UIT MIJN VERLEDEN.
IJOÜll
\'•KDRUKT \'1\'K WI.NSCIIOÏK.N , HM .). I). VAN DER VEEN.
,
1
■
■ \' ......
■
Hop. meer men in jaren vordert, den Ie h!erker roeit mcu zie//, nan f/c trok keu door hetyeen nien heeft moyen fjeleven , den te aanfjenamer in het, met zijne (/o.dfichten ran tjd tot tijd tu het verleden rond te dwalen.
Gedurende de jaren 1.8 l ó—1849 man ik in eene can Neerland* West-Indische hezittiiifjen, in de kolonie Suriname, //eventit/d en wel in de stad Pa-raniariljo. Op \'2i-jari//en leeftijd had ik mij der-ie aar In hetjeven. Ik man daar werkzaam m pn-raa l-het rtdrki ny, inoelt eel te rook herhaaldelijk daar atn Evanc/etie-dienaar optreden roor de Hervormde //eineeute zoowel als roor de Eo. Lnthersehe, en toen le/i /are 1 s 17 de predikujit der eerntr/enoemde (/ein een te. tot hemt el van (/esondheid naar Curasao vertro/\', werd aan mij de volte predikdiennt ver-eerend opf/edra(/en en hek gt;k dezen dienst /ednrende een jaar onnfj/chruken moe/en ver ent ten.
TI
Eeno. rmtzienlijke Nederlandsehe familie, in wier f/evoly ik derwaarts //erelid was, huisvestte mij al den tijd van mijn verblijf aldaar, en nimmer zal /k de relt humane en liefderijke hquot;je(jenin(j, die mij ran haar ten deet viel, naar waarde kunnen roemen.
/ nenden bezat ik er rule, ouder welke ook, die m hoot/o staats-betrekki/if/ maren t/eplaalsl, wier beselermrnf/ en gunst mij zeer te stade kwam, wilde ik, wat eik jomfehny zoo vnrir/ wenseht, red aan-se/ionwen, reet ervaren, veel f/enieten. De meesten hunner zou ik er thans vruchteloos meer zoeken: zj zijn in den loop der jaren of naar het Vaderland weder f/ekeent of door God naar hiooyeren werkkriny ojn/e roepen. lln/i aller waarachiti(/e rriendsehap en onhaatzueltipe toeffe/m/en/ioid blijven steeds diep in mijne ziet (jeprent.
Met de (/rootnte vrijf/cvit/heit/, went mij, die eene inférieure en zeer afhankelijke Aetrekkim/ bekleedde, t/ednnt/ verlof yesehoriken, i/ebruik te maken van uitnoodü/imjen, die tot mij kwamen om eene of andere plantage te bezoeken. Fm met alleen hierdoor werd ik in staat gesteld, kennis te maken met de loedanifjheid des lands en den aant en toestand zijner bewoners, maar mijn beschermheer en gebieder opende mij voor dit alles de schoonste fjelegenheid, doordat hij mij dikwijls toestond hem te vergezellen, wanneer hij zelf in hoedanigheid van ^Commissaris van de Tnlandscle bevolking verre tochten in het binnenland moest ondernemen, zoodat ik mi/ inderdaad boven vele bezoekers der kolonie heb moi/en bevoorrecht zien.
ui
Sederl mijne. terujkoMst vn het Vuderlund wan ik (/ewoon veel mei mijne f/edachien ie vertoeven in het schoone land, dat mij zoo zeer had bekoord en tevens zoo jastvrij had (/eherbe.ryd, en niet zelden r/af ik hiervan in lt;/ezelU(/e krinc/en sprekend //etair/enis. Dit nu (/af aanleidmc/ tot het uitdrukkelijk en ffediirif/ herhaald verlanf/en van menig vriend, om meer te mof/en vernemen van mijne ervaringen of zoo tno//el ijk een kort resume te mo-i/en ontvanjen van al het wetenswaarduje, dat mijne (/chouden aanteekeninyen mochten bevat ten.
Slechts ten deelc heb ik in den loop der jaren aan dit veflunyen voldaan, wanneer ik bij c/elei/en-heid voor een of ander Zeenians-collef/e of JSluts-ver/aderiny/ moest optreden.
Thans echter, nu door de afschaffinf/ der slavernij de behoefte aan arbeidslieden in de kolonie eerst recht levendiy wordt (/evoeld en no;/ met el-ken da;/ schijnt te klimmen , daar vol/ens het „Nieuws van den Dagquot; van den. Is December 1873 — (/elijk wel te voorzien was — „de van „het Staatstoezicht ontslagenen, die in de eerste „da;/en van Juli;/eze;/d h,ebben ;/etrouw aan den arbeid „te zullen blijven, korten tijd daarna het te;/endeel „hebben aan den da;/ ;/ele;/(t,quot; — nu, men herhaaldelijk in de Dagbladen ziet op/eroepen arbeidslieden van den landbonwenden stand om ziel voor den veldarbeid in Suriname te verbinden, //dooi ik door uit;/ave mijner aanteekenua/eu niet enkel den wensch mijner tal rijke vrienden te bevredigen, maar tevens te bevorderen dat veler aandacht op Suriname geveshf/d wordt en dat deze oj (/ene, da
li
i;i
*
m
rl
I\':
f\'l ■
I
iPi; 1
l ifwl
v if
i • V gt;
i
fef
TV
let voornemen mocht lopsferen dtiarhenen te verhuizen , vooraf ivete wat Suriname i* en wat het voor den vlijtif/en landhouwer zijn moet. Uierhij hi\'lj ik yepooyd de atre/n/ste onzijdij/heid in acht te nemen door niet enkel de lichtzijde maar ook de donkerste schaduwzijde van het teven in Suriname duidelijk te doen uitkomen.
Duizenden mijner tandf/enooten leljljen in de laatste jaren met hunne hmsyesinnen haardstede en l ! ale dan d verlaten en z/.eh //aar Noord-Amerika bef/even , waar zij diep /.// het Ijinnenland van de 1 ereenu/de Staten zich aan an/haclten of lande-lijken arljeid wijden. Ook /ut het r/ewest /nijner inwoni)/(j trekken noj/ jaarlijks vele huisf/ezinneu derwaarts. Mor/e de tijd spoedi// aanlrekeu , dut zj , d/e een nieuw vaderland zoeken , lel ooy slaan op Suru/ume , eene eigene Neclerlandsche volkplanti/a/, waar z/j onder eene Nederlandsche re(/eeri//g en te midden van Nederlanders de rijkste schatten aan de vieest vruch/tbare akkers kunnen o//twoekere//, zonder genoodzaakt te zijn zich diep binnenlands te. begeve/i , aangezien zoowel aan de mondingen der rivieren als ui de onmiddeljke omgeving der stad nog duizenden hectares ono/ilgonnen Hggei/; waar zij tei uns door m/ddel va// de schept;// , die o//af(jebroten /nt i\\ede/l/t/id aankomen /\'//. derwaarts ver-trekke/i , np ge/uakkeli/ke wijs de gemeenschap met Vaderland en vrienden kunnen onderhouden. Het warme klimaat mag niemand meer afschrikken , wijl herhaalde proeven , ook in de laatste jaren nog \'jenomen , voldingend hebben bewezen , dal de Eu-ropeeer , en de Nederlander /n 7 bijzonder , lt;lc/i veld-
arljc.id in da kolonie, kan r err iel hm, zonder daardoor schade te lijden aan zijne (jezondheid. Ooi-deze hladen bevallen hiervan een vernieuwd hen-ij*.
In plant* van noodelooze nithreidi/i/j aan mijnen nrheid te (/even, heb ik integendeel at wat mij in m jue aanteekeniiiiien inrnder n, etdan*waard voor-kwam, aehtencef/e (jetat en, en daarhij \' t neen mij toescheen ahjenieene ftelanf/slelhnff niet onwuardtt/ te zijn, zooveel mogelijk in een kort bestek saam-ifevat, terwijl ik, ter wille van vrienden, die met mij eene voortgaande heoef eninij der Kejer-En/jet-xche taat zeer wen*eheUjk achten voor eene toekom-*ti(je vormmi) der minontn\'ikketde volk**ta)nvien vn de kolonie, en etkepot/in(/, ook de mijne — hoe (je-rina dan ook — tooy hebben i/ewaardeerd, eene der Toenjiraken voh/en laat, die door mij in der tijd (jehouden en door veten met meer dan verdiende Ijelajif/stellin/j i* aanrjehoord. Deze Toespraak zat bij steelt* oppervlakkige kenni*nemin(/ elkeen tot overtnif/i\'/Kj kunnen brengen, dat het aanteeren der volkstaal niet moeietijk kan worden ijeuelt en peen bezwaar, voor wie ook , zijn map om zich m de kolonie, te vestipen.
WINSCHOTKN, ■quot;} Mei 1^71. ^
1 U\'
4\'f
fl
i Iff
lil;
f i
f v
„Angedenken an das Gute „Hiilt ons immer friscli boi Muthe.
,,Angedenken au das Schöne „1st das Heil der .Erdensoliiie.
„Angedenken an das Liehc,
„Gliicklich! wenn\'s lebendig bliebo.
„Angedenken an das Kinc „lileibt das 13este was ich nicine.quot;
CioETlfE.
ZEEREIS.
Z KE 11 Eis.
KUAOMRXTKX UIT MT.TN .lOIHNAAI,
Huitongaats. Ana boord van liet gekoperd twecdoks fvcgntschi]) : Cathnriuii , gCZagV, K. M. TIII/IjTVKS.
!• April 1845. Gistcron ochtond roods to halt zes ure was in ons hotel Ie Nieuwe. Diep alles in rep 011 roer. liet oogeiihlik van ons vertrok was aatigohrokeii. In haast pakte ieder zijne naehtplunjes bijeen, —onze goederen waren reeds in^eseheept — en niemand gunde zieh moer den tijd tot ontbijten. Do torenklok sloeg acht, toon wij in do sloop stapten, die ons aan boord zon brengen. Voor \'t laatst had onze voet don Va-dorlandschen grond gedrukt. Mijn hart slaakte do vurige bode, dat do Algoede mij eenmaal dien dierbren grond wi\'er inoebt laten betreden. Wij staken van wal. lloin was de hielit on voi\'kwikkend schoot do ochtendzon hare stralen op ons neêr, Wij bereikten het schip. Ken uur later worden onder vroolijko zeciuansliederen de ankers (felicht , en oeno stoomboot sleepte ons hel zoo-(fiit uit. In volle zee gekomen , werden de zi\'ilon
K)
gelu.\'scheii. De trossen, waarmede wij aan de stoomboot verhouden waren . werden losgeworpen. De stoomboot keerde naar de haven terug; wij zett\'en koers. De loods verliet ons, met zich nemende de laatste afscheidsgroeten aan bloedverwanten en vrienden, in der haast door ons op het papier geklad, tëene frische koelte spande het doek en verwijderde ons langzaam van Hollands kusten.
Des namiddags vereenigden zieh de passagiers, ten getale van 12, in de kerk aan den disch, waarbij de kajiitein ons allen welkom heette aan boord van de „Catharina.quot;
Nauw was de maaltijd geëindigd of allen spoedden zieh weer op bet verdek, om vóór het vallen van den avond nog een laatsten blik op de \\ a-derlandsehe kust te kunnen werpen. Niet lang meer of deze was uit het oog verdwenen. On-gekenden indruk maakte dit verdwijnen van den Vaderlaudsehen grond op aller gemoed. Diepe stilte heersehte rondom mij. In het oog van den een blonk een traan, een ander slaakte een half gesmoorde zucht. Ook ik voelde mij van smartelijke aandoeningen overmand. Ik zocht mijne hut op, en wat er op dat oogenblik in mijne ziel omging, drukte ik aldus in mijn zakboek uit:
AAN gt;M.I N V A I) F, R I, A N IJ.
Vaarwel o Land , zoo dierbaai\' aan mijn harte ,
Waar \'t eerst mijn oog voor \'t /.onlicht zicli ontsloot ; Waar \'t lot mij zoete vreugd en diepe smarte Steeds afgewisseld bood.
Reeds klieft de kiel gestaüg de wentelende baieu , /e voert mij verder steeds van uw geliefkoosd strand. Ach , nergens meer, waarheen mijn oog moog\'staren , Zie \'k ii, mijn Vaderland !
U dioi-b\'re ))lek , hoe schoon het uuid moog\' wezen , liet zonnig, lieflijk oord, waarheen de steven wijst, \'k Wil dat uw naam veel hooger zij geprezen , Uw lof ten hemel rijst.
\'t Was immers op uw grond , dat mij een moeder baarde, Die mij het jeugdig hart in heil\'gen gloed ontstak, Toen ras de dood (haar ziel had hooger waarde) Den draad haars levens brak.
Kn \'t was ook op uw grond, dat mij een vader leidde, Wien altijd mijn geluk zoo na aan \'t harte lag , En in wiens oog , toen \'t lot mij van hem scheidde , Ik d\' êelste tranen zag.
l\'w bodem is \'t, waarop mijn vrienden wonen , Die geur\'ge bloemen strooiden op mijn paan.
Wier warme liefde (welke God moog\' loonen !)
Voor mij niet zal vergaan.
\'t Is daarom , dat mijn hart aan U blijft kleven , Aan U , o Land! mij boven alles waard.
Uw blauwe knst blijft voor mijn zielsoog zweven , (Jij , liefste plek der aard !
Vaarwel, vaarwel! bewaar \'t gebeente mijner dooden , Dien dierbren schat, zorgvuldig in uw schoot. De Almachtige bescherm\' mijn vrienden in bun nooden Kn hoed\' hen tot den dood !
o , Moge ons oens een vroolijk weêrzien beiden ! Dat is do blijde hoop, die do afscheidssmart verzoet; Dat is de kracht, die ons getroost doet gaan en scheiden.
God maakt het nltijd goed!
In dit geloof zal ik vol moed de baan betreden , Die vóór mij ligt , daar verre van nw strand. Behoede 1 God, verhoor\' Hij mijn gebeden
Voor \'t lieve Vaderland !
..... \'t Was oon zonderlinge nnolil , dio eerste na flit in de sehoepskooi. Onze Dnitsche reisgenoot, eon ex-stndent nit Bonn, thnns adspirnnt-HlankofReier helaas! noemde niet te onrecht — hoe onaangenaam dit ook den kapitein mocht toe-klinken— zijne kooi: wein verllnehtes Nest.quot; Het ondragelijke stampen van hel vaartuig, de benauwende engte mijner kooi, de weemoedige gedachte aan mijne betrekkingen inliet Vaderland, van wie ik voor langen tijd gescheiden zon zijn, hel onzekere of zelfs avontuurlijke van mijne toekomst —dit alles had mij verhinderd den slaap te vatten, zoodat ik meer afgemat dan wel verkwikt den morgen hel) mogen begroeten.
.....Wij zijn het Nauw van Calais gepasseerd.
Frankrijks kust bemerkten wij slechts bij flauwe schemering in de verte; doch van zeer nabij aan-schonwen wij de kusten van Kngeland. Uoerlijk schoon gezicht op Alhions krijtbergen! Dover en Folkestone liggen reeds achter ons en op zeer korten afstand zien wij den grooten „vuurtoren van Dungeuess.quot; Dichte wouden met fraaie bui-lens komen tusschen den langen keten van witte
rotsen piwhtig uit. liijtiiigcn, inciisciiou zelfs kiiiuicn wij liicr en (Ifitii\' onrlerschoidcu. Stooin-bootcn steken van Km uk rijk naar Engeland over. Achter liet eiland Wight de //Stavt-point-Light-housoquot; voorbij gestevend, bewonderen wij den fraaien vuurtoren van den Meenwesteen : de „Eddystone-lighthousequot;, midden in zee, op een l)liiide klip gebouwd.
..... lieden ontmoette ons liet fregat :
„Flöra van \\ laardingenbeslenid naar Rotterdam. ij draaiden bij. Onze kapitein liet de Nationale- en Xuinmervlag liijsehen om zoodoende door genoemden l)odeni goede tijding van ous te doen toekomen aan onze vrienden in het \\ ader-land. De ,/Floraquot; heeseh daarop ook hare vlag, ten teeken dat zij ons verstaan had en sneed ons nn zoo dieht voorbij, dat wij hare bewoners konden zien en groeten. V\\ eemoedig staarden wij haar ua, wensehten haar behoudene reis en droegen de hartelijkste groeten aan onze vrienden aan haai\' op.
De ,/Catharinaquot; loopt beden bij een goeden bries S mijlen in de waeht.
De passagiers voor t grootste deel zeeziek ; de vrouwelijke! allen, (iroote drukte voor de kajuitsjongens.
Wij zijn reeds knap ,/l/zardquot; voori)ij. De Athuit isehe oceaan breidt zich voor ons uit. Nergens meer land te. ontdekken.
..... Hrrr! quot;l Is waarlijk niel alles op
zee te zijn, vooral niel voor een landrot, die aan vasten bodem gewend is! Heeds twee da-
11
^•(•11 iiclilcrccn worstck\'ii wij in de „golf vnn Miscaijcquot; uict diclit gereefde /cilen togen ecu N.W. stonii, niMfir hef kalme gelaat van don kapitein is de goniststellcnde iiarometcr voor alle passagiers.
Niets vermag op grootscher wijze de ahnaelit der (iodheid ten toon te spreiden dan eene ver-holgeiK! zee; nergens gevoelt, de menscli levendiger eigen ut\'hankelijkheid en onmaclit dan te midden van de hoog ophrnisende golven des oceaans.
..... Kene ontzettende gebeurtenis kenmerkt
dezen dag. Nimmer zal zij uit mijn geheugen worden uitgewiseht. Te 7 ure heden ochtend we,I\'d ik door een ongewoon rumoer op het dek uit mijn slaap gewekt. Ik luisterde met gespannen aandacht en hoorde daarop de kreet herhalen: „Twee man overboord!quot; Aanstonds vloog ik naar hoven. Kene koude rilling beving mij. Krachtig verhiel zich de wind uit het N. W., ongestadig klapten de zeilen; woedend zwol de zee, hief nu eens ons vaartuig hoog in de lucht, slingerde het dan weer in de diepte naar beneden. Op hot gelaat van allen, die ik op het dek ontwaarde, was besluiteloosheid en ontsteltenis te lezen. Ik zag hen allen verschrikt en janimerend naar oenen kant in zee turen. Ook mijn blik wendde zich daarhenen en ik ontwaarde met ontzetting hoe twee onzer matrozen in het midden der schuimende golven een wanho-pigen kamp met hel woedendste aller elementen streden. Heiden klemden zich krampachtig vast
iiaii ecu oiugckeerdcn Hel, wuarmeflc zij dnor (iciK- stortzee over boord geslagen waren en worstelden met den dood. Akelig waren lumne noodkreten, die de stormwind tot ons overbracht. .Meewarig zag liet scheepsvolk zijne ongelukkige makkers na, niet wetende wat te hunner redding te zullen aanvangen. Daar verschijnt de kapitein op het dek. Zijn eerste werk is ,/overal te roepen. Hierop vraagt hij: wie van allen moeds genoeg mag hebhen om met gevaar van eigen leven eene poging aan te wenden tot redding der ongelukkigen? Xauw is deze vraag geuit, of reeds glijdt de uoodsloep over boord; drie wakkere mannen - onder dezen de opper-stuurmnn - s])ringen daarin, grijpen de riemen op en zijn door de hooge zeeën in een oogwenk voor onzen blik verdwenen. Lang verbeidden wij mi in angstige spanning hunne terugkomst. Kerst laat in den namiddag kregen wij de sloep weer in \'t gezicht, /ij naderde. Zij kwam onder ons bereik. De manschappen grepen den boei , dien wij hun toewierpen en kwamen behouden weer aan boord. Zij brachten met zich één der oiigelukkigen ; de ander was in de diepte verdwenen, (ieneeskundigé hulp werd aanstonds den geredde aangeboden, alles werd aangewend om hem in \'t leven te behouden, —- helaas, quot;I was alles vruchteloos. De vermoeienis, de al-matting, de doorgestane koude in de sloep hadden zijne levenslamp uitgebluscht. Roerloos stonden wij allen rondom het lijk, — en als stomme getuigen waren wij tegenwoordig bij de voltrek-
I(gt;
kiiijj; der daiirop \\oIh\'imkIc iiidrukwckkciKlc, phjch-ti^hoid. Xn\'ir schcepsgohruik werd h(!t lijk oj) (■cue ulnnk trebondini, vervolgens met stecuen be-
i ~ n
zwani\'d, waaroj) men het onder ecu somberen klaagzang der matrozen over boord deed glijden. Wij waren allen diep bewogen. Ju het oog van menig ruwen zeeman zag ik een traan van stillen weemoed blinken. Lang nog spraken de zeelieden onder elkander van het treurig voorval, alsmede over de donkere toekomst van de vrouwen hunner verongelnkte makkers. 1 lierbij boorde ik een hunner de niet onaardige opmerking maken dat het woord „levenquot;, van achteren gelezen, het woord «nevelquot; te voorschijn bracht , terwijl een ander met min bedaarden ernst den vinger naar do zee uitstak en zijne verontwaardiging lucht gat\' over den onzin, dien —- naar zijn beweren — de Donhné\'s verkondigden in de leer „dat de mensch den weg van alle vlecseh ging.quot; (Hij meende hier het overtuigendst blijk te zien , dat de zeeman toch meestal „den weg van alle visch\' moest gaan.)
Onze Duitsebe reisgenoot scheen zich intusschen van dit alles niet veel aan te trekken. Onbewegelijk stond deze onder de fokkemast over den voorsteven te turen, van tijd tot tijd een teug zeewater uit een groeten beker inzwelgend om zich de zeeziekte — naar hij zeide — van \'t lijf te jagen, en altijd mompelend in zich-zelven. waarbij hij niet zelden in extase kwam :
„Immer, immer iiach West! Dort inusz die Küstc
sicli zuigen !
17
„Stenre, matliigei- Si^glcr! 1\'ls mag dei\' Wit/, dich
verliölmcii,
„l uil dei\' Scliiller am Steuev senkcn die liissige
Hand.
immer uacli West! J)ort musz die Kiislc
^icli zeigen,
„Liegt sie doek deutlich und liegt, schiimneriid vor
deinojü Verstaml.
„Traue dem leitenden (j\'olt und folge dem schweigen-
den Weltmeer!
„Wilr\' sie noch nicht, sie stieg\' jetzt aus den Flutlien
enipor.
„Mit dem Genius stelit dio Natiir im owigcn livnde; „Was der Eine verspricht, leistet die Andre gewisz.quot;
.....Iteden werd openlijke veiling gehouden van de kleediiiEjstnkken en hoeken der twee verongelukte zeelieden , waarvan de opbrengst zijn zon ten behoeve hunner nagelaten het rekkingen. Dapper weerden zich de passagiers in het bieden, zoodat enkele stukken meer dan vijl\'maal de waarde opbrachten. Xa aHoop der veiling werden de gekochte goederen door de passagiers onder de matrozen verdeeld.
..... Wij zijn op 20 mijlen afstands kaap
if l \'inisterrequot; voorbijgekomen en met een wakkeren bries nit hot X. O. doorgezeild tiissclien de eilanden //Maderaquot; en //St. .Marie\', van welke echter geen onder het bereik van ons oog kwam, omdat het naar den wensch van onzen Duitsclien vriend altoos voorwaarts ging, //immer, immer nach West!quot;
In de verte bemerken wij twee//Xoordkapersquot;,
18
zccmonstcrs, die het witter nis t\'ontiinon («(üri^c voeten omhoofi; werpen.
..... \'t Wordt wnrmer en warmer, /oodat wij
onze winterkleedereii reeds liebhen moeien verwisselen. Over hel achterdek is een tent gespannen om ons teijen (!lt;\' Itrandende stralen der zon te heselnitten.
\\\'óór den hoeg zwemmen aanhomlend hij twintigtallen ,/tonvnen \' ot\' „itrninvissehenquot;, zware en dikke monsters ter lengte van wel 5 voet. Zij vergezellen uren lang liet schip en zijn hij de zeevarenden hekend onder den naam van „de hoer met zijn varkens,quot;
.....Twee //hiodsniannel jesquot; , sierlijk gc-
teekende viselijes honden zieli sedert eeiuge dagen in de onmiddellijke nabijheid van liet seliip op. Zij zijn den schepeling tot een oithedriege-lijk teeken dat (Ie haai niet ver verwijderd is.
„Vliegende visschon\' vcrheH\'en zich hij groote zwermen uit den oceaan en hlinken als zilver in \'t zonneliehl. l\'lenigen zijn op \'t scheepsdek neergevallen, en van deze, alsmede vaneen paar ,/Meniters \' en een „nolfijnquot; (met zijne goudkleur, door glinsterend groen en purper geschakeerd) heeft ons de liofnieester een maaltijd gereed gemankt.
..... \'t Is feest aan hoord. Wij hehhen de
„lveerkrini;enquot; hercikt. i\'len der matrozen,, ais god Xeptnnus kluelitig uitgedost, iietrad het aeliterdek teneinde de pnss^giers op ongez.fai-len wijs de les te lezen en allen met kracht en zeeniaiiswelsprckeiidlii-id in re scherpen dat zij
I!)
oerhk\'d schuldig waren aan den god der zee en gehoorainuilieid aan den ge/agvoerder. Na at-lonp der pkjclitigiieid werd den nintro/.eii een klein feest l)creid.
Wij ontwaarden lt;i|) de oppervlakte der zee een drijvenden ot\' zeilenden viseh, met liooge eirkelvorniige vin, waarme.dc hij den wind opvangt; een viseli van \\vond(!rvre.ein;l maaksel, purperrood van kleur, die ons met den naam van //Portngeescli oorlogseliii) werd anngednid.
Twee nachten achtereen mochten wij het „lichten der zeequot; aanschomven . het „St. I\'llnms-vmir, dat door menig zeeman als voorbode van een naderenden storm wordt aangezien. De gansche oceaan was in ééne vnui\'/ee herschapen. De krullende koppen der golven tintelden van hel witste vunr. Ons hoord seheen in brand. t Was zelfs alsof ons scheepswant tol aan de spits der maststengen in licht-laaien gloed stond. Wat
O 4
het zijn mag: .Men spreekt van verrotte el\'anders lichtgevende diertjes in water en atrnos-pheer, ook wel van (deetriciteit. t Ware licht moet er zeker nog over opgaan.
..... lieden ochtend bemerkten wij van verre
een gi\'oote Brik. Deze kwam van Calcutta en was bestemd naar Liverpool. Weldra zagen wij haar de Kngelsche vlag hijschen en den steven naar ons wenden Nabij gekomen begon de gezagvoerde»\' van het vreemde vaartuig ons door middel van de spreek-trompet naar lengte en breedte te vragen, waarop hem van onzen kant bereidvaardig antwoord gegeven uerd,
x\'o
Hierop zette liij weer koers, zieh belusteiide mei onze opdmelit om l)ij heliouden iuiiikoiust in Imi-^eiiind door de uieinvspiipieren te vcn\'meideii dot ami boord van de //(\'atharinaquot; zicli alles wel bevond.
..... i)e passaat heeft ons in de laatste
dagen slechts weinig nader gebrneht aan het doel van onzen tocht, (iisteren vooral was het bladstil, \'t Sehip liep nog geen kwart mijl in de waeht. \\\\ ij protiteei\'den evenwel van deze stilte niet op liet achterdek een thé-daiisaut te houden, hen der passagiers, beroepen Organist ti! Paramaribo, begeleidde den dans met de klarinet, gesteund door de viool van den matrooszeilmaker. \\\\ ij dansten tot I uur in den nacht bij helderen inaneschijn.
(ioddehjk schoone nachten onder de keerkringen 1 Krachtig schijnsel der maan. De Noordstar staat even boven de kiunuen. In \'t zuiden iiikkei\'t het pmehtige sterreheeld het ^/nidei\'-kruis.quot;
..... (iestadig klieft onze ,/Cafharinaquot; de
licht-blauwe golven vau den oceaan. Ofschoon nog ver van land, voelt de, man aan quot;t roer reeds den sterken stroom der reusachtige Orinoco, liet peillood, gisteren voor \'t eerst uitgeworpen , wees ;!() vademen.
Algemeen openbaart zich bij de passagiers \'t verlangen naar land. \'t Was dan ook voor allen eene welkome manoeuvre, die wij dezen middag zagen ten uitvoer brengen , toen op last van den kapitein de ankerkettingm voor den dag
i/dmald lt;\'ii do linkers hnitcn boord ^changcMi werden.
Reeds l)eviiiden wij ons op (i0 N.l^.
.....Toen wij heden morgen vroegtijdig onze
legersteden verlaten hadden en op liet dek bezig waren om, als naar gewoonte, onze scheepsbesclmit l)ij een kop koffie op te knabbelen, ontdekte de lieht-matroos, die in den top van den grooten mast op den uitkijk zat, in de verre verte een schip en — wat ons eindeloos meer belang inboezemde, wat zelfs een algemeenen vrengde-kreet onder ons deed opgaan — land. Niet lang bleef liet nu meer aanhouden of de vaste kust van Zuid-Amerika werd voor ons zichtbaar. Hen lange, ettene strook lands breidde zich voor ons uit, waarop wij evenwel niets anders dan dichte wonden konden onderscheiden. Ons, die gedurende ettelijke weken niets meer dan water en lucht hadden aanschouwd, verschafte dit gezicht van laud een waar zielsgenot. Kr werd v rooi ijk gesnapt, lekker gegeten (de fijnste blikken waren door den hofmeester voor t laatst gespaard), dapper gedronken , — waarom ook niet? Men was bijna de gevaren van den zeetocht te boven, heden, morgen gewis zou men voet aan land zetten! Zeker bestond er alle grond voor eene vroolijke stemming.
..... Keuige opkomende onweersbnien lielet-
ten ons, aanstonds op den wal aan te honden; wij werden genoodzaakt nog een paar uren met iT\'reefde zeilen te kruisen. Daarna klaarde het weder op. Hen stevige wind slak op uil het X.O.
.) O
en stuwde ons wcldni rondom lusl zoojjonaiiindc vMr.\'iainspnntquot; de !)i-(\'(,d(\' rivier Hnrinanic binnen.
Il(!t was mi .quot;}/ dagen gelcde-n, dat wij van t Nieuwe Diep uit in zee waren gestoken.
..... Verrukkend schoon is liet gezielit op de
oevers der rivier Suriname. I looquot; en dicht m\'l)ooni-
O o
te, waaruit onderseiicideiu-soorten van palmen zicii doen kennen en de naakte Kankantrie („wilde cotton-trce\'quot;) zich trotscli verheft, bedekte! beide oevers, waarop wij nu eenige armzalige hutten, dan ceiic enkele sierlijke planterswoning onder quot;t groene looi\' verscholen opmerkten. De eerste plantage, die wij te zien kregen, noemde men ons „de Keso-hitio.\' Ken aangenaam zoele lucht woei ons tegen en de welriekende adem des wonds werd door ons als verzwolgen, liet eerste, levende wezen, dat ons oog ontmoette, was een Flamingo, wiens prachtig roode dos betoovcrend schoon in het zonlicht blonk. Ilij verhief zich uit hel woud, vloog eenige kecren over ons vaartuig heen en weder, — en wij begroetten hem blijde als den eersten vriend, die ons in de vreenulelingschap welkom heette en tevens als een voorbode van de gastvrijheid, die wij hier zouden zien heerschen.
Wij lieten vóór de forteresse „Nieuw-Amsterdamquot; het anker vallen en heetten elkander welkom in Suriname.
Inmiddels was de wind gaan liggen, het tij verloopen. Wij moesten hier op stroom vernach-len en ons tevreden stellen met het uitzicht van den volgenden morgen de rivier verder te zullen opgaan en de stad te bereiken.
2:5
Reeds vóór 5 uur was ik op het verdek , wfiar ik liet scheepsvolk l)ezig vond liet anker te lichten, \'t Was ecu koele, heerlijk schoo-ne morgen. De y.\\vare nevel, die aanvankelijk de oppervlakte van den hreeden stroom bedekte, trok weldra op. De zon verrees daarop aan de oosterkim, en reeds hare eerste stralen kwamen mij voor meer dan koesterend te zijn. Doodelijke stilte, heerschte overal in het rond. (leen windje ruischte in t gebladerte. Slechts mi en dan werd deze. stilte atgehroken door een nmwe kreet uit het omliggend woud of door het schel gekras van eene vlucht papegaaien.
Xüuw was het anker gelicht ot de uit zee opkomende vloed dreel\' ons voorwaarts. Middelerwijl waren alle passagiers op het dek verschenen, om zich met mij te verlustigen in den aanblik van het schoone landschap.
Van eene der omliggende plantages zagen wij een corjaal van wal steken , waarin wij een hlnnk-officier met eenige negers ontwaarden , die tot ons kwamen om brieven voor hinnieii Directeur in ontvangst te nemen. De eerste aanblik van den neger boezemde mij afkeer in. Dat (loiiniie en dierlijke wat het gelaat van den \\ tri-kaan kenmerkt, is waarlijk niet in staat den Kuropeeër voor hem in te nemen.
Wij kwamen voorbij den koffiegrond „.lagthisl. Xog eene kronkeling van de rivier en - de stad Paramaribo lag in hare volle pracht vóór ons. De nette witte gebouwen aan den oever vaneen breeden en sneh lietenden stroom: t paleis van
f *r
F\' li.
i
11 i
\'P:
i
1#
I\'ll,
i ïfM;
m
i P
|
li
tJ
H.\'
■\' |
!||;l
l|
I lm
1
den Gouveriiour, half ow^rsclnduwJ van donkcr-groeiu! tainarindc-boomeii; het sterke fort Zélaiulia, l)oveii t welk de Nedcrlandsehe vlag vroolijk wapperde; een 3()-tnl koopvaardijcrs, benevens 4 oorlogschepen op de roede, en op den achtergrond een eeuwenoud en zwaar geboomte, - dit alles maakte een hoogst aangenamen indruk op ons.
De torenklok sloeg s , toen ons anker viel en wij op de reede waren aangekomen. Alle schepen, die «ni ons henen geankerd lagen, Xeder-landsche, Kngelsehe, Noord-Aiucrikaansehe, he-M-heii hnnne vlaggen. Hezoek op bezoek volgde;
nu. Zee-oflicieren, ambtenaren hoou\' en laaf lie-• ^
ten zich bij ons aan boord roeien om ons welkom te heeten in de kolonie.
Tragisch mag het voorval heeten, dat zich mi opdeed, terwijl op het verdek de aaiizienlijken van den lande ons hlijde verwelkomden , ■— ja meer dan dit: \'t vervulde ons met schrik en ontzetting, hen onzer vrouwelijke passagiers namelijk, een meisje \\an Ls jaren , dat, van .Snrinanie geboortig, gemiinen tijd in .Nederland had doorgebracht, ten einde eene beschaafde opvoeding te erlangen, was gedurende den overtocht de lieveling o-eweest \\ an allen, inzonderheid van de familie, tot welke ik behoorde en aan wier hoede zij door hare bloedverwanten was toevertrouwd. Zij had door de aanvalligheid van haar karakter aller hart aan zich weten te verhinden, hoewel haar gelaat, door donker-hlauue plekken ten eenenmale misvormd, niet anders dan afkeer had kunnen inhoezemeii. Nauw waren wij nn geankerd ot wij ontwaarden .
dut or oixlor de ingezetene 11 der stii(i, die ons verwelkomden, enkelen waren, die op liet zien van het meisje verschrikt terugdeinsden, en weldra vernamen wij, d it de oorzaak van hnn schrik hierin gelegen was, dat het meisje met de vree-selijke ziekte der mehiatschheid zon zijn behept. Deze treurige kwaal, waarvan zij - naar ons verzekerd werd - de kiem reeds sedert hare kindsheid moest bij zich gedragen hebben, had zich door het warme klimaat, waarin zij nu weer verplaatst was, al spoedig en in hooge mate ontwikkeld. Hoezeer waren wij allen met haar jammervol lot begaan!
Niet lang meer of wij zagen de ongelukkige, van haren toestand nog onbewust, vertrekken met hare moeder, die middelerwijl aan boord was gekomen om haar kind naar de ouderlijke woning terug te voeren. Met aandoening namen wij afscheid van haar en met innig medelijden staarden wij haar na als een beklagenswaardig voorwerp, dat van nu af aan uit de- maatschappij verbannen en van alle genoegens des gezelliger! levens verstoken, aan de smarten van de afzichtelijkste aller kwalen zou zijn overgegeven , tot eindelijk de dood haar verlossing zon komen aanbrengen. *)
*) Kort voor mijne terugkeeriug naar het \\ ader-dcrland, dio vier jaren later plaats vond, op reis zijnde in het biinienland, kwam ik in do nabijheid der plantage, waar het ongelnkkigo meisje met liare moeder woonde. Een onweerskaanbaar verlangen om haar nog eens voor \'t laatst te zion , dreef mij derwaarts tc gaan. Do moeder ontving mij hartelijk en hood mij gastvrijheid, liet meisje echter was gelijk ik hoorde
Nofr ctüüg-o oogoublikkcii gingen voorhij cihIc gi\'ontc sloe)) werd te water gelaten. Hlijdc en flankhnar verlieten wij den hodetu, die ons zoo lang gedragen en behouden over het gevaarvolle element gebracht had. Wij daalden in de sloep, en zoodra de riemen het water kliefden en ons van het scliip verwijderden, klonk te onzer eerc het driewerf herhaald „hoezcclquot; van \'t scheepsvolk. Aan wal getreden, werden wij ontvangen door eene ondoordringbare menigte kleurlingen en negers, groot en klein, gekleed en ongekleed . die eerst met verwondering ons aanstaarden, daarna huppelend ons begroetten.
Doch bij al het vreemde dat voor het eerste oogenblik ons boeide, bij al het schoone en verrukkelijke. dat in deze nieuwe wereld onze ziel moest innemen, welde een gevoel van weemoed en smart in ons op door de gedachte dat thans een broede en diepe afgrond tnsschen ons en onze dierbaren gaapte. Dan, wij schepten moed en banden weldra alle sombere gedachten uit het hart. Kn wij vermochten dit-dank zij de gulle ontvangst, die ons hier ten deel viel - want van stonden aan zagen wij de armen eoner nooit gekende, nimmer volprezene gastvrijheid zich naar ons uitbreiden !
bctni^cn—floor een aiinlioiHlcncl en folterend lijden /.quot;o iU\'ziclitelijk geworden, dat nieimind meer hij Imnr kon worden toegelaten.
PARAMARIBO.
quot; • ■.....
Pavfimaribo, dat zijn naam ontleent aan den Kngelschen lord Parliam, die zich ten jare U)53 in de kolonie vestigde , of wel, gelijk sommigen hebben beweerd, aan een soortgelijk Indiaanseli woord , dat de beteekenis moet hebben van //plaats der bloemenquot;, — Paramaribo, de hoofdstad of — juister gezegd de eenige stad der kolonie Suriname, is op vier uren afstands van zee gelegen aan den linker oever der rivier Suriname, ter plaatse waar op den tcgenovergestelden oever achter hooge wouden verscholen ligt de schoone plantage //Meerzorg,quot; die niet eene slavenmachl van ;5()() koppen janrlijks 6(1(1 x\'aten suiker afleverde.
liet is eene schoone stad met ruime en straalrechte straten, die niet geplaveid, maar mei schelpzand zijn bedekt, waardoor zij ook in de zwaarste regentijden begaanbaar blijven.
Drie malen werd de stad door brand geteisterd, t. w. in 1761\', 18\'il en eindelijk den 3den en l-den September I^.quot;i2, bij welken laatstgenoemden brand niet minder dan •quot;)() huizen eene
HO
prooi der vlammen werden. De hrandstichtcrs waren toen drie slaven, met name Cojo, Mentor en Present, die kort daarop gevat en — treuriger gedaelitenis! — bij rechterlijk vonnis op de plaats van Inm misdrijf levend verbrand zijn. Sedert dezen brand heeft de stad aan schoonheid en regelmatigheid voel gewomien.
Hare voornaamste straten heeten: CJravenstraat , Wagenstraat, lleiligeweg, Joden li reestraat , Steenbakkerstrant. Zwarte 1 lovenbrngstraat en Saramaecastraat, welke meestal aan weerszijden met oranje- of eitroenboomen zijn beplant. ISog dient vernield te worden de Hernhutter-straat, waar de Moraviselie broeders of Hernhut-ters in eeno lange rij van nederige gebouwen onderseheidene am bacillen uitoefenen.
Drie graehten, hoewel gewoonlijk schaars van water voorzien, doorsnijden evenwijdig de stad, t. w. de Kimflelsgraeht, Stecnbakkersgralt;dil lt;\'ii Drambrandersgraeht, terwijl a elite i- hel fort Zé-landia de Sonimelsdijkskreek wordt gevonden.
De voornaamste gebouwen der stad zijn: hel (jouvernenientshuis , de residentie van den (iouver-nenr, zijnde een houten gebouw van twee verdiepingen, met hreede galerijë)i en grooten tuin. Ter zijde prijkt eene fraaie Tamarimhdaan, en vóór het gebouw breidt het ruime Gouvernementsplein zieh uit tot naai\' de rivier en het fori Zélandia, dat met zijn gesclmt den stroom beheerseht. Vervolgens komen in aanmerking de Hervormde, Luthorsehe en Rooinseh-(Jatho-lieke kerken, alsmede die der Moravische broe-
31
(Iers, de Koffiewaag, de Weeskamer, hot mili-taire en civiele Hospitaal, de Schouwburg, enz.
Onder de gebouwen, zoo openbare als bijzondere, zijn slechts enkele van steen; bijna alle zijn zij van hout opgetrokken, doch van duurzaam, inlandsch hout. Ze, zijn van écn of\' twee verdiepingen, beide van overdekte galerijen omgeven. Slechts zelden zijn de. ramen van vensters niet glasruiten voorzien; alle zijn zij open, en worden bij hevige regens alleen niet jalousieën of luiken gesloten. Rookleidingen of schoorstee-nen zoekt men in de woningen vruchteloos; de keuken, die de éénige bevat, is in een afzonderlijk klein gebouw op de binnenplaats achter het woonhuis te vinden. Sommige huizen zijn met lei of pannen gedekt, meest alle met „singels,quot; plankjes van Bolletrie-hout, ter lengte van I \'A. voet, ter breedte van 4—8 duim, in Dcnierary /,shinglesquot; genoemd. Behalve den hoofdingang heeft een huis van aanzien nog eoiie poort, die den negers toegang tot de binnenplaats geeft, rondom welke laatste de Neger-woningen geplaatst zijn, die veelal ook twee verdiepingen hebben. Klke voorname familie toch wordt gerekend ten minste 7 negers tot hare bediening te hchoeven. Knkele bezitten er meer dan 20. \'t (Je/in, tot hetwelk ik de eer had te behooren , had tot vaste bedienden twee foetoe-bois , eene naaimcid , eene waschmeid, eene bottelerieineid , eene kokkin, twee palefreniers; of „grasnegers, \' die eiken dafï met eene cano de rivier af gingen , om van eene nabijgelegene plantage gras voor de paarden te
.12
halen; Ixnoiidicn oen blfinkcvi koetsier. (\\\'iiii dezen verdiende de kokkin daags een gnlden, de andere slaven of slavinnen weinig meer dan (ill ets. Allen waren zij op eigen kost,) De benedenverdieping der buizen wordt, veelal niet bewoond; men bezigt hare vertrekken alleen tot winkels of magazijnen. Overigens zijn de woningen alles behalve overvloedig gemeubileerd. Geen vloerkleeden of zelfs earpetten, geen gordijnen hoegenaamd; het rondom heersehend ongedierte maakt deze voorwerpen van weelde tot eene onmogelijkheid. Alleen tafels, stoelen, canapé, kasten, en voor garderobe bij voorkeur koffers met Rnssiseh leer overtrokken of cederhouten kleerkasten, wier pooten ik wel eens in bakken met water zag rusten om het indringen van alles vernielende houtluizen of mieren te beletten; voorts spiegels, fraaie ledikanten ofwel lijn gevlochten hangmatten, waarover muskieten-kleeden en — wat bijna onmisbaar in elk gezin schijnt te zijn — een stomme-kneeht of buffet (,;side-boardquot;), waarop glazen en karaffen in menigte gerangschikt staan.
\\ errukkend schoon is de aanblik der stad van den rivierkant, liet fort Zélandia, met zijne kleine doch nette woningen, die over de bolwerken uitzien, en boven welke aan een booge steng de Nederlandsche driekleur wappert, vertoont zich aan het eene uiteinde; dan volgt op den .Marinetrap aan den oever der rivier de breede (iouvernemenlst rap met zijn twee hemelbooge palmen, achter welke het (louvernementsplein en
33
op vcnlercu afstand het Goiivcvncmeiitsgebomv met zijn breede en doukcvo Tainariiidelaan een schilde,raclitig gezicht opleveren. Vervolgens ecu onafzieuhare rij van groote cn f\'rnai(! gchomven (de Koffiewang, oniniddeilijk aan den ocsvef, niet te vergeten), onder welke de Lnthersclie kerk en enkele andere gebouwen, als van steen opgetrokken, eene uitzondering op den regel maken, en eindelijk de visch- en groentemarkt, door Tnmarindebooinen overschaduwd.
Aan de overzijde van de stad , op den rechter oever der rivier ontwaart het oog enkel ouge-ctdtiveerden grond, hier niet hoog, daar met laag geboomte bedekt.
Op de rivier-zelve niets dan verscheidenheid en afwisseling. Een rij van koopvaardijschepen, uier wapperend dundoek de Xederlandsche drie-kleur of het \\oord-Anlerikannselio starrenveld voor u uitspreidt, terwijl van achter de verschansingen der schepen het eentonige matro-zculied u tegenkliukt, dat hij laden en lossen den scheepsarbeid vergezelt. Zware ponten, met koffie of suiker bevracht en slechts door twee mannen bestuurd , drijven den stroom af, op de schepen toe. Men tentboot, waarin een Admi-uistrateur (//gran-masraquot;) gezeten is, die zijne plantages bezoeken wil, doorklieft den stroom, voortgestuwd door de krachtige riemslagen van acht negers, allen in nette uniform uitgedost. Een cauo, met Hoschnegers of wel niet een ludiaau-sche familie bevracht, wordt zachtkcus voortge-pareld, — en eindelijk liggen tegenover het fJou-
vernementsplein on liot. fort twee of drie schepen der Xederlamlsclio murine op stroom, waaronder liet VVaclitschip, dat telken morgen en avond zijn wachtschot hooren doet. Ziedaar, wat de waterkant te aanschouwen geeft, waaraan ik niet inin-dcr dan vier jaren achtereen mijn verhlijt\' inoclit hchhcn gevestigd. Achter het fort Zélandia vindt nuin de kleine voorstad //Combé,quot; vanwaar een aiingename — maar ook de eenige — rijweg naar de plantage „Tourtonncquot; voert.
De bevolking der stad—- veelkleurig als zij mag herten bestond in ronde cijfers uit 2000 blanken, onder welke men 1200 Israëlieten telde, voorts 5000 kleurlingen en s000 negers, van welke laatsten het meerendeel in slavernij was. Het totaal der bevolking beliep dus 15000 zielen. Hierbij kwam een garnizoen, bestaande uit Jagers en Artilleristen , van omstreeks 500 man.
Aan Vereenigingen en Genootschappen ontbreekt het de stad niet. Zij heeft er een tot Nut van \'t Algemeen, een voor Kolonisatie, voor Weldadigheid, van Geneeskundig toezicht, eene Vrijmetselaars-loge, en vele andere.
Wat godsdienstige gezindten betreft, — Paramaribo heeft eene licrvormde, eene Lnthersche, eene Koomsch-Catholieke en eene llenihntter-gemeente, benevens eene gemeente van Dnitselie en l\'ortngeesche Israëlieten, onder welk(! alle ik steeds de grootste verdraagzaamheid zag hecrschen.
De Nederdnitsch-I Icrvonnde gemeente telt ongeveer ;}s00 zielen. Zij werd gesticht ten jaie
35
IfiGS. Haai\' eorsto predikant was I)s. Basiliovs. \'t Gebouw, dat liaar thans tot kevk dient, is achthoekig en heeft weinig overeenkomst met onze kerkgebouwen, liet dak is wij laag. (leen toren of spits siert het. liet is van hiimen helder wit geverfd, met licht-hlauw lijstwerk afgezet, voorzien van een fraaien kansel en mag bogen op een zeer goed orgel , welks inwijding ik mocht bijwonen. 1) De kerk dagteckent van het jaar 1835.
Ten opzichte van den eeredienst bij deze gemeente is alleen als inderdaad vreemd te vermelden, dat de kinderen, in echt verwekt, even als in Nederland gebruikelijk is, vóór den kansel en staande, de godsdienstoefening werden gedoopt, doch dat daarentegen aan de in onecht geboren kinderen, die gewoonlijk in grooten getale werden aangeboden, de doop werd toegediend achter den kansel en wel eerst dan, wanneer de godsdienstoefening ten volle was afgeloo-pen. Men bezigde dezen maatregel - vreemd als hij mag heeten - om bij de gemeente het huwelijk in eere te verheffen.
De Gemeente bezat tijdens mijn verblijf in de kolonie slechts (\'én predikant; doch daar zij het aanzienlijk getal van 3800 leden telde, en ver het grootste deel van dezen slechts de Neger-Kngelsche taal verstond , en om deze reden wei-
J)oze vond plaats \'Jou 12 Juli IB lö. Dc inwijdingsrede word uitgesproken door i).-. A. Rorlols, naar i Chron. X.V : 15, 10. Een koor van 00 zangers cn zangeressen verhoogde zeer do plechtigheid.
nig of geen voordeel trekken kon van den arbeid des Xedei\'duitseli-I lervorniden predikants, die , op den voet zijner voorgangers en tevens overeenkomstig roeping en plicht, alleen in het Nc-derlandseli leerde en predikte, deed sedert langen tijd groote behoetti! zich gevoelen aan een tweeden predikant en wel bepaaldelijk aan znlk-een, die uitsluitend belast mocht zijn met den hvangeliedienst in de Neger-Engelsche taal.
Door mijne vrienden op deze behoefte opmerkzaam gemaakt, begon ik van stonden aan mijne vrije uren aan de beoefening dezer taal te besteden. Bij gebrek aan de uoodige hulpbronnen, moest ik grootendeels de taal uit den mond der negers opvangen, tot het mij — niet zonderde krachtige hulp van eenige vrienden, die mij bovenal genegen waren — ineen betrekkelijk korten tijd gelukken mocht, zoover te vorderen, dat ik eeniye keeren in het Xeger-Hngelsch kon prediken. Nooit was de toeloop naar de kerk zoo groot geweest -dus verzekerden de mecstbejaai\'de kolonisten -als bij deze gelegenheden, liet was niet alleen de Kleurling- en Negerbevolking, die men overvloedig vertegenwoordigd zag, ook de Blanken, en onder dezen de hoogste ambtenaren, aan wier hoofd de Gouverneur der volkplanting, gaven door hnnne tegenwoordigheid blijk van hunne belangstelling. Kn mocht ik uit den mond van mijn hooggeplaatst en beschermheer den warmsten dank voor mijnen arbeid in de meest vleiende bewoordingen ontvangen, mocht ik tot niet geringe zelfvoldoening eene negerin hare goed-
;v?
keurende stem aan mijn werk hooren geven in den ongekunstclden uitroep: wfa da pikien bakkra takki switi!quot; — lioogst aangenaam was mij nog in latere jaren do herhaalde vermelding van den goeden indruk, dien mijn pogen op dit onontgonnen taalgebied had aehtergelaten. Nog in het tijdschrift „West-lndiëquot; (llaarleiu , Kruscman) vond ik eerst voor weinige dagen een stnk van de hand des heeren c. van sciiaick, in leven predikaat te Paramaribo, getiteld: „Proeve van „of Bijdrage tot de geschiedenis vooral der iler-„vormde kerk in Hiiriuamequot;, waarin o]) bladz. gt;\'5? wordt gezegd: //Wij bejanmiercn , dat in de Land-//taal geen dienst meer gedaan wordt. \\\\ ij hon-„(len ons ten volle overtuigd, dat dit de zegen-urijkste gevolgen zon hebben en onl)eschrijfelijk /^bijdragen tot ontwikkeling des verstands, tol //aankweeking van godsdienstige kennis en tot be-„vordering van echt christelijk levenquot;; waarop in eene noot volgt: „Dat ons beweren niet onge-
z/grond is, blijkt daaruit, dat de heer H.........
//thans predikant in Cironingerland, nog kandidaat //voor de 11. Dienst, te Paramaribo, bij eene //voorname familie als gouverneur werkzaam zijnde, i/één of twee malen in de Neger-Kngelsche taal „gepredikt lieeft — en tot op den huidigen dag «met lof daarover wordt gesproken; terwijl men „het tevens bejammert, dat dit sedert dien tijd //ge-en plaats meer heeft, (ienoemde godsdienst-//oeteningen werden hniieiigeAvoon druk liezocht.quot;
lias na inijne eerste jirediking in het Negerengel.sell wendde zich de Kerkeraad der lier-
:}8
vormde gomcentc bij eei\'I)io(lig adres aan ZBxc. lt;l(\'ii Afinister van KoIouümi met bcsc\'heidon maar dringend verzoek, dat het /Kxc. mocht behagen, een tweeden predikant, bepaaldelijk voor hot Nc-ger-Kngelsch te benoemen, uitsluitend mij voordragende als de hiervoor aangewezen persoon. Tot tweemaal toe werd dit door den Kerkeraad herhaald. En toen eindelijk beide pogingen gebleken waren vruchteloos te zijn, waren het nogmaals de aanzienlijken der Clcnieente, die een adres van dezelfde strekking naar Nederland opzonden, waaraan de (jouvernenr zijn goedkeurend advies had toegevoegd. Wederom ontving men eene afwijzende beschikking, opgrond van tinan-cieel bezwaar, waarbij echter de heer rijk, destijds Minister van Koloniën , de verzekering gal\', dat de Regeering er op bedacht zon zijn, om bij eventueele vacature bij de Hervormde gemeente te Paramaribo twee predikanten te benoemen en dat bij deze benoeming ook het belang van het Xeger-Engelsch sprekende deel der gemeente in het oog zou worden gehouden. De eerste belofte is sedert dien tijd vervuld geworden: twee predikanten zijn reeds sedert ettelijke jaren in de fiemeente werkzaam, doch — niet voor den dienst in het Neger-Kngelscb, Heiden zijn benoemd — als steeds voorheen — voor den Evangelie-dienst bij de Nederduitsch-llervormde gemeente, zoodat de behoefte, die tijdens mijn verblijf bestond, helaas! nog altijd onvervuld is gebleven.
Do Moravische Broedergemeente, sedert 1730
39
hier gevestigd cn alom bekend door haren ijver voor de uitbreiding des Christendoms, had voor haren zegenrijken arbeid reeds sedert tal van jaren tot onderscheidene, plantages den vrijen toe-cantr: hoewel haar deze op vele andere ten strengste bleef ontzegd. Zij heeft hare zendings-posten op verschillende punten des lands, met name op Charlotteidmrg, Catharina Sophia, Beekhuizen , Amm\'sbnrg, Leliëndal, Rust en Werk, Salem en Nieuw Hamberg. Haar hoofdzetel is aan de stad, waar zij niet minder dan 5000 zielen telt en een rnim kerkgebouw heeft, dat ik dikmaals bezocht en altoos zag opgevuld met Kleurlingen en Negers, die met onverdeelde aandacht luisterden naar de predikatie, die daar door een der Broeders in het Xeger-Kngelsch gehouden werd. Deze .Moravische Broeders of Hernhutters, van welke er 12 in de kolonie gevestigd waren, leerde ik kennen als vriendelijk, dienstvaardig en nederig, volstrekt geen aanspraak makende op den naam van geleerd of wetenschappelijk. Velen hunner oefenden een nederig ambacht uit, en allen toonden zich eenvoudig, bescheiden, vreedzaam en menschlievend; zij stelden er hun roem in, ongelukkigen bij te staan, kranken te verplegen en tot een rein christelijk leven hunne natunrgenooten te vermanen. Door hunnen rusteloozcn arbeid bevonden zich reeds 2;5!)(»() heidenen in de kolonie onder den invloed hunner Christus-prediking. Gedurig kwam ik met de Leeraren dezer gemeente in aanraking. Zoo b. v, wanneer ik op de forteresse Nieuw-
10
Amsterdam den predikdienst tt\' vervullen had en derwaarts mei een tentboot reisde. Ik was dan steeds in aangenaam gezelsr-liaj) met een R. C. priester en een llernliutter „Lerimanquot;, die beiden tot hetzelfde einde zich daarhenen begaven. Vim een der Broeders, met name Otto Tank, die van Europa was uitgezonden om de onderscheiden zendingsposten der llroedergemeeute in .Voorden Zuid-i\\merika te bezoeken, mocht ik, terwijl hij zich te Paramaribo ophield, eene Xcger-En-gelsclie overzetting van het Nieuwe Testament ten geschenke ontvangen, welke voor mij eene onberekenhare waarde luid, aangezien zij mij bij de studie der taal t gemis van spraakkunst en woordenboek voor een deel kon vergoeden.
Zoowel het flooger als het Middelbaar onderwijs was te Paramaribo onbekend. Ik vond ei\' alleen ritgebreid-Lager onderwijs op eene enkele particuliere school; overigens (Jewoon Lager onderwijs in twee stads-scholen, alsmede in de ls-raëlietische scholen. De aanzienlijken in den lande zenden hunne kinderen reeds op 10-a 12-jarigen leeftijd ter opvoeding naar Europa.
Over \'t algemeen is de gezondheidstoestand ei\' voldoende. De koele wind, die aanhoudend uit zee blaast en door de omvangrijke boschbranden der laatste jaren meer vrijen toegang tot de stad verkregen heeft, zal ongetwijfeld veel hiertoe bijdragen. De meeste ziekten evenwel, waardoor de inwoners overvallen worden, zijn kortstondig en beslissend , zoodat het gerucht daarvan onmiddellijk aan dood en graf doet denken, Xooit zal
ik b. v. vergeten, hoe (liep eens iiiijn (jjeiuoed ge-sciiokt werd, toen op zekeren voormiddag de uil-noodiging tot mij kwam om nog den/eltdon dag mede ten grave te brengen een jeugdigen vriend, met wien ik den vorigen avond hoogst genoegelijk had doorgebraeht, en die nog na middcrnaclit in den besten welstand door mij was naar huis geleid. Aan hevige galkoorts werd zijn onverwacht sterven toegeseh reven.
Mag het een lijder gelukken , zijne ziekte te boven te komen , langen tijd zal het aanhouden eer hij zijne vorige gezondheid enkrnehten zal hebben teruggekregen ; maanden lang zal hij als een schim hij de straat zweven en door zijne stadgenooteu onder de nreeonvalcscentmquot; worden gerangschikt.
\\ an heerscliende ziekten, als pokken, cholera , enz. verneemt men slechts zelden. Alleen wordt van tijd tot tijd dooreen of ander A nierikfiansch schip de gele koorts van de boorden der Mis-sisippi , van Havana of eenig \\\\ est-lndisch eiland aangebracht , en de Melaatschheid , de afzichtelijkste aller kwalen is er — inueeuisch.
De Melaatschheid of Lepra, of gelijk men haar in Suriname heet //Hoassiequot; komt onder twee vormen voor; men onderscheidt de wKlé-phantiasis Arabnmquot; van de Elephantiasis (irae-eornm.quot; Deze treurige kwaal, die zich veelal door vhikken en builen over het lichaam kennen doet en den lijder vingers en teenen slom|)-achtig doet ineengroeien of zelfs geheel verliezen, wordt minder !)esinel.teli;k dan erfelijk , maar al-loos ongeneeslijk geacht. Men vindt haar zeer
verspreid in de stad, minder f)]) de plantages, en het zijn niet alleen de Negers, die door haar worden aangetast, ook Klenrlingen en Blanken lijden aan deze jammervolle kwaal. Eene ,/Com-missie van onderzoek naar de ziekte der me-laatscliheid en besmettelijke rléphantiasisquot; — gelijk zij heet — heeft tot taak, tegen de verspreiding der ziekte te waken. Zij ontbiedt vóór zich znlken, die van de kwaal verdacht worden gehouden, onderwerpt dezen aan een nauwgezet onderzoek en bijaldien zij niet rein worden bevonden , spreekt zij het „suspeetquot; of het „besmet uit. In \'t eerste geval moet de lijder na verloop van een gezetten termijn opnieuw worden onderzoclit. In het tweede geval werd hij, bijaldien hij tot de vrije bevolking behoorde, veroordeeld om van bloedverwanten en vrienden zich los te maken en buiten de stad in strenge afzondering te gaan wonen. W as bij slaaf, zoo bracht men hem ten spoedigst over naar het établissement voor Melaatsdien „ Mntavia \' aan de rivier Cop-pename, een gesticht, waar niets dan ellende heerschte en waarvan de heer vooiuiki.m sciim-.k-vooot in de Verslagen der Kon. Academie van Wetenschappen getuigt met verwijzing naar het rapport van den geneesheer oowk.vas: „De lig-//ging van het établissement is aller-ongesehiktst //om den inoenissigen grond en de nabijheid der „zee , die beide de ontwikkeling der lepra in de „hand werken; de woningen zijn, wat ligging en „bouworde, hetrelt, geheel ongeschikt; de voeding „is aller-onge.schikt.st, maar de doelmatige verbe-
,/tering daarvan zoude, jaarlijks eene halve tonne „gouds kosten; hij gemis van waterputten is er „soms volslagen gebrek aan water; de kleeding „zou geene verandering belioeven te ondergaan „dan alleen door toevoeging van een wollen de-„kenquot;, enz. Men kan zicli van de algemeene verspreiding dezer treurige ziekte eenig denkbeeld vormen, wanneer uien iu aanmerking neemt, dat in het ééne jaar 1847 niet minder dun 224 personen voor de Commissie van onderzoek gebraeht werden, van welke 150 ,/besmetquot; werden verklaard.
Ik wil hier met stilzwijgen voorbijgaan zooveel van voorheen, dat in staat was den teêrgevoeli-gen, of liever ehristelijk-gezinden mensch, te doen ijzen en het verblijf in deze. sehoone stad ondragelijk te maken, ik wil niet uitweiden over den Nieuwen Oranjelnin, de nlgemeene begraalplaats der vrije bevolking, waar zoo menig jongeling rust, die, met een verwoest liehaam uit het Vaderland aangekomen, zijn zedeloos leven in hol vreemde land was gaan voortzetten, doch onver-waehl en snel door den dood was weggemaaid. Zwijgend wil ik voorbijgaan het zoogenaamd „Piketquot;, waar niet zelden slaaf en slavin, zoowel oud als jong, op verlangen van een wreeden meester, aan den strafpanl werden opgeheschen en onbarmhartig met zweepslagen toegetakeld, zoodat zij geheel bebloed in den beklagelijksten toestand huiswaarts keerden; voorbijgaan de „Justitie-plaatsquot; aan de landzijde der stad, met hare ijzingwekkende toestellen, die bij den eersten aanblik eene gereehtsplaats deden kennen , waar niet alleen
II
de cloorlsfrat\' werd voltrokken, maar de lijder (lüj zij dfiii misdadiger) aan de onhesclirijfelijke folteringen van den //Spaansehcn bokquot; wreedaardig i • • »
werd prijs gegeven. A erdwenen zullen zij nu /.ijn ,
die rampzalige overblijfselen van middeleeuwselie barbaarsehheid , die daar zoolang het mensehe-lijk gevoel beleodigden en het Christendom in het aangezicht sloegen .—geslecht tot aan den grond voor altoos, nu naar het voorbeeld der beschaafde natiën ook Xederland eindelijk de slavernij heeft afgeschaft en sedert de opheffing van het tienjarig Staatstoezicht in den loop des vorigen jaars alle spoor van slavernij in zijne staten heeft uitge-wischt1
Maar verdwijnen moge ook evenzeer van Xeér-lands oorlogsbodems wat door „Janmaatquot; meesmuilend genoemd wordt: kielhalen, ran de rn quot;•erpen , voor (/en roosier spannen- oï afdroof/eu — smartelijke en onteei\'ende strafoefeningen, waarvan ik als jongeling meer dan eens een sidderend getuige was. Niet enkel in onze volkplantingen, ook op onze schepen, ook bij ons leger, overn] waar de Xederlaudsehe vlag - door ons zoo graag met trots de //Vrijheidsvaan geheeteu - Avappert, moge eenmaal toch de geest des Christendoms, d. i. de ware menschelijkheid zegevieren!
, 1
■
(jruiaiui, op (h .Vooi\'ilkust van lict va.stc land van Zuid-Amerika gdegtm, is eciui bezitting van drie i^nropeoselie luo^endlu\'den. Zijn Westelijk deel, Dcmerary en ivsse([tiebo, is eene volkplanting van Kngeland ; zijn Oostelijk deel , Cayenne, eene bezitting van frankrijk; terwijl liet land , dut tusschen Kngelseh en l-Vanseli (iniana besloten ligt, eene kolonie van Nederland is en, naar eene van zijne schoonste rivieren, ■Suriname wordt gelieeten.
Xecrlandseb (iniana of Suriname heeft eene uitgestrektheid van :2S0() _ geographiselu; niij-len of meer dan I•\') millioen bectai\'es, waarvan nog niet meer dan ÖÖOOO hectares geeultiveerd knmien heetcn. liet telde in Is,quot;);} nog 503 [ilantages, waaronder 2:2 hontgronden.
liet land is ten WCsten begrensd door de rivier (\'orantijn, die het van de l\'aigelselie bezitting scheidt. Ten Oosten tri kt de breede rivier ,\\la-i\'owyne de grenslijn tnsschen de hezitting vim \\e-(lerland en I\'Vankrijk , terwijl eindelijk het land ten Noorden door den Allantiseheii oceaan be-
48
spoeld en ten Zuiden door zwaar gebergte en ondoordringbaar woud wordt ingesloten.
De eerste volkplanting werd liier ten jare 1630 gesticht door zekeren Engelschen kapitein Maréehal, die met een veertigtal zijner landge-nooten de rivier Suriname opvoer en eeno kleine sterkte bouwde, waarschijnlijk O]) de plaats, waar men thans de stad Paramaribo aantreft. Twee jaren later werd aan den oever van denzelfden stroom, doch veel hooger, een dorp gesticht door rijke Portugeesche Joden, die om geloofsvervolging uit hun vaderland gevlucht waren. Dit dorp //Jodeu-8avanaquot; geheeten, bereikte spoedig, doch ook slechts voor korten tijd , een hoogen trap van bloei. Thans vindt men het in diep ellendigen toestand. Behalve eenige bouwvallige woningen vindt men er nog, van vroeger welvaart getuigende, een vrij goed in stand gebleven steenen kerkgebouw of Synagoge met koperen luchters en ongeschonden Wetsrollen, in zwaar zilver gevat, \'t welk alles als antiquiteit ziens-waardig mag heeten. In \'t zelfde gebouw vertoont men den vreemdeling nog altijd een ruime zaal, die voorheen tot gerechtszaal moet hebben gediend en waarin zelfs doodvonnissen moeten geveld zijn. *) Ten jare 1640 ging de kolonie
quot;x) Toen ik in 1849, bij hartelijke vrienden op de plantage „de chie Gebroedersquot; gelogeerd, met dezen de Joden-Savana bezocht, deden wij op do liooge en onafzienbare Savana\'s (weidelanden, met hoog gras begroeid), die zich hier beginnen uit te strekken , eene kleine wandeling, waarop men mij, niet ver van hel kerkgebouw verwijderd, eene plaats aanwees, die de
49
over in handen der Franscheu, die Imar evenwel om hare ongezondheid ras weer verlieten. In 1052 gat\' Karei II, koning van Groot-Brittannië, haar aan twee edellieden ten geschenke, t. w. aan lord fravis willoüguy van paiuiam en i.aukkns in uk, die weldra, van velen hnnuer landgenooten vergezeld, overstaken en met ta-liakplanten en hontvellon een aanvang maakten. Naar eerstgenoemden lord heet het vervallen fort aan de monding der Siirinaine //Kraams-quot; (= Parhains-)j)nnt en misschien ook de stad wParamariboquot; (— Parlunn-ho.)
Eerst in 16G4 geraakte de kolonie in de macht der Nederlanders. Een Zeenvvsch kapitein, met name Crijnssen, nam haar in bezit en richtte vóór de stad een fort op, dut hij „Zéhindiaquot; heette. Ten jare 16813 vermeerde de bevolking aaninerkelijk door de komst van den Gonvernenr cornki.is van akksskn van s0mmkls1gt;hck , destijds inedc-eigenaar der kolonie. 11 ij bracht e(!n menigte Eransche réfugiés alsmede een groot aantal Lahatlisten aan.
O]) de plaats, waar de rivier Commewijne hare wateren in de Suriname uitstort, begon men ten jare 1 734 eune forteresse te bonwen, teneinde beide rivieren te kunnen bestrijken.
onuiiskenbaro sporen droeg, dat liier marmer in den bodem aanwezig is. Nog mocht ik hier /.ion en spreken eene Europeesche Jodin, die naar gissing 110 jaren otul moest zijn. Sedert tul van jaren was zij geheel verstoken gewee-t vaa den imigang met Enro-peeürs, zoodat zij dan ook niet anders dan in het Neger-Engelsch zich kon uitdrukken.
50
Men voltooide haar in 1747 on gaf haar den mui ui ,/.\\ iemv-A msterdam.quot;
Ten ja re I 799 kwam hot land weer in handen der iv.igelselieii, doch werd hij den vrede te Amicus in IML\' aan de onzen weer afgestaan, toen liet twee jaren later nogmaals onder Mnge. lands heerschappij gebracht werd, tot het ten laatste in 18 Ui onder de Nederlandsche vlag terug keerde.
I )e handel des lands, die zich steeds tot het moederland en Noord-Amerikn bepaald had , ontving eene niet geringe nithreiding door bet vrije han-delstelsel, dat ten jure 1818 werd afgekondigd.
.Naar het voorbeeld der heschaafde natiën trok ook Nederland zich in \'r eind het lot zijner Negerslaven aan. Deze, voorheen meêdoogenloos nil hmi vaderland, do westkust van Afrika, weggevoerd , M-arcii hier sedert onheuglijke jaren tot den plantage- en huisarbeid gebezigd; en mochten al sommigen hunnpr bij rechtschapen meesters eene goede bejegening genieten, velen van hen zuchtten ontegenzeggelijk nog altijd onder een hard lot. \\ an tijd tot tijd waren wel is waar, zoo door de Vederlaiulsclie regeering als door het Koloniaal Bestnnr, milder bepalingen in \'t leven geroepen omtrent arbeid, voeding en behandeling van den slaaf, doch daar de verre afstand der plantages zoowel als inzonderheid de aan veel bezwaren onderworpen en diensvolgens gebrekkige communicatie met deze alle controle of poliiie-toezieht bemoeilijkte, ja schier onmogelijk maakte, misten deze bepalingen veelal
51
haar doel on moest allengs het denkbeeld eeiier geheelc emancipatie rijpen. In 1863 eindelijk vond dit denkbeeld verwezenlijking, toen Nederland eene wet uitvaardigde, waarbij bepaald werd dat de slavernij in zijne koloniën zou worden afgeschaft, en alle slaven, tegen geldelijke tegemoetkoming aan de eigenaars, zouden worden vrijgelaten, als overgangsmaatregel vaststellende dat de geëmancipeerden, te beginnen niet I October 180:5, den dag hunner bevrijding, nog tien jaren lang onder Rijks opzicht zouden staan. Deze tien jaren van voogdij zijn nu ook verstreken. De slaaf is weer zijn eigen meester. Mogen de jaren, hem tot voorbereiding op het onbeperkt genot van vrijheid geschonken, hem hebben geleerd, door oppassendheid en vlijt te toonen dat hij de vrijheid weet te gebruiken en dat het hem waarlijk ernst i.s, naar het voorbeeld van den beschaafden Enropeeër ledigheid te verafschuwen en ijverig werkzaam te zijn voor eigen en voor maatschappelijk heil!
Snrinanie, gelegen op 5 a (i graden N.B. en 53 a 50 W.L. heeft van de Corautijn naar de Marowijne, van het Westen naar het Oosten, eene breedte van 00 uren gaans; zijne lengte is onbekend, daar zijn Znider-grenslijn niet is at-gebakend. Het is voor \'t grootste doe! laag en moerassig („swampigquot;); alleen zuidwaarts begint de bodem zich te verheffen en wordt bergachtig. Met meer dan \'/, gedeelte van zijne gansche uitgestrektheid kan geacht worden door linro-
52
peeërs te zijn bezocht. Mon vindt nog bijna het ganscho land oubearbeid, en üekor wel voor het 19V2nost(! deel niet zware wouden („forêts vievgesquot; „Urwaldquot;) bedekt. Alleen aan de oevers van rivieren en kreken en langs de zeekust strekken zich hier en daar gecultiveerde gronden uit.
Schoone, diepe en voor een groot deel bevaarbare rivieren kronkelen in alle richtingen door het. land. Alleen langs deze kan liet land worden doorreisd met tentbooten, die door 6 of 8 negers worden geroeid, zoodat het reizen niet alleen langwijlig, maar ook boven veler krachten kostbaar is. Naar wegen en voetpaden zoekt men bijna overal te vergeefs.
De //Commcwijnequot; , die uit het zuidelijke hoogland ontspringt, stuwt hare wateren in eene noordelijke richting voort en heet ,/Boveu-Com-mewijnequot; tot aan „post Sonnnelsdijk.quot; Hier keert zij zich naar het \\\\ esten, ontvangt den naam //Benedeu-Commewijnequot; en stort zich bij de forteresse Nieuw-Amsterdam in de Suriname uit. In haren loop wordt zij gevoed door drie kreken: de Matappika, W\'arappa en Casiwinika. Hare oevers zijn met zwaar geboomte begroeid, waarin men den Palissado of Pina-palm *) het
*) Mon spreekt van wel 14 soorten van palmen. Behalve den „Kokospalmquot;, vindt men den „Konings-palmquot;, die eeno hoogte van lOO voet kan bereiken. Zijne bladeren /.ijn vijf voet lang. Uit zijn midden schiet hij een glinsterend groene schacht omhoog, die een zeer fijne kool of salade van aangenaam zoeten smaak bevat. In deze schacht vindt men ook den
53
meest ziet uitkomen, terwijl men bovenal aan weerszijden der rivier Beneden-Coinniewijne zich omgeven ziet van de bevallige en gastvrije woningen der planters, die hier limine suikeren koffiegronden bearbeiden. Behalve in liet Nikerie-distrikt vindt men aan dezen stroom de vruchtbaarste gronden. Jlier bloeide ook voor een 25tal van jaren de suikerplantage//Alkmaarquot; , de grootste mij toen bekend, bemand met 600 koppen.
Den stroom hoog opvarende tot boven de woningen der menschen, waar wij nog drie weinig bevaarbare kreken zullen ontmoeten, t. w. de l\'eninica, Tempati en Mapana, wordt de bodem bergachtig, het woud dicht, het landschap verrukkelijk.
Bene andere rivier „Cotticaquot; geheeten , komt uit het Oosten en vereenigt zich, nadat zij de Paramarica-, Perica- en Motkreek in zich heeft opgenomen , bij post Sommelsdijk met de Com-mewijne. Zij stroomt door zeer lage landen en sombere wouden en telt een vrij aanzienlijk getal suiker- en koffieplantages, wier molens hunne schoorsteenen hoog verheffen, en wier nette wollikken, doch korten witten worm met zwarten kop, „palmwormquot; genoemd, dio, na vooraf met melk te zijn gevoed , gebakken en als lekkernij ten zeerste geroemd wordt, üe „Palissadequot; of „Pina palmquot; wordt niet lioogc.r dan 12 voet, doch is een der nuttigste. ^ an zijn stam maakt de neger de wanden en gebinten zijner hut; van zijne bladeren het dak. Nog tot vele andere doeleinden bezigt hij, en evenzoo de Indiaan, den Pina-palru.
54
miigeii, tot. welke veelal eone allée van slanke palmen of donkere tamarimlchooinew den toegang verleent , zoo vriendelijk tot ecu bezoek noodigen. Aan verlaten plantages ontbreekt het hier, helaas! evenmin.
De breede rivier //Surinamoquot;, waaraan het land-zclt\' zijn naam ontleent, komt uit het hoog:\' hinnenland van Znid-Anicrika en vloeit steeds in eene noordelijke richting voort, om eindelijk hij Hraainspnnt zich in zee te ontlasten. Aan haren linkeroever ligt dc stad //Paramarihoquot;, aan den rechter de ,/Joclen-Savannquot; alsmede dc for-teresse ^Xienw-Amstcrdain.quot; ::ij In haar storten
liet voornaamste fort dos lands, gelegen aan den vechtei\' oever der Sni\'ii\\aine, niet vor van hare monding, juist op de plaats, waar de Commevvijne hare wateren met die van dezen stroom voreenigt. Het is een regelmatige vijfhoek, aangelegd in J 7.\'3 t, voltooid in 17 1.7, die do golioele breedte der iieide rivieren met zijn geselmt bestrijkt. Hij is van lioogo boiwei-ken en eene breede gracht omgoven. Hui me wogen , met hooge palmen bezet, doorsnijden lieni. Men vindt er, op enkele uitzonderingen na, slechts militairen, alsmede veroordeelde misdadigers, welke laatste.n, veeltijds geboeid of met eenkogel aan bet boon, onder hot opzicht van een Directeur, den kostgrond bearbeiden. Het eenig merkwaardige, dat hier mijne aandacht trok, was een sedert tal van jaren in aanbouw zijnd kerkje, bestemd voor do godsdienstoefeningen van alle in de kolonie bestaande kerkgenootschappen. .Men koesterde echter gegronden twijfel of het ooit zou worden voltooid.
Hinnenkomende schepen moeten voor dit fort het anker laten vallen. De gezaghebbers zijn gebonden hunne papieren door den bevelvoerenden oflicier van liet lort te laten afteekencn, alvorens de reis naar de stad voort te zetten.
hoofdzakelijk vier kreken zich uit: de Jonkeiquot;-mans-, Pauwels-, Maarschalks- en Sai\'akreek. Roeit men de rivier tot oene aaiiincrkclijke lioogte op, zoo bereikt men den hontgrond ^Berg en Dalquot; aan den Blauwberg (300 voet hoog), vervolgens de verlaten militaire post ^ irtoria en eindelijk de Sarakreek , waaraan de Aueaner Boschnegers Ininne kampen hebben opgeslagen, [lier worden de oevers hoog; bergen met dicht geboomte alsmede Savana s breiden zicli in de verte uit; de rivier wordt smaller en vol van zandbanken. En is mi iemand begeerig een bezoek te brengen aan de Saramaccaner IV.Jsehnc-gers, bij zal ten minste nog wel drie dagreizen behoeven om deze te bereiken.
Niet minder beloonend is voor den vreemdeling een tocht langs de rivieren „Saramacea en „Coppenamequot;, die beide uit bet zniden noordwaarts naar zees spoeden. Ook aan hare oevers ziet men plantages, hoewel op verre na niet zoo menigvuldig als aan de reeds vermelde stroomen. Eerstgenoemde, de ,/Saramacea , is een weinig bezuiden de stad met de Suriname vereenigd door de \\\\ aniea-kreek. Aan haren zoom vindt men post //Groningenquot;, alsmede de Gouvernements-plan-tage //Catharina Sophia. Heide werden door mij bezocht. *) Aan de //(quot;oppenamequot; ligt het
■
\'quot;) ia het jaar 1810 zoiul de Nedorlandsclie regec.-riag meer dan 300 liedtai van den lamlhouwenden \'tand uit Xoord-llollaiul naar Suriname, ten einde met hou eeue proeve te nemen van kolonisatie, /.ij voeren uit zee aanstonds de Saramacea binnen en weiden ont-
liC
Etablissement voor Leprosen ofMelnatschen, „Ba-
scheept op den verlaten grond „Voorzorgquot;, die ten vorigen jare door ceiio commissie, bestaande uit den predikant .1. 11. uiiTïiN\'o en drie ervaren landbouwers, geoordeeld wa. eene geschikte plaats voor kolonisatie te zijn. Weldra echter bleek deze plaats, tot landing en verblijf hun aangewezen, voor de gezondheid zeer nadeelig, vooral uit hoofde van haren moerassigen bodem en de onreine dampen, die daaruit aanhoudend opstijgen. Hierbij kwamen do luttele voorzorgsmaatregelen, die men voor do ontvangst der kolonisten genomen had. Naar algemeen verzekerd werd, was de grond, waarop men hen had ontsclieept, niet als naar behooron drooggelegd; do voor hen bestemde woningen waren niet meer dan ellendige hutten en het ontbrak hierbij den nieuw aangekoinenen te eenen male aan het zoo onmisbare drinkwater. Was dit alles op zich-zelt reeds ontmoedigend voor nienschen, die zich van het vreemde land gouden bergen gedroomd hadden, zware ziekten, die onder deze omstandigheden niet konden uitblijven, braken ras onder hen uit en richtten vreeselijke verwoesting aan, zoodat binnen weinige weken niet minder dan de helft van hen ten grave was gedaald. .\\u was goede raad duur. ZExc. de Gouverneur, li.iron van iiAuniis, gnf onverwijld bevel, dat de kolonisten van dit oord zonden worden verplaatst naar den nabijgelegen, op een hoogen zandrug gevestigden post „{Jroningenquot;, die ten jare 17\'JO door den Gouverneur-generaal jan geuuaud \\vi-cheks aangelegd en naar zijne geboortestad genoemd was. Iher week alras de ziekte en dc overgeblevenen gingen den veld- en tuinarbeid opvatten.
l\'.en jaar later mocht ik deze nieuwe volkplanting bezoeken. De bestuurder. Us. van dun branmhoif, was in zijne hoedanigheid van predikant tot nog toe niet bij de gemeente bevestigd, l\'cze plechtigheid zou plaats hebben op den 18 Nov. 181(j, en aan den predikant der Hervormde gemeente te Paramaribo, a. hoelüfs, was de voltrekking daarvan opgedragen, ter-
5/
taviiiquot; gchccteu, waar meer dan 700 ongelukkige
wijl, behalve aan meerderen, ook aan mij de uitnoo-diging, om daarbij tegenwoordig te zijn, verecrend geschied was. Wij vertrokken met eono Gouverne-ments-tentboot, bemand met 8 roeiers en gingen de Suriname op, als naar gewoonte om do /.es uren tij stoppende. Weldra sloegen wij het kanaal van Waniea in, lieten do militaire post „l\'oeloepantjequot; en de verlaten post „Bakkra-Massangaquot; liggen en Icwamen zoo in de Waniea-kreek, die ons in do groote rivier Sara-macca voerde. Nog een paar uren lang gleden wij dezen stroom af en bevonden ons eindelijk voor „post Groningenquot;.
liet plaatsje zag er vriendelijk uit to midden van de lioogo en donkere wouden, dio hot van allo zijden insloten. Vier groote, nette en zelfs smaakvolle gebouwen, die uit Nederland waren medegebracht, vertoonden zich o]) don voorgrond, t. w. de kerk, benevens do woningen van den predikant, den arts en den onderwijzer. Deze waren wederom omgeven van eene menigte boerenwoningen.
Wij naderden de landingsplaats, die met twee stukken geschut beplant was. Hier werden wij ontvangen door den liestuurder, die ons naar zijne woning geleidde, terwijl de kinderen der kolonisten, op den oever geschaard, het bekende lied van „van dapperenquot; aanhieven , dat velen onzer eene aangename herinnering was aan eigen kinderjaren:
,/k Ben mensch en woon bij menschen,
„Van \'t zelfde huisgezin.
„Wie mensch is, is mijn broeder,
„Dien ik als broeder min.quot;
Nu werden wij aan een wolvoorzienen disch welkom geheeten en vervolgens bij do aanzienlijken onder de kolonisten ingekwartierd. Mij werd de woning van den onderwijzer tot verblijfplaats aangewezen, en niet weinig stond ik verbaasd, toen ik in mijn gastheer een enden leermeester mocht begroeten, onder wiens leiding ik vooriuaals eenigen tijd te Appingedam gestaan
58
zieken als verbaimeu zijn, onder welke de ver-
had! \'t Was 12 jaren geleden sedert wij te Steeiulam, aan \'t Schildineei\' afstheid van elkaar genomen hadden. V\\ at hadden wij nu niet eikander mede te deelen van ons wedervaren gedurende al dien tijd! hoe pijlsnel vlogen onder ons gekeuvel de uren tienen, die wij te zamen mochten doorbrengen!
Aan do hand dus vriends bezocht ik nu de kolonisten en bezag hunno woningen en tuinen. .Doch allerwege kwiimen ons jammerklachten te gemoet, ;ioo-\\rel over de smartelijke verliezen, ten vorigen jare geleden door de vroeselijke epidemie, die onder hen had gewoed, als over de bekrompenheid Viin bun bestaan en het onlio;;dbarc van hunnen toestaiul. Wel gaveu uilen \'t verblijdend getuigenis, dat de veldarbeid hnn goed van de hand ging, dat bet drukkend klimaat hen goensziui; in huu werk bemoeilijkte, aangezien zij op t heetst van den dag lang genoeg onder hun dak konden na-lcn, wijl bij de vruebthaarbeid van den bodem op ,,A oorzorgquot; (waar zij nog steeds huniie kost-gronden hadden hebenden) slechts weinige uren van den dag voor Inmno werkzaamheden te velde vereisebt werden; — doch tot bet ontginnen van nieuwen bouwgrond hadden zij te veel moeite, met het vellen en opruimen van het zware bout . zoodat zij, do kostgrond op „Voorzorgquot; niet mede gerekend, zich nog altoos met do kleine tuintjes rondom hunne woningen moeiten te vreden stellen, \'t Onlbi\'ak bun bovendien te zeer aan kleine benoodigdheden, te veel om te noemen, terwijl zij meenden ook op veel te verren afstand van de stad te wonen om met genoegzaam voordeel hunno producten te kunnen afzetten.
De kerkelijke plechtigheid, die hierop plaats voud, was meer dan ooit indrukwekkend en aandoenlijk. De leeraar, I\'s. van m;s iskamhioi-t, trad op, na op gebruikelijke wijzo door zijn ambtgenoot, l)s. roki.oi-\'s , in zijn ambt te z.ijn bevestigd. ! ledige ernst eu diepe weemoed spraken uit den waardigen Tnan. Hij herinnerde zijne reis- en lotgenooten aan het smartelijke
59
diciistclijki; Roomscli-Oatholiokc priester, later
iifschcid van (liquot;i dierbaren geboortegrond en van zoovele onvergetelijke vrienden , aan do kansen van den gevaarvollen tocht over den oceaan. Hij gewaagde van de onspoeden en rampen, waarmede zij te worstelen hadden gehad sedert hunne vestiging in dit eenzaam én afgelegen oord; lioo zij /aeli tal van ontberingen en ongemakken hadden moeten getroosten on mot zware krankheid waren be/.oeht geweest; hoe vreeselijk de dood onder hon had rondgewaard en zijne verwoestin-quot;en had aangevicht; hoo alleen d(! kracht des Christendoms hen bad gesteund eu in staat gesteld om naar roeping en plicht lijdzaam te. dragen en van den Hemelvader niet slechts het goede, maar ook het kwade dankbaar aan te nemen. Allen barstten bij deze herinnering uit in snikken en tranen, \'t Was één geklag , één gekerm, wat daar gehoord werd. Geen wonder! zij waren zoo zwaar beproefd — de ongelnkkigen. Leeraar, arts en onderwijzer hadden hunne cehtgenoo-ten verloren; een Medo-bestnurder, Ds. cori.ix, was bezweken ; ouders waren kinderloos, kinderen onderloos geworden; van één gezin, bestaande nit man, vrouw en 7 kinderen, was één kind slechts gespaard gebleven. Zij hadden te zaïnen .\'5 70 geteld, — thans telden zij niet meer dan 100 zielen.
Met gebroken harten verlieten wij bet godshuis. \\\\ ij treurden met de treurenden en bleven in deze. sombere stemming tot, wij, door allen begeleid, naar de landingsplaats wederkeerden en na een hartelijk at-sclioid in onze. boot stapten om de terugreis te aanvaarden. (Twee jaren later bezocht ik deze volkplanting nogmaals; zij was toen reeds in diep verval. In 1853 werd zij opgeheven; do nog overgebleven kolonisten hebben zich toen in do stad en haren omtrek verspreid.)
Nu grepen onze negers de riemen aan en roeiden ons, onder het zingen van hunne eentonige liederen, tie rivier weer op tot naar de Lands-plantage atha-lina Sophia\'quot;\', eveneens aan de Saramacea gelegen.
60
Bisschop ,). ohoopr, wieu ik persoonlijk mocht leeren keinien, ettelijke jaren met onvolprezen trouw en zelfopofferende liefde heeft vertoefd om de beklagenswaardige lijders den troost des Christendoms te doen genieten.
Aan deze zelfde rivier, Copponamc., is sedert tal van jaren gevestigd geweest eene Gouvernements-hontvclling, genaamd //Andresaquot;, die ik trouwens niet heb kunnen bezoeken. Volgens ingewonnen berichten is zij in 1850 verlaten.
De ,/Nikerie-rivierquot; stroomt in eene \\.\\V, richting naar den mond der Corantijn. Zij vormt liet Boven- en Beneden-Nikerie-distvikt, dat met eenige rijke suiker- en koffieplantages prijkt. ,/Nienw-Rotterdamquot;, de hoofdplaats van het dis-trikt en gelegen aan de Westelijke pimt des lands, is de zetel van den Landdrost.
De //Corantijnquot; is de Westelijke grens-rivier der kolonie; haar oorsprong is onbekend.
De Oostelijke grens des lands wordt gevormd door eene rivier, die de breedste van alle is, schoon moeilijk te bevaren van wege het groote aantal banken en eilanden; zij heet de ,/Maro-wijnequot;. *)
Hier bezicliligden wij eene macliine voor de suikerbe-reiding, van zeer groeten omvang, die aan het Rijk meer dan een tonne gouds gekost had, doch wegens gebreken aan haar samenstel werkeloos stond van het oogenblik barer oprichting ;if. Na eenige uren op deze schoone plantage te hebben vertoefd en een gul onthaal te hebben genoten, keerden wij door do kreek en het kanaal van Wanica naar Paramaribo terug.
*) Kort vóór mijn terugkeer naai\'\'t Vaderland , in
61
Het kliimiat in Surinamo is warm, en do hitte
den aanvang van 18-1\'J, bezocht ik met den Schoonoi-„Curacjaonaarquot;, kapt. hof, dezo rivier. Wij kwamen van de Eransche bezitting, waar ik van wege den Gou-verneur van Suriname depêches had moeten ter hand stellen aau den Gouverneur van Caijenne, den heer PAiusET. Op die reis hadden wij de drie Duivelseilanden (ties du Uiable) met hunne hooge groeno ruggen in onmiddellijke nabijheid gezien en waren opgetogen geweest over den schoonen aanblik, dien de stad Caijenne den vreemdeling aanbiedt, die uit zee haar nadert. Gelegen aan oen ruime baai, breiden hare helder-witte gebouwen zich langs do kust uit. Aan hare rechterzijde verheft zich een steile rots, op wier top het kort met do l\'ransche driekleur prijkt, cn aan wier breeden voet zich fraaie kazernes uitstrekken, terwijl over bet gansche tooneel de blauwe bergen van het binnenland zich verheffen. Wij hadden bier eenige dagen doorgebracht en waren getuige geweest van den noodlottigen ommekeer, dio veroorzaakt was door de onverwachte en geheel onvoorbereide emancipatie der slaven, eerst weinige weken vóór onze komst bij besluit van de krausche lle-publiek ten uitvoer gelegd. Alles was in schromelijke verwarring. Landbouw en nijverheid stonden stil. Noch in de stad, noch op het land was ergens eeu neger voor den arbeid te bekomen, ook voor het hoogste loon niet. Do geëmancipeerdeu liepen ledigen vadzig bij do straat, hier zingend en fluitend, ginds met groen getooid of in een arlecjuins-pak gestoken, overal aan dronkenschap zich te buiten gaande. Zoowel iu de „terres hautesquot; als in do „terres bassosquot; was de veldarbeid gestaakt, en do groote magazijnen, die tot nu toe de stad tot sieraad hadden verstrekt, zag men voor en na afbreken en de eigenaars naar Prank rijk wederkeeren.
Van Caijenne terugkomende, waren wij westwaarts bijlangs do zeekust gestevend, teneinde de Marowijne te zoeken, waar wij den Aucaner-lioschnegers de ge-
zou er meestal ondragelijk zijn, was niet altijd de hemel hoog en hekier.
schenken mooston brengen, die wij in livding liadden, eu die, krachtens een gesloten traktaat, gedurig aan hen moeten worden uitgekeerd.
Na de Tijgerbank, die vóór de monding der Ma-rowijne ligt, behouden te zijn voorbijgevaren, opende zich voor ons de ontzaglijk breedc rivier. Bij bot opvaren van dezen meer dan anderhalf uur breeden stroom passeerden wij eene menigte schilderachtige eilanden, zoo grootcre als kleinere, waarop wij, behalve vreemde planten en gewassen, ook hagedissen in grooten getale ontwaarden, alsmede een krokodil , half onder \'t riet verscholen, die in den zonnegloed zich bakerde en zich er weinig om scheen te bekreunen, dat wij hem zoo nabij kwamen. Overigens is hier alles doodsch en stil. De verlaten militaire post „Willem Frederik Hendrik\'\', door de Boschnegers naar een hunner hoofdlieden „George Kondrequot; genaamd; ecnige schaars bewoonde Indianen-kampen, van welke een „Awaraboquot;, een auder „Oemankondrequot; wordt geheeten; boogc oevers met ontbloote boomwortels en eer.e oneindige verscheidenheid van rank-gewassen, heesters en boomen, van welke laatste de breedwortelige Mangro, de reusachtige Kankantrie en onder de palmen do zwierige Euterpe en do sierlijke Maximiliana regia het oog des vreemdelings bekoren; tal van papegaaien en bontgevederde raven, die meestal twee aan twee zich boven den stroom ver-toonen en de doodsche stilte, die daar heerscht, met hun krassend geschreeuw afwisselen; in de vorre verte het nog onbezochte hooggebergte, door een licht-blau-wen nevel henen brekend, — zietdaar wat zich voor onzen blik ontvouwde.
Na langen tijd de rivier, al loodende, met den vloed te zijn opgegaan, kwamen wij op den linkeroever aan het établissement „Albinaquot; bij den posthouder Kapp-ler, een Duitschor, die hier in stille afzondering, ver van de wereld der Blanken, leelt en geenc an-
(53
Men onderscheidt vier jaargetijden, hoewel hier
(Joi\'o redelijke wezens ooit om zicli ziet dan Indianen üii Bosohnegers. (Weinige jareji na mijn vertrek luseft deze lieer Kappler liier eenige Wurtombergsche farai-liën rondom zicli weten te vereenigen, die sedert in liet vellen van hout hun bestaan zoeken.)
Hartelijk werden wij op Albina ontvangen. \\\\rij brachten er twee aangename dagen door, waarin de heer Kappler ons veel goeds deed genieten, veel sehoons deed aanschouwen. Niet alleen dat hij ons voel ten beste gaf omtrent hot leven der Indianen in hunne kampen, — wij werden ook door hem in keunis gestold met ouderscheidene van do voortreilblijkste houtsoorten ou andere voortbrengselen des wonds en stonden bewonderend stil bij een rijken schat van vlinders, die door hem verzameld en waaruit hij de naamcijfers van Noêrlands Kroonprins en Kroonprinses had saamgesteld, altoos niet zorgvuldige inaclitneming en vernuftige rangschikking van de Nederlandscbe en \\\\ urtembergsclie kleuren, liijker verzameling van zeldzame vlinders, schitterende van kleurenpracht, zal men elders vruchteloos zoeken.
De koning („gramanquot;) der Aucaners intusschen, die hier ter plaatse bescheiden was om de geschenken des Gouvernements in ontvangst te nemen, liet zich aanhoudend wachten, waarom wij besloten, in afwachting van zijne komst een uitstapje te maken naar het aan do overzijde der rivier, doch dieper binnenwaarts gelegen IVansche établissement „Mana.quot; Wij traden in het tentcorjaal van den posthouder; eenige Indianen grepen op onze uitnoodiging de riemen en roeiden ons den breeden stroom af, onderscheiden Indianen-kampen voorbij tot naar do monding en —- in zee. \'t Was elf uur in den avond, toen wij den oceaan bereikten. Kalm en ellen waren zijne wateren, helder was de hemel, verblindend schoon de flikkerende glans van bet Zuiderkruis, terwijl wij langs de kust voeren, en een diep gevoel van afhankelijkheid en nietigheid doorstroomde ons, als wij uit het ranke
eon eeuwige zuiuor hoerscht, en lento, herfst cü
vaartuig onzeu blik over hot onmotolijko watervlak lieten dwalen.
Al voortroeiende langs tic kust kwamen wij omstreeks te 2 uur in den nacht aan den mond van hot riviertje „Maria /\' toen du eb inviel en wij hier tij moesten stoppen totdat een iiiouwo vloed uit zee opkwam, die ons verder den kleinen stroom deed opgaan en den volgenden dag vroeg in den ochtend voor hot établissement „Manaquot; brachl. Hier woonden wij ■—- door klokgelui daartoe uitgonoodigd — allereerst do vroegmis bij en luistoideu naar een kort sermoen over het vasten in liet fraaie kerkje, dat, hoog opgetrokken, van binnen met cederhout is bekleed; bet altaar scheen ons van acajou; do vloer ecu mozaïk van inlandsch hout, waarlijk schoon. Na afloop der predikatie maakte do Eerw. priester bekend, dat eerlang de verkiezing zou plaats hebben van een\' Afgevaardigde, die in Frankrijk do maatschappelijke belangen dor kolonie zou moeten voorstaan, en opmerkelijk was het hoo do man hierbij alle moeite deed om zijne gemeentenaren duidelijk te maken op welke wijze zij hunne stombiljetten moesten invullen, zich bereid verklarende hun te zijnen huizo nog nadere inlichtingen te geven, bijaldien zij dit mochten verlangen.
Op onze wandeling door bet Franscho vlok werden wij met beleefdheden overladen. Niet alleen dat do Commissairc-Commandant, de heer Mélinon, ons vergezelde, in alles ten dienste stond en daarna aan zijnen disch ontving, ook de priester; pore Hichier do la Vaissière, drie frères religieux alsmede de abdis van hot daar gevestigde klooster „St. Joseph do Clunyquot;: madquot;10 Javouchoij ontsloten oiu bereidwillig de hun toevertrouwde stichtingen en verspreidden ons gaarne over een en ander het noodige licht. Zoo mochten wij niet alleen het nette en wel-ingorichto hospitaal alsmede eone bouwvallige kazerne bezoeken ; hot word ons ook vergund de twee kloosterscholen
05
winter onbekend zijn. Zij heeten groote en kleine
binnen te gaan, in cone van welke wij GO meisjes teldenj terwijl m de andere niet minder dan 70 knapen hoogst nuttig werden bozig gehouden. Do vakken van gewoon lager onderwijs worden hier onderwezen, on naar ons oordeel op voortreH\'elijke wijs. Do monniken in de jongens-school, do nonnen in de meisjes-school, toonden zich voov hunne laak berekend. Wat hot schoonschrift betreft, hierin blonk boven allen uit een Negerknaap en nevens hem een Indiaan, beiden omstreeks 9 jaren oud.
De blanke bevolking bestaat hier uit eenigo ambtenaren, geestelijken, kloosterzusters, militairen en enkele kooplieden. Voorts vindt men er 700 Afrikaan-sche negers die, naar ons verzekerd word, afkomstig waren van slavenschepen, nog in de laatste jaren (\'oor do Eransche marine op zee aangehouden.
Behalve Suiker-, Koffie- en Cacaogronden vonden wij hier de cultuur van Kruidnagelen en Notenmus-caat, mot welke twee laatste artikelen de ingezetenen goede zaken deden. Ook do „noix de Bancoulquot; werd ons hier vertoond en aanbevolen als een noot, die groote, hoeveelheden kostbare olie oplevert.
Nog zouden wij gaarne een bezoek hebben gebracht aan do op drie uren afstands aan het riviertje Acaroua gelegen Leproserie „la Carmaniequot; gehooton , doch hiertoe ontbrak hot ons aan tijd. Intusschen hoorden wij uit den mond des hoeren ji kun on , dat daar niet minder dan 15 0 Negers onder de folterende smarten dor afzichtelijkste kwaal gebogen zuchtten, dat deze ongeluk-kigen naar mato van liiinno krachten tot don veldarbeid worden gebezigd cu verpleegd werden door twee geestelijke zusters, terwijl do geneesheer van Mana, met name veroks , geregeld twee maal \'s maands tot ben ging om hun geneeskundige hulp te verstrekken. Kon Directeur stond aan hot hoofd der inrichting. Eindelijk werd ons door den hoer mkmnon verzekerd, dut do rne-laatschheid allengs meer toenam onder de bevolking der Fransche kolonie en dat er voor nog meerdere
66
Droge-tijd, groote en kleine Regen-tijd. De groote Droge-tijd vangt aan in \'t midden van Augustus en eindigt half November. Hierop Volgt de kleine Regen-tijd, die, niet hall\'November beginnende, in den aanvang van Februari eindigt. De kleine Droge-tijd loopt van \'t begin van Februari tot half April, waarop de groote Regen-tijd volgt, die tot de helft van Augustus voortduurt.
Het meest onaangename seizoen mag men den grooten Droge-tijd noemen, die door zijn langen duur de hitte, zoo niet ondragelijk, dan toch afmattend kan maken. \\ ele familien verlaten in dit seizoen de stad om eenige weken op een of ander plantage door te brengen. Men /.iet in dit jaargetijde niet zelden het groen der wouden verdorren en den grond van een splijten. Menigvuldig
tooneming van deze jammervolle kwaal allo gegronde vrees bestond, wijl geene verordening of wet lioege-naamd den bestuurders der volkplanting bevoegdheid schonk om vrije lieden, die met melaalschheid behept waren, uit do samenleving te verbannen.
Na een hartelijk afscheid te hebben genomen van onze Fransche vrienden, die ons zoo gul ontvangen en zoo voo]komend bejegend hadden, aanvaardden wij niet ons tentcorjaal den terugtocht naar post „Albinaquot; aan do Marowijne.
Behouden hier aangeland, vernamen wij alras, dat de zoo lang verwachte „gramanquot; der Bofohnegers nog niet was komen opdagen. Wij begrepen daarom ook de geschenken maar niet te moeten lossen, namen kort en goed besluit, scheepten ons weer in op den Schooner, lichtten hot anker, dreven don stroom al en zetten mot volle zeilen weer koers naar Paramaribo.
07
hebben dan ook in dezen tijd boschbranden plaats, somwijlen van ontzettenden omvang, die dooide onvoorzichtigheid van rondtrekkende Indianen of Boschnegers ontstaan. In het jaar IS Ki zag ik op een afstand van minder dan 40 minuten de stad Paramaribo-zelve ernstig bedreigd door zoodanigen boschbrand, dio evenwel gelukkig werd gekeerd door het kappen van breede brand-paden. Grootc massa\'s uitgedroogde veenaarde moesten hierbij worden uitgegraven, waartoe do vereenigdo krachten van Mariniers, Jagers en Slaven nauwelijks toereikend waren. De kleine Droge- en do kleine Regen-tijd zijn zeker het meest begeerlijk, wijl men gedurende deze seizoenen eene meer geregelde afwisseling van droogte en reeen verwachten kan.
o o
De Oost-passaat bestrijkt de knst des lands. Doorgaans brengt dus de Oostenwind nitzeever-frisschende koelte aan, en alleen in den Droge-tijd kan hij een weinig Noordwaarts, in den Regen-tijd een enkele streep Zuidwaarts kruien. Zelden blaast de wind geheel uit het Zuiden. Heeft dit soms plaats, dan slaat de vrees voor ziekte de bewoners om het hart; men waarschuwt elkander met den uitroep: «\'t is landwind!quot; en sluit in overijling deuren en luiken.
Onweêrsbuien ontlasten zich veel over dit land, vooral in de Droge-tijden. helle bliksemstralen doorklieven dan de bezwangerde lucht, hoewel /.ij den mensch geen gevaar doen vreezen, aangezien — volgens getuigenis van de meest be-
08
jaardc bewoners der kolonie — de bliksem nog nooit ergens onheil heeft veroorzaakt. Soms was ik avonden achtereen van zulkeen onweder getuige. Krachtig weergalmt dan \'t geratel des donders in do uitgestrekte bosschen. Trotsch en statig is dan de eenzaamheid des wonds; geheimzinnig de alom heersohende stilte, \'t Gevogelte laat zich niet meer hooren; do tijger verbergt zich in zijne schuilhoek; \'tis alles doodsch cn zwijgend als het graf. En de mensch, hoe ijdel ook anders, hoe verdwaasd soms of zelfs verwilderd — hij staat verplet; zijne ziel voelt zich tot diepen ernst gestemd; zijn binnenst zegt hem dat daar boven een Oppermachtige troont, met wien liij te doen heeft.
Do bodem, hier klei, daar veen (een kostbare en schier onuitputtelijke humus, ontstaan uit de bladeren der eeuwen-oude bosschen, waarmede het land grootendeels overschaduwd is,) elders zand- of schelp-rits, is bij uitstek vruchtbaar. Find niet do eigen aanschouwing mij dit geleerd, bet heerschend spreekwoord zou het mij hebben getuigd: „steek uw pantoffel in den grond en er groeit een laars van!quot;
Tot de voornaamste voortbrengselen des lands, die als artikelen van uitvoer vermeld mogen worden, behooren de suiker, koffie, katoen, cacao, indigo, rum, melassie en kwassie-hout. Nog verbouwt men er algemeen rijst, bananen, njammes, nappies, cassave, tabak, tal van mal-sehe on geurige vruchten, en sedert 18-10 is men begonnen Nopaal te planten tot het kwee-
09
ken van Cochenille, 1\') hoewel naar veler gevoelen de aanhoudende regens, die zich gedurig over het land uitstorten, wel altoos de voorspoedige aankweeking van dit insekt zullen heiemmeren.
De Suiker wordt getrokken uit een riet, welks top, in den grond gelegd, uitloopt, opscliiet en na twaalf maanden pl. ra. gekapt wordt. De stoel blijft staan, loopt opnieuw uit en brengt telken jare eeue hoeveelheid rietstaven voort, die ter lengte van 10 11 12 voet het sap bevatten, dat de suiker oplevert. Na gekapt te zijn, wordt het riet in eene schuit langs de ,/trensenquot; of grachten naar den molen gebracht, die door water of stoom wordt gedreven. Jlier wordt het tusschen drie over elkander liggende cilinders geperst. Het nat, de ,/likaquot; of „likkerquot; gehee-ten, is groen van kleur en wordt nu achtereenvolgend gekookt, geschuimd en in koelbakken overgegoten, vervolgens uitgestort in vaten, die niet aangedreven, maar slechts los gekuipt zijn. Deze staan op balken , vrij van den grond , ,/barbakotquot; geheeten, opdat de ,/Melnasiequot; of stroop, die nog uit de suiker door de reten der vaten stroomt, zich een weg kan banen naar den „vergaarbak.quot; Van het vuil der suiker, dat men bij het koken door gestadig afschuimen verkrijgt, wordt door gisting eene slechte
Ken klein insckt, dat de kostbare roode verf
van dozen naam oplevert, liet wordt gekweekt op
de Nopaal, eene kaktusplant met dikke, breede lila-deren.
70
soort van rum bereid, die men „Dramquot; noemt en den slaven bij hunne feesten of ook na wel volbrachten dag-arbeid ter verkwikking geeft. De Melassie, waarvan eveneens rum gestookt kan worden, verkoopt men meer ten uitvoer aan de Noord-Amerikanen, die hiertoe de reedo van Paramaribo met hunne schepen druk bezoeken.
De Koffieljooui wordt iu onze West-Indische bezittingen onder snoei gehouden, zoodat hij niet veel hooger dan zes voet wordt. Dit geschiedt, ten einde in den oogst alleen de rijpe boonen te kunnen plukken, die bij\'t schudden van opgeschoten boomen noodwendig te gelijk met eene menigte onrijpe vruchten zouden neervallen, ilij bloeit twee maal \'sjaars, in April en October. Zijne vrucht is groen en hard, wordt echter in de zesde maand geel, rood en week. Zij is niet beter te vergelijken dan bij een bes of rozenbot-tel, waarin twee boontjes, met de platte zijde naar elkander gekeerd. .Met een molen of houten vijzel worden zij gepeld, daarna op zolders gedroogd, gewant, gezeefd en uitgezocht. Deze koffie is blauw van kleur, klein van boon en staat altijd merkbaar hooger in prijs dan die van elders ter Europeesche markt gebracht wordt. *)
*) Do eerste Koffie-plantage, die ik tijdens mijn verb\'ijf in Suriname bezoeken mocht, was „Jagtluslquot;, aan de Suriname, op geringen afstand beneden du stad gelogen. Oo opperstuurman van de „Concordiaquot;, een der Nederlandseho .-diepen, die in lading op do roede lagen, had mij tot een zoiltochtjo op de rivier uitge-noodigd. Wij waren in do zeilboot gestapt en gleden onder begunstiging van eeno verfriaschonde koelte over
71
De Katoenbooui is even ;ils de koffieboom oen
den schoonen stroom, kwamen eian do landingsplaats der ])lantage Jagtlust en traden aan wal. Do Directour ontving ons op het vriendelijkst in zijn woning en liet ons ter verwelkoming door zijne slaven tlice on rum aanbieden. Hierop deed liij met ons eeno wandeling rondom de goed onderhouden en nette\' gebouwen, die meestal tot droog- en bergplaatsen der koffie dienden Van de koffie, dio in groote massa\'s opeengehoopt lag, deed hij ons de zwarte- van de witte bast wel onderscheiden en laatstgenoernde als van hooger waarde kennen. Met aandacht beschouwden wij een tijd lang in een der gebouwen eene machine, die tot het pellen dor koffie gebezigd werd en ongeloofelijk snel werkte. Onafzienbare velden, met koffieboomen pronkende, breidden zich naar achteren uit en wij werden opmerkzaam gemaakt op de Baimanboomen, die overal tus-schen do koflieboomen geplant waren, ten einde deze, zoolang zij jong zijn, met hunne breede bladeren te beschutten tegen don verteerenden gloed der zonnestralen. Nog mochten wij hier voor \'t\'eerst aanschouwen een jongen Tapir of buffel, ter grootte van een zwaar kalf, zwart van kleurmet eenige lichtere strepen over den rug en met breeden, leelijken kop; zoo ook eenige raven, groote vogels van hoog schitterend rood, met vleugels en langen staart, omzoomd van glinsterend blauw.
Op echt Surinaainsche wijze begon het nu te rogenen, zoadat wij ons genoodzaakt zagen nog eenigen tijd te vertoeven. Sprekende met den Directeur over moederland en kolonie, meesters en slaven en soortgelijke onderwerpen, daar steeds aan de orde, vernam ik met verbazing uit zijnen mond do navolgende twee proeven van des negers onvermoeidheid en kracht. 1\'len der negerslaven was in den laatsten tijd gewoon geweest van \'s morgens (! tot \'s avonds (! op bet veld te arbeiden on na afloop biervnn — ondanks \'t verbod zijns meesters — vier uren ver naar eene andere plantage te loopen, grootendeels tot aan de knieën door het
heester en geeft ook nis deze twee plukken. Hij
water, teneinde bij zijn meisje den nacht door te brengen, hoewel die nacht slechts kort zijn kon, daarbij vóór 0 uur \'s morgens op Jagtiust moest zijn teruggekeerd. Een ander voorbeeld was, dat de neger, wanneer hij op het veld do Banaanbossen heeft gekapt, deze aaneen bindt en niet zelden in do trens (gracht) werpt, daarop zelf te water gaat en ze al zwemmende een half uur ver voorttrekt.
Terwijl wij zoo ouder aangename gesprekken in de vóór-galerij van liet Blankenhuis zaten, was de avond gevallen en do slaven kwamen in grooten getale van don veldarbeid terug. Elk hunner droeg op zijn hoofd eene mand, bevattende de kolïieboonen, die door hem o]) dien dag waren geplukt. Eenige Bastiaans (zwarte officieren), met zweepen gewapend, vergezelden hen. Allen zetten hunne manden voor zich neer en wachtten des meesters oordeel over hun dagwerk af. De Blank-officier, die hen begeleid had, kwam nu doi Directeur zijn rapport brengen, waarbij hij melding maakte van een slaaf, die wegens traagheid veroordeeld was tot een arrest van twee dagen in \'t ziekenhuis, maar die deze straf zoo onuitstaanbaar vond, dat hij tot den Directeur het nederig verzoek richtte, haar te veranderen in ecu zeker aantal zweepslagen. Of hem deze gunst werd toegestaan, is mij onbekend gebleven. Nu schaarden zich alle slaven op rijen, sloegen naar een gegeven wenk de handen boven hun hoofd ineen, bogen zich diep neder voor den Directeur en zijne zuster, die nevens ons zaten en riepen eenstemmig: „boen avend Masra, boen avend Missi!quot; Vervolgens werd aan elk hunner een glas Dram geschonken, waarop zij nogmaals zich schaarden en mot vrolijk gebaar riepen; „boen neti Masra, boen ncti Missi!quot; (goeden nacht!) Hierop begaven zij zich naar hunne hutten.
Ook voor ons was het tijd geworden om henen te gaan. Met dankbaarheid vervuld voor de gulle ontvangst, die ons hier was ten deel gevallen, gingen
73
onderscheidt üich van den koffiobooni inzonderheid door zijnen broeden kroon. Na vijf maanden splijt zijne vrucht in drieën on biedt een vlok katoen, waarin 9 langwerpige, zwarte zaadkorrels, De vrucht wordt geplukt, van haar zaad ontdaan, uitgezocht, gezuiverd en ter verzending in balen geperst.
ïsiiet in de bovenlanden noch aan de kreken ontmoet men den katoenboom. Meest uitsluitend bijlangs de zeekust strekken de gronden zich uit, waar hij wordt geplant. Van den katoenbouw sprekende, heb ik dikwijls hoeren zeggen; //de zeewind moet er door waaien!quot;
Tot op eene hoogte van lij voet verheft zich de Cacuohoom. \'t Merkwaardige aan dezen is, dat zijne vrucht zich onmiddellijk aan den stam of aan de dikke einden der takken zet. Do vrucht komt het meest overeen met onzen komkonnner, doch is van onderen puntig. Zij is als \'t ware een peulvrucht en bevat een l ü-tal pitten of boenen. Bijna \'t gansche jaar door is de boom te gelijk beladen met bloesems, rijpe en onrijpe vruchten, en na 50 jaar vrucht te hebben gedragen, prijkt hij nog in zijne volle kracht.
De vrucht gepinkt zijnde, wordt van hare peul
wij weer niet onze sloep onder zeil. Geen windje deed zich liooren, doch de opkomende vloed dreef ons stadwaarts, hoewel niet dan langzaam. Eindelijk vernamen wij achter ons een hevig gesuis, dat allengs naderde, \'t Was een regenbui, die uit zee opkwam, ons weldra overviel en druipnat maakte, maar die meteen een kraclitigeu bries aanvoerde, waardoor wij in een oogenblik do stad bereikten.
74
ontdaan, in de opene lucht neergelegd en met hfinanen-bladeron toegedekt. Zoo ligt /.ij te //zwec-tenquot;, doch wordt eiken dag gekeerd om het broeien to voorkomen, tot men haar naar den droogzolder brengt, waar zij welhaast voor verzending geschikt wordt geacht.
Voor het verbouwen der Indiyo heeft men mij (\'(\'ne plantage aangewezen, doch die ook reeds verlaten was. Nergens in do kolonie werd zij meer geplant. Of do uadeelige invloed van de Indigo-bearbeiding op den gezondheidstoestand van den negerslaaf de oorzaak hiervan zij, dan of do verwaarloozing dezer cultuur alleen te wijten is aan de overvloedige regens, die de plant in haren voorspoedige;!! wasdom belemmeren — gelijk ik veeltijds hoorde beweren —? ongaarne beslis ik in dezen.
Tahuk en rijst en vum ziet men op de plantage-gronden, in de negertuinen, zoo ook in de kampen der Hosch negers nog verbouwd, doch enkel voor eigen gebruik. Don Jtoncon/joom., welks vrucht de roode verf oplevert, waarmede de Indianen hun lichaam van top tot teen beschilderen, naar sonuniger beweren om daarmede zich tegen den steek der lastige muskieten te beveiligen, zal men aan plaatsen vinden, waar Indianen zich ophouden; elders zoekt men hem vruchteloos. Daarentegen zal men aan verschillende oorden des lands, hoewel in geringe hoeveelheid, den Tamarindcloom, alsmede de Arrowroot- en Goiiherstruilc geplant zien.
Van do veld- en tuingewassen, die onder de
75
eerste levensmiddelen mogen gerangschikt worden en hier welig tieren, verdient in de eerste plaats te worden vernield de Banaan (in Oost-Indië ;/pisangquot; genoemd). De boom, die deze vrucht voorbrengt, is eigenlijk eene plant ter hoogte van 10 voet, met lichtgroene bladeren van 4 voet lengte. Uit het midden der plant komt een bloemstengel te voorschijn. Hare vruchten groeien bij 50 aan één bos en zijn groen van kleur, doch bij volle rijpheid geel. Zij /.ijn langwerpig van vorm, ter lengte van eene band en spits toc-loopend. Op velerlei wijze worden zij toebereid. Groen geplukt, worden zij gekookt om den aardappel te vervangen; geroosterd zijn zij smakelijker; ook worden zij gestampt en tot een pudding gekneed en heeten dan ,/tom-tomquot;. Rijp geplukt snijdt men ze in reepen, die gebakken worden en een aangename toespijs geven. Do boom-zelf, die gekapt wordt om de vrucht te kunnen plukken, bevat rijke vezelstof, voor papierbereiding geschikt, doch die nog altoos ongebruikt wordt gelaten.
Voorts komen van veld- en tuinvruchten in aamnerking du Cassave, de Njammes, de Tajcr, de Nappies, de Peesins (eene peulvrucht als onze slaboonen, doch aanmerkelijk langer), de snijLoo-nen, de spinazie, de postelein en de wortelen. Van anderen worden de zaden uit Ivnropa aangebracht en met meer of min succes gekweekt.
Van het kostbare ooft, dat hier den disch des Europeeërs sieren mag en hem rijke vergoeding schenkt voor \'t gemis zijner aardbeziën, appels
70
on pcrea, is vooral roemonswaard do Ananas, dc IFatenneloen, do Sinaasappel, onderscheidene soorten Oranjes, do Pommo de Cjllère, de Gideonsappel, de Murquisade in verscheidenheid, do Man ja, dc liukkocba, du Sapa/dlc, do Kokosnoot , de Fompjehnoes, do Zuurzak en eindelijk hot fijnste en edelste van alles: do Advocaat.
Ware het mij gegeven al do schatten van den Surinaanischen bodem te noemen en do vruchtbaarheid van dezen getrouw te schetsen ! Kon ik met den toovergloed van een Bernardin de St. Pierre de majestueuse trotschlioid, don sierlijken tooi en de tot stillen ernst steinmendo eenzaamheid der Amerikaanscho bosschen (n wildernissen malen! Hoeveel liooger zou dit door den Schepper zoo mild gezegende land door Neêrlands bevolking gewaardeerd worden!
Wat zidlon wij \'t meest hier roemen? Den plantengroei? Weelderig is liij boven alle beschrijving. Aan menig boom ontdekt men tegelijk bloesem, knop en vrncht. Tweemaal oogsten binnen \'t. jaar is niets zeldzaams. Do bosschen, die van den zoom der rivieren af naar bijna alle zijden het land overdekken, leveren eene menigte van de vreemdste, maar kostbaarste houtsoorten op, van welke als \'tmeest bekend vernield mogen staan liet 13niinhart, (iroenhart, Waneliont, Copieliont, Cederhout, Purperhart, Lotterliout en liolletrie. \';i:j De hoomen, waaruit
*) liet „Bruinhartquot; is van alle lioutsoorten liet sterkst en duurzaamst. Het „Bolletriequot; is met het „Copiehoutquot; het moest bekeiule timmerhout. liet „Ce-
77
cenc ontelbare vorsclieideiilieid van slanke palmen zich iier vevheifen, pronken wijd en zijd met limine sierlijke kruinen , omslingerd van dninond.cn parasieten (lianen, waarvan sommige door den neger als tonw „boesoc-tcetocquot; gebezigd,) die bare weelderige ranken, met de prachtigste bloemen getooid, in guirlandes tot naar don grond doen neêrliaiigen. Overal verspreidt het geboomte de liefelijkste geuren, van welke die der Vanille (eene slingerplant met driezijdige pcul-vrncht, die de edele specerij van dezen naam bevat) in sommige oorden des lands de overheerschende is.
Voorwaar, noch Frankrijk, noch Duitschland, noch Zwitserland, die ik later door eigen aanschouwing hel) leeren kennen, kunnen in na-
doilioutquot;, wit, bruin on rood, wordt gebruikt tot meubels en klcodcrkastcu, omdat zijn sterke geur liet GTige\'jioïto verwijderd houdt. Van liet „Apatoe\' vervaardigen de Indianen luume strijdknodsen. Van liet „ liarklakquot; bezigen zij de schors om er tabak in te rollen tot sigaren. Jlet „Bradelieiquot; gebruikt mon tot duigen voor suikervaten, ook tot rociiicinon; ouk bezigt men hiertoe liet bont van den „tloepclboom , van welks takken hoepels worden gesneden. Van het „Koeraharrequot; maakt de Indiaan zijn corjaal. Van liet „Kwepiquot; verbrandt hij de schors tot asch, vermengt deze onder klei en bakt hiervan zijne potten en kocl-kanncn. Van het ,,1\'arelhout\' snijilt bij zich parels cn pagaaien. Hot „Locusquot;, dat men tot schepraderen voor suikermolens bezigt, en eindelijk bet hout, dat do „Mangroquot; levert, die zich door den buitengewo-ueu groei zijner wortels onderscheidt, alsmede het „Tonkaquot;, bekend door do geurige boenen van dien naam. Heeds moer dan 70 deugdzame houtsoorten zijn in do-Surinaainsche bosschcn gevonden.
78
tuurschoon wcdijvcron mot lt;lc verrukkelijke, nog niet door mciisehcnlmml gescliouden natuurtoo-iicelen, die XeerlaiuLseli (juiana hier en daar vooi-de gloeiende stralen der tropische zon ontvouwt! Waar men in dit sehoone en rijke land zijne schreden zot, wemelt hot van loven. Opgevuld zijn overal de bosschen met bontkleurige vogelen en vlinders, terwijl de sehuifeleiule slano-
•\' n gt;
de brnllendo tijger en de loerende kaaiman onder struik en in moeras begeerig naar prooi uitzien. De plechtige stilte, die doorgaans in deze van mensehen schaars bewoonde bosschen heerscht, wordt van tijd tot tijd afgebroken door het gekras der papegaaien, die bij geheele zwermen uit de toppen van het geboomte te voorschijn komen, door den wildzang van een groot aantal Iraai gevederde vogelen, het gesis der slangen en niet zelden door hot angstig gehuil van de tijgerkat. Croote en kleine apen, de laatste veelal in rijken getale, brengen leven en beweging in de takken der boonien en vermaken don aanschouwer met hunne kluchtige sprongen.
Zooveel rijkdom van al wat verrassend, indrukwekkend en schoon mag heeton — en nog zooveel moer, dat aan mijne herinnering is ontsnapt — word mij ter aanschouwing , neen ter bewondering door den Schepper aangeboden in do natnurge-wrochten van Xeêrlands El-dorado; Surinnme.
BEVOLKING.
\'
Met recht mag men het eeno veelsoortige on veelkleurige bevolking noemen, die men in Sn-riname aantreft, en niet evenveel recht gering in aantal, wanneer men haar beschouwt in betrekking tot de nitgestrektbcid des lands. Zij bestaat nit Europeeërs ten getale van omstreeks 2400, die algemeen met den naam van Blanken worden aangeduid en bijna allen aan de stad wonen; Kleurlingen van oneindige verscheidenheid, die nu eens den Blanke dan den Neger het meest nabij komen en ten getale van 7000 voor het meerendeel in de stnd, deels ook op plantage worden gevonden; Negers, wier aantal in het jaar 1849 nog 40000 beliep, van welke slechts een klein deel in do stad woonde; ver de meesten hunner waren over de plantages verspreid. Eindelijk vindt men nog in do bos-scben rondzwervende een 0000 tul Bosc/inetjers, benovens een getal van omstreeks 4000 Imhanen. De gansche bevolking kan dus worden gerekend op 05400; voorzeker een onaanzienlijk getal voor
82
een land, dat in uitgobreidhoid o|) 15 millioon hectares geschat wordt.
Van elk dezer volksstammen wil ik achtereenvolgend een en ander wetenswaardigs uit mijne aanteekeningen vermelden.
De Blanken, ten getale van omstreeks 2400, wonen ten deele aan de stad, voor een klein deel op de plantages. Men kan aannemen dat 2000 van hen in dc stad zijn gevestigd, en daar op elke plantage meestal één Blanke als Directeur en één als Blank-officier ageerde, waren er misschien weinig meer dan 400 over liet land verspreid.
Zij kunnen gezegd worden alle natiën te vertegenwoordigen. Men vindt onder hen Engel-schen , Duitschers , Noord-Amerikanen , Pran-schen, enkele Spanjaarden, Portugeezen en Cor-sikanen, voorts Inboorlingen en niet meer dan voor V4 deel Nederlanders. De Inboorlingen, d. i. zij die in de kolonie uit blanke ouders geboren zijn, lieeten „blanke Creolen.quot;
De helft der blanke bevolking belijdt denChriste-1 ijken godsdienst, de andere helft den Mozaïschen.
Tot deze Blanken behooren de meest aanzienlijken des lands. Zij zijn de Ambtenaren, Koop-lieden en groote Iiuhistrieelen, de Grondeigenaars (wier aantal echter luttel is, aangezien de meesten hunner in Europa verspreid wonen,) de Administrateurs en Directeurs der plantages, de fiodsdienstleeraren, Onderwijzers en Militairen.
De (louvmienr (tijdens mijn verblijf eerst de
lieer ki.ias, kort hierop Baron h. f. van kaders) is het hoofd der kolonie, tevens Opperbevelhel)-bev der Zee- en Landvnacht. Voorts zijn het de Proenrenr-Generaal , de Koloniale Raad,deGou-verueinents-Secrctaris, de Administratcnr van Financiën, de leden van het Iloog-Gerechtshof, alsmede die van de Rechtbank van kleine zaken, welke allen tot de aanzienlijkste ambtenaren be-hooren. De Kooplieden zijn behalve Nederlanders ook Engelschen, Dnitschers en Xoord-Ame-rikanen, welke laatsten in lumne winkels niet alleen zouteviseh, meel, zout vleesch en W\'est-faalsche hammen, maar ook schoenen en laarzen, spijkers, sigaren en zijden stoffen hebben uitgestald.
Zij loopen allen luchtig gekleed: de Ileeren in sneenw-witten jas en pantalon niet witten Panama-hoed, waarin een strook papier ol l\'n-pfija-blad om het doordringen der brandende zonnestralen te keeren en voor den zonnesteek te behoeden; verder gewapend met eene para-pluie, in den wandel //parasolquot; geheeten, wijl zij meer voor beschutting tegen de zon dan tegen den regen dient. De kleeding der Dames is weinig verschillende van die onzer l\'lnro-peesche. 1\'arijs schrijft ook hier, gelijk onder elk beschaafd volk, met onverbiddelijke gestrengheid zijne wetten voor en wordt gehoorzaamd.
Gastvrijheid is den1 Blanken schoonste dengd. De Gouvernenr geeft hierin het loffelijk voorbeeld, daar hij op zijne maandelijksche soirees, waar gedanst, gespeeld en gesoupeerd wordt, gaarne elkeen toelaat, die zich door een zijner
84
Adjudanten aan hem laat voorstellen. Hotels ontbvekon dan ook te oenen uialo in do stad. Do vreemdeling vraagt on verkrijgt hij don kolonist gastvrije ontvangst, of liever: zij wordt hem aangeboden. Kict minder dan in do stad , is dit het geval op elke plantage; welkom is de vreemdeling overal en bij iedereen.
Do Kleurlingen, ontstaan uit do voreeni-ging van Blanken en Negers, waren deels nog Slaven , hehoorden echter voor het grootste gedeelte tot den vrijen stand. Hun aantal bobben wij op 7000 geschat, en van dezen konden 1000 tot den vrijen stand worden gerekend. .Men herkenl hen bij don eersten oogopslag niet idleen aan het kroos, wollig en zwart haar, \'twolk zij met den Xeger gomoon bobben, doch vooral aan hunne vnil-geole kleur, waarom zij niot zelden door don ninnke op laakbare wijs vornodord en mei den seholdnamn van „karnemelk mol siroopquot; werden betiteld. Men ondorscheidt hou in .Mulatten, ( arbocgers, .Mestiezen, ivastiozen en Poes-tiezen. De .Mulat wordt geboren uit de vereeni-ging van Blanke en Negerin, de. Carboegor ontstaat uit Mnliit en Negerin, de Mostics uit Hlauko en Mnlattin, de KasHes uit Hhnds^; cn .\\rostiozin en eindelijk do Pocstios uit de verinon^ing van Hlank(! on Kastiezin.
Onchn- hen zijn tal vitn aiubachtslicdcn , inzondoi\'-heid sehrijnwerkers, timmerlieden en nnitsolaars ; minder overvloedig trefl men hen aan onder de Kooplieden en Ambtenaron.
85
Zij gaan doorgaans uiterst net gekleed. Veel hebben zij veil voor opscliik en weelde. De vrouwen en meisjes onder hen zijn welgebouwd en rank van leest. Zindelijkheid is haar grootste sieraad. Zelden ontmoet men eene Kleurling-dame of men ontwaart tussehen hare lippen een „alanja-tikiquot; d, i, een buigzaam takje van den Oranjeboom, waarmede zij aanhoudend mond en tanden reinigt.
Het huwelijk behoort bij hen tot de uitzonderingen , hoewel dit evenmin bij den Blanke voor een algemeenen regel geldt. Toch staat het huwelijk bij hen, inzonderheid bij de vrouwen onder hen, in honge achting en wordt als iets vereerends vurig door haar begeerd. Een land- en gewestgenoot, de heer teknstua, die Suriname ook door aanschouwing beett lecren kennen, schijnt hioromtrent eene tegenovergestelde ervaring te hebben opgedaan; hij alliums zegt: „de meesten leven ongehuwd, hebbende, „behalve eene huishoudster, 2 u 3 eonenhines //buiten de deur, want do Klouvling-vromven //zijn nergens minder kicscb in bet zanicnlcven //inet mannen dan iu Suriname, olschoon zij de-//zelve ook 1)ij nfwezighcid zeer getrouw zijn. //Van 14 tot Ui jaren zijn de (\'reolinnen huw-//baar en worden alsdan door de moeder aan //dezen of genen Blanke of Kleurling voor de //Zinnenleviiig afgestaan ; doeh zonder toestein-//ining der moeder zijn er bijna geene voorbeeldden, dat zieli een meisje daartoe heeft laten //overhalen. Sommige Kleurlingen beschouwen
S()
//hot huwelijk ,\'ils zoor dnikkond, door welks ,/knellende bandon zij hunne dooliters niet wil-//Ion laten hinden; mon hooft zelfs voorbeelden ,/dat Kleuriing-oudors, die in een ongehnwdeu //staat (zooals meest alle ivleiirlingon) zamon iu wliel en lood leefden en kinderen verwekt had-,/don, aan liiinno doehter het doen eener huwe-//1 ijksver 1 )in(Itenis volstandig weigerden. Zeker „Kleurling-vader gaf eens een Blanke, die om z/de hand zijner dochter vroeg, ton antwoord: ,/l rouwen, dadelijk tronwen? neen! dat gaat „niet; wilt jfij eerst een jaar mot Louisa zamon „leven, dat kunt gij doen, dan kan mon zien „hoe hot gaat; maar mijne dochter moet vrij z/zijn en zal zich niet blindelings voor vast ver-//hinden.quot; Tot zoover tkknstu.v. Al ij dunkt , door hem is hier dezelfde font begaan, die zoo dikwijls omtrent Snrinaanische toestanden gemaakt is: de uitzondering is door hein maar al te zeer tot regel verheven. Mij althans is het tot overtuiging geworden dat het huwelijk onder Kleurlingen wel verwaarloosd wordt, maar niet gevreesd noch geschuwd. Veeleer wordt het door hen geacht als oen begeerlijk doeli voor de meesten Imnner onbereikbaar goed.
\\ oor zoover de Kleurling tot den Shivenstanil behoorde, mocht hij voorzeker gerekend worden het bekliigonswaardigsto wezen der Surinaamsehc maatschappij te zijn. Immers, hoewel hij van lichaamsgestel zwak was, vroeg do meester dikwijls van hem deiizellden arbeid als van den krachtigon Negerslaaf, terwijl bovendien bij het
•ii,««a
87
ondcvgnan van lijfstraf zijn tcedcr vel onciiulig gevoeliger bleek te zijn voor den snijdenden zweepslag dan de huid van zijn zwarten lotgenoot.
De ondeugden, die algemeen — en niet geheel tc onrecht — den vrijen Kleurling worden te last gelegd, zijn trotschlieid, verkwisting en luiheid. Wat dit laatste betreft: het valt niet te ontkennen dat veeltijds voor den Kleurling evenals voor den geëmnneipeerden Neger //vrij zijnquot; synoniem heet met „niet werken.\' Hoe zon dit anders kunnen? Ontegenzeggelijk toch is het de vloek, dien de slavernij overal na zieh sleept, dat de arbeid als verachtelijk wordt ter zijde geschoven en versmaad. De waardige Gouverneur van radeus, een mau, die menigmaal heeft doen blijken dat bet heil van land en volk hem na aan het hart lag, waagde ten jare IMH eene poging om bij de vrije Kleurling-bevolking den handenarbeid iu eere te herstellen oi zooveel mogelijk te verheffen. Het grootsche plan werd beraamd om een kanaal ter lengte van / uren door ondoordringbare bosschen hem te delven, teneinde hierdoor de communicatie van de nieuwe Kolonisten aan de Saraniacca niet de stad te verbeteren of eigenlijk eerst tot stand te brengen , en vervolgens de gronden hijlangs dit kanaal in de eerste plaats voor de Xopaal-cultnur te ontginnen. Kakel vrij-lieden zouden bij de delving tegen ruime belooning worden aangenomen, lias werd met (h; uitvoering van dit plan een aanvang gemaakt. Niet minder dan lil vrije Klemiingen en
88
Negers meldden zich aan om tegen het vastgestelde loon te werken , en algemeen achtte men dit een begin , dat veel goeds voorspelde, üö dag van den .\'51 Augustus werd nu bepaald als de dag, waarop het werk feestelijk zou worden geopend. Te 5 ure in den ochtend verkondigde het kanonschot van een voor het Port liggend oorlogschip den aanvang van het hooge feest. Weldra wapperden boven do ter reede geankerde koopvaardijschepen de vlaggen en wimpels van onderscheidene natiën, en hier en daar zag men zelfs het want met ontelbare seinvlaggen getooid. De gansche recde was in feestgewaad. In grooten optocht trok men buiten de stad, waar nu ten aanzien van eene dichte menigte en onder het aanhoudend bulderen van het geschut de spade het eerst in den grond werd gestoken door den Landvoogd zeiven, welk voorbeeld door de hooge Autoriteiten gevolgd werd. Te 5 ure in den namiddag bi;-gonnen de volksfeesten, bestaande in niastklim-men, zakloopen, kruikslaan, enz., terwijl laai in den avond het feest besloten werd met vuurwerk, illuminatie en hal-ehampêtrc. Sedert werd de delving met grooten ijver voortgezet, en men begon zich reeds te vleien met de hoop v;m eens het belangrijke! werk te zullen voltooid zien, toen onverwaeht uit Nederland do treurmare verspreid en weldra nader bevestigd werd, dat de jongste onderneming des Cionvernenrs betreftende de delving van een kanaal naar de Sarainacca door den Minister van ivoloniën afgekeurd en bevel tot onverwijlde staking van het werk ge-
8!)
nreven wns. Reeds was men niet hel delven tot .COO kettingen of 13200 voet (de ketting naar (i(; voet berekend) gevorderd, toen deze noodlottige tijding het grootsche plan deed in duigen vallen. Van stonden aan word mi naar don wensen des Landvoogds door de aanzienlijken al het mogelijke gedaan om eenig fonds hijeen te brengen, teneinde in staat te zijn de teleurgestelde arbeiders nog een tijdlang arbeid te blijven vcrscliaflcn en alzoo het hevel des I\\li-uisters zoo weinig mogelijk sehadelijk voor den arbeidenden stand te doen zijn.
Wat do Negers aangaat, wier aantal voor oen twintigtal jaren nog op omstreeks 46000 werd gerekend — de Bosclmegers niet mede geteld —, zij zijn afkomstig van Afrika\'s westkust en sedert de exploitatie der kolonie van daar meestal opgekocht nit handen hunner eigene landgenooten, die hen krijgsgevangen hadden gemaakt. Zij zijn uit alle menschenrassen kennelijk door hunne zwarte kleur, hun wollig haar, hun platten, breedon neus en dikke lippen. Zij worden onderscheiden in „Zoutwater-negers of Afrikanenquot; en /,Creolen-negers of Inboorlingen.quot; Dooide eersten verstaat men zulken, die nog van de kust van Guinea zijn aangevoerd; door de kaatsten hen, die sedert in Suriname geboren werden. De eersten, die met elk jaar zeldzamer worden, deden zich onmiddellijk kennen door hun getatou-eerd gelaat.
Nog bestaan er als variëteit op het Negerras
!)()
enkele witte Negers, ook wel Blnfards, Albino\'s of Kakcrlakken gehecteii, van welke ik er twee ontmoette. Deze, hoewel uit zuiver Negerras gesproten, zijn krijtwit van kleur; hun haar is wit, hunne lippen en oogappels zijn rood; zij zijn meest liehtsehuw en ziekelijk van gestel.
.Sommige Negers — in \'t geheel missehien een duizendtal — leefden in vrijheid en brachten in werkeloosheid Ininne dagen door, op straat en kade rondslenterende; al de overigen waren Slaven. Laatstgenoemden werden voor een klein deel in de stud tot allerlei huiselijke diensten gebezigd; alle anderen moesten op de plantages den veldarbeid verrichten.
Zij zijn te eenenmale onontwikkeld. Hunne verstandelijke en godsdienstige vorming is verwaarloosd. Tot de heidenwereld behoorende , spreken zij — en meer nog misschien de Hosrhnegers — van eene watergodin, die zij ,/watra-maninquot; heeten en vereeren afgodisch den Kankautrie-boom, een boom van kolossale afmeting, die zich boven al het geboomte verheft , zijne wortelen heinde en ver boog boven den grond uitwerpende, en die om de achting, waarin hij hij den Neger staat, niet licht door den blanke zal worden geveld. Ook sommige dieren, als het hert en de slang, worden door de negers godsdienstig vereerd, terwijl men hen niet zelden allerlei levensbehoeften op de graven hunner afgestorvenen ziet brengen, om daarmede den boozen geest (//Jurkaquot;) te bezweeren. Voorts hebben zij hunne toove-uaars of zieners ,/loekoeinansquot;, die geen gering
vertrouwen bij hen l)e/,itteii. De Moi\'aviselie Broeders ijveren steeds om hen tot reiner godsdienst: en meer zedelijkheid op te leiden, en niet zelden aanschouwt men op den arbeid dezer niiuincu rijke vruclil.
De taal dor Negers, hef Neger-Kngelsch (Ningre-tongo), is de taal der Al\'rikaaiisehc1) volksstammen, waarop evenwel de achtereenvolgende l\']uropeesehe planters, met. wie zij in betrekking kwamen, als Engelsehen, l\'ortngeezen en Xcderlandcrs, ja zelfs Franschen en Dnitschers een omuiskenharen invloed hehbeu uitgeoefend. Zij is arm aan woorden, doch daarentegen rijk aan spreekwoorden (odo\'s), van welke eeuige door inij-zelven uit den mond (his negers zijn opgeteekend, andere mij door vrienden zijn verstrekt , die door een veeljarig verblijf in de kolonie met de taal vertrouwd waren geworden. Zij mogen hier niet onvermeld blijven, wijl zij ten duidelijkste het vernuft van den Neger verraden. Zij luiden als volgt:
„Sooina bère da lilw.quot; (\'s Menschen Ijuik is ocno rivier.) liet hart des nienschen is ondoorgrondelijk.
„Spili witti, ma bloedoe sidon na liatti.quot; (Hot sjieok-sel is wil, maar bloed zit in\'t hart.) Schijn bedriegt.
„Familiman da tompoe nul) aanga kau boeba.quot; IMocdverwanten zijn als een bot mos op oen koehuid, — zij doen elkaar geen kwaad.
Als woorden van Afrikaanschen oorsprong mo-gen genoemd worden: ahia, rankgewas, welks jiitten de Xegorinnen om den iiais dragon; anansi, spin; man, olitaut; massanga, lint van pinabladercn, enz.
92
„Miikkii soulou friman, a pooloe hem na slafoe.quot; (Wanneer een vrije zich aan een doren gestoken heeft, wreekt hij zich aan den slaaf.) ])e zwakke moot liet ontgolden.
„Tigii ouwroe, ma hem peni no kaba.\'J (De tij-is oud, maar zijne vlekken zijn niet verdwenen.) Een vos verliest zijn haar, maar niet zijn kuren.
„Ilede krebi, a jcrapi sesci.quot; Als hot hoofd kaal is, heeft do schaar niets te doon.
„l\'aiman no de kisi witti wiwiri,quot; Sdiuld krijgt geen wit haar, — veroudert niet.
„Safri kisi monki.quot; Met zachtheid vangt men apen.
„Sanni moro tigri, a njam kleidotti.quot; (Als de tijger geen raad meer weet, eot hij klei.) Honger is een scherp zwaard.
„,loc ha pasensi, ji sa si mira here.quot; (Indien gij geduld hebt, zult gij de ingewanden eener mier zien.) Geduld overwint alles.)
„l\\li na mope; joe smori mi, mi switi; joo beti mi, mi soewa.quot; (Ik bon een vrucht: als gij mij ruikt, bon ik zoet; als gij mij bijt, ben ik zuur,) Ik bon wol goed, maar dio mij boleodigt, wachte zich!
„Alwassi fa Jengi droengoe, tokkoe a sa sabi hem hamakka.quot; Al is de-lndiaau ook nog zoo dronken, toch kent hij zijn hangmat.
„Fisi passii massoowa, ma now joe setti hem. (De visch is dc fuik voorbij gegaan en nu zet gij deze.) Mostaard na den maaltijd.
„Agiima taki: hosi-hesi boen, safri-safri boen toe.quot; ())e hagedis zegt: haastig is goed, maar bedaard is ook goed.) Haast u langzaam!
„Kakrakka no ha reti na fowloe mofo.quot; He kakor-lak in den bek van een kip heeft altijd ongelijk.
93
) i .||
„ Dago Imbi l\'oeloe masra, a slibi na hangri.quot; Als de hond vele meesters heeft, gaat hij hongerig slapen.
„G ran we ouwroe-niama tili ben de sek-seki, di a loesoe, safl\'oo taja ha nem.quot; (Sedert lang schudden de oude vrouw de tanden; nu üij los zijn, krijgt een zachte taijer dc schuld.) Men vindt licht een slok om oen hond te slaan.
„Joe sa kibri ouwroe-mama, ma joe no sa kibri iiem frikoutoe.quot; (Gij zult de oude vrouw kunnen verbergen, maar haar hoest niet.) De aap komt al-lijd uit dc mouw.
.,Si boen nanga fri a no wan.quot; Brooddronken zijn en vrij zijn is niet hetzelfde.
„Respekki foe wan switi brafoe, mi sa njam wan socwa tom-tom.quot; (Uit aanmerking van de lekkere ;-oe.p zal ik d(3 zuur geworden tom-tom eten.) Om liet zoele zich ook het bittere laten welgevallen.
„Te winti wai, ji si Cowl00 lasi.quot; Ais de wind waait, ziet men het achlerste van den vogel.
„l\'ocfocroeman bcre bari.quot; (De buik van den dief schreeuwt.) De dief verraadt zich zeiven.
„Taki da soso, ma doe da sanni.quot; Zeggen is niels, maar doen is een ding.
„l\'ramisi kau no fattoo.quot; Beloofde koeien zijn diet vet.
„Batloe foeloe, tappoe sa kisi hafoe.quot; Als de pol vul i.lt;, krijgt het deksel do helft, d. i. ook zijn deel.
„Scapoe dèdo, a libi pina gi hem boeba.quot; Bij den dood van hel schaap, krijgt zijn vacht liet lijden tol ecu legaat.
„Grauwe tiengi-fowloe tic tiongi, kom taki to a dide.quot; 1 )c stinkvogel versjireidt Ie voren reeds geen aangenamen geur, laat staan wanneer hij dood is.
ii
i\'i I\'M
Us
i 14
I
; \'1
1 I
t
li13
ï
94
„l\'langa ha jcsi.quot; Do wanden hobben ooren.
„(Jili-üdi no do jcrepi sikimaii.quot; (Gegroet, ge-groot! baat don kranko niet.) Geen wc -nlcn, maar daden Lrengen luilp.
„Joe lobi ukro, jo moe lohi liuin siri toe.quot; (Gij houdt voel van oknun — zekere vrucht,—gij moet ook van zijn zaad houdou.) Hebt gij mij lief, gij moet mijne kinderen ouk Hoi\' bebben.
„Secrepattoe no wanni trobi, a tjari hem lioso na hem bakka.quot; IJo schildpad wil geene onaangenaam-lieden, daarom draagt zij liaar huis met zich op den rug.
„Joe si boeuhoeu kroejara soengoe, kaba joe aksi illi mi l\'oetoe natti.quot; (lij ziet dat mijn corjaal gezonken is, en nu vraagt gij oi\' mijne voeten nat zijn.
„Spanjolo-lowloo laki; krei libi, ma nn krei wi-wiri.quot; De vedcrlooze vogel zegt; bid om uw leven, maar niet om uw veêreu.
„Buto wakka na soi-sei, te a koti abra.quot; (De boot houdt zich langs den kant, tot zij oversteekt.) Geduld overwint alles.
„So langa joo no kweri hoedoe, spandra no sa fadon.quot; Zoo lang gij geen hout disselt, zullen er geene spaanders vallen.
„Fesi beu de bifo skedrei.quot; (liet gezicht was er voor \'t portret.) Die eerst komt, eerst maalt.
„Su langa joe no koti abra liba, joe no moe kosi kaiman.quot; Zoo lang gij niet do rivier zult zijn overgestoken, moet gij don krokodil niet uitschelden.
„Sranam kondre da hasi tere; ti dó a wai so, ta mara a wai so.quot; Do kolonie Suriname is als oen paardestaart; heden waait hij sus, morgen zoo.
„Joe bui wisi, joe moe Iwi koni toe.quot; Koopt gij vergif, gij moet de kennis (om er mede om te gaan) er bij koopen.
„Dram kaba, navoen kaba.quot; (Als de rum op is, houdt het goeden avond zeggen ook op.) Geen geld , geen vrienden.
„Sncki kibri hem sreli, a tron aboma.quot; (Wanneer de slang zich verbergt, wordt hij een aboma.) Als \'t kwaad zich verschrik, wordt het erger.
„Joe no sabi san azau ben njam, meki n kom bigi -o.quot; Gij weel niet wat de olifant gegeten heeft, dat hij /00 groot geworden is.
„Tangi foe boen da kodja.quot; (De knuppel is de dank voor het goede.) Stank voor dank.
„Bètre mi dède na ini bigi liba, leki mi de de na ini pikien gotroquot;. Liever sterf ik in een groote rivier dan in een kleine sloot.
.,Pikien aksi falla bigi boni.quot; (Ken kleine bijl volt een gronUn boom.) Kleine oorzaken, groote gevolgen.
„Mofo sek-seki, odo komopo.quot; Wanneer de mond schudt (als het gesprek levendig wordt), komen er geestige zetten voor den dag.
„Hesi hesi wakka tjari Ion.quot; ^ an hard loopen komt dn.ven.
„Di soema potti gongoté na sou , da hem moe wakki aren.quot; Die de geschilde bananen te drogen gelegd heeft, moet op den regen passen.
„Da sanni disi de na doengroe, a sa kom na krien.quot; Wat in \'t duister verborgen is, /.al eens aan het licht komen.
„Gado sabi san a doc, a no gi hasi toetoe.quot; God wist wat hij deed, toen liij de paarden geen horen-gaf.
■f | |
» ISis | |
P | |
*0\' | |
il | |
uil\' | |
i | |
i | |
\' \'J ok | |
jet |
1
li
y
li
1
Vl
i
m
\\ is
1 s.
„Kondre diai, [)oes-j)oeii njain sr.i.quot; (I)c wereld draait, do kat eet sla.) \'t Is de verkeerde wereld.
„Kosi-ko-ii no de hroko soro.quot; Scheldwoorden doen geen zwoeren ontstaan, d. i. slaan geen wonden.
„Kau membre foe dotti Granman-djari, a dotti hem tére sroli,quot; (l\'ien koe denkt den tuin des Gouverneurs vuil te maken, en hij bevuilt zijn eigen staart.) Die een kuil voor een ander graaft, valt er zelf in.
„Bergi nanga bergi no de miti, ma sueina aanga gt;ocma sa miti.quot; liergen ontmoeten elkander niet, maar menschen zullen elkander wel eens wéér ontmoeten.
„Takhnau a no doe-man.quot; Zeggen is nog geen doen.
„Bóm fadon, pikien fowloe panja.quot; Als de boom valt, vliegen de vogeltjes weg.
„Dago ha fo i\'oetoe, mara a no de wakka na fo passi.quot; (Ken hond heeft vier pooten, maar hij loopt niet op vier wegen.) Niemand kan twee heeren dienen.
„Mi kom foe inelki, ma mi uo kom foe telli ho meni kau de na pen.quot; Ik ben gekomen om te melken, niet om te tellen hoeveel koeien er op stal zijn.
„Té joe habi grasi fensre, joe no teki ston, broko foe trawan.quot; Wanneer gij zelf glazen ramen hebt, smijt die van een ander niet met steenen in.
„Pitti-watra habi hem dotti, arén-watra habi foe hem toe.quot; Putwater heeft zijn vuilnis, maar regenwater heeft het zijne ook.
,,l)i soema no si patatta wantem, té a go si hem, a njarn hem nanga boeba.quot; Die nooit een aardappel gezien heeft, zal, krijgt hij hein eens te zien, hem met huid en haar opeten.
97
„LiLii soema de raeki barki, ina Gado dn meki «i])j.quot; (De luenscli maakt een sloep, maar CJüd maakt een seliip) De menscli wikt, (Jod beschikt.
„(jütiu Ijiüko, siri panja.quot; Wanneer de kallebas breekt, verspreidt zich het zaad.
„Anausi de na mi foetoe.quot; (Er is eene spin in mijn voet.) Ik heb slaap in mijn been.
„Hontimau go na boesi, alia sanni a si, a no moe taki.quot; Wanneer de jager naar \'t bosch gaat, moet hij (terugkomende) niet alles vertellen, wat bij gezien heeft.
„Kau boekoe hem.quot;\' (Eene koe heeft hem gestoo-ten.) Hij is dronken.
„Faja no de, joe teki dosoe leti pipa.quot; Als er L\'cen vuur is, steekt men de pijp bij de tondeldoos aan.
„(iraboe njam-njam, ma nu graboo taki.\'\' (irab-bel naar sjiijs, en niet naar ])raatjes.
„Boen no ha tangi.quot; Goeddoen vindt geen dank.
Veel hebben de Moravische Broeders, die sedert tal van jaren onder de Negerbevolking werkzaam zijn, bijgedragen tot verrijking dei-taai. Door de onvermoeide pogingen dezer wakkere mannen zijn de Schriften des V V alsmede liet boek der Psalmen in het Xeger-En-gelseh overgezet en komen er soms [landieidin-gen aan het licht, waarin deze schijnbaar regel-looze taal onder vaste regelen gebraclit wordt. De beste en meest volledige dezer Handleidingen is getiteld: „Knrzgefasste Xegcr-Englische Grani-matik, 1S51, Bautzen.quot; N an alle Blanken, die ik mocht ontmoeten, heb ik niemand gekend, die dieper in de geheimenissen dezer taal was
98
doorgedrongen dan de heer Mr. II. C. Focke te Paramaribo.
Ifet clngelijkscli voedsel der Negers bestaat in Bananen en Hakkeljanw, eene soort van zonte-viseh, die uit Noord-Amerika wordt aangevoerd, door hen als eene lekkernij wordt geroemd en z/switi motioquot; geheeten. De Banaan wordt veelvuldig door hen gestampt, gekneed en tot een deegklonip (/;tom-tomquot;) bereid.
Voorts zijn onder hen niet alleen de mannen op tabak verzot; men ziet op de groentemarkt de wojo-wojo-nieiden achter bare koopwaar druk zitten te rooken.
I lartstochtelijke liefhebbers mogen zij allen heeten van innziek en dans, en met recht kan beweerd worden, dat zij van muzikalen aanleg geenszins ontbloot zijn. Dit mag reeds Inernit blijken, dat ik dikmaals de schoonste melodieën uit de nieuwste opera\'s door de Negerknapen op de straat heb hooren Huiten.
Hunne voornaamste dansen heeten ,/Banjaquot;en ,,Soesaquot;. Hij deze ziet men één man en ééne vrouw dansen; zehhai voegt er zich nog een derde bij. De instrumenten, die hierbij bespeeld worden, zijn de Kwa-kwa-plank, waarop met stokken geslagen wordt, de Saka, eene kallebas met steentjes gevuld, om mede te rammelen, de Joro-joro, een koord, waaraan de halve schalen eener harde pit geregen zijn. Voeg hierbij groote en kleine trommels (eigen fabrikaat), die vree-selijk hard worden geroerd, en eindelijk den ge-improviseerden zang der vrouwen, onder welke
99
eene de toongeefster is — cu zictdaar liet meest eentonige en oovverdooveude aller orkesten. Hij de „Soesaquot; wordt enkel met het slaan op de borst of met handgeklap de maat aangegeven. Soortgelijke danspartijen van Negers heeteii in de stad a Doe\'squot;. Men gnnt ze op plantage den slaven bij gelegenheid van het Nieuwjaar of zoo dikwijls bijzondere omstandigheden den Directeur aanleiding geven hun een loost te bereiden.
Niet slechts bij den dans hoort uien deu Neger zingen, ook bij den arbeid. Ilij zingt, wanneer hij met een zwaren houtbundel bevracht uit het wond huiswaarts gaat; eveneens wanneer hij op de rivier de forsebe roeiriemen hanteert. Veeltijds is het een geïmproviseerde zang, die door een hunner wordt aangeheven, door anderen in koor wordt beantwoord of herhaald.
Vraagt men naar don inhoud lumner liederen? Dikwijls bevatten deze eonig voorval uit de naaste omgeving, vooral uit het plantage-leven. Ook wel is hun meester of hunne meesteres het mikpunt van hunne zangen, hoewel zij hiertoe bij voorkeur een vreemdeling zullen kiezen , die door kleeding, gebaar of houding hunne opmerkzaamheid getrokken heeft. Deze geheel eigenaardige wijze van zingen heeft de Neger nog van Afrika, zijn oorspronkelijk vaderland, bijbehoudeii. Mungo Park, die op het einde der vorige eeuw de biimenlaiiden van dat werelddeel doorreisde, doet ons den zang der Negervolken aldaar kennen als volmaakt overeenkomende met dien , welken men nog voortdurend in Suriname hoort, wan-
100
neer hij I), v. verhaalt, «dat hij eens, uitgehongerd en afgemat nit een Afrikaanscli dorp verjaagd, zich gereed maakte om den nacht onder een hoorn door te brengen, blootgesteld aan den regen en den aanval van wilde dieren, toen eene Negerin zich over hem kwam ontfermon, hem mede nam in hare lint en van t noodige voorzag. Als hij zich hierna ter rnst had neergevleid , riep zijne weldoenster de vrouwen van \'t gezin weer tot den arbeid, en tot laat inden nacht bleven deze aan \'t katoen spinnen. Zij vervi\'oolijkten haren arbeid door het zingen van liederen. Een dezer liederen was geïmproviseerd. Mnngo-zelt was er het onderwerp van. liet weid door een vun de jonge vrouwen gezonden, terwijl de anderen in koor invielen. De wijs ervan was liefelijk en klagend: liet luidde, letterlijk vertaald, aldus:
üt) winden woedden en de i\'cgensti\'ooinen vielen neer. Moede en hongerig zat du urine blankó onder onzen boom. Hij had geen moeder om hem molk te hrengen,
Ueen vrouw om te malen zijn kooni.
Koor: Heb deernis met den blanke, die geen teedn-
moeder heeft.quot; 1)
/00 kwam mij in Suriname ter ooren dat bij gelegenheid van een bezoek, door den Gouverneur aan zekere plantage gebracht, de Negers aldaar ouder hunnen dans een lied hadden aangeheven, waarvan liet gedurig terngkee-rend refrein was ;
SMILE\'S „Characterquot; vertaald door .M. uuiJs.
101
„Gij laat licm liet schoono en goode /.ien;
„Och, toon hem ook het loelijlco 1quot;
mot wolk vcfi\'ciu zij tot liunnen Directeur het verwijt richtten, dat hij den Landvoogd wel do netto gehouwen, do rijk gevulde loodsen, de vruchtharo kostgrouden en al wat goed en schoon was te aanschouwen gaf, maar dat hij zeker niet reppen zou van de smartelijke lijfstvaffen, waaraan hij hen herhaaldelijk onderwierp.
Hoewel do Negers traag van aard zijn, ziet men hen zware lasten dragon, doch hij voorkeur op het hoofd. Do houthundel, hot hananenhos, do waterkruik, ja zelfs de aarde, die zij hij hel spitten verwerken moeten, wordt door hen in manden op het hoofd gedragen, en op geenorlei wijze zijn zij van deze gewoonte af te brengen. Veeltijds heb ik hooren verhalen dat oen der vroegere Landvoogden , opmerkzaam geworden op de onhebhelijkhoid zijner slaven om steeds de gedolven aarde in manden op het hoofd te torsen, tot het besluit gekomen was, voor altijd deze berispelijke gewoonte onder hen uit te rooien en hierom eene menigte kruikarren uit Nederland had doen ontbieden. Na aankomst van deze, liet hij ze den Negers ter hand stellen met uitdrukkelijk bevel , den volgenden morgen hunno /lbaksieteuquot; (manden) te huis te laten en niet de kruikarren den arbeid voort te zetten. Aan het hoog bevel werd gehoorzaamd. Doch toen den volgenden dag do Landvoogd, van zijnen Adjudant vergezeld , belangstellend het werk kwam in oogensc houw nemen, zag hij
verbaasd zijne slaven niet enkel de kruikarren met aarde vullen, maar deze ook met al haren inhoud op het hoofd zetten en naar de aangewezen plaats dragen.
Binnen de stad was het geen enkelen slaaf\'veroorloofd, na 8 uur des avonds zieh op de straat te vertoouen, tenzij voorzien van een pas, geschreven en onderteekend door een lid der familie, aan wie liij toebehoorde.
Al wie Negerslaaf was, liep bij voorkeur naakt. Mocht in de woning des aanzienlijken de huisslaaf zich niet ongekleed voor het oog van meester of meesteres vertoouen, nauwelijks was hij uit hun oog, of hij wierp zijne kleederen af; zij waren hem tot overlaat. Zoo heb ik eveneens dikwijls opgemerkt, dat de roeiuegers, met het tentcorjaal van de stad gaande, netjes gekleed hunnen arbeid aanvingen , doch even buiten het gezicht der stad gekomen, hunne kleederen afwierpen, om in paradijs-uniform zicli vrijer te kunnen bewegen, en dat zij hunne kleedereu niet weer aantrokken, alvorens hun hiertoe uitdrukkelijk hevel was gegeven.
Altoos echter liep de slaaf blootvoets. Dit moest nog steeds naar aloud gebruik het zichtbare teeken zijn, dat hij tot den slavenstand behoorde. Hoewel nu de slaaf hierom den vrij-nian zijne schoenen benijdde, was \'t hem toch aangenamer zonder schoenen te loopen, aangezien deze hem niets dan pijn veroorzaakten. Ten blijke hiervan verhaalt men — schoon ik voor de waarheid niet insta —• dat zeker Gouverneur der
103
kolonie, die het aloud gebruik om den slaaf blootvoets te laten gaan, wilde afschaften, aan de slaven op de Landsplantage „Catharina Sophiaquot; eene groote partij schoenen had toegezonden met verlof, die te dragen; doch dat hij bij zijn eerstvolgend bezoek aan de plantage, de slaven in oogenschonw nemende , hen allen voor zich had zien staan met de schoenen om den hals gebonden. Zij waren zeer ingenomen met het geschenk, dat hen — gelijk, zij waanden nader aan de vrijheid bracht, doch droegen bet bij voorkeur aan den hals, niet aan de voeten, wijl deze hun hierdoor al te zeer gekneld zonden worden.
Tot lof van den Negerslaaf kan men getuigen dat hij, bij eene meuschelijke bejegening, zijn meester aanhangt en getrouw kan zijn tot m den dood. Daarentegen heb ik hem ook lecren kennen als wraakgierig en wreed, zoodra hem onrecht wordt aangedaan of wanneer hij in zijn godsdienstig geloof gekrenkt wordt. \\ reeselijk is dan de verwensching: (/gij moogt de Boassie krijgen!quot; verschrikkelijker nog de bedreiging. /,ik zal u een houten rok aantrekken! eene bedreiging, die, helaas! niet altijd ijdel woordenspel blijkt te zijn. Immers, kort vóór mijne komst in de kolonie begat zich dus werd mij medegedeeld — een aanzienlijk gezin naar plantage, om daar den Droge-tijd door te brengen. Na eenige dagen genoeglijk met jagen, visschen en paardrijden te hebben gesleten, bad de zoon des huizes het ongeluk een hert te schie-
104
ten , dat zich in het kreupolhout nabij de plantage-woningen ophield, niet wetende dat dit hert de lieveling der plantage-slaven was en door hen godsdienstig vereerd werd. Weldra begonnen mi de slaven op wraak te peinzen. Zij wisten gift te bereiden, dit op listige wijze in de spijzen van het Blanke gezin te mengen (\'ii allen werden krank in erge mate. Drie volwassene leden des gezins stierven, onder welke de zoon; de overigen mochten na veel lijdens in \'t eind herstellen.
Ivvenals ieder ander menscbenkind is ook de Negerslaaf aan krankheden en kwalen van allerlei aard onderhevig. Doch , verliest de Blanke bij ziekte al spoedig zijn blos, de Neger verwisselt het gitzwart, dat hem kenmerkt, tegen een blauwe loodkleur. Vraag den zieken Neger, wat hem schort? Hij voelt zijn buik gesp,innen en zal schier altoos ten antwoord geven: „hatti fadonquot; (\'t hart is mij gevallen,) maar even zeker zal hij van zijn meester of zijne meesteres een blikken maatje met „Caster-oliequot; (ohmm ricini) gevuld ontvangen als een onfeilbaar middel tegen alle kwalen.
lt;gt;een kwaal echter, die den Neger overvalt, is opmerkelijker en verwoestender tevens dan het zoogenaamde ,/grondetenquot;. Met is eene ziekte, waarbij hij geen weerstand kan bieden aan de zucht om aarde te eten, eene manie, die zijne gezondheid ondennijnt en hem geheel doet vermageren. Slechts een middel schijnt toegepast te kunnen worden om hem deze onhebbelijke en
105
schadelijke gewoonte nt\' t(! leeren : men doet hem ec^i zwaar ijzeren masker om het hoofd , wanr-door de mond wordt afgesloten, en dat men alleen hem afneemt voor \'t oogenblik dat hij eten of drinken moet.
In een staat van diepe vernedering hel) ik den Keger gezien, tijdens de slavernij in de kolonie bestond en gehandhaafd werd. Menig Blanke heb ik in overmoed hooren beweren, dat de Neger niets meer dan een middelding was tnssehen den mensch en den anp, of zélfs dat de zwarte huid van den Neger het teeken zou geweest zijn , \'t welk , volgens het Mozaïsch verhaal, de 1 leer a:m Ivaïn gesteld had om hem tot slavernij te doemen. Word soms de slaaf door zijn meester om een of ander tor verantwoording geroepen en wilde hij zijne verontschuldiging aanvangen met liet gebrni-kelijkc : ,/ik dacht, datquot; — meniginnal kreeg hij op barschen toon ten antwoord: //een neger mag niet denken !quot; .fa, onder de waarlijk goed-geziude Europeëers, gelijk ik er velen gekend heb, die van alle ruwheid en barbaarschheid den diepsten afkeer hadden, vond ik er toch, die. zoo zeer verward waren in de strikken der slavernij om hen henen, dat zij met allen ernst meenden ook uiteen Christelijk oogpunt voor de wettigheid en rechtvaardigheid der slavernij te moeten strijden en deze gestaafd te moeten zien in het voorbeeld van den Apostel Paul us, die, volgens zijn Uriel\' aan Philemon, den weggeloopen slaaf Oneshnus niet in het bezit zijner vrijheid handhaafde, maar naar zijn meester terugzond.
106
Het spreekt wel van zolf, dat het lot van den slaaf niet anders dan jammerlijk en beklagenswaard genoemd mocht worden. Beroofd van de vrijheid, het heiligst pand, dat de Schepper den mensch heeft geschonken, miste hij het kleinood, waaraan alle levensvreugd van den sterveling op het nauwst verknocht is, buiten \'t welk het ware levensgeluk ondenkbaar is. In den staat dei-diepste vernedering heb ik hem aanschouwd, als een die niets zijn eigendom noemen kon, een wezen dat niet eens zich-zelven toebehoorde, maar het eigendom van een ander was, een mensch — maar die in overeenstemming met het oud-Rorneinsche recht voor eene zaal gold, niet meer voor een persoon.
Kan het bevreemden, dat het onder zulke omstandigheden niet aan voorbeelden van mishandeling ontbrak r dat deze zelfs menigvuldig waren , wanneer men bedenkt, dat de slaaf aan de schandelijkste willekeur was prijs gegeven door het ontoereikende politie-toezicht, dat uitgeoefend kon worden op de verafgelegene plantages, waar het, meerendeel zijner lotgenooten gevestigd was?
Doch ook bijaldien de politie in staat ware geweest , over alles haar toezicht uit te strekken, wanneer de voorschriften der Koloniale wet steeds waren geëerbiedigd en met alle nauwlettendheid opgevolgd, zou ook dan nog niet het lot van den slaaf beklagenswaard hebben mogen heeten? Ik behoef slechts enkele wettelijke bepalingen in herinnering te brengen, die de huiselijke jurisdictie omschreven. Zij zullen bij den
107
eersten oogopslag doen inzien hoezeer de slaaf, ondanks verordening en wet, naar eiscli gehandhaafd, nog altoos aan de schromelijkste willekenr straffeloos bleef prijs gegeven.
Deze bepalingen zijn ontleend aan het //Reglement op h(!t onderhond, den arbeid, de huisvesting en de tucht der slaven op de plantagiën en irronden in do kolonie Surinamequot; en luiden aldus:
o
„De straffen, welke do goy.agvoerders op plantuges „of gronden vermogen op ie loggen, zijn do volgende: „onthouding van sterkon drank of in el as.si, ten lioog-„ste voor veertien achtereenvolgende dagen;
„opsluiting gedurende Veertien dagen, alleen dp=gt; „nachts of gedurende dag en naclit;
„het aanleggen van eeno lichte kettingboei, gedn-„rende ten langste veertien dagen , alleen des daags „of gedurende dag en nacht;
„slagen met de gewone zweep; aan mannen len „hoogste vijf en twintig; aan vrouwen vijftien; aan „jongens tusschen de zestien en veertien jaren oud , ten „hoogste vijftien, en aan meisjes van denzelfden on-„derdom, ten hoogste tien.
„Over de jongere slaven, die den ouderdom van „veertien jaren nog niet ten volle hereikt hebben , „zullen de gezagvoerders eeno vaderlijke tucht nitoefe-„nen.
„Zwangere vrouwen mogen in geen geval met sla-„gen of kettingboei gestraft worden.
„Een slaaf, weigerende de straf, hem door den „gezagvoerder opgelegd , aan to nemen , zal niet van „het werk geweerd, maar daaraan gelaten worden; „doch zal inmiddels var die /.aak door den gezagvoerder aan den eigenaar of administrateur kennis
„worden gegeven, die daarin zal voorzien, zooals hij ijVerineenon zal te behooren. Het wordt echter den „gezagvoerder vrijgelaten om , zulks noodzakelijk oor-„deeleude, den weerspannige praeventief te doen op-,,sluiten.\'\'
In een onmiddellijk liierop volgend iirtikel wordt ouiscliroven boe ver de bevoegdlioid van den administrateur in dezen gaat:
„Verwijdering of verhanning naar eene andeic pian-„lugc of grond ;
„rioogstens het dnlihol der strall\'en in het vurige „artikel vennoldquot;.
Waren laatstgenoeniden eindelijk van oordeel, flat zij, blijvende binnen de perken hunner eigene bevoegdheid , den slaaf niet zwaar genoeg konden .straliën, dan stond hun nog quot;t volgende ten dienst:
„bigenaien ol adiiiinistratonren, oordeelendo dat cnn «slaaf wegens ongeltoor/aamheid, opzottelijken onwil „in hot werken of andere ongei\'egeldheden en vergrij-„pen , eene ernstiger correctie verdient dan waartoe „zij bevoegd zijn, zullen daarvan aan den Procureur-„(ïeneraal, of in de distrikton Nikerie aan den Land-„drnst aldaar kennis geven, en zullen deze autoriteiten, na onderzoek en hevinding dat de zaak zonder „tiissehcnkomst des rechters huiselijk kan worden afge-„daan, eene zwaardere straf mogen opleggen quot;.
Zoo bekend als gevloekt bij elkeen is uit de laatste helft der vorige eeuw de naarn van Madquot;0 dn l\'lessis, die om menigte van gruwelen met recht een monster van wreedheid werd geheeten. \\ an algemeene bekendheid is het, hoe deze Dame
109
eens, in haar tenteorjaal gezeten, zich beklaagde over het lastige schreion van een negerkind, dat in hare nabijheid op den seiioot zijner moeder zat en door deze met geene mogelijkheid tot bedaren te brengen was; hoe zij daarop, toornig geworden over het aanhoudend geschrei des kinds, dit van de borst der moeder heeft losgerukt, over boord gehouden en zoo huig onder Avator gedompeld, dat het eindelijk den geest gaf, waarop zij koelbloedig het lijkje weri aan de ontstelde moeder toereikte. Hare eri\'gena-men hebben later op haar graf een steen neergelegd , waarop men nog \'t navolgende opsehrift leest;
„Maria Susanna du l\'lessis.
„Geboren in Suriname den 10 Maart 1739.
,,Ontslapen den •; Oetobei1 1795.
„Eindelijk beu ik tot rust gekomen.quot;
Tal van vonnissen, nog in den aanvang dezei eeuw te Paramaribo door de wettige overheid geveld , getuigen het , hoezeer menigeen op selumdelijke wijze misbrnik mankte van de maeht , hem over zijnen slaaf of zijne slavin gegeven. Ook nog in de jaren van mijn verblijf ontbrak het geenszins aan voorbeelden van te groote gestrengheid ja zelfs mishandeling. Nog staat het mij levend voor den geest, hoe ik eens op de meest vriendelijke, wijze genoodigd zijnde om cenige dagen op zekere plantage, Ie komen door-hrengen, allerminzaamst door den Direetenr ontvangen en naar zijne woning geleid werd. Nier
H
was lt;11 wat gulheid en gastvrijheid verzinnen koudon, voor den vreemdeling bereid: oen mild l)ezetto discli, u-uiirop de fijnste voi-sunporingcn nit Knropü\'s iiiagiizijueii n:uist de edelste; voortbrengselen van de rijke wouden des liinds pronkten; porter, aio en wijnen naar verlangen; een kring van vroolijke gaston, van de nabij gelogen plantages hier verocnigd ; fbetoebois ving in do weer om op des ga.stheers wenk te bedienen on eindelijk net gcklocde slavinnen rondom don diseh, ijverig bozig met hare broede waaiers de lastige mnskioten van ons to verdrijven en tevens aangoname koelte ons aan te brengen. Tot laat iu don nacht zaten wij snmon, voel sprekende over \'t Moederland, waarvan ik als ,/niemv-koniorquot; het meest te vortollen had , tot wij ten laatste opstonden, een hartelijk afscheid namen en ik door eon fbotooboi naar do bovon-vordieping gevoerd werd, waar mij oen vertrek werd aangewezen, waarin men reeds mijn hangmat gespannen bad. Spoedig legde ik mij ter rust en wiegde mij in een zoeten slaap. Tegen den morgen ontwaakte ik plotseling. Ken aan-bondend en doordringend geduid, waarvan ik mij geen rokonschap geven kon, bad mij gewekt. ik luisterde. [Iet was een vreemd u\'e-luid, sissend, snerpend, ik weet niet hoe, maar het verontrustte, beangstigde mij dormato , dat ik mijn hangmat uitsprong on , naar verscho lucht hijgende, de luiken opensloeg, Hemel, welk een tooueol daar voor mijn oog! Keiic jeugdige Negerin , opgehangen aan een boom.
jammorcmki ondc.r gierende zweepslagen , die hare lendenen kerfden en haar werden toegediend door twee Bastiaans (Neger-officieren.) En daarnevens mijn vriendelijke gastheer van den vorigen avond — razende en tierende en vloekende en niet de zwaarste bedreigingen de Bastiaans tot meer gestrengheid aansporende. Afselmwelijk was het mij. Met sidderende handen sloot ik weer de luiken, doeh mijn slaap was verdwenen. Toen ik een paar nnr later heneden kwam om aan het ontbijt duel te nemen, trad mijn gastheer, vriendelijk en minzaam als den avond te, voren, mij tegemoet, als ware or niets, niets voorgevallen hoegenaamd. Nog bleef ik twee dagen vertoeven, doch deze dagen waren mij een foltering, en ik dankte den Hemel, toen ik de stad weer bereikt bad , waar mijn oog voor dergelijke schriktooneelen gespaard bleef.
Doch ik heb het mij niet tot taak gesteld, de misbruiken, waarvan ik getuige was of die mij ter ooren kwamen, op te soinmon. Zoodfmige opsomming geeft mijns inziens onvermijdelijk aanleiding int eenzijdige beschouwing, brengt veeltijds een omvaren indruk te weeg en zal lichtelijk menig achtenswaardige familie, die bare slaven zachtzimiig bejegende , verongelijken. Om hij zulk eene opsomming billijk te zijn en alle. eenzijdige heoordceling te voorkomen, zon men anderzijds met evenveel ijver de veelvuldige vrijlatingen van slaven, die de Snrinaamsehr niemvs-bladen in der tijd vermeldden, dienen op te teekenen , de vele voorheelden van edelmoedigheid
112
on menschlievendheid, waarvan Surinamc\'s vrije bevolking in don loop der jaren blijk gegeven heeft, dienen op te sporen en dit alles in oven breede lijst moeten doen uitkomen.
Ik hel) daarom altijd oprechtclijk betreurd den totaal-indruk, dien het groote publiek voormaals ontving hij \'t lezen van het belangrijke geschrift van Dr. van hocveix, getiteld: ,/Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet.quot; Waarom? De geleerde schrijver gaat daarin al de voorbeelden van slavenmisbandeling, die hem, naar wij ge-looven, uit betrouwbare bron zijn medegedeeld, groepeeren, en door dit groepeeren van misdrij-ven-allcen wordt hij, hoewel zijns ondanks, do oorzaak, dat de lezer zich het lot der slaven in \'t algemeen veel zwarter nog voorstelt dan dit werkelijk was en gemakkelijk er toe geraakt, de vermelde snoodheden en gruwelen niet slechts aan enkele ot\' vele, maar aan alle slavenhouders too to dichten. Dat dit evenwel des schrijvers bedoeling in geenen deele is geweest, maar dat liij, zoodanige gevolgtrekking voorziende, deze zelfs opzettelijk heeft willen voorkomen, blijkt zonneklaar, als liij, na eene breede lijst van wreedheden te hebben ontrold, die aan de slaven in Suriname waren uitgeoefend, de woorden volgen laat: //Wij beweren volstrekt niet, dat alle eigenaren van slaven zich daaraan schuldig maken. Wij gelooven, dat er onder hen gevonden worden, die. hunne lijfeigenen goed behandelen, ja wij weten, dat er zijn, dienimmer een slaat\' naar liet piket van justitie zenden quot;
118
Toch hebben deze woorden niet kunnen verhoeden, dat menig edeldenkend ingezeten van Suriname zich door de opsomming van gruwelen in het werk van genoemden schrijver heelt gekrenkt gevoeld. Heb ik dit betreurd, het heeft mij niet bevreemd. Immers, gesteld dat men met ijver ging opsporen de voorbeelden, die er in Nederland bestaan van tirannieke handelingen, waaraan heereu en vrouwen zich jegens hunne dienstbaren schuldig maken; men schilderde met vlammende kleuren het treurig leven, dat duizend onschuldige kindereu in de fabrieken 1) he-nensleepen; men deed uitkomen de barbaarsche straffen, waarvan nog altoos onze wetten bij leger en vloot spreken; men voegde daarbij de menigvuldige misdaden, die in onze overbevolkte gevangenissen worden geboet of die nog steeds in een geheimzinnig duister schuilen , onder welke laatste niet te vergeten den vreesel ijken moord op Mevr. van dku kouvvkn en haar dienstmaagd, te\'s Hage, gepleegd , — en men ging al deze gruwelen eveneens groepeeren als gepleegd in ons klein land met nog geen 4 millioen bewoners, —• wat zou de indruk zijn? Zou niet de vreemdeling bij het lezen van zooveel schanddaden uit Nederland al spoedig het oordeel uitspreken , dat het nuttig ja noodig ware ,
Vereerend voor don voorsteller niet minder dan voor \'s Lands Vertegenwoordiging is hot wotsontworp, regelende den arbeid van kinderen in do fabrieken , dat kort geleden door de Tweede Kamer werd bohan-deld en aangenomen.
114
dozen kleinen staat zoo niet uit te roeien, dan toch te schrappen van de lijst der besehaal\'de staten.J Kn zouden wij vrede liebhen met di( ongunstig oordeel van den vreemdeling P Zouden wij ons niet met recht beroepen op de vele \\ ooi beelden van nienschlievendheid, hulpvaardigheid en opoiiering om ons henen? ()[gt; de schier ontelbare inrichtingen van liefdadigheid, waarop ons \\ aderland bogen mag en die omvederspre-kel\'jk getuigen dat een ander, edeler geest dan die van barbaarscliheid en \\erdrnkking, dal de geest van ware mensehennnn en linmaiiiteit hiel\' den schepte)\' zwaait?
i\'ïvenzoo in Suriname. De breede lijst van gruwelen, door den heer van iioëvki.j, ontrold, moge een lijst van onloochenbare feiten zijn,— men maakt aan onrecht zich schuldig, zoodra men door deze feiten geleid, uit het bijzondere; gaat besluiten tot het algemcene. Wel heelt in der tijd de opsomming van zoovele misdrijven zegenrijk gewerkt in zoover zij bij het Aederlandsche volk den afschuw vermeerderd heeft van de slavernij, die het nog steeds in zijne koloniën handhaafde, en een krachtigen stoof heeft gegeven aan de te lang verzuimde emancipatie. Doch men blijve billijk in zijn oordeel ! I/Vemnin als in Nederland Avas in Suriname de geest der barbaarscliheid bij de ingezetenen over-hecrschend. Ook daar werden er velen gevonden, zelfs onder hen, die slaven hielden, die (Christenzin in het hart kweekten, (\'hristendein-d
, O
m het leven beoefenden, al pronkten zij niet met
115
rechtzinnigheid, al waven zij wars van hot ijdcl roemen op zuiverheid in do leer. Ik heb er hnisgezinnen gekoml, wanr do slaven niensehelijk worden hojogend, niot miniler dan bij ons de (Ucnstbaron. In het gozin , waartoe ik behoorde , werd gedurende de vier jaren, waarvan ik ge-tiiigen kan , van c!e S a slaven , dio het bezat, nooit één naar het piket gezonden of op andore wijze aan lijfstrat\' oiulerworpen. hn lioewel ik eiken dag tot het geven van privaat-onderwijs op ver-scliillende nren onderscheidene woningen binnentrad, bon ik nooit—enkele voorvallen op plantage nitgezonderd — gotnigo geweest van mishandeling, heb ik nooit ergens lichaamsstralfen zien toedienen, («oiooven we\'t voor zeker, t was daar, golijk hier en overal: onkruid onder de tarwe, maar toch niet alles onkruid; kat onder \'t koren, maar. God zij dank! niet alles kat.
Hoe \'t zij. Wij roemen in do emancipatie, waardo n1 aan oeno dor laatste-, maar ook ai\'schu-welijksto instellingen der ndddeleenwen een einde is gemaakt, \'t Is waar, zij is duur betaald. Niet alleen zijn het de 12 millioenen, die voor haar ten oiler gebracht worden; doch hoe menig aanzienlijke zag zich door haar in zijne inkomsten bekort ; hoe menigeen verloor zijn tijdelijk bestaan ; hoe vele kostbare plantages verloren door haar het grootste deel harer waarde! Avat alrijke; vrachten van koloniale prodnkten zoekt thans de handelaar te vergeefs op Paramaribo\'s roede! hn welke vruchten zal deze vrijlating in do eerstvolgende jaren nog afwerpen voor den geëmanci-
116
peorde-zclvon, die van oudsher afkeerig van den iirboid is cn niot geleerd heeft zijne vrijheid te gebruiken? Kopen wij \'t hoste. Nederland kau veel, wanneer het wil. Door kolonisatie-alleen zijn land en volk te redden, kolonisatie op breedo schaal, Nederland vergenoege zich niet meer niet enkel premien op emigratie uit te loven ot voorschotten te doen ! Het grijpe zelf deze veelomvattende taak aan , die — zal zij naar eisch worden volbracht en in de bestaande behoefte voorzien— particuliere krachten verre te boven gaat!
Wij vestigen thans op de Boschnegers onze opmerkzaamheid. Deze zijn ontstaan uit de weg-geloopen plantage-slaven van vroegeren tijd, tegen welke de Engelschen, en later ook de Nederlanders, vele jaren achtereen een vruchteloozen krijg hebben gevoerd , om ben tot onderwerping te brengen. /ij hebben achter de ondoordringbare bos-schen en ondoorwaadbare moerassen des lands limine vrijheid weten te handhaven en zijn met het Nederlandsch Oouvernemcnt bevredigd door I lactaten, waarbij zij zich hebben verbonden, geen plantages meer af te loopen, geen kost-gronden meer te vernielen en ten getale van niet meer dan 20 op eens aan de stad te komen, terwijl ter andere zijde het Nederlandsch Gron-verneinent zich beeft verplicht, hun jaarlijks een lijk geschenk aan kruit, lood, meel, zont, enz. nit Ie keeren. liet eerste dusdanige tractant werd ten jare 17 19 met de Saramaccaners, een tweede in I7(il met de Aucaners gesloten.
117
Van hunne drio stammen hebben do r/Ancanersquot; zicili gevestigd aan do Hoven-Marowijno, de „Sa-ramaccanersquot; aan do Roven-Snriname, do ,/Becoe-quot; en //Moessinga-quot; boschnegevs aan de Hoven-Sa-ramacca.
Elko stam hoeft, zijne kapiteins en gehoorzaamt niet deze aan oen Koning , met onbeperkte macht bekleed.
Allen hebben zij (liop in het land, aan do oevers van Hoven-rivieren en Kreken hnime kampen opgeslagen. In de nabijheid dezer kampen bezitten zi j hunno eigene kostgrondon, die or trouwens meestal armzalig uitzien. Ten einde zich do bonoodigde levensmiddelen te kunnen verschal-fon , maken zij voel work van het vellen van boomen en het kappen van «vierkant houtquot;, dat zij vervolgens bij vlotten O/kokoroko\'s geheeten) do rivier afbrengen om het op plantage of aan de stad te verruilen. Hebben zij zware houtsoorten te vervoeren, die lichtelijk zinken zouden, gelijk or vele in de bosschen worden aangotrotfen, zoo weten zij doze ter weerszijden van Imn corjaal 1) vast te binden en alzoo boven water te houden.
Zij zijn een krachtig, gespierd volk , glimmend zwart en van hooge taille; inzonderhoid geldt dit van do Ancaners.
Zij mogen met recht grooto liefhebbers lieeton van geestrijke dranken; hiortogon verruilen zij bij voorkeur hun hout.
Op dansen on zingen zijn zij niet minder vor-
Hot corjaal of de ca no van don Boschneger is quot;en uitgeholde stam van den Wane- of Cederboom.
/ot dan de Negor^hivmi. Ilun dnns is ochtrr meer oii-^uimi^\' en oihIgi\'sc\'ickIi zich dooi\' niooi\' kluchtige sjimögftn.
i\'.cn tocht u:i;ir cl;* .\'Vucnncr-Hoschnegers, door mij ten javc 1^17 gedaan, mag higt;;r niet onvermeld blijven.
Mijn hesehenuheer L. moest in zijne hoedanigheid van Conmus-.fü\'i.s de!\' hdnudsclie bevol-king cenc reis oiuleniemen naar de Hovea-Cot-liea, ten einde de Aucaner-Boschiiegers (aldus genoemd naar hun hoofdzetel ,/Aueaquot; aan do Ma-rowijne; aldaar ernstig te onderhouden over eenige strooploehten, die zij zich opnieuw veroorloofd hadden . en tevens hen te herinneren aan het ti\'fieta.\'it, waarhij t hun verboden was in grooten getale zich aan de stad te vertooneu. De heer S., ad-istent hij ^(uioemd Comniissariaat, zouhemals toik dienen, eu mij was door den Gouverneur der kolonie verlof gegeven \'t gezantschap té vergezellen.
\\ i\'oc;g in den ochtend stapten wij aan de Gou-verneinculstrap in de tenthoot. Daar wij eene Ijands-zcuding te vervuilen hadden, was ook eene der I.ands-hootcn te onzer beschikking gesteld, waarop ten teeken onzer zending de Nationale vlag wapperde. Zes negers in wit huis en wit-ten panhdon met roode sjei\'p, roode wronginnt-sen op het hoofd . waren aan de riemen en roeiden er weidia met ■ !111 op hts. Ih\' reis ging de Suriname af tot wij tegen het einde van den val idj de i()rteiess(! iXiciiw-Ainsterdnin kwamen, vanwaar wij ras mei den nieuw opkomenden vloed de Heneden-f ommewijnc opgingen. iSergens ziet
119
men in liet land oevers met zooveel plmitage-wo-ningon en tahriekeu pnjken tils hier, waar de stroom eene aaninerkelijke breedte heell en ook de grootste «lier plantages, ,/Alkmaar\' gelieereii, hare uitgestrekte gebouwem vertoont.
Links de Matappiea-krcek vooi-nij gevaren, stapten wij aan wal op de plek, waar de Bene-den-Commewijne twee armen uits))jeidt, van welke de eene lk)ven-(.\'ommewijne , de andere i5eneden -Cottica heet. Op dit punt, waar beide laatstgenoemde rivieren samenkomen, lig. de militaire post „Somnielsdijkquot; met eene bezetting van 1.0 man, waarvan •\') zieh niet den tuinbouw onledig hielden, de overige 7 in het hospitaal lagen Ons medelijden werd opgewekt Vv ij reikten aan krankeu en gezonden van onze sigaren en kleine versnaperingen, waarna wij de Heneden-Oquot;ttica tot aan de suikerplantage //Ivleh iioop\'\'opvoeren
Zelden zagen wij eene plantage van zco fraai uiterlijk alsdeze. kene nette\'aiulingsplaats een korte allee van overoude palmen, een sierlijk woonhuis met twee verdiepingen , voor t welk een hooge trap naar den ingang leidde, dit alles gat\' ons den indruk van een bevallig buiten. De Direeteur, een Kngelsehman, was Burgerkapitein der divisie Matappiea. ilij was bij onze ontvangst vergezeld van een Hl-jarigen grijsaard, dien hij ons als zijn vader voorstelde. Deze was in Kngeland priester geweest bij de Anglikaanselie kerk en toonde een levendige belangstelling in mij zoodra hij te weten kwam, dat ook ik mij aan den geestelijken stand gewijd had. Aanstonds nam
120
hij mij niet zich naar zijne bibliotheek, sprak met hooge ingenomenheid van zijne studiën en verhaalde mij dat zijn broeder te Demerarij Bisschop was en een zijner zonen priester in Engeland. Hij leidde mij door de onderscheidene gebouwen naar de stoomfabriek en toonde mij een stal met vee, gelijk ik hier nog nergens gevonden had. Vervolgens bracht hij mij in den tuin, die rijkdom van groenten opleverde, onder anderen de ,/tomatiquot;, mij destijds nog onbekend, en bleef eindelijk met mij staan bij eene graftombe in \'t midden van den tuin, waaronder het stof zijner onvergetelijke gade rustte. Nog vernam ik van hem, dat do geheele slavenmacht der plantage, ter sterkte van 150 man, door de Hernhutters tot het Christendom gebracht was en door hem-zelven voortdurend in het Evangelie onderwezen werd.
Rij den maaltijd, die ons hierop werd aangeboden , sprak de grijsaard met een ernst, die ons achting afdwong, den zegen uit. Gulheiden gastvrijheid zaten daaraan voor; ernst en luim wisselden elkander op de aangenaamste wijze af.
Na hier den nacht te hebben doorgebracht, vertrokken wij, vergezeld van nog eene tweede boot metConnnando-negers, die door ons gereqni-reevd en door den Burger-Kapitein bereidwillig verschaft was.
A\\ ij passeerden de koffieplantages (/Twijfelachtigquot; , //1\' Aventurequot; en ,/de Levantquot;, voorts de l\'a-ramaricakreek en do Craskreek, welke laatste uit de Cottica in de Boven-Commewijne stroomt,
121
vervolgens de- suikerplantage (/Molshoop cn het Etablissement der Moravische Broeders „Cluir-lottenburgquot;, eindelijk 11 Klarenbeek , ,/llamburg en ,/Courvluchtquot;, bij welke laatstgenoemde plantage de Cottica een arm uitwerpt, die Perica heet, en zelve haren loop vervolgt onder den naam van Boven-Cottica. Aan den mond dei Perica staat nog de bouwval eener kerk, waarin voor omstreeks 80 jaren de Hervormde Predikant van Paramaribo gedurig dienst kwam doen voor de bewoners der Divisie Perica. Ie nauwernood konden wij deze ruine van den stroom af in het oog krijgen; zij was geheel met kreupelhout bewassen.
De Boven-Cottica oproeiende, die steeds enger werd , terwijl hare oevers omhoog rezen, zagen wij de plantages ,/Mimnikendainquot;, wAlvda en de Mot-kreek ter linkerzijde, toefden een oogen-hlik op den kofflegrond „Annasburgquot; bij den Pur-ger-kapitein der Divisie Cottica en Perica, verlangende; nog dienzeifdon avond de laatste plantage, „Mon bijouquot;, te bereiken. Onze roeiers begrepen het evenwel anders. Het tij was verloo-pen, do eb viel in, en zij oordeelden dat het te veel van hen gevergd zou zijn, nog twee uren tegen den stroom op te roeien. Zij staken dus naar wal, om daar bij een bivouac-vuurtje te overnachten en natuurlijk ons in de boot ter prooi aan de Muskieten te laten. \\\\ ij protesteerden, en weldra regende het bedreigingen van onzen kant. \'t Baatte alles niets. Wij naderden Inngzaam den oever, toen een onzer op den ge-
lukki^cni inviil kwam om in plaats van nicer liedrei-Ljiu^iii tr niii\'ii. mot Ix\'lotton aan te vangen. Diu\'fü\'-\'k.\'IdIic v/as «ooc oxtra-vc-i\'suaporing (nntimrlijk in Dram liosraandcj ,\'ii aan-ioiuls i)leok , dat cene Ivu\'i\'iic hololtc overbodig was; zij grepen niet iiieu\\v(!ii moe:! do riomoii op, on voorwaarts giii\'f i\'\'\'t woor. Intusscliou was do avond gevallen. IV koningin van dm nacht kwam statig van aeiitor do dichte woudon, die (!,• I\'lNior om/ooin-dcn. to voni\'schijii 01-pietivldo zioli in den stroom, Van do plantages „Lmionhnrgquot;, «La pnxquot; en „Li-banon . alsnn-ilo \\an do \\ redonhmgor-kreek bemerkten wij dooi (Ir -oiiemormg weinig en ln^-rcikten \'/.on de drie ■,bbe;jos \'), np wolk laatste f/iMon bijouquot; gelegen is,
Op -.Mon bijon\' gekomen, was hc( recnls 9 uur m den nvond. lol onze teleurstelling vonden wij don Directeiiv me! l ■ Inns. Doze was op bezoek naar do naburige plantage Póron, Wat to doen? \\:r:: lam!-, gebruik traden wij liot woonhuis, bioiK ii, liclon licht ontstekon , lera\'iji onze toetocbo^ van de levensiniddelen , die wij ha ideil nu\'dogebraclit ons oen maaltijd gingen bereid-;i , waaraan wij ons te; goed (loden. \\ ieosolijk erg hadden \' ii \'t hier echter met de Muskidi-n, t Was ons niet mogelijk eon oogen-hb\' rustig |. zitie:i zoodat w ij wn;! genoodzaakt w.\'iren ecu ik ^erjongon onder talel Ie zetten, die in een |)Ot met vuur aanhoudend droge oranje-bladcron aaniilio waardoor wij weldra in een
Aliias worden de ciliuidjes gcnoeiud, die dooide, Umuküliiigen der rivier gevormd worden.
wolk van rook zstcn te (\'.ton. die ons jfcduri^ (leed hoesten en soimvijleu l \'t de vhudit noodzaakte. Toen wij u;; aJliop van den uianltijd ons verlangen naar rust te kennen gaven, wees ons de luiishondster «les Directeurs eene lainor aan, waarin wij evenwel door een zoo gr*«aten zwerm Muskieten enfvaugen vv.Tden da; ons alle lust om daar :e slapmi ras verging. wesiiah c wij naar de kotlie-loods verin ie I n, liier onze hangmatte:!) lieten .spannen en weldra in een ver kwikkeuden slaap vielen Uij ons ontwaken den volgenden morgen gat\' de Directeur zijne Idijd-schap te kennen dat wij in zijne afwezigheid over het zijne hadden heselnkt en (jvei laaddc ons van stonden aan met lieleei\'dhi\'dcn V\\ eldra editor spoedden wij ons weer op reis . lt; rokken den doorsteek van het derde tahbetje door naar een militaire post, Ijestaande uit (gt; blanke- en 3 negersoldaten (guides), waar wij in den tuin van den kommandeerenden sergeant gelegenheid hadden, ons van de overaroote vrnehl baarheid van (lengrond te overtuigen, en gingen nu de. Coltica verder op.
\'Mot hel sierlijkste geboomte zagen w ij hier (h oevers getooid, liet waren vooral de vele Palm soorten, die onze opmerkzaamheid trokken, van welke de .Maripa , de Paramacea en \\lanritiiis ons het meest bekoorden.
Thans waren wij de woningen der Blanken voor hij. Plantages vonden wij niet meer .Vr ecu verlaten post, f/()raiijewoud\' en vervoegen.- ■!lt;• Koopinans-kreek , die, naar tzeiigc ii di r in geiv
124
in zee moot uitloopcu. fjiocn spoor vnn incnschcu mcor dim ecu onkclc ,/wrokko plesioquot; of opene pick op don oovcr, wnar do Bosclmegcr zijn lt;^0-vcld hout had bekapt.
Daar bemerken wij onvenvaeht voor ons uit in zijne cano een Hoschnegor, die met pijlsnelle vaart over den stroom schiet, zoodra hij ons heeft opgemerkt. Wij houden hem echter in het oog, zien hem eindelijk aan wal gaan en volgen hem, in de verwachting van op zijn spoor een bewoond kamp te zullen vinden. Nabij de plaats komende, waar hij aan land is gegaan, hooron wij reeds een verward gejoel, gefluit en getrommel. De kapitein van het kamp, die zich van de overigen onderscheidt door een zwarten hoed met een reepje zilver-galon, staat met eene menigte Hoschnegers op den oever om ons te ontvangen. Zij zijn meer dan 100 in getal, van gestalte allen forsch en welgemaakt. Mnn lichaam is op velerlei wijze beschilderd en besneden. Allen zijn , op een klein schortje na, in volmaakten ])aradijs-nniform. Wij laten onze booten aan de roei-ne-gers ter bewaking en stappen aan wal, met onze geweren gewapend : de heer L in vollen vuur-rooden uniform, waarvoor zij ontzag schijnen te hebben. De kapitein leidt ons het kamp rond en toont ons de kostgronden. Ongeveer 20 armzalige l\'inahntten (liutten van palissaden mei bladeren bedekt, beide van den Pina-palm) stonden in eene onregelmatige groep bijeen, waarin vrouwen en kinderen zaten neergehurkt; overigens niets dan een vuurtje. Van huisraad geen
125
zweem. Aan den ingang van elke hut hingen koralen, halletjes en andere snuisterijen, sieraden, die zij ook aan den hals dragen en //Ohia s (Talisman, Amulet) heeten. Naast menige hut stond eene staak in den grond, waaraan een wit vlaggetje fladderde. Wij vonden hunne kost-ronden in erbarmelijken staat; onbeduidend \\\\as daarin de voorraad van cassave en rijst , waaruit wij meenden te moeten afleiden, dat zij grooten-deels van den roof leefden. Toen wij onze verwondering te kennen gaven over de groote bevolking, die wij in dit kamp aantroffen, voerde ons de Hoofdman in eene der hutten, waar wij eene vrouw op een Papaja-blad zagen neerzitten, ten teeken dat zij rouwe dreef over den dood luiars mans, en bracht ons onder \'toog, dat nu velen uit de omliggende, kampen hier waren saamgekomen om deel te nemen aan de begia-i\'cnis-feesten, die 4 a •gt; weken zouden aanhouden, terwijl wij tevens van hem te weten kwamen, dat deze feestviering meestal bestaan zou in hel schieten met geweer en het drinken van Dram.
Toen wij ons gereed maakten om henen te gaan, noodigde ons de lloofdinnn om laj hem te overnachten, ons de verzekering gevende, dat hij ons een maaltijd van rijst en //switi motto (zouteviseh) zou laten bereiden, voor welke uil-noodiging wij meenden bcleeldclijk te moeten hedanken.
Zij ontvingen nu van ons een pul Dram ten geschenke, waarop wij weer van wal staken, en zij hnn geschreeuw en getrommel, dat door on/.c
tl
12()
komst was nfgcbroken, opnieuw begoimcu, ons nog dri(! saliintschotcn uazundcudc, die door ons met t\\v(!e werden beantwoord.
Nog verder drongen wij landwaarts in, nog hooger de Cottica op, twee kreken voorbijtrekkende, t. w. do Barbacoeba-kreek, die in eeue moeras //Krabba-holloquot; genaamd, moet nitloopen, en do Boecoe-kreok, die nabij de Marowijne zich in zee ontlast en, naar het ons toescheen, geheel was dichtgegroeid.
Tot half-negen des avonds zotten wij do i^ïis onafgebroken voort, zochten toon eene opene |)lek op den linker oever en ankerden. Onze negers gingen aan wal en legden daar een vnnr aan, rondom \'twolk zij gingen liggen slapen, zich zoo beveiligd achtende tegen den steek der muskieten zoowel als tegen den onverhoedschen aanval des tijgers. Wij vermaakten ons nog een tijd-lang met schieten, waarop soms een Bosch-neger nieuwsgierig kwam toeloopen, lieten ons door de foetoebois soep en groenten bereiden en legden ons na don maaltijd iu de boot onder onze nniskieten-kloeden ter ruste, nadat wij den roeinogers uitdrukkelijk last hadden gegeven, te middernacht, mot hot opkomen van don vlood, de rois onverwijld voort te zetten.
Hij ons ontwaken te (5 ure in den morgen haddon wij het dool van onzen tocht bereikt. Onze booten lagen voor de; eenzame woning van don Bijlegger en Posthouder bij de Aucaner-Hoseh-mgcis. \\\\ ij traden aan wal en werden door den Hijlegger ontvangen. Deze was een man van ()()
jaren. Zijuo spraak verried een Belg. Reeds 21) jaren liad hij hier gewoond, enkel omgeven van Bosch negers, die Avij hem als uiterst onbeschaafd en wreed hoorden schetsen. Hij sprak van huiiue verslaafdheid aan den drank, van hunne veelvuldige en woeste afgoderij-dansen en van de oniuenschelijke straflbn, die onder hen in gebruik waren en die veelal op doodgeeselen un levend verbranden neorkwamen, ll ijnoodigdc ons tot een ontbijt in zijne woning. Wij bedankten, wijl \'tons bekend was geworden, dat hij eenc ongelukkige- dochter bij zich huisvestte, die met nielaatschheid besmet was. Liever noodigden wij hem bij ons in do tentboot. Nanw zaten wij hier aan \'t ontbijt, of wij werden omringd van eenc talrijke menigte cano\'s, beladen met Boschnegers, die allen schoon en krachtig waren van lichaamsbouw en goed gewapend met geweer en houwer. Zij kwamen bij hun ,/Gran-masra\' , gelijk zij den heer L. noemden, hunne op wachting maken en waren van eenige Kapiteins vergezeld, llnn Koning was te Auca. Wij ontvingen hen, en de heer L. bracht hen nu met strengen ernst eenige ongeregeldheden onder \'toog, die in den laatsten tijd op sommige plantages door hen begaan waren en waarschuwde hen voor verdere baldadigheden. Eerbiedig slil luisterden zij naar de waarschuwingen en vermaningen, die tot ben gericht werden en namen vervolgens den Dram, die hun door ons werd aangeboden, dankbaar in ontvangst, waarmede de audiëntie! was algo-loopen.
128
Huil liicrcj]) volgend vriendelijk aanbod om ons de nabijgelegen //Coemoes-kreekquot; to laten zien , werd gretig aangenomen. Wij grepen onze geweren en plaatsten ons in zittende houding achter elkander op den bodem van eene hunner ranke cano\'s. \\ ier hunner stapten er met ons in, van welke twee ons voortparel de n, de derde achter in de cano met zijne parel stuurde, en de vierde al balanceerend op den neus der cano stond met een blanken houwer in de hand. Wij begrepen aanvankelijk niet wat dit laatste te beduiden had. Eerst toon wij aan den ingang der Coemoes-kreek genaderd waren, werd ons dit duidelijk. Wij zagen deze dicht bewassen, zoodat zij ten eenen-male onbevaarbaar kon heeten. Doch dc Neger voor op de cano wist behendig en vlug ons met zijn houwer een doortocht te banen, zoodat wij een eindwegs de kreek opkwamen en gelegenheid hadden de schoonste natuurtooneelen te bewonderen, die ergens een //( rwald \' kan opleveren. De kreek draagt den naam van den „Cocmooquot;, een boom, dien wij menigvuldig op hare oevers vonden en die — naar ons verzekerd werd — eene vrucht draagt, de tijnste cacao in smaak over-t redende.
U eldra werd nu weer de terugtocht door ons aangenomen. Hij het afscheid wisselden wij oenige saluutschoten met de Boschnegers en richtten onzen koers naar dr plantage Libanonquot;, waar wij overnachtten. Den dag daaraanvolgende /,et-t\'en wij de terugreis voort, trokken door de Cras-kreek naar de Moven-Commewijne en brachten
eon paar dagen hoogst aangenaam op //Vossou-hurgquot; door, vanwaar wij over ,/Kleiuhoopquot; naaide stad torugkeerden.
De Indianen of Bokken zijn do oorspronkelijke bewoners van Zuid-Amerika. Men vindt lion in onderscheidene stammen, die ieder hnnno eigene taal spreken, verspreid over geheel Gniana, van de oevers der Orinoco af tot aan die der Ainazonen-rivicr.
In Nedcrlnndscli Guiana kent men drie onderscheidene stanuueii: de Arrowakken, de Caraïben of Gallibi\'s on deWaraus, welke laatsten\'t incest in liet Nikcrie-distrikt te huis behooren.
Voor \'t nieerendeel zijn zij goedaardig. De Arrowakken althans zijn zacht en vredelievend; de Caraïben wel wat meer woelig en krijgszuchtig. Zij spreken niet veel, doch zijn wellevend jegens elkander. Volgens getuigenis van den zendeling c. quanut, die vele jaren onder lien werkte, hebben zij de vreemde gewoonte, bij vertrouwelijk en vriendschappelijk gesprek elkaar don rug toe te keeren of althans zulk eene bonding aan to nemen, dat zij elkander niet zien.
Zij leiden allen een zwervend leven en zoeken linn bestaan in de jacht en vischvangst, waarmede echter meer uitsluitend de man zich bezig houdt, terwijl do vrouw den kostgrond bowerkt en do spijs bereidt.
Om visch te vangen zetten zij een gedeelte van eene kreek af, werpen zekere giftige rankge-wasson in het water, waardoor de visch bedwelnul
130
wordt, dien zij nu met hunne mantien opscheppen. Op de rivieren hanteeren /.ij pijl en hoog en weten met onbeschrijfelijke juistheid daarmede den visch te treffen. Hij mijn bezoek aan de Marowijne mocht ik mij liiervan met eigen oogen overtuigen.
Van kunstzin zijn zij niet ontbloot. Dit bewijzen hunne boogen en pijlen, hun mandenwerk, hunne waaiers on hangmatten, welke iaat-steu zij van de bladeren van den Mauritias-palm vlechten. Ook vervaardigen zij touw, garen, potten en koelkannen, waartoe de milde natuur om hen henen de grondstoffen hun aanbiedt. Aan een touw met knoopen tellen zij hunne dagen.
Gewoonlijk ziet men bij eene reizende troep Indianen, dat de vrouw de bagage op den rug torst, en wel in eene mand, bevestigd met een breeden band om bet voorhoofd, waardoor haar het torsen van den last gemakkelijk wordt gemaakt. Zij is de slavin van den man. Is zij moeder geworden, aanstonds na hare bevalling neemt zij haar kind op den rug en hervat den arbeid, terwijl de man voor eenige dagen in zijne hangmat gaat liggen luieren, allo zorgen van de huishouding aan de vrouw overlatende. Ken vriend verhaalde mij eens in een Indiaansch kamp tot eon mannelijkeu bewoner, die in zijne haiigmal lag te rusten , do vraag te hebben gericht: a Luiaard, hoe ligt go daar zoo vadzig?quot; en dat hierop de, Indiaan zonder blikken of blozen hem had geantwoord: //Jou no sabi foe
131
mi wcfi ineki wau pikion Pquot; in nn/o meer go-kuisclitc taal: «weet gc niet dat mijne vrouw bevallen is?quot; De oplossing van dit onbegrijpelijk gebruik wordt gezocht in het bijgeloof, dat den Indiaan gevaar voor zijn kind doet duchten, wanneer hij aanstonds na diens geboorte weer gaat jagen, visschen of hout vellen.
Do Indianen zijn uiterst vuil en groote liefhebbers van geestrijk vocht. Walgelijk mag de wijze heeteu, waarop zij zich den bedwelmenden drank verschaffen, dien zij ,/Tapanaquot; noemen. Van de uitgeperste bittere Cassave bakken zij eenige koeken, die zij door de oude vrouwen ouder hen laten kauwen. Deze spuwen het gekauwde in ecu bak, voegen daarbij het meel van nappies, welk mengsel zij laten gisten, om ver-vol^ens hieruit den drank te bereiden, waaraan zij op hunne hooge feesten zich zat drinken.
Hunne gestalte is niet groot; veeleer zijn zij kort, breed en gezet. Zij loopen bijna naakt. Aan hun lichaam, dat reeds van natuur koperrood van kleur is, geven zij met verf een nog hooger rood. Hunne gitzwarte lange haren slingeren hen ordeloos om hoofd en hals. De vrouwen dragen vischgraten, spelden of houtjes in onderlip en ooren. Men ziet de mannen zonder baard; dezen trekken zij zich uit.
Veeltijds komt. eene geheele Indianen-iainilie met hare cano de rivier af om aan de stad papegaaien, ananassen of aarden potten en pannen van eigen maaksel tegen Dram to verruilen.
Zij vreezen den luiropeeër niet, ontzien hem
cvciiiniii. Zij achten zich /(ilvcn niet minder dan hem voor hliink en vrij, en stellen zich hierom gaarne niet hem op ééne lijn. Komen zij met hem in aanraking, \'t zij op plantage, \'t zij aan de stad, zoo rekenen zij op eene goech; ontvangst en zien zich ook niet dikwijls teleur gesteld.
.Jegens het Nederlandseh gouvernement zijn zij altijd welgezind en in \'t algemeen toonen zij zich den lilankon zeer genogen. Menigvuldig zijn de voorbeelden, dat slaven, die van plantage waren weggeloopen en in de bosschcn zich schuil hielden, door hen opgevangen en aan hunne mees-Iers weer uitgeleverd werden.
Hun taal is aan hijna alle kolonisten onbekend. Zij zijn dus verplicht zich in gebroken Neger-bngelsch uit te drukken, zoo dikwijls zij met andere bewoners der kolonie in aanraking komen.
\\1111 hunnen godsdienst valt weinig met zekerheid vast te stellen. Zij belijden een goeden en boozen God. Deu oudste onder hen erkennen zij voor hun priester; deze is tevens\'t hoofd van hunnen stam. Zij koesteren meer dan gewone vrees voor den aboma en den ratelslang, die zij op hunne strooptochten steeds zullen ontzien.
In menig Indiaansch kamp — dus heb ik dik-innals hooren bevestigen — zal men eene veelal gesloten hut vinden. I\'ot deze wordt den vreemden bezoeker geen toegang verleend. Zij is bestemd voor godsdienstige doeleinden; ook worden daarin hunne zieken geplaatst om door middel van berooking genezen te worden.
138
Do veclwijvevij is ondor hon hoerschciule cn nict liaar do zedeloosheid. Dikwijls hebben de Moravische Broeders pogingen in \'t werk gesteld om hen tot Christendom en reinheid van zeden te brengen, tot nog toe evenwel met luttel gun-stig gevolg.
En nu eindelijk het gedierte, dat Suvinnmo\'s wouden en stroomen bevolkt? Viervoetige cn kruipende dieren, vogelen en visschen, van allen de grootste verscheidenheid 1 Ik zal mij alleen bepalen tot de vermelding van znlken, die ik er zelf heb mogen aanschouwen.
//Tijgersquot; (Jaguars) cm //tijgerkattenquot; in menigte, die echter ongetergd geen mensch zullen aanvallen; de //tapirquot;, die het grootste aller viervoetige dieren des lands wordt genoemd; het //wilde varkenquot;, dat bij talrijke kudden door de bossclien rent; het edele //hertquot;; de //tweeteenige luiaardquot; met zijn ronden kop en zijne trage bewegingen; de drie a vier voet lange //mieren-eterquot;; de Snrinaamsche //haasquot;; de //comü-comiiquot;, een smakelijk konijn; //apenquot; groot en klein, de grootste is zwart en langharig (//Kwattaquot;), de kleinere //Kees-keesiequot; zijn somwijlen in menigte bij elkander; niet minder veelvuldig zijn de //vle-dermuizenquot;, van welke de grootste (//vampyrquot;) zoo menigen schrijver tot verdichting aanleiding gegeven heeft.
Van dt! ontelbare slangen *), die in de on-
Dikwijls hoort iiicn o)) ilc stelligste wijze verzekeren dat eenc zekere lüanioi\' van inenting een on-
134
mctclijke hosscheu sclmilen, zijn de ,,Abomaquot;, do ,/Ratelslangde „Roodstaartquot; (,/ledi-terequot;) en de //Kwakwa-slangquot; het incest gevreesd; de eerste is de grootste. De ,/kaaimanquot; of groene krokodil houdt zich \'t meest in de moerassige gedeelten des lands op. De afschuwelijke en groote Surinaainsche „pad,quot; die „pipaquot; wordt geheeten. De //land- en zeeschildpad,quot; welke laatste men //calpéquot; noemt en wier eieren met recht als lekkernij worden geprezen; beide schildpadden leveren een smakelijk gerecht; de eerste wordt in eigen schaal als pastei toebereid, van do laatste kookt men do bekende soep. Van //hagedissenquot; vindt men een ontelbaar heer, onder \'t welk het //kameleonquot;, dat op verschillende tijden des jaars van kleur verschiet.
Do gansche natuur wemelt er van insecten. Te beginnen met do meest bekende //Muskiet,quot; in grootte en gedaante niet verschillende van
foilbaar inidtlel moot zijn om zich te beveiligen tegen den giftigen beet der slangen. Dit is onbetwistbaar, dat onder Xegers en Kleurlingen niet weinigen zich aan deze operatie onderwerpen. Ja zelfs onze blanke koetsier (een boscbwachterszoon uit Marburg, die gaarne met bot geweer een uitstapje naar bet woud maakte en hierdoor veelvuldig slangen moest ontmoeten) onderwierp zich aan deze kunstbewerking en sedert heb ik hem dikwijls boeren beweren dat hij zich niet al-loon veilig achtto voor de nadeelige working van het slangongift, maar ook dat hij in staat zou zijn eiken slang, dien hij ontmoeten mocht, te bezwoeren. In weerwil van zijne herhaalde verzekeringen heb ik nooit goloof kunnen slaan aan zijn beweren om do eenvoudige reden, dat het mij steeds aan voldoenden grond hiervoor beeft ontbroken.
135
wat wij uHam\'lciinaci\'vliegquot; of //neefjequot; noemen, „lüjenquot; en //wespenquot; van velerlei soort, onder welke de grootste, die ik zag, de ,/Marabousquot;. ,/Vlindersquot;, veelsoortig en schitterend van klen-renpracht. //Vuurvliegen,quot; die des avonds overal in heggen en struiken als vonken glinsteren, van welke geene meer licht verspreidt dan de //Lantaarndrager,quot; die echter gewoonlijk onder de vlinders gerangschikt wordt. ,/Mierenquot;, groot en klein, zwart, rood en wit van kleur, onder welke de roode //Cras-mierquot; den pijnlijksten steek veroorzaakt. //Houtluizenquot;, die in garde-robes groote verwoesting kunnen aanrichten. ()l)ni-zendheenenquot; van aanmerkelijke lengte. Kleine //schorpioenen,quot; die zich bij menigte onder de houten vloeren der woningen ophouden. //Kakkerlakkenquot; of groote donker-bruine torren, van een walgelijken geur. ,/Chica\'squot; of zandvlooien, die behendig weten door te dringen tot de teenen van den mensch, zich daar tusschon vel en vlcescb vestigen en een nest vormen ter grootte van eeno erwt. Do aangename kitteling, die zij te weeg brengen, doet menigeen verzuimen ze bij tijds te ver-wijdoren, waarom booze verzwering van den voet licht het gevolg er van is. //Spinnenquot; eindelijk te veel om te noemen, waarvan de //Bosch-spinquot; of //Tarentnlaquot; het meest wordt gevreesd, wijl haar beet de koorts veroorzaakt.
Merkwaardig is het vogclenbeer om zijne gloeiende kleurenpracht, geenszins om zijn gekweel, /zangvogels toeh vindt, men in bet gansche land
136
bijna niet. «Papegaaienquot; van velerlei kleurschakec-ring; de meest gezochte is de kleine w Parkiet.quot; Groote roodc „ravenquot; met zwierig langen staart, w Flamingo\'sminder groot dan onze ooievaars en scharlaken rood. De fraaie „Powisie,quot; eene soort van Faisant. De ,/Tokki-tokki\'squot; of pa-relhoender. Eenden, kippen, dniven van velerlei aard. liet //Colibriquot; of de vliegenvogel, waarvan er dagelijks vele in mijne nabijheid rondom de bloesems van den Papaja-boom fladderden. En om nog een te noemen : de „Stinkvogel,quot; eene soort van gier die, naar men verhaalt, in vroegere jaren van elders is overgebracht om mede bij te dragen tot zuivering van de atmospheer. Deze vogel toch aast op doode slangen en andere krengen, waarom hij als een weldoener door de inenschen in bescherming wordt genomen en door niemand ooit zal worden verjaagd. Bij gevolg is hij zeer mak en laat zich veelvuldig in de nabijheid van stad en kade zien.
\\\\ einig valt mij te vermelden van de bewoners der \'Suriuaainsche wateren, hoewel algemeen wordt beweerd, dat overal de rivieren en kreken mild zijn voorzien van de edelste vischsoor-ten. Slechts enkele van deze mocht ik van nabij leeren kennen. De „Zeekoequot; („manatiquot;), een log en zwaai\' dier, dat van tijd tot tijd in de Beneden-rivieren gevangen wordt, is een zoogdier, en zijn vleesch levert, wel toebereid, een smakelijk gerecht. De „Aalquot; of „Palingquot;, dien men quot;sneki-lisiquot; (slangvisch) heet, wordt als spijs algemeen geschuwd. De „Sidder-aalquot;, bekend
137
door don clcctrickcn schok, dien hij bij lt;!(\' minste fianmkiiig gooft, komt dikwijls voor. Allo visch zonder schubben, gelijk men er overvloedig aantreft, wordt door de, meeste Blanken ids „negerviscliquot; versmaad. Oesters en Kreeften zijn er niet onbekend.
^ ^
Ziet daar wat mijne aanteekeningen al zoo bevatten aangaande het land mijner vrienden , Nocr-lands schoonc volkplanting op de Noordkust van Zuid-Amerika — Suriname. Veel merkwaardigs, voel verrassends, veel begeerlijks bieden stad en land aan. Kn kan het niet worden geloochend , dat aan de onderscheiden volksstammen, die daar gevestigd zijn, veel wordt gevonden, dat de ziel niet mededongen of zelfs met afgrijzen vervult, hetere tijden zullen welhaast aanbreken. Reeds is — God zij dank! — de slavernij, die vloek der menschheid, met hare tallooze gruwelen en jammeren, voor altoos van daar verdwenen. De geest des Christendoms doordringt allengs moer — aan het zuurdeeg gelijk •— do gansche maat-sehappij en baant den weg voor reinheid van zeden en ware humaniteit. Nog érne poging slechts: Neêrlands regeering sla krachtige hand aan het werk der kolonisatie; zij trachte nieuwe en meerdere werkkrachten naar Suriname over te brengen. Zij zoeke door wijze maal regelenden breedeu stroom der landverhuizers daarhenen al
11 loidüii. ) Dan alleen, maar dan ook zeker zal dit sehoölic land nu den heklageiiswaardiuvii staut van kwijning en verval, waarin het nu gezonken is, oprijzen; de onuitputtelijke -rhatten van zijnen hodem zullen het Joon der dankbaar-li e i d wordtin, dat .Nederland voor /ijne, moeite en opolieriiigen ont vangt, — en do onscliatbure zege-niiigeii van (\'linstendoni en hescliin ing, AVMai\'o|i «ij zeiven mogen roemen , zulleu ook het deel worden van zoovele duizenden , die aan \'indselie zijde van den oceaan nog in een zwarten naclil va li onkunde en zedeloosheid gezeten zijn.
fat de n\'^fcrimr onilront dit IxslMg der kolo-iiu; niet gobcc.l onverscBillig in.i .r werden L\'tsaclil , maar Viiu lijd tot tijd zolt\'s tfckcn van leven geeft blijk 1 bij vernii-iiwniu, nu in de huitsle ÜogoU de iiicmv— bladen on.- hebhen lieridit, dat taj de Tweedo Kamer der Sta(en-( irneraal een ^tsontwi\'-rp .1- ingedioad „tot. regeling de: nnlvanustcn en uilgaven van het toiui:-tot het geven van voorschotten nan planters vonr de kosten van aanvoer van vrije, arbeider- in Suriname.quot;
Met veel bijzonders is van iiiijnc tonigreis-nanr Xcdei\'lajul te melden.
Na vier jareu tóevens in de kolonie Imd ik voor \'t Inntst g(!S])roken tot de IJervormdo urmrente van Paramatli)0 ^ :is het mij meermalen vorgnnd geweest op te treden voor den uaav digen predikant der F,v. LutlierselK; gemeente, den lieer e. m. MOKs\'-j met Wien ik nninv bevriend was gewordtm, — overvloediger was mijn Kvan-gclie-arbeid geweest onder de UevvonncU ue-meente. llaar had ik dan ooi-; mijn laatste\\aar-wel toegeroepen, aanleiding nemende uit IVndns woorden, Hand. \\\\: ;5\'J. „Kn nu broeders\' ik beveel u aan (lod en aau het woord van ^ijquot; genade, die machtig is u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder al de geheiliuden.quot;
Zwaar viel mij daarop het afscheid van het quot;Iele gezin, dat mij al dien tijd gehuisvest en zijn kostbaarst goed toevertrouwd had: hitter zwaar het afscheid van mijne talrijke vrienden . tionwe vrienden, die. niets hadden gespaard om quot;nj I gemis van \\ adorland en bloedverwanten te
138
to leiden. 1) Dan alleen, maar dan ook zeker zal dit schoone land uit den heklagenswaardigen staat van kwijning en verval, waarin het nu gezonken is, oprijzen; de onuitputtelijke schatten van zijnen bodem üullen het loon der dankbaarheid worden, dat Nederland voor zijne moeite en opofferingen ontvangt, — en do ouseliatbare zegeningen van Christondom en beschaving, waarop wij zolveu mogen roemen, zullen ook het doel worden van zoovele (luizenden, die aan gindsche zijde van don oceaan nog in een zwarten nacht van onkunde en zedeloosheid gezeten zijn.
Dat ilo regooring omtroiit dit belang der kolo-nii! niet gclicol unversclullig mag worden goarht, maar van lijd tot tijd /.elfs tcckcti van leven goeft, blijkt bij vernieuwing, mi in de laatste dagen du uieuws-bladeu ons hebbon bericlit, dat bij de Tweede Kamer der Stateu-(ieiiora.nl een wetsontwer]) is ingediend „tot regeling der ontvangsten en uitgaven van liet fonds tot liet geven van voorschotten aan planters voor de kosten van aanvoer van vrije arbeiders in Suriname.quot;
Niet veel bijzonders is van inijuo terugreis naar Nederland te melden.
Na vier jaren toevcns in de kolonie luid ik voor \'t laatst gesproken tot do Hervormde gemeente van Paramaribo. AVas liet mij meermalen vergund geweest op te treden voor den waar-digen predikant der Ev. Lntliersehe gemeente, den lieer c. m. moes, met Avien ik nauw bevriend wns geworden, — overvloediger was mijn Evangelie-arbeid geweest onder de Hervormde gemeente. Haar lind ik dan ook mijn laatste vaarwel toegeroepen, aanleiding nemende uit Paulus woorden, Hand, XX: ;3,2. „En nu broeders! ik beveel n aan CJod en aan het woord van Zijn genade, die machtig is u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden.quot;
Zwaar viel mij daarop het afscheid van het edele gezin, dat mij al dien tijd gehuisvest en zijn kostbaarst goed toevertrouwd had; bitter zwaar liet afscheid van mijne talrijke vrienden . trouwe vrienden, die niets hadden gespaard om i\'iij \'t gemis van Vaderland en bloedverwanten te
140
vergoeden en de levensvreugde te verhoogen. Vier hunner vergezelden mij niet de tentboot tot vóór den mond der Commewijue, waar het schip op stroom lag, dat mij naar het Vaderland zou overvoeren. Dit was het. kofschip ,/Jcaiitinequot;, gevoerd door kapitein .1. n. rkxke.n. Aan boord gekomen, namen wij onder tranen afscheid , waarop de vrienden met hunne boot naar Paramaribo wederkeerden.
De wind was niet gunstig en veroorzaakte ons nog eenig oponthoud, dat ik mij ten nutte maakte met nog een enkelen vriend, dien ik aan de forteresse ,/\'\\iemv-Amsterdamquot; had, vaarwel te zeggen.
Den 2~sten Maart 1 vl!J des ochtends te !■ ure lichtten wij het anker, de zeilen werden ge-heschen, en geholpen door den lorschen stroom der rivier Suriname , bereikten wij weldra de l\'iterton, waar de kapitein mij, zijn eenigen passagier, met een glas wijn welkom in zee heette, terwijl wij te /.amen — niet zonder eigen belang — de „Jeanlinequot; een voorspoedige reis naar \'t Vaderland toeweusebteu.
Wij hadden doorgaans bij een Hinken bries goed weder. Nabij de Antillen zagen wij de. zee geheel met wier en kroos overdekt — de „kroos-zeequot;, gelijk de zeeman haar noemt. Voo\'-ts kwamen wij nu strijkelings het eiland Barbados voorbij en stevenden verder noordwaarts tot wij de W est-passaat kregen, die. ons naar de Canarisehe of Wester-eilanden en vóór het Kngelsch-kanaal bracht. Hier zwierven wij vele dagen op de zoo-
genoemde ,/grondenquot; rond, passeerden bij slecht weder met dicht gereetd marszeil de gevaarlijke S hor lings (Scilly-eil) en kwamen ten lantste in het Engelsch-Kanaal.
Alvorens wij hier nog de kusten onderscheiden konden, overviel ons omstreeks den middag oen mist zoo zwaar, dat het ons niet mogelijk was op scheepslengte elkander te zien, weshalve op bevel van den gezagvoerder de trommol aanhoudend geroerd werd, teneinde hierdoor gevaar van aanzeilen te verhoeden. Niet minder dan drie uren lang zagen wij ons in dezen zwarten mist gehuld, toen hij ten laatste optrok en ons het verrassend schouwspel van cene onlolbure menigte schepen en stoombooten aanbood , die, uit verschillende oorden der wereld hier saanigekoiuen, ons van alle zijden omringden. Welhaast verrees nu ook de kust van Europa voor ons oog en mochten wij ons weer verlustigen in den hetooverend schoonen aanblik vim Engelands krijtgehergte.
Gekomen op de hoogte van Brighton, bemerkten wij vim verre een Pruisisch oorlogschip met stoomvermogen , dat den steven naar ons scheen te wenden. Moest dit gezicht reeds aanstonds ongerustheid bij ons te weeg brengen, aangezien wij door onze langdurige afwezigheid te eenen male onbekend waren mot mogelijke staats-verwikkelingen in Europa, al spoedig begrepen wij dat onze bezorgbeid niet ongegrond kon zijn, toen het vreemde, vaartuig, op korten afstand genaderd, ons seinde om bij te draaien en hierop cene sloep uitzette, waar-
10
142
mode eon Pruisisch ambtenaar bij ons aan boord kwam. Van dezen vernamen wij echter dat tengevolge van een oorlog, uitgebarsten tusschen don Duitschou Hond en Donomarkeu, de havens van Pruisen ia de Noord- en Oostzee door de Denen waren geblokkeerd, weshalve liom van zijn gouvernoinout in last was gegeven om allo zeevarenden, die liet Kanaal binnenliepen en op
I ruisen bevracht waren, hiermede in kennis te stellen, opdat zij niet naar eenige Pruisische haven koers mochten zetten, maar liever een of nndor zeegat van Engeland ot Nederland binnen loopon. Ons gold deze waarschuwing niet, aangezien de ,/.leiintiiie hare bestemming op Ne-deiiand had. Toch was de mededeeling ons welkom, wijl deze ons vau eeno niet geringe zorg ontlastte.
Zoo bereikten wij «undolijk de Noordzee, waar wij al spoedig bezoek ontvingen van llollandschc visschers, die ons in ruiling tegen zoutvleesch on spek do heerlijkste zoevisch in menigte uit hunne boni-schuiten toewierpen en tegelijk ons wisten te verhalen dat Noorlands koning Willem
II gestorven was on heel Nederland in rop on roer zou zijn.
Woldra kregen wij nu don loods aan boord on zagen met eiken stond do Ilollandsche kust al nader on nader komen tot wij eindelijk het zoogat iiistoveiiden en na eeno reis van 42 dagen t was op don •idon Mei I S4ü — ons anker tor roede van \'t Nieuwe Diep lieten vallen. Hier hoorden wij al spoedig \'s Konings dood
143
bevestigen , doch tevens werd ons — in tegenspraak met het beweren der Scheveningsche vis-schers — de blijde verzekering gegeven, dat het Vaderland zich voortdurend in eene ongestoorde rust mocht verheugen.
Behouden betrad ik weer den dierbren Vader-landschen grond en dankte vurig God, die mij niet slechts gespaard, maar boven bidden en verdienste eindeloos veel had doen ervaren en genieten beide!
\'
IN UK NEGEll-ENGELSCHK TAAI,, (!EIIOUJ)EN VOOR DE HERVORMDE GEMKENTE TE
lgt; A R A M A III B O ,
01\' ZONDAG DEN SsTKN NOVEMBER 1840.
■
Sohski wi no kan sabi wan sooma boen-hoen sondro sabi \'fa a ben libi en san a ben doe, so wi no kan sabi reti-reti wi lobi Masra .Je.sns Kvistus tó wi tm sabi san a ben laki en doe disi a libi na grontapoo.
Den fo Evangelist nanga wantoedri foe den Apostel ben taki wi foeloo foe alia don woortoe, disi Hem bon taki en foe den foeloe wroko, disi Hem ben lt;1(10, alwassi den no ben skvifi na ini Gadoboekoe alla wroko, disi Hem ben doe, bikassi — soloki da Apostel .llt;i-hannes taki — ifPoe den ben skrili alla sanni ili .le-sus ben doe, da heeli grontapoo no ben sa kan ki-bri wan so bigi boekoe. Ma alwassi wi no sabi dan alla sanni di wi Masra Jesns Kristns ben wroko, disi a wakka na mindri den sooma, tokkoo wi sabi nofo foe si na ini Hom wan soema, disi Masra. (iado srefi ben senni, wan bigi profeet, da l\'ikien foo Masra Gado. Datti wi di\' si krion, ill\'oo wi Ic/i \'fn Hem ben wakka go na krooboi foe Hem libi na tlerusalc.ni, da bigi foto foe da kondre Judoa, foo njam na Djoefassi 1\'aaska.
Na datti wi wanni meinre na ini disi jooroo. (Iado srofi bresi wi! Hem jerepi mi na da wroko en opo oen batti foc oen teki Gado woortoo!
148
Den woortoe foe disi oen sa jori mi taki, oen kan finni na ini da Evangolium foe Joliannes, kapittel tieimatoo, vers tiennatoo té tiennauegi, ofl\'oe da Kvan-geliuiu foe Lukas, kapittel tiennanegi, vers tootentien nanegi té fotentiennafo.
Hifo mi bigien foe taki gi oenoe foe disi, mi wanni begi nanga oenoe foe Gado sa wanni dé na wi mindri.
„(Iran Gado, disi siddon na .Toe troon tapoe na „ini hemel en loekoe alia sanni (li wi dé doe na „grontapoe! .foe sabi san bed de wi ben kom tidei „na ini Joe bosso, na san la plesi , pé .Toe nem moe „de santa.
„Wi kom foe begi .Toe pardon foe alia den ogri, „di wi ben doe, bika.ssi den liatti foe wi alia dé foeloe „nanga fontoe. N\\ i kom foe jeri taki foe Hem, disi „.lue ben senni bifo foeloe Jaii na grontapoe, disi „wi kali wi llelpiman. Wi kom foe prijze Joe bigi „nem, iligt;i alla soema moe prijze en lobi nanga „beeli den liatti.
„üran Gado! wanni dé na mindri foe wi! Meki „da l\'jvangelium wroko na ini wi liatti, foe wi libi „alla tem soleki .loc wanni, foe wi wakka na da reti „passi na bemel, disi Joe Pikien bun sori wi! Dan „wi sa kom wan dei na ini da kondre, disi Masra „Jesus ben pramisi wi, na Hem Tata liosso, pé plesi „dé nnll\'o foe alla soema, disi bribi na Hem. Jeri „wi begi, Masra Gado, en gi wi san wi liaksi en begi „Joe, foe wi kan prij/.e tee go Joe santa nem!quot; Auien.
IH Masra Jesus na den kroeboi dei foe Hem libi na grontapoe wensi foe njain da 1\'aaska jette na ini Jerusalem, a sabi kalm den Djoe ben sa teki en kili Hem drupé; foe datti liedde a go fosi na wan pikien
149
foto Bethania, opé Hom lobi mati Lazarus libi nanga hem toe sisa, Martha cn Maria. A taki don ailjosi, en alwassi Lazarus nanga bom toe sisa kroi so meni wattra-hai on sori don sari-hatti, Jesus libi don loo go na Jerusalem foo gi Honi-srofi abra gi den l\'ari-séman en den Leriman foo den Djoe, disi liatti bron so tranga na Hem tapoe. Doibroko dan .losns nanga Hem disfiple kom na wan tra ])ikion foto, na sei da Olijfhergi, klosiboi na .Tcrusalom, disi den kali Hctli-faquot;-e. Masra Jesus teki too disciple foo Hom. A taki:
O J-
oon go janna na da pikien foto, ili do na oen fosi en to oen doro drapó, wanteni oon sa si wan boeriki, di don ben tai nanga tctoi, nanga hom pikion na hem soi, na (iatti tapoe no wansooma ben siddon jetto; hem oen moe loesoo en tjari kom gi mi. Jlloo sontoin wansooma sa haksi oenoe: foo sanheddc oen doe (Iatti ? con moo taki nomo: Mas ra huhi bom fanoodoe, dan a sa libi hem gi oenoe.
Den too disciple bon bribi nanga den hooli liatti san den Leriman bon taki. Wantem den go weien, so loki Masra ben taki gi den , don finni da pikien boeriki nanga hom mama, disi wansooma bon tai na doro mofo, reti na wan pratie-passi, na strati. 1\'i den bigien now foo loesoo hem, da masra foo da boeriki haksi; f( ie sanhedde oon loesoo da pikien boeriki? Den piki: wi Masra habi hom fanoodoe. i\'n wantem disi da soenia jeri da woortoe, a loesoo da pikien boeriki, gi na den too disciple foo Masra Jesus cn meki den passu. So den disciple go on tjari da boeriki kom. Wan tem-wantem don bradi den klosi na liem tapoe en dan den meki Josus go siddon na hom tapoo. l\'ln fooloo soema bradi den klosi na passi, trawan koti pikien takki foo boom, panja na passi, cn don
150
soema disi wakka na fesi en na bakka, don teki takki foe palmboom en den bari tranga, don taki; Ilosi-anna vo David pikien! grantangi vo Hem, disi dé kom na nem foe Masra Gado! Hosianna tee na tapoe!
Disi den disciple en alia den soema prijzo so nanga singi den bigi Helpiman, disi den profeet ben pra-mise den, den dé na ondrosei foe da Olijfbergi, klo-sibei Jerusalem. En di Masra Jesus loekoe da bigi foto, pé den soema doe so foeloe ogri na Gado hai, pc deti soema no wanni bribi Hem dé da roti koning» da wan Helpiman, alwassi Hem ben doe so moni wroko na mindri foe don, foe sori den Gado srefi ben senni Hem, a krei foe da foto, a taki; Ké, ilfi joe sa wanni sabi en memre dasanni, disi kan helpi joe; tem dc jettc! bikassi ogri dei sa kom na joe tapoe, disi den vijand foe joe sa tapoe joe na alia sei, den sa pi na joe na alla plesi! den sa broko joe tee na gron en den pikien foe joe den sa kili; den no sa libi wan ston na trawan tapoe, foe di joe no ben bribi Gado bezoekoe joe noja!
Masra Jesus taki datti bikassi den profeet foe den Djoe bifo foeloe jari kaba ben Kkriti; No freddn! loekoe, joo koning dé kom; a siddon rei na wan pikien boeriki tapoe! En alwassi don disciple no verstaan datti jette, tokkoo bakkatem, di Jesus go na Hem glori kaba, den kom memre datti, foe Hem den profeet ben skrili so, \'fa den soema ben teki Hem, fa den ben piniV Hem en ben kili Hem na kruis.
Den to hvangelist vertelli wi so, \'fa Masra Jesns toe kroeboi na ini Hem libi ben wakka na foto Jerusalem , pé a sabi, foeloe soema tan foe teki en kili Hem.
151
Meki wi si noja \'fa Mum-a Jesm ben sori Hemreft, disi a wakka na da foto ?
Alla den woortoe, ilisi Masra Josus beu taki gi den foeloe soema, disi ben wakka na Hem bakka, sori wi Hem dé troo-troe wan bigi, wan boen soema, disi ben doe so meni boensanni wawan foe meki den soema gelukkig. Den woortoe, disi Hem ben taki gi da foto Jerusalem getuige foe Hem, Hem habi wan sari hatli.
A sabi den Djoe na ini da foto du pikadoesoema; den no wanni bribi [Jem dó da bigi profoet, disi Gado-srefi ben senni ; den no wanni teki Hem, ma den soekoe Hem foe den kan finni wansanni foe go klagi en kili Hem nabakka, en nanga alia di a sabi alia datti, tokkoe Hem hatti no kom bron, ma nanga bigi sari foe den tranga-hatti soema a krei; O Jerusalem ! wanni sabi en mem re disi kan helpi joe! no doe more ogri na Gado hai; bekeeri joe, drai joe libi en teki mi, disi dé Gado pikien, bikassi tem de jette! poti foto, ogri dei sa kom na joe tapoe; foeloe vyand sa tapne en pina joe na alla plesi ! den sa broko joe tee na gron; den sa kili don pikien foe joe ; no wan ston den sa libi na trawan tapoe! En alla datti sa kom na joe tapoe, bikassi joe no wanni sabi mi dé joe bigi profeet, mi dé da pikien foe Gado, bikassi joe no wanni wakka na da passi, disi mi ben sori joe! Foe datti bedde mi begi joe; memre na disi kan lielpi joe! teki mi foe joe llelpi-man en wakka na rui bakka!
bo da lobi Helpiman ben taki nanga trauga stem. Ma den T)joe no bavki na Hem woortoe. Alwassi \'Jen wai nanga klosi en taki en krei: Hosianna foe da Pikien foe David , disi kom na nem foe Gado,
tokkoo don kliigi Hem sjntoo turn na hukka en hali moro traiiga jctto: kriiigt;i ITmn! kili Hom na kruis! dan den tjari Hem go na (lolgotha en drape den panja Hem hloedoe. So wi si \'fa wi Masra Jesus lien habi wan sari halli foe den socina.
Wi Hclpiman bon de flr/Jaxfii. Lockoo mara! A lihi na grontapoe wawan foe lu;l|»i dc^ii poti soenia, ma no foo teki plisiri foe Hem svufi. jA no wanni teki wan kondre foe Hem kan ill\' koning na grontapoe, ma a taki Hem kondvo di; na liomcl, lt;^n disi a wakka foe kvoelwn m .Tenit-aloai, pé den soema i)cn sa jirij/e Hem 1^1 kali ileal koning lot; den, a no go nanga prodo en glori, no-no, a go siddon na wan lioeriki tapoo en tirifassi n kom na iui foto. En so da Helpiman sori Hem-sreli too kaba, l);kassi a wanni foe den sooma sa wakka na da |)a\'i i, di Hem ben sori, en na Hi llomsrcll ben wakka allatom.
Masra .losns sori llomsn\'li jettc na ini disi tori soloki da I\'tku\'ii fur (iiiihi. A go na ini da foto foo don I )joo .lo.rnsaloin, idwa- i a, sal)i dim Djoo dó sookoo. Hum foo, don kan klaj^i I loin, bika si don wensi nomo foe kili Hoin na kruis, A sabi datti. \'Tokkoo a go na ini da folo foe preki wantron jetto gi den pikadoesooma foo da (Jadokomlre, disi a ben tjari kom na grontapoe. A no faalde foe don Djoo, sa kili Hem, bikassi Ib^in hatti biui dó krion on foo di a sabi , don sooma no kan doo 11cm noti sondro Hom Tala, wanni. IV wi kan I\'nni wansooma , disi potti so tranga bom vertrouwen na MnsraGado tapoo? !\'(! da sooma dó, disi liabi wan so krio i liatti , dalli a no liabi frodde foo doddo,, soloki liem Helpiman!quot;1 No-no, allasooma hen doe ogri na Gado liai en frodde foe deddo , ma Masra Josus ben dó krien en gi Hem-
sreli abra na detldo. l\'\\n datti heddo wi si Jloia di\' wan liigi profeet ou wi kali Hom du l\'iluen Toe Ciado , lt;lisi wi inou lobi eu rcspoki so i\'ueluo leki wi kan.
Da Kvangdisi, l.idca- ü\'lli wi: dc^n disciple liiti dun klosi na da Imcriki tapoc en |)uUi Je iis na licm tapoo, en di a rei so , den hradi don klosi nu passi. Den proleet 1\'oe den Djoe bon taki datti kaba bil\'o nieni Jari. Wan toe den bun liiki: loekoe, joe koning dé kojn na joe nanga salri iiatti , ,i siddon rei na wan pi kien boeriki tajxie, da vvun sos(j wroko boeriki-pikien ! I\'jii da woortoe toe da proleet kom roti di Masra •lesus go rei na ini da l\'oto. Foe datti liudde den soenia, disi ben vvakka na Hein liakka, krei : llosi-anna vo David l\'ikion ! («raiilangi vo Hem, disi dé kom na iiem toe Mas ra (lado! [losianna tee na tapoc! 1\'m lor datti liedcle wi taki gi niakandra en gi wi eigen liatti ; (lado sreli Immi senni Masra Jesns na grontapoe 1\'oe dé wi lielpinian en ibe sori den soeiua Hem dr da pioieut, disi (lado ben pramisc, da eigen l\'ikien foo (Judo.
Ofa (dia d\'usi kan di fjoeu vo wi ? Ifloo wi le/.i na ini (lado boekoe na liowfassi wi lidii Ilelpiman ben go na, Jei\'iisaban foe gi Iliansrefi abra gi Hem vijand, illoe wi si dan Ta. a krei foe don ogri soe-ma,j disi a ben dé klosihei da foto, dan wi bewonder fj\'oe-troe lleia sari liatti eu datti moe wroko na ini wi liatti foe wi hahi mri-haUi toe foo wi lirara en sisa on ibrhvan soema, ilisi do na pina. Masra .lesus wanni foe wi sa jüiepi en lobi don tra rocina, bikussi a ben lobi alia : oouin inoro leki licinsrofi, bi-kassi a gi Ilomsrcli aliiit na deddo foe helpi den l\'oti en ogri soeraa. Fee datti hedde a taki gi Hem
154
disciple on na wi toe; oen raoc lobi makandra soleki mi beu lobi oenoe. Meki wi doe dutti dan, mi lo-biwan ! ineki wi lobi makandra na ailatem! Ifl\'oe wansoema de na pinu, ineki wi habi wan sari hatti foe hem, soleki wi llolpimau foe don Djoe, di^i a ben memre \'fa den ben habi tranga batti, \'fa den doe foeloe ogri na Gado! Meki wi Jibi ailatem nanga tra soema soleki nanga wi brara en sisa, bikas.-i den dé, soleki wi, pikion foe (iado! Meki wi habi sari hatti foe den, ill\'oo wansanni dé trobi den, bikassi wi moe lobi den moro loki wi srell! Wi moe memre ailatem den woortoe fuo Masra .lesus: „bresi foe den, „disi habi sari hatti foe trawan, bikassi don sa finni „ontferming toe!quot; Troe-troe, na ini hemel wi sa kisi paiman foe datti.
No wan foe wi moo potti hemsrefi na tra soema tapoe, ma nanga tirfasai da wan moo loekoe da trawan moro hoi loki heuisrefi. Wi lielpiman wanni foe wi sa doe so, bikassi Hemsrefi no kom na ini .lerusalem nanga prodo soleki wan koning foe gron-tapoe, ma nanga tirifassi a siddon rei na wan boe-riki tapoe, alwassi a ben dé da profeet, da Pikion foe Masra Gado.
Allasanni, disi wi ben si noja foe Masra Jesus Kristus , sori wi Hem dé wan gran soema no wawan , ma da Pikion foe Gado, disi wi moe prijze en lobi nanjn hceli wi hatti. Ma wi no moe pnj/.e Hem nanga woortoe wawan soleki don Djoo, disi krei ; Mosianna! — no-no, iti\'oo wi wanni sori foe wi prijze en lobi Hem , wi moe wakka id\'oe wi dé loekoe ailatem na Hom en doe soloki Hem ben doe. Loekoe dan; Masra .losus nooiti ben doe ogri , so langa a bon libi na grontapoe, mara den soema doe
155
foeloc loutoc, wi ulla toe. Foc dutti hcdile mi dé taki gi oonoe san Masra Jesus l)cii taki gi da i\'oto Jerusalem ; ifli oen sa wanui sabi en ineuire dasanni , disi kan helpi oenoe ; tem dc jette! Drai oen libi , mi lobi Bra ra en bisa ! bekeeri oenoe! bikassi sondro datti ogri dei sa kom wantron na joe tapoe. Dan oen sa krei en sari toemoesi 1\'oe di oen no ben libi den sondoe, di tem ben dé jette ! Eoo riatti hedde mi taki oenoe i tem de jette ! Ma sontem no langa moro tem sa dé foe oen kan verbcetre oen libi; dedde sontem sa poeroe oenoe besi 1\'oe grontapoe, — drai dan oen libi, bikassi tem de jette!
Masra Jesu.s ben jerepi allatem den poti soema en iffoe wi wanni wakka na da reti passi na hemel, wi moe doe sosrefi. Allasoema disi ben kom foe begi wi Helpiman a ben jerepi. A ineki den blinde soema kan si, doofoe soema jeri, siki soema kom boen. A leri don soema foe Masra Gado; a leri den \'fa den moe libi na grontapoe foe kom wandei na ini hemel, klosibei den lobi Tata. En soleki Hem ben doe, wi moe doe toe. Den poti soema wi moe gi allasanni disi den habi fanoodoe, so foeloe leki wi kan doe datti; den siki soema wi moe go loekoe, foe si ilfoe wi kan jerepi den; den sari soema wi moe troostoe nanga Gndo woortoe; alla den soema. Kristen, Djoe en Heiden wi moe lobi, bikassi den dé toe pikien foe Gado, en wi hatti no moe bron sreli gi den vijand foe wi, bikassi da Helpiman ben taki; „lobi oen vijand! bresi den, disi dé floekoe oen; doe „boen na den disi no lobi oen; begi foe den disi doe „oen ogri en disi dé soekoe oen nanga trobi! dan „oen dé reti pikien foe oen Tata na ini hemel.quot; So wi moe wukka na wi Helpiman bakka en wan bigi
15(5
pairaan foe datti wi sa kisi na tra libi foe tee-go.
Mara so meiii trou sanni do halti wi. illoe wi lasi den, disi wi lobi so tee, illbe dedde poeroe don na wi inindri, \'fa wi moo taki, san wi moe doe dan? Nooiti wi moe maiidi foe datti, bikassi Gado sreii doe datti, ma wi mofo moo taki den woortoe: „Masra „Gado gi mi, A. teki bakka, foe datti heddo mi prijze „da nom foe Gado!quot; en wi hatti no moe kaba foe lobi Hem. Jgt;i Masra Jesus ben loekoo foe dedde en disi da dedde na kruisi pina Hem, a gi Hemsrefi abra na Hem Tiila; a taki: „mi Tata, no doe soleki „mi wanni, ma Icki Joe wauni!
«So Masra Jesus moo dó da santa voorbeeld foe alia sooma na alia tern. So wi moo wakka na Hem bakka. Dan wi sa sori \'fa wi hatti lobi on pnjKe wi llol[)iinan ; dan wi no sa go lasi, ma tee dedde kom foe tjari wi go na ini tra libi, wi no sa habi frod.de foe hem , bikassi wi eigen hatti taki gi wi : Gado sa teki joe na ini licmel foe teo-go.
Amen.
Blad/,. 7ii. Bog. U v. o. avond-, moet/.ijn; avoen.