-ocr page 1-

,J:W!

GELOOF, HOOP EN LIEFOL

drie toespraken,

G-EH OUDEN

te SepYeld en le £elfl

o

orgt;

IQ CIX 10 Ai3X*il X89S,

DOGE

sa,

yTRECttS-^

S ü

®?s|! .^iï®

■\'Éi\'sa

4® Li|ï|

\'\'lil W

m ;;li ill

EN

Dr. J. D. DE LIND VAN WIJNGAARDEN,

v. (I. m. te Utreohx.

rWÏÏOA^

D, Keaaijenbbink — Woerden. 1896.

. • quot; . \' 1 - - ■ , . - , . J:;

j\' lt;■ ■ \\-t-S

Dr. h. visscher

\' v. d. m. te

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-

r ■- ■ - , \' \'■ v ■■

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

1907 5534

-ocr page 5-

^3/. ji lt;? F

GELOOP, «OOP EN LIEEOE,

^ijscfieicf, rBeocsficjincj, iJnfrede

dsis tolip

gehouden te Zegveld en te Delft op 12 en 19 April 189ö,

Dr. h. visscher,

v. d. m. te Delft

dr. .1, 1). de lind van wijngaarden,

v. d. m. te Utrecht.

I

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Deze drie toespraken zien het licht, wijl ik weet, dat mei de uitgave van de afscheidsrede acm de gemeente van Zegveld, een genoegen ivordt gedaan.

De intreerede verschijnt om der gemeente van Delft, waar ik geheel onbekend ben, onmiddellijk een antwoord te geven op de vraag tot welke richting ik behoor.

En mijn hooggeachte bevestiger voegde zijn toespraak op mijn verzoek daarbij, opdat ik door dit drietal een blijvende herinnering zou hebben aan de ernstige uren, ap 12 en l\'J April van dit jaar doorleefd. Geve de Heere, dat door de lezing van deze predicaties Zijn Koninkrijk worde uitgebreid.

H. V,

-ocr page 8-
-ocr page 9-

1.

s^Rsdx\'kl ran ^cgucld

DOOK

Dr. H. V1SSCHER,

()!\'

rgt; April 1MMJ.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

r^ r r

2A.^7i.

(rij hebt wel gestaan op het strand der zee, ofquot; aan den oever van een uitgestrekte waterplas. En waar uw oog ook speurde, steeds was er beweging te ontwaren.

Als de stormwind de wateren geeselde, verhieven de baren heur schuimende toppen. Zij rezen en daalden en predikten al klotsend de rusteloosheid der beroering.

Maar ook dan, als de zwoele zomerzuchten met de teederste halmen stoeiden, ja zelfs op dien oogenblik, als naar onze meening geen tochtje blies, ook dan nog kabbelden gestaag de golfjes tegen het zandig kustvlak. Ook bij diepe stilte predikt het ruischen langs de stranden de onverbroken beweging van het meer.

De wateren kennen geen ruste.

Alzoo is het leven van de kinderen der menschen. Wij zijn allen als No ach s duive, die geen rust vond voor het hol van haar voet. Dat geldt van een iegelijk op zijne wijze. Dit tijdstip geeft er een voorbeeld van. liuim twee jaren hebben wij samengereisd. En thans is het de laatste ure.

Mij wacht iets nieuws en u ook.

In de wateren des levens volgen, ook bij den meest beperkten gezichtskring, golven en golfjes elkander op.

Dat gaat zoo voort, tot wij geworpen worden op .de kusten der eeuwigheid.

Te midden der beroering behoeven wij hetgeen een onwankelbaar steunpunt ons biedt. Daarom zuchten, daarnaar zoeken de kinderen der menschen.

Dat steunpunt is er, ook al wordt het door slechts weinigen

-ocr page 12-

gevonden. God is dezelfde. Hij, de Heere, wordt niet veranderd.

Met het oog op de onbekende toekomst zal slechts dit de vraag voor ons zijn, of in waarheid ons geloof en ónze hope op Hem zijn.

Als het zoo zijn mag, dan is wel de scheiding van dit oogenblik niet minder smartvol en pijnlijk, maar dan kan toch dit balsem der vertroosting bereiden, dat bij gemeen-schappelijk geloof en bij één plant der hope de band der heiligen blijft, ook waar zij elkanders aangezicht niet langer aanschonwen.

(iod zal niet toelaten, dat iets van Zijne liefde ons scheidt.

Zoo mag in de scheidensure ons oog zich richten op de oorden, waar geen scheiding meer wezen kan, omdat daar voor de rusteloosheid van dit leven een ruste blijft voor liet volk van (Iod.

„Zoodan,quot; zegt de Schrift, „vertroost elkander met deze woorden: Wij zullen altijd met den Heere wezenquot;.

Kuste dan in deze ure van scheiding het oog des geloofs op de onveranderlijkheid van het goed, dat (xod bereid heeft dengenen, die Hem liefhebben. Al is onze scheiding een oorzake van droefenis, indien het oog voor die toekomst geopend is, mogen wij toch met blijdschap voortreizen langs den door (Iod ons afgepaalden weg naar de oorden der heerlijkheid, waar Hij alles in allen vervult.

ijebmn XI : 18.

jDföc alk «ijn in l)ct tjcloooc gestorpcn/ be beloften niet oerkvegen Ijcbbcnöc/ macr ijebben bterloc oan üerre fltsicn/ enöt gcUoft/ tnïu omljcUt/ enbe ijebben bcUbtn/ öat zij gasten enöc Dreembelinjjen op ber aerben waren.

J. Het hoofdstuk, waaruit ons tekstwoord genomen werd, is een martelaarsboek in het klein. Met enkele woorden wordt

-ocr page 13-

ons liet geloof van de /aderen des O. V. geteekend, opdat het den Hebreen tot voorbeeld strekken zon. Dit blijkt er uit, dat de weg naar de oorden der blijdschap moeilijk en steil is, en dat slechts een staf\' waarlijk kracht geeft om liet voorgestelde einddoel te bereiken, dat er slechts één hefboom is, om ons uit de diepte te beuren naar de hoogtepunten van het leven Gods, namelijk het geloof.

Door het geloof hebben de oud testamentische heiligen al de lasten gedragen, eiken hinderpaal verwonnen. De dood is het grootste struikelblok. Ook die laalste vijand moest zwichten voor het wapen van hun geloof. Het geloof triumph eert over alles.

Gemeente van Zegveld! worde U de genade des geloofs vermenigvuldigd, opdat gij overwint.

Maar hetgeen ik U zoo menigmaal zeide, dat herhaal ik ook thans: daar i^ geloof en geloof.

IS\'iet alles wat zich voor geloof uitgeeft, is waardig dien naam te dragen. Daar is maar één waarachtig geloof, want er is maar één Middelaar Gods, waarop de ziel beslag leggen kan. Daar is maar één fundament, waarop gebouwd worden kan; maar één Heiland, Wiens bloed van alle zonde reinigt. En het ware geloof is de kluister, die ons vastklinkt aan Hem ; de levensvezel, waardoor wij Hem ingeënt zijn. Het ware geloof is de draad, waarlangs de levensstroom in onze zielen wordt geleid. En al het andere mag zich tooien met allerlei geestelijke tooi, omdat de levenskracht er aan ontbreekt, stelt het immer te leur, als de ten top gestegen nood geloofs-oefening vraagt.

Het ware geloof is allen heiligen Gods gemeen. De vromen des O. V, en de kinderen des Koninkrijks onder het Nieuwe waren daarmede toegerust, opdat zij de ééne gerechtigheid van Christus zouden deelachtig worden. De ond-testamentische heiligen hebben er door geleefd en zijn er in gestorven. Zij hebben volhard tot het einde.

-ocr page 14-

10

Dat geloof zal in U moeten wezen, anders kunt gij Gode niet behagen. Het zal niet genoeg zijn over de dingen des levens veel te spreken. Met een schijn van godzaligheid zijn velen verloren gegaan. De verwachting des huichelaars is als het web van de spin. Ziet dan toe, of niet het licht, dat in U is, duisternis moet worden genoemd.

Hoe treurig zou het zijn, indien gij alle uitwendige vormen des geloofs hadt aangenomen en het ware leven ontbrak! Hoe treurig, indien het woord der waarheid U geen nut gedaan had, wijl het met geloof niet gemengd was !

Alle uren van samenzijn aan deze plaats zullen dan tegen U getuigen en daarom hoort ook in deze laatste nog: Gij zult moeten leeren leven door het geloof, om er straks in te kunnen sterven. Xu zult gij het uwe schade en drek moeten achten om den Heere Jezus Christus aan te kleven. En dan zult gij ervaren, dat Hij IJ op de armen Zijner genade draagt door dit leven naar die oorden, waar de dood verbannen is. Want het ware geloof wordt gerechtvaardigd in zijne uitkomst.

Het geloofsleven zelf echter is aan kommer onderworpen. Het levenspad is steil en niet immer is het licht gezaaid voor den voet. Het Jeruzalem Gods is wel heerlijk, maar de weg daarheen voert langs afgronden en door donkere bergpassen heen. De wegen Gods zijn wonderbaar en wij zijn onverstandig en traag van hart om Gods beloften te gelooven. Ons ongeloof kan niet genoeg hebben aan Gods Woord alleen. Het zaait met kwistige hand de hinderpalen op ons pad. Het omgordt ons met donkerheid en vrees.

Wij zijn geneigd, om aan te zien, wat voor oogen is. Wij willen vleesch stellen tot onzen arm. En als God de Heere dan komt, om alle steunsels te verbreken, als Hij ons staan laat met Zijn Woord alleen, dan is er zooveel, dat ons werpen kan in den maalstroom van ongeloof en twijfel, omdat er naar

-ocr page 15-

11

ons verstand zooveel pleit tegen die beloften. Maar ziet, juist dan is het een eigenschap van het ware geloof\', dat het ondanks alles niet loslaat.

De stroom mag tegen wezen, als het anker gevat heeft, zal de krachtige kabel des geloofs de hulk der ziel gewisselijk behouden.

Zoo was liet ook bij den heiligen des O. V. Zij zijn gestorven in het geloof, de beloften niet verkregen hebbende.

Ue beloofde Christus heeft eerst vele eeuwen later als de hoogepriester der eeuwigheid den zegen der verzoening aangebracht. Aroor het oog des menschen was het, als vertraagde God de belofte. Toch hebben de vaderen geloofd, geloofd tot het einde des levens toe, waarop liet overging in aanschouwen.

Zoo zal het ook met ons moeten wezen. Om te worden opgenomen in heerlijkheid, zult gij ten einde toe in het geloof volharden moeten. Hoe dat mogelijk kan zijn\'r Door (rods ontferming. Daardoor alleen. Wij kunnen niet gelooven, tenzij God het ons leert.

De ontdekte zondaar zit neder in stotfe en asch. Ilij belijdt, dat zijne ongerechtigheden hem henen wegvoeren als de wind. Hoe zou hij nu weten, dat er plaats voor hem is in het A aderhuis, waar vele woningen zijn! Hoe zal hij zich troosten met de beloften van toekomend heil! Als (tod geloof geeft, dan zal hij het vermogen. quot;Want het geloof heeft wondermacht. Het laat de bergen der zonde wegzinken in de zee der vergetelheid Gods. Het beurt den zondaar door de wolken der ongerechtigheid in het licht der heerlijkheid Gods.

Maar weet het wel, uw geloof moet gegrond zijn. Dat heb

ik u . dikwijls verkondigd. Vergeet het niet, M. II.....

opdat gij niet teleur gesteld wordt. Het moet rusten op Gods Woord. Xiet op ervaring en ondervinding; ook al worden deze den geloovige niet onthouden. Vertrouw niet op het uwe, hoe streelend het ook zijn mag, want hot

-ocr page 16-

12

kan niet behouden, (xods beloften was der vaderen grondslag. Datzelfde Woord zal ons fundament moeten wezen. Met ware geloof gaat niet tot (xod zonder Zijn Woord. Het is is zijn karaktertrek, dat het genoeg heeft aan het geopenbaarde Woord. „Mijne genadequot;, zegt God tot den apostel, „is U genoegquot;. Eu al (rods genadebeloften zijn in Zijn Woord.

Schijn- en bijgeloof moeten immer meer hebben. Zij zoeken steunsels buiten het Woord, klemmen zich vast aan de dingen, die (xodes niet zijn. Daarom stellen zij teleur. Als gij zalig wilt sterven en niet bedrogen worden, dan zult gij. als de vaderen des O. V. met den staf des geloofs moeten wandelen in den weg des Woords. Die weg is Christus zelf en alleen. Hij kon verklaren: Ik beu de weg. Wie ooit wonen wil in de erve der heiligen in het licht, zal zich zooals hij is, met den vollen last zijner ongerechtigheden moeten toevertrouwen aan deu Christus (xods. (iij zult het moeten doen, omdat (lod gezegd heeft: „Een iegelijk, die in Hem gelooft, zal niet beschaamd wordenquot;, (xod heeft het gezegd en (iods woord is immer een daad (xods. een daad der genade, want Hij heeft Christus gegeven het leven te hebben in zich zei ven.

Uw geloof moet dus altijd gegrond zijn op het Woord. Eu dat Woord is u gepredikt. Hetgeen ik u in den aanvang gezegd heb, is waarheid gebleken. De schat werd gedragen in een aarden vat. Doch weet het wel, hij is daarom niet minder van waarde. Afgezien van hetgeen ik in uw midden geweest ben; van de wijze, waarop ik mijn taak heb volbracht, zal de dag toch komen, waarop gij rekenschap zult geven van de beloften, die u verkondigd zijn. (xod zal u vragen, wat gij met Zijn Woord, met Zijne beloften hebt gedaan. Dan zal het moeten blijken, of het Woord u geweest is een reuke des levens ten leven of een reuke des doods. Gewogen op de weegschalen der gerechtigheid (xods worden wij allen

-ocr page 17-

13

te licht bevonden. Als TTij richten wil met u over het hooren en met mij over mijn arbeid in uw midden, dan zullen wij niet kunnen bestaan. Als het wel met ons zijn zal, dan moet beschaming en verootmoediging over ons wezen. Immers bij ons allen saam is het maar al te dikwijls geweest: Aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust. Werden wij daarvoor slechts klaarlijk ontdekt, opdat wij in deze ure met de zonde dei* onachtzaamheid worden uitgedreven naar den Christus (rods. Waarlijk, Broeders! hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zoo groote zaligheid geen acht gegeven hebben?

Werden wij in deze laatste ure in de diepte der zelfontdekking bij aanvang of bij vernieuwing ons hiervan bewust, dat wij één plante met Hem zijn in de gelijkmaking Zijns doods, opdat wij, als de eindpaal bereikt is, mogen sterven in het geloof, om te leven met Hem.

Broeders! liet is de bede mijns harten, dat als gij moet gaan door het dal van de doodschaduw, gij genade moogt ontvangen, u vast te houden, ziende den Onzienlijke, om daarna, de beloftenis verkregen hebbende, u te verblijden in de voorhoven Grods.

II. Wij zijn weinig tevreden en zelden dankbaar van hart. Wij klagen over verlies, maar prijzen God niet over de genade van het bezit. Als wij een oog hebben voor de gaven Gods, voor de barmhartigheid daarin, dan kunnen wij getroost zijn. Het heengaan is mij pijnlijk, zooals ik weet, dat het ook u allen, op een hoogst enkele uitzondering na, een oorzaak van droefenis is. Wij waren goede vrienden geworden. Dat niet alleen. Geestelijke banden snoerden ons samen. Zulke banden zijn teeder. Daarom kost het scheiden smart. God de 11 cere paarde aan Zijn Woord de kracht van Zijn Geest. Hij leerde er roemen in Zijne ontferming. En geestelijke weldaden binden niet het minst. Maar als wij zien op de grootheid

-ocr page 18-

14

Zijner liefde ons daarin bewezen, dan is er toch, achterwaarts ziende, oorzaak tot -blijdschap. God, de Heere gaf ons aan elkander zoo langen tijd. Dankbaarheid over Gods gaven bant de ontevredenheid over hetgeen ons onthouden wordt. Zoo was het bij de Vaderen des O. V. Zij begeerden vele dingen, die in de belofte toegezegd waren en hoewel zij ze niet verkregen hebben, zijn zij toch getroost geweest. Zij hebben de beloften slechts van verre gezien. Van den Nebo des AVoords mochten zij Kanaan zien met het oog des geloofs. Slechts van verre; want een eeuwenreeks ging voorbij, voordat de vervulling der belofte kwam. Maar ondanks dien grooten afstand hebben zij toch gezien. Het geloof is als een kijker, waarmede de onderzoeker de hemelen doorvorscht. Ook het verst verwijderd lichaam wordt naderbij getrokken en gebracht onder het bereik van den mensch. Voor het geloof is noch ruimte, noch tijd. Het grijpt de belofte, als reeds vervuld. Als het geloof maar levendig is. Dat ontbreekt echter dikwijls. ()m bij dien kijker te blijven: als de dop er voor geschroefd is, dan zijn wel alle glazen aanwezig, maar het licht dringt er niet in. En als de dop van het ongeloof voor den kijker des geloofs is, dan biedt het van wege de donkerheid geen vergezicht aan. Maar als het levendig is, dan is het geloof in zijne werking wonderbaar. Het draagt zóó ver, het ziet zóó scherp, dat de zondaar van uit deze oorden der zonde schouwt in den hemel. Het ziet Grod verzoend in Christus en toont aan het zondige schepsel de plaats, voor hem bereid. Het geloof ziet dwars door de wolken der zonde in het licht der heerlijkheid Gods. Het heeft overeenkomst met de nieuw ontdekte stralen, die ook de vaste stollen doordringen. Voor het geloof zijn er geen hinderpalen. Het boort door alles. Zelfs door de grootste tegenstrijdigheid. Onze levensomstandigheden zijn dikwijls in strijd met Gods beloften.

Als gij gebukt gaat onder de zonde, wat kunt gij dan

-ocr page 19-

15

hopen f Toch ziet liet geloof op de eeuwige liefde (ioda in Christus Jezus. Als gij sterven gaat, wat kunt gij dan verwachten? Toch verstaat het geloof, dat de dood een doorgang tot het leven is. \\ au wege die wondere werking baart het geloof zulk een onbreekbare kracht. Wie het bezit, zal wandelen en niet moede worden, het aangezicht gericht naar de Grodsstad aan het einde der baan.

Verwondert 11 dan niet, dat ik u gezegd heb: „Gijlieden moet wederom geboren wordenquot;, want het natuurlijke oog is voor dit alles gesloten. De natuurlijke gezichtseinder ligt binnen den kring van het aardsche. De natuurlijke inensch mist de vertroosting der belofte Gods. Mij heeft geen toekomst.

Mocht de Heere Zijnen Geest roepen van de vier winden om te blazen in Uwe doodsbeenderen, opdat Uw gemeente bekenne dat Hij, de Heere, dit gedaan heeft, en uir uw midden de jubelzang opga: „Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere .lezus Christusquot;, omdat Hij naar Zijne groote barmhartigheid 11 heeft wedergeboren tot een nieuwe en levende hoop.

üe vaderen zagen van verre eu geloofden. In Gods licht wordt immer het licht aanschouwd. Zoo leidt God Zijn kinderen. Eerst opent Hij hunne oogeu, opdat zij zien; daarna leert Hij gelooven. Dat wil zeggen, wat het geloofsoog aanschouwd heeft, dat erkennen zij waarachtig te zijn.

De geloovige buigt voor de waarachtigheid van het Woord in de belofte, maar ook in de dreiging. Uit het gemis daarvan blijkt, dat het leven niet aanwezig is.

Als Gods Woord in waarheid werd geloofd, dan kon er geen ruste zijn, voor het aan de ziel verzegeld was, dat het bloed van Jezus Christus gereinigd heeft van alle zonde.

Ue ware geloovige kent de waarheid van dreiging en belofte. Hij wordt met Christus gekruisigd, maar ook met Hem opgewekt.

-ocr page 20-

It)

De belofte en de dreiging, de levensweg en liet pad des doods zijn u voorgesteld. Bedenkt het dan wel: wie den wil geweten heeft, maar niet volbracht, die zal met vele slagen geslagen worden. Zal het wel met u wezen, dan moet gij van het bezit der belofte gewis zijn.

Zoo was het bij de vaderen.

Zij geloofden en dat niet alleen, zij omhelsden haar. Dat is de eigenlijke daad des geloofs. Het is de toeëigening. Zooals het kind de armen klemt om vaders hals, zooals het zich dringt aan zijn borst; zoo strengelt (xods kind de armen des geloofs om den Vader van onzen Heere .Fezus Christus. AVien het mag gebeuren, die acht alle dingen schade en drek om de uitnemendheid der belofte, die in Christus samengevat is. Bij den Heere .lezns Christus vergeleken zijn alle dingen ijdelheid.

Wie de belofte ziet. gelooft, omhelst, mag zich verblijden in de vrijheid der kinderen (xods. De vleugelen des geloofs dragen hem opwaarts. En als hij dan daalt door het gewicht van eigen ongeloof, dan kan het niet anders, of hij zal met de vaderen des O. Ar. belijden, dat hij een gast is en een vreemdeling op aarde.

Hier wordt de ruste niet gesmaakt. Wij zijn zwervende en dolende. Als wij meenen rust gevonden te hebben, dan worden we weder voorwaarts gedrongen. Dat geldt van ieder onzer op zijne wijze. De dichter heeft niet ten onrechte gezongen:

leder woelt hier om verand\'ring En betreurt ze dag aan dag.

De vraag zal maar wezen, of wij daarvoor een geopend oog hebben. De natuurlijke mensch voelt zich hier wel te huis. Hij meent vrede te vinden in zijnen weg. Hij vindt verzadiging

-ocr page 21-

17

in hetgeen de wereld biedt, doch om teleurgesteld te worden. Het zou ons wel zijn, indien wij de ij del h ei d van de dingen dezes levens recht leerden zien, om tevens te verstaan, dat Gods beloften alleen onwankelbaar zijn. Dan zouden wij met de vaderen belijden, dat wij gasten en vreemdelingen zijn op deze aarde.

Dit oogenblik kan ons een voorbeeld van de waarheid dier woorden geven. Mijn pad voert elders heen. Mij zegt tot den eenen dienstknecht: „G-aatquot;, en hij gaat, zooals Hij een ander kan gebieden te komen. Ook uw leven is aan wisseling onderworpen. Doch laat ons in al die wisseling des levens bedenken, dat wij na langer of korter spanne tijds worden opgeroepen uit het worstelperk des levens. Wij hebben hier geen blijvende stad. Als gij slechts een beter Vaderland zocht I Dan zoudt gij in de oorden der vreemdelingschap rusten willen in de vastheid der beloften Grods en ook op dit oogenblik waarlijk getroost en bemoedigd kunnen zijn. Immers, tegenover Grods beloften beteekenen alle menschen niets. De 11 cere laat de Zijnen geen weezen. Hij zal op Zijne wijze en op Zijn tijd al uw nooddruft tot heerlijkheid vervullen. Als gij waarlijk blijmoedig wilt zijn, dan zult gij genade moeten ontvangen, dit mijn heengaan van deze plaats, maar ook uw verstervend leven, ja eiken dag met zijne wisselingen, te zien in het licht der beloften Gods. Dan wordt alle donker opgeklaard. Dat kan niet anders. Wie de beloften gelooft en omhelst en hier slechts een vreemdeling is, diens vertroosting is het Xieuw Jeruzalem. Wie van boven geboren is, kan slechts door het hemelsche worden verkwikt. En God de IIcere doet alle dingen samenwerken, opdat hun voet die stad der toekomst zal betreden.

Daarom ook heb ik aan deze plaats moeten toeven. Dooide prediking moest («ods gemeente hier ten hemel worden geleid. Maar ook, en dat een iegelijk dit wel bedenke, opdat gij niet te verontschuldigen zoudt zijn. liet was om u te

-ocr page 22-

18

ieeren, dat gij hier nis vreemdeling toevend, ginds een Vaderland zoeken zondt. Ook in deze laatste ure wijs ik n derwaarts.

De wereld kan uw ziel niet redden van don dood, noch uw voet van aanstoot, noch uw oog van tranen.

Zullen wij naar Jeruzalem reizenr Och, werden de vleugelen der duive des Geestes ons gegeven I Dan zullen wij, hoewel gescheiden naar hot vleesch, elkander ontmoeten voor den troon der genade. quot;Wij gelooven de gemeenschap der heiligen. Laat dat geen ijdele klank zijn. En dan, mag het een vertroosting wezen in deze ure, dat tegenover dit land der vreemdelingschap staan de oorden der ruste Gods. Daar heeft de hoogste eenheid alle scheiding verdrongen.

Broeders! wij vallen af als een blad. Zult gij sterven in het geloof? Neemt deze laatste vraag ter overdenking mede. Wie haar waarlijk overweegt, moet in gedachtenis houden, dat de Heere Jezus Christus is opgestaan van de dooden. En ziet, de dag zal komen, waarop de Heere u zijn zal tot een eeuwig licht en uw God tot uwe sierlijkheid.

Mijn taak is thans volbracht. Doch niet zonder u te hebben toegeroepen do bede des Apostels: ..Broeders! ik beveel U Gode en de woorden Zijner genade, die machtig is U op te bouwen, en TJ een erfdeel te geven onder de ge-heiligden! Hem, den nooit Volprezene, zij eere en heerlijkheid in alle eeuwigheid, Amen!

Gemeente van Zegveld! Ik heb niet begeerd u een beschouwing te geven over mijn arbeid aan deze plaats, ik heb u niet willen bezighouden met hetgeen ik in uw midden ben geweest. En ik zal u ook niet opsommen, wat gij voor mij waart. liet zal ons beter zijn, in Gods handen te vallen, dan in die van elkander. Als het wel met ons is, zal er behoefte zijn te belijden: „Bij TJ, o Heere, is de gerechtigheid, bij ons is de beschaamdheid der aangezichtenquot;.

-ocr page 23-

li)

Slechts i\'óne zaak moet ik uitspreken in uw midden, om alle onware beoordeeling at* te snijden. Laat niemand meeneu. dat onze onderlinge verhouding, op welk gebied ook, de oorzaak is van mijn heengaan. Het is mij een behoefte 11 allen dank te brengen voor de liefde mij en den mijnen betoond. Steeds zijt gij, over het geheel genomen, trouw opgekomen naar het huis des gebeds. Dat was mij aangenaam. En waar ik ook binnentrad, bij armen of rijken, gij hebt mij allen met vriendelijkheid ontvangen.

Aan de Broeders van den iverkeraad ben ik veel verschuldigd. Hunne voorlichting en medewerking heeft mij nooit ontbroken. In onze vergaderingen werd nimmer een wanklank gehoord. Die wél gediend hebben, verkrijgen zichzelven een goeden opgang in den Heere. Worde die belofte aan l\' tot waarheid!

Ook aan de Broeders Notabelen en inzonderheid aan de Heeren Kerkvoogden heb ik dank te brengen voor al hetgeen zij op stoll\'elijk gebied hebben gedaan om ons leven te veraangenamen. Uwe goede zorgen en Uwe groote welwillendheid hebben mij menigmaal eene blijde ure verschaft.

Ik heb hier meer belangstelling ondervonden, dan ik ooit had durven verwachten.

Dit wil echter niet zeggen, dat het hier volmaakt was. He prikkel der zonde wordt steeds gevoeld. En niet allen zijn het Evangelie gehoorzaam geweest. Ook hier heb ik vijandschap ontmoet tegen het Woord. Waar licht is, kan de schaduw niet ontbreken.

Waarom ik dan henenga, hoewel ik weet. dat gij mij bijna allen gaarne hadt willen behouden\'r

Niet, omdat hier geen arbeid meer is. maar omdat ik geloof, nu elders geroepen te zijn.

De slotsom onzer overweging moet deze zijn: (xods gedachten zijn hooger dan de onze.

-ocr page 24-

20

Waarde Collega Bonueks! Het ia mij een oorzaak van blijdschap dat gij Consulent wordt van deze gemeente. Met warmte beveel ik hare belangen bij U aan. Voor de bewijzen Uwer vriendschap, die ik ondervond tijdens Uw verblijf in deze omgeving, ben ik U dankbaar. Zij de Heere Uw kracht in den U opgei egden arbeid en geve hij TJ na den strijd de kroon der heerlijkheid.

En nu, Gemeente van Zegveld! zij de Heere uw wolkkolom des daags en uw vuurkolom des nachts, opdat gij gevoerd wordt naar het Kanaan (rods.

A M E N.

T

T

(| i

-ocr page 25-
-ocr page 26-
-ocr page 27-

ii.

^coc.stioi nasnede

DOOK

L7 )/■. ï. Ll). de ^Jjind ran quot;W ijnyaarden,

OJ\'

l\\) April iStMJ.

T

*quot;gt;

-ocr page 28-
-ocr page 29-

3/1.3/L.

1. De hoop wordt door velen van onze dagen als eene onmisbare levensvoorwaarde beschouwd en als een rijke zegen Gods te midden van de tegenspoeden der wereld. In het bijzonder is het de geneesheer van onzen tijd, die bij de behandeling zijner zieken de hoop tracht levendig te houden tot de laatste oogenblikken toe. Ten deele kunnen wij met deze beschouwing medegaan. Ook wij erkennen volgaarne, dat de hoop onmisbaar is voor ons aardsche leven. Het eenvoudig spreekwoord zegt: zoolang er leven is, is er ook nog hoop. Wij durven het wel omkeeren en zeggen: zoolang er hoop is, is er ook nog leven. Laten de tegenspoeden nog zoovele zijn; als daar eene moeder in hare kinderen het leven van haar leven grafwaarts ziet dragen, indien zij dan tenminste de verwachtingen op haar overgebleven pand slechts verdubbelen kan; als daar een vader in bange worsteling om zijn brood, door allerlei tegenspoed in verslagenheid nederzit, als dan de morgen hem althans nog verademing belooft; o, dan is bij hen het leven nog niet uit, dan is er nog eene hope, die, hoe flauw ook, den beproefde voor geheele ver-^ brijzeling des geestes behoedt. Maar als de hope ophoudt:

als alle verwachting is te niet gedaan, dan is geen leven meer mogelijk. Ziet het beeld daarvan in den zelfmoordenaar. Hij kan het licht der zon niet verdragen, dat te schril afsteekt bij de duisterheid van zijne gemoedsstemming! de wereld kan ^ hij niet meer dulden, omdat zij hem nog spreekt van levens

vreugde, en hij weet wel beter; zelfs zijne omgeving staat hem in den weg, omdat zij hem nog zoekt te troosten over

•V.

-ocr page 30-

een leven, dat hem tot een ondragelijk en last werd. Wat rest zulk een nu anders dan om in wanhoop dat leven te vernietigen r

De hoop is dus eene onmisbare levensvoorwaarde. En toch gaan wij maar ten deele met de tijdbeschouwingen mede, omdat wij in iedere hoop daarom nog geen zegen zien. Er is eene hoop, die bedriegt. Als de teringzieke, door de blijmoedige opgewektheid van zijn hart en de onware voorspiegeling van zijn geneesheer verblind, hoopt op de genezende kracht van de stralen der lentezon, ach. wij weten hoe hij in dezen beschaamd uitkomt, en dikwerf reeds in de groeve is bijgezet, voordat nog het zachte weder de scherpe koude vervangen heeft. Als de zondaar hoopt op het genot, dat hij in de zonden smaken zal, dan ondervindt ook hij in haren bitteren nasmaak beschaming zijner hope. Is dan zulk eene bedriegelijke hoop een zegen? Wat is zij, dan een zoete droom, waarin de pijnen gel enigd of vergeten worden, maar die bij liet ontwaken te meer teleurstelt? Is zulk eene hoop eene gave Gods? Of veeleer eene dwaze zelfverblinding van ons door zonden verdwaasd verstand r

Maar er is eene hoop, die een zegen is, eene genadegave van een barmhartig God. Eene geestelijke hope, die niet bedriegt! Kan de hoop in \'t algemeen eene onmisbare voorwaarde voor ons tijdelijk leven genoemd worden, zij is het voor ons geestelijk leven. Is de hoop in \'t algemeen een liefelijke droom, die ons troost met de toekomst over de teleurstellingen van het heden, zij, die geestelijke hope. sluit eene zaligheid in zich, waardoor hier op aarde een voorsmaak van het hemelleven genoten wordt.

Komt, M.jVI . H.H., laten wij met elkander daarbij stilstaan in dit plechtige morgenuur en verlevendige of geve Gods Geest ons maar die hope, waarvan Zijne volzalige gemeenschap in Christus het voorwerp is.

-ocr page 31-

27

lUaaglttbtrtn oan 3cvtmia 111 : 2(3.

i^ct is gocb/ bat men Ijo^c t\'1 «tillc jij op l)ct l)til bes ** i3lt;6lt;6K(6H.

Wij worden door onze tekstwoorden verplaatst in de dagen van de Babylonische ballingschap. Juda, liet rijk der twee stammen, was Israël, het rijk der tien stammen gevolgd! Gevolgd én in de zonden, maar ook in het ondergaan van de wrekende straf des Heeren. Wie had in vroegere dagen, toen Israël en Juda onder een koning vereenigd was zulk een afloop durven voorspellen. Toen was het rijk machtig. Vreemde vorsten beijverden zic-h om het tot vriend te hebben. De Philistijn en de Amoriet bukten onder de hand van David, en deze streed zoo voorspoedig, dat Salomo, zijn zoon reeds met recht Salomo, d. i. vredevorst kon heeten. Maar toen werd Jehova ook gediend, toen was het volk gelukkig. Hoe klopte het hart van den trouwen Israëliet als de trompetten weergalmden en de bazuinen de hoogtijden aankondigden. Dan ging hij zingend ten tempelberg:

Jerusalem, dat ik bemin.

Wij treden uwe poorten in!

Daar staan, o godsstad, onze voeten.

Dan trad hij met een opgetogen hart het voorhof in:

Hoe lieHijk, hoe vol heilgenot,

O Heer, der legerscharen God,

Zijn mij uw huis en tempelzangen.

Hoe goed was het hem, als het altaar de menigte otters niet kou bevatten, als de dikke rookwolken, die opstegen, hem een teeken waren van de gunste van zijn God. Zoo was het

-ocr page 32-

toen! En nu? Israël had zijn God vergeten. Reeds Salomo vergat zich zoozeer, dat hij tempels ook voor vreemde goden oprichtte. Wel kwam deze knecht des Heeren van zijne zware overtreding terug, maar de kastijdende hand des Heeren was over Israël, en het werd in twee deelen gescheurd. Eu toen was het alsof\' er een wedstrijd plaats had, wie van dezen het verst van zijn God zou afwijken. Jerobeam stelde den beeldendienst in, onder Achab zelfs op den achtergrond gedrongen door den afgodendienst. In het rijk der twee stammen rookte men tegen het bevel des Heeren op de hoogten, en men zonk daar zoo diep weg, dat men eigene kinderen aan den vuurgod ten offer bracht. Zon de Heere zulk eene overtreding kunnen zien, en zou Zijn hand geen bezoeking doen over een volk als dat? Daarom deed God de ballingschap over beide rijken komen. Eerst werd Israël weggevoerd. Maar hare trouwelooze zuster, Juda bekeerde zich niet. Toen trof hetzelfde lot ook dit rijk. Nebucadnezar kwam, voerde het weg in ballingschap en vernietigde daarmede zijn zelfstandig bestaan.

Het meest hard viel dit lot den vromen. Want God is te allen tijde de onveranderlijke Verbondsgod, die in eeuwigheid gedenken zal aan het verbond, door Hem met de vaderen gemaakt. Te allen tijde zal Hij ze bewaren, die de knie voor den Baal niet buigen. Zulken waren dus ook in de dagen van .Tuda\'s ballingschap. Eu zij leden juist zoo zwaar. Zij hadden met droefheid den snellen achteruitgang van hun volk gezien: zij hadden met huivering de sombere profesiern van Gods gezanten gehoord; zij wisten het, dat de straf zou komen, en toch al moesten zij God in Zijne oordeelen rechtvaardigen, het viel hun zoo hard den grond der vaderen ontwijd, de tempelstad verwoest, en bovenal Jehova in Zijn tempel door dank- en brandoffer niet meer verheerlijkt te zien. De harp werd aan de wilgen gehangen, en kwam er van tijd

-ocr page 33-

tot tijd nog een lied op de lippen, het was een sombere klaagzang, die hun gemoedsgesteldheid weerspiegelde.

Onder hen bevond zich ook Jeremia, de profeet. Ook hij had te voren het oordeel Gods over Juda zien aankomen. Hij was immers zelf\' van (iod geroepen geworden om het zijn volk aan te zeggen. Openlijk predikte hij, dat liet toch vergeefsch was om zich te verzetten tegen den koning van Itabel. Zijn juk zou den hals van Juda knellen, en waar het volk in overmoed het ging verbreken, daar zou het straks onder nog zwaarder juk bukken moeten. Luide had Jeremia vermaand om te buigen voor de roede Gods, die te kussen, om in de onderwerping het te ondervinden, dat er nog honig aankleefde. Maar, die nu dacht, dat Jeremia dan met onverschilligheid de dienstbaarheid aanschouwde, kende den diepgevoelenden profeet niet. Zijne vijanden beschuldigden hem, dat hij met Babel heulde; zelfs grepen zij hem en deden hem in den kuil indalen, en toch geen beschuldiging was meer onwaar dan die. X)at Jeremia niet met den vijand heulde, o dat kon in later dagen htm dat klaaglied vertellen, dat hij over de verwoeste stad en over den tempel aanhief\'. Het was den profeet zoo bang, toen die stad, van ouds de koningsstad, de stad ook der beloften Gods door vreemde krijgsknechten betreden en geplunderd werd. Hoe kromp het hart van weedom samen, als hij het hem dierbare Jerusalem, dat nog voor een honderd jaren het machtige leger van Sanherib weerstond, nu verwoest en verlaten zag. Moe sneed hem de aanblik door.de ziel van deu tempel, die eens door Tyrische kunstenaars tot een meesterstuk was gemaakt, waarop het oog van den Israëliet met welgevallen rustte, en die nu tot eene bespotting en aanfluiting geworden was van den heidenschen voorbijganger. O, als hij zag op het verlies! Als hij dacht aan degenen, die weggevoerd waren en die nu ver woonden van het land dei-beloften, wier beenderen zouden worden bijgezet in een land.

-ocr page 34-

30

dat het h uiine niet was, dan smolt liij weg in tranen! ..Wat zal ik ii vergelijken, dat ik u trooste, gij jonkvrouw, dochter Zions? Want uwe breuk is zoo groot als de zee, wie kan u heelen \'r .... Allen, die over den weg gaan, klappen niet de handen over u: zij Üuiten en schudden het hoofd over de dochter Jeruzalems, zéggende: Is dit die stad, waarvan men zeide, dat zij volkomen van schoonheid was, eene vreugde der gansche aardeV Al uwe vijanden sperren hunnen mond open over u; zij fluiten en knersen met de tanden: zij zeggen: Wij hebben haar verslonden. . . .quot; En als Jeremia dan de toekomst inzag, dan was het alles zoo duister, dat hij uitriep: „Mijne sterkte is vergaan en mijne hoop van den HEERE.quot; Maar ziet, als hij dat woord HEERE uitsprak, d. i. Jehova, dan werd zijn oog op eenmaal gewend naar God. En dan stelde hij zich vóór dien (rod. Dan trad de Heere in zijne conscientie met hem iu het gericht en dan moest .1 eremia erkennen, dat het rechtvaardig was, als zulk een smaad land en volk overkwam. „Wat klaagt dan een levend mensch? Een ieder klage van wege zijne zonden. Wij hebben overtreden, en wij zijn wederspannig geweest; daarom hebt Gij niet gespaardquot;. O, .leremia zag de groote schuld, die op het volk Israel rustte. Hij zag die veel grooter in omvang, dan de grootheid der straffen was. Toen hij zich in de vierschaar stelde, toen gevoelde hij ten volle, dat God wel strafte, maar niet naar de veelheid der overtredingen. En ziet, dan ging hij de liefde Gods te midden van de puinhoopen ontdekken. Indien Zijn God in het gericht had willen treden met Zijn volk. oog om oog en tand om tand, dan had het reeds lang van Zijn aangezicht verbannen geweest, dan had de Heere liet verbrijzeld en daarmede geene bemoeienis meer gehad, maar nu, de trouw was zoo groot, dat de Heere Zijn volk nog spaarde. En weenensvol riep hij uit: „Het zijn de goedertierenheden, dat wij niet vernield zijn, dat Zijne barmhartigheden

-ocr page 35-

31

geen einde hebben!quot; O, mijne hoorders, zulk een woord te spreken, als ons alles medeloopt, is niets. J)e lippen zijn voor hooge woorden bereid genoeg! Maar dat nit te roepen, als al onze aardsche verwachting vergaan is en wij nederzitten bij de pninhoopen van ons geluk, dat kan alleen de H. Geest in ons werken, zulk een lied perst Hij alleen uit het weenend harte van Gods kind! Maar als Jeremia daar stond, toen smaakte hij de honing, die aan de roede des Heeren kleeft; toen kuste hij de kastijdende hand over hem en zijn volk uitgebreid; toen wilde hij het zoo gaarne aan zijn God overgeven, ja, toen dorst hij te hopen en uit te zien naar blijder dag. Ja, naar een blijder dag. Want, M. H. zullen wij werkelijk rust vinden onder de tuchtroede des Heeren, zullen wij bukken in eenswillendheid voor de kastijding, ons opgelegd, dan mag de verwachting op eene betere toekomst niet ontbreken. dan moeten wij hopen op Zijne verlossing. Welnu dat deed ook Jeremia. Want, toen hij dien naam uitsprak, Jehova, toen werd hij niet alleen op eenmaal er voor geplaatst, dat de rechter der gansche aarde geen onrecht deed, maar hij las oneindig meer in dien verbondsnaam. Want in dien naam van God ligt eene wonderbare kracht. Als Gods kinderen nederzitten bij de puinhoopen van hun verwoest geluk en zij komen in dien Xaam, en stamelen dien Naam. dan kunnen zij niet langer in moedeloosheid blijven klagen. .lehova be-teekent: „Ik zal zijn, die Ik zijn zal,quot; dus de Onveranderlijke, de Getrouwe, die gisteren en heden dezelfde blijft voor Zijn volk. En nu dat volk moedeloos weenend over de slaande hand des Heeren en dan dien Naam te gelijk uitsprekend, neen, dat gaat niet. Bij het stamelen van dien naam Jehova, wordt het oog geleid op die eeuwige onverbrekelijke liefde, waarmede God Zijne kinderen liefheeft, waardoor Hij ook de beproevingen over hen doet komen, opdat ook deze ten goede zouden medewerken.

-ocr page 36-

32

Bij het uitspreken van dien wonderbaren Naam wendt het ooi? zich dus onwillekeurig af van de jammeren om zich te richten op Grod. En het eerste gevolg is, dat het hart niet alleen het recht gaat billijken, maar zich uitstort in een gebed. Zoo ook Jeremia. Tot nu toe had hij die puinhoopen toegesproken. maar nu bij dien naam Jehova wendt hij zich tot den Heere zijn G-od. „Oedenk. zoo bad hij. aan mijne ellende, en aan mijne ballingschap en aan den alsem en galle.quot; En ziet, op hetzelfde oogenblik drong een lichtstraal in zijne ziel en over de puinhoopen van het verwoeste Jerusalem zag hij het huis van Grods gunstbewijzen, dat naar liet in de eeuwigheid gemaakte bestek wordt opgetrokken. Hij zag de trouwe zijns Gods, die nooit de Zijnen loslaat, ook al denken zij het, in wiens handpalmen hun namen gegraveerd zijn: hij zag dien Grod, die zelf Ziju volk verlossen zou. Waarvan\'r Van de hand van Babel o zeker, maar wat meer zeide, van de hand van dien machtiger vijand, de zonde. O, mijne Hoorders, Jeremia zag de verlossing, door den Christus aangebracht. Hij zag het vredenrijk der toekomst, als geen vreemde de rust des lands verstooren, waar ook geene zonde het ontheiligen zou. Eu waar die goederen als eene vrucht van de onveranderlijke verbondstrouwe en de eeuwige liefde hem in \'t uitzicht kwamen, daar kon hij berusten in het tegenwoordige. daar riep hij allen toe: Het is goed, dat men liope en stil zij op het heil des Heeren. Het is goed, dat men hope ook te midden van den nacht op den morgen, die komt. Het is goed. dat men stil zij, waar alle eigen werk vernietigd is en men buiten raad is, daar is geen arm meer te roeren, en geen middel meer aan te wenden. Maar daar zij men dan stil den Heere in de verwachting, dat voor dien God niets te wonderlijk is. Stil zij men op het heil des Heeren. Heil beteekent verlossing. In quot;t oorspronkelijke is dit woord van denzelfden stam afgeleid als het woord .Ie/Ais, Verlosser, Zaligmaker.

-ocr page 37-

38

Het is goed te midden van de ellende der zonden, dat men hope op de verlossing, door dien gezalfde aan te brengen.

O, welk eene verandering had nu de toestand van Jeremia ondergaan. Eerst waren die puinhoopen van Jerusalem zoo groot, dat hij er niet over heen kon zien. Toen dacht hij aan den Heere en de puinhoopen werden kleiner. Kleiner immers dan zij zouden geweest zijn. indien (xod den Zijnen vergolden had naar limine werken. Maar toen Jeremia niet bleef stilstaan bij het recht Grods alleen, maar doordrong in Zijne eeuwige liefde en verbondstrouwe, toen verdwenen de puinhoopen geheel; toen zag hij over haar zulk eene heerlijke toekomst, dat de glans die daarvan uitstraalde, de duisternis der ruïnen verbande. Toen werden die beproevingen en kastijdingen G-ods voor hem omgezet in goedertierenheden, en bij de puinhoopen van Jerusalem juichte hij, dat Gods barmhartigheden geen einde hebben: „Zij zijn allen morgen nieuw; Uwe trouw is groot, o God . . . Het is goed, dat men hope en stil zij op het heil des HEEREX.

II. De hoop is eene heerlijke gave Gods aan Zijn kind, de geestelijke hoop. dat stil zijn op het heil des HEEKEX. Wat is zij? Wij leerden haar kennen in Jeremia. De profeet nederzittend bij de overblijfselen van den tempel, uitziende naar het heil, dat eens voor Israël dagen zou. hij was het levend beeld van hetgeen de hope is! M.M. H.H. hebt ook gij zulk eene hope? Ook onder ons zijn er toch zeker wel, die zitten of gezeten hebben bij de puinhoopen van hun Jerusalem. De rouwdragenden, die dierbare betrekkingen grafwaarts brachten, en wier hart nog bloedende is. Teleur-gestelden, die zichzelven zooveel beloofd hadden voor de toekomst en die hun kaartenhuis van wereldsche verwachtingen, zoo schoon gebouwd, zoo grillig gekleurd, in vlammen zagen opgaan. Droevig tooneel, dat de wereld ons aanbiedt. Ach,

-ocr page 38-

34

konden wij ze eens hooren, die zuchten, die in een enkelen nacht geweend worden, konden wij ze eens zien die tranen, in een enkel uur op de aarde geschreid, konden wij eens iets gevoelen van liet centenaarswicht der zorgen, dat het harte der menschheid drukt, wij zouden in stomme verbazing terugtreden en dit tranendal zien te ontvluchten. Hebt ook uw verwoest Jerusalem, hebt ook gij daarbij een .leremia\'s hoop op de verlossing (xods? Indien wel, dan moet gij eerst in de beproeving met Jeremia het recht G-ods hebben erkend! Hebt gij datr Zonder een .leremia\'s gestalte bij de kastijdende hand des Heeren, ook geen Jeremia\'s hoop op de toekomstige verlossing. Zaagt gij in uwe eigene zonden. Hebt gij begrepen, dat (rod daarmede nog maar even bij u aanstipt de eischen Zijner gerechtigheid. Zijt gij vernederd onder de roede, zoodat ook gij uit het diepst van uwe ziel, ziende op hetgeen gij verdiendet, ziende op hetgeen gij ontvingt, uitroept: liet zijn de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernietigd zijn! O onderzoekt uzelven! Er is zooveel valsche hope. Ook de wereld zoekt u in de droevigste omstandigheden nog eenige verwachting voor uw droeve hart te geven, maar het is eene ijdele luchtspiegeling, meer niet.

in de heete zandwoestijnen van Afrika ondergaat de reiziger dikwijls een pijnlijk bedrog. De zon heeft den ganschen dag het zand geblakerd. Geen wolkje was daar om hare verterende stralen te onderscheppen en beschermend liet hoofd te beschutten van den reiziger, die benauwd en afgemat langzaam voortgaande op zijn kemel den avond tegenlacht. Wat zou hij niet geven voor een oogenblik rust in het groen eener oase. Hoe goed zou hem een enkele dronk waters zijn. Maar zoo ver het oog reikt, ziet hij niets dan zand. Dan, op eenmaal, heeft hij zich bedrogen of is het werkelijkheid, daar eene halve mijl voor hem uit, aanschouwt hij een heerlijken stroom. Hemelsblauw water, dat hem verkwikkend

-ocr page 39-

35

teKenliU\'ht. Onwillekeui\'ig versnelt hij deu pas van zijn kemel. Nieuw bloed schijnt reeds bij dat gezicht alleen door zijne aderen te stroomen. Het is de hope, die hem weer bezielt en in de verwachting van hetgeen hij genieten gaat, hem zijne moeheid doet vergeten. Enkele oogenblikken en dan. . . . maar tot zijne verwondering is de afstand veel grooter dan hij gedacht had. Hij nadert blijkbaar niets. Die stroom schijnt met hem gelijkelijk zich te bewegen. Zijne wateren zoeken hem te ontvluchten, totdat alles op eenmaal verdwijnt, en de bedrogene ziet, dat hij zicli vermaakt heeft met een droombeeld, dat de rivier de vrucht was van gezichtsbedrog. Dat is het beeld van de verwachtingen der wereld. O zij weet n alles zoo schoon voor te tooveren, en als uw hoofd dan moe is en uwe tong kleeft aan uw gehemelte door de verschroeiende stralen van uwe levenszon, dan grijpt gij zoo gaarne zidk een drogbeeld. Dan luistert gij zoo licht als de wereld u in genot, in de wellusten des levens, den stroom belooft van levend water, om u te verzadigen en uwen dorst te lesschen. Maar het is eene valsche hoop. Straks zult gij zien hoe de wateren der bevrediging voor u wegvluchten, nog eerder naarmate gij meerder naar hen jaagt, totdat gij in wanhoop erkent, dat uwe droombeelden geen inhoud hebben.

Vooral droevig is de valsche hope der eigengerechtigheid. Ach, m. H. liet gebeurt zoo licht, dat wij door sterke overtuigingen van het geweten met schrik zien op het toekomstig oordeel. Er zijn er immers wel geweest, die door dat gezicht bewogen werden om kruipend te kermen tegen dat oordeel in. Vooral in tijden, dat de engel des Heeren rondgaat om te dooden, in dagen van cholera en pokziekten zijn er menigten, die plotseling beroerd, gaan deuken aan hetgeen ook hun te wachten staat. En dan komt de eigengerechtigheid van den mensch hem verblinden. Dan zoekt hij zich wat beter, wat heiliger te maken voor zijn lt; ■ od. Dan wil hij toch vooral in

-ocr page 40-

86

allerlei deugdenwerk, in boetedoeningen en liefdewerk zich wat bekwamer maken voor het koninkrijk Gods. En dan preekt en spreekt hij dit zichzelf zoolang voor, totdat hij het werkelijk gelooven gaat en dan ziet hij even als Jeremia in de toekomst een heerlijk gebouw, alleen het is niet het gebouw van Gods gunstbewijzen, maar eene woning van eigengerechtigheid. O, vréeselijk zulk eene valsche hope te hebben.

Mijne hoorders, welk eene teleurstellingen zal dan die dag der dagen, die groote gerichtsdag geven. O denken wij ons een oogenblik daarin. Dan zal de Heiland op de wolken ten gerichte zitten. Alle geslachten zullen voor hem vergaderd zijn. Ook de eigengerechtigden, die op allerlei goed in zich-zelve hebben gesteund. Droeve ontnuchtering. Waar zullen zij zich dan op beroepen r Op de werken hunner barmhartigheid r Zij zullen gewogen worden in de weegschaal. Zij aan de eene, de wet aan de andere zijde, en, o, bliksemsnel zal de schaal met de wet naar de laagte gaan en de goede werken zullen niet meer gevonden worden. Green tranen geweend, zullen dan baten, geen zuchten die weegschaal met de wet opheffen. Die door tranen gezaligd wil worden, moet eerst eeuwig weenen, die op zuchten vertrouwt, zal tot in eeuwigheid zijne zuchten moeten slaken. En de man met de valsche hoop in het hart zal vol wanhoop al zijne verwachtingen zich ontnomen zien. Vreeselijke toestand! Want dan is er voor zulk een nooit geen hope meer. Dante, de beroemde schrijver van het dichtstuk over de hel, het vagevuur en den hemel schrijft boven de poort van de plaats der buitenste duisternis: Die hier binnentreedt, laat alle hope varen. Treffender is nog het opschrift, dat Gods Woord boven de deur der hel plaatst: buitenste duisternis. Ja, buitenste duisternis! Als ik mij met een fakkel plaats aan den rand van een afgrond, dan zal de bovenzijde daardoor verlicht worden. Maar het licht zal zwakker worden, naarmate het

-ocr page 41-

dieper den afgrond indringt, totdat er eindelijk een punt is, waarheen het licht niet reikt. Bovenaan is het licht, maar dieper wordt het duisterder, totdat eindelijk op dat bewuste punt de buitenste duisternis bereikt is. Daar breekt geen enkele lichtstraal door, ook geen lichtstraal der hope.

M aar komt, laten wij ons afwenden van dat droeve tooneel, dat de valsche aardsche hope in hare uitkomst ons te aanschouwen geeft en zien wij nu op de ware hope in het harte van Grods wedergeboren kind. l)e ware hope heeft een kenmerk, dat haar van de valsche onderscheidt. De valsche doet den droeve het aangezicht van zijne rampen afwenden om het te richten op eene luchtspiegeling, een ijdel droombeeld, een kaartenhuis. De ware hope doet den treurende integendeel door die jammeren heenzien op de liefde, vrije genade, eeuwige ontferming, die in die ellende zelve zich uitspreekt en die straks hem zullen troosten over het lijden des tegenwoordigen tijds. Het is niet een wegdenken van den drinkbeker, maar een drinken in de verzekerdheid dat hoe bitter, de nasmaak zalig zal zijn en alle beschrijving te boven zal gaan. O zulk eene hope is zoo treffend bij Gods beproefde kind, dat uit de diepte der verslagenheid op eenmaal het licht van een schoonen morgen dagen ziet. (rod deed den tempel van Jeruzalem verwoesten, omdat Zijn volk van dezen tempel zijn God maakte. Des Heeren tempel, des Heeren tempel is deze. Voor velen was zelfs die Davids stad Jeruzalem zoo heilig, dat het hun ondenkbaar scheen, dien ooit in vlammen te zien opgaan. En daarom juist trad de Heere tusschenbeide. Niet God in den Messias was hun schild, maar de omheining van \'s Heeren stad en huis. En daarom nam God dat weg en moesten straks de vromen nederzitten bij de puinhoopen om alleen te hopen op hun God. Zoo doet de getrouwe nog altijd. Hij geeft de Zijnen als een heerlijk voorrecht, om tot Hem te bidden, om tranen te weenen over hunne schuld.

-ocr page 42-

38

om iu zoete geiiieenscbap aan de ziel te ervaren, dat hun God goed is en Zijn dienst zaligheid voor liet hart. Maar als zij in hunne dwaasheid, en ach, wie heeft er zich niet van te beschuldigen? als zij in hunne verblindheid van die gaven een schild maken, eene rots, eene sterkte om er in te wonen, dan ontneemt de Hêere hun die sterke muren en dan doet hij den aartsvijand Satan naderen om die vestingen te verwoesten, en dan zitten zij in treurigheid neder, want alle hunne verwachting is vergaan! Maar dan zal God ook licht in die duisternis brengen. Dan zullen zij roemen bij de ruïnen van hunne dwaze verwachtingen, vau de ontfermingen Gods. Dan zullen zij erkennen: O God het zijn uwe barmhartigheden, dat wij niet vernield zijn. Waar ik vertrouwde op hetgeen Gij mij geschonken hadt en ik daar nu nog mijne hope op wilde vestigen, daar was ik waardig geweest, dat Gij mij voor altijd daarvan hadt ontdaan. Maar och, waar Gij mij nu daar in tegen gekomen zijt en mij hebt doen zien, wie of ik voor IJ ben, o daar weet ik. dat Gij de onveranderlijke zijt. Uwe toezeggingen hebben geen einde. Ik zal dan uitzien en hopen en wachten op den God mijns heils. O gelukkig, driewerf gelukkig dezulken, die alzoo voor hun God gesteld mogen zijn. Die de zaligheid der hope aan eigen harte ervaren mogen.

Die hope is geene werkzaamheid, zooals het dadelijk geloof, dat zich vastklemt aan het kruis en in den Heiland krachtige daden doet. De hope is een stil zijn, een verwachten. Je-remia gebruikt in ons tekstwoord het „stil zijnquot; in dien zin „Het is goed, dat men hope en stil zij op het heil des HEE-RENquot;. Het is dus een staren in de schoone toekomst, die God Zijn Volk bereid heeft. De reizigers in Zwitserland weten ons te vertellen van het gloeien der Alpen. Het is zulk een verrukkelijk gezicht, dat de vreemdeling zich haast om het \'s morgens vroeg te kunnen aanschouwen. Hij

-ocr page 43-

89

trotseert er de sterkste koude voor. Welnu zulk een Alpenreiziger in verrukking starende op die zilveren en gouden stralen, die om de toppen der bergen spelen, is het beeld van den hopenden Christenpelgrim. Hij arbeidt niet, o neen hij geniet, want daar voor hem die hooge bergen, die hem zoo hebben verschrikt, die bergen van zonden, die bergen van ongerechtigheid, die heuvelenrei van allerlei ramp. Zij gloeien in goud en zilver als boden van de opkomende zon : en dan wordt het lichter, naarmate de zon rijst en dan ontdekt hij dat het de duisternis was, die hem die bergen voor zwarte gevaarten deed aanzien, want dat zij bedekt zijn door het eeuwige sneeuwkleed van Christus\' gerechtigheid. En zoo wordt het volle dag! Maar, dat is voor den hemel weggelegd. Gods kinderen zouden dien niet verdragen kunnen. Men zegt wel eens, dat de overmate van vreugde eerder den mensch doodt, dan overmate van smart! Ik weet het niet. Maar dit weet ik, als Grod zijne volle vreugde aan de Zijnen hier op aarde schonk, o zij zouden daaronder bezwijken moeten.

Reeds in de oogenblikken, dat God Zijn (leest geeft zoodanig dat de blinddoek wegvalt en de geloovige zijn hart hemelwaarts heft, reeds in die ure, al is het volmaakte nog niet gekomen, is toch de zaligheid zoo groot, dat Grods kind niet goed in staat is voor zijne aardsche roeping. En daarom ook in dezen is het goed, dat men hope. Hier moet die hope blijven, maar straks, hoe heerlijk ook. wordt zij te niet gedaan. Want indien het volmaakte gekomen is, dan zal het onvolmaakte te niet gedaan worden. Dan zal de vervulling de hope vervangen, zooals het aanschouwen het geloot\'. Dan zullen Gods kinderen de erfenis aanvaarden, dan zullen zij als koningen en priesters heerschen met hem. die hun heil was, en door zijne offerhande het recht verworven heeft om met zijn H. Geest het harte in te gaan en daar de hope te werken, het recht ook om straks te kunnen zeggen: Ga

-ocr page 44-

40

nu in gij gezegeiiden mijns vaders, beërft het; koninkrijk, dat ii voor de grondlegging der wereld bereid is, en waarop gij door de kracht Gods gehoopt hebt.

AMEN.

C ccspzaafi tot ben cBcvcytigbc.

Ik heb in dit uiorgenuiir juist dit tekstwoord gekozen, mijn vriend, nu ik geroepen beu u deze gemeente in te leiden. Immers gij zult geroepen worden om het blijde Evangelie te brengen juist tot dezulken, die bij de puinhoopen van hunne eigengerechtigheid nederzitten en als Jeremia, een somber klaaglied hooren doen.

Het is zoo, gij hebt meer te doen. Ook de wet moet uit uw mond gehoord worden tot de genisten in Sion, die roepen: vrede, vrede en geen gevaar. De wortel der eigengerechtigheid heeft zoo diep in ons hart wortel geschoten. Er zullen er ook hier gevonden worden, die onder een zelfgemaakt kleed van allerlei goed werk verdienstelijker in het oog van hun God denken te zijn. O dienstknecht Gods? zwijg nooit, maar ruk dat masker voor hun aangezicht weg ! Spaar niet, maar kom met Gods wet, opdat zij leeren, zich-zelven daaraan te toetsen. Geen zucht mag als hope hunner ziel overblijven, geen traan mag nog een steunsel zijn voor hun voet, zelfs op hun gebed, o leer hen ook daarop den dood te schrijven. Hun geloof worde verachtelijk in eigen oog, opdat zij dieper wegzinken in den ruischenden kuil, in het modderig slijk van hunne zonden, en God, niet zij zich-zelven, maar God hen mogen stellen op de steenrots Zijner gerechtigheid. Zoo zij uw woord, als het Woord van uw God een scherpsnijdend zwaard, dat doordringt tot de diepe

-ocr page 45-

41

binnenkaiueren der ziel, opdat hot in de hand des Hoeren een tnohtmeester tot Christus zij.

Maar het rijkste, het heerlijkste doel van uw ambt is toch het brengen van de blijde boodschap des Evangelies. Die blijde boodschap bestaat in de opdracht, n door Jesaias mond namens God Dions knechten gegeven. Troost, troost mijn volk, roept het hun toe, dat hun strijd vervuld is. vervuld geheel en al door Christus, dat hunne ongerechtigheden verzoend zijn, verzoend geheel en al door Christus. Het is dus de boodschap, niet dat er vergiffenis te krijgen is, maar dat vergiffenis gegeven is, niet dat de verlossing op eene of andere wijze door zuchten of weenen of gelooven van den zondaar moet aangebracht worden, maar dat zij door het zuchten en weenen van Christus is aangebracht. Alles, alles is volbracht, het eeuwig heil is verworven, de dood is overwonnen, dat is het heerlijk Evangelie, dat gij te brengen hebtr

Aan wie? IS\'iet aan allen, daar hebt gij geen recht toe. A\\rant Christus is niet voor allen, hoofd voor hoofd gestorven. ])e leugen der algemeene verzoening blijve door Gods genade verre van uw mond, zooals ik weet, dat zij op \'t oogenblik verre van uw mond is. Neen, die boodschap, dat alles volbracht is, brengt gij aan die als .leremia bij de puinhoopen hunner geestelijke verwachtingen nederzitten. Zooals de Heere gekomen is om den armen het Evangelie te brengen, zoo hebt gij het te doen aan al die armen, ontledigden, die als de arme tollenaar hunne rijkdommen verrot zien. AVelk eene prediking! Die in de gevangenis zitten en door sterke banden gebonden zijn, en dreigden weg te zinken in de wateren van den eeuwigen dood, hen hebt gij er op te wijzen hoe zij omvat zijn door die eeuwige liefdesarmen. O welk een voorrecht mijn vriend, om zulk een dronk waters te mogen uitreiken aan door dorst verdorde lippen! Om het hemelsch manna van Gods Woord te schenken aan die van honger sterven.

-ocr page 46-

42

quot;Waar gij anderen drenkt, zult gij zelf drinken, en waar gij anderen verzadigd, zult gij zelf eten van het brood des levens. Zoo stelle Grod u als een zegen in Delft. Uw voorhoofd zij van koper voor die het Woord tegenstaan, uw hart tot in liet diepst bewogen voor die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.

En gij. gemeente van Delft, ontvang dezen dienstknecht met blijdschap en houd hem als eene gave Grods in waarde. Luister naar hetgeen hij u uit Grods Woord zal voortbrengen. Niet als de schare, die zich om Ezechiël verdrong en waarvan de Heere zeide: „Menschenkind, gij zijt hun als een lied der minne, als een, die wel ter tale is en schoon speelt en daarom hooren zij uwe woorden, maar zij doen zij nietquot;. Maar wees veeleer als eene heilbegeerige Maria om het Woord Gods te te vernemen. Draag hem op in \'t gebed. Bid uw leeraar een vrijmoedigen geest toe, om u niet te sparen, maar met den waren troost te troosten, opdat zijn woord ook een reuke des levens u ten leven moge zijn.

O gemeente, voor mij is het een feestdag, nu mijn vriend tot grooter, tot breeder arbeidsveld geroepen wordt. Hoor, wij beleven droeve dagen. Als wij zien op onze kerk, dan krimpen ook wij ineen als een Jeremia. Dan nemen wij zijn woord over: „Yan de dochter Sions is al haar sieraad weggegaanquot;. In menige gemeente schijnt de leugen de waarheid te verdringen, schijnt het onheilige heerschappij te voeren over het heilige. Wij leven in dagen, dat de schriftcritiek tot eene onrustbarende hoogte geklommen is en doorgedrongen tot in de orthodoxe gelederen. Dat alles slaat ons neer, omdat die afdoet van de woorden dezes boek der profetie, God zal zijn deel afdoen nit het boek des levens. Wij vieren ons Pascha en toch zijn wij geneigd uit te roepen: „Wachter wat is er van den nacht? en het antwoord luidt: „De morgenstond is gekomen, en het is nog nachtquot;. O wij erkennen

-ocr page 47-

43

daarin de kastijdende hand des lleeren en wij moeten ook bij den droeven stand onzer kerk zeggen: „Het zijn nog de goedertierenheden des He eren, dat wij niet vernield zijn! Wij erkennen en pogen God in Zijn oordeel te aanbidden. Maar gemeente als wij nn denken aan eene ure als deze. Als wij zien, dat Grods woord door velen helder schijnende op den kandelaar wordt gebracht, dan heeft God meer gedaan, als niet te vernielen, dan geeft Hij Zijn naam ten prijs, nog zooveel te roemen en te danken. Jehova, Onveranderlijke, is Zijn Naam. Dan zien wij over de pninhoopen, of liever, dan zien wij door de pninhoopen heen de eeuwige liefde van God, en dat gebouw van Gods gunstbewijzen, dat naar Zijn onveranderlijk bestek plechtig wordt opgetrokken. Geen steen zal daaraan ontbreken, totdat het staat als een voor ons onbegrijpelijk kunstwerk, getuigende van de liefde, de wijsheid van al de oneindige deugden en volmaaktheden Gods. Neen dan kunnen wij niet treuren, maar zittende bij de pninhoopen van onze verwachtingen, roepen wij, wijzende op die toekomst, met al den aandrang onzer ziel u toe, o kinderen Gods: Het is goed, dat men hope en stil zij op het heil des MEE RENquot;.

A M E N.

-ocr page 48-

- :\' lt;. *•*. , \'..\' • •.».•quot; . 1 /•-.• ■ H_______i i

w

wk

mm

.:

-ocr page 49-

III.

Jntpede te pel 11

DOO«

Dr. H. VISSCHER,

01*

19 A pril 1890.

-ocr page 50-
-ocr page 51-

3/L 3{.3{.

Schoon is de tempel, waarin wij samen zijn. De diepe bogen, geschraagd door een woud van pilaren, wijzen ons hemelwaarts. Zij vertolken iets van de Majesteit, die den eeuwigen Schepper bekleedt.

Een verheven gedachte wordt belichaamd door dit gebouw. Het brengt ons voor Gods aangezicht en stemt dus tot verootmoediging. Het is een huis des gebeds in den waren zin des woords.

Maar wat veel meer nog zegt......binnen deze muren

liggen de gebeden uwer voorgeslachten. Als de steenen hier konden spreken, dan zouden zij getuigen van ervaren blijdschap, maar niet minder van zuchten, geslaakt uit diepten van ellende.

Keen, gij moet niet kunnen opgaan naar uw bedehuis, zonder dat de historie uwer voorgeslachten haar adem doet gaan over uwe ziel. Gij moet niet kunnen opgaan, zonder dat uw oog zich opwaarts heft. Bijzonderlijk moest het zoo zijn in een ure als deze.

Gij zijt heden in grooten getale opgekomen naar deze plaats. Zegt mij, heeft te voren uw knie zich gebogen, uw oog zich opwaarts geheven? Misschien zal het antwoord ontkennend moeten luiden. quot;Welnu mocht dan in dit oogenblik nog op de wieken van Gods Heiligen Geest uw gebed worden gedragen voor den troon der genade. De Heere is immer nabij degenen, die Hem aanroepen.

Neen, de meesten zullen wel niet gebeden hebben. Een ure als deze prikkelt meer de nieuwsgiei igheid dan dat zij de belangstelling opwekt. Men wil hooren wie, deze is, wat

-ocr page 52-

48

hij zich voorstelt te spreken en te doen. Als gij daarom gekomen zijt, laat ik u dan waarschuwen, dat gij niet bevredigd zult worden. Belofte maakt schuld. Veel toezeggen is gemakkelijk, maar meestal kunnen wij weinig doen.

Ik zal u dus geen zoogenaamd program ontwikkelen.

Of dan de bazuin een onzeker geluid zal geven? Ook dat niet. Dat mag nimmer en is mij ook nu verboden door Hem, die mij gezonden heeft.

Ik ben gebonden aan het Woord van God. Mij zou geen dageraad wachten, indien ik daarnaar niet sprak.

Het Woord bepaalt mijn levenstaak. Met dat Woord, dat gansche Woord, kom ik tot u, wijl ik niet anders heb ontvangen.

Het Woord is het levensinstrument, het zaad der wedergeboorte. Het is het van Grod verordineerde middel om hen, die vervreemd waren van Zijn leven, te doen baden in de stroomen Zijner liefde.

Dat wensch ik u in deze ure voor te stellen, naar aanleiding van dat gedeelte van Gods heilig Woord, dat gij vindt opgeteekend in

3ol)rtnnc0 XVII ; -26.

®n ik Ijtb l)un uwtn naam lukcuii gtinaakt, cu lal l)tm htkcnb mahcn, opiat iit litfiit waarmtiit (Êij mij litf 8tl)aïgt; Ijcbt in i)cn 2i{ tn ik in t|\'n.

I. De prediking des Woords.

II. Haar doel.

I. In Edens lustwarande werd het schepsel geleid tot den eersteling van ona geslacht, opdat het met een naam genoemd worden zou. De mensch was naar Gods beeld geformeerd en in den staat der rechtheid met volmaakte gaven toegerust. Zijn kenvermogen greep het wezen der dingen. En hoewel zijne kennis voor vermeerdering vatbaar was, zoo kon toch

-ocr page 53-

49

zijn verstandelijke aanleg niet misleiden. Hij overtrof ons

dus verre. Daarom kon hij de schepselen namen geven; zulke

namen, die de uitdrukking waren van hun wezenlijk zijn. Hij

noemde de schepselen in overeenstemming met hetgeen zij

waren. De naam dekte het wezen.

Zooals nu de eerste mensch, ongekrenkt door de zonde,

^ in dieper kennis der schepselen uitmuntte boven ons, zoo

stond hij ook hooger door zijne kennis van den Schepper.

\' Adam was profeet. Een diepe blik was hem gegund in

(#8 1 tgo Gods quot;Wezen. Zijne Grodskennis, hoewel voor opklimming

vatbaar, was in beginsel volkomen. Hij doorzag G-ods liefde

en minde Hem weder. Hij aanbad Zijne gerechtigheid en wilde

II gehoorzamen. Zijn leven was één jubelzang tot verheerlijking

Is Gods. Maar ziet, de disharmoniën der zonde kwamen de

OC

accoorden van zijn lof verbreken, \'s Mensch en bestaan werd vergiftigd in den wortel. Geen levensvezel werd gespaard. (*9 Gansch zijne persoonlijkheid werd doordrongen van het ver-

Ï cWf. De vermogens, die eertijds doelden op de verheerlijking

^9 Gods, werken sinds in omgekeerde richting. Zoodat het

verstand is verduisterd en liet licht der Godskennis doofde. Dat gold van den eersten, maar geldt ook van gansch \' zijn geslacht. Daarom belijdt de Heere Jezus in Zijn hooge-l\'J priesterlijk gebed, dat de wereld God niet heeft gekend.

Wij zijn niet meer bij machte Gods Xaam te noemen. Kiet, alsof de mensch, ook de mensch in den staat der

SO

rechtheid, ooit bekwaam zou geweest zijn een woord te sta-^ melen, dat de volheid van Gods Wezen dekte. Neen, als

zoodanig is Hij de Onnoembare. Het eindig schepsel kan nimmer den Oneindige omvatten. Xaar de volheid van Zijn Wezen is God slechts Zichzelven bekend. Maar toch heeft ij Hij een Naam, waarin uitgedrukt wordt, wat Hij is voor den

mensch. Uit den oceaan der Zelfkennis Gods werd ons medegedeeld; en al is ook die veelheid niet saam te

i

-ocr page 54-

50

vatten in één alles omschrijvend woord, toch is het geheel van dat ons meegedeelde opgesloten in Zijn Naam. (rods Naam omvat dus alles, wat Hij is voor ons.

In den staat der rechtheid werd Adam met volle teugen gedrenkt- uit de beken der kennisse (rods. Maar sinds de zonde zijn wezen verdierf, is geen menschenkind meer bekwaam iets van (lods Wezen te kennen. Noch Zijn goddelijke liefde; noch Zijn heilig recht werd langer gesmaakt en verheerlijkt. Het kon niet meer. En de ontwikkeling der zonde moest leiden tot altijd grooter vervreemding van (*od, om gansch ons geslacht te doen verzinken in eeuwig verderf.

Maar Hij is de (xoedertierene. Hij wil toch genoemd worden, (xod wil, dat de zon Zijner goddelijke liefde, licht en warmte en levenwekkende kracht zal uitstralen over het gevallen schepsel.

De mensch kent Hem niet, wil en kan Hem niet kennen. .Daarom maakt (Jod zelf Zich bekend. Hij openbaart zich. Hij doet het licht schijnen in de duisternis.

Niet op éénmaal. He zonne klimt langzaam uit de zilverzee van het Oosten naar het hoogtepunt van den middag. Zoo ook hier. De Zoon, het eeuwig Woord, het afschijnsel van (xods heerlijkheid, het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, ontsluiert (rods Wezen, zooals het is voor Zijn schepsel. Niet op eenmaal is die openbaring voltooid, al was zij ook van den aanvang genoegzaam. In het oude verbond is zij als de lichtende dag. In Christus zelf, in het vleeschgeworden Woord is haar volheid ontwikkeld. Hij maakt Gods Wezen bekend. (xods Naam schittert in Hem. Christus in het vleesch is als de boog des hemels, waarin het licht van (lods deugdenbeeld zich breekt in een veelheid van kleuren. De persoon van Christus is de bekendmaking van Grods Naam. De raad van Grods genade is in Hem belichaamd. Hij was (xod uit God, van eeuwigheid gegenereerd: maar ook in alles

-ocr page 55-

61

ons gelijk, uitgenomen de zonde, opdat Hij uit den oceaan der liefde Gods de wateren scheppen zou over den dorstigen akker onzer ziel.

Wie Hem gezien heeft, heeft den Vader gezien. Jn het wezen van Christus wordt God zelf openbaar. Zijne prediking is de prediking van Hemzelven. Zij doelde slechts op het uitroepen van Gods liefde, van het vlekkeloos rein Zijner heiligheid, zooals die uitblonken in Hem.

En als Hij dus in dit laatste woord der hoogepriesterlijke bede van Zijn levenstaak rekenschap geeft, dan ligt in dat ééne: „Ik heb hun Uw Naam bekend gemaaktquot;, de volle omschrijving Zijner werkzaamheid. Hij ontsloot de schat-ka meren Gods en was zelf de hoogste gave. Hij deed de toorts der Godskennis lichten en was zelf de zonne der gerechtigheid. Hij leidde tot den Vader en was zelf de weg, ontsluierde de diepten van het wezen Gods en was zelf de waarheid, heeft den dood v ersl onden en was zelfde levensvorst. Hij was het Lam Gods, maar ook de Hoogepriester der eeuwigheid. Hij werd tot zonde gemaakt, maar is juist daarom de Heere onze gerechtigheid. En omdat Hij nu dat alles in Zichzelven vertegenwoordigde, moest Hij Zijn discipelen voor den spiegel van Gods wet hunne ellende doen kennen, de noodzakelijkheid der wedergeboorte verkondigen, het steile levenspad teekenen, opdat zij. het Woord des levens tastend, met het oog des geloofs in het Vaderhuis zouden staren.

Hij heeft Gods Naam bekend gemaakt. „Enquot;, zoo voegt Hij er aan toe, ..Ik zal hem bekend makenquot;.

De taak van Christus is nog niet geëindigd. De dag des oogstes is nog niet f?ek omen. Xog is niet alles, wat de Vader Hem gegeven heeft, tot Mem gekomen. Zijn arbeid gaat voort tot de voleindiging der eeuwen.

De verheerlijkte Middelaar werkt op tweeërlei wijze. Door Zijn Geest en door Zijn Woord. Hij is nog immer de profeet.

-ocr page 56-

52

Hij wekt en roept en zendt Zijne dienaren uit niet het Woord. Hij geeft ze der gemeente. Zij zijn de instrumenten, waarvan Hij zicli bedient. Zij mogen niet meer zijn dan dat. Dat ik dus op dezen oogenblik sta aan deze plaats is een uitvloeisel van liet profetisch ambt van den Christus. Hij maakt liet aan U, gemeente van Delft, tot waarheid, dat Mij niet te vergeefs heeft beloofd: „Ik zal Hem bekend makenquot;.

Maar gij gevoelt het, in dit woord ligt dus ook omschreven, wat elk dienaar des Woords heeft te doen. Slechts dit ééne: „Gods Jsaam bekend te makenquot;. Kiet naar eigen vinding; uiet naar het ideaal, dat hij zelf zich schept; niet, wat hij zelf, niet wat de gemeente wil. Wij hebben niet van noode met de phantasiën, die de vinger van het zedelijk eu religieus gevoel tokkelt op de snaren der ziel.

Wij hebben noodig, alleen noodig, de kennis van Gods Naam, zooals die bekend is gemaakt in liet Woord. De Schriftuur is het werkstuk van Gods Geest, een schepping van Christus\' profetisch ambt.

De Schriften zijn de onfeilbare maatstaf des levens. Zij zijn als het bloemtapijt, waarin de Naam des Heeren schittert. De omschrijving van alles, wat God was, wat Hij is, wat Hij zijn zal voor ons.

Mijn taak is afgeloopen met de ontvouwing dfs Woords. Al de kleurschakeuring van Zijne oneindige liefde tot Zijne onkreukbare gerechtigheid; van Zijne zalige vertroosting tot Zijn eeuwig oordeel heeft de dienst des Woords u te wijzen, aan deze plaats, maar ooi; bij uw kranken en stervenden, 0|)dat alle armen en ellendigen den Naam Gods als een sterke toren leeren kennen.

Maar hoe zal dat mogelijk zijn? De Christus zegt: „Ik zal hem bekend makenquot;. Hij zelf is de groote Werkmeester op dat arbeidsveld. Met is niet de dienaar, noch bekwaamheid, noch welsprekendheid. jNlet alle deze is uw oog niet ontsloten,

-ocr page 57-

53

(lods Naam u niet bekend. De Christus zelf moet het quot;Woord vruchtbaar maken. Hij laat het in uw ooren weergalmen, opdat niet te verontschuldigen zoudt zijn. De Yacler

heeft Hem alleen gegeven het leven te hebben in Ziehzelven. Hij alleen kan uit dat leven schenken om het zaad des AVoords te doen ontkiemen, opdat, wie Gods genade ervaart. Ziju vrije gunst zal roemen.

M. H.H.! Hebt gij het leven (rods iuur Misschien niet.

Hoort dan.

Als gij het leven derft, ziet dan niet op de dienaren des AVoords. maar schouwt opwaarts, opdat de eeuwige Christus u den Xaam van God doe kennen en gij instemt met den jubel der behoudenis: „Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christusquot;.

11. AVij zijn arm aan liefde. Daar is zooveel eigenzucht en koudheid in deze wereld. Veler leven gaat heen. zonder dat écu straaltje van liefde licht zaait over hun pad. De kwaal onzer dagen is liefdeloosheid. Kn laat ons billijk zijn. niet slechts van onze, maar van alle tijden, /ij is de wortel van den socialen strijd. Die worsteling zou geëindigd zijn, als de gloed der liefde de koudheid wegbannen kon. Maar de wereld geeft geen liefde. Zij kan haar niet geven, want zij bezit haar niet. Wij zijn afgesneden van haar bron, vervreemd van Hem. \'Die de liefde is. Dus. wij moeten wel in koudheid verdorren. Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroom en, zoo dorsten de kinderen der menschen naar de verkwikking der liefde.

Als de maan geen licht ontvangt van de zon, hoe zou dan haar schijnsel het nachtelijk donker verlichten r Rn hoe zou dan ons licht kunnen schitteren, als het niet afstraalt van Hem. Die alleen licht en liefde isr Daarom ligt de vloek der liefdeloosheid over de volken, omdat zij allen samen zijn afgeweken.

-ocr page 58-

Js die schildering niet te donkergekleurd? Vergeet ik dan niet, dut zoovelon de hand aan den ploeg slaan om het gevolg der Godvergetenheid te temperen! O, Keen, M. H.lï. Het karikatuur, het schaduwbeeld der liefde is er; maar zij zelve ontbreekt. Natuurlijke liefde, geworteld in eigenbelang, wordt gevonden. Maar hoe schoon zij zich ook tooien kan, omdat zij natuurlijk is, ontkomt zij niet aan de ellende der zonde, waarin gansch ons geslacht is gedompeld.

De volmaakte liefde is slechts in God. En opdat zij ook zijn zou in ons, heeft de Heere Jezus Christus Gods Naam bekend gemaakt en laat Hij Dien nog bekend maken. Gansch Zijn arbeid vóór en in en na Zijne komst heeft slechts dit ééne, grootsche doel: „lt; )pdat de liefde, waarmede Gij mij liefgehad hebt in hen zij en ik in henquot;.

Christus, de Middelaar, werd door God geliefd.. De vernederde Christus was toch de eeuwige Zoon van God. Voordat de schepping in het aanzijn was geroepen, toen de golfslag der eeuwigheid zich nog niet gebroken had op het zand der tijden, verblijdde zich de Vader in de aanschouwing van den eeuwigen Zoon. En al de stroomen Zijner goddelijke liefde waren over Hem.

Diezelfde liefde Gods was over het vleesch geworden Woord. De liefde, waarvan de Christus getuigt, was dus eeuwig. Daar is geen stip in de eeuwigheid, waarin zij ontbreekt aan den Zoon. Zelfs op dien oogenblik, toen Hij als het Godslam de zonde der wereld droeg en de fiolen van Gods toorn over Hem waren uitgegoten, toen Hij klaagde over verlatenheid van ziel, ook toen nog was Hij omgord door de liefde des Vaders.

De liefde, waarmede Hij geliefd werd, was eeuwig; maar ook oneindig. Zij is niet te meten. Zooals geen cijfer de oneindigheid van het heelal kan teekenen, zoo kan geen woord Gods liefde malen.

-ocr page 59-

Zij is onpeilbaar in hare diepte. Zij gaat hooger dan het stoutste ideaal. Hare vlucht is breeder dan de wieken onzer gedachte. Hare teederheid grijpt verder, dan de fijnste roerselen van ons menschelijk gevoel. Yan Gods liefde moet het worden beleden: „Zij is groot en wij begrijpen haar nietquot;. En merkt nu op het schoone doel van Christus\' werkzaamheid. Hij maakt Gods jNaam bekend, opdat die onbegrensde liefde, waarmede de Vader den Zoon bemint, in hen, in Zijne discipelen zij. Dat is het mysterie der genade. Ook die discipelen waren van nature vijanden Gods gelijk de andere menschen. En de Christus maakt hun Gods Xaam bekend, opdat het licht der liefde Gods, dat Hem bestraalde, ook over de Zijnen opgaan zou. De dienst des Woords heeft geen ander doelwit dan dit ééne: van het altaar der liefde Gods de vonken te doen overspatten in uw zondaarshart, opdat er blijdschap zou zijn over de ontfermingen Gods.

Hoe dat dan mogelijk is door de bekendmaking van Gods Kaam ?

Die Naam schittert in Christus. Hij is de fontein, die de wateren van Gods liefde doet springen. Wie daaruit drinkt, is één met Hem. Die is vastgesnoerd aan Christus door de banden des geloofs. Die is Hem ingelijfd, een lid van Zijn lichaam. En, zooals de olie, van Aaron\'s hoofd gedropen, zelfs zijn kleederzoom bedauwde, zoo dalen de wateren van (iods liefde tot op de teederste geledingen van Christus\' lichaam neer. En voeg daar nu bij. dat de wateren van Gods liefde met wondere kracht, waar ze maar druipen, nieuwe stroomen van liefde doen ontspringen en gij buigt in aanbidding voor dien Christus neer. wiens arbeid dit heerlijke doel heeft, dat gij, van God vervreemde zondaar, uit uwe donkerheid zult worden overgezet in het licht van Zijn koninkrijk om alzoo te belijden: .?Wij hebben Hem lief. omdat Hij ons eerst heeft liefgehadquot;.

-ocr page 60-

56

En nu ééne vraag: Kent ^ij die liefder Weldra zult gij verbroken zijn. Welnu, „zal dan uw blijdschap onbepaald, door het licht, dat van Zijn aanschijn straalt, ten hoossten toppunt stijgen:quot;

Laat ons zien. Ons tekstwoord geeft den toetssteen om die vraag te beslissen. Het zegt, dat met die liefde (rods ook Hij zijn zal in hen. En ik in hen. De liefde Uods is onafscheidelijk verbonden met den Christus (rods. Men kan de eerste niet bezitten en den laatste derven. Christus is het voorwerp van Gods liefde, maar ook allen, die van Christus zijn. Hij moet dus in ons wezen. Dat laatste is de korte samenvatting van het doel Zijner werkzaamheid, maar ook de voor ons beslissende zaak.

]s Christus in U? Hoe zou Hij in ons zijn, dan door het geloof? Het geloof is de ladder, waar langs Hij afdaalt. Waar Hij is, daar is Hij geheel. Daar is Hij met al Zijne volheid van genade en gerechtigheid. Zonder dat zou Hij ons ook nimmer tot een voorwerp vanGrods liefde stellen. Merkt dus wel op, M. H.H. er staat niet geschreven, dat er iets van Christus in U zal zijn, maar Hij zelf in eigen persoon zal door het geloof in uwe harten moeten wonen. Met iets van Christus — gesteld al voor een oogenblik, dat we zonder Hemzelf iets van Hem kunnen hebben — met iets van Hem kunnen we sterven in onze zonde. Het zal niet genoeg zijn, dat gij Zijn voorbeeld prijst; niet genoeg, dat gij meent Hem te volgen: niet genoeg, dat gij Hem roemt om Zijne liefde. Hij zelf zal in TJ moeten zijn. En waar Hij is, daar is ook al het Zijne. Daar zullen wij ééne plante met Hem zijn: één met Hem in Zijn sterven ; één met Hem in Zijn leven. En waar het alzoo is, daar wordt Hij als de volkomen Zaligmaker gekend. Daar kan als grondslag des levens voor iets anders geen plaats zijn. Waar de jubel des geloofs weerklinken doet, dat geeu schepsel ons zal kunnen scheiden

-ocr page 61-

57

van de liefde Gods in Christus .Jezus, daar zullen alle dingen schade en drek zijn om de uitnemendheid Zijner kennis.

De volle Christus zal u noodig wezen. quot;Wie met minder bestaan wil, zal verwerpelijk worden bevonden. Wie meer wil brengen, zal het buiten moeten laten. In Hem alleen is Gods liefde; door Hem over ons. Christus is volstrekt genoegzaam. Weest niet bevreesd, dat waar Christus is. Hij verborgen zal blijven. Hij is een licht op den kandelaar. Hij laat zijn Godverheerlijkend leven in de zielen nedervloeien. Hij is als de stam, die in de teederste twijgen zijn levenssappen zendt. Daarom kan de apostel getuigen: „Al ware het, dat ik de talen der mensehen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zoo ware ik een klinkend metaal of een luidende schelquot;. Christus gaf zich zeiven, opdat Hij ons, vijanden. Zich ten eigendom koopen zou. Hij heeft alles volbracht. En waarlijk, als Hij in u is, weest dan hiervan zeker, dat Hij u aan Hem gelijk maken zal. quot;Waar Hij is, daar is Hij met al de kracht van Zijn leven en Zijn leven is liefde. Hij brengt door Zijn Geest de vruchten der gerechtigheid voort, opdat het blijken zal, dat Hij in Zijne discipelen is.

Welnu, M. H.H. is Christus in II r Als gij straks huiswaarts gekeerd zijt, beantwoordt dan die vraag in uw binnenkamer; beantwoordt haar tegenover den levenden, alwetenden God. Het is noodig, de kamers des harten te doorzoeken, om te zien of Christus door het geloof in uwe zielen woont. En als gij Hem daar vindt, weest dan getroost, want het bazuingeschal van Gods eeuwige liefde zal over u ruischen. Het zal u eene profetie wezen van den dag, waarop het geloof in aanschouwen verwisselt, waarop de hope vervuld zal worden, en de liefde alleen gebleven zal zijn.

En nu dan, o, zondaar, als de liefde Gods des Vaders nog niet over u is, hoor dan het woord des Heeren: „Ontwaakt, gij, die slaapt, staat op uit de dooden, en Christus zal over u lichtenquot;.

-ocr page 62-

58

En nu rust nog op mij de aangename taak, U met liet oog op deze plechtigheid enkele woorden toe te spreken.

In de eerste plaats wend ik mij tot U. medebroeders in de bediening des Woords.

Naar aanleiding mijner beroeping mocht ik van U allen een belangstellend schrijven ontvangen. G-aarne breng ik daarvoor op dit oogenblik U openlijk mijn dank. Inzonderheid heb ik U, collega E-ooseboom, erkentelijk te wezen voor de bereidwilligheid. waarmede de taak der bevestiging door U is afgestaan.

Mij is medegedeeld dat op theologisch terrein ook alhier de spraken verdeeld zijn. Dat heeft mij niet verwonderd, en ook niet afgeschrikt. Wij zijn het in onze dagen, helaas! niet anders gewoon.

Ik geloof dat voor de gemeente des Heeren alle dingen medewerken ten goede. ()olv de theologische kleurschakeering zal dat doen. hoe betreurenswaardig zij naar mijne overtuiging ook is. Van de gemeente van Christus moest het kunnen gelden, dat zij slechts een Heere, één geloof, één doop erkende.

Maar het geloof aan (fods wijze bedoeling, ook met deze dingen, kan verdraagzaamheid leeren. Wel geene verdraagzaamheid der neutraliteit, die alle dingen nivelleeren wil. Het kan nooit wenschelijk zijn ware verschillen weg te cijferen; terwijl het bovendien niemand geraden is ooit iets tegen de conscientie te doen. Maar zulk eene verdraagzaamheid kan het geloot* in (rods leidingen ons leeren, die haar wortels vindt in de overtuiging, dat ten laatste de Heere zelf Zijne waarheid triumpheeren doet.

Mocht het onverhoopt blijken, dat onze zienswijzen verschillen. dan hoop ik steeds te kunnen bedenken dat er onderscheid is tusschen personen en beginselen. Eu het zal mij aangenaam zijn, als gij te mijnen opzichte dezelfde onderscheiding maakt.

-ocr page 63-

Eu daar ik Uw jongste ambtgenoot zijn zal, beveel ik mij in Uwe welwillendheid aan. (leeft mij de vrijheid, om waar het mij noodig kan zijn, Uw hooggewaardeerde raad en voorlichting in te roepen. Terwijl ik van mijne zijde hoop steeds bereid te zijn welwillend al die dingen te doen, waarmede ik mijne ambtgenooten van dienst kan zijn.

En dit alles geldt ook van de Ringbroeders, die hetzij schriftelijk, hetzij door hunne tegenwoordigheid aan deze plaats van hunne belangstelling blijk gegeven hebben.

Waarde bevestiger, Br. nu Lind van Wijxoaahuex! Het was mij een oorzaak van blijdschap, dat ik door U tot deze bediening kon worden ingeleid. Wij kennen elkander sinds onzen studietijd en zijn reeds jaren door banden van vriendschap en, wat meer zegt, door banden van geestverwantschap vereenigd. Wij hebben met elkander medegeleefd in de dagen van bange worsteling der ziel. Heb dank voor de talentvolle wijze, waarop gij mij bevestigd hebt. Doe de Heere U Zijn aangezicht lichten in hart, in huis eu gemeente.

Leden van den Kerkeraaden van het Kiescollege, die in naam der gemeente tot mijne beroeping hebt medegewerkt! Ik ben U dankbaar voor het groote vertrouwen, dat gij in mij hebt gesteld. Mocht L we keuze nimmer een oorzaak van droefenis U zijn, maar veeleer blijken te strekken tot verheerlijking van Hem, die der gemeente tot een Hoofd gegeven is.

Schenke de Heere U Zijne onmisbare voorlichting, bij de vervulling van Uw gewichtige taak. Inzonderheid geldt dit van de Broeders Ouderlingen en Diakenen, wier arbeidsveld zoo moeilijk en zoo uitgestrekt is. Het zal mij aangenaam zijn, als ik met U kan samenwerken tot uitbreiding \\an Gods Koninkrijk en tot heil onzer Ned. Herv. kerk aan deze plaats. Ik hoop dat wij elkander zullen steunen in het ambt, waartoe de Heere een ieder van ons heeft geroepen. Ik heb vernomen

-ocr page 64-

ÜO

dat er in zake mijner beroeping veel geschied is. Met hetgeen achter ligt hoop ik mij niet in te laten — aan partij-formatie deed ik nooit —, maar eenvoudig de taak te aanvaarden, waartoe ik door Uwe tusschenkomst van Grodswege geroepen ben.

Ook U Heeren Kerkvoogden en Notabelen bid ik des Heeren bijstand in Uwe betrekking toe. Het stoffelijke moet het geestelijke dienen. Van uwe groote welwillendheid heb ik de bewijzen gezien, doordat gij mij in vele moeilijkheden hebt ter zijde gestaan. Ontvangt daarvoor mijn hartelijken dank en worde liet U gegeven in vele opzichten den geestelijken arbeid der kerk met stoffelijke midelen te steunen. Zij de Heere U daartoe nabij.

En eindelijk Heeren (xodsdienstonderwijzers en allen, die nog verder een taak te vervullen hebt in het belang der kerk! Ontvangt de verzekering, dat het mijn hartelijke bede is dat gij in alle dingen ervaren moogt de algenoegzaamheid der genade Grods.

En nu, G-emeente van Delft, aan U mijn laatste woord.

Ik ben tot U gekomen niet dan na zeer zwaren strijd. De gemeente, die ik achterliet, was mij in vele opzichten, vooral om geestelijke oorzaken, dierbaar. Van haar te scheiden kostte mij smart. Met naar U over te komen meende ik te volgen de roeping Gods. Ik beu er mij van bewust, dat die plant niets is, dat die nat maakt niets is, dat de Heere alleen den wasdom geeft. Doch juist daarom ben ik er ook zeker van dat Zijn quot;Woord niet ledig zal wederkeeren, maar doen hetgeen Hem welbehagelijk is.

Gaan er dan voor Uw doornen dennen, voor Uw distel en myrten op, opdat Gij, Gemeente van Delft, den Heere zijt tot een Naam en tot een eeuwig teeken. dat niet uitgeroeid wordt.

AMEN.

\\\\ l

-ocr page 65-
-ocr page 66-
-ocr page 67-
-ocr page 68-