r r
K b
gt; r v v. -
i h A ^ \\ \\
\\ MSTKLLLN\'n,
Js/T*. A quot;V^IST ITl BïlOT3.
AMSTERDAM. I 1 K M A \\ A. S \\ ü i\' O K 1 i
J 8 ( 0.
.Su\'\\ IU IU\'v. \\VÜgt;U\\C\\.
Imdtuut voor Rechtsgeschiedenïs di-f Rijksuniversiteit te f
ui \\
MI-.T I:KXIG!: OI!.MI;:I;kingi;,\\
NAAR AANLEIDING VAX I/i:
MEMOEIE VAN TOELICHTING
BIJ HET
0 N T W K HP - H E G L E M E gt; T VA gt; ilKSTI I !i
VOOll IfET
\\li;. A. a. VAN NIKRO]\'
AMSTERDAM ü I.IK MAN .v SART OKF
18 7 Ü.
iVvOu\'l
•V.tV \\ r. UU
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
0794 2968
Ö35.W3
\\J
MET EENIGE OPMERKINGEN
NAAR AANLEIDING VAN DE
MEMORIE VAN TOELICHTING
BIJ HET
ONTWERP-REGLEMENT VA N BESTUUR
VOOK HET
Hoogheemraadschap AMSTELLAND.
DOOR
MR. A. S. VAN NIER OP.
AMSTERDAM, BLIKMAN amp; SAETORIUS. 1870.
I
Nul \'vu Aeu WwAeV.
t
Dc Memorie var. Toelichting bij het Ontwerp-Eeglemeut van Bestuur voor het IToogheemraadschap Amstelland getuigt van groote zoig voor de kennis der geschiedenis van dat Waterschap. Bij alle verdienste der zamenstelling is men er echter niet in geslaagd, alle stukken juist en volledig te vermelden. Sommige als b. v. die betreffende de aanraking tusschen Amsterdam en Amstelland heeft men welligt niet gekend of der vermelding onnoodig geacht. Andere als de hierachter afgedrukte, schijnt men alleen aangestipt te hebben naar vroegere min juiste opgaven. Behalve deze mindere volledigheid laat de kritiek van het medegedeelde te wenschen over. Men heeft b. v. om te bewijzen dat Amsterdam niet tot het tegenwoordige Amstelland behoort, het betoog geleverd dat er eigenlijk nog geen Heemraadschap Amstelland bestaat. Bestaat er geen Amstelland, dan kan Amsterdam er evenmin toe behooren als Weesp. En om te bewijzen dat er nog geen Amstelland bestaat in de tegenwoordige beteekenis, meende men te kunnen volstaan met de opmerking dat in 1525 de Stichtsche polders onregelmatig aan het Hollandsche Amstelland zijn geannexeerd.
Het Ontwerp zal nu een Heemraadschap en wel een Hoogheemraadschap Amstelland vestigen.
Dadelijk zij erkend, dat uit het oogpunt van wetgeving het Ontwerp aan alle eischen van den tegenwoordigen tijd voldoet en vele belangen doelmatig regelt. Maar wanneer men meent dat „de zorg voor den gemeenen boezem en wat daartoe behoortquot; zoo als thans de algemeene taak in art. 53 wordt omschreven, eenu geheele andere taak is dan
Insdmut voor Rechtsgeschiedenj-; der Rijksuniversiteit tc Utiedu
■1
die van het tegenwoordige Gollegie van Dijkgraaf en lloog-hccmraden is dit eene dwaling, alleen te verklaren uit de gevolgde methode om haudvesten-text buiten verband te laten met vroegeren en lateren toestand.
Al dadelijk zij de vraag geoorloofd: Is er gedurende langer dan drie eeuwen geen zorg gedragen voor den boezem ? De polders zelve hebben, gelijk de Memorie juist opmerkt -), het niet kunnen doen, omdat de boezem buiten hun gebied ligt. Tot de zorg voor den boezem wordt thans in het Ontwerp gerekend te behooren de zorg voor a. genoegzame weidte en diepte van den boezem; 6. ontlasting van den boezem; c. wering van vreemd water; d. wering van verschillende voor den boezem nadeelige handelingen; e. beperking der uitmaling van de polders in sommige omstandigheden.
a. Aan zorg voor genoegzame weidte en diepte is voor de afstrooming nooit gebleken behoefte te bestaan, behalve in het Gein, waar een geschil over de visscherij de regeling heeft belet.
h. Ontlasting van den boezem. Zooveel die door de Amstelsluis of Amsterdamsche waterkeeringen geschiedde, was het de uitoefening van het regt van uitwatering. De aanraking en het overleg hierover tusschen Amsteiland en Amsterdam waren menigvuldig, terwijl men in de Conclusie van den Heer van Lennep 3) aangewezen vindt, dat bij alle groote gelegenheden of bij het maken van werken, die zorg voor ontlasting of voor den boezem in het algemeen, het onderwerp van onderhandelingen uitmaakte.
c. Wering van vreemd water is zorg voor den waterkee-renden ring en daarin gelegen sluizen. Die taak wordt
■) M. v. T. p. ii.
-•) ld. p. 41—12.
■•\') Weekblad v. h. Regt N\'. 31(M.
5
boveiiiil erkend. Uit Ontwerp en Toelichting (Art. Si la. c.) blijkt, dat zorg voor den ring is zorg voor den boezem.
d. Wering van verschillende voor den boezem nadeelige handelingen. Hierover handelt Art. 16 der Keur van 1741, hierachter afgedrukt.
lt;?. Beperking der uitmaling van de Polders. Niets is meer bekend dan de bemoeijing van Amstelland met het maalpeil, waartoe onder andere betrekking heeft het Decreet van 1809, hierachter afgedrukt.
Wij zien dus van de gecodificeerde vijf onderdeelen der zorg voor den gemeenen boezem, niet minder dan vier reeds lang bij het Bestuur van Amstelland aanwezig.
Hoe kan nu de Mem. van Toelichting in eene negatie van al die bemoeijingen vervallen zijn? Door niet te letten op de gevolgen welke bekende en erkende feiten als het voorbestaan en voortbestaan van vereeniging en waterschap, noodwendig mede bragten.
Welke was de toestand van Amstelland op waterstaatsgebied ten tijde van het Handvest van 1525?
Er bestoud eene vereeniging, onder den naam van Amstelland, van polders die binnen een waterkeerenden ring besloten, door den Amstel en door een paar meer oostwaarts gelegen sluizen, eene gemeenschappelijke uitwatering op het IJ hadden. Het is zeker dat die vereeniginij reeds bestond
O O
in 1525 en het is zeer waarschijnlijk dat zij nog niet bestond in 1413 \'). De verschillende polders hadden vóór de vereeniging bij koop of handvest het regt van uitwatering door Amsterdam verkregen. De uitoefening van dat regt, tot dusver afzonderlijk of in kleinere vereeniging, was nu ook gemeenschappelijk geworden. Wie bestuurde van nu af de gemeenschappelijke uitwatering en den gemeenen boezem?
Er had altijd bestaan, zij het ook binnen beperkter gren-
\') M. v. T. j). ] rn 2.
6
zeu ea als instelling van het Baljuwschap, een waterschap van Amstelland. In den oudsten tijd zelfs vindt men van Sluismeesteren en Heemraden gesproken. Het Handvest zelf spreekt van „de gemeene waterschap en waterschuttingquot; in Holland. Wat is van dat alles na 1525 overgebleven? Is er nog een ander waterschap van Amstelland, zijn er nog andere sluismeesteren of heemraden van Amstelland aan te wijzen, of is de gemeene waterschap en waterschutting in Holland bij het Handvest opgeheven? Neen, de gevolgtrekking ligt voor de hand, al die instellingen van het Baljuwschap zijn, met hare gewone loaterschapstaaJc overgegaan of gebleven in het nieuwe bestuur van 1525 en de taak van het Handvest is er bijgevoegd.
Juist omdat in 1525 de vereeniging reedr. bestond tot gemeenschappelijke uitwatering, dezelfde vereeniging, zegt de M. v. T. 1), die nu nog bestaat en onder den naam van Amstelland bekend is, was het onnoodig die te- creëren.
„Het Handvest heeft die vereeniging niet gevormd.quot; Volkomen juist, want de vereeniging bestond reeds. „Het heeft er evenmin den naam van Amstelland aan gegeven.quot; Ook juist, want zij had dien naam reeds. Het Handvest, zegt de M. v. T. verder, gebruikte dien naam in eene andere beteekenis, en deze was of het Baljuwschap Amstelland (zooals waar van den Baljuw van Amstelland gesproken wordt) of althans een groep van landen, alleen in Holland liggende, hetzij die dan met het Baljuwschap al of niet precies zamenviel 2). Of het waterschap van Amstelland vroeger instelling was van het Baljuwschap, of zijne grenzen daarmede overeensteir.den, heeft geen ander belang dan dat daardoor iiet vóórbestaan en voortbestaan van dezelfde instelling wordt bewezen. Reeds in 1S43 heeft de Heer ïhorbecke
p. 2G.
7
aangetoond, dat gemeenlijk een landsheerlijk ambtenaar, dikwijls één en dezelfde persoon als de Regter, Ambtman o? Baljuw van het landregtelijk district aan het hoofd van het, waterschapsbestuur staat; dat het de Landsheer is, die de wijze van benoeming der Heemraden regelt, en dat er van ouds overeenkomst is van de omschrijving der groote Poldergemeenten met die der Baljuwschappen \').
„Ten aanzien van Holland, zegt hij, behoef ik u slechts de namen van Eijnland, Pchieland, Delfland en zooveel andere, tevens ringen van regterlijk beslier en hoofdwaterschappen , te herinneren 2)quot;.
Wij vinden die historische leerstelling bij Arastelland volkomen bevestigd. Baljuw en Dijkgraaf was in Amstel-land even als in Eijnland dezelfde persoon en in het Handvest van 1525 wordt dan ook eigenlijk geen nieuw Dijkgraafschap ingesteld, maar de Baljuw van Arastelland wordt als Dijkgraaf geordonneerd zes Heemraden te kiezen, enz. Dat hij reeds vroeger Dijkgraaf was of als Baljuw schouw dreef en sluizen inspecteerde, vindt men bij den Heer van Lennep naauwkeurig aangewezen, die dan ook van meening is dat het Handvest van 1525 meer is eene renovatie of inscherping van verwaarloosde pligten, dan eene nieuwe constitutie of organisatie. Wat hiervan zij, ook na 1525 was de Baljuw en Dijkgraaf één persoon, niettegenstaande Jan Benninck, de voorname bewerker der regeling van 1525, van nu af den naam Amstelland in de tegenwoordige beteekenis bezigde s).
Hiermede vervalt al wat men ten aanzien van den vroe-geren toestand uit het Baljuwschap heeft willen afleiden, in onderscheiding van gewoon Waterschap.
\') Brief aan een Lid der Staten van Gelderland. Leydcn ISW, p.-57.
ld. pag. -l\'J.
quot;) M. v. T. p. 27.
T
4
4
die van het tegenwoordige Collegie van Dijkgraaf en lloog-heemraden *), is dit eene dwaling, alleen te verklaren uit de gevolgde methode om handvesten-text buiten verband te laten met vroegeren en lateren toestand.
Al dadelijk zij de vraag geoorloofd: Is er gedurende langer dan drie eeuwen geen zorg gedragen voor den boezem ? De polders zelve hebben, gelijk de Memorie juist opmerkt 1), het niet kunnen doen, omdat de boezem buiten hun gebied ligt. Tot de zorg voor den boezem wordt thans in het Ontwerp gerekend te behooren de zorg voor a. genoegzame weidte en diepte van den boezem; è. ontlasting van den boezem; c. wering van vreemd water; d. wering van verschillende voor den boezem nadeelige handelingen; e. beperking der uitmaling van de polders in sommige omstandigheden.
a. Aan zorg voor genoegzame weidte en diepte is voor de afstrooming nooit gebleken behoefte te bestaan, behalve in het Gein, waar een geschil over de visscherij de regeling heeft belet.
i. Ontlasting van den boezem. Zooveel die door de Amstelsluis of Amsterdamsche waterkeeringen geschiedde, was het de uitoefening van het regt van uitwatering. De aanraking en het overleg hierover tusschen Amstelland en Amsterdam waren menigvuldig, terwijl men in de Conclusie van den Heer van Lennep 2) aangewezen vindt, dat bij alle groote gelegenheden of bij het maken vau werkeu, die zorg voor ontlasting of voor den boezem in het algemeen, hei onderwerp van onderhandelingen uitmaakte.
c. Wering van vreemd water is zorg voor den waterkec-renden ring en daarin gelegen sluizen. Die taak wordt
-) IJ. p. 41—12.
) Werkblad v. h. Uegt N\'. 31G4.
bovenal erkend. Uit Ontwerp en Toelichting (Art. 54 K c.) blijkt, dat zorg voor den ring is zorg voor den boezem.
d. Wering van verschillende voor den boezem nadeelige handelingen. Hierover handelt Art. 16 der Keur van 1741, hierachter afgedrukt.
e. Beperking der uitmaling van de Polders. Niets is meer bekend dan de bemoeijing van Amstelland met het maalpeil, waartoe onder andere betrekking heeft het Decreet van 1809, hierachter afgedrukt.
Wij zien dus van de gecodificeerde vijf onderdeelen der zurg voor den gemeenen boezem, niet minder dan vier reeds lang bij het Bestuur van Amstelland aanwezig.
Hoe kan nu de Mem. van Toelichting in eene negatie van al die bemoeijingen vervallen zijn? Door niet te letten op de gevolgen welke bekende en erkende feiten als het vóórbestaan en voortbestaan van vereeniging en waterschap, noodwendig mede bragten.
Welke was de toestand van Amstelland op waterstaatsgebied ten tijde van het Handvest van 1525?
Er bestoud eene vereeniging, onder den naam van Amstelland, van polders die binnen een waterkcerenden ring besloten, door den Amstel en door een paar meer oostwaarts gelegen sluizen, eene gemeenschappelijke uitwatering op het IJ hadden. liet is zeker dat die vereeniging reeds bestond in 1525 en het is zeer waarschijnlijk dat zij nog niet bestond in 1413 \'). De verschillende polders hadden vóór de vereeniging bij koop of handvest het regt van uitwatering door Amsterdam verkregen. De uitoefening van dat regt, tot dusver afzonderlijk of in kleinere vereeniging, was nu ook gemeenschappelijk geworden. Wie bestuurde van nu af de gemeenschappelijke uitwatering en den gemeenen boezem?
Kr had altijd bestaan, zij het ook binnen beperkter gren-
\') M. v. T. p. ] cu 2.
6
zeu en als instelling van het Baljuwschap, een waterschap van Amstelland. In den oudsten tijd zelfs vindt men van Sluismeesteren en Heemraden gesproken. Het Handvest zelf spreekt van „de gemeene waterschap en waterschuttingquot; in Holland. Wat is van dat alles na 1525 overgebleven? Is er nog een ander waterschap van Amstelland, zijn er nog andere sluismeesteren of heemraden van Amstelland aan te wijzen, of is de gemeene waterschap en waterschutting in Holland bij het Handvest opgeheven? Neen, de gevolgtrekking ligt voor de hand, al die instellingen van het Baljuwschap zijn, met hare gewone waterscJmjpstaak overgegaan of gebleven in het nieuwe bestuur van 1525 en de taak van het Handvest is er bijgevoegd.
Juist omdat in 1525 de vereeniging reedr. bestond tot gemeenschappelijke uitwatering, dezelfde vereeniging, zegt de M. v. T. ^, die nu nog bestaat en onder den naam. van Amstelland bekend is, was het onnoodig die te. creëren.
„Het Handvest heeft die vereeniging niet gevormd.quot; Volkomen juist, want de vereeniging bestond reeds. „Het heeft er evenmin den naam van Amstelland aan gegeven.quot; Ook juist, want zij had dien naam reeds. Het Handvest, zegt de M. v. T. verder, gebruikte dien naam in eene andere beteekenis, en deze was bf het Baljuwschap Amstelland (zooals waar van den Baljuw van Amstelland gesproken wordt) of althans een groep van landen, alleen in Holland liggende, hetzij die dan met het Baljuwschap al of niet precies zamenviel 2). Of het waterschap van Amstelland vroeger instelling was van het Baljuwschap, of zijne grenzen daarmede overeenstemden, heeft geen ander belang dan dat daardoor het vóórbestaan en voortbestaan van dezelfde instelling wordt bewezen. Reeds in 1843 heeft de Heer Thorbecke
\') P- 27. a) p. 2G.
7
aangetoond, dat gemeenlijk eeu laudsheerlijk ambtenaar, dikwijls één en dezelfde persoon als de Regter, Ambtman of Baljuw van het landregtelijk district aan het hoofd van het waterschapsbestuur staat; dat het de Landsheer is, die de wijze van benoeming der Heemraden regelt, en dat er van ouds overeenkomst is van de omschrijving der groote Poldergemeenten met die der Baljuwschappen \').
„Ten aanzien van Holland, zegt hij, behoef ik n slechts de namen van Rijnland, f\'chieland, Delfland en zooveel andere, tevens ringen van regterlijk beslier en hoofdwaterschappen , te herinneren
Wij vinden die historische leerstelling bij Amstelland volkomen bevestigd. Baljuw en Dijkgraaf was in Amstelland even als in Rijnland dezelfde persoon en in het Handvest van 1525 wordt dan ook eigenlijk geen nieuw Dijkgraafschap ingesteld, maar de Baljuw van Amstelland wordt, als Dijkgraaf geordonneerd zes Heemraden te kiezen, enz. Dat hij reeds vroeger Dijkgraaf was of als Baljuw schouw dreef en sluizen inspecteerde, vindt men bij den Heer van Lennep naauwkeurig aangewezen, die dan ook van meening is dat het Handvest van 1525 meer is eene renovatie of inscherping van verwaarloosde pligten, dan eene nieuwe constitutie of organisatie. Wat hiervan zij, ook na 1525 was de Baljuw en Dijkgraaf één persoon, niettegenstaande Jan Benninck , de voorname bewerker der regeling van 1525, van nu af den naam Amstelland in de tegenwoordige beteekenis bezigde s).
Hiermede vervalt al wat men ten aanzien van den vroe-geren toestand uit het Baljuwschap heeft willen afleiden, in onderscheiding van gewoon Waterschap.
\') Brief aan een Lid der Staten van Gelderland. Leyden 18415, p. - 57.
quot;) ld. pag. Ml.
■•) \\r. v. T. p. 27.
liet Handvest bevestigt de vereeniging en de gemeenschappelijke uitwatering, door den geheelen ring van Amstelland ouder toezigt te stellen van Dijkgraaf en Heemraden, met bedwang van boete in Holland en afsluiting voor de Sticlitsche polders.
.Tuist omdat Karel V geen publiekregtelijk gezag had over de Sticlitsche polders, vermeldt hij hunne gemeenschap met de waterschutting of uitwatering van Amstelland en stelt die onder afzonderlijk bedwang van afslui-iing door Dijkgraaf en Heemraden. Niets bewijst beter de zorg en beschikking bij D. en H. over den boezem dan dit dwangmiddel van afsluiting. Hoe kouden toch D.. en H. afsluiten, indien het bestuur van den boezem niet aan hen zou behooren? »)
Men schijnt in het Handvest beperkingen te zoeken en de destijds reeds bestaande algemeene taak voorbij te zien, alleen om des te gemakkelijker te kunnen betoogen dat Amsterdam geen deel uitmaakt van Amstelland. quot;Wij laten hier in het midden, of geheel Amsterdam deel moet uitmaken van Amstelland, maar het is geen oogenblik te betwijfelen, dat een gedeelte van Amsterdam gelegen is binnen den ring van Amstelland. Dit volgt, in de eerste plaats, reeds daaruit, dat de ring van Amstelland nooit legaal is veranderd, terwijl de stad daarentegen aan de Amstelzijde veel is
\') De woorden in het Handvest luiden; „of indien zij zulks niet deden (de gebreken niet herstelden), in dat geval ordonneeren wij, dat onze D. en H. ten koste van ons land van A. hunnen ring alsdan in den Holendrecht, in \'t Geyn en die Waver of daar \'t meer van noode zal zijn, dicht maken, als dat nu om de voorz. reden geschied is geweest, al \'t zelve op voorzegde plaatsen dicht houden, tot dat in voorz. gebreken geremedieerd zal zijn en de kosten betaald zullen wezenquot;. Dat „dicht maken van den ringquot; is afsluiting van den t/oezem op de grens van Utreeht, zooals ook de M. v. T. p. 27 liet verstaat.
9
uitgelegd. Wil men nu de Amstelsluis en de waterkeerin-gen als feitelijke scheiding van Arastelland laten doorgaan, dan blijft nog over het daarachter liggende gedeelte der stad, met name de Achtergracht, die dan ook in het Ont-werp-Eeglement onder de grenzen van Amstelland is getrokken. De instructie van Jan Benninck bevestigt, dat dit deel van Amsterdam stellig tot Amstelland behoort. Hij stelt de schouw die Heilige wechspoort uit. Die heilige wegs-poort nu stond destijds op het Koningsplein. Voeg hierbij, dat volgens het Handvest een Heemraad uit den gerechte van Amsterdam gekozen moest worden, niet als eerelid of buitenlid, maar op denzelfden voet als de Heemraden uit W eesp, Ouderkerk enz. Het is waar, liet Handvest gewaagt niet van districten, maar het spreekt ook niet van den Amsiel. De klagt luidt niet dat de Amstel bezwaard werd met vreemd water, maar dat vreemd water kwam in den waterschap van Amstelland,
Ten aanzien der Stichtsche polders schijnt men te meenen, dat even als men thans het Eeglement laat vaststellen door de Staten van drie provinciën, Karel V zich naar onze begrippen met den Bisschop van Utrecht zou hebben moeten verstaan. Doch kan men zich thans, na verloop van meer dan drie eeuwen, nog wel op deze exceptie beroepen, en dat nog wel op eene exceptie de jure tertn? De stichtsche polders hebben zich toch feitelijk aan de vereeniging onderworpen en zelfs Bijleveld heeft zijn verzet niet volgehouden, maar onder andere reeds in 1643 even als de regering der stad Utrecht het gezag van Amstelland erkend \'j. Al zou men echter de regeling van Karel V ten aanzien der Stichtsche polders na bijna drie en een halve eeuw kunnen vernietigen, zou daaruit volgen, dat het geheele Heemraadschap geacht kon worden niet te bestaan? Er zou toch
J) Handv. van Bijleveld 33 en 34.
10
overblijven Amstelland in Holland, en tegenover Amsterdam ware dit genoeg.
De stelling, in de M. v. T. verkondigd, dat, vermits de Stichtsche polders een eigen positie hadden, er nu ook geen Heemraadscliap Amstelland bestaat in den zin waarin dit gewoonlijk genomen wordt, heeft geen belang ten aanzien van Amsterdam.
Zoodanig Heemraadschap met publiek gezag over de Stichtsche polders is niet noodig om het bestaan aan te nemen van een Heemraadschap, van het Heemraadschap Amstelland met gewone magt in Holland. Dit wordt dan ook erkend op p. 26 : „De gewone magt van een waterscJiapsiestuur om namelijk te schouwen en hij bevinding van gel reken loeten op te leggen, kregen Dijkgraaf en Heemraden alleen ten aanzien van den ring in Holland.quot;
De opdragt „aan eenige aangewezen personenquot; zoo als de M. v. T. gaarne spreekt, met gewone magt, krijgt nog meer beteekenis, als men opmerkt, dat de Dijkgraaf „met twee of drie van henquot; schouwen zal. Er zou dus eene Commissie uit Heemraden zijn om met den Dijkgraaf te schouwen. Nu zal er toch voor het geheele Collegie ook wel iets te doen zijn geweest. Schouio omvat het geheele toezigt en tcstuur, inspectie, jurisdictie, herstel enz. En welke schouw beveelt het Handvest? Schouw van den ring van de gemeene walerscJiap en waterschutting. En op welke boete ? „Schouwen op gelijke boete als men in Sijnland doet.quot; Wil dat zeggen, dat Eijnland strafwetgevende magt in Amstelland bezat, of het bedrag der boete in Amstelland b;paalde? Neen, de bedoeling is eenvoudig: Amstelland zal hetzelfde regt hebben als Eijnland, boeten bepalen met dijkregt, met dubbel gewin 4), „onverminderd de schouwen die Schouten of Ambachtsheeren daarop hebben.quot; Daarin ligt
) Zie hierachter het slot van art. 1 der keur van 1741.
11
de eigenaardige beteekeuis van een Heemraadschap, dat het een centraal gezag uitmaakt boven het plaatselijk gezag. Dit centraal gezag kan in het eene Heemraadschap verder gaan dan in het ander. Het kan in het eene, gezag uitoefenen ook over het huishoudelijk bestuur van elk ambacht, in het andere zich bepalen, zooals in Amstelland, tot de belangen die de verschillende polders gemeen of in vereeniging hebben, de gemeene boezem en de afwatering van den boezem. Maar de aard der centralisatie is dezelfde en stelt de vertegenwoordiging van die gemeene belangen in handen van het centraal gezag, vooral hier, daar, gelijk reeds opgemerkt, de boezem buiten ieders polderterritoir gelegen is. Met dit punt, erkend in de M. v. T. p. -ll—42, kunnen wij moeijelijk overeenbrengen de stelling op p. 20, dat Amstelland niet kan geacht worden Amstellands ingelanden te vertegenwoordigen. Bedoelt men daarmede, dat zonder directe of indirecte verkiezing uitgaande van ingelanden, geen bestuur eene vertegenwoordiging mag heeten, dan hebben wij geene bedenking; maar is het de meening dat Dijkgraaf en Heemraden door den Koning niet wettig gekozen zouden zijn of dat het bestuur de ingelanden niet in regten zouden vertegenwoordigen , dan moeten wij daartegen bezwaar maken. De benoeming door den Koning is gegrond op het Besluit van 1822 en den daarbij behoorenden staat.
Op dien staat is het Hoogheemraadschap Amstelland erkend , als belast met beheering over rivier- of zeewaterkee-rende dijken of werken , hetgeen nog al afsteekt bij de bewering p. 27, dat zoodanig hoogheemraadschap eigenlijk nu nog niet bestaat.
Tot de vertegenwoordiging in regten is de wijze van benoeming van het bestuur onverschillig \'). Het is ook pen
\') Art. 1692 B. W.
12
onjuist begrip, dat een waterschap zou zijn eene vereenigiug van geërfden, van ingelanden, van personen. Het is eene vereeniging van erven of polders, voor de behartiging van gemeenschappelijke belangen of uitoefening van gemeenschap pelijke regten. De vereeniging wordt gevormd niet door overeenkomst, maar vloeit voort uit de ligging der erven of polders, met elkander in gemeenschap gebragt of in een ring besloten \'). Amstelland, (omtrent dit punt bestaat geen verschil -), is eene vereeniging fot gemeen\'chappelijke uitioa-iervnfj met gemecnen boezem. Daarom kan Amstelland tegenover Amsterdam in de eerste plaats als bewijs van uitwaterings-regt inroepen de oude conventiën en Ilandvesteu vóór de vereeniging bij de blondere polders verkregen. Daarom kan Amstelland zich in de tweede plaats beroepen op het Handvest van 1525, hetwelk die vereeniging heeft bevestigd door alle deelen van Amstelland onder den regel en den regtsdwang (al zij die verscheiden) van één hoofdbestuur te plaatsen, en eindelijk op zijn eigen bezit, omdat het als vereeniging, als eenheid, sints eeuwen heeft uitgeoefend de uitwatering van geheel Amstelland, al ware Jt on-verpligt en ongeroepen.
Er kan dus naar onze overtuiging geen ernstig geschil zijn over het bestaan van een Heemraadschap, evenmin over de bevoegdheid van Amstelland, zoowel op publiek- als privaat-regtelijk terrein, om voor het gemeene belang van uitwatering en boezem „de ingelandenquot; te vertegenwoordigen. Het geschil bepaalt zich alleen tot het territoir, waarover die bevoegdheid kan werken.
Het wettig bestaan van Amstelland als Heemraadschap en zijne taak om voor den gemeenen boezem en diens afstrooming zorg te dragen, hiermede in het algemeen be-
\') Mr. N. Olivier, Themis, 1844, p. 111. \') Mem. v. T. p. 1, 2 en noot op p. 10,
13
wezen achtende, wenscheu wij nu dit betoog te staven met twee stukken, die in de M. v. T. p. 16—17 onjuist en onvolledig zijn aangehaald, namelijk de keur van 1741, gerenoveerd 1785, en het Decreet van Koning Lodewijk van 1809.
De keur wordt daar voorgesteld als eene verordening op het maalpeil. Het is intusschen eene algemeene waterschapskeur over allerlei onderwerpen van waterschapszorg, met strafbepalingen tegen verkleining van den boezem, enz.
Het Decreet van Koning Lodewijk wordt voorgesteld als eene bekrachtiging der gerenoveerde keur. Het is een zelfstandig Eeglement op het maalpeil, gedecreteerd door Koning Lodewijk zelf, en dus niet eene goedkeuring of bekrachtiging van een waterschapskeur.
De M. v. T. p. 16 meent dat Amstelland door zijne instelling er niet toe geroepen was eene verordening op het maalpeil uit te vaardigen.
De Memorie ziet ook hier voorbij, dat er reeds vdor het Handvest bestond vereeniging tot gemeenschappelijke uitwatering en eene „gemeene waterschap en waterschutting,quot; die van zelf medebragt regeling van punten de uitwatering betreffende j dat inzonderheid de uitmaling op den boezem niet vreemd is aan den aard der vereeniging noch aan zorg voor den ring. Indien toch bij stoornis, door hooge zeevloeden, der ontlasting of uitwatering, de boezem bij vrije uitmaling der polders te veel wordt opgezet, kan overstrooming of doorbraak der dijken daarvan het onmiddelijk gevolg zijn. Nooit is dan ook de bevoegdheid otn dergelijke verordening te maken door eenige overheid of regering betwist, ook niet door Bijleveld en de Zuid-Hollandsche polders, die wel beweerden op grond hunner bijzondere positie niet aan maalpeil te kunnen worden onderworpen, maar het regt om daarover eene verordening te maken niet ontkenden.
14
Indien men hel arrest van den Hoogen Raad van 21 April 1846 omtrent de bevoegdheid van waterschapsbesturen om strafbepalingen te maken, met naauwkeurigheid leest en Art. 1 der wet van 12 Jtmij 1855 (Staatsbl. N0. 102) in zijne ware beteekenis opvat, dan kan aan de wettigheid der keur van 1741 en van het Reglement van 1809, evenmin als aan de strafwetgevende magt van Amstelland getwijfeld worden.
Bij gemeld arrest toch is de bevoegdheid om strafbepalingen te maken ontkend, niet ten aanzien van keuren vóór 1811 gemaakt, maar ten opzigte der verordeningen na dien tijd, omdat na de grondwettelijke regeling der Staats-Provinciale- en Gemeentelijke magt geen strafwetgevende bevoegdheid kon bestaan zonder wet, terwijl ook door de invoering van het Keizerlijk decreet van 11 Januarij 1811, waarbij het publiekregterlijk karakter der Waterschappen verloren cing en zij als bloote associations worden beschouwd, het wetgevend gezag der Waterschapsbesturen werd geacht vervallen te zijn. \')
Op die opvatting berust de onderscheiding, in Art. 2 der wet van 1855 gemaakt tusscben de verordeningen vóór en nA het jaar 1811 vastgesteld. De hoogere geldboeten en langere gevangenisstraf in de keuren vóór 1811 worden bij dat artikel verminderd tot het maximum van art. 1.
De keur van 1741 is een bewijs van de feitelijke uitoefening der strafwetgevende magt. En die feitelijke uitoefening wordt gehouden voor wettige uitoefening, voor costumier regt, indien geen reglement of wet het verhindert.
De Minister Thorbecke heeft reeds bij de beraadslaging over het vroegere gelijkluidende ontwerp dier wet (zitting 2e Kamer van 9 Maart 1853) in dien ziu art. 1 dier wet verklaard. „Er staat in de wet, , weüig uitgeoefende
bevoegdheid. Welnu, zoolang er geen reglement tegenover
]) Boissevain, Wet 1835. Algem. Overzigt p. 11—111.
15
staat, zoolang meu niet door een reglement wordt belet, zoolang geene wet het verhindert, is niets tegen de wettige bevoegdheid in te brengen. Hier, als in andere Provinciën, was het een ahjemeen regt dat men keuren maken mogt, zoo men een zelfstandig polderbestuur was, en men zou cene verordening van hooger hand moeten aanwijzen, die het regt zoo als het tot nu was uitgeoefend, buitensloot.quot;
Ten aanzien van het Decreet van Koning Lodewijk bestaat nog minder twijfel. Dergelijke reglementen van hooger hand worden in art. 1 der Wet genoemd: daarmede, (d. i. met wettige keuren) gelijkstaande, voorschriftenquot;. ^
De verordening op het maalpeil van 1833 had voornamelijk ten doel de straffen te veranderen, doch hierin werd voorzien bij art. 2 der Wet van 1855. Die wet ruimde dus en ten aanzien van de strafwetgevende magt èn ten opzigte der straffen de beletselen weg, welke een doelmatig Eegle-ment op het maalpeil tegen hielden.
Amstelland bezit dus nog heden ten dage een wettig reglement op het maalpeil, in het Decrcet van 1809, gewijzigd wat de straffen betreft door Art. 3 der Wet van 1855. Men schijnt dit vroeger noch bij het Gouvernement, noch bij het Bestuur van Amstelland ingezien te hebben, of te zijn gestuit op de groote straffen, eerst bij de Wet van 1855 gewijzigd.
Opmerking verdient dat Mr. G. de Veies Az., met de geschiedenis van het maalpeil van nabij bekend, in zijn belangrijk werk 1} in 18G4 en dus na de wet van 1855
) De Zeeweringen en Waterschappen van Noord-Holland, p. 89—90. De boezem van Amstelland beschrijft hij aldus; p. 87—88. „In Noord-Holland behooren daartoe, behalve de Stads singels en grachten van Amsterdam, hoofdzakelijk de volgende wateren; de Amstel, de Bullewijk, enz. De afstrooming geschiedt door de Ipenslooter- en de Diemerdammersluis, maar voornamelijk door de sluizen te Amsterdamquot;. Men vindt deze beschreven p. 81.
16
uitgegeven, tot de taak van Amstelland iekent „de handhaving van het bepaalde maalpeil.quot;
De Mem. v. T. nuemt het maalpeil een bestanddeel van de oude huishouding van Amstelland.
De thans volgende stutken mogen nader bewijzen, dat het maalpeil in elk geval een wettig bestanddeel der Am-stellandsche huishouding is.
Het schijnbaar streven der Mem. om die huishouding of het tegenwoordig Heemraadschap als een illegaal inslitnut voor te stellen, zelfs tegenover de stad Amsterdam, die sltijd meêregeerde, heeft ons doen besluiten, het wettig bestaan en het wettig gezag van Amstelland in de oude en nieuwe beteekenis te verdedigen tegen de min juiste waardeering in de Memorie van Toelichting tot het Ontwerp-Eeglement van Bestuur voor het Hoogheemraadschap Amstelland.
Moge die verdediging tevens iets bijdragen, om bij de vaststelling van dat Eeglement, de regten van dat Waterschap ten aanzien van zijn uitwatering en boezem ongeschonden te bewaren.
X.
De edele Heeren DIJKGRAAF en HOOGHEEMRADEN van Amstelland ontwarende, dat de Keure en Ordonnantie, hij het Hoogheemraadschap op den 13 Jidij 1741 gearresteerd, niet hehoorlijh naar gekomen en geobserveerd word, hebben goedgevonden dezelve keure bij deeze te renoveeren.
De edele Heeren Dijkgraaf ende Hoogheemraden vau Amstelland, ondervonden hebbende, dat door de zware toevloed van \'t water vau boven, nu. seedert eenige jaaren de kadens, dijken eu de schutdeuren der verlaten, het vreemd water uit Amstelland weerende, zijnde overgelopen daardoor Amstelland met zeer veel vreemd eu overtollig water is bezwaart en overladen geworden, tot merkelijke schaden eu ongemak van de ingelanden en verdere ingezetenen van dezelve landen, eude gemerkt hetzelve ten deele ook is veroorzaakt door de laagte en insufficance van een gedeelte der ringdijk; dat ook de orders tot het opmaken derzelve, alsmede omtrent het toehouden der sluizen en veriaten, het malen der molens en andere zaken het Heemrest rakende.
O \'
op geen behoorlijke voet is onderhouden, nogte geobserveert, zoo als wel hadde behoort ingevolge de privilegien, accoor-den, ordonnantiën, keuren ende aanschrijvingen daaromtreut
JS
bevorens geëmaneerd ende gemaakt, daartegen zoo veel in Haar Ed. is voor het toekomende willende voorzien op dat hetzelve overtollig water, zoo veel doenlijk, uit Amstelland geweerd en den ringdijk in hehoorlijken staat gesteld, hebben gemelde ITeeren D. en H. h. alle dezelve privilegien, accoorden ende ordonnantiën geresumeert en nagezien, ende na alvorens daarop ook te hebben gehoort en ingenoomen de gedagten en consideration der voornaamste districten onder het Dijkgraaf- en Hoogheemraadschap van Amstelland gehorende, vermogens dezelve haare privilegien gekeurt, geor-donneert, gelast ende gestatneert, keuren, ordonneeren, gelasten ende statueren mits deczen, \'t geen hier na volgt, om van nu voortaan bij een iegelijk onderhouden te worden op de boetens en poenaliteiten daarbij uitgedrukt, alles onverminderd nogthans de orders en het regt van de schouwe der respective ambagten ende Geregten, ieder in het haren daaromtrent gemaakt.
Art. 1.
Eerstelijk: dat den grooten Eingdijk van Amstelland door ieder district in den zijnen zal moeten worden gemaakt, dat dezelve suffisant en bestand is tot waterkeering, namentlijk dat dezelve op de kruyn breed zij op het minste 15 ii 18 voeten daar hetzelve vallen kan, ende hoog boven het ordinaire winterwater 1% voeten, volgens de pijlen ofte merken, zoo als die aan de merkpalen van Amstelland zullen worden geslagen, ende verders zoodanig tegen den aanslag van het water met kraggen als anderzins voorzien als D. en H. h.
DO
tot securiteit ende verzekerdheid derzelven van tijd tot tijd zullen vermeenen noodig te zijn; dat zoo daaromtrent eenig gebrek op de jaarlijkse ordinaire schouwe (die in de maanden Mey en September zullen worden gedaan, en waarvan 14 dagen van te vooren bij afiixie van billetten in ieder district zal worden bekendmaking gedaan, op dat een ieder
19
op zijn dijk zal kunnen zijn) door D. en H.h. mogten gevonden worden, \'t selve aan de respective Geregten zal worden aangeschreven, dat daaromtrent de noodige orders stellen dat hetzelve gemaakt zij voor de naarvolgende schouw, ofte zoodanige tijd als den D. en H.h. na bevinding van zaken zullen ordonneeren, op een boete van tien ponden van 40 groten bet pond, voor ieder vak dijks dat alsdan niet gemaakt is; in dier voegen als het door welgemelde Heeren op de voorgaande schouwe gcordonneert is, en dat daarenboven tot lasten van de gebrekige door den Heer Dijkgraaf zoodanig ongemaakt of qualijk gemaakte vak dijks zal worden aanbesteed op dijkregt en dubbelt gewin.
Dat niemand de voornoemde Ringdijk zal mogen verlagen, verminderen, aarde daaruit graven ofte dezelve afsteeken in eeniger manieren; ook dat niemand eenig gras, riet ofte ruigte aan den zijde van den dijk, ter plaatse daar geen voorland is, snijden zal, en dat de dijkslooten met opge-schooten zullen mogen worden, ten waren met voorgaande consent van D. en H.h., elk point bezonder op een boete van tien ponden, ende daarenboven gehouden zijn den dijk ende dijkslooten te stellen in den eersten staat, zullende een ieder alleen de dijkslooten tusscheu den dijk en het land mogen ophalen met den Houw, en latende in alle gevallen de helfte van de aarde of specie op of aan den dijk.
Art. 3.
Dat mede niemand eenige schuit, praam ofte schouw over den Ringdijk zal mogen halen, of sleuven in dezelve maken, veelmin in dezelven graaven op een boete van tien ponden, telkens te verbeuren.
A rt. 4.
Dat ook niemand zonder consent van D. en H.h. voort-
20
aan eenige boomen op deu ringdijk zal mogen planten, op de boete van drie ponden, ende dat die geene die reeds geplant zijn^ ende bevonden worden werkelijke schaden aan den dijk toetebrengen, op de eerste aankondiging zullen moeten worden geamoveert, ende die aan de noordzijde staan, opgeslagen, op dat den Ringdijk des te beter zal mogen opdrogen ende gebruikt worden, en bij niet nakoming van hetzelve dat de remotie van zoodanige boomen door deu Dijkgraaf, ten laste van de gebrekige op dijkregt zal worden gedaan.
Art. 5.
Dat de gemelde Eingdijk in geenderlei manier zal mogen worden verspart ofte belemmert, ende dat niemand op dezelve eenige hekken zal mogen zetten zonder voorgaande consent j dat degeene die er reeds mogten zijn, in Jt midden of aan de zijde zullen moeten hebben een deur of klaphek, om daar door bcCjuaamlijk te kunnen gaan of rijden, beide op de boete van tien ponden, en dat de hekken die zonder consent gestelt zullen worden, aanstonds geremoveert zullen worden; dat op de schouwdagen alle de hekken zullen moeten geo-pent zijn op een boete van twaalf stuivers, voor ieder hek dat niet open staat.
Den Eingdijk op de schouwe zal moeten zijn ontbloot van alle ruigte, vuilnis en het overtollig grasgewas, mitsgaders alle de sleuven ende sporen gelijk gemaakt en ge-vult op een boete van drie ponden, te verbeuren bij die geene wiens dijk niet van ruigte etc. ontbloot of behoorlijk gevult en geslegt is.
Art. 7.
Dat alle de bruggen en heulen gelegen in den Eingdijk bequaam met aarde zullen moeten zijn aangevult om dezelve
21
onbeschroomt met wagens gereden le kunnen werden, op gelijke boete van drie ponden.
Art 8.
Dat als de schouw gereden word, een iegelijk gehouden zal zijn te wijken zoo veel doenlijk, en stille te blijvenstaan tot de schouw voorbij is, op een boete van drie „gulden\'\'
Art. 9.
Dat ten tijde van de schouwe, alle sluizen, verlaten, heulen, duikers, zeilen etc. hoe ook genaamt zoude mogen zijn, die vreemd water uit Amstelland keereii, digt en gesloo-ten zullen moeten zijn op de boete van tien ponden, te verbeuren, bij de sluiswachters ofte dicgeene die het opzigt op dezehe hebben.
Art. 10.
Dat ook nooit door de gemelde verlaten, met alle de deuren, te gelijk open zal mogen worden geschut, ofte de sluis of schutdcuren nadat zal zijn geschut te gelijk open gelaten, nog door het opzetten van de rinketten op den boezem van Amstelland eenig vreemd water zal mogen worden ingelaten op gelijke boete van tien ponden, telkens te verbeuren.
Art. 11.
Gelijk mede door de duikers die er zijn, ofte die namaals om redenen mogten worden gepermitteert, geen vreemd of buitenwater zal mogen worden ingelaten, zonder speciaal consent van D. en II.h. op gelijke boete van tien ponden, telkens te verbeuren, als zulks bevonden zal worden, zonder consent als voren, geschied te zijn, zullende een iegelijk
op de aanstaande schouwe gehouden zijn, zijner duikers op te geven op poene dat de geene die verzwegen zullen worden, en alsdan niet zullen zijn opgegeven, gehouden zullen worden als zonder consent en clan destin daar gemaakt te zijn, en dat zoodanige aanstonds door den Heere Dijkgraaf op dijkregt, zullen worden gedamt en toegemaakt.
Art. 12.
Dat de sluiswagters ofte die het opzigt hebben over de sluizen, verlaten etc., die vreemd water keeren, aan den Heer Dijkgraaf aanstonds zullen moeten kennis geven zoo ras eenig gebrek of lekkagie aan dezelve bevinden.
Art. 13.
Niemand zal mogen vissen voor of omtrent de sluizen of verlaten, op Amstelland, op de boete van tien ponden en de verbeurte van het viswand, wordende aan de sluiswagters ende opzigters gelast daaromtrent exacte recherce ende toezigt te nemen ende de aanhalinge te doen, die in zulker geval zullen genieten de helfte van de boete; ende dat indien eenig sluiswagter of oppasser zelfs schuldig bevonden werd aan dit artikel, hij verbeuren zal d fabelde boete.
Art. 14.
Opdat ook de dijken te becter zullen worden voorzien, gemakkelijker onderhouden, ende in suffigt;ante staat kunnen blijven teegen den aanslag van het water, zal niemand eenige zooden, k raggen of aarde uit de respective veenpol-ders, onder Amstelland geleegen, mogen uitvoeren, zonder speciaal consent van D. en H.h. op poene van tien ponden en de verbeurte van de specie, welk consent alleen zal worden verleend als hetzelve verzocht word tot verster-
king en making van de gemeene weegen en polderkadens ende niet anders.
Dat niemand op 15 roeden na, aan de ringdijk zal mo-gen baggeren of turftrekken op een boete van 50 ponden en de verbeurte van de getrokken turf of bagger en scliuijt, nogte op geen ses roeden aan eenige schoubare kadens cftc weegen op een boete van 20 ponden.
Dat niemand voortaan zonder consent als vooren, eenige hoofdens, steijgers, sclmitenhuizen of diergelijke, hoe dezelve ook genaamt mogen weezen, zal mogen maken ofte doen maken in de wateren den Amstellandse boezem uitmakende op poene van tien ponden, ende dat hetzelve zonder consent gemaakte, op de eerste aanzegging zal moeten worden geamoveert, of dat andersints hetzelve door den Heer Dijkgraaf op dijkregt, ten lasten van de nalatigen zal worden gedaan, en dat de hoofdens, steijgers, schuitenhuizen etc. die nu reeds in de boezem zijn, en voortaan gerepareert zullen worden, ofte in \'t vervolg nog mogten gepermitteerd worden dan te maken, zullen moeten worden gestelt en gemaakt op paaien van onder hol, dat is: niet met aarde aangevult of geschoeit, op dat de stroom en de loop van \'t water daardoor niet wordt verhindert ofte belet, ende den boezem aldus verkleint.
Art. 17.
Dat als wanneer door de noordelijke winden de uitwate-rende sluizen geslooten blijven, den boezem van Amstelland zoo hoog mogte komen op te zetten, dat de Heeren D. en H.h. vermeenden dat het noodig was dat de molens met malen zouden moeten ophouden, opdat door het opzetten en
ojmialen van den boezem de polders malkandereu geen ongemak in de overstrooming van de kadens toebrengen, op de eerste aanzegging door de boode van \'t Hoogheemraad-scliap de molenaars zullen moeten ophouden te malen, ter tijd en wijlen zulks haar weder zal worden aangezegt, op een boete van tien ponden telkens, bij de molenaars te verbeuren.
Art. 18.
Dat om het malen te beeter op een eenparige voet te reguleeren, pijlen zullen worden geslagen aan de molens ter hoogte van 6 duim boven het winterwater, ende dat ook eenige molens tot pijlmolens zullen worden gestelt, nament-iijk de molens volgens zeekere lijste daarvan te maken, na dewelke andere molens zig in \'t malen zullen moeten reguleeren, zulks dat de pijlmolens met het in \'t kruis zetten van haar molenroeden ofte ander beraamt teken \'t seyn doende, of het water tot de hoogte van de geslagen pijl gekomen zijnde, de verdere watermolens onder dat seyn behoorende, meede met malen zullen moeten ophouden, ter tijd en wijlen de pijlmolens weeder beginnen te malen ofte het water weeder beneeden de gestelde pijl zal zijn gezakt, alles insgelijks op de boete van tien ponden, te verbeuren bij die geene die daaromtrent nalatig is geweest.
Ende opdat alle de bovenstaande gekeurde pointen te beeter mogen worden naargekomen ende agtervolgt, ende de overtreeders van dien, te eerder en ligter mogen worden agterhaalt, zoo worden tot bekeuring boven en behalven de bodens en de andere bediendens van Amstelland, ook ge-authoriseert de Schouten, Ambagtbewaarders, Poldermeesters en de boodens der respective Geregten ende Ambagten ieder in den haren, die in d it geval geloof zal worden gegeeven, en genieten van de hierboven gemelde boetens de zuivere
helfte, blijvende de andere lielfte voor den Heer Dijkgraaf van Amstelland.
(Onder slont)
Aldus gearresteerl, geordonneert ende gestatueert bij de Heeren Dijkgraaf en Hoogheemraden van Amstelland den 31 Julij 1741, ende in de respective Ambagten onder het Dijkgraaf- en Hoogheemraadschap van Amstelland gehoorenden, gepubliceert ende geaffigeert.
(Lager stond)
In kennisse van mij Secretaris, (Was get.) B. v. DUSSEN.
Gelastende een ijder zich daar na behoorlijk te gedragen, op poene bij voorsz. keure gestatueerd.
Aldus gerenoveerd den 9 Mey 1785 in de ordi-naris Vergaderkamer van het Hoogheemraadschap van Amstelland, praesentibus de Heer Dijkgraaf en alle de Heeren Hoogheemraden, dempto de Heer Hoogheemraad van Waverveen.
In kennisse van mij Secretaris, G. J. GALES.
II.
LODEWIJK NAPOLEON door de Gratie Gods en de Constitutie des Koningsrijks, Koning van Holland, Connetable van Frankrijk. Hebben besloten en besluiten:
Art. I.
Wij arresteren het navolgende
Reglement tot het bepalen van Provisioneel Nlaalpeil op den Boezem van Amstelland.
Art. 1.
Het Maal- of Boezempeil waarop alle de molens zullen verpligt zijn te malen, welke kun water op den boezem van Amstelland en op de Taarten en Kanalen op denzelven Boezem exonererende, uitslaan, wordt provisioneel en zoolang daarin anders zal worden voorzien, vastgesteld zes duimen beneden het Amsterdamsche Stadspeil.
Art. 2.
De molenaars van alle de in voornoemde termen vallende Molens zullen door de Polder- of Molenmeesteren der respective Polders ten striksten worden verplicht, om preciselijk te letten dat zij hunne Molens dadelijk uit het gemaal stellen, wanneer de bovengemelde Boezem of Kanalen tot aan het voornoemde peil van 6 duim beneden Amsterdamsche peil zal zijn gekomen.
In geval er coutraventie dezer noodzakelijke inrigting plaats hebben, zoodat zonder inaclitneming van het peil een of meerdere Molens mogten doormalen, niettegenstaande Peilmolens-seinen, zoo zal de geheele Polder vervallen zijn in eene boete van 10 Stuivers voor iedere Morgen Lands, waarvan de Omslagen en Polderlasten gewoonlijk geheveu worden, te betalen door de Huurders of Bruikers der landen, terwijl elk der contravenieerende Molenaars daarenboven nog in de boete zal vervallen van 10 Gulden, zoo nogthans, dat indien zoodanige Polder door meer dan één Molen wierd bemalen, dat de boete zal geregeld worden naar \'t getal Molens die men zal bevinden in het gemaal te zijn geweest en boven peil gemalen te hebben.
Art. 4.
Opdat zooveel mogelijk de bepaling van het Boezempeil zou kunnen worden geobserveerd en nagekomen, zullen zoodanige Molens tot Peilmolens door Dijkgraaf en Hoogheemraden van Amstelland worden gedesigneerd en kennelijk gemaakt, als door hun zullen worden noodig geoordeeld; ieder van de daartoe te bepalen Peilmolens zal bij dag door een driekleurige vlag aan de bovenstaande top der roede, en bij nacht door eene brandende lamp\'aren seinen dat de boezem aan het bepaalde peil is.
Art. 5.
Het Collegie van Dijkgraaf en Hoogheemraden zullen aan de meergenoemde Peilmolens het bepaalde peil door een spijker of ander merkteeken op 6 duimen beneden \'t Amster-damsche peil doen overbrengen, waarnaar alle de Molenaars zullen gehouden zijn zich te moeten reguleren.
28
Wanneer de Seinmolen het water tot het bepaalde peil zijnde gerezen, niet seinen of blijven doormalen, zullen op den voet van artikel 3 in beide gevallen dubbele boeten worden verbeurd.
Art. 7.
Tot de bekeuring zullen gequalificeerd zijn;
1. De Dienaren van de Bailluwen van Amstelland;
2. De Bode en respective Dijkbazen van Amstelland; mitsgaders
3. De Schouten, Secretarisssn, Leden of Boden der Gemeentebesturen van de respective Gemeenten, gelegen onder liet Hoogheemraadschap van Amstelland; zullende de gezegde boetens voor 1/4 aan den Dijkgraaf, aan den Bekeurder en voor de \'/a aan de Armenkamer van de Gemeente waaronder dezelve zijn geincurrcerd. En zal het montant der voorschreven bekeuringen namens den Dijkgraaf van Amstelland bij parate executie des noods worden ingevorderd.
Art. II.
Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de executie van het tegenwoordig Besluit.
Gegeven te Deventer den 7 van Lentemaand 1809.
{get!) LODEWIJK.
Voor kopy conform,
De Eaad Secretaris, bij absentie van den Kaad Secretaris, De Secretaris Archivist, [get!) S. DASSEVAL.
Instituut voor \'BjschtsgssrLu-elf r Rijksuniversiteit te Utrecht
mmsm