-ocr page 1-
-ocr page 2-

Kast 222 PI. F Nquot;. 8

-ocr page 3-
-ocr page 4-

2820 581 7

-ocr page 5-

am

BfKNOPÏE GESCHIEDENIS

DER

Hmum

MET EEN • |

\' i

CHRONOLOGISCHE TABEL DEK VOORNAAMSTE SCHRIJVERS

DOOR

W, -ft. Bt.BEHTS,

I.KLIiAAU AAN DE RIJKS tlOOGERE BURGERSCHOOL TE ZWOLLE.

DEVENTER, A. J. VAN DEN SIGTENHORST. 1879.

-ocr page 6-

Snelpersdruk van H. (J. A. Thieme, te Nijmegen.

-ocr page 7-

VOORBERICHT VOOR 1)KN ZKSDEN DRUK.

Het voortdurende debiet van dit werkje heeft een zesden druk noodiy gemaakt, dien we, nauwkeurig herzien , gewijzigd en bijgewerkt , op nieuw den gebruikers aanbieden, We herhalen nogmaals dal deze handleiding bloot een leerboek is, geen leesboek, geen volledige letterkunde: verder dat de korte, critische aanmerkingen op de werken der schrijvers voornamelijk geschreven zijn voor hen die door zelfoefening zich willen of moeten vormen. Of ze te onbeduidend, of te scherp, of onjuist zijn , kunnen wij niet beslissen ; ondoelmatig en daardoor overbodig zijn ze niet. De leerling kan zelf niet oor-deelen; hem is een leidsman noodig bij de keuze zijner lectuur. Of hij die leiding nu vindt in zijn boek, dan of hij napraat wat de docent hem voorzegt, is in den grond der zaak hetzelfde. Kunnen sommigen zich met ons oordeel niet vereenigen , men vergete niet dat het een moeielijke zaak. is zich ex officio aan zulke doorgaande oordeelvellingen te wagen en dal op eenstemmigheid van oordcel niet te rekenen valt.

Ten slotte melden we nog dat de vierde kolom vereenvoudigd is; door het weglaten van de titels der woordenboeken en der algemeen bekende werken en handleidingen over de geschiedenis onzer letteren.

E.

Zwolle , Maart \'79.

-ocr page 8-

-ocr page 9-

BEKNOPTE GESCHIEDENIS

DER

NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE.

INLEIDING.\'

Met liet oog op de leerlingen voor wie deze handleiding bestemd is, zullen we een enkel woord sjweken over den stijl en zijn hoofdvereischten, de figuurlijke taal en de gebruikelijkste woordfiguren. AVat is stijl? Gelijk altijd, zoo ook hier, is \'t moeilijk een juiste definitie te geven. Ue kortste is wellicht : door stijl verstaat men de wijze waarop iemand zijn gedachten uitdrukt met het doel om bij anderen gedachten te wekkeu. Men heeft aangenomen tot de vereischten van een goeden stijl te brengen; duidelijkheid en zuiverheid. In de eerste plaats moet de rede duidelijk wezen, dat is: de spreker of schrijver moet zijn gedachten aan anderen op een bevattelijke wijze kunnen verstaanbaar maken. Daarom wachte men zich voor alle onbepaalde uitdrukkingen, dubbelziunigheden, gewrongen constructiën enz.; met andere woorden, men lette nauwkeurig op een juiste, keuze en rangschikking van woorden en hun verbinding tot zinnen. Schrijvers, die men met moeite kan volgen, die ons noodzaken den zin meer dan eens te lezen, zondigen tegen een duidelijken stijl eu huu werken zullen weinig lezers vinden.

1

-ocr page 10-

2

Dikwijls geeft de zucht naar beknoptheid aanleiding tot onduidelijkheid, maar ook meermalen gebeurt het dat juistde te groote uitvoerigheid van stijl aan de duidelijkheid niet bevorderlijk is. Ter loops stippen we hier aan dat gemis aan duidelijkheid geen verschooning vindt ia de zoo dikwijls gehoorde klacht; „ik begrijp het wel maar kau het niet uitdrukken.quot; Wat men begrijpt, kan meu ook anderen, althans op schrift, mededeelen. Dat zoo-velen minder grif spreken, vindt zijn oorzaak in gemis aan oefening. Zonder deze krijgt men in geen enkele kunst eenige vaardigheid; Zijn echter onze denkbeelden verward, dan moet de stijl er de sporen van dragen. Nog een kleine opmerking : \'t gebeurt enkele malen dat een wetenschappelijk man, toegerust met de helderste denkbeelden aangaande het onderwerp dat hij behandelt, in zijn stijl onduidelijk is; van waar dit verschijnsel? Het komt omdat zulk een man niet bedenkt dat de zaken die hem helder zijn , door zijn minder vlugge lezers dikwijls eerst na veel inspanning begrepen worden.

De stijl moet zuiver wezen, d. i. men bezige zulke woorden en spreekwijzen die door de taalregels gewettigd en met het gezond verstand niet strijdig zijn. Men zij dus omzichtig in \'t gebruik van verouderde of nieuw gesmede woorden; men ver-mijde alle barbarismen of uitdrukkingen en spreekwijzen aan vreemde talen ontleend en men onthoude zich zooveel mogelijk van basterdwoorden, \'t Behoeft nauwlijks gezegd te worden dat de duidelijkheid gebiedend de zuiverheid vordert.

Yan andere meer toevallige eigenschappen des stijls zullen wij niet spreken, omdat, onzes inziens, het geven van regels tot verkrijging dier eigenschappen, een nutteloos werk is. Onmogelijk toch kan men algemeene voorschriften geven voor sierlijkheid , juistheid, gepastheid , eenvoud , en andere eigenschappen, daar deze geheel en al afhangen van den aard des onderwerps dat behandeld wordt en nog meer van de individualiteit des schrijvers. Het woord toegeschreven aan Buffon: le siyle c\'esl l\'homme, is en blijft een waarheid.

quot;Verreweg de meeste woorden hebben een dubbele beteekenis. Het werkwoord kruipen bijv. in zijn eigen beteekenis genomen, beduidt; zich in hel slof wentelen. Maar de behoefte der sterve-

-ocr page 11-

lingen om ook het niet zinnelijke (abstracte) zinnelijk voor te stellen gaf aanleiding, om ons bij het gegeven voorbeeld te blijven bepalen, dat men de lage vleierij en de bukkende onderdanigheid van den eenen mensch voor den anderen insgelijks met den naam van kruipen bestempeld heeft, als ware de vernedering zoo laag , dat hij gelijk stond met het dier dat aan de voeten zijns meesters kruipt. Deze tweede opvatting van het werkwoord kruipen noemt men de oneigenlijke of overirachielijke be-teekenis, ook wel den figuurlijken zin van het woord. Voor zoover nu de woorden in oneigenlijken zin gebruikt worden, dragen ze den naam van tropen, dat keeringen of keerwoorden beteekent, dewijl de eigenlijke beteekenis in een oneigenlijke is verkeerd.

Tropische uitdrukkingen zijn eigen aan alle talen en vele dier overdrachtelijke woorden hebben door langdurig gebruik bun figuurlijk voorkomen geheel afgelegd. Men denke slechts aan zooveel bijvoegelijke naamwoorden die oorspronkelijk alleen stoffelijke eigenschappen aanduiden , en iiu even goed op onstoffelijke voorwerpen toegepast worden, bijv. hard, zaehl, scherp enz. Hetzelfde geldt van de zelfstandige naamwoorden; we wijzen op hurt, hoofd, licht, enz. Ook onder de werkwoorden treft men ze aan , zoo als gloeien , zwellen , koken , bruisen , enz.

De behoefte van den mensch om zijn gedachten op een levendige , aanschouwelijke wijze voor te stellen heeft aanleiding gegeven tot het veelvuldig gebruik der tropen. Zoo spreekt men van den ochtend des levens, de hitte van den strijd, de straal der hoop enz. Ofschoon een gepast gebruik der figuren veel kan bijdragen tot de schoonheid van den stijl, eu in \'t geheel niet te ontraden is, vergeten we echter niet dat de taal eenvoudig en verheven kan zijn, ook zonder tropen. Men herinnere zich slechts het „God. sprak: „Daar zij lieht \\quot; en daar tcerd ticht.quot;

Men verdeelt de figuren in twee soorten: figuren der woorden en figuren der gedachten. Tot de eerste soort, die alleen voor ons doel in aanmerking kan komen , behooren de Metaphora, de Allegorie, de Hijperbola, de Metonymia, de Synecdoche en de Ironie,

Onder al de tropen verdient de Melaphiora of overdrachtelijke

-ocr page 12-

4

spreekwijze wegeus haar meuigvuldig gebruik in de eerste plaats genoemd te ■worden. De Metaphora is die figuur waardoor een woord van zijn eigenlijke beteekeuis, tengevolge van eene in\'t oog vallende gelijkheid of overeenkomst, overgaat, overgedragen wordt in een figuurlijke. In zeker oplicht behooren alle tropen tot de Metaphoren, wijl bij allen de eigenlijke beteekenis in een figuurlijke overgaat en zoo laat het zich verklaren dat het woord Metaphora dikwijls in ruimeren zin wordt opgevat. Voorbeelden van Metaphoren zijn : de avond van heL leven, de verbolgen zee, het fonkelend staal, de zilveren maan , enz.

Neemt men een aaneenschakeling van overdrachtelijk gebezigde woorden, dan verandert de Metaphora in een Allegorie. Oudtijds was deze figuur zeer in zwang; fabels en parabels zijn eigenlijk allegorieën. Deze figuur is ook toegepast geworden op de schoone kunsten. Zoo stelt men de rechtvaardigheid voor als eene vrouw die een blinddoek voor de oogen en een weegschaal in de haud heeft. Zelfs in de bouwkunst vindt men allegorieën; men denke slechts aan de veelvuldige kruiskerken iu vroegere eeuwen gebouwd, die niets anders dan een allegorie zijn op het kruis van Christus.

De Hyperbola (overdrijving) bestaat daarin dat men een zaak buiten hare palen, soms lot in het overdrevene vergroot. De verbeelding is van nature geneigd de meeste zaken te vergrooten : hoe levendiger dus de verbeelding van een natie is , des te meer maakt zij gebruik van hyperbolische wendingen. Oostersche volken gebruiken deze figuur zeer veel. Ook in het dagelijksche leven bezigt men haar heel dikwijls en door hun veelvuldig gebruik worden dergelijke uitdrukkingen niet of ter nauwernood opgemerkt, b. v. sneller dan de bliksem, een vloed van tranen storten, enz.

Door Metonymia (vernoeming) verstaan wij zulk een verwisseling van zaken dat men de werking voor de oorzaak of omgekeerd, de oorzaak voor de werking stelt, zoo ais een fraaie hand voor fraai selirift, blinde woede, voor woede die blind maakt. Of men plaatst het bevattende voor hetgeen er in vervat is, zooals de Kamer voor de vergadering der Staten-Generaal. Of het voorgaande voor het volgende : zij hebben geleefd voor zij zijn gestorven. Of het afgetrokkene (abstracte) voor het saam-

-ocr page 13-

5

gevatte (concrete) bijv.: Waarheid vindt zelden een gastvrij dai, voor : zij, die de waarheid sjreken, enz.

De Synecdoche (samenvatting) heeft plaats wanneer het deel voor het geheel wordt gesteld ; bijv. zeil voor schip, dah voor huis of omgekeerd. Europa juicht voor: vele menschen, enz. Of het geslacht voor de soort: het enkel- voor het meervoud , de stof voor hetgeen er uit vervaardigd wordt; bijv. de gierigheid is belachelijk; het marmer leeft, enz.

De Troyiie (Spotrede) is een figuur waarbij het omgekeerde gedacht wordt van hetgeen men zegt, bijv. V is een schrandere bol, voor: \'t is een domoor.

Kiet zelden gebeurt het dat een redekundig figuur tot verschillende soorten gébracht kan worden. In de uitdrukking: men moet niet gelooven wat booze tongen zeggen, gebruik ik een synecdoche, daarentegen behoort het gezegde : de booze tong bereikt zelfs den braafste tot de Metonymia gebracht te worden.

De classificatie of de naam der figuren doet echter weinig ter zake, alles hangt af van de schoonheid en doelmatigheid der aangewende tropen. Dat hierbij een goede smaak en een juist oordeel van dienst kunnen zijn, ligt voor de hand

Het woord poezie komt van een Grieksch woord dat maken of scheppen beteekent. Een juiste bepaling van deze kunst te geven is hoogst moeielijk, zoo niet onmogelijk. De poezie vereenigt eenigszins alle andere kunsten in zich ; zij heeft zoowel iets van de bouw- als van de schilderkunst, van de beeldhouwkunst als van de muziek. Doch zij overtreft allen door het middel dat ze bezigt, de taal. Ue poezie zou men een sprekende kunst kun-! en noemen. Den dichter alleen is het gegund uit te spreken wat er in zijn binnenste omgaat. Aangezien echter ook de wetenschap en het gezellig verkeer zich van de taal tot mededeeling bedienen, streeft de poezie er meer bepaald naar om het innerlijke leven , het gevoelsleven aanschouwelijk te maken. De dichter spreekt tot het hart zijner hoorders of lezers : terwijl de taal van

-ocr page 14-

6

\'t verstand met den naam van proza bestempeld wordt. Het gebruik heeft eenmaal aangenomen dat men dien kunstenaar dicliter noemt, welke zijn scheppingen in gebonden stijl, d. i. in maat en rijm voordraagt. Dat zulk een opvatting van het woord dichter onjuist is, dat menig schrijver niets dan berijmd proza geleverd heeft, terwijl menig kunstenaar ook in ongebonden stijl waarlijk dichter was, zal ons uit de geschiedenis der letteren dikwijls genoeg blijken. Alle kunstwerken in gebonden en ongebonden stijl te zamen genomen worden Fraaie Kunsten genoemd en met de geschiedenis dier werken , voor zoover ze in de Nederlandsche taal geschreven zijn, zullen we ons in de volgende bladzijden bezig houden.

De poezie laat zich gevoeglijk in drie hoofdsoorten verdeelen : de Epische poezie (Heldendicht), de Lyrische (Lierdicht) en de Dramatische (Tooneeldicht). De Epische poezie is het dichterlijk ver-haal eener belangrijke gebeurtenis ; zij stelt eenvoudig voor hoe anderen handelden en spraken, zonder dat de dichter optreedt om zijn eigen gevoel te ontboezemen, gelijk dit in de Lyrische poezie \'t geval is. De Homerische zangen, de Ilias of de toorn van Achilles, en de Odyssea of de terugtocht van Ulysses naar Ithaca, zijn de oudste voorbeelden der Epos bij de Grieken. Zij konden ook de eenige zijn die niet mislukten, want zij waren oorspronkelijk vervaardigd om gehoord en niet om gelezen te worden, juist sluitende in de eeuw waarin ze ontstonden. Het toenmalig geslacht geloofde wat de dichter hun verhaalde : geloofde aan een fatum, aan de mede- of tegenwerking der goden en was ontvankelijker voor zinnelijke indrukken dan het tegenwoordige. De letterkundigen van Alexandrië en de kunstrechters der oudheid dachten regels voor de Epos uit; als of een tweede proeve, van welken aard ook, met geen onoverkomelijke zwarigheden zou te worstelen hebben. De latere dichtstukken, tot de epische dichtsoort behoorende, verschillen in zooverre van de Ilias en Odyssea, als een middelmatige navolging van een uitmuntend model verschilt. — Na \'t geen hierover gezegd is zal het wel niet meer noodig zijn mijn lezers opmerkzaam te maken dat de nieuwe letterkunde ons geen eigenlijk gezegde Epos kan aanwijzen, en dat, al hadden de latere, dichters niet te worstelen gehad met dat gebrek aan bovennatuur-.

-ocr page 15-

lijke wezens, wier deelneming in de handeling door de menschen die er handelend in optreden, gevorderd wordt, zij toch steeds over den geest des tijds zouden gestruikeld zijn. Het valt na al het aangevoerde niet moeielijk om te begrijpen dat het onderwerp van de echte Epos in het grijs verleden moet gezocht worden.

Tot de Epische dichtsoort wordt gebracht: ïle Poehsche Verlet-ling, He Legende, de Ballade, de liomanee, de Idylle enz. De Poeti-sche Tertelling is de Epos in het klein; de Legende ontleent haar stof aan de sagen van de Christenheid : de Ballade en Romance verplaatsen ons in de middeleeuwen en den riddertijd. Ook onze Ridderromans behooren tot die soort. Nog moeten wij hier met een woord van de Idylle (Herderszang) spreken. Zij is de schildering van voorvallen uit het leven van eenvoudige herders, die zich geheel naar de natuur bewegen en leven zonder dat de maatschappelijke beschaving daarop invloed oefent. Hieruit volgt dat de nieuwere Tdyllendichters hun tooneel in een denkbeeldig Arcadia moesten verplaatsen, welks bewoners geen kinderen der natuur, maar kinderen hunner verbeelding waren. Evenmin konden zij zicli verplaatsen in deu geest en de gewoonten dier oude Grieksche herders, bij gevolg missen hun verzen dat eenvoudig naïeve, waardoor deze dichtsoort zich kenmerkt. De naam Idylle of Idyll komt van een Grieksch woord dat klein tafereel beteekent.

De Lyrische poezie ontleent haar naam almede van een Grieksch woord dat lier beteekent, omdat de Grieken kleinere dichtstukken, door de klanken der lier ondersteund, op gastmalen of gedenkfeesten voordroegen. De eigenlijke lyrische poezie is de taal des gevoels. Zij drukt uit wat er in het gemoed van den dichter omgaat, \'tzij haat of liefde, vreugde of smart, verachting of aanbidding. Tot dese dichtsoort brengt men de Ode, zich kenmerkende door ernst en verhevenheid, de hymne, een lofzang aan God, het Lied, zoowel het geestelijke als het wereldlijke, de Elegie of treurzang) van een Grieksch jvoord dat rielfiuit beteekent, onder wier bege leiding de treurliederen bij de ouden gezongen werden. Bij de Grieken vindt men echter ook liederen van andereu aard die elegiëu genoemd worden. Ook de cantate die uit Italië tot ons gekomen is, behoort tot de lyrische poezie. Zij heeft min of meer een dramatisch karakter, dewijl de dichter zijn verschillende gewaarwor.

-ocr page 16-

8

dingen door verschillende personen laat uitspreken. De cantate bestaat uit reeitativen, aria\'s, wisselzangen en koren. Meu kan gemakkelijk begrijpen dat alleen de geest der poezie beslissen kan , wat tot liet lierdicht behoort of wat er niet toe gerekend moet worden; het opschrift dat de dichter goedvindt boven zijn gewrocht te plaatsen , zal wel nooit tot de classificatie van zijn gezang iets afdoen.

De dramatische poezie vereenigt de beide andere soorten in zicli; beschrijft de epische poezie wat anderen bejegent en de lyrische wat de dichter zelf gevoelt en beleeft, in het drama treedt de dichter achter de handelende personen terug; hij laat hun voor Jch zeiven spreken en handelen. Zij storten hun gewaarwordingen uit en leggen de redenen bloot van hun doen en laten en in zoo verre bestaat er verwantschap tusschen lyrische en dramatische poeiie. Met de -Epos heeft liet drama de stof gemeen: een feit, erquot; gebeurtenis of een verdichting ligt ten grondslag. Die stof, vroeger ook wel fabel genoemd, wordt in het drama uiteengezet maar niet in een verleden tijd. Het woord drama, van Qriekschen oorsprong, beteekent haudeliug ; het stelt ons de feiten voor op \'t zelfde oogenblik dat ze gebeuren en elk breed ingevlochten verhaal stremt die handeling en benadeelt haar. Het drama berust op de voorstelling eener handeling van zelfstandig werkende men-schen die onderworpen zijn aan de algemeene wetten der natuur.

Bij de ouden en bij de Eransche kunstrechters uit den tijd van Lodewijk -XIV waren de zoogenaamde drie eenheden in het drama een hoofdvereischte. De eenheid van kandeling werdr verkregen door een persoon als held of heldin op den voorgrond te plaatsen; om hem of haar, als om een middelpunt, wordt de handeling geconcentreerd ; daarom moest de dichter zorgen dat den hoorder of lezer door alles wat zijn held doet of lijdt of zegt, een bepaald karakterbeeld voor oogen gesteld werd. Tot bereiking van dit doel rekende men de eenheid der -plaats waar en des tijjds wanneer de handeling geacht werd te geschieden , volstrekt noodzakelijk. De gebeurtenissen moesten, zoo samen geperst worden dat alles binnen een etmaal kon afioopen en dat er in de verschillende bedrijven geen sprongen noodig waren van de eene stad naar de andere, noch zelfs van het eene huis naar het andere. De dichters uit lateren

-ocr page 17-

tijd en vooral die der Romantische school (waarop we terugkomen) zijn van deze vastgestelde kunstregelen afgeweken, en met reden, want het vasthouden aan die wetten gaf tot allerlei onwaarschijnlijkheden aanleiding.

De Tragedie is van Griekschen oorsprong. Letterlijk vertaald beteekent het woord tragedie Boksgezang, omdat de dichter, wiens verzen op de feesten van Bacchus de overwinning behaalden, een bok tot prijs bekwam , dien hij dadelijk aan den god des wijns opofterde, of omdat dergelijke feesten plaats hadden rondom het altaar, waar men den wijngod een bok offerde. De naam tragedie drukt dus volstrekt niet datgene uit wat er door verstaan wordt. De vertaling van treurspel in het Nederlandsch is eenzijdig, dewijl het doel der tragedie niet gelegen is in den eisch dat alle personen die in de handeling voorkomen, een treurig uiteinde moeten hebben. Immers wat verstond men bij de ouden door een tragedie? Een dramatische voorstelling van een ernstige en belangrijke hand^ ling die bij de toeschouwers schrik en medelijden opwekte. In de antieke tragedie wordt de mensch voorgesteld, strijdende met een vijandelijke macht, die hem eindelijk ten val brengt. Daartoe bedienden zich de dichters vau het Fatum (Noodlot), waaraan alle geschapen wezens, zelfs de goden, onderworpen waren en aan wiens eeuwig vaste besluiten niets te veranderen viel. Wat baten dan deugd en wilskracht tegenover zulk een macht; aan het plegen van de gruwelijkste misdaden kon de mensch zich niet onttrekken en niet zelden boette hij voor de zonden zijner voorvaderen. Bij de oude Grieken was zulk een tragedie mogelijk, omdat hun dichters de stof voor hun stuk ontleenden uit het heldentijdperk hunner geschiedenis, toen men aan den alvermogenden invloed van het Fatum geloof sloeg. In het moderne treurspel kan natuurlijk van geen ïatum sprake wezen, de dichter stelt ons zijn held voor als iemand wiens wil of hartstocht in strijd is met zijn besef van plicht en die in zulk een worsteling bezwijkt.

De Comedie (Blijspel) is mede van Griekschen oorsprong; de naam beteekent dorpsgezang. Haar doel is of een karaktertrek, of een maatschappelijke of zedelijke dwaasheid, of bloot een intrigue belachelijk voor te stellen. Vandaar de vroegere onderscheiding van Comedie de curactere, de moeurs et d\'intrigue. Gewoonlijk

-ocr page 18-

10

ontwikkelen zich de gebeurtenissen in liet blijspel ten voordeele van de daarin betrokken personen. In liet hoogere blijspel worden ons meest personen voorgesteld die geen kennis dragen van hun belachelijke eigenschappen of ze althans met de uiterste zorgvuldigheid trachten te verbergen. Treden de personen op met volkomen zelfbewustheid hunner dwaasheden en belachelijke eigenschappen, dan daalt het blijspel af tot de gewone klucht.

Het hedeiidaagsche drama of schouwspel staat eigenlijk tusschen de tragedie en coniedie in, ernst en jok wisselen elkander af en een gelukkige ontknooping is gewoonlijk het einde van het stuk.

Onder de meer gemengde soorten van poezie, bthoort het leerdicht (didaktische poezie). Zij behandelt wetenschappelijke onderwerpen met het doel om te leeren. Hier geeft de poezie den iw?», de wetenschap het onderwerp aan. \'t Spreekt van zelf dat de didaktische poezie een onderwerp moet kiezen, \'t welk algemeen belang kan inboezemen en voor een dichterlijke behandeling vatbaar is. Tot haar zou men kunnen brengen de Sahjre, het Epigram, de Epistel, de Fabel, de P om hel, de Allegorie en \'t Beschrijvend gedicht.

Omtrent den oorsprong van de benaming der Satyre zijn twee onderscheiden meeningen, waarbij men om juist te zijn een onderscheiding moet maken tussehen de oude Latijnsche Satyre van Bnnius en Varro en de latere Latijnsche van Horatius, Juvenalis en Persius. l)e oudere, welke uit een grillige ondereenmenging van allerlei zaken en versmaten bestond, noemde mén Sature, een soort van spijs, bestaande uit een mengelmoes van alles ; de latere werd Salira of Satyra genoemd, omdat men meende dat die dichtsoort haren naam ontleende van de Satyrs, wegens de belachelijke en somtijds onkiesche zaken die er in behandeld, en vooruamelijk wegens de schier losbandige vrijheid, waarmede de gebreken der menschen bespot en gehekeld werden. Ue voorstelling nu van het werkelijke leven met zijn zedelijke misslagen en dwaasheden , in tegenoverstelling van het ideaal van \'t ware, schoone en goede is het doel der Satyre. Naarmate zij deze dwaasheden ernstig berispt of geestig bespot, wordt zij in ernstige of luimige satyre onderscheiden. Het begrijpt zich dat hare onderwerpen van algemeen belang moeten zijn , dat zij geen personen mag hekelen of zoo zij

-ocr page 19-

11

ze geeselt, tocli steeds de zaak die zij bestrijdt, in \'t oog moet houden; anders daalt ze af tot het Paskwil.

Het Epigram was oorspronkelijk , zooals zijn naam te kennen geeft, niets anders dan een opschrift of bijschrift op gedenkteekens, waarbij het den dichter te doen was om met korte, kernachtige woorden de beteekenis van \'t gedenkteeken aanschouwelijk te maken. Later heeft het Epigram meer de strekking gekregen om de aandacht op een enkel voorwerp te vestigen en gespannen te houden, totdat de lezer op een verrassende wijze met een korten, puntigen, hekelenden trek bevredigd wordt. Daarom wordt zulk een gedicht ook wel puntdicht genaamd.

De poetische Epistel is een dichtvorm die vroeger veel gebruikt werd, maar thans niet meer voorkomt. De dichter stelde zich een persoon voor aan wien hij schreef, \'t zij in vertrouwelijken, \'t zij in schertsenden toon, en die persoon vertegenwoordigde alsdan het gansche menschelijke geslacht, of althans een groote klasse of soort van mensehen.

De Fabel en de Parabel zijn nauw aan elkander verwant; beide hebben het leeren ten doel, doch in de Fabel kiest de dicliler zijn voorbeelden ter navolging of waarscliuwing uit de onbezielde natuur, planten, bergen, lichaamsdeelen en vooral de dierenwereld die hij met denk- en spraakvermogen doet optreden; terwijl in de Parabel een feit of gebeurtenis uit het dagelijksch leven wordt verhaald ter bevestiging of ter levendige voorstelling van een of andere zedelijke waarheid.

Tot geen der boven behandelde dichtsoorten is de Parodie te brengen; zij bestaat in \'t veranderen van een of meer woorden van een bekend dichtstuk, om er een geheel anderen, gewoonlijk een comischen zin aan te geven.

De prozastijl, die minder voor de verbeelding dan voor het koude overwegende verstand geschikt is, vertoont zich voornamelijk onder drie karakters: geschiedschrijving , toijshegeerte en redekunst of toel-sprekendheid. De geschiedschrijver onderzoekt — indien hij den naam van geschiedschrijver waardig wil zijn — bij hem moet vooral de stijl de mensch wezen; uit dien stijl moet hij zich overal doen kennen als de man, wien het om de waarheid te doen is, die zijn overtuiging aan niets opoffert, zelfs niet aan de zucht om onpartij-

-ocr page 20-

12

dig te schijnen, waar hij het als mensch niet wezen kan. Eenvoud, ernst eu waarheidsliefde zijn de kenmerken die zijn schrijven moeten onderscheiden. Dat we onder het proza des geschiedschrijvers ook het proza der verdichting, \'t zij roman, \'t zij drama, rangschikken, zal den lezer allicht in \'t oog vallen.

De wijsgeerige voordracht of het didactisch proza tracht aan niet ingewijde lezers door een boeiende voordracht alles mede te deelen wat de wetenschap aan het licht heeft gebracht. Spreekt men tot ingewijden, tot de mannen van de wetenschap, dan kan men vreemde termen of uitdrukkingen bezigen die voor lezers niet altijd begrijpelijk zijn ; is daarentegen de vorm hoofdzaak dan zullen duidelijkheid, eenvoud, en sierlijkheid hoofdvereischten van den stijl zijn. Tot deze soort van proza behooren niet alleen philosofische werken iu den engeren zin van het woord, maar ook alle letterkundige vertoogen , oordeelkundige beschouwingen , biografische essays, artikels over maatschappelijke of zedelijke vraagstukken enz., die of afzonderlijk uitgegeven of in allerlei periodieke geschriften worden neergelegd.

Spreken wij eindelijk nog met een woord over het oratorisch of lyrisch proza. Is \'t voor een dichter behoefte om uit te storten wat er in zijn gemoed omgaat, ook bij den redenaar kan die aandrang bestaan. Die behoefte om te spreken, maakt hem welsprekend ; immers hij is een waar redenaar die, bij de overtuiging dat hij een edele, ware en nuttige zaak verdedigt, zonder gezochte en dus kleingeestige versierselen zijn gevoel en zijn overtuiging zoo in zijn toehoorders weet over te storten, dat hij ze niet overtuigt maar overreedt, en zij, zonder zich aan koude twijfelingen over te geven, voor de zaak door hem verdedigd, alles willen opofferen. De kunstrechters van lateren tijd, die meenden dat deze gave — misschien nog verhevener dan het dichterlijk genie — kon ouderwezen worden, hebben haar in drie soorten onderscheiden : welsprekendheid van den kansel, van de balie en van het volk, doch deze onderscheiding is noodeloos. Elk redenaar die aanspraak maakt op welsprekendheid, begrijpt dat hij anders moet spreken voor de balie dan in de vergaderzaal der Staten, en dat de redevoeringen, op de laatste plaats gehouden, aanmerkelijk verschillen van die, welke op den kansel worden uitgesproken.

-ocr page 21-

13

Bijna alle Europeesche talen kunnen gebracht worden tot den voornaamsten van alle taalstammen, den Indo Grermaansclien stam. Deze taal werd vele eeuwen voor Christus\' geboorte door de bewoners van het hoogland van Midden-Azië gesproken , splitste zich vervolgens in verscheiden dialecten en drong oostwaarts tot diep in India door; terwijl de Germaansche volksstammen haar westwaarts over bijna geheel Europa verbreidden. Hier ontstonden drie hoofdgroepen ; het Grieksek Latijn , de moeder vau het Ita-liaanscli, Spaansch, Portugeesch , Pransch en Romaansch (in de Donau-vorstendommen en in Grauwbunderland), het Slavonisch, waartoe behooren : het Russisch , het Poolsch , het Boheemsch , het Servisch, enz.; en het Germaansch waaruit meest alle Noord-sche taleu ontstaan zijn ; het Hoogduitsch , liet Zweedsch, het üeeusch, het IJslaudsch, het Nederlandsch en het Engelsch voor een gedeelte.

Dat onze taal nog in de eerste helft van deze eeuw de Ne-derduitsche genoemd werd, is vrij algemeen bekend. Deze naam echter gaf aanleiding tot begripsverwarring bij onze oostelijke naburen; zij beweerden dat het Nederduitseh niets anders dan een dialect van het Hoogduitsch was en de gevolgtrekking lag voor de hand dat het Nederlandsehe volk als zelfstandige natie geen recht van bestaan had. \'t Laat zich gemakkelijk verklaren, hoe deze dwaling in de wereld kwam. Het Nederduitseh toch is vroeger de taal ge weest van alle Germanen, maar van lieverlede verdrongen door het Hoogduitsch, dat zoowel de spraak- als de schrijftaal dei-beschaafde wereld in Duitschland werd. Wel bleef het Nederduitseh in de noordelijke streken van Duitschland iu zwang, doch meestal bij den minbeschaafden stand en onder den naam van Platduitsch. Onze taal echter droeg in de Middeleeuwen den naam van quot;Vlaamsch, omdat zij zich voornamelijk in de Vlaamsche steden, zelfstandig , deels uit het Saksisch, deels uit het ïrankisch dialect heeft gevormd. In de zeventiende eeuw heette die taal de Hollandsche , naar do provincie die haar invloed , ook met betrekking tot de taal, altijd gelden deed. Thans draagt zij den officieelen naam van Nederlandsch, ofschoon de meeste menschen haar nog de Hollandsche taal noemen. Het

-ocr page 22-

14

woord Buiisch of Dielwh komt van Diet, \'t welk volk betee-kent. Dat het Nederlandsch , gelijk\' elke levende taal, groote tijdperken doorloopen en vele veranderingen ondergaan heeft, behoeft geen betoog, en op grond hiervan spreekt men zoo wel bij ons als bij de Daitschers van een Oud-, Middel- en Nieuw-Nederlandsche taal. \')

Van het Oud-Nederlandsch, of om met deu heer Jonckbloet te spreken van het Oud-Nederduilsch, dat van het oud Saksische weinig verschilde, is bijna geen spoor overgebleven. Wel spreekt Tacitus van de strijdliederen der Germanen en berichten Jornan-dus van de quot;Westgotlien en Warnefried van de Longobarden hetzelfde, doch van deze zangen die in den mond des volks voortleefden, is nagenoeg niets tot ons gekomen. ïe vergeefs gelastte de voor zijn tijd ontwikkelde Karei de groote de overblijfselen der oude Germaansche liederen op te schrijven, zij gingen later alle, op een enkele uitzondering na, het Hildebranddied, weer verloren. Van dit lied is slechts een fragment bewaard, behelzende den strijd tusschen den Oost Goth Hildebrand en zijn zoon Hasdruband die weigert, zijn vader welke hem als kind verliet, te erkennen en dien hij als een indringer beschouwt. Er ontstaat hierover een gevecht van welks uitslag wij niets met zekerheid weten , want het fragment houdt midden in den strijd op.

Intusschen trachtte de Geeslelijkheid de pas bekeerde christenbevolking in de landstaal toe te spreken en ook van hun pogingen zijn nog eenige sporen overgebleven uit fragmenten van bijbelvertalingen en een psalmvertaling, bekend onder den naam van de Wachiendonchsche Psalmen , (aldus genoemd omdat ze door Justus Lypsius werden uitgegeven naar een manuscript van Arnoldus Wachtendonck , dat weer verloren is). Eindelijk worden nog tot de voortbrengselen der Oud Nederlandsche taal gebracht : het Lodewijkslied en de Hêljand (Heiland). Het eerste is een loflied op Lodewijk III, die de Noormannen bij Sancourt in

\') De Heer Jonckbloet ontkent in zijn werk over Nederlandsche letterkunde ten stelligste het bestaan van een Oud-Nederlandsch tijdperk, niet alleen op grond van een volslagen gemis aan taaloverblijfsels of letterkundige voortbrengselen van die periode, maar ook omdat er nooit Oud-Nederlandsch geschreven of gesproken ia.

-ocr page 23-

15

881 versloeg en is gemaakt in het Fi-ank-Saksisch dialect door Hucbald, eeu monuik uit de abdij van St. Amand , tusschen Doornik en Valenciennes. Het laatste gedicht is een oude Saksische Evangelie-harmome , vervaardigd op last van Lodewijk den Vrome , ter bevestiging van liet pas ingevoerde Christendom bij\'deze volken.

Ofschoon de hierboven genoemde fragmenten van geen belang ontbloot zijn wat de vorming der taal betreft, onze eigenlijke letterkunde vangt eerst met de Middel-Nederlandsche letteren aan. Alvorens hiermede een begin te maken zullen wij tot bevoi\'ilering van een geregeld overzicht de geschiedenis der letteren in de volgende tijdvakken verdeelen:

I. Midden-Nederland sche Letteren 1150—1600.

II. Latere Nederlandse he Letteren waarin eeu tijdperk van Bloei 1600 — 1700 en Verval 1700—1790.

III. Nieuwe Nederlandse he Letteren ] 790—1879, dat insgelijks in twee tijdperken wordt verdeeld eu waartusschen het jaar 1830 i-en scheiding maakt.

\'t Ligt in den aard der zaak dat men aan deze jaartallen niet al te angstig hechten moet, dewijl de grenzen tusschen de verschillende tijdvakken onmogelijk nauwkeurig te trekken zijn.

§ 1-

Naar de oudste lettergewrochten in de Nederlanden te oor-deelen, schijnt Duitsehland aanvankelijk veel invloed op ons land te hebben uitgeoefend. Immers tot liet gebied der Luitsche volkspoëzie behoort de bekende legende van den heiligen Bran-daan die, abt van een rijk klooster zijnde , door het lezen van een boek vol wonderen over Gods schepping, belust wordt om te gaan reizen, als een tweede Ulysses allerlei avonturen en ontmoetingen heeft en eindelijk na negen jaren zwerveus weer te huis komt. Het schijnt dat Brandaan werkelijk bestaan heeft. In de tweede plaats vermelden wij het Nevelingenlied [Nibelungen) waarvan slechts twee kleine fragmenten, elk van 72 regels, in »t Nederlandsch vertaald zijn , maar welk gedicht wereldberoemd is geworden om zijn eenheid en grootschheid van opvatting De

-ocr page 24-

16

geschiedenis van den Austrasischen koning Siegfried schijnt ten grondslag van die Epos te liggen en Heinrich van Offerdingen wordt voor den maker er van gehouden. Gelijk alle Epische liederen van de Middeleeuwen is dit gedicht voortgekomen uit verschillende volksgezangen, die langzamerhand zijn vereenigd geworden. Onder de gestalte waarin het nu voorkomt schijnt het van t jaar 1200 of daaromtrent te dagteekenen.

Op liet einde der twaalfde eeuw begon de beschaving in Vlaanderen van lieverlede toe te nemen en daar dit gewest leenroerig aan Frankrijk was , laat het zich gemakkelijk verklaren dat de quot;Vlaamsche graven die in macht en rijkdom voor hun leenheeren niet onderdeden, meer smaak vonden in de voortbrengselen der Fransche letterkunde dan in die der Duitsche. De worstelstrijd der Franken tegen de Romeinen, later de rooftochten der Koormannen en vooral de herhaalde invallen der Arabieren in het zuiden van Frankrijk, gaven den dichters stof ze in volksgezangen te bezingen. Al de helden echter die zich bij die verschillende gélegenheden onderscheiden hadden, werden overtroffen door den uitstekenden Keizer Karei den groote, den verbreider en verdediger van het Christendom, en het is te begrijpen dat de verschillende helden van vroeger en later tijd in de groote persoonlijkheid van dezen vorst verloren gaan. Zoo ontstond er een cyclus van gedichten die men chansons de gesles noemde en wier inhoud allen in meer of mindere mate op den grooten keizer betrekking hebben.

Men houde wel onder het oog dat nagenoeg al de producten der Middel-jNederlandsche letterkunde vertalingen zijn uit het Latijn of uit het Fransch. Strikt genomen, zouden zij dus niet tot onze letterkunde kunnen gebracht worden, ware het niet dat de inhoud van vele der Karelromans op Nederlandsche overleveringen gebouwd waren; terwijl de Arthurromansridderdeugden vereerden die in Nederland even sterk gehuldigd werden en weerklank vonden als elders, echter meer bij den adel dan bij het volk, \'t geen genoeg blijkt uit het verschijnsel dat ze spoedig plaats moesten maken voor de didaktische en voor lt;!e geestelijke poezie. Van toen af kwamen de ridderromans, wier invloed op onze latere letteren van geen beteekenis is, in minachting, en

-ocr page 25-

17

de handschriften , die ze bevattea, geraakten verloren of werden tot sclmtbordeu gebruikt, \'t Is opmerkelijk dat.de didakfische en de stichtelijke poezie het voornaamste element onzer volgende letterkunde uitmaken.

Tot de Karelromans beliooren 1) het Holanddied (chanson de Roland) naar den Tlorwu- de Uoneemur. el des XTI pairs de France, oorspronkelijk iu de ïransche taal vervaardigd, waarschijnlijk van de elfde eeuw dagteekeuend, samengesteld uit verschillende volkssagen en nagenoeg letterlijk in liet Neder-landscli overgezet. De inhoud van het stak heeft betrekking op de vernietiging van Kareis achterhoede in de vallei van Kon-cevalles (778), waar Roelaud, \'s Keizers neef, door de Sarracenen verraderlijk aangevallen en verslagen werd. Dat Karei, als een waar geloofsheld, die nederlaag op een geduchte wijze en met behulp van den Engel Gabriel wreekt, laat zich begrijpen. Wij bezitten vau het Eolandslied slechts fragmenten, waarvan het grootste, 565 verzen groot, in 18C4. op het archief te Loos gevonden is. Tot aan de zestiende eeuw bleven de heldendaden van Karei en lloelands tragischen dood in den mond des volks voortleven, doch met de Hervorming hebben hun namen voor anderen plaats gemaakt.

2) Karei en Elegasl, een gedicht^ dat uit ruim 1400 verzen bestaat en de geschiedenis behelst van een samenzwering door Kareis zwager , Eggerik van Eggermonde, tegen den Keizer gesmeed en welke Elegast, een door Karei verbannen krijgsman, ontdekt. De verrader wordt naar verdienste gestraft en Elegast voor zijn trouw beloond. Velen hielden dit stuk voor een oorspronkelijk Nederlandsch werk doch ten onrechte; het is even als het voorgaande, omstreeks het jaar 1240 in Brabant vertaald naar een Eransche chanson de -gestes , die verloren schijnt gegaan te zijn.

3.) Willem van Oranje. Dit stuk dat tusschen de jaren 1200 en 1220 schijnt vervaardigd te zijn, maakt ons bekend met de lotgevallen en wapenfeiten van quot;Willem van Aquitanië (een tijden strijdgenoot van Karei den groote) die in zijn veelvuldige oorlogen tegen en veroveringen op de Sarracenen den naam van Willem van Oranje droeg. Verscheiden chansons de gesles zijn

-ocr page 26-

18

lüer blijkbaar aaueengeregeu, zouder dat ze tot eeu geheel verwerkt zijn. Aangaande de vertaling in het Nederlandsch weten wij iets uit Maerlants Spieghel Historiael, die ons als de bewerker noemt Claas , vrouw Brechtens zoon van Haarlem, een Hollandsch edelman, tijdgenoot van Graaf Willem I en die waarschijnlijk met dezen den tocht uaar Damiate medemaakte (1217). Slechts twee fragmenten van dit dichtstuk zijn tot dusverre bekend en geplaatst in Willems Belgisch Museum.

In de klere Karelssageu is reeds een sterke vermindering op te merken van de hulde aan den grooten Keizer bewezen. Duidelijk zichtbaar is iu deze producten de pogingen der menestreelen om de Kroonvasallen te verheffen en te vereeren ten koste van den leenheer. Reeds in den Willem van Oranje is die verandering merkbaar; sterker echter nog in den Roman der Lorreinan, de veete schetsende tusschen de huizen van Lotharingen en Bordeaux. Men plaatst de Nederlandsche omwerking van de fragmenten omstreeks 1240, .Ruim 8000 verzen zijn er van bekend. Moge de inhoud van het dichtstuk ontaard zijn van de oorspronkelijke heldendichten, aan den uiterlijken vorm, de zuiverheid der taal en do vloeiendheid der verzen is veel zorg besteed. Van den Roman van Aiol zijn nog geen 300 verzen bekend en uitgegeven.

Voorts behoort tot de Karelromans , hier te vermelden, de kloris en Blancejloer. De schrijver bezingt de ongelukkige liefde en de eindelijk bekroonde trouw van twee gelieven. lieeds het onderwerp wijkt geheel af van de andere Karelromans, die over niets dan vechten en oorlogen handelen. Diederik van Assenede, klerk aan het hof van de Henegouwsche gravin Zwarte Margriet, heeft omstreeks 1260 het werk in \'t Nederlandsch overgezet. — Het geheele gedicht is waarschijnlijk van Byzan-tijnschen oorsprong en heeft met Karei den groote niets te maken dan alleen dat uit het huwelijk van ïloris en Blancefloer werd geboren Baerthe met de groote voeten, de moeder van den grooteu keizer. Even min als de Moris en Blancefloer tot de Karelromans te rekenen is , even weinig aanspraak maakt daarop Parthe.nopeus en Melior, dat ons insgelijks in het Oosten verplaatst en de trouwe liefde tusschen den Westerschen ridder Parthenopeus en de Oostersche schoone Melior verhaalt. Het

-ocr page 27-

19

werk schijnt iu de eerste helft der dertiende eeuw te zijn vervaardigd en munt uit door de eenheid van verhaal en de natuurlijkheid der geteekende karakters.

iSIog behoort tot de Karelromans lieinout van Monlalhaen of de Roman der vier Heemskinderen. Van den roman zeiven bezitten wij slechts eenige fragmenten ; de sage der vier Heems kinderen is ons bewaard gebleven in volksleesboeken; geen dei-Karelromans is ooit zoo populair geweest, noch zoo lang bekend gebleven als de kinderen van Heime van Dardanië, waaronder Reinout van Montalbaen met zijn wonder strijdpaard Beyaerd het meest bekend is. De Midden Nederlandsche bewerking valttus-schen de jaren 1240—1280.

Een tweede cyclus van Midden-Xederlandsche romans sluit zich aan Arthur, een der kleine koningen van Brittanje die bij de komst der Angelen en Saksen de. wijk nam naar Wallis en wiens verrichte of verzonnen heldendaden aldaar in den mond des volks voortleefden. Bij de verovering der Norinandiërs, na den slag van Hastings, (106fi) rakelden de opvolgers van Willem den veroveraar die sagen weer op en bezigden ze tot een hefboom tegen den Angel-Saksischen geest. Op deze wijze ontstonden er verschillende romans samengevlochten uit verscheiden sagen en zich allen groepeerende om Ivouing Arthur en zijn wapenbroeders de Ridders van de Ronde Tafel.

Ten gevolge echter van de Kruistochten was er een gansch andere geest over het Westen gekomen. Onder vele andere zaken had zich ook het Kidderwezen ontwikkeld en tegelijk hiermede een overdreven, bijna afgodische vereering van het schoone geslacht. Ter liefde van deze of gene schoone dame op avonturen uit te gaan, reuzen en draken te bestrijden om haar hart en hand te winnen , maakt de schering en inslag uit van bijna al de Artaurromans. Zij zijn in dat opzicht de getrouwe afspie geling van den geest huns tijds en worden daarom terecht conles d\'avetdures genoemd. l)e zucht naar het wonderbare doet haar invloed in die verhalen duidelijk gelden en de symboliek der Druiden, vermengd en verhaspeld met christelijke overleveringen, speelt er een groote rol in. Op deze wijze ontstond de Graalroman, aldus genaamd naar den Heiligen Graal, den schotel dien Jezus

-ocr page 28-

20

bij het brekeu des broods in den laatsten avond van zijn leven gebruikte, en waarin men zijn bloed (sang real) opving.

Zoo wordt in alle Arthurromaus ook gesproken van de Tioncle Tafel waarvan de legende ons het volgende vertelt. Toen Jozef van Arimathea naar Engeland vliiclitte om er liet Evangelie te, verkondigen, verdwaalde hij met de zijnen in een woestijn, waar velen zijner volgelingen van kommer\' en ellende omkwamen. Op Gods bevel vervaardigde hij eeu Ronde Tafel, gelijk aan die welke de Heer bij het instellen van het H. Avondmaal gebruikt had, en hij plaatste op het midden daarvan, maar overdekt, den H. Graal. De kracht van dezen schotel was zoo groot dat ieder die hem aanstaarde, verzadigd werd en al zijn wenschen vervuld zag. Eeu plaats aan die tafel werd opengelaten voor Christus zeiven. Toen de Graal later verdween, hielden de ïafelgenooten zich onledig met het opsporen van dit kostbaar reliquie en het zijn deze helden wier daden in den Graalroman, die met den ro ■ man van Merlijn eeu geheel uitmaakt, verheerlijkt worden. Op Jozefs voorbeeld stelde Arthur ook zulk eeu tafel voor vijftig ridders in. 1)

Van de Arthurromans ziju iu \'t Nederlandsch overgezet de Roman van Lancelot, ougeveer 1)0000 verzen groot; hij bestaat eigenlijk uit eeu samenvoeging van verschillende andere ridderromans, die in den Lancelot zijn gelascht, zooals de Moriaen, de Wrake over Rayisel, de Ridder metier Monroe, de roman van Toren, de PerchiKael, ook stukken uit de geschiedenis van de Graal, want Lancelot was de aangewezen ridder om den Graal terug te vinden. Ziju zedeloosheid verhinderde dit en de eer van het terugvinden werd weggelegd voor Galand, zijn zoon. Voorts de Walewein, ruim 11000 verzen groot, misschien de beste van de Arthurromaus door den samenhang der afzonderlijke deelen die een goed geheel vormen. Het origineele stuk is van het laatst der i2e eeuw en de zeer goede Midden Nederlandsche tekst verscheen vijftig jaar later.

De derde roman is de Fenjunl welke naar den Eranschen roman de Jfrejus vertaald is en de heldendaden van Eerguut, een boerenknaap, bevat, die door de kracht der liefde tot een volmaakt ridder wordt gevormd.

1) Het eenig manuscript van deze lomans wordt te Burg Steinfurt bewaard De vorst van Bentheim, de eigenaar , wil liet niet ter uitgave afstaan.

-ocr page 29-

21

En hiermede sluiten wij ons overzicht over de Ridderromaus. quot;Dat vele romans van die tijden tot dusverre verloren voor ons zijn, blijkt uit de titels van werken door Maerlant en anderen vermeld, zooals de Mathc, de AmacJas of Tristram, de Fierabras enz.

Onder de merkwaardigste voortbrengselen onzer Midden-Neder-landsche letteren noemen wij het Dieren-Epos Reinaart de quot;Vos, hierin van de Dierenfabels der ouden onderscheiden dat de toe-passing van het verhaal aan den lezer zeiven wordt overgelaten. Reeds had de geestelijkheid tussehen de jaren 1000 en 1200 zich op dat terrein bewogen: onder anderen bestaat er een gedicht waarin de wolf, Tsengrimva genaamd, de hoofdpersoon is, en een ander dat een omwerking van het eerste schijnt te zijn en de Reynardus Vidpes genaamd wordt: een minder juiste benaming omdat de wolf er weer de hoofdrol in speelt. Pierre de St. Cloud, pastoor te Croix en Bie, schreef omstreeks 1200 twee gedichten, waarvan Reinaart dé Vos de heidis; het eerste, 9600 verzen groot, heette Les avenlmes (h Reinart; het laatste le Plaid, een vervolg op het eerste, en misschien niet van denzelfden schrijver, bevat 4850 verzen. Aan dit laatste werk ontleende de Ylaamsche dichter, Willem, die ook den ons onbekenden Madoc schreef, de stof voor zijn roman van den Vos Reinaart, een gedicht dat in alle talen, tot zelfs in het IJsIandsch, is overgezet en omgewerkt. Het behelst de lotgevallen van den sluweu Reinaart die zich door zijn roove-rijen en lage streken den haat van groote en kleine dieren op den hals gehaald heeft, voor Koning Nobels rechterstoel gedaagd wordt, maar door zijn listen de lagen zijner vijanden ontkomt en naar een woestijn vlucht. De koning der dieren is woedend en Reinaart wordt vogelvrij verklaard.

§ 2-

Het laat zich gemakkelijk begrijpen dat de geestelijkheid geen vrede kon hebben met de romantische zangen der irouvères die in liefde en zingenot het grootste heil des levens stelden. De vrees voor \'t vermindereu van hun invloed en de zucht om ook andere dan wereldsche behoeften alleen te bevredigen dreef de geestelijken aan om tegenover de helden van den wereldschen roman, den

-ocr page 30-

22

Zaligmaker dev wereld: tegenover de adellijke jonkvrouwen, de hemelsche jonkvrouw, de Maagd Maria , en tegenover de Edelen en Bidders, de Heiligen en Martelaren testellen. Daaruit laat zicli de menigte van berijmde Legenden en Levens van Heiligen verklaren, die er gedurende die tijden geschreven of vertaald zijn en die ons bestek niet toelaat allen te noemen. Genoeg zij liet te zeggen dat het leven van Jezus, de Sproke van Theop/rilus en die van Betilnjs gunstig afsteken bij al wat in de kloosterpoezie voorkomt. quot;Vooral de laatste, in \'t midden der veertiende eeuw dooreen onbekend schrijver bewerkt, munt uit door een boeienden verhaaltrant en een plastische voorstelling der feiten. Doch al hadden wij over meer ruimte te beschikken, dan nog zoude de poezie der kloosters ons weinig of geen stukken meer opleveren, die uit het oogpunt van kunst beschouwd, eenige aesthetische waarde hebben.

In de tweede helft der dertiende eeuw kwam er een geheele omwenteling in de poezie. Ten gevolge van de kruistochten begonnen de poorters meer zelfstandig op te treden : hun stoffelijke welvaart deed de zucht naar vrijheid eu den haat tegeu al wat adellijk was met onweerstaanbare kracht uitkomen ; de vorsten, door eigenbelang en vrees voor de machtige vasallen gedreven, begunstigden dit streven naar emancipatie der burgers en schonken hun vele voorrechten en vrijheden; eu de ontwikkeling van verlichting en beschaving ging met dit alles hand aan hand. Maaide praktische zin der burgerij vond geen behagen meer in de overdreven ridderpoezie van den adel; reeds bij den Ileinaart zagen wij hoe het eigenlijke volk degelijker kost voor den geest verlangde dan de idealisecrende letterkunde van den adel. Naar mate echter de inhoud der nieuwe richting, die men de didaktische noemt, het zoeken naar waarheid duidelijk aan het licht brengt, naar diezelfde mate neemt de poezie in gehalte af; de didaktische school redeneert maar schildert niet: het verstand beheerscht de fantasie en verlamt misschien te\' veel de dichterlijke vlucht.

Aan het hoofd dier school staat Jacob van Maerlant, der Dielscer dichter vader, gelijk zijn volgelingen hem ten onrechte noemden, die zijn naam ontleende aan de parochie Maerlant, ten oosten van Brielle gelegen en later met deze plaats saamgesmolten. Ofschoon

-ocr page 31-

23

eeu Vlaming van geboorte was Maerlant met hart en ziel den Hol-landschen graaf toegedaan en stond hij misschien wel in dieijft van Koning Willem II. INa diens overlijden (1256) begaf hij zich naar Damrne waar hij, volgens de overlevering, schepenklerk geweest en gestorven is. Bijna in al zjjn werken treedt Maerlant als de bestrijder op van de J\'ransche leugenpoëten, docli het meest en breedvoerigst doet hij zulks in zijn Spiephel 7/(S/!oriae/, een proeve van een algemeene geschiedenis, welk boek hij bewerkte naar een I\'Vansch model van Vincent de Beauvais, doch dat hij wegens zijn gevorderden leeftijd niet voltooide; van de vier partieën waarin het verdeeld is, zijn de eerste en eenige hoofdstukken van liet derde en vierde van zijn hand.

Groot was de invloed dien Maerlant op letterkundig gebied uitoefende, want hij stichtte eeu school van schrijvers die hem navolgden of zijn roem verhieven. Ouder dezen noemen wij Melis Stoke 1) Jan vau Heelu, den vermocdelijken schrijver van den Grimbergschen oorlog, behelzende den veeljarigen strijd tussclien hertog Godevaart vau Brabant met de heeren van Grimberg in de 12e eeuw, Lodewijk van Velthem en Jan van Boendale ook wel Jan de Clerck geheeteu, de bekwaamste leerling uit Maerlants school en die den meester in zuiverheid van taal en vloeiendheid van stijl overtreft. Nog zij met eeu enkel woord vermeld als tot Maerlants school behoorende Jan de Weert, heelkundige van IJ peren, die in 1351 de Nieuwe Doclnuael of Spieghel der Sondeu en een Disputatie van Rogiere encle van Janne schreef. Wij zouden een lange lijst van didaktische werken kunnen opnoemen tot aan den Spieghel der Jongens toe die Lambertus (Joe,traan in 1488 opstelde; doch zullen ons daarmede niet bezighouden en van de didaktische richting afstappen met de opmerking dat zij op den verderen loop onzer letterkunde een belangrijken invloed heefr uitgeoefend.

De tijd voor het maken en de smaak voor het liooreu van meer uitgebreide gedichten was voorbij ; in hun plaats treedt de Sproke,

1) Met die aohrijvers welke in de Clu-onologisoho tabel afzonderlijk vermeld worden, zullen wjj ons hier niet breeder bezighouden dan voor een goed verband noodig is.

-ocr page 32-

24.

eeu korte vertelling, even verschüleucl van inhoud als van vorm. Degenen die zulke gedichten meestal aan don disch voordroegen, heetten meuedreeleu (ininisteriales d. i. dienstlieden.) Men noemde ze ook wel mjgers, vinders of Irouv\'eres, Velen reisden rond van kasteel tot kasteel, zorgden tegenwoordig te zijn bij alle feestelijke gelegenheden en vonden in de giften der Edelen een bestaan: anderen genoten eeu jaargeld van aanzienlijke heeren of stonden in dienst van een bijzondere stad. Van eeu groot aantal hunner worden de namen genoemd, vooral onder de regeering van het lieiersche Gravenhuis, 1350—1430. Ouder deze noemen wij Uoudewijn van der Loreu, der stad spreker van Gent, den dichter vau de Mag/tel vau Gen(; Augustijnkeu van Dordt, een rondreizend sprookapreker, beschermeling van den Kuwaart Aelbrecht doch wiens vertelliugen niet boven het middelmatige verheven ziju en Willem van Hilde-gaersberch, (een dorp bij Rotterdam) die bij herhaling voorkomt in de grafelijke rekeningen van Hertog Aelbrecht van lieieren. Van dezen spreker, die lezen noch schrijven kon, zijn tot dusverre honderd zeventien gedichten bekend, waarvan melding verdienen : l/oe d\'iersle parlien in Hollaud quamen, belangrijk voor de geschiedenis der Hoeksche en Kabeljauwsche verdeeldheden, van Sinle Geerlruden minne en Mer is woert dal luüel vroemt.

Aan het einde van het tijdperk der eigenlijke middeleeuwen staat Dirk Potter met ziju Miuuenloep, waarin over verschillende soorten van minnen gehandeld en over allerlei liefdesgevallen onderhoudend gesproken wordt. De invloed van het Beiersche huis is zichtbaar in dit werk aan de vele Hoogduitsche woorden, die men er in aantreft, \'even als een halve eeuw later onder de Bourgondische hertogen een menigte Fransohe woorden onze taal ontsieren.

§ 3.

Terwijl Frankrijk en Duitschland eeu aantal adellijke minnezangers kunnen aanwijzen, ziju in de Nederlanden de minueliederen zeer schaarsch en voor zooverre bekend is, kunnen wij slechts een voornaam edelman noemen. Hertog Jan van Brabant, van wieu negen minneliederen in de volkstaal gezongen tot ons zijn gekomen. Schooner dan het minnelied bloeide hier te lande in de

-ocr page 33-

25

veertiende en vijftiende eeuw het volksgezang: zoo wel wereldlijke als geestelijke liederen werden er in menigte gezongen. Van de weinige die tot ons zijn gekomen, is liet meest bekend het beroemde : Het chghel in den Oosle. De kerkliederen, die meest op de wijze der wereldlijke liederen werden gezongen, hebben of betrekking op Jezus\' geboorte en leven, of op de Moedermaagd Maria, of op de Heiligen en Martelaren der kerk. Al deze liedereu ziju een getrouwe afspiegeling van de zeden en gewoonten, deuk-wijsen en begrippen, of van de geschiedenis dier eeuwen, en hebben iets aantrekkelijks door het waas van kinderlijke uaïfheid dat er over verspreid ligt.

Bekend is het \'dat liet Middeneeuwsche drama in de kerk zijn oorsprong neemt. Sinds onheuglijke tijden was de geestelijkheid op liooge feestdagen na den atloop van den dienst gewoon fragmenten uit de Bijbelsche geschiedenissen, vooral uit het ieveu van den Zaligmaker of uit de legenden der Heiligen, aan het volk te vertoo.nen. De geestelijkheid werd hierin bijgestaan door school- of koorknapen of geestelijken van lageren rang. Zoolang dit geestelijke drama uit de gewijde geschiedenis putte, droegen deze stukken den naam van Mysteriën of Mirakelspelen en hadden ze plaats binnen de kerkgebouwen of op de kerkhoven. Het laatste Mysteriespel, waarvan in ons land gewag gemaakt wordt, werd voor de eerste maal gespeeld te Breda op St. Jansdag 1500, het droeg den naam van : \'t Spel van den Heiligen Sacramenle van der Nejnwervaart. Dr. O. E. Heremaus vond in 1867 het handschrift en Dr. E. Verwijs bezorgde er een oritische uitgave van. Wij vermelden dit dewijl de tekst der meeste raysteriëu is verloren gegaan, ten minste nog niet gevonden is.

Later bij den aanvang der veertiende eeuw toen de Mysteriespelen in grootte toenamen, verrezen er tooneelen op markten en pleinen en niet zelden speelde men verscheiden dagen over een stuk, hetzij achter elkander, hetzij met tusschenpoozen van een of meer dagen. Toen de leekeu er zich mede bemoeiden, namen de onderwerpen der vertoonde stukken eeu wereldsch karakter aan. Zoo ontstonden er in de meeste steden kerkelijke gilden of ver-eenigingen van ghesellen van den spéle, in wier plaats later de Eetkorijkers traden. Het duurde niet lang of men verkoos de voor-

-ocr page 34-

20

stellingen op de bovenverdieping van een of ander gebouw boven de tooneelen in de open lucht. Van tooneel, tooneelschermeu, tijd van vertooniug en costumes weet men zeer weinig.

Een handschrift van de vijftiende eeuw bevat een tiental wereldlijke tooneelspelen , allen afkomstig van dezelfde hand, waaronder vier ernstige of ahele spelen en zes kluchtspelen of softer-nien gevonden worden, want elk abél spel of ernstig stuk werd door een boertig nastuk, sot/ernie of kluchi gevolgd. De titels der abele spelen zijn; Esmoreü, dat voor \'t beste gehouden wordt, Glorianl van Brunswjk, Lavcelool van Denemarken, en Van den Winter encle van den Somer; die der kluchten ; die Hussen/Aaser , die Sotternie van Lippijn, die Uexe, Drie datyhe here, die irti-wante en liubheu.

Kaar mate de maatschappelijke toestand den burgers meer bezigheden oplegde, geraakten de Mysteriespelen om hun langen duur meer en meer in onbruik en traden in hun plaats de Spelen van Sinne , waarin allerlei Eigenschappen en Deugden als personen worden voorgesteld. Deze sinnespelen , die altijd een zedelijk godsdienstige strekking hadden , vonden in het volgende tijdvak zeer veel bijval omdat ze dienstbaar gemaakt werden aan de verspreiding der nieuwere denkbeelden op \'t gebied van Kerk en Staat en in hun allegorische voorstelling de publieke opinie teruggaven of er invloed op uitoefenden.

Spreken wij hier met een enkel woord van de eerste pogingen om in proza te schrijven , die tot de dertiende eeuw opklimmen. Zonder de Charters uit die tijden te noemen, welke moeielijk tot het letterkundig gebied te brengen zijn, vermelden wij de oudste prozavertaling van den Bijbel of liever van een gedeelte der Heilige Schrift. Hierop volgt Hel leven van Jezus, een Evangeliën harmonie, dagteekenend van het begin der veertiende eeuw. Als vruchtbaar prozaschrijver verdient genoemd te worden .Tan van lluysbroek (1291.—1381) die in het dorp van dien naam geboren, prior was in een klooster door hem dicht bij Brussel gesticht. Hij schreef vele preeken en geestelijke tractaten die uitmunten door vloeiendheid van stijl en hartelijkheid van taal, waarin hij door geen prozaschrijver der Middeleeuwen overtroffen wordt. Moge al de inhoud zijner geschriften niet van christelijke

-ocr page 35-

27

mystiek vrij te pleiten zijn, te ontkennen valt het niet dat liij een hoogst merkwaardig persoon was en dat zijn werken, ondanks dit gebrek, overvloeien van nuttige en practiache wenken voor het leven. Als kanselredenaar wordt hij echter overtroffen door Jan Brugman, pater bij de orde der Minnebroeders en in 1478 overleden. Deze merkwaardige man preekte in eenige voorname steden van ons vaderland, en maakte zulk een indruk op zijn hoorders dat het spreekwoord Al kan je kallen als Bnigmau er door ontstaan is. Het weinige dat er van dezen redenaar in geschrifte is overgebleven, getuigt van zijn levendigen en beeldrijken stijl.

]Nog vermelden wij onder de prozageschriften uit *lit tijdvak Hel Bijenboec, Bes Conincks Somm.e; het eerste uit liet Latijn, het tweede uit het ïransch vertaald. Eindelijk werden op het laatste van dit tijdvak en in \'t begin van \'t volgende vele ridderromans in proza omgewerkt en als volksboeken onder de menigte verspreid. Deze omwerkingen hebben weinig of geen verdienste.

§ 4.

Keeds spraken wij met een enkel woord van de t/lieselleii van den spele, die zich met het vertoonen der mysteriën onledig hielden en van lieverlede in de steden vaste vereenigingen of letterkundige gilden vormden, bekend onder den naam van Kamers van Rhelorica. De naam is van i\'ranschen oorsprong en met de Bourgondische hertogen tot ons gekomen ; hun bestaan en hun bloei valt tusschen de jaren 1400 —1600 en hun aantal klom tot een zeer hoog cijfer, want in de noordelijke Nederlanden en in de Vlaamsche gewesten werd geen stad gevonden die minstens niet één Kamer bezat; terwijl in het Zuiden zelfs vele dorpen zich op het bezit van lietkorijkers mochten beroemen. Vele vorsten en aanzienlijken maakten zich populair door leden of be-schermheeren van zulke kamers te zijn ; zoo gaf Filips de schoone \' een blazoen aan de Kamer te Gent genaamd : de Balsem : Karei V deed hetzelfde te Amsterdam met de Kamer : i/e Ëglanlier onder de zinspreuk : Tn liefde bloeiende: Willem van Oranje was prins (bestuurder) van de Antwerpsche Kamer de Violieren enz.

-ocr page 36-

28

i\'ilips dquot;e Schoone richtte zelfs in 1493 te Meohelen een sou-vereine kamer Jezus met de Balsembloeme op, aan wier toezicht Ril uitspraak al de andere onderworpen waren. Vele vrije ka-rners verzetten zich te vergeefs tegen zulk een baud, blijkbaar verordend met het doel om de kamerbroeders binnen de palen eener gepaste vrijheid te houden.

Tn het Zuiden tierden deze inrichtingen weliger dan in het noorden: zij vonden er ook krachtiger bescherming en bevorderden van huu kant door vertooningen en optochten bij openbare feesten de algemeene vreugde. Hun invloed op het volk nam nog meer toe na de uitvinding der boekdrukkunst, waardoor den kamerbroeders een ruimer en goedkooper keus van allerlei gedichten en tooneelstukken verschaft werd.

Elke Kamer droeg een bijzonderen naam , had een eigen blazoen en kenspreuk. Aan haar hoofd stond een Keizer of Prins-, voorts was er een deken (schrijver), een fiskaal die de penningen beheerde en een factor (kamerdicliter). Hij zorgde voor al de gedichten die cr noodig waren en oefende jongere leden in de consle van rlelorica. Üok hadden de kamers een vaandrager, wiens dienst bij plechtige optochten gevorderd werd en een Nar of Zot, die bij openbare verlooningén het gemeen door zijn kluchten vermaakte en dikwijls aan hun kwelzucht blootstond. Verder waren zij aan wetten gebonden, door hen zeiven ontworpen en soms door hooger gezag bekrachtigd ; in \'t laatste geval droegen zij den naam van vrije Kamers, iu tegenoverstelling van die ver-eenigingen welke op eigen gezag en zonder bekrachtiging waren opgericht en die onvrije heetten. Niet zelden hield de een of audere Kamer een dichterlijken wedstrijd , die met groote pracht gevierd werd ; men schreef een prijsvraag uit voor een Sinnespel en men reikte den overwinnaars prijzen van meerdere of mindere waarde uit. Dergelijke wedstrijden onderscheidde men in Land-jmveelen en Haagspelen, waarvan de eerste met meer luister gevierd, eigenlijk tot de steden, de Haagspelen tot de dorpen behoorden. De geheele plechtigheid droeg den naam van Intrede. De beroemdste van die intreden had te Antwerpen in 1561 plaats, waar uit elf steden van Brabant veertien Retliorijkerskamers te zamen een geheel van 1473 personen uitmakende, verschenen

-ocr page 37-

29

en het feest ruim eeu week duurde. Dit landjuweel was liet laatste dat liet Zuiden vierde. Weldra kwamen de bange tijden van den grooten worstelstrijd tegen Spanje die aan den bloei der meeste kamers een einde maakten.

Dat onze dichterlijke gezelschappen, ondanks de toenemende verbastering der taal, vooral in de zuidelijke gewesten , door de Bourgondische over heer selling, eeu belangrijken invloed op den volksgeest uitgeoefend hebben, laat zich uit den aard der zaak gemakkelijk afleiden èn wordt door de geschiedenis volkomen be vestigd. Vooral was deze invloed zichtbaar bij de opkomst der Hervorming welke de Kethorijkers in hun Spelen van Sinne of Moralüeilen, en hun Esballemenlen (kluchten) , waarin de gtoote vragen van den dag veelal behandeld werden , op alle mogelijke wijzen aanmoedigden. Geen wonder dat Alva\'s schrikbewind de doodsteek was voor vele van de Vlaamsche kamers, dat vele geleerden, dichters en kunstenaars, vooral na den val van Antwerpen (1585), naar Holland trokken en aan de kamers van llhe-torica aldaar een nieuwe vlucht gaven. Dit duurde echter niet lang ; de zin voor optochten en openbare vertooningen is iu Noord-Nederland nooit zoo groot en zoo .sterk geweest als bij de zuidelijke broeders; daarenboven vele lieden van smaak eu kunde onttrokken zich van lieverlede aan de kamers en eindelijk kwamen zij in groot verval en gingen in de steden, tijdens de kerkelijke twisten gedurende het twaalfjarig bestand , meest alle te niet. Op de dorpen hielden zij zich langer staande omdat de kasteleins er huu voordeel in zagen en de onkosten der voorstellingen of prijskampen droegen. Geen wonder dat het gedrag dier kamerbroeders nog al te wensclien overliet en zoo buitensporig werd dat de Staten van Holland in 1711 ten plakaa\' uitvaardigden waarbij de optochten en openbare voorstellingen der Rethorijkers verboden werden. Aan de dichtkunst en den opbouw der taal zelve hebben deze gezelschappen, zoo men de Amsterdam sche kamer /« liefde /Aoeiemle wil uitzonderen, weinig of geen diensten bewezen; integendeel het verzengekuutsel der llhetorij-kers wemelt van onduitsche woorden.

Onder de Kamerbroeders die zioh als schrijvers hebben doen kennen , noemen wij Matthjs de Casteleyn , die in \'t begin der

-ocr page 38-

30

zestiende eeuw leefde eu zicli zeiven een cxcelknl poeel moderne noemde. Deze priester, van Oudenaarde geboortig, geeft ons in zijn Cons/e van li/elorica een reeks van voorschriften hoe meu de verschillende soorten van verzen bij de kamers in gebruik, Rondeelen •, Refereinen, Hclo graden, Balladen, Madrigals enz., moet maken. Zijn leerling Jean Baptista Houwaert (1531—99) tijdens den opstand, nu eens Oranjes, dan weer de Spaansche zijde hield, maakte een leerdicht in zestien zangen, getiteld: Pegasides Pleijn ofle den Lusthof der Maeclulen waarmee hij veel lof eu eer iuoogstte doch dat even als alle producten van de llhetorij-kers vol wansmaak en bastaardwoorden is. Even weinig verdienste hebben Coliju van Rijssele , Jau van Dale, Anthouius de llovere, Cornelis van Ghistele en zoo veel anderen wier werken geen andere lezers meer hebben dan enkele beoefenaars onzer letterkunde.

Al de bovengenoemde schrijvers stonden in dichterlijk talent en zuiverheid van taal verre ten achter bij de Antwerpsche dichteres Anna Bijns, die in hare covstige Refereinen op bijtenden toon Luther en zijn aanhangers hekelt, of met een innig v/oom gemoed en een diep gevoel van aanhankelijkheid haren Schepper haar talrijke zonden belijdt. Deze dichteres staat om zoo te zeggen met den eenen voet nog in hef tijdvak der Midden-Ne-derlandsche letteren, met den anderen reeds op het gebied der latere dichlkunde.

§ 5-

Gelijk we reeds vroeger aanmerkten , is het onmogelijk juiste jaargetallen vast te stellen , waar tusschen de verschillende tijdvakken onzer letterkunde afgebakend liggen. Wij herhalen deze opmerking aan het begin van het nieuwe tijdvak , dat der herleving onzer letterkunde , die nagenoeg twee eeuwen onder den verdoovenden invloed van de Kethorijkers en van de Bourgondische overheersching gezucht had. Op het einde der middeleeuwen veranderde de geheele maatschappelijke en godsdienstige toestand van Europa: de macht der Edelen was vernietigd : een welvarende, zich st«rk gevoelende volksklasse was opgestaan; de studie der oude talen, voornamelijk die van het Latijn , bevor-

-ocr page 39-

31

derde don goeden smaak en deu zin voor het schoone ; er openbaarde zich een streven naar vrijheid van denken en zelfstandig onderzoek, \'t welk de groote scheuring in de Kerk teweeg bracht tusschen de Katholieke Kerk en de volgelingen van Luther, Zwinglius en Calvin. Weldra stonden ook in ons vaderland de twee godsdienstige partijen scherp tegenover elkander eu de strijd tusschen de aanhangers der oude en der nieuwe leer teekent zich het duidelijkst af in het volksgezang dier dagen; in de talrijke martelaarsliedereu eu de geuzenzangeu den dichters in de pen gegeven door de hevige vervolgingen waaraan de Hervormden blootstonden. Op iedere gebeurtenis van eenig bslang werd een lied gemaakt, getuige de rijke verzameling van Oeschiedzangen dooi-Ui\', van Vloten uitgegeven; ook Anna Bijns maakte reeds tegenzangen op bestaande geuzenliederen. Niet minder openbaarde zich de volksgeest in een groot aantal psalmberijmingen die elkander bijna onafgebroken opvolgden en wier rij geopend wordt met de Souier Liedekens van Jonkheer AVillem van Zuylen van Nienvelt, Heer van Bergambacht. Deze edelman bracht de psalmen in Kederlandsche versmaat over en stelde ze op allerlei gebruikelijke , wereldsche melodiëu van zijn tijd. Zij verschenen met keizerlijk privilegie in 1540 , waaruit genoegzaam blijkt dat de regeering het zingen en leeren dezer psalmen niet als ketterij beschouwde en dat ze geen ander doel hadden dan om voor het lichtvaardig volksgezang een beter, een ernstig lied te stellen. Deze Souier Liedelens beleefden verscheiden drukken. Zonder van al de psalmberijmingen dier tijden te spreken, mogen wij die van Petrus Dathenus (1531—9(1) niet onvermeld laten, een kreupele berijming der Fransche vertaling van Clément .Marot. Deze strenge ijveraar voor \'t Hervormde geloof, die in de (Jent-sche troebelen een treurige rol gespeeld heeft, stierf vergeten te Ëlbing in West-Pruisen, maar zijn psalmen werden door de Ge reformeerde kerk aangenomen eu bleven in gebruik tot 1773, toen zij, na veel tegenkanting, voor beter berijmde het veld moesten ruimen. Tallooze malen zijn Datheeus psalmen herdrukt, het laatste te Zierikzee in 1854. Te verwonderen echter is het niet dat deze berijming, ofschoon ze in voortreffelijkheid verre beneden die van Maruix van St. Aldegonde staat, welke

-ocr page 40-

32

naar het oorspronkelijk Hebreeuwscli vervaardigd is, zoo gretig ontvangen en voortdurend gewild werd , zoo wij bedenken dat Datheeus woorden de weerklank zijn van al de Hervormden van die tijden en van velen onzer dagen.

Dezelfde Marnix gaf in 1569 zijn Biencorf tier H. Roomsche Kercke uit waarin hij onder den schijn van de Moederkerk te willen verdedigen, haar beschimpt eu waardoor hij zich als Ne-derlandsche prozaschrijver een welverdienden naam gemaakt heeft. Nog houdt men dezen dichter voor den maker van het oude en geliefkoosde Wilhelmuslied , dat als dichtstuk middelmatig, echter als volkslied onze helden menigmaal in den strijd heeft aangevuurd en ter overwinning geleid. Overal straalt in Marnix\' gedichten de zorgvuldig opgevoede, smaakvolle man door, die met de kennis der ouden zijn voordeel heeft gedaan, zonder ze slaafs na te volgen. De invloed toch der oude letteren op de onze, vooral in dit tijdvak , valt niet te miskennen en laat zich gemakkelijk verklaren , uit de richting welke de studie der oude talen en letteren sedert het laatst van de veertiende eeuw genomen had. In Italië ontwaakte die. zucht voor de studie der ouden het eerst: de val van Constantinopel (1453) dreef de Bijzantijn-sche geleerden met hun letterkundige schatten naar het gastvrije Italië en bevorderde de beoefening der oude schrijvers. Yan daar verspreidde zich hun licht over Duitschland, Frankrijk , Engeland en Nederland, waar een Gansvoort, een Agri-cola, een Hegius , een Erasmus en meer andereu de ouden met gelukkig gevolg bestudeerden en verspreidden. De beoefening der Latijnsche taal en harer letterkunde (aan het Grieksch liet men zich minder gelegen liggen) sleepte noodzakelijk een kleinachting voor de volkspoëzie der middeleeuwen na zich en gedichten, als het Nevelingenlied en de Reinaert de Vos vonden geen genade meer in de oogen der bewonderaars van Virgilius en Horatius. Niemand zal het betwisten dat de nieuwe richting in de letteren bevorderlijk was voor het aankweeken van den goeden smaak en voor de beoefening der eigenlijk gezegde spraakkunst, doch gelijk in bijna elke zaak — zoo ook in deze — maakte men zich aan overdrijving schuldig en volgde de ouden te slaafs na; \'t was fatsoenlijk, \'t werd „tonquot; om in \'t Latijn

-ocr page 41-

33

te schrijven en zoodoende kwam er een scherpe afscheiding tusschen den geleerden en niet geleerden stand, en de eerste begreep dat men geen dichter of letterkundige kon zijn, zonder de kennis der doode talen. Bovendien menig geleerde, zoo hij zich aan de poezie overgaf, schreef zijn verzen in meer of minder vloeiend Latijn, en bevorderde de volksliteratuur even weinig als menig ander, die een of ander geliefkoosd Latijnsch schrijver bij voorkeur beoefende en in het licht gaf, begraven onder tal van taal- en letterkundige aanteekeningen. Geen wouder dat die republiek der geleerden — gelijk men ze wel eens genoemd heeft — weinig achting koesterde voor elke poging van een oningewijde om den zangberg te beklimmen en slechts aan een enkelen hunner de hand reikte om hem liet beklimmen gemakkelijk te maken.

Een tweede, niet minder groot nadeel bracht de studie der ouden aan, te weten ; den ganschen godenwinkel der Grieken en Romeinen. Geen gedicht, al was het nog zoo eenvoudig, geen bruiloftsdicht zelfs, zoude, zonder met Cupido of Hymen opgesierd te zijn, genade gevonden hebben bij de kunstrechters. Al had iemand nog zoo veel aanleg en liefde voor de poezie, de naam van dichter werd hem uiet gegeven, zoo hij niet in het gareel van al de goden der fabelleer liep.

Naast Marnix en met hem een ijsbreker voor taal en stijl noemen wij Dirck Volckertsen Coornhert, wiens gansche leven ecu lijden en strijden voor de vrijheid van denten geweest is en die zoowel de onverdraagzame Hervormden ua 1572, als de geloofsvervolgingen der Roomschen voor dit jaar, bestreed. In zijn bijbelsche poezie verheft hij zich zeer weinig boven de oude Rethorijkers, maar zijn vertalingeu van Cicero en Boëthius bewijzen hoe vertrouwd hij met de puden was; in zijn Wellevenlcunsle ontwikkelt hij ons zijn denkbeelden omtrent~christelijke zedeleer. Vooralver-dient Coornhert genoemd te worden om zijn kernachtigen, puutigen, ofschoon min of meer stroeven prozastijl en om zijn pogingen tot zuivering van de Nederlandsche taal zijner dagen in zijn Cort he-(jrip leerende recht Duitsch spreken.

Nagenoeg gelijktijdig met Coornhert te Haarlem leefden te Amsterdam de beide vrienden en verdraagzame aanhangers der oude leer Hendrik Xjaurensz. Spieghel en Roemer Visscher. De eerste,

3

-ocr page 42-

31

om zijn reclitschapenheid bekend, genoot in zijn jeugd een goede opvoeding, leerde op mannelijken leeftijd Latijn en Griekscli en was een der ijverigste leden der Amsterdamsche Ketliorijkerskamer fn liefde bloeiende. Zijn hoofdwerk is een onvoltooid, na zijn dood uitgegeven leerdicht, de HeHspieghel genaamd, zijnde een lofdicht op de deugd, dat, hoe schoon ook van inhoud, bijna ongenietbaar is om Spieghels overdreven zucht naar gedrongenheid, woordenkoppelingen en omzettingen van volzinnen. Zijn vriend en geestverwant is Roemer Visscher, wiens roem door dien zijner uitstekende en veelbegaafde dochters wel wat overschaduwd is geworden. Deze levenslustige, opgeruimde dichter, door Hooft terecht met den naam van lionde Roemer bestempeld, heeft ons meest kleine dichterlijke werken, puntdichten en vertelsels nagelaten, waarbij hij zich den Latijnschen dichter Martialis voor oogen stelde. In zijn Sinne- en Minnepoppen daarentegen (prozaschriften onder prentjes) schijnt hij den toenmaligen smaak der Italianen in hunne Tmpreza\'s gehuldigd te hebben. Jammer dat men zijn Brabbelingh (den algemeenen titel zijner werken) kieschheidshalve niet herdrukken kan. Spieghel en quot;Visscher beiden stelden hun gastvrije woning open voor tal van jonge letteroefenaars: vooral werd Roemers huis druk bezocht door jonge lieden uit den gegoeden burgerstand, die niet alleen door de liefde tot de letteren maar ook door de drie bevallige dochters van den Amsterdamschen koopman zich aangetrokken voelden. Van deze drie is Truitje, de middelste, al vroeg getrouwd. Anna na op een reis door Zeeland en Holland kennis gemaakt te hebben met Jacob Cats, huwde in 1G24 met Dominicus Booth van Wesel, terwijl Maria Tesselschade een jaar vroeger het huwelijksbootje was ingestapt met Allard Jansz Krombalch. Beiden vestigden zich in jSfoord-Holland; de eerste in de Wieringerwaard, de tweede in Alkmaar. Beiden weduwe geworden, ging Anna te Leiden en Tesselschade weer te Amsterdam wonen.

§ 6.

Met den aanvang der zeventiende eeuw begint het eigenlijk gezegde tijdperk van bloei der renaissance en de eerste dichter van beteekenis dien wij daar ontmoeten is Pieter Cornelisz. Hooft, die

-ocr page 43-

35

te Amsterdam uit een aanzienlijk geslacht geboren, het voorrecht eener wetenschappelijke opvoeding genoot en nog jong zijnde reeds blijken van aanleg gaf voor de schoone poezie. Zijn eerste treurspel de Achilles en Polyzena is nog in den trant der oude Rethorijkers gemaakt Eerst door een reis naar Italië, waar hij drie jaar vertoefde, kwam de dichterlijke kiem, in zijn eerste werk niet te miskennen, tot vollen wasdom. Hij vertoefde te Home, Venetie en Florence en reeds uit een brief door hem in 1601 vau daar aan de kamer In liefile hloeiende geschreven, bleek het welk een verba-zenden indruk de vloeiende en welluidende versregels der Italianen op hem gemaakt hadden. Teruggekeerd in het vaderland (1601) maakte hij zijn herdersspel Granida, waarvan de vloeiende verzen hun zuidelijke afkomst verraden. Niet minder zichtbaar is die invloed in zijn Minnedichten, die zich door losheid en bevalligheid onderscheiden. Elf jaar later volgde zijn Gerard van Velzen, die iu welluidendheid van klanken voor de Granida moet onderdoen en in 1617 door zijn Baelo gevolgd en overtroffen werd. Als blijspeldichter maakte hij zich gunstig bekend door zijn Warenar met de Pol, een gelukkige verhollandsching van Plautus\' Aulularia. Eenige jaren vroeger tot Drost van Muiden aangesteld, sleet hij op het Muiderslot gelukkige dagen en verzamelde er om zich eeu kring van uitgelezen mannen en vrouwen, dien men gewoonlijk den Muiderkring noemt. Doch meer nog dan door zijn poezie munt Hooft uit als geschiedschrijver.

Tot juiste waardeermg van zijn geschiedkundige werken moeten wij eenige schreden achteruit gaan en met eeu enkel woord gewagen van hetgeen er reeds belangrijks voor Hooft op\'t gebied van taal en geschiedenis was verschenen. Oe eerste krachtige pogingen totzuivering der Nederlandsche taal giii gen uit van de kamer In liefde bloeiend. Op haren last vervaardigde Spieghel met drie anderen een Ticespraack vande Nederdaitic/ie Lellcrhunsi ofte van H spellen ende eigenschap des Nederduijlschen taels; hij bezorgde ook de uitgave van het l\'u/ffh hewerp van de Bedenkaveling ofte Nederduylsche Dialeetike. Van Coornherts Cort begrip spraken wij reeds. In 1573 gaf Chris-toffel Plantijn, een Eranschman van geboorte en beroemd boekdrukker te Antwerpen, een woordenboek in \'t licht onder den titel van Thesaurus Teutonicae Linguae (schat der Nederduitsche sprake);

-ocr page 44-

36

het bevat al de woorden en spreekwijzen welke te dier tijde iu Brabant gebruikt werden. Zijn corrector Cornelis Kiliaan, (1537— 1607) geboren te üutfel in Brabant, stond zijn meester getrouw ter zijde en verrijkte onze letterkunde met zijn woordenboek der Nederduitsche sprake (1588) dat zes malen, \'t laatst in 1777 , herdrukt is en zelfs heden nog op prijs gesteld wordt.

Ook het veld der geschiedenis werd ijverig bebouwd ; onder de eerste schrijvers die in hun moedertaal den opstand tegen Spanje beschreven hebben, noemen wij Pieter Chrittiaansz. üor (1559— 1635), geschiedschrijver der Staten van Holland, die in 1620 een oorsprong, begin en vervolg (Jcr Nederlanclsche oorlogen iu het licht gaf, welke hij tot 1600 voortzette. Ofschoon de stijl van dezen schrijver hard en stroef is, verdient Bor echter als geschiedvorscher een eerste plaats, wegens zijn strenge waarheidsliefde en den schat van echte stukken die hij aan het licht heeft gebracht, zoodat zijn boek nu nog als een nauwkeurige bron kan geraadpleegd worden. Naast het werk van Bor komt aan dat van Emmanuel vau Meteren een plaats toe in elke historische bibliotheek. Deze Antwerpsche koopman overtreft den dorren geschiedschrijver der Hollandsche Staten in vloeiendheid van stijl: zijn Hlslorie der Nederlanden, uitgegeven iu 1614, loopt van de regeering van het Bourgondische Huis tot aan het jaar 16IS1, doch verdient minder vertrouwen wegens zijn haat tegen Alva en diens handlangers.

De derde groote verzamelaar van geschiedverhalen is Everard van Keydt (Hij stierf in 1602). Even belaugrijk als Bor voor de (Jtrechtsche en van Meteren voor de Antwerpsche zaken is, kan van Reydt voor die van Friesland en Gelderland geacht worden te zijn. Jn levendigheid van stijl overtreft hij eenigszins zijn beide voorgangers maar van partijdigheid is hij niet vrij te pleiten. Na zijn dood zette de l\'riesche raadsheer van der Sande, neef van van Reydt, het werk voort tot aan den vrede van Munster. Al deze schrijvers echter worden overtroffen door P. 0. Hooft, den grondlegger van ons geschiedkundig proza, die zijn ledige uren aan de historie wijdende, den Latijuscheu historieschrijver Taeitüs tot voorbeeld nam en hem na een twee en vijftig malen herhaalde lezing, in het Nederiandscli vertolkte. Doch ook als

-ocr page 45-

37

oorspronkelijk schrijver trad hij NeilerlanilsckeEistorren,

om van de andere werken niet te spreken, loopende van 1555 — 8\'t, die zich door rijkdom van beelden, kracht, beknoptheid, niet zelden echter ook door stroefheid en gewrongen zinbouw onderscheiden. Het laatste was waarschijnlijk het uitvloeisel van zijn herhaalde ley.ing van ïacitus die hij met een gedeeltelijk verlies zijner oorspronkelijkheid boeten moest.

Wij spraken hierboven van den Muiderkring; hiertoe behoorden Caspar van Uaerle, Laurens Reaal, .Toost van Vondel, ITuyghens, Vossius, Mostaert, Coster, de beroemde zangeres I\'ranciska Du-avte en vooral Maria Tesselschade Visscher. Ons bestek laat niet toe even uitvoerig over al die personen te spreken. Van liaerle of Barlaeus was meer Latijnsch danNederlandsch dichter; Eeael, meer beschermer dan beoefenaar der letteren. Mostaert was secretaris van Amsterdam, vriend van Vondel en heeft weinig geschreven. Van de gezusters Vissclter spraken we reeds met een woord : Truitje schijnt de lier niet gehanteerd te hebben; de beide anderen hebben slechts weinige gedichten nagelaten doch uit dat weinige mag men oordeelen met welke begaafdheden dit edele paar bedeeld was. Over het algemeen is Anna ernstiger dan haar zuster. Anna doet denken aan Oats ; Tesselschade aan Hooft; men denke slechts aan haar; Onderscheyl iusschen een wilde en eeti iamme zangster, waar met de wilde, de nachtegaal, met de tamme , de zangeres Maria Pilt, bedoeld wordt. Ondanks de schitterende gaven van beider verstand en geest, kan men niet zeggen dat deze dichteressen op den toestand der letteren cenigen invloed hebben uitgeoefend.

Dit kan men met meer recht zeggen van een anderen gast van het Muiderslot , van den Amsterdamschcn kousenkooper Joost van den Vondel die bestemd was ora al zijn tijdgeuooten te overtreffen. Hij begon zijn dichterlijke loopbaan in 1605 en kwam al spoedig in kennis met geleerde mannen die hem aanrieden de Latijnsehe taal te leeren, opdat hij zich de ouden tot model kon stellen. Hun raad werd opgevolgd en van toen af was het dat de jonge man zich op dramatische kunst toelegde en dat de rijkdom zijner dichterlijke gaven schitterde. Echter vond zijn groote geest geen genoegzame bevrediging in de werken der Latijnsehe

-ocr page 46-

38

schrijvers en zoclit hij naar ander voedsel , naar een andere bron waaraan zich zijn zoo zeer tot ernst gestemde geest kon laven en deze vond hij in den Bijbel. Vandaar dat de dichter zijn onderwerpen voor het tooueel liefst aan de gewijde schrift ontleende; hij beriei) zich zelfs op den Bijbel als een geschikte bron voor tooneelpoezie, zeggende dat de bloote parabolen en gelijkenissen niets anders zijn dan makte comediën en tragediën. \') Zulk een nuttig gebruik had men tot dusverre nog niet gemaakt van de gewijde bladen, welke in die dagen meer dienden tot een magazijn van teksten om elkanders gevoelens te bestrijden of te bevestigen. Wat de belangrijke gebeurtenissen van zijn tijd Vondel niet koud konden laten , valt gemakkelijk te begrijpen ; hij nam er krachtig deel aan en slingerde menige hatelijkheid en menig scheldwoord den onverdraagzamen Contra-Remonstranten naar het hoofd, \'t geen hem tal van vijanden en onaangenaamheden berokkende. Men denke slechts aan zijn Palamedes en zijne Hekeldichten. Toen na Maurits\' dood de verzoenende politiek zijns opvolgers ïrederik Hendrik de binnenlandsclie twisten deed bedaren , kwam Vondels muze ook in eeu rustiger stemming : getuige zijn Qljsbreehl van Aemstel, het populairste zijner treurspelen, en tot welks vervaardiging het navolgende aanleiding gaf. In 16 i 7 stichtte Samuel Coster , een vrij goed maar door Vondel overschaduwd dichter, op eigen kosten den eersten Schouwburg, eigenlijk een nieuwe Kamer de Akademie genaamd onder de zinspreuk Yver. Het duurde niet lang of Costers Academie geraakte in verschil met de Oude Kamer in Liefde Bloeiende , van wie zij zich gescheiden had, welke twisten zoo hoog liepen dat de Vroedschap er zich eindelijk mede bemoeide, ten gevolge waarvan de twee inrichtingen in 1682 vereenigd werden ouder de zinspreuk Door yver in liefde bloedende en de voordeden aan het Oude Mannen- en aan het Weeshuis zouden gegeven worden. Er werd nu eeu nieuwe Schouwburg gebouwd en men noodigde Vondel uit voor de inwijding van dezen schouwburg een nieuw treurspel te vervaardigen. Dit gebeurde en het sohoone gebouw werd den 3 Januari 1638

\') Zie de toespraak aan den lezer voor het Pasche ofte Verlossing der kin deren Israels uit Egypte.

-ocr page 47-

39

met den Qijsbrechl van Aemstel ingewijd, dat in spijt van de vele historische onnauwkeurigheden en onwaarheden, steeds een der voortreffelijkste dramatische gedichten onzer letterkunde zal blijven.

Vondel was een genie en voor zijn verheven en toch dikwijls zoo eenvoudige taal moet de zwierige, min of meer gekunstelde Drost van Muiden onderdoen. Eeu breede uiteenzetting van al zijn stukken gedoogt ons bestek niet. Onder zijn twee en dertig treurspelen munten uit de Palairiedes, de Gijshrecht, de Lucifer, (zijn meesterstuk), de Jephta, de -Jozef in Dolhan, de Maria Slu-url en de Salrnoneus. Op middelbaren leeftijd beproefde hij zijn krachten aan een episch gedicht waarvan Constant ijn de Groote de held zoude zijn, doch het bleef onvoltooid door den dood zijner echtgenoote (1635). Zes jaar later ging onze dichter tot de •Roomsch-Katholieke Kerk over \'t geen hem veel onaangenaamheden berokkende en van de meeste zijner vrienden beroofde. Zijn arbeid werd weinig gewaardeerd , niet zelden scherp gecritiseerd ; zijn treurspel Maria Stuart haalde hein een boete van honderd-tachtig gulden op den hals. Zijn zake\'n verliepen door de zorge loosheid van zijn eigen zoon, en om een bankroet te voorkomen offerde hij zijn geheele vermogen op, zoodat de betrekking van boekhouder aan de bank van leening hem welkom was. Tien jaar sleet hij daar, zijn werk afwisselende met liet maken van gedichten. Eindelijk daalde onze dichter in 1079 oud en zat van dagen ten grave. Is het niet vreemd dat Vondels treurspelen langzamerhand van het tooneel verdrongen werden ? Wel gelooven wij dat de Protestantsche geestelijkheid, \'t zij uit misplaatsten godsdienstijver, \'t zij uit haat tegen den dichter die haar drijven en handelingen zoo hevig gegispt had, al haar invloed aanwendde om Vondels stukken te weren; maar dat eeu Jan Vos, een Am-sterdamsche glazenmaker, met zijn misgeboorten van treurspelen, met zijn Aran en Ti lus (1641) vol moorden en gruwelen, niet alleen zijn tijdgenooteu verbaasde en uitstekende dichters overschaduwde ja dat zelfs ziju opgeblazen taal met blijvenden bijval tot op het laatst der vorige eeuw aangehoord werd, vindt zijn oorzaak in behoeften van liet volk die door het zoogenaamde klassieke treurspel niet bevredigd werden. „Meermalen verzekerden,quot; zegt

-ocr page 48-

40

de Heer Schimmel, \') „de Hegeuten der Weeshuizen dat de Gods-of Weeslmizeu te veel schade leden door het vertooneu vim alleen klassieke eu zedelijke tooneelstukkeu eu dat het weren van Jan Soets Jochem Jool of tie Jaloersche Pekelharing of van de toen nog onvervalsclite Bruilofl van Kloris eu Roosje zeker een deficit ofte wel te kort in de kasse der onschuldige weeskens zoude brengen.quot; liet stuk van Vos bleef op liet tooneel omdat het „werkelijk leven, omdat het een handeling bevat, omdat de voorgestelde figuren zich bewegenquot; en de handeling niet geschroefd was in de too-neelregels der ouden. En dit juist was een gebrek van Vondels tijd; zijn treurspelen en die zijner tijdgenooten behelzen beschrijvingen, schilderingen, verhalen, alleenspraken en de personen treden niet handelend maar pratend op, zoodat de schoonheden van de stukken in fragmenten moeten gezocht worden en\'t geheel meer indruk bij \'t lezén dan bij \'t vertoonen maakt.

Het blijspel der zeventiende eeuw kleven deze gebreken minder aan; ofschoon dikwijls onsamenhangend, zonder de minste eenheid, zijn de toestanden echter uit het leven gegrepen en krijgen de optredende personen gestalte voor hun toehoorders. Als zoodanig heeft in zijn dagen uitgemunt Gerbrand Adriaensz Brederoo. \'t Spreekt van zelf dat men thans aan den blijspeldichter andere eischen stelt en Brederoo\'s stukken als plat, onkiesch en onafgewerkt beschouwd worden, doch men houde onder het oog dat in zijn tijd andere begrippen van kieschheid heerschten dan thans en wij zullen, al hindert zijn platte taal ons verfijnd gehoor, erkennen moeten dat zijn grepen in het werkelijk leven en de uitwerking van enkele zijner karakters grooten lof verdienen. Zijn voornaamste blijspel, de Spaanschen Brabander, is een navolging van een Spaansch stuk. Rel leven van Lazarillo door Mendoza. Een zijner blijspelen, door zijn vroegen dood onvoltooid gebleven, is door Starter met veel talent afgewerkt geworden. Deze begaafde liederdichter heeft ons in zijn Frieschen Imslkof (in 1864. voor de zesde maal herdrukt) getoond hoeveel losheid, bevalligheid eu zangerigheid er in zijn liederen school, liederen die echter niet altijd van onvoeglijkheid eu weelderigheid zijn vrij te pleiten. Velé

1) Zie Gids i855 It p. 5.

-ocr page 49-

41

zijner zangen zijn in de zoogenaamde Mopsjens, kleine in zat-formaat- gedrukte gezelseliaps-liederen boekjes van die dagen, te vinden.

Van een geheel anderen stempel waren de gedichten van Con-stantijn Huyghens, die, Secretaris zijnde van drie achtereenvolgende Stadhouders , met zijn verzen grooten lof inlegde en zich door kernachtige taal onderscheidde. Aan zijn zucht tot kortheid offert hij menigmalen de duidelijkheid op, en wil men hem genieten in zijn lossen, levendigen dichttrant, dan worde men niet afgeschrikt door het min of meer stroeve van den versbouw noch het onduidelijke zijner woordvoeging.

Van alle schrijvers uit dit tijdperk van bloei is Cats de populairste. Deze dichter, in Zeeland geboren, gedurende eene reeks van jaren raadpensionaris van Holland , vond , ondanks zijn talrijke beslommeringen , nog tijd om aan zijn zucht tot poëzie toe te geven en dat in een dichttrant die hem om zijn eenvoud en zoetvloeiendheid tal van lezers bezorgde. Huyghens noemde hem „aller dichtren bestevaer\'\' en dien naam heeft hij behouden. Jaren achtereen bleef Cats de geliefde volksdichter : men waardeerde in zijn werken dien schat van levenswijsheid en troost-woorden, die met den voorzichtigen, gemoedelijken aard dei-natie zoo zeer overeenkwamen en die hem door \'t gezond verstand en een lange ervaring in de pen gelegd waren. Noch zijn langdradigheid , noch zijne breedsprakigheid, noch zijn platheid, noch zijn veelvuldig gebruik van stopwoorden, noch zijn eentonigheid van versificatie hebben hem uit het hart der natie kunnen verbannen , getuige de jongste uitgaven zijner werken. En al is de bedenking gegrond dat wij in onze dagen het opkomend geslacht niet gaarne den ouden Cats in zijn geheel onder de oogen zouden brengen, men vergete niet dat platte uitdrukkingen en onge-kuischte taal bij al zijn tijdgenooten gevonden werden en geen aanstoot gaven.

§ 8.

Om deze hoofdfiguren op het tooneel onzer letterkunde groe-peeren zich een menigte andere verdienstelijke schrijvers en dich-

-ocr page 50-

42

ters. Daar valt ous oog in de eerste plaats op Hugo de Groot, het Delflsch orakel, die in ziju Bewijs vun den christelijien godsdienst, iu dichtmaat opgesteld, ons een leerdicht schonk dat in de meeste Europeesohe talen en door hem in Latijusch proza overgezet is. Naast dezen uitstekenden geleerde noemen wij zijn bloedverwant Johau van Heemskerk, die de Minnekunst van Ovidius met veel talent in onze taal overbracht. Ziju Batavisch Arcadia behelst het verhaal van een plei«iertochtje vau den Haag naar Katwijk, onderuomen door zes herders en herderinnen en is doorvlochten met allerlei minneliedjes, waarbij de schrijver tegelijk de Holiandsche jeugd allerhande gedenkwaardige geschiedenissen tracht in \'t geheugen te brengen, opdat „zij eindelijk, onder \'t zoet van Minnepraatjes, al spelende komen tot kenuisse van (hare) vaderlandsche gelegentheeden, daar niemand een vreemde ■ ling in behoort te zijn.quot; Het denkbeeld van een Batavisch Arcadia had Heemskerk ontleend aan den Italiaan. Sannazaro, die het eerst zulke idealische herders en herderinnen in een bekoorlijk landschap laat optreden en spreken. Zijn werk maakte grooten opgang en vond vele navolgers, \'t Duurde niet lang of men kreeg een Dordtsch, eeu Zaanlandsch, een Kleefsch, een Walcherensch Arcadia en?,., die echter allen beneden het model gebleven ziju. Men kan gevoeglijk Heemskerks Arcadia als de eerste oorspronkelijke nederlandsche roman in proza beschouwen. Wat er voordien tijd op dat gebied verscheen, zijn vertalingen van oude ridderromans , die uit hit Spaansch of Fransch tot ons gekomen zijn.

Als minnedichter noemen wij Daniel Jonctijs, van wiens erotische poezie echter de opmerking geldt dat zij wat veel met minne- en huwelijksgoden gezegend is. Deze Dordtenaar heeft aanspraak op onze achting omdat hij in 1651 tegen de pijnbank schreef en liet zijne deed om de heksenprocessen uit de wereld te helpm.

Ook de geestelijke poezie werd in dit tijdvak niet verwaarloosd, ofschoon de meeste van de zoogenaamde Stichtelijke Rijmen onbeduidend kunnen geuoemd woeden en het harte koud laten. Een gunstige -uitzondering hierop maakte de om zijn liemonstrantsche gevoelens afgezette leeraar Dirk Rafaëlsz Camphuyzen, uit wiens Stichtelijke Rijmen ons ware godsdienstzin, edele verdraagzaamheid

-ocr page 51-

43

gepaard aan een \'oliristelijke gelatenheid en lijdzaamheid te ge-moet waaien. Niet minder verdienste heeft Camphuysen als pro zaschrijver; zijn theologische werken doen hem ous kennen als een heldere, zelfstandige denker die den moed had voor zijn gevoelens uit te komen, ook al wist hij dat zelfs zijn geloofsge-nooten met hem in meeuing versohilden. Deze uitnemende man stierf na een leven vol verdriet en ontberingen te Dokkum.

Niet minder lof verdient de te \'s Hage geboren Eoomscli-Katholieke priester Johannes Stalpaert van der AViele(1579—1Ö30) die in zijn schal der geeslélijke lofsancjlien om Hecreu een reeks van geestelijke liederen naliet waarin zijn geloofsgenooten op alle hoogtijden en heiligenfeesten toepasselijke gezangen konden vinden. Zij munten uit door zoetvloeiendheid , warmte van gevoel en onberispelijkheid van versbouw. Na zijn dood (hij stierf te l^glft waar hij.in \'t koor van de Oude Kerk begraven ligt) herhaalde malen herdrukt, zijn zijn gedichten onder het volk verspreid en bewaard gebleven. Overigens verkeerde gedurende dit tijdvak de letterkunde in de zuidelijke Nederlanden in een treurig verval en kan men aldaar behalve Stalpaert geen dichters van eenigen naam aanwijzen dan Justus de Harduyn, lirycius Pu-teanus en Jacob van Zevecote. De laatste ontweek zijn vaderland en zocht zijn toevlucht bij Daniël Heinsius, die zijn dichterlijken aanleg in het gareel der ouden spande en van Zevecote niet alleen een Nederlandsch maar ook een Latijnsch dichter maakte. Hij ging tot de Hervormde leer over en stierf als hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid aan de Harderwijksche hoogeschool.

De eenvoudig schoone, dikwijls verheven taal van Vondel spoorde menig jeugdig dichter tot navolging aan en de voornaamste onder dezen is Antonides van der Goes, wiens Bellona aan bant, bij gelegenheid van den Bredaschen vrede (1667), een algemeene geestdrift verwekte en een opgang maakte, het best te vergelijken met dien van Helmers\' Hollanrhc/ie Natie in later dagen. En echter werd dit gedicht overtroffen door zijn IJslrootn (de eerste eener reeks van stroomzangen) waarin hij Neerlands en vooral Amsterdams bloei en grootheid door de zeevaart bezingt. Ware dezen oorspronkelijken dichter een langer leven beschoren geweest, dan zon zijn poezie zeer zeker gezuiverd zijn geworden

-ocr page 52-

44,

van die overdrijving en gezwollenheid, van die overlading van inytliologische figuren, -welke men met reclit, reeds in zijn tijd en later , als gebreken heeft aangemerkt die zijn werk ontsieren. Docli niettegenstaande deze aanmerking is van al de dichters die zich Vondel tot model gekozen hebben, er geen die den meester zoo nabij komt als Antonides. Beiuier Anslo, bekend door zijn verblijf in Italië en zijn overgang tot de floomsche kerk, maikt zicli in zijn 1\'est ie Kapels aan dezelfde gebreken in nog grooter mate schuldig. Den Haagschen predikant Johannes van Vollen-hove , door Vondel als zijn zoon in de dichtkunst begroet, ontbreekt het reeds aan het echte dichtvuur, welk gemis hij tracht te vergoeden door hoogdravende quot;woorden, door deftigen ernst en gezochte uitdrukkingen. Zijn Kruishiotuf vestigde zijn naam als dichter, maakte grooten opgang en werd tijdens zijn leven vier malen herdrukt. Ofschoon verdraagzaam predikant was hij echter der Dortsche leer en der stadhouderlijke partij toegedaan, in tegenstelling niet zijn tijdgenoot Joachim Oudaen, die bij de Rijnsburger Collegianten gevormd , met hart en ziel de staatsgezinde richting aanhing. Deze dichter toonde in zijn Leeuw bevre\'l\'igd mei Britlanje en Londens lijkbus (na den geduchten brand van 1666) geen onwaardig volgeling van den grooten meester te zijn. In zijn overige stukken is hij ruw en stroef zooals in zijn Johanna Grey, of waar hij onder den invloed der partijen van zijn tijd schreef, zooals in zijn Haagsche Broedermoord, daar lijdt hij aan overdrijving en wansmaak. Oudaen stond hooger aangeschreven bij zijn tijdgenooten dan bij het nageslacht. Van vele andere navolgers vau Yondel kunnen wij volstaan met den naam te noemen , zooals de drie zonen van Geerard Brandt, die als middelmatige dichters maar goede kanselredenaars bekend staande, echter geen van allen hun vader Geerard Brandt op zij gestreefd hebben. Deze Amsterdamsche kerkleeraar maakte zich vooral een naam door zijn kernachtige bijschriften op groote mannen en onderscheidde zich bovendien als verdienstelijk prozaist waarvan hij ons in verscheiden werken, met name in zijn Leven van de Ruyier, bewijzen heeft gegeven. Klaarblijkelijk stelde hij zicli den Mui-derdrost daarbij ten voorbeeld , dien hij in schilderachtige beschrijving en bondigheid van uitdrukking niet evenaarde, maar in

-ocr page 53-

15

eenvoud en duidelijkheid van stijl en taal overtrof. Echter waren zijn werken niet in s\'aat om de meer en meer veld winnende liefde voor de Fransche taal en het gebruik van bastaardwoorden, met ter zijde stelling van de onze, tegen te gaan.

Slaan wij thans een oog op de menigvuldige navolgers van Cats die eenvoud van uitdrukking en nuttige leeringen als het hoofddoel van hun streven beschouwden en wier werken op stoutheid en verhevenheid geen aanspraak maken. Het dichtst bij den meester in deze school, die men wel eens de Dordsche noemt, staat pater Adriaau Poirters die in 1606 te Oosterwijk bij Herenthals geboren, ons in zijn Masker van do Werelt afge-trokken al de ijdelheden van het ondermaansche aantoont en daarbij in eenvoud en duidelijkheid voor vader Cats niet onderdoet, ja hem menigmalen in kernachtigheid overtreft. Tn Noord-Nederland diciitte in de richting van Cats de Amsterdamsche makelaar -Tere mias de Decker die in zijn verzen Aan mijn broeder le Batavia overleden , Aan mijne moeder (bij het overlijden zijns vaders) en vooral in zijn \'Goede Vrijdag een innig gevoel aan den dag legde, dat ontdaan van alle uiterlijke praal van woorden, den lezer werkelijk aangrijpt. Vondel noemde hem een dichter van sierlijke nelheid. Ook als schrijver van Stic/deljke Rijmen heeft zicli de Decker bekend gemaakt, terwijl hij in liet na zijn dood uitgegeven hekeldicht Ijof der Geldzucht deze ondeugd „zich zeiven doet loven om de geldzuchtigen te laken.quot; Onder zijn puntdichten , ruim 200 iu getal, vindt men er wien het niet aan geestige scherts ontbreekt, ofschoon in zijn richting over het algemeeu meer „ernst dan jokquot; doorschemert.

Vele anderen volgden hetzelfde spoor en streefden den populai-ren Zeeuw op meer of minderen afstand na. Wij noemen slechts Daniël lleinsius , een meer vloeiend dan hartelijk dichter ; Wes terbaen, die behalve iu zijn vele vertalingen ook in zijn Minnedichten als oorspronkelijk dichter optreedt en die minder breedsprakig dan Cats en minder pittig dan Iluyghens ons in zijn Ockenburg een goed beschrijvend gedicht heeft nagelaten; Jan van der Veen, apotheker te Deventer die Minnebeelden en den Adamsappel schreef: Jan Hermansz Krul, smid ie Amsterdam, schrijver der Pampiere werelt (1614); Jacob Eevius, den niet onver-

-ocr page 54-

46

(lieiistelijken dichter der Orerjsselsche (lichten en zangen en die in 1658 als Regent van het Slaten-Collegie \') te Leiden overleed. Ouder Oats\' volgelingen en dichters van stichtelijke rijmen ruimen wij een plaats ia aan den Eibergschen predikant Willem Sluy-ter die in zijn Geesleljke liedekens en m zijn Huis- en Winterleven een hartelijken leerzauieu toon aanslaat eu nog bij velen hoog in waarde gehouden wordt. Naast hem staat zijn geestverwant, de Utrechtsche kerklceraar Lodeustein, wiens Uitspanningen, in meer mystieken geest geschreven , tallooze lezers vonden en herhaalde malen herdrukt werden.

In het stille Bolsward leefde en dichtte destijds de eenvoudige schoolmeester en voorzanger Gijsbert Japicx (1603 -66) wiens werken meerendeels in het Friesch vervaardigd een eervolle vermelding verdienen en volgens deskundigen door krachtige taal en vloeiende versificatie uitmunten. Zij bevatten minnezangen, samenspraken in den volkstoon en berijmde Psalmen. Hij stierf aan de pest.

Tot dit tijdperk behooren nog de middelmatige dichters Jan Zoet, van wien men eenige gedichten aantreft in Klio\'s haam , een bundel poezie van verschillende dichters , uitgegeven in 16G6 te Leeuwarden, onder het beschermheerschap van den zeer mid-delmatigen geschiedschrijver en dichter Gabbema. quot;Voorts noemen wij den gemoedelijken Pieter de Groot, den Deventer predikant Arnold Moonen, die smakelooze Herderszangen vervaardigde, doch meer als kanselredenaar en taalkenner dan als dichter naam verworven heeft ; de krachtelooze Catharina Lescaille, navolgster van Moonens poezie; den beeldrijken Heijman Dullaert die eerst leerling van Rembrandt, later een bnndel gemoedelijke poezie sclireef: den niet van vernuft ontblooten Amsterdamschen geneesheer Willem van Fockenbroch (aan de kust van Guinea overleden) wiens Reuzenstrijd en Min in het Lazarushuis ontsierd worden door walglijke platheid; den vrijheer van Paffenrode, in 1676 bij de

1) Het Statcn-Collegie was een inrichting ingesteld te Leiden in 1592, waar onbemiddelde studenten in de theologie gratis huisvesting en opleiding genoten onder toezicht van een Regent. Men noemde die kweekelingen bursalen. In 1797 werd het Staten-Collegie opengesteld voor studenten in alle vakken van wetensolnp. Vier jaar later ia deze inrichting opgeheven en vervangen door dertig beurzen.

-ocr page 55-

47

verdediging van Maastricht gesneuveld, die onder anderen een paar verdienstelijke kluchtspelen Hopman Ulrick en Sr. Filibert, ge-naaml oud mal nagelaten heeft; Dokter Pieter liernagie, heelkundige te Amsterdam en schrijver van kluchten waaronder de Goè Vrouw en Studenteu leven en eindelijk Thomas Asselijn die ons een dozijn kluchten , iu den smaak van Ureeroó, heeft nagelaten ; waaronder Jan Klaauen of de gewaande Dienstmaagd; Hel kraambed of kandeelmaal van Saartje Jansd, vrouw van Jan Klaassen en Echlscheiding van Jan Klaassen en Saarlje Jansd uitmunten.

Joan van Broekhuizen trachtte in zijn bevallige Minneliederen Hooft na te volgen, maar jammer genoeg legde hij zich hoofdzakelijk op het maken van Latijnsche verzen en liet uitgeven van de dichtwerken van Propertius en Tibullus toe. Een korte vermelding verdient ook de Amsterdainsche boekverkooper Dirk Pietersz (in de witte) Pers, die meest bijbelsche of historische onderwerpen behandelde en wiens gedichten met die van Cats en Krul eenige overeenkomst hebben. Maar al deze worden overtroften door Johan Luyken, een man overvloeiende van verbeeldingskracht en dichterlijk vuur, die grooten opgang maakte met zijn Duytse Liér, welk boekje hij later, toen zijn denkwijze in het godsdienstige een veel strenger richting had aangenomen, te vergeefs trachtte te vernietigen. Sedert legde hij zich op de graveerkunst toe en maakte daarin groote vorderingen zoodat zijn etsen en platen nog altijd door kenners zeer gezocht worden. Zijn latere poezie draagt de sporen zijner mystieke denkwijze, maar even zeer van zijn eenvoud en natuurlijkheid. De laatste dichter van dit tijdvak dieu wij noemen, is Lucas Rotgans die als beschrijvend dichter zich bij zijn tijdgenooten een grooten naam gemaakt heeft, door van Efl\'en en Huydecoper geprezen wordt, doch in wiens poezie dikwijls mythologische figuren met christelijke denkbeelden tot in het ongerijmde vermengd zijn.

Slaan wij thans nog kortelijk een blik op de prozaschrijvers van dat tijdvak, dan noemen wij behalve Hooft en Brandt nog Willem Swinnas die den tweeden Engelschen oorlog beschreef en meer optreedt als lofredenaar zijner landgenooten dan als onpartijdig historieschrijver. Hij was ISriellenaar , geneesheer in zijn vaderstad en is jong gestorven.

-ocr page 56-

48

Als vlijtige verzamelaar vau historische bescheiden verdient in de eerste plaats genoemd te worden de l\'ries Lieuwe van Aitsemii (1600—1668) die in zijn bekend werk Saaien van Slaet en Oorlog ous een merkwaardige verzameling van staatsstukken vau 1621 tot 16(gt;8 heeft nagelaten, een werk dat overigens op letterkundige verdienste geen aanspraak kan maken. Dit werk is na zijn dood voortgezet door Lambertus Sylvius tot op den vrede van Nijmegen (1678). Conimelin schreef het Leven van Frederik Hendrik eu een Historische Beschrijving van de stad Amsterdam, terwijl Pieter Valkenier in zijn Verroert Europa een uitvoerige geschiedenis gaf van de jaren 1672—1674. 0[) \'t gebied der verdichting noemen wij nog een oorspronkelijken roman uit dat tijdperk van Nicolaes Heinsius getiteld : de vermakelijke Avonturier -ofte de wispelturige en niet min verwonderlijke levensloop van Mi ran dor; ook de Wetsteen der vernuften van Johan de Urune de Jonge, een verzameling van niet altijd geestige invallen en kleiue. verhalen, verdient vermelding om den dikwijls onderhoudenden en vloeienden stijl.

Op de Synode van Dordrecht, in 1618 gehouden, was tot een nieuwe overzetting van den Bijbel besloten geworden. Dit gewichtig werk kwam in 1637 tot stand, toen de zoogenaamde Staten overzetting van den Bijbel voor het eerst werd uitgegeven, die, beoordeeld naar het standpunt dat de Hebreeuwsche philologie in dien tijd bereikt had, ook wat den stijl en de taal betreft, voor zeer goed gehouden wordt. Intusschen liet de kanselstijl nog veel te weu-schen overig. Zoo wij Volleuhove, Moonen, G. Brandt en zijn drie zonen uitzonderen, dan is er geen enkel kanselredenaar uit dat tijdvak aan te wijzen die zich boven het algemeen in zwang zijnde gebruik van uitheemsche woorden wist te verheffen. \\ ooi-de balie was het eveneens zoo gesteld ; de beste pleitredenen, zooals die van Simon van Middelgeest voor Pieter de Groot, (1676), wemelen van bastaardwoorden. Dat onze staatslieden aan datzelfde euvel mank gingen, getuigen de brieven van Jan de Witt en anderen. Vele geleerden veronachtzaamden met opzet de moedertaal en schreven in het Latijn. Tegen deze verderfelijke gewoonte ijverde in \'t bijzonder de Amsterdamsche hoogleeraar Petrus Erancius die zich insgelijks een grooten naam verworven

-ocr page 57-

49

heeft door ziju meesterlijke vertaling der verhandeling over de Mededeelzaamheid van Gregorius Nazianzenus, een Grieksch kerkvader der 14de eeuw.

§ 9.

\'t Is geen nieuwe opmerking dat de staatkundige rust van een land gewoonlijk het dichterlijk vuur uitdooft, of althans het noo-dige voedsel daaraan ontneemt. Gaan wij de geschiedenis onzer letterkunde na, wij zulleu de waarheid dezer opmerking overal bevestigd- vinden. De bloei onzer poëzie dagteekent van den grooten worstelstrijd met Spanje. Hooft, Cats, Vondel en Huyghens bloeiden onder Maurits of lïederik Hendriks bewind. Tijdens Jan de Witt en Willem III, was het gebied der dichtkunst reeds minder rijk aan uitstekende geniën, en „hoe meer het schip van staat — gelijk een geacht schrijver zich uitdrukt — de haven eeuer kalme rust naderde, hoe minder de stoutheid en kracht het eigendomme-lijk karakter des dichters bleven. Geen wonder dan, dat, gelijk er in alle deelen van het lichaam minder prikkeling en daardoor minder werking van het levengevend beginsel ontstond, zoo ook langzamerhand het vuur der verheffing bij onze dichters, indien \'t al niet uitgedoofd, ten minste alle kracht benomen werd om naar boven te stijgen.quot; Hierbij kwam nog een andere oorzaak : door de réfugiés van 1(585 waren Fransche gewoonten, ïransche zeden, Fransche litteratuur enz. in zwang gekomen ; de beschaafde vloeiende taal van een liacine en Voltaire vond gereeden ingang in het oor der Hollandsche schoonen; men begon de Fransche letterkundige produkten boven de oorspronkelijk Nederlandsche te slellen; men eindigde met de poëzie van Vondel en Hooft te roemen, ja — maar men las ze niet meer. Geen wonder dus dat de beoefeniua: der dichtkunst een geheel Fransche richting verkreeg, dat de letterkundigen er zich op toelegden de ruwe uitdrukkingen onzer taal te beschaven, met dat gevolg, dat wat men aan het werktuiglijke won, dubbel verloren ging aan oorspronkelijkheid en kracht. Genootschap na genootscliap verrees er uit den grond ; 1) het regende . _ •

i) De Heer Lublink de Jonge teekent aan d:it er van 1080 tot 1718, meer dun dertig »dichtoefenendo of dichtlievendequot; genootschappen zjjn opgericht.

4.

-ocr page 58-

50

prijsvragen en meilailles. Geeu stad of dorp of er was teil minste één dichtlievenrl gezelschap, alwaar men zicli bezig hield met liet critiseeren van nieuwe dichtstukken en met zoo lang aan maat, cadans, rust, caesuur, comma\'s eu punten te likken, totdat er al de geest was uitgelikt. Onmogelijk dus dat de dichtkunst in zulke banden gekneld, iets goeds kon opleveren : zij verviel geheel tot liet nietige, het beuzelachtige en diende ten laatste tot het versieren vau kasten, gevels, rijtuigen, met toepasselijke opschriften; terwijl vele Aristokraten de dichters als halve afhangelingen beschouwden, goed genoeg om op een bruiloftspartij hun verwaandheid te schragen. Bijna onze geheele poëzie van de achttiende eeuw bestond in dichterlijke vertalingen uit het Franscli of in stichtelijke rijmen en gelegenheidsverzen. Geen aanzienlijk persoon kou geboren, gedoopt, in den eclit verbonden, uit de wereld geroepen worden, of een schare van rijmelaars maakte zich van hem meester als van een prooi en bezong in „keur van poëzijquot; de heuglijke of droevige gebeurtenis.

Boch vatten wij den draad der geschiedenis weder op. In 1668 stichtten Dr. Lodewijk Meijer en zijn geestverwant Mr. Andries Pels een letterkundig genootschap, dat zijn oorsprong te danken had aan den naijver van die beide mannen op de Regenten van den Arnsterdamschen Schouwburg die nog steeds spektakelstukken met veel „vliegh- en constwerckenquot; opvoerden en waartegen Meijer na 1669 in verzet kwam. De vereeniging kreeg den naam van NU volentibus ardmm. (Niets is moeilijk voor hen die willen) en bevorderde de klassieke richting en toen liet Pels en Meijer gelukte in 1677 regenten van den Schouwburg te worden, bezorgden zij aan ons tooneel slechts navolgingen van l\'ransche treurspelen. Voorts gaf Pels, in navolging van Boiieau, een dichterlijke vertaling van de Ars poelica van Horatius, op sommige plaatsen wat uitgebreid en op zijn tijden en zeden toegepast, in het licht en insgelijks een geschrift over het Qehruik en Misbruik des tooneels, waarin hij zich een groot bewonderaar toonde van de Fransohe tooneelwetten, vastgesteld door de kunstrechters uit de eeuw van Lodewijk XIV, vooral op zoetvloeiendheid aandrong en de jonge beoefenaars der dichtkunst op \'t gemoed drukte hun verzen te „verschaven.quot; De leden van dit genootschap hebben zeer vele

-ocr page 59-

51

vertalingen geleverd, bijna alle uit het ïransch, en daardoor krachtiger aan het Verval onzer dichtkunde medegewerkt dan ze zei ven wilden of dachten. Hun voorbeeld vond navolging : ontzettend groot is het aantal vertaalde tooneelstukken gedurende de achttiende eeuw : menig Eransch treurspel vond zelfs meer dan tón vertaler. Oe studie en het navolgen der ouden maakte plaats voor die van de Fransche klassieken der zeventiende eu der achttiende eeuw. Was er hier of daar een jeugdig dichter, wiens geest zich door oorspronkelijkheid onderscheidde, dan werd over het werk van zulk een man op beslissenden toon de staf gebroken en de vrees voor de dichtlievende genootschappen schrikte menigeen af zich buiten de door hen afgeperkte baan te bewegen.

Ouder de vele middelmatige dichters uit de achttiende eeuw noemen wij Lucas Pater (1707—81) van wien het Frietukckapslied en de Nieuwjaarsdag nog in herinnering zijn ; Jan de Marre, die veel opgang maakte met zijn Baiavia begrepen in zes boeken eu zijn Jacoba van Beijeren; Claes Hruyn, doopsgezind leeraar, schrijver van een Zuid- en Noord-Hollandsch Arcadia en van veleeu Mengeldichten; .Tan Baptiste Wellekens en zijn vriend Pieter Vlaming (1086—1733) die zich beiden vooral op het Herdersdicht toelegden en daarin beter slaagden dan een hunner voorgangers ; Wellekens droeg in dat soort van dichtstukken veelal den naam van Silvander; terwijl Vlaming en zijn vrouïv er onder die van Aminlas en Lycoris in figureerden; Sara Maria van der Wilp (1716—1813) die haar tijdgenooten alleen in lengte van jaren overtrof, enz.

Eenige oogenblikken langer zullen wij stilstaan bij Lucas Schermer die door zijn Visscherszangen en 11 eldendichlen getoond heeft nog een sprankje te bezitten van Vondels geest, doch wiens vroege dood de schoone verwachtingen vernietigde die men van hem opgevat had. Zijn geboortestad Haarlem kan met niet minder recht op zijn rampspoedige tijdgenoote Elisabeth Hoofman roemen, wier gedichten in oorspronkelijkheid en innerlijke waarde wonnen omdat zij door hare kunne van de schavende diehtgezelschappen uitgesloten was. Behalve deze twee heeft Haarlem ons nog een dichter opgeleverd die zich boven de bent van rijmelaars van dit tijdvak verheft. Wij bedoelen den tooneeldichter Pieter Langendijk, wien

-ocr page 60-

52

uoch aanleg, noch geest kan ontzegd worden, doch wiens aardig\'-lieden meestal plat zijn en tot het dubbelzinnige overhellen. Op den naam van blijspeldichter kan hij geen, aanspraak maken; hij moest zijn karakters onder de mindere volksklasse zoeken, de gebreken der hoogere standen bleven buiten zijn bereik omdat hij anders kwalijk buiten het bereik der machtige magistraatspersonen zou gebleven zijn, die zijn typen voor bepaalde personen aangezien en zulk een majesteitschennis niet ongestraft zouden gelaten hebben. 1) Zijn Spiegel der Faderlandseke Kooplieden en zijn Wederzijds Huwelijksbedrog behooren tot zijn beste stukken.

In 1716 gaf de jeugdige landman H. C. Poot, wonende te Abtswonde in Delfland, een bundel Mengeldichten in het licht die „niet zoodra te voorschijn en onder de kunstkundigste oogen gekomen waren of elk had in die eerste opgetogenheidt den mond vol van deezen jongen dichter, niet kunnende begrijpen hoe het mogelijk was dat iemant van zijne gelegenheit en jaeren, zonder kennisse ook van nitheemsche taelen, znlke schooue vaarzen hadde kunnen voortbrengen.quot; Geen wonder , want onze jeugdige boer had geen andere leidsvrouwen gehad dan de schoone hem omringende natuur en zijn eigen gevoelig onbedorven hart. „Na de uitgave van deeze eerstelingen,quot; zoo vervolgt zijn levensbeschrijver, „kreeg de dichter welhaast kennisse aan verscheide menschen, liefhebbers en begunstigers der Nederduitsche talt;de en dichtkunst; ook toegang tot luiden van soorte en geleertheit. Vele, getrokken door de zeldiaemheid der zulke, qnamen hein zien, begroeten en van .hunne achtinge verzekeren.quot; Doch wij betwijfelen of deze toegang tot Itddeti mn soorl en geleerlleit wel altijd gestrekt heeft om zijn smaak te bevorderen, en gelooven veeleer dat aan hun omgang en invloed al die mythologische beelden , die vergezochte tegenstellingen , dat gerekt deftige, die voorliefde voor stichtelijke rijmen en gelegenheidsdichten te wijten is, die vele zijner werken ontsieren. „Poot was een dichter door de natuur gevormd, door de kunst bedorven.quot; Maar ondanks zooveel gebrekkigs maakt hij een gunstige uitzondering op de tallooze dichters en rijmelaars uit ziju pruikentijd en met recht

I) Duidelijk zichtbaar is de vrees voov de regenten ook in v. EITens werken, die zijne hekelroede nooit tegen do leden der Vroedschap opheft.

-ocr page 61-

53

heeft meu van hem gezegd dat iu sommige zijner gedichten nog ten nagalm vau Vondel, Hooft, Cats en de Decker gehoord wordt.

Een tijdgenoot van Poot was de kashouder in goud- en zilverwerk te Ylaardingeu, Arnold Hoogvliet, die na eerst de Fasti (Feestdagen) van Ovidius in dichtmaat te hébben overgezet, op raad van zijn vromen vader, zijn krachten wijdde aan een dichterlijke beschrijving van den Aartsvader Abraham, daarmede grooten opgang maakte eu gedurende vele jaren algemeen gelezen en bewonderd werd. l)e oorzaak van dit verschijnsel moet deels gezocht worden in de ontegenzeggelijk schoone plaatsen welke het boek bevat, deels in de keuze van het onderwerp dat wegens zijn sticlitelijken inhoud bij de talrijke klasse van gemoedelijk denkende burgers een welwillend oor en een verschoonende critiek vond. Men heeft na Hoogvliels dood langen tijd getwist of de Abraham een Epos was ; thans zal \'t wel bewezen zijn dat de berijming van eenige hoofdstukken uit Genesis op dien titel geen aanspraak kan maken, welke bovendien \'d dichters volslagen „gemis van lokale kennis, van aanschouwelijkheid en van gedachten verraadt.quot; Weldra werd dit nieuwe veld van poëzie door allerlei dichters eu rijmelaars bewerkt: de opgang dien de A\'jraham maakte, bracht eer en voordeel aan ; geen wonder dat men op de beurzen der geloovigen speculeerde en elke godsheld zijn beurt van berijming kreeg. Gideon, Mozes, Salomo, Esther, lliskia, Paulus, Jacob, Job, Petrus, Ituth, enz. werden bezongen, uitgegeven en vergeten. Alleen de David van van Merken verdient een afzonderlijke vermelding.

Doch reeds lang genoeg stonden wij stil bij dit „wonderstuk van Nederlandquot; gelijk de schavende verzenmaker Sijbrand Eeitama Hoogvliets gedicht noemde. Deze letterlievende Amsterdammer, iunig gehecht aan den\' heerschenden smaak, verspilde zijn vier-en-zestig jarig leven aan berijmde, vertalingen van Ee\'nélons Télé-maque en quot;Voltaires Uennade, die door de dichters en critici van zijn tijd voor het meesterstuk van alle dichterlijke vertalingen gehouden werd. Deze man oefende vele jaren een grooten invloed op de geheele dichterbent: hij was de vraagbaak van alle jeugdige dichters en werd door hen geëerd en gevreesd. Zijn scherpe

-ocr page 62-

54.

aanmerkingen op het werk van anderen , welke zicli meestal bepaalden tot het gebied van taal, rijm en maat, waren oorzaak dat hij zijn eigen werken jaren achtereen beschaafde en polijstte, alvorens ze in \'t licht te geven. Aan de Telemaque schaafde hij, na de eerste uitgave iu 1733, nog vijf en twintig jaren. Dat zijn invloed nadeelig werkte en alle vrije uiting van het dichterlijk gevoel aan banden legde , behoeft nauwelijks gezegd te worden. Zoo l\'eitama\'s gedichten thans vergeten zijn, de alleenspraak van Achilles in het treurspel van dien naam , vervaardigd door den Amsterdamschen Schepen Balthasar liuydecoper , is tot op heden zeer bekend gebleven. Doch meer als taalgeleerde en geschied-vorscher dan als dichter heeft zinh Huydecoper grooteu roem ver worven , gelijk wij later zien zullen.

Het is onmogelijk maar ook onnoodig om hier kennis te maken met al de poetische middelmatigheden van dien tijd ; voor den-gene die op zulk een kennismaking belust mocht zijn , bestaat daartoe gelegenheid in het Pcm Poeticon Jialavum , uitgegeven iu 1773 door het Leidsche dichtlievend genootschap Km/si wordt door arbeid verkregen. Slechts enkele boven \'tgros der rijmelaars uitmuntende , zullen we nog aanstippen : de Groninger burgemeester Lucas Trip , die, buiten de dichtlievende genootschappen levende, enkele schoone en krachtige gedichten gemaakt heeft, maar veelal tot mystioismus vervalt; de welluidende Dirk Smits, die, op het voorbeeld van Antonides, een stroomgedicht vervaardigde, de Koltesiroom genaamd, dat om zijn zangerigheid en bevalligheid geprezen wordt, doch overigens van de krachtig stoute poezie van Antonides even zeer verwijderd is als het rivierke de Rotte van den zeearm het LT; de nette Leidsche fabrikant Jan de Kruyff, die ten minste vrij bleef van de vertaalwoede zijner tijdgenooten; de Rotterdamsche dichter Frans de Haes, nakomeling van Geerart Brandt, wiens Vernedert. Portugal schoone regels heeft maar overigens mat en plat is. Al deze dichten worden verre overschaduwd door het adellijk broederpaar quot;Willem en Onno Zwier van Haren. Beiden, in Friesland geboren, hadden een geletterde opvoeding ontvangen en dienden het vaderland in verschillende gewichtige staatsbetrekkingen. Door hun geboorte en stand boven de meeste hunner landgenooteu verheven, liepen zij

-ocr page 63-

55

niet aau den leiband der kunstrechters van hun tijd en behielden daardoor lam oorspronkelijkheid en kracht, al was dit ook ten koste van. de losheid en gelijkmatigheid hunner verzen. Willem van Haren maakte zich een naam als heldendichter door zijn Gevallen van Friso. Oit gedicht bevat schoone, dichterlijke plaatsen, doch heeft zijn mindere bekendheid grooteudeels te wijten aan het weinig uitlokkelijke eu belangrijke der geschiedenis van een Indisch vorst l\'riso, koning der Gaiigarideu en Praziaten die na veel omzwervingen eindelijk den stamvader der ïriezeu wordt. Krachtig en stout deed onze dichter zich hooren in 1742, toen zijn drietal lierdichten, onder den titel van Leonidas, de gansche anti-stadhouderlijke partij tegen hem in \'t \'harnas joeg; in wegslepende taal overtuigde hij de natie dat Maria Theresia niet langer te vergeefs om hulp bij de Staten mocht aanhouden; meer dan honderd duizend exemplaren, zegt men, werden binnen den tijd van drie dagen verkocht en het volgende jaar werd de Koningin van Hongarije met Imlptroepen bijgestaan. Er volgden later nog meer lierzangen, waaronder het Menschelijk Leven, schoon minder bekend , een loffelijke vermelding verdient. Hij overleed in 1768; eerst het volgende jaar trad zijn drie jaar jongere broeder Onno Zwier, als dichter op met een treurspel getiteld Agon, sultan van Bantam , waaraan een zeer ongunstige critiek ten deel viel maar dat desniettemin in 1776 voor de tweedemaal in het licht kwam, te zamen met een tweede stuk, de Willem l, Prins van Oranje. Hoeveel verdienste die beide stukken, vooral het laatste, ook bezitten , niet te ontkennen is het dat zij geheel op de i\'ransche leest van die dagen geschoeid zijn en dat op de gladheid der verzen nog wel wat af te dingen valt. Zijn grootsten roem heeft ünno Zwier te danken aan zijn Geuzen, door Bilderdijk niet ten onrechte een Samenstel van vaderlandsche lierzangen genaamd, en dat in meestal krachtige dichterlijke taal ons den strijd der Geuzen tusschen de jaren 1568—1572, afgewisseld door lyrische zangen, beschrijft. Het droomgezicht, waarin Willem I Neerlands toekomstige grootheid en de verheffing van Willem IV tot stadhouder ziet, moet als een hors d\'oeuvre beschouwd worden.

De versbouw is dikwijls stroef, de taal niet altijd even be-

-ocr page 64-

56

sohaafd, de ziu soms onduidelijk door al te groote zuclit naar kortheid en daarom laat liet zich begrijpen dat aan een der talrijke, afkeurende receusenten de gemoedelijke woorden ontglipten „dat liet jammer was dat ZEd. geen goede vrienden had om hem recht ernstig te waarschuwen van het schrijven in rijm en maat iit te zien, of dat hij geene geestgesteldheid bezat om zoodanig een waarschuwing in acht te nemenquot; (Vad. Letteroefeningen van 17711). Doch wat zegt dit bij zooveel schoons en oorspronkelijks? Waarlijk, de. beide van Harens zijn de grootste dichters in dit tijdperk van verval en wel waardig in een beter eeuwgeest geleefd te hebben.

Nagenoeg\' gelijktijdig met deze twee mannen bloeide het dichterlijk echtpaar Lucretia Wil hel mi na van Merken enNicolaas fSimonsz van Winter , die beiden elkanders dichtgeest beschaafden en veredelden. Deze rijkbegaafde vrouw, in haar tijd. tot de tiende Muze verheven, later geheel miskend, ontbrak het niet aan dichterlijk vuur doch huldigde te veel den tijd waarin zij leefde. Van haar treurspelen, waarvan de onderwerpen meest aan de vaderlandsclie historie ontleend zijn, heeft zich de Jacoh Simons? de Rijk het langst op het tooneel gehandhaafd. Haar Nut der Tegen spoeden is ondanks zijn gerektheid een vloeiend berijmd eu nuttig leerdicht. Met haar David vermeerderde zij de reeks der berijmde. Bijbelhelden doch had daarbij den goeden smaak van slechts een periode uit Davids leven te bezingen , te weten : zijn zalving en zijn troonsverheffing. Haar man maakte, behalve twee treurspelen , een stroomgedicht, de Amslelslroom genaamd en vertaalde Tomsous jaargetijden , terwijl van Merken haar dichterlijke loopbaan besloot met het beschrijvend gedicht Germanieus, waarvan enkele gedeelten zeer geroemd worden zooals het TeuloOurgerwcdd en de droom van Germanieus waarin deze Romes val aansehouwl. Een andere geestige vrouw van dien tijd verdient onze aandacht, te weten Johanna Cornelia Baronnesse de Lannoy die nagenoeg aan het einde van dit treurige tijdvak zich reeds eenigszins van de knellende banden begon los te maken, waardoor de kunstrechters alle dichterlijke vlucht belemmerden. Jammer dat zij in den bloei harer jaren van deze wereld werd weggenomen.

In 1774 verbaasde de Leidsche dichter Johannes Le Jt\'rancq

-ocr page 65-

57

vau Berkhey iedereeii met de voovdraclit van zijn Verheerlijkt Leyclen, bij gelegenheid van liet eeuwfeest van Leideus ontzet. De smaakvolle de Kruyff was er zoo vau opgetogen dat hij zijn eigen werk kruipen noemde bij Berkheys adelaarsvlucht (!) Sedert (eerde de dichter op dien overdreven roem en bleef\' hij, jammer genoeg bij zooveel aanleg en oorspronkelijkheid , blind voor de tallooze gebreken in taal en kunst die zijn gedichten aankleven. Van daar dat zijn volgend gedicht, de Zeelriumph der Balaafsc/te vrijheid (met 20,000 inteekenaren) de hooggespannen verwachting onbevredigd liet even als alle andere volgende, eu zijn laatste gedicht lAjhgedachlen op Willem V, door Biklerdijk omgewerkt, die Item viiendschap toedroeg omdat ze op staatkundig gebied innige geestverwanten waren, in netheid en beknoptheid al zijn andere stukken overtreft. Gelijktijdig leefde te Amsterdam de veelschrijver Johannes I^orasz (1738—]803) in wiens nagelaten tooneelpoezie men meer dan vijftig treur- en blijspelen vindt, waarvan sommige in zijn tijd druk gespeeld werden, zooals zijn de Iviujler, zijn Hamliroek, zijn Maria van Lalahtff. Overigens verdienen van al zijn werken slechts zijn HeTceldiclden eu Verlelseh een afzonderlijke vermelding. Kiettegeustaande al zijn schrijven en dichten stierf Nomsz, (ongedacht en onverdiend) arm en vergeten in een gasthuis zijner geboortestad.

Slaan wij thans nog kortelijk een blik op de prozaschrijvers van dit tijdperk. In het vak van geschiedeuis had Gerard van Loon veel verdienste, minder om zijn taal en stijl dau wel om zijne historische navorschingen. Ook Cornells van Alkemade, een llotterdammer van geboorte, verdient als geschiedscbrijver vermeld te worden om zijn Jonker Fransen Oorlog. Als geschiedkundigen noemen wij nog Gerard Dam bar, schrijver van het Kerkelijk en Wereldlijk Derenier, Siegebert Haverkamp om zijn inleiding lol de Vaderlundsche Geschiedenis en vooral Frans van Mieris, van Leiden, om zijn uitgave van de Oude Chronijk van Holland. Doch al deze werden overtroffen door Jan AVa-genaar die in zijn Vaderlandsche Historie een reuzenwerk heeft nagelaten, dat minder om zijn sierlijkheid van stijl dan wel om zijn uitvoerigheid en nauwkeurigheid grooten lof verdient. Al ligt er waarheid in Bilderdijks beweren dat Wagenaars ge-

-ocr page 66-

58

schiedenis, wat het tijdperk der grafelijke regeering betreft, onjuist eu onvolledig is, niemand zal Uilderdijks gekeele oordeel over Wagenaar billijk en onpartijdig noemen, nooli de groote verdienste voorbij zien van zulk een grootsche onderneming. Zijn Geschiedenis is kleurloos: hij onthoudt zich met opzet zorgvuldig van alle ooideelvellingeu , of zoo als hij dit zelf uitdrukt (in het VI Dl. zijner Geschiedenis, Voorrede BI. 28) „Ik zal u (den lezer) niet verbergen hoe er anderen [over personen en zaken] geoordeeld in en aan deeze kennis is u zooveel, eu dikwijls veel meer gelegeu, dan of gij wist , wat ik zelf in uitmuntende persooneuaadjen pryze of laakequot;. Dat juist aan dit veel betwiste stelsel van historieschrijven de weinige verheffing vau zijn stijl te wijten is, gelooven wij te mogen vaststellen. Dit blijkt genoegzaam uit liet werkje van Simon Stijl, dat een jaar ua Wagenaars dood uitkwam (1774), Opkomst en Bloei der J\'er-eenigde Nederlanden, zijnde een onderhoudend geschreven, cri-tische beschouwing- onzer geschiedenis. Hem is het juist te doen om de oogmerken en drijfveeren , de daden der optredende personen te ontvouwen en hij doet dit in zulk een boeienden , le-vendigen stijl dat men zijn werk steeds met genot zal lezen , al is ook zijn zienswijze omtrent feiten eu personen door grooten toevloed van betere bronuen verouderd.

Reeds in het begin dezer eeuw had de Deventer predikant A. Moonen zich omtrent onze faal door het schrijven eener Spraakkunst verdienstelijk gemaakt. Nagenoeg gelijktijdig met hem gaf Karei Tuinman zijn Oorsprong en Uillegging der Nederlauditche Tipt eekwoorden in het licht, doch beide werden in grondige taalkennis overtroffeu door Lambertus ten Kate en Balthasar Uuy-decoper, die, hoewel niet altijd eenstemmig, onze taal wijsgeerig beoefeiiden en aan anderen den weg baanden voor nog grootere ontdekkingen\'). Een der uitmunteudste prozaschrijvers van de

*) In 1745 gaf G. van Loon het navolgende werk uit Geschicht Historiaal-rijm of Rijmchronijk van Klaas Kolijn, Benedictijner Monik der Abtdije le Egmonl. Niemand dacht bij de verschijning van dat werk aan de valsch-heid van die kronijk. Onze Geleerde Huydecoper en na hem Wagenaar maakten er het geletterd publiek opmerkzaam op en uit latere nasporingen

-ocr page 67-

59

achttiende eeuw was ontegenzeggelijk Justus van Effen die op het voetspoor der Engelsclie spectatoriale geschriften, in zijn Holland-sche Speclalor , vol luimige en ernstige vertoogen, de zeden en gewoonten, de gebreken en misbruiken van zijn tijd beschrijft of gispt. Zijn Speclalor gaf aanleiding tol vele weekbladen van dien aard , waarmede het land in de tweede helft der achttiende eeuw overslroorad werd zooals de Philosooph, de Denlier, de Hhapsodist, de Onderzoeker , de Opmerker, de Vaderlander , de Kosmopoliet enz die allen in genialiteit voor van Effens Spectator onderdoen , ofschoon sommigen enkele goed gedachte en goed geschreven be toogen bevatten en deze weekbladen rijke bronnen zijn waaruit de kennis van het leven onzer vaderen uit dien tijd kan geput worden.

Aan het einde van dit tijdperk bloeiden twee beroemde schrijfsters , innige vriendinnen in lief en leed , Elisabeth Jiekker en Aagje Deken. Deze beide vrouwen en hartvriendinnen schreven oorspronkelijke romans in den trant van Eichardsons Clarisse Harlowe. De romans van dezen Engelschen schrijver maakten destijds overal in Europa grooteu opgang en vonden veel navolging. De Sara liurgerhardt en de Willem Leevend werden met een tweeledig doel geschreven ; de schrijfsters wilden bewijzen dat oorspronkelijke geschriften van dat slag bij ons niet onmogelijk waren en voorts trachtten zij den smaak van :t publiek te verbeteren door zoowel de laffe 1\'ransclie als de sentimenteele Duit-sche romans te bestrijden. Vooral de Homans van li. Feith en Elisabeth Maria Post gingen aan dat laatste euvel mank. De twee vriendinnen schilderden : „Nederlandsche karakters; men-schen die men in ons vaderland werkelijk vindt.quot;

Onder de instellingen, die in alle landen van Europa een glooien invloed op de letterkunde uitoefenen, noemen wij de periodieke werken of tijdschriften en de maatschappijen voor fraaie letteren, kunsten en wetenschappen enz. In 1761 verscheen het eerste tijdschrift van dien aard, de Vaderlandsche Letteroefeningen ge-

der heeren Kluyt en van VVjjn bleek hel dit zekere U\'ynier de Graaf, een plaatsnijder, die op het laatst der quot;ITe eeuw te Haarlem woonde en in de letteren niet onervaren was, he t\'handschrift, waarschijnlyk door hem zelf vervaardigd, den liohtgeloovigen Cornelia van Alkemade , bij stukken en brokken , voor grof geld , in de vingers gestopt had.

-ocr page 68-

60

uaamd, dat in dien tijd zeker veel nuts gesticht en ziek ruim honderil jaar staande gehouden heeft. Dit maandwerk werd door twee andere gevolgd ; Algemeene Bi/jliolheelc en Algemeene Otfcu-sc/wol voor Kunsten en It elenschappen. Uit de overblijfselen van het Leidsohe dichtgenootsehap Minima Crcsomil, oorspronkelijk een kleine maar uitgelezen studenten vereeniging met een paar andere, vormde zich in I 7 6 H de M aalsclwppij der Nederlandsc/ic heller kunde te Leiden , die langen lijd de wetgeefster en vraagbaak-was op liet gebied van taal- en dichtkunde en ook thans nog als zoodanig een aanmerkelijken invloed uitoefent. \'J\'wee andere letterkundige genootschappen van dien tijd ; Kunst wordt door arbeid verkregen en Kunstliefde spaart geen vlijt, verdienen een loffelijke vermelding, maar zijn, met zooveel andere,, door den stroom des tijds verzwolgen. Wij willen dit tijdperk besluiten met de opgave van eenige voorname werken die insgelijks in het midden of op het laatst der achttiende eeuw verschenen. De Ucdendaagsclie Historie oj Tegenvoordige staal van alle volken in alle werelddeelen , heeft zeer veel waarde, vooral ten opzichte van ons vaderland , wat plaatselijke beschrijving en geschiedenis aanbelangt, en kan ook thans nog m ;t vrucht worden geraadpleegd. Evenzoo is \'l gelegen met Valentijns Oud en Niemo Ooslindiè of Ne-deviants Mogentheit in die gewesten, een werk dat voor de geschiedenis der Nederlanden builen Europa van het grootste aanbelang is en in onze dagen zelfs een herdruk beleefde. Ook in het Vaderlandse/ie Woordenboek van J. Kok vindt men zeer veel belangrijke geschiedkundige bijdragen en bijzonderheden van plaatselijken aard.

-ocr page 69-

G1

IV ï IJ D P E R K.

Nieuwe Nederlandsche Letteren 1790—1861.

§ If-

De bijna voorbeekleloos lange rust door de natie genoten, zoo verderfelijk voor alle werkzaamheid , nam in 1780 een einde. Een dwazelijk geweii?clite oorlog met Engeland, die ons op tonnen gouds te staan kwam; binnenlandsclie twisten , die het vaderland in \'t verderf stortten en de Franschen in het land brachten ; de overheersching der vreemdelingen, eerst als broeders ingehaald en verwelkomd , later als verdrukkers en dwingelanden geliaat en vervloekt; de herrijzenis van onzen staat in 1813, gelijkstaande met den liefclijken dageraad na een stikdonkeren nacht; — dat alles waren zoo vele prikkels die de dichters met een nieuwe kracht bezielden en de stoutste tonen aan hun lier ontlokten, die de poezie weer maakte wat ze altijd zijn moet — de welsprekende tolk van waar gevoel en reine waarheid. Voegt hierbij dat sedert het jaar 1770 de Duitsche letterkunde krachtig ontwaakte en weldra tot een nooit gekende hoogte steeg. De producten van dien vreemden bodem werden hier te lande gretig gelezen en onder de jonge dichters welhaast nagevolgd. Van daar dat onze letterkunde na zoo lang aan den leiband der franschen, en wat het proza betreft aan dien der Engelschen geloopeu te hebben , zich gedeeltelijk naar de Dnitsche richting plooide. Hoe goed ook op zich zelven leed zij, gelijk elke nieuwe richting, op welk gebied ook, in den aanvang veel van sommige harer vurigste vereerders, overdreven gevoelsmannen die haar tegenstanders juist het zwaard in de hand gaven. Zij kenmerkte zich door den smaak voor het akelige en sombere en door een overdreven gevoeligheid (sentimenteelheid). Bij voorkeur toefden haar vereerders bij kabbelende beekjes, lonkende maantjes, eenzame kerkhoven.

-ocr page 70-

(i2

liopelooze liefde, vertteuste rozeu, bij donkere nachten en kille graven. Een ziekelijke uitwas kan men ze noemen van de overigens degelijke richting, die door een Lessing, een Göthe , een Schiller , een Wieland en zooveel anderen vertegenwoordigd werd , eu die het schilderen der hartstochten naar de natuur, het idealiseeren vau de werkelijkheid , tot een hoojdvereischte stelde. Onder de dichters bij wie de invloed der Duitsche schrijvers zichtbaar is, noemen wij in de eerste plaats .Tacobus Bellamy, student aan de Hoogeschool te Utrecht (overleden in 1786) in zijn minneliederen slaat hij soms een te weekelijken, te ovcrgevoeligen toon aan; zijn opgewonden vaderlamlsche zangen gloeien van liefde voor den geboortegrond en voor der vaderen krijgsroem, doch in zijn Roosje en enkele losse gedichten, door eenvoud en ongekunsteldheid uitmuntende, toont Bellamy wat men van hem had mogen verwachten indien een langer leven zijn genie tot rijpheid gebracht had. Toen deze dichter te Utrecht studeerde, vormde zich om hem een vriendenkring, wier lust en genot het was zich met dicht- en letterkunde onledig te houden. Hiertoe behoorden; W. A. Ockerse , J. P. Kleyn, Hinlopen, Eau, Johannes Kinker enz. In de Proeven voor versland en hart, 2 dln. , deels proza, deels poezie, kan men de eerste vruchten hunner jeugdige Muze vinden. Acht jaar later (1794) leed het vaderland een nog grooter verlies in het afsterven van den Leidschen hoogleeraar Petrus Nieuwland, die bij groote oorspronkelijkheid van denkbeelden een gelukkigen aanleg voor de poezie bezat en van wien het te betreuren is dat hij zijn lier slechts zeldzaam zulke heerlijke tonen wist te ontlokken.

Naast en boven Bellamy staat in dit overgangstijdperk Hiero-nymus van Alphen , thesaurier-generaal der Unie, die met zijn vriend Pieter Leonard van de Kasteele een Proeve van Stichtelijke Mengelpoezie uitgaf, waaruit den lezer een geheel andere geest tegenwoei dan uit de vroegere stichtelijke rijmen. Echter worden deze gedichten verre overtroffen door van Alphens Mengelingen in proza en poezie die zijn meesterstuk bevat; de cantate, de Starrenhemel, met het bekende, eeuwig schoone recitatief: Daar rijst het tintelend starrenheir, enz. Ln toch zou van Alphens naam zonder zijn Gedichten voor hinderen nooit bij ons zulk een

-ocr page 71-

fï\'y

populariteit verkregen liebben. Deze versjes, indertijd met groeten bijval begroet en tot op onze dagen zonder vtwbehoud gejgt;rezen en geleerd , leefden in den mond des volks voort. En al mogen velen thans niet meer zoo onbeperkt gunstig over die kindergedichtjes denken, zijn kleine helden pedante wijsneuzen noemen die als groote menschen redeneeren, men vergete nier zijn verzen te beoordeelen naar den lijd waarin ze uitkwamen en men zij rechtvaardig genoeg om niet op ul zijn gedichten het gebrek van dorheid en stijfheid te willen toepassen. Ka de vernietiging der Republiek in 17!)5 leefde van Alphen ambteloos te \'s Hage , alwaar hij aan een beroerte overleed. Nog vertaalde deze dichter Riedels Theorie der schoone kunsten en weienschappen met een inleiding van zijn hand , waarin hij zijn dikwijls zonderlinge begrippen en denkbeelden over kunst en smaak neerlegde.

Verliet van Alphen \'s lands dienst omdat hij een oprecht aan-hanger van den verdreven stadhouder en den ouden reg\'eerings-vorm was, zijn geestverwant op dichterlijk gebied, Rhijnvis Feith, ofschoon in zijn jeugd een opgewonden Patriot, leefde insgelijks ambteloos , kalm en gelukkig, in ruimen overvloed tot in lengte van dagen, op zijn aangenaam gelegen Boschwijk bij Zwolle. Meer echter dan eerstgenoemde huldigde Feith in zijn jeugd den heerschenden smaak voor het sentimenteele, vooral in zijn romans , en zelfs op later leeftijd ademen zijn gedichten, bij diepen ernst en edelen godsdienstzin, een geest van weemoed cn onvoldaanheid met al het aardsohe, die niet uit zijn levenslot maar uit zijn tijdgeest moet verklaard worden. Van zijn Graf, ontegenzeggelijk van al zijn vloeiende gedichten, het schoonste, getuigt de dichter dat „hij nooit iets vervaardigd heeft waar over \'t algemeen meer van zijn eigen ziel in overgegaan is. Hij vond in deze bezigheid een vermakelijke uitspanning en menig min vroolijk uur van zijn leven is onder dezelve genoegeiijk weggedroomd. Zijn Graf was hem een verademing 1quot; Deze regelen karakteriseeren den man geheel en al. l\'eith dankt zijn grootsten roem aan zijn Proeven vau Gezangen foor den openharen god»-dienst, waar zijn zucht om bij de vergankelijkheid en kortstondigheid van al het ondermaausche bij herhaling stil te staan, gepast kan genoemd worden en bij zijn lezers weerklank vindt, en waar

-ocr page 72-

64

zijn echt godsdienstige zin en zijn vast geloof aan God bemoedigt verkwikt. Als treurspeldichter missen zijn stulckcii de noodige actie om op belangstelling aanspraak te knnnen maken, bovendien lijden ze in meerdere of mindere mate aan overgevoeligheid. Op zijn prozageschriften valt dezelfde aanmerking ; alleen zijn Brieven over verschillende onderwerpen en zijn Bijdragen Ier bevordering der sc/ioone kmslen en tveUnsc/iappen , gezamenlijk met J. Kantelaar uitgegeven , maken hierop een gunstige uitzondering en doen ons Feith kennen als iemand die ten volle de eischen der kunst kende en waardeerde.

Eeiths richting vond veel navolgers-, waaronder de bekende burgervaandrig J. M. de AVitte *Tr. die in 1782 met nog een ander het eiland Schouwen in Eugelsche handen trachtte te brengen eu daarvoor zes jaar op de Gevangenpoort te \'s Hage werd gezet. Gedurende dien tijd schreef hij poezie van sen-timenteèlen inhoud, waarin de ach\'s en wee\'s, de uitroepleekens en dwarsstrepen niet ontbreken. Niet minder lijden aan sentimentaliteit de werken der beide dames Mevr. Klein geb. Ockerse en E. M. Post enz. Ouder den meerderen of minderen invloed van l\'eiths richting stonden ook nog de dichters H. H. Klijn , 15. Klijn, W. H. Warnsinck, L. Rietberg, H. E. de Beer, H. van Loghem en anderen. Krachtig bestreden werd deze richting door W. E. Baron de Perponcher in zijn GedadUen over hel ftenlimenleele van dezen lijd. Met een ander maar niet minder krachtig wapen maakt de Amsterdamsche boekverkooper Arend Eokke Simons, deze zucht naar het overdreveue bespottelijk in zijn Moderne Helicon, zijnde een voorlezing gehouden in Eelix Meritis , een droom, waarin hij met het sentimeliteele den draak steekt. Sedert dien tijd leverde deze veelweter en veelschrijver een reeks van boertige verhandelingen en voorlezingen , die meer plat dan geestig kunnen genoemd worden.

§ 11-

Behalve de door ons in de vorige paragraaf genoemde overgangsdichters verrees er destijds aan den letterkundigen hemel een star, die door haar licht weldra alle andere si arren over-

-ocr page 73-

65

treften zou. Wij bedoelen Willem Bilderdijk. Dit genie onder zijn tijdgenooten, toegerust met onbegrijpelijk veel kennis van allerlei aard, beproefde zijn krachten aan alle soorten van poezie, zoo wij liet Blijspel uitzonderen, en leverde in bijna elk dier vakken meesterstukken, \'t Is ons onmogelijk in zulk een kort bestek al zijn werken te gaan ontleden. Een korte opnoeming der voornaamste zij voldoende. In het leerdicht vereeuwigde hij zijn naam door zijn ZieHe der Geleerden en zijn Dieren; in het Lierdicht door zijn Ode aan Napoleon, nog niet overtroffen, in de Ballade door zijn alom bekende Floris TV, hel Wiel van Hensden enz. en in de Epos door zijn Ondergang der eerste wereld, een onvoltooid meesterstuk dat zijn weerga in de nieuwe letterkunde niet heeft. De val van ons land in 1810 sleepte Bilderdijk mede, hij werd beroofd van zijn pensioen, hem door koning Lodewijk toegestaan en beleefde kommervolle dagen; alle dichtvuur doofde in hem uit en de dichter bleef in zijn onvoltooiden Epos steken. Toen hij later blijdere dagen zag aanbreken , was het hem onmogelijk den draad van zijn gedicht weder op te vatten, \'t Geen dezen man tevens als dichter nog hooger in onze achting doet stijgen is dat zijn Muze zulke meesterstukken leverde in weerwil van de reeks van wederwaardigheden en tegenspoeden waarmede hij te kampen had, zijn verbanning uit het land, het gebrek dat hij leed, zijn werkelijke en ingebeelde kwalen, de talrijke miskenningen en verguizingen waaraan hij bloot stond, enz. .t\'.n wie staat niet opgetogen over zijn meesterschap over de taal waarmede hij weet te tooveren, die hij naar willekeur weet te kneden. Bij veel oorspronkelijkheid wist hij ook de bloemen in den vreemde te waardeeren en op vaderlandschen bodem over te planten. Niemand deed dit echter minder slaafs dan hij; zijn vertalingen verdienen meer den naam van omwerkingen en winnen het dikwijls in kracht en schoonheid van het oorspronkelijke. Men denke slechts aan Delilles Vhomme des champs, dat moet achter -staan bij liilderdijks omwerking Het Bniteuleven. Over Bilder-dijks geschied- en taalkundige werken spreken wij later ; zijn echtgenoote Catharina Wilhelmina Schweickhardt, zijn trouwe gade en liehtstar op zijn donkeren levensweg, werd door hem tot dichteres gevormd en heeft ons onder anderen de treurspelen

5

-ocr page 74-

66

Elf ride en. een vertaling van Racines Iphigenie nagelaten, die op het voorbeeld en naar den kunstsmaak van haar man, nog op de l1ransche leest geschoeid waren.

Eilderdijk had vele vijanden gedurende zijn leven. Dezen dreven hem het land uit wegens zijn verkleefdheid aan het stadhouderlijk huis en bewind. Toen hij door de welwillendheid van koning Lodewijk in 1806 in \'t vaderland terugkeerde, genoot hij in dezen vorst een machtigen beschermer, doch diens broze troon viel in en Eilderdijk sleet bange jaren gedurende de inlijving van Nederland bij ïrankrijk. Een blijder tijdkring brak bij de herstelling onzer onafhankelijkheid aan; koning Willem I behoedde onzen dichter voor verder broodsgebrek, doch zijn vijanden rustten niet en de door hem verlangde leerstoel voor geschiedenis aan het Amsterdamsche Atheneum werd door hun toedoen aan een wiskunstenaar gegeven. Diep in de ziel gegriefd vestigde hij zich metter woon te Leiden en gaf er lessen in de vaderlandsche geschiedenis, die gretig aangehoord werden en waar de geleerde dichter in een doorgaande critiek op A\\ agenaar van zijn diepe kennis van het middeleeuwsche recht en leenwezen, maar tevens van zijn hoogst eenzijdige wereldbeschouwing de meest doorslaande bewijzen gaf. Eindelijk legde de grijze dichter het afgetobde hoofd ter rust op den 18 December 1831, nadat zijn trouwe gade hem ruim een jaar vroeger naar betere gewesten was voorgegaan. Eeiden stierven te Haarlem. Een eigenlijk gezegde school van dichters vormde Eilderdijk niet; de eenige kweekeling die later \'s meesters voetstappen drukte, is Isaak da Costa, Bilderdijks leerling en vriend. Van dezen kernachtigen, gloedvollen zanger kan men met recht zeggen dat er twee naturen in hem woonden; van den eenen kant een groot lierdichter, van den anderen kant, sedert zijne bekeering tot het Christendom, een ijverig aanhanger van de leerstellingen der Dordscbe vaderen en onvermoeid bestrijder van elke daar niet mede instemmende richting. Tijdens zijn polemiek op godsdienstig en staatkundig gebied zweeg zijn harp gedurende bijna twintig jaar en eerst in 1840.trad hij op nieuw als dichter op met zijn vijf en twintig jaren en verrijkte onze letterkunde achtereenvolgens met verschillende schoone en krachtvolle liederen. Had zijn harp zoo lang niet gezwegen, gewis

-ocr page 75-

67

zou hij den meester in vruchtbaarheid op zijde gestreefd hebben. Eu ten bewijze hoe diep hij ingedrongen was in den geest van den groeten meesterzanger, strekt ziju uitgave van Bilderdijks Epos, de ondergang der eerste wareld, waarin men vele aanteekeningen en varianten benevens den vermoedelijken afloop van het onvoltooide gedicht kan vinden.

Vele dichters bloeiden gedurende de bange jaren der Fransche heerschappij. Wij noemen Jan l\'rederik Helmers die zijn 11 ol-landsche Natie uitgaf op het einde van 1812 en die door zijn krachtige taal en zijn van vaderlandsliefde gloeiende zangen meer dan eenig ander in die dagen van vernedering op het gemoed zijner landgenooten een grooten invloed uitgeoefend heeft. Ziju wensch, üMeerlandsoh verlossing van het Fransche juk, werd vervuld, ofschoon hij ze niet beleefde ; de dood had hem weggerukt en voor het geweld des Franschen keizers bewaard. Ondanks de scherpe critiek die later aan dit dichtstuk ten deel viel, ondanks de billijke verwijten van gezwollenheid, overdrijving zijner beelden en gemis aan gekuischten smaak, zal de Hollandsc/ie Natie bij het volk geliefd blijven, dewijl het dichtstuk schoone bladzijden en roerende tafereelen bevat, en dewijl het meer dan eenig ander gedicht van dien aard, het zwak van onzen landaard kittelt: de zucht naar grootspraak en de ophemeling van de daden der vaderen. Naast Helmers neemt zijn zwager de krachtige Cornelis Loots met zijn hoog dichterlijke vlucht op den jS\'ederlandschen zangberg een eervolle plaats, die in zijn gedicht de Batavieren ten tijde van Caesar vrij duidelijk ziju tijdgenooten tot afschudding van het Fransche juk aanspoorde. Een afzonderlijke vermelding verdient ook nog de dichter-wijsgeer Johannes Kinker, die eerst als minnedichter in den trant van Bellamy met Zijne minderjarige zangsier optrad, later een fel bestrijder werd van Feith\'s sentimenteele richting, wien hij geen overdrijving alleen maar volslagen gemis aan gevoel te laste legde. Destijds met Bilderdijk bevriend schertsten zij beiden in den Post van den JJelicon, met de dichterlijke voortbrengselen van hun tijd. Na de omwenteling van 1795 legde zich Kinker weer op de Kantiaansche wijsbegeerte toe en schreef te haren behoeve veel in dicht en ondicht. Doch hoeveel vernuft en kennis deze uitstekende geleerde en wijsgeer ook in zijn geschrif-

-ocr page 76-

68

ten aan den dag legde, zijn tijdgenooten wisten hem niet op den rechten prijs te schatten ; hij stierf min of meer vergeten op hoogen ouderdom te Amsterdam. In deze stad bloeide insgelijks het bi\'oeder-paar H. H. en B. Klijn, waarvan de laatste het van den eerste» wint in bondigheid en degelijkheid maar niet in populariteit. Heiden hadden bij Feith ter schole gegaan, doch waren dien meester ont-loopen. Voorts traden nog als vaderlandsche zangers op M. C. van Hall, J. ten Brink en de Amsterdamsche directeur van policie S. T. Wiselius; de laatste wist zich in zijn treurspelen, alle op de oude manier vervaardigd, niet altijd van breedsprakigheid te onthouden. Ook Haarlem handhaafde zijn aloöden roem en schonk ons den vaderlandlievenden Loosjes, den kernachtigen Jan van Walre, wiens treurspel Willem en Diederik van Holland Klijns Monlignij naar de kroon stak.

Boven de meesten zijner tijdgenooten munt H. Tollens Cz. uit, die in het bezingen van huiselijk lief en leed, van natuur en vaderland zijn weerga niet had en dien ten gevolge een populariteit genoot bijna zonder voorbeeld. Even als Cats bij de ouden werden zijn gedichten gekocht, gelezen, geleerd en genoten. Waarmede zoude men beginnen en waar eindigen, indien men al de juweeltjes van Tollens wilde opsommen? Hij is en blijft de dichter van liet Nederlandsche volk, niet omdat hij de maker is van het Wien Neerlamlsch bloed, maar omdat zijn roerende en toch eenvoudige verzen in de ziel grijpen en het harte goeddoen, \'t Verdient opmerking dat deze dichter, bij het begin zijner loopbaan, weinig blijken van aanleg gaf, dat hij lang zoekende bleef naar de richting die voor zijn muze de geschiktste was en dat eerst in 1807 met zijn Aan een gevallen meisje, die reeks van huiselijke en vaderlandsche stukjes begint, waarin hij door velen nagevolgd en slechts door een enkele geëvenaard is. Onder deze behoort, om van de nog in leven zijnden niet te spreken, A. Bogaerts die den meester somtijds overtreft, AV. Messchert, die in zijn Gouden Bruiloft een huiselijk tafereel schetste, waarvan in onze letteren geen tegenhanger bestaat, B. H. Arntzenius, A. P. J. Nierstrasz, K. G. Withuys en S. J. van den Berg (1814—68). Als zangers van huwelijksgeluk noemen wij nog Spandaw die zich vooral een naam maakte door zijn Vrouwen, A. Simons en W. H. Warnsink Bz.,

-ocr page 77-

69

zoowel eeu volgeling van Tollens als vau l\'eitli. ïijdgeuooten van Tollens waren de Leidsclie hoogleeraar Elias Aimes Borger, die meer als redenaar en geleerde dan ala dichter bekend is, maar die echter door zijn roerenden zwanenzang /lagt;i den Rijn zich een blijvende plaats op den Nederlandschen zangberg verzekerd heeft en D. J. van Lennep, vader van den bekenden romanschrijver, die met zijn Hollandsche Duinzang veel lof inoogstte. Als oorspronkelijk luimig dichter, schoon op verre na niet zoo bekend als de zanger van den Rijn, noemen wij den humoristischen en zinrijken A. C. H. Staring van den Wildenborch, wiens verhalen en puntdichten meer waardeering verdienden dan hun aanvankelijk geschonken werd, en wiens heerschappij over de taal die van Bilder-dijk- op zijde streeft. In het tijdschrift de Gids (Januari 1^37) werd de aandacht van het lezend publiek voor \'t eerst uitvoerig op dezen dichter gevestigd. Onder de luimige dichters van dit tijdperk noemen wij nog J. Immerzeel Jr., Storm van\'s Qravesande, Oosterwijk Bruyn en anderen.

Doch ook het proza vond gelukkige beoefenaars. De eerste plaats komt ongetwijfeld op dit gebied aan Jan Hendrik van der Palm toe, den gevierden kanselredenaar met zijn zilveren stem en eenvoudige voordracht, wiens breede, duidelijke en wegslepende stijl wel liet meeste uitkomt in zijn Geschied- en Redekundig Gedenl-sink van Nederlands Verlossing. En echter hoeveel eenvoud straalt er in al zijn geschriften door; hoe ongekunsteld schijnt alles op het papier gezet te zijn, net alsof het hem geen inspanning kostte. Bovendien staat men verbaasd over zijn vruchtbaarheid, en moet men vragen waar vond hij bij al zijn overige bezigheden den tijd om zoo veel en tevens zoo goed te schrijven ? Als lofredenaars streven hem op zijde Jacobus Kantelaar, Jeronimo de Hosch, B. H. Lulofs (ook als dichter en taalkenner bekend) en anderen; als kanselredenaars vond hij gelukkige navolgers in Borger, E. Kist, J. Clarisse, C. Fransen van Eek, Jodocus Heringa, Dermout, Broes, Messchaert enz. en werd hij, wat uiterlijke welsprekendheid aangaat, in later dagen nog overtroffen door den Kemonstrantschen Hoogleeraar Abraham des Amorie van der Hoeven die den indruk zijner woorden zoowel door toon als door houding en gebaren verhoogde. Onder de welsprekende mannen die op staatkundig ge-

-ocr page 78-

70

bied bloeiden, .bevinden zich de reeds genoemde J. Kantelaar, R. ■T. Sohimmelpenninck, G. K. van Hogendorp en vooral Jan Melcliior Kemper, doch deze tak van welsprekendheid, eerst na 1795 in ons land beoefend, komt in geen vergelijk met die van andere landen.

Gunstiger kan ons oordeel zijn over de voortbrengselen op het gebied van geschiedenis. Behalve van Wijns nalezingen op Wagenaars Historie onder.-cheidde zich de rijksvrijheer van Spaen door zijn werk over Gelderlands oude historie ; A. Kluyt, grondig kenner van het Hollandsche staatsrecht, verrijkte onze letterkunde met zijn doorwrochte Geschiedenis der Hollandsche Staatsregeling, N. G. van Kampen, J. Scheltema, Is. An. Nijlioff, J. Bosscha in zijn Meerlands heldendaden le land eu de Jonge in zijn Geschiedenis van het Zeewezen bebouwden het veld der geschiedenis met veel ijver of verzamelden ruime bouwstoffen voor toekomstige geschiedschrijvers, terwijl de improvisator quot;Willem de Clercq, M. Siegenbeek, Terouimo de Vries, Oollot d\'Escury, Witsen Geysbeek enz. de geschiedenis der letteren met gelukkig gevolg beoefenden.

Niet minder ijverige beoefenaars vond onze taal. Aan Siegen beek en Weiland komt de eer toe van de regeling onzer spelling waarin op het einde der vorige eeuw een babel van verwarring heerschte; het gelukte dezen beiden mannen een veel verbetorde spelling in het leven te roepen die door de zorgen van het toenmalig Bataafsche bewind op alle scholen ingevoerd en wijders aanbevolen werd. Ofschoon fel bestreden door Bilderdijk, Kinker en anderen, welke tegen haar gegronde bedenkingen aanvoerden, werd zij weldra heerschend en wist zij zich tal van jaren te quot;handhaven.

In den trant van het vriendinnenpaar Becker en Deken, schreef de Haarlemsche boekhandelaar A. Loosjes zedekundige romans, zooals de Maurits Lijnslager, de Hillegonda Buisman, de Susanna Bronhhorsl en anderen, die, ofschoon niet zonder verdienste, echter wat humor en levendigheid betreft, voor die der bovengenoemde begaafde vrouwen moeten onderdoen. Na hem deden zich in dit genre geen schrijvers van naam op; Fenna Mastenbroek toonde in haar Wilhelmina Noordziei dat zij met eeuig talent vaderlandsche zeden en huiselijke tooneelen wist te schetsen. Doch met den aanvang dezer eeuw kwijnde dit vak; zelfs W. Kist kon zijn lezers

-ocr page 79-

71

niet van verveling vrijwaren in tal van romans waarvan de Hing nan Gyges de bekendste is. Min of meer in den trant van Wolft\' en Deken schreef Mevrouw de Neufville die, behalve als schrijfster van de Kleine Plichlen, zich ook naam gemaakt heeft door haar Schildknaap.

§ 12.

Na den slag van Waterloo genoot ons vaderland een rust van vijftien jaren onder het vaderlijk bewind van Koning Willem I. Een volkomen tevredenheid heerschte allerwegen; van de voormalige politieke partijen was geen sprake meer; het verduurde leed had Oranjemannen en Patriotten eendrachtig om den troon geschaard en Koning Willem, met de beste voornemens voor het welzijn zijner onderdanen bezield, maar wars van elke inmenging des volks in zake van regeeren, greep met krachtige hand de teugels van \'t bewind. En het volk liet hem gaarne de behandeling der zaken over, rust en welvaart was \'t eenigste wat men verlangde en hieruit Iaat zich die algeheele afwezigheid van beweging op staatkundig gebied verklaren gedurende de vijftien eerstvolgende jaren. Deze algemeene kalmte spiegelt zich ook af in de letterkunde dier dagen. De mannen, wier gedichten, in de tijden van druk en schande getroost, gesteund en bemoedigd hadden, leefden voor het meerendeel nog wel, doch misten elke aanleiding voor dichterlijke bezieling. Daarenboven bleef men in \'t oude zog voortvaren : op het tooneel handhaafde zich nog altijd de invloed dei-oude ïraüsche school, met name die van Voltaire, getuige de treurspelen van quot;Wiselius, Klijn, van Walré en anderen. Aan de aroote modellen der zeventiende eeuw, aan Hooft en Vondel

O \'

dachten weinigen meer, zelfs Cats begon sterk in de schatting-zijner landgenooten te dalen; terwijl van de herlevende romantiek in het buitenland weinig of niets te bespeuren was. Wel was op het eind van de achttiende eeuw de invloed van de Duitsche school een korte wijle merkbaar geweest, doch hij had zich enjtel gehand ■ haafd in de melancholische richting van Feith en zijn volgelingen.

Intusschen waren Engeland en Duitschland voortgegaan met zich van de knellende banden der oude classieke school los te maken.

-ocr page 80-

72

eü op het voetspoor vau SUakespear, ziju helden te kiezeu uit het nationale heldentijdperk, uit historie, uit volksliederen, sagen en overleveringen, oude zeden en gewoonten; terwijl gelieele vrijheid hun aller streven was. Wat Lessing, Göthe, Schiller en zoo veel anderen in Duitschland begonnen hadden, werd door W. Scott, Lord Jiyrou, Thomas Moore in Engeland voortgezet en vond na de Julirevolntie in Frankrijk vurige vereerders en vertol kers. Hadden reeds vroeger Mevrouw de Stael-Holstein, de Chateaubriand en aanvankelijk insgelijks La Martine zich niet aan den invloed der üuitsche romantiek kunnen onttrekken, rle Fran-sche schrijvers na de Julirevolutie hielden het oog meer op die; der Eirgelsche gericht en met George Sand, Victor Hugo, Alfred de Musset, la Martine in zijn latere werken bereikte de romantische school haar toppunt van bloei.

De schok der 1\'ransche revolutie deed zich ook iu ons vaderland gevoelen : Noord- en Zuid-Nederland scheurden van een en stonden vijandig tegen over elkander. Oud-Nederland door een ongekende geestdrift aangegrepen, schaarde zich om zijn Koningen greep naar de wapenen. Die schok werkte insgelqks weldadig terug op de poezie. Het dichterlijke vuur werd er door aangeblazen ; tal van dichters bezongen de gebeurtenissen van den dag en al liep er veel klatergoud ouder, niemand zal ontkennen dat er onder die zoogenaamde CUadelpuezie schoone en krachtige verzen gevonden worden. Doch het zwaard werd opgestoken ; de geestdrift stierf weg, maar inmiddels had het jonge Holland met de meesterstukken uit het buitenland kennis gemaakt. Walter Scott, Thomas Moore, Lord Byron — met zijn zwartgallige levensbeschouwing, alsof de wereld een tranendal ware waar de deugd vervolgd en de ondeugd geëerd wordt — vonden hier veel bewonderaars, enkele gelukkige vertolkers, maar ook navolgers die den meester in somberheid overtroflen.

Een weinig later werden de werken van Victor Hugo, Alexandre Dumas, père, Eugene Sue en anderen insgelijks met gretigheid ontvangen, vertaald en gelezen, \'t quot;Valt niet te ontkennen dat de Komantische school, en voornamelijk de Fransche, door overdrijving, menigen wanschapen held schiep, die door zijn afschuwelijke ondeugden en overdreven hartstochten niets mensehelijks meer vertoont.

-ocr page 81-

73

floch met onmiskenbaar talent geschilderd zijnde, niet zelden het hart der lezers of aanscliouwers pijnigt en foltert. Men denk-i slechts aan Victor Hugo die al de lichaamskwellingen en gewetenswroegingen eeus misdadigers met de levendigste kleuren afmaalt en tot in de kleinste bijzonderheden uitpluist, of aan een Eugène Sue, die ons met de walglijkste wezens in de schuilhoeken van zedeloosheid en verderf in aanraking brengt. Dat dergelijke overdrijvingen, dergelijke uitspattingen der verbeelding, den smaak door overprikkeling bedierven en telkens nieuwe folterende vindingen noodzakelijk maakten, is licht te begrijpen, doch leidde ook des te spoediger tot reactie. Reeds kreeg de Romantische school een meer realistisch karakter door het behandelen van vele groote strijdvragen op zedelijk en maatschappelijk gebied, door het schrijven van zoogenaamde lendeuz-xomnns. Met den bekenden Franschen \'romanschrijver Honoré de Balzac begon de leer ingang te vinden dat alleen de werkelijkheid tot model van een wezenlijk kunststuk kun dienen. Sedert vond het realisme meer en meer toejuiching en beoefening; doch ook hier loopt men gevaar op de klip der overdrijving te verzeilen , want ofschoon het realisme tot de natuur terugvoert, ofschoon geen schoonheid zonder waarheid bestaan kan, behoort er toch een grens te zijn, buiten welke de verbeelding niet mag geleid worden. Alles wat waar is, is daarom nog niet schoon en het schilderen van het absoluut leelijke alleen veroorzaakt walging en doodt alle gevoel voor aesthe-tisch schoon.

Onder de dichters die tot dit nieuwe tijdperk behooren, voor zooverre zij overleden zijn, noemen we in de eerste plaats, den populairen Jacob van Lennep, die vertalingen leverde van de beste Engelsche, ïransche en Hoogduitsclie dichters en wiens Legenden en Uislorische lionans een sterken familietrek verraden met die van W. Scott. Ook Adriaau van der Hoop .Tr, en H. Meijer, beiden in de kracht van hun leven overleden, huldigden de romantiek en schreven menig berijmd verhaal. Arnold Drost en Jan Frederik Oltmans traden in het voetspoor van v. Lennep en schreven historische romans, doch stierven voordat ze tot volkomen ontwikkeling waren gekomen. In 1837 verscheen er een nieuw tijdschrift aan de letteren gewijd, dat weldra om zijn degelijken inhoud

-ocr page 82-

74

alle haar periodieke zusters iu de schaduw stelde, Vondel, Hooft, Huvghens als modellen aanprees, den kernachtigen Staring een lauwerkrans vlocht, zich weldra een wel verdienden en duurzamen invloed verwierf en zich tot op onze dagen staande hield. De oprichters van dit tijdschrift, de Gifa genaamd, waren E. C. Bakhuizen van den Brink, E. J. Potgieter en J. P. Heije. De eerste dezer mannen, met verbazende en veelzijdige kennis toegerust, plaatste in het nieuwe tijdschrift veel geschied- en letterkundige stukken : de tweede, de heer Potgieter, heeft zich een welverdienden naam verworven als dichter, criticus, aestheticus en is niet minder beroemd om zijn te weinig gelezen proza, dat zich door rijkdom van gedachten en puntigheid van stijl onderscheidt. Ontegenzeggelijk heeft Potgieter een grooten invloed uitgeoefend op de thans nog levende schrijvers. De Amsterdamsche geneesheer Dr. 3. P. Heije was zoowel musicus als dichter, en heeft zich omtrent zijn volk, niet het minst omtrent het opkomend geslacht, verdienstelijk gemaakt door zijn liederen voor het volk en door zijn kindergedichten.

Onder de gestorven dichters komt, behalve aan Da Costa, van wien reeds gesproken is, den helaas te vroeg ontslapen P. A. de Genestet een eereplaats toe; zoo van een, dan weerspreken de gedichten van dezen innig vromen en diep gevoelenden dichter de in onze dagen meermalen geopperde bewering, dat de tijd voor poezie voor goed heeft plaats gemaakt voor die van het nuchtere proza. Ook de jonge des Amorie van der Hoeven, die op zeven en twintigjarigen leeftijd uit het leven scheidde, was een gevoelvol, voortreffelijk dichter, ofschoon hij ons slechts weinig heeft nagelaten. Helvetius van den Berg met wiens Neven het blijspel een betere toekomst scheen tegemoet te gaan, schreef daarna de Nichten doch zag, verbitterd of afgeschrikt door de ongunstige critiek, over dit laatste blijspel geveld, van verdere pogingen af tot opbeuring van het tooneel.

In het jaar 1830 hield Jacob Geel, later bibliothecaris der Leidsche hoogeschool, een voorlezing over Hel proza, waarin hij met kracht het verwaarloozen van den ongebonden schrijftrant bestreed. Sedert dien tijd gaf hij zelf verscheiden oorspronkelijke stukken in proza die later onder den titel van Onderzoek en Fantasie bijeen verzameld en uitgegeven zijn. Met recht mag Geel

-ocr page 83-

75

de vader vau de nieuwere stijlseliool, die zich door eenvoud, losheid en natuurlijkheid onderscheidt, worden genoemd. quot;Vele jongere schrijvers strekte hij tot gids en menigmalen tot een strengen maar rechtvaardigen beoordeelaar hunner werken.

Terwijl de Groninger hoogleeraar van Limburg Brouwer ons met de zeden, denkwijze en geschiedenis der oude Grieken trachtte bekend te maken door middel van zijn Grieksch-Historische romans en in zijn Leesgezelschap van Diepenbeek ons een helderen blik liet slaan in het kerkelijk en maatschappelijk leven op \'t platte land, werd het eigenlijke veld der geschiedenis met goed gevolg bearbeid. De Leidsche hoogleeraar H. W. Tydeman gaf kort na Bilderdijks overlijden (1832) diens Gescliiedenis des Vaderlands xni-, een werk dat op den naam van geschiedenis geen aanspraak kan maken ; het is een doorloopende critiek op Wagenaar dien hij van onkunde en partijdigheid beschuldigt, zonder te bedenken dat hij zich in oordeelvellingen over feiten en personen uit latere tijden aan denzelfdeu misslag schuldig maakt. Voor het tijdvak der graven heeft dit werk veel waarde. Yan oneindig meer belang voor de beoefenaars der vaderlandsche historie was de uitgave der Archives de la maison d\'Orange-Nassau (1835—61) door den heer Groen van Prinsterer, alsmede de talrijke correspondances in België uitgegeven van de personen die een voorname rol in het tijdperk voor en gedurende den tachtigjarigen strijd gespeeld hebben. Groen van Prinsterer en J. R. Thorbecke wieus Historische Schetsen (een verzameling van studiën over enkele punten der Vad. Geschiedenis) hier vermelding verdienen, waren beide mannen met uitstekende bekwaamheden toegerust; beiden stonden zij aan het hoofd eener staatkundige partij ; Groen was de leider en woordvoerder der Anti-revolutionairen; Thorbecke die der liberalen ; beiden waren zij elkanders tegenstanders en bestrijders, en wij gelooven niet te veel te zeggen als wij beweren dat hun onvermoeid werken eu strijden op politiek gebied, schadelijk voor de studie onzer historie is geweest.

Niet minder groot ziju de vorderingen welke de studie onzer moedertaal in de laatste veertig jaar gemaakt heeft. Reeds spraken we met een woord over de regeling der spelling door Siegeubeek en Weiland en de scherpe critiek van Bilderdijk en Kinker die

-ocr page 84-

76

hierop volgde. Weiland schreef eeu Woordenhoek der Nederduilsehe taal en Spraakkunst. Ypey een Beknopte geschiedenis der Neder-landsche taal, Bilderdijk eeu Spraakleer en acht deelen met Taaien Diehikundige Verscheidenheden ; terwijl Kinker onze letterkunde verrijkte met een Proeve eener Hollandsche Frosodia. Doch eerst na 1885 sloegen eenige destijds jeugdige taal- en letterkundigen de handen aan \'t werk ; zij legden zich op de studie van liet Middel-Nederlandsoh toe en stichtten een nieuwe school, daarin hoofdzakelijk van de oude onderscheiden, dat zij zich vooral op vergelijkende taalstudie toelegt en tot aan de bronnen der taal tracht op te klimmen. Vele Middelnederlandsche gedichten werden na zorgvuldige bewerking uitgegeven en van glossaria voorzien; terwijl andere taalkundigen, zooals Dr. A. de Jager en Dr. L. A. te Winkel de vruchten hunner nasporingen in tijdschriften neerlegden. Ook werkte de laatste mede aan het groote Nederlandse/ie Woor-denboek, in vereeniging met den Leidschen hoogleeraar M. de Vries en dat, zoo veel de degelijkheid het toelaat, geregeld wordtvoort-gezet, ofschoon de laatste zijn welberekende krachten slechts korten tijd aan dit reuzenwerk mocht besteden; de dood rukte hem weg (1868). Ook de geleerde taalvorscher J. H. Halbertsraan, die vooral zijn krachten aan \'t ïriesch wijdde, verdient genoemd te worden.

Aan het einde van dit overzicht willen wij nog een enkel woord spreken over de letterkunde onzer Zuidelijke broeders, die na de afscheiding van België (1830) een hooger vlucht genomen heeft. Gedurende het tijdperk der vereeniging van al de Nederlanden 11815—30) sluimerde de nationale zin voor taal en letteren nagenoeg geheel en al in Vlaanderen. Alleen de taal- en oudheidkundige Willems maakte hierop een uitzondering; na 1830 echter traden er vele mannen in België op die Willems voetspoor volgden. Als dichters muntten uit K. L. Ledeganck en Th. van Rijswijk (beiden jong gestorven), de zangerige Frans de Cort enKosalie Leveling, en als novellist beloofde Mr. Anton Bergmann (psd. Tony) veel, toen de dood hem in den bloei zijns levens wegrukte (1874). Van de vele nog levende dichters en schrijvers die in verschillende genres den bloei dei-letteren helpen bevorderen, zwijgen we. Een gemeenschappelijken band bezit het Noorden en Zuiden in de taal- en letterkundige

-ocr page 85-

77

congressen die meestal jaarlijks, beurtelings in Noord- en Zuid-Nederland, gehouden en op welke alle zaken besproken worden die tot den opbouw der Nederlandsche taal- en letterkunde betrekking hebben.

Wij sluiten hiermede ons overzicht; dat het laatste gedeelte zeer onvolkomen wezen moet, ligt in den aard der zaak. Het spreken over levende schrijvers is opzettelijk vermeden, omdat men over een schrijver tijdens zijn leven nimmer een juist en volkomen oordeel vellen kan.

-ocr page 86-
-ocr page 87-

T B E L

DER VOORNAAMSTE

NEDEBLANDSCHE SCHRIJVERS.

-ocr page 88-

80

MAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

JACOB VAN NAERLAXT, (1225?-

4291?) , geboren te Damme, in Brux Ambacht (\'t Vrije van Brugge), gewoond hebbende te Maer-lant, havenplaats van de stad Brielle, waar hij waarschijnlijk het kosterambt bekleedde. Men wil dat hij,door de geestelijkheid vervolgd, zijn ambt moest neder-ieggen. Hij begaf zich naar Damme, waar hij schepenklerk werd en volgens de overlevering begraven is. In 1800 heeft de Belgische regeering in deze plaats een standbeeld voor hem opgericht.

Alexanders Yeesten : Be Roman van Merlijn, de roman van d\'Orloghe van Troyen. de roman van Torec (alle vertalingen) 4257—4261; Wapene Mart ij n met de vervolgen ; De Bestiaris of der Natueren Bloeme; Heimelycheit der Heimelycheden 126G ? Rijmbijbel een vertaling van de Biblia Scolastica van Petrus Comestor 1270; Sinte Franciseus leven; Spieghel Ilisloriael 1284—90; der Ker eken Clay he; Van den lande van Overzee 4 294.


JAX VAX HEELU, ook wel genaamd Jan van Leeuwen , Bra-bantsch monnik , van wien geen levensbijzondeiheden bekend zijn.

31ELIS STÖKE (13e eeuw), een monnik uit het klooster te Eg-mond. Hij leefde en schreef onder en na de regeering van graaf FI oris V.

L0DEW1JK (1275?), pastoor te Vcl them in het jaar 4313.

JAN VAN BOEXDALE (4285?—

1305), de C/er/c bijgenaamd, omdat hij sinds 4310 klerk was aan

Slag van Woeronc of verhaal van de overwinning bij Woeringen, door Hertog Jan I van Brabant in 1288 behaald op Keulen, Gelre en Luxemburg, in twee boeken; 4294—94.

llijmhronijk 923—1305; de drie éérste boeken zijn een vertaling van een La-tijnsch kronijksken , uit de abdij van Egmond ; de rest (van het 4e tot het 10e boek) bevat de geschiedenis van zijn tijd ; namelijk die van Floris V, Jan I en Jan II. Deze kroniek is uitgegeven : 4o door H. L. Spieghel 4591; 2o door H. van Wouw 4620: So door C. van Alkemade 4699: 4o door B. Huyde-coper in 3 deelen, in 8vo, Leiden 1772.

Spieghel Historiael, behelzende de geschiedenissen van 1248-1316, strekkende ten vervolge op Maerlants Spieghel. Met het vierde boek begint van Velthem zijn werk. Het zevende en achtste boek zijn aan Daniels profetieën en aan Merlijn den too venaar gewijd.

Jans Teestye (meening); Brabanlsche Yeesten, bevattende 5 boeken en behelzende de geschiedenissen van Brabant


-ocr page 89-

81

Zijn vier eerste wei ken zijn min of meer inden stijl der ridderromans vervaardigd. Na 1260 volgde hij de didaktische richting. Het voornaamste zijner werken is de Bijmhijbel, behelzende de voornaamste geschiedenissen des O. en N. verbonds. Zijn Bestiaris, bestaande uit dertien boeken, is een soort van natuurlijke historie. De Wapene Marlijn met de vervolgen zijn drie samenspraken over verschillende onderwerpen van den dag en vooral over de onderdrukking van de volksmenigte door adel en geestelijkheid. De Heimelycheit handelt over de kunst van regeeren en is een navolging van Aristoteles\' Secreta secretorum. Zijn van den Lande van Overzee is een aansporing tot den kruistocht. Een groote mate van breedsprakigheid, het gebruik van vele stop» woorden, gemis aan regelmaat van versbouw ontsieren vele zijner werken, ofschoon het op sommige plaatsen niet aan kernachtige taal en dichterlijken gloed ontbreekt.

Eenige geleerden beweren dat dit gedicht van een onbekende is, die in zijn werk Jan van Heelu eenige raaien aanhaalt als ook over dien slag geschreven hebbende. Meer historisch dan dichterlijk, met uitzondering van enkele gedeelten.

, Zijn stijl is nog minder verheven dan die van Maerlant, doch zijn taal is veel zuiverder en netter. Deze Rijmkronijk is zeer belangrijk om de nauwkeurigheid der verhalen die men er in vindt, als zijnde uit de beste bronnen geput, doch kan overigens op den naam van dichtstuk geen aanspraak maken.

J. Versnaeyen, Jacob van M. en zijn werken Jonck-bloet Geschied, der Middel-Nederlan dsch c dichtkunde^ Serrure, Jacob van M. een bekroonde verhandeling; Dr. M. de Vries en Dr. E. YzrWvisInleiding op den Spieghel Histori-ael; Mr. C. A. Serrure. J. van Maerlant en zijn werken; Dr. E.Verwijs, Jacob van Maerlant\'s Wapene Marlijn.

H. van Wijn, Hist. Avondstonden bl. 27 7 en volgg.: B. Huyde-coper in zijn uitgave van de Rijmkronijk Dl. Ill bl. 44G en volgg.


Deze schrijver ontleende in zijn Spieghel veel /an Jan van Heelu en Melis Stoke. Taal en stijl laten nog al te wenschen over. Van Velthem vervaardigde nog het gedicht Tondalus visioen : het origineel is echter verloren gegaan: wij kennen er slechts een proza-omwerking van, te vinden in Blommaerts Vlaamsche gedichten.

Deze schrijver is er het beste in geslaagd om Maerlants didaktische richting na te volgen. Hij is netter en keuriger van taal dan deze. De

Men zie Dr. M. de Vries\' uitgave van de Leekenspicgel 1844.

0

-ocr page 90-

b2

DIRK POTTER (1372?-1428),

Heer van Wadclinxveen en Hn-brechts Ambacht, volgde zijn vader op als secretaris van graaf Willem VI en vrouwe Jacoba en stierf te \'s llage.

AMA B1JXS geboren te Antwerpen in •1494(?), onderwees de jeugd in den Godsdienst aldaar. Zij was zeer verbitterd op Luther en schreef tegen hem. Ze leefde nog in 1573.

JAN FRUYTIERS (1530?-l 590?)

waarschijnlijk in Brabant geboren, was Requestmeester van den Prins van Oranje en ijverig voorstander van de Hervorming.

DIRK YOLCRERTSFJ CÖÖRMERT

(4522-1590), geboren te Amsterdam, oefende eerst de kunst van plaatsnijden uit en werd later pensionaris van Haarlem. Daarna was hij genoodzaakt het land te verlaten, uit vrees voor Alva, doch na 1572 teruggekeerd, werd hij secretaris der Staten van Holland. In die betrekking geraakte hij in moeilijkheden met Lumey, zoodat hij wederom uitweek en eerst na de pacificatie van Gent terugkeerde. Hij stierf te Gouda.

Der Minnenloep 1413, een roman in 4 afdeelingen handelende van ghecke minne, van goeder reyne minne, van ongheoirlofder min neen van gheoirlofder minne. Al die afdeelingen worden toegelicht met voorbeelden uit de Historie.

Konstige Refereynen vol schoon e schrif-ture en doctrincn : drie bundels uitgegeven tusschen de jaren 15i8-G7.

Eeclesiasticus of te wijse Sproken Jesu des Soons Syrachs deurdeelt endeghestelt in Liedekens, opbequameendeghemeyne \\ voisen naar uitwysen der musyeknoten daerby gevoecht, Antwerpen 1565; Corte Beschrijvinghe van de strenghe Beleghe-ringe ende wonderbaerlvjeke verlossinghe der stadt Legden 1574; Den Gulden A. B. C. of techristelijcke onderwijsinghe voor de Jongheren en doehterkgns 1579.

Vertaling van Cicero : over de plichten 1561, en van Boëthius: van de ver-troostinghe der wijsheyd 1585. Voorts gedichten als : Recht \' gebruyek en misbruyek van iijdelicke have; Protest tegen den slaap en vier dramatische gedichten: Abrahams Uytganck; de Blinde van Jericho; Israel; de Thien Maeghden. Ver der schreef hij een Lied-Boeck 1575. Zijn overige werken zijn meest allen van theologischen of zede-kundigen aard waaronder een afzonderlijke vermelding verdient zijn Wellevens conste. Al zijn wei ken zijn uitgegeven te Amsterdam in 1630, drie Dln. in fol.


-ocr page 91-

83

AANMERKINGEN. bronnen.

Lekenspiegel is levendig van verhaaltrant en belangrijk om de vrij volledige ontwikkeling van de denkbeelden van dien tijd. Hij bestaat uit vier afdeelingen, waarvan de twee eerste aan historie,

het derde aan zedekunde, het vierde aan eschatologie (de leer der laatste dingen) gewijd is. De Lietsce Doctrinale, waarschijnlijk uit het Latijn vertaald,

bevat een algemeene zedekunde (leer der plichten).

Het geheele boek is aan de liefde gewijd; het Ds. P. Leendertz , is een soort van Ars amandi (kunst om te min- Inleiding op de Minnen), in vloeiende verzen geschreven, met zedelessen nenloep.

doormengd, min of meer in den trant waarin Cats later gedicht heeft. *

Hare Hefereynen zijn in \'t Latijn vertaald doch zijn weinig verheven boven die van de Rederijkers van haar tijd en gericht tegen de hervorming.

Niet zonder verdiensten en zuiverder van taal dan men in dien lijd gewoon was. Zijn Beleg van Leyden is de oudste bron voor veel bijzonderheden van deze merkwaardige gebeurtenis.

La Rue, Geletterd Zeeland\', N. C. Kist, Lettegk. Overzicht der geschiedenis van het heleg en ontzet der stad Legden, bl. 5—12.


In zijn proza : kracht, verheffing, vuur, ijsbre-ker van den stijl doch als dichter verdient hij minder lof. Zijn gansche leven heeft hij zich getoond een vijand te zijn van alle geloofsvervolging; van daar zijn talrijke twistschriften.

Coornherts Leven geplaatst voor Dl. L zijner werken in fol.;}. Immerzeel, Levens en Werken der kunstschilders\', Levens van voorname Ned. man\' nen en Vrouwen Dl. II ; Vondels werken uitgeg. doorv.Lennep, Dl. I. 14 en volgg. Dr. J.ten Brink, Dirk Volc-kertsen Coornhert en zijne Wellevensconste Hist. Ethische studie.


-ocr page 92-

84

VOORNAAMST E VV E R IC E N.

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

. FIL1PS VAX HIARMX (1538-1598), Heer van St. ALDEGONDE, geb. te Brussel, hevig voorstander der Hei vorming. Ilij was een groot vriend van Willem I en werd in vele gezantschappen en andere aanzienlijke staatsbetrekkingen gebruikt. Na zijn verdediging en overgave van Antwerpen, die hem zeer veel onaangenaamheden berokkende, leefde hij stil en vergeten te West Souburg bij Vlis-singen. M. stierf te Leiden, waar hij zich op last van de Staten met een Bijbelvertaling bezig hield.

Byencorf der 11. Roomscher kercke 1569; waarschijnlijk dichter van het oude Wilhelmus van Nassouiven in 1568 (?) vervaardigd. Ook vertaalde hij bet Boek der Psalmen in Nederlandsche dichtmaat, voor \'t eerst uitgegeven in 1580. Zijne Psalmberijming, met de berijming van Dathenus tegen over die-van Marnix gedrukt, werd in 1617 bij Elsevier te Leiden uitgegeven. Na zijn dood kwam in \'t licht: Tableau des différents de la religion (vertaald).


ROEMER VLSSCBER (1545-1620),

koopman te Amsterdam, en een der verdienstelijkste leden van de kamer: In liefde hloeyende. Zijn huis was de verzamelplaats der fraaie vernuften van dien tijd en de school waarin Vondel en Hooft gevormd werden. Hij overleed te Amsterdam aan een beroerte.

Brdbhelingh sevAeoXA in: Qiac/cew (sneldichten), Rommelsoo, Raadsels, Tuyters (sonnetten), Jammertjens (Elegiën), Te-pelwerk (knutselwerk), 16i4; Visschers-praatje; Sinnepoppen 1614. De volledigste uitgave zijner werken is die van 1669 onderden litel van Brabbelinghen. In 1851 verschenen te Amst,: Vitcjele-zen brabbelingen van R. V.


HENDRIK LALREiWSZ. SPIEGHEL (1549-1612), koopman te Amsterdam en lid van de kamer: In liefde hloeyende. Hij schreef zijn meeste gedichten op zijn buitenplaats Meerhuyzen aan den Am-stel ; later een herberg Pauwen-tuin genaamd, en stierf te Alkmaar aan de kinderpokken. Zijn stoffelijk overschot rust in de Nieuwe kerk te Amsterdam.

Nieuwjaarsliedekens; Het Lof van Danssen ; Hertspieghel, ten onderwerp hebbende : deugd schept vreugd; leerdicht in zeven boeken 1014. Laterver-scheiden malen herdrukt: de volledigste druk is bezorgd door Pieter Vlaming in 1730; De Hertspieghel is het laatst door Bilderdijk, voor een gedeelte althans, in nieuwere taal en dichtmaat overgebracht, 1828.


-ocr page 93-

85

Marnix heeft zijn grootsten roem te danken aan zijn berijming der Psalmen, die naar het oorspronkelijk Hebreeuwsch vervaardigd is en echter niet in staat was de kreupel rij men van Dathonus te doen vervangen. Zijn Bijencorf is een satyre tegen de Roomsche leer. Van zijn Bijbelvertaling is niets meer over, zijn dood verhinderde hem ze verder dan Genesis te voltooien. In zijn proza munt hij uit door groote zuiverheid van taal. Hij is beter prozaschrijver dan dichter.

Notices Biogr. et Bibliogr. sur Philippe de Marnix par Alb. Ie Croix en Fr. van Mee-nen; Th. Juste, Vie de Marnix, E. Quinet, Marnix van St. Alde-gonde. I. Prins beschreef zijn leven in het eerste deel van de levens der Ned. dichters en dichteressen; uitgeg. door het kunstgenootschap Kunst wordt door arbeid verkregen; W. Broes. Philips van Marnix aan de hand van Willem I. Over het Wilhelmuslied schreven van Someren en Brugmans en later Schotel.

J Scheltema, Anna en Maria Tesselschade Visscher, de dochters van R. Visscher; J. Koning, Gesch. van het slot te Muiden; Vondels werken door Mr. J. v. Lennep Dl. I, 14 en volgg.; Prof. J, A. A. Thijm. Portretten van J. v. d. Vondel p. 13 en verv.

P. Vlaming, Leven van 11. L. Spieghel voor de uitgave van den Ilertspiegel; Voii dels werken door J. v. Lennep. Dl. I, p. 14 en verv.; J. A. A. Thijm, Portretten van J. v. d. Vondel, p, 13.

Geerard Brandt gaf hem den naam van Noder-landschen Martialis. Zijn poezie munt meer uit door zuiverheid van taal dan door hooge vlucht. Enkele keeren heerscht er geest en vinding in zijn gedichten Zijn Sinnepoppen is een werk in proza en bevat bijschriften bij prenten.

Spieghel was een uitstekend zedelijk mensch, \'t welk in al zijn gedichten doorstraalt. Hij verstond de Nederlandsche taai door en door grondig en was een der opbouwers van de vaderlandsche letterkunde; doch maakte wel eens gezochte, ja tot in het belachelijke toe gedreven woordkoppelingen en omzettingen, die zijn Hertspieghcl ongenietbaar maken.

-ocr page 94-

86

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

jacob oats (1577-1660), geboren te Brouwershaven, leefde eerst als ambteloos burger te Grijpskerke op Walcheren. Het twaalfjarig bestand maakte een einde aan zijn rust; hij werd achtereenvolgens Pensionaris van Middelburg, Dordrecht, en in 1636 Raadpensionaris van Holland. Dezen post bekleedde hij tot 1651; kort daarna werd hem een zending naar Engeland opgedragen en van daar teruggekeerd, sleet hij de laatste acht jaren van zijn leven op zijn buitengoed Sorgvliet aan den Scheveningschen weg. Zijn lijk werd naar \'s Hage gevoerd en in de Kloosterkerk begraven, waar men in 1854 aan den pilaar bij zijn graf een wit marmeren steen geplaatst heeft, op welken de naam van JACOB CATS, in verheven letters, fraai gebeiteld is.

daniel mmm (1580-1655),

geboren te Gent, kwam, nog zeer jong zijnde, naar Holland, waar hij op zijn achttiende jaar Hoogleeraar werd in de Grieksche en Latiinsche taal aan de Hoogeschool te Leiden. Op het laatst van zijn leven had hij zijn geheugen geheel en al verloren. Hij overleed te Leiden.

p1eter cornells hooft (1581-1647), geboren te Amsterdam,

Zijn Gedichten zijn in de volgende orde, allen in 4to uitgegeven: Emblemata of Sinneheelden met den Maeghde-plicht 1618; Selfstrijt 1620, vermeerderd 1621 ; Tooneel der Mannelycke Achthaerheyd 1622; Houwelyck 1625; Proteus of Sinneheelden verandert in Minneheelden en Galathea 1627 ; Spie-ghel van den Ouden en Nieuwen Tijdt 1632 ; Trouringh 1634. Voorts vervaardigde hij op Sorgvliet: Ouderdom en Buytenleven; Hofgedachten-, Invallende Gedachten; Dootkiste voor de levendi-gen; Gedachten op slapeloose nachten en Tachtigjarige Bedenkingen. Alle deze zijn bij elkander uitgegeven in 1664. Zijn Twee en tachtigjarig leven, voor zijn kleinkinderen vervaardigd, werd eerst in 1700 gedrukt, waarbij al zijn andere werken in folio uitgegeven werden. Men houdt deze uitgave voor de beste. De meeste zijner gedichten zijn in het Fransch, Duitsch en Engelsch overgebracht. Ontelbare raaien zijn de werken van Cats in onderscheiden formaten herdrukt; de nieuwste uitgaven zijn de prachteditie, door de zorg van den oud-Hoogleeraar Dr. J. van Vloten bij de Erven Tijl te Zwolle uitgegeven, de volksuitgave bezorgd door den heer W. J. Hofdijk bij Campagne te Tiel, en die van H. A. M. Roelants te Schiedam.

Petrus Scriverius gaf in het jaar 1616 zijn meeste gedichten te Amsterdam in het licht, onder den titel van Dan. Heinsii Nederduitsche Poëmata; daarna in 1628 gaf Heinsius uit: Lofsanck van Jezus Christus. In 1622 werden al zijn gedichten op nieuw uitgegeven onder den titel: Daniel Heinsii Lofsanck van Jesus Christus, den eenigen ende eeuwigen sone Gods ende syne. andere Nederduytsche poëmata; van deze verzameling verscheen in 1650 de laatste druk in 8vo.

Achilles en Polyxena; 1598(?) Theseus en Ariadne 1602; deze beide treurspelen,


\\

-ocr page 95-

87

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

Waarheid , zoetvloeiendheid , gemakkelijkheid , vindingrijkheid, menschenkennis, edele en deugdzame beginselen in onderhoudende verhalen of geestige spreuken ingekleed; maar een zeer eentonige versmaat, overvloed van stopwoorden, somtijds een verregaande platheid, een al te groote uitvoerigheid in de voordracht. Geen dichter onderscheidt zich zoo in zijn versificatie als Cats; de welluidendheid wordt bij hem dikwijls monotonie door steeds in zijn scansie de rust te plaatsen in het midden van den versregel, waardoor zijn verzen dat eentonige verkrijgen, \'t welk men met den naam van Catsiaanschen dreun bestempelt. Onder zijn beste stukken verdienen genoemd te worden zijn Houvjelijck en zijn Spieghel van den ouden en nieuwen tyt. Op geen ding heeft Vader Cats — zoo noemden hem zijn tijdgenooten reeds — meelacht gegeven dan op het Huwelijk, wetende dat van het geluk dier maatschappijen in het klein dat der groote maatschappij grootendeels afhangt.

Cats\' tachtigjarig leven\', La Rue, Geletterd Zeeland; R. Feith voor zijn uitgave van Cats\' werken: J. Scheltema Staatk. Nederland;}. Kops Proeven van uiterlijke Ned. to el-sprekendheid henevens een rede over J. Cats; de Spectator van J. v. Elfen Dl. I. p. 425; Cd. Busken Huet, Litterarische Fantasiën. Vondels werken uitgeg. door J. v. Lennep Dl. III. 47 en verv. IV. 436, VI. 639, X. 451.


Heinsius was een man van dichterlijken aanleg ; zijn dichttrant heeft veel van die van Cats, echter zonder diens overvloed van stopwoorden. Afkeuring verdient het in hem dat hij zijn beelden, tot walgens toe, aan de mythologie ontleent. Naar hem vormde zich Martin Opitz, een der beste Hoogduitsche dichters der 17e eeuw.

Kantelaar en Sie-genbeeks Euterpe Dl. I. v. d. Capelle. Bijdragen tot de geschiedenis der Wetensch. en-Letteren, enz.


Kracht, nadruk, beeldrijkheid en staatkundige wijsheid in zijn geschiedenissen ; overdreven woord-

G. Brandt, Leven van P. C. Hooft, voor


-ocr page 96-

88

%

VOORNAAMSTE WERKEN

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

sedert -1609, dus gedurende bijna veertig jaar Drossaart van Muiden, des zomers woonachtig op het daar nog bestaande slot, waar hij een uitgelezen kring van kunstvrienden om zich heen verzamelde, in onze letterkunde onder den naam van Muiderkring bekend. Hij overleed te \'s Hage, waarheen hij zich begeven had om de lijkstaatsie van Prins Frederik Hendrik bij te wonen. Zijn stofl\'e-lijk overschot rust op het koor der Nieuwe Kerk te Amsterdam. Lodewijk XIII schonk aan iioolïquot; in 1039 de ridderorde van St. Michiei en brieven van adeldom.

schoon in zijn jeugd 1598(?)-gemaakt, werden eerst in 1614 uitgegeven. Grani-rfa, tooneelspel 1615 ; Geraerdt van Vel-zcn, treurspel, 1613; Waren ar met de Pot) naar Plautus\' Aulularia, blijspel, 1616 ; Baelo of te Oorsprong der Hollander en ^ trsp. in 1616 voltooid, doch in 1626 uitgegeven ; llenrik de Groote, zijn leven en bedrijft 1626; De Rampsaligheden der Verheffinge van den Huize Medicis, 1688; JSederlantsehe Historiën, 1642. Voorts vervaardigde hij Minnedichten ; Heldenzangen ; Brieven ; Vertalingen , waaronder die van de werken van Tacitus door G. Brandt na zijn dood in 1684 in \'t licht gegeven. Zijn blijspel Warenar met de Pot is insgelijks uitgegeven niet een inleiding en zeer belangrijke aantee-keningen door den hoogl. Dr. M. de Vries, Leiden 1843; zijn Ned. Hist, zijn het laatst uitgekomen te Groningen metaan-teekeningen 1845-46, postf. 5 Dln. De Heer P. Leendertz Wz. gaf uit: Gedichten van P. C. Hooft. Eerste volledige uitgave, gedeeltelijk naar des Dichters eigen handschrift, met aanteeke-ningen 1871 en verv.


LAURENS REAEL (1583-1637), geboren te Amsterdam, zwager en vriend van Arminius, vertrok in 1611 als kommandeur naar Indië ^.n was van 1616-18 gouverneur-generaal van N. Indië. Na zijn vaderland nog in verschillende betrekkingen gediend te hebben, stond hij op het punt om tot L. Admiraal van Holland benoemd te worden, toen hij zijn beide zoontjes aan de pest verloor. Welhaast bezweek hij aan die zelfde ziekte. Aan hem is Amsterdam den aanbouw van het Realeneiland (het noordelijk gedeelte der stad) verschuldigd.

HUGO DE GROOT (1583-1645),

Weinige verspreide Gedichten. Eenige daarvan zijn te vinden in Schel tenia\'s Redevoering over de verdiensten en lotgevallen van Laurens Reael. (Zie Schel-tema Geschied- en Letterk. Mengelwerk). In proza Raad aan degenen die naar Indië ivillen gaan.

Bewijs van den waren godsdienst,


-ocr page 97-

89

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

spelingen en valsch vernuft in zijn brieven: bevalligheid, zangerigheid en schalkschheid in zijn minnedichten. De taal en de kunst in zijn treurspelen onbeschaafder dan bij Vondel. Over het algemeen is zijn \'stijl niet vrij te pleiten van stroefheid, gewrongenheid, overdreven purisme, te veel Latijnsche woordschikking, te ver gedreven navolging van Tacitus, dien hij twee en vijftig maal gelezen had. Aan zijn Ned. Historiën werkte Hooft negentien jaar; zij loopen van 1555 — 1587.

Voor eenige jaren heeft de heer van Vloten uit het manuscript van de poezie van Hooft ontdekt dat het blijspel de Schijnheylig, \'t welk steeds aan Brederoo was toegeschreven, eigenlijk van Hooft is en dat Brederoo daarvan slechts eenige toonee-len berijmd heeft. Het blijspel de Schijnheylig is I een navolging van Aretino\'s Lo Ipocrito.

i

Zeer bevallig en geestig in het minnedicht. Echter was Reael meer voorstander en begunstiger van de letteren dan eigenlijk dichter.

diens Ned. Historiën : J. de K mij ff, Lofrede op P. C. Hooft (l\\T Dl. van de werken dei\' Maatsch. voor Fraaije Kunst, en Wet.): L. Herdingh, Redev. over Hooft als dichter en gesehiedschr. J. Sch el-te ma P. C. 11. geschetst met zijn eigen ivoor-den of Redev. over de Brieven van den-zeiven (Gesch. en Lett. Mengelw. D. II st. 2); E. Verwijs, Ned. Klassieken ; Levens van Ned\'. mannen en vrou-iven ; Vondels werken uitgegeven door Mr. J. van Lennep I. 25, II. 114 III. 2 en verv. Cd. B. Hu et, Litter a-rische Fantasiën. Beoordeeling over de uil-gave van de Waren ar door deVriesin de Gids 1843; C.B.Huet Dros-telijke Teedcrheid Gi ds 18G2.

Levens van ber. ATed. mannen en vrouwen D. X ; Scheltema. Geschied- en Lelterk. Mcngelwerk\\ van Len-neps Vondel II. 113 en III. 300. J. A. A. Thijm, Portretten van J. v. d. Vondel p. 14; De Jonge, De opkomst van het JSed. gezag in O. I. IV. p. LX; W. R. van Ilöevell, L, li. en zijn verdiensten als dichter beschouwd (zie Tijdschrift voor Neerl. Indie, Dl. I.).


Zijn Nederlandsche gedichten — weinig in ge-

li. Brandt en A. v.

-ocr page 98-

90

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

geboren te Delft, wikkelde zich in de staatkundige en godsdienstige geschillen gedurende het bestand en werd tot levenslange gevangenis op Loevestein veroordeeld. Hij ontsnapte en werd later Zweedsch gezant aan het hof van Parijs. De Groot stierf op reis, te Eostock in Duitschland en werd te Delft begraven, waar zijn nakomelingen hem in 1781 een graftombe opgericht hebben-.

leerdicht in zes boeken, op Loevestein in 1619 vervaardigd, later door hem in Latijnsch proza overgezet benevens zijn overige Ned. gedichten zijn uitgegeven door Jer. de Vries 1844. Zijn verspreide gedichten zijn meest te vinden in de bloemlezingen Verscheyde JSeder-duytsche Gedichten en Clio\'s kraam, doch zij zijn in 1720 gezamenlijk uitgegeven. Voorts: Over het recht van Oorlog en Vrede, oorspronkelijk Latijn 1625; Inleiding op de Hollandsche rechtsgeleerdheid 1631; Nederlandsche Jaarboeken van 1555-1616; oorspronkelijk Latijn, door zijn zonen in 1657 uitgegeven.


CASPAR VAN BAERLE of BAR-LAEUS (1584-,1648), geboren te Antwerpen. Zijn ouders weken uit om \'t geloof, waarschijnlijk naar Bommel, waar de vader Rector der Latijnsche scholen werd ; hij was hoogleeraar in de Logica te Leiden, doch om zijn Remon-strantsche gevoelens afgezet, legde hij zich op de geneeskunde toe, werd later hoogleeraar in de Wijsbegeerte en Welsprekendheid te Amsterdam. Hij was een boezemvriend van Hooft en Tessel-schade en behoorde tot den Mui-derkring.

ASM en MARIA TESSELSCHADE

(1584-1651) (1594-1649), dochters van Roemer Visscher. Deze gaf zijne tweede dochter dien zonderlingen naam om de schade door hem op Tessels re ede het jaar voor hare geboorte geleden- De eerste gehuwd in Dordrecht en vriendin van Cats, de tweede in Alkmaar, vriendin van Hooft, Huyghens en van Baerle en de ziel van den Muiderkring.

Twee deelen Latijnsche gedichten, 1655 en eenige verspreide gedichten, in de beide bloemlezingen genaamd : Verscheyde Nederduytsche Gedichten en Clio\'s kraam. In 1827 heeft de heer Groebe verzameld en uitgegeven met aanteekeningen ; Gedichten van C. van Baerle, J. van der Burgh, J. van Heemskerk, L. Reael, Anna en Maria Tessel-schade Visscher en anderen, Amsterdam, 2 Dln in 8o. Ook Mr. P. S. Schuil heeft ze verzameld en uitgegeven onder den titel van Poezie van C. van Baerle.

Weinige hier en daar verspreide Gedichten; die van Anna meest in den trant van haar vriend Cats, gelijk die van Maria Tesselschade in de manier van Hooft gedicht zijn. De overgebleven dichtstukken der beide zusters zijn niet zeer talrijk en verspreid in Clws kraam en den Zeeuwschen Nachtegaal. In 1851 zijn de gedichten der zusters verzameld door M. J. de Bruin en uitgegeven te Utrecht bij L. E. Bosch, in welk boekje men insgelijks eenige bijzonder-


-ocr page 99-

91

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

tal — zijn niet zonder verdiensten. Hugo de Groot heeft echter zijn Europeesche vermaardheid te danken aan zijn historische, theologische en rechtsgeleerde werken. Een zijner schoonste gedichten is zijn verjaardicht op zijne vrouw in 1619.

Men noemde hem in zijn tijd aartspoeet en vorst der dichters, omdat hij een reeks van Latijnsche gedichten vervaardigde, waarin, naar de meening zijner tijdgenooten, meer verdienste stak dan in de verzen door hem in zijn moedertaal geschreven. Hij was echter meer de vriend en leidsman van jongere dichters.

Cat ten b ure h , Leven van H. de Groot; Le-vens van Ned. mannen en vrouwen; J. Schei-te ma, Staath. Nederland; van Bleyswijck, Beschrijving van Delft (J. Ploos van Amstei). Het uitnemend karakter en de zonderlinge lotgevallen van II. de Groot 1776 ; C. Rogge, Leven van H. de Groot 1802; Luden, II. de Groot uit zijn lotgevallen en schriften 1830; Vondels werken door J. v. Lennep Dl. III. 139 en verv.

Levens van beroemde Mannen en Vrouwen; G. Mees, Caspar van Baerle geschetst, medegedeeld in het 12de Dl. van de Fakkel.


Anna is over het algemeen ernstiger dan Tessel-schade. De laatste ondernam eene vertaling van Tasso\'s Verlost Jeruzalem, welke echter grooten-deels verloren is gegaan. Deze gezusters bezaten behalve de Dichtkunst nog een hooge beschaving en vele bekwaamheden. Onder de gedichten van Maria is beroemd : Onderseheyt tusschen een wilde en een tamme zangster.

Scheltema: De dochters van Roemer Vis-scher; J. Koning. Het slot te Muiden; Dr. J. v. Vloten Tesselschade Roemers en hare vrienden; Vondels Leven door J. v. Lennep Dl. Ibl. 17 en verv. II 157, III 154, IV 39, VI 127.


-ocr page 100-

93

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

«ERBRAND ADR1AESSZ. RREDEROO

(1585--1018), geboren te Amster-rlain. Hij legde zich in zijn jeugd op de schilderkunst toe, doch het meest is hij bekend als dichter. Werkzaam lid van de kamer In liefde bloeyende. Zijn naam en spreuk is een spreekwoord geworden : \'l kan verkeeren, zegt Breeroo.

II1RK RAFAELSZ. OAMPHUYZEN

(1586-1627), geboren te Gorkum, Predikant te Vleuten; daarna zwervende en vervolgd als leeraar der Remonstranten, overleden te Dok-kum, waar hij een sober bestaan vond in den vlashandel en het vertalen van boeken. De schedel van dezen dichter werd in het midden der 17e eeuw gestolen door Jacob Colom, boekverkooper te Amsterdam, en na in veler handen geweest te zijn, in 1823 aan de regeering van Dokkum aangeboden. Op den 19 Juli 1860 is de schedel in een looden kist op nieuw begraven.

JACOB REVIüS(158ü-1658), geboren te Deventer en predikant aldaar. Later bestuurder van het Staten-Collegie te Leiden.

heden uit het leven van dit beroemde zusterpaar kan vinden.

Bodcfrick aide Alphonsus, treurspel 1G11; voorts de volgende blijspelen of kluchten: Griane 1612; Klucht van de Koe 1612 ; Klucht van den Molenaar 1 1613; Lucelle, 1614; Moortje (Teren-tius\' Eunuchus nagevolgd) 1615, Symen zonder soeticheydt, 1617 (?); Spaansche Brabander Jeroline 1617; De Hoog-duytsche Quacksalver; Stomme Ridder ; 1618 ; An genietje (voltooid door Jan Starter) 1623. Alle de werken, so Spelen, Gedichten, Brieven en Kluchten van den gheestrijcken Poeet Gerbr. Az. Brederoo zijn uitgegeven te Amsterdam 1638, 1 Deel in 4to met portret.

Stichtelijcke Rijmen om te lesen of te singhen 1624, 2 Dln., later met nog twee vermeerderd en Uitbreyding der Psalmen Davids te zamen meer dan dertig malen herdrukt en in vele huisgezinnen gebruikt tot stichting. Een bloemlezing uit zijn stichtelijke gedichten verscheen in 1839 te Utrecht door de zorg van den hoogl. Jan Kops en later nog een bundel Uitgelezen stichtelijke Rijmen door Dr. J. van Vloten. Schied. 1861.

OverijsselSche Sanghen en Dichten 1630 (waaronder: op \'/ vergaan van het Spaansche schip de H. Geest).


JOOST VAN OEN VONDEL (1587-1679), geboren te Keulen, opgevoed te Amsterdam. Zijn ouders waren burgerlieden, die handel in kousen dreven en hun zoon tot

Het Pascha ofte de Verlossinghe der kindren Israels uit Egypt en 1612; Hym-nus over de Scheepsvaert 1612; den Gulden Winckel der konstlievende Nederlanders 1613; de Vaderen (Abra-


-ocr page 101-

93

AANMERKINGEN.

BRONZE N.

Jong gestorven, anders zou Brederoo een bekwaam blijspeldichter geworden zijn. Hij bestu-deerde zijn karakters midden onder het volk, op de vischraarkt als elders; van daar dat zijn grepen in het leven alle den stempel der waarheid dragen, getuige zijn Moortje en Spaansche Brabander. Zijn verzen zijn meestal vloeiend, doch volgens sommigen onkiesch, al let men daarbij ook op den tijd waarin hij leefde.

J. P. v. Capelle. Bijdragen tol degesch. der Wetensch. en Lett. in Nederland; Vondels werken door J. v. Lennep Dl. I 65G en volgg.; J. ten Brink» Gcrhrand Adriaensen Brederoo, Hist-aesthe-lische studie van het Nederl. blijspel der i 7 e eeuw; E. Verwijs iVerf. Klassieken.


Ongemeene ernst zonder overdrijving en gestrenge zedelijkheid, kracht, nadruk en godsdienstig gevoel, doch wel eens wat hard, ruw en min beschaafd van uitdrukking. Zijn Mayschen Morgenstond is een meesterstuk. Zijne stichtelijke Rijmen bleven lang, naast vader Cats, het geliefkoosde huisboek.

Het leven van Dirk Rafaelsz. Camphui-zen Bolt. 1683; Le-vensbeschr. van Ned. mannen, enz. Deel II ; twee Redevoeringen van den pred. Koop-mans, geplaatst in de Vad. Letteroef. 1800; Tideman, De Remon-strantsehe Broederschap .


Zijn gedichten, meerendeels van godsdienstige of zedelijke strekking, kunnen met de beste van dien aard en tijd wedijveren.

Veel meer ernst dan bij Hooft, nimmer een dubbelzinnig en zelden een vroolijk gedicht. Zeer veel vuur, wegslepende kracht, bijtende satyre en schilderachtige voorstelling; vooral stout en verheven in zijne lierzangen en de reien zijner

Zie de O ver ijs. Alw, voor Oudh. en Lett Jaarg. 1854 en 18GO J. v. Vloten, voor de uitgave van \'s mans gedichten.

G. Brandt, Leven van J. van den Vondel; L. van Ollefen, Leven van J. van den Van del; Levens van Ned.


-ocr page 102-

94

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

liet zelfde beroep bestemden. Doch spoedig reeds toonde de jeugdige Vondel een omveerstaaribaren trek voor de dichtkunde, en daar hem de kennis van het Grieksch en . Latijn ontbrak, ondernam hij op mannelijken leeftijd de studie dier talen met goed gevolg. Zijn treurspel Palamedes berokkende hem veelonaangenaamheden. Nog meer verdriet berokkende hem zijn overgang tot de Roomsche kerk in 1040 en zijn menigvuldige gedichten. die hij tot uitbreiding van die kerk vervaardigde. Op zijn ouden dag werd de groote dichter met een postje aan de Bank van Leening te Amsterdam begunstigd, \'t geen hem voor gebrek behoedde, waartoe de verkwistende leefwijze zijns zoons, die, volgens Brandt, meer dan /quot;40000 . zoek maakte, hem anders zou gebracht hebben. Tien jaren lang nam hij deze betrekking waar, toen men hem uit hoofde van zijn hooggevorderde jaren, met behoud van zijn jaarwedde (/quot;GöO) ontsloeg (1068). Gedu-rende dien tijd gaf hij veertien treurspelen uit, vertaalde den ge-heelen Virgilius in dichtmaat en schreef drie leerdichten. Hij stierf te Amsterdam in den ouderdom van 91 jaar en werd in de Nieuwe Kerk aldaar door veertien dichters ten grave gedragen. Bijna een eeuw na zijn dood, in 1772, lichtte het genootschap Diliyen-iiae Omnia voor hem een gedenk-teeken op, zijnde een zwarte toetssteen met een marmeren lijkbus daarboven; op dien steen staat met gouden gegraveerde letters :

VOND E L.

Jn quot;ISO? is er voor dezen vorst der Nederlandsche dichters een prachtig standbeeld opgericht bui-hams offerande) 1616 ; Vorstelycke Warande der Dieren^ 1616; Hierusalem verwoest, trsp. 1620 ; De helden Godes des ouwden Verhonds, 1620; De Am-steldamsche Hecuha^ trsp. 1625; Palamedes oft Vermoorde Onnooselheyd, id. 1625; Hippolytus of liampsalige Kuyseh-heyd, id. 1628; Sophompaneas of Joseph in \'t hof, id. (vertaelt uyt het Latijn des Heeren Huyg de Groot) 1635 ; Gijs-hreght van Aemstel, id. 1637 ; Elektra van Sophokles, id. 1639; Maeghdcn,id. 1639; Gebroeders, id. 1639; Joseph in Dothan, id. 1640; Joseph in Egypten, id. 1C40; Peter en Pauwéls, id. 1641; Heldinnehrieven, vert. naar Ovidius in proza 1642 ; Brieven der Heilige Maegh-den. Martelaressen, 1642; Altaer-Ge-heimenissen, leerdicht 1645; Grotius Testament (in proza) 1645; P. Virgilius Maroos Werken, vert. in proza 1046 ; Maria Stuart of gemartelde majesteit, treurspel 1646 ; de Leeuwendalers, lant-spel 1648 ; Salomon, treurspel 1048 ; Lucifer, trsp. 1654; Tooneelschilt of Pleitrede voor het tooneelrecht, in proza, 1654; lioratius Fiakhus Lierzangen en Dichtkunst in proza 1654; Salmoneus, trsp. 1657 ; Davids Harpzangen, trsp. 1657; Jephta of Offerbelofte, trsp. 1659; Publius Virgilius Maroos wereken, 1660; Koning Edipus, uil Sofokles, trsp. 1660; Koning David in ballingschap, iü. 1660; David herstelt, id. 1660; Samson of Heilige Wraeck, id. 1660; Adonias of rampzaalge kroonzucht, id. 1661 ; Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst, 1662; Batavische Gebroeders of onderdrukte vryheit, ivsp. iGCft-, Johannes de Boetgezant 1662; de Heerlijckheit der kereke, 1663; Faëton of Beuckeloze Stoutheid, trsp. 1663; Adam in ballingschap of aller treurspeelen treurspel, 1604; Ifigenie in Taurcn uit Euripides, id. 1606 ; Zungchin of ondergang der Sineesehe heerschappye, trsp. 1666; No ah of ondergang der eerste weerelt, id. 1667 ; Euripides, Feniciaensche of Gebroeders van Thebe, id. 1668: //er-


-ocr page 103-

AANMERKINGEN.

B R O N N E N.

treurspelen ; doch wel eens tot het al te platte overhellende. Z[.n bekendste treurspelen zijn de Lucifer, Jephta, Palamedes, Joseph in Do than, Gijshreght van Aemslel, Maria Stuart en Salmoneus. Zijn Palamedes, die in zijn tijd zoo veel opgang gemaakt heeft, is niets anders dan de geschiedenis van Oldenbarnevelt en diens proces. De Gijshreght van Aemstel is een navolging van Virgilius\' verwoesting van Troje en wordt nog altijd onder onze beste dramatische gedichten gerekend. Zijn Lucifer is onzes inziens zijn meesterstuk. Het onderwerp daarvan is de val der oproerige engelen: het is een tafereel van de vreeselijkste afdwalingen door afgunst en eerzucht voortgebracht. De engelen staan tegen God op, jaloersch over de schepping van het eerste menschenpaar en vatten het plan op om hem te onttronen : de getrouw gebleven engelen verzetten zich daartegen en behalen eindelijk de overwinning. Meesterlijk is de beschrijving van het eerste menschenpaar en van het aardsche paradijs. Opmerkelijk is de overeenkomst van deze beschrijving met die van Milton in zijn Paradise lost, veertien jaar later uitgekomen ; en zoo men niet beter wist, zou men dit laatste voor een navolging van Vondels werk houden. Prof. Jonckbloet ziet in den Lucifer een politieke allegorie, waarin de strijd der Engelen tégen God een zinnebeeldige voorstelling is van den opstand der Nederlanden tegen den Koning van Spanje en Lucifer natuurlijk den Prins van Oranje voorstelt. Anderen deelen niet in die meening. Tot zijn beste lyrische gedichten worden gerekend: Princelied, Geboorteklok, Verovering van Grol, de vrije Scheepvaart, Scheepskroon voor van Galen, Uitvaart, Kinderlijk^ Kerslied, de Rijnstroom, de reien zijner treurspelen enz.

Mannen en Vrouwen\', Vondels werken. Prachtuitgave van Mr. J. van Lennep XI deelen. Voorts leze men over den Lucifer: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1850. Dr. N. Beets Vondels Lucifer een allegorie in de Verscheidenheden meest op Letlerk. gebied Dl. II. N. Heets, Verpoozingen op let-t er kundig gebied; C. B. Hu et, Litterarische Fantasiën; Vondel met roskam en rommelpot in de Studiën en schet -sen over Vad. Gesch. en Letteren dooi\' Dr. R. C. Bakhuizen van den Brink : Dr. G. Pe-non, Beschouwing van Vond els Hek el d ich t en; Het lantspcl van J. van den Vondel (in de Lett. Schetsen van Dr. J. ten Brink); E. Verwijs, J\\\'ed. Klassieken; J. A. Alberdingk Thijm, Portret ten van J. v. d. Vondel. Eene laatste aflevering lot het werk van Mr. J. van Lennep : Mr. R. H. Lulofs: J. v. d. Vondel in eenigezijner kleinere gedichten opgehelderd] A. S. Kok. Vondel in eenige van zijn vrouwenkarakters ; Prof. Theotl. Jo-rissen, Gijshreght van Aemstel in het tijdschrift Nederland 1877 ; en liet antwoord daarop van J.


-ocr page 104-

96

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

ten de Leidsche poort te Amsterdam in het destijds nieuw aangelegde Vondelpark. Op Woensdag den 19 Januari 1870 is het graf van Vondel door J. A. Alherdinck Thijm en eenige andere vereerders van den groot en dichter onderzocht en zijn schedel gevonden. De architect Kuypers maakte een kistje met lood gedubbeld , waarin die schedel met eenige beenderen op nieuw begraven is. Op de grafzerk staat deze inscriptie: ygt;Ter dezer plaatse werd den achtsten van Sprokkelmaand 1C79 ter ruste gelegd het gebeente van Joost v. d. Vondel, Neerlands hoofddichter en is op den 17 van Wijnmaand 18C7 zijn nagedachtenis op hizondere wijze gehuldigd door een dankbaar nageslacht.

JAN JA» STARTER (1594?)

geboren te Londen, kwam met zijn ouders in 1605 of 1607 naar Amsterdam. Later woonde hij eenigen tijd te Leeuwarden als boekverkooper, daarna te Franeker. Hij was bevriend roet Brederoo. In 1625 volgde hij den Graaf van Mansfeldt naar Duitschland : sedert hoorde men niets meer van hem.

kules in Trachin uit Sofokles, id. 1668; Uerschepp in ge van P. Ovidius Naso 1671. Voorts vindt men onderzijn werken eene menigte ; Zeegesangen; Lofdichten; Lierdichten ; Bijschriften ; Bruiloftdichten ; Lijk dicht en ; Grafschriften ; Geboortedichten ; Dankdichten; Brie-ven-, Klaghten; Hekeldichten; Opdragh-tcn ; Schouburgdiehten ; Gedichten in Stamboeken ; Raadtsels ; Gezangen ; Dichten op stichtelijke en kerkelijke stoffen ; Mengeldichten ; Vertaalingen , enz. Vondels werken zijn herhaalde malen herdrukt. De twee laatste zijn de prachtuitgave van Mr. J. van Lennep , getiteld J. van Vondels werken, ïnxev-band gebracht roet zijn leven en voorzien van verklaringen en aanteekeningen door Mr. J. van Lennep en die van Dr. J. van Vloten in 2 Qln.

Friesche lusthof beplant met verschey-de stichtelijke Nieuwe Liedekens, Gedichten ende Boertige kluchten, 1621. De zesde druk van zijn Lusthof verscheen in 1864 door de zorg van Dr. J. van Vloten. Ook schreef hij een paar tragikomedien Timbre de cardone en Dar aide.


(MSTAiVTYN HÜYCiHEAS (1596-1687), heer van ZUYLICHEM, geboren te \'s Hage, was gedurende twee en zestig jaar eerste Raad en Rekenmeester van de Prinsen van Oranje Frederik Hendrik, Willem II en Willem III. Hij bracht zijn genoeglijkste uren door op zijn buitengoed Hofwijck onder Voorburg gelegen, en overleed aldaar in den ouderdom van 91 jaar. Van zijn vier zoons zijn er

Bibelstof en Godsdienst; \'t Kostelick Mal 4622 ; Voorhout van \'s Graven-hage ; Zedeprinten ; Stedestemmen ; Daghwerck; Oogentroost 1666; Hofwijck; Zeestraet; Mengelingen; Klucht (van Trijntje Cornelisz) Spaensche wijs-heit (ruim dertien honderd spreekwoorden, alle uit het Spaansch vertaald) ; Sneldichten 15 Boeken; Vertalingen. Zijn werken zijn in 1658 ondier den naam van Korenbloemen uitgegeven in 5 Dln. onder het toezicht van zijn


-ocr page 105-

97

A. A. Thijm: Over Vondelals dramatisch dichter en meer bi-zonder over zijn Leeu-wendalers in de Gids, 1879.

Zoetvloeiendheid, losheid en bevalligheid is het kenmerk zijner minnedichten. Men vindt zijn Liedjes meest verspreid in de zoogenaamde Mopsjens die de dames destijds bij zich droegen.

Een der zinrijkste, puntigste, vermakelijkste dichters uit de 17e eeuw, die de taal geheel in zijn macht had, maar door zijn kortheid, zijn woordspelingen en zijn Latijnsche zinwendingen dikwijls duister is. Het eigenaardige en krachtige zijner poëzie blinkt hijzonder uit in zijn Zedeprint en.In zijn Dagwerck beschrijft hij zijn dagelijksch leven;dedood van zijn vrouw, die hij in dit gedicht sterre noemt, belette er de voltooiing van. Zijn Oogentroost is een gedicht aan zijn vriendin Lucretia van Trello die een oog verloren had. Onder zijn sneldichten, bijna drie duizend in getal, vindt men vele zeer

Vondels werken , door J. v. Lennep, I, pag. 055 en verv.; J. ten Brink in zijn G. A. Brederoo, p. \'204; W. Eekhoff, Verhandeling over Starter en zijn frieschen Lusthof; ,1. v. Vloten, Starter en zijn frieschen Lust\' hof; J. van Lennep. J. J.fSlarter (in Ned. Roem 1861).

A. Loosjes, Leven van C. H. 1821 ; R. Koopmans in zijn Re-dev.cn Verhand. (C.//. als mensch enC.H. als dichter beschouwd) ; P. Hofman Peerlkamp, Twee redevoeringen over C. Huygpfis. Zie Vad. Lett, voor iSll; J. A. A. Thijm Be Liefd esgeschiedei} is-


-ocr page 106-

98

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE W E R K E N.

twee zeer beroemd geworden: Constantijn die hem als secretaris bij Willem III opvolgde, en Chris-tiaan, die als wis- en natuurkundige een grooten naam heeft gemaakt.

zoon, den beroemden Christiaan Huy-ghens. Een eerste verzameling had Huyghens zelf uitgegeven in 1625 onder den titel van Ledighe uren, later herhaaldelijk herdrukt, onder den naam van Korenbloemen. Zijn Zeestraet is in 1838 uitgegeven en met aanteekeningen verrijkt door Mr. J. G. Lalau ; in 4841 gaf Prof, Jonckbloet zijn nagelaten gedicht in \'t licht, getiteld : Cluyswerk, een schets van zijn leven op 84jarigen leeftijd. De laatste uitgave van al zijn gedichten is die van Bilderdijk, met aanteekeningen voorzien. Leiden 4824, 6 Dln. in 8o.


JÖHAi\\ VAN HEEMSKERK (1597-

1656), geboren te Amsterdam, advocaat te \'s Hage, overleden aldaar als Raadsheer in den Hoogen Raad. Hij was een kleinzoon van den beroemden Admiraal van dien naam, vermaagschapt aan Hugo de Groot en gehuwd met een zuster van den beroemden Coenraad van Beuningen

JACOB ÏÏESTERBAEN (1599-1670), heer van BRANDWYCK, werd geboren te \'s Hage, studeerde eerst in de theologie, later in de geneeskunde, huwde met de weduwe van den onthoofden Rei-nier van Oldenbarnevelt die hem de heerlijkheid Brandwyck ten huwelijk bracht en stierf op het door hem aangelegde buitengoed Ockenhurg bij Loosduinen.

DAJilEl JOSCTVS (1600-1C54),

Minnekunst, Minnehaet, (naar Ovi-dius), Minnedichten en Mengeldichten (gedeeltelijk naar Horatius); Amst. 4622 en 4626; Een vertaling van Cor-neille\'s Cid; Des Admiraals van Heemskerk\'s Helden self-sprake 4641, Vier jaar vroeger gaf hij zijn hoofdwerk uit; Batavisch Arcadia in proza met eenige versjes. 4637. Dit laatste werk, \'t welk spoedig zeven drukken beleefde, deed een menigte letterkundige werken van dien aard geboren worden, die allen beneden het model gebleven zijn. De laatste of achtste druk is de uitgave van W.P. Wolters en H. C. Rogge, Leid 4874.

Minnedichten 4424; Kracht des Ge-loofs van den voortreffelijken en vermaarden poeet Joost van den Vondel, te speuren in zijne Altaergeheimenissen; Davids Psalmen in Nederduitsche Rijmen gestelt 4654; Ockenhurg, een beschrijvend gedicht. 1654. Voorts een menigte gedichten van onderscheiden aard. Al zijn gedichten zijn na zijn dood uitgegeven te \'s Hage 1672, 3 Dln. 8o.

Roseliins Oochies ontleed 4620 of


-ocr page 107-

99

AANMERKINGEN.

B R O N N E N.

geestige maar ook vele gezochte aardigheden. Het Costelick Mal is een satyre op de dwaze modes van zijn tijd.

Geestigheid, zeer veel vernuft en overeenkomst met Ovidius ; doch ook wel eens door al te groote weelderigheid tot valsch vernuft overhellende. Zijn Batavisch Arcadia, zijnde een min of meer gerekte schilderij van de bekoorlijke streken tusschen den Haag en Leiden, bevat in ongebonden stijl een verhaal der oudste voorvallen en van vele min bekende bijzonderheden onzes vaderlands, somtijds behaaglijk afgewisseld met poëzie, onder de gedaante van liedjes en herderskouten, welke van het vernuft niet alleen, maar ook van het gevoel des dichters getuigen. In dit werk zijn de eerste wenken gegeven tot afschaffing van de pijnbank, heksenprocessen en verbeurdverklaringen van goederen.

sen van twceNcd.dichters, Gids 1871; A. D. Schinkel, Opgave der Handschr. van C. en C. II. hen evens die Handschr. welke lot hen betrekkelijk zijn en voor weinige jaren onder derzelver nakomelingen nog berustende waren 1849.Dez. Nadere hijzonderh. betreffende C. // en zijn familie, 1850; Th eod. Jorisse n.C.Huy-ghens Ie deel 1871. Vondels werken door J. van Lennep Deel 11. 163en volgende deelen.

J. Scheltema, Geschied. en Letterk. Mengelwerk ; de Na-vorscher, Dl. I, If, III, VI, VII; J. van Harderwijk Hz., Redevoering over Joh. van Heemskerk, bijzonder cds prozaschrijver. (Vad. Letteroef. voor 1841).


Westerbaen houdt in zijn dichttrant het midden tusschen de gerektheid van Cats en de beknoptheid van Huyghens, wier beider vriend hij was. Zijn Ockenburg is een losser en bevalliger gedicht dan Huyghens\' Hofwyck. Van Lennep zegt van hem : »Een van die verdienstelijke mediocriteiten die bij ons te lande meer- algemeene toejuiching verworven hebben dan mannen van wezenlijk talent.quot;

G. Brandt, Historie der Reformatie; Vondels werken door J. v. Lennep Dl, IV. 613 en verv., Het huiselijk van Jacob Westerbaen in de Gids 1837.


Bevallig, geestig, welluidend, liefelijk doch niet

M. Ba 1 e n, Besch rij vin g

-ocr page 108-

L ■

100

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

geboren te Dordt, en geneesheer aldaar , vestigde zich later te Rotterdam om het vonnis van uitbanning te ontgaan dat de kerkeraad zijner vaderstad hem wilde opleggen, uithoofde van zijn Heden daagsche Ven us en Minerva, weid schepen dier stad en was bijzonder gekant tegen de pijnbank.

1623;(?) 2de verb. dr. 1639; Hedendaagse (zinnelijkheid) Minerva (de geleerdheid) of Twistgesprek tussen die self-de 1641. De pijnbank wedersproken en bemachtigd 1651; Toon eel der Jalouzyen, 166(5.

.

ADRIANUS POIRTERS (1606-1675),

geboren te Oosterwijk bij Herenthals. Hij behoorde tot de orde der Jesuïeten en was gedurende dertig jaar als prediker werkzaam, achtereenvolgens te Antwerpen, Lier en Mechelen, in welke laatste plaats hij overleed.

)

i lt;

Het Masker van de wereldt afgetroc-ken door P. Adriaans Poirters, 1646. Dit zijn hoofdwerk beleefde meer dan veertig uitgaven: Deti allerheyligsten naem 1 H S voor een nieuivjaersgift. 1647; Hel duyfken in de steenrota; Den soeten naem Jezus; Het heylig Her te; De spiegel van Philagia ; Het heylig Hof van den Keyzer Thcodosius, 1696. Al de overige zonder jaartal te Antwerpen gedrukt.

*

1

JEREMIAS DE DECKER (1609-1666), geboren te Dordt, kruide-nier en makelaar, doorzijn vader en. vervolgens door zich zeiven alleen gevormd , leerde in zijn tusschenuren het Latijn en de voornaamste Nieuwere talen. Hij had met veel tegenspoed te kampen en moest dikwerf van \'t vertalen leven. Overleden te Amsterdam.

Berijming der Klaegsangen van Jere-mias; Vertaling van Ovidius en Hora-tius; Baptistes of Dooper, treurspel, naar Buchenan 1652; Goede Vrijdag ofte het lijden onzes Heer en Jesus Christus 1656; In 1659 alle op nieuw uitgegeven onder den titel van J. de Decker Rijmoeffeningen, met \\ele puntdichten, 740 in getal, vermeerderd. Lof der Geldt-sucht, 1666. Al zijn werken zijn her1 haalde malen gedrukt en onder anderen uitgegeven door M. Brouerius van Ni-dek, 2 Dln. in 4o. 1726, het laatst door W. Geysbeek, 1827.

JODOOUS VAN LODENSTEIN (1620-

1677), geboren te Delft, predikant te Soetermeer, Sluis en ütrecftt; aldaar ongehuwd overleden en begraven te Delft.

, t

J

Uitspanningen hehelsende stichtelijke Liederen en andere gedichten. \\r\\

voor de zestiende maal herdrukt. Eenige zijn nogmaals in 1795 uitgegeven mot verbeterde taal en spelling. In 1867 gaf Dr. A. W. Bronsveld een Bloemlezing uit de gedichten van Joh. Loden-stein.

REYER AmO (1622-1669), van Amsterdam; zijn beroep is min

1

[|c

1

}

i!

Parijsche Bruiloft, treurspel in 1647 geschreven, in 1663 uitgegeven ; Pest

v

-ocr page 109-

101

AANMEUKIjN GEN.

B R O N N E N.

vrij van herhalingen, noch van valsch vernuft. Zijn Twistgesprek is gemaakt in den trant van de Deckers Lof der Geltsucht. In zijn Rooseliins Oochies bezong hij de oogen zijner schoone: \'t zijn negen en vijftig minneliederen.

van Dordl]L Schelte-ma. Geschied\' en Let-terk. Mengelwerk UI.


Zijn Masker va)} de wercldl bestaat uit dichterlijke uitleggingen van eenige zinnebeeldige platen, vergezeld van verhalen, toespraken en opmerkingen in proza en rijm. Zijn proza is beeldrijker dan dat van Cats; hij volgt in zijn poëzie duidelijk dezen dichter op de voet en is niet minder plat dan Cats.

Net, beschaafd, zoetvloeiend en vooral aandoenlijk, in de gedichten aan zijn broeder, te Batavia overleden, aan zijn moeder bij het verlies van zijn vader, als ook in zijn Goede Vrijdag Geestige spot straalt door in de Geldzucht: een gedicht min of meer in den trant van Erasmus\' Lof der Sotheid.

Leven van J. de Becker voor de uitgave zijner werken van 4626 ; J. de Decker door J. de Vries 1807; P. F. Tim-mers Verhoeven, Ver-hand.over de verdiensten van J. deDecker, 1834; Vondels werken door J v. L. VI P. 14.


Ernstig, streng, hoog godsdienstig, veel overeenkomst. in zijn dichttrant met Camphuysen. Vier der Evangelische gezangen; 21, 43, 62 en 68 zijn van hem, ofschoon min of meer gewijzigd.

Gedichten vol schilderachtige beschrijvingen, met kracht voorgesteld, doch niet vrij van gedwongen-

A. H. ter Hoeven, Eenige beriglen aangaande het leven van J. van Lodenstein (in het Christ. Maandschr. 1833); Lodensteins Liederen door S. Gorter, iiids 1868.

J. A. Alb. Thijm in de Dietsche Warande


-ocr page 110-

102

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

V O ORNAAMSTE W E R K E N.

bekend. Tot het Roomsche geloof overgegaan zijnde reisde hij met zijn 23e jaar naar Italië en bleef er tot zijn dood. Ilij ontving een gouden penning van Paus Inno-centius X en een gouden keten van de bekende Koningin Christina van Zweden voor het maken van een paar Latijnsche gedichten en stierf te Perugia als secretaris van den kardinaal Caponi.

GEER AERDT BRAi\\DT(1626-1685),

geboren te Amsterdam, werd tot het vaderlijk beroep van horlogie-maker bestemd ; doch zijn zucht voor de poëzie en zijn liefde voor Susanna van Baerle deden hem hiervan afzien. Hij legde rich op de theologie toe en was achtereenvolgens Remonstrantsch predikant te Nieuwkoop, Hoorn en Amsterdam, waar hij overleed.

WILLEM SLIYTER (1627-1673),

geboren te Nede, predikant te Eibergen; in 1673 te Rouveen beroepen zijnde, stierf hij op reis te Zwolle.

JOACHIM OLMEN (1628-1692),

geboren te Rijnsburg, waar zijn vader broodbakker was, opgevoed te Napels; Heilige Stoffen, waaronder zijn Martelkroon van St. Steven uitmunt; Mengeldichten\', CLV Bijbelsche print verbeeldingen met een versje onder iedere plaat. Zijn gedichten zijn verzameld en uitgegeven in één deel door J. de Haes, Rotterdam 1713 in klein 8o. onder den titel van li. Ansloos Poësie.

De veinzende Torquatus, 1643, verscheiden maal ten tooneele gevoerd en herdrukt, de laatste of zesde druk is van 1733; Kortverhaal van de Reformatie of Onpartijdig Kronykje tot aan 1600, 1653; Stichtelijke Gedichten waaronder de vreedzame Christen 1659; Historie van Enkhuizen, 1666; Historie der Reformatie I Dl., 1671 : idem II Dl. 1674. De twee laatste Dln. zijn uitgegeven door zijn zoon Johannes in 1704 : Leven van Hooft, geplaatst voor een nieuwe uitgave van diens Ned. Hist., 1677 ; Leven van J. v. Vondel, geplaatst voor de nieuwe uitgave van diens poezie, 1682; \'t Leven van den Admiraal de Ruyter, 1687. Na zijn dood gaven zijn zonen zijn verzamelde Poezxj uit, waarvan in 1725 een herdruk verscheen met nog eert derde deel vermeerderd, 1725; Dagwijzer der Geschiedenissen , 1689 ; Historie van de regtspleging gehouden in den jaere 1618 en 1619 omtrent de dry gevangene Heer en Mr. Johan van Oldenharnevelt, Mr. Rombout Hoogerheets en Mr. Hugo de Groot 1708.

Psalmen; Buytenleven; Eensaam Hms- en Winterleven ; Gesangen, enz. De volledigste uitgave van al zijn werken is die van 1776.

Johanna Gray óf de gemartelde on-noozelheid, 1648; Koning Konradyn van Napels. 1649; beide treurspelen;


-ocr page 111-

103

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

heid, valsch vernuft «n overlading van mythologie. Bij voorkeur schijnt hij sombere tafereelen te schetsen. Zijn Parijsche Bruiloft werd in zijn tijd gunstig ontvangen en geprezen. Zijn Pest te Napels, ofschoon een stout en schilderachtig dichtstuk, is vol van de ijselijkste en walgiijkste tooneelen. Zijn Afscheid van Amsterdam, 12 Sept. 1649, geschreven op reis naar Rome, verdient een bijzondere vermelding.

V bl. 475; Vondels werken (door J. v. Lennep) Dl. III p. 541 en Dl. VIII p. 8.


Ongemeen zinrijk in zijn bijschriften, door niemand van zijn tijdgenooten overtroffen; krachtig als geschiedschrijver, waarin hij echter noch de-gedrongenheid, noch den dichterlijken gloed van Hooft bezit. Het eerste deel der Reformatie en het Leven van de Ruyter zijn zijn beste werken in proza. Zijn godsdienstige gezangen zijn hartelijk en stichtelijk, doch zonder hooge dichterlijke vlucht.

In zijn veinzenden Torquatus, treurspel, is de overeenkomst met Shakespeare\'s Hamlet niet te miskennen, \'t Is waarschijnlijk dat beiden uit dezelfde bron geput hebben, een Italiaansch werk : in \'t Hollandsch vertaald, onder den titel van Tragische Historiën.

J. de Haes, Leven van G .Brandt;J .Tidc-man, de Remonstrant-sche Broederschap. bi. 100 en verv. ; O. M. C. Loeft\', De Nederl. kerkgeschiedschrijver Geeraardt lirandl. Acad.proef schrift Ut r. 1864. Vondels leven en werken door .1. v. Lennep Dl. IV p. 2, V, 549, en volgg. VI, 112, XII. 68; E. Verwijs, Ned. Klassieken.


Eenvoudig, naïf, leerzaam, in den trant van Cats. Tallooze malen zijn zijn werken «herdrukt. Van hem zijn Gez. 185 en 190.

O. was Collegiant. (De Collegianten vormden een afdeeling der Remonstranten, welke door de gebroeders van der Kodde gesticht was en zich te

Leven sbeschr. van Willem Sluyter voor den laatsten druk I zijner werken ; Lees-kabineliSGA p. 81-89.

D. v. Hoogstraten, Leven van J. Oudaan voor Dl. III zijner


-ocr page 112-

10 i

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

door de zorg van den beroemden Scriverius, dien hij in zijn blindheid tot voorlezer diende. Oudaen overleed aan een beroerte te Rotterdam, waar hij den steenhan-del van zijn schoonvader had overgenomen.

JOHANNES V0LLEM10VE (1632-1708), geboren te Vollenhove, eerst predikant te Vledder in Drente, daarna te Zwolle en eindelijk in den Haag, alwaar hij overleed. Hij was een beroemd kanselredenaar en droeg den bijnaam van : Haagsche Guldenmond.

ARNOLD IS MOONEN (1644 1711), geboren te Zwolle, predikant te Hardenbergen Deventer. Hij deed zijn laatste predikatie den 11 January 1711 en stierf in December van dat jaar.

JOHANNES ANTONIDES VAN DER

(iOES (1647—1684), geboren te Goes , ging met zijn ouders op vierjarigen leeftijd naar Amsterdam. Eerst apothekersleerling, studeerde hij later, voortgeholpen door een vermogend vriend, Diederik Buisero, in de medicij-

Roomsche Mogentheid, 1664; De leeuw bevredigt met Brit tan je, 1667; Het ver-worpen Huis van Eli, treursp. 1671 ; Uitbreiding van het hoek Job, 1671 ; Uitbreiding van het hoek der Psalmen, 1680; Haagsche Broeder-moord of dolle blijdschap z. j. (1672). Voorts geschriften, deels van geestelijken, deels van staatkundigen inhoud. Al zijn gedichten met zijn levensbeschrijving zijn in \'t licht verschenen te Amsterdam in 1712, 3 Din. in 8o. waarin zijn Too-neelpoezie gemist wordt. In 1724 gaf Poot zijn Nagelaten gedichten uit.

Vollenhove gaf in 1686 een bundel poezie uit, die met zijn Kruistriomf aanvangt. Opmerking verdienen nog in dezen bundel; Op den gruwzamen brandt van Londen in 1666 en op den gruwzamen nachtstorm in 1660. Voorts een bundel leerredenen: Heerlijkheid der Rechtvaardigen 1660. De laatste uitgave zijner gedichten is die van Jacob Spex te Dor drecht in 1750.

Moonens predikatiën bevatten : Paulus te Athenen, Paulus onder de Hey-

denen 1715; Stephanus de diaken 1696; Davids Trapzangen of Liederen Ham-maaloth 1694; De lijdende Christus; Abrahams roeping uit Ur 1715. Voorts hor te Chronycke der Stadt Deventer, 1668; Poezij door hem uitgegeven in 1700, waarop Poot een vervolg gaf in 1720. Eindelijk Nederduytsche Spraek-kunst, ten dienste van in- en uitheem-schen, uit verscheidene schrijver en en aantekeningen opgemaekt en uitgegeven 1706.

Trazil of overrompelt Sina, treurspel; 1665; Bellona aan bant, een dichtstuk gemaakt op den vrede van Breda ; de IJ stroom in vier boeken\'1671 en verscheiden gedichten, waaronder: Komst van de Ruytcrs lijk in \'t Vaderland. Zijn gedichten zijn verscheiden malen herdrukt. De laatste uitgave, met aanteekeningen


-ocr page 113-

105

Rijnsburg schuil hield) en als zoodanig zeer aan de meer verdraagzame staatspartij gehecht. Hij verheerlijkt de Witt in zijn gedichten. Zijn taal is menigmaal ruw, hard, duister en gedrongen. O. is niet vrij van valsche geestigheid en gezwollenheid doch hij heeft krachtige beelden. Zijn toon, hoezeer dikwerf te veel tot godgeleerden twist overhellende, is mannelijk en edel, en zijn gevoelens zijn geheel afkeerig van staatkundige en kerkelijke dwingelandij, onder welken naam ook. De vertaling der Psalmen en de uitbieiding van het boek Job onderscheiden zich gunstig.

Poezij; Levens van her. Ned. Mannen en Vrouwen Dl. UI.

Overijsselsche Almanak voor Oudh. e)) Lett. 1842\', Vad. Letter oef. 1827 ; Het tijdschrift: de Evan-geliespi egel 1853.

Overijsselsche Almanak voor Oudh. et* Lett. 1854 en 1855 ; J. van Harderwijk , lets over A. Moon en (Vad. Letteroef. van 1829).

Leven van A. v d. Goes door D. v. Hoogstraten, geplaatst voo!• de uitgave zijner gedichten in 1714 (6de Dr. 1748), Levens van her. Mann.en Vrouw.-. Vondels werken door

Zijn Kruistriomf, een pendant van do- Deckers Goede Vrijdag, is met vuur geschreven en bevat schoone plaatsen. Als dichter erkende Vondel hem | voor zijn zoon ; doch hij is niet vrij van gezwollen en gezochte uitdrukkingen. Als verdraagzaam kerkleeraar deed hij zich wegens zijn vertrouwelijkheid met Vondel en Brandt loffelijk kennen. Van hem zijn Gezang 64, 125, 133. Het laatste eenigszins gewijzigd.

Zuiver van taal en stijl; doch reeds tot die matheid en krachteloosheid overhellende, die de achttiende eeuw zoo zeer kenmerkt. Zijn spraakkunst is het eerste werk waarin de Nederlandsche taal volledig behandeld wordt en was, volgens Ypey, het handboek voor alle taalminnaars gedurende meer dan drie vierde der achttiende eeuw.

Een dichter vol vuur en leven ; overheerlijk in versmaat ; krachtig en veelal oorspi on kei ijk in zijn beelden , doch al te slaafs en veeltijds ongepast van de oude fabelleer gebruik makende, en wel eens gezwollen : wiens groote voortreffelijkheid echter verre zijn gebreken overtreft, welke laatste hij misschien in rijpere jaren zoude verbeterd hebben.

-ocr page 114-

100

VOORNAAMSTE WERKEN.

NAAM. WOONPLAATS EN STAND.

nen te Utrecht. Na volbrachte studie bezorgde hem die zelfde vriend een fatsoenlijke betrekking bij de Admiraliteit te Rotterdam. Hij stierf aldaar aan een bloedspuwing.

JAN VAN BROEKHUIZEN (1649-

1707) geboren te Amsterdam, eerst apotheker, daarna kapitein bij het leger. Na 1097 eervol met pensioen ontslagen, woonde hij op een buitentje onder Amstelveen, dat hij zijn hermitage noemde, omdat hem daar niemand bezocht. Hij stierf waarschijnlijk ten gevolge van zijn zittend leven. Zestig jaar na zijn dood heeft Mr. A. Calkoen te zijner nagedachtenis in de kerk te Amstelveen een net gedenkteeken voor hem opgericht.

ANMIE8 FELS (•)• 1681), rechtsgeleerde te Amsterdam, oprichter van het Kunstgenootschap : iVi7 volentibus arcluum. (Niets is moeilijk voor hen die willen).

KATHERIJNE LESOAILJE (1649-1711), geboren te Amsterdam, dochter van den dichter en boek-verkooper Jacob Lescailje Sinds haar vaders overlijden hield zij den boekhandel aan de hand. Zij overleed ongehuwd in haar geboortestad.

JOHANNES LÜYKEN (l 649-1712),

geboren te Amsterdam , plaatsnijder en etser van groote verdiensten. In zijn jeugd bevallig minnedichter, verviel hij later tot dweperij \'tgeen een zichtbaren invloed op zijn gedichten uitoefende. Hij overleed in zijn geboortestad.

voorzien, is die van W. Bilderdijk , Leiden 1827, 3 Dln. kl. 8o.

Bekwaam letterkundige, onder anderen uitgever van Tihullus en Properlius; voortreffelijk Latijnsch en ook Neder-landsch dichter, schoon in deze taal slechts enkele losse gedichten van hem voorhanden zijn. D. van Hoogstraten gaf in 1712 zijn Gedichten uit. (58 biz. in 8o).

Didoos dood, treurspel 1668; Vertaler der Dichtkunst van Horatius ; (Ars poëtica) 1678 ; Gebruik en Misbruik des Tooneels 1681 ; Mengelzangen, 2 Dln. 1084.

Berijmster van middelmatige treurspelen, veelal het Fransch van Corneille, de Rotrou en anderen nagevolgd. Mengeldichten. Al hare vertalingen en gedichten zijn in 1731 uitgegeven in 3 Dln. in 4o.

Duytse Lier, drayende veel van de nieuwste, deftige en dartelende toonen, versiert met koperen -platen 1671. Al zijn werken zijn te Amsterdam in 1709 uitgegeven , bevattende onder andere Beschouwing der werelt; Bijkorf des gemoets; Vonken der liefde Jesu; Werken der Barmhertigheit; Spiegel van het menschelijk \' Bedrijf; Kinderboekje of des Menschen begin, midden en einde.


-ocr page 115-

107

AANMERKING EN.

n R O X N E N.

J. v. Lennep X 486 en verv., XI, 15. XII, 26.

Minnedichter en navolger van Hooft, van vvien hij niet alleen de schoonheden, maar ook in zekere mate de gebreken bezit.

Leven van J. Broekhuizen door D. v. Hoogstraten voor \'s •mans gedichten; Levensbeschrijving van voorname mannen en vrouwen, Dl. IX.


Ijverig bevorderaar van den Franschen kunstsmaak in de poëzie, vooral in het tooneeldicht, waardoor hij bijzonder den meer lossen en vrijen stijl van Vondel verdreef, en de dichtkunst door bekrompen voorschriften aan banden legde.

Door haar tijdgenooten zeer geprezen als een groote dichteres. Het verval van smaak vertoonde zich reeds in den groeten opgang dien zij maakte. Haar verdiensten zijn zeer middelmatig. Vloeibaarheid had zij wel doch geen kracht of oorspronkelijkheid.

Van Lenneps Vondel XI p. 88 ; Dr. A. J. Kronenberg. liet kunstgenootschap NU Volentibus Arduum.

Levens van Ned. mann. en vrouwen ; D\'. I p. 287; Vondels werken dooi\' J. v. L. Dl. XI, 240 en XII. 123.


In zijn Duitsche Lier, bestaande uit idyllen, verhalen, romances, sprookjes, minnedichten, enz. losse, geestige boert; in zijn Stichtelijke Rijmwerken, een hooge mystieke voordracht maar toch dikwijls vernuftig en oorspronkelijk.

Luykens leven voor de Duitsche Lier, \'sHagel784; Levens van verm. mannen en vrouwen ; in de Mnemosyne 3e reeks, Dl. I ; Mr. P. Mabé Jr. : Jan Luiken als mensch en dichter beschouwd.


-ocr page 116-

108

NAAM. WOONPLAATSEN STAND.

VOORNAAMSTE W E R K E N.

LUCAS ROTGANS (i654-\'1710),

geboren uit aanzienlijken stand te Amsterdam, ontving een geletterde opvoeding, was krijgsman, naderhand ambteloos dichter. Hij overleed aan de kinderziekte op zijn buitengoed Kromwijk aan de Vecht tusschen Maarsen en Breu-kelen.

KASPAR BRAXDT Gz. (1653-1096), Remonstrantsch predikant te Schoonhoven, Hoorn, Warmond, Alkmaar, Rotterdam en Amsterdam. Hij was zwak van gestel

GEERAERDT BRANDT Jr. (1657-

1683), was predikant te Schoon-hoven en Rotterdam en beroemd om zijn welsprekendheid.

Eneas cn Turnus; Scylla, tieurspe-len; Willem III, door Gods genade, Koningvan Engeland, heldendicht, 1698; Boerenkermis 1708 en verscheiden andere gezangen. Al zijn werken zijn uitgegeven onder den titel van Poëzie van verschelde mengelstoffen, 1715.

Leven van Hugo de Groot, 1730, voortgezet door A. van Cattenburg (grootendeels uit de Groots Memorie der Bejegeningen samengesteld) ; 2 Dln. fol. Predikatiën, 2 Dln. Het Volmaakte Gebed des Heer en in predikatiën, 1709. Poëzie, 1708.

Tweejarige Geschiedenissen, voorgevallen in de jaren 1672 en 1673, Amsterdam 1678. Predikatiën, drie bundels uitgegeven in 1685, 1694 en 1764.


JOHANNES BRANDT (1660-1708),

predikant te Warmond, Hoorn, \'s Hage en Amsterdam ; hij was de grootvader van Lucretia Wil-helmina van Merken. Alle drie zonen van G. Brandt en te Nieuwkoop geboren.

JAN BAPTISTA ÏÏELLEKENS(1058

1720),\' geboren te Aalst, kwam in zijn jeugd te Amsterdam wonen, waar zijn oom hem tot goudsmid wilde opleiden. Hij gevoelde meer neiging voor de schilderkunst en bracht elf jaar in Italië door om zich in die kunst te volmaken. Later deed zijn zwakheid van gezicht hem van het schilderen afzien, sedeit welken tijd hij zich meer aan de poëzie wijdde. Na een leven vol jichtpijn en graveel overleed hij te Amsterdam.

Leven cn dood van Maria Stuart, koningin van Engeland 771 et de lijkrede 1695; Leven van den Apostel Paulus of 32 predikatiën over het voornaamste werk van zijn A-postclschap . Honderd brieven van geleerde Mannen 1702; De poezie van K. en J. Brandt is in 1724 uitgegeven.

Dichtlievende Uitspanning, in 1711 gezamenlijk uitgegeven met de gedichten van zijn vriend Pieter Vlaming ; Vertaling van Tasso\'s Amintas met een verhandeling over het Herdersdicht 1715; Nagelaten gedichten, uitgegeven door zijn dochter, 3 Dln. in 4o 1729 en 1737.


-ocr page 117-

109

AANMERKING E N. Bron N E N.

In Willem III, die vele schoone plaatsen bevat, te veel mythologie en zwakke plaatsen, vooral in het tweede gedeelte. In de Boerenkermis gemeenheid en al te slaafsche navolging van de boeren-zeden van dien tijd. Zijn verzen zijn vloeiend en welluidend.

Leven van Rotgans voor zijn gedichten door Halma.


Deze drie broeders waren voor hun tijd uitmuntende kanselredenaars. De eerste was een goed geschiedschrijver. Deze en de derde waren ook vrij goede, althans kiesche dichters. Hun vroege dood verhinderde het misschien alleen om in al die opzichten hun vader te evenaren.

J. Tideman, de Re-monstrantsche Brooder schap.


Uitmuntend in het herders- en visschersdicht. 1 Bekend is zijn versje: Aan Lycoris op het afster-| ven van haar dochtertje Rozelijntje. Overigens mat, koud, gerekt en onbeduidend.

Achter de flag, gedichten vindt men van hem een korte levensbeschrijving


-ocr page 118-

110

NAAM, WOONPLAATSEN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

ELIZABETH HOOPMAN (1664-1736), echtgcnoote van Pieter Koolaert. Haar echtgenoot, een welvarend koopman, sleepte haar door zijn verkwistingen in zijn ondergang mede. Zij moest hem volgen naar Kassei, waar hij bij den landgraaf van Hessen-Kassei de betrekking verkreeg van han-delsdirecteur op een inkomen van /quot;1600. Toen echtei haar man in 1732 overleden was, bracht zij de laatste vier jaren van haar leven in kommerlijke omstandigheden door.

LAMBERTUS TEN KATE (1674-1732, geboren en gestorven te Amsterdam. Hij vond zijn bestaan met les te geven in de Wiskunde, het Rekenen en het Boekhouden.

Gedichten in verschillende verzamelingen verspreid, gedeeltelijk ook in de Latijnsche taal. Na haron dood door een harer bloedverwanten W. Kops in één boekdeeltje in 80 vereenigd en uitgegeven onder den titel van Nagelaten gedichten, Haarlem 1774. Onder haar gedichten munten uit: Veenberg; 1680 Schouwburg der vcrwoestinge; Gebed in onzekerheid; Oj) den SSsten verjaardag van mijn echtgenoot\', Aan Peter den Gr00ten enz.

Aenleiding tot de kennis van het verhevene deel der Nederduitschc Sprake, Amst. 1723 twee deelen in 4o met Ethnographische kaarten-. Gemeenschap tusschen de Gottische Sprake en de Nederduitschc 1710. Verscheiden andere geschriften, meest van godsdienstigen aard.


PIETER LAMEADIJK (1683-1756), geboren en overleden te Haarlem, plaatsnijder van beroep. Hij had met vele wederwaardigheden te worstelen, veeltijds veroorzaakt door zijn zorgeloos karakter, de spilzucht zijner moeder en het wangedrag zijner vrouw. De regeering zijner geboortestad benoemde hem in 1749 tot haar historieschrijver en voorzag hem levenslang van inwoning en onderhoud in het Proveniershuis te Haarlem, waar hij zeven jaar tot aan zijn dood verpleegd werd.

JUSTUS TAX EFFES( 1684-1735), geboren te Utrecht, gouverneur bij aanzienlijke geslachten, promo-

De blijspelen : Bon Quichol op de bruiloft van Karnacho 1711 ; Be Zwetser ; Het wederzijdsche Huwelijksbedrog 1712; Krelis Louwen\', de Wiskunstenaars 1715; Boertige beschrijving van den Amsterdamschen schouwburg by het vertoonen van Aran en Titus (fragment van een onvoltooid blijspel) 1715; Quin-campoix of de windhandelaars 1 720 ; Arlequin actionnist 1720; Julius Gesar en Gato, tre.urspel naar het Fransch, van de Champs 1720 ; Leven der graven van Holland., Xanthippe, hMy spel na zijn dood uitgegeven. Spieghel der vaderlandsche kooplieden, een blijspel dat hij niet geheel voltooide. Voorts vele losse gedichten door 1 emzelven reeds in 1721 uitgegeven. Al zijn werken zijn uitgegeven in 1760 4 Dln in 4°.

Hollandsche Spectator 1731 —1735 in 12 deelen zijnde een reeks van 360 vertoogen van zede- of letterkundigen


-ocr page 119-

Ill

AANMERKINGEN.

B R 0 N N E N

Weinige Nederlandsche dichteressen kunnen met Elizabeth Hoofrnan vergeleken worden. Zij ver-eenigt de kracht der ITde eeuw met de netheid en keurigheid der 18e eeuw. In haar latere gedichten, gedurende hare uitlandigheid aan haai- echtgenoot gericht, heerscht hartelijke liefde ain dezen, een gevoel van onderwerping in haar lot en edele godsdienstigheid.

Leven van vermaarde mannen en vrouwen ; Kantelaar en Siegenbeek Euterpe Huiselijk leven en lotgevallen van E. Hoofrnan, Dordr. 1855.

Hij heeft het ijs gebroken voor de volledige en wijsgeerige beoefening der Nederlandsche taal en vergelijkt haar met andere verwante talen, bijzonder met het Moeso-Gothisch, waardoor hij in den geest der algemeene taalkunde beter indrong dan iemand zijner voorgangei\'s. Op de bibliotheek van de vhoogeschool te Amsterdam bevinden zich van ten Kate 4 Dl. in fol. handschriften, loopende over verschillende vakken van wetenschap.

H.Tollius,over L.ten Kate Hz. den voortref! elijken yi\'ondleg-ger der Ned. taalk. In Siegenbeeks Museum Dl. IV.

Langendijks blijspelen en gedichten zijn gewoonlijk plat proza; in enkele zijner stukken is eenig vernuft te bespeuren. Het zijn geen karakterstukken gelijk de meeste Fiansche maar meestal kluchten. In den Krelis Louwen en Bun Quichot is de echte luim niet te miskennen; beide zijn lang op hettooneel gebleven. Zijn Wederzijdsch huwelijksbedrog is echt comisch ; zijn Sjneghel der vader-landsche kooplieden^ is eigenlijk een comédie de moeurs en behoort tot zijn beste werken.

Leven van P. Lcin-g en dijk , achter het vierde deel zijner gedichten.

In zijn hoofdwerk, den Spectator, vindt men voor het eerst een echt lèvendigen, bevaliigen en tevens smaakvollen, gemeenzamen prozastijl. Van Effen

P. A. Verwer.Let\'cn van van Effen voor den Dr. van den

-ocr page 120-

\\u

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

veerde in i727 te Leiden in de rechten, naderhand commies dei-magazijnen te \'s Hertogenbosch, waardoor hij vrij onbezorgd kon leven en veel tijd voor eigen letteroefeningen over had. Hij overleed aldaar.

aard : (een navolging van Addisuns en Steeles Engelschen beroemden Spectator); vroeger gaf hij verscheiden Fransche werken uit, van welke de Misantrope ook in het Nederlandsch vertaald is, onder den ,titel van de Misantrope of de gestrenge zedemeester, 3 Dln.


ARNOLD H00(iVLIET( 1087-1763), geboren te Vlaardingen, was boekhouder te Dordt in de Bank van Leening. Vervolgens nam hij den zilversmidswinkel van zijn broeder over; later werd hij tafelhouder in de Bank van Leening. Hij overleed in zijn geboorteplaatsin hetzelfde huis dat hem had zien geboren worden.

Feestdagen van Ovidius uit het Latijn 1719; Abraham de Aartsvader in XII hoeken 1727; Mengeldichten I Dl. 1737, II Dl. 1753; Zijdebalen, hofdicht 1740 ; Eerekroon voor de stad Vlaar-dingen 1743. De Abraham de Aartsvader, twaalf malen herdrukt en in de 18e eeuw de lievelingslectuur van het publiek, is het laatst uitgegeven en met aanteekeningen voorzien door Prof. ter Haar, Nijmegen 1841.


HL BERT lORNELISZ POOT (4689-1733), geboren te Abtswoude in \'t Westland. In 1723 zeide hij het landleven vaarwel en begaf zich metterwoon naar Delft. Zijn verblijf te dier stede was hem verderfelijk. In verkeerde gezelschappen geraakt. gaf hij zich aan dronkenschap over. Gelukkig •lat hij zijn verkeerde levenswijze inzag en na verloop van een jaar tot het buitenleven terugkeerde. Na zijn huwelijk in 1732 vestigde hij zich wederom te Delft, waar hij aan de tering overleed op den laatsten dag van het jaar. P. is de eerste Nederlandsche dichter die van de opbrengst zijner pen leefde.

SYBRAND FE1TAMA (1694-1758),

was eerst bestemd tot Doopsgezind predikant, doch zijn zwak gestel noopte hem hiervan af te zien. In den handel geen lust en mid-

Mengeldichten 1716 ; op nieuw uitgegeven en vermeerderd 1721. Voorts gaf hij uit Vervolg der Poezie van A. Moonen 1719; Poezie va7i Jacob Zeeus 1720 ; Eenige gedichten van J. Oudaen 1724. Mengeldichten II Dl. 1727, bevattende Bijbelstoffen, Veld- en Zeezangen enz. Al zijn gedichten zijn uitgegeven in 1759 te Leiden, 3 Dln. in 4° en later te Amsterdam, 3 Dln. in 8° 1780. Nog is er in 1823 eene Bloem~ lezing der Gedichten van H. C. Poot, uitgeg. door Mr. Daniel Hooft met oordeelkundige aanmerkingen voorzien. P. bewerkte een herdruk van het groot natuur- en zedekundighe werelttoneel 3 dln. in fol. 1743.

Fabricius 1720, treurspel; De triomferende Poezy en Schilderkunst, zin-nespel 1724. Hij vertaalde in dichtmaat. Corneilles Tite et Bérénice onder den titel van Ti I us Vespasianus en Lu Mot-


-ocr page 121-

113

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

raag als zoodanig voor model dienen en zijn werk is tevens een uitmuntende bijdrage tot de kennis der gebreken , vooroordeelen en zeden van dien tijd. Als juweeltjes in die vertoogen zijn steeds beschouwd geworden, de zoogenaamde Agnietjes: drie verhandelingen, voorstellende een burgervrijage uit de eerste helft der vorige eeuw.

De Abraham is geen heldendicht, want een levensbeschrijving van eenig persoon kan zulks nooit wezen. Met uitzondering van eenige treffende partijen, zoo als de beschrijving van Sodoms val in het 7de, en de opoffering van Isaak in het 10e boek, is het gedicht niets anders dan eene getrouwe berijming van eenige hoofdstukken uit Genesis, waaraan alle lokale kleur en aanschouwelijkheid van voorstelling ontbreekt. Bovendien lijdt het gedicht aan eentonigheid, omdat de dichffer alles, ook de onbeduidendste dingen, op deftigen trant wil beschrijven.

Poot is soms geestig, zoetvloeiend en zuiver van taal. In zijn gedichten op het landleven, vooral in het schoone stuk : Hoe genoeglijk rolt het leven j enz. heerscht een zacht gevoel dat ons aangenaam aandoet. Doch in andere, vooral in de Bijbeldichten , is hij niet vrij van valsch vernuft. Deze dichter is vroeger te hoog geprezen; thans wordt hij misschien te laag geschat. Poot was ook een goed prozaschrijver.

Hall. Spectator; Verhandeling over het leven en de letterkundige verdiensten van J. van Effen, door Dr. VV. Bisschop; Levens van voorname Ned. mannen en vrouwen. Dl. VIII.

J. de Kruylf, Leve)\\ van Hoogvliet, in de levens van Ned. Dichters en Licht er essen, uitgeg.doorhetgenoot-schap: Kunst wordt door arbeid verkregen; B. ter Haar, Leven van Hoogvliet. Bowring. Iets over deHoll.taal en letterk.; B, H. Lulofs. Toelichting en Bedenk, op J. Bowrings Aanm. enz.

Leven van H. K. Poot, achter het Ille Dl. zijner gedichten, Amsterd. 1780; Leven van Ned. mannen en vrouwen ; N. Beets , Verp oozing en op letterkundig gebied; Cd. B. Huet, Litterarische Fantasien; 11. K. Poot geschetst uit zijne dichtw. {Vad. Letter-oef. 1820) ; Mr. D. Hooft. Voorrede voor de bloemlezing.


Door zijn al te groote angstvalligheid heeft hij op zijn tijdgenooten, gelijk op zich zeiven, nadee-lig gewerkt en door de verzen al te lang te wikken en te wegen, hun waarde benadeeld en weggenomen. Zijn Fabricius, een oorspronkelijk treur-

J. de Kruylf, Leven van S. Feita ma (in de levens der ed. dichters); Kramm, Levens en werken der


-ocr page 122-

-• -

li

114

i

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

delen genoeg hebbende om geheel voor de kunst te leven studeerde hij voor dichter en sleet zijn jaren in dichterlijke letteroefeningen . Geboren en ongehuwd gestorven te Amsterdam.

tes Romulus, beide in 1722. Toneel-poezy, 2 Dln, 1735, waaronder behalve de vier genoemde stukken nog vele vertalingen van Fransche stukken; Berijmde vertaling van Fenelons Telemachus 1733, 2e dr. 1763; Voltaires iienriarfc 1753 onder den titel van Hendrik den Grooten\', Nagelaten dichtwerken 1764, 3 Dln.

Ij i

BALTHASAR UüYDEdOPËR (1695-1778) was tot 1740 baljuw op Tessel en daarna schepen van Amsterdam. Hij bracht het grootste gedeelte van zijn leven in letterkundige werkzaamheden door en was een ijverig aanhanger van Ml Volentibiis Arduum.

De triomph erende standvastigheid 1717; Achilles 1719; Edipus, naar Corneille 1720, Arsaces of het edelmoedige verraad 1722, treurspelen. Voorts: Hekeldichten en Brieven van Horatius 1726 ; Proeve van Taal- en Dichtkunde, in vrijmoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde herscheppingen van Ovi-dius 1730 één deel in 4o. Nieuwe uitgave in 1782-88, vier deelen in 8o met aanmerkingen van Frans Lelyveld en H. Hinloopen. — Rijmkronijk van Melis Stoke met historie-, oudheid- en taalkundige aanmerkingen, 3 dln. 1772; enz. Na zijn dood zijn Huydecopers gedichten verzameld en uitgegeven te Amsterdam, 1788.

: :

DIRK SMITS (1703-1752), van Rotterdam, lid van het kunstgenootschap Natura et Arte, overleden te Hellevoetsluis, als equipagemeester van \'s Lands schepen. Hij stierf door een ongelukkig toeval. Ambtshalve aan boord komende van een schip, werd hij door een hond in het been gebeten, \'t geen zijn dood ten gevolge had.

Israels Baalfegorsdienst of gestrafte Wellust in 3 boeken, een bijbelsch tafereel 1736; Over de poëtische verrukking 1743 ; de Rottestroom (opgedragen aan Willem IV} 1750; Nagelaten gedichten 1753-64,

JAN DE KRUYFF (1706-1775), fabrikant te Leiden geboren en gestorven.

Gedichten, na zijn dood in een bundel uitgegeven onder den titel van Nagelaten gedichten van gemengden inhoud. Amsterdam, 1776.

^_

-ocr page 123-

115

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

K u n s tsch ilders.

spel, bewijst duidelijk dat het Feitama aan geen kracht en vuur zou ontbroken hebben , zoo hij in beter eeuwgeest had geleefd. Aan den Telema-chus werkte hij dertig, aan de Henriade twintig jaar.

Kieschheid van smaak en voordracht, juistheid van oordeel en gioote kunde. Huydecoper was grooter taalkenner dan dichter. Hij ontdekte het eerst door taalkundige opmerkingen het bedrog der ondergeschoven rijmkronijk van den zoogenaamden Klaas Kolijn, door van Loon uitgegeven. Zijn Melis Stoke is een eerste proeve van critische uitgave der Middel-Nederlandsche schrijvers en had als zoodanig haar waarde.

Smits was voor zijn tijd een vloeiend en schilderachtig dichter, In zijn Israels Baalfegorsdienst, een navolping van Hoogvliets Abraham, is hij minder gelukkig geslaagd dan in zijn Hottestroom, waar hij het meesterstuk van Antonides heeft willen copiëeren. Onder zijn losse gedichten munt uit : Lijkkrans voor mijn dochtertje ; Wiegezang: Op verscheiden Seraphijntjes, kunstig get eekent door den heer Dionys van Nijmegen.

N. Versteeg, Leven van D. Smits, achter het Ille Dl. zijner nagelaten gedichten.


Net, keurig en bevallig, doch weinig verheven en krachtig. Hij bleef vrij van de vertaalvvoede welke de dichters van zijn tijd zoo zeer had aangetast. Zijn Huwelijkscelehratie aan Jacobus van Eems is bekend.

Hand. van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden. 4775.


-ocr page 124-

116

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

FRANS DE HAES (1708-1761),

koopman te Rotterdam , mede oprichter van het dichtgenootschap Natura et Arte.

m WAGEMAR (1709-1773), geboren te Amsterdam, houthandelaar, daarna redacteur der Am-sterd. Courant van 1756 — 60; later eerste Klerk ter secretarie en Geschiedschrijver der stad. Hij had de Oude Talen in zijn jeugd niet geleerd ; doch kende de oude en nieuwe en zelfs de kerkelijke geschiedenissen zeer goed. W. stierf in zijn geboortestad aan een slepende ziekte.

WILLEM VAN 1IARE.\\ (1710-

1768), Friesch edelman, geboren te Leeuwarden, gevolmachtigde wegens Friesland bij de Staten-Generaal, Grietman en Ontvanger van het Bilt. Gedeputeerde te velde. Gezant aan onderscheiden hoven, het langst te Brussel. Vriend van Willem IV en bevorderaar der omwenteling van 1747. Hij had in \'t laatst van zijn leven veel ongelukken en onaangenaamheden en maakte op zijn buiten Henkenshage door zelfmoord een eind aan zijn leven.

Poëtische Uitbreiding en Bespiegeling over de evangelische gelijkenis van den verloren zoon 1744; Stichtelijke Gedichten 1746; Verheerlijkt en vernedert Portugal in 3 boeken uitgegeven in een Verzameling van verscheidene Gedichten 1758; Nagelaten gedichten en Nederduitsche spraakkunst 2 dln. in 4o Amst. 1764.

Vaderlandsche Historie van de vroegste tijden tot op 1751 of den dood van Willem IV 21 dln. in 8o 1749—1759 (4e druk 1790 die 3960 inteekenaars telde). Op dit werk verscheen een zoogenaamd onmiddellijk vervolg, loopende van 1752—74, 3 dln. De Heer Pieter Loosjes, vader van den dichter Adriaan Loosjes, schreef als vervolg op W»: Vad. Hist, zints den aanvang der N. A. onlusten tot het jaar 1806 48 dln. van 1786 — 1811. Van Wijn en anderen gaven op elk deel van W. Bijvoegsels, Aan-teekeningen en Nalezingen 7 dln. Er bestaat nog een vervolg op W. Vad. Hist, uit egte gedenkstukken loopende van 1752—1787, 17 dln. Voorts schreef W. nog Geschiedenis en Beschrijving van Amsterdam 1760 en verv. 3 dln. fol. of 13 dln. in 8o. Later in 1788 verscheen daarop een vervolg 1 deel in fol.

Lotgevallen van Friso, Koning der Gangariden en Praziaten, heldendicht, eerste druk 1741 ih 8o, 12 zangen ; 2e druk 1758 10 zangen in 4o. Leo-nidas, lierdicht 1741. Lof der vrede in 3 zangen 1748 ; Navolgingen van Ho-ratius ; Het Menschelijke Leven lierzang enz. De laatste uitgave der gedichten van W. en 0. Z. van Haren is die van Dr. J. van Vloten getiteld : Leven en Werken van W. en O. Z. van Haren Dev. 1874;


-ocr page 125-

-1

117

AANMERKINGEN.

B R 0 N N E N.

P.IIuisinga Bakker, Leven van J. Wage-?2rtar;W.Bilderdijk,Ge-sclliedenis des Vaderlands, Xlir. Deel, J. Stuk, pag. 45 — 48: W. Siegenbeek , Be eer van Wagenaar als historieschrijver tegen Mr. W. Bilderdijk verdedigd;]. de Wind , Over den in vloed\'van Wagenaars Vad.Hist op de hesehouiuing en beoefening onzer geschiedenis ( Verhand. v.h.Instit. D. VII p.1).

J. Scheltema, 5/««/-kundig Nederland; J. de Vries in zijn voorrede voor al de werken van W. en O. Z. van Haren ; J. H. Halbertsma , Hel geslacht der van Harens en Letterk. Na\' oogst. B. Hu et; Litt Fant. : N. Beets. Verpoozingen op Letterkundig gehied^Dr.i. van Vloten Leven en werken van W. en O. Z. van Haren -1874;

Over het algemeen middelmatig : doch in Het verheerlijkt en vernedert Portugal zijn eenige goede plaatsen.

Zijn geschiedenis is waarheidlievend en grooten-deels onpartijdig, alsmede met ongemeene vlijt bijeenverzameld, doch veel nauwkeuriger in de latere dan in de vroegere tijden, waarvoor hem nog vele bronnen ontbraken. De stijl is deftig, net, klaar en duidelijk, doch zonder eenige verheffing; de taal zuiver. Hij vermijdt al te zorgvuldig eenig zelfj standig oordeel over de gebeurtenissen te vellen : hoewel zijn verkleefdheid aan de staatsgezinde partij op vele plaatsen duidelijk doorschemert. Hij heeft de verdienste van het eerst de vaderlandsche historie tot een geheel gebracht te hebben.

Willem van Haren was een groot lierdichter. Zijn Friso is een heldendicht dat, belangrijk van inhoud en rijk aan schoonheden, ons de zwerftochten van Friso, den stamvader der Friezen schetst. De voordracht, dictie, van den Iriso is ruw en de versificatie zeer hard, doch de tweede druk meer afgeslepen volgens den smaak van die dagen. Zijn Mensehelijk Leven houdt men voor zijn schoon-sten lierzang; ook zijn Leonidas is schoon en krachtig.

-ocr page 126-

118

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

ONNÖ ZWIER VAN HAREN (1713-1779), geboren te Leeuwarden , Grietman van Weststellingwerf, Gedeputeerde te velde 1745, afgevaardigde tot den vredehandel te Aken 1748 , bekleedde nog vele andere staatkundige bedieningen; boezemvriend van Willem IV. Doch na den dood van diens weduwe tot aan zijn dood (1760-1779) sleet hij zijn tijd in letterkundige afzondering op zijn landgoed te Wolvega in Friesland. Onaangenaamheden met zijn eigen kinderen verbitterden hem elk levensgenot. In 1777 brandde zijn huis af, waardoor vele voor de geschiedenis merkwaardige papieren verloren gingen. Als dichter trad hij eerst na 1765 op.

LICRETIA WILHELMA VAN MERKEN (1722-1789), geboren te Amsterdam, kleindochter van J. Brandt, gehuwd in i 768 met Ni-colaas Siraonsz. van Winter (geboren 1716, overleden 1795). Beiden wekten, beschaafden en veredelden elkanders kunstzin. Ruim van tijdelijke middelen voorzien, vestigde zich dit edele echtpaar met ter woon te Leiden en bracht de zomermaanden op het buitengoed Bijdorp bij Katwijk door. Van Merken stierf te Leiden en werd te Amsterdam in de Oude Kerk begraven.

De Geuzen, heldendicht in 24 zangen, voor \'t eerst in 1769 uitgegeven onder den titel: Aan het Vaderland. De titel werd bij den tweeden druk in 1771 veranderd in dien van de Gewze/?. Later uitgegeven en verbeterd wat taal en stijl betreft, (1785) door Feith en Bilderdijk, Proeven van Nederduitsc/ie Treurspelen getrokken uit vaderland-sche gebeurtenissen, inhoudende: Agon, Sultan van Bantam ; Willem I, Prins van Oranje 1773. Dit werk is in 1779 op nieuw uitgegeven en vermeerderd met het tooneelspel Pietje en Agnietje of de_ doos van Pcmc/om (een gelegenheidsstuk bij het eeuwfeest der Unie van Utrecht); Lierzangen: de Landbouw, de Verschijning; de Koopman; de Staatsman ; de Schimmen enz. Proeve op de levensbeschrijving der nederland-sche doorlugtige Mannen behelzende het Leven van J. Camphuis, Gouverneur-Generaal van Neerlandsch-lndië; Lofrede op Willem IV; Proeve van eene nationale zeedelijke leerreden van een oud man aan de Jeugd van Nederland 1779, bij gelegenheid van het tweede eeuwfeest van Neêrlands onafhankelijk-, heid.

Tooneelpoezie I Dl. 1772, II Dl. 178G, behelzende: Het beleg der stad Legden \\ Jacob Simonsz. de Rijk; Monzongo of de koninklijke slaaf-, de Camisards; Maria van Bourgondiëquot;, Menzikof; Louisa d\'Arlac ; Sebille van An jou , gemalin van Guy van Lusignan, Ko-ninginne van Jerusalem ; ({elonide. W-leen de Monzongo en de Menzikof zijn van v. Winter. Deze gaf ook het beschrijvende gedicht: de Amstelstroom uit, 1755, en de Jaargetijden, een omwerking van Tomsons Seasons 1779. Van van Merken \'heeft men nog het treurspel Artemise 1745 en de gedichten : David in 12 boeken 1767 , en Germanicus in 16 boeken 1779, benevens het leerdicht Nut der tegenspoeden in 3 zangen 1761. Na den dood zijner


-ocr page 127-

119

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

Hij was de grootste dichter van zijn tijd. Het onderwerp der Geuzen is de afwerping van het Spaansche juk en het gedicht eindigt met de komst van den Prins als redder. In een droom ziet deze de groote daden der vrije Nederlanden in volgenden tijd. Minder groot is van Haren als treurspeldichter, hoewel de Agon schoone plaatsen bevat. Als prozaschrijver verdient hij geprezen te worden om de ongemeene kunde in de geschiedenis des vaderlands, waarvan zijn aanteekeningen op de Geuzen getuigenis dragen, om zijn verdediging van de eer der Nederlandsche natie tegen de beschuldiging der Franschen en andere buitenlanders , wegens hun gedrag in Japan, alsmede om zijn ongewone bedrevenheid in de geschiedenissen van dat rijk.

Simon Nauta, Lijk-rede over het afsterven van O. Z. van Haren 1779; Schelte-ma. Staalkundig Ne-derl.; M. Kemper in de voorrede van al de werken van W. en O. Z. van Haren. Zie voorts bij W. van Haren.


Onder de treurspelen vonden de Monzongo van van Winter , en de Jacob Simonsz. de Rijk van van Meiken in der tijd den meesten bijval; het laatste heeft eigenlijk de verheerlijking van Amsterdam ten doel. Beider beschrijvende gedichten zijn door zuivere taal, statige en rollende verzen , en dat der vrouw ook door een zachten en aan-doenlijken toon, merkwaardig. Deze toon heerscht ook in den David, minder in den Germanicus, die daarentegen heerlijke dichterlijke beschrijvingen heeft, maar niet van langdradigheid en gerektheid vrij te pleiten is ; trouwens deze opmerking geldt ook van van Winters Anistelstroom. De Germanicus is ook in Fransch proza vertaald.

Over van Merkens treurspelen leze men H. J. Schimmels opstel in de Gids 1855 : Eene bladzijde uit de geschiedenis van ons drama.


-ocr page 128-

120

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

V 0 0 R N A A M S T E W lil R K E N.

JOHANNES LE FRANCQ VAN BERK-

HEY (1729—1812), geboren te Leiden, eerst kunsthandelaar aldaar; later zich op de ontleed- en geneeskunde toegelegd hebbende, werd hij in 1773 tot lector bij de Leidsche hoogeschool aangesteld. Mij stierf aan een beroerte in zijn geboortestad.

S15I0N SPIJL (1731-1804), geboren en overleden te Harlingen. Geneesheer, naderhand lid dei-Nationale vergadering en een barer waardigste leden. Stijl was een groot liefhebber van de kunst van reciteeren ; hij speelde dertien jaren lang met groote bekwaamheid de hoofdrollen opeen liefhebberij-tooneel in zijn geboortestad.

ADRIAAN KLUIT (1735-1807),

geboren te Dordrecht, rector te Alkmaar en te Middelburg,inl779 Hoogleeraar in de Vaderlandsche Oudheden en diplomatische historie te Leiden. Bij de omwenteling van 1795 werd hij om zijn stadhoudersgezindheid van zijn ambt ontzet, maar na den vrede, van Amiens hersteld. Niet lang echter mocht de Hooge School zich op nieuw in zijn bezit verheugen ; hij kwam op een jammer-echtgènoote gaf van Winter nog in het licht : I)e ware geluksbedeeling, Brieven, Nagelaten Gedicht en en Fabelen 1792.

Het verheerlijkt Ley den {Ley den 1774); Proeven van Poëtische mengelstoffen 1776; Gedichten 1779; Vaderlek afscheid aan zijn zoon gereed om op \'stands vloot van oorlog te dienen 1781, (3 maal gedrukt). De zeetriumph der Bataafsche Vrijheid op Doggers-bank bevochten (2 deelen) prachtuitgave 1782; Eerbare proefkusjes 1782; De Bataaf sche menschelijkheid of de gevolgen der Tweedracht betoogt uit do rampen van het Vaderland (1801) ; Origineelen 1805 ; Lijhgedachtenis van Z. D. H. Willem V 1806 ; Natuurlijke Historie van Holland 6 Dln. in 8o 1769—78. Nagelaten gedichten 1813.

Opkomst en Bloei der vereenigde Nederlanden 1774 , 2de Dr. 1776, later herhaalde malen herdrukt met den Slotzang ter liefde van het Vaderland; Leven van Jan Punt voorkomende in do verzameling der Levensbeschrijvingen van eenige, meest Nederlandsche Mannen en Vrouvjen ; de Mytileners, treurspel ; de Vrijer naar de kunst 1753 en lirispijn Philosoof 1754, kluchtspelen. Zijn Nagelaten gedichten zijn uitgegeven in 2 Dln. door zijn vriend J. Brouwer , doopsgezind predikant te Leeuwarden.

Inwijdingsrede over het regt waarmede de Nederlanders hun wettigen vorst en heer Philips hebben afgezworen 1779; Hedevoeringen over het misbruik van het algemeen Staatsregt 1787; De rechten van den mensch in Frankrijk, geene gewaande rechten in Nederland 1793; Iets over den laatsten Engelschen oorlog met de Republiek en over Nederlands koophandel \\ Historie der liollandsche Staatsregeling met bijlagen tot aan het jaar 1795 5 Dln.1802-1805. Eenige Latijnsche werken, enz.


-ocr page 129-

121

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

Deze door zijn tijdgenooten te hoog geprezen dichter is in zijn uitdrukkingen wel eens minder beschaafd en zonderling, maar toch niet van oorspronkelijkheid ontbloot. Zijn Zeetriumph der Ba-laafsche Vrijheid is zeer gebrekkig, alsmede zijn Bataafsche Menschelijkheid. Zijn Lijkgedachtenis op Wille .-i V is een zijner beste gedichten, daar Uilderdijk het gecorrigeerd heeft. Sommige liefhebbers zijn zeer ingenomen met zijn: Proeven van het Vermogen der Ned. Dichtkunst om de maatklanken op cdlerleye onderwerpen te schikken en naar bijzondere geluiden ie huigen, te vinden in de Taal- en dichtkundige Oefeningen van het Genootschap: Kunst wordt door arbeid verkregen.

A. Loosjes, Pz., De geest der geschriften van wijlen J. Ie Francq van Berkhey; Over Berkhey\'s Lijkgedichf op Willem V leze men Dr. A. de Jager, in de Nieuwe Reeks van werken der Maat-sch. der Ned. Letterkunde te Leiden Dl. VII.


De stijl van dezen warmen Patriot onderscheidt zich door levendigheid, met deftigheid en een helderen wijsgeerigen blik gepaard. Zijn Opkomst en Bloei bevat een schat van opmerkingen over de vaderlandsche geschiedenis, die hem een eerste plaats aanwijzen onder onze geschiedschrijvers. Ook kan hij zeer schilderachtig zijn, blijkens zijn tafereel van den brand des Amsterdamschen \'schouwburgs in 1772. Hij was beter prozaschrijver dan dichter, ofschoon zijn slotzang schoone plaatsen bevat.

J. G. Ottema, Gelegenheidsrede bij het monument vanS.Stijl; J .Scheltema, Gesc/iierf-en Lelterk. Mengelwerk. D I; Alg. Ronst-en Letterbode 1804


Grondig onderzoek en opsporing der bronnen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheden, en als kenner van het Hollandsche staatsrecht had hij zijns gelijken niet. Ook in de rij der Nederland-sche taalgeleerden bekleedt Kluit een voorname plaats.

Levensschets van den Hoogleer aar Kluit, te vinden in het werk: Leydens ramp, door Mr. W. Bilcjerdijk en M. Siegenbeek ; Alg. Komt- en Letterbode voor 1807.


-ocr page 130-

122

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

lijke wijze bij de ramp va Lei-den om

JULIANA CÖMELIA BARONESSE DE mm (1738—1782), geboren te Breda en gestorven le Geertruidenberg,vriendin vanFeith en Bilderdjjk. Kort voor haar «lood gelastte zij haar broeder al haar onuitgegeven dichtwerken , waaraan nog de laatste hand moest gelegd worden, te verbranden ; haar wil werd maar al te getrouw uitgevoerd; de meeste, waaronder ook nog een treurspel, werden een prooi der vlammen.

JOAiMES AOMSZ (1738-1803), trad in zijn jeugd in zeedienst, huwde later een weduwe , eigenares van een suikerraffinaderij, verwaarloosde zijn zaken, schreef veel voor de pers en eindigde zijn leven in het St. Pietersgasthuis zijner geboortestad Amsterdam.

ELIZABETH BEKKER (1738-1804), geboren te Vlissingen, trad in 1755 in den echt met A.quot;Wolff, predikant in de Deemster dien zij in 1777 door den dood verloor. Na dien tijd leefde zij te zamen met haar vriendin A. Deken op Lommcrlust te Beverwijk. In 1788 weken de beide vriendinnen, ijverige patriotten , uit naar Trevoux in Frankrijk. Gedurende beider uitlandigheid hadden zij haar vermogen aan een goed vriend toevertrouwd , die het haar ontvreemdde, zoodat de vriendinnen na de omwenteling van 1795 in behoeftige omstandigheden naar het vaderland terugkeerden en sedert deels van de vruchten harer pen deels door ondersteuning moesten

Treurspelen : Leo de Groots 1767 ; Het helecj van Haarlem 1770 ; Cleopatra 17 72 ; Lof der verdedigers van Ley den 1774; De ware vereischtenin een dichter 1774; De ware lief de voor het vaderland 1777 ; Aanspraak van keizer Karet V aan zijn zoon Philips 11 1781. Ai deze stukken zijn bekroond en geplaatst in hare Hichtkundige werken 1780. Na haar dood in 1783 bezorgde Bilderdijk eene uitgave van hare Nagelaten Dichtwerken.

Willem de Eerste of de grondlegger der Ned. Vrijheid in 24\'zangen 1779. Vele oorspronk. of vertaalde treurspelen , waaronder Antonius Hambroek of de belegering van Formosa 1775; Maria van Lalain of de verovering van Doornik 1778; Mich. Adr. de liuyter 1780, Vertelsels, Hekeldichten, enz.

Betje schreef alleen gedichten als: Bespiegelingen over het genoegen Walcheren 1769; Lier- Veld- en Men-gelpoezie 1772. Voorts schreef zij eeni-ge hekeldichten onder verschillende titels. Met Aagje Deken schreef zij : Oeconomiesche Liedjes; Brieven over verscheiden onderwerpen 1780; Historie van Sara Burgerhart 1782, 2 Deelen; van Willem Levend 1785, 8 Dln.;-Crte-ven van Abraham Blankaert. 3 üln. 1787—89 ; Historie van Cornelia Wildschut of de gevolgen der opvoeding, G Dln., enz. 1793 — 96. Aagje Deken gaf met haar vriendin Maria Bosch uit : Stigtelijke Gedichten 1775.


-ocr page 131-

123

Zeer veel kracht, echte zwier van poëzie en zeer veel aanleg voor het hekeldicht. Lannoy was een van degenen, aan wie Nederland zijn verbeterden en stouteren dichttrant te danken heeft. Haar hekeldichten : Het Gastmaal, Aan mijn gast,Aan Avi-tus, worden zeer geroemd.

Norasz was een der vruchtbaarste schrijvers van zijn tijd. Zijn Heldendichten zijn langdradig : zijn vertalingen dragen de sporen van overhaasting; enkele zijner treurspelen maakten veel opgang en in de uitgave van zijn Mengeldichten (17S2) vindt men de beste zijner gedichten.

Konst- en Letterbode 1803.


Deze beide vrouwen hebben de eerste groote Nederlandsche Romans geschreven, waarin men het leven, de denkwijze en de gebruiken van den deftigen burgerstand in de 18e eeuw naar waarheid en levendig vindt geschilderd. De Sara Burgerhart is de beste. De Willem Levend is in sommige brieven te zeer gerekt, en tusschen beide met te veel godgeleerdheid doorvlochten. De karakterteekening is gelukkig: de stijl los, soms bij het slordige af. Sommigen beweren dat de Sara Durgerhart en de Willem Levend alleen door Betje Wolff zijn samengesteld die meer scheppingsvermogen en gave van waarnemen bezat dan Aagje.

J. Konijnenburg, Lofrede op E. Wolff geb. Bekker en Aagje Deken 1805; J. Scheltema, Korte Levensschets van .4. Deken, in de Konst-en Letterbode van 1804; H. Frijlink, Elisabeth Wolff geb. Bekker en Agatha Deken, zoo uit ha re gcsch ri ft en a Is uit andere bescheiden geschetst, gevolgd door een lijstharerwerken. Dr. J.vanVloten. Prozaschrijvers uit de achttiende eeuw. Cd. Busken Huet, Oude Romans.


-ocr page 132-

124

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE W E R K E N.

bestaan. Beiden stierven te \'sHage, veertien dagen na elkander.

AAGJE DEKEN (1741-1804), werd geboren bij Amstelveen , opgevoed in bet weeshuis der Rijnsburger collegianten te Amsterdam, was daarna jufvrouw van gezelschap en vriendin van Maria Bosch en na den dood dier godvruchtige vrouw woonde zij 28 jaar samen met haar vriendin Elisabeth Bekker.

HIEROXYNUS VAK ALPHEi\\(174C-

1803), geboren te Gouda, in 1789 pensionaris van Leiden, vier jaar later werd hij Thesaurier-Generaal van de Unie, doch in 1796 door de Franschgezinde partij ontslagen. Sedert dien tijd leefde v. A. als ambteloos burgei-te \'s Hage, waar hij aan de gevolgen van een aanval van beroerte overleed. Zijn tweede vrouw en zijn eenige dochter kwamen bij de ramp van Leiden om (12 Januari 1807).

PIETER LEOMRD VAN DE KA-

•STEELE (1748—1810),geboren en overleden !e \'s Hage, Pensionaris van Haarlem; ijverig patriot zijnde weid hij in 1787 ontslagen, in 1795 op nieuw in \'t bewind go-stel 1; in 179G lid der Nationale Vergadering. Na verscheiden andere ambten te hebben bekleed, werd hij in 1809 Staatsraad van Koning Lodewijk.

JAN DE KRüVFFjr.(1753—1821), geboren te Leiden, fabrikant in

Proeve van Stigielijke Mcngelpoezie met P. L. van de Kasteele 1771-72 ; Gediglen en Overdenkingen met denzelfden 1777; Nederlandsche Gezangen 1779 ; Riedels Theorie der Schoone Kunsten en Wetenschappen MIS—80; Kleine Gedigten vuor kinderen 1781 ; Digthundige Verhandelingen 1782; Mengelingen in Proza en Poezie 1783; Proeven van Liederen en Gezangen voor den openharen godsdienst 1801 — 1802: benevens eenige godgeleerde werkjes. Zijne kindergedichten zijn tal-looze malen herdrukt. Van Alphens dichtwerken zijn verzameld en uitgegeven door J. J. D. Nepveu. 3 DIn. in8o 1839.

Proeven van Stigielijke Mengelpoezij met van Alphen 1771-72 (5 maal herdrukt) ; Gezangen 1790 ; Vertaling van Ossian in Nederlandsche Hexameters , I 1)1. 1793. Deze vertaling is onvoltooid gebleven. Vertaling der Oden van Klopstock en Wiel and 1798 ; Verhandeling over de beste middelen om onze jongelingschap waren smaak te doen krijgen in den christelijken Godsdienst. Henoch, heldendicht waarvan hij slechts een zang voltooide. Zijn dichtwerken zijn verzameld en uitgegeven door J. C. van de Kasteele 2 dln. 1844 en 45.

Levens van Hoogvliet en Feitama, in 1778 uitgegeven door het genootschap :


-ocr page 133-

125

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

Hoewel bij van Alphen de invloed der nieuwere Duitsche richting zeer merkbaar is, kenmerken zich zijn gedichten door eenvoud, soberheid, smaak en gevoel. Zijn Kindergedichten blijven niettegenstaande het pruikerige dat velen hunner aankleeft, nog steeiis geliefd. Zijn lier was aan Godquot; en aan het vaderland gewijd. Ongemeene verhevenheid in de Cantate. In het geestelijke lied onnavolgbare naïviteit. Vele der Evangelische gezangen zijn uit zijn Liedeven en Gezangen overgenomen, zoo als : 15 , 20 , 27 , 51 , 65 , C9 , 87 , 102 , 103 , 108 , 127, 140 en 189. het laatste eenigszins gewijzigd, v. A. was een algemeen ontwikkeld man : niet als dichter alleen, maar ook als kunstkenner, rechtsgeleerde en wijsgeer heeft hij zich een naam gemaakt.

Een der gelukkigste dichters van godsdienstige gezangen. Zijn Hexameters kunnen als vrij goed gelukt beschouwd worden. Tot den bundel der Evangelische gezangen heeft hij bijgedragen Gez. 22 , 45 , 40 , 111, 114, 122, 143, 149.

J. J. D. Nepveu , Levenshcrigt van van Alphen , voor zijn dichtwerken ; J. Cla-risse, van Alphen beschouwd als kinderdichter ; H. J. Koe-n e n. Ui er on y m us va n Alphen als Christen, als Letterkundige en Staatsman ; P. A. de Genestet. Over kinder poezie , N. Beets, Over kinderhoeken in het III dl. zijner Verscheidenheden, meest op letterkundig gebied.

Te Water, Levensbericht van P. L. v. d. Ka Steele (llanrl.van de AI. «Ier N. L. te Leiden 1818 : Mr. J. C. van de Kasteele : Levensschets van P.L. van de Kasteele.


Grondig kenner der oude talen en welsprekend redenaar. Be hoop des wederziens is een eenvou-

Alg. Konsl- en Letterbode 1821: Hand.


-ocr page 134-

12G

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

zijn geboortestad, bekleedde vele gewichtige betrekkingen en stierf te \'s H^ge.

Kunst wordt door arbeid verkregen ; Redevoering Ier nagedachtenis van J. v. Nieuwenhuizen 180G. Lofrede op P. C. Hooft 1817 met goud bekroond. Een bundel gedichten waaronder: De hoop des wederziens 1817.


RHYXVIS FEITII (1753-1824), geboren te Zwolle ; eerst burge-raeester, later ontvanger van Con-vooien en Licenten in zijn geboortestad. In liet eerst groot viiend van Bilderdijk ; een vriendschap , die later aanmerkelijk bekoelde, omdat beide mannen verschillende staatkundige partijen aanhingen. Hij sleet zijn zomers op zijn aangenaam gelegen landgoed Roschwijk bij Zwolle, in welke stad hij overleed. Voor hem is een gedenkteeken op den kerkhof aldaar opgericht.

Heil van den Vrede 1781 ; Lofdicht op de Ruyter 1785 beide met goud bekroond ; Thirsa of de Zege van den Godsdienst, treursp. 1784 ; Fanntj, 1787 de Voorzienigheid, insgelijks bekroond 1789; Lady Johanna Gray, treurspel 1791; het Graf, leerdicht 1792;/gt;?lt;?« rfe Castro trsp. 1793; Mucins Córdus trsp. 1795; de Ouderdom 1802, leerdicht; Proeve van Gezangen voor den openbaren Godsdienst 1804-05, 2 Dln.; Brieven aan Sophie over de Kantiaan-sche Wijsbegeerte 1806 ; Opwekking van Lazarus, dram. gedicht 1811 ; Verlustiging van mijnen oweterdom 1808; de Eenzaamheid en de Wereld, leerdichten 1820. Voorts Oden en gedichten, 1796-1814, 5 Dln.; Op den dood van cle prinses Douairière van Oranje-Nassau. In proza heeft hij geschreven : Overliet heldendicht 1781 ; drie godgeleerde verhandelingen, alle bekroond ; Dagboek mijner goede Herken 1791 ; Julia en Ferdinand en Constantia, romans; Brieven over verscheiden onderwerpen 1785; Bijdragen met Kantelaar ter be-vordering der schoonékunsten en wetenschappen 3 Dln. 1793-96. Zijn dichten prozawerken zijn uitgegeven te Rotterdam 1824, 11 Dln. in 8o en 2 supp.


PIETER WEILAND (1754-1842),

geboren te Amsterdam, laatstelijk predikant bij de Remonstranten te Rotterdam. Zijn laatste levensjaren bracht hij in volslagen blindheid door.

Leerredenen naar de behoeften van onzen tijd 1794 ; Nederduitsche Spraakkunst 1806, meermalen herdrukt, Ne-derduitseh taalkundig woordenboek 11 stukken 1812 ; Handwoordenboek voor de spelling der Neder duitsche taal; Kunstwoordenboek of verklaring van vreemde ivoorden en spreekwijzen uit verschillende talen ontleend 1824, met een supplement 1832.


-ocr page 135-

127

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

der Maatsch. der Ned. Letterk. 1822.

dig, schoon en aandoenlijk dichtstuk.

Feith was, met van Alphen, Nieuwland en Bil-derdijk, een quot;der herstellers van onze diep vervallen Nederlandsche dichtkunst. Veel vaderlandsch en godsdienstig gevoel en een zeer vloeiende dichttrant kenschetsen zijn poëzie, meer dan oorspronkelijkheid en rijkdom van beelden. Hij is het best geslaagd in zijn leerdichten, minder in zijn treurspelen, die grootendeels in verhalen en alleenspraken bestaan, zonder actie zijn en aan overgevoeligheid — het gevolg van zijn tijdgeest — mank gaan. Zijn leerdicht het Graf en zijn ode Aan de Onsterfelijkheid worden voor zijn beste gedichten gehouden. Zijn Mucins Cor dus is weinig anders dan het dramatiseeren van de aanspraken en redevoeringen der patriotten van i795. Meer dan dertig zijner liederen voor den openharen godsdienst zijn in den bundel Evangelische gezangen opgenomen, te weten: Gez. 14, 23. 25, 20, 31, 37, 48, 53, 54, 66, 82, 84, 88, 89, WO, 113, 121, 128, 130, 141, 144, 152, 158. 160, 171, 172, 179, 191, waaronder eenige navolgingen uit het Hoogduitsch.

V. Kampen , Leven sherigt van R. Feith, voor de uitgave zijner werken: Gedenkzuil voor Mr Feith, Lofrede op B. Feith , dooi- M. C. v. Hall; R. Feith geschetst uit zijne gemeenzame brieven , door W. H. VVarn-sinck Bz.; Oostkamp, Bourdeau en Wispel— wey, Hulde aan de nagedachtenis van Mr. R. Feith, 1824; J. van Harderwijk. Herinneringen aan Feith-, A. Elberts, Aan Feith, (in den Overijs. Alm. voor Oudh, en Lett. 1840).


Welsprekend kanselredenaar en tevens in zijn tijd een geacht taalgeleerde. Zijn Taalkundig Woordenboek was voor den tijd waarin hij schreef, een uitmuntend werk te noemen.

Alg. Konst- en Letterbode 1841 ; J. Ti-deman, Remonstr, Broederschap.


-ocr page 136-

128

NxVAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

AREND FOKKE S1M0NSZ. (1755-

1812), boekhandelaar te Amsterdam : naderhand kreeg hij een postje aan de Secretarie te dier stede ; terwijl hij zijn vrije uren besteedde met les te geven. Hij stierf in zijn geboortestad, na de laatste jaren van zijn leven in bekrompen omstandigheden te hebben doorgebracht.

WILLEM BILDERDLIK (1756-

1831) werd te Amsterdam geboren. Op zijn zesde jaar trapte hem een zijner speelmakkers op den voet, ten gevolge waarvan hij twaalf jaar van de buitenlucht en buitenwereld afgesloten werd. Gedurende dat langdurig huiszittend leven legde hij de gronden van die uitgebreide, veelomvattende kennis die later ieders bewondering opwekte. Boeken over natuurkunde, geschiedenis, logica, metaphysica, geneeskunde, wiskunde, bouwkunst, vestingbouw-kunde, enz. enz., zij werden allen om zoo te zeggen verslonden. Ofschoon in zijn jeugd veel neiging hebbende voor den krijgsdienst, moest hij hiervan afzien om zijn verminkten voet en hij besloot in de rechten te studeeren. Na twee jaar te Leiden doorgebracht te hebben, zette hij zich te \'s Hage neer (1782), waar hij zich als advocaat beroemd en als oranjeman door het verdedigen van partijgenooten gehaat maakte. Bij de omwenteling van 1795 vorderde de nieuwe Regeering van de praktizijns voor de Hoven een eed, inhoudende uitdrukkelijke Afzwering van en haat aan het stadhouderschap en erkenning der Rechten van den mensch. Zulk een eed was den oranjegezinden Bilderdijk on-

Katechismus van Kunsten en Weten-schappen 11 Dln. in 8o 1804. Het toekomende jaar 3000, 1793; Boertige reis door Europa 1806; Proeve van een Ironisch Comisch Woordenboek; de Moderne Helicon 1802 en verscheiden andere werken, waaronder een bundel gedichten ; Zede- en Dichtlievende Men gelingen. Al de werken van A. Fokke Simonsz. zijn uitgegeven te Amsterdam, 12 Dln. in 8o. 1820.

1779 Edipus Koning van Thehe, treurspel So/ocles nagevolgd; 1780 Brief van den navolger van Sophocles\' Edipus, 1781 Mijne verlustiging; Vertel ling voor de 3Iinnedichteren en hunne lezeren; 1785 Üeulcalion en Pyrrha. tooneelstuk; Bloempjens herdr. in 1830: 1787 Tyrtens\' Krijgsgezangen; 1788 Elius, Romance; Vertoog en van Salomo ; 1789 De dood van Edipus, Sofo-des nagevolgd, treurspel; 1791 Ode; 1794 Redevoering over de voortreffelijkheid der schilderkunst; 1795 Treurzang van Ibn Doreid herd)-, in 1808; 1799 Mengelpoezij 2 deelenv herdr 1821 : Lijkgedachtenis van zijne D. H. Prins Willem George Frederik; 1803 Het Buitenleven naar Dclille,\\\\ev(iv. in 1821 ; 1803-07, Poezy 4 deelen ; herdr. in 1822 ; 1804-08 Mengelingen 4 deelen, herdr. 1828; 1805 Vaderlandsche Oranjezucht herd. 1841 ; Verhandeling over de Geslachten der Naamwoorden, vermeerderd in 1818 ; Fin gal in zes zangen naar Ossian gevolgd 2 Dln.; 1806 Napoleon. Ode herdr. in 1824, Nieuwe Mengelingen 2 Dln. herdr. 1817; 1807 Prins Karei Napoleon: Aan den Koning ; Zegefeest ; Ode; De Ziekte der geleerden herdr. in 1828 en in 1848 met aant. van prof. J. David; 1808 De Mensch naar Pope herdr. 1828 ; Kal-limachus\' Lofzangen ; Lijkzang op S. T. J. liau; Ley dons ramp; Vreugdezang ; Odilde; Floris V, treurspel herdr. 1828. (Zijn andere treurspelen zijn: Willem I van Holland; Kor mak


-ocr page 137-

129

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

Door zijn Moderne Helicon droeg hij veel bij tot het verdringen van dat sentimenteele en zoetsappige in de poëzie, \'t welk de voortbrengselen, zelfs van groote dichters, zijner dagen ontsierd had. Overigens bekend door zijn voorlezingen in Felix Meritis. Zijn boert bestond meest in een parodie van ernstige onderwerpen; waarbij hij zich veeltijds van de platte volkstaal bediende. Hij is meer grappig dan geestig, min of meer in den stijl^van Fockenbroch.

Alg. Konst- en Letterbode voor 1812.


Bilderdijk steekt als dichter boven al zijn tijd-genooten uit. Niemand die hem evenaarde in rijkdom van kennis, in schat van woorden of in technische vaardigheid om verzen te schrijven. Hij leverde navolgingen of vertalingen uit twee en twintig verschillende talen ; beoefende allerlei dichtsoorten, het blijspel uitgezonderd, en paarde aan oorspronkelijkheid van denkbeelden een verbazende gemakkelijkheid om onze taal in alle mogelijke vormen te buigen en te kneden. Dat een man als Bilderdijk, met zich zeiven altijd bezig en zich onverzettelijk vastklemmende aan al wat achter hem lag, voornamelijk als lyrisch dichter optreedt, ligt voor de hand; echter verdienen zijn epos, De ondergang der eerste wareld en zijn leerdicht De ziekte der geleerden onze bewondering en waardeering. Ofschoon het eerste onvoltooid gebleven is, is dit dichtstuk, en om de keuze van het onderwerp, en om de heerlijke beschrijvingen die er in aangetroffen worden, een meesterstuk. Ook zijn ziekte der Geleerden is een kunstwerk, waarin het moeilijk is te zeggen wat meer onze bewondering opwekt of \'s dichters groote geleerdheid of zijn for-sche kernachtige stijl. Onder zijn vertalingen munt uit zijn Buitenleven^ naar Delille\'s Vhomme des champs, en onder zijn minder groote stukken, de epische romance, getiteld Elius. Niettegenstaande zijn groote kennis, de oorspronkelijkheid zijner verzen en zijn heerschappij over de taal, is Bilderdijk nooit populair geweest en zal het nooit worden; met zijn verouderde begrippen en zijn razen op de revolutie maakte hij zich bij zijn tijdgenooten gehaat en blijft hij vreemd voor het nageslacht, dat hem nooit zal leeren liefhebben, met uitzondering van enkelen , die door een gezette, ernstige studie den genialen man hebben leeren waardeeren en zijn zedelijke misstappen en overdreven ingeno-

Mr. Is. da Costa , De mensch en de dichter Willem Bilderdijk, eene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en schriften, makende het zestiende deel vanBilderdijks ge-zamenl. dichtwerken : Mijne levensbeschrijving, te vinden in de Mengelingen en Fragmenten. Deye beschrijving loopt tot aan zijn komst te Bruns-wijk; Eigen levensgeschiedenis , door den Hoogleeraar II, W. Tydeman . met een voorbericht, in het elfde Deel van de Geschiedenis des Vaderlands geplaatst. (Dit laatste levensbericht bevat eigenlijk meer bijzonderheden omtrent Bilderdijks vader en den toestand van Amsterdam in hetmid-den der vorige eeuw.) Is. da Costa, Bijdrage aan de Brieven ; Gedenkzuil voor W. Bilderdijk ; Maronier (?) geeft een belangrijk levensbericht van den dichter in zijn Voor-


9

-ocr page 138-

130

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

V O OR N A A MS T E W E R K E N.

mogelijk af te leggen. Hij ontwikkelde zijn bedenkingen tegen dien Ked in zijn vermaarde Adres aan de Vergadering der Provisionele Representanten van het volk van Holland. Dat Request had een aanzegging van den Procureur-Generaal ten gevolge, waarbij hem gelast werd den Haag binnen vier en twintig uren en het grondgebied dei- Republiek binnen acht dagen te ruimen. (26 Maart 1795). Bilderdijk begaf zich naar Engeland waar hij in zijn levensonderhoud voorzag door het geven van onderwijs in talen en wetenschappen. Van daar ging hij naar Brunswijk welks hertog hem een kleine jaarwedde toelegde (1797); het ontbrekende tüoest hij door lesgeven en schrijven zoo goed mogelijk aanvullen. In 1806 naar het vaderland teruggekeerd vond onze dichter een gastvrij onthaal bij koning Lode-wijk Napoleon die zijn talenten wist te waardeeren en hem een ruime jaarwedde toelegde. De inlijving van Nederland in het groote Fransche keizerrijk bracht den dichter in de grootste ongelegenheid : zijn pensioen werd ingetrokken en hadden eenige oude vrienden, benevens zijn groote geestkracht en vast vertrouwen op Gods wijsheid en liefde in het bestuur zijner lotgevallen, hem niet staande gehouden, hij ware in die rampvolle jaren onder den last van lijden en kommer bezweken. Bij den terugkeer van liet geliefde Oranjehuis werd ook de oude lijder en strijder voor Oranje niet vergeten. Koning Willem 1 legde hem een pensioen toe dat hij tot aan zijn dood behouden heeft en bijna ware hein de hoogleeraarstoel voor va-derlandsche geschiedenis en let-en een vertaling van Corneilles Cid); 4809 Najaarsbladen 2 Dln ; \'s Konings komst tot den Throon, Feestviering met vrouwe K. W. Bilderdijk; Aan de Wed. Schelf er ; Wapenkreet; Bath her-, nomen ; Gedachtenisrede op Pestel; Verspreide Gedichten 2 Dln.; 1810 Hulde aan zijne Keizerlijke en Koninklijke Majesteit; Echtviering van Keizer Napoleon; 1811 Winterbloemen 2 Dln.; 1813 Kort verhaal eener aanmerkelijke Luchtreis en Ni\'iuwe Planeetontdekking uit het Russisch vertaald; Krijgsdans ; Hollands Verlossing 2 Dln.; herdr. in 1833, [814 Affodillen (Grafbloemen) 2 Dln.; 1816 Wapenkreet, Lierzang; Willem Frederik, Koning der Nederlanden; Vaderlandsche uil-boezemingen met vrouwe K. W. B.; 1816. Èen Protestant aan zijne Medeprotestanten ; 1817 T)e Dieren\', Nieuwe Uitspruitsels ; Gedenkdag der Zege van Waterloo; 1818 Wit en rood 2 deelen; 1819 Nieuwe Bichtschakeering met vrouwe K. W. B. 2 tieeXtn •, Ter nagedachtenis van J. W. Bilderdijk; 1820 Van het Letterschrift; De ondergang der eerste Wareld, 5 zangen, onvoltooid, herdr. in 1834 en in 1847; Persius Hekeldichten-, Zedelijke gispingen\\ Poezy; Taal- en Dichtkundige Verscheidenheden 4 deelen : 1821 De Muis- en Kik-• vorsch-krijg,Homerus nagezongen,• 1835; Verhandelingen; Sprokkelingen-, 1821 Geslachtlijst der Nederduitsche Naamwoorden 3 deelen, herdr. in 1832-34; 1823 Krekelzangen 3 deelen, herdr. in 1835. Bijdragen tot de tooneelpoezy; De Bezwaren tegen den Geest der Eeuw van Mr. I. da Costa toegelicht ; De derdeOctober-, Spreuken aan delioomsch-Katholijken dezer dagen, door een Protestant; Hoofts Gedichten met aan-teekeningen 3 deelen ; 1824 Rotsgalmen 2 deelen ; Op den moord van den Hertog d\'Enghien ; Aan Legden op den 12 van Louwmaand 1824; C. Huy-gens, Korenbloemen met aanteekenin-gen 6 deelen ; Nieuwe Taal- en Dicht-


-ocr page 139-

131

AAN MERKINGEN.

B R O N N E N.

menheid met zich zei ven over het hoofd zien, zoowel om zijn genialiteit, zijn veelzijdige en diepe kennis, als om de vele bittere levenservaringen en wederwaardigheden waarmede hij te worstelen had.

bericht voor den tweeden druk van- het Uitzicht opmijn dood] Mr. Is. da Cosla, irc-leiding op Bilderdijks Epos, Leeuwarden bij Suringar 1847 ; Voorredenen voor elk dei-vijf deelen Brieven ; van der Aa, vervolg op W.Geysbeek,waarin men een beking-rijke bijdrage vindt omtrent Bilderdijks leven en werken van de hand van Mr. 1. da Costa ; Mr. J. Pan, Aanwijzing der oudere en nieuwere Bich-ters door Mr. W.Bil-derdijh en Vrouwe K. W. Bilderdijk over-cjehragt o/ nagevolgd, met aanteekeningen en eene voorlezing over de voortref]elijk-heid van Bilderdijk in het navolgen en overbrengen der oude dichters,bijzonder van lloratius, 4839; H. J. Schimmel, Eene bladzijde uit de geschiedenis van ons drama {Gids 1855); Diquot;. A. de Jager, Proeve over den invloed van Bilderdijks Dichtwerken op onze taal; Prof. Jonckbloet\'s studie over Bilderdijk in zijn Letterkunde-, J. v. Vloten Dicht en Ondicht ; Brie/wisseling tusschen Willem Bilderdijk en de Hee-ren M. en J. li Ty. deman, 1 dln. Lezens-waardig is ook het


-ocr page 140-

132

teren aan het athenaeum te Amsterdam opgedragen, toen twee hoogleeraren, beide heftige patriotten van 1787 , hun krachten vereenigden om den gevreesden reactionnairen Bil-derdijk te weren. Het gelukte hun : was het wonder dat onze dichter zich hierover diep gekrenkt gevoelde: te meer nog toen een bekend wiskunstenaar (J, P. van Capelle) benoemd werd. Hij verliet Amsterdam (1817) en vestigde zich tenderden male te Leiden, alwaar hij, steeds strijdende tegen den tijdgeest, voor een groot aantal studenten een collegie voor Vader-landsche Geschiedenis opende dat met groote belangstelling werd bijgewoond doch waar Bilderdijk door zijn eenzijdige beschouwing van wereld en m,enschen het getal zijner vijanden nog deed aangroeien. En in plaats van zijn begrippen omtrent vermaarde personen en belangrijke feiten te bestrijden en des noods te logenstralfen, schold enschimp-te men op den grooten, genialen man of dichtte hern de gevaarlijkste en ongerijmdste plannen toe. Er waren nog wel mannen die den dichter begrepen, doch hunne stemmen werden overschreeuwd. Was het wonder dat Bilderdijks wrevel zich in zijn dichtbundels uitte en hij zich hoe langer hoe meer terugtrok en dat zulk een pennestrijd \'s mans overtuiging niets wijzigde of veranderde? Hij verliet Leiden (1827) en vestigde zich metterwoon te Haarlem, waar hem in 1830 zijne tweede echtgenoote Katharina Wilhelmina Schweickhardt ontviel, met wie hij sedert vier en dertig jaren lief en leed gedeeld had. Deze slag was te zwaar voor kundige Verscheidenheden 4 deelen ; 1826 Na fonkeling 2 deelen ; Neder-landsche Spraakleer; Oprakeling ; 1827 Nieuwe Oprakeling; Afscheid aan Ley den; Gedichten zonder aanteeke-ningen, die achterwege gebleven zijn, 2 deelen ; De voet in H Graf, jongste gedichten ; Gedichten van Antonides van der Goes 3 deelen; 1828 Spreuken en Voorheelden van Muslih Eddin Sadi, getrokken uit zijn roozengaard; De Cycloop, saterspel naar Euripides ; Spieghels Hartspiegel in nieuwere taal en dichtmaat overgebracht ; Naklank; Ware liefde tot het Vaderland-, Over de Perspectief; Avondschemering; Korte Aanmerkingen op Huydecopers Proeve van taal- en dichtkunde ; Vermaking ; 1829, Nieuwe vermaking; Uitzicht op mijn dood ; Proeve eener navolging van Ovidiusquot; Metamorphosen ; Aan den Heer Le Sage ten Broek, in antwoord op zijnen openharen brief; Woordenboek der Nederduitsche Spelling; Schemerschijn; Nieuwe Gedicht en; 1830 Nasprokkeling ; 1831 Beginsels der Woordvorsching.

Na zijn dood verschenen nog een overzetting van Ae Bedevoering des heiligen Oudvaders Chrysostomus 1832 ; Opstellen van godgeleerden en zedekun-digen inhoud 1833 ; Mengelingen en Fragmenten 1834; Verzameling van brieven, 5 Dln.; uitgegeven door 1. da Costa en \\V. Messcheri 1836 ; Het Ni-cotiaansche Kruid, achter den nieuwen druk van het Uitzicht op mijn dood 1832 ; Nalezingen l2 Dln. 1833, Geschiedenis des Vaderlands, uitgegeven door den Hoogl Mr. H. W. Tydeman, 12 Dln. Het 13e Dl. in 2 stukken, met aanteekeningen, is van de hand des Uitgevers. Al de dichtwerken van W. Bilderdijk zijn uitgegeven 16 Dln. in 8o, onder toezicht van Mr. I da Costa, bij A. C Kruseman te Haarlem 1856-60.

Briefwisseling van Mr. W. B. met M. en H. W. Tf/deman 2 dln. 1866-67.


-ocr page 141-

133

AANMERKINGEN.

B R O N N E N.

Verslag over eenige handschriften nagelaten door Mr. W. Bil-derdijk, medegedeeld door Dr. Schotel in de Handelingen van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde 1866; N. Beets, Ver-poozingen op letterkundig gebied; Simon Gorter : Over Bilderdijk in zijn Letterkundige studiën 1871; Mr. W. Bilderdijk\'s eerste huwelijk naar zijne brie/wisseling met vrouw en dochter (1784-1807) medegedeeld door zijn aangehuwden kleinzoon J. C. ten Brum-meier Andriessen 1873; Dr. Wap: J5i7-derdijk. Eene hijdra-ge tot zijn leven en werken 1874; Dr. J. van Vloten , Bloemlezing uit de dichtwerken van Mr. W. Bilderdijk naar tijdsorde gerangschikt en in verhand gebracht met zijn leven en brieven 1869; Cd. Busken Huet, Nieuwe Litt. Fantasièn; Bilderdijk en een aanloop {Lett. Schetsen van Dr. J. ten Brink); Mr. S. J. E. Ran Het ontwerp van Bilder-dijks Epos (zie Hand. der Maatsch. der N. Letterk. 1876; Joh. C. Zimmerman, Het Bil-derdijksfeest en het Bilderdijks Mon u m en t inde Gids van 1856.

-ocr page 142-

134

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

zijn diep geschokte ziel: zij verliet het lichaam van den afgetobden strijder opden 18 December 1831. Zijn stoffelijk overschot rust in de Groote Kerk te Haarlem; in den pilaar bij zijn graf stnat met gulden letteren te lezen: Bilderüijk.

KATMEUM WlIiHElWIM SCHWEICKIIARDT (1776-1830),geb. te \'s llage , dochter van den met roem in zijn vak bekenden kunstschilder Schweickhardt, die zich in 1787 in Engeland metterwoon vestigde. Daar leerde Bilderdijk haar kennen en waardeeren. Ofschoon onze dichter bij zijn vertrek uit bet vaderland vrouw en kinderen had achtergelaten, nam hij Katharina tot zijn tweede vrouw en liet zich van de eerste scheiden. Sedert dien tijd deelde zij met onbezweken liefde en trouw in al de wederwaardigheden van zijn moeilijken levensloop. Bij een gelukkigen nanleg werd zij door Bilderdijk tot dichteres gevormd. Het stoffelijk overschot van dit vermaarde echtpaar rust bij elkander in de Groote Kerk te Haarlem, in een graf toebehoo-rende aan den hartelijken vriend van beider laatste levensjaren, den predikant H. Manger.

JACOBIS BELLAM (1757-1786),

geboren te Vlissingen, verloor zijn vader op jeugdigen leeftijd, werd tot broodbakker opgeleid; zijn onverzadelijke leeslust en zijn aanleg voor de dichtkunst brachten eenige bekwame mannen zijner geboortestad op het denkbeeld om hem in de theologie te Utrecht te laten studeeren. Gedurende zijn verblijf te dier stede had Bellamy in 1782 de roekeloosheid een pennemes door te bijten en bij ongeluk slikte hij

De meeste gedichten van Mevrouw Bilderdijk zijn in de bundels van haar echtgenoot geplaatst. Echter is van haar afzonderlijk uitgegeven: Rodrigo de Gofh, naar het Engelsch \\an Southey; Jezus\' Lijden, een verhalend gedicht en de treurspelen : Elfriede ; Dargo, Ua-miro en een vertaling van Racine\'s Jphigeniet in Aulis. Haar gezamenlijke werken (vervolg op Bilderdijk) zijn uitgegeven in 8 deelen.

Gezangen mijner jeugd, 1782; Va-derlandsche gezangen van Zeelandus 1782 ; Gezangen van J. Bellamy 1785; voorts nog menig dichtstukje en proza-opstel in de Proeven voor het verstand, den smaak en het hart 3 st. door hem en eenige zijner vrienden (Minlopen, Kleyn , Ran en Kinker) opgesteld, en onder anderen daarin Hoosje, een vertelling. Nagelaten gedichten. Al zijn gedichten zijn in 1816 door Loosjes in zakformaat uitgegeven en sedert twee maal herdrukt.


-ocr page 143-

135

AANMERKIJN GEN.

BRON N E N.

Van Mevrouw Bil-derrlijk geb. Schweick-hardt bestaat een levensbericht van Mr. Nicolaas Carbasius. I. da Costa schreef haar biografie in van der Aa\'s vervolg op Wit-sen Gey.sbeek.

.

Het oordeel over dezen dichter is zeer uiteenloo-! pend; terwijl sommigen hem lof toezwaaien en zijn verzen krachtig, eenvoudig en zoetvloeiend vinden, gispen anderen in hem den opgewonden toon, de bulderende declamatie en het pathos zijner gedichten. Om billijk te zijn moet men die gebreken voor een deel aan den gistenden politieken toestand van zijn tijd en aan zijn jeugd toeschrijven. Zijn Vaderlandsche Gezangen bewijzen wat men van den jeugdigen Bellamy zoude te wachten hebben gehad, indien zijn gedichten op meer gevorderden leeftijd meer diepte gekregen hadden.

Ter gedacht enisse van J. ReUamy Amst. 1789; A. Vereul; Redevoeringen (Lofrede op Bellamy) W. A. Ockerse en Mevrouw de wed. Kleyn, Gedenkzuil oji het graf van Bellamy; Uit Bellamy\'s nagelaten brieven en jmpieren door Dr. J. van Vloten (overgedr. uit het Archief Ille Dl. uit-


-ocr page 144-

136

een stuk daarvan in. Dit veroorzaakte hem aanvankelijk veel pijn , en ofschoon hij er later niets meer van gevoelde, heeft dit stuk pennemes hoogst waarschijnlijk zijn dood bespoedigd. Anderen schrijven dien aan de gevolgen van het schaatsenrijden toe. Hij stierf te Utrecht.

JACOBUS KANTELAAR (1759-

1821), geboren te Amsterdam, predikant te Almeloo , daarna volksvertegenwoordiger in de Nationale Vergadering, eindelijk koopman in ellecten. Hij overleed op zijn buitengoed Land wijk nabij Zwolle.

JAN VAN WALRE (1759-1837),

geboren te Haarlem , Boekhandelaar en later Lid van den stedelijken Raad zijner geboortestad , alwaar hij ook overleed. Zijn s to Hel ijk overschot rust op den kerkhof te Overveen.

JOHANNES PETRUS KLEYN (1760-

1805), geb. te Hooge Zwaluw , eindigde na vele wederwaardigheden zijn leven als raadsheer in het provinciale hof van Gelderland. Hij was gehuwd met de dichteres Antoinette Ockerse, zuster van W. A. Ockerse.

WILLEM ANTON OCKERSE (1760-

1826) , «geboren te Vianen , bekleedde het leeraarsambt te Baarn en Wijk bij Duurstede. Sedert de Omwenteling van 1795 op het Staatstooneel werkzaam ; na 1798 effectenhandelaar te Amsterdam , doch zijn gansche fortuin

Lofrede op Schultens 1794; Verhandeling over het Herdersdicht bekroond in 1791, uitgegeven in 1813; Bijdragen metFeith ter be vordering der schoone kunsten en wetenschap-pen en Uitgever van het tijdschrift Euterpe met Sie-genbeek : Advisen in de Nationale Vergadering-, Lierzangen-, waaronder Schim-mélpenninck ; Redevoeringen en Lichtst ukken, uitgegeven door den Hoogleeraar M. Siegenbeek 1825.

Willem de Eerste, Prins van Oranje, treurspel 1785; Pygmalion, dichterlijk tooneel 1796 ; Natuur en opvoeding of het Gansje, zangspel 1800 ; Heidebloemen 1815; Gedachtenisoffer aan Ward Bingley 1821 ; Diederik on Willem van Holland, treurspel 1821 ; Heksluiting 1828 ; Mantel droom, een blijspel naar het Fransch van Andrieux.

Oden en Gedichten 1782; Gedichten (met zijn echtgenoot) Nagelaten gedichten, oden en elegièn 1809 ; Kleine prosaïsche en poëtische hijdra-gen 1818.

Proeven voor het verstand, den smaak en het hart 3 st. 1784-94 (Zie Bellamy) Ontwerp tot eene algemeene karakterkunde 3 stukken 1788-97; Napoleontische Redevoeringen 1814; Lijkrede op Napoleon ; De Veldslag en overwin-ning op Waterloo , een leesboek voor ouders en kinderen , die godsdienst en


-ocr page 145-

137

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

geg. door het Zeeuw-sche Genootschap der Wetenschappen.

Welsprekend redenaar. Zijn Lofrede op Schul-tens heeft hein grooten roem verworven. Als dichter heeft hij zich beroemd gemaakt door zijn Ode aan Schimmelpenninck en door zijn elegie Op den dood van een kind.

Konst- en Letterbode voor 1821.


Eenvoudig en natuurlijk, los en bevallig, vol gevoel en geestig. Zijne Heidebloemen zijn uitmuntend. Zijn Bieder ik en Willem wordt dooi\' velen voor schooner gehouden dan Klijns Mon-tigni, waarmede het om den prijs dong bij het Kon. Instituut.

Jaarlijksch Verslag van de Maatschappij der Ned. Letterk. 1838.


Kleyn behoorde tot den dichterkring van Bellamy. Hij munt vooral uit in het lierdicht en zijn muze is gewijd aan deugd, liefde, vriendschap en godsvrucht.

Witsen Geysbeek , Leven van J. P. Kleyn (in de Ree. ook der Ree. voor 1807).


Grondige kennis, en een helder oordeel kenmerkt zijn prozaschriften. Zijn Napoleontische Bedevoeringen lijden aan gezwollenheid. Zijn poëzie is zacht en bevallig en is wel eens met die van Poot en Jeremias de Decker vergeleken. Bekend is zijn gedicht Het Ouderlijk Huis. Vele zijner losse Gedichten zijn te vinden in het tijdschrift de Recensent ook der Recensenten, de eerste vijf-

H. W. Tydeman en J. Clarisse, Beknopt Levensbericht van W. A. Ockerse, te vinden voor het lil. Dl. zijner Vruchten en Resultaten ; J. Schelte-ma, Geschied- en Let-


-ocr page 146-

138

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

verloren hebbende werd hij in 4810 predikant te Limmen tot 1818. Hij eindigde zijn loopbaan te \'sHage als tweede secretaris der Maatschappij van Weldadigheid , aan welken post ook verbonden was de Redactie van het tijdschrift de Star.

ADR IA AN LOOSJES Pz. (17G1-

1818), geboren op het eiland Tessel, waar zijn vader doopsgezind predikant was. Eerlang naar Haarlem beroepen, wilde de vader den jongen Adriaan tot het predikambt opleiden, doch de zoon, na zijn studiën eenigen tijd met ijver voortgezet te hebben , veranderde van plan en werd boekhandelaar te Haarlem, waar hij plotseling aan een beroerte overleed.

JAN HENDRIK VAN DER PALM

(17G3-184Ü), geboren te Rotterdam, predikant te Maartensdijk, daarna buiten betrekking om zijn patriotsche gevoelens; na 1795 Hoogleeraar in de Oostersche talen en Hebreeuwsche Letterkunde te Leiden; naderhand in 1799 Agent (minister) van Nationale Opvoeding, en van 1805-38 weer Hoogleeraar te Leiden, waar hij overleden is. In de Pieterskerk aldaar is een welgelijkende buste van hem geplaatst. Zijn vaderland liefhehhen 1815; Gedenkschriften der Kerkhervorming 1817 ; Gedenkzuil op het graf van Bellamy \\ met zijn zuster Mevr. de Wed. Kleyn 1822; Vruchten en Resultaten van een zestigjarig leven 3 DIn. 1823-26; Nagelaten Redevoeringen 182G. Voorts vele Verhandelingen, te vinden in de Vad. Letteroefeningen. Zijn verstrooide gedichten zijn niet in een bundel bijeengebracht.

Vele werken in proza en poëzie , te talrijk om alle op te noemen : onder anderen : Minnezangen en Jeugdige Gedichten 1783; M. A. de Ruyter 1785 een gedicht in 10 hoeken; De laatste zegetocht van de Ruyter, 12 boeken 1812 ; Nagelaten Gedichten 2 DIn. ; Verscheiden dichterlijke vertalingen enz.; Romantische Tafereelen , meest in samenspraken , als : Frank van Borselen en Jacoha van Beijeren ; Charlotte van Bourbon 1792; Hugo de Groot en Maria van Reigersbergen, 1794; Louise de Coligny 1803 ; Johan de Witt 1805; Arnoldus Geesteranus en Susanna van Oostdijk 1808. Vaderlandsche romans waaronder: Man rits Lijnslager 4 DIn. 1808 ; Hillegonda Buisman 4 DIn. 1814; Zedelijke verhalen 3 deelen 1805 ; Susanna Bronkhorst G, deelen, een navolging der Clarissa van Richardson 1807 en meer andere.

Enkele Iqsse gedichten , aanspraken en redevoeringen. Salomo (behelzende de verklaring van een deel van Salomo\'s spreuken) Gdln. 1808—16, 3e dr. 1834-35 ; Eenige liederen van David en al de liederen van Azaf 1815; Bijbel voor de jeugd 24 dln 1811—34 herdr. in 1835 en in 1855: Geschied- en Redekundig Gedenkschrift van Nederlands herstelling 1816, 3e dr. 18G3 ; Bijhei: alle de hoeken des O. en N. verhonds met de Apocryfe hoeken en aanteeke-ningen 1818-38; Verhandelingen, redevoeringen en losse geschriften 4 dln.


-ocr page 147-

139

BRONNEN.

tien Deelen, van welk tijdschrift hij Innf? hoofVlrelt;hic-teur was.

terk. Mengelwerk Dl. Ill St. I: M. W. Ty-deman in de yfnemo-syne XIK bl. 292.


Loosjes is ongemeen vruchtbaar en wel eons wat al te uitvoerig; over het algemeen een getrouw schilder van oud vadorlandsche gebruiken, gelijk zijn twee vriendinnen E. Bekker en A. Deken het waren van de zeden van haren tijd, bij wie hij echter in geestesgaven verre ten achter staat. Als dichter komt hem een plaats toe onder de dichters van den tweeden rang.

P. Hofman Peeil-kamp, Over .1. Loosjes Pz., voorlezing ; Hulde aan de nagedachtenis van A. Loosjes Pz. doorPeerl-kamp, de Koning, v. d. Willegen en Meyer.


Waardig opvolger van zijn vriend en leermeester Schultens; groot kanselredenaar, door zijn tijd-genooten algemeen bewonderd, doch wiens breede volzinnen , naar de classiekon gevormd, bij hot tegenwoordig geslacht weinig waardeering vinden. Zijn Salomo is steeds bewonderd om den schat van levenswijsheid en diepe menschenkennis die er in doorstralen. Zijn Gedenkschrift van Nederlands herstelling heeft meer waarde uit een letterkundig dan uit een historisch oogpunt, daar het weinig betrouwbaar van inhoud is.

N. Roots, Leven en Karakter van J. II. van der Palm; M. Sie-genbeek. Hulde aan de nagedachtenis van J. H. van der Palm; C. J. van As?on, Over J. H. van der Palm, te vindon in de nieuwe werken van de Maatschappij der Ned. Letterkunde, VI Dln.; H. F. F. Fockens, v. d. Palm als bijbel uit-


-ocr page 148-

:

140

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

stoffel ijk overschot rust te Katwijk.

9

1818—29, herdr. in 5 dln. 1846. Al de door v. d. P. uitgegeven leerredenen zijn van 1841—45 in 16 dln. op nieuw uitgegeven.

PIETER MELWIAND (1764-1794),

geboren in de Diemermeer bij Arasterdam, overleden te Leiden, als Hoogleeraar in de sterrenkunde, nadat hij deze en de stuurmanskunst te Amsterdam als Lector had onderwezen. Hij was een kweekeling van de Bosch en Wyt-tenbach, en overleed een jaar na zijn beroeping als hoogleeraar. Zijn lijk werd begraven op den kerkhof nabij de Diemerbrug.

Orion, en een treurzang op het overlijden zijner vrouw Anna Pruyssenaar in zijne nagelaten gedichten. Voorts vertalingen van onderscheiden plaatsen der oude dichters over de onsterfelijkheid der ziel en anderen, vooral De duif van Anakreon. Zijne Gedichten zijn in twee bundels uitgegeven: de eerste 1788, de laatste in 1797 door den heer Jeronimo de Vries.

JOHANNES KIMER (1764-1845),

geboren den 1 Januari aan den Overtoomschen weg onder Nieuwer-Amstel, advocaat te \'s Hage , later te Amsterdam ; van 1817-1830 Hoogleeraar in de Neder-landsche Letterkunde te Luik. Hij sleet zijn overige dagen als ambteloos burger te Amsterdam.

Academiezangen 1781 ; De Eigenbaat, Parodie 1785; Mijne minderjarige Zangster 1785; Janus 1787, (35 Nummers); Orosmane of de dood van Zaïre, moorddadig treurspel 1787; Post van den Helicon, letterkundig weekschrift 1788, met bijdragen van Bilderdijk en anderen ; van Rots episodisch drama 1789; Celia, treurspel 1792; Bijdragen tot den Janus herrezen, tijdschrift van 1795—98, 3 Dln. in 4o ; Parodiën op verschillende tooneelspelen 1797—99 ; Bijdragen tot het Magazijn van Kritische Wijsbegeerte en hare Geschiedenis uitgegeven door P. van Hemert 1799*03; Proeve van eene opheldering van de Kritiek der zuivere rede 1800; Parodie op Edipus te Kol one 1807 ; Alman-zor en Zehra 1805 ; de Tempelheeren naar Raynouard, treurspel 1805; Proeve eener Hollandsche prosodia 1810 in de werken der Holl. Maatsch. van fraaie Kunsten en Wetensch.; Gedich-

-ocr page 149-

141

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

Nieuwland vereenigt de liefelijkste zoetvloeiendheid met de verhevenste denkbeelden en de aan-doenlijkste teederheid. Van de eerste getuigt zijn Duifje; van de tweede zijn Orion ; van de derde zijn Lijkzang op zijn vrouw. Hij was daarbij een ervaren wis-, natuur- en sterrenkundige en een goed kenner der ouden, inzonderheid hunner wijs-geeren , gelijk hij dan ook over den wijsgeer Musonius geschreven heeft.

legger, redenaar en; schrijver gekenschetst, J. P. Tiele\'s J. //. van der Palm in de Spectator 1861; J. vanVloten, Dicht en Ondicht ; N. Beets Reinhard

Falck en het gedenkschrift van Nederlands herstelling in ziin Verscheidenheden Dl. I.

J. H. v. Swinden, Lijkrede op P. Nieuwland ; J. W. van Sons-beek en D. J. v. Len-nep, Ter nagedachtenis van P. Nieuwland ; Alg. Konst- en Letterbode. 1794.


Grondige kennis van onze taal; stoutheid van uitdrukking, oorspronkelijkheid van gedachte en zoetvloeiendheid. Kinker was een groot taal- en letterkundige, dichter en wijsgeer, doch zijn wijsbegeerte weid slechts door weinigen in ons land begrepen. Van zijn gedichten heeft men gezegd : zij zijn niet onder \'t hart maar onder \'t hoofd geteeld.

Mr. M.C. van Hall, Johannes Kinker, Bijdragen tot zijn leven, karakter en schriften: B. H. C. H. v.d.Wijck, Johannes Kinker-, .1. van Vloten Dicht en Ondicht.


-ocr page 150-

142

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

OOMELIS LOOTS (1767-1834), op Tessel geboren uit burgerou-ders, kreeg een gebrekkige opvoeding. Latei boekhouder te Amsterdam zijnde ontbrak hem de noodige tijd voor zijn dichterlijke vorming; echter was het een man met veel dichterlijken aanleg. Hij was gehuwd met de zuster van Helmers. Overleden te Amsterdam. Op leis naar Duinkerken zijnde leerde hij Vondels Palamedes en Hekeldichten kennen, waai door zijn sluimerende dichtgeest ontwaakte.

JAiV FREDERlK HELMERS (1767-1813), te Amsterdam geboren en overleden, makelaar in steen en metselaar, üeen geleerde maar een man van groote belezenheid. Op meer gevorderden leeftijd bekroop hem de lust om nog Latijn en Grieksch te leeren, doch zijn bezigheden hebben hem hierin verhinderd. Hij stierf te Amsterdam op het oogenblik dat deFransche Keizer, beducht voor den indruk dien zijn gedichten op het gistende volk maakten, bevel had gegeven lot zijn inhechtenisneming. Helmers ligt te Muiderberg begraven.

JACOBUS SOHELTEMA (1767-1835), geboren te Franeker, ontving zijn opleiding als rechtsge-

-STa ide pn [et \'te lyan lin-

leerde aan de toenmali school zijner gebooi 1795 bekleedde rechterlijke bt laatste werd llooge Utrecht kracht de m

5 Dln. 1819 — 23; Beoordeeling der Spraakleer van Bilderdijk enz.

Gedichten, 4 deelen, 1816; Nieuwe Gedichten 1812, waaronder A7erfeWcmc?s verlossing in 1813; De Mensch , in 3 zangen, 1819; Op het tweede eeuw-. getijde der beurs van Amsterdam. Hij gaf verscheiden losse gedichten uit die later in zijn bundels zijn opgenomen. Nagelaten Gedichten 2 dln. 1855.

Dinomaché, o/ de verlossing van Athene 1789; Socrates, in drie zangen, 1790 ; Dichterlijke gedichten-heelden 1801 ; De liollandsche Natie, in zes zangen, 1812, voor de 9de maal herdrukt in 1849 ; Gedichten 1809 en 1810, 2 deelen; Nagelateti Gedichten 1814, 2 deelen, uitgegeven door van Hall, Loots en Kleyn.

Levensschets van Simtn. Stijl 1804; Staatkundig Nederland, 2 Dln. 1806; Anna en Maria Tcsselschade, de dochters van Roemer Visscher, 1809; Peter de Groote in Holland en te Zaandam in 1697 en 1717, 2 Dln. in 8o , 1814; Alexander, keizer van Rusland, in Holland en te Zaandam in 1814, 1815; Do laatste veldtogt van Napoleon Bonaparte 1816; Rusland en de Nederlanden in der zeiver wederkeert ge betrekkingen, 4 Dln., 1819; Koning en Scheltema,


-ocr page 151-

us

AANMERKINGE N.

BRONNEN

Levemiigheid van gevoel, oorspronkelijkheid en verbeeldingskracht, meer gespierd dan vloeiend, somtijds wei wat onbeschaafd en min keurig in de keuze zijner woorden. Gedurende de Fransche overheersching hield hij door zijn zangen het uitzicht op het herstel onzer onafhankelijkheid levendig. Onder zijn gedichten munten het meest uit: Julius Caesar en Lierzang tot Lof der Holl. Natie. Zijn zwanenzang was ©en gedicht gewijd aan den val der citadel.

Nagedachtenis van C. Loots door H. Haakman , M. C. v. Hall, J. Kinker, H.H. Klijn , J. v. Wal re , H. Tollens Cz.; Voorbericht voor zijn Nagel. Gedichten Amst. 1855 en Vad. Letteroefeningen voor 1850. 1 p. G27 en verv.


Een der stoutste en krachtigste dichters, vol vuur en vaderlandsliefde ; doch niet altijd gelukkig-in zijn beelden die hij te ver zoekt. Ook wel eens aan overhaasting en daardoor aan misvattingen en herhalingen blootgesteld. Zijn vurige vaderlandsliefde loste zich op in één wensch : de verlossing van zijn vaderland. Zijn Hollandsche Natie . schildert den roem van oud-Nederland met de levendigste kleuren : geen wonder dat dit gedicht gedurende de Fransche overheersching vervaardigd, een diepen indruk op zijn landgenooten maakte, van wier zwak, zucht tot grootspraak, de dichter meesterlijk partij heeft getrokken.

Hulde toegebragt aan de nagedachtenis van J. F. Haimers ; J. van Vloten Neder-landsch Dicht en Ondicht; J. Bowring, Aanmerkingen op onze Vaderlandsche Letterkunde ; Dr. G. D. J. Schotel, lierinne-Ang aan J. F. Hel-mers, afzonderlijk en in de Europa 1850.


Groot Geschied-, Letter- en Oudheidkundige. 1 n zijn werken onderscheidt hij zich door zijn duidelijkheid, grenzende aan wijdloopigheid ; doch zonder verheffing, en waar hij dit beproeft , zoo als in den laatsten veldtocht van Napoleon, mislukt hem dit, vooral als hij Hooft wil navolgen.

J. liopS) Hulde aan de letterk. verdienste van Jacobus Schelte-ma ; P. Scheltema , Het leven en de letterk. verrigtingen van den geschiedschrijver Mr. J. Scheltema-, Tijdschrift voor Geschied. Oudh. en Statistiek van Utrecht, voor 1835; Mengel-


-ocr page 152-

144

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

■VOORNAAMSTE WERKEN.

AKTOM CHRISTIAN WINAJID STA-Rlïfi VAN DES WILDEiVBORCH (1767-1840) , geboren te Gendringen , studeerde in de Rechten te Harderwijk en,woonde, sedert 1791, op zijn buitengoed Wildenborch bij Vorden, zijn leven toewijdende aan de beoefening zijner geliefkoosde studiën; de natuurwetenschappen en de landhuishoudkunde. Hij overleed aldaar aan een aanval van beroerte.

vier brieven over de uitvinding der Drukkunst, 1832 ; De uitrusting en ondergang der onoverwinnelijke vloot 1825; Geschied- en Letterkundig Mengelwerk, 4 Dln. 10 stukken 1825; Geschiedenis der Heksenprocessen 1828 ; Verhandeling over het bewerken eener Geschiedenis der Nederlanden 1829; Verhandeling over hetvrijenentrouwen.

Eerste Proeven in poezij, 1786; Dichtoefening 1791; Gedichten 2 dln. 1820 ; Nieuwe Gedichten 1827 ; Winterloof 1833, De laatste uitgave zijner Gedichten, door hem zeiven nauwkeurig herzien en verbeterd , is van het jaar 1836. In proza Kleine verhalen 1837. N. Beets gaf in 1862 Starings-Gedichten op nieuw uit in 4 Dln. Haarlem 1862. In 1871 verscheen er een volksuitgave van.


JIAl\'RITS (\'OR\\ELIS VAS HALL

(4768-1858), geboren te Vianen, was advocaat te Amsterdam , daarna voorzitter van het Comité van Justitie, president van het Wetgevend Lichaam0 te \'s Gra-venhage, procureur der gemeente Amsterdam, enz. Na 1813 genoot hij in ruime mate het vertrouwen van Koning Willem I. Hij werd president van de rechtbank van eersten aanleg te Amsterdam, daarenboven lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 1842—49. In 1856 werd hem eervol ontslag verleend uit zijn betrekking. Zijn beide laatste jaren bracht hij op een rustbank liggende door ten gevolge van een ongemak aan een zijner beenen.

SAMUEL IPERÜSZ WISELIÜS

(17ö9—1845), geboren teAmster-dam , sedert 1795 ijverig werk-

Jubelzang op het 150/ari(/ bestaan der UtrechtsChc hoogeschool l786;Ge-dichten , in drie verzamelingen, 1818, 29, 39 ; Feestzang op het IdOjarig bestaan der Academie van Lei/den 1825; Ter nagedachtenis van C. Loots 1834; Bet leven en karakter van den admiraal van Kinsbergen 1841 ; Hendrik graaf van Brederode, mede-grondlegger der Nederlandsche vrijheid 1844;lS*cMm-melpenninck, voornamelijk als Bataafsch gezant op het congres van Amiens 1847; Gemengde schriften, betrekkelijk tot de geschiedenis , de letterkunde en de geschiedenis der vaderlandsche regtsge-leerdheid 1848; Mr. Johannes Kinher, bijdrage tot zijn leven, karakter en schriften 1850, enz. Zonder zijn naam gaf hij uit; Gedenkschriften van en door Frank Floriszoon van Arkel, 2e uitgaaf 1852.

De Roem, in 2 zangen, 1814; voorts de volgende treurspelen : Po-lydorus, 1814 ; Adel en Mathilde 1816 ;


-ocr page 153-

145

AANMERKINGEN.

|

BRONNEN.

werk. Vad. Lctteroef.

1834.

Oorspronkelijk in zijn manier van voorstellen. Naif, zinrijk, geestig en hoog beschaafd. Vooral veel aanleg tot het dichten van ridderlijke legenden en luimige volksverhalen. Zijn Ada van llol-land, \'t Vogelschieten, de Verjaardag, de Biecht , de Meizang, de Adelina Verheid, Herdenking, de Min, Oogstlied, Aan mijne dennen enz. munten door hun schoonheid uit. Ook zijn puntdichten verdienen grooten lof om hun kernachtigheid. Bekend van hem is zijn stukje : De hoofdige Boer. Veel overeenkomst met C. Hu3rghens; hoe meer men zijn gedichten leest, hoe meer zij in fraaiheid toenemen.

Van Halls poezie, zoo wel als zijn prozastijl, is gespierd en bloemrijk. Als oorspronkelijk dichter deed hij zich het eerst kennen door den stouten zang op den Orkaan van 9 Nov. 1800. Voorts munten uit: Be Gevallen eik (gedicht bij gelegenheid van de inlijving in 1810); Feestzang op de 2b0jarige viering van de stichting der Leidsche hoogeschool; Aan Willem /; Scipio de eerste Afrikaner op zijne landhoeve te Liternum en vooral zijn voortreffelijk Lied Ter Nagedachtenis van Cornelis Loots. Als historieschrijver heeft hij zijn roem gevestigd door zijn leven en karakter van den admiraal van Kinsbergen. In zijn verdediging van Brederode tegenover Schiller, Bilderdijk, en Groen van Prinsterer is hij minder gelukkig geslaagd. In zijn gedenkschriften slaat hij een humoristischen toon aan.

Mr. B. H. Lulofs , Gelderlands voortreffelijkste dichter Mr. A. C. W. Staring; Mr. P. E. Robidé v. d. Aa, Iets over Staring (Geld. Volksalm. 1843); Inleiding voor Starings gedichten, in de uitgave van N.Beets; C. B. Huet, Litt. Fan-tasièn en de Gids voor 1837 en 1838.

II. J. Koenen, Levensbericht van Man-rits Cornelis van Hall in de Handelingen der Maatschappij van Ne derlandsche Let ter-kimde, 1859 ; Konsten Letterbode 1858 ; Van Vloten Dicht en Ondicht; Critiek op zijn Hendrik van Brederode door R. C. Bakhuizen v. d. Brink. (Zie diens Studiën en schetsen).


Zijn verzen missen eenvoud en gloed , maar munten uit door hun kunstigen vorm. Onder de latere dichters is hij de eenige, die zich genoeg-

P. van Limburg Brouwer, Het leven van S. I. Wiselius ;


10

-ocr page 154-

146

.NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

zaam op het staatstooncel; na 1813 Directeur van Politie in zijn geboortestad, waar hij onverwacht overleed, na sedert 1829 als ambteloos burger geleefd te hebben.

ADAM mm (4770—1834) , geboren te Amsterdam, eerst predikant aan de Vuursche en den Uithoorn, later Hoogleeraar in de Nederlandsche Letteren en Welsprekendheid te Utrecht.

J0HANSESIURISSE(1770-1846). geboren te Schiedam, Hoogleeraar te Harderwijk ; daarna predikant te Rotterdam en eindelijk Hoogleeraar te Leiden. Hij overleed aan een beroerte op den huize den Brink, gelegen niet ver van het dorp Rheede en werd te Katwijk begraven.

HENDRIK HARMEN KLUS (1773-1856), geboren en gestorven te Amsterdam. Hij had met zijn broeder Barend een suikerfabriek, doch na diens dood deed hij geen zaken meer.

JAN TEN BRINK (1771—1839),

geboren te Amsterdam, was een ijverig patriot en werd in 1804 2e dr. 1817; Alcesiis 1817 ; Ion id. 1818; Hector id. naar het Fransch van Luce de Lanceval 1812; De dood van Karei, kroonprins van Spanje id. iSiO 2e dr. 1828 ; Aernout van Egmond , hertog van Gelder, id. 1820; Lofzang op den onvergetelijken dichter Hene-moësus Diomhrus, satyre, en meer Gedichten van onderscheiden aard. Zijn Mengel- en Tooneelpoëzie is uitgegeven in5Dln. i822-,NieuwcDichtbundel 1833.

Gedichten 1811 ; De waarde van den menseh, leerdicht, in 2zangen, 1814; Alexander, de Keizer aller Russen, in 3 zangen, 1815 ; Het huissélijk leven, leerdicht in 3 zangen, 1832; Verstrooide Gedichten 1822; Verzamelde Poëzie 1834; Verhandelingen 1834 (na zijn dood door zijn drie zonen uitgegeven in één deel).

Vele bundels Gedichten

1793 ; Redevoeringen voor jongelingen, hijzonder uit den beschaafden stand, 2 Dln. 1824; Aanleiding tot huisselijke godsdienstoefeningen 1824/ Devjegtot christelijke volkomenheid 1826 ; Tafereel en uit de levens- en lijdensgeschiedenis van onzen Heer Jezus Christus, 2 Dln. 1830, herdrukt 1846; Over Hieronymus van Alphen als dichter en kinderdichter, twee voorlezingen 1836; Leerredenen 1842.

De starrekunde 1809 , De driften, in zes zangen 1813, leerdichten ; Gedichten, 2 Dln. 1819; De heldendood van M. A. de Ruyter \', Montigny 1821 ; Filips van Egmond {Slfy Aga-thokles 1832, drie treurspelen; Nieuwe Gedichten, 2 Dln. 1824; Zwitserland, in drie zangen , 1828; Gedichten aan het vaderland gewijdDichterlijke Herfstbloemen 1835.

Op den dood van S. van Schaak 1794; Medea, treurspel van Euripides, uit het Grieksch vertaald 1813 ; Ge-


-ocr page 155-

147

zaam uitsluitend op het tooneeldicht toegelegd heeft. Zijn stukken , geschoeid op de leest der achttiende eeuw, werden herhaaldelijk opgevoerd en bleven zich een twintigtal jaren handhaven. De Adel en Mathilde munt uit in schoone beschrijvingen en krachtigen versbouw, maar is geen dramatisch gedicht. De dood van Karei heeft nog al opgang gemaakt, omdat het een vaderlandsch stuk is vol liefde voor Oranje en haat tegen Filips. Zijn verontwaardiging over de inlijving uitte zich in zijn ; Thvasyhulas te Athene hij de overheersching van Lysander.

H. J. Schimmel, Eene bladzijde uit de geschiedenis van ons drama, Gids 1855; van Vloten Dicht en Ondicht.

Alg. Konst- en Letterbode ; Utr. Stud. Alm. voor 1835.

Handelingen derM. v. N. L. 1847; Leid-sche Studentenalma\' nak voor 1847 ; v. Hengel Toespraakbij \'t graf van Clarisse.

Geestig , weelderig , teeder en bevallig in zijn gedichten ; zeer welsprekend in zijn verhandelingen. Zijn Alexander is beroemd.

Zijn leerredenen dragen blijken van genie, van veelsoortige geleerdheid, schrandere opmerkingen en geleidelijke orde.

Van al de weiken van Klijn, die vooral door meesterschap over den vorm uitmunten, heeft de Montiyny het meeste opgang gemaakt. Het bevat zeer schoone passages doch ook zeer veel zwakke plaatsen, te veel redeneeringen, te weinig actie. De daarin heerschende gevoelens van vrijheids- en vaderlandsliefde hebben zeker veel bijgedragen tot den opgang van dit stuk. Zijn Agathokles heeft de zegepraal des Christendoms in de Romeinsche wereld ten onderwerp ; dit stuk is veel minder bekend.

Eenvoud, waarheid, ongekunsteldheid kenmerken zijn gedichten. Zijn strafdicht: Aan Napoleon is bekend.

J. de Bosch Kemper Levensherigt van Hendrik Har men Klijn in de Handelingen der M. van N. L. 1856.

Dr. J. v. Vloten Dicht en Ondicht.

-ocr page 156-

148

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

hoogleeraar te Harderwijk voor historie en Grieksche letteren. Na de opheffing der academie kwam ten Brink als rector der Latijnsche scholen te Haarlem en in 1815 werd hij hoogleeraar te Groningen, waar hij overleed.

DAVID JACOB VAN LEXNEP (i 774-1853), geboren te Amsterdam , was sedert 1799 Hoogleeraar voor oude talen en letterkunde aan het Atheneum zijner geboortestad en vormde een groot aantal uitstekende leerlingen. Hij overleed , na vijftig jaren Hoogleeraar te zijn geweest, en werd te Heemstede begraven.

dichten 1823. Wijders veel vei tal ingen in proza uit het Grieksch en bijdragen in tijdschriften en jaarboekjes.

Verhandeling over //«nm\'öa/geplaatst in de Bibliotheek van Oude Letterkunde, door wijlen den Groninger hoogleeraar ten Brink uitgegeven, gevolgd door een dichtstuk: de Herder op het slagveld te Cannae. Voorts vele Latijnsche gedichten. Zijn gedichten zijn door J. van Lennep uitgegeven onder den titel van : Gedichten van C. en D. J. van Lennep.


MATTHIJS SIEGENBEEK (1774-1854) , geboren te Amsterdam , Doopsgezind predikantteDokkum, sedert 1797 hoogleeraar in de Ne-derlandsche taal en welsprekendheid aan de hoogeschool te Leiden, welk ambt hij vijftig jaar heeft mogen bekleeden. Hij stierf in deze Academiestad.Zijn spelling werd bij besluit van 18 Dec. 1804 aangenomen in alle gedrukte stukken en voor de scholen aanbevolen en is,niettegenstaande de felle bestrijding vanBilderdijk en Kinker tot ongeveer 1860 vrij algemeen gebruikt.

BAREND KLIJNBz. (1774-1829) geboren te Amsterdam, suiker-rafinadeur en aldaar overleden.

Verhandelingen over de Nederduitsche spelling 1804; Woordenboek voor de Nederduitsche spelling 1805 ; Proeve van Nederduitsche dichtkunde uit de XVII. eeuw, 2 Dln.; Historisch tafereel van Leydens ramp en levensschetsen van Kluit en Luzac 1808; Lofrede op Simon van Slingelandt, door de Maatschappij van Letterkunde met goud bekroond ; Geschiedenis der Leydsche Hoogeschool, 2 Dln.; De eer van Wage-naar als historieschrijver en die van Jacoba van Beijeren verdedigd tegen Mr. W. Bilderdijk 1835 ; Schets een er geschiedenis van den Oud-Nederland-schen staat van Filips van Bourgondiè tot den jare 1749, 1839; Verslag van de verhoor en door Joan van Ol denhar-nevelt ondergaan , 1849 , en een menigte van recenamp;iën , verhandelingen , redevoeringen enz., benevens eenige verspreide Latijnsche en Nederlandsche gedichten.

Gedichten, 3 Dln. 1828; Het Maatschappelijk leven en andere. Na zijn dood verscheen nog de Godsdienst 1832.


-ocr page 157-

149

In zijn weinige Ncderlandsche gedichten krachtig , vloeiend en keurig van uitdrukking. Zijn Duinzang is een meesterstuk van welluidendheid, en zijn Wenschen «een der fraaiste gedichtjes die ooit in onze taal geschreven zijn.quot;

M. Siegenbeek, Le-vensherigt van D. J.v. Lennep, in de Handelingen der M. van N L. 1853; J.van Lennep; Leven van Cornells en DavidJacoh van Lew? ej).RC.Bakhuizen v. d. hiinkDavidJaeo-bus van Lennep in zijn Studiën,enz.. C.B. Huet Litt. Fantasiën.

S. Muller Levens-berigt van M. Siegenbeek in de Handelingen der M. v. N. L. 1855.

M. Siegenbeek in de Hand. der Jaarl. Alg. Verg. van de Maatsch. derN. L. teL.

Siegenbeek en Weiland hebben te zamen groote verdienste op het gebied van de taal, voornamelijk door de meerdere eenparigheid van spelling die hun taalkundige werken in het aanzijn geroepen hebben. Als geschiedschrijver is Siegenbeek eerlijk en trouw in zijn beschouwingen en oordeelvellingen, al was hij ook een verklaard vereerder van de staatsgezinde partij voor 1795. Zijn stijl is duidelijk en goedhartig deftig.

Een bevallig zedendichter, die vooral in huiselijke stukjes uitmunt, hoewel zich door geen stoute vlucht onderscheidende. Zijne Muze heeft wel iets van die van Feith.

-ocr page 158-

150

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

HAJÖ ALBERTUS SPAM)AW(l 775-

1855), geboren te Vries in Drente, advocaat, griffier der provinciale Staten van Groningen , later raadsheer in het provinciaal gerechtshof te Groningen , en gestorven in genoemde stad.

JAN MELCHIOR KEMPER (1776-

1824) , geboren te Amsterdam, Hoogleeraar in de Rechten te Harderwijk, Amsterdam en Leiden. Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waarin hij veel voortreffelijke adviezen, meest voor de vuist, heeft uitgesproken. Staatsraad in buitengewonen dienst, raadsman en vriend des Ko-nings. Een der herstellers van onzen staat in 1813. Hij overleed plotseling binnen Leiden.

JEROMMÖ DE VRIES(1776-1853),

geboren te Amsterdam, was eerste klerk aan de secretarie zijner geboortestad , groot vriend van Bilderdijk. Hij overleed te Amsterdam en werd op den kerkhof bij de Diemerbrug begraven.

Gedichten in de Kleine Dichterlijke Handschriften , uitgegeven door den dichter en uitgever P. J. Uylenbroek ; Vriendschap en liefde 1S00; Ontmoeting en vergeving 1801, 2 tooneelspelen; Gedichten 1803 en 1805 ; De vrouwen, in 4 zangen, 1807 ; Vad. Poezie en Liederen 1817 ; De nieuwe Haring , vad. gezang, 1818; Neerlands zeeroem, vad. gezang, 1820; Lofrede op Willem l, Prins van Oranje (proza) 1821 ; Nieuwe verspreide poezie met aanteekeningen over den geest en de strekking van onzen tijd 1847 enz. Er bestaat een uitgave van zijn gedichten in 5 Din. bij D. N. van Goor te Leiden.

Onderscheiden Hedevoeringen, bij verschillende gelegenheden uitgesproken , onder anderen : over het Leven en de verdiensten van Onno Zwier van Haren, voor de uitgave van diens werken en kleine, slechts voor zyn vrienden gedrukte gedichten. Voorts nog een Prijsverhandeling over de vorderingen en ver achteringen des menschdortis gedurende de Revolutietijden. Ofschoon zijn weinige gedichten niet in den handel zijn, is toch het vers van Kemper, getiteld: Be sleutels van Vlissingen overgegeven aan Bonaparte, eersten Consul der Fransche Republiek 1803, zeer bekend. Twaalf jaar na zijn dood verschenen zijne Verhandeling en y Redevoeringen en Staatkundige geschriften, verzameld door zijn zoon J. de Bosch Kemper, 3 Din.

Vele Verhandelingen, korte levensbeschrijvingen van vermaarde letterkundigen, Recensiën enz. Proeve eener geschiedenis derNederlandscheDichtkunde, 2 Dln. 1808. Hij bezorgde ook vele uitgaven van de werken onzer grootste Dichters zoo als van Nieuwland, van Haren , de Decker, enz. Lofrede op laatstgenoemden dichter.


-ocr page 159-

151

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

Spandaws muze heeft veel overeenkomst met die van Tollens. In huiselijke en vaderlandsche zangen munt bij uit. Zijn Lof der Vrouwen is zijn meesterwerk. En wie kent niet zijn Vogelnestje?

A, Modderman, Levensher igt van II. J. Spandaw in de Handelingen der M. van N. L. 1857.


Zuivere goedheid van hart, ronde Hollandsche oprechtheid, ijver om ieder dien hij eenigszins gunstig kende, dienstig te zijn, gepaard met vurige vaderlandsliefde, onvermoeide werkzaamheid, scherpzinnigheid van oordeel en ongemeene vlugheid en bevalligheid in het voordragen; een warme doch heldere stijl, en vele verkregen kundigheden, vooral in het staatkundige vak, kenschetsen Kern-per, die groot was als rechtsgeleerde, redenaar en staatsman.

II. H. Klijn , J. H. v. d. Palm en B. Klijn.

De Nagedachtenis van J. M. Kemper plegtig gevierd; M. Siegen-beek, in de Hand. der jaarl. Alg. Verg. van de Maatsch. der Ned. Letterk. te. Leiden 1825.


In zijn hoofdwerk, de Geschiedenis der jSeder-landsche Dichtkunde, schetst hij ons met een krachtige en sierlijke pen de oorzaken van den bloei onzer poëzie in de 17e en haar verval in de 48e eeuw. Als redenaar en prozaschrijver heeft hij zich grooten roem verworven door zijn verhandeling : Over het eenvoudige.

B. ter Haar, Levensbericht van J. de Vries in de Handelingen der M. v. N. L. 1853. Konst- en Letterbode, 1853.


-ocr page 160-

152

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

i\\ KOLA AS GODFRIED VAi\\ KAMPEN (1776—1839), geboren te Haarlem , werd opgeleid voor den bloemhandel, daarna kwam hij in den boekhandel, vervolgens werd hij lector in de Hoogduit-sche Taal- en Letterkunde te Leiden, en eindelijk Hoogleeraar voor Nederlandsche Letterkunde en Vaderl. Geschiedenis aan het Atheneum te Amsterdam.

JOHAMES IMMERZEEL Jr. (1776-1841), geboren te Dordrecht opgeleid tot schilder, later boek- en kunsthandelaal\' eerst te Rotter-dam, toen te \'s Hage en \'t laatst te Amsterdam. Stichter en uitgever van den Nederlandschen Muzen-Almanak sedert 1819. IJij overleed in laatstgenoemde stad.

HENDRIK WILLEM TYÜEMAi\\(l 778-1863), geboren te Utrecht, hoogleeraar te Deventer, Franeker en Leiden. Zijn vier laatste levensjaren bracht hij in blindheid door. Hij stierf te Leiden.

Zedekundige schoonheden der ouden, 4 Dln. 1810; Galerij van vermaarde vrouwen, 2 Dln. Staat-en Aard

rijkskundige beschrijving van het Koningrijk der Nederlanden 1815 ; Verkorte geschiedenis der Nederlanden , 2 Dln- Geschiedenis der Fransche

heerschappij in Europa, 8 Dln. 1815-21 ; De aarde beschouwd in haren natuurlijken toestand. 2 Dln. 1824; Handhoek der Hoogduitsche letterkunde, 2 Dln. 1825—QQ: Beknopte geschiedenis der letteren en xvetenschappen in dc Nederlanden, 3 Dln. 1826 ; Proeve ■eener geschiedenis der kruistogten , 4 Dln. 1826; Vaderlandsche karakterkunde, 2 Dln. 1826—28; Geschiedenis van Griekenland, 1 Dln. 1827 — 35; Geschiedenis der Nederlanden buiten Europa, 3 Dln. 1830 ; Gedenkboek van Neêrlands moed en trouw, 1834 enz.

Het Mededoogen in 4 zangen (naar \'t Fransch van Delille) Hollands watersnood van 1809,1809; Foor opgeruimden van geest, 1813 ; Hugo in \'t Woud, in vier zangen, 1813; Lierzang op de overwinning der Bond-genooten op Napoleon, 1815 ; De Moederliefde, in 4 zangen, 1819; Gedichten, 2 Dln. 1824. Voorts de romans Koen-raad Bozendaal, of de gewaande geestverschijning ; Balthazar Knopius 1813 2e dr. 1842 ; Lofrede op Rembrandt en Rubens, beide bekroond. Na zijn dood hebben zijn zonen uitgegeven ; De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters van het begin der 15de eeuw tot heden, 3 dln. Amst. 1842.

Verhandelingen, recensiën, aankondigingen enz. in vele tijdschriften en jaarboekjes; Over de voormalige Staatspartijen in de Nederlandsche Republiek,dvxa voorlezingen 1849: Bil der dijks geschiedenis des Vaderlands, 12 Dln, 1834 , uitgegeven door W. H. Tydeman en


-ocr page 161-

153

A A N M E ii K INGE N.

BRONNEN.

Van Kampen had een uitgebreide kennis van geschied-, aardryks- en letterkunde, een levendig vernuft, een geoefenden smaak, en meestal een zuiveren, sierlijken stijl. Jammer echter dat sommige zijner werken sporen van overhaasting dragen en dus allen niet op gelijken prijs te schatten zijn. De Geschiedenis der Kruistogten en die der JSeder-landers huiten Europa zijn zijn beste werken.

Samuel Muller, Levens en Karakterschets van N. G. van Kampen 1840; D W. van den Brink, N, G. van Kampen geschetst als mensch en geleerde 1839.


Aan zijn prozaschriften , hoewel niet zonder verdienste , hechtte hij minder waarde; zijn verzen zijn glad en bevallig, soms luimig, soms plat en onbeduidend. Zijn Hugo in \'t Woud is een zijner beste gedichten : het schildert den voor- en tegenspoed van den eenvoudigen landman. Zijn Rem-hrands voorspoedige reis is een aardige en algemeen bekende berijmde vertelling.

Konst- en Letterbode voor 1841,


Uitgebreide kennis, in bijna alle vakken van wetenschap, en een scherpzinnig oordeel kenmerken al zijn werken.

Ned.Spectator 1863 Levensbericht van H. W. Tydeman in do Handelingen derMaal -schappij van Ned. Letterkunde 1863.


-ocr page 162-

154

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

UENMIK TOLLENS CARÖLUSZ.

(1780—1856), geboren te Rotterdam , koopman in verfwaren aldaar, sleet zijn tien laatste levensjaren in werkzame rust te Rijswijk , waar hij onder het nazien van bi. 9 dl. 10 zijner Gezamenlijke Dichtwerken overleed. In zijn geboortestad is voor hem een standbeeld opgericht.

JACOB VOSMER (1783-1824),

geboren te \'s Hage , hoogleeraar in de kruidkunde te Harderwijk en te Utrecht, waar hij ten gevolge van overgroote inspanning overleed.

ELIAS AMES BORGER (1784-

1820), geboren aan de Joure in Friesland, naderhand Lector, buitengewoon en gewoon Hoogleeraar, eerst in de Godgeleerdheid,daarna in de Letteren te Leiden , waar hij overleed.

door dezen m et nog een deel in twee stukken vermeerderd.

Proeve van sentimenteele geschriften 1799 ; Proeve van Minnezangen en Idyllen 1800; Dichtlievende mengelingen 1802; Tooneelpoezie, 3DIn.l802-05; Tuiltje van geurige dichtbloemen , op Franschen bodem geplukt 1803; Huig de Groot 1804 en De dood van de Graven van Egmond en Hoorne 1805, beide bekroond ; Het gevallen meisje 1807 ; Gedichten, 3 Dln. 1808-15; 6 maal herdrukt; Ilomaneen, Balladen en Legenden, 2 Dln. 1818; Tafereel van de overwintering der Hol-landers op Nova-Zembla in 1596 en 1597, 1819, bekroond ; Nieuwe Gedichten , 2 Dln. 1821, 1828; Liedjes van Claudius 1832; Dichtbloemen bij de naburen geplukt, 1839; (een geschifte en vermeerderde uitgave van het vroeger uitgegeven Tuiltje van geurige dichtbloemen); Verstrooide Gedichten 1840; Laatste Gedichten, 2 Dln. 1848 en 1853. ToWensGezamenlijke Dichtwerken zijn uitgegeven bij Suringar te Leeuwarden, 12 Dln. 1855 en vvg. Later verscheen aldaar een volksuitgave van al zijn dichtwerken in een deel 1871.

Enkele losse gedichten ; voorts schreef hij in proza Nagelaten en Verspreide Letterarbeid, waarin zijn opgenomen de beroemde Wandelingen van Meester Maarten Vroeg (vroeger verschenen in de Vad. Letteroefeningen) 2 dln. 1826 ; De kunst om lang te leven en wel te sterven 1827.

Leerredenen, le deel bij zijn leven ; het 2e deel na zijn overlijden door den hoogleeraar van der Palm uitgegeven. Beide deelen in. 1844 voor de vierde maal herdrukt, DichterlijkeNalatenschap 1836, waarin zijnGedicht aan den Rijn, \'t eerst verschenen in den Muzenalmanak voor 1821 na den dood zijner tweede


-ocr page 163-

155

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

Tollens is bij uitnemendheid de dichter van de vaderlandsche Romance en van den huiselijken haard: hieraan dankt bij voor een groot deel de groote populariteit waarin hij zich mocht verheugen. Doch niet alleen aan het bezingen van belangrijke feiten uit onze geschiedenis of van voorbeelden van huiselijk lief en leed, ook aan de klaarheid, de bevattelijkheid; den weinigen omhaal van geleerdheid , aan zijn ongekunsteld gevoel dankt Tollens zijn roem. Er is bovendien in zijn taal iets zangerigs , iets eentonigs, iets overdadigs in \'t gebruik van woorden, en een overdreven voorliefde voor alliteraties, wat ons aan Cats doet denken. Onder zijn gedichten noemen wij: Kenau Hasselaar, Herman de Ruiter, Het schot voor Steenwijk, Hondentrouw, de Brand, Winter, de Vogelen en onder zijn gelegenheidsgedichten de Avondbede in December 1830; \'s Konings verjaardag, de alge-meene bededag , enz.

G. D. J. Schotel , Tollens en zijn tijd, eene proeve van Ie-vensbeschrijving ; A. Bogaers, Levensberigt van li. Tollens, in de Hand. der M. v. N. L. 1857 ; N. Beets, Verscheidenheden, meest op letterkundig gebied; A. de Jager, Tollens\' dichterrang gehandhaafd; Warn-sink,roWe?7S geschetst; Busken KuetLitl.Fan-tasiën. Nieuwe Reeks.


Zijne Wandelingen deen hem kennen als een geestig, menschkundig en gekuischt schrijver. Ook zijn gedichten zijn vol gloed en leven.

Levensbericht van J. Vosmaer in \'t Mag. voor Wetensch. Kunst en Letteren van N. v. Kampen.


Zeldzame oorspronkelijkheid en eigenaardigheid, wel eens overtolligheid en misbruik van beeldspraak, voorts woordspelingen. Doch over \'t algemeen veel meer schoonheden dan gebreken. Zijn taal is krachtig en wegslepend. Zijn treurzang Aan den Rijn , dien hem de smart over den dood zijner tweede echtgenoote ontlokte, is een schoon en roerend lied.

Alg. Konst-en Letterbode i820; W. Broes, Leerrede op \'£ afsterven van Borger\', J.iï.v.d.Palm Redavoe-ring ter naged. van E. A, Borger W. Eek-hof Bijzonderheden


-ocr page 164-

156

NAAM, W OONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

echtgenoote vervaardigd en in verscheiden talen vertaald , behalve nog vele geleerde werken en andere gedichten. In 1868 verscheen de herdruk van zijn Dichterlijke Nalatenschap.

BARTHÖLD HENDRIK L11L0FS

(1787—1849), geboren te Zutfen en advocaat aldaar. Sedert 1815 hoogleeraar voor Nederlandsche Taal en Welsprekendheid aan de hoogeschool te Groningen , waar hij aan een podagreuse ziekte overleed.

Bloedverkoelmg of Bistelkransje 1817; Nederlandsche hedekunst of Grondbeginselen van stijl en welsprekendheid 1820; Over de Nederlandsche spraak kunst, stijl en letterkennis 1823; Avondmijmering, een leerdicht; Lessen over de redekunst enz, van Hugo Blair met een groot aantal van eigen aanteeke-ningen Gron. 1832—37; Gronden der Nederlandsche woordafleidkimde 1838; Kakographie 1841 ; Handhoek van den vroegsten bloei der Nederlandsche letterkunde 1845; Verhandeling over den tijd van den r eg ten aanvang en vroegsten bloei onzer letterkunde 1840 ; De declamatie of de kunst van declameren of reciteren 1848. Voorts nog vele verhandelingen, redevoeringen, enkele losse gedichten enz. waaronder de Lofrede op Willem 1. Al zijn werken zijn uitgegeven door Di\'. A. de Jager.

JACOB GEEL (1789-1862), geboren te Amsterdam, eerst huis-leeraar, later hoogleeraar en bibliothecaris te Leiden. Overleden te Scheveningen , na de laatste jaren van zijn leven aan hypochondrie geleden te hebben.

Proza ; Gesprek op den Drachenfels; Onderzoek en l\'hantasie. Al zijn werken zijn uitgegeven door W. P. Wol-ters, Leid. 1871.

WILLEM MESSCHERT (1790-1844), geboren en gestorven te Rotterdam, boekhandelaar aldaar.

Ue gebroeders Belenstein, bekroonde prijsverhandeling 1822; verscheiden losse Gedichten, waaronder de Watersnood , vooral bekend om zijn dichtstuk, getiteld: De gouden bruiloft Op nieuw uitgegeven, met vignetten van C. Rochussen 1848 ; Nagelaten gedichten , uitgegeven door Tollens. Aan hem

-ocr page 165-

157

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

omtrent de jeugd van Borger J. Tichler, Iets aver Borg ers kan-selwelspreken dheid.

Zijn menigvuldige taal- en letterkundige werken getuigen van zijn zucht om nuttig te zijn voor de aan hem toevertrouwde kweekelingen. Uit dat oogpunt moeten de meeste zijner werken beschouwd worden. Zijn Handboek vour de Letterkunde heeft hem een scherpe kritiek berokkend, waarop zijn Verhandeling over den aanvang enz. als een soort van verweerschrift kan aangemerkt worden. Lulofs was een uitstekend declamator en heeft vele zijner leerlingen als zoodanig gevormd. In zijn proza is hij breedsprakig en niet vrij van gezochtheid. Een paar bekende dichtstukjes van hem zijn : Ooslindie-vaart en Avondmijmering.

Dr. C. H. van Herwerden CHz. Levensbericht van li. H. Lulofs in de Handelingen der M. v. N. L. 1850;G/tM838; Gron. Volksalmanak 1851; de Ciitiek op Vondels kleinere gedichten uit-geg. door Lulofs (zie Bakhuizen v. d. Brinks Studiën en Schetsen); id. op zijn Handboek door Dr. Jonckbloet in de Gids 1846.

Keurige stijl, zuivere smaak, tintelend vernuft zijn de kenmerken van al wat hij ons nagelaten heeft. Men zou hein den vader van de nieuwe stijlschool kunnen noemen. In zijn Gesprek op den Drachenfels hekelt hij de overdreven begrippen der Fransche romantische school.

Spectator 1862 ; v. Vloten Dicht en Ondicht ; R. C. Bakhuizen v. d. Brink Geels Onderzoek enPhanta-sie in de Studiën en Schetsen ; C. Busken Huet, Jacob Geel herlezen in Landjuweel 3e dl.; voorts De-voorrede voor de uitgave van W.P.Wolters.

Zoetvloeiend , keurig van uitdrukking , vol gevoel. Zijn Gouden Bruiloft is een schoon gedicht. In zijn gebroeders Belenstein bestrijdt hij de dwaze zucht naar standverheffing, een echt inheemsch gebrek.

Rett. Courant, 17 Febr. 1844; Konsten Letterbode 1844.

-ocr page 166-

158

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

quot;VOORNAAMSTE WERKEN.

JOHANNES CORMELIS l)E JONfiE

(1794-1853),geboren te Zierikzee, uit een oud Zeeuwsch geslacht. schepte van zijn kindschheid af behagen in alles wat tot de geschiedenis des vaderlands betrekking had. In 1816 werd hij Substituut-Archivaris van het Rijk en vond als zoodanig in den grijzen Archivaris van Wijn een vriend en leermeester , dien hij na 1831 in deze betrekking opvolgde. De Jonge overleed op den huize Zuidhoorn nabij Rijswijk aan een hevigen aanval van beroerte.

KAREL GOmiED WITHUYSd 7 94-

1865), geboren te Amsterdam, heeft gedurende vijftig jaren in verschillende betrekkingen den lande gediendjhet laatst vvashijDirecteur der algemeene landsdrukkerij. Hij stierf te \'s Hage en werd op Eiken-Duin begraven.

is men verschuldigd de met zorg gerangschikte uitgave \\amp;nhilderd.hrieven,bT)\\n.

Verhandeling over den oorsprong der Hoeksche enKaheljaauwsche twisteniSi 7; Levensbeschrijving van J. en C. Evert-sen 1820; De Unie van Brussel des jaars 1577, 1825 ; Verhandelingen en onuitgegeven stukken betreffende de geschiedenis van Nederland 2 Dln. 1825 —27 ; Geschiedenis van Neerlands zeewezen 6 Dln. in 8o 1833—48; Nederland en Venetië 1852 benevens vele verhandelingen en brochures, waaronder dXeöver de opkomst en den invloed van den derden staat door de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden met goud bekroond.

Gedichten 1833; Gedenkboek 1856; Verhalen, liomancen en Gedichten 1863. Drie en twintig jaren was hij redacteur van het Nederlandsche Jaarboekje voor Vrijmetselaren.


PETRUS VAN LIMBURG BROUWER

(1795—\'1847), geboren te Dordrecht , studeerde eerst in de Medicijnen, toen in de Letteren; was daarna achtereenvolgens conrector der Latijnsche scholen te Alkmaar en Rotterdam , Hoogleeraar ie Luik, en na den Belgischen opstand te Groningen , waar hij overleed.

Charikles en Euphorion, een roman 1831; Proeve over de zedelijke schoonheid der poezij van Euripides 1833; Etat de la civilisation morale et reli-gieuse des Grecs 2 Dln. 1833.//tsfoire de la civilisation morale et religieuse des Grecs 6 Dln. 1833—42. Verhandelingen en losse geschriften 1836; Dio-phanes 2 Dln. 1838 ; Een ezelen eenig speelgoed 1842; Caesar en zijn tijdge-nooten 4 Dln. 1854—46] Schoonheden uit de grieksche treurspeldichters 1845. Na zijn dood is nog uitgegeven de roman : J]et Leesgezelschap te Diepenbeek 1847; 3ile Dr. 1853. Al zijn Romantische werken verschenen te Leiden 1876 in 2 dln. Roijaal 8o.


-ocr page 167-

159

Zijn hoofdwerk is zijn geschiedenis van Neer-lands zeewezen , waaraan hij vijftien jaar werkte en waardoor hij zich een eersten rang onder onze geschiedschrijvers verworven heeft; te meer omdat de Jonge zelf geen zeeman zijnde, met eigenaardige moeilijkheden te worstelen had. Deze ge-schiedeuis heeft des te meer waarde , omdat een gedeelte der door hem gebezigde bouwstoffen in 1844 bij den brand van het Ministerie van Marine een prooi der vlammen geworden is.

Levensbericht van J. C. de Jonge in de levensberichten van de Maatschappij van N. L. 1853; Konst- en Letterbode 1853.


quot;Withuys was een groot vereerder van Tollens, wiens dichttrant hij trachtte na te volgen. Hij bezong bij voorkeur Vaderland en Koning. Zijn beste stukken zijn: De val van Sigeth, Hollands vlag , Bij van Speyks Heldendood, Willem Barends enz.

Zijn Geschiedenis van de beschaving der Grieken, die hij in het Fransch schreef, om meer lezers te krijgen, draagt blijken van de grondige kennis des schrijvers met alle overblijfsels der oude letterkunde en bevat een schat van wetenswaardige dingen. De romans, die hij heeft uitgegeven, getuigen van zijn diepe kennis, van zijn smaak en gemakkelijkheid , waarmede hij Grieksche zeden weet te schetsen. In zijn Leesgezelschap te Die-penbeek plaatst de schrijver ons te midden van den strijd die er in ons land om dien tijd op kerkelijk en maatschappelijk gebied werd gevoerd.

Kunst en Kronijk door C. B. HuetGifte 1864;Dr.Wap,Leye«s-bericht van K. G. Withuys in de Levensberichten van de Maatschappij der Ned. Letterkunde te Leiden 1865.Conviva,/ieiiSegt;\'-vetje en Openbrief aan Conviva door J.Kn(ep-pelhou)t? Gids 1878.

K. Sybrandi, Levensbericht van P. van Limburg Brouwer in de Handelingen der Maatschappij der Ne-derl. Letierk.] Konsten LetterbASbl-, V(an) B(ueren). Ter nagedachtenis van P. van L. Br. (Gron. Courant 1847 N. 52: C. H. J. Hub er, P. v. L. Br. vooral in zij • nen jeugdigen leeftijd geschetst, Gids 1838.


-ocr page 168-

100

VOORNAAMSTE WERKEN.

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

ADRIMUS DOOIERS (1795-

1870), geb. te \'s Hage, was van 1830—51 rechter in de Arrond. rechtbank te Rotterdam. Zijn toenemende hardhoorigheid noodzaakte hem zijn ambt neer te leggen; zijn overige levensjaren bracht hij in taal- en letterkundige studiën door. Hij overleed te Spa in België.

Volharden, 1832; Jochébed, 1835 ; De togt van Heemskerk naar Gibraltar 1837; Adams eerstgeborene 1843; Balladen en Romancen 1846 ; (nieuwe druk in 18G2) Dichtbloemen uit den vreemde 1852; Tollens 1857 ; Gedichten 1859. Zijn Taalkundige opstellen die meest in de Taalgids een plaats vonden , zijn na zijn dood door Prof. Brill uitgegeven 1872. In próza schreef hij een Verhandeling over de uiterlijke welsprekendheid, die bekroond werd.


JOHANÏES LEOMRDUS SIER-STRASZ Jr. (-1796-1828), geboren te Rotterdam, voor den koophandel opgeleid, later benoemd * tot burgemeester van Aarlander-veen, waar hij overleed.

Allll AHAN DES AiliORIE VAN DER HOEVEN (1798—1855), geboren te Rotterdam, Remonstrantsch predikant in zijn geboorteplaats en sedert 1827 . hoogleeraar aan het seminarium der Remonstranten te Amsterdam. In 1834 vierde hij met een plechtige redevoering het 200 jarig bestaan van genoemde kweekschool. Hij overleed aan een slepende ziekte, voor welke men te Baden vergeefs hulp gezocht had, op zijn terugreis naar het vaderland, dicht bij Lobith, in het afgehuurde vertrek van de stoomboot Stolzenfels. Hij rust te Utrecht op het kerkhof naast zijn geliefden en diep betreurden zoon, Abraham, die op 27-jarigen leeftijd, aldaar tengrave daalde (1848), na gedurende slechts weinige jaren met niet minder trouw en bekwaamheid het Evangelie verkondigd te hebben, eerst teBoskoop, daarna teUtrecht.

De Nederlandsche Nijverheid; Dithy rambe op Rubens; de Verlosser 1820; John Howard 1822 ; Frans Naerebout 1826 ; Gedichten 182*7.

Het. tweede eeuwfeest van het seminarium der Remonstranten plegtig ge vierd 1835; Redevoeringen hij de onthulling van de standbeelden van M. A. de Ruyter te Vlissingen (1841) en van Willem 1 te \'s Hage 1845 ; Johannes Chrysostomus beschouwd als een voor beeld van ware kanselwelsprekendheid ; Redevoeringen 1845; Leerredenen 2 bundels. Daarenboven heeft hij uitgegeven de Nagelaten Leerredenen van zijn zoon met een levensschets van dien voortreffelijken jeugdigen leeraar 1849 en Proza en Poezie van A. des Amorie van der Hoeven Jr. 1850.


-ocr page 169-

161

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

Een groot vereerder van Tollens zijnde stelde hij zich aanvankelijk diens muze als model doch overschaduwde ze. Hij overtrof zijn vriend en stadgenoot in veelzijdige kennis. Zijn verzen munten uit door rijkdom van inhoud en door ge-kuischten smaak. De togt van Heemskerk, Joche-bed en onder de kleinere stukjes Truitje en Sint-Antonies preek voor de visschen behooren onder de meest bekende.

F. A. Snellaert, Levensbericht van A. Bogaers {Maatsch. der Ned. Lett, te Leiden i872) ; N. Beets Looji-baan en kenschets des dichters in zijn uitgave van de Geza-m en tlijkeUich twerken van Mr. A. Bogaers; Critiek op Heemskerk togt naar Gibraltar dooi\' E. J. Potgieter Gids 1849; C. Busken Huet Litt. Fantasie)/, nieuwe reeks.


Door Immerzeel tot dichter gevormd, later met Tollens bekend geworden, volgde hij dezen dikwijls al te slaafs na. Evenwel is zijn vroeg afsterven te betreuren, als van iemand die als dichter veel beloofde. Dr. Wap schreef een scherpe satyre tegen hem, getiteld Nieskruid voor J. L. Nierstrasz Jr.

Uitstekend kanselredenaar. Hij vormde een school van redenaars die allen het een of ander van zijn stem, voordracht of gebaren hebben overgenomen en in het voetspoor van den grooten meester het Evangelie verkondigen. Zijn Leerredenen en Redevoeringen, al leest men ze slechts, zijn meesterstukken en verdienen ten volle den lof dien men er aan toegezwaaid heeft.

J. H. Maronier, Ze-vensbericht van A. des Amorie van der Hoeven in de Handeling, der M. d. N. L. 1850 en de daarin aangehaalde schrijvers; F. J. Domela Nieuwen-huis Leven en Karakter van A. des Am. v. d* Hoeven gedeeltelijk uit onuitgegeven brieven en zijne schriftelijke nalatenschap met facs. Amst. 185\'\'. Omtrent den jongen des Arnoriev.d.Hoeven leze men de Gids 1848.


11

-ocr page 170-

162

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE W E R K E N.

ISAAC DA (JOSTA (-1798-1860),

was gesproten uit een oud Por-tugeesch-lsraelitisch geslacht. Hij studeerde in de rechten, kwam in aanraking met den giooten Bilderdijk en behoorde weldra onder zijn vurigste bewonderaars. Door dezen voorgelicht ging da Costa met zijn vrouw en zijn vriend Dr. Capadose den \'20 October 1823 tot de Hervormde kerk over. Van 1823—1840 liet da Costa de dichtkunst varen en voerde hij een uitgebreide polemiek op staatkundig, historisch en theologisch gebied. Van dien tijd dagteekenen zijn voorlezingen en voordrachten over onderwerpen van godsdienstigen, taalkundigen en geschiedkundigen aard. In 1845 werd er een poging aangewend om da Costa tot hoogleeraar in de Letterkunde aan het Athenaeum te Amsterdam te doen benoemen doch zij mislukte. Gedurende de laatste jaren van zijn leven was da Costa Bestuurder en Voorganger van het Seminarium der Vrije Schotsche Kerk 4852—GO. Hij overleed na een lijden van vijf maanden op den 28 April van Zaterdag op Zondag nacht.

ABRAHAM PiETER VAMROXIKEK

(1798—1861), geboren te Haarlem , het laatste predikant te Ridderkerk, aldaar overleden.

De Persen en Prometheus van Esehy-lus, vertaald uit het Grieksch 1816—18 ; Poezy 2 DIn. 1821—22; God met ons, eene hymne 1826 ; Feestliederen 1828 ; Vijf en twintig jaren, 1840; Aan Nederland 1844; Wachter, wat is er van den nacht? 1847 ; 1648 en 1848, 1848; de Chaos en het licht 1850; llagar, in de Bijbelscho Vrouwen 1852 ; De slag van Nieuwpoort 1859. In proza Bezwaren tegen den geest der Eeuw 1823 ; Karakter van Prins Maurits en Rechtspleging van Olden-barnevelt 1824—25; Over de eenheid en overeenstemming der Evangeliën 2 Dln. 1840; Over de waarheid en de waardij van het oude testament 1843; Paulus, eene schriftbeschouwing 1846 ; Beschouwing over het Evangelie van Luhas 1850 ; Dc Apostel Johannes en zijne schriften ; Beschouwing over dc Handelingen der Apostelen (onvoltooid 1856—59). Voorts heeft hij uitgegeven Bilderdijks Epos met Aanfeekeningen, varianten en verhandelingen 1847. Bilderdijk herdacht, 1856. Bilderdijks compleete dichtwerken met het deel getiteld : De Mensch en de Dichter \\Sb§-1859. Zijn kompleele Dichtwerken zijn uitgegeven door Ds. Hasebroek bij Kru-seman te Haarlem 1861, 2e dr: 1871.

Zangen voor onze dagen 1831 ; Geschiedenis der Watergeuzen 1840; Onuitgegeven en verspreide gedichten 2 Dln. 1855.


PIETER THEODÖOR HELVETIUS YA5» DEN BERGH (1799 1874) geboren bij Zwolle, ambtenaar in de bureaux van het gouvernement van Zuid-Holland. Sedert 1865 stekeblind en in den Haag overleden.

De Neven, blijspel (op rijm) 1838 : Hieronymus Jam aarblijsp. op rijm 1839; De Nichten, blijspel in proza 1841; Proza en Poezie 1853 (herdr. 1860).


-ocr page 171-

163

Da Costa, kweekeling van Bilderdijk, was ontegenzeggelijk na het overlijden van dezen de grootste dichter van Nederland. Oostersche gloed , rijkdom van beelden en gedachten , kracht van uitdrukking, maar eentonigheid van vorm kenmerken zijn meesterstukken ; des te opmerkelijker in een man, die, wat zijn godsdienstige overtuiging aanbelangt, met hart en ziel het dogma der Dord-sche Sj\'node aankleefde. Meest al zijn gedichten zijn juweelen en werden met graagte ontvangen. Zijn proza is insgelijks »krachtig, rijk , stout in tegenstellingen en verrassend van grepen.quot; Da Costa\'s uitgave van Büdevdijks Epos is een werk van diepe studie en levert het bewijs op, hoe diep de leerling in den geest van den meester was doorgedrongen. Vreemd is \'t dat van deze lettervrucht van Da Costa, die hem jaren lange studie en inspanning had gekost, zoo weinig ophef werd gemaakt en geen der periodieke tijdschriften er kennis van nam.

Mr. H. J. Koenen, Levensbericht vanMr. Isaac da Cost a in de Handelingen derMaat-schappij der Ned. Let. 1860. Konst- en Let-terbode\\860.Handelsblad van 30 April 4869; C. P. Tiele, Isaac da Costa in de Nederlandsche Spectator voor 1861: C. B. Huet, Litt. Fantasten en Ned. Bellettrie-, A. Pierson, Isaac da Cos-ta , eene gedenkrede-, Levensschets van 1 da Costa door J. P. 11a-sebroek, achter de uitgave van Da C\' Kom-pleete dichtwerken. Critiek op enkele zijner politieke gedichten in de Gids 1848; II. J. Schimmei : Een bladzijde uil onze geschiedenis (critiek op Da Costa\'s Slag bij Nieuwpoort) Gids 1860.


Zijn Geschiedenis der Watergeuzen, ofschoon een degelijk werk, is verouderd. Zijn studie over de Watergeuzen gaf hem menig schoon gedicht in de pen, zooals : Hendrik Thomas een uitbreiding van de epizode uit den derden zang van van Harens Geuzen-, de Lancelot van Brederode, de Geuzen te Enkhuizen, enz.

In zijn Neven en in zijn Nichten een vlugge dialoog en afwisseling van tooneelen ; in het laatste te veel onbeschaafde en leelijke karakters waartegen geen nobele overstaan.

W. Moll, Levensbericht van A. P. van Groningen in de Handelingen van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde te Leiden 1864.

Levensbericht van P. Th. Helvetius v. d. Bergh, Hand üavMaat-sch. der N. L te Leiden; Cd. Busken Huet: Litt. Fantasiën, Cri-


-ocr page 172-

164

«UILLAUME GROEN VAN PRINSTEREN (1801—1876) , geb. te Voorburg, promoveerde in de rechten en in de letteren en werd , na zijn terugkeer van de Leidsche hóogeschool Secretaris van Staat bij \'s Konings kabinet, door welke betrekking hij in staat werd gesteld tot de uitgave van zijn belangr ijk geschiedwerk de Archives de la maison d\'Oranje Nassau. Door Z. M. tot staatsraad in buitengewonen dienst benoemd was G. sedert 1840 herhaalde malen lid van de 2e kamer en sedert \'dien tijd de talentvolle en onvermoeide woordvoerder en leider der anti-revolutionaire par.tij.

ADRIAAX VAN DER HOOP Jr.

(1802—1841), geboren te Rotter-• dam, opgeleid voor den koophandel. Hij ontving geen geleerde opvoeding maar verstond toch , door veel zelfoefening, de Latijn-sche dichters.

Nederl\'andsche gedachten 4 dln. 1830-32; Beschouwingen over staats- en volkenrecht I—III deel le St. 1834-40; Handboek der geschiedenis van het vaderland 2 dln. 1841 — i6 5e dr. 1876 Ongeloof en Revolutie (Een reeks van hist, voorlezingen) 1847 ; Verspreide geschriften, kerk- school- en volkshistorie 2 dln. 1859—60; Nederlandsche gedachten 4 dln. 1860—72. Kleine brochures over staatkunde, onderwijs, godgeleerdheid enz. Van 1850—55 redigeerde G. het dagblad Be Nederlander genaamd, enz.

Eenige gedichten van verschillenden aard, waaronder berijmde verhalen als : Warschau, dichterlijke krijgstafereelen 1832; Het slot Usselmonde 1834; De Renegaat 1838 ; Columbus 1839. Ook maakte van der Hoop een treurspel getiteld: Joanna Shore 1834 benevens een menigtegelegenheidsgedichten tijdens den Belgischen opstand; Van Speyck;Tien-daagsche Veldtogt; Rouwklagt bij hef overlijden van Neerlands Koningin, enz.


JACOB VAN LENNEP (1802-1868),

zoon van den beroemden hoogleeraar D. J. v. Lennep, hierboven vermeld (zie blz. 148) geboren te Amsterdam, werd na vol-

Academische Idyllen 1826; Het dorpje aan de Grenzen; Be roem van twintig eeuwen ; Het dorp over de grenzen , dram. voorstellingen 1831 ; Be strijd met Vlaanderen, legende 1832; Bc


-ocr page 173-

165

AANMERKINGEN. BRONNEN.

tiek op de. Neven in de Gids 1838 , op de Nichten id.1842 door B. v. d. Brink. •

Groen onderscheidde zich door geestbeschaving, veelzijdige kennis, vaardigheid van pen en gave van spreken ; hij was een man van zeldzame talenten. Zijn stijl is puntig, spreukmatig, soms ietwat gezocht en nevelachtig. Als letterkundige heeft Gr. zich vooral een grooten naam gemaakt op het gebied van historie. De door hem uitgegeven Archiven bevatten een ryke verzameling van bouwstoffen voor een zeer gewichtig tijdperk der Vaderlandsche geschiedenis. Zijn Handhoek dat die zelfde geschiedenis van een christelijk-historisch standpunt behandelt, is vijfmaal herdrukt.

Het dagblad de Standaard 20, 22 en 23Meil876;Cd.Busken Huet Nieuwe Litt. Faniasiên; Antwoord van M. C. v. Hall , overll. van Brederode, Gids 1849.


Levendig, vloeiend en soms krachtig; maar niet vrij te pleiten van overhaasting en te veel vrijheid in het koppelen van woorden. Jammer dat hij zijn gedichten niet meer beschaafde, alvorens ze uit te geven.

De meest gevierde en meest gelezen schrijver van den laatsten tijd; wij kunnen er gerust bijvoegen: de vruchtbaarste. Als dichter: bevallig, luimig , dikwijls schilderachtig en in zijn talrijke navolgingen nog altijd min of meer oorspronkelijk.

Konst- en Letter-amp;orfe/1841;G deMeijer, Gedachtenisrede op A. van der Hoop (uitge-spr. in Verscheidenheid en Overeenstemming) ; Hand der M. der Ned. Lett, te Leiden 1841 ; Critiek op Columbus Gids 4840;Conviva HetSer-vetje en Open brief aan Conviva door J. Kn(eppelhou)t ? Gids 1878.

Handelsblad van 31 Augustus 1868; Ne-derlandsche Spectator van dat jaar; .Cd. Busken Huet Litterari-


-ocr page 174-

166

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORN AA M S T E WE R K E N.

brachte studiën te Leiden rijksadvocaat in zijn vaderstad. Van 1853—1856 lid van de Tweede Kamer. Gestorven te Oosterbeek in Gelderland, waar hij den warmen zomer van 1868 wilde doorbrengen. Zijn stoffelijk overschot rust op het kerkhof van dit dorp. Aan dezen dichter heeft de stad Amsterdam het groole voorrecht te danken van goed drinkwater te bezitten wijl hij den eersten stoot gaf tot het oprichten eener Duinwaterleiding. Ook heeft die zelfde stad grootendeels aan zijn pogingen het sierlijke standbeeld van Vondel, in het park van dien naam, buiten de Leidsche poort te danken, in 1867 onthuld.

Pleegzoon , een verhaal 2 Dln. 1833; De Roos van Dekama, een verhaal 2 Dln. 1836 en 37; Onze Voorouders, in verschillende tafereel\'en geschetst 5Dln. 4838-45; De lotgevallen van Ferdinand Huyck 2 Dln. 1840; De houwkunst, leerdicht 1842; De voornaamste geschiedenissen van Noordnederland, aan zijne kinderen verhaald 12 Dln.1846-40; Ruwaardês Geertruida hist.voorst 1847; Eduard van Gelre, legende 2 Dln. 1848; Verontschuldiging, een verhandeling op rijm 1849; Elisabeth Musch, tafereel uit de 17de eeuw 2 Dln. 1850; 6\'crfic/i-ten zoo oude als nieuwe 1854 ; .7. v. Lennep en Compagnie, Tafereclen uit de geschiedenis des Vaderlands tot nut van groot en klein, niet voltooid; Zeemans Woordenboek 1856; De stichting van Batavia, looneelsp. 1858; Neer-lands roem , het tijdperk van Fred er ik Hendrik 1858—61 ; De Vrouwe van Waardenburg, dram. taf.; Een Amster-damsche jongen of het Buskruitverraad in 1622, tooneelspel 1859; Geschiedenis des Vaderlands in schetsen en afbeeldingen met platen 1861 ; Het Leven van Cornelis van Lennep en David Jacob van Lennep, beschreven en toegelicht uit hunne gedichten en andere bescheiden 4 Dln. 1861—62; Lastige lieden blijspel 1864;\', De lotgevallen vaii Klaasje Zevenster 5 Dln. 1865 — 66. Van \'1851-1868gaf hij uit: De werken van Vondel, in verhand gebracht met zijn leven en voorzien van verklaringen en aanteekeningen 12 Dln., Met A.J.deBull gaf hij uit De val van Jeruzalem^treursp. 1852; metW.J.IIofdijkMer/ciüaaj\'digre/cas-teelen inNederland6T)\\n.i85i— 60;raetJ. ter Gouw Uithangteekens inverbandmet geschiedenis en volksleven 1868. Nog werd uitgegeven van dezelfde schrijvers: De Opschriften. Anoniem gaf hij uit De Vermakelijke Spraakkunst. Voorts nog vele kleine Verhalen,Zangspelen,Liedjens enz.De meestezijner boeken beleefden herdrukken. Van zijn Romantische werken verscheen een prachtuitgave bij Sijthoff


-ocr page 175-

167

*

AANMERKINGEN.

BRONNEN.

Onder zijn poetische werken munten uit de legende Eduard van Gelre en in dit uitgebreide gedicht de episode van den dollen graaf Willem V op het verlovingsfeest van zijn nichtje te \'sHage en niet minder zijn daarin voorkomende geestige en bevallige liedjes : Zwaan en Gander en Isabel. Ónder zijn losse gedichten noemen wij: De Engel en het Kind, Kardoes, Het sterfbed in de hut enz. Doch niet alleen als dichter, ook als prozaschrijver verdient van Lennep onze hulde; zoowel om zijn lossen, duidelijken en natuurlijken stijl, als om de warme vaderlandsliefde en de zuivere taal die in zijn geschriften doorstralen. Zijn Romans, waarbij hij zich W. Scott tot model stelde, werden met graagte gelezen en hebben allen betrekking op Nederland en zijn bewoners. De Ferdinand Huyck wordt in dat genre voor zijn meesterstuk gehouden. Ook op het veld der geschiedenis onderscheidde hij zich gunstig; onder anderen in Leven van C.enl). J. van Lennep dat ons een belangrijke bijdrage voor de geschiedenis des vaderlands van 1750— 1850 oplevert. Doch zooveel schoons en uitstekends wordt nog overtroffen door de uitgave van Vondels werken in verband met zijn leven, door den dichter verrijkt met tal van aanteekeningen op historie, mythologie, grammatica, etymologie enz. betrekking hebbende : een werk waaraan hij twintig jaren arbeidde en dat alleen voldoende is om hem een eereplaats onder onze grootste letterkundigen te verzekeren.

sche Fantasien enJSed. Bellettrie-, Nicolaas Beets, Jacob van Len~ nep, Redevoering,w\\x~ gesproken in de Kon. Acade.rie der Wetenschappen.Lezenswaardig is ook in het l\'ie Dl. van Vondels wei ken: ter nagedachtenis van Mr. Jacob van Lennep door N. Beets. A. Beeloo, Levensbericht van Mr. Jacob van Lennep , (in de levensberichten der afgestorven leden van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden) ; Mr. Jacob van Lennep {Lett. Schetsen van Dr. J. ten Brink). R. C. Bakhuizen v. d. Brink van Lenneps roos van Dekama in de Studiën en Schetsen ; Critiek op de Bouwkunst,Gidsi 842; Critiek op Klaasje Zevenster , Gids 1866; Cornelis v. Lennep en de zijnen in de Nieuwe Reeks van Litt. Fant. van CM. B. Huet; Con-viva, Het Servetje en J.K(neppelhou)t?Opew brief aan Conviva in de Gids van 1878.

-ocr page 176-

168

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

JAN FREDERIK OLTM4\\S(i806-

1854), geboren te \'sHage, van een ziekelijk gestel en aamborstig zijnde sloot zich in zijn kamer op om de werken der groote meesters te bestudeeren. Hij overleed te Steenderen in Gel-derland.

EVERHARDUS JOHANNES POTGIETER (1808-4875) werd geboren te Zwolle; in 1831 deed hij een handelsreis naar Zweden, vestigde zich daarna te Amsterdam en was een der medeoprichters van de Gids. Hij stierf te Amsterdam.

te Leiden in 43Dln. Zijn Romantische en Poetische werken zijn ook zeer netjes uitgegeven bij Wijth en Zn. te Rotterdam. Nog redigeerde v. Lennep van 1849-65 het prachtjaarboekje Holland.

Het slot Loevestein in 4 570, 2 Dln. 4833, derde druk i852 ; De Schaapherder ,66)1 verhaal uit denütrechtschen oorlog van 1481—83, 4 Dln. 4838, tweede druk 1852 ; en verscheiden novellen in verschillende tijdschriften die na den dood dos schrijvers verzameld en uitgegeven zijn onder den titel: Het Huis van het Zeewijf 2 Dln. 1854.

liet Noorden in omtrekken en tafe-reelen 2 dln. 1836—40; Liedekens van Bontckoe, 4840; Proza 2 dln. 4 837— 45 (2e dr. 1872) ; Poezie 2 dln 4832-68 ; Voor de Studiën en Schetsen van Bakhuizen van den Brink welke hij uitgaf, schreef hij een voorbericht en een levensschets van den auteur die echter onvoltooid bleef.


LAMERT ALLARD TE WINKEL

(1809-4868), geboren te Arnhem, leeraar aan het Gymnasium te Leiden; daarna een der beide Hoofdredacteuren van het groote Woordenboek der Nederlandsche taal. Hij overleed te Leiden aan een beroerte.

REINIER CORNELIS BAKHUIZEN

De logische Analyse; De Nederlandsche spelling onder beknopte regels gebracht ; De grondbeginselen der Nederlandsche spelling ; Regeling der spelling van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, Voorts tal van opstellen en verhandelingen in verschillende tijdschriften en maandwerken, vooral in de Tcïa?*/^.

Hei huwelijk van Willem van Oranje


-ocr page 177-

169

AANMERKINGEN.

BRONNEN

;•

v\'

Oltmans heeft zijn beide eerste romans uitgegeven onder het pseudoniem van J. van den Hage. Zijn Schaapherder, dat zijn meesterstuk is, munt uit door het levendige van den verhaaltrant en de getrouwheid, waarmede hij de zeden, leefwijze en gebruiken der voorvaderen weet te schilderen; doch is hier en daar wat gerekt in zijn beschrijvingen. Zijn Huis van het Zeewijf en andere kleinere novellen staan verre beneden zijn beide historische romans.

In zijn werken heerscht rijkdom , diepte en verhevenheid van gedachte, geestdrift en bezieling. P. heeft een groote gave van conceptie, een plastische voorstelling , veelzijdige en grondige kennis met veel aesthetischen zin. Zijn gedrongenheid van stijl benadeelt soms de duidelijkheid. Hooft, Huyghens en Staring waren zijn meest geliefde dichters en Amsterdam zijn lievelingsstad. Meest al zijn proza-stukjes verplaatsen den lezer in de hoofdstad

Een der grootste taalkenners van onzen tijd, vooral uitmuntende in etymologische taalstudie. Van zijn scherpzinnigheid en helderen blik in het wezen der taal getuigen al zijn verhandelingen en zijn spelsysteem. In het groote woordenboek heeft hij ons chatbare bijdragen geleverd.

Een man krachtig naar lichaam en geest: uit-

Konsl-en Letterbode voor 1854; Vad. Let-teroef. van 1835 en 1839 ; Dr. v. Vloten. Dicht en Ondicht.

Cd. Busken Huet. Persoonlijke herinneringen aan E. J. Potgieter] J. van Vloten Dicht en Ondicht ; de Nederland-sche Spectator voor 1875; Nieuwe Litt. FaHlt;asjm?vanCd Busken Huet; en Nederl. Belletrie van denzelfden ; Critiek op het Noorden, Gids 1840, op de Liedekens van Bontekoe, Gids 1841, Di\'. J. ten Brink Immortellen voor Potgieter in \'t Zondagsblad van \'t \'Nieuws v. d. Dag, (8 Juli 1877); Gids, 1875.

J. A. van Dijk, Levensbericht van L A. te Winkel in Dr. M. P. Lindo\'s Jaarboek voor het Lager Onderwijs 1869.

De Spectator voor

-ocr page 178-

170

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOO RNA A MS TE WERKEN.

VAN DES BRIM (isoo-ises),

geboren te Amsterdam. Na volbrachte studiën bracht hij vele jaren in \'t buitenland, met name . in België door, om de archieven te doorsnuffelen. In 1849 teruggekeerd werd hij vier jaar later Rijks-Archivaris. Hij overleed te \'s Hage. Bakhuizen was met Potgieter en anderen, oprichter en tot 1843 medearbeider van het Tijdschrift de Gids, dat bij zijn verschijning in 1837 groote sensatie veroorzaakte en aan de cri-tiek een geheel nieuw leven gaf.

met Anna van Saksen 1853; Overzicht van het Nederlandseh Rijksarchief 1854: Het Nederlandsch Rijksarchief, Verzameling van onuitgegeven oorkonden en hesluiten , 1 Dl. 1857 (uitgegeven met L. Ph. C. van den Bergh en J. K. J. cle Jonge); Studiën en schetsen over Vad. Geschied, en Lett., 1 Dl. 1860— 63. Na zijn dood heeft E. Potgieter dit werk vervolgd en een 2de Dl. geleverd met een breedvoerige Inleiding. De twee laatste Dln. zijn door de zorg van Prof. C. A. Tiele uitgegeven.

\\

JAN PIETER HEIJE (1809-1876)

geb. te Amsterdam was geneesheer aldaar doch legde in 1847 de praktijk neer en bracht zijn overige levensjaren in werkzame rust door. H. arbeidde met onverdroten ijver aan de verbetering van het volkslied en was de meening toegedaan dat onze taal niet zoo ongeschikt voor den zang is als sommigen wel beweren.

Zangen der liefde 1844; Kinderliederen 3 bundels 1844 en 45 (verscheiden malen herdrukt); Sprookjes uit de oude dooê op rijm gebracht 1846; Kindergedichten 1847 ; Nieuwe Kinderliederen 1852; Volksdichten 1869 (3e dr. 1873) enz. Poezie des huizes van J. P. Heije van 1848—57 , (niet in den handel).

lt;

HENDRIK ARNOLD MEIJER (1810-1854), geboren te Amsterdam, officier ter zee, kommandeerende Z. M. brik, de Padang, over~ leden te? Soerabaya aan de dys-senterie.

Be Boekanier 1840; Heemskerk 1848 en eenige verspreide gedichten in jaarboekjes en tijdschriften, bijeengezameld en uitgegeven onder den titel van Le-vensberigt en verspreide gedichten van H. A. Meijer 1860.

AARNOUT DROST (1810-1834)

was candidaat in de godgeleerdheid , doch stierf aan de tering in zijn geboortestad Amsterdam,

Hermingard van de Eikenterpen, een oorspr. verhaal 1833 (2e dr. 1845); Wenken en meeningen 1834; Schetsen en Verhalen 1835. Voorts enkele gedichten.

PETRUS AUGUSTUS DE GENESTET

(1829-1861), geboren te Amster-

Eerste gedichten 1851; Lcekedichtjens 1860; Laatste der eersten 1861. Al

-ocr page 179-

171

muntende in de kennis der oude en nieuwere letteren, een gelukkig beoefenaar der wijsbegeerte, een degelijk taalkenner maar vooral een uitstekend geschiedkundige, in welk vak hij door niemand overtroffen werd ; kortom een reus onder de letterkundigen , van wien het te betreuren is dat hij ons betrekkelijk zoo weinig heeft nagelaten. Zijn Studiën en schetsen zijn een verzameling van alles wat hij in verschillende tijdschriften , met name in de Gids, heeft geplaatst.

Heije\'s naam zal blijven leven door zijn geestige en natuurlijke kinderliederen en zijn frissche en krachtige volksdichten. Oorspronkelijkheid, ^kracht, innige overtuiging, frischheid, warme vaderlandsliefde en hooge ingenomenheid met de prachtige figuren uit het heldentijdperk onzer geschiedenis waaien ons uit zijn gedichten tegen. Zijn Kinderliederen zijn bekroond en bekend; zijn Vlayge-lied, zijn Heb je van de Zilveren Vloot niet gehoord populair geworden.

Deze dichter heeft zich grootendeels gevormd naar Byron en Ossian. Zijn Boekanier beloofde meer dan zijn Heemskerk later gaf.

Drost is met Bakhuizen v. d. Brink, Heije en Potgieter een der baanbrekers geweest van de nieuwe richting na 1830. Zijn Hermingard is een historische roman in den trant van die van Lennep en toont ons aan wat wij van dezenveelbelovenden jongen schrijver hadden mogen verwachten, zoo zijn geest tot volle rijpheid ware gekomen.

De Genestets grooten en welverdienden opgang heeft hij te danken aan zijn onophoudelijk eerlijk

1865 ; S. Vissering , R. C. Bakhuizen van den Brink, in de Gids voor Aug. 1865; van Vloten, Dicht en Ondicht. Zie verder de Inleiding op E. J. Potgieters uitgave van de Studiën en schetsen over Vad. Gesch. en Lett, door R. C. Bakhuizen van den Brink en quot;Cd. Busken Huet, Nieuwe Lilt. Fantasien.

Verzen van Dr. J. P. Heije (in de Litter arische Schetsen van Dr. J. ten Brink): J. A. Alberdingk Thijm Een woord ter gedachtenis van Dr.J, P. Heije in de levcrrs, berich ten der Ma a tsch . der Ned. Letterkunde 1877 A. I(sing) Jan Pi et er Heije in de.Spec-tator van 8 April 1876.

K. Sybrandi, Levensbericht van H. .4. Meyer, Hand. der M. der JV. L. 1854. Cri-tiek op de Boekanier Gids 1848; id. op de Heemskerk door E. J. Potgieter, Gids 1849.

Potgieters/n^eirfmf/ op Bakhuizen v. d. Brinks geschriften; de Gids 1837.

Levensbericht van de Genestet in dellan-

-ocr page 180-

172

NAAM, WOONPLAATS EN STAND.

VOORNAAMSTE WERKEN.

dam , reeds vroeg wees zijnde , opgevoed door zijn oom en voogd, den kunstschilder J. A. Kruse-man , sedert 1852 predikant bij de Remonstrantsche gemeente te Delft. Na den dood zijner vrouw in 1859 noopte zijn geschokte gezondheid hem het predikambt neer te leggen. Van toen af woonde G. te Arasterdam, doch bleef sukkelen, vooral met de keel en den 2 Juli 1861 overleed hij onverwachts te Roosendaal\' bij Arnhem , waar hij ook begraven werd.

zijn gedichten zijn uitgegeven bij Gebrs. Kraay te Amsterdam, met een levensbericht van O. P. Tiele, in 1868, 2e dr. 1871 ; Volksuitgave 1874 en worden thans met prenten uitgegeven. In proza schreef hij : Over kinderpoezie, (eerst geplaatst in het Tijdschrift Nederland) 1865.


SIMON GORTER (1838-1871),

geb. te Warns, was doopsgez. pred. te Wormerveer. In 1869 legde hij het predikambt neer wegens ziekte en werd hoofdredacteur van het Nieuws van den dag. Hij stierf aan de Grebbe.

Letterkundige Studiën 1871 bevattende verschillende artikelen in de Gids geplaatst, zooals Arcachon, Bilderdijk enz.; Een jaar levens van de dagbladpers 2 dln. 1872.


-ocr page 181-

173

streven naar natuurlijkheid en waarheid , aan zijn kinderlijk vromen zin, aan zijn meesterschap over den vorm. De meeste zijner Leekedichljens zijn juweeltjes van het eerste water, doch zullen , na verloop van tijd, zonder commentariën , niet meer te begrijpen zijn, omdat ze allen zinspelen op begrippen, denkbeelden en toestanden van onzen tijd.

delingen der Maatschappij \' der Nederl. Letterkunde te Leiden ■1862. Men leze verder over hem Joh. C. Zimmerman,Gids Aug. 1801; C. P. Tiele in den Christelijken Volksalmanak voor 1862 ; Cd. BuskenHuet,5/)ec-tator 1862. Van Vlo-tens Levensbode 1865. Cd. Busken Huet,Litt. Fantasien. Nieuwe Reeks Conviva Het Servetje en Open brief aan Conviva door J. K(neppelhou)t ? Gids 1878.

Jo. de Vries , Levensbericht van S. Gorter {Maatsch. der Ned. Lett, te Lelden 1872; Cd. Busken Hu-et, Nieuwe Litt. Fan-iasicn.

G. was een boeiend onderhoudend schrijver die het eerst door zijn Arcachon bekend werd. Zijn Studie over Bilderdijk , eerst in de Gids geplaatst, getuigt van zijn helderen blik, juist^oordeel en keu-rigen stijl.

-ocr page 182-

ALPHABETISCHE LIJST DER SCHRIJVERS.

EERSTE lilADZIJUE VERWIJST NAAR NAAR D

A.

Alkemade (C. van) . . 57. Alplien (H. van). . . 62, 124.

Anslo (R.).....44, 100.

Antonides van dei\' üoes(J.)43. 104.

Arntzenius (R. H.) .

. 68.

Asselijn (T.) .

. 47.

Assenede (D. van) ,

. 15.

Aytsema (L. van) .

. 48.

B

Baeile (G. van) . .

37, 90.

Bakhuy/en van den

Brink

(R C.) . . . .

74, 168.

Becker (E.) . . .

59, 122.

Beer (P. E. de) . .

64.

Bellamy (J.) .

62, ra.

Berg (S. J. van den)

68.

Bernagie (F.). . .

47.

Berkhey (J. Lefrancq va

n) 57, 120.

Bijns (A.) ....

31, 82.

Bilderdijk (W.) .

65, 128.

Bilderdijk (Mevr.) .

60, 134.

Boendale (J. van) .

23, 80.

Bogaeits (A.). . .

68, 160.

Bor (P. C.) . . .

36.

B.irger (E. A.) . .

69, 154.

Bosch (J. de). . .

69.

Bosscha (J ) .

70.

Brandt (G.) . . .

44, 102.

Brandt (K.)

44, 108.

Brandt Jr. (G.) . .

44, 108.

Brandt (J.) . .

44, 108.

Brederoo (G. A.)

40, 92.

Brink (J. ten) . .

68, 140.

Broekhuisen (J. van)

47, 106

Broes (W.) . . . .

69.

E BEKNOPTE GESCHIEDENIS ; DE TWEEDE TABEL.)

Brouwer (P. van Limburg) 75, 158.

Brugman (J.).... 27.

Brune de Jonge (J. de). 48.

Bruyn (C.) .... 51.

C.

Camphuyzen (D. R.) . 42, 92.

Cats (J.).....41, 8G.

Casteleyn (M. de) . . 29.

Clarissa (J.) .... 69, 146.

Clercq (\\V. de) . . . 70.

Coliot d\'Escury (H.) . 70.

Commelin.....48.

Coornliert (l). V.) . . 33, 82.

Cort (F. de) .... 76.

Costa (1. da). . . . 64, 162.

Coster (S.) .... 37.

D.

Dale (J. van) ... 30.

Dathenus (P.) . . . 31.

Decker (J. de) . . . 45, 100.

Deene (E. de) . . . 18.

Deken (A.) .... 59, 124.

Dsrmoiit (I. J.) . . . 68, 74.

Drost (A.)..........92, 170.

Duarte (F.) .... 37.

Dullaert (II.) .... 46.

Dumbar (G.) .... 57.

K.

Eek (C. Fransen van) . 69.

Effen (J. van) ... 59, 110.

F.

Feytama (S.). ... 53, 112.

Feith (R.)..........63,126.-


-ocr page 183-

ALPIIABETISCHE LIJST DER SCHRIJVERS.

Fockenbioch (W. van). 40.

Fokke Siinonsz. (A.) . 64, laS,

Francius (P.) .... 48.

Fruytiers (J.) .... 82.

«.

Gabbema.....46.

Geel (J.)..........74, 156.

Genestet (P. A.). . . 74, 170.

Ghistele (C. vim) . . 30.

Goetman (L.) . . . 23.

Gorter (S.) .... 172.

Groen v. Prinsterer (G.) 75, 164.

Groningen (A. P. van). 62, 162.

Groot (H. de) . . . 42, 88.

Groot (P. de) . . . 46.

11

Haes (Fr. de) ... 54, 116.

Halbertsma (J. II.). . 76

Hall (M. C. van) . . 68, 144.

Harduyn (J.) .... 43.

Haren (W. van). . . 54, 116.

Haren (O Z. van) . . 55, 118.

Haverkamp (S.) . . 57.

Heclu (J. van) ... 23, 80

Heemskerk (J. van) . 42, 98.

llelje (J. P.) .... 74, 170.

Heinsius (D.) .... 45, 86.

Heinsius (N.).... 48.

Helraers (J. F.) . . 67, 142. Helvelius v. d. Bergh

(P. Th.) .... 74, 162.

Heringa (J.) ■ • ■ • 69.

Hildegaersbergh(W.van) 24.

Hinlopen (J.).... 62. Hoeven (A. des Amorie van

der............69, 160.

Hoeven Jr. (A. des Amorie

van der) . . . . 74.

Hogendorp (G. K. van. 70.

Hoofraan (E.) . . . 51, 110. Hooft (P. C.). . • 34, 36, 86.

Hoogvliet (A.) . . • 53, 112.

Hoop Jr. (A. van der). 73, 104 Houwaert (J. B.) . .

Hücbald . .

Huydecoper (13.)

Huyghens (C.)

I.

Immerzeel Jr. (J.) . . 69, 152.

30. . 15. 47, 54, 114. 37, 41, 96.

Upey......76.

76.

Jager (A. de).

Japixs (G.).....46.

Jan I (Hertog) ... 24.

Jonctys (D.) .... 42, 98.

Jonge (O. J. de) . . 63, 158.

70, 152.

69, 136. 62, 124. 58, 110.

70, 150. 36.

67, 140.

69.

70.

62. 136. 64.

70, 120.

68, 146.

68, 148, 55.

53.

63.

54, 114. 124.

45.

51, 110. 122.

76.

73, 164.

69, 148.

46, 106.

46, 100.

64.

57.

68, 138. 67, 142. 24.

76.

69, 156.

47, 106.

K.

Kampen (N. G. van) . Kantelaar (J.) . . . Kasteele (P. L. van de). Kate (L. ten). . . . Kemper (J. M.) . KUiaan (C.) . . . . Kinker (J.)

Kist (E.).....

Kist (W.).....

Kleyn (J. P.J . . . Kieyn (Mevr.) . . .

Kluyt (A.).....

Klijn (H. H.). . . .

Klijn (B.).....

Kok (J.).....

Kolijn (Klaas)

Koning (J.) . . . . Kruilf (J. tie). .

Kruill\' Jr. (J. de) . . Krul (H.).....

li.

Langend ijk (P.) . Lannoy (J. C. de) . Ledeganck (K. L.). Lennep (J. van). Lennep (D. J. van). Lescailje (C.) . . Lodenstein (J. van). Loghem (H. van) . Loon (G. van) . . Loosjes (A.) . . . Loots (O.).... Loren (B. van der). Leveling (R.). . ». Lulof\'s (B. H.) . Luyken (J.) . . .

SI.

Marnix van St. Aldegonde 31, 84.

Maerlant (J. van). . . 22. 80.

Marre (J. de). . . . 51.

Mastenbroek (F.) . . 70.

Meijer (L.) .... 50.

Meijer (H. A.) . . . 73, 70.

Merking (L. W. van) . 56, 118.

Mösschaert (N.) ... 69.

Messcbert (\\V.) ... 68, 156.

Meteren (E. van) . . 36.

Middelgeest (S. van) . 48.


-ocr page 184-

ALPIIAUETISCHE LIJST DER SCHRIJVERS.

. 57. 46,58,104, . 37.

138.

(A. C. W.) . .

. 69,

144.

Starter (Jan). . .

. 36,

96.

Stoke (M.)

. 23,

80.

Storm van \'s Gravesande 69.

Stuart (M.)

. 63.

Stijl (S.) ....

. 58,

120.

Swinnaas (W.) . .

. 47.

Sylvius (L.). . . .

T.

Thorbecke (J. R.) .

. 75.

Tollens Ce. (H.) . .

. 68,

154.

Trip (L.) ....

. 54.

Tuinman (K.) . .

. 58.

Tydeman (H. VV.) .

. 75,

152.

V.

Valckenier (P.) . .

. 48.

Valentijn ....

Veen (J. van der) .

45.

Velthem (L. van) .

. 23,

80.

Visscher (R.) . . .

. 30,

84.

Visscher (A.) . .

34, 37

, 90.

Visscher (M. T.). .

34, 37, 90.

Vlaming (P.). . .

. 51.

Vollenhove (J.) .

. 44,

104.

Vondel (J, van) .

. 37,

92.

Vos (J.) ....

. 39.

Vosmaer (J.) .

154.

Vries (J. de) .

. 70,

150.

Vries (M. de)

. 76.

W.

VVagenaar (J.) . .

. 57,

116.

Walre (J. van) .

. 68,

136.

Warnsinck Bz. (VV. H.) 68.

Weert (J. de)

. 23.

Weiland (P.). . .

. 70,

126.

Wellekens (i. B.) .

. 51,

108.

Westerbaen (J.).

. 45,

98.

Wiele (Stalpaert van der) 43.

Witsen Geysbeek .

. 70.

Wilp (S. M. van der)

. 51.

Willems ....

. ?6.

Winkel (L. A. te) .

. 76,

168.

Winter (N. S. van)

. 56,

118.

Wiselius (S. I.) . .

. 68,

144.

Withuys (K. G.). .

. 68,

158.

Witte (J. E. de)

. 64.

Wtyi (H. van) . .

. 70.

Z.

Zevecote (J. van) .

. 43.

Zoet (J.) ....

. 46.

Zuylen van Nieueveld

(Jnkh.

W.).....

. 31.

Mieris (Fr. van). Moonen (A.) . Mostaerc ....

W.

Neufville (Mevr. de) Nieistrasz Jr. (J. L.) Nieuwland (P.) . Nijhoff (I. A.) . . Norasz (J.) . .

71.

68, 160.

62, 140. 70.

57, 122.

62, 136.

73, 168. 60.

44, 102.

O.

Ockerse (W. A.) Oltraans (J. F.) . Oosterwijk Bruyn Oudaen (J.) .

Paffenrode (J. van) . . 47.

Palm (J. li- van der) . 69,

Pater (L.)......51.

Pels (A.).....50,

Perponcher (de). . . 64.

Peis (D. P.) .... 47.

Plantijn (C.) .... 35.

Poirters (A.) .... 45,

Poot (H. C.) . . . . 52,

Post (E. M.) .... 64.

Potgieter (E. J.). . . 74,

Potter (D.) .... 24,

Puteanus (E.). . . . 43.

R.

Eau (S. F. J.) . . . 62.

Reaal (L.)..........37, 88.

Reydt (E. van) . . . 36.

Revius (J.)..........45, 92.

Rietberg (L.).... 64.

Rotgans (L.) .... 47, 108.

Rovere (A. de) . . . 30.

Ruysbroek (J. van). . 26.

Rijsselle (C. van) . 30.

Rijswijk (Th. van) . . 76.

S.

Sande (J. van der) . . 36.

Schermer (L.) . . . 51.

Scheltema (J.) . . 70, 142.

Schimmeljfenninck (R. J.) 70.

106.

100. 112.

168. 82.

70, 148. 68, 146. 46, 102. 54, 114. 70.

68, 150. 33, 84.

Siegenbeek (M.). Simons (A.) . . Sluyter (W.) . . Smits (D.). . Spaen (W. van). Spandaw ({I. A.) Spieghel (H. L.)

Staring van den Wildenborch

-ocr page 185-
-ocr page 186-
-ocr page 187-
-ocr page 188-

e\'

gt; 5 . ■) \' *$ , . t

\'? A \' üé/\'1

f

• . f i

iiSr ■. V\'w*» • f .

i t li

\' ^ i-., ^

?* * j^Ss %gt;lt;gt;\'

t i • -V

f V ■•quot; lt;•■

!t

\'

.. . i