppunt van zijn roem. Immers toen was het nog de waarheid, dat geheel Frankrijk daarin deelde.
Misschien levert de geschiedenis geen tweede voorbeeld van een macht en aanzien, als den keizer te beurt viel na den vrede van Tilsitt\'); maar al boog zich toen ook voor hem geheel Europa, in Frankrijk was de vurige geestdrift voor de overwinningen reeds belangrijk verflauwd en onze legers , schoon uit onze medeburgers zamen-gesteld, begonnen iets vreemds voor ons te krijgen. De keizer, die met zijn mathematischen geest alles juist wist
\') Geelotcn 7 Juli 1807, nadat ten gevolge van den slag bij Kriedlaml op 14 Juni, aan al de hoop en veiwachting van Pruisen den bodem was ingeslagen. Keizer Alexander van Rusland, op wiens aandrijven vooral do slag was geleverd, sloeg een wapenstilstand voor, die door Napoleon verd aangenomen en de beroemde zamenkomst der beide keizers op een vlo; op de Niemen ten gevolge had. Tilait werd toen neutraal verklaard en Frankrijk , Rusland en Pruisen verlegden daarheen hun hoofdkwartier tijdens de onderhandelingen, liet vredestraktaat bevatte 7 artikelen, allen bijna zonder onderscheid in het voordeel van Frankrijk ec van de familie Bonaparte, in het nadeel vooral van Pruisen. Bij de 7 artikelen werd nog een geheim artikel gevoegd, meer bepaald tegen Engeland gericht en eerst in 1822, onder het ministerie Canning openbaar gemaakt. Dit geheime artikel bevatte, onder vele anderen, ook de bepaling, dat de wereldlijke macht aan dcu paus zou worden ontnomen, Vjjkt.
52
TWEEDE BOEK,
te berekenen, merkte dat zeer goed op. Bij zijn terugkomst van Tilsit hoorde ik hem zeggen: »de militaire glorie, die het langst leeft in het geheugen der nakomelingschap, gaat voor den tijdgenoot spoedig voorbij. Al de veldslagen vau den laatsten tijd hebben te zamen op Frankrijk niet den indruk gemaakt van dien van Marengo alleen.quot;
Had hij beter over die waarheid nagedacht, hij zou de overtuiging bebben gekregen, dat een volk alleen dan behoefte heeft aan glorie, als die werkelijk nut aanbrengt, maar dat een bewondering, die op niets anders als op glans en schittering berust, bjj gebrek aan gezond voedsel, spoedig kwijnt en sterft.
ïe recht of ten onrechte beschuldigde men nog in 1806 de engelsche staatkunde, dat zij er op uit was, ons vijanden te verwekken op het vaste land. In Frankrijk meende men, dat Engeland jaloersch was op onze macht en onzen voorspoed eu dat men daar de gematigdheid, die wij bij onze overwinningen aan den dag hadden gelegd, weinig telde. Wij van onzen kant waren van oordeel, dat de keizer een bewijs gaf van een helder staatkundig doorzicht, door Italië op allerlei wjjs aan Frankrijk te verbinden. Konden wij Engeland al nooit evenaren in zijn macht op de zee, de Middellandsche Zee was althans niet minder belangrijk voor Frankrijk dan zij voor Engeland was.
Natuurljjk daarom , dat de schitterende zegepraal bij den korten veldtocht behaald een diepen indruk maakte op het fransche volk. Oostenrijk bedwongen, twee legers voor het onze op de vlucht, de czar afgetrokken naar zijn land, de keizer van Oostenrijk in persoon den vrede vragend, een vrede, die de heldere blijken van matiging droeg, koningen door onze overwinningen geschapen, een fransch edelman de dochter huwend van een souverein ,
53
TWKUDK BOEK.
eindelijk de spoedige terugkomst van den overwinnaar, die daarin een waarborg scheen te willen geven voor de herstelde rust — dat alles met elkander was wel in staat geestdrift en bewondering te wekken voor den man, die dit alles had gedaan.
De keizer had ruimschoots gelegenheid op te merken, boe hij in de schatting vooruit was gegaan en werd daardoor gesterkt in de raeening, dat de glorie ons een voldoende vergoeding zou zijn voor het verlies aan vrijheid, door het despotisme geleden. De Franschen morren niet, dacht hij, als de keten, die hen boeit, maar een vergulde keten is; gaarne geven zij prijs alles, wat zij aan vrijheid bij de revolutie hebben gewonnen, als zij er de schitterende overwinningen maar voor in de plaats krijgen. Het ergste van alles was, dat hij in den oorlog voor ons een middel tot afleiding zag. Te midden van al de wisselvallige kansen van den strijd had het volk geen tijd, om er over te denken , op welke willekeurige en tyran-nieke wijs het onder zijn gouvernement werd geregeerd. Hij voor zich vreesde den oorlog niet, en zag er voor zijn persoon niet het minste gevaar in, en misschien bedrieg ik mij, maar ik geloof, dat hij er na de overwinning bij Austerlitz nog meer een noodzakelijk gevolg in zag van zijn stelsel; dan wel een voldoening aan een onweerstaanbaar verlangen. De bovendrijvende hartstocht van Napoleon was machtig te zijn. Had hij aan dien hartstocht kunnen voldoen door den vrede, hij had den oorlog niet gezocht. De menschelijke geest streeft onophoudelijk naar de volmaking van dat, wat hem meest bezig houdt. De keizer, altijd vervuld van de zucht naar meerder macht, greep elk middel aan, dat kon leiden tot het doel, en meer en meer gewoon aan de opvolging van zijn wil werd hij telkens feller tot toorn geprikkeld, waar hij tegenistaud ontmoette op zijn weg. Met de
54
tweede boek. 55
fortuin aan zijn zijde versloeg hij de groote legers, die zicli tegenover het zijne stelden en begon steeds vaster overtuigd te worden, dat hij alleen de man was, om het lot van geheel Europa te besturen. Met minachting nederziende op de denkbeelden, die de groote revolutie in het leven had geroepen, en het oor sluitende voor de stem, die sinds twintig jaren al luider en luider om vrijheid riep, deed bij, wat hem goed dacht, en trachtte in de revolutie niet anders te doen aanschouwen als eene verplaatsing van personen. Meer dan eens sprak hij het uit: »de fransche revolutie heeft niets te vreezen, want er zetelt een soldaat op den troon der Bourbons,quot; en tegelijkertijd stelde hij zich aan de vorsten voor, als den beschermer dur tronen: »ik heb,quot; zoo zei hij, »aan de republiek een einde gemaakt.quot; Intusschen speelde hem altijd het groote feodale plan voor den geest, dat hem gedurig tot den oorlog dreef en dat hem de eigenlijke belangen vun Frankrijk uit het oog deed verliezen. Frankrijk was hem niet anders als een groote provincie van het machtige keizerrijk , dat hij regeeren moest. Minder denkende aan onzen voorspoed, dan aan onze grootheid, die in den grond der zaak de zijne was, maakte hij in zijne verbeelding alle souvereinen tot de vazallen van den grooten leenheer. Daarom werden juist de leden van zijn geslacht op deu troon verheven en waren aldus zijn maaksel, terwijl de eed, dien zij moesten afleggen, hen tot onderwerping dwong. »Ik wil het zoo ver trachten ie brengensprak hij, »dat alle koningen van Europa gedwongen zijn, een paleis te bezitten binnen den kring van Parijs. De kroning van den keizer der Franschen zal er juist te schitterender om wezen, als allen daarbij tegenwoordig zijn, om hem hunne hulde te brengen.quot; Behalve de bezwaren, die Engeland hem in den weg lei bjj de verwezenlijking van zijne feodale plannen , was er
TWKIiDK BOHK.
editor uojf eeue moeielylihoitl, die haren oorsprong vond in zijn eigen karakter. Het had er iets van, of in zijn persoon twee menschen vereenigd waren. De eeue mensch, meer reusachtig dan werkelijk groot, krachtig in opvatting en uitvoering beide, openbaarde van tijd tot tijd een deel der grootsche plannen, die hem voor den geest zweefden. Door eene stoute gedachte voortgedreven lette hij weinig op hetgeen hem in de verwezenlijking kon belemmeren. Ware dat plan het heil der menschheid geweest, hjj zou raat de vermogens, die hij had, de grootste mensch zijn geworden, die ooit had geleefd, gelijk hij nu een der meest bnitengewonen is geweest.
De tweede Bonaparte, die onafscheidelijk aan den eersten verbonden was, had een kwaad geweten, werd door onrust en argwaan verteerd, bukte als slaaf voor zijne eigene hartstochten, en vreesde zoo alle macht, die tegen hem over kon staan, dat hij zelfs bang was voor de grootheid, die hij zelf in het leven had geroepen. Bleek hem de noodzakelijkheid van eene of andere instelling, dan duchtte hij tegelijk den invloed, dien zij aan personen schonk, en was er altijd op uit, dien stuksgewijze af te breken. Toen hij titels en majoraten ann zijne maarschalken had gegeven heeft men hem hooren zeggen: »zietdaar eenige lieden, die ik onafhankelijk heb gemaakt, maar ik zal er wel voor zorgen, dat zij niet ondankbaar worden.quot; Door zijn voortdurend wantrouwen verleid was hij er dan ook steeds op uit, verdeeldheid te zaaien. Hij was de zon, het glansrijke middelpunt, waar alle stralen van uitgingen, terwijl die stralen nooit elkander raakten. Die geduchte argwaan, die hem nooit verliet, knaagde als een worm aan al wat hij ondernam of tot stand bracht en was de groote hinderpaal, om iets blijvends en weldadigs voor de wereld in het leren te roepen.
56
TWEEDK BOKK. 57
Hoe dit alles ook zij, zeker is het, dat na den oos-tenrijkschen oorlog zijn despotisme zich krachtiger ontwikkelde dan ooit te voren. Men voelde overal, dat er een zwaar juk begon te drukken, en wie onwillekeurig hot hoofd had gebogen voor den schitterenden glans der overwinning, bemerkte al spoedig, dat hij niet in staat was, het weer op te heffen. Ten einde zich van de gewone menschen meer en meer te onderscheiden omgaf hij zich van steeds luisterrijker pracht. Er werden enkele duitsche gebruiken ingevoerd, die de etiquette hoe langer hoe lastiger maakten en die elke vrije beweging met geweld onderdrukten. Tot op zekere hoogte lag er voor hem een verontschuldiging in de omstandigheid , dat zijne maarschalken en generaals, na den afloop van een veldtocht, allerlei aanmatiging toonden, die tegengegaan moest worden. Het was natuurlijk, dat de bedwinging dier militaire heeren ook dwang op anderen lei, wijl de uit de glorie geboren ti-ots op die wijze eeuigszins werd ontzien. In een brief dien ik van mijn man kreeg, tjjdens zijn verblijf te Weenen, schilderde hij de opgeblazenheid der generaals en de moeite, om vrede met hen te houden. »De militaire loopbaan,quot; zoo schreef hij, »geeft een bijzonder openhartige plooi aan het karakter, waardoor natuurlijk ook de minst edele hartstochten aan het licht komen. Onze helden, die den vijand met open vizier in het open veld verslaan, raken er aan gewoon alles open te behandelen , en zien een soort van gevecht in eiken tegenstand, dien men hun biedt, van welken aard dan ook. Het is merkwaardig hen te hooren spreken over niet-militaire zaken en over elkander. Wat een ander deed en wat wij, leeken in het vak, naar behooren prijzen, is gewoonlijk niets als een bijzonder geluk, een toeval. Wat zij zeiven deden is zoo onmetelijk hoog boven onze gewone bevatting verheven, dat wij met diepen
TWEEDE BOEK.
eerbied en volslagen zelfverloochening hebben te luisteren en vooral niet te oordeelen.quot;
De koizer merkte die eeaigszins oorlogzuchtige houding bij zjjn officiers zeer goed op; hij was bang, dat de burgers zich er aan zouden ergeren, maar voelde volstrekt geen roeping hen te ontzien. Te Munchen reeds was hij gedwongen in verzet te komen tegen de aanmatigende trots der heeren maarschalken, eu bij die gelegenheid bracht zijn persoonlijk belang mede , dat hij met gezond verstand tegenover hen te werk ging. »Denkt er wel om,\' zei hij, »dat ik u alleen in het leger als militairen beschouw. De titel van maarschalk is een zuiver burgerlijke titel, die u aan mijn hof den rang verzekert, waar gij aanspraak op hebt, doch volstrekt geen recht geeft op eenig gezag. Generaals op het slagveld, zijt gij groote heeren aan mijn hof, en aan den staat zijt gij verbonden door een zuiver burgerlijken band, ten gevolge van den titel, dien ik u verleende.quot;
Hij had goed gedaan, als hij deze welverdiende vermaning had besloten met te zeggen;
»Vergeet niet, mijne heeren, dat gij zoowel op het oorlogsveld als aan mijn hof in de allereerste plaats burgers zijt!quot;
58
HOOFDSTUK XVII.
DOOD VAN PITT. - BERAADSLAGING IN IIPÏT JiNGKLSCHE PAll -
LEMENT. - OPENBARE WERKEN. —• TENTOONSTELLING VAN
NIJVERHEID. — NIEUWE ETIQUETTE. — VOORSTELLINGEN IN DE OPERA EN IN DB COMEDIE PRANpAISE. — EENTONIGHEID AAN HET HOP. - GEVOELENS DEIl KEIZERIN. - ME-
VIIÜUW LOUIS BONAPARTE. - MEVROUW MURAT. - DE
BOURBONS. — NIEUWE HOFDAMES. — DE HEER MOLÉ..
Toen de keizer tegen het einde van Januari te Parijs kwam stierf de engelsche minister Pitt in den ouderdom van 47 jaren. Zijn dood was voor zijn vaderland een groot verlies, en een algemeene rouw bracht hulde aan zijne nagedachtenis. Het parlement, dat pas was geopend, stelde een groote som beschikbaar, om zijne schulden te betalen, wijl hij arm gestorven was, en het lijk werd met groote pracht in de abtdij van Westminster begraven. Bij de vorming van bet nieuwe ministerie kreeg Pitts tegenstander Fox de portefeuille van Huitenlandsche Zaken. Bonaparte, die in Pitt zijn hardnekkigsten vijand zag, was blij bij het vernemen van zijn dood, maar zag al heel spoedig, dat de engelsche staatkunde tegenover Frankrijk niet was veranderd en dat het engelsche gouvernement er altijd op uit was, de Mogendheden op het vaste land tegen Frankrijk op te zetten.
TWEEDE BOEK.
De beraadslagingeu van bot engelsche parlement waren iu Januari 1806 vrij opgewonden. De oppositie vroeg, bij monde van Fox, verklaring van de houding van bet ministerie tijdens den jongsten oorlog, en beweerde, dat men den bevrienden keizer van Oostenrijk aan de willekeur van zijn vijand had overgelaten. De ministers legden toen de bepalingen over van een traktaat, door onderscheidene Mogendheden, bij het begin van den oorlog opgemaakt. Dit traktaat hield in , dat er ondersteuning zou worden verleend aan de coalitie, die den keizer zou dwingen tot de ontruiming van Hanover, Duitschland en Italië, den koning van Sardinië op z_ijn troon zou herstellen en de onafhankelijkheid verzekeren van Holland en Zweden. Onze spoedige overwinning verijdelde dat gansche plan. De keizer van Oostenrijk moest het verwijt hooren , dat hij te haastig was te werk gegaan, in plaats van op russische hulp te wachten, en de koning van Pruisen werd, wegens zijne onzijdigheid, als degroote oorzaak van al de ellende beschouwd. De czar was over die onzijdigheid zoo vertoornd, dat bij er waarschijnlijk wraak over zou hebben genomen, had niet de beminnelijke koningin van Pruisen dat gevaar afgewend. Zoo althans liep het gerucht. Keizer Napoleon, die den koning van Pruisen door bedreiging tot die onzijdigheid had gedwongen, meende hem daarvoor te moeten beloonen en stond hem llanover af, tot den nog in het duister liggenden tijd van den algemeenen vrede. Van zijn kant liet Pruisen Anspach aan Beieren en aan Frankrijk de hertogdommen Berg en Kleef, die gegeven werden aan prins Joachim , eertijds Murat.
Men begrijpt, dat onze dagbladen de mededeeling van bovennfenoemd traktaat niet zonder de noodige aanmerkingen in hunne kolommen opnamen en dat er menig bitter woord viel tegen de Mogendheden van het vaste
60
TVVEJSUH BÜI\'.K.
land, die zwak genoeg waren, om de belangen der Aoopiwi van Europa te dienen.
»Wanneer Engeland,quot; zoo sprak er eon, »er inslagen mocht, een vierde coalitie tot stand te brengen , zou Oostenrijk, dat bij de eerste coalitie Belgie, bij de tweede Italië en den linker Rijnoever, bij de derde Tirol verloor, eindelijk geheel ophouden te bestaan. De invloed van het fransche keizerrijk zal voor het vaste land van Europa gezegend zijn. Met dat keizerrijk begint een tijdvak van beschaving, wetenschap , licht en wet. Als een onberaden jongeling heeft de keizer van llusland deelgenomen aan eene gevaarlijke staatkunde. Wat Oostenrijk betreft, men kan het zijn fouten vergeven, wijl het er genoeg voor gestraft is. Toch mag de opmerking niet in de pen blijven, dat, wanneer het in Engeland openbaargemaakt traktaat bekend was geweest, de vrede niet zoo gemakkelijk zou zijn gesloten, en dat graaf Stadion, die het traktaat hielp sluiten, nog aan het hoold staat van het ministerie van keizer Frans.quot;
Al die op- en aanmerkingen , die maar al te duidelijk blijk gaven van een sterke gevoeligheid, baarden vrij wat onrust en deden liet treurig vermoeden rijpen, dat de gesloten vrede wel niet van langen duur zou zijn.
Met den czar was geen verbond gesloten. Onder voorwendsel, dat hij slechts hulptroepen aan Oostenrijk had willen leveren , weigerde hij aan de onderhandelingen over t den vrede deel te nemen, en zeker is het niet vreemd, dat de keizer hem van dat oogenblik af beschouwde als den man , die zijn krachtigste tegenstander zou zijn en de oppermacht hem zou trachten te betwisten. Vandaar dat hij dan ook gedurig den schijn aannam hem laag te schatten.
In Rusland bestaat eene orde, die van den II. George, die alleen gedragen mag worden door generaals, wier
61
TWEEDE BOEK.
verdienste tegenover het rijk duidelijk is gebleken. Zoodia de keizer in zijae hoofdstad terug was gekeerd , kwamen de ridders dier orde hem de decoratie aanbieden. De keizer weigerde het aanbod, omdat hij , gelijk hij zei, geen hoofdaanvoerder was geweest en niets anders had gedaan, als het lot gedeeld zijner wakkere soldaten. Onze dagbladen , die deze bescheidenheid prezen , voegden er bij: »de keizer van Rusland zou de orde verdiend hebben , indien zij mocht worden gedragen door een aanvoerder, die geen overwinnaar werd. Men weet wel, dat keizer Frans den slag bij Austerlitz niet wilde en dat hij dien uog veel minder heeft geleid. Nam Alexander de orde aan, dan hechtte hij daarmee het zegel zijner goedkeuring aan de fouten van zijne generaals ; maar dat was misschien beter, dan de schuld van de nederlaag te werpen op het klein getal Oostenrijkers, dat dapper genoeg heeft gevochten en dat alles heeft gedaan, wat de bondgenoot kon verwachten.quot;
Op 2 Februari verscheen dit artikel in een onzer bladen; daags te voren had men er de proclamatie iu gelezen, waarbij de inval in Napels werd aangekondigd aan het leger. Jozef Bonaparte moest zich, in vereen\'ging met Masséna, zoo spoedig mogelijk van de hoofdstad meester maken. Prins Eugène nam bezit van Venetie en zoo stond geheel Italië onder de macht van Frankrijk. Aan den anderen kant was Noord Duitschland aan ons onderworpen, de door ons geschapen koningen dienden . onae belangen, en het zou niet lang duren, of \'men zou hooren van een nieuw huwelijk, dat de keizer, ter bereiking van zijn plannen, noodzakelijk achtte.
Op zijne terugreis van Munchen had hij enkele uren vertoefd te Augsburg. De voormalige keurvorst van Trier, oom van den koning van Saksen, had hem daar den jeugdigen erfgroothertog van Baden voorgesteld en deze had
62
TWEEDE BOEK.
in nederige houding en mefe van ontzag bevende stem gevraagd, dat het Napoleon mocht behagen hem eene prinses uit zijn hnis tot vrouw te geven. De keizer luisterde welwillend naar het eerbiedige verzoek, en beloofde, dat hij er zich, na zijn terugkeer te Parijs , meê bezig zou houden \'). Eindeljk zond hij zijn broeder Louis naar Holland, ten einde dezen bekend te maken met het land, dat spoedig gedwongen zou worden een troon te vestigen op de overblijfselen zijner oude republiek.
Zoo was op dit oogenblik de toestand van het keizerrijk. Men kon zeggen, een minder eerzuchtig man dan Bonaparte had er meê tevreden kunnen zijn, en de achttiende maand zijner regeering was niet ongemerkt voorbij gegaan.
Wat Frankrijk betreft schenen de partijen tot rust gebracht; alles bukte onder het ijzeren juk; niemand was ongevoelig voor aoo veel glorie, en de keizer trachtte den glans, die hem omgaf, nog te verhoogen door de onderneming van een aantal openbare werken. Zoodra hj) do oogen maar even kon afwenden van de buitenlandsche aangelegenheden wijdde hij de aandacht aan de verbetering der financien. De minister der schatkist Barbe Marbois, die zich ten onrechte den toorn des meesters op den hals had gehaald, werd vervangen door den heer Mollien , een scherpzinnig en handig man. Hij werd bij zijn werk flink gesteund door den minister van financien Gaudin, wiens eerlijkheid, goede trouw en kunde zeer ten bate kwamen van de regeling der belastingen. Men dacht eerst aan de indirecte belasting, en moedigde de weelde, die deze belasting in de hoogte moest drijven, op alle mogeljjke manieren aan, terwijl de geldelijke contribution, door den keizer den overwonnelingen opgelegd, hem in staat
\') l)c/.c WU\'iischc prins was verloofd geweest met prinses Aiignstu vim Beieren , die aan don onderkoning van Italië tot vrouw werd gegeven.
F. u. K.
03
TWEEDF, BOEK.
stelden voor zijn leger te zorgen en bier en daar verbetering en verfraaiing aan to brengen, zonder daarvoor het volk zwaarder lasten op te leggen.
Aan de wegen over den Mout Oénis en den Simplon werd met spoed gewerkt, bruggen werden gebouwd, wegen aangelegd, een stad gesticht in de de Vendée; de kanalen van Ourcq en van St. Quentin werden in verband gebracht en telegrafen opgericht, ten einde de gemeenschap te bespoedigen. St. Denis werd hersteld en aan de kolom op de plaats Vendome de eerste hand gelegd. Er werd een plan gemaakt, om nieuwe kaaien langs de Seine te metselen en het stadsgedeelte, waar de ïuilerien in gebouwd waren, te verfraaien, terwijl terstond met de daartoe noodige afbreking werd begonnen. Do rue Rivoli werd ontworpen en de kolonnade van de Louvre voltooid. De- beeldhouwer Lemot werd met dat werk belast. De brug der knusten werd gebouwd en aan die van Austerlitz begonnen. In de serres van den Plantentuin werden kostbare planten overgebracht uit die van bet kasteel te Schönbrunn , geleerden werden op allerlei wijs aangemoedigd bij hunne studiën en aan de schilders werd de taak opgedragen, onze overwinningen op het doek te vereeuwigen. Het muziekaal Conservatoire werd rijkelijk ondersteund, en de eerste zangmeesters uit Italië werden naar Frankrijk ontboden. Letterkundigen kregen pensioenen, komediespelers ontvingen ruime gratificatiën. Te Pon-taiuebleau en St. Cyr werden militaire scholen gesticht en de keizer bracht persoonlijke bezoeken aan de inrichtingen voor middelbaar onderwijs te Parijs. Ten einde de nationale nijverheid aan te moedigen werd er besloten in bet voorjaar eene groote tentoonstelling te houden, en de minister van Binnenlaudsche Zaken, mijnbeer de Cham-pagny, richtte een schrijven aan al de prefecten, waarbij zij werden uitgenoodigd bekend te maken, dat tegen
64
TWBUDT\') BOEK.
1 Mei op het plein der Invalieclen te Parijs, tenten zouden worden geplaatst, waarin allerlei voorwerpen van nijverheid, zoo voor dageljjksch gebruik, als voor weelde, konden worden ten toon gesteld. Op die wijs werd ook de handel, die ouder den oorlog veel had geleden, uit zijn kwijnenden toestand opgebeurd. De keizer was er op gesteld, dat zijn hof zou voorgaan in pracht en weelde. Het toilet der dames werd op zijn aandraug, gedurig kostbaarder en het ameublement in de paleizen schitterender dan ooit Het franscbe volk, van nature ijdel en weelderig, schikte zich gemakkeljjk naar al die veraangenamingen van liet leven, waar het een zoo bijzonderen aanleg voor heeft, en wij vooral, wier fortuin voor een groot deel van de luim des meesters afhing, wij leefden bij den dag, wedyverend met elkander in rijkdom en smaak van toilet, altijd gedreven door de vrees, om hem te mishagen en de gunsten, die hij ons verleende, meer om ons te binden, dan om ons genoegen te doen, gebruikend , zonder eenigen anderen regel, als die van den keizerlijken wil.
Ik zeg wij, maar mijn man en ik kregen eigenlijk niet veel mee van de giften en gaven. Mijnheer de Rémusat was nooit de rechte gunsteling en ik leefde te midden der steeds grooter wordende hofhouding, bijna onopgemerkt. Was ik eerst, toen ik pas aan het hof kwam, er zeer meê ingenomen, dat ik bij Bonaparte nog al in eenig aanzien stond , de ondervinding had mij later wel geleerd, dat het, bij geheel veranderden toestand, voorzichtiger was, zich een weinig op den achtergrond te houden. In een volgend hoofdstuk heb ik plan eenigszins uitvoeriger te spreken over onze levensmanier aan het hof, ik heb nu nog enkele voorvallen meê te deelen.
Zoodra de keizer in de hoofdstad terug was gekeerd ontving hij de hulde der verschillende hooge staatslichamen.
Kkmusat, Getleiikschrijl.cn. II. 5
05
TWJSISDE I50EK.
0(3
jvv^/vvvv v
Tijdens zijn verblijf te Muncheu was hij er getuige van geweest, hoe de koning en de koningin van Beieren op eeu troon gezeten, de geheelo hofhouding de revue lieten passeeren, waarby iedereen een buiging .maakte voor het vorstelijke paar. Dit gebruik weuschte bij ook in te voeren, en ons werd aangekondigd, dat wjj ons gereed moesten houden voor dezen nieuwen eisch der etiquette. Er moest waarlijk in dat opzicht iets worden gedaan. De revolutie met hare vrijheid en gelijkheid had schier eiken beleefdheidsvorm verbannen. Men wist niet recht meer, wat eigenlijk eeu buiging was, en wij hofdames bemerkten met schrik, dat wij daar zeer weinig in t\'huis waren. Do voormalige dansmeester der koningin Des-préaux werd ontboden , om ons les in het buigen te geven. Hij wees ons aan, hoe wij moesten wandelen en groeten. Onwillekeurig ontstond door deze in de daad kinderachtige bijzonderheid een kenmerkend onderscheid tusschen de dames van het hof en die, die er vreemd aan bleven. AVy kregen langzamerhand vormen en manieren, die anderen niet hadden, en zonder twijfel was het de geest van oppositie tegen het keizerschap, die oorzaak werd, dat de nieuwe vormen en manieren als met opzet werden verwaarloosd en de oude vrijheid behouden bleef. Frankrijk politiseert overal, en wanneer eene dame in een salon kwam kon men aanstonds weten , of zij aan het hof t\'huis behoorde, dan wel in den faubourg St. Germain. Laat men de \'politieke redenen er buiten, dan was het voordeel aan onzen kant. Bij de terugkomst van den koning heeft men het kunnen opmerken. De dames, die krachtens rang en geboorte toegang hadden tot het hof\', gedroegen zich daar, hetzij ten gevolge der vrijheid van manieren , die zij zich hadden aangewend, hetzij omdat zij zich t\'huis gevoelden, nu zij elkander weer op eigen terrein ontmoetten , zoo woelig ea zoo luidruchtig, dat het ko-
TWliEDE HOEK. 67
ninkliike hof eene zeer sterke tegenstelling vormde met wat men aau het stille en geregelde hof van Bonaparte gewoon was.
Op den bepaalden dag plaatste zich de keizer op zijn troon , met de keizerin aan zijn linkerzijde, de prinsessen en de eeredames op taboeretten gezeten, de groot-officiers staande aan beide kanten. De hofdames, de vrouwen van de maarschalken i van de groot-officiers en van de ministers trokken langzaam in prachtig hofkostuum voorbij hunne majesteiten en maakten eene diepe buiging voor den troon. Daarop volgden de heeren. De plechtigheid duurde vrij lang en niemand had er meer behagen in dan de keizer, die hier iets nieuws inzag, iets, dat door hem bij liet fransche hof was ingevoerd. Toch begon het hem al heel gauw doodelijk te vervelen en er werd op haast aangedrongen. Hij had zelfs moeite, behoorlijk op zijn troon te blijven zitten tot het gedaan was, en het scheelde weinig, of hij was boos op ons allen geworden, om den dwang , dien hij, hij alleen, ons en zich zelve had opgelegd.
Weinige dagen later ging hij naar de opera en werd daar door het publiek met veel gejuich ontvangen. Er werd een divertissement nagegeven van Esménard, den dichter van de Scheepvaart.
De decoratien in het divertissement stelden de Pont Neuf voor. Lieden uit alle natiën ontmoetten daar elkander en zongen vol verrukking den lof van den overwinnaar; het parterre zoug meê en op het onverwachts werden er door de zaal een tal van lauriertakken verspreid, onder het luid gejuich van Leve de keizer! Hij was er door getroffen , het kon ook niet anders. Het was misschien de laatste uiting van geestdrift, die niet op kommando geschiedde.
Kort daarop ontying de keizer dezelfde hulde in het Theatre Francais, waar echter een kleine schaduw viel
5*
ÏWKKDK BOLK.
\'V \'w-.\'vrgt;/wwgt;y
op den glans. Men voerde de Athalie op en Talma vervulde de ro! van Abner. Ouder de voorstelling ontving Bonaparte , door een koerier, de tijding van den intocht der franscue troepen iu Napels. Oogenblikkelijk zond hij een aide de camp naar Talrua, met last, dat hjj zijn rol zou staken en voor bet voetlicht zou treden, om het heugelijke nieuws bekend te maken. Talma gehoorzaamde en las het bericht met luide stem, het publiek juichte, maar het was duidelijk, dat het weinig van harte ging.
Den volgenden morgen vertelden de dagbladen den val van »de moderne Athalia,quot; de koningin van Napels, en de diep vernederde vorstin werd op het schandelijkst gehoond en beleedigd, in strijd met alle ridderlijk gevoel en met allen eerbied aan het ongeluk verschuldigd. Bij de opening van bet Wetgevend Lichaam, die spoedig daarop volgde, viel het in het oog, datPontanes, Bonaparte prijzende, zorgvuldig vermeed, de gevallen en overwonnen souvereioen te smaden. Hij stelde de gematigdheid van den keizer in een heldor licht en wees op den wederopbouw der graven van St. Denis. Over het algemeen kan men zeggen, dat de redevoeringen van den heer f ontanes zich onderscheiden door bevalligheid en goeden smaak.
Na zich dus bij herhaling aan het publiek vertoond en met ruime teugen uit den beker der vleiende hulde gedronken te hebben, trok de keizer zich tevug in de Tuilerien en wijdde zich met inspanning aan zijn werk , gelijk wij aan ons leven vol etiquette, dat haast eiken dag meer oefening eischte. Bonaparte omgaf zich met een zoo wijdloopig en vormelijk ceremonieel, dat niemand onzer een vertrouwelijk woord meer met hem kon spreken. Hoe talrijker de hof houding werd des te eentooniger werd het hofleven, waarin iedereen op de minuut af wist, wat hij te doen had, en waarbij niemand er aan dacht, zich te bewegen buiten den cirkel, dien de etiquette om hem
08
TVVËKDE BOEK.
of haar had getrokken. Het despotisme, dat telkens drukkender werd en de vrees, die iedereen vervulde, om een berisping te krijgen voor een ot ander klein verzuim , maakten dat de onderscheidene dienstdoende personen in de Tuilerien, schier met elkander gelijk stonden, de een niet hooger of lager dan de ander. Geest en gevoel behoorden tot die artikelen van weelde, die men zich haast in bet geheel niet veroorloofde. De keizer, omtrent Frankrijk sseer gerust, liet zijn oogen gaan over Europa en zijn staatkunde was niet bevredigd met de onbepaalde macht, die hij over zijne landgenooten, stoffelijk en geestelijk, uitoefende. Stelde hij er vroeger prijs op in het paleis den een of den ander op zijn plaats te zetten of, door een min aangenaam woord , te kwetsen, thans werd hem dat ouverschillig, de hofhouding was veroverd en onderworpen terrein, hij kon die laten voor hetgeen zjj was. Kon hij een juk opleggen, hij deed het, hij had er zelfs den weg van vleierij en verleiding voor over; maar lag het juk, dan bekommerde hij er zich in het minst niet om , of het dragen ook veraangenaamd kou worden.
Toch had die afhankelijke toestand van de hofhouding dit voor, dat men zich bijna nimmer ophield met intrigeren. Iedereen wist, dat de meester gebood en daarom week niemand af van de lijn , waarlangs hij zich moest bewegen. De onderlinge omgang, buiten de etiquette om , gaf een te rustig gevoel, om dat te willen verstoren.
De vrouw van Bonaparte was bijna even afhankelijk als wij. Naarmate de zaken een grooter omvang kregen, naar die mate werd zij er minder in gemoeid, de euro-peesche staatkunde en het lot der wereld gingen haar dan ook weinig ter harte, en de kring, waarin hare denkbeelden zich bewogen, was niet ruim en lag niet hoog. Omtrent haar eigen lot weinig beangst, blij over de ver-
mv mo m? liorsic.
heffing van haar zoon, leidde zij een stil en onverschillig leven. Voor allen vriendelijk, was zij met bijna niemand vertrouwelijk. Naar vermaken zocht zij niet, gelijk de verveling haar niet hinderde. Zacht en opgeruimd van aard, zorgeloos van natuur was de liefde voor haren man langzamerhand bekoeld en werd zij niet langer door die jaloerschheid geplaagd, die haar leven zoo dikwijls verbitterd had. Het was, of zij hem juister had leeren be-oordeelen, en wijl zij daarbij de overtuiging had opgedaan, dat haar toestand veiliger en zekerder was, wanneer zij hem minder met hare klachten en verwijten lastig viel, hield zij zich stil. Een man als hij, ik heb het al meer gezegd, wist weinig van liefde, en do keizerin vergaf hem die afwijkingen, die nu en dan^bij de mannen de plaats van do liefde vervangen.
Zij ging zelfs zoo ver, dat zij zijne voorbijgaande neigingen begunstigde , zoodat zij, zonder ooit boos te worden, naar zijne vertrouwelijke mededeelingen kon luisteren. Hij had last gegeven, dat er bij hare vertrekken een salon iou worden ingericht, waar vrouwen in werden geplaatst uit de burgerklasse, die den titel kregen van aankondiging-dames. De hofdames waren in de eere-salons, zoowel in de Tuilerien als te St. Cloud, Daar achter was de salon, die naar de vertrekken der keizerin leidde, en waar de bedoelde dames zich ophielden. Zij hadden niets te doen, als de deuren te openen bij de komst der keizerin en haar aan te kondigen, evenals den keizer, wanneer die zijn eigen vertrekken verliet, om een bezoek aan de keizerin te brengen. De aankondiging-dames werden onder de schoonste jonge vrouwen gezocht en trokken nu en dan de aandacht van den keizer. Zijn vrouw wist dat, of wist het niet, al naar het hem goed dacht er over te spreken, maar zij trok er zich niets van aan.
Bij zijn terugkomst van Austerlitz zag hij mevrouw X ..,
70
\'quot;WICEDK BOEK.
weer terug, doch bji deed, of hij haar niet zag en de keizerin behandelde haar even als de andere hofdames. Men heeft wel verteld, dat Bonaparte nu en dan de oude herinnering nog eens in het leven riep, maar dit ging dan zoo in het geheim, dat niemand er iets van merkte, zoodat er ook niemand over sprak. De keizer, vast overtuigd , dat de vrouwen-regeering voor de macht der koningen van Frankrijk altijd noodlottig was geweest, had besloten, dat de vrouw aan zijn hof enkel en alleen tot sieraad zou dienen en hij hield woord. Hij beweerde, dat de vrouwen, in Frankrijk althans, meer geest hadden dan de mannen en dat de opvoeding, die zij kregen, haar een handigheid, of een slimheid schonk, waar men zeer voorzichtig mee moest zijn. Daarom was hjj er ook eenigszins bang voor en hield haar op een afstand , en meer dan eens heeft hij, weinig tot zijn eer, vrouwen de slachtoffers gemaakt van zijn ondragelijk humeur.
Hii verbande mevrouw de Stacl, omdut hij haar vreesde, en kort daarop mevrouw de Balti, omdat zij zich een aardigheid op hem had veroorloofd. Onvoorzichtig had zij zich uitgelaten tegenover een hoog geplaatst man , dien ik niet ;zal noemen en die het aan den keizer over vertelde. Die man was edelman en kamerheer; men ziet, dat Bonaparte onder alle klassen lieden vond, die hem dienden, zooals hij gediend wilde zijn.
In den loop van dezen winter begon het ongelukkig huiselijk leven van mevrouw Louis de aandacht te trekken. De tyrannic van haar man strekte zich uit tot de geringste kleinigheid. Zijn karakter was even heersch-zuchtig als dat van zijn broeder, maar hij moest zich beperken binnen de muren van zijn huis. Tot hiertoe had mevrouw Louis weinig of niet geklaagd, toen eene onvoorziene omstandigheid haar noopte haar hart voor hare moeder uit te storten.
71
TWKEDK liOElv.
72
Louis Bonaparte was zielceljjk. Sinds zijn terugkomst uit Egypte werd hy gekweld door een plaag, die men niet kende, maar die zijne handen en beenen zoo verzwakte, dat hij in al zijne bewegingen belemmerd was en zeer moeiolijk liep. De kunst spande vruchteloos pogingen in tot genezing. Corvisart, de lijfarts der geheele familie, ried hem aan een laatste middel te gebruiken, dat nog al walgelijk was \'). Hij dacht, dat een heftige huiduitslag misschien eeue goede afleiding zou géven en men besloot op het vorstelijk bed de lakens te leggen van een lijder aan besmettelijken huiduitslag uit een van de hospitalen. Zijn hoogheid moest zich daarin wikkelen en zells het hemd van zulk een walgelijken lijder aantrekken. Louis , die voor de buitenwereld niets van dit alles wilde weten, dwong zijn vrouw, in hare gewoonten niet te veranderen. Zij sliepen in dezelfde kamer, ieder op een afzonderlijk bed, dat echter door één gordijn wamp;,s omgeven. Hjj beval, dat dit op denzelfden voet moest blijven voortgaan, er in zijne onhebbelijke jaloerschheid bijvoegende, dat een man zijn vrouw , met hare gewone onstandvastige natuur, niet alleen kon laten. Mevrouw Louis, die zelf ziek was, onderwierp zich aan deze echtelijke willekeur, al kou zij moeielijk haar gevoel van walging overwinnen.
Dr. Corvisart, die haar behandelde en wel zag, dat zij telkens bleeker en lusteloozer werd, kwam , door vragen en vorschen, achter de waarheid van het huiselijk leveu. Terstond deelde hij deze vreemde geschiedenis aan de keizerin meê en zei, dat de ongezonde lucht in de slaap-
lt;) lu het Memuriaal van St. Helena leest men: «de schooue Ualiaansehe vrouwen deden wel haar best, maar ik was zeer ongevoelig voor hare verleiding. Zij stelden zich schadeloos bij mijn gevolg. Een harer, de gravin C. , heeft, toen wij Brescia doortrokken, aan Lonis een blijk van haar gnnst gegeven, dat hem lang zal heugen.quot; P. d. 11,
T WISE DE BOEK.
kamer van Louis zeker een hoogst schadelijken invloed moest oefenen op zijne vrouw.
Mevrouw Bonaparte maakte er hare dochter opmerkzaam op en deze verklaarde, dat zij dit al lang had gedacht, maar verzocht tegelijk dat niemand zich met de zaak zou bemoeien. Door haar gevoel overweldigd stortte zij eindelijk haar hart eens uit en hare moeder luisterde met innig medelijden over zoo veel verdriet en met bewondering te geljjk over een zoo trouw volgehouden zwijgen. Hoe kon het anders, of de keizerin deelde alles aan den keizer meê, die veel van Hortense hield en daarom zijn broeder een vermaning wilde toedienen, maar van dezen ten antwoord kreeg, dat hij, als men zich in zijn huiselijke zaken wilde mengen , oogenblikkelijk Frankrijk zou verlaten. Bonaparte was doodelijk bang voor schandalen in de familie en misschien niet minder voor het onverdragelijk humeur van Louis. Vandaar, dat de zaak hierop uitliep, dat Hortense met den raad om geduldig te zijn, naar huis werd gezonden. Gelukkig zag Louis van het walgelijke genezingsplan af. Het was hem ook te sterk, maar hij vergaf het zijn vrouw nooit, dat zij over hem had geklaagd.
Ware hare dochter gelukkiger geweest, aan het geluk der keizerin had in deze dagen niets ontbroken. De familie Bonaparte, die het veel te druk had met zich zelve, liet baar met rust. Jozef, die niet te Parijs was, maakte zich gereed, den troon van Napels te beklimmen; Lucien was voor altijd uit Frankrijk gebannen; Jerome deed een kruistocht op zee langs de kust, mevrouw Bacchiochi regeerde te Piombino; de prinses Borghéze, die of aan hare geneesmiddelen, of aan vermaken dacht, bemoeide zich overigens met niets. Alleen mevrouw Murat was nog in de gelegenheid hare schoonzuster te plagen, maar zij was veel te veel vervuld van allerlei groote plannen
73
TWEEDE liOEK.
en de keizerin zelve «.ou niets liever hebben gezien , clan dat Murat hier of daar ver vun Parijs, op een of anderen troon werd geplaatst.
Mevrouw Murat spande al hare krachten in, om dit van haar broeder gedaan te krijgen. Zij vleide hem, zij kwam zijn geheime wenschen te gemoet, zij leende hem haar huis, als hij dat om eene of andere reden noodig had, en spreidde bij de feesten, die zij gaf, een weelde ten toon als zij wist, dat geheel naar het hart des keizers was. Met de meeste belangstelling besprak zij met baai-broeder de kleinste bijzonderheden der étiquette, die aan het hof in acht moest worden genomen ; op vaak overdreven manier lei zy een deftigheid aan den dag, die haar broeder deed zeggen, dat zij voor koningin in de wieg was gelegd , en ten einde geen enkel middel te verzuimen om haar doel te bereiken vleide zij zelfs Maret, die vrij wat te zeggen had aan het hof, en streefde naar de vriendschap van Fouche. Deze verstandhouding van mevrouw Murat met twee mannen, waar hij niet goed meê te recht kon, verdroot Tailleyrand , die toch Murat al niet kon uitstaan, en die van zijn toen nog grooten invloed gebruik maakte, om de plannen van mevronw Murat te dwarsboomen. Murat, die dat zeer goed wist, liet do zorg voor zijn belangen geheel over aan zijn vrouw en was er alleen op uit, aan den keizer geen enkele reden van ontevredenheid te geven en alles van hem te verdragen. Dapper zonder wederga op het slagveld, bezat hij weinig echt veldheerstalent, maar vroeg altijd op den meest gevaarlijken post te worden geplaatst. Bij aangename manieren ontbrak het hem niet geheel aan geest, en ofschoon hij in zijn kleeding, evenals ia al zijn doen iets theatraals had, lag er toch een waas over hem van den echten gentleman, zoodat niemand er aan dacht, om hem te bespotten. De keizer vertrouwde hem niet,
74
TWKEDM BOliK. 75
ruaar gebruikte hem in menige lastiga omstandigheid, omdat hij niet bang voor hem was en omdat hij een wonderlijk sterke neiging had, iedereen te gelooven, die hem wist te vleien. Hoe vreemd het klinke, gaat die licht-geloovigheid dikwijls met een sterk wantrouwen gepaard, en de meest argwanende vorsten waren dikwijls voor vleierij bet meest toegankelijk.
Na de terugkomst van Austerlitz werden de belooningen aan de generaals niet vergeten. Sommigen hunner kregen rijke dotation, om hen voor de onkosten van den veldtocht schadeloos te stellen. Generaal Clarke werd grootofficier van het legioen van eer, omdat hij zich als gouverneur van Weenen verdienstelijk had gemaakt. Tot dien dag toe was Clarke altijd vrij kool en onverschillig door den keizer bejegend, omdat hij verdacht was van eene bijzondere voorliefde voor het huis Orleans. Clarke, die tijdens de restauratie vol toewijding voor het vernieuwde koningschap was, heeft echter , wat door niemand ooit is betwijfeld als door Napoleon alleen\', den keizer als een eerlijk en rechtschapen man gediend.
In den loop van den winter bracht de kroonprins van Beieren een bezoek aan ons hof. Hjj was jong, hard-hoorig en niet bijzonder beminnelijk, maar zeer beleefd en vol eerbiedige bewondering voor den keizer. In de Tuilerien als gast ontvangen werden er twee kamerheeren en een stalmeester ter zijner beschikking gesteld en hem alle mogelijke eerbewijzingen aangedaan.
In Februari werd mevrouw Maret, op verzoek van mevrouw Murat, tot hofdame benoemd, tegelijk met de dames de Chevreuse) de Montmorency cn de Montemart.
ïailleyrand had de hertogin de Luyues er toe weten te bewegen, dat zij hare toestemming gaf, dat hare schoondochter de Chevreuse een betrekking aannam aan het hof des keizers. De hertogin was volbloed royaliste en niets
TWEICDK liOJSK.
76
met den man ingenomen, die, naar bare meening, volstrekt ten onrechte op deu troon van Frankrijk gezeteld was. Maar Bonaparte dreigde, Tailleyrand raadde en slaagde, als naar gewoonte. Mevrouw de Cuevreuse was mooi, doch had rood haar \'). Geestig van aard en door hare geheele familie bedorven , wist zij op alle manieren altijd haar zin te krijgen. Toen zij aan het hof kwam bad zij al een zeer zwakke gezondheid. De keizer, waarschijnlijk wijl hij haar met geweld bad veroverd, was buitengemeen vriendelijk voor baar. Tusschenbeiden scheen het, dat zij geheel onder zijn invloed was, maar een oogenblik later liet zjj hem, even als ieder ander, het humeur ondervinden van een bedorven kind. Zeker verschafte zü hem een genot, dat hij bij zoo velen vruchteloos zocht, dat van strijd en overwinning. Als mevrouw Chevreuse nu en dan met een opgeruimd, lachend gezicht deel nam aan de prachtige en weelderige feesten van her, keizerlijke hof, zei Napoleon, die ook de minste zegepraal op prijs stelde : »wij hebben den afkeer van mevrouw de Chevreuse toch overwonnen!quot; Ik geloof niet, dat bij er ooit geheel in geslaagd is.
Mevrouw de Montmorency, vroeger barones, nu her-togiü, die in vriendschappelijke betrekking stond met Tailleyrand, werd mede door hem overgehaald, om aan het hot te komen. Achter den drang van Tailleyrand stond het verlangen, om een uitgestrekt woud terug te krygen, dat wegens uitwijking uit het land verbeurd was verklaard, maar nog niet verkocht. Zij nam een uitstekende houding aan in hare nieuwe betrekking, was noch trotsch, noch vleiend van natuur en liet in niets merken, dat zij geen volkomen vrjje keus had opgevolgd.
\') Op zekeren dag maakte de keizer haar daar een verwijt van. „Het is mogelijk, dat ik rood haar heb,quot; zei ze, \'/maar nog nooit heeft een man mij dat gezegd.** P. d R,
TWEEDE BOEK.
Het was dnidelijk te zien , dat hare omgeving Baar beviel en dat zij niet gaarne weer was heengegaan. Haar aanzienlijke naam verzekerde haar de meest mogelijke onderscheiding, te meer, wijl de keizer zelf bij herhaling verklaarde, dat hij eerbied had voor den ouden geschiedkundigen adel.
Dit roept mij een aardig gezegde van Bonaparte voor den geest. Toen hij eens aan het uitdeden en herstellen van titels bezig was bepaalde hij, dat al de hofdames gravinnen zouden zijn. Mevrouw de Montmorency, die in \'t geheel geen nieuwen titel noodig had of verlangde, vroeg hem, of het haar niet geoorloofd was, dien van barones te blijven dragen, wijl die zoo goed klonk bij haar naam. »Dat zal moeielijk gaanantwoordde Bonaparte lachende, »want gij zjjt eigenlijk niet christelijk genoeg, mevrouw,quot; \')
Weinige jaren later schonk Napoleon aan de Montmorency\'s en de Mortemarts een groot deel terug van het vermogen, dat zij hadden verloren. Mijnheer de Mortemart, die geweigerd had stalmeester te worden, omdat die betrekking hem te lastig viel, werd gouverneur van Ram-bouillet, en wij hebben een vicomte de Laval-Montmorency ontmoet, den vader van den latereneereridder van Madame 1), die een der hartstochtelijke bewonderaars van Bonaparte was.
Van nu af aan werd het verlangen om aan bet hof te worden geplaatst hoe langer boe sterker en de hofkring werd gedurig uitgebreid. Eerzucht, vrees, ijdelheid , zucht naar genot, hoop om vooruit te komen, al ^ulke
77
) Madame was de titel der gemalin van den oudsten broeder des konings. Napoleon gaf dien aan zijae moeder, onder Louis Philippe was prinses Adelaide, de zuster van den koning, de ollicieele Madame, VeRi,
TWEEDE BOKK.
krachten werkten mee, dat de schoonste en edelste namen aan het hof werden gehoord. In Maart trad ook de laatste afstammeling der Molés in keizerlijken dienst. Mathieu Molé was toen zes en twintig jaar. Gedurende de revolutie , die aan zijn vader het leven kostte, geboren en al vroeg vrij in zijn doen en laten, had hij zich gewijd aan ernstige en degelijke studie. Op raad van zijn bloedverwanten huwde hij, negentien jaren oud, met mejuffrouw de la Briche, eene schatrijke erfgename en nicht van mevrouw d\'Houdetot, over wie ik een en andermaal sprak. Mynheer Molé, die ten gevolge eeuer moeielijke en treurige jeugd, zeer ernstig was van natuur, had niets op met gewone wereldsche genietingen en besteedde zijn tijd aan het maken van kleine of groote opstellen. Op het einde van 1805 schreef hij een werkje van wijsgeerigen aard, dat niet overal even helder was en over het kunnen en willen van den mensch handelde. Zijne vrienden, door menige opmerking, die er in voorkwam, getroffen gaven hem den raad het te laten drukken , en zijn schrijversijdelheid deed hem daartoe besluiten. Het publiek ontving het, met het oog op den jeugdigen leeftijd van den schrijver, vrij zachtmoedig en verschoonend. Men erkende, dat er werkelijk een wijsgeerige geest uit sprak, maar men merkte er tegelijk een neiging in op voor de absolute macht, en meende, dat hier het bewijs in lag, dat de schrijver de gunst zocht van den man, die de macht in banden had. Hetzij, dat hij daar werkelijk aan dacht, hetzij dat hij bang was geworden voor eene vrijheid, waarvan hij niets als ellende had gezien, de jonge Molé gaf zijn werk in het licht en werd druk besproken.
Op de terugreis uit Weeuen las mijnheel\' Fontanes, die veel met den jongen Molé ophad, het werk voor aan Bonaparte en deze was er zeer meê ingenomen. De daarin uitgedrukte gevoelens, de fraaie stijl, de beroemde naam
78
TWEEDE BOEK.
Mole, alles werkte mee, om dea keizer gunstig te stemmen, zoodat hij den schrijver wenschte te zien. Met dien eigenaardigen slag , dien hij had, om vooral jeugdige lieden voor zich te winnen , wist hij er Molé toe te bewegen , in staatsdienst te treden. Onder de belofte van spoedig vooruit te komen werd hij als auditeur geplaatst bij Bin-nenbudsche Zaken. De vriend van Molé , d\'Houdetot, werd, op zijn aandrang, tegelijkertijd benoemd tot auditeur bij Marine. De vader van mijnheer d\'Houdetot was, tijdens hij bevel voerde in de koloniën, gevangen genomen door de Engelsehen bij de verovering van Martinique. In Frankrijk teruggekeerd bracht hij eene vrouw meê en negen kinderen, waaronder vijf dochters, die meest allen zijn getrouwd. Een er van, mevrouw de Barante, wordt tegenwoordig voor de schoonste vrouw van Parijs gehouden.
Door al die benoemingen en plaatsingen kwam de parij-sche wereld tot zekere rust, omdat zij een band vlochten om den keizer en dat deel der maatschappij , dat zich lang op een afstand had gehouden. Ik voor mij was daar zeer meê ingenomen. De vooroordeelen weken op den achtergrond , de scherpe kanten der maatschappij werden afgeslepen, de eerzucht, de vermaken, de weelde werden het deel van allen en de afkeurende kritiek verloor in kracht. Had Bonaparte, die zoo handig zijue lieden wist te kiezen en te winnen, een stap verder gedaan, had hij zijne regeerkracht elders gezocht als in het geweld, had hij het verlangen naar rust, dat de edelste geesten vervulde, beter begrepen, had hij goede en degelijke instellingen geschonken aan het land, zoodat het niet langer van zijn luimen behoefde af te hangen, zeker ia het, dat de overwinning, die hij op menige herinnering, menig terug-wenschen, menig vooroordeel behaalde, even duurzaam ware geweest, als zij voor het oogenblik schitterend was. Helaas, de vrijheid, de waarachtige vrijheid ontbrak en
79
TWEEDE BOEK.
80
/
het was onze schuld, dat wij dit niet duidelijk in hebbeu gezien. De keizer bracht den toestand der financien in orde, hij beurde den handel op, moedigde kunsten en wetenschappen aan, erkende de verdiensten in elke klasse der maatschappij, maar drukte onwillekeurig op alles den stempel der slavernij. Terwijl hij alles zelf bestuurde en regelde was hij het altijd zichtbare middelpunt der nationale beweging. Men verhaalt, dat hij , toen hij zijn eersten veldtocht naar Italië ondernam, aan een bevrienden dagbladschrijver zei: »denk er om, dat gij, bij de vermelding onzer overwinningen, altijd over mij spreekt; begrijpt gij, over mijl\' Dat mij was de eeuwige kreet zijner persoonlijke eerzucht. »Noem niemand als mij, prijs niemand , bezing niemand, schilder niemand als mij !quot; riep hij tot den redenaar, den zanger, den schilder. »Ik zal u betalen, wat gij vraagt, maar aan mij zijt gij verkocht!\'\' Niettegenstaande zijn vurig verlangen , om zijne eeuw als een eeuw vol wonderen te kenmerken, riep bij zelf do worm in het leven , die aan den wortel knaagde van elk zich ontwikkelend talent. Want de slaafsche afhankelijkheid doet kwijnen en sterven , wat alleen in vrijheid tot bloei komt en vruchten draagt.
----ooojgooo-----
HOOFDSTUK XVIII.
CIVIELE LIJST VAN DEN KEIZER. - BIJZONDERHEDEN OMTRENT
ZIJN HUIS EN ZIJNE UITGAVEN. - TOILET VAN DE KEIZERIN
EN VAN MEVROUW MURAT. — LOUIS BONAPARTE. - ÏEESTEN
AAN HET HOF. — DE FAMILIE DER KEIZKRIN. — HUWELIJK VAN PRINSES STEPHANIE. — JALOERSCHHEID VAN DE KEIZERIN. — SCHOUWBURG VAN MALMAISON.
Het komt mij niet ongepast voor, hier enkele bijzonderheden mee te deelen , omtrent het inwendig beheer van het buis des keizers. Ofschoon tegenwoordig het personeel van zijn hof nog meer vergeten is dan al het andere, is het misschien niet onaardig om te weten, hoe nauwlettend hij de uitgaven en de bewegingen had geregeld van allen, die in zijn dienst stonden en in zjjne omgeving leefden. Men vindt hem overal terug aan zich zelve gelijk, en zeker is die volkomene toepassing van een eenmaal aangenomen stelsel niet een van de minst merkwaardige bijzonderheden in zijn karakter. Mijne mededeelingen betreffen onderscheidene tijdvakken van zjjn regeering, maar van 1806 af bleef alles bijna onveranderd ; kleine wijzigingen in zaken van ondergeschikt belang brachten geen verstoring aan van het algemeene plan , dat ik in enkele trekken wil meêdeelen.
De civiele lijst bereikte onder Bonaparte een som van
Rémusat, Gedenkschriften. II. (i
TWKliDJi BOEK.
25 millioen (franken) daar kwamen bij 3 millioen van bosschen eu domeinen en 8 millioen van de civiele lijst van Italië, van welke laatsten prins Eugène er 4 ontving. In Piemonfr was de opbrengst van de civiele lijst en de domeinen zatuen 3 millioen. Toen prins Borghese daar gouverneur was kreeg hij er de helft van. Eindelijk kwamen er 4 millioen uit Toskane, die met mevrouw Bac-chiochi als groothertogin werden gedeeld. Ue keizer had dus een inkomen van 35,500,000 franken \').
Hij had zelf de beschikking over de geheime uitgaven van het ministerie van Buitenlandsche Zaken en over de kas der schouwburgen, die 1,300,000 bedroeg en waarvan 1,200,000 aan het jaarlijksche budget van traktementen enz. werden besteed. Het overige werd gebruikt voor gratificatiën aan acteurs — Talma ontving meer dan eeuw 20 tot 30,000 franken —aan kunstenaars, letterkundigen eu ook wel aan beambten van het keizerlijke huis. De keizer beschikte mede over de gelden der policie, na aftrek van de traktementen der ambtenaren van het ministerie. De policie-kas bedroeg een vrij aanmerkelijke som. Zij werd bijeengebracht door de opbrengst der loterij, die jaarlijks op ruim 4,000,000 werd geschat, door de bijdrage, door de dagbladen aan het ministerie op te brengen, bijna 1,000,000 en eindelijk door de betaling voor buitengewoon zegel, paspoorten en het recht om wapenen bij zich te dragenquot;).
\') Meu zal do volgende mededeelingeu misschien eeuigszius nietig of kinderachtig vinden , maar zij maken een noodzakelijk bestanddeel uit van getrouwe gedenkschriften. Men dieut daarenboven niet te vergeten, dat mijne moeder op het oogenblik, dat zij dit schreef, door de herinnering aan de weelde van het keizerlijke hof te meer was getroffen , omdat zij de nan armoede grenzende eenvoudigheid der eerste jaren van de restauratie om zich zag. Thans is de weelde van het eerste keizerrijk wel zoo zter ovet-troffen , dat wij, die heel andere dingen zien, haast aan zuinigheid gaan deuken. 1\'. igt;- R.
\'J) üe minister Fouché had zijn rijkdom te danken aan de opbrengst der loterij. Aan Savary leverde zij ongeveer 1000 franken eiken dag.
82
ÏWEJSDli BOEK.
De vergoeding door den overwonnen vijand te betalen vormde een afzonderlijk domein, waar Bonaparte geheel naar welgevallen over beschikte. Hij gebruikte er een groot gedeelte van ter goedmaking der kosten van den oorlog in Spanje on der krijgstoerustingen tegen liusland. Een ander deel verwisselde hij voor diamanten en edelgesteenten , die in de kelders der Tuilerien bewaard werden en die in 1814 de oorlogskosten goedmaakten , te noodzakelijker, wijl bet gezonken krediet alle hulpbronnen had doen opdrogen.
In het keizerlijke huis heerschte de meest mogelijke orde. Er werden groote traktementen betaald , maar alles was zoo ingericht, dat geen enkel ambtenaar misbruik kon maken van de hem toevertrouwde gelden.
De groot-officieren hadden een vast inkomen van 40,000 Ir. Gedurende de twee laatste jaren zijner regeering verbond de keizer aan het ambt eene belangrijke dotatie, behalve de dotatien, die de waarnemers persoonlijk ontvingen.
De betrekkingen van opperhofmaarschalk, opperkamerheer en opperstalmeester werden elk begunstigd met eene dotatie van 100,000 fr. De grootaalmoezenier en opperjagermeester 80,000 fr., de opperceremoniemeester 60,000. De intendant en de schatmeester kregen 40,000. De intendant was de heer Daru, later door den heer de Champagny vervangen. De eerste prefect van het paleis en de eereridder der keizerin ontvingen 30,000 fr.
Mijn zwager Nansouty heeft eenigen tijd de betrekking waargenomen van kamerheer bij de keizerin; toen die opgeheven werd benoemde de keizer hem tot zijn eersten stalmeester. De eeredame had 40,000 fr., de dame d\'atours 30,000. Er waren 18 kamerheeren. De oudsten hadden, naar eene regeling, die elk jaar werd opgemaakt, 12, 6 of 3,000 fr. De anderen hadden het eenvoudig als een eerepost te beschouwen. De keizer had de vaste gewoonte,
6*
83
TWEEDE 130EK.
voor al deze betrekkingen , de belooning elk jaar te bepalen , waardoor dus ieder ambtenaar afhankelijk bleef van de keizerlijke gunst.
De stalmeesters hadden 12,000 Ir., de prefecten van het paleis 15,000, even als de ceremoniemeesters. Ieder aide de camp had als officier vau het keizerlijke huis 24,000 fr.
De opperhofmaarschalk of grootmeester had het beheer der uitgaven voor mondbelioelten , dienstboden-personeel, verlichting, verwarming enz. Deze uitgaven beliepen ongeveer 2,000,000 fr.
De tafel van Bonaparte was altijd goed en ruim voorzien, liet servies prachtig en rijk. Bij gala-diuers werd verguld ziver gebruikt, dat de dames Murat en Borgliéze altijd op tafel hadden.
De opperhofmaarschalk was de chef der prefecten van het paleis. Hij had een kostuum van purperkleur met zilver geborduurd. De prefecten droegen hetzelfde kostuum met een weinig minder borduursel er op.
De uitgaven van den opperstalmeester beliepen 3 of 4,000,000 fr. Er bevonden zich ongeveer 1200 paarden in de stallen. De rijtuigen waren over het geheel meer stevig en sterk dan elegant. Groen was de hoofdkleur. De \'keizerin hud enkele fraaie rijtuigen voor zich zelve , maar geen eigen staldienst. De opperstalmeester en de stalmeester hadden een kostuum donker blauw met zilver.
De eerste kamerheer had het toezicht op de kamers, de kleeding, de feesten, de muziek der keizerljjke kapel, de tooneelvoorstellingen aau het hof, de kamerheeren van den keizer en de keizerin. Zijn uitgaven beliepen gewoonlijk 3,000,000 fr. Hij was gekleed rood met zilver. De opperceremoniemeester, die weinig uitgaven had, had een budget van 300,000 fr., zijn kostuum was violet met zilver. De opperjagermeester bracht in rekening
84
TWEEDK BOEK.
700,000 fv. Hij droeg groen met zilver. De kapel van het paleis kostte 300,000. Meubilair en gebouwen stonden onder het toezicht van den intendant. Hij besteedde jaarlijks 5 of 6,000,000 fr.
Jaar door jaar gerekend kostte het huis des keizers dus 15 of 16,000,000 fr. In de laatste jaren heeft hij eenigo nieuwe gebouwen moeten betalen, waardoor de uitgaven hooger werden.
Elk jaar werden te Lyon behangsels en meubelen besteld voor de verschillende paleizen, ten einde zoo de fabrieken in die stad te begunstigen. Evenzoo moesten er gedurig fraaie meubelen, bronswerken, porceleinen . worden geleverd, die in de magazijnen werden bewaard, ïoen do koning terugkeerde waren al de paleizen in uitstekende orde en de magazijnen vol. Toch hebben do duurste jaren, dat van de kroning en het huwelijk ei* onder begrepen, niet meer gekost dan 20,000,000 fr.
Bonaparte had voor zijn toilet 60,000 fr. noodig. Een enkel jaar iets meer. Als hij in het veld was werden hem schoon linnen en kleederen nagezonden. Hij was slordig en had dus veel schoon goed noodig. Zat een kleedingstuk ook maar eenigszins lastig dan werd het onmiddellijk weggegooid. Verschil van fijnheid in linnen of laken kon hij niet verdragen. Zijn wenach was juist gekleed te gaan als de officiers van zijn garde en hij was er altijd over uit zijn humeur, dat zijn kleeding zoo veel kostte, ofschoon hij, hetzij uit luim of uit onhandigheid, gedurig iets nieuws of iets anders noodig had. Zoo had hij de gewoonte hot vuur met zijn voet terecht te leggen en verbrandde dus gedurig zgn laarzen. Vooral als hij driftig was kon hij wonderlijk met zijn voet in het vuurwerken.
Mijn man is jaren lang zijn gardorobemeester geweest, zonder er ooit traktement voor te krijgen. Toen de ka-
85
TWEEDF, BOEK.
merheer de Tureune hem verving werden dezen onmiddellijk 12,000 fr. toegelegd.
Mef. de meesfc mogelijke nauwkeurigheid en een ernstig streven naar bezuiniging maakte de keizer zelf elk jaar het budget op voor zijn huis. Gedurende de drie laatste maanden van het jaar moest iedere chef van een of anderen tak van dienst zijn begrooting van uitgaven voor het volgende jaar opgeven. Als al die opgaven waren ingekomen werd er algemeene raad gehouden. Deze raad bestond uit den opperhofmaarschalk, als voorzitter, do groot-officiers, den intendant en den schatmeester van do kroon. De uitgaven voor het huis der keizerin kwamen voor op bet budget van den opperkamerheer. De opperhofmaarschalk en de schatmeester waren in den raad belast met de behartiging der belangen van den keizer. Als de discussies afgeloopen waren bracht de opperhofmaarschalk het budget aan Bonaparte, die het onderzocht en op den kant zijne aanmerkingen schreef. Kort daarop werd weder raad gehouden, onder persoonlijke voorzitting van den keizer en daarbij elke uitgaaf ter sprake gebracht. Dit liep gewoonlijk niet in eene zitting af; dan werden de onderscheidene budgetten in het net geschreven en de intendant bracht die later weder aan den keizer, onder wiens toezicht de laatste hand er aan werd gelegd. Bijna nooit gelukte het een groot-officier te krijgen, wat hij vroeg.
Bonaparte stond zeer ongeregeld op , maar meestal ten 7 uur. Gebeurde het, dat hij in den nacht opstond, dan ging hij aan het werk, nam een bad of liet zich iets te eten geven. Hij was zelden opgeruimd als hij wakker werd, en zeer dikwijls kwam het voor, dat hij des nachts last had van zijn maag. Meer dau eens was hij daar zeer ongerust over en dacht, dat men hem vergiftigd had, zoodat hy bij zijn geneesheer er op aandrong, dat deze
86
TWEEDE HOEK.
hem krachtige braakmiddelen zou geven, iets waar hij dan moeielijk was af te brengen.
De eenige personen , die het recht van toegang hadden in de kleedkamer, waren de opperhofmaarschalk en de eerste geneesheer, zonder zich te laten aandienen, en de garderobemeester, die moest worden aangediend, doch ook altyd werd ontvangen. Bjj die gelegenheden wilde hij, dat mijnheer de Rémusat hem zou vertellen, wat er alzoo omging aan het hof en in de stad. Mijn man had daar volstrekt geen lust in en de keizer duidde hem dat zeer ten kwade.
De overige geneesheeren mochten niet binnen komen, tenzij zij waren geroepen. Bonaparte had persoonlijk weinig met de geneeskunde op en spotte er dikwijls meê. Toch had hij veel achting voor dr. Corvisart, in wien hij veel vertrouwen stelde. Over het geheel genoot hij eene goede gezondheid, maar als hjj het minste ook maar voelde werd hij bang. Van tijd tot tijd had hij een soort van uitslag en ook soms last van zijn lever. Hij at matig, dronk zeer weinig en ging zich in niets te buiten, als misschien in koffie.
Ik heb vroeger verhaald, dat hij zijn slaapkamer niet langer met zijne eerste vrouw wilde deelen; met de aartshertogin schijnt hij ook zelden den geheelen nacht te hebben doorgebracht. Zij was bang voor de warmte en kon geen vuur uitstaan in hare slaapkamer, en de keizer, die in het veld best tegen de koü kon, huiverde gedurig in zijn huis en vond het lastig, dat zijne vrouw daar zoo geheel anders over dacht. Voor de keizerin Jozefine maakte hij iti het geheel geene complimenten en kwam , als hij niet slapen kon of zich niet recht wel gevoelde, dikwijls midden in den nacht bij haar, om goed warmte worden, geüjk hij zei.
Onder het aankleeden was hij gewoonlijk stil, indien
87
TWEEDE HOEK.
hij niet met Corvisarl over een of ander onderdeel van de kunst in strijd geraakte. Hij was altijd verlangend naar den afloop ot de beslissing. Hoorde hy, dat do een ot ander ziek was, dan was terstond zijn vraag: gt;zal hij er mee heengaan?quot; Was het antwoord twijfelachtig dan moest de geneeskunde het bitter ontgelden.
Het heeft hem veel moeite gekost, zich zelve te leeren scheren. Mijn man, die wel zag, hoe ongeduldig en onrustig hij onder het mes was van zijn barbier, heeft hem er toe gekregen. Toen hij er , na lang tobben, den slag van beet had, verklaarde hij , dat de man , die hem dezen raad had gegeven , hem een groeten dienst had gedaan. Gedurende zijne geheele regeering was Bonaparta zoo gewoon, de lieden, die hem omringden, weinig te tellen , dat hij dit gevoel vau minachting telkens aan den dag lei. Wat betamelijk was onder fatsoenlijke, wel opgevoede menschen ging hem niet aan , en hij ontzag zich niet, zich geheel en al te ontkleeden en te verschoonen in tegenwoordigheid van zijn groot-officiers. Was de lakei, die hem hielp bij het kleeden, een weinig onhandig, dan barstte hij uit in drift, zonder er iets om te geven , wie het hoorde. Het kleedingstuk, dat hem hinderde, gooide hjj op den grond. Met veel zorg behandelde hij zijn handen en nagels , voor welke laatsten hjj een groot getal scharen noodig had, omdat hij die in stukken brak , als zij hem niet scherp genoeg waren. Nooit nam hij eenig reukwater of pomade, behalve alleen eau de cologne, maar die ook in zulken overvloed , dat hij zestig fleschjea in een maand gebruikte. Naar zijn meening was d\\t buitengewoon gezond.
Als zijn toilet in orde was begaf hij zich naar zijn kabinet, waar zijn particuliere selcretaris hem wachtte. Tegen negen uur tikte de kamerheer van dienst, die ten acht uur was gekomen, om goed te zien , of alles in
88
TWRKDE HOKK.
oi-de en ieder op zijn post was, aan de deur van des keizers kabinet en kondigde de lever aan, terwijl hij daarbij het kabinet niet binnen trad, tenzij de keizer hem riep. Over de levers heb ik vroeger al gesproken. Na afloop daarvan verleende Bonaparte nu en dan persoonlijke audientie aan vorsten, ministers of prefecten. Wie geen recht hadden de lever bi] te wonen en toch den keizer wenschten te spreken, gaven hunne namen op aan den kamerheer, die deze den keizer voorlei. Meestal werd de audientie geweigerd.
Na de levers en de audientie kwam het ontbijt Tegen elf uur werd dat voorgediend in de salon van dieustr waar hij zijne particuliere audienties gaf en met de ministers arbeidde. De prefect van bet paleis kondigde aan, dat het ontbijt gereed was en woonde dat, in staande houding, bij. Op dat uur ontving Bonaparte kunstenaars, tooneelspelers enz. Hij at spoedig iets van een paar schotels en dronk er een kop koffie bij. Daarna keerde hij naar zijn kabinet terug , om te werken. In de salon bevonden zich de gardekolonel van de week , evenals de kamerheer en de stalmeester van dienst, en als er op de jacht zou worden gegaan , een van de jagermeesters. Op bepaalde dagen werd ministerraad gehouden. Gedurende vijf of zes jaren woonde Bonaparte die geregeld bij en was dan vergezeld van den kolonel van de garde en den kamerheer. Men zei, dat hij bij die gelegenheid blijken gaf van veel geest en helder doorzicht en dat men zich dikwijls verbaasde over de fijne opmerkingen die hij maakte, bij punten van behandeling, die men vermoedde, dat hem vreemd zouden zijn. Later veranderde dit, omdat hij te veel een gebiedenden toon aansloeg, waar het aankwam op onderling overleg, De raad van state, de ministerraad of eigen werk hielden hem bezig tot zes uren Sinds 1806 at hij meestal met zijne vrouw alleen ,
89
90 TWEEDE BOEK.
behalve vvauneer tnea zich te Pcmtaineblean bevond, waai\' gasteu werden gevruagd. Alle spyzen werden gelijk voor-gediend. Hij at van alles door elkander, zouder er veel bij te denken. De prefect van het paleis was tegenwoordig bij den maaltijd , waarbij twee pages dienst deden , bijgestaan door de lakeien. Het uur van den maaltijd was zeer ongelijk. Was het druk, dan bleef Bonaparte aan het werk tot zes, zeven , acht uur, zonder ooit last te krijgen van vermoeidheid of honger. Mevrouw Bonaparte wachtte altijd met een onuitputtelijk geduld.
De eigenlijke avonden duurden kort. Ik heb verhaald, hoe men die doorbracht. In den winter van 1806 wareu er vele kleine bals, hetzij op de Tuilerien, hetzij bij de prinsen. De keizer vertoonde zich slechts even en verveelde zich dadelijk. Voor het naar bed gaan gaf hij aan de ambtenaren, die dienst hadden, de noodige bevelen, en een kamerdienaar was hem bij het uitkleedea behulpzaam.
Hij sliep in zijn kamer geheel alleen, zijn maraeluk sliep bij do deur. Een aide de camp sluimerde, want slapen kon het niet zijn, in een aangrenzend vertrek met het hoofd tegen de deur en in de andere vertrekken bevonden zich een wachtmeester van de garde en twee lakeien. In het paleis zelf\' was geen enkele schildwacht. Een bevond er zich bij de trap, omdat die trap toegankelijk was voor het publiek en verder was er bij elke buitendeur een geplaatst. Bonaparte werd door een klein getal menschen zeer goed bewaakt. De policie van het paleis was uitstekend in orde, men wist den naam van iedereen, die er in kwam. Niemand sliep er als de hofmaarschalk, wiens bedienden de keizerlijke liverei droegen , en van hef dienstbodenpersoneel de kamerdienaars en kamervrouwen. De hofdame van dienst had een bijzonder vertrek Na zijn tweede huwelijk nam, op Bo-
TWEEDE BOEK.
napartes verlangetr, mevrouw de Montebello haren intrek in het; paleis. In het paleis van St. Cloud aliepen alleu, die dienst hadden.
Keizerin Jozeline kreeg 600,000 fr. voor hare persoonlijke uitgaven, waar zij echter lang niet genoeg aan had, zoodat zij vele schulden maakte. Voor werken van liefdadigheid beschikte zij over eeue som van 120,000 fr. De tweede vrouw kreeg slechts 60,000 en wel, omdat mevrouw Bonaparte vele arme bloedverwanten had, die zij te hulp moest komen, en omdat de aarstbertogin als vreemdelinge minder lastig werd gevallen. Jozefine gaf veel, maar wikkelde zich ook daardoor nog dieper in schuld.
Niettegenstaande haar man er gedurig op aandrong kon zij zich niet gewennen aan orde op hare zaken en aan de etiquette. Zijn bepaald verlangen was, dat zij zelf nooit een koopman of handelaar sprak, wat hij toch niet kon beletten. De kleine vertrekken waren dikwijls vol met kooplieden en kunstenaars. Zij liet zich gedurig portretteeren en gaf baar portret aan bijna ieder die bet vroeg, bloedverwanten, vrienden, kamervrouwen, kooplieden zelfs. Men bracht haar altijd door diamanten, shawls , pelterijen van allerlei aard, en zij kocht, zonder naar den prijs te vragen, terwijl zij gewoonlijk vergat, wat zij eigenlijk had gekocht. Al heel spoedig wisten bare dames, dat zij zich met de garderobe niet behoefden te bemoeien. De keizerin deed die zaken af met hare kamervrouwen, die zij er zes of acht in dienst had. Tegen 9 uren stond zij op en bad lang werk met baar toilet. Dit geschiedde zeer in het geheim , omdat er een tal vau kunstmiddelen bij werden gebruikt tot verhooging van hare schoonheid. Als zy daarmee gereed was, liet zij zich, in een prachtigen kapmantel gehuld, het haar opmaken. Haar onderkleeding was met kostbare kaut
91
(J2 TWEEDE BO BK.
omzoomd. Drie malen op een dag verkleedde zij zich geheel eu al en deed en puar kousen nooit voor de tweede maal aan. Wanneer wij onder het kappen ons lieten aandienen werden wij gewoonlijk toegelaten. Was het kapsel in orde dan lei men haar eenige japonnen , hoeden en shawls voor, om uit te kiezen. Des zomers droeg zij meest neteldoek, des winters fluweel. Zij koos hare kleeding uit voor den geheelen dag; des morgens een hoed met bloemen of veeren en hoog om den hals sluitende japonnen. Het aantal shawls bedroeg 3 of 400; zij maakte er japonnen van, dekens voor haar bed en ook wel kussens voor haar hond. Dos morgens droeg zij er altijd een om de schouders, zoo smaakvol en bevallig omgeslagen als ik het nooit van iemand anders heb gezien. bonaparte, die vond, dat de shawl bij eene vrouw veel te veel bedekte, trok die haar dikwijls af en smeet ze in het vuur, waarop zij altijd onmiddellijk een nieuwe vroeg. Zij had shawls van 10,000 en 12,000 fr. Over het algemeen was de shawl in die dagen een voorwerp van groote weelde, zoodat men wedijverde, wie de duurste droeg. De egyptischc veldtocht, die de kasjmiren shawl in Frankrijk bekend maakte, droeg daar de grootste schuld van.
Over de levenswijs van mevrouw Bonaparte heb ik vroeger gesproken. Zij heeft daar zeer weinig in veranderd. Nooit nam zij een boek in de hand, nooit eea pen, bijna nooit eenig handwerk en toch verveelde zij zich nooit. Het tooneel viel niet in haar smaak en de keizer was er ook niet op gesteld, dat zij er heenging en zonder hem met toejuiching werd begroet. Zij wandelde nooit, als alleen in het prachtige park van Mal-maison , dat zij op allerlei manieren liet verfraaien, en dat haar dus veel geld kostte. Bonaparte, die de rekeningen onder de oogen kreeg, werd toornig over de ver-
ÏWüKDE BOEK.
kwisting, zij schreide en beloofde beterschap, maar ging den ouden weg en — de rekeningen werden betaald. Het avondtoilet kostte veel zorg en tijd. De keizerin overtrof byna iedere dame in smaak en elegantie; zelden zagen wij eene japoa of een bloem voor de tweede maal. Meestal was zij des avonds met paarlen gekapt en zeer laag gekleed. De minste bijzonderheid, een klein bal, een eenvoudige soiree , was haar aanleiding genoeg, om eenig kostbaar sieraad te koopen, al bad zij die ook in al de paleizen overvloedig in voorraad, wijl zjj nooit iets weg deed. Het zou onmogelijk zijn bij benadering op te geven, wat hare kleeding wel heeft gekost. De voornaamste kooplui vau Parijs hadden altijd wel iets voor haar onder handen, en ik heb japonnen van haar gezien van 40, 50 tot 100,000 fr. Toen zjj, na de echtscheiding, half verlaten op Malmaison woonde, veroorloofde zjj zich dezelfde weelde en tooide zich op, of zij het aanzienlijkste gezelschap moest ontvangen. Op den dag van haai dood beval zij , dat men haar een prachtig négligée zou aantrekken , wijl zjj dacht, dat de keizer van Rusland haar zou komen bezoeken. Zij stierf, met lint, kant en lichtrood satiju overdekt. Het behoeft niet gezegd te worden, dat die overdreven weelde van de keizerin ook ons tot veel te groote uitgaven dwong.
Hare dochter was rijk gekleed , dat was de eisch van het hof, maar zij was ordelijk en spaarzaam, en had weinig op met een prachtig toilet. Mevrouw Murat en dc prinses Borghéze dachten daar anders over. De kleeding , waarin zij aan het hof verschenen, kostte gewoonlijk 10 tot 15,000 fr., terwijl zij die met paarlen en diamanten borduurden van fabelachtigen prijs.
Men begrijpt, dat het keizerlijke hof, met al die weelde, een recht schitterend hof was. Er waren dagen dat het een verbijsterend schoonen aanblik opleverde ,
93
ÏWliEÜH BUJïK.
zoodat de vreemdelingeu vol verbazing aanschouwden, wat zij nergens elders zagen.
lu 1S06 kwam Je keizer op den inval groote concerten te geven in de zaal der maarscliiilken. Die zaal, waar naar ik meen de portretten der maarschalken nog aan den muur hangen, werd dan met een ontelbaar aantal waskaarsen verlicht, terwijl allen, die aan het hof kwamen , werden uitgenoodigd. Doorgaans waren er dus ongeveer 500 hoorders. Na de salons, waar de gasten verspreid waren, door te zija gegaan, trad de keizer de zaal binnen. Hij ging zitten met de keizerin en de prinsessen aan zijne linkerzijde, zijne moeder, een altijd nog schoone vrouw, de prinsen en aanzienlijke vreemdelingen aan de rechter, allen in schitterend toilet. Achter de keizerlijke familie zaten de groot-officiers, de kamerheeren en de overige leden der hofhouding in gala kostuum. Hechts en links zaten in twee rijen de dames der hofhouding, meest allen jong en schoon , allen in keurig toilet. Daarop volgden eenige rijen fransche ea vreemde aanzienlijke vrouwen, terwijl ambassadeurs, gezanten, maarschalken, senatoren, generaals enz, er achter stonden. Zoodra de keizer was gaan zitten begon de muziek. Ofschoon de muziek uitstekend en het gehoor zeer stil was luisterde eigenlijk niemand. Als het concert was afgeloopen werd er door de beste dansers en dunseresseu van de opera een keurig ballet uitgevoerd, en dit gedeelte van het feest droeg gewoonlijk de meeste goedkeuring weg, zelfs vau den keizer. Mijn man moest alles regelen en dat was geen gemakkehjk werk, omdat Bonaparte hoogst zelden tevreden was. Tailleyrand zei dikwijls tot mijn man: »ik beklaag u wel met uw ondankbaar werk, om den onvermakelijke te moeten vermaken.\'\' Ballet en concert duurden niet langer dan anderhalf uur, waarna men ging soupeeren in de galerij van Diana , en de weelde van licht,
94
TWISKUli boek,
zilverwerk, kristal, gevoegd bij de prachtige toiletten deed onwillekenrig denken aan die tooverpaleizen, die men ous in de sprookjes zoo schoon heeft weten af te beelden. Toch ontbrak, ik zal niet zeggen; die gemakkelijkheid , want wie zal die gaan zoeken aan een hof, maar die rust, die toch iedereen h.id kunnen gevoelen, uls hij, die bij dit alles de meester was, aan zijn glanzende majesteit een weinig welwillendheid had weten te paren. Overal en altijd was men bang voor hem en zoowel op zulk een feest als bij elke andere gelegenheid las men op elks gelaat de uitdrukking van, ik overdrijf niet, die geheime vrees, die hij zoo graag in zijn ouj-geving mg.
Ik sprak straks met een enkel woord over de familie van mevrouw Bonaparte. In de eerste jaren van hare verheffing tot gemalin van den eersten man van Frankrijk liet zij vier neven en eene nicht van Martinique overkomen naar Parijs , de heeren en mejufi\'ronw de Tacher. De jonge mannen gingen in dienst, de nicht kreeg haar intrek in de Tuilerien. Het was een mooi meisje, maaide verandeiing van klimaat bedierf haar schoonheid in die mate, dat mea haar niet kon uithuwelijken, zooals de keizer had gewild. Hij had eerst plan haar als vrouw te geven aan een prins van Haden, later aan een van Spanje, eindelijk huwde zij met een zoon van den hertog de ***, een Belg van geboorte. Dit huwelijk, waarvan de familie zich gouden bergen had voorgesteld , was niet gelukkig, wijl alle overeenstemming tusschen do beide echtgenooten ontbrak, zoodat zij spoedig, in alle stilte, van elkander scheidden. Na de echtscheiding des keizers heeft de belgische familie, die in al hare eerzuchtige plannen was teleurgesteld, zich over dit huwelijk op tamelijk ongepaste wijze uitgelaten, en ouder de restauratie is formeele echtscheiding gevolgd. Do gescheiden vrouw
95
TWEEDE BOEK.
woont nog in bijna volkomen afzondering te Parijs. De ondste van de broeders bleef drie jaren lang ia Frankrijk , maar wijl de eer van een keizerin tot tante te hebben hem weinig aantrok eu hij even weinig op had met het verkeer aan het hof als met den militairen dienst vroeg en verkreeg hij verlof, om naar Martinique terug te mogen keeren. Hij nam nog al eenig geld meê en heeft zich waarschijnlijk wel nooit beklaagd, dat hij in tijds heen is gegaan.
Een andere broeder werd bij Jozef Bonaparte geplaatst en ging met hem naar Spanje, waar hij in het huwelijk trad met mejuffrouw Clary, de dochter van een handelaar te Marseille, nicht van mevrouw Jozef. Een derde broeder trouwde met de prinses de la Leyen en woont met haar ergens in Duitscbland. De vierde broeder was ziekelijk. Wat er van hem werd weet ik niet.
De Beauharnais hebben ook partij weten te trekken van de verheffing van mevrouw Bonaparte en zorgden wel, dat zij hen nooit uit het oog verloor. De dochter van den markies de Beauharnais werd, door bemiddeling der keizerin, uitgehuwelijkt aan den heer de la Valette. De graaf de Beauharnais trouwde met mejuffrouw de Lezay-Marnesia, bij wie hij een dochter kreeg, die na den dood der moeder, door een tante, die in een klooster woonde, werd opgevoed. De graat trouwde weder en scheen zich weinig om die dochter te bekommeren. Bonaparte maakte hem lid van den senaat. Een oom van de jeugdige Stephanie, ook een Lezay-Marnesia , haalde haar uit Lan-guedoc en stelde haar voor aan mevrouw Bonaparte, die aanstonds veel met baar op had en haar in de kostschool plaatste van mevrouw Campan. In 1806 verliet zij die inrichting , werd door den keizer aangenomen, verheven tot keizerlijke prinses en uitgehuwelijkt aan den kroonprins van Baden. Zij was toen 17 jaren oud, had een hoogst bevallig
96
ÏWliliDJi BOEK.
uiterlijk, helder blauwe oogen, rijk blond haar en daarbij een opgewekt, vroolijk humeur, en een alleraangenaamste stem.
De prins van Baden was dadelijk op baar verliefd, zij niet zoo aanstonds op hem. Hij was wel jong, maar grof en onhandig in zijne manieren, daarbij sprak hij weinig en voelde zich nergens op zijn gemak, terwijl zijn slaperig uiterlijk een bittere tegenstelling vormde met het levendig, geestig gelaat der jeugdige prinses, die, fier op hare verhefBng tot vorstelijken rang, meende den kroonprins van Baden een hooge eer te bewijzen, als zjj hem haar hand schonk. Wel poogde men haar van die gedachte terug te brengen, maar zij verklaarde, dat zij, wanneer er op aan werd gedrongen, den prins zou trouwen, doch dat de aangenomen dochter van Napoleon, die de grootste van alle souvereinen was, minstens een koningszoon of een koning tot man moest krijgen. Die kleine tegenstand, dien zij, met allerlei aardigheden, aan haar jeugdigen leeftjjd eigen, aan het huwelijksplan in den weg lei, viel, wonderlijk genoeg, zoo in den smaak van den keizer, dat hij, die haar ten huwelijk geven zou, zelf verliefd op haar werd, iets wat er niet weinig toe bij bracht, om de jonge en nieuwe prinses het hoofd nog meer op hol te brengen \').
Toen de keizer aan den senaat kennis had gegeven van het voorgenomen huwelijk nam Stephanie haren intrek op de Tuilerien en ontving daar de deputaties uit onderscheidene vergaderingen. In de deputatie uit den senaat
\') Bij besloit van 3 Maart 1806 bepaalde do keizer het volgende: «aangezien het ouze bedoeling is, dat de prinses Stephanie Napoleon, onze dochter, al de voorrechten geniete aan haren rang verbonden, zal zij bij alle feestelijkheden en maaltijden aan onze zijde zijn gezeten. Wanneer wij er niet bij tegenwoordig zijn zal zij zitting nemen aan de rechterzijde van hare Majesteit, He keizerin.quot; P. D. R.
1ïi\':miisat , Gedenkschriften. 11. 7
97
TWEEDE BOEK.
was de baron de Beauharnais benoemd, die op die wijs tegenover zijne dochter een zonderling figuur maakte. Zij ontving allen zoo gemakkelijk, of het voor haar de natuurlijkste zaak van de wereld was.
Als dochter van den souverein kwam zij overal , onmiddellijk achter de keizerin, vóór al de andere leden der keizerlijke iamilie. Mevrouw Murat ergerde zich verschrikkelijk en haatte de jonge prinses met een zoo volkomen haat, dat zij niet in staat was, dit te verbergen. Stephanie merkte dit natuurlijk en lachte er om, gelijk zij er ook den keizer, die alles aardig vond, wat zij zei, om liet lachen. De keizerin was ook weinig ingenomen met de zonderlinge gril van haar man en onderhield hare nicht over de treurige gevolgen, die het hebben kon, als zij zich door den keizer liet verleiden. Stephanie luisterde met zekeren eerbied naar de raadgevingen van haar tante en beloofde, dat zij tegenover haar aangenomen vader, die nu en dan bijzonder vertrouwelijk kon zijn, voorzichtig zou wezen. Het spreekt van zelf, dat daardoor de vroegere onaangenaamheden tusschen het keizerlijk echtpaar weêr werden opgewekt. Bonaparte maakte volstrekt voor zjjn vrouw geen geheim van zijne gevoelens voor de jonge prinses en vond het zeer ongepast, dat de prins van Baden zich daaraan ergerde, wat evenwel niet weg nam, dat hij begreep zich een weinig te moeten matigen. Het jonge meisje, dat de zaak niet ernstig had opgenomen en dat er in haar binnenste om lachte, bood ook meer tegenstand, dan hij had verwacht. Evenwel had zij een innigen afkeer van haar man en weigerde hem op den avond van haar huwelijk bij zich te ontvangen. Het hof verhuisde kort na het huwelijk naar St. Cloud, de jong getrouwden gingen mee, maar de prinses gedoogde niet de minste toenadering van haar man. Hij bracht den nacht door op een leuningstoel in
98
ÏWEEDJi BOJSK.
haar kamer, hij vroeg, hij smeekte en sliep eindelijk op zjjn stoel in, zonder iets te hebben gewonnen. De prins beklaagde zich bij de keizerin en deze beknorde haar nicht, terwjjl de keizer hare partij nam. Natuurlijk wekte dit nog al opspraak in en ora het paleis, \'t geen eindelijk den keizer begon te Vervelen. Hij merkte wel, dat de jeugdige prinses niets voor hem gevoelde en dat hare zonderlinge houding alleen voortvloeide uit jeugdige coquet-terie, zoodat hij den prins de vrijheid gaf, met zijne vrouw het hof te veriaten en naar Baden te vertrekken. Stephanie was ontroostbaar over dat, wat zij hare verbanning noemde. De groothertog van Baden ontving haar zoo koel mogelijk en zij leefde een tijd lang op zeer gespannen voet met haren echtgenoot, zoodat er zelfs geheime bemiddelaars naar haar werden gezonden, om haar onder het oog te brengen, van hoe groot belang het voor haar was, dat zij moeder werd van een prins, die op zijn beurt troonopvolger zou zijn. Zij onderwierp zich aan dien raad, maar haar man was door hare beleedigende houding zoo tegen haar ingenomen geworden, dat men haast met zekerheid kon voorspellen, dat die beiden zeer ongelukkig zouden zijn. Wij zullen later zien, dat dit niet zoo is geweest. Bij de jeugdige prinses\'kwam het verstand met de jaren, en zoowel dat verstand als de degelijkheid van haar karakter deden haar de genegenheid van haren man in die mate herwinnen, dat zij zich werkelijk eene gelukkige vrouw heeft kunnen en willen noemen.
Onder de vermakelijkheden ten hove behoorden de too-neelvoorstellingen op Malmaison, die vooral in de eerste jaren van het consulaat druk plaats hadden. Prins Eugène en zjjne zuster spoelden gaarne meê en ontwikkelden daarbij veel talent, terwijl Bonaparte er zeer meê ingenomen was. Er werd op het kasteel eene zaal voor
1*
99
TWItKDE BOEK.
ingericht ea wij verschenen dikwijls op het tooneel. Maar langzamerhand hegon men het beneden de waardigheid van de familie te vinden, zich aldus, al was het ook maar aan een kleinen kring, te vertoonen en het gebeurde onder het keizerrijk zeer zelden meer. Toen de keizer uit Weenen terug kwam was de keizerin op de gedachte gekomeu, een gelegenheidstukje te doen samenstellen, waarin wij hofdames allen optraden en eenige coupletten zongen. Malmaison zag er feestelijk en schitterend uit en er waren vele genoodigden , zoodat het nog al wat in had, op te treden voor een zoo talrijk gehoor. De keizer was echter uitstekend gehumeurd, wij speelden goed, mevrouw Louis vooral, do coupletten waren werkelijk aardig, zoodat wij er veel pleizier van hadden.
Het was merkwaardig, zooals wij tot elkander zeiden: »de keizer heeft gelachen, de keizer heeft in zijn handen geklapt!quot; en zoo blij als wg daarmee waren. Vooral ik, die al lang niet meer op zoo goeden voet met hem stond als vroeger , scheen bijzonder in zijn smaak te zijn gevallen door de manier, waarop ik de rol had voorgesteld van eene boerin uit den Elzas, die altijd droomde, dat haar held wonderen kon doen en die dan in wakenden toestand die won-ren werkelijk zag gebeuren \'). Na afloop van het stuk
\') Een couplet uit het stukje heb ik miju vader zoo dikwijls hooren neuriën , dat hot mij daarvan bij is gebleven :
Wat \'k over dag nooit kan vergeten Dat blijft my bij tot in den nacht.
En daarom moet ik altijd droomen
Van glorie, die mijn held verwacht.
Maar droomen , zegt men , ziju bedrieglijk.
\'t In mooglijk, doch hoe zonderbaar!
Wat groots ik in mijn droom aansehouwe Dat maakt bij dag mijn held mij waar.
P. T). K.
100
TWEEDE BOEK.
kwam Bonaparte naar mij toe en maakte mij op voor zjjn doen hartelijke manier een compliment over mijn spel. Toen ik hem bjj die gelegenheid aanzag en op zijn gelaat de sporen van zekere aandoening las, had ik hem wel willen toeroepen : »blijf toch zoo , handel en voel toch als een gewoon mensch!quot; Dat waren van die oogenblik-ken, waarin ik eenige verlichting gevoelde en eenige hoop. De grooten der aarde, ik werd er telkens meer van overtuigd, behoeven zoo weinig te doen, om zich bemind te maken, als zjj maar willen.
Ik heb dat vroeger ook al gezegd, maar ik had zoo dikwijls de gelegenheid om die opmerking te maken, dat men mij de herhaling niet ten kwade moet duiden. Of de grooten der aarde er zeiven van overtuigd zijn? Men zou er soms aan moeten twijfelen.
101
HET HOP VAN DEN KEIZER. — KERKELIJK HUIS. — MILITAIR HUIS. — DE MAARSCHALKEN. — DE VROUWEN. — DE-LILLE. — CHATEAUBRIAND. — MEVROUW DE STAEL. — MEVROUW DE GENLIS. — DE ROMANS. — DE LETTERKUNDE. — DE KUNSTEN.
Het komt tuij niet onvoegzaam voor, eer ik met het verhaal van verschillende gebeurtenissen voortga, mij een oogenbiik bezig te houden, met de voorstelling van nog eenige personen, die aan het hot\' op eene of andere wijs verbonden waren. Men wachte daarbij niet de schildering van in het oog vallende persoonlijkheden. Het despotisme heeft er een ongelnkkigen slag van, alles gelijk, of liever alles even vlak te maken. Immers het drukt op de denkbeelden en op de woorden; de regel, waaraan men zich heeft te houden, is zoo letterlijk voorgeschreven , dat hij niet alleen uitwendige handelingen, maar haast ook alle inwendige gevoelens en gedachten bepaalt.
Ik herinner mij, dat de keizerin Marie Louise, in dan voorwinter van 1814, alle avonden een groot gezelschap om zich vereenigde. Men kwam bij haar, om tijding te vernemen uit het leger. Op het oogenbiik, dat de keizer den pruisischen generaal Blucher bij Chateau-Thierry vervolgde en dus aan de Oostenrijkers den toegang vrij liet tot Fontainebleau, meende men , dat Parijs elk oogenbiik gevaar liep in de macht der vreemde mogendheden te vallen. Vandaar dat velen bij de keizerin op berich-
TWEKD1S liOKK.
103
ten aandrongen. Tailleyrand kwam op een avond uit de Tuilerien mij een bezoek brengen, en vertelde mij, hoe ongerust de meesten waren. »Welk een wonderman is het tochzei hij, »die in staat is den graaf de Montesquieu en den staatsraad Boulay dezelfde onrust te doen gevoelen en die te doen uitdrukken met dezelfde woorden.quot; Hij had die twee mannen bij de keizerin ontmoet, beiden even bleek en bang \').
In 1806 was het aan het keizerlijke hof evenzoo gesteld, hetzij, dat het toeval geen bepaalde of in het oog springende karakters om den keizer had vereenigd, hetzij, dat het despotisme die eenvormigheid in het leven had geroepen. Er waren natuurlijk enkele uitzonderingen, die in den loop van het verhaal van zelve aan het licht komen, maar overigens heb ik slechts namen te noemen bij de vermelding der betrekkingen door de dragers dier namen bekleed. Het i« iets droevigs, den souverein, dien men dient, schuldig te weten aan de verkrachting van de rechten der menschheid. Hjj benevelt en verduistert den geest, hij ontmoedigt het hart en dwingt iedereen, eenig en alleen aan de stoffelijke zijde van zijne betrekking te denken. Natuurlijk bezaten zij, die aan het hof geplaatst waren, hun eigen inzicht, eigen gewaarwording en eigen gevoel. Eenigen beoefenden in stilte sommige deugden, anderen bedekten gebreken of misschien zelfs ondeugden, maar allen verschenen op kommando, en wel zeer ongelukkig mag men het noemen, dat Bonaparte altijd van het denkbeeld is uitgegaan, dat hij meer partij kon trekken van de slechte dan van de goede zijde der menschen. Het eerst, wat hij naspoorde, was de zwakke
\') Men dient te weten, dat de eelit aristokraüsehe baron de Montes-qnien toen eurste kameidieer was en dat Boulay lid was geweest van den raad der vijfhonderd , waar hij plaats nam aan do linkerzijde en de be-nielite wet der verdachten indiende.
TWEEDE BOEK.
kant. Ontdekte hij geen ondeugd, dan moedigde bij de zwakheid aan, of ging dat niet, dan wekte hij een gevoel van vrees en trachtte op die wijs altijd de sterkste te zjjn. Zoo vond hij het uitstekend, dat Cambacères, aan enkele werkelijk zeer goede eigenschappen , een betrekkelijke trotschheid paarde en op het punt der zedelijkheid zoo toegevend was, dat zijn ware verdienste en gevoel van recht daardoor vrij wel in de schaduw werden gesteld. Hij heeft er nooit over geklaagd, dat ïail-leyrand met zijn lichtzinnigen aard zich weinig bekommerde om de achting en waardeering van het publiek. Hij lachte om de omioozelheid van den prins van Neu-chatel, om de slaafsche dienstvaardigheid van Maret. Hij wist partij te trekken van de hebzucht van Savary, van de gevoelloosheid van Duroc. Hij herinnerde zich zonder eenigen afkeer, dat Fouché een echt jakobijn was geweest en zei zelfs lachende: »het eenige verschil is maar, dat hij nu een rijke jakobijn is, maar dat is juist, wat ik hebben moet.quot;
In zijn oog waren zijne ministers niets anders als min of meer bekwame en werkzame kommiezen, »waar ik niets aan zou hebben,quot; verklaarde hij, »als zij geen middelmatige lieden waren op het punt van verstand en van karakter.quot; Stond men op een of ander punt werkelijk hooger dan anderen, dan deed men best, dit stil voor zich te houden. Misschien, dat er daarom meer zwakheid , meer nietigheid werd vertoond dan er in de werkelijkheid bestond.
Vandaar een groot bezwaar voor hen, die gedenkschriften uit dien tijd willen opstellen. Hoe licht loopen zij gevaar, dat men hun afkeurend oordeel toeschrijft aan een gebrek aan welwillendheid, dat men hen beschuldigt , van tegenover zich zeiven zeer toegevend , tegenover anderen hard te zijn. Iedereen zal zijn eigen ge-
104
TWEKDE BOEK.
heim vertellen , dat van zijn buarman weet hij niet. De menschelijke natuur is over het algemeen meer zwak dan bedorven, en het gouvernement kan er veel toe doen , om die zwakheid voor kracht te doen wijken.
Het kerkelijk huis van den keizer had weinig te zeggen. De keizer woonde eiken Zondag de mis bij en daar hield alles mee op. Over den kardinaal Fesch heb ik reeds gesproken. In het begin van 1807 kwam msgr. de Pradt, bisschop van Poitiers, later aartsbisschop van Mechelen, aan het hof, een geestig man en intrigant tegeljjk. Spraakzaam tot babbelachtig toe kon hij soms zeer aardig zijn. Zijn liberalisme van niet onverdacht allooi werd soms op cynische wijs te koop gedragen. Terwijl hij zich met vele dingen bemoeide slaagde hij nergens meê. Soms goeden raad gevende bezweek hij bij de uitvoering. Vertrouwen en algemeene achting zijn zijn deel niet geweest.
De abt de Broglie, bisschop van Gent, onderging de eer der vervolging tot b|jzonder goedkoopen prijs.
De abt de Boulogne, bisschop van Troye^, was een even vurig bewonderaar en prediker van het despotisme, als hij er tegenwoordig ijverig op uit is, onder een constitutioneel koning dienst te doen.
Bonaparte bediende zich van de geestelijkheid, maar had zoowel om philosophische als revolutionaire redenen weinig met de priesters op. Ik zou niet kunnen zeggen, of hij deïst was of atheïst. Meer dan eens hoorde ik hem met den godsdienst spotten , en hij had het eigenlijk met de tegenwoordige wereld veel te druk, om zich met de toekomende te kunnen bemoeien. Daarbij ging de onsterfelijkheid van zijn naam hem meer ter harte dan de onsterfelijkheid der ziel. Huichelarij en vertoon van devotie waren hem onuitstaanbaar. Toen de spaansche priesters het volk tegen hem hadden opgezet, toen eenige
105
ÏWEEUE BOEK.
fransche bisschoppen hem op eervolle wijs tegenwerkten, toen \'/eer velen partij trokken voor den paus raakte hij geheel in de war en zei meer dan eens: »ik dacht dat de menschen thans verstandiger waren geworden.quot;
Het militaire huis des keizers was van vrij wat meer belang. In vredestijd echter had het een burgerlijk aanzien , want als Bonaparte op de Tuilerien was werd de aanmatigende toon van het oorlogsveld afgelegd. Dan werden zijne generaals kamerheeren en moesten den sleepsabel voor den salondegen verruilen. Viel dat niet bijzonder in den smaak der militaire heeren, daar werd minder op gelet, te minder, omdat er iets verstandigs in die gedaanteverwisseling lag. Het gerinkinkel van sporen en sabels doofde elk ander geluid, dat toch ook moest worden gehoord, de soldatenmanieren werden een weinig verzacht en de tegenstribbelende maarschalken gemakkelijker tot de orde geroepen. Daarenboven lag het geheel in het stelsel van Honaparte, er iets genoe-gelijks in te vinden, als hij zag, dat zijn dappere generaals nu en dan een gek figuur in de salons maakten.
Ik geloof niet, dat hij van een van de maarschalken hield, althans hij kon van allen leelijke dingen zeggen en soms wel zeer leelijk. Zij waren in zijn oog allen hebzuchtige lieden. Op zekei-en dag sprak hij met mij over die heeren. »Davoust is een man,quot; zei hij, »wien ik de glorie gerust kan gunnen , hij kan die toch niet dragen.quot; »Ney heeft aanleg voor ondankbaarheid en oproer. Moest ik door de hand van een maarschalk sterven, dan zou het door de zijne zijn.quot; Moncey, Brune, Bes-sières, Victor, Oudiuot waren in zijn oog middelmatige lieden, nergens anders voor geschikt als voor het dragen van een titel. Masséna boezemde hem eenige jaloersch-heid in en voor Soult was hij zelfs bang. Handig, ruw en trotsch stelde deze nu en dan den meester zijne voor-
106
TWIiKDK BOEK.
waarden. Augereau, meer boerscli dan flink in zijne manieren, was geheel onder Bonapartea invloed. Marmont en Macdonald hoorden soms op zeer duidelijke wijs de waarheid over hunne aanmatiging en trots. Lannes, die vroeger een speelkameraad van Bonaparte was geweest, trachtte de berinnering daarvan in het leven te houden, maar werd spoedig gewaarschuwd, dat dit niet noodig was. Bernadotte was verstandiger dan de anderen. Hij beklaagde zich altijd, dat hij achteruit werd gezet en had daar dan ook dikwijls reden voor.
In elk geval was de manier, waarop de keizer deze opgeblazen lieden in toom hield, prees of laakte, zeer opmerkelijk. Het zij aan anderen overgelaten de handigheid te beschrijven, waarmeê de keizer zich van hen in het veld wist te bedienen en hoe hij met hunne talenten wist te woekeren ter verhooging van eigen roem.
Ik zal de namen der kamerheeren niet opnoemen, de keizerlyke almanak is daarvoor voldoende. Langzamerhand kwam er een groot getal, uit verschillende rangen in de maatschappij. De ijverigsten en stilsteu hadden de beste kans. Hun werk was uiterst vervelend en hoe dichter men bij den keizer kwam, hoe lastiger het leven werd. Menschen, die nooit persoonlijk met hem in aanraking kwamen, doch schriftelijk zijn hulp of medewerking vroegen, ondervonden daar nooit iets van. Men was er beter aan toe, als men met zjjn verstand, dan als men met zjjn karakter te doen bad. -
Ook de opnoeming der namen van de dames ligt niet in mijn plan. Meer dan eens zei Bonaparte: »de vrouwen moeten aan mijn hof niets beteekenen, zij zullen er mij wel niet te liever om hebben, maar ik heb meer rust.quot; En hij hield woord. Wij waren de tooisels van zijne feesten, anders haast niet. Wijl evenwel de schoonheid hare rechten heeft, verdienen enkele dames, dat ik haar noem.
107
TWRKDIO liOKK.
Aan het hoofd van het huis der keizerin stond mevrouw de Ifi Rochefoucanld , eene dame met een misvormd uiterlijk, maar wier gelaat toch iets bevalligs had. De groote blauwe oogen met de donkere wenkbrauwen stonden haar goed. Ze was levendig, stoutmoedig en spraakzaam. In hare antwoorden kon zij zeer kortaf zgn, maar haar hart was goed en haar opgeruimd humeur nam licht voor haar in. Aan het hof kende zij noch afkeer noch voorliefde , stond met allen op een goeden voet en maakte zich het werk niet moeielijk. In haar ziel overtuigd, dat zij Bonaparte eer bewees met aan zijn hof te komen, aarzelde zij niet dit te zeggen, en wijl Bonaparte er ook van overtuigd was werd zij altijd met zeker ontzag behandeld. Een harer grootste zorgen was de herstelling van haar fortuin , die jammerlijk had geleden. Zij wist voor haren man onderscheidene belangrijke zendingen te krijgen en huwde hare dochter uit aan den jongsten prins uit het huis Borghèze. De keizer vond, dat het haar aan de noodige waakzaamheid ontbrak, en daar was wel iets van aan; hij durfde haar echter er niets van te zeggen, omdat zg met haar antwoord altijd gereed was en hij er daarenboven weinig slag van had, goed met vrouwen om te gaan. Ue keizerin was een beetje bang voor haar, wijl er haast altijd iets gebiedends in haar toon lag. ïe midden van het hofleven bleef zij hare oude vrienden zeer getrouw, al liepen ook de staatkundige meeningen ver uiteen, althans al dienden zij dat te doen. Zij was de stiefdochter van den hertog de Liancourt, heeft het hof bij de echtscheiding verlaten en stierf tijdens de restauratie.
Mevrouw de la Valette, de dame d\'atours, was eene dochter van den markies de Beauharnais. Niettegenstaande de pokken eenige sporen bij haar hadden achtergelaten en haar gelaat wat heel bewegeljjk was, zag zij er toch
108
TWUJSDE 150ÜK.
aardig uit. Hare zachtheid grensde aan onverschilligheid en een nu en dan bij haar opkomende trots deed haar bij hare omgeving geen goed. Aan weinig geestontwikkeling paarde zij een onberispelijk gedrag. Als dame van opschik had zij zeer weinig te doen, want mevrouw Bonaparte was er niet op gesteld, dat men .zich met haar bemoeide. De keizer deed vruchteloos zjju best, om het daar toe te brengen, dat mevrouw de la Palette de uitgaven regelde en de inkoopen deed. Die hopelooze onderneming moest worden opgegeven, vooral omdat mevrouw de la Valette geen slag had, om hare plaats tegenover hare tante te verdedigen. Zij stelde zich daarom tevreden met mevrouw de la Rochefoucauld te vervangen, als die soms door ziekte verhinderd was.
Aan het hoofd der hofdames stond mevrouw de La5ay als de oudste. In 1806 had zij de eerste jeugd al achter deu rug. Zij was vriendelijk en eenvoudig, even als haaiman , die prefect was van het paleis.
Na haar volgde ik gewoonlijk, en waar ik nu een onweerstaanbare lust gevoel, ook eens over mij zelve te spreken, geloof ik, dat ik de waarheid zal zeggen. Toen ik aan het hof kwam was ik 23 jaar. Mooi was ik niet, maar toch ook niet onbehagelijk. Een goed toilet kleedde mij goed, ik had mooie oogen, mooie tanden en zwart haar, maar mijn neus en mijn geheele gezicht waren te forsch in verband met mijne wel vlugge en bevallige, maar wat kleine gestalte. Men zei, dat ik geestig was en overdreef dat niet weinig. Ik was niet geheel van geest ontbloot en had ook een tamelijk gezond verstand, maar ik heb iets in mijn hoofd en vooral in mijn gemoed, dat dadelijk warm wordt, en dan komen de woorden er uit, zonder dat ik die eerst weeg, wat een koelzinniger mensch altijd doet. Men beoordeelde mij aan het hof eenigszins onbillijk. Ik was vlug bij de
109
TWEEDE BOEK.
110
hand, en men zei, dat ik intrigeerde. Ik stelde er veel belang in mannen van naam te leeren kennen en men zei, dat ik door eerzucht gedreven werd. Ik voel een veel te oprechte toewijding voor personen en zaken, die mij billijk en rechtvaardig voorkomen, om de eerste beschuldiging te verdienen, en mijne getrouwheid jegens ongelukkige vrienden wederlegt de tweede. Mevrouw Bonaparte was jegens mij vertrouwelijker dan jegens andoren en bracht mij daardoor, in moeielijkheden, zoodat niemand mij de eer dier vertrouwelijkheid benijdde. De keizer hield in het begin nog al van mij; ik heb daar nooit partij van trachten te trekken, maar was er dankbaar voor ön trachtte te doen, wat ik wist, dat hem aangenaam was. Zoodra ik hem beter leerde kennen trok ik mij terug. Veinzerij is mij volslagen onmogelijk. Toen ik aan het hot kwam was ik vol belangstellende nieuwsgierigheid. Ik zag zoo veel zonderlings, zoo veel vreemds aan het hof, dat ik met groote oogen rondkeek en dan den een, dan den ander vroeg. Men meende, dat hier iets achter stak, want in een paleis doet men niets, ot men weet waarom. Ik was jong en daarbij natuurlijk, omdat ik tevreden en gelukkig was. Waarom zou ik gemaakt zijn geweest! Gedurende mgn hofleven heb ik menschen leeren kennen, die mij genegen waren en die ik in dankbare herinnering houd. Heel lang was ik nog niet in mijne betrekking, toen ik mij in menige voorstelling en verwachting teleurgesteld voelde. Er kwam bij, dat ik niet gezond was en veel te spoedig vermoeid. Met verlangen zag ik er altijd naar uit, dat mijn dienst was afgeloopen, vooral omdat ik t\'huis bij mijne moeder, mijn man en mijne kinderen al de hartelijkheid en oprechtheid vond, waar ik behoefte aan had. Op die wijs behield ik, tegenover de bjjna slaafsche onderworpeuheid van velen, een soort van vrijheid. Eindelijk werd het
TWEEDE BOJiK.
ten hove gemerkt, dat mijne gevoelens veranderd waren , en niets krenkte Bonaparte meer dan dat. Daarom was het onhandig, dat ik het liet merken, maar wat zal men tegen zijn gemoed ? Wat Bonaparte met volkomen haat haatte was dit, dat men het waagde hem te beoordeelen , zelfs, dat men in staat was, dit te kunnen doen.
Mevrouw Canisy, eene achternicht van den aartsbisschop van Sens, den heer de Brianne, was zeer schoon. Groot en welgemaakt van gestalte , met glanzend zwart haar, donkere oogen, fijn gevormden neus, kleinen mond en prachtige gelaatskleur had zij in hare geheele verschijning iets indrukwekkends.
Mevrouw Maret zag er ook zeer bevallig uit en was bepaald een mooie vrouw, die- op uitstekenden voet stond met haar man , den heer Maret, van wien zij een deel zijner eerzucht over nam. Zelden heb ik naïver ijdelbeid ontmoet. Elke meerderheid hinderde haar, alleen van de prinsessen kon zij die verdragen. Uit lageren stand geboren maakte zij aanspraak op allerlei onderscheiding. Toen de keizer van al zijn hofdames gravinnen maakte vond mevrouw Maret die gelijkstelling maar halt goed. Zij nam den titel niet aan en bleef eenvoudig mevrouw, totdat haar man den titel kreeg van hertog van Bassano. Zij en mevrouw de Savary waren de elegantste dames van het geheele hof; men zegt, dat zij meer dan 50,000 fr. uitgaven voor haar toilet. Mevrouw Maret was van oordeel, dat de keizerin baar niet genoeg onderscheidde en heulde daarom dikwijls met de Bonapartes tegen haar. Men was over het algemeen bang voor mevrouw Maret en vertrouwde haar in het geheel niet. Door middel van haar man bracht zij allerlei dingen aan den keizer over en deed op die manier veel kwaad. Mijnheer en mevrouw Maret wilden eigenlijk, dat men hun het hof maakte , en velen achtten het dan ook raadzaam, dit te doen. Wijl
Ill
TWEEDE UOJiK.
ik daar volstrekt geen lust in had kon mevrouw Maret mij niet uitstaan. Nu, afkeer en liefde komen zelden van één kant.
Wie iemand bij Bonaparte kwaad wilde doen kon er haast zeker van zjjn, dat hij slaagde, want de keizer twijfelde nooit aan het kwaad. Hij hield niet van mevrouw Maret, maar hij geloofde haar wel. Misschien heeft niemand meer geleden bij do ineenstorting van den keizerlyken toestel dan zij. Gedurende de restauratie heeft men den hertog altijd verdacht van geheime verstandhouding met den keizer, wien bij op bet eiland Elba zoo veel mogelijk op de hoogte hield. Napoleon, die uit verschillende rapporten moed putte, om zich weer als heer en meester aan de Franschen aan te bieden, keerde dan ook terug. De keizer wilde toen Maret in zijn ministerie opnemen, maar Carnet — en hier blijkt uit, hoe het keizerlyk aanzien bitter had geleden — was daar tegen en zei zelfs: »neen, sire, dat kan niet, aan één Blacas hebben de Franschen genoeg,quot; zinspelende op den door den koning uit Engeland meêgebrachten minister, die al de voorrechten van een gunsteling genoot. Na den tweeden val des keizers haastten mijnheer en mevrouw Maret zich, om Parijs te verlaten. Hij werd gebannen en zij trokken naar Berlijn. Op dit oogenblik (1819) is mevrouw Maret te Parijs, om pogingen aan te wenden, dat haar man weêr in Frankrijk mag komen wonen.
Mevrouw Maret was niet de eenige onder de hofdames, die door ijdelhcid werd geplaagd, mevrouw Ney had daar ook veel last van. Nicht van mevrouw Campan, eerste kamervrouw van de koningin, dochter van mevrouw Aiquié, ook kamervrouw , vrij achteloos opgevoed, goed en zacht van humeur, maar een beetje over het paard getild, toonde zij nu en dan tegenover ons een aanma-
112
t
TWiSiSDJS JB0J5K. 113
tiging, die ondragelijk in haar zou zjjn geweest, had haar man niet zoo in aanzien gestaan als uitstekende aanvoerder op het slagveld. De trots van dezen laatste had iets hards en ruws en verklaarde de ijdelheid van zijn vrouw; zij leefden in gemeenschap van goederen. Mevrouw Ney, later hertogin van Elehingen, toen prinses van de Moskowa, deed niemand kwaad, schoon ook niemand goed, en koesterde zich met een kennelijk welbehagen in haar hoogen rang. Tijdens de restauratie ging zij gebukt onder de houding, die enkele dames van het koninklijke hof tegenover haar aannamen en beklaagde zich bij haar man. Misschien heeft dit er veel toe bijgedragen, om Ney met zekeren wrevel te vervullen tegen de nieuwe orde van zaken, waaronder men hem wel niet bepaald beleedigde, maar toch, zeker niet met \'s konings wil, deed gevoelen, dat de tijden voor hem voorbij waren. Na den dood van haar man is zij met drie of vier kinderen naar Italië vertrokken, lang zoo rjjk niet, als men wel meende. Zij had zich aan overdreven weelde gewend. Ik heb haar naar de baden zien vertrekken met een ge-heele hofhouding, ten einde op haar wenken bediend te kunnen worden. Ze nam een bed meê, meubelen, tafelserviezen en zilver, een geheelen trein van pakwagens; de vrouw van een franschen maarschalk kon niet anders reizen als zoo, meende zij. Geen huis was weelderiger gemeubileerd, dan dat wat zij bewoonde en dat aan inrichting alleen 1,100,000 fr. had gekost. Zjj was lang en mager, had wat al te forsche gelaatstrekken, mooie oogen, een vriendelyken lach om den mond en een zeer aangename stem.,
Onder de schoone vrouwen aan het hof moet ook worden genoemd de vrouw van den maarschalk Lannes, later hertogin van Montebello. Haar gelaat had iets maagdelijks met zijn zeer regelmatige trekken en schitterende
kémusat, Gedenkschriften. ii. 8
TWEKDU BOEK.
blankheid van kleur. Zij was een verstandige vrouw, een trouwe gade en een uitstekende moeder, ruaar had iets kortafs en sprak niet veel. De keizer gaf haar als eeredame aan de aartshertogin , die veel met haar ophad en zich in vele dingen door haar liet leiden. Na deze te Weenen te hebben gebracht is zij teruggekeerd naar Parijs en leeft daar door hare kinderen omringd, zonder zich veel met de wereld te bemoeien.
liet getal hofdames was langzamerhand hoe langer hoe grooter geworden; ik heb over die allen, die geen zeer gewichtige rol vervulden, niet veel te zeggen. Er waren enkele italiaansche en belgische dames onder, die twee maanden van het jaar overkwamen, ora dienst te doen.
Onder de personen, waaruit de keizer de huizen zijner familie had zamengesteld, behoorden verscheidene aanzienlijke vrouwen , die toch aan het eigenlijke hof nog minder hadden in te brengen dan wij. By zijne moeder verveelde men zich nog al, naar ik hoorde; bij mevrouw Jozef Bonaparte hadden de dames een stil en eenvoudig leven. Mevrouw Louis had liefst oude schoolkennissen om zich, en bleef met haar , voor zoover dat kon, op den ouden gemeenzamen voet. Bij mevrouw Murat gebeurde alles volgens streng voorgeschreven regel. Wat bij mevrouw Borghèze gebeurde was, zoo zei de openbare meening , niet in het voordeel van den goeden naam barer vrouwelijke omgeving.
Het zal den lezer mijner Gedenkschriften niet onvoegzaam voorkomen , wanneer ik ook een enkel woord zeg van de letterkundigen en kunstenaars van naam uit het tijdvak , waarin ik aan het keizerlijke hof verkeerde. Vier zijn er, die aanstonds de aandacht trekken.
Jacques Delille, meer algemeen als de abt Delille bekend, heeft zjjn besten tijd beleefd in de jaren, die de revolutie vooraf gingen. Aan een groot talent paarde hy
114
TWJiJiUli B0J5K.
een aangenamen omgang en een zeer beminnelijk karakter. Hij kreeg den titel van abt — eigenlijk abbé — omdat die titel vroeger een zekeren rang gaf. Sinds de revolutie bad hij dien afgelegd, omdat hij wenschte te trouwen met eene vrouw, die in alle opzichten beneden hem stond, maar die bij noodig had, om hem te verzorgen. Door de geheele maatschappij vereerd, door Marie Antoinette met gunsten overladen, hoog in aanzien bij den graaf d\'Artois, had hij alles, wat een letterkundige wen-schen kon. Niets was aangenamer dan hem met zjjn fraaie stem en bevallige voordracht een gedicht te booren lezen. De woeste tooneelen der revolutie joegen dien zachten, dichterlijken geest een geweldigen schrik aan, zoodat hij zijn vaderland verliet, overal waar hij kwam met eervolle onderscheiding ontvangen. Toen Bonaparte de orde bad hersteld verlangde hij naar Frankrijk terug, en bij kwam terug, oud, bijna blind, maar altjjd even opgeruimd en vriendelijk. Een schat van onuitgegeven gedichten bracht bij meê. Op nieuw was hij de alom gezochte man en Bonaparte trachtte hem te winnen. Hij had vroeger een leerstoel bekleed voor de fransche letterkunde en kreeg dien weder terug, terwijl hem voor enkele gedichten, die den eersten consul bezongen, een jaargeld werd toegelegd. Maar het hart van Delille hing aan het huis der Bourbons en hjj verliet Parijs, om ver van het bof en met afwijzing van alle voordeelen en gunsten zich eenig en alleen aan zijn arbeid te wijden. Indien Bonaparte zich aan dat besluit beeft geërgerd, getoond beeft bij het nooit, want de dichter werd beschermd door de algemeene en ongeveinsde hoogachting van iedereen. Hij leefde stil op het land en stierf te vroeg, waarmee ik bedoel, dat hij de terugkomst der Bourbons niet beeft mogen beleven.
In de dagen toen Bonaparte het nog niet verder dan
8*
115
TWE12DE BÜ1SK.
tot consul bad gebracht en bij er op uit was, allen die maar iets beteekenden tot zicb te trekken, bekroop bem de lust, Delille te ontmoeten, ten einde ook bem aan zich te binden. Mevrouw Bacchiocbi werd uitgenoodigd eene soiree aan te leggen en daar Delille bij te verzoeken. Ik was ook van de partij. De eerste consul verscheen in den loop van den avond, en daar was beweging genoeg bij, want hij werd vergezeld door een tal van aides de camp, die bij zijn binnenkomen een rij formeerden , waar hij langs ging en die met verbazing zagen , dat hun generaal zoo beleefd was voor een oud en eenvoudig in het zwart gekleed man, dien zij het aanzien nauwelijks waard vonden. Bonaparte plaatste zich aan een speeltafeltje en liet mij roepen. Ik was toevallig de eenige vrouw, wier naam aan Delille niet onbekend was, en ik begreep, dat Bonaparte mij bestemde, om de brug te zijn tusschen den dichter en den eersten consul, waartoe ik dan ook miju best poogde te doen. De eerste consul bracht het gesprek op de letterkunde en de dichter was niet ongevoelig voor de beleefdheid van den grooten generaal. Beide mannen wonden zicb onder het spreken op, ieder op zijn manier, en ik merkte al heel spoedig, dat zij elkander niet meê vielen. Bonaparte hoorde zich zelve graag praten, Delille ook; daarom vielen zij, zonder altijd naar elkander te luisteren, elkander in de rede ea het gesprek kreeg op die wijs het aanzien van een twist. Beiden waren gewoon, zich te booren prijzen , en bier voelden zij, dat zij niets op elkander wonnen, zoodat zij met zekere ontevredenheid van elkander gingen.
Delille zei later, dat bet gesprek van Bonaparte naar buskruit rook , en Bonaparte vond, dat de oude dichter door zijn geleerdheid tot razernij werd gebracht.
Van de jeugd van Chateaubriand weet ik weinig. Uitgeweken ouder de revolutie ontmoette hij den heer de
116
TWEEDE BOEK.
117
Fontanes in Engeland en werd door dezen aangemoedigd, als schrijver op te treden. In Frankrijk teruggekeerd werd hij door Fontanes, zoo ik mij niet bedrieg, aan den eersten consul voorgesteld. Toen hij nu zijn werk le Génie du Christianisme , kort na het konkordaat van 1801, had uitgegeven , meende hij dat te moeten opdragen aan den Hersteller van den Godsdienst \'). Hij was niet rijk, en zijn eenigszins rustelooze geest, zoowel als zijn niet geringe ijdellieid, dreven hem, om, hoe dan ook, werk te zoeken. Hij kreeg een zending naar Rome, maar volbracht die zoo onhandig , dat hij Bonaparte be-leedigde. Dit gepaard aan den moord op den hertog d Enghien gepleegd, was oorzaak, dat er een wederzijd-sche verkoeling ontstond. Toen Chateaubriand te Parijs terug kwam werd hij door eenige dames met warme hartelijkheid als slachtoffer begroet, en besloot al heel spoedig, zich in die rol te handhaven. Het strookte noch met zyn karakter, noch met zijn talent, om vergeten te leven , en hij vond er een voldoening aan zijn ijdelheid in, dat hij een .voorwerp van bewaking\' was. Men zegt, dat als Bonaparte maar had getoond, dat hij zijn talent meer op prijs stelde, hij Chateaubriand gemakkelijk zou hebben gewonaen. De schrijver zou niet ongevoelig zjju gebleven voor den lof, die van zoo hooggeplaatste zijde kwam. Ik weet niet, of dit waar is, maar ik weet wel, dat Bonaparte heeft gezegd: »hot zou mij geen moeite kosten Chateaubriand te koopen, als ik maar wist hoe
\') Bonaparte had , bij do sluiting van hot konkordaat, den katholieken godsdienst, vooral het priesterdom, een hechten grondslag van den staat genoemd. Vandaar de ingenomenheid van Chateaubriand — door de schrijfster misschien niot zonder partijdigheid beoordeeld — met Bonaparte en wederkeerig van Bonaparte met den schrijver van het werk: le Génie du Christianisvie, Toch werd niet dat werk, maar de Alala door C. aan deu consul opgedragen. Vert.
TWEEDE BOEK.
duur hij zich zelve schat.quot; Cbateaubriand bleef bij de oppositie. Zijn reis naar bet Heilige Land was de reden, dat men hem een ti.jd luog uit het oog verloor, tot hij op eens met een nieuw werk, les Martyrs, voor bet publiek verscbeeu. De godsdienstige geest, dien dit werk ademde, schonk hem een schaar van nieuwe vereerders, geliik het hem van den kant der wijsgeerige scbry vers een felle kritiek op den hals baalde. De dagbladen prezen en laakten bem, hij werd bet middelpunt van een strijd, dien de keizer met zeker genoegen zag, omdat, zooals bij zei, »de ontwikkelde kringen er wat door te praten hadden.quot;
Toen les Martyrs in het licht verscheen barstte er een soort van royalistiscben opstand los in Brétagne. Een neef van Cbateaubriand, die er mee in gewikkeld was., werd gevat, verhoord en ter dood veroordeeld. Ik was met eenige vrienden van Chateaubriand bekend en zij brachten mij met hem in gezelschap, om mij te vragen bij de keizerin een goed woord voor den veroordeelde te doen. Toeu ik Cbateanbriand den raad gaf aan den keizer te schrijven sloeg hij dat bepaald van de hand. Hij wilde zich wel tot de keizerin wenden. Tegelijk stelde hij mij een exemplaar ter hand van les Martyrs in de hoop, dat Bonaparte het onder de oogen zou krijgen en er misschien zachter door worden gestemd. Wijl ik vreesde, dat dib middel niet voldoende zon zijn, om den keizer tot genade te bewegen ried ik Chateaubriand aan, alle zeilen bij te zetten. »Gij zijt een bloedverwant,quot; zei ik, »van mijnheer de Malesberbes en dit is een naam, die overal met eerbiedige achting wordt genoemd. Beroep u op hem in uw schrijven aan de keizerin.quot; ïot mijue groote verwondering verwierp hij dien raad en liet duidelijk blijken, dat zjjn eigenliefde er iets krenkeuds in vond, dat hij, Chateaubriand, zich op een ander zou moeten be-
118
TWEKDK BOEK.
roepen. Het gevoel van eigenwaarde ging bij hem boven elk ander. Hij schreef dus niet geheel zooals ik had ge-wenscht, maar ik nam toch de bezorging van den brief op mij. Zoo goed mogelijk bepleitte ik de zaak van den veroordeelde en waagde zelfs den keizer, onder het voorlezen van een paar bladzijden uit les Martyrs, er over te spreken, terwijl ik wees op de bloedverwantschap met de Malesherbes, welke naam ik wist, dar. ook door Bonaparte zeer in eer gehouden werd. »Gij zijt een handig advokaatzei de keizer, «maar gij kent de zaak niet in haar geheel. Ik moet in Bretagne een voorbeeld stellen en de man, dien dat treft, beteekent op zich zelf weinig. Die bloedverwant van mijnheer de Chateaubriand is een zeer middelmatig persoon en zijn neef bekommert zich niet zoo bijzonder om hem , anders zou hij wel een anderen weg hebben ingeslagen om hem te redden. Kinderachtig is het, dat hij mij niet schrijven wilde, en zijn brief aan de keizerin is zoo droog, zoo koel, zoo hooghartig mogelijk. Hij meent op mij een ontzettenden indruk te maken met zijn talent; ik stel daar mijne staatkunde tegenover en hij kan zich daar wel niet door vernederd achten. Om een tal van staatkundige vervolgingen te voorkomen moet ik in Brétagne een voorbeeld stellen en dat zal mijnheer de Chateaubriand de gelegenheid geven een sentimenteel opstel te schrijven, dat hij dan in den faubourg St. Germain kau voorlezen. De schoone dames zullen er om schreien en gij zult zien, dat hij daardoor volkomen getroost zal zijn.quot;
Het was onmogelijk in een zoo vast voornemen verandering te brengen; wat de keizerin en ik ook beproefden, het hielp niets en het doodvonnis werd voltrokken. Op denzelfden dag , dat dit gebeurde, ontving ik een kort schrijven vun Chateaubriand, dat mij onwillekeurig de woorden des keizers in het geheugen riep. ilij schreef
119
TWEEDE BOEK.
mij , dat hij zich verplicht had gevoeld tegenwoordig te zijn bij den dood van zijn bloedverwant en dat hij met huivering had gezien, dat de honden zijn bloed hadden gelekt. Het geheele briefje was in dien toon gesteld, zoodat ik rilde van ontzetting bij het lezen. Was dat ziin schuld of de mijne? Eenige dagen later ontmoette ik hem in zwaren rouw. Hij scheen niet bedroefd, maar zijn haat tegen den keizer was er niet minder op geworden.
Deze gebeurtenis bracht mij met hem in aanraking. Las ik zijne werken met genoegen, de persoonlijke kennismaking verhoogde dat genoegen niet. Hij werd door velen, vooral vrouwen, bedorven. Men merkte aanstonds, dat men hem niets nieuws kon vertellen omtrent zijne verdiensten \'en talent; overal, waar hij kwam zocht hij de vooraanzitting, voelde zich daar best op zijn gemak en kon dan ook zeer beminnelijk zijn, ofschoon ook ziju meest vriendelijke woorden een koelheid van gevoel verrieden , die onaangenaam aandeed. Zijne werken waren bepaald godsdienstig, zijn gesprek pleitte lang niet altijd voor een innige overtuiging. Was hij ernstig in zijn schrijven , zijn gedrag en manieren stemden daar niet meê overeen. Hij had, by een eenigszins mismaakte gestalte, een fijn, schoon geteekend gelaat, en was kinderachtig oplettend op zijn toilet. Oppervlakkig scheen het, dat hij onder liefde verstond, niet de eigenlijke warme aandoening van het hart, maar de meer vluchtige gewaarwording der zinnelijkheid. De uiterlijke schijn was alles bij hem, volgers had hij, maar geen vrienden. Ik voor mij achtte het gelukkiger hem te lezen, dan hem te kennen.
Mevrouw de Stael heb ik zelden ontmoet, maar onder mijne vrienden waren er velen, die haar dikwijls hadden gezien en gesproken. Mijn moeder maakte kennis met
120
TWEEDE HOEK. 121
haar, toen zij nog jong was en beeft mij meermalen gezegd, dat zij toen reeds heel andere gewoonten had, als ieder ander. Op vijftienjarigen leeftijd verslond zij als het ware, de meest diepzinnige en de meest hartstochtelijke boeken. De bekende Fran die u uit Genève trof haar als kind met een boek van Rousseau in de hand en werken van allerlei inhoud voor zich op de tafel, en zei aan haar moeder, mevrouw Necker: »pas op, mevrouw, dat kind zal gek worden of onnoozel!quot; Die harde voorspelling is niet uitgekomen, maar mevrouw de Stael beeft wel altyd iets zeer zonderlings gehad. Dikwijls in bet gezelschap van beroemde mannen , die haar vader bezochten en over allerlei onderwerpen met hem spraken, luisterde zij met gespannen aandacht en zeker niet zonder vrucht. Waarschijnlijk heeft dat bij haar den grond gelegd voor dio onweerstaanbare zucht tot redetwisten, die haar eigen was. Zjj was opgewonden, natuurlijk en waar, voelde diep en drukte zich krachtig uit. Voortgedreven door eene verbeelding , die haar nergens met rust liet, brandend van verlangen naar naam en roem, gedwongen door de wetten eener maatschappij, die de vrouw gebannen houden binnen haar kleinen kring, trotseerde zij alles en heeft veel geleden onder den geweldigen strijd tusschen den demon, die haar dreef, en de regelen der welvoegelijkheid, die haar binnen de perken wilden houden.
Zij was zeer leelijk en trok zich dat te sterker aan , naarmate het verlangen om nergens achter te staan haar te gevoeliger dreef. Had zij er wat beter uitgezien , zij was misschien gelukkiger geweest, omdat zij zich kalmei-zou hebben gevoeld. Zij was te hartstochtelijk om geen behoefte aan liefde te hebben, te vol verbeelding, oui niet licht te gelooven, dat zij beminde. Hare beroemdheid was oorzaak, dat men haar de hulde bracht, waar hare ijdelheid zich in verheugde. Schoon zeer goedhartig
TWEEDE BOEK.
heeft zij een ruime mate van haat en nijd verwekt. Vrouwen waren bang voor haar en mannen ontweken haar, omdat zij niet kon laten, hare ingebeelde of ware meerderheid te doen gevoelen. Toch had zjj enkele trouwe vrienden, terwijl men wederkeerig op haar vast en ten allen tijde kon rekenen.
Toen Bonaparte consul werd had mevrouw de Stael al een grooten naam. Een persoonlijkheid als die van Bonaparte moest voor zulk eene vrouw iets bijzonder aantrekkelijks hebben. Vandaar dat zij hem overal zocht en volgde. Zij was vast overtuigd, dat zoo vele uitstekende hoedanigheden, vereenigd met zoo veel geluk, eindelijk ten voordeele moesten komen van de vrijheid, haar afgod en haar ideaal; maar Bonaparte, die niet gezocht en vooral niet bewerkt wilde worden, ging haar uit den weg; hij was niet ingenomen met mevrouw de Stael, en kon haar dikwijls met bijna beleedigende koelheid bejegenen. Wijl hij zich niet ontzag met hare gevoelens den spot te drgven, ontwikkelde zich in haar hartstochtelijk gemoed een afkeer, die aangroeide tot haat, en die door Bonaparte mildelijk werd gedeeld.
Te Parijs ontving mevrouw de Stael veel bezoek en in hare salons werden zaken en personen met veel vrijmoedigheid besproken. Louis Bonaparte bezocht haar van tijd tot tijd en praatte graag met haar; zijn broeder, ergdenkend als altijd, verbood hem verder met die vrouw om te gaan. Men ontmoette er overigens mannen van allerlei richting , letterkundigen, dagbladschrijvers, vrienden van de revolutie en adellijke heeren. »Die vrouw,quot; zei Bonaparte , »leert zulken , die het vroeger nooit deden, oordeelen en denken.quot; Eu dit was waar. Toen zij het kort daarop waagde een werk van Necker uit te geven ontstak de eerste consul in toorn en bande haar uit Frankrijk. Dwazer en onrechtvaardiger handeling laat
122
TWEKDE BOHfK.
123
zich moeielijk denken. Hij ging zelfs zoo vef, van hen te vervolgen, die de gebannene vrouw vriendschap bleven bewijzen. Met uitzondering vau hare romans mocht geen van hare werken in Frankrijk worden verkocht, de dagbladen ontvingen last er op te schimpen en voldeden aan dat bevel zonder eenige edelmoedigheid of ridderlijk eergevoel. Verdreven uit haar vaderland werd zij in den vreemde met de meeste onderscheiding ontvangen, en het was, of haar talent onder strijd en tegenspoed zich te krachtiger ontwikkelde. Had zij bij de werkelijke gulheid van baar hart en den rijkdom van haar geest den zegen genoten van een kalm en rustig leven, zij had onder de gelukkigste stervelingen gerangschikt kunnen worden. Thans werkten de onrust, de \'strijd op hare geschriften terug en maakten die soms te wild, soms te verward, soms te duister. Haar leven was geen eigenlijk vrouwenleven en kon toch ook geen mannenleven zijn. Zij vond nergens die rust, die zoowel voor het geluk als voor het talent eene behoefte is. Na de eerste restauratie keerde mevrouw de Stael naar haar vaderland terug, dankbaar en gelukkig voor de eerste sporen van een nieuw constitutioneel bewind, dat zij altijd had ge-wenscht. De terugkomst van Bonaparte was haar een verschrikkelijke tijding en dreef haar weer op den weg van het zwervend bannelingsleven. Gelukkig niet langer dan honderd dagen. Met den koning weêrgekeerd had zij het geluk hare dochter uit te huwelijken aan den hertog de Broglie, die aan den glans van een ouden naam een degelijke ontwikkeling paarde. De bevrijding van Frankrijk was haar een bron van vreugde, hare vrienden kwamen haar hartelijk te gemoet, iedereen riep haar een welgemeend welkom toe. Te midden van die blijde uitkomst stierf zij, op vijftigjarigen leeftijd. Haar laatste, niet geheel voltooide en na haar dood uitgegeven
TVVBISDE BOEK.
werk over de Fransche Revolutie kenmerkt haar geheel. Gelijk het een trouw beeld levert van dat wonderlijk grootsche tijdvak der geschiedenis , wekt het tegelijk de overtuiging, dat alleen zulke tijden in staat zijn, naen-schen voort te brengen, gelijk mevrouw de Stael er eeu is geweest, en zooals tijden van kalme rust maar zelden in \'t leven roepen.
Ik heb Bonaparte nu en dan over mevrouw de Stael hooren praten. Zijn haat vond voedsel in de jaloersch-heid , die hij koesterde tegenover iederen machtigen tegenstander , en de bittere toon, dien hjj, over haar sprekende , aansloeg, deed op den verstandigen hoorder geene andere uitwerking als deze, dat mevrouw de Stael er door rees en Bonaparte daalde.
Terwijl aldus de eene vrouw alle recht had, zich over den keizer te beklagen, was er eene andere, die, bij minder talent en kleiner roem , zich alleszins in de gunst van den sonverein mocht verheugen , mevrouw de Genlis, In haar kwam het niet op oppositie te voeren. Zij had de revolutie vol geestdrift begroet en genoten van de vrijheden , die er uit\' voortkwamen. Oud en een weinig devoot geworden schaarde zij zich aan den kant van de zedelijke orde en bewonderde Bonaparte met gelijke overdrijving als waarmee zij de revolutie had toegejuicht. Deze was daarmee gevleid , legde haar een jaargeld toe en gaf haar verlof briefwisseling met hem te houden. Zij maakte daar trouw gebruik van, deelde hem mee, wat zij oirbaar achtte, en verhaalde hem allerlei bijzonderheden uit het ancient régime, die hem van dienst konden zijn. Terwijl Bonaparte aldus partij trok van de bewondering van mevrouw de Genlis, wist hij haar zeer goed op hare waarde te schatten. Op zekeren dag sprak hij over de ondragelijke preutschheid, die zy blijkbaar met opzet in hare werken liet doorstralen. »Als mevrouw
124
TWKKDE BOKK.
de Genlis een of andere deugd beschrijftzei hij, »houdt zjj zich altijd, alsof zij die deugd had ontdekt.quot;
De restauratie heeft mevrouw de Genlis niet in aanraking gebracht met het koninklijk huis. De hertog van Orleans heeft haar slechts eenmaal willen ontvangen. Het keizex-lijk jaargeld is echter voortgezet.
Deze beide dames waren niet de eenige schrgfsters uit het tijdvak van Bonaparte. Ik zou er meerderen kunnen noemen, onder anderen mevrouw Cottin en mevrouw de Flahault, als romanschrijfsters nog al gezocht. De romans hebben zich in de laatste dertig jaren in Frankrijk zeer vermenigvuldigd en zijn misschien de trouwste afspiegelingen van den franschen geest sinds de revolutie. De wanorde der eerste jaren maakte de gemoederen afkeerig van die genietingen, die alleen in dagen van kalmte waarde hebben. De jeugd kwam aan opvoeding te kort en de verdeeldheid der partyen leidde de publieke meening op vaak verkeerden weg. In zulke tijden is de middelmatigheid gemakkelijk aan het woord, en men waagde zich schier ongestraft aan allerlei soort van boekenschrij-verij. De opgewondenheid, door de tooneelen der revolutie gewekt, deelde zich aan vorm en inhoud der boeken mee. De eigenlijke vrijheid ontbrak en daardoor misten de mannen, bij de schildering van wat zjj groots en geweldigs hadden beleefd, het talent, dat alleen in vrijheid groeit. Maar vrouwen kunnen onder eiken regee-ringsvorm over de liefde schrijven en deden dat ook overvloedig genoeg. Men vond bij haar niet aanstonds de fijne elegantie terug van mevrouw de la Fayette, noch ook de keurig gestileerde geestigheid van mevrouw Ric-coboni; men schreef niet over liefdesgeschiedenissen aan het hof of in door de revolutie uit elkander gejaagde kringen, maar wijdde zich aan de schildering vau hartstochtelijke tooneelen en gewaagde toestanden. Toch was
125
TWJïKüE BOEK.
126
er iets waars en natuurlijks in de boeken van dien tijd , en over liet geheel is overdrijving lichter te verdragen dan puriteinsche gemaaktheid. De dwalingen der revolutie hebben de fransche maatschappij op haren grondslag doen waggelen ; later heeft zij zich niet weer op denzelfden grondslag kunnen vestigen. De personen, die mee deden, zijn niet alleen verplaatst, maar geheel veranderd. De conventioneele gebruiken hebben afgedaan en alles moet daar de gevolgen van ondervinden , ook in wetenschap , letteren en kunst. En zoo verlangde men naar sterker en waarachtiger aandoening; het ongeluk schept daaraan de behoefte. Bonaparte trachtte een teugel aan te leggen , en de geregelde orde in het gouvernement baande ook weêr den weg voor wat Fontanes de goede boeken noemde. Men was van oordeel, dat smaak, welvoegelijkheid en gematigdheid meê hadden te spreken op letterkundig gebied. Had Bonaparte aan orde vrijheid weten te paren, ik geloof, dat wij op eene uitstekende letterkunde zonden hebben kunnen wijzen. Maaide keizer, die alles in verband met eigen voordeel en grootheid bracht, trachtte wel mannen van naam tot zich te trekken, zonder dat hij bet evenwel verdragen kon, dat zij, zijn dwang van zich werpend, in vrije ontwikkeling naar vooruitgang streefden. De beroemdste schrg-vers zochten daarom zich te onderscheiden door de manier, waarop zij hunne loftuiting nieuw en verrassend wisten in te kleeden. Boeken van staatkundigen inhoud waren niet geoorloofd, toespelingen van dubbelzinnigen aard hield men in de pen, het blijspel waagde zich niet aan de schildering van bestaande zeden en toestanden, bet treurspel hield zich alleen aan enkele bekende helden en grootheden. Er was stof genoeg tot lof, om het schrijversgeweten tevreden te stellen, maar van eigenlijke vinding was weinig spraak.
TWJEEDE HOEK.
Toch maakten de niet te weerhouden vooruitgang, de natuurlijk goede smaak der Franschen, de modellen, die men voor zich had, dat de vorm met groote zorg in acht werd genomen. De meeste schrijvers schreven goed, maar men bleef middelmatig. Natuurlijk: waar het genie aan banden is gelegd, daar wordt de redactie de hoofdzaak. Men deed dus zijn best, om wat men mocht doen zoo goed mogelijk te doen. Vandaar wellicht die eenvormigheid, die de meeste werken uit dat tijdvak kenmerkt. Intusschen is juist die meerdere volmaking van den vorm een schat, waar een volgend geslacht, dat zich vrijer bewegen mag, een onwaardeerbaar voordeel mee kan doen.
Ontbrak ons de kracht, het natuurlijke bleef ons, zooals veel letterkundige voortbrengselen uit onzen fijd bewijzen. Het tooneel, dat de ondeugden of de zwakheden der verschillende klasseu niet ten toon durfde stellen, omdat de klassen door Bonaparte herschapen waren en men zijn werk diende te eerbiedigen , wist zich toch los te maken van de gemaaktheid uit den tijd vóór de revolutie. Aan het hoofd der blijspeldichters stond Picard, die uitmuntend slag had, om de parijsche zeden en gebruiken uit de dagen van het directoire ten tooneele te voeren; naast hem stonden Duval en enkele anderen, die met goeden uitslag de opéra comique behandelden. Beroemde dichters waren Legouvé, met zijn Dood van Abel en de Lood van Hendrik IV, Arcaud met zijn A/anus te Minturna, Raynouard met zijn Tempeliers, Le-mercier met zijn Agamennon, Chenier, die misschien te revolutionair van aard was, maar die toch den klassieken tragischen toon wist aan te slaan.
Na hen volgde een schaar van dichters, volgelingen van Delille, als Esménard, Luce de Lancival, Campenon,
127
ÏWJiKDE BOEK.
Michaud en anderen, die op bevallige en gemakkelijke wijs de genoegens van het landleven bezongen, terwijl Bonaparte overal in Europa het geschut liet bulderen. Velen hunner leverden ook goede vertalingen. Aan geschiedenis werd weinig gedaan. Men was daar te voorzichtig toe. Gelukkig was het zeker, dat de spottende toon \'Ier wijsgeeren van de vorige eeuw had uitgediend, en dat men er geen verdienste meer inzag, het geloof belachelijk te maken, om er een onverdraagzaam dogma van ongodsdienstigheid voor in de plaats te stellen. De ondervonden rampen hadden die spotternij tot zwijgen gebracht , men bevond zich beter op een meer ernstiger) weg en, schoon ook langzaam, men bewoog er zich toch op.
De kunst, minder behoefte gevoelend aan vrijheid dan de letterkunde, maakte merkwaardige vorderingen. Toch had zij met den algemeenen druk te worstelen. Onder onze grootste schilders behoorde David, die zijn roem bevlekte met zijn overdreven revolutionaire denkbeelden. Na in 1792 geweigerd te hebben het portret van Lode-wijk XVI te schilderen , omdat hij zijn penseel niet wilde ontwijden door de af beelding van een tyran, boog hij later voor Bonaparte en schilderde hem in allerlei vorm en gedaante. Verder verdienen genoemd te worden Gerard, die een prachtige Veldslag bij Austerlitz schilderde en later een Intocht van Hendrik IV in Parijs; Girodet, uitmuntende door de fijne zuiverheid van zijn teekeuing en de stoutheid van zijne opvatting, Gros, Guénin, Isabey en anderen.
De keizer was aller beschermheer, hij gaf hun de stcf voor hun penseel en rijkelijk loon voor hun arbeid. De revolutie had hun een rang aangewezen in de maatschappij, waarin zij aangenaam werkzaam kouden zijn en nuttig tegelgk, omdat zij aan de weelde den goeden smaak
128
ÏWliEDB BOEK. 129
wisten bij te zetten. Bonaparte kon wel de geesten onderdrukken door zijn alles overweldigend despotisme ; maar terwjjl zijne regoering aan d« kunst even rijkelijk de onderwerpen aanbood, die haar tot geestdrift konden ontvlammen, als de revolutie dit had gedaan, liet zjj aan de verbeelding vrij spel en dat was den kunstenaar genoeg.
De vooruitgang der wetenschappen werd door niets belemmerd. Zjj boezemen geen wantrouwen in en hebben voor elk gouvernement haar nut. Het fransche instituut telde uitstekende namen. Bonaparte was vriendelijk jegens allen, enkelen maakte bij rijk, anderen verhief hij tot hoogen rang, door hen in den senaat te plaatsen. Daar lag iets groots in zulke benoeming, wijl zij een eerbiedwaardig aanzien aan dat hooge staatslichaam gat. Intusschen hebben de geleerden , onder de regeering van Bonaparte, geen enkel blijk van hunne meerdere onaf-hankelijkheid gegeven. Lagrange, ofschoon senator, hield zich op een afstand, maar Laplace, Lacépède, Monge, Berthollet, Cuvier en eenige anderen koesterden zich in des keizers gunst en vleiden hem als de rest.
Ik mag dit hoofdstuk niet eindigen zonder een woord te wijden aan eenige toonkunstenaars, die hunne kunst eer aandeden. De muziek werd in Frankrijk veel beoefend en kreeg een nieuwe richting, omdat Bonaparte een minnaar was van de italiaansche school. Wat hij gedaan heeft, om haar naar Frankrijk over te planten, kwam zeer te stade aan onze meerdere ontwikkeling op dat gebied, ofschoon hij ook hier als altijd naar luim te werk ging. Zoo heeft hij het Chérubini nooit kunnen vergeven, dat deze, toen de generaal Bonaparte op zeke-keren dag een oordeel uitsprak, dat niet in den smaak viel van den componist, op eenigszins forschen toon durfde zeggen: »men kan een uitstekend aanvoerder zijn op het
Kémusat , Gedenkschriften. 11. 9
TWEEDE BOEK.
slagveld, zonder daarom t\'huis te zjja in de harmonie.quot; Lesueur was zjjn lieveling en hij gaf openlijk zijn afkeuring te kennen, toen het instituut, bij eene tien-jaarlijksche prijsuitdeeling, aan dezen componist den eersten prijs onthield. Over het algemeen was hij der toonkunst bijzonder genegen en ik herinner mij nog met genoegen , hoe hij den ouden Grétry met de meest vriendelijke voorkomendheid op Malmaison ontving. Grétry, Dulayrac, Méhul, Berton , Lesueur , Spontini en eenige anderen waren de mannen, die het meest in den smaak vielen en bij Bonaparte hoog stonden aangeschreven \').
Evenals zjj werden ook de tooneelspelers rijkelijk beloond. Wat ik van de letterkunde zei geldt meê voor het tooneel. Het natuurlijke heeft sinds de revolutie veel gewonnen en de opgeblazen toon in het treurspel heeft
\') Onder de correspondentie van Napoleon vond ik twee brieven, die dit onderwerp aanroeren Do eoa luidt dus:
Mijnheer Fouché I Ik verzoek u mij zoo spoedig mogelijk te doen weten, wat de don Juan, dis men in de opera wil opvoeren, voor soort van stuk is. Men heeft mijne toestemming gevraagd, er de uoodige uitgaven voor te doen. Ik verlang daarom uw gevoelen over dit stuk te weten, in verband met den geest van het publiek, Bologne, 4 Messidor, jaar XIII, (23 Juni 1805).
Ludwigsburg, 12 Vendémiaire, jaar XIV, (4 October 1805).
• Mijn Broeder I Van nacht vertrek ik. üe gebeurtenissen worden eiken dag van meer gewicht. Het ia voldoende, als gij in den Moniteur laat plaatsen, dat de keizer gezond is, dat hij zich 13 Vendémiaire te Ludwigsburg bevond en dat de vereeniging met het beicrsche leger tot stand ia gebracht. Ik heb gisteravond hier in den schouwburg de dnitsche opera don Juan gehoord. Het komt mij voor, dat de muziek van deze opera dezelfde is als van die, die te Parijs werd opgevoerd. Zij scheen mij zeer goed.quot;
Op denzelfden dag schreef hij aan den minister van Biunenlandsche Zakeu : «Mijnheer Champagny ! Ik bevind mij aan het wurtemburgsche hof en al oorlog voerende heb ik zeer goede muziek gehoord. Het duitscbe gezang klonk mij eenigszins vreemd (barocque). Komt de reserve op? Hoe staat het met de conscriptie van jaar XIV ?quot; P. d. R.
130
TWEKDE BOEK.
l;31
evenzeer moeten wijken, als de gemaaktheid, die bg het blyspel zoo in aanzien stond. ïalma eu de groote tooneel-speelster Mars hebben kanst en nataur schoon weten te vereenigeu. De dans kreeg meerder levendigheid en werd daardoor veel bevalliger. Zonder vrees voor tegenspraak mag men zeggen, dat gratie, natuur en eenvoud een, goede richting gaven aan de kunst en dat daardoor een groote stap vooruit is gedaan in vergelijking met den tjjd, die nog niet lang achter ons lag.
------
9*
HOOFDSTUK XX.
SENAATSBESLUIT VAN 30 MAART. — STICHTING VAV KONINGRIJKEN EN HERTOGDOMMEN. - KONINGIN HORTENSE.
Op voorstel van den minister van Eeredienst, mijnheer Portalis, bepaalde de keizer, dat zijn naamdag zou worden gevierd op den feestdag van Maria Hemelvaart, 15 Augustus. Tegelijk werden er feesten voorgeschreven op eiken eersten zondag der maand December, ter herinnering aan den slag bij Austerlitz.
Op 30 Maart bad er eene belangrijke zitting plaats van den senaat. De keizer liet daarin mededeeling doen van een tal van besluiten, waar geheel Europa van zou gewagen. Het komt mij voor, hier recht op zijn plaats te zijn, als ik die keizerlijke mededeeling eenigszins uitvoerig behandel en een uittreksel geef van de redevoering van Cambacères, die op nieuw bewijst, met welke kruipende verdienstelijkheid de meester, die allen in hunne vrije beweging belemmerde, gehoorzaamd werd.
»Mijne heeren,quot; zei Cambacères, »op het oogenblik, dat geheel Frankrijk met ons, dank zij onzen doorluchti-gen souverein, zijn geluk en zijn roem geniet, zal uwe wijsheid de noodzakelijkheid erkennen, dat de erfelijkheid van het bewind in allen deele wordt gei%geld en dat het gouvernement versterkt wordt, door instellingen, die met zijn oorsprong en aard in overeenstemming zgn.
TWEEDE BOEK.
gt;Gedeeltelijk is aan uwe wenschen voldaan en dat zal nog meer geschieden, door de verschillende besluiten , die ik, namens Zijne Majesteit den keizer en koning, in uw midden nederleg. Gewis zult gij met daukbaarheid dit vernieuwd blijk ontvangen van het vertrouwen, dat de keizer in u stelt, en van de liefde, die hem voor de volken bezielt, en gij zult u haasten , overeenkomstig des keizers verlangen, dit alles op te nemen in uw archief.
gt;Het eerste van deze stukkeu bevat een regeling van den burgerleken staat van het huis des keizers en bepaalt de plichten der prinsen en prinsossen tegenover den keizer.
»Het tweede is een besluit, waarbij de venetiaansche gewesten met het koningrijk Italië vereenigd worden.
»Het derde draagt de kroon van Napels aan prins Jozef op.quot;
Hier volgde een breede uiteenzetting der deugden en voortreffelijkheden van dezen prins, met de vermelding, dat hij den titel van grootwaardigheidsbekleeder des rijks zou behouden.
»Het vierde besluit beveelt de opdracht der hertogdommen Berg en Kleef aan prins Murat. (Lof van den prins).
»Het vijfde draagt het vorstendom Guastalla op aan de prinses Borghèze en haar gemaal. (Gelijke loftuiting).
gt;Het zesde schenkt het vorstendom ISeuchatel aan maarschalk Berthier \'). (Lof als boven). Deze treffende proeve
\') De manier, waarop de keizer den maarschalk kennis gaf van dit besluit, was familiaar genoeg: «Mulmaison, 1 April 1806. Ik zend u den Moniteur, waarin ge kunt zien, wat ik voor u deed. Ik stel echter ééno voorwaarde en dat is, dat gij in het huwelijk treedt. Anders is het met onze vriendschap gedaan. Uw hartstocht heeft nu lang genoeg geduurd en begint belachelijk te worden , en ik mag met recht eischeu, dat de man, dien de nakomelingschap mijn wapenbroeder zal noemen , niet langer de slaaf blijft eener vrij kinderachtige zwakheid. Ik wi!
133
TWEIODE BOEK.
van de toegenegenheid des keizers jegens zjjn wapenbroeder, zijn dapperen en verstandigen medearbeider, zal aandoening wekken in alle goede harten, gelijk zjj een bron van vreugde zal zijn voor alle verstandige geesten.
gt;Het zevende besluit schept in de staten van Parma en Piacenza drie nieuwe titels, wier glans zal worden opgehouden, door de groote hypotheken , die, op last des keizers, in die landen tot stand zjjn gekomen .
»Op gelijke wijs heeft de keizer, in de venetiaansche gewesten, in het koningrijk Napels, waardige belooningen bepaald voor hen, die in den oorlog gewichtige diensten bewezen, of die in andere betrekking in het belang van den staat werkzaam zijn geweest. De titels zullen het eigendom blijven van hen , die er meê bekleed werden en in de manneljjke Ijjn bjj erfopvolging op wettige nakomelingen overgaan. Deze grootsche schikking, die aan Europa het bewijs levert, hoezeer de keizer bewezen diensten op prijs weet te stellen en ijver en trouw te be-loonen, levert tegelijk een staatkundig voordeel op. De schitterende glans, waarmee werkeljjk uitstekende mannen zich kunnen omgeven, schenkt hun een grooten invloed op het volk, dat luistert naar hun woord en op hun voorbeeld staart. De monarch kan daar grooten dienst van hebben, terwijl die met eer bekleede mannen tege-Ijjk de bemiddelaars zjjn tusschen het volk en den troon.quot;
Men moet zeggen, dat men niet stil had gestaan sinds het nog pas verleden tgdperk, waarin de besluiten van het gouvernement afgekondigd werden met de dagteeke-ning van het jaar der republiek.
»Op deze grondslagen wenscht de keizer het groote
dus, dat jty trouwt, of wij zien elkander niet terug. Gij zijt 50 jaren, maar gy zijt vnn rl13\' 116 80 haquot;\'\'. ea 30 )areD z()n ju\'st. waarin de genoegens van het huwelijk het meest op prijs worden gestekt.
P. d. K.
134
TWEEDE BOEK.
staatkundige gebouw te vestigen, waarvan de Voorzienigheid hem bet plan heeft ingegeven; en tegelijk bij u dat gevoel van liefde en bewondering op te wekken , dat u, even als alle Franschen vervult.quot;
Na de lezing van dit stuk kwamen de afzonderlyke besluiten, waarvan ik de voornaamste artikelen hier laat volgen:
De regeling van den burgerlijken staat van het keizer-Ijjke huis beval, dat de prinsen en prinsessen niet konden trouwen buiten toestemming des keizers. De kinderen uit een zonder die toestemming aangegaan huwelijk geboren zouden geenerlei aanspraak hebben op de rechten of voordeelen in andere landen verbonden aan een zoogenaamd huwelijk met de linkerhand.
Echtscheiding was in de keizerlijke familie verboden. Scheiding van tafel en bed kon, onder goedkeuring van den keizer, plaats hebben.
De voogdijschap over de kinderen werd door den keizer bepaald.
De leden der keizerlijke familie mochten, zonder toestemming van den keizer, geen kinderen als de hunnen aannemen.
De aartskanselier werd tegenover de leden der keizerlijke familie belast met de waarneming van alle werkzaamheden der ambtenaren van den burgerlijken stand.
Er moest worden benoemd een staatssekretaris voor het keizerljjke huis, uit het ministerie of den raad van state gekozen.
Het ceremonieel bij huwelijken en geboorten werd geregeld.
De aartskanselier moest het testament ontvangen van den keizer, door dezen, in tegenwoordigheid van twee getuigen, gedicteerd aan den staatssekretaris. Dit testament werd in den senaat neergelegd.
135
TWEEDE BOEK.
De keizer regelde alles, wat op de opvoeding der prinsen en prinsessen betrekking had. Hij benoemde en ontsloeg wie er meê belast werden. De prinsen naar de orde der erfelijkheid geboren moesten gezamenlijk worden opgevoed in een paleis, op minstens twintig mijlen af-stands van de residentie van den keizer verwijderd.
De opvoeding begon op zeven- en eindigde op zestienjarigen leeftijd. Aan kinderen van hen, die zich jegens den staat verdienstelijk hadden gemaakt, kon worden vergund, aan deze opvoeding deel te nemen.
Wanneer een prins uit de orde der erfelijkheid een vreemden troon beklom moest hij zijne zonen op hun zevende jaar naar deze inrichting zenden.
De prinsen en prinsessen mochten, zonder toestemming van den keizer, Frankrijk niet verlaten.
Wanneer een lid van het keizerlijk huis zich misdroeg kon rle keizer hem voor den tijd van een jaar of langer straffen met gevangenisstraf, verwijdering van het hof of verbanning. De personen, die hem verdacht voorkwamen, kon hij van zijne familie verwijderen. Hadden er gevallen plaats van ernstigen aard dan kon de keizer, in tegenwoordigheid van den familieraad, bijgestaan door den aartskanselier, den schuldige veroordeelen tot twee jaren opsluiting in een vesting. De staatssekretaris van het keizerlijke huis deed bij zoodanige gelegenheid als sekre-taris dienst.
De grootwaardigheidsbekleeders en de hertogen waren mede aan deze laatste bepalingen onderworpen.
Op dit eerste besluit volgde :
»Wij hebben verheven tot hertogdommen , groote leengoederen van het keizerrijk, deze gewesten: Dalraatie , Istrie, Cadore, Belluno, Bassano, Vicenza, Padua, Kovigo, Conegliano en behouden ons het recht voor der bekleeding met deze leengoederen, om erfelijk over te gaan op
136
TWEEDE BOEK.
mannelijke afstammelingen. Ia geval tuannelijk oir ontbreekt vervalt het leengoed weder aan de keizerlijke kroon.
gt;VVrij bepalen, dat een vijftiende deel der inkomsten, die het koningrijk Italië uit deze gewesten trekt, aan het leengoed vervalt ten voordeele van hen, die er meê zijn bekleed, terwijl wij ons met een gelijk doel de beschikking voorbehouden over 30,000,000 fr., voortspruitende uit de nationale domeinen in de voornoemde gewesten.
»Op de bank Napoleon (Mont Napoleon) zal worden ingeschreven eene rente tot een bedrag van 1,200,000 fr. jaarlijks, ten behoeve van generaals, officieren, soldaten, die diensten hebben bewezen aan het vaderland en aan onze kroon.
»Totdat het koningrijk Italië een eigen leger zal bezitten stellen wij een fransch leger tot zjjn beschikking, uit de keizerlijke schatkist betaald. Daartoe zal de ko-rinklijke schatkist van Italië elke maand in onze keizerlijke een som storten van 2,500,000 fr., zoolang ons leger in Italië ligt en wel voor den tijd van zes jaren. De vermoedelijke troonopvolger van Italië zal den titel dragen van prins van Venetie.
»Aangezien de rust van Europa eischt, dat het lot van Napels en Sicilië, ons door verovering ten deel gevallen en door ons aan het groote keizerrijk gehecht, verzekerd zij, benoemen wij tot koning van Napels en Sicilië onzen broeder Jozef Napoleon, grand électeur van Frankrijk. Deze kroon zal ertelijk zijn in zijne mannelijke nakome-liugschap. Bij gebreke van die roepen wij duaitoe onze mannelijke en wettige kinderen en bij ontstentenis van deze die van onzen broeder Louis Napoleon \'). Wij behouden ons voor, in geval onze broeder Jozef kwam te
0 keizer had al ziju broeders den naam Napoleon doen aannemen.
137
I
138 tweede boek.
overlijden, zonder mannelijke kinderen na te laten , voor dien troon een prins aan te wijzen uit ons huis, of zelfs een aangenomen kind, al naar mate wij dat meest oirbaar achten voor het belang van onze volken en van het groote stelsel, dat de Voorzienigheid door ons wenscht bevestigd te zien.
«Zes groote leengoederen worden in genoemd koning-rjjk tot stand gebracht, met hertogelijken titel en gelijke voorrechten als de anderen. De beleening geschiedt door ons of onze opvolgers.
»Wij houden uit het koningrjjk Napels aan ons een jaarlijksche rente van 1,000,000 fr. om te worden verdeeld onder de generaals, officieren en soldaten van ods leger, op de voorwaarde, waarop uit door de bank-Napoleon geschiedt.
»De koning van Napels blijft levenslang grootwaardig-heidsbekleeder des rjjks
»Het is onze begeerte, dat de kroon van Napels, die wij wegschenken aan prins Jozef en zijne afstammelingen, op geenerlei wijs afbreuk doe aan zijn recht van troonopvolging in Frankrijk. Doch te gelijk bepalen wij, dat de kronen van Frankrijk, Italië en Napels nooit op één hoofd kunnen vereenigd zijn. (Prins Jozef had die bepaling op de erfopvolging verlangd.)
»De hertogdommen Kleef en Berg worden afgestaan aan onzen schoonbroeder Joachim Mnrat en zjjne mannelijke nakomelingschap. Bij gebreke van die gaan zjj over op onzen broeder Jozef en als deze geene mannelijke kinderen heeft op onzen broeder Louis, zullende de kroon nooit met die van Frankrijk vereenigd kunnen zijn. De hertog van Kleef en Berg blijf groot-admiraal, terwijl wjj ons de benoeming van een vice-groot-admiraal voorbehouden.
Eindelijk werd het vorstendom Guastalla gegeven aan
TWEEDE BOEK.
de prinses Borghèze, terwijl haar man den titel van prins van Guastalla kreeg. Bleef hnn huwelijk kinderloos dan kon de keizer naar zijn welgevallen over het vorstendom beschikken.
Dezelfde voorwaarden werden verbonden aan het vorstendom Neuchatel, dat Oudinot in bezit nam en waar hjj als eerste daad van regeering de inbeslagneming beval van alle engelsche koopwaren.
Het vorstendom Lucca werd vergroot met eenige gedeelten van het koningrijk Italië, waarvoor heteenejaar-lijksche vergoeding moest schenken van 200,000 fr. ten bate van het militaire fonds. Voor gelijk doel werd ook een gedeelte der nationale goederen van Parma en Pia-cenza bestemd.
Ik heb gemeend dit merkwaardig stuk bjjna woordelijk te moeten opnemen, wgl het een duideljjk denkbeeld geeft van het overwicht, dat de keizer aan Frankrijk toekende over de overwonnen landen en vooral van de macht, die hij voor zich zelve overal behield. Men begrijpt, dat de indruk, dien Europa er van ontving, niet aangenaam kou zgn en dat men vrij algemeen begreep, dat de vrede geen langen duur kon hebben. Geen land echter meer teleurgesteld dan Italië. Toen het aan den keizer zijn kroon opdroeg waande het schoone land een tijdperk te gemoet te gaan van meerder vrijheid dan het tot dusver, onder al zjjn tyrannnen genoot; bitter was de onlgoocheling bij het herkennen van den eenen tyran, die overbleef. Met hoeveel billijkheid en zachtheid prina Eugène ook de teugels hield, de Italianen bemerkten al spoedig, dat zjj onder een meester waren gekomen, die zeker in de eerste plaats niet dacht aan het belang van het land. Op hun kosten moesten zjj in hun midden een vreemd leger onderhouden. Een groot deel der landsinkomsten strekte tot verrijking der Franschen. Bij alles wat omtrent hen
139
TWEEDB BOEK.
en hun land bepaald werd was schier alleen gedacht aan het meeste voordeel voor Frankrijk, of eigenlijk aan het voordeel van den eerzuchtigen man , die aan Italië offers oplei, welke hij van Frankrijk niet durfde vergen. Nu en dan deed de vice-koning een goed woord voor zijn volk, doch daar werd weinig op gelet. Alleen dit gevolg had het, dat de Italianen het karakter van prins Eugène leerden scheiden van de vaak harde maatregelen, die hij nemen moest. Zij waren hem dankbaar voor zijne goede bedoelingen en stelden die op prijs , totdat eindelijk de tjjd kwam, dat de tyrannieke willekeur van Bonaparte aller hart zoo van den overheerscher vervreemdde, dat alle Franschen, prins Eugène niet uitgezonderd, het voorwerp werden van bitteren haat.
Ik heb prins Eugène, die een trouw dienaar van Bonaparte is geweest, zelve tot zijne moeder hooren zeggen, dat de keizer, jaloersch op de liefde, die de Italianen hem toedroegen, hem geheel noodeloos strenge en harde maatregelen liet nemen, om zoo de goede gezindheid van het volk te doen verminderen.
De vice-koningin deed het hare meê, om de liefde van het volk te winnen Jong, schoon, vroom en beminnelijk nam zij iedereen voor zich in. Bonaparte behandelde zij met eene waardigheid en vooral eene koelheid, als hij niet gewoon was, daarom kon hij dan ook volstrekt niet verdragen, dat men haar prees. Zij kwam hoogst zelden te Parjjs.
De boven meêgedeelde besluiten zijn lang allen niet ten uitvoer gelegd. Veranderde omstandigheden brachten ook verandering in eens gemaakte plannen; nieuwe hartstochten riepen nieuwe droombeelden in het leven ; het hier en daar ontstaan wantrouwen, kweekte afkeer genoeg, om geen gunstbewijs te kunnen dulden. Het gouvernement van Bonaparte had veel gelijkheid met het paleis,
140
TWEEDE BOEK.
waar toen het Wetgevend Licliaam, later de kamer tan Afgevaardigden vergaderde: zonder iets aan het oude gebouw te veranderen heeft men, om er iets meer indrukwekkends aan te geven, een nieuwe voorpui er voorgezet, die geen kwaad gezicht oplevert, maar waar niets achter wordt gezien , dat met dien gevel in harmonie is. Zoo heeft ook Bonaparte uit staatkundig, maatschappelijk en administratief oogpunt vele gevels opgebouwd , maar dikwijls niets meer dan den gevel.
Tengevolge van al de ontvangen mededeel ingen besloot de senaat tot een dankbetuiging aan den keizer eu de afvaardiging eener commissie van gelukwensching aan de koningin van Napels, die de deputatie met bare gewone bescheiden minzaamheid ontving. De commissie begaf zich ook naar de twee prinsessen. Murat was aanstonds afgereisd, om bezit te nemen van den hertogelijken zetel. De dagbladen vertelden ons natuurljjk , dat hij met hartelijke toejuiching was ontvangen, eveneens als zij prachtige tafereelen ophingen van de blijdschap der Napolitanen. Bijzondere brieven echter verhaalden, dat Calabrie in opstand was en dat er lang zou moeten worden gevochten. Jozef had een zachtaardig karakter; persoonlijke haat is hem door niemand toegedragen, maar hij had iets onhandigs en wist zich lang niet altijd met die waardigheid te gedragen, die den zoo hoog geplaatste onmisbaar is. Over het algemeen was de betrekking van koning, zooals Bonaparte die in het leven riep, lastiger en moeielijker dan men oppervlakkig vermoedde.
Nadat al deze gewichtige belangen geregeld waren ging de keizer aan een werk van vroolijker aard. Op 7 April werd de bruiloft gevierd van het jonge paar, waar ik in het voorgaande hoofdstuk van verhaalde. De plechtigheid had plaats in de galerij van Diana , in het bijzijn van oen talrijken en schitterenden hofstoet. De bruid was
141
TWEEDE BOEK.
gekleed in een japon met zilver geborduurd en met witte rozen gegarneerd. Hare getaigen waren de heeren Tailley-rand, Champagny en de Ségur, die van den prins de erfprins van Beieren, de eerste kamerheer van den keurvorst van Baden en de baron von Dalberg, gevolmachtigd minister vau Baden.
Den volgenden avond had het huweljjk plaats. Het paleis werd geheel geillumineerd en een vuurwerk afge-steken op het plein. Lode wijk XV, thans de place de la Concorde.
Niettegenstaande de groote weelde, waaraan men gewoon was, had toch het hof nu een bjjzondere pracht ontwikkeld. De keizerin droeg een met goud ryk geborduurd kleed ; behalve de keizerlijke diadeem had zij voor een millioen paarlen door het haar gevlochten. De prinses Borghèze was versierd met den onschatharen rijkdom van diamanten van haar huis, mevrouw Murat met dui-zende robijnen. Mevronw Louis was als bezaaid met tur-quoiseu en diamanten. De magere, zwakke koningin van Napels bezweek haast ouder den last van edelgesteenten. Ik, die volstrekt niet gewoon was uit te blinken, had voor die gelegenheid een kleed laten maken, dat mij 1400 fr. kostte , rose krip , met zilveren loovertjes en met een guirlande van jarmyn. Ia het haar droeg ik jasmijnen met diamanten spelden. Mijn geheele diamanten schat was tusschen de 40 en 50,000 fr. waard en ik was lang niet het best en rijkst voorzien.
Prinses /Stephanie had van haren man en van den keizer prachtige geschenken gekregen. Zij droeg om het voorhoofd een band van diamanten en oranjebloesem en was gekleed in witte tulle, met oranjebloesem en zilver opgemaakt. Hare houding voor het altaar en gedurende de geheele plechtigheid was onberispelijk en had iets verrukkelijks. Tusschen de leden van den senaat stond haar
142
TWEEDE BOEK.
vader, die, oaar het mjj voorkwam, tot tranen toe bewogen was. Hij maakte dan toch ook bij die geheele geschiedenis een zonderling figuur, waar men wel om schreien kon. Tot troost ontving hij de ba-densche orde.
Kardinaal Caprara, pauselijk legaat, zegende het huwelijk in. Na afloop der plechtigheid keerde men, in de orde, waarin men gekomen was, weder naar de zalen terug. De prinsen en prinsessen openden den stoet, de keizerin, gevolgd door hare dames, had den prins van Baden aan hare zijde en de keizer geleidde de jeugdige vrouw. Hjj was in groot kostuum en het stond hem goéd. Niets ontbrak aan het plechtige van dezen optocht, als alleen de deftige langzaamheid. Bonaparte hield van hard te loopen en dat deden wi; nu dus ook.
Pages droegen de slepen der prinsessen, koninginnen en der keizerin. Wij, hofdames, konden de onzen nooit ontplooien, al hadden wij dat, om het mooiere figuur liever gedaan. De keizer zou er in zijn haust altijd op getrapt hebben en zoo droegen wjj de lange sleep over den arm. Het klonk niet deftig, maar wij waren er al aan gewoon, dat de kamerheer , die den keizer vooraf ging, ons toeriep: allons dames, vooruit als het u blieft! De gravin von Aberg, die aan het hof van den aartshertog te Brussel was geweest en daar de strenge duitsche etiquette had gezien, kon dat nooit hoor en, zonder boos te worden. Wij lachten er om, want wij wisten al niet beter, of het behoorde zoo. »Men moest onszei ze , »lievér de hofpostiljons noemen en korte japonnen laten dragen. Wat hebben wij aan onze prachtige slepen!quot; Een ander persoon, wien die haast geducht hinderde , was Tailleyrand, die in zijne betrekking als eerste kamerheer , altijd vlak voor den keizer moest gaan en die veel te moeieljjk liep, om dat gauwe aangenaam te vin-
143
TWEEDE BOEK.
den. De aides de camp, die hem zagen worstelen en lijden, konden niet laten er mee te spotten.
De keizerin zelve gaf op dit punt haar man nooit zijn zin. Zij wist, dat zij een zeer bevalligen gang had en bedankte er voor, die bevalligheid op te offeren door te haastig te loepen. Daarom begon het gedrang vlak achter haar.
Ik herinner mij nog, dat de keizer, die maar zelden aan eene dame den arm gaf, bij het gaan naar de kapel, in de war was, of hjj de bruid zijn rechter of linkerarm moest aanbieden, zoodat zjj zelve een eind aan de zaak moest maken.
Dien dag werd er groote receptie gehouden, met concert, ballet en souper, zooals ik reeds beschreef. De koningin van Napels kwam binnen terstond na de keizerin, en de keizer nam de prinses Stephanie aan tafel aan zijn rechterzij. Voor prinses Murat was het weer een dag vol verdriet, wijl zij den voorrang diende af te staan aan zulk een jeugdig wicht.
Den volgenden dag trok het hot naar Malmaison en vestigde zich kort daarop te St. Cloud, waar alles voorviel, wat ik al verhaalde. Op 20 April kwam men even te Parjjs terug, ten einde daar nog een schitterend feest bij te wonen, ter eere van het voltrokken huweljjk.
De keizer, die zijn hofinrichting aan de hoofdstad wilde laten zien , gaf bevel, dal er een groot getal mannen en vrouwen uit onderscheidene klassen zouden worden uit-genoodigd; vandaar dat de zalen met 2500 gasten gevuld waren als nooit te voren. Men vormde twee quadrilles. De eene werd aangevoerd door mevrouw Louis in de maar-schalkenzaal. Ik maakte die meê. Zestien in het wit gekleede dames, vier aan vier, gekapt met bloemen van onderscheiden kleur, de japonnen met dezelfde bloemen gegarneerd en diamanten spelden in het haar, dansten
144
TWEEDE BOEK.
met even zoo vele heeren in wit satijn kostuum met sjerpen er over van de kleur der bloemen hunner dame\'s. Toen onze dans was öf»eloopen ging de keizerlijke fuiuilie naar de galerij van Diana, waar mevrouw Murat de tweede quadrille aanvoerde, meê van zestien paren in spaansch kostuum en met baret met veêren. Eindeljjk mocht iedereen dansen en vermengden zich hof en stad. Ververschingen van allerlei aard werden zoo gul mogelijk rondgediend. De keizer bleef een uur en keerde toen weêr naar St. Cloud terug, na met vele gasten te hebben gesproken, dat is te zeggen , na hen te hebben gevraagd: »hoe heet gij?quot; Men danste door tot diep in den nacht.
Misschien heb ik wel een beetje te lang bij dit alles stil gestaan, maar ik vond er eeu verpoozing in bij de gedachte aan de ernstige dingen , die ik moet gaan verhalen en die mijuer vrouwelijke pen zwaar genoeg vallen.
Koningen makend en koningen afzettend, zijn aangenomen dochter uithuwelijkend en deelnemend aan de feesten, die ik beschreef, vond de keizer nog tijd, om met den raad van state veel af te doen en zond hij een tal van wetten aan het wetgevend lichaam. De staatsraad Treilhard bracht daar het wetboek van strafvordering ter tafel, dat dit jaar voltooid was; onderscheidene reglementen voor handel en nijverheid werden iu gereedheid gebracht en als zou het einde het werk kronen , er werd een budget ingediend, dat van den bloei onzer financien een schitterend getuigenis gaf. Het lei geen centime hooger belasting op, en wees op groote werken , die afgedaan waren of afgedaan zouden worden, op een geducht leger euz.
Intusschen nam de verbittering tegen Engeland toe. Het ministerie daar te lande, wel van naam, doch niet
Hém us at , Gedenkschrijten. II. 10
145
TWEEDE HOEK.
van richting veranderd, verklaarde den oorlog aan den koning van Pruisen, omdat hij onzijdig was gebleven in den jongsten oorlog en Hanover in bezit had genomen.
Op eens verscheen een uitvoerig artikel over den staatkundigen toestand van Europa in den Moniteur. De schrijver trachtte daarin aan te toonen, dat Engeland thans op weg was , zich ook de havens van het Noorden te sluiten, gelijk dat met de zuidelijke reeds lang het geval was geweest, en dat daardoor de band tusschen Frankrijk en het overige vaste land nauwer werd toegehaald. Hij sloeg een blik op Holland. »De raadpensionaris Schimnielpenninck was blind geworden, naar men zei\'). Wat zullen de Hollanders doen ? De keizer heeft aan de veranderde organisatie van dat land niet bepaald zijn goedkeuring verleend; hij heelt alleen gezegd, dat de voorspoed en de vrijheid der volken gewaarborgd werden door twee stelsels van gouverneiuent: de consti-tntioneele monarchie, of de op het beginsel der vrijheid gevestigde republiek. Een groote lout in de hollandsche constitutie is deze, dat de raadpensionaris invloed oefent op de keus der volksvertegenwoordigers. Nogtans kunnen alle volken die keus niet vrij laten zonder gevaar, en waar dat het geval niet is, daar doet men goed een wgze en weldadige monarchie te stichten. Waarschijnlijk zal dit met Holland gebeuren en de Hollanders zullen uit do twee stelsels dat kunnen kiezen, wat voor hun voorspoed en vrijheid den meesten waarborg biedt.quot; In die woor-
\') Het wns zeker een der niet minst onedele handelingen van Bonaparte, toen hij van de oogziekte, die deu beroemden raadpensionaris in 1806 overviel, misbruik maakte, om zijn broeder Louis als koning aan de Hollanders op te dringen. Hoe kraehtigen tegenstand de raadpensionaris den vreemden koning bood, de kroon van Holland was voor een lid der keizer-lijkc familie bestemd, al is die bestemming dan ook zeer tijdelijk geweest.
Vert.
146
TWEEDE liOKK.
den lag duidelijk genoeg opgesloten, wat men met Holland voorhad. Het artikel schilderde vervolgens al de voordeden, die de hertogdommen Bero; en Kloef, door een Pruusclunan bestaard, voor Frankrijk opleverden, terwijl met uitvoerigheid in het licht werd gesteld, welken zegen er in lag, dat de landen aan den rechteroever van den Rijn door leden der keizerlijke familie werden geregeerd.
De vorst van Neuchatel sloot den handel op Zwitserland voor de Engelschen.
De keizer van Oostenrijk, zoo verhaalde de Moniteur verder, was nog altijd bezig de wonden te verbinden, die de jongste oorlog hem had geslagen , en dacht aan niets/, als aan een langdurigen vrede. De Russen , dooide Engelschen opgestookt, hadden wel een oogenblik den schijn aaitgenomen, als aarzelden zij, het pas gesloten traktaat ten uitvoer te leggen, maar de tegenwoordigheid van het groote leger, dat altijd slagvaardig bleef, had hen tot beter inzien genoopt.
De paus verdreef alle verdachten, Engelschen, Russen, Sardiniers, die Frankrijk er niet gaarne zag, uit Rome.
Het koningrijk Napels was bijna geheel onderworpen ; Sicilië werd nog door een handvol Engelschen verdedigd; Frankrijk stond op uitmuntenden voet met de Porte. Het turksch gouvernement, veel minder onwetend onomkoopbaar dan men placht te gelooven , zag duidelijk in , dat de Franschen in Dalmatie krachtige bescherming opleverden tegen Rusland; eindelijk was ons leger zoo uitmuntend toegerust, dat het weerstand zou weten te bieden aan eene vierde coalitie, voor het geval, dat Europa het in den zin kon krijgen, die tot stand te brengen.
Het was natuurlijk, dat dit geruohtmakend artikel alleen zulken in Europa kon gerust stellen, die oppervlakkig genoeg waren , om aan de letter te blijven hangen.
10*
147
TWEEDE BOEK.
Gemakkelijk viel het tussclien de regels te lezen , dat de volken nog niet zoo onderworpen waren, als wi] het gaarne deden voorkomen; dat wij begonnen te eischen , dat zij hunne belangen ten offer zouden brengen aan onze staatkunde; dat Engeland, vertoornd over de schade, die wij zijn handel toebrachten, er ijverig op uit was, ons in moeielijkheden te wikkelen; dat de koning van Pruisen ons zijn bondgenootschap verkocht en dat Rusland nog altijd een dreigende houding tegen ons aannam. Men stelde dan ook weinig vertrouwen in de vredelievende verzekeringen van den keizer, maar daar was iets zoo stouts en indrukwekkends in zijne plannen, zijn krijgskundig genie was zoo boven alle bedenking verheven, de grootheid van Frankrijk blonk zoo voor aller oog, dat het land het slachtoffer werd van zijn eigen glorie en, medeplichtig aan des keizers plannen en bedoelingen , zich zonder verzet er toe leende, om die te helpen bevorderen. Er kwam bij, dat de bloei en de welvaart toenamen en dat de lasten niet werden verzwaard , zoodat alles zamen liep, om ons blind te maken, en dat niemand tijd ot lust had, om ook de keerzijde vaa de medaille te zien. Terecht zei Bonaparte: «glorie en weelde hebben altijd het Iransche volk geleid, waar zij wilden.quot;
Kort na bet bewuste artikel in den Moniteur kwam het bericht, dat de vertegenwoordigers van het bataafsche volk te \'s Gravenhage zeer gewichtige belangen hadden besproken, en werd het gerucht verspreid, dat de stichting cp til was eener nieuwe hollandsche monarchie.
De engelsche bladen waren vol van klachten over de uitbreiding der keizerlijke macht. «Indien Bonaparte erin slaagt, zijn federatief stelsel door te voeren wordt Frankrijk heer en meester over het geheele vaste land.quot; Bonaparte was niet treurig, als hij zulke voorspellingen las.
Tailleyrand stond in die dagen in hoog aanzien en
148
TWEEDE BOEK.
maakte vau zijn invloed gebruik, om de gezanten der vreemde mogendheden voor zich te winnen. Hij vroeg en verkreeg van de aouvereinen de ambassadeurs, die hij rekende best naar zijne hand te kunnen zetten. Zoo kwam uit Pruisen de markies de Lucchesini, die, schoon eerst vrij eogelsch gezind, toch zich aansloot aan de fran-scbe belangen. De markies was een geestvol man, en tamelijk intrigant. Te Lucca geboren deed hij op jeugdigen leeftijd een reis naar Berlijn, waar Erederik de Groote, door zijn aangenamen omgang en wijsgeerige beginselen bekoord, hem aan zijn hof verbond. Langzamerhand werd hij een man van gewicht en trouwde met eene pruisische vrouw. Bij gelegenheid van een bezoek, dat de echtelingen aan Parijs brachten, wist Tail-leyrand hen geheel in te pakken. De koning van Pruisen bemerkte eerst later, dat zijn gezant met Frankrijk heulde, waarop hij hem natuurlijk ontsloeg. De markies keerde toen weder naar Italië terug, waar hij aan het hof der groothertogin van Toskane eeu nieuw arbeidsveld aantrof voor zijne eerzucht. In 1814 is hij met zijne meesteres gevallen. De markiezin de Lucchesini, die lang niet vrij was van coquetterie, sloot zich te Parjjs bij voorkeur aan aan mevrouw de Tailleyrand.
Op 5 Juni ontving de keizer een ambassadeur van de porte, die hem de verzekering kwam overbrengen van de vriendschappelijke gezindheid van zijn meester. Die verzekering ging vergezeld van een prachtig geschenk in paarlen, juweelen, shawls en rijk getuigde arabische paarden. De keizerin kreeg van den keizer een halssnoer van paarlen, dat minstens 80,000 fr. waarde had. De overige edelgesteenten en de shawls werden verdeeld onder de hofdames, de vrouwen van de ministers, van de maarschalken en enkele anderen. De schoonste shawls behield de keizerin voor zich en na de verdeeling bleven
141)
TWEEDE BOEK.
er nog genoeg over, om een keurig boudoir te Compiegne meê te behangen. Keizerin Jozefine, die dat liet doen, heeft, wat zij wel niet vermoedde, voor keizerin Maria Louise dit boudoir in gereedheid gebracht.
Op denzellden dag verschenen ook de afgevaardigden uit Holland, met de verklaring, dat men, na rgpe overweging, tot het besluit was gekomen, dat het land behoefte had aan eene constitutioneele monarchie en dat zjj, om die te grondvesten, prins Louis, des keizers broeder, tot koning vroegen.
Bonaparte antwoordde, dat in waarheid deze regeerings-vorm best strookte met de algemeene belangen en dat hij, zijn eigen belang verzakende, nu ook aan Holland de plaatsen terug gaf, die hij tot heden too bezet had gehouden. Daarop wendde hij zich tot zijn broeder met de aanbeveling, vooral een goed koning voor zjjn volk te zijn. Het geheele tooneel werd goed afgespeeld. Louis gal op voegzamen toon de verzekering, dat hij zijn plicht zou doen. Toen de audiente was afgeloopen werden de vleugeldeuren van de audiëntiezaal opengeslagen en aan de in de voorkamer verzamelde hofhouding de nieuwe koning voorgesteld.
Naar behooren bracht de aartskanselier bericht van dit besluit aan den senaat.
De keizer waarborgde zijn broeder de onschendbaarheid zijner staten; zijne nakomelingen zouden hem opvolgen, maar de kronen van Holland en Frankryk mochten nooit op één hoofd vereenigd zijn. In geval van minderjarigheid werd de koningin regentes. Was er geen koningin dan benoemde de keizer , als hoofd der familie, een regent , gekozen uit de prinsen van den bloede of uit de aanzienlijkste ilollanders.
De koning van Holland bleef connétable van Frankrijk. Zoo de keizer het noodig oordeelde kon hjj een vice-connétable benoemen.
150
I
TWEEDE BOEK. 151
Tegelijk met deze tijdinw werd aan den senaat bekend gemankt: »dewijl de hertogdommen Heneventa en Ponto-Corvo voortdurend de aanleiding zijn tot oneenigheid tus-schen de hoven van Napels en Rome , verheffen wij die , onder nader voorbehoud van schadeloosstelling aan genoemde hoveu , tot hertogdoramen en onmiddellijke leengoederen van het keizerrijk. Wij schenken die hertogdommen aan onzen opperkamerheer de Tailleyrand en aan onzen neef, maarschalk Hernadotte, ter belooning van aan het vaderland bewezen diensten. Zij zullen er de titel van dragen, in onze hand den eed afleggen als getrouwe onderdanen, en wanneer zij geene afstammelingen verkrijgen blijft aan ons de beschikking over de erfopvolging.quot; Bonaparte hield niet veel van den maarschalk Hernadotte. Waarschijnlijk had deze dus zijne verheffing te danken aan zijn huwelijk met de zuster dei-vrouw van Jozef Bonaparte, De zuster eener koningin diende toch wel vorstin te zijn.
De senaat, het sprak van zelf, keurde alles goed.
Den dag na de plechtige ceremonie, die aan de familie Bonaparte een koning te meer schonk, zateu wij bet ontbijt te gebruiken bij de keizerin, toen haar man , met een opgeruimd gezicht en den kleinen Napoleon aan de hand, binnen kwam. »Ziethier) dames,quot; riep hg, »een kleinen jongen, die u een fabel van Lufontaine zal laten hooren, die ik hem van morgen heb geleerd. Let eens op, hoe mooi bij het doet!quot; En aanstonds begon het kind de fabel op te zegden van de Kikvorschen, die om een koning vroegen, terwijl de keuer, bjj elke toepassing, die hij dacht te kunnen maken, hartelijk lachte. Hij stond achter den stoel van mevrouw Louis, die over de keizerin zat en trok haar telkens aan de ooren. »Wel, wat zegt ge er van, Hortense ? \' Zjj antwoordde er niet veel op en ik begon te lachen. De keizer had dien
TWEEDE BOKK.
morgen een onverstoorbaar goed humenr en zei: »Ziet ge wel. mevrouw de Reiuusat vindt, dat ik Napoleon een goede opvoeding geef.quot; \')
\') De voor de koninpvragende Nederlanders niet zeer vleiende en door Napoleon geestig bijgebrachte fabel van de la Fontaine Inidt uldus :
De Vorsohen, moe van \'t volksbestier,
Beitookten Jupiter, met schrikkelijk getier,
Eu eischten dat die god hun zoude een koning geven.
De godheid , door dien drang schier dagelijks gedreven ,
Stond , eindelijk hun dringen moe,
Hun een vrijmachtig koning toe.
Daar stortte van omhoog in \'t water,
Met zulk een schrikkelijk geklater ,
Dat ons moerassig volk , van aard Zoo dwaas , als lichtelijk vervaard ,
Besloot op \'t oogenblik te duiken,
In modder, slootgewas en struiken ;
En niemand hunner dorst in long,
(Ous hield de schrik hen in bedwang)
Een oog slaan op den reus tut hunnen vorst verheven.
Geen wonder: \'t was een blok, dat de opperste Jupijn,
Om van hun drang ontlast te zijn ,
Hun tot een koning had gegeven.
Door \'s vorsten achtbaarheid was elk door vrees beheerscht.
Eén Kikker waagde \'t eiudlijk eerst Den nieuwen op perheer te aanschonwen ;
Maar vol van vrees en wanverirouwen.
Een tweede waagt het mede ; al de anderen volgen na.
En straks sloeg \'t gansche heir den nieuwen rijksvorst ga.
Men wordt gemeenzaam , gansche benden Beklommen \'s koninga rug en lenden.
De vorst hield zich gansch stil, en van gevoel beroofd ;
Straks maalde al \'t Kikkerheir Jupijn op nieuw aan \'t hoofd.
«Schenk oos een anderen vorst,quot; dus sprak het, «waard der kroning.quot; Toen gaf hun Jupiter een Kraan tot hunnen koning.
De vreugd was straks ten hoogsten top ;
Maar deze koning slokt hen op.
Toen sterker bij Jupijn aan \'t klagen!
«Ben ik dus sprak de god , «een slaaf van uw behagen ?
• Denkt ge ons, door dwaze gril bij gril,
«Dan te onderwerpen van uw wil ?
«Moet ik mij naar uw wensch gedragen?
152
TW15EDE BOEK.
De verheffing van Louis bracht den treurigen staat van zijn echtelijk leven helderder dan ooit aan het licht. Mevrouw Louis kon aan de betrekking van koningin niet denken als met een bitter verdriet. Het klimaat van Holland, het alleen zijn met haur strengen echtgenoot , zijn toenemende jaloerschheid en dagelijks onver-dragelijker humeur noopten haar, haar hart voor den keizer uit te storten. Zij vertelde hem alles , opdat hjj op alles voorbereid zou zijn en haar nooit zou veroor-daelen, zonder haar te hebben gehoord; ja, zij ging zelfs zoo ver, van de verzekering te geven, dat zij, wanneer de toekomst haar bracht, wat zij vermoedde, geen oogenblik zou aarzelen de kroon neder te leggen , het huis van haren man te verlaten en het overige deel van haar leven te gaan doorbrengen in een klooster.
De keizer maande haar tot moed en geduld, terwijl hij beloofde, haar te zullen steunen en beschermen, zooveel hij kon, alleen moest zij hem toezeggen, dat zij geen enkelen stap zou doen buiten zijn voorkennis.
Het was een zonderling treurig gezicht, die jeugdige vrouw zich te zien voorbereiden tot eene troonsbestijging, als een offer, dat ter slachtbank wordt geleid.
quot;Waarom hebt gij iu \'t eerst, met zooveel woeat getier,
«Gekreten tegen \'t oud bestier?
•-Waarom een nieuw gesmeekt, daar \'t oude u moest vernoegen?
quot;\'k Heb u verhoord ; gij moest n naar den koning voegen ,
«Dien ik vereerde met den staf ;
quot;Zijn zachtheid deed uw rijk het minste leed niet schromen.
-Verstaat u thans met hem, dien ik na Blok u gaf,
quot;Uit vrees dat erger vorst dan Kraan mocht tot u komen.quot;
Ik heb de vertaling gebruikt van Norasz j misschien niet do besto, maar mij het eerst voor de haud. Hoe zij, die om een koning vroegen, terecht kwamen, doet de schrijfster vry duidelijk uitkomen in een volgend hoofdstuk.
V K UT.
153
HOOFDSTUK XXI.
MIJN BEIS NAAR CAUTERETS. - DE KONING VAN HOLLAND. —
VERDACHTE KALMTE IN FRANKRIJK. — METTERNICH. —
NIEUWE KATECHISMUS - DUITSCIIE BOND. — POLEN. —
DOOD VAN FOX. — OORLOGSVERKLARING. — VERTREK VAN DEN KEIZER. — DE HEEREN PASQUIER EN MOLÉ. — ZITTING VAN DEN SENAAT. — BEGIN DER VIJANDELIJKHEDEN. — HET HOP. — ONTVANGST VAN KARDINAAL MAÜRY.
Tn het begin van Juni ging ik naar Cauterets om de baden te gebruiken en bleef danr drie maanden. Ik was zeer ziekelijk en had dringend behoefte aan rust, om weêr bij te komen. Mijn man, moeder en kinderen brachten dien tijd door te Auteuil , vanwaar mijn man gemakkelijk te St. Cloud kon komen, en vonden het daar heerlijk. Aan ons hof was het eenzaam en stil. De hollandsche souvereinen waren afgereisd, de familie Bonaparte had hare buitenverblijven betrokken en iedereen haast genoot van de vrijheid , die de zomer schonk. De keizer werkte druk, als hoorde hij den naderenden storm, die over Europa in al zjjn woede zou losbarsten , en de keizerin hield zich bezig met de verfraaiing van haar geliefkoosd Malmaison.
De Moniteur vulde zijne kolommen met breedvoerige beschrijvingen der blijde inkomsten van de nieuw gemaakte koningen en hertogen in hun gebied. In Napels,
TWEKDIO BOEK.
155
Berg, Baden, Holland was de geestdrift, zoo vertelde men ons, onbeschrjjfelyk en het volk buiten zich zelve van verrukking over het geschenk, dat de keizer had gezonden. Men deelde ons de toespraken mee, die de nieuwe souvereinen in hunne landen hadden gehouden en die allen vol waren van loftuiting op den grooten keizer. Het is onbetwistbaar, dat Louis er in slaagde, zich bij de Hollanders benjind te maken. Zijn vrouw niet tuinder, /elfs werd mij verhaald, door Franschen, die mee waren gegaan , dat de koning jaloersch was op de oplettendheden , die men aan zijne vrouw bewees. Een van de eigenaardigheden van Louis\' karakter was dit, dat alles in zjjne omgeving moest uitgaan van hem alleen. Zoo min als zijn broeder kon hjj eenige onafhankelijkheid verdragen. Eerst had hij verlangd , dat zijne vrouw een grooten staat zou voeren, maar het duurde niet lang, of hij kromp dien staat al meer en meer in, zoodat zij eindelijk een vrij eenzaam en afgezonderd leven had. Mag ik de berichten gelooven van hen, die het konden weten en die ik niet van kwaadwilligheid tegenover Louis mag verdenken , dan viel hij haar in Holland met zijn dolle ja-loerschheid lastiger dan ooit en kon hij niet dulden, dat de Hollanders ook haar die gevoelens van aanhankelijkheid betoonden, die hij voor zich alleen verlangde. Vandaar dat zij een treurig leven leidde. In het vorstelijk paleis bewoonde zij hare vertrekken, als ware zij eene gevangene, en de eenige vertroosting, die haar bleef, was de liefde voor de knust en vooral voor haar oudsten zoon. Dat kind, dat zijn leeftijd vooruit was, had zich met een teederheid , die de ijverzuchtige vader niet kon verdragen , aan zijne moeder gehecht. De vader trachtte het nu eens te winnen met bespotteiyk rijke geschenken, een oogenblik later poogde hij het bang te maken met allerlei bedreiging, niets natuurlijker dus, dan dat de knaap zich
TWEEDE BOEK.
nooit gelukkiger gevoelde dan bij de moeder, die altijd even zacht, welwillend en vriendelijk was. Er werden van die lieden aangesteld, die voor geld overal zijn te vinden, die de geheimste gangen der koningin moesten bespieden. Hare brieven werden open gemaakt, nit vrees, dat zij naar Parijs zou schrijven, wat er in het land en in het paleis gebeurde. Zij heeft mij later ver-zekard, dat zij meer dan eens hare secretaire open vond staan, terwijl de brieven en papieren in wanorde dooreen gesuhommeld waren. Het was spoedig zoover gekomen , dat de hovelingen begrepen, dat bet onvoorzichtig was, aan dit hof eenige belangstelling te toonen in de koningin. Eer veroordeelde, die bare medewerking durfde inroepen, om gratie te krijgen, was zeker niet te slagen, een minister, die met haar over zaken sprak, kon zeker zijn, dat bij spoedig bad afgeilaan. Het vochtige klimaat van Hol and schaadde daarenboven aan bare gezondheid, en iedereen, behalve de koning, zag wel, dat zij bij den dag achteruit ging. Later heeft zij mij meer dan eens gezegd, dat zij , wanneer zij eenzaam en verlaten op haar lanc goed zat, niet ver van de zee, waar de engelsche kruisers op en zieer voeren, den wensch in zich voelde oprijzen, dat die kruisers een landing ondernamen en haar als gevangene mee voerden. Eindelijk verklaarden de dokters, dat de koningin de baden moest gaan gebruiken te Aken, en de koning, die bijna altijd ziekelijk was, besloot met haar daarheen te gaan.
Holland begon hoe langer hoe meer te lijden, onder het zooiienaamd continentaal stelsel, dat Bonaparte, om Engeland te schaden, had ingevoerd. Louis, die eer moet men hein geven, behartigde do belangen van het volk, dat hem tot koning bad gekregen, en bood zoo veel mogelijk tegenstand aan de tyrannieke maatregelen van zijn keizerlijken broeder. De keizer, die hem daarover
156
TWEEDE BOEK.
berispte, stuitte op zijn onwankelbaren wil, en de Hollanders hebben dat gedrag van hun koning zeer op prijs gestold.
Zwitserland mocht ook in \'t geheel geen handel moer drijven met Engeland en op engelsche koopwaren werd onverbiddelijk beslag gelegd. Natuurlijk dat daardoor te Londen altijd sterker werd aangedrongen op maatregelen, die een oorlog van Europa tegen Frankrijk in het leven konden roepen. De minister Fox was echter voor den vrede en wilde zijn doel bereiken langs den weg van onderhandeling. In den loop van den zomer werd hij door een doodeljjke ziekte aangetast, die hem verhinderde, zijn invloed te doen gelden. De Russen betwistten het terrein in Dalmatie aan onze troepen en het groote leger keerde maar niet terug, waardoor ook de groote vredefeesten werden vertraagd. De koning van Pruisen haakte naar rust, maar zijne jeugdige, schoone gemalin, prins Lodewijk van Pruisen en een deel der hofhouding deden hun best, om hem tot den oorlog te bewegen ; men spiegelde hem in het verschiet de bevrijding voor van Polen, de vergrooting van Saksen, het gevaar van de confederatie langs den Ejjn , die al meer en meer tot stt-.nd kwam, eu het kan niet ontkend worden , dat voor al die voor Pruisen nadeelige plannen reden van vrees bestoad. Langzamerhand rees de invloed der engelsche staatkunde op den keizer van Rusland. Woronzoff was tot gezant in Engeland benoemd en men wist hem te Londen /.op te bewerken, dat al spoedig het vaste land in rep en roer werd gebracht. De keizer van Rusland had den graaf d\'Oubrill naar Parijs gezonden , om met ons te onderhandelen, en werkelijk werd op 20 .luli tasschen Tail-leyrand en hem een verdrag geteekend, dat echter door Rusland niet werd goedgekeurd.
Omstreeks dien tijd werd generaal Junot benoemd tot gouverneur van Parijs.
157
TWBBDE BOBK.
In Frankrijk zelf heerschte een rustige rust; men bood hoe langer hoe minder tegHiistand aan des keizers bevelen. En krachtig, streng, uiaar billijk bestuur, in zoo ver, dat het voor allen gelijk was, deed het gezag eerbiedigen. De conscriptie werd zonder verschooning toegepast, maar er werd weinig meer over geklaagd; de Franschen waren nog niet, als later, verzadigd van de glorie, en de schitterende vooruitzichten, die de dienstneming bood, maakte, dat de jeugd over het algemeen zeer op de hand des keizers was. De jongere leden der adellijke geslachten , waar men nog altijd den korsikaanschen indringer verfoeide, begonnen in meening te verschillen met hanne ouders, en velen waren er misschien niet rouwig om. dat zij, onder den schijn van toe te geven aan bet verlangen hunner zonen, eenige toenadering tot het keizerlijk bewind konden toonen. Overigens liet men geen gelegenheid voorbijgaan, om te doen uitkomen, dat het land geheel tot zijn natuurlijke kalmte en tot de orde was teruggekeerd. Het feest van 15 Augustus, dat te gelijk de naamdag van Napoleon was, gaf den minister van Binnenlandsche Zaken aanleiding aan de prefecten een schrijven te richten, waarin zij werden opgewekt, het feest luisterrijk te doen vieren, ten blijk, dat orde en godsdienst, onder het keizerlijk gouvernement in eere werden gehouden, »Geen feest,quot; zoo schreef de minister, »is in staat dieperen indruk te maken op het volk, meer de bewustheid te wekken van al zijn glorie en voorspoed, dan dat, waarop de geboorte wordt herdacht van den soaverein, aün wien het dat alles alleen te danken heeft.quot;
liet kan niet genoeg worden gezegd aan volken en vorsten, hoe gevaarlijk het is, als zij zich laten misleiden d^or een scl ijnbare rust, na geweldige beroering. Vindt toch die rust haren grondslag niet in de vervuiling van echt nationale behoeften, dan wordt zij alleen geboden
158
TWEEDE BOEK.
door de omstandigheden. Een bundi gnian kan van die omstandigheden partjj trekken, wanneer hij met groote voorzichtigheid beu weet te leiden, die aan zijn leiding zijn toevertrouwd. quot;Ver van dus te handelen opende Bonaparte, met even veel kracht als willekeur , een grooten tusschenzin in de fransche revolutie en hij was daaibjj overtuigd, dat niets als zijn dood bij machte zou zijn, dien tusschenzin weder te sluiten. Toen de Pranschen op allerlei wegen aan bet dwalen waren geraakt en wanhoopten hun doel te zullen bereiken, stelde hij zich aan hun hoofd. Hunne inwendige kracht, die door wantrouwen verzwakt was, wist hij geheel en al te richten op militair terrein , het gevaarlijkst van allen, omdat de echte burgergeest er door verloren gaat. Bonaparte kwam daardoor steeds nader tot zijn doel, maar hij vergat, dat om leidsman te kunnen blijven de overwinning ten allen tijde gebiedend noodzakelijk was en dat een enkele geleden nederlaag voor hem en zijn gezag doodelijk moest zijn.
Ik geloof wel, dat ook hij door de omstandigheden meê gesleept is geworden, maar zijn eigen belang eischte, dat hij de zacht tot vrijheid, waar die hier of daar wakker werd, krachtig tegenging. Men heeft dikwijls gezegd , dat Bonaparte in de hoogste mate de wetenschap bezat van het gezag, en dat is zeker waar, als die wetenschap hierin bestaat, dat men zich weet te doen gehoorzamen; maar wanneer de wetenschap moet zjjn de heldere en degelijke kennis eener zaak, gegrond op beginselen , die duidelijk voor de hand liggen of duidelijk worden bewezen , dan is het zeker, dat Bonaparte in zijn regeeringsstelsel geen rekening hield met dat beginsel, dat de achting van den souverein voor zijne onderdanen tot een deel maakt der wetenschap voor bet gezag. Hij begreep volstrekt niets van de waarheid, dat de man, die op den duur anderen wil beheerscben, hun eerst
159
TWBEDK BOEK.
zekere rechten moet toekennen, wijl zij, in het tegengestelde geval, walgend van hunne zedelijke werkeloosheid, met geweld die rechten zich zullen pogen te verschaffen. Hij dacht er niet aan, edele hartstochten in beweging te brengen, hij riep niet op tot deugd, waar hij den adel niet van begreep, hij wist niet, dat hij zich zelve verhoogde met de erkenning der zedelijke waardij van den mensch.
Vreemd als hij in elk opzicht was, achtte hij zich verheven boven iedereen en vreesde tegelijk elke meerJer-heid. Wie heeft hem niet bij herhaling hooren zeggen, dat hg met de middelmatigheid best was gediend, en wie weet het niet, hoe hij, in zijne beste en trouwste dienaren, met angstvalligheid de zwakke zijde zocht op te sporen, en die tegelijk, waar \'t kon, voor ieders oog bloot te leggen? Heelt hij niet meer dan eens, zelfs langs leugen-achtigen weg, den goeden naam zijner dienaren door bet slijk gehaald ? Laat ons het maar rondweg zeggen , Bonaparte heeft al zijne gaven aan de wereld, aan de volken , aan enkele personen niet geschonken, maar verkocht. Zijn marktprijs, meer opgedrongen dan aangeboden, verblindde de oogen der maar al te ijdele wereld en bracht menig rechtschapen man zoo op het dwaalspoor, dat hij thans, nu alles voorbij is, nog moeite heeft, den rechten weg terug te vinden. Het is mogelijk, dat eene dergelijke staatkunde de meest slaafsche dienstbaarheid wekt, maar het is zeker, dat zij, voor hare duurzaamheid, een onafgebroken welslagen noodig heeft.
Hebben de Franschen met zich aan zulken meester te onderwerpen, een schuld op zich geladen, waar geene vergeving voor is? Zal het nageslacht ben om hun goed vertrouwen veroordeelen? Ik ben er niet bang voor. Bonaparte, die zich al naar het hem voorkwam , van het goede of van het kwade bediende, was verstandig genoeg
160
TWEEDE BOEK.
om te begrijpen, dat men, te midden van een fel bewogen en troebelen tijd, niets tot stand brengt. Daarom begon hij met de orde te herstellen en dat vervulde ons, vermoeid, afgemat als wij waren door den woes-ten storm, die over onze hoofden was gegaan, met eerbiedige dankbaarheid. Wat hij alleen deed in zijn eigen belang aanvaardden wij met blijdschap. De eerste zijner weldaden, die immers door meerderen zou worden gevolgd, was de terugbrenging der maatschappelijke rust, eigenlijk dus de effening van het terrein, waar hij het gebouw van zijn despotisme op stichten zou. Wij meenden, dat de man, die de zedelijkheid, de beschaving, den godsdienst in bescherming nam, die de kunst aanmoedigde, die de letterkunde steunde, die aan de maatschappij een ander aanzien gaf, althans iets in zijn ziel moest hebben van dat echt verhevene, dat de ware grootheid kweekt, en ik zou haast durven beweren, dat onze dwaling — te meer te betreuren, wijl zij hem zoo lang te stade is gekomen — meer getuigt van onzen zin voor grootheid en menschenwaarde don van onze zwakheid en onvoorzichtigheid. Te midden van alles, wat de mensch-heid vernedert en verlaagt is het een zeer troostvolle gedachte, dat hij, die menschen of volken wil verleiden, moet beginnen met de gedaante der deugd te vertoonen , zij het ook niets als de gedaante.
Tot op de oorlogsverklaring van Pruisen gebeurde er niets bijzonders. In den loop van den zomer kwam de oostenrijksche gezant, Metternich , te Parijs, een man , die in Europa een groote rol heeft gespeeld, aan de voornaamste gebeurtenissen deel nam, een verbazend fortuin bjjeen heeft gegaard, terwgl toch, naar men zei, zijn staatkundig talent niet in evenredigheid stond met zijn wonderbaar geluk. Hij was toen jong, zag er goed uit en stond zeer in aanzien bij de vrouwen. In het bijzonder
RÉmusat , Gedenkschriften. II. U
Ï61
TWEEDK BOEK.
hechtte hi] zich aan mevrouw Murat en dat was zeker een van de redenen, dat Murat zoo lang op den troon van Napels bleef.
In de maand Augustus werd een besluit uitgevaardigd omtrent den katechismus der gallikaansche kerk. Die ka-techismus was bekend ouder den naam van katechismus van Bossuet en men voegde daar, zoo men zei, in den geest van den beroemden bisschop , enkele vragen en antwoorden bij, die betrekking hadden op de plichten der Franschen tegenover den keizer.
»Vraag: — Wat zijn de plichten der Christenen tegenover de vorsten, die hen regeeren, en wat zijn meer bijzonder onze plichten tegenover Napoleon I, onzen keizer ?
»Antwoord: — De Christenen zijn aan de hen regee-rende vorsten en wij in het bijzonder aan Napoleon 1, onzen keizer, liefde schuldig, eerbied, gehoorzaamheid, trouw, militairen dienst en belastingen voor de instandhouding en de verdediging van troon en rijk. Het eeren en dienen van den keizer staat gelijk met het eeren en dienen van God.
»Vraag: — Zijn er geen beweegredenen, die ons meer bijzonder nopen ons aan Napoleon I, onzen keizer, te hechten ?
«Antwoord: — Ja, gewis. Want hij is door God verwekt in moeielijke tijden, om de openlijke uitoefening van den godsdienst onzer vaderen te herstellen en er de beschermer van te zijn. Met zijne wijze werkzaam\'neid heeft hij de openbare orde hersteld. Hij verdedigt den staat met zyn krachtigen arm en hij is de gezalfde des Heeren geworden, door de wijding, die hij ontving van den paus, het hoofd der algemeene kerk.
sVraag: — Wat heeft men te denken van hen, die hunne plichten tegenover onzen keizer verzaken?
162
TWEEDK HOEK.
^Antwoord: — Volgens den heiligen apostel Paulas verzettea zij zich tegen de verordening Gods en zijn vervallen aan de eeuwige verdoemenis.quot; \')
Zoolang in Engeland Fox aan het bewind was vleide Bonaparte zich altijd met de mogelijkheid van een vredes-tractaat, hetzij, dat hij een geheime reden had, om daaraan te gelooven, hetzij, dat hij in Fox altijd den tegenstander zag van Pitt. Toch ergerde het hem, dat Engeland zijn waardigheid niet erkende en dat de engelsche bladen hem steeds den titel bleven geven van generaal, en aoodra Fox ernstig ziek werd gaf de Moniteur een artikel, ten betooge, dat het te vreezen stond, dat de engelsche staatkunde den ouden weg weer zou gaan bewandelen.
Op eens verscheen het plan tot het Rijnverbond, dat geheel strookte met het leenheerstelsel van den keizer. Hij vermeerderde daardoor het getal van de vasallen des keizerrijks en gaf hoe langer hoe grooter uitbreiding aan de europeesche revolutie. Maar indien het misschien waar is, dat de oude instellingen van Europa, inwendig verdorven, ten val neigen, dit is ook waar, dat het despotisme niet geroepen is, haar te vervangen. Bonaparte dacht nergens anders aan, als om alles, wat in de laatste dertig jaren was voorgevallen, tot eigen voordeel te doen dienen. Gelukkig staat dat niet in de macht der men-schen, en het is niet zonder belang, dat Bonaparte daar zelf het bewijs van heeft moeten leveren.
\') Mevrouw de Stael vroeg naar aanleiding van dit laatste antwoord , niet zonder overdrijving : «Zou Napoleon werkelijk gelooven, dat hij ook over de hel gebieden kan , omdat hij er hifr den voorsmaak van (;afi,,, Schooner zeker is hare opmerking, ook niet het oog op den oflicieëelen kateehisinns: quot;de volken bezitten daar alleen oprechte en waarachtige vroomheid , waar zft God en den Christelijken godsdienst met hun hart kunnen liefhebben, zonder dat zy eenig aardsch verlies of winst daaraan Tcrboudeu weten.quot;
163
11quot;
TWEEDE BOEK.
Duitscbe rijken werden dus van Duitschland los gemaakt , de keizer der Franschen werd hun beschermheer. De contraliteerende partiien , namelijk het keizerrijk en de geconfedereerde staten, moesten, in getal van oorlogsverklaring , te zaraen de wapenen opvatten. Het contingent der confederatie werd bepaald op 6;5,OüO man , Frankrijk zou er 200,000 aanbrengen. De keizer vernieuwde de belofte, dat hij de overzijde van den Rijn nooit bij het keizerrijk zou voegen, maar verklaarde tegeljjk, dat hij \' alles in het werk zou stellen, om de zee vrij te maken. Deze verklaring verscheen in den Moniteur van 22 \')
Tailleyrand had bet Rijnverbond grootendeels tot stand gebracht en scheen wel de aangewezen man te zijn, om aan de plannen van den keizer werkelijkheid te gt;geven. Hij zorgde tegelijkertijd voor zijne eigene belangen. De duitscbe vorsten betaalden natuurlijk, naar gelang van de voordeden, die hun bij de schikking te beurt vielen , en de naam van Tailleyrand kreeg dagelijks in Europa meer invloed en gezag. *)
\') Het BijnverbouJ werd gevormd door de koningen van Beieren en ■Wurtembcrg, den keurvorst-rijkskanselier, die tot voorzitter werd benoemd, den keurvorst van Baden , den nieuwen hertog van Berg, den landgraaf van Hessen Darmstadt , de vorsten van Nassau-Usingen , Nassau-Weilburg, Hohenzollern-Heekingen, Hohenzollern-Siginaringen , Salm-Salm eo Salm-Kysburg, den hertog van Arenberg, de vorsten van Isenburg-BIrstein en van Liechtenstein en den graaf van en tot der Loyen. Dewijl al deze vorsten zich los maakten van hel duitsche rijk verklaarde Napoleon , dat h\\j het duitsche rijk als zoodanig niet langer erkende, waarop keizer Krans II, 6 Augustus 1806, zijue waardigheid als rijksupperhoofd nederlegde. De keurvorst rijkskanselier ontving den titel van vorst-primaat en was voorzitter van den bondsraad, die te Frankfort werd gehouden. Napoleon behield zich als beschermheer het recht voor, na den dood van den vorst-primaat, een opvolger aan te wijzen In 1813 werd het Rijnverbond, waartoe langzamerhand meer duilsche vorsten , o. a. de koning van Saksen , waren toegetreden , opgeheven. Het had dus een veel korter bestaaa dan het bijna duizendjarige duitsche rijk, waar het een einde aan maakte. Vert.
2) De voordeelen der duitache vorsten bestonden voor het grootste gedeelte hierin , dat sommigen onder hen een hoogeren titel kregen , anderen ook eenige uitbreiding van grondgebied, V i.rt.
164
TWEEDE BOEK.
Een van de geliefde denkbeelden van Tailleyrand was, dat de fransche staatkunde de bevrijding van Polen ter hand nam, opdat dit land een slagboom zou vormen voor Rusland. Telkens kwam hij daarop terug en men moet erkennen, dat er iets even edelmoedigs als verstandigs in lag. Meer dan eens hoorde ik hem zeggen, dat de vraag van oorlog of vrede in Polen lag. De keizer scheen het wel met hem eens te zijn, maar zag te groot bezwaar in de verwezenlijking van het denkbeeld, om er toe te kunnen besluiten. Daarbij bad hij weinig op met het * hartstochtelijk en lichtzinnig karakter der Polen. «Men kan werkeljjk niet zeggen ,quot; meende hjj , »in welk stelsel zij voegen,\'\' en Bonaparte had geen tijd, om dat tot een meer bepaald onderwerp van studie te maken. Keizer Alexander was natuurlijk de man niet, om de fransche staatkunde in dat opzicht stil haren gang te laten gaan en zoo is het zeker gekomen, dat het eigenljjke poolsche vraagstuk nooit volledig behandeld is. In elk geval schenen de beide keizers het, na onderhandeling over enkele zaken van minder belang, eens te zijn geworden en de heer Oubrill kwam als gezant van Rusland naar Parjjs, om een eindtraktaat op te maken. Toch keerde ons groote leger nog niet huiswaarts, eensdeels misschien, omdat Bonaparte er tegen op zag zulk een groot getal soldaten in Frankrijk tob last der burgerij te doen strekken, anderdeels omdat hjj wel gevoelde, dat de bodem van Europa nog niet tot rust was gebracht. Van de feesten ter eere van het leger werd niet meer gesproken, maar er werd op het plein der invaliden een groote nijverheids-tentoonstelling gehouden , die veel opgang maakte en waaiquot; de nijverheid uitstekende zaken deed.
In September kwam Jerome Bonaparte te Parijs. De keizer, die in dat opzicht geen voorspoed had, zag verder af van alle ondernemingen ter zee, en besloot zijn jong-
165
TWBEDB BOEK.
sten broeder uit te huwelijken aan eene europeesche prinses, nadat deze bad verklaard, dat hij zijn eerste huwelijk ontbonden beschouwde.
Bij de sluiting van het Rjjnverbond bad Bonaparte beloofd , de vrijheid der Hanse-steden te zullen eerbiedigen. Men wist wel, dat, als hij zoo iets beloofde, er altijd aan iets voorloopigs moest worden gedacht en het duurde dan ook niet lang, of Pruisen begon op dat punt ernsti-gen argwaan te voeden De koningin en een deel van den adel prikkelden den koning tot eene oorlogsverklaring , en de fransche bulletins hebben niet nagelaten, de vaderlandslievende vrouw op do meest grove wijs te be-leedigen. Nu eens was zij Arinida, die de oorlogstoorts zwaaide over Europa, dan weder liet men zich minder poëtisch, doch meer burgerlijk over haar uiten zei: »hoe jammer voor den koning, die toch bepaald een braaf man is !quot;
De minister Fox stierf in September en de oorlogspartij kreeg in Engeland weder de overhand; daarbij kwam in Rusland een ander ministerie aan het bewind, in Pruisen ontstond eene nationale beweging, waarbij het volk zich met den adel vereenigde , de storm begon dus hoe langer hoe meer op te steken en barstte los, toen de keizer van Rusland op eens te kennen gaf, dat hij het te Parijs tot stand gebrachte traktaat niet wilde onderteekenen. Van dat oogenblik af was tot den oorlog besloten. Niemand zei het, maar iedereen wist het.
Toen ik in het begin dier maand van de baden tarug was gekomen en met vreugde genoot van mijne lieve huiselijke omgeving , kreeg mijn man op eens bevel naar Maints te vertrekken, waar de keizer hem binnen weinige dagen zon volgen. Die spoedige scheiding, na een zoo kort wederzien, deed mij veel verdriet. Bleef er voorde vrouwen der militaire heeren een troost over bij de tijde-
166
TWEEDE BOEK. 167
lijke scheiding, wijl eev en voordeel op het slagveld werden ingeoogst, voor ons was zij niets als een bron van smart en mijn vroolijkheid van vroeger leed er geducht onder. Ik herinner mij, dat de keizer, kort na het vertrek van mijnheer de Remusat, mij vroeg, waarom ik er zoo neêrgedrukt uitzag , en toen ik antwoordde, dat dit kwam door het vertrek van myn man , begon hij te lachen. »Sirezei ik, »ik heb volstrekt geen verstand van de genietingen der krijgshelden en ik zoek mijn deel aan de glorie in mijn geluk.quot; Hij zag mij aan en zei: »Ge!uk? Ja, daar valt in dezen tijd nog al wat van te genieten.quot;
Voor ziju vertrek naar Maints ontmoette ik Tail ley rand, die bijzonder hartelijk was, en mij de verzekering gaf, dat het voor onze toekomst van het hoogste belang moest worden geacht, dat mgn rnan telkens meê op reis moest. Toen hij zag, dat ik tranen in de oogen had, werd hij zeer ernstig en ik ben er hem nog dankbaar voor, dat hij mij niet uitlachte om een treurigheid, die ik alleen in al haar zwaarte kon gevoelen en die natuurlijk niets te beduiden had in de oogen van zoo menige vrouw, wier man of zoon aan allerlei oorlogsgevaren was blootgesteld. Tailleyrand bezat een bijzonderen tact, om met iedereen om te gaan in den geest, dien de omstandigheden meê brachten; dit was een der grootste aantrekkelijkheden van zijn persoon.
De keizer vertrok op eens en onverwachts op 26 September. Zelfs de senaat kreeg er geen bericht van, \') De
\') Het ia opmerkelijk, hoe weinig tijd Napoleon in Parijs heeft doorgebracht. Er bestaat een zeer geliefwaardig boekje, te Parijs ve/aehenen in 1845 en geschreven door A. M. Perrot, getiteld Itiniraire général de Napoleon etc., wuariu het verblijf dea keizers dag op dag wordt gevolgd. Uit dit werkje blijkt, dat Napoleon van den dag dat hij keizer werd af, tot den dag, dat hij in 1814 afstand deed, slechts 956 dagen le Parijs is geweest, dat ia nog geen drie jaren van de tien. HJj was op reis, in het veld of op een zijner kasteelen en bleef dikwijls langer dan een hali jaar afwezig. p. d. K.
TWEEDE BOEK.
keizerin , die dat vertrek met leede oogen zag, had eerst geene toestemtning kunnen krijgen, om meê te gaan, maar toen hij haar beloofde, dat zij later zou volgen, drong zjj er zoo op aan, hem dadelijk te mogen vergezellen, dat hij eindelijk des avonds laat kort voor zijn heengaan toegaf, zoodat zij plaats mocht nemen in zijn rijtuig, door niemand vergezeld als door een barer kamervrouwen. De hofhouding kwam weinige dagen later. Er was geen sprake van, dat ik er toe behoorde; mijne gezondheid liet het niet toe en ik geloof, dat dit de keizerin speet, nu baar gevoel van ijdelbeid langzamerhand gewoon was geraakt aan de meer schitterende namen, die zjj om zich been boorde en het oude vriendschapsgevoel zich weêr krachtiger liet gelden. De keizer telde mij niet veel meer en bij bad gelijk. Een vrouw beduidde weinig aan het bof, een ziekelijke vrouw niets.
Mevrouw Bonaparte beeft mij later gezegd , dat haar man dezen veldtocht tegen Pruisen met grooten tegenzin ondernam. Het weelderige leven aan het hof miste ook op hem zijn invloed niet, en de ontzegging, natuurlijk aaa het kampleven verbonden, bad daardoor iets zeer onaangenaams gekregen. Er kwam bij, dat hij niet zoo volkomen gerust was, als bij vorige gelegenheden; het pruisische leger had een goeden naam en vooral zijn ka-vallerie werd zeer geprezen. De onze was daar misschien niet tegen opgewassen en in elk geval had men een «eer ernstigen tegenstand te wachten. Het ongehoorde geluk bij den slag van Jena is een van die wonderen, die boven menschelyke berekening gaan. Geheel Europa is er verbaasd over geweest en nooit blonken het veldheerstalent van den keizer en de onweerstaanbare dapperheid van het fransche leger helderder dan toen.
Bonaparte bleef slechts kort te Maints. De Pruisen waren reeds in Saksen en moesten zoo spoedig mogelijk
168
TWEEDE BOEK.
terug worden gedrongen. Bij het begin van dezen veldtocht vormde de keizer twee kompagnien van ordonnans-gendarmen , waarvan de burggraaf de Montmorency er eene kommandeerde. Hiermeê werd een beroep gedaan op den adel, om deel te nemen aan de glorie en afstand te doen van zoo lang genoten voorrechten. Er waren eenige edellieJen, die zich bij deze gendarmen lieten inlijven.
Terwijl aldus de belangrijke gebeurtenissen, die op til waren, werden voorbereid, was besloten , dat de keizerin te Maints zou blijven met de hofhouding, die haar daar gevolgd was, Mjjn man bleef daar ook, als belast met het oppertoezicht over haar huis, en Tailleyrand moest te Maints nadere orders blijven afwachten.
Een oogenblik voor het vertrek van den keizer was mijn man de getuige van een schouwspel, dat hem diep trof. Tailleyrand was in des keizers kabinet, waar mijn man de laatste bevelen ontving; het was avond en de rijtuigen waren ingespannen; Bonaparte gelastte mijn man, de keizerin te gaan halen , en een oogenblik later kwam «ij, met tranen in de oogen en buiten staat om te spreken, de kamer binnen. De keizer klemde haar in zijne arimen en scheen niet van haar te kunnen scheiden ; hij was blijkbaar zeer aangedaan en ook op Tailleyrands gelaat stonden de blijken te lezen eener diepe ontroering. De keizer nog altijd de keizerin in zijn armen houdend bood Tt.illeyrand de hand en trok hem dicht naar zich toe, terwjjl hij mijn man toeriep: »het valt hard, zeer hard , da twee menschen te moeten verlaten, die men het lielste van allen heeft!quot; Hjj herhaalde die woorden nog eens er begon toen zoo te sidderen over het geheele lichaam,, dat hij moeite had een stoel te bereiken, waarop hij doodsbleek en halt bewusteloos nederviel. Nadat hij iets had gedronken begon hij to schreien en had meer
169
TWEEDE BOEK.
dan een kwartier noodig, om tot zich zelve te komen. Toen stond hij op, reikte Tuilleyrand de hand, kuste zijne vrouw en zei: »de rijtuigen zijn klaar, niet waar, de Eé-musat? Waarschuw spoedig de heeren. Wij gaan!quot;
Het deed mij goed, toen mijn man mij dit later vertelde. Er was iets aangenaams in de gedachte, dat Bonaparte nog voor zulke aandoeningen vatbaar was. Hij verliet Maints in den avond van 2 October.
Aan den senaat was nog in het geheel geene mede-deeling gedaan, maar iedereen voorzag wel, dat men een geweldigen oorlog in het vooruitzicht had, vooral wijl die oorlog in Pruisen aan het gebeele volk welkom was, en de koning, toen hij hem verklaarde, toegaf aan een volkswensch. De geruchten , die men verbreid had over de stichting van een koningrijk Polen, hadden groote onrust verwekt bij sommige souvereinen, en er was sprake van een noordschen bond, gevormd door de vorsten, die niet tot het Rijnverbond waren toegetreden. De jeugdige koningin van Pruisen oefende een krachtigen invloed op haren koninklijken gemaal, de pruisische prins Lodewijk, een even beminnelijk als ontwikkeld man, vuurde den adel tot warme geestdrift aan en het pruisische leger met zjjn uitnemende kavallerie behoefde, zoo meende men, voor het beste niet onder te doen. Als men nu in aanmerking neemt, hoe spoedig dit voortreffelijke leger bijna totaal werd verslagen of althans uiteen gejaagd, dan krijgt men geen diepen eerbied voor het veldheerstalent van de aanvoerders.
Al dadelijk bij het begin van den oorlog bleek bet, dat men in Frankrjjk met leede oogen zag, dut de vrede zoo gemakkelijk en zoo gedurig werd verbroken. Men las het als het ware op de gezichten, dat er een sterke geest van ontevredenheid heerschte en dat de keizer haast wonderen zou moeten doen, om de warme belangstelling
170
TWEEDK BOEK.
171
des volks weêr gaande te maken. Het hielp weinig, dat de dagbladen eiken dag vertelden, met welke vreugdevolle geestdrift de jeugdige lotelingen naar de wapenen grepen; niemand zag ergens die vreugde en daardoor werd juist het tegendeel geloofd. Parijs verviel langzamerhand in die sombere stemming, die de oorlog onwillekeurig oproept. Men bewonderde op de tentoonstelling, waar ik straks over sprak, den vooruitgang der nijverheid, maar oit zulke bewondering wordt geen ware geestdrift geboren. Zoodra het volk niet \'met zijn gouvernement meê gaat, omdat het de handelingen van het gouvernement begrijpt en billijkt, blijft de geestdrift weg. Het was, of wij, Franschen, iets vreemds, iets geheimzinnigs begonnen te zien in de verhouding van Bonaparte tegenover ons; wij meenden hoe langer hoe duidelijker op te merken , dat hij niet in de eerste plaats aan onze belangen dacht on dat de schijn van eeu voorspoed, die meer schitterend dan degelijk was, vooral moest strekken om de stralenkrans, die zijn hoofd omgaf, te verhelderen. Ik weet njg zeer goed, dat ik in die dagen het volgende aan mya man heb geschreven, in een brief namelijk, die niet met de post, maar door middel van een vriend werd bezorgd — »(Je stand van zaken is üeer veranderd en de stemming der gemoederen is lang niet, wat zy vroeger wa^. De militaire wonderen maken niet half zoo veel opgang meer en ik zie nu geen waarachtige geestdrift, als na den slag van Austerlitz ... Yrede! Men verlangt., men smacht er naar, maar men durft er niet op hopen. Men is algemeen ontmoedigd en ontevreden. Men kluagt niet in stilte, maar luid. Van opgewondenheid ge\'ïn spoor en het is, of wij verzadigd {blasés) zijn van al de glorie. De legerbulletins , die in de schouwburgen worden voorgelezen, laten het publiek koel... Voeg daar nu bij de conscriptie en den schier algemeenen
TWEEDE BOEK.
stilstand in den handel, dan is het licht te begrypen, dat de kwaadwilligheid uit den tegenwoordigen toestand maar al te gereedelijk munt weet te slaan.quot;
De keizer zelf merkte dat ook wel op. Toen hij, na den vrede van Tilsit, te Parijs terug kwam zei hij: »de volken van den nieuweren tijd hebben spoedig genoeg van de militaire glorie. Vijttig veldslagen doen volstrekt geene uitwerking meer dan vijf of zes, en ik ben en bljjf voor de Franschen de man van Marengo, al ben ik ook de held van Jena en Priediand.quot;
Gedurig meer bleek de bedoeling van den keizer, om zich zelve eenig en alleen tot het middelpunt te maken ,■ van wien alles uitging. De Senaat was geheel en al onderworpen en het Wetgevend Lichaam bood weinig tegenstand. Het Tribunaat was ten ondergang gedoemd en de raad van state uit mannen zamengesteld, die geheel en al werktuigen waren in des keizers hand. Omstreeks dezen tijd stelde hij, bij den staatsraad, een commissie in voor de verzoekschriften, die drie malen in de week bijeen kwam en verslag deed aan den keizer. Molé en Pasqaier werden tot leden benoemd. Beide mannen , die tegelijk in den ambtelijken werkkring waren getreden en die, hoe zeer verschillend in leeftijd —\'Pasquier was 14 jaren ouder dan Molé — aan een bij de administratie beroemden naam, gelijk talent en ijver paarden, onderscheidden zich al zeer spoedig boven hunne medeleden. De keizer had het meest op met Molé, die, schoon ernstig van aard, toch tengevolge van zijn jeugd soms van geestdrift voor Bonapartes talent ontgloeide. Daardoor wist de keizer hem langzamerhand geheel naar zijn hand te retten, terwjil Pasquier de man was, om aan alles een parlementairen vorm te geven. »Ik schep den eenzei Bonaparte met zijn gewonen analytischen tact, »en ik gebruik den ander.quot;
172
TWJ5KDE JiOHK.
In den herfst van dit jaar werden er, op keizerlijken last, twee wedrennen gehouden. Het had er iets van, of geheel Frankrijk een groot parterre was geworden, dat men vergastte op allerlei vertooning, tot wier bijwoning het werd nitgenoodigd, onder de onvermijdelijke voorwaarde van in de handen te klappen.
Tegen 4 October werd eindelijk de senaat bijeengeroepen. De aartskanselier verscheen als naar gewoonte met veel pracht en statie , om met een vloed van helklinkende frasen den oorlog ofiScieel bekend te maken. Hij deed vervolgens voorlezing van een brief van den kei/er uit het hoofdkwartier geschreven , waarin de koning van Pruisen als aanvaller werd beschuldigd, terwijl de keizer zich beklaagde over den geest des kwaads, die Prankrijks rust op nieuw verstoorde, en verder den senaat berichtte, dat de inbezitneming van Saksen den onmiddellijken opmarsch noodzakelijk had gemaakt. Deze brief ging vergezeld van een officieel rapport van den minister van Buitenlandsche Zaken, dat verklaarde, dat er geen enkele reden voor den oorlog bestond en dat men zich verbazen moest over de houding van Pruisen in de zaak der hanzesteden. Eene nota van den nieuwen pruisischen gezant, den baron von KnobelsdorfF, was daarbij gevoegd. Men zei, dat eenigen tijd geleden de markies de Lucchesini, op aanstoken van Engeland, het prnisische hof had gewezen op het plan van het fransche gouvernement, om eéne algemeene monarchie te stichten. De keizer, die dat vernam, eischte de terugroeping van den gezant, die vervangen werd door den baron von KnobelsdorfF, zonder dat de verandering iets baatte. De vijandschap werd gedurig heviger, de keizer verliet Parijs en de koning van Pruisen zond eene laatste nota, waarbij de onmiddellijke ontruiming van geheel Duitschland door de fransche troepen werd gevraagd, met bepaling van den uitersten termijn op 8 October.
17a
TWKEÜK UO UK.
Deze nota werd door den pruisischen gezant ter hand gesteld aan Tailleyrand, die te Maints was gebleven, terwijl de keizer reeds naar Hamberg was vertrokken,
In het eerste oorlogsballetiu wordt daaromtrent het volgende gezegd: »De keizer ontving 7 October een koerier uit Miiints, overbrengende eene nota van den heer von Knobelsdorff en een brief van den koning van Pruisen, van twintig bladzijden, die veel heeft van een dier pamfletten, die het engelsche gouvernement, voor 500 pond sterlings in het jaar, door zijne schrijvers doet opstellen. De keizer heeft dat stuk niet geheel gelezen en zei tot de personen, die om heen stonden: ,ik beklaag mijn broeder, den koning van Pruisen, hij verstaat geen fransch en heeft zeker al die wartaal zelf ook niet gelezen.\' Vervolgens keerde hij zich naar den maarschalk Berthier met de woorden: .maarschalk, de koning noodigt ons uit tot een eereontiuoeting op 8 October. Geen Franschmiin heeft ooit op dit appel ontbroken. Maar wijl men zegt dat hg een jonge, schoone koningin heeft, die graag het gevecht wil zien, zoo laat ons beleefd zjjn en trekken zonder verwijl door naar Saksen 1\' quot;
In de daad begonnen de vijandelijkheden op 8 October.
De keizerlijke proclamatie aan de soldaten had weêr het eigenaardige, dat Bonaparte aan dergelgke stukken gaf.
»Laat ons upmarcheeren,quot; zoo luidde zij , »de gematigdheid heeft die verbazende dolzinnigheid niet kun.ien bezweren. Laat het pruisische leger hetzelfde lot ondergaan, dat het veertien jaren geleden onderging. Laat men het leeren, dat indien het gemakkelijk is, nijn gebied te vergrooten, gesteund door de vriendschap van een groot volk, de vijandschap van dat zelfde volk, opgewekt door een volslagen gebrek aan rede en gezond verstand, verschrikkelijker is dan de stormen op den Oceaan.quot;
174
TWKEDE BOEK.
Tegelijkertijd kwam Louis, de koning van Holland , weder te \'a Gravenbage , waar de staten bijeen waren geroepen, om te stemmen over een wet, die een deel der belastingen een jaar te voren vroeg. Na de aanneming dier wet bracht de koning zijn hoofdkwartier over naar de grenzen van het rijk. Bad men de Hollanders , toen zij zoo bereidwillig hunne vrijheid opofferden en een koning vroegen, allerlei luchtkasteelen voorgespiegeld van welvaart en vrede, al aanstonds zagen zg zich in groot gevaar voor oorlog , en mochten, terwijl de geblokkeerde havens allen handel onmogelijk maakten, dubbele belasting betalen.
Mevrouw Louis Bonaparte bracht hare moeder een bezoek te Maiuts en voelde zich zeer gelukkig met daar eens weer in eene geliefde omgeving te zijn. De jonge badensche prinses, die toen met haar man nog op zeer koelen voet stond, kwam er ook, en eenige vorsten van het Rijnverbond bezochten mede de keizerin, om haar hunne hulde te brengen; vandaar dat het hof te Maints nog al een glanzend aanzien toonde. Toch was de keizerin veel liever met haar man meegegaan, maar wanneer zij daar in hare brieven op zinspeelde, antwoordde hij: »ik kan u niet bij mij laten komen, wijl ik zelf te veel van allerlei omstandigheden afhang. Laat ons hopen, dat dit spoedig anders wordt.quot;
De keizerin, altijd in angst voor den keizer, vond in bare omgeving niet die hartelijke deelneming, waar zij zooveel behoefte aan had. De dames, die zij meé had genomen, droegen allen oude, adellijke namen, en wjjl aan die namen zooveel herinnering was verbonden, was het oordeel over den oorlog, die nu gevoerd werd, niet altijd even gunstig, waar nog bij kwam, dat men eene zeer natuurlijke sympathie gevoelde voor de schooue,
175
TWEEDE BOEK.
jonge koningin van Pruisen, die in de legerbulletins op de smadelijUste wijs werd verguisd. De dood vi.n prins Lodewijk, dien vele dames in de dagen, toen zij uitgeweken waren geweest, hadden gekend, werd met veel deelueining betreurd, en zoo vormde zich onwillekeurig aan het hot der keizerin eeue kleine oppositie-partij, aan wier hooid mevrouw de la Rochefoucauld op in het oog loopende wijs hare plaats inuam. Mijn man, die met het toezicht op het geheele paleis belast was, ontving telkens klachten van de keizerin, over minder aangename uitdrukkingen , die men zich soms in hare tegenwoordigheid veroorloofde en die zij, kinderachtig genoeg, hare aandacht waard schatte. Hij ried haar te doen, of /.ij niets hoorde en vooral den keizer niets er van te melden, omdat het bij dezen noodelooze onrust zou kunnen wekken. Maar mevrouw Bonaparte , die veel te boos werd, schreef alles aan haar man, en toen later Tailleyrand poogde te spotten met de dames-oppositie, ten einde den keizer te doen gelooven, dat de zaak niets te beteekenen had, bleek het, dat Bonaparte de geschiedenis zeer ernstig opnam. Ik vertel dit, omdat wij er later persoonlijk de gevolgen van ondervonden.
Het was natuurlijk , dat dit leven vol krakeel en drukte, zonder veel bezigheid van eenig belang, rrijn man gedacht verveelde. Ten einde zich eenige afleiding te kunnen bezorgen begon hg duitsch te leeren en sloot zich hoe langer hoe meer aan bij Tailleyrand, die hem dagelijks meer blijken gaf van zijn vertrouwen en vriendschap. Het behoort als het ware tot de overlevering omtrent Tailleyrand, dat men genoodzaakt is, er een woord van bevestiging bij te voegen, als men aan hem eenige aandoening oi gevoel toesshrijft. De wereld heeft hem te dien opzichte veel te streng beoordeeld en ik durf gerust
176
TWEEDE BOEK.
zeggen, d t ik meer dan eens de getuige ben geweest van ongeveinsde aaadoening en oprecht gevoel bij den om veel dingen lachenden miuister.
Intusschen leefde ik rustig en kalm te Parjjs met mijne moeder, kinderen en zuster en ontving daar veel bezoek, vooral van mannen, die in de letterkunde naam hadden gemaakt en die, door de betrekking van mijn man als intendant van de schouwburgen , met ons in kennis waren gekomen. De eenige vorstelijke persoonlijkheid, die er op gesteld was, dat men bij haar zijne opwachting maakte, was prinses Caroline, hertogin van Berg, die het Elysee bewoonde en een luisterrijken staat voerde. Men ging naar haar toe, even als naar mijnheer deCam-bacères. Nu eu dan bezocht men eon minister en overigens deed men, wat men liefst wilde. De tijdingen van den oorlog werden, zonder veel geestdrift, maar niettemin met groote belangstelling ontvangen , omdat de meeste families een of meer barer leden in het leger hadden.
Bij de zekerheid , dat de geheime policie ooren had in elk salon, was men buitengemeen voorzichtig in zijn spreken, men sloot zich dus weinig aan elkander en leefde ieder op zich zelve, juist overeenkomstig met dat, wat den keizer het aangenaamst was.
Tech had er in die overigens niet zeer vermakelijke dagen een voorval plaats, dat Parijs nog eens deed lachen. Op 23 October werd de kardinaal Maury gekozen tot lid van het instituut, nu weder de Academie Franfaise, in de plaats van den overleden heer Target. Toen de dag aanbrak, dat hij door de vergadering zou worden opgenomen , ontstond de vraag , of men hem moest aanspreken met den titel van monseigneur. Velen waren daar ernstig tegen. Vóór de revolutie was diezelfde vraag al meer dan eens ter sprake gebracht. D\'Alembert en de meeste
Kémusai, Gitdenkschrijlm. 11, 18
177
178 TWEEDE BOEK.
leden der akademie hadden aangedronf?en op gelijkheid in het gebied der letteren, en dezelfde akademie, die grootendeels meer naar de rechterzijde was gekeerd, was nu voor den titel monseigneur, met uitzondering van de leden der overzijde, waartoe Reynault de Saint-Jean-d\'Angely, Arnault, Chenier en anderen behoorden. De twist over dien titel liep zeer hoog en de kardinaal verklaarde op hoogen toon , dat hij zich nooit als lid zou laten opnemen, wanneer men hem niet gaf, wat hem toekwam. Men zag geen kans tot schikking te geraken en bracht daarom de zaak ter keunis van den keizer, opdat die uitspraak zou doen. De kinderachtige ijdelheids-kwestie werd hem op het slagveld ter behandeling gegeven. Intuaschen ging de kardinaal bitter te keer tegen die akademie leden, die hem den fraaien titel niet wilden geven en viel hen openlijk aan, als hij hen ergens ontmoette. Toen hij op zekeren dag dineerde bij mevrouw Murat, vond hjj daar den heer Reynault en raakte spoedig met hem in een vrij levendig gesprek. Ik was er bij en nauwelijks waren zij eenige oogenblikken bezig geweest , of de kardinaal noodigde zijn tegenstander uit, het geschil in een andere kamer voort te zetten. Mijnheer Reynault was daar niet tegen, maar stelde als voorwaarde , dat eenige ledeu van het gezelschap als getuigen zouden meê gaan. De kardinaal werd daar boos om en sprak hoe langer hoe driftiger. aVVeet gij dan niet meer, mijnheerriep hij , »dat ik u in de constitueerende vergadering een kleinen jongen heb genoemd ?quot; — »Ja, maar dat is voor mij geen bepaalde reden, om u nu een blijk van eerbied te geven.quot; — »Als ik den naam droeg van de Montmorency,quot; vervolgde de kardinaal, »dan lachte ik wat om u, maar mijn talent heeft mij den weg gebaand naar de akademie en als ik van daag toegeef, dat ik geen monseigneur word genoemd , dan bestaat er
TWEEDE BOEK.
179
alle kans, dat gij mij morgen aanspreekt als kameraad.quot;\' Mijnheer He^nault wees erop, dat slechts eenmaal door de akademie was toegegeven ten aanzien van den titel van monseigneur en wel tegenover den kardinaal Dubois, xmaar,quot; zoo liet hij daarop volgen, »de tijden zijn veranderd.quot; Ik erken, dat ik den kardinaal Maury voor mij ziende, meende, dat de menschen niet allen met den tijd waren meê gegaan. De geheele twist werd aan den keizer .meegedeeld, en deze beval, dat men den kardinaal zijn titel zou geven. Iedereen onderwierp zich natuurlijk en zoo was de zaak uit.
gt;C-Samp;cxx»~
12*
HOOFDSTUK XXII.
DOOD VAN PRINS LODEWIJK VAN PRUISEN. - SLAG BIJ J.ENA, —
DE KONINGIN VAN PRUISEN EN KEIZER ALEXANDER. — DE KEIZER EN DE REVOLUTIE. — HET HOFLEVEN TE MAINTS. —
LEVEN TE PARIJS. - MAARSCHALK BRUNK. - INNEMING
VAN LUBECK. — DE PRINSES VAN HATZEELD. — DE AUDITEURS BIJ DUN STAATSRAAD. — HET LIJDEN VAN HET LEGER. — DE KONING VAN SAKSEN. — SLAG BIJ EYLAU.
De keizer had Bamberg verlaten en haastte zich, om den koning van Saksen te hulp te snellen. Onze legers altijd op het juiste pont, en wel gewoonlijk tegen alle berekening van den vijand in vereenigd, marcheerden gezamenlijk vooruit. De eerste ontmoeting bad plaats bij Saalfeld tusschen den maarschalk Lannes en de voorhoede van het leger van prins Hohenlohe, aangevoerd door prins Lodewyk van Pruisen. Deze jeugdige vorst, dapper tot vermetel toe, vocht mede als een soldaat; slaags geraakt met een eenvoudigen opperwachtmeester weigerde hij zich over te geven en viel spoedig, met wonden overdekt, dood ter aarde. Dit verlies ontmoedigde de Pruisen en wakkerde onze troepen aan. »Was de laatste tijd van zijn levenzei het keizerlijke bulletin, »die van een slecht burger, zijn dood was roemrijk en verdient beklag. Ha is gestorven , gelijk een goed soldaat zich dat tot oer rekent.quot;
TWEEDE BOEK. 181
Ik weet niet, of men in Pruisen van oordeel is, dat deze prins meer zijn eigen roem dan het heil van zijn vaderland zocht, toen hij mee zijn best deed, dezen oorlog in het leven te roepen. Misschien was het onvoorzichtig dien nu te beginnen, wat tijdens de coalitie van het vorige jaar had moeten gebeuren. Zeker echter is het, dat velen in Pruisen het geheel met den prins eens waren. \')
Benige dagen achtereen maakten de bulletins melding van onderscheidene gevechten en schermutselingen, die het voorspel waren van den grooten slag op 14 October. In al die bulletins werd het hof van Pruisen geschilderd als iu de grootste verwarring verkeerend, terwijl tegelijkertijd geschimpt werd op de dwaasheid der vorsten, die zich in de staatkunde voegden naar de meening des volks, dat toch van de zaak niets begreep; alsof de volken hun geld en bloed maar gewillig ten dienste moesten stellen van de vorsten , zonder ooit te vragen, waar die opofferingen voor noodig waren en waar zij toe konden leiden. Zeker beeft Bonaparte, de revolutie tegengaande, met ijzeren hand allen vooruitgang op liberaal gebied bedwongen en misschien jagen de volken nu wel wat onbesuisd naar wat zij de vrijheid noemen , wijl de door Bonaparte
\') Over het algemeen is het oordeel in Uuitschlaad niet zoo gunstig, als men dit, volgens de schrijfster, zou vermoeden. Men erkent den moed en het krijgsmaustalent van prins Lodcwijk Ferdinand, maar is van oordeel, dat terwijl zijn geest, onder de leiding van een fransehen gouverneur, zich ganstig ontwikkelde , aan de vorming van zijn karakter weinig was gedaan. Hij was een zeer hartstochtelijk mensch en zijne liefdesavonturen wekten veel opspraak. Den oorlog tegen Frankrijk heeft hij aangevuurd , zooveel hij kon en hij vond met het grooiste deel van zijn troepen — 18.000 man sterk — den dood op het slagveld, omdat hij, in zijn ondoordachte dapperheid, lijnrecht handelde tegen de hem door den prins vou Hohenlohe gegeven bevelen In October 1823 werd een gedenkteeken voor hem opgericht bij Saalfeld. Veut.
TWKfciüE UOEJi.
opgeworpen, dijk, die geheel onverwacht voor den dag kwam, al vrij spoedig doorgebroken werd.
Op 14 October had de groote ontmoeting plaata, waarbij in zeer korten tijd het lot van den koning van Pruisen werd beslist. De uitstekende kavallerie week voor onze infanterie, de verwarde legerorders brachten verwarring in de gelederen, een aantal Pruisen werd gevangen genomen of gedood, vele generaals bleven op het slagveld , de vorst van Brunswijk werd zwaar gewond, de koning was genoodzaakt te vluchten, in één woord , de nederlaag was zoo beslist, mogelijk. \') De bulletins waren vol van den lof van maarschalk Davoust, wien de eer van den dag scheen toe te komen , wat ook door den keizer werd erkend, ofschoon hij dat anders lang niet altijd gewoon was. Toen de keizerin hem, bij zijn terugkomst, meer bijzonderheden vroeg omtrent Davoust, antwoordde hij lachende: »och, dat is immers een man, dien ik zonder eenig gevaar kan prijzen!quot;
Op den avond van dien beslissenden slag had de heer Eugène de Montesqniou een merkwaardig avontuur. Hij was ordonnansofficier en werd door den keizer belast met het overbrengen van een brief aan den koning van Pruisen. Op dien brief kom ik later terug. Den geheelen dag werd hij opgehouden in het pruisische hoofdkwartier, waar men stellig rekende op de nederlaag der Franschen, die hij als getuige zou bijwonen. Hij was dus een werkeloos toeschouwer van den slag. De generaals en vooral
\') De keizer schreef op het slagveld aan de keizerin: »Ik heb aitste-Iccml tegen de Pruisen stemanoeuvreerd, mijn lieve, en een groote overwinning behaald. De vijand was 150,000 man sterk ; ik heb 20,000 gevangenen gemaakt, 100 stuks geschut en een tal van vaandels veroverd. Ik was dicht bij den koning van Pruisen en zijne koning n. Bijna had ikhetnook gevangen gemaakt. Sinds twee dagen bivonacqueer ik , maar ik voel mij zeer gezond. Adieu, lieve, houd ii goed en heb mij lief. Zijn Horteuse en de kleine Napoleon nog te Maints, kns hen dan voor mij.quot;
182
TWJiEDE BOEK.
de veldmaarschalk Blucher gaven in zijn bijzijn allerlei bevelen , die hem moesten verontrusten. Tegen den avond trachtte de jonge mau, die door de vluchtelingen werd meêgevoerd, ons leger te bereiken. Op zijn weg ontmoette hij twee Franschen, die zich bij hem aansloten en deze drie maakten negentien vluchtende Pruisen gevangen , die zij in triomf naar den keizer brachten. Het spreekt van zelt, dat men zich met die wonderbare vangst nog al vermaakte.
De slag van Jena werd onmiddellijk gevolgd door een van die wonderbaar snelle marschen, die Bonaparte zijne troepen kon laten afleggen, als zij eerst eene overwinning hadden behaald. Niemand heeft beter dan hg het geheim verstaan, om van eene overwinning een goed gebruik te maken.
Erfart kapituleerde 16 October. De koning van Saksen kreeg een kleine vermaning, omdat hij de pruisische troepen op zijn grondgebied had toegelaten, maar men gaf toch zijne krijgsgevangenen terug. Generaal Clarke werd gouverneur van Erfurt.
Al de bulletins uit die dagen hebben iets eigenaardigs. Bonaparte was boos, omdat keizer Alexander hem had bedrogen; hij had gedacht altijd op de onzijdigheid van Pruisen te kunnen rekenen, hij ergerde zich aan den invloed , door Engeland op het vaste land geoefend, en al dat kwade humeur stortte hij uit in zijn bulletins. Beurtelings viel hij het engelsche gouvernement aan, of den pruisischen adel, dien hij verdacht wilde maken bij het volk, of de jeugdige koningin \') of de vrouwen enz.
\') Bulletin vau 17 October.
»De koningin is eene sehoone vrouw, maar zij heeft weinig verstand.quot;
Eu later:
quot;Men zegt te Berlijn: de koningin was zoo goed, zoo zacht I Maar wat is zij veranderd sinds de noodlottige zamenkomst met den mooieB keizer !quot;
183
ÏWJSEDJS BOEK.
Schoone, zelfs dichterlijke uitdrukkingen werden met grove beleedigiugen dooreen gemengd. Zoo gaf hij voldoening aan zijne eigene hartstochtelijkheid , maar verlaagde zich in de openbare meening en zondigde vooral tegen den goeden smaak. Aan de militaire wonderen waren wij gewoon en de kritiek begon zich ernstig te bemoeien met de manier, waarop zij ons werden meegedeeld. Men meene niet, dat de aandacht, die het volk aan het woord der koningen hecht, zoo weinig te beduiden heeft. De vorstelijke woorden ontsluieren het karakter soms veel meer dan daden het kunnen doen, en het karakter der regenten is voor den onderdaan van het meeste belang.
De koning van Pruisen vroeg een wapenstilstand , die werd ingewilligd , schoon Leipzig toch werd bezet. De Pranschen trokken langs het slagveld bij Rossbach. De zuil, die daar was opgericht tor herinnering aan onze nederlaag, werd ingepakt en naar Parijs gezonden. \')
Op 22 October kwam de markies de Lucchesini in ons hoofdkwartier, als overbrenger van een brief van den koning van Pruisen, die niet publiek is gemaakt. De Mo-niteur zei: »de brief is geheim , maar het antwoord van den keizer was zoo schoon, dat er terstond afschriften van zijn gemaakt. Wij deelen er een meê, zooals wij het in handen kregen.quot;
Alle beslissingen van den keizer, van de grootsten at
\') In 1757 leden de Frnnsehen bij llossbach een nederlaag, te smadelijker, omdat het prnisische leger, onder aanvoering van Frederik II, veel kleiner was dan dnt der Frarischen, die onder den maarschalk SouMse stroden. Frederik TI maakte op dien dag 63 kanonnen en 3SJ vaandels buit, terwijl 7000 krijgsgevangenen, waaronder 300 ofiicieren, in zijne handen vielen. De boereu uit den omtrek richtten tot gedacbtenia eene pyramidaie zuil op, die prins Lodewijk Ferdinand in 1792 door een ander gedenktecken verving. Napoleon liet het overbrengen naar Parijs. Na den slag bij Leipzig werd op nionw een zuil op het oude slagveld geplaatst. Vekt.
184
TWEEDE BOEK.
tot de kleinsten toe schenen te berusten op het bekende woord uit de fabel van de la Fontaine:
Omdat ik Leeuw word genoemd.
»De Pruisen verwonderen zich over onzen ijver bij de vervolging; die heeren dachten zeker nog aan de manoeuvres van den zevenjarigen oolog.quot; Toen zij drie dagen vroegen, om hunne dooden te begraven, was het antwoord: »denkt maar aan de levenden en Iaat ons zorgen voor de dooden. Er bestaat geeue enkele reden, om daar zoo lang om stil te zitten.quot;
Op 14 October kwam de keizer te Potsdam ; men begrijpt, dat hij Sans-Souci bezocht en dat in de bulletins melding werd gemaakt van Frederik den Groote. De mooie keizer en de bevallige koningin werden op nieuw beleedigd, en wij begrepen al zeer spoedig, dat op den oorlog tegen Pruisen een oorlog tegen Kusland zou volgen. Parijs was daar zoo weinig meê ingenomen, dat de legerbulletins in den schouwburg in het oog loopend koel werden aangehoord. »Ooriog en altijd weder oorlog, zietdaar den toestand, waar men ons in gebracht heeft,quot; klaagde men openljjk en de grootste vrienden van den keizer hadden geen antwoord op die klacht.
De citadel van Spandau werd 25 October overgegeven.
Bij al die verhalen en bulletins voegde men een brief, die door een duitsch soldaat zou zijn geschreven. De dapperheid der Pranschen werd er met geestdrift in geprezen en als het gevolg voorgesteld der voortreffelijke organisatie van ons leger. »Het is natuurlijk,quot; zoo zei de brief, »dat een soldaat, die weet, dat hij , even goed als ieder ander, maarschalk, prins of hertog kan worden , door die gedachte met een onweêrstaanbaren moed wordt bezield. Dat was te Ross bach heel anders. Toen stonden aan het hoofd van het fransche leger voorname lieden, die hun rang verschuldigd waren aan hunne geboorte, of
185
TWEKDE BOEK.
aan mevrouw de Pompadour en anders nergens aan. Bij de vlucht van het toen zoo slecht aangevoerde leger vonden de vervolgers niets anders als haarzakken en poederkwasten,quot;
Toen eindelijk de keizer-op 27 October, onder het gejuich der menigte, te Berlijn was aangekomen storttfe hjj al zijn ontevredenheid uit over de aanzienlijke Pruisen, die zich aan hem lieten voorstellen. sMijn broeder, de koning van Pruisen,quot; zei hij, »heeft opgehouden koning te zijn, van den dug af, dat hjj prins Lodewijk niet liet ophangen, toen deze baldadig genoeg was, de glazen bij des kouiugs ministers in te slaan,quot; \') Tot den graaf von Nesch zei bij: »ik zal den adel van dit hof zoo klein maken, dat hij zal moeten bedelen om brood.\'quot;
Terwijl de keizer zulke harde, wreede woorden sprak gaf bij niet alleen lucht aan zijn toorn tegen de aanstokers van den oorlog, maar meende zeker ook te voldoen aan de eiscben, door onze revolutie in bet leven geroepen. Ofschoon door en door contrarevolutionair was bij toch wel verplicht, nu en dan een soort van hulde te brengen aan de voorvallen en beginselen, die hem groot hadden gemaakt. Een overdreven zucht naar gelijkheid en een edel verlangen naar vrjjheid waren, gelijk Bonaparte zeer goed wist, de oorzaken onzer burgertwisten; maar verteerd door heerschzucht en aldus alles vermijdende , wat de zucht kon opwekken naar die vrijheid ? die zeker, als zij zich baren naam waardig betoont, de schoonste overwinning zon zyn van onze eeuw, bepaalde hi) zich tot de prediking der gelijkheid. Wij hadden dan ten minste wat van de revolutie! Hij wist toch wel, dat de gelijkheid niet kwam. De zucht naar vlakmaking der
\') De prins had, als kadet, de glazen ingeslagen bij den heer von Haog-witz, die, na in Frankrijk te zijn geweest, don raad gaf, den vrede te bewaren.
186
TWBJtDB BOEK. 187
maatschappij, die aeker niet uit de edelste aandoening van ons gemoed ontspruit, ergert zich, als zij eene of andere persoonlijke uitstekendheid ziet, en juist omdat die zucht ons verstand nu en dan in de war brengt, worden wij er door in een toestand gebracht, waar een handig man gemakkelijk gebruik van maakt, om zijn juk ons op te leggen. De liefde voor de vrijheid echter, die geheel belangeloos is, leidt op den weg der waarachtige beschaving. Wie het, goed meent met de menschheid moet die liefde aankweeken ; Bonaparte deed dat niet, omdat hij in de eerste plaats aan eigen grootheid sdacht. Door die eenige gedachte vervuld, vergat hij geheel, waar hij van daan was gekomen en deed en sprak als de koningen bij de gratie Gods. Wel wetende, dat overal, waar een stelsel overdreven wordt, het despotisme voor den dag komt, heulde hij van tijd tot tijd met de jako-bijnen , en schimpte dan op legitimiteit, spotte met de koningen en hoonde den adel. De ware rechten der volken kende en erkende hij niet, en de aristokratie van geest en hart, die hier en daar helder licht ontsteekt, was hem nog meer gehaat dan die van titel of geboorte, wijl hij met de laatste kon doen, wat hij wilde.
Tailleyrand verliet JVIaints 29 October, wjjl de keizer hem naar Berlijn ontbood. Mijn man zag hem met veel leedwezen vertrekken en miste hem zeer. Het was eentonig en vervelend aan het hof, en Tailleyrand begon, met hoe langer hoe meer openhartigheid, zjjne opmerkingen over den bestaanden toestand en over den keizer aan mijn man meê te deelen. Aristokraat in merg en been zag hij met genoegen, dat Bonajiarte de revolutie beteugelde, maar kon zich slecht vereenigeu met de vaak onbillijke maatregelen, die de keizer nam tegen zijn meer voorzichtigen raad in. De staatkundige verhouding van Europa was hem geheel helder, het volkenrecht ging hem
TWEEDE BOEK.
meer ter harte dan het menschenrecht, en hjj had zich den diplomatieken weg, dien hij bewandeld wenschte te zien, met volkomen juistheid algebakend. Hij was bang voor den invloed, dien Rasland zou kunnen verkrijgen over Europa, en wilde niets liever dan een onafhankelijken staat tusschen ons en het land van den czaar, waartoe hij Polen wilde verheffen. »Een koningrijk Polen moet er komen,quot; zei hij meer dan eens, »dat is het bolwerk onzer onafhankelijkheid, maar de stichting van dat koningrijk moet vooral een degelijke en geen half werk zijn.quot; Met die gedachte vervuld reisde hij naar den keizer af in de hoop, dat die van zijn glanzend geluk een goed gebruik zou weten te maken,
H{j was nauwelijks vertrokken, toen mijnheer de Re-musat mij schreef, dat hij zich doodelijk begon te vervelen. Er was niets regelmatiger dan het hof van Maints. De keizerin was als altijd vriendelijk en goedhartig en zat met de handen over elkander, bang, dat zij, door die uit te steken, haren man zou mishagen. Koningin Hortense, blij dat zij een ti]d lang haar eigen huis had mogen vaarwel zeggen, hield zich met allerlei uitspanning bezig, om den tijd te verdrijven en was daarbij soms kinderachtig genoeg. \') Haar zoon, die er uitstekend uitzag en voor zijn jeugdigen leeftijd zeer ontwikkeld was, was haar troost en hare vreugde. Duitsche vorsten kwamen nu en dan hunne opwachting maken aan de keizerin, en bij zulke gelegenheden waren er groote gastmalen aan
\') De koningin Hortense hail altijd hare kostschool manieren behouden uit den tijd, toen zij de inrichtiug bezoent met mevrouw Cainpan. Zij kon zich daarom als een speclscli kostachoolkiml vermaken Lodewijk Uonaparte, Napoleon III, schijnt dit van zijne moeder te hebben geërfd en hield op rijperen leeftijd nog veel vaa allerlei kinderlijke spelen. Als aan zijn hof blindemannetje, naloopertje of iets dergelijks werd gespeeld was hij doorgaands uitstekend in zijn hnraenr en een vrij wat beminnelijker mensch, dan wanneer hij over staatkundige zaken aan den gang was. ]gt;. u. R.
188
TWEEDE BOKK.
het hof en maakte men groot toilet. Het hof verlangde naar Parijs, de keizerin wilde gaarne naar Berljjn, maar alles bleef, zooals het was, wijl de keizer het zoo gebood.
Parijs was stil, haast somber zou ik zeggen , ofschoon de afwezigheid van den keizer nooit onwelkom was. Men sprak er wel niet vrijmoediger om, maar men haalde raimer adem, en die het dichtst bij het hof stonden voelden dat het meest. Zooals ik reeds zei was de opgewondenheid over de groote overwinningen langzamerhand bedaard , en wie eenig helder doorzicht bezat was overtuigd, dat er iets anders noodig was, om de regeering van Bonaparte op den duur bij het volk bemind te maken.
Het leger van prins Engène was opgerukt naar Albanië en maarschalk Marmont hield daar de Russen, die van die zijde poogden door te dringen, in bedwang. Er werd een nieuwe proclamatie gericht aan de soldaten, waarin de oorlog met Rusland werd aangekondigd. De keizer beloofde glansrijke overwinningen en gaf boog op van zijne liefde voor het leger. De maarschalk Brune, bevelhebber van de reserve te Boulogne , vaardigde toen de zonderlinge dagorder uit, die op hoog bevel in de Mo-niteur werd opgenomen:
»Soldaten! Veertien dagen achtereen zult gij in de wacht de verhevene proclamatie lezen, door den keizer en koning tot het groote leger gericht. Gij zult die van buiten moeten leeren. Ieder uwer zal, diep getroffen , tranen storten van ontroering en meer en meer doordrongen worden van die onweerstaanbaren geestdrift, die de gedachte aan heldenmoed weet op te wekken.quot; Te Parijs werd niemand tot tranen bewogen, als alleen door het vooruitzicht op al de rampen, die de nieuwe oorlog zou meêbrengen.
De keizer had zijn hoofdkwartier verlegd naar Berlyn, waar hij voorloopig bleef. Zijn bulletins verhaalden, dat
189
TWEEDK BOEK.
het machtige, schoone leger der Pruisen was verdwenen, als een nevel, die door den storm wordt uiteengejaagd, en dat langzamerhand geheel Pruisen werd veroverd. Er werd aan het overwonnen land eene oorlogscontributie opgelegd van 150,000,000 fr. Verschillende steden stelden hunne poorten open als Küstrin, Stettin en Maagdenburg. Lubeck had een poging gedaan , om den vijand weêrstand te bieden, maar werd, na verovering, deerlijk geplunderd. Men vocht er in de straten en de prins Borghèze, die deel had uitgemaakt van het leger, dat de stad innam, verhaalde ons later gruwelijke bijzonderheden, omtrent de wreedheid, die door onze soldaten tegenover de ongelukkige inwoners werd gepleegd. »Het schouwspel, waar ik daar getuige van was,quot; zoo zei hij, »gaf mij een duidelijk blijk van de dierlijke hartstochten, die er in den mensch ontwaken, als hij, na geboden tegenstand, de overwinning behaalt. Op zulk een oogenblik zijn alle officiers soldaten. Ik zelf werd geheel en al meegesleept en koelde in blinde drift mijne woede op menschen en op voorwerpen van allerlei aard. Als ik er nu aan denk schaam ik mij, maar te midden van het dreigend gevaar, als geweervuur en kanongebulder zich vermengen met de woeste kreten van op elkander aanvallende menschen, raakt men zijn hoofd kwijt, en bestaat er misschien geen gruwzaamheid, waarbij men de hand niet zou willen leenen. Men moordt en verwoest zonder eenig oordeel of eenig doel, men gehoorzaamt aan een koortsachtige drift, die de meest onge-hondene hartstochten gaande maakt.quot; ,
Nadat Lubeck in ons bezit was gekomen werd Berna-dotte tot gouverneur aangesteld, en ik geloof, dat hjj daar den grondslag legde voor zijn toekomstige grootheid. Wat hij kon deed hij, om het doorgestane leed te doen vergeten, ging bij alles met zachtmoedigheid en billgk-
190
TWEKDE 110KK.
heid te werk, handhaatde onder zijne troepen een gestrenge tucht, kwam aan alle rechtmatige klachten te gemoet, en was, toen hij later Luheck verliet, bij de geheele burgerg geëerd en bemind.
Terwyl de keizer te Berliju vertoefde, voerde vorst von Hatzfeld, die er onder dea titel van gouverneur was gebleven, een geheime correspondentie met den koning van Pruisen en hield deze op de hoogte omtrent den staat van ons leger. Een zijner brieven viel in handen der keizerlijke policie. Onmiddellijk werd hij gevangen genomen en voor den krijgsraad gebracht. Zijne vrouw , die hoog zwanger en der wanhoop ten prooi was, trachtte eene audiëntie te krjjgen bij den keizer en viel, toen haar dit gelukte, weeklagende voor hem op de knieën. Bonaparte liet haar den brief zien van den vorst en toen zij, bij dat gezicht, in jammerkreten losbarstte werd de keizer geroerd , richtte haar op uit hare knielende houding en zei: »op het oogenblik hebt gij het bewijsstuk tegen uw man in uwe handen. Volg mijn raad en gooi het zoo spoedig mogelijk in het vuur en het zal onmogeljjk zijn hem te veroordeelen.quot; De vorstin liet zich dit geen twee malen zeggen, wierp haastig het nootlottige papier in de vlam en kuste vol innige dankbaarheid de hand van den keizer. Dit kleine voorval maakte te Parijs veel meer indruk dan de grootste overwinning. \')
De senaat vaardigde eene deputatie af naar Berlijn, om den keizer geluk te gaan wenschen. Toen zij terugkeerde belastte Bonaparte haar met de taak, om den degen van
*) Eeu ander verhaal omtrent dezeu brief luidde, dat de voratin voa Hatifeld, toen de keizer haar den brief van haren man in handen gaf, nitriep: quot;dit is de hand van uiyn man,quot; maar dat zij een oogenblik later op de dagteekening wees boven deu brief geplaatst. Er bleek uit, dat de brief was geschrcvca op een dag , toeu , volgens oorlogsrecht, nog van geen verraad sprake kou zijn. quot;Welnu,quot; riep de keizer, toen hij dat zag, • werp dan den geheelen brief in het vuur!quot; P. D. R.
191
TWEEDE BOEK.
Frederik den Groote en het grootkruis van den Zwarten Adelaar, dat deze koning had gedragen, over te brengen naar Parijs, »beneveDs een aantal vaandels,quot; zei de Mo-niteur, »voor een gedeelte geborduurd door de hand dier scboone koningin, wier schoonheid even verderfelijk was voor de Pruisen, als die van Helena voor de Trojanen.quot;
Eiken dag, zoo scheen het, maakten onze generaals nieuwe veroveringen. De koning van Holland was Hanover binnen getrokken, dat aldus ten tweeden male veroverd werd; doch nauwelijks was hij er in, of hij keerde weder naar Holland terug, hetzij, omdat hij voor de eer bedankte, oorlog te voeren eenig en alleen in dienst en in het belang van zijn broeder, hetzij, dat de keizer liever had, dat de veroveringen door zijne eigene generaals werden gemaakt. De maarschalk Mortier nam Ham-burg in op 19 November en legde onmiddellijk beslag op den ontzettend groeten voorraad van engelsche koopwaren , die daar aanwezig was. Uit Parijs vertrokkeneenige jonge auditeurs naar Duitschland, als d Houdetot, de Tournon en anderen, die tot intendanten werden benoemd te Herlijn, Bayreuth en elders. Ten gevolge van het beheer dier jeugdige en ijverige ambtenaren werd het veroverde land geheel in het voordeel van den overwinnaar bestuurd en leverde dus de overwinning aanstonds een groote winst. De keizer hield er van, op die wijs de jeugd aan zich te verbinden en was er op uit, haar de gelegenheid te geven op eigen gezag en verantwoordelijkheid werkzaam te zijn. Meer dan eens liet hij zich ontvallen : »er is geen enkele verovering, die mij te zwaar zou vallen; met mijne jonge soldaten en auditeurs neem en regeer ik de wereld.quot; Men begrijpt, met welke despotieke en willekeurige neigingen die jonge lieden later in hun vaderland terug keerden, en hoe de frausche provincies, die aan hun beheer werden
192
TWEEDE BOEK.
toevertrouwd, het gevoelden, dat vroeger een veroverd land onder helizellde lieheer had gestaan.
Toen Pruisen veroverd was trokken onze troepen Polen binnen. Het jaargetijde was reeds vergevorderd, russische soldaten had men nog niet gezien , maar tuen wist dat zij in aantocht waren. Alles voorspelde een moeielijken veldtocht. De koude was nog wel niet hevig, maar de weg, door moerassige streken, vol bezwaren voor de manschappen en de paarden, om niets te zeggen van de kanonnen. Er werd daardoor veel geleden. Het gebeurde, dat geheels bataillons wegzonken in den bedriegelijken bodem, zonder dat de mogelijkheid bestond, om de arme soldaten te hulp te komen. Ofschoon de keizer de vrucht zijner overwinning niet verloren wilde laten gaan, was hem het aanbod van den koning van Pruisen , om een wapenstilstand te sluiten , ouder deze omstandigheden niet onwelkom; dnardoor toch zou den vermoeiden soldaat eenige rust worden verschaft. Onze troepen zouden op den eenen, de pruisische op den anderen oever van de Weichsel blijven. Het schijnt echter, dat Bonapartes voorwaarden voor den wapenstilstand al te hard waren, of misschien ook, dat Pruisen dien alleen voorstelde, om tijd te winnen voor de vereeniging met het russische leger ; althans men rekte de onderhandeling op allerlei manier, en de keizer, die de nadering van den rnssischen generaal Benningsen vernam, verliet 25 November onverwachts de pruisische hoofdstad, na aan zijn leger nieuwe gevaren, maar ook nieuwe lauweren te hebben voorspeld. De proclamatie eindigde met de klinkende woorden; »wie geeft aan de Kussen het recht, onze bedoelingen tegen te werken ? Zijn zjj eu wij dan niet de soldaten van Austerlitz Iquot;
Tegelijkertijd verscheen het befaamde besluit, waarbij, na opnoeming van een tal van grieven, de bntsche Kémusat, Gedenkschrijten. II, 13
1913
TWEEDE BOEK.
eiJanden in staat van blokkade werden verklaard. Dit besluit was niet anders als een wraakneming. Immers de Engelschen hadden het zich geuiakkelijk gemaakt met, in geval van oorlog, een algemeene blokkade al te kondigen, krachtens welke zij bet recht zeiden te hebben, elk schip, waar zij het ook ontmoetten, te nemen. Het besluit van Berlijn deelde dus eigenlijk de wereld in tweeën en stelde de macht van het vaste land tegenover de macht van de zee. Ieder Engelschman, die of in Frankrijk, of in een aan ons onderworpen land werd aangetroffen, was aanstonds een krijgsgevangene. Hoe hard die bepaling ook was, ieder aan ons verbonden souverein moest haar jn zijn rijk in toepassing brengen. Niets natuurlijker dan dat hieruit een strijd werd geboren op leven en dood tusschen het onverbiddelijk en handig des-potiek gezag en de macht eener constitutie als die, waar Engeland eeuwen lang onder bloeide. Het despotiek gezag heeft er de nederlaag bij geleden, en wat het ook aan ons dierbaar Frankrijk gekost hebbe, de Voorzienigheid heeft er het heil der volken door bevorderd.
Murat kwam 28 November te Warschau en de Franschen werden er met geestdrift ontvangen door die Polen, die geloofden, dat wij hun de vrijheid kwamen brengen. Het bulletin van den dag zei: »zal de troon van Polen hersteld worden? God alleen, die het lot der volken in zijne handen houdt, kan die vraag beantwoorden.quot; Van dat oogeublik af begon de familie Bonaparte te hunkeren naar de poolsche kroou. Jerome rekende er al op, dat zij voor hem was weggelegd. Murat, die ook weder in dezen veldtocht de blijken had gegeven van schitterenden heldenmoed, was Warschau binnen getrokken in dat aan het theatrale grenzende kostuum, dat hem van alle generaals en maar-pchalken onderscheidde. Zijn met pluimen getooide baret,
194
TWBEUK rjOiïK.
gekleurde laarzen en bonte dnicht gfaven hem eeniiïe gelijkheid met een Pool van ouden, hoogen adel Natuurlijk, dat bij meende de eerste aanspraak op de begeerde kroon te hebben , en zijn vrouw was daar zoo van overtuigd, dat zij te Parijs de gelukwensching al aannam van enkelen , die waanden in het geheim te zijn. Misschien wierp juist die omstandigheid het geheele plan in duigen, want de keizer had niet graag, dat men op zijne beschikkingen vooruitliep. De keuerin, dat weet ik, hoopte op de begeerde kroon voor Eugène. Toen de keizer latei-een natuurlijken zoon had «rekregen hoopten de Polen , dat dit kind, waarvan ik niet kan zeggen , wat er van is geworden, de toekomstige koning wezen zou. Wie meer ervaren ia in staatkundige berekening dan ik zal misschien de reden kunnen opgeven, waarom Bonaparte van dit poolsclie koningschap niets heeft laten komen, en dat wel niettegenstaande hij zelf de vestiging van een onafhankelijk koningrijk Polen wenschelijk achtte en ïailley-rand hem het belang daarvan gedurig onder het oog bracht, Ik vermoed, dat de zaken zich zoo spoedig ontwikkelden en van gedaante veranderden, dat men geen tijd beeft weten te vinden voor eene behoorlijke en zorgvuldige voorbereiding.
Na den oorlog met Pruisen en den vrede van Tilsit heeft do keizer meer dan eens berouw gehad, dat hij niet flink weg alle europeesche dynastien had veranderd. »Men wint zoo weinig,quot; zei hij, »8ls men de menschen ontevreden maakt en hen toch nog macht laat behouden. Halve maatregelen werken niet genoeg uit en een oud rad loopt slecht aan een nieuwen wagen. Alle koningen moesten hunne grootheid aan de mijne te danken hebben, maar daartoe moesten zij zich op geene antecedenten van eigene grootheid kunnen beroepen, iets, waar ik mij persoonlek weinig om bekommer, maar dat in het oog van
195
196 TWEEDE BOKK.
het volk nog al iets te beteekenen heeft. Ik ben voor enkele souvereiuen te goed geweest, ik heb de volksmeeniug hier en daar te veel ontzien en ik ben bang, dat ik daar nog eens berouw over krijg.quot;
Als de keizer zoo sprak, dan beriep hij zich op eene uit de revolutie voortgevloeide noodzakelijkheid, om aan alles een ander aanzien te geven. ofschoon hij zich inwendig om de eischen der revolutie weinig bekommerde, en ten volle aan zijne rueping tegenover Frankrijk miiende te voldoen, als hij de grenzen er van uitzette en de naburige rijken er bij insmolt of er aan onderwierp. Hoe dat echter ook zij, Polen kreeg zijn vrijheid niet terug. Het veidrag met Rusland, de behoefte aan rust en vrede, de vrees, om Oostenrijk in het harnas te jagen, dooreen deel van zijn rijk weg te nemen, dit alles met elkander weerhield den keizer zijn plan door te drijven.
Men heeft veel getwist over de voor- en nadeelen van het tegen Engeland in het leven geroepen continentale stelsel. Ik voel mij niet in staat do redenen van goed-of afkeuring te beoordeelen. Dit is echter zeker, dat het stelsel zijn lasten en bezwaren zeer deed gevoelen. Moest het de nijverheid van het vaste land in de hand werken en bevorderen, men zag daar niet zoo spoedig de volgen van, terwijl men wel aanstonds gevoelde, hoe vele dingen, waaraan men gewoon was geraakt , cf zeer moeielijk, of in het geheel niet te krijgen waren, en zoo kwam het, dat men in het streng volgehouden stelsel niet veel anders als een despotieken maatregel zag. Daarenboven kweekte het in het hart van iederen Engelsch-man haat tegen Bonaparte, want wie den Engelschman aan zijn handel raakt, raakt aan zijn leven, en zoo werd natuurlijk de oorlog tegen Frankrijk bij onze overburen echt nationaal.
Intusschen hoorde ik door zeer ontwikkelde mannen
TWEEDE BOEK.
beweren, dat de strenge handhaving van het continentale stelsel een verzwakkenden invloed zoa uitoefenen op de engelsche constitutie en dat het daarom in stand moest blijven. Het engelsche gouvernement, dat met de snelle besluiten en handelingen van zijn tegenstander gelijken tred moest houden, kwam van tijd tot tijd in botsing met de rechten en vrijheden des lands, zonder dat het huis der gemeenten, overtuigd van de noodzakelijkheid, zich er tegen aankantte zonder dat dus het anders naijverige parlement zijn recht handhaafde. Zoo werden de Engelschen langzamerhand militair, de publieke schuld werd vergroot door de deelneming aan de coalities , en het uitvoerend bewind raakte langzamerhand aan die willekeurige handelingen zoo gewoon, dat het die niet alleen natuurljjk, maar zelfs wettig begon te vinden. Op die wijs werd de constitutie geschonden en wie weet, wat er van geworden was, als het stelsel langer had geduurd. Dat wilde de keizer, daartoe stookte hij de Ieren op, daartoe steunde hij, die op het vaste land de steun was van het gezag, de oppositie, en daarvoor betaalde hij een aantal bladen te Londen.
Tailleyrand, die dat alles zeer afkeurde, zei op zekeren dag veel vuriger dan ik anders van hem gewoon was: »dwazen, die ge zijt, met uw geloof aan den invloed des keizers op Engeland! Weet het wel, als de engelsche constitutie te gronde gaat, dan ondervindt de beschaving op de gansche wereld daar de noodlottige werking van!quot;
Voor dat de keizer Berlijn verliet vaardigde hij eenige besluiten uit, ten bewjjze, dat hij, te midden van oorlogsvuur en kruitdamp, ook nog aan andere dingen dacht. Hij benoemde eenige prefecten, regelde de waterkantoren en beval de plaatsing van een monument ter eere der fransche wapenen op eene der pleinen van Parijs. Voor dat plan werd een prijsvraag uitgeschreven.
197
TWEKDE BOEK.
Bij het leger had een tal van bevorderiDgeu plaats.
Op 25 November vertrok de keizer naar Posen. De sclaier onbruikbare weg was oorzaak, dat hij zijn gemakkelijk rijtuig moest verlaten , om op een boerenkarretje te gaan zitten. De hofmaarschalk viel met zijn rijtuig om en brak zijn sleutelbeen. Hetzelfde wedervoer Tnil-leyrand , die er echter gelukkiger afkwam. maar die, wijl het hem onmogelijk was ver te loopen, vier en twintig uren in zijn omgevallen rijtuig bleef zitten, eer er hulp kwam. Hij maakte van dien ledigen tijd gebruik, om mij te schrijven. »Ik schrijf u,quot; zoo begon zijn brief, »midden nit het poolsche slijk. Misschien schrijf ik u het volgend juar uit het zand, ik weet niet waar, maar ik beveel mij aan in uwe gebeden.quot; De keizer gaf luttel acht op al de bezwaren en gevaren , waar hij zijn leger aan bloot stelde. Er moes gemarcheerd worden. De Russen waren in aantocht en hij wilde hen niet blijven afwachten in Pruisen.
Tegen 2 December werd de senaat bijeen geroepen. De aartskanselier las eene bood-ichap voor van den keizer, waarbij deze Verslag gaf van de door hem behaalde overwinningen , die hij verzekenle nog te zullen venneerdereu , en de oproeping vroeg der lichting van 1807. Gewoonlijk kwamen de lichtingen op in September, Voor den vorm werd er eene commissie benoemd. Deze besteedde eene enkele ochtendvergadering aan het onderzoek en 4 December willigde de senaat in , wat de keizer vroeg.
Omstreeks dien tijd kwam ook de beslissing in het geschil tusschen de akademie en den kardinaal Maury. De keizer hakte den knoop door en een vrij uitvoerig artikel in den Moniteur werd aan de behandeling dei-zaak gewijd. Het slot luidde dus: »de akademie zal toch zeker niet verlangen een verkregen recht te betwisten aan een man, wiens uitstekende talenten bet meest
198
TWEEDE BOEK. 199
schitterden bij onze burgerlijke gescbillen en wiens verkiezing een stap nader voerde tot de eendracht en tot het vergeten van veel, wat er gebeurd is, het eenige middel om een bestendige rust te verkrijgen. Wij schrijven een breed artikel over een schijnbaar onbeduidende zaak, maar de wijze, waarop zij behandeld en besproken werd, maakte dat noodig. Men ziet aan welke stroomingen men weêr zou zijn blootgesteld en hoe onzeker onze toestand weêr zou geworden zijn, als het lot van den staat niet was toevertrouwd aan een veiligen, krachtigen gids, die steeds op zijn doel losgaat en die slechts één doel kent, het heil des vaderlands.quot;
Terwijl Bonaparte onze soldaten aan het bitterst lijden en de felste ontbering bloot stelde, liet hij geen gelegenheid voorbij gaan, om te toonen, met hoeveel zorg hjj, tusschen het ruwe soldatenleven in. voor het meer beschaafde leven vervuld was. Uit het grootc leger werd een dagorde bekend gemaakt van den volgenden inhoud : »In naam des keizers: de universiteit van Jena, de hoogleeraren, doctoren en studenten, de bezittingen, inkomsten en overige eigendommen worden onder de bijzondere hoede gesteld van de aanvoerders der fransche troepen en van hnnne geallieerden. De studiën zullen haren gewonen loop volgen. De studenten worden uitgenoodigd weder naar Jena terug te keeren, waar zij zooveel mogelijk door den keizer zullen worden ontzien.\'\'
De koning van Saksen werd gedwongen het verbond met Pruisen op te zeggen en er een te sluiten met Frankrijk. Lang had die vorst in ongestoorde rust geleefd en geregeerd. Door zijne onderdanen bemind en geëerd en met zorg voor hun welvaart vervuld werd hij op eens getroffen, door het ontstaan van den oorlog in zijn vreedzaam land. Te zwak om tegenstand te bieden onderwierp hij zich en nam de voorwaarden van den
TWEUDE BOEK.
overwinnaar aan, Zijne toegefelijkheid en zijne trouw aan het eens gesloten verdrag hielpen hem weinig bij de vrijwaring ziiner staten tegen de gruwelen van deu krijg, want meer dan eens werd juist Saksen door de sonve-reinen gekozen als terrein, waar de slag geleverd werd-
Intusschen werd Parijs hoe langer hoe droefgeestig er. De bulletins verhaalden van bloedige gevechten en weinig overwinningen. Het viel, uit enkele woorden over de koude van het klimaat en de dorheid van het land , gemakkelijk te begrijpen, aan welk hard en moeielijk lot onze soldaten blootgesteld waren. Alle brieven, die van het leger kwamen en die met de meeste voorziclitigheid waren geschreven, maakten een ongunstigen indruk. Men deed zijn beat, om de minste vordering, die het leger maakte, als een groote overwinning voor te stellen v maar de Parijzenaars waren thans lastig op het pant van de glorie, omdat de oorlog zelf zoo weinig populair was. Er werd anders genoeg tot geestdrift gespoord en geprikkeld. De bulletins werden met zekere plechtigheid voorgelezen op het tooneel, bij elk legerbericht donderde het geschut der invalieden, betaalde dichters vervaardigden in een oogwenk de noodige odes en lierzangen, ja, zelfs coupletten, die tusschen de bedrijven in de opera werden gezongen1), terwyl dan den volgenden dag door den
*) De keizer, die den tekst vau deze coupletten onder de oogen kreeg, schreef eeu zeer ontevredeu brief daarover aan den minister vau BinDeu-laudsche Zukeu , die niet scheen te weten , dat coupletten bij de vaudeville t\'huis beh oren en niet bij de opera- Daarenboven vond hij do coupletten ledijk, en bracht den minister ouder het oog;, dat men poëzie niet voor hdt bestellen heeit, even of men eeu nieuwen rok laat maken. quot;Men moebt,quot; zoo schreef Napoleon, quot;in elk ^eval zoo iets niet op hot tooneel brengen dan na zeer lange oefening.quot; Wie dus in zijn geest wilJe handelen moest eigenlijk de te behalen overwinning eenige maanden te voren al weten, want de plechtige vermelding eu verheerlijking geschiedden onmiddelijk en natuurlijk op \'s keizers last. P. d. 11.
200
TWEEDTS BOEK.
Moniteur werd verteld, dat het publiek vol geestdrift had toegeluisterd.
De keizerin, die zich te Maints niet op haar gemak gevoelde, vroeg telkens de toestemming van den keizer, om naar Berlijn te mogen gaan. Een oogenblik scheen het, dat aan haar verlangen zou voldaan worden, en bet speet mij genoeg, toen miin man mij schreef, dat hij naar alle waarschijDlijkheid zich nog verder en voor langer tijd zou moeten verwijderen en naar Berlijn vertrekken. De nadering der Russen echter stak een spaak in het wiel, en toen Bonaparte bericht kreeg, dat Parijs in een sombere stemming verkeerde en dat de winkeliers klaagden over den bjjna algeheelen stilstand van zaken, gaf h^j zijne vrouw bevel, naar Parjjs terug te keeren, daar een reeks hoffeasten te geven en te zorgen, dat men in de stad en aan het hof zich vermaakte, als of er geen oorlog was. Talleyrand liet zich daarover dus uit: »de keizer verstaat geen gekheid, maar wil, dat men pleizier heeft!quot;
Kort daarop besloot Bonaparte de winterkwartieren te betrekken, maar de Russen, aan het strenge klimaat vrij wat beter gewoon dan wij, gunden hem geen rust, en na eenige bloedige gevechten, waarin wij de overwinning duur betaalden, stietten de beide hoofdlegers op elkander bij het dorp Eylau, dat aan den grooten veldslag zjjn naam heeft gegeven. Bij het lezen van de bijzonderheden aan dezen verschrikkelijken dag verbonden krimpt men ineen van weemoed en huivering. Het was zeer koud en het sneeuwde, maar het scheen wel, dat die moeielijkheden, door de elementen aan al de bewegingen in den weg gele;;d , de woede der soldaten aanvuurde. Er werd twaalf uren aaneen gevochten, zonder dat een der strijdende partijen op de overwinning bogen kon. Het verlies aan beide kanten was ontzettend. Tegen den avond
aoi
TWEEDE BOEK.
trokken de Russen in goede orde terug en lieten hanne gekwetsten op het slagveld achter. De beide keizers bevalen, dat er een Te Peum zou worden aangeheven, en het is wel zeker, dat de gruwelijke strijd tot geen uitslag leidde, zoodat Bonaparte er later voor uitkwam , dat de Rus, had hij hem den volgenden dag weder aangevallen , hem zonder twijfel zou hebben verslagen. Dit was echter een reden te meer, om hoog van dezen veldslag op te gevtn. Daarom schreef de keizer aan de bisschoppen, deelde dun senaat de door hem behaalde overwinning meê, iiet door de fransche dagliladen de vreemde tegenspreken en hield de ontzetlende verliezen zoo veel mogelijk verborgen. Men heelt verteld, dat hij zelf den volgenden dag het slagveld bezocht en bij den somberen aanblik, dien bat bood, diep was getroffen. Het is best mogelijk, want het bulletin was in vrij wat gematigder bewoordingen gesteld dan anders , en Bonaparte nam er volstrekt die theatrale houding niet in aan, die hij in de legerbulletins, vooral bij de vermelding der vik-torie, zoo grai g vertoonde. Na zijn terugkomst liet hg den schilder Gros een schilderij maken, dat hem voor-steide, staande met ten hemel geslagen oog op een veld vol dooden en dterveuden, als zocht hij daarboven troost voor den somberen aanblik, dien de aarde bood. De schilder is, bij de behandeling van dit onderwerp, allergelukkigst geweest, en meer dan eens heb ik voor die schilderij gestaan, met de stille bede, dat de diepe ontroering, die in die ooge/i lag, meer en meer in het hart van den keizer eene plaats mocht krijgen, opdat het dus weer dan een klank ware, wat Bonaparte zelf zei in zijn bulletin na den bloedigen slag: »dit schouwspel is als het ware gegeven, om den vorsten liefde in te boezemen tot den vrede en afkeer van den oorlog.quot;
Mijnheer Deuon, direkteur van het museum en een
202
TWEEDE BOEK.
der meest onderdanige dienaren van den keizer, vergezelde hem overal, om in de veroverde landen en steden naar die zeldzaamheden eu kunstvoortbrengselen uit te zien, die men naar Parijs wenschte te sturen. Hij volvoerde de hatelijke taak met een ijver, die aan roofzucht deed denken , en lag onder het vermoeden van bij die plundering vooral zich zelve niet te vergeten. Bij de soldaten stond hij bekend onder den naam vim Asa deurwaar der inpakker. Na den slag van Ejlau ontving hij te Warschau bevel een monument te doen maken ter herinnering aan den merkwaardigen dag, want naarmate de overwinning meer twijfelachtig was, naar die mate trachtte de keizer haar hooger te verhellen. Denon zond een roerend verhaal naar Parijs over het bezoek, dat de keizer aan de gewonden had gebracht, maar hier waren er velen, die er even min aan geloofden, als aan het bezoek van het hospitaal met pestzieken te Jaffa.
Waarom zou Bonaparte echter ontoegankelijk zijn geweest voor eeuig menscheliik gevoel? Het onderwerp werd althans opgegeven en onderscheidene schilders maakten een schets , maar üros behaalde den prijs.
203
De slag bij Eylau had plaats 10 Februari 1807.
------ocgt;cgt;£gSooc------
HOOFDSTUK XXIII.
DB KEIZERIN KOMT WED LR TE PARIJS. — DE KEIZEULIJKE FAMILIE. — JUNOT. — I\'OUCHE. — DE KONINGIN VAN
HOLLAND.--LICHTING DER LOTELINGEN VOOR 1808. -,
SCHOUWSPELEN AAN HET HOF. — BRIEF VAN DEN KEIZER. — BELEGERING VAN DANTZIG. — DOOD VAN DE
KEIZERIN VAN OOSTENRIJK. - DOOD VAN DEN ZOON VAN
KONINGIN HORTENSE. — DECAZES. - ONGEVOELIGHEID
VAN DEN KEIZER.
Na den slag van Eylau betroliken de beide legers, door ijzel, sneeuw en vorst tot rust gedwongen, de winterkwartieren. Het leger werd gekantonneerd bij Marien-werder, de keizer nam zjjn intrek in een kasteel bij Os-terode, waar bij aankwam 22 Februari 1807.
Tegen het eiade vaa Januari was de keizerin te Parijs teruggekeerd. Wat zij meebracht was neergedruktheid , onrust, ontevredenheid en een voortdurende vrees voor den keizer, wiens oordeel, zelfs over hare minst betee-kenende handelingen, zij altijd met zekeren angst te geuoet zag. Tegenover mij was zjj bijzonder hartelijk. Daar waren er in hare omgeving, die fluisterden, dat lare mindere opgeruimdheid in verband stond met een nis-schien wat al te teoder gevoel, dat zij koesterde roor een jeugdigen t-talmeester van den keizer, die zich thans iu het leger bevond. Ik ben omtrent dat punt nooit tot
TWEEDE BOEK,
zekerheid gekomen; zij zelve sprak er nooit over, maar wel legile zij duidelijk hare ontevredttiiheiJ aan den dag, toen eene poolsche dame, die aan het hof kwam, ver-teldo, dat Bonaparte in nauwe betrekking stond niet eene jonge dame in Polen. Hare gehechtheid aan den keizer ging altijd gepaard met een onbestemd voorgevoel van de (jchtscbeiding, die zij gedurig als een angstwekkend droombeeld voor zich zag. Nu en dan waagde zij iu hare brieyen eene toespeling op die mogelijke gebeurtenis, maar de keizer liet die altijd onbeantwoord, en beval haar integendeel, om toch, zooals hij zei, »vroolijk, beminnelijk en gelukkigquot; te zijn.
Zooveel zij kon trachtte zij aan dat bevel te voldoen. Zij gaf feesten en partijeu en vermaakte zich werkelijk, als 2.ij zich in schitterend toilet aan hare gasten kon ver-toonen. Schoon heel voorzichtig , was zij toch zeer koel tegeaover hare schoonzusters. Overigens ontving zij dagelijks nu den een dan den ander, was altijd vriendelijk en welwillend, maar had het daarbij ver gebracht in de kunst van een hoogst onbeteekenendgesprek, iets wat haar dan ook door het ontzag voor den a^eester was opgelegd.
Oj) zekeren dag stelde ik haar voor, om de komedie eens te bezoeken, maar zjj antwoordde, dat zij niet genoeg van het tooneel hield, om er incognito heen te gaan, en dat zij zich niet als keizerin in den schouwburg durfde vertoonen. «Waarom niet, mevrouw\'?quot; vroeg ik. »De toejuiching, waar men u meê begroet, geldt immers den keizer.quot; — »Gij kent hem waarljjk veel te weinig,quot; hernam zij; »als men mij met al te veel welwillendheid ontvangt, dan ben ik zeker, dat hij boos is, omdat men mij geeft, wat hem toekomt. Hij wil zijn deel aan de toejuiching hebben en gunt ze mij niet alleen.quot;
De ongerustheid der keizerin kwam altijd voor den dag, als zij gewaar werd, dat enkele leden der hofhon-
205
TWIiEDK BOEK.
ding op vertrouwelijken voet met elkander omgingen. Zij dacht, dat uien dun tegen liaar zaraenspande , want haar man had de;i geest van wantrouwen krachtig in haar aangekweekt. Voor mevrouw Jozef Bonaparte koesterde zij geen vrees. Ofschoon koningin vau Napels leefde deze stil eu eenzaam in het paleis Luxemburg ea had volstrekt geen lust, die afzondering te gaan verruilen voor het leven op een troon. De beide vorsten, aartskanselier en aartsschatmeester van het keizerrijk, beiden bang en terughoudend van aard, maakten haar eerbiedig het hof en wekten niet de minste verdenking bij haar op. De prinses Borffhèze, die haar leven scheen te verdeelen tusschen ziekelijkheid en galanterie, nam zelden deel aan de in--triges der familie. Maar de groothertogin van Berg wekte in hooge mate den argwaan der keizerin. Prachtig inge-richt en gemeubeld in het paleis Bourbon , schitterend van schoonheid en smaak , trotsch op haar rang, doch bevallig in hare manieren, als zij dat raadzaam vond, vleiend eu verleidelijk in haar omgang met sommige mannen, niet bijzonder kiesch op het punt van de waarheid, als zij iemand na leel wilde doen, vervuld met een gru-welijken, maar stil verborgen haat jegens de keizerin, leverde zij reden te over tot kwellende onrust. Zooals ik zei rekende zij ook op den poolschen troon en trachtte daarom allerlei betrekkingen aan te knoopen, die haar, naar zij dacht, van dienst zouden kunnen zijn. Generaal Junot, de gouverneur van Parijs, raakte ernstig op haar verliefd; vandaar dat de policie rapporten, die naar den keizer werden gezonden, altijd met den grootstcn lof spraken over de goede gezindheid der groot-hertogin.
Met een geheel anderen band, waar de liefde niets meê had uit te staan, was zij verbonden aan Fouché, die op niet al te goeden voet stond met Tailleyrand, welke laatste ook geen vriend was van mevrouw Murat.
206
TWEEDE BpKK 207
Zij spande al hare pogingen in . om haar man in de hoogte te heffen en rnakte daarbij op zeer vertrouwelijkeu voet met den minister van policie. Natuurlijk veroorzaakte die vert■ouweiykheid fillerlei bekommernis ann mijne arme keizerin, die met angstvallige zorg op eik woord en op elke beweging hare aandacjit vestigde. De parijsche za-meuleving wist niets van die kleine hoftiangelegenheden en gaf er ook niet veel om. Wij maakten met elkander eigenlijk niet anders uit, als een soort v:in parade, die aan het keizerlijke paar glans hielp bijzetnen. Wijl bijna iedereen wist, dat op deu keizer weinig of geen invloed kon worden uitgeoefend, bekommerde men zich haast niet omtrent hetgeen in zijne omgeving gebeurde. Zijn wil gaf toch in elk geval de beslissing.
Intusschen zouden de souvereineu, di s als bloedverwanten of bondgenooten met Bonaparte waren verbonden, afgevaardigden naar Polen, om hom met de behaalde overwinning geluk te wenschen. Men kwam uit Napels, Milaan, Amsterdam naar Warschau, om de verlangde hulde te brengen. Het koning ijk Napels had met bestendige onrust te worstelen in Calabrie. De nieuwe koning dacht meer aan zijn pleizier, dan aan de bedoeling, die de keizer met de stichting van al zijn koningrijken had beoogd. Ook over Louis was de keizer niet tevreden, maar die ontevredenheid strekte den koning tot eer. Ongelukkig werd het huiselijk leven aan loet holiandsche hof\' hoe langer hoe treuriger. Mevrouw Louis was met grooten tegenzin uit Maints weêr naar haar man teruggekeercf, en wijl zij dien tegenzin niet verborgen hield, werd de verstandhouding zoo ondragelijk, dat het echtpaar in hetzelfde paleis geheel ge scheiden leefde; zij in gezelschap vaa twee of drie hofdames, hij overladen met werk eu klagende over zijn vrouw. De Hollanders mochten volstrekt niet weten noch vermoe-
TWEEDE tiOEK.
den, dat de schuld van de slechte verstandhouding bLj hem lag. Had niet een groote ramp hen getroffen en de gemeen.schap|ieliike smart hen nader tot elkander gebracht wie weet, wat de uitkomst was geweest.
In het voorjaar gat de keizer bevel, dat het besluit van 24 Fructidor, jiar XII (11 September 1801) in de dagbladen zou worden opgenomen, opdat iedereen weten zou, dat na verloop van twintig maanden de tienjaar-lijkache prijsnitdeeling zou plaats hebben, aan den meest verdienstelijken schrijver van een of ander werk, onverschillig op welk gebied der wetenschap. Eeniga leden van het instituut vormden de jury. Wij zullen later zien, hoe het slechte humeur van Bonaparte al het goede, dat met de instelling van den prijs was bedoeld, bedieif.
In Maart kreeg de vice-koningin van Italië een dochter en de keizerin was buiten zich zeiven van blijdschap, nu zij de grootmoeder was geworden van een kind, dat aan de hoogste vorstenhuizen was verwant.
Terwijl de winter de legers tot rust dwong verzuimde de keizer geen enkelen maatregel, om het zijne tegen de lente sterker te maken dan ooit. Italië en Napels zonden een nieuw contingent. De jonge mannen uit het warme, zonnige land werden overgebracht naar het ruwe Noorden , en zouden bij die overplanting blijvende stof tot bewondering hebben opgeleverd, indien niet weinig jaren later soldaten uit Cadix te voet marcheerden naar Rusland, om daar jammerlijk te sterven onder de muren van Moscou en tevens het bewijs te leveren, wat mannelijke moed en vaste wil bij den mensch vermogen. Het leger werd voor een groot gedeelte gereorganiseerd. De dagbladen waren gevuld met de lijsten van overplaatsingen en bevorderingen, en het maakte een zonderlingen indruk, dat midden tusschen al die legerbeslniten in, een ander
208
twe10be liohk. 209
voorkM\'am, waarbij bisschoppen werden benoemd voor de openstaande zetels in Frankrijk en Italië.
Niettegenstaande onze overwinningen, ot misscliien tengevolge daarvan, had ons leger geweldige verliezen geleden. Het koude, voclitige klimaat was oorzaak van allerlei ziekten; Rusland scheen al zijn krachten te willen inspannen; de keizer voelde, dat deze langdurige veldtocht beslissend zou moeten zijn, en vreezende, dat zijne bataillons niet talrijk of voltallig genoeg waren, om de overwinning te behalen waagde hij den stouten stap, om, bouwende op de slaafsche onderwerping van zijn volk, in April 1807 bij deu senaat aanzoek te doen, dat de lichting voor 1808 zou worden opgeroepen. In het rapport van den prins van Neuchatel, dat in den Moniteur werd opgenomen, kwam voor, dat het leger in een jaar tijds vermeerderd was tot 160,000 man uit de lichtingen van 180(J en 1807; 16,000 man moesten om ziekte of andere redenen van de sterktelijst worden afgetrokken, terwijl het getal gesneuvelden, dat altijd veel kleiner gemaakt werd dun het werkelijk was , geschat werd op 14,000. Er bleven dus slechts 130,000 man over en eene wijze behoedzaamheid eischte, dat de 80,000 man der lichting van 1808 werden opgeroepen en in hunne eigene departementen in den krijgsdienst geoefend, »Werd de lichting later opgeroepen,quot; zei het rapport, »dan zouden de soldaten aanstonds moeten marcheeren, thans hadden de lotelingen tijd om zich te oefenen en daardoor beter in staat te worden gesteld , alles te verduren.quot;
De staatsraad Kegnault de Saint-Jean d\'Angely, die de boodschap aan den senaat moest overbrengen, wees nadrukkelijk op die laatste bijzonderheid vau het rapport en noodigde de leden van den senaat uit, hunne dankbare hulde te brengen aan den keizer, die in zijn vaderlijke goedheid, de jeugdige soldaten niet aan al de moeie-
remusat, Gedenkschrijten, 11. 14
TWEEDE BOEK.
Igkheden en gevaren van den oorlog wilde blootstellen, voor zij een behoorlijken tijd van oefening en voorbereiding hadden gehad. De keizer meldde, dat geheel Europa zich weder wapende, dat Engeland de buitengewone macht van 200,000 man bijeen had , en dat hij niets liever verlangde dan den vrede, maar dat die niet te verkrijgen viel, zoolang Engeland Prankrijks vernedering eene voorwaarde achtte van eigen grootheid.
De senaat keurde het besluit goed en zond den keizer een adres van gelukwensch en dankzegging. Ik denk, dat hij heelt moeten lachen, toen hij het onder de oogen kreeg.
De ziel van den man, die eigenmachtig regeert, moet\' wel met zeer edele en verhevene gevoelens vervuld zijn , ten einde weerstand te kunnen bieden, aan de verzoeking om het menschdom te gaan verachten, wegens zijn geduldige onderworpenheid. Als Bonaparte een geheel volk goed en bloed gewillig ten offer zag brengen aan zijne onverzadelijke eerzucht, als de eersten uit dat volk hem daarbij nog de hulde brachten van eerbiedigen dank, moest hij het er dan niet voor gaan houden, dat de men-schen er zijn , om gebruikt te worden door hem, die er den slag van heeft ? Behoorde er niet een buitengewone grootheid van ziel toe, om zich zelve te bekennen, dat alleen de dwang die onderwerping kweekte, dat het volk zich daarom gewillig voegde, omdat, gelijk bet later haast vertiend werd onder de werking van des keizers macht, het nu juist door het despotisme vreemd was geworden aan vrijheid en recht. Men moet zeggen, dat Bonaparte, waar het hem aan die grootheid van ziel ontbrak, verstand genoeg had moeten hebben, om in te zien, dat do bereidvaardige gehoorzaamheid, waarmee de Franschen zich door hem naar het slagveld lieten voeren , niet anders was als een verblinding, een afdwaling van die
210
TWEEDR BOEK,
nationale wilskracht, die bij een groot volk door de revolutie wordt opgewekt. De vrijheidskreet had allerlei edele aandoeningen in het leven geroepen. De wanorde, die volgde, had de ontwikkeling van dnt edele tegengewerkt, en de keizer wist die aarzeling aan zijn glorie dienstbaar te maken. Hoe wonderspreukig het klinke, ik zon haast durven beweren, dat al de gebeurtenissen in de laatste twintig jaren een zoo geweldigen indruk hadden gemaakt op alle klassen van het volk, dat men voor alles een zekere behoefte gevoelde, om zijn leven voor het een of ander ten offer te brengen, een behoefte, om voor iets te sterven, als men niet voor iets leven kon. Heeft. Bonaparte zeker niet altijd dien volksgeest miskend, wel heeft hij het zich ten doel gesteld, dien zoo te leiden of te dwingen, als voor hem het voordeeligst was.
Moeielijk werd het hem te dienen, als men met zekere helderheid zijn eigenlijk doel doorzag. Ik weet zeer goed, hoe mijn man en ik er onder hebben geleden, toen men ons misschien benijdde, om den rang, dien wij bekleedden , om den glans, waarin wjj leefden. Men weet, wij waren haast arm, toen wij in dienst van den eersten consul traden en thans konden wij genieten in een zekere weelde. Jong als ik was, vond ik het behagelijk aan menigen in mij opgekomen wensch gemakkelijk te kunnen voldoen. Ik bewoonde een fraai huis, ik had betrekkelijk veel diamanten en juweelen, ik kon mij eiken dag vertoonen in een dikwijls elegant toilet en aan mijn tafel noodigen, wie ik wilde, alle schouwburgen stonden voor mij open, er was geen feest te Parijs, of ik werd er bij gevraagd, en toch, schoon dat alles uitwendig zoo aanlokkelijk scheen , voelde ik mij inwendig altijd ontevreden en angstig. Als mijn man en ik des avonds van de Tuilerien t huis kwamen en, laat mij het zeggen, nog in de prachtvolle livrei van weelde en dienstbaar-
14*
211
TWKEDli BOEK.
heid, bij elkander zaten, spraken wij dikwijls over den onnatuurlijken toestand, waar wij in verkeerden. Het was, of zich hoe langer hoe meer een onverklaarbare onrust van ons meester maakte. Zonder te weten, wat het zijn zou, kwam het ons toch voor, dat er een dreigend gevaar in aantocht was. Wij zagen iets verkeerds, iets onhoudbaars in alles, wat ons omgaf, en wij verlangden naar het natuurlijke, het betere. »Ik ben volstrekt geen mensch voor dat ledige, vervelende, doellooze leveu aan het hof,quot; zei mijn man. — »Ik kan maar niet bewonderen , wat zoo veel bloed en tranen kost,quot; was mijn klacht. De militaire glorie walgde ons; wij huiverden bij de gedachte aan de ruwheid, de wreedheid, die zij in de narten van hen verwekte, welke aan hare vermeerdering hun leven wijdden en wij beefden terug bij de gedachte aan den {irijs, waarvoor Bonaparte Frankrijks grootheid kocht.
Bij dat pijnlijk gevoel voegde zich de onuitstaanbare gewaarwording, dat men hem, dien men diende, niet kon lief hebben. Dit gevoel pijnigde mij meer dan iets anders. Met al de levendigheid mijner jeugdige verbeelding trachtte ik de bewondering voor den keizer te bewaren; ik zocht zoo veel mogelijk goed te maken, wat ik eigenlijk afkeurde, ik haalde mij van alles voor den geest, wat ik goeds van hem bedenken kon en streed zoo een moeielijken, onophoudeiijken strijd, die mij veel leed en tranen heeft gekost.
Toen in 1814 velen zich verbaasden , dat ik mij kon verheugen in den val van hem, die toch de grondlegger was onzer fortuin, en verlangen naar de terugkomst van wie die fortuiu zouden te niet doen , toen men ons de beschuldiging vau ondankbaarheid jegens den keizer naar bet hoofd slingerde , en bet zich niet wist te verklaren , hoe wij met zoo groote gelatenheid het verlies van rang
212
TWKHDE BOEK. 213
en fortuin konden dragen, toen heeft men niet begrepen, wat er omging in onze harten, toen wist men het niet, welken zwaren strjjd wij al veel te lang hadden gestreden. De terugkomst van den koning was onze val, maar tegelijk onze verheffing tot vrije menschen. Wij zagen de toekomst voor ons met een helderheid, gelijk wij die aan het keizerlijk hof nooit hadden gekend. »Onze zoon,quot; zei mijn man, »zal misschien arm zijn, maar hij zal niet in een valschen, ondragelijken toestand leven, als wij hebben gedaan.quot; In de wereld, of liever in het maatschappelijke leven eener groote stad weet men dikwijls niet, welke onuitsprekelijke waarde er ligt in de gedachte van vrij, van geheel zich zelf te zijn.
Op den dag van den H. Jozef, 19 Maart, wilden de prinsessen Borghese en Murat een feest geven ter eere van de keizerin. Er werd een schitterend gezelschap verzocht en eene kleine vaudeville opgevoerd vol coupletten op de glorie van den keizer en de deugden van de keizerin. De twee prinsessen zagen er onbeschrijfelijk bevallig uit en stelden twee jeugdige herderinnen voor. Generaal Junot vervulde de rol van een jongen militair, die uit het leger kwam en op eene van de herderinnen verliefd was. Het scheen, dat die rol aan beiden, en niet alleen op het tooneel, best voegde. Maar de beide zusters, al waren zij ook prinsessen en zusters van den machtigen keizer , zongen verschrikkelijk valsch en merkten dat wederkeerig van elkander op. Mijne zuster en ik speelden ook meê en ik moet zeggen , dat ik mij bij de repetities vermaakte met de verwijten , die de eene prinses tot de andere richtte en met de hoofdbrekende moeite, die zij den direkteur veroorzaakten door haar onuitstaanbaar gezang. Schrijver en componist, die nog al met hun werk ingenomen waren, vergingen schier van ergernis en durfden toch haast geen enkele aanmerking
TWEEDE BOEK.
maken; bij het minste, wat zij waagden te zeggen, werd Imn vrij scherp het zwijgen opgelegd.
Men begrijpt, dat de voorstelling niet bijzonder mooi van stapel liep. De keizerin, die bitter weinig op had met den lot, door hare schoonzusters baar toegezongen, herinnerde zich, dat nog niet lang geleden hara eigene kinderen op dit zelfde tooneel zoo vol gratie en oprechtheid hunne rollen hadden vervuld. Na den afloop zei zij mij, dat haar dit gedurig voor den geest was gekomen. Thans was zij van den keizer gescheiden, ongerust over zijn lot en ver van hare kinderen. Van den korten tijd af, dat zij den troon had beklommen, had zij al een verleden te betreuren, dat voor goed verleden was.
Bjj gelegenheid van dife feest zond Bonaparte haar een hartelijken brief. »lk betreur het, dat ik thans zoo ver van u af ben. Het is, of het sombere klimaat mijne ge-heele ziel met somberheid vervult. Wij verlangen allen naar Parijs, Parijs, dat men overal mist en altijd lief heeft — en dat misschien vooral, Jozefine, om, bij slot van rekening, door het parterre van de opera te worden toegejuicht. Zoodra de lente komt zullen wij den Rus een les geven, en dan, dames, dan komen wg weder bij u, om uit uwe hand de kroon der overwinning te ontvangen.quot;
In den loop van den winter werd het beleg geslagen voor Dantzig. De keizer kreeg den inval, om, zooals hij zei, Savary zijn deel aan de glorie te geven. De militaire beroemdheid van dien generaal was niet bijzonder groot, maar hij diende zijn meester op een andere wijs en braadde van verlangen naar belooning. De keizer voorzag de verplichting, om hem een ridderorde te moeten geven en stelde hem, zonder dat hij het misschien zelf wist, in staat eenig voordeel op de Russen te behalen, naar aanleiding waarvan hij liet grootkruis kreeg
214
TWEEDE BOEK.
van het Legioen van eer. De militaire heeren waren daar niet meê ingenomen, maar Bonaparte bekommerde zich niet om hun oordeel en handhaafde zijne onafhankelijkheid in bevorderen of beloonen.
Hij verliet zijn hoofdkwartier te Osterode, waar hij het kasteel Pinckenstein bewoonde, alleen om nu en dan eene inspectie te houden en werkte veel. Allerlei zaken werden daar door hem afgedaan. Zoo zond hij o. a. een brief aan den minister van Binnenlandsche Zaken, met last, om aan het instituut te doen weten, dat er een standbeeld zou worden opgericht voor d\'Alembert, als zijnde dit de man, die den krachtigsten stoot had gegeven aan den vooruitgang der mathematische wetenschap.
De bulletins hadden niets te vermelden, als de stelling, die het leger had ingenomen en de gezondheid van den keizer, die niets te wenschen overliet. Hij zat soma uren achtereen te paard en maakte nu den een dan den ander gelukkig door eene onverwachte bevordering, terwijl de Moniteur steeds bleef voortgaan nieuw benoemde bisschoppen en officiers door elkander te vermelden.
In dezen winter stierf de keizerin van Oostenrijk, op vierendertig jarigen leeftijd, met achterlating van 4 prinsen en 5 prinsessen. De prinsen van Beieren, Baden en enkele andere vorsten van het liijnverbond vertoefden bij den keizer in het leger. Als deze zijn werk had gedaan woonde hij muziekuitvoeringen bij van Paër, dien hij te Berlijn had aangetroffen en aan zijn orchest te Parijs verbonden. Tailleyrand, die ook op het kasteel vertoefde, ging nu en dan naar Warschau, om daar met de voornaamste Polen te spreken over poolsche plannen en vooruitzichten. Hij ontving te Warschau de gezanten van de Porte en Perzie, voor wie de keizer eene revue deed houden door een deel van zijn leger, terwijl daar ook een wapenstilstand tusschen Frankrijk en Zweden tot stand kwam.
215
TWEEDE HOICK.
Nadat de titelkwestie beslist was nam de kardinaal Manry zitting in het instituut en wijdde, in zijne inwij-dingarede, in den lof uit van den abt do Radonvilliers. De zitting was druk bezocht, maar de kardinaal voldeed slecht aan de verwachting, die men van hem had. Zijne rede was lang en vervelend en zijn voordracht onuitstaanbaar. Ik kan niet zeggen, dat zijne mandementen en passiepreken dat oordeel onwaar hebben gemaakt.
In het begin van Mei werd de keizerin smartelijk getroffen, door den dood van haar kleinzoon Napoleon. De kleine prins stierf op zeer jeugdigen leeftijd aan de kroep, en zijne moeder, de arme koningin van Holland, was wanhopend, zoodat zij met geweld moest worden losgerukt van het lijkje van haar lief en geliefd kind. Louis was innig bedroefd en toonde een zop diep medelijden met de moederlijke smart zijner vrouw, dat die onverwachte slag de echtelingen onwillekeurig nader tot elkander bracht, al was het ook maar voor korten tijd. De koningin was, tengevolge van dat verlies, soms zoo geheel in de war, dat zij met luide stem riep om het kind, en toen zij eenigszins tot bedaren kwam was zij stil en onverschillig voor al, wat om haar plaats had. Alleen bedankte zij nu en dan haar man, op vriendelijken toon, voor de teedere zorg, die hij voor haar aan den dag lei, en die werkelijk dank verdiende. Eon treurigen indruk echter maakte het, toen de koning, trouw aan zijn ja-loersch karakter, op zekeren dag voor haar bed gezeten tot haar zei: «belijd mij nu toch eens uwe zwakheden en ontrouw, ik wil ze u vergeven en wij zullen zamen een nieuw leven beginnen, waarbij het oude vergeten wordt.quot; De koningin verklaarde plechtig en met het oog op God, voor wiens rechterstoel zij spoedig hoopte te verschijnen, dat zij zich geene schuldige gedachte tegenover haren man bewust was. Toen de koning vroeg, of zij daar een
216
TWEEDE BOEK.
eed op durfde toen, deed zij dat, maar hjj bleef haar met zijn zonderlinge en lastige vragen kwellen en vervolgen, tot zij eindelijk uitriep: »zwijg toch en laat mij met rust, ik beloof u, dat ik u niet zal ontsnappen en dat wij morgen verder zullen spreken.quot; Toen drukte zij het hoofd in het kussen en zweeg. Ik heb dit geheele verhaal uit haar eigen mond.
Zoodra de tijding van dat droevig sterven te Parijs was aangekomen werd er een koerier naar den keizer gezonden, mevrouw Murat vertrok onmiddellijk naar \'s Gravenhage en weinige dagen later reisde de keizerin naar Brussel, waar Louis zijn vrouw en eenig overge-bleven kind had heengebracht, om hare moeder te zien. De koning legde nog altijd dezelfde teedere zorgvuldigheid aan den dag voor zijne vrouw, die zich met de gedachte aan het geleden verlies niet kon verzoenen. Men kwam overeen, dat zjj eenige dagen op Malmaison zou vertoeven en dan naar de Pyren\'eën vertrekken, waar de koning bij haar zou komen. Na een kort verblijf op het kasteel te Laeken ging de koning weer naar Holland terug en de keizerin reisde met hare dochter en kleinzoon , die nu Napoleon was geworden, naar Parijs, in gezelschap van de hertogin van Berg, eene schrale troosteres, voor twee treurende vrouwen. wie zij veel meer haat dan liefde toedroeg. Mijn man, die met de keizerin mee was gegaan naar Brussel, vertelde mij, dat Louis werkelijk vol oplettendheid .was voor zijne vrouw en dat mevrouw Murat zich daar blijkbaar aan geërgerd had,
^ Veertien dagen bleef mevrouw Louis op Malmaison, waar zij in. haar troostelooze smart niemand wenschte te zien. Tegen het einde van Mei vertrok zij naar de baden te Canterets. Zij bleef voor alles onverschillig, schreide nooit, sliep bijna in \'t geheel niet, sprak weinig, drukte hen, die bij haar kwamen, zwijgend de hand en kreeg
217
TWEEDE BOEK.
eiken dag een zenuwachtig toeval op het uur, dat haar kind gestorven was. Pijnlijker smart heb ik nooit gezien. Doodsbleek, bewegingloos en stom kon zij uren achtereen zitten staren, en als men haar naderde met tranen in de oogen, zgi ze: »schrei toch niet; hij is dood, dat weet ik wel, maar ik verzeker u, dat ik er volstrekt niet onder lijd.\'\'
Op hare reis naar de baden overviel haar een hevige storm, die haar uit hare gevoelloosheid opwekte. Toen haar kind stierf woedde er ook zulk een storm oïer het paleis in Ilolland, en toen zij nu weder, als op dien dag gt; een geweldigen donderslag hoorde , barstte zij op eens in tranen uit. Van dat oogenblik af was hare smart even diep, maar veel natuurlijker. Ofschoon ik eigenlijk hier, zonder vooruit te loopen op mijn verhaal, niet verder over kan spreken wil ik toch even den afloop vertellen. In de bergen gekomen met een klein gevolg van bedienden, trachtte de koningin als het ware zich zelve te ontvluchten, door lange wandelingen te doen. Zij liep door breede valleien, beklom de moeielijkste rotsen en spande zich op alle manieren in, als zou dit haar eenige verzachting aanbrengen. Te Cauterets ontmoette zij den beer Decazes, toen nog jong, onbekend, maar evenals zij gebukt gaande onder eene diepe smart over het verlies zijner vrouw, met wie hij slechts kort in een zeer gelukkig huwelijk vereenigd was geweest.
Toen die twee elkander ontmoetten voelden zij zich aanstonds tot elkander getrokken. Het is zeer waarschijnlijk, dat mevrouw Louis in hare smart de regelen der etiquette vergat, en daarom, toen zij iedereen weigerde te zien , een bijna dagelijkschen omgang had met dezen jongen man. Decazes had een aangenaam uiterlijk en het ledige badleven gevoegd bij enkele loszinnige opmerkingen , was oorzaak, dat over dien vertrouwelijken om-
218
TWEEDK BOEK.
gang nog al werd gesproken. De koningin merkte daar niets van, en ook de personen, die haar omringden en lief hadden, zeiden niets; maar er kwamen brieven te Parijs, waarin spottend over de zaak werd gesproken. Tegen het einde van den zomer begaf koning Louis zich naar het Zuiden , om zijne vrouw te bezoeken. Toen hij haar met bet eenig hem overgebleven kind voor de eerste maal weder zag was hij diep geroerd en van weerskanten was de ontmoeting zeer hartelijk. De beide echtgenoo-ten , die zoo lang geheel gescheiden van elkander hadden geleefd, woonden weer zamen op echtelijken voet en de koningin kreeg 20 April 1808 een derden zoon, den lateren Napoleon III. Waren beiden toen te zamen teruggekeerd naar Holland, waarschijnlijk was dan de goede verstandhouding duurzamer geweest, maar zij vertrokken naar Parijs en mevrouw Murat zag de toenadering met leede oogen. De keizerin heeft mij meer dan eens verteld , dat haar dochter, bij de aankomst te Parijs, zich met de meeste hartelijkheid uitliet over haar man en de hoop te kennen gaf, dat de toekomst een geluk zou doen kennen, in het verleden zoo weinig gesmaakt.
Maar mevrouw Murat, zoo meende de keizerin op goeden grond te weten, wist de oude jaloerschheid bij Louis weer op te wekken. Zonder het zelf te gelooven , zoo zei ze, vertelde zij toch de praatjes over den omgang met den heer Decazes en durfde zelfs zoo ver te gaan , van dien omgang met de nieuwe zwangerschap in verband te brengen. Louis had niet veel noodig, om in woedende ijverzvicht te ontvlammen. Ik weet niet, of hij Decazes in de Pyreneën had ontmoet, dan of llortecse hem er alleen over had gesproken. Zeker is het, dat zij volstrekt geen bezwaar maakte te vertellen, met welk innig medelijden zij dikwijls den jongen man had aangezien, als die zoo bitter treurde om het door hem geleden verlies.
210
220 TWEEDK BOEK
De keizerin, vreezende, dat het koude, vochtige klimaat van Holland nadeelig kon zijn voor hare dochter, die toch al zeer zwak was en er slecht uitzag, trachtte den keizer er toe te bewegen, dat die zijn broeder den raad gaf, zijne vrouw hare bevalling te doen afwachten te Parijs. De keizer kreeg de verlangde inwilliging, maar alleen toen, toen hij van verzoeken tot bevelen overging en Louis, die zich bitter ontstemd gevoelde) nu hij weer alleen naar zijn mistig en nevelig koningrijk moest terug keeren, stortte al den last van zijn kwaad humeur uit over zijne vrouw. Eerst begreep deze niets van zijne verwijten en toespelingen, maar toen zij eindelijk merkte, dat men haar verdacht van verliefde avonturen te hebben gehad in die dagen, toen de smart over den dood van haar kind haar het leven schier ondragelijk maakte, zonk zij in de diepste moedeloosheid weg. Onverschillig voor verleden en toekomst, voor minachting en haat, voelde zij een gevoel van afkeer in zich oprijzen tegenover baar man, ais zij dat nog nooit had gekend, en dacht er geen oogenblik aan, dit gevoel te ontveinzen of te verbergen, ja, kwam er voor uit, dat zij zich gelukkig gevoelde, dat zij niet met hem behoefde mee te gaan. Dit alles geschiedde ia den herfst van 1807. Ik kom er later nog op terug.
De keizerin was diep getroffen bij den dood van haar kleinzoon. Behalve dat zij bijzonder aan dat kind was gehecht vreesde zij ook, dat die dood voor haar heel onaangename gevolgen kon hebben. De kinderen van Louis moesten bij den keizer hare onvruchtbaarheid goed maken en het schrikbeeld van de echtscheiding drong zich op nieuw weer naar voren. Ik bad dikwijls moeite in die dagen, om haar tot kalmte te brengen, zoo donker zag zij de toekomst in.
Men herinnert zich den indruk, dien de redevoering
TWliHJJK liOliK.
maakte van de Fontanes, toen deze het ongelukkig sterven van dit koningskind zoo schoon in verband wist te brengen , met den voorspoed van Bonaparte Deze had last gegeven, dat de veroverde vaandels en de degen van Frederik den Groote op plechtige wijs naar de Invaliden moesten worden overgebracht, Er moest een Te Deum worden gezongen en eene redevoering gehouden; bijgewoond door de grootwaardigheidbekleeders des rijks. Dit had plaats 17 Mei 1807. De redevoering van den heer de Fontanes was schitterend. Bij al den lof, dien hij den keizer schonk, liet hij zich geen enkel woord ontvallen , dat den vijand smaadde of beleedigde, maar wees met krachtige woorden op den waren heldenmoed. Men
\') Ofschoon hier reocls in het eerste gedeelte der Gedenkschriften even op was gewezen kou, om het. verband, de herhalini; moeielijk worden vermeden. De volgende brief van den keizer nan zijn broeder, een maand voor den dood van het kind geschreven , moge eene bijdrage zijn tot de beoordeeling der huiselijke toestanden van het lollandsche echtiiaar.
quot;Finckestein i April 1807.
«Uwe huiselijke onaangenaamheden worden hoe langer hoe meer bekend aan het publiek. Toon in uw huis dat vaderlijk karakter, dat uw bestuur kenmerkt, en wees als koning zoo lorsch, als gij tot nu als echtgenoot zijt. Gij behandelt uw jonge vrouw , yooals men een regiment drilt. Gij hebt de boste, de deugdzaamste vronvv en nmakt haar ongelukkig. Laat haur dansen, zoo veel als zij wil, daar is zy jong voor. Mijn vrouw is 40 jaren oud, ik spoor haar, van het slagveld, aau, om aau de bals deel te nemen, en gij wilt, dat een vr.uw van 20 jaren, die haar jeugd ziet voorbijgaan , ilie al de illusies van de jeugd nog heeft, als iu een klooster leeft, of als ecu nun niets doet, als haar kind wasschen eu verschoonen ! In uw huis zijt gü te veel, in uw bestuur te weinig. Als ik geen belang in u stelde zou ik dat alles niet zeggen. Maak de moeder van uwe kinderen gelukkig. Jam-insr, dat uwe vrouw zoo deugdzaam is; was zij een beetje coquet, zij zou u aardig beet hebben. Uwe vrouw is zoo lier, dat alleen de gedachte, dat zij aan verdenking bloot slaat, hare ziel in opstand brengt. Gij moest een vrouw hebben, zooals ik er te I\'arijs wel ken. Zij zou u wel leerenlquot; — Het is opmerkelijk , hoe het oordeel van den keizer eu de hofdame over de koningin Horteuse verschilt van dat, wat het publiek over haar velt.
P. Ü. 11.
221
TWEEDE DOEK.
zei, dat de spreker dit met opzet deed als eene les, die hij den keizer gid. Aan het slut zei hij, dat de held, te midden van al zijne overwinningen , zijn glorie vergat om zjjne diepe treurigheid over den dood van een kind.
Maar de held was niet treurig. ■ De dood speet hem, maar hij trachtte de onaangename aandoening zeer spoedig op zij te zetten. Tailleyrand heeft mij gezegd, dat de keizer den dag, nadat hij de doodstijding had ontvangen, eenige aanzienlijke Polen zou ontvangen, die hem hun leedwezen wilden betuigen, en dat hij met zulk een opgewekt gezicht naar de audiëntiezaal ging, dat Tailleyrand hem er op wees, dat hij zich een weinig bedroefd diende te vertoonen. De keizer antwoordde kortaf, dat hij geen tijd had om vroolijkheid of smart te gevoelen, zooals andere menschen.
222
HOOFDSTU K XXIIH.
DE HERTOG VAN DANTZIG. - l\'OLICIE VAK i\'OUCHK. — SLAG
BIJ FRIEDLANII. DE HEER DE LAMEÏH. — VERDRAG VAN TILSIT. — TERUGKOMST VAN DEN KEIZER. — TAILLE YRAND. - DE MINISTER. — DE BISSCHOPPEN.
Intusschen week langzamerhand de winter en werden er aanstalten gemaakt, om de vijandelijkheden te hervatten. Het bulletin van 16 Mei deelde ons meê, dat de keizer van Rusland in zijn leger was aangekomen. De gematigde voorzichtige toon, waarop over de souvereinen werd gesproken en het bijvoegelijke naamwoord dapper bij de vermelding der rassisehe soldaten bereidde ons voor op een inoeielijken veldtocht. Aan maarschalk Lefebvre was de leiding opgedragen van het beleg van Dantzig. Nadat eenige voorposten-gevechten plaats hadden gehad gaf de stad zich over op 24 Mei. De keizer begaf zich er onmiddellijk heen en schonk den maarschalk den titel van hertog van Dantzig met eene aanzienlijke dotatie erbij. Dit was de eerste benoeming van dien aard. In een brief, dien de keizer aan den senaat schreef, zette hij de grooto voordeden er van uiteen en trachtte hij tevens aan te toonen, dat zij niet streed met die gelijkheid, die hij altijd wilde handhaven. Ik heb hem dikwijls hooren spreken over de redenen, die hem er toe bewegen eene soort van caste te vormen tusschen zich
TWEEDE HOEK.
ou de fransche demokratie. Hij achtte dit eene belooniug van bewezen diensten, die don staat niets kostte, eene voldoening aan de fransche ijdellieid \') en eene ravolging van wat al de souvereinen van Europa dedeu. »De vrijheid,quot; zei hij, »is eene behoefte voor die niet zeer talrijke klasse van menschen, die zich weten te verheffen boven het gewone peil. Zij kan dus ongestraft bedwongen worden. De gelijkheid daarentegen is de zucht der groote meerderheid. Ik doe daar niet aan te kort met titels te scheuken, die door anderen, krachtens hunne geboorte, toch worden gedragen. Ik vestig de monarchie, door een erfelijken adel te scheppen, maar ik blijl trouw aan de revolutie, door niemand uit te «sluiten. Mijn titels zijn een soort van burgerkroon, die door daden wordt verdiend. Daarenboven is het verstandig van hen die regeereu, als zij aan hunne onderdanen deuzelfden drijfveer weten bij te zetten, die ook hen prikkelt en spoort. Mijn drijfveer is: altijd hooger en voor de geheele natie moet dat eveneens zoo zijn.quot;
Toen hij op zekeren dag mij die stelling liet hooreu, in het bijzijn zijner vrouw, hield hij plotseling stil en liep het vertrek zwijgend op en neer. »Ik zie wel,quot; sprak hij na eenige oogenblikken, »dat die door mij gemaakte hertogen met hunne groote dotaties, zich onafhankelijker zullen gevoelen dan te voren. Rijk en getiteld zullen zij trachten zich van mij vrij te maken en al de aanmatiging gaan vertoonen van hun rang.quot; Toen zweeg hij weêr en op eens voor mij stil staande riep hij, met een zonderling vreemden lach: »maar, laat hen hun gang
\') «Men zegt,quot; zei dc keizer, \'/dat ik op die maaier een hofadel ia liet leve» roep. Maur die hofadel zal dan in elk geval den aJol veroverd hebben met de punt van dea degeu.quot; quot;O,quot; aatwoorddü inijuc grootmoeder, »met de puat van den dogen? Ik zon zeggen ! van den sabel!quot; En de keizer begon te lachen. P. o. K,
224
ÏWKKDK BOEK. 225
gaan, zij zullen zoo hard niet loopen, of ik haal hen wel in!quot;
Ofschoon de militaire verdiensten buiten twijfel het schoonste zegel zetten op de parkementen adelbrieven, door den keizer op het slagveld uitgereikt, kon toch de parijsche spotzucht, in weerwil van al de glorie, zich niet inbonden over den nieuwen hertog. Hjj had dan ook iets gemeens, iets kazerneacbtigs over zich, dat daar aanleiding toe gaf, en zijn vrouw, die zeer burgerlijk was, leende zich daardoor tot allerlei aardigheden. Zij kwam er rond voor uit, dat zij den geldelijken kant der belooning het prettigst vond, en toen zij dit in een groot gezelschap op het kasteel St. Cloud vrij luid zeide, zoodat eenige dames begonnen te lachen, werd zij rood van kwaadheid en riep tot de keizerin: «mevrouw, ik verzoek u al die babbelkousen het zwijgen op te leggen.quot; Men begrijpt, dat het lachen er niet minder op werd\').
De keizer ergerde zich aan die spotternjjen, maar hij kon er niets tegen doen , en wijl men wist, dat hij er zeer gevoelig voor was, vond men er een geschikt middel in, om een beetje oppositie te maken. Door de geheele stad gingen de aardigheden rond, ze werden zelfs naar
\') Had men van de nieuwe hertogin dingen te vertellen, die haar aan de algemeene bespotting Mootstelden, b. v. dat zij een weggezonden lakei geheel naakt voor zich liet verschijnen , om te zien , dat hij niets meê uam , wat zij zelf uau de keizerin vertelde , de hertog trok meer de aandacht door de manier, waarop hij soms een echt schoon soldaten-woord deed hoeren. Hij had een zoon, die cp den verkeerden weg was. »Ik ben bang,quot; zei hij tot een zijner vrienden, quot;dat hij niet goed zal weten te sterven.quot; — Toen het hein op zekeren dag begon te vervelen , dat een oude schoolkennis zich over zijn titel eu rijkdom op de meest onkiesche wijs nitliot, viel hij hem op eens in de rede, met de woorden: «welnu, als ge mij dat zoo benijdt, gij knnt alles van tnij krijgen, maar tegen den prijs, die het mij heeft gekost. Wij gaan zameu naar den tnin , ik schiet zestig maal achter elkander mijn geweer op n af en als ge dan nog leeft, is alles voor n.quot;
P. d. «.
Rémus.vt , Gedenkschriften. II, Ij
TWEEDE BOEK.
het leger overgebriefd en de keizer verweet den minister van policie, dat deze niet genoeg waakte tegen die ongepaste manier van doen. De minister , die een soort van hooghartige onverschilligheid voorwendde, antwoordde, dat de ledigloopers toch ook iets bij de hand moesten hebben. Wanneer hem intusschen ter oore kwam , dat in eeno of andere salon een nieuwe woordspeling was gehoord van minder vriendelijken aard, dan zond hij een waarschuwing aan mijnheer of mevrouw, om met de gasten , die zij ten hunnent ontvingen, een weinig voorzichtiger te zijn. Later vond de keizer de gelegenheid, om deu ouden adel mei deu nieuwe te verzoenen; hij deelde ook dea eerste van zijne gunsten mede , eu deze aag dat aan voor eene toenadering, die de keizer verplicht was te doen , maar die ook veel goed maakte.
Het leger was op een ontzettende sterkte gebracht. Al onze bondgenooten waren opgekomen. Wij zagen Spanjaarden Frankrijk doortrekken, om Kussen aandeWeich-sel te verslaan; geen souverein durfde ongehoorzaam zijn aan het keizerlijk bevel. Het bulletin van 12 Juni verkondigde de hervatting der vijandelijkheden. Er werd in meegedeeld, wat al poging er was aangewend, om vrede te sluiten. Tailleyrand had sterk op dien vrede aangedrongen en de keizer was er ook niet afkeerig van, maar het engelsche gouvernement kwam er tegen op, de jeugdige czaar wilde Austerlitz doen vergeten, Pruisen was ons moede, Bonaparte stelde als overwinnaa.v te harde voorwaarden en — het was weêr oorlog! Enkele schermutselingen liepen in ons voordeel af eu wij waren dus van onzen kant vol moed. Bij Priedland bad de ontmoeting der groote legers plaats en wij behaalden een glansrijke overwinning, die echter lang en hevig werd betwist. Niettegenstaande den gelukkigen uitslag begreep de keizer , dat, wanneer hij weder eens tegen Rusland strijden
226
TWEEDE HOEK.
zou, dit een geweldige strijd zou 74]n en dat tussclien hem en Alexander over het lot van het vaste land zou moeten worden beslist.
Een groot getal van ouze hoofdofficieren werden in den slag gewond. Mijn zwager de Nausouty gedroeg zich uitmuntend. Ten einde de bewegingen vanhetgroote leger gemakkelijker te maken weerstond zijne divisie ka-vallerie uren lang het hevige vuur van den vijand; terwijl zijn voorbeeld aan de zijnen den moed inboezemde, te midden van den donder van het geschut, werkeloos te blijven, opdat de anderen beter het bloedig werk zouden kunnen doen. Prins Borghese werd van het slagveld naar St. Cloud gezonden, om het bericht der overwinning aan de keizerin over te brengen. Tegelijkertijd liet de keizer de hoop doorschemeren, dat spoedig de vrede zou volgen en dit verhoogde niet weinig de waarde van de zegepraal.
Op den slag bij Friedland volgde voor ons leger een lange en snelle marsch. De keizer bereikte bij Tilsit de Niemen. De legers waren door de rivier gescheiden; toen de russische bevelhebber een wapenstilstand voorsloeg nam de keizer het voorstel aan en daartneê was de gelegenheid tot onderhandelen geopend. Ik was naar Aken vertrokken en wachtte daar in stille rust den afloop van den verschrikkelijken oorlog. Als prefect vond ik daar den heer de Lameth, die, na in de eerste tijden der revolutie de aandacht nog al op zich te hebben gevestigd , was uitgeweken en daarna in Frankrijk teruggekeerd. . Evenals de la Fayette had hij eenige jaren in oostenrijksche gevangenschap doorgebracbt. Hij was door den keizer aangesteld tot prefect van het toen bestaande departement van de Roer en was een zeer bekwaam ambtenaar. Mijne opvoeding en vooral de gevoelens der omgeving, waar ik in leefde, hadden mij zeer vooringeno-
227
TWEEDK BOEK.
men gemaakt tegen de leer der revolutionairen van 1789, Ik zag in den heer de Lameth niets als een ondankbaar man, die oppositie voerde tegen den koning, wijl hij daar zijn voordeel mee beoogde. Wat mij in die meening nog meer versterkte was de bewondering van den prefect voor Bonaparte, die toch zeker niet in den geest der Constitueerende Vergadering werkte of bestuurde. Toch kon het zijn, dat hij, even als vele Franschen, bang was geworden vour de vrijheid met al hare gruwelen en daarom heil en heul bij het despotisme zocht \').
Hoe het zij, ik hoorde nu redeneringen over burgerlijke rechten, balans van het gezag en nuttige vrijheden, die mij verbaasden. Mijnheer de Lameth verdedigde de Constitueerende Vergadering en ik vond het in den tijd, dien wij nu beleefden, niet noodig hierover met hem te redetwisten. Hij verdedigde het gedrag der leden van de Vergadering in 1789, en schoon ik dat niet in al zijn
\') Alexander graaf de Lameth , was de tweede van de vier gebroeders Lameth , waarvan de drie ondatea, allen behoorende tot den hoogcn franschen ailel , onder la Fayette, deelnainen aan den noord-amerikaaaschen vrijheidsoorlog. Alexander werd, even als zijn oudste broeder Charles Malo, lid der Constitueerende Vergadering en schaarde zich met hem aan de zijde van den zoogenaamden iiers (lat. Hij stelde in de Vergadering voor do afschafling van alle privilegiën, de ophetling der slavernij en de vrijheid der drukpers. In 1790 vereenigde hij zich met Barnave, om de vergadering te doen besluiten, dat het recht van oorlogsverklaring niet alleen aan den koning zou staan. Na de mislukte vlucht van den kuning stelde hij zich geheel te zijnor beschikking, maar werd , als revolutionair, afgewezen. Later in het leger dienende werd hij beschuldigd van verraad en vluchtte naar Oosterwijk, waar hij in harde gevangenschap werd gehouden, drie jareu lang. ïen bewijs daarvan dieue , dat hij , van alle beweging verstoken, zich als een plicht had opgelegd, alle dagen een tijd lang te dansen, onder het fluiten of neuriën van een danswijs, wat hij meermalen deed met tranen in de oogen om al de ellende, maar toch volhield. Na zijne vrijlating stichtte hij met zijn broeder een bloeiend handelshuis te Hamburg, doch keerde na 1H Brumaire naar Frankrijk terug en trad later in keizerlijken dienst. Vekt,
228
TWliEDE BOKK.
bijzonderheden kon beoordeelen, voelde ik toch , dat hij ongelijk had en dat de vergadering niet onpartijdig en naar haar geweten te werk was gegaan. Toch trof mij de waarheid, dat het goed is voor een volk, als zijne staatkundige instellingen op vasten grondslag rusten, en toen de prefect daar met warmte over sprak en ik aan onze eindelooze oorlogen dacht, werd ik meer en meer verzoend met de stellingen, die ik hoorde verdedigen. Bonaparte kon, volgens hem, niet naar den gewonen maatstaf worden beoordeeld.
Intusscheu gaven de staatkundige gebeurtenissen te Aken zoowel als te Parijs aanleiding tot allerlei geruchten : men stichtte een koningrijk Polen, men gaf het aan Jerome Bonaparte , dien men uithuwelijkte aan een dochter van den keizer van Oostenrijk, en men bracht ook de zaak der echtscheiding weder op het tapijt. Niet tevreden met de groote dingen, die men beleefde, voegde men daar allerlei buitengewone zaken aan toe. En hoe kon het wel anders, waar men als in een wereld van wonderen verkeerde. Mevrouw d\'Houdetot, die toen nog leefde, zei van den keizer : »die man maakt de geschiedenis kleiner en hij vergroot de verbeelding.quot;
Na den slag van Friedland schreef de keizer een schoo-nen brief aan de bisschoppen, waarin de zinsnede voorkwam : \') »deze overwinning heeft aan den gedenkdag van den slag bij Marengo een nieuwe wijding gegeven, den
\') Men heeft meermalen de vraag besproken, wat Napoleon dacht over God, godsdienst, oustcrfclijkheid enz. Mijne grootmoeder heeft mijn vader verzekerd, dat zij er den keizer nooit ernstig over hoorde spreken. Hij spotte nooit met kerkelijke leerstukken en kon de ongeloovige wijsgeeren niet verdragen, wat echter meer aan hunne sociale begrippen dan aan hun ongeloof moet worden geweten. Voor priesters had hij weinig achting. Met het oog op sommige ergerlijke voorvallen uit het leven van ziju oom , den kardinaal Fcsch, verklaarde hij, aan oprechtheid bij priesters weinig te gelooven , omdat allen , hoe ook van gedrag, zeiden de kerk boven alles
229
TWEEDE BOEK.
dag, waarop nog haast to midden van rook en kruitdamp, onze eerste zorg was de herstelling van de orde en den vrede iu de kerk van Frankrijk.quot; Te Parijs werd een Te Deum gezongen en de geheele stad feestelijk verlicht.
Op 25 Juni kwamen de beide keizers zamen in een tent, die men op een vlot midden ia de rivier had geplaatst. Bij de ontmoeting omhelsden zij elkander en bleven twee uren bijeen, terwijl de legers langs de oevers geschaard stonden. Keizer Napoleon was vergezeld door den hot-maarachalk Duroc en deu opperstalmeester de Oaulaincourt. De czaar door zijn broeder Constantijn en twee hooge hofbeambten. De vrede werd onherroepelijk gesloten. Bonaparte stemde er in toe, aan den koning van Pruisen een gedeelte zijner staten terug te geven, ofschoon hij eigenlijk liet geheele land liever had verdeeld, wat beter overeenkwam raet zijn streven naar eene algerueene heerschappij. Wijl Rusland echter altijd nog een geduchte vijand was moest hij op enkele punten toegeven. Daarenboven wist hij zeer goed , dat Frankrijk den oorlog moede begon te worden en naar zijne terugkomst verlangde. Duurde de veldtocht langer dan was het einde niet te voorzien. Daarom diende er, althans voorloopig halt te worden gehouden met de verwezenlijking van het groote plan. De Polen , die op volkomen bevrijding hadden gerekend, zagen alleen dat gedeelte, dat aan Pruisen had toebehoord, tot een zelf-
lief te hebben. Meer dan eens zeide hij, dat de staat er belang bij had , tien godsdienst in eere te liouiien , maar van vroomheid begreep hij elterlijk niets. De woorden God, Voorsieniijheid gebruikte hij zeer zelden, misschien meer als een kind van zijn tijd, dan met opzet. Op het laatst der 18de eeuw ducht men weinig aan uat alles. De tijd aan godsdienstoefening besteed achtte hij verloren, behalve waar het Mahoraedanen , Belgen of Vendeërs gold, die er meê gewonnen moesten worden. Had hij schijnbaar geen geloof, aan een soort van bijgeloof outbrak het hem niett
P. D. R.
230
I
TWKF.DK BOKK.
atanflig hertogdom Warschau verheffen, welk hertogdom den koning van Saksen als in bewaring werd gegeven. Dantzig werd een vrije stad en de koning van Pruisen moest zijn havens gesloten houden voor engelsche schepen. De keizer van Rusland bood zijne bemiddeling aan voor den vrede met Engeland, en Bonaparte meende, dat de hooge bemiddelaar misschien in staat zou zijn, de bestaande geschillen uit den weg te ruimen, terwijl hij er een hoogen prijs op stelde, dat het britsche rijk hem in zijne keizerlijke waardigheid erkende \'). Later heeft hij meermalen verklaard, dat hij te Tilsit de zekerheid bad verkregen, dat het bewind over bet vaste land den keizer van Rusland , of hem zelve moest toebehooren, maar dat de aantrekkelijke persoonlijkheid van den nog jeugdigen czaar, zoowel als de geestdriftvolle bewondering, die de/e voor hem aan den dag lei, hem hadden doen besluiten , liever een degelijk verbond tot stand te brengen, dan een onafzienbaren oorlog uit te lokken, terwijl or tegelijk iets aanlokkelyks in lag , het vaste land tusschen twee machtige souvereinen te verdeelen. De koning van Pruisen kwam, 26 Juni, ook op het vlot en kort daarna vertrokken de drie vorsten naar Tilsit, waar zij bleven, zoolang de onderhandelingen duurden, en waar zij, onder het geven van gastmalen en revues, in goede verstandhouding met elkander omgingen. Bonaparte was zoo vol geest en wist zich zoo volkomen te bezitten, dat de keizer van Rusland met hem dweepte. Tailleyrand droeg er van zijn kant niet weinig toe bij, de fransche staatkunde in het oog van Alexander tot een voorwerp van
\') Toen hij kort dnarna vernam, dat het engelache gouvernement den vrede weigerde, riep hij uit: «welnu, duu zal het oorlog zijn, maar een oorlog, waarbij een der beide landen moet ten ondergaan!quot;
231
TWJOBDE HOEK.
eerbiedige bewondering te maken en de czaar werd ook mefc hem eiken dag meer bevriend. De koningin van Pruisen kwam ook te Tilsit, en Bonaparte deed zijn best, haar, door hoffelijke voorkomendheid , de hardheid zijner bulletins te doen vergeten. Zij kon zich evenmin beklagen als haar koninkljjke gemaal en beiden waren gedwongen met zekere dankbaarheid te aanvaarden, wat men hun van hunne staten liet. De doorluchte over-wonnelingen ontveinsden hun innig verdriet, en de keizer meende, hen aan zich te hebben verbonden , door hen op een troon te laten, die zoo wankel stond, dat hij dien elk oogenblik omver kon stooten \'). Bij het vredesverdrag werd bepaald, dat fransche garnizoenen zouden blijven in Saksen-Coburg, Oldenburg en Mecklenburg-Schwerin. Een deel van bet leger bleef nog in het Noortien, omdat de koning van Zweden nog niet tot het verdrag wilde toetreden, en eindelijk werd uit dezen oorlog een nieuw koningrijk Westfalen geboren, waarvan
\') üuitschland heeft in ]880 een standbeeld opgericht voor de edele vorstin, die een der meest vaderlandslievende vrouwen was, waar de geschiedenis vau gewaagt. Treffend zijn de woorden van een nedurlandsch dagbladschrijver, waar hij, in een geschiedkundigen terugblik, do standbeelden vermeldt in 1S80 opgericht:
quot;Het hare opene de rij, dat van de koningin-raartelaresso Lonise. quot;Sire! laat ons Maagdenburg!quot; zóó smeekte zij te Tilsit, met tranen iu deoogen, Napoleou I; en . .. haar standbeeld prijkt iu het middelpunt van ecu rijk, dat van de Oostzee tot de Alpen, van de Vogezen tot den Memel reikt. Do smaad van Jena is te Gravelotte, Worth, Orleans, Bapoaume uitge-wischt. Boven de poorten van Metz en Straatsburg, eens lt;le geweldige pistolen gericht op Uuilsehlands bond, slaat uu in plaats van de napoleon, tische, de prnisische adelaar zijne vleugels uit. Het overweldigde Frankrijk lag aau de voeten van haar zoon en, smeekte, zooals zij eertijds te Tilsit : \'laat ons Metz !quot; Zoo als zij , te vergeefs I Wèl is zij gewroken de hooge vrouw, die haar vaderland zoo lief, zoo onuitsprekelijk lief had. Meu behoeft geen zoon van \'t groote duitsche rijk te wezen, om voor haar edele peiVoonlijkheid sympathie te gevoelen.quot; Veht.
232
TWEEDE BOEK.
Jerome Bonaparte, die met prinses Katbarina van Wur-temberg zou huwen, koning werd. De twee ministers van Buitenlandsclie Zaken ïailleyrand en vorst Kourakin teekenden het verdrag, 9 Juli 1807. Keizer Napoleon bracht, versierd met de orde van den H. Audreas, een bezoek aan den keizer vau Rusland. Hij verzocht den soldaat te mogen zien , die, gedurende deu oorlog, de meeste dapperheid aan den dag had gelegd, en schonk hem eigenhandig het kruis van het Legioen van eer. De twee keizers omhelsden elkander nog eens en scheidden toen met de wederzijdsche beloften van eeuwige vriendschap. Grootkruisen werden van weerskanten aan de hooggeplaatste heeren uitgereikt. Met zeker praalvertoon zei Bonaparte den koning van Pruisen vaarwel, en zoo was het vaste land van Europa weder eens tot rust gebracht.
Het sprak van zelf, dat die schitterende afloop zjjn invloed op het ontevreden en in stilte morrende Parijs niet kon missen.
De thans weêr behaalde glorie eischte rechtmatigen tol van bewondering, ofschoon men er dan ook veel minder meê ophad dan vroeger. Men zag hoe langer hoe meer in, dat de glorie diende, om het op ons drukkend juk te vergulden, en wijl men Bonaparte begon te leeren kennen en te wantrouwen was men niet gerust omtrent de plannen, die hij, verblind door zijne glansrijke overwinning, kon vormen. Daarojj wekte bet militaire overwicht zorg en de aanmatiging van den sabel kwetste elk billijk gevoel van eigenwaarde. Onder de bewondering mengde zich een zekere droefgeestigheid, vooral bij hen, wier plaats of rang hen in aanraking met den keizer bracht. Men vroeg zich af, ot de despotieke en onhebbelijke manieren, die hij ten toon kon spreiden, er nog niet veel erger op zouden zijn geworden ; men Vond zich zeiven zoo klein tegenover deu machtigen reus en men
233
234 T\\VKKT)K HORK
voorzng, dat hi] dit hard zou laten gevoelen. Iedereen ging niet zijn geweten te rade, om na een ernstig, soms pijnlijk onderzoek tot de erkentenis te komen, dat op dit of dat pont de meester zich, als hij t\'huis kwam , ontevreden zou toonen. Vrouw, familie, hofbeambten, ministers, in één woord allen voelden een zekeren angst, en de keizerin, die hem nog het best kende, drukte hare bekommering hoogst naïf uit iu de woorden: »de keizer is zóó gelukkig, dat hij ongetwijfeld erg brommig zal zijn.quot; De grootmoedigheid van koningen bestaat hierin, dat zij hen, die in hunne omgeving verkeeren, tot zich opheffen en hen doen deelen in hunne zedelijke kracht, maar Bonaparte, jaloersch op alles, zonderde zich af en deelde met niemand. Na dezen veldtocht reikte hij prachtige giften uit, maar het was duidelijk, dat hij de diensten beloonde, alleen om die diensten te kunnen vergeten. Daarom wekte de keizerlijke gift ook niet de minste dankbaarheid, maar wel veel aanmatiging.
Gedurende de onderhandelingen te Tilsit had er te Parijs niets bijzonders plaats, behalve de plechtige overbrenging van het lijkje van den kleinen Napoleon van St. Leu in de vallei van Montmorency, naar de kerk Notre-Dame. De aartskanselier ontving het in de kerk en gaf het over aan de zorg van den kardinaal-aartsbisschop de Belloy, om het te béwaren, tot de grafkelder van St. Denis genoegzaam zou hersteld zijn, om het daar voor goed in weg te leggen. Men was toen met de herstelling dier oude koninklijke graven bazig. Het schrikbewind had de vorstelijke overblijfselen niet gespaard en de keizer had last gegeven, dat er verzoenings-altaren zouden worden opgericht, om voor die schandelijke heiligschennis boete te doen. Die lastgeving deed bem eer aan en werd terecht, door enkelen onzer dichters bezongen.
TWEKDK BOIÏK.
ïoen de keizer terugkeerde hield zijne vrouw haar verblijf te St. Cloud, zijne moeder woonde stil te Parijs bij haren broeder, den kardinaal Fesch. Mevrouw Murat bevond zich, als altijd intrigeerende, in het Elysée en prinses Borghese leefde zoo als zij dat gewoon was, met opvolging van luim en gril. Louis en zjjne vrouw vertoefden in de Pyreneé\'n en hadden hun kind achtergelaten bij de keizerin. Jozef regeerde zacht en zwak te Napels, betwistend Kalabrie aan de opstandelingen en de havens aan de Engelschen. Luciën hield zich te Rome eenig en alleen bezig met de kunst. Jerome zette zich een kroon op het hoofd, Murat was jaloersch, dat hij er nog geen had en schreef dat voornamelijk toe aan den invloed van Tailleyrand. Daarom had hij zich zeer nauw aangesloten aan den sekretaris van staat Maret, die ook jaloersch was op den machtigen minister, en keurde het zeer goed, dat zijne vrouw vertrouwelijk omging met Fouché. Zij wisten alle vier wel, dat de keizer altijd omging met de gedachte aan de echtscheiding en de sluiting van een vorstelijk huwelijk , en zij deden, wat zij konden, om mevrouw Bonaparte bij den keizer het overblijfsel van gehechtheid te doen verliezen, dat haar nog altijd als keizerin staande hield, eveneens als zij er op uit waren , de Beauharnais te schaden, waar dat mogelijk was en aan den invloed van Tailleyrand een einde te maken.
Deze laatste had in den jongsten tijd eene welverdiende europeesche vermaardheid verkregen. Zonder twijfel had hij meermalen op de echtscheiding gezinspeeld, maar hij wilde die alleen, als de keizer een schitterend huwelijk kon doen, waarby hij onderhandelaar kon zijn. Zoolang hij niet zeker was, dat eene vorstelijke partij kon worden gedaan, wist hij den keizer te overtuigen, dat het geschikte oogenblik nog niet was gekomen. Na afloop van
335
236 TWEEDE BOEK.
den veldtocht stond hij schijnbaar hooger aangeschreven dan ooit te voren. Tailleyrand had bij alles goede diensten gedaan en werd tot belooning verheven tot den rang van vice-grand électeur. Deze waardigheid, die aan bet keizerrijk haar ontstaan had te danken \'), gaf Tailleyrand het recht, overal prins Jozef als grand électenr te vervangen , maar verplichtte hem te glijk, de betrekking van minister van Buitenlandsche Zaken neder te leggen, als zijnde die beneden zijne tegenwoordige waardigheid. Toch raadpleegde de keizer hem in alle aangelegenheden en bleef hem zijn vertrouwen schenken. Daar waren er, die meenden, dat Tailleyrand zelf de moeielijke post, tot heden bekleed , graag tegen een niet minder schitterende en vooral niet minder kalme wenschte te verruilen. Bonaparte heeft zich, naar het schijnt, in dezen «in er over uitgelaten, dat hij het groote aanzien, door zijn minister in Europa genoten, moeielijk kon verdragen, wijl het den schijn kreeg, alsof die minister voor hem onmisbaar was. Terwijl hij hem dus zjjne betrekking ontnam en hem bleef raadplegen, als het hem goed dacht, bleef hij volkomen vrij in het volgen van zijn raad al dan niet 1).
) De eigenlijke reden van het ontslaif van Tailleyrand als minister van Buitenlandsche zaken moet, naar veler meening, daarin gezocht worden, dat Tailleyrand, die een vijand van den oorlog was, een waarborg voor den vrede zocht in een verhoud tnsschen Frankrijk, Oostenrijk en Engeland. Napoleon voelde zich meer tot Rusland getrokken. Toen Tailleyrand , gedurende de onderhandelingen te Tilsit, zonder daartoe gemachtigd te zijn, zich met het engelsihe gouvernement in betrekking stelde, vond dat natuurlijk groote afkeuring bij den keizer, die zijn minister ontsloeg. De spaansehe zaken deden hom later het vertrouwen van Napoleon geheel verliezen. Vkrt.
TWEEDE BOEK.
Men verhaalt uit die dagen een niet onaardige anekdote. De heer de Champagny. een geacht en zeer bescheiden man, ging van Binnen- naar Buitenlandsche Zaken over. Toen Tailieyrand hem zijne ambtenaren voorstelde zei hij: »Mijnheer|, gij hebt hier een corps ambtenaren voor u, waarover gij tevreden zult zijn. Zy zijn trouw, handig, oplettend, maar, dank zij mijn voorbeeld, ijver bezitten zij nietquot; \'). Toen mijnheer de Champagny zich bij die zonderlinge aanbeveling eenigs-zins verwonderd toonde vervolgde Tailieyrand met een zeer ernstig gezicht: »behalve enkele kleine expediteurs, die, naar ik geloof, hunne briefomslagen wat spoedig dicht doen, bljjven deze heeren altijd even kalm en haasten zich nooit. Als gij een tgd lang met den keizer gewerkt hebt zult gij wel inzien, dat het, in verband met de groote europeesche belangen, goed is, niet haastig de brieven te slniten en weg te zenden.quot; Tailieyrand kon later met blijkbaar genoegen vertellen, hoe de keizer had gelachen, toen hij hem meedeelde, met welk een verbaasd gezicht zijn opvolger die waarschuwing tegen den ijver had vernomen. Tailieyrand had, bij het neerleggen van zijn post, de volgende traktementen:
als vice-grand électeur.....fr. 333.000.
als grootkamerheer......- 40.000.
van het vorstendom Beneventa . . - 120.000, grootkruis van het Legioen van eer. - 5,000.
totaal fr. 495.000.
237
Later werden daar nog dotaties bijgevoegd, terwijl zijn persoonlijk inkomen op 300.000 fr. werd geschat. De
\') Het vliegend woord vau Tailieyrand is bekend: surtout point de zelet hier en daar opgevat, onzinnig geuoeg, als surtout pus trap de zïle, als ware trop niet altijd verkeerd. Vebt.
TWKEDI\') BOEK.
onderscheidene door hem gesloten verdragen brachten hem groote voordeelen aan, en hij leefde lt;!an ook op bijna vorstelijken voet, gaf jaarlijks aanzienlijke sommen aan zijne broeders en kocht het fraaie landgoed Valeuyay, dat hij met de uiterste pracht liet inrichten. In den tijd, waar ik nu van spreek, besteedde hij veel geld aan boeken en bezat een kostbare bibliotheek. De keizer had hem bepaald bevolen, een groote weelde in alles ten toon te spreiden. Tailleyrand kocht dientengevolge het hotel Monaco in de Hue Varenne, en maakte daar, door bijvoeging van de naastgelegen panden, een waar paleis van. Bonaparte had beloofd, dit voor hem te betalen, maar liet hem later in den steek en bracht hem daardoor tijdelijk in een vrij lastigen toestand.
Prins Eugène was een goed, verstandig vorst over het hem toevertrouwde schooue Italië, genoot een gelukkig huiselijk leven en verheugde zich zeer toen zijne beminde vrouw hem een dochter schonk \').
De aartskanselier Cambacères, listig uit gewoonte en uit berekening, hield te Parijs zijn cirkels en zijne recep-tien, die de keizer hem toestond en die tegelijk zijne ijdelheid streelden 1). Hij was als voorzitter van den staatsraad altijd even voorzichtig en leidde de beraadslaging
238
) Als grootwaardigheidsbekleeder had Canibav\'ires een inkomen van 333 000 fr., zijnde een derde geileelte vaa het millioen, dat de prinsen hadden. De keizer vulde dat aau tot 000,000 fr., omdat hij die ook als consul had genoten, liet inkomen van Le Brun beliep 600,000 fr.
TWEEDE BOEK,
met kalmte en bezadigdheid, zorgdragend, dat niemand der leden ooit buiten de orde ging, of een woord sprak, dat misschien minder welgevallig kon zijn voor het ooi-des keizers. De aartsschatmeester Le Brim bemoeide zich zeer weinig met den loop der dingen, leefde op goeden voet, zorgde voor zijn fortniu en stelde in niemand vertrouwen, gelijk eigeulijk niemand het deed in hem. De ministers hielden zich bezig met de zaken van hun departement en gedroegen aich in den regel als eerste kommiezen van den keizer, die ieder in zijn vak op niets meer hadden acht te slaan dan op den wil van den meester, wijl die wil de grondslag was, waar alles op steunde. Het gemeenschappelijk wachtwoord was; nauwlettendheid en onderwerping. De minister van policie veroorloofde zich een grootere vrijheid van spreken dan zijne ambtgenooten en heulde altijd nog met de jako-bijneu, die, hoe vreemd het ook scheen, toch met rust werden gelaten. Hij was dientengevolge, als behoorende tot op zekere hoogte tot een partij, minder afhankelijk. Bonaparte en hij konden met elkander spreken, elkander vertellen, wat zij wisten, dat niet waar was; elkander bedriegen konden zij niet.
Mijnheer de Champagny, later hertog van Cadove, werd aan het ministerie van Binnenlandsche Zaken vervangen door den direkteur-generaal vau Bruggen en Wegen, den heer Crestet, die, bij niet al te veel geest, veel goeden wil en nauwgezetheid bezat en daarom een man was naar des keizers hart.
De heer lieynier, later hertog van Massa, bestuurde de zaken der justitie, met een zeer middelmatig talent. De keizer duldde bij dat departement niet de minste oa-afhankelijkheid. De vorst van Neuchatel was een goed minister van oorlog. Generaal Dejean was bij dit depar-
239
TWEKDU BOEK.
tement belast met het materieel en beiden stonden onder liet bestendig waakzaam oog van den keizer.
Mijnheer Gaudin behartigde de zaken van het ministerie van financien met zooveel regelmatigheid en beleid, dat de keizer hem werkelijk hoog schatte. Met andere zaken bemoeide mijnheer Gaudin, die later hertog van Gaëta werd, zich nooit. De minister van de schatkist, de heer Mollien , later graaf gemaakt, was een handig financier. — Met veel talent had de heer Portales, als minister van eeredienst, de goede verstandhouding tusscben de geestelijkheid en het gouvernement weten te handhaven. Het was overigens geen wonder, dat de priesters, die, door het keizerlijk gouvernement, geheel in hun rechten en voorrechten hersteld waren, zich tevreden gevoelden en het despotisme, dat de orde terugbracht, volstrekt niet afkeurden. Toen Bonaparte de vervroegde lichting verlangde voor 1808 gaf hij den bisschoppen last, dat zij het volk moesten aansporen tot gewillige onderwerping, en de mandementen door die heeren uitgevaardigd waren voor een deel althans nog al karakteristiek. De bisschop van Quimper zei o. a.:
»Welk .echt fransch hart dankt niet met geestdrift de goddelijke Voorzienigheid, dat zij aan dit prachtige rijk, dat in bloed en schande scheen ten onder te gaan, een koning en keizer heeft gegeven, die alleen onder alle menschen in staat was, al het leed te herstellen en met zijn glorie de schande der dagen, die zoo dicht achter ons liggen, te bedekken ?quot;
Mijnheer Portales kwam in den loop van het jaar te sterven en werd vervangen door het lid van den staatsraad Bigot de Préameneu, een zeer rechtschapen maarniet al te schrander mensch. — De minister van marine had niet te veel te doen , nadat Bonaparte het plan der lauding voor goed had laten varen en ontevreden was
240
TWEED li JJÜJiK. 241
geworden, wijl zijne ondernemingen ter zee zoo treurig waren mislukt. De minister Decrés viel anders zeer in den smaak van den keizer en had er, bij eene zekere ruwheid in zijne manieren, toch goed slag van zijn meester te vleien. De openbare meening was hem volkomen onverschillig en hij nam graag alle maatregelen voor zijn rekening, waarmeê de keizer de oude fran-sche marine plaagde en beleedigde, en waarvan men niet mocht weten, dat zij voortvloeiden uit den keizerlijken wil. Vandaar dat Decrés, met zijne voorbeel-delooze toewijding, den haat op zich laadde van al zijne kameraden , terwijl hjj er een hertogskroon voor inruilde.
Aan het hof was het eentonig en stil. Daar vooral was men overtuigd , dat ieders rechten eenvoudig afhingen vim des keizers wil, en wijl men bij ondervinding wist, dat die wil niet vrij was van een zekere grilligheid , was men zeer voorzichtig en hield zich met weinig anders op, dan met dat, wat door den werkkring aan ieder in het hijzonder werd voorgeschreven. De vrouwen waren nog meer teruggetrokken dan de mannen en zochten afleiding en troost in de tentoonspreiding van schoonheid en weelde. In de stad werd men meer en meer onverschillig omtrent liet raderwerk der groote machine, waarvan men de werking zag en de kracht gevoelde, maar waar men niets aan veranderen of verbeteren kon. Overigens ontbrak het niet aan vermakelijkheden van allerlei aard; als de Franschen in rust zijn, zien zij uit naar pleizier. Maar bij dat alles was het vertrouwen geschokt, de nationale belangstelling verzwakt en al dat grootsche en edele, dat de ziel verheft en bekrachtigt bijna verlamd. Wie ernstig dachten leden er onder, wie zijn vaderland lief had zag zich tot werkeloosheid gedoemd. Een zekere schadeloosstelling vond men in een
Rémusat, Gedenkschriften. II. \'ö
TWEEUJS HOEK.
242
gemakkelijk en niet onvoordeelig bestaan. De weelde, die altijd een ontzenuwende kracht heeft geoefend, nam gedurig meer toe en men gaf er zich te lichter aan over, naar mate men zich meer verheugde iu een tijdelijke rust na oorlog of revolutie. Want die waren ons altijd te versch in het geheugen, om niet blij te zijn, dat aij achter ons lagen, al hadden ze ons dan ook overgebracht in een tijdperk van slavernjj, dat zich dragelijk poogde te maken, door de boeien te vergulden.
HOOFDSTUK XXV.
HAllHEWAllREI! UEN AAN HET HOP. — GEZELSCHAPSKRING VAN TAILLEÏRAND. — GENERAAL RAPP. — GENERAAL CLARKE. —
ZITTING VAN HET WETGEVEND LICHAAM. - REDE VAN DEN
KEIZER. — FEESTEN VAN 15 AUGUSTUS. — HUWELIJK VAN JEROME BONAPARTE. — DOOD VAN LE BRUN. — DE ABT DEULLE. — CHATEAUBRIAND. — ONTBINDING VAN HET TRIBUNAAT. — REIS NAAtt FONTAINEBLEAU.
Toen de keizer 27 Juli te Parijs terugkeerde was ik nog te Aken en maakte mij al ongerust over het kwade humeur, dat hij gewoonlijk dadelijk toonde, als hij t\'lmis kwam. Ik durfde er in een brief niet naar vragen, omdat de correspondentie niet veilig was, en moest dus wachten met het hooren van enkele bijzonderheden , tot ik zelf ook weer te Parijs zou zijn.
De keizer toonde al aanstonds een niet te miskennen opgeblazenheid over zijn ongehoord geluk. Er bestond in zijne verbeelding een onmetelijke afstand tusscheu hem en ieder ander mensch. Daarom zeker werd hij knor-riger dan ooit, als hij hoorde van, wat hij noemde, de ■praatjes van den faubourg St. Germain. Bij de eerste ontmoeting met den heer de Rémusat maakte hij hem er dadelijk een verwijt van, dat deze, in zijn brieven aan den groot maarschalk van het paleis Duroc niets had geschreven over parijsche menschen en toestanden.
■Ui*
i
TWEEDE ISO li K.
«Uwe vele betrekkingen in de stad,quot; zei Bonaparte, smaken het u gemakkelijk genoeg, om liet-een en ander gewaar te worden van hetgeen men in de salons alzoo bepraat, en uw plicht was het, mij daarvan op de hoogte te houden. Meent gij redenen te hebben , om dat niet te kunnen doen, ik neem die niet van u aan.quot; Mijn man antwoordde, dat hij zeer weinig te verzwijgen zou hebben, want dat men gewoonlijk zeer voorzichtig was in zijn spreken\', als hij er bij was, en dat hij er altijd berouw over zou gevoelen, als een of ander vluchtig woord, vaak zonder booze bedoeling gezegd, ongelukkige gevolgen mocht hebben, wijl hij het had overgebriefd. De keizer haalde de schouders op en draaide hem den rug toe. Later zei hij tot Duroc: »van dien Rérausat kan niets groeien, hij meent het niet met mij !quot;
Men zou, naar ik meen, al licht gelooven, dat een man van eer , die zijn fortuin ten offer bracht aan zijn kieschheid, gewaarborgd zon zijn tegen het laffe gebabbel , dat zich zoowel aan een hof als overal een weg weet te banen. En toch was dit het geval ia geenen deele. Bonapart» gunde niemand rnst en hij wist uitstekend het middel te vinden, om het-iemand lastig te maken , die graag in vredo leetde.
Men herinnert zich, dat tijdens het verblijf van de keizerin te Maint/,, eenige dames, met de hertogin de la .Rochefoucauld aan het hoofd, zich de vrijheid hadden veroorloofd, den oorlog met Pruisen af te keuren en met deelneming te spreken over prins Lodewijk en vooral over de ongelukkige koningin. De keizerin, die dat niet kon verdragen , had er over geschreven aan haar man , maar er tegeljjk op aangedrongen, dat men nooit zou te weten komen, wie dit alles den keizer had meegedeeld Zij zelve vertelde aan mijnheer de llémusat, wat zij gedaan had, deze keurde het zeer af, doch hield zich stil.
244
TWEKDE BOKK.
Tütu Tailleyraud bij den keizer kwam vertelde hij hem ook, wat er te Muiutz werd gepraat, meer omdat de keizer er eens om lachen zou, dan uit bepaalde vijandschap tegen de hofmeesteres, die hem eigenlijk vrij onverschillig was. Bonaparte was dos bij zijn t huiskomst zeer verstoord en zag haar nauwelijks , of hij verweet haar op zijn gewone ruwe manier, wat zij had durven zeggen. Mevrouw de la Rochefoucauld, die daar volstrekt niet op voorbereid was, ontstelde zoo hevig, dat zij ontkende zich ooit zoo te hebben uitgelaten. De keizer deelde haar toen hare eigene woorden meê , en toen zij vroeg, wie hem dat had verteld, noemde hij zonder aarzelen den heer de Kémusat. Toen zij dien naam hoorde was zij als verpletterd. Zij stond met mijn man en mij op zeer goeden voet, meende, met alle recht, ons volkomen te kunnen vertrouwen en maakte ons daarom deelgenoot van geheimen, die zij voor anderen zorgvuldig verborgen hield. Vandaar dat zij zich diep verontwaardigd gevoelde over mijn man en dat te meer, omdat zij volkomen buiten staat zou zjjn geweest , eeno laagheid te begaan, als Bonaparte mijn man ten laste lei.
Zij drong echter bij den heer Rémusat op geen verklaring aan, zei hem niets, maar was zoo koel en teruggetrokken tegenover hem, dat hij er niets van begreep. Het duurde eenige maanden, eer wij toevallig de oorzaak vernamen van hare vreemde houding en dus de waarheid aan het licht kwam. De keizerin, met wie zij er ook over sprak, liet de verdenking op mijn man kleven en zei alleen, dat ïailleyrand toch zeker meer had verteld dan waar was. Mevrouw de la Rochefoucauld was een groote vriendin van den heer de Segur en hield dus het geval niet voor hem verborgen, zoodat ook deze van dat oogenblik af, ons beiden met veel koelheid bejegende.
245
TWJOJODE BOEK.
ïailleyraud en de Ségur kouden ook niet te best met elkandej- te recht. De fijne geestigheid, waarmee Tail-leyrand menschen bespottelijk maakte, deed menigeen het harnas tegen hem aantrekken. Later hebben de middelmatigheden zich gewroken. — De keizer was niet tevreden , met de hofhouding zijn boos humeur te laten ontgelden , de hoogere kringen te Parijs moesten er ook in deelen. Hij verweet Fouche, dat deze de oogen niet altijd open wist te houden, hij verbande vrouwen, bedreigde de meest verdienstelijke mannen en drong er openlijk op aan, dat men zijne onvoorzichtigheid zou goed maken, door de nederige erkenning zijaer macht. Vandaar dat velen zich genoopt voelden, zich aan het hof te laten voorstellen en dus de glans er van op nieuw werd verhoogd.
Wijl Bonaparte gaarne overal het merk van zijn voetstap zette spaarde hij vooral ook zijne eigeae familie niet. Streng, maar volkomen vruchteloos, berispte hij zjjne zuster Pauline om hare galante avontui-en, waar prins Bor{?hèze, naar het althans scheen, vrij onverschillig onder bleet. Zijn zuster Caroline moest een verwijt hooren , over hare geheime intriges, en deze luisterde met hare gewone kloekmoedigheid, terwijl zij zei, dat het hare schuld niet was, als het bloed, dat haar door de aderen vloeide, haar dreef en joeg, om telkens hooger te willen, iets wat, en zij zei dit op haren gewonen vleiondeu toon, een man als haar broeder toch best kon begrijpen. Toen hij allen zoo had opgeschrikt was hij voldaan over den indruk, dien hij gemaakt had en liet van zijne slachtoffers een tijd lang af.
Tailleyrand, die na den keizer terugkeerde, begroette mijn man met veel hartelijkheid. Van dien tijd af bracht hij ons dikwijls een bezoek en raakten wij dus op zeer vertrouwelijken voet. Ik ondervond eerst altjjd iets ge-
246
TWErsmc boek. 247
dvvougeus in /.iju bijzijn, ofscboon hij uiterst welwillend was en ik hem graag hoorde praten. Hij was een zeer geestig man, eon echt groot heer, maar moeilijk te voldoen en spotachtig. Vandaar misschien, dat iedereen , die met hem sprak, onwillekeurig gevoel had, van zekere minderheid. Wijl echter de fransche zaraenleving aan de vrouwen eenige rechten en vrijheden veroorlooft, bielden zij ook het hoofd omhoog tegenover Tailleyrand , die haar wel mocht lijden en veel van haar kon verdragen. Toch heeft de zncht om hem te behagen hier vaak verkeerd gewerkt, en velen waren er, die tegenover hem in een soort van dienstbaarheid leefden, zoodat zij hem letterlijk bedierven. Daar hij niet spoedig vertrouwelijk was, voor vele, anders in veler oog aanlokkelijke zaken zich onverschillig betoonde, en zelden uit zijn voorname plooi raakte, was het een moeielijk, haast ondenkbaar werk, hem bezig te houden of te vermaken.
Al wat ik van hem wist en wat ik, in den omgang, van hem hoorde maakte mij tegenover hem eenigszins verlegen. Zijne vriendschap was mij lief en ik durfde het niet te zeggen; ik zag er tegen op hem mijn gedachten of gewaarwordingen meê te deelen, omdat ik bang was, dat hij er om lachen zou. Ik vroeg hem naar niets, wijl hij mij van nieuwsgierigheid zou kunnen verdenken. Op die wijs lag er eerst, ik zou haast zeggen , iets vermoeiends in dien meerderen omgang. Ik luisterde met aandacht, als hij sprak, opdat, als ik al niet kon antwoorden, ik toch kon laten merken, dat ik goed had gehoord, want ik kom er rond voor uit, mijne ijdelheid voelde zich gestreeld, nu een man als hij zoo vertrouwelijk met mij wilde spreken. Als ik er nog aan denk moet ik onwillekeurig lachen om dè mengeling van angst en genoegen, die ik ondervond , wanneer de deur van mijn salon open ging en ik hoorde aankondigen:
TWflEDE BOEK.
248
If
»de prins van Beneveutu.quot; Ik deed op alle mogelijke miinieren mijn best, om aan mijne woorden iets belangrijks bij te zetten en was daardoor zeker lang zoo beminnelijk niet, als wanneer ik met het natuurlijke tevreden was geweest; immers alleen dan behoudt men al de voordeelen, die er in de waarheid liggen, en die een onwillekeurige overeenstemming tussclien woord, stem en gebaar in het leven roepen. Van nature was ik zeer ernstig en dacht lang over de dingen na, die mij belang inboezemden , tegenover hem lei ik er mjj op toe, vlug met hem mee te gaan, als hij , met een verbazende gemakkelijkheid, van het eene onderwerp op het andere oversprong. Ik was in mijn hart goed en had een afkeer van kwaadspreken, maar toch had ik, bij zijne geestige of spotachtige woorden, altijd een lachje in voorraad. Hij oefende dus in het begin zijn gewonen invloed ook op mij, en was dat zoo voortgegaan zou hij mij op \'t laatst ook hebben gehouden voor eene van die vrouwen , zooals hjj er aan het hof velen ontmoette , die, door de zucht om hem te behagen, er toe gebracht waren, zjjne zwakheden toe te juichen en aan te moedigen. Zonder twijfel zou hij den omgang met mij langzamerhand hebben gaan vermijden. Ik zal later verhalen, welke treurige omstandigheid er de aanleiding toe gaf, dat ik mij tegenover hem geheel op mijn gemak voelde. Men zag aan het hof zeer goed, dat wij nog al vrienden waren, en de keizer scheen daar eerst niets tegen te hebben. Tailleyrand had bepaald invloed op hem, en het heeft ons goed gedaan , wij konden het merken, dat hij zich over mijn man meer dan eens zeer gunstig uitliet tegenover Bonaparte. De keizerin, die bang voor hare schaduw begon te worden, was vriendelijker dan ooit jegens mjj, wijl zij dacht, dat Tailleyrand haar misschien van dienst kon zijn. De vijanden, die hjj had, hielden ons goed in het
TWEEDiü BOEK.
249
oog, maar wijl zij deu invloed kenden vun den machtigen man, waren zij uiterst beleefd jegens ons. Men begon deu stillen, eeuvoudigen, nooit vleiendeu en nog niiucler intrigeerenden mau, die door Tailleyrand oin zijn fijn verstand werd geprezen , meer aandacht te schenken. Men bemoeide zich meer met de vrouw van 27 jaren, die niet uitblonk door hare schoonheid en zich nooit op den voorgrond stelde, die haar eenige verdienste scheen te zoeken in een rein en zedeljjk leven en die door een zoo groot heer blijkbaar met veel ingenomenheid werd bejegend. Waarschijnlijk vond Tailleyrand, die weinig te doen had, er eene aangename afwisseling in van zyn veel bewogen leven, als hij zich aansloot bij een paar menschen, die weinig met zijne denkbeelden en plannen hadden meegeleefd en wier omgang dus iets nieuws voor hem had. Toen later de ongenade, waar hjj in gevallen was, ook ouze betrekking niet oogeschokt liet, werd het een warme vriendschap, wat eerst licht niet anders als een aangename ontspanning was geweest. In zijn huis maakte ik kennis met een aantal menschen, die ik vroeger nooit zag. Hij ontving bijna iedereen: vreemdelingen , die hem het hot maakten, grooto hoeren van het ancien régime eu even groote heeren van het keizerrijk, die verwonderd waren, elkander te ontmoeten, mannen, die uitmuntten op een ot ander wetenschappelijk gebied , kunstenaars, wier kunst hooger stond dan hun naam, vrouwen, waarvan men vermoedde, dat hij meer de minnaar dan de vriend was geweest en die op een wijs met hem omgingen, als hem het liefste was. In zijn salons zag men eerst zjjne vrouw, wier vroegere schoonheid bijna geheel was verdwenen, omdat zij te dik was geworden. Zij had altijd een rijk en prachtig toilet, nam natuurlijk de hoogste plaats in , maar bleef blijkbaar vreemdelinge in den grooten kring. Tailleyrand scheen
250 TWKEDE BOEK.
hare tegenwoordigheid niet op te merken, sprak nooit tot huur, luisterde nog minder eu ging, naar het mji voorkwam, altijd gebukt onder bet minder aangenaam huiseljjk leven, waar zijn zwakheid hem toe veroordeeld had. Zij kwam zelden aan het hof, de keizer ontving haar onvriendelijk en niemand bemoeide zich met haar. ïailleyrand trok zich niets van dat alles aan en stoorde zich weinig aan wat er al werd gesproken over afwisseling of schadeloosstelling, die men zei, dat hij elders zocbt. Bonaparte spotte daar wel e^ns meê, maar dan begon Tailleyrand te lachen en bracht spoedig het gesprek op iets anders.
Mevrouw Tailleyrand had de gewoonte aangenomen, al de vrienden en vriendinnen van baar man oprecht te baten. Tegenover mij maakte zij geen uitzondering, maar ik bleef altijd even beleefd en kwam zoo min mogeljjk met haar in aanraking. Eenige oude vriendinnen van Tailleyrand namen mij met een vermakelijke nieuwsgierigheid op; de hertogin de Luynes en de prinses de Vau-demont, die bem beiden lief hadden, werden vriendelijk jegens mjj, toen zij zagen, dat er bij mij niet de minste berekening in bet spel was, de burggravin de Laval scheen niet zoo gunstig over mij te denken en was bepaald jaloersch. Voorts was er eene zuster van vorst Po-niatowsky, de prinses de Lieskiewitz. Zij had Tailleyrand in Warschau leeren kennen en volgde hem naar Parijs. De arme vrouw, die 45 jaren oud was en een glazen oog bad, was hartstochtelijk op hem verliefd en hield daarom iedere andere dame scherp in het oog. Ik geloof, dat zij mij de eer aandeed van mij te verdenken. Later gevoelde de prinses de X ... dezelfde zwakheid , want liet was werkelijk zwak, op Tailleyrand te verlieven. Men ontmoette er ook de hertogin de Pleury, een geestige vrouw, die gescheiden was van haar man , den
TWEEDE BOEK.
lieer de Montrond, de dames Eellegarde, wier bijz-ondere verdienste bestond in de merkwaardige vrijheid, die zij zich in hare gesprekken veroorloofden , raevronw de K . . van wie Tailleyrand nog al werk maakte, om op goeden voet te blijven met den opperstalmeester, mevrouw de Brignolle, eene onzer bevalligste en beminnelijkste hofdames, uit Genua afkomstig, mevrouw de Souza, vroeger mevrouw de Flahault, een zeer ontwikkelde vrouw, die in hare jengd in nauwe betrekking met Tailleyrand had gestaan en nu, na met den portugeescben gezant de Souza getrouwd te zijn, op vriendschappelijken voet met bem bleef, eindelijk al de vrouwen van de gezanten, de vreemde vorstinnen, die Parijs bezochten en bijna alles , wat. Europa hoogs en groots opleverde.
Ik heb mij somtijds kostelijk vermaakt in dien kring, maar bleet met allen op een afstand en zag Tailleyrand liefst in ons gezellig salon. Mijn klein gezelschap verwonderde zich er nog al over, dat hij zoo dikwijls kwam, en enkelen mijner vrienden maakten zich ongerust. Bijna niemand vertrouwde liem en werd hij in eene of andere moeieiijke zaak gewikkeld , dan kon hij uns allen meeslepen in zijn val. Wij van onzen kant dachten zoo ver niet. Mijn man kwam, door zjjne betrekking, veel met hem in aanraking en het deed ons pleizier, dat de onderlinge verhouding zoo goed was. Wat er later uit kon voortvloeien wisten wij niet en bekommerde ons ook niet. Wie het meest belangeloos zijn in de maatschappij bedriegen zich zeiven bet lichtst. Zij meenen, dat men moet zien, wat er in ben omgaat, en wijl zij zich geen baatzuchtige bedoelingen bewust zijn vermoeden zij ook niet, dat men hun die zal toeschrijven. Het is en was een groote fout, zoo men meent recht te hebben, om geoordeeld te worden, naar hetgeen men werkeljjk ia.
Toen de keizer op St. Cloud bet tweede kind vond
251
TWEEDE BOEK.
vuu ziju broeder Louis liefkoosde hij dat uiet veel hartelijkheid eu de keizerin begon zich er op uieuw meê te vleieu, dat hij in dat kind nu den erfgenaam zou willen erkennen van de kroon. Met het oog op den spoedigen en onverwacbten dood van den oudsten zoon loofde hij een prijs uit van 1200 fr. voor het beste werk over de kroep. Er kwamen eenige goede geneeskundige werken door in bet licht.
De gesloten vrede bracht ons leger uiet iu zijn geheel naar Frankrijk terug. In de eerste plaats was het de koning van Zweden, die, opgestookt door bet engelsche gouvernement, doch in strijd met den volksvvensch, den wapenstilstand, met ons gesloten, verbrak. Weinige dagen na de ondevteekening van het verdrag van Tilsit had er in Pommeren een oorlog plaats op kleine schaal. Maarschalk Mortier voerde het bevel, trok Süraalsund binnen en noopte den koning van Zweden op de vlucht te gaan. De Sngelschen zonden een aanzienlijke vloot naar de Oostzee en belegerden de hoofdstad van Denemarken , Kopenhagen, die zij spoedig vermeesterden. Het bericht in den Moniteur ging vergezeld van eenige min aangename woorden aan het adres van Engeland, terwijl de koning van Zweden er in werd besproken, als iemand , die zijn zinnen niet goed bijeen had , wat dan ook met koning Gustaai III, onttroond in 1809 , het geval schijnt te zijn geweest.
Sprekende over den geldelijken onderstand door Engeland aan Zweden verleend, zei de Moniteur-. »dap-pere en ongelukkige Zweden, dit geld is voor u al heel ongelukkig geweest. Wil Engeland de schade betalen, die het u berokkent aan uw handel, uw eer, uw bloed, toch voelt gij wel, dat gij u diep hebt te beklagen, wijl gij alle achting en aanzien hebt verlorenen
252
TWJiEDE liOKK.
zonder eenige hulp of verdediging ten speelbal zijt ge-woden voor een ziekelijlcen koning.quot;
Generaal Kapp, aide de camp van bonaparte, werd, met een voldoend garnizoen, te Dantzig gelaten, onder den titel van goavernear. Hij was eea dapper en braaf man, in zijn manieren door en door soldaat, die eenvoudig zijn plicht vervulde en zich weinig bekommerde om hetgeen er om hem heen gebeurde, dat hem niet aanging. Zjin meester heeft in hem een zijner trouwste dienaren gekend.
De keizer achtte het uoodig den nieuwen toestand van Polen, onder den koning van Saksen te helpen handhaven en voegde daarom bij het poolsche een transch garnizoen. Hier kommandeerde maarschalk Davoust. Terwijl Bonaparte aldus hier en daar een fransche legeraf-deeling liet blijven, boezemde hij natuurlijk overal een heilzaam ontzag in, hield zijne soldaten een weinig aan het werk en Frankrijk leed niet onder het overgroote getal militairen, die niets te doen hadden. De keizerlijke staatkunde, die eene zeer veroverende staatkunde was , achtte het daarenboven geraden, zijne soldaten zoo ver mogelijk van hunne haardsteden verwijderd te houden. Op die wijs gelukte het hem , den Franschman zoo van zijne betrekkingen te vervreemden, dat hij langzamerhand alleen aan zijn keizer, de glorie en helaas! ook aan buit of roof\' begon te denken. Zoo wüs Uonaparte zelf de oorzaak, .dat Europa met geestdrift deelnam aan de kroistoclit van 1814 en 15, waarbij het wegjagen van den gehaten franscben soldaat de algemeene leus der verbonden legers was.
Na zijn terugkomst werd de keizer weer op allerlei manier gevleid. Men potte zich uit in liet zoeken naar nieuwe loftuiting, die hij met een onverstoorbare zelfge-
253
TWKEDE BOEK.
noegzaamheid aauhoorde. Scheen hij er soms onverschillig voor, dit was niets als schijn, want wie hem eenigs-zias kenden, wisten wel, hoe hij op lof en vleierij, van welken kant dau ook, was gesteld. Daar waren lieden, die invloed op hem oefenden, enkel en alleen, omdat zij een vleiend woord goed te pas wisten te brengen, en elke bewondering, al kwam zjj soms heel onnoozel of onhandig voor den dag, werd met gretige hand aangenomen.
Op 10 Augustus werd aan den senaat mededeeling gedaan , dïit Tailleyrand was verheven tot do waardigheid van vice-grand-électeur en Berthier tot die van vice-trrootconnétahle. Generaal Clarke werd aan het ministerie van oorlog geplaatst en vond daar ruimschoots gelegenheid, om die bewondering ten toon te spreiden, waar ik zoo even van sprak. De gewoonte van den keizer, om de oorlogszaken bij voorkeur zelf te behandelen, het verstandig beleid van den majoor-generaal Bertbier en de uitstekende administratie van den chef van het materieel, generaal Dejean , maakten , dat generaal Clarke niet bijzonder veel talent behoefde te ontwikkelen, iets wat hem dan ook niet gemakkelijk zou zijn gevallen. Hij was oplettend, nauwkeurig, eerlijk, en vol toewijding, en dat was genoeg.
Eiken morgen hoorde men van militaire bevordering en belooning, zoodat de hebzucht en eerzucht krachtig levendig werden gehouden. De zittingen van het Wetgevend Lichaam werden geopend met eene schitterende redevoering van den voorzitter, den heer Pontanes, over de waarlijk voorbeeldelooze grootheid van ons vaderland. Ken aantal wetten werd der vergadering voorgelegd, het budget bracht den bloeiei:den staat onzer financien helder aan het licht en op onderscheidene punten des lands werden vele en groote publieke werken voorbereid. De
254
TWEEDE BOEK. 255
oorlogscontributien betaalden alles en Frankrijk werd verfraaid en verbeterd, zonder de koorden vhu de beurs los te lauken. De keizer, die in het Wetgevend Lichaam tot geheel Frankrijk sprak, maakte melding van 517!) officieren en 130,000 soldaten , die Imjgsgevaugen waren gemaakt, van de verovering van Pruisen, van het fran-sche legerkamp aan de oevers van de Weichsel, van den val van Engelands gezag en deelde ten slotte ruimen lof uit aan het volk, dat al die dingen, door zijn bereidvaardig gehoorzamen, mogelijk had gemaakt. «Fran-schen!quot; zoo zei hij, »gij zijt een goed en groot volk, ik ben tevreden over u!quot;
Die opening was altjjd een luisterrijke plechtigheid. De zaal werd prachtig versierd, de kleeding der afgevaardigden blonk van gouden borduursel, het hof vertoonde zich in groot gala en de keizer zelf schitterde van goud en diamanten. Schoon hij altijd te haastig was bij dergelijke gelegenheden, de luisterrijke pracht vergoedde veel van wat er aan deftige waardigheid ontbrak. Wanneer Bonaparte den voor hem opgerichten troon naderde liep hij steeds hoe langer hoe gauwer. Hij vertoonde geen wettigen souverein , rustig plaats nemend op den troon zijner vaderen, maar een machtig meester, die altijd, als de kroon zich op het hoofd plaatste, het te Milaan forsch gesproken woord herhaalde: wee, wie haar zou durven aanraken!
Wat het meest hinderde in dergelijke gevallen was zjjn slechte uitspraak. Gewoonlijk liet hij de rede, die hij wilde houden, door een ander opstellen; Maret was meest met die taak belast, soms ook Vignaud, een enkele maal Fontanes. Dan deed hij zijn best, om het stuk van buiten te leeren, maar slaagde daar heel slecht in. Het slot was, dat hij de rede voorlas van een papier, waarop die met zeer groole letters was geschreven , om-
TWEEDE HOEK.
dat hij met kleine letters in het geheel niet te recht kon. Hij oefende zich vooruit iu de voordracht, maar had geen geduld en las raet doffe stem eu nauwelijks geopenden mond. Vandaar dat zijn taal, vreemder dan die van den vreemdeling, iets onaangenaams, laat mij zeggen , iets gemeens kreeg. Ik heb meer dan eens hoo-ren zeggen, dat men er haast verlegen meê werd, als men hem hoorde , en ik zelf had ook dikwijls een gevoel van geheime ergernis, als een fransch keizer zoo slecht met zijn taal op de hoogte was.
De feesten op 15 Augustus waren schitterend. Het hof, dat zich zoo rijk mogelijk had getooid , woonde een concert en ballet bij in het paleis. De salons der Tui-lerien waren vervuld met een tal van gasten, de een al prachtiger uitgedost dan de ander. Gezanten waren er, groote heeren uit geheel Europa, prinsen en koningen , die, al was ook de waardigheid nieuw, toch den slag er van toonden een vorstelijken luister bij te zetten aan bet feest. De vrouwen straalden van schoonheid, de eerste toonkunstenaars, dansers en danseressen gaven hunne gaven ten beste, zoodat het waarlijk een feest scheen te zijn uit de oostersche tooverwereld. In de stad hadden allerlei volksvermaken plaats. Het volk, altijd vroolijk als het bij buitengewone gelegenheden ia grooten getale bijeen is, vermaakte zich kostelijk met il\'uminatie, vuurwerk, muziek en wat niet al. Nergens echter hoorde men gejuich of geroep ter eere van den keizer. Het scheen wel, dat men hem vergat, bij het feest, dat hij liet vieren, terwijl iedereen deel nam aan de algemeene vreugde, met die luchtige opgewondenheid, die van de Franschen het lichtzinnigste, maar te gelijk het beminnelijkste volk maakt van de geheele wereld. Ik heb En-gelschen gezien , die met de grootste verbazing getuigen waren van die aan dartelheid grenzende vrooiijkheid,
256
TWKJiUIi BOJSK.
waarbij \'de goede orde geen oogenblik werd verstoord en bet onderscheid tusschen rang ea stand schier geheel scheen uitgewischt. Vrouwen en kinderen mengden zich tusschen de joelende menigte en zij waren er veilig en vrij. Wie elkander nooit gezien of gesproken badden wandelden onder een opgewekt gezang met lachende gezichten langs de straten, als waren er allen op uit, bij te dragen tot de ulgetueene vreugde , zooveel zij maar konden. Zulke dagen zijn bijzonder geschikt, om een vorst, die weinig gewoon is dieper door te denken, op het dwaalspoor te brengen, eu hem te doen gelooven, dat dit uitbundig gejuich eu gezang het gevolg is van een hartelijke ingenomenheid met ziju persoon ot bewind. Gelukkig als zij, ia stede van enkel naar die klanken te luisteren, te rade gaan met hun geweten en zich ernstig afvragen, ot zij al die liefde en gehechtheid, die het voik schijnt aan den dag te leggen, werkelijk verdienen. De boofsclie vleierij is ook op dit punt opmerkelijk. Daar was er meer dan een onder de hovelingen, die zich haastte, den keizer te vertellen, hoe gelukkig het volk dien dag was, en hoe het zijn naam zegende om al dat geluk! Of bij er zelf door misleid werd — ik weet het niet. Naar het uiterlijk te oordee-len liet het hem vrij onverschillig. Bonaparte gaf\' niet veel om hetgeen men hem op die wijs kwam vertellen en vroolijk zag men hem bijna nooit.
Er kwamen in die maand vrij wat duitsche prinsen aan het hof, sommigen alleen om den keizer te bezoeken, anderen om eenige gunst te vragen voor zich zeiven of voor hun weinig beteekenend landje. De prius-voorzitter van het Rijnverbond kwam ook te Parijs, om het huwelijk van de prinses Katharina van Wurteinberg in te zegenen. Dit had plaats 21 Augustus. Zij was, naar ik gis, twi\'sti\'jT j-rron en 7!r■•; cv aardig uit, schoon voor haar
kémusat , Gvde uk schriften, li. 17
257
TWKKUE liOKK.
leeftijd zoo gezet, dat men onwillekeurig dacht, dat zij haren vader, den koning van Wurtemberg, zou navolgen, die zoo zwaarlijvig was, dat hij geen gewoneirstoel kon gebruiken eu dat een halve cirkel uit de tatel was gesneden, wijl hij anders, onder het eten, geen raad wist met zijn buik. Die koning was een zeer geestig, maar te gelijk zeer slecht mensch. Zijne onderdanen verfoeiden hem. Men zegt, dat er meer dan eens een toeleg op zijn leven werd beproefd. Thans is hij dood.
Het huwelijk tusschea de wurtembergsche prinses en koning Jérome werd met grooten luister in de Tuilerien voltrokken. De burgerlijke plechtigheid had plaats in de galerij van Diana, terwijl op Zondag 23 Augustus de kerkelijke inzegening in de kapel geschiedde. De prins en prinses van Baden waren er ook voor overgekomen. Zij was mooier geworden, maar de keizer scheen zich weinig met haar te bemoeien. Ik heb later nog iets over haar te zeggen. Tegen het laatst van Augustus keerden de koning en koningin van Holland uit het Zuiuen terug, in goede onderlinge verstandhouding, zou men zeggen, maar beiden nog zeer bedroefd over het geleden verlies. De koningin was zeer mnger en ondervond al de onaangename gewaarwording van de eerste weken van zwangerschap. Zij was nog niet lang te Parijs, of men vond er behagen in, haar mau ongerust te maken en te zinspelen op haar verblijf aan het bad. Noch hare treurigheid over den dood van haar kind, noch haar blijkbaar lijdende toestand wekten eenig medelijden bij de vijanden der ongelukkige vrouw. Als zij vertelde van hare uitstapjes in het gebergte, van het genoegen, dat zij gesmaakt had in den omgang met den heer Decazes, wist men den argwaan van Louis op te wekken. Hg wenschte zijn vrouw en kind meê naar Holland te nemen en zij stemde daarin toe; maar de keizerin, die met
258
TWEEDE BOEK.
smart de getuige was van deu ziekelijken toestand harer dochter, riep eenige geneesheerea ia consult en kreeg van allen de verklaring, dat liet hollandsche klimaat boogst gevaarlijk was voor de koningin in hare tegen-woordigen staat, en de keizer beval, dat moeder en kind tot nader order te Parijs zouden blijven. De koning onderwierp zich, maar duidde het zijn vrouw zeer ten kwade. dat hij genoodzaakt werd alleen heen te gaan en deed haar verwijtingen hoorea , die voor goed de scheiding in het leven riepen. »Van dat oogenblik af,quot; zoo heeft zij mij zelve gezegd, »heb ik gevoeld, dat mijn ongeluk onherstelbaar was en mijn leven voor altijd bedorven. Ik kreeg een afkeer van den troon en haatte wat men mijn fortuin noemde, zoodat het mij dikwijls voorkwam, of alles om mij heen gestorven was.quot;
ïwee plaatsen in de akademie, die door deu dood van den dicliter le Brun en den geleerde Dureau de la Malle, open waren gevallen, gaven nog al stot tot gesprekken in de salons. Men noemde hier en daar Chateaubriand, De keizer was zeer tegen hem ingenomen en de schrjj-ver, die den weg der beroemdheid bewandelend, te gelijk zich aansloot bij de partij, wier ingenomenheid niet het tegenwoordig bewind van zeer twijfelachtig gehalte was, voerde een soort van oppositie, die zich vermaakte met het booze humenr van den keizer. De akademie, die toen nog al eenige elementen in zich had van het oude ongeloof, afkomstig van de wijsgeeren uit het laatst der voorgaande eeuw, had ook weinig op met den man , die de banier des geloots hoog geheven hield. Wie Chateaubriand kenden zeiden, dat dit geloot\' geen zeer krach-tigen invloed oefende op zijn handel en wandel. Men vond hem ondragelijk trotsch. De vrouwen, die nieêge-sleept werden door zijn talent, zijne manieren en aangenaam uiterlijk, wedijverden met elkander om het bezit
259
T WK li Oli ÜÜKK.
zijnor vriandschap en men zei, dat liij daar volstrekt niet ongevoelig voor was.
Het Wetgevend Lichaam werkte rustig door, keurde de wetten goed, die Bonajiarte door den staatsraad liet indienen , en de administratieve regeling van het keizerlijk gezag vond uiet de minste tegenkanting. Zeker vnu het gezag door de kracht van zijn genie en door de geschikte medewerking der leden van den staatsraad , was Bonaparte overtuigd, dut hij Frankrijk wettig regeerde, ook als het land onder die regeering het stilzwijgen moest bewaren. Het oude tribunaat had altijd nog iets zeltstaudigs, vormde een soort van oppositie eu stond in den weg. De keizer liet dus door den senaat een besluit goedkeuren, waarbij de leden van hot tribunaat overgingen naar het Wetgevend Lichaam, zoodat die minder welkome instelling gesloten werd. De redevoeringen bij deze sluiting gehouden zijn nog al opmerkelijk. Men hoort niet verwondering , hoe de menschen den moed hebben, tegenover elkander komedie te spelen, ofschoon de gewoonte hier ook al veel schuld aan heeft. De staatsraad Bérenger, die met enkelen zijner medeleden de sluiting officieel bijwoonde, begon met de verklaring, dat het tribunaat onschatbare diensten had bewezen en dat men het Wetgevend Lichaam moest geluk weuschen met zijn verhevene aanwinst. De voorzitter bedankte namens al de tribunen en verzekerde, dat die woorden met innige dankbaarheid vernomen werden en dat bet tribunaat volkomen begreep, welke de voordeelige zijde der verandering was. Een tribuun, mijnheer Carrion-Nisas , stelde voor een adres van dankbetuiging te richten aan den keizer voor al de blijken van welwillendheid, die het tribunaat van hem had mogen ontvangen. In dat adres moest het voor allo volken te lezen staan, dat het tribu-uaat het besluit zijner ontbinding zonder smart en zon-
200
TWEEDE BOEK.
der ongerustheid Ternomeu had en dat de liefde voor den monarch nooit zou verzwakken. Met algemeene stemmen werd dit voorstel aangenomen. Do voorzitter van het tribunaat werd tot lid van den senaat benoemd \').
In die dagen riep de keizer ook een rekenkamer in het leven en maakte Barbe-Marbois president.
261
De keizer van Oostenrijk hertrouwde in September met zijn voile nicht, dochter van ilen aiutshertog Ferdinand. Kort daarop kwam zijn broeder, de tegenwoordige groothertog van Toskane , te Parijs. Gedurig verschenen er nieuwe vorsten en prinsen aan ons hof. Tegen het einde van September werd er besloten, dat er een uitstapje zou worden gemaakt naar Fontainebleau, waar niet groote
\') Overeenkomstig de jjliilosophisclie regeeringsplp.rnen vim cligt;n abt Sieyes werd in 1799 liet Tribunaat in het leven geroepen, dat eeu waarborg kou moeten lieeten voor de vrijheid. JJouapane als eerste consul liet de namen in leven , maar omsehreel cu regelde ieders werk in de staatsmachine liet Consulaat had alleen recht wetten voor te dragen , het Wetgevend Lichaam en het Tribunaat waren da wetgevende macht. Het eerile telde 300 , het tweede 100 leden. Aan het Tribnnaat werd opgedragen do voorgedragen wetten te beoordeelen , het Wetgevend Lichaam moest dan de voorstellen van het Tribunaat, zonder discussie, aannemen of verwerpen. De leden van het Tribnnaat moesten 25 jaren oud zijn en ontvingen eeu traktement van 15,000 fr. Zij werden uit een zoogenaamde nationale lijst, iu de departementen opgemaakt, gekozen door deu senaat. Een vijfde dsel trad jaarlijks af, maar was herkiesbaar. Behalve het recht om de wetten te onderzoeken bezat het Tribunaat ook dat van aan de regeering voorstellen te doen. Wijl het daar nog al eens gebruik van maakte tlond het Bonaparte al spoedig in deu weg. Caruot, Benjamin Constant e. a. vonden in het Tribunaat nog de eenig\'i gelegenheid, om eenig staatlcnndig gewicht in de schaal te leggen, en Bonaparte wist het spoedig zoo ver te krijgen, dat de senaat hoogst onbeduidende personen in het Tribunaat bracht, zoodat dan ook reeds in 1801 de onalhaukelijkheid zou weinig meer beteekende, dat alleen Caruut zich verklaarde tegen de verhetting van den eersten consul tot keizer. Nauwelijks was de keizerstroon beklommen o( het Tribnnaat werd in ledental tot 50 verminderd , de bevoegdheid er van geheel gewijzigd en eindelijk in 1807 de gehe»le inrichting opgeheven, zou.iat eok aan j-on ichijn vaa vrije oppositie een einde kwam. Vkrt.
TWEEIMC BOEK.
pracht feesten zondeu worden gevierd ter eere van het huwelijk der westfaalsche majesteiten. De voornaamste toonkr.nstenaara en acteurs werden daar heen gezonden en al wie tot het hof behoorden kregen last de meest mogelijke weelde en pracht ten toon te spreiden. De keizerlijke prinsen en prinsessen, die er met hun gehee-len hofstoet heen togen, moesten er hun eigen tafel hebben , evenals de grootwaardigheidbekleeders en enkele ministers.
De keizer en de keizerin vertrokken 21 September. Kort daarop kwamen de koninginnen van Holland en Napels, de koning en koningin van Westfalen, de groothertog en hertogin van Berg, prinses Pauline, Madame-mère , de groothertog en hertogin van Baden, de prinsprimaat, de groothertog van Wurtsburg, de prinsen van Mecklenburg en Saksen-Cobm-g en nog een tal andere grootheden. Tailleyrand, die een eigen tafel moest houden , de minister van Buitenlandsche Zaken, de sekre-taris van staat Maret en eenige grootofficieren van de kroon en maarschalken verschenen ook. Mjjn man ging meê, met eenige kamerheeren en hofdames. De hofmaarschalk Duroc had allen schriftelijk uitgenoodigd. Ik kwam juist uit Aken en stond ook op de lijst, zoodat ik mij haasten moest, om, na mijne moeder en kinderen even te hebben gezien, voor mijn toilet te zorgen. Ik vond mijn man te Fontainebleau.,
262
HOOFDSTUK XXVI.
MACHT VAN DEN KEIZEll. — WEDERSTAND DER ENGELSCHEN. — LEVEN DES KEIZERS TE FONTAINEBLEAU. — SCHOUWBURG. —
TALMA. — KONING JÉROME. — DE PRINSES VAN BADEN. -
DE GROOTHERTOGIN VAN BERG. —• DE PRINSPS BORGHESE. -
CAMBACÈRES. — DE VREEMDE PRINSEN. — SPAANSCIIE ZAKEN. —i- MEENING VAN TAILLEYRAND. — DE HEER DE RE-MUSAT, HOOFDINTENDANT VAN DE SCHOUWBURGEN. — FORTUIN EN KWELLING VAN DE MAARSCHALKEN.
Was iemand, die nergens van wist, te Fontainebleau gekomen, had hi] de schitterende weelde gezien, die daar werd ten toon gespreid, en naast die weelde den ootmoe-digen eerbied door koningen en prinsen aan den heer en meester bewezen, hij had niet anders kannen denken, als dat hier op den schoonsten troon der wereld een man was gezeteld, wien al die heerlijkheid toekwam, niet alleen door zijn macht, maar ook door het recht van geboorte. Bonaparte was toen koning voor allen, koning ook voor zich zeiven; hij vergat het verleden en vreesde niet voor de toekomst. Met vasten tred ging hij zijn weg, zonder eenigen hinderpaal voor zich te zien, of met de vaste overtuiging, dat hij eiken hinderpaal omver zou kunnen werpen. Het kwam ons allen voor, en zeker hem zeiven ook , dat hij niet kon vallen, als door een zóó onvoorziene on vreemde gebeurtenis, dat aller belang mee-
TWHKDE BOEK.
bracht, dat hij staande bleef, zou niet alles in zijn val worden meegesleept en verpletterd. En werkelijk, hij — de meester of de vriend van alle vorsten op het vaste land, door banden van allerlei aard aan meer dan één regeereud huis verbonden, verzekerd van Europa, door de verdeeling, die hij zelf had gemaakt, onbeperkt gebieder over al de hulpbronnen van Frankrijk, gewapend met een overvloeiende schatkist, in de volle kracht van het leven, door allen bewonderd , gevreesd en vooral gehoorzaamd — hij scheen boven alle bezwaren verheven te zijn. Toch knaagde er een worm aan den wortel van den zoo luistervol bloeienden boom. De fransche revolutie was een feit, waar rekening meê moest worden gehouden ; zij had de geesten niet in beroering gebracht met het doel, om aan willekeur en despotisme vrij spel te laten. De vooruitgang, de verlichting, de vrijheidszin, allen met elkander kantten zich tegen die schitterende macht, die haren grootsten steuu moest zoeken ia hetgeen, wat met de grootste en edelste beginselen der revolutie streed. Het brandpunt van dat alles lag in Engeland en tot zegen voor de wereld bestond er een sclieidsmuur, die zelfs Bonaparte niet verwijderen kon. Een kleine breede zee, een strook van den oceaan heeft de beschaving der wereld beschut, heelt gemaakt, dat zij, hoe ook verdrukt, toch niet ten onder ging in den strijd tegen despotiek geweld.
Het engelsche gouvernement, dat waarlijk nog niet veel voorspoed had gehad op zijae ondernemingen tegen Bo-napartes macht, maar dat daarom toch nooit den moed verloor, vond altijd nieuwen en krachtigen steun in den opgewekten volksgeest. Het engelsche volk, gekrenkt in zijn trots en benadeeld in zijn nijverheid, was tot elk offer bereid, dat door het ministerie werd verlangd. Groote sotmneu werden er besteed aan de uitiueiding der marine,
2G4
rWKKDE HOEK.
die in staat moest worden gesteld, geheel het vaste land van Europa te blokkeeren. De koningen, die de kracht onzer artillerie hadden leeren kennen, onderwierpen zich aan het verbodsstelsel, maar de volken leden er onder; dagelijksche levensbehoeften, weeldeartikelen, die door gewoonte de kracht van behoefte hadden gekregen, alles werd duur en moeilijk te krijgen en strekte dus Engeland ten bondgenoot tegen ons. Men morde te Petersburg, langs de kusten vau de Oostzee, in Holland, in de fran-sche havens. De ontevredenheid, die zich niet durfde uiten, wortelde, juist door dien dwang, te dieper in het gemoed, om eens met te grooter kracht los te barsten. Toch kwam er van tijd tot tijd iets van aau het licht, bljjkens de dreigende verwijten, die door ons gouvernement aan onze bondgenooten werden gericht. Wij wisten weinig van wat er buiten ons land gebeurde. De dagbladen lagen te sterk aan banden, dan dat zij ons tot trouwe gidsen konden dienen op het gebied der waarheid en der onpartijdigheid; nu en dan echter bracht de Mo-niteur ons op de hoogte, ten aanzien van het verzet der volken tegen den keizerlijken wil. Koning Louis had biltere verwijten moeten hooren over de toegefelijkheid, waarmee hij in Holland te werk ging, en toen hij de laatste maal er weêr heen was gegaan had de keizer hem duidelijk te verstaan gegeven, dat geen het minste blijk van verzet of ongehoorzaamheid kon worden geduld.
»Holland,quot; las men in de Moniteur, »mag met Engeland in geen betrekking staan van welken aard ook. De engelsche handel moet alle havens op het vaste land gesloten vinden. .\'De Engelschen moeten als vijanden buiten het gemeene recht worden gesteld. Daar zijn volken, die niets anders weten te doen als klagen; men moet met moed en volharding liet lijden kunnen uitstaan, indien men daardoor den vijand schade doel; en hem dwingt,
265
TWKKDK BOEK.
zich te ticliikkeu uaar du üegiuseleu, die geldig zijn voor al de volken van het vaste land. Had Hollaud terstond na de blokkade zijne maatregelen goed genomen, wellicht was dan de vrede met Engeland reeds gesloten.quot; — Op een anderen tijd trachtte men den aanval op onze vastelands-vrijheden , zooals men zei, in het oog der menigte verdacht te maken. Het engelsche gouvernement werd, om zjjne ons vijandige staatkunde , vergeleken bij Marat. »Wat heeft die gedaan, dat harder en gruwzamer was? Wenscht men aan de wereld dan het .schouwspel te laten zien van een oorlog, waar nooit een einde aan komt ? De heerschzuchtige aristokraten, die de engelsche staatkunde leiden, zullen het einde vinden van alle dolzinni-gen, zij zullen den vloek van hun land, dei) haat der volken oogsten.\'\'
Als de keizer zoo losging op de aristokraten vleide hij tegelijk de demokratische neigingen , die onder het volk werden gevoed, door zich van bekende revolutionaire frasen te bedienen. Gelijkheid, niets als gelijkheid, dat was het woord . waardoor hij één bleef met de revolutie , waar hij uit geboren was. Voor zich zelf vreesde hjj haar niet, hij wist wel, dat de ijdelheid, die hij krachtig opwekte, hem waarborg genoeg schonk. Bonaparte is juist daarom een zoo geheel eenig mensch geweest, wijl hij zijn tijd door en door kende en bestreed. Met volkomen vrijen wil koos hjj zich den moeielijken weg, die hem in tegenspraak bracht met den heerschenden geest. Meer dan eens verklaarde hij, dat hjj de revolutie stuitte in haren loop en dat zjj na hem zich weêr zou gaan verheffen. Hij verbond zich met baar, om haar te onderdrukken, maar hij heeft zijne krachten overschat.
De Engelschen, verontrust over de bereidvaardigheid , waarmee de meor verleide dan overwonnen czaar instemde in het stelsel des keizers, angstvallig acht gevende op de
266
TWREDF. HOICK.
beweging, die in Zweden ontstond, en de ingenomenheid, die Denemarken tegenover ons duidelijk betoonde, rustten een belangrijke vloot uit, om Kopenhagen te bombardeeren, eu nameu de stad zelfs in. De kroonprins, krachtig ia de liefde van zijn volk, verdedigde zich dapper en zette den strijd voort na de hoofdstad te hebben verloren. De Engelscben werden daardoor genoodzaakt de plaats weder te ontruimen en zich tevreden te stellen met de blokkade. De oppositie in Engeland keurde deze expeditie af en de keizer vleide zich, dat een heftige discussie in het parlement hem van dienst zou kunnen zijn. Hij kende de engelsche constitutie nief en dacht, dat de oppositie, als zij krachtig voor den dag kwam, gevaarlijk voor het land zou moeten worden. Als hij de dreigende artikelen las in den Morning Chronicle, .dan waande hij, dat het gouvernement zijn ondergang nabij was, maar werd gedurig teleurgesteld. Al het vaur verdween in rook en het ministerie werd altijd weder gesteund in het voortzetten van den strijd. Hoe is Bonaparte wel buiten zich zelf geweest van toorn, als hij de parlementsdebatten las en de geduchte aanvallen, die tegen zijn persoon werden gericht. Wel zocht hij zich te wreken, door gehuurde schrijvers, die te Londen voor hem aan het werk werden gezet, maar dit gaf een penne-strijd en niets meer. Wie de engelsche bladen vertaalden en hem de vertaling moesten ter hand stellen, beefden , als zij hem naderden en ongelukkig, wie iets met hem had te bespreken, als hij juist een engelsche courant gelezen had.
Wij waren bijna eiken dag in de gelegenheid dat kwade humeur aan \'t werk te zien, en zeker was niemand meer te beklagen, dan hij, die voor de keizerlijke vermaken zorgen moest. Mijn man heeft dat ondervonden , /.ooals
267
TWEKDE nOKK.
Qjeu zal meu, waar ik liet leven te Foutaiuebleau ga be-scbrijven.
Zoodra de }»enoodigde gasten bijeen waren , werd hun allen een soort van regleraeot voorgelezen, waar men zich aan te houdoB had. De verschillende avonden van de week moesten worden doorgebracht bij de onderscheidene hooge personages. De keizer ontving één avond. Eersh werd er muziek gemaakt, later gespeeld. Twee malen in de week was er komedie, een avond bal bij de groothertogin van lierg, dan een bal bij de prinses Borghèso en eindelijk receptie bij de keizerin, waar ook gespeeld werd. De prinsen en de ministers moesten diners geven , waartoe de medereizigers bij beurten werden uitgenoodigd. De hofmaarschalk had eiken dag tatel voor vijf en twintig gasten, de hofmeesteres even zoo, en zij, die op den een of anderen dag geene uitnooding hadden ontvangen, aten te -zamen aan een gemeenschappelijken disch. Koningen en prinsen konden niet bij dm keizer eten, tenzij hij hen zelf had gevraagd; hij behield zich het recht voor, met de keizerin alleen den maaltijd te gebruiken of daarbij te noodigen, wie hij goedvond. Op bepaalde dagen werd er gejaagd, waarvoor men ook moest zijn uitgenoodigd. Men maakte ik dat geval de jacht mee te paard of in zeer elegante, lichte rijtuigen. De keizer kwam op den inval, dat de dames ook een jachtkostuum moeshebben en de keizerin vond dat denkbeeld uitstekend. De beroemde Jdames-kleermaker JLeroi Jwerd uitgenoodigd een kostuum te bedenken en hij leverde er een, dat allerprachtigst was. Iedere vorstin had eene bepaalde kleur voor zich en haar huis. Het kostuum van de keizerin was purperkleurig met goud geborduurd, een baret met gouden rand en witte veeren. Al de hofdames waren dus ook in het purper. De koningin van Holland koos blauw met zilver, mevrouw Murat rose met zilver, de
268
twkl.ue boek.
prinses Borghèse lila, ook met zilver. De kleediug bestoud uit eeu tuuica vjiu fluweel over een wit satijnen rok, fluweelen laarsjes vau de kleur der tunica. eeu baret eveneens gekleurd en eeu witte sjerp. De keizer en bet gebeele gevolg droegen groen met goud of zilver. Het moet gezegd worden, dat al die dames en heereu, in hunne fraaie kostumes te paard of\'in rijtuigen gezeten, in de schoone dreven der bosscben van Fontaiuebleau een prachtige figuur maakten.
De keizer hield meer vau de jacht, wijl hij daardoor gedwongen was, beweging te nemen, dan om het jachtgenot zelf. Hij maakte er volstrekt geen werk van, het opgejaagde wild te volgen, maar zette ziju paard in galop en reed, waar het hem goeddacht. Het had er soms iets van, of hij geheel vergat, waarom hij eigenli)k was uitgereden, zoo kon hij zich, bij den lommerrijken rit, aan allerlei droomerijen overgeven. Hij zat gemakkelijk te paard, maar zuuder veel bevalligheid. Men dresseerde voor hem arabische paardeu, waaraan hij boveu anderen de voorkeur gaf, wijl zij in eeu oogenblik tot staan zijn te brengen en het aanstonds in Hinken galop weten te zetten. Niets was hem liever dan eeu steile helling in galop af te rennen op het gevaar af van een doo-delijken val te doen Nu en dan viel hij, maar er werd nooit van gesproken, omdat hij daar niet graag aan herinnerd werd. Kort voor de reis naar Fontaiuebleau heb ik hem ook dikwijls paarden van den bok zien rijden , maar vond het dan minder wenscholijk in het rijtuig te zitten, omdat hij gewoonlijk den draai bij da hoeken veel te kort nam en er niet van hield, behoorlijk uit te halen. Hij beweerde, dat voor hem geen hinderpaal bestond, dien hij niet te boven kvvaui. Op St. Cloud kreeg hij eens den inval om vier paarden te rjjden met lang span, maar hij reed al spoedig zoo ou-
269
TWEEDE HOÜK.
handig tegen een hek, dat het rijtuig met de keizerin en enkele hofdames er in, omkantelde. Gelukkig bezeerden zij zich niet, terwijl hij drie weken last had van een verstuikte hand. Sedert dien tijd heeft hij de teugels nooit weer opgevat, en zei lachende, dat het beste was, dat ieder maar bij zijn vak bleef. Hij stelde weinig belang in den afloop van de jacht, maar was toch zeeluit zijn humeur, als het hert wist te ontkomen. Durfde men dan te zeggen , dat de honden op het dwaalspoor waren geleid, omdat hij zelf een anderen weg had ingeslagen , dan was het geheel mis. De minste mislukking maakte hem dagen lang boos.
E»ea als overal werkte hij ook te Pontainebleau zeer druk. Tegen 7 uren stond hij op, hield de gewone levér, ontbeet alleen en bleet, op de dagen, dat er niet werd gejaagd, tot 5 of 6 uren in zijn kabinet aan het werk. De ministers en de leden van den staatsraad kwamen uit Parijs, alsof het hot op St. Cloud was. Om afstand gaf hij niet en daar waren er velen, die des Zondagsmorgens , haast nog in den nacht, van Parijs op reis gingen, om tegenwoordig te zijn bij de receptie, dooiden keizer gewoonlijk na de mis gehouden. Wie dan die reis hadden gedaan bleven in de galerij van het kasteel, waar de keizer wandelde en nu met den een dan met den ander sprak , terwijl de meesten heengingen, zonder dat hunne kosten en vermoeienis ook maar met een enkel woord werden beloond.
Terwijl de keizer in zijn kabinet bleef ontbeet de keizerin , altijd even smaakvol gekleed, met hare dochter en hofdames, en ontving later in hare salons bezoek van de gasten, die in het kasteel logeerden. Wie er lust in hadden mochten daarbij werk meebrengen en dat was waarlijk een groote tegemoetkoming bij het hoogst eenzelvige en weinig beduidende leven. Mevrouw Bonaparte
270
TWEEUK BÜKK.
zat niet graag alleen en werkte bijna nooit. Tegen 6 uur ging men weg en begon haar toilet, gelijk ook het onze. Dat was natuurlijk altjjd een zaak van gewicht. Vele kooplieden uit Parijs hadden hnnne koopwaren overgebracht naar Fontainebleau en maakten er goede zaken mee, terwijl zij die ons in onze kamers kwamen aanbieden. ïusschen 5 en 6 uur kwam de keizer dikwijls bij zijne vrouw en haalde haar af tot een rit vóór het diner in een open rijtuig. Om 6 uur werd er gegeten en men ging naar de schouwburgzaal of naar die onder de hooge gasten, die dien dag er meê belast was, ons pleizier te doen.
J)e prinsen , maarschalken, grootofficiers en de kamer-heeren, die voorgesteld waren, mochten hunne opwachting maken bij de keizerin. Men tikte aan de deur en de kamerheer vau dienst diende den bezoeker aan ; de keizer zei: »laat binuen komen!quot; en men ging binnen. Was het eene dame, dan ging zij zitten, zonder ceu woord te zeggen, de heeren bleven stacn en schaarden zich langs den muur. De keizer liep gewoonlijk op en neêr, nu eens zwijgend en peinzend voor zich ziende, alsof er niemand in het vertrek was, dan weder een vraag doende aan den een of ander, waar altijd een zeer kort antwoord op moest volgen, soms ook een geregeld gesprek aanknoopend, waarbij hij meeat altijd alleen het woord had, wijl hij zich zelf\' graag hoorde en de taak , om een gewoon gesprek met hem te voeren, zeer moeie-lijk was. Bij zijne recepties ging het altijd op dezelfde manier. Men verveelde zich met hem en hij verveelde zich met ons. Meer dan eens beklaagde hij zich daarover, alsof het zijn eigen schuld niet was, dat men zich in zijn bijzijn nooit geheel op zijn gemak gevoelde. »Het is een wonderlijk ding,quot; zei hij, »ik heb een groot gezelschap verzocht te Fontainebleau, ik dacht, dat men
271
TWEEDE HOEK.
zich zou vermaken , ik heb er alles voor geregeld, en ik zie uiets uls luuge gezichteu om mij been, zooJat eigenlijk niemand pleizier beeft.quot; — »Dut komtuntvvoordde Tailleyraud, »omdat bet pleizier zicb niet bij trommelslag laat kommandeeren , en dat het net is, of gij even als iu liet leger gedurig roept: »Komaan, dames en bee-ren, vooruit!quot; Ilii was in een uitstekend humeur, toen Tailleyraud hem dat zei en nam bet dus niet kwalijk. Nu mocht Tailleyraud. die soms uren met hem praatte, nog al iets neggen, maar wanneer men met een grooten kring in de salon.i was , hield ïailleyrand zich even stil als de anderen.
Wie op dien tocht de lastigste post bad was mijn man. Tooneelvoorstelliugen en concerteu kwamen geheel voor rekening en verantwoording van den eersten kamerheer , wien de zorg was opgedragen voor hetgeen den noode te vermaken kei/.er vermaken moest. Ik durl zeggen, dat bij onder ben behoorde voor wie het uitstapje naar Fontainebleau werken was.
De keizer verlangde twee tooneelvoorstellingen iu de week van de acteurs van de Comédie-Franfaise, een enkele maal afgewisseld door de italiaansche opera. Men gaf bijua uiets als de treurspelen van Corneiile, soms ook van lia-cine, — maar dat zeer zelden — van Voltaire, waar Bonaparte veel meê op had. Nadat bet repertoire voor de voorstellingen was opgemaakt en officieel goedgekeurd, terwijl daarbij werd bepaald, dat de beste acteurs meê zouden gaan uaur Fontainebleau, moest er zorg worden gedragen, dat de komedie te Parijs geen avond stil stond. Dikwijls echter gebeurde bet, dut uit louter grilligheid, des ochtends eene verandering werd bevolen in de voorstelling, die des avonds plaats moest hebben. Bezwaren liet Bonaparte niet gelden, hij werd zelfs boos, als men die durfde maken, en men mocht van geluk spreken,
272
TWiüJSDK BJJiK. 273
als men er af kwam met een: »biih, wat beteekent dat nu voor u, met een beetje moeite komt dat gemakkelijk te recht.quot; Zoodra de kei/er ziju; »ik wil het!quot; had uitgesproken, klonk dat van alle kanten als een echo door het geheelo paleis. Duroc en vooral Savary riepen het op denzelfden toon, en mijn man herhaalde het voor de acteurs, die waarlijk gemarteld werden, onder de zware proeven, waar hun geheugen op werd gesteld. In aller ijl vlogen de quot;koeriers langs den weg, om andere acteurs of tooneel-benoodigdheden op te halen. De dag verliep in duizend angsten, dat een of ander toeval alles op het laatst nog in de war zou sturen, en mijn man kwam dikwijls in mijn kamer, om even uit te blazen en zich te beklagen, dat men zich het leven zoo zuur maakte om iets, dat toch eigenlijk geen de minste waarde of beteekenis had. Men moet aan een hof hebben verkeerd, om te kunnen begrijpen, wat onaangenamon invloed het kwade humeur van den meester op allen en alles uitoefent. Keizers of koningen wanen recht te hebben, ieder wieu zij willen in het openbaar een onaangenaamheid te zeggen en dus voor de geheele hofhouding aan de kaak te stellen. Bonaparte ging zich daarin op de meest onhebbelijke manier te buiten. Het gebeurde meer dan eens, dat het geheele hof van angst inwendig sidderde, niet wetende, wien de aanval, die in den dreigenden blik stond te lezen, gelden zou.
Was men er eindelijk in geslaagd hem tevreden te stellen, dan behoefde men er vooral niet op te rekenen, dat hij daar eenig blijk van zou geven. Zei hij niets, dan moest men al heel dankbaar zijn. Dikwijls kwam hij in de komedie, nadat hij boos was geworden op een engelsche courant of moe van de jacht; dan zette hij zich tot mijmeren of slapen. Men applaudisseerde nooit, waar bij bij was, zoodat alles koel en koud van stapel liep.
Kkmusat, Gedenkschrijten. II. IS
TWEEDE BOEK.
Het hof verveelde zich ontzettend bji die gerekte treurspelen, jonge dames zelfs sliepen er bij in en als het gedaan was ging men knorrig de zaal uit. De keizer zag dat wel en werd er natunrlijk het knorrigst om van allen. Mijn man moest het ontgelden, de acteurs deugden niet, hij moest beteren ontbieden, de keus van de stukken was slecht, andere stukken dus, maar ook dan ging het denzelfden gang. Men begrijpt, dat dit een onverdragelijke toestand was en ik weet nog zeer goed, dat ik op de dagen, als er te Fontainebleau komedie-voorstelling moest plaats hebben, mij lang niet op mijn gemak gevoelde.
De keizer had veel met Talma op en bewonderde , naar hij zei, zijn talent, maar ik heb dikwijls gedacht, dat hij eigenlijk meer van anderen wist, dat Talma een groot acteur was, dan dat hij het zelf gevoelde. H-jj was niet in staat, den loop van een stuk in zijn geheel te volgen en dus den acteur in al zijn uitingen te begrijpen. In de eerste plaats was hij te weinig letterkundig en aesthe-tisch ontwikkeld, en voorts ging hem ook veel te veel door het hoofd, dat hem gedurig aftrok. Nu en dan trof hem een tooneel, een gezegde, een enkel woord tot tranen toe , maar als hij daar al de aandoening van gevoelde en er iets aangenaams in vond, hinderde het hem, dat het stnk zijn verderen loop nam en dat hij dus in zijn oogenblikkelijke aandoening weêr door opvo\'gende kon worden gestoord.
Met de muziek was het bijna even zoo. De eerste zangers en zangeressen uit Italië had hij doen overkomen naar Parijs; hij betaalde goed en vond zijne ijdelheid er door gestreeld, als hij een of anderen vorst een toonkunstenaar had afgekaapt. Toch luisterde hij onverschillig en slecht. Mijnheer de Rémusat bracht afwisseling in de concerten door brokstukken uit de beste opera\'s er tusschen in te voegen. De zangers waren dan in kos-
274
TWEEUK BOEK.
tumn ea het concert werd gegeven in tie komedie-zaal, wijl er dan ook decoraties bij gebruikt werden. Aan alles werd do grootste zorg besteed, zonder dat eenige waardoering die beloonde; maar scheen zij dus geheel verloren, wijl zij den keizer niet vermaakte, de pracht, die bij alles ten toon werd gespreid, was hem welkom en diende zelfs zijne staatkunde, omdat zij de bewondering wekte ran al de aanzienlijke vreemdelingen, die ons bezochten.
Het was natuurlijk, dat het onaangename humeur van den meester ook de andere partijen en bals te Fontaine-bleau niet vroolijker maakte. Tegen acht uur ging het fraai gekleede hof naar de prinses, die dien avond aan de beurt was. Men plaatste zich in een cirkel, keek elkander aan, maar sprak geen woord en wachtte op hunne majesteiten. Eerst kwam de keizerin, groette met haro gewone bevalligheid , en ging, ook zonder iets te zeggen, op hare plaats zitten wachten. Eindelijk kwam de keizer en zette zich naast haar, om naar het dansen te zien, meestal met een gezicht, dat recht geschikt was, alle vroolijkheid de deur uit te jagen. Onder het dansen liep hij van tijd tot tijd rond en sprak dan tot sommige dames eenige onbeteekenende woorden, terwijl hij het geestig scheen te vinden, nu en dan eene minder kiesche opmerking te maken niet betrekking tot het toilet. Hij bleef niet lang en als hij verdwenen was maakte iedereen ook maar, dat hij wegkwam.
Op die reis naar Pontainebleau maakten wij kennis met een hoogst bevallige persoonlijkheid, waar de keizer nog al werk van maakte. Het was eene italiaansche, die door de bemoeiing van ïailleyrand aan het hof werd geplaatst in de betrekking van voorlezeres van de keizerin. Haar man werd ontvanger-generaal. De keizerin, die eerst een beetje boos was, toen zij de schoone vrouw
18*
275
TWEEDIS BOEK.
zoo dicht in hare nabijheid moest dulden, koos toch spoedig de verstandigste partij en schikte zich naar hetgeen zij bij ondervinding wist, dat zij toch niet kon veranderen. De italiaansche was een zachtaardige, vriencfe-lijke vrouw, in haar toestand meer onderworpen dan tevreden, zich overgevende aan den meester, omdat hij de meester was, en zonder eenige aanmatiging of pralerij. Meer dan eens toonde zij zeer ingenomen te zijn met de keizerin, die hare verhouding tegenover den keizer haar nooit verweet. Dit liefdesavontuur ging dus vrij kalm voorbij, maar ik moet zeggen, dat ik zelden , te midden van vele schoone vrouwen, een schoonere heb gezien, met die heerlijke oogen, fijne trekken, en prachtige gestalte. Was er iets aan te merken, dan zon het hare magerheid zijn geweest.
De keizer voelde niet veel voor haar en deelde aan zjjn vrouw tot hare geruststelling meê, dat dit een bijzonder koel liefdesgeval was. Zij had hare vertrekken te Fontainebleau dicht bij die van den keizer, en men fluisterde elkander toe, dat zij des avonds naar hem toe ging, of omgekeerd. In de salons sprak hij weinig met haar en al heel spoedig stelde men in deze geheel onverschillige zaak haast geen belang meer. Tailleyrand, die Bonaparte het eerst op deze minnares opmerkzaam had gemaakt, hoorde nu en dan nog eens, hoe zij beviel en daar was het meê uit.
Indien iemand mij vroeg, of er, naar het voorbeeld van den meester, in den ledigen tijd ook ande;:e betrekkingen werden aangeknoopt, dan zal ik daar moeielijk voldoende op kunnen antwoorden. Ue heeren, die in keizerlijken dienst stonden, waren zoo gedurig in gevaar van bij hem ontboden te worden , dat er haast geen geheel vrije tijd bestond, en de dames wisten te goed, wat de keizer openlijk genoeg durfde zeggen, om niet zeer
276
TWEEDE BOEK.
277
voorzichtig te zijn. In den stijven, koelen hofkring veroorloofde niemand zich eenig bijzonder woord of gebaar, van coquetterie was geen spoor te zien en indien er iets gebeurde van dien aard , dan was dat in het diepste geheim. De vrouwen badden een vrij krachtig behoedmiddel in de weinige beminnelijkheid der mannen, die nog altijd prat gingen op het deel, dat zij meê hadden gehad aan de groote victorie, en Bonaparte was er zeer op gesteld, dat zijn hof iets deftigs had; hij duldde niet dat de vrouwen er iets hadden in te brengen. Hij voor zich maakte aanspraak op alle mogelijke vrijheid en liet het min voegzame gedrag van enkelen zijner familieleden oogluikend toe , omdat hij er toch niets aan doen kon en het dus verstandiger was , alle opspraak maar te vermijden. Zeker zou die laatste reden hem ook verdraagzaam heb • ben gemaakt tegenover eene mogelijke zwakheid zijner eigene vrouw, maar deze had daar, in die dagen, niet de minste neiging toe. Hare innigste geheimen heb ik nooit geweten en ik heb haar nooit anders gekend, als bang voor haar man. Coquet was zij niet en haar ge-heele voorkomen en gedrag droegen het merk van een fijn gevoel voor betamelijkheid. Als zij een of ander heer van de hofhouding aansprak, dan deed zjj dit, om iets gewaar te worden, en de echtscheiding hing haar altijd als het zwaard van Damokles boven het hoofd. De dames namen zich voor bet grootste gedeelte zeer nauwkeurig in acht, want men wist wel, dat de keizer, zoodra hij iets hoorde, aan de mannen vertelde, wat er gaande was. Hij vond een zeker vermaak in zulke mede-deelingen, te meer misschien, omdat hij onmiddellijk den man verbood eenige opschudding te maken. Zoo vertelde hij aan S***, dat. zijne vrouw op zonderlinge wegen ging, maar beval hem te gelijk dood stil te zijn en zijne vrouw niet te laten blijken, wat hij wist, en
278 TWEEDE BOEK.
S * * *, een door en door getrouwe dienaar, liet zich zoo lang bedriegen, tot hij eindelijk zelt begon te gelooven, dat alles laster was. Zulke dienaren voegden Bonaparte. Mevrouw X. was ook te Fontainebleau, maar de keizer sloeg haast geen acht op haar, schoon men zei, dat hij haar niet vergat.
Intusschen waren wij op dezen tocht de getuigen van een andeie en eerst zeer warme liefde. Jérome was getrouwd met prinses Katharina. De jeugdige vrouw hechtte zich innig aan haar man, maar zeer kort na het huwelijk gaf hg haar reden, om ernstig jaloersch te worden. De prinses van Baden zag er toen allerbekoorlijkst uit en stond nog altijd op zeer koelen voet met den prins. Zij was levendig, vroolijk, coquet en maakte dus veel opgang. Jérome werd verliefd en zij had daar pleizier in. Op alle bals danste zij met hem. Prinses Katharina, die eenigzins gezet was , danste niet en bleef zitten , terwijl het jonge, bevallige paar vroolijk langs haar heen zweefde, zonder zelfs in het voorbijgaan een blik voor haar over te hebben. Eindelijk scheen het op zekeren avond, dat de innigheid tusschen die twee een weinig te ver ging; op eens werd de jonge koningin van Westfalen doodelijk bleek en viel geheel in onmacht. Het dansen werd terstond gestaakt en men droeg de vorstin naar een andere kamer, waar de keizerin en eenigen onzer haar volgden, om haar te helpen. Wij hoorden , dat de keizer enkele zeer scherpe woorden tot .lérome richtte, waarna hij onmiddellijk weg ging. Jérome, die zeer ontsteld was, knielde neder bij zijne vrouw en trachtte haar met allerlei liefkozing weêr bij te brengen. Toen de prinses bijkwam , schreide zij en scheen niets of niemand te zien. Ik stond er stil bij en er rees een zonderling gevoel in mjj op, toen ik het oog vestigde op dien .lérome, die, door een zamenloup van omstandigheden eu zeker
TWEEDE BOEK.
27!l
\\
niet door eigen verdienste, koning geworden, het voorwerp was der liefde eeuer vorstin, die hij moedwillig verwaarloosde. Het ergerde mij, toen zij zich op eens vertrouwelijk naar hem toe boog eu hij haar in zijn armen drukte, onder het uiten van allerlei vriendelijke woorden en betuigingen. Na nog een oogenblik gewacht te hebben, gingen zij zamen heen. Bonaparte gaf den volgenden morgen aan zijn vrouw bevel, hare nicht ernstig te onderhouden en ik moest er ook met haar over gaan spreken. Zij ontving mij uiterst beleefd en luisterde geduldig, toen ik er haar op wees, dat zij hare geheele toekomst in de waagschaal stelde en met den prins van Baden, zoo uit plichtgevoel als uit welbegrepen eigenbelang, op goeden voet moest leven, terwijl ik er bijvoegde, dat men in Duitschland zeer ernstig zou opnemen , wat meu in Frankrijk gemakkelijker verdroeg, en dat er toch vooral geen voedsel moest worden gegeven aan den laster, waar de wereld zoo gul meê is. Zij stemde mij toe, dat zij zelve meer dan eens haar onvoorzichtig gedrag had betreurd, maar dat zij alleen zoo had gehandeld , omdat zij het nog al prettig vond. Verder zei zij mij, dat zij al eenigen tijd had gemerkt, dat men haar ten hove niet meer met die oplettendheid bejegende als vroeger en dat dit misschien ook wel eenige aanleiding gat tot hare houding tegenover koning Jérome. Werkelijk bad de keizer, die niet zoo veel meer met haar scheen op te hebben als vroeger, alle voorschriften in het ceremonieel te haren opzichte veranderd. Zij werd niet meer beschouwd als de aangenomen dochter van den keizer, maar als de gemalin van een der vorsten van het Rijnverbond, waardoor dus haar rang of voorrang in het gezelschap van prinsessen en koninginnen geheel anders was geworden. Zij vond dat onaangenaam en de groothertog , die zijne ontevredenheid niet durfde uiten,
TWEEDE BOEK.
380
was er bedroefd om. Wij zaten lang zamen te praten ; toen ik heenging drukte zij mij de iiand en zei; »nu, let maar op, gij zult over mij tevreden zijn!quot; Des avonds was er weêr bal en zij hield zich, zoo lief als zij dat waarlijk kon, bijna den geheelan avond met haar man bezig. In den loop van den avond kwam zij op mij toe en vroeg mij, of ik haar nu iets te verwijten had, terwijl zij ook verder, gedurende al den tijd van het verblijf te Fontainebleau, niet de minste reden tot eenige aanmerking gaf. Met een tevreden hart is zij naar Baden teroggekeerd en heeft daar met den groothertog , bij wien zij twee kinderen kreeg, goed en gelukkig geleefd, bemind bij hare omgeving en in het ge-heele land. Thans is zjj weduwe en staat in hoog aanzien bij haren zwager den keizer van Rusland \'). Jérome vertrok spoedig daarop naar Westfalen , om bezit te nemen van zijn koningrijk. Schoon zijn gedrag ook daar aan zijne vrouw meer dan eens aanleiding gaf om tranen te storten, is zij hem trouw gebleven en hem zelfs na 1814 in zjjne ballingschap gevolgd.
Terwijl men zich te Fontainebleau aldus overgaf aan het vermaak, of liever aan de etiquette, trok de arme koningin van Holland zich zooveel mogelijk in bare eenzaamheid terug. Zij leed veel onder een moeielijke zwangerschap , dacht nog eiken dag aan het gestorven kind, gaf bij de minste inspanning bloed op, zag de toekomst donker in en verlangde naar niets hartelijker dan naar rust. Met tranen in de oogen zei ze mij; sdaar is niets, dat mij aan het leven hecht, als de gedachte aan mijn broeder. Denk ik aan hem, dan verheug ik mij over den hoogen rang, dien wij hebben verkregen, maar voor mij zelve is mij dat alles volkomen onverschillig en meer
\') De prinses Stephanie v.\'in Baden ovevleeJ in 1801). P. d. K.
TWEEDE BOEK.
een last dan een lust.quot; De keizer betoonde haar veel achting en genegenheid, en zag gaarne, dat zij hare moeder met goeden raad bijstond. Die moeder en dochter waren oprechte vriendinnen, maar hadden overigens weinig overeenkomst met elkander, ja, de moeder voelde tegenover haar kind altijd een zekere minderheid. Hortense had zooveel geleden en zooveel verdriet gehad, dat de keizerin al heel spoedig begreep, hoe weinig tegenover al dat leed het klagen te pas kwam over de kleine rampen, waar zij meê te worstelen had. Wanneer de moeder soms met tranen vertelde, dat haar man haar hard was gevallen over eene of andere bespottelijke geldverkwisting of over een vlaag van jaloezie , riep Hortense op bitteren toon; »noemt gij dat nu een ongeluk?quot; Die twee vrouwen hebben elkander zeer lief gehad, doch slecht begrepen.
De keizer, die, naar ik geloof, in zijn hart meer ophad met mevrouw Louis dan met zijn broeder, maar die daarbij toch niet vrij was vau zeker familiezwak, hield zich in de huiselijke oneenigheid zoo veel mogelijk onzijdig. Hij had toegestaan, dat zijne stiefdochter in Frankrjjk bleef tot na hare bevalling, maar sprak er altijd over, dat zij toch weêr naar Holland terug moest. Zij verzekerde, dat het haar onmogelijk was, üaar het land terug te keeren, waar haar kind was gestorven en waar niets als verdrietelijkheid haar te wachten stond. »Mijn goede naam is geschandvlekt,\'quot; zei ze, »mijno gezondheid is voor altijd verloren, ik wacht niets meer van dit aardsche leven. Verban mij van uw hof, als u dat goed dunkt, sluit mij op in een klooster, ik bekommer mij niet om vorstelijken glans. Geef mijne moeder een kalm en rustig leven, laat aan Eugène al de eer te beurt vallen, die hij verdient, ik voor mij vraag niets als een stil en eenzaam verblijf voor den tijd, die mjj nog over-
281
TWEEDE BOEK.
blijft.\'\' De keizer was zeer geroerd, toen zij dat zei en trachtte hnar moed in te boezemen, om de toekomst helderder in te zien, maar van eene echtscheiding tusschen haar en Louis wilde hij niet hooren. Mevrouw Louis zweeg stil en liet alles over aan den tijd, schoon zij vast besloten was, nooit wéér zamen te wonen met den man, van wieu zij een onoverwinnelijken afkeer had opgevat. De koning scheen daar trouwens niet naar te verlangen en was inwendig verbitterd tegen zijne vrouw , die hij, omdat hem de rol van slachtoffer toelachte, openlijk beschuldigde. En velen waren er, die hem geloofden. Zoo waren beiden ongelukkig. Maar ik geloof, dat Louis, uithoofde van zijn karakter, dit altijd en overal zou zijn geweest, terwijl Hortense, de fijn en diep gevoelende vrouw, bij een ander levenslot, veel goeds in het leven had kunnen genieten en waardeeren.
De groothertogin van Berg deed te Fontainebleau haar best, om jegens iedereen vriendeljjk te zijn. Zij had een opgeruimd humeur en wist soms een zeer goedhartigen toon aan te slaan. Op eigene kosten in het paleis gehuisvest leefde zij op zeer weelderigeu voet. Haar ge-heele tafelservies was van goud, wat men zelfs bij den keizer niet zag. Al de tijdelijke bewoners werden door haar bij beurten uitgenoodigd en allen met dezelfde onverstoorbare beminnelijkheid ontvangen, ofschoon zij ook hier den tijd niet ongebruikt liet voorbijgaar.. Gedurig ontmoette zij den oostenrijkschen gezant, vorst Metter-nicb, een jeugdig en zeer bevallig man, die aan de zuster van den keizer veel oplettendheid bewees. Hetzij uit coquetterie. hetzij uit staatkundige berekening, zij liet zich zijne hulde welgevallen. Wie kon het zeggen, welk nut zij daarvan vroeger of later trekken kon. Met-ternich stond immers hoog aangeschreven.
Ofschoon zij altijd in het geheim de door den keizer
282
tweedk boek.
283
niet gewilde verstaudhouding met Fouclié onderhield lt; achtte zij liet toch riiadzaaiu, Tailleyrand voor zich te winnen. Wij merkten allen wel op, hoe zij hem te Fon-tainebleau wist aan te halen, om elk zijner woorden lachtte en hem bij voorkeur aanzag, als zij over het een of ander eene bepaalde meening uitdrukte. Hij was daar niet ongevoelig voor en toonde van zijn kant ook toenadering tot de schoone vrouw. Toen werden de gesprekken tusschen hen beiden van wat ernstiger aard. Mevrouw Murat ontveinsde het niet, dat het haar griefde , dat hare broeders ten troon waren verheven , terwijl zij de kracht in zich gevoelde , om toch ook een kroon te dragen. Zij verweet Tailleyrand , dat hij zich daartegen had verzet. Tailleyrand antwoordde, dat Murat te weinig verstandelijk ontwikkeld was en spotte zelfs met zijn bekrompenheid. De prinses scheen dit niet kwalijk te nemen en lachte er om, terwijl zij, om dat bezwaar minder te doen gelden, verklaarde, dat zij de moeite van het gezag gaarne met haren man zou willen deelen. Ik geloof wel, dat Tailleyrand haar in die dagen meer genegen werd dan vroeger. Murat werd ook niet door haar vergeten en deze was daardoor aoo opgetogen, dat hij telkens bij den keizer uitweidde in den lof zijner zuster. Bonaparte had van zijn kant veel op met haar helder verstand, en nu mannen van zeer verschillende richting allen een gunstig oordeel over haar velden, behandelde hij haar met meer onderscheiding, dan hy anders gewoon was. Murat wou voor zich zelf niets daarbij. Integendeel, hij voelde dat hij hoe langer hoe meer op den achtergrond week en verweet zijne vrouw, dat zij hem niet genoeg telde, zoodat er nog al vrij levendige tooneelen plaats hadden tusschen man en vrouw. Eerst schrikte zij daarvau , maar langzamerhand wist zij, nu eens met vleierij, dan weêr met de hooghartige herinnering , dat
TWEEDE BOEK.
zij de zuster van den oppermacbtigen keizer was, hem te overtuigen, dat hij haar stil haren gang moest laten gaan, want dat alles, wat zij deed, in zijn belang geschiedde. Het schijnt , dat te Napels diezelfde huiselijke twist van tijd tot tijd werd herhaald, maar over het geheel is men het vrij wel eens, dat Murat juist dan de meeste fouten beging, als hij meende te moeten handelen tegeu den raad in zijner vrouw.
Ik heb al gezegd, welk aantal hooggeplaatste vreemdelingen in die dagen aan ons hof een bezoek kwamen brengen. Met den prins-primaat, den voorzitter van het Rijnverbond, kon men een aangenaam gesprek voeren. Hij was een zeer beschaafd en geestvol man, die zich graag de jaren herinnerde zijner jeugd, toen hij te Parijs met vele wetenschappelijke mannen had omgegaan. De groothertog van Wurzburg, die den geheeien tijd te Fontainebleau bleef, was een voorkomend man, bij wien men zich zeer op zijn gemak gevoelde. Hij was dol op muziek en had zelf een stem als een klok, die boven alles uitklonk; maar hij voelde zich klaarblijkelijk zoo gelukkig, als men hem de uitvoering van eene ot andere partij opdroeg, dat niemand dat geluk verstoorde, door om zijn geweldige stem te lachen. Na de beide genoemden vielen de twee prinsen van Mecklenburg het meest in den smaak, beiden jong, hoogst beleefd, ik zou haast zeggen, wat al te buigend voor een ieder van ons. Zij hadden een diepen eerbied voor den keizer. Door de pracht van zijn hof en de glorie van zijn naam verblind, verkeerden zij in een onophoudelijken staat van bewondering, tot zelfs voor den minsten kamerheer toe. De prins van Mucklenburg-Strelitz, broeder der koningin van Pruisen, was een beetje doof en drukte zich, misschien wel daarom, niet zoo heel gemakkelijk uit, maar de prins van Mecklenhurg-Schwerin was een joug monsch ,
284
TWKliDIO BOEK.
die zich gemakkelijk bewoog en aller harten tot zich trok. Het doel zijner komst was den keizer te bewegen, dat de/.e het transche garnizoen uit zjjne staten wegnam. De keizer deed hem allerlei fraaie beloften en de prins trok de keizerin in het geding, natuurlijk, zonder veel gevolg, ofschoon hij met het vrietidelijk.-ite geduld werd aangehoord. Het scheen, dat die vriendelijkheid, gepaard met de bevallige gestalte en de onnavolgbare gratie van hare geheele verschijning, op den prins niet zonder invloed waren gebleven en dat hij een beetje verliefd was geraakt op onze souvereine. Zij lachte er om en vond het nog al aardig; Bonaparte lachte eerst mede, maar later scheen bij het wel wat kwalijk te nemen, wat bleek, toen hij van een kort uitstapje naar Italië, terugkeerde. Zeker ia bet, dat de beide prinsen toen niet meer zoo aangenaam werden bejegend als eerst. Bonaparte was wel niet ongerust, maar hij verlangde geene aardigheden ten zijnen koste. De prins heeft de herinnering aan de keizerin wel bewaard , want zij heeft mij later verteld, dat de keizer, toen de echtscheiding een besliste zaak was geworden, haar meedeelde, dat, wanneer zij lust had, om weder te trouwen, de prins van Mecklenburg haiu- gaarne, tot zijne vrouw zou willen hebben. Zij had dat aanbod afgeslagen, dat, naar ik meen te weten, haar door den prins ook schriftelijk was gedaan.
De prinsen aten , gelijk ik al zei, niet eiken dag aan de keizerljjke tafel. Hij vroeg hen, als hij er lust in kreeg. Anders namen zij deel aan den maaltijd van de koninginnen , de ministers, den hofmaarschalk of de grootmeesteres. Mevrouw de la Rochefoucauld had een groote zaal te harer beschikking, om hooge gasten te ontvangen. Zij had uitstekend slag om dat te doen en men bracht bij baar den tijd gewoonlijk zeer aangenaam door. Een hof is een wonderlijk ding. Men ontmoet er de aanzien-
285
286 TWEKDE HOEK.
lijkste personen nit de hoogste klassen der maatschappij , men wacht van allen, dat zij over de meest belangrijke Kaken zullen spreken, wijl daar hun hoofd vol van is, en toch schijatm allen, door vrees ot staatkunde, genoopt, om zoo onbeduidend mogelijk te zijn, zoo zelfs, dat prinsen eu ministers, gezanten en maarschalken, in slede van als mannen op te treden, soms ondragelijk kinderachtig waren. Men merkte dat te Fontainebleau nog meer op dan elders. Al die aanzienlijke vreemdelingen kwamen hier door een zekeren dwang. Overwonnen of van hunne staten beroofd waren zij gekomen, om genade of recht te vragen. Zij wisten, dat in een hoek van het kasteel, hun lot in stilte werd beslist, en toch namen zij met een vertoon van goed humeur en opge-wekten geest, deel aan de jacht en aan alle andere vermaken, die men hun voorstelde, en in afwachting van het antwoord , dat zij later wel zouden hooren, dansten zij en zongen, speelden blindemannetje, en wat niet al meer! Wat heb ik dikwijls op verzoek van mevrouw de la Rochefoucauld, italiaansche dansen zitten spelen, die de schoone italiaansche vrouw in de mode had gebracht. Ik zag allerlei dansers langs mij henen zweven , prinsen, keurvorsten, maarschalken, kamerhee-ren, overwinnaars en overwonnelingen, edelen en burgers , schitterende duitsche kwartieren, afhankelijk geworden van de revolutionaire sabels, en opgeschikte kleêren, die onzen glans uitmaakten, vrij wat schitterender en degelijker dan al die oude parkementen, wier letterschrift onder den damp onzer kanonnen bitter had geleden. Meer dan eens zat ik daar ernstig over na te denkeu , maar ik wachtte mij wel, er een woord over te zeggen. »Dat is de wetenschap der hovelingen zegt Sully, »zij hebben onder elkander afgesproken, dat zij, hoe ook gemaskerd , elkander toch maar niet belachelijk
I
TWEEDE B\'JUK.
zouden vinden.quot; Dezelfde Sully zegt ook: seen waarlijk groot man weet alles te zijn , wat hij met bet oog op de omstandigheden, we;iea moet: meester of gelijke, ko/iing ot burger. Hij verliest daarmee niets van zijn aanzien, indian hij slechts altijd doet blijken, dat bij. zoowel in staatkundig als in militair opzicht, een eerste plaats bekleedt. De hoveling vergeet nooit, dat hij bij zijn meester is.quot;
De keizer was niet in staat, een dergelijke waarheid te vatten en zorgde wel, dat hij zich nooit of nimmer van zijn koningschap ontdeed. Misschien, dat een overweldiger zooals hij, dit ook minder kon doen dan een, die krachtens zijne. geboorte tot deu troon is geroepen. Als het uur daar was, dat aan de dikwijls kinderachtige uitspanning een einde moest worden gemaakt, wijl men voor hem moest verschijnen , werden iu eens alle aangezichten lang en strak. Met de meest ernstige deftigheid richtte iedereen zijn schreden naar de groote zalen. Men kwam hand in hand in de voorkamer der keizerin en een kamerheer diende de wachtenden aan. Na eenig wachten werd men ontvangen, hetzij een gedeelte, hetzij allen. Zooals ik reeds zei zette men zich in stilte neder en hoorde nu en dan een woord , door den keizer tot den een of ander gericht. Wijl hij het even vervelend vond als wij, gaf hij al spoedig bevel, dat de speeltafeltjes werden klaar gezet, en wij gingen zitten, omdat het zoo behoorde. Gewoonlijk ging de keizer al heel spoedig weg, terwijl hij bijna eiken avond ïailleyrand bij zich liet roepen, met wien hij dan lang kon zitten praten.
De europeesche toestanden maakten veelal het onderwerp van het gesprek uit. Bonaparte was buiten zich zelve geweest van toorn, bij het vernemen van het bericht der engelsche expeditie tegen Denemarken. De onmogelijkheid om dien bondgenoot bij te staan, het
287
TWEEDE BOJiK.
verbrauden van de deensche vloot, de uitgebreide engel-sche blokkade, dat alles te zaraen deed hem met bet vurigst verlangen uitzien naar het middel, om toch dien aartsvijand een slag te kunnen toebrengen. De keizer van Rusland, die een door Engeland afgeslagen voorstel had gedaan tot bevestiging van den algemeenen vrede, sloot zich nu schier onvoorwaardelijk aan den franschen keizer en legde, 26 October, de openlijke verklaring af, dat hij alle verstandhouding met Engeland afbrak, zoolang tot dit land den vrede met ons zou hebben gesloten. Kort daarop kwam de russiscbe gezant, de graaf van Tolstoï, te Fontainebleau, waar hij, met de grootste eerbe wijzin gen , onder de gasten werd opgenomen.
In het begin van die maand had er een breuk plaats tusschen ons en Portugal, wijl de prins-regent zich niet hield aan de knellende en kwellende bepalingen van het continentale stelsel. Bonaparte werd boos en slingerde geweldige nota\'s tegen het huis van Mraganza, de gezanten werden van weerszijden terug geroepen en onze troepen trokken Spanje binnen, om op te rukken naar Lissabon, Junot voerde het opperbevel. De prins-regent, die wel zug, dat hij tegen eene zoo sterke macht niet was opgewassen, ging 29 November scheep naar Brazilië, Om den zetel der regeering daarheen over te brengen.
Het spaansche gouvernement had geen moed gehad, zich tegen den doortocht van onze troepen te verzetten. Tusschen het fransche en spaunsche hof hadden al eenigen tijd onderhandelingen plaats van geheimzinnigen aard, vooral door den Vredeprins en Murat gevoerd. De prins, die den koning geheel in zijn macht had en den troonopvolger, den infant Ferdinand, bitter vijandig was, diende de belangen van Bonaparte, waar en zoo veel hij kon. Hij beloofde Murat, dat hij bereid zou zijn, alles
28S
TWIiEDE BOEK.
289
to doen , wat men van hem vroeg, terwijl hij daarentegen gevleid werd met een kroon, ik weet niet waar, en met krachtigen steun van onzen kant. Door al die onderhandelingen werden Bonaparte en Murat beiden op het dwaalspoor geleid , ten aanzien van den waren geest van de Spanjaarden, die, wat de fransche onderhandelaars niet wisten, een diepe minachting koesterden voor den Vrede-prins. Men dacht aan onzen kant, dat men met den minister Spanje had gewonnen en beging daardoor een dwaling, die later duur is geboet. Tailleyrand werd niet geraadpleegd of niet geloofd, schoon hij de zaken veel helderder inzag en aan den keizer vrijmoedig genoeg zijne meening deed kennen. Hij was jaloersch, meende Bonaparte, op Murat, en Murat wist den keizer te overtuigen, dat Tailleyrand met opzet den Vredeprins zocht zwart te maken. Er wordt verhaald, dat Murat prachtige geschenken van den prins heelt aangenomen en dat hij zich vleide, dat de kroon van Spanje, als de revolutie tegen de troonsopvolging zou zijn losgebarsten, voor hem zou zijn weggelegd. Op eens k^yatn het bericht, dat te Madrid eene zamenzwering tegen den koning ontdekt was; prins Ferdinand, zoo maakte men den koning wijs, was er in gemoeid, en al spoedig werd dat gerucht op alle mogelijke wijs verspreid, terwijl velen niet wisten, of men hier met een feit, dan wel met eene boosaardige zamenspanning tegen den ongelukkigen prins te doen had. De prins werd voor de rechtbank gebracht en de koning liet zich bewegen tot genade, toen zijn zoon hem, onder belijdenis van schuld, om vergeving vroeg. Deze door vrees afgedwongen schuldbekentenis bracht echter het bof niet tot rust. De koning was een zwak man en liet zich regeeren door zijn minister, die daarenboven de koningin geheel op zijn zijde had. Deze vrouw had een dieper; afkeer van haren zoon , die UÉmusat , Gedenkschriften. II. 1\') ■
TWEEDE BOKK.
juist door het spaansche volk te hooger werd geschat, naarmate het dèn Vredeprins te meer verafschuwde. Natuurlijk, dat die staat van zaken door den keizer met de meeste belangstelling werd gadegeslagen. Voeg daarbij den toestand van het land, de verbastering van den adel, de diepe onwetendheid van het volk, den invloed der geestelgkheid, de kracht van het bijgeloof, de verwarring in de financien, de tusschenkomst van Engeland, de vermeestering van Portugal door een fransch leger, en daar was stof\' in overvloed voorhanden voor staatkundige verwikkelingen van den meest ernstigen aard.
IÈ hoorde Tailleyrand en mijn man dikwijls hierover spreken. »Voor Bonaparte,quot; zei Tailleyrand. »is een prins uit het huis van Bourbon altijd een gevaarlijke buurman en het komt mij voor, dat hij hem niet met rust zal kannen laten.quot; Evenwel was Tailleyrand vast overtuigd, dat men met den overal gehaten Vredeprins niet moest aanleggen, maar dat men het volk moest zien te winnen en dien prins doen wegjagen. Weigerde de koning dit, dan moest men hem, in het belang van het volk, den oorlog aandoen en al nalar de zaken liepen, of geheel het bourbonsche geslacht voor goed van den troon vervallen verklaren, of dat geslacht\'schadeloos maken , door den infant Ferdinand te doen huwen met eene prinses uit Bonapartes huis. Het laatste kwam hem de meest gewenschte schikking voor, zoo zelfs, dat hij den keizer rondweg zei, dat elke andere beslissing ongelukkige gevolgen zou hebben. Een van Bonapartes gebreken was dit, dat hjj alle menschen over eene kam schoor en geen rekening hield met den invloed, dien oude zeden eu gewoonten oefenen op het karakter. Hij zag geen onderscheid tusschen Spanjaarden en elk ander volk. Wetende, dat in Frankrijk het toenemend ongeloof veel kwaad had gedaan aan den invloed der geestelijkheid,
290
TWEEDE BOEK.
dachli hij, dat wanneer aan den anderen kant der Pyreneën dezelide wijsgeerige stellingen werden verkondigd, die in Frankrijk een zoo groeten omkeer hadden teweeg gebracht, ook in Spanje hetzelfde zou gebeuren. sWanueer ik zoo sprak hij, »in mijn vaandel de woorden schrijf: vrijheid, strijd tegen het bijgeloof, vernedering van den adel, dan zal ik in Spanje met even veel geestdrift worden begroet als in Italië en alles zal zich voor mij verklaren. Ik zal het eertijds dappere volk uit zjjn doodslaap opwekken, ik zal het de ontwikkeling der ni.jverheid, als een bron van onuitputtelijken rijkdom , doen kennen en gij zalt zien, dat men mij zal begroeten als den verlosser van Spanje.quot; Murat deelde die woorden aan den Vredeprins mede en deze aarzelde niet te antwoorden, dat de keizer volkomen gelijk had. Tailleyrand trachtte te vergeefs den keizer van dwaling te overtuigen. Hij werd niet gehoord en dit was het begin van zijn val, wat zijn vijanden spoedig genoeg begonnen in te zien. Waret, wetende, dat dit den keizer welkom was, sprak in den geest van Murat; de minister van buiten-landsche Zaken, die het niet aangenaam vond, dat zijn voorganger zoo dikwijls buiten hem om werd geraadpleegd, sloot zich ook bij de keizerlijke meening aan en Bonaparte liet zich door dit alles zoo misleiden, dat hij, weinige maanden later, zich in de noodlottigste onderneming wikkelde, die voor hem denkbaar was.
Gedurende het verblijf te Fontainebleau ontmoette ik Tailleyrand gedurig. Hij bezocht mij in mjjne vertrekken en wij uitten ons van weerskanten met veel vrijmoedigheid, over personen en toestanden aan het hof. Nu en dan bespraken wij onderwerpen van ernstiger aard, en gaf hij zijn ontevredenheid en bekommering te kennen over den keizer, wiens karakter hij onder een zoo treurig licht plaatste, dat mijn nog dikwijls wankelend gevoelen,
19*
29 i
TWEEDE HOEK.
292
tot mijn groote smart, meer en meer tot vastheid kwam. Op een avond, dat hij spraakzamer was dan anders, vertelde hij mij verschillende anekdoten , die ik ten deele al in deze bladen mededeelde, en liet zich rondweg uit over den bedriegelijkeu aard van Bonaparte, wien hij alle mogelijke edelmoedige aandoening ontzei. Onwillekeurig begon ik te schreien. »Wat is dat,quot; riep hij uit, »wat scheelt u?quot; — »Gij doet mij met uwe beoordeeling veel verdrietzei ik. »Gij mannen van de staatkunde, gij hebt geen behoefte, den meester lief te hebben , dien gij dient, maar voor mij, arme vrouw, is dat iets anders. Hoe zal ik ooit al den afkeer kunnen verdragen, die uwe verhalen in mij opwekken , en wat zal er van mij worden, als ik bij dut alles gedwongen word, te blijven, waar ik ben Pquot; — »Kind,quot; was zijn antwoord, »kind, dat ge zijt, waarom laat gij uw hart in die dingen meê spreken. Geloof mjj, houd het er buiten en vergeet niet, dat deze man op het oogenblik voor Frankrijk onmisbaar is en dat wij daarom aan zijne zijde moeten blijven staan. En toch, als hij naar den raad luistert, dien men hem dezer dagen geeft, dan weet ik niet, wat er van komen moet. Hij raakt verward in een ellendige intrige. Murat wil koning van Spanje worden en men vleit en liefkoost den Vredeprins, die, als het er op aankomt, niets te zeggen heeft. Een prachtige staatkunde, waarlijk ! De keizer zal het land winnen door middel van een overal verafschuwden minister. Ik weet wel, dat hjj dien minister misleidt en dat hij hem zal laten loopen, als hij er niets meer meê vooruit kan komen, maar hij had die minder eerlijke handeling kunnen voorkomen. I)e keizer wil niet inzien, dat hij door het lot geroepen is, overal en altijd de man der volken te zijn, de stichter van nuttige en mogelijke nieuwigheden. Godsdienst, zedelijkheid , orde wedergeven aan Frankrijk , de beschaving toejuichen vau
TWKEUE ISO UK,
Engeland, met: in toom houding der staatkunde van dat land, de grenzen versterken door middel van het Rijnverbond , Italië onafhankelijk maken van Oostenrijk, den czaar opsluiten in zijn eigen land, door een krachtig Polen als slagboom op te richten, dat alles was werk en roeping van den keizer, dat alles heb ik hem ernstig aangeraden. Maar eerzucht, toorn, nijd en enkele domooren , waar hij naar hoort, leiden hem van den goeden weg af. Zoodra ik spreek van gematigdheid ziet hjj mij wantrouwend aan, en als hij mij zijn geheele vertrouwen ontzegt zult gij eens zien, welke zotte onvoorzichtigheden wjj nog zullen moeten beleven. Zoolang ik kan zal ik op mijn post blijven, ik heb mij aan dit keizerrijk vastgehecht en ik zou wenschen, dat het staande bleef. Wat ik er aan kan doen, zal ik nooit nalaten!quot;
Ik zal niet behoeven te zeggen, dat die openhartige vertrouwelijkheid den band tusschen Tailleyrand en ons steeds vaster knoopte, zoodat wij dan ook uren lang met ons drieën konden zitten praten, en, wat er bijkwam was dit, dat die vriendschappelijke omgang voor ons zeer voordeelig werd. Tailleyrand had den keizer weten te overtuigen, dat wij bijzonder geschikt waren, om ons huis op grooten voet in te richten en de hooggeplaatste vreemdelingen te ontvangen, die voortaan in grooten getale te Parijs zonden komen. De keizer besloot dientengevolge , ons daartoe in staat te stellen en stond mijn man eene aanzienlijke traktementsverhooging toe, op voorwaarde, dat wij in het vervolg een grooten staat zouden voeren. Mijnheer de Rémusat werd tegelijkertijd benoemd tot hoofdintendant van de schouwburgen. Tailleyrand ontving last, ons van die keizerlijke beschikkingen mededeeling te doen en ik voelde mij er te gelukkiger door, nu wij het aan zijn invloed hadden te danken. Dit was zeker de rijkste wending in ons leven , wij
293
TWKEDE BOEK.
werden op eeus verplaatst in een toestand vol weelde en genieting. Van allo kanten wenschte men ons geluk, en wij ondervonden voor de eerste tnaal de eenige aangename gewaarwording van het leven aan het hof, namelijk die, van ook iets te beteekenen.
Onder die drukte van allerlei aard was de keizer steeds even werkzaam en schier dagelijks werd het een of ander besluit uitgevaardigd, sommigen van zeer nuttige strekking. Hij vergrootte het aantal kerken, verhoogde de traktementen der priesters en riep de stichting der liefdezusters weêr in het leven. De rechters werden, na een vijfjarig rechterschap, onafzetbaar verklaard. De kunsten werden aangemoedigd, vooral wanneer zij in dienst stonden van zijne glorie. Te Parijs werd opgevoerd de Overwinning van Trajanus, een gedicht van Esménard, die eene ruime gratificatie ontving. Het stuk was vol toespelingen , Trajanus verbrandde met eigen hand de stukken , die hem op het spoor eener zamenzwering konden brengen; dat had Bonaparte immers te Berlijn ook gedaan. De triomftocht was schitterend, de decoratien prachtig. De overwinnaar stond op, een door vier witte paarden getrokken zegewagen en geheel Parijs liep uit, om al dat schoons toe te juichen. Kort daarna gaf men de opera van Jouy en Spontini de Vestaalsche Maagd. Dit muziekwerk, dat zoowel wat den tekst ais de muziek betreft, groote waarde had, vertoonde ook een triomftocht en de keizer beloonde de makers.
De heer de Oanlaincourt werd benoemd tot gezant te Petersburg, eenn betrekking, die hij niet als na laog aarzelen op zich nam. Hij zag er tegen op, afscheid te nemen van eene door liem beminde vrouw en weigerde dus. Maar Bonaparte wist hem, met allerlei beloften, over te halen en verzekerde hem, dat deze ballingschap niet langer zou duren dan twee jaren. De nieuwe ge-
294
TWEEDE BOFK.
zant ontving een groote aom gelds voor zijno nitrusting en 7 of 800,000 fr. traktemeut. De keizer wilde, dat hi] alle andere gezanten door ten toon spreiding van een schitterende weelde, in de schaduw zou stellen. Bij zijn aankomst te Petersburg stuitte de Caulaincourt nog al op eenige iBoeieljjkheden. De moord op den hertog d\'Enghien wierp een smet op zijn naam. De keizerinmoeder wilde hem niet zien en vele dames volgden haar voorbeeld. De czaar ontving hem met hoofsche vriendelijkheid en was al spoedig zeer met hem ingenomen, zoodat men , door dien keizerlijken voorgang aangemoedigd, begon te volgen en de verhouding van den gezant dragelijker werd. Toen de keizer hoorde, dat die oude herinnering invloed had op de ontvangst van zijn gezant, was hij uiterst verbaasd. »Wat!\' riep hij uit, »denkt men daar nu nog al aan 1quot; Hij heeft diezelfde woorden meer gesproken, als hij bemerkte , dat de hertog d\'Enghien uog niet vergeten was. En dikwijls liet hij er op volgen: »hoe kinderachtig! Wat gedaan is is gedaan.quot;
Prins Eugène was aartskanselier en aan Tailleyrand was opgedragen, iiem in de werkzaamheden aan die betrekking verbonden te vervangen, zoodat deze in zijn persoon vrij wat waardigheden vereenigde, In die dagen begon de keizer ook aanzienlijke dotatien tue te staan aan de maarschalken en generaals, zoodat er groote fortuinen in het leven werden geroepen, die echter met des keizers val weer stierven. Men ontving zeker een rente van belang, men was eigenaar van uitgestrekte goederen in Poleu, Hanover of Westfalen, maar het viel nog al bezwaarlijk , de renten te innen. De veroverde landen kwamen daarbij niet te hulp. Zaakgelastigden stuitten op allerlei tegenwerking, zoodat men zich dikwijls, bij schikking, met een klein gedeelte tevreden moest stellen, terwijl men ia zijn zucht om den keizer Ie hehigcu en
295
296 TWEEDE ROEK.
in de verwiiehtiug, dat het grootsche gebouw nooit ineen zon storten, toch zijn uitgaven zoo regelde, of alles ordelijk en goedwillig binnenkwam. Zoo raakte aen bitter in de schuld en achter al dien glans verborg zich veel ellende. Het publiek, dat al de weelde zag, geloofde aan een prachtig fortuin, dat in de werkelijkheid niet bestond. Ik heb een tal van maarschalken gekend, die dag op dag door hunne schuldeischers lastig werden gevallen en die den keizer bedelden om geld, nu eens met, dan weêr zonder goed gevolg. Maarschalk Ney kocht een huis, dat hem met de inrichting meer dan een millioen kostte , en dikwijls klaagde hij, dat die uitgaaf zijn krachten te boven ging. Maarschalk Davoust desgelijks. De keizer beval htm huizen te koopen en te meubeleeren. De weelderigste meubelen, de rijkste gordijnen en behangsels waren niet te goed. Daarbij schitterden hunne vrouwen van jnweelen en edelgesteenten, terwijl de toiletten daarmee in overeenstemming waren. Bonaparte vond dit zooals het behoorde, de leveranciers juichten het toe, de wereld stond verbaasd en het had er soms wel iets van , ot iedereen uit zijn gewone doen werd nitgernkt,
De oude fransche adel, die, eenvoudig levend, langzaam het verlorene zocht terug te winnen en tot geen van al die weelderige uitgaven verplicht was, spotte met al de blinkende ellende en zag den tijd in het vooruitzicht. dat zijn beurt van glans en schittering eens zou wederkeeren. De verbeurdverklaring zijner goederen door de nationale conventie was niet altijd een ramp voor den adel, vooral niet, als die goederen niet verkocht worden. Voor de revolutie stak hij diep in de schulden, want het behoorde tot de eigenaardigheden van onze oude markiezen, graven en baronnen, dat zij weinig orde op hun zaken stelden. De uitwijking uit het land en de wetten
TWEEDE BOEK.
van 1793 beroofden hen van hunne goederen , doch maakten hen vrij van hann.e schuldeischers en van een tal van lasten, die op hen drukten. Vonden zij, na hun terugkeer, hunne goederen weder, zij deden hun voordeel niet de vrijmaking. Ik herinner mij, dat de minister van financien, Gandin, op eene vraag van Bonaparte, welke klasse van rnenschen in Frankrijk het meest opbracht, ten antwoord gaf, dat dit de oude adel was, iets wat den keizer zeer verbaasde.
Onder het keizerrijk hebben zich enkele kleine fortuinen gevormd en gevestigd. Sommige lieden , militairen vooral, die niets hadden, kwamen in het bezit van 10, 15, 20,000 fr. rente, als zij, niet in de onmiddellijke nabijheid van den keizer levende, gelegenheid hadden, zuinig te zijn. Maar van de groote fortuinen, die de keizer hielen daar weg schonk, bleef weinig over, en zij, die, bij den terugkeer van den koning, den raad gaven, om die fortuinen verbeurd te verklaren, zouden, als hun raad gevolgd was, er een schrale vrucht van hebben geoogst.
297
Mijne familie deelde in die dagen ook in de keizerlijke gunst. Mijn zwager Nansouty kreeg het Grootkruis. Van eersten kamerheer der keizerin werd hij eerste stalmeester en verving Caulaincourt. Hij kreeg eene dotatio in ïlanover, die op papier 30,000 fr. opbracht, eu 100,000 fr. voor den aankoop van een huis.
_ amp; quot;bwr:gt; _
ECHTSCHEIDINGSPLANNEN.
Ik heh gemeeml, een afzonderlijk hoofdstuk te moeten wijden aan alles, wat te Pontainebleau werd voorbereid en gedaan met betrekking tot de echtscheiding. Ofschoon de keizer in den laatsten tijd zeer zelden over dit onderwerp sprak en de keizerin, door alle jaloerschheid zoo veel mogelijk te onderdrukken, elke aanleiding er toe vermeed, is het toch «eer waarschijnlijk, dat de gedachte aan scheiding hem gedurig bezig hield. De dood van den oudsten zoon van Louis had hem zeer getroffen, zijne groote overwinningen hadden hem zijn eigen grootheid telkens hooger doen schatten, en zoowel staatkunde als ijdelheid wekten het verlangen gedurig sterker in hem op, om zich door een huwelijk met een der groote vorstenhuizen van Europa- te verbinden. Het gerucht wilde, dat Honaparte hot oog had laten vallen op de dochter van den koning van Saksen, maar dat, bij nader inzien, dit huwelijk zijn invloed op het vasteland te weinig versterken zou. Immers de koning van Saksen regeerde alleen bij Frankrijks genade, daarenboven was zijn dochter boven de 30 jaren oud en ver van mooi. Toen Bonaparte van Tilsit terugkwam stelde hij zelf op dat punt zijne vrouw volkomen gerust. Tilsit had hem dan ook wel geprikkeld, om de blikken wat hooger te
TWEEDK R.OKK.
slaan. De bijzondere welwillendheid van den jeugdigen czaar, de bereidvaardige manier, waarop deze zijne instemming te kennen gaf met de plannen van Bonaparte ten aanzien van de spaansche en andere aangelegenheden, in één woord, het geheele gedrag van den russischen monarch bracht Bonaparte onwillekeurig op het denkbeeld van een inniger verbintenis. Hij sprak daarover met Tailleyrand, maar liet er den czaar niets van merken, wijl hij het verstandiger vond, de ontwikkeling van dit plan voorloopig aan de toekomst over te laten.
Zoo kwam Bonaparte in Frankrijk terug en voelde, toen hij zijne vrouw weêr ontmoette, op nieuw die gehechtheid , die hij werkelijk altijd jegens haar bad gekoesterd en die hem ook steeds zeker berouw had doen gevoelen, als hij haar door woord of gedrag had gegriefd.
Op zekeren dag sprak hij met haar over het ongelukkige huwelijk van Hortense, over den dood van zijn jongen lieveling, over de zwakke gezondheid van het kind, dat nog in leven was en over de noodzakelijkheid, die zich kon voordoen, dat hij een vrouw nam, bij wie hij kinderen kreeg. Bij het aanvoeren van dit pijnlijk onderwerp scheen hij eenigszins geroerd en voegde er bij; »ala dat ooit moest gebeuren, Jozefine, dan reken ik er op, dat gij in staat zult zijn, u, om mijnentwil, eea groot offer te getroosten, en mij het smartelijke der gedwongen scheiding te helpen verlichten. Van u zou het moeten uitgaan, niet waar? Gij zelve zoudt den moed moeten toonen, om vrijwillig uwe plaats aan eene andere af te staan.quot; De keizerin kende het karakter van haar man te goed, om niet te weten, dat een enkel onvoorzichtig woord, een enkel blijk van toegefelijkheid haar noodlottig kon worden en dus eeu zaak verhaasten, waar zij niet als met den innigsten afkeer aan denken kon. Daarom antwoordde zij dan ook, dat zy gehoorzaam zou
299
TWEEDE BOEK.
ziju aan zijuo bevelen, maar ilafc hij van haar geen enkelen stap moest verwachten, waardoor de scheiding hem gemakkelijker werd gemaakt. Zij zei dit op dien kalmea en waardigen toon, dien zij nu en dan wist aan te slaan en die ook op den keizer zijne uitwerking zelden miste.
»Sirezei ze — want sinds hij keizer was had zij de gewoonte aangenomen, om, ook als zij zich met hem alleen bevond, den hoofschen vorm nooit te laten varen — »gij zijt de meester eu kunt als zoodanig beschikken over mijn lot. Beveelt gij mij, de Tnilerien te verlaten, ik .zal aanstonds gaan. Maar ik zou eischen, dat mij dit bevel op eene stellige manier werd gegeven. Ik ben uwe vrouw, ik ben, als gij , door den paus gekroond, men doet niet gemakkelijk afstand van dat alles. Wilt gij de echtscheiding, dan zal geheel Frankrijk weten, dat gij mij verjaagt en Frankrijk zal ook weten, dat ik alleen uit gehoorzaamheid , met diepe smart ben heengegaan.quot; De keizer duidde haar die taal niet ten kwade en was er zelfs door getroffen. Het scheen, na zulk een gesprek , dat hij het weer geheel oneens was met zich zelve.
Mevrouw Ikmaparte, die zich sterk toonde tegenover haren man, was, als zij mij later alles verhaalde, aan de bitterste onrust ten prooi. Zij schreide ot klaagde over ontzettende ondankbaarheid. Zij gaf er hoog van op, dat Bonaparte, toen hij met haar trouwde, voor zich een eer in dat huwelijk had gezien, en dat het beneden alles was, wanneer hij haar verstiet, nu hij in hoogheid was, terwijl zij zoo veel zorg en moeite met hem had gedeeld. Nu en dan wond zij zich zoo op, dat zij voor hare persoonlijke veiligheid scheen te vreezen. »lk zal nooit toegeven,quot; zei ze, »ik zal altijd slachtoffer blijven, maar wie weet, waar hij toe in staat is, als ik hem krachtig blijf weerstaan en hoe hij zich misschien van mij zal
300
TWEEDE HOEK.
weten te ontdoen.quot; Ik trachtte haar, als zij zoo sprak, zooveel mogelijk gerust te stellen en deed dat met een innige overtuiging, want hoezeei- ik ook Bonaparte tot vele dingen in staat achtte, waar het de bereiking gold van zijne stoute bedoelingen, iets dergelijks, als waar zijne vrouw op zinspeelde, vreesde ik iu geenen deele. igt;Mevrouw,quot; antwoordde ik, »wees daar zeker van, dat zoo iets nooit gebeuren kan.quot;
Ik kon mij echter niet begrijpen, dat een vrouw, die door haar man zoo werd toegesproken, die daarbij aan de meest sombere vermoedens plaats gaf, die natuurlijk de liefde voor haar man moest verliezen, gelijk zij die in hem volkomen verdwenen zag, nog altijd aan rang eu titel gehecht bleef. Maar aangezien zij op dat punt van geen toegeven of wijken hooren wilde, ried ik haar aan altijd met de meeste kalmte naar de woorden en voorstellen van haren man te luisteren, opdat zij hare zaak niet bedierf door drift of onvoorzichtigheid. De keizer wist daarbij wel, dat de keizerin bij het volk veel meer bemind was dan hij.
Sprak mevrouw Bonaparte met hare dochter over dit alles, dan scheen het wel, dat die haar kwalijk begreep. Simls den dood van haar kind waren voor Hortense de droomen van eerzucht en ijdelheid uitgedroomd en het eenige, wat zij bare moeder antwoordde, was dit: »ik kan mij niet begrijpen, dut men zoo aan een troon gehecht kan zyn.quot; Sprak de keizerin , want dat gebeurde ook, met mevrouw de Rochefoucauld er over , dan trachtte die dadelijk het onderwerp van het gesprek op iets anders te brengen. Ik was dus de eenige, met wie zij op dat punt volkomen vertrouwelijk kon omgaan en Bonaparte merkte dat zeer goed op. Toch maakte hij er mij geen verwijt van, maar zei zells aan Tailleyrand: »de keizerin hoeft een goede raadsvrouw.quot; Als hij zich door zijn ver-
301
TWEEDE BOEK.
stand liet leiden kon hij in zijn oordeel billijk ^ijn, zelfs tegenover iets, wat hem in den weg stond, en dat te gemakkelijker, wijl hij de vaste overtuiging had, dat hij eiken tegenstand ten laatste toch moest overwinnen. Daarom kon hij verdragen, dat men een kans tegen hem waagde , de partij won hij toch.
Men vertrok intasschen naar Fontainebleau. De feesten, de hooge gasten en vooral de spaansche zaken maakten , dat het plan voor een tijd op den achtergrond werd geschoven en dat in het begin alles kalm en rustig bleef. Mijne verhouding tot Tailleyrand werd steeds vertrouwelijker en de keizerin zag dit met veel genoegen, omdat zij zich voorstelde, dat dit voor haar niet als voordeelig kon zijn. Ik heb al verteld, dat er toen een geheim_ plan werd gesmeed tusschen de souvereinen van het hertogdom Kerg en den minister Fouche. Mevrouw Murat was er altijd op uit, iedereen op te zetten tegen de keizerin, en daarbij niet bijzonder schroomvallig in de keus barer middelen. Tailleyrand en Fouché stonden niet op al te goeden voel met elkander. De eerste stelde den laatste te veel in de schaduw.
Een week of drie voor de terugkomst van Fontainebleau kwam daar op zekeren morgen de minister van policie. Hij vertoefde lang in het keizerlijk kabinet en werd toen aan de vorstelijke tafel genoodigd, wat een groote onderscheiding was. Aan tafel was Bonaparte bijzonder opgeruimd. Wat er dien avond te doen was herinner ik mij niet meer. ïegen middernacht was ieder op zijn kamer en op eens tikte een kamerdienaar der keizerin tegen mijn deur. Mijn kamenier zei hem, dat ik bezig was mij le ontkleeden, maar dat mijnheer de llémusat mijn kamer nog niet had verlaten, waarop de kamerdienaar antwoordde, dat ik niet behoefde op te staan , want dut de keizerin Juist mijn man verlangde te
302
1
TWKKDE BOICK. 803
spreken. Terstond ging deze naar haar toe en vond haar met loshangend haar, half gekleed en beschreid gelaat. Zij zond hare kamervrouwen weg en onder den uitroep, dat zij verloren was, reikte zij mijn man een langen brief over, eigenhandig door Fouché geteekend. Hij begon met haar de verzekering te geven van eerbiedige gehechtheid aan haar persoon, en zei vervolgens, dat juist daaraan zijne vrijmoedigheid moest worden toegeschreven, om hare verhouding tegenover den keizer onder de oogen te durven zien. De keizer stond op het toppunt van macht en grootheid in Europa, hij was de glorierijke gebieder over Frankrijk, maar juist daarom maakte ook Frankrijk aanspraak op hem, nu en in de toekomst. »Het valt niet te ontkennen, mevrouw,quot; zoo stond er, »dat bij gebrek van een erfgenaam, de toekomst van Frankrijk in de waagschaal is gesteld. Als minister van policie weet ik, wat er gemompeld en gesproken wordt en hoe men zich overal over de troonsopvolging bekommerd maakt. Stel u eens voor, welk eene kracht de kroon zou ontleenen aan het bestaan van een wettigen erfgenaam.quot; Wijd en breed weidde de briet daarover uit. Daarna wees Fouché op den strijd tusschen des keizers echtelijke liefde en zijne staatkunde; hij beweerde, dat de keizer nooit in staat zou zijn, de echtscheiding met geweld door te zetten en smeekte daarom de keizerin zich zelve te willen verloochenen en een groot offer aan het vaderland te brengen. Met gloeiende kleuren teekende hij den indruk, dien zulk een heldhaftig besluit overal maken zou. Eindelijk verklaarde de minister, dat de keizer niets van dezen brief wist en verzocht, dat die een diep geheim zou blijven.
Men begrijpt, dat deze brief niet als na rijp en ernstig overleg geschreven was. De eerste gedachte van mijn man was, dat Fouché niet buiten den keizer om tot zulk
TWJSEDK BOEK.
een gewichtigeu stap kon zijn overgegaan. Hij zei dit echter niet aan de keizerin, die blijkbaar hetzelfde dacht en die in elk geval genoeg liet merken, dat zij in des keizers goeden wil niet het minste vertrouwen stelde. »Wat zal ik doen !quot; riep zij uit. »Iloe moet dit gevaar worden afgewend?quot; — »Mevrouw,quot; antwoordde mijn man , »ik zou u raden onmiddellijk naar den keizer te gaan, als hij althans nog niet te bed is en anders morgen ochtend vroeg. Denk er om, dat het zelfs den schijn niet mag hebben, dat gij met iemand, wie dan ook, er over hebt gesproken. Laat den keizer den brief lezen en let onder het lezen goed op hem, maar wat hij ook zegt, kom er open en rond voor uit, dat gjj deze inmenging van Fouché hoogst onvoegzaam vindt en dat gij in geen-geval zult toegeven, als op uitdrukkelijk bevel van den keizer zelve.quot; De keizerin volgde dien raad en verzocht mijn man, alles te vertellen aan Tailleyrand, en haar mee te deelen, hoe die er over dacht. Het bezoek bij den keizer werd tot den volgenden morgen uitgesteld.
Toen deze den brief zag ontstak hij, schijnbaar althans, in heitigen toorn. Hij verzekerde , dat hij niets er van wist en dat Fouché in zijn ijver veel te ver was gegaau , zoodat hij hem, was hij niet reeds naar Parijs vertrokken, eene ernstige bestraffing zon toedienen, ja, dat hij zelfs, als de keizerin dat verlangde, hem nog onmiddellijk zou ontslaan als minister van policie. Ouder dit spreken overlaadde hij haar met liefkozingen, maar zij vertelde mij in den loop van den dag, dat er iets zeer gedwongens was geweest in zijne geheele houding.
Mijn man en ik waren het eens, dat Fouché niet zonder hooger last was te werk gegaan, gelijk wij ons ook overtuigd hielden, dat, wanneer de keizer tot een echtscheiding wilde overgaan, Tailleyrand daar niet tegen zou zijn. Met verbazing bemerkten wij, dut dit juist
304
TWlSEUJi UOÜK.
anders was. Tailleyrand luisterde aandachtig naar fcet geheele verhaal, als wist hij niets van hetgeen vroeger vooraf was gegaan. Hij noemde Fouché\'s brief ongepast en belachelijk en zei, dat hij in de echtscheiding volstrekt geen nuttigheid zag. De keizerin moest, zoo meende hij, »op hoogen toon aan den minister antwoorden , dat hij zich in het geheel met deze zaak niet had te bemoeien en dat zij, als er ooit over werd gedacht, zijne bemiddeling althans niet noodig had.quot; De keizerin was verrukt over die raadgeving en wij maakten zamen het antwoord op, zoo droog, hoog en waardig mogelijk. ïailley-rand las het, keurde het zeer goed en ried ons, het ook aan den keizer te laten lezen, die het niet zou durven afkeuren. En dat durfde hij ook niet. Integendeel, hij barstte op nieuw iu toorn los eu uitte allerlei bedreigingen tegen den minister, dien hij dadelijk zou ontslaan , als de keizerin dat verlangde. Wijl echter de keizerin gerust eu de minister schadeloos was gemaakt drong zij niet aan op dat ontslag, maar alleen op een krachtige berisping. In het vervolg behandelde Bonaparte Fouché, als do keizerin er bij was, in het oog loopend koel, maar deze scheen daar zoo bitter weinig om te geven , dat ik hoe langer hoe meer begon te gelooven , dat alles afgesproken werk was. De keizer deelde aan zijne vrouw mede, dat de minister tot hem in gelijken geest had gesproken. »Het is een overdreven ijver,quot; zei hij, gt;dien wij niet al te hoog moeten opnemen. Als wij het maar eens zijn, dat er niets van komt, omdat wij elkander niet zouden kunnen missen, dan is het immers goed.quot; \') Bonaparte
!) De keizer sclireef 5 November 1807 aan Fuuohe: «Mijuheer Fouché I Sinds veertien tlageu hoor ik dwaze dingen van u. liet zal goed zijn , dot gij daar een einde aun maakt en u verder niet bemoeit met zaken , waar gij middellijk noch oumiddeilijk iels meê te maken hebt. Zoo is mijn wil.quot; l\'- !gt;■ If.
bkmusat, Gedankschrijlen. ii. quot;u
305
TWEEDE BOEK.
herhaalde die woorden gedurig en trachtte zijne vrouw gerust te stellen, door meer dan ooit vroeger haar tot in den nacht in hare kamer op te zoeken. Hij klemde haar aan de borst, stortte tranen, zwoer haar liefde en trouw en wond zich bij dergelijke tooneelen zoo op, dat hij ten laatste zelf geloofde, dat hij het meende.
Ik deelde geheel in het vertrouwen der keizerin en sprak gedurig met Tailleyraud, die van goeden raad diende en altijd de gedragslijn voorschreef, die de keizerin moest volgen, om de echtscheiding te voorkomen.
Niets was natuurlijker dan dat ik hem mijne verwondering te kennen gat over de houding, die hij in deze zaak aannam, waar hij meer acht scheen te geven op huishoudelijke rust, dan op het staatkundig belang. Hij antwoordde mij, dat de zaak veel minder van huiselijken aard was, dan ik dacht. »Er is niemand in het paleis,quot; zei hij, »dio niet wenschen moet, dat deze vrouw bij Bonaparte blijft wonen. Zij is goed en zachtzinnig, zij heeft slag, om hem tot bedaren te brengen en meent het met allen best. In honderd gevallen is zij onze toevlucht. Gebeurt het, dat hier eene prinses haar intocht houdt, dan ligt de keizer dadelijk met zijn geheele bof overhoop.quot; Toen Tailleyrand mij de zaak aldus voorstelde geloofde ik hem, en toch deelde hij mij maar half meê, wat hij eigenlijk meende. Meer dan eens vroeg hij, wat ik dacht, dat er van mij zou worden, als het ooit tot echtscheiding kwam , en zonder aarzelen zei ik, dat ik in dat geval de keizerin zou volgen. »Houdt gij dan zooveel van haar?quot; riep hij uit. »Zeker,quot; hernam ik, »ik ben aan haar gehecht. Toch ken ik haar te goed, om niet te weten, dat zij niet bijzonder vatbaar is voor een blijvende toegenegenheid. Indien ik haar volg, dun geschiedt dat meer uit een gevoel van betamelijkheid, dan omdat mijn hart mij daartoe dringt. Dooi\' haar ben
306
TWJiKDE HÜEK.
ik aan het hof gekomen en was altijd hare vertrouweling. Ik heb daar de lusten en de lasten van ondervonden en schoon zij gewoonlijk te veel met zich zelve bezig was, om zich te bekommeren over de zorgen en het leed van een ander, zou toch het publiek, dat alles alleen van den buitenkant ziet, zich te recht verwonderen, wanneer ik hare verbanning niet deelde.quot; — »Toch moet gij niet vergeten wierp Tailleyrand mij tegen, »dat gij daardoor n zelve en uw man in een zeer moeielijken toestand brengt en dat zij u al de onaangenaamheden , die gij te gemoet gaat, in het geheel niet zal vergoeden.quot; — »Ik ken haar zoo goed als gij,quot; was mijn antwoord, »zij is vluchtig en zelfs veranderlijk. Ik weet, dat zij zou beginnen, met mij voor mijne toewijding dank te zeggen, maar dat zij er al heel spoedig niet meer over zou denken. Maar ik wensch met mijn eigen karakter te rade te gaan, niet met het hare, en dan is de weg mij duidelijk, dien ik heb te bewandelen.quot; En werkelijk gaf ik in die dagen aan de keizerin de verzekering, dat ik, bij de echtscheiding, haar niet zou verlaten. Zij was zeer aangedaan, toen ik haar met tranen in de oogen dat beloofde. Ik maakte slechts eéne voorwaarde. »Hofdame bij eene andere keizerin word ik nooit, mevrouw. Verlaat gjj het hof, om elders in de provincie te wonen, dan zal ik u in uwe eenzaamheid volgen, ik zal mij gelukkig achten, als u dit tot troost verstrekt; alleen dan , als gij Frankrijk zoudt willen verlaten, zou ik niet met i) kunnen gaan.quot;
Men wist in die da^en niet, welke plannen de keizer eigenlijk had. Meer dan eens zei hij tot de keizerin: »ik zou in elk geval niet willen, dat gij afstand moest doen van uwen rang; gij zoudt ergens anders kunnen regeo-ren, te Kome bij voorbeeld.quot; Men moet niet vergeten, dat de paus toen nog te Rome gezeteld was en dat niets er aau deed denken, dat hij heen zou gaan. De ernstigste
20*
307
TWEEDE liOEK.
en stoutste wendingen kwamen ecliter Bonaparte eenvoudig eu natuurlijk voor en dikwijls bezigde hij een enkel woord, om te doen merken, wat er in zijn hoofd omging.
Mijn man was het, wat mijue houding aangiug, geheel met mij eens; hij ontveinsde zich al de onaangenaamheden niet, die er voor ons uit zouden voortvloeien, maar liet zich daardoor niet afschrikken en deelde ook aan de keizerin meê, dat hij het mijne roeping achtte, haar in het ongeluk niet te verlaten. Men zal later zien, dat zij weinig vertrouwen stelde in eene belofte, die haar met volle oprechtheid werd gegeven.
In die dagen kwamen wij ook met mevrouw de la Rochefoucauld tot de verklaring, waar ik vroeger van sprak, en ik kan niet zeggen, dat mijne achting voor bet karakter van den keizer er grooter door werd.
Welke naar mijn inzien d^ beweegredenen waren, die Tailleyrand en Fouché in deze zaak hebben geleid, laat ik hier volgen.
Ik heb verteld, dat Fouché, die een beetje verliefd was geraakt op mevrouw Murat, daardoor op minder goeden voet kwam te staan met de partij der Beauharnais. Ik weet niet, of dit in zijne bedoeling heeft gelegen, maar wanneer men met intriges te doen heeft, waar zich vrouwen meê bemoeien, dan weet men niet, waar men toe kamt, wijl er dan allerlei schijnbaar nietige en onbeduidende woorden worden gesproken of klachten worden geuit, die met al hun nietigheid den man geheel omstrikken. Mevrouw Murat, die een verschrikkelijken hekel bad aan hare schoonzuster, verlangde niets liever, dan dat zij afstand zou moeten doen van den troon. Haar trots werd gestreeld bij de gedachte, dat eene wezenlijke prinses uil een echt vorstelijk huis haar zuster zon noemen , en zij zinspeelde daar zelfs met allerlei vleiende
308
TWER DE BOEK.
woorden op in bet bijzjin van den keizer. Fonchc was van meaning, tlufc een wettige en rechtstreeksche erfgenaam een grooten steun zou bijzetten aan de dynastie; hij kende Bonaparte genoeg, om te weten, dat als hij er een reden van staat inzag, hij voor niels terugdeinsde; hij was bang, dat znlk een gewichtige zaak buiten hem om zou worden geregeld en dat ïailleyrand er de eer en de verdienste van zou hebben. Dit vooral wilde hij trachten tegen te gaan. Zoo kwam hij er toe, om het ijs fe breken en er rondweg over te spreken met den keizer. Wijl zijne woorden bij den keizer ingang vonden ging hij een stap verder, nam de rol van tusschenpersoon of bemiddelaar op zich en schreef den befaamden brief aan do keizerin. Hij deed nog meer. Met behulp van alle raid-delen , die bij de policie hem ten dienst stonden, wist hij van de echtscheiding een zaak te maken, die hier en daar op publieke plaatsen als iets zeer natuurlijks werd besproken. Men hoorde van onderscheidene zijden te gelijk, dat de keizer een erfgenaam moest hebben, en de/e gesprekken werden, als de plicht der policie meebracht , den keizer meêgedeeld, zoodat deze in het geloof verkeerde, dat het volk zich in goedkeurenden zin met de echtscheiding bezig hield. Toen Bonaparte van Fon-taineblean terug keerde vertelde Fouché hem, dat bij moeite had, om het volk terug te houden van bet plan, om, onder de ramen van het paleis, eene andere keizerin te komen vragen. Indien Tailleyrand er niet was geweest , dan zou de keizer deze mededeeiing als een zeer ernstige waarschuwing hebben opgevat.
Tailleyrand was niet tegen de echtscheiding, maar hij wilde die zaak behandelen op zijne wijs en op den door hem geschikt geachten tijd. Het was hem lang niet onverschillig, hoe zij tot stand kwam, en toen hij Fouché aan het werk zng werd hij bang, dat dezo slagen zou ,
300
310 TWEKUE BOEK.
iots wat hij niet dulden kon. Frankrijk had een vriendschapsverbond gesloten met Rusland, maar Tailleyrand, die de europeescbe toestanden beter beoordeelde of begreep dan iemand anders, achtte eene toenadering tot Oostenrijk van het hoogste belang en dacht er misschien reeds lang over, dat een nauwer verbindtenis met het habsburger huis geen onverschillige zaak voor Frankrijk zou zijn. Hij wist daarenboven wel, dat de keizerinmoeder in Rusland volstrekt niet instemde met de gevoelens van haar zoon en dat dus aan een huwelijk met eene rnssische grootvorstin niet behoefde gedacht te worden. Op die manier zou het kunnen gebeuren, dat de echtscheiding niet aanstonds kon worden gevolgd door een nieuw huwelijk en dat dus de keizer in een zeer. onbeli gelijken toestand raakte. Daarenboven dreigden de spaansclie zaken een grooten omvang te nemen en Europa wakker te schudden, zoodat de tijd alleszins ongeschikt scheen , om de aandacht door eene andere gebeur-, tenis nog meer op te wekken. Daarom schaarde Tailleyrand zich tegen Pouché aan de zijde van mevrouw Bonaparte. Zij doorzag die beweegredenen niet en ook ik heb die eerst later begrepen. Mijn man had een minder goed vertrouwen op de oprechte toewijding van Tailleyrand dan ik. maar hij vond toch , dat wij zijn raad moesten volgen, om zoo, hoe ook verschillend van inzicht, toch hetzelfde doel te bereiken.
Toen Focche den keizer, die een uitstapje deed naar Italië en kort daarop naar Bayonne, telkens weêr verhaalde, wat het volk zei van de echtscheiding, nam Tailleyrand een geschikt oogenblik te baat, om Bonaparte te overtuigen, dat de minister van policie hem op eeu verkeerden weg leidde. »Fouchezei hij, »is en kan niet anders zijn, als de man van de revolutie. Vandaar dat hij u, altijd overeenkomstig zijne gewoonte, langs
TWEEDE BOEK.
den weg van oproer, tot eene handeling wil brengen,
die juist het karakter van eeue zuiver monarchale handeling dragen moet. Hij wil, dat een hoop volk, die hij zelf waarschijnlijk heett opgejaagd, bij u komt roepen en schreeuwen om een nieuwe keizerin, op dezelfde manier als men, tijdens de revolutie, Lodewijk XVI tot allerlei concession wist te dwingen. Is eenmaal het volk gewoon geworden op die wijs zijn zin te krijgen, wie weet, wat het u dan morgen zal komen vragen? Daarenboven wordt geen verstandig mensch door dat volksgeschreeuw bedrogen en men zal al heel spoedig gaan vertellen , dat alles in overleg met n zoo is aangelegd, omdat gij bang waart voor bet gewichtige besluit.\'\' De keizer vond in die woorden van Tailleyrand veel waarheid en lei Fouche met zijn hulptroepen het stilzwijgen op. Van dat oogen-blik af\' wus de echtscheiding geen praatje meer in de koffiehuizen en de parterres en hield dus op een nationale wensch te zijn. Do keizer maakte daar zijne vrouw opmerkzaam op en zij werd weer een weinig geruster. Toch was de onderlinge verhouding der echtgenooten geheel veranderd en zaten zij dikwijls lang bij elkander, zonder dat, er een woord gesproken werd. Op eens kon hij uitvallen met de woorden, dat hij een erfgenaam noodig had en dat hij op allerlei wijs werd geslingerd en tegengewerkt.
Tailleyrand werd hoe langer hoe meer door den keizer geraadpleegd en vertelde mij nu en dan enkele bijzonderheden : »Scheid ik van mijne vrouw,quot; zei Bonaparte tot hem , »dan doe ik afstand van veel goeds , dat zij mij doet ondervinden. Ik zal genoodzaakt zijn den smaak, do ge- \' woonten, de denkbeelden eener nieuwe, jeugdige vrouw te bestudeereo. Jozefine schikt zich naar alles, omdat zij mij kent. Daarbij zal ik al, wat zij voor mij deed , met ondank moeien boloouen. Zij bemint mij nu al niet meer , maardat
311
TWEEDK BOEK.
zhI nof? veel erger worden. In haar heb ik een band, die tuij aan velen bindt; breekt die, dan zal ik veel verliezen.quot; Maar na al die kluchten volgden de redenen van staat, en Taiiieyrand zei ann mijn raun, dat de keizer zeer zeker over alle bezwaren heen zou stappen en dat de echtscheiding wel kon worden verschoven , maar dat zij toch volgen zou. De keizerin, dat was altijd zijne meening, moest, onder geen voorwendsel, afwijken van de houding, die zij eenmaal in de zaak had aangenomen. Mijn man en ik vertelden haar maar niets van dat alles en achtten het in alle opzichten beter, dat zij Taiiieyrand bleef vertrouwen, omdat zij, in het tegengestelde geval, kans had, een duchtigen tegenstander in hem te krijgen. Ik hield mij stil eu wachtte de toekomst af, zonder mij met de schikking van die toekomst in te laten. Ik wist immers wel , dat vooral in deze aangelegenheid honderd oogen op mij gevestigd waren en honderd ooren naar mij lufsterden. In die dagen zou Bonaparte aan Taiiieyrand gezegd hebben, dat zijne vrouw door mij goed geraden werd.
Kort voor des keizers vertrek naar Bayonne had er op dit, punt nog een voorval plaats, dat bewijst, hoe de keizer, bij al zijn willekeur en zijn schier onbeperkte macht, zich toch soms liet meêslepen. Op een morgen kwam Taiiieyrand, bij het verlaten van het kabinet van den keizer, mijn man tegen. »tk geloof, dat uwe vrouw, vroeger dan zij denkt den gevreesden slag zal moeten beleven. De keizer is weer vol van de echtscheiding. Hij heeft er met mij over gesproken als over eene zaak , waaraan geen twjifel meer bestaat, en wij zullen goed doen, naar mij voorkomt, ons dit voor gezegd te houden. Mijn man deelde mjj die woorden mee en ik voelde mij zeer neergedrukt. Des avonds was er een groote partij aan het hof en ik had juist mijne moedtr verloren, zoodat ik er niet heenging. Mijn man moest natuurlijk
312
TWEEDE BOEK.
zorg dragen voor de tooueelvoor.stelling , die plaats zou hebben, en kon dus niet wegblijven. De zalen waren vol aanzienlijke gasten. Vorsten, gezanten, hovelingen, allen stonden eindeloos lang te wachten. Eindelijk werd op eens last gegeven, dat de voorstelling moest beginnen, zonder dat de keizerlijke majesteiten er bij waren. Men zei, dat de keizer zioh minder wel gevoelde. De partij verliep zoo stil en droefgeestig mogelijk en iedereen spoedde zich naar huis. Tailleyrand en mijn mau gingen naar de vertrekken van den keizer en vernamen daar, dat deze teu acht uur met zijne vrouw naur bed was gegaan en last had gegeven, dat niemand binnen werd gelaten voor den volgenden morgen.
Tailleyrand raakte een beetje uit zijn humeur. »Dui-velsche kerel!quot; riep hij uit, »dat bij zich altijd doorzijn gevoel laat meeslepen en daardoor niet weet, wat hij wil! Laat hem er rond voor uitkomen, dan weten wjj imniö\'s ook, waar wij ons aan hebben te houden 1quot;
Den volgenden morgen verhaalde de keizerin aan mijn man, dat zij tegen zes uur naar Bonaparte was gegaan , om als naar gewoonte met hem te eten. Hij was neerslachtig en sprak bijna geen woord. Toen de maaltijd was atgeloopen was zij heengegaan, om toilet te maken en te wachten, totdat de voorstelling begon , maar men was haar komen halen, wijl de keizer zich niet wel gevoelde. Toen zij bij hem kwam had hij een hevige maagpijn en was zeer zenuwachtig. Hij lag te bed , en trok haar naar zich toe, zonder er om te denken, of hij het fraaie toilet ook bedierf. »Mijne arme Jozefine,quot; riep hij, terwijl hem de tranen over de wangen liepen, »ik zal u nooit kunnen verlaten.quot; Dit tooneel wekte bjj de keizerin meer medelijden dan verteedering en zij zei herhaaldelijk; »wees toch bedaard, sire, doe, wat gij meent te moeten doen, maar spaar ons dergelijke vertooningen.quot; Het scheen echter, dat hij hoe langer hoe zenuwachtiger werd,
313
TWSEÜE BOKK.
zoodat zij hem den rand gaf, de voorstelling niet bij te
wonen, maar liever te bed te blijven. Na langen tegenstand gpt hij toe, raita, dat zij naast hem ging liggen, zoodat zij genoodzaakt was, zich haastig te ontkleeden en de legerstede met hem te deelen. Hij baadde letterlijk in tranen en klaagde gedurig: »zij jagen mij, zy kwellen mij, zij maken mij ongelukkig!quot; De nacht ging bijna zonder slaap voorbij. Des morgens was hij bedaard en kon men niets van het voorgevallene aan hem bespeuren.
314
Zoo werd de keizerin geslingerd tusschen hoop en vrees. Was de keizer het eene oogenblik vol teederheid en zelfs hartstochtelijke liefde, kort daarop deed hij haar allerlei biltere verwijtingen hooren en was het, of hij met opzet er naar zocht, dat zij het woord scheiding van haar kant zou uitspreken. »Hij maakt mij moe,quot; riep zij uit, »hij miiakt mij ziek , en misschien nog erger ?quot; Zeker is het, dat hij haar, hetzij uit berekening, hetzij door zijn eigen onbestemde plannen gejaagd en geplaagd, het leven een last deed worden. En Fouché ging aUijd door, met tegenover ieder, die het hooren wilde, over de noodzakelijkheid der echtscheiding te spreken. »Laat men mij wegjagen,quot; zei hij, »ik zal het mij getroosten, maar zeggen wil ik, wat mij nuttig en noodig schijnt!quot; Tail-leyrand haalde daarbij medelijdend en glimlachend de schouders op en nam aldus den schijn aan, van tegen de echtscheiding te zijn. Bonaparte hoorde alles en allen en zei niets\'). Het hof was stiller en voorzichtiger dan ooit, want niemand wist te zeggen, uit weiken hoek de wind wo\'ii en dan doet iedereen aan een hof verstandig met te zwijgen. Te midden van dat alles stak de storm op in Sprmje en werd de echtscheiding voorloopig vergoten.
\') Toch gaf de keizer nu en dan zijn ongenoegen aan Foacbc te kennen, maar aangezien deze zijn gang bleef gaan , werd er weinig aan do keizer. l\\jke afkeuring gehecht. P. d. R
HOOFDSTUK XXVIII.
TERUGKOMST VAN FONTAINEBLKAU. — REIS VAN DËN KEIZER
NAAR ITALIÈi. - DE JEUGD VAN TAILLEYRAND. — FEESTEN
OP DE TUILERIEN. — DE KEIZER EN DE KUNSTENAARS. — OORDEEL VAN DEN KEIZER OVER HET ENGELSCHE GOUVEE-NEMKNT. — HUWELIJK VAN MEJUFFROUW DE TASCHER. — GRAAF ROMANSOW. — HUWELIJK VAN MAARSCHALK BER-THIER. — DK MAJORATEN. — DE UNIVERSITEIT. — SPAAN-SCHE ZAKEN.
Omstreeks dien tiid werd de heer Molé benoemd tot prefect te Dijon. De keizer stelde hem zeer op prijs, om zijn heMer verstand en vlug begrip; hij van zijn kant was warm ingenomen met zijn meester, maar zag er tegen op Parijs te verlaten, waar hij met zijn familie hoogst genoegelijk zamenwoonde. »Men moet geen argwaan of jaloerschheid wekken door eene te snelle bevordering,quot; zei de keizer, »iia eenige administratieve ondervinding zal u geen kwaad doen. Ik zal n niet langer dan een jaar te Dijon laten, dan komt gij terug en ik geloof, dat gij tevreden over mij zult zijn.quot; Bonaparte heeft woord gehouden.
Tegen het midden van November vertrok het hof weer naar Parijs en iedereen was blij , dat er een einde kwam aan de vervelende reeks der stereotype vermakelijkheden en feesten. De vreemde prinsen keerden naar hun land
TWEKDIS BOIiK.
ter, vol bewondering en verbazing voor onzo schitle-rende en zorgvuldig bestuurde weelde; ik voeg dit lasitste er bij, onidat de keizer in zijne huishondolijke zaken niet de minste wacorde of ongeregeldheid kon verdragen. Hij was zeer tevreden, toen mijnheer de Rémusat hem voor al de tooneelvoorstellingen en concerten niet meer dan 150,000 fr. in rekening bracht, en hij had gelijk. Want als men al de drukte, al de onvoorziene veranderingen en al den toestel in aanmerking nam, dan was het waarlijk een betrekkelijk geringe som. De keizer ging bij die gelegenheid na, wat vroeger dergelijke koninklijke uitstapjes gekost hadden , en toen men vond, dat Lodc-wijk XVI meer dan 200,000 fr. had besteed of verkwist, was hij uitermate in zijn schik over de rekening, zooals, die aan hem was voorgelegd. De dienst van het paleis, nauwkeurig nagegaan door den opperhofmaarschalk, werd ook geheel in den regel en niet te duur bevonden. Duroc had goed slag van het bestuur der keizerlijke huishouding; alleen was het jammer, dat hij zoo streng en hard kon zijn , doch ook hierin volgde hij den meester. Bromde de keizer, dan ging dat gebrom tot in de onderste lagen der paleisbewoners door, en de stalknechts voelden, wat in het kabinet was geschied. De dienst geschiedde met de meeste nauwgezetheid, de straffen waren streng en van toegefelijkheid was geen sprake; vandaar, dat iedereen altijd op zijn post was en dat alles stil en geregeld werd afgedaan. In de provisiekamers of de keukens werd geen kop bouillon of glas suikerwater afgegeven zonder machtiging of bon van den oijpediofmaar-schalk. In het paleis gebeurde niets, wat hij niet wist. Gelukkig was hij zoo stilzwijgend mogelijk en vertelde nooit aan iemand iets, als aan den keizer alleen.
De keizer verliet Fontainebleau, om een kort uitstapje te maken naar Italië. Hij wenschte Milaan nog eens te
816
Ï WE IS 1)15 BOEK. 317
bezoekeu, zich ia Venetie te veitoonen, met zijn broeder Jozef een zauienkomst te hebben en verder de ituliaansche zaken op vasten voet te stellen. Misschien wilde hij ook aan de koningin vanEtrurie, eeae spaansche prinses, gn,an vertellen, dat zij zich gereed kon maken, om heen te gaan \'). Terwijl hij in zjjn geest zich bezig hield met de aanhechting van Spanje vergat hij niet, dat Europa de vereeniging der kronen van Frankrijk en Italië op één hoofd niet als met wantrouwen kon gadeslaan. Daarom werd aan Eugène de troonopvolging verzekerd, zoodat Europa op dit punt gerust kon zijn.
Murat, die zeer goed begreep, dat het in zijn belang was, zich zoo min mogelijk van zjjn zwager te verwijderen, kreeg op zijn verzoek, verlof de reis meê temaken, iets wat door Tailleyrand met leede oogen werd gezien. De keizer vertrok 1(3 November en de keizerin keerde op denzelfden dag terug naar Parijs. De prins-primaat en de beide prinsen van Mecklenburg hielden zich daar nog eenigen tijd op en kwamen eiken avond op do Tui-lerien, waar men speelde, praatte en muziek maakte. De keizerin scheen zich bij voorkeur bezig te houden met den prins van Mecklenburg-Schwerin. De moesten hechtten daar in het minst geen waarde aan en lachten er om, n.aar er \\\\ aren onder de hovelingen, die het ernstig schenen op te nemen en meenden den kei/.er op de
\') Etrurie, sums ook Hetrurie genoeinil, lator Tuscia, Toskane, wetj lij zijn eersten naam vermeld in liet traktaat van Lnnevillc, 1801, toen het den erfprins Lodewijk van Panna als koningrijk werd afgestaan. Na zijn dood werd zijne weduwe , de spaansche infante Maria Louise , regentes als voogdes over haren zoon. In 1807 werd zij , tengevolge van een verdrag tnsscheu Frankrijk en Spanje, genoodzaakt het bewind neder te leggen, waaroji Etrmie een fransche provincie werd, tot 1809, toen het als groothertogdora Toskane onder het bestuur kwam van Napoleons zuster Elize , die het in 1814 weder moest afstaan aan de voormalige regentes.
VüBT.
TWEEDE BOEK.
hoogte te moeten bonden, zoodat deze, die aan anderen volstrekt de vrijheid niet gunde, waar hij voor zich zelve aanspraak op maakte, bij zijn terugkomst, zijne vrouw er ernstig over onderhield. Li die dagen vertoonde men in eene der kleine parijsche schouwburgen, eene vaudeville, die veel toeloop had. Mevrouw Bonaparte wilde die ook gaan zien eu droeg aan mijn man op eene loge te nemen. In een eenvoudig rijtuig reed zij er heen met een paar dames en de mecklenburgsche prinsen. Ook dit word naar Milaan overgebriefd en Bonaparte zond aan zijne vrouw eene zeer scherpe bestraffing, wijl zij, zooals hij meende, hare waardigheid te grabbel gooide. Hij berinnerda haar bij die gelegenheid, wat het lot was geweest der laatste koningin van Fraukrjjk, die ook der\' gelijke lichtzinnigheden beging.
De keizerlijke garde deed, gedurende des keizers afwezigheid , een zegepralenden intocht in Parjjs en werd met geestdrift bi groet.
Ik heb gezegd, dat de keizer ook de liefdezusters in hare rechten herstelde; de minister van Binnenlandsche Zaken riep haar zamen bij de keizerin-moeder eu reikto daar eenige medailles uit. Volgens den wensch van den keizer stond zijne moeder aan het hoofd van alle inrichtingen van liefdadigheid. Jammer maar, dat zij alle mogelijke tact miste en zich daarom volstrekt niet bemind wist te maken.
Bonaparte was tevreden over hetgeen hij in Italië zag en doorreisde het geheele koningrijk. Te Venetie kreeg hij een bezoek van zijn broeder Jozef, den koning en de koüingin van Beieren en mevrouw Bacchiochi, die hem smeekte, eenige uitbreiding te geven aan haar gebied, lutusschen brak liusland geheel met Engeland , en een gedeelte van ons leger, dat nog in noordelijk Europa vertoefde, hield den koning van Zweden in bedwang.
318
TWEEDE BOEK,
Bernadotte, die te Hamburg beve) voenle, ontving d.iar eenige ontevredene Zweden en wist zich bij dezen zeer bemind te maken „ terwijl hij geen geld spaarde, om de lieden aan zijne zijde te krijgen. Toch is het niet waarschijnlijk , dat hij toen reeds beraamde, wat later is geschied. Zijn eerzucht noopte hem echter alle kaasen te berekenen en alle wegen te openen, in een tijd als dezen, waarin men alles ondernemen en ook alles hopen kon. De prius van Brazilië verliet Lissabon 29 November. Kort daarna trok Junot, aan het hoofd zijner troepen, de stad binnen, als naar gewoonte verklarende, dat wij Portugal kwamen bevrijden van het engelsche juk. Tegen het eiud der maand riep Bonaparte de Wetgevende Vergadering te Milaan bijeen en verklaarde daar plechtig, dat hij Eugène aarmam uls zoon en wettig troonopvolger van Italië, voor het geval, dat hij geeue wettige uianne-lijke afstammelingen mocht nalaten. Tegelijkertijd gaf hij Lugèue den titel van prins van Venetie en aan zine dochter dien van priuses van Boulogne. Hij kwam te Parijs terug 1 Januari 1808.
Ik beleefde toen droeve dagen. Bij mijne terugkomst van Fontainebleaa vond ik mijne moeder zeer ziek en zwak. Evenwel scheen haar toestand nog niet gevaarlijk, en verheugde zij zich zeer over onzen voorspoed. Ik kon mij dus ongestoord er mee bezig houden, om ons huis iu te richten op dien grootschen voet, dien de kehser verlangde. Tegen het einde van het jaar werd de ziekte echter van dien aard, dat wij aau niets anders konden denken en dus ons huis gesloten bleef\'. Na drie angstige weken stierf zij en ik verloor in haar eene beste moeder, aan wie ik onnoemelijk veel te danken had. Zij was iu alle opzichten eene uitstekende vrouw, vol geest en gezond verstand , door iedereen naar verdienste geacht en bemind. Niets is haar ooit voor ons te veel geweest.
319
TWEEDE HOEK.
zoodat baar dood tui} een diepe smart veroorzaakte en wij dau ook vau alle kanten blijken ondervonden van de hartelijkste deelneming. De keizer betuigde mijn man op vriendelijke wijs zijne belangstelling in ons verlies, maar wijl de rouw ons dwong eenigen tijd ons huis gesloten te houden en wij dus niet konden ontvangen, zoo als hij dat had bedoeld, ontnam hij ons de toelage, die hij ons gegeven had, wijl wij, zoo zei hij, er toch geen gebruik van maakten, en was aldus de oorzaak, dat wij, die de kosten onzer inrichting moesten betalen, op eens diep in schulden staken.
Zoo ging de winter treurig voorbij. Ik beweende mijne moeder; mijn oudste zoon, die blijken gaf van schitterenden aanleg, was op een kostschool, en mijne gezondheid liet veel te wenschen over. Ofschoon zoo ons huis weinig aantrekkelijks had kwam toch Tailleyraud dikwijls bij ons. Hij had mijne moeder meermalen ontmoet en luisterde gaarne, als ik over haar sprak. Mijne droefheid was de natuurlijke oorzaak, dat ik geen de minste poging deed, om iets belangwekkends te geven aan ons gesprek en den vrijen loop liet aan de gedachten, die mij het meest vervulden , gelijk aan de tranen , die in mijne oogen opwelden. Als mijn niau bij zulke gelegenheden mij op de vriendelijkste wijs zocht te vertroosten kon Tailieyrand ons met een zekere nieuwsgierigheid gadeslaan. Die oprechte genegenheid was voor hem, wiens leven bijna de liefde niet kende, iets verrassends, iets nieuws, en het was , of hij thans voor de eerste maal zag, welke vertroostende kracht er in weJer/.ijdsche hartelijkheid gelegen is. Meer dan eens liet hij zich daarbij woorden ontvallen, die van geene aangename herinneringen getuigden.
Wij beantwoordden zijne vriendschappelijke belangstelling met innige erkentelijkheid, en toen zijne bezoeken gedurig meer werdea herhaald en langer begonnen te
320
twkk.de boek.
dureu namea ook onze gesprekken een ander karakter aan, zoodat het lachen en spotten over de eigenaardigheden van soiumig.3 leden der hofkringen niet meer werd gehoord. Al meer en meer werden wi] volkomen oprecht jegens elkander eu dikwijls waagde ik het, het een of ander, dat ik van hem hoorde of zag, met gestrengheid en op zedelijken grond af te keuren , iets wat hij van mij zonder ergernis verdroeg. Slaagde ik er soms in, eenige gevoeligheid bij hem op te wekken , dan beschouwde ik dat als een soort van overwinning.
Op zekeren dag, toen ik mij bijzonder getroffen gevoelde door de tegenstrijdigheden, die zich in zijn karakter voordeden, riep ik uit: »hoe jammer toch, dat gij er zulk een pleizier in hebt, u zeiven te bederven, want ik geloof werkelijk , dat er een betere mensch in u woont, dan die zich gedurig vertoont!quot;
Hij begon te lachen. »De voorwaarden, waaronder wij onze eerste levensjaren doorbrengenzei bij, »oefenen invloed op geheel ons leven, en als gij wist, hoe dit mot mij is gegaan, dan zoudt go u over vele dingen minder verwonderen.quot; , Toen vertelde hij mij, dat zijn kreupelheid eene groote teleurstelling was geweest voor zijne familie, die, gelijk het gebruik voor de revolutie meebracht, den oudsten zoon voor den krijgsdienst had willen bestemmen. Wijl hij geen soldaat kon worden had men hem uit huis gedaan en hem naar eene oude tante in de provincie gezonden. Zonder zelfs een bezoek te brengen in het ouderlijke huis werd hij later geplaatst in een seminarium eu hem tevens gezegd, dat hij zich moest vormen voor den geestelijken stand, waarvoor hij niet do minste neiging of roeping had. Gedurende do jaren , die hij doorbracht in het seminarium zat hij altijd alleen; hij was niet sterk en niet vlug genoeg, om aan de uitspanningen zijner medestudenten deel te nemen eu hij ver-
Iïémusat , Gedenlischri/len. II. 21
321
TWilODlS UüJiK
.....
teerde vuu ergernis over de maatschappij , die hem een noo treurig lot ieed ondergauu, terwijl hij tegelijk zich meer en meer doordrong van het denkbeeld, dut hij zich niet aan zijue priesterlijke plichten zou behoeven te houden , daar men hem toch legen zijn zin het priesterschap opdrong. Hoe langer hoe meer verrees er een afkeer in zijn binnenste tegen al wat hem omgat, en hij was het gevaar van wanhopend te worden alleen ontgaan, door zich zoo onverschillig mogelijk te gevoelen voor alles en allen. Na eenige jaren was hij teruggekeerd iu het ouderlijke huis, maar daar oiitvaugen als een voorwerp, dat eigenlijk in den weg stond en dat door niemand met eenige belangstelling werd bejegend. »üij ziet wel, niet waar?quot; zei hij, »zoo moet men sterven van verdriet, o£ zijn inwendig gevoel geheel en al weten te verdooven. Ik deed het laatste en heb er misschien verkeerd aan gedaan. Ik had mij moeten schikken en geduldig leeren lijden, ik had dan althans mijn gevoel behouden, want ik wil wel bekennen, dat die gevoelloosheid, die gij mij verwijt, mij dikwijls een diepen alkeer inboezemt. Ik heb nooit iemand lief gehad, maar niemand mij ook, en ik voor mij stelde in mijn eigen persoon niet genoeg belangquot; \').
\') Ik herinner mij hierbij het verhaal vau een voorval uit lt;lu jeugd vim Tailleyrand. Op zekeren dag als seminarist de kerk St. Snlpioe verlatend, ontmoette hij iu het portaal een bevallig joug meisje, dat daar stond te schuilen tegeu den regen. Mij bood liaar zijn arm ea de bescherming zijner pnrapluie, die toen juist in de mode kwamen. Toen hij haar t\'huis had gebracht vroeg zy hem, later nog eens weer te komen. Zij behoorde bij de Coined ie 1\'ranfaise eu heette inoj. Luzy. Volgens liaur zeggen was zij vau aanleg devoot eu was liever iu eeu klooster, dan op het tooneel; maar zij moest. Tailleyraud vertelde haar, dat bij hem juist het omgekeerde het geval was, en dit zonderlinge punt vat tegenstelling was oorzaak, dat de beide jouge lieden zich zeer aan elkandur lieebtten.
322
TWJSKJJE BOEK. 323
sEeus heb ik mijue onverschilligheid geheel afgelegd, tengevolge van een krachtigen hartstocht, dien ik opvatte voor de prinses Charlotte de Montmorency. Zij beminde mij ook, en mijue geheele ziel kwam iu verzet tegen den hinderpaal, die mij in den weg stond , om haar te huwen. Ik stelde allerlei pogingen in het werk, om ontslagen te worden van de gelofte, die mij een gruwel was geworden, en was de revolutie uiet uitgebarsten, dan zou het misschien zijn gelukt; nu kon de paus het uiet doen. Gij begrijpt, dat ik van mijn standpunt die revolutie met blijdschap begroette. Zij viel juist op al die beginselen en vooroordeelen aan, die mijn leveu hadden bedorven, zij scheen eindelijk mijne boeien te zullen verbreken en ik omhelsde met warmte de zaak der omwenteling, die mij gemaakt heelt, wat ik ben.\'\'
Ik bad medelijden met hem, toen hij mij die treurige bijzonderheden meedeelde uit zijn jeugd. Ik voelde diep, hoe krachtigen invloed de behandeling in de eerste leveus-jareu oefent op den lateren mensch, maar toch was ik overtuigd, dat de ernstige, degelijke man zich zeker vernedert , als hij zich zoo geheel tot eeü kind maakt der omstandigheden, die hem in zijn leven omringen.
.Huiten twijfel maakte een bedroevende zorgeloosheid omtrent goed en kwaad den grondslag uit van Taille)\'rands karakter, zonder dat hij zich daarom ooit als verdediger van het kwaad opwierp. Hij begreep de waarde, die de deugd voor een ander had; hij prees haar , waar hij haar ontmoette en bespotte haar nooit, gelijk hij haar ook niet door drogredenen van den weg trachtte te brengen. Zij scheen voor hem een voorwerp van beschouwing en bepeiuzing te zijn, anders als voor Bonaparte, die aan geen deugd gelooide en er niets in zag als list of\' vertooning. Meer dan eens heb ik Tailleyrand goedkeurend hooren spreken over handelingen, waardoor juist de
2i«
TWEKDE HOEK.
scherpste kritiek over zijn eigen doen en laten werd geoefend ; nooit vond hij lust in oen onzedelijk of ongodsdienstig gesprek; den goeden priester hield hij in eer eu had behoefte dit te zeggen; in zijn hart was veel plaats voor wat recht en goed is, raaar hij trachtte weinig in toepassing te brengen, wat hij in anderen prees. Het was, of hij een zekere neiging had, om zich buiten den gewonen kring te plaatsen. Hij was zwak, koel, verzadigd van alles en scheen behoefte te hebben aan krachtige afleiding, gelijk een verstompt verhemelte aan prikkelende spijs.
Ernstige denkbeelden, die met het zedelijk gevoel in nauwe aanraking kwamen, waren hem hinderlijk en schenen gewaarwordingen bij hem op te wekken, die hij graag zoo haastig mogelijk verdreef. Door den loop der omstandigheden was hij steeds omgeven van een kring lichtzinnige , ja , bedorven lieden , die hem aanmoedigden en toejuichten, waar hij in hun geest handelde; die lieden waren hem welkom, wijl zij hem verhinderden na te denken, maar zij konden hem niet vrijwaren tegen de bittere verveling, die hem overviel, toen hij zich niet langer bezig mocht houden met de meest gewichtige belangen des lands. Die belangen zijn hem nooit tot last geweest, omdat hij die kon behandelen met veel verstand doch zonder veel gevoel. Zijn blik was als zijn verstand uitermate helder, maar zijn manier van doen was lang niet altijd met die helderheid in overeenstemming. Hij wist beter te behagen dan te voldoen en boezemde een gevoel van medelijden in, dat, naar mate men hem meer leerde kennen, in gehechtheid overging. Ik geloof, dat onze vriendschappelijke verhouding goed voor hem is geweest, en dat zij meer dan eens gevoelens en gewaarwordingen bij hem heeft opgewekt, die hem in zekeren zin nieuw en tegelijk zeer lief waren, en gerust durf ik
324
TWEEDE BOEK.
zeggen, dat ik er trotsch op was, dat hij ons zoo gedurig kwam bezoeken, terwijl bij toch bij ons iets geheel anders hoorde, als wat hij van zijn dagelijksche omgeving gewoon was te vernemen.
De loop der zaken in Spanje stuitte hem tegen de borst. De werkelijk duivelsche list, waarmee Bonaparte te werk ging, «treed niet zoo zeer tegen zijn zedelijk gevoel , als wel tegen de regelen der welvoegelijkheid , die hij in de staatkunde , zoo wel als in het maatschappelijk verkeer, steeds in acht nam. Hij voorzag er al de onaangename en noodlottige gevolgen van en zei zelfs, toen hij ons in die dagen een bezoek bracht: »de ongelukkige zet zijn geheele bestaan op het spel Iquot; Zijn meening was, dat men den koning van Spanje open en rond den oorlog had moeten verklaren, als men niet kon krijgen, wat men wilde. Men moest den koning aannemelijke voorwaarden aanbieden, den Vredeprins doen wegjagen en door een huwelijk den infant Ferdinand aan zich verbinden. De keizer zag echter meer heil in de geheele verdrijving van het bourbousche huis en liet zich op dien weg, meer dan hij wist of geloofde, door slechte raadslieden leiden. Murat cn de Vredeprins, zooals ik zei, zagen beiden uit naar een troon; de keizer had volstrekt geen plan , hun den zin te geven , maar hij bedroog hen, gelijk hij zelf, door hunne bereidvaardige volgzaamheid, bedrogen werd. Zoo speelde hier list tegen list en het slot was, dat allen de slachtoffers der onderlinge misleiding werden.
De winter ging schitterend voorbij. De prachtige zaal in de Tuilerien was voltooid. Men gaf daar tooneelvoor-stellingen, meest italiaansch , soms ook fransch. Het hof verscheen in groot gala en voor de bovenste galerij werden toegangsbiljetten uitgereikt aan enkele personen nit de stad, aan wie wij, met al onze pracht, dus ook een
825
TWEEDE BOEK.
vertooning gaven. Natuurlijk brandde iedereen van verlangen , om znlk eene voorstelling te kunnen bijwonen. Verder werden er gekostutueerdc en gemaskerde bals gegeven , waar de keizer een bijzonder behagen in vond. Enkele ministers, zijn zuster Murat, de prins van Neu-chatel hadden order, een groot aantal personen van het hof of uit de stad te verzoeken. De heeren droegen een domino, do dames een elegant kostuum. Dit was dan ook eigenlijk het eenige aantrekkelijke van die bals, want wijl men wist, dat de keizer tegenwoordig was, was iedereen voorzichtig en stil. Hij was met de grootste zorsivuldigheid gemaskerd, doch nog al licht te herken-
r) O o 7 «•
nen aan zijn eigenaavdigen gang. Meestal vertoonde hij zich aan den arm van Duroc. Nu en dan zei hij eert aardigheid van verdacht allooi tot eene of andere dame , en wanneer men hem aansprak en hg niet spoedig genoeg gewaar kon worden, wie het was, die iets tot hem waagde te zoggen, was hij ruw en onbeleefd genoeg, om het masker met geweld at te trekken. Kon hij enkele mannen, bij zulk een gelegenheid, ongerust maken , door het verhalen van bijzonderheden uit het leven hunner vrouwen, dan genoot hij ten volle, maar vernam hij later, dat daar onaangenaamheden uit ontstaan waren, dan werd hij boos, want dat veroorloofde hij niet aan de mannen. Het kan en mag niet ontkend worden, dat er in de ziel van Bonaparte een ingeschapen neiging leefde, om kwaad te stichten, zoowel in \'t groot als in \'t klein.
Niettegenstaande al die feestelijkheden werkte hij druk en hield zich vooral bezig met den persoonlijken oorlog , dien hij voerde tegen het engelsche gouvernement. Hij bedacht allerlei middelen, om het continentale stelsel te handhaven. Door de dagbladen trachtte hij de ontevredenheid te stillen over de duurte van de suiker en
820
TWKRDE ROF.K.
ile koffie en over hel. ontbreken vau euyelsehe haudels-iirfcikelen. Alle uitviuJiogen moedigde hij krachtig aan. De beetwortelsuiker, zoo dacht hij, zou ons van de eu-gelsche macht onalhankelijk maken, de ontdekkiug op het gebied van machines en ververij van de eugelsche industrie. De minister van Binnenlandsche Zaken werd gelast een openlijk rapport aan den keizer iu te dienen, waarin voorkwam , hoe onderscheidene prefecten en kamers van koophandel het continentale stelsel prezen, dat, zoo het al eenige ontbering oplegde, toch de vrijheid der zee in zijn gerolg zou hebben. Overal vervolgde men de Engelschen; te Verdun hield men hen gevangen., in Portugal lei men beslag op hunne goederen, Pruisen werd gedwongen, zich togen Eugeland te verklaren, en Zweden, dat neiging tot Engeland betoonde, ontving eeue ernstige bedreiging. Zoo werd de boog hoe langer hoe sterker gespannen, en scheen het wel, dat alleen de dood van een der partijen een einde aan de twist kou maken. Wijl men echter steeds misleid werd geloofde men ook niet, wat de bladen vertelden. Men las zonder vertrouwen eu do keizer schreef zonder te overtuigen. Hij werd daar knorrig om en begon den Parijzeuaars eeu kwaad hart toe te dragen. Immers, wie waagde het, zijn woord in twijfel te trekken en wat beduidde al zijn macht, als er nog een openbare meening tegenover stond ? Wie zich het meest lichtgeloovig toonde was zijn beste vriend. »Gij houdt van Berthier,quot; zei Tail-leyrand, »omdat hij in u gelooft!quot;
ïot afwisseling voor al de staatkunde kregen wij nu en dan in de bladen anekdoten of gezegden van den keizer te lezen. Men vertelde b. v. dat hij de schilderij was gaan zien van den schilder David, waar de plechtige kroning op was algebeeld , dat hij een tal van fijne en ware opmerkingen had gemaakt en dat hij, hij het heen-
o.) \'
TWEEDE BOEK.
gaan , zijn hoed voor den schilder had afgenomen, »ten einde zoo de welwillendheid, die hij voor alle kunstenaars koesterde, duidelijk aan den dag te leggen.quot;
Dit doet mij denken aan het verwijt, dat hij er den intendant van de opera, mijnheer de Lv^ay, van maakte, dat deze soms de acteurs zoo uit de hoogte kon ontvangen. »Weet gij wel,quot; zei hij, »dat elk talent, op welk gebied ook, een macht is, en dat ik Talma nooit ontvang, zonder mijn hoed af te nemen 1quot; Daar lag wel cenige overdrijving in dat verwijt, en waar is het, dat hij zich tegenover alle kunstenaars zeer goedgunstig toonde, als zij hunne kunst in dienst wisten te stellen van zijne glorie en zijne plannen. Onafhankelijkheid was hem overal onverdrageljjk en een glans, die niet in de eerste plaats van hem afstraalde, kon hij niet dulden. Hij plaagde en vervolgde mevrouw de Stael, omdat zij haren eigenen weg verkoos te bewandelen; hij verwaarloosde den abt Delille , omdat deze een stil, afgezonderd leven boven de hofkringen stelde. Hij bracht Chateaubriand, die hem beleedigd had, gedurig in aanraking met de policie. Men zou haast zeggen, dat hij geen gunst bewijzen kon, of de marktprijs moest er voor worden betaald.
De senaat keurde 21 Januari 1808 het besluit goed der oproeping van 80,000 soldaten van de lichting van 1809. De staatsraad d\'Enauld, die bij zulke gelegenheden altijd het woord voerde, vertelde, dat vorige vervroegde lichtingen den vrede op bet vaste land hadden verzekerd , en dat deze nu de vrijheid der zeeën ten gevolge zou hebben. Niemand sprak een woord tegen. Do senator Lanjuinais en een paar anderen hadden zich wel eens tegen die oproepingen uitgelaten, wijl zij al te menigvuldig kwamen en gewoonte dreigden te worden, maar wat beduidde dat bezwaar in het oog van de meerder-
328
TWEEDE BOEK.
beid! De senaat, een bang, laf, onderworpen lichaam, begon dan ook lioe langer hoe meer een voorwerp van minachting te worden.
In het rapport van den minister van oorlog, generaal Clarke, ter zake der oproeping van de nieuwe lichting, las men het volgende: »eene gewone, alledaagsche staatkunde zou een ramp zijn voor Frankrijk en de groote dingen onmogelijk maken, die door u zijn voorbereid.quot; Niemand liet zich door die woorden bedriegen; men had, even als in de komedie, van onderscheidene zijden de vraag kunnen hooren fluisteren: »wie wordt hier eigenlijk misleid ?quot; maar men zweeg verder en dat was voldoende.
Kort daarna werden do steden Kehl, Cassel, Wezel en Vlissingen bij het keizerrijk gevoegd, als sleutels, die wij noodzakelijk in ons bezit moesten hebben. Te Antwerpen werden geduchte werken aangelegd , gelijk door het ge-heele land heen op alle punten aan de versterking des lands gearbeid werd.
Het scheen, dat de keizer, bij de opening van het Kngelsche parlement, nog altijd de verwachting koesterde , dat het parlement zich zou verklaren tegen het ministerie. Er werd dan ook, als naar gewoonte, heftig gedebatteerd en de keizer steunde de oppositie, waar hij kon. De Monüeur bevatte dreigende artikelen, engelsche dagbladschrijvers werden ruim betaald , ten einde een bin-neulandsche onrust en woeling aan te stoken, maar het ministerie had de overtuiging, dat het een wel nioeielij-ken, doch voor het land eervollen weg bewandelde en behield bij elke stemming de overhand. De keizer , die zich gedurig boos maakte op het parlement, verklaarde, dat hij niets begreep van een regeeringsvortn die zich liberaal noemde en waar toch de eigenlijke volkspartij niets bij had in te brengen. Met een stoutmoedigheid, die alleen in een man van zijn karakter te verklaren valt.
329
TWEEDE BOEK.
.330
zei hij: »Prankrijk is, als het er op aankomt, liberaler dan Engeland, want aan een volk kau niets ergers overkomen , dan dat het recht heeft, om zijn klachten te uiten, zonder dat er naar dat klagen geluisterd wordt. Dat is een hoogst grievend komediespel, een vrijheid in schiju. Voor mij kan de eigenlijke toestand van Frankrijk niet verborgen of verzwegen worden, ik weet er alles van, ik ontvang nauwkeurige rapporten eu ik zou het wel laten, iets te beginnen, dat lijnrecht in strijd was met het fransche karakter of de franache belangen. Alle inlichtingen komen bij mij , als bij het gemeenschappelijk middelpunt, eu ik handel dienovereenkomstig, terwijl men aan den overkant bij onze buren, wat er ook geschiede, het eeumaal aangenomen stelsel van oligarchie niet laat varen. In onzen tijd lateu de menschea zich veel lichter de macht welgevallen van één bekwaam alleeu-heerscher, dan het gezag van een adel, die van vroegere grootheid gansch en al is ontaard.quot; Men wist, als Bonaparte zoo sprak, werkelijk niet, of hij bezig was met zich zelve, dan wel anderen te bedriegen. Misschien had zijn levendige verbeelding meer invloed op zijn anders zoo mathematischen geest, dan men oppervlakkig denken zou. Misschien trachtte hij zich zelve te overtuigen van eene waarheid, die hij meer wenschte dan go-loofde. In elk geval meende Bonaparte in den geest der revolutie te zijn, als hij zich uitliet over de oligarchen. Hij wilde de gelijkheid, die voor hem niet anders was als de gelijkmaking der oppervlakte, eu die laatste is voor de gelijkheid , wat het despotisme voor de vrijheid is. Immers zij vernietigt den natuurlijken aanleg en de vermogens, die bij de gelijkheid in staat zijn gesteld zich te ontwikkelen. De aristokratie der klassen maakt in waarheid alles gelijk, of liever vlak, wat buiten die bevoorrechte klassen staat. Door de schronielijkate onge-
TWliliüE BOEK.
liil?lieid dwiugt zij de kracht tot zwakheid eu het werkelijke talent tot nietigheid.
De gelijkheid daarentegen, die eene vijandin van zulk eene vlakmaking is, veroorloolt een ieder te zijia, wat hij is, te komen, waar hij kan , eu levert dus aau de maatschappij het schouwspel van uutuurlijke verheffingen en gewettigde invloeden. Zij vormt ook eene aristokratie, niet v^in klassen, maar vau persoonlijkheden, geene aristokratie, die, alles wat zij overhe;rscht over één kam scherende, alles vlak doet worden, maar eeue aristokratie, die in de sferen harer gelijkheid alles opneemt, wat zich tot haar weet te verheffen. Buiteu twijfel begreep de keizer dit onderscheid zeer goed. Vandaar, dat hij niettegenstaande zijn adel, ridderordes, senaatsposten en al wat er verder schitterend was, toch zijn macht trachtte te vestigen op de beginselen der demokratie. Er is immers ook eene vlakraakende demokratie. Zij is daar, waar staatkundige rechten, in schijn toegestaan, eigenlijk aan niemand vergund worden.
In Februari werd het huwelijk gevierd van mejuffrouw de Tascher , een Creole en nicht van mevrouw Bonaparte. Zij kreeg den titel van prinses en werd uitgehuwelijkt door de koningin vau Holland. De familie van haar man was ten toppuut vau geluk en meende, dat nu aan alle verwachtingen en verlangens naar eer en aanzien zou worden voldaan. De echtscheiding ontnuchterde haar geheel en al en sinds dien tijd schimpte zij op de prinses.
Parijs werd in die dagen bezocht door den russischen minister Romanzow, eeu man van geest en gezond verstand. Hij kwam mot eene levendige bewondering voor den keizer, dien hij even als zijn jeugdige souverein, hoog vereerde. Maar meer kalm eu bedaard van gestel bestudeerde hij Bonaparte met alle aandacht, hij zag den dwang wel, die er rustte op de Parijzenaars eu hoe zij de glorie
TWEEDE BOEK.
aanvaardden, zonder er veel in te deelen. Eij stuitte op allerlei tegenstrijdigheden en zijn gevoelen onderging daardoor eene wijziging, die waarschijnlijk niet zonder invloed is gebleven op het oordeel van den russischen czaar. De keizer richtte de vraag tot hem: »hoe vindt gij, dat ik de Franschen regeer?quot;—»Een beetje streng, sire!quot; was zijn antwoord.
Met behulp van een senaatsbesluit schiep Bonaparte een nieuwe grootwaardigheid van het keizerrijk, namelijk een gouverneur-generaalschap aan de andere zijde der Alpen. Prins Borghese werd er mee bekleed en vertrok met zjjne vrouw naar Turin. Hij verkocht aan den keizer al de prachtige standbeelden, die zijn villa versierden en die naar onze museums werden overgebracht. Er was iets bewonderenswaardig schoons en rijks in die verzameling van wat bet rijk aan kostbare kunstschatten bevatte in de zalen van de Louvre, en Bonaparte wist zeer wel, hoe de fransche ijdelheid daardoor gestreeld werd. De staatsraad kreeg bevel een rapport uit te brengen over de vorderingen van wetenschap, letteren en kunst sedert 1789. Bouquinville stond aan het hoofd der commissie aan wie de bewerking van het rapport werd opgedragen. Toen de keizer het had aangehoord antwoordde hij:
»Ik heb verlangd u te hooren over den vooruitgang vau den menschelijken geest in de laatste jaren , opdat alle volken zouden vernemen, wat gij mij hebt te zeggen en zij gelogenstraft werden, die den vooruitgang ontkennen , wijl zij eigenlijk vijanden van den vooruitgang zijn. Ik heb willen weten, wat mij te doen stond, om uw werk aan te moedigen, en zoo mij te troosten over de gedachte , dat ik niet op gelijke wijs als gij mede arbeiden kan. Het welzijn van mijn volk en de glorie van mijn troon hangen onafscheidelijk zamen met den bloei der wetenschappen. Mijn minister van Binnenlandsche
332
ÏWEEDK BOEK.
Zaken zal mij van raad ea inlichtingen dienen omtrent uwe voorstellen en gij kuut ten allen tijde rekenen op mijne bescherming.quot;
Zoo bemoeide de keizer zich met alles en verbond elke glorie aan die van zijn eigeu naam.
Geljjk men weet, was hij er bijzonder op gesteld, dat zift\'u om hem heen geslachten vormden , bij welke de herinnering zou blijven voortleven van door hem verleende gunsten en belooningen. De tegenstand van de Caulain-court, die naar Rusland was vertrokken en verklaard had nooit te zullen trouwen, nu hij mevrouw *** niet krijgen kon, hinderde hem geweldig. Een gelijken tegenstand trachtte de keizer te overwinnen bij een ander man, dien hij een zeer goed hart toedroeg, den prins van Neuchatel, maarschalk Berthier. Al sinds jaren had deze zijn hart weggeschonken aan eene italiaansche vrouw, die, schoon dicht bij de 50 jaren, nog merkwaardig mooi was, en die tegelijk een bijna onbeperkte macht over hem uitoefende, zoodat zij, haast onder zijne oogen, zich allerlei vrijheden veroorloofde, die zij op hare manier verklaarde en waar zij dan ook altijd vergiffenis voor kreeg. De maarschalk, die telkens door Bonaparte lastig werd gevallen, vroeg dringend en gedurig, dat de keizer Lem als loon zijner trouw, in deze zaak, waar zijn hart zoo zeer mee gemoeid was, vrij mocht laten. Bonaparte werd boos, hij lachte den maarschalk uit, hij wees hem op de zonderlinge vrijmoedigheid der italiaansche, maar jaren lang vruchteloos. Eindelijk week Berthier voor den keizerlijken dwang en stemde er, met tranen in de oogen in toe, dat hij eene prinses, die aan het beiersche vorstenhuis verwant was, zou trouwen; spoedig daarop werd het huwelijk ingezegend in het bijzijn van den keizer en de keizerin\'). De prinses was niet mooi en kou den
\') i)c prinses Maria ElisakelU was ecu dochter van den hertog van Beiereu-Birkenfold.
333
TWfiEDE HOEK.
maarschalk niet bewegen tot het vergeten van aijne vroegere liefde, die hem zijn leven lang bijgebleven is. Toch was de jonggehuwde vrouw eene uitstekende persooulijk-heid, die door rijkdom niet verwend was geworden; het hot\' beviel haar best en zij kwam er voor uit, dat zij een goed huwelijk had gedaan. De prins van Neuchatel had een vorstelijk inkomen en de zonderlinge huishouding, uit drie leden bestaande, want ook de italiaansche maakte er voortdurend een deel van uit, leidde een aangenaam leven. Tijdens de restauratie bleven zij te Parijs en ook na den dood van den maarschalk, 20 Maart 1815\') verkoos de weduwe in de fransche hoofdstad te blijven. Zij had twee zoons en verkeerde altijd op zeer vriendschappelij-ken voet met de oude hartsvriendin van haar overleden man.
Het bleek hoe langer hoe meer\', dat door Bonapartes hoofd allerlei monarchale denkbeelden dwaalden. Onder meer andere dingen riep hij het majoraat weder in het leven. Sommigen juichten dat zeer toe . anderen waren er ontevreden over, maar over het algemeen kon men zeggen , dat de adel ingenomen was met het denkbeeld, om , door de handhaving van het voorrecht van eerstgeboorte, het aanzien en den naam van oude geslachten in vollen glans te kunnen bewaren.
De aartskanselier bracht het keizerlijk besluit over bij den senaat en zei daarbij, dat de erfelijke ouderscheiding
*) Do dood van den maarschalk Burthicr is altijd een gehcimziunige ge-schicdcnis gebleven. Volgens den een is hij in een aanval van ijlende koorts, uit een raarn gesprongen en dood nedergevallenf volgens den ander is hij, door eenige gomaskerden in zijn buis verinoord eu daarna uit het venster op straat geworpen. Zeker is het, dat hij de eerste maarschalk van het keizerrijk was, die de zijde koos der Bourbons, reed;» voor den troonsafstand te Fontaiueblcan. De hertog de llovigo beschuldigt hem in zijne Gedeukschrilten van een aanslag op het leven van den keizer.
384
nVUKUK BOEK. 335
den Hteun nitmaakte der monarchie, dat zij iets zeer oervols had en geheel en in ons nationaal karakter lag. Hierop liet hij eenige woorden volgen tot geruststelliug van de vrienden der revolutie. De burgers zouden altijd gelijk blijven voor de wet, de onderscheiding aan enkele toegekend moest geene jaloerschheid opwekken , maar alleen den ijver prikkelen, om er ook in te kunnen deelen. De senaat luisterde met de gewone onderdanigheid en besloot tot een adres aan den keizer, om hein vol bewondering dank te zeggen voor zijn wijze daad. De wet op het majoraat bleek overigens met veel zorg te zijn zamengesteld. De al te groote onafhankelijkheid werd er in gebreideld en de brandende zucht naar eer en aanzien werd er in gereglementeerd ten bate van den staat. Tailleyrand, die geen monarchie kende zonder adel, was met deze nieuwe stichting zeer ingenomen.
Er werd een raad van adel ingesteld, die nauwlettend bet oog moest houden op de vestiging der majoraten. Pasquier werd procureur-generaal bij den raad. Aan hen, die hooge staatsambten bekleedden , werden titels toegekend. Eerst werd er wel eens om gemeesmuild, wijl de vereeniging van sommige namen met den titel van graat\' of baron wat vreemd klonk, maar men gewende er aan en iedereen troostte zich met de zoete gedachte, van ook nog eens te kunnen krijgen, wat aan een ander ten deel was gevallen. Ik heb hooren beweren, dat de keizer nooit zoo veel vernuft aan den dag heelt gelegd , als in die dagen, ten einde dtf onderscheidene partijen te duen begrijpen, hoe nuttig al zijn maatregelen en hoe doeltreffend zijne nieuwe scheppingen waren. Hij had voor iedereen een woord. »Ik handhaaf de revolutie,quot; •zei hy tot den een, »de middencaste, die ik vestig, is bij uitstek demokratiach, want de geheele wereld kan er toe gaan buhooren.\'\' — »Ik zie er een steun in voor den
TWEEDE BOEK.
troonquot;, zoo liet hg zich tegenover de groote heeren uit. — sDie middencaste zal een remtoestel zijn tegen de absolute macht, want zij wordt een gezag in den staat,quot; sprak hij tot de vrienden der getemperde monarchie. — »Verheugt u er over,quot; zoo liet hij zich nit tegen de weinige nog overgebleven Jakobijnen, »op die mauier raakt de oude adel er geheel en al onder.quot; •— »Tenvijl ik u nieuwe waardigheden toeken,quot; hoorde de oude adel hem zeggen, »doet gij zelf de oude krachtiger herleven en treedt zoo weder in de oude rechten.quot; — Allen luisterden en velen geloofden. Hij gunde ons echter niet veel tijd om te denken en voerde ons als het waren in een rosmolen rond vol verleidelijke heeriykheden. Als het noodig was drong hij zelfs die heerlijkheden met geweid op, en ook dat was handig, wijl er lieden zijn, die er een soort van eer in stellen, te wijken voor dwang.
Er volgde eene andere grootsche instelling, die van de universiteit. Het openbaar onderwijs werd naar een vast stelsel geregeld volgens een voortreffelijk uitgewerkt plan, In vervolg van tijd overkwam ook de universiteit het lot, dat niemand kon ontgaan. Bonaparte\'s despotisme was altijd bang voor eene of andere macht, die hij zelf had geschapen en die hem een lastige hinderpaal kon worden bij de bereiking van zijn doel. De minister, de prefect, de algemeene administratie, in een woord, al de werktuigen van het onbeperkt gezag mengden zich in al de zaken van de universiteit, brachten daar verwarring in, of werkten tegen, zonder dat ook maar het minste blijk werd vertoond van een zeker onafhankelijklieidsgevoel. Op dat punt hadden wij meer van een fraaien gevel dan van een goed afgewerkt gebouw. Mijnheer de Fontanes werd grootmeester van de universiteit, en ofschoon die keus vrij algemeen werd gebillijkt gaf zij toch te gelijk een duidelijk blijk van wat de meester eigenlijk wilde.
336
TWEEDE BOEK.
337
Mijnheer de Fontanes genoot om zijn edele, schoone talenten en fijnen smaak de algemeene achting; hij was echter een man met een zwaarmoedig karakter en weinig vastheid van wil, zoodat er bij hem wel geen spraak kon zijn, van iets met kracht door te zetten. Hij had ook wel iets van een fraaien gevel. Het openbaar onderwijs deed desniettemin een groote winst met de stichting der universiteit. Er werd orde en regel in aangebracht, de lust tot studie werd er door opgewekt. Aan de letterkunde werd veel zorg besteed. Oude talen, mathematische vakken en kunsten werden er onderwezen en daarbij het opvoedende beginsel niet vergeten. Toch was het onderwijs niet godsdienstig, of niet nationaal genoeg, en een van beiden had het moeten zijn. Men was er niet op uit, in het gemoed der jonge lieden die zedeljjke en staatkundige denkbeelden op te wekken, die hen goede, degelijke burgers van den staat doet zijn; men dwong hen hunne klassen bij te wonen, doch sprak hun niet over godsdienst; men onderhield hen meer over den keizer dan over den staat en wekte boven alles de zucht naar glorie in hen op. Evenwel moet erkend worden, dat studie, wedijver, belooning veel goeds hebben uitgewerkt en dat do fransche jeugd, al is zij niet wat zij wezen kon, zich merkwaardig heeft ontwikkeld. Er bestaat werkelijk een groot verschil tusschen hen, die van het openbaar onderwijs gebruik hebben gemaakt en hen, die er niet van gediend wenschten te zijn. Partijschap, wantrouwen, ongerustheid, deden een groot deel van den Franschen adel besluiten, hunne kinderen liever t\'huis te honden. Vandaar die zondvloed van vooroor-deelen, waar zij nog onder gebukt gaan. De jonge lieden , die de inrichting van onderwijs bezochten, kregen daardoor eeue voorliefde voor het openbaar onderwijs, die er nooit weder uitgaat. Nu en dan dwaalde het wel eens Kkmusat, Gedcnkschrijlen, II. 22
TWEEDE BOEK.
338
af van den goeden weg en ging het schier geheel op in de bewondering voor de glorierijke stralenkrans van Bonaparte, maar de \'geestdrift van de jeugd heeft altijd een edel uitgangspunt, zij verleidt wel, maar zij bederft niet, en men is op twintig jarigen leeftijd zoo volkomen te goeder trouw, dat men niet bloost van schaamte, als men van gevoelen verandert. Men kon Bonaparte met een vol hart hebben toegejuicht en toch later een vriend en verdediger worden van eeae verstandige vrijheid. Men-schen van leeftijd deelen niet in dat voorrecht. Wijl men, waar zij toejuichen en prijzen, ernstig nadenken mag veronderstellen, schamen zij zich, om hun gevoelen prijs te geven. Er behoort moed toe, om tot de erkentenis te komen, dat men ongelijk heeft gehad en eene gdele hoofdigheid is maar al te vaak de kweekster en voedster van allerlei vooroordeelen.
Bij het besluit der stichting van de universiteit werden de traktementen bepaald van hen, die er aan verbonden werden. Het traktement was niet schraal en een voorgeschreven kostuum prachtig. De bisschop van Casal, mijnheer de Villaret, een zeer achtenswaardig man, werd kanselier. Mijnheer Dolambre , de talentvolle en geleerde sekretaris der eerste klasse van het instituut, werd schatmeester. De raad was zamengesteld uit de meest uitstekende geleerden, de Bausset, Cu vier, do Bonald, Royer-Collard, Frayssinous enz. De onderwijzers werden met zorg gekozen, zoodat men alle reden had zich te verheugen over een stichting, die een tijd lang bloeide, langzaam verwelkte en kwijnde als de rest.1)
\') Het woord universiteit heeft ia Frankrijk, sinds het eerste keizerrijk, niet de gewone beteekenis, die mon er elders aan hecht, maar beduidt de gezamenlijke inrichtingen voor hoogrr onderwijs : akademien . faciliteiten, lyceums enz. Vert.
TWEEDE BOEK.
239
Het hof ging 23 Maart 1808 naar St Cloud, want de keizer verliet Parijs altijd zoodra mogelijk. Hij hield niet van de ïuilerien, wijl hij er zich niet vrij kon bewegen, en scheen zich ook tegenover de Parjjzenaars niet altijd op zijn gemak te gevoelen. Van zelfbedwang had hij een diepen afkeer en het ergerde hem, dat men te Parijs altijd als het ware hoorde of zag, wat hjj sprak en deed. Men zag hem overal nieuwsgierig aan, ging hem vrij koel voorbij en vertelde duizend kleine anekdoten over hem en het hof. Al die dingen bevielen hem zoo weinig, dat er zelfs ia ernst over was gesproken, de geheele hofhouding van Parijs naar Versailles over te brengen. Het paleis aldaar onderging reeds eenige herstellingen en Bonaparte kwam er rond voor uit, dat hij te Parijs niets had te doen, als alleen, wanneer het Wetgevend Lichaam was vergaderd.
Wanneer hij een toer in den omtrek had gemaakt en de stad weer binnen reed zeide hij meer dan eens: »daar zijn wij weêr in het groote Babyion!quot; .De geheele verandering van hoofdstad was zelfs een oogenblik zijn plan, en zijn blik was daarbij gevallen op Lyon , ofschoon die groote wijziging bij het plan is gebleven. De Parjjzenaars wisten zeer goed, dat de keizer niet bijzonder met hen op had, en zij wreekten zich, door allerlei anecdoten en woordspelingen, die juist niet altijd even vleiend, ook niet altijd waar waren. Parijs was onderworpen, maar spotachtig en koel. De hovelingen volgden den meester en waren ook altijd boos op de hoofdstad. Er lag wellicht veel waarheid in het woord van Bonaparte: »do Par ij zenaars hebben het mij nooit kunnen vergeven, dat ik met mijne kanonnen op hen geschoten heb.quot;\').
\') Zie Deel I, blailz. 150 en vervolg.
22*
TWEEDE BOEK.
Kon men een trouw verslag geven van de opmerkingen, door bonaparte over zich zeiven gemaakt, dan zou dat een zeer nuttig werk kuuuen worden voor vele souve-reinen en hunne raadslieden. Als ik nu (1819) sommige lieden, die mij voorkomen bedroefd weinig te weten van de kunst om te regeeren, hoor zeggen, dat het zeer gemakkelijk is, het volk met de kracht der bajonnetten te dwingen naar eiken regeeringsvorm, dan denk ik over de klachten, die de keizer bij herhaling uitte over de moeielijk-heden, waarmee hij vooral in het begin te worstelen had en over bet verdrieteljjke, dat men later ondervindt, wanneer men geweld tegen de burgers des lands heeft gebezigd. Ik üerinner mij zeer goed, dat ik hem tot zijne ministers, die hem den raad gaven, een willekeu-rigen maatregel met kracht door te drijven , hoorde zeggen: »weet gij dan zeker, dat het volk niet in opstand komen zal ?quot; gelijk ook de minste onrust onder het volk hem hoogst onaangenaam was. Met een zekere weelde sprak hij over het fluiten van de kogels en het donderen der kanonnen op het slagveld, maar hij werd bleek, als toevallig de gruwelen van een opstand ter sprake kwamen. Gebeurde het, dat, als hij door Parijs reed, een man uit het volk op hem toeliep, om eene of andere gunst te vragen, dan deinsde hij onwillekeurig sidderend achteruit.
Zijn generaals hadden bevel met de meeste zorgvuldigheid alle botsing tusschen het volk en de soldaten te vermijden. »Ik zou toch aan de laatsten geer. gelijk kunnen geven,quot; zei hij. Ontstond er hier of daar twist tusschen burgers en militairen, dan werden gewoonlijk de militairen gestraft en verwijderd, schoon dan ook later dikwijls een klinkende pleister op de wond werd gelegd.
Intusschen was het Noorden van Europa in bestendige onrust. De koning van Zweden bleef, met verzaking
340
TWEEDE BOEK.
van het belang zijner onderdanen, altijd op de hand van de Engelsche staatkunde. Het gevolg was, dat het volk gedurig meer tegen hem kreeg en aan krankzinnigheid geloofde. De keizer van Kusland had hem den oorlog verklaard en tegeljjk een aanval op Finland ondernomen , en de koning liet den Uussischen gezant, den beer d\'Aio. peus, tegen alle regelen van volkenrecht in, gevangen nemen en bewaken in zijn huis.
De Moniteur voerde een dreigende taal. »Arnie Zweed-sche natie,quot; zoo stond er, »in welke handen zijt gij vervallen! Uw Karei XII was zeker niet altijd even goed bij het hoofd, maar hij was dapper, en uw tegenwoordige koning, die den held uithing in Pommeren tijdens den wapenstilstand, was de eerste om op den loop te gaan, toen de wapenstilstand verbroken werd.quot;
Men zag in die woorden de voorboden van den opste-kenden storm. In het begin van Maart stierf de koning van Denemarken, Christiaan VII. Zijn zoon, die reeds lang het regentschap had waargenomen , volgde hem op als Frederik V. Het is zonderling, dat juist in een tijd, toen er zoo veel verstandig overleg toe behoorde om te regeeren, op zoo vele Enropeesche tronen vorsten zetelden, die of bedroefd weinig, of in \'t geheel geen verstand hadden. Getuigen Engeland, Zweden, Denemarken en de koningin van Portugal.
Bij gelegenheid der gevangenneming van den Russischen gezant hadden er te Stockholm bedenkelijke tooneelen plaats gehad; de koning verliet de stad en trok naar het kasteel Gripsholm, van waar hij zijne bevelen uitvaardigde voor den oorlog tegen de Kussen en de Denen.
Al spoedig echter werden de oogen van het Noorden op het Zuiden, van Zweden op Spanje, geslagen. De groothertog van Berg was daar heengezonden en bad het bevel over ons leger, dat zich bij de Ebro bevond, op
341
TWEEDE BOKK.
zich genomen. De koning van Spanje , een bang, lafhartig man, die geheel onder den invloed van zijn minister stond, bood geen tegenstand aan het doordringen der Fransche troepen, die op weg heetten te zijn naar Portugal.
De nationale partij in Spanje, met den prins van Asturie aan het hoofd, zag met verbittering de Franschea door het land trekken en begreep, dat men het slachtoffer werd der eerzucht van den Vredeprins. Al spoedig barstte de opstand tegen den minister los; de koning en de koningin, die ook bedreigd werden, maakten zich gereed Spanje te verlaten, waar de keizer hen toch uit wilde bannen. Later zou hij den prins van Asturie wel weêr kunnen onttronen, en zoo dacht hij, gemakkelijk zijn doel bereiken. Ik heb al verhaald , dat do Vredeprins , door allerlei beloften gepaaid, zich geheel en al had aangesloten bij de staatkunde van den keizer, die aldus de groote fout beging van den Franschen invloed te doen steunen op de medewerking van een verafschuwd minister. Het Madridsche volk trok naar Aranjuez en plunderde het huis van den minister, die met groote moeite aan persoonljjke mishandeling ontkwam. De koning en de koningin, buiten zich zeiven van angst en tegelijk bang voor het leven van hun gunsteling, waren gedwongen hem zijn ontslag te geven , en 16 Maart 1808 deed de koning zelf afstand ten gunste van zijn zoon, omdat zijn gestel, zoo verklaarde hij, een ander klimaat voor hem noodzakelijk maakte. Het oproer bedaarde, de prins van Asturie heklom den troon onder den naam van Ferdinand Vil en begon zijn regeering met de bezittingen van den Vredeprins verbeurd te verklaren. Het ontbrak hem evenwel aan de noodige kracht, om zich in zijn niet gemakkeiijken toestand te doen gelden. Zelf geschrikt over den opstand tegen zijn vader, weifelde hij
342
TWEEDE ROEK.
waar hij had moeten handelen. De koning en de koningin riepen van hun kant de hulp in van den keizer van Frankrijk, en de groothertog van Berg vertrok naar Aranjuez, om hun zijn bijstand aan te bieden, üe aarzelende houding der regeering, de vrees voor onze soldaten , de intriges van den Vredeprins, de strenge maatregelen van Murat, dit alles met elkander voerde de verwarring in Spanje ten top, en de arme koninklijke familie kwam al spoedig tot de overtuiging, dat niemand voordeel zou trekken uit al het ongeluk, als de bemiddelaar, dien men ingeroepen had.
De Moniteur gat van alles trouw verslag, onder betuiging van medelijden met koning Karei VI, en de keizer verliet St. Cloud, om, zoo werd gezegd , eene reis door het Zuiden te gaan doen. Spoedig werd hij gevolgd door de keizerin met een luisterrijk gevolg.
Al die gebeurtenissen waren toen voor ons nog in een dichte duisternis gehuld. Wat wilde de keizer en waarom ging hij eigenlyk op reis? Deze geheel vreemde loop van eene verovering, zoo vreemd, als wij die bij geen van alle andere veroveringen hadden gezien, veroorzaakte een zekere onrust.
ïailleyrand was ontevreden en niet op zijn gemak. Al wat er gebeurde keurde hij af, zonder er voor iemand doekjes om te winden. Openlijk beschuldigde hij Murat van ontrouw en verklaarde, dat zulke dingen onmogelijk zouden zijn geweest, als hij minister was gebleven. Natuurlijk, dat die onverholen afkeuring den keizer slecht beviel, te meer, wijl het duidelijk bleek, dat velen Tailleyrand gelijk gaven. Er waren er, die gebruik wisten te maken van die minder gunstige stemming van den keizer, en zoo hield de vertrouwelijke betrekkin gtus-schen hen op. Bonaparte heeft meer dan eens gezegd, dat ïailleyrand hem in de Spaansche zaken tot raadsman
343
TEEWDE BOEK.
bad gestrekt, doch zich terug had getrokken, toen hij merkte, dat alles een verkeerden loop nam. Er is niets van waar. Van het begin af beeft Tailleyrand zich er tegen verklaard en dikwijls liet bij zich zoo sterk uit, dat ik hem den vriendelijken raad gaf, zich in zijne heftige veroordeeling meer te matigen. Wat hij eigenlijk wilde weet ik niet, want hjj heeft zich daarover nooit uitgelaten, maar de openbare meeni.ng was voor hem omdat bij tegen de maatregelen van den keizer was.
»Het is een lage intrigezei hij, »een belecdiging voor het nationaal gevoel; het is een misbruik, dat hij maakt van zijn macbt, en dat bij zich dus tot den vijand van het volk verklaart, zal hem nooit vergeven worden!quot; Zeker is het, dat de uitkomst Tailleyrand in het gelijk heeft gesteld en dat deze noodlottige onderneming het begin is geweest van het einde.
344
Ongeveer te gelijkertijd vertrok de beminnelijke koningin van Napels naar Spanje, om daar haren echtgenoot te ontmoeten en met hem een troon te beklimmen, waarop zij niet lang zou gezeteld zijn.
HOOFDSTUK XXIX.
UE OORLOG IN SPANJE. — DE VREDEPMNS. — DE PEINS VAN
ASTURIE. - TROONSAFSTAND VANKONING KAREL VI. —
VERTREK VAN DEN KEIZER. — ZIJN VERBLIJF TE BA-
YONNE. - BRIEF VAN DEN KEIZER AAN DEN PRINS VAN
ASTÜRIE. — AANKOMST VAN DEZEN PRINS IN FRANKRIJK. - GEBOORTE VAN DEN TWEEDEN ZOON DER KONINGIN VAN HOLLAND. — AFSTAND VAN DEN PRINS VAN ASTÜRIE.
Op 2 April vertrok de keizer naar het zuiden, om de gebeurtenissen op het schiereiland meer van nabij te kunnen volgen. Ik zal er eene beknopte beschrijving van geven.\').
Men weet, welke overeenkomsten en schikkingen de
\') Ik heb gemeend dit hoofilstuk, het laatste, dat mijne grootmoeder schreef, en dat eigenlijk niet meer dan een hrokstnk is, toch te moeten meêdeelen. Zeker was het haar plan, op deze mededeeling van enkele gebeurtenissen, haar oordeel te laten volgen en vooral ook te doen uitkomen, welken zedelijken en staatkundigen invloed zij oefenden , terwijl dan ook vermeld was geworden, hoe de verhouding van ïailleyrand (oi den keizer geheel was veranderd, en hoe die veranderde verhouding voor mijne grootouders niet onverschillig bleef. Overigens mag ik hierbij voegen, dat het verhaal mijner grootmoeder, gelijk het in dit hoofdstuk voorkomt, in allen deelo overeenkomt met de voorstelling, die Thiers er van geeft in zijne beroemde geschiedenis. P. d. K.
TWEEDE BOEK.
koning van Spanje had moeten maken met de ouderscbei-nene fransche gouvernementen sinds de revolutie. Van dat bij in 1793 vruchteloos bad gepoogd, bet leven te redden van Lodewijk XVI en daarvoor een moedigen, doch slecht bestuurden oorlog bad ondernomen , werd bij aan de willekeur van den overwinnaar onderworpen , en bemoeide zich dns Frankrjjk bijna gedurig met de inwendige aangelegenheden van Spanje. Emanuel Godoï, een man van veel intrige en zeer middelmatig talent, slaagde er in zich aan bet hoofd van het ministerie te plaatsen, vooral ten gevolge van de toegenegenheid, die de koningin voor hem bad opgevat. Nooit had eenig staatsdienaar meer eer en gunst genoten dan dezen hoveling te beurt vielen. In 1768 uit een adellijk geslacht geboren werd bij in 1787 bij de koninklijke lijfgarde geplaatst. Nadat bet oog der koningin op hem was gevallen maakte bij verrassende vorderingen, klom van graad tot graad, werd luitenant-generaal, hertog van Aloudia en in 1792 minister van Buitenlandscbe Zaken. Ten gevolge van een weinig eervol verdrag met Frankrijk in 1793 kreeg hij den titel van Vredeprins. In 1798 legde hij het ministersambt neder, maar bleef toch de zaken besturen en behield altijd zijn invloed op den koning, die vreemd genoeg, de neiging der koningin deelde. De Vredeprins was gehuwd met eene nicht van koning Karei III.
Niete scheen de goede verstandhouding tusschen Frankrijk en Spanje te zullen verstoren, toen de Vredeprins, bij het begin van den veldtocht tegen Pruisen, op de gedachte kwam, dat de keizer hier wel eens eea nederlaag kon lijden, en dus besloot Spanje te wapenen, ten einde tegenover alle gebeurtenissen bereid te zijn. Er werd eene oproeping gericht aan alle Spanjaarden, om zicb te laten inlijven bij het leger. De keizer kreeg die oproeping in banden op het slagveld van Jena en men
146
TWEEDE BOEK.
zegt, dat hij van dat oogenblik af besloot tot de verdrijving der Bourbons uit Spanje. Nadat hij de overwinning had behaald verspreidde hij spaansche troepen over verschillende punten van Europa en de Vredeprins ontving de belofte der keizerlijke bescherming, onder beding eener onvoorwaardelijke onderwerping. Bonaparte heeft in 1808 meermalen verzekerd , dat de czaar te Tilsit zijne plannen met Spanje volkomen had goedgekeurd en het is meer dan waarschijnlijk, dat zij, wat de noordelijke en zuideljjke voornemens betreft, geheel met elkander overeenstemden. Wat ik niet met zekerheid zou kunnen bepalen is, in hoever Bonaparte den keizer van Rusland misleidde en of de laatste wel vun de verwijdering der Bourbons geweten heeft. Zeker is het, dat Tailleyrand er geheel buiten is gebleven.
Hoe het ook zij, Murat vleide den Vredeprins met het vooruitzicht op een stuk van Portugal, dat een koninkrijk Algarve\') zou worden. Een ander stuk van dat land zou aan de koningin van Etrurie te beurt vallen , terwijl Etrurie zou toebehooren aan koning Karei IV, die, ook de koloniën in Amerika behoudende, den titel zou voeren van keizer der beide Amerika\'s. Gedurende de reis in 1807 werd te Fontaineblean een traktaat in dien geest opgesteld, geheel buiten weten van Tailleyrand. Aan de fransche troepen werd daarbij de doortocht toegestaan naar Portugal en de keizer gaf te Milaan aan de koningin van Etrurie bevel, naar haren vader terug te keeren.
347
Intusschen werd de Vredeprins meer en meer door het spaansche volk gehaat. De prins van Asturie, door eigen overweging en die zijner vrienden geleid, ongerust over
■) Algarve of Algarbie ecno kleine zuidelijke provincie van Portugal, met voortreffelijke zeehavens. Vcrt.
TWEEDE BOEK.
den toenememlen afkeer zjjner moeder en de zwakheid van zijn vader, bang voor (]e nadering der fransche troepen, waarvan hij de eigenlijke bedoeling niet kende, besloot aan Bonaparte te schrijven en hem al de grieven van de Spanjaarden tegen den Vredeprins mee te deelen, terwijl bij hem te gelijk om zijn steun vroeg en eene prinses uit zijne familie tot gemalin. Op dien brief, die zeer waarschijnlijk het werk was van onzen gezant in Spanje, kwam\'eerst geen antwoord, kort daarna werd de prins van Asturie beschuldigd van hoog veraad en gevangen genomen. Zijne vrienden werden uit bet land gebannen. Onder zijne papieren vond men een tal van aanteekeningen over de afpersingen van den Vredeprins en men had stof genoeg, om er de beschuldiging eener zamenzwering op to bouwen. De koningin was heftig tegen haar zoon, en de prins van Asturie zou voor de rechtbank worden gebracht, toen er een brief van den keizer kwam, die verklaarde, dat er bij het .rechtsgeding niet mocht worden gesproken van eenig huwelijksplan van den prins met een lid zijner familie. Wijl juist dat plan een der voornaamste punten van beschuldiging was, moest van het rechtsgeding worden afgezien. De Vredeprins besloot toen den edelmoedige te spelen en vroeg en kreeg vergeving voor den prins van Asturie. De koning schreef aan den keizer, om hem den geheelen afloop te melden, en zoo werd Bonaparte, wat hij juist verlangde, raadsman in al de moeielijkheden met beslissende stem. Dit gebeurde in October van 1807,.
Onze troepen vestigden zich voor goed in Spanje , en de Spanjaarden, die dat met leede oogen aanschouwden, klaagden luid over de zwakheid van den koning en het verraad van zijn gunsteling. Men vroeg, waarom de spaansche troepen naar de grenzen van Portugal waren verlegd, zoodat het land als het ware zonder verdediging
348
TWEEDE BOEK.
was gelaten. Murat trok op naar Madrid. De Vredeprins zond een vertrouwde naar Fontainebleau, om te vernemen , wat hem nu te doen stond. Deze man , een zekere Izquierdo, kwam in aanraking met Tailleyrand, die hem duidelijk uiteenzette, dat de Vredeprins een geheel verkeerden weg bewandelde en dat alles zou uitloopen op den staatkundigen ondergang van Spanje. Izquierdo haastte zich met spoed naar Madrid terug en de Vredeprins begon te begrijpen, dat men een bedriegelijk spel met hem had gespeeld. Maar het was te laat en men begon er aan het hof over te denken, om even als de ouverein van Portugal, het land te verlaten. De koning en de koningin waren te Aranjuez, men kon daar de noodige maatregelen niet zoo geheim houden, dat er te Madrid niets van gemerkt werd en de spanning werd in de hoofdstad gedurig sterker, zoowel wegens de nadering van Murat, als wegens de afwezigheid van den koning. Weldra barstte de opstand los, het volk trok in grooten getale naar Aranjuez, de koning werd gevangen in zijn eigen paleis, het huis van den Vredeprius werd geplunderd en deze zelf met groote moeite aan de woede van het volk onttrokken. Men dwong den koning zijn gunsteling te ontslaan en te verbannen , en den dag daarop deed de koning, die de kracht niet had, zich mannelijk tegen dat alles te verzetten, afstand van den troon ten gunste voor zijn zoon.
Dat alles gebeurde op eenige mijlen afstands van Madrid en in tegenwoordigheid van Murat, die er zijn hoofdkwartier had opgeslagen. De koning schreef\' 19 Maart 1808 aan den keizer, dat zjjne gezondheid hem niet langer toeliet in Spanje te blijven en dat hij daarom de regeering had overgegeven in handen van zijn opvolger. Hierdoor ondergingen de plannen van Bonaparte een groote wijziging en ging op eens de vrucht verloren van een intrige,
349
TWEEDE BOEK.
waar zes maanden lang aan was gewerkt. Spanje zou dus onder de regeering komen van een jeugdigen prins, die, blijkens wat er vooraf was gegaan, niet van kracht tot handelen was ontbloot als zjjn vader, en zeker zou hek spaansche volk met vuur een bewind ondersteunen , dat zich de bevrijding des lands ten doel had gesteld. Onze soldaten werden te Madrid met gemor en ontevreden blikken ontvangen. Murat was ter handhaving van de orde al zeer spoedig gedwongen tot strenge maatregelen. Er moest dus een andere weg worden ingeslagen en de keizer diende wel wat dichter bij het tooneel der gebeurtenissen te zijn. Hij vertrok dus naar Bayonne, na een zeer koel afscheid van Tailleyrand, wien niets van allo verdere plannen werd meegedeeld. De Monito.ur vertelde, dat de keizer een bezoek ging brengen aan de zuidelijke departementen, terwijl op 8 April de geheel onverwachte tijding kwam, dat men te Madrid met verlangen uitzag naar de komst van den keizer, en zelfs dat men hem er verwachtte.
De keizerin, die graag op reis was en haar man niet graag alleen liet, kreeg verlof, om ook naar het Zuiden te gaan en kwam te Bordeaux bij den keizer.
Tailleyrand was even ongerust als ontevreden. Ik ben geneigd, te gelooven, dat hij, uit af keer tegen Murat en wellicht met eene bedoeling, die ik niet kende, de partij van den prins van Asturie met goeden raad bijstond. Voor de eerste maal kon Bonaparte thans buiten hem. Te Parijs begreep men niets van al wat er gebeurde en de Moniteur verspreidde een zeer nevelachtig licht. Zeker was, dat wist men wel, met den keizer alles mogelijk, maar men raakte van al de verrassingen verzadigd en had met het spaansche koningshuis bitter weinig op. Daarom wachtte men, met zeker ongeduld, op nadere tijdingen. Frankrijk raakte maar al te zeer gewoon aan het denk-
350
TWEEDE 150 EK.
beeld, dat de staatkunde van den keizer in do allereerste plaats zijne eigene belangen moest dienen.
Murat, die een deel van de keizerlijke plannen kende en die deze, door den loop der gebeurtenissen, met mislukking bedreigd zag, speelde te Madrid een zeer valsche rol. Hij weigerde den prins van Asturie als koning te erkennen, en scheen al te doen, wat hij kon, om den koning te bewegen zijn besluit van afstand weer in te trekken. Een verslag van den generaal Monthion, dat in zijn geheel in den Moniteur werd opgenomen, deelde mee, dat koning Karei IV zich bitter had beklaagd over zijn zoon, dat hij alleen door den nood gedwongen de kroon liad nedergelegd en dat hij zich aan den keizer toevertrouwde , wien hij boven alles om bescherming vroeg voor den Vredeprins. De koningin , die hartstochtelijker was , beklaagde zich in veel scherper bewoordingen en lei de grootste onrust aan den dag over het lot van haren gunsteling.
De Spanjaarden hadden het koninklijk besluit met blijdschap vernomen en waren blij, dat zij verlost waren van den Vredeprins. Te Madrid was men zeer verbolgen tegen de fransche soldaten en vooral ontevreden over de houding, die Murat aannam tegenover den jeugdigen koning, zoodat deze dan ook zijn gezag enkel kon handhaven met eene gestrengheid, die ons natuurlijk hoe langer hoe gehater maakte.
De keizer nam te Bayonne zijn intrek in het vlak bij de stad gelegen kasteel van Marrac. Wat er gebeuren zon wist hij niet, maar hij wachtte en was in elk geval vast besloten, zich de vrucht van zooveel arbeid niet te laten ontgaan. Niemand in zijne omgeving was in het keizerlijk geheim en iedereen deed dus werktuigelijk, wat de meester beval. De abt de Pradt, die de geschiedenis der spaansche revolutie heeft geschreven, deelt allerlei
351
TWEEDE BOEK.
merlfwaavciige bijzonderheden mee, aangaande de streng volgehouden geheimzinnigheid van den keizer. De abt was- toen bisschop van Poitiers, en toen de keizer die stad doortrok nam hij hem mede in zijn gevolg , wel wetende, dat het altijd door intrigerend hoofd van den prelaat hem in dezen doolhof van dienst zou kuanen zijn. Van enkele leden der hof houding, die meê waren gegaan, heb ik geboord, dat men zich op het kasteel van Marrac verschrikkelijk verveelde en met smachtend verlangen uitzag naar de ontknooping.
Savary werd naar Madrid gezonden en kreeg waarschijnlijk last, den prins van Asturie bjj den keizer te brengen, het mocht kosten wat het wilde. Hij volbracht die taak met zijn gewonen ijver, zonder zich aan de middelen te storen, waarvan hij zich bediende. Gehoorzaam-zaamheid was zijn eenig wachtwoord, nadenken was hem onbekend. Op 7 April kwam Savary bij den prins es kondigde hem de komst van den keizer aan. Hij vertoonde zich daarbij geheel als den gezant, die een nieuwen koning kwam gelukwenschen, terwijl hij namens zjjn meester beloofde, zich in de spaansche zaken niet te mengen, wanneer die zaken den gewenschten loop namen. Vervolgens stelde hij in het licht, van hoe groot belang het zou zijn, als de prins den keizer, die eerstdaags te Madrid zou komen, voorkwam en, hoe vreemd het ook schijnt, hij wist den prins van Asturie te bewegen , de reis naar den keizer te ondernemen. Men moet haast wel gelooven, dat Savary het niet heeft laten ontbreken aan scherpe bedreiging en dat de ongelukkige prins, aldus geslingerd tusschen hoop en vrees, in den hem gespannen strik is gevangen. Zeker is het, dat het plan slechts was den keizer een eind weegs te gemoet te gaan en dat de prins de grenzen niet zou overschrijden.
De prins van Asturie werd medegesleept door een loop
352
TWEEDE BOEK.
der gobeurtenissea , die boven zijne krachten ging, en kon zich niet genoeg thuis vinden in den onnatuurlijken toestand vau een zoon, die in opstand was tegen zijn vader. Daarbij maakte de tegenwoordigheid onzer soldaten hem bang en wist hij niet, wat er wel kon gebeuren, als hij weigerde. Zijn raadslieden deelden in hetzelfde lot. Savary gaf ook raad en zoo besloot eindelijk de arme jirins tot eene daad, die hem verderfelijk worden moest. Men heeft mij gezegd, dat Savary, toen hij eenmaal met den prins op reis was naar Bayonue, vast had besloten, dat hij hem niet weer los zou laten en voor geen geweld zou terugdeinzen. Ik iaat hier een brief volgen van den keizer aan den prins geschreven, toen deze zich te Vit-toria bevond.
»Bayoime, April 1808.
ïMijii broeder! Ik hob den brief van uwe koninklijke Hoogheid ontvangen. Uit de papieren, die uwe Hoogheid van uwen koninklijken vader heeft ontvangen, zal u mijne goede gezindheid tegenover hem zijn gebleken. Ik zal in de gegeven omstandigheden vrijuit en rondborstig zeggen, wat ik noodig acht. Te Madrid gekomen wenschte ik mijn doorluchtigen vriend te bewegen tot enkele noodzakelijke hervormingen, ten einde zoo voldoening te geven aan de openbare meeniog. Het ontslag van den Vredeprins kwam mij voor in het belang te zijn van den koning en van zjjue onderdanen. De aangelegenheden in het Noorden hebben mijne reis vertraagd, en in dien tijd hebben de gebeurtenissen plaats gehad te Aranjuez. Ik kan niet oordeelen over dat alles en ook niet over de houding van don Vredeprins, maar ik weet wel, dat het voor de koningen gevaarlijk is, zoo zij hunne onderdanen gewennen aan het gezicht van bloed, en toelaten, dat de onderdanen zich zei ven recht ver-
IIkmusaï, Oedcnkschrijlcn, 11. 23
353
354 TWEEDE BOEK.
schaffen. Ik bid God, dat uwe Hoogheid dat nooit bjj eigene ervaring leere inzien. Het is volstrekt niet in het belang van Spanje, een prins leed te doen, die met eene prinses van koninklijken bloede is gehuwd en die jaren lang aan het hoofd van het bewind heelt gestaan. Hij heeft geen vrienden meer. Uwe Hoogheid zal die ook niet hebben, als zij ooit in het ongeluk werd gestort. Be menschen wreken zich graag over de onderdanige hulde, die zij ons hebben bewezen. Hoe zal men overigens ooit den Vredeprins een proces kunnen aandoen, zonder de koningin en ook den koning, uwen vader, er in te mengen P Zoodanig proces zou allerlei kwade hartstochten in beweging brengen en de uitslag zou altijd noodlottig zijn voor de kroon. Indien het rechtsgeding den naam uwer moeder onteert, gaan daarbij al uwe rechten in veler oog verloren.
»Uwe hoogheid luistere daaroru niet naar verkeerden en trouweloozeu raad; zij heeft geen recht, den Vredeprins te veroordeelen. Heeft hij misdaden begaan, zij komen ten laste van de kroon. Dikwijls heb ik er naar verlangd, dat de Vredeprins uit de zaken verwijderd werd, maar de vriendschap, die ik voor koning Karei koesterde, noopte mij te zwijgen en toe te zien. Ongelukkige schepselen, die wij zijn! Zwakheid ca dwaling blijven ons deel. Maar alles kan in orde komen. Ban den Vredeprins uit Spanje en ik verleen hem een wijkplaats in Frankrijk. Wat den troonsafstand van koning Karei IV aangaat, zij geschiedde op het oogenblik, dat mijn troepen in Spanje waren, en voor de oogen vwi geheel Europa, voor die der nakomelingschap zal het den schijn hebben, dat ik mijn soldaten naar Spanje zond, om mijn bondgenoot en vriend in het ongeluk te storten. Als naburig souverein verlang ik alles te weten, eer ik den troonsafstand kan erkennen. Dat is mijn recht. Ik zeg
TWEEDE BOEK.
aan uwe koninklijke Hoogheid , aan de Spanjaarden en aan de geheele wereld : »als de troonsafstand van Karei IV uit vrije beweging is geschied, als hij niet door muiterij en oproer is gedwongen, zal ik geene moeielijk-heden in den weg leggen en uwe Hoogheid als koning van Spanje erkennen.\'\' Daarom wensch ik met u hier over te spreken. De groote belangstelling, die ik in den loop der zaken stel, mogen u een waarborg zijn voor den steun, die uwe Hoogheid in mij zal vinden, wanneer partijschappen van welken aard dan ook, den troon in gevaar brengen. Toen koning Karei mij berichtte, wat er in October was gebeurd, heeft mij dat diep en bitter getroflen en ik meen van mijn kant tot den gelukkigen afloop te hebben bijgedragen. Uwe Hoogheid had groot ongeljjk. De aan mij geschreven brief, dien ik nooit heb willen beantwoorden, is het duidelijkst bewijs. Zelf koning zijnde zal het koninklijk recht u heilig zjju. Elke stap bij een vreemden souverein is altijd misdadig. Uwe Hoogheid wachte zich, al te zeer te vertrouwen op de zoo wisselzieke volksmeening. Men zou nu zeker enkele fransche soldaten kunnen vermoorden, maar de ondergang van Spanje zal daar het noodlottig gevolg van zijn. Ik heb met leedwezen veruomeiu, dat men te Madrid brieven heeft verspreid van den kapitein-generaal van Catalonie en daarmee een gevaarlijk voedsel gegeven aan de opgewondenheid der bevolking.
»Uwe Hoogheid weet, hoe ik er over denk en dat ik nog niet heb besloten, welken weg ik zal dienen in te slaan. Ik kan u verzekeren, dat tegenover u mij dezelfde gezindheid bezielt, als tegenover den koning, uwen vader. Geloof daarom aan mijn verzoenenden geest en aan mijn verlangen, om u de bewijzen te kunnen geven van mijne achting en toegenegenheid.quot;
Men bemerkt, dat de keizer zich nog altijd de bevoegdheid
355
TVVEEDK BOKK.
voorbehield, om over de wettigheid van den troonsafstand te oordeelen. Savary scbijnt intusschen den jeugdigen koning te hebben gevleid met de voorstelling, dat do keizer geen bezwaar zou bebben tegen zijne optreding in de plaats van zijn vader, terwijl Mnrat van zijn kant bezig was, Karei IV er toe te bewegen, dat bij de acte van afstand weer zou intrekken. De keizer achtte zich, als men ziet, in zijn brief gerechtigd den Vredeprins te redden, als hij dat nooJig vond, alsmede den vorigen koning te verdedigen en den prins van Asturie de gevolgen van den eersten opstand tegen zijn vader te doen ondervinden. Toch was het bekend, dut do franscbe gezant den prins bad aangespoord, de baud te vragen eener prinses uit het keizerlijke huis, welke vraag juist bij den gunsteling zijn grootste misdaad was.
üe prins had Madrid verlaten 10 April. Op weg ontving hij vele blijken van de toegenegenheid van het volk, \'twelk zijn onrust niet kon ontveinzen, toen bet hem hoe langer hoe dichter de grenzen zag naderen. Savary verzekerde hem eiken dag, dat men den keizer zou ontmoeten en bewaakte hem met de uiterste zorg. Te Burgos begon de onrust zich duidelijker te vertoonen en men trok door tot Vittoria. Daar spande bet volk de paarden van het rijtuig en de militaire wacht was genoodzaakt ruim baan te maken, op bevel van en tegelijk zeker tegen den zin van den prins, die zich hoe langer hoe minder op zijn gemak gevoelde.
»Ik dacht een oogenblik,quot; zoo heeft Savary mij latei-zelf gezegd , »dat mijn gevangene mij daar te Vittoria zou ontsnappen, maar ik wist bem, door mijn geheele houding, bang te maken voor de gevolgen.quot; — »En als bij nu toch zijn plan bad doorgezet en torug had willen keeren, zoudt gij hem dan gedood hebben ?quot; vroeg ik.
356
TWKEDË BOEK. 357
»0, neen, dat niet,quot; was zijn antwoord, maar ik kan u toch wel verzekeren, terug gekeerd was hij nooit!quot;
Wat de Spaansche raadslieden, die den prins vergezelden, eenigszins gerust stelde, was de meening, dat een huwelijk alles in orde zou kunnen brengen, zoodat zij, die de eigenlijke plannen van den keizer niet kenden , dachten, dat dit huwelijk, gepaard aan de opoffering van eenige menschen en van de vrijheid van koophandel de slotsom zou zijn van de geheele onderhandeling. Men liet dus allen tegenstand varen, gaf toe aan de dringende eischen van Savary en trok over de grenzen. Zoo kwam men 21 April te Bayonne. In de omgeving van den keizer merkte men al heel spoedig, dat de aankomst van den spaanschen infant hem buitengewoon welkom was. Tot dien tijd was hij stil en kortaf geweest, hij spi\'ak haast met niemand en zond koerier op koerier naar Parijs en Madrid. Hij durfde er niet op rekenen, dat zijne onderneming zou gelukken. Den ouden koning had hij verzocht bij hem te komen en deze had zich gehaast, met de koningin en den Vredeprins, aan dat verzoek te voldoen ; maar de prins van Astarie had een zoo goede gelegenheid, om van den hcerschenden geest in Spanje gebruik te maken en het geheele land onder de wapenen te roepen tegen Frankrijk, dat Bonaparte niet durfde gelooven aan het welslagen van zijn plan. Van den dag af, heeft hij later gezegd, dat de jeugdige koning de grenzen overtrok twijfelde hij geen oogenblik langer aan de volkomene onbekwaamheid van dien jongen man, om een land als Spanje te regeeren.
De koningin van Holland beviel 20 April van een zoon — den lateren Napoleon III.
De abt de Pradt verhaalt in zijne gedenkschriften al de bijzonderheden der aankomst van den prins. De keizer,
TWEEDE BOEK.
358
zoo zegt hij, ging van het kasteel van Marrac naar Bayonne eu behandelde den prins op koninklijken voet. Hij noodigde hem aan zijn tafel en nam hoogst nauwkeurig de etiquette tegenover hem in acht. Toen de prins echter des avonds was teruggekeerd in het hotel, waar hij zijn intrek had genomen, kwam Savary daar bij hem, om hem de bedoeling van den keizer meê te deelen. Die bedoeling was de omverwerping der regeerendo dynastie, om er de zijne voor in de plaats te stellen, zoodat dus de geheele familie werd uitgenoodigd, afstand te doen. Te recht verwondert zich de abt de Pradt over het zonderlinge gedrag van den keizer, die in den loop van den dag zich zoo geheel anders voordeed, als hjj des avonds bleek te zijn. Maar hoe vreemd dit ook schtjne, men begrijpt de treurige verbazing der leden van het spaansche vorstenhuis, die zich in goed vertrouwen aldus aan den ergsten vijand hadden overgeleverd. Zij zagen wel in, dat de vlucht onmogelijk was, maar stelden pogingen in het werk, om de junta, die te Madrid vergaderd was, met den noodlottigen toestand in kennis te brengen. Enkele afgezonden koeriers werden onder weg gegrepen, maar ook enkelen kwamen gelukkig te Madrid en wekten daar, met hun schier ongeloofelijk nieuws de heftigste verontwaardiging op. Spoedig werd die door geheel Spanje gedeeld. Enkele provinciën dienden protest in en in sommige steden kwam het volk tot opstand. Do fransche soldaten te Madrid werden door bet volk bedreigd, en wij! Murat daardoor genoodzaakt werd, zijne reed§ zoo strenge maatregelen nog te verscherpen, werden de woede en de haat tegen de Franschen met den dag geweldiger. Thans weet iedereen, hoe jammerlijk de keizer zich in Spanje en de Spanjaarden heeft vergist, en boe hij in deze noodlottige onderneming weder werd geleid door die twee groote dwalingen, die hem zulke
TWEEDE BOEK.
359
groote misslagen hebben doen begaan» Vooreerst, die zucht om hoog spel te S|/elen, die hem zonder kalm nadenken voortjoeg eu hem allen raad, niet met zijn wil in overeenkomst, in den wind liet slaan, en dan die wel wat oppervlakkige, maar toch bij hem gevestigde overtuiging, dat men met alle menschen en volken op gelijke wijs te werk kan gaan, en men Dnitschers, Franschen en Spanjaarden met dezelfde staatkunde brengt, waar men hen hebben wil. Hij heeft zelf later bekend, dat hij dit verkeerd in had gezien. Bestond er in Spanje eene partg van meer ontwikkelden, die de zwakheden en gebreken van het gouvernement betreurde en naar eene constitutie verlangde, die beteren waarborg voor de edelste vrijheden schonk, welnu, dan was er immers geen twijfel, of het geheele volk zou met blijdschap de zegeningen aanvaarden van bet deelgenootschap aan de vrucht der fransche revolutie. Men zou in Spanje, zoo dacht hij, even gemakkelijk als elders den priesterlijken invloed breken. Aanstonds inziende, dat de volksbeweging, die de geschiedenis te Avanjuez in het leven riep en een zwakken koning in de plaats van een even zwakken plaatste, nog de echte levensbeginselen der revolutie miste, was hij van meening, dat aan de oude overlevering der Spaansche instellingen slechts even gestooten behoefde te worden, om die voor goed te doen begraven. Daarom geloofde hij, dat hij een dienst aan de Spaansche natie bewees met den loop der gebeurtenissen te verhaasten en zelf hare revolutie ter hand te nemen. Maar zelfs al was het mogelijk, om een geheel volk te overtuigen van het noodzakelijke eener verandering, die meestal slechts langs den weg van lijden en strijden in het leven wordt geroepen, de minder eervolle wijs, waarop de keizer te werk ging, wierp een smet op zijne bedoelingen, die niet uit te wisschen viel, en de handen waren niet rein genoeg, om
TWEEDE BOEK.
Spanje naar de weldaad te doen verlangen , die uil zulke handen kwam. Daarbij stuitten de fransche inmenging en onderdrukking op den fleren volkstrots. De listen, die er gebruikt werden, de gevangenneming der vorste-lyke personen, de minachting voor liet godsdienstig geloof, de bedreigingen en de terechtstellingen, die er op volgden, en een weinig later, de gruwelen en wreedheden van den oorlog, alles met elkander vormde een onverzettelijken hinderpaal tegen eene mogelijke schikking. Weldra was er niets anders als strijd, verwoede strijd, watirbij aan geen vrede, maar alleen aan uitdel-ging werd gedacht. De keizer zette alles op het spel in stede van ook maar een enkel punt te willen toegeven, en menschen en geld werden met de ruwste willekeur verspild en verkwist. Hij wilde immers tegenover Europa niet van schaamte blozen, omdat hij zijn ongelijk moest bekennen, liever dan dat riep hij den bloedigsten oorlog in het leven. Het eerste gevolg van zijn werk was , dat Spanje aan de regeeringloosheid ton prooi viel. Het volk, dat geen leger tot zijn verdediging had, begon zeli die verdediging op zich te nemen, en Bonaparte, die er in zijne ijdelheid zich op beroemde, de uitverkorene der volken te zijn , die alleen oorlog maakte, gelijk hü beweerde, tegen de koningen, was in een oogenblik van zijn eigen terrein verwijderd en lei het voor de oogen der ganache wereld bloot, dat eigen belang, alleen eigen belang hem bij al zijn pogen dreef.
Toch vond hij ernstige hinderpalen op zijn noodlottigen weg. De prins van Asturie weigerde den troonsafstand te teekenen en dat veroorzaakte hem de grootste ongerustheid. Bang, dat de gevangene hem zou ontsnappen, liet hij hem streng bewaken, bezigde nu eens list en vleierij, dan geweld en bedreiging om zijn doel te bereiken, en iedereen merkte wel, dat hij in een staat van
360
TWKKDE HOEK. 30l
heftige opgewondenheid verkeerde. Duroc, Savary, de Pradfc allen moesten hun best doen bij de raadslieden van den prins, maar hoe zou ooit de vrijwillige afstand worden verkregen? Wie er over dacht als de keizer, dat al de leden der Spaansche koningslamilie even ongeschikt waren om te regeeren, had immers het verstandigst gedaan, hen, in dezen moeieliiken en benarden tijd aan het bewind te laten, tot dat zij, door hunne eigene fouten, zich zeiven onmogelijk maakten. Nu daarentegen, nu diezelfde onbekwame lieden de slachtoffers werden van list en verraad, nu zij dus tot martelaars werden verheven, was de rol hun opgelegd, gemakkelijk te vervullen en wekten zij de warmste belangstelling. Ten aanzien van de vorstelijke familie van Spanje en den paus heeft Bonaparte dezelfde misgreep gedaan en is ook op dezelfde wijs er voor gestraft.
Wijl het hem intusschen noodzakelijk voorkwam, aan dien tijd van onrust en slingering een einde te maken, besloot hij koning Kavel IV bij zich te ontbieden en openlijk de partij te kiezen van den onttroonden souverein. Hij wist wel, dat de oorlog daar het gevolg van moest zijn, maar hij vleide zich, want de verbeelding had altijd veel bij hem te zeggen, dat het hier zou gaan, als mot al zijn vroegere oorlogen. »Ja,quot; zei hij, »ik voel wel, dat het niet goed is, wat ik begin, maar laat hen dan aan mij den oorlog verklaren!quot; Als men daar tegen inbracht, dat zij, die van hunne vrijheid waren beroofd en uit hun land verwijderd, moeielijk een oorlog konden beginnen, antwoordde hij: »waarom zijn zij hier gekomen ? Het zijn immers jonge lieden zonder eenige endervinding en die zonder paspoort over de grenzen aijn gegaan. Ik moet deze onderneming wel voor zeer noodzakelijk houden, want ik heb mijne marine hoogst noodig en zij zal rnjj de zes schepen kosten , die te Cadix lig-
TWEEDE HOEK.
gen!quot; Op een anderen dag liet hij zich dus uit: »moest mij die oorlog 80,000 menschen kosten, dan zag ik er van af, maar het zal met 12,000 ophouden, en dat is de moeite niet waard, om van te spreken. De lui begrijpen niet, wat een fransche troepenmacht betee-kent. De Pruisen dachten er net zoo over en men heeft gezien, hoe het hun bekomen is. Geloof mij, het zal gauw gedaan zijn. Ik doe niet graag iemand kwaad, maar wie zich in den weg stelt, waar mijn wagen langs moet, die moet wijken, of hij raakt onder de wielen!quot;
Tegen het einde van April kwam de Vredeprins te Bajonne. Mnrat had hem uit zijne gevangenis te Madrid ontslagen. De junta, onder voorzitting van don Antonio, broeder van Karei IV, had er wel groot bezwaar tegen, maar de tijd van tegenstand was voorbij. De gunsteling had de hoop opgegeven van zelf ook eeas souverein te worden, doch in Spanje liep zijn levengroot gevaar en de keizerlijke bescherming was zjjn eenig schild. Men mocht daarom verwachten , dat hij alles zou doen, wat men van hem vroeg. Hij moest koning Karei in de richting sturen, die Bonaparte verlangde, en was daar natuurlijk aanstonds toe bereid.
Ik laat hier eene opmerking volgen van den abt de Pradt: »in dien tijd stond het nog niet vast, dat Jozef naar Madrid zou worden overgebracht. Men voorzag het wel, maar Napoleon had nog niets gezegd. In de gesprekken, die de keizer met mij hield, liet hij er zich nooit over uit; de tyd moest elk deel van zijn plan ontsluieren en aldus openbaar maken, wat in zijn binnenste al lang tot rijpheid was gekomen, zonder dat hij het ooit verried. Een treurig misbruik zeker van een groote zielskracht, maar een bewijs voor een zelfbeheersching, die hem nooit in den steek liet, zelfs niet bij de hef-
362
\'fWEEDl! BOËK.
tigste aanvallen van toom, die bij hem zoo menigvuldig waren.quot;
Koning Karei IV kwam te Bayonne 1 Mei, met zijne vrouw, üijn jongste kind, de dochter van den Vredeprina, de koningin van Etrnrie met haar zoon en des konings broeder don Antonio, die genoodzaakt was, het voorzitterschap der junta neder te leggen en zich bij zijne familie voegde.
36:3
Te midden van de vermelding der Spaansche Zaken heeft de dood de schrijfster overvallen en haar de verdere voortzetting harer merkwaardige Gedenksohriftea belet. Gaat het den lezer als mij, die de vertaling bewerkte, dan gevoelt hij eenige teleurstelling bij dat plotseling afgebroken verhaal en had hij gaarne meer gelezen. Do kleinzoon van de schrijfster, Paul de Ilemusat, zegt, dat niemand de afgebroken taak kon voortzetten, ook al raadpleegde men de brieven en stukken, die zich in de nalatenschap der overledene bevonden. Mevrouw de Ró-musat had zeker gaarne den verderen loop meê gedeeld van den spaauschen oorlog, die haar eerlijk en edel gevoel tot bittere ergernis was. Men had van haar willen lezen, hoe zij , na de echtscheiding, die lang als een dreigend zwaard boven het hoofd hing der beminnelijke, maar oppervlakkige en zelfzuchtige keizerin, en eindolijk in 1809 voorviel, hare vroegere, meesteres getrouw bleef, terwijl haar man zijne betrekking aan het bof van den keizer bleef vervullen. De zoon der schrijfster, haar vreugde en haar trots, Charles de Rémusat, verhaalt daar, in een aanhangsel bij de Gedenkschriften, een en ander van, maar blijft te ver van die eigenaardige wijze van voorstelling zijner moeder, dan dat do lezing na al het voorafgegane veel aantrekkelijks kan hebben, \'t Is dan ook weinig
slotwoord.
365
anders als eene korte opsomming van enkele feiten, telkens weêr beginnende mot de woorden: »mjjne moeder bad kunnen vertellen enz.quot; Maar de moeder zweeg over dat alles, ua een lang Ijjden op betrekkelijk jeugdigen leeftijd overleden. Napoleons val heeft zij beleefd en zioli er zeker niet over verwonderd, nog minder er om getreurd. Zij beeft de nieuwe keizerin, Maria Louise , een enkele maal ontmoet, de vneudscbap met Tailleyrand, hoog genoeg door haar aangeschreven, onderhouden , den keizer na de echtscheiding slechts eens gesproken. Zij beeft Napoleons teleurstelling in Spanje, zijn houding tegenover den paus, zijn tocht naar Rusland gezien en de waarheid bevestigd gevonden, dat listig overleg en ontembare baatzucht de wegen niet zijn, waar langs een groot doel bereikt worden kan. Had zij langer geleefd, zij bad van al die dingen gesproken. Echter dient niet vergeten te worden, dat hare gedenkschriften juist hieraan hunne waarde ontleenen, dat zij zelf van de meeste gebeurtenissen , die zij beschreef, oor- en ooggetuige was, en dat de verdere voortzetting van dien arbeid een geheel ander karakter zou hebben gekregen, nu zij, sinds 1809, geheel en al ophield, de onmiddelijke toeschouwster te zijn.
üe Vektaler.
einue van het tweede en laatste deel.
HOOFDSTUK XIV.
(1805.) Tailleyrand en Fouchc. Rede van den keizer tot den senaat. Vertrek van den keizer. Bulletins van het groote leger. Ellende te Parijs gedurende den oarlog. De keizer en de maarsehalkeu. De Faubourg St. Germain. Trafalgar, lleis van den heer de Uéinusat
naar Weeuen...................1
HOOFDSTUK XV.
(1805.) Slag bij Austerlitz. Keizer Alexander. Onderhandelingen. Prins Karei. Mijnheer d\'André. Ongenade van mijnheer de Kóaiusat.
JJuroc. Savary. Vredestraktaat.............20
HOOFDSTUK XVI.
(1805—1800.) Toestand van Parijs gedurende den oorlog. Camba-cetes. Le Brun. Mevrouw Louis Bonaparte. Huwelijk van Eugfene de Beauharnais. Bulletins en proolamatien. Neiging van den keizer voor de koningin van Beieren, .laloersehheid der keizerin. De heer de Nansouty. Mevrouw de ♦ » *. Verovering van Napels. Toestand
en karakter van den keizer..............40
HOOFDSTUK XVI.
(1806.) Dood van Pilt. Beraadslaging in het Engelsche parlement. Openbare werken. Tentoonstelling van nijverheid. Nieuwe etiquette. Voorstellingen in de opera en in de comédie Fr urn; ai se. Eentonigheid aan het hof. Gevoelens der Keizerin. Mevrouw Murut. Ue Bourbons.
Nieuwe hofdames. De heet Mulc............5\'J
HOOFDSTUK XVIII.
0.800.) Civiele lijst van den keizer. Bijzonderheden omtrent zijn huis en zijne uitgaven. Toilet van de keizerin en van mevrouw Murat.
Iionis Bonaparte. Feesten aan het hof. De familie der keizerin. Huwelijk van prinses Stephanie. Jaloersehheid van de keizerin.
Sehouwburg van Malmaison . .............81
HOOFDSTUK XIX.
Het hof van den keizer. Kerkelijk huis. Militair huis. J)e maarschalken. De vrouwen. Delille, Chateaubriand. Meviouw de Stael. Mevrouw de Genlis. De romans. De letterkunde. De kunsten. . . 103 HOOFDSTUK XX.
(1808.) Senaatsbesluit van 30 Maart. Stichting vau koningrijken
en hertogdommen. Koningin Hoitense..........132
HOOFDSTUK XXI.
(1806.) Mijn reis naar Cauterets. De koning van Holland. Verdachte kalmte in Iraukrijk. Metternieh. Nieuwe kateehismus. Duitschu boud. Polen. Dood v:.n Fox. Oorlogsverxlaring. Vertrek van den keizer. De heeren Paaquier en Molé. Zitting van den senaat. Begin der vijandelijkheden. Het hof. Outvangst van kardinaal Maury . . 154 HOOFDSTUK XXII.
(1800—1807.) Dood van prins Lodewijk van Pruisen. Slag bij Jena. De koningin van Pruisen en keizer Alexander. De keizer en
INHOUD.
Biz.
de revolutie. Het hofleven te Maints. Leven te Parijs. Maarschalk Bruno, lauemiug van Lubeck. üe prinses van Hatzleld l)e auditeurs bij den staatsraad. Het lijden vau het leger. De koning vau Saksen.
Slag bij Eylau...................181
HOOFDSTUK XXIU.
(1807.) De keizerin komt weder te Parijs. De keizerlijke familie. Junot. l\'ouché. De koningin van Holland. Lichting der lotelingen voor 1803. Schouwspelen aau het hof. Brief van den keizer. Belegering van Dautzig. Dood van dc keizerin van Oosteurijk. Dood van den zoon van koningin llortense. Decazes. Ongevoeligheid vau
den keizer....................205
HOOFDSTUK XXIV.
(1807.) l)c hertog van Dantzig. Policie van Fouche. Slag bij Friedland. De heer de Laincth. Verdrag van ïilsit. Terugkomst van
den keizer. Tailleyrand. De minister. De bisschoppen.....223
HOOFDSTUK XXV.
(1807.) Harrewarrenjen aan bot W Gezelschapskring vau Tailleyrand. Generaal liapp. Geueiaal Clarke. Zitting van het wetgevend lichaam. Rede vau den keizer. Feesten van IB Augustus. Huwel.jk van Jerome Bonaparte. Dood van le Brun. Dc abt Delille. Chateaubriand. Ontbinding van het Tribunaat. Huis naar Foutaiuebleau . . 243 HOOFDSTUK XXVI.
(1807.) Macht van den keizer. Wederstand der Engelschen. Leven des keizers te Foutainebieau. Schouwburg. Talnia. Koning Jéroinn. De prinses van Baden. De groothertogin van Berg. De priusis Boigh-èse. Cambacuros. De vreemde prinsen. Spaansche zaken. Meciilug van Tailleyrand. Do heer de Keiuusat, hoofdintendant vau de schouwburgen. Fortuin en kwelling der inaaréchalken........203
HOOFDSTUK XXV11.
(1807 —1808.) Echtscheidingsplai\'.ncn..........208
HOOFDSTUK XXV1IX.
(1807—1808.) Terugkomst vau Foutainebieau. Reis van den keizer naar Italië. De jeugd van Tailleyrand. Feesten op de Tuilerieu. Dc keizer eu dc kunsteunars. Oordeel van den keizer over het Kngekche gouverucmenl. Huwelijk vau mejuffruuw de Tasuhur, Graaf Romausuw. Huwelijk van nmarschulk Berthier. De majorateu. Ue universiteit,
Spaansche zaken .................. 315
HOOFDSTUK XXIX.
(1808.) De oorlog iu Spanje. De Vredeprins. De prins vau Asturie. Troonsalstand van kouiug Karei IV. Vertrek van den keizer. Kiju verblijf te Bayonne. Brief van den keizer aan den prius van Asturie. Aankomst van dezeu prins in Frankrijk. Geboorte van den tweeden zoon der koningin van Holland. Afstand vau den prins van Asturie . 345
Slotwoord......................304
—■—
■■
.
.