-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

.If II -ü

IS HOLLAND IN LAST?

EN MOET GELDERLAND DAARAAN OPGEOFFERD WORDEN?

DOOK

cenige ingelanden in de polders

ten zuiden van de Lek tegenover Lekdijk-Bovendams.

Naar aanleiding van Mr. P. F. H U B R E C H T\'S openbaar schrijven aan allen, die eenigen omslag betalen in de Hoogheemraadschappen van Rijnland, van Amstelland en van den Lekdijk Bovendams.

UTRECHT — J. L. BE1JERS 1879

S i B L\' O ^ m £ t: ^ O-i S

RjjxsuNiver.

UTRECHT,

/

-ocr page 4-
-ocr page 5-

IS HOLLAND IN LAST?

.UOKT OF.iiDKHLAND DA AH AAK Ol\'üEOFKKRI) WoRDKN ?

-ocr page 6-
-ocr page 7-

IS HOLLAND IN LAST?

EN MOET GELDERLAND DAARAAN OPGEOFFERD WORDEN?

-ocr page 8-

Stoomdruk van J. van Boekhoven, te Utrecht.

-ocr page 9-

IS HOLLAND IN

EN MOET GELDERLAND DAARAAN OPGEOFFERD WORDEN?

DOOR

eenige ingelanden in de polders ten zuiden van de Lek tegenover Lekdijk-Bovendams.

Naar aanleiding van Mr. P. F. HUB RECHTS openbaar schrijven aan allen, die eenigen omslag betalen in de Hoogheemraadschappen van Rijnland, van Amstelland en van den Lekdijk Bovendams.

UTRECHT — J. L. BEIJERS 1879

(3WBUOTHEEK DER 3WBUOTHEEK DER «UKSUNIVfiRSlTElT

U T R E C H Ti

-ocr page 10-

Stoomdruk van J. van Boekhoven, te Utrecht.

-ocr page 11-

IS HOLLAND IN

EN MOET GELDERLAND DAARAAN OPGEOFFERD WORDEN?

DOOR

eenigfe ingelanden in de polders ten zuiden van de Lek tegenover Lekdijk-Bovendams.

Naar aanleiding van Mr. P. F. HUBRECHT\'S openbaar schrijven aan allen, die eenigen omslag betalen in de Hoogheemraadschappen van Rijnland, van Amstelland en van den Lekdijk Bovendams.

UTRECHT — J. L. BEIJERS 1879

ï 3WBUOTHEEK OE* [«UKSUNIVERSITEIT I UT R E C H Ti

-ocr page 12-
-ocr page 13-

Holland in last! die kreet alleen is genoeg om ieder, die het met zijn zoet Holland wel meent, verschrikt te doen opspringen.

Holland in last! reeds sedert jaren in gevaar, zonder dat tot nog toe de hand aan het werk werd geslagen, om dien last van Holland af te wentelen, ontzettende mededeeling! Is sedert jaren de natie gewoon aan het hooren uitmeten der gevaren, waaraan het land bij een vijandelijken inval zou blootstaan, aan waarschuwing voor gevaar binnen \'s lands is zij niet gewoon g-eraakt. En toch zou dat gevaar bestaan, toch zou een der schoonste en welvarendste streken des lands jaarlijks bedreigd worden met eene ramp, bijna gelijkstaande met algeheele vernietiging. Eene ramp waarvan de gevolgen niet zijn te overzien, waarvan de omvang zelfs niet bij benadering is te bepalen.

Waar zulk een gevaar dreigt, is elke waarschuwing reeds eene weldaad, is elk burger verpligt luide zijne stem te doen hooren, is zwijgen laakbaar. Maar daar is ook dank verschuldigd aan ieder, die met ernst, met kennis van zaken, met vertrouwen in de zaak die hij

-ocr page 14-

6

voorstaat, tot tegenweer opwekt en de middelen tot afwending van het gevaar aan de hand doet.

Het was dus een verdienstelijk werk van mr. P. F. Hubrecht, toen hij zijne welversneden pen tot dit doel aanwendde. Zijn openbaar schrijven aan de ingelanden der Hoogheemraadschappen van Rijnland, van Amstel-land en van den Lekdijk Bovendams, draagt niet alleen den stempel van de groote en veelzijdige kennis des schrijvers, het is bovenal eene krachtige en welsprekende uiting van zijne warme liefde tot het land, van zijne groote belangstelling in de welvaart en het behoud van dat dierbaar Holland, waarvoor zijn hart gloeit.

Wij zijn den schrijver dan ook ten hoogste dankbaar voor zijne krachtige roepstem, wij deelen zijne liefde voor Holland, wij koesteren dezelfde wenschen voor onze natie als hij. Maar waar hij deze zaak van zoo hoog belang in een openbaar schrijven behandelt, past het ieder, die hetzelfde doel beoogt als hij, de middelen te onderzoeken door hem tot afwending van den last aangegeven. Met die middelen kunnen wij in menig op-zigt van overwegend belang niet instemmen, in die middelen zien wij eene ramp voor een deel des lands, dat ons even dierbaar is als elk ander, die middelen komen ons voor in strijd te zijn met de aloude regelen van waterstaatsregt, met de eerste vereischten van regt en billijkheid, terwijl zij eindelijk door geene onvermijdelijke natuurwerking geregtvaardigd worden.

Dit uit een te zetten is het doel van dit vlugschrift; wij denken er niet aan den alarmkreet van den schrijver te willen verzwakken, veelmin willen wij den last van den een op den ander schuiven. Integendeel, de groote bezwaren, aans chrijver\'s voorstellen verbonden, al te duidelijk g-evoelende, wenschen wij aan te toonen, dat het

-ocr page 15-

7

loffelijke doel, door hem beoogd, kan worden bereikt zonder af te wijken van de aloude waterstaatsbeginselen, zonder eenig ander deel des lands te benadeelen.

Het alterum non laedere, door den schrijver zoo kernachtig aangehaald, hebben wij ons tot leidend beginsel gesteld, en wij vleijen ons den schrijver zeiven tot toepassing dier guldenspreuk over te halen.

Sedert jaren is Holland in last, sedert jaren loopt eiken winter een groot deel van Holland gevaar door een watervloed bedolven te worden, waarbij alles, wat zich de stoutste verbeelding van de vernielende kracht van dit verraderlijk element kan voorstellen, verre ten achter blijft. Die last — dat gevaar zouden wij liever zeggen — bestaat in den weinig voldoenden toestand van den Lekdijk Bovendams. De Noor der-Lekdijk van Amerongen tot beneden Vreeswijk is niet in volkomen voldoenden staat, op vele plaatsen laat het staal van den dijk te wenschen over, talrijke wellen maken bij hoogen waterstand ondermijning van het ligchaam des dijks waarschijnlijk, maar vooral.....de dijk is lager dan die

aan de overzijde. De Geldersche en Hollandsche „over-„buurtjes hebben den Zuider-Lekdijk in een toestand „gebragt, waardoor de wachters van den Noorder-Lekdijk „verontrust zijn.quot; Bij hoogen Avaterstand moet de Noor-der-dijk dus eerst overloopen en overloop is het begin van doorbraak.

Die overbuurtjes deden dat niet bij nacht of in stilte, neen de Regering - de Hooge Regering — heeft hunne snoode plannen goedgekeurd, dus .... de Regering zelve bragt Holland in last.

Daaruit moet Holland geholpen worden; de geroepen wachter het collegie van den Lekdijk Bovendams — begint dit (anno 1878/79) ook te begrijpen.

-ocr page 16-

8

Met ziet, en teregt, het eenige middel in verhooging van zijn dijk, maar het acht de daarvoor vereischte som wat hoog om die van zijne dijkpligtige landen te heffen. Het tracht daarom ook Amstelland eri Rijnland vrijwillig in de kosten van verzwaring van den Lekdijk Bovendams te doen bijdragen; het is in die pogingen aanvankelijk niet ongelukkig en wenscht zoo mogelijk nog meerdere landen tegen den gemeenschappelijken vijand te ver-eemgen.

Mr. Hubrechï echter keurt dit af, de handeling van het Collegie van den Lekdijk Bovendams is hem (niet zonder reden) niet vlug g-enoeg, hij wenscht onverwijlde tusschenkomst van den Staat. De Staat moet door het het Collegie — vrijwillig of gedwongen — de vereischte verhooging van den dijk onverwijld doen tot stand brengen. De Staat die aan „de overbuurtjesquot; toeliet de werken te maken, waardoor zij Holland in last bragten, zal terstond dien last wegnemen, en voor \'t vervolg herhaling-onmogelijk maken.

Terwijl de Noorder-Lekdijk verhoogd wordt, en vóór dat „de overbuurtjesquot; van hunne verbazing over dit werk bekomen zijn, moet de Rijkswet eene verdere verhooging van den Zuider-Lekdijk onmogelijk nmken. En als het werk eenmaal voltooid is, zal het uit de Rijksmiddelen betaald worden.

Immers „is door dit alles Holland in last gekomen, „dan bevrijde Holland zich van dien last en trachte de „kosten daaraan verbonden, niet langs waterstaatsregel „te schuiven op een deel der ingezetenen, te weten, „eenige, nog niet eens alle grondbezitters.quot;

Ziedaar in breede trekken de denkbeelden van den geëerden schrijver. Dat zij dien „eenigen grondbezittersquot; welkom zullen zijn, lijdt voorzeker geen twijfel.

-ocr page 17-

9

Maar zijn zij teregtvaardigen ? zijn zij opregt, op billijkheid gegrond ? en vinden zij hunnen steun in den toestand der rivieren ?

Ziedaar wat wij met nadruk, met overtuiging, vooral met diepen ernst moeten betwisten.

Vóór alles merken wij op, dat aan schrijver\'s betoog de feitelijke grondslag, het eenige juiste punt van uitgang ontbreekt.

Is Holland werkelijk in last?

Wij trekken niets in twijfel van hetgeen omtrent den minder voldoenden toestand van den Noorder-Lekdijk wordt aangevoerd. Maar is daardoor Holland in gevaar? Bij doorbraak wordt de westelijke helft van Utrecht, een klein gedeelte van Noord-Holland en een gedeelte van Zuid-Holland met overstrooming bedreigd. Maar is dit nu Holland?

De vraag is niet overbodig; want dat woord „Hollandquot; moet in schrijver\'s betoog wonderen doen. Holland is in last gekomen. Holland bevrijde zich van dien last. Is het toeval, dat in deze conclusie des schrijvers het lijdende Holland met kleine, het helpende, het bevrijdende Holland met groote letter gedrukt is?

Wij gelooven het niet, vooral wanneer wij later lezen dat de bevrijder — Holland — de kosten moet betalen, en dat die kosten door het Rijk betaald moeten worden.

Waar het op betalen aankomt, is dus Holland synoniem met „het Koningrijk der Nederlanden,quot; waar sprake is van het werkelijk in last verkeerend g-edeelte des lands, daar versta men door Holland niet het gansche Rijk, zelfs niet eene der beide provinciën van dien naam, maar een gedeelte van Utrecht, Noord- en Zuid-Holland ter oppervlakte van ongeveer 200.000 hectaren, of ongeveer van het Rijk.

Het is zaak deze onderscheiding in \'t oog te houden.

-ocr page 18-

IO

de groote of kleine drukletter wijst hier werkelijk tweeërlei persoon aan; al dragen zij denzelfden naam, de één vraagt hulp, de ander verstrekt die.

Niet ons vaderland, zelfs niet Holland is in last, maar alleen het land, dat door den Noorder-Lekdijk tegen het rivierwater beschermd wordt, en bij doorbraak van dien dijk overstroomd zou worden. Die toestand is alleen daarvan het gevolg, dat het bestuur der waterkeering van die streek niet met zijn tijd is medegegaan. Dat bestuur „deed alles wat tot bevestiging van den dijk door een „goed en trouw waterschapsbestuur behoort te worden „verrigtquot;. Wij willen het gaarne aannemen, maar goede en trouwe pligtsbetrachting is niet altijd voldoende. Waar het getij verloopt moeten de bakens verzet worden, waar de toestand der rivier verandert, waar die toestand zwaardere en hoogere waterkeering eischt dan vroeger, moet men de middelen van tegenweer versterken. En dit deden de wachters van den Noorder-Lekdijk niet, ofschoon de toestand der rivier het dringend vereischte. De veel grooter en ongeregelder wateraanvoer zoo door het vellen van bosschen in de berglanden als door de normalisering van den Bovenrijn in Duitschland, de verhooging van het rivierbed en allerlei andere oorzaken deden ons in de laatste jaren waterstanden beleven, waarbij de hooge standen van vroegere tijden verre achterblijven. Verhooging der waterkeering lag dus als dringend vereischte voor de hand. De overbuurtjes in Neder-Betuwe, Buren, Culenborg, Vijfheerenlanden en Alblasserwaard ondervonden de noodzakelijkheid en grepen het eenige middel aan. Maar de trouwe wachter aan de Noordzijde scheen den toestand niet in te zien.

Was men dan zoozeer overtuigd van de voortreffelijkheid van den Noorder-dijk?

-ocr page 19-

11

De geschiedenis kon dat gelukkig gevoel van tevredenheid niet geheel regtvaardigen; het aantal doorbraken aan de noordzijde overtreft verre dat aan de zuidzijde. Maar men had nu eenmaal de overtuiging dat de zuider-dijken lager waren dan de noordelijke, en met een onwankelbaar geloof aan den horizontalen stand van het quot;Water begon men in den zuideroever eene veiligheidsklep te zien voor den noordelijken. Zoover ging dat geloof, dat zelfs de meening zich vestigde, dat de Zuider-Lek-dijken lager moeten zijn dan de noordelijken.

Reeds sedert 1850 hebben de overbuurtjes getoond, dat hun van zoodanigen last, op hun land rustende, niets bekend was. Zij verweerden zich tegen den vijand, zij achtten geen offer te zwaar, zij verhoogden hunne dijken en de Regering belemmerde hen niet in dit werk. In 1873 begon de Noorderwachter iets te merken; uit zijn sluimering gewekt riep hij de tusschenkomst der Regering in om door haar de hoogteverhouding der beide dijken te doen vaststellen. De Regering achtte zich niet geroepen tot een verbod van verhooging aan de overzijde. Men correspondeerde, men interpelleerde in de Staten-Generaal, men alarmeerde zich in Maart 1876, maar verhoogd werd de dijk niet. De wachter bleef om hulp roepen, op maatregelen van verdediging zich beraden, maar het eenige wat helpen kon geschiedde niet.

Het zij verre van ons het Collegie van den Lekdijk Bovendams van pligtverzuim te beschuldigen. Wij begrijpen maar al te goed wat het zegt, zoovele en zoo ver uiteenloopende belangen te verbinden tot kostbare tegenweer tegen den vijand. Wij gevoelen te goed de bezwaren verbonden aan het tijdelijk heffen van een verhoogden omslag, waar de eigenaars der dijkpligtige landen jaren lang gewoon waren geen noemenswaardigen

-ocr page 20-

omslag te betalen 1). Maar op de vraag „wie bragt U in last?quot; kunnen wij geen ander antwoord geven dan dit: Gij zelf, die niet hebt gelet op de omstandigheden. Gij zelf, die bij veranderden loop des waters, bij sterkere aanvallen van uwen vijand niet zijt bedacht geweest op versterking uwer middelen van tegenweer.

En wat is daartegen te doen? Het antwoord is reeds gegeven: de tijd van overleggen is voorbij, de tijd van handelen is daar. Reeds meer dan zeven jaren is die tijd daar. Klagen, vragen en overleggen, het baat niet; de rivier wacht niet tot Gij gereed zijt. En wie zal handelen? Wie anders dan hij, die hulp behoeft. Holland is in last, Holland (wij bezigen hier dezelfde letter) helpe er zich uit. Van tusschenkomst en hulp van Staatswege kan hier slechts dan sprake zijn, wanneer redenen van Staatsbelang die tusschenkomst eischen, of gronden van regt en billijkheid die hulp regtvaardigen.

En hier betreden wij het terrein waar wij mr. H hebben te bestrijden. Naar zijne meening moet het Staatsgezag tusschenbeiden komen, eerst om de verhooging van den dijk te betalen, daarna om den Zuider-Lekdijk op eene vaste hoogte te houden en daardoor feitelijk de Neder-Betuwe en benedenwaarts gelegen polders tot overlaat te maken.

Wij hebben dit stelsel opzettelijk in weinige woorden weergegeven om het te beter te doen uitkomen in al zijn onbillijkheid, om te meer te doen gevoelen hoe onverdedigbaar het is. Eene nadere beschouwing moge staven hoe datgene wat de geëerde schrijver verlangt:

1° is in strijd met den ouden waterstaatsregel „dien water deert, die water keert.quot;

1

In de laatste drie jaren bedroeg die omslag gemiddeld ƒ 1.98 per H. A. (Memorie van den Kameraar den heer Havelaar, bl. 43.)

-ocr page 21-

13

2° is in strijd met de eerste begrippen van regt en billijkheid, en eindelijk

3° door geen beroep op natuurlijke noodzakelijkheid te verdedigen is.

i0. Nederland zal betalen wat vereischt wordt tot versterking van den Lekdijk Bovendams. Maar welk belang heett Nederland — uitgenomen de bedoelde 200.000 H.A. — bij het behoud van den dijk? Direct belang, geen enkel, indirect niets meer dan het algemeen belang dat het elk deel van het geheel wel ga, dat ieder deel zorge voor zijne gezondheid en dat het den anderen niet tot last worde. Dat de grootste steden des Rijks binnen het waarschijnlijk overstroomings-gebied zijn gelegen, dat in dit gebied kostbare kunstwerken zijn aangelegd die bij overstrooming groot gevaar zouden loopen, het bewijst niet meer dan dat het bedoelde deel een zeer gewigtig deel van het geheel is. Door de Regeering kan dus verhoogde waakzaamheid worden gevorderd van hen, die geroepen zijn voor de gezondheid van dat deel te waken. Het oppertoezigt, door de Grondwet aan den Koning opgedragen over alles wat den waterstaat betreft, moet zich dus te dringender geroepen gevoelen tusschen-beiden te komen, om te zorgen dat de geroepen besturen waken en handelen, handelen beter, krachtiger en sneller dan zij tot nog toe deden. Is er werkelijk imminent gevaar, de Regering trede onvenvijld zelve handelend op.

Maar daartoe bepaalt zich ook de roeping van het Staatsgezag. Zoolang het edele deel, dat bedreigd wordt, in staat is zich zelf te helpen, behoeft en mag de Staat niet die hulp voor zijne rekening nemen. De oude regel „dien water deert, die water keertquot; spreekt dit beginsel

-ocr page 22-

14

kernachtigquot; en juist uit, die regel moet volgens mr. H. zei ven de grondslag blijven van ons waterstaatsregt. Maar waarom moet dan nu in dit geval die regel worden ter zijde gesteld? Omdat Holland in last is; men leze liever: omdat de Lekdijk Bovendams meer land beschermt dan de bundertalen die onder zijn omslag zijn begrepen. Is dit werkelijk het geval, de bevoegde magt overwege de wenschelijkheid eener uitbreiding van het ressort van die waterkeering. Maar waarom is Lekdijk Bovendams niet verpligt om in dit geval deze kosten te betalen?

De schrijver stelt het, zonder voor zijne stelling deugdelijk bewijs aan te voeren. Of moet dat bewijs soms liggen in het feit dat de Regering den „overbuurtjesquot; heeft toegestaan hunne dijken te verhoogen? Wij zouden het haast gelooven om de klem waarmede de schrijver telkens en telkens weder op die goedkeuring door de Regering wijst.

Toch houdt deze grond allerminst steek. De schrijver zelf erkent het plichtmatige, dat ieder waterschapsbestuur zoo krachtig mogelijk zorge voor de hem toevertrouwde belangen, hij gunt in dat opzigt aan elk volkomen vrijheid. Maar hij vordert van de Regering de zorg voor het algemeen, de zorg, dat door de werken van een bestuur noch het algemeen belang, noch de waterverdediging der buren, noch de aangrenzende dijkvakken worden bedreigd of benadeeld.

Volkomen teregt, waar die werken schade of gevaar doen ontstaan; maar dit is hier geenszins het geval. Wie schade en gevaar veroorzaakt, het is de rivier, de natuur, welligt de versnelde en verhoogde werking des waters tengevolge van in andere Rijken genomen maatregelen. En wanneer wij ons beiden tegen een gemeenschappelijken vijand te verweren hebben, kunt Gij er mïj dan eene

-ocr page 23-

15

grief van maken, dat ik mij zoo krachtig verdedig, dat de vijand het geraden vindt zich op U te werpen ? breng ik U daardoor eenig nadeel toe ? of hebt Gij \'t alleen aan U zeiven te wijten, dat Gij mijn voorbeeld niet volgt door U evenzeer te versterken als ik deed?

De verhooging der zuiderdijken is dus niet een nieuw werk, waardoor het behoud van drie provinciën in de waagschaal wordt gesteld. Het had alleen moeten zijn een opwekkend voorbeeld tot navolging, geen grond tot klagt en gejammer. Zeer wijs heeft dan ook de Regering het ingezien en heeft zij der geschiedenis het ondenkbare voorbeeld bespaard van den meester, die den eenen bediende verbood de hem opgedragen taak te vervullen, omdat een ander zijner ondergeschikten zijne taak wat al te kalm opnam.

Er is dus geen enkele grond om in deze van den al-ouden regel af te wijken. De Staat heeft belang bij het behoud der bedreigde streek en daarom kan met klem van de Regering gevorderd worden, dat zij de wet van 1855 toepasse en Lekdijk-Bovendams dwinge tot wegnemen van het gevaar. Daarin is niets onbillijks, integendeel langer uitstel zou, in het eigen stelsel des schrijvers, onverantwoordelijk wezen.

Verder echter gaat het Rijksbelang niet en nimmer kan een beroep op dat Rijksbelang tot betaling van Rijkswege gelden. Ja zoo weinig is hier van algemeen belang sprake, dat — altijd in het stelsel van Mr. Hubrecht — een groot deel des lands — die „overbuurtjesquot; — juist belang hebben bij het behoud van den tegenwoordigen onvoldoenden toestand van den noordelijken dijk. Dat bijzonder belang in te roepen om daaraan het behoud van Holland op te offeren, ware een onredelijke eisch. Maar de „overbuurtjesquot; te laten betalen daar, waar het op

-ocr page 24-

i6

hun ondergang\' wordt aangelegd, zou meer dan onredelijk, het zou onregt wezen.

En de overige streken des lands, zij hebben bijna zonder uitzondering voor hunne eigene waterkeeringen te zorgen. Die zorg is van niet geringen omvang en wij behoeven Mr. Husrecht niet te herinneren aan de enorme kosten, die onze zeeweringen jaarlijks vereischen, om hem het onbillijke te doen inzien, dat ook de bewoners van Friesland en Zeeland mede het water van de Lek zouden moeten helpen keeren.

2°. „Dien water deert, die water keertquot; deze regel brengt niet slechts verpligtingen mede, hij erkent ook regten. Het is een korte maar onbeperkte erkenning van het onbetwistbaar regt van elke streek om zich te verdedigen tegen den watervijand. Dat regt moge, zooals elk regt, eene beperking kunnen vinden in de eischen van het algemeen belang, maar alvorens zulk eene beperking te kunnen toelaten, moeten wij èn dien eisch van het algemeen belang onbetwistbaar gestaafd zien èn de gevolgen dier beperking naar billijkheid geregeld.

Zoolang dus niet onherroepelijk vaststaat, dat het algemeen landsbelang beperking van het verdedigingsregt der zuiderlanden vordert, kan van zoodanige beperking geen sprake zijn. Mr. Hubrecht heeft geen enkelen grond kunnen aangeven waarop dat algemeen belang zou rusten; de wenschelijkheid voor de grondeigenaren benoorden de Lek, om bij de voor hunne landerijen gevorderde uitgaven de schatkist te baat te nemen, kan hier zeker niet gelden.

Het zou dus met de eerste begrippen van regt, van waterregt in het bijzonder, in strijd zijn aan de landstreken bezuiden de Lek eene beperking van haar regt van verdediging op te leggen.

-ocr page 25-

1 7

Toen hare bewoners hunne dijken verhoogden, hebben zij geen regt der noordelijken geschonden, geen uit oude djden afkomstig accoord gebroken, zij deden niets dan gebruik maken van het regt, dat de natuur hun toekende. Met welk regt zal nu het Noorden komen en den Zuider oever tot veiligheidsklep voor het z. g. Holland d. i. feitelijk tot overlaat maken? tot overlaat, die alleen dan zal werken, wanneer het om overstrooming d. i. grootendeels om vernietiging te doen is? Want inderdaad daarop komt het geheele betoog des schrijvers neer? De geld-quaestie, voor het oogenblik de voornaamste, treedt geheel op den achtergrond tegenover de enormiteit van schrijvers conclusie. Eene landstreek van duizenden bunders, waar landbouw en veeteelt tot groote hoogte zijn gebragt, wier bewoners met onbezweken inspanning den strijd hebben aangebonden tegen een magtigen vijand, die landstreek zal dien strijd moeten opgeven, zal zich gewonnen moeten geven op het oogenblik dat zij den vijand nagenoeg meester is. En waarom? Omdat de vijand haar ten slotte toch zal overweldigen? Omdat de strijd hopeloos kan worden? O neen! omdat een ander bestrijder van denzelfden vijand hoewel oneindig sterker in getal en in hulpmiddelen, te langzaam werkt en te zuinig is om zich dezelfde inspanning te getroosten; omdat die andere bestrijder het zoo gemakkelijk vindt zijn „overbuurtjequot; prijs te geven aan den vijand, om wien te keeren hij de geestkracht en den moed mist. En dit onmogelijk stelsel wordt verdedigd met een beroep op het onberekenbaar belang der bedreigde landstreek , op haar rijkdom, op haar magt. Alsof niet juist dat belang, die magt en die rijkdom de sterkste prikkel moesten zijn om tot inspanning van kracht en wèl besteden van den rijkdom te dwingen.

-ocr page 26-

8

In stede dat de groote en rijke landstreek alle krachten inspanne, wil men haar eenvoudig laten rusten onder het Rijksgezag , dat den kleineren, zwakkeren overbuur zal dwingen tot het opgeven van den strijd. Wat is dit anders dan de erkenning van het regt van den sterkste in zijne meest onbeperkte toepassing?

Indien zoodanig regt werkelijk bestond, indien oude tractaten of verordeningen het erkenden, wij zouden in onze eeuw ons moeten haasten dat z. g. regt af te schaffen, omdat het alleen het gevolg zou kunnen zijn van verovering of van regtsbegrippen, die in onze eeuw niet meer passen. Maar op het einde der 19e eeuw zulk een z. g. regt scheppen, het zou eene barbaarschheid wezen, eene barbaarschheid tusschen landgenooten nog wel, waarvoor de geschiedenis zich zou schamen.

„Wij hebben een veiligheidsklep in het zuidenquot; dat bekoorlijk denkbeeld wordt door den schrijver tot grondslag gelegd van zijn betoog, maar hij verzuimt éénen grond aan te geven, die hem regt geeft de streek bezuiden de Lek tot veiligheidsklep te maken. Met den Minister van December 1876 spreekt de schrijver van „zekere oude „verordeningenquot; waarvan de uitvoering op groote bezwaren zou stuiten, en bedoelt daarmede niet minder dan een regt der Regering om den Zuider Lekdijk weder af te graven.

Of de Minister die deze woorden bezigde schertsend of in ernst sprak, weten wij niet, maar dat het Mr. H. ernst is met zijn wensch om voortaan zoodanig regt door de wet te zien sanctionneren is helaas duidelijk. Maar wat wij Mr. H. en ieder ander betwisten, is het regt zich te beroepen op stukken of verordeningen die niet bestaan. Besfond zoodanige verordening, niemand zou ze met meer welgevallen te voorschijn hebben gebragt dan

-ocr page 27-

IQ

Mr. H., weinigen waren beter dan hij in staat ze te vinden. Het feit, dat het bij vermelden blijft, is dus genoeg om te bewijzen, dat zij niet bestaat.

En waarlijk er is geen groote historische kennis noodig om de onbestaanbaarheid van zoodanige verordening te bewijzen. Ten tijde der Republiek tot 1795 was eene verordening van die strekking onbestaanbaar om de eenvoudige reden dat Gelderland en Holland zich zelve dien last nooit zouden hebben opgelegd ten behoeve van Utrecht, terwijl de Generaliteit niet bevoegd was zich in deze zaken te mengen. En ware na 1795 zoodanige verordening geldig uitgevaardigd, zij zou bekend zijn en in onze verzamelingen van wetten te yinden, of Mr. H. zou haar hebben kunnen te voorschijn brengen..

Zijn onze herinneringen juist, dan zou Koning Willem I in de eerste jaren zijner regering eens voor een speciaal geval eene voorziening hebben gegeven in den geest der bedoelde „oude verordeningen.quot; Niet alleen echter dat dit bevel nooit is uitgevoerd, het moet zelfs kort daarna op last van den Koning- zeiven zijn vernietigd om voor het nageslacht de herinnering aan zulk een besluit weg te nemen.

En datgene wat toen onhoudbaar en onregtvaardig bleek wil Mr. H. na meer dan eene halve eeuw tot regt maken. Voorzeker, de begrippen over de inmenging van het staatsgezag en de grenzen zijner bevoegdheid zijn voor wijziging vatbaar, maar dat ooit de wetgever een gedeelte des lands opoffert, onnoodig opoffert, ten bate van zuinigheid en gemakzucht van een ander gedeelte; dat de schade, door die opoffering veroorzaakt, niet zou worden vergoed; ja dat zelfs het geofferde deel zou moeten medebetalen in de kosten der werken waardoor het ten ondergang wordt veroordeeld, zoodanig gevolg van

-ocr page 28-

ZO

de staatsbemoeijing komt ons ondenkbaar voor. Zoodanig ingrijpen van het staatsgezag- zou zoozeer in strijd zijn met de eenvoudigste regtsbegrippen, dat wij ons evenmin eene Nederlandsche vertegenwoordiging kunnen denken die zulk een maatregel zou goedkeuren, als eene Nederlandsche Regering in staat om die voor te dragen.

3°. Onnoudig noemen wij den ge wilden maatregel en wij bedoelen daarmede dat geene enkele natuurwerking dien onvermijdelijk maakt.

De verhooging van den Zuider-Lekdijk is niets anders geweest dan een, wij zouden haast zeggen, natuurlijk gevolg van den veranderden toestand der rivier. Hoewel zij op bekrompen wijze moest geschieden om het betrekkelijk kleine ressort dat haar bekostigen moest, heeft zij toch cian de ingelanden veel meer dan f \\ o.— per Hectare gekost. Na den hoogen waterstand van Maart 1876 toen de dijk beneden Culemborg op het punt stond te verzinken en alleen door ong-eloofelijke krachtsinspanning is behouden, toen de toestand veel hagchelijker was dan ergens aan de Noordzijde, bleek verhooging wederom noodzakelijk. En onmiddellijk is men aan het werk getogen en de „overbuurtjesquot; zijn reeds met hun werk gereed.

Had nu Lekdijk-Bovendams hetzelfde gedaan, Imd men eenvoudig den dijk met een halven Meter verhoogd, het doorstroomingsvermogen der rivier ware reeds nu met ettelijke honderden kubieke Meters vermeerderd. Die vermeerdering, geheel boven de kruinen der zomerkaden gelegen, had reeds dadelijk Holland buiten last gebragt en veilig had men kunnen afwachten wat welligt latere inzigten als nog meer gevorderd aan de hand zouden doen.

Een beroep op mogelijken waterstand bij ijsdammen

-ocr page 29-

kan hier niet te pas komen, daartegen is geen dijk te bouwen, daarop valt geene berekening te maken. Wind en water zijn de grilligste elementen, die met alle voorafgemaakte berekeningen spotten. Ook in 1855, toen de z. g. „veiligheidsklepquot; nog openstond, liep het water over den Noorder-Lekdijk met gang; het stroomde toen op sommige plaatsen 0.2.3 over den Zuider-Lekdijk, en hoewel de noorderdijk 0.39 M. hooger lag dan de Culemborgsche \') liep het over den hoogeren dijk .,met gang.quot; De veiligheidsklep werkte dus niet met het ge-wenschte gevolg en waarom? Eenvoudig omdat eene door storm bewogene rivier niet is een stoomketel en het ge-heele begrip van veiligheidsklep hier niet past. „Zijde-„lingsche afvoer van water schijnt gewoonlijk slecht aan „het doel te beantwoorden; bet gevaar voor doorbraak „der tegenoverliggende dijken wordt daardoor niet altijd „afgewend. Den 5 Maart 1855 brak ten één uur de dijk „aan de Spees door en drie uur later de daar tegenoverliggende Grebbedijk en wel nauwelijks 2500 Meter boven „de doorbraak aan de Spees. Ten 5 ure des namiddags „van dienzelfden dag viel een doorbraak bij Ingen ter-„wijl toch reeds \'s ochtends ten 4 ure de dijk beneden het „veer te Eek en Wiel was doorgebroken.quot; \'2)

Waar men te doen heeft met eene rivier, met stormen, d. i. met natuurwerkingen, wier kracht en omvang onmogelijk vooruit zijn te bepalen, faalt elke berekening, is absolute veiligheid nooit te verkrijgen. Maar men doe daar vooruit wat men als noodig voorzien kan, men strijde op het oogenblik des gevaars zelf met alle kracht en bijtijds.

\') Sloet en Fijnje , Beschrijving van den watervloed van 1855. bl. m. -) Memorien over den Lekdijk Bovendams door den Kameraar J. P. Havelaar. bl. 21.

-ocr page 30-

22

Het collegie van den Lekdijk Bovendams zoomin als Mr. H. schijnen van deze waarheid doordrongen. Men wenscht eene verdediging te maken die onder alle omstandigheden onvoorwaardelijke veiligheid verschaft. Dit verlangende zoekt men naar den steen der wijzen en wat erger is, onder het zoeken verliest men den moed, verzuimt wat dadelijk gedaan moet worden, ontwaart met zekere spijt dat de „overbuurtjesquot; in het handelen voorgaan en in die spijt wil men eigen veiligheid zoeken in opoffering van anderen. Dat het zoeken naar het onbereikbare nutteloos is behoeft geen betoog, dat het wachten en dralen onverantwoordelijk is, valt helaas maar al te zeer in het oog, maar dat het door niets te regtvaardigen zou zijn, eigen zorgeloosheid te willen verhalen op anderen, die waken, het was tegenover Mr. Hubrechts gevoelen nog noodig dit te betoogen.

Het gezag van den schrijver is te groot, wij zeiven hebben te veel eerbied voor zijne kennis en ervaring op elk gebied dan dat wij niet zouden vreezen, dat zijne meening bij velen weerklank zal vinden. Die meening is in aangenamen boeijenden vorm uiteengezet, zij is verleidelijk, vooral voor allen met wier belangen zij strookt.

Maar waar wij hebben aangetoond, dat noch onze geschreven wetgeving, noch onze begrippen van regt en billijkheid. noch eindelijk de noodzakelijkheid die meening regtvaardigen, daar is hare onhoudbaarheid o. i. genoegzaam bewezen door de schromelijke gevolgen, die zij in geldelijk opzigt voor de geheele natie, in elk opzigt voor de streek bezuiden de Lek zou medebrengen.

-ocr page 31-

23

Resumerende achten wij het volgende noodig maar ook niets meer:

in. Het bestuur van den Lekdijk Bovendams verhooge onmiddellijk zijne waterkeering zooveel als noodig blijkt; het verzware den dijk en make de taluds zoo als wetenschap en ervaring dit gebieden.

2quot;. Gezegd bestuur ontvange hulp van Rijnland en Amstelland desnoods van Delfland en Schieland, wanneer die Heemraadschappen geneigd zijn die hulp te verleenen^ maar het late geen meer tijd voorbijgaan met overleg\'gen en hulp vragen.

3°. De Regering onthoude zich van bijdragen uit \'s Lands kas, maar zij make gebruik van de middelen, die de wet haar aan de hand doet om onverwijld het bestuur van den Lekdijk Bovendams te dwingen tot het nemen der noodige maatregelen, wanneer onverhoopt dat bestuur blijft wachten.

Mogt de Landsregering zich door de bestaande wetgeving niet in staat gevoelen het bestuur van den Lekdijk Bovendams tot onverwijld handelen te noodzaken, zoo trede de wetgevende magt tusschenbeiden, om den last, door dat bestuur over Nederland gebragt, door dat bestuur te doen uit den weg ruimen.

-ocr page 32-
-ocr page 33-
-ocr page 34-

mm. - \'

- •-. \'/,-•• •■- -■• ■• ■.- - \'-: /\'•: \' -.v ,.-ü.;

;V ;

Ky. ss^fefcA ^■:;\'-;?;7,f:i

,t%\' ■• - • : .- ■- - v-:.quot; -- .

!

_______ , $*:

I\'

\' ■ ■■_ ■

\' r

,:/••■■•.:■-r

-,v ^ ■

\' •gt; t-

¥¥/\'V-f-v \'•■ ,

/

.^■v-.i -:;

.■- ■ \'

i

7■;\'

J \'Kitts amp;

;;• ■:. ■ quot;f ^ v ^ **■**\'. \'Y\'quot; quot;SC- »\'■■ -* ■

: /.•\'■ - \'v-v v .\' :• ; . . . • ■ • ■ ■•. :.- , /

.1 .

• . \' \'•. !-gt;■ .■• ■• • \' \'•■ ; .\' ••\'.■\'■ . -• ••• -\'■ -• v ■\' s * \' ;• • \' ~ ■ •• . . gt; -.i - ?\' i-; . quot; .• •\' ■ - :-\' gt; ■ •

M

:#■quot;

i

p- , . -/ . ^ r - • ...^

)i.^ .• . gt;■ i a : -. ., , - •

mh . \' ■ gt;. - •; ■ :.

- \'■ : ■ ■= ,■■■ \'-r ;■.

\' \' • lt;■•■quot;: • .......

¥0: - v

tiM

l-v.-7

.■

, - r ■. v

-77 / ^ ,

.. ■■ . • \'V

•::4 v.

\\

• • / 7^

: A

^V; \' ;

. :7\';\\-

ir.

.-.) \'i ■■ quot; . - ■. ■ ... -;v ■quot; .■ -

- r : \'

\'f4\'$yi\'z\'K

. \'quot;4

iwi?

\';/• ?■\'•.\'

\' !! ■\'\' \\

V ■ Y\'- .:

: f \'

V • ■

..\' ■•■ ■■ ■ ■:! , :- :»i -■

;V

mmmm

■ .: ■ \'

(1

Uï -^r.: /• - ; ^ - \' ,, .v- \' ... .;• ? \' : •• .- •; ^ -• • -.^r ^

fe ;.f«s\'; - x -. :v .; ■t- rn\'^l^wmsfi

Ü ^ /i::-:v-\':V;:^rV\';-.rv \' • -V\'

,v v,. \\ \' .. \'. ..-.. •; ■■ quot; ■ r.: r-■ ..

; - ■ / .... • • .^-■:

-. -7.; -? :■ \'.fes s--\'::

-r.:^ \\ : - . ^rv

\'.v:vv

lt;■lt;■\'• ■ . ■ ■ . •• • v ■ ■ ; ■■ \' \' .rv\'\' ! -V;

i.|.. ^ - - ,• ■ .f. ■ •:;; .^ ■ ..-■ ■ \',\' ... ;■

- ■

v.:- X ■

- Jamp;amp;

\'44^

^mÊÊÊÊmt.

..■■■ ■\',. V..

*gt;JLs.\'rL, Co jStlS.

-ocr page 35-
-ocr page 36-