-ocr page 1-

HET HUIS LAUERNESSE

^ I m

-ocr page 2-

- r ^ ^ f v .;. - .-.v : . . - ■

. ■ ■ ■■? n ;

■ ■. ■ . V :- -v •./- , ;*? v;gt;,

^ ::y ^

\'■ ^-\\. .x quot;\'va\'

\' \' ■ - - W$ W-_iamp;_ - ■ \'

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

ROMANTISCHE WERKEN

-ocr page 6-

r

——

iL

-ocr page 7-

Vak 151

__ JJ\'

EBMOI-IiSSiin

Q

5

0

g

EOMAKTISCHE WlfiKES.

HET HUIS LAUERNESSE.

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE. ENGELSCHEN TE ROME.

Gebrs. E. en M. COHEN.

Arnhem—Nijmegen.

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

2298 228 8

-ocr page 8-
-ocr page 9-

HET HUIS LAUEMESSE.

Dit compt meest al t\'samen \\vt Luthers Doctryi

-ocr page 10-
-ocr page 11-

HET HUIS LAÜERNESSE.

I.

IX I»E LANDSVROUW MARIA.

Nooit heb ik recht begrepen , waarom men lange inleidingen schrijft om tot een eenvoudig romantisch verhaal te komen. Ik zie niet in , waarom lezer en schrijver met elkander eene lange reeks van volzinnen moeten doorworstelen , eer de een hooren en de ander spreken mag. Ik begin altijd liefst het eerst met hetgeen ik te verhalen heb : wat noodig is te weten en aangenaam, moet het verhaal zelf kunnen leeren ; anders ware het beter , dat lezer en schrijver beidén niet begonnen.

Velen hebben zeker veelmalen de zon zien opgaan ; allen hebben ten minste éénmaal gezien , hoe de lichtgevende dochter der hemelen met langzame waardigheid zich verheft uit het Oosten , en de nevelen van zich wegschuift, zooals eene Oos-tersche bruid den sluier terugslaat van voor haar aangezicht, bij het eerste samenzijn met den echtgenoot. Zij is ook de jonge bruid der aarde ; zij is ook de trouwe echtgenoot van den vroolijken dag, die met haar geboren wordt, om met haar weg te sterven ; zij is ook .... dan , wat is zij niet, dat niet door hare tallooze beschrijvers van haar is gezegd geworden! Wij willen niets toevoegen tot dien overvloed: maar wij vragen alleen , of er onder hen, die het zagen, niet ook sommigen waren , die het voor iets meer hielden dan voor eene schitterende tooneel-decoratie der Natuur, waarbij hunne toejuiching werd afgevraagd; of zij er ook wel eens bij gedacht hebben , hoe dit schouwspel, dat zich sedert den eersten scheppingsmorgen , door duizende jaarkringen heen, wiskundig zeker herhaalt, de dagelijksche waarachtige bekrachtiging is van het Goddelijk machtwoord , gesproken by de Schepping: »Daar zij licht!quot; »Waar het zoo licht is in de wereld der Natuur, mogen de menschen het niet donker maken voor elkander , en er is nog een beter licht dan dat van de zon : het licht van de Openbaring.quot; Dat nieuwe scheppingswoord , gesproken door den mond van een bezield en krachtig man , in den aanvang der 16lle eeuw , klonk voort in alle Vorstenstaten van Europa , en zoude ook weergalm vinden in het Graafschap van Holland.

In 1521 zag een jongeling ook de zon opgaan : wij weten niet, of hij aan dit alles dacht: maar zeker moest het iets dergelijks zijn , wat hem met eene zachte geestdrift bezielde. Hij lag geknield op eene kleine verhevenheid van den grond , niet eens nog heuvel, die een ruim vergezicht gaf over den heerlijken omtrek. Er lag op het gelaat van dien jongeling eene roerende uitdrukking van bewondering en aanbidding : het is zoo , op zyne liefelijke trekken , bevallig en zacht, tot vrouwelijke weekheid toe . had een waas van dweepzucht haar onmiskenbaar zegel gedrukt; dan , het was niet die sombere dweepzucht, welke altijd neerziet in eenen duisteren afgrond , maar een mijmerend heenstaren naar eenen vriendelijken hemel. Het was de dweepzucht, die den dichter vormt; de dweepzucht, die verheft boven het lijden , die somtyds schade doet aan het lichaam , maar die de ziel altijd reinigt van den booze. Er schitterden tranen in zijn zacht blauw oog, terwijl hij heenstaarde naar de zonneschijf , wier glans te dwaas met aardsch metaal vergeleken wordt. Bleek was zijne gezichtstint, en toch kleurde eene zachte verrukking die wangen met een flauw blosje. Op het voorhoofd gescheiden , hing zijn sterk blond haar in fijne dunne lokken langs den hals neder tot op de schouders. De kleine mond met den blij moedigen glimlach, het hooge zachtgeronde voorhoofd met den fijnen Griekschen neus , was in de schoonste samenstemming met de zuivere omtrekken van dat gelaat, dat geheel de uitdrukking had , die een schilder zoude geven aan dat van den Apostel Johannes, den lieftalligsten dei-Discipelen , dien de Heer zelfs te zacht vond , om hem ten marteldood voor te bestemmen. Hij hield de handen samengevouwen ; hij bad. Zijn gebed


-ocr page 12-

4 HET HUIS LATJERNESSE.

was * een diep en ernstig gebed; een gebed, dat werkelyk gemeenschap geeft met den hemel; een gebed, waarbij de gedachte de hulp der klanken niet noodig heeft, en waarbij het stamelen van : duizelenden eerbied de hoogste welsprekendheid is. Eindelijk hief hy zich op. Toen had men eene ranke gestalte kunnen zien , bijna die van den knaap, wiens lichaamsbouw zich nog niet ten volle heeft ontwikkeld. Hij droeg , behalve de hozen en het wambuis der Duitsche jongelingen , nog een loshangend overkleed , langer en van donkerder stof dan men dit gewoonlijk droeg , eene zwarte zijden muts zonder veder , en in eenen een-voudigen draagband eenen korten handdegen. Hij daalde het terpje af met trage schreden , als kostte het hem moeite , zich van die plek te verwijderen. Het was een treffend natuurtooneel , dat zich daar aan hem vertoonde ; onafhankelijk van het schitterende lichtspel des zonsopgangs , moes-| ten Utrechts grijze torenspitsen , welke in het 1 zuidwesten zichtbaar waren . moesten die burgen I en kloosters in de verte , moesten die akkers en : weilanden , welke zich toen reeds onder de zorgende hand des Stichtschen landmans , tot beter bouw zagen opgevoerd , moest dit alles, allengs-kens oprijzende uit eene nevelzee van dauw en dampen , bij eene lucht, welker vriendelijk blauw reeds eenen zoelen zomerdag voorspelde , werkelijk dien levendigen indruk maken op den jongen onbedorven mensch , wiens gemoed niet verstompt is voor het ware schoon. Voortgaande op een smal voetpad , dat langs eene versch gemaaide weide heenliep , zag hij herhaalde malen om , met die • zekere onrust van wie iemand verwacht, die niet I aankomt; en zoo kunnen wij hem altijd volgen , I tot waar hij , na een kwartier uur gaans te hebben afgelegd , eindelijk bij een huis is genaderd , dat het midden hield tusschen de boerenwoning dier eeuw en de burgerhuizing. Het was ook de welvermaarde herberg: de Landsvrouw Maria , zooals het bont beschilderde uithangbord te kennen gaf; en er moest wel veel kwade wil zijn bij den aanschouwenden reiziger , om in dat donkerbruine beest, dat toch vier pooten had , niet een paard ; in die opgeschikte vrouw niet de jonge Gravin Maria te herkennen ; in het geheel niet eene voorstelling te zien van den val, welke haar het leven kostte. Op den dorpel dier woning werd onze jongeling ontvangen door een frisch landmeisje , dat blijkbaar met eeni£ verlangen naar hem had uitgezien ; want hem begroetende met I eenen gullen glimlach , sprak zij , terwijl zij hem binnenleidde : ))Het was nog wel vroeg voor eene morgenwandeling , Meester Paul! en het is goed , dat gij daar terug zijt. Kom binnen! eene jonge maag heeft wel een krachtig vroegstuk noodig . als jonge beenen vóór zonsopgang een\' langen weg hebben afgelegd.quot;

»A1 te veel zorg voor mij, goedig maagdelijn !quot; antwoordde hij , haar volgende. Een Hoogduit-sche tongval was in de uitspraak van zijn Hol-landsch onmiskenbaar. Eene minder vriendelijke begroeting dan die van het meisje lag er op het

norsche gelaat van den man, die blijkbaar als huisheer de eerste plaats had ingenomen aan de lage eikenhouten tafel , waarop het ontbijt gereed stond. Zwijgend reikte hy hem den groven houten beker tot den morgendronk , en zwijgend ook plaatste de jonge man zich over hem.

De kwade luim van den huiswaard moest zich toch lucht geven. — »Meester Paul, of Meester poëet! als dat uw handwerk is — komt hij nu heden, die makker, dien gij hebt willen afwachten ?quot;

i) Ik wenschte het, Meester Barendz ! ik ben op hem hopende, maar zonder zekerheid: daarom ook vertrek ik nog heden , zonder langer te toeven.quot;

))Nu , met Stichtsche rondheid gezegd , dat verheugt mij ; want zie , ik houd niet van die jonge linkers , die den ganschen dag niets te doen hebben dan in geprent gekrabbel te lezen, en \'s ochtends nog vóór de vroegmetten lange wandelingen doen , als geen Christen mensch , die een goed handwerk drijft, nog op \'s Heeren wegen te zien is. Vele uren in den omtrek , bij poorter en huisman , staat mijn huis ter goeder naam en faam , en om een\' vreemden Overlander wil ik niet....quot; Een driftig binnenstormen van meerdere gasten spaarde den rederijken man eene langere woordverkwisting , want het was den jongeling aan te zien, dat er niet veel antwoord volgen zoude; deze toch haalde bedaard een boekwerkje te voorschijn, en begon met ingespannen aandacht te lezen.

Wij zouden geweten hebben , waarom hem die norsche ontvangst gewerd, zoo wij getuigen hadden kunnen zijn van een gesprek , dat even vóór zijne terugkomst voorviel tusschen Barendz en het jonge meisje , zijne dochter. Als een huisvader , die op orde gesteld was , had hij gevraagd , waarom hij de huisdeur zoo vroeg ontgrendeld vond.

))De jonge vreemdeling is uitgegaan , om de zon te zien opkomen. Vader!quot;

»Hm ! Hm! dat kon wel eens de noorderzon zyn: die Overlandsche snaken teren ten laste van een\' gezeten man , en betalen dan vaak met een »Godloon \'t jequot; , dat zij hem uit de verte toeroepen. Is het nu niet vier dagen, dat hij hier in mijn huis is ? weet ik eenmaal, vanwaar hij komt, en waar hij henen gaat, en dat in een\' tijd, waarin zoovele zwervelingen , Waldenzen , Albigenzen , Hussieten , Lutheranen , en hoe die ketters meer heeten, ons Land komen overstroomen , als zwerm-bijen in de Juli-maand ?quot;

«Van de bijkens weet men, dat zij honig brengen hernam Stijntje , met die gevatheid , welke geene vrouw ontbreekt, als zij eene luim of eenen gunsteling heeft te verdedigen ))Van dezen jonkman weet ik , dat hij geen bedrieger zijn kan : het heeft al den schijn , dat hij op den heuvel gegaan is om te bidden.quot;

»Oni te bidden ! en kon hij dat dan niet op zijn kamerken doen ? Heb ik daar dan niet een goed konterfeitsel van de gebenedijde St.-Adelgunde, j waarby een vroom Christen zijne aandacht ver- j richten kan ?quot;


-ocr page 13-

1

HET HUIS LAUERNESSE.

»Ja maar , Vader! wij begrijpen dat zoo niet. Meester Paul is zeker een klerk , een Rederijker, of, zoo ze anders zeggen , een poëet, die verzen rijmt, en ik heb wel gehoord , dat de zoodanigen gaarne peizen in de vrije buitenlucht.quot;

«Peizen is geen werken, en van ledigloopen komt weinig goeds ; dat zien wij aan onze monniken , St.-Adelgunde vergeve mij het woord! En om kort te gaan , ik wil den jongen niet langer huisvesten ; als hij heden niet van aftrekken spreekt, dan zal ik het doen : laat hem naar Utrecht gaan , daar zwerft er zoo menig een om, die.....quot;

))Vader! Vader !\'* riep het meisje , en een traan blonk in haar oog.

))Nu dit nog, dat hij met zijne vreemde fleemtaal u het hoofd verbijsterd heeft sprak de vader , rood van ergernis over dit bewijs harer deelneming in iemand , die zoo weinig het geluk had hem te behagen.

»Vader ! gij verzaakt de billijkheid , met zóó te zeggen : Krelis Louwen heeft mijn woord en ik denk aan geen ander , en Meester Paul spreekt nooit zulke onvertogen woorden tot mij als de Prior van St.-Marie , wanneer die hier afstapt. Alleen ik heb hart voor hem, omdat hij zoo geestig weet te vertellen uit.. uit. .. ja ik geloof, dat hij het leest uit de Duitsche legendeboeken. En ik zég ii, Vader! dat gij hem zoo hard niet zoudt vallen , indien gij wist, dat hij evenveel carolusguldens te verteren had , als wij nu penningen bij hem vermoeden.\'* — En waarschijnlijk geen antwoord wenschende op eene zoo scherpe aanmerking. die haar , ondanks haar zelve , ontvallen was , liep Stijntje het woonvertrek uit, de gelagkamer in , en plaatste zich daarop in de huisdeur , om haren beschermeling af te wachten.

»Met vrouwen is waarachtig geen pratenbromde nu Barendz bij zich zei ven ; »dat heeft eene tong , dat is scherp , dat stuift op , en dat is slim genoeg . om te zien , waar het hem eigenlijk schort, \'t Is zoo, had de snaak nog eene goede pakkage bij zich ; maar, och arme, een bundeltje! ik geloof, bij ^ mijn Patroon ! dat het niets anders dan boeken zijn. Boeken! ik wilde toch wel eens weten , waar boeken nuttig voor waren. Maar nu staat het vast, ondanks Stijntje en haar gekijf, ondanks Stijntje en haar gegrien , de vreemdeling zal mijne deur uit, en dat nog wel vóór den noen.quot; Met dit heusche voornemen was het, dat de waard zijnen gast een zoo hoffelijk gelaat toonde.

Wij hebben de andere lieden vergeten, die later waren binnengekomen. Het waren vijf monniken. Zij droegen het ordekleed der Benedictijnen. Zij hadden plaats genomen aan eene kleinere tafel, dicht bij het smalle venster met de kleine in lood gevatte ruiten , mogelijk opdat het te lichter mocht zijn bij hun spel: want zij hadden dobbelsteenen en een verkeerbord geëischt, en vingen aan te spelen met de graagte van eenen uitgevaste , wien men spijzen voorzet. Stijntje had bekers en eene schenkkan gebracht; menigvuldige plengingen van den zoeten kruidenwijn werden niet gespaard. Het spel baart twist, en het twisten ruwe woorden. Het moet eene zeldzaamheid zijn, zoo een driftig speler uit den lageren stand niet tevens een roekeloos vloeker is Onze monniken , min beschaafden , in eene eeuw , welke nog op lager trap stond van gezellige verfijning, maakten geene uitzondering op dezen regel. Zij speelden ; zij twistten ; zij stieten ergerlijke taal uit. Zij deden meer : zij plaagden Stijntje ; zij deden het met die aanmatigende gemeenzaamheid , met die hinderlijke aanrakingen , waarmede ook nu nog vaak in onze dagen menig laaghartige man dienende vrouwen en herbergmeisjes bejegent, hetzij dan om aardig te schijnen , hetzij om eene meerderheid te toonen welke zóó ten minste gelijkstelling wordt. Daarbij ontbrak het niet aan onderlinge kluchtige toepassingen op hunnen stand, of een dwaas snoeven op de handigheid , waarmede zij heden de vroegmis wisten te ontduiken , om zich een paar uren in ongeoorloofd vermaak te kunnen verlustigen, en dat alles doorspekt met, en verbloemd onder een Latijn , dat zich nu zelfs de claviger van een gymnasium zoude geschaamd hebben. Men denke zich den indruk , welken dit geven moest op een\' ernstig en beschaafd toeschouwer , zooals de jongeling was, met wien wij het eerst kennis hebben gemaakt. Lang had zijne lectuur hem van hun ergerlijk gesnap afgeleid ; maar al minder en minder werd zijne aandacht, en al meer en meer begonnen zijne bleeke wangen te gloeien ; van ingebonden verontwaardiging zwollen hem de aderen op het voorhoold , een edele toorn tintelde er in zijn oog. Hij las niet meer, hij staarde hen zwijgend aan ; maar zijn zwijgen zeide onuitsprekelijk veel.

))En dat zijn toch de lieden, om wier luiheid te voeden wij groote lasten dragen ,quot; fluisterde eindelijk Stijntje half luid tegen haren vader.

Een der monniken had het gehoord. «Hoogst natuurlijk , snibbige deern ! gijlieden betaalt, en wij eten ; daarvoor geven wij u ook , in Xo-men Deus, het brood des levens, en wij leiden u tot de fonteine , die den eeuwigen dorst lescht. Proficiat, Broeders ! (en hij ledigde zijnen beker.) En wij houden u af van de ketterijen , en wij bidden voor uwe zielen , en wij .. .quot;

Toen stond de jongeling op en trad nader tot bij de tafel, waar zij zaten.

»Bidt voor u zelve , ongelukkigen ! die den God lastert, welken te verkondigen het uw plicht was.\'quot;\'

»Gij ten minste zyt niet geroepen om ons te vermanen , leek !quot; riep een der Vaders met monnikentrots.quot;

))De roeping is tot allen , gelijk de Schrift voor allen is ,quot; hernam Meester Paul met zachtheid , doch met eenen zekeren nadruk.

))De Schrift voor allen ! Hoort gij het, Fraters ! hoort gij het ? Onnoozele nieuweling! in welk convent denkt gij uwe gelofte af te leggen ? en in welken Kerkvader hebt gij dat gevonden ?quot;

))Ik heb de gelofte afgelegd, om te spreken in den naam der waarheid, en ik zoek mijne kennis bij de éenige ware bron van alle licht.quot; Hier nam hij het boek op, waarin hij vroeger gelezen


-ocr page 14-

HET HUIS LAUERNESSE.

had , en drukte het met vuur aan zijne borst. Het was eene nieuwe Latijnsche overzetting van het Evangelie.

Die geestdrift scheen den monniken eene onbetaalbare stof tot vroolijkheid. Geen hunner eigene snedige gezegden was zoo algemeen toegejuicht geworden als Paul\'s ernstig woord. Onuitputtelijk ! waren zij in schimpende aardigheden , die zijne zachte stem zeker overschreeuwd zouden hebben, zoo hij had willen spreken : maar hij zweeg : hij zag het, zij zouden hem toch niet begrepen hebben.

Één hunner echter , die het minste had gedronken , wendde zich met ernstig gelaat tot Barendz, die , evenals zijne dochter , de stomme , doch niet ondeelnemende getuige geweest was van dit too-neel, en zeide , terwijl hij hem ter zijde trok: — »Wacht u voor dien jongen man daar : hij is een volksverleider , het blijkt zonderling klaar uit zijn spreken. hij is een Duitscher uit Saksen, een Lutheraan , een ketter — huisvest hem niet!quot;

Onderwijl vervolgden de andere monniken hunnen spot. — »Dwaze knaap! druk liever een meisje aan uw hart, dan een oud passieboek ; — meis-l jesgezicht! zoo gij monnik zijn wilt, ik ruil mijne pij tegen uwe gulden vrijheid!quot; — »Ja! ja! dat is recht, de kap zal hem goed staan , geef hem eene pij , geef hem eene pij!quot; Dit laatste denkbeeld vond bijval, de laatste spreker wierp zijn Geestelijk gewaad af, en scheen willens er den jongeling mede te bekleeden ; twee anderen traden vooruit, om hierbij behulpzaam te zijn. De | jongeling.... dan, de beweging ter zelfverdediging werd hem gespaard ; in de geopende deur vertoonde zich eene ernstige hooge gestalte , die met gestrenge waardigheid in het rond zag, en j die toen tot de monniken zeide, op eenen toon , veelbeteekenend genoeg, om hen allen te doen ver-bleeken : »Gijlieden zoudt werkelijk wéldoen , een kleed af te leggen, dat gij zoo weinig eert.quot;

Zij antwoordden niet; maar er lag veel beschaming en veel onrust op hunne trekken.

Hij droeg toch ook een Geestelijk gewaad , maar blijkbaar niet van hunne orde. Hij was dus hun prior niet. Er lag misschien evenveel achting voor zijn persoon , als ontzag voor zijnen rang, in de stille verslagenheid, waarmede zij zijne berisping verdroegen , en waarmede zij het gebeurde zochten te bemantelen. Zij wierpen de dobbel-steenen ter zijde , schoven het verkeerbord zacht-kens weg , raapten de monnikspij op , en één hunner zelfs nam zijn breviaar.

Zonder zich verder met hen bezig te houden , richtte de achtbare man het woord tot den jeugdigen vreemdeling.

))En gij ook reeds zoo vroeg in zulk slecht gezelschap ? van uw zedig uiterlijk kon men iets beters verwachten.quot;

«Eerwaardige Heer ! ik koos het bijzijn dier men-schen niet. Ik deelde noch hun spel, noch hunnen beker ; ik nam in dit huis mijn verblijf , omdat . . . omdat...quot;

»Welnu !quot; en de scherpe blik des ondervragers rustte doorborend op Paul.

»0 ! waarom zoude ik het u niet zeggen ?quot; hervatte deze met vertnywen — «omdat ik den leidsman mis , op wiejir lankomst ik hier tevergeefs heb gewacht, deigt; man , wiens nutte raad mij besturen zoude in dit Land , jppaar ik gansch vreemdeling ben.quot;

))En werwaarts voaft uwe reis ?quot;

«Vooreerst naar Utrecht.quot;

«Hebt gij dan geen enkelen beschermer in de bisschopsstad ?quot;

«Tk zoude er een\' kunnen hebben , zoo mijn vriend ware gekomen/ O ! zeker moet hem iets kwaads bejegend zijn : hij kent mijne diepe verlatenheid : zelfs een brief tot mijne aanbeveling is onder zijne bewaring.quot;

«Mag ik weten, aan wien die luidt ?quot;

«Aan een machtig Heer, den Vicaris van zijne Hoogwaardigheid den Bisschop van utrecht.quot; Toen was er onder de monniken één die eenen luiden lach niet weerhouden kon.

De ernstige Geestelyke zag miSUr hen om. «Ik had gehoopt , dat de schaamte u zonder mijn bevel vanhier gedreven zoude hebben. Verwijdert u thans !quot; Zij gingen werkelijk , en wierpen den herbergier eene wel gevulde beurs toe ; dezelfde , die over Paul met Barendz gesproken had , zag nog eens met eenen loenschen blik om , naar den man , die hen verjoeg.

«Verbintenissen met de Lutheranen!quot; mompelde hij : «ik beloof u , Heer ! ik zal deze ontmoeting niet vergeten.quot;

«Ik ben de Vicaris zelf,quot; sprak de Geestelijke tot Paul toen zij alleen waren, en voor heti eerst vriendelijk, voegde hij er bij: «Ook zonder dien brief zijt gij bij mij aanbevolen ; uw gelaat draagt een opschrift, dat tot ieder menschenkenner spreekt. Gij zijt een Duitscher, en komt misschien van Wittenberg ?quot;

Vroolijk verrast boog de jongeling toestemmend.

«Ik weet, van wien uw brief zijn moet. Is hij wel ? heeft hij rust ? gy zult mij van hem verhalen. Eene gelukkige bestiering voert mij hier heen. Ik moet een bezoek afleggen op een Kasteel , niet ver vanhier; maar de meesteres van Lauernesse is gastvrij en gij kunt mij volgen. Pak uwe goederen bijeen , ik zal intusschen rekenen met uwen hospes ; maar haast u , want wij hebben niet veel tijd : mijne knechten hebben reeds te lang gewacht met de paarden , en ik houd er niet van , het geduld van menschen of dieren onredelijk op de proef te stellen.\' — Er was iets vriendelijk gebiedends in de spreekwijze van den Vicaris , dat geene tegenspraak duldde. Ook was het den jongeling van te veel belang, dien beschermer gevonden te hebben, om niet volgens zijne wenschen te handelen. Zijne kleine toebereidselen waren spoedig gemaakt , een vluchtig «vaarwel!quot; werd Stijntje niet zonder hartelijkheid toegeroepen , en spoedig reed hij, op het paard van een\' der knechten , rustig naast den Vicaris voort. Men heeft eene kleine opheldering noodig omtrent diens plotselinge verschijning bij een tooneel, waar hij als geroepen aankwam. Hij was ook geroe-


-ocr page 15-

HET HUIS LAUERNESSE. 7

pen. Stijntje had het getrappel van paarden op- • gemerkt, dat door de anderen bij hun gedruis niet gehoord werd. Zij was buiten gegaan. Zij had eenen Geestelijke gezien. Zijn achtingswaardig voorkomen had haar getroffen ; zij had gemeend niet beter te kunnen doen dan zijne hulp af te smeeken tegen den moedwil der monniken. Wij weten , hoe zij geslaagd is.

II.

WAT DE VICARIS WAS, EN DE KEUZE DER JONKVROUW.

Slechts op zeer korten afstand van Utrecht, aan de Bildzijde der stad , lag een huis, dat, sinds de dagen van den laatsten Graaf uit den Holland-schen stam , was erkend geworden als eene adellijke Ridderhofstede, hebbende torens en ophaalbrug, vijvers en versterkte kanteelen.

Dat was het huis Lauernesse. Ik raad niemand, ook zelfs niet den vurigsten oudheidminnaar, om heden nog rond te zien naar een overblijfsel van dit Kasteel; want het huis is in puin gestort en het puin is gruis geworden, en de Stichtsche landman heeft er den ploeg doorheen gedreven, en er groeit nu misschien welig koren op de plek, waar de Vrouwen van Lauernesse gewoon waren zich voor haren bidstoel neder te werpen; en de vijvers zijn gedempt geworden, of besproeien als afgeleide akkerslooten het frissche weiland van eenen veeman, die er niet aan denkt, hoe trotsch voorheen daar die zwanen zwommen, met die kleurrijke wapenbanden om de ranke witte halzen.

Op den tijd, waarvan wij spreken, dacht wel niemand er aan dat dit gebeuren zoude, en zoo een voorbarige wijsgeer den bewoners dit toekomend verval had herinnerd , ze zouden den ontij-digen boetprediker als eenen onheuschen vreugdverstoorder hebben van zich gestooten; want het was nu hoogtijd op het Huis. Dat bewezen duidelijk de breede banieren van Lauernesse, die , op de torentoppen geheschen , de kleine strakke vaantjes der gewone dagen vervangen hadden. Dat verkondigde , luide en ver , het statig klok-geklep , hetwelk de vromen naar de kapel riep , om de feestmis bij te wonen. Dat bewees kennelijk de neergelaten valbrug, het teeken van vrede en gastvrijheid. Met fijn wit zand, in grillige figuren opgeharkt, was het ruime voorplein bestrooid, en de donkere rookwolken , die uit meer dan éénen schoorsteen uit den achtervleugel opstegen, voorspelden den komenden, dat er iets beters in de keuken werd toebereid , dan de gebraden visch van eenen vastendag. Het was ook een gewichtig feest, dat men zoude vieren: de geboortedag van de meesteres des huizes , de dag die haar meerderjarig maakte. Wel was het te denken , dat al hare verwanten en vrienden ditmaal zouden toe-stroomen , en de gastvrijheid mocht niet te kort schieten op eenen dag als deze. Toen ook de Vicaris , in een later ochtend-uur, met zijnen beschermeling de openstaande slotpoort binnentrad, en de vroolijke rijen der bedienden overzag , die allen in feestelijken dos en in bezigen ijver heen en weder liepen, zeide hij tot dezen : — «Gij hebt geen geluk , mijn Zoon ! Wij treffen de Jonkvrouw van Lauernesse reeds niet meer alleen, en ik zal noode een gunstig oogenblik vinden , om over u te spreken, ten minste in \'t eerst.quot;

Een jonge Edelknaap in de kleuren van het Huis , rood en groen afgezet met zilver , naderde hen. Er was een blijkbare kamp tusschen blijde vertrouwelijkheid en eerbied in de wijze , waarop hij den Vicaris groette.

»Gij ook hier, eerwaarde Heer! dat zal Me-jonkvrouwe welkom zijn; dat is zeker eene verrassing van zijne Hoogw....quot;

«Voorbarige!quot; hernam de Geestelijke , glimlachend met den vinger dreigende, en meer ernstig voegde hij er bij : «wilt gij mij een dienst doen, Enriquez ? Zie dezen vreemdeling ! gij zijt jong, hij is ook nog een jongeling: laat de jeugd de jeugd in bescherming nemen , en....quot; hier begon hij zacht tot hem te spreken, «hoort gij, totdat ik de Jonkvrouw gesproken zal hebben.quot;

«Uw Eerwaarde kan op mij vertrouwen,quot; hernam Enriquez , en met gulle minzaamheid op Paul toegaande , nam hij hem bij de hand , en zonder dat deze den tijd had, zijnen beschermer een woord toe te voegen, zag hij zich door den rasschen knaap in vluggen zwaai medegesleept.

In de bovenzaal, die de Vicaris kort daarop binnenging, waren reeds vele Heeren en Edel-vrouwen bijeen : daar waren de Heeren van Zuilen en Zuüichem, Heer Adriaan van Boeckhorst met zijne verloofde, Engel uit den Eng; een der Heeren van Enckevoort, enkele leden van het geslacht der Van Wijngaardens , de Van Ehedes, de Zonnevelds, allen van Utrechts besten adel, en meerdere Stichtsche patriciërs. En geen wonder, dat zij zich allen schaarden rondom de jonge vrouw, die met hare hand een grooten naam, eene uitgestrekte bezitting en veel invloed te vergeven had. Veel invloed ongetwijfeld, want de Lauer-nessen hadden in al de Stichtsche twisten altijd meer de zijde der Steden gekozen , dan die dei-Bisschoppen , en hadden zich van vader op zoon, van erfgenaam op erfgenaam, eene overwegende stem weten voor te behouden , daar, waar het de algemeene belangen der Provincie gold , afgescheiden van bijzondere belangen der Geestelijke Heeren. En daar de Geestelijke Heeren afwisselden , maar de Steden bleven, met hare vooroor-deelen en vriendschappen , had het huis Lauernesse in die allen trouwe en machtige bondgenootèn, die zich zeer zeker deszelfs veeten en grieven als hunne eigene zouden aantrekken , en die altijd als gereed stonden, om de zaak te verdedigen van hen, in wie zij eenen krachtigen steun vonden tegen weinig beminde meesters.

Sinds 1457 vond zich dit geslacht oók nog van die zijde gesterkt. Door de vrouwelijke linie verwant aan den bastaardtak van Bourgondië, had het


-ocr page 16-

HET HUIS LAUERNESSE.

8

in Bisschop David eenen welwiUenden beschermer gevonden, en in den nu regeerenden Kerkvoogd Philips bijna eenen hartelijken vriend ; ook had Her-bert van Lauernesse , toenmaals Erfheer van het vrije Riddergoed, zich in 1458 en vervolgens, onzijdig weten te houden in de bloedige veeten tus-schen Utrecht en Amersfoort, eene onzijdigheid, die zich verschoonen liet door zijnen zwakken lichaamstoestand (hij leed aan eene verlamming) en het afzijn van een mannelijk oir. Want juist nu was die frissche boom, die zoo hecht en diep wortel had geschoten in de Stichtsche aarde, en die de kruin zoo trotsch verhief, ver boven de kruinen van al die anderen , zijn versterven nabij. Eene enkele loot vertegenwoordigde nog slechts dit geslacht : eene dochter van Heer Herberts dochter, slechts een meisje dat haren naam en haar wapenschild , hare rechten en hare macht zoude geven in de hand van eenen echtgenoot. Daarom ook hadden de Edelen en de Steden , de Bisschop en de groote Prelaten van Utrecht, allen gezamenlijk het oog gericht op dat teêre minderjarig spruitje, dat er na den val van den ouden stam nog behouden bleef. En dit was de groote vraag, die zij zich allen deden : wie zou die echtgenoot zijn ? Hoe kruisten zich die aanspraken, hoe botsten zich die belangen! hoeveel hadden die wen-schen van eischen! Want zij allen achtten zich gerechtigd den kostbaren buit den hunnen te noemen; en waarlijk , onafhankelijk van dat alles, was de persoon van Ottelijne van Lauernesse een schoone prys. Zij zelve had te beslissen, wie dien zoude wegdragen : haar grootvader had in zijnen uitersten wil bepaald , dat zij niet vóór hare meerderjarigheid tot den echt zoude gedwongen worden ; dat zij zelve eene stem zoude hebben in eene daad, die voor haar leven verbindend moest zijn. Geen der aanzoeken was dus tot hiertoe beantwoord geworden; nu echter, nu was zij meerderjarig. Men denke zich de verwachting van die allen , die daar by een waren ! Toen ook de Vicaris in dezen kring binnentrad, vond hij veel minder vroolijk feestgejoel, dan wel een zwijgen , als dat van onrustige spanning en belangstellende nieuwsgierigheid , die zelfs zóóver ging, dat nog niemand hunner het kostbaar ontbijt had aangeroerd , dat, in de overgulle kwistigheid dier tijden , op de credenzen en breede aanrichttafels te prijken stond. Het binnentreden van den Vicaris maakte eenige verandering in dit tooneel. Men begroette hem met al wat de eerbied voor zijnen rang en de achting voor zijnen persoon het meest vereerend en kenmerkend hadden ; men stond op, men omringde hem , men voorkwam hem met kleine opmerkzaamheden , men heette hem driewerf welkom. Men moet den Vicaris kennen, zooals hij door het geheele bisdom heen bekend was, om den veelzeggenden eerbied te begry pen, dien men hem heeft zien toebrengen door ieder der personen , met welke hij in aanraking is geweest. Het is wel mogelijk, dat er eene miskende deugd kan bestaan ; het is zeker, dat somtijds deugdzamen en goeden verdrukt worden en onbarmhartig vervolgd; het is eene waarheid , dat verheven zielenadel meer zijne beschimpers vindt, dan zijne aanbidders , omdat hij niet altijd begrepen wordt: maar wanneer een man , in eene betrekking geplaatst, die hem de handen ruim laat om zeer veel kwaad te doen , al het goede doet, dat in zijne macht is , en beleid genoeg heeft om met schranderheid door te zetten, wat hij weet goed te zijn; en wanneer zulk een man , machtig genoeg om alles te kunnen dienstbaar maken aan zijn eigenbelang , blind wil zijn voor zyn eigenbelang , om helderziende te kunnen blijven voor dat van anderen ; wanneer een hooge staatsdienaar waarachtig Christen is, en de Christen een man van moed en van oordeel; als zulk een man zich op die hoogte geplaatst ziet in tijden van algemeen misnoegen , of van algemeen lijden , of van algemeen zedenbederf — dan wordt die man een god der hulpe voor de zwakken , die hy ondersteunt, een ontzagbre rechter voor de boo-zen , die hem vreezen , een vereerd, hoewel niet nagevolgd modél, voor wie met hem gelijkstaan ; dan stijgt de. eerbied voor zijne grootheid , naarmate men zich en anderen kleiner ziet, en de ondeugden van de anderen , die hij niet heeft, rekent men hem dan nog weder voor deugden toe. In gewone tijden zoude hij een braaf man heeten , nu wordt hij meer dan een gewoon sterveling; in gewone tijden zoude ieder hem met achting de hand toereiken , nu knielt men met aanbidding neder aan zijnen voet. Die man was Boudewijn Gerardz van Heerte , Vicaris van het Bisdom Utrecht , en wat meer zeide dan dit alles , wat zijn ambt kracht en invloed bijzette, vriend , innig vertrouwde vriend van den Bisschop. Hy had het Geestelijk kleed aanvaard uit volle , vrije verkiezing ; geene armoede dwong hem , geene zucht tot lediggang verlokte hem tot het gemakkelyk monniksleven ; geen trots verleidde hem tot het kiezen van eenen stand , die toch in zekere mate altijd te heerschen gaf. Als éénige zoon van een\' welgesteld Utrechtsch burger , was er in zijne moederstad voor zijne eerzucht een ruim veld geopend , en hij had zich het leven gemakkelijk kunnen maken , ook zonder de afzondering van een klooster ; maar hy had nog in zijne jeugd dat stil ont-wyk gezocht, om, ontheven van elke aardsche beslommering, zich vrijelijk te kunnen overgeven aan zijne zucht voor de letteren en wetenschappen. Maar in het klooster had hy niet gevonden , wat hy zocht; rust genoeg , maar geen gemeenschappelijk streven naar een groot doel. De lage en plompe onkunde der monniken van zijnen tijd, hunne onverschilligheid omtrent datgene , waarvoor hij in warme geestdrift gloeide , hunne slaafsche gehechtheid aan ledige Godsdienstvormen bij volslagen gebrek aan Godsdienstzin , zouden hem welhaast onverdraaglyk zijn geworden, zoo het niet eene waarheid was, dat de meest wijze ook altijd de meest toegevende zal zijn ; hij beklaagde hen , hij vergaf hun, en waar hij een ernstig woord ter verbetering konde spreken , daar sprak hij het, zonder zich echter te veel te vleien


-ocr page 17-

HET HUIS LAUERNESSE.

9

met een\' goeden indruk: doch wetende , dat het voorbeeld de krachtigste prediking is, begon hij met zich zelden te hervormen , eer hij aan de hervorming van anderen dacht. Het samenzijn met de monniken werd eene louterende proef voor zijne Evangelische deugd; toch stond hij die moedig door, en toen hij in 4515, door Bisschop Frede-rik van Baden, uit de duisternis van het klooster tot openlijke Geestelijke waardigheden geroepen werd, had hij zich een\' schat van practische Christelijke wijsbegeerte verworven , die hem den meester maakte van zich zei ven en anderen. Nu in een beter licht gesteld , was hij opgemerkt geworden door de groote mannen van zijnen tijd, die vóór en nevens hem de behoeften en eischen der eeuw en de groote worsteling , die zóó aanving , met een bekommerd en belangstellend oog gadesloegen. Zoo had hij de eer eener vriendschappelijke verbintenis met Erasmus ; zoo was de verheven jongeling Melanchton een voorwerp zijner oplettendste aandacht en heimelijke vereering. Toch was hem als Priester de eere en de éenheid der bestaande Kerk te lief, om niet de ruwe bitsheden af te keuren, waarmede de Augustijner monnik Luther toenmaals , in brandende geestdrift, de zieke Kerk trachtte te genezen , en om niet met een kloppend hart toe te zien, bij de geweldige slagen , die der ongeneeslijke zouden worden toegebracht. Hij was, om het met een woord onzer eeuw uit te drukken , van de behoudende partij ; hij hoopte alles van den tijd . van langzame wijzigingen , van trapsgewijze verbeteringen , en bovenal van waardige voorgangers.

Daarom ook, toen Philips van Bourgondië , Bisschop van Utrecht geworden , het oog op hem sloeg, om de moeielijke plichten der Geestelijke voogdij met hem te deelen , had hij zich gaarne en gewillig met eene taak belast gezien, die hem in staat stelde, ook het zijne toe te brengen tot het verhoeden van de algemeene schipbreuk der Kerk. En het Sticht, dat juist niet gewoon was met zijne Kerkvoogden in te stemmen, juichte Philips toe in zijne keuze. Voor het dagelijksche leven was Vicaris Van Heerte , of Vader Boude-wijn van Utrecht, zooals men gewoon was hem te noemen, niet dat, wat hij wenschte te wezen en werkelijk had moeten zijn. Hij wilde zoo gaarne de broeder zgn van die anderen , en, ondanks zich zei ven, was Lij altijd hun meerdere ; iets verstrooids, iets afg ïtrokkens, iets minachtends voor kleinigheden, die bij anderen veel zeiden , gaf hem eene tint van stroefheid en ernst, welke menig schuchter hart van hem verwijderde of voor hem deed terugwijken : hij wist dit, en zoo vaak hij het vermoedde , trachtte hij het te voorkomen met al den schat van liefde en hoogere beschaving . die de zijne was. Zijn uiterlijk moest ook veel toebrengen tot den eerbied , dien zyn persoon inboezemde. Ofschoon nog in middelbaren leeftijd , schitterden er reeds grijze haren tusschen den gitzwarten krans rondom de gladde kruin ; rustig en kalm waren zijne trekken , hoewel stout en gebiedend v vooral door den eenigszins vrijen opslag van het oog, welks donker blauw men met zwart had kunnen verwarren. Hij was rijzig en mager , zijne houding statig en deftig, bij al den eenvoud zijner gebaren. Voeg bij dit alles eene stem , minder welluidend dan diep doordringend , eene stem , die ontroerde en wegsleepte beide, en daarbij iets fantastisch zonderlings in de kleeding, die het midden hield tusschen het gewaad des Priesters en het wereldlijke kleed van ckfn Geleerde. Een wijde lakensche overrok, van een hoog , somber bruin , had met de loshangende mouwen bijna eene soutane geleken, zoo hij niet met een smallen rand van wolfshaar ware omzet geweest en versierd, en zoo niet een sluier van doffe witte zijde , die van achteren in breede slippen afhing, den touwgordel had vervangen. Ook was dat gewaad korter dan de monnikspij, en liet nog veel van de beenkleederen zien , mede van laken en zwart van verve , evenals de bonnet, waaronder hij nog het kalotje droeg , dat toen reeds een veel gebruikt kruindeksel wac, zelfs voor leeken. Dit alles gaf aan zijn uiterlijk een voorkomen van statigen eenvoud, iets onderscheidends , waarbjj het in niemand zoude opkomen , hem gelijk te stellen met eenig geordende , terwijl het evenzeer onmogelijk werd hem te verwarren met Heer of burger. O! voorzeker, had hij willen misbruik maken van al de voordeelen zijner zedelijke , maatschappelijke en lichamelijke meerderheid , dan had hij een gevaarlijk Priester kunnen zijn.

Toen wij zeiden, dat alle aanwezigen den Vicaris met vreugde in hun midden zagen , dachten wij niet aan een\' enkelen man , die op eenen hoog-dravenden en vrij beslissenden toon bezig was het woord te voeren tegen twee of drie vrouwen , welke met belangstelling naar hem luisterden , en die plotseling zwijgen bleef, met een verdrietig en teleurgesteld gelaat, zoodra hij de deftige gestalte van Vader Boude wijn in het oog kreeg. Deze persoon, een man van eenen korten , ineengedrongen lichaamsbouw , had die oogbekorende ronding van vormen, die door St.-Antonijn bij uitsluiting aan goedaardige lieden wordt toegekend. Bovendien las men in geenen der weinig beteekenende trekken van zijn welgevuld aangezicht een\' zweem van hatelijken hartstocht; maar het zoude ook even moeielijk geweest zijn , er iets in te vinden, dat naar geest of schranderheid zweemde. Zijne kleine, ronde, bijna uitpuilende oogen , van eene mat-grijze kleur , waren vaneen-gescheiden door een\' der breedste en platste neuswortels . die zich ooit op een Europeesch aangezicht had vertoond; en de duchtige neus. waarvan hij de stamvader was , vormde een juist geheel met de dikke bloedroode lippen van den kleinen , altijd glimlachenden mond en met een paar bolle glimmende koontjes , welke iets van hun blinkend rood verloren , toen hij dengene bemerk te, wiens komst zijne rede afbrak. Deze personage , die de achtbare ordekleeding der Karthui-zers droeg, was de huiskapelaan van Lauernesse en de biechtvader der Jonkvrouw. Het was zijne schuld niet, dat men hem als den jongsten zoon


I.

2

-ocr page 18-

HET HUIS LAUERNESSE.

10

van een groot huisgezin, als den onhandigste tot het beroep des vaders , als knaap in een klooster had gestuwd, zonder er over te denken , of er ook eenige geschiktheid in hem konde liggen tot den stand, dien men voor hem koos. Het was zijne schuld niet, dat hij in de monnikspij niets had gezien dan een\' vrijbrief tot een gemakkelijk , ledig, zorgeloos leven , een leven van onwetendheid en werktuiglijke Godsvereering. Hij had geene andere voorbeelden om zich gezien, en hij had niet genoeg gezond verstand,, of, al ware dit zoo geweest, niet genoeg goeden wil, om eene uitzondering te .kunnen of te willen zijn. De Heeren van Lauernesse waren gewoon hunnen huiskapelaan te nemen uit het klooster , waarvan hij Broeder was , en de keuze was op hem gevallen als op iemand van een goed humeur en onergerlijke zeden. Hij was juist bezig zijnen toehoorderessen uit te leggen , hoe alle profetieën omtrent den Anti Christ toepasselijk waren op Luther , den Duitschen Augustijner , die zulke gruwelijke aanslagen smeedde tegen de zielen der vromen , toen Vader Boudewijn zich vertoonde , en hij wist genoeg , hoe deze alle gesprekken over dit punt met de leeken afkeurde, om niet liever te zwijgen, dan zich aan eene berisping te wagen. Het is wel jammer van de kostelijke bloemen zijner welsprekendheid ; want hij was welsprekend op dit punt.

Mijne lezers zullen misschien opgemerkt hebben , dat wij de jonge meesteres des huizes niet onder de aanwezenden in de zaal hebben opgenoemd ; want dat de kleine, leelijke, uitgemergelde gedaante , die toch met zekere aanmatiging de eereplichten waarnam , de erfdochter der Lauer-nessen niet zijn kon, was eene waarheid, die van zelve in het oog viel. Wij gaan hen inlichten , waarom zij niet daar was. Zoodra de mis in de huiskapel. door Jonkvrouw Ottelijne met een\' zweem van ongeduld aangehoord, was geëindigd , had zij getijdeboek en kerkkap snel in de handen gegeven van eene juffer , die haar opwachtte, en zich toen afgezonderd in haar bidvertrek , waar zij zich neerwierp in haren armstoel, met eene uitdrukking van misnoegen en moedeloosheid op het lief gelaat , die weinig paste bij het blijde feest van heden. Eindelijk , na eene lange poos zóó te hebben gezeten , stond zij op , en als had zij behoefte aan iemand, tegen wien zij zich konde uiten, riep ze luid het jonge meisje , dat haar niet gevolgd was.

»Heeft mijne Jonkvrouw mij geroepen ?quot; vroeg deze binnentredende.

»Ja , Griete ! hoor , kom hier bij my ; zeg mij , zijn die lieden reeds allen daar ?quot;

))De Heeren en Edelvrouwen ? Ja , mijne Meesteres ! zij wachten allen op u , en het geeft Donna Teresia werks genoeg, hun ongeduld tevreden te stellen.quot;

))Ik weet het, Meisje ! het is gansch niet heusch van mij , de loffelijke plichten eener goede gastvrouw willens te verzuimen , ea toch , ik kon niet anders : ik heb dat nu eenmaal zoo voorgenomen , en ik wil mijn besluit uitvoeren, ten minste zoo.. .

en plotseling zich zelve in de rede vallende , vroeg zij : »gij weet immers wel zeker , Griete! dat Meester Aernoud Reinierz nog niet hier is ?quot;

«Deze niet, maar wel de Heer van Nichtevecht en de Jonker van der Aêm,quot; antwoordde het meisje , haar schalk aanziende.

»Als Meester Aernoud nog komen mocht, geleid hem dan hier heen,quot; vervolgde Ottelijne, zonder acht te slaan op Griete\'s aanmerking. ))Ik meen het u reeds te hebben gezegd.quot;

»0 ja , Mejonkvrouw ! reeds veelmalen , en En-riquez heeft dat bevel immers ook ,quot; hernam het meisje ongekunsteld ; «maar in waarheid , die Ut- j rechtsche Heer is een fraaie gast, zóó laat te ko -men!quot;

))Zóó hij komt!quot; zuchtte Ottelijne , ))dat zoude | hard zijn zoo hij niet kwam. Ik zal dan dien stap alleen moeten doen , die moeielijk is en vrij zwaarder dan ik mij voormaals had voorgesteld. Was slechts mijn Heer voogd hier! om my heen heb ik niemand , die mij steunen kan tegen die Edelen .. . , en dan Vader Luciaan , die onuitstaanbare Vader Luciaan , bij wien ik op geen enkel woord rekenen kan , krachtig en van goed verstand — en bij dit alles wordt het laat.quot;

«Leider ja, liefste Meesteresse ! te laat om zulke gasten te laten beiden zonder oorzaak.quot;

«Zonder oorzaak , Griete! Weten zij dan niet wat er in het testament van Heer Herbert is vastgesteld ? Zij kunnen toch weten , de vrouwen ten minste, dat ik huiverig moet aarzelen tegen dit oogenblik.quot;

«Zoo uwe Edelheid met den eerwaarden Vader i Boudewijn te rade ging!quot;

«De Vicaris , Hemel! is die hier ? Meisje ! waarom hebt gij mij dit niet terstond gezegd ?quot;\'

«Zijn Eerwaarde kwam juist toen ik door u geroepen werd , en ik zoude.....quot;

«Dan heb ik moed om te gaan!quot; hernam Ottelijne opstaande. «Roep schielijk Enriquez , ik zal zijn\' arm nemen.quot;

«Wees zoo goed ook een weinig op den mijnen te rekenen, schoone Jonkvrouw!quot; sprak toen een jongeling van een fier en stout uitzicht, in de rijke uitmonstering van een\' Keizerlijken Hopman, die plotseling de deur opende en in den gang staan bleef.

«Mijn Aernoud!quot; riep Ottelijne, zich aan zijn borst werpende , zonder acht te geven op de tegenwoordigheid van Griete, die in hooge verwondering die kennis en die gemeenzaamheid aanzag.

«Heil zij u en zegen met dezen dag, mijne Zielsbeminde Iquot; sprak Aernoud verder, met iets ernstigs en plechtigs in de stem, terwijl hij haar hartstochtelijk in zijne armen drukte , «en dat God en Zijne Heiligen u in hunne hooge hoede*mogen nemen!quot;

«Amen !quot; sprak zij, met eenen nauw merkbaren glimlach naar hem opziende.

«Maar spreek, melieve! wat kan het zijn, waartoe gij Enriquez.....quot;

«O ja!quot; antwoordde zij , en naar Griete omziende: «verwittig mijnen gasten, dat Ikkome.\'*


-ocr page 19-

HET HUIS LAÜERNESSE

li

j Toen het meisje zich verwijderd had , zeide de Jonkvrouw , terwijl zij haren vriend naar eene zitplaats voerde , op den toon van een zacht verwijt: »Gij komt wel laat, mijn Aernoud! Ik durfde : voor heden niet meer op n rekenen, en toch , ! uw bijzijn is mij zoo nut als gewenscht. Gij komt i van Utrecht.. .

«Ditmaal van Dordt, Ottelijne! gij ziet een\' | Keizerlijk-Grafelijk Hopman vóór u quot;

»0 ! dat is eene vriendelijke verrassing van u | hernam zij vroolijk , en nu eerst op zijne kleeding 1 lettende : »en hoe staat u die krijgsmandos ! Hoor, ik zal u een kostbaren draagband stikken ! Gij hebt dan Meester Florisz gesproken. Gij zijt nu wel verontschuldigd over uw marren.quot;

»Ik heb den Pensionaris gesprokenhernam hij , alsof daar veel gewicht lag in dat woord.

))En?. . vroeg zij , blozende de oogen neerslaande.

))Hij verzocht mij zijn schriftelijk antwoord u te brengen hernam hij , eenen opgerolden brief uit zijnen draagband halende , en dien haar gevende, na hem te hebben gekust: eene fijne hoffelijkheid dier dagen.

»0! die schalke voogd!quot; sprak zij, en met vrouwelijke drift het roode was losmakende, en de regels vluchtig doorloopende , bijna beginnende met het einde: toen gaf zij het geschrift weder in zijne hand.

»Mijne Dierbaarste! ik kon het gissen hernam hij , na gelezen te hebben. «Maar ik bid u , een ernstig woord , eer wij verder gaan. Gij twijfelt niet aan mijne liefde : gij kunt niet twijfelen aan eene trouw , die , twee jaren lang, door veel en velerlei is beproefd geworden ; ik heb altijd aan de uwe geloofd , en dat geloof is noodzakelijk geworden tot mijn geluk: maar zie , wat ik mij zeiyen zeide toen ik hier heen reed , overtuigd , zooals ik toen reeds zijn kon, van de toestemming uws voogds. Gij hebt Ottelijne tot vrouw begeerd. Zij heeft u gewild ; zij is zacht en goed , zij is de schoonste bloem van het Sticht. Gij zijt de benijdenswaardigste onder de stervelingen. Maar, hebt gij ook bedacht, wie zij is , en wie gij zijt ? Zij , de erfdochter der machtige Lauernessen, de adellijke Jonkvrouw. de nicht van den Bisschop, die Graven en Baronnen zich ter bruid zouden wenschen: en gij ... . niets dan een burger, het is zoo , een vrij burger van Utrecht, voor wien eene plaats op het raadhuis zoude openstaan zoo hij het wilde , maar toch een , die haar geen\' rang heeft aan te bieden , dan dien van poorters vrouw. Hebt gij moeds genoeg, om zoo rijk te durven worden en zoo machtig — door eene vrouw ? Want het plan van vroeger , Ottelijne! waarbij gij uwe goederen zoudt verleien aan uws moeders maagschap, was dwaas en kan niet worden uitgevoerd ; als burger ben ik niet arm, maar ik zoude de Jonkvrouw van Lauernesse niet dien stoet kunnen geven van knechten en juffers , waaraan zij gewoon is : ik heb eene moeder , die weduwe is , ik heb zusters , ik heb een\' broeder. En gij , Ottelijne ! gevoelt gij u sterk genoeg, om

\' een\' gemaal te kunnen zien in den man, wien gij met uwe hand zooveel gegeven zult hebben? Want weet, ken mij in mijne gebreken , ik wil oprecht met u zijn : ik ben niet zooals de vroo-lijke Hofjonkers en Edellieden, opgeruimd, blij-hartig, loszinnig heenloopende over eene daad , i en een woord voor niets anders tellende dan een\' klank. Ik ben stroef, ernstig, somber, nadenkend ; ik weeg blikken, ik tel woorden! en zie , zoo één blik , één woord, ééne daad van u het mij herinnerde , dat gij tot mij waart nedergedaald , Ottelijne , het ware voor altijd gedaan met ons beider geluk. Het ware voor u en voor i

mij beter geweest.....quot; Hij zeide dit laatste met

eene doffe , zachte , doch diep ernstige stem, en i liet daarbij hare handen los, die hij, in het vuur van zijn spreken , in de zijne genomen had , en zijn scherp oog zag haar droef en vragend aan. Maar zij stond dien feilen blik kalm en rustig i door. Zij vestigde haar zacht blauw oog op het | zyne. Er lag eene heldere bewustheid van eigen kracht, en eene heilige overtuiging van de trouw harer ziel, in de reine kalmte . waarmede zij hem bleef aanzien.

«Gij zult mijn Heer zijn en mijn Gemaal. En zeg niet, dat ik tot u nederdale , want gij zijt groot, mijn Vriend! en edel van hart; gij zijt een edelman naar de ziel, en een hooggeborene naar den geest; en ik ben ook niet als die ande- ; ren : ik acht ze niet die trotsche pronknamen; ik zie in die rechten overweldiging en onrecht; ik lach met die kindsche vooroordeelen.quot;

«Dat zijn geene ledige pronknamen , edele Jonkvrouw ! dat zijn geene overweldigingen die geërfde rechten ; dat zijn geene vooroordeelen, die men belachen moet, die van eene hooge geboorte en hoogen rang onder de Edelen des Lands! Wie ze gering acht, de landvesten der Steden , de vrijheden der burgers, drijft een ruw en onvoorzichtig spel; wie lacht met de voorrechten der Edelen , lacht een gevaarlijken lach , want die alle zijn de vaste grondvesten , en . ...quot; doch de spreker eindigde dien volzin niet, want hij zag Ottelijne bleek en ontzet nederzinken op haren zetel. Dat koel ^ beraad, die lange aarzeling, was meer dan zjj j dragen kon ; zij begon te wanhopen aan eene lief- | de, die zich zóó wist te verbloemen. En toch , : er lag zielenadel en zielssterkte beide in die verloochening van zoo groot een hartstocht, als de zijne was voor die vrouw , en zoo deze den traan had kunnen zien , dien hij telkens terugdrong , en die altijd weder opwelde in het mannelijk oog, dan zeker had zij hem niet miskend. Toen i zij het deed, vergat Aernoud de rol, die hij zich j had opgelegd ; snel schoot hij toe haar ter hulpe , steunde het schoone hoofd, dat hij zag nederbui- i gen , kuste de oogen , die zich sloten als bij eene bezwijming , en gaf haar namen , zoo zacht en vleiend , als nooit nog zijne lippen hadden uitgesproken. Zijn angst verried al de volheid zijner liefde , zijn angst verried al wat er edels lag in zijne vorige veinzerij. Met onuitsprekelijke teederheid zag zij naar heuf op , toen zij tot zich zelve kwam.


-ocr page 20-

HET HUIS LAUERNESSE.

»Mijn Vriend ! mijn edele groothartige Vriend !quot; sprak zy , »de proeve was te sterk ; en ziet gij , zij was onnoodig. Hoor nu ook mij : mijne keuze is niet de uitkomst van een overijld besluit, genomen in een uur van opgewondenheid , ras en vluchtig, en even daarom veranderlijk. Twee lange jaren heb ik tijd gehad , om mij daarop te beraden , rijpelijk en met ernst, en ik heb op dat alles gepeinsd , en .. .vervolgde zij , zich vermannende tot eene koelheid , waarbij haar de oogen vochtig werden , «ik heb ook acht genomen op het nutte.

«Gij zijt, een man van een schrander beleid, | verre boven het beleid van die anderen, die alleen dapper zijn; gij zijt krijgsman , naar den wensch , dien gij mij hebt ingewilligd de éénige inschikkelijkheid , die ik van u vroeg, maar ook de laatste, die ik van u vragen zal. Een vastberaden , moedig, helderziend gemaal past mij , de arme zwakke weeze , tegenover machtige vrienden en hardnekkige vijanden ; want wien ik ook kieze uit die Edelen , elk , dien ik niet kies, wordt een ijverzuchtig vjjand van een\' vriend, die hij was. Laat het een krachtvol Edelman zijn , de gemaal, die mij wacht: dezulken hebben meer krijgslust dan zucht tot billijkheid, en meer heerschzucht dan vredezin. En zoo zal hij zich van de vermeerderde macht bedienen, om te overweldigen en te verdrukken; hij zal mijne ongelukkige vazallen wikkelen in zijne veeten, die hen niet aangaan ; hij zal hen tot slachtoffers maken , die recht hadden op zijne bescherming. Huw ik een\' zwakken Edelman , die , door vroegere onmacht gedwongen , tot vrede neigt en rust: hem zal men verachten en haten, en de anderen zullen hem aanvallen ; maar gij , gij vereenigt. .. neen, laat mij uitspreken , het is recht, dat gij nu luistert — den moed van den Edelman met het rijp beraad en de vredelievendheid van den i Burger ; gij brengt mij niet ééne veete aan. Op 1 u zullen zij allen te zamen ijverzuchtig zijn ; maar : wie hunner zal het wagen, een\' Keizerlijk Hopman den oorlog aan te doen ? Zij weten te veel, wat het zegt, des Keizers vrede te verbreken : zóó heeft Meester Floris het geoordeeld, die een ; schrander en scherpzinnig man is. Zelfs mijn Hoogwaardige Heere , de Bisschop , dien ik in het diepste geheim raadpleegde over mijn voornemen, heeft het goedgekeurd; men kent en eert u in geheel Utrecht: gij zult een goed Heer zijn voor mijne onderdanen ; gij zult de waardigheid van onzen rang handhaven en schragen , en, wat meer zegt dan dit: ik heb u lief boven allen! — En gij nu ?quot; vroeg zij met een zoet glimlachje.

))Ik zal dan zoo zalig zijn, als mijne stoutste hoop hét mij voorstelde ,quot; antwoordde hij , met eene verrukking, die hij niet meester was , en waarvan blikken en gelaatsverve getuigden ; en hij kusté onstuimig de kleine blanke hand, die nu de zijne zoude worden , en hij riep met eene hartstochtelijkheid , die hem veel natuurlijker was dan die vorige gedwongen kalmte : ))Ottelijne, mijne Ottelijne, voor eeuwig! De God , die mij hoort,

en al zijne goede Heiligen weten het, welk een trouw en teeder gemaal ik voor u zijn wil. En wat ik zijn kan voor de aangebeden engel mijns harten , dat hoop ik beter met daden te toonen dan met flauwe woorden.quot;

«Kom dan , mijn Aernoud ! en haasten wij ons , om aan die anderen bekend te maken , wat zij nu recht hebben te weten.quot;

»Welke anderen ?quot;

«Mijne vrienden en huwelijkswervers , die daar allen bijeen zijn, in de groote banketzaal. Het was om mij daar binnen te leiden, dat ik Enri-quez tot mij riep ; ik was toen moedeloos en teleurgesteld , want ik had vreeze, u niet hier te zien. Nu geef mij den arm , mijn hoffelijke Heer !quot;

«Ottelijne!quot;

«Niet waar ? ik eisch eene groote proef van uwen moed.quot;

«Ik weet, dat gij dien niet hebt verdacht. Daarom , sinds gij het wilt , laat ons gaan , melieve! en men zal zien, of een Keizerlijk Hopman en een Burger van Utrecht het hoofd durft opheffen onder den Adel, en of hij hun achting zal weten af te dwingen ; want nu ben ik krachtig en sterk , in de keuze van mijne Jonkvrouw.quot;

En werkelijk , zyn trotsch en eenigszins zwaarmoedig gelaat hief zich op met eene fierheid, een\' geboren Rijksvorst waardig, toen hij zijne Ottelijne aan den arm voortleidde , en haar bracht in het midden van de feestzaal.

III.

TWEE JONGEUNGEN.

Inmiddels viel er in een ander deel van het huis een ander gesprek voor, waarop mijne Lezers evenzeer recht hebben. De Page Enriquez had den jongen vreemdeling , die in zijne bescherming was gesteld, van al het noodige , tot ver-versching , overvloedig voorzien in het kleine vertrekje , zeker zijn eigen geliefkoosd plekje van afzondering , waar hij hem had heengevoerd. Met gulhartige vertrouwelijkheid had hij tegen zijnen gast voortgesnapt, als tegen eenen ouden bekende , terwijl deze zich schadeloosstelde voor het afgebroken vroegstuk bij Meester Barendz; daarna echter scheen hij van gevoelen te zijn , dat de beurt der ontboezeming nu ook aan dezen was. Toen echter Paul in een afgetrokken gepeins bleef zitten, zonder eenen aanvang te maken met dat gewenschte vertrouwen , begon dat stilzwijgen hem te verdrieten , en hij wilde ten minste trachten uit te lokken , wat men hem niet uit eigene beweging schonk.

«En nu beslis gij, mijn gast! waarmede wij den tijd zullen verdrijven tot aan het middagmaal. Wilt gij op het verkeerbord spelen? Verkiest gij bekers en dobbelsteenen , of wel het edele schaakspel ? Behagen u ridderlijke oefeningen , en wilt gij naar het wit schieten , of schermen ?.....


-ocr page 21-

13

Maar neen , gij schijnt stil en peinsachtig van gemoed ; misschien zijt gij meistreel, of harpspeler , en bemint de zoete melodie der luite, om te paren met uwe stem!quot;

))Mijn jonge Vriend!quot; hernam Paul, die zich bij deze vragen , rechtstreeks tot hem gewend , had opgericht uit het gepeins, waarin hij bij de vorige onbeduidende praatjes des anderen vervallen was, «gij hebt wèl geraden: de wapenen en de krijgsoefeningen zijn mij vreemd , en het spel is een tijdverdrijf, dat ik niet goedkeur. Maar de toonkunst, die liefelijk zoete , die het oor streelt, en het hart verheugt, en den geest opheft ; de muziek , die roerende taal der engelen, zij is mij altijd welkom : toch heb ik heden zelf zoo weinig opgewektheid om te zingen.quot;

«Gij moet dan wel een heimelijk verdriet hebben , mijn Vriend ? want als men jong is en gezond , en in veiligheid, dan is men blijhartig en vroolijkmoedig , als van nature. Zeg mij , wat is uwe kwelling ? veeltijds verlicht dat, het hart uit te storten ; zie mij aan, en betrouw u op mij , die uw broeder zijn moet! Want toen mijn Heere de Vicaris mij beval voor u zorg te dragen , zag ik in u reeds een\' broeder. Maar wil mij dan ook niet van u stooten!quot; En hij nam vleiend de hand van den jongen vreemdeling , die de zijne drukte, met eenen zachten glimlach. «Wil ik raden ?quot; vervolgde de Page. »Uw kleed is niet dat van een Edelknaap , of jongen Ridder ; zijt gij misschien , als nieuweling, een klooster ontvlucht, en vreest gij den dwang uwer ouders?quot;

»Ouders ?quot; herhaalde Paul, met eenen zucht; ))ik ken geene moeder en geen\' vader , dan alleen mijn\' Vader in den Hemel.quot;

«Arme!quot; hernam Enriquez bewogen , en misschien niet ontevreden , dat er met het vertrouwen een begin gemaakt, was ; «verlaten ! zwervend ! geene ouders! dat moet bitter zijn.quot;

))Dat is hard, niet waar ? maar toch, ik ben getroost, wetende op wien ik vertrouw ; ook is het mijn lot niet, dat mij zorg geeft, hoe kommerlijke dagen mij misschien nog wachten, hoe weinig rust ik ook te hopen heb in deze wereld. Maar het is eene gewichtige taak ,die mij , zwakke , in de handen is gegeven , en.... ik zeg niet eene aarzeling, maar een peinzend huiveren , te-\' gen het oogenblik van werken , is toch wel eene natuurlijke gewaarwording der ziel; zij is zoo grootsch die taak , hij kan zoo belangrijk zijn, die arbeid , en het is niet de vraag of ik bezwijken zal, maar of ik slagen zal, vóórdat ik be-zwijke!quot; Bij deze woorden , die Paul zeker meer tot zich zei ven zeide , dan tot dengene , die hem hoorde, liet hij het voorhoofd zinken in de linkerhand , en daarop , alsof hij bedacht, dat zijn spreken niet duidelijk zijn kon voor zijn\' hoorder , vervolgde hij, dezen aanziende : «Daarenboven, het lot van een\' vriend ontrust mij. Hij had zoo vast beloofd bij mij te zijn , zoodra wij Sticht-

schen grond onder de voeten hadden.....en ziedaar

nu reeds zoovele dagen , die ik hier omzwerf, en hij is niet gekomen; het moet door geweld zijn, dat hij wordt teruggehouden, zoo slechts niet de dood.... (hij zweeg, als van eene hevige aandoening getroffen), en eene schoone hoop is er voor mij verloren met hem , en hoe vindt hij mijn spoor, als mijn werk mij verre heenvoert van Utrecht!quot;

«Gij denkt nog verder te reizen dan Utrecht? ik had anders gemeend , dat gij als dienende Edelknaap bij de Heeren van het Duitsche Huis...quot; Toen Enriquez na deze aanmerking Paul zag glimlachen , greep hij moed, om met eene enkele stoute vraag het ijs te breken; zoolang de jonge Duitscher op dien droevigen toon had gesproken, met dat zwaarmoedige ernstige gelaat, had hij het niet durven wagen; nu echter zeide hij : — «En welk is dan dat groote werk , dat gij op u nemen moet, en waartegen gij huivert, en wie heeft u dat opgelegd?quot;

»Mijn Meester , die de Heer is, en die machtig is , het groote te werken door wie klein is en zwak van kracht, en die mij gegeven heeft het licht en de kennis van zijn\' wil, en door wiens hulp ik dien wil te volbrengen hoop ; want zie, ik ben een der mede-uitverkorenen , om de leer der kerkverbetering en der herstelling van het waarachtig en gezuiverd Christendom te prediken in deze landen , als een onwaardig doch volijverig leerling en volger van den Godzaligen man , Doctor Marten Luther!quot;

Nooit misschien heeft eenig spreker zoo snel en zoo geweldig door eenvoudige woorden als deze , op eenen toehoorder gewerkt, als die korte volzinnen , door Paul uitgesproken met eene geestdrift , die hem plotseling aangreep , en waarvan hij geen meester was, werkten op den jongen Enriquez. Eerst had hij toegeluisterd met eene mengeling van brandende nieuwsgierigheid en eerbied ; want de innige overtuiging des vreemde-lings droeg zich op hem over , en hij gevoelde als bij ingeving, dat die jongeling, dien hij misschien niet eenmaal voor zijns gelijke hield, zijn meerdere was, door al de meerderheid , die de hooge geestkracht en de hoogere verstandsontwikkeling den mensch geven kunnen op den mensch ; maar toen dat woord »Luther!quot; zijn luisterend oor trof, toen was het alsof hij ineenkromp van zielsangst en afschuw. Luther! dat was ook zulk een vreeselijke naam in 1521 voor een Katholiek oor , voor een\' eenvoudigen jongeling , opgevoed in de vreeze van Paus en Priesterschap, in een blind geloof aan het woord van eenen Biechtvader , en in de aanbidding van wat Monnik en Priester te aanbidden gaven ; dat was een naam , dien de goede Enriquez nooit had gehoord, dan als eene verpersoonlijking van den gruwel der ketterij en der scheurzucht. Luther , dat was immers die afvallige Augustijner , tegen wien Vader Luciaan waarschuwde, als tegen den Satan zeiven ! Luther , dat was immers die vermetele drog-leeraar , die met stoute hardnekkigheid den Paus , het zichtbare hoofd der Kerk , den vertegenwoordiger van Christus op aarde, de gehoorzaamheid openlijk had opgezegd ! Nooit had de jongeling zich ook slechts de mogelijkheid voorgesteld van


-ocr page 22-

HET HULS L.

iAUERNESSE.

in aanraking te komen met een wezen, besmet door die groote vlek der ketterij , welke in de zwarte lyst van zonde en boosheid bovenaan stond in zijn hoofd. En nu zich plotseling te zien tegenover een\' man, die zonder aarzeling beleed, niet slechts een aanhanger te zijn van dien verschrikkelijke , maar die trotsch , met een opgericht hoofd , met geestdrift in de oogen , en zonder schaamteblos op de wangen . zich aankondigde als een\' Prediker zijner leer! En dat dit wezen een jongeling was, gelijk hij, met blonde haren, met een helder oog. met oen gelaat zoo zacht en kalm ; dat de Satan niet sprak uit die trekken ; dat de hoef des Duivels niet zichtbaar was onder de vleugelen van dien Engel; dat men zulke Godtergende woorden konde spreken met zulk eene stem; dat was het, wat hem het hoofd deed duizelen van verbaasdheid en ontzetting; en dat dit wezen hem zelfs nu nog geen afgrijzen inboezemde , dat hij nog belang stelde in dien jongeling, dien vreeselijken jongeling : dat was wel eene werking van den Booze; dat was wellicht eene eerste schrede tot het verlies zijner ziel. Ook viel hij , als bezwijmend van ontzetting , op zijne zitbank neder, en staarde met strakken blik en wijd geopenden mond op het voorwerp van zijnen afschrik , zonder eenig geluid te kunnen voortbrengen.

Paul zelf schrikte van deze uitkomst, en hij ook , nu de eerste opgewondenheid voorbij was , bleef onthutst zwijgen, als iemand, die te laat inziet, dat hij iets gevaarlijks gezegd heeft.

PJn toch was die uitbarsting te verontschuldigen. Hjj had zich reeds zoolang verbloemd ; hij had van zoovelen zoo menige vraag reeds ontwijkend en onvoldoend moeten beantwoorden ; daar lag zoo iets lafhartigs in dit verschuilen van zich zeiven, en hjj was jongeling , hij had moed, hij had vuur , hij had geestdrift, onweerstaanbare geestdrift. voor de zaak , die hij voorstond. En nu hij zich gedrongen zag tot een bepaald antwoord , op straffe misschien van , bij ieder ontwijken. voor een\' on-beduidenden grootspreker gehouden te worden ; nu hij geroepen werd , om getuigenis te geven van zich zeiven , al was het dan ook voor zijnen mindere , nu vergat hij , wat zijn oordeel hem anders zoo goed zeide, dat overijling schadelijke dwaasheid was, en geen Christelijke moed.

«Onbezonnene !quot; riep hij eindelijk tot zich zeiven... ))ik had den Vicaris beloofd...\'\'

»Ongelukkige verlorene!quot; begon Enriquez , die nu ook weder tot zich zeiven kwam , «kom terug, kom terug van uwen gevaarlijken weg! Luther , (hij maakte het teeken des kruises) Heilige Maagd ! dat is immers afschuwelijk, dat kan niet waar zijn , gij zijt geen volgeling van dien man. Gij hebt mij in scherts willen ontrusten ; hoe anders zou de Vicaris, de Vicaris zelf! uw beschermer : zijn ? 0! ik bid u, roep die akelige woorden te-I rug : zeg , dat het niet zoo is!quot; en de goedhartige ■ knaap hief de handen smeekend naar hem op.

»Uwe bekommering kenmerkt uw edel hart. : goede Enriquez!quot; antwoordde Paul, terwijl hij

zijne zachte stem nog zachter maakte: «maar gij dwaalt, veroordeelende, hetgeen gij niet kent. Gij dwaalt, zoo gij in den man , dien ik noemde , den vijand der Kerke ziet, en van Christus ; zoo gij hem letter noemt. O! zoo gij wist, hoe hem dat woord grieft, en hoe weinig het op hem past. Hij is niet eens de vijand van den Paus , ; en van die met hem zijn ; hij is het slechts van hunne gebreken , van hunne aanmatigingen, van hunne afwijkingen, van hunne afpersingen , van hunne wereldsgezindheid , van hunne traagheid en lauwheid voor den waren Godsdienst, en van hunne afgoderij metmenschelijke uitvindingen. Gij dwaalt; maar uwe dwaling is die van een oprecht gemoed , dat men in het duister laat, en , onzeker van het goede pad , op een dwaallicht wijst, in plaats van op eene fakkel, en dat men den éénigen gids onthoudt , dien het noodig heeft. O! mocht het mij gegeven worden, u te overtuigen , dat u het licht ontbreekt; mocht ik u kunnen brengen tot onderzoek van u zeiven en van de Schriften! Maar gij moet vooraf gelooven en voor waar houden, dat ik de brenger ben van eene goede boodschap , en dat hij , die mij zendt , waarlijk door den goeden geest gedreven wordt. Zeg mij , Enriquez ! kunt gij in mij den vermetelen booswicht zien, die den naam Gods zoude aanroepen , ten getuige van het booze ? Heb ik dan zóó het uitzicht van een1 dwaas , en zoudt gij dan meen en , dat ik mijn\' hoogsten roem zoude stellen in de volgeling te zijn van een\' valschen Profeet, zoo ik niet diep en innig de overtuiging hadde , dat hij niet alzoo is als de arglist der vijanden hem voorstelt ? Het is nu de tijd niet, om u zijne leer te verklaren in alle deelen; daartoe behoort eene inspanning en aandacht van langere uren, dan ons nu gegund zullen zijn. Maar aanmerk dit ééne, en neem het in overweging. Christus zelf heeft gezegd : «Onderzoekt de Schriften !quot; en de Paus en de Priesters verbieden het onderzoek van het Evangelie , dat zij zelve niet kennen , of niet kennen willen: zij staan slechts aan enkelen toe , wat aan allen gegeven is. Luther , daarentegen , maant, .iringt, bidt en predikt tot het volle vrije onderzoek van Gods Woord. Hij wenscht vurig, dat men hem met dit wapen bestrijde : het éénige , dat zekerlijk onfeilbaar is , en van beslissende kracht. Waarom grijpen zij niet naar dit wapen , en verpletteren hem daarmede , zoo zij het kunnen ? En zoo zij het niet kunnen , wie verloochent dan de uitspraken der Apostelen , en verdraait dan de geboden van Christus : zij die ze ter zijde zetten voor menschelijke uitspraken en menschelijke geboden , of hij , die ze te kennen zoekt en te betrachten ? Wie is hier ketter ? wie afvallige ? wie verloochenaar ?quot;

«Niet ik zal u antwoorden sprak nu Enriquez. «Gij spreekt van personen, over wie ik niet te oordeelen weet, naar welke het mij betaamt op te zien met reverencie ; gij spreekt van zaken, die ik niet te onderscheiden weet ; gij zijt mijn meerdere in ervaring. in kennis , in konst der sprake : maar laat ons Vader Luciaan hooren ,


-ocr page 23-

HET HUIS LAUEKNESSE.

15

hij kent het Latijn, en hij leest de Vulgata; hij zal u van dat alles beter onderrichten dan ik, die gevoel, dat het mij niet goed is, u hierover aan te hooren.quot; Zijne stem was zacht en weifelend, toen hij dit laatste uitte. Het was duidelijk dat Pauls woorden, met hoeveel ernst en kracht ook uitgesproken, te zwak waren tegen grondbeginselen , hem van der jeugd af als onloochenbare waarheden ingeprent; maar toch hadden ze niet geheel en al hun doel gemist; bovenal kwam de gedachte aan den Vicaris zijne vooringenomenheid met den jongen Lutheraan te hulp ; ook voegde hij er snel en dringend bij, als vreesde hij het gesprek te hebben afgebroken :

))Maar Vader Boude wijn van Utrecht uw beschermer, kan dat mogelijk zijn? weet hij....?quot;

«Ja , hij weet!quot; antwoordde Paul, wen zou hij beschermen , waar hij gansch veroordeelde ? en gij , Enriquez! zult gij dan het woord der verwerping uitspreken , zonder rijpelijk overwogen te hebben ? Ik schroom niet uwen Vader Luciaan , hij moge komen , hij moge met mij redetwisten ; maar gij, toets en beproef, of niet wellicht mijne woorden goed zijn Zult gij den broeder te haastig verdenken ? zult gij den vriend wantrouwen, wiens vertrouwen gij hebt uitgelokt ?quot;

»Neen , dat zal ik niet, neen; Paul! dat kan ik nietriep de jonge Vlaming, hem snikkend om den hals vallende. «Neen, een edel jongeling, als gij , kan niet zijn, zooals mijn Biechtvader zeide, een afgezant van de Hel en van den Verleider der menschen ; neen, gij draagt het merk-teeken des Satans niet, waarvan hij spreekt; neen , het booze is niet in u , en zoo gij dwaalt, zult gij nog zeker terugkeeren. Ik kan u niet onderrichten ; maar wijzeren en vromeren zullen het, : en dan zult gij wederkeeren tot onze Lieve Moeder de Kerk , met berouw en boete, en gij zult haar een wellieve zoon zijn. Maar ik biel u, zeg mij, hoe gij tot dit alles gekomen zijt; toen ik begeerig was te vernemen naar de geschiedenis , van uw leven, was het uit deelneming, waarlijk i uit deelneming.,,

»Welnu dan! ik schenk geen vertrouwen ten halve. Ook heb ik niet noodig, een\' sluier te werpen over mij zeiven. Ik heb het u gezegd : van mijne ouders weet ik niets. Ik ben opgevoed aan het Hof des Graven van Mansfeld, tot mijn zestiende jaar, als dienende Edelknaap , altijd onbewust van mijne afkomst. De Graaf noemde mij het kind van een\' zijner vazallen, in een uitgeplunderd dorp gevonden, en door hem tot zich genomen ; anderen , wier blikken en halve woor-. den ik begreep, noemden mij zijn\' zoon. Toch geloof ik niet, dat ik die zijn kan; hij heeft mij nooit eenige bijzondere genegenheid of eenige uitsluitende oplettendheid betoond ; maar de Gravin, daarentegen, was mij als eene moeder. Altijd was mij eigen eene onbekende zucht tot bespiegeling en gepeinzen , en de krijgsmansstand , waartoe men mij voorbereidde, had iets , dat mij tegen de borst stuitte, en voegde ook weinig aan mijn zwak en ontvangbaar lichaamsgestel; daarbij

had ik eene onweerstaanbare overhelling tot stu die en oefening van den geest, die met eiken dag toenam. De Biechtvader van mijn\' Heer , een goedhartig mensch, die mijn\' dagelijkschen strijd zag tusschen neiging en opgedrongen plichten, raadde, dat men zulk eene besliste roeping niet moest tegengaan. De hoogeschool van Wittenberg begon toen opgang te maken ; na eenige voorbereiding , zond men mij derwaarts heen. Dat moet eene bestiering des Hemels zijn geweest. In 1517 kwam ik te Wittenberg; ik zoude mij op de Letteren toeleggen en niet op de Godgeleerdheid , als een vak , min passende voor den stand , waartoe de Graaf mij bestemde. En toch leerde ik nem kennen , den verheven man , den grooten, machtigen Hervormer , die .... dan vergeef, Enriquez ! ik wil u niet kwetsen ; maar zóó van hem spreken zonder bewondering , dat valt mij te moeie-lijk. Hij was in die dagen gewoon lessen te geven over den Bijbel: iets vreemds en nieuws , dat juist daardoor ons , jongelieden , te meer aantrok. O! gij hadt hem moeten zien , als hij sprak ! zoo : geheel bezield met eene verheven geestdrift, zoo innig overtuigd van de waarheden, die hij verklaarde en voordroeg ; gij hadt hem moeten hooren met die heldere, doordringende stem, die trof en ontroerde met onweêrstaanbaren drang, en die taal vol kern en kracht, waarvan iedere volzin eene overwinning was , die hij behaalde over school-sche wijsbegeerte en blind bijgeloof. Ik had het onwaardeerbaar voorrecht van door hem opgemerkt te worden ; van toen af verloor ik hem niet meer uit het oog, en om mij te zekerder aan hem te verbinden , wijdde ik mij geheel aan de Godgeleerde studiën. Hij stelde genoeg belang in mij, om mij zijn bijzonder onderwijs waardig te keuren. Ik bezocht hem dikwerf in zijne cel in het Augustijnerklooster; dan was hij de gulle , vertrouwelijke , deelnemende vriend; dan vloeiden er blijmoedige, opbeurende, schertsende woorden zelfs. van die lippen , die nog zoo kort te voren stout en machtig de Eckkiussen en de Tetsels hadden ter neder geveld; dan zat zelfs Staupitz, ; de eerwaarde Vicaris, eerbiedig luisterend aan zijne zijde ; meestal was dan ook Melanchton daar , die beminnelijke Geleerde , die verheven jongeling. die groote Christelijke wijsgeer , die Johannes on- : der de volgelingen van den Hervormer ! van hem ten minste mag ik spreken, zonder mijne hooge bewondering te verbloemen, niet waar ? hij , die

uwen Erasmus hoogacht.....quot;

«Maar, mijn beste Paul! Erasmus! dat is immers een onchristen, een gevaarlijk mensch ....

Vader Luciaan zegt.....\'\'

))0ch arme , met uw\' Vader Luciaan,quot; hernam Paul glimlachende; «gij zult toch wel geloo-ven dat de Kardinaal Adriaan rechtzinnig is, en deze ook houdt uw\' grooten Rotterdammer in hooge achting. Ik konde u veel, oneindig veel van dit alles verhalen, maar het is beter, dat ik u alleen spreek van mij zeiven , zoover dat mogelijk is , want ik scheidde mij bijna niet van deze mannen.


-ocr page 24-

HET HUIS LAUERNESSE.

«\'Omstreeks dezen tijd hadden er voorvallen plaats te Wittenberg, die ... . welker optelling uw gevoel krenken zoude; en waarlijk, w;o had ook kunnen denken , dat het zóóver moest komen ! de eerwaarde Doctor zelf had nog gaarne niet zoo openlijk gebroken, ja heeft misschien niet eens gewild . dat de zaak zulk een\' keer zoude genomen hebben.quot;

»0 ! was dat met dat verbranden der bulle van zijne Heiligheid en der decretalen, waarop gij doelt ? dat ten minste kunt gij niet goedmaken. Dat was toch openlijke ongehoorzaamheid en minachting vopr de Kerk!quot;

))Mijn broeder! hij scheidt de heilige Kerk van haar onheilig opperhoofd ! de Kerk van Christus , waarvoor hij ijvert . en welker voorschriften hij betracht, is iets anders dan Julius de li1\'0 en zijne bijzitters , de Kardinalen. Van dit alles zal ik u hierna onderrichten , zoo gij wenscl^n zult onderricht te worden. Gij moet vooraf weten , hoe ik werd wat ik ben.

«Als Licentiaat had ik de Hoogeschool kunnen verlaten ; dan de groote mannen van Wittenberg boeiden mij zóó aan haar ! De Graaf van Mansfeld, die meer en meer naar de gevoelens van Doctor Marten begon over te hellen, zag mij met welgevallen in zijne nabijheid. Zoo bleef ik dan, en hechtte mij dagelijks meer en meer aan hem. Toen kwam het mandaat des Keizers , dat den geliefden leermeester naar Worms riep. Ook ik heb hem daarhenen vergezeld , en ben hem bijgebleven , tot hij plotseling van ons gerukt werd. Duitschland is nog onzeker , welke hand het feit pleegde : was het eene gewelddadige oplichting zijner vijanden ? was het eene heilzame tusschenkomst van machtige vrienden ? Wij weten het niet. Ieder verklaart het zich verschillend ; zeker alleen is het. dat vermomden zijn voertuig omringden, hein met zich sleurden en voortijlden , eer men er aan denken kon hem te beveiligen ; zeker alleen is het, dat wij hem missen, dat vrees en twijfel al de zijnen vervullen, en dat alleen de hoop op den God der Kracht, die zijn vertrouwen en het onze niet zal beschamen , en die niet zal laten varen het werk Zijner handen, ons den moed ophoudt.

«Het bosch van Altenstein, het tooneel dier schaking , was ook nog in het bijzonder voor wy belangrijk. Met nog een paar anderen van het verstrooide geleide, zette ik treurig . doch snel, mijnen tocht voort. De nacht, die inviel, noodzaakte ons in de eerste hut, op onzen weg , gast-; vrijheid te vragen; de bewoner, die ons haar ! schonk, was een gezel van een barsch uitzicht, en van een voorkomen, dat weinig een\' vreedzaam huisman aanduidde. Eer met onwil dan met gulheid scheen hij elk den beker toe te reiken , en de hoek in zijne hut, dien hij ons afstond, werd door hem aangewezen met zulk een\' zichtbaren tegenzin en mistrouwen , dat wij het een\' oogenblik in overweging namen-, den tocht te vervolgen , en van eene zoo kennelijk onwillige herbergzaamheid geen gebruik te maken. Wij begonnen zelfs te gelooven , dat hij slechts , evenals

wij, de voorbijgaande bezitter van de plek was, en dat de middelen, waardoor hij het was, niet de zuiverste waren; hij moest toch een lansquenet zijn, die het boerengezin verjaagd had, was spoedig ons vermoeden . en het bleek waarheid te wezen. Een aanhoudende stofregen had mij de kleederen geheel doorweekt, ik zocht uit mijn bundeltje , wat ik nog droogs en schoons vinden kon , schoof zoo dicht mogelijk bij het vuur , waar onze gastheer nog bleef zitten , en sliep spoedig in. Toen ik ontwaakte, lag de zonderlinge man naast mij nedergeknield; hij hield een voorwerp in zijne hand, dat ik terstond als het mijne herkende : een reliquiedoosje van uitgesneden elpenbeen , dat de Gravin van Mansfeld mij eenmaal gegeven had , met eene vermaning , om het zorgvuldig te bewaren. Ik hechtte niet meer aan re-liquieën , toch droeg ik dit immer bij mij als een aandenken aan de beminnelijke vrouw. Bij het ontpakken van mijn goed, kon het op den grond zijn gevallen , om de begeerlijkheid van den vreemde op te wekken : zoo moest ik ten minste wel denken , naar de uitdrukking van hartstochtelijkheid , waarmede hij het van alle kanten bekeek, om daarop naar mij te zien , het aan zijn hart te drukken, te kussen en het opnieuw te bekijken. Ik vond deze handelwijze zoo zonderling, dat ik mij nog slapende hield , om hem te beter te bespieden en zoo mogelijk te begrijpen. Het duurde niet lang , of hij zette het neder , en begon langzaam , omzichtig als eene min , die haren slapen-den zuigeling ontkleedt, eene mijner mouwen op te schuiven, blijkbaar om den bovenarm te ont-blooten. Ik huiverde inwendig : het was nog diep in den nacht, mijne metgezellen sliepen hoorbaar , en deze man was dubbel zoo sterk als ik : maar ik wilde toch hiervan het einde zien. Ik hield den adem in en de oogleden half gesloten. Zijne poging slaagde niet, de mouw was boven den elleboog vastgestrikt; met koele vrijpostigheid knoopte hij verder mijn halsboord los , wroette mij den schouder bloot, bezag dien nauwkeurig, en liet toen een\' zoo schellen, doordringenden juichtoon hooren, dat ik in ontzetting opsprong. ))Hij is het, hij is het! Ik wist wel, dat ik hem vinden zoude!quot; riep hij , terwijl hij mij woest in zjjne armen knelde.

««Maar wien meent gij dan gevonden te hebben?quot; was natuurlijk mijne vraag, zoodra mijne verwondering en zijne onstuimigheid mi] het spreken toelieten.

» »Wien ? wel wien anders dan Paul, mijn\' Paul! mijn kind, mijn\' zoon , mijn\' voedsterling, alles wat gij wilt, maar zeker den éénigen en waar-achtigen Paul!quot;

))))Gij mijn vader?quot; antwoordde ik , met meer bevreemding dan blijdschap ; «wen hoe weet gij.... ?quot;

» »Uw vader, dat juist niet recht: maar ik heb toch meer met u doorgebracht, dan menig vader met zijn\' zoon door te brengen heeft: ik heb eene reis met u gedaan uit het diepste van Vlaanderen tot hier in Duitschland , in deze zelfde streken. Het is wel mogelijk, dat gij het niet


-ocr page 25-

HET HUTS LAUERNESSE.

47

meer weet; maar ik verzeker u, het is een last voor een\' krijgsman , een\' zuigeling op te passen , een kind, dat van dorst schreit. en waarvoor hij geene borst heeft dan eene gepantserde , en dan nog de angst, dat gij u zeiven verraden zoudt,

en dat misschien uwe moeder of hare vrienden.....

om niet te spreken van de voorzichtigheid, die ik gebruiken moest, om u niet te kwetsen met mijne zware handschoenen , klein en teer als ge waart! En hoe ik weet, hoe ik u herkend heb , mijn jongen! meent gij dan , dat mij het heilige teeken op uwen schouder vergeten kon zijn, dat daarin gedrukt werd , om ten minste iets van den vloek te weren , die noodwendig op u rusten moet ?quot;

))lk droeg werkelijk een lidteeken op die plaats , dat den vorm van een kruis had.quot;

» «Bracht dat doosje , dat mij ontvallen is, u op de eerste gedachte om te onderzoeken ?quot; vroeg ik.

» »Zeker ! ik moest het wel herkennen ; was ik er zelf niet bij, toen wij de klucht met dat doosje hadden? Br.\' Nog zie ik mijn\' strengen Heer, hoe hij in razende woede uitviel! en dan uwe moeder.....quot;

»Van het gerucht onzer stemmen wakker geworden, stonden op éénmaal mijne reisgezellen tusschen mij en onzen gastheer , den laatsten met blik en houding dreigende. Hun wantrouwen was te rechtvaardigen. De wanorde in mijne kleeding , de uitdrukking van hartstocht, waarmede hij zich over mij heenboog , de kracht, waarmede hij mijne beide handen in de zijne gevat hield, dit alles moest hun verdacht voorkomen. Ik stelde hen gerust. Hij gebood hun met een paar krachtige woorden, op zijn\' gewonen barschen toon , dien hij alleen voor mij scheen te vergeten , zich in rust te houden en ons met vrede te laten. Daarna nam hij de aarden lamp van de tafel, verzocht mij op te staan en hem te volgen, en geleidde mij in eene kleine schuur , eene soort van aanbouwsel der armelijke hut. ))En nu, Bertmann !quot; zeide ik tot hem , »gij waart de verzorger mijner jeugd , gij weet mijne afkomst: noem mij mijne ouders; zeg mij, in welk oord der wereld ik hen zoeken moet.quot;

» »Beide uwe ouders? Nooit, mijn arme Paul! wensch dat niet van mij. Uw vader is voor u verloren , als ik u uwe moeder noem.quot;

» »Mijne moeder, zeker eene arme , ongelukkige , verlaten vrouw ?quot; vroeg ik met eene zonderlinge beklemdheid in het hart.

» «Ongelukkige , ja, dat is wel een weinigje waar, maar arm, neen , mijn jongen ! Ikwensch-te, dat gij en ik te deelen hadden wat uwe moeder te veel heeft. En verlaten. .. ja zooveel verlaten als zij zelve wilde ; waarom ook heeft ze mijn\' Heer bedrogen?quot;

» «Bedrogen! Verdiend !quot; riep ik, in tranen uitbarstende , »is mijne moeder dan.....?quot;

» «Iets , waarnaar gij nooit vragen moet; ten minste zoo gij er op staat, van uwen vader erkend te worden.quot;

» «Erkend! Ik ben dan een wettige zoon!quot;

« «Neen; maar daar hij geene andere dan bastaardzonen heeft , zoude het zeer wel kunnen zijn , dat hij veel voor u deed : hij heeft u wel nooit gezien, maar als hij van u hoort, hoe gij tot een fikschen, frisschen jonker zijt opgegroeid, heeft hij zich niet te schamen , dat gij hem vader noemt, zoo slechts niet uwe moeder . ..

«Mijne hernieuwde vragen naar mijne moeder , die hij altijd verward en onduidelijk beantwoordde , overtuigden mij maar al te zeer , dat er op haar eene schrikkelijke blaam rustte, dien hij uit medelijdende verschooning voor mij verzweeg : dat mijne rust en misschien zelfs de hare het voor mij noodzakelijk maakten , haar als eene afgestorvene te beschouwen, en. . . . o Enriquez ! gevoelt gij het, wat daar grievends in ligt, aan eene moeder anders te moeten denken dan met eerbied , haar niet te houden voor het hoogste en reinste , dat de Schepping kent; in haar niet het toonbeeld te zoeken van elke deugd!quot;

En Paul hief de zielvolle blauwe oogen, glinsterend van weemoed en van tranen , naar zijnen jongen toehoorder op. Deze had hem begrepen ; hij drukte hem met innigheid de hand , en voegde er eenigszins aarzelende by : «en toch zijn niet alle moeders een kort begrip van alle deugden ; want dan zoude de mijne . ..

«O! spreek zóó niet; in den naam van Jezus Christus , uwen Zaligmaker en den mijnen, geloof , dat zoola»g .gij kunt: blijf lang twijfelen , ik kon ! het niet meer : daarom ook is zij voor mij de ; doode, van wie men zwijgt, zoo men het goede i niet weet te zeggen. — Mijn vader moet een groot en machtig Heer zgn , die toenmaals leefde aan het Bourgondische Hof, die vele rampen moet gehad hebben , en bovenal vele vijanden ; meer zeide | hij my niets , dan alleen. dat hij zeer kort na mijne geboorte van zynen Heer werd gescheiden , om mijn verpleger te worden. Hij schijnt mij, op last van den vader, aan mijne moeder te hebben ontschaakt. Hij heeft my in het dorpje Schwina verborgen , waar eene gehuwde zuster van hem leefde , die mijne voedster werd. Door de zucht naar een woelig en zwervend krijgsmansleven verleid , om opnieuw gevaren en gewoel en oorlogsrumoer op te zoeken, verliet hij zijne geboorteplaats , om eerst vijftien jaren later naar Schwina terug te keeren en er niemand van de zijnen meer te vinden , niemand, zelfs niet het kind, zijner i zorgen en toevoorzicht aanbetrouwd! Hij zelf, als krijgsman door de landlieden met achterdocht beschouwd, was voor de meesten hunner een vreem- 1 deling; een der anderen zeide hem , dat zijne zuster , weduwe geworden , zich van hare woonplaats verwijderd had, zonder iemand kennis te geven van het oord , waar zij heen trok. Radeloos wanhopend was de arme man , die te laat inzag , dat hij eenen duren plicht had veronachtzaamd. Hij waagde het niet terug te keeren tot zijnen meester , die hem strenge rekenschap zou hebben af-geëischt: en toch , zijn geweten plaagde hem nog meer dan zijne menschenvrees ; maar , zooals het met zwakke verstanden en kleinmoedige zielen


I.

-ocr page 26-

HET HUIS LAUERNESSE.

18

dikwijls gaat, in plaats van zyne krachten in te spannen om een onwillekeurig verzuim te herstellen , begon hij zich door stoute, roekelooze ondernemingen , waarbij de rechten der menschheid en de geboden der Godheid beide geschonden werden , te bedwelmen en te verharden tegen de luide aanklacht in zjjn binnenste : met één woord , hij begaf zich onder de woestelingen, die Duitschland ter plaag waren , onder den naam van den Zwarten Hoop. Na de verstrooiing van dat bloedige krijgsmansverbond, doolde hij zwervende als een . vogelvrije rond door de Duitsche Keizersstaten ; zoo ook bevond hij zich hier, waar hij zich eene schuilplaats gekozen had, ten koste van de arme bewoners; hij had nu nog slechts ééne uitkomst, die namelijk , om veilig de Italiaansche grenzen te bereiken. Het was mij wel bitter, den man, die zoo liefderijk voor mijne eerste levensbehoeften gezorgd en zoo getrouw de wacht gehouden had bij den zuigeling zonder wieg en bij den jonggeborene zonder ouders , tot zulk een\' lagen staat van zedelijkheid gezonken te zien , mij van hem te scheiden , na eene zoo korte hereeniging , zonder de hoop of zelfs den wensch van een weder-ontmoeten ; maar het schjjnt in den raad der Voorzienigheid besloten te zjjn , om mjj al de gevolgen eener geheimzinnige geboorte trapsgewijze te laten ondervinden, en Zij wil altijd het beste. Ook heb ik my onderworpen zonder morren, toen ik van den goedhartigen, maar ruwen man afscheid nam , van wien ik zelfs mijns vaders naam niet mocht hooren; want hij had met een\' plechtigen eed beloofd, mij niet willekeurig en zonder voorkennis van dezen met het geheim mijner afkomst bekend te maken. Echter had hij een\' monnik, wiens naam hij mij noemde , in een\' oogenblik van innige verslagenheid , toen eene zware wonde hem het graf nabij bracht, alles , wat mij betrof, toevertrouwd. Deze monnik had toen beloofd mijnen vader in te lichten , en zoo mogelijk mij op te sporen , om goed te maken wat Bertmann kon bedorven hebben. Nog noemde hij mij Heer Philips van Bourgondië , Bisschop van Utrecht, als iemand , in wien ik zeker een\' beschermer zoude vinden , zoo ik hem het reliquiedoosje te zien gaf ; maar hoe zoude ik , arme Duitsche jongeling , ooit tot een\' zoo doorluchtig Kerkvorst kunnen naderen ! Mijne éénige hoop was dus voor mijne aard-sche belangen gevestigd op het uitvinden van dien monnik, die zooveel voor mij zijn zoude. En zie, eene Goddelijke bestiering leidde mij als aan de hand tot hem. Na menig gevaar , — want ik achtte het beneden mij, mijne betrekking tot den gezegenden Luther te verbloemen, — kwam ik eindelijk te Wittenberg terug. Ik beraadde mij met den edelen Leeraar Melanchton over een plan , dat ik gevormd had. Vast in mij was het besluit , om, in navolging van onze eerwaarde voorgangers , de zuivere leer des Evangelies te prediken, en manmoedig het woord te voeren tegen de misbruiken der Kerk. Het veld , dat bearbeid moest worden, was ruim en breed; de oogst kon heerljjk zyn. Niet iedere aarde was goed; maar

beter geschikt dan eenige andere was de grond van HoUand , die daar lag als een omgeploegd veld , gereed om het goede zaad te ontvangen. Want waarlijk , de geest van dit volk is vrij en groot: het is rijp voor het licht. Met eerbiedige graagte werd hier alles ontvangen , wat de Hervormers nuttig achtten den Christenen te verkondigen. Op Holland was lang reeds hun oog gevestigd. Joan Busscher, vroeger Kapucijner , nu een vurig en ijverig prediker des Woords, was in mijn afwezen heengezonden naar dat Graafschap; nóg vertoefde hij te Embden, bij Edzard, Graaf van Oost-Friesland, die mot de leer derEvange-lischen hoogelijk was ingenomen.

«Bertmann\'s woorden deden mij naar Utrecht verlangen. Melanchton vond mynen wensch billijk genoeg , om dien in te willigen : er werd besloten , dat Busscher mij tot medehelper zoude zijn ; men schreef hem , mjj te Embden af te wachten. Gij kunt u een denkbeeld maken van mijne drift om dien man te ontmoeten , als gij weten zult, dat hij denzelfden naam voerde als de monnik , mij door Bertmann aangeduid, en zeker dezelfde persoon wezen moest. Het is zoo, mijn hart was nog verdeeld tusschen het verlangen om over het lot van onzen meester zeker te zijn , vóór ik Duitschland verliet; dan de tijd drong r ik moest voort, of van alles afzien. Te Embden vond ik Busscher niet meer.. ..quot;

Het schel gefluit van een sifflet deed hier En-riquez verschrikt oprijzen. ^Heilige Maagd! hoe heb ik kunnen vergeten... . men heeft mij zeker gewacht; mij was de eere toegedacht, om de harsten voor te snijden ; het zal verwijtingen regenen : gelukkig , dat de Jonkvrouw mij liefheeft!quot; en , met de eigenaardige loszinnigheid zijner jeugd, een verhaal, dat hem zooveel belang inboezemde , vergetende voor eenen plicht, die hem riep , zooals hij eerst dien plicht vergeten had voor het verhaal, ijlde hij voort. Een\' oogenblik daarna echter kwam hjj terug, met eene waarschuwing aan Paul, om zich niet buiten dit vertrekje te begeven , »uit vreeze bovenal voor mijne moeder , Donna Teresia; zij heeft het bestier der huishouding : vreemde gasten zjjn haar nooit welkom; maar vooral , zoo zij onderstellen kon, dat gij een Lutheraan zijt, zoude zy u hard vallen. Als gy eenmaal aan onze meesteres zijt voorgesteld, zal dat anders zyn:1\' en hiermede liet de jonge Page den jeugdigen Hervormer aan zich zeiven over.

IV.

DE MORGEN VAN HET FEEST.

Nooit misschien had eene zoo eenvoudige handeling , als het binnentreden van twee personen in de groote feestzaal van Lauernesse , zoo velerlei hartstochten in beweging gebracht en zoovele strijdige gewaarwordingen opgewekt, als er zich zichtbaar uitdrukten op de gelaatstrekken van al


-ocr page 27-

HET HUIS

19

die aanwezigen bij het binnentreden van Otte-lijne en haren verloofde.

Daar waren verrassing , toorn , teleurstelling , schrik , spot, gekrenkts trots , verbeten spjjt , geveinsde blijdschap, oprechte deelneming op al die gezichten leesbaar. Maar ook waren er lippen , die zich ongekunsteld tot eenen glimlach plooiden; eenen glimlach van welgevallen en bewondering. Het was ook zoo iets hoogst bevalligs en liefelijks, die twee jeugdige menschen , het gelaat blinkend en blozend van geluk en blijde aandoening, de oogen schitterend van levenslust en reine vreugd. De jonge man , die er zoo moedig uitzag , in dien schilderachtigen , ryken krijgsmansdos ; het borstharnas van gepolijst staal, ditmaal met opzet aangegord, om der geliefde eene verrassing te schenken , met den korten wapenrok , zwart en wit gebandeerd, de kleuren van den Keizerlijken Landsheer. En zeg niet, dat ze dof moeeten staan of somber, zelfs niet bij het zwart fluweelen beenschoeisel, alleen opgetroesd boven de knieën , want de gouden gordel met in-gekaste edelsteenen, die het vasthechtte aan de rustïng, gaf het iets zoo uitgezocht schitterends , dat er juist die eenvoud der verven vereischt werd, om het niet pronkend te maken. Een zeer smalle kraag met breede plooien, gestevigd door ingeweven gouddraad, was slechts even zichtbaar van uit den prachtigen halsband , die hem ophield , en gaf iets deftigs aan het gelaat, dat, naar Bourgondische mode , nog tronende boven den Oostenrijkschen invloed , geheel glad was , zonder mutstassen , of baard. Zijne gitzwarte lokken echter had de jonge Utrechtenaar niet aan die mode geofferd; rijk en welig schemerden ze nog henen door het net van zilverdraad, dat ze gevangen hield. Daarenboven droeg hij den trotschen rozenhoed van groen fluweel, met de zeven rozen of knoopen van fijn bewerkt goud , den opgeslagen rand , en de negen liggende pluimen , wit en zwart, zooals de banen van den rok. Van het wambuis was niets te zien, dan alleen de strakke fluweelen mouwen , aan den pols getooid met opstaande lubben van dezelfde stof als de halskraag. Geen ruim overkleed met loshangende mouwen gaf eene zwierige gevuldheid aan dit enge gewaad; maar Aernoud\'s welgebouwde leest moest er door winnen , als zij onder fulp noch zilverlaken werd vermomd; daarom ook was het geene schade, dat de volledige toestel eener wapenrusting, de armbeschutsels en de dijplaten , en wat daar meer is , waren weggelaten , als lastig en weinig voegzaam bij een feest.

En nevens hem die Jonkvrouw , in dat kostbare kleed van rooskleurige damastzijde , rijk gevoerd en gestikt, en geheel met sabelbont omzoomd. Deze bouwen (zooals men het zou kunnen noemen met een woord van lateren tijd) , hoe lang ook en wijd , verborg toch niet gansch het onderkleed van wit satijn met prachtig goud borduursel gesierd , maar was vóór in bevallige plooien opgenomen en rondom aan den gordel vastgehecht, die door eenen schitterenden gesp was gesloten.

De witte mouwen van het ondergewaad sloten zoo strak om den arm , dat ze deszelfs mollige ronding eerder afschetsten dan verbloemden ; en de wijdere van het eigenlijke kleed dartelden ongebruikt ter zijde , schoon haar wiegelend zwieren aan menig ge- * baar eene bevallige statigheid bijzette. Schoon nog geen spijtige kraag den poezelen hals ontsierde . was het toch gezegd, dat geen bewonderend oog op zijne blankheid rusten zou : een breed gouden halssieraad , met ingezette edelgesteenten , omsloot dien , en gaf kunstpracht, waar men natuurschoon had mogen eischen. Jammer ook , dat dezelfde modewet dat goudblonde haar weerhield in natuurlijke lokken te krullen ; gelukkig , dat ze niet gansch omsluierd waren , en nog twee breede vlechten , van achteren door eene haarnaald opgenomen , ontsnappen mochten aan den dwang van het hoofdhulsel, dat met geslepen barnsteenen , die nog altijd als haarsieraden het meest in gunst stonden , tot verkwisting toe , was bezet. Moet ik nog spreken van de scforlaken kousen en de fluweelen schoenen, met strooipaarlen bestikt, die wel nooit fijner voetjes omgeven konden, opdat ge u Ottelyne zoudt voorstellen zooals ze daar stond naast haren Aernoud! En dan . hoe bevallig die scherpe verscheidenheid in het voorkomen i van dit paar! Aernoud\'s geheel uiterlijk teekende hooghartigheid en moed, vastheid en ongetemperde scherpheid, iets van den adelaar en iets van den havik ! Ottelyne was de duive , de zachte ! duive, die het heldere oog met vertrouwen en ootmoed naar hem opsloeg. Men kon het gissen, dat zijn wil onverzettelijk moest wezen , als de fiere onbeweegbaarheid zijner trekken ; dat een glimlach hunnen straffen ernst slechts moeizaam zou verzachten ; dat de smart die zwarte oogen zoude doen bliksemen, maar niet schreien , en dat het noodlot die gestalte verbrijzelen konde, maar niet doen buigen. Met éénen opslag herkende men in hem een\' dier mannen , die aantrekken door een zonderling overwicht op de vrouwelijke verbeeldingskracht; die de schoonheid niet noodig hebben , om te bevallen ; die de liefde meer afeischen dan afsmeeken ; maar die , in vergelding daarvan , eene liefde teruggeven , diep en ernstig als hunne ziel, hartstochtelijk en verheven als hun karakter. Zij daarentegen , was geheel de vrouwelijke vrouw ; de buigzame teed ere , die men doodt met eenen blik ; die hare laatste levensvonk wil geven voor eenen glimlach ; die liever offer wil zijn dan godin ; die afstand heeft gedaan van zich zelve, om slechts te zijn in een\' ander: en toch lag er ook vastheid in haren blik , ook kalme fierheid op haar voorhoofd ; maar het was de vastheid der onwankelbare trouw en de fierheid harer zelfbewuste vrouwenwaarde. En juist om haren mond en in de groefjes van hare wangen speelde de gulle glimlach van scherts en blijmoedigheid, dien men op de zijne te vergeefs zoude zoeken. En I voor de vlammen in zijn oog had het hare eene liefelijke rust, die bijna koude scheen ; maar in die schijnbare koelheid, zoo wel passend bij de sneeuw van haren hals , lag een verborgen gloed ,


-ocr page 28-

HET HUIS LAUERNESSE.

20

die in uren van hartstocht spreken zoude. Zóó was Ottelijne van Lauernesse , zóó Aernoud Ba-kelsze, op het oogenblik , dat zij zich aan die menschen vertoonden, zalig van liefde en sterk door geluk , een paar lievelingen van haar, die zoo zeldzaam dezelfde gunstelingen hebben : de fortuin en de verdienste.

Zij werden op eene zonderlinge wijze ontvangen : daar was een pijnlijk zwijgen en een pijnlijk spreken ; daar werden begroetingen gemompeld en verwenschingen weerhouden , gelukwen-schingen uitgesproken , en uitingen der ontevredenheid gesmoord.

Hoezeer ook de Jonkvrouw zich met moed gewapend had , om luide en beslissend hare onherroepelijke keuze te verkondigen , toen zij zich daar in het midden zag van al die mannen en vrouwen , onder welke zij velen door een woord verpletteren zoude ; toen zij al die blikken als op zich gericht voelde — toen miste zij voor een oogenblik den adem , om dat woord uit te spreken ; toen klemde zij zich vast en schuchter aan haren vriend, en haar oog zocht angstig rond naar eenen glimlach van bemoediging. Aernoud voerde haar zwijgend naar hare plaats , met eene mengeling van spijt en zegepraal; het was hem aan te zien , dat de rol, die hij ditmaal speelde , hem te lijdelijk was; dat het hem moeite deed , zijne geliefde het woord niet te kunnen besparen , dat harer vrouwelijke blooheid zooveel moest kosten ; maar het had bespottelijke voorbarigheid of bespottelijke aanmatiging kunnen heeten , zoo hy , hij zelf gezegd had: ))Ik ben de uitverkorene van deze vrouw!\'\'

»Aernoud Eeiniersz , van Utrechtriepen sommigen die hem kenden.

«Een Utrechtenaar voegden twee Amersfoort-sche Edelen er bjj, die zich evenmin bedwingen konden.

»quot;Voert een poorter van den Bisschop ons de schoone Edel vrouw voor de oogen weg?quot;

«Een zoon van Schepen Bakelsze,quot; sprak de Jonker Van der Aem, met zijn1 degen spelende.

«Da beleediging geldt ons allen borst de Heer van Nichtevecht los; ween burger ....!quot;

«Van Utrechtvoegde Aernoud er bij, zoo trotsch en uitdagend het hoofd opheffende, alsof hij had kunnen zeggen ; «Graaf van Holland!quot;

Zij, onder die Edelen, die het Utrechtsche burgerrecht verkregen hadden , of nog hoopten machtig te worden, zwegen, eenigszins beschaamd.

«Dat geldt voor adel,quot; liet zich een fijn pieperig stemmetje hooren ; wen mijn neef, Zijne Doorluchtigheid de Kardinaal Adriaan, zeide eens ...

))Dat zekere menschen liever zwijgen moesten, dan ten ontijde van groote namen brallen /\'fluisterde Van Zuilichem den spreker in.

Die morrende uitroepen , zoovele luide niisbil-lij kingen harer keuze, zoovele onverheelde belee-digingen voor den man , dien zij liefhad, hergaven Ottelijne al de sterkte , die zij behoefde ; zij moest gewond worden, om te durven wonden.

Nu ook hief zij het hoofd met fiere waardigheid op : haar blik ontmoette eenen anderen , die goedkeurend op haar rustte ; vrouwen hebben bij hare beste daden zulk eene aanmoediging noodig, en luide sprak zij , dat allen het hooren konden :

«Het testament van Heer Herbert geeft mij heden het recht, over mijne hand te beschikken : de man, die mijn Heer zal zijn en de Heer van Lauernesse , is Aernoud Bakelsze Reiniers-zoon!quot;

De verwondering of het ongenoegen der aanwezigen steeg niet bij deze verklaring, daar met Ottelijne\'s binnenkomen alles was gezegd; maar de verschillende meeningen konden zich nu lucht geven.

De heeren van Jaarsveld en Nichtevecht verwijderden zich driftig, en met trots , alleen Vader Boudewijn groetende. Van der Aêm wierp zijnen volgeschonken beker omver , en zag uittartend op Aernoud. De jongste Van Zuilen wierp eenen langen smartelijken blik op de Jonkvrouw , boog zich tot haar en zeide, met eene stem , die beefde : «Beschuldigen kan ik u niet, gij hebt mij nimmer hoop gegeven ; dwaas slechts was ik , die te koes- I teren.quot; Ook hij verliet de zaal.

De overigen bleven : sommigen uit nieuwsgierigheid , anderen omdat ze minder diep gekrenkt waren ; enkelen zelfs boeide de uiterste grimmigheid aan de plaats.

«En de toestemming der voogden?quot; vroeg een ! bejaard Edelman , die voor zijnen zoon geworven had.

«Zal geen hinderpaal zijn voor onze wenschen ,quot; hernam Aernoud, die meende nu te kunnen spreken. «Meester Floris Oem , van Dortrecht, zoude dit zelf door zijne tegenwoordigheid bevestigd hebben , ware het niet, dat noodwendige bezigheden hem in zijne stad terughielden.quot;

«En het is mij opgedragen , der Jonkvrouw de verzekering te geven, dat Haar Hoogwaardige Heer Neef, de Bisschop van Utrecht, zijn zegel hecht aan hare keus , en die volkomen goedkeurt,quot; sprak Boudewijn van Heerdte , de verloofden naderende. «Ontvang mijne gelukwenschen, Meester Aernoud! en zoo de vriendschap van een\' armen Priester u tot nut en heil kan zijn, bij uwe schoone vooruitzichten , neem dan de mijne, die u sinds lang was voorbehouden. Edele Ottelijne! uw \'oog heeft niet gezien naar het hooge , maar gij hebt gekozen in reinheid en in eenvoudigheid des harten ; reinheid en eenvoudigheid zijn schoone deugden der Christelijke vrouw , die zoete vruchten brengen van rust en geluk. En gij , Heeren en Edelen ! laat er geene bitterheid zijn en gramschap tusschen u en deze verloofden. Valt der weeze van Lauernesse niet hard, omdat zij zich geenen gemaal koos uit uw midden. Eén slechts onder u allen konde het geweest zijn. En zoudt gij , die nu vrienden zijt, allen elkanders vijanden zijn geworden , omdat eene Jonkvrouw maar ééne hand heeft weg te schenken ? Zult gij, die de eersten des Lands genoemd wordt, niet genoeg ware Christenen zjjn , om het groote gebod : «Wees


-ocr page 29-

HET HUIS LAUERNESSE. 21

blijde met den blijde!quot; met een oprecht gemoed i te volbrengen ? Zou iemand uwer dezen waardigen : jonkman een kwaad hart durven toedragen , omdat het gevoel eener vrouw voor hem heeft ge-i sproken ? Zou iemand uwer aarzelen hem de hand j te reiken?\'*

Zij bleven allen zwijgen. En aan het vonke-! len der oogen, en aan de gedwongen rust in de j houding der meesten , was het te zien , dat het al-| leen eene zoo eerbiedwekkende stem als die van ! Vader Boudewijn zijn moest, die de bittere woor-; den op hunne lippen terughield.

«Sinds de geboden des Hemels niet genoeg kracht hebben op uwe gemoederen, om ze te brengen tot liefde en welwillendheidvervolgde de Vicaris streng en ernstig ; «sinds de macht, die onzichtbaar is . niet meer te werken schijnt op men-schen , die alleen hunne zichtbare aardsche belan-: gen in het oog houden, moet ik u bevelen, in ; den naam der zichtbare macht, van uwen Leenheer , den Bisschop, dat gij den vrede bewaren zult in zijn gebied; en verder, aanmerkt dit: gij kunt hem beleedigen in den meest geachten burger zijner stad, en in zijne welbeminde nicht.

«Philips van Bourgondië vraagt uwe vriendschap voor Aernoud Bakelsze!quot;

Alt yd nog hetzelfde aarzelen en zwijgen; hier en daar zelfs eene hand, die krampachtig naar de linkerzijde greep. Het was zoo iets hards voor een\' Stichtschen Edelman, zich een\' wensch of een bevel (misschien synoniem) van den Bisschop te hooren voorschrijven. Zij voelden, dat zij zouden moeten buigen : maar him trots sprak nog luider dan hun belang.

Ottelijne zag met bekommering op naar Aernoud ; maar hare smeekende blikken hadden niet noodig een\' opkomenden storm te bezweren. Rustig en kalm trad hij voorwaarts , midden onder de mannen . die de vlammende oogen op hem gericht hielden , en die er uitzagen, als hadden zij de puntige zwaarden even gaarne op hem gericht.

Hij ving aan met de houding van iemand , die bedaard zijne beurt van spreken heeft afgewacht, maar die weet, dat hij het in zijne macht heeft, een geschil voldoend te eindigen.

wik bid u, mijne Heeren! zijt heusch en vroed. Het zoude te hard wezen, dat Stichtsche Edelen van een\' Utrechtschen Burger ridderlijkheid moesten leeren ; maar wat dunkt u , is het hoffelijk , den schoonen feestdag eener Jonkvrouw te bederven , door de twisten der mannen ? Is het welberaden , al deze vrouwen tot getuigen te nemen van bittere redenen en dreigende blikken? Zijn er niet vele andere plaatsen en beter gelegen uren , om een mannenwoord met elkaar te sjji-eken ? Aernoud Bakelsze is genoeg bekend , om niet juist i op Lauernesse te worden opgezocht. Wie zich ergert aan de keuze mijner dame, hij vrage mij j rekenschap af van de middelen , waardoor ik hare gunst heb verkregen ; maar hij vrage die niet hier ! Wij zijn hier allen gasten : laat ons der gastvrouw i hare taak niet te moeielijk maken , door den beker van welkomst en vriendschap af te wijzen,

dien zij zoo gaarne zag rondgaan. Later worde mijn vijand wie wil: maar voor heden moesten wij vrienden wezen : en wat dunkt u, zoude het niet goed zijn, zoo wij het wierden voor altijd? Zoude het niet raadzaam zijn , dat, in deze tijden van onrust en werking der gemoederen, de goeden en sterken zich aaneensloten, in plaats van zich te verdeelen ? in plaats van te vragen : wie is burger , wie Edelman ? Ik eer den adel ; ik betwist niet één uwer voorrechten ; ik heb eerbied voor al de instellingen, die u handhaven: maar wat ik anderen geef, eisch ik ook voor mij zeiven, en ik wil niet miskend worden — doch ik bid u , laat ons elkander steunen en dragen; laat ons niet door huiselijke twisten den Keizer uitlokken , zich te mengen in onze zaken : de Majesteit mochte bemiddelaars zenden! vreemde bemiddelaars , die wij zouden moeten dragen, hoe onverdraagzaam ook jegens elkander. En daarom, zoo mijne woorden goed zijn, neemt dan de hand van vriendschap , die ik u toereik, en den zoenbeker , dien ik u aanbied.quot;

Bij den eersten volzin van Aernoud hadden die Edelen zich beschaamd gevoeld ; bij den tweeden boeide hen die hoop op voldoening, en hoe verder hij voortsprak, hoe meer ze gevoelden , dat hij gelijk kon hebben , en dat het waarlijk de tijd was , om persoonlijke grieven ter zijde te zetten. Hollanders hebben te allen tijde een juist begrip gehad van hun waar belang , en maar zeer zelden heeft het hun aan gezond verstand ontbroken , om de partij te kiezen van het nutte tegen himne hartstochten ; ook aarzelden zij bijna niet, vooral daar hun trots zich voldaan zag.

Die burger immers, van wien zij aanmatiging hadden kunnen wachten en zegepraal, kwam tot hen ; hij vroeg hunne vriendschap , en niet zij gingen hem die aanbieden ; niet op het bevel van een\' Bisschop, niet om de vermaning van eenen Priester, maar uit eigen vrije overtuiging wTas het, dat zij die zouden aannemen .; en daarbij begrepen zij onzeker, dat er nog een andere adel was , dan die, waarop zij trotsten, en dat deze man daarvan niet was misdeeld, en dat in het eind niemand hunner het recht had Jonkvrouw Ottelijne te beletten hare neiging te volgen , noch ! Meester Aernoud, om het geluk te nemen, dat men vóór hem had bestemd.

En werkelijk ook gingen zij allen op hem toe en reikten hem de hand, met die rondborstige gulheid , die bij eene verzoening geene nagedachte kent , en met dat verzaken van toorn , dat zoo goed staat bij de macht en de sterkte; en de : groote zilveren beker , die rondging, werd door alle mannen tot den bodem toe geledigd. De meeste vrouwen hadden alleen dit oogenblik afgewacht, om zich tegen Ottelijne te uiten ; de gelukwen-: schingen stroomden , voorspellingen van heil en vreugde klonken luide, handdrukken en kussen werden gewisseld, malvezei en kruiderwijn schuim- ! den in de bekers , die werden opgeheven onder , luide betuigingen van vriendschap en goed heil. De lust tot gastmaal-vreugde kwam weder bo- i


-ocr page 30-

HET HUIS LAUERNESSE.

22

ven: men deed eere aan den rijken disch; de vroeger verstrooide en niemand belang gevende gesprekken werden nu in gezelligen, vertrouwe-lijken vriendenkout herschapen. Vader Boude-wijn had thans gezegepraald: men was waarlijk blijde met den blijde !

Men begon zijdelingsche vragen aan den Vicaris te richten over den Kamper toltwist; men ondervroeg den Hopman naar den staat der nienwge-worven krijgsbenden. Men plaagde de Gooilieden met den schertsenden bijnaam van Oost-Hollanders ; men sprak over de Gelderschen, en gaf zijne ergernis lucht over Karei van Egmond en diens lastige nabuurschap; men sprak over den Keizer en over de Landvoogdes; over de nieuwe plakkaten en over de nieuwe beden ; over den Utrechtschen Kardinaal Adriaan Florisz, die eerst den jongen Graaf had opgevoed , en die nu , in plaats van één\' minderjarigen kweekeling , alle meerderjarige Spanjaarden onder zijn bestuur had: dit laatste onderwerp werd behandeld tot groot genoegen van den kleinen, zwakken , bleeken man, die zijn flageoletstemmetje reeds eenmaal heeft laten hooren, en die misschien reeds voor den honderdsten keer in den wil is geweest om te vertellen, hetgeen ieder weet, dat hij een eigen neef is van den grooten Heer , die Spanje regeert.

Na van den Kardinaal gesproken te hebben , kwam men gemakkelijk tot den Paus , en van dezen was de overgang zoo natuurlijk tot Luther , dat ook die zijne beurt zoude gekregen hebben , tot bijzondere voldoening zeker van Vader Luciaan , zoo niet een woord van den Vicaris de tongen had ingebonden. Juist toen dit een plotseling cn eenigszins gedwongen stilzwijgen gaf, kwam een der dienende knapen haastig de zaal binnen en overreikte Heer Boudewjjn eenen zwaar gezegelden brief.

«Vanwaar?quot; vroeg deze.

«Een ijlbode bracht dien van Wijk bij Duurstede , eerwaarde Heer!quot;

Wijk bij Duurstede was de tijdelijke verblijfplaats van Bisschop Philips. — De Vicaris brak haastig de zegeldraden los; groote rimpels plooiden hem het voorhoofd terwjjl hjj las, en zijne lippen verbleekten.

))Laat mijne lieden opzitten, wij moeten on-verwijld voort sprak hjj den nog wachtenden knecht toe, met gebaar en oog tot spoed dringende.

In brandende nieuwsgierigheid omringden hem daarop de mannen, die opstonden van hunne zitplaatsen ; slechts ondervroegen zij hem meer door blikken en gebaren , dan door woorden. Hun bescheiden eerbied overtrof nog zelfs hunnen onrus-tigen weetlust. Maar Vader Boudewijn antwoordde zonder gevraagd te zjjn , ofschoon meer in zich zeiven , dan tot hen :

„Ik had dat kunnen wachten ! Onzalige Over-stichtschen, die niet hebt willen luisteren naar i de milde stem des vredes en der verzoening. Ik , vrees, gij zult het zien , wat het zegt, den vos 1 in uwen schaapstal te halen, en den goeden herder buiten te sluiten. Mocht gij niet de straf dragen van uw\' onberaden toom! Vrienden en lieve getrouwen ! Karei van Gelder is in Zwolle. De Bisschop roept my ijlings tot zich , om raad te schaffen.quot;

En daarop verliet hij de zaal, na een vluchtig afscheid van Ottelijne en Aernoud.

Hoe zichtbaar ontrustend die tijding: «Karei van Gelder is in Zwol!quot; ook gewerkt had op den Vicaris; in het gezelschap , dat achterbleef , gaf zij niet die stoornis, die men had kunnen verwachten.

Het is zoo, sommigen Bisschopsgezinden en Stichtsche grondbezitters klonk zij schel in de ooren , als eene dreigende profetie van plundering en landverwoesting: want Karei van Egmond , de gevreesde Hertog van Gelderland , die met nabuur en Leenheer in vijandschap leefde, en zich aan verdragen noch landvrede stoorde , eenmaal meester van Zwol, meester van Overijsel, zoude niet afzijn, zijn\' ouden vijand, den Bisschop, op eigen bodem te overvallen ; en men begreep, dat hij zich niet in den toltwist tusschen Kampen en Zwol had gemengd , dan om er zijn voordeel mede te doen. Maar gewend , zooa,ls ze waren , aan veeten en bloedige krijgsdaden , zagen zij veel minder op de rampen, die hunne onderzaten dreigden , dan wel op de goede kans , die zich zoude aanbieden , om hunnen ouden haat tegen de Gelderschen lucht te geven. En ze zouden gemeend hebben een slecht denkbeeld te geven van hunnen moed, zoo ze zich , op het vooruitzicht van eenen oorlog, overhaast van een feest verwijderden , dat slechts éénen dag duren moest. De Amersfoortsche en andere stedelijke Heeren toonden zelfs geenen zweem van bekommering, en stelden zich voor, het feest van Lauernesse ten einde toe te helpen vieren , al schakelden zich ook dagen bij dagen daaraan. Men had toen nog zulke bekrompen denkbeelden van algemeene volksbelangen; het woord Vaderland werd bijna niet anders begrepen , dan als het kleine plekje , waar men gebied voerde of bescherming vond , zoodat een Amersfoortsche Edele of een Utrechtsche stedeling niet zoude geweten hebben , waarom hem de wonden van den Bisschop pijn zouden doen.

De orde van den ontbytdisch was niettemin gestoord; men was opgestaan, zonder het bekende glaasje na de dankzegging, en zonder die dankzegging zelve, en men begon in groepen de zaal te verlaten , om in de vrije lucht de dampen van de krachtige morgendranken en gekruide wijnen en nog sterker aangezette gemoedsaandoeningen te verdrijven, of zich door lichaamsbeweging tot den grooten middagmaaltijd, die volgen moest, voor te bereiden ; want het was niet anders! een feest was in die dagen eene volgreeks van kwistige opdisschingen, waaraan altijd eere werd gedaan ; onze voorvaderen zagen even gaarne een sappig wildgebraad op hunne tafel, als een mollig maagdelijn aan hunne zijde, en goudgele hypocras in den beker, als een goudgeel gelokt hoofdje , dat zich leunde aan hunne borst; zij


-ocr page 31-

HET HUIS LAUERNESSE. 23

waren zoozeer menschen der werkelijkheid , en zoo weinig de personen voor een\' sesthetischen roman ; zij wisten zoo in het geheel niet van zwakke zenuwen en slappe magen : maar ook, welke krachtige lichamen, en welke onbuigzame hoofden , en welk een ongeschokt natuurlijk verstand ! En welk eene macht tot werken. en welk een moed tot dragen , en welk staalvast geduld; maar ook welk eene onwrikbaarheid van wil!

Welk eene vaste en degelijke aarde voor een goed zaad ! Luther\'s geest bevruchte die athleten-stof met een bezielend denkbeeld; Philips\' despotische arm drukke de krachtige massa met zijn\' tirannen-schepter, en ge hebt de hervorming, die zij de hunne maken , en ge hebt de gespierde worsteling met Spanje, waarin zij zegepralen!

V.

EENE ONTDEKKING VAN DONNA TERESIA.

Ternauwernood had Aernoud Bakelsze in den loop van den morgen met zijne Ottelijne een paar dier zoete woordekens kunnen wisselen , die gelieven elkander zoo gaarne toefluisteren ; die voor onverschillige toehoorders zoo weinig beteekenen , en die voor hen toch zooveel zeggen ; tot een vertrouwelijk gesprek was het in het geheel niet gekomen. Zoodra echter de gasten zich her- en derwaarts verspreidden , sommige in kaats- en kegelbaan , andere om te hengelen in de vijvers of te spelevaren in de slotgrachten, en niemand de tegenwoordigheid van de gastvrouw kon eischen , hadden de verloofden elkander, als bij afspraak, gezocht en gevonden in een kleiner vertrek nevens de eetzaal. Zij stonden dicht bjj een der hooge kruisramen, welks kleine ruiten . in lood gevat, en met de wapenen van Ottelijne\'s voorouders kunstig beschilderd , vijandig genoeg , de stralen der vriendelijke middagzon afweerden , die toch op hem en op haar een licht zouden geworpen hebben, dat beiden zoo goed konden verdragen. Zij stonden hand aan hand, alles wat was en wezen zou vergetende, in de beschouwing van elkander , en bij de zachte vertrouwelijkheid van hunne samenspraak.

«Liefste mjjn!quot; sprak hij, «welk een verschil tusschen nu en den dag , waarop ik u het eerst zag , verwond tot in de ziel, verslagen met diepe droefheid , zonder hoop , als ik was , op troost en verlichting.quot;

))Fij van uw\' trots ! niet te gelooven aan mijne liefde, waarvan ik u bewijzen gaf, veel en meer dan paste aan de schuchterheid eener eerbare Jonkvrouw.quot;

»Het was mij hard, dat gij Heer Herbert\'s kleindochter waart, en nicht van den Bisschop. Maar toch , gij waart als eene ster, boven alle uitschitterende in schoonheid , en als een tintelend licht, waarvan ik het oog niet afhouden konde in den nacht myner duisternis , en toen later de

\' liefelijkheid van uw gemoed mij kenbaar werd, oneindig meer waard dan de rijkste gaven van vrouwe Venus en hare nimfen, de Gratiën, toen....quot;

«Ja , ja , toen had ik overwonnen hernam zij zacht glimlachende, en het hoofd leunende tegen zijne borst, ging zij fluisterend voort: »en het werd tijd ook, want ziet ge , mijn hart was bijna gebroken tegen de harde rots van uwe fierheid ! En weet ge, dat ge schoon waart, mijn Heer! en edel boven alle anderen op dien dag van het groote schuttersfeest te Utrecht, dat ik bijwoonde , en waar gij tot Heer en Koning gekroond werdt, by wijze van eere , en waar ge de vroedste en rapste waart in het wit en doelspel, zooals verwonderlijk was om aan te zien , zoodat mijn Oom , de Kanunnik van St.-Salvador, en mijn Heer de Bisschop ...quot;

«Pais , mijn liefste!quot; viel hij in , haar schertsende met eenen kus den mond sluitende. »Die herinnering is onnoodig en nut tot niets. Zeg liever , schoone verraderesse i die mij een geheim oplegdet, dat gij zelve schondt, of Heer Philips van Bourgondië zonder dwang heeft toegestemd , en of hij wist van Vader Boude wij n\'s komst, die ons goed was en zoo lief!quot;

«Mijn goede Leenheer en bloedmaag, de Bisschop , twistte niet tegen mijne keuze , toen ik u noemde in een heimelijk mondgesprek , dat hij mij gunde , nu omtrent eene maand geleden; maar het bijzijn van den Vicaris op mijn feest was meer welkom , dan gehoopt of verwacht. Lacy ! heeft hij het treurig moeten verlaten. En wie kan vooruitzien , wat al ramp en jammers ons te wachten staan , na dit booze begin! Ach , Aernoud ! ik sidder als ik mij voorstel, hoe de woeste Geldersch-man den ijzeren voet zal drukken op de schoone Bisschopslanden; en hoe wild een krijgsgeschrei het vroolijk geschal zal vervangen van de blijde dagen , die wij hoopten!quot;

wWeest gerust, Jonkvrouwe van mijn hart! en peis niet op nood en angsten, als ik bij u ben. Deze arm zal u steunen en veiligen. Zoodra de eerste Geldersche banier ontrold wordt op Ut-rechtschen grond, leger ik mij met mijne manschap in uwe poorte , en ik zal uw huis en hof verdedigen , onder de hulp van Onze Lieve Vrouw en van mijnen Patroon , en ter eere Gods en van den Keizer!quot;

«Met te meer recht, mijn Vriend! daar het uw eigendom zal zijn , dien gij beschermt, zoo niet is, dan toch ivordt!quot;

«Ditmaal toch zal het zoover niet komen ,quot; hervatte Aernoud , den loop zijner eigene gedachten volgende , zonder op hare woorden te letten. »De Keizer heeft een\' Heer uit zyn geslacht niet met zooveel moeite en ten spijt van zoovelen op den Bisschopszetel geplaatst, om hem daarna prijs te geven aan den trouwloozen Gelderschman. Ka-rel van Oostenrijk zal niet rustig toezien bij het schenden van eenen vrede , dien hij beschikte. En als hij wil, dan is het uit met Gelderland. Mogelijk ook ,quot; ging hij voort, terwijl hij de vlakke hand over het voorhoofd streek, «mogelijk ook


-ocr page 32-

HET HUIS LAUERNESSE.

24

met nog iets anders , met de vrijheid van Utrecht 1 als onafhankelijk Bisdom ; maar toch dat is zoo beter , dan die altijd hernieuwde veeten en opstanden in tijden als deze , die komen.\'\'

En eensklaps zich bezinnende , alsof hem iets inviel , waaraan hij nog niet gedacht had, zeide hij , Ottelijne teeder aanziende : ))Hebt gij daarop gezind, mijn lief ! dat er voor een man , die des Keizers kleuren draagt, weinig zekerheid is van rust, en veel toekomst van onrust ?quot;

«In trouwe , dat is een waar woord, mijn Vriend ! en dat heb ik kunnen vergeten!quot; antwoordde zij, met eenen zweem van zelfverwijt, en liet den arm vertrouwelijk rusten op zijnen arm.

«En daarom hervatte hij, wlaat ons deze dagen van vrede , die nog de onze zijn . wijden aan huwelijksgeluk en huiselijke rust. Ottelijne! wanneer zal deze lieve hand, die schooner is dan er ooit werd bezongen of gemaald , voor altijd en onveranderlijk de mijne zijn ?quot;

Zij bloosde en zweeg.

«Ottelijne! ik bid u, stel mijn geluk niet uit, zonder oorzaak en uit willekeur. Ik zoude niet zoo dringend zijn ; ik zoude met geduld wachten , tot gij u gewend hadt aan het denkbeeld van mijne vrouw te worden , zoo niet de gedachte , die ik u mededeelde, mij zonderling angstig maakte, alsof ik wel het geluk zoude zien van verre , maar niet bei eiken ! op de wijze, zooals de Heilige Mo-zes , in de woestijn , het land der belofte zag. En , niet waar ? wij kennen elkander sinds zoolang ; wij hebben geenen hinderpaal: alles hangt alleen af van uwen wil. En dit drijven tusschen hoop en zekerheid is mij eene lange marteling , die gij niet onnut verlengen zult ? Of schroomt gij , mijne liefste ! uw lot te stellen in mijne hand ? Aarzel dan niet , maar zeg rond en open : ))))Aernoud ! ik wil eerst nog meerdere proeven van uwe liefde.quot; quot;■ Zijn wantrouwen aan de hare gaf haar moed. «Aernoud! het zij zooals gij wilt. Spreek gij het af met Pater Luciaan en met onze vrienden. De eerste zondag na St.-Jan zal dan die zijn , waarop gij mijn echtgenoot. . .

Hij liet haar niet uitspreken. Hij drukte haar met hartstocht aan zijne borst, en daarna op een harer ringen wijzende, zeide hij : «Geef mij dien tot een onderpand van uw woord.quot;

«Neen, niet alzoo! dat is de trouwring van mijne moeder hernam zij , schielijk , hoewel niet zonder moeite , een\' anderen gladden gouden ring van den poezelen middelvinger schuivende: «op haren echt rustte geen zegen.quot;

«Nu, mijne bruid!quot; juichte hij, eene zware, sierlijk gewerkte keten van zijnen hals losmakende , en die haar omhangende, «neem dit als een tee-ken , hoezeer ik van nu af u verbonden ben in trouwe en in liefde.quot;

«Tiran! mij veel en al te lief!quot; hernam zij schertsende , terwijl zij hem liet begaan ; «gij legt mij nu reeds eene keten op ?quot;

«Zoo waar ik als Christen hoop te sterven, na biecht en absolutie antwoordde hjj eensklaps ernstig , «zal ik u die zoo licht maken , als gij schoon zijt en boven allen de liefelijkste. Ik ware rouw en laag , zoo ik ooit konde ...

«Het jok der liefde zal niet zwaar zijn hernam zij blijmoedig.

Dit zoet gesprek, doormengd , zooals het was , met liefkoozingen, die nog zoeter waren, zoude ongetwijfeld zooveel te langer geduurd hebben, naarmate geen der beide sprekenden er belang bij had het te eindigen, zoo niet een gerucht van twistenden aan de deur van het vertrek hen gestoord had. De deur werd met geweld en met éénen ruk geopend , en twee groepen menschen vertoonden zich te gelijk. De eerste en luidruchtigste was een troepje jonge mannen , die snel op Aernoud toeliepen , met den uitroep : «Kom met ons , Reiniersz! kom schielijk mede. Wij hebben een\' twist bij het doelspel, en de beste scherpschutter van Utrecht moet beslechten : wij hebben u eenparig tot scheidsman gekozen !quot; en zonder hem den tijd te laten tot antwoord of weigering , namen zij hem in hun midden en drongen hem voort.

De andere groep, die door de eerste een weinig ter zijde was geschoven en in de schaduw gesteld , bestond uit Donna Teresia, haren zoon Enriquez voortduwende, die Paul bij de hand hield. Wij kunnen echter niet voortgaan , zonder eerst goed te weten, wie Donna Teresia is. Wij hebben in het voorbijgaan reeds van haar begrepen , dat zij was eene Spaansche matrone , nog niet zeer veel boven de vijftig , maar toch leclijk genoeg, om voor zestig te kunnen doorgaan; wij hebben haar gezien in eene bedrijvigheid , die haar als ten deele met het huisbestuur belast voorstelt. Het werd ons daarom nog niet duidelijk , dat zij eene verre bloedverwant van de Edelvrouw is , in wier huis zij slechts voor zekeren tijd scheen te zullen vertoeven. Die tijd was echter volstrekt onbepaald; want Donna Teresia , vroeger Eeredame aan het Spaansche Hof bij Johanna de Waanzinnige , moeder van den jongen Graaf, was , toen de stoet dier Vorstin meer beperkt werd , aan het Huis der Landvoogdes Margaretha, weduwe van Savoijen , verbonden geworden , en deze had al zeer spoedig de vergunning gegeven , om hare verwanten in Holland te gaan bezoeken , en ze had met haren zoon herbergzaamheid gevonden op Lauernesse. Wij weten niet, of deze vrijheid , die meer aangeboden werd dan verzocht, eene eervolle ballingschap was, of eene eervolle rust: maar het is wel zeker, dat het schitterende Hof van Brussel op genoeg schoonheden roemde, om deze bloem uit zijnen krans te kunnen missen ; en het was ook geen bewijs van haren groeten invloed, dat zij Enriquez niet had weten te plaatsen onder de Hofjonkers van de Vorstin: zij had nu slechts de hoop hem te schikken onder die van den Bisschop; maar de knaap had gevreesd voor den dwang van een Geestelijk Hof, en Ottelijne had hem volgaarne bij zich gehouden. Donna Teresia had een deel der Spaansche statelijkheid overgebracht in het huis harer nicht; zij kon nog niet best vergeten , wat zjj in Madrid


-ocr page 33-

HET HUIS LAUERNESSE.

25

was geweest, en om dit ieder ander altijd recht 1 goed te herinneren , hield zij niet op den hofrouw te dragen, die bij den dood van Philips den Schoone was aangenomen geworden , hoewel Vlamingers noch Spanjaarden den Koning nu meer herdachten. De eentonigheid van haar zwart gewaad, van eene zware zijden stof, langer en enger dan de nieuwe mode in 1521 het wilde , werd dus door niets gebroken, dan door de blinkende zwarte gitten , waarmede de klemmende keurs was bestikt, die uitliep in eene spichtige punt. Hare huif was met meer kunst dan bevalligheid in hoogte en breedte uitgespannen , een onnatuurlijke omvang , die vooral mishagen moest bij een klein ineengeschrompeld gezichtje , als het hare. Men ziet dus, dat het onbevallige voorkomen dezer kleine Spaansche Donna zelfs de verbeeldingskracht van eenen Don Quixote niet ontsteld zoude hebben ; de éénige gedachte, die zij had kunnen opwekken , was die , dat zij topzwaar zoude worden. Bij dit alles had de goede vrouw echter vele deugden kunnen hebben , en wij gelooven zelfs dat zij die had; alleen werden zij een weinig overschaduwd door enkele kleine zwakheden , waarvan ééne vooral bijzonder drukte op wie met haar in nauwe aanraking waren. Het was die overdreven zucht tot sparen, uitwinnen en opzamelen , waarvoor onze taal geen hoffelijker woord kent dan gierigheid.

Donna Teresia was de verpersoonlijkte gierigheid. Gierigheid schitterde uit de kleine , levendige , diep gezonken oogen; gierigheid uit iedere plooi van haar vroeg gerimpeld voorhoofd ; gierigheid mergde de sappen uit van haar lichaam , en vaagde het waas der gezondheid weg van hare wangen. Het was die gierigheid, die niet alleen spaart voor zich zelve , maar wie ook de gulle onbekrompenheid van anderen ergert, en die zelfs in anderen niet duldt, dat, wat zij verkwisting noemt; voor wie bijeenschrapen en uitsparen eene behoefte is geworden en een hartstocht, eene studie van ieder uur en van elke gelegenheid , en die zij moeten voldoen en botvieren en in beoefening brengen , al hadden ze ook niets bijeen te zamelen dan de schatten van anderen, of uit te winnen dan het goed dat nimmer voor hen zal zijn.

Zoo had dan Teresia, toen zij zich een weinig op Lauernesse bevestigd zag, onder den schijn van zich nuttig te maken, langzamerhand den teugel van het huisbestuur tot zich getrokken ; en toen zij dien eenmaal in handen had, was niets natuurlijker, dan dat zij haar stelsel van spaarzaamheid op den kleinen Staat toepaste, zooveel het haar gegund was. Men denke , of ook de stoet van Ottelijne\'s bedienden de oude Spaansche met al hun hart verwenschten ; of ze niet een verdedigend en aanvallend verbond hadden gesloten tegen de spaarzucht, en zelfs tegen de persoon der laatste ; en of niet in de bitse twisten , die zich van tjjd tot tijd onder haar dak verhieven , de goedige Jonkvrouw , die de dienstvaardigheid harer bloedverwant had genomen voor

wat zij scheen , niet somtijds gehouden was de laatste in het ongelijk te stellen , zoo zij getrouwe menschen , die haar met liefde dienden , niet wilde prijsgeven aan noodelooze ontbering en bekrimping. Zij had dan ook Teresia zekere grenzen gesteld, die deze nooit moede werd bij iedere schoone kans te overschrijden. De tweede stefk uitkomende zwakheid dezer goede vrouw was dweepzucht, de gloeiende dweepzucht der Spaansche van een bekrompen oordeel. Na gasten , haatte Donna Ttresia niets zoozeer als ketters. En men was zeer licht ketter in haar oog. Men was het, als men de Maagd Maria slechts gelijke eer toebracht met het Goddelijk Kind. Men was het, als men slechts eenen glimlach van twijfel waagde , ik zeg niet aan de wonderkracht van eenen der tanden der Heilige Teresia , maar alleen van twijfel, dat die , welken zij in bezit had, wel waarlijk getrokken was uit het kakebeen van de schoone Heilige zelve. Vader Boudewijn zelfs was voor hare vierschaar veroordeeld geworden , toen hij eens met hoofdschudden van hare Vaderland-sche inquisitiefeesten had gewag gemaakt. Zij riekte een\' onrechtzinnige op drie mijlen afstands , zooals de reus in het sprookje het menschenvleesch !

Ik zoude my niet zoolang hebben opgehouden , met u eene figuur als Donna Teresia voor te stellen , zoo het niet was om u zeiven te laten oor-deelen , hoe groot de uitbarsting moest zijn , toen dit vat van gierigheid en dweepzucht door een toeval aanbotste tegen de rots der ergernis : Paul! Paul als ongenoodigde gast, en Paul als ketter! Want, ziet gij , toen zij den jongen Duitscher verraste in het vertrekje van haren zoon , te midden van de duidelijkste sporen eener gulle gastvrijheid ,\' vond zij hem lezende in een boek! Een bock , dat hij , op hare aanmatigende vraag , hoe zoo iets kostbaars in handen kon zijn van een wezen , dat slechter gekleed was dan een bedelmonnik , zonder omwegen verklaarde te zijn : het beste der boeken , de Bijbel. De Bijbel in handen van iemand anders dan een\' Priester of Geordende ; een Bijbel in de handen van iemand , die zich als Duitscher verraadde, en die heimelijk ingeslopen scheen in het huis onder de menigte van gasten! zich nu bij de ontdekking beroepende op den Vicaris , dien zij wist vertrokken te zijn. Kon er één gruwelijk en misdadig voornemen wezen , waarvan zij zich niet gerechtigd achtte hem verdacht te houden? En na dit alles was de drift, waarmede zij hem uitdrijven wilde , nog genade ; en het woord niet te zonderling hard , waarmede zij hem bij de Jonkvrouw als een\' slinkschen bedrieger aanwees , toen Enri-quez , nadat hij zijnen beschermeling ter hulp was geschoten, hem en haar medesleepte tot zijne rechtvaardiging voor Ottelijne. Paul zelf, die geene gedwongen gastvrijheid wenschte, zou zich op Teresia\'s eerste woord gewillig verwijderd hebben , indien niet de vrees, dat Vader Boudewijn , aan wiens vertrek hij moeite had te gelooven , zijn heengaan zonder zijne voorkennis , van eene donkere zijde zou kunnen opvatten , hem terug-


4

r

-ocr page 34-

HET HUIS LAÜERNESSE.

26

\' gehouden had. En daarenboven , er was hem zooveel aan gelegen, niet geheel het spoor te verliezen van dien man , van wiens ondersteuning : hij iets hoopte voor zijne zaak , en veel voor zich zeiven . dat hij , in de verwachting eener opheldering , zich gaarne liet heenvoeren naar de vrouw des huizes , die toch wel iets weten zoude van haren gast.

Zonder juist verlegen te zijn , stond hij zwijgend en eenigszins beschroomd tegenover de Jonkvrouw , terwijl Teresia eene langwijlige en niet verzachte opsomming deed van de verdachte om-j standigheden , waarin zij hem gevonden had , en Enriquez, even omslachtig en met niet minder vuur, zijne verdediging op zich nam, door ze zoogoed op te helderen als hem mogelijk was. Was het de gewone schroomvalligheid van den jongeling tegenover eene zoo liefelijke verschijning 1 als Ottelijne , die hem een stilzwijgen oplegde in ! zijne eigene zaak ? Was het minachting voor de i beschuldiging van den argwaan , of fier vertrou-: wen op de bewustheid zijner onschuld, of wel bedeesde gebogenheid onder den last van eenen iubbelzinnigen toestand ? Wij weten het niet: maar hoogst waarschijnlijk kon het eene mengeling van \' dat alles zijn, wat hem deoogen , nadeneersten blik , niet zooveel schroom van haar deed afwen-i den , en hem de tong geboeid hield, waar het zwijgen bijna eene zelfaanklacht konde heeten.

Ottelijne echter scheen het daarvoor niet te i houden. Haar welwillende blik drukte het uit, I toen zij, half tot Teresia gekeerd, sprak : «Niets i maant ons te twijfelen aan hetgeen Enriquez zegt. j De Vicaris heeft meer zulke verstrooiingen, en het zou hard zijn, den jongen vreemde daaron-; der te doen lijden en daarop , meer tot hem zeiven , vervolgde zij ; »Uw rustig voorkomen is u nog beter eene voorspraak, dan mijn zeer lieve \' neef; ik geloof gaarne alles goeds , wat men van u zegt, met verwerping van argwaan , die de ! onnoozelheid schaadt; maar waarom toch spreekt gij dan niet een woord voor u zeiven ? Gij zijt dan wel uit het diepste der Duitsche Keizers-landen, : om niet een weinig goed Neêrduitsch te weten ?quot;

Enriquez had , uit bezorgdheid voor zijn\' vriend, j noch Saksen noch Wittenberg genoemd. Die aanmaning tot spreken , die bijna klonk als een zacht verwijt, hief onzen jongeling op uit zijne lijdelijke \' bedeesdheid.quot;

«Saksen is mijn Vaderland, schoone Edelvrouw !quot; antwoordde hij ; «toch ken ik wel genoeg van uwe landtaal, om u te verzekeren , dat ik niet zweeg uit bewustheid van eenig bedrog , maar alleen omdat de waarheid uit den mond van dien vriendelijken jongeling het beste getuigenis moest zijn in mijne zaak. Ik zoude geen aanspraak gemaakt hebben op de herbergzaamheid van uw dak , zoo niet de Vicaris mij hier had heengevoerd. En sinds hij zich verwijderd heeft, zonder aan mij te denken , heb ik geene andere gedachte , dan hem te volgen ; zoo slechts uwe goedheid mij wil onderrichten van den weg , dien de Eerwaarde genomen heeft.quot;

«Neen, voorzeker neen! mijne jonge Vriend!quot; hernam Ottelijne snel, «gij zult niet vertrekken. Vader Boudewijn heeft zeker zijn doel gehad , met u hier te brengen ; en gij kunt hem niet volgen, want hij is om belangrijke zaken verre vanhier, te Wijk bij Duurstede bij den Bisschop, en hij komt zeker terug, om u met zich te nemen, als hij naar Utrecht keert. Tot zóólang wees mij welkom. Wees hartelijk welkom als een lieve gast, mij aanbevolen door den besten der vrienden.quot; En zij reikte hem gulhartig de hand ter verwelkoming.

Paul kuste met eerbied de witte vingertoppen, en zijn oog dankte haar nog meer dan zijn mond, toen hjj sprak : »Er is een die gezegd heeft: »»voor zoover gij dit een\' van de minste mijner broederen gedaan hebt, zoo hebt gij Mij dat gedaan ,quot; quot; en Hij zal u vergelden , naar den rijkdom van zijne liefde Iquot;

»Eu uit welk oord van Saksen zijt gij hierheen gekomen, mijn Vriend?quot; vroeg Ottelijne. glinv-lachende over zjjn plechtig antwoord.

»Ik kom van Wittenberg, Edele Vrouw!quot;

«Van Wittenberg!quot; herhaalde de Jonkvrouw, en een zacht blosje vloog over haar voorhoofd.

»En gij hebt u dililr toegelegd op de Godgeleerdheid ? De bijzonderheid , dat gij een\' Bijbel met u voert, geeft mij reden tot deze vraag.quot;

Een smeekende blik van den Spaanschen\'jongeling scheen Paul\'s antwoord te bezweren. Hij aarzelde eene wijl.

Ottelijne, die de onrust van haren Page opmerkte, te gelijk met eenen zweem van besluiteloosheid bij den jongen vreemdeling, viel hem snel in de rede , toen hij wilde spreken : «Neen. gij zult mij dat morgen zeggen ; het was reeds niet hoffelijk , al mijne overige gasten te laten wachten . om u met vragen te overstormen , die lastig kunnen zijn. — Nicht Teresia! gij ziet, uwe zorg voor het welzijn van ons huis, hoewel ons altijd lief en hoog geschat, was hier overbodig; wil in dezen jongeling een\' geëerden gaft zien. Pater Luciaan heeft onder de Christelijke plichten de herbergzaamheid hoog gesteld. Meester Paul! zóó immers is uw naam ■ en gij , schoone neef! volgt mij naar de eetzaalquot; — en daarmede liep zij haastig voort, als om de anderen het voorbeeld te geven, en elke nieuwe vertraging onmogelijk te maken.

»En toch zeg ik , het is niet richtig met hem,quot; mompelde Teresia, hoogst onvoldaan over deze uitkomst. «Mijne gebenedijde Patrones alleen weet, wat wij van den geëerden gast beleven zullen. De jonge guit, met zijne lange blonde lokken , kan onmogelijk het recht hebben om iets anders te lezen , dan zijn gebedenboek. En ik heb van Wittenberg gehoord, dat de Duivel er open hof houdt, zooals onze schoone Koning zaliger op vierdagen te Madrid. En dan nog zag hij met groote be-geerige oogen op naar Ottelijne\'s gouden halsketen ! Ik zal zes Ave Maria\'s meer bidden ; men kan nooit genoeg op zjjne hoede wezen tegen Sa-tanas , en te gelijk een waakzaam oog houden | over de credentie-tafel.quot;


-ocr page 35-

HET HUIS LAUERNESSE. 27

VI.

i DE MIDDAG VAN HET FEEST EN HET EIND VAN DEN DAG.

Het had twaalf ure geslagen, en de groote feestdisch was opnieuw aangericht tot het mid-I dagmaal. Gastmalen zijn reeds zoo dikwijls be-| schreven geworden, dat wij van dit hier niets i nieuws weten te zeggen ; en toch gelooven wij niet het recht te hebben , het geheel met stilzwijgen | te laten voorbijgaan. Wij moeten dus onzen le-j zera vertellen, dat ieder der gewone tafelwetten ! dier tijden strikt werd in acht genomen; dat het | dubbele tafelkleed van fijn geweven damast was I gespreid , en de zilveren zoutvaten daarop gezet, \'i en de onontbeerlijke eettuigen, het kleine mes ; met het gebogen lemmet, en de lepel, voor ieder \' der aanwezigen waren nedergelegd, alvorens een \' der gasten zijne plaats innam op de kussens der , stevige zitten van gladgewreven eikenhout, door eene kunstige hand golfsgewijze uitgesneden als | de baren der zee. Die zitten, ter\' wederzijden van i den breeden en lagen disch aangerecht, waren nu 1 bezet door Otteljjne\'s vroolijke feestrij. Ze zaten elk naar zijnen rang , de aanzienlijken aan het hooger einde der tafel, de lager geborenen meer nederwaarts. Het was eene liefelijke schakeering van schoone vrouwen en krachtvolle mannen , van kleurrijk fluweel en blinkend satijn, van bonte linten en gouden boordsel, van kostbaar bontwerk en zilveren borduursel, van gouden ketenen en goudgele vrouwenlokken (want wie#het haar niet goudgeel had, wist toch de kunst om het zoo te verven) , door aardige boogjes omhoog gebracht en bijeengehouden, weer afgewisseld door karakteristieke mannenkoppen met korte haren, zonder knevels of kinvlokjes ; de baard was toen nog bij uitsluiting de eigendom der geletterden.

Al zeer spoedig nadat men gezeten was , werden de zilveren schenkkannen , met Spaansche , Eijnsche en roede Fransche wijnen gevuld, ijve-| rig geledigd in de bekers en drinkhoornen , die i mede van zilver waren , of van fraai Venetiaansch ; glas , behalve aan het benedeneind der tafel, waar i men ze van tin had en van fijn hout, met zil-| veren banden omzet. Eene gelijke onderscheiding ! werd in acht genomen bij het plaatsen der schotels. De uitstekend groote , met een geheel ree , met forsche stukken van herten, met meer dan één fazant, of met verscheidene hazen bevracht, werden gesteld tegenover den aanzienlijksten gast, of dien, welken de vrouw des huizes het meest wilde eeren; terwijl kleinere schalen met suikerwerk , vergulde taarten , Leuvensche koeken , honig , kruiderkoek, schapenkaas , compost en gerstekoeken , meer verspreid waren en geheel onder ieders bereik. Zóóver voor het tweede gerecht: het eerste , waartoe onze vrienden nu genaderd zijn, bestaat uit meer eenvoudige vleeschspijzen, altijd echter sterk gekruid , die gegeten werden

met de wermoys en de peterselie , uit visch en uit de groenten van het seizoen , die met enkele | uitzonderingen dezelfde waren als de onze. En-riquez , als neef en Page der Jonkvrouw van Lauer-nesse , handhaafde de eer van de opsnijtafel, dat wil zeggen , aan een\' afzonderlijken disch , sneed hij het voornaamste vleeschgebraad , naar de beste 1 regelen, die toen waren aangenomen. Eene kleine navolging van de voorsnijders der Vorstelijke Hee- : ren, die sommigen Ottelijne benijdden , en anderen in hun hart eene aanmatiging noemden. Gedurende het voordienen der beide eerste opdisschin- j gen was er niet veel gesproken , slechts enkele woorden werden er gewisseld tusschen tafelburen , en men hoorde weinig anders dan het luide uit-noodigen tot toedrinken, en het klinken der bekers ; de meesten schenen het geraden te vinden, het tegenwoordig oogenblik niet in nuttelooze woordverspilling te laten voorbijgaan: maar toen voor de tweede maal het tafelkleed was wegge- I nomen, begon de eetlust züne rechten af te staan aan de gezelligheid , en aller oogen tintelden van vroolijkheid, en aller lippen vloeiden over van scherts. Men woog niet meer angstig zijn woord , zoo men wist, dat het gelach zou verwekken ; men mocht spotten , maar men kwetste niet: niemand dacht er aan, om een los heenge worpen gezegde hooger op te nemen dan het was gemeend ; men dartelde veel liever met de tong dan dat men er mede sneed, en geen wonde in dit uur ; van argelooze scherts toegebracht, of ze werd na een\' dronk van verzoening vergeven. of door | eenen gullen kus van vrede gansch geheeld. Men zegt zelfs, dat er meer dan ééns getwist werd , om tot dien prijs te kunnen verzoenen. Niet al- ; len echter deelden in deze luidruchtige vroolijkheid. j Aernoud en zijne bruid niet meer dan hun plicht als hoofdpersoon van het feest en gastvrouw het i vorderde. Donna Teresia nog minder ; Vader Lu-ciaan weer minder dan deze , en onze Duitsche vreemdeling in het geheel niet. Ieder hunner ; had daarvoor zijne eigene geldige reden. De ; nog zoo kort verloofden waren te gelukkig ; zij | vonden te veel in hen zelve , om tot feestvreugde i opgewektheid te hebben, en het lag vooral in Aernoud\'s karakter , om zijn geluk dieper te voelen , dan luide uit te galmen ; het was met hem, zooals Hugo zegt:

... Le bonheur est chose grave,

11 veut des cceurs do bronze et lentoment s\'y grave, Le plaisir refFarouche en lui jetant des fleurs; Son souriro est moins pres du rire quo des pleurs.

Donna Teresia, niet bijzonder opgeruimd van nature (hatelijke hartstochten ontnemen ons de vroolijkheid), schertste nooit op den dag van een feest, wanneer ze getuige moest zijn van eene zoo groote verkwisting , als een gastmaal onvermijdelijk met zich bracht; en daarenboven had zij hare gansche aandacht gericht op Paul,quot; terwijl zij in het onzekere bleef, waarover zij zich het meest moest verwonderen : óf over zijne matigheid in het gebruiken der voorgezette spijze,


-ocr page 36-

HET HUIS LAUERNESSE.

öf over de onverstoorbare zachtheid , waarmede hij al hare bitse toespelingen beantwoordde. Vader Luciaan , die zich te goed gedaan had, als ware het de avond vóór de groote vaste, zat nu in welbehaaglijke rust te herkauwen , de oogen half gesloten, de handen over de borst samengevouwen , en had nog juist zooveel besef, om altijd bescheid te kunnen doen. Dat was zijne reden om niet luidruchtig te zijn. En Paul dan ? Gewoonlijk lokt een ruischend feestgewoel denkers of buitengewone menschen tot peinzen uit, en de vrij luchthartige scherts , die hier niemands ooren kwetste , wekte misschien zijn\' strengen geest niet op tot medestemming; maar behalve dit, had hij zoovele redenen om tot zich zeiven in te keeren. Zonder dat wij het zeiden , heeft men begrepen, dat Paul aan dat lagereind was gezeten, waarvan wij in het eerst hebben gesproken. Hij zoude geene aanspraak gemaakt hebben op eene hoogere plaats , zoo men hem zijnen rang had afgevraagd ; maar men had daaraan zelfs niet eenmaal gedacht. Donna Teresia had hem naast zich genomen , om hem in het oog te kunnen houden ; het tafelgereedschap was zoo kostbaar, en in zulk eenen grooten overvloed! de vreemdeling scheen arm, het stond derhalve vrij hem te verdenken ; voorzichtigheid schaadde niet, men kon nooit weten! Vader Luciaan zat aan de andere zijde der Spaansche weduwe; ook hij , de ongeletterde monnik, had geen recht op hooger eere onder deze Edelen , en hij zoude die waarlijk niet verlangd hebben; hij kende zich genoeg in de gimst der huishoudelijke dame , om van hare hand, voor zich , de keurigste beten te kunnen hopen. En zijne eerzucht was niet zoo veeleischend als zijne tong! Paul\'s plaats had ook zijne voordee-len. Hij was niet zóóver van Ottelijne verwijderd , om niet somtijds een\' vriendelijken blik van haar te kunnen opvangen , en dien met eenen dankbaren te beantwoorden ; meestal verzonk hij daarna in dat gepeins, dat hem eigen was. Hij dacht er aan, hoe hij die lieftallige vrouw , die zachte weldoenster , op de beste wijze zoude spreken van hetgeen* haar zoo nut moest zijn te weten; ook kostte het zijner bevallige buurjuffer , die wij kennen als Griete , het jeugdige kamermeisje der Jonkvrouw , altijd veel moeite , om aan zijn ernstig zwijgen een woordje van zoeten tafelkout te ontlokken. Slechts met Enriquez, wiens bezigheid hem aan dien hoek der zaal gebonden hield, wisselde hij van tijd tot tijd een vriendschappelijk gezegde.

Toen men tot de derde opdissching was genaderd , en de vruchten , het fijner suikerwerk, de speciën, overeenkomende met onze confituren, opnieuw in bevallige orde op de tafel gerangschikt stonden, terwijl hypocras, kruiderwijn en malvezei de andere wijnen vervangen hadden, begon Ottelijne zich met eenige verlegenheid bij hare gasten te verontschuldigen, dat ze hen noch op luitmelodie noch op zoetelijk snarenspel onthalen kon. «De harp- en luitspelers, die ik bescheiden had , hebben mij eerst gisteren laten boodschappen , dat ze niet vóór den avond hier konden zijn , en het kamerspel, dat sommige rondreizende Ehetorijkers hier wilden vertoonen op mijn feest, wist ik niet aangenaam te zijn voor sommigen,quot; voegde de Jonkvrouw er in eene liefelijke bedeesdheid bij , een\' hal ven blik op Aernoud werpende.

))Noem mij vrij , liefste!quot; sprak deze rondborstig , »ik ben tegen de rouwe losheid hunner tong. Niet genoeg, dat ze in dartele rijmen onoorbare zaken verhandelen, die de wangen van schuchtere maagden te blozen geven , maar ook vallen ze in ongebonden spotlust, en in dartelen overmoed , op Kerk en Geestelijkheid, voor wie het nut en noode is ontzag te hebben en reverencie. En daarom haat ik een spel, dat evenveel kwaad brengt in zuivere harten, als onbetamelijk geschater op lachende monden.quot;

Dat was eene zeer ernstige tusschenspraak , te midden van de vroolijke gesprekken; maar wie Bakelsze kenden, verdroegen zijne strenge denkwijze zonder haar te begrijpen ; de anderen beijverden zich, om den onaangenamen indruk van zijne woorden weg te schertsen.

«Waarom zou het veel kwaad zijn te lachen met de dwaasheden der monniken ? zij doen zich zoo dikwijls te goed op onze kosten!quot; zeide een der Heer en.

))En nog, als ze vroom en kuisch waren, zooals Vader Boudewijn , van Utrecht, bij voorbeeld -, modellen in den Lande van reinheid en deugd; maar zijn ze niet meestal veel erger dan wjj , en ik weet er geen\', die schuchter is voor frissche vrijsterwangen , of bang voor een\' rooden neus ,quot; sprak een ander.

»Ik wenschte wel gaarne te weten, wat eerbiedwaardigs er is in dat monnikje daar ginds, die nu is ingesluimerd van zatheid , nadat hij gedronken heeft als een calenderbroeder.quot;

»Of als een Tempelier ,quot; merkte de Jonker van Zonneveld aan.

«Of als een monnik, dat hij is,quot; riep een ander luide.

»Ik heb Heeren gezien , die het niet tegen monniken konden uithouden. Daar zijn geen betere drinkers dan zij.quot;

))Ik zie niet, wat kwaads er in steekt, dat zij lustig toedrinken ,quot; hernam een ander spreker. ))Dat geeft den joelenden jonkspeler geen recht, om hen zoo bijster hard te vallen.quot;

«Neen , maar dat ze het arme volk zand in de oogen strooien, om de hand des te beter in hunnen zak te steken; dat ze anderen laten werken en zelve in ledigheid rondgaan; dat ze zelfs ons Edelen lasten opleggen , die zij zelve niet willen dragen ; dat mocht wel eens vinnig gehekeld worden door anderen , dan door die luchtige snaken !quot;

»Daarin hebt gij gelijk , Heer Hendrik !quot; voegde Jonker Van Zonneveld den spreker toe ; »maar wie zegt u , dat daarin niet voorzien zal worden ?quot;

))Nu , dan wordt het tjjd ook riep een zoon uit het Huis der Eenesses , die bekend was om zijne ruwe levenswijs en losbandige zeden; »want ze rooven ons al de schoonste vrouwen en maag-


-ocr page 37-

HET HUIS

29

dekens weg , en als een bijzonder fortuin ons dan nog eens eene lieve deern in de armen voert, laten zij ons voor de vreugde dan niet boete doen, als ware het kerkroof?quot;

«Streng zijn ze toch waarlijk niet!quot;

))Neen , neen ! bij St.-Dominicus ! de aflaten zijn goedkoop genoeg.quot;

oTen minste als ze te Eomegeld noodig hebben !quot;

»Gij lastert de Kerk !quot; hervatte Aernoud streng.

«Niet meer dan Tetzel, de Dominicaan , die in Duitschland reist, en die toch van onzen Heiligen Vader gezonden is ; en ik voor mij verheug er mij in , dat. ..

»De vrienden vergeten , dat dit geen gesprek is bij de speciën viel Ottelijne snel in de rede ; zij zag eene donkere wolk op Aemoud\'s voorhoofd en zij kende er onder hare gasten menig een, die, eens op dit punt gebracht, hunne grieven tegen Kerk en Geestelijkheid met nog meer ronde vrijmoedigheid zoude durven lucht geven.

))En ze vergeten het plakkaat des Keizers , van acht Mei anno een duizend vijfhonderd en een en twintig piepte het fluisterende stemmetje van den rijken Utrechtschen bierbrouwer , die mede aanzat, als behoorende tot de maagschap van Eeiniersz moeder, eene betrekking , die hij niet veel achtte , omdat zij hem niet nader bracht aan de verwantschap van den Utrechtschen Kardinaal, op wien zjjne kleine ij delheid zich zoo gaarne verhief ; »en ik , die een neef ben van den doorluch-tigen Heer , die het naast staat aan \'s Keizers zyde in Spanje, ik zal beweren en staande houden tegen ieder , die in overmoed het tegendeel beweren durft, dat de plakkaten des Keizers. ...quot;

«Inbreuken zijn tegen de vrijheden des lands vielen verscheidenen van de manhaftigste Heeren den moedigen handhaver van het Keizerlijk gezag te gelijk in de rede , zoodat hij zwijgend en beschroomd ineenkromp, toen zij vervolgden: ))ten minste als ze gegeven worden , zooals dat van acht Mei, zonder voorkennis en bewilliging van de Staten des lands. Al ware Karei V duizendmaal Keizer , in zijne Nederduitsche erflanden is hij alleen Graaf, en wij weten niet, dat een Graaf van Holland het recht heeft, om bij eigen macht te spreken van lijfsbedwang tegen vrije burgers, en van onderzoekingen , die vrij veel naar zijne Spaansche inquisitie rieken. En gij , Egbert Adriaans! die nog al burger van Utrecht zijt; gij moogt u schamen , dat ge des Keizers willekeur geroemd hebt tegen de privilegiën van vrijgeboren mannen.quot;

Om te weten , waarom Karei van Oostenrijk , die anders nog al staatkundig met zijne Nederlanders wist om te gaan , een\' zoo krachtigen greep had gedaan in een hunner dierbaarste vrijheden , als die was , waarvan deze Edelen hem beschuldigden, moet men zich herinneren , dat het plakkaat van acht Mei was uitgevaardigd te Worms, zeer kort na den Rijksdag, in eene haast, die getuigde van zijne belangstelling in de zaak, en dat het was gericht, «tegen alle ketterijen of suspiciën van ketterijenquot; , om duidelijker te zijn, tegen Luther en al deszelfs «aanhangers , medeplichters en begunstigers , alsmede tegen zijne of hunne geschriften en dwalingen en opiniën, die veroordeeld waren tft zijn ket-tersch , schismatiek en verdoemelijk volgens de eigen woorden van het plakkaat, en waarbij ieder, «van wat waardigheid , autoriteit, state , conditie, of privilegie hij zij werd gelast en gedrongen, onder zware bedreigingen, om ge-melden LutLer of zijne aanhangers, waar ze hem bekend werden , aan te brengen en over te leveren aan den Gerichte; waarna de Keizer ; streng tegen hen wilde geprocedeerd hebben, zelfs ter dood toe , zooals uit den zin van zijn bevelschrift gemakkelijk is op te maken, en waar- j bij tevens allen Nederlanders, van welken rang \' of macht ook , verboden werd , onder voorzeide poenen , te koopen , verkoopen , houden , lezen , prenten ofte sustineeren ofte defendeeren eenige van de boeken , geschriften en opiniën des voorzeiden Luthers , hetzij in Overlandsche , Latijn-sche, of Vlaamsche tale , zoowel van dengenen , die bij onzen H. Vader den Paus zijn gecondem-neerd, als alle andere , aireede gemaakt, of die \' namaals mochten gemaakt worden, bij denzelven Luther , zijne discipelen ende fauteurs , in wat manieren of soorten die wezen mochten.quot; Dit bevelschrift, waarvan men den geest kan opmaken uit de enkele trekken, die wij er van overnemen , was het eerste van die soort, dat in Holland verscheen; en dat eene zaak van zooveel gewicht, waarin Edelen en Burgers gelijkelijk betrokken werden , en waarin een zweem lag van gewetensdwang en beperking van denken , afgehandeld en betwist werd niet alleen zonder het gemeen overleg der Staten en der Edelen; maar zelfs dat het hun werd gegeven ter afkondiging en uitvoering zonder eenige voorafgaande kennis, moest wel eene stuitende en onverduurbare grieve zijn voor menschen , zoo vasthoudend op het punt van hunne privilegiën , en zoo naijverig op hunne rechten. Vandaar die algemeene afkeuring van Egbert\'s herinnering eener zaak , die men overeengekomen was te vergeten. Iemand mijner Lezers vindt die herinnering misschien nog te meer ongelukkig, daar hij ze als volkomen doelloos beschouwt; immers was de sprake gansch niet over Luther of iemand der zijnen , en een paar vrije woorden over Rome\'s geldspeculatie met de aflaten was nog geen ondersteunen van eenig kettersch gevoelen; maar de zinsnede uit het plakkaat, waarop de neef des Kardinaals wilde gedoeld hebben , verbood ook zelfs alle daden en woorden, die strekken konden «tot verkleening. en diffamatie van den Paus, van de Prelaten der Kerk,quot; enz., en dat de goede lieden bezig waren daartegen een weinigje te zondigen , was niet te ontkennen.

Maar ze waren zeer weinig gezind en in het geheel niet gewoon hunne gedachten te verbloemen , of de vrije tong aan boeien te zien , en ofschoon het niet in hunne macht stond, het ergerlijke Staatsstuk te vernietigen, vonden ze


-ocr page 38-

i 30 HET HUIS LAUERNESSE.

goed hunne afkeuring te geven , door zich zoo weinig mogelijk te houden aan deszelfs strenge eischen. Zóó groot en algemeen was de overtuiging van \'s Keizers aanmatigende handelwijze, dat zelfs Aernoud, de fiere voorstander van elk gevestigd gezag , die bijna door zijne nieuwe betrekking geroepen was tot spreken , met bitterheid zweeg. Hij gevoelde misschien voor het eerst, wat zijne liefde tot Ottelijne niet had willen zien, hoezeer zijn eed aan den Keizerlijken Graaf in strijd was met zijne denkbeelden als vrijgeboren Utrechtenaar, en aan welk eene worsteling van plichten en gevoelens hij zich voor altijd had blootgegeven. Te moeten zwijgen , waar hij als burgér had willen spreken, was hem eene groote grieve; en toch ook een gezag te hooren aanvallen , hetwelk hij op zich genomen had te verdedigen, was hem zóó hard , en krenkte zijn fijn gevoel van eer en billijkheid zóó diep, dat hij eenen smartelijk en blik wierp , nu op de Keizerlijke kleuren van zijn gewaad , en dan weder op zijne Jonkvrouw, als verweet hy zich, dat hij haren rang dit offer had gebracht.

Dit zwijgen was zóó pijnlijk , dat allen er als de terugwerking van gevoelden , en zelfs zij , die , benedenwaarts gezeten , de woorden niet alle hadden verstaan , die er gewisseld waren , konden het opmerken , dat er eene stoornis in de tafelvreugde plaats vond.

«De vrienden schijnen ontevreden , dat de speellieden niet daar zijn fluisterde Griete tot haren Duitschen buurman ; «en toch , onze Jonkvrouw was niet bij machte ze hier te schaffen.quot;

«Is het muziek , dat er schort ?quot; vroeg Paul, wien de stilte ook had getroffen.

»Zeer zeker , goede Jonkman! ze zijn dat gewoon bij de waardschappen, en Mejonkvrouwe is droevig in het harte , dat zij het niet geven kan.quot;

))Ze zullen luitspel hebben ,quot; antwoordde Paul, snel besloten en den page wenkende ; «beteren dan ik hebben de gastvrijheid en de goede spijze met zang en melodie betaald; het is een onzondig vermaak, dat beter is dan bitse twisten, of vuige scherts. Enriquez! hebt gij eene luite ?quot;

Terwijl de Jonker snel wegijlde, om aan het verlangen van zijnen vriend te voldoen, stond deze op en verzocht met innemende hoffelijkheid de vergunning, om het gezelschap een eenvoudig lied te mogen voorspelen. Dit aanbod van een\' persoon , op wien niemand had gelet, en die in kleeding en voorkomen iets eigenaardigs en fantastisch had , dat hem wel voor eenen buitenland-schen zanger kon doen doorgaan, was eene verrassing , die eenparig en luide werd toegejuicht. Het was waarlijk de éénige wijze , om aan de al-gemeene ontstemming een eind te maken; ook dankte Ottelijne haren vriendelijken gast voor zijnen gelukkigen inval, met eenen blik van welgevallen , die niet voor hem verloren ging.

De kleine schikkingen waren nu gemaakt; Paul plaatste zich in het midden der ruime zaal, op goeden afstand van de tafel, zette zich op een zitbankje , dat niet al te laag was , en nam de luit,

die Enriquez nu bracht. Na eene zachte klagende introductie , zong hij een der aandoenlijk tref- , fende liederen van den Duitschen dichter Hans Sachs, zoo geëerd in zijne jeugd, in de laatste dagen van Keizer Maximiliaan en onder Karei nog niet vergeten. Het waren de roerende ontboezemingen van een\' man , die gevoelt hooger te staan dan zijn lot hem plaatste . van den handwerksman , die lijdt onder zijn\' geest. Het was geen vroolijk lied, dat hij zong, geen galmend vreugdelied, dat paste bij klinkende bokalen , bij i den hal ven roes van een nagerecht: maar toch, I het boeide door eene betoovering , waarvan ieder de werking gevoelde , zonder de oorzaak te begrijpen : het was een lied, dat meer tot de ziel sprak dan tot de zinnen. Die menschen waren verwonderd , zich te voelen medegesleept tot eene aandoening als die van weemoed, en genot te vinden in dien weemoed; zij wisten niet te ontleden , of dat teweeggebracht werd door de roerende stem , of door de roerende woorden; maar ze wisten wel, dat ze nooit bij de lustigste muziek zoo aangenaam waren te moede geweest. Geen dreunend lofgedaver zeide Paul, dat zijne poging geslaagd was; maar eene veelzeggende stilte, eene stilte als luisterde men nog, als had men nog tonen op te vangen, toen hij reeds lange gezwegen had. Allen hadden zich ruggelings gewend naar de tafel; Aernoud en zijne Jonkvrouw wa- \' ren van plaats veranderd, om den zanger meer nabij te zijn ; in hunne ziel vooral had hij eene wereld van ongekende gewaarwordingen opgewekt. Toen hij geëindigd had , wenkten beiden hem te gelijk. Bescheiden trad hij nader.

Ottelijne dankte hem met een lieftallig woord en deed hem bij zich nederzitten. ))Wie is dit kind ?quot; vroeg Aernoud , terwijl hij hem met welgevallen de blonde lokken streelde.

))Een jonge Duitsche vreemdeling, voor wien de Vicaris mij huisvesting heeft gevraagd ,quot; antwoordde Ottelijne snel, als wilde zij door het noemen van Vader Boudewijn iedere andere vraag voorkomen. Onderwijl had Enriquez eenen der fraaiste zilveren bekers met den geurig?ten wijn gevuld, en bracht dien Ottelijne, die denzelven aan den zanger toereikte ; en ditmaal vond Donna Teresia, dat hij den dronk had verdiend.

Al de andere gasten hadden zich nu samengedrongen rondom de groep, waarvan de jonge vreemdeling de hoofdfiguur was. De^vrouwen wierpen hem vriendelijke ooglonken toe, te gelijk met hare zakdoeken . rijk geborduurd in goud en zilver. De mannen hieven luide lofspraken aan ; Heer Willem Oem bood hem zijnen eigen fluwee-len hoed met een kostbaar paarlsnoer gesierd, in stede van pluimen.

Paul, als overstormd door die voorkomendheden , dronk haastig een paar teugen uit den beker , en wilde dien teruggeven in de hand van de Jonkvrouw.

»Drank en beker beiden zijn het loon voor den zanger!quot; i

))En alles , wat de beker inhoudt,quot; voegde


-ocr page 39-

ft

HET HUIS LAUERNESSE.

31

Aernoud er bij. Hij had den grooten diamanten haak , die schijnbaar zijnen gordel samensloot, losgemaakt, en in den wijn geworpen.

»Goede , lieve menschen!quot; sprak Paul, bijna tot duizelens toe ontroerd , door eenen bijval, die zich zoo krachtig uitdrukte, »Edele Heer en en Vrouwen! dat alles komt mij niet toe: de zang is eene gave des Hemels, die in de keel legt wat wel luidt; alzoo is de eere niet mijne eere, maar de Zjjne, en deze sierlijke zaken zijn mij nut tot niets ; er zijn anderen dan ik , die de weldaad meer behoeven : geef hun, ter liefde van Hem, die uw hart heeft verkwikt met vroolijkheid.quot;

Al hadden die Edelen en Vrouwen plotseling het zonderlinge luchtverschijnsel van 1517 aan de smalle bruin eikenhouten balkjes van de zoldering zien opkomen , hunne verstomming had niet groo-ter kunnen zijn , dan toen zij den sober geklee-den zanger hunne rijke giften in zulk eene taal hoorden afslaan. De verbazing liet geen\' hunner het besef tot een antwoord ; slechts rees bij allen gelijktijdig de vraag op, wie die man zijn kon. Eene vraag, door Aernoud het eerst geuit, en die verscheidenen daarna luid en dringend herhaalden. Ottelijne zag met diepe bekommering op haren beschermeling, die nederzat aan hare voeten op een laag vouwstoeltje , met eene houding zoo zedig, alsof hij niet al die Grooten in verrukking had gebracht, en een gelaat zoo rustig , alsof hij niet met zijne weigering aller ijdel-heid had gewond.

Zijne rust ging zelfs zóóver , dat hij in een diep en ernstig gepeins verzonk, als beraadde hij zich op iets gewichtigs, als eischte het denkbeeld , dat hem inviel, zijne geheele aandacht. Daarna de oogen opslaande met eene zelfbewuste vrijmoedigheid , die niemand hem zoude toegekend hebben , sprak hij , nu eerst hunne driftige vragen beantwoordende:

»Gjj zyt begeerig te weten , wie ik ben ? De vraag is gering, en het antwoord kan niet meerder zijn. Ik ben een jongeling , die niets is van zich zeiven , die niet eenmaal ouders heeft, op welke hij kan steunen , of vrienden , die zich zijner aantrekken; die zoo arm is, dat hij zelfs niet zijne geboorteplaats weet aan te wijzen, en die zich toch rijk genoeg kent om uwe giften niet te behoeven, en sterk genoeg, om ze te durven af-wijzen. Naar de wereld heeft mijn lot niet één vroolijk uitzicht; en toch zou ik niet willen ruilen met den hoogsten en gelukkigsten onder u. Want zoo ik Saksen als mijn Vaderland heb aangenomen ; zoo Mansveld mijne jeugd kweekte en steunde , is Wittenberg mij ten fakkel geworden , die lichten zal over mijn pad: daar is my de mjjn gewezen, waaruit ik heb opgedolven een\' schat van onverteerbaar goed ; daar is mij geopend de fontein van heil, waaruit ik gedronken heb , niet alleen voor mij zeiven , maar voor u en voor allen, die begeerig zijn naar den drank des levens , en die dorsten naar het Woord, dat zalig maakt/\'

Velen van hen . die luisterden, begrepen Paul\'s

woorden niet beter, dan als hadde hij kerklatijn gesproken; ook meenden zij, dat de jonge zanger raaskalde en in zinsverbijstering was.

Aernoud Bakelsze zag hem aan met vonkelende oogen, en zeide tot hem op eenen toon , die van diepen afschuw getuigde: «Verlorene! gij zijt dan een volgeling van Luther ? Wittenberg! deze taal! het kan niet anders zijn! Wee u! wee ons! de wolf in zulk eene lammerenvacht!quot; Ottelijne , die misschien bij haar eerste gesprek met Paul een vermoeden van de waarheid had gehad, was nu meer ontrust dan verrast, toen zij die hoorde bevestigen.

Zij vreesde veel voor den vreemdeling, die zoo weerloos was en toch zoo moedig. De ketterij in dezen vorm scheen haar zoo schuwenswaardig niet toe , als Aernoud zich die scheen te denken ; ook gruwde zij niet, gelijk hij, van den armen gast terug, maar veeleer sloot zij dichter aan hem , met eene beweging als wilde zij hem beschermen , zoo een van die anderen hem kwaad toedacht.

«Het zou schade zijn zoo hij een ketter ware, een jonkman zoo lieftallig van wezen en met zoo zoet eene keel,quot; merkten enkele vrouwen aan.

«Eeiniersz kan gelijk hebben!quot; riep een der Heeren van IJselstein. ))In zulker voege sprak • ook de Prior der Augustijners, Jacob Probst, \' dien ik kort geleden te Antwerpen heb hooren | prediken, en dien ze nu overgebracht hebben [ naar Brussel, waar hij zeker harder zal behan- ! deld worden dan hij het verdient. Die man wist | te spreken; het was , in trouwe , aardig te hooren , hoe hij de monniken aanviel!quot;

Snel trad een man uit den drom der gasten te voorschijn tot dicht bij den Duitscher. Het was eene forsche, hooge gestalte, met heldere, blauwe oogen , en trekken , die beiden oprechtheid teekenden en eene hardnekkige vastheid van wil; hij was Deken van het gild der goudsmeden te Utrecht, en zat er als Schepen op het raadkussen , een man van een hoog aanzien in zijne stad , een man, tot wiens beurs Edelen en burgers dikwijls hunne toevlucht namen, en die zonder moeite de zuster van Ottelijne\'s oom, den Kanunnik van St.-Salvador, ter vrouwe bekomen had. Hij klopte Paul gemeenzaam op den schouder , en zeide op dien norsch vriendelijken toon, die sommige menschen van zijn karakter zich hebben eigen gemaakt: »spreek , jongsken ! behoort gij tot de Evangelischen, tot de volgelingen van Doctor Marten te Wittenberg?quot;

«Heb ik dat dan niet reeds gezegd ?quot; antwoordde Paul, verwonderd , dat men nog twijfelde. Nauwelijks was deze bevestiging van de geuite vermoedens zijnen mond ontgleden, of er ontstond eene beweging als van schrik onder die menschen. Sommigen deinsden terug met afkeer en ontzetting. De luide kreet van Donna Tere- I sia: «een ketter! o Heilige Moeder Gods! wees ; met ons!quot; vond weergalm bij enkele zwakhoof- | dige vrouwen en bij enkele zwaardenkende mannen. Men kruiste zich, men nam zijnen rozen- !


-ocr page 40-

HET HUIS LAUERNESSE.

32

krans. Maar terwijl zich deze wegwendden van den jongen Hervormer , kwamen anderen schielijk en met zekere geestdrift nader. Onder deze Nederlanders waren er reeds velen, die van Luther\'s schriften hadden gelezen. Het verbod des Keizers om ze te verkoopen of te verspreiden, zoude eene nuttelooze uitlokking der nieuwsgierigheid zijn geweest, zoo de Keizer niet geweten harl , dat ze werkelijk verkocht en verspreid werden. Luther\'s eerste schriften, zoo niet zijne geheele prediking, waren meer een scherp aanvallen van misbruiken , dan een scheppen van nieuwe stelsels. En deze menschen, zooals men de gebreken van het oude altijd beter begrijpt dan de voordeden van het nieuwe, hadden de overtuiging van die misbruiken altijd in zich; ze zagen die overtuiging versterkt door eene welsprekendheid , die uitdrukte, wat zij hadden ye-voeld, zonder het te hebben gezegd; ze zagen die misbruiken ontleed en ten toon gesteld, en de plegers daarvan onbarmhartig aangevallen; en daarenboven , die schriften lokten uit tot een vrij onderzoek. In geene eeuw en onder geen volk was er een denkbeeld beter begrepen geworden, dan dit in de Nederlanden en in del 6^ eeuw. Hun staatsvorm , de getuige van eene angstig vasthoudende gehechtheid aan hunne voorrechten, van de nauwe onoverschrijdbare perken, die ze hunnen Opperheer wisten te stellen, van hunne fiere vrees tegen elke dwingelandy ; hun maatschappelijke toestand, die eenen ongekenden trap van bloei en welvaart had mogen bereiken , en die dus toeliet aan de behoeften der ziel te denken, naarmate zich die van het lichaam zonder moeite naar wensch en willekeur zagen voldaan ; en zelfs hun luchtgestel, dat, zwaar en beneveld , meer uitlokte tot peinzen , dan prikkelde tot de genietingen der zinlijkheid, werkten daartoe mede. Ze hadden voortaan eene behoefte aan iets hoogers en bovenzinnelijks, die hunne grof onwetende monniken niet wisten te voldoen , en die de meer schranderen en kundi-gen met listige baatzucht niet willens waren te bevredigen. Ze zagen die Geestelijkheid hun voordeel doen met de fabel Christus (zooals Leo X had gezegd), met zooveel vermetelheid , met zoo weinig schaamte, en met zooveel losbandigen spot, als ware het werkelijk eene fabel geweest. Dezulken dus, die nog overtuigd bleven en geloofden , dat het geene fabel was, maar eene gebeurtenis , waarbij zij het hoogste belang hadden , om haar in al derzelver oorzaken en gevolgen te kennen, kregen dien dorst naar waarheid en Evangelische kennis , waarvan Luther hun de bron aanwees, te gelijk met de vrijheid , om er uit te putten; wat ze gemeend hadden niet te mogen aanvatten , toonde hij hun als hunnen eigendom , en noodde hen uit om te naderen en toe te tasten.

Het was dus niet vreemd, dat velen op Paul toegingen, nu ze vermoedden, dat hij zoude spreken in eenen geest, dien zij eenigermate kenden, en van zaken, waarvoor zjj eene brandende belangstelling gevoelden. Nieuwsgierigheid , zucht tot het nieuwe, de ij dele wensch, om later te kunnen zeggen: «ook ik heb dat gezien en gehoord ,quot; deden ook de overigen de begeerte uiten, om van dien jongeling meer te weten ; het waren ten minste begeerige blikken en welwillende gebaren , waarmede zij hem omringden en uitlokten tot spreken.

Terwijl wij dit alles vertellen, heeft Aernoud zijne bruid driftig weggeleid uit den kring, en hij heeft haar teruggevoerd buiten de zaal, de breede trappen af, de portalen door , tot in de vrije lucht, tot in eene der wandeldreven van het Slot , die aan den hertenkamp grenst. Zij heeft de reden van deze willekeurige handelwijze niet begrepen , en ze durft hem die evenmin afvragen ; want zijn blik is een van die, waaraan men zwijgend gehoorzaamt, en iedere zijner bewegingen verraadt eenen gemoedstoestand, waartegen men den kamp niet waagt. En die opgeruide hartstochtelijkheid des jongelings was te verontschuldigen. Op den oogenblik , dat Paul erkend werd als de volgeling van Luther, moest de Keizerlijke Hopman kiezen tusschen het handhaven van \'s Keizers gezag of het laten schenden van hetzelve. Zijn plicht was het, te zorgen , dat op den Lutheraan al de strengheid van het plakkaat wierde toegepast, en zijne gemoedelijke overtuiging , zyne warme geestdrift voor de eer der * Kerk, die hij niet scheidde van hare opperhoofden , deed hem zulk eenen maatregel beschouwen als nuttig, als volstrekt noodzakelijk; maar dan had hij de rechten der gastvrijheid moeten verkrachten , in het huis zelf der vrouw, die hij liefhad , die zgne bruid was, en hij zou de handlanger moeten zijn van de Keizerlijke willekeur ten aanschouwen van al zijne medeburgers, wier rechten hy eerde, wier rechten de zijne waren! En dat na den diepen blos, die reeds zijne wangen had gekleurd, bij hetgeen er vroeger was voorgevallen, toen ook die dubbelzinnige toestand hem in een valsch licht plaatste! Was het wonder , dat iemand van zijn weinig lijdzaam karakter , en van zjjn prikkelbaar gestel, met smartelijke hevigheid, de éénige partij koos, die hij meende nog een uitweg te wezen tusschen de beiden, die hem met reden zoo stuitend waren! Zich te verwijderen, te bewijzen, dat hij niet had goedgekeurd, ofschoon hij niet kon noch wilde tegengaan, wat er gesproken zou worden, was een niet al te schamel hulpmiddel. Ottelijne te onttrekken, haar het allereerst! aan den mogelijken schadelijken invloed van wat er gehoord kon worden, was de meest natuurlijke opwelling, gevolgd zoo schielijk als opgekomen. Wij laten hen te zamen.

Men zal mij verwijten Pater Luciaan te hebben vergeten, van wien het toch niet te denken is , dat hij onder dit alles zal hebben doorgeslapen. Ook kunnen wij van hem getuigen, dat hij was wakker geworden onder den zang van Paul; maar zijn oog was te beneveld en zijn oor te weinig gescherpt, om te zien of te hooren , dat zijn


-ocr page 41-

HET HUIS LJ

iAUERNESSE.

33

vreemde tafelbuurman de taak der gewone speellieden vervulde. Toch had hij met een dommelig hoofdknikken - zijn welbehagen in de zachte tonen te kennen gegeven, die hem echter, door hunne kwijnende melodie , opnieuw in de armen van zijnen zoeten vijand hadden teruggeworpen , en het onbestemde geruisch , dat hem omgaf, bij het opstaan der gasten , had hem het duizelend hoofd nog meer bedwelmd, en hem dieper in die doffe sluimering gewiegeld, waarin hij misschien nog zeer lang dit ondermaansche zoude vergeten hebben , zoo niet een der dienende knechten , die in hem den gunsteling van Donna Teresia haatte , zooals al zijne metgezellen , en die de gelegenheid gunstig vond , om eens iets van den ouden wrok af te doen , hem op schellen schetterenden toon in de ooren had geschreeuwd :

»Pater Luciaan ! daar is Doctor Luther , die bewijzen zal, dat wij u den biechtpenning niet schuldig zijn!quot;

))Wat... . wat. . . riep de monnik , uit zijnen slaap opgeschrikt, met wijd opengesperde oogen en een verbijsterd gelaat, «wat zegt gij ?quot;

»Dat de Duitsche ketter in de zaal is, en mogelijk de Duivel met hem , uw Eerwaarde mag ze beiden wel bezweren antwoordde Wilbrand , zich vermakende met de verwarde houding van den Pater.

vSancta Maria! or a pro nobis!quot; prevelde deze in slaapdronkenheid, een kruis slaande met de linkerhand , terwjjl hjj eene poging deed om op te staan.

Wilbrand , die zich nog veel vroolijks beloofde van zijnen inval, gaf hem den arm en ondersteunde den waggelende, en stuwde hem onder de menigte , die Paul omringde , en liet hem toen aan zijn lot over. Dat was juist op den oogen-blik , toen Aernoud zich met zijne bruid had verwijderd , en toen men den Duitscher met allerlei onstuimige vragen overstormde :

»Gij hebt dan Luther gezien ?quot;

))Zeg ons, hoe hij er uitziet!quot;

»Wat weet gij van hem?quot;

))Hebt gij hem gesproken?quot;

, ))Is hij wel een zoo leélijke en afzichtelijke monnik , als onze preekheeren hem altijd afschilderen ?quot; vroeg Jonkvrouw Engel uit den Eng.

))Is zijne stem ruw of liefelijk ?quot; enz. , enz....

«Lieve Heeren en Vrouwen!quot; begon Paul opstaande , terwijl hij de lange blonde lokken ter zijde schoof, zoodat zijn edel voorhoofd en zijn open oog meer zichtbaar werden , »toen ik mij in het eerst beraadde , welk antwoord ik geven zoude op ulieder vraag, was dat niet, omdat ik schroomde te zeggen wie ik ben , maar omdat ik van mij zeiven niets te zeggen wist, dat voor iemand uwer belangrijk kan zijn, of uwer aandacht waardig; terwijl ik u veel had te verkonden , dat u noodig was en van beter nut. Daarom aarzelde ik, overleggende , hoe ik mijn antwoord zoude richten naar uwe vraag, en te gelijk op | zulk eene wjjze als u konde indachtig maken , dat u van mij meer te weten overschoot: en gij

ook hebt uit mijne woorden aanleiding genomen tot vragen , die voortkomen , zoo ik geloof, niet uit eene nieuwsgierigheid , die jjdel is en roekeloos , maar uit ware en trouwe belangstelling in het groote werk, dat hij heeft aangevangen, en voleinden zal, onder den zegen Gods! Is dat niet zoo ?quot;

)gt;Ja! ja!quot; antwoordden verscheidenen luide en ernstig.

»Ja, bij St.-Maarten !quot; riep Van Ysselstein ruw, ))wij willen gaarne hooren , en dat te meer , omdat gij mij toeschijnt te spreken zoo goed en beter dan Jakob Proost en nog een ander , dien ik gehoord heb.quot;

»Maar , bij St.-Salvador !quot; sprak de Kanunnik van de oude Munster tot eene vrouw, die naast hem stond, »zal deze kleine vreemdeling, zoo zwak en jong, met gladde kin en lange lokken , met kennis weten te spreken van de groote twisten in de Kerk, die geleerden en machtigen in verwarring brengen ?quot;

«Veracht niet mijne jonkheid hernam Paul, die deze aanmerking gehoord had. »Hij , die de bieze kracht geeft tegen den storm, dat zij niet breke, zal ook Zijne kracht volbrengen in mijne zwakheid. En weet dan, het Woord is gegeven aan die kinderen zijn, ook opdat zij het spreken , en de Geest, die beloofd is aan allen , is nu gekomen over alle vleesch. De kennis mag niet meer zijn de schat van enkelen, opdat zij haar begraven en behouden alleen voor zich ; maar het Woord behoort allen , en de Schrift behoort allen , en de kennis behoort allen , en het hooge zal vernederd worden , en het lage en kleine zal hoog staan in het Koninkrijke Gods

))En daarbij , de kruinschering maakt den monnik niet,quot; viel de zoon der Herwijners vrij kluchtig in.

«Noch de pij den eerwaardehernam een ander , tegen wien op dat oogenblik Pater Luciaan met zijne volle zwaarte terugviel.

«En hoort dan !quot; riep Paul met eenen lichten zweem van ongeduld over deze ongepaste tusschen-spraak. «Gij hebt gewild, dat ik u den eerwaarden Doctor Marten Luther verklaren zoude in leven en werken ; en ik doe het gaarne, want van hem te spreken is mij troost, en het kan u nut zijn : maar luistert naar eisch van het gewicht der zake, want die Godzalige man heeffc rust en veiligheid en leven niet te lief geacht, om den volkeren te geven wat het hunne was , en wat de Farizeën en Wetgeleerden hun onthouden , om zich rijk te maken met uwe armoede ; want hij is groot en zijn naam prijselijk meer dan eenige naam van allen, die nu leven: want hij beeft het licht weggerukt van onder de koornmate , waar de Oversten en de Levieten het verborgen hadden voor u , opdat zij voordeel mochten trekken van uwe blindheid , en hij heeft het gesteld op eene hooge plaatse, waar het lichten zal over allen. Daarom ziet henen naar het licht, opdat gij ziende wor-det, en onderzoekt de Schriften, opdat gij wijs wordet: dat is het bevel van den Christus zel-


T.

5

-ocr page 42-

HET HUIS LAUERNESSE.

34

ven , onzen lieven Heere, die dezen grooten Leeraar heeft laten opstaan in deze benauwde tijden , om u te verlossen uit de strikken van Babyion , en om u te wijzen het hemelsche Jeruzalem , dat openstaat voor allen , die goed zijn en de geboden des Heeren bewaren !quot;

Hier maakte de spreker eene kleine pauze , als ware het om te zien, of zijne woorden bij zijn gehoor werkelyk de stemming hadden opgewekt, waarop hjj doelde. En hij kon tevreden zijn. Die menschen luisterden allen met meer ernst, dan men het had kunnen verwachten van lieden, die van een feestmaal waren opgestaan. De inspanning der verwachting en de onrust van het ongeduld waren zichtbaar op al die trekken, zoodra hij stilzweeg, en terwijl hij eenen langen uit-vorschenden blik op hen sloeg; daarna hernam hij zijne rede.

Toen beschreef hij hun Luther, zooals hij hem kende, zooals hij hem voelde , machtig door het Woord, als den reus van de 46de eeuw, met niets dan eene tong en eene pen tegen de banbliksems van Eome en het algeweld van Karei V — Luther, met niets dan zijne heilige overtuiging en zijne ernstige goede trouw, tegenover het gevoelen van eene gansche wereld — Luther, met vromen moed zijn nieuw denkbeeld werpende te midden van al die afgesleten vooroordeelen, het is zoo, vooroordeelen , waarvan men walgde, maar die al de ijzervaste kracht hadden der gewoonte , en die sinds eeuwen ingeworteld waren in den rotsharden grond van ruwe onwetendheid en stikziend bijgeloof. Hij schilderde hem in de hachelijkste en meest beslissende tijdstippen van dat belangrijk leven; zijne overwinningen op Eckius en dé Scholastiek; zijne snijdende leerredenen , waarin hij Tetzel en diens zenders aan den afschuw en de bespotting des volks overlevert : zjjne koene prediking in de slotkapel te Dresden , voor den Keurvorst; zijne gemoedelijke standvastigheid in de gesprekken met den Kardinaal Cajetanus ; zijne stoute vergelding voor de pauselijke beleediging, in het verbranden der decretalen; zijne bittere , spottende verachting van den vloek, voor welken de volken sidderden, en welken Koningen noch Keizers ooit straffeloos hadden getrotseerd; zijn standvastig verwerpen van elke eer en elke verzoening, die gekocht moest worden met zijne overtuiging. Hij toonde hun dien man , die zoo stout eike boei van den geest had afgeworpen, zich met edele bezadigdheid onderwerpende aan zjjne Wereldlijke Overheid , aan het gezag des Keizers, ofschoon hij in den Keizer den medestander zijner vijanden kon kennen; zijn rustig afreizen van Wittenberg , dat hem ter vrijplaats was geworden, om zich te stellen in het midden van machtige haters. Hü schetste hun , eindelijk, het grootsche too-neel, waar zijne flksche welsprekendheid en zijne waardige houding een\' tol van bewondering hadden afgeëischt, zelfs van Vorsten , die hem tegen waren , op den Rijksdag van \'Worms , waar hij kwam als gedaagde, om verantwoording te geven van zijne leer, in eenen kreits van Vorsten en Geestelijke machten, waar al wat Duitsch-land verhevens had in adel en geleerdheid, te zamen was , ten einde uitspraak te doen tusschen hem en Eome ; waar de arme min geleerde monnik niet eens den steun had van alomvattende geletterdheid of overwichtige kennis; waar hij tegen al deze machten en tegen al deze kennis niets had over te stellen dan zijnen God en zijnen Bijbel; maar ook de God des Bijbels had hem niet verlaten, want Hij alleen kou hem geven te spreken zooals hij gesproken had, met de roerende innigheid der overtuiging en al de gepaste vrijmoedigheid eener goede zaak. En het was niet iets gerings, dat die monnik kwam eischen van die Eijksvorsten ! Het was de vrijheid der gedachten en de ontkluistering des Evangelies voor alle Duitsche Christenen! Vrijheid van denken, en den Bijbel voor ieder, te vragen van de erfhouders van het willekeurig gezag, was als eene gelijkstelling te vragen van hunne slaven met hen ; want de gedachte verheft en de vrije geest richt het gebogen lichaam op, het onderzoek der Schriften kon die menschen leeren, dat ze broeders waren van hunne Heeren! Gevaarlijke les voorzekerwaar de Heer niets was dan een onredelijk dwingeland!

Zóó schilderde Paul den Hervormer aan zijn gemengd gehoor; maar met juister trekken erl met krachtiger welsprekendheid dan het in onze macht is die weder te geven, misschien zijn beeld te schoon gekleurd en een weinig gevleid ; want hij sprak in de geestdrift der bewondering, en met den dwependen gloed des discipels, die spreekt van een\' geliefden meester: en is ooit de geestdrift helderziende geweest voor haren afgod, of heeft de leerling ooit vlekken gekend in den meester , door wien hij zich heeft gevormd ? Maar daarom ook wist of kon hij niet spreken van die bange oogenblikken , waarin die man, die zoo sterk was bij anderen, in zwakken twijfel verviel van zich zeiven; van die waarheid , dat Rome met hem gebroken had , door haren voorba-rigen banvloek, en hij. niet met Rome ; van die andere, dat de Hervorming daar was, eer de Hervormer zelf het wist; dat hij zien door zijn eigen machtig denkbeeld verder zag heengedreven , dan in het eerst zijn doel had kunnen zijn; dat hij den geheelen omvang van zijnen grooten stap niet had beseft, toen hij dien deed; dat in den grooten bestrijder des bijgeloofs nog een machtig bijgeloof kampte tegen het reine licht; dat hartstocht en bitterheid hem soms in zijne redenen wegsleepten tot ruwen spot, die veel te laag was voor de waarde van zijn onderwerp , en veel te bijtend voor een verkondiger van Christus\' Evangelie; dat zijne schimptaal, die het belachelijke aanrandde, niet altijd entzag had voor het eerwaardige ; dat hij, die verdraagzaamheid eischte voor zich, wel eens de verdraagzaamheid vergat jegens anderen; dat hij veel had cmgestooten, waarvoor hij nog niets beters gegeven had; en eindelijk, dat hij wel bezig


-ocr page 43-

HET HUIS LAUERNESSE.

35

was het oude gebouw af te breken en onderden voet te vertreden , maar dat hij tot daartoe nog geen nieuw had opgericht.

Terwijl die jonge Duitscher dezen Nederlanders , met al de gloeiende taal der geestvervoering , den moed afschilderde van den Hervormer tegenover zijne machtige tegenstanders; terwijl hij hen deed begrijpen, dat de man , die zich alleen beriep op de Heilige Schrift, die geen ander bewijs voor geldig hield, dan dat, hetwelk men genomen had uit de Heilige Schrift, het recht en* de waarheid op zijne zijde moest hebben, tegenover eene partij, die hem alleen met de wonderspreuken der Oudvaders en met de machtwoorden der Kerk aanviel en tot herroeping trachtte te brengen ; terwijl hij hun al de kracht en al de vrome overtuiging\' deed erkennen van Luther\'s woord: «Hier sta ik, en ik kan niet anders — God helpe mij !quot; dacht die jonge Hervormingsleeraar er niet aan, hoezeer ook hij zelf van hoogen moed, van heilige overtuiging en van onwankelbaar vertrouwen op de hulp- der Godheid de blijken gaf. Hij toch stond ook in het midden van vreemden, van welke hij niet weten kon, in hoever ze hem tegen waren; hij ook was alléén , zonder een\' enkelen vriend met zich. Luther had te quot;Worms nog twee waarborgen voor vrijheid en leven : het gegeven woord van een\' ridderlijk Keizer , en zijn\' eigen grooten naam, zelfs toen reeds veelbeteekenend genoeg , om niet, zonder gevaar voor de plegers, te kunnen uitgewischt worden uit de rij der le^ venden of vrijen. Duitschland hield de oogen scherp gericht op zijnen Hervormer , en Duitschland zonde streng rekenschap gevraagd hebben van wie zich aan hem had vergrepen. Maar hij , Paul! arme onbekende jongeling, wie zoude hem beschermen, zoo hij die menschen aan zich geërgerd had ? welke stem zoude zich voor hem verheffen, zoo het geweld of het verraad de hand aan hem legde ? hoe gemakkelijk eene prooi zoude hij hun zijn, die hem kwaad wilden, de arme vreemdeling, om wien niemand zich bekommeren zou, die reeds door zijnen éénigen beschermer scheen vergeten, als iets te gering voor zijne aandacht, wiens zijn of niet zijn niemand daarna opmerken zoude , en die bijna vogelvrij was in een Land, waarin hij ongeroepen was gekomen met waarheden, die wel eens in geen enkel oor vriendelijk konden worden opgevangen , en met woorden, die wel eens opgevat konden worden als vergrijpen tegen de instellingen des Lands !

En ondanks dit alles had ook hij geen\' oogen-blik geaarzeld. om te volgen het groote voorbeeld van zijnen meester en voorganger, om te spreken zooals zijn geweten hem gaf te spreken , voor wie ook, en op wat uur, en onder welke omstandigheden.

Maar ook de too verkracht van zijnen moed, en dat vast geloof, dat leesbaar was op zijne trekken , werkten terug op die menschen, zonder dat zij zelve zich rekenschap wisten te geven van dat overwicht, dat hen plotseling met diep aangrijpenden eerbied bezielde voor dien jongeling, die nog zoo kort te voren zoo heel ver beneden hen scheen. Het was ook zoo iets indrukwekkends, die ernst van dien jongeling, die een\' oogenblik te voren niet veelmeer scheen dan een kmap , en die plotseling sprak met de beraden wijsheid van eenen grijsaard en met de vurige geestdrift van eenen Apostel; die sprak in eene taal zuiverder en meer gekuischt, dan ze die ooit van één* hunner preekheeren gehoord hadden; die hun den doorluchtigsten persoon van de 16^° eeuw voorstelde in al de krachtige gespierdheid van zijn wezen, die hun het groote denkbeeld van die eeuw ontvouwde en verduidelijkte. Toen hij gezongen had, was het de bewondering , die hen de ademhaling als terug deed houden; nu zwegen zij van heimelyk ontzag. Ze waren allen diep bewogen , en toen hij ten laatste eindigde met de persoonsbeschrijving van Luther ; toen hg dit deed op zijne wijze — toen stonden zij allen voor hem als van heilige huivering bevangen ; toen was het hun als bij Job : ween gèest zweefde voorby mij.\'\' Ook zij hadden een\' geest gezien : het was de geest van hunne eeuw, die langs hen was heengegaan!

Toch waren daar ook , die zich ergerden. Wij zouden Pater Luciaan onrecht doen, zoo wij hem hier niet het allereerst noemden. Meer dan éénmaal had de verontwaardiging hem den mond geopend : want hoewel hij den zin van Paul\'s woorden niet geheel begreep , was het hem toch meer dan duidelijk , dat hier de verafschuwde Luther bedoeld en verdedigd werd; maar zoo vaak hij de lippen bewoog, om den spreker in de rede te vallen , zoo vaak ook werden hem die door zijne beide naburen met kracht weder dicht gedrukt. En zoodra hij eene beweging voorwaarts deed , om naderbij te komen en den vermetelen redenaar , door de overtuiging der kracht, het zwijgen op te leggen , vond hij zich altijd belemmerd door vier vooruitstekende armen en door zjjn* eigen wankelenden voet.

Donna Teresia komt na hem de eer der ergernis toe. Zij had zoo heel gaarne de zaal verlaten : al wat zij daar hooren moest kon schade zijn en groot nadeel voor hare ziel; maar ook de zaal te verlaten , was zoogoed als de voorwerpen barer angstige waakzaamheid ten buit te geven aan de hebzucht van wie er naar grijpen wilde. En zij vermeende, de kleine onzienlijke schade aan hare ziel liever te moeten lijden , dan de groote zichtbare , het verlies van het zilverwerk. Zij bleef dan wacht houden bij de credentie-tafel, het gelaat afgewend van den verleider ; en aan de menigte der kralen, die zij terugschoof van haren rozenkrans , was het te zien , dat ze ijverig bad. Terwijl de moeder zich zoo verpijnde om niet te hooren , luisterde de zoon met eene inspanning, die hem alles deed vergeten, ook zelfs zijnen eersten afschrik voor den ketter, ook zelfs, dat de ernstige spreker , daar tegenover hem , dezelfde zachte, nederige jongeling was , die hem vriend en broe-


-ocr page 44-

HET HUIS LAUERNESSE.

30

der had genoemd; die zich als verbloemd had om hem niet te ergeren, en die aan zijne bescherming was toevertrouwd; die in zijne eigene zaak zoo weinig had kunnen spreken , en die nu zoo welsprekend was in die van een\' ander.

Eindelijk dan zweeg Paul en zette zich neder op zijne eenvoudige zitplaats , met diezelfde beweging aan het voorhoofd, die wij vroeger hebben doen opmerken, en die hem eigen scheen: die iets had van verwarring, van blooheid, van schaamte zelfs, als kwam hij nu eerst weder tot het besef van zijnen toestand, als viel het hem nu eerst in, dat hij, zwakke, zoo stout gesproken had tot al deze machtigen, en dat hij, geringe , zooveel aandacht voor zich had gevergd van al die aanzienlijken.

Zoodra men meende , dat de Duitscher niet meer zoude spreken , verzette zich niemand meer tegen de pogingen van Pater Luciaan , om zijn\' lang bedwongen toorn lucht te geven, die nu voor zooveel zijn dommelig hoofd en zijne dikke tong het hem toelieten, met eenen hevigen woordenvloed op den Hervormer aanviel. Het was een slagregen van schimpwoorden en vervloekingen , die hem met weelderige woordenrijkheid ontvielen ; machtspreuken der Kerkvaders in bespottelijk Latijn ; onkenbaar voor ieder, die slechts schemerig giste wat goed Latijn was. Wij zien niet in , dat het noodig kan zijn of aangenaam, die vloekrede hier te herhalen ; zij bewees niets , dan dat Pater Luciaan de ketters haatte en hun hier en hiernamaals naar lichaam en ziel alle kwalen toewenschte en alle smarten, zonder daarom juist duidelijk te maken , wat eigenlijk ketterij was, of waarom op Paul die benaming werd toegepast. Deze ook hoorde dit alles aan in volmaakte rust. Hij wenkte afkeurend, toen sommigen den onbescheidene tot zwijgen wilden brengen.

«Meester !quot; sprak de Deken der goudsmeden , «gij moest dat monnikje eens vertellen, dat het uit is met de paperij, dat wij ons niet langer dom zullen laten houden, om wèlgemeste leêgloopers te flikflooien en den kost te geven. Gij moest hem zeggen, dat de aflaatskraam geene koopers meer vinden zal , en waarom! Wij zullen gaarne luisteren.quot;

»Voorzeker , laat ons een dispuut hooren , op de wijze van Doctor Luther met Tetzel.quot;

«Niet alzoo !quot; sprak Paul, »het is niet goed de billijkheid te vergeten jegens iemand, al ware het ook de groote gewetensdwinger van Rome zelf : en wij zullen het pausdom niet zoo schendig verkorten in zijne rechten, om het aan te vallen, terwijl het geen\' beter verdediger heeft dan dezen onhandigen dienstknecht, die een zoo onwaardig dienaar is, dat hij zelfs de kleine deugd der matigheid niet heeft weten in acht te nemen. Ik zal den weerlooze niet verslaan!quot;

«Verworpen ketter!quot; borst Luciaan uit, «meent gy , dat ik u vrees of den Duivel, die in u gevaren is ? Al was uw meester Maarten Satanas zelf en gij zijn oudste zoon, ik zal hem uitdagen met den moed van St.-Antonius, die de verzoeking niet vreesde, en ik zal hem bannen , tot hij zijn heil zoekt in de vlucht, en tot hij zich klein ge- | noeg maakt, om door het sleutelgat te ontko- i men, en ik zal hem verdrinken in het kleinste wij watersbakje van.....quot;

«Zwijg , deugdelooze monnik!quot; donderde de ernstige stem van den Kanonik hem toe , «gij geeft ; meer aanstoot met uwe zotte verdediging der i Kerk , dan deze man , met op hare gebreken te wijzen. Gij en allen , die u gelijken , dat zijn de ; schenners der Kerk en de verketteraars har er lee- | re; gijl. zelve zijt het, die den man Luther en j allen , die hem volgen zullen , hebt opgeruid tot i opstand, en gij allen zult rekenschap geven van ! de plagen, die misschien volgen zullen.\'*

In zijn\' halven roes nog meer opgewonden door tegenstand, dan gedeemoedigd door het krachtig woord van een\' eerwaardig man , in wien hij een\' bondgenoot had kunnen hopen, riep de onbesuisde monnik met nog dringender stem:

«Ik wil met hem redetwisten , ik wil het, al stond daar het gansche Kapittel van Utrecht, met den Bisschop aan het hoofd, ik zou hen be- | lachen en den booze vernederen, ten spijt van wie het ergerde; maar hij durft den mond niet openen tegen mij: zijn meester is te zwak tegen St.-Luciaan , die mij helpen zoude.quot;

«Onbeschaamde!quot; riepen eenige Edelen.

«Arme,quot; hernam Paul met zijnen fijnen glimlach , «gij weet zoo weinig, waaraan gij u waagt; gij dwingt mij u te antwoorden, en ik zal het doen; want het kan goed zijn , zoo niet voor u, dan toch voor deze allen. Maar niet nu — morgen! Gij kunt u voorbereiden. Morgen, in dit Slot , als de Edele Vrouw mij eene plaats verleent , of daar buiten , als gij mij die weet aan te wijzen , en deze Edele Heeren en Vrouwen zich daarnevens voegen willen om te hooren. En neem te uwer hulpe wie van uwe broederschap gij het schranderste keurt. Want waarlijk, ik vrees hen niet. Want mijne kracht is niet uit mij! en ik steun niet op mij zei ven; maar de Geest zal met mij zijn, en alle menschelijke wijsheid zal klein worden en bleek tegenover de wijsheid, die geput is uit het zuivere en onvervalschte Woord Gods.quot;

Terwijl de jonge Hervormer sprak , was de zon op haar hoogste standpunt gekomen aan den hemel. Zij vertoonde hare gloeiende schijf nog éénmaal in volle blinkende rondte vóór ze ten dale neigde. Van de plaats, waar hij stond, zag Paul haar door de fijn geruite glasschijven, en met de hand naar het westen wijzende, ging hij voort: «En geloof mij, zoomin als gij dit blinkend licht, dat een werk is van Gods eigen hand, verbannen kunt van de aarde, omdat gij het den rug toewendt en er de oogen voor sluit; zoomin als alle vereenigde menschenkracht een\' enkelen zijner stralen kan doen verschieten of verbleeken; zoomin zult gij of de uwen het licht verduisteren, dat is ontstoken te Wittenberg aan de Goddelijke fakkel van het Evangelie.quot;

Toen hij deze woorden geuit had, met al de


-ocr page 45-

HET HUIS

37

klem, die ze vorderden, en met al de overtuiging, waarmede hij ze dacht, wendde Paul zich af, als iemand, die besloten is om verder niet meer te spreken.

Deze herinnering aan de zon had, behalve den indruk, dien ze noodwendig maken moest, nog een ander gevolg. Zij bracht den gasten te binnen, hoever reeds de dag was verloopen.

En schielijk zochten aller oogen de gastvrouw, om afscheid te nemen. «Enriquez! boodschap Me-vrouwe, dat de gasten vertrekken; en gij, Bert-hold! vul het waschbekken en breng de handdweilen sprak ïeresia, hoogst verblijd , dat zij een eind zag aan hare marteling; ))de vrienden zullen toch niet gaan zonder zich de handen te hebben afgedroogd.quot;

))Wilt toch niet scheiden als de stomme Heidenen ,quot; riep de onverbeterlijke huiskapelaan, ))laat mij den tijd, om het henedicite uit te spreken.quot;

»De paap denkt waarachtig weder aan den gracie-wijnmompelde Wilbrand bij zich zeiven.

«Neen, neen! wij willen geene zegening van Pater Luciaan,quot; riepen allen gezamenlijk. ))Laat ons als vrome mannen elkander den beker van St.-Geertensminne toebrengen, en trekken wij dan henen als vrienden en broeders!quot;

Zóó deden zij. Na elkander met dien oudvaderlijken heildronk eene goede reis te hebben toege-j wenscht, stormden zij de zaal uit, Ottelijne en Aer-; noud te gemoet, die nu aankwamen. Het was een ! korte , droge afscheidsgroet, dien men wederzijds nam; want de Hopman mijdde eene verklaring te vragen, die de anderen zich ook niet haastten te geven. Ottelijne zag schuchter om naar haren Saksischen beschermeling. Vier menschen omringden hem en drukten hem beurtelings de hand tot een vaarwel. Hare beide oomen, de Kanonik van St.-Salvador en de Deken der goudsmeden, de rijke weduwe van Heer Geeraard en Jeroen van Uselstein,

Op het breede voorplein stegen allen te paard, mannen en vrouwen , en toen zij wegtrokken van dit feest, zoo vaak afgewisseld door ernst en onvermoede voorvallen, waren zij allen ernstig en in zich zeiven gekeerd, en niet als scheidden zij van den feestdisch ! Ze voelden het duidelijk, dat deze dag niet voor hen geweest was als een andere; dat ze een denkbeeld meer hadden in de ziel, een denkbeeld, dat vruchtbaar kon zijn in groote gebeurtenissen, dat als een zaad onder hen gestrooid was van tallooze botsingen en woelingen en verdeeldheden, en dat ze den eersten toon hadden gehoord van eenen alarmkreet, die misschien eenmaal eindigen zou in een krachtig jubelgeroep.

Nog terwijl Paul afscheid nam van zijne meest aandachtige toehoorders, trad hem Enriquez op zijde. ))Om den wil en in den naam der Jonkvrouw, volg mij !quot; zeide hem deze, en zonder eene vraag liet hij zich voortleiden door den Page, die hem naar een klein, maar goed ingericht slaapvertrekje bracht, in den zuidwestelijken toren van het huis. Het duurde nog lang eer de Spaansche jongeling zich scheiden kon van den Hervormer.

Deze handelwijze met Paul, waardoor de Jonkvrouw hem verder aan de opmerking onttrok , was een gevolg van haar gesprek met Aernoud, toen hij haar had weggevoerd uit den kring harer gasten. Hij had haar met zooveel dringenden ernst ondervraagd over alles, wat zij van den Duitscher weten kon, haar met zooveel hartstochtelijke klem onderhouden over het booze opzet van Luther en zijne volgers, over het radelooze ondernemen dier menschen, om zich te verzetten tegen de algemeene Zerk en tegen het oud geloof der Vaderen, dat ze schielijk begreep, hoe groot de uitbarsting zoude zijn, als deze vaste overtuiging en deze onwrikbare beginselen zouden stuiten tegen de vurige geestdrift van den jongeling. Zij wilde die botsing voorkomen. Zij wüde den onvoorzichtigen vreemdeling , wien zij bescherming en gastvrijheid had toegezegd, niet opofferen aan de strenge denkwijze van haren geliefde; maar ook wilde zij de driften van dezen niet opruien door tegenspraak. Zij kende zich geen\' moed genoeg, om Paul te handhaven tegen Aernoud, en zoo de laatste zich als vijand stelde tegenover den eerste, wist zij, dat ze geene keuze konde hebben. Zij wilde liever de bitterheid verzachten , en eiken argwaan afleiden; daarom beantwoordde zij iedere zijner ernstige vragen met losse onverschilligheid. «Zij kon die zaken niet zoo ernstig inziensprak zij ; ))dat waren twisten , die de* Godgeleerden met elkander moesten afmaken, en die niet waard konden zyn, dat gelieven er zich een\' oogenblik mee verpijnden, als ze te zamen waren .Zij had den Lutheraan geherbergd, zooals zij het een\' Jood zoude hebben gedaan; zoo één van beiden het huis had verontreinigd, zou Pater Luciaan met wierook en wijwater gereed zijn om de plek van het booze te zuiveren, en de hovelingen van Bisschop Philips zouden daarna niet minder hare eetzaal betreden. Hare voorouders hadden Utrechtenaars en Gelderschen te gelijk onder hun dak gehusd, en niemand had het hun ten kwade geduid : zoo ook moest zij het recht hebben , het arme letterjongsken van Wittenberg eene voetbank toe te werpen, terwijl zij den Kanoniken van Utrecht de eereplaatsen wees. En zoo de student, bij wijze van tafelspel, de legende van Luther ging voordragen , was het niet vreemd, dat de gasten luisterden tot tijdverdrijf; en zoo ook dit nog ergerlijk kon zijn of gevaarlijk , zij beiden luisterden immers niet: zij hadden wel iets beters te spreken en te denken, dan dat, wat men daar ginder verhandelde.quot; In het eind, zij wist zoo vluchtig heen te schertsen over de hoofdzaak, zoo behendig elk onderzoek te ontduiken , dat rechtstreeks /mamaanging; ze wist hem zoo spelend te overtuigen, dat dit alles ten minste hare belangstelling niet wekte of wekken zoude, en hem zoo vleiend af te leiden van het gevreesde onderwerp op een zoeter, dat ook hem aanlokte; ze wist zijne aandacht zoo onmerkbaar heen te troo-nen naar haar zelve — dat vrouwelijke list door vrouwelijke lieftalligheid ten laatste volkomen zegepraalde op de bezorgde waakzaamheid van den man.


-ocr page 46-

HET HUIS LAUERNESSE.

38

En Aernoud was in slaap gewiegd door hare rust: de duif bracht den geblinddoekten valk, werwaarts zij wilde. Misschien een weinig gekwetst door dit bewijs, dat zijne geliefde luchtig heendartelde over het ééne noodige, over het ernstige belang van haren Godsdienst, was het hem toch als eene geruststelling, dat ze niet op ongeoorloofde paden zoeken zoude, wat hare belangstelling zoo weinig trok; en dat was juist de gerustheid, die hij noodig had. Later zoude hij het immers in zijne macht hebben, haar tot beter oordeel te brengen; nu was hem hare onverschilligheid welkom, en om niets ter wereld zoude hij haar daaruit hebben willen opwekken. Daarom stemde hij het haar gaarne toe, gelijk hij het ook zelf geloofde, dat de Vicaris wel uit voorzichtigheid den jongen Lutheraan in haar huis kon gebracht hebben, als in eene eervolle gijzeling, en dat het zeker raadzaam ware, hem veilig op Lauernesse te houden, tot nadere verklaring van Vader Boudewijn. Ze waren het dus volkomen eens, en wel uit zeer verschillende oogmerken: want waarlijk, Ottelijne had zich vermomd. En voor het eerst had de oprechte diüve geveinsd, geveinsd tegenover den man, wien ze gewoon was hare innigste gedachten te ontvouwen, en die tot hiertoe altijd den vrijen blik had geslagen in haar open gemoed, voor wien haar hart geen plooien placht te hebben, noch hare ziel schuilhoeken. Voor het eerst had zij eenen sluier geworpen tusschen hem en haar; want werkelijk, zoodra ze in Paul den Wittenbergschen Godgeleerde had ontdekt, was het haar vast besluit geworden , hem nader te leeren kennen. Zij had gehoord, nu niet voor het eerst, van Luther en van de groote gebeurtenissen in Duitschland , die Rome in onrust brachten ; wat zij van die nieuwe leerstellingen had kunnen vangen en grijpen, had hare belangstelling in eene zoo hooge mate opgewekt, dat zij vurig wenschte er beter en meer geregeld van onderricht te worden. Zij was niet zoo onverschillig omtrent het bovenzinnelijke, als zij zich voordeed; zij was lang eene zeer lauwe Roomschgezinde geweest, en wat zij van de nieuwe denkbeelden had kunnen opvangen, had niet mede geholpen, om haar in het beuzelachtige bijgeloof te doen berusten, dat Pater Luciaan haar in walgelijke brabbeltaal vóórpredikte als de waarachtige leere der zaligheid. Zijne kleingeestige bekrompenheid, die de verbasterde vormen verwisselde voor het wezen zijner Kerk, onteerde deze door zijn kinderachtigen ijver. Ottelijne\'s goede smaak werd aan hem geërgerd, te gelijk met haar gezond verstand. Want (en eindelijk wordt het tijd dit te zeggen) zij had recht toen zij tot Aernoud sprak: ))Ik ben niet als die anderen.quot; Zij had veel vóór op vele vrouwen van haren tijd, en niet ééne van wie haar omringden, stond met haar gelijk in kennis, in geestbeschaving, in gevormd oordeel, in opgeklaarde denkwijze. Wij hebben het reeds kunnen opmerken in dat moedig heenzien boven de vooroordeelen van haren stand, waarmede zij Aernoud hare liefde schonk, en niet minder in die schrandere\'omzichtigheid, waarmede zij wist te vermijden eene fierheid te wonden, zoo licht kwetsbaar ails de zijne; in dien geheelen afstand van zich zelve en van hare rechten, waarvan zij hem de verzekering gaf; in die verheven zachtmoedigheid, waarmede zij zijn zonderling karakter wist te leiden en zijne luimen te dragen; in die kiesche voorzorg , waarmede zij hare groote voorrechten wist te verbergen, om hem al den triomf der meerderheid te laten. En voorwaar, zooveel zelfverloochening leert de liefde de vrouw niet alleen; de liefhebbende vrouw moge haar willen, alleen de schrandere met den fijnen blik voert haar uit. Was het een gelukkige aanleg, die haar verder had opgevoerd dan menige andere , de omstandigheden hadden niet minder vóórhaar gedaan. Reeds hare moeder was eene vrouw van uitmuntende zielshoedanigheden, hoewel misdeeld naar het lichaam. Zwak van gestel, altijd lijdende, en misvormd, scheen der arme Jolente een leven vol vrouwelijken jammer te zijn voorbestemd; want zie, onder al die Edelen, welke op Heer Herbert\'s rijke bezittingen vlamden, was er geen zoo schaamteloos baatzuchtig, om de hand te durven vragen eener Jonkvrouw, wier naam ten spreekwoord was geworden van ongemeene leelijkheid, of zoo ze het hadden gewaagd, zij zelve zou ze doorgrond hebben en met minachting afgewezen. Onder zulke vooruitzichten moest zij zich eene afwisseling zoeken van de gewone onbeduidende bezigheden en levenswijze der andere vrouwen. Zij wendde het oog zoekend rond, en zag de wetenschappen daar, de schoonekunsten, als troostende zusters eener ziel, die behoefte heeft aan afleiding. Heer Herbert, die gaarne alles deed , om zijn arm kind het lot te verzachten, beperkte haar niet in zoo redelijke wenschen. Onder de mannen, die zij als leermeesters tot zich riep , was er één , die meer werd dan dat: een jeugdig Geleerde uit den kleinen adel, maar met een hoogedel hart, die zyne leerling wist te begrijpen in al den rijkdom harer liefelijkheid, en die niet terugschrikte voor den vorm, waarin zoo schoon eene ziel was gevat. Zijne liefde moest wel groot zijn, om te hebben kunnen zegevieren over het ziekelijk wantrouwen, dat haar natuurlijk eigen was. Toen de jongelieden elkander hadden verstaan, wenschten beiden het huwelijk. Jolente\'s vader gaf zijne toestemming, doch met al den tegenzin der afkeuring. Zij zoude den naam des echtgenoots niet openlijk voeren. Het; huwelijk moest een streng geheim blijven voor de wereld. Hij wilde zijne dochter piet afstaan aan den gemaal, en ook het samenzijn met den schoonzoon was hem hinderlijk , en het verblijf op Lauernesse werd dezen zóó pynlijk, dat hij de geliefde vrouw slechts zeldzaam en na lange tusschenpoozen bezocht. Onder dit alles leed de arme Jolente meer, dan ze klaagde. Ze verborg het dien beiden mannen, hoezeer zij het slachtoffer werd van hunne onverdraagzaamheid: van den vader, die laag neerzag op, den man harer keuze; van den gade, die de luimen des vaders niet dragen wil-


-ocr page 47-

HET HUIS LAUERNESSE.

39

de voor haar. Ze zouden elkander verwijten hebben toegeroepen, die nog meer hadden verbitterd. Maar toen Ottelijne geboren was, die vrucht van eenen echt, waaraan beide de straal-kroon der eere had ontbroken en de rozenkrans des geluks, toen konde de moeder het niet langer verheelen, dat ze den dood met altijd sneller schreden zag naderen. Zij sprak van verzoening, van vergiffenis; maar de mannen zwegen. Ze sprak van vrede, van vriendschap; maar de

mannen wendden het hoofd af......Ook overviel

haar de dood, zonder dat zij had kunnen slagen. Het was te vreezen, dat het kind nog meer eene oorzaak tot twist zoude zijn dan de moeder. En toch het schreien van een wicht, dat hulp wachtte , werkte beter op het gemoed^ dier mannen, dan de welsprekendheid der vrouw , op wier liefdediensten beiden naijverig waren. De vader van Ottelijne ofierde iets op van zijn recht, opdat zijne dochter te beter mocht verzorgd zijn. De vader van Jolente was den man dankbaar, die afstond wat hij zelf nimmer had willen afstaan. Eene soort van verzoening werd getroffen. De jonge man maakte er gebruik van, om zich de plaats van opvoeder zijner dochter voor te behouden; en ziedaar wat Ottelijne vóórhad boven duizenden van haar geslacht: een veelwetend Geleerde, die elke kennis en elke wetenschap van zijnen tijd onder zijn bereik had, die voortleefde te midden van al wie er schitterde aan de schole der Bisschopsstad, die er zelf eene hooge plaats had kunnen bekleeden, zoo hij zijne eerzucht niet had opgeofferd aan zijn hart, werd haar een oordeelkundig opvoeder. Zoodra dus haar lief hoofdje twee denkbeelden vatten konde en verbinden, zorgde de vader er voor, dat het heldere en juiste waren, dat de kennis het bijgeloof afweerde en dat de wijsbegeerte tegen vooroordee-len wapende. Heer Herbert mocht aan zijne kleindochter gezag en rijkdom ten erfgoed geven, hij zoude zijne dochter nog bij zijn leven met goederen begiftigen, die haar eene nalatenschap konden vergoeden. En wij hebben het reeds gezegd, Ottelijne\'s gelukkige aanleg hielp hem mede. Zij had al de aanminnige volgzaamheid harer moeder bij haren eigen doordringenden geest, bij eene hechter gezondheid, bij vroolijker gemoedsstemming, en bij al de bevalligheid die deze miste. Wat zwol dat vaderhart van blijdschap, als dat schoone blonde hoofdje, dat zich zoo liefkozend aanleunde tegen het warme bont van zijn overkleed, de diepzinnige voorstellen van zijnen vereerden Aristoteles leerde begrijpen; als die schoone blauwe oogen met zooveel heldere bevatting naar hem opzagen, wanneer hij haar al de schatten der klassische letterkunde mededeelde, die bijna was verstikt geworden in de kloosters, en die opnieuw door de Lascarissen en de Demetriussen, geholpen door de uitvinding der drukkunst, was aan het licht gebracht! En met hoeveel vadertrots zag hij hare fijne blanke vingers over het gladde perkament glijden, en er een zwierig en duidelijk schrift op drukken, dat hij als proeve der veel-| geachte kunst van schoonschrijven aan zijne hoog-| geleerde vrienden konde toonen! Neen, geen toegejuicht auteur heeft eene voldoening gekend gelijk aan de zijne, toen deze doorluchtige mannen hem in zijne dochter eene tweede Laura Cereti voorspelden, en geene rust haalde bij zijne rust, toen zij allen hem op zijn sterfbed verzekerden, dat Ottelijne hun een dierbaar pand was, waarop zij altijd het oog zouden gericht houden, als op een kostbaar erfdeel, dat hun van hem toekwam. Want de Jonkvrouw was nog slechts veertien jaren, toen de vader stierf, en Heer Herbert was vervallen tot de bewusteloosheid van een\' kindschen ouderdom. Dus voortlevende in den kring, dien de vader rondom haar verzameld had, miste zij den leermeester niet. Hare hoogere opvoeding ging altijd voort. Wel rukten dood en lotwisseling sommigen dier mannen van hare zijde, maar jeugdiger vulden die plaatsen aan: jonge menschen, die zich gevormd hadden op reizen of gerijpt waren op buitenlandsche hooge-scholen; die nieuwe begrippen medebrachten en nieuwer smaak in de letteren; die de aanvallen, tegen de Scholastiek in Duitschland gewaagd, goedkeurden en schraagden; die de Italiaansche letteren beoefenden, die Boccacio en Dante recht deden. De Godsdienstbegrippen konden niet onaangeroerd blijven, waar zoo velerlei denkbeelden werden getoetst. Maar het was een zonderling mysticismua of eene roekelooze vrijzinnigheid, of de gevaarlijkste onverschilligheid, die ze in de plaats stelden van monnikenfabels en bijgeloof: bijwijlen eene schemering van Erasmisme, van Lutheranisme nog geen zweem. Slechts een enkele, Willem de Volder, een jongeling, door den naam van Peschius naar (Jtrecht gelokt, had meer bepaald juiste en heldere inzichten van het wezen der Christelijke leere, zoozeer in tegenspraak met de vormen, waaronder men haar te dier dage voorstelde; en het was aan dezen in het bijzonder, dat Ottelijne zich aansloot: en zeker ware zij met hem voortgegaan, en trapsgewijze en zonder plotse-lingen overgang gekomen tot de leer van vrijmoedig onderzoek, die Luther toenmaals begon te prediken, zoo niet toevallige omstandigheden, zjjne verwijdering, hare kennismaking met Aer-noud, de dood van Heer Herbert, haar aan beschouwingen, aan wetenschappen, aan Godsdienstige overpeinzingen hadden ontrukt, om haar voort te sleuren in al de beslommeringen der werkelijkheid en van den hartstocht. 0! een hart, dat zich voor het eerst opent voor de liefde, geeft er zich aan over met een vuur, met eene drift, met eene kracht, die alles wegstoot en uitsluit, wat niet die liefde aangaat. Maar toch was ze voorbereid gebleven; er was niets bij haar verloren gegaan, schoon er veel • had gerust, en nu, verzekerd van den geliefde, wilde zij ten minste partij trekken van het toeval, dat den Hervormingsman in haar huis bracht; alleen, dat moest buiten Aernoud omgaan. Zij kende zijne strikte vasthoudendheid aan al de voorschriften der Kerk ; zjj wist, hoezeer hy een ijverig verdediger was


-ocr page 48-

HET HUIS LAUERNESSE.

40

van hare rechten en waardigheid, en zij wilde hem veel liever onbewust laten van haar voornemen, dan zich door zijne afkeuring genoodzaakt zien, er van af te staan. Hoe licht kon het aanleiding geven tot eenen kleinen twist, en een bitter woord van hem was haar zoo heel bitter! en de verzoening kon wel eens zwaarder vallen dan nu het verbergen. Het had haar reeds zooveel moeite gekost, dit fier en onmeêgevend hart tot zich te neigen; ze moest zich zelve en haren beschermeling niet wagen aan deze proef — en eene lievelingsluim opgeven. . .. doet eene vrouw dat? Het was vee] beter te veinzen. Ottelijne deed het. Men veroordeele haar piet te zeer! Zij deed het uit liefde en uit zwakheid, zooals meest altijd de vrouw veinst. Men beschuldigt haar te veel, men beklaagt haar niet genoeg, men ontleedt haar niet genoeg, men doet haar niet genoeg recht, waar het die onoprechtheid geldt. Echt vrouwelijke vrouwen zijn te zwak en te liefhebbend, om zich niet somtijds te verbloemen. De vrees een hart te verliezen, waaraan zij zich gehecht hebben met al de levenskracht van haar aanzijn, doet haar wel eens tot kunstgrepen de toevlucht nemen, die haar dat hart minder waardig maken. Ze weten de mannelijke borst minder week, minder ontvangbaar voor nieuwe indrukken, en meer vasthoudend voor de reeds ontvangene. Bijgevolg griffelt zich de kwetsing er dieper in, en wordt er min vlug uitgewischt. Bijgevolg minder verzoen-lijkheid bij de beleediging, minder teerheid bij het berouw, over het geheel een gemis van plooibaarheid , bij veel lichtgeraaktheid van opvatting. Moeten zij, de meest zwakke, de meest lijdelijke, de meest liefhebbende, niet eindigen met zich te plooien , te wringen, te kronkelen en te vermommen? Veinzerij, noodlottige toevlucht der vrouw, door de mannen verafschuwd, door de mannen geëischt; onzuiver vlies, dat het vloeibaar zilver overdekt; morsig wier, dat de reine bron bezwaddert! zoude het niet wel de moeite waard zijn, dat men u afschuimde en wegschoof, om te zien, uit welk eene schoone ader van liefde gij zijt ontsprongen? Onze Jonkvrouw had het met de hare zóóver gebracht, dat ze reeds weder met haren bruidegom tot eenen gullen en ongedwongen kout was teruggekomen. Ze spraken weder van hunne bljjde hoop voor de toekomst; van die aanstaande vereeni-ging, waarbij zij elkander voor altijd zouden toebehooren; van den vroolijken feesttijd, die hen wachtte. Ottelijne verweet het Aernoud met een zacht woord, dat hij tot hiertoe niemand ! van zijne naaste verwanten bij haar had ingeleid, noch haar had voorgesteld aan zijne moeder. Uit fijnen trots, had de jonge man niet gewild, dat de Jonkvrouw van Lauernesse de weduwlijke burgerwoning zijner moeder zoude binnentreden vóór zij onbetwistbaar de zijne was. Nu echter beloofde hij haar, zijne zuster Johanna van Utrecht af te halen: die zoude haar tot gezelschap zijn, terwijl hij zelf nog vóór hun huwelijk in het Zuid-Hol-landsche zjjne nieuwgeworven krijgsbende regelde.

Juist toen dat afgesproken was, en terwijl zij zich verheugden over het uurtje van afzondering, i dat ze gevonden hadden te midden van het feestgewoel, kwam een derde zich bjj hen voegen. Het was de plakkaatlievende neef des Kardinaals Adriaan. Het werd den man te bang in de zaal. Hij kwam zijn afscheid nemen van de gastvrouw.

»Hopman Aernoud!quot; riep hij dezen toe , ))wel moogt gij terugkeeren en toezien op het verkrachten van \'s Keizers ordonnantiën : de Lutheraan daar binnen kalt als Brugman toen hij zijne Franciscanen tot Amsteldam invoerde.quot;

Niet weinig gestoord, èn door den persoon èn door diens herinnering van wat hij zoo gaarne vergeten wilde , zag Aernoud hem norsch aan , zonder te antwoorden. »Ik zeg u,quot; hervatte hij ; »dat gij en ik die lieden ginder eene slechte pots konden spelen , zoo wij van dit spel te rechter plaatse kond deden.quot;

»Lieden te verraden, met wie men heeft aangezeten, is het werk van spieën en fielten ; ik ben een Utrechtsch burger hernam Aernoud trotsch, en zag den anderen met minachting aan.

Het kleine mannetje kromp ineen; toch scheen het zijn oogmerk niet, dit gesprek hier te laten zinken.

))Gij vertrekt zeker te avond naar Dordt, erent-feste neef?quot; vroeg hij aarzelend.

«Naar Utrecht.quot;

))Wij moesten samen rijden; het kort nog den weg.quot;

«We zijn beiden alleen gekomen , meen ik!quot; antwoordde Bakelsze , en daarop wendde hij zich plotseling tot zijne bruid :

))Mij dunkt, Melieve! die armhartige nieuwsgierigheid van onze vrienden kan nu voldaan zijn. Laat ons naar hen teruggaan.quot;

Adriaanz volgde.

Nog in de groote eikenlaan ontmoetten zij En-riquez . die toen van Ottelijne dat heimelijk bevel ontving wegens Paul. Zoodra Tcresia de mees-teresse van het huis zag, wilde zij zich lucht geven over al hare ergernissen. Maar Ottelijne legde haar snel het stilzwijgen op. Vader Luciaan was weggeslopen , met woede in het hart en met verwenschingen op de lippen, nadat men zijne benedictie geweigerd had. «Het is een zonderling woelig feest geweest, dat van uwe meerderjarigheid en van onze verloving,quot; sprak Aernoud, in eene weemoedige ontroering , tot zijne bruid, toen hij de zaal was binnengetreden. Het was alsof de wanorde , die daarin nog heerschte, hem opnieuw deed terugdenken aan alles, wat daar sedert den ochtend was voorgevallen. »En toch was het vrij van bloedstortingen en gramme uitdagingen en ruwe hatelijkheden, zooals menig ander feest, dat men heeft zien vieren op burgen en heerenhuizen! de matigheid is beter betracht geworden , dan ooit vóór dezen , en men is in vrede gescheiden , schoon wel niet één van zin. — Hoe komt dat?quot; vroeg Ottelijne met beteekenis; maar ziende, dat hij niet luisterde en verstrooid | en somber rondstaarde, drong ze hem liefkoozend.


-ocr page 49-

HET HUIS LAUERNE3SE. 41

nog eene teug tot verkwikking te nemen vóór hij heentrok. Kort daarna besteeg Bakelsze zijn paard , na een innig en hartstochtelijk afscheid van zijne Otteiijne , waarbij hem eene gewaarwording van smart en angst aangreep, even onverklaarbaar als onbeschrijfelijk ; de sterke man was meer weekhartig en teer dan immer te voren. Het was toch slechts voor ten hoogste twee dagen, dat hij haar verlaten zoude. Tweemaal keerde hij telkens weder tot haar terug: het was hem, als lag hem een woord op de tong, dat zijne lippen niet uiten wilden. Eindelijk toch scheurde hij zich los van haar , die meer bewogen was met zijne zichtbare aandoening, dan zij die recht begreep. Nog toen hij heenreed over de stevige valbrug overstormde hem als een kwellend voorgevoel , dat hem bijna het paard deed omwenden, om der geliefde nog toe te roepen: ))Heb toch geene gemeenschap met den verleider, met den Lutheraan !quot; maar de rede zeide hem, dat de waarschuwing slechts dienen kon , om haar uit eene heilzame onverschilligheid op te wekken. Het verbod wekt somtijds op tot overtreden ; daarom vermande hij zich en reed voort, niet eenmaal opmerkende, dat hij gevolgd werd. De man, die hem volgde , was Adriaansz.

Otteiijne stond aan het hooge kruisraam en oogde hem na. Iets , dat naar berouw zweemde , bewolkte haar voorhoofd , en de traan, die neêr-droppelde op hare wang , had iets meer bitters , dan die van den weemoed. Die schoone dag zelfs had dus beiden niet gebracht, waarop ze hadden kunnen rekenen ; want de zon zonk nu diep neder in het westen en verloor zich geheel in hare kimmen.

En de dag was ten einde.

Het is een lange dag geweest, dien ik mijne lezers met mij heb doen doorworstelen; maar het was noodig , hun ten minste éénen dag volledig te beschrijven van het groote tijdperk, dat ik voor hen ontsluiten moest, en waarin ik hen verder zal rondleiden. Later zal ik over jaren kunnen heenspringen; ditmaal moest ik de minuten tellen, en hun ook zelfs geene seconde sparen.

Wee mij, zoo zij die opmerking het eerst hebben gemaakt!

VIL

JOHANNA.

Twee dagen waren er verloopen, en nog altijd liet de Vicaris niets van zich hooren; door bode, noch brief, noch persoonlijk lichtte hij Otteljjne in over den gast, dien hij bij haar had ingeleid. Zoo niet het getuigenis van Enriquez daar ware geweest, had men Paul werkelijk met eenig recht voor eenen indringenden bedrieger kunnen houden, die getrotst had op eene bescherming, welke men hem niet had toegezegd. Nu echter hield de Jonkvrouw het er voor , dat gewichtige belangen en moeielijke verwikkelingen der zaken van het Bisdom , die al zijne bezinning vorderden en geheel zijnen ijver, den eerwaarden Boudewijn het eenvoudig belang van een\' enkele hadden doen vergeten : zij kende in hein zooveel afgetrokkenheid voor zijn ambt, en slechts enkele snel gedoofde vonken van deelneming voor wat niet rechtstreeks daarop betrekking had. Zij troostte den jongen Duitscher met de verzekering , dat te eenigen dage die beschermer zijner weder zoude gedenken , en zij verheugde zich heimelijk, dat zij een geldig voorwendsel had, om hem in haar huis terug te houden ; want de gehoopte toenadering was nu geschied. In het eerst had Otteiijne nog geaarzeld. Aernoud\'s zonderlinge ontroering bij hun afscheid had genoeg op hare verbeelding gewerkt, om den Lutheraan , en hare begeerigheid naar zijne nauwere bekendschap, voor een\' tijd lang te vergeten. Daarna echter overtuigde zij zich zoo licht, dat Aernoud\'s bekommering een dier gewone sombere wolken was , die meermalen zijn voorhoofd benevelden ; dat zijne zwaarmoedigheid zonder reden was , en opgeklaard zoude wezen als hij terugkeerde met, zijne zuster , en dat zou immers zoo spoedig zijn! Zij wist toch , dat haar bruidegom het meisje nauwelijks den tijd zoude gunnen tot de kleine vrouwelijke beschikkingen , die een oponthoud in een vreemd huis noodig maakt; juist eene reden voor haar, om de uren , die nog de hare waren, niet ongebruikt te laten voorbijgaan. Aernoud zoude van niets weten. Hare betere kennis van de nieuwe leer in Duitschland zoude niet ééne verandering geven in haar huis, noch in hare gewoonten ; en wat schaadde het , zoo ze hare eigene denkbeelden had in het stuk van Godsdienst: ze zou er hem niet te minder om liefhebben ! Later , als Paul veilig zoude zijn onder de hoede van vader Boudewijn ; als Bakelsze haar •echtgenoot was , en het zonde konde wezen hem iets te verbergen, dan zoude zij het hem biechten in een\' oogenblik van vertrouwelijkheid en goede luim; en al mocht hij dan donker zien , zij zoude de wolken wegkussen , en alles zoude voorbij zijn! Zij liet dan Paul tot zich roepen , reeds in den ochtend na haar feest. Zij nam hem met zich in haar bidvertrek, en verklaarde hem hare begeerte , om te weten , wie de monnik was, die Rome had aangevallen en die Duitschland in beweging bracht, en wat hij toch leeraarde , om zooveel haat te verdienen en zooveel liefde tevens ! Toen onderrichtte haar Paul , met den zachten ernst en de liefelijke welsprekendheid, die wij in hem deden opmerken. Hij schetste haar Luther in al die bijzonderheden van zijn leven en wandel , die hij in de feestzaal niet had kunnen of mogen opnoemen : hij schetste hem haar in al den gemoedelijken eenvoud zijner handelingen , in de kostbare onbaatzuchtigheid zijner bedoeling , in al zijn vroom geloof aan de meeningen, die hij voorstond.

Hij deed haar de dwaling inzien van hen , die den Doctor beschuldigden van een nieuwen Godsdienst te willen samenstellen , terwyl zyne leer


I.

6

-ocr page 50-

HET HUIS LAUERNESSE.

42

niets was , noch zijn moest, dan eene herstelling: : de herstelling van het Christelijk geloof in deszelfs vroegere reinheid. Hy toonde haar , dat Luther\'s worsteling een strijd was tegen de verbastering. niet tegen de Kerk; hoe deze de Kerk van Rome niet had aangevallen , dan nadat zij hem had uitgeworpen ; hoe hy , na zijnen eersten aanval tegen de aflaten , door Tetzel\'s onbezonnen hebzucht en slecht beraden ijver met ergerlijke kwistigheid veil geboden, allengskens diepere grepen had gedaan in het verward samenstel van menschelijke uitvindingen , dat toenmaals het Christendom vertegenwoordigde ; dat hij daarbij de Geestelijkheid niet had kunnen sparen , omdat zij haar bestaan en eere van die uitvindingen had afhankelijk gemaakt ; hoe de Geestelijkheid, die in hem slechts haren hervormer had moeten zien, hem haren moordenaar had genoemd , en hem met bits hoon-gekrijsch had verketterd; dat hij het Hoofd der Kerk en het Hof van Rome zeker hard was gevallen , maar omdat de Hoofden der Kerk opgehouden hadden de hoeders der Kerk te zijn, omdat ze aanspraak maakten op den rang, de waardigheid en de heiligheid der Apostelen , zonder zich de moeite te geven , ééne enkele van derzel-ver eenvoudige deugden na te volgen, zonder der Gemeente een\' zweem dier liefde en trouwe te toonen . die gene gekenmerkt had ; omdat zij zich stelden in de plaats van den visscher Petrus, terwijl zij eerbewijzing en hulde eischten boven Keizers , en terwijl zij niet eenmaal afstand deden van ééne vorstelijke ondeugd of van ééne vorstelijke weelde. Daar behoefde wel niet veel overredingskracht , om Ottelijne van dit alles te overtuigen , haar , die reeds goed op die waarheden was voorbereid. Eerst toen Paul Luther had verdedigd , toen hij achting had afgedwongen voor den leeraar , begon hij te spreken van de leer , die van hem uitging. Wel verzekerd, dat hij hier niet te kampen had met de vooroordeelen , die Luther\'s vinnigen woordengeesel vorderden, sprak hij de zachtere taal van den oprichtenden Melanchton : Melanchton , de zonzijde van Luther; de liefelijk milde, die balsemde , waar de Hervormer sloeg ; de Timotheus van dezen Paulus; de zoele dauw, die besprengde, wat de zaaier had gezaaid; de welsprekende trooster, die oprichtte , wat de boetprediker had neergedrukt: de lichtstraal, die Luther verheerlykte; die aan zijne ruwe vormen de zachte rondingen gaf eener fijnere beschaving; die uitgestrekter kennis voegde bij meer medelijden met onwetendheid; in ijver den meester gelijk, maar meer naar wijziging strevende dan naar verwerping ; die nog helderder zag, en met de blindheid van anderen meer verschooning had ! Melanchton is de Hervorming onder hare liefelijkste gestalte ; het versierende klimop rondom den stormtrotsenden eik. Hij was het niet, die met Luther\'s kracht, met Luther\'s moed, met Luther\'s noodige scherpheid zich zoude verzet hebben tegen eene wereld. Hij had nooit de held der Hervorming kunnen zijn , zooals die noodig was in 1500, maar wel de hulpe van den held en zijn sieraad. Luther alleen kon de Hervorming daarstellen ; Melanchton moest haar steunen en richten! Tot innig vertrouwd ij ken omgang met beiden toegelaten , had Paul\'s zacht gemoed zich als van zelf naar den mildsten gevormd. Hij, nog door geenen strijd verbitterd, door geene folterende persoonlijkheden tot bitse tegenweer gedwongen , begreep veel beter de leer der liefde van den jongen Geleerde , dan de scherpe schimpspreuken van den strengen tuchtheer ! Voor beiden had hij de geestdrift der vereering; alleen staarde hij met diep ontzag en hoog opzien naar den leeraar Luther , maar hij vleide zich vol innig vertrouwen aan de borst van den jongeling Philip. Zoo ook bracht hij het Ottelijne over, die toeluisterde met al de inspanning eener brandende aandacht. Nadat Paul haar wel vertrouwd had gemaakt met de hoofdpersonen der Duitsche Hervorming , en haar had geplaatst op het punt, vanwaar zij uitgingen , sloeg hij met haar het Evangelie open. Hij had spoedig opgemerkt, dat zij, bij den tegenzin tegen de Roomsche vormen , te gelijk eenen twijfel had opgevat tegen de waarheden , die ze ten grondslag hadden; dat haar geloof daaraan geleden had, en onzeker en weifelend was geworden : een noodlottig maar natuurlijk gevolg van den sluier, dien men ze had omgehangen en waarmede men hare gestalte, tot onherkenbaarheid toe , had vermomd. Men was toenmaals gewoon geworden, in de prediking, het Evangelie en deszelfs Goddelijken hoofdpersoon slechts in gelijken , zoo niet lageren rang gesteld te zien met de zotste overleveringen en hare ongerijmde helden. Maria, het middel, werd eere toegebracht nevens en boven den Heiligen Zoon , wiens geboorte haar had geëerd\'; Petrus , den leerling, eene niet mindere macht gegeven dan den alleen machtigen Meester ! De ergerlijkste Heiligen-sprookjes werden verkondigd , te gelijk met de wonderdaden van den Christus, die nog daarbij als bedolven werden onder onhandige opsiering , terwijl ze juist zoo diep treffen door haren Goddelijken eenvoud. Paul deed Ottelijne dit verschil opmerken ; hij stelde het zuivere woord Gods tegenover de leeringen der menschen ; hij plaatste de misvorming naast het wezen, Rome tegenover den eersten Pinksterdag! Toen hij het geloof in hare «iel had hersteld en verlevendigd, predikte hij haar het Christendom: niet juist het Christendom van Luther, zooals de Augsburgsche Belijdenis het later tot een stelsel vormde; niet dat van Zwingli, zooals het zich reeds begon te ver-toonen — maar het Christendom uit het Evangelie , het Christendom zonder stelsels , het Christendom , dat slechts éénen Heer kent en verder alleen broeders, het Christendom, dat leert. God lief te hebben in eenvoud des harten, met alle overtuiging des verstands en met alle krachten des geloofs , dat denzelfden liefdeplicht gebiedt aan den naaste, dien wij in waarachtige oprechtheid zouden vorderen voor ons , en dat geenen anderen vijand leert haten dan de zonde — dat Christendom , dat voor alla standen is en voor


-ocr page 51-

HEÏ HUIS LAUERNESSE.

iederen tijd. Want dat is toch wel deszelfs 1 heerlijkste eigenschap, dat het altijd meer gewaardeerd zal worden, naarmate de menschelijke beschaving in kennis vordert en het beter begrijpt; ; want dat is stompzinnige blindheid, die kinderachtige hoogmoed op wetenschap en vrijgeesterij, die zich verheft boven de openbaring Gods : de meest waarachtig verlichte en de meest helderziende wijze zal ook altijd de beste Christen zijn. In ons Holland ten minste kan men die waarheid bevestigd zien door voorbeelden. Dat Christendom dan , waaruit ieders bevatting putten kan , het Christendom van geloof, hoop en liefde, leeraarde Paul der Hollandsche Jonkvrouw van de lGtle eeuw. Hy leeraarde het haar met al de overtuiging , die hij zelf gevoelde , en het werd spoedig begrepen en gewaardeerd door de zachte, naar liefde en hope dorstende ziel der onbevooroordeelde Ottelijne. Niet dat ze in een enkel gesprek zoo groote vorderingen maakte; maar al deze onderwerpen werden door Paul van tijd tot tijd behandeld , trapsgewijze en naar verschillende aanleidingen , zoodat zij reeds op den derden dag uit zich zelve met vrijmoedigheid naar het Evangelie tastte , dat hij haar had aangewezen als de beste bron van elke Godsdienstige kennis. Men denke niet, dat zij onder dit alles Aernoud vergat maar zoo zij aan hem dacht, was het nu niet met wroeging: integendeel, toen zij alleen meende toe te geven aan eene luim , kwelde zij zich zelve , omdat zij vreesde hem verdriet te doen om eenen inval; maar hoe beter zij de waarheden begreep, waarnaar ze was begeerig geweest, hoe meer zij voelde te moeten volharden in haar onderzoek , en hoe vaster zij zich overtuigde, dat zij weldeed, en zij begon zich te vleien, dat ook haar geliefde zóó zoude denken. Zijne groote ziel zoude nog sneller dat alles bevatten en liefhebben. Hij had zich geërgerd aan den Lutheraan , ja, maar omdat hij Luther niet kende, dan zooals de monniken hem voorstelden ; zijn helder oordeel zoude, bij betere kennis, hoogschatten en vereeren , wat hij nu gispte: het was nu haar plicht geworden , niet slechts om hem eenmaal in : te lichten van hetgeen zij voor haar zelve gedaan j had, maar ook om te trachten hem over te halen tot hetzelfde onderzoek. Zij gevoelde zich zoo wèl bij die nieuwe denkbeelden, dat hij in-: zonderheid, hij voor allen het eerst, dit geluk met haar deelen moest. Zóózeer verblindde zij I zich over den aard van zijn Godsdienstig gevoel, | dat zij zijne vooroordeelen licht rekende en zijne j onbuigzame vastheid van beginselen als kneedbaar was dacht voor de welsprekendheid van Paul; maar deze , die beter zag, raadde haar ten minste omzichtigheid aan , en geene overijling.

Den derden dag na het verjaringsfeest was Johanna , Reinierz dochter, op Lauernesse aangekomen. Zij kwam alleen, slechts begeleid van eenen knecht. Eene groote teleurstelling voor Ottelijne , die zoo vast op Aernoud gerekend had! Een bevel van den Keizerlijken Stadhouder had den nieuwen Hopman ijlings naar Dordtrecht teruggeroepen , en hij had slechts zijner zuster den har-telijken groet kunnen opdragen aan zijne bruid. Hij had haar nog daarenboven een vertrouwen geschonken. Vóór hij te paard steeg, had hij haar ter zijde genomen , en tot haar gesproken met dien indrukwekkenden ernst, die alleen de zijne was: »Johanna! gij zijt geene vrouw als eene andere; gij zijt van een goed beraad en van een helder doorzicht: mijne bruid beveel ik aan uwe zorg! Op haar Slot is een man gehuisvest, dien ik wantrouw , die mij vele bekommering baart, een listig verrader, een looze dienaar van leugen en bedrog , een voortplanter van twist en beroerte — een Lutheraan in het eind!quot;

Johanna\'s lippen hadden zich samengetrokken als tot eenen sarkastischen glimlach, en hare oogen waren begonnen te gloeien. «Die man kan nu reeds vertrokken zijn,quot; had Aernoud vervolgd ; «maar zoo hij daar is. bewaak zijne gangen, voorkom zijn venijn ! mijne Ottelijne is flauw op zaken van Godsdienst, en haar geloof is niet sterk. Zuster ! mijne bruid zij aanbevolen in uwe hoede.quot;

Eene verstikkende aandoening had hem belet voort te gaan ; maar de hartstochtelijkheid, waarmede zijne gloeiende handen de hare drukten , die twee groote tranen in dat fiere mannenoog, zeiden genoeg. Johanna had alleen geantwoord: «Aernoud! het is uwe bruid beter in de hoede van God!quot; en met dit dubbelzinnig antwoord had zij den bekommerden broeder laten wegtrekken.

Bij hare eerste ontmoeting had zich tusschen die vrouw en Ottelijne een band geknoopt, zooals zich meestal eerst langzaam , en na lange kennismaking , vormt. Twee omstandigheden hadden daartoe samengeloopen: het vertrouwen van Ba-kelsze en het boosaardig opzet van Donna Teresia. Wij hebben niet noodig te zeggen, hoe onverdraaglijk het voor deze was, Paul zoo diep in de welwillendheid en in de achting der Jonkvrouw te zien deelen ; en zij had zich wel voorgenomen een tooneel te veroorzaken, dat aan des Duitschers verblijf een einde zoude maken. Zoo Meester Ba-kelsze kwam , zoude hij alles weten , en de handelwijze zijner geliefde zoude hem niet van de lichtzijde worden voorgesteld: zij zouden twisten,

en.......de vreemdeling zou de plaats moeten

ruimen. Bakelsze kwam niet! Om toch iets ie j doen, leidde zij de aanstaande schoonzuster bij hare aankomst plotseling in het bidvertrek dei-Jonkvrouw , waar deze in een vertrouwelijk onderhoud was met den zoon der Hervorming. Een Evangelie en schriften van Luther lagen bij hen ; Teresia\'s glurende oogen hadden dit snel opgemerkt, en zij trok zich terug met zegepraal.

Ottelijne stond op met de linkschheid der ver- I warring , en liet een boek van haren schoot vallen, dat geopend bleef liggen. Johanna raapte het ! snel op , kuste het met hartstocht, en wierp zich | toen in de armen der Jonkvrouw met den uitroep : ■ «wij zijn zusters!quot;

Daarop schielijk een Werkje, in hoornen band, : te voorschijn halende , uit de tasch, die aan eene zilveren keten haar ter zijde hing, reikte zij het


-ocr page 52-

HET HUIS LAXJERNESSE.

44

Paul over met dit woord: ))Zie ! dit Werk van den Meester is het laatst tot ons gekomen!quot;

«Vanwaar ? vanwaar ?quot; vroeg deze met geestdrift.

))Van uit zijn Patmos , zooals hij den Wartburg noemt, bij wijze van beeldspraak !quot;

«Heilige God! hij is dan gevangen op den Wartburg ?quot;

«Gevangen ? Neen , onder de veilige bescherming van den Saksischen Keurvorst. Gij wist dat dan niet!quot;

«Ik hoorde niets meer van hem, na zijne gewelddadige schaking, waarbij ik tegenwoordig was. Sinds dien tijd heeft onrust over zijn lot mijn hart gefolterd, en alleen de overtuiging, dat het zóó niet met hem eindigen kon , dat God zijne kinderen niet zóó zoude verlaten, hield in mij de hoop opgericht.quot;

Ottelijne bekwam nog niet van hare verbazing, in Aernoud\'s zuster eene Evangelische te vinden, en eene Evangelische , die zoo moedig en zoo vrij voor haar gevoelen uitkwam, tegenover twee menschen , die haar nog zoo vreemd waren. Zij kon niet weten, dat de onrust zelve van haren Aernoud die ontknooping had voorbereid.

Men denke het in , hoe die menschen nu verder samenstemden I

En nu, werpen wij eenen blik op haar, die wij bij deze enkele handeling reeds zoo zonderling vonden. Ook te gelijk zal ons eenige kennis toekomen van Aernoud\'s ouderlijk huis.

Volgens de afgesproken regels mocht Johanna schoon zijn, alleen een fantastische smaak kon haar bevallig vinden. Zij had dezelfde scherpe, sterk sprekende trekken van haren broeder, zonder ééne verzachting van vrouwelijke liefelijkheid. Haar groot zwart oog verzengde wie het aanstaarde , en scheen ongeschikt om zich ooit onder het zwart satijn der wimpers neder te slaan. Daarenboven had deszelfs uitdrukking nog iets onbeschrijfelijks , iets, dat meer de belangstelling opwekte dan het welgevallen : eene uitdrukking van diep verholen smart, die niet in berusting was overgegaan. Die pjjnlijke uitdrukking van bitterheid zetelde ook rondom de bleeke lippen van haren anders wèlgevormden mond, die zich somtijds krampachtig samenklemde. Een rusteloos spel der zenuwen bewoog van tijd tot tyd al hare trekken , gelijktijdig of afzonderlijk ; maar zelfs ook dit maakte het nog niet zoo bang, haar aan te zien, als wel de schrikwekkende lijkkleur , die er over verspreid lag : het waren toch geene hatelijke hartstochten, die dit gelaat zoo hadden verwrongen en zoo hadden doen verbleeken ; maar het moest eene diepe grieve zijn, en eene krenking in de eerste levensvaag der jeugd, die zóó haar kennelijk zegel gegriffeld had op het gelaat van eene jonge vrouw. Het was duidelijk, dat hier een paradijs was verwoest, en dat de worm nog leefde, die aan dit levensgeluk knaagde. Nooit echter ontgleed eene klacht dien mond, die toch van veel Ijjden moest te spreken hebben. Dat was geene berusting, maar trots. Ze wilde niet klagen , waar ze geene hulp kon hopen. De rauwe wonden in haar binnenste pantserde zij met staal, waar een ander naar verzachtende windsels zou hebben omgezien. In deze tweelingzuster van Aernoud verried niet eens een\' zweem van zwakheid , zelfs niet hare gestalte, die mannelijker was en krachtiger , dan ooit eene vrouw het voor zich zelve zoude kiezen. Wij noemden haar tweelingzuster van Aernoud , zij was het door geboorte , zij was het ook in menigen karaktertrek : dezelfde onbuigzaamheid van gemoed, dezelfde striktheid van beginselen , dezelfde degelykheid ; maar ook dezelfde fierheid van hart, met nog hoogere prikkelbaarheid van gevoel. Slechts was zij vroeg en zwaar beproefd geworden, toen hij nog geene smart had gekend, slechts had eene diepe, wrange teleurstelling hare ziel doorsneden op het tijdstip, waarin de zijne nog zwelgde in hoop en toekomst. Op Johanna\'s trotsch, ontvlambaar hart was eene beleediging geworpen, die er de uitwerking gedaan had van de nachtvorst op den teêren lentebloesem.

De oude Keinier Bakelsze , hun vader, gestorven in de kracht van zijn leven, liet zijner weduwe en hare vier kinderen, behalve een vermogen , dat voor eenen burger waarlijk aanzienlijk kon heeten, eene wèl vermaarde trijpfabriek achter, die hij reeds in bloei geërfd had van zijnen vader, en welker voortbrengselen, onder den naam van Utrechtsch fluweel, door gansch Vlaanderen en tot in Frankrijk toe gewild waren. Maar nu Reinier zoo plotseling wegstierf, was er niemand daar, om de leiding dier belangvolle zaak op zich te nemen. Aernoud studeerde toenmaals te Leuven , en hij had daarenboven noch den lust, noch de geschiktheid voor die tftak. De jongere broeder zoude daarin wel worden opgeleid ; dan hij was slechts een knaap. Johanna nam de mannelijke taak in de vaste hand. Zij stelde zich aan het hoofd der onderneming, niet zonder een helder inzien van de tallooze moeielijkheden , waarmede zij zoude te kampen hebben. Zij overwon ze zoo wèl, dat de- fabriek bloeide onder haar bestier , als onder dat van den vader, en zij oogstte den dank in van al hare bloedverwanten en de achting van ieder onbaatzuchtig medeburger. In den loop van het eerste jaar , waarin zij de zaken dreef, kwam de tweede zoon van een voornaam Antwerpsch handelshuis zelf te Utrecht belangrijke bestellingen doen. Met de Hollandsche gastvrijheid en de nog slechte inrichting der herbergen , die niet veel beter waren dan taphuizen en badstoven, werd hem huisvesting aangeboden in de woning der weduwe Bakelsze; met een zichtbaar welgevallen nam hij die aan, en werd er spoedig niet anders beschouwd dan als een lid des huisgezins. De Antwerpenaar had eene slanke mannelijke gestalte, een innemend gelaat, en vergat niet, door eenen uitstekend weelderigen en smaakvollen dos , de voordeden van zijn uiterlijk nog meer te doen schitteren. Dat zoude toch niet de wijze zijn geweest, om hem Johanna\'s hart te doen winnen , zoo niet een fijn begaafde en rijk


-ocr page 53-

45

gesierde geest die vergezeld had , en al den schijn van eene gevoelvolle ziel ze had ondersteund. Nu dit aLes het zijne was, of scheen, had hij | niet vele kunstenarijen noodig, om het hartstochtelijke meisje , dat toen nog in onverwelkte schoonheid pronkte, geheel voor zich te doen ontvlammen. Johanna\'s hart was het zijne, eer zij zelve nog wist, dat zij het verloren had. Eerst toen eene bekentenis hem was ontsnapt, begreep zij zich zelve, voelde hem te beminnen met al de innige liefde, die hare gloeiende en sterke ziel omvatten kon. Bij een meisje als Johanna was de gedachte van liefde en huwelijk dezelfde. Herman Ma-chielsen, de Antwerpenaar, was van een ander gevoelen : hij had gemeend een licht spel te heb-i ben met de deugd van de eenvoudige Stichtsche ; i een dieper blik in haar karakter echter overtuig-, de hem van het tegendeel. Een snel opgevat j ontwerp van verleiding gaf hij voorzichtig op , ; maar zag daarom niet af van de voordeden , die | Johanna\'s genegenheid hem waarborgde. Zijn oudste broeder zoude aan het hoofd staan van zijns ; vaders handelshuis ; hij zelf zag zich daar slechts een\' tweeden , een\', ondergeschikten rang toebedeeld. Zich in te vleien in de geëerde en degelijke zaken der Bakelszen , onder de bescherming van eene nauwe betrekking zich tot eenen lichte-ren prijs meester te maken van hun vertrouwen en van hunnen eigendom , was een boos en listig uitgedacht plan, dat maar al te goed gelukte. Hij verliet Utrecht met de verzekering van Johanna\'s toestemming en die harer moeder, zoo zijn vader voor hem eene huwelijks-aanvrage deed. Zij bleef niet lang achterwege : maar zij ging vergezeld van een voorstel, om aan de broeders der aanstaande bruid eenen uitkoop te doen, waardoor de fabriek in handen van Machielsen konde overgaan , die zich te Utrecht zoude nederzetten. Dit aanbod was niet geheel verwerpelijk. Geen der beide broeders had eenige zucht, om de vaderlijke hanteering op te vatten. Alleen om haar niet in de handen van geheel vreemden te zien overgaan , had de wakkere jonkvrouw haar op zich genomen; maar ze voorzag zeer goed, dat er wellicht zwarigheden konden oprijzen, door geene 1 vrouwelijke krachten te tillen of te ontwikkelen. Haar verloofde , de man, die haar echtgenoot zoude zijn , was geen vreemde , was na de broeders het eerst tot de opvolging gerechtigd, en zij zoude alle zorgen voortaan kunnen wegwentelen op hem. Aernoud, de voogden van den jongeren zoon, de moeder , allen hadden vrede met deze schikking; de uitkoop geschiedde tot eenen zeer redelijken prijs , en de Antwerpenaar vestigde zich te Utrecht. Het huis, dat hij ging bewonen, werd opgesierd met al de verfijning der Vlaamsche weelde, en menige schoone benijdde misschien in het hart de gelukkige , die daarin als bruid, als huisvrouw zoude worden ingeleid. Het gerucht van Johanna\'s schitterend huwelijk met den rijken Antwerpenaar, dat door gansch Utrecht weerklonken had , was natuurlijk niet geheel alleen in welwillende ooren opgevangen. Daar waren er

velen, die het met gekwetst eigenbelang afkeurden , dat hunne schoone burgeres eenen vreemde de veelbegeerde hand zoude geven, een\' vreemde had ingeJeid in het vaderlijk erfgoed. Daar waren anderen , die slechts trotschheid en ijdelheid wilden zien in hare keuze; en al zeiden de monden het niet, de schimpende en hoonende blikken toonden het haar genoeg, als zij ter kerke binnentrad of buiten \'s huis zich waagde , dat men slechts aan onedele bedoelingen toeschreef, wat inderdaad niets was dan de geheele toewijding van haar hart. Hare fierheid hield nu gelijken gang met de bitterheid der menschen ; zij werd nu werkelijk hoogmoedig op een geluk, dat zij vroeger met stille dankbaarheid had genoten. Ondertuy-schen verliepen er weken en maanden , sinds de fabriek op Machielsen was overgegaan, en nog altijd had deze zijner verloofde de bepaling van den trouwdag niet afgevleid Haar edel vertrouwen ergerde zich daaraan niet; alleen zij vond het vreemd, dat hij zoo ongenoodzaakt toefde. Plotseling en vreeselijk werd haar dat vreemde helder. Een zoon van den Schepen Hendrikz , een jongeling , die reeds meermalen pogingen had aangewend , om hare liefde te winnen ; kwam hare hand vragen. Niet zonder eenigen spot , want zij hield dit zonderlinge aanzoek voor eene onhandige jokkernij , vroeg zij hom , of hij dan de eenige in Utrecht was , die niet wist, dat zij haar woord had gegeven aan Machielsen , en weldra zijne bruid, zijne echtgenoot zoude zijn. wik heb dat geweten , Juffer Johanna!quot; antwoordde hij ; «maar nu weet ik ook, dat gij roet hem gebroken hebt, dat hij eene andere hijlikt, en dat gij weder zoo vrij zijt als gij altijd hadt moeten zijn, om een\' eigen medeburger gelukkig te maken.quot; Met een trotsch ongeloovig glimlachje had zij gezegd : ))gij raaskalt.\'\' Maar hij weder ; «neen, edele Johanna! ik raaskal niet. Zoo waarachtig St.-Maarten ons een trouwe patroon zal zijn, zoo waarachtig is het, dat Herman Machielsen g?ste-ren mijne eigene zuster tot vrouwe heeft gevraagd , en zelfs mij vrijheid gegeven heeft om tot u fe gaan ; en gij zijt het geweest, die hem hebt afgezegd ; en tot bewijs van de waarheid heeft hij mij den penning, dien hij om den hals droeg, geruild tegen den mijnen , mij vergunnende alzoo zijne bruid als de mijne te werven.quot; Men denke zich Johanna, en men denke zich eene grieve als deze! Zelfs onder al dit verpletterende behield zij nog de tegenwoordigheid van geest, om haar ongeluk van de zijde op te vatten, waarbij hare vrouwelijke fierheid voor het oog van anderen het minst gekwetst werd : met eene bedaardheid, die een\' storm van hartstochten oversluierde, stemde zij toe , dat zij Machielsen had afgewezen, gelijk zij nu ook dit nieuwe voorstel niet aannam, omdat zy wenschte ongehuwd te blijven. Met dit antwoord zond zij hem heen, en verviel in eene lange wezenloosheid ; maar toen zij zich daaruit ophief, sprak zij, met fonkelende oogen en gloeiende wangen : ))Het zal niet gezegd worden, dat Johanna zwak was , om de laagheid van een\' man.


-ocr page 54-

46

Niemand zal weten, dat ik lijde.quot; Ook verborg zij nog de waarheid voor hare naaste verwanten, en eerst nadat zij een lang en folterend gesprek met Herman had doorgestaan, een gesprek, waar-i in zij zich overtuigde van de weinige liefde, die hij | haar had toegedragen, van de losse koelheid, waar-| mede hij haar verliet, en van de opzettelijke list, waarmede hij haar had bedrogen, eerst toen zei-\' de zij het den haren , dat Machielsen haar echt-! genoot niet worden zou. Zij maakte gebruik van ! de éénige kans , die deze haar liet, om haar vrou-j welijk eergevoel te redden: zij nam den schijn | aan van zelve dien knoop te hebben losgewron-I gen. Maar wat zegt de schijn , als het gekrenk-i te hart de diepe, wrange waarheid voor altijd blijft omvatten! Het is een zoo zwakke troost voor den zieke , de menigte in de logenachtige meening te zien , dat hij zich wèl bevindt. En zoo de lieden, bij wie ze bekend was, meenden, dat Johanna niet leed, dichtten zij haar des te eerder menige ondeugd toe , en menige hardheid, en menige wispelturige luim , als oorzaak van het gebeurde , en de nijd en de wangunst en de laster staken de hoofden op en wapenden de angels der tonge tegen de arme onschuldige, die zonder dat, reeds zooveel te dragen had. Ook zelfs de dubbelzinnige troost der wrake was haar ontzegd; zij had zich zelve prijsgegeven, zoo haar broeder Aernoud of iemand der haren eene vergelding had gezocht voor het listige indringen in hunne zaak. Dit juist had de Antwerpenaar begrepen en gewild. Ook bood hij met koele onbeschaamdheid, en alsof het eene gewone handelszaak betrof, nog eene vrij middelmatige som , om de fabriek nu evenwel geheel de zijne te houden. Met overleg der haren, nam vrouw Bakelsze die aan. Men wenschte niet lang met dezen man te onderhandelen : hij was nu toch eenmaal bekend met al de bronnen van toevoer en uitvoer; hij was in i gewijd in al de uitkomsten en winsten; al de i werklieden had hij voor zich weten te winnen : ! al de handelsvrienden der Bakelszen waren de zij-| ne geworden , en daarenboven de Schepen, wiens j dochter nu werkelijk zijne bruid was, zoude hem j met al de macht van zijnen invloed gehandhaafd | hebben in de bezitting. Toen men had aangeno-| men, scheen alles afgedaan; maar op Johanna\'s I fier en licht ontvlambaar gemoed was deze hate-i lijke krenking neêrgevallen als ziedend lood in i eene geopende ader. Nooit had zij geschreid, nooit I een woord geuit, dat lijden verried; maar ook ! had men haar nooit meer zien lachen. Zij was I slechts nog trotscher geworden jegens anderen , en nog harder voor haar zelve. Al hare bitter-! heid sloot zij in. zich zelve op. Maar het was j wel te vermoeden, dat zij de menschen haatte; i dat haar de achting en de liefde van allen onverschillig waren geworden , nu zij de achting en j de liefde van een\' enkele niet had kunnen behouden ; dat haar geloof aan alle anderen verloren was , omdat een enkele zijn spel had gespeeld met | haar vertrouwen. Nooit was haar koninklijk hart j recht te huis geweest in de burgerlijke woning

der moeder ; nu scheen zij met lichaam en ziel daarin eene vreemde. Zij stiet zich aan alles, en allen stieten zich aan haar. Zij was als een dorrende hulst in het midden van eenen vroolijken bloemtuin ; als een overgebleven toren van een verwoest dorp, sterk en hoog, maar droef en eenzaam. Eene ziel als de hare zoude zich in onze dagen misschien hebben uitgestort in sombere wanhoopspoëzij , of zich van de wezenlijkheid verwijderd, door de verbeeldingskracht wild te laten rondspelen in het ruime rijk der idealen , door klanken en zeepbellen in één woord , maar toch klanken en zeepbellen, die afleiden en ver-poozen , en die misschien menig arm hart voor breken hebben bewaard. Johanna werd dichteres noch schrijfster , maar zij deed eenen stap , waartoe in hare dagen meer moed en meer heenzien over vooroordeelen noodig was, dan nu om papier te kleuren met inkt: zij werd eene dochter van Luther\'s leere. Hoe , en bij welke gelegenheid zij reeds in i 520 zich aan te sluiten wist aan de nieuwe Gemeente der Hervormden , blij-ve mijnen lezers nog vooreerst een geheim ; gelijk het ook hare moeder en verwanten een geheim bleef, waarom zij , na een\' langen uitstap naar Woerden , vandaar teruggekomen was, wel zachter , wel deemoediger, wel minder bits, wel meer goedaardig, maar tevens zoo zichtbaar lijdend , zoo ontrustend bleek , zoo onherkenbaar veranderd in haar uiterlijk. Zeker is het, dat zij op Luther\'s woord: «onderzoek de Schriften!quot; het Evangelie geopend had, om er troost uit op te vangen, een troost, die heden onder het bereik ligt van ioderen lijdende , maar dien deze dikwerf vergeten , tot hunne waarachtige schade vergeten , daarin te zoeken.

Met haren tweelingbroeder, die nu te Utrecht was teruggekomen en die op de Hoogeschool vertoefd had , om er eenige wetenschappelijke kennis op te doen , zonder bepaald naar eenen graad te staan , was Johanna innig vertrouwd geworden. Op een enkel geheim na, dat van hare toetreding tot het nieuwe geloof, zooals men het toen vrij oneigenlijk noemde , liet zij hem lezen in het diepste A^an haar hart, gelijk hij haar te lezen gaf in het zijne. Zijne liefde tot de Hooggeboren Jonkvrouw Ottelijne wist zij het eerst; maar zij ook was het, die het meest hem deed wantrouwen aan medegevoel , die met angstige zorg het klimmen van zijn\' hartstocht zocht af te weren , die altijd het langst aan de waarheid van zijn geluk bleef twijfelen : de arme had immers zelve zoozeer het bittere van de teleurstelling gekend ; zij had zoozeer het geloof verloren aan de liefkozingen en aan de verzekeringen van anderen! zij vreesde zoozeer voor haars broeders nog sterker gespannen verwachting de jammerlijke verplettering der verijdeling, voor zijn even vurig kloppend hart de grieve van een koud verscheuren, voor zijn\' forscher mannelijken trots het bittere der vernedering. Zij onttooverde hem liever vooruit zijnen afgod, dan dat zij dien eens als eene verworgende slang tegen hom zoude zien opstaan ;


-ocr page 55-

HET HUIS LAUERNESSE.

47

maar Aernoud\'s ziel had mogen huiveren voor den zwarten jammerspiegel, dien zij hem altijd voorhield, zijne liefde bleef gelooven en hopen, trots wel gemeende waarschuwing en eigen diep geworteld vooroordeel, tro\'ts dien anders zonderlingen angst, die hem onder Ottelijne\'s sprekendste liefdeblijken de borst beklemde en de keel toeneep, als bij eene bange voorspelling van onheil en lijden. Ook had hij lang , zeer lang geaarzeld, eer hij zich had overgegeven aan eigenlijke hoop, en zeer lang had hij willens niet verstaan, wat de zachte schoone hem met zoo roerend eene liefde trachtte duidelijk te maken. Zelfs nog te midden van zjjn geluk was hij er schuw voor , en betwijfelde het som-tüds, en dat juist gaf hem die stroefheid, dat weinig aanvallige , dat mijne lezeressen misschien reeds in hem misprezen hebben. Ik vrees zelfs zeer, dat ze mijnen Aernoud eene stijve en harde figuur zullen vinden , en ik heb een weinig de bewustheid, dat ik haar daarin heb voortgeholpen. En toch wil ik zulk een vooroordeel niet ! tegen hem. Hij kon niet anders handelen, hij moest niet anders zijn. Als burger moest hij den adellijken trots wantrouwen , als man moest de hoogheid der vrouw hem beleedigen; eene angstige zorg voor zyne rechten moest hem de hare meer doen achterzetten , dan zoo zij zijne gelijke ware geweest, of de lagere, die hij tot zich had opgeheven. Als broeder van Johanna , had hij eene reden te meer , om zich te hoeden voor de klip des gevoels. Ieder toegeven van Bakelsze, tegenover de Bisschoppelijke nicht, kon laagheid schijnen , moest hem vernedering zijn in zijn eigen oog. De inschikkelijkheid der liefde, die geenen wil kent dan dien van de aangebedene, die gewillige dienstvaardigheid , die voorkomt en die de gedachten raadt, moest hij wachten van haar. kon zij niet eischen van hem , ofschoon hij haar liefhad meer dan een van hen, die slaven zijn in de dagen van den hartstocht, om misschien , God wete en straffe het! na de bekoeling van den hartstocht, tirannen te zyn van de kortstondige heerscheres.

Niet alzoo onzen Aernoud. Ottelijne\'s wenschen zouden altijd bevelen zijn voor hem, zoo zij slechts eerst geheel de zijne was, zoo het niet meer aan haar noch aan iemand zoude staan , zijne bedoeling te misduiden, zoo slechts niet zijne toegevendheid zwakheid kon heeten , of de lage kuiperij van den burgerzoon , die bedelt om eene adellijke hand. Zoodra haar lot geheel zoude afhangen van hem, zoude geen rimpel van zijn voorhoofd een wolkje brengen op het hare ; dan zoude hij buigen voor de buigzame, en zacht zijn voor de zachte ; dan zoude zij eerst recht weten, welk eenen schat van liefde hij voor haar had verborgen en weggelegd, zij , die reeds zoo gelukkig was bij het deel, dat hij haar toonde. Men ziet het, het was die strijd van zijnen hartstocht tegen zijne fierheid, welke hem zoo weinig beminnelijk maakte en hem die gedwongenheid gaf, waardoor hij kon worden miskend, en waarvoor wij in zijnen naam vergeving vragen.

Men ziet, hij had goede voornemens ; het is van goede voornemens jammer , dat het niet al-| tijd in onze macht staat ze uit te voeren.

VIII.

UITKOMSTEN.

Dordtrccht, de oude wijdingsstad van Hollands. Graven, reeds zoo woelig en bloeiend door haren handel, door haar kostbaar privilegie, dat haar ter gedwongen marktplaats schiep van zoovele koopgoederen, onbepaald in menigte en in soort; door hare ligging op vier rivieren, die waren als vier milde armen, welke niet ophielden, haar schatten en overvloed toe te reiken — Dordt-recht was nu meer woelig en levendig dan ooit. Maar het was nu een krijgsgewoel, dat zich mengde tusschen de bedrijvigheid van den handel; het waren pieken en hellebaarden, die heenglins-terden door het touwwerk der schepen. Het was niet alleen van de spichtige masttoppen der vreedzame binnenvaarders,dat kleurrijke wimpels heen en weder wiegelden; ook breede vaandels , met Grafelijke kleuren en sierlijke stedewapens, schitterden hieronder. En mannen met vuurroeren en haakbussen drongen zich tusschen de kooplieden , en de stem van een\' be vel voerenden rotmeester of vaandrig liet zich luide hooren tusschen het dingen en veilen der handelenden, of tusschen het blaten en loeien der levende koopwaar. Dat krijgsrumoer echter scheen niemand te verwonderen of te ontrusten; de burgers van Dordtrecht, anders zoo angstig wakende over hunne rechten, schenen zich ditmaal niet te ergeren aan die ge-wapenden , die men invoerde in hunne stad. Want het waren de steden en dorpen van Zuid-Holland, die hunne nieuw geworven en uitgeruste soldeniers heen zonden naar de Hoofdstad van Zuid-Holland, ter monstering en regeling, en het gansche vaandel was nu hier bijeen onder bevel van deszelfs Hopman, Meester Aernoud Reiniersz Bakelsze. Er lag zeker iets stuitends in, dat een Utrechtenaar bevel zoude voeren over Hollandsche mannen; maar de Dordtenaars hadden zich sedert de herstelling van Meester Floris Oem, den moedigen voorstander hunner rechten, menige bitterder grieve van Graaf Karei willen getroosten. Ook had de Baljuw den nieuwen Hopman met veel heuschheid eene oefeningplaats voor zijne manschappen aangewezen, en daarnevens hem zeiven voor een\' billijken prijs eene woning afgestaan; want volgens de Grafelijke ordonnantie, moest de bevelhebber zijn verblijf houden binnen de Hoofdplaats van Zuid-Holland: een bevel, waaraan het evenwel niet noodig was zich voor altijd strikt te houden, daar, in tijden van rust, de troepen zelve alleen op bestemde dagen bijeenkwamen, en verder als tot het bur-gerlijke terugkeerden , terwijl dus ook de Capitey-nen hunnesweegs konden gaan; slechts in de oogenblikken van nood en werkzaamheid zouden


-ocr page 56-

HET HUIS LAUERNESSE.

48

ze allen moeten heentrekken, waar \'s Lands bescherming hen riep.

In eene binnenkamer van zijne woning, deftig genoeg gemeubeld naar aanzien van de zeldzame gelegenheden, waarbij hij er zich zoude ophouden, zat Aernoud. Was het de somberheid, die in het vertrek heerschte, en die, behalve door de kleine in lood gevatte ruiten en de licht werende luifel aan den voorgevel, ook nog bevorderd werd door het donkere beschot van gebruind eikenhout, die op hem terugwerkte, of wel eene eigene naargeestige stemming des geraoeds? Wij weten het niet juist; maar zeker is het, dat hij niet vroolijk was. Hij zat daar in eene vrij lustelooze houding ; de beide handèn steunden hem het hoofd, en slechts van tijd tot tijd nam hij als in verstrooiing eene teug uit den tinnen beker, die vóór hem stond. Hij scheen in diepe gedachten verzonken; maar het waren geene blijmoedige gedachten, want iets verdrietigs en kwijnends lag als een ont-! sierend waas op zijn mannelijk schoon gelaat. Slechts bij tusschenpoozen verhelderde zich zijn oog en kleurde een glimp van genoegen zijne wangen hooger. Het was dan, als hij met een innig welgevallen had nedergezien op eene kostbare sjerp van zware zijde, met kunstig borduurwerk versierd, die vóór hem lag op de tafel, en met welker gouden franjes hij speelde. Maar weder werd zijn blik somber, als die op het ontrolde perkament viel daarnevens, en het scheen • dan alsof de ruime lederen armstoel hem te eng werd. Dan las en herlas hij menige zinsnede daaruit, terwijl hij heen en weder liep, als iemand, die door de beweging van het lichaam de onrust der ziel wil doen bedaren. »Mijn Aernoud; gij zult hier veel veranderd vinden. Uwe kloeke zuster en mijne eigen conscientie geven mij hoop, dat gij goed zult noemen en oorbaar vinden, wat hier geschied is!quot; Deze woorden vooral herhaalde hij vele malen in korte minuten, altijd denkende op dat veranderd, en dan plotseling sprekende met eene schielijke uitbarsting van drift: «Verandering! waartoe verandering, Otte-lijne? het was immers alles goed in uw huis zooals passend was voor uw\' stand. Meest raakt men aan het slechtste deel met veranderingen , verbeterende de oude kwalen, om zich in nieuwe te steken, die veel moeizamer te dragen zijn?quot;

))Jonkvrouwe myne, en welbeminde! wat mogen dat zijn voor zonderlingheden, waarvan gij bij dit schrijven spreekt, en zoo ernstiglijk? Zoo niet Johanna, mijne zuster, bij u was, en de gedachte i zaken goed had genoemd, ik zoude in nog sterker eene onrust zijn, denkende op den verleider.quot;

En toen hij, na zulk een lucht geven, zich weder scheen te hebben gerustgesteld, hernam hij meer kalm: «En waarom zoude ik mij zeiven kwellen, voorbariglijk betichtende de onnoozelheid! Deze vreeze , de onverklaarlijke angst, die op my gevallen is, als een nevel op den blijden dag, is zonder andere oorzaak dan mijn verlangen naar haar, dan de lust, om van hare zoete lipkens gerustheid te kussen, en de zekerheid, dat ik haar

niet zien zal in vele dagen, die zwaar zullen zijn om te dragen! Klagelijke bruigom, die ik ben! ongure buien, die mij kluisteren aan dit vaandel, dezen dag en nog die anderen , tot na de groote monstering te \'s-Hage. Ik ben een vrij man en toch gevangen : zie, zóó bindt een eed, een plicht; en waarlijk , ik dwaal reeds, vergetende den mijnen, die mij daar buiten roept.quot;

En snel, als wilde hij in beweging en in bedrijvigheid de verlichting zoeken, die hem de eenzaamheid niet bracht, verliet hij het vertrek , snelde den engen gang door, die het scheidde van het duistere voorhuis, rukte de huisdeur open en kwam toen op het pleintje, waar een gedeelte zijner manschap zich in den wapenhandel oefende , onder de lommer van frissche lindeboomen, die hen beschaduwden tegen de middaghitte. Het waren jonge of nieuw geworven voetknechten, wier onhandigheid bij de krijgsoefeningen nog tot menig kluchtig tooneel aanleiding gaf, en zelfs al waren zij die geheel meester, zoo moesten ze nog een vrij onordelijk hoopje uitmaken, in vergeljjking ten minste van de wiskundige geregeldheid onzer hedendaagsche troepen. Om zich hiervan te overtuigen, leze men de Grafelijke ordonnantie, waarbij tot hun aanzijn besloten werd, en waarin onder anderen voorkomt: »Item soo zullen sij hebben eenen Duitschen degen ofte koerde ende eenen bosche voor dengenen, die daer mede omme konnen gaen, en voor dengene die met geen bosche omme en konnen gaen, zal men leveren een spietse , van achttien voeten ofte eene hellebaertse welck geweer sulex gedeeld sal worden , dat onder alle Vaentgen wesen sal die minste helft hantbusschen, en van de andere helft die twee deelen spietsen, en de reste helle-baertsen of slachswaerden, enz.quot;

Op het oogenblik , waarin hun Hopman zich aan hen vertoonde , schenen deze soldeniers zich echter weinig te bekommeren om het doel, waartoe ze waren samengeroepen , want ze stonden in ongeordende groepen bijeen, schaterend van lachen en onder een drok en luid gevoerd gesprek ; terwijl een jong fijn mannetje, hun vaandrig, zich tevergeefs bemoeide om hen tot een\' zweem van krijgstucht terug te brengen.

»Wat beteekent dit gekal en waarom vervult niet ieder zijn\' plicht ?quot; vroeg Aernoud , hen naderende.

»Omdat deze mannen zijn roekelooze onverlaten, die meer hun vermaak vinden in te kwellen een\' dienstknecht des Heeren , dan te doen wat hun is opgelegd,quot; sprak een monnik , die zich nu eerst vrijgelaten zag door den dartelen hoop, welke hem tot een voorwerp van hunne scherts scheen te hebben genomen. Hopman Bakelsze, anders zoo weinig de persoon om vragen te doen zonder antwoord te eischen, scheen de zijnen nu plotseling vergelen te hebben, en evenzeer scheen hij des monniks klacht te verstaan noch te begrijpen; maar snel, en alsof alleen diens gestalte op hem die vreemde uitwerking deed, liep hij op hem toe ,


-ocr page 57-

HET HUIS

49

greep hem bij eene der wijde mouwen van zijne \' pij en riep met hartstocht: »Gij komt van haar ? | Is daar ginder onheil ? Is zij ziek ? Zendt zij u tot mij ?quot;

))Neen, Meester Aernoud!quot; hernam nu de | monnik, om zijne bekendheid met hunnen Hopman trotsch op de manschappen ziende, ,.neen , uwe Jonkvrouw is niet kwalijk , ten minste niet naar het lichaam. Ook is zij het niet, die mij tot u zendt. Slechts heeft zij mij verdreven uit haar huis ! weggejaagd ! mij, haren biechtvader !quot;

))Wij konden het licht denken, dat het een verloopen monnik wasriepen de soldeniers ze-! gepralende.

»Anders was hij geen zoopje komen vragen , bij ons voegde een ander er bij.

«Neen , verdorven krijgsbenden ! die erger zijt dan de Eomeinsche, die de wacht hielden bij : het heilige kruis,quot; schreeuwde Pater Luciaan, ! »neen , niet verloopen, maar alleen een zulke, die heeft moeten ruimen voor een\' verdoeme-lijken ketterpreeker ! — Ja , Meester Reiniersz, 1 zie mij niet aan met zoo woeste oogen. De Jonkvrouw heeft haar huis en hart geopend 1 voor de kettersche volgers van den Wittenberg-; schen Augustijner, drijvende verfoeielijke gemeen-; schap met hen , zoodat ik , als een vroom....quot;

«Onhebbelijke paap !quot; borst Aernoud uit, ))gij ! bezondigt uwe ziele, lasterende de onnoozel-heid! De Jonkvrouw, die gij meent, is rein en vroom onder allen! Zij moet het zijn , hoort gij, zij moet! en u, , u heeft ze verjaagd uit haar huis, omdat gij haar hebt geërgerd met de zonde der onmatigheid, en nu, nuchter geworden zijnde , dicht gij logens en lasteringen , om u zei ven vrij te pleiten, als altijd schavuiten doen.quot;\'

))Neen, Heer Hopman! ik spreek geene logens hernam Pater Luciaan , ontzet door het flikkerend en dreigend oog, dat op hem gericht was. »Zoo waarachtig ik de drie geloften heb afgelegd, zoo waarachtig is Ottelijne van Lauernesse de medegenoot der Lutheranen Iquot;

»Genoeg,quot; riep Aernoud, geweldig bevende en verbleekende als een die sterft, »kom met mij !quot; en daarbij sleurde hij den Pater met zich voort, in zijn huis. Een lang gesprek volgde, indien men gesprek kan noemen akelig wanhopende uitroepingen ter eener zijde en lange alleenspraken ter andere.

En eindelijk hoorde zich Berthold , des Hopmans eigen bediende , binnen roepen.

En toen hij het vertrek intrad, vond hij zijn\' meester neerzitten in den armstoel als een we-zenlooze, en het was alsof kramptrekkingen die forsche gestalte deden schudden , en die gelaatspieren akelig verwrongen, en een brief en een sluier lagen verscheurd nevens hem, en Berthold trad bleek van schrik achteruit , en wreef zich de oogen als wilde hij ze verhelderen, en riep toen onwillekeurig en in ontzetting: »mijn God! Hij schreit!quot; En de monnik had zich dicht in eenen hoek gedrongen , en stond die geweldige gemoedsaandoening aan te staren

met zooveel angst, als wachtte hij zelfs een vonnis van die trillende lippen.

«Mijn paard!....quot; was Aernoud\'s kort bevel aan zijnen knecht.

En toen deze ijlings gehoorzamende het dier gezadeld had voorgebracht, schoot Aernoud, zonder een woord te spreken , of zich om den bevenden Pater te bekommeren , dezen voorbij , en steeg te paard en rende weg, zelfs zonder den vaandrig, die hem opwachtte en die hem vragend aanzag, eene opheldering gegeven te hebben.

Een zacht avondrood wierp den terugschijn van zijn vluchtig purper door de ronde gekleurde glasschijven in het gewone huisvertrek der Jonkvrouw van Lauernesse.

Zij zelve zat dicht bij een der hooge boogvensters. Haar stoel en de tajfel, die zij gebruikte , geplaatst op eene kleine estrade , ruim een half voet boven den vloer van het vertrek , lieten haar toe , zonder op te staan , somwijlen een\' blik te werpen op de frissche lindeboomen van het vóórplein, en op het lieve landschap, dat zich ver achter hen uitbreidde voor haar oog. Zij was alleen. Zy genoot die stilte der eenzaamheid met een boek. Daar waren toch oogen-blikken, waarin zij niet las. Dan boog zij haar fraai gevormd voorhoofd neder in de kleine witte hand. En dan sloeg zij haar boek dicht, dat toch niet onverdeeld hare aandacht scheen te kunnen boeien.

«In trouwe , het moet zonde zijn zóó te lezen in dit kostelijk schrift, zoo vol nutte lessen ter zaligheid , en van zoo heilig een\' man,quot; sprak zij voor zich nederziende; «slechts half mijn hart is daar heden bij!quot; En wel had ze gelijk. Wel waarlijk was het hart der lieve bruid bij den innig geliefden bruidegom , die nu haar geschenk (de sjerp) moest ontvangen hebben met hare brieven: zóó traag kon haar bode niet geweest zijn, dat ze niet nu reeds in zjjne handen waren. En hoe konden ze opgenomen zijn! Wat mocht haar Reniersz denken van het raadselachtige, dat zij er met opzet in gelegd had, als om hem voor te bereiden op wat hg toch weten moest, als om ten minste eenen eersten stap te doen tot de bekentenis, die zjj meende, dat haar nu maar alleen zwaar zou vallen omdat ze zoolang reeds gezwegen had. Innig griefde haar nu de vroegere onoprechtheid ; het ware dan nu gedaan geweest, het had haar zeker zoo menige onrust bespaard, en hem wellicht oogenblikken van ontevredenheid. Zij zoude nu lager staan in zijne achting , hij konde hare achterhoudendheid berispen en hare oprechtheid verdenken. Zij zoude voor hem hebben te blozen — maar hij zoude dat blosje wegkussen, met hare tranen van berouw , en dan , dan zoude alles weder zijn als te voren .; en dat zoude spoedig wezen, want de bruidsweken liepen al vast ten einde en binnen weinige dagen moest hij daar zijn.


T.

-ocr page 58-

HET HUIS LAUERNESSE.

50

Goede» Ottelijne! zij stelde zich haren Aernoud j voor, zooals zij hem wilde, en niet zooals hij : was. Zij vergat, dat de vrees voor zijne 1 grondbeginselen, voor zijne vooringenomenheid : met wat zij niet achtte , haar het eerst genoopt | had tot het verbergen van eene gedachte; ! zij vergat, dat ze nu zeer ver gegaan was op I dat pad, waarvan zij het had geweten, dat hij de eerste schrede niet kon goedkeuren ; zij vergat , dat er nog iets anders tusschen hen lag, dan het verholen houden van eene luim, die ze had ingewilligd ; zij dacht er niet aan, dat van den hoogen muur, dien zij tusschen zich en hem had opgericht , zij zelve geen enkelen steen zou willen afbreken , terwijl hij misschien de gansche inpuinstorting eischen zoude: met één woord, zij vergat, dat zij Evangelische was geworden en dat hij nog een Roomsche was, of liever, als zij er aan dacht, meende zij , dat de klove niet zoo heel groot kon zijn , I dat zij zelve wel het nieuwe denkbeeld zoo ge-| makkelijk aangenomen had voor het oude, I waarom ook niet haar Aernoud, haar ernstige, I vrome Aernoud! Zij , die geen vooroordeel had af te leggen gehad, kende nog niet de kracht van eene vooringenomenheid. En zelfs al wilde hij geene schrede voorwaarts, terwijl zij niet terugwaarts zoude gaan, dan kon dat immers geen beletsel zijn voor hunnen vrede! ieder zoude denken en doen naar zijne overtuiging. De lieve , die slechts had geleerd te beminnen, wist nog niet, dat het vuur van Godsdienstijver ook nog eene tweede vlam kon hebben, den Godsdiensthaat ! Dat zelfs bij dit alles haar geest zich niet gansch kon bepalen bij Luther\'s Babylonische gevangenis der Kerke, en dat zij dien vaak met bezorgdheid liet afdwalen op den geliefde , was toch een wel natuurlijk verschijnsel ; zelfs ook, dat ze, toen een luid gerucht zich hooren deed op het voorplein, vooringenomen als ze was met het denken aan hem, schielijk en als bij ingeving uitriep: ))dat moet hij zijn!quot; snel en vol innig verlangen opsprong uit - den zetel, en zich plaatste in het breede vensterkozijn, om beter te kunnen neêrzien op wat daar beneden voorviel, en of het radend instinct der liefde ook juist had gegist. Den molligen hals in sierlijke ronding voorovergebogen , het voorhoofd gedrukt tegen de vensterschijven , stond zij daar. Neen, het was geene hoop geweest, die verijdeld werd ; geene gissing , die uitliep op bedrog: het was waarlijk eene voor wetendheid der sympathie. De ruiter, die zoo onstuimig afsprong van dat ros, die de teugels zoo driftig toewierp aan den toegesnelden rijknecht, die zich met ijlende vaart voortspoedde in het huis, was waarlijk haar Aernoud, wiens verlangen hem zóó tot haar dreef; zij wilde hem den kleinen afstand, die hen nog scheidde , besparen. Zij ook wilde hem toonen , dat geene mindere zucht haar tot hem trok, en ziet, hoe vaardig ook zij hem te gemoet wil, eer zjj de deur van haar vertrek heeft bereikt,

vliegt de geliefde die binnen, die geliefde , dien de hartstocht tot nog sterker spoed heeft voortgejaagd ! Sidderend van vreugde en hoog blozend van verrassing, wil zij zich neêrwerpen aan zijne trouwe borst.... maar zie.... een koud en afwerend gebaar drijft haar terug .... ook hij zelf wijkt twee schreden achterwaarts, strak en dreigend staat zijn oog en schiet brandende blikken op haar ; maar het was een andere gloed dan die der liefde. Op zijn voorhoofd , dat, evenals zijn gelaat, gloeit van sterke inspanning, trekken zich diepe rimpels. Wild en ordeloos hangt hem het haar, en zijn mond spreekt haastig, maar met zonderlinge klem : ))Hoor eerst , Mejonkvrouw! ik heb drie woorden van ernst.quot;

Nooit viel eene blijder hoop sneller tot harder teleurstelling terug, dan Ottelijne\'s hoop, toen zij zich zóó zag weggeweerd uit de armen van den geliefde; toen ze haren Aernoud zoo koel vond en zoo hard, hem, dien ze zoo vurig minnend zich had gedacht! Ook zonk ze bijna inéén van schrik: zij kon niet zoo snel hare gedachten verzamelen, om er eene oorzaak voor uit te vinden ; het duizelde haar in het hoofd , en zij begreep slechts onzeker, dat het iets vreeselijks moest zijn, dat was gebeurd , of nog moest voorvallen. Eer zij het zelve wist, had Reiniersz haar naar haren armstoel teruggevoerd. Zijnen hoed , welks rijke vederen geknakt waren van den wind en den snellen rid, wierp hij verre van zich op hare tafel daarna plaatste hij zich vóór haar , de armen over de borst gekruist, het felle lynxoog onuitstaanbaar scherp op haar gericht, en toen sprak hij haar aan met eene stem, waarin hij vastheid wilde leggen en kalmte, maar die bij tusschenpoo-zen beefde. Iedere zijner bewegingen, ook de onverschilligste , had iets, dat vrees aanjoeg, want hij was verschrikkelijk in die houding; maar toch bij die vrees eischte hij een\' tol van medelijden, want het was hem aan te zien, dat hij veel leed. Ieder trek van zijn gelaat verried een\' innigen , folterenden angst, en zijn hartstochtelijk hijgen naar antwoord moest verwoestend zijn voor ziels-en lichaamskracht beiden.

))Men heeft mij gezegd.....Pater Luciaan was

het.... (moge hij gelasterd hebben !) , dat gij den Lutheraan!... . Paul!.... den man van Wittenberg , niet slechts geherbergd hebt, zooals passend was naar den eisch der gastvrijheid, maar hem ook hebt gegund uwe vriendschap en gul vertrouwen, hem raadplegende over de belangen uwer ziel, aandacht verleenende aan zijne woorden en naar zijn\' raad handelende in alle dingen, het Geloof en den Godsdienst betreffende — is dat waar , Ottelijne ?quot;

Als een gruwzame schok , als een bliksemstraal, die verplettert, terwijl hij verlicht, ging die vraag der Jonkvrouw door de ziel; zjj begreep nu alles! maar zij voelde nu ook het woord niet te weten, dat machtig was den hartstochtelijken toorn te ontwapenen van den geliefden man, die zich zoo plotseling voor haar stelde als geloofsrechter. Ddór-


-ocr page 59-

HET HUIS LAUERNESSE.

5i

op was zij niet voorbereid ; zij had gehoopt zelve het eerst te kunnen spreken, zelve te kunnen verhalen en al sprekende met een vleiend woord ! hare zaak te bepleiten , zij had er niet op gerekend te moeten antwoorden ; zij wist geen woord tot zelfverdediging; zij wist niets , dan dat zij zich niet weer wilde verloochenen, en dat er nu waarheid geëischt werd. Ook was het schuw en zacht, en met een gebogen hoofd, dat ze stamelde : «Ja , Aernoud ! dat is waar /quot;

Hij kromp inéén , als iemand, wien een dolk door het hart gaat. En daarna zich opheffende, vroeg hij weder, met nog bleeker lippen , en op nog somberder toon :

«Is het verder waar , dat gij, vergetende en gering achtende de verordeningen der Kerk, geleefd hebt, en nog leeft, in gemeenschap met den uitgebannen ketter, lezende en psalmzingende met hem uit verboden boeken en schriften , ondanks de tegenbeden en vermaningen desgenen , wien uwe ziele was toevertrouwd ? En dat gij voortgaande u hebt beleden te zijn zijne voorstandster en medegenoot, leenende hem uwe heilige kapelle, aan de H. Moeder Gods gewijd, en den predikstoel , die daarin is , om daaraf te pre-I diken de roekelooze doolleere Luther\'s, en daar-i in toelatende allen , die zich voegden met hem, uw huis openende tot de geheime en vloekwaarde bijeenkomsten der Evangelischen; zulks dat Vader Luciaan, als een vroom Christen en een gehoorzaam dienaar der Kerk , niet kunnende door zijn vermanen en voorbeeld u aftrekken van deze dolingen , de plaats heeft moeten ruimen, schuwen-de uw dak ? Zeg, Ottelijne! is dat ook waar ?quot;

En zij antwoordde weder : »Ja , Aernoud, dat is ook waar!quot; daar dit het éénige was, wat zij uitspreken konde; want de zonderlinge kalmte , waartoe hij zich dwong, te midden van zijn\' ziedenden hartstocht, de akelige nadruk, dien hij legde in ieder woord , de opzettelijke langzaamheid , waarmede hij zijne haastige drift pijnde de volzinnen uit te spreken, waren haar als de aanwijzing van een bepaald besluit.

En zij wist, wat dat was! een besluit van haren Aernoud.

Voor een\' oogenblik kwam de gedachte in haar op, om neer te vallen aan zijne voeten , vergeving smeekende, en afwending van wat hij voorhad ; maar hij scheen die gedachte te raden, en zijn blik en eene snelle beweging hielden haar terug , en als door betoovering geketend bleef ze neerzitten, om nog te hooren , en weder te antwoorden.

«Afschuwelijk en doemenswaardig zijn die dolingen , Ottelijne!quot; vervolgde hij : «maar de tijd der ver wij tingen is niet meer daar. Ik hope, en daartoe helpen u God en alle Heiligen! dat het slechts dolingen zijn, en niet een boos en hardnekkig opzet, waarin ge volharden blijft. Daarom , antwoord nog op dit ééne ; maar antwoord niet lichtvaardig en snellijk, zooals daar even , toen slechts uwe tong te beslissen had tusschen logen of waarheid; antwoord mij na rijp beraad, 1 na goed overleg van het verstand, na zelfbeproeving ; antwoord mij als gold uwe keuze uw en mijn geluk hier op aarde, en het uwe voor de eeuwigheid. Want waarlijk , dat zal zoo zijn.quot;

«Zult gij zóó antwoorden?quot;

Toen voelde Ottelijne in zich voor het eerst dien bezielenden moed en die sterke kracht, die eene diepe overtuiging en een vast geloof werken in de zwakheid. Toen voelde zij ook , dat de ure beslissend was , en eene ure van beproeving, waarvoor zij niet bezwijken wilde, en eene ure van strijd, waarin zij overwinnen moest. Maar toen wist ze ook, dat zij een eigendom had, dat ze niet opgeven kende. En de zwakke , die altijd gebogen had voor den man, welke haar gansch beheerschte; die nog zoo even zich had willen neder werpen aan zijn\' voet, afsmeekende barmhartigheid , verhief zich recht op en antwoordde, wel met eene stem, die beefde , maar toch duidelijk , toch verstaanbaar:

«Aernoud! uwe woorden zyn vreeselijk om te hooren en bitter! als wildet gij mij dooden door ontzetting ; maar spreek, want zoo wanneer uwe vraag die is, die ik mij voorstel, dan is mijne keuze gedaan — en God helpe ons!quot;

«Nu dan, Ottelijne ! in den naam uwer ziele zaligheid , vraag ik u , of gij wilt afstand doen van uwe dolingen , bekennende, dat ze verfoeie-lijk waren, en vromelijk belijdende, dat ge verstrikt waart en verleid, en met berouw en ootmoed wederkeeren zult tot de Kerke , opdat na boete uwe ziele behouden blijve! Wilt gij dat, Ottelijne ? wilt gij ?quot;

Het moest het stompste medegevoel treffen, te zien , in hoe sterk eene spanning hij wachten bleef, en hoe dat forsche lichaam trilde van geweldige aandoening , en hoe nog hoop sprak uit zijn brandend oog , en hoe hij dat woord vooruit trachtte op te vangen, dat zij zoude uitspreken.

Maar zij , met al de inspanning van hare krachten , niet der vrouwelijke (de vrouw was niet daar, de vrouw was teruggedrongen door de geloofsheldin ; de bruid van Aernoud, de liefhebbende, de teedere, had niet Aernoud kunnen zien lijden , had dat lijden geheeld met ieder offer) , maar die der jeugdige, der eerste geestdrift voor het groote denkbeeld «Godsdienst —quot; zij antwoordde snel en besloten :

«Neen , Aernoud ! dat wil ik niet. Bij alles , waardoor ik hoop zalig te worden , bij den al-genoegzamen verzoeningsdood van onzen Zaligmaker , ik weet wat ik gekozen heb, en mijne keuze is onberouwelijk! Want het heilig woord der Schrift heeft mij voorgelicht bij mijne keuze. En ik heb geene boete te doen , want ik deed wèl, en daarom nogmaals : neen, Aernoud ! dat wil ik niet! Maar hoor mij.... en. . ..quot;

«Gij hebt beslist,quot; viel hij haar met ijzingwekkende kalmte in de rede. «Herneem dan dit! Voortaan geen band meer tusschen u en mij! Wees gevloekt!quot;

En hij wierp den ring haar voor de voeten , dien ze hem gegeven had als een zichtbaar teeken


-ocr page 60-

52

I_

\' van hare trouw, en daarop wendde hij zich af. \' j zonder\' meer eenen blik op haar te werpen , en j ! deed vele schreden voorwaarts, maar wankelend ; i als een duizelende.

Ottelijne had zoo iets gewacht, maar de wezen-, lijkheid, die wezenlijkheid, die zóó kwam , ver- : pletterde haar. Nauwelijks vermocht zij nogmaals te spreken : »Hoor mij!quot; Maar hij hoorde i niet. Op ééns echter bij den uitgang der zaal, | | ontsnapte hem een snikkende kreet van hartstocht: | »0 Heere Jezus! neen, zóó scheide ik mij niet van 1 haar !quot; en hy keerde zich haastig om, en zij voel-! de twee brandende lippen klemmen op de hare , : en zij voelde twee armen , die haar met onuit-j sprekelijken hartstocht vastdrukten aan eene borst, j die hijgde , en zij hoorde eene stem, die nokkend | gilde : »neen , ik zegen u!quot; en toen rukten zich j die armen en die lippen los, en Aernoud was niet | meer daar. Ottelijne bleef als verbrijzeld terug.

Hare keel was als toegeschroefd , hare tong als ! verlamd; zij wilde hem terugroepen, maar konde niet; zij wilde opstaan en volgen , maar konde niet. Het was haar als iemand, wien een bang nachtspook op de legerstede houdt nedergedrukt, en die afwachten moet, tot hij is ontwaakt. Zij zou ook ontwaken!

Het stond den beklagenswaardigen Aernoud niet I eenmaal vrij de ingeving zijner wanhoop te vol-I gen , het huis, waar hij zoo gelukkig geweest was, en altijd had kunnen zijn , in snelle vaart te ontvlieden , als vervolgde er hem de groote zielemoorder der menschen , Satan. Hij was nog niet de lange gaanderij ten einde, of eene deur werd geopend , voetstappen ruischten achter hem, en eene vreemde hand greep zijne hand ; hij zag om , het was zijne zuster Johanna, die hem stoorde.

«Volg mij Iquot; riep hij en wilde haar met zich voortrukken ; «vanhier, vanhier! dit is geen grond voor onze voeten, het brandt hier, hier huist ketterij en verderf! Hier moordt men zielen en harten voegde hy er bij , pijnlyk de hand op het zijne leggende.

öAernoud I Aernoud!quot; antwoordde zij ernstig, terwijl zij hem staande hield, )gt;hebt gij dan geen beter oordeel van de dingen , die nu gebeuren ; verstaat gij dan niet beter de tijden , die gekomen zijn? En moet ik uwe woorden nemen zooals ze klonken , dan ontvlucht gij Ottelijne , die u bemint en die gij bemint. Dan hebt gij zelve haar misschien de liefde opgezegd! En toen gij daar ginds dat hart hebt gebroken, Aernoud ! hebt | gij toen wel aan het uwe gedacht ? Rampzalige! weet gij , wat dat is, hopelooze liefde ? Meent gij , dat de papen en de papery , waarvoor gij knielt, en wien gij dit alles ten offer brengt, iets daarvan waard zijn ; meent gij , dat zij uwe ziele zullen redden van den dood ? Weet gij , dat ze lachen zullen met uwe ellende , dat ze spotten zullen met uwen ijver , met uwe vromigheid, en dat ze de schouders zullen ophalen en u houden als een\' dwaas? Weet gij dat!quot; En zóó sprekende wilde zij hem binnenvoeren in haar vertrek. Maar I hij zeide hevig : »Johanna ! zoo gij niet verdoemd

wilt zijn , volg mij. De lucht besmet hier met ketterij!quot;

«Neen, ik volg u niet! neen, ik ga niet vanhier ; hier is mijne plaats, waar ik blijven zal, * al verlaat gij die zonder nadacht, en met kleine trouw. Ketterij noemt gij deie nieuwe leere ! Bij 1 den heiligsten naam, dien wij kennen , Leo X ; en zijn aanhang, dat zijn de ketters, en wie hen 1 eeren , dat zijn de dwazen. En wij waren allen blind ; maar de heilige man Luther heeft ons leeren zien , en ook mij zijn de oogen geopend.quot;

»0 mijn Heiland! dat had ik vergeten! gij ook!\'* riep Aernoud met een hevige uitbarsting van smart, ))gij ! mij de dierbaarste, mij de allernaaste in | het bloed, de naaste ook in het gemoed. Hoe ! kon ik dit vergeten! Spreek, ongelukkige! zijt 1 gij verleide of verleidster ?quot; En nu was hij haar 1 onwillekeurig gevolgd, daar ze verder ging in de i zaal, en plotseling stond de jongeling voor Paul, ! vroeger, door hare hooge en breede gestalte, i als verborgen.

»0 ! deze hier!quot; riep Aernoud, met uitgestrek- j ten vinger en vlammend oog op den Hervormer i duidende, »wat vraag ik nog naar verleiding! ■ Ellendige ! gij hebt den dood verdiend ging hij voort, hem naderende.

))Eerst doodt gij mij,quot; sprak Johanna , fier tus-schenbeiden tredende.

«Hij heeft u dan reeds zóóver gebracht, dat gij uw leven zoudt stellen voor het zijne?quot; hernam Aernoud bitter: »maar vrees niet, mjjne handen zullen niet voorbarig grijpen in het werk 1 van den beul en in dat van den Duivel, wien hij beiden toevallen moet!quot;

))Ik sta in Gods hand. Heer !quot; antwoordde Paul bedaard ; «maar waarlijk, hebt gij onderzocht, of gij zelf den goeden weg kent, die waarlijk ten leven leidt? ...

»Geef mij rekenschap van deze verleide ,quot; viel Bakelsze in, slechts gehoor gevende aan zijnen eigenen hartstocht.

))Niet verleide hernam Johanna haastig. y-Niet hij gaf mij het eerst kennis van Gods Woord. Lang, lang reeds , wist ik , waar alleen troost te vinden is en hope, die niet bedriegt. En van u , Aernoud! had ik zeker gewacht, dat gij ook komen zoudt tot de erkentenis der waarheid, ja ik hope het nóg. Kom met mij en hoor \'quot;

«Verlorene ! laat mij!quot;

«Neen, ik wil u terugvoeren tot haar, die gij dwaselijk vergeten hebt; ik wil u terugvoeren tot het geluk , tot het leven f\'

»Slecht beradene ! meent gij, dat ik haar ontvlucht zoude zijn, zoo ik mij nu mocht laten terugvoeren ?quot;

»Aernoud ! om \'s Hemels wil, beraad u beter I Op mij zal de schuld drukken van deze scheiding, want i/c was het, ik, die haar verder gebracht heb , dan zij zelve had willen gaan!quot;

En Johanna , die nooit smeekte voor zich zelve, wilde hem smeekend medevleien.

Maar hij stiet haar ruw van zich af. »Johan- i 1 na! waarom hebt gij mij dat gedaan? Wees daar-

HET HUIS LAUERNESSE.


-ocr page 61-

HET HUIS LAÜERNESSE.

53

voor gevloekt!1\' En de sterke vrouw, die zooveel gedragen had , dreigde neder te zinken bij dat harde woord van een\' broeder.

ï O Heer ! mijn God! mocht er minder twist zijn en minder bitterheid om Uwes Naams wille!quot; zuchtte Paul, terwijl hij haar ondersteunde.

»Durft gij dat spreken , gij, die twist hebt gebracht en jammer , waar liefde had moeten zijn en zoete vrede?quot;

))Met mijn bloed had ik u heil willen brengen, u en haar!quot; hernam de Duitscher ernstig en met weemoed; «maar „ zoo waar ik Jezus liefheb , ik kon niet anders!quot;

En als overtuigd door de roerende oprechtheid, die uit des jongelings trekken sprak , hervatte de ander:

«Ik geloof u, ik geloof u , want ook gij zelf, zijt gij niet een werktuig ?quot; Toen, de oogen richtende naar het Oosten, en de vuist gebald opstekende , riep hij met bitterheid: »Luther! Luther ! van dit alles zult gij rekenschap geven , en voorwaar, uwe verantwoording zal groot zijn!quot; en daarop snelde hij voort, nu door niemand meer weêrhouden.

»Ja groot! want hem is veel gegeven ; maar groot ook de vergelding!quot; spraken Paul en Johanna te zamen. En alle drie hadden ongelijk. Neen, het was niet Luther, die den tweelingbroeder opzette tegen zijne zuster, totdat hij haar vloekte ; niet Luther , die den geliefde vijandig deed overstaan tegen de geliefde: dat was niet Luther , die de Hervorming bracht. Hij was het slechts, die haar uitvoerde; de dorscher, die het koren hielp te voorschijn brengen uit het kaf, toen de tijd der schifting daar was. Hij was slechts gekomen , om uit te drukken en verstaanbaar te maken het groote denkbeeld, dat eeuwen had noodig gehad om te rijpen. En hij was gekomen op het juiste uur der rijpheid ; daarom ook werd hij zoo goed begrepen en zoo snel gevolgd, Die het meest voor de hervorming gewerkt hadden, dat waren juist hare bitterste vijanden. Dat onderscheidden niet de menschen van die dagen; maar Johanna had het half uitgedrukt, toen zij zeide : «Leo X en de zijnen , dat zijn de ketters!quot; want waarlijk, de diepe val van wie haar schragen moesten, bracht de noodzaak van een\' nieuwen opbouw der Kerk te beter in het oog.

IX.

EENE HERINNERING.

Wie Wijk-bij-Duurstede nu bezoekt, zoude er de oude, doodsche, vervallen stad niet op aanzien, dat ze vroeger in kleineren omvang alles had bevat , wat de luisterrijke Bisschopsstad zoo verheerlijkte. Vele Utrechtsche Kerkvoogden, en bovenal de twee Bourgondische , David en Philips , hadden in dit Wijk meermalen de wijk genomen, als het hun in hunne Hoofdstad te bang werd, als ze grieven hadden tegen hunne burgers , of om minder kenbare redenen, maar i dan ook zag men er den ganschen wemelenden i stoet van Abten, Koorheeren, Kanunniken, 1 Proosten en adellijke Leeken , die het gevolg van die Prinselijke Priesters uitmaakten: en er werd toenmaals meer aardsche weelde en geestelijke hoogmoed langs hare oude straten omgedragen , dan er nu keurig ooft of frissche moesgroenten wordt langs getorscht. Mijn kroniekschrijver haalt deze stad aan als een toonbeeld van de waarheid des spreekwoords «Nering is geen erfgoed,quot; en roemt hoogelijk haren bloei van vorige dagen: en geen wonder ! hare gelukkige ligging maakte haar tot handel- en scheepsstad, terwijl hare Bisschoppelijke Heeren niet nalieten, hun geliefd oord van rust van tijd tot tijd met alles te begunstigen, wat haar mocht bevoordeelen of hoog stellen onder de steden hunner heerschappij. Zoo waren de tolontvangsten aan Rh enen ontnomen, om er haar mede te begiftigen; zoo had men er zelfs in 1521 eene munt en menig ander privilegie , waarop vele naburen met ij verzuchti-ge oogen afzagen. In de stad zelve echter woonden de Bisschoppen niet. Duurstede, het Slot, waarvan zij gedeeltelijk haren naam ontleende, huisvestte den Heer met zijn Hof. Daar er van dit gansche deftig versterkte Kasteel , behalve een toren en eenig muurwerk en een gedeelte van het eigenlijke woonhuis, niets is overgebleven , om met goed recht tot het voorkomen van het geheel te besluiten, zou het mij vrijstaan, dien ouden Vorstenzetel naar ver-beeldingslust op te trekken, en er poorten en portalen en zalen en gangen in te dichten , die er niet waren en niet konden wezen, en die toch den lezer voldoen zouden; maar naar ik meene , heeft juister pen dan de mijne vroeger reeds die taak volbracht, en ik zoude in tegenstrijdigheden vervallen moeten, of in navolging. Om mij voor beiden te wachten, bid ik u te gelooven, dat ge portalen , zuilen-gangen en zalen zijt doorgegaan, dat ze allen waren gesierd en gemeubeld, zooals dat in het Kasteel Duurstede voegde op eenöfc tyd, dat de regee-rende Bisschop er huishield; dat er Edelen, hooge en lage Geestelijken. Leeken, Edelkna-pen en knechten, heen en weder liepen of dienst deden , en dat ge u nu met mij bevindt in een vertrek , niet grooter of prachtiger dan menig ander, maar dat er toch uitzag als had niet iemand van die opgenoemden het recht, er ongeroepen binnen te gaan. ))En nu, mijne Heeren ! zouden wij weldoen, die lastige toltwisten voor een\' tijd daar te laten, en op gesprekken te denken, die de ziel beter verpoo-zen!quot; De man, die zóó sprak, steeg daarbij af van eenen hoogeren prachtigen zetel, wenkte twee mannen in krijgsmanskleeding, dat ze zich verwijderen zouden , en zette zich, in eene losse en ongedwongen houding, aan eene tafel, waaraan drie andere personen zaten te schrijven of in papieren bladerden.


-ocr page 62-

HET HUIS LAUERNESSE.

54

En .met niefc meerdere vooruitspraak ziet de lezer zich in tegenwoordigheid van Bisschop Philips en van zijne trouwe vrienden en raadsmannen , Gerrit van Nimwegen , zijn\' hofkapelaan, die later zijn geschiedschrijver werd , Jacob Uit-den-Eng, Deken van St.-Pieter , die , als VVij-Bisschop , voor Willem van Enckevoort nog eenmaal den zetel zoude beklimmen, aan welks voeten hij nu zat, en Boude wijn van Utrecht, den Vicaris van het Bisdom, die geene andere geschiedschrijvers heeft dan ons.

Er is zeer verschillend geoordeeld geworden over Philips van Bourgondië, en wij zullen ons niet stellen als scheidsvrouw tusschen berispers en lofredenaars; wij willen alleen opgeven wat wij van hem weten , en hem daarna laten handelen , zooals wij meenen, dat hij kan gehandeld hebben.

Men heeft hem de Goede bijgenaamd , maar er zijn meer Vorsten geweest, wien men ook dat Goede naast den naam geplaatst heeft, en die toch niet zoo geheel goed waren. Gerrit van Nimwegen heeft van hem gezegd dat :

Hij den krijg en onrust heeft gehaat — en tevens :

Als hij door list en schandelijke treken ,

Nog in den krijg onnozel werd verwart,

Wist zijn gedult des vijands magt te breken ,

Die hem zoo trots ten strijd had uitgetart.

Maar dat was in een grafschrift , en men heeft grafschriften niet altijd voor waarheid sprekende karakterschetsen erkend. Een oud lied ook weêrspreekt hetzelve een weinig , en maakt ons bang voor hem , als zijnde een slecht Kerkvoogd, die :

.... Reaeerde acht jaren tot \'s lands schaden , Die zijn\' tijd meer overbragt in kostelijke banketten Dan in de wapenen.

St. Martijns erfdeel aan vreemde hoven hij verzetten, De vrije landen met dienstbaarheid hij verpletten: In de oorlogen was de fortuin zijn stiefmoeder. Hij overtradt d\' oude costumen, privilegiën en wetten.

Maar dat oud lied kan wel gedicht zijn geweest door een\' bitsen tijdgenoot, die, evenals Willem Heda, niet geneigd was, het goede van .den man te willen opmerken.

Erasmus heeft hem geprezen , noemende hem : »een\' Bisschop, niet min roemwaardig door zijne deugdsieraden, dan door den adeldom van zijne vooroudersmaar Erasmus was genoeg man van de wereld, om den Grooten van zijnen tijd kransen toe te werpen , die wat frisscher en voller waren dan ze hun toekwamen; onder anderen , waar hij zijne zeden prijst, zou men er iets op kunnen afdingen, als zijn vriend Van Nimwegen verhaalt , dat hij , na den eenen dag te veel gedronken te hebben, altijd de sterkte had , zich \'s anderen daags te onthouden, om de zaken weder in het evenwicht te brengen , en als deze zelfs van zijne natuurlijke kinderen spreekt.

Maar de lof van Erasmus kan ons toch wel ten waarborg zijn, dat hij een vriend was van

Geleerden en Letterkundigen, die de wetenschappen en hare beoefenaars eerde , en beschermde naar vermogen; dat hij meer overhelde naar verlichting , dan naar duisternis, en dat hij zijne onderzaten niet moedwillig gedrukt of belast zal hebben. Bij zijnen tijd ging het het Bisdom slecht, dat is zoo ; maar het was toen ook een slechte tijd voor Bisdommen , vooral met naburen zooals Karei van Egmond, den Gelderschen Hertog , en met een\' Roomsch Keizer, zooals Karei de Ve Hol-landsche Graaf; en het pleit altijd voor Philips, dat Utrecht eerst onder zijnen opvolger geheel het wereldlijk zwaard heeft moeten scheiden van den herdersstaf, en den Keizer heeft gegeven meer dan des Keizers was.

Het is wel zeker, dat de Oostenrijksche staatkunde eenen beteren prijs hoopte, toen ze den Badenschen Bisschop de plaats zag ruimen voor een\' zoon van Bourgondië , en het is niet onwaarschijnlijk , dat deze , met trouwen moed voor zijn volk. verwachtingen heeft teleurgesteld , op welke alleen zijn zetel was opgebouwd. Daarom ook ge-looven wij, dat de fouten , die men van hem heeft gezien, en veel van wat zijnen tijdgenooten in hem heeft mishaagd, met recht te stellen is op rekening van den drang der tijden , van de geheel bijzondere omstandigheden, waarin hij geplaatst was. Noch opvoeding , noch gemoedsaard hadden hem voor den Geestelijken stand bestemd. Natuurlijke zoon van Philips den Goede , Hertog van Brabant, bruiste hem het warme Bourgondische bloed driftig en fier door de aderen ; slechts zijne zachte moeder, de Brusselsche Jonkvrouw Margaretha Post, vermocht het, den trots te matigen van zonen, die eenen Vorst als vader kenden , en Karei den Stoute als halfbroeder. Door de zorg van dezen laatsten, die zijn oudere was, gewerd hem, onder het oog dezer vrouw, eene opvoeding, zooals het den zoon zijns vaders betaamde , en zijn gelukkige aanleg had het in zyne macht gegeven , om er een juist gebruik van te maken ; ook had hij met gelegenheid en vatbaarheid beiden zijn voordeel gedaan: ten minste in al de verschillende betrekkingen, waarin later het lot hem plaatste , hoe uiteenloopend ze ook zijn mochten , en hoe weinig hij er op was voorbereid , heeft hij zich altijd met oordeel en schranderheid gehandhaafd. Ondanks den dwarsbalk in zijn wapen, als lid van het Vorstelijk regeerend geslacht erkend en geëerd, was hij reeds in zijne eerste jeugd een geliefd Edelman aan het hof van Gravin Maria , en een vertrouwd krijgsoverste in het leger van Keizer Maximiliaan. Als aankomend jongeling zelfs zijn hem stadhouderschappen toevertrouwd geworden , die hij met eer heeft bekleed. Eervolle gezantschappen hadden hem van tijd tot tijd naar verschillende landen heengevoerd, in merkwaardige Vorstenhoven binnengeleid. Zijn scherpziende blik had daarbij veel opgemerkt, zijn weetlustige geest had veel onderzocht. Ook Rome had hij gezien; en een onbevooroordeeld oog, dat zien wilde , moest zich ergeren over Rome , en Philips heeft zijn hard, maar billijk


-ocr page 63-

HET HUIS LAUERNESSE.

55

oordeel over de Christenstad niet verbloemd. Geen wonder dus, dat het waarheid kan zijn, wat Heda van hem getuigt, dat hij niet zeer ingenomen was met den Godsdienst en eene kleine achting had voor de Geestelijken. Ieder, die toenmaals Rome kende, zooals hij , moest vrijgeest worden I of Lutheraan. Philips heeft misschien tusschen die beiden geweifeld. Over den Geestelijken stand en deszelfs plichten ten minste heeft hij denkbeelden in het hoofd gehad , die niet voegden onder de mijtermut van een Roomsch-Katholieken Bis-! schop. En toch werd hem die op het hoofd ge-i plaatst, verzwaard nog bovendien met al de ver-! guide lasten van eene Vorstenkroon! Plotseling \' en nog nauwelijks tot rust gekomen van eene j gezantschapsreis naar Denemarken , waar hij Chris-! tiaan II diens schoone bruid Isabella had toegevoerd , zag hij zich den ring en den herdersstaf i van het Sticht in eene hand geduwd, die gewoon 1 was een\' Admiraalstaf te zwaaien en een krijgs-j zwaard te dragen of een\' hofdegen.

Neen waarlijk, hij had andere ontwerpen, toen hij zich geheel meende toe te wijden aan de verfraaiing van zijn goed Slot Zuidburg , met dien hartstocht voor de bouwkunst, dien hij, zelfs opder al de beslommeringen zijner kerkvoogdij, niet verloochend heeft. De Admiraal van Holland had wel nooit kunnen denken, dat hem een Bisdom zoude worden op den hals geschoven. Hij had er niet naar geleefd. Hij had minnaressen gehad en bastaardzonen. Geen groot vergrijp in zijnen tijd tegen de zeden, voor een\' Ridder , die daarenboven krijgsman was; Hertog Philips van Bourgondië had de zijnen erkend, en liet ze opgroeien nevens den wettigen broeder; zoo ook deed menig adellijk Heer , en het kwetste niemand; slechts voor een\' Bisschop klonk dit alles een weinig hard , en toen men hem Bisschop maakte, was hij nog in volle mannelijke kracht, en zijn levensvuur niet gansch verkoeld! Daarom ook heeft men geen recht, hem van huichelarij te verdenken , als men hem zeggen hoort, dat hij niet zelf, hij niet het eerst, die zonderlinge standverwisseling had begeerd ; want alles in hem, zijne aangenomen gewoonten, eene geneigdheid tot rust, niet ongewoon in hen, die, na veel gezien en veel gedaan te hebben, eindelijk alleen genieten willen, de toestand van zijn hoofd, en misschien zelfs die van zijn hart, streed met de nieuwe plichten, die hij zich zag opgedrongen. Zjjne ingenomenheid met de nieuwe waardigheid moest juist niet sterker worden bij den tegenzin der Utrechtenaren, die , ja , hadden toegestemd in de schikking, welke Karei had begeerd, onmachtig als ze zich kenden om hem tegen te staan, maar in wier geheugen de dagen van zijn\' broeder David nog te frisch bewaard waren, om geheel verzoend te zijn met een\' anderen zoon van Bourgondië , en wier bittere spijt, dat ze steun en bescherming moesten vragen , waar ze die vroeger hadden verleend, alleen hun wantrouwen evenaarde in den beschermer, dien ze hadden moeten aannemen. En ondanks dit alles schijnt Philips van Bourgondië zich als Bisschop | te hebben bemind gemaakt. Hij wist soms eene Vorstelijke achtbaarheid te paren aan eene vriendschappelijke gemeenzaamheid. Hij toonde eene hartelijke belangstelling in de welvaart zijner burgers , was voor hen licht genaakbaar, sprak hun toe uit eigen beweging, en was van zijn volk geliefd: iets, dat beter voor hem spreekt, dan zijn grafschrift.

Bisschop Philips had nog veel van den krijgsman behouden onder het Geestelijk purper ; gelijk men zijn harnas nog dikwijls zag blinken onder het violet fluweel van zijn\' mantel, en de ijzeren handschoen nog meermalen de vingeren drukte , die gewijd waren tot het Heilige Sacrament des Vormsels. Vandaar ook doorgaans iets in zijne gebaren , dat streed met het achtbare wijkleed , en vaak in zijn spreken uitdrukkingen, die niet pasten bij zijn fluweelen schoeisel. In zijn scherp oog , geheel dat van zijnen vader, schitterde moed , maar geen strijdlust; zijn eenigszins gebogen neus gaf iets fiers aan zijn gelaat, dat zelfs niet onbevallig was, hoewel zijn groote mond en zijne breede lippen hem eene uitdrukking gaven van hardheid en zinlijkheid, die niet voor hem innam. Iets stroefs en onverschilligs, dat licht in het oog viel , moest meer van hem terugschrikken dan tot hem aantrekken : met één woord. hij moest spreken, om den onaangenamen indruk van zijn voorkomen te verbeteren. Maar ook als hij sprak, vooral als hij bevallen wilde , als hij innemen wilde , sleepte zijn goedhartige en gemakkelijke toon u onwederstaanbaar weg , en gij begreept niet, hoe gij u in hem hadt kunnen vergissen, en gij kondt uwe bewondering niet onthouden aan eenen Vorst, die het u zoo licht maakte te vergeten, dat hij het was, en aan een\' Geestelijke , die zich zoo vrjjhield van iedere Geestelijke gemaaktheid. Daardoor juist was hij het sprekendste tegenbeeld van den Vicaris , die zijnen stand nooit vergat, en wiens hooggestemde ziel en ernstig karakter ternauwernood scherts en ongedwongenheid begrijpen , en die moeielijk vergeven konden in iemand, met een zoo eerwaardig ambt bekleed als de Utrechtsche Kerkvoogd. En nu wij den lezer weder met den Vicaris samenbrengen , verzoeken wij hem, zich een weinig zijner te herinneren ; wij hebben vroeger zooveel, van hem gezegd , dat niemand ons vergen zal het hier te herhalen. »Lastig!quot; sprak hij, op eenen toon , waarin bijna afkeuring lag, ))Uwe Hoogwaardigheid zegt dit toch niet met ontkenning van de noodzakelijkheid der beraadslagingen , die ze vorderden?quot;

«Behoede ons!.... Neen, mijn erntfeste Vriend, zonder dat, hadden wij u laatstmaal niet tot ons geroepen met eene overijling, als hielden de Gel-derschen reeds ons Slot Duurstede in nauw beleg en onzen eigen Hoogwaardigen persoon in klem en boeien. En sinds de laatste veertien dagen hebben ons geene andere woorden in de ooren geklonken, dan die van Kampen , Zwolle, Karei van Gelder , het Zwarte Water , enz. Ieder, die tot ons den mond opent, spreekt van toltwist;


-ocr page 64-

HET HUIS TAUERNESSE.

56

ieder bevelschrift, dat wij te teekenen hebben, | handelt over toltwist; al de goede penningen, die wij tot zooveel nutter zaken besteden konden, worden gebruikt voor den toltwist: in het kort, het pijnt ons af tot kwalijk wordens toe. En nu hebben wij er immers in voorzien ; en van Hoorn af over zee zullen mijne trouwe Overijsel-schen met wapenen en voorraad worden bijgestaan, en de uitvoering van dat besluit is nu immers aan vrome en edele mannen toevertrouwd, en daarom , dunkt ons , was dit het rechte uur, om dit ongeneugt eens wat te verzetten — onder uw goedvinden echter, mijn trouwe loods!quot; voegde hij er bij , ho,lf scherp , half schertsend, tot den spreker gewend ; maar deze antwoordde stoutmoedig en onverbiddelijk : »het is van God te hopen, dat al het bloed, dat weder gestort zal worden in dezen oorlog, even licht zal te verzetten zijn, en dat het Sticht zich ook eens met lichtigheid zal kunnen oprichten van de slagen, die overweldigers en beschermers beiden het in dezen misschien zullen toebrengen.quot;

))Bij God en mijn zwaard!.... ik wil zeggen, by St.-Maarten !..quot; borst de Bisschop los , »dat klinkt als een verwijt! Zal dat dan voor onze rekening komen , dat bloed , waarvan gij spreekt, en die rampen , die gij voorziet ? Hebben ivij dan die rampzalige twisten aangestookt? Hebben wij dan niet altijd gewenscht, dat men ze sussen zoude ? En toch, op 07?s zal de beschuldiging vallen, van dit alles te hebben in de hand gewerkt met slim opzet en kwaad bejag! zoo waarachtig ik een Bourgondiër ben , evenals Karei de Stoute , zoo waarachtig is dit eene logen. Had men ons gehoord, men had de inzichten van mijne Heeren de Staten van Utrecht beter ondersteund , zooals wij dat hebben gewenscht en ook aldus bevolen. Maar nu is de teerling geworpen , en helpe God de arme onderzaten en hen , die van dit alles de oorzaak zijn! Ik wasch mijne handen in onschuld , naar de wijze van Pilatus ; die anderen mogen toezien!quot; En daarbij drukte hij zich den grooten Duitschen hoed, dien hij ophad, diep in de oogen, stiet met luidruchtigen toorn eene voetschabel ter zijde , en liep toen onstuimig heen en weder, de beide vuisten op de heupen gerust.

»Dat ik niet tot hen heb behoord, dat weet God!quot; zuchtte de Vicaris , terwyl hij de hand op de borst legde.

Gerrit van Nimwegen en de Deken van St.-Pie-ter zagen elkander veelbeteekenend aan , hetzy ze zich niet gansch onschuldig kenden aan de raadgevingen , die nu mishaagden , hetzij dat ze die stormbui maar liefst in stilzwijgen wilden laten afdrijven. Ze stonden gelijktijdig en langzaam op, en wendden zich naar de deur, als hadden zij besloten heen te gaan.

Om te begrijpen, waarom het aanroeren van de laatste punten den Bisschop en de zijnen zoozeer ontstemde, dient men te weten, dat er sinds eenigen tijd een twist was ontstaan tusschen de Steden Kampen en Zwolle , over eenen tol, dien de eerste wilde heffen op het Zwarte Water, in vergoeding van het oude lang bezeten tolrecht op den LJsel, hetwelk men nu langs dien weg begon te ontduiken ; en dat men Philips verdacht van die tweedracht te hebben aangehitst, of ten minste niet met ernstigen goeden wil tot vrede te hebben gemaand , uit eene heerschzucht, die hoopte in troebel water te visschen , en die de Over-ijselsche Steden te beter in ontzag zoude weten te houden , als ze zich onderling hadden uitgeput in eenen binnenlandschen krijg.

Zeker is het, da.t er onder zijne raadslieden waren , die het aldus bedoeld hadden en bevorderd ; het is ook zeker, dat zij beter geslaagd waren , dan de vredestichters, zoodat ten laatste de kleine twistfakkel eene heete moordvlam geworden was, die alomme met brand en verwoesting bedreigde. En alsof het nog niet genoeg ware , dat de broeders van hetzelfde landschap elkander wonden zouden, moest ook nog de vreemdeling , de Geldersche Hertog, de erfvijand van het Sticht en van Bourgondië , als ter bescherming worden ingeroepen : eene bescherming, waarbij zij meer konden verliezen , dan bij den stout-sten aanval van eenen vijand. Die bittere verdenking , die de omstandigheden , en misschien zijne raadsmannen, hadden op hem geworpen, was den Bisschop eene grieve, welke hem menig smartelijk uur kostte , die sterker werd bij elke bemoeiing, welke deze zaak van hem eischte, en bij ieder verlies , dat zij later hem toebracht, vooral bij de zelfbewustheid van zijne onschuld, die hij altijd, bij iedere gelegenheid, tot op zijn sterfbed toe, heeft verdedigd, en vrijgepleit van dat zwarte vermoeden. De Vicaris zelf was getroffen over de hevige uitwerking van zijn woord, en hij was een te goed mensch en een te liefderijk Christen, om het harde daarvan niet zoo snel te verzachten als het in zijne macht stond. Schielijk naar de beide Heeren toegaande , sprak hij met ernstige oprechtheid; »Vergeeft mij!dat was mijne meening met, om mijnen Heere op te zetten tegen iemand ; wat gedaan is, werd ten goede bedoeld , de gevolgen zijn niet van ons , en er is Eén , die ten beste kan wenden, wat de menschelijke feilbaarheid ten kwade werkte: daarom gaat niet henen in arren moede, als hadde ik u booselijk gegriefd. En gij, mijn grootmachtige Heere ! wij weten het allen , dat gij rein zijt in deze zaak , en de Hemel geve, dat niemand u minder recht moge doen dan ik : slechts wilde ik Uwer Hoogwaardigheid doen opmerken, dat wij niet zijn in de dagen van vroolijkheid en losse scherts ; maar ik ben schuldig, dat ik het zoo deed als u moest kwetsen.quot;

En hij bleef in eene ootmoedige houding vóór hem staan. Bisschop Philips, even licht verzoend als lichtgeraakt , keerde zich naar hem toe , en zijne hand vattende , zeide hij ;

))0p mijne trouw, gij zijt een streng man. Heer Boudewijn ! maar vromer en wijzer is er wel niet onder allen , die de pij gedragen hebben en nóg dragen. Ik vergeef u gaarne, gelijk deze 1 Heeren het ook doen; maar gij moet nu ook toe-


-ocr page 65-

HET HUIS LAÜERNESSE.

57

gevend zijn, al ware het alleen voor ditmaal, en ons een paar uren den tijd helpen korten , sprekende van de geletterdheid en de fraaie konsten , in dewelke alle gij meer ervaren zjjt dan een van ons.quot;

Zelfs de stugste boetgezant had aan zulk eene uitnoodiging van een\' Vorstelijk meester toegege-| ven , en ook Boudewijn gaf haar gehoor. Wel-| dra dan zaten die mannen vertrouwelijk bijeen , i vergetende in gesprekken, die bijna gemeenzaam mochten heeten, alle veeten en geschillen en bovenal het hunne; handelende over alles, wat tot de fraaie letteren en wetenschappen van die dagen betrekking had, lezende en overwegende de brieven | van vele Geleerden en fraaie vernuften, die allen 1 den Bisschop hulde deden van hunne talenten, gelijk hij hen aanmoedigde en eerde door zijne hooge ondersteuning en de achting, die hij hun altijd betoonde. Boven alles was te bewonderen het zuiver en gemakkelijk latijn van Philips zeiven , de vlugge bevatting, waarmede hij altijd den duisteren zin dier schriften , in allerlei stijlversieringen als vermomd, begreep, en de goede smaak, waarmede hij het bevallige wist op te merken , en het overladene of wanstaltige verwierp. Men kon het hem aanzien, dat hij hier op een geliefd grondgebied was , en dat hij zich gelukkig gevoelde. Zoo ging een zoefc uur voor den Utrechtschen Kerkvoogd voorbij : het was veel voor een\' Regent van dien tijd en van dat landschap , een vol uur van ongestoorde rust; maar het was hem ook niet toegezegd, dat het veel langer duren zoude.

fleer Jacob Uit-den-Eng moest zich verwijderen ; op een woord van zijnen meester volgde hem de Hofkapelaan , en de Bisschop meende nu nog meer vrij en nog meer vertrouwelijk geliefde denkbeelden uit te storten aan de. borst van den man, dien hij bijna nog meer beminde dan hoogachtte, ofschoon deze nooit vleier was , en zijne strenge beginselen bijna altijd botsten met de losse begrippen van Philips. Maar een dienende Edel-knaap trad binnen , en vroeg gehoor voor drie monniken van de Benedictijner orde, die om dringenden redenen den Bisschop spreken moesten.

»Wij kennen die dringende redenen ,quot; antwoordde Philips : «klachten tegen den Prior , tegen leeken, die niet biechten willen , of tegen wereldlijke Overheden , die hun hebben te kort gedaan , als men naar hun zeggen luisteren wilde ; misschien wel vermetelen , die opnieuw handel willen drijven in het klooster, tot groote schade en ongeneugt van alle neringdoende luiden in het Sticht. Ik wil ze niet zien , nu ten minste niet — laat ze heengaan of wachten.quot;

))Mijn Heere! ze bidden Uwer Hoogwaardigheid zeer , hen niet ongehoord vanhier te zenden ; want hunne zaak is van gewicht, betreffende Uwe Doorluchtigheid van zeer naby : zoo werd mij bevolen te zeggensprak de Edel-knaap.

»Monnikentrekken! wij kennen die.quot;

»Toch , Heer ! versmaad hen nietzeide Boude wijn ; «denk aan de fabel van Esopus , dien ! gij liefhebt: eene muis redde wel een\' leeuw, waarom zoude een monniksken niet iets vermogen voor een \' Bisschop ?quot;

))Er is ten minste een monnik , die zeer veel vermag tegen den allergrootsten Bisschop ,quot; fluisterde Philips hem lachende in , ))en op uw woord , mijn Vicaris ! zullen wij hen dan hooren.quot;

«Laat ze komen !quot;

De drie Benedictijnen, die eenige oogenblik-ken daarna binnenkwamen, wierpen zich aan de voeten van den Bisschop , met zulk eene overdrijving van slaafschen eerbied, als alleen in lage zielen vallen konde , en deze zag er uit, alsof hij hen liever had willen wegstooten dan oprichten.

«Nu dan, wat hebt gij noodigs, dat wij hooren moeten ?quot;\' sprak hij, ziende dat zij zwijgen bleven.

«Wij smeeken ootmoedig vergiffenis , zoo wij vrij stouter zijn dan ons pastbegon een hunner , die hun spreker scheen . «maar wij kunnen het slechts aan Uwe Hoogwaardigheid alléén mededeelen.quot;

«Dat is jammer, wij zullen het dan niet hooren. Wjj hebben geene geheimen, hoe ook , voor onzen Vicaris, en \'wij willen niet , dat wie ons nadert ze voor hem hebben zal: dus, spreekt nu, of zwijgt, naar u goeddunkt.quot;

Bij het woord Vicaris overviel den monniken eene zichtbare onrust. Ze hadden den aanwe-zenden persoon niet aangezien , en dus ook niet kunnen weten, dat het Vader Boudewijn was, zelfs al kenden zij hem. De spreker toch , die tevens de moedigste scheen , wierp nu eenen blik op Van Heerdte , een\' blik, waarin zooveel boosaardige zegepraal lag, dat deze zich het voorhoofd wreef, als iemand, die zich iets tracht te herinneren.

Toen begon de Benedictijn :

«Het zal dan onze schuld niet zijn, zoo de Eerwaarde Vicaris iets hooren moet, dat niet zoetelijk klinkt ; want het is eene beschuldiging tegen gezegden mijn Heere zeiven , die wij aan Uwer Hoogwaardigheids voeten brengen, alleen uit liefde tot de gerechtigheid, en ter eere der Kerke Gods , die wij gehouden zijn voor te staan.quot;

Hij zweeg een oogenblik.

«Ga voort, monnik !quot; riep Philips , met den voet stampende.

»In den naam dan van onzen zeer Heiligen Vader Paus Leo X, van onzen machtigen Heer den Roomsch Keizer Karei V, en van Uwe Hoogwaardigheid zelve , onzen hoogen heer den Bisschop van Utrecht, en naar de volle en wisse overtuiging van onze eigene conscientie , beschuldigen wij den Vicaris, Boudewijn van Heerdte, hier tegenwoordig, van ketterij en van verstandhouding met ketters ; al hetwelk te bewijzen wij met ons drieën besloten zijn, en bij machte.quot;

«Inderdaad , gij verbaast mij hernam Philips, met een gelaat , dat in het geheel niet verbaasd stond.


I.

8

-ocr page 66-

HET HUIS LAUERNESSE.

58

»En hoe weet gij dat ? En sedert wanneer ^11 van die groote waarheid?quot;

Er lag in des Bisschops toon iets spotachtigs, dat de monnik voor ongeloof hield aan zjjne betichting; daarom trachtte hjj die te bevestigen door te zeggen svoor omtrent veertien dagen waren wij gezamenlijk, zooals wij hier zijn, met nog twee andere broeders van ons convent, in de Landsvrouw Maria, eene stove of taphuis in het Bildsche. Een jonkman bevond zich ook aldaar , dien wij, uit zijn spreken en andere kennelijke teekens, licht erkenden te zijn een Be-lialskind, een ketter uit het gevloekte land van Saksen. Als nu welgezegde jonkman, die den naam had Paul, bezig was met God te lasteren , smalende de 9. Kerk en hare dienaren, en sprekende woorden uit de H. Schrift als geen\' leek betaamt, zoo is mijn Heer de Vicaris daar binnengekomen in groote haast, en heeft denzelfden ketter verdedigd en geweerd tegen ons, en daarna vernemende, dat hem gegeven waren brieven van aanbeveling van zekeren ongenoemde , maar dat zeker moet geweest zijn een ketter uit Duitschland, heeft hij hem ganschelijk in zijne hoede genomen , en is met hem voortgereden naar het Slot Lauernesse .... waar gezegde Paul vele kettersche aanrichtingen heeft gehouden , en ook zelfs sommige Edelen , die daar kwamen , in het heimeijjk heeft verleid en overgehaald tot de dwaalleere, zoo men het gerucht gelooven mag.quot;

Van het oogenblik af, dat hij begreep , hoezeer zijn bijzijn onwelkom moest wezen voor die menschen , had zich Vader Boudewijn met kiesche edelmoedigheid ter zijde gehouden , en zijner aandacht bezigheid gegeven met het inzien van verschillende papieren ; toen hij echter zijn\' naam hoorde in verband met eene beschuldiging, was hij onwillekeurig opmerkzaam geworden, en zoodra de Benedictijn de Landsvrouw Maria noemde, had hij zich herinnerd en was zijne belangstelling toegenomen; maar toen het woord Lauernesse en de zinsneden, die daarop volgden, den spreker ontvielen, werd hij doodsbleek, en de kreet: «Heiligste Jezus ! daarop was ik niet verdacht!\'\' ontviel luid en doordringend-zijn\' sidderenden mond.

De Bisschop, die niet bijzonder getroffen was door het verhaal, scheen echter in verwarring te geraken bij den hevigen indruk , dien het maakte op zijnen Vicaris, en met blikken en gebaren trachtte hij hem tot bedaardheid aan te manen.

»Uwe Hoogwaardigheid kan zich overtuigen, of het ook waarheid is, wat wij onder derzelver aandacht brengen ; de blijkbare ontsteltenis van den Eerwaarde bevestigt nog sterker zijne schuld, dan onze aanklachtsprak nu de monnik, met zooveel lompen trots en onweêrhouden triomf op zjjnen vijand ziende , als ware deze reeds geboeid en machteloos voor een kettergericht.

»Dat is eene zwaarwichtige en ergerljjke betichting , waarvan gij u zult te zuiveren hebben, myn Vicaris!quot; sprak Philips , dezen aanziende met eene dubbelzinnige strengheid in de trekken, die zijne bedoeling niet onzeker maakte, en daarop het hoofd achterover werpende in den hoogge-rugden zetel, en de oogen stijf toedrukkende. scheen hij zich te bedenken; een oogenblik daarna wenkte hij Boudewijn tot zich , die opgesprongen was en die daar stond als een beeld van smart en verslagenheid.

«Wees dan goedsmoeds,quot; fluisterde hg hem toe ; «hoe kan het in uwen spitsen geest opkomen , om vervaard te zijn voor die monnik-skens ? Gij zult zien, ik ga hen verlegen maken, als onze Hoogwaardige broeder David , Zaliger , de Geestelijken, die hij tot onderzoeking riep.quot; En daarop luid zich tot de beschuldigers wendende, vestigde hij zijn scherp oog doordringend op hen, terwijl hij sprak : »Eene aanklacht als deze , tegen zulk weleerlijk persoon, als mijn Heer de Vicaris , moet klaarlijk bewezen worden , en met kracht van geldige tuigenissen gestut, zal ze niet op den slecht beraden aanklager schandelijk ne-derkomen ; en daarom ook , trekt terug eene betichting , die lasterlijk is en van geener waarde.quot; De monnik zette groote oogen op. ))Want,quot; vervolgde de Bisschop, »gij hebt dat niet zelve gezien , gij zyt niet met gezegden mijn Heer gelijkelijk in het Stichtsche taphuis geweest.quot;

«Hoogwaardige Heer ! dat is zekerlijk waar en de klare waarheid; zelfs valt het ook licht de ure te noemen, zooals met opzet wij voor ons namen : het was in het uur van de vroegmetten.quot;

»Booze en verdwaasde monniken! gaat henen, gaat snellijk henen ,quot; riep nu de Bisschop , «en tergt mijne ziel niet tot toorn, door het aanzien van uwe snoode tronies. Is dat naar de manier van vrome en ordelijke kloosterlingen , om den tijd van vroegmetten over te brengen in tavernen en taphuizen? Heerscht dan in uw klooster niet meer tucht en stemmigheid , dat de Broeders het verlaten kunnen naar eigen zinnelijkheid en op een ontijdig uur! Wie is uw Prior?quot;

De monniken, die bij den veranderden toon van den Bisschop reeds in verwarring geraakt waren , werden geheel verslagen , toen die in strenge ver wij tingen overging, en op eene rechtstreek-sche beschuldiging duidde, die zij wisten, dat door een woord van hunnen vijand kon gestaafd worden, en zij wisten te goed, wat wraak was , om van dezen kant iets te hopen ; ook verwisselde zich met kluchtigen zwaai hunne houding van trotsche aanklagers in die van overtuigde schuldigen, en de woordvoerder, zijne vorige driestheid vergetende , riep uit, zonder zelfs op des Bisschops vraag te letten :

»0 Heilige Bernulphus! wees ons ter hulpe!quot;

«St.-Bernulphus!\'\' herhaalde Philips, «dan is uw klooster dat van St.-Bernulphus tot Benschop , en uw Prior de vrome en achtbare Heer Gheraert van Zijnen; en wij doorzien gansch uw schendig bedrjjf, en uw Overste weet niet van uw lasterlijk opzet, noch gaf u oorlof tot deze slimme kwaadsprekinge , en God weet, met welk eene mom van vromigheid gij eene uitvlucht tot Duurstede hebt weten te overdekken. En zoo de verontwaardiging over ulieder snoodheid hem den


-ocr page 67-

HET HUIS LAUEENESSE.

59

mond niet sloot, zoude onze Vicaris het kunnen tuigen, hoe hij u vond met kroes en kan, in stede van het getijboek en den paternoster.quot;

»Dat alles is hoogst strafschuldig en den Heiligen geklaagd. Eilieve , Boudewijn ! lang ons perkament en eene schrijfpen : wij zullen dien Broeders een\' vrijpas geven tot aan hun klooster, opdat de Eerwaarde Gheraert wete , wat ze hier verricht hebben en hoe ontvangen.quot;

»0 mijn genadige Heer! laat mij henen gaan, snellijk henengaan naar Lauernesse !quot; smeekte Vader Boudewijn zacht en dringend; ))en laat die arme zondaren van u trekken vrij en onverlet ^ voegde hij er luider bij. »Gelijk ik hen vroeger hard viel over hunne ongeoorloofde uitspanningen , zoo vergeef ik hun nu van harte wat er snoods ligt in hunnen handel tegen mij.quot;

«Dat is een verstandig en Christelijk woord, mijn lieve zoon in Christus !quot; sprak de Bisschop met een opgehelderd gelaat. »En gij, schalk monnikgeboefte! ziet, tegen welk een\' nobelen geest gij uwe lasteringen hebt uitgebraakt; dank het hem , zoo ik u nu toesta en gelaste u schielijk heen te pakken zonder poene en rigoureuse vermaningen.quot; De monniken, ziende, dat de zaak voor hen eenen zoo ongunstigen keer had genomen , en begrijpende dat er bjj dezen Bisschop tegen dezen Vicaris niet veel meer te ondernemen viel, lieten zich geen tweemaal gezeggen , en na met schijnbaren ootmoed den eersten vergiffenis gevraagd en den anderen gedankt te hebben , trokken zij zich snel terug uit de Hoogwaardige tegenwoordigheid.

Zoodra Philips ze verwijderd zag, borst hij in een luid gelach uit, en den Vicaris met de breede hand op den schouder kloppende , zeide hij : «welnu , fijnman ! hoe heb ik dat voor u gemaakt ? Maar het gaf moeite, want nooit werd beter wil kwalijker gesteund ; het was of uwe abelheid u gansch verlaten had : zaagt ge er niet uit als de geletterde misdaad ! Trouwen ! zoo ik ze niet overstag gezeild had , en met eene behendige wending den aanval in eene verdediging had verbeterd, de radde monnikstonge zoude ons nu en daarna een dieper lek geboord hebben , dan al de voorzienigheid van een\' goed stuurman had kunnen stoppen t of liever, om den Admiraal te vergeten ; de Bisschop had zijn\' Vicaris niet kunnen redden. En nu zeg mij schielijk. van wien was de brief, en wie mag de persoon zijn, dien gij i hebt voortgeholpen? want dat ze waarheid kal- | den , bewees , zooals de schelmen wèl aanmerk- \' ten , uw arme zondaarsgezicht nog klaarder dan hunne woorden.quot;

»Ik heb naar rechten een kettergericht verdiend hernam de Vicaris met somberen ernst. »Niet dat ik, hetgeen God genadiglijk verhoede! op leeringen peis of die verbreid, die strijdig ! zijn tegen de waarachtige en éénige Kerk, of dezulken meende te steunen te haren nadeele ; maar omdat ik uit eene overdwaze verstrooiing, en door meer zorg en gehechtheid aan de wereld-sche zaken van het Sticht, dan aan de waarachtige zielsbelangen der Kerkelijke kudde , vree-ze meer kwaad gebrouwen te hebben , dan een gansch leven van berouw en boete en goede werken zal weten goed te maken. Luister, Hoogwaardige Vader P En die man, wiens r.trenge deugd zoo hard was tegen zich zei ven , deed op diep verslagen toon een ootmoedig verhaal van betgeen hij zijnen misslag noemde , zijn vergeten \\ an Paul op Lauernesse, zonder daar eenige inlichting te geven van zijnen persoon. Toen hy gekomen was aan de levensschets van den jongen Duitscher, en meer nog hem betreffende, viel Philips hem onstuimig in de rede . . .«Mjjn God! God ! waarom hebt gij den knaap niet met u hierheen gebracht ? Bertman ! die vlucht uit Vlaanderen ! dat kind, weggeroofd van eene moeder 1 alles , alles doet mij vermoeden , dat. .. ja , het moet zijn, het kan niet anders .... O! onver-geeflyke fout, hem aan zijn lot te hebben overgelaten , ik mag des duivels wezen , zoo ik niet zelf heenrijd , om . .. maar neen , ik ben Bisschop van Utrecht. Boudewijn ! mijn éénige, beste Boudewijn ! ga gij , en spoedig! St.-Maarten weet, in welke klem de jongen nu misschien reeds gevangen is . . . Begrijpt gij mij dan niet ?.. hij is... hij kan zijn . . .\'* hij fluisterde hem iets in het oor.

«Ook dat nog !quot; riep de Vicaris , het oog smartelijk ten hemel geheven : «Heere! van eene enkele fout maakt gij de verantwoording te zwaar.quot;

»Gij tilt de zaak weer te moeizaam, mijn vriend!quot; hernam Philips troostend; »het is zooveel schade niet, dat de Utrechtenaars ook eens hooren , wat men in Duitschland denkt, en de monniken en Geestelijken zullen wat beter toezien op zich zelve, als ze weten, dat het volk de oogen opent. Eed slechts den armen jongen Paul; hij zou ons in dezen drang der tijden van geen gering nut kunnen wezen , en ga met haast, om op de zaken te Lauernesse toe te zien.quot;

»Mijn hart wenscht niets liever; gave God slechts , dat het niet mocht te laat zijn!quot;

Het was te laat, dat hebben wij gezien : de pijl was afgeschoten , het stond niet meer aan menschen zijne vaart te stuiten.

X.

EEN AANVAL EN EENE VERDEDIGING.

Ofschoon Vader Boudewijn de geheele waUrheid niet giste, was toch de vrees van wat Paul\'s verblijf op Lauernesse kon gewrocht hebben , reeds meer dan genoeg, om zijnen schrik te billijken, bij de herinnering zyner zonderlinge verstrooiing, die er de oorzaak van was. De persoon van Paul zelf had een groot deel in zijne bekommering. Hoeveel Godsdiensthaat kon deze zich nu reeds op den hals hebben gehaald; aan welken toorn, aan welken hoon , aan welke aanslagen der geestdry-verij en blinde vervolgzucht mocht de koene en vurige ij veraar der Hervorming zich niet reeds


-ocr page 68-

HET HUIS LAÜERNESSE.

i hebben blootgesteld ! Toen hij zich zijner zoo schie- 1 | lijk aantrok , was dat met een dubbel oogmerk : | I vooreerst , om den jongeling, die hem was aan-! bevolen door een\' vereerden vriend , te behoeden ! tegen zich zeiven , en om anderen te beveiligen tegen hem. Bij de stemming der gemoederen in ! het Bisdom en in het Graafschap, moest Paul | gevaarlijk zijn. Nog bezield van Luther\'s vurige L taal, zoo warm van zijne lippen opgevangen ; nog vervidd van het grootsche schouwspel te Worms, dat eene jongelingsziel moest ontvlammen in ijver, kon het niet anders , of hij moest kracht hebben geput uit die kracht, en overtuiging uit dat sterke geloof.. En met kracht en overtuiging en geestdrift en warmte zoude hij spreken, en de anderen zouden hooren.....zooals men in Duitschland gehoord had. De Vicaris Boudewijn was een edel mensch, een man van een helder verstand , onbevooroordeeld genoeg , om veel goeds te zien , waar anderen niets zagen dan dwaling of boos opzet; maar hij was te gelijk Katholiek Priester : daarom was het hem zoo eene grieve, dat men Luther tot het uiterste gedreven had; dat Luther zooveel verder gegaan was dan al de anderen, die Kerkhervorming wenschten. Kerkhervorming , ja ! maar geene verandering der Kerkwet; zuivering maar geene scheuring, geen omstooten der bestaande gebruiken , omdat zij misbruiken geworden waren, voor nieuwe instellingen, die ook misbruiken konden worden. Daarom wilde hij niet, dat een jongeling als Paul die scheurziekte steunen zoude en verbreiden ; daarom moest hij niet verloren gaan voor de Kerk. Hij, Boudewijn , kende zich een overwicht op alle geesten: bij zijnen ijver had die jongeling zooveel zachtheid , zooveel licht opgewonden gevoel, zooveel weekheid , dat hij er niet aan wanhoopte, hem de ontvangen indrukken door andere te doen vervangen , zijner Godsvrucht nog eene andere richting te geven, en hem te vormen naar begrippen, die hem dachten de betere te zijn. Daarom had hij hem niet uit het oog willen verliezen, en zeker was het zijn plan , hem met zich te voeren naar Utrecht, zonder hem een\' dag op Lauernesse alléén te laten, zoo niet de plotselinge opontbie-ding des Bisschops en de ontrustende tijdingen , waarvan zij het gevolg was, hem de belangen der Kerk hadden doen vergeten voor die van den Staat; of liever, zoo zijne aandacht niet telkens door al de verschillende gemoedsbewegingen, waarvan hij getuige en medewerker was , ware afgeleid geworden van de ontmoeting in den vroegen morgen; daarna waren het beslommeringen van allerlei aard, opéénstapeling van bezigheden , waarbij de eene de andere verdrong en wachtte, waaronder zij geheel werd bedolven en wegge-wischt uit zijn geheugen, totdat der monniken wraakzucht haar daarin met zooveel ontzetting terugriep. Boven alles voelde zich de Vicaris ontrust over Ottelijne. Beter dan haar onnoozele biechtvader kende hij de Jonkvrouw. Hij wist, dat datgene, wat deze als godsdienstlauwheid schold, bjj haar niets was dan de walging van

het gezond verstand tegen ongerijmdheden, en de onvoldaanheid van eenen geest, die verder ; wilde zien dan den vorm. Hij zelf deelde die 1 walging en die onvoldaanheid met haar; maar j hij had zich nooit met haar in gesprekken willen j inlaten , die verder konden gaan , dan ze gaan moesten ; hij kende leeken het recht niet toe, om te onderscheiden en oordeel te vellen over de Kerk. Daarbij , die meer opgeklaarde denkbeelden, die hij zelf had, gaven hem strijd en maakten hem niet gelukkig: waarom had eene vrouw, die welhaast als gade , als moeder plichten te vervullen zou hebben, waarbij zij zich zalig zoude voelen en hare zaligheid bewerken , noodig, zich te verdiepen en misschien zich te verwarren in bespiegelingen , waaraan hij. Godgeleerde , hij, de man met den vèrzienden blik, die zijne eeuw vooruit was , zich niet dan met schroom en met aarzeling durfde overgeven ? Daarom had hy gezwegen. Maar zoude die andere ook gezwegen hebben ? En wat moest het zijn , zoo hij gesproken had! Luther\'s gevaarlijke leer ingestort in deze smachtende ziel door Paul\'s zoetvoerige taal! Die jonge man sprekende tot die jeugdige vrouw, van een gereinigd geloof, van aanbidding in geest en in waarheid ! Zijne geestdrift en hare ontvangbaarheid voor indrukken, beiden op dien leeftijd, waarin men zoo gaarne idealen schept en tot zich neemt! Voorwaar , zoo hij gesproken had , was zij verloren, en hij moest gesproken hebben: wat toch waarborgde den Vicaris zijn stilzwijgen ? Een gegeven woord, maar aan wien ? aan eenen beschermer, die zijn beschermeling onbarmhartig aan zich zclven overliet, te midden van vreemden ; en dan nog het gegeven woord aan een\' Katholiek Priester moest niet van groote kracht zijn tegen den vurigen predikijver van eenen jongen Lutheraan. En er waren weken verloopen ! Wat had er al niet kunnen gebeuren! Zou hij den belangwek-kenden Paul nog vinden ? Of zoo hij niet meer daar was , waar en hoe zoude hij hem vinden? Angstparels , meer nog dan die der vermoeienis, schitterden op het ernstig gelaat van den achting-waardigen man , toen hij na een\' snellen rit in de schemering op Lauernesse aankwam. Dat was op den eigen dag van die treurige ontknooping, waartoe hij onwillekeurig de bouwstoffen geleverd had.

Boudewijn van Utrecht wilde zich, bij zijne aankomst, rechtstreeks naar het vertrek der Jonkvrouw wenden, om zijne angstige vermoedens spoedig bevestigd te zien of opgeheven; maar een vreemde bediende, van een stroef en ernstig voorkomen , zonder livrei, zeide hem , dat de Jonkvrouw niet te spreken was. Niet te spreken ! Ottelijne van Lauernesse niet te spreken voor den Vicaris, den vertrouwden vriend van haren Hoogwaardigen bloedverwant! iemand wie ook , niet te spreken voor Vader Boudewijn van Utrecht, als hij dien de eer deed van het te willen! Het is waar , die bediende was vreemd ; maar hij zei-de zoo bepaald , van geene uitzonderingen te weten , zelfs nadat de Vicaris zich genoemd had,


-ocr page 69-

HET HUIS LAUEENESSE. 61

dat hij wel zeker was , niet als uitzondering te zijn aangewezen. Een lager trots dan die van Boudewijn had zich misschien geërgerd: hij bedroefde zich slechts, want hij had niets meer noodig, om zijne vermoedens bewaarheid te weten. Gedurende eene korte besluiteloosheid, of hij terugkeeren moest of met gezag dóórdringen, kwam Donna Teresia toeloopen op het gerucht der korte woordenwisseling. Eene zoo gunstige gelegenheid, om zich het hart lucht te geven, had de goede dame sinds vele dagen niet onder haar bereik gehad. Aernoud had haar zoo woest van zich gestooten, toen zij hem zooveel belangrijks had willen mededeelen, en daarna was hij in zulk eene toomelooze drift gevlucht! De Vicaris was bedaard en zou willen luisteren; ook luisterde de Vicaris, hoewel het eene lange martelproef was, waaraan hij zich onderwierp ; want de oude Spaansche spaarde hem niets; van het groote feest af, en van hare eerste ontdekking van den ketter, tot op de treurige cniastrophe van heden toe , moest hij alles hooren; in het lange en breede schilderde zij met de somberste kleuren van haat en kwaadsprekendheid , nadat zij opgemerkt had met het vergrootglas des bij-geloofs en quot;van den opgeruiden geloofshaat. Men denke, of het ook afschuwelijkheden waren, die zij verhaalde , van wat er voorviel op Lauernes-se, en van hetgeen zij zoo hier en daar had opgevangen van de kettersche leere, die dair nu Godsdienst heette. Hoe ook voorbereid, de vree-selijke zekerheid en de nog ongedachte schrikkelijke uitkomsten verpletterden den gemoedelijken man.

»0 mijn God, mijn God , ik zal bezwijken onder den last van schuld!quot; riep hij met bitter zelfverwijt.

»Helaas! ik bleef niet in dit arme huis, dat zekerlijk verdoemd moet zijn , om al de boosheden , die men er pleegt,quot; eindigde Teresia ; ))maar mijn Enriquez is verbonden aan den dienst van Ottelijne , en zij wil hem niet ontslaan , gelijk hij haar niet verlaten wil, en daarom blijve ook ik; doch ik zal mijn\' zoon weren van de besmetting , zoolang ik kan.

Donna Teresia zeide niet, dat zij geen ander heenkomen wist, dan dat, hetwelk de gastvrijheid haar aanbood. »0 ! Uwe Eerwaarde moest hen in de kapel zien! Ze zitten daar soms allen te gelijk te zingen en te bidden op zijn kettersch, dat het een gruwel is om aan te hooren ; ook ga ik alle dagen wel vromelijk te biecht in het naaste klooster, om mij te ontlasten van de zondige klanken , die tegen dank mijne ooren bezoedelen. Ik weet, wat het zegt: rein te blijven in het huis der zonde, dat weet ik.quot; Wij moeten van den Vicaris zeggen, dat hij, onder dit gesnap , het koren had weten te scheiden van het kaf, de feiten van de uitlegging , die men er aan trachtte te geven; zoodra dus ook de goede Dame in persoonlijke klachten verviel, en hij begreep genoeg te weten, sprak hij : »Breng mij nu schielijk bij de Jonkvrouw, of het mij nog gebeuren mocht een goed woord tot haar te spreken , en dat nuts wrocht.quot;

»Ottelijne-nicht heeft zich opgesloten in haar bidvertrek, nadat ze weer bijgekomen is van de bezwijming, waarin ze van mistroostigheid vervallen is, na het vertrek van Heer Aernoud. En ze heeft in smart en droeven onlust haar nieuwe vrienden zelfs van zich gezonden.quot;

»Welnu, dan zal een oude haar mogelijk welkom zijn.quot; En zonder haar geleide verder te vragen , wendde zich de Vicaris naar het welbekende vertrek , en opende de deur.

»Dat manwijf Johanna, die hier de wet stelt als moest haar broeder werkelijk Heer van Lauernesse worden , zal ook groote oogen opzetten , als ze hoort, dat ik, spijt haren slungel van een\' knecht, dien ze ten spie zet, een\' hoog en vroom Priester bij mijne nicht heb binnengewerktsprak Donna Teresia, met een\' lach van genoegen, die maar zelden hare bleeke lippen scheen te omgeven. De Vicaris vond Ottelijne slapende in haren armstoel. Het was de slaap der afgetobde smart, die pijnlijke droomen geeft, of doffe matheid; de slaap met roode oogleden en bleeke wangen, met ingetrokken lippen en onrustige ademhaling ; die weldadige machteloosheid , die gevolgd is op de overspanning der hartstochten.

De strenge Priester zelf, die kwam met een woord van vermaning op de lippen , had medelijden met dat lieve bleeke gelaat en die moê-geschrei\'de oogen , aan welker wimpers nog een traantje trilde. Diep geroerd bleef hij ze eene poos aanstaren ; toen knielde hij in stillen deemoed ne der , trok zich den haren gordel, die hem de leden kwetste, nauwer aan, tot hem de pijn kleuren deed, en verdiepte zich toen in een lang en vurig gebed : het was voor haar, dat hij gebeden had. Daarna stond hy op en wekte haar met een zacht woord. Eerst schrikte zij op en wilde vluchten ; maar op ééns terugkeerende, borst zij in tranen uit en wierp zich aan zijne borst, met den uitroep : »0 mijn Vader!quot; Meer kon zij niet. Hij weerde haar zachtelijk van ziek. «Zijn dat tranen van berouw, mijne dochter ! of beweent gij alleen eene aardsche liefde , en niet die van de heilige Moeder , die gij ontvlucht zijt ?quot;

»Er is veel gebeurd , mijn Vader!quot; snikte zij, zonder hem te hooren; ))hij is verloren, Aernoud ! voor altijd voor mij verloren. En wij hadden zoo gelukkig kunnen zijn !quot;

»Ja, mijn arm kind! wel hebt gij veel verloren , ik weet alles; maar, bij de smarten der Moedermaagd! jammer niet om het minste.quot;

))Neen ,quot; sprak zij toen, »alleen het mindere betreur ik , en dat moet zonde zijn; want waarlijk , zoo ik al mijne hoop verloren heb op aardsch geluk, heb ik eene vastere voor de toekomst, en ik heb gewonnen. Maar dat kost veel om te zeggen ; ik heb gewonnen! met een\' blij moedigen mond, en een oog zonder tranen. Jezus, mijn Heer! vergeef der zwakke!quot;

Toen eerst, toen ze trotste op haren afval, kreeg Boudewijn moed voor zijn priesterambt.


-ocr page 70-

HET HUIS LATJERNESSE.

62

»En weet gij zeker, dat gij gewonnen hebt, driewerf rampzalige ? Wie zegt het u ? De onvoorzienige knaap, die, zelf verbysterd, u,-en\'wie hem hooren willen , medesleept in zijne verbijstering? Is het omdat gij hem volgt op paden, waarvan hg zelf het eind niet kent. noch weet waar ze heenleiden ; paden , door niemand betreden , die er niet in overijling, of door verleiding, op was verdoold geraakt? Is het omdat gij met verachting de altaren den rug toewendt, waarvoor uwe ouders en voorouders sinds eeuwen met eerbied knielden? Is het omdat gij u hebt losgerukt uit den schoot van eene Kerk, waarin zij allen, en millioenen met hen, Godvruchtiglijk geleefd hebben als vrome Christenen, en gestorven zijn met eene waarachtige hoop op zaligheid? Is het omdat gij u vrijgemaakt waant van de tucht eener moeder , die alleen maar streng is voor verharde zondaren ? Ik zeg u : wie de tucht versmaadt, is niet wijs , en uit losbandigheid volgt wanorde , en bij wanorde bloeien de Christendeugden niet! Is het omdat gij een\' achtingswaardig en edel jongeling van u vervreemd hebt, die u een goed leidsman had willen zijn voor dit leven ?quot;

»0 mijn Heere ! gij weet wel, dat ik dit alles niet zocht, niet heb willen zoeken. Aernoud heeft mij zijne liefde opgezegd, omdat hij niet verdraaglijk zijn wil met mijn nieuw geloof, noemende het eene dolinge . en , Heer! dat weet gij ook , de Kerk.... is niet , wat zij was, toen mijne voorouders zich naar haar noemden; de meesten harer dienaren ... Vader Luciaan....quot;

»Wie zijt gij, kleine van verstand en geringe in kennis! om te rechten over de Kerk van Jezus , en wie Hem vertegenwoordigen op aarde ?quot;

»Niet uit mij zelve zeg ik dit, Heer ! maar Paul heeft mij opgewekt en moed gegeven , om kennis te nemen van Gods Woord. En hij heeft mij voorgelicht, en klaarlijk weet ik nu, hoe de Kerk is afgeweken van de zuivere leere des Woords, en van de eerste reinigheid des Christendoms , en van de broederliefde en van de tucht, en hoe de ziel niet te redden is, noch het hart beter wordt, door met botte volharding aan te kleven de dolingen, die monnik en Geestelijke (vergeef mij , Eerwaarde! mijne eerbiedenis voor u is daarom niet kleiner) leeraren en voortzeggen om slim bejag, en hoe ze , door den klaaglijken oevel der aflaten, de groote algeheele voldoening van onzen Zaligmaker al te schendig verkorten , en hoe ze meer eer bewyzen aan de gebeenten van gestorven menschen , die de Heiligen zijn, dan aan God den Heer en zijnen lieven Zoon ! en. ..quot;

))Paul heeft u gerechtigd tot dit onderzoek, zegt gij viel haar de Vicaris met hoogheid in de rede: »maar wie heeft hem zeiven gerechtigd ? Wie gaf hem de Geestelijke wijding? Wie riep hem tot de verkondiging des Woords ? Hij , de knaap in het prille zijner jonkheid , die deze hooge zaken niet eens rijpelijk heeft kunnen overwegen met een koel gemoed en eenen spitsen geest! die niet kent, waarvan hij oordeelt: die niet hebben kan den rijpen geest des onderscheids ; want zijne geestdrift, die u verleidt en wegsleept, is een wild en verzengend vuur, dat zich zelf verteren zal, en waarvan niets resten zal dan dorre koude assche , die niet vruchtbaar kan maken tot goede werken.quot;

»0 ! spreek zoo niet, niet alzoo van den ge-zegenden jongeling, op wien een deel van Luther\'s geest rust, Luther. dien de Heer gezonden heeft, om te niet te doen wat Zijne eer verkort.\'\'

«En wie is Luther , verdoolde ! dat gij op hem betrouwt, als op een\', die niet feilt; dat gij op zijn woord smadelijk spreekt van Gods Kerk, die onfeilbaar is en gegrond op den rotssteen Petri en u stelt tegen wie haar vertegenwoordigen op aarde ?quot; riep de Vicaris met strenge hoogheid. Daarna verviel hij in een diep gepeins , alsof hij nadacht, of en hoe hij zoude voortgaan. Een oogenblik teekende zich op zijn gelaat eene uitdrukking van fiere bitterheid, en hij sprak, bijna meer tot zich zei ven dan tot haar : »Sinds de droeve tijden dadr zijn , dat leeken en vrouwen uitlegging eischen van de hooge zake der Kerke en rekenschap vragen van hunne leidslieden , moet het voordeel zijn, hen daarvan vol-komenlijk in te lichten, opdat ze weten , dat de Kerk niet bloost over haar zelve, en opdat ze niet misleid worden door valsche voorstelling, of misleid zijnde, daarvan terugkomen.quot; Toen, opstaande , schoof hij zijnen stoel nader bij dien , waarop zij plaats genomen had , en zich tot haar heenbuigende over de armleuning, begon hij zachter , maar met diepen ernst: «zie , de Kerk kan zich verantwoorden , als zij het zich verwaardigt, ook zelfs tegen haren driesten aanvaller, ook zelfs tegen Luther. Weet gij , wat dat is: Luther ? Weet gij , waardoor hij veel in zijn voordeel heeft, en zoovelen tot zich trekt ? waardoor hij uitkomsten ziet boven zijne verwachting en hoop ? Ja , de Kerk is onfeilbaar, de Kerk verandert niet, en is niet veranderd , noch in wezen, noch in reinheid: mogelijk in vormen ; maar die vormen waren noodig, zoude zy alles omvatten. Maar juist om alles te omvatten, beeft zij ook alles moeten opnemen : het zuivere zoowel als het onzuivere ; dat, wat haar verontreinigen kon . zoowel als dat, wat zij zoude reinigen ; dat, wat haar eeren kon , zoowel als dat, wat zij opheffen moest uit de schande; zoowel wat haar stichten kon , als wat haar zoude ontstichten; zoowel nederigheid en ootmoed als trots en zelfwaan; zoowel de armoede, die vroeg, als den rijkdom, die gaf, zoowel den zwakke, die bescherming afsmeekte , als den sterke , die haar aanbood — zij mocht niet uitsluitend zyn , zij moest algemeen wezen. Zij was het; maar zij werd er toegankelijk door voor de besmetting. Zoo zijn dan ook vele ondeugden binnengeslopen. vele misbruiken gewoonten geworden , vele ongerijmdheden , helaas ! geduld. Zoo hebben weelde en eigenbaat en zinnelijkheid zich zetels gebouwd naast de altaren , en hebben door verkwisting , en on-


-ocr page 71-

^ HET HUIS LAUERNEiSSE.

63

matigheid , en afpersingen , en heerschzucht, en huichelarij , en onreine driften , de vromen geërgerd en de boozen aangemoedigd. De stadhouder van Christus en de grootwaardigheidsdra-gers der Kerk zijn geene Petrussen meer of Godzalige oudvaders. Julius II, Leo X en wie zij tot de eere des Kardinaalschaps riepen, hebben , op weinige eerwaardige uitzonderingen na, voorbeelden gegeven, die door de gansche lagere Geestelijkheid maar al te gretig worden gevolgd; wat te Eome geduld wordt en aangemoedigd , kan elders niet worden gefnuikt, en zoo zondigen zij voort, de een steunende op de straffeloosheid van den anderen, niet denkende, dat de Satan met vlammende oogen naar de schaapskooi heengluurt, die zij openstellen voor zijne aanvallen, en op de arme kudde , die met vrees en beven naar andere herders omziet, die ijveriger zijn en meer waakzaam; eener kudde, die in hare onkunde wolven kiest, die haar den hon-gerigen zielemoorder toevoeren , of onhandigen , die hen in gemoede op doolwegen brengen, welke niet minder zeker heenleiden ter helle. Zóó is voor dit oogenblik de staat der Kerk : dat weten wij allen, dat zien wij allen , dat betreuren wy allen ; maar die afdwaling harer dienaren is geen val der Kerk; maar die feilbaarheid van den mensch Leo geeft geen recht, om de onfeilbaarheid te loochenen van wien als vertegenwoordiger van Petrus stond of staat of staan zal, wie ah opperhoofd der Kerk van den Heer der Kerk een licht ontvangt, hooger en helderder, dan dat, wat zijn eigen oordeel en zijne eigene wijsheid hem geven kon. Of zijn de Apostelen verraders van Christus , omdat Judas Hem verried ? Of zijn misbruiken vaste geloofspunten ? Of zijn ongerijmdheden vastgestelde verordeningen ? Of zijn de Conciliën niet daar , om de aloude grondwet des geloofs te handhaven en de misbruiken te keer te gaan en den overmoed te fnuiken? Of levert dit tijdperk geene helderziende mannen op, die allen willen mede helpen, om de verbastering tegen te gaan en de reiniging te bevorderen ? maar langzaam, maar zonder schokken, opdat alles blijve in éénheid en rust. Of is het noo-dig, dat men scheure eer men geneest, en dat men vertrappe, om te zuiveren ? Luther meent dat laatste: hij heeft gezien evenals wij allen, hy heeft zich geërgerd als wij allen , maar hij heoft die ergernis lucht gegeven met schaamte-looze luidruchtigheid. Luther heeft geen geduld : dat komt omdat hij geen vertrouwen heeft; waarom kan hjj niet wachten als Gods lankmoedig-hèid toeft ? Dat komt, omdat Luther trotsch is en wraakgierig. Luther\'s doel kan goed zijn geweest ; maar hij heeft het te ruwelijk uitgedrukt, en men heeft hem met bitterheid en met onrecht tegengesproken. Dat heeft zjjnen trots gekwetst. Hjj heeft wond voor wond willen teruggeven. Zeg , Otteljjne! leert dat de Christelijke liefde , de allernoodigste deugd van het Christendom?quot; Otteljjne , die half van smart, half van verbazing in stomme oplettendheid daar gezeten had, | schudde treurig het hoofd. Nooit had zij den strengen zwijgenden man , die nimmer zyne gevoelens had laten doorschemeren , en die meestal met korte beslissende volzinnen een geschil had uitgewezen , zóóveel, en met zooveel vuur, hoo-ren spreken: dat was weder eene gansch andere welsprekendheid dan die van Paul; dat was de taal van het gezag, de taal van den meerdere en van den wijzere , die weet, dat hij blin • delinge geloofs-toestemming eischen kon, maar die zich verledigt tot opheldering van wat hij beveelt, en tot verklaring van wat hij eischt; en dat was in der. naam van datzelfde belang, waarvan Paul haar gesproken had , en ook verrukt , en ook overgehaald , en ook tot toestemming bewogen! En de jeugdige vrouw was noch genoeg gewapend met spitsvondige verdedigingswoorden om te kunnen tegenspreken , noch genoeg ingewijd in het diepere en hoogere leerstellige , om te kunnen scheiden en oordeelen. De taal van den Vicaris had zoowel hare overreding als die van Paul , en de laatste spreker moest noodwendig iets vooruithebben op een hart en een hoofd zoo geschokt als het hare. Daarom, toen zij het laatste moest toestemmen , scheen het haar bijna , alsof zij al het andere ook evenmin ontkennen kon.

Het scherpe oog van den Vicaris zag zijn voordeel en vervolgde ; ))Zóó toch heeft Luther gedaan. Zijne woorden zijn geeselslagen , die wonden , die oprijten , die beschamen , die verbitteren , maar die nooit verbeteren zullen. Alleen zij wreken. Hij heeft in het vuur der gramschap de moeder niet ontzien , omdat hij feilen zag in hare kinderen ; omdat zij hare kinderen heeft verdedigd tegen hem. Hij wist, dat zij scheuren had in haren mantel, dat hare schaamte die dekte met versiersels , en hij heeft haar die sieraden afgerukt en hij heeft tot allen gezegd: ))))ziet hare naaktheid !quot;quot; Hij heeft hare opene wonden blootgelegd , en hij heeft gespot met de striemen , die hij zelf haar geslagen had. Is dat groothartig ? Is dat Christelijke barmhartigheid ? Hij heeft niet willen teruggaan , omdat men hem eenmaal heeft verstoeten ! Toch leeren de Schriften, de eigene, die hij alleen erkent, dat men vergeven zal tot zeventigmaal zeven toe ! Hij is een mensch met hartstochten en gebreken , zooals ieder mensch en hij heeft der Voorzienigheid de taak der loutering uit de hand genomen , en hij heeft herschepper willen zijn ; maar zie . de hartstochten hebben hun spel gespeeld , de zwakheden hebben het hare gedaan en de herschepper wordt verdelger! De verdelger begint zijne taak schoon te vinden; van het puin der slooping stelt hij zich een voetstuk samen , en hij zegt tot de menigte: ))))ziet my!quot;quot;

»Is dat Christelijke ootmoed ? Wjj weten niet, hoever hij nóg gaan zal, maar zeker is het, dat hij reeds verder gegaan is, dan een\' sterveling vrijstond. En nóg, was hjj de wakkere ondernemende bouwheer , die alles voorzag , die alles berekende , die alles wist te bepalen. . . . maar neen; de gebeurtenissen vallen op hem , hy niet


-ocr page 72-

64 HET HUIS LAUERNESSE.

op haar ; hij gebruikt ze slechts als ze daar zijn ; hij is de .man van het oogenblik , de man, die leeft bij gelegenheden: die man, die zoo stoft op de hulpe Gods , beeft voor den Satan, dien Gods Zoon overwonnen heeft! Is dat Christelijk geloof ? En nu, wie is die man, die zelfs de allernoodig-ste deugden veronachtzaamt, dat hij gelijk zoude hebben , hij alleen, tegen de gansche wereld , tegen de doorluchtigste mannen der Kerk, tegen haar Opperhoofd, tegen de vergadering des gan-schen Duitschen Keizerrijks!quot;

De Vicaris poosde een\' oogenblik en zag Ottelijne doordringend en vragend aan.

De Jonkvrouw zag veel te helder, om niet te weten , dat er vele drogredenen heenliepen door deze rede , dat er meer spitsvondig vernuft in lag dan duidelijke bewijzen; maar niet geleerd op Godgeleerde twistredenen, en niet voorbereid op zulk eenen aanval van hem , met wien zij het ondoenlijk vond zich te meten , sloeg zij aarzelend en schroomvallig de oogen op tot den man , aan wiens blik zij altijd met zulk eenen onbegrensden eerbied was geboeid geweest: toch had zij een woord in het hart en op de lippen , dat hare sterke overtuiging haar drong om te uiten, schoon bijkans de moed daartoe haar ontbrak.

))En zoo die man nu afgezonden ware van den Hemel.... zoo hij eene roeping had tot zijne taak, zoo hij nu eens het uitverkoren werktuig ware . . . .quot; lispelde zij met eene zachte stem.

De Priester ontzette zich; hij begreep nog niets gewonnen te hebben; alleen met eene machtspreuk moest hij zich redden.

»Wat sterveling op aarde zal. dat beslissen! En daarom te zekerder, Otteljjne! is het voorzichtig , is het oorbaar, is het heilige plicht te achten, niet af te wijken van het gebaande pad, dat zekerlijk door een Goddelijk licht werd aangewezen , waarvan wij allen den uitgang weten , en waarop men vromelijk en rustiglijk kan voortgaan, en het niet op te geven voor een ander, dat alleen misschien goed zou kunnen wezen. O ! om Gods wil, Ottelijne ! waag uw geluk op deze wereld, en uwe hoop voor eene toekomstige , niet aan een onzeker misschien !... Spreek, Ottelijne! zegt dat verschil tusschen een\' monnik en de Kerk u zooveel, ziet gij daarin zooveel voordeel voor u , om al het genot uwer prille jonkheid, al de vreugde uws levens , elke wereldsche eer, de zaligheden van het echteljjk heil met een\' geliefden gemaal, de wenschelijke aangenaamheid van moeder te zjjn, alles, alles! er voor te geven ? De opgewondenheid geeft u nu moed voor het oogenblik, moed tegen elk verlies en tegen eiken strijd ; maar zult gij dien altijd blijven behouden , gij , zwakke vrouw! ook dan, als de geestdrift koud is geworden , en de zielskracht verlamd is onder de slagen? Want zij wachtenu, Ottelijne! felle, snerpende slagen, dof ratelende onweêrsbui-en, die zeker nederkomen op uw hoofd. De Kerk heeft Luther uitgesloten van hare gemeenschap , en heeft hem weggestooten uit haren schoot ; diezelfde vloek treft even zeker allen , die hem volgen zullen. Maar Luther is een forsch man , die zich heeft heengezet over alles, die aanval met aanval vergeldt, die zijn trots zal opgericht houden en zijn eigenwaan sterken , die niets meer te verliezen heeft, en die alleen maar winnen kan als hij voortgaat: maar gij , teedere en zedige maagd ! zal u dat niet treffen, als alles u verlaten zal en allen ? Als u de toegang verboden wordt tot Gods heiligdommen , als de vromen u zullen ontwijken, als uwe naaste verwanten u zullen schuwen: wat blijft u dan, om u te sterken en op te richten ? Zal dan de enkele gedachte : »»ik ben Lu-therane!quot;quot; u een zoo groote troost zijn? Hebt gij trots , die u zal opwinden, of wraak , die u zal aanvuren , of zult gij iets te winnen hebben , dat u behoeden zal voor nederzinken ? Kies nu, Ottelijne! want gij staat op het scheidspunt van uwen levensweg; gij moet teruggaan of voorwaarts : eene enkele schrede terug leidt u naar geluk en rust en vrede en heil; de andere , die voorwaarts gaat, jaagt u in onrust , in ellende , in al wat vreeselijk is, verder , altijd verder! altijd dieper tot aan het eind! O alle goede Heiligen! het eind! — beeft gij niet, Ottelijne! het eind !quot;

Werkelijk zat zij bevende daar, de arme, aangevallen beurtelings met drogredenen en met schrikwekkende voorspellingen — snikkend en bevend zat zij daar; want nog meer de herinnering dan de toekomst maakte het haar bang. Zijl had reeds alles verloren, en het verlies was nog zoo versch! en ieder woord van dien man deed haar zien, dat het onherstelbaar moest zijn ; want ja, dat voelde zij in zich, diep en met onweerstaanbare overtuiging, zij moest dat alles opofferen, zij moest volharden , en het was nog iets beters , dan een naam of eene leus, die Paul haar had gebracht. Maar weerleggen . . . van den persoon en de leer, die men aanviel, wist ze genoeg om zelve te gelooven, maar niet genoeg om het ongeloof van een\' ander te bestrijden , bovenal zoo die andere de Vicaris was , en zij weêrleide den Vicaris niet. Eene vrouw , die zwijgt, omdat zij haar gevoelen niet weet te verdedigen, heeft het daarom nog niet opgegeven; integendeel, het hecht zich vaster in hare ziel, het wordt haar duidelijker en meer dierbaar, naarmate zij er zich dieper in verbergt.

Zoo ook Ottelijne. Onder haar snikken riep zij alleen slechts : »ware Paul hier!\'\' niet alsof zy weifelde, maar alsof deze alleen volkomen rekenschap zoude kunnen geven van hare standvastigheid.

«Luister, dochterken !quot; hervatte de Vicaris en nam hare hand. «Eene enkele belofte aan mij , eene enkele boete voor God, en de dwaling, de misstap uit zwakheid en uit verwarring is vergeven. Het gebeurde op Lauernesse kan geheim blijven : wie de verholen prediking hebben bijgewoond , moeten en zullen zwijgen, om hunnes


-ocr page 73-

65

zelfs wil. Pater Luciaan\'s luide kreten doet onze Hoogwaardige Heere verstommen onder eene weldaad of onder eene bestraffing. Een jonger mensch van helderder inzicht, die u beter zal weten te stichten en zeker welgevallig zal zijn , vervangt hem in uw huis . . .

))En Paul ?quot; vroeg Ottelijne, op wier gelaat men niet eens besluiteloosheid las.

«Paul\'s lot hangt af van hem zelven. Hem wacht eene groote toekomst, eene schitterende lotsbestemming, of... . smaadheid en zielesmart — hij moet kiezen tusschen die beiden...quot;

»Ja, mijn Vader!quot; viel de Jonkvrouw hem met levendigheid in de rede , als wilde zij door eene 1 afleiding een antwoord ontduiken. «Waart gij ï het zelf niet, die den jongen vreemdeling hier heen voerdet, opdat hij herbergzaamheid zoude vinden onder mijn dak ? Moest ik mij dan niet vertrouwen aan wien gij tot mij bracht ?quot;

Had Ottelijne den Vicaris aangezien, terwijl zij die vragen ging uitspreken, zij zoude ze in de keel versmoord hebben , zóó smartelijken indruk maakten zij op den achtbaren man. Zijn voorhoofd en zijne lippen verschoten tot de lijkkleur. Zijn oog , nog vonkelend van de dreigende voorspelling , kreeg plotseling eene onbeschrijfelijke uitdrukking van verslagenheid en smart: zijn hoofd boog zich neder op de borst, als een , die met deemoed een verdiend verwijt ontvangt, en die hooge fiere gestalte , alleen gewoon om eerbied te wekken en achting te vorderen , kromde zich knielend aan de voeten dier jonge vrouw, en die strenge stem, die een\' Vorstelijk Bisschop zoo moedig durfde tegenstaan en zoo onverbiddelijk berispen , sprak smeekend en klagend: «ja, Ot-1 telijne! ik ben ééniglijk te beschuldigen , als hebbende u het verderf toegevoerd! O! zwakke en kortzichtige mensch , die ik was. Ik heb willen , beschikken over de daden van anderen , en ik vergat, dat mijne eigene zelfs niet in mijne macht stonden.quot;

«Ik heb een\' jongen geestdrijver tegen zich zelven willen beschermen en anderen tegen hem, en ik heb dat doende een net uitgespreid voor wie ik liefhad. Vergiffenis, mijn arm misleid kind ! vergiffenis! Ik belijde ootmoediglijk kwalijk te hebben gehandeld , latende u zoo nabij den afgrond zonder waarschuwing. En daarom, zoo gij, niet achtende mijnen raad , u zelve neerstort in het verderf, zal het mij gerekend worden tot eene verdoemenis, als die eene ziele heb afgetrokken van haar heil. Uit barmhartigheid dan, Ottelijne! om den wille der vaderlijke liefde , die ik altijd voor u gehad heb , maak mijne verantwoording niet zoo groot, doem mij niet tot eene zoo zware boete en eeuwiglijk berouw; want zoo waarachtig mijn hoofd de zeven wijdingen ontving, zoo waarachtig wacht mij eeuwige hellepijn voor iedere uwer toekomstige afwijkingen. In den naam dan der \' heilige Moeder Gods, die zacht was en die hare dochteren tot zachtheid maant, heb medelijden met u zelve en medelijden met mij!quot;

En die statige Priester hief smeekend de handen op naar die jonge vrouw! Die Geestelijke , die een zoo hoog gevoelen had van de Geestelijke waardigheid , verootmoedigde zich voor wie boetelinge had moeten zijn ; die man , die vrouwenliefde nooit had geplooid tot het eeren van het geslacht, vernederde zich voor eene vrouw. Die man , die zoo groot was in geheel Utrecht, maakte zich zelven zoo klein in het bidvertrek op Lauernesse!

Deze verdeemoediging moest Ottelijne roeren: maar sinds zij er niets in zag , dan de uitdrukking eener vrees , welke zij niet konde deelen , werd zij er door bewogen , zonder dat het haar overhaalde. Ottelijne. die Aernoud had zien heentrekken , kon den Vicaris zien knielen zonder wankelen.

»Voor mij, mijn Heere!quot; riep zij, «knielniet voor mij. Laat af, u zelven te kwellen, en mij te schokken in mijn geloof. Waarlijk, ik zeg u, het is onnutte pijne. Gij hebt mij geene smart toegevoerd of jammer , maar de blijdschap , die in Christus is; wat mij van de menschen toekomt , dat zal ik dragen , blijmoediglijk en vromelijk : want Jezus heeft geaegd: ««neemt mijn kruis op u !quot; \' En zoo ik zwak ben, zal Hij mij sterken, en ik ben niet verlaten, zelfs niet als de Roomsche Kerk mij uitbant : want Hij is met mij. In trouwe, mijn Vader! gij hebt mijne ziele behouden , Paul tot mij leidende, die mij heeft toegebracht tot de zuiverlijke Gemeente der Evangelische Christenen. En toen gij mij zoo even ! aangingt met vele redenen , waar ik niets tegen I zeide , want gij zijt wijzer en grooter in wetenschap en van dieper verstand dan ik , die al de j wijsheid der aarde wil vergeten, om de hemel- j sche wijsheid te ontvangen als een kind, toen 1 bad ik in mijn hart alleen van God, dat er geen twijfel mocht oprijzen in mijn gemoed, en Hij heeft mij verhoord; want zie, ik vrees niet, en ik weet nu , dat Zijn Geest nimmermeer van mij wijken zal in eeuwigheid!quot;

Na dit woord stond Vader Boudewijn op; een blik op de Jonkvrouw had hem overtuigd, dat beden en dreigingen hier verder onnut zouden zijn : die fijne menschenkenner wist, dat die Jonkvrouw zich de tranen niet had weggewischt uit de oogen , noch hare snikken verwisseld voor zulke woorden , zoo ze zich niet waarachtig den moed had gekend en de overtuiging, waarop zij roemde : en die wangen, die gloeiden van geestverrukking , en die oogen , die zich vol bezield vertrouwen ten Hemel richtten , en die armen , die zich rustig kruisten over de borst, maakten het hem tot zekerheid , dat de zwakke maagd zich herscheppen zou in de geloofsheldin, als het uur der beproeving daar was , en dat iedere verdere poging nutteloos zoude wezen. Hij had de sterkte van dat geloof gepeild. Hij was te veel Christen , dan dat ergernis en de krenking van niet geslaagd te zijn , hem tot een hard woord van toorn zouden hebben verleid , en wat er bitterheid mocht gehuisd hebben in zijn binnenste, overmeesterde hij met zijne krachtige zelfbeheer-


-ocr page 74-

06

selling. »De Heilige God weet, dat ik het mijne heb gedaan, om mijne feil te herstellen! ! sprak hij met eene zachte, bevende stem, en daarop luider en met meer verheffing van toon : «het moge u dan ook in eeuwigheid niet berouwen , mij niet gehoord te hebben ; maar zoo gij : mij nog éénmaal mocht willen hooren, Ottelijne! ; kom dan troost vragen van dezen mond, die voor i u niet zal zwijgen , en zoo gij zeer moede zijt, kom dan uitrusten aan deze borst. . . toen keerde hij zich om en wilde heengaan ; met drift volgde zij hem en trachtte zijne hand te vatten . . . \' ))tot zóólang zijn wij vreemden ...voleindigde hij zacht, maar met hoogen ernst, terwijl hij haar terugweerde.

Nog een andere strijd wachtte Vader Boude-wijn op Lauernesse : het was die tegen Paul, dien hij met zich troonen wilde naar Wijk-bij-Duurstede. Hij vond hem samen met Johanna. Zij wandelden door de sombere beukenlaan van een klein boschje , dat het huis ten zuiden omgaf. Beiden schenen in een ernstig gesprek verdiept. Dan nauwelijks kreeg de Duitscher hem in het oog , of hij vloog hem te gemoet met een : «Eindelijk ! mijn achtbare beschermer !quot; waaruit meer ; de hartstochtelijke jongeling sprak dan de kalme verkondiger van het Evangelie; maar Boude wijn scheen niets in hem te zien dan dezen.

»Verre van mij !quot; sprak hij , ))gij hebt mijn al te roekeloos vertrouwen schendiglijk misbruikt.quot;

»Ik moest, Heer! ik moest,quot; antwoordde Paul terugtredende met zichtbare teleurstelling, maar toch voegde hij er met vastheid bij : ))Een, sterker dan ik, drong mij tot spreken ; ik had mijne roeping moeten verloochenen zoo ik gezwegen had, en dat mocht zelfs gij niet van mij eischen, en dat heeft de groote Zwarte (1) mij niet geleerd ! \'

»0 mijn Philip!quot; riep de Vicaris, zich de oogen bedekkende met de hand, «gij weet niet, wat gij mij hebt toegebracht! Meent gij dan waarlijk wél te doen ? Arme Paul!\'\' vervolgde hij daarna bewogen, ))ja , ik weet het, orij r.ioest, gij zijt ook werktuig. Ik vergeef u ! Geloofd zijn de Heiligen , dat gij u zeiven nog niet verder in gevaar hebt gebracht ! Personen, die een ernstig belang in u stellen, danken er den Hemel voor. En nu , volg mij snel: gij hebt op mij gewacht, ik kom u afhalen.quot;

»11 volgen , Heer ! nu ?quot; hernam Paul, «helaas! het is te laat! Gij weet niet . . .

«Ik weet alles, jonkman ! zelfs dat, wat gij niet gissen kunt. ...quot;

«Haar mag ik niet verlaten in deze oogen-blikken. Ik heb nu plichten te volbrengen, die mij beletten de wegen van anderen te gaan , zelfs al waren het die van een\' beschermer als Uwe Eerwaarde.quot;

(4) Zinspeling op den Griekschen naam van Me-lanchton.

«Gij moei mij volgen, jongeling!quot; sprak Bou-dewijn met gezag. «Het geheim, dat rust op uwe afkomst, kon misschien. . . .quot;

«Al moest het worden opgehelderd , zou ik de lage eigenbatelijkheid stellen boven mijn heilig werk ?quot;

«Melanchton , die uw meester is, heeft u toevertrouwd aan mijne hoede.quot;

«En toch , zoo hij hier ware, weet ik, hoe hij beslissen zoude!quot;

«Nog vraag ik, jonge geestdrijver! weet, dat ik ook kan bevelen!quot;

«Doe dat niet , Heer I want het zou mij hard vallen u ongehoorzaam te zijn.quot;

«Het is eene machtige bescherming, die gij van u stoot, en in waarheid, gij kunt die noodig hebben in deze gewesten.quot;

«De beste bescherming is bij God !quot; sprak Paul met vuur.

«Indien het een vader ware, tot wien men u voeren wilde ?quot;

«Een man als gij liegt niet,quot; riep de jongeling , met hooggekleurde wangen. «Een vader ! o Heere God! de verzoeking is groot! Een vader!quot; En half besloten naderde hij den Vicaris.

Toen trad Johanna snel vooruit en naar hem toe. Haar blik had al dien tijd uitvorschend op Vader Boudewijn gerust, terwijl zij op geringen afstand tegen eenen boom leunde , als geen deel hebbende aan het gesprek ; nu echter zag ze Paul minder aarzelen dan overhellen , en het was haar als moest zy hem steunen.

«Wie vader of moeder liefheeft boven Mij , is ! Mijns niet waard !quot; sprak zij, met die stembuiging , die haar eigen was en die altijd roerde, i En ais ontzet trad Paul terug.

Een zucht béefde van zijne lippen, met de | woorden : «het is een zwaar offer 1quot; En haastig ^ deed hij eenige stappen voorwaarts , aan den arm ; van Johanna , de krachtige , die hem steunde. ;

«De onzinnige! Ik zal hem moeten dwingen ; tegen danksprak Boudewijn van Utrecht bij i zich zeiven; maar plotseling keerde Paul terug j en hief de handen smeekend naar hem op.

«O ! weer van mijn hoofd den vadervloek

«Gij kunt dat zelf; wat meer is , gij kunt hem ; zegen en rust brengen , gij kunt. . . hem. . . . ja zult het middel zijn, om vijanden te verzoenen met vijanden. . . . Kom slechts met mij.quot;

«Neen, neen! ik mag niet,quot; riep Paul op den toon der snerpende smart, en wendde zich snel-lijk van hem weg.

«Dweper!quot; sprak de Vicaris hem nastarende , «jammerlijke dweper! en toch benijdenswaardige!quot; voegde hij er zuchtend bij. . . . toen verzonk hij in een diep gepeins. «Hoe jammer, dat zij beiden die offers aan niets beters brengen dan aan de twistzaak van Luther! Aan niets beters ? Tot de geleerdheid van Melanchton toe, heeft die man aan zich cijnsbaar gemaakt. En zie , voormaals had ik overwicht op die menschen hier. Wat gaf hun die kracht, om mij te wederstaan? wat!....quot; en hij liet het hoofd op de borst


-ocr page 75-

HET Hüiy LAUERNESSE.

zinken, en snoerde zich den gordel dichter om houtwerk, was de deur beschilderd met eeue som-

het Priesterkleed, als had hij noodig zijn\' stand ber groene naar het zwart overhellende verf, die

beter te voelen. Toen ging hij ijlings voort, en er een waas van ernst overheen spreidde. De

eenige oogenblikken daarna zag men hem heen- deur, in vierkante stijlen gevat, was in twee

rijden over de ophaalbrug van Lauernesse. deelen horizontaal doorgesneden; het hout was

))Den Hemel zij dank! dat gij naar mijne stem ais met kabbelingen uitgeschaafd, en het hooger

geluisterd hebtsprak Johanna tot den jongen einde van het bovendeel was afgerond , en prijkte

Hervormer. ))Zoo gij hem gevolgd waart. . . . met een reusachtigen ijzeren klopper. Die boven-ik gruw van het denkbeeld! Het is schade zich \' deur stond nu open. Was het om een weinig

te betrouwen op menschen , en een\' Priester van meer licht op te vangen in de sombere woning,

Rome vertrouwe men nooit, zelfs den besten niet! waar het reeds schemering was, schoon de zon

Het was een looze aanslag, die met openlijk ge- het westen nauw was genaderd ? of wel om den

weid zal worden herhaald , sinds list niet baatte. voorbijganger een\' blik te geven op dat lieve

Daarom vlucht vanhier , naar eene wijkplaats, die meisje , dat zat te spinnen in het voorhuis , tot

veilig is , en waar gij heil kunt brengen !quot; — een woonvertrek ingericht ? of wel om haar zelve?

»Waarheen?quot;— vNaar Woerden,quot; antwoordde zij . . . wij zouden het bijna van haar denken: want

ernstig; »het wordt eenmaal tijd. . .quot; — «En de helder blauwe oogjes dwaalden zoo dikwijls

Ottelijne ?quot;. ... af van haar draaiend wieltje naar die opening,

»Wij hebben Gods woord , wij zullen ons zelve en zoo teleurgesteld wendden zij zich daarna weder

stichten. Maar spoed u nu tot haar ten afscheid , terug op haren arbeid , dat ze blijkbaar verlan-

want ik zeg u, iedere vertraging is een groot gend uitzag naar iets, dat nog altijd niet was

verlies !quot; En met hare onstuimige voortvarendheid te zien.

rukt zij den jongen man voort, die te vergeefs Het zoude wreed zijn , mijner lezeressen eene |

zijne stem verhief om haar te beduiden , dat de beschrijving te onthouden van het toilet dezer 1

Vicaris geen listig vijand kon zijn. burger-jonk vrouw , dat iets aanlokkelijks had \'

door frischheid en kleurenpracht, echoon het misschien geene aanspraak mocht maken op die juiste vereeniging van het bevallige en eenvou-

XI. \' dige , die wij goeden smaak noemen. In plaats

van het ryke overkleed met de loshangende

stoornis en bitterheid. mouwen, dat meer uitsluitend de dracht der adel-

1 lijken was, of ten minste alleen op hoogtij-

Ik leide mijne lezers in bij de weduwe van I den door de burger-vrouwen werd aangedost,

Reinier Bakelsz, Aernoud\'s moeder. Het was een droeg zij een eng sluitend keursje of zieltje van

deftig burgerhuis , op de Oude Gracht te Utrecht, zware lichtblauwe zijde , waaraan geen zilver

dat zij bewoonde. Reeds had het een\' steenen voor- boordsel gespaard was, en waarvan het afhan-

gevel, en was met leien gedekt: eene verbetering, gend strookje met bevalligen zwier nederviel

door Mr. Reinier , als voorstander van hechtheid over de breede plooien van den bovenrok tot op

en sierlijkheid, even vóór zijnen dood aangebracht. de heupen. Het grootste sieraad der volmaakt

Breede stoepbanken ontbraken niet , hoewel hij , sluitende mouwen bestond in langwerpige insnij-

die er zich nederzette . om een luchtje te schep- dingen op schouder , beneden-arm en pols , die

pen , de beschermende luifel missen zoude : immers , de ruime doffen der donkerroode voering te zien

het was geen winkelhuis, en geene koopwaren gaven. Een gordel van diezelfde hoog geschat-

hadden noodig op de slagen aan de beneden- te kleur, vast gesnoerd door eenen gesp van

vensters te worden uitgestald; de bovenverdie- verguld zilver, omsloot de tengere middel sier-

ping echter , die vrij verre was uitgebouwd over lijk en stevig.

de onderste, maakte een gedeelte van dit gemis De mode eischte toenmaals nog niet, dat de goed . en eischte daarvoor eene schatting van weelderige vorm van den vrouwenboezem moest licht. Het gebouw was vrij smal, doch hoog ge- weggeperst worden onder een tirannisch harnas; noeg, en niet misdeeld van vertrekken, indien maar in vergoeding daarvan misgunde zij eiken men ten minste oordeelen mocht naar het tal vrijen blik op hals en schouders, die zij vervan kleine venstertjes , alle ter halverwege door momde onder eene soort van guimpe of bagij-; luikjes gedekt, die de glasschijven, beneden vier- nen-hemdje van uitgezocht lijnwaad, dat, hoe , kant, maar boven in ovalen en anderen vorm . ragfijn ook en zuiver wit , niet schadeloosstelde 1 tegen de aanvallen van buiten beschutteden. Het voor alles , wat het omsluierde. Een smal zil-was zonderling , hoeveel goed en stevig ijzerwerk veren halssieraad sloot het om de keel dicht, in hengsels aan die luikjes was verkwist gewor- welker poezele blankheid door die sierlijke boei den : men brengt er nu minder te pas aan eene te beter uitkwam. Een ijverzuchtig hoofdhul-harrière, die eene gansche stad afsluit. De sel, welks slippen laag nederhingen in den nek, vijftien trapjes ter wederzijden, waarin de voor- bedekte ook weder , en nog strenger dan bij de gevel naar boven toe spichtig uitliep gaven dezen Edelvrouw Ottelijne, de donkerbruine lokken een aanzien van netheid en geregeldheid, dat der burger-schoone; want ze moesten donker met hunne stijfheid verzoende. Evenals al het zijn en van een sierlijk bruin : dit zag men aan

67

-ocr page 76-

HET HUIS LAUERNESSE.

68

de zwarte wimpers van de juist geteekende wenkbrauwen. Een wijde rok van eene paars- ; achtige wollen stotfe , met breede zilveren stre- | pen opgesierd, liet niets van de scharlaken strompelingen zien, en maar even de punten van het lakensche schoeisel, als het fijne voetje het radde wiel in beweging bracht, doch voltooide, met het breede voorschoot . dat aan de zijden losjes neder viel, en waarop de zilveren keten met het vrouwentuigje pronkend in het oog liep , den ganschen kleedertooi der lieve , die wij u voorstellen.

Meer achterwaarts, hoewel tegenover haar, zat eene andere vrouw , wier kleeding niet van de hare onderscheiden was, dan alleen door stemmiger kleuren, door dichter huif , door smalle randen van vossenbont in plaats van het zilver boordsel, en door de huismoederlijke stokbeurs {ménagère) en het sleuteltuig. Deze spon voort, met ijver en aandacht. Het was de we-j duwe Bakelsze zelve ; op hare wangen lag nog : de blos van gezondheid en kracht, hoewel die | der jeugd reeds sedert twintig zomers was ver-j bleekt. Het was haar aan te zien , dat zij de 1 bezitster moest zijn van al die uitmuntende ei-1 genschappen , welke toenmaals, en zelfs nu nog, | eene waardige Hollandsche huisvrouw kenschets-! ten. Weinig was er gedaan tot hare vorming, geene aangeleerde kennis bezat zij; de brouwersdochter van Woerden , die zij was, had nog weinig nuts kunnen trekken van de voordeden, door Kosters uitvinding aangebracht; maar zij had genoeg natuurlijk verstand en juist oordeel , om in alles , wat hare vrouwelijke roeping betrof, met overleg en goed beleid en voorzienige bedachtzaamheid te werk te gaan. Zij was de trouwe en geduldige echtgenoot geweest van een hard man , wiens ontembare drift hem den dood had gegeven vóór zijn\' tijd ; zij was de degelijke huisvrouw, de welberaden opvoedster en de liefhebbende moeder van hure kinderen — en het waren zonderlinge en zeer uiteenloopende karakters geweest, die zij had te leiden gehad. Het is waar , aan hare tweelingen had ze niet veel kunnen buigen; zij had Aernoud\'s hooge ziel nooit recht begrepen , noch de diepte van Johanna\'s hart gepeild : maar, eene andere, die had willen vormen , had zeker rmsvormd, en zij had zich toch van hen weten te doen achten en beminnen, en de vóórliefde , die ze misschien hare beide jeugdige kinderen toedroeg, had ze nooit genoeg laten doorschemeren, om er eene vonk van huiselijke tweedracht door te ontsteken. Het was wellicht eene gelijkvormigheid met haren stiller en zachter geest, welke zij liefhad in de jongere dochter , die nu aan hare zijde zat, en die véle barer huiselijke deugden had geërfd , nevens al de schoonheid harer beste jaren.

»Bijlo , Aafke!quot; begon vrouw Reiniersz , wie het stilzwijgen verveelde . dat reeds lang scheen geheerscht te hebben, )\'het zal mij eens Lsten wanneer gij dansen zult op de bruiloft van Aer-noud en de Jonkvrouw van Lauernesse !\'\'

))Lacy! ik zal niet dansen : alle vermaak zal mij onvermakelijk schijnen, zoo geprangd mij het hart iszuchtte het meisje.

))En waarom zoudt gij niet lustig zijn , kindlief ? Ei, hanteer toch de vreugde in uwe jonge jaren, zoolang de smart wil borgen; het zijn zotte inbeeldingen, waar gij uw hoofd mee vult : of meent ge schier , dat het voor Aernoud geene bruiloft worden zal ? Ik meen, dat we daaraf | niet vreezig behoeven te zijn, schoon het ook mij te bijster vertraagt eer Johanna ons kond doet van den trouwdag! Het luidt zonderling zooveel uitstels. De adellijke Juffer zal toch wel geen\' rouw hebben van hare beloftenisse, of schuchter zijn , om zich den poorterszoon tot Heer te nemen ! het zou kwa luk voorspellen in het aanstaande hijlik !\'\'

«Fij, moederken ! wil niet erg denken van Ot-telijne : zij is nobel en zacht, en niet zoo eene fiere feeks als menige Utrechtsche deerne , zegt immers Aernoud-broêr!quot;

))En daarvan tuigen ze in onze stad allen. Als ze voormaals ten hove ging bij onzen Hee-re den Bisschop , of te feest bij haren oom , den Kanunnik van St.-Jan, dan ging er maar een roep uit over hare lieftalligheid en minnelijke manieren ; en ver van mij , dat ik schuins van haar zoude spreken : maar zie , kind! het wordt mij bang te denken , dat ik die statelijke Jonkvrouw doe]» ter ! noemen zal, en zij mij moeder , en dat mijn slecht huisken haar zal ontvanger./ die afkomt van het adellijk Slot!quot;

»Peis daar niet op met bezwarenis , moeder! Ik weet van Johanna, dat ze reeds lang heeft gewenscht hier te komen. En zij zal wel eer-biedenis voor u hebben en goeder minne; want reeds heeft ze zich met Aernoud verblijd, dat ze nu eene moeder zoude kennen en geen weesken meer zijn zou.quot; De weduwe voelde zich het oog vochtig worden. »Arm schaap!quot; sprak zij, ))half verweesd van de wieg af! het zal een vroom en zoetzedig kind zijn ; en mijn Aernoud is een braaf en groothartig man , die zich geene vrijster tot vrouw zoude kiezen , van wie hij niet wist, dat zij zijne moeder zoude eeren. En de goede Heiligen zijn wel met hem geweest, dat zij hem een partuur gegeven hebben zoo ganschelijk naar zijn hart en zinnen! Want myns zoons gemoed strekte zich altijd naar het hooge, en zijne zinnelijkheden èn kennisse en abelheid in doorluchte zaken zijn veeleer die van een\' Vorst dan van een\' burger; daarom zal het hem vrij goed zijn, als meester te heerschen op het adellijk Slot, en die van Lauernesse hadden een\' slechteren Heer kunnen treffen, dan Bakelsze Reiniersz, schoon hij ook geen Ridder is.quot;

Men ziet het, hoewel die moeder een\' zweem van hoogheid in haren zoon misprees, hooger toch zwol haar de borst bij het denkbeeld, hoe hij zijnen stand recht zoude doen , en hoe hij groot zou zijn in de wereld. Die moederlijke ydelheid is misschien de schoonste vrouwelijke trots , en | zeker de meest geoorloofde.


-ocr page 77-

HET HUIS LAUERNESSE. 09

Aafke , die wel wist, welke gesprekken de go e-de vrouw het meest vleiden , en die er zeker haar belang bij had , om deze in eene opgeruimde stemming te houden, sprak nu :

«En of ook wel Aernoud geen Heerenhuis moge toebrengen, rijker overvloed van lijnwaad, en gelijker gesnonnen , en netter geweven, heeft geene Gravin van Wassenaar in hare spinde, dan gij hem medegeeft.quot;

))Ja , zoete meisken! het is een waar woord , dat gij zegtantwoordde vrouw Keiniersz met een glimlachje van genoegen, olk spon het alles zelve , en bijkans van zijne geboorte af ben ik er meê aangevangen , zeggende bij mij zelve: de aanstaande vrouw van mijn\' zoon moet zijne moeder kunnen loven, als ze dien goeden voorraad te huis krijgt.quot;

En wie de groote gladgewreven kisten gezien had , met koperen beslag sierlijk belegd , en tot den rand toe met het fijnste lijnwaad gevuld , en wie zich dan herinnerd had , hoe in dien tijd die voortbrengselen der Hollandsche weefgetouwen als rijke geschenken aan Hoven werden aangeboden en door Vorsten onderling gewisseld , die , voorwaar , had de weduwe Reiniersz niet van re-delooze pocherij beschuldigd.

»Het zilverwerk, dat bij meester Fijnoert in de maak is, zal ook niet versmadelijk zijn , ge-ringheidwege begon Aafke weder ; ^zeg, moederken ! zult gij er de wapens van Lauernesse op laten uitbeelden?\'\'

»Zeker niet, kind! en het zou mij pijnen zoo Aernoud het afterna deed ; het moet recht en slecht zijn: de adellijke vrienden moeten het zien kunnen, hoe de burger weduwvrouw nog een spaarpenningsken had, om de credenstafel van hare behuwddochter op te pronken. Maar , van het zilver gesproken , dezen ochtend kreeg ik een\' bode van den meester , die meldde , dat het alles niet wel gereed kon zijn vóór St -Jacob, om de invallende Kerkmis van St.-Pieter en Paul, die hem veel drokte geeft: en waarlijk , uit aanzien i daarvan is het wel goed , dat ze nog marren met I de bruiloft.quot;

«En de oorzaak daarvan is ook niet ver te zoeken : moet Aernoud nog niet eerst met zijn volk te monstering naar den Haghe ?quot;

Onder die laatste woorden had de lieve spreekster opnieuw den verstolen blik naar de deur gewaagd , en ditmaal was het met eenen hoogen blos , dat zij op haar werk terugzag; want twee jonkers traden daar binnen , en het was uitgewezen , dat één van beiden de verwachte moest zijn. Aan den vrijen en gemeenzamen groet en aan de ontvangst, die hartelijk was zonder verwondering te toonen over hunne komst, was het blijkbaar , dat ze noch vreemdelingen noch onverwachte gasten waren. De kleinste , die de oud-Vlaamsche kleeding droeg, de engsluitende hozen, en het wambuis met de talrijke insnijdingen rondom armgewrichten, schouders en knieën, met de halve laarsjes van gekleurd laken, en een kort zwart zijden manteltje met rood scharlaken gevoerd , groette de weduwe Reiniersz als moeder , terwijl hij luchtig de Duitsche muts, met zilver lint en eene groote roos gesierd, van het hoofd op den rug achterover wierp , waar ze aan het zilveren vangsnoer hangen bleef.

Het was Hugo , de jongste zoon des huizes, die, zijne neiging volgende , zich te Antwerpen , bij een\' meester schilder oefende in de kunst, welke sinds de groote voorbeelden in Italië, en de uitvinding van Van Eick , meer en meer de belangstelling en de geestdrift der Nederlanders begon op te wekken. Sedert eenige dagen toefde hij nu te Utrecht, om de feesten op Lauernesse te helpen medevieren. Zijne vroolijke, doch scherpe trekken, zijne dartele oogen en donkere blos zijner wangen, kenschetsten den levenslustigen jongeling van een bloedrijk en prikkelbaar gestel, die in wilde drift opstuift bij een woord, om twee minuten daarna met een\' luiden lach te verzoenen. Zijn geheel voorkomen teekende meer los vernuft en oppervlakkigheid dan diep nadenken en helder doorzicht. Hy was bevallig, rank, tenger , vlug, en het was duidelijk , dat hij een beter danser moest zijn. dan theoloog. De jonge man , dien hij binnenleidde, verdient onze opmerkzaamheid meer. Reeds zijne kleeding onderscheidde hem van Hugo. Men zag bij hem geene bonte kleuren, zooals bij dezen, maar het deftige zwart, dat langzaam mode begon te worden onder de voorname en stemmige burgers. Het was toch niet uit pronkzieke navolging van anderen, ! dat de jonge man die stroeve kleur scheen gekozen te hebben, want hem sierde noch gouden 1 halsband noch zilveren stikwerk , noch die weel- , de van kleine amanzen of gouden knoopjes , en alleen een zeer eenvoudig halsboordje, dat neder- j sloeg over het wambuis, brak het eentonige zwart. Eene bonnet van zwart fluweel, den vorm van Hugo\'s muts niet ongelijk , dekte hem het sterk gekorte haar. Uit de keurige netheid en fijnte van zijn linnen zag men echter , dat meer ver- 1 kiezing, dan behoefte , overbodige pracht uit zijne kleeding hadden geweerd. Dat zullen wij te eerder gelooven , zoo wij hem kennen als Laurens Corneliszoon, neef en erfgenaam van een\' der gegoedste kooplieden uit Amsterdam, dat toen reeds met Antwerpen begon te wedijveren. Op eene handelreis naar de laatstgenoemde stad, had hij met Hugo kennis gemaakt onder omstandigheden, die hen nauwer aan elkander verbonden , dan , bij het verschil hunner gemoedsstemming en geestesontwikkeling , mogelijk scheen. Die omstandigheden vernemen wij te gelegener tijd. Dat ze in karakter weinig moesten samenstemmen, daarvan overtuigde iedere blik op hun voorkomen, den vluchtigste , zoowel als den scherpst peilende. Het was een rustig, een minnelijk gelaat dat van Laurens. Beide oprechtheid en schranderheid spraken uit zijn helder open oog , van een rein lachend blauw. Op zijn effen voorhoofd, niet hoog genoeg om verheven genoemd te worden , en evenmin wanstaltig klein , lagen kalmte en vastberadenheid. Eene hechte gezondheid had


-ocr page 78-

HET HUIS LAÜERNESSE.

70

die frissche tint gegeven aan dat anders blanke aangezicht, en deed die zuivere tanden van witheid blinken , en vulde het hoekige van iederen trek. Ook de fiksche forsche gestalte en de breede borst verrieden lichaamskracht en een sterk gestel. En iets van dat goedige en weltevredene , dat de gelukkigste mengeling van vochten aankondigt , mengde zich tusschen den ernst zijner trekken. Om het al op éénmaal te zeggen : het was eene dier echt Hollandsche figuren, zooals Van der Helst ze later wist weer te geven, en die men altijd zoo gaarne ontmoet op ieder zijner tafereelen. Schranderheid zonder list. volheid zonder logheid , geene sprekende hartstochten , en toch evenmin sufte onbeduidendheid , blijgeestige gulheid, en toch dat deftige, dat de dartelheid weerde; en bij dezen jonkman, want hij kon nog een jongeling heeten , logenstrafte het innerlijke het aantrekkelijke voorkomen niet: toen wij zijn uiterlijk beschreven, hebben wij te gelijk zijn karakter geschetst. De weduwe Bakelsze scheen geenen slechteren dunk van hem te hebben , want ze zag met meer moederlijk welgevallen, dan ze misschien voor alsnog wilde toonen, met hoeveel vertrouwelijke teeder-heid hij haar lieftallig dochtertje naderde, en Aafke zelve .. . mij dunkt, zij heeft zich reeds genoeg verraden, en indien niet .... de zoete verlegenheid , waarmede zij zijnen groet beantwoordde , en hare hand, die ze gewillig in de zijne vergat, hebben reeds alles gezegd. »Laurens komt afscheid nemen,quot; sprak Hugo voorbarig, ziende, dat zijn vriend zweeg.

))Zoo ijlig, Corneliszen !quot; vroeg vrouw Reiniersz, eenigszins onthutst. Aafke moest in het geheim zyn van dit beraamd vertrek , want ze vertoonde geene verwondering, schoon toch haar blosje verschoot.

«Daar is aan dat vasthoofd niet met al te verzetten hervatte Hugo ; «ik heb hem zoo hartig genood om niet heen te gaan vóór we op Lauernesse gebanketteerd hebben ; maar het is ij del di ingen. Of ik hem ook al met een goed voorbeeld tot navolging por , mijne reize naar Italië verstellende tot na de vierdagen, het wil niet baten!quot;

«Plicht gaat vóór solaes ,quot; antwoordde Laurens ; wik weet, dat Willem-oom met smerte zijne suffe hersens kwelt, om het gansch beloop van zaken alléén te drijven in mijn afzijn , en ik heb langer getoefd dan prijselijk is — schoon ik het beste deel van mij zeiven hier zal latenvoegde hij er zachter tot Aafke bij , «en het mij ledig zal zijn in het wemelend Amsterdam , en duisterheid in het volle licht des daags , als ik er niet meer bestraald worde door de helle starren, die uwe oogjes zijn , mijn zoetzedig meisken!quot; Daarna zweeg hij plotseling, en het was alsof zijne gansche aandacht zich richtte op het snorrende spinnewiel van Aafke , of wel op het nette voetje , dat het in beweging bracht.

«En met wat occasie denkt ge te gaan, Meester Corneliszen?quot; vroeg de weduwe.

«Cromhout en Paauwquot;zijn hier met een jacht, en ze hebben mij gulhartig een plaatsje aangeboden ; het zou al te bijster vreemd zijn , zoo ik do jongstige gelegenheid slippen^iet,quot; hernam deze met eenen zucht.

«Zeven malen !quot; riep nu Hugo , op zijne vingers tellende.

«Wat zou dat, broer!quot; vroeg Aafke, tot welke hij dit scheen te richten.

»Niets ik tel de keeren , dat uw draadje brak, sinds wij hier zijn.quot;

Het lieve meisje bloosde diep.

«Het zal dan geen gel ijk; doek worden, dat men weven zal van uw garen , kind!quot; merkte vrouw Reiniersz aan.

«Dat zou schade zijn,quot; hernam Hugo plagend, «want het moeten zeker fijne slippen worden en , neusdoeken voor haren uitzet. Niet waar. zuster-ken ?quot;

Aafke kleurde tot op den poezelen hals.

«Daaraan denken wij nog niet, Hugo !quot; sprak de weduwe ernstig; toch voegde zij er bij met eenen glimlach : «de arme deern is zoo onteigend van de vreugdigheid, dat ze niet meent te dansen op Aernoud s bruiloft.quot;

Laurens wierp eenen sprekenden blik van blijdschap en teederheid op het meisje ; daarop begon hij haar iets toe te fluisteren ; zóó dicht naderde : zijn mond hare wang, dat de nette slippen van het hoofdhulsel door zijne aanraking kreukelden.

«Aafke , kind !quot; sprak vrouw Reiniersz haastig i en zacht hoofdschuddend , ofschoon niet met een\' | al te duisteren blik, «ga toch eens zien, of Elsje j in de pronkkamer wel ter dege de kozijnen wrijft, i en zoo niet, maan haar daartoe : dat uitgebeelde werk vangt zoo licht stof!quot;

Snel en zwijgend verwijderde zich het meisje. Laurens wierp eenen veelbeteekenenden blik op i Hugo , wien het op ééns inviel , dat hij zijne pen-seelen moest gaan zoeken , en die wegwipte , terwijl hij zijn\' vriend zachtjes toesprak :

«Al- dit jonstige uur u niet tot eene fortuinlijke uitkomst leidt, zijt gij een zoo jentig meisken als ons Aafke niet waard.quot;

Het zou ook niet de schuld zijn van den schroom of het aarzelen des jeugdigen Amsterdammers, zoo die goede verwachting teleurgesteld werd; want snel en beraden naderde hij nu de weduwe met een:

«Vrouw Reiniersz! gun mij een ernstig woordje.quot;

Wat dat ernstig woordje zijn moest, hebben wij begrepen , en te gelijk ook , dat het in Aaf-ke\'s moeder eene niet al te barbaarsche toehoorster zoude vinden. Zij wist ook niet één deugdelijk bezwaar in te brengen tegen zijne wenschen, dan zijne korte kennismaking met hare dochter; ; maar daarentegen waren de Cornelissen , vader, en zoon, en oom, zoo goed bekend en van eene zoo gunstige zijde , dat het Laurens niet moeielijk viel, ook daarover de goede vrouw heen te helpen, i De liefde maakt zoo welsprekend ! «Welnu dan,\' i sprak zij , «als gij van zoo eerlijke gezindheid | zijt, en nevens de goede vooruitzichten , waar-


-ocr page 79-

71

van gij spreekt , de toesteiajmng hebt van uw\' gezegden Heer Oom , aan al hetwelk ik niet twij-i fel, aanziende uwe oprechtheid en rondigheid, wil ik u gulhartig betuigen , dat ik een\' zooda-nio- rustig jongeling, voor mijn dochterken tot man heb gewenscht; en toch wondert het mij zonderling, dat mijn lustig Aafke een\' zoo statig | en stemmig gezel, als gij, tot liefste heeft gekozen, schoon het ook waar is, dat wij, vrouwen, kloeke ; achtbaarheid in den man meer prijzen , dan ijdel-tuitige zottelijkheid, en daarom wenschte ik wel. dat Hugo ...quot;

Het was alsof die lofspraak op den ernst , van zijn karakter , en die toestemming, die zoo | gul weg van hare lippen gleed , den jongeling iets | in het geheugen riepen ; ten minste hij wreef zich i over het voorhoofd , als iemand , die iets meent ; te zeggen, dat hem moeite kost. Toen sprak hij , | als bij zich zeiven : «neen ! het zou kwade trouw i zijn, looselijk te verzwijgen, wat te weten i^ij i recht heeft. Luister, vrouw Keiniersz ! Mijn Aafke i weet het en acht mij daarom niet slimmer: die stemmigheid , die gij in mij prijst, is het gevolg van .. . neen, het is nu de stond niet om dit alles breed en omstandiglijk te verklaren — weet alleen , dat ik mij heb begeven tot de onderzoe-kinge. . .Eensklaps bleef hij in zijne redesteken , zooals de andere ook ophield te hooren , want met eenen enkelen geweldigen stoot werd de huisdeur opengeduwd (na het binnenkomen dei-jongelingen was ze gesloten geworden), en een man stortte binnen , die zich nederwierp op de eerste zitbank , die hem in het oog viel, en daar zit-j ten bleef met gebogen hoofd en slap neder hangende armen ,• zonder een enkel woord te uiten : een sprekend beeld van overspannen lichaams-vermoeiing of van wanhopige smart.

«Algoede Heiligen , Aernoud!quot; riep vrouw Rei-niersz.

Zeker was het Aernoud , maar het moest ook juist eene moeder zijn, die hem op het eerste gezicht zoude herkennen , zóó weinig geleek hij zich zei ven. Die woeste, verwilderde trekken, dat akelig lijdend gelaat, die gestalte , die onmachtig j zich ineenboog — was dat Aernoud? was dat { haar fiere zoon? Zelfs zijne kleeding was have-j loos. Stof en dauw hadden het fluweel van zijnen hoed en het laken van zijn\' mantel ontluis-; terd , en de pluimen hingen als sierlooze snoeren langs zijn aangezicht, geknakt evenals hun meester.

»Aernoud ! mijn zoon Aernoud! wat is u ?quot; riep de moeder , naar hem toesnellende, en minzaam bekommerd hem de handen vattende. Hun brandende gloed ontzette haar. ))Is er onraad te Dordt? zijn de Gelderschen in het Sticht? — maar neen, dat zou uwe wakkere ziel niet zoo ter nederslaan!quot;

))Ik kom van Lauernesse ,quot; antwoordde hij haastig , met moeielijke ademhaling.

«Gebenedijde des Hemels ! is het niet goed met Ottelijne ?quot;

»Die vreemde weg!\'\' hervatte hü , het hoofd onstuimig achterover slaande tegen het harde eikenhouten beschot.

Laurens had geene andere aansporing noodig , om zich snel te verwijderen van een tooneel, waar hij overbodig was. Het zou misschien goed zijn, zijn Aafke voor te bereiden op het zien van haren broeder. Hij nam den welbekenden weg naar het pronkvertrek.

»En nu , spreek , mijn zoon !quot; vermaande vrouw Reiniersz, bleek van bange verwachting, «ontlast uw hart aan de boist uwer moeder!quot;

«Daartoe ben ik gekomen!quot; antwoordde hij somber , en ijlend snel, alsof het hem verlichten zoude als het gezegd was, liet hij er op volgen: «mijn huwelijk is af, moeder! en voor eeuwig!quot; en daarbij stortte hij zich met wilde aandoening in hare armen. Die bedaagde vrouw moest dien mannelijk en jongeling steunen ; die man, wien de eigenschappen der ziel, de lichaamskracht, de veelzijdige kennis, zoover verheven boven die vrouw, die klein was van verstand en bekrompen van geest, en die niets wist, vroeg bemoediging van haar , die hem nooit recht had verstaan, die bij hem had opgezien, gelijk hij zich boven haai\' kende. Maar o ! het bekrompenste moederhart begrijpt altijd de zielesmart van haar kind, zelfs van het verhevenste — en houdt ook niet iedere zoon de moederborst voor de beste plaats om uit te weenen ? en zoo de trek der Natuur hem daarop\'neder werpt, was er nooit eene moeder, zoo zwak van hoofd, of het instinct leerde haar de nokkende snikken van zijne wanhoopte stillen tot de kalmer tranen der smart. Ook was het treffend, te zien, hoe die afgestreden adelaar heul zocht onder de vleugelen van die trouwe klok.

«Laas, helaas, mijne vreeze was dan niet ijdelsprak de weduwe, «schoon ook ik het diep verborg in de geheimkamer mijner ziel: het was een al te hooge staat, waartoe gij klimmen zoudt: en nu kroont de Hooggeborene uwe blijde verwachtingen met erge teleurstelling. Fij van haar!quot;

«Dat is de zaak niet, moeder! zij beschreit de verbroken trouw met bittere tranen. Ik zelf heb van haar afgezien, ik het eerst. ...quot;

«Dan kon het niet ernstelijk meenens zijn: minnetwisten ontstaan door een woordje en verzoenen met een\' kus!quot;

«Neen , moeder ! het is niet een overijlde twist, waar berouw en verzoening pas geeft; wij zijn eeuwig gescheiden op deze aarde, en, zoo de Moedermaagd niet acht neemt op mijn jammerend smeeken , ook in het paradijs !quot;

«Kind! kind!quot; jammerde de moeder , die met tranen en liefkoozingen zijne smart zocht te balsemen , «mar niet langer mij het al te zeggen , want ik ril zoo ik denke, wat er moet zijn geschied.quot;

Eu hij begon haar mede te deelen , wat wij weten ; zoo geregeld en samenhangend als zijne smart het hem gunde , die nu , na de verlichting van het uitgesproken wee en de zoete tranen des medegevoels , allengskens , de waanzinnige uitdruk-


-ocr page 80-

72 HET HUIS

king de? wanhoop verloor voor de bittere zielsbedroefdheid over een nooit te herstellen verlies. Ook somtijds hadden de uitroepingen der goede weduwe hem gestoord. Toen zij nu alles wist, riep zij uit, met een haar eigen hoofdschudden : «het is een klaaglijke tijd , dien wij beleven, dat vrouwen zich moeien met de religie ! Dat komt van dien grooten omzwaai van bedienden op het huis , die haar het huisbedrijf uit de handen nemen en ledigen tijd geven tot tobben en peizen, alsof het geen pas gaf, dat de jufferlijke handen zich uitstaken naar het vrouwenwerk. Maar ik zie er nog niet zooveel onraads in , Aernoud ! mijn beste zoon ! schoon het slim is , dat gij in arren moede haar het woord hebt teruggegeven , en er pralende linkers genoeg op de kust zullen zijn, die niet op het stuk van religie zien zullen; maar zoo ze u liefheeft, zal ze zekerlijk rouwe hebben, en Johanna , die wijs is en van een klaar verstand , zal het al ten beste plooien; en als zij haren man te voldoen heeft en hare kinderen groot te brengen , geloof mij , mijn trouwe Aernoud ! en zie mij niet meer zoo verwilderd aan , alsof ge vervallen waar- van alle hoop , geloof mij , zeg ik , dan zal ze die vreemde zakgB wel van zelve uit het hoofd stellen.quot;

»0 ! zoo het mogelijk ware , dat ze tot inkeer kwam,quot; riep Aernoud hartstochtelijk, en iets als een glimp van hoop flikkerde voor een oogenblik in zijn oog; maar snel liet hij de opgeheven handen zinken, en duister werd weder zijn blik, en hij voegde er bij : «neen ! sinds ze mij kon laten heentrekken in zulk eene radeloosheid, zonder te buigen, is ze al te hardnekkig verstrikt in de netten van Satan.quot;

«Neem het zoo hoog niet!quot; vermaande de weduwe ; »als die Luthersche preekheer van haar weg is, zal het wel slijten. Het kan een onnoozel-lijke twist zijn met haren biechtvader : die heerooms zijn soms ook zoo verdwaasd in hoogen moed en zoo zonderling meesterachtig, meer geneigd de gemoederen te verdrukken en te beangstigen. dan op te richten en te vertroosten. Het is al om wereldlijk voordeel en gezag. En als uwe Ottelijne van een nauwziend verstand is , kan haar dat wel tegen zyn geweest. Ik zelve heb er de ondervinding af, hoe ze zich moeien met wat hen niet aangaat. Toen uw vader zaliger op zijn laatste ziekbed lag, en ik op aanstaan van de vrienden den raad inriep van den konstrijken Heer Eoncerius , den medicijnmeester , is toen onze Pastoor niet gekomen met veel misbaar , zeggende, dat we beter zouden doen , te beproeven , wat de Heilige reliquieën van St.-Agniete vermochten: en toen de Dokter, die een driftig Heer was, hem wegdreef van het bedde , als hinderende ons in de verzorging van den zieke , heeft hij toen niet een\' opstand gemaakt alsof we de Kerk hadden gelasterd, en heb ik toen niet heimelijk zijne handen moeten vullen met goede cavolus-guldens, uit zorg, dat hij den zieke niet berechten zoude, als hij op zijn uiterste lag?quot;

«En gij hebt de reliquieën niet aangewend! en vader is gestorven !\'\'

»Lacy !quot; antwoordde de weduwe en haalde de schouders op. ))En heeft gezegde mijn Heere Pastoor mij nog niet kortelings durven verwijten , dat ik mijne kinderen niet in vromigheid heb opgebracht, alleenlijk omdat Johanna niet vlijtig ter misse gaat sinds haar ongeval.....quot; {

«Moeder! het is niet goed , dat men kwalijk spreekt van zijne Geestelijke Overheid, zij het ; ook , dat er onder hen kwade herders zijn. En ! nu ge spreekt van Johanna , dat verdubbelt mij- ; ne grieve : zij ook, zij is besmet met de strafwaardige pest der dolingen ; gebied haar snellijk terug te komen in uw huis, opdat ze op zulker wijze moge wederkeeren op den waren weg des heils !*\'

«Lieve zoon! ik zal Johanna nooden; maar ge weet, sinds de smert haar het hart heeft verbitterd, is er weinig te plooien aan haren aard; ze heeft zich gewend hare eigene wegen te gaan; ze heeft wijsheid boven velen en de jaren om voor zich zelve toe te zien.quot;

Een hooge blos vloog over Aernoud\'s voorhoofd ; hij maakte een driftig gebaar met de linkerhand, terwijl hij zeide: «gij wilt alzoo niet geheellijk uw moederlijk gezag te werk stellen , om haar af te keeren. . . .quot;

«Mijn zoon ! zij is het evenbeeld van u zeiven ; gij weet beter dan iemand , hoe noode het moederlijk vermaan iets op u vermocht, om uwe hooge zinnen tot nederigheid te stemmen!quot; antwoordde zij ernstig , doch zonder bitsheid. Hij boog het hoofd , als gevoelde hij diep dat zacht verwijt, en verbeet zich de bleeke onderlip «Gij waart daarom niettemin een liefhebbend zoon vervolgde vrouw Eeiniersz opbeurend; «zoo ook Johanna , die mij eene goede dochter is. Maar het is nu tijd om van uwe eigene zaak te spreken. Gij keert naar Dordt terug....quot;

«Zoo aanstonds ,quot; antwoordde hij stug , zonder haar aan te zien.

«Niet vóór ge wat verkwikt zijt en uitgerust, hoort gij ! En zoodra ge nu te Dordt zijt aangekomen , is dit mijn raad ; spreek met meester Floris Oem , dat is een vroom en achtbaar man, die invloed heeft op uwe liefste en die haar in bedaardheid zal vermanen. En laat zij wat schikken , en geef gij wat toe! en zoo zal het zich met \'s Hemels hulpe weder voegen ten beste!quot;

«Neen , moeder! ik geef niets toe , waar het de zaak van Gods Kerk betreft!quot;

«Kind! kind! hoed u voor zoo felle onverdraaglijkheid ; denk , dat het geluk van uw gan-sche leven er mede gemoeid is, en ook het mijne ,quot; voegde quot;zij er met tranen in het oog bij • «of meent gij , dat het mij niet jammerlijk hard zoude zijn, mijn\' oudsten zoon, op wien ik mijn\' ganschen trots gesteld had, als een\' don-enden boom te zien verkwijnen? En als gij wist, hoe mijne voorzorg zich reeds bemoeid had omtrent uwen uitzet, en met welk eene blijde hope ik begonnen was alles te schikken!quot; De goede vrouw was hare aandoening niet


-ocr page 81-

73

langer meester, zij had zich zooveel moeite gegeven om bedaard te blijven en met bezonnenheid te kunnen spreken : de gedachte aan alles , wat zij zoolang met zorg had bijeengebracht, en dat nu te vergeefs zoude zijn, ontnam haar de macht over zich zelve — zij kon niet voortgaan.

wVrouw!quot; sprak Aernoud, whoe kunt gij het j meest beschreien aardsche vreugde , het meeste | achtende wat het minste is — bedenk liever , j dat Johanna verloren gaat, dat Ottelijne verloren is / Ottelijne! zij!quot; . . . en hij wrong zich de handen radeloos samen van rouw. Eene poos daarna vervolgde hij meest bedaard: «en ik zou verdraaglijk zijn als het hare en mijne zaligheid geldt, om den wille van een tijdelijk geluk!quot;

))Mijn Aernoud! gij zijt oprechtelijk vroom : maar bedrieg u celven niet, gij hebt die vrouw : te lief, om daarna niet eeuwiglijk rouwe te hebben , dat gij van haar hebt afgezien , en een te laat\' berouw is wanhoop, mijn zoon ! en alle wijsheidsraad zoude niet kunnen te recht brengen in gansch een leven , wat een berooid hoofd i in een enkel uur van driftigheid heeft misdaan : , daarom acht op mijn zeggen, laat uwe moeder of wijze vrienden middelaars zijn tusschen u en haar.quot; . »Zij begrijpt mij niet,quot; riep Aernoud , met , dwepende geestdrift ten hemel ziende, en toen tot haar; »vrouwe ! gij zijt eene flauwhartige Christin!quot;

))En gij een slecht beraden jongeling !quot; sprak vrouw Reiniersz , »die , niet aanziende de ondervinding van grijze haren, blindelings een jok van | ellende opt zich laadt, en hardnekkiglijk eigen meening de beste keurende, trots het trouwe vermaan eener moeder.quot;

«Die meening is Godsdienst, moeder .\'\'\'hernam hij met vuur, »en ik heb het beste deel gekozen ; en daarom ook, zoo ge kettersche gevoelens voorstaat in uw huis , of toelaat, dat anderen die voorstaan, ware die andere ook Johanna zelve , dan , in Gods naam ! vaarwel! moeder ! ik kom niet meer over uwen dorpel,quot; en hij wikkelde zich den mantel dichter om den schouder, en ging. . . .

«Aernoud ! Aernoud!quot; riep de weduwe, hem snel bij den arm vattende, ))laat ons zóó niet scheiden : neem eerst uwe rust, en zie toch uwe zuster !\'\'

»Groet ( haar van mij , ik kan haar nu niet zien; ik zoude hare vragen kunnen uitharden noch beantwoorden, en ik heb reeds te lang verzuimd van\'quot;mijn\' plicht, waarvoor ik een\' eed zwoer. Mijn paard wacht ginds voor uwe deur. . En toch keerde hij zich om en wierp zich noch eens aan hare borst: «moeder! gij zegt wèl, laat ons in vrede scheiden; maar, om den wille van alle Heiligen! hoed mijne zus-terkens — gij zult er rekenschap van geven ten laatsten dage.quot; En hij drukte hevig hare handen, en zijne brandende lippen op haar eerwaardig voorhoofd ; daarna viel de huisdeur achter hem toe.

))A1 het geluk van dezen dag is heen 1quot; jammerde vrouw Eeiniersz hem na.

Be moederlijke droomen by het spinnewiel

waren smartelijk verstoord : dat was bitter, dat was snerpend bitter ! maar ^wat zoude het geweest zijn, zoo ze voor wetendheid had gehad! zoo gewisheid vooruit haar iedere schoone hersenschim had onmogelijk gemaakt! Hebt uwe hersenschimmen lief, gij vrouwen! als ze teleurstellingen worden, betaalt gij ze zeker duur : maar hebt gij ze dan toch niet genoten ?

XII.

TWEE HERVORMERS.

Wij zien onzen jeugdigen Hervormingprediker in veiligheid te Woerden , zoo veilig ten minste als hij het zijn kon ouder het dak der trouwe gastvrijheid van eenen weinig machtige ; zoo veilig als hij het zijn kon in Holland, waar de plakkaten des Keizers veel eerder kans hadden te worden nageleefd, dan in het Bisschoppelijk Utrecht: maar wij weten het, ofschoon hem hier boeien noch lijfsdwang wachtten, de voortzetting van zijn werk te verhinderen , was toch de oogenschijnlijke toeleg, en het laatste gevaar meer vreezende, dan al het overige, was hij het snellijk ontvlucht, als het meest dringende, zonder er op te letten, welk ander hjj mogelijk in den mond liep.

Het vertrek, waar Paul zich nu bevindt, is eene studeercel, getuige de kleine schat van boeken en handschriften, die niet in een gewoon huisvertrek gevonden werd. Het is eng en hoog, en slechts flauw verlicht door eene koperen lamp , die op de ruwe houten tafel staat, nevens twee schenkkruiken en twee tinnen kroezen. Hij zit aan die tafel tegenover een\' ander man , jong als hij , die het Priesterkleed draagt, en die met belangstelling schijnt geluisterd te hebben of met geestdrift gesproken , want zijne oogen schitteren en zijn voorhoofd gloeit. Die man is Paul\'s gastheer. Die man is Jan van Woerden. Die man is Johannes Pistorius, dien wij allen kennen, Nederlanders als wij zijn ; want hij is het, die hier het eerst de groote zaak der Hervorming zich heeft aangetrokken, met eenen moed en eene geestdrift, die .... doch zijne geschiedenis leest ge elders , wij laten hem liever spreken zooals die geschiedenis leert, dat hij kan gesproken hebben. De laatste woorden , die gesproken zijn, hebben beiden in een zwijgend nadenken doen vervallen, dat de Priester afbreekt, terwijl hij met een\' flauwen glimlach een afgeloopen zandglas omwendt. «Het is, in trouwe , drie ure na middernacht, zóó hebben we ons in deze redenen verdiept, en gij moet vermoeid zijn door den snellen tocht van heden , broeder!quot;

«Het zegt weinig, of ik mijne rust wat later neem ,quot; hernam Paul, »en ik houd er van, den oogenblik te gebruiken, die de mijne is. Hoe hebben wij, stervelingen , de zekerheid voor mor -gen ?quot;


10

I.

-ocr page 82-

HET HUIS LAUERNESSE.

74

»Uw welbehagen is het mijne: want waarlijk , zij zijn mij van onwaardeerbare kostelijkheid , de uren met u gesleten in deze zoete eenzaamheid; maar dan ook , vóór wij verder gaan , drink eens, n zeiven versterkende met eene teug van dezen goeden wijn ; ik ben in waarheid een onhandig gastheer, vergetende meestal te nooden en met kwa voorbeeld slecht stichtende.quot;

Inderdaad , terwyl hij zijnen gast eenen edelen tintelenden wijn in den drinkkroes schonk , nam hij zelf uit den zijnen alleenlijk eene teug water, met een eenvoudig gebaar echter, en zonder pralende gemaaktheid.

»Gij drinkt nooit wijn?quot; vroeg Paul.

»Noch iets anders, dat het bloed aanzet en de zinnelijkheid prikkelthernam de andere, met een\' duisteren blik voor zich neerziende, als schaamde hij zich deze onthouding ; terstond daarop hervatte hij evenwel, met eenen zucht: ))broeder! ik ben geduriglijk vastende en mij zei ven pijnigende , om den geest de overwinning te geven over het vleesch ; want mijn aard neigt zonderling tot de genietingen en de lusten des levens.quot;

En in waarheid , het was hem aan te zien , dat hij geene logen sprak. De Natuur had hartstochten gelegd in dezen man; ze spraken uit ieder zijner trekken, uit al zijne gebaren, uit zijne korte haastige ademhaling zelfs; en zijn oog, dat mat en kwijnend stond, zoo ras de opgewondenheid het niet deed tintelen , en die uitgeholde wangen, die eene bleeke gele tint aannamen, zoo ras het onnatuurlijk rood der overspanning er van terugweek, getuigden tevens, dat hij ze pijnigde en smachten liet, en dat hij leed onder dien kamp. Hij was ook nog op lange na niet tot dien leeftijd gekomen , waarin de driften gehoorzame leenmannen worden van de rede, maar op een\' leeftijd, waarop het te vergeven was, dat de Priester zich jongeling voelde.

«Het is goed, het vleesch te kruisigen,quot; antwoordde de Duitscher met ernst, »en wie uit goeder oorzake vast, daarbij den Heer biddende , en zonder bijgeloof, doet zekerlijk wél!quot;

«En toch moet het vergeeflijk zijn en geoorloofd, zijn bescheiden deel te wenschen van de geneugte-lijkheden der aarde hervatte de andere, zich de onderlip verbijtende , en de saamgevouwen handen wrijvende. »0! dat onmenschelgke celibaat der Priesterschap! Wat schade zoude het zijn , zoo men hun, die alle Sacramenten bedienen moeten, het ééne, dat den menschen het beste geluk schenkt, niet onthield! zoo zy, die de vaders moeten leiden, en de echtgenooten raden, en de kinderen opvoeden, ten minste als vaders, als echtgenooten mochten voelen! Wat dunkt u, broeder !quot; en zonder het antwoord af te wachten, ging hij met hartstocht voort: »o ! zoete zaligheden der liefde! o! onuitsprekelijke geneugten van den echtstaat! o ! heilig , heilig , huiselijk geluk ! o ! verdoemelijk wreede Hildebrand ! o ! schendige menschelijke verordening, die duizenden bij duizenden een leven te leven geeft, waarvan de fijne bloem der levensvreugd is afgerukt! Al

te rampzalig lot des Priesters! geen kind op uwe knie , geen gade aan uwe zijde, geen zachte hand , die verkoelt als gij gloeit, geen liefelijke borst, die u i verwarmt als gij verkleumt, geen kuische mond, die 1 u een troostwoord toespreekt als gij lijdt, geen oog, dat uw\' blik begrijpt, geen hart, dat uw hart verstaat! Niet omdat gij het niet vinden zoudt ! op uwen weg, niet omdat de liefelijke niet bestaat, die gij u wenschen zoudt, maar omdat het verboden is ! — verboden! wie of wat gaf hun het recht hier te verbieden!quot;

En altijd terwijl hij sprak , ging de Priester voort de vuisten in één te klemmen , met dat zenuwachtig gebaar , dat hem eigen was.

Paul zag met verwondering naar hem op. en bloosde ; op zijn kalm onschuldig gelaat was het leesbaar, dat hij die kreten van onbevredigenden hartstocht beter verschoonde dan begreep.

»Strekken uwe wenschen naar eene vrouw ?quot; vroeg hij.

))Naar ééne,quot; hernam de spreker. «God zij geloofd! Ja , zóó is het nu ; voormaals was al wat vrouw heette , mij een voorwerp ter verzoeking. Ik heb weerstaan en overwonnen: dat weet mijn God, die mij zag dag bij dag geknield op het kille steen van mijne bidcel, het lijf martelende met felle pijnigingen, in zulker voege , dat de Duivel der begeerlijkheid voor eene poos was uitgeworpen , niet uit eigen kracht, maar omdat de Vader, hoorende mijne ernstige beden, die pogingen zegende en tot goede uitkomst bracht, en omdat Zijn Geest met mij was in den strijd.quot;

«Maar nu ook strekt mijne begeerte naar een kuisch en eerbaar huwelijk met ééne uitverkoren vrouwe , zooals dat door God is ingesteld !\'\' Eene poos bleef hij zwijgen en in gedachten verzonken , als beraadde hij zich; daarop vervolgde hij , met iets zonderlings in den blik , dat geone list was , maar toch ook geene vlekkelooze openhartigheid : «maar , ziet gij , ik ben Priester, en als zoodanig heb ik de canons bezworen . . . niemand heeft, noch hier , noch , zoover ik weet, ten uwent, een zoodanig voorbeeld gegeven, en schoon my bekend is , wat de gezegende Luthe-rus daaromtrent in het algemeen leeraart, durf ik mij daarop nog niet ganschelijk gronden in het bijzonder. Zeg mij dus, Paul! wat is daarin het oordeel der mannen van Wittenberg , en het uwe ?quot;

En hij bleef Paul strak aanzien , met ingehouden adem , met bevende lippen , met opgezette neusgaten , de duimen in de handpalmen geklemd , en met geheel de houding van de sterkste zielspanning en verwachting.

En Paul antwoordde haastig en zonder zich te bedenken : «gij moet huwen. Het is ons geboden , ons ééniglijk te houden aan de Schriften, verwerpende alle menschelijke inzettingen, die daartegen strijden. En de heilige Paulus heeft het uitdrukkelijk gezegd: « «een bisschop moet on-bestrafbaar zijn , ééne vrouws man !quot; Zoo ook, waar hij waarschuwt tegen valsche predikers, helderlijk vooruitziende de tijden , die komen zouden , hen aanduidende als die verbieden het hu-


-ocr page 83-

HET HUIS LAUEKNESSE.

welijk en andere geneugten des levens, welke den zeide hij zacht en met doordringende klem.

God geboden heeft met dankzegging aan te ne- ! »Gij hecht aan het wangeloof der goede wer-

I men. En schoon hij zelf niet is gehuwd uit ver- ken?quot; vroeg Paul bevreemd.

; kiezing, zoo is dit te meer een bewijs, dat hij j »Daarvoor beware mij God!quot; antwoordde de

| niet sprak naar eigen zinnelijkheid , maar omdat man van Woerden met eenen glimlach. »Alleen

de H. Geest hem te weten gegeven had de be- ik wil veel dankbaar zijn. Weet gij , hoe ik ge-

; doelingen Gods en van den Heer der Kerke! En komen ben tot een recht verstand van wat tot

daarom zeg ik u, broeder! kies u eene vrouw de zaligheid dient ?quot;

zonder schroom en met een gerust geweten.quot; i »Zooals wij allen ! door het onderzoek der Schrif-

))Alzoo zal ik doenhernam de priester met ten , naar de aansporing van onzen eerwaarden

eenen snellen , vroolijken uitroep. «Daartoe was Docter Luther , of uit u zeiven, uit een\' prikkel

ik besloten bij my zei ven, aleer ik u raadpleegde ; : naar betere kennis.quot;

maar ik wilde niet alleenlijk op eigen gezag dus ö^Neen , door eene zonderlinge en wel uitne-

ergernis geven en aanstoot, uit vreeze , dat de mende genade des Heeren, Die mij gekozen heeft

groote leeraren het veroordeelen mochten. Maar boven velen, schoon ik minder was dan allen,

nu gij , die zekerlijk tot mij gezonden zijt, met Van mijne prilste jonkheid af, was ik een vat

ingeving des Hemels mij sterkt in mijn besluit, des verderfs, een boos en verwerpelijk schepsel,

zal ik daarop gerustelijk afgaan , doende alzoo zondigende dagelijks door menigerlei zonden: kwaad-

Zijnen wille , die lijden moet tot het goede einde.quot; aardig , wrevelig, haatdragend, tot wrake ge-

De spreker zeide dit alles met eene zonderlinge neigd, en zonder ophouden gekweld door zinne-

vervoering, die, zelfs bij het hartstochtelijke zijner ; lijke lusten, de onmatigheid meer beminnende

gebaren , niet vrij was van eene woestheid , welke dan de reinheid des harten ! En, och! of de over-

den kalmen , gelijkmoedigen Duitscher eenigszins ! tuiging van dit alles mij nederig gemaakt hadde!

ontzette, zoodat deze hervatte, als om hem tot Maar verre van dat! trots en hooge moed , die

koeler beraad terug te brengen : »voorwaar ! gij des Duivels waren , beheerschten mij gansch, en

zult onbedenkelijk veel ergernis geven in deze ik was met onbetamelijke zelfverheffing begee-

Landen, waar dit alles zeer vreemd is! en ik , rig naar eer, die zoekende met achterstelling van

duchte zeer, dat gij veel leeds en onrast lijden Gods wetten en het vermaan mijner ouderen,

zult om deze zaak: daarom zie ook op dat!quot; Dat deze, ondanks mijn verwaten gemoed en

»Neen , niet peinzen ! niet wikken met lauwen booze gebreken , mij bevorderden tot eenen stand,

zin wat schaden kan ,quot; riep de ander opstaande, waaraan voegt nederighei.d en een zedig hart,

in hevige geestdrift, met vlammenden blik en j was wel eene voorbeschikking des Hemels , die

gloeiende wangen. »Het zij daarmede zoo als i ook mij de vermogens des verstands niet onthou-

het mijnen God behaagt, en ik wenschte wel, den had. Maar van alle snoodheid, die in mij

dat mij zoo groote zegen gewierd ! Wat spreek ik heerschte , was mijn ongeloof, mijne flauwhaxtig-

van wenschen ! neen, het is geen dwaze wensch, heid, mijne koude onverschilligheid omtrent den

die in mij opwelt uit ijdelheid van hart — het dienst van God wel de meeste, die mij bijbleef,

is eene vaste overtuiging, die mij niet is aange- i wat zeg ik ? die altijd sterker werd, zelfs onder

komen van mij zeiven. Ik zal lijden, daarom, | het gewaad, dat mij aan dien dienst wijdde,

b dat ik de geboden der menschen de minsten heb Nog te St.-Jacobswoude , waar ik het eerst mijn

l| geacht; en al zouden ze mij ook vervolgen ten j herderwerk aanving. woelde in mij die twijfel-

bloede toe , te eerder en te meer gemoedigd ging zucht, en ik verkondigde der Gemeente eenen

;• ik dat huwelijk aan!quot; God , in wien ik zelf niet kon gelooven , neen

k vAls de Heer ons oproept om getuigenis te erger! dien ik haatte , omdat ik meende niets

[.geven voor Zyne zaak , moeten wij allen volgen en van Hem te kunnen hopen voor mij, omdat ik

Lons kruis dragen dankbaar en blijmoedig , al ware in wanhoop mij zeiven verdoemde ; en toch , toen

Wiet ook zelfs in den dood. Maar uit eigen wil het ge- had ik reeds de gezegende lessen van den ge-

jfraar te kiezen boven de veiligheid , zonder daartoe ; leerden Ehodius mede aangehoord , de man , die

f Dpgeëischt te zijn, dat is roekeloos! dat is God | met Luther geraadpleegd had ter zake van het

verzoeken! dat is niet des Christens plicht!quot; sprak geloof! Ik had toen dus reeds onderzocht enge-

Paul ernstig. j lezen , maar met klein vertrouwen en met trot-

))De mijne is het!quot; hernam Johannes met schit- ; schen eigenwaan , meer zoekende te weten dan te

terenden blik. »Hoor toe , wat mij onwederstaan- | gelooven. Dat komt omdat Zijne genade nog niet

baar drijft. Ik ben een groot zondaar geweest, i over mij was, omdat het den menschen niet ge-

Ik ben het niet meer. Ik zeg dit niet omdat ik geven is zelve uit eigen wille haar aan te grij-

roeme in eigen deugd , maar in Zijne genade, ! pen, altijd als het hun lust. Neen, die zóó

die mij meer heeft gedaan dan anderen! Al de • spreken, raden ten kwade, en zoeken meer ei-

verdiensten van den Heer Christus waren er toe i gen wijsheid, dan eigen behoud quot; Paul, wiensle-

noodig , om mij de vergeving te brengen. En even ven tot hiertoe stil en kalm was henengevloeid,

gelijk St.-Petrus meer liefgehad heeft dan de ; onder de onmiddellijke voorlichting van de meest

anderen , evenzoo wil ik ook grooter liefde too- helderziende mannen der eeuw, en die hunne

nen. Ik wil, o ! mocht het mij gegund zijn ! ik denkbeelden trapsgewijze en van lieverlede had

wil sterven voor Zijne zaak!quot; Die laatste woor- , opgevangen, zonder strijd te kennen of twyfel,

75

-ocr page 84-

76

voelde al wat er gevaarlijks lag in dat te ver trekken van een denkbeeld , dat lichter heenvoert tot rampzalige wanhoop, tot diepen val, tot dolle dweperij , dan tot een blijmoedig en werkdadig Christendom. Hij begreep , dat de Priester, die niet, als hij, gidsen had gehad op den weg der kennis , en die zelf zich een pad had moeten banen , nog niet recht het juiste midden had gevonden tusschen die twee; maar te gelijk ook begreep hij , dat het nu nog niet zaak was, om met het ijs der koele rede onbarmhartig op die gloeiende geestdrift neder te vallen ; toch sprak hij , als om hem zeiven de overdryving zijner woorden te doen inzien :

sMaar, broeder! de hooge mate uwer verdorvenheid moet de lieden, die om u waren , geërgerd hebben, en uwe Geestelijke Overheid. ...quot;

«Aanmerk ditviel Pistorius hem in , «dat ik niet of weinig zondigde met daden of met uiterlijk kwaad , den naaste kwellende , of onteigenende van het zijne , of iemand, wien ook , geweld aandoende en niet helpende waar ik kon ! Maar het was niet uit het rechte beginsel, dat ik zoo deed , niet om den wil des Heeren, maar uit vreeze van straf, om verdiensten te hebben bij God en menschen en om met Farizeesch welbehagen bij mij zeiven op te zien. Niet alzoo moest het zijn. Ziehier, hoe de genade tot mij kwam. Als Priester werd ik geroepen, een\' gruwelijken , driesten misdadiger , die om men-schenmoord een\' gerechtelijken dood sterven moest, in zijne laatste ure bij te staan. Hij was diep verslagen en hoorde mijn vermaan met ootmoed en berouw. Ik troostte en bemoedigde hem naar den besten raad van mijn verstand , en met alle gronden , die lagen onder het bereik mijner kennis , en zie , terwijl ik hem moed insprak en geloof en vertrouwen en hope , werd mijn eigen geloof en vertrouwen en hope al sterker en sterker; er ontsprank als een nieuw leven in mijne ziel , de gansche rijkdom van Gods genadeplan ontwikkelde zich voor mijn\' geest, en werd mij duidelijk en klaar, zooals nooit te voren, en terwijl ik dien man tot bekeering bracht, wrocht zich als eene omkeering in mij zeiven. Ik moet toen goed gesproken hebben ; want eene overtuiging, beter dan iedere wijsheid , maakte mijne redenen vloeiend, en mijne lippen spraken woorden krachtig tot overreding.quot;

De jonge Duitscher, die ook dat bezielende van de geestdrift kende, en, ondanks zich zeiven , door de opgewondenheid van den spreker werd medegesleept, drukte de hand op het hart en hief de oogen ten hemel met eenen vromen glimlach, als om aan te duiden, hoe goed hij hem verstond , zonder dit door een storend woord uit te drukken.

))Ook ging de man getroost en kalm de wree-de straf te gemoet, die menschelijke gerechtigheid hem aandeed, en stierf blijmoedig in de hope op Gods ontferming en zonder zorg voor zjjne zaligheid. Dat alles had mij aangegrepen.

«Hoe!\'\' sprak ik in mij , »die zondaar, die oeveldaden gepleegd heeft met zijne handen , niet min toch dan gij met den geest, wien geen en- ! kele dag van gebeterd leVen meer gegund is , J sterft weg zonder vreeze alleen deunende op 1 zijn berouw , en op zijn geloof, dat hem als ze- | kerheid is : en zoude mij dan in mijnen jonk- i heidsbloei niets overblijven dan angst voor ver- j doemenis; zoude ik zelf dan ook niet tot den ! Vader kunnen gaan , en tot hem zeggen : » «Heer! ik geloof, kom mijn ongeloof te hulpe ?quot;quot; Die gedachte kwam mij van God. En het was of my gezegd werd: ))»bid vuriglijk!quot;quot; En ik wierp mij neder voor het altaar in mijne kapel. En ik bad lang en veel, naar de inspraak van myn hart, niet naar de opgegeven eischen der Kerkwetten. En daarna overpeinsde ik het gansch beloop van mijn leven , mijn verblijf te Utrecht, de lessen van mijn\' vromen leeraar Rhodius, ook alles , wat hij mij van Luther en diens Schriften had weten te zeggen , en daarmede sliep ik in. En in den droom was het mij , als lag ik zwaar geketend in een diep en akelig hol, waar alles nacht was rondom mij, en overal, boven , beneden, achter mij , ran mijne zijde, hoorde ik tandgeknars en wanhoopskreten als van gemar-telden en verdoemden, en gepijnd van een\' on-beschrijfelijken angst, en met eene poging, die als bovenmenschelijk was , hief ik de zwaarge-boeide armen omhoog en ten hemel, met de vraag: »»wat moet ik doen om zalig te worden?quot;quot; En een heerlijke glans van een rein zilver licht perste plotseling heen door die duisternis , en ik zag den gezegenden Luther, eenen Bijbel in de hand houdende, en de banden mijner armen vielen af, en ik stond op, en ik las in Gods Woord de plaats, die hij mij openhield... en schoon het een droom was en het gezicht verdween , zoo haast ik gelezen had , zullen noch de woorden noch het gezicht mij ooit uit het geheugen wijken, want het waren die zalige woorden van Paulus, die den zondaar zooveel moed geven : »«wij dan , gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede bij God!\'quot;\' En sinds dien tijd had ik vrede met God , want ik houd voor gewis, ook in droomen spreekt de Heer tot de zijnen , en zoo had ik nu de zekerheid , dat Zijne genade mij geworden was , en mijn geloof wankelde nimmermeer , en ik ging in vrede voort mij te oefenen in de kennis van de Heilige Schrift, en zooveel in mijn vermogen is, die kennis aanwendende tot mijn nut en dat van anderen! Zoo ziet gij dan , dat ik , die zooveel schuldig was en wien zooveel is kwijtgescholden , eene dubbele schatting te brengen heb van ijver en dankbaarheid, ik, hoogelijk begenadigde van een\' diep verlorene , die ik was.quot; j

«De Heer zij gedankt, dat gij het geloove hebt en de hope; maar die strijd met eene zondige natuur en een verdorven hart is een strijd, dien wij allen kennen, en zoo gij u zeiven vernedert, u noemende grooter zondaar dan een van ons, is dat alleen uwe diepe ootmoed, die u beangstte,quot;


-ocr page 85-

HET HUIS LAÜERNESSE.

77 !

hernam Paul, wiens zachte en meer verlichte geest beter heenzag door die wolk van geestdrijverij , die dat heerlijk verstand omnevelde, en waarmede een zoo beminnelijk mensch zich zeiven afschetste als een\' uitgezochten booswicht.

iNeen , neen!quot; riep de Priester. »Ik sprak zoo niet uit laffen ootmoed, maar opdat de Naam des Heeren te meer mocht geprezen worden om het groote werk, dat Hij in mij volbracht heeft, en daarom ook is het aan mij , om Zijn roem te verheerlijken meer dan allen, openlijk en in het gezicht der gansche wereld , die het zien zal, hoe weinig ik hare geboden tel, waar ze in strijd zijn met de verordeningen des Hemels , als ik de vrouw mijner keuze huwe zonder schroom of geheimhouding , opdat ieder wete, wat ik bedoele ; en zoo dan de Paus van Eome , of zijne machthouders in dit Graafschap , mij ter verantwoording roepen , zullen zij een hard woord te hooren hebben, en dat luid weergalmen zal over al deze landschappen!quot;

»Ik bezweer u,quot; viel de Duitscher hem in , met eenen angst, als moest hij hem reeds nu van een werkelijk gevaar terughouden , »het is u niet geoorloofd uw eigen lijden te kiezen ; hoed u voor alle sterke overspanning van den geest, die tot uitzinnigheid voert; en bedenkvoegde hij er zachter bij , »dat gij ook haar, de vrouw, die gij liefhebt, met zóó te doen, blootstelt aan ellende en bitterlijke smart.quot;

»0 ! zij is daarop voorbereid en wélgetroost met mij te lijden ; want zij is sterk en uitnemend in vast geloof, mijne Johanna!quot;

»Johanna ? is dat.. .

»De jonkvrouw , die u tot mij gezonden heeft, van wier moed en ijver gij aireede de blijken hebt gezien , die ik , onder \'s Hemels zegen , heb toegebracht tot de Gemeente der heiligen , en van wie ik de éénige levensvreugde wacht, die my nog toekomen mag op deze wereld, en ik heb eene zekere hope , dat zij mijne trouwe levensgezellin zal zijn; want wij hebben elkander lief met eene liefde , die onstrafFelijk moet wezen in de oogen van den eeuwig Reine. En geen leed zal ons gansch ondraaglijk zijn als wij het te zamen mogen torschen!quot;

«Volg dan in \'s Hemels naam den raad van uw eigen hart,quot; sprak nu de Duitsche Hervormer , met weemoedigen ernst hem de hand drukkende. »Nu bevreemdt het mij niet meer, die jonge ütrechtsche zoo wèl onderricht te vinden en zoo goed doordrongen van de waarheid: in trouwe , ik begeer zeer u te hooren , verkondigende het zuivere Woord!quot;

))Gij zelf moet goed spreken, en met overre-ding,quot; antwoordde Johannes, »en ik smacht sterk naar de prediking van uwe lippen , gevormd als ge zijt door de groote mannen van Wittenberg; en toch geloof ik, dat het uwe zaak niet is hier te spreken, zelfs niet in het geheim, opdat voor alsnog uwe schuilplaats verborgen blijve. Woerden is zoo dicht bij Utrecht, en de arm van den Bisschop reikt licht tot hier! Ik raad n zelfs niet op te gaan naar de plaats , waar ik prediken zal, dan verkapt.quot;

»Zijt gij van meenens welhaast te spreken ?quot;

))God helpende en Zijn Geest mij steunende , denk ik Zijn Woord te verkonden voor de geheime Gemeente :n den avond van St.-Arnul-phusdag.quot;

))Dus over vier dagen!quot; riep Paul met eene blijdschap, die vrij was van elke ijverzucht. »Maar, zeg mij, kunnen die van Lauernesse het weten ? Otielijne , die veel lijdt. heeft waarlijk sterking noodig.quot;

))Ik zal haar daarvan kond doen. Ook zelfs uit Amstelredam en uit andere steden hiernevens komen ze in het heimelijk toevloeien: ik zal dan tevens bij machte zijn , om u te doen kennen en aan te bevelen aan onze vrienden , opdat ge op velerlei plaatsen bescherming moogt hebben , en gastvrijheid , hetwelk u goed zal zijn bij de omzwervingen , die u te wachten staan.quot;

«Ik prijs en dank uwe voorzienige vriendschap ...quot; wilde de Duitscher zeggen , maar zijn gastheer viel hem met een driftig gebaar in de rede:

«Hoort ge het, Paul! daar kraait weder de morgenwekker. God zij geloofd! dat hij ons vindt wakende en op onzen post! Mocht dat altijd zoo zijn ! Maar nu ook komt ons toe een uur van zoete rust /\' vervolgde hij, de lamp uitblusschende , die bij het doorbrekende morgenlicht onnoodig werd , en daarop voerde hij naar het gezamenlijk rustbed den jongeling, hem nog vóór weinige uren vreemde , en hem nu broeder door sterker banden dan die des bloeds. Zóó snel en zóó hecht bindt het groote denkbeeld «geloof,quot; waar de hoop dezelfde is en waar de Christelijke liefde samenvoegt.

XIII.

HET LIJDEN VAN EENEN IJVERAAR.

Geene weelderige kleurenpracht sierde meer hoven en velden : waar leliën en rozen hadden geschitterd, hieven asters en herfstseringen nog slechts bescheiden de hoofden omhoog; de meeste bloemen hadden reeds lang plaats gemaakt voor degelijker yruchten. Het groen verloor zijne kleur , de boomen hunnen bladertooi ; nóg waren de takken niet gansch ontbloot van hunnen satijnen loo-verdos, maar het was geen frischheid meer, waarvan ze blonken : het was een vaal geel met dorrende randen , dat de reeds nakende verlepping voorafging ; het waren nevels van spinrag, die ze omhulden ; het waren geene gewiekte zangers meer, die er hunne nestjes in verscholen. Linden en eiken wierpen den grond hun dorrenden afval toe, als trot-sche rijken , die minachtend den armen hunnen koperen penning toewerpen. De schaarsche druif was gezwollen en de lijsterbes was rood: het was herfst geworden. De herfst, met zijne dagen van broeiige hitte , en zijne dagen van stormen, met


-ocr page 86-

78 HET HUIS LAUERNESSE.

zijne mistige nevels en met zijne scherp blauwe luchten., met zijne droeve morgens en met zijne vroege schemeringen, met zijne lachjes en met zijne luimen, had de plaats weten in te nemen van zijnen min grilligen voorganger. Maar hoe de seizoenen waren gewisseld, voor Aernoud was alles hetzelfde gebleven. Verijdelde uitzichten, vernietigde hoop, geknakte levensvreugd , een verscheurd hart, en geen straaltje van liefde , dat al deze kille puin-hoopen konde verwarmen. Hij was een van die menschen , die de smart niet buigt, maar breekt, niet weekmaakt, maar verstaalt; die niet klagen , omdat zelfs het medelijden van anderen hen kwetst. En het éénige hart, waarin hij zijne klachten kon uitgestort hebben zonder blozen , het éénige medelijden , dat hij kon aangenomen hebben zonder schaamte , had hij van zich gestooten, als zijner onwaard. Den moederlijken drempel overschreed hij niet meer. De geestdrijver meende koud te moeten zyn voor -wie lauw was in den Godsdienst. En in dien Godsdienst zelf, die hem alles moest vergoeden , voelde hij zich telkens meer en meer gegriefd. Reeds in *1518 en 1519 was er te Dortdrecht, waar hij nu bepaald zijn verblijf had, een geest van misnoegen tegen de Geestelijkheid en tegen de wanorde in de Kerk , een zweem van Lutheranisme , zooals men het, gansch Holland door , algemeen had kunnen opmerken. Die afwijking van de oude vormen , en de toeneiging tot de nieuwe gevoelens, hoewel nog niet uitgedrukt in bepaalde feiten, kenschetsten zich echter door een mompelend morren tegen Kerk en Geestelijkheid en tegen wie haar voorstonden, en door een luidruchtig en hartelijk toejuichen van al wat hen tegenstond en aanviel, en bovenal door eene brandende belangstelling in de gebeurtenissen in Duitschland en Zwitserland, waarvan de kennis met de zeldzaamste snelheid herwaarts kwam ; en Aernoud voelde het als bij instinct , dat het denkbeeld, waartegen hij zich wilde verzetten met al de vermogens zijner ziel en met al de krachten van zijn lichaam , iede-ren dag meer veld won , en zich al vaster indrukte in de gemoederen. Hij voelde als een\' geest van scheurziekte om hem , en bij hem , en naast hem , altijd dichter , altijd nader , altijd stouter, en die geest was ontastbaar , en hij voelde het met onuitsprekelijke spijt, dat hij er niets tegen vermocht, niets , niets — want het was een damp, waarnaar hij sloeg, en een vluchtende klank, dien hij wilde terughouden , en golven , die voorbijdreven , en wolken, die benevelden , maar die niet te bereiken waren : en toch die dampen stegen op tegen de altaren , waarvoor hij geknield lag; die klank bespotte de tonen van het misgezang , dat hem heilig was ; die golven bezwalp-ten met een onrein vocht tot zelfs de gewijde hoofden der Priesters, die hij eerde als de gezanten Gods ; die wolken, eindelijk , verduisterden den glans van dien Godsdienst, waarvoor hij reeds zooveel had opgeofferd en altijd voortgaan wilde op te offeren , totdat hij geen offer meer te brengen zoude hebben. En die onmacht om iets te kunnen werken , tegenover dien vasten wil om het te willen , verbitterde hem nog meer, dan zijn ongeluk zelf. Het deed den forschen, vuri-gen man wegzinken in eene doffe matheid , die na grensde aan verstomping, eene verstomping , waaruit by alleen dan oprees, wanneer hij meende het denkbeeld ketterij op de daad te betrappen en het onder het bereik van zijnen arm waande : dé,n eerst kwam er ziel in den ziellooze, en verhief hij dien arm bliksemsnel en onverzettelijk vast om te grijpen en te verpletteren; maar alleen teleurstelling was de uitkomst — het was een schaduwbeeld, dat hij had vervolgd. In i 520 durfde het Lutheranisme nog niets anders zijn dan een schaduwbeeld, vooral te Dortdrecht, onder een\' Burgemeester als Pieter Damaszoon van der Mijle , en een\' Pensionaris als meester Floris Oem van Wijngaerden, die reeds in 1518 geducht waren en gehaat om hunne strenge vasthoudendheid aan de oude begrippen en hunnen bitsen wederstand tegen de nieuwe. Uit gevoel van overeenstemming en hoogachting had Aernoud zich aan den laatsten aangesloten , niet om , naar den raad zijner moeder , door dezen Ottelijne\'s voormaligen voogd nog eene poging tot hereeniging met haar te wagen : de Pensionaris zelf achtte het met hem on-noodig , nadat zij zijne eigene scherpe verwijten en hevige bedreigingen en gemoedelijke vermaningen met korte koele vastheid had durven beantwoorden. Want Van Wijngaerden was haar gaan zien , en zij had hem hare hoogachting niet ontzegd, maar slechts de gehoorzaamheid, en zij had op zijne bedreigingen alleen geantwoord , dat hij voor haar Pensionaris van Dortdrecht was en niet anders, en dat zij als Leenvrouw van den Bisschop niemand rekenschap schuldig was dan dezen alleen. Sinds Ottelijne moed had gehad om zoo te spreken tot hem, wist hij , dat iedere verdere poging eene dwaasheid zoude zijn.

Die nauwe gemeenschap met hunnen Pensionaris liet het volk van Dortdrecht geenen twijfel over omtrent de denkwijze van den Grafelijken Hopman , en zonder dat men hem nog iets bepaald wist ten laste te leggen, was hij veroordeeld en geschuwd door eene party , die allengskens de meerderheid kreeg. Hij las het in den duisteren blik , waarmede menigeen hem den groet schonk , dien men hem niet durfde onthouden ; hij merkte het op in het schuw ter zijde gaan als hij naderde , in het plotseling zwijgen als men hem dicht bij zag ; tot onder zijne krijgslieden toe, vond hij geheime vijandschap en schuw wantrouwen : en hij was van die menschen, die de hardheid verhardde en de bitsheid bitser maakte, en bij wie afkeer stuitte op trots. Zoo voelde de ongelukkige zich dagelijks eenzamer , en minder geneigd anderen te verdragen , gelijk zij hem onverdraaglijk vonden. Al wat er bitters en scherps was in zijne ziel, al wat er hards en bijtends was in zijnen geest, werd immer meer aangeprikkeld en gespitst; en dat gemoed, dat het geluk en de liefde hadden kunnen weekma-ken en effenen, was door lijden en haat eene


-ocr page 87-

HET HUIS LAUERNESSE.

79

puntige rots geworden , waarop voortaan iedere zachtere aandoening schipbreuk zoude lijden. Wij hebben het nood.g geacht zijn\' zielstoestand een weinig te ontleden , om wat verder volgen moet, aan de juiste drijfveeren te zien toegeschreven.

Wij hebben laten doorschemeren, dat door hem van tijd tot tijd pogingen werden aangewend, om de sektenmakers van Luther op te sporen , en ze ter straffe over te leveren t anderen ten voorbeeld. In ge moede meende hij het zijnen plicht , als rechtzinnig Christen, als gezworen dienaar van dien Keizer, die, bij een streng bevelschrift, van ieder zijner getrouwen had af-geëischt: «medewerking tot het rein houden van der Kerstenen wet van alle ketterije ofte suspicie van ketterijeen wat zijne persoonlijke grieve daar voor ijver inmengde, begrijpt ieder, die zich mensch voelt, en zich herinnert, wat hij er door leed en verloor. Bijna was het hem ééns gelukt , zijnen Vorst , zyner Kerk en zich zeiven eene veelbeduidende genoegdoening te verschaffen. Het was op eenen avond in de stad Amsterdam. Zijne plichten als Hopman hadden hem derwaarts gevoerd; hij moest van den Stedelijken Eaad de vergunning vragen van met zijn krijgsvolk hun rechtsgebied te mogen overtrekken. Hij verkreeg die vergunning; maar het was te laat geworden , om nog dienzelfden dag naar Dortdrecht terug te keeren. Vreemdeling in de toen reeds drokke koopstad, dwaalde hij onzeker langs slecht gekende wegen , om zijne herberg terug te vinden. Geene openlijke straatverlichting kwam toen nog den onbedachtzame te hulp, die vergeten had zich van draagbaar licht te voorzien ; en Aernoud was een volstrekt achtelooze, waar het niets anders gold dan zijn lichamelijk welzijn, en boven alles achteloos in kleinigheden, zoodat hij nu ronddoolde in het duister en zonder gids, en het was een laat avonduur, waarop het ontmoeten van eenen dienstvaardigen wegwijzer meer een toeval zoude zijn , dan eene verwachte uitkomst. Een\' zulken toch vond de jonge Hopman , en wel in een\' persoon , dien hij zich flauwelijk herinnerde meer te hebben gezien. Bij het licht van zijne eigen hoornen lantaren had deze hem herkend , en niet vreemd : hoe had Laurens Corne-lisz de trekken van Aernoud kunnen vergeten, van Aernoud , die als eene spookverschijning was komen oprijzen tusschen hem en de gewenschte beslissing van vrouw Reiniersz, van dien broeder zijner Aafke, over wien hij sinds dat uur zoo menige klacht had gehoord en zoo menigen traan had zien storten! Want de Amsterdam-sche jongeling was toch niet naar zijne stad teruggekeerd zonder het zoete jawoord van zijne Aafke\'s lippen te hebben opgevangen, en sinds dat oogenblik was hij als een lid der familie beschouwd geworden, en de weduwe had niet geaarzeld hem de smartelijke teleurstellingen toe te vertrouwen, die Aernoud\'s hevige Godsdienstijver over hem zeiven en de zijnen had gebracht. In ruiling daarvan had Laurens een ander vertrouwen te schenken gehad : zijn geheime overgang tot de nieuwe leer , die hem in Antwerpen door eenen Broeder der Augustijners was verkondigd geworden. Het was in eene vergadering van die nieuwe broe ders , in lief en leed zoo nauw aanéén verbonden, dat hij Hugo leerde kennen, en Hugo in hem een\' vriend vond. Hot was zeker eene bekentenis, die vrouw Reiniersz moest ter neder slaan. Haar jongste zoon, haar aanstaande schoonzoon, schuldig aan diezelfde afwijking van het gebaande spoor , die haar reeds van eene schoondochter beroofde ! Maar de goede vrouw redeneerde dus : »Het zijn toch allen brave menschen, en het zijn juist bijzonder goede menschen, welke die nieuwe leer zoeken; en sinds de Schepen Laurens Jansz van Haarlem de kunst van het printen heeft uitgevonden , zijn er zoovele verbeteringen in de wereld gekomen , naar het zeggen van wijze lieden , en waarom zou er ook niet eens eene verbetering in den Godsdienst komen met de veramlering der tijden , die wij beleven ?quot; en van deze logica uitgaande, begon zij met in de jongelieden gevoelens te verdragen, die zij niet begreep , en die zij juist daarom het ge -zond verstand had van niet te veroordeelen, en later .... maar wij zullen dat ook later zien. «Wat zal Aernoud zeggen ?quot; was evenwel de ontrustende vraag, die men elkander in den kleinen familiekring onderling deed; men vreesde alles van zijne hevigheid, en daarom werd er besloten, dat hij vooreerst niets weten zoude, zelfs niet van de geheime verloving. Bij deze toevallige ontmoeting zweeg dus de Amsterdammer van zijne betrekking, en zelfs van zijne bekend-schap met den Utrechtenaar , dien hij voortleid-de. Het viel den weinig spraakzamen Aernoud , die bijna zonder deelneming was voor het gewone leven, niet in , om uit te vorschen , of en waar hij zijn\' geleider meer kon gezien hebben; zoo waren ze dan , zonder vele woorden gewisseld te hebben, reeds niet ver meer van het huis , waar Bakelsze zijnen intrek dacht te nemen , toen uit eene zijstraat twee mannen , evenals Laurens van licht voorzien, en in wijde mantels gewikkeld, de lakensche mutsen diep in de oogen getrokken , met lichte vlugge schreden op hen toekwamen, en gemeenzaam naderden met een: «Gegroet, broeders!quot; Aernoud hief het gebogen hoofd op ; het was hem , of er in eene dier stemmen een geluid. trilde , dat hem trof. De langste der beide mannen nam den arm van Laurens, terwijl hij zeide : «Wij blijven heden niet zonder stichting! ziet, ik brenge u! . . .

«Zwijg, Cromhout!quot; riep Cornelisz hem scherp en schichtig in het oor, en trachtte zich los te rukken , om met Aernoud voort te gaan.

»0! die fijne voorzienlijkheidhernam Cromhout , «wie dan hoort ons op deze verlaten straat? Is het dan niet genoeg, dat de vrije tong des daags aan boeien ligt onder de huisgenooten des....quot;

»Wat is dat?quot; riep Aernoud, zich driftig van Laurens afwendende, die nog moeite deed om hem te verwijderen; maar eer de Amsterdammer


-ocr page 88-

HET HUTS LAUERNESSE.

het verhinderen kon , had de Hopman reeds den kleinen Vreemdeling , die gezwegen had , met hevigheid aangegrepen , zijn flonkerend oog een1 scherpen ■ blik geslagen op diens gelaat, en zijn sidderende ^ mond uitte schel en snerpend eenen kreet enden naam : »Paul!quot; Dezen naam uit te spreken en zich van den persoon te willen verzekeren, was voor den bruisenden hartstocht van Aernoud hetzelfde ; maar de Hervormer was, in de eerste verbazing , ontsteld achterwaarts geweken; met : eene snelle beweging rukte Laurens de lantaren uit de hand van Cromhout, wierp die weg , zoowel als zijne eigene , plaatste zich tusschen den Duitscher en zijn\' aanvaller , en riep Cromhout bevelend toe : «vlucht inet hem !quot;

Met razende spijt hoorde de Hopman aan de wegijlende voetstappen , dat men den wenk gehoorzaamde. Vruchteloos trachtte hij voorwaarts te komen, om de vluchtenden te vervolgen ; de gespierde armen van Laurens hielden hem sterk omvat, en zijne woedende pogingen, om zich los te wringen , stuitten altijd af op de bedaarde . maar vaste krachtinspanning des Amsterdammers.

Eerst toen deze begreep , dat zijne beschermelingen ver genoeg konden afzijn , om van den ij veraar niets meer te vreezen te hebben , liet hij dezen los. Vermoeid , zooals hij zelf was van de felle worsteling , wilde hij toch den broeder zijner geliefde niet zóó aan zich zeiven overlaten ; zijn goed hart hoopte zelfs nog op verzoening! — »Meester Bakelsze!\'\' sprak hy trouwhartig, )gt;ik heb u verhinderd in de vervolging van een\' weerloos man , dat was mijn plicht, dat moet gij mij vergeven , of zoo gij u wreken wilt, welnu! mijne armen omklemmen uwe armen niet langer, gij hebt ze vrij , gij zijt gewapend , ik ben het niet, doe met mij naar u goeddunkt; maar zoo ge mijn\' raad wilt hooren, toon u dan niet wars van den zoen, dien ik u bied in oprechtigheid. en sta mij toe u veilig te brengen waar gij hoort! Reik mij uwe hand !quot;

Ofschoon ziedend van gramschap en stampvoetend van drift, was toch Aernoud nog niet zoo gansch verblind door zijnen toorn , om niet snel te bevatten , dat deze groothartige toespraak hem nog sterker de handen bond, dan de boeien, die hem zoo straks nog beletteden ze te verwegen. Maar zoo zijne natuurlijke edelmoedigheid het hem belette, nu gebruik te maken van zijn voordeel, geen woord van eenig mensch ware toch machtig geweest, hem in zachter stemming te brengen , dan in die van verkropte woede , en het denkbeeld van verzoening vond hij even ongerijmd als de verdere hulp van dien vijand onnoodig.

Ook scheidde hij zich snel van dezen, terwijl hij hem hoonend toevoegde: ))geen vrede met u in der eeuwigheid , Lutheraan ! Eeuwige strijd tegen u , ketter en verdediger der ketters! Strijd tegen u , zoolang ik ademhaal!quot;

En dat woord was hem zoo waarlijk ernst, dat, sinds die vreeselijke ontmoeting , de stad van Gijs-brecht hem een voorwerp werd van rustelooze aandacht.

Hier huisden de Lutheranen , hier durfden zij in schendige bijeenkomsten samenscholen, hier zoude hij niet naar schaduwen grijpen , waar hij der gerechtigheid en der Kerk offers wilde brengen ; en zoo vaak daarna zyne dwepende ijverziekte zich lucht wilde geven, zoo vaak zijne handen jeukten naar daden en zijne tanden knersten van spijt, zag men hem ijlend voort- : jagen naar de Amstelstad. Het was vreeselijk , dat hij er juist zijn moest op den dag, dat een j bode van Utrecht tot hem gezonden werd te Dordt.

xrv.

EEN STERFBED INT 1521.

Eene zonderlinge stilte heerschte in het ruime binnenvertrek van de weduwe Bakelsze, waar anders snorrende spinnewielen van vrouwelijke vlijt getuigden , en waar men gewoon was Aafke\' s stem te hooren, zich den arbeid verzoetende met een zedig liedje , of den gezelligen kout van moeder en dochter samen , die der uren lengte scheen te korten. Die stilte werd toch niet veroorzaakt door het afzijn der bewoners ; want integendeel, veel meer personen , dan die gewoonlijk den hui-selijken kring van vrouw Reiniersz uitmaakten, bevonden zich daar. Zij stonden allen, in verschillende houdingen gegroept, rondom de ontzaglijke ruime bedstede, die ten minste vier personen had kunnen ligging geven , en die van binnen bijna het aanzien had van eene sombere poort, gewelfd als zij was en beschoten met bruin eikenhout , waaraan het talent van een\' kunstig snij-werker zich had uitgeput in sierlijk loofwerk, afgewisseld door engelenbeeldjes , die u uit de hoogte vriendelijk toelachten , en door grimmige saterskoppen, wier grijnzende blik voor een\' wakende gansch niet vroolijk moest zijn om aan te staren. Daaraan dachten zij niet, die er met belangstelling naar heen zagen. Paul van Mansfeld stond er nevens Laurens Cornelisz en Huge , en tusschen de beide dochters der weduwe zag men Ottelijne van Lauernesse. Er lag verslagenheid en smart op aller gelaat, eene smart, uitgedrukt naar elks bijzonder karakter ; want terwijl Aafke luide schreide, en zich leunde tegen haren Laurens , als zocht zij voor zich kalmte en kracht uit zijne rustige gelatenheid , stond Johanna daar zonder tranen en zonder kreten , bleek en strak zooals altoos 5 slechts duidden het krampachtig trillen har er onderlip en een zenuwachtig lachje , dat bij haar nooit meer vroolijkheid spelde , de meer dan gewone smartelijke zielstemming aan. Zij steunde Ottelijne , de diep gebogene, wier fris-sche rozen verkleurd waren tot een mat blosje, en die telkens met onrust om zich zag , als ware zy schuw in het midden van Aernoud\'s verwanten. Hugo schaamde zich het vocht niet, dat zijne oogen bedauwde; hij was de éénige, die in luide woorden of in eene bede droefheid of hope te kennen gaf. En Paul hield de gevouwen han-


-ocr page 89-

HET HUIS LAUERNESSE.

81

den en de oogen ten hemel gericht, als droeg hij aller nooden op aan God , of bleef verzonken in diep weemoedig gepeins. Maar hoe ook verscheiden in uitdrukking , eene verwachting , die meer vrees scheen dan hoop , een grievend wee, dat met elke minuut steeg, lag als een dicht floers van rouw op al die menschen, die daar ademden; dat komt, omdat zij zich hadden verzameld rondom een ziekeleger, dat zeker een doodsbed zoude worden : omdat een sterfbed altijd iets zeer aandoenlijks is en plechtigs voor iederen sterveling : maar bovenal, omdat dit het sterfbed was van eene , die ze allen liefhadden , het sterfbed van vrouw Reiniersz! Zonder van die zwakke wezens te zijn , die bij iederen aanval van lijden of ramp ineen storten, als een gebouw, waarvan men de muren verbrijzelt, had toch de smartelijke teleurstelling , door Aernoud haar bereid , maar inzonderheid zijn halsstarrig wegblijven uit hare woning, de arme moeder hevig geschokt. Het had haar vast gestel ruw aangetast en met éénen ruk geknakt , zooals altijd eene frissche bloem door eenen enkelen ruk lichter van den sappigen steel breekt, dan eene dorre, welker vezelen taai zijn. Zij had dat lichaamslijden verbloemd, om haar Aafke niet misschien nutteloos te ontrusten , of eene zware weeklacht te doen opgaan over haren zoon; maar de Natuur had zich ondermijnend gewroken over die pogingen tot overmanning , en toen eindelijk eene werkelijke krankte haar aangreep, was zij plotseling uitgeput en zonder krachten tegen aanvallen , die eene minder sterke misschien had we-derstaan. Het was ook zulk eene groote grieve voor die vrouw, die altijd ordelijke rust en eendracht had weten te bewaren in haar huis, die botsing , die zoo plotseling was ontstaan tusschen haar en dien oudsten zoon, dien zij zoo hoog stelde , tusschen hare tweelingen, op wier innige gehechtheid zij altijd met zooveel moederlijk welgevallen had nedergezien ; het gaf haar zulk eene aandoening van namelooze bitterheid, te weten, dat hare kinderen elkander voortaan niet meer in liefde verdragen zouden , en dat Aernoud immer verre zoude blijven van den dorpel, dien hij ten beschermer had moeten zijn, of dat hij dien overschrijden zoude met wroorden, harder en bitser, dan er ooit onder haar vreedzaam dak hadden weerklonken.

Meermalen had zij er aan gedacht, om zelve het eerst haren zoon terug te roepen in hare woning, om van hem vrede te eischen en verzoening ; maar zij kende hem immers, en er was veel gebeurd, wat hem althans niet ter verzoening zoude neigen. Zij had dus uitgesteld zoo-lang zij durfde, en echter ... sinds twee dagen, dat zij in zich hoorde als eene inwendige stem , die van een naderend einde sprak , wilde zij beproeven , wat het woord eener moeder vermocht: neen! dat was geene valsche hoop, meende zij, eene bede , die uitgesproken werd met stervende lippen, moest een heilig bevel zijn , en zóó hard kon eene jongelingsziel niet wezen, of zij moest zacht gestemd worden bij het naderen tot de sterfsponde eener moeder.

Het waren nu twee dagen , sedert een bode was afgereisd naar Dortdrecht; de zoon kwam niet. De zieke kromp pijnlijk ineen , zoo vaak iets haar hem herinnerde ; of liever , geen oogenblik had ze van helder bewustzijn , of zij sprak zijnen naam uit, op eenen toon , die de anderen van smart deed huiveren. Men was nu aan den avond van den tweeden dag en men had de hoop opgegeven. Het dichtst nevens de legerstede merkte men een\' man op , dien de lange zwarte tabberd, met een\' smallen rand van bruin bont omzoomd , en de deftige bonnet deden kennen als behoorende tot den stand der geleerden ; zijne bemoeiingen omtrent de zieke, de angst, waarmede allen als vragend aan zijne oogen hingen en aan zijne lippen , maakten het duidelijk , dat hij de arts moest zijn\'

«Daar is hij ; het is Aernoud! het is mijn zoon!quot; riep op ééns de zieke, zich met schichtige inspanning omhoog heffende ; schielijk echter zonk ze weder mat en teleurgesteld in hare kussens terug; een flauw gerucht, dat zij gemeend had buiten te hooren , had haar doen hopen , dat iemand naderde. «Niet waar ? hij zal nog wrel komen !quot; vroeg zij, met de ingezonken glasachtig schrille oogen in het rond ziende. Ottelijne drukte haar de klamme hand, als eene sprakelooze bevestiging van die hoop. «Zoo hij vroeger hier ware geweest, had het heil kunnen brengensprak Johanna; «nu echter vreeze ik onheil zoo hij kwame.quot;

«Lacy! ja, sinds Laurens hier is,quot; snikte Aafke.

«En Paul dan ,quot; voegde Johanna er bij.

»Wij zullen ons verwijderen bij zijne komst, om geene ergernis te geven,quot; fluisterde Cornelisz tot zijn meisje.

«Licht neigt hij tot verzoenlijkheid bij een sterfbed ,quot; hernam Hugo.

«Ach!*\' zuchtte Ottelijne, «hij is zoo onverzettelijk van hoofd, aanmerkende opkomende meeningen als vaste besluiten, en in toorn niet lichtelijk beweegd tot zachtigheid. Zoo de bode hem gemeld heeft, dat ik hier ben , zal het om mijnentwille zijn zoo hij niet komt. Want zijne liefde is wel zekerlijk verkeerd in grammen haat.quot; En de arme hield zich de handen voor de oogen , om geene tranen te laten zien.

«Zoo men nog iemand wacht, is het hoogelijk tijd, dat die kome ,quot; sprak de arts, zacht en van de zieke afgewend tot Laurens ; «want ik zeg u, deze vrouw heeft geene twee uur meer te le- \' ven!quot;

Hoe verwacht ook, die aankondiging klonk vreeselijk voor wie haar hoorden.

«Dan moeten die laatste oogenblikken besteed worden aan het heil harer zielantwoordde Paul, Ottelijne zachtelijk ter zijde schuivende.

«Jonge man! zoodanige aandoenlijkheden der ; ziele , als die, waarop gij doelt, verhaasten de i stervensstonde .

«Maar verlichten de bangheid des stervens| hernam de Duitscher. De arts wendde met eene j


11

I.

-ocr page 90-

82 HET HUIS LAUEKNESSE.

zonderlinge mengeling van spot en minachting het hoofd af, terwijl hij er bijvoegde : «en daarenboven , geen Priester is hier, als die komt, kan zijne hulp onnoodig zijn.1\'

))De Priesterlijke wijding van Rome is niet een volstrekt vereischte , om eene stervende den laatsten troost te brengenhernam de Duit-scher.

»Meent gij zoo ?quot; sprak de arts snel terugwijkende, ))doe daarin gelijk gij wilt; alleen gun mij , dat ik verder ga : andere lijders wachten mij — daarna kom ik terug.1\' En de man verwijderde zich met haast; men had kannen opmerken , dat hij bij Paul\' s woorden zeer bleek geworden was.

En Paul had recht gezegd: bij dit sterfbed zoude een gewijd Priester van Eome misplaatst zijn geweest, want de stervende was geene Roomsch-gezinde meer. Toen hare gezondheid wankelende werd en het lichaam zich al te zichtbaar boog onder het lijden der ziel, had Aafke in hare bekommering Johanna teruggeroepen; zij had den steun van die zusterhand noodig. Johanna was niet alleen gekomen. Op haar eenzaam Slot, tegenover de bitse figuur van Donna Teresia, was het Ottelijne te bang geworden , sinds geene vroo-lijke hoop de sombere wanden harer zalen meer sierde met rozen en licht; zij volgde de zuster van Aernoud in de woning zijner moeder , misschien wel — wie kent de ragdraden, waaraan zich de hoop der liefde vasthecht ? — met verwachtingen , die tot hiertoe nog altijd waren teleurgesteld. Vrouw Reiniersz had haar ontvangen als eene dochter, en bij eene nauwere kennismaking met dat zacht en liefelijk schepsel, griefde het haar telkens meer, dat ze haar vreemde zoude blijven , dat Aernoud zooveel heils had van zich gestooten. Getrouw aan haar grondbeginsel. om niet te veroordeelen, wat zij niet kende, had de weduwe geene der beide jonge vrouwen over hare gevoelens verontrust of moeite gedaan ; die eerste toegeeflijkheid moest noodwendig de bron zijn van menige andere: zij duldde de gesprekken over de nieuwe geloofsleer, waarin zich ook later Laurens mengde ; zij leerde ze aanhooren met belangstelling , met klimmende deelneming , met overtuiging eindelijk; zij ook wilde van toen aan onderwezen worden; zij brandde van verlangen, om de prediking te hooren van een\' Evangelisch Leeraar , maar Paul reisde in Holland, en zijne vrienden wenschten hem voor zijne veiligheid niet in Utrecht terug. Eene poging van den Vicaris, om hem, met een Bisschoppelijk machtwoord , ondersteund door de wereldlijke krachten van Utrechts Vorst, van Ottelijne terug te vorderen, was alleen mislukt, omdat, door Johanna\'s zorg , de jongeling toén reeds verre vandaar was ; doch ze strekte hun tot een bewijs, hoeveel belang er moest gesteld worden in het bemeesteren van zijnen persoon, en hoe noodig het dus was, dat hy zich niet blootgaf. Maar Johannes van Woerden predikte somtijds in zijne stad, en met dien Warmen Godsdienstzin , die sterker wordt , naarmate de jaren klimmen , of bij een levendig besef van een naderend einde, had de weduwe den heimelijken tocht naar Woerden mede ondernomen , waaraan meerderen van hare medeburgers toen reeds begonnen deel te nemen. Zoo was zij, belijdster geworden van de Evangelische geloofsstellingen. Toen Laurens, om hare ziekte, van Amsterdam werd opontboden, was Paul van Mansfeld bij hem; en de zucht om eene stervende toe te roepen : «schuldvergifienis en zaligheid!quot; en tot de overblij venden te spreken van wederzien , had dezen, in weerwil van zijn\' Hollandschen gastheer , doen* besluiten, om , met blinde verachting van wat hem konde bedreigen, zich weder te wagen op Utrechts grondgebied, binnen de muren der Bisschopsstad zelve!

Shakespeare laat zijn\' Hamlet zeggen: »daar bestaat meer tusschen hemel en aarde , dan zich de wijsbegeerte droomen kan,quot; en onder dat vele reken ik ook dat onverklaarbare iets, dat zielen, sterk aaneen verknocht, hetzij door overeenstemming , of door het bloed, gelijktijdig van elkanders wèl of wee overtuigt, dat haar als van elkanders nadering bewustheid geeft, of met on-weêrstaanbaren trek naar elkander heêndrijft op oogenblikken, waarin zij elkander juist het noo-digst zijn. Wij zouden niet gaarne durven oplossen , wat het is; slechts betuigen wij te ge-looven, dat het bestaat. Raadplege ieder zijne eigene ondervinding, en ieder ook zal eene proeve weten bij te brengen tot staving van mijn bijgeloof, of wat het anders zijn moge. Het is ten minste zeker , dat een dergelijk gevoel Aernoud met onweerstaanbare macht heentrok naar Utrecht; dat er als eene stem binnen in hem was, die tot hem zeide: «ga uwe moeder zien!quot; schoon ook de bode, door deze afgezonden, hem niét te Dortdrecht vond; schoon ook hij te Amsterdam met menschen samen was, aan welke hij zich door éénheid van denkwijze en éénheid van wil had verbonden, en het dus geene afleiding was, die hij zoeken ging. Hoe dichter hij Utrechts poorten naderde , hoe nameloos sterker dat verlangen werd : de harde man werd bijna week ; het scheen den ijveraar nu toe, dat hij met te veel bitsheid zgne meening bestreden had tegenover eene moeder; hij wilde haar gemoedelijk toespreken en zacht vergiffenis vragen voor de hevigheid en voor het halsstarrig vermijden van hare liefkozingen — o! het werd hem te bang in het leven, om nog niet éénmaal een oogenblik het moede hoofd neêr te leggen aan de zachte warme moederborst. Zoude hij Johanna vinden? Hij hoopte het niet, hij geloofde het ook niet. Ottelijne zoude haar zeker bij zich teruggehouden hebben , en er was geene vrees , dat hij botsen zoude met de tweelingzuster. Alles scheen hem nu licht en gering, zoo hij zich slechts verzoenen kon met zijne moeder, zoo die boezemangst, die hem nu beklemde, slechts werd opgeheven door dien minzaam goedhartigen toon


-ocr page 91-

HET HUIS LAÜERNESSE.

83

van vroegere dagen. En toch dat wicht van benauwend voorgevoel drukte hem zwaar en zwaarder , naarmate hg de moederlijke woning sneller tegenging. Ook naar Ottelijne was hij met zoo schielijk een besluit heengesneld , om een vree-selijk vermoeden nog vreeselijker bewaarheid te vinden: ook nu was het hem als moest hem deze avond beslissend zijn , als ging er iets gebeuren . . . dat.. . Hij had zijn paard overgelaten aan de zorg van zijn\' bediende , zoodra hij de stad was binnengereden , en liep nu peinzende , doch met snellen tred, de welbekende Oude Gracht langs, al meer en meer den stap verhaastende , tot hij eindelijk het gewenschte huis vóór zich zag. Met drift greep zijne hand den klopper — die was omwoeld met eene zachte stoffe. Dat was vreemd, ontrustend! Driemaal stiet hij met den degenknop tegen de huisdeur, opdat men hooren zoude , driemaal telkens harder — men hoorde niet, men opende niet. Dat was nog vreemder , nog meer ontrustend! Met alle inspanning zijner krachten trachtte hij nu die deur open te rukken; doch den stevigen grendel, die haar van binnen tegenhield, ook slechts te verwrikken , ware voor menschenkracht ondoenlijk ; het was reeds onzinnigheid het te beproeven. Daar viel den getergden jongeling iets in. In de smalle steeg, ter zijde van het huis, was nog eene andere deur, die toegang gaf tot een kort portaal , en vandaar naar het woonvertrek. De dienstbode kan daar bezig zijn, daar zal men hem openen. Ook zal hij meer omzichtig wezen. Een lichter, bescheidener tik zal bij de vrouwen misschien eerder gehoor vinden. dan een woest geklop , dat haar voor onraad te vreezen geeft. Zoo doet hij , en met gelukkig gevolg: de kleine deur wordt ontsloten. Zonder der verschrikte dienstmaagd eene vraag te doen, of zelfs een antwoord te geven op de hare , schuift hy haar driftig ter zijde en ijlt het portaal door , het woonvertrek in , dat nu de plaats is, waar zijne moeder te sterven ligt. Wat is het hem zonderling! Hij begrijpt niet recht: zeker is dat een leugenachtig spel der zintuigen ; maar ziet hij daar niet allen, die hij liefheeft of haat, allen bijeen , allen rondom een ziekbed ? en die kranke, met die weggezonken oogen, met die vervallen trekken, met dat doodszweet op het voorhoofd , is dat niet zijne moeder! Neen , dat zijn spookgestalten, door eene uitsporige verbeelding om hem heen getooverd ; het is niet denkbaar , dat al die menschen daar juist zouden samen zijn. Heeft ook het lijden en de onrust hem het verstand verward? Het moet zoo iets zijn , want het duizelt en gloeit daar zoo zonderling. Hij drukte de hand tegen het voorhoofd.

))Aernoud ! mijn zoon ! Aernoud ! mijn zoon !quot; roept de zieke, wier rondstarend oog hem nu ontwaart.

Die stem, zijn naam, meer heeft hij niet noo-dig, om zich neêr te werpen in de armen , die i zich verlangend naar hem uitstrekken, en hij : kust met brandende smart de bleeke uitgeteerde

hand , die onzeker naar zijne handen rondtast. Daarna heft hij zich op en staart langzaam in het rond met akelig verwilderden blik; zijn oog blijft beurtelings eene lange poos rusten op elk der aanwezigen , maar zijn mond uifc geen enkel woord. De anderen zwijgen ook, ze staan als versteend: dat plotseling in hun midden zijn heeft zoo iets van eene verschijning, die niet natuurlijk is; dat zwijgend staren heeft iets schrikwekkends , dat hen rillen doet, en meer ontzet, dan de hardste woorden van woede en gramschap.

Nu eerst keerde hem de bezinning terug. Ja! die vrouw, dat is wel Ottelijne, de voormaals geliefde, om wier wille hij zoo ondenkbaar lijdt; die andere daarnevens, wel Johanna, de tweelingzuster , de vriendin zijner ziel, die hij heeft moeten vloeken! Die man ddar , die dat schreiende meisje steunt, is wel dezelfde, die eens zijn geloofsvijand heeft beschermd, wien hij haat heeft gezworen! En die vijand zelf, die gehate, de eerste oorzaak van al zijn leed, staat hij daér niet het naast bij het ziekbed zijner moeder, bijna roerend aan zijne zijde ? Dat was meer dan hij dulden kon, meer dan hij dragen mocht! en met eene beweging, die snel den zwenk zijner gedachten volgde, stiet hij den jongen Hervormingsleeraar hevig terug, en hem met de krachtvolle vuist aangrijpende, hield hij hem ter zijde; met de andere hand wees hij op Laurens, terwijl hij sprak: »In den naam des Keizers! gij zijt mijne gevangenen]quot;

Dat woord deed twee vrouwen in luide kreten uitbarsten : Ottelijne , die door Johanna werd ter zijde geleid, en Aafke , die zich dichter aan Laurens vastklemde , als om hem te beschermen tegen den vreeselijken broeder of af te houden van eenige bitse daad.

»Aernoud! wat port u om geweld te doen aan deze mannen ?quot; sprak nu Hugo, die hem naderde ; ^het zijn vrienden van ons huis, vreedzame lieden , die . ..quot;

«Scheurmakers zijn het, zeg ik u , en sektebroeders van den aartsketter Luther , die, na een\' steun gevonden te hebben in de dwaasheid en roekeloosheid van slecht beraden vrouwen, gebruik willen maken van de benevelde zinnen eener kranke, om haar mede te slepen in het moeras der dolinge, waar de ziel bij verloren gaat.quot;

»Noem niet met zulk een\' harden naam , wat gij niet kent; beslis niet zoo vermetel wat doling is , en onderzoek voor het minst, aleer gij verwerptzeide Paul, die, hoewel als in de hand van een\' geduchten vijand, nog eerder aan de verdediging van zijne zaak dacht, dan aan die van zijnen persoon , en daarna vervolgde hij met die vaste waardigheid van een\' weerlooze , die zich onschuldig kent:

wLaat af van mij , Heer ! en weerhoud mij niet ; mijn plicht roept mij bij dit. sterfbed. Ziet gij niet, dat die vrouw, die uwe moeder is , als bezwijmt van schrik, en dat ze die felle handeling afkeurt schoon haar de kracht faalt, om dat te uiten ?


-ocr page 92-

HET HUIS LAÜERNESSE.

84

Gun mg , haar den troost van haren Godsdienst toe te spreken, opdat ze wèlgemoed zij bij den zwaren overgang naar het betere leven ! — Daarna, Heer! zal ik hooren, waarvan gij mij schuldig houdt, en door wat macht gij mij dwang wilt aandoen ; want ziet ge , tegen de wetten verzet ik mij niet.quot;

»Noch ik ! als de Hopman zijn bevelschrift toont tegen een\' gezeten burger uit Amstelredam , en het hart heeft, in het aanzien eener stervende moeder , den verloofde zijner zuster gevankelijk weg te voeren!quot; voegde Laurens er bij.

• Sterven!quot; riep Aernoud met eene plotselinge uitbarsting van smart, wja , bij God ! zij zou ster-\' ven en verloren gaan ! Wat vergeet ik het meeste, terwijl ik denk op het mindere !quot; En zijne hand, die als machteloos neerviel, weerhield Paul niet langer. »Jezus! Maria ! zij zoude sterven zonder een Priester , die haar bijstaat, zonder gebruik te hebben gehad van het allerlaatste en noodigste Sacrament! Moeder! mijne arme moeder! loef nog, leef nog! bid tot de goede Heiligen, dat zij uwe uren nog rekken ! ik ga, ik vlieg, en breng u een Priester! al moest ik hem ook wegsleuren van voor de trappen des altaars!quot;

»Geen Priester! geen Priester hier Iquot; riepen alle mannenstemmen en die van Johanna.

»Moeder! ik wil uwe ziel redden; beveel de uwen, dat zij zich niet daartegen stellen.quot;

Met al de uitdrukking, die zij in het verdoofde oog wist te leggen , troonde de zieke den zoon tot zich, die snel toetrad met eenen zweem van hoop op het gelaat. Doch zij zeide alleen met eene gedempte stem , die telkens tekort schoot: ))Aer-noud! wees... verzoenlijk... ik zal u ... zegenen — doe niemand.... geweld..,.quot;

»Hoor mij , moeder! en geef mij verlof, dat ik een\' Dienaar van Gods Kerk tot u brenge , opdat uwe ziele leve, schoon ook uw lichaam, ons dier en veelgeliefd, met den dood van ons scheide.quot;

))Ik bid u, aanhoor mijne nutte smeeking : één woord, ééne enkele wenk van toestemming! Vrees hen niet, die het anders willen; ik zal u tegen allen beschermen! spreek toch 1quot;

Maar de weduwe schudde weerstrevend het hoofd.

ïgt;Zij is reeds berecht naar de wijze van haar geloof, en zonder Paapsche bijvoegsels of onthouding ! zij heeft het Avondmaal met ons gebruikt, onder de beide gestalten —quot; sprak Johanna, met meer zegepraal en met minder Christelijke verschooning voor de denkwijze van anderen , dan de zachtmoedige jonge Leeraar het haar gepredikt had. Ook boog deze het hoofd , met eenen diepen zucht.

»Door dwang van ulieden, rampzaligen! die haar willens overlevert in de macht van Satan riep Bakelsze, met den voet stampende en de handen radeloos ten hemel slaande ; zijne stem was heesch en dof van afgrijzen en toorn. Daarop wierp hij zich op de knieën voor het rustbed der I stervende , greep hare handen met woeste aandoening , en sprak met woorden zoo kalm, als hij ze wist te vinden : vNóg is alles niet verloren. . Neem een\' Priester, moeder! Er is nog herstel mogelijk, ik bezweer u, hoor mij. Wilt gij een Priester? Zeg slechts, dat gij het wilt.*\'

))Ik wil.... vredig .... sterven .... moei mij niet. . .

Het was akelig te zien, hoe de angst der verwachting , die zijne trekken tot hiertoe gespannen hield , en die een koud zweet bracht op zijn voorhoofd, mat bleek als dat van de stervende zelve, nu plotseling afwisselde voor eene wilde razende geestdrift, die hem de oogen deed vlammen en de trekken verwrong. Hij rees ijlings op :

»Nu, zoo zal ik u tegen uwen wil opdringen, wat gij onzinnig verwerpten hij wilde voortgaan.

))Neen , Aernoud! dat zult gij niet quot; sprak Johanna , die met vastheid hem in den weg trad. »Gij zult rustig met ons blijven en deze laatste ure niet banger maken dan zij is. Moeder heeft begeerd , hare kinderen , en wie hen aangaan, rustig verzameld te zien bij haar verscheiden, en gij zult geene stoornis brengen , waar wij eendrachtig zijn.quot;

))Ik zal doen wat plicht is! Terug, zoo gij niet wilt, dat ik vergeten zal vrouwen te sparen!quot; Daarop sprak hij plechtig, zich het hoofd ont-blootende : »Heere Jezus ! gun mij dit ééne, dat zij moge behouden worden door mij!quot; Bij die woorden zag hij om naar vrouw Reiniersz, en merkte op, hoe Paul de plaats bij haar hoofdeneinde weder had ingenomen , en tot haar sprak van een oord, waar eendracht zoude heerschen en eeuwige liefde.

»En gij, volg mij!quot; riep hij den Hervormer toe.

»Ja, ik volg u, opdat dezen rust hebben,quot; antwoordde Paul ernstig verwijtend; «want zie , ik heb meer barmhartigheid met uw bloed , dan gij zelf.quot;

»Zoo er ontferming in u ishervatte de ijveraar met vuur , terwijl een zonderlinge gloed zijne wangen kleurde , «herroep dan hier uwe lee-re, die dwaas is en Godslasterlijk; geef deze ongelukkigen aan zich zeiven terug; onttoover hen, die gij betooverd hebt, opdat nog behouden worde wat verloren was — en op mijne knieën wil ik u danken, u eeuwig als mijnen weldoener roemen, en de Heiligen zelve zullen goedkeurend toewenken voor die ééne daad van menschenliefde.quot;

Allen , die daar waren, stonden in bange verwachting wat volgen zoude, want Paul scheen diep getroffen, en Aernoud sprak met innige overtuiging , en het gold hier een groot belang! en het antwoord zoude beslissen, of die menschen hun hart en hunne hoop gevestigd hadden op een stelsel van menschelijke uitvinding, dat door den verdediger kon worden geplooid en opgegeven ter liefde van eendracht en rust, of op eene leere van Godde-lijken oorsprong, die niet mocht worden verloochend , zelfs niet om vrede te stichten tusschen


-ocr page 93-

85

bloedverwanten ! En Paul beter dan allen begreep het gewicht van dit oogenblik. «Daarvoor behoede mij God!quot; sprak hij, het vrome oog ten hemel heffende, «dat ik herroepen zoude , wat ik onder Zijnen zegen heb gepredikt als waarheid; dat ik in het aanzien van al deze leden der nieuwe Gemeente , en voor het aangezicht van eene stervende , die daarmede tegen mij getuigen zoude bij God , mynen Heer zou verloochenen en Zijn Heilig Evangelie; dat ik handel zoude drijven met mijn geweten en met de rust dergenen, die zich aan mij hebben toevertrouwd , al ware het dan ook om twist te mijden en bitterheid!quot; Toen drukte hij zegenend de rechterhand op het voorhoofd der weduwe, terwijl hij plechtig voortging, «neen, sterf gerust op het Woord, dat ik u verkondigd heb , het voert tot zaligheid!quot; En daarop plaatste hij zich naast Aernoud als te zijner beschikking.

Men zag het de anderen aan , dat ze herleefden , en geroerd waren door eene taal, kalm en waardig als deze; toch sidderde meer dan één hunner, want de oogen des Hopmans flikkerden als fakkels, en het was hem aan te zien, dat alleen opgekropte drift hem de lippen boeide. «Zonder marren voort dan!quot; riep hij eindelijk met moeite uit, den jongeling met zich sleurende , maar het stond niet meer aan hem de plaats te verlaten naar eigen wil, zooals hij er gekomen was , want het was Aafke , die hem bij zijn kleed hield , het was Ottelijne, die smeekend zijne knie-en omvatte. Hjj sprak haren naam uit, zacht en geroerd; maar toch wendde hij zich snel af, als ware dat een schandelyk toegeven aan zijn gevoel, en hervatte luider : «Vrouw ! sinds ik ver-leeren moest u te minnen , heb ik verleerd u te kennen en daarbij scheurde hij zich schielijk van haar los, tot ze wankelend nederviel. Hij zag niet om! Een zacht gekreun der stervende alleen bewees het aandeel, dat zij nam in dit too-neel.

Hij zag niet om! Hij repte zich voort. Nu echter traden Hugo en Laurens hem in den weg. «Hindert mij niet ongelukkigen ! de tijd is te kostelijk. De verdoemenis mijner moeder of uw leven , ketters ! denkt niet, dat ik aarzele ,quot; en een uitgetrokken degen flonkerde in zijne hand.

«Mijn God! waarmede heb ik zulk een sterfbed verdiend ?quot; riep de kranke , wier levensgeesten als opgewekt werden door de hartverscheurende smart zelve. Toen , met de inspanning van hare laatste krachten zich overeind richtende, ondanks de pogingen van Johanna, riep zg luid : «schande over u. Aernoud! ge zijt een slechte zoon, uwe moeder martelende. .

«Vergiffenis voor hem!quot; smeekte Ottelijne.

«Wil toch in vrede scheiden,quot; vermaande Paul.

Dan , Johanna , die zag , hoe niemand week , noch terugtrad , meende een eind te maken aan den jammer, door zich nogmaals te stellen tus-schen degenen , die zij liefhad, en in hare overijling zonder omzichtigheid, stiet zij de lamp van de kleine tafel, nevens het bed; uitge-bluscht viel die neder. Het was de éénige , die het vertrek verlichtte. Die volkomen duisternis was tergend bij zooveel angst, als allen leden.

«Uit den weg! wie het lijf bergen wil,quot; klonk Aernoud\'s stem met akelige woestheid , en een dof gestommel, als van menschen , die worstelden, volgde; daarna stiet Hugo een\' bangen kreet. — «Ik ben getroffen , broeder !quot; en daarop sprak hij zeer flauw, nauw verstaanbaar: «dit is de dood!quot;

«Zoo vloek ik den broedermoorder!quot; verzuchtte de weduwe Reiniersz , wier opgescherpte zintuigen alles begrepen en opmerkten , schoon ze niet machtig was iets te verhinderen; en het was met haren laatsten zucht dat ze den zoon vloekte, want daarna viel haar lijk in de armen van Ottelijne, die nog getracht had haar die vreeselijke woorden op de lippen terug te houden. Een schelle snerpende kreet bewees, dat die vloek was gehoord geworden door hem , wien hij trof. Toen viel er eene deur met hevigheid toe.

Men kon niet weten, wie geblevtu was , wie vluchtte.

En wel had de beklagenswaardige weduwe gelijk , toen zij uitriep: «waarmede heb ik zulk een sterfbed verdiend ?\'gt; Neen: zorgende huismoeder , als zy altijd geweest was , trouwe opvoedster harer kinderen ; wakker en waakzaam in iederen plicht, die haar was opgelegd ; voorstandster van orde en vrede ; stille, bezadigde burgervrouw, die nooit iets ondernomen had, dat vreemd kon schijnen of slechts onvoegzaam ; die altijd had teruggebeefd voor het denkbeeld opspraak; die alle zedige huiselijke deugden had beoefend, en die niet ééne grove ondeugd had gekend ; die nog in gezondheids vollen bloei voor eene doodswa had gezorgd , met dienzelfden geest van voorziene orde, die den uiteet voor den zoon gereed hield — die vreedzame vrome had wel niet verdiend , noch kunnen gissen , dat er bij haar sterfbed een treurspel zoude gespeeld worden , vol wanorde en tweedracht, vol wilden hartstocht en tranen, tranen , niet van smart en rouw , maar van woede en spijt; een treurspel van vlammende geestdrijverij en vrome bitterheid , waarbij broeders met het wapen in de hand zouden opstaan tegen broeders, waarbij de tweelingzuster met ruwen triomf den tweelingbroeder zoude tot wanhoop brengen , waarbij een groothartig jongeling de geliefde vrouw van zijn hart zoude wegstooten , waarbij ieder van de haren de smart vergeten zoude over de stervende , om zijn woord te mengen in den twist der levenden — een sterfbed, dat niets zoude zijn dan eene lange worsteling, in stede van een weemoedig en hartroerend afscheid vol liefde en teederheid; dat zoude aanvangen met een stout vergrijp tegen de verordeningen der bestaande Kerk, om te eindigen met een\' broedermoord en een moedervloek ! En toch, de arme had zoo gaarne gezegend!


-ocr page 94-

HET HUIS LAÜERNESSE.

86

Dat was zeker gruwzaam en hard! Neen, geene daad van het leven der brave was van zoo smartvol een einde de schuld; niemand der haren ook, noch Ottelijne, noch Johanna , noch zelfs Aernoud ! Dat komt omdat zy stierf in 1521 ; omdat het de geest der eeuw was , die gesproken had in de taal der eeuw, waarvan iedere uitdrukking een deinzende schok was en ieder woord eene schetterende botsing; eene taal, die zoo luid sprak, dat iedere zachte stem des bloeds en der vriendschap door haar overschreeuwd moest worden; omdat die taal een denkbeeld vertegenwoordigde , zoo gewichtig en groot, dat het alle overige belangen als licht en klein zoude ter zijde schuiven, en de opoffering eischen van ieder minder doel: want het was het groote denkbeeld Godsdienst, waarvoor gestreden zoude worden, en dat geheel de zestiende eeuw en me-nigen tijdkring der volgende heeft bezield en in beweging gebracht!

XV.

BISSCHOP PHILIPS DE GOEDE.

In het Bisschopshof te Utrecht was opnieuw leven en glans. Philips van Bourgondië was , sedert twee dagen, teruggekeerd in zijne stad , in zijn paleis.

Het was drie ure in den namiddag, toen de late genoemd, en waarop het nu voor velen nog geen middag is. Meestal gebruikte de Bisschop dezen tijd tot zijne uitspanning , in wandelingen en rijtoeren , of in gemeenzame gesprekken met zijne gunstelingen en vrienden. Van een klein gevolg verzeld, reed hij nu op vollen draf de groote vóórpoort binnen, wierp zich van het paard, met eene vlugheid , als ware hij nog in den vollen bloei des levens, en schreed, met rassen , driftigen gang, allen, die om hem waren, vooruit, de rijen der wachtende hovelingen dóór , tot in zijne groote binnenzaal, waar hij , blijkbaar ontstemd, de dienst terugwees van hen , die hem van zijn rijge-waad wilden ontdoen , den kleinen schalken hofnar bij het eerste woord het zwijgen opleide, zijnen Vicaris roepen liet en al zijne lieden verwijderde, om met dezen en zijn\' hofkapelaan alleen te zijn.

»En nu , mijn voorzienige Boudewijn!\'\' sprak Philips (nog altijd zonder zich te zetten), ))zult gij , die alles weet, mij nu ook zeggen , wat onze goede poorters van Utrecht bedoelen met dien opstand bij eene begrafenis, waar zij mij, God betere \'t ! meê onthalen , te welkomst binnen hunne muren ?quot;

«Hoogwaardigste ! tot mijne smart en smaad moet ik bekennen hieraf niet met al te weten , en de minste Edelknaap, die Haar heeft verzeld, zal uwe Hoogwaardigheid daaraf beter inlichten dan ik , die dit uur van uitspanning heb genomen als eene ure van afzondering en boete T\'

«Het was meer de Geestelijkheid dan de gemeente, die den opstand gemaakt heeft,quot; merkte Garrit van Nimwegen aan. »En het heeft zijne oorzaak!quot;

»Ziedaar onzen vromen kapelaan beter in kennis van zaken , dan wij zelve , of zij , die daartoe verordend zijn,quot; hernam Philips , met eenen half verwijtenden blik op den Vicaris , »maar het is goed , dat toch iemand weet: wij bidden u dus voort te varen , Eerwaarde !quot;

»Het was de Pastoor der parochie, die weigerde het lyk in gewijde aarde te begraven , aangezien er sommige geruchten van Lutherij , en wat dies meer zij, rondgingen van de overledene, die gestorven is zonder van eenig Priester de Kerkgerechten ontvangen te hebben. Het volk evenwel, ondersteund door sommige aanverwanten der verstorven vrouw, van oordeel, dat zij , die zoo goed geweest was voor alle nooddruftigen en ellendigen , niet in hare zonden zoude gestorven zijn door eigen schuld en met wil, meende den parochiaan door dwang te noodzaken , zijne kerkdeuren te ontsluiten ; leegloopende Geestelijken en bedelmonniken , waar onze stad. lacy ! te vol van is tot onderhoud van hare rust, vielen den parochiaan bij , en juist in het heetste van die turbulentie kwam uwe Hoogwaardigheid de plaats overrijden bij de Buurt-kerk : waaruit volgt, dat er geenszins kwaad opzet in lag of kleinachting voor uwen persoon, maar alleen een te jammerlijk toeval!quot;

))Dat luidt vrij beter dan de twee Wijksche Heeren , die met mij waren, het verklaarden, zeggende , dat de poorters uit kwader meening dus oneerbiediglijk eenen oploop maakten ! al hetwelk geloovende , ik, misschien wat al te rouwelijk, door mijne trawanten de menigte heb laten uiteendrijven en daarmede klerk en poorter beiden wellicht onrecht heb gedaanhernam Philips verdrietig en daarna den Vicaris vriendelijk aanziende , voegde hij er bij : ))dat komt omdat wij onzen rustigen Boudewijn niet ter zijde hadden , om zijn kalm beraad te stellen tegen onze hevigheid van opvatting ! Dat mij Utrecht vergeve! het zit in ,t bloed.quot;

Die pralende ij delheid op de verwantschap van Karei den Stoute was den zoon van Margaretha Post te vergeven.

Het zwijgen van zijn\' Vicaris scheen den Bisschop ditmaal minder toestemming te zijn dan afkeuring, eene afkeuring, die hem drukte. Om zich eene houding te geven , wendde hij zich opnieuw tot Van Nimwegen, met de vraag: wie de persoon was, wier uitvaart zooveel stoornis had gegeven.

»De weduwe van den oud-Schepen Eeinier Ba-kelszeantwoordde deze.

De Vicaris boog het hoofd op de borst en liet eene doffe weeklacht hooren.

«Dus van die Bakelsze . waar onze vrouw nicht bijna, aan vermaagschapt zoude geweest zijn. En die dezelfde is ... . Bij St.-Maarten ! de parochiaan is een ezel, dien ik dwingen zal voor haar eene uitvaart te vieren , als ware zij eene stiftsdame van Oudwijk! Maar hij , mijn waardige


-ocr page 95-

Gerardus Noviomagus ! hoe weet gij dat alles zoo in het bijzondere?quot;

»Uit zeer goede oorzaak. In het afzijn uwer Hoogwaardigheid kwam mijn Heer de Schout van Utrecht, bijgestaan door twee Schepenen, uwer Hoogwaardigheid verslag doen van het gebeurde aan het bewuste sterfhuis, dat wil zeggen , van wat mijn gestrenge Heere gist, dat er gebeurd kan zijn ; maar uwe Hoogwaardigheid niet vindende , heeft hij mij van alles ingelicht, en nog daarenboven dit geschreven bescheid teruggelaten tot uw beter verstand.quot;

«Geef,quot; riep Philips, het perkement driftig ontrollende.

Terwijl de Bisschop las , sprak de hofkapelaan zacht en ter zijde mer, den Vicaris.

»Ge begrijpt, toen ik dat wist en van den oploop hoorde , nabij de Buurt-kerk , liet ik er mij aan gelegen zijn, er het naaste van te vernemen, zonder toen nog te weten, hoe goed mij dat zijn zoude, om onzen Heer te kunnen bevredigen.quot;

«Hoe zijn de Heeren van den Gerechte er toe gekomen , om zich met de zaak te moeien ?quot; vroeg Boude wijn.

«Door de dienstmaagd der weduwe , die schreiende en gillende bij de buren is komen inloopen om ontzet, daar ze vreesde , dat er metterdaad moord en doodslag plaats vond in het huis harer meesteres.quot;

))En toen......quot;

«Toen heeft het meer dan een uur geduurd eer die van het Gerecht ter hulpe kwamen. Gij kent den tragen en omslachtigen gang van onze stedelijke rechtsbedienaren ; zoodat, toen men eindelijk te middernacht tot het onderzoek overging ......werd er niets gevonden dan het lijk

der vrouw van het huis , die blijkbaar van ziekte gestorven was, eenig bloed ter zijde van de deur, en veel verwarring in het vertrek; allen, die ondersteld werden daar geweest te zijn , hadden tijd genoeg om te ontkomen.quot;

«Geloofd zij God !quot; sprak de Vicaris, met bleeke lippen. »Het zou te groote ellende zijn en te veel ramps, die daaruit voort kon spruiten!quot;

«Mijn Heer de Schout is opmerkelijk schrander in onderstellingen ,quot; riep nu de Bisschop ; «schade slechts , dat hij niets weet! De dienstmaagd , hard geperst, heeft van Lutherij gekald en van manslag ; maar dat heeft door niets schijn van waarheid. Wij wenschen in trouwe meer helderheid in deze zaak. Mijn Vicaris ! ge zijt zonderling bewogen. Uw uitroep en geklag toonen, dat ge er beter van onderricht zijt, dan één van ons, de voorzienige Heeren van het Gerecht er onder gerekend ; wij bevelen u dus , niet langer dus vreemd en bescheiden te zwijgen, en veel meer te spreken openhartig en met waarheid.quot;

«Ik zal sprekenhernam Boudewijn, zichtbaar getroffen, «ik zal spreken, schoon het mij PÏjnt, meer dan ik klagen kan ; maar , Heer ! geloof dit, eerst uwe ophelderingen gaven mij er vrijheid toe, want wat tot mij gezegd werd met woorden van ij dele wanhoop, was te onza-menhangend , te zeer verward en te veel zwee-mende naar uitzinnige zelfbeschuldiging, om te worden over verhaald als getuigenis, zonder betere inlichting. Ik heb den jongen Hopman Bakelsze gesproken , nadat hij weggevlucht was uit het huis zijner moeder.

«Gesproken! neen, dat is het woord niet. Het werd mijne taak hem op te richten uit den kla-gelijksten toestand, waartoe wel een redelijk mensch vervallen kan. Ik had den avond doorgebracht bij den Prior van het klooster der Geschoeide Karmelieten , en geheel in ons onderhoud verdiept, hadden wij het verloopen der uren niet bemerkt. Zoo was het meer dan middernacht eer ik huiswaarts keerde. De St.-Niklaas-kerk voorbijgaande, zag ik bij het helle licht der maan eene menschelijke gestalte geknield nederliggen op den dorpel. Ik hield haar voor een lijk, zoo onbeweeglijk lag ze daar. Een mensch vermoord op den dorpel van Gods huis! de gedachte deed mij rillen! Het kon ook een arme misdadiger zijn, die op gewijde stee eene schuilplaats had willen zoeken tegen de vervolging van het wereldsch gericht. Ik naderde. Ik leide hem de hand op het ontbloote hoofd. De lange zwarte lokken waren vochtig van den nachtdamp. Mijne aanraking scheen hem met een\' plotselijken schok tot eene mate van bewustzijn terug te brengen. Hij wendde het hoofd schichtig om. Twee verwilderde zwarte oogen zagen mij strak aan .... Ik herkende den Hopman Bakelsze ! Ik sprak tot hem ; maar hy antwoordde slechts als een die raaskalt , in radelooze taal, in ver-wenschingen van zich zeiven , in woorden die niet sloten. Mij scheen hij niet te herkennen. Ik trachtte hem op te richten ; maar hij klemde zich vast aan \'de steenen pilasters, als wilde hij daar zijn verscheiden wachten, dat nabij scheen, aangezien de gansche verstoring van zijn uiterlijk. Toen noemde ik eenen naam , dien ik wist, dat hem treffen zoude... en daarop....quot; De Vicaris, wien dit verhaal zichtbaar veel kostte , werd nu doodsbleek, en liet het hoofd in de hand rusten, als moest hij zich herstellen eer hij voort kon gaan. Het moest een diep roerend schouwspel van menschelijken jammer zijn geweest, waarvan de herinnering dezen man zoo aandeed. — «Neen, ik beschrijf het niet verder /\' hervatte hij na eene poos van zwijgen , dat ook zijne hoorders niet afbraken. «Weet slechts, mijn Heere! dat hij ten laatste een woord uitstiet als mij ter inlichting : ««Ik heb mijn\' broeder vermoord! mijn\' eigen broeder ! Zij heeft mij gevloekt! Ze zijn allen ver- i doemd — de geest van Luther is in hen gevaren!\'\'quot; Ik begreep toen , dat onberaden Godsdienstijver...quot;

«Broedermoord! o, heillooze gruwel!quot; riep Philips, «en hebt gij den dader in goede verzekering gebracht ?quot;

«Zeker neen , Heer! ik dankte het den bijstand des Hemels, dat ik hem , na een half uur mar-telens, in eene doffe lijdzaamheid vandaar kon-de voeren , dat hij zich rustig liet heenleiden naar zijne herberg, en dat ik hem eindelijk te paard

k

HET HUIS LAUERNESSE. 87


-ocr page 96-

HET HUIS LAUERNESSE.

88

kon vervorderen , onder het goed geleide van twee mijner knechten.quot;

»Bij St.-Maarten! dat is wel de onberadenste handeling, die nog door eene geschoren kruin is uitgevoerd,quot; riep de Bisschop met hevigheid. »Een\' man ter vlucht te vorderen, die zich aan doodslag schuldig bekent! Bij het bloed van alle martelaren ! gij wist toch , dat wij de wetten willen gehandhaafd zien!quot;

»Zekerlijk, Hoogwaardigste! maar ik ben een dienaar Gods en niet van den Gerechte. Ook sta ik hier niet als Aernoud\'s aanklager , want gewis , wat ik weet, werd mij niet daartoe vertrouwd.quot;

«De hopman is burger van onze stad, wij kunnen hem indagen en ter verantwoording roepen,quot; sprak Philips streng, den gang zijner eigene gedachten volgende.

))Heer ! zie daarvan afsmeekte Boudewijn , vde ongelukkige wordt gekweld door een fel berouw , dat hem scherper pijnt dan de hardste aardsche straf, en daarenboven, het was om de vurige min voor zijne aangevallen Kerk.quot;

«Zooveel te beter voor zijne ziel; maar niette-I min zullen wij niet dulden, dat onze burgers straffeloos gedeerd worden en uitgemoord , naar de i willekeur van anderen , en dat de poorters van dezelfde stad elkander onderling om het geloof ontrusten. Bij St.-Maarten ! wij voeren het zwaard zoowel als den staf, en zoo het noodigis, zullen wij het eerste gebruiken, tegen wie in onze plaats den laatsten in de hand vatten ! En die Heer Aer-noud Bakelsze , die strenge ij veraar , die mijne nicht heeft verworpen, schoon ze van een bloed was , daar het zijne noode meê vermengd mocht, zal door ons op strenge rekenschap gevorderd worden voor deze woeste manieren.quot;

))Bij zulke verscheidenheid van denken over de wichtigste zaken kon hij Jonkvrouw Ottelijne niet huwen ,quot; merkte de Vicaris aan.

xHij kon toch verdraaglijk zijn voor eene vrouwe , zoo welgeboren en lieftallig quot;

«Om den wille dier eigen verdraaglijkheid, die gij prijst, smoor deze gansche zakeantwoordde de Vicaris, zacht en vast: «er konden\' feiten bloot komen , die u zouden noodzaken van den weg der zachtigheid af te gaan, dien ge u voorgehouden hebt te volgen; ge zoudt u botsen tegen den wil des Keizers, tegen het plakkaat

van Worms.....op de trouw van mijn woord ,

er kon meer onheils uit ontstaan , dan ik te laden heb op uw gewijd hoofd of op mijne gebogen schouders en geheel fluisterend voegde hij er bij: «Paul is er in betrokken, . ..quot;

«Bij mijn\' Heiligen Patroon! dien had ik gansch vergeten,quot; riep de Bisschop, wiens hartstochtelijk en wisselziek karakter altijd eindigde met gehoor te geven aan den indruk van het laatste woord; «het zou schade zijn ons niet spoedig te verzekeren , of, onze hoop ij del was. Ga , mijn goede Boudewijn!quot; en hij gaf hem ter zijde een bevel, dat Van Nimwegen niet scheen te moeten hoor en. De Vicaris verwijderde zich daarop.

«Te avond wachten wij u hier terug met onze geprente vrienden van Latium! Vergeet onzen Plinius niet !quot; sprak Philips tot zijnen hofkapelaan. Gerrit van Nimwegen begreep dit ingewikkeld bevel, en liet zijnen meester alleen. De Bisschop liep als in onrustige verwachting zijne zaal op en neder , van tijd tot tijd in zich zeiven afgebroken woorden mompelende: «Zonderlinge ommekeer van menschelijke gewaarwordingen! Wat is er geworden van die schoone verbintenis van twee jeugdige harten ? Vijandschap , haat, bloed ligt er tusschen sinds wij grijs werden!quot; En na eene pauze: «als de jonkman nu ten goede wil, kan alles misschien nog gekeerd worden , wat nu vast met droeve haastigheid aanrukt ....quot; En dan weder : «oorlog wil ik niet____

oorlog wil ik waarachtig niet.... maar toch... ik zal het Sticht voorstaan met geweld en door list, zooals het best mag. Ik leerde niet den krijg onder Maximiliaan en oefende dien niet onder Philips, om flauw en laf het Oversticht af te staan aan muitzieke onderzaten en hebzuchtige vijanden. Vijand! Karei van Egmond, vijand van Philips van Bourgoniie ! . .. . dat luidt als heiligschennis , dat luidt als eene bespotting van eene gedeelde hostie , als een schimp op een eerlijk ridderwoord! Karei! Karei! wij hadden nooit vijanden moeten zijn. Wat hadt gij noodig u te

mengen in den twist mijner gehoorigen !.....

Maar wat spreek ik ? is de Hertog van Gelderland niet gansch iets anders , dan de jeugdige gijzelaar Karei ? Is Philips, de Bisschop van Utrecht , dezelfde met Philips , den Edelman aan het Hof van Gent ? Of was het niet kinderen dwaasheid en jongelings vermetelheid , een verbond te sluiten tusschen den zoon van Bourgon-dië en den zoon van Gelre ? Ziet men ooit de welpen van leeuw en tijger gepaard samen gaan ? ziet men ooit valk en havik vredig opstijgen in de lucht En weder na eenigen tijd ver

volgde de Bisschop : «Mijn volk weet niet, hoe die onzalige twist en die krijg, die volgen zal, mij nog dieper gaan, dan iktoonenmag! En hij, zou het hem leed zijn? Ik wil het weten! ik wil weten, of er onder den Hertog nog iets van den mensch schuilt — daartoe. . . . zal mij Paul dienen , en zoo niet. . . .quot; Plotseling zweeg Philips en nam eene deftige houding aan; want de deur van zijne zaal werd geopend en iemand trad binnen. Het was zeker de verwachte niet, want de Bisschop sprong verrast van zijnen zetel op, terwijl hij uitriep:

«Bij St.-Maarten! wat mommerij is dit, eene vrouw ?quot;

«Lacy , ja! Hoogwaardige Heer! en mocht ze niet onwelkom zijn , schoon wel ongebeclen !quot; antwoordde de vrouw, zich aan zijne voeten werpende.

De Page , die haar had binnengeleid , was blijven staan en zag schroomvallig naar zijnen meester op, als om uit te vorschen , hoe die overrompeling opgenomen werd.

«De Vrouwe van Lauernesse had eene zoo sterke begeerte om uwe Hoogwaardigheid te zien


-ocr page 97-

HET HUIS LAUERNESSE.

89

sprak hij verontschuldigend.....»en aanmerkende haren rang en dat \'ze van uwe maagschap was , durfde ik niet weigeren.quot;

Werkelijk was het Ottelijne; maar de lange falie van zwarte zijde, die zij nog toegeslagen hield, vermomde haar de gestalte en het gelaat.

«De knaap heeft geene schuldsprak zij , »ik ben dóórgedrongen tegen zijnen wil; ik wilde niet, dat hij mjj vooraf noemen zoude. Gjj hadt mij gehoor kunnen weigeren! Maar toch! nu ik hier lig aan uwe voeten, afsmeekende een oogenblik gunstige aandacht voor mijne woorden , nu zal, nu kan uwe Hoogwaardigheid mij niet van zich stooten!quot;

vEn wat geeft u te vermoeden, dat gij niet welkom zoudt zijn ?quot; vroeg de Bisschop, met iets in den toon, dat men verwijtend had kunnen noemen, nadat hij zijnen Edelknaap door een\' wenk heen gezonden had.

Verlegen sloeg zij de oogen neder en antwoordde niet. Zij gevoelde op dit oogenblik al het pijnlijke van hare veranderde betrekking tegenover eenen man , die alles weten kon , wat er in de laatste maanden met haar was voorgevallen — en die Bisschop was!

Daar zij zwijgen bleef, vervolgde Philips: ))En nu, wat wenscht gij van ons, lieve nicht! en. . . . welbeminde dochter in Christus! zouden wij bijna zeggen. . . zoo wij niet wisten, dat ge sinds eenigen tijd u aan ons vaderlijk gezag hebt onttrokken.quot;

Dit woord van een\' Bisschop van Utrecht zoude ieder, tot wien het gericht werd , van schrik hebben doen verstijven, als men bedacht, hoe naijverig die Kerkvoogden waren op hun gezag, hoe hoog van macht, hoe vrij en willekeurig in hunne vonnissen en in de uitvoering daarvan; ook verbleekte Ottelijne; maar de kalme toon , waarop het woord gesproken werd, een toon, die Philips in grooten toorn niet eigen was , gaf haar moed om te antwoorden.

«Heer! voor u zal ik nooit ophouden eene gehoorzame dochter te zijn ; ten minste voegde zjj er haastig bij, »in zoover dat te vereenigen is met. ...quot;

»Neen, arm kind!quot; viel hij- haar in de rede , ))dat zal nooit samen gaan : zij , die u daarmede vleien , willen u blinddoeken , of bedriegen zich zelve. Luther ook wil er dien glimp aan geven ; maar laat hem vrij de monnikskap dragen en zijn leven lang in zijn klooster kluizen : wie zóóver de eerbiedigheid verzaakt en zulke zaken aanrandt, als uw Wittenberger en zgne volgers, heeft in eeuwigheid geen\' vrede met Rome , noch met de Geestelijkheid, die Rome erkent. — Maar toch ,quot; vervolgde hij goedig , haar de wang streelende, «schoon de Bisschop van Utrecht dit zeggen moest aan een schaap , dat zich afscheidt van zijne kudde, God beware Philips van Bourgondië , dat hij u hard zoude vallen — ge zult zonder dat wel genoeg te dragen hebben, en . . , eindigde hij bijna fluisterend, «veroordeele uwen Luther wie wil sinds ik Rome zag, kan ik. het niet. En nu, mijne schoone nicht en lieve leenvrouwe! laat u oprichten en zet u. Ik ben nog genoeg Ridder, om eenige zoo volschoone Juffer niet zoo vóór mij te willen zien , dies te minder nog de schoonste bloem van het Sticht, uitnemende boven allen in vernuft en begeerlijke kennis.quot; En te gelijk leidde hij haar met veel hoffelijkheid naar eenen zetel. «Wij lezen zeker nog altijd Virgilius en Plato ? hoor ! ik sta u toe de Schriften van mij -nen vriend Erasmus ter hand te nemen; maar vergeet ter verpoozing niet Esopus en zijne geestige dieren.quot;

»Ach . Heer ! van kunst en geletterdheid is hier de sprake nietbegon de Jonkvrouw , ))ik verkeer in diep gaanden angst over het lot van een\' vriend.quot;

»Ik begrijp u, gij denkt op uw\' onhoffelijken Aernoud, die zijn\' vromen ijver tot een uiterste drijft, dat hem lijf en have konde kosten , zoo . . . .quot;

»0 mijn God! laat mij 7711 niet op dezen zinnen!quot; riep Ottelijne met diepe ontroering; wmo-gen Hemel en aarde hem niets van dit alles toerekenen ! Ook nog voor hem te moeten vreezen . .. ik draag reeds zooveel... vervolgde zij met zachte, bevende stem ; en daarna, als wilde zij zich zelve overtuigen, sprak zij meer luid en vast: «neen! zijne verdiensten bij de Kerk spreken gewis hem vrij.quot; En na eene pauze wendde zij zich weder tot den Bisschop: «Heer! ik ben hier om te smeeken voor een\' ander , een\' , die mij ter harte gaat als een broeder, een dierbaar hoofd en van wonder groot belang, dat zeker in gevaar is. Ik bedoel Paul, den jongen leeraar Paul, die zoo goed spreekt en dien ze den Lutheraan noemen , omdat hij ....quot;

»St. . . . st . .! niet zoo luide ketterij onder mijn dak, mijne schoone!quot; viel de Bisschop in. ))En stel u gerust, Paul is in een veilig oord , in goede bewaring, onder lieden, die het wèl met hem ra eenen; en welhaast, als hij zelf zich daar niet tegen stelt, heeft zijn zwervend en roemloos leven een einde.quot;

»Ja!quot; riep de Jonkvrouw smartelijk, «juist dat was het, wat hij duchtte, Hoogwaardige Heer ! Ik weet het, hij is in uwe macht. Trawanten van u hebben hem weggeleid uit de woning, waar hij zich veilig dacht. Waar heeft men hem heengevoerd ? In een\' kerker misschien! Heer! ik weet, gij stelt belang in hem, hij is zwak en teer van gestel: in een\' kerker kwijnt hij weg , en nooit of nimmer zal hij u daarin voldoening geven , dat hij het heilige werk verzaakt, dat hij vreugdig en moedig heeft op zich genomen. Met dwang en hardheid zult ge niets op hem verkrijgen.quot;

«Moei u niet met onze handelingen , Jonkvrouw van Lauernesse ! Gij hebt goed geraden, die jonge man is in onze macht; maar dank daar den Hemel voor ! zonder dat, was hij misschien alreeds in boeien , ten believe van mijn Heer den Schout van Utrecht.quot;


12

I.

-ocr page 98-

HET HUIS LAUERNESSE.

90

«Geloofd zij de Heilige God!quot; riep Ottelijne , de handen ten hemel heffende , ))gij veiligt hem dan voor dezen ... en ik, dwaze, die durfde

meenen..... dat uwe Hoogwaardigheid zelve

tot dat onderzoek last had gegeven !quot;

»Ha! nu zou het mij wonder doen , zoo onze welbeminde nicht niet meer wist van deze diep verholen zake, dan Schout en Schepenen met al hunne wijsheid kunnen uitvinden, of het door boei en duimschroef der arme dienstmaagd ontlokken.quot;

»Vraag mij niets, Hoogwaardigste ! want ik kan niet spreken tegen waarheid , en door te zwijgen ; zou ik u vertoornen!quot;

«Daarom , eerlijk en welgemoed opgebiecht, en i zijt getroost en zonder schroom : het zal niemand ! schade zijn zoo ik we te!quot; En door die verzekering gerustgesteld , of misschien geene kans meer ziende om te weigeren , begon Ottelijne den Bisschop te onderrichten van wat er in het huis der vrouwe Eeiniersz was voorgevallen , dikwijls in den loop i barer rede gestuit door aandoening en herin-i nering , of door nadere ondervraging van Philips. | Dit gesprek , hoe belangvol ook voor den laatsten, ; kan het niet zijn voor ons , die reeds alles weten ; en die daarenboven andere kennissen hebben op te zoeken.

XVI.

MISMOEDIGHEID.

De Bisschop had niet te veel gezegd , toen hij verzekerde: «Paul\'s gevangenschap is vrij draaglijk.quot; Menige adellijke Jonkvrouw was niet zoo goed gehuisvest, noch omringd door zooveel weel-: de , noch gediend met zooveel zorgzame oplettendheid , als de eenvoudige Hervormingsprediker , op het oogenblik , waarop wij hem weder-i vinden. In het binnenste van het Bisschoppelijk j paleis bevond zich een vertrekje , klein en afge-I zonderd, maar dat was als een kort begrip van alles, wat er sierlijks kon gevonden worden in de eigen zalen van zijne Hoogwaardigheid zelve. De koude wanden waren vermomd onder dikke wollige tapijten . uit de fabrieken van Utrecht; zelfs de vloer was met een dergelijk weefsel bekleed : eene fijne en zeldzame weelde in eenen tijd , waarin Hendrik VIII, en menig groot Heer met hem, in zijne vertrekken nog slechts de voeten drukte op versche biezen of fijn wit zand; maar wij weten het, de Geestelijke Vorstenhad-, den eenen juisten smaak voor het comfort, en i vele aardsche middelen boven hunne bloot we-\' reldsche medeheerschers vooruit. Het meubel, dat onbescheiden genoeg de ruimste plaats innam, | was een ledekant van stevig eikenhout, welks j stijlen en pilasters, sierlijk uitgewerkt en verguld, : een vierkant verhemelte omhoog tilden, breed en stevig genoeg, om er een rot voetvolk zonder gevaar of hinder op wacht te kunnen zetten. Zware gordjjnen van zilverlaken hingen af van

dit trotsche bedkanteel; één derzelve was ter zijde geschoven , en liet eene kostbare sprei van scharlaken zien, met een\' breeden rand van sabelbont omzoomd. Het kleiner huisraad tot een slaapvertrek behoorende , dat te gelijk tot woonkamer strekte, stond in bevallige orde ter zijde, op eene soort van credens, en was van fijn hout met zilver beslag, van het toen zoo hooggeachte venedijnsche glas, of zelfs wel van zilver verguld. Eene lage eikenhouten tafel van duchtigen omvang was voortgeschoven , dicht nevens eene zitbank , in den muur vastgehecht, met lederen rug en zitkussens voorzien. Dit vertrek, dat onder menigen Bisschop van een verdacht gebruik moest zijn geweest, had twee zichtbare uitgangen, waarvan de eene naar de binnenzalen voerde, door Philips eelven bewoond, en de andere naar eene galerij leidde, en vandamp;ar naar de eerste vóórzaal. Beide waren van buiten gegrendeld. Een derde uitgang, vermomd onder het wandtapijt , was in verband met eene in den dikken muur uitgehouwen trap, die wellicht dieper en verder bracht dan voor veiligheid en leven wen-schelijk kon zijn van hom, die gedwongen werd, haar af te klimmen. Hoe goed men zich hier ook verstaan had op openingen voor menschen, aan die voor daglicht had men gansch niet gedacht. Zelfs niet het kleinste hangvensterken gat het doortocht; zelfs geen klaver- of ruitvormig uitbouwsel, hoog in de zoldering, liet een enkel zonnestraaltje toe of het zwakste tintje van licht. De kunst vergoedde zooveel zy vermocht. Eene koperen lichtkroon, die negen brandende waskaarsen plaats gaf, hing in het midden der zoldering , maar zoo nabij deze, dat zij meer daar scheen om de gepleisterde cherubijnkopjes bij hun grimlachen toe te lichten , dan om den lager geplaatsten aardbewoner bij zijne bezigheden van nut te zijn. Was het daarom , dat Paul niet las , ofschoon meer dan één boek zijne tafel sierde ? Was het daarom, dat twee schotels met keurig vleeschgebraad en de verdere aanrichting van eenen middagmaaltijd ter zijde waren geschoven , zonder te zijn aangeroerd ? Wij gelooven het niet, want de verveling scherpt de oogen van den gekerkerde , en ook eene luite , die in het duister te bespelen ware geweest, lag als een nutteloos speeltuig aan zijnen voet. Op sierlijker kerker kon wel nooit eenig gevangene aanspraak maken; maar toch , ook achter gouden tralies wordt het den vrijen vogel bang! En zeker , in moedeloozer onlust lag wel nooit een gevangene neder, dan de jeugdige Hervormingszoon op de zacht bekleede rustbank van zijn\' opgedrongen gastheer. Hy had het hoofd achterover geworpen tegen de zijleuning van zijne zitplaats, en de lange lokken van het zachtblonde haar wiegelden hem tergend en hinderlijk over oogen en wangen , zonder dat hy zelfs de moeite nam van ze weg te schuiven ; hij liet de armen slap nederhangen, als miste hy de veerkracht om ze op te richten ; door den blonden sluier heen zag men de matte bleekheid en de smartelijke ontstemming zyner trekken. Men had


-ocr page 99-

HET HUIS LAUERNESSE. 91

zelfs sporen van tranen kunnen zien. Molanchton zou ze hem vergeven hebben. Ze waren niet gevloeid om persoonlijk leed , noch uit kleinhartige vrees voor eigen gevaar. Ze hadden hunne oorzaak dieper en eene meer edele bekommernis drukte hem. Hij was dan nu in de macht van den man , die hem wel zeker beletten zoude met het werk voort te gaan , dat hij met heilige geestdrift als zijne roeping beschouwde , en waarin te volharden hij met oprechte trouw had beloofd. En nog had hij het zich getroost, zoo het hier, hoe vroeg ook , de eindpaal van zijne vrome loop-i baan had moeten zijn , indien hij die had kunnen bezegelen door een schitterend en stichtend i uiteinde, anderen tot voorbeeld en bemoediging; zoo hij martelaar had mogen zijn van zijne leer. Maar neen , zoo zoude het niet wezen, alles spelde j hem eene stille heimelijke schorsing in zijn werk, I zonder opzien of geweld, eene zachte, dochonont-; kombare opsluiting, eene afzondering van alle men-schelijke wezens, wie hij zijne denkbeelden konde mededeelen. Heimelijk weggelicht uit de wereld met naam en bestaan, als een, die er nooit was geweest, dood voor zijne vrienden, zijn spoor voor altijd uit-gewischt bij allen, die hem liefhadden: dat was het, wat hij vreesde en wat hij maar al te zeker voor oogen zag, in geheel de wijze, waarop men met hem handelde. De overtuiging van de ! radelooze werkeloosheid, waartoe men hem scheen ! gedoemd te hebben , de onmacht om ook zelfs het \' minste in geheel dien toestand te veranderen, de onrust over zijne vrienden , van wie hij in zoo hachelijke oogenblikken was gescheiden geworden , de onmogelijkheid om van hun lot kennis te krijgen , of hen over het zijne gerust te stellen , bracht hem in die akelige stemming van diepe mismoedigheid , waarin het scheen , alsof alle krachten van ziel en lichaam hem verlaten hadden. Er Lijn van die oogenblikken, waarin de mismoedigheid tot ons insluipt door alle poriën , waarop wij haar inademen met iederen luchtdronk , waarop zij ons omspint met haar ragfijn net, ontastbaar en onzichtbaar beide , zoodat wij het verbreken kunnen evenmin als zien, en niets vermogen dan er ons machteloos in rond te wentelen , zonder er ons uit te kunnen loswikkelen. In die oogenblikken is voor ons verloren alles , wat het verledene vroolijks kan hebben of de toekomst bemoedigends. Herinnering en hoop beide zijn er voor ons niet. De ziel mist het vermogen, om zich aan die zoete troosteressen aan te sluiten. Zij is te mat om zich op te richten , zij geeft zich geheel over aan dat gevoel van lijdelijke matheid, bijna vindt zij er wellust in , en zinkt ten laatste : weg tot de lage verstomping der onverschilligheid. , Het is hare gevaarlijkste stemming!

Zij had Paul overmeesterd: wie had in den jongeling, die daar in trage neerslachtigheid ne- . derlag , den moedigen en bezielden Hervormings-leeraar gezocht, sterk met zijnen Bijbel en met i zijnen God tegen alle machten der aarde ? Zoo | drukken eenzaamheid en doodsche rust eenen geest ; neder, die gewoon is zich te uiten, en zijne

geestdrift te ont vonken aan de geestdrift, die hy zelf bij anderen opwekt en aanvuurt.

Ook zijne kleeding had eene in het oog vallende verandering ondergaan. Het armelijke studentengewaad, dat nog bijna aan de monnikspij deed denken , was vervangen door eenen dos, zooals des Bisschops jeugdige hovelingen zich op hoffeestdagen zouden gekozen hebben. Een ruim overkleed van korenblauw satijn , met kraag en afhangende strooken van echt zwanendons, hing losjes henen over een wambuis van eene zachte rozenkleur, in de lengte over de borst met uitsnijdsels en inzetsels van witte zijde gevoerd, dat nog veel van het fijne linnen hemd liet zien, aan den halsboord met eene smalle gladde kantstrook omzet, die door een\' band van geslagen goud dicht om de keel werd toegesloten. Hozen van rood scharlaken en schoenen van dezelfde stof, met gouddraad opgewerkt, voltooiden deze kleeding , die, beter dan de vroegere, aan de fijne leest en de za-chte , bijna vrouwelijke schoonheid des jongelings recht deed. Het zal noodig worden te zeggen, door welken samenloop van omstandigheden wij hem in dezen veranderden toestand voor ons zien.

In den treurigen nacht van het sterven der weduwe Bakelsze had het misbaar , dat de dienstbode bij vreemden aanhief, allen , die getuigen waren geweest van het jammertooneel, het noodzakelijke eener snelle vlucht doen inzien. Ook hadden ze den tijd , die hun nog gegund werd , niet laten voorbijgaan, maar zich her- en derwaarts verstrooid, ieder waar het hem het veiligst dacht. Ottelijne had de wijk genomen naar haar Slot en bood allen herbergzaamheid aan. Maar Laurens verkoos met zijne Aafke naar elders heen te trekken. Johanna had nog eenen zus • terplicht te vervullen aan Hugo, waarbij Paul haar behulpzaam wilde zijn. Hij , dien ze dood hadden gewaand , was slechts in eene diepe bezwijming weggezonken , en tot stervens toe afgemat door bloedverlies en smartelijke overspanning. Er was niet aan te denken hem naar Lau-ernesse over te voeren, zelfs al had men, zoo in het midden van den nacht, zonder argwaan te wekken, eene der stooterige karren, die toenmaals het éénige voertuig waren, kunnen machtig worden. Gelukkig was er zeer in de nabijheid het huis van een\' schrynwerker , dien men te Woerden als lid van de nieuwe gemeente had leeren kennen. Daarhenen ! was snel hun besluit. De sterke vrouw en de jongeling, krachtig door vrome menschenliefde, torschten hem op hunne armen derwaarts , niet zonder schroom van slechts een lijk in te brengen , maar zonder vrees, of wel die deur hun geopend zoude worden , en voor drie zoo gevaarlijke gasten herbergzaamheid gegund; want de broederliefde sloot alle leden vau de kleine Gemeente eng en vast aaneen. En zoo Luther\'s naam veel zou ontbinden en veel zoude wonden, hij zou ook veel vereenigen en vele smarten heelen! Ook wachtte hen geene teleurstelling. Ze vonden gewillige hulp, omzichtige


-ocr page 100-

HET HÜIS LAUERNESSE.

92

zorg en blijmoedige dankbaarheid voor dit vertrouwen. In eeue woning , klein als deze , waar slechts één vertrekje konde afgezonderd worden voor den zieke en wie hem verpleegden, kon de aanwezigheid van Paul voor geen der leden van het gezin verborgen blijven. Om den knechten geenen argwaan te geven, ging hij door voor een\' Duitschen bloedverwant der huisvrouw , en verwijlde , in zijne onbekendheid gerust, in den achterwinkel, die tot huiskamer strekte , wanneer het zijne beurt werd te poozen van.het oppassen des gewonden. Op den tweeden middag was hij dadr ingesluimerd op de harde bank, vermoeid van een\' gan-schen nacht wakens. In dien ochtend was de Bisschop uit Wijk naar Utrecht teruggekeerd. Volgens eene gewoonte, die hij bovenal na een langdurig afwezen niet verzuimde, bezocht hij de winkels en werkplaatsen zijner Utrechtenaren met die innemende belangstelling in hunne vorderingen en kunstvlijt, die den Vorsten zoo goed staat en die hem de harten zijner burgers gewonnen had. Zal ik het een toeval noemen , dat hem juist dien dag bij den behendigen en bekenden sbijlhouwer\'\' binnenvoerde ? De Vicaris , die hem vergezelde , noemde het later: leiding der Voorzienigheid!

Hoe het zij , na een minzaam onderhoud met den meester, na eene vriendelijke toespraak tot zijne werklieden , na eene ruime bestelling, die hun voor vele weken arbeid gaf, scheen Philips zich te willen verwijderen, maar vooraf bezon hjj zich , klaagde over dorst, en vroeg tot verkwikking eene teug hartig bier. Die eere en die gemeenzaamheid, op iederen anderen tijd zoo hoogelijk welkom , om met zooveel dankbaarheid na jaren nog herinnerd te worden, scheen den goeden baas bijlhouwer nu in eene verlegenheid te brengen, al te zichtbaar, om niet door Philips te worden opgemerkt. Hij dacht zich de oorzaak in eene valsche schaamte, en om met goedheid aan de aarzeling een eind te maken, sprak hij : ))Acht een\' houten drinkbeker voor mij niet te gering; ik heb op het slagveld uit den helm van een\' soudenier gedronken; zie , ik wil mijne rust bij u nemen , om u te toonen , hoe ik de woning , die een eerlijk poorter goed genoeg is . niet te slecht acht voor mij.quot; En te gelijk stapte hij den achterwinkel binnen, en terwijl de huisvrouw , zoo haastig als haar knikkende knieën voort wilden, kruik en kroeze aanbracht, liep de Vicaris , die zijn\' Heer gevolgd was, in verstrooiing het vertrek op en neder. Zijn oog viel op den sluimerenden Paul. Zijn voorhoofd, dat zich kleurde van verrassing, getuigde, dat hij hem herkende. Hij wisselde fluisterend eenige woorden met den Bisschop , die de burger en zijne gade niet verstonden, hoewel zij er den zin van gisten, toen zij den laatste driftig zagen opspringen , terwijl Vader Boude wijn op den sluimerende toeliep, hem de hand op den schouder leide en hem deed ontwaken. Daarop sprak hij hem toe in het Latijn, en de jongeling, die zoo weinig handigheid had om zich te verbergen , was overbluft aan zijne voeten gevallen. Zijn gastheer en diens vrouw stonden versuft en verbijsterd van angst tegenover den Bisschop, die hen eene poos zwijgend aanzag en daarop vertrok. Ook de Vicaris ging; maar Paul wist, dat hij in hunne macht was , want Boudewijn had hem de keuze gelaten tusschen het verderf van wie hem geherbergd hadden , of een gewillig en rustig volgen van twee der trawanten, die den Bisschop vergezelden. Hij kon niet weifelen , ondanks de beden van de moedige menschen , die zich wilden opofferen : waren niet Johanna en Hugo mede in het hoogste gevaar , zoo men weerstand bood of aan ontvluchten dacht ? Ook kwamen de Bisschoppelijke dienstmannen zich zeer spoedig van hunnen gevangene verzekeren , doch verlieten eerst in den avond met hem zijne schuilplaats. Toen voerden zij hem naar een gebouw, dat hem een klooster toescheen , waar men hem noodzaakte zijn gewaad voor eene prachtige kleeding te verwisselen. Hier werden hem ververschingen aangeboden en eene poos rust gegund , waarna men ook die plaats verliet en hem heenvoerde naar het Bisschopshof.

Het statige paleis , waar men hem binnenleidde, hield Paul er ten minste voor, hoewel zijne geleiders het hem niet noemden, gelijk hij het hun niet vroeg. De Vicaris had hem gewaarschuwd, dat iedere vraag nutteloos zoude zijn. Door eene eenzame galerij , die niet verlicht was, en door zalen , evenzeer doodsch en donker, brachten deze lieden hunnen gevangene henen tot in het verblijf , waar wij hem nu zien. Eerst toen verwijderden zij zich , en een kloek man, niet meer in den bloei des levens, verving hen. Deze strekte Paul tot hofmeester en tot kamerdienaar, tot cipier en tot page , tot meester en tot slaaf, slechts niet tot gezelschap, slechts niet tot afleiding, zelfs niet tot hoorder zijner klachten of overbrenger van eenige bede: want de man was doof-stom , gehoorzaamde alleen aan wenken, en maakte zich slechts verstaanbaar door teekens. Zoo voelde zich Paul dan volstrekt afgesloten van de gansche menschelijke samenleving, in het midden van een bevolkt en woelig Hof, welks levenslustige feestvreugde bijwijlen rondom hem klonk, verstoken van elke mogelijkheid om zich te uiten ; de twee éénige hulpmiddelen, waardoor de mensch zich mededeelt aan den mensch, waren hem ontzegd, de stem en het schrift; want ofschoon de man hem verpleegde met de zorgende oplettendheid eener oude min en met de eerbiedige dienstvaardigheid van een\' lakei, die aan Hoven is grijs geworden , had hij op Paul\'s aangewezen verlangen om schrijfbehoeften hoofdschuddend en met schouder-ophalen geantwoord. Een bewijs, dat er een tegenbevel bestond. De boeken, die de jongeling gevonden had , vergoedden hem geenszins zijn\' eigen Bijbel, uit voorzichtigheid in de handen van zijn gastheer gelaten: het waren ongewijde Latijnsche dichters en niet uit het roemrijkste tijdvak der Romeinsche letterkunde; het was meer een tergen van zijn\' goeden smaak, dan een tegengift voor verveling. Maar de ver-


-ocr page 101-

HET HUIS LAUERNESSE.

93

veling was nog niet tot hem gekomen ; onrust, smart, gissingen , twijfel en zelfverwijt, die allen in zijne ziel heen en weder woelden , hadden voor de kerkerverveling geene plaats gelaten. Na de onrust voor anderen en de smart voor zich zeiven te hebben doorgeleefd, na zich in gissingen te hebben afgepynd, had de twijfel hem aangegrepen , de twijfel aan zijn werk, aan zich zeiven , aan zijne roeping. ))Neen , het was vermetele eigenwaan geweest, dat hij, zwakke jongeling, de taak der mannen op zich had genomen; dat hij, knaap, die de innigheid der huiselijke banden niet kende, de onrust had gebracht in de huisgezinnen en de liefde verstoord tus-schen bloedverwanten : hoe wist hij, ongewijde, dat hij waarlijk geroepen was, om de uitdee-ler te zijn van den schat des Evangelies... hoe , indien zelfverblinding en zelfroem eens bevonden werden de ware drijfveer en te zijn van zijn\' opstand tegen de bestaande instellingen.. . hoe, indien .... maar was het Melanchton zelf

niet, die hem had toegewjjd____Melanchton!____quot;

Daar greep een smartelijk zelfverwijt hem aan. »Melanchton immers had hem aanbevolen in de zorg van den Vicaris, en hij had niet naar de stem van den Vicaris gehoord, en toch uit die stem had hem het bevel van een\' vader tegen-geklonken , en Christus had, om den wil van Zijne leer, niet van éénen enkelen menschelijken plicht ontslagen! en Luther predikte geene andere leer dan die van Christus! en hij, die den kinderplicht had verzaakt, had kinderen opgezet tegen ouders en ouders tegen kinderen ; daarvoor ook was zjjn werk gestaakt geworden en zoude zich verstrooid zien; daarvoor ook had hij de genade Gods en de gunst zijns aardschen vaders verbeurd : want hij voelde het, dat moest zoo zijn , sinds de Vicaris , die kennis scheen te dragen van de bedoelingen des laatsten , hem niet meer met zachtheid had toegesproken , sinds hij hem hier, hier zoo dicht in zijne nabijheid aan zich zeiven overliet , sinds hij zich niet meer om hem bekommerde , dien hij toch vroeger zoo dringend en srnee-kend met zich had getroond.. ..quot; Zóó mijmerde de moedelooze voort, wiens verslagen geest, in ziekelijke mismoedigheid neêrgezonken , zich door niets wist op te heffen , evenals hij het zware hoofd niet eens ophief, toen zijne kerkerdeur openging .. . het zou zijn cipier-verpleger zijn , dacht hij ... . het was de Vicaris, bleek het hem, toen de statige man vlak vóór hem trad, en hem lang en ernstig aanzag met eenen diep weemoedigen blik. Was het wonder, dat de jongeling, in de beschreven gemoedsstemming zoo overvallen, met eenen smartelijken uitroep aan zijne voeten viel ? Was het wonder, dat in het gesprek , hetwelk toen volgde , de. scherpzinnige , welbera-i den Vader Boudewijn , die , met fijne berekening | en diepe kennis van het menschelijk hart , zijne I woorden had overdacht, als eene zegepraal be-I haalde op den weifelende, die, ontevreden met i zich zeiven , zonder vertrouwen op zich zeiven , i alleen sprak en antwoordde naar de inspraak van

zijn huidig gevoel, en die behoefte had aan een woord van troost en van vergiffenis? Was het wonder, dat de naam Melanchton , met behen-dighaid van dien van Luther gescheiden, gebruikt werd, om eene volgzaamheid af te eischen, die door den diep verslagene met eene stomme hoofdbuiging werd toegezegd ?. .. Was het wonder , eindelijk, dat de jongeling, door duizend strijdige gewaarwordingen overstormd , zich in de armen wierp van den verheven spreker, toen deze ten laatste op veelbeteekenenden toon tot hem zeide: — ))En nu, volg mij naar den Bisschop van Utrecht!quot;

Met een gebogen hoofd, op den Vicaris geleund en by na wankelend van aandoening , trad hij de hooge Bisschopszalen door en het vertrek binnen, waar de Kerkvoogd zelf hem wachtte. Philips sprak nog met Ottelijne , die nu vóór hem stond en een antwoord scheen te verbeiden.

»Ga getroost, mijn kind!quot; fluisterde hij haar toe, ))zoo waarachtig ik den ring voert en den staf, zult gij , noch iemand, ontrust worden om des geloofs wille in mijn gebied , en het zwaard van St.-Maarten zal zich alleen tot bescherming opheffen over het Huis Lauernesse, zoolang Philips het voert.quot; Toen scheen hij willens haar weg te leiden door eene zijdeur. Maar Boudewijn, die met Paul de vleugeldeuren binnentrad, voerde haar dezen te gemoet, zoodat zij hem zien moest, gelijk ook haar flauwe kreet van verrassing het aanduidde ; toch liet de Bisschop haar van zich gaan, zonder eenige opheldering!

Bij den zetel van zijnen Heer, liet Vader Boudewijn den jongeling aan zich zeiven over , die onwillekeurig neder knielde. Eene lange poos staarde de Bisschop met aandacht op hem , en maakte de aanmerking, alleen hoorbaar voor den Vicaris, die zich achter hem geplaatst had : «hij heeft veel de gestaltenis zijner moeder;quot; daarop wendde hij zich luid tot Paul zelven, en sprak met goedheid : — «eindelijk aan mijne voeten, jonge man! dat heeft moeite gekost ; maar nu ook richt u op , en laat mij u vrij in het aanzicht zien , wij hebben veel met elkander te spreken.quot; En daarbij reikte hij hem de hand. Paul greep die met vuur en kuste haar met sidderende lippen. Het was niet de gevangen prediker der Hervorming , die den Bisschop van Utrecht , zijn\' kerkermeester, door eene\' hulde, de vrijheid of een zacht lot hoopte af te vleien ; de jongeling dacht niet aan den Hervormingsleeraar , nocli aan den Bisschop van Utrecht; hij zag in dien vasten grijsaard, voor wien hij knielde , iets anders dan een\' vreemde ; zijne verbeelding, opgewonden door het samenstemmen van velerlei waarschijnlijkheden, bovenal door menig woord van den Vicaris, dat hem toespeling scheen, spiegelde hem voor wat hij innig wenschte , en zijne rede liet zich begoochelen door hare blinkende tooverbeelden, totdat hij de koortskloppingen der opgewondenheid in overtuiging hield voor


-ocr page 102-

94 HET HUIS LAUERNESSE.

de waarachtige inspraak der natuur. Hij zag eenen vader in den Bisschop van Utrecht. Voor het eerst voelde hij al de innigheid der kinderliefde , al de heiligheid van het vaderrecht, al den gruwel der kinderschuld : ongehoorzaamheid. En hij stond voor zijn\' vader bezwaard met die schuld! Niet vreemd was het, dat de aandoening zijne lippen trillen deed en zijne knieën , dat hij zich leunen moest aan de stevige eikenhouten tafel, om niet neer te zinken, dat hij slechts met moeite antwoordde :

«Spreek, Heer! uwe woorden zullen mij bevelen zijn. Dat was altijd mijne vurige begeerte u te hooren. Van u zegt men , dat gij het geheim mijner geboorte kent. O! verberg het mij niet. . . . niet langer. . . Dat ik een\' vader kenne. . . . een\' vader omhelze. . . , een\' vader vergiffenis vrage. ... en dan. . . . dan beslisse de Hemel over mijn verder lot door zijnen mond !quot;

))Ge werdt toch niet te bijster gedreven door die kinderliefde, toen wij , in den naam van uwe magen, u door onzen Vicaris manen lieten, om tot ons te komen!quot; hernam de Bisschop met eenen glimlach , die de scherpte van zijne aanmerking verzachtte.

»Wat ik mijn\' plicht geloofde, stelde zich toenmaals tegen mijn zielsverlangen , mijn Hee-re!quot; hernam Paul met eene zachte stem ; «maar

nu smeek ik te mogen weten.....quot;

»Niet zoo ijlend , jonge man! Nieuwe kennis legt nieuwe plichten op. En het is noodig, vooraf te weten , of gy bereid zijt de uwe te vervullen , met verzaking van vroegere zottelijke inbeeldinge.quot; Een oogenblik zweeg de Bisschop, als zocht hij eene inleiding; toen, met welgevallen op Paul\'s sierlijken dos wyzende , vervolgde hij :

))Zie u daar in een goed gewaad, Jonker Paul! en dat vrij beter past aan uwen stand , dan de pij van een\' Lutheraanschen klerk , eene pij , die zoo nette leden en zoo hupsch een uitzicht te jammerlijk onrecht deed ! Gij hebt met de pij afgedaan , en , zoo wij hopen , voor altijd ; waar gij moet afstand doen van de dwaselijke dweperijen, waaraan gij tot hiertoe uw* goeden tijd hebt gewijd, en van uw onwettelijk predikambt. . . . Neen, zie mij niet aan met strakke oogen en verkleurde kaken , alsof ik u een doodvonnis aanzeide. Ik ga u niet spreken van wat er verkeerds kan liggen in alles wat gij reeds bedreven hebt ; wij willen dat dekken met den mantel der vergevende liefde; wij zijn, zoover wij weten, geen lid van het Heilig Ambt, ! dat ze, God betere \'t! welhaast in de Neder-I Duitsche Keizerslanden zullen invoeren, en wij i zitten hier niet om onderzoek te doen naar het ! geloof, noch om te beslissen , of uwe leere ket-tersch is en verdoemelijk. Meer nog , wij misprijzen uwen Luther niet geheel. Wij willen nu niet vragen , of hij recht heeft, zoo vinnig aan te vallen op de Geestelijkheid en de verjaarde insteUingen der Kerke, als hij dat doet. Wjj

willen alleen zeggen, hij moeit zich met de dingen, die hem aangaan: hij is geordend Geestelijke , en hij spreekt in de zaken van Geestelijkheid en Religie; maar den zoon van uw\' vader voegt het niet, als een omzwervende landlooper herberg te zoeken bij lage poorters en huisluiden, te prediken achter heggen en hagen of in verholen tavernen, in geen beter gezelschap dan van uitge-loopen monniken en zwerfzieke nonnen, vertwijfelde burgers en burgeressen, die niet te verliezen hebben, looze bedriegers en slimme futselaars, of zoo uwe behaaglijke kunst van spreken u in beter lieden gunste brengt, in goede huizen en wèl adellijke Sloten toegang geeft, er ellende in te brouwen en spijtig discoort, en daarna te teren van der vrome lieden dank voor zoo goede diensten! Geboren, als gij zijt, uit eene moeder , die eene vorstentelg was , en een\' vader , die over wijd gebied den heerschersstaf zwaait, wacht u eene schitterende bane te Hoof of in het veld ; het zwaard past u en de sporen, maar niet de pen en het boek , tenzij voor uitspanning. Ridderlijk ten strijde te gaan voor eer en voor vaderland, of als middelaar vrede te stichten , waar volkswoede en vorsten hebzucht een1 onrecht-matigen krijg aanvangen willen: bevallige vrouwen dienend en kozend ter zijde te Sv-aan, om er eindelijk eene te vinden, die u de zoete liefdewond heelt, in een eerbaar en loffelijk huwelijk : ziedaar het lot, dat u wacht en waarvan ge uw deel kiezen kunt. Of zoo de Geestelijke staat u beter vleit, grijp haar dan niet aan

eigenmachtig , onwettig en als ongewijde.....een

Abtenstoel of een Bisschopszetel staan niet te hoog voor uwe eerzucht, voor uwen rang. Maar laat varen dien zottelijken ijver voor het Lu-therdom. dat wel zijn beslag zal krijgen naar \'s Hemels beste bestiering, zonder dat ongeroe-penen er zich mede moeien. Laat gansch varen uwe voormalige dweperijen , en wordt een vroed Edelman, een Ridder, een goede zoon. Wilt gij ?quot;

«Wat gebiedt mij mijn vader? Het gebod des vaders moet hier de stem Gods zijn, wien ik gehoorzamen zalriep Paul treurig: doch ts gelijk wierp hij zich hartstochtelijk in de armen van den Bisschop.

»Gemak , Jonker !quot; riep Philips van Bourgondië met eenen glimlach , )namp; ben uw vader niet en toch voegde hij er vriendelijk by , hem nauwer aan zich sluitende: ))ik zoude er trotsch op zijn, u met geen\' minderen naam te noemen ; ik wil van mijne zonen wenschen , dat het geene slimmere kwanten mogen wezen.\'*

De Vicaris, \'die tot hiertoe bij zijns meesters armstoel had gestaan , zwijgend en onbeweeglijk als een Romeinsch raadsheer , fronste nu geërgerd het voorhoofd ... Het hinderde hem altijd , als Philips zich woorden of gevoelens ontvallen liet, die niet pasten bij zijn\' gewijden tabbaard; maar nu, op een oogenblik, waarin de waardigheid van den Kerkvoogd de waardigheid van het vaderschap vervangen moest, scheen hem zulk een blootgeven dubbel gevaarlijk toe ; ook voegde hij


-ocr page 103-

HET HUIS LAÜERNESSE. 95

er vergoelijkend bij: ))Uwe Hoogwaardigheid was I vader eer zij de wijding ontving!quot; Maar dat woord was overbodig , want noch de aanmerking , noch de verbetering was gehoord geworden.

»Mijn vader — niet !quot; herhaalde Paul, den I langzamen nadruk der ontzetting op iederen klank leggende, en trok schichtig de uitgestrekte armen i terug, en liet die in vertwijfelde teleurstelling nedervallen langs de heupen, en week drie treden achterwaarts als van duizelenden schrik getroffen.

wWij zijn toch verwantenhervatte Philips troostend. »Gij hebt evenzeer een dubbel recht op mijne belangstelling, dat der vriendschap en dat van het bloed!quot;

«Zoo was het dan niet met het gezag van een* vader, dat ge mij hebt opgeëischt; niet door de macht van een\' vader, dat ge mij hebt afgehouden van mijn heilig werk ; niet als vader , dat ge mij thans afvergt de taak onvolbracht neder te werpen, opgevat willig en met vurigen ijver , en met waarachtig geloof aan de zekerheid mijner roepinghernam Paul, stouter en met fierder blik en vaster stem, dan hij nog sinds zijne gevangenneming gesproken had: dat komt omdat de Hervormer herleefde, zoodra de zoon in hem dood was ; omdat hij zich verongelijkt mensch gevoelde, nadat hij onder het ongehoorzaam kind had gebukt gegaan; omdat het hem niets zeide, dat de Bisschop van Utrecht zijne pogingen afkeurde , al was die dan ook in het bezit van vorstenmacht, om die afkeuring kracht te geven , zoo slechts niet een vaderlijk bevel als het machtwoord des Hemels tusschenbeiden trad. . . zoo slechts niet de gedachte : »dat komt van God!quot; den twijfel aan zich zeiven steunde of opriep. De prediker Paul hernam zijnen ouden moed , zijn vroegere geestdrift. Er zou tegenstand zijn. Hij zag het aan de duistere blikken van den Vicaris , aan het onrustig hoofd-i schudden van den Kerkvoogd; tegenstand, geen i weerloos verkwjjnen, geen machteloos onderwerpen, tegenstand ! Nu was hij gewapend.

Met een driftig gebaar gebood Philips het zwijgen , en vervolgde toen: ))wees zeker, dat dezelfde afstand, dien ik van u eiscE , de eerste voorwaarde zal zijn, die uw vader op erkenning en kinderrechten stellen zal; en wees zeker, dat ik zelf, Bisschop als ik ben en voorstander der Kerk, niet zoo grooten afkeer kan hebben van scheurmakerij en opstand tegen Eome als hij , want ziet gij, jonkman ! ik heb Rome gezien en.. Door een scherp kuchje herinnerde de Vicaris zijne tegenwoordigheid. «Maar het is hier van mijne overtuiging de rede nietjquot; hervatte de Bisschop, met schranderheid dien uitweg nemende tusschen het voortgaan in eene ongepaste uitdrukking en het afbreken zijner rede; «daarom staat het mij niet vrij , hem een\' zoon aan te bieden, bevlekt als gij met de zonde van ketterij , en die niet eens willens is zich te beteren en van zijn doolpad af te gaan. En zoo vraag ik u nogmaals : wilt gij uw onoorbaar leven verzaken, en een vroom en nobel Jonker wezen, zooals God u heeft doen geboren worden ?quot;

\' wik voel mij geroepen de gezuiverde leer te verkondigen, Hoogmachtige Heer!quot; hernam Paul zacht, doch vast, «en ik erken geen verschil tusschen menschen dan dit alleen : godvruchtigen en goddeloozen; tot de eersten wil ik trachten te behooren en anderen opleiden ook alzoo te worden; over de laatsten....quot;

«Bij God en St.-Maarten! zóó uitsporig drijven die dwepers hunne gevaarlijke stelsels,quot; riep Philips , uitbarstende, «dat ze Heeren en burgers gelijk zouden stellen ! Vermetele knaap! en gij zegt dat mij , een\' Prins van Bourgondië ! Dergelijke opinies kunnen kwaad brengen wien ze predikt, en ik zeg u , zoo gij niet verstandig wilt zijn op mijn vermaan , maak het dan uit met uw\' vader , die u zal weten te dwingen, als ik u tot hem gezonden heb; maar daar het toch uog niet zoover is, daar staatkundige redenen mij noodzaken u nog voor eene wijle terug te houden aan mijn Hof, leef er als in vrijheid, wandel, rijd, speel, scherts met mijne hovelingen , ik zal u eene eerlijke plaats onder hen aanwijzen; maar vergeet daarbij Paul, den Lutheraan : het zou te schadelijk zijn en mijner waardigheid en dier arme lieden zielen te kort doen , zoo ik kon dulden , dat in u de wolf in mijne schaapskooi rondsloop. Evenzeer moet ik verzekerd blijven van uw\' persoon ; daarom zweer mij bij al wat u heilig is , bij uwen Bijbel, bij uwen Luther , dat gij noch van uwen Bijbel, noch van uwen Luther spreken zult, tegen wie ook, zoolang gij aan mijn Hof, in mijne stad , in mijn gebied toeven zult, en evenmin eene poging tot ontwijken beproeven.quot;

«Vergeving, Heer!quot; hernam Paul met eenen glimlach, «dat is hetzelfde als te beloven mijne zaak voor altijd ontrouw te worden.quot; En toch voegde hij er weemoedig bij: «toon mij een schriftelijk bevel van mijn\' vader en ik zal.....moeten*.....gehoorzamen.quot;

«Gij brengt mij tot het uiterste, jonkman! zóó iets is niet onder mijn bereik , maar beter zijn onder mijn bereik de middelen om u te dwingen, zoo ge hardnekkig weigert volgzaam te zijn. Mijne sterkte Vreeland , met haren schromelijken kerker , kan zich lichter voor u openen dan ontsluiten.quot;

«Een beter dan ik bewoont den Wartburg!quot;

«Tot hiertoe hebt gij de hardheden der gevangenschap niet gekend!quot;

«O! zij zullen mij beter zijn dan die ontzenuwende weelde , die mij hier heeft omringd.quot;

«Gij wilt het! mocht u dit woord niet te laat rouwen ! Uit Vreeland komen geene beden tot ons.quot;

«Ik zal ze niet slaken, dan tot Godsprak de jongeling standvastig. «En Hij , voor wien wallen en vesten niets zijn , zal mij te Zynen tijde wedergeven aan mijn werk, en opnieuw stellen voor het oog der Gemeente!quot;

«Genoeg !quot; zeide de Bisschop , die zich omwendde tot zjjnen Vicaris, met wien hij zacht en veel sprak ; deze verliet hem, ook Philips scheen willens een ander vertrek binnen te gaan . .. Paul

-ocr page 104-

HET HUIS LAUERNESSE.

96

volgde ,hem. . . wHeer ! ga niet van mg , zonder mg te zeggen, wien ik toebehoor, wie gij voor mij zijt.quot;

))Een ketterleeraar zal op zyne hooggeboren bloedmagen niet trotsen. Gy zult niets weten.quot;

«Heer ! ik wil hen gedenken in mijn gebed.quot;

«Bid voor uwe aanstaande rechters , en laat mij riep Philips met gemaakt en toorn , en rukte zich snel los, want hij voelde zich niet sterk genoeg om de smeekingen des jongelings te weerstaan, en hij had zich voorgenomen niet toe te geven.

Een uur later verliet een jongeling, omstuwd van een sterk geleide, te paard het Bisschopshof. Dat was Paul, dien men heenvoerde naar Vreeland.

XVII.

HOE ZIJ TOEN LEEFDEN.

Na haar gesprek met den Bisschop , was Otte-lijne meer gerustgesteld naar haar Landslot heengetrokken. Zij wist, dat geene vervolging het dierbaar hoofd van haren Aernoud nu meer dreigde ; dat Philips , deels om eigen bedoelingen , deels uit inschikkelijkheid voor hare beden , de treurige rechtzaak zoude onderdrukken, waarin zij zoove-len harer vrienden betrokken zag. Nu leefde ze stil en droevig voort op Lauernesse. Zij leed veel! altijd veel; maar zij leed minder dan Aernoud. Ze leed anders. Hij had alleen verloren , zij had ook gewonnen. De Godsdienst begon het ledige aan te vullen , en nieuwe denkbeelden, frisch en krachtig en zielverheffend , beschermden haar tegen de wanhoop , en stelden smart in derzelver plaats; maar het was niet de smart, die krijscht en raast, en die zich uit in wilde, nokkende snikken ; niet de smart, die , opgekropt, en onder gehuichelde zielssterkte vermomd, het hart bitter maakt en toesluit en verstompt; het was de smart. die tranen heeft en gebeden , tranen, die verlichten, en gebeden, die opheffen: de smart, die loutert en beter maakt, die wel neêr-buigt, maar die niets verbreekt, die alle lagere tochten doodt in de ziel, maar die opricht en reinigt al wat er goeds in ligt en grootsch! Zóó was het Ottelijne. Zij treurde; maar zij treurde met onderwerping , met liefde , met hope! Zij durfde haren Aernoud nog liefhebben, en zij durfde het zich bekennen ; zij zag boven zich eenen hemel, en in dien hemel hereeniging van wie de aardsche dwalingen en vooroordeelen gescheiden hadden .... een kostbaar voorrecht, dat zij vóórhad op haren rampzaligen bruidegom, die niets dan wanhoop zag, waar hij heenstaarde. Sinds geen Leeraar haar meer ter zijde stond, stichtte de Jonkvrouw zich zelve zooveel zij vermocht ; met ijver las en onderzocht zij alles , wat er in den geest der Hervorming in Duitschland en Nederland geschreven werd. Zonderling was het, hoe snel die schriften zich verspreidden, en dóórdrongen tot déar zelfs, waar men hunne kennis niet kon vermoeden , in weerwil der plakkaten , die er tegen waarschuwden. Die plakkaten waren te laat gekomen , of liever , om hun doel niet te missen, hadden zij er nooit moeten zijn. Die schriften hadden al de gewildheid van verboden waar; maar neen! het was nog iets beters dan de zucht tot overtreden , het was eene warme , heilige belangstelling in den Godsdienst, het was die edele behoefte naar zedelijke verbetering en zedelijke verlichting, die het volk van Noord- en Zuid-Nederland met zulk eene vrome weetgierigheid de handen deed uitstrekken, en toegrijpen , ten koste van welken prijs ook , naar alles , wat het nieuwe kennis beloofde en nieuwe inzichten.

Ottelijne hernieuwde nu weder de verstandhouding met hare geletterde vrienden ; want verre van haar , dat ze zoude weggezonken blijven in eene laffe smart, die zich van ledigheid voedt, hief zij zich op met de kracht en den moed eener gezonde ziel en van eenen sterken wil. Sinds zij den voet gezet had op het pad , waarop martelaren hunne kroon verwierven, voelde zij , dat haar nog te veel lijden wachten kon , om bij eene eerste levensramp zich in werkeloozen rouw af te matten; liever verzamelde zij al hare krachten tot eenen toekomenden strijd. Onafhankelijk van hare geloofsbegrippen, had zij nog vele lastige worstelingen met bloedverwanten en vrienden. Nauwelijks was het voor zeker bekend, dat hare verbintenis met Reiniersz onhereenigbaar verbroken was , of alle vroegere huwelijksaanzoekers hernamen hunnen moed. Slechts zeer enkelen lieten zich afschrikken door den reuk van ketterij, die bij het teruggeven van den bruidsring opsteeg boven het Huis Lauernesse. De meesten van hen dachten, dat , bij eene bruid als deze, eenige onrechtzinnige gevoelens wel te dulden waren. Het was merkwaardig, hoezeer een geest van verdraagzaamheid plotseling onder die Edelen oprees. Sommigen behielden zich voor, de vrouw , na het huwelijk, te bekeeren: een vrome gver, waarvan ze tot hiertoe niets blijken lieten aan de Jonkvrouw. Weder anderen durfden wel niet openlijk het Lutheranisme goedkeuren , maar heimelijk toch was Ottelijne er hun te dierbaarder om , en zij lieten het haar zelve niet onduidelijk blijken: het was immers eene aanspraak op hare onderscheiding. Zelfs al was het hart der Jonkvrouw niet zoo geheel vervuld geweest met het gevoel voor een\' ander, toch zoude haar schrandere blik de laaggeestigheid dier meeste aanzoeken hebben doorzien en de zwakheid der anderen beklaagd; met moed en met vriendelijke waardigheid wees zij ze allen terug, allen, allen, en de vastheid, waarmede zij het durfde, bewees , hoezeer ze waarlijk besloten was. Het verbitterde velen. . . . maar zij was vrijmachtige meesteresse harer daden . onafhankelijk , door vermogen en rang, en.. .. veilig tegen openlijke aanvallen of heimelijke lagen, door de bescherming van den Bisschop, die tot twee malen


-ocr page 105-

HET HUIS LAUERNESSE.

97 1

! toe beschuldigingen , tegen haar ingebracht, met toorn en verachting had afgewezen , en die haar ! in het geheim telkens liet vermanen tot omzich-, tigheid. Zijne goedheid en voorzorg ginger zelfs zóóverre , dat hij zijnen kapelaan Gerard van Nim-wegen van tijd tot tijd bij haar zond, een man van onverdachte rechtzinnigheid , die helder genoeg zag om verdraagzaam te zijn, en wiens tegenwoordigheid voor de wereld als eene ontkenning was van de gevaarlijke verdenking van ketterij en Lutherdom, die voortaan rustte op het Huis Lauernesse. Noviomagus was een geletterd en onbevooroordeeld man , die gaarne en veel met Ottelijne sprak, en zijn later gedrag doen vermoeden, dat hij meer bekeerling werd dat bekeerder, vooral ook omdat sinds eenigen tijd een man van fijne geleerdheid en van machtige overreding, en die geheel overhelde naar de nieuwe Godsdienstbegrippen, de pogingen der Jonkvrouw kwam steunen. De jeugdige en beminnelijke Willem de Volder , die toenmaals , nog door geene betrekking gebonden , zich veelal te Utrecht ophield, bezocht Ottelijne van tijd tot tijd Wij herinneren ons, dat hij reeds vroeger in behoefte aan reinere Godsdienstbegrippen met haar samenstemde ; nu had ze hem geheel in haar vertrouwen laten deelen , en wist weldra, dat ook hij voortgegaan was en heimelijk een belijder geworden van de gezuiverde leer. i Zij verborg hem niet, wat zij er reeds voor had | opgeofferd en hoe zij er nog dagelijks voor leed ; en die beiden steunden en sterkten elkander in het vrome voornemen, om dien goeden strijd standvastig te strijden , en dien voor lief noch leed , voor menschenvrees noch voor menscheneer op te geven, of te verzaken. De Bisschoppelijke kapelaan was somtijds getuige van die gesprekken en van die geestdrift, en zoo hij er toenmaals niet volkomen mede instemde, later bleek het ; dat hij gereed was van denkwijze te veranderen, zoo ras hij zich overtuigd hield, dat zij de betere was.

Op raad van sommige vrienden , had Ottelijne zekeren Augustijner, die niet te streng pausgezind was, aangenomen tot biechtvader voor de lieden van haar huis. Deze las de mis in hare kapel, tot groote blijdschap van Donna Teresia, die het moeielijk begon te vinden dagelijks naar een der naburige kloosters te moeten heensukkelen , met weinig goeden wil begeleid door En-riquez of door een\' der bedienden , en die toch nog genoeg verheven zelfbeheersching had, om, door hare louterende tegenwoordigheid , wel de beschermengel te willen blijven van Lauernesse , dat in deze dagen van ketterij en verkwisting de gebeden en het huishoudelijk toezicht der vrome dame evenzeer noodig had , bij al die gasten , die af- en aanreisden, die dagen en weken bleven vertoeven, die de vastendagen vergaten en die er uitzagen , als hadden zij sinds langen tijd in de biecht geene absolutie gehad. Nooit echter verwaardigde zij zich meer met gasten of gastvrouw aan te zitten, die beiden ook haar volgaarne

van dien last ontsloegen. Met haren zoon trok zij zich meestal in haar torenkamertje terug , terwijl niemand den armen Enriquez haar gezelschap benijdde.

Nu wij weten , hoe het leven onzer Jonkvrouw rustig voortvloeit, hoewel ook niet gelukkig , kunnen wij iets van onze aandacht geven aan andere personen. Het eerste treft ons Aernoud. De ongelukkige, die zich aan broedermoord schuldig waande, die van moedervloek zeker was, bij al de overtuiging, die hi; in zich omdroeg, van naar zijn beste geweten gehandeld te hebben , leefde voort in eene stille, doffe wanhoop. Hij had de ziel zijner moeder niet kunnen redden : Hugo was (/oor hem de eeuwigheid ingegaan, zonder : boete of berouw! Ottelyne ging hardnekkig en stoutmoedig voort op haar gevaarlijk pad. De smetstof der ketterij breidde zich hoe langer hoe verder uit in zijn vaderland, en er werd niets tegen gedaan , dan een aanhitsend dreigen in inach-telooze plakkaten, die niet gehandhaafd werden. Zijn hart kromp ineen , als hij er aan dacht, hoe het prachtige gebouw cle Kerk, dat opgericht was om te troonen boven de volkoren, onder de zwakke aanvallen van onbeduidende vijanden langzaam zou worden vernield. en hoe met haar alles zoude ineenstorten, waarop hij zijne hoop voor de toekomst had gebouwd. Want... en het wordt eenmaal tijd dien blik te werpen op zijn karakter, hij had geene gebreken dan die van eene hooge , grootsche natuur , maar hij had ze ook alle. Al wat trots en fiere eigendunk voor sterke hartstochten kunnen leggen in eene mannelijke borst, woelde en brandde in de zijne ; eene gloeiende eerzucht, vroeg reeds ontwaakt en vroeg ook gekrenkt, was met iedere krenking vermeteler geworden, gelijk ook zijn trots met iedere vernedering steeg. Op de Hoo-geschool te Leuven , met de zonen van Neêrlands besten adel samen , had hij zich nooit minder ge-\' voeld dan huns gelijke. De historische oudheid hunner namen klonk hem , zoon van een\' onbekend burger , bespottend en hoonend in de ooren. Hij was niet genoeg wijsgeer , en het lag ook niet in den geest van zijnen tijd , om zich met den Diogenes-mantel der schijnbare onverschilligheid over hunne voorrechten te verblinden, of ze van uit dichterlijke ideaal-weretden klein te vindenen zijner wenschen onwaard. Hij benijdde ze rondborstig en onverbloemd, en hij bekende het zich. Hij wilde ze de zijne maken. Hjj wilde worden, wat hij niet was geboren. Daartoe moest hij veel zijn van zich zeiven, omdat hij niets was door het lot; te edel en te weinig plooibaar , om zich in kuiperijen te krommen en te plooien, wilde hij zich geëerd en verheven zien om strenge deugd en hoogere kennis. Ook werd hij geëerd, maar bemind zeker niet; zijne stugheid en ernst schrikten de vroolijke , levenslustige jongelingen af; zij naderden hem zelden, en zijn schuwe trots, die altijd terugzetting vreesde, hield hem op fleren afstand van hunnen vroolijken kring. Zijne minderen zocht hij niet, hunne laagheid of be-


13

I.

-ocr page 106-

HET HUIS LAUERNESSE.

98

krompenjieid stuitte hem : dat waren de menschen niet, met wie hij leven kon; toch moest hij zich aansluiten aan menschen , om door hen gekend , te worden en verhoogd. Hy wendde zich tot de i Geestelijkheid. Zijne ijdelheid voelde zich minder gekrenkt, zoo zij te buigen had voor de vertegenwoordigers der Godheid, dan voor die der aardsche macht, en te lichter viel het hem, daar de hulde aan een\' Priester gebracht zelfs in geen | Vorstelijk oog vernederen konde, en een en invloed beloofde , die tegen vorstenmacht konde opwe ■ gen. De Priesterschap is geene ondankbare mees- ■ teres , zij beloont gaarne en veel wie haar wierookt , en zoo Aernoud in hare caste had willen intreden, snel en gemakkelijk had hij zich onder ■ hen tot hooge waardigheden verheven gezien. Maar , hij kende zich te jong van hart , om zich aan | eenen stand te wijden, die van de heiligste banden des samenlevens uitsloot. Van die nauwere verbintenissen met de gewijden van Eome had de jonge man die strenge vasthoudendheid aan de begrippen van het Apostolisch Katholicisme ingezogen; dat vaste geloof aan het noodzakelijke harer instellingen, waarvan zijn helder verstand, zonder dat, het gebrekkelijke en onvoldoende niet zou miskend hebben ; dat lijdelijk overgeven aan hare beslissingen en dat waarachtig vertrouwen op hare heiligheid en onfeilbaarheid, dat later i eenen zoo noodlottigen invloed zoude uitoefenen op zijn leven. Met hen viel de Staat, had men hem gepredikt; hij wachtte zijne verheffing van de hooge machten in den Staat; hij klemde zich aan Eome vast, met wegstooten van alles , wat hem daarvan konde afrukken. Eene sekte staat ! op , die Rome aanvalt; die alle menschen gelijken rang geeft voor God; die, als noodwendig gevolg harer prediking, laag leert nederzien op wereldsche onderscheidingen; die de Kerk scheidt van den Staat. Eij is bijgevolg de natuurlijke vijand van die sekte. Met die denkbeelden rotsvast in het hoofd, met eene verterende eerzucht in de borst, keert hij uit het studieleven in de weduwlijke burgerwoning zijner moeder terug. Zijne onrustige zucht naar meesterschap en hoogheid verwart hem en doet hem aarzelen in j de keuze van een beroep, dat er toe leidt. Onderwijl geven de voordeden van zijn verstand , zijne bekende grondbeginselen , de reine zedelijkheid van zijn levensgedrag , bijna eene uitzondering op de gewone zeden der jeugd, de deftige ernst zijner manieren , hem een aanzien onder de grijsaards van zijne stad , en zijne rappe behendigheid in lichaamsoefeningen een\' rang onder de jongelingen, In de schutters doelspelen herhaalde malen tot koning gekroond, was zijn gezag niet voorbijgaande met de wisseling van het spel, maar bleef zijn rijk onder hen duurzaam; niemand hunner scheen het zich tot schande te achten de mindere te zijn van Aernoud Reiniersz! en Aernoud zelf maakte gebruik van zijn gezag, alsof het hem wettig toebehoorde , alsof het niet aan hen stond het hem te ontnemen. Bij een dier spelen ontving hij zgnen prijs uit handen der

schoone Bisschopsnicht, der Jonkvrouwe van Lau-ernesse , en van toen aan moest de eerzucht in zijn hart plaats ruimen voor eenen anderen hartstocht ; of liever die beiden versterkten elkander. Toch was de hooge rang der geliefde in zijn hart meer een hinderpaal, dan eene aanleiding. Niet uit eene vrouwenhand wenschte hij zijne grootheid : zijn wantrouwen, zijne schuwe vrees voor vernedering, zijne fierheid, hadden lang gekampt; maar toen de liefde de sterkste was gebleven , toen de Jonkvrouw, die hem begrepen had, hem voorkwam en hem zoo overtuigend de hare bewees , toen ook gaf hij zich geheel over aan de blijde hoop en aan de stoutste vooruitzichten. Toen bepaalde hij zich tot den krijgsstandals de eónige, die voegen kon aan den Heer van Lauernesse ; zijne eerzucht wakkerde op met de goede kans , die hij vóór zich zag. Meester van zoo uitgestrekte bezittingen , gerugsteund door zijne aanstaande verwantschap met den Bisschop, goed gezien , als hij was , bij de Geestelijkheid, die zooveel vermocht op den Keizer , en van zijn\' overwegenden zedelijken invloed zeker, zou het hem niet te moeielijk vallen eene machtige, eene beslissende stem te krijgen onder den Adel van Utrecht , om van hun mindere, dat hij was. meer te worden dan huns gelijken, hun meerdere ... . misschien wie wist. . . wie kan de juiste grens bepalen, waar de droomen van een\' eerzuchtige blijven stuiten! waar is de Alexander , die zich niet veel liever eene nieuwe wereld ter verovering heeft gedroomd, dan tevreden te zijn met de bekende , die vóór hem lag ? En nu had zich het spook Luther geplaatst tusschen al die grootsche ontwerpen, had zich die gansche weid-sche werkkring plotseling voor hem gesloten, en Luther is aan het hoofd der sekte , vroeger reeds gehaat uit overtuiging, uit geloofsijver, uit liefde voor de maatschappelijke orde! Nu vermeerdert zijn haat met al de sterkte van zoo smartelijke persoonlijke grieve, met al den gloed van twee groote hartstochten , die hij teleurgesteld ziet, met al de onzinnige razernij der wanhoop , die alles heeft verloren. Alles verloren! ja zoo was het, tot den laatsten zegen eener geëerde moeder toe, tot het onschatbare goed van een onbevlekt geweten ! Alles verloren , tot zyne geboorteplaats toe, die hij had moeten ontvluchten als een sluipmoordenaar, en die hij niet meer konde binnentreden, zonder vrees voor een schandvonnis! Alles verloren ! Rome, waarvoor hij alles had opgeofferd, zoude hem een deel moeten vergoeden. Met al de inspanning van de laatste spranken zijner geestkracht, zoude hij zich dan ook vastklemmen aan Rome; maar nu ook siddert en beeft hij voor haren ondergang. Vroeger had hij Broeder Maarten een armzalig scheurziek monniksken geacht, en zijn\' aanhang een\' hoop gering en nietsbeduidend schuim , dat met een weinig strengheid en vastheid ware te verstrooien geweest ; nu scheen de eerste hem een onverwinbaar tegenstander en de laatste eene hydra, waarvan de ontelbare hoofden niet te


-ocr page 107-

HET HUIS

99

verpletteren zouden zijn. De vereenigde macht van Leo X en Karei V scheen hem nu te zwak tegen Luther. Bij zijne terugkomst te Dordt, vond hij een bevel Dm zijne manschap op te roepen, en met deze een deel te gaan uitmaken van de bezetting der zeestad Enkhuizen, die men nevens de andere havens aan de westkust der Zuiderzee wilde versterken tegen de mogelijke aanvallen der Geldersche Friezen , wier stoute ondernemingen men altijd konde vreezen, zoolang er niets tegenstond dan hun wil en de wijde plas; die bondgenoot van vriend en vijand beiden, voor allen even wisselziek en even grillig, die den aanvaller met zacht gevlei aftroont van de kust, om den aangevallene daarop door woeste toornvlagen voor zijne nadering te beschermen. Zee! welgelijkend beeld van wufte menschen en trouwelooze vrienden , zóó welgelijkend , dat men nooit heeft vergeten u bij elkander te vergelijken , zoo dikwijls men zeeën noemde of van trouwelooze vrienden sprak.

Toch daagden er geene vijanden op rondom West-Frieslands kust, en geene werkzaamheid gaf verstrooiing of afleiding aan den ongelukkigen Hopman , die beiden zoo noodig had gehad tot verzachting van zijne vlijmende smart. Door plicht aan die plek geboeid, eenzaam en werkeloos te midden van eene stad, waar alles gewoel was en bedrijvigheid , restte hem een schat van onvervulden tijd , om zich aan gepeinzen en herinnering over te geven. En dat moest hij ontkomen, hij voelde het, wilde hij zich hoeden tegen doo-delijke zwaarmoedigheid of tegen krenking des verstands. Hij wilde werkzaamheid zoeken en afleiding, ten koste van welken prijs ook. Zoo viel het hem in, zich nauwer aan den dienst des Keizers te verbinden , en een vaderland te ontvluchten, waar hij niet ééne der zoetheden van een vaderland smaakte, waar hij iederen dag zich in machtelooze ergernissen verpijnde. Met een snel besluit vertrok hij naar Spanje, waar het ons nu niet gegund is hem te volgen. Zijn hart, dat zich toegesloten had onder de slagen van den rampspoed, en dat toch verteederd had kunnen worden onder den zachten warmtegloed der liefde , had, zoo al behoefte aan een laatst vaarwel van de zijnen, te veel fierheid, om zoo week een gevoel te toonen. Ook , waar zoude hij ze zoeken, de arme verdoolde, verdoold naar den geest, verstrooid naar het lichaam! Ottelijne! ja, haar was hij zeker te vinden daar, waar hij eens gehoopt had altijd met haar te zijn , maar ... die zwakheid zoude • . . . beiden martelen .... tot geene uitkomst leiden, dan die van . . . .God mocht het weten! .... van vernieuwde bitterheid. Met kalmte kon hij haar niet zien. nooit meer! Ook verliet hij zijn vaderland, zonder een vaarwel toe te roepen aan wie hem het naast waren , en hem ontsnapte geen blijk van aandoening, dan een enkele doffe zucht, toen de duinige kust hem voor het laatst tegenschemerde.

Vandaar dan ook, dat Johanna te vergeefs poging deed, om hem door brief of bode van

| Hugo\'s herstelling bericht te doen, zoodra zij | het wagen durfde, dat wil zeggen , zoodra zij zich en haren broeder buiten het bereik achtte van zijne ijverende geestdrift, waarvan zij het ergste vreesde! Zoo schielijk den zwakken Hugo het reizen mogelijk was, had zij met hem Utrecht verlaten , en zonder hinderlijke ontmoeting hadden zij Antwerpen bereikt, waar zij huisvesting en gastvriendschap vonden bij Hugo\'s ouden meester , die met zijne gade mede tot de heimelijke religie behoorde; want reeds had de Hervorming in deze . bloeiende koopstad stille, maar groote vorderingen gemaakt. De levendigste en welvarendste handelstad der Christenheid , dat zij toen was , vereenigde binnen hare muren bij afwisseling de zonen van alle natiën. Dat heen- en wedertrekken van vreemdelingen , dat af- en aanreizen van hare eigene kooplieden en zeevarenden naar alle vreemde 1 gewesten, begunstigde uit vele oorzaken tegelijk , de verbreiding van haar denkbeeld en de ont- ! vangbaarheid voor haren invloed. De predikers en belijders konden de openbare aandacht lichter ontsnappen, bij zoovele andere vreemden in zeden en denkwijzen , die geduld werden Onbekrompener j inzichten van menige maatschappelijke instelling maakten als van zelve een\' Antwerpschen koopman j vrijzinnig; het denkbeeld »vrijheidquot; was door hem zoo goed begrepen in het Staatkundige , I dat hij het ook zeer licht bevatte en gaarne tot het zijne maken wilde in het Godsdienstige. Tot j onderzoek vond hij te midden van behaaglijke welvaart, die een\' verpoosden arbeid gunde, tijd genoeg. Er heerschte waarlijk Godsdienstzin, schoon de overmoed van luie en trotsche monniken eene arbeidzame bevolking, fier op haren arbeid, walgde, schoon de domme kunstgrepen van eene verwaande Geestelijkheid, wier driestheid en aanmatiging ( klommen met hare onwaarde, leeken moesten stuiten, die zich in reizen hadden gevormd en : die de voordeden der beschaving al meer op prijs begonnen te stellen, die zich zeiven practisch in land- en volkenkunde onderwezen, en die de kun- | sten en uitvindingen van geheel het buitenland tot de hunne maakten en benaderden. Zwitsers en Franschen, jonge Antwerpenaren, die te Génève gestudeerd hadden, en hunne vaders, die er handel dreven, hadden reeds zeer vroeg in hunne stad van de nieuwe begrippen, die Zwinglius toenmaals openlijk begon te leeraren , met warmte en ingenomenheid gesproken De indruk was niet zonder vrucht gebleven, en toen sommige leerlingen van Luther , iets later , werkelijk eene leer predikten, waarvan zij tot hiertoe alleen maar een\' zweem hadden gekend , vonden die eene wèl toebereide aarde. Ondanks het versche voorbeeld van hunnen Prior. Jacop Probst, die uit zijne stad was weggesleept naar eenen Brusselschen kerker, waar hij nog altijd zijn vonnis wachtte, hadden vele zijner leerlingen, en inzonderheid Henricus Voës , Johannes Esch en Hendrik van Zutfen, allen Augustijner monniken, met vromen moed zijn aangevangen werk vervolgd . en zagen het met de heerlijkste uitkomsten bekroond.


-ocr page 108-

HET HUIS LAÜERNESSE.

■100

Onder de prediking van den laatsten werden Johanna\'s moed en geloof, zoo \'zij het noodig kon hebben , altijd meer opgebouwd en gesterkt, en het stichtelijk samen-zijn in eendracht en broederliefde , dat haar hier in heimelijke bijeenkomsten dikwijls te beurt viel, vond zij een voorrecht, waarvoor zij haar geboortelandschap gaarne zoude vergeten hebben , zoo niet al te dierbare betrekkingen haar derwaarts hadden getrokken. Het scheen echter , dat Johanna bestemd zoude zijn, de bitterheid van geloofsverschil, met die baai-lief waren , zonder ophouden te smaken : want verre er van , dat Hugo , na zijne herstelling , een hartelijk aanklever zoude gebleven zijn van een geloof , dat hij in den eigenlijken zin met zijn lichaam verdedigd had , was hij van lieverlede teruggevallen tot het vroeger verzaakte Katho-licismus.

Weinig standvastigheid van karakter , bij eene licht opgewonden verbeelding, had hem daartoe gebracht. gelijk zij hem vroeger snel en onbedacht tot den anderen overgang had doen besluiten. Bij het nedervallen , toen Aernoud\'s degen hem trof, had hij , in de duizeling van schrik en smart, een nog niet verleerd gebed op de lippen genomen ; het »Maria! Heilige Moeder Gods! behoed mij!quot; half gedacht, half uitgesproken , had hem gestrekt als eene hulpbede toen hij geene andere aaneenschakelen kon.

In eene bezwijming daar nederliggende , hadden die woorden hem in het hoofd gespeeld , en het beeld der Liefelijke , die zij aanriepen, vertegenwoordigde zich voor zijn\' geest, te midden van de kermende en klagende menschen-gestalten rondom hem. Hoe vaak had de schilder Madonna\'s gezien ! beelden , waaraan altijd zijne kunstbroeders de aandoenlijkste uitdrukking gegeven hadden van moederliefde en engelenreinheid ! Hoe vaak had hij niet zelf zijn zwak penseel aan hare verheven trekken gewaagd ; hoe dikwijls , aan hare voeten zelve , bezieling afgesmeekt voor zijne taak ! En nu... . hij had de altaren verlaten , waarop men haar hulde bracht.... verder gingen zijne gedachten niet — de doffe flauwte, door meer bloedverlies veroorzaakt, streek als een diepe slaap op hem neêr. Was het vreemd, dat hem , in dien tweeslaehtigen staat, hangende tnsschen dood en leven , eene verschijning voor het oog der ziel kwam , waaraan hij later als eene wonderdadige geloofde? Maria zag hij, de Heilige Moeder Gods, met hemelsche trekken en in een reiner lichtgewaad, dan stoffelijke verven op een paneel kunnen werpen. Zij staarde hem lang en droevig aan , en schudde toen het hoofd met eene onuitsprekelijke uitdrukking van afkeuring en medelijden. Pe jongeling begreep den zin van die beweging zoo volkomen , dat hij, met al de macht van zijn\' wil, verbetering beloofde ; waarop twee bevallige handen zich zegenend boven zijn hoofd hieven , en hij zich met eene blijdschap vervuld gevoelde, zoo onuitsprekelijk groot, dat hij die ondanks zyne zwakheid trachtte lucht te geven door gebaren en stem : dat was het oogenblik , waarop Johanna met dankbare verrukking uitriep ; »de Heere zij gezegend ! hij leeft Iquot;

De woorden , die hij daarop sprak en dikwijls daarna nog herhaalde, werden gehouden voor het ijlen der bewusteloosheid : maar voor Hugo zeiven hadden zij eene diepere beduidenis: boe meer hij in krachten won, hoe zekerder hij werd van zijne genezing, hoe sterker hij zich begon. te overtuigen, dat de tusschenkomst en voorbede der Moedermaagd hem het veege leven behouden had; dat het niet goed kon zijn de dienst eener zoo liefderijke en machtige bescherm- I ster verlaten te hebben , en dat het voortgaan in de ondankbaarheid hem de gunst haars heili- \' gen Zoons zeiven onwaardig maakte. Velen dier eerste Hervormden hadden nog zoo duistere denkbeelden van eene gezuiverde aanbidding in geest en in waarheid; er kleefde hun nog zooveel zinnelijks en stoffelijks aan, er was nog veel kin- i derlijks en nevelachtigs in hun geloof, en de redenen , waarop velen hunner het aannamen , stonden nog dikwerf op zoo zwakke gronden — en bovenal was dit zoo bij Hugo , die uit nieuws- 1 gierigheid hunne bijeenkomsten bijwoonde , en in een oogenblik van opgewondenheid met Laurens ; voortgegaan was op hetzelfde pad , dat hij dezen zag betreden , zonder zich heel veel reken- i schap te geven van dien stap en zoo diep na te \\t denken over zijne eigene gronden. Nu botste j zijne diepe vereering voor de Goddelijke Maagd , j de dichterlijkste zijner godsdienstige droomen, zijne dankbaarheid voor wat hij hare weldaad ■ noemde, ten scherpste met den overdreven afkeer van wat de andere partij bijgeloof en afgoderij heette. Het is natuurlijk, maar het is treurig, dat in den eersten vurigen ijver, om misbruiken af te schaffen , zooveel goeds is ter zijde geworpen in te ver getrokken verbetering-zucht ; dat nooit de mensch het midden heeft weten te kiezen, en altijd in zijn voor of tegen met te veel blinde geestdrift is te werk gegaan.

O! de Hervorming heeft stroomen van licht, heeft ontelbaren zegen, heeft heilige voorrechten en oneindig veel goeds en groots aangebracht aan de menschheid; maar ook zij heeft veel liefelijks, ; veel wat zacht en schoon was , vernietigd in hare reinigende woeling , zooals altijd stormen vernielen , terwijl zij zuiveren , en onder dat schoone en groote ook de vereering der jonkvrouwelijke j Moeder.

O! het was het zuiverste , het schoonste , het liefelijkste denkbeeld dier zintreffendste aller eerediensten , de verhevenste moederliefde, bij wat de reinheid het meest eerbiedwaardigs heeft, de hoogste moedervreugd nevens de bitterste moedersmart , de schoonste moedertrouw bij de creurigste ; moederlijke verlatenheid , moedertrots en moederschande , moederlijke opoffering en moederlijke 1 zegepraal, en dat alles vereenigd op het voorhoofd van eene maagd , en het is een God , die de zoon is van die maagd! Is het vreemd, dat de romaneske^ zin dier ridderlijke middeleeuwen ,


-ocr page 109-

104

zooveel dichterlijks in de Heerlijke vereenigd vinquot; dende, haar tot Hemelkoningin verhief en Goddelijke hulde toebracht, die , helaas ! eindigde met de eere der Godheid te na te komen? maar is het toch ook niet te betreuren, dat men haar onder het Protestantismus zoo volkomen vergeet ? Iedere stad, ieder Land , dat zijne merkwaardige vrouw heeft, vindt er zijnen trots in om haar te noemen, te prijzen, te vereeren, door standbeeld of afbeeldsel der vergetelheid te onttrekken : en wat heeft de Protestantsche Christenheid gedaan voor de vrouw, die het gewijde middel heeft mogen zyn van al het eeuwig heil, dat zij hoopt en verwacht ?

Men denke zich Hugo\'s zachter gevoel in dien afmattenden strijd tegen zijne nieuwe geloofs-genooten , en tegen Johanna , de strenge , die het nieuwe denkbeeld van omverwerping tot een hevig uiterste dreef, en wier weinig zinnelijke verbeelding , door eene zware werkelijkheid afgestompt, niets van zijne warme vereering begreep. Ook had de trouwe oppasster met den herstellende vaak bitteren twist in stede van vroolijken dank ; en deze zelf, gekrenkt in zijn heilig gevoel, vol berouw over eene overijlde verzaking, dié hem nog daarenboven met een\' geëerden broeder in bloedige onmin had gebracht, had maar weinig genot van zijn hernieuwd leven. Ook was het hem niet mogelijk het langer uit te houden; de twisten werden dagelijks heviger en bitterder j Johanna\'s scherpheid was beter geschikt af te schrikken dan over te halen, en. . . . op zekeren avond, toen zij zijn geleide dacht te vragen voor eene heimelijke bijeenkomst der nieuwe Gemeente , vond zij hem samen met eenen Katholieken Geestelijke , die hem den anderen morgen heenvoerde naar de mis. Van toen af was elke hoop op eene goede verstandhouding verloren. Johanna wantrouwde Hugo. Hugo vond het ondraaglijk , zóó nevens haar te leven. Ook las hij het in de blikken van zijnen Lutheraanschen gastheer , dat deze den afvallige verdacht. Die dubbele argwaan, door niets gerechtvaardigd , krenkte hem bitter. Vreemd aan boos opzet of kwade trouw, open en rond -borstig van karakter , als hij was , moest hem die spanning tusschen vroeger geliefden onuitstaanbaar zijn ; ook kon zijne tegenwoordigheid hen in gevaar brengen, door de Katholieken meer bijzonder op hen opmerkzaam te maken. Zijne kunstreis naar Italië was tot hiertoe door de voorvallen in zijne familie verhinderd geworden , hij besloot nu die te ondernemen. Smartelijk aangedaan door het denkbeeld , dat hij van zijne liefderijke oppasster in stuursche onmin zou moeten scheiden , goedhartig en licht vergevensgezind, evenals licht geraakt, wilde hij van zijne zuster met hartelijkheid afscheid nemen; dan, zij wees hem met onverzoenlijke bitsheid terug: toen wist hij , dat hij zijne zuster verloren had! | Ons blijft over van Laurens Cornelisz te spre-| ken, als een der personen, over wiens lot wij nog in het onzekere zijn. Hij was met zijne verloofde in haast naar Woerden gereisd, waar Jan

van Woerden hunnen echt Priesterlijk inzegende. De bejaarde vader van Johannes, Jan Dirksz, koster der kerk , stond als getuige bij dit huwelijk met eene jonge vrouw, zuster van de heimelijke Gemeente. Dieper dan zij het konden vermoeden , trof het geluk der nieuwgehuwden den jongen Priester; toch verrieden zijne strakke trekken en zijne zachte , ernstige stem niets van zijne smartelijke bijgedachten , toen hij den zegen over hen uitsprak. Zijne betrekking tot Johanna was hun nog een geheim gebleven ; zoo zagen zij dan ook niets dan de gewone belangstelling in trouwe geloofsgenooten, in zijne onrustige vragen naar al wat bij het sterfbed hunner moeder was voorgevallen , en naar het oord, waar Johanna met Hugo veiligheid had gevonden tegen de vervolging, die zij vreesden. Nog twee dagen vertoefde Laurens met zijne Aafke te Woerden, op den vriendelijken drang van den gastvrijen Dirksz ; toen voerde hij haar met vroolijken trots als wettige gade in het huis zijns ooms , die haar als eene eigene dochter ontving. De jonge vrouw zoude volmaakt gelukkig zijn geweest , zoo de smartelijke herinnering van het verledene, de droevige twist, die hare naaste verwanten vanéén had gescheurd, en de onrust over de mogelijke gevolgen van dit alles, niet veel alsem hadden gemengd in de zoete teugen harer huwelijksvreugde. Later vinden wij dit paar weder terug, evenals onze overige kennissen, die bijna allen tot 1524 in denzelfden toestand voortleefden , ieder volhardende in zijne eigene gevoelens en meeningen , en zich in hun lot schikkende of het nog meer ondraaglijk makende naar het eigenaardige van ieders bijzonder karakter. Tot zóólang dus komen zij ons niet in den weg en hebben wij niet noodig hen op te zoeken , waardoor wij gelegenheid krijgen , om een weinig over de openlijke zaken en voorvallen na te denken, die reeds zooveel invloed hadden geoefend op hun leven en dat nog verder zouden blijven doen. Zoo wij , onder het schetsen der lotgevallen van bijzondere personen, misschien een weinig het groote en algemeene vergeten hebben, was het omdat men uit enkele schetsen licht tot het geheel kan besluiten , omdat dit eerste tijdperk dei-Hervorming tot zoo veelzijdige en afwisselende beschouwingen uitlokt, dat ze alleen stuk voor stuk en bij kleine deelen onder het gezichtpunt dienen gebracht te worden , en eene beschouwing en bloc, waarbij men het geheel met een\' enkelen blik overziet, daarbij onmogelijk wordt. Het zal noodig zijn , dat wij nu onze schade gaan inhalen.

XVIII.

EEN HOOFDSTUK , DAT ÜOK WEL KAN WORDEN OVERGESLAGEN.

Het is meer dan overtollig , het diep verval van Godsdienstzin, zedelijkheid en beschaving der Geestelijkheid , vóór en ten tijde der Eefor-


-ocr page 110-

HET HUIS LAUEENESSE.

102

matie , opnieuw aan den schandpaal te stellen bij -wijze van tafereel. In feiten heb ik er reeds op gewezen , en zal dat nog verder moeten doen; daarenboven , betoogend en geschiedschrijvend, onder alle bedenkelijke vormen , hebben meerderen, dan ik er noemen kan, het reeds vöór mij gedaan . tijdgf.nooten zoowel als die van zeer verre op die eeuw terugzien, sommigen met kleingeestige eenzijdigheid en met eene geestdrift, die te verdenken is, anderen met passende onpartijdigheid en sprekende waarheidsliefde: de lezers dus, die ik mij voorstel, kunnen het allen weten , en het is geene te groote beleefdheid, ieder hunner eenige kennis toe te vertrouwen van een zoo belangrijk tijdperk ; om niet eens te spreken van die velen, in studie en doorzicht mij onbereikbaar verre vooruit.

Ze weten dus , hoe Leo X, een man vau fijnen smaak en van letteren , die kunsten en wetenschappen liefhad met de hartstocht van een\' Italiaan , die hij was , de rust van een leven , opgesierd door alle bedenkelijke wellusten des levens , liever had dan de belangen der Kerk , die hem waren toevertrouwd; hoe hij in behaaglijke sluimering de oogen liever sloot voor de kankerziekte , die zijne schaapskooi besmette, dan ze met wakkerheid te openen, om helder toe te zien bij hare genezing. Zij kennen den beklaaglijken invloed, dien zijn voorbeeld en dat van zijn Hof uitoefenden op de zedelijkheid der gan-sche Christenwereld , en de vreeselijke terugwerking daarvan op het verval van het Eoomsch Pauselijke Kijk. Ze kennen den eenvoudigon monnik , die opstond en die zijne stem verhief tegen Home, tegen Rome, dat in het eerst van uit hare hoogte zijne pogingen met eenen glimlach van verachting beschimpte : dat zijne zaak voor niets meer hield dan eene theologische quaestie: dat met een spottend schouder-ophalen toezag bij de onnoozelheid en de geestdrift en de goede trouw van hem , die. zich de moeite gaf ze te opperen en te ontwarren; en dat vergat op te merken, hoe die man de vertegenwoordiger was van den volksgeest , en hoe deze lang op eenen moedigen» voorganger gewacht had om zelf te spreken. Toen men ontdekte , dat de aanvaller geducht was en te vreezen, was het te laat. De aanvaller\' had eenen krachtigen adem en eene sterke stem , en het was niet meer in de macht van het gansche Heilige Genootschap, noch van eenig mensch , hem tot zwijgen te brengen ; en al ware het ook zelfs, dat men hem beletten koude te spreken , men had het volk niet meer kunnen beletten te zien. »Kerhervor-mingquot; was het wachtwoord geworden , dat alle weldenkende en helderziende mannen , leeken zoowel als het betere deel der Geestelijkheid , uit het eene eind van Europa tot het andere elkander toeriepen. Kome! het ware u goed geweest, zoo gij toen nog hadt willen hooren : maar gij hoordet niet.... en ... . Leo X stierf, jong nog . doch te laat, dan dat zijn dood der Kerk voordeel had kunnen doen ; hij stierf , toen zijne fouten en zijne misdrijven al het kwaad hadden gedaan, dat er schijnt noodig geweest te zijn, of liever, toen hij de partij, die hij voorstond, in eene wanorde had gebracht, die geen zijner opvolgers tot hiertoe in orde heeft kunnen herscheppen. Na hem had Adriaan VI de sleutels van St.-Pieter in de waardige, maar zwakke handen gevat, of, beter, bij de oneenigheid der Kardinalen en hunne onderlinge jaloezie, had de Spaausch-Oostenrijksche invloed zich in het Conclave weten te doen gelden boven den Fran-schen , en de leermeester van Karei V zag zich als door toovermacht op den hoogen Pausenzetel geheven. De Christenheid haalde weer vroolijk adem , de hoop herleefde. Adriaan was een eerwaardig Priester , een vroom mensch , een Geestelijke van onberispehjken levenswandel en van eenvoudige zeden , een geleerde , die zich bekend gemaakt had als hervorming wenschende in de Kerk, en die te willen aanvangen daar, vanwaar zij werkelijk moest uitgaan ; met de verbetering van het hoofd en der hooge leden. Met voorbeelden toonde hij , hoezeer zijn afkeer van overtollige weelde oprecht was en welgemeend , en hoe hij de (vcrkelijke belangen dacht te stellen boven alle andere, en er kwam rust, de gespannen rust der verwachting. En toch , die hoop en die verwachting zijn niet door eene blijde uitkomst bekroond geworden, die verheffing heeft niet gebracht wat zij beloofde.

«Zijne korte heerschappij , slechts bij maanden te tellen spreken zijne lofredenaars klagend , »was er de oorzaak van »het diep ingewortelde verderf,quot; voegen de Kerkgeschiedschrijvers er bjj , en zeker met groot recht: maar wij, die noch geschiedschrijvers zijn noch lofredenaars , hebben den moed ook nog op eene andere te wijzen. Adriaan was niet de man voor zijnen tijd, niet de man voor zijn werk. Wij noemden zijne hand eene zwakke. Wij vinden dat door alles bewaarheid. Zijn gedrag in Spanje, toen hij , met eene volmacht van Karei V in de hand, niets heeft gedaan om die te doen gelden tegenover den Kardinaal Ximenes , die hem dwong eene rol te spelen, zoo nutteloos lijdelijk, als wel nooit een Staatsman van een zelfstandig karakter zich met berusting zou hebben laten toebedeelen. En toch , tot twee malen toe werden hem uit Brussel medehelpers toegezonden, als een bewijs, hoe oprecht men vandaar zijn gezag wenschte te steunen. \\ ergeefs! hij heeft nooit iets durven ondernemen tegen den behendigen mededinger , die het de drie Nederlanders liet aanzien, hoe hij alleen regeerde in hunnen naam. Ook zijn de raadslieden des jeugdigen Keizers geëindigd met eene volmacht krachteloos te maken, die toch geen harer afgezondenen wist te doen eerbiedigen, en niet dan na de beslissende terugzetting van Ximenes . bij de komst des Konings, heeft Adriaan moed gehad metterdaad Regent van Spanje te zijn. Voorwaar! in den man, die zóó handelen kon en zich laten handelen , is het niet vreemd, dat hij het zwaard van Petrus niet met vuur


-ocr page 111-

HET HUIS

103

heeft aangegrepen , en niet met een krachtige hand heeft gezwaaid ; dat op zijn hoofd de drie kronen te zwaar wogen , gelijk hij voorzag en altijd heeft geklaagd. Zijne vrome gemoedelijkheid voelde al het gewicht van zijnen staat, weifelend en besluiteloos zag hij het kwaad : en misschien de middelen om er in te voorzien, maar , teruggeschrikt door den grooten omvang van het werk , liet hij den opgeheven arm altijd weder kleinmoedig neervallen. Het was zijn stelsel voet voor voet te gaan: maar de altijd dieper zinkende Kerk had snelwerkende hulpmiddelen noodig , zoo zij nog kon worden opgericht, en de tegenpartij ging met ongeloofelijk snelle schreden voorwaarts. En was het ook niet eene gevaarlijke dwaling voor den Godgeleerde van 1522, die al de fouten der Kerk zoo goed inzag, dat hij die tegenpartij zoo weinig begreep om hare goede trouw te verdenken , terwijl hij alleen hare overdrijving had moeten laken ? Zeker , het was de daad van eenen edele en van een en wijze , het schitterendste vernuft van zijne eeuw tot raadsman op te roepen tegen die partij, en de pen te : kiezen van Erasmus, daar hem het zwaard van Karei V ten dienste stond , zooals Brandt zegt; maar hij schijnt toch slechts raad gevraagd te hebben, zooals velen, om er zwijgend naar te luisteren en daarna zijn\' eigen weg te gaan : en de last, die hij zijnen Nuncius Cheregaat voorde Eijksvergadering van Neurenberg opdroeg , om na het beproeven van zachte middelen tot dwang en hardheid over te gaan, moge passend zijn en vergeeflijk voor een Roomsch Bisschop, staatkundig was het zeker niet in eenen Paus, die weten kon, hoe het bloed der martelaren het zaad dei-Kerk kan worden, en hij leert ons te gelijk, wat er op den duur van zijne verdraagzaamheid zoude geworden zijn. Hij beraamde eene reis naar Duitschland; daarna, was zijne belofte, zoude er met kerkverbetering krachtdadig een aanvang worden gemaakt. Waarom eerst dan? waarom uitstel ? waarom het aarzelend verschuiven dei-zwakheid , die niet wil weigeren en die niet durft geven ? waarom niet reeds uit Italië, waar nog geene zonen der Moederkerk haar openlijk de gehoorzaamheid hadden opgezegd, en waar ze toch zoovele kinderen telde , die de verbeterende tuchtroede zoo noodig hadden ? waarom niet begonnen daar , vanwaar hij zelf had erkend, dat men beginnen moest ? waarom niet uit Rome, het brandpunt van zijne macht ? Omdat Adriaan VI niet de man was met den krachtigen wil, met den volhardenden en zelfstandigen geest, met den onderriemenden moed, die hij had moeten zijn; omdat hij terugschrikte tegen de groote zondaren rondom hem, die zich met opgerichten hoofde tegenover hem plaatsten ; omdat hij den strijd alleen maar zijdelings durfde wagen en niet rechtuit, in vreeze van tegenstand: omdat de Italiaansche doorslepenheid een net om hem had heengeweven, dat hij voelde, doch zonder de kracht te hebben om het los te scheuren, of de behendigheid om het los te knoopen; omdat

hij zoovele en zoo fiere hoofden had moeten vernederen , om machtig werkende voorbeelden te stellen ; omdat er misbruiken moesten uitgeroeid worden, die zij allen zouden beschermen met onbeschaamde stoutmoedigheid, en met al de kunstenarijen der list: omdat hij wel tegen zijne Nederlandsche vrienden heeft geklaagd over de i onmacht van eenen Paus, die het goede wil, maar niet heeft beproefd, wat een Paus han , die met ernst zijnen wil doorzet: omdat het laf bejammeren van eigen verloren levensgenoe- : gen niet de stemming is van een groot man, | wien het hart sneller klopt en de borst hooger zwelt, bij het denkbeeld zich geplaatst te zien op eene hoogte , vanwaar hij de weldoener der Christenheid kan zijn ; omdat, in het eind, deze Kerkvoogd noch behendig staatsman was, noch groot regent, omdat hij een eerwaardig Hoogc- ; priester had kunnen zijn in tijden van rust, als het er alleen op aankwam om door eigen voorbeeld te stichten, maar een zeer middelmatig Paus was in eenen tijd, toen Rome Sixtus V noodig had en niet Adriaan VI. Hij stierf snel na het sluiten van een verbond tusschen Karei V, Hendrik VIII van Engeland, Lodewijk van Hongarije en sommige Italiaansche Vorsten , dat eene der voornaamste uitkomsten van zijn staatkundig leven is geweest, en dat in zijne bedoeling bestemd was om de zedelijke kerkhervorming te steunen en door te zetten. doch de namen, die wij hierbij genoemd vinden, doen ons vreezen, dat er niet veel anders van zoude geworden zijn dan eene algemeene en meer planmatige vervolging van wie men toen ketters noemde, zonder oprechte pogingen ter zuivering van de gebreken der Kerk zelve. Onze Kerkvorst schijnt van deze Vorstenvereeniging eenen beteren dunk te hebben gehad; ten minste hij heeft er eene deelneming in betoond, die hem naar geest en lichaam zoozeer heeft vermoeid , dat zij onder de oorzaken van zijn plotseling afsterven wordt opgegeven door hen, die zich willen uitzonderen van het algemeene volksgeloof, dat op eene vergiftiging zinspeelt, zooals het bijna nooit een hoog en uitstekend personage een\' gewonen en natuurlijken dood sterven laat. De Christenheid treurde over hem , en met recht; in lang niet had haar mat oog op zoo eerwaardig eene kruin de trotsche Pausenkroon gedrukt gezien, noch een\' herder gevonden , die zoo oprecht de verdwaalde schapen in zijnen schoot terugwenschte en zoo waardig was ze er in te verzamelen.

Om tot Nederland te komen, waar wij meer bepaald het oog moeten heenwenden , de verheffing van Adriaan was een feit geweest, dat er tot het uitbundigste vreugdebetoon had aanleiding ; gegeven : een Paus van hunnen landaard (een tot | hiertoe ongezien verschijnsel), dien Utrechts bur- i gers onder hun oog hadden zien opgroeien in lagen staat! wiens trapsgewijze vorderingen in Geestelijke en maatschappelijke eere door hen met de hartelijkste ingenomenheid werd nagestaard en met vurige opgewondenheid toegejuicht. Hun \'


-ocr page 112-

104 HET HUIS

aller eigenliefde was gestreeld in die verkiezing , evenals zij voor hunne verbeelding de schoonste uitzichten opende : die nieuwe Kerkvorst toch had zoovele vrienden behouden in de Nederlanden, hij had ze tot hiertoe nooit vergeten of gering geacht , en had hij er blijken van gegeven onder anderen ten behoeve van meester Floris Oem van Wijngaarden , hoezeer hij zijnen invloed te hunnen nutte wilde aanwenden. Al de Kapittels van Utrecht waren er trotsch op, dat de Proost van hunnen St.-Salvator den Pausenstaf zoude zwaaien, en voor het eerst misschien was de hoo-ge Bisschoppelijke Geestelijkheid in het hart welgezind voor den Bisschop van St.-Lateraan. Want i vanouds . af heerschte er onder de Utrechtsche Geestelijkheid een geheime tegenzin om een an-j der opperhoofd boven zich te zien dan haren eigen Bisschop; zij maakte als een afzonderlijk lichaam uit, te midden van de andere Neder-landsche Geestelijken; het was altijd haar trots , zoomin mogelijk van den H. Vader af te hangen, ; en alleen de noodzaak van zijne erkenning voor : eigen gezag bij het volk had er haar uiterlijk den i schijn van doen behouden : des te harder viel het haar te zien, hoe Utrecht krioelde van monniken, dikwerf vreemden, altijd volstrekt af hankelijk van Rome: hoe zij deelden in voorrechten en hulpbronnen, die den ingeboren Kerkzonen bij uitsluiting alleen | moesten toebehooren ; hoe aflaatveilers hunne lee-i ken verarmden en giften afpersten , ten behoeve van de Pauselijke schatkist. Vooringenomenheid i tegen het monnikswezen en de aflaten was als eene eerste schrede tot het Lutheranismus , dat I van deze strijdpunten allereerst was uitgegaan , i en zoo de nieuwe leer een weinig beter hunne i zwakheden had verschoond en hunne wereldlijke belangen begunstigd, en niet zoover van haar ! eerste beginsel was afgeweken , zoude zij die reeds vroeg in massa zijn toegevallen; en zelfs zonder dat was haar geest aanvankelijk voorbereid, zoo niet tot hervorming, ten minste tot de meest vrijzinnige denkwijze over het Pausschap en des-zelfs instellingen. En het moest juist een Paus zijn, zoozeer naar hunnen wensch, als Adriaan VI, om nog voor eenen tijd hunne toeneiging tot afval tegen te houden. — Bisschop Philips was aan het hoofd van hen, die zich verheugden. Zoo dikwerf wij dezen Prelaat hebben ingevoerd, heeft men in zijne gesprekken en handelingen eene vrijheid van denkwijze over geestelijke zaken kunnen opmerken , waarvan wij vroeger de waarschijnlijke redenen meenen te hebben aangewezen; en zoo hij die in zijn onderhoud met Ottelijne en met Paul onder de plooien van zijne Bisschoppelijke waardigheid trachtte te verbergen , was dat vaak onhandig genoeg en meer uit staatkundige inzichten of persoonlijke bedoelingen en op krachtig aandringen van zijnen strengen Vicaris, dan werkelijk uit overtuiging. Uit zijne zachtheid voor Ottelijne en harer vrienden , uit de bescherming. die hy hun heimelijk toezeide , is het duidelijk , dat hij het Lutheranismus eer begunstigde dan tegenstond; en zoo hij niet bepaalde ene overhelling had naar de nieuwe Duitsche denkbeelden: hervorming in de Kerk achtte hij noodig en stond haar voor. Ook had hij zich omringd van mannen , die met zulke gevoelens instemden, en de meest verlichten onder hen waren zijne vrienden geworden ; maar zijne bijzondere omstandigheden hielden hem de handen gebonden, die hij zoo gaarne gerept zoude hebben, om de zegeningen uit tedeelen, welke hij noodig keurde. Zyne nauwe betrekkingen met Karei van Oostenrijk , wiens bescherming hij behoefde en toch vreesde, de verachterde staat van het Sticht, de kostbare oorlogen met Gelderland , de telkens afnemende invloed van Utrecht op Holland en de omringende provinciën , waaraan zijn eigen vader. Hertog Philips, den eersten schok had gegeven, door zijn concordaat met Bisschop Roelof Diephout, en zijne willekeurige plakkaten , maakten het voor hem eene te gevaarlijke daad, om zich ook nog den Paus tot vijand te maken en binnenlandsche tweedracht op te wekken , waartoe de partijschappen, ingeslapen, maar niet dood , zoo licht aanleiding zouden gegeven hebben bij zijn ondersteunen van verlichting en voortgang. Maar onder een\' Paus als Adriaan , die zelf tucht en orde voorstond en van* zoo goede voornemens de blijken gaf, kon er toch gedaan worden , wat men vroeger had moeten laten rusten. Gebreken mochten worden aangevallen en bestraft, zonder dat deze Stadhouder van Christus zich in zijne waardigheid zoude gekrenkt gevoelen of te kort gedaan. De statuten van den Legaat Nicolaas Cusa, die door zijn\' broeder David waren nageleefd en uitgebreid, en die nu met meer goeds , dat reeds geplant was bij de zegenrijke doorreize van dien Prelaat, in veroudering waren geraakt en in vergetelheid, liet onze Bisschop herzien, opnieuw afkondigen en ter opvolging dringend aanbevelen: en Philips van Bourgondië was niet de man om zijne bevelen te laten verachteloo-zen. Ook begonnen kerkorde en tucht geene ledige klanken te worden in zijn Bisdom ; ook begon er bij Priester en Klerk meer lust tot onderzoek te komen en minder hardnekkig vooroordeel; ook begon het volk meer naar onderricht te haken en de Geestelijkheid minder onwillig xe zijn om het te geven : met één woord, de goede aarde lag toebereid en omgeploegd daar , en het zaad had alleen maar noodig in de voren te vallen , om frisch en krachtig te ontkiemen — en ook daarom nu nog .eene dankbare herinnering aan Cusa! aan den zoon van Cus, den kweekeling der Deventersche school, die hij later zoo edelmoedig bedacht. Cusa, door Aeneas Sil-vius de Hercules des Pausen genoemd, en wiens knods toch het bijgeloof heeft bestreden , die de blindheid op zijne wijze naar het licht heeft gevoerd , en die, schoon Pauselijk Legaat en uit-deeler van aflaten, zooveel heeft toegebracht tot het welslagen van Luther\'s werk , op wien Wes-sel Gansfortius, Agricola , Josquin van Groningen en Erasmus met meer of minder oorspronkelijkheid van aanleg en opvatting hebben voortgebouwd en opgetrokken, gewettigd als ze zich


-ocr page 113-

HET HUIS LAUERNESSE.

405

achten konden door zijn hoog en stichtelijk voorbeeld.

Men denke zich den plotselingen schok van teleurstelling en smart, die de onverwachte treurmare van Adriaan\'s dood over Utrecht bracht, dat alzoo gestemd was , en over gansch Nederland, dat zooveel hoopte. Na een stormachtig en langdurig Conclave, beklom Clemens VII den ledig gelaten Pausenzetel. Uit het geslacht Medicis en bloedverwant van Leo X, volgde hij de staatkunde van den laatsten, zoo al niet geheel zijn levensgedrag. Men wist nu, dat men van hem niets te hopen had voor het goede , door zijnen voorganger gewild of reeds gewerkt: sommigen , die met geestdrift, hervorming hadden ge-wenscht in de Kerk , gaven den moed verloren en wendden nu den zoekenden blik met minder afkeer en met meer vertrouwen henen naar Luther , die haar schiep buiten de Kerk ; anderen, meer bevooroordeeld of meer vasthoudend in een ééns genomen begrip, hoopten op de beloofde alge-meene Kerkvergadering, toen de Eijksdag van Neurenberg afliep , zonder iets uit te wijzen of eenige andere uitkomst te brengen , dan voor de eene party eene afgeperste belofte om het plakkaat van Worms met ernst na te leven , en voor de andere het vaste voornemen, om die belofte zoo weinig mogelijk na te komen , en het despotisch Keizerlijk Interim , dat strekken zou tot aan de beslissing van den eersten Rijksdag te Spiers , en dat Paus , Rijksvorsten en Luther allen evenzeer mishaagde en ongeschikt scheen. In dit tijdperk van onzekerheid en aarzeling , moest hij, die zijn denkbeeld verkondigde met een waarachtig geloof aan zijn denkbeeld , de overtuiging , die sprak tot gemoedelijke weifeling, eene schoone kans hebben , om hoofden en harten te winnen. Door zijnen pennestrijd met Hendrik VIII gedwongen, zich zeiven en der wereld eene juiste rekenschap te geven van zijn willen en denken, had zijne leer eene planmatige vastheid gekregen, die haar tot daartoe ontbrak , en zijn groot werk ging met wijde schreden voorwaarts, terwijl de anderen nog besluiteloos stilstonden. Jammer , dat toen juist de éénige man, wiens machtigen geest hij vreesde , de erkend geleerdste en scherpzinnigste van Europa , Erasmus , zijne pen tegen hem puntte , en dat in dien twist, vooral aan Luther\'s zijde , met onvoorzichtige bitsheid gevoerd , eene stelling met kleingeestige hardnekkigheid werd volgehouden en tot een uiterste gedreven, die hoofden over hem deed schudden en harten voor hem toesloot, welke anders wellicht de zijne waren geweest, dat hij eene nederlaag leed , die hij niet heeft bekend , maar die Melanchton zwijgend heeft toegestemd ; jammer, dat, juist toen , treurige sacramentstwisten , haar-klooverijen over de beteekenis van een woord, aanvallen met spitsvindige drogredenen en verdedigingen met doldriftige vinnigheid , voorrangstwisten en dweperijen , Zwinglius hier , Carlstadt daar , Muntzer en wie hem volgde ginder , het hooge doel deden vergeten , de heiligheid der zaak aan den twijfel blootstelden van vijanden en min doorzichtige vrienden , en , wat meest van al haar benadeelde, de éénheid braken , die haar machtigste steun had moeten zijn. In den Staatkundigen toestand van Europa heerschte dezelfde ongewisheid en aarzeling, als in den Kerkdijken. Verre toch was het van rust. Hier de Duitsche Rijksgrooten verdeeld, en ontevreden op Keizer en Paus, welke voor het oog der wereld eene éénheid vertoonden, die beiden niet van harte ging, en waarvan zij argwanend loerden wie haar het eerst zoude verbreken , eene éénheid , waarop toch, gehuicheld als zij was, de Fransche Koning met afgunst en ijverzucht staarde, zoekende hoe hij die verdeden zoude ; de Spanjaarden ijverzuchtig op de Koningsgunst der Nederlanders , de Nederlanders nog in rust, maar met beide handen hunne vrijheden vastgrijpende en het oog wijd geopend, onrustig rondziende naar de hand, die ze hun ontweldigen zoude. . .. aan de eene zijde Christen Vorsten en Christen Edellieden, die op een\' oorlog tegen de Turken heenzagen als eene gewenschte afleiding voor de opgeruide gemoederen, aan de andere , Christen Vorsten en Christen Edellieden , die liever eigen ingewanden zagen oprijten en den strijd overgebracht in eigen vaderland, aan eigen haard , tegen brpeders , die zij verketterden ^ en aan het eind , als begin van uitbarsting van dit alles, die het verkeerd toepassen^van de nieuwe leer , of liever het gebruiken derzelve tot een voorwendsel , om een moeizaam gedragen jok af te werpen en een lang verbeten ongeduld lucht te geven , en voor eeuwen van onrecht vergoeding te vragen : de boeren-oorlog . door Luther afge-gekeurd en luide misprezen , en toch hem naar het hoofd geworpen als uitkomst van zjjne prediking , als gevolg van zijn stelsel.... later.... maar gaat het u niet, mijne lezers! als mij , wie het duizelt in het hoofd en wie het schemerig wordt voor de oogen bij dien blik op het groote en algemeene, dien ik niet vermijden mocht ? Hij geeft een gevoel, als van wie op een\' toren staat, en die te veel te gelijk ziet, om goed te kunnen zien. . . . daarom , ik bid u , volgt mij weder naar de laagte , naar den roman.

XIX.

Be Geldersche oorlog was op het eind van i 521 met felle woede uitgebarsten , en in het Bovensticht (Overijsel) was alles vlammen en bloed. Onder de veldheeren Roggendorp en Niklaas Wil-deredorp leden de Geldersgezinde Friezen , naar een fijn berekend , maar wreed plan van Bisschop Philips, al de ellende van krijg en landverwoesting , ten behoeve van hunne naburen. Die afleiding gaf Hertog Karei veel werks en verminderde te gelijk zjjne hulpbronnen. De ongelukkige Friezen, van alle zijden geperst, gedrongen , verdeeld , zonder hoop op de bescherming van hunne vrienden , kozen als éénige toevlucht


14

I.

-ocr page 114-

HET HUIS LAUERNESSE.

106

(Je partij van hunne machtige vijanden en schaar-! clen zich in de krijgsrijen der Bourgondiërs. Ka-rel van Gelderland , gesterkt door Frapsche hulp-1 troepen, verhaalde met woeker het leed hem in j Friesland aangedaan . te land en te water , op I Utrecht en Overijsel beide , en het waren schril-1 le bloedtooneelen, die vaak de vlammen der ; uitgeroofde kloosters en burgen moesten bijlichten. Moedeloos en tot in de ziel gegriefd , had ■ zich Bisschop Philips, sinds Maart 1524, op zijn Slot te Wijk-bij-Duurstede teruggetrokken. Wij weten het, die oorlog ging hem dieper, dan hij het klagen konde: met een onbeschrijfelijk gevoel van weemoed en zelfverwijt zag hij het leven en, de welvaart zijner onderdanen , de rijke inkomsten van zijn Bisdom en de rust van zijn\' eigen ouderdom , die hij zoo gaarne gewijd had aan wetenschappen en verlichting , verloren gaan in een nutteloozen krijg, dien het eenmaal in zijne macht had gestaan te onderdrukken. Later, toen hij daartoe met ernst pogingen had aangewend , vermocht niets, zelfs geen zacht woord van vriendschap , zelfs niet de treffende stem van het bloed , den schorren alarmkreet des oorlogs tot zwijgen le vleien. Die geheime en slecht geslaagde vredesonderhandelingen hingen nauw samen 1 met Paul\'s lot. Ze werden aangevangen zoodra | de Bisschop van zijn\' persoon zeker was, en i eerst toen ze hun doel misten, werd hem de , sluier zijner afkomst opgeheven.

Wy verlieten hem op weg naar zijne gevangenis : het sterke Vreeland; na drie jaren tijds, vinden wij er hem nog weder terug. Hij had er verlaten en treurig geleefd, maar toch niet de ellende des kerkers gekend. De dreigingen van Philips waren alleen maar dreigingen geweest , de jongeling had niet ééne geriefelijkheid des levens gemist. Het is zoo , zijn sprakelooze kerkermeester uit Utrecht was hem ook hier gevolgd , en men onthield hem boeken zoowel als schrijftuig , maar dat laatste was spoedig anders geworden. Op zekeren avond kwam Philips zelf hem bezoeken. Hij was zonder gevolg en in een wereldsch gewaad. Hij scheen daarbij al de gestrenge waardigheid van den Kerkvorst te hebben afgelegd , en sprak Paul toe , gemeenzaam , gulhartig , maar met iets neerslachtigs in gelaat en houding. Met geen woord drong hij aan op zijnen vroegeren eisch, die den jongen Hervormer zoo zwaar had toegeschenen , maar bracht integendeel , op eene wijze , die dezen tot spreken moest uitlokken , het gesprek op Paul\'s geliefkoosd onderwerp , hoorde hem aan met belangstelling en welbehagen , richtte vragen tot hem , zooals alleen iemand dat kon , die van hetzelfde gevoelen was, glimlachte goedkeurend bij zijne antwoorden, en kwam allengs in eene betere luim en meer opgewekte stemming. Het was alsof hy verstrooiing zocht en die ook had gevonden. Het bevallig Latijn van Paul en zijn Grieksch ; uit de school van Melanchton gevielen Philips. den man van smaak en letteren , in zoo hooge mate, dat hy met zjjne gewone onstuimigheid

! uitriep : ))Bij den Hemel! en ze zouden willen , dat wij zooveel geletterdheid en zooveel fijne | kunst der taal versuffen lieten en versmachten S op de wijze van Tantalus. te midden van ons j lief Bisdom , dat milde bronnen heeft voor alle wetenschap! Neen! mijn zoon en zeer lieve neef! schoon wij u de vrijheid niet kunnen geven , al waart gij rechtzinnig als de nieuwe Dataris (i) van zijne Heiligheid Adriaan VI, wij willen u van nu af de opsluiting draaglijk maken met al wat u tot vreugd kan zijn en tot nut; dat is wel het minste wat ik doen kan voor een\' dien ik zoo onschuldig gekerkerd houd. Fronst de Vicaris het voorhoofd , zooveel te erger voor hem ; gij zult boeken hebben, en gij zult lezen al wat Doctor Maarten schrijft, en dat vlug genoeg komt overwaaien naar hier, en ijverig genoeg wordt verspreid tegen dank der plakkaten en ordonnantiën. Gij zult schrijven naar hartelust , want, naar ik gis, moet gij rap met de pen kunnen omgaan , en ik zal komen en overzien wat gij geschreven hebt, en met u redetwisten als slechts die verwenschte oorlog in het Over-sticht er mij den tijd toe gunt,quot; vervolgde hij , met eenen zucht en een gemelijk gebaar, en daarop nam hij een haastig en verstrooid afscheid, als iemand, die zich een verwaarloosden plicht herinnert. Zeker had hij nog vele en gewichtige zaken te verhandelen met den Kastelein van zijn Slot, want lang nog duurde het, eer de jonge gevangene uit het schelle gekras van grendels en hengsels konde afleiden, dat de hechte burgpoort zich opende , om haren Heer uittocht te geven.

De Bisschop hield trouw zijn woord. Alle geschriften , waarin hij belang stellen kon , kwamen Paul toe; hem werden de middelen gegeven, om zijne eigene gedachten op papier te stellen en aan zijne vrienden te schrijven, \'zonder hoop evenwel, dat hij hun ooit die brieven zou kunnen toezenden. Altijd was het een zoete troost en een voorrecht, waarop hij nooit had durven hopen. Bij een tweede bezoek van Philips , dat spoedig volgde, waagde de jongeling nog weder eene zijdelingsche bede om opheldering over zijne afkomst, en tot zijne hooge verrassing verhoorde de Bourgondische Vorst die ten volle , na de aanmerking, dat zijne goede bedoelingen nu toch geheel verijdeld waren , en dat hij niet ééne reden meer kende, cfie hem recht gaf, Paul\'s vrome standvastigheid in zijn geloof langer op de proef te stellen tegen zijne kinderliefde.

De jongeling wist dan nu voortaan , maar het verging hem met die kennis , als met alle andere kennis: zij scheen hem niet gelukkig te maken; want het was een beschroomde en treurige blik, dien hij voortaan naar den Bisschop opsloeg, als deze hem «zijn\' zeer lieven neef\' noemde; en hij moest nu wel volkomen overtuigd zijn van de noodzakelijkheid zijner gevangenschap, want hij gaf zyn woord om geene poging tot de vlucht aan te wenden , zoo men hem meerdere vrijheid

(1) Enckevoort.

-ocr page 115-

107

liet en schikte zich in de voorwaarde, om als een voornaam Geldersch krijgsgevangene te worden aangemerkt

Sinds dien dag had hij de vrijheid, op zelf gekozen uren , in den Slottuin rond te wandelen. Kuime lucht en beweging waren hem hoogst noodig. Gebrek aan beiden had reeds vrij na-deelig gewerkt op zijn gestel, hoogst vatbaar i en teer; eene lichte kuch , die hem gewoonte i geworden was , en waarop hij niet achtte, en eene hooge prikkelbaarheid van zenuwen waren er de gevolgen van , die hem zeiven in het minst niet ontrustten; hij genoot slechts de voordeden van zijnen nieuwen toestand zoo dankbaar , als hij het konde, bij al het smartelijke, dat hem drukte, en met de lijdelijke overgegevenheid van wie niet meer hoopt en die zich in zijn lot heeft geschikt. Een vertrek van den Slotvoogd, dat een vroolijk uitzicht had op de lachende landouwen , en dat zon en licht toeliet, in zoover hooge boogvensters het gedoogden , was hem inge-1 ruimd geworden , en uren lang stond hij in de breede vensterbank , het voorhoofd vastgedrukt tegen de witte glasschijven, en staarde met dat onbeschrijfbaar weemoedige heimwee naar vrijheid en werkzaamheid, dat zoo tergend den gevangene aangrijpt, naar de bevallige rivieroevers ; zag , hoe de koele Vecht zich kronkelde door het landschap; oogde de glansrijke bochten na, die zij vormde en die schenen als schitterende eerebogen van geslepen staal of mat zilver, naar de grillige spelingen des lichts , neergeworpen op het kleurig veldtapijt; bespiedde de vis-scherspinken en marktschuiten , die heen en weer wiegelden op het Horstermeer ; of telde de eilandjes , die zij schiep , als de stroom zijn vloeiend zilver uiteensloeg, om eene strook lands te omarmen of eene weide. Eens , toen de punten der golven tintelden onder het witte licht der maan , welker glanzige schijf zich vermenigvuldigde in de kabbeling, trok eene lichte kogge , die op stroom afgleed, de aandacht van den jongeling. Niet dat een vaartuig een vreemd verschijnsel was op eene vaart, die naar zoovele plaatsen heenvoerde ; maar op de bijzonderheid , dat zij , zoolang na zonsondergang , in een oord , waar vriend noch vijand haar opmerkte, plotseling eene kleurrijke vlag heesch en breed liet uitwaaien van hare steng. Het waren de kleuren van Gelder, rood, geel en blauw onder elkander geschakeerd. Had de jonge Mansfelder ze gekend, hoe zoude hem het hart geklopt hebben ! Maar hij wist het niet, en toch maakte eene onverklaarbare nieuwsgierigheid zich zóó van hem meester , dat hij driftig de grendels van zijn venster afschoof, het openstiet en zich voorover boog, om beter te kunnen zien. Men zijne beweging van de andere zijde ook tér nebben opgemerkt , want op hetzelfde oogen-blik werd het wapperende kleurendoek neêrge-I rukt, en een bootje losgemaakt van het verdek. I Drie mannen stapten daarin en roeiden voort, j zoo dicht mogelijk de eerste slotgracht nabij.

Verder te naderen, scheen meer hun wil dan hun vermogen ; want de breede slotgracht was zonder water en stond niet in verband met de rivier. Reeds verwonderde zich Paul, dat de schildwacht, die op den burgwal post had , van dit alles niets scheen op te merken , toen hij dezen teekens zag wisselen met de mannen, die daarna aan land stapten en zich naar de ophaalbrug begaven, welke voor hen werd ne-dergelaten. De jongeling glimlachte over zich zeiven , want hij zag drie vreedzame huislieden , in hunne grauwe hansopkleeding, die manden met versche groenten droegen, en wat zoozeer zijne belangstelling had gaande gemaakt, bleek niets te zijn dan een toevoer van levensmiddelen j voor het kasteel. Teleurgesteld, wilde hij zich ! afwenden van zijn venster, toen de schildwacht vlak tegenover hem staan bleef, omzichtig rondzag , of ook iemand oplette, en hem toen in het Duitsch toeriep; »kom snel af in den slot- \' tuin !quot; — Het was de stem van Bertmann, die hij herkende ; ook besloot hij te gaan : het was wel het uur niet, waarop hij gewoon was zich daarheen te begeven , maar toch, de avondklok had eerst pas geluid, het was niet al te scherp in de herfstlucht bij een heerlijk maanlicht, en het verlangen van den gevangene kon niet al te vreemd schijnen ; ook werd het ingewilligd , en spoedig daarop wandelde hij om in de sombere lanen, met een hart, dat klopte van allerlei aandoeningen. Niet lang bleef hij alléén. Bertmann, zijn voedstervader, de schildwacht, naderde hem , gevolgd van een\' ander persoon in huis-manskleeding, die van middelbare jaren scheen en die sterk gebukt ging. Van onder de neerhangende randen eener grijslakensche bonnet , zagen de oogen van dien man glurend naar Paul heen, terwijl Bertmann met een ruw en hartelijk gebaar op dezen toeging.

«Dat is eene onverwachte kans , hé ! mijn Jonker ! Doe snel dezen overrok aan, werp uwe muts in het zand , en neem den hoed hier ,quot; sprak hij , terwijl hij hem beide overreikte , »en volg ons haastig.quot;

«Maar, Bertmann ! hoe wist gij , hoe hebt gij uitgevonden

))Tot verwondering en vragen is hier de tijd niet; wij moeten vluchten; deze man en ik hebben ons verbonden om u te redden — volgons!quot;

»Dat kan niet zijn , zuchtte de jongeling.

öGeen moed!quot; mompelde de man in het grauw, en zijne licht blauwe oogen vonkelden.

»Waarom niet?\'\' vroeg de soudenier, dio des jongelings aarzelen evenmin begreep , »ik zeg u , wij hebben een\' uitweg uit deze rottenval; terwijl ons volk van de kogge hiervóór groente inbrengt , helpen wij er achter een\' gevangene uit. Overvloed van voorraad en een mond minder! ha! ha! de Kastelein kan niet klagen. Meent gij, dat Bertmann de ütrechtschen drie weken voor niet zou gediend hebben ? Maar haast u dan, ; Jonker! Bij St.-Dominicus! die een goed krijger ! was , de boot heeft geene scheepslading in —


-ocr page 116-

HET HUIS LAUERNESSE.

108

komen hij wilde metterdaad de hand leenen tot de vermomming.

«Hoor dan , Bertmann ! ik moet hier blijven , ik mag niet, ik heb mijn woord verpand!quot;

»Aan de Bourgondiërs!quot; sprak de grijze man, met eenen bijtenden glimlach. ))Bij den hemel, Jonker! uw vader zoude niet ver gegaan zijn, zoo hij zijne eeden aan Bourgondië gehouden had !quot;

»Mijn Heer vader was meester van zijne daden. en ik, zooveel het God blieft, van de mijne!quot;

))Niet zoozeer, of gij zult ons te volgen hebben , en wel nu!quot; hernam de grijze man streng, en zich plotseling oprichtende, met iets zoo gebiedends in de houding , dat Paul ontzet terugdeinsde en eene poos noodig had , eer hij zich herstellen kon , om !er bij te voegen : «zoolang het verschil tusschen goed en kwaad mij duidelijk blijft, zal ik trouwe houden, wien ik trouw heb beloofd!quot;

»Zoo niet met wil, dan door bedwang!quot; riep de vreemde hevig, en daarop bevelend tot den soudenier : «Bertmann!quot;

«Mogen de Heiligen mij straffen, zoo ik niet gehoorzaam , Jonker !quot; hernam deze , den jongeling hevig bij den arm vattende: »wy zijn de Vecht niet afgekomen , met zooveel gevaar , gansch om niet!quot;

Maar die beweging was zijn doel niet gunstig: een gevaarlijke getuige had haar opgemerkt, en eene andere hand, die niet ongewapend was, hief zich tegen den ongeroepen bevrijder op; het was die van Paul\'s doofstommen wachter , welke, met de schranderheid van een\' , die het gemis der zintuigen door oplettenheid vergoeden moet, die wandeling op een zoo ongewoon uur had mistrouwd, zijn\' gevangene met kattenschreden was nageslopen en hem van achter eenen boom had bespied. Zoolang de woordenwisseling tusschen dezen en die vreemden de kalmte van een gesprek had behouden, hield hij zich onzijdig , den jongeling, aan wien hij zich gehecht had, die uitspanning gunnende ; maar zoodra eene daad, als van aanval, zich voegde bij de woorden , had hij zijne tusschenkomst noodig gerekend , en terwijl hij met de eene hand zijn kort zwaard trok, bracht Lij met de andere den hoorn van zijn\' gordel aan den mond en liet dien schel en schetterend weerklinken. Om het gevaar van Bertmann\'s hoofd te weren, en misschien ook om de verlokking tot vlucht te weerstaan, wierp Paul zich snel in de armen van zijnen wachter.

De soudenier , nu van zjjnen aanvaller bevrijd, besluiteloos of hij den strijd moest beginnen of opgeven, zag vragend naar zijnen makker om. Deze was met twee stappen bij hem. Een gedruis , als van ge wapenden , die naderden , liet zich hooren.

«Daar vloeit te veel Bourgondisch bloed in zijne aderen!quot; sprak de grijze man luid, »de ellendige heeft zijne boeien lief! Laat hem , Bertmann !quot; En daarop Paul aanziende met eenen blik , waarin gramschap en bitterheid gloeiden, zeide hij hem : ))En gij , weerspannige! wacht voortaan

nooit iets van Karei van Gelder ! gij hebt niets verdiend, dan zijne verachting!quot;

»0 mijn God!quot; stamelde Paul, met bleeke lippen , de beide armen naar den vreemde uitgestrekt , maar te gelijk viel zijn hoofd in bezwijming neder op den schouder van den doofstomme. ; De Gelderschman sloeg geen oog meer op hem, j maar vluchtte met zijn\' soudenier, ruggelings i achteruit wijkende in het gezicht der slotsolda-! ten , die vast naderden, langs eenen uitweg, dien Bertmann ontdekt had of daargesteld. Ze bereikten de boot, ze bereikten de kogge , eer men van het Slot eene sloep in gereedheid had, en zeilden weg voor het oog der verschalkten , fier trotseerend de kleurige vlag hijschende, onder den sarrenden jubelroep van: «Gelder en Egmond !quot;

«Hij waagde zich voor mij! Heere! wees mij genadig! behoed hem !quot; riep Paul, dien men naar zijn vertrek had terug geleid , terwijl hij het vaartuig naoogde.

Sinds dien dag werd hij scherper bewaakt, doch niet strenger behandeld. Het was duidelijk , dat hij onschuldig moest zijn aan den toeleg; ook was de Bisschop later volkomen tevreden met de opheldering, die hij hem gaf van zijn gedrag.

Ieder mijner lezers weet nu, dat Paul zijn\' vader heeft gezien in den Hertog van Gelderland : maar ik ivect, dat allen daarom niet minder eene inlichting verwachten over die vreemdsoortige bloedverwantschap. Op gevaar af van hen te vervelen, ga ik aan hunne verwachting voldoen.

Op zijn zesde jaar , door Karei den Stoute, na de bemachtiging van Nijmegen , uit zijn vaderland weggevoerd, werd Karei van Egmond aan het Bourgondische Hof opgevoed. Als Vorstenzoon bejegend, moest hem het wicht der ballingschap toch niet te zwaar drukken. Menige blik van medelijden en van goedwilligheid vestigde zich op het belangwekkende jongsken , uit staatsbelang reeds zoo vroeg in de banden der gijzelaarschap, terwijl zijne naaste bloedverwanten , de een uit zwakheid en wraaklust, de andere uit eene verfoeielijke eerzucht, die de heiligste banden des bloeds vertrapte, hem van zijn erfgoed onteigenden, terwijl de eene verkocht en de andere onrechtmatig zocht te overweldigen ; want Aernoud -van Gelder, de zwakke vader, en Adolf, de onnatuurlijke zoon, bepleitten beiden met gelijke hevigheid hunne zaak bij den strijdlustigen Hertog, nadat ze hem, onvoorzichtig genoeg, in hunne twisten gehaald hadden, en nadat hij zich reeds in het bezit had gesteld van het voorwerp des geschils, terwijl diens aanspraken hem. tot hunnen mededinger maakten. Maar ook de duistere blikken van argwaan en haat zagen dreigend neder op de spruit van Gelderland, van wien men vreezen kon, dat hij twisten zoude vernieuwen , door overmacht verstikt, maar niet gedood. Doch het knaapje zag die blikken niet, niet de gewaarwordingen , die hij opwekte; zag niet de onrust in de oogen der omringenden, als hij reeds in zijne spelen een karakter toonde, vol moed en ondernemingszucht en hardnekkige on-


-ocr page 117-

HET HUIS LAUERNESSE.

109

buigzaamheid, als hij nooit de mindere wilde zijn van zijne grootere makkers; begreep niet de handelingen der menschen om hem, nu eens vleiend toegeeflijk, dan weder onbillijk streng, en vierde in kinderlijke natuurlijkheid zijnen hartstocht en zijner ondeugden bot, verheelde niet ééne zijner eigenschappen of wenschen, zonder te weten, hoe hij eone gevaarlijke oplettendheid tot zich trok, of on verdienden onwil versterkte. Bourgondies trotsche Hertog stierf, en Gelderland stond als wettig eigendom op de lijst der bezittingen zijner rijke erfdochter ; doch Maria\'s oproerige onderdanen ontboeiden den gevangen Adolf, en de Staten van Gelderland noemden hem wettigen Heer ! Nauwer bewaking voor zijnen kleinen zoon, die plotseling van zijne speelmakkers gescheiden werd. Maar Adolf, Hertog zonder land, zooals hij vroeger de macht had bezeten zonder den naam, bood zijne rechten zonder macht der rijke Landsvrouw aan met zijne vrijgewor-den hand. Eene slechte partij voor de bezitster van zoovele Staten, op wier verbintenis de eerste Vorstenhuizen van Europa vlamden, als eene veel begeerde fortuin ; maar de staatkunde der machtige Gentenaren ondersteunden zijn vermetel aanzoek, en Maria beefde, dat men haar eene verbintenis zoude opdringen met den man, die zich in zijn\' vader een\' zoo slecht bloedverwant had getoond. Ondertusschen streed hij haren strijd, haren oorlog met Lodewijk IX en ... eene schermutseling bij Doornik, waarin hij sneuvelde , bevrijdde van zijne verdere aanzoeken de jeugdige Maria, die zich haastte haren Maximili-aan te huwen. Karei erfde de rechten zijns vaders , de liefde van wie de Bourgondiërs haatte, de belangstelling van Frankrijk en Nederland en den staatkundigen haat van het regeerend Huis. Treurige nalatenschap , die zwaar moest drukken op het hoofd van een tienjarig kind ; die het ter prooi moest geven aan al wat de groote aanspraken der eerzucht, zonder de middelen om ze te doen gelden, het meest tergends hebben ; ten wapen , dat de partijzucht zoude opnemen; ten voorwendsel van iedere eigenbaat, van iedere vervolging en van iederen argwaan: want de staatkunde wantrouwt altijd wien ze heeft mishandeld. Toch waren Maximiliaau en Maria edelmoedige kerkermeesters. Nauw voelbaar was de keten der gevangenschap , die ze heensloegen om hunnen minderjarigen vijand. Zoo zijne handelingen bespied werden, was het onder c^en schijn van teedere vriendenzorg; zoo hem eene wacht omringde , was het eene ee re wacht, en zoo men hem beperkte in deze of gene vrijheid, was het omdat zij niet paste aan een\' Hooggeborene als hij. Voor het overige deelde hij in al de vermaken van het Hof, en ontbeerde niets van wat een weelderig Vorstenleven siert. Ook zag hij van zijnen dubbelzinnigen toestand nog niets dan de lachende zijde.

Nog een ander wezen leefde voort in dubbel-zinnigen toestand, onder het oog der Hertogin en later van haren weduwenaar. Het was Philips , bastaard van Bourgondië, de jongste der onwettige zonen van Maria\'s grootvader. Iets ouder dan Karei, en met meer oprechtheid bemind dan deze , was hij somtijds zijne voorspraak en altijd zijne toevlucht, als eene der schakels van diens keten had geklonken of genepen. Veel gelijkheid van gemoedsaard, maar zeker nog meer eene gelijkheid van lot, verbond de aankomende jongelingen innig en hecht aaneen. Beiden waren Vorstenzonen, zonder dat hun de voorrechten of de macht van Prinsen waren toebedeeld ; beiden waren voorwerpen van achterdocht en bekommering voor wie hen verzorgden, de eene door zijne ongelukkige verhouding tot het Hof, de andere door zijne onwettige geboorte; beiden droegen de gevolgen van ouderlijke schuld en ouderlijke zwak- 1 heid; beiden schenen voorbeschikt tot groote ramp- i spoeden en tot groote daden, of tot een jammerlijk wegkwijnen in onbekendheid en vernedering. Geen wonder , dat zij elkander gebonden hadden zonder elkander te zoeken! Ze waren verbonds- | broeders geworden (frères cValliance) naar een nog heerschend gebruik onder de jonge Edelen. Een priester bad eene gewijde hostie tusschen hen gedeeld, en zij hadden de gelofte afgelegd, elkander »hou en trouwquot; te zijn in nood en dood. Hoe konden zij ook weten , dat het niet in hunne macht zoude staan , die gelofte te houden , dat de fortuin en de wereld hen vaneen zouden scheuren , hen her- en derwaarts zouden drijven naar verschillende oorden der aarde, om hen later weer bijeen te voegen, maar zoo dicht, dat ze elkander den grond niet zouden gunnen, dien ze besloegen , en dat ze zich tegenover elkander ge- , plaatst zouden vinden als grimmige vijanden ! On- | beraden jongelings-vriendschappen ! stroovuur , dat | het ijs van zelfbelang in het rijper leven bluscht; lichtvaardige eeden , die gevaarlijk zijn, omdat men er zijn geloof aan de menschheid van afhankelijk maakt, en omdat de teleurstelling doet twij- ! felen aan de menschheid. Philips en Karei had- | den er aan moeten denken , dat ze Bourgondië en Gelder konden worden; ze zouden later het leven van eene smart minder beschuldigd heb- | ben. Een derde was in hun verbond opgenomen, ; maar met nog zachtere banden aan beiden ge- : hecht, eene liefelijke , teedere gestalte , aanval- i lig en beminlijk, zooals niet velen van haar j geslacht: Maria , de jongere zuster van Philips. Geene vlammen in zwarte oogen , geen gloeiende i blos op de wangen, geene geregelde trekken, die de schoonheid uitmaken , lokten de blikken 1 der bewondering op haar ; maar als een waas van liefelijkheid en reinheid sprak uit de lelietint , die haar de leden dekte , en uit de diepe blauwe oogen , die geene andere uitdrukking hadden , dan die van ootmoed en teederheid ; zij was als eene lelie van dalen, die het liefst het schuwe witte kopje tusschen de groene bladeren verbergt , want hare bescheidenheid en zedigheid waren gedreven tot schuwheid toe. En dat had zijne oorzaak. Zij was, sedert den dood harer i moeder , toevertrouwd aan het opzicht van Vrouwe


-ocr page 118-

110

Anna, mede eene dochter van Philips den Goede, nu gehuwd aan Heer Adolf van Eavenstein (1), en zij leefde in diens huis niet geëerd, niet gelukkig. Men beschouwde haar daar als eenen last, dien men dragen moest, maar waarover het vrij stond zich te wreken door kleinachting en bitse bejegening. Men gaf zich in hare dagen de moeite niet, een zacht vrouwelijk gemoed te ontleden en uit te vorschen , om te weten , welke deugden er verdienden aangekweekt te worden en welke opgewekt, om lijdelijke zachtmoedigheid van nietsbeduidende verstomping te schiften , en nederigheid niet te verwarren met gebrek aan waardig zelfgevoel. Men huldigde eene schoone vrouw om hare schoonheid en eene misdeelde om haren bruidschat; maar die noch schoon , noch rijk was, achtte men der opmerking niet waard, en alleen uitzonderingen hadden den lust of de gaaf, om in het geheim harer aBsthetische waarde in te dringen. Daarom ook werden de zoodanigen van de omringenden laaggeschat en vertrapt. Maria\'s schroomvalligheid werd sidderende blooheid onder de ruwe verdrukking van Eavenstein , onder de norsche overheersching zijner gade. Haar deemoed werd een slaafsch vergeten van eigen waarde , waarbij tot geene deugd de kracht behouden blijft, en haar geest, voor welks ontwikkeling men niets deed, zonk bijna weg in de verstomping der nietsbeduidendheid ; zy zoude een engel van zachtheid en stille vrouwelijke deugden hebben kunnen zyn, zoo eene schrandere moeder daar ware geweest om ze te leiden. Margaretha Postia was haar te vroeg ontvallen. Haar broeder Philips begreep wel hare waarde , maar hij was zelf onmachtig om iets voor haar te doen, en vergoedde slechts in oprechte broedermin , wat hij haar door anderen voor leeds zag toebrengen. Zijn vriend Karei moest haar kennen, zij moest het klaverblad der vriendschap voltooien: zij werd meer, zij werd er de geur van en het sieraad Zij verzelde Anna nooit ten Hove. Hoe armzalig eene houding had het bedeesde kind er gemaakt! Veelmalen bleven de jongelingen uren lang in vrijheid met de Jonkvrouw samen. Maria won er zooveel bij , gekend te zijn , en Egmond beminde haar vóór hij nog den hartstocht begreep , en Egmond was voor Maria\'s donker leven de eerste bezielende lichtstraal! Juist die scherpe verscheidenheid van karakter vormde hen voor elkander; de vurige jongeling, in wiens borst reeds de kiem lag van al de deugden en al de ondeugden van een\' koenen ondernemenden geest, die heerschzucht voelde. maar haar nooit had mogen toepassen, moest zich eene geliefde wenschen als deze , zacht, buigzaam , onderworpen , plooibaar ; en alles wat een\' gewoon jongeling van haar zou hebben afgeschrikt, trok den avontuurlijken Prins tot haar aan. Zóó gelukkig waren zij, dat zij toekomst en vreeze er bij vergaten. Ondertusschen riep Maximiliaan, na den vroegtijdigen dood zijner jeugdige gemalin , voogd gebleven van zijnen zoon, de jonge

(i) Heer van Kleef.

Vorsten tot het werkdadige leven op. Gent en andere Vlaamsche Steden wilden zijne voogdijschap niet erkennen , en hadden hem zelfs den jongen Graaf ontweldigd. Hij wilde zijne rechten met de macht der wapenen handhaven , en de onlusten ontvlamden in eenen feilen binnen-landschen krijg. Karei van Egmond zou de eerste proeve zijner dapperheid afleggen in dezen oorlog. Onbewust gebleven van het onrecht, hem zeiven aangedaan , had hij nog niet geleerd, dat hij eene andere zaak te verdedigen zou hebben, ! dan die van den Aartshertog, en dus greep hij | met drift naar de eerste gelegenheid tot daden , | die zich hem aanbood. Met Maria\'s kleur gesierd, I met hare beste wenschen begeleid , de verbeel- j ding gloeiend van stoute droomen, van zege, | overwinning en eere, trok de jonge Vorst met 5 zijn\' veldheer mede. Bij Dendermonde deed hij ; van zich spreken; bij het innemen van Oude- ; naarde onderscheidde hij zich , en het was ver- j der een moeielijke , maar leerzame proeftijd , dien j hij had doorgebracht. toen eindelijk Vlamingers i en Gentenaars, den oorlog moedC, in 1485 den vrede maakten , en hunnen Graaf teruggaven in de handen van zijnen vader. Na een vluchtig wederzien van zijne Maria , volgde Egmond den Aartshertog naar Frankfort, waarde Rijksvorsten by een waren tot het kiezen v4n eenen Koomsch Koning. Op Maximiliaan zeiven bepaalde zien hunne keuze, en Karei ontving, bij diens kroning te Aken , met meerdere Edelen , plechtig den ridderslag van den nieuwen Keizer. Maar de oorlog met Frankrijk , die weder opvlamde , gunde den jongen Ridder nauwelijks den tijd , den kostbaren sluier, door zijne Dame gestikt, uit hare handen te nemen en om zijnen schouder te slaan. Hij moest zich voegen bij het leger in Artois. j Een korte krijgstocht zoude dat voor hem zyn , evenals die ongelukkig was voor zijnen veldheer. Reeds bij Bethune werd de jongeling gevangen- 1 genomen , naar Frankrijk weggevoerd , en eerst in 1491 kwam hij naar Vlaanderen terug; maar • hij keerde niet zooals hij gegaan was. Hij was | bij de Franschen ter school geweest in haat tegen het Hof van Bourgondië en het Huis van Oostenrijk. Men had hem geleerd, dat hij een zoon van Gelderland was , en hij voelde zich den gekrenkte, den beroofde , den mishandelde , die recht had tot wraak , en recht tot wedervergelding. liet diep gevoel van verongelijking, al wat de eerzucht en de toorn het meest hartstoch- j telijks en vurigst kunnen leggen in de ziel van eenen jongeling , had de zijne tot ziedenden hartstocht opgeruid ; de hoofsche behandeling in Fran-rijk , de deelneming, hem daar betoond , en misschien de hoop op ondersteuning zijner plannen , die men door dit alles liet heenschemeren , waren meer dan genoeg, om hem moed te geven tot iedere onderneming, hoe avontuurlijk ook, en schijnbaar onuitvoerlijk. Het was eene zonderlinge onvoorzichtigheid geweest van Maximiliaan en de zijnen, om den jongen wolf in hunnen strijd met zich te voeren , opdat hy de kracht


-ocr page 119-

zijner tanden en zijner klauwen kon leeren ken-I nen ; onvoorzichtigheid, die alle vroegere voorzorgen wedersprak en nutteloos maakte. Men had : Karei van Gelder niet van zijn erf moeten ver-| steken, of men had hem het gebruik van het | zwaard niet moeten leeren : zoo Karei van Gel-: der bijtijds in een klooster ware verscholen geweest , of geene andere lucht had ingeademd, i dan de lauwe hoflucht van het Aartshertogelijk j paleis, hij zou den voet niet gezet hebben in Frankrijk, en hij had zyn\' arm niet uitgestoken i naar Gelderland. Het is opmerkelijk , dat meestal I overweldigers en dwingelanden fouten maken, i waarvan zij op het eind de straf dragen en hunne I slachtoffers het voordeel.

Zoo gaarne had Karei, bij zijne terugkomst in | Vlaanderen , zijn hart, dat bijna brak onder al i de gewaarwordingen, die hij er in verkropte, i lucht gegeven aan de trouwe borst van zijnen | Philips; deze, misdeeld als hij, zou hem verstaan;

van dezen kon hij raad vragen en . . . waarom | niet ? den steun van zijn arm ! Maar hij was niet ; daar ! in de güchillen met de Vlamingen en den : Ruwaard had hij , vreemd genoeg, de partij der | eersten gekozen , en boette nu , na den vrede, j die keuze met eene vrijwillige ballingschap aan j het Hof van zijn\'\' broeder David te Utrecht.

Slechts Maria vond hij ; maar ook haar vond hij dezelfde: zij , die geen deel had in het leed hem aangedaan , die het nauwelijks begreep en het alleen maar voelde , als hij het haar klaagde , die trouw zijn beeld had bewaard in haar hart, die slechts gekwijnd had en niet geleefd in zijn afwezen. — Maar hij kende nu den hartstocht. De Fransche vrouwen hadden hem opgevoed in de liefde, als de Fransche mannen in den haat, en Maria\'s zachte reine geest schrikte terug van zijne onstuimigheid , van de wilde en vurige woorden, waarin hij beiden uitte. Hoe beefde zij , als zij hem in dreigende verwenschingen tegen hare bloedverwanten en Landsheeren hoorde losbarsten, als hij haar met scherpe en vaste trekken ontwerpen afschetste, die haar zoo ongehoord misdadig schenen ; maar die siddering was nog kalmte bij hare ontzetting , als hij haar van liefde sprak , als hij liefde gebood , niet afvleide door zoeten dwang. Zijn handdruk was niet de zachte aanraking des vertrouwens , maar het krampachtig vastklemmen der overspanning; zijne licht blauwe oogen schenen donker door den gloed, waarvan zij schitterden: zij verschool zich tegen hunne uitdrukking angstig aan zyne borst; maar omhelzingen , als de zijne , waren het niet, die haar tot rust konden brengen. Tot zijne vreugd, hadden hare verwanten nog niet over hare toekomst beschikt. Wij weten, dat noch hare schoonheid , noch haar bruidschat, de Heeren van het Oostenrijksche Hof in verzoeking konde brengen. De oudere kinderen van Philips den Goede waren bij zijn leven in hoogen en voordeeligen stand geplaatst of prinselijk uitgehuwd; maar deze jongere bleef meer verlaten en onverzorgd achter, dan het der dochter van haren vader betaamde.

HET HUIS LAÜERNESSE.

\\\\\\

De gelieven vonden in deze verongelijking alleen I eenen hinderpaal minder. Gelieven zien soms oorzaak tot vreugde , waar ieder ander slechts rouw en spijt zoude zien. Maria was vrij, Maria zou de zijne worden, had Karei met eenen duren eed gezworen. Maria wilde de zijne worden, zij had het beloofd ; met oprechte liefde dacht hij . met angst en onrust wist zij ; want zij durfde niet terugtreden , de zwakke, die begon te voelen , dat ze meer vreesde dan liefhad. Maar zoo Egmond besloot eene dochter van Bourgondië te huwen, was dat niet om hare hand af te vragen van Oostenrijk. Oostenrijk zoude weigeren , hij wilde geene weigering van Oostenrijk ; het geslacht van Karei den Stoute had hem reeds zooveel onthouden; hij had het wel iets anders af te eischen, dan eene vrouw: en dat wilde hij ook, maar met de wapens in de hand — voortaan geen vrede meer met de overweldigers. Ja, hij wist het, Gelderland was ontevreden met zijne nieuwe Heeren. Ja , hij wist het, in Gelderland klopte menig hart sneller en hief menige borst zich hooger, als men zijnen naam noemde. Ja , hij had er vrienden en vele welgetrouwen , en hij zoude zien, wat eene gerechte zaak en een volhardende wil vermochten tegen de overmacht; hij wilde zijn vaderlijk erfgoed gaan heroveren , doch hij moest van Maria zeker zijn. Toch begreep Karei, dat hij de Jonkvrouw, zelfs niet als zijne gade, met zich voeren kon op eenen krijgstocht , aan het andere einde van Nederland, en waarvan de uitslag zoo onzeker was. Hij moest haar eerst plaats bereiden op eenen Hertogszetel: maar haar verlaten, zonder een recht op haar te hebben, wilde hij niet. Met vreeze en beven gaf de zwakke toe; zij had te kampen met eene dubbele overmacht; hoe had zij dien man in het aangezicht durven zeggen , dat hij haar nog meer vrees inboezemde dan liefde ! In het diepste geheim werden zij Priesterlijk verloofd, en toen Ka-rel wegtrok, om zich een Hertogdom te verwerven en hun openlijk huwelijk voor te bereiden , verliet hij reeds zijne vrouw. Met zijne gewone veeleischendheid liet hij haar beloven zich bij hem te voegen, zoodra hij haar zeker reliquiedoosje toezond, dat hij medegebracht had uit Frankrijk. Op het heilige gebeente , dat het bevatte, moest zij het bezweren, en alle straften des Hemels tegen zich inroepen, zoo zij niet gehoorzaamde. Zij zwoer , maar hij had het haar kunnen aanzien . dat ze ineenkromp bij dien eed; o ! die gepantserde held had die zwakke pluim niet aan zijn harnas moeten vastsmeden , die avontuurlijke Heldenvorst had die. maagd van was en sneeuw niet aan zijn hart moeten nemen. Zijn staal kon hare zwakheid kwetsen en hare broosheid kon hem wonden toebrengen, waartegen geen harnas beschutte. Karel\'s vermetel ondernemen slaagde aanvankelijk gelukkig. Doesburg en Nymegen vielen hem toe. meerdere steden toonden gelijken wil. Maximiliaan , wiens verbazing en toorn wij den lezer te raden geven, liet de steden tot trouw manen. Zij gehoorzaamden ; alleen waren de ste-


-ocr page 120-

HET HUIS LAUERNESSE.

112

den en de Keizer het niet eens , wat getrouw - ■ heid was. Wij schrijven niet de geschiedenis van Gelderland, en zoo ook komt het ons niet toe , de groote worsteling, die van nu af aanving , stap voor stap na te oogen. Met afwisselend geluk kampte Karei tegen den Keizer, die zelf in de Nederlanden terugkwam, en later tegen den jongen Aartshertog; zich altijd met onverslapte veerkracht oprichtende van elke nederlaag, zich met schrander beleid elke zegepraal ten nutte makende , behendig in het aangrijpen van gelegenheden en vindingrijk in het scheppen van hulpbronnen ; maar , wie ook zegevierde of wie verloor — Gelderland leed , Gelderland zag den besten bloesem van zijne welvaart vernield en afgerukt, en de hoop voor vele jaren te gelijk ging verloren.

De jonge Hertog, ondanks de uitspraak der Keurvorsten, als zoodanig door een deel zijner Staten erkend , vond intusschen nog oogen blikken van verpoozing, om aan zijne hartsbelangen te denken. Zijne liefde voor Maria moest wel waarachtig zijn en getrouw , want zij was nu de laatste , de éénige van haar geslacht, die hij nog wilde liefhebben. Hij had getracht zijnen Philips over te halen , om zijne belangen te dienen aan het Utrechtsche Hof: het ware hem goed geweest eenen steun te hebben bij den Bisschop! Maar de jonge Prins, door omstandigheden en familie-verbintenissen geboeid, en misschien niet geheel verheven boven den invloed van het vooroordeel , dat Karel\'s gedrag omhulde met eenen donkeren nevel van ondankbaarheid en kwade trouw, antwoordde ontwijkend, verweet hem zijnen opstand tegen den Aartshertog en klaagde hem aan als die een\' slagboom opgericht had tusschen hunne vriendschap. Toen gaf Karei den vriend verloren, en met nog meer gescherpte woede spitste hij zich tegen het gehate geslacht, waartoe deze behoorde. Maar toch , aan Maria bleef hij ge-looven. De vrouw , die aan zijn hart had gerust; de zachte , die geenen anderen wil kende dan den zijnen ; die , eenzaam in het midden van al hare verwanten , zich alleen had aangesloten aan hem ; die zijne slavin was en zijne zuster , zijn kind en misschien de moeder van zijn kind; de schoo-ne rank, die zijn\' fieren stam zoude sieren , en die hij opgericht zoude houden boven de trotsche kruinen van hare minachters! Hij had nu plaats voor haar. Het trouwe Nijmegen zoude de poorten wijd openen voor de nieuwe Hertogin ; zjj was er ten minste even veilig als onder zijne vijanden : zij zoude onder zijne hoede zijn. Een\' wapenknecht, nog door zijn\' vader aan zijnen dienst verbonden , en die hem gehoorzaam was , als de rechterhand aan den wil, zond hij af naar Vlaanderen , met het herinneringsteeken der trouw, om de jonge vrouw naar hem heen te voeren. Het was Bertmann, dien wij kennen Hjj vond Maria van Bourgondië als gewjjde Non in een klooster van Ursulinen! Door omkooping en Hst drong hij tot haar door , toonde haar zijne volmacht in de reliquiedoos, waarop zjj volgzaamheid had gezworen, leide haar uit, hoe hij de middelen had voorbeschikt tot eene heimelijke vlucht; en toch... zij weigerde te gehoorzamen. De man dacht aan dwang en trachtte haar door sterke verzekeringen te overtuigen, dat zij slechts had te willen om vrjj te zijn ; en toch zij wilde niet. Was het afschuw en vreeze voor den ruwen zendeling, die er zeker krijgshaftig genoeg uitzag voor een\' vrouwengeleider ? was het eene zwakhoofdige gehechtheid aan nieuwe plichten ? Zeker had ook dat zijn deel in hare weigering; maar de waarachtige reden lag dieper. Niemand Jiad haar de Geestelijke afzondering opgedrongen ; integendeel , men had haar veel liever zoo zien heenleven, verwaarloosd en vergeten, dan een\' uitzet te bekostigen, zooals die voor eene dochter van Bourgondië paste; en uit eigen\' vrijen wil had ze naar den sluier gegrepen. Nauwelijks was Karei van haar gegaan , en de hevige gemoedsaandoeningen, die zijne komst, zijn afscheid , en wat daar tusschen lag, voor haar gegeven hadden, een weinig gesleten , of zij voelde in haar eenzelvig en onafgewisseld leven al de prikkels van verwijt en onrust. Die onrust en dat verwijt namen toe , sinds de naam van Egmond nooit meer voor haar werd uitgesproken, dan als eene verpersoonlijking van verraad en gruweldaden; als telkens sterk en hooggekleurde berichten tot haar kwamen van zijne wreedheid en gewelddadigheid ; als de openlijke mee-\' ning , rondom haar , hem brandmerkte met alles wat de haat het zwartst en afschuwelijkst kende : en dien man had zij trouw beloofd, aan hem was ze verbonden door haar woord en door al wat menschelijke banden het innigst^ en sterkst kennen, die man zoude de vader zijn van haar kind, want. . . ontzettende vermeerdering van haar leed! zjj voelde, dat zij moeder zoude worden ; dien man, eindelijk, had ze met een\' duren eed beloofd tot hem te komen op zijn\' eersten roep, om onafscheidelijk met hem vereenigd te blijven ; zij had dat beloofd toen ze reeds in zich met onuitsprekelijke huivering voelde , dat zij dien eed niet houden kon, dat ontzetting en ijzing niet de gewaarwordingen waren , waarmede men een\' echtband moest knoopen , en dat het zachte en zoete gevoel van innige liefde, dat zulk eenen band op den duur draagljjk moest maken, van haar geweken was, sinds de jonge lieveling van haar hart in den Hertog van Gelderland was herschapen , sinds zij zijn hevig karakter had leeren kennen. Neen , zij kon, zij zoude , zy moest nooit voor vast verbonden worden aan dien man ; neen, haar eed was meineed geweest van dat zij dien uitsprak , heiligschennis tegen God en haar beste gevoel. Neen, dat was meer dan zij dragen kon in den stillen boezem, aar? woeste gewaarwordingen en groote schokken zoo vreemd; meer dan zij opsluiten kon in haar eigen kleinmoedig hart: maar vanwaar zou haar de moed toekomen zich te openbaren, tot die strenge bloedverwanten, die de onschuldige reeds met zooveel onwil bejegenden , te zeggen : »de man , dien gij allen zoo


-ocr page 121-

HET HUIS

113

haat, die u allen dagelijks krenkt in al wat uwe eerzucht en uwe belangen het meest dierbaarst hebben, is de mijne, mijn echtgenoot, bij eede heb ik gezworen naar hem heen te trekken op zijn gebod ; ik ben zijn eigendom en hij is de vader van het kind, dat uwe bloedverwant zal zijnquot; — neen, die waarheid was meer dan de zwakke kon uitspreken; zij rilde als zij aan het oogenblik dacht, dat die waarheid voor zich zelve spreken zoude; maar zij deed de oogen dicht voor al wat ook het zwijgen gevaarlijks had, en zweeg, zelfs toen haar zielsangst tot eene vertwijfeling steeg, die men bij de haren voor eenen aanvang van krankzinnigheid hield. Eindelijk vertrouwde zij , onder het heilige zegel der biecht, haar geheim aan haren Biechtvader, een\' vroom en goedaardig man , maar wiens doorzicht ook niet dieper ging, dan zijn gebedenboek. Een verbond met zoo verfoeilijk een wezen als hij , die opstond tegen den Keizer van het Heilige Roomsche Rijk , met een\' zoo goddeloos verkwister van menschenbloed; kon geacht worden niet geldig te zijn, oordeelde hij. dat hadden de Heiligen niet aangenomen ; daartoe hadden zij hun gewijd gebeente niet geleend; zoo vroom eene Jonkvrouw, als deze Maria, was niet zóó verlaten van hare Heilige Schutsvrouw , om voor altijd in de macht te moeten blijven van zulk een\' dwingeland : neen , die betoovering , die alleen door Satans macht kracht op haar had , moest verbroken worden; dat kon alleen door eene betere en reinere gelofte gewerkt worden ; zoo zij bruid wilde worden der Kerk , verviel van zelf het vroegere bruidswoord , en Satan moet zeker terugtreden voor Christus — dat waren redenen, zooals Maria ze wenschte. De zwakheid steunt zich zoo gaarne aan een Godsdienstig voorwendsel, en de kleinhartigheid verbergt zich het liefst onder een vroom gemoedsbezwaar. In waarheid droeg ze onrust in het geweten, en die zou gestild zijn , drong zij zich op, als zij den raad van den eerwaarden Vader volgde ; ook was zij daartoe besloten, en niets hield haar tegen, dan de mogelijkheid om het uit te voeren.

De dood van Bisschop David van Utrecht kwam haar te hulp; met zijne onmetelijke nalatenschap verrijkt, keerde Philips naar Vlaanderen terug, om zich met het Hof van Oostenrijk te verzoenen ; dien broeder , dien zij liefhad, opende zij haar hart, klaagde hem hare angsten en vroeg zijne hulp. De jonge Vorst wilde haar afkeeren van een besluit, dat den man , dien zij beiden hadden liefgehad, eenen zoo wreeden slag moest toebrengen ; hij trachtte Karel\'s beeld met zachter trekken voor haar te schetsen , sprak van de mogelijkheid eener vereeniging. en hoe zij het middel zou kunnen worden tot eenen minnelijken vrede : maar haar Biechtvader en het vooroordeel, dat zij omvat had met hoofd en hart beiden, waren te sterk tegen hem , en toen hij zag , hoe ze onverzettelijk was door hare bloohartigheid zelve , beloofde hij haar zijnen bijstand. Een niet onbelangrijk legaat van haren broeder, den Bisschop ,

voorzag in haren Kerkelijken bruidschat. Philips drong haren wensch door bij de Ravenstein\'s; Pater Gervaes onderhandelde met eene Abdis der Ursulinen ; een\' tijd van voorbereiding zoude zij doorbrengen in een Landslot, dat tot de kloostergoederen behoorde ; eene bejaarde leekezuster volgde haar daar ; niemand dan de Heer Philips en de Pater hadden er toegang .... en .... ze werd er moeder van Paul, moeder van een kinde dat ze geen\' vader wilde geven en geene moederlijk, zorg! moeder van een kind, dat ze prijs zoude geven aan al de schande , aan al den jammer , aan al de hulpeloosheid en onzekerheid eener onwettige geboorte, om zelve in heilige rust eene jeugdige onbedachtzaamheid te beweenen, die ze had kunnen goedmaken met een weinig moed; om zelve veilig te zijn tegen de stormen van het lot, gaf ze haar kind hulpeloos ter prooi aan den oceaan des levens! maar ze droeg toch haren zoon ter bescherming op aan St.-Paulus , en een heilig kruis , een zinnebeeld van j haren eigen vromen zin , met goedhartige wreedheid ingedrukt op het lichaam van hem, die t zich nog niet voelde leven , moest hem wijden aan den Hemel en hoeden voor aardsche ramp. Zoo had de heilige dan hare plichten vervuld voor die , welke de natuur der vrouwe opleide; Pater Gervaes gaf dispensatie, en weldra nam de nieuweling , de Non, hare plaats in de rijen der godgeheiligde Maagden !

Het was juist toen , dat Bertmann tot haar kwam met den last van zijnen Heer. Wat ook de trouwe dienstman aanwendde; hoe hij ook de stem boog tot zachte klanken , zijner lippen zoo vreemd; hoe hij in het eind , terugvallende in zijn\' aard , tot dreigen en verwenschingen overging; het bleef al vruchteloos. Aan den Hemel verbonden door eenen nieuwen eed, stiet zij het onderpand eener vroegere trouw met ontzetting ter zijde, en had geen woord van troost voor den bedrogen echtgenoot , dan dit ééne : »laat mijn Heer niet toornen, het was de wil des Hemels! hij is vader . maar voor het kind is gezorgd.quot; Met niets beters moest de arme Bertmann heentrekken. Het was een gevaarlijke post zóó weer te keeren tot een\' Heer als Karei, ))den dollen Hertog ,quot; zooals men hem noemde, en een ander had zeker de Geldersche \' grenzen niet gezocht. Maar Bertmann had meer vriendschap en meer moed : toch overdacht hij bij zich zeiven , hoe hij de mare op het voorzich- , tigst brengen zou , zoodra hij het kwartier van Nijmegen naderde, toen plotseling de Hertog hem in het gemoet kwam, die met zijn\' stoet van Heeren en Ridders naar Batenburg heentrok. Karel\'s adelaarsblik onderkende zijn\' bode het eerst; maar die was alléén , alléén! en geene vrouw met hem op het paard! of geene, die naast hem reed 1 en te gelijk voelde \'s Hertogs eigen ros zich de sporen onbarmhartig hevig in de zijden gedrukt, en niemand van het ontzette gevolg wist, waarom de Heer zoo eensklaps in brieschenden ren vooruitjaagde. Bertmann begreep beter. Dienaar en Heer naderden elkander gelijktijdig met gelij-


I.

-ocr page 122-

HET HUIS LAUEENESSE.

ke drift. Met een gelijk besluit, alsof één zelfde wil hunne beweging bestuurde , stortten ze zich van het paard. Slechts knielde de eerste, het hoofd gebogen , en de andere greep hem met beide handen by schouder en arm, en schudde hem, als was het de vraag hem vaneen te rukken.

»De Bourgondiërs hebben haar vermoord , en gij hebt het niet geweerd!quot;

»Uwe vrouw leeft, Heer!quot; sprak de vazal, die voor zulk eene aanklacht geene verdediging

noodig had ; «maar.....quot;

»En gij waagt het alléén te keerenhernam de Hertog, met de korte ademhaling der woede, en dreigde het ontbloote hoofd van den vazal met zijn kruiszwaard.

))Zij werd gehinderd hervatte deze , nog aarzelend met de droeve waarheid.

«En gij hebt u niet met uw leven gesteld tegen de hindernis P Een behendig ontduiken van Bertmann deed hem den slag ontgaan , die deze woorden vergezelde ; alleen de schouderplaat ving dien dreunend op. De dienstman achtte het nu zaak, eene ootmoedige houding te verzaken , die zooveel gevaarlijks had en geen enkel voordeel beloofde. Ook richtte hij zich op, greep den weggeworpen helm, trad snel drie schreden terug, en sprak toen deemoedig, maar met vastheid :

»Mijn lieve genadige Heer! beschuldig niet, aleer gij hoort, een\' knecht, die u trouw was en uw gebod gehoorzaamde : mijn leven is altijd in de macht van mijnen Heer! wat schade, zoo hij eerst mijn woord verstaat ?quot;

«Spreek danbeval de jonge Hertog , wiens trekken eene geweldige spanning verrieden ; «is zij ingekerkerd ?\'\'

«Zoo Me vrouwe gekerkerd ware geweest in des Aartshertogs sterksten burgsteen, hadden deze handen venstertralies en grendels gebroken. . . . maar , lacy , Heer! ze was besloten binnen ge-wijden muur en met eigen wil.quot;

«God straffe u voor de leugen !quot; riep Egmond , met eene stem, die niet meer als eene mensche-lijke klonk. «En mijn last. . ..quot;

«Werd kenbaar gemaakt. maar niet gehoorzaamd. Hier , Heer !.en hij reikte hem het reliquiedoosje over, «het perkement, dat rust nevens het heilige gebeente , zegt u alles; de Biechtvader schreef dat, en Vrouwe Maria heeft er haar kruis onder gezet bijwijze van handtee-kening.quot; Zonder spreken rukte Karei het doosje

open en las.....niet lang toch, want Bertmann

zag hem besterven , wankelend , krampachtig om zich heengrijpen . en snelde toe om zijn\' arm te leenen. Inmiddels naderde het gevolg, gelukkig voor den armen krijgsman, die meer verlegen was met den onmachtigen Heer , dan vroeger met al de macht van zijnen toorn. Bij het zien van zijn\' stoet kwam Egmond de bezinning terug; haastig sprak hij een hol: «Zwijg , Bertmann!quot; tot dezen , en besteeg zijn paard zonder iemand der zijnen iets te zeggen ; maar zijn gloeiend oog en zijn gelaat, van verkropte aandoening verwrongen , beval hun luide: «vraagt mij niets.quot;

En daar was er geen zoo stoutmoedig, dat hij vroeg: maar allen hielden voor zeker . dat Gelder en Zutfen aan de Bourgondiërs verloren waren.

Nog dien eigenquot; dag werd Bertmann bij \'den Hertog geroepen. Toen eerst liet de laatste zijne hartstochten ongebreideld los; de vazal, die I hem kende en zich op zóó iets had voorbereid, rilde j later nog bij de herinnering van wat hij bij dat onderhoud hoorde en zag. Opnieuw kreeg hij bevel tot eene reize naar Vlaanderen ; maar nu niet als vriendelijke bode bij eene geliefde vrouw. «Gods vloek en die der Heiligen ruste op haar, gelijk zij zich die toegezworen heeft!quot; sprak hij van Maria; «ik vergeef haar nooit,quot; en met vreeselijke bedreigingen verbood hij , door woord of daad , harer hem te herinneren.

Het werk van den trouwen knecht was nu Karel\'s zoon weg te schaken uit de handen, waaraan Maria hem had vertrouwd. Zijn bloed mocht niet afhankelijk wezen van Bourgondië , en het zou zeker Maria eene grieve zijn, haren zuigeling in zijne macht te weten; zij zoude beven voor het lot van het kleine schepsel, al ware zij slechts zooveel moeder als eene tijgerin : dat zoude ten minste een zweem van wraak zijn. Maar toch, den kleinen Paul wilde hij niet zien, noch zelfs kennis hebben, waar hij leefde, zoolang het beeld der eedschenderes nog zoo frisch in zijn geheugen stond. Bertmann moest hem voedstervader zijn , zou de middelen hebben tot zijn onderhoud, zou hem brengen waar hij wilde , nooit hem zijne moeder noemen en zijn\' vader niet dan na een bepaald bevel. Later wilde Karei beproeven , of hij het kind kon liefhebben. Nu zoude hij het liever versmoren dan omarmen. Dit was\' de uitkomst van dat gesprek en de bevelen, die Bertmann medekreeg. Met ongeschokte volhardingr»en moed volvoerde hij, zooals w-ij weten , het koene waagstuk , te gevaarlijker vooral, daar voor Maria\'s bloedverwanten het bestaan van hunnen kleinen neef geen geheim meer was , en ieder hunner een scherp oog hield op dit belangwekkende wicht. Maar Philips van Bourgondië , die trouw wacht had gehouden bij Maria\'s kind, toen zij zelve het verliet, wantrouwde de al te hartstochtelijke belangstelling der overigen. Een eerste mislukte aanslag deed Bertmann in zijne handen vallen. Menschen, die goede bedoelingen hebben, omsluieren die niet al te dicht; de Gelderschman zag in den Bourgondischen Heer geen\' vijand van zijn\' meester en een\' welmee-nend bloedverwant van het kind. Hij schroomde niet iets van zijnen last mede te deelen , en Philips , die het vaderhart meende te herkennen in die poging van Karei om zich meester te maken van zijn kind, wilde haar ondersteunen en tot eene goede uitkomst brengen, toen meende Bertmann hem alles te moeten zeggen, de bittere smart van zijnen Heer, zijne billijke gramschap en zjjn\' rechtvaardigen eisch. Van toen af had hij eenen heimelijken bondgenoot in den Prins, die zijn\' voormaligen vriend die laatste dienst nog


-ocr page 123-

HET HUIS LAUERNESSE.

115

gaarne bewees , en zoo gelukte de onderneming dan ook volkomen.

Hier hecht de verdere geschiedenis van Paul zich vast aan Bertinann\'s verhaal, deels waarop wij verwijzen : slechts wete men, dat de Gelder-sche krijgsman , in wiens bewaring het reliquie -doosje met het bijgevoegde geschrift van Pater Gervaes was overgegeven , het zijner zuster als den grootsten schat van zijn pleegkind had toevertrouwd , en de Graaf van Mansfeld sprak waarheid , toen hij zeide het kind gevonden te hebben, verlaten in een uitgeplunderd dorp, de reliquiedoos tusschen de kleederen geborgen. Het perkement was verloren geraakt; maar de Gravin , in de vaste overtuiging, dat dit pand haar pleegkind eenmaal nuttig kon zijn, had het zijner oplettendheid aanbevolen.

Met deze kennis verrijkt, zal het gedrag van Bisschop Philips tegenover Paul den lezer niet meer vreemd schijnen, noch ook zijne hoop om door den hervonden zoon eenen verbroken vriendschapsband weder aan te knoopen; maar staatsbelang en wraakzucht hadden een dubbel schild geslagen om het hart van den verouderden Vorst. Karei van Egmond, de wanhopige avonturier, was, na jaren van onverpoosden strijd, gevestigd Hertog van Gelder geworden ; hij had aan dien strijd de beste krachten van zijnen mannelijken leeftijd gegeven en de fijnste bloemen van zijne ziel; en nu hij zich gevaarlijk nabuur wist, nu de Bisschop van Utrecht, de zoon van Bourgondië, de broeder van Maria, als aan zijne voeten lag, nu hij zijne wraak wist in handen te hebben, nu was de stem van het bloed niet zoo luid als die van eerzucht en het lang gedroomde genot der vergelding; ook schreef hij koel aan den Bisschop terug: ))Hang den jongen of worg hem , naar uw welbehagen ; hij is meer van uw bloed , dan van het mijne ; om de min van zijn leven, wijk ik geene handbreed van Overstichtschen grond, en zijne vrijheid koop ik met geen\' vrede, die u beter voegen zou dan mij.quot; Toen wist Philips . dat er geen zoen te treffen zou zijn , en hij beschouwde den jongen neef als overgelaten aan hem alleen. Op zijne wijze , en uit zijn oogpunt gezien , deelde hij dezen het geheim zijner geboorte mede, maar gaf hem toch te kennen , dat hij , als zoon van zijn\' vijand, van den vijand des Keizers, gevangen moest blijven, totdat deze krijg zou geëindigd zijn.

Paul wist nu . dat hij wees was , ofschoon in het bezit van beide zijne ouders; dat hij geene rechten op hen had dan die van haat en toorn, en dat beiden hem verstoeten hadden. De poging des Hertogs om zijne vlucht uit Vreeland te bevorderen , was echter eene duidelijke tegenspraak van zijne onverschilligheid en koelheid omtrent dien zoon. Daarvoor ook dankte hem Paul in zijn hart, en vroolijker gedacht hij nu een\' vader in zyn gebed, welken weer te zien hij toch hopen kon noch wenschen: want was hij niet nog bij dit alles een groot vijand van zijn geloof!

XX.

EEN xiRUIDSFEEST OP LAUERNESSE.

Men was in het begin der Grasmaand van het jaar 1524.

Eene plechtigheid bereidde zich voor in de slotkapel van het Huis Lauernesse. Niet dat men haar optooide met bloemfestoenen en prachtige kerktapijten , of dat vele waskaarsen ontstoken werden vóór de Heiligen-beelden, en dat er wierookgeuren rondwalmden of orgeltonen ruischten, en een statige rei van zangers zich gereed hield in het koor , om hymnen te zingen en te Deum\'s : integendeel, het sierlijke misgereedschap werd weggenomen van het altaar , de Heiligen-beelden werden ter zijde gezet, de schilderijen afgenomen ; niet meer kaarsen brandden er , dan tot de verlichting van het gebouw volstrekt noodig was ; geene knapen in hunne witte koorhemden dwaalden rond in \'bezigen ijver , en geheel de dichterlijke toestel van een Roomsch-Katholieken feestdienst werd ter zijde gesteld voor de eenvoudige toebereidselen van eene Godsdienstoefening, die minder tot de zinnen sprak. Een huwelijk zoude er ingezegend worden naar de gebruiken en instellingen der nieuwe Lutheraansche Gemeente.

Eenige bedienden volbrachten gezegde verandering. Sommigen hunner hadden eene uitdrukking van ernst op het gelaat, alsof zij volkomen het gewicht beseften van hunne handeling ; anderen gingen meer lichtzinnig te werk, en zelfs met de lage zegepraal en de ruwe onbeschoftheid , die minbeschaafden kenmerkt bij hunnen haat of afkeer. Het scheen hun vreugd te geven , nu met vermetele driestheid voorwerpen te behandelen , die zoolang te hunner vereering en aanbidding waren ten toon gesteld geweest, en die alleen door de gewijde handen des Priesters hadden mogen aangeroerd worden. Zij wreekten zich in verguizing voor vroegeren eerbied.

Deze lieden droegen niet meer de livrei der Lauernessen. Sinds Ottelijne had geleerd hare dienstboden broeders te noemen , wilde zij niet, dat de kleuren der dienstbaarheid langer hunne schouders vernederen zouden.

Een der oudsten onder hen nam met eenen duisteren blik een crucifix van het altaar weg ; die blik werd opgemerkt door zijnen jeugdiger makker.

»Het heeft schijn of het Plendrik niet zint, dat de paapsche teekens den schop krijgen. Wilbrand !quot; sprak deze , een\' ander aanstootende.

»Hem heugen nog de gulden koeken , die de laatste Heeroom hem op Allerkinderen-dag uitreikte voor zijne kleinzonen.quot;

»De laatste: goed ook , dat het de laatste was : we zouden geen\' derden mispaap meer hebben geduld.quot;

«Negen en vijftig jaren heb ik er lederen hoogtijd voor geknieldriep Hendrik, eenen traan wegdrukkende, terwijl hij het altaarstuk hielp afnemen.


-ocr page 124-

116 HET HUIS

»Hendrik ! Hendrik ! zal een rustig man , als gij, nog zóó het hart hangen aan een paapsch konterfeitsel ?quot; duwde Wilbrand hem toe: ))het is tqch niet het mooie meiskesbeeld, dat u in de oogen hippelt?quot; Het was in waarheid een dier roerende Maria-beelden, wier verheven bevalligheid de ziel met zulk eene zachte aandoening treft.

»Geeft het u hartzeer , dat ge niet meer ter misse zult kleppen ?quot; vroeg een der anderen.

»Hoortantwoordde nu Hendrik, «ik ben een zoogoed Lutheraan als een van u, en misschien beter dan sommigen, die zich met de Zwingliaansche dolingen inlaten ; maar ziet, men-schen ! ik zeg u , het is hard , dat de kostelijkheden van den autaar af moeten, die er te sierade stonden zoolang het Huis Lauernesse een Kidder-goed geweest is en eene kapel heeft gehad. En dat ter wille van een\' overlander , die er geen hart voor hebben kan : want uit haar zelve had Mejonkvrouw zoo aanstootelijk eene ergernis niet bevolen : ze heeft er toch ook van kind af voor geknield.quot;

))Laat de Eerwaarde Busscher dat niet hooren, hij zou er dij een woordje af weten te zeggen in de preek!quot;

«Eigenlijk konden wij toch wel in vromigheid toeluisteren naar het sermoen , al hing er hier of daar een onnoozel Lieve-Vrouwsbeeld aan den muur merkte een der jonge mannen aan.

«Neen ! zeg dat nietbestrafte hem een ander , »al dat vertoon van uiterlijkheden is uit den Booze en afgoderij ; de zinlijkheid trekt zonder dat wel genoeg af van den Heer. En het zal ons goed zijn, dat wij van nu aan Gods Woord zullen hooren verkondigen in een bedehuis , rein van de aanhangselen des bijgeloofs , zooals thans de Duitschers uit Saksen, naar de nieuwe aanwijzing der gezegende leeraars van Wittemberg , het allen mogen hooren.quot;

))En was het nog enkel dit!quot; hernam Hendrik, weder met eenen zucht; «maai* wel zeker , op wat ze dezen avond volvoeren zullen , rust s Heeren zegen niet. Wat zal er het eind van zijn ?quot;

»Wel hoe! dat juffer Johanna te man neemt een\' jong Heer, dien ze liefheeft, en dat ze ingezegend wil worden naar de wijze van haar geloof? dat is Gode behaaglijk en kan in niets schaden.quot;

))Ja , zoo het een jonkman ware : maar , lacy ! ik vermoed .... ik weet. . . . Hoort, ge zijt allen onzer lieve meesteres en vrouwe van harte toegedaan . wel genegen en trouw !quot;

»Wie meent van anders ?quot; riepen ze eenparig.

»Nu dan , omdat de Jonkvrouw er zich mede moeit, ergert het mij te meer! Dit hij lik kan kwaad brouwen aan wie het drijven; want de bruidegom is. . . .quot; hij aarzelde en verbleekte , «een Priesterbracht hij met moeite uit. «Een Priester, zeg ik u. Te Woerden heb ik hem gezien de mis dienende, toen we nog bij de oude Kerk hoorden.quot;

))Het is zoo groote schade niet, dat hij de kaproen op den tuin gehangen heeft. voor zoo knap een\' persoon als deze Heer , en die nog zoo jeugdig is; en het past vrij beter een eerbaar hijlik te zoeken , dan , zooals de laatste Pater van het Huis , met eene non door\' te gaan merkte Wilbrand koeltjes aan.

Maar de anderen mompelden : «Trouwen! een Priester! het is een gewaagd stuk, broeders! waar we de hand toe leenen.quot;

«Bijlo is het! in dagen , als die wij beleven, waarin een mensch niet weet, wanneer de dag der vervolging over hem komen kan!quot;

«Zoo is het! en het zou niet vreemd zijn, dat ze hier in het Sticht ook eens geloofsrechters instellen gingen, op de wijze van Mr. Francis van der Hulst in Brabant, en in de andere landschappen des Keizers!quot;

«Komt de vreeze boven , makkers!quot; sprak Hendrik spotachtig, «de vreeze voor uw eigen lijf; fij, broeders! daarop moeten wij bereid zijn, Lutheranen , als we ons noemen , geene vervolging om des geloofs wille te mijden, maar die blijmoedig en met geduld onder de oogen te treden ; daartoe ben ik gezind en van ganscher harte besloten , zoo weinig drift ik ook toon om te vernielen, wat tot het oud geloof hoort.quot;\'

«En is dat nu naar de wet van het nieuw geloof, dat Priesters trouwen : waarom heeft de eerwaarde Doctor Maarten daar dan niet ook het voorbeeld af gegeven ?quot;

«Dat zult gij alles duidelijk verstaan uit de predikatie, die de Eerwaarde Johannes dezen avond spreken zal, bij gelegenheid van de huwelijks-ceremonie ,quot; hernam een der jongere bedienden ; «en gy zoudt zoo dwaselijk niet vragen , als gij , evenals ik, de Schrift kost lezen; gij zoudt dan weten, dat er geen gebod is , dat den gezalfden des Heeren beveelt den echt te my den, maar veeleer , dat ze dien zoeken moeten en eeren door hun echtelijk voorbeeld , om zich te beter te onderscheiden van afgodische Priesters en heil-looze monniken.quot;

«Ja zoo , dat is wat anders!quot; riepen de mees-ten , meer bevredigd ; «als dat zoo gemeend is , om zich te onderkennen van de mannen des bijgeloofs , dan heeft niemand er zijn zwaar hoofd over te schudden voegde een er bij, op Hendrik ziende. «Hoe Donna Teresia dit opnemen zal?quot; vroeg een ander.

«Ze zal zich van spijt dood ergeren, die Spaan-sche huispoes!quot;

«Zoo dat ware ! maar ze zal beginnen met ons te laten dood hongeren , bijwijze van boete.quot;

«Wat het haar spijten moet, dat we niet meer vasten!quot;

«Weet gij , waarom ik het eerst meêliep naaide preek te Culenborg ?quot; vroeg Wilbrand.

«Als wij, omdat ge de monniken in haat kreegt, en de mis verfoeidet !\'*

«Mis geraden. Om de gele Donna te kwellen, die mij altijd uitkoos, om haar naar het Kar-thuizer klooster te geleiden , en het is niet uit te drukken, welk eene vreugd het mij gaf, te kunnen zeggen , * «mijne conscientie verbied mij met


-ocr page 125-

117

u te mis te gaan.quot;quot; Hoe ze de kleine haviks-oogen opsloeg, en zich kruiste en haren rozenkrans nam om te bidden, te bidden zoo vlijtig, als een monnik, die met eene deern gedanst heeft en die zijn\' Prior in de verte ziet aankomen.quot;

Na zoo aardig geweest te zijn , zag Wilbrand rond, of niet een goedkeurend «relach hem be-loonen zoude ; maar de trekken bleven ernstig, de geestigheid was niet in den smaak gevallen. De meesten dezer lieden hadden te zeer met overtuiging den ouden altaren den rug gewend, om lichtzinnigheid op dit punt goed te keuren. Meerderen hadden den mond geopend om te antwoorden , toen de zoon van het voorwerp der spotternij de kapel binnentrad, met bevelen van zijne meesteres. Men zweeg en met betere orde werden de laatste veranderingen ten einde gebracht ; toch altijd nog onder dezelfde gesprekken , waarvan wij een gedeelte teruggaven , niet omdat ze belangwekkend waren uit\' zich zelve of voor den roman , maar omdat ze een weinigje schetsen, hoe de minbeschaafde zonen der nieuw herboren Kerk hare beginsels begrepen en betrachtten. Het was nog eene zeer onvolledige kennis, het waren nog zeer onvolledige gronden; het waren zoo kinderlijke en onbepaalde begrippen, die zij er van hadden en waarop zij zejbeleden. Er was nog veel verbetering van den grond noodig, eer het zaad, dat er in gestrooid was, goede vrucht zoude brengen ; maar toch , het lag er en het ontkiemde. Ze hadden ten minste aangenomen! later zoude te bezien staan, hoe ze terug zouden geven.

Het kan vreemd schijnen , dat Ottelijne , reeds zoolang belijdster van de Lutheraansche Hervormingsleer , eerst nu hare kapel liet inrichten naar de meer eenvoudige behoeften der nieuwe prediking. Hendrik had gelijk, een nieuwe leer-aar had er haar toe aangezet: maar de Vrouw van Lauernesse had te veel zelfstandigheid van geest, om niet alleen op anderer dringen, en tegen eigen gevoelen aan , tot eene verandering , zoo gewichtig in beteekenis als deze . over te gaan. Zij zelve wilde het nu. maar ook eerst nu. Tot hiertoe had ze , raad nemende van de voorzichtigheid , alles bij de oude orde gelaten , en zelve op de plaatsen , waar ze best konde , in de vereeniging met de heimelijke Gemeenten te Kuilenburg , te Woerden en elders, of met een paar vertrouwde vrienden in haar bidvertrek, haar Godsdienst gehouden : alleen nu sinds weinige dagen de laatste kapelaan op eene ergerlijke wijze haar huis verliet, nadat hij door zijne erger dan vrijzinnige denkwijze en slappen ijver de Roomsch-gezinden had ontsticht, en den Lutheranen tot spot gestrekt , besloot ze niet opnieuw een\' Katholiek Geestelijke op\' Lauernesse in te nemen , te meer, daar hare bedienden, op twee na, eenparig verklaarden , niet meer ter mis te zullen gaan. — Deze twee , geboren vazallen van het Huis , wenschten nog gaarne daarin geduld te worden , ofschoon zich vasthoudende aan het oud geloof; maar hetzij Ottelijne zich bij hare handelingen niet door zoo partijdige oogen wilde bespied zien, hetzij ze de verdraagzaamheid der nieuwe Lutheranen te juist beoordeelde , om die lieden en hunne welgemeende vroomheid er aan te wagen , zij verwijderde hen en plaatste hen in een klein jachthuis , dat verder uit de nabuurschap lag. Van toen af had als van zelve moeten volgen dt wijziging der Eoomsch-Katho-lieke kapel tot een Lutheraansch bedehuis ; maaide Jonkvrouw, die het wenschte , had nog geaarzeld , tot de uitspraak van anderen haren wil kwam steunen. Johannes Busscher kwam. in

het geleide van Johanna\'s bruidegom , en.......

wij hebben de uitkomst gezien.

Maar wie ook heentrok, of Lauernesse vermij dde , of zich voegde naar de gebruiken, die er werden ingevoerd, Teresia alleen trotseerde alles , zij week niet en zij schikte niet. Ottelijne had het haar meer dan ééns met een zijdelingsch woord te kennen gegeven, dat zij het elders beter konde hebben , meer rustig en evenwel door hare tusschenkomst op goeden voet zou kunnen leven, maar Teresia had nooit begrepen: er zijn punten , waarop sommige menschen onbeschrijfelijk straf kunnen zijn , en ofschoon haar olijfkleurig vel oranje werd van ergernis , zij week niet van de plaats. En haar wegzenden door een bepaald bevel ? Een bediende zendt men weg : maar eene bloedverwant, eene adellijke vrouw , eene zoodanige, die niet ophoudt zich te beroemen op diensten , die zij het Huis en der meesteres bewezen heeft en nog zal voortgaan te bewijzen , die zich met opdringende zorgvuldigheid onontbeerlijk maakt! het ging niet licht, het zou hard geschenen hebben en onheusch , en de Jonkvrouw was er te goedhartig voor en te kiesch.

Zij bleef dan ; zij had zeer zeker een bepaald doel met dat blijven , dat ze zeer wijselijk bedekte , zonder het uit het oog te verliezen , terwijl zij er met katachtig geduld op zat te loeren. Die alleen oppervlakkig oordeelde, had het Engelengeduld genoemd , want het was eene lijdzaamheid , eenen beteren oorsprong waardig , waarmede zij elke ergernis droeg, elke bitterheid slikte , eiken aanstoot my dde; want waarlijk , te ontkennen was het niet, voor een\' Roomschgezinde, ook den minst nauwgezette , moest er veel stuitends en hinderlijks zijn op het Huis Lauernesse , zooals het er sinds de laatste tijden toeging; en dan Donna Teresia , de bigotte , zwakhoofdige Spaansche , de vrouw , op welke ieder, met uitzondering van Ottelijne , iets te wreken had en zich de wraak geoorloofd rekende , die vroeger hare kwetsbare zijde veel te veel had opengelegd om die nu ontzien te kunnen hopen ! de grieven , der Pausen-vereerster toegedacht, werden nog verdriedubbeld door die , welke men der gehate huisbestuurster schuldig achtte.

Een Christelijke zin had bij die nieuwe Hervormden vergoelijkende liefde moeten werken en verdraagzaamheid. Maar , we weten het, ze waren


-ocr page 126-

118 HET HUIS LAUERNESSE.

1 nog niet ver gevorderd: en daarenboven , enkele hoogverlichten mogen het zoetklinkende woord »verdraagzaamheidquot; in de rij hunner deugden optellen en beoefenen, voor de menigte is het een woord , de menigte brengt het niet in toepassing , de geest der menschen is niet verdraagzaam. Het Christendom heeft niet opgehouden verdraagzaamheid te prediken en liefde, en deszelfs belijders, hoe ze zich ook noemden , hebben niet opgehouden, in den naam van datzelfde Christendom , te vervolgen , zonder liefde.

Men heeft de opmerking gemaakt, dat verdrukten alleen verdraagzaam zijn : dat zal dan zeker wezen in het nalaten van handelingen of luide betuigingen ; want in den geest .... in het binnenste hunner ziel.....zie het in den stil

verbeten spot, waarmede zij de denkwijze hunner verdrukkers hoonen , in die plannen van vergelding en dwang , die broeien onder de gebukte kruinen, uit die sprakelooze bedreiging, die bij elke verzuchting suist uit de geperste borst. Neen, verdraagzaamheid is niet de licht verkregen deugd van het algemeen , niet de gemakkelijke, de eerste aanwinst van een vroom en gemoedelijk hart, niet de bijzondere eigenschap van deze of gene sekte , die haar openlijk predikt; zij is veeleer de dochter van het hoofd, dan van het hart, nog meer het kind der rede, dan dat der liefde; zij heeft bijna zooveel koude als licht; zij is er niet en zij zal er niet zijn, waar warmte is en gloed. Beschaving en verlichting zijn zeker hare ouderen, we zien het aan de vorderingen, die ze maakt in onze dagen ; maar ze heeft nog andere verwanten : lauwheid en onverschilligheid! Van lauwheid en onverschilligheid was men vrij in de dagen , toen de Godsdienst onder de hartstochten hoorde; en daarom wij , die hooger staan , die beter zien , die helderder denken , die ons minder laten wegslepen door opwellingen en gevoel, vergeven wij een weinig de onverdraagzaamheid van Teresia toen zij heerschte, en nu zij zich de overwonnene voelde van Ottelijne\'s lieden, die het volk vertegenwoordigen, van het volk zelf, als het zich onverdraagzaam zal aanstellen, en van wie zich verder vreemd zal toonen aan die deugd, hetzij in den roman of in het leven , ware het ook , dat hij eene hooge gedachte te leur stelde.

In de bovenzaal van het Huis zat de bruid , nevens de Jonkvrouw van Lauernesse. Maar daar was niets van de bljjde feestvreugde , die anders, door alle tijden heen en bij alle volkeren, eene ver-eeniging , als die haar wachtte , placht te verzeilen. Geene frissche loofkransen sierden het eikenhout der wanden, die duister zagen als altijd; geene vroolijke bruidskroon opgehangen boven ! hare zitplaats; geen rei van speelnooten , met blosjes op de wangen en de schalkheid in den blik : geen feestvierende stoet van magen of vrienden ; niemand dan Ottelijne bij haar ; Ottelijne bleek en droevig, eerder eene treurende weduwe. dan eene juichende speelnoot: niet eens feestkleederen voor

zoo feestelijk een\' dag, het somber en statig zwart van den rouw, niet de rozenstrik der vreugd, niet die pronk van gesteenten en paar-len. van geslacht tot geslacht overgeërfd om het wichtigste levensuur mede te sieren, en ! dan op haar gelaat niet één trek, die der; | blijde bruid paste. Want zij het zoo, dat ernstige overweging der jonkvrouw, op den vierdag van haar huwelijk, het voorhoofd omwolkt en de wangen 1 bleekt, en dartele lachjes wegneemt van hare | trekken: het is toch een zoete weemoed, die ; dan een\' traan hangt aan vroolijke oogen ; en het moge iets smartelijks zijn , dat het getooide hoofd ; nederbuigt bij het indenken der zware plichten , i die het op zich laadt, het is niets dan de nevel, i die heenschuift over de zonneschijf, en die zal | optrekken , als de bruidssluier is ter zijde gelegd. Maar, hier was geen weemoed , hier was geene liefelijke smart, die goed staat en die aantrekt: het was koele , bittere , onverzachte ernst; het waren oogen, die somtijds bewusteloos rondstaarden en die dan weder vlamden, als van zegepraal; een voorhoofd , dat gloeide , en eene borst, die beurtelings zich met trots ophief en dan weder zichtbaar jaagde ; iets van een strijdend offer en iets van eene zegepralende heldin. Dat waren bleeke lippen, die zich niet tot eenen glimlach plooien konden voor den bruidegom; de kus der liefde zelf moest koud worden op dezen mond, en de doo-delijke bleekheid op deze wangen was nog iets anders , dan het weggestorven blosje op die eener andere ; want het werd soms afgewisseld door een vlammend rood , dat onrust gaf aan te zien ; zoo twee blinkend zwarte vlechten , als ebben lijsten , dit marmer omsloten, was het meer dat ze bij toeval het eenvoudige linnen hoofdhulsel ontsnapt waren , dan dat ze als sieraad werden ten toon gespreid : daar was niets van eene bruid in haar, of liever — dat was de bruid zoo als Johanna Bakelsze het zijn moest; de jonkvrouw, die een\' Roomsch-Katholiek Priester tot echtgenoot nam, in een wettig huwelijk : bij haar weten de eerste, die dat ongehoorde waagde, en niet zeker , of ze niet ook de éénige zoude zijn!

Op de breede zitte naast haar geplaatst, hield Ottelijne Johanna\'s hand in de hare geklemd en zag met diepe ontroering naar de pijnlijk verwrongen trekken der fiere jonkvrouw op. Wee-ker en teerder gevormd dan c7eze, voelde zij het leed, met haar en voor zich zelve te gelijk. In haar oog blonken de tranen, die deze miste, die deze niet schreien kon. In smartelijke toepassing bracht ze Johanna\'s toestand op zich zelve terug. Hoe blijde eene bruid zoude zij geweest zijn , zoo de broeder van deze vrouw aan hare zijde had gezeten , zij getooid met de mirtenkroon des huwelijks; hoe weinig zoude zij gehuiverd hebben tegen die vereeniging , die aan deze andere zulk eenen smartelijk en kamp scheen te kosten en zulk een moeielijk besluit! O! zoo hij gewild had! zoo hij gewild had! zoo hij niet juist het offer had gevergd van hare heiligste overtuiging ! Het hart brak hnar als zij aan die over-


-ocr page 127-

HET HUIS LAÜERNESSE. 119

denkingen toegaf, en met geweld dwong zij dan hare aandacht zich te vestigen op Johanna, op Johanna alléén ; maar hoe vruchteloos! deze aan te zien, was weder aan hem te denken. Hoezeer geleek zij haren broeder : diezelfde hel flon-j/tkerende blik; diezelfde fierheid op het gelaat, te f scherper uitkomende door de smart; zeker moest i hij nu ook zoo bleek zijn en zoo strak voor zich 1 heenstaren ; ook hij zou zich zoo weinig toege-! ven aan zijn gevoel; ook hij zou zich geene klacht ; veroorloven of geene ontboezeming gunnen , die | verzacht — ook hij moest lijden .... waar kon | hij nu zijn ? ... . welke vrouw bespiedde misschien nu met diepgaande belangstelling, met hartstochtelijk medelijden , dat geheime hartzeer op dat fiere gelaat; of welk man stond nu vóór hem met j haat in de oogen . gewond door zijne heerschzucht | of door zijnen trots ? want, dat wist zij , met I onverschilligheid kon niemand tot haren Aernoud opzien: en toch, wat zoude het haar gezegd hebben, zoo zij het wist ? was hij dan niet zonder dat voor haar verloren ? wel zeker verloren! En zoo bracht altijd het hart hare denkbeelden op hem terug, en er waren oogenblikken , dat zij moeite had om niet luide baar overkropt gevoel ; lucht te geven ; daarom juist had ze gewild , dat ! ook Johanna die behoefte gevoeld zoude hebben; i dat zij slechts éénmaal , slechts nu, van die I moeielijke en onnatuurlijke zelfbeheersching had | afgezien; dat zij zich ten minste éénmaal had j willen uitstorten aan de borst eener vrouw, vóórdat I ze voor altijd zich ging vasthechten aan den arm | van eenen man, tegen wien ze niet klagen mocht.

De beide vrouwen waren nog alleen. De man-i nen toefden nog zich bij haar te voegen. Een geritsel, alsof een deur zich opende, deed Johanna schichtig omzien ; zij rilde , Ottelijne voelde het krampachtig drukken harer handen, maar haar mond zweeg.

»Ge ontzet, zuster ?quot; vroeg de Jonkvrouw van Lauernesse met\'deelneming.

«Toch niet; ik dacht, dat ze kwamen, de Predikant en mijn lief!quot; Dit laatste woord sprak zij met dien zenuwachtigen glimlach, dien wij meer hebben doen opmerken.

»Johanna!quot; zeide toen Ottelijne , »ik ben u nader verwant, dan eene zuster naar het bloed. Ge martelt u zelve en om niet, ontveinzende leed en kommer , die u zwaarlijk moeten drukken. Zoo menigmaal bad ik u een vertrouwen af, dat gij nooit schonkt. Nog is deze ure de onze, mogelijk is het de laatste , die ons zoo bijeen ziet. Weer u niet van eene klachte aan het hart van die met u lijdt. Gij zijt al te zonderling bewogen voor eene die verloofd is : hebt gij dan niet lief, dien gij tot man aanneemt?quot;

«Wie zoude hem liefhebben , zoo niet ik ! wie zoude hem tot vrouw willen zijn, in tijden als deze ; hij de man zijnde , wie hij is, zoo niet ik!quot; barstte de Utrechtsche plotseling met hevigheid uit, en daarna haar scherp oog op de Jonkvrouw vestigende, vroeg ze hartstochtelijk en bijna bitter: »Weet gij, wat dat is, liefhebben?quot;

»Gij vraagt dat mij,quot; riep Ottelijne, op het \' smartelijkst getroffen door eene vraag als deze: »Johanna! gii , die iveet, die alles weet!quot; en het was der arme , die zich reeds zooveel moeite had gegeven om eenen schijn van kalmte te bewaren, niet mogelijk meer te zeggen.

))Ik weet gij hebt Aernoud bemind en veel en boven allen ,quot; hernam Johanna, meer met bevreemding dan met teerheid op haar neerziende: wmaar toch gij hebt Christus boven hem gesteld : het meerdere was u meer! Maar liefhebben is als men aanhangt, ten koste van de ziel, ten koste van Christus!quot;

))Dat, wat de menschelijke instellingen tot misdaad maken , is geene zonde voor God , wij weten het immers, lieve zuster P antwoordde de Jonkvrouw , zich herstellende. ))Hang niet te zeer aan het woord Priester, alsof het heiligschennis ware , dat gij voor God gaat bezegelen. Gij doet het niet op het gezag van een\' enkele , die zou kunnen dolen. Gy geeft niet onberaden gehoor aan de stem der tochten, die misleiden kan. Godvruchtige en welwijze mannen hebt gij beiden over dit stuk geraadpleegd, en zij hebben het goedgekeurd; de wijdluftige Gnapheus, mijn vriend, heeft er van geoordeeld.....quot;

))Wat acht ik daarop, dat de Kerkwetten Jan van Woerden. Priester, het huwelijk verbieden? hij zal mijn gade zijn , ten spijt van aller men-schen wet en van. aller menschen macht,*\' sprak Johanna met vuur , en daarop verzonk zij weder in haar vorig strak gepeins , alsof ze besloten was niet verder te gaan in haar vertrouwen.

«Ik vreesde het,quot; begon de Jonkvrouw van Lauernesse weder zacht en ernstig »Gij hebt den Antwerpenaar nog niet vergeten!quot;

«Vergeten! vergeet de haat ?quot; vroeg de Utrechtsche met eenen vlammenden blik.

»Haten , vriendin ! het is klaaglijk , dat gij ha?.t en liefde beide tot zonde drijft. Mag de Christin haten ?quot;

))Hare broeders , neen! maar de ellendige ligt nog geboeid in de slaafsche banden des bijgeloofs , en dus..... laat ons zwijgen over dit.quot;

«Zóó eng heeft onze Heer de liefde niet beperkt ,quot; begon weder Ottelijne, nog ernstiger. «Hij heeft ook gezegd: hebt uwe vijanden lief.... maar ik z wij ge , sinds ik hoop, dat gij spreken zult; ik kan u niet zoo zien overkropt van een jammer , dat u de borst toenjjpt en bezwaart: ik mag de getuige niet zijn van een\' echt, die u zoo tegen is of zooveel zorg verwekt.quot;

»Belijdt elkander uwe schuld ,quot; sprak Aernoud\'s zuster, als in zich zelve, met eene diepe verzuchting , en daarna rees zij op , ging recht voor Ottelijne staan , drukte de handpalm sterk tegen het voorhoofd, en begon toen , als had ze dien steun noodig om zich te kunnen uiten: »Alle vleesch is zwak , zuster! en het was dwaze hoogmoed van mij, te wanen, dat ik sterk zoude zijn , ik alleen boven allen van mijn geslacht, boven alle menschenkinderen. Ottelijne ! gij weet mijn klaaglijk geval van vroeger, ik heb een\'


-ocr page 128-

HET HUIS LAUERNESSE.

120

man liefgehad met al de kracht mijner ziel, ik werd bedrogen! Gij hebt eene groote smart te dragen ^ Ottelyne! maar gij weet niet, wat dat zegt, bedrogen te zyn door wien men liefhad, bespot , vernederd , in het teerste , dat er zijn kan, gehoond! O ! dat maakt erger dan rampzalig, dat maakt een\' mensch slecht, dat verwoest alles, wat er goeds in eene ziel overbleef. Ook werd ik van toen af wat ik worden moest: ik besloot alles te haten en allen. Ik zag met bitteren spot neer op den Godsdienst, die mij geen\' troost konde geven ; met diepe verachting op de armzaligen , die hem verkondigden; ja , ik geloof zelfs , dat ik toenmaals God haatte.quot; Zij zweeg een oogenblik; toen vervolgde zij opnieuw met eene sterkere stem : ))Te Woerden , bij bloedverwanten , ontweek ik voor een\' tijd den hatelijken last van een valsch medelijden, dat mij begluurde , om zwakheid af te zien op mijne trekken. Te Woerden sprak men van een\' Priester, die niet was als de anderen , die niet sprak als de anderen. Nieuwsgierigheid dreef my met de anderen tot hem. Hoe het mij was , toen ik hem hoorde, sprekende woorden , zooals geen ander vóór hem , weet ik niet goed te zeggen ; maar ik sprak tot mij zei ven: »»bij dien Priester wil ik ter biecht gaan.quot;quot; In maanden was ik niet ter biecht geweest. Hot was mij te hard, mij te verootmoedigen voor een\' mensch. Toch deed ik het voor hem. Zijn oog moet zijn doorgedrongen in het binnenste mijner ziel; ten minste hij sprak van stonden aan open en vrijuit tot my van zijne denkbeelden , daar gevaar bij was , om ze vreemden mede te deelen. Ge weet, hoe ik ze moest aannemen !• Van toen af begon ik te begrypen, dat er nog iets beters was dan aardsch geluk. En ik besloot enkel God te leven en Christus , mijnen Heer. Geene menschenliefde zoude mij meer van Hem aftrekken ; dat was zelfs nog mijn besluit, toen Johannes mij de zijne beleed, toen ik hem de mijne toezeide , maar zonder hartstocht, uit plicht, om te voldoen als vrouw aan myne bestemming , als Gods gekorene aan mijne roeping. Geene andere , dacht my , zou den moed hebben dien man te huwen, toen hij mij de vervolging voorleide, die op ons komen kon om des Heeren wil. Met trotsche vreugde nam ik voor , mij ten offer te geven , volbrengende Gods wil, zonder aanzien van menschen. en niet uit eigen zinlijkheid. Toenmaals was ik sterk, versmadende zijne liefkoozing en machtig toegerust tegen zondige zwakheid. Zóó was ik , toen gij mij het eerst zaagt; zóó bleef ik bij mijne reize naar Antwerpen, kalm en boven de tochten verheven. Hoe anders had ik meer dan twee jaren afgescheiden kunnen leven van hem, die mij gestadig maande in brieven, door vertrouwde broeders overgebracht! Maar ik weerstond, met Gods hulp, en zijne wenschen verlokten mij niet. Ten laatste , nadat hij bevrijd was uit die korte gevangenschap om des geloofs wille , waarvan gij weet en die ons spelt wat we te wachten hebben, klom zijn ongeduld in de hoogste mate en hij vorderde mijne terugkomst. Zijn hevel was des Heeren roepstem, die ik veilig kon volgen, Ot-telijne! ik kwam. Ik vroeg eene schuilplaats bij u , sinds geene ouderen woning meer voor my daar was. Geheugt u nog, hoe het u wonderde , dat ik niet heentoog naar Woerden , om nader bij hem te zijn ? Dat was , omdat ik toen nog overmacht had op mij zelve. Ik verkreeg van hem , dat hij niet tot mij zoude komen , dan om mij af te halen als vrouwe. Ik verkreeg nog, dat alleen een waarachtig Evangelisch Leeraar onzen echt zoude inzegenen, en niet, zooals licht geschieden kon , een omgekocht Priester van Utrecht. Hij jammerde om dit uitstel ; maar de Hemel zegepraalde ook over zijn\' wil. Daarop voert de Voorzienigheid hem Busscher te gemoet, die in zijne stad leeraart, en die er in toestemt hem hier heen te volgen. Ik zie hem weer, het was heden..... 0 God! o God ! diep gevallene , die ik ben, ik weet nu , dat ik hem liefheb met hartstocht, met onzinnigheid , met ge-ringachting van wat niet hij is , met de zinlijkheid der vrouw. Tevergeefs kwel ik mij, om mij te overwinnen. Tevergeefs versterk ik mij door het inwendig gebed: tevergeefs houd ik den schijn van kalmte en koelheid. Het is al om niet. Daar binnen woedt de tocht. Daar binnen brandt de hel! Daar binnen woont hij , die mij afscheidt van God.quot; Dat laatste sprak Johanna snijdend en luid; maar zacht, met eene zachtheid, die akelig aandeed , voegde zij er bij: «Nu beef ik voor het offer , nu ril ik van het huwelijk, óat eene plechtigheid is, die hem wijdt aan den dood.quot; En weer heviger vervolgde zij : )gt;Ik gun hem niet meer aan God ! ik wil hem niet afstaan aan Christus , ik neem hem voor mij , voor my alleen : ik wil hem behouden , ik verzaak mijne roeping , ik vergeet mijn werk. Ik wil den Hemel missen om hem. Ik ben verdoemd!quot; Een\' rauwen smartkreet stiet ze uit en zonk op beide knieën ter aarde , de handen wanhopig ten hemel heffende. Het was vreeselijk haar aan te zien, de ongeluk kige ! wier hooggestemde ziel tot die radelooze dweperij was vervallen , die het bovenmenschelijke eischt van den mensch en de natuurlijkste gewaarwordingen , • die , welke hem het meest veredelen, tot zonde maakt, alsof het miskennen van Gods ingeschapen wetten de deugd ware. Het is die dweperij , die God mishaagt en die den mensch onteert, die niet opheft, maar die alleen tot vertwy-feling leidt, en van de vertwijfeling naar iede-ren gruwel en tot iedere dwaasheid , die zij bedrijft in den naam van eenen God, die heilig is en alwijs. Hoe wild gloeiden die oogen, door geen\' milden traan zacht verkoeld ! Hoe brandde dat voorhoofd bij die lijkkleur dier wangen! Hoe krampachtig hijgde die boezem onder gesmoorde snikken! Hoe weinig geleek die vrouw naar het zacht en ootmoedig beeld eener vrome Christin ; hoe weinig naar eene Maria, die het goede deel had gekozen!

Ottelijne staarde diep bewogen op haar. Zij , de meer verlichte , die wel een zwaar offer had


-ocr page 129-

HET HUIS LAUERNESSE.

121

willen brengen , toen het gevraagd werd , maar die niet zich zelve had afgepijnigd , om onnatuurlijke offers uit te vinden, en hetgeen meest strijdig was met haar hart, zich als plicht op te dringen ; zij had moeite , om zich in te denken in de verwarring van deze ziel, maar toch meende zij niet te moeten zwijgen.

))Dat is verbijstering,quot; sprak zij, «die u het hoofd verwart en opzet tegen uwe eigene natuur. Door zulker vroomheid is de Heer niet gediend; een geloof, dat zóó strijdt tegen de men schelijkheid , is geen gezond geloof. Wat is der vrouwen eerste plicht, dan haren man lief te hebben en hem aan te hangen ? En wat is meer natuurlijk, dan dat men beeft voor wat hem dreigt, dien men liefheeft, dat men wenscht afgeweerd te zien wat hem schaden kan! Ga gerustelijk ter inzegening , vriendin mijne ! de Heer wil niet , dat men zich perst om te bestaan tot wat zoo strijdig is met het gemoed : wien men mint niet te beminnen , schoon het geoorloofd is en wel betamelijk. Waarom zou de echtliefde niet samen kunnen gaan met die voor den Hemel ? Ik oordeel , dat eene vrouw in het huwelijk zonder dat wel genoeg plichten op zich neemt, en zware , die zjj ter eere Gods vervullen kan ; en waarvoor zou het zonde zijn , dat gij u toebidt om vreug-dig te leven en ongestoord, met uw\' uitverkoren vriend ? Lacy! —quot; en men zag het der Jonkvrouw van Lauernesse aan, hoeveel het haar kostte, ten troost van eene andere zich boven eigen smart te verheffen, en al de snerpende gewaarwordingen , die haar met zóó te spreken telkens aangrepen, als met geweld ter zijde te zetten , ))Lacy ! zoo uw broeder niet onverdraaglijk was geweest voor mij , ik had niet geaarzeld hem trouwe te houden en liefde te geven, zelfs alware hij bij het oud geloof gebleven , en de Heer zou het mij niet tot zonde hebben aangerekend. ..

Zeker moet de Utrechtsche niet veel geluisterd hebben naar het woord van hare gezellin , want zij viel haar in de rede , sprekende tot zich zelve als eene , die den gang harer eigene denkbeelden heeft gevolgd.

»Het was wel aan mij , Aernoud te vermanen ! het was wel aan mij , Hugo te berispen, ik, die mijn\' God en zijne leer verloochenen zou om een\' mensch !....quot; riep ze met smartelijke zelfbespotting.

»Dat zoudt gij niet /\' antwoordde Ottelijne, zich met deernis naar haar toebuigende, terwijl zij opnieuw hare handen nam , »neen , Johanna ! g\\j misleidt u zelve , zóó sprekende met bitterheid en onrecht. Neen , gij zijt goed en sterk, beter dan menige andere : slechts uw oordeel is omneveld door een duistere wolk. En neem dezen raad van mij : klaag uwen vriend , wat gij voelt en vreest , en verheel hem niets, hij is wel verlicht en van een uitnemend verstand, duide-Ijjk vattende de meening der Schrift, van vurige vroomheid en oprechtelijk Godvreezend. Hij zal u onderrichten en klaarlijk doen inzien , dat uwe vreeze ijdel is en niet zonder doling. ... en nu , ik smeek , wees vroolijkmoedig ; uwe ziel is krachtig in het dragen van leed, neig haar nu buigzaam tot welgemoedheid, nu u gegeven wordt wat gij wenschtet. — Wat dunkt u , zuster! zoo wij te zamen baden ?quot;

wJa , hij moet weten, hoe het goede beginsel in mij is weggezonken , en hoe de Hemel is geweken voor hem, opdat zjjne voorlichting mfj redde van deze vertwijfeldheid : ik zal hem dan alles te danken hebben*hernam Johanna met vuur , en daarop de handen vouwende, wendde zij zich tot Ottelijne •\' «ja , zuster! gij hebt wèl gezegd . .. laat ons bidden ... .quot;

En de beide vrouwen knielden te zamen neder.

Dat gebed werd echter spoedig gestoord. Een gestommel beneden op het slotplein bewees, dat de hoorn van den wachter het sein had gegeven om de ophaalbrug neêr te laten, dat vreemden die overgingen , dat zelfs de burgpoort zich voor hen opende .... De vrome aandacht der juffers was niet meer bestand tegen hare onrustige nieuwsgierigheid , wat dat zijn kon. Zi] luisterden , zij wilden gaan vernemen .... maar reeds kwam Wilbrand ijlings het vertrek binnen.

«Mevrouwe ! twee boden van Wijk-bij-Duurstede , die eene mondelinge kondschap brengen.\'\'

))Laat hen spoedig tot mij,quot; sprak Ottelijne, een weinig verbleekende, bzoo laat in den avond een bericht van mijn\' Heer den Bisschop! wat mag dat zijn ? Welaan ! Wilbrand ! wat aarzelt ge nog?quot;

»Nog een ander persoon, een Ridder — een

Heer, ten minste.... naar de kleeding..... bidt om

huisvesting en om u te zien.quot;

«Mijn dak verleent gastvrijheid aan Heer en burger; maar , wie is hij ?quot;

»Hij noemt zich Paul van Mansfeld; maar het kan niet dezelfde zijn , die... of Satan zelf moest...quot;

«Paul! levend en in vrijheid, hoort gij het, Johanna riep de Jonkvrouw in vroolijke verrassing. «Wilbrand ! leid hem bij den Heer bruigom, totdat ik afgedaan zal hebben met de boden.quot;

Maar reeds was het te laat voor dit bevel, want Jan van Woerden trad zelf binnen , vergezeld van den Leeraar Busscher en twee anderen: een\' eerwaardig grijsaard, zijn\' vader en een\' man in forscher levensbloei, Laurens Cornelisz.

«Zoo zal ik dan de boden ontvangen in de benedenzaal vervolgde Ottelijne tot haren bediende ; «meester Paul zal nu hier welkom zijnen daarop tot de anderen , terwijl zij zich verwijderde , «mijne vrienden! ik ben zeer bezwaard over wat ik zal hooren ! mocht dit alles slechts geene storing brengen in uwe voornemens!quot;

Jan van Woerden naderde nu Johanna, die hem nog niet had aangezien en, met het oog strak naar den grond gericht, de fijne ruiten van het ingelegd houtwerk scheen te tellen. Ook hij had , vroom en gemoedelijk, als hij was , den tijd , die eene zoo gewichtige daad voorafging, doorgebracht in Godsdienstige overdenkingen en in het gebed, en het vertrouwen, de hoop, hetge-


16

I.

-ocr page 130-

122 HET HUIS LAUERNESSE.

loof, de Christelijke moed, de geestdrift en de kracht, geput uit het verkeer met God, straalden af van l zijn voorhoofd , en als een glans van bezieling j schitterde er op zijn gelaat en uit zijne helzwarte oogen. Hij droeg de kleeding van een\' deftig burger, het wambuis en de hozen van gitzwart Leidfich laken en de platte zijden bonnet.

«Hebt gij moed , liefste mijne ? En zijt gij nu krachtig en wel gesterkt, om nret een vreugdig gemoed het woord te spreken , dat u binden zal aan mij en voor eeuwig?quot; sprak hij met eene j zacht roerende stem tot zijne bruid, terwijl hij , \' hare hand nam. Van die aanraking schrikte zij i op ; een vlammend rood trok haar over de wan- j gen , om daarna voor de lijkkleur plaats te ma- | : ken , die zelfs hare lippen niet spaarde. Zij trachtte iets te zeggen, maar de ontroering liet haar geene stem.

»Sla toch uw oog naar mij op, Johanna! mijne en welbeminde!quot; smeekte hij.

Toen eerst zag zij hem aan. Hij ontzette van dien blik: zoo iets zonderlings en wilds sprak er uit. Eene vraag beefde hem op de lippen; maar zij werd afgeweerd door het binnenkomen van Paul, dien Emiquez inleidde met eene mengeling van zegepraal, van hoogachting en van gemeenzaamheid.

Zoo niet Johanna en twee der mannen verze-i kerd waren geweest, dat hij het was en niet een i ander, zoude het hun moeite gegeven hebben, hem terstond te herkennen. Zóó was hij veranderd. Zijne gestalte had iets meer mannelijks gekregen , en toch had zij niets krachtigs. Hij was vermagerd. Het lichte inkarnaat van eene tee-dere , maar goede gezondheid] had plaats gemaakt voor een schilderachtig scherp afgeteekend blosje, dat ontrusten moest wie het begreep. Zijne borst was eenigszins ingevallen en zijn hals licht gebogen. Zijne oogen stonden dof, en eerst toen hij, na een woord van Johanna, door de anderen met harteljjke begroetingen omringd werd, flonkerden zij met blijden glans. Hij droeg een Riddergewaad in den smaak van dat, waarmede wij hem in het Bisschopshof zagen, wij weten , hoe-; zeer het zijn uiterlijk recht deed. De eerste I woordenwisseling van verrassing, genoegen en me-dedeeling laten wij gissen. Wij sparen onzen le-j zers reeds zoo weinig; ze mochten gaan meenen : ; dat wij hun raadvermogen wantrouwden.

Wij zien dus eerst naar hen om , nu Ottelijne terugkeert, met het hooge rood van zichtbare aandoening op de wangen en met den snellen , zenuwachtigen tred van iemand , die een smarte-; lijk nieuws met haast verkondigen wil.

»Johanna! op uwen hoogtjjd passen mij droef-i kleederen, in stede van vroolijk pleeggewaad; en gij ook , mijne eerzame vrienden en lieve broeders ! rouw moet ook u vervullen voor jonst, nu Utrechts Bisschop verscheiden is, nu Philips van Bourgondië, die wel te recht werd bijgenaamd de Goede, door God is opgeëischt, zoo wij hopen tot zaligheid.quot;

Die plechtige aankondiging van zoo gewichtig

een feit werd niet met de sprekende verrassing van den eersten schrik ontvangen ; ze was hun j ook niet meer nieuw. Paul had er hen van onderricht ; aan dit sterven had hij zijne vrijheid te danken.

Niet enkel de geest des Bisschops had zich neergebogen onder de hartkwetsende grieve van den Gelderschen en Overijselschen oorlog; ook zijn lichaam begon te lijden onder de spijt en ergernis. Tot in Zeeland, in zijne Heerlijkheid Sommelsdijk , tot in Vlaanderen toe , had hij bijwijlen zijn verachterd gebied ontvlucht , om het jammer en het verval van het geteisterd Over-sticht minder nabjj te zijn, om met dagelyks te hooren , hoe Gelderland spotte met Utrecht, hoe Frankrijk hulptroepen aanvoerde tegen Oostenrijk, en bovenal, hoe Karei van Egmond zijn voordeel deed met den onspoed van Philips van Bourgondië. Maar altijd toch vond hij zich verplicht opnieuw terug te keeren tot het landschap zjjner heerschappij : het ware te ongehoord wreed en onvoegzaam geweest , Utrecht zoo gansch verweesd te laten in zoo bange tijden. Zoo sloot hij zich dan op in zijn geliefd Slot Duurstede , en, wij weten het, hij vertoefde er sinds Maart.

In de jeugd geeft het ongeluk veerkracht, en aanval wekt op tot wederstand , en de moed wast aan in de mate van het gevaar ; maar zóó niet in den vergevorderden leeftijd; de tegenspoed onderwijst dien alleen moedeloosheid en neêrslach-tigheid : het is alsof deze den moeielijken kamp schuwt, die hij weet dat slechts eene kortstondige zege brengt; deze vlijt zich liever neder in matte lijdzaamheid , dan nog eens met kracht den arm op te heffen tot het werk ; deze wijkt veel liever achteruit, ter zijde, naar beneden, dan door een moedig voorwaarts te beproeven , wat er nog te winnen zou zijn geweest, en zoo, ondanks dit wegschuilen voor het onheil, het onheil toch tot hem komt, en omsingelt en van nabij bespringt, sluit hij liever de oogen en wendt het hoofd af om het niet te zien , en verstompt zich en zoekt bedwelming en afleiding, in plaats van ten minste kalm en wèl beraden naar een laatste redmiddel om te zien. Zóó was het, dat Philips van Bourgondië , in navolging van sommigen , die de vergetelheid van het verdriet houden voor het wegnemen van het verdriet, zich meer en meer toegaf aan eene treurige gewoonte , hem vroeger niet vreemd, en in het gebruik van zijnen tijd misschien te verontschuldigen. Bij feestmalen, die hij vaker en prachtiger aanrichtte, dan de rouw van het Sticht dat misschien gehengde, dronk hij zich duizeling en vergetelheid bij het lustig rondgaan van schenkkan en beker. Op eenen der eerste dagen van April had hij zich, in gezelschap van eenige Utrechtenaars, opnieuw aan die overmatige gastmaalsplengingen toegegeven, en des anderen daags , zooals in zijn karakter lag, zich schamende over zijne zwakheid en ontevreden over zjjne weinige zelfbeheersching , had hjj verfrissching gezocht en helderheid, in de vrjje lucht, tegen de dampen van het gastmaal en de nevels van den


-ocr page 131-

HET HUIS LAÜERNESSE.

123

roes. Onverzeld wandelde hij rond in zijn Wijker-bosch, waar reeds menig boomknopje en menig heester een\' aanvang toonde van blooi. Die eenzaamheid in Gods schoone schepping, die altijd uitlokt tot ernstige overdenkingen , vooral na de bewustheid van eene fout; die wandeling , waarbij de mensch Philips alléén was met zijnen God, afgescheiden van alles , wat den Prinselijken Bisschop hinderen kon tot zich zeiven in tekeeren, en tot Hem te gaan, mocht zijner ziel voordee-lig zijn geweest, zijn verzwakt lichaam was zij tot schade. De scherpe voorjaarskoude viel fel neder op de borst, die hij bij een openhangend kleed bloot droeg of met een fijn plooihemd licht gedekt. Reeds terstond bij zijne terugkomst op het Slot, voelde hij er de ongunstige uitv/erking van, zelfs zóó , dat hij zich genoodzaakt zag het rustbed te kiezen voor den staatszetel, vanwaar hij de belangen van het Sticht had moeten regelen. De geneesheeren erkenden die plotselinge ongesteldheid als eene zeer gevaarlijke ; en Philips zelf verblindde zich niet over haren aard. Bij nam die waarheid aan met de gelatenheid van een\' goed Christen , misschien met de dankbaarheid van een\' moede , die, dicht bij zich , plotseling eene rustplaats ziet. Als van zelve leidde de gedachte van den dood hem op het punt van verzuimde plichten , en zoo ook trad Paul voor zijnen geest: Paul, een onschuldige , dien hij alleen uit staatsbelang en vijandshaat tot hiertoe van de vrijheid had beroofd ; Paul, zijn bloedverwant, die van hem iets beters had kunnen vorderen dan kerkerlijke opsluiting ; Paul, de jongeling , dien hij had lief gekregen; Paul, de zoon van het Evangelie , wiens begrippen hij begon te deelen, en wien hij, ondanks dat, tegen beter weten aan , uit berispelijke voorzorg, uit laakbare volgzaamheid aan den raad van een\' ander , verhinderd had in het verbreiden van het Evangelie , en dien hij nu in gevaar bracht, om na zijnen dood in handen te vallen van zijnen opvolger , die hem als Geldersch krijgsgevangene hard konde handelen , of als ketterleeraar heen sleuren voor een Geestelijk gericht, of bij uitwisseling afgeven in de macht van eenen vader , van wien de rampspoedige zoon niets goeds te hopen had. En dat had hij gedaan , dien het volk den Goede noemde , tegenover een\' weêrlooze! Zoo kwam eene handeling , die hem vroeger noodwendig en verschoonbaar had toegeschenen , die hij en anderen zachtheid noemden , hem nu , in die oogenblikken van onbeneveld zelfonderzoek , ontdaan van de kleingeestige bijbelangen der aardsgezindheid , als eene wreedheid voor en eene onverschoonbare gewelddaad. Zóózeer is het wat anders , de daden en berekeningen der schranderen en machtigen, beschouwd van de zijde des Staatsbelang en der eerzucht, en beschouwd met opzicht tot hunne verantwoording voor God.

Mogelijk had reeds Paul zijn deel gehad in ! de gepeinzen van Philips op zijne eenzame wande-I ling; maar zeker is het, dat deze op zijn ziekbed geenen noodiger plicht meende te hebben, dan

dien , om voor de vrijheid en toekomst te zorgen van een\', die nu altijd vóór hem stond als een onrechtvaardig mishandelde. Den Vicaris, den éénigen , wien hij zoo teêr een\' last durfde toevertrouwen , den éénigen ook, die al het gewicht er van kende , gaf hij het bevel tot de bevrijding van zijn\' neef, met bijvoeging van den wensch, dat hij hem nog zien mocht vóór zijn verscheiden. Maar de strenge Boudewijn onthield liever een\' stervende de dierste begeerte , dan een\' Lutheraan van eene gevaarlijke welsprekendheid, als Paul, aan het sterfbed te brengen van een1 dubbel-zinnigen Katholiek , als de Bisschop; ook trok hij niet heen naar Vreeland , voordat de laatste de Katholieke Kerkgerechten ontvangen had , en sinds deze door dit sacrament der Kerk tot haar opnieuw geheiligd was, mocht geen uitgebannene van de Kerk haren eigendom naderen. — Philips schijnt er zich in geschikt te hebben: misschien ontbrak hem de lust of de bewustheid om nader op zijn verlangen aan te dringen: maar toch vinden wij eene bijgedachte aan den jongeling terug in die bittere klacht over den Gelderschen oorlog en in die plechtige verontschuldiging van zijne deelneming in deszelfs ontstaan en voortduring , die hij nog als met zijnen laatsten adem uitte.

De verrassing van den jongen Hervormer, toen hij den Vicaris bij zich zag, grensde aan het onaangenaam gevoel van schrik en stoornis, dat iemand overvalt, die gereLend heeft op een uur van rustigen en ongestoorden geestarbeid en die nu vruchteloozen woordenstrijd en nutteloos tijdverlies te gemoet ziet. En inderdaad, in het eerst scheen Vader Boudewijn zijn ongunstig vermoeden te rechtvaardigen; want, zijn stelsel getrouw , liet hij niet gissen , dat hij de bode was van verlossing en vrijheid , vóórdat hij ten minste beproefd had, of de andere dit voorrecht niet met een offer wilde koopen , en onderzocht, of gemis aan opwekking en aanmoediging hem de veerkracht opnieuw niet verslapt had en de geestdrift verkoeld, en of er nu niet nog iets te winnen ware voor de zaak , die hij voorstond met de angstige vasthoudendheid van wie eenen twijfel dooden wil, door eene overtuiging luid uit te spreken. Maar wij hebben reeds begrepen , dat hij den jongeling in eene stemming vond , weinig geschikt voor zijn oogmerk; nog vol van den gloed en de overtuiging, die zijne tegenwoordige studie van Luthers schrijven aan de i Straatsburgers tegen de Karelstadsche dwalingen hem gegeven had, voelde hij zich sterk en krachtig tegen eene partij , die met flauwe hoop van ( overwinning aanviel. De controvers valt niet in , onzen smaak, en , zoo wij hopen, ook niet in dien onzer lezers , gelukkig ook behoort zij niet tot het plan van dezen roman, anders zouden wij elkander hier en elders moeten pijnigen met staaltjes van theologische disputen, die voor niemand hier van nut zouden zijn en voor allen zekerlijk tot verveling. Wij vertellen liever, hoe vader Boudewijn eindelijk gedrongen was zijn besluit


-ocr page 132-

HET HUIS LAUERNESSE.

124

op te geven , en hoe hij toen ook, met al de openhartigheid eener grootmoedige natuur, den jongeling onvoorwaardelijk zijne vrijheid aankondigde, en hem bekend maakte met de beschikkingen, die de Bisschop gemaakt had , om hem in die vrjjheid onafhankelijk te houden , zooals het zijn aanverwant paste. Ka de eerste opwelling van dankbare blijdschap , bleef Paul met smart en rouw stilstaan bij het afsterven van den man , die toch de éénige zijner verwanten was geweest, welke hem een woord van goedheid en vriendschap had toegesproken , die hem even had opgeheven uit de vergetelheid voor de zijnen en met wien hij daarin terug viel. Vader Boudewijn stoorde zijn weemoedig nadenken door de vraag: »werwaarts hij zich nu dacht te wenden.quot;

Paul zweeg.

»Zie hoever die ongelukkige twisten, waarin gij vrijwillig partij kiest, u gebracht hebben hernam de Vicaris, «dat niet uw eerste gedachte zijn kan : Gelderland en uw Vader! Gelderland ! waar gij u Vorstenrang winnen kondt, en uw vader, die getoond heeft u te minnen! Maar dit ééne bid ik u, ik verg het niet af door eenigen drang, want sinds mijn Heer heeft gewild, dat gij vrij zoudt zijn zonder bepaling, heb ik geen recht u iets op te leggen of af te vragen; doch om mijnentwille, om diens min, die uw eerste beschermer was in deze landen en vroeger de vriend van hem , dien gij uw\' meester noemt, verlaat de Utrechtsche kwartieren , tenzij gij er toeven wilt als ridderlijk en welgeboren edelzoon; predik niet langer in ons benarde Sticht de gevaarlijke leere der Duitsche doctoren , die hier alleen dienen kan om de gemoederen nog meer te verwarren en in opstand te brengen en de verdeeldheid te vermeerderen , die nu naken gaat bij de keuze van een\' nieuwen Bisschop en bij de bloedige oorlogskreten van Gelder! Wilt gij dat beloven?quot;

«Ik trek heen naar Holland antwoordde Paul besloten , de rechterhand in de zijne leggende.

»Maar, ongelukkige ! in Holland loopt gij de vervolging en het verderf in den mond; in des Keizers erfgraafschap zal men de plakkaten gaan bandhaven, die hier, waar we onder eene andere wet leven, ongestraft worden ter zijde gesteld. Arm kind! laat de blinde geestdrift u niet in den dood drijven voor zoo weinig als het gevoelen van Luther. Paul! mijn jongsken! ik heb u veel te lief, dan dat ik u daar niet af manen zou; keer veeleer naar Wittenberg terug, daar kunt ge vrijelijk zijn, wie gij zijt, bij de vorderingen , die de nieuwe denkbeelden nu in Saksen gemaakt hebben.quot;

))Alzoo is mijne roeping niet, Eerwaarde!quot; sprak Paul met vuur , »niet dat ik in rust en in veiligheid mijne dagen zoude slijten, nutteloos en alleen voor eigen vreugd. Niet daartoe gewerd mij die lange voorbereiding van driejaren stille afzondering en onverpoosd onderzoek, om werkeloos weg te sterven en de talenten te begraven, die gegeven waren om er mede te woekeren. Neen, daarvoor beware mij God, dat ik Zijne Heilige Voorzienigheid alzoo misken-ne! Zoo daar in Holland vervolging is om des woords wille, dat ze mijn arm leven nemen! het behoort niemand toe dan den Heere, die het gaf, en vreugdig geef ik het Hem ten offer, als ik het gebruikt heb naar Zijnen last.quot;

))ln Gods naam dan , ik hinder u langer niet sprak toen de Vicaris, getroffen door het vaste geloof en het onverzettelijk besluit, dat schitterde uit de sprekende bezieling van geheel zijn gelaat. «Gelukkige ! die zóó kunt gelooven,quot; en hij wendde zich met eene soort van vervoering van hem af; daarop , als om het veelbe-teekenend gezegde , dat hem ontvallen was, te verbeteren, hervatte hij meer bedaard: «want ten minste zoo dwaalt gij ter goeder trouw , en dat moge u niet tot zonde zijn. En nu, mijn zoon ! neem den zegen van een\' bejaarden vriend , sinds die van den Vicaris u van geene beteeke-nis kan zijn ,quot; en hij leide hem zachtkens de hand op het hoofd , dat Paul, van eerbied getroffen en door die vriendschap bewogen, diep ne-derboog.

Daarop had Boudewijn van Utrecht hem eene geldelijke toelage vanwege Philips van Bourgon-dië ter hand gesteld en hem den persoon aangeduid , bij wien hy die som jaarlijks zou kunnen ontvangen , had de noodige bevelen gegeven tot zijne vrijlating\' aan den Slotvoogd van Vreeland en was heengereden , terwijl Paul hem met weemoed nastaarde.

»De eerbiedwaardige man !quot; dacht hij, «waarom werpt hij bet niet ridderlijk af , sinds hij daarvan het wanstaltige en ongeschikte heeft kunnen inzien ? waarom dringt hij zich zeiven eene overtuiging op , die hij niet bezit, en waarom perst hij anderen aan te nemen, wat hij in het diepste zijner ziel zelf moet verwerpen? Waarom ?quot;

Ofschoon hij zijn woord had gegeven , om niet meer in het gebied van Utrecht te prediken , was er echter niets, dat Paul belette de Jonkvrouw van Lauernesse nog éénmaal te bezoeken en de plaats weer te zien , waar zijne eerste aankomst zoo belangrijke gevolgen had gehad voor zijn lot en dat van anderen. Zoo was het, dat wij hem op het Huis zien aankomen, te gelijk met de rouwboden van Duurstede.

Dit alles was in korte woorden ras door den jongen Hervormer aan zijne vrienden medegedeeld. En het was alleen hare vurige belangstelling in den Mansfelder , die Johanna macht had gegeven op zich zelve , om tot zóólang de hevige beweging terug te houden, waarmede zij nu haren bruidegom ter zijde trok , met dit woord : »Ik wil u spreken, ik wil u alleen spreken, mijn Heer !quot; Daarop had Jan van Woerden haar buiten de zaal gevoerd.

Zoodra Joan Busscher onzen jongeling als Paul van Mansfeld had hoeren aanspreken , was hij hem met drift genaderd.

«Lutheraansch prediker .... en van Mansfeld! het moet dezelfde zijn. Meester! ik was het,


-ocr page 133-

HET HUIS LAUERNESSE. 125

die gezamenlijk met u tot het werk in Holland ■was geroepen.quot;

«Ik weet het, Joan Busscher V\' hernam deze , ))en veel heeft het mij gejammerd; ook zelfs heelt uw toeven mijn werk een ander beloop gegeven. Doch het was in den raad des Hemels zoo besloten , dat het niet zóó zijn zoude , als de mannen van Wittenberg het beschikt hadden.quot;

»Daartoe was de groote geweldenaar van Gelder het werktuig, die mij in zijn\' dwangsteen te Nijmegen vele maanden lang in kommer en ellende liet verkwijnen en onder bittere kwellingen tot afstand van mijn geloof wilde brengen. Averechtsche dwingeland, als hij was, die niet gelooven wilde, hoezeer hij zich vergreep aan zich zeiven en aan. ...quot;

»0 zwijg van dit,quot; smeekte Paul, «geen woord van dien man , die. ...quot;

»Gij zoudt zóó niet spreken ,quot; hervatte Busscher , »zoo gij wist..... ik ben gemachtigd u eene

ontdekking te doen , die.....quot;

»Die mij geen geheim meer is , Busscher ! Bedenk slechts , ik had meermalen een mondgesprek met den Bisschop van Utrecht.quot;

j)Gij kent dan nu uwe afkomst ?quot; vroeg Laurens.

))Lacy , ja! maar ik weet nu ook , dat mijn vader voor mij verloren is ,quot; hernam Paul , met eene zachte bevende stem ; «daarom bid ik u , mijne vrienden! nooit meer een woord daarvan! Dat is over mij gekomen , opdat ik op aarde zoude leven, als door niets gebonden aan de aarde , en opdat ik het oog slechts gericht zoude houden ten Hemel /\' voegde hij er bij , meer tot zich zeiven dan tot de anderen , met vrome berusting den blik opwaarts heffende.

Middelerwijl had Busscher met eene ondubbelzinnige uitdrukking van tegenzin op Paul\'s prachtig gewaad Dedergezien, en toen deze zweeg, sprak hij vrij scherp ;

«Het is toch niet met zulk een\' aanhang van wereldsche ij delheid , dat men de wereldliefde vergeet ! Zulk eene uitnemende kleedij past beter een\' paapschen pronkjonker , dan eenig wedergeboren Christen, veelmin een\' leeraar, die het woord Gods verkonden zal in het midden van Zijn volk.quot;

«Mijn broeder!quot; hernam Paul, met zachtheid , ))laat zoo gering eene zaak u niet ergeren. Het is niet uit zondige prachtliefde , dat ik op dit stond het gewaad van een\' edelman drage, in stede van een stemmig leeraarskleed ; slechts had ik in mijn\' kerker geene keus en wete , dat statelijk uitwendige vergramt niet den Heere , die alleen maar het hart aanziet, of dat Hem behoort in waarheid en in oprechtigheid. Daarom ook zal ik dit gewaad behouden zoolang ik in deze streken verwijle; maar heb toch geene vrees, dat ik ! daarmede den zwakken van hoofd ergernis zal geven. In het gebied van het Sticht zal ik het woord niet meer voeren tot het volk.quot;

«Het was niet kloek zich die beloftenis te laten afpersen door die van Babyion!quot;

«Ik gaf die uit eigen vrijen wil.quot;

))Dat was roekeloos en niet de daad van een\' ijverig dienaar des Evangelies. Kunt gij weten, wat er verloren zal gaan door uwe schuld ? Kondt gij weten , dat er iemand hier zoude zijn om uwe taak op te vatten?quot;

»Spreek zóó niet, Eerwaarde ! God zij geloofd ! in dit landschap is de goede boodschap ! gebracht en velen hebben haar verstaan, die haar verbreiden kunnen , en het is tegen onzen plicht ons te binden aan één oord.quot;

«Het was lauwheid en slapheid toe te geven ! aan den wil van wie het licht tegenstaan.quot;

Hier was het dat de terugkomst van Ottelijne : eenen redetwist afbrak, die ongetwijfeld van Bus-schers zijde in eenen hevigen en bitteren strijd kon ontaard zijn. Mét de hartelijkheid eener zuster en met de vereering eener leerlinge , die den man wederziet, door wien de beste kennis tot haar gekomen is, verwelkomde zij hem , niet zonder met een\' zweem van smartelijke verrassing de verandering van zijn voorkomen op te merken; aan die zijner kleeding had zij een vrouwelijk welgevallen, dat der rijke Stichtsche edelvrouw te vergeven was. Men betreurde met de vrouw van Lauernesse het onverwacht verlies van Bisschop Philips ; want waarlijk , men had te veel bewijzen van zijne zachtheid en inschikkelijkheid voor de afgescheidenen van den ouden Eeredienst, om niet te weten, dat het voor allen een verlies was , en om niet te vreezen , dat de opvolger , hij mocht dan gekozen zijn onder Gelderschen of Oostenrijkschen invloed , niet een zoo onbevooroordeeld en verdraagzaam Heer zoude wezen. Men begreep recht goed , dat er niet te winnen was bij de verandering.

Eene reden te meer, waarom de Jonkvrouw raadde de plechtigheid van het huwelijk nog heden te laten doorgaan ; «wij weten niet, hoevele dagen nog de onze zullen wezen ,quot; voegde zij er bij , als onder de macht van een onbestemd voorgevoel ; »ook roept de bloedmaagschap mij , tegenwoordig te zijn bij de uitvaart van Heer Philips, als hij te Wijk zal worden bijgezet nevens den zaligen Heer David, zijn\' broeder; dus bidde ik, laat de toebereidselen in de kapel niet vergeefsch zijn.

«Dat zullen ze niet,quot; sprak nu Jan van Woerden, vooruit tredende , terwijl zijn vader Johanna bij i de band binnen voerde, »dat zullen ze niet, wy zijn allen bereid.quot;

Dien grijsaard , Van Woerdens vader , hebben wij meer onopgemerkt gelaten, dan hij het verdient. Wel droeg hij de zilveren eerekroon der grijsheid; maar hij was vrij gebleven van de sufheid des ouderdoms, die hem niets had gebracht dan het kalmer beraad van den rijpen leeftijd, die over het onstuimige vuur der jeugd heeft gezegevierd. Even gezond van hoofd , als groot van hart en helder van blik, was hij , ongeacht een scherp : onderscheid van maatschappelijke positie, de vriend, de gemeenzame vriend geworden van Erasmus. I Deze historische waarheid te zeggen, is wel zjjne i


-ocr page 134-

HET HUIS LAUERNESSE.

126

beste lofspraak. Men kan het hoogste verwachten , van .wie met zoo hoog een\' geest in de overeenstemming der vertrouwelijke vriendschap heeft geleefd. Het was zekerlijk met opzet en met diens raad, dat hij zijnen zoon tot den priesterstand bestemde , in eenen tijd, toen die stand zoo diep was gezonken in de achting van helderzienden. Die zoon moest iets beters worden, dan een dienaar van Pausengrootheid en een verduisteraar van \'s volks beste schatten. Het was dat heldere inzicht, dat oordeelkundige werken voor de toekomst, dat hem Rhodiustot meester gaf, dat de heilige vonk van verlichting in hem werd aangegloeid en tot vlam gestookt, en de zoon was ge-worden wat de vader en de groote vriend hadden gehoopt. Het is zoo , zijne geestdrift had iets aangenomen van de overdrijving der dweperij ; maar hooge moed en krachtig geloof en sterk vertrouwen waren ook te gelijk de kostbare vruchten van die hooge opgewondenheid, van die sterke ingenomenheid, die zich voor bezieling hield en die tot ieder offer besloten was en gereed. Het huwelijk van zijn\' zoon keurde Johannes Dirks goed en noodzakelijk. Hij hoopte, dat het levensgenot hem een weinig meer aan het leven zoude hechten en de zorg voor een wezen, dat voortaan in alles zijne belangen zoude deelen , hem iets meer tot de werkelijkheid zoude terugbrengen en de wilde overspanning der geestdrijverij zooveel matigen, als noodig was. Juist daarom was Johanna hem niet de meest gewenschte schoondochter, omdat haar moed en hare geestdrift niet tot tegenwicht konden strekken van de zijne ; maar hij wist ook , dat alleen eene Jonkvrouw , als zij, bereid zoude wezen, zoo hachelijk een\' band te sluiten, als die zijn moest: het huwelijk met een\' Priester. Hij had , en niet zonder moeite , het zonderlinge bruidspaar tot een\' geheimen echt overgehaald; zij wilden dien in het eerst vieren openlijk in hunne eigene stad , op lichtklaren dag, ten aanzien van het volk; maar nu ook wilde hij zelf zijn\' zoon naar den trouw heenvoeren, en als het ware door den zegen des vaders dien des Hemels vertegenwoordigen. Hij had Johanna dien avond gadegeslagen met vaderlijke belangstelling, en opgemerkt, hoe ze onder haar koel uiterlijk iets vreeselijks verborg, dat haar gruwzaam pijnigde ; hij wilde weten, wat zij leed en waarom zij leed , en toen zij zich afzonderde met den bruidegom, was hij hen gevolgd ; eenmaal op den weg der vertrouwelijkheid , had zij beiden niets verzwegen , en zijne welsprekendheid , gegrond op helderen godsdienstzin , had gezegevierd over hare aarzeling en haar ongegrond zelfverwijt. zoodat ze nu gemoedigd aan de zijde van haren Johannes voorttrad, toen Busscher zeide: »Nu noode ik u allen mij voor te gaan naar de kapel.quot;

XXI.

DE HEER VAN V1TERB0.

In de schemering gleed eene overdekte schuit over de breede vaart, die van Leiden, langs Woerden , heenloopt naar Utrecht.

Zij kwam van de Utrechtsche zijde. Die vrachtschuit voerde eenen vreemden last: mannen, vrouwen , knapen zelfs , in stemmige kleeding en van ernstig uitzicht. De witte linnen huiven der vrouwen waren met zwarte falies gedekt of met kaproenen. De gekleurde onderkleeding der mannen, bij de meesten vermomd onder een\' deftiger overrok van zwart laken of wol. Onder die men-schen waren er , die nadenkend en in diepe aandacht nederzaten , als verzonken in het gebed ; niets was daar van dat gejoel , dat eene zoo groote menschenmenigte in zoo klein bestek , op eenigen tocht bijeengebracht, gewoonlijk vergezelt. Zelfs de knapen en jonge meisjes waren rustig en onthielden zich van scherts en gelach. Verschillende standen zaten daar zoo vreedzaam en broederlijk ondereengemengd ; dat bewees duidelijk het onderscheid in fijnheid van kleederstof en zelfs van snede.

Eene tweede schuit, eveneens bevracht, volgde kort op de eerste.

Van de tegenovergestelde zijde voer een ander vaartuig hun te gemoet. Dat was een sierlijk overdekt jacht met prachtig uitgesneden\' en vergulden achtersteven , met ranken , spichtigen masf, en zwierenden wimpel. Behalve een paar varensgasten , die werkeloos tegen de verschansing aanleunden , stonden twee personen in eene soort van livrei, lichtgroen en bruin, op den voorsteven bijeen ; uit de norscho wijze , waarop de grootste van hen, een sterk blond persoon, zijnen makker antwoordde , die altijd door nieuwsgierige vragen deed , was het te zien , dat meer nooddwang dan sympathie hen hier te zamen voegde. Op eene zijbank nevens den stuurstoel zat een man op Spaansche wijze gekleed , reeds gesierd met het kleine plooikraagje , dat het rijk der monsterkragen vooraf ging , die op den zwarten mantel met lichtgroene voeringzijde het kruis van St.-Jakob droeg : een bewijs, dat hij ridder moest zijn. Het gelaat van dien man had eene zóó in het oog vallende uitdrukking van lijden. dat noch zijne gebiedende fierheid , noch zijne terugstootende bitterheid hem beschermden tegen het medelijden : zóó zeker deelde de overtuiging, dat hier eene groote smart verloochend werd, zich mede aan den stompzinnigsten toeschouwer. Eene diepe groeve had zich gevormd tusschen de oogen , die felle oogen zoo brandend en zoo droog! een dwarse rimpel op het voorhoofd kruiste haar, zoo vaak zich de spieren van dat gelaat bewogen , en vormde zoo , door eene zonderlinge toevalligheid , het gezegende en toch schrikwekkende teeken, waarvoor de Christenheid beurtelings huivert en dankt. Zijne wangen waren als ontvleescht van vermagering; we


-ocr page 135-

HET HUIS LAUERNESSE.

127

zouden ze kleurloos noemen, (want de frissche levensblos der gezondheid miste er aan) zoo de donkerbruine tint van wie in lucht en ongemakken zich hardde, of de stralen der zuiderzon op zich heeft voelen branden, niet ook kleur heeten kon. Een spitse knevelbaard, gevoegd bij lange zwarte lokken , waaronder reeds grijze liepen, gaf iets krijgshaftigs en sombers beide , aan trekken , waarop reeds zoo weinig zachts en vroolijks lag. Toch was hij schoon; maar het was eene schoonheid, die pijn doet om aan te zien , de schoonheid van den Laöcoon, de schoonheid van een\' verwoesten tempel.

gt;)Dek u , Silvio! en neem uw mantelsprak hjj tot een\' tengeren knaap, die op een kussen aan zjjne voeten zat, en die rilde en zich ineen-wrong van koude bij den scherpen avondwind en den killlen dauw. Dit bevel werd in het Spaansch gegeven. Toch kon die man geen Spanjaard zijn, ofschoon kleeding, «praak, gelaatsverf en zelfs het waardige trotsche zijner houding en gebaren tot de dwaling mede helpen moest, als men er hem voor hield. Hij was forscher van bouw, breeder van schouders en van wezen , dan men zich een\' zoon van Iberië denken zou ; maar boven alles kenmerkte het gesprek , dat hij aanving, hem als Nederlander. Die twee elkander volgende vaartuigen hadden zijne aandacht getrokken. In zuiver Hollandsch wendde hij zich tot den man, die het roer hield en die niet eens den gewonen groet gewisseld had met de voorbij varende bootslieden. »Wat mag dat zijn , schipper ?quot;

«Het is — wat niet mag zijn antwoordde deze met de vrijmoedige scherts van den varensgezel.

))Dat is een vreemd bescheid quot; sprak de Heer.

«Toch naar waarheid , gestrenge Heerschap! Het zijn luiden van het nieuwe geloof, die tot Woerden te preek varen.quot;

Als een Igder , wien een hechtend verband met éénen ruk van de smertelijke wonde wordt weggetrokken , sprong de vreemde op , en greep den stuurman hevig bij den arm.

))Weet gij dat zeker, mensch ?quot;

«Zoo zeker,quot; hernam deze, «als ik u daar ginds neffens het oude Slot van Woerden het torentje meen te wijzen van de kapel, waar ze straks vergaderen zullen (1)!quot; hernam deze, niet weinig getroffen door de uitwerking van zijne woorden.

»Wist ik dan niet, dat het zóó zijn moest ?quot; sprak nu de andere langzaam, op zijne plaats terugzinkende.

Het was opmerkelijk te zien, hoe twee groote zwarte oogen, vol ziel en vuur, ieder zijner bewegingen volgden.

Het waren die van den jongen dienaar , voor wiens gezondheid wij hem zorg hebben zien dragen.

»En wagen die lieden dat dan maar zoo open-

(1) Hoe vreemd het mij voorkome: in Batavia Sacra wordt de kapel, nevens het Slot, uitdrukkelijk genoemd als de plaats, waar de Evangelischen hunne eerste vergaderingen hielden.

Ijk, met kleinachting van den Keizerlijken wil en diens bevelschriften ?quot; begon eindelijk de ridder , die zich hervat had , na eene pauze.

»Wat zal men zeggen, gestrenge Heer, het kwaad zit diep en wast aan met eiken dag; half Woerden is er meê bezet. En ge denkt zeker op de plakkaten, die daartegen luiden; maar die zijn zonderling streng, naar het zeggen van de lieden en, in oprechtigheid gesproken, in Holland houden wij niet van zoo grooten dwang om zulker zake : ze worden te slapper nageleefd om der strengheid wille.quot;

Het voorhoofd des toehoorders rimpelde zich. »Maar de Overheid ?quot; sprak hij.

«Bij get! die Heeren gaan zelve luisteren en daarenboven .....quot;

«Wat doet de Geestelijkheid daarin ?quot;

))Dat is het slimste, daar zit de knoop, Heer! de man, die de Kerk stichten moest, gaat zelf in de doling vóór. Het is de priester van Woerden, die Lutherij preekt. En schoon hij er, een half jaar geleden , al voor gekerkerd is geweest, mijne Heeren van den gerechte hebben geene oorzaak tegen hem gevonden , naar het schijn heeft; ten minste hij is losgeraakt en wéér vannieuws aan begonnen. Sommigen laten zich zelfs verluiden , dat hij eene vrouw getrouwd heeft: maar het gerucht gaapt altijd wijder dan de daad, en het zal wel eene huishoudster zijn op de wijze van menig pastoor en priester, die hij zich sinds een paar dagen t\'huis gehaald heeft.quot;

«Weet men den tijd , waarop die vereeniging aanvangt, en hoe lang zij duurt?quot;

»Ik weet het fijntjes , op eene minuut na! Als de avondklok luidt, trekken zij ter kerk op, en het preeken duurt langer dan eene zingende mis, dat beloof ik je.quot;

De ridder zweeg eenige oogenblikken. ))Daar zijn dus nog wel twee uren ,quot; sprak hij bij zich zei ven , en daarop luider ; «Berthold !quot;

De groote blonde knaap kwam van den voorsteven en naderde zijnen meester. Deze gaf hem fluisterend eenige bevelen.

«Ik zal het beproeven ,quot; zeide deze met een gelaat , dat niet meer zoo helder stond.

De vreemde trok middelerwijl een opgerold per-kement uit een zijden zakje aan zijn\' gordel. »Met dit zal men mij gehoorzamen. Berthold! het is veel en van gewicht, dat ik u aanbetrouw,quot; voegde hij er in het Spaansch bij.

))Ik weet het, Heer !quot; hernam deze met eenen zucht. ))Ge hebt somtijds over mijn\' ijver geklaagd, maar nooit mijne trouw verdacht!quot;

»Op uw\' spoed komt het aan,quot; hernam de andere in de landtaal. «Schipper ! laat mijn\' dienaar aan wal.quot;

Dit bevel werd uitgevoerd en daarna wendde de vreemdeling zich .met iets strengs in den toon tot zijn\' stuurman. »Ge weet veel van deze zaken, vriend! en met bekwame stiptheid : hoe komt gij tot die kennis ?quot;

»Het is, bij St.-Nepomuk! niet te verwonderen ,quot; hernam de man op knorrigen toon en met


-ocr page 136-

HET HUIS LAUEENESSE.

128

een verdrietig gezicht, terwijl hij zijn roer een\' duw gaf, «die zeker niet onder de regels der stuurmanskunst begrepen was, ))heb ik daar niet vrouw en jongen, die meê te preek loopen ?quot;

wMaar gij hindert hen dan daarin niet met mannelijk gezag ?\':

»Ja! goede Heer ! wat zal men zeggen ? de jongen is myne tucht ontwassen , de vrouw is er nooit onder geweest, en dan nog, vrede in huis is een wenschelyk goed voor een\' degelijk man , die niet in taphuizen of stoven verkeert. En bij mijne zonden ! Guurt is een eêl deugdelijk wijf en eene krasse huisvrouw, al zingt ze de kettersche liederen tot er de keel heesch af wordt, en Ruprecht is een jongen, niet erger dan een ander en met de schipperij handig genoeg , al moeit hij hem met Lutherij tevens; zoo laat ik ze dan geworden en denk : als de fleur van het nieuwe er af is, komen ze wel weer onder de oude vlag meê.quot;

Het uitdrukvolle gelaat van den edelen Heer teekende minachting en toorn, toen hij met bitterheid antwoordde : ïhet is die trage lauwheid van dezen landaard, die dit Land verzinken doet in ketterij, zoo God en onze Heer Keizer daarin niet voorzagen en daarop voegde hij met iets, dat naar medelijden zweemde in de stem : »zeg, ongelukkige man! zullen uwe bloedmagen nu weer daar zijn ?quot;

»Ik heb, leider ! oorzaak het te vreezen, edele Heer! maar wil mij toch eens zeggen , heeft die vraag eenige beduidenis ? quot;

«Zij heeft er eene! Wee ! wie in deze dagen vader is of echtgenoot, vriend of. . . broeder !quot; antwoordde de ridder op dof somberen toon, terwijl hij bij het laatste woord verschrikt stilzweeg, als ware het zijner lippen bij verrassing ontgleden ; toch vervolgde hij: »Ja , gezegend wie zonder banden is! wie als een dorre boom alléén staat in deze bedrukte tijden ; want het is de tijd, waarvan de Profeten gespeld hebben : «de zoon zal opstaan tegen den vader en de moeder verzaken haar kind, de bruidegom trappelen het hart...quot; hij scheen zoo niet meer te kunnen voortgaan, maar eindigde met bitteren spot: ))Dat zijn de mirakelen , die Luther doet! En al die schennis en al die jammer, en al de godlasterlijke tegenstrevingen van de liefsten met de liefsten , en al die tranen en al dat bloed, ze komen ons toe door zijn Evangelie ! Voorwaar! aan de mirakelen zal men den Heilige kennen.quot;

De jachtschipper , die de bitterheid van zijn\' passagier begreep noch deelde , liet zich nu afleiden , gelijk hij het dezen zocht te doen, met den uitroep :

«Dat zou ook bijzonder geweest zijn, als dat niet gevolgd was ; uwe Edelheid kan nu zien, dat het is zooals ik zeide : ))de Grooten gaan voor deze hier , die, zoo het geroep waarheid spreekt, eene lijfelijke nicht is van den zaligen Heere Bisschop van Utrecht, moet eene venijnige ketterin zijn , die nooit eene preek mist, hetzij te Woerden of waar ook,quot; en hierbij wees hij op een bevallig tentjacht, dat langzaam voorbij roeide in de richting der schuiten.

De ridder , die trillend van belangstelling had toegeluisterd , wierp eenen scherpen blik onder het luchte tentdoek en kromp met eenen doffen zucht ineen.

»Jezus! mijn God ! Ottelijne !quot; riep Aernoud , dien wij reeds lang herkend hebben.

»üwe Edelheid schijnt er ontzet af,quot; hervatte de schipper: «licht dacht zij niet, dat eene zoo edele dame zich met zoo vreemden handel inliet, en het is van geringe luiden niet te laken, dat ze bij zulker exempelen . . .

»Geen ander middel! geen éénig!quot; barstte Aernoud los, die wel niet naar des sprekers woorden had geluisterd. ))En zij komt in dezen uitersten nood door mij; zij ook ! zij het eerst, onder de slagen, die ik toebreng! Dat were genadiglijk God! . . . Bootsman! wend om, de vaartuigen na, ik bezin mij op mijne reize . . . .quot;

«Heer! gij hebt mij ingehuurd tot Utrecht,quot; antwoordde deze aarzelend, »voor drie carolusguldens.quot;

))Ge zult het dubbele hebben ; maar gehoorzaam zonder uitstel.quot;

wZooals dat het Heerschap belieftsprak de man , en gaf zijnen bootslieden de noodige bevelen tot het veranderen van koers.

Aan Bakelsze scheen ondertusschen de ruimte, waartoe hij beperkt was , te eng, en de snelle vaart van het ranke scheepje tergend traag ; want, terwijl hij tot een besluit gekomen was en het deed uitvoeren, was reeds het vaartuigje, dat zoo sterk zijne belangstelling wekte, aan zijn gezicht ontsnapt. — Hij stortte de kajuit binnen en spoedig daarop riep zijn schel sifflet er zijn\' jongen dienstknaap tot hem.

Met hijgende onrust had deze de zonderlinge gemoedsgesteldheid zijns meesters bespied; zijne drift, zijn schrik, zijne hartstochtelijke spanning, het plotseling veranderen van den tocht, dat alles, voelde hij, moest eene gewichtige oorzaak hebben ; maar het arme kind begreep de taal niet, waarin gesproken werd: het had niets kunnen opvangen van wat er omging, en het bleef ter prooi aan

de akeligste gissingen ; vragen.....men had

Aernoud slechts aan te zien , om te weten , hoe eene vraag zoude worden opgenomen, en daarenboven , Silvio kende zijn\' meester sedert lang.

Niets beangstigt zoozeer , dan de onzekere scha-* duw van een gevaar, waarvan men de gestalte niet kent, bovenal, als men het meest vreest voor een\' ander. En Silvio had zijnen meester lief, en Silvio sidderde voor dezen. Ook wierp hij zich aan zijne voeten en schreide luid.

De schipper ondertusschen was evenmin tevreden met het gedrag van zijnen passagier , als voldaan over zich zeiven. «Verbruid, zoo ik te lichtvaardig gekald had! die man met zijne geheimzinnige manieren en zijn\' Spaanschen mantel stelt al zonderling belang in de zaken, die ik hem met overgauwe rondheid vermeldde. Wis heeft hij wat uitstaande met de Lutheranen , en waar haal ik raad, zoo ik ze verklapt heb.....quot;


-ocr page 137-

HET HUIS LAUERNESSE.

129

))Ja, dat zal niet gebreken ! uwe radde tong heeft zekerlijk meer kwaad gebrouwen , dan berouw tot goed kan makenvoer hem een zijner varensgezellen te gemoet; »op dat vreemde Heerschap had ik van stonden aan geen goed oog. Het kon er wel een zijn , die tot de Spag-noolsche Inquisitie behoort, die de Keizer hier heen brengen wil, als de luiden kallen!quot;

«Wees mij genadig, gij, Heiligen !quot; zuchtte de stuurman ; ))ik heb hem van Guurt en Ruprecht gesproken. Marten ! help mij uit dezen drang.quot;

«Weet ge wat ge doet , meester ?quot; sprak de knecht zacht, maar vast; «vraag hem ronduit wie hij is en wat hij in het schild voert, en zoo hij daarop niet vrij ruiterlijk weet te antwoorden, welnu! gij zijt meester aanboord, vier sterke armen staan tot uwen dienst en de vaart is wijd en diep. Ruprecht zal hij niet meer verklagen en licht wordt menig onnoozele er meê gered.quot;

«Zwijg met zulke taal,quot; hernam de andere, vol afschuw. «Ik ben zestig jaar oud geworden , niet zonder zonde, maar toch , Godlof! zonder schanddaad; de Heere erbarme zich over de mijnen! maar zoo kan ik ze niet helpen. Hem vragen , dat moge een ander die durft, en toch ging hy voort, eenen blik in de kajuit werpende , «gaf ik er een lief ding voor, om te weten , wat hij drijft, dien ik daar in heb !quot;

Een vluchtig terugzien op Aernoud\'s verblijf in Spanje zal den lezer bevredigen, zoo hij die nieuwsgierigheid deelt.

Door meester Floris Oem van Wijngaarden, die even diep medelijden had met zijn lot, als hjj deelde in zijne beginselen , den Kardinaal Adriaan aanbevolen, sinds den dood van Ximenes in Spanje alvermogend , was Bakelsze Reiniers in der tijd naar Madrid heengetrokken. Zijn persoon en karakter rechtvaardigden en staafden aanbevelingen, die hij alleen maar noodig had om zich in het licht gesteld te zien; niet tot bemanteling van onbekwaamheid, of tot voordringing van lafhartige blooheid. Toen de baan der eere en bevordering hem eenmaal openstond , streefde hij haar op, met snelle en machtige schreden. Met een\' onderscheidenden rang in het leger begiftigd, streed hij in de oorlogen tegen Frans I met den persoonlijken moed van een\' soldaat, die den dood meer zoekt dan vreest, en met de alles wagende vermetelheid van den ongelukkige, die herinnering en nadenken, de telgen van lichaamsrust en levensveiligheid , voor zijne gruwzaamste vijanden houdt, wien het slechts wel is in gewoel en moeite. Daarbij ontwikkelde bij als bevelhebber een schrander beleid, een helder vooruitzien, eene tegenwoordigheid van geest en eene vindingrijkheid van hulpmiddelen . vrij zeldzamer nog dan de onversaagdste dapperheid.

Na de terugkomst des Keizers in Duitschland, streed hij onder zijn oog , en Karei V was wel de schrandere en billijke veldheer, die een\' krijgsman als dezen moest opmerken en onderscheiden; de gemeenzamer leefwijze op een\' veldtocht bracht den Nederlander onverhoeds in de tegenwoordigheid an eenen Vorst, dien hij in de hofzalen van Madrid niet dan met strakke en statige ceremoniën had kunnen naderen , welke zeker tot het herkennen van zijne hoedanigheden het meest ongunstig zouden zijn geweest. Nu echter had de Keizer hem ontdekt en vond het goed hem aan zich te verbinden door eere en gunst. De eeni-ge hartstocht van hem , die alle andere hartstochten had moeten opgeven, was Kareis scherpziend oog niet ontgaan. Aernouds gloeiende eerzucht kreeg voedsel en lokaas beide. Hij zag de riddersporen zich aangegespt en tot den adelstand verheven; de fiere burger van Utrecht mocht voortaan Hidalgo\'s van den tweeden rang zijns gelijken noemen : was dat een stap vooruit? De verbeten wangunst der onopgemerkten zeide het hem; de met moeite uitgebrachte ge-lukwenschingen der gekrenkte Edelen stamelden het hem toe ; zijne gevleide ijdelheid hield het hem voor. Maar het flikkeren van het klatergoud had hem verblind , die vergat, hoe het voorrecht als Utrechts burger hem niet éénen last opleide , terwijl de Hidalgo aan den Koning van Spanje gebonden was door de schitterende eereketen , die hem met zijn ridderschap gegeven werd , en waarvan hij niet wist , welke lasten er konden worden aangehangen. En toch , schoon hij een doel had bereikt, dat, hoe lang ook beoogd , als onbereikbaar ver van hem had afgelegen , schoon hem een wensch was verhoord geworden, die als brandende tocht in zijn binnenste had gewoeld , schoon hij zich opdrong, dat hij gewonnen had en er reden was tot verheugen , wie verdenkt Aernoud van geluk, van blijmoedigheid , van vrede! hij zelf had het zich niet voorspeld , noch er voor dit leven op gerekend ; de knagende jammer, dien hij met zich sleepte , maakte hem iedere liefkozing der fortuin , iedere winst van zijn eigen werk tot een vreugdeloos goed, dat hy met onverschilligheid het zijne zag. Moedervloek , broedermoord , verwantentwist en verijdelde liefde waren als zoovele droppels, die gal en alsem mengden in iedere teug, waarmede roem- en eerzucht hem laven wilden; als zoovele marteltuigen, die gestadig hem het hart doorvlijmden ; als zoovele slangen , die altijd doodelijke beten gaven aan zijne rust. Het is zoo , zijn geweten voelde zich vrij , want zijne bedoeling was goed geweest; zijn godsdienst sprak hem vrij , zijn verstand keurde zijne daden goed; maar luider dan geweten, vroom vooroordeel en rede , klonk de stem der Natuur , die wraak nam over wat hij zich als plichten had opgedrongen. Een broeder, wiens bloed door onze hand heeft gevloeid; eene moeder, die stervende ons niet heeft gezegend ; eene innig beminde vrouw , als weggestooten van ons hart, blijven altijd duistere beelden, al draagt men ze op een zuiver schild. Tegen die zielepijn zocht de lijder, als een vroom en geloovig Christen , die hij was , den troost van zijnen Godsdienst. Hij zocht zich een\' biechtvader onder de


17

I.

-ocr page 138-

HET HUIS LAUERNESSE.

430

Dominikanen. De Dominikanen ! eene geduchte broederschap , ereeerd evenzeer als gevreesd , gediend en \'gehoorzaamd met een ontzag, dat meer van schrik had dan van achting; scheppers en werktuigen der dompigste geestdrijverij , ketterdooders van hunnen stichter af, die jaarlijks in het vroom Katholieke Spanje zelf, eenen tol eischten van ketterbloed, ter eere Gods en van St.-Dominicus , onverschillig waar zij het vragen moesten : van Jood of van Christen ; van een\' verstokt godsloochenaar of van een\' zwak geloovige ; van een\' helderen geest, die moedig zyn\' tijd één denkbeeld vooruit durfde zijn, of van het verbijsterd verstand, dat zich in mijmerende overspanning met booze machten verbonden waande. De Dominikanen ! wier looden hand zwaar drukte op de borst van wie in Spanje ademde , zwaarder nog in het zede-lyke dan de drukkende zuiderlucht in het phy-sieke , zóó zwaar , dat het gesmoorde zuchtje, door i angst afgeperst of weemoed , vertolkt werd als een oproerskreet tegen de Kerk. De Dominikanen ! die het aartsbroederschap van den rozenkrans hadden uitgedacht; die de decreten van Thomas d\'Aquin durfden stellen boven het Evangelie ; die, met lasterlijke en vermetele kleinach-ting van der Evangelisten roeping en bezieling , een ander Evangelie hadden samengesteld, dat beter strookte met hunne bedoelingen, door Paus Alexander IV (tot zijne eer zij het gezegd!) wel gedoemd , maar onder hen niet vergeten. Waren zy het, die Aernoud hadden gezocht, zij , die alles wisten en die alles berekenden\'? was hij het , die tot hen kwam , in een dier oogenblikken van radelooze vertwijfeling, waarin de sterveling genezing zoekt, al is het ook bij vergift ? het is nooit te ontwarren geweest; maar zeker is het, dat Fra Bernardo , een fijn , buigzaam , geslepen mensch , despoot of slaaf, naar het de gelegenheid eischte , vrijgeest voor zich zeiven , dus te beter geschikt om met der anderen vroom geloof te spelen en winst te doen, zijn zieleherder werd , zijn boezemvriend en weldra zijn meester, zijn meester eer hij het wist of gissen kon. Evenals eene vrouw, had de Fra zijne heerschappij weten te vestigen met gestreel en zonder den schijn van meesterschap aan te nemen. Zoo de trotsche Nederlander het Spaansche monnikenjuk had gevoeld, hij had het afgeschud met al de kracht van een\' hoogen geest, met al den moed der onafhankelijkheid, die altijd de zijne was ; eerst dan, als het terugtreden zijn bederf kon zyn en radeloos onverstand, mocht hg het weten , hoe hij niet meer vrij was ; tot zóólang hoedde eene fijne berekening zijn hoofd voor de botsingen van kleingeesterij, en zijn\' fleren nek voor de schande van een dienstmerk. Niettemin was Bakelsze de eigendom der Dominikanen geworden met ziel en lichaam, met alles wat het zijne was en zij als het hunne konden wen-schen. Te vreemd klinke het niet, dat hij onder een overwicht bukte , waarvan Karei V zich nooit geheel heeft kunnen weren ; dat Philips II — van alle Monarchen de jjverzuchtigste op Koninklijke vrijmacht, de minst meegevende , waar het eer of gezag gold , — gedragen heeft met gebukten hoofde en gekromde schouders Maar ondanks zijn\' klinkenden titel van beschermer des geloofs , waarop hij in Neêrland trotste , dien hij in Spanje noodig had , maar dien hij in Duitsch-land zoude verloochenen en dien hij behield , zelfs nadat hij Rome had geplunderd, was Karei V toch genoeg zelfstandig Vorst, om eene Orde te wantrouwen , die als onafhankelijke macht nevens de zijne ging: en dat nauwe aansluiten van zijn\' Nederlandschen gunsteling, die als krijgsman er zich vrij van had kunnen houden, aan eene broederschap , die hij in eer hield , zonder haar vriend te zijn , mishaagde den Keizer en bracht eene verkoeling teweeg, nauw merkbaar zeker voor oppervlakkige toeschouwers, maar helder zichtbaar voor het zon-microscoop der wangunst, die met verbeten woede toezag , hoe de Keizer tot in Spanje zich zijne Nederlandsche geboorte wist te herinneren en zijnen landgenooten voorrechten schonk , die hare zelfzucht inbreuken noemde op eigen rechten. Aernoud in het bijzonder had zijne vijanden ; zijne somberheid , zijn trots , die als een fier ros steigerde, zoodra men hem wondde, zyne groote eigenschappen zelfs , hadden hem haat \'berokkend , van wie hij door geene enkele daad haat had verdiend. En zij waren velen , en zijn beschermer was sinds lang niet meer daar, zijn groote stadgenoot Adriaan, eerst door den pausenmantel, daarna door de lijkwa van hem gescheiden ! en meer dan eene kleine gaping was er niet noodig voor list en boosaardigheid, om de verwijdering groot te maken tusschen hem en zijn\'hoogen meester. Zijn zeldzaam oponthoud te Madrid begunstigde die aanslagen, en het viel der kuiperij zoo licht, hem gebreken toe te dichten, misslagen uit te vinden , voornemens aan te wry ven, groot genoeg en boos genoeg , om hem te doen vallen. ... zoo niet de sterke hand van zijne geestelijke vrienden hem had opgericht gehouden, zoodat, toen de Keizer er toe besloot, hem naar zijn vaderland terug te zenden , er voor gezorgd was, dat het niet als eene verbanning zoude zijn. maar met eene eervolle zending , die aanspraak moest geven op nieuwe bevordering.

Ter handhaving van zijn Wormsch plakkaat tegen de Lutheranen , had Karei V , omstreeks 1522 , Frans van der Hulst, een\' Brabantsch raadsheer, als geloofsonderzoeker , door geheel Nederland aangesteld ; nog altijd met voorzichtigheid zijnen Hollanderen den gehatennaam van Inquisiteur sparende. Nicolaas van Egmond werd hem tot ambtgenoot gegeven. Beiden schijnen door zoo ruwe handelingen en zoo overdreven gestrengheid den aanvang van hun gezag te hebben gekenmerkt, dat de Keizer, den licht gekwetsten vrijheidszin vree-zende van een volk, waarover hij slechts Graaf was, den laatsten van zijn ambt ontzette , en zijn hooge rang beschermde den eersten ternauwernood voor eene schandelijke Ijjfstraf. Onder de slagen dier beide mannen was er echter in Bra-


-ocr page 139-

HET HUIS LAUERNESSE.

131

bant reeds menig slachtoffer gevallen. Martelvuren waren te Brussel ontstoken geweest. Hendrik Voës en Johannes Esch, trouwe leerlingen van Luther , hadden moedig den brandstapel beklommen en hun bloed was als altijd bet zaad geweest der Kerk. Lichter toegevende aan eenen eersten indruk, sneller weggesleept door het voorbeeld dan hunne noordelijke landgenooten, grepen de Vlamingen de Hervorming aan , met al de geestdrift voor het nieuwe en vreemde en met al den hartstocht der opgeruide verbeelding. Wat ginder met bedaarden , maar vasten tred , onder bedekking des geheims, voortging, met zoo weinig ergernis , als eene kalme bezonnenheid mogelijk maakte , draafde daar in vollen ren in het heldere zonnelicht naar het doel, met onbe-suisden moedwil aanstoot gevende wie zich ergerde , en brekende wat niet boog. Nonnen vluchtten uit de kloosters; wat monnik heette, geraakte in een\' doodelijken haat; de Geestelijken zelfs werden met baldadigen spot bejegend op de openlijke straat , en vaak genoeg mishandeld of met woestheid gedreigd. Dat waren de gevolgen van eenen eersten tegenstand, die van de zijde der machthouders nieuwe en scherper maatregelen zoo niet vorderde , dat ten minste wettigde. Ook in het bezadigder Holland werden de plakkaten , schoon vernieuwd en herhaald , gehouden als nutteloos beschreven perkement, sinds geen Van Hulst en Egmond meer daar waren , om hunne straffe beteekenis gevoelig te verklaren en aanschouwelijk te maken. Landvoogdes en Keizer hadden zich met elkander beraden , en den ge-haten Brabander zou men opnieuw, en nu onverbloemd gewapend met het zwaard der inquisitie , zien optreden voor de oogen van Nederland. Maar dat er rechtvaardigheid geëischt werd en geene nuttelooze wreedheid , besefte de Keizer , die billijk was en geen tiran van zijn volk , recht goed. Er moesten rechters zijn , strenge rechters, maar geene beulen; ijverige wrekers van den ge-hoonden godsdienst, van het miskende Vorstengezag , maar geene roekelooze verplassers van menschenbloed. Mr. van Hulst en zijne ambtge-nooten hadden een\' man van strikte grondbeginselen noodig , om op hunne handelingen toe te zien. Het moest een Nederlander zijn , een zulke, die onafhankelijk wes van al zijne landgenooten en den Keizer waarachtig aanhangende en getrouw , die moeds genoeg zoude hebben, om zich in de ure der beslissing te stellen tegen de Keizerlijke machthouders , of tegen de menigte , naar den eisch van het oogenblik ; en te gemoedelijk, om onberaden op het gezonde vleesch in te houwen , maar tevens vroom en besloten genoeg , om het ergerlijk lid af te rukken en weg te werpen.

In Aernoud Bakelsze vond men vereenigd wat men zich wenschen kon ; stemmen, door Domi-nikaanschen invloed aangeblazen , maakten er Ka-rel opmerkzaam op, toen deze aan Aernoud\'s verwijdering dacht; naar zijn vaderland terug te keeren met zulk eenen last, met zulk een aanzien , met zulk eene macht, moest desen vleien en vereeren beide , en.. . . de jonge Utrechtenaar, dien niets aan Spanje boeide, dien niets naar Nederland trok, dan zijn plicht en de overtuiging er nuttig te zijn, reisde af naar Brussel, om der Landvoogdesse zijne volmachten te toonen en te doen bekrachtigen. Nauwelijks was hij er aangekomen , of Philips van Bourgondië verwisselde met ontzettingsvolle snelheid den Bisschopstabberd van Utrecht voor de linnen lijkwa. Bij de verkiezing van zijn\' opvolger . was het Karei V van het hoogste belang, zijnen invloed te laten gelden boven dien , welken de Fransche en Gelder-sche staatkunde er op mochten uitoefenen; haastig vaardigde hij in dien zin bevelen af, om Bakelsze , dien hij als Utrechtenaar met de gangen des Kapittels bekend dacht, naar de zetelstad van het Sticht heen ie zenden. Van de reize derwaarts was het, dat de ontmoeting der Luthe-raansche vaartuigen hem zoo snel afhield. Zijne eerste handeling, het wegzenden van Berthold, gold hen inderdaad , zooals men vermoeden kon. De Dominikanen hadden Karei V niet laten raden , dat hij een\' ij veraar afzond in plaats van een\' bemiddelaar, een\', die in deze zaak te veel partij was , om koel wikkend rechter te zijn; de Keizer wist niet, dat hij vuur bracht bij zwavel en vonkengloed bij tondel. Bij het zien der Lutheranen , bij het hooren, hoe vermetel zij hunnen afval ten toon droegen, bij de zekerheid, dat het nu geene schaduwen waren , waarnaar hij tasten zoude , was het niet noodig , dat de haat , die in zijne ziel gloeide , opnieuw ontvonkt door iedere herinnering, welke zich bij hem opdrong, nog versterkt werd door het denkbeeld van plicht. Mr. van Hulst was nog niet weder aangesteld, of ten minste niet in Holland aanwezig; werkeloos schenen geestelijke en wereldlijke Overheid beiden; het was noodig en het was zeker goed. dat hij zelf hunne taak op zich nam. Eene gansche vergadering van die vermetele oproerigen, op heeter daad betrapt, de verbeterlijken gedwongen tot bekeering en de onverbeterlijken overgeleverd ter straffe , dat zou een indrukwekkende aanvang zijn van zijn werk; zijne eerste verschijning , die zich aankondigde door zoo geducht een\' greep , zou schrik en ontzag brengen onder de schuldigen en hen voorshands den moed benemen tot zulke godslasterlijke en misdadige samenkomsten , wier vermetelheid zelve licht verleiden me-desleepte. Zóó oordeelde Aernoud en dienvolgens had hij zijne maatregelen juist en zeker genomen , zonder verschooning, zonder medelijden, als de verderfengel met het zwaard, toen plotseling de gestalte van Ottelijne zich plaatste tusschen hem en zijne offers , neen! zelve de gedreigde was , zelve het eerste offer zoude zijn, zelve zou neerstorten , met wie hij omverwierp. Dat was iets vreeselijks voor den man, die nóg beminde, die nog altijd zijn hart had in strijd gezien met zijne overtuiging, die nog nooit zijnen hartstocht het zwijgen had kunnen opleggen met het ernstige woord plicht, noch overschreeuwen met eenig scheller klinkend geluid. Wat zal hij doen? zal


-ocr page 140-

432

hjj treften of spareu ? zal het hart het geweten omkoopen ? zal de jongeling sterker zyn dan do medestander der Inquisitie ?

XXII.

HAAT — LIEFDE — STUUD.

Zoet en welgelukzalig samenzijn in Gods huis! plechtige en zielverhellende uren , toegewjjd aan gebed en Godsvereering , in het midden van Zijne gemeente! Als arm en rijk zich scharen naast elkaar, als do-grijsaard ten rijë gaat nevens de frissche Jonkvrouw , als de sterke en de moedige nederknielt nevens den zv/akke en den bloode , als de fiere het hoofd bukt te gelijk met den deemoedige, als de schrandere en diepdenkende hetzelfde doel heeft met den onkundige en kleine van geest , als ze daiir binnen die muren alles ter zijde stellen : iedere aardsche vreugde en eiken aardschen wensch ; iedere onheilige zorg en iedere ongeoorloofde zucht, om niets te zoeken noch te weten, dan God! enkel God! als ze de aarde daar buiten laten , en de voet, die den gewijden drempel betreedt, het stof heeft afgeschud, om de vleugels des Cherubs aan den enkel te schoeien.

Plechtige en zielverheffende ure , zoet en welgelukzalig samenzijn! want ook God zelf is daar. Hij is onder die allen , die met ernst de gedachten hebben afgetrokken van wat niet Zijner iH. Zijn Geest rust op hen , gelijk zij dien zich afsmeeken ; hun gewordt als een voorsmaak van den Hemel, want ze leven nu als met de ziel alléén , want ze voelen zich vatbaar voor rein geestelijk genot, voor het genot, dat den Hemel maakt, en ze zijn der zaligheid zóó nabij, als immer sterfeljjke ongestorvenen het zijn kunnen: want ze ver-keeren met God!

Zij , die nu daar bijeen waren, in de Slotkapel van Woerden , genoten met verhevene blijdschap en met stichtelijken ernst dat heil. Hen was het aan te zien , dat zij al den prijs er van gevoelden , dat zij het werkelijk genoten. Ze hadden er recht op; ze hadden het zich gekocht, ieder afzonderlijk met een offer; die van zijnen stand , deze van zijne huiselijke rust, geene van zjjn levensgeluk , anderen van de gunstigste uitzichten , allen met het trotseeren van vooroordeelen , allen met persoonlijk gevanr. Want het was eene vergadering der afgescheidenen van de heerschende Kerk , het waren Lutheranen! en hoe toegevend of zwak de Overheid van Woerden ook zjjn mocht of schijnen voor hen , ééne luim, ééna gril, één ommekeer van inzicht, tusschenkomst van ander gezag of moedwil van vijanden , en. . . . daar buiten grimden vervolging en dood ! en toch , ze zaten rustig en blijmoedig bijéén, kalm als in volle veiligheid, en geene enkele gedachte dwaalde af op de buitenwereld en wat hen daar toefde!

Het is treffend in te denken , hoe die menschen bereid waren een voorrecht zoo duur te betalen, dat wij voor niet ontvangen en dat wjj zoo lauw en onverschillig aannemen, tot zelfs te vergeten, dat het een voorrecht is , om er niet meer in te zien , dan een\' plicht: dat komt, omdat tegenstand geestdrift werkt; en ontbering lust; en drukking veerkracht; omdat men vergeet te grijpen naar wat altijd onder het bereik der hand ligt; omdat de ziel licht insluimert onder rust en zich zoo goed behaagt in het stof, dat het er haar juist wel bang moet worden , eer zjj de vleugelen uit zal slaan , om er zich uit op te heffen.

In meer stelligen zin , dan wjj het bedoelden , dachten de lieden , die daar byéén waren , zich de tegenwoordigheid van hunnen God, want ze vierden , wat hun Luther noemde ; »de waarachtige onbedrieglijke Christelijke misse , het Sacrament des Avondmaals.quot;

Johannes van Woerden stond voor het altaar; hij droeg zijn Priesterlijk koorgewaad: Luther\'s voorbeeld had nog niet tot een ander gewettigd. Rondom , nevens , vóór , achter , tegenover hem, knielden bont dooréén , zonder onderscheid van kunne , van stand , van ouderdom , allen neder , die genot wenschten te hebben van de bondstee-kenen , die zijne hand hun onder beide gestalten toereikte. Velen hadden ze reeds ontvangen en waren ter zyde gegaan , om in nadenken of gebed de prediking af te wachten, die later volgen zoude. Keeds had men Laurens ernstig en in zich zei ven gekeerd zien terugtreden. Hij was alléén daar ; zijne Aafke was niet met hem. »Een zuigend kind hield haar te Amsterdam terug,quot; had hij met eenen duisteren blik ten antwoord gegeven , toen hare zuster naar haar vroeg. Daarbij lag er meer verdrietelijks op zjjn voorhoofd, dan bij een\' gelukkig huisvader, die van zyn\' zuigeling spreekt, mag te vinden zyn, en meer achterhoudendheid , dan met zyn eigen gul en open karakter bestaanbaar scheen.

Aan Johanna was het nu, om de zichtbare teekenen der Goddelijke genade te ontvangen uit de handen van haren echtgenoot. In het lichte gedrang , dat by het nog ongewone der plechtigheid en het wanordelijke der regeling natuurlyk volgen moest, had ze niet opgemerkt, hoe een man nevens haar geknield was , die aandachtig bad. Nu eerst zag zy hem aan. Hemel! hoe flonkerde op éénmaal haar oog, dat nooit een\' traan had gekend. Hoe overgloeide een fel rood plotseling dat onvermengde leliewit der wangen, hoe scherp zichtbaar was de krampachtige trek om dien mond, hoe hoonend fier stonden op ééns alle trekken van dat wezen !

Zy had haren Antwerpenaar herkend : Herman Machielsen, den man , die haar de beleediging ha/1 aangedaan, welke de vrouw niet vergeeft. Ook stond ze driftig op, als wees ze den beker der verzoening af, die ook hare vergeving van vijanden eischte; het scheen boven hare macht, met dankbaarheid en zielsverheffing de lippen te drukken , waar de zijnen hadden gekleefd. Machielsen ; die haar reeds vroeger had herkend . wist


-ocr page 141-

HET HULS LAUERNESSE.

133

nu , dat zjj hom konde. Hy boo^ deemoedig het hoofd en vouwde de handen samen op de knieën; hjj acheen lydelyk af to wachten wat volgen zoude. Zoo Johanna do geheime geschiedenis van zijne laatste levensjaren had gekend, zy had het geweten, dat het lot haar gewroken had, schoon zyu uiterljjk niet zoo sprekend van zijn lijden getuigde. De hand , die li[j gekozen had , met verwerping van de hare , was de tuchtroede geworden , die zjjne lage trouweloosheid strafte. Hjj had geleerd , wat dat woord van Salomo betee-kende: «De grimmigheid van eene kijfachtige huisvrouw is als een gestadig druipen.quot; Eu de smarteiykste der smarten, huiselijke jammer, was zyn deel geworden. Ze had hem onverschillig gemaakt voor zyne uiterlijke welvaart; iedere voorspoed was hem vergald geworden ; lust en kracht tot werken , tot ophollen uit zjjne ellende, had hjj verloren ; in loome moedeloosheid neêrgedom-peld , had hjj , in den bosten bloei der mannc-Ijjke jaren , alle hoop op levensgeluk en levensvreugd opgegeven, en hjj had niet geweten, wilar vergoeding te zooken , toen hjj, by een zjjuer reizen naar zijne voormalige moederstad, de kennis maakte van een vromen Augustijner monnik, volgeling van Luther en heimelijk verspreider van diens schriften en gevoelens. Het was niet meer de jjdele zelfzoekende jongeling , die met het hart van oen meisje een handelspol had gespeeld ; maar het verdriet had hom gerjjpt tot een\'nadenkend, fijnvoelend man , week van hart, sinds het eenmaal gebroken was door berouw en smart. Met knagend berouw griefde hem , wat hjj gepleegd had ; met brandende spjjt oogde hy na, wat door hem verworpen was. Niet vreemd was het, dat hij don Augustijner zijn leed vertrouwde , dat hjj verlichting zocht en heul by de opgeklaarde godsdienstbegrippen , die deze hem leeraarde. Hy word jjverig en geloovig Lutheraansch Christen van een\' werktuigljjk en onverschillig Roomschgozinde, die hjj was geweest. Hjj verzuimde geene gelegenheid , om zich in zyn geloof te versterken en daarvan getuigenis te geven. Zoo ook had hy veelmalen de vergaderingen te Kuilenburg en elders bijgewoond en hy wist, dat Johanna hem broeder moest noemen. Maar door zelfbeschuldiging schuw en gebukt , had hy haar oog vermeden en hare nabyheid ontweken ; hoe hy ook smachtte naar hare vergiftenis , hy vreesde hare hardnekkigheid , haren trots, en hy wilde niet verbitterd zyn , voor alles niet tegen haar , als hjj zich zou verootmoedigd hebben en zjj hem terugwyzen. Zóó wachtte hy , tot eene heilige plechtigheid , als dezo , voor hom spreken zoude tot haar hart. Wy hebben gezien, hoe het oo-gonblik , dat beslissen moest, gekomen was en hoe hy wachtte. Der hartstochtelijke, diep gekrenkte vrouw , die met een* echt, uit het wanhopigste beginsel, de ellende eener verstoorde jeugd had besloten, die het woord wraak zelden op de lippen had gebeefd, maar die het zooveel te dieper had bewaard in haar hurt , was het aan te zien , dat zy het wrang gevoel van den haat het

luidst in zich spreken voelde , dat zij geen erbarmen had met den gehaten boeteling , geen erbarmen met zich zelve , terwyl ze wrokkende tegen den schuldige haar eigen oordeel uitsprak ; dat ze voornemens scheen zich do gewijde bete en de ge-wjjde teug te onthouden , die de dienaar Gods haar ging aanbieden. Maar Johannes van Woerden, die als haar biechtvader vertrouwd was geworden met hare geheimste gedachten, die hare aarzeling zag, die alles raadde bij het zien van den nevenman , wien een strijd van aandoeningen op het gelaat leesbaar wa^, trad statig naderby met kelk en ouwel en zag de weifelende aan met eenen blik, waarin hy alles leidt , wat de mensch van zyne zielsgedachten kan uitspreken door het oog ; en het zjjne , reeds zoo veelbeteekenend en vlammend van de heiligste bezieling, sprak voor Johanna treftend verstaanbaar. Zjj begreep; ontzet en geroerd zag zjj ter zijde naar don beleediger , die smeekend op haar staarde : ze voelde, hoe de ver eenigde blikken van die twee mannen haar tot een grootsch besluit opriepen , hoe de teekens daarvóór haar het afeischten .... zjj hoorde het \' zacht gesproken , maar ernstig vermaan van Van i Woerden : ^Indien gjj niet vergeeft uwen vjjan- I den , zoo zal ook uw Vader , die in den Hemel I is , enz.quot; en ze erkende al het zware, maar ook | al het noodwendige , maar ook al het verhevene j van het woord : Dvergeeft uwen vijanden.quot; Bit- j terheid en scherpe wrok dreven weg als booze ; dampen. Het vocht, dat verbittering voor een- i wig scheen gestold te hebben in het oog, drop-polde langzaam over de bleeke wang ; weer zonk i ze neder op de knieën , en ernstig en zwygend reikte zy den vyand de hand der verzoening. De Christin had gezegevierd over de vrouw !

Dit tooneel, zoo rijk in belang voor wie er handelden , was alleen door de naast bjj omringenden opgemerkt geworden en de aandacht der verder afzynden ontsnapt. Zeker was het voor Ottelyne verloren gegaan.

Vermoeid en door hare vrome aandoeningen over-stelpt, had de Jonkvrouw, nadat zy vim het altaar was teruggetreden , plaats genomen op eene bank , dicht tegenover den ingang, en bleef in een ernstig gepeins verzonken. Later valt haar oog onwillekeurig op de deur , die zy heeft zien

opengaan...... twee malen strykt zy met de

vlakke hand over de oogen; zy ontstelt, als eene, die eene verschijning ziet en glimlacht te gelyk over hare zinsbegoocheling, want het moet zinsbegoocheling zyn..... de man , die is binnengekomen en die met de flonkerende oogen snel de vergadering heeft overzien , om ze daarna met ijzingwekkende uitdrukking op haar te vestigen , kan immers Aernoud niet zyn , wiens lot haar een raadsel is gebleven, om hetwelk uit te vor-schen zy zich tevergeefs heeft gepynd. En toch, hy gelykt hem sprekend ! maar het is niet meer de Aernoud van voorheen : de kleeding van dien man is die van een\' vreemdeling en niet de zyne ; de zeer duistere gelaatstint van dien man is niet j de zyne, noch die vervallen wezenstrekken, scherp


-ocr page 142-

134 HET HUIS LAUERNESSE.

en hard en vreemd aan de bevalligheid, die de zijne was;, dat gelaat heeft eene uitdrukking van wreed zielelijden, die vrees aanjaagt, en daar is niet die rustige fierheid, die haar zoo lief was; daar is slechts wilde trots, die schijnt te dreigen. Neen! dat kan haar Aernoud niet zijn , zóó kan zielesmart in korte jaren een menschelijk voorkomen niet verwoest hebben , niet zulk een\' fris-schen bloeienden jongeling tot zulk een\' schrik-wekkenden man! Ottelijne wil zich die bange gedachte verdry ven. «Hij is het nietdringt zij zich op. »Mag hij het niet zijn,quot;, bidt zij van God, met doodsangst en medelijden, met bittere smart en schuwe vrees, in haar gebed wil zij kalmte zoeken , maar vergeefs! ze voelt het, schoon ze de oogen gesloten houdt, die van den vreemde moeten nog op haar gericht zijn; hare aandacht is weg, zij kan den geest niet opheffen naar den Hemel; de verbeelding rukt die altijd weg op het wezen tegenover haar... zij... maar ze voelt zich op den schouder tikken ; die aanraking ontroert haar als eene aanraking van den doodsengel; zij ziet rillend om; Aernoud staat naast haar , en wel zeker hij ; zijn gebiedend gebaar houdt den kreet op hare lippen terug , die angst of verrassing haar willens schijnt af te persen, hij spreekt haar toe , zijne stem is zacht en hol, maar doordringend , en nog genoeg de stem van vroeger, om voor haar overredend te wezen:

))Tk was eens uw vriend , Jonkvrouw! ik zal nooit uw vijand worden, ik wil nu uw beschermer zijn, volg mij!quot; En reeds vatte hij hare hand , om haar tot opstaan uit te noodigen. En werkelijk stond zij op : was het onwillekeurig in bewusteloosheid van zich zelve ? was het een toegeven aan de verrassing van hef wederzien, of aan de overmacht van den geliefde ? was het met of zonder beraad ?... zij zelve had het u niet kunnen zeggen , zelfs niet eens , hoe zij , niet meer meesteres van zich zelve, sinds Aernouds vaste hand de hare dicht in de zijne hield gesloten , door hem snel en behoedzaam naar buiten werd geleid, eer iemand had kunnen opmerken wie eigenlijk vertrok, te meer , daar hare vrienden dicht om het altaar vereenigd waren , zooals wij gezien hebben. en daar hunne gansche aandacht geboeid werd , terwijl de overigen, die haar minder kenden, zoo al haar vertrek hun in het oog ware gevallen, haar gehouden hadden voor iemand, die geene gelegenheid had om naar de preek te wachten, zooals meermalen gebeurde.

De kleine Spaansche page wachtte met een gezadeld paard ; licht, als ware zy een kind geweest , tilde Aernoud de Jonkvrouw in den zadel , steeg nevens haar op, en in vollen ren ging het voort, altijd voort, de kleine dienstknaap volgende, zoo snel zijne slechte renner het hem vergunde.

Dit alles was gebeurd in seconden , bliksemsnel, en voordat Ottelijne dit voornemen gissen kon , of er zich tegen verzetten.

Nu echter was zij zóóver tot herkenning van zich zelve gekomen , dat zij verscheidene angstige uitroepen achtereen voortbracht:

«Aernoud ! ik ben u gevolgd . . . omdat.... gij het wenschtetvoegde zij er langzaam bij. — «Gij hebt mij willen spreken, — nu, zoo spreek en laat ons afstijgen, of kom mij zien op Lauernesse! — Toen ik met u ging, was het in het geloof aan uwe goede trouw, — niet opdat gij mij weg zoudt voeren van mijne vrienden en handelen als eene gevangene, of als eene, die men wegrooft.quot; Tusschen ieder dezer zinsneden had zij eene tusschenpoos gelaten, als wachtte zij zijn antwoord; het volgde niet! toen voegde zij er bij met al de inspanning van haren moed: j)Meester Bakelsze! ik was zonder kracht en zonder bewustheid, om my tegen uwe handeling te weren; gij hebt gemeend, dat ik willig met u ging, maar ik zeg u neen , ik zeg u luide neen , het is tegen dank , dat ik met u ben, ik wil

terug naar de gewijde plaats.....quot;

»Daar dreigt u gevaar , Jonkvrouw ! kerker , dood , het ergste..quot;

»Mij alléén ?quot; vroeg zij bezonnen , denkende op hare vrienden.

»Allen, die daar zijn ,quot; sprak hij dof en dreigend.

)gt;0 mijn Heere!quot; zuchtte Ottelijne , hare geestkracht begaf haar op éénmaal bij de vrees voor de anderen , reeds hadden de ongewone beweging en de ongewone schokken haar afgetobt tot uitgeputheid toe , nu zonk ze machteloos voorover , in tweeën gebogen, zonder veerkracht, als een geknakte bloemstengel, zoodat het den sterken linkerarm van hem , die haar omvat hield , bijna te moeielijk viel haar overeind te houden ; toen vlijde hij zachtkens haar hoofd tegen zijne borst, sloeg zijnen mantel over haar heen , tegen den scherpen avondwind , en hief de hand omhoog , als om den Hemel te bezweren met dit woord: »0 genadige Koningin des Hemels! mocht zy nog behouden worden! Toren mijner hope , neem haar in Uwe hoede !quot; En opnieuw joeg hij voort in vollen draf, als bij den rit van Lenore ; slechts was het hier een levende minnaar , die zijne geliefde den dood ontrukte , in plaats van een spooksel , dat haar dien te gemoet voerde; slechts waren de verschrikkingen van dezen tocht veelminder en de zedelijke smart voor beiden veelmeer.

In de halve schemering van den avond waren zy weggereden van de Slotkapel; maar toen Ottelijne eindelijk opleefde uit hare bezwyming, was de maan opgekomen en het was licht, als een dag in den nacht. Zij wikkelde zich los uit den mantel, waarmede hy haar omhuld had, hief zich een weinig op en zag om zich heen. «Waar zijn wij, Heer Bakelsze ?quot; vroeg zy. ))Wij hebben Utrecht ter zijde , Mejonkvrouw! zoo ge het hoofd omwendt, ziet gij de Witte Vrouwenpoort.quot; (Zij waren op den Bildschen straatweg.)

Ottelijne herkende, duidelijk het steenen kruis, opgericht ter gedachtenis aan Nicolaas van IJperen en Gerrit van Noordwijk, door Walraven van Brederode op die plaats vermoord.


-ocr page 143-

HET HUIS LAUERNESSE.

«Gij voert mij naar Lauernesse , Heer Bakelsze!quot; vroeg zij weder, schuw naar hem opziende.

«Ik breng u , waar het u goed zal zijn antwoordde hij , met die kortheid, die aan verdere vragen een eind maakt.

De arme begreep wel, dat zij geene betere opheldering verkrijgen zoude ; zij zuchtte en zweeg. Zij begon zich te verliezen in gissingen, wat toch zijne bedoeling kon zijn met deze schaking, zóó toch was het te noemen. Geen oogenblik kwam het in haar op , te twijfelen aan de waarheid van zijn woord, dat hij haar redde van een dreigend gevaar : want zóózeer kon levensverdriet den adel van zijn hart niet verdorven hebben, dat hij een logenachtig voorwendsel geven zoude aan eene daad van geweld; dat hij haar onder schijn van zorg weg zoude rukken van eene plaats, waar ze veilig was, om haar aan gevaar of onheil prijs te geven. Zoo was niet Aernoud, die veelmeer , als hij zich reden dacht tot toorn of wraak , haar zijn zwaard in het hart zoude drijven , terwijl zij omringd was van al hare dienstmannen ; maar zelfs , wat hij goed noemde , kon weinig van hare keus zijn ; hunne begrippen van wat heilzaam was en verkieslijk, moesten zeer uiteen-loopen, en zij begon het er voor te houden , dat hij wel alleen het gevaar harer ziel kon bedoeld hebben, toen hij haar aan eene vergadering van Lutheranen onttrok. Maar hij moest haar immers daarin toch reeds verloren gegeven hebben, en het was niet na jaren , die daar tusschen lagen, dat hij nog wanen kon, bij den voortgang, dien de nieuwe leer maakte , haar voor het eerst in zulk eene bijeenkomst te vinden. — Doch, hoe ook , die zorg, die belangstelling trof haar. Hij had zoolang buiten haar geleefd, om nu tot haar terug te komen , dan moest daarvoor eene reden zijn: had het ongeluk hem misschien verdraagzaamheid geleerd ? maar, waarom dan die sombere , kort. afgebeten toon ? de toon van een onwillig beschermer, niet die van een\' geliefde , die zyne vroegere rechten komt terugvragen .... dan , hoe het ook ware . eene aandoening, zooals zij die in lang niet gekend \'had, iets als eene schemering van hoop, mengde zich in den angst, in de onzekerheid, die haar het hart deed kloppen, en schoon onrust haar de wangen verkilde en verbleekte, kleurde menige gedachte ze somtijds met een zacht blosje. Ze had toch , sinds hunne noodlottige scheiding, voor altijd de hoop opgegeven dezen man weder te zien , hem te spreken , nabij hem te zijn , en toch diep in haar hart had die wensch altijd blijven schuilen; tot den prijs van eiken angst zoude zij zeker besloten hebben, dien verhoord te zien, had men het haar kunnen voorstellen ! en nu was hij daar , dicht bjj haar; hetzelfde ros droeg hen beiden; zijn arm hield haar middel omvat; haar mat hoofd had steun gevonden tegen zijne borst; hy had met haar gesproken en het scheen zijn voornemen haar veel te zegden en wat gewichtig was : daarom zeker wachtte hy tot ze rustig op eene veilige plaats waren, en zjj , die het zich sinds lang ten plicht gemaakt had schoone droomen op te geven en lachende hersenschimmen altijd ter zijde te stellen , omdat ze nooit moesten worden verwezenlijkt , die begonnen was de werkelijkheid des levens aan te nemen , in al haren onverbiddelijken ernst, trachtte zich nu met luchte schetsen van mogelijkheden en rozenkleurige droomerijen den avontuurlijken tocht te verlichten.

Hij scheen geene andere zorg te hebben , dan die van spoedig het einde te zien van dien tocht; het was alsof hy haast had zich te ontlasten van hetgeen hij zich bad opgelegd, of zijn eigen zwijgen hem drukte; want nauwelijks verflauwde zijn jeugdige klepper van draf, of zijne sporen gaven hem nieuwen drang , zoo al dan niet nieuwen lust.

Eindeljjk scheen hij] zijn doel bereikt te hebben ; het kon thans elf ure in den nacht zijn. Bij den klaren starrenhemel en het zuiver licht, dat de maan uitgoot over het landschap , in een oord , dat ze honderdmaal Lad bezocht, dat ze kende als Haren eigen\' erfgrond, herkende Otte-lijne licht in het statige gebouw , waarvoor zij halt hielden, Oudwijk, een adellijk vrouwenklooster , van de Benedictijner orde. Eene huivering rilde haar door de leden : zou Aernoud billens zijn haar een klooster tot kerker te geven ? maar, neen ! dat was een kinderachtige inval, dacht zij zich herstellende ; wat gaf hem macht over haar , de vrije leenvrouw van Lauernesse, meesteres van zich zelve! hier noch elders zou iemand het recht hebben haar tot eenige daad te dwingen ; daarenboven de abdis, Ada van Drakenburg, moest haar kennen; met eene harer oudmoeien, die Stiftdame was geweest, had ze wel eens het klooster bezocht, en deze goede eerwaardige vrouw zou geene daad van geweld tegen haar ondersteunen noch bevorderen , zoo het mogelyk kon zijn , dat een man , als Bakelsze, die had uitgedacht. Zij wilde er ten minste het eind van zien vóór zij zich verzette ; ook steeg zij af met zooveel kalmte in de houding , als zij slechts wist bijéén te rapen, en volgde zonder ééne vraag of aanmerking, toen hun de kloosterpoort was geopend, nadat Bakelsze zich had genoemd. Ongetwijfeld moest men hen gewacht hebben, want ze werden niet in de spreekkamer geleid; maar eene leekezuster ging hun voor naar een dier vertrekken , afgescheiden van de bewoonde cellen , waar men somtijds vrouwelijke gasten huisvestte, eene gastvrijheid, die, bij de volstrekte ongeschiktheid der herbergen , voor edele en eerbare vrouwen , die reizen moesten , van den besten dienst was. Hoewel meer tot gemak ingericht, dan de verblijven der zusters, getuigden ze echter nog van kloosterlijke eenvoudigheid, en dat, hetwelk men Ottelijne en Aernoud binnenleidde, maakte geene uitzondering op dezen regel. De leekezuster zette hare koperen lamp op de tafel en liet hen alleen.

Ottelijne alléén met Aernoud, na eene scheiding als de hunne! De Jonkvrouw van Lauernesse , de dochter, de heldin van het Luthera-


-ocr page 144-

HET HUIS LAUERNESSE.

136

nisme, samen mefc den nieuwen Spaanschen Hidalgo , met den medegenoot der Inquisiteuren, met den vriend der Dominikanen, samen in eene kloostercel!

De jonge vrouw wierp zich neder op eene zitbank, met tapijtwerk bekleed, de éénige, die hier gevonden werd. Zij deed het, onder voorwendsel van vermoeidheid, maar eigenlijk om het trillen harer leden te verbergen ; want dit samenzijn beangstte haar op het uiterste. Er was een tijd geweest. dat zij zijn. gezelschap zoude gekozen hebben boven ieder wereldsch vermaak; maar nu . .. zij had lust de dienende vrouw terug te roepen, zóózeer vreesde zij dit onderhoud , zij voorzag dat het haar ten ongewach-ten zegen moest worden of tot vernieuwde smart, en zij had nog gaarne weder de beslissing willen verfrchuiven ; ze herdacht zich Aernoud met zijne stormende drift, zijne lichtgewonde hooghartigheid , zijnen werkzamen Godsdienstijver, door geene stervende moeder zelfs terug geschrikt; ze herinnerde zich dat zwaard, uitgetogen tegen verwanten , dat bloed , dat toch had gevloeid; zij was zeker van hare eigene standvastigheid op één punt, ze zag in verbeelding reeds dit too-neel gewelddadig eindigen, en ze zag huiverend naar hem op met een\' schichtigen en onderzoekenden blik , alsof ze reeds iets dergelijks in zijn oog had kunnen lezen. Toch drukte zijn gelaat niets vreesdijks uit. Integendeel, hij had zich het hoofd ontbloot en den mantel weggeworpen, die zijn rijk gewaad had bedekt gehouden, met het kennelyk doel om te bevallen ; hij scheen, met eene machtige poging op zich zeiven , zijnen trots van vroeger, zijne stugheid van zoo even te hebben weggeweerd uit geheel zijn voorkomen , waaruit iets eerbiedigs sprak , iets schroomachtigs , iets smeekends zelfs , als wilde hij haar geruststellen en vergiffenis vragen, beide ; eene roerende zwaarmoedigheid had op zijn gelaat de harde uitdrukking dier wrange smart vervangen, die anders de ijzing wekte te gelijk met het medelijden , en er trilde eene wegslepende teeder-heid in zijne stem, toen hij de Jonkvrouw naderde en haar vroeg; — «Ottelijne ! bemint gij mij nog?quot;

Op zulk eene vraag was de Jonkvrouw niet verdacht geweest; zulk een zeldzame ommekeer was meer dan haar schoonst gekleurde droom haar had voorgetooverd ; met zooveel innemende zachtheid op de lippen en in het oog, had zich haar Aernoud nooit aan haar getoond, zelfs niet in de schoonste dagen van haar geluk, en toch. hij moest nu zijn, wat hij scheen , Bakelsze was geen huichelaar en de logen niet in hem. En haar geloof deed hem recht. Hij voelde zich , zooals hij zich voordeed. Nooit had hij haar , zooals nu, een\' blik laten slaan op den schat zijner teerheid; maar de verholen mijn in zijn hart had dien altijd gedragen , zij had die volstrekt ongedeeld bezeten , zelfs toen hij haar verloren gaf; geene schoonere , geene hoogere , geene , die door sprekender hartstocht den zijnen had gezocht, had ooit slechts den vluchtigsten indruk gemaakt op deze ziel, genaakbaar alleen voor eene enkele ; geene sterveling , dan alleen deze vrouw, mocht het weten , dat Aernoud Bakelsze week kon zijn als de fijnstgevoelende van zijn geslacht; en nu hij haar wederzag, de éénige , die hij liefhad, weer volgzaam aan zijne stem en weer meegevende aan zijnen wil; nu hare redding haar als opnieuw tot de zijne maakte ; nu een snel uitgedacht ontwerp hem de mogelijkheid voorspiegelde van haar terug te winnen ; nu gaf de angst, haar zeker te verliezen , hem meer schroom en diepgaande onrust ; nu vermeesterde eene onuitsprekelijke verteedering zijne opgedrongen koelheid , en zijn uiterlijk verried onwillekeurig, hoe zijn gevoel éénmaal zegepraalde over zijnen wil, totdat de laatste de ingevingen moest volgen van het eerste ; want toen Ottelijne , onder tranen , zoeter dan sinds lang haar glimlach, met bevende lippen en nauwelijks hoorbare stem had geantwoord : ))is die vraag noodig , Aernoud ? \' vervolgde hij met nog meer weemoedige zachtheid:

»Ja, zij is mij noodig, voor wat ik verder te spreken heb, sinds ik zelfs met al te rouwe onzinnigheid afstand deed van liefdesrechten en u oorzaak gaf tot haat; daarom moest ik zekerheid hebben, dat gij nog weder hooren wilt, als eene die liefheeft, met lankmoedigheid, met goelijk geduld, een rouw woord vergevende, om des doels wille en zonder tegensprekinge , die de rede bemoeieliikt; want ik heb veel te zeggen : wilt gy zóó luisteren , Jonkvrouw ?quot;

Zij boog zich alleen toestemmend , aandoening en verwondering beide boeiden haar de tong.

Toen vervolgde hij , altijd op dien toon van overlegde bezadigdheid, die telkens eene overwinning moest zijn op zijn karakter en op zijne gevoelens:

«Ik had ongelijk, Ottelijne! toen ik, norsch en gram , met gulgauwe rondheid van woord en daad, mij losscheurde van u, die mijne bruid waart voor God en monschen. Dat was niet goed , ik had daarop moeten zinnen , dat dolen geen misdrijf is; ik had moeten indenken, dat eene vrouw , als gij , bedeeld met groote gaven des verstands en van uitnemende kennis en wetenschap, beter luistert naar overredinge , dan naar men-schendwang; ik had de woorden moeten weten, waarmede men eene vrouw wint en overhaalt; ik had vooroordeelen moeten ontzien, in stede van die hard te vallen; ik had mijn\' wil niet moeten opdringen als eene wet, noch mijn\' afschuw uitspreken als een vloek ; ik had afkeers schuwheid moeten verkappen onder het kleed van courtoisij ; ik had zacht moeten zijn en verschoon-lijk en verdragende ; en ik was hard en vol dolle verwoedheid en onverdraagzamen ijver ; maar ook het mocht hard heeten, in u, juist in u, datgene te moeten zien , wat mij van elke verschrikking en van elke ondeugd de meest verschrikkelijke scheen en de meest zondige; het woord ketterij klonk mij altijd zoo schril in de oor en, en het toen het eerst te moeten hooren , passende


-ocr page 145-

HET HUIS LAUERNESSE.

137

op u! de ketterij uitgebeeld te zien in uwe gestaltenis !quot;\' De donkere blos , die over zijne wangen vlamde , en de wilde haast, waarmede hij die laatste woorden uitstortte, deed het Ottelijne zien, wat hij toen moest geleden hebben, schoon hij het met geen woord uitdrukte. ))En toch , ik had ongelijk met te handelen , zooals ik deed hervatte hij, zich weder meester, »ja! ik had ongelijk , ik had u niet moeten loslaten, ik had niet van u moeten gaan, ge zoudt niet tot hiertoe gekomen zijn , niet zoo diep u verward hebben in de. ..

Hier vestigde de Jonkvrouw eenen droeven blik op hem , die wel bewees , hoe weer de hoop haar begaf; zij wilde spreken.

«Dit bid ik van u , zwijg tot ik zal geëindigd hebben hernam hij ernstig. ))Zoo gij verloren gaat, komt zeker een deel van uwe verdoemenis voor mijne verantwoording; maar het zal niet gezegd zijn , dat ik niet gezocht heb te herstellen , wat ik te overijld jammers wrocht door grammen moede. Ik ben nu gemeenzaam geworden met het woord Lutheraan , met het denkbeeld kettwij. Het moest wel! Ik heb haar immers gezien onder alle vormen, ook in de eerwaar-digsten.... ik weet nu , hoe ze de aderen binnen dringt ongemerkt en zonder dat men het weren kan , als een vluchtig, ontastbaar venijn; hoe ze zich met het bloed heeft vereenigd eer men weet dat ze tot het lichaam toegang vond ; hoe ze den mond binnengaat met den adem en door het oor het hart verpest; ik weet, hoe haar gevaarlijk denkbeeld door nieuwheidsglans verrast en verlokt , en door een\' schijn van zuiverheid en gezonde rede de onnoozelheid verleidt en de edelmoedigste verstanden inneemt; hoe zij in de Heilige Kerk gebreken weet uit te vinden , die afschrikken moeten van haren dienst; hoe ze de heiligste zaken schendt met eenen spot, die ontwijdt wat hij aanrandt; hoe zij de Schrift, die om des misbruiks wille slechts aan enkelen was toebetrouwd, openstelt voor de eigendunkelijke uitlegging van ieder onwetende, die nauw denken kan, veelmin oordeelen, opdat het den schijn zoude hebben , dat ze door vrij onderzoek de zielen tot God willen brengen, opdat nobele gemoederen zich tot haar zouden voegen , meenende deugd te doen, terwijl ze den zielemoorder - toevallen; hoe zij, die Lutherij plegen , verdeeld zijn in tweeërlei slag: in verleiders , die God en zijne Heiligen roekeloos verzoeken , en in verleiden , die , door zelfwaan verblind , in opgewondenheid, die een valsch vuur is, meenen door God geroepen te zijn. Die dwazen ! zij verwerpen de wonderdaden, die de gezalfde Priesters verkondigen als gewerkt door Heiligen en belijders ; zij houden ze voor loos bedrog en arglist, voorgevende , dat God niet meer werkt door mirakelen en bovennatuurlijke krachten , en toch noemen ze zich bezielden en gedrevenen door den Geest! Ze dwingen tolt; wantrouwen in het ééne, en eischen geloof voor het andere. Hoe is dat te vereenigen ? aanmerk , hoe zij zich ongelijk worden en tegenspreken : waar vindt men dusdanige weêrsprekinge in de ware Kerk?... En toch, dat zijn de beteren , de bedrogenen , van wie ik nu spreke , die met opzet de zielen van anderen naar het verderf heentrekken, wetende wat ze doen , en uit welke inzichten , zijn niet de minst gevaarlijken ; maar hen noem ik nu niet verder , ik wilde alleen bewijzen , hoe ik nu dat Lutherdom ken en doorgrond , en hoezeer ik mijn afgrijzen overwonnen heb, om het te naderen en te ondertasten , tot er mij niets meer vreemd van was — Ge ziet, ik sta rustig vóór u , en toch weet ik , dat ge Lutherane zijt, dat ge nog voor korte uren met Sektarissen samen waart, terwijl een afvallig Priester schennis pleegde met het Sacrament des altaars !quot;

«Aernoud! ik mag niet aanhooren, als gij zóó spreken wilt,quot; riep nu Ottelijne, die tot hiertoe moeite gehad had zich te bedwingen ; zij voelde met een onbeschrijfelijk leedwezen, hoe die man nooit meer met haar koude samenstemmen; hoe hij, met den waan van onbevooroordeeldheid in zich, alléén de zwarte zijde zien wilde van wat zij als heilig hield , en hoe er eene scheiding tus-schen hen was ontstaan , grooter dan ooit de toegeeflijkheid der liefde zoude kunnen aanvullen.

wOok is het dit niet, wat ik u zeggen wilde, Mejonkvrouw Iquot; viel hij haar in. «Ik wilde u vergiffenis vragen voor mijne overijling van voorheen, en te gelijk uwe toestemming verkrijgen om haar te mogen goedmaken: daartoe was ik u opheldering schuldig van mijn vroeger gedrag, van mijne huidige gevoelens; — maar daarom verdenk mij niet , noem mijn\' terugkeer geene laagheid ; zoo ons beider vooruitzichten dezelfde waren gebleven , zoudt gij mij thans noch ooit vóór u zien; de gelukkige , de geëerde, de machtige vrouw van Lauernesse, met hare rijke bezitting en haar hoog aanzien onder de Edelen van het Sticht, zou het woord berouw nooit gehoord hebben van de lippen des onvermogenden poorters ; maar nu .... Ottelijne! ik wenschte , dat ik een zoeten glimp had voor wat éénmaal moet gezegd worden.... de tijden zijn gekeerd.... Jonkvrouw van Lauernesse ! het grijs geluk van uw geslacht sterft in u. Uw hoog en hecht huis wiegelt op zijne fondamenten , en gij , zwak rijsken! kunt het niet steunen, wat zeg ik ? gij zelve zijt het , die het ondermijnt.... het zal vallen door u, in puin storten boven uw hoofd : niet omdat de Geldersch-man woedt en brandt in het Sticht; niet omdat de Bisschop, uw verwant , zijn\' zetel leeg heeft gelaten ; niet omdat gij zonder Heer zijt en beschermer , die het zwaard voor u trekken kan in de partijschappen der Edelen ; niet door anderen ; maar door u zelve, door uwe eigene keuze , omdat ge Lutherane zijt, omdat gij het zijt met de onverholen oprechtheid van een\' vrijen en kloeken geest. Het is een gewaagd stuk Lutheraan te zijn : de Lutheraan , balling der Kerk en van het Keizerrijk, heeft niets , bezit niets , is niets; zeg niet, dat de rijkdom beschermt tegen de


18

I.

-ocr page 146-

HET HUIS LAUERNESSE.

138

wet; juist de rjjkdom zal de vervolging uitlokken, wantleider ! de eerwaardigste der menschelijke handelingen worden bevlekt door gouddorst en eigenbatigheid , en het zal niet aan verraders falen noch aanklagers, sinds de helft van het vermogen der schuldigen het deel wordt van den wroe-ger ! Zeg niet, dat hoog aanzien beschermt tegen de straf: op een\' toren ziet men eer , dan op de lage dorperswoning; het hooge verzoekt tot vernederen. Zeg niet, dat uwe vrienden invloed hebben en macht: de Lutherane heeft geene vrienden meer, of wie hare vrienden zijn, hebben gee-nen invloed. Ottelijne! gij moet het reeds ondervonden hebben ... of wel die het nog bleven , wachten tot 1 ge gevallen zijt; steun niet op de trouw uwer vazallen, schoon gij ze tellen kunt bij honderden , de T.utherane heeft geene vazallen meer , want allen zijn ontslagen van trouw en gehoorzaamheid! Meen niet, dat ik u ontzetten wil, met beelden te malen , die valsch zijn, en op tijden te doelen, die niet komen zullen : | beter dan iemand weet ik, wat Karei V besloten \' heeft in deze zaken, en beter dan iemand ook , hoe hij houden zal wat hij besloot; zelfs eene Vqjvrouwe van het Sticht is niet meer buiten het bereik van zijn\' arm : de Bisschop — of het moest zonderling tegenvallen , en de kanoniken , in deze tijden van verval , meer moed hebben , dan ooit in die van Utrechts besten bloei, — de Bisschop , die uws bloedmaags zetel inneemt, is een afhangeling van den Graaf-Keizer, en bij den nood, waarin het Bisdom verkeert, en bij de macht van een\' Heer, als Karei V, kan het niet anders , of deze moet een\' onbepaalden invloed krijgen in het Sticht. En zoo al niet, onberaden samenkomsten , als die van heden, brengen u in zijne macht. En ik zeg u , de Keizer wil een eind zien aan deze beroering in de Kerk. Hij wil het door geduchte middelen , en mannen van trouwe- devotie en van bekwamen ijver zijn door hem belast met de uit-i voering van zijn\' wil, ik behoor tot hun getal... . want zie , Ottelijne! dezelfde ommèzwaai van het lot, die u zwak maakt in het midden van uwe macht, heeft mij opgeheven en groot gemaakt naar wensch en streven. Ik ben niet meer de poorter , die zijn\' rang moest houden van de jon-ste uwer liefde en wien die liefde alleen dat denkbeeld verdraaglijk maakte; ik ben de gelijke der Edelen geworden ; nooit zal ik twintig voorvaderen tellen met gekroonde wapenschilden, maar ik zelf. ik alléén, ben de stamvader van mjjn adellijk geslacht, dat luisterrijk genoeg aanvangt, om tot het hoogste te klimmen. Ik ben Spaansch Hidalgo ; de Heer Koning gaf mij den ridderslag te Madrid , de eereketen zijner gunst, en genoeg inkomsten, om mijn\' rang op te houden met eere. Men noemt mij ridder van St.-Jacob en Heer van Viterbo ! Als Nederlander verzaak ik mijn vaderland niet; maar ik ben een aangenomen zoon van Spanje , en Spanje heeft getracht mij te vergoeden , wat ik in Nederland verloor. Aernoud Bakelsze bestaat niet meer ; vergeten zij met hem, wat jammer hem heeft gedrukt! de vrouw van

Lauemesse sterve als hij en vergeten zij met haar de dolingen harer jeugd en eenzaamheid , en de vrouw van Viterbo vange een nieuw leven aan met eenen gemaal, wiens naam reeds haar beschermt tegen verdenking, wiens macht haar vei-ligen zal tegen onheil en wiens liefde haar het leven zoet zal maken en zalig. Wilt gij dat, Ottelijne ! wilt gij een einde maken aan ons beider lijden?quot; begon hij, op éénmaal weer den toon van innemende teerheid hervattende, waaruit hij trapsgewijze vervallen was tot dien van strenger ernst, en te gelijk haar dichter naderende: «Wilt gij dat, Ottelijne ? wilt gij vergevend zijn en zachtmoedig en u voegen naar mijne bede?quot;

»Tk durf nauw begrijpen , waar gij op doelt, Aernoud!quot; antwoordde zij zacht en aarzelend, «want ik vreeze , uwe bede heeft eene voorwaarde. ... die. ... ik wel besloten heb niet te vervullen,quot; voegde zij er vaster bij. Toen hij daarop zweeg , hervatte zij : ))En zoo niet, Heer ! meent gij dan, dat uwe redenen mij bewegen zullen uit zelfbelang ? Veeleer afschrikken. Ik beken het u. Mijne liefde is groot en belangeloos, zij wil geene bijgedachten. Zoo de gevaren , waarmede gij dreigt en waaraan ik geloof, ophanden zijn en mij treffen moeten naar Gods wil en heiligen raad, denk ik die niet laf te ontduiken aan de borst van een\' gemaal, wiens faam van rechtzinnigheid mij ten schild zoude zijn tegen de vervolging van vijanden en geloofshaters. Ik wil niets vooruithebben op mijne broeders , en wat God mij met hen of boven hen oplegt, zal ik willig dragen.quot;

«Zoo hoor mij dan om mijnentwil. Jonkvrouw! die te groothartig zijt, om op eigen welzijn te zien. Zoo zie dan op mij , die eenmaal rust wil van smart; zie mij aan , Ottelijne! Niet waar , ik heb geleden! Eene vrouw als gij , die men bemind heeft zooals ik u, offert men niet op zonder veel te lijden. En toch deed ik het, ik heb Gode gegeven al wat Godes zijn kon. Men prijst de Heiligen hoog en stelt hen ten voorbedde , omdat zij zich de oogen wegrukten of de borst, om niet te zondigen; ik heb meer gedaan dan zij! Ik heb mij het hart levend uit het lichaam gerukt en het neergelegd aan den voet van Zijn altaar. Ik heb een offer gebracht, niet minder dan Abraham , en geen engel heeft het geweerd en God heeft het aangenomen. Maar nóg kan Hij teruggeven , nóg! Aan de voorbede van Zijn\' lieven Zoon en van zijne welzalige Moeder (hij maakte eerbiedig het teeken des kruises) zal het mij niet falen. Ik heb mij met plechtige geloftenis toegewijd aan Haren bijzonderen dienst!quot; Een oogenblik zweeg hij en vervolgde daarop: «Hoe ik leed, nooit heb ik het geklaagd, en zeker nog in dezen ochtend dacht ik niet, dat mij een woord van klachte zou ontglippen, tegen wie ook , en allerminst tegen u ! en echter dezen avond , toen ik u wederzag, schepte ik uit wanhoops overmaat nieuwe kracht en hope. Was het mijn veranderde staat, die mij vrijgaf tot u te gaan zonder schijn van laagheid , was het dat vreeseljjk


-ocr page 147-

HET HUIS LAUERNESSE.

139

doodsgevaar , waarin ik u zweven zag door mijn beleid. . . . was het. . .

Maar plotseling viel Ottelijne hem in de rede met eene snelle gevatheid :

«Och , Aernoud ! of gij mij toch zeggen wil-det, wat dat gevaar was, en of mijne geloofsvrienden nog te redden zijn !quot;

))Hen wacht de straf der ketters ; en niet één hunner , van wie verhard blijft, is meer te redden.quot;

oHeilige God ! en uwe verwanten zijn daar ! Laurens , uw schoonbroeder ! Uwe eigene zuster Johanna! Wat zal er van hen worden !quot; Hij kromp j pijnlijk inéén en zijne lippen verbleekten; maar hij antwoordde dof en plechtig: ))Ze zijn in Gods hand en in die van hunne rechters.quot;

»En mij wilt gij redden!quot; riep zij blozende onder hare tranen en getroffen door dit sterk bewijs zijner liefde.

»Met overtreding van mijn plichtsprak hij somber , en voorover leunende op de tafel, drukte bij beide handen tegen het hoofd , smartelijk uitroepende : »0 ! ik moest, Ottelijne , ik moest; kon ik u ombrengen, ik , met eigene hand!quot;

De Jonkvrouw was als buiten zich zelve van radelooze onrust en smart, ze wist niet om wien ze het meest moest treuren. Ook Paul was daar geweest, hij zoude gepredikt hebben na het avondmaal; ook Enriquez , haar jonge neef, door haar het moederlijk opzicht ontvoerd en voor het eerst bij de plechtige samenkomst ingeleid , en als de strenge wet moest worden nageleefd , zoude een gruwzame dood hun deel zijn , en ze kende er onder hen, die moed hadden martelaren te sterven. — En dat had Aernoud hun aangedaan, die Aernoud, die haar liefhad, dien zij beminde. O! ze was opgesprongen , handenwringende van angst, maar toen ze hem zag, ook overstelpt door eene onwillekeurige aandoening, en toen zij gevoelde, hoeveel zij nog bij hem gold, greep zij weder moed , en zijne knieën omvattende , bad ze vleiend en met krachtige woorden voor het behoud van hare geloofsgenooten en vrienden.

))Hun lot is reeds buiten mijne macht, en zoo ik het konde , ik mocht ze niet helpen noch wilde het......quot;

»Tk wil met hen sterven hernam Ottelijne , moedeloos opstaande. ))Heer ! ik xoil niet de éénige gespaard blijven in zóó grooten nood.quot;

«Niets meer daarvan, Mejonkvrouw!quot; antwoordde hij gebiedend , en daarop zachter : ))Neen, éénig geliefde! gij zult leven, leven voor mij, en mijne schuld niet bezwaren en de hoop niet beschamen, waarmede ik u redde , en de Heiligen niet verzoeken , die niet tweemaal eene uitredding ten beste hebben voor wie onberouwelijk is. Luister. Ik heb u een dienst bewezen , ik vraag er mijn loon voor. Ottelijne! het is het eerste , wat ik u afbid , en ik heb recht op uwe dankbaarheid. Nooit heeft eene vrouw, ook niet de schoonste , mijn hart geroerd ; ik heb om u geleden, zooals geen ander lijden kon: ziet gij , onder mijne haren zijn reeds grijze ; toch ben ik nog jong : ziet gy , mijn oog is ingezonken en ook mijn aangezicht heeft geen\' schijn van bloei meer of van frischheid, hoewel in \'s levens beste kracht. Laat het nu genoeg zijn! geef mij een oogenblik van verademing, van hope ! ik eisch mijn loon, gij zijt het mij schuldig ; weiger het mij niet, nu ik het u afsmeek, nu ik het u knielend afsmeek ! ik , die nooit heb geknield , dan voor mijnen Keizer en voor mijnen God!quot;

Werkelijk knielde hij aan hare voeten , de hooge trotsche gestalte, die nooit had gebogen en zoo weinig plooibaar was 1 ook scheen het een breken i en niet een buigen, toen hij zich nederwierp; er moest ook veel gebroken zijn in die trotsche borst, in dit fiere mannenhart, en hij moest wel i behoefte hebben aan heeling en wel bewust zijn i van het belang zijner bede , om haar zóó te rich- | ten aan eene vrouw. Ottelijne beefde van eene aandoening, die het meest de verbazing was van den schrik.

Aernoud! en knielend 1 Wat zou het zijn, als die eik zich zou oprichten, als die vruchteloos had geplooid ? Eene gewaarwording als van vreeze : overviel haar te gelijk met eenen onuitsprekelij-ken weemoed bij het denken aan dat lijden, waar van hij haar de sporen aanwees. Zij! zij alléén ! kon het schatten, en ze voelde zich als over- | weldigd door den wensch om toe te geven aan ^ wat hij eischte ; al wat er voor liefde tot hem : gloeide in hare ziel deed zijne rechten gelden op datzelfde oogenblik. De beproeving was te sterk, j en ze bad inwendig , dat de verzoeking wijken | mocht. Hartstochtelijk teeder vatte zij zijne han- j den om hem op te richten, en groote tranen \' droppelden neder op zijn hoofd, waarover zij zich 1 heen boog , toen zij antwoordde met iets zwaks ; en weifelends in de stem: »Zóó kan ik u niet zien. Heer! wat wilt gij van mij, wat moet ik doen?quot;

»Mij met eede zweren, dat gij u naar mijn wil voegen zult in één ding, eer wijk ik niet van deze plaats , hoe laag zij zijn moge!quot;

))In alle dingen , mijn Heer ! slechts niet in verandering van geloof! Buiten dit is er geen , dat ik u weiger. Geef mij te kiezen tusschen u ! en de wereld en ik zal niet aarzelen ; maar stel | mij niet tusschen mijn\' God en u ; want zoo waarachtig de dood het eind is van alle leven. zoo | waarachtig zoude ik u den mindere achten!quot; En toen zij dit gezegd had met inspanning van al de overmacht van Christelijken moed op vrouwelijke zwakheid , moest zij zich weder neêrzetten, en bad in gedachten tot God om het einde van dien strijd.

))]k vraag u geene bekeeringquot; hernam hij bit- : ter terwijl hij opstond, ïgt;nóg niet. Ik zal het droe- \' ve schouwspel van Lauernesse niet hernieuwen ; j ik zal geenszins een overijld besluit vergen of eene keuze op staanden voet, die tot rouw kon nopen, zoo ras zij gedaan was. Ik weet te veel, wat het zegt u te verliezen, om zoo groot een\' schat te zetten op éénen worp , op de kans van een oogenblik. En daarom niets van dit, ik heb niet gehoord en ik wil niet verstaan; ik heb tot last de zonden te straffen, waar-


-ocr page 148-

HET HUIS LAUERNESSE.

140

van gij bekentenis zoudt doen, en het zou mij strekken tot verzwaring van een plicht-verbreken , waarvan ik nu reeds niet weet hoe mij te zuiveren. Maar ik acht alles gering om u ; daarom, o Jonkvrouw! weder mijne en veelgeliefde ! hoor mij daarin en verhoor mij , dat gij blijven wilt in deze heilige en eerwaardige plaats, waar ik u bracht ter uwer veiligheid en in goeder meening , totdat ik zal terugkee-ren, om u af te halen en heen te leiden naar uw huis ; dat gij in dien tijd met de hoogwaardige abdis van dit klooster raadplegen zult over het stuk van Godsdienst, hare onderrichting ontvangende met zachtmoedigheid en zonder vooroordeel. De abdis is eene doorluchte en welhoffelijke vrouw , die u niet eenigen dwang zal aandoen , ook zelfs niet om ter misse te gaan , een voorrecht, dat ge, lacy ! verloren hebt. Zij is eene schrandere vrouw, begaafd met vele treffelijke kennis, die wijsgeeren en kerkvaders gelezen heeft, en die de H. Schrift kent en er van weet te oordeelen, met wie ge kunt redetwisten tot onderkenning der waarheid. Zij was van mijne bedoeling onderricht en wil die steunen uit aanzien van den rang, dien ik houde in het Graafschap Holland. Het staat aanu, Otte-lijne! om reeds morgen, nog wel dezen eigen\' nacht, terug te keeren naar Lauernesse ; ik gaf u geen\' kerker, toen ik u eene wijkplaats zocht. Maar om mijnentwil blijf hier , ten kortste drie weken ; vele stormen zullen dan heengewaaid zijn over uw hoofd, zonder het te deren, en gij zult hier rust vinden en... . misschien zaligheid. Zoo ik na dien tijd niet gekomen ben en ge bevinden zult, dat ge niet kunt terug-keeren in den schoot der Heilige Kerk, trek dan in \'s Hemels naam alléén naar uw Slot, en zoo ik keere zal ik weten , dat gij mijne hand versmaadt te gelijk met mijnen Godsdienst. Weiger mij niet die drie weken van overweging , Ot-telijne! drie weken zijn zeker lang, met opzicht tot een besluit; maar ze zijn zeer kort, met opzicht van den tijd , waarvoor men beslist. Schenkt gij ze mij , Jonkvrouw ?quot;

Ottelijne had toegeluisterd met kalme waardigheid.

»Aernoud! ik wil het en beloof dat. Het zal niet gezegd zijn, dat ik u eenig verzoek heb geweigerd, dat mij geoorloofd was toe te staan; maarquot; , voegde zij er treurig hoofdschuddend bij, ))denk niet, dat overweging mij tot iets anders zal stemmen , dan tot volharding. Ik kan mijn beter oordeel niet meer verloochenen, ik kan mij niet meer buigen onder het dwangjuk des bijgeloofs en van priesterlijken offerdienst, sinds ik Christus kenne als het waarachtige en

éénige offer dat......quot; maar zijne hand sloot

haar hevig den mond.

«Een ander vaarwel, Ottelijne ! een beter riep hij , terwijl zijne rechterhand de hare vatte en die vasthield, »wij zien elkander nooit weder , of om voor altijd te verzamen : vergeten wij nu eene wijl, wat er tusschen ons ligt; hoe het

voormaals anders was en hoe beter ; hoe wij elkander liefhadden en hoe schoone uitzichten de onze waren ; en wat wij plannen vormden : ik voor uw heil en geneugt, gij voor het mijne; hoe nooit een paar zich beter samen voegde, en hoe men op ons zag met afgunst en bewondering, roemende ons goei geluk en blijde vooruitzichten ; en hoe dat alles gekeerd is, Ottelijne ! sinds het spooksel Luther zich plaatste tus- ! schen u en mij. O ! daarom een ander vaarwel i dan dat , wat eene lastering is van wat ik hei- 1 lig houd !quot; En hij drukte haar in zijne armen | en zag lang en aandachtig op haar, als bepeins- | de hij trek voor trek, als wilde hij haar gelaat | voor immer in zijn geheugen prenten. Zij.... gaf 1 een oogenblik toe aan het gevoel bemind te zijn en weer te rusten aan de geliefde borst; die korte hereeniging , die eene scheiding, als de hunne , vooraf ging , bedwelmde haar door zóó stormachtige en zóó gemengde aandoeningen van verrassing en schrik, van ontzetting en liefde, van toorn en vreeze , van ongenoegen en medelijden , dat ze altijd slechts aan den laatsten indruk kon toegeven......«Aernoud mijn !quot; fluisterde zij.

»Volschoone ! nog bevallig boven allen !quot; sprak hij , al wat vooraf ging vergetende.

«Inquisiteur!quot; riep gillend de stem van eene leekezuster aan de deur der cel, die Silvio te gelijk opende, terwijl hij zich neerwierp aan de voeten van zijn\' meester.

«Inquisiteur! geldt dat u ?quot; vroeg Ottelijne.

öMij!quot; was het antwoord , dat dof klonk en verslagen.

Niet sneller scheidt een musketschot de duif van haren tortel, dan Ottelijne zich na dit woord losrukte van Bakelsze en met schuwen schrik terugweek tot op den achtergrond van het vertrek; vandaar staarde ze op hem met diepe koele minachting , zonder een enkel woord te spreken.

Hij stond roerloos en liet de armen slap neder-hangen , als van verlamming getroffen. Hij boog het hoofd : voor het eerst sloeg Aernoud Bakelsze de oogen neder!

«Inquisiteur !quot; herhaalde de Jonkvrouw , bijna beschimpend.

«Veroordeel mij nietbegon hij en deed eene schrede voorwaarts.

«Mij niet nader, Heer van Viterbo ! en verwijder u , verwijder u schielijk , zoo ge wilt, dat ik mij niet ontslagen zal rekenen van een\' eed aan een\' Spaansch geloofsrechter, die Nederlan -der was.quot;

Hij antwoordde niets ; het was zeker de overspanning van den toorn , die hem de stem belemmerde. Met éénen ruk , die het arme kind deed inéénkrimpen van pijn, hief hij zijnen knaap op en sleurde hem met zich, na een\' blik te hebben geworpen op Ottelijne , die te gelijk de uitdrukking was van de scherpste woede en van onuitsprekelijk harteleed. Zoo was nogmaals het einde verbittering geweest, hoe ook beiden zich bezadigdheid en matiging hadden opgelegd.


-ocr page 149-

HET HUIS LAUERNESSE.

141

De kleine Spanjaard, die de oorzaak geweest was van dit laatste tooneel, was het zonder opzet.

Vermoeid van den snellen rit en het wachthouden voor de binnenpoort niet minder moede , had hij zijn verlangen geuit, om te worden binnen gelaten.

Niemand had hem verstaan ; maar de leeke-zuster had hem de plaats gewezen, waar voor de leekebroeders , om het tuinwerk aan het klooster verbonden , een oponthoud was.

Zijn Spaansche trots scheen gekrenkt door eene gelijkstelling met die lagere knechten , ten minste hij stelde er zich op het hevigst tegen te weer, zoodat de zuster het recht meende te hebben de tusschenkomst van zijn\' meester in te roepen; hij was haar gevolgd in zijne verlegenheid , weinig wetende, hoezeer hij een oogenblik van geluk stoorde, dat verpoozen moest voor jaren van ondenkbaar iijden.

XXIII.

EENE UITREDDING.

Laurens Cornelisz, die eene handelsreis door Noord-Brabant volbracht had , na den dag , waarop wij hem zagen in de vergadering der Lutheranen te Woerden , trad nu , na maanden lange afwezend-heid , zijne woning binnen.

In Holland , dat toen reeds begon te worden en, zoo wij hopen , altijd blijven zal het eigenaardige vaderland van huiselijke gezelligheid en huiselijk geluk , dat er beter, dan in ieder ander Land , begrepen werd ; het Land , dat het spreekwoord : weigen haard is goud waardquot; heeft uitgevonden , dat oneindig veel uitdrukt voor lieden, die de waarde van het goud zoo goed wisten en die zeggen durfden: «Oost-West t\'huis bestin een\' tijd, toen Oost en West Eldorado\'s en Edens moesten zijn voor een handel- en goudlievend volk i zooals zij; in Holland had en heeft het toetreden ! van den Heer des huizes aan eigen\' haard na j eenig afzijn iets belangwekkend karakteristieks. \' Op zijn gelaat ligt iets vergenoegds en blijmoedigs , als gewerd hem nu de ware belooning voor inspanning of arbeid. De voldaanheid van zijn\' blik , de rustige gulheid van zijnen glimlach, de vastheid van zijnen gang, het vrije en losse van zijne gebaren , de vroolijke haast, waarmede hij voortspoedt, drukken uit, dat hij terug gaat nemen, wat hij uit noodzaak heeft ontbeerd en dat hij ontberende heeft hoog geschat.

Van de andere zijde wordt den komende bewezen , hoezeer hij welkom is. Elk lid van zijn huisgezin , dat zijne bezigheid staakt, om hem te zien en het eerst zijnen groet te ontvangen, of den hunne toe te roepen; zijne kinderen, die met vroolijk gejoel om hem dringen; zijne vrouw , die allen wegweert en met blijde drift zich neerwerpt aan zijn hart, rhare rechterhand drukt in zijne slinke, het hoofd rusten laat in |

zijnen arm, die haar omvat: die vertrouwelijk voorhoofd en lippen prijsgeeft aan zijnen hartigen welkomstkus; zijne vrouw, die soms eenen traan heeft in het oog en altijd eenen glimlach op de lippen, die ieder offer ten beste heeft voor haar kind , en die toch zijnen eersten blik niet gunt aan haren zoon, die wel tien woorden te gelijk zou willen spreken , om hem te schielijker mee te deeien , wat zijn belang kan wekken of zijne vreugd , en waaraan hij zijne aandacht geeft, te gelijk met het luisteren naar de vragen der kleinen om hem.

Maar toen Laurens Cornelisz op zijnen drempel wederkeerde . gewerd hem niet die ontvangst, die het hart zoo goed moet doen, en waarop hij zoowel recht had als een ander; want hij had ook een.huisgezin , ook kinderen en ook eene gade , die hij tot vriend was en steun , die hij een rustig en zoet lot had bereid, toen zij wees was en als verlaten stond van de haren ; eene gade, die hij gekozen had uit oprechlo en trouwe liefde , zonder bijoogmerk of belangzucht; die de zijne was geworden in den bloei harer jeugd, na een rond en eerlijk aanzoek , met toestemming van hare moeder en van haar zelve ; want hij was een braaf en degelijk man, die achting verdiende en liefde waard was, en die alle deugden bezat, welke hem hadden moeten maken tot den afgod van zijn gezin ; en ook op zijn gelaat lan die glimp van welgemoede blijdschap , die deg zijnen aangenaam moest wezen, schoon niet zoo gansch onvermengd , als wij het ieder hoofd des huisgezins wenschen.

Eerst aan de huiskamer kwam zijne Aafke hem te gemoet , en met iets in de trekken , dat naar bedeesdheid en verlegene verwondering zweemde : kon hij haar te vroeg komen ? Hij had lang gewacht , eer men hem had opengedaan , nadat hij zijn\' deurklopper had gelicht , en zijn huisknecht had hem zoo dom verschrikt aangezien, dat alleen een zoo open en onergdenkend karakter, als het zijne, er geen kwaad uit zou gedacht hebben; maar een bediende, door de t\'huiskomst van zijn\' heer overvallen en in eenig lichtschuw opzet gestoord of voorkomen, was, hoewel meer zeldzaam , toenmaals evenmin een mirakel als nu, en de echtgenoot kon er de vrouw des huizes niet minder welkom om zijn.

Deze ook bood hem haren zuigeling aan tot eenen kus ; hij drukte zijne lippen op het frissche mondje en vroeg toen op dien eigenaardigen toon, waarmee vaders naar hunnen eersten zoon vragen :

»Aafke ! waar is mijn jongen?quot;

))Ge hebt Cornelis liever dan Bettekesprak ze verwijtend, terwijl zij de kleine in het wiegje legde. «Hij slaapt reeds, wilt gij hem zien.... in zijn kribje,quot; voegde zij er bij, als om hem aan te zetten.

))Zoo straks ga ik hem wakker kussen; ik wil eerst weten , hoe het u vergaat, mijn lief trouw wijfje!quot; en zijn\' arm om haar middel slaande , terwijl hij zitten ging, bood hij haar zijne knie tot zitplaats. Zij bleef staan , schroomvallig op


-ocr page 150-

142 HET HUIS LAUERNESSE.

hem neêrzienJe. Blijkbaar scheen hare liefde te kampen met eene andere gewaarwording , die zij trachtte te verbergen, doch met weinig behendigheid.

»Altijd bleek ging hij voort, haar zoo oplettend aanziende, dat zij kleurde : »Wat ge een frisch en jentig meiske waart, toen ik u hijlik-te , met wangen vol en blozend als de granaten, die onze Heer Koning in zijn wapen voert, en een zoet lachje , waarop ik nooit starens moede was. Maar toch zoo lief en liever nog zijt ge mij dan toen ; alleen heb die lieve lachjes en lonk-jes niet enkel ten beste voor uw dochterken. Uw man moet u toch de meeste zijn...quot; en hij zag teeder naar haar op.

«Andere vrouwen kwijnen niet zoo in het hij-lik,quot; hernam zij treurig, alleen op het eerste antwoordende, «slechts ik, die.... naar rechtens toch uwe wettige vrouw niet heeten mag . ...quot; de tranen , die lang hare oogleden hadden bezwaard , borsten plotseling uit.

»Gij weet, vrouw! ik wil geenquot; twijfel op dit stuk,quot; hernam hij ernstig en bijna streng. Zij gaf zich geene moeite om tranen te stuiten , die hem zoo onnoodig schenen en zoo ongepast, maar hij vervolgde : »Voor God en menschen zijt gij mijn echte wijf, wat ook de valsche priesters en papen kallen ! En nu ik op die voorstanders van het bijgeloof dcnke , heeft de sneege heeroom , dien we kennen , zijne ranken weer vernieuwd , en hebt ge toen mijn\' wil en wensch opgevolgd, met hem , rechte voort, door Thomas de deur te laten wijzen ?quot;

Zij antwoordde niet, alleen zij schroide nog sterker en wendde het hoofd af, toen hij haar aanzag.

«Ha ! de verwenschte fielt! hoe kon ik nog vragen ! dat zijne venijnige tong onmoeite brouwt in mijn huishouden , mijne lieve vrouws hart van mij afkeerig maakt in mijn afzijn , en schendig tweedrachts bitter zaad strooit tusschen lieden, die God gevoegd heeft, om in eendracht en liefde samen te wonen! De plage over den Paap , zoo ik hem treffe! het weerkomen zou hem verleerd zijn; maar de sluwe bloodaard zal er niet gauw

mee zijn zich te toonen , als ik met u ben.....

anders.....quot;

»Laurens , Laurens!\'\' snikte Aafke met gevouwen handen, als bad zij hem te zwijgen.

«En gij ook , Aafke! zijt eene kleinhartige Christin en eene weerbarstige echtgenoot, die niet hebt geacht op mijn bevel, zooals plicht was en gij bezworen hebt. Fij van uw ! u te begeven in raadslagen met de bedrieglijke dienaars van Rome, die alleen uit kwade inzichten u zouden opzetten tegen uwen man .. . die . . .quot;

«Houd op , houd op ,quot; riep zij , hartstochtelijk hem den mond toesluitende met de poezele hand. «Pater Vincent is een vroom en eerwaardig Heer, die alleen uit goeder meening . . .quot;

»En ge zoudt voor hem spreken, zijne zaak opnemende tegen mij !quot; riep hij meer verbaasd dan toornig; «Zóóver dan heeft hij u reeds gebracht , beklagenswaardige!.. ..quot;

»Ach , Laurens!quot; hernam zij schreiend en lief-koozend zich aan zijne borst werpende, «Laurens! zoo gij wildet, wij konden zoo gelukkig zijn!quot;

«En waarom zijn wij niet gelukkig, dwaas kind!quot; hernam hij zachter, «en wat moet ik dan willen, om een eind te maken aan dit getob?quot;

«Doen, wat Pater Vincent ons raadde . ...quot;

«Wat raadde de vrome man?quot; vroeg hij met eenen spot, die nog de opwalmende drift scheen te bezweren.

Was het aarzeling voor wat zij zeggen moest of schuwe huivering voor het voorstel, dat haar was in den mond gelegd , die haar belette het luide uit te spreken ? maar zeker, zij fluisterde het slechts stamelend hem in het oor.

De uitwerking was geen luid uitbarsten in blinde woede , maar een waardig en diep misnoegen , het misnoegen van een\', die zich gekrenkt voelt, maar die het beneden zich acht over de krenking na te denken. De bezadigde toorn van den verstandige , die het werktuig, waardoor men hem wondt, niet verwart met den schuldige, die het gebruikt.

«Nu , zwijg , vrouw !quot; sprak hij ernstig , zich losmakende uit zijne omarming, «en nooit meer een woord van dit , zoo ge mijne lankmoedigheid niet verzoeken wilt. Met den priester zal ik spreken. Wat gij in onbedachte ijlzinnigheid gesproken hebt zij u vergeven. En de Heere hoede ons voor de gevolgen!quot; Na deze woorden, uitgesproken op eenen korten , maar vasten toon, en als kostte het hem moeite, geene andere te zeggen , bleef hij zwijgen.

Zij zweeg ook en wierp in verlegenheid schuwe blikken naar hare spinde , zoo glad gewreven en pronkende op haren breeden rand, met zooveel sierlijk aardewerk van Delftsch fatsoen , dat in latere dagen zou vervangen worden door het prachtiger Oost-Indisch porselein.

«Lang mij eene teug biers, zoo ge wilt/\'sprak hij eindelijk, met goelijke verzoenlijkheid een eind makende aan die spanning. «Ik heb hard gereden en heb veel dorst quot; Ijlings bracht zij het begeerde, eene tinnen schenkkan en een\' darge-lijken kroes, beide u toeblinkende als zuiver zilver.

Terwijl zij zich voorover boog om in te schenken , viel zijn oog op een sieraad , dat zij om den hals droeg. Eene nieuwe wolk verdonkerde hem het voorhoofd.

«Ik had gemeend , dat gij die paapsche versierselen van u gelaten zoudt hebben , sinds wij de paapsche misse afzwoeren! Dat gouden kruisje aan een snoer beenen kralen , zonder sier of waarde , past de Evangelische Christin niet uit bijgeloof en de vrouw van Laurens Cornelisz niet als sieradie.... Ik heb er u beteren geschonken.quot;

«Het is eene gift van mijn* broer Aernoud , toen ik mijne eerste communie deed, en ik heb het gedragen van mijne jonge jeugd af, totdat .... wij trouwden ,quot; voegde zij er zacht en aarzelend bij. «Ik heb het hernomen, omdat.... het mogelijk de gift is van een\' afgestorvene ;


-ocr page 151-

HET HUIS LAUERNESSE.

143

nooit hoeren wij iets van hem, sinds Egbert Adriaansz ons liet melden , dat hij naar Span-giën was getrokken.quot;

«De hemel geve, dat we nooit meer van hem hooren mogen , dan we reeds weten, Aafke!quot; sprak de echtgenoot met nog meer duisteren blik.

«Ge zijt zonderlinge zeer haatdragend, vergevende zelfs niet na zoovele jaren een\' afwezende !quot;

«Ik spreek niet van oud zeer , maar van een\' verschen slag .... Zie, Aafke! zoo God de Heer het niet voorzien had, waart gij weduwe en zusterloos en wat al niet meer! En dat door dien eigensten Heer Aernoud , uw\' broeder! dien fraaien papist.quot;

Zij verbleekte en greep haren gade angstig bij den arm , als wilde zij hem nog tegen het geleden gevaar beschutten.

»Aernoud levend!.... en in het Land terug I. ... en hij wilde u !....quot;

))Overleveren aan een kettergericht, niets minder hernam hij, misschien gevleid door de liefde , die sprak uit haren angst.

«Luister , melieve! en laat het u te meer manen , om in alle dingen de gemeenschap te mij -den met lieden , wier arglist slechts te gelijken is met hunne wreedheid.

«Ge weet, kort na de voltrekking van Johanna\'s hijlik te Lauernesse.....zou Jan van Woerden in zijne stad .... maar gij ziet mij zoo schril aan en gij beeft zoozeer, ga toch zitten ,quot; en hij trok haar naast zich.

»0 ! mijne arme zuster Johanna !quot; zuchtte Aafke.

»Zucht niet over haar, schoon ze in verdrukking komen kan en vervolging, zij is sterk en vroom en zal het al lijden om Christus\' wille ! Wij hielden dan hoogtijd in de Slotkapel te Woerden......quot;

))Laurens! zou het niet goed zijn, op eenige beter vertrouwde plaats van dit alles te spreken ?quot; fluisterde zij nauw hoorbaar zacht.

))Ik ken geene betere , dan mijn eigen huis ,quot; hervatte hij fier ; ))in onze vrije stad Amstelredam zal een vrij burger toch wel zonder spie zijn in zijn eigen huis.quot;

»Denk op de meiden. ... Thomas. . ^ .quot;

))Die weten immers en we hebben ons nooit om hen ontzien, verzaak zóó ijdele vrees.quot;

Zij vouwde de handen met eene smartelijke berusting , hij vervolgde :

«Nadat we allen in statelijke aandacht Jezus\' lichaam genoten hadden , klom de eerwaarde jongeling Paul op en verkondigde ons des Heeren woord, sprekende over de algemeene genoegdoening van onzen Zaligmaker , naar de woorden van Pau-lus , Hebreen X: vs. 14. »Want met ééne offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen , die geheiligd worden.quot; Het ware u voordeelig geweest, Aafke! zoo gij , evenals wij , die prediking hadt aangehoord ; hoe hij de welzalige waarheid ons wist voor te stellen met kracht en gepastheid ; hoe de overtuiging sterker in ons werd en vaster met ieder woord ; hoe hij het ons helder wist te maken en duidelijk ; hoe hij ons wist te doordringen van eerbied en dankbaarheid , voor weldaden zoo groot en zoo gansch uit genade geschonken; hoe hij ons wist op te wekken tot het mijden van de zonde en tot het aankweeken van deugd, uit

liefde voor zooveel liefde.....En dan zijne

taal, zoo roerend , zoo wegsleepend, zoo vol geestdrift en vuur, er. toch zoo eenvoudig, zoo krachtig en liefelijk beide. Paul! dat is niet zooals de andere predikers, die ik vroeger hoorde, niet als de Augustijners van Antwerpen, niet als de Zwinglianen van Zürich of Bazel, niet zelfs als Johannes van Woerden. Uit hem spreekt iets zoo milds en weeks, dat u toch meer aangrijpt en zoetelijk beweegt, dan vele harde woorden van een\' ander , die dreit gen en bestraffen; ze zeggen , dat het de gees-van Melanchton is, die uit hem spreekt, en het moge zoo zijn , Melanchton is een waardige steun van den grooten Leeraar , en niet de mindere in kennis. Alleen vermeen ik met vele anderen, dat de Mansfelder wel wat sterker had kunnen spreken tegen de papistische stellingen der aflaten , die een gruwel zijn , als verminderende de grootte van Christus\' verdiensten; nauw mengde hij de Pausgezinden en hunne doling er in , alleen met een woord roemende Luther, die het eerst de Christenheid van dat afgodische juk had afkeerig gemaakt; misschien is hij te zacht van aard en te goêlijk, om zoo bitse en straffe woorden te kunnen uiten , als noodig zijn tegen die verblinde vijanden van de reine leer. Mogelijk ook had hij die doemwoorden voor het laatst gespaard, want hij heeft zijne rede niet geheel kunnen ten einde brengen. Hetzij door veel lijden in zijne langdurige kerkelijke opsluiting, hetzij door eenige zielskwelling of teerheid van gestel ; maar zijn lichaam is zwak, als krachtig zijn geest; de inspanning . waarmede hij gesproken had, tobde hem ganschelijk af; hij hoestte veel, en meer , en trachtte zich te overwinnen totdat hij machteloos nederviel. Het zou velen tot schrik en ergernis zijn geweest, want de kwade uitleggingen van zoo geducht een voorval zouden niet ontbroken hebben , zoo niet zijn hartelijke uitroep : »0 Heere! laat mij sterven in Uw huis en in Uwen vrede , nu Gij mij vindt, doende Uw werk!quot; en de zachte kalmte van zijn gelaat niet allen gesticht hadden en tot tranen bewogen. Twee van de broeders leidden hem weg en brachten hem ter verzorging in Dirkz kosters huis; hiermeê ook was onze samenkomst gestoord en geëindigd, en zonder dat moest zij het zijn, want te gelijk kwam een vreemd man de kapel binnen loopen , met dit vermaan: «Breekt spoedig op en bergt u vanhier! Het gevaar naakt/\' Een ieder ging toen vandaar zoo spoedig doenlijk , zonder te weten of te onderzoeken , . welk het gevaar was , d it dreigde , en waarvan niemand ietwes bespeurde. Maar dank zij den barmhartigen waarschuwer en dank vooral den Heere , die Zijner gemeente die uitredding schonk ! Een half uur daarna had de schout van Dordrecht, met eene bende Keizerlijke soldeniers , in den naam van het heilige Ambt en van Mr. Nicolaas van Egmond, die weer her-


-ocr page 152-

HET HUIS LAUEKNESSE.

444

steld schijnt, de kapel omsingeld en geen enkele van* ons zou ontsnapt zijn! En daarna ging de sprake , dat het uw broeder Aernoud was , die uit Spangiën gekeerd is als een groot heer , die Schout en Geloofsrechter heeft aangezet en vanwege de Landvoogdes gemachtigd was tot dien aanslag. Eene fraaie daad! zóó te woeden tegen onnoozelen , en nog daar te hoven tegen zijn eigen bloed ; meest allen , die hem lief hadden moeten zijn, waren daar bijeen.... ook de Jonkvrouw

van Lauernesse..... die sinds dien dag spoorloos is

verdwenen. Sommigen meenen dat ze zich verwijderd heeft vóór de preek ; maar dat was ongerijmd en nauw denkbaar van haar , die aan Paul\'s lipp\'en hangt, als ware hij de Heilige Apostel zelf, wiens naam hij voert; anderen vreezen, en dat heeft beter schijn, dat ze in de opschudding van haren edelknaap verwijderd werd en dolende door eenig geloofsvijand of afgedankten vrijer is opgelicht geworden, gelijk zij er velen heeft. De man, die ons gewaarschuwd heeft, was een knecht van Bakelsze, Berthold , die...quot;

«Kan het zijn, Berthold!quot; riep Aafke , ))een knecht uit ons huis.. .quot; Dit waren de eerste woorden van deelneming , die zij gaf aan dit verhaal.

Met de hand het hoofd steunende, had zij geluisterd en slechts korte uitroepen van schrik, verwondering , blijdschap had zij geuit , en altijd met eene pijnlijke gedwongenheid, die toonde hoe weinig zij op haar gemak moest zijn in de tegenwoordigheid van haren gade of bij zijn verhaal. Nu echter werd haar het verder spreken belet door een hevig geklop aan de voordeur. Laurens stond op , om te zien wat dat zijn kon ; maar reeds had Thomas geopend, en een man stortte ademloos binnen en wierp zich neder op hunne zitte nevens de tafel, met de bede : «Bergt mij voor vervolging!quot;

Het was Johannes van Woerden, die dus schuilplaats vroeg.

Geheel zijn voorkomen duidde uitputting aan en vermoeienis; zyne kleederen waren gescheurd en met slijk bespat; zijn hoofd was ontbloot; de gitzwarte haren dropen van een vocht, dat geen water was , en in groote perels stond datzelfde vocht op zijn verhit voorhoofd. Hij hijgde van afmatting en snakte blijkbaar naar adem en naar lafenis. Aafke week met eenen flauwen kreet naar de andere zijde van het vertrek ; Laurens , integendeel, naderde en bood hem eenen volgeschonken\' beker.

»0m \'sHemels wil, zwager! wat port u tot zulk eene vlucht ? zijn uwe vervolgers nabij ?quot;

))Zóó nabij , dat alleen het twijfellicht van de schemering kan belet hebben , dat ze mij hier zagen ingaan. ...quot; antwoordde Johannes , na gedronken te hebben. «Mogelijk zijn ze verward in het rechte huis. Het is niet lijfsgevaar , dat ik ducht en tracht te ontvlieden, integendeel; ik was op weg om het te gemoet te gaan ; maar, ziet gij , die mij nu vervolgen , zijn lieden van het laagste grauw , met kwaadaardige roffianen van den grafelijken Schout aan het hoofd, die mij in dolle woede mishandelen willen en verscheuren , in het water werpen of voor het minst op schandelijke wijze heensleepen naar

het Gerecht.......En dat is juist wat ik niet

wilhernam hij na eene pauze ; ))ik wil moedig en onverlet heengaan , daar, waar ik geroepen ben. Ter verantwoording ben ik geroepen door de Overheid. en ik wil voor haar verschijnen op haren eersten eisch , waardiglijk en zonder dwang zooals het de zaak past, die ik voorsta. Daarom vlucht ik den schendigen moedwil van deze aanvallers , en bid u mij schuilplaats te geven voor dezen nacht; morgen ga ik alleen en rustig naar \'s-Hage , of , zoo het zijn moet, vraag ik een eerlijk geleide van de Amstelredam-sche gezaghebbers.quot;

«Dat zal goed zyn , mijn Eerwaarde Heer en zwager! maar hoe zijt ge dus te \'s-Hage geroepen ?quot;

«Toen ik laatstmaal ontslagen werd uit den kerker , was mij uitdrukkelijk verboden voort te gaan met prediken op aangevangen wijze , wat ik , zoo ge begrijpt, toch niet meende te laten, noch liet, niet gezind zijnde de Overheid te gehoorzamen , waar zij zich mengde in Goddelijke zaken. Ik leeraarde daarna zooals altijd, misbruiken aanvallende, waar ik die vond . en de Heilige Schrift zuiverlijk en onvervalscht den vol-ke verkondigende. Dit stootte sommigen te Woerden , het werd aangebracht en... . een bevelschrift van verbanning uit de Landen van\'s Graven gebied lag gereed, toen ik van Lauernesse terugkwam met mijne vrouw. Verbanning was zachtigheid in vergelijking van de zware poene , die men gezet heeft op het stuk van Lutherij , en het scheen , dat mijne Heeren van den Gerechte toen nog niet tot de uiterste hardnekkigheid geneigd waren. Mijn huwelijk , dat ruchtbaar geworden is , sedert wij terug zijn in onze stad , zal de zaken gekeerd hebben, of misschien de wederaanstelling van Mr. Francis van Hulst en Heer Niklaas van Egmond, die door Heer Aernoud Bakelsze uit Spanje en Brussel herwaarts is gebracht. . . . Niemand dan Johanna onderrichtte ik van het oordeel der verbanning, dat over mij gekomen was, opdat de gemeente niet versagen mocht en de viering van het heilig avondmaal , dat ik alevel voornemens was te bedienen, zonder stoornis mocht afloopen. Ge weet, hoe we daarbij door eene merkwaardige en zeer bijzondere uitredding een groot perijkel ontkomen zijn, hoe \'s Heeren sterke rechterhand ons behoed heeft tegen booze aanslagen. Daar Holland op hooger bevel terzelfder dage het vonnis der uitbanning hernieuwde en de landdeken van Utrecht mij van het pastoorschap tot Woerden ontzette en mijn\' Heer vader van het kosterambt, hielden mijne vrouw en vrienden bij mij aan , voor het minst mij uit de stad te begeven , en achtereenvolgens predikte ik in het heimelijk, op dorpen en buiten de steden van den omtrek. — Maar de broeders te Woerden baden mij terug te keeren tot


-ocr page 153-

HET HUIS LAUERNESSE. 145

hunne stichting en opbouw, hetgeen ik deed, stil voor mij heen levende in het huis van Pie-ter Willemsz bakker , vooral om den schijns wille zijne hanteering drijvende. Wat zou ik mij meerder achten dan Paulus , die ook zijn\' handenarbeid niet te gering geacht heeft tot onderhoud van zijn lichaam , ik alzoo tot behoud van het mijne, de handen gebruikende, die de Heer ge-| zegend heeft met sterkte; maar het was Zijn ; wil niet, dat ik lang dus ongewoon een leven zou slijten. Mijn verblijf werd in \'s-Hage vernomen , dies werd ik daarheen ontboden om rekenschap te doen van mijne handelingen , en dat voldoet beter mijne inzichten , dan alzoo heimelijk van mijne waardigheid verstoken te zijn. Ter verantwoording hebben zij mij opgeroepen, en met Gods hulp zal ik mij verantwoorden voor het oog van dit volk van Nederland en van de gansche wereld , en dnt, wat ik spreken wil, zal strekken hun ter schande en beschaming, die de waarheid tegenstaan, en die de banden des bijgeloofs willen aanleggen , daar we vrijgemaakt zijn in Christus!quot; Deze laatste woorden sprak hij met dat eigen vuur en dat vlammend oog oog vol moed en geestdrift, die bewezen , hoezeer de zielenmoed en geloofskracht de uitputting van zijne stoffelijke krachten wisten te overwinnen en te verlevendigen ; meer bedaard voegde hij er bij ; »In de vaste overtuiging, dat de rechtvaardiging zelve mij tot eene veroordeeling zal zijn bij eene rechtbank , wie de onschuld in dezen de grootste schuld zal zijn . wilde ik u en de lieve broeders van Amsterdam nog een woord van afscheid en vermaning toespreken , aleer ik mij ging overleveren. Op weg hier heen, terwijl ik in het naaste dorp wat verkwikking nam, werd ik herkend door een\' van des Schouts spoorhonden , die mij gevankelijk wilde meevoeren, zich houdende of hij er toe gerechtigd was; zijne metgezellen ondersteunden zijn opzet, maar de waard van de herberg gaf mij gelegenheid te ontsnappen ; nevens de Muiderpoort echter haalden ze mij weder in en ruiden eenigen van het kleine volk tegen mij op , dat met groot misbaar en dreigementen mij achtervolgde tot hiertoe....quot;

Dat ze de vervolging nog niet hadden opgegeven , bleek uit een stormend gerucht van men-schenstemmen en stappen, dat onder dit verhaal telkens nader kwam , en nu met wilden spoed voor-bjjijlde ....

Allen luisterden eene poos met ingespannen belangstelling.

))Hoe blijft ge dus schroomvallig en verslagen ter zijde staan , vrouw Cornelisz !quot; vroeg Jan van Woerden daarna , terwijl hij Aafke aanzag. «Wees welgemoed ; veeleer geve ik mij willig over , dan dat er onheil op u komen zou door mij !quot;

«Johanna ! mijne arme zuster, hoe is het haar?quot; vroeg de aangesprokene, zonder rechtstreeks antwoord te geven op zijn aanbod.

))Wcl en veilig gehuisvest bij een vroom en eerwaardig gezin te Woerden. Zij wilde mij volgen en het heeft moeite gekost haar tot blijven

te bewegen. — Zoo ik mocht komen te vallen , 1 gedenkt harer dan , met liefde en zorg. Zij was mij eene overwaarde en zeer geliefde echtgenoot, en hare trouw was mijn beste aardsche goed; ook heb ik met haar drie weken lang de zoetheden des levens gesmaakt, eer deze verdrukking over ons gekomen is. Meer goedertierenheid van God, dan waarop het een\' mensch, als ik was , vrijstond te hopen! Ook ga ik gesterkt en gemoedigd voorwaarts den weg op , dien Hij mij leiden wil, Hem dankende en prijzende voor Zijne goedheden , die vele zijn , en gereed . . ..quot;

Weer was de joelende volkshoop teruggekeerd. Ditmaal hoorde men het verward gedruis van des-

zelfs nadering......van hun standhouden vóór

het huis van Cornelisz.

«Dat zijn de vervolgerc:,quot; sprak Van Woerden. ))Ze zoeken mij hier.1\'

«Waar u te bergen ?quot; hernam Laurens , nadenkend rondziende, «zeker dringen ze in dit huis!.....\'\'

«Zoo het niet zonder grooten overlast geschieden kan , dan ga ik . ..begon Johannes.

«Tn die spinde , vrouw !quot; hernam Laurens , met een verhelderd oog , «zij is ruim en diep; zoo gij uw. vrouwelijk tuig daarin , ter zijde werpt, zal er plaats zijn zonder hinder .... gij sluit die en . . . .quot;

«O Heiligen des Hemels ! neen !quot; gilde Aafke, haren gade afwerende, die reeds het huisraad

naderde..... «Mijne beste pronkgewaden van

damast en zilverlaken zijn daarin ,quot; voegde zij er langzaam bij , als viel haar die reden voor hare weigering nu eerst in.

«Liefdelooze Christin!\'\' riep Cornelisz. door eene weigering om geen hooger belang, tot het uiterste gebracht, «die aardsch goed meer bemint dan uws broeders veiligheid.\'\'

«Veilig is hij daar niet quot; riep ze met doodelijke onrust in het oog en met den hoogen blos der wilde overspanning op de wangen , en plaatste zich vóór haar huisraad met uitgestrekten arm , als had die zwakke arm, die reeds krampachtig 1 trilde, een bolwerk kunnen zijn tegen hunnen wil.

«Laat af uwe vrouw tot iets te persen , dat ; haar nood doetriep de Woerdenaar ; «zóó on- : waardig eene schuilplaats kies ik mij niet. Mocht j gij een\' uittocht weten , waardoor ik mijne vlucht j vervorderen kon , zoo wijs mij die, en zoo niet.. . De Heer kan mij bewaren , ook te dezer ure, of in hunne handen geven, naar het Hem goeddunkt. Ik berust!quot;

«Mijne vrouw kan gelijk hebben hervatte ; Cornelisz , «een\' dergelyken schuilhoek doorzoeken ze zeker .. ..quot;

Een hevig geklop aan de huisdeur bewees nu, hoe zeker de vervolgers naderden.

Laurens sloeg een \'smal kruisraam open, dat uitzicht gaf op eene kleine binnenplaats. jDe kamer was gelijkvloers. Van Woerden begreep en klom uit.

«Nu, duw die bruine deur open daar ginds , grendel ze van binnen, zij voert naar een\' stal, die


19

-ocr page 154-

HET HUIS LAUERNESSE.

14G

ongebruikt is; gij vindt daar een\' uitgang op de straat; in de gracht daarnevens ligt mijn eigen tentjacht, ga daarin , zoo men uwe schuilplaats te na komt; niemand zoekt u daar.quot;

Van Woerden knikte dankbaar en welgemoed , en volgde de aanwijzing, die men hem gaf; onderwijl stond Aafke nog altijd als wezenloos op dezelfde plaats , en scheen niet meer deel te nemen aan wat er voorviel.

Het onzinnig geroep der menigte en het beuken op de voordeur , die was gesloten gebleven , vermaanden Laurens hun ongeduld te ontzien.

Hij beval Thomas te openen , maar alleen hen binnen te laten, die stads kleuren en keuvel droegen of eenige andere onderscheiding, die zulk een indringen ten minste wettigde. Dit gaf eene poos vertraging en hem de gelegenheid, om zich rustig neer te zetten bij zijn\' haard en zijne vrouw uit te noodigen dit voorbeeld te volgen. Daarop stormden zes mannen met ruwe ge-! laatstrekken en nog ruwer gebaren het anders zoo vreedzame huisvertrek binnen en beweerden met drift, dat een man dit huis was binnengeslopen , dien zij zochten en die niemand minder | was dan de kettersche prediker, die tegen God en menschen had gezondigd, en dien zij straffen wilden of voor het minst aan zijne rechters in handen leveren.

»Tk heb een\' zoodanige niet geborgen ,quot; antwoordde Laurens Cornelisz ernstig en kalm , «en mij dunkt, gij kondt een\' eerzaam burger met vrede laten in zijne eigene woning. Gij moest van Laurens Cornelisz weten, dat hij de man niet is , om schurken en schavuiten steun te geven tegen het Gerecht.quot;

«Praatjes! gij moogt voor geene trouwe kerkgangers bestaan , gij en uwe vrouw, en van dezulken is te wachten , dat ze de ketters meer toegedaan zijn , dan afkeerig! — Wij willen uw huis onderzoeken!quot;

«Gij moogt het vry ; denkt echter niet, dat ik u geleide ; wat gij doet is eene inbreuk op mijn burgerrecht, en daarbij ben ik vermoeid van een\' reistocht en wensch uit te rusten. Hola ! Thomas! i leid die mannen mijn huis door, van zolder tot ! kelder!quot;

«Met oorlof, wij vangen aan in deze kamer.quot;

«Niet dus , vrienden !quot; smeekte Aafke\'s bevende stem, ))ik zorg, gij maakt mijn kind wakker.quot;

«Geen nood voor uw kind , vrouwken !quot; riep men hoonend. En dezelfde stem vervolgde met eenen ruwen lach tot de zijnen gekeerd: «Mijn koerde tegen eene haakbus, dat zy hem verstoken heeft in hare spinde.quot;

«Moeder des Heeren! hoe komt gij op dat!quot; i riep Aafke , verschrikt opstaande.

«Omdat wij van die loopjes de weet hebben, fijn zusje!quot;

«Zoo onderzoekt zelve,quot; sprak Cornelisz , tus-schen hen tredende. «Mijne vrouw niet nader, mannen! den sleutel , Aafke!quot;

Maar Aafke bleef zonder sprake en beweging door eene ontzetting , waar Laurens zich geene

oorzaak voor dacht. Bij een herhaald verzoek wees ze werktuiglijk op het tuigje , dat aan hare zijde hing, maar gaf niets.

«Ei ziet! zij is niet gesloten,quot; riep een der Schouts dienaren . die de hand geslagen had aan de spindedeur. Snel rukte hij die wijd open. En werkelijk , men zag een\' man in priestergewaad , zooveel de schemering toeliet te zien, nog in den besten bloei des levens, met pikzwarte haren en baard , in bezwijming aangeleund en half weggescholen tusschen sierlijke vrouwengewaden.

))Of wij het wild riekten!quot; zeide de vervolger, zegepralend den gevangene met zijn\' sterken arm omhoog heffende.

«Vriend! uwe ure is gekomen.quot;

«Wat is dat?quot; riep Laurens en zag zijne vrouw aan met eenen blik, waarin de dood lag voor haar.

Zij wierp zich aan zijne voeten met een\' ake-ligen jammerkreet.

De Priester wilde spreken ; maar de schrik had zijne stem belemmerd.

Eindelijk , terwijl men hem bond, riep hij uit: «ik ben niet, dien gij zoekt.... Ik ben Roomsch Priester . .. .quot;

«Wij weten dat,quot; snauwde men hem toe, «zwijg!quot; en een dreigend gebaar drong het gehoorzamen op. «Hij zou ons willen wijsmaken, dat Satan hem in een\' ander omgetooverd had, omdat wij in dit duister zijne trekken zóó niet kunnen zien. Welnu , meester Laurens ?quot;

Toen begreep Cornelisz, dat zijn antwoord beslissen moest.

«Bij den eeuwig levenden God! zoo ik dien man schuilplaats verleend had, ik zou hem niet aldus overlaten. Maar dat heb ik niet. Ingeslopen moet hij zijn zonder mijn weten en wil , dus voert hem vry met u.quot;

«Uwe vrouw weet er meer af,quot; riepen enkelen , lachend op Aafke wijzende, door haren echtgenoot nog niet opgericht.

«En nu voort!quot; hernam Laurens gebiedend.

«Ik ben Priester Vin....quot; riep deze, terwijl men hem wegvoerde ; maar het gejuich der menigte, die het voorhuis was ingedrongen, het geschrei van Aafke\'s kind en de ruwe dreigingen van zijne geleiders verdoofden iederen klank van zijne matte stem... En hij zweeg en de woeste hoop stuwde hem voort.

Toen Laurens Cornelisz met smartelijke bekommering het onderscheid herdacht van zijne vrouw en zijn meisje, had hij gelijk. Zij was niet meer dat aanminnige Aafke , bloeiende van gezondheid en levensvreugd, enkel lachjes en blosjes , en levende in liefde voor hem , die hij zich als bruid had gekozen en als gade ingeleid in zijne woning; hare krachten waren ondermijnd, haar blos verbleekt; bljjde levenslust lachte hem niet meer toe uit hare trekken; de man harer keuze vervulde niet meer geheel haar hart; zg-ne liefde was niet meer genoegzaam voor haar


-ocr page 155-

147

geluk: niet omdat een ander in zijne rechten was getreden; niet omdat zij het hart deelde tusschen hem en hare kinderen, — het vrouwelijk hart is groot genoeg, om moeder- en huwelijksliefde te zamen te vatten! — maar, omdat knagende kommer was ingeslopen in haren boezem ; omdat de rust verdreven was uit hare ziel; omdat al, wat zij liefhad, haar oorzaak gaf tot vreeze en bangen twijfel. Wij herinneren ons van baar , dat de eerste lentedagen haars huwelijks de zonnewarmte der onvergalde vreugde niet hadden gekend ; van het sterfbed eener moeder, uit het midden van eenen bloedigen verwantentwist in ijlende haast weggevlucht aan de hand van een\' bruidegom , met niet minder overhaasting heengevoerd naar het altaar, was haar voor het eerste niet de weemoedige troost van den rouw, noch voor het laatste de pralende triomf der feestvreugde gegund. Dat had haar wee gedaan , zij had zich misdeeld gevoeld , en het had de zorgvolle teederheid van Laurens , de verwisseling van plaats, de nieuwe sierlijk ingerichte woning te Amsterdam , en de voorkomende vriendschap des ouden Ooms noodig gehad , om die duistere wolken van treurigheid en ontevredenheid te verdrijven. Maar het waren niet de éénigen, die den Hemel van hun huiselijk geluk zouden benevelen. Zij leefden niet in eenen tijd , waarin wederzijdsche achting en liefde , wederzij dsche plichtbetrachting en inschikkelijkheid , liefde tot orde en liefde tot vrede , genoeg waren om dat te verzekeren. Aafke was een geheel ander wezen , dan hare zuster Johanna. Volgzaam en geleidelijk had zij van hare eerste jeugd af de godsdienstplichten van het oude geloof betracht met vrome nauwgezetheid, zonder er veel over na te denken. Zij geloofde , en zij trachtte haar leven te richten naar dat geloof. Wat had ze beters noodig , de kinderlijk gestemde, de weinig ontwikkelde, die hoogere geestelijke behoeften gevoelde noch begreep ! Zij eerde haren biechtvader ; zij vond de kerkplechtigheden stichtelijk ; de statelijk getooide Dom , dien ze op hoogtijden betrad ; de flikkerende waskaarsen , talrijk , gekleurd , met bloemkransen getooid , op zilveren en gulden kandelaren ; de geuren van den wierook, de streelen-de tonen van orgel- en feestgezang; de breede rij van kanoniken in hun achtbaar koorgewaad ; de hoogheerlijke kleederpracht van den Bisschop, wiens tegenwoordigheid , als die van den zichtbaren Hoogepriester, nooit naliet haar met bevend ontzag te vervullen: de goede Heiligen met hunne wonderen en reliquieën ; de vroolijke kerkmissen met hare feestvuren en gewoel: al dat eigenaardig poëtische van het Katholicisme en van het Katholicisme in eene bisschopsstad, als Utrecht, had niet nagelaten hare verbeelding te treffen en op te winden. En niet zonder een heimelijk leedgevoel oogde zij dat alles na , toen zij het vaarwelzeide , om, met wie haar het naast omringden , een\' eenvoudiger, min zinne-lijken godsdienstvorm na te leven. Zij deed het, omdat zij Paul, Ottelijne , hare moeder , allen , wier inzichten zij vereerde , er van hoorde spreken met de opgewondenheid der overtuiging, omdat Johanna het haar met krachtige woorden opdrong als het betere, omdat zij noch den moed, noch de wapenen, noch zelfs den lust had, om die allen tegen te streven, maar boven alles, omdat Laurens het wilde en noodig achtte. Niet uit eenige verstandelijke behoefte dus was zij hervormde geworden , die uit het woord hervorming niets begreep , dan het afschaffen van gewoonten , die haar lief waren geworden ; die het vrij onderzoek van de Schrift niet voor zoo groot eene weldaad hield, daar het lezen zelf haar eene zeer moeielijke inspanning was en ze van de Schrift genoeg meende te hooren, als ze trouw luisterde naar het Evangelie , dat de dienstdoende priester toch \'s zondags ook las. — Daarbij, wat was er stichtelijks in die nieuwe godsdienstoefening , nu eens gehouden in een huis , in eene schuur, op eene onbezochte plaats buiten een dorp, op zijn best in eene kapel, zonder waslicht of wierook! Was diit God eere brengen ? die lange onstuimige alleenspraken, waar zij bitse en lief-delooze aanvallen hoorde tegen menschen en zaken , die zij heimelijk nog hoogschatte ? alleenspraken , die haar verveelden of ergerden? Kon de Heere Jezus en Zijne Heilige Moeder , die ginds te Utrecht met zooveel statelijke pracht geëerd werden, gediend zijn met dat eentonig psalmgezang van zoovele ongewijden , en met dat gebed, !quot;dat ieder leek verstaan kon en dat niet zoo deftig klonk als het Latijnsche van den mislezer ? Zy hoopte het, want zij was nu toch eenmaal aan die gods-vereering gebonden ; maar in haar hart vreesde zij van neen, en het gaf haar somtijds eene onrust , die ze niemand durfde klagen. Boven alles had haar het voltrekken des huwelijks mishaagd, die trouwplechtigheid zonder mis , zonder voorafgaande heiliging , priesterlijke oorbiecht en boetedoening , zonder iets van dien feestelijken pronk , die bij andere bruiden haar hart zoo getroffen hadden en van een zoet verlangen vervuld; niet voor het oog van eene verzamelde gemeente , maar in het heimelijk , als eene lichtschuwe daad , scheen haar nauw de kracht te hebben van eene verbintenis voor het leven , noch de wettigheid voor het oog der wereld. Meermalen zat ze tobbend en twijfelend op dit punt, en Laurens, die haar soms mijmerend vond en in tranen , en wien het moeite had gekost haar te brengen tot de bekentenis van hare kwelling, kuste haar lachend de onrust van de wangen en de tranen van het oog, en stelde meer ernstig haar voor , hoe weinig die twijfel rijmde met de nieuwe leer, die zij omhelsd had en hoe beleedigend zij was voor zijne liefde ; daarmede moest het afgedaan zijn, dacht hij , en hield het er voor, als hij haar weer rustig zag: maar het was er niet mede afgedaan! Wat de liefhebbende vrouw nog had kunnen voorbijzien of licht achten , ging de moeder nader aan het hart. Toen haar eerste kind moest gedoopt worden , was Jan van Woerden nog erkend priester


-ocr page 156-

148

in zijne stad., en het sacrament des Doopsels werd I door hem toegediend aan haren Cornelisz , zonder | dat het haar leed gaf. Maar toen zij moeder i werd van eene dochter , was de priester van Woer- ; den , om de smadelijke beschuldiging van ketterij , \' in eenen kerker geworpen , en hare moederlijke vroomheid wilde haar kind niet ongedoopt houden, tot het toeval een\' leeraar der Lutheranen in hare nabijheid voerde. Zij verbad Laurens met tranen j en liefkoozingen , tot hij haar toestond , de kleine door een\' geestelijke van den openbaren godsdienst te laten doopen. Laurens gaf toe ; niet eens meende hij noodig te hebben als voorwaarde te stellen, dat het dochtertje daarom niet minder als hervormde zou worden opgevoed: was niet zijne gade zelve eene belijdster van de leer, die hij zoo ijverig voorstond ? Maar hij vergat, dat zij niet zooals hij had gekozen uit vrijen wil en met oordeel des onderscheids, dat haar veel door het hoofd ging , wat zij den moed niet had hem te vertrouwen , en boven alles, dat Rome niet los zoude laten wat haar als eigendom was opgedragen en aanvertrouwd; toch was het zoo. Toen het kind was aangeteekend in zijn doopregister, kwam Pater Vincent, van de orde der Minnebroeders , de moeder bezoeken. Dat was een natuurlijk gevolg, een plicht der welvoeglijkheid tegenover de vrouw van een\' aanzienlijk burger, als Laurens Cornelisz , schoon beide echtgenooten niet ter misse gingen; eene omstandigheid meer stootend dan bevreemdend, in eenen tijd, waarin zij, die zich nog openlijk Eoomschgezind bekenden, met opzichtelij ke verwaarloozing of strafbare vrijgeesterij, de uiterlijke plichten van dien geloofsvorm verzuimden of overtraden. — Aafke was zonderling bewogen, toen voor het eerst een Roomsch-Katholiek Geestelijke hare eigene woning betrad; hoe lang was het, sinds ze aan een\' zoodanige haar hart niet had geopend, met dat gemoedelijk vertrouwen , dat hun stand en hunne achtbare wijding eischte! sinds paschen 1521 had ze niet als biechteling gelegen aan de knieën van eenig Priester , en toch zoo menigmaal had ze behoefte gevoeld aan priesterlijke schuldvergiffenis , na een bijzonder onderzoek harer heimelijkste overtredingen , en niet aan die al-gemtene zonden-vergiffenis , na eene even alge-meene zonden-belijdenis, die de nieuwe predikers leeraarden. Toch was het haar, of de Hemel zelf haar dezen toezond, een\' eerwaardig, ernstig man , met niet te stroeve hardheid op het gelaat , noch afschrikkend en trots of aanmatiging in de oogen. Zoo ze zich aan hem toevertrouwde ... . hem iets zeide van de angsten, die haar ! zoolang folterden, hem raadpleegde over de toekomst van hare kinderen , die haar verontrustte, zoodra zij er aan dacht! Laurens was uitgegaan .... het oogenblik was gunstig, het keerde misschien niet terug .... Pater Vincent las misschien in hare eerbiedige en onzekere houding iets van de aandoeningen, die in haar streden .... misschien ook vond hij het zonder dat plicht, eene nalatige Christin te vermanen .. . zeker , ten minste kwam het tot eene verklaring, tot

een vertrouwen , tot eene biecht......van toen

af was ze niet meer meesteres van haar zelve , zij had zich een\' opziener gegeven en een\' meester , die hare handelingen zou besturen en richten , en die over haar heerschen zou door al den schrik en al de macht, die eene vrome eenvoudige ziel kan ontzetten en verpletteren. En het vreeselijkste daarvan was , dat dit nieuw gezag in volkomen strijd zoude zijn met een ander, dat ze openlijk had erkend en trouw gezworen en gehoorzaamheid schuldig was : dat van haren echtgenoot. Verre van gerustgesteld te zijn door de geestelijke toespraak , moest zij als vaste waarheid hooren bevestigen , wat ze met bangen twijfel had gegist. Haar echt ivas niet wettig, hare kinderen droegen de vlek der onwettige geboorte op zich en ze leefde voort in eenen gedurigen staat van zonde, waarop de vloek des Hemels rustte. Ziedaar eene marteling van ieder uur, voor geheel haar leven ! Het was plicht voor eenen Priester , de afgedwaalde schapen terug te brengen in den waren schaapsstal; maar met een\' man, als Laurens Cornelisz, moest met de meeste omzichtigheid en uiterst behoedzaam gehandeld worden : verbitteren was den wissen en zekeren tegenstand uitlokken; omkoopen door de tranen en liefkoozingen eener biddende vrouw; afmatten door het dagelijks wederkeerende spiegelgevecht van huiselijken twist; verr.eederen en tot wanhoop brengen door het schouwspel van haar lijden en smart, dat was te doen.... en het geschiedde. De sluwe Pater maakte een verdrag met zijn boeteling, wie hij den moed noch den ijver eener openlijke martelaresse konde toevertrouwen ; het was genoeg, zoo ze in het geheim werkte aan het zieleheil harer kinderen. Het was genoeg , zoo ze slechts haren echtgenoot wist over te halen tot een plechtig en vernieuwd huwelijk , volgens de instelling der Katholieke Kerk; ze moest niet rusten tot ze dit van hem verkregen had , het overige zou van zelf wel volgen. Ze had niet noodig hem te ergeren en te wederstreven door eenigen openlijken overgang; ze moest alleen, zooveel in haar was, de gemeenschap mijden met ketters en ketterpredikers; ze moest in het geheim boetedoeningen volbrengen, die haar strekken zouden tot aanvankelijke zuivering , en daar zij als kerkelijk gebannene voor alsnog de mis niet hooren mocht, zooveel te ijveriger aan hare zaligheid werken door vasten , bidden en goede werken, die hij haar aanwij- ! zen zoude. Tot dat alles verbond zich de jonge i vrouw en zij trachtte het te houden. Meerdere i bezoeken van den Priester maanden haar daartoe | gedurig sterker aan en werden altijd gevolgd \' door zijdelingsche toespelingen op het gewenschte j doel, door smartelijke betuigingen van een ziele- j lijden , dat lichaamskrankte voortbracht, van in- | gewikkelde verwijten en van al wat vrouwelijke 1 list en vrouwelijke zwakheid voor wapenen meer ! hebben tegen de kwetsbare zijde van een\' man. i Dat zij in waarheid leed en gevoelde wat ze klaag- j


-ocr page 157-

149

de, daarvan getuigde hare afnemende gezondheid maar al te zeer en ontrustend genoeg voor den liefhebbenden echtgenoot. Maar Laurens had de adder geraden, die naar zijn geluk beet. — Op zekeren dag beval hij op dien vasten en korten toon , die gehoorzaamd wil zijn , de bezoeken van Pater Vincent niet meer te ontvangen, hem kort af te zeggen, dat haar echtgenoot het haar verbood, en gaf Thomas en den anderen bedienden den last, dezen aan de deur af te wijzen, zoo hij daarna terugkeerde. Wij hebben gezien , hoe dat bevel was opgevolgd geworden , toen Aafke, die , onder schijn van moederzorg, den kleinen tocht naar Woerden niet met hem had willen ondernemen , van zijn langer afzijn den noodlot-tigen raadsman gebruik liet maken, zooals hij wüde. In haren angst, bij de onverhoedsche komst van haren gade , had zij Vincent gesmeekt zich te verbergen , en deze, die eene uitbarsting evenzeer vreesde als zij , had zich in de lastige schuilplaats geschikt, nog tot op het laatste toe hopende op eene onopzichtelijke ontkoming. Daarin was hij op de wreedste wijze te leur gesteld ; met eigen gevaar moest hij de vlucht bevorderen van een\' verafschuwd vijand zijner Kerk .... maar .... hij was meester geworden van belangrijke geheimen , die hem ditmaal niet waren toevertrouwd onder het zegel der biecht.

XXIV.

IN UTRECHT EN OP LAÜERNESSE.

Het mislukken van zijnen aanslag tegen de vergaderde Lutheranen had in Aernoud\'s ziel zoo gemengde aandoeningen opgewekt , dat hij zich zeiven niet recht wist te verklaren, welke van beide gewaarwordingen in hem de overhand behielden ; die van dankbaarheid aan God , dat hij niet opnieuw het werktuig tot verwantenjammer was geworden, of die van spijt en teleurstelling, dat het hem niet gegund was zijne nieuwe loopbaan door zoo schrikwekkend een strafgericht te openen. Het is zeker, dat hij den bewerker van die uitkomst met een hard afscheid van zich zond, schoon deze nog eene verontschuldiging waagde en men hem niets te last wist te leggen , dan alleen te opzettelijke traagheid. Hij had zijne bevelen eerlijk overgebracht; alleen hij had stapvoets gereden, de soldeniers konden niet anders j dan te laat komen. Bakelsze zag Berthold vertrekken met de berusting van een\' doodarme, wien de schuldeischers het laatste meubel weghalen uit de hut: het is nu afgedaan , hij kan nu niets meer verliezen ! men neemt hem de zitbank weg, het is wel , hy zet zich neer op den vlakken vloer. Zoo ook Aernoud. Berthold was als knaap in zijnen dienst gekomen, toen hij zelf ook nog knaap was. Daarna had hij hem nooit weer verlaten. Hij was zijn boogdrager geweest bij de schuttersfeesten , had zijn paard gezadeld voor j lederen tocht naar Lauemesse, zijne rusting vastgesnoerd voor iedere krijgsvaart, zijne wonden verpleegd na ieder treffen. Berthold was de laatste vriendenborst onder zijne landgenooten , waartegen hy zijn hoofd had willen aanleunen, een dergenen , voor wiens trouw hij met zijne eer had willen instaan ; en ook dezen had het Lutheranis-mus hem nu ontnomen. Het was zóó goed! de fiere martelaar van het Katholicisinus wist, dat hij den kelk tot op den bodem zoude moeten drinken ; iedere teug bracht hem nader aan het einde. Ook op Ottelijne rekende hij niet meer. Zoo eenzame overpeinzingen in de stilte des kloosters, verwijdering van gevreesden invloed en de fijne redekunst der abdis hem somtijds een\' grond voor hope gaf, de wreede ontknooping van hunne samenspraak , zijn noodlottige ambtsnaam , zoo onbarmhartig heengeworpen tusschen een vaarwel, waarvan de herinnering in zijn voordeel zou zijn geweest, en bovenal de schimpende verachting . waarmede Ottelijne hem dien naar het voorhoofd had geworpen als een schandmerk , maakte iedere hope tot dwaasheid , en toen hij in den ochtend , na de derde week, naar Oudwijk heentoog om de beslissing te zien , hoorde hjj met eene onbeweeglijke houding de mare aan , dat de Jonkvrouw van Lauemesse, na het uur van vroeg-metten , naar haar Huis vertrokken was. De hoffelijke abdis wilde nog verslag doen van hare pogingen in zijn belang , maar zijn oog, niet | zijn mond, leide haar het zwijgen op, en zonder een woord van dank of van leed , reed hij spoorslags vandaar. Slechts kruiste zich de rimpel van zijh voorhoofd met de diepe groeve op zijn gelaat, dat ijzingwekkend bleek zag. De sluier zijner fierheid heeft bedekt, ook zelfs voor het oog van Silvio , wat hij voelde en leed , toen de torens van het Huis Lauernesse , met hunne luchte wapenvaantjes in de verte zichtbaar, zijn opgeheven oog troffen. De toorn tegen Ottelijne, ontvlamd by haren schimp, had slechts een oogenblik gegloeid. Geene vrouw leefde er, wier schimp hij zou gedragen hebben ; elke vrouw stond bij hem te laag, dan dat hoon van haar hem kon bereiken ; maar Ottelijne\'s hoon had hem getroffen ; hij had dien gedragen, en — toch vergeven. Bij overweging zeide hem zijn oordeel, hoe, meer dan iedere andere naam, de naam, waarmede men hem noemde, in Nederland was verafschuwd , hoe hij zelf, als gelukkig en vrij jongeling , trotsch op zijn Utrechts burgerrecht en ijverzuchtig op Nederlands vrijheden, van verfoeiing zou zijn ineengekrompen , had iemand hem kunnen spellen , wat hij wezen zou ; hoe hij dien naam , dat woord , bloedig zou hebben teruggegeven ; en toch.....hij moest het nu aanhooren

en zwijgen : dat hadden de Lutheranen hem ook gedaan. Wanneer zou de dag komen, dat de Goddelijke wrake zich vereenigen zou met de zijne, wanneer ?

Ottelijne\'s oponthoud in het klooster had hem ook van eene andere zijde niet gegeven, wat hij bedoelde ; hij meende haar ter zijde geschikt te hebben bij de eerste hevigheid der ketterproces-


-ocr page 158-

HET HUIS LAUERNESSE.

150

\' een , die nu gingen aanvangen , en waarbij een \'j al te vurige ijver haar licht kon verleiden tot on-I beraden stappen ; maar de tijd was omgegaan en ! de vervolging was nog niet aangevangen. Otte-i Ijjne was door geen enkel bloedig voorbeeld afgeschrikt geworden, door geene enkele gevangenneming voor het minst tot voorzichtigheid vermaand. Wereldlijke Overheden noch geloofsrechters in Holland hadden iets tegen de Lutheranen kunnen ondernemen, de laatsten hadden geen punt van aanval geboden of wel de eersten weifelden nog, aangemaand door eenigen wenk van den Stadhouder Anthonie van Lalaing, Grave van Hoogstraten (die Heer Hendrik van Nassau sinds 1522 was opgevolgd) om den gemoederen in Zuid-Holland , door de accijns-twisten reeds in onrustbarende beweging, niet nog nieuwe grieven te geven by den weer ontbranden oorlog met Frankrijk en de voortdurende twisten tusschen Gelderland en Utrecht, waar Holland zich niet buiten houden kon. En de Heer van Viterbo zelf was in Utrecht in zoo velerhande bemoeiingen en beslommeringen gewikkeld , dat hij , ondanks zich ; zeiven, in de werkelooze lijdzaamheid berusten moest. Wij weten hem met den last van Karei V vereerd, om nevens andere hoog geplaatste per sonen (niet met name genoemd) van \'s Keizers we-ge invloed uit te oefenen op de Bisschopsverkiezing te Utrecht, en sedert G Mei was de vergadering des Kapittels geopend. In hoedanigheid als Utrechts burger, was het hem licht gevallen zijne moederstad binnen te komen, zonder belemmering van de Gelderschen , wier krijgsbenden dóórgedrongen waren tot voor de poorten van Utrecht, om ieder verdacht Hollander het binnenkomen dér Bisschopsstad te beletten. Want Ka-: rel van Gelder wilde door ieder middel, dat te bezigen was, eenen Bisschop van zijne keuze op den Utrechtschen zetel geplaatst zien, terwijl van de andere zijde ook de Kardinaal-Bisschop van Luik zijne Luikenaars het Sticht deed binnentrek-: ken , omdat hij de prinselijke mijtermuts op eigen | kruin wilde drukken. Bourgondische troepen , zooals Karei van Oostenrijks krijgsvolk in die stre-| ken nog altijd genoemd werd , zagen bij die bewegingen niet ledig toe, en de geestelijke Bisschopskiezers , na plechtige gebeden samengekomen in ; vredige statigheid, om onder aanroeping van Gods Heiligen Geest zich een kerkelijk opperhoofd te kiezen, die voor hen een gewijd Hoogepries-ter moest zijn, zaten als omgeven van drieërlei strijdlustige krijgsrotten , met gevelde lansen en uitgetrokken zwaarden tot den aanval gerust, met vlammende oogen starende op ieder hunner bewegingen, den klank van ieder hunner woorden opvangende en terugkaatsende tegen de borstwering hunner stalen harnassen , en zóó eene uitspraak afwachtende , die beslissen zou tegen wien ze hunnen aanval moesten richten ; een stalen muur met spits geslepen pennen , opgetrokken tegen schapen , die zich een\' herder kiezen. Men voelt het, hoe de Kanoniken vrij waren ! Om niet te spreken [ hoe list het geweld ondersteunde, onergdenkende

goedrondheid verschalkte door slinksche trekken, openhartige eenvoudigheid door dubbeltongige tus-schenspraak tot een ander doel brengende , dan het beaamde , en ten slotte in verwarrings bonte dwarreling haar spel en spot drijvende met de verstrikte welmeenendheid, en haar alleen de teleurstelling latende of de schande. In dat alles moest Aernoud zich mede laten rondslingeren en zelf een handelend aandeel nemen. Ter gunste van Hendrik van Beieren , Bisschop van Spiers en zoon van den Palzischen Keurvorst, moest hij medewerken. Hij , fiere , opene man , die nooit eene gedachte had gedacht of hij had haar durven uiten, die van iederen anderen weg dan den openlijken en rechten een\' afkeer had; hij, Nederlan- | der, moest den Keizerlijken adelaar eene nieuwe prooi in den klauw voeren, een stuk van zijn eigen erf; hij , Utrechtenaar , moest een hoog achtbaar voorrecht van zijne stad helpen schenden , waarop zijn mond van der jeugd af met fleren eerbied had getrotst. Dat hadden de Lutheranen niet gedaan , maar de dolle eerzucht, die bevrediging had gezocht tegen eiken prijs, die hij als een sjilpend vogeltje opgekweekt had aan zijne borst, en die tot een lammerengier was opgewassen , wiens vratige honger moest gevoed worden met het beste van zijn bloed. O! nu eerst voelde hij , hoe zwaar die gulden Keizersgift woog, die men als een licht sieraad om zijnen hals had geslingerd , en hoe gevaarlijk Vorstengeschenken zijn voor een\' vrij man!

Deze Kanoniken wilden geen* Duitschei-, genen geen\' Franschman. Gelderland wilde hun een\' Lotharinger opdringen of een\' Luneburger, eeu\' verwant van de Vrouwe van Gelder. Misschien uit aanzien zijner troepen , had Everard van der Mark , Kardinaal van Luik , eenigen hunner op zijne zijde ; Bichei, Deken van Keulen , kwam me:1e in aanmerking ; maar sommigen onder hen , die vrij durfden spreken, zoo al dan niet stemmen, oordeelden , dat er in den schoot der Utrechtsche i Kerk mannen werden gevonden , uitstekende door j deugd en geleerdheid en die, geene eigen macht i medebrengende ten zetel, het Sticht met krach-; tiger ijver en minder overheerschende baatzucht ; I zouden voorstaan , dan die kleine of halve Vor- I I sten, die op niets doelden , dan op vermeerde-; ring van gebied. Zij, die zóó dachten en het I durfden uiten , noemden onder die vele waardi- | gen ook den Vicaris. — Boudewijn van Utrecht i j is lang onzer aandacht ontsnapt; het is hem niet welgegaan, sinds wij hem uit het oog verloren. Met diepen rouw was hij het lijk van een\' Heer gevolgd , in wien hij , ondanks de gebreken , die hij in hem veroordeeld had, nog den laatsten | waarborg van Utrechts onafhankelijkheid naoogde. Al hadde Philips tienmaal slechter geregeerd , het ware het bisdom toch ten voordeele geweest, zoo hij in deze tijden van verwarring en krijg nog den staf had kunnen vasthouden , naar welken zich zoovele gewapende handen begeerig zouden uitstrekken, de eene om te vatten , de anderen i om uit te reiken , zonder er naar te vragen ,


-ocr page 159-

151

hoe hij lijden zou of geschonden worden onder zoo ongewijde aanrakingen. Dat had Boudewijn vooruitgezien , en toch leed er zijn welgezind hart niet minder om , toen hij zijne vóórvreeze gerechtvaardigd zag, toen , alsof er niet genoeg lansen geveld waren en zwaarden getrokken , de eigen burgers van Utrecht zich aansloten aan de vreemden , om de aarzelende en wikkende Kanoni-ken tot eene rasse beslissing te dwingen: die dwazen! alsof bij het gewicht der zaak eene weke vertraags iets beteekenen kon! Daarbij , hoe ging den Vicaris de beroering in de Kerk ter harte! de stille , maar geduchte zegepraal van Luther\'s beginsel onder alle standen , en de onhandige wijze, waarop men het aanviel. ))Als er bloed moest vloeien om deze zaak in Nederland , had de Kerk haar pleit verloren in Nederland!quot; sprak hij immer met onverbloemde vrijmoedigheid , en met diepen weedom zag hy, ondanks dit woord , de tijden naderen, waarvan Erasmus zeggen zou met een woord uit zijn hart gegrepen: »het was beulen-, maar geen theologantenwerk !quot; Dat liefdeloos verketteren van wie I te goeder trouw dwaalde, van lieden, die ten minste een belang toonden in de waarheden , waarnaar zij onderzoek deden , en die de anderen met flauwhartige onverschilligheid hoe langer hoe meer ter zjjde lieten rusten , verwijderde hem van eene partij, wier aanmatigingen niet meer gelijk stonden met hare verdiensten : die, in plaats van achting voor zich af te dwingen door het ver-i beteren van aangetijgde fouten , zich hoe langer hoe meer begon te beijveren om te worden zooals de vijanden haar schilderden. Maar toch , Luther j verwierp hem te veel; Luther gaf hem de handen te veel ruim aan leeken en ongeletterden ; Luther i had den sluitboom opengesteld tot iedere verwarring en tot iedere eigendunkelijke uitlegging, I die altijd twisten moesten geven en oneenigheid, en hij begreep de gedaante der volmaakte , heilige j Kerk niet anders , \'dan als een beeld van rust, van | liefde en van éénheid. En het kostte hem eenen ; doorgaanden zelfstrijd, Melanchton te vergeven , j dat hij door zijne talenten en aanzien tot dit : alles medehielp, in plaats van ze te gebruiken tot waarachtige opbouwing der gewijde zaak. Zoo stond Boudewijn van Heerdte weifelend tusschen de beide denkbeelden. Verschrikt, zoo dikwijls hij zich betrapte op eene schrede voorwaarts , een vergrijp tegen zijne Kerk, en niettemin elke schrede rugwaarts schuwende als een vergrijp tegen zijn beter oordeel. Verdachte zielstoestand van een\' mensch op een punt zoo teeder, die. na een aftobbend heen- en weêrslingeren , zich neigt tot den stilstand der onverschilligheid, of tot een\' gevaarleken zijstap : de uitwijking der vrijgeesterij. Het waar en innig geloof van den Vicaris behoedde hem misschien voor beiden, maar zijne rust had er niet bij gewonnen, en het was treurig te zien , hoe die kloeke zuil, zonder kapiteel of voetstuk , daar stond , ongedekt en ongesteund , prijsgegeven aan iedere rukvlaag van den orkaan en aan iederen ratelslag des onweêrs. Verdachte

toestand, niet minder van de maatschappelijke zijde . voor een\' hoog geplaatst geestelijke , die Rome zuiveren wilde en Wittenberg het zwijgen opleggen , die blootstond aan eenen tweezijdigen haat : Paus Adriaan werd door de Italianen gehaat en door de Duitschers bespot; de monniken noemden Erasmus hoofdketter en voorlooper van den Antichrist, terwijl de Lutheranen hem Scepticus noemden en den bitsen toenaam Balaam niet spaarden. Wij weten niet, of dit gemeenschappelijk lot met die groote mannen den Vicaris getroost heeft, maar wel, dat nog vele anderen van zijn tijdvak en van de uitmuntendste en geleerdste op zijn standpunt stonden : en dat ze misschien steun vonden aan elkander, kan waar zijn geweest. Niet minder evenwel voelde van Heerdte het moeielijke van geplaatst te zijn, zooals hij was, tusschen Gerardus Noviomagus , die twee jaren later openlijk van het Hervormd geloof belijdenis deed, en tusschen Jacob de Ridder , Wij-Bisschop van Utrecht, een\' man , wiens karakter wij schetsen in drie feiten : onder Frederik van Baden, toen hij Algemeen Vicaris was, heeft hij verscheidene reliquieën, die vergeten, verachte-loosd en ongeëerd lagen , uit het stof dier vergetelheid en oneere opgeheven en ter aanbidding op geschikte plaatsen gesteld. — Later heeft hij zeker mirakel door het L. V. Beeld van Jesse gewrocht, aan eene Klarisser non te Delft, on • derzocht, goedgekeurd en openlijk verkondigd. En hij was het, die de hoogmis van den H. Geest heeft kunnen zingen te Utrecht, toen het Bisdom , naar het wereldlijke, overging in handen van Karei V!

De Ridder was geen vriend van Vader Boudewijn , die hem bij Philips van Bourgondië vervangen had als Algemeen Vicaris, en op wiens invloed en hofgunst hij ijverzuchtig moest zijn. De Vicaris zag met medelijdende verschooning op die pogingen , om hem te krenken , die na den dood van den Bisschop eerst een karakter van ernst aannamen : maar hij zelf verdroeg zich niet met Geldenhauer, niet beter ten minste , dan de Christelijke liefde het hem volstrekt gebood. Die spanning tusschen deze drie mannen , vroeger uit nooddwang rondom den Bisschop vereend , vermeerderde het pijnlijke , dat de tusschentijd van een gevallen gezag en het nieuwe , dat optreedt, altijd hebben moet voor hen , wier lot door het laatste zal worden beslist. Vader Boudewijn wachtte het zijne zonder onrust en zonder hoop. Macht en eer waren hem nooit iets geweest, dan de middelen om het goede te stichten waar hij kon, en zooals hij het goede verstond; en het zou hem geen offer zijn van beide afstand te doen*, zoo ras het bleek , dat men hem niet meer den waardigste keurde voor zijne taak, of wel, dat de nieuwe meester zijne inzichten niet zou instemmen noch steunen : als sommigen der kanoniken iets lieten doorschemeren van hunnen wensch, dat hij die meester zelf mocht zijn, glimlachte hij smartelijk. Ja, hij zou die verheffing ge-wenscht hebben , zoo zij mogelijk ware geweest.


-ocr page 160-

HET HUIS LAUERNESSE.

152

Ja , wat Adriaan nauw had kunnen aanvangen te Rome, zou hij weer hervatten te Utrecht. Hij voelde in zich de kracht en de behendigheid , om den Bisschopsstif op te nemen en waardiglijk te zwaaien. Hij zou den ring niet aan den vinger steken als een ijdel sieraad , maar als een waarachtig bondsteeken van trouw aan de bruid. Hij kende de belangen van het Sticht, de eischen en de rechten der burgers , hunne begrippen van die hunner opperheeren en de middelen om hen te leiden ; de behoeften van het bisdom en deszelfs bronnen , deszelfs krachten en zwakte , de wegen , waarlangs het nog te redden mocht zijn , en die , welke deszelfs val zouden verzekeren en verhaasten.

Ja ! hij voelde het, hij zou voor het landschap zijner geboorte veel kunnen zijn : maar hij wist ook , dat de Hemel een wonder had moeten doen , om de zwakke stemmen van twee of drie kano-niken overwegende kracht te geven op de luide kreten van zoovele machtigen , op hunne beloften , op hunne dreigingen. Ook gebeurde , wat te voorzien was geweest: de sterkste, en die het best gediend was , overwon : toen de keuze der kano-niken luide werd, noemden ze Hendrik van Beieren ! en de Graaf van Holland had Utrecht een\' Bisschop gegeven.

J\'a» it mint chapifres viis, quine se sovlpas mieux fejius!

Hoe Erard van Luik vreedzaam afzag van zijne aanspraken , teruggeschrikt zeker door de macht van den vijand, die aangevallen moest worden ; hoe Gelder , wiens voordracht niet eens ernstig in aanmerking was gekomen , ondanks de groote beloften , waarmede hij haar behaaglijk had gemaakt, met verdubbelde woede den oorlog voortzette tegen het Sticht; hoe hij met lasteringen , die mogelijk slechts de waarheid vergrootten, den nieuwen Heer ten afschuw maakte voor zijne nieuwe onderzaten , nog vóór deze onder hen verscheen ; hoe Hendrik van Beieren eerst in September tot hen kwam ; hoe nooit het zwaard heeft gerust onder het beheer van dezen man , even onhandig voor den vrede als ongelukkig in den krijg ; hoe hij van alle kanten ontrust, vervolgd , gelasterd , gehaat, vernederd door Karei V. verdreven door Karei van Egmond , ten laatste radeloos , en zonder eene andere uitkomst te weten , dan eene laagheid en eene fout, de teekenen des wereldlijken gebieds neêrleide aan de voeten des heerschzuchtigen Keizers , die reeds lang op dien

buit had gevlamd, leert de Geschiedenis.....en

.....het ligt buiten onzen weg.

Bij Hendrik\'s wijding waren de Ridder en Gel-denhauer beiden in hunne ambten bevestigd geworden ; Boudewijn van Heerdte alleen had het zijne moeten afstaan aan Johan van Goch. Nog meer, zooals na iederen val, kwamen vijanden en ontevredenen rondom den gevallene te voorschijn kruipen , als slakken na eenen regen , en hieven klachten op over inbreuken en vergrijpen , die ze zelve niet geloofden en toch waarschijnlijk maakten. De officiaal, die zijn gehaat en verleidelijk ambt onder het bestuur van dezen Vicaris gematigd en ee^iijk had moeten drijven , wist een\' last van grieven en fouten tegen hem op te sommen. De Benedictijnen van het Bernulphusklooster hadden hem evenmin vergeten. Kleine en lage zielen bewaren eenen wrok in het geheugen, als grooten en edelmoedigen eene weldaad; hun mond, door Philips\' machtwoord verzegeld, zweeg nu niet meer ; met driestheid voegden zij hunne beschuldiging bij de overigen , en schoon dat alles noch bepaald genoeg was , noch door genoegzame getuigen gestaafd , om een\' man , als Boudewijn , ter verantwoording te roepen, ontnam men hem toch , wat hem te ontnemen was in voorrechten en inkomsten , en hoewel men om zijne hooge achting onder de besten en edelsten , om zijne deugden , die niet te loochenen waren , het woord niet luide durfde spreken , bleef er toch als eene onzekere verdenking van schuld, van onrechtzinnigheid op hem drukken. Die smet op vader Boudewijn! Hij hief het oog vragend ten Hemel! maar toch , hij boog het hoofd onder de vernedering. Had hij dat niet verdiend aan hen , in wier lot hij zich had gemengd met menschelijke vóórwijsheid , die weder bewezen was dwaasheid geweest te zijn! Wat had hij noodig gehad zich te stellen in Paul\'s wegen , waardoor hij juist had verzekerd , wat hij had willen voorkomen ? dat had Ottelijne\'s toekomst beslist ; dat had Aernoud eindeloozen jammer gebracht; dat had het sterfbed van vrouw Bakelsze gemaakt tot een too-neel van ellende on verwarring : dat had de haren her en der verstrooid en wrokkend tegen elkander opgezet. In den naam van God weekten Boude-wijn\'s vijanden slechts dezen. Zoo kwam een vroom en angstvallig zelfverwijt de bitterheid van den tegenspoed nog verscherpen , en de man , die zich altijd verheven had geweten boven allen , gunde zich nu in het ongeluk niet eens de bewustheid der eigenwaarde boven zijne vijanden , en in boete en rouw weggezonken , nachten neêr-geknield voor een beeW van den gekruisten Christus , in biechtstoel bij biechtstoel verlichting zoekende en gewetensrust , sinds de verstrooiing van een werkzaam leven hem niet meer ter afleiding was, verkwijnde de eerwaardigste der edelen en de edelste der eerwaardigen voortaan zijn leven in noodelooze zelfbeschuldiging en gewetensangsten.... Dat had Aernoud op hem vooruit , die, in de vaste overtuiging van zijn\' plicht te hebben gedaan en voor zijn\' plicht alles te hebben opgeofferd en voor zijn\' plicht gestreden te hebben zonder verflauwen, het hoofd met fierheid opheffen durfde onder de menschen en met rust den geest naar boven wenden tot God. Beiden hadden elkander wedergezien en het had Bakelsze van eenen grooten last ontheven ; het was hem eene eerste verademing geweest in zooveel lijden en eene vergoeding voor die andere, waarop hij de hoop verloren had. De Vicaris wist hem te zeggen, dat zijn broeder Hugo niet


-ocr page 161-

HET HUIS

153

aan zijne wonde gestorven was , dat geen moedervloek dus langer op hem drukte , die alleen 1 over den broedermoorder was uitgesproken ! dat vrouw Bakelsze . door beschikking van Heere Philips , eene eerlijke begrafenis had gehad en in gewijde aarde rustte; dat het deel van haar vermogen, dat Aernoud toekwam, met dat , waarover de bisschop beschikken mocht, ingevolge zijn recht op de nalatenschap van wie zonder communie en testament stierven, gebruikt was geworden tot plechtige zielmissen voor de rust der overledene, die de openbare meening hadden bevredigd. de Kerk hadden verzoend, en ... . wie kon twijfelen aan de genade Gods , ook het heil harer ziele bevorderd. —Zalige troost, die in dit alles lag voor den jongeling, zoo zalig , dat hij in vrome dankbaarheid den Hemel te loven gedacht in eene reeks van goede werken en voor eene poos weer deelneming toonde aan het leven; want hij wilde Johanna uitvinden, die Ottelijne in hare aanwijzing den Bisschop genoemd had, als de verpleegster van Hugo ; want hij wilde het verder lot van dien broeder kennen en , zóóveel vermocht die nieuwe opwekking op hem, dat hij den afkeer verwon , die in betere dagen hem gescheiden hield van Egbert Adriaansz , en dezen bloedverwant opzocht, die : als beschihker der zaken van zijn huis het oponthoud der zijnen weten kon. De kleine bier-| brouwei droeg de borst wel eens zoo hoog, sinds I er een tijd was geweest, waarin hij had kunnen zeggen: ))Z. H. Paus Adriaan VI mijn neef!quot; en sinds men in Utrecht, met eerbied, hier en daar een gebouw aanwees, uit last van zijn\' hoogen bloedverwant opgetrokken of verfraaid ; maar die voldoening zijner ijdelheid was wel het éénige, wat die verheffing voor hem had gewrocht. Onder de pauselijke ondeugden, die Adriaan VI miste, behoorde, voor zoover men er van heeft kunnen oordeelen, ook zeker het Nepotisme, en zoo hij al zijne gunsten of weldaden eene enkele maal tot zijne bloedverwanten mocht heb-, ben uitgestrekt, tot een zoo weinig beteekenend wezen onder hen, als Egbert Adriaansz , die de eersten niet kon waardig zijn en de laatsten niet noodig had, strekte zich zijne pauselijke aandacht niet uit. Of het voor den man , die met belachelijke aanmatiging reeds beloften had uitgedeeld , zich de houding van beschermer had gegeven en al de dwaasheden gepleegd. die in zijn karakter lagen, eene teleurstelling moet geweest zijn , heeft men niet noodig nader aan te wijzen. ïe meer eer moet men hem geven, dat hij zich wijselijk troostte met hetgeen hem restte, de teleurstelling als eene gewachte uitkomst voor deed komen , in kerkelijke zaken een luid woord medesprak, geene der daden van den nieuwen Paus goedkeurde, zijnen oudsten zoon naar Leuven zond om in de godgeleerdheid te studeeren, met de vaste overtuiging van de 1 wereld eenen nieuwen Adriaan te geven , en zich I onder al die grootheid en verwachtingen van grootheid evenwel niet weinig gevleid voelde,

toen de oudste der Bakelszen , wier bloedverwant- , schap hij in den laatsten tijd een weinig verloochend had, als een groot Heer in Utrecht te voorschijn trad, van Keizerlijke gunst en Keizerlijk vertrouwen de blijken droeg. en , na dat alles , hem opzocht met meer hoffelijke goedwilligheid , dan waarop hij nog immer van dien neef had kunnen roemen. Te meer smartte het hem daarom , dat hij den Heer van Viterbo juist ditmaal niet verplichten kon met de inlichtingen, die deze verlangde. Laurens had in Aafke\'s naam haar erfdeel opgeëischt; Johanna had het hare gevorderd uit Antwerpen , vanwaar hij niet wist of ze was teruggekeerd ; om Hugo\'s aanspraken had zich niemand bekommerd ; hij moest toen zeker niet met zijne zuster samen zijn geweest, en toen noch later, gelegenheid gehad hebben ze te doen gelden. Was dit een bewijs voor zijn leven ? was het de zekerheid van zijnen dood ? men kon het eene stellen, het andere vreezen, te beslissen was het 1 niet.

Zoo schielijk het hem gegund was en wel in den tijd van het bijeenroepen eener Synode door den nieuwen Bisschop, verliet dus Aernoud Utrecht, met de hoop, in Holland door zijueling-sche tusschenkomst berichten in te winnen over I zijnen broeder bij Laurens Cornelisz ; rechtstreeks in gemeenschap te treden met dezen , den feilen Lutheraan .... het was hem niet mogelijk, nocit zou hy hem kunnen naderen als broeder, en opnieuw als vijand .. . God mocht hem de beproeving sparen!

De Vicaris, bekend met den last aan Aernoud toevertrouwd, deed in een ernstig onderhoud nog pogingen, om hem tot verdraagzaamheid en zachtheid te stemmen in de zaak der Lutheranen. «Ombrengen kon nooit overtuigen zijn . en er was nog geene leer , van wiens uitvinding j ook, door het zwaard uitgeroeid, maar wel uitgebreid ; wat de pen en de tong niet vermogen, dat geve men Gode over ! En het was geenszins zaak het gezag van den Heer Keizer en de rust van het goede Graafschap aan die proef te wagen. En hij wees met het woord van Erasmus op | den raad van Gamaliel. Maar Erasmus zelf was Aernoud een verdacht gezag en Gamaliel\'s raad versterkte hem te meer in het gevoelen , dat eene leer, zoo zichtbaar bewezen Goddelijk te zijn , ook rein moest gehouden worden van verderfelijke nieuwigheden. — «Lang genoeg sprak hij somber, «was er met zachtheid geduld geoefend en met zachtheid was niets gewonnen en het kwaad was toegenomen. De Tempelridders waren eene groote en machtige vereeniging geweest, uitgebreid over alle deelen de^ aarde , en toen ze vervallen waren van het zuiver geloof in zondige ketterijen , had de wil der Koningen over hunne gezamenlijke macht gezegevierd en ze bestonden niet meer. Hoe zou dan een Karei de Vijf- i de , met zoovele landen onder zijn gebied, als i ooit dezelfde schepter had vereend , niet machtig zijn, om eeue sekte van de aarde te wis-


20

I.

-ocr page 162-

HET HUIS LAUERNESSE.

154

schen, orde- en wetteloos opgestaan , samengesteld , op weinige uitzonderingen na , uit de geringere standen der maatschappij , niet één van zin en in haar beginsel zelf de kiem tot iedere verdeeldheid aanwijzende , die in Zwitserland reeds partijschappen kende (Mantz , Grebel, Zwinglius) , : die , waar zij meesteres was , reeds twistte met de haren (Luther en Karelstad te Wittenberg) , i neen! waarlijk, het was zaak , woelingen uit te i blusschen , die altijd nieuwe onrust zouden schep-; pen. Had Mahomed door het zwaard verwonnen \' tot schande der Christenheid , Luther zou door het zwaard vergaan , die Christenheid ter eere; ■ de bijl had lang genoeg aan den boom gelegen , I het werd nu tijd haar op te nemen.\'\' En Aer-noud zweeg daarmede , zelf overtuigd en hopende , dat zijn toehoorder het ook zoude zijn; maar deze antwoordde ernstig en vermanend: ))En toch wee de hand, die de bijl opnemen zal. Het is zekerlijk schade in eigen borst te houwen !quot; En met die waarschuwing verliet hy den on wrikbar en ij veraar.

Spoedig daarop verliet deze Utrecht.... zoo hij geweten had, welk gevaar daar het éénige wezen dreigde, dat hij uitsloot van zijnen algemee-nen verdelgingswensch , hij ware niet vandaar gegaan , zonder ten minste haar nog eens de hand te reiken ter hulpe.

Met eene verrassing, die veel had van schrik, ontving Donna Teresia, welke Ottelijne in verdacht gezelschap te Woerden waande , van deze bericht uit het klooster van Oudwijk. Zou de i Jonkvrouw dit gewijd verblijf hebben gekozen met inzichten van reiniging en bekeering? Zij begon het te vreezen; want waarlijk, die bekeering lag niet in haar plan. Daarvoor had ze niet zoolang alle tergingen geduld, alle ergernissen gedragen; i daarvoor niet haren zoon Enriquez lijdzaam zien meetrekken naar Woerden op zijn\' eigen\' wensch, met vergunning van Ottelijne. Dat was der moeder eene doodelijke grief geweest, en toch, zy had die zonder uitbarsting geduld: een veile hartstocht was sterker dan hare moederliefde; hebzucht overwon gewetensbezwaar en ouderzorg. En ze zag hoe de ure naderde , waarop zij dien hartstocht voldoening kon geven, zoo de vrouw van Lau-ernesse volhardde in haren opstand tegen de Kerk. Met ongeveinsde vreugde verwelkomde zij dus hare nicht, toen deze op het Huis terugkeerde, wel neerslachtig en gebogen , maar toch zonder woord of daad , die van eene veranderde gezindheid getuigde. Der Donna\'s blijdschap grondde zich op deze berekening: Ottelijne zou ongehuwd sterven. Enriquez was haar lieveling , haar neef, en Enriquez zou deel hebben in haar testament. Maar Ottelijne was nog zeer jong en de oomen der Jonkvrouw hadden kinderen\', die haar nader stonden. Zijn aandeel in haar vermogen kon dus niet groot-zijn , en Teresia zelve zeer waarschijnlijk geen genot hebben van die bezitting, zoo alles op gewone wijze afliep. Een woord in het Wormsch plakkaat had haar getroffen: ))de aanklager een derde deel van des beschuldigden goed!quot; Maar in

hoever zou een bevelschrift van den Roomsch-Keizer in Utrecht \'van kracht zijn ? Het was wel een Keizer, die zelfs Pausen dwong ; maar toch.... Teresia wilde betere zekerheid.

Ook was het woord «vervolgingquot; tegen de Lutheranen in Utrecht nog niet uitgesproken : onder Bisschop Philips was er niet aan te denken; wat Hendrik van Beieren doen zoude, wachtte

zij met onrustig verlangen.....en toen deze

mijtervorst zich nauwgezet Roomschgezind , zichtbaar genoeg afhangeling van den Keizer, betoonde , om met vrucht eene aanklacht van ketterij te durven wagen en het nu tijd werd tot de uitvoering eener lang bepeinsde daad , voelde zich Teresia aarzelen ; zij was vrouw, het vuur der jeugd was in haar gedoofd , de machtige geestkracht miste hare kleine ziel; schoon ze bedorven genoeg was om de daad te willen , om de uitkomst te wenschen, was ze schroomachtig voor de openlijke handeling ; het was wel verdienstelijk

ketters het strafgericht toe te voeren; maar toch----

eene bloedverwante , door elk gekend als hare weldoenster , zij zelve eene edelgeborene , een lid van haar geslacht, prijs te geven aan. . . de Hemel wist welk vonnis ; het loon voor dit verraad te vragen en te genieten.....hoe meer

zij aan dit alles dacht, hoe meer zy er van

terugdeinsde.....niet weinig misschien

in dien afkeer gesterkt door de overweging\', dat de Officiaal, voor wien zeker deze zaak dienen moest, onder het vorig Bestuur te zeer was gespeend geworden , om niet den goeden buit tot den zijnen te maken en de gedienstige aanwijsster met een schraal deel af te zetten. Niets is zoo vindingrijk als eene sterke begeerte : na veel wikken en overpeinzen vond de Spaansche het middel uit, om Ottelijne\'s rijkdom machtig te worden, zonder zich in het oog der wereld verachtelijk te maken. Het middel was niet geweldig; een zoodanig, dat eener vrouw paste ; dat te volvoeren was, zonder een oogenblik den statigen tred harer deftigheid te verzaken ; dat niets dan veel list behoefde en een weinig geluk. Nauw had zij het uitgedacht, of ze ging het volvoeren.

Het was eene wisselzieke Septembermaand , die van 1525, die wij nu met onze geschiedenis intreden : eerst was zij zonnig en kalm begonnen, vergoeding belovende voor menigen mislukten zomerdag, nu kreeg ze plotseling herfstbuien en door de schoorsteenen der Slotzalen van het Huis Lauernesse gierde de storm , en de ruiten der kruisramen rinkinkten klapperend in hunne ge-vatsels, als hadden reuzenvuisten ze gegrepen en met woede geschud ; stormvogels kliefden krassend de droeve nevellucht, waardoor de zon geen straaltje vermocht heen te persen, schoon hare gele tint, die schemerde achter de wolken, bewees , hoe noode zij der aarde hare lonkjes onthield , nu het uur van den dag haar te heerschen gaf. Want het was morgen en haar rijk, voor heden, lang ingegaan.

In Ottelijne\'s woonzaal verzoette men zich de guurheid daar buiten met de warmte van een


-ocr page 163-

HET HUIS

155

vuur, dat knetterend opvlamde in den wijden schoorsteen, een vuur, niet van huishoudelijk toegetelde houten , of van spaarzame turven quot;wiskunstig in een\' vierhoek geplaatst, maar een vuur , breed en hoog opgebouwd, als eene houtmijt, met eenen schat van zware takken, forsche armen van eeuwenoude eiken, en met eenen rijkdom van harden veenoogst gestevigd. Een vuur____waarbij Jonathan zelf zich met behaaglijken glimlach zou hebben neergezet, en waarbij hij inspiraties zou gevonden hebben , even roerend verheven als die hij nu altijd vindt bij zijnen gloeienden lieveling. Een vuur, om alles te zeggen , zooals er geen onder het oog van Teresia kon worden aangelegd. De aanminnige zelve trad binnen met haar gebedenboek in de hand , zij kwam uit de late mis; zij groette , met eene statige houding en eenen loenschen blik op het schoorsteenfeest, de jeugdige meesteres van het huis, die er neven zat, met een spinnewiel vóór zich , zonder dat juist haar wiel lustig snorde; want zij wijdde geheel hare aandacht aan iets, dat iemand, die tegenover haar stond, geleund tegen een zitte, haar voorlas. Het was een der nieuwste geschriften van Erasmus , zijne gemeenzame samenspraken , kortelings te Bazel uitgekomen. Die man had een belangwekkend voorkomen : een weinig bleek en vermagerd was zijn gelaat ; maar de opgeruimdheid eener he klere ziel lachte u toe uit zijn schrander blauw oog. Hij droeg de kleeding der geleerden hoewel nog in de jaren der jongelingschap. Het was Willem de Volder, in de Geschiedenis beter als Gnapheus bekend , die sinds eenige dagen huisvesting en schuilplaats genoot op Lauer-nesse , nu hij der gevangenis van Delft was ontvlucht. Teresia zette zich, niet zooals gewoonlijk, op de kleine verhooging bij een der kruisramen neder, maar ze plaatste haar spinnewiel recht tegenover dat der Jonkvrouw , met het kennelijk voornemen om een gesprek aan te knoopen. Hinderde haar hierin de lectuur van De Volder , of ergerde zij zich over het aanhooren van zooveel Latijn , dat zij niet verstond ? misschien was het om beide redenen samen , dat ze morrend mompelde : «Studeerden ze min , het zou hen in het spinnen baten!quot; Ottelijne wierp eenen blik op haar , als wenschte zij haar stilzwijgen. ))Fij toch, laat Clerken studeeren en doet uw ambacht. het zal u meer vromen dan. . . vervolgde de Spaansche.

»Lieve vrouw nicht! moeide elk zich met het zijne , het zou vrij het beste wezen viel de Jonkvrouw in.

))Hoe ze zich zelve in prang brengen en ook beschamen, door dit valsch vermeten vervolgde Teresia.

»Donna Teresia! ik wil geene bitse woorden op dit stuk , niemand zegt u iets als ge ter misse gaat- Wij waren afgesproken elkaar niet hinderlijk te zijn. Wie vergt u met ons te blijven ? Lauernesse heeft meer vertrekken, neme elk zijne vrijheid!quot;

«Ik heb gezwegen zoolang de nood mij niet

tot spreken perste; maar nu , schoone vrouw nicht! zou net u voordeelig zijn naar mijn woord te luisteren, schoon het ook ruw klinkt en niet zoo zoetelijk in uw oor , als de Heilige Kerktaal tot wereldsche y del heden verbruikt.quot;

Gnapheus en de Jonkvrouw wisselden eenen blik en eenen glimlach; het was de InquisiUo de fide dat zij lazen.

»Eischt dat, wat gij zeggen wilt, dan zoo grooten spoed , dat gij ons deze morgenure niet rustig laten kunt tot vermeidinge des geestes ?\': i

))Als ge wensch hebt tot behoud van het uwe , neen , Mejonkvrouw!quot; \'

«Wil u dan verklaren zoo het zijn moet, sprak Ottelijne verdrietelijk , die vreesde opnieuw | een dier lange huishoudelijke vertoogen te zullen | moeten uitstaan , waarin de Donna zoo bijzonder | welsprekend was ; alleen begreep ze niet, hoe de inleiding er bij paste.

»Heer vriend!quot; sprak ze tot De Volder , «ik rade u voor eene wijl een beter gezelschap te zoeken , dan het onze, de eenzaamheid. De huiselijke aangelegenheden hebben dit met de wetenschappen gemeen , dat ze alleen belangrijk zijn voor de ingewijden/\'

«Een getuige en raadsman zal hier niet te veel zijn!quot; sprak Teresia, «zoo meester De Volder uw vriend is , dat hij blijve!quot;

Zoo bleef dan Gnapheus, en de Spaansche begon op plechtigen toon: «Jonkvrouwe nicht! een groot onheil dreigt u en van nabij , en bijaldien de goede Heiligen u zoo verlaten hebben , dat ge ditmaal mijne waarschuwingen niet acht en mijn\' raad niet hoort, is het zoo zeker met uw jong leven en blijde vrijheid gedaan, als met St.-Katharina, maagd en martelares, toen ze in handen viel van den goddeloozen Heidenschen Keizer. De Officiaal is in aantocht naar Lauernesse !quot;

«Waartoe ?quot; vroeg Ottelijne , die een weinig verbleekte.

«Zoete Koningin des Hemels!quot; riep Teresia, «zij vraagt nog waartoe! Waartoe anders, dan om onderzoek te doen naar de ketterijen, die |

hier gepleegd zijn geworden en nog worden.....

om onderzoek te doen naar ik weet niet welke verdachte luiden, die hier geherbergd werden , en schuilplaats vonden of nóg vinden.quot; En zoo er nog iets aan de toepassing ontbreken mocht, vulde Teresia* s blik die aan , door scherp op De Volder te zien.

Een donkerroode gloed overtoog het gelaat van den geleerde ; maar hij zweeg en scheen in gedachten te vervallen.

«Erntfeste vriend , die vrouw heeft geene andere dan lage en veile redenen voor dit woord . j zij haat wie mij welkom zijn op mijn Slot; acht niet meer op hare taal, dan op die van een\' gilden nar!\'\' fluisterde Ottelijne hem toe.

«Laat haar voortgaan ; zij haar doel hatelijk , wat zy weet kan ons nut zijn mede te weten. En liever vlucht ik heden , als ik vreezen moet uw gevaar te vermeerderen.quot;


-ocr page 164-

HET HUIS LAUERNESSE.

156

«Dat zult gij niet, Heer Gnapheus! mijn ge- 1 vaar vermeerdert gij niet en ik laat n niet gaan. Meent gij , dat mijn huis niet groot ge-i noeg is noch wèl voorzien van geheime schuil-1 plaatsen , om één\' enkelen vriend te bergen ?quot;

))Dat neem ik aan als waar ; maar ook voor mijne eigene veiligheid houd ik het met de vlucht: een vijands oog loert scherp; gij zoudt niet mo-: gen zweren niemand geborgen te hebben , en het

martelaarschap dient mij niet..... Wat mij nog

over het hoofd hangt, weet ik niet; maar één | ding weet ik zeker : mijn geloof denk ik nooit | te verzaken , maar alevel hoop ik er het lijf af ; te bergen en de vrijheid , als dat met niets er-gers dan de vlucht is te winnen.quot;

Na dit ter zijde, wendde zich Ottelijne weder tot Teresia : ))Gij zijt goed onderricht , Nicht! alleen ik wenschte te weten, hoe ge tot zoo fijne kondschap kwaamtsprak zij met zekeren nadruk.

»Het is niet uit één\' mond, dat ik de droef-mare weet. Dezen ochtend werd mij , door den 1 Pater biechtvader van het klooster verteld , dat de Officiaal, gesterkt door andere Heeren van het I Geestelijk Gerecht, eene buitengewone rondreize kwam doen, en daar de Pater een goedhartig en vroom man is, die zich zijne laatste krankheid nog wel herinnert, waarin ge hem wijn en verkwikkingen zondt, meer, zooals ik toenmaals aanmerkte, dan voor een\' zieke voegzaam was , heeft hij de deugd der dankbaarheid niet verzaakt : en mij in het heimelijk verwittigd, dat het op Lau-ernesse gemunt was , opdat ge uwe voorzorgen kondet nemen!quot;

»Monnik en-dankbaarheid merkte Gnapheus ; twijfelend aan.

»Indien aan eene , dan durf ik aan deze ge-looven,quot; sprak Ottelijne, ))het is eene beproefde, en de man is eenvoudig en oprecht: maar hij zelf kan misleid zijn.quot;

Het geelachtig vel van Teresia nam eene pur-perroode tint aan. «Zóó misleid , vrouw ! dat ook Enricjuez dezen ochtend te Utrecht, in het volle marktgewoel, door een\' man op zijde werd genomen, die hem influisterde: «Laat Vrouwe i Ottelijne vluchten. De nood dreigt!quot; en die daarop zich voortmaakte met zoo groote haast, dat mijn zoon hem niet kon erkennen : dat moet zeker betrekking hebben óp de komst van den Officiaal.quot;

»Welnu.! ik zal dien man met vertrouwen afwachten !quot;

«Ge weet toch , dat ge niet onschuldig zijt, Ottelijne Nicht!quot;

))lk ben onschuldig aan wat misdaad is.quot;

«Niet aan wat zij zóó zullen noemen viel De Volder in. «Vriendin mijne! versmaad toch niet te waken voor uwe veiligheid. Deze nieuwe Bisschop , die veertien nieuwe heilige dagen heeft ingesteld , schijnt mij wel een man toe , om het gezuiverd geloof te vervolgen onder den naam van I ketterij!quot;

«Zij dat zoo , als de Hemel het wil! Ik zal niet schromen openlijk getuigenis te geven van mijne gezindheid.\'*

«Beste Jonkvrouw ! ik vreeze zeer , dat gij niet daartoe geroepen zult worden; meent ge, dat men u , eene groote edelvrouw , openlijk zal te recht doen staan in deze tijden, waarin het voorbeeld van uwe standvastigheid de zaak der tegen-partijders meer schaden zou dan baten ? Veeleer gaat het u als onzen armen vriend en voorganger Pistorius , die nu sinds zoolang in een\' kerker wegkwijnt.... Ik zeg u , houd het met de vlucht.quot;

«Ik vreeze den kerker niet in den dienst van den Heere God.quot;

«Het is wel te zien , dat gij den kerker niet hebt gesmaakt, zooals ik, dat ge daarvan met zulk eene lichtigheid spreekt. Geloof mij ; als gij gestaan hadt nevens de sterfsponde van een\' vriend, weggeteerd onder de jammeren des kerkers , snakkende tot zijn\' laatsten adem naar lucht en vrijheid , die toch niet de zijne werd, dan toen de ziel vrij was van de banden des lichaams: als gij gezien hadt, hoe noch de adel van het gemoed, noch de oprechte deugd , noch de fijne bloem van konst en wetenschap baten mocht tegen de akelige versuftheid, waarin de steendwang ons stort____

om het al te zeggen , zoo ge , als ik, Cornelis Hoen hadt zien lijden, zien sterven , ge zoudt, als ik , de kluisters ontvloden zijn zoo ge kondtv j en niet rustig blijven , als men er u mee bedreig- |

de..... Daarom , Ottelijne ! vriendin , veel geacht .

en waard! als ge gelooft aan het gevaar, houd i het met de vlucht! Het zou al te groote schade zijn, zoo de schoone Lauërloot zoo vroeg werd afgerukt in de eerste frischheid van haren bloei.... het is ook verdienste te leven voor zijn geloof: daarom , ik herhaal het ten derden male , houd het met de vlucht!quot;

«Zoo ik wilde , kan ik ? Kan de dochter der Lauernessen, de laatste van haren stam, de ééni-gc , het huis harer vaderen verlaten ? de bezitting , door ieder der voorouders vermeerderd, prijsgeven aan de hebzucht van wie er naar grijpen wil, en als eene slechte deerne dolen gaan en teren op der vreemden gastvrijheid? Moet zij niet waken voor het goed , haar ongeschonden aan- | vertrouwd , om ongeschonden na te laten aan wie 1 haar de naasten zijn ? Niet dat ik met zondige ! gehechtheid mij hang aan het aardsche goed: maar j het is ook plicht te veiligen wat in onze handen is gegeven, mijne vazallen, de kinderen mijner on-vrijen .... moet ik niet met hen blijven, hen beschermen, zoolang de Heer ze in mijne hand laat ? Ge weet toch, voorzienige vriend ! dat de vlucht is als eene bekentenis van schuld, en de mijne zou strekken tot overtuiging van den rechter! en ik zou een deel van mijn\' eigendom ter prooie zien van den Officiaal, om wat er restte te worden onteigend door vreemden.quot;

«Zal die u dan meer verzekerd zijn , als gij blijft en veroordeeld wordt ?quot;

Op die aanmerking van De Volder wist Ottelijne geene tegenspraak, en de keuze tusschen i


-ocr page 165-

HET HUIS L.

(AÜERNESSE.

457

de beicle noodlottige kansen scheen haar zoo hard , dat ze met de handen voor de oogen moedeloos zwijgen bieef.

))En juist daarop heb ik een\' vond uitgedacht, ik, de klein genchte , alleen goed en bekwaam geschat voor het lage huisbedrijf en het opzicht daarover , die , hoewel bloedverwante , nauw aangezien werd onder al die welbespraakte Doctoren en Doctoressen, die hier hoofden en gastreer-den. Ik ben gereed en in staat u in den nood bij te staan , nu het fijne vernuft ten einde raad is !quot; sprak Teresia , met die bitse aanmatiging , die haar eigen was en die zij zelfs niet kon afleggen noch wilde op een oogenblik, waarin waarschijnlijk een hartelijk woord den besten ingang zou gevonden hebben. Zij zorgde er voor den angel van de list niet in honing te doopen, en die list is zeker wel de gevaarlijkste, omdat het ruwe woord den toon dier vrije, goedhartige rondheid heeft, waardoor de schrandere verstrikt wordt, die door de zoete vleierij zoude heenzien. Door het kwaadaardig woord , dat hare vrienden trof, gewond en beleedigd , sprak dan ook Otte-lijne meer toornig dan wantrouwend :

»Het zou barmhartig zijn, lieve nicht! ons al aanstonds uw middel aan de hand te doen , zonder dien noodeloozen schimp op hen , wier goede wil van mij gekend is, gelijk ik aan den uwen geloof, hetwelk ik, zoo ik meen , u altijd heb getoond, met nooit te vergeten de achting, die ik aan uwe jaren , onze namaagsóhap en uwe goede diensten verschuldigd was, onaangezien de weinige éénheid van denkwijze en gevoelens tus-schen ons, en zoo bidde ik , haast u met ons te verklaren , hoe ge mij opnieuw nuttig wilt zijn en het grootste recht verkrijgen op mijne dankbaarheid.quot;

»Nicht Ottelijne! zoo wil ik: doch antwoord mij eerst op dit: zijt gij overtuigd , dat ik tot hiertoe het bestier van uw huis met orde, met oplettendheid, met vlijt en met zorgvuldigheid heb waargenomen V Zij wachtte antwoord.

«Zeker jahernam de Jonkvrouw verwonderd , terwj\'l Gnapheus binnensmonds een mons parturiens prevelde.

))Heb ik altijd het uwe tegen roekeloos aantasten en ruwe verkwisting geweerd en met macht en kracht de spaarzaamheid voorgestaan en het overbodige gemijd ?quot;

))Een weinig te veel zelfsantwoordde de Jonkvrouw met eenen glimlach.

))Heb ik ooit iets verachteloosd, wat u tot voordeel kon strekken . of toegelaten , wat tot nadeel mocht zijn ? Heb ik van het uwe ooit iets benaderd of aan mij gehouden, zonder dat gij zelve er mij toe gerechtigd hadt ? In één woord , heb ik trouw en weleerlijk het uwe bestierd en beschermd, en zijt gij van die eerlijkheid en trouw overtuigd ?quot;

»Voorwaar , ja! beste nicht Teresia ! maar , waartoe nu dit alles ...quot;

))Om van u te vragen , dat ge het verledene zult nemen als een\' waarborg en onderpand voor de toekomst; dat ge mij ganschelijk vertrouwen zult bij het voorstel, dat ik u ga doen. Zie, jNIejonkvrouw! zoo gij besloten zijt tot de vlucht en werkelijk ontkomt, vervalt uw rijke bezitting aan den geestelijken rechter.....maar zoo

het goed u niet meer behoort, vermaakt is of afgestaan aan iemand , tegen wiens Christelijke gezindheid en goeden reuk bij de Kerk niets valt te zeggen. .... zou het ook den gierigsten Officia al moeielijk vallen meer dan eene kleine vergoeding van den erfgenaam of bezitter te eischen quot;

))Dat luidt waarsprak De Volder, «men zou zich niet kunnen verhalen op een\' vreemde ; maar in ztilker voege is toch mijne Jonkvrouw onteigend van het hare ....quot;

»Daartoe is het aan mij , dat zij het opdragen moet.....zoo blijft zij afwezend nog de vrije beschikking houden over haren eigendom, genietende het bedrag der inkomsten, ik mij alleen beschouwende als hare rentmeesteres en bestierster, en voortgaande hare zaken te voorzien en te verzorgen , zooals op heden , alleen met deze hope en uitzicht, dat, zoo een terugkeer op haar Slot haar onmogelijk werd (hetwelk ik evenwel niet verhope!) of wel dat ze ongehuwd of kinderloos kwam te ruston . . . mijn Enriquez , die met de zaak bekend moet zijn , het aanbetrouwde goed a1s het zijne bezitten moge . . . .quot;

)gt;Zoo onterve ik geheel de kinderen van mijne vaderlijke oomen.....quot; hervatte de Jonkvrouw aarzelend.

«Aan uw moeders magen , meen ik , hoorde het Huis !quot; antwoordde Teresia , ))ik ben er de éénige vertegenwoordigster van ; mijn zoon is een edelman, de kinderen van den Deken der goudsmids zijn het niet.... Enriquez kan eene Holland-sche Jonkvrouw huwen .. . zoo het zijn moest eene dochter van een\' uwer oomen .... zoo blijft uw erfgoed altijd de eigendom van uw bloed, en het Huis Lauernesse nog voor een\' val bewaard, want

het zou een val zijn.....eene verbeurdverklaring

van gerechtswege !quot;

«Aernoud ! uwe voorspelling barstte Ottelijne met smartelijke herinnering los. »Maar toch. ik heb besloten het al te offeren, zoo het geëischt werd .... dus hoede ik nog wat ik kan en vermag, slechts het is een bedrog . . ..quot;

«Wees voorzichtig, gelijk de slangen.....zegt

de Schriftviel Gnapheus in.

»Een goed woord, Meester De Volder! en eene daad , die men aanprijzen kan met eene spreuk , uit wat gijlieden de Schrift noemt, moet immers wel oorbaar zijn , mijne Nicht!quot;

«Waarom heeft Enriquez mij dit alles niet bericht ? ... . Ik wensch hem te spreken,quot; zeide Ottelijne , een antwoord ontwijkende.

«Hij is terstond daarop teruggereden naar de Utrechtsche zijde, om te weten of reeds de gevreesde mannen in aantocht zijn ; ook de Pater Biechtvader heeft mij beloofd heimelijk kondschap te doen , als zij in het klooster aankomen , waar ze te nacht vertoeven zullen.quot;


-ocr page 166-

HET HUIS LAUERNESSE.

158

«Om zeker morgen hier te zjjn,quot; sprak De Volder , «en * dus , Jonkvrouw en Vriendin! maak snel uwe beschikkingen ; het is geer.e schade, op de vervolgers een\' dag vooruit te hebben , en daarom , dat wij nog heden afreizen, indien ge mijn geleide aanneemt! ik rade u zeer in Oost-Friesland eene wijkplaats te zoeken totdat deze stormen zijn overgewaaid. Grave Edzard begunstigt zonderlinge zeer die tot Luther behooren.quot; »Nog heden ! en ik heb zooveel af te doen. . . ))Mijn raad is, dat gij heentrekt in den nacht, Jonkvrouw Nicht! te beter kunt gij uw spoor verbergen .....quot;

Toen rees Ottelijne op met eene krachtige overwinning op zich zelve : want, wat zij volbrengen ging, was een afstand van al het hare.

»Gnapheus ! wil mij bijstaan en getuige zijn in het opmaken van die overdracht en van mijnen uitersten wil.quot;

XXV.

DE DOOD DER JONKVROUW VAN LAUERNESSE.

Met het opkomen der maan was de storm tot een vinnig koeltje gestild ; als zilverzand glinsterde , bij haar liefelijk licht, het eenvoudige kiezelgruis , waarmede het vóórplein van het Huis Lauernesse bestrooid was. Drie paarden stonden gezadeld en bedienden wachtend daarnevens, getrouwen van Ottelijne . die hun leven zouden gesteld hebben voor het hare. Een ander man , zeker een van hen , die reizen moesten , trappelde ongeduldig heen en weder, terwijl hij zich het overkleed dicht om de leden trok. In het eind moest zich zijn ongeduld uiten.

«Dat vrouwen toch altijd de ijdeltuiterij stellen boven alles , zelfs boven den treffelijken prijs van het leven !*\' barstte hij uit. «Certejjn laat zich Jonkvrouw Ottelijne nu nog den spiegel voorhouden , om te zien , of de wrong van het hoofdhulsel recht zit onder de falie ! Langer mag ik dat dwaas vertragen niet lijden! Enriquez! wil toch uwe meesteres manen niet meer te toeven.quot;

De edelknaap liep de Slotpoort in, die openstond , en nam den weg naar de bovenvertrekken. Eene vrouw kwam luid schreiend en in de verwarring eener diepe droefheid de trap af, die hij op wilde.

«Waartoe dat onoorbaar gekrijt, Griete! is de Jonkvrouw nog niet gereed?quot;\'

«Gereed! de Hemel geve dat zij het geweest is , Enriquez! God heeft haar tot zich geroepen.quot;

Enriquez bleef haar strak aanzien , zonder te vragen of te antwoorden.

«Zij is dood!quot; herhaalde Griete met nog luider snikken.

))Ge zijt u tzinnig , creatuur !quot; riep de page , ))nog vóór twee uren was ze bloeiend gezond, als eene frissche roze.quot;

))Bjj de waarheid van ons nieuw geloof! het is zooals ik zeg; zjj is verscheiden tusschen die

ure en nu: ontzield ligt ze op haar rustbed!quot;

«Ik wil zelf zien?\'* Hij rukte haar de lamp uit de hand , en vloog met zenuwachtige haast het slaapvertrek in.

En het bleek waarheid te zijn , wat de dienstjuffer gezegd had : de bloem van het Sticht lag daar , als eene van wie de ziel is weggenomen, en die den laatsten strijd heeft afgestreden , of liever , van strijd was geen spoor op dat gelaat, rustig , als van eene , op wie een loodzware slaap is neergestreken, maar een slaap zonder ademhaling van den slaap , zonder den blos van den slaap, zonder de warmte van den slaap , zonder den glimlach of de speling der trekken in den droom. Zij lag met gevouwen handen , als ingesluimerd onder het gebed; zij was reeds in haar reisgewaad gekleed , als ware de dood haar overvallen, midden onder hare voorzorgen tot levensbehoud; de wrong van het hoofdhulsel was losgegaan en voor het eerst werd voor vreemden de volle pracht harer goudblonde lokken zichtbaar , daar ze neêrkronkelden tot op het blauw scharlaken der oversprei, en zich dartelend vermengden met het marterbont van den kostbaren rand.

Aandoenlijk was het en toch bevredigend op deze doode te zien. De schoonheid , de jeugd . de rijkdom , de macht, de voortreffelijke vermogens des geesies, alles was geweest; maar ook het lijden was geweest ! wat treurt men dan nog om het andere verlorene , als men zeggen kan : »het lijden is geweest!quot; En is er dan één lijden , waarvan de dood niet zegt: «tot hiertoe en niet verder ?quot; O! dat men daaraan dachte onder de smarte!

Nevens het rustbed stond Teresia met de gepast-3 stemmigheid van den rouw op het gelaat, maar zonder tranen. Zij verkwistte niet gaarne iets , zelfs niet hare tranen. Behoorde de huichelarij niet onder hare ondeugden , of vond zij het noode-loos , die hier te gebruiken ?

Enriquez onderscheidde spoedig genoeg de vree-selijke waarheid van Griete\'s woord; terstond knielde hij neder bij het hoofden-eind en gaf zich lucht in onstuimige wanhoopsklachten, zonder iets te zien , zelfs niet zijne moeder, die zich toch nederwierp aan zijne zijde, haren rozenkrans greep en het gebed voor de doode begon. Gnapheus , tot wien de treurmare nu ook was doorgedrongen , kwam zijn ernstig woord der droefheid en verwondering voegen tusschen de luide klachten van Enriquez en Griete.

«Weet niemand hoe het haar is aangekomen ?quot; vroeg hij.

»Dat weet alleen de Heere!quot; sprak Griete. «Ik kan wel zeggen , hoe het mijne meesteres is vergaan bij mijn weten. Nadat ze hare zaken had afgemaakt, die haar bezwaarlijk en zuur moeten gevallen hebben, te oordeelen naar de diepe mistroostigheid , waarin ze vervallen was , kwam mijne wellieve Jonkvrouw in dit haar slaapsalet ; terstond heette ze mij al hare sieraden bijeen te zoeken en te bergen in het kistje, dat daar nog staat, zooals ik deed. After na moest


-ocr page 167-

HET HUIS LAUERNESSE. 159

ik haar helpen bij het wisselen van hare daag-sche kleeding voor een overkleed en regenfalie van steviger en minder sierlijke stoffe. Het was wel blijkelijk, dat ze gansch moede was , want ze wierp zich in hare zitte en eischte eene teug kruiderwijn , die ik ook bracht, zooals vrouw Te-resia weet, die mij den eigen\' beker van onze meesteres gevuld langde van de credenztafel. Gezegde mijne Jonkvrouw dronk herhaalde reizen , zeker in verstrooiing, want ze keek altijd met starre oogen recht vóór zich, als eene, die in den slaap wandelt. Ik had haar liever luid op hooren krijten; daarop was het of ze eensklaps weer bij zinnen was, want ze zeide tot mij, goedig en vriendelijk, als altijd: ))))Griete! ik

verreize van mijn Huis..... voor langen tijd vreeze

ik, gij zult mij vooreerst niet volgen, maar daarna als ik zelve wete , waar de Heer mij heenleiden zal; neem tot geheugenis van mij de armbanden en hangers, die ik altijd gedragen heb ,

en mocht ik niet keeren.....kind! houd u bij

uw geloof..... ik geef er veel voor , en toch, het rouwt mij niet— schoon ik voel wat ik geef! Keere ik niet, Griete! zoo zjjt gij verzorgd in mijn testament, gelijk ook de anderen.quot;quot;

))En rijkelijk! dat is waar ,quot; sprak Teresia tus-sehen de tanden.

«Zij liet toe , dat ik haar de handen kuste, en daarop hernam ze zeer mat.....))))eene zonderlinge loomheid drukt mij de leden, ik moet ietwat rusten. ... ik wil het op mijn eigen rustbed , het zal voor het laatst zijn.....quot; quot; Ik hielp

haar daarbij , en daarbij gebood ze mij te gaan en haar op te wekken na middernacht. Toen ik op dat uur keerde vond ik Mejonkvrouw in zoo rustigen slaap, dat ik uit medelijden nog eene poos afliet haar te storen ; maar daar zij het geboden had en het al gereed was, en daar haar wel dierbaar leven er aan hangen kon, overmocht ik mij zelve en hield aan met roepen en nooden , dat al vergeefs was, totdat ik hare hand wilde schudden .... en die koud voelde als ijs.....quot; Het arme meisje snikte en jammerde opnieuw bij de herinnering. Gnapheus had inmiddels met scherpe blikken op Teresia gezien , die met de oogen neergeslagen ijverig had gebeden en eindelijk sprak :

»Alzoo is dan het uiteinde geweest van de laatste loot der Lauernessen . . nu , de Heiligen zijn geprezen! zóó is het beter, dan of ze gevallen ware in de handen van den kettermeester, of volhard had , een lang leven door , in de zonde der ketterij. — Nu ! ik zal voor eene uitvaart zorgen, niet minder rjjk en prachtig in aanzien van de conditie , waarin zij leefde, dan die van onzen zaligen Heer den schoonen Koning Filippus. — Griete! laat terstond twee knechten opzitten en naar het klooster van Mariëndaal rijden, om den Pater Biechtvader te nooden hierheen te komen. Er is wel priesterzegen noodig bij een lijk als dit.quot;

»Moeder ! Mejonkvrouw is gestorven in de belijdenis van Luther\'s leeresprak Enriquez.

«Hoe weet gy dit, knaap ! Griete ! ga, van nu aan heb ik hier te bevelen.quot; De jongeling scheen nog willens zich te verzetten , schoon het meisje ging.

))Laat ze naar hare eigenzinnelijkheid dit lichaam voorzien,quot; sprak Gnapheus, ))de ziel is toch reeds de macht van den Priester ontvaren... .quot; Toen wierp hij een\' langen smartelijken blik op de doode , wier voorhoofd hij kuste. «Zoo , vaarwel ! liefelijk omkleedsel van eene uitnemende ziel, die, zoo God wil, eene betere welkomst is bereid in den Hemel. dan mijn afscheid zijn kan

op aarde..... Ik moet heentrekken! zoo ge te

behouden waart geweest met mijnen dood, ik had mij in uwe plaats gesteld; maar nu ... . ik

heb moeder en zuster..... Enriquez , broeder!

ook gij. vaarwel! vergeet u niet in morrenden rouw , die straffelijk is voor God.... Gij zijt immers onschuldig aan deze ramp. ...quot;

))En wie niet?quot; vroeg Teresia bits.

«Ik heb mijne overtuiging ! radix omnium ma-lor urn est cupiditas!quot; sprak Gnapheus bij zich zei ven , en daarop luid tot de Spaan^che : «Vrouw ! bewaar uwe nieuwe rijkdommen wèl, ik wenschte niet te betalen, wat ze u kosten. .en hij verwijderde zich haastig.

»Aartsketter!quot; was al wat Teresia wist uit te brengen.

Toen schoot Enriquez toe op zijne moeder. »Moeder ! kan het waar zijn , wat die man zegt ? hebt gij dat gedaan ?quot; en hij wees op de doode.

Teresia antwoordde niet, zij stond daar, als aarzelde zij een woord uit te spreken, dat haar op de lippen brandde.

«Moeder! spreek en zeg neen ! want zoo waarachtig ik in God geloof, ik zal zonder verschooning zijn , al zijt gij vrouw, al zijt gij die vrouw, waardoor ik het leven drage. Moeder! antwoord toch , vloeit er niet ook Spaansch bloed in mijne aderen ? en gij weet van de onzen, dat zij de wraak prijzen boven de lijdelijkheid.quot;

«Mijn geheim weet ik alleen en zal ik blijven weten , sinds gij niet waard zijt het te kennen,quot; riep zij.

»De bekentenis is voldoende!quot; riep de jongeling. ))Ottelijne! dierste meesteres ! gij zult gewroken worden en hij drong dichter en dreigend op haar aan.

))Ave Maria ! Jezus ! hoor ons ! Christus! verhoor ons! Heer ! ontferm u onzer!quot; gilde Teresia.

»Wel past het u te bidden, vrouw! want uw uur zou gekomen zijn , zoo ik geen Evangelisch Christen ware voegde hij er langzaam bij.

Donna Teresia herleefde, zij zag den korten handdegen in de scheede terugglijden. »Dwaze en booze zoon! denkt gij op moedermoord ? gij zoudt deze doode opwekken door uwe zonde, uwe moeder heeft veel voor u gedaan , en gij.....quot;

Het binnentreden van den Pater Biechtvader stoorde haar. De knechts hadden niet ver behoeven te rijden om hem af te halen, reeds was hij nabij het huis. In den nacht zich niet ontziende den tocht te doen, om de Jonkvrouw, zjjne wel-


-ocr page 168-

100 HET HUIS LAUERNESSE.

doenster, te waarschuwen , dat de vervolgers in aantocHt waren en niet eens zich de rust van den nacht zouden gunnen , om bij het dagen op Lauernesse te zijn.

De eerwaardige man zag met een\' strengen blik op de Spaansche. «Vrouw Teresia ! is hier misdaad gepleegd, of is dit de vinger Gods ?quot; vroeg hij ernstig.

«Pater! ik zal den armen rijkelijk schenken van de kettersche goederen, die nu aan mij vervallen zijn , en de Kerk. . .

»0 Heere God! ik wil geen deel hebben aan de overwinst des duivels riep Enriquez en stormde de deur uit.

Het was eene akelige , sombere plaats de grafkelder der Lauernessen , met een verwulf, dat de zerken hunner bidkapel raakte en eene bevloering van leisteen , die dieper lag dan de fondamenten van het huis; eene plaats, afgesloten \' van de aarde en ver van den Hemel, waar nooit een menschenvoet zich waagde, of het moest zijn om zijns gelijken ter laatste woning te bren- ; gen ; waar geen levende verblijven kon , dan met , huivering en killen schrik; om en rond overal de teekenen van dood en vergankelijkheid, zoo j het oog in het stikke duister had kunnen zien , | lange ryen kisten , in looden hulsels langer gewaarborgd tegen worm en rotting, om hier af- i gesloten te worden en vergeten, die allen de geraamten inhielden van menschen, die geleefd ; hadden , menschen uit vorige eeuwen misschien , die hartstochten hadden gekend, begeerten nagejaagd , deugden geoefend, smarten geleden, ondeugden gepleegd, die liefgehad hadden en gehaat waren geweest, die macht hadden bezeten en geweld geoefend, en die toch allen waren geëindigd met de doodkist. Voor het oog der ziel en voor het oog des lichaams was het eene akelige , sombere plaats! Maar het was ook een akelig somber schouwspel, dat er te zien was, vreemd zoowel als vreeselijk: het was geen verblijf voor levenden, en toch verwijlde eene levende hier tusschen de dooden, want zij leefde wel, die vrouw , die , half overeind gerezen , met den linker elleboog geleund tegen den kant der kist, met strakstaand oog in het rond staarde, als had haar blik door het duister willen heen-boren ; maar eene levende was het toch : met de witte lijkwa bekleed, met den doodkrans der maagden op het voorhoofd, en die men tot rust gegeven had de harde planken, die alleen der dooden leden niet kwetsen. Een diepe zucht ontsnapte haar, en daarop het hoofd neerbuigende op de hand , scheen ze willens in den loomen slaap terug te zinken , waaruit ze nauw was ontwaakt . toen plotseling een schitterende straal van licht haar de oogen trof, die zich heenwendden naar het schrille schynsel. Het was veroorzaakt door eene fakkel in de hand van eene, die naderde , en die het tooneel verlichtte, schoon niet vervroolijkte; het was de kleine onbehaag- 1 lijke gedaante van Teresia , die misschien alleen op deze plaats in haar versleten slepend rouwgewaad geen\' glimlach afperste ; zij droeg nog eene kleine kruik en een kistje, dat vrij zwaar scheen, te oordeelen naar de wijze, hoe zij het hield. Langzaam daalde zij de twintig trappen af, nadat zij de deur van het gewelf omzichtig gesloten had : daarop was ze snel bij : Ottelijne!

Mijne lezeressen hebben die uitkomst verwacht; met de ondervinding van 1000 en .... ? romans vóór zich , konden ze op zoo iets verdacht zijn, en ik durf hopen, dat ze genoeg goeden dunk van mij hadden , om mij niet voor de onhandige te houden, die hare heldin laat sterven in het XXVslL\' Hoofdstuk, daar het boek eerst met het XXXslc eindigt. Geloof mij, ik had Ottelijne niet opgegeven, al had ik olifanten of hippopotamussen laten aanrukken, juist bijtijds, te harer redding , of een\' enkelen paladijn de wonderen laten doen , die zeven en dertig anderen te za-men nauw verrichten konden ; al zou ik er beesten op hebben laten africhten , of zevenarmige

menschenrassen voor uitvinden.....en die dood,

die niets meer was dan een lange diepe slaap, heeft, hoop ik, niemand verschrikt; maar te gelijk ook , hoop ik , door niemand verdacht te worden van op dien schrik gerekend te hebben ; zoo die in mijn doel lag, had ik nog wel een ander middel gevonden om dien aan te jagen. Slechts heb ik mijne Jonkvrouw bestemd andere lasten te dragen , dan die haar op Lauernesse konden drukken, en daartoe moest de list der hebzucht het middel geven.

Teresia bracht hare kruik aan den mond der ontwaakte , die veel dronk en daarop sprak : «het is goed dat gij water brengt, het is mij dor in i het verhemelte , als sloeg de tong tegen hout, ! en toch, ik zorgde , gij zoudt niet wederkeeren.quot; i

«Ge kondt betere gedachten hebben van eene, die u zelfs in den dood niet verliet.quot;

«Het is zoo, liefderijk en vroom waart gij biddende bij mijne kist, toen ik.....ontwaakte, zooals gij het noemt.....met een gevoel van b^nge

benauwdheid in die engte.....quot;

«Ge kunt denken , of huiverige ontsteltenis mij aangreep, toen ik beweging hooide ..... Uw j goed luk wilde , dat het mij terstond inviel geen gerucht te maken , waardoor gij zoudt verloren \' zijn geweest.quot;

«Hoe toch? mijne bedienden zijn geene verra- ! ders!quot;

«Zouden zij zich weten te verbergen ? hunne vreugdigheid en hunne verwondernis konden achterdocht wekken; maar zonder dat, boven uw hoofd zijn de meesten uwer vazallen bijeen ; de ., Pater Biechtvader houdt een\' bidstond voor het 1

heil uwer ziel.....De kapel is tot vernieuwde hei- i

ligheid gewijd.....en . . ..quot;

«Spaar mij dat!quot; riep Ottelyne, wen zeg mij, is het nacht of dag?quot;

«Het is het schemeruur ; gisteren, om dezen tjjd, werdt gij nog met de levenden gerekend.quot;


-ocr page 169-

HET HUIS LAUERNESSE.

161

))En nu voortaan met de dooden!quot;

«Zoo gij uwe veiligheid verzekeren wilt, ja! de Officiaal is nog hier met zijne klerken, en niemand weet, wanneer hij heentrekken zal. Lacy! waar ik op gehoopt had is niet gebeurd : hij wil zijn deel van uwe nalatenschap , bijwijze van boete , en daarvoor blijft hij wacht houden tot men uit Utrecht beslist zal hebben. Het heeft moeite gekost, uw lijk (dat we er voor hielden) van smadelijke handelingen te weren , hij weigerde u een eerlijk graf bij uwe vaderen , tot het mij eindelijk , met hulp van den Pater , die antwoordde , dat gij u stervende kondt bekeerd hebben , geoorloofd werd u hier te laten bijzetten zonder omhaal van plechtigheden , iets , dat we prijzen moeten , aanziende het nu te uwer redding strekt. Maar blijf niet als eene vertwijfelde daar zitten en vat moed en hope ; zie, ik heb kleederen voor u gebracht en al wat ik voor kostbaarheden geborgen heb voor

de waakzame oogen des Officiaals.....oo k

gereede penningen in deze beurs, het zal u strekken tot teerpenning op reis, tot tijd en wijle toe, dat gij u met naam en persoon weder vrijelijk vertoonen kunt.quot;

))Dat zal wel nimmer zijn, of ik moest nu in dit oogenblik met u gaan, mij toonen en hun bewijzen , dat ze gedoold hebben.quot;

))Dat zou zijn den schijndood gemeden te hebben , om den werkelijken in den mond te loopen : aan de weinige barmhartigheid , die ze der doode getoond hebben, zult gij weten, wat ze der levende zouden doen. Veel beter dient u de vlucht — waartoe ik u (de Heiligen helpende!) denk te vervorderen.quot;

))Het is duidelijk. dat de Heer mijne vlucht niet heeft gewild, die verhinderende door eene zoo plotselinge krankte.quot;

»Het is nog duidelijker , dat de Heiligen uwen dood niet willen, daar ze u als opgewekt hebben uit het graf.quot;

»0! dat ik er in gebleven ware!quot; zuchtte Ottelijne, in tranen uitbarstende, »wat zal ik

nog in het leven.....en ik rustte daar zoo

kalm! O! veeleer welkom was mij nu nog de marteldood , welken zij daarboven verkiezen , dan bij het leven als eeno gestorvene rond te sluipen

over de aarde.....quot; Een oogenblik bleef ze

zoo mijmerend en liet het. hoofd rusten op ïere-sia\'s schouder; daarna vouwde zij de handen als in het gebed , en sprak met grootsche berusting :

»Maar het is ons niet gegeven ons eigen lijden te kiezen. Niet mijn wil, Heere! maar de Uwe!quot;\' Toen hief ze zich moedig op uit de doodswoning , en deed zich door Teresia de lijkwa verwisselen voor het gewone vrouwengewaad.

«Waar is Enriquez , weet hij ?quot; vroeg ze.

«Spreek mij niet van mijn\' zoon , hij is mijn huis ontvlucht met eene betichting op mijne eer, die mijne gebenedijde patronesse door uw herleven logenstraft .... Hij meende , dat ik u gift gemengd had . . en zij zag Ottelijne van ter zijde onderzoekend aan.

»Zijne sterke vriendschap voor mij heeft hom

verblind, ik weet, dat gij daaraan onschuldig zijt; de schokken van zoo smartelijk een\' dag hebben mij dien overval voorbereid .... maar, I nicht Teresia! opdat ik van u scheide zonder i eene booze verdenking op iemand, die mij , in ; dezen , vele zorg betoonde : wie heeft mij bij het Hof van Utrecht verklaagd ? zweer mij , dat gij 1 het niet zijt.quot;

»Zoo waarachtig moge mij de Heilige Maagd met voorbede bijstaan in nood en dood , als ik

daaraan onschuldig ben.....wie het zijn mag ,

weet ik niet, maar wel, dat reeds onder Bisschop Philips zulke aanklachten tegen u gericht werden , die toen niet gehoord, nu zonder genade of

verschooning zullen zijn aangenomen.....quot;

sprak Teresia , en zij kon zoo spreken : niet middellijk had zij er nu of toen de hand in gehad, maar dat ze soms haren nood had geklaagd , luid en veel, over de gruwelen der ketterije , die ze dagelijks op Lauernesse zag voorvallen onder hare vrienden en bekenden, onder leeken en priesters , in de kloosters , waar ze biechtte , en in

de kerken , waar ze de preêkheeren hooren ging......

dat ze in de laatste tijden bovenai kwistig was geweest met die geruchten, dat zeker , was een natuurlijk gevolg van de vele ergernis , die haar gegeven werd , en geenszins met opzet gedaan , om den Officiaal op zijnen buit te wijzen. Neen , zij had hare weldoenster niet verklaagd, daarop kon ze met een gerust geweten zweren , dat konden alle menschen getuigen, onder welke zij vrijmoedig het hoofd durfde opsteken, als men van deze treurige gebeurtenissen zou spreken!

wEn. meester De Volder ! is hij het ontkomen ?quot; vroeg Ottelijne met iets angstigs in de stem.

))Die heeft niet gewacht tot uw lijk koud was, om zich weg te makenantwoordde Teresia, altijd bitter,

ȟe hemel zij gedankt! met hem was er te veel verloren.quot;

wik acht hem niet behouden, als hij oostwaarts opgegaan is , zooals zijn voornemen was; het volk van den Gelderschman blakert en moordt aan die zijde van het Sticht, en des Bisschops benden

trekken er heen en weder.....quot;

))Zoo zal het ook mij ongeraden zijn op mijn Jachtslot in Eemland de wijk te nemen , zooals mijn voornemen was.quot;

«Voorzeker niet! Ge moet naar de Hollandsche zijde li een; ge hebt immers vrienden in Holland en bij menigte , van uwe sekte....quot;

»Wien ik welkom zijn zal, en ik wil dan in

Gods naam den tocht aanvaarden..... Teresia!

hebt gij den sleutel, die mij uitgang geeft dooide gewelven heen naar de buitenzijde van dit huis ?quot;

«Hier is hij. Maar Jonkvrouw Nicht ! neem eerst nog wat uwe rust; zal ik u spijs bezorgen j

«Het is mij beter onder Gods vrijen hemel, dan in deze vreesdijke schuilplaats ; ook zegt gij, dat het schemering is , dat is het beste uur voor vluchtenden. Zoo verkapt als ik nu ben , alleen en zwervende, zal niemand my herkennen. Ik


21

I

-ocr page 170-

HET HUIS LAUERNESSE.

162

zal een\' wagen eischen in eenige dorper? ^ .\'-i.g. 1 •waar ik vreemd ben.quot;

))En nu ga, Teresia! uw afzijn mochi opgemerkt worden ; hoor alleen dit woord nog . mij en aclit er op , als kwam het uit een\' veê-gen mond. Van nu aan vervult gij mijne plaats, gij hebt die begeerd ... het zij zoo , ik heb mijn hart losgemaakt van het aardsche , bezit die in de vrede ; de tijd , dat ik haar zal kunnen terugvragen, is nog verre , zoo die ooit naakt! maar daarom ook , behandel de mijnen billijk en liefderijk, wees barmhartig voor de armen en niet hard voor de dienenden , uw geloof leert dat zoowel als het mijne : gij weet, nooit spaarde ik mijn goud voor de behoeften van anderen, handel gij niet anders ! in uren, zóoals ik ze te dezer dagen gekend heb , zult gij er de vruchten van smaken, en wat alles besluit, van al het mijne ontneme ik u niets, dan mijne lijfsieraden, maar ter verantwoording zult gij geroepen worden van dat vele, eenmaal zeker ! door een\' Eechter , die alleen genade teruggeeft voor liefde! Houd u daarop bereid!quot;

»De Heilige Teresia zij mijne getuige , dat ik op vele goede werken peize , Jonkvrouw Nicht!quot; sprak de Spaansche met eenige verlegenheid, terwijl zij het teeken des kruises maakte , »en ik zal u nooit vergeten in mijn gebed.quot;

Ottelijne zuchtte: »Laat mij den fakkel..... en

nu , vaarwel! dank voor uwe laatste diensten!quot; En die twee vrouwen drukten elkander de hand ten afscheid, de eene met verhevene vergevingsgezindheid . de andere met eene mengeling van schuwen schroom en weerhouden zegepraal. Was het werkelijk medelijden , of sprak de overtuiging van de grootte des offers haar zoo sterk aan ? maar Teresia riep met eenen zweem van welgemeendheid in den toon, toen ze Ottelijne met een\' overspannen haast den weg zag nemen naar het gewelf, dat ten uitgang leidde , zonder omzien of aarzelen : «wat ze veel verlaat voor deze ketterije! Och! of ze er nog van terugkeeren kon te goeder ure !quot;

De dikke wolken, niet meer door stormen voort-gezweept , stortten nu van uit haren neveligen schoot eenen rijken overvloed van lang vergaarde dampen over het aardrijk uit. Een sterke stortregen plaste neder en veronaangenaamde, met den dubbelen last van koude en vocht, den tocht van wie als voetganger in het halfduister voortliep op het breede voetpad, dat heenvoerde naar het Ne-derstichtsche dorp Odijk. Hoeveel te zwaarder moest die weg vallen aan de eenzame vrouw, aan Ottelijne , die , gewoon aan al de gemakken der weelde van haren tijd, met de smartelijkste gewaarwordingen in de borst, met het uitzicht van al het hare te verlaten voor altoos ! daarheen schreed te voet en zonder geleide , in een weer, waarin ze hare paarden zou gespaard hebben, en op een\' tijd , waarop zij zonder de hoogste noodzakelijkheid geen bediende zou uitgezonden hebben. En toch moest zij zelve nu voort op dat pad, in dat uur , in dit weder , beladen met den kleinen schat, dien ze vroeger als onnoodig sieraad met lichtheid droeg, zonder er aan te denken , en dien zij nu met moeite torschte als haar éénigen rijkdom , om te strekken tot vervulling harer noo-digste behoeften. Ja! de martelares van het Lu-theranismus had wel zeker alles voor hare geloofsbegrippen geofferd en zij zou van dat offer al de gevolgen smaken. De nicht der Bisschoppen, vermaagschapt met den besten adel, had geene bloedverwanten meer. De vrouw van Lauernesse had geen\' naam meer en geen Slot. De schoone jeugdige vrouw , die zooveel dienende ridders had kunnen hangen aan den wenk van haar oog , had nu op zoo droef een\' tocht niet éénen geleider ; want ze had geene schoonheid meer en geene jeugd, want ze was dood, en wie zou haar tellen onder de levenden ? De meesteres van een huis , dat altijd de mildste gastvrijheid had verleend aan vreemden, was nu bekommerd , of er wel in het dorp, waarop zij toeging, voor haar een nachtverblijf zoude wezen en bijstand om verder te komen.

0! uit de zaak , waarvoor zij dat alles droeg , onafhankelijk van het zielelijden , dat zij daarvoor reeds op zich genomen had , moest wel veel kracht kunnen geput worden en veel geestdrift, om niet liever nog om te keeren , om geluk en rijkdom en al het verlorene weder te vinden met ééne enkele daad ! Want o ! indien Ottelijne had willen herleven als Katholieke , hoe menige machtige vriendenarm had zich naar haar uitgestrekt, en hoe licht ware het geweest haar te redden van den toorn des Bisschops en van de lagen der hebzucht! en toch geen zweem van zulk eene gedachte kwam op in hare ziel; en hoe zou ze zich zelve veracht hebben, zoo die in haar had kunnen opkomen ! Zij bracht haar offer geheel en vrijwillig zonder laffen rouw of zijdelingsciien terugblik, of beschuldigende wanhoopskreten , maar ook zonder overmoedige gevoelloosheid, zonder Stoïsche verstomping. Op eene weeke borst was het, maar op geene verstaalde , dat zij moedig de slagen opving, die ter beproeving zouden zijn van hare krachten , van haar geloof: ze waardeerde wat ze gegeven had; maar om Christus\' wille gaf zij het gaarne, gelijk zij van Dezen kracht afbad, om het te ontberen: want, waarlijk, met meer blijmoedigheid dan dit duistere pad, ware zij den marteldood te gemoet gegaan , dien zy ging ontvluchten ; weinige oo-genblikken van opgewonden geestdrift waren dan genoegzaam geweest voor eene grootsche overwinning ; maar zich onderworpen te zien aan vele en velerlei ontberingen , groote en kleine , altijd wederkeerend , de lijdzaamheid afmattend, het geduld uitputtend , die meer neerbuigen dan verheffen , meer tergen dan aansporen , meer vernederen dan opheffen, dat was wat eene aanhoudende , eene duurzame poging der ziel vereisch-te en eene onverwrikte vastheid des geestes ; maar Luther\'s woord had haar geleerd niet haar eigen kruis te kiezen, maar het kruis van Christus gewillig op zich te nemen, en met verheven kalmte had zij het zicht op de schouders geladen en g\'ng het nu torschen. Nog een ander denkbeeld gaf de oot-


-ocr page 171-

163

moedige vrome , gelatenheid : door opvoeding , door gewoonte , door gemoedsaard , door lichaams-zelfs , was Ottelijne gehecht aan de ver

pleging, aan de genoegens, aan de heerschap-| pij , aan de eerbiedenis, die zij verliet; zij was | bewust van die gehechtheid , van die natuurlijke I overhelling tot het zingenot, en de gedachte , | dat zij het mindere misschien te veel had lief-i gehad, dat daarom dit offer van haar werd ge-1 vergd, deed haar zich deemoedig buigen, als voor de i roede der kastijding van een\' liefderijk Vader, maar die ook de Alwijze was , en die zijn feil-! baar kind verbeteren wilde , niet — straffen.

Dat bij dit alles nooit sterveling meer ver wij-i derd kon zijn van de stemming, die men vroo-| lijkheid noemt; noch tevens meer ver van die der ! wanhoop , begrijpt zich van zelf.

En het was een tocht van bij de twee uren . ! dien zij had af te leggen ; de afstand van Lau-j ernesse en Odijk was , door de zijdelingsche lig-: ging van het Huis, even ver als die van Utrecht ! naar het dorp. Dichter sloeg de Jonkvrouw het I lange regenkleed over hoofd en schouders tegen de i snerpende droppels, die haar het teêre vel teisterden. | Schoon komenden lichter vervolgers konden ge-l weest zijn dan helpers , zou haar de ontmoeting ; van een menschelijk wezen welkom zijn geweest ; • maar er kwam niemand , om het eenzame van ; den weg met haar te deelen. In het eind was j zij bij de eerste woning van het dorp genaderd , j daar zij wel hopen kon onbekend te zijn. Sid-i derend bij die .eerste handeling in haren nieuwen

toestand, lichtte zij den klinkring der deur.....

Eene vrouw kwam toeloopen en verleende op de , eerste bede, de gevraagde schuilplaats. Toen zij j was binnen getreden , zeiden het haar de nieuwsgierige blikken van het boeren echtpaar, dat hare i kleeding (schoon het de eenvoudigste was. die men | had kunnen kiezen , toch altijd die van eene edel-| vrouw) bij hare verlatenheid, zoo al geene ver-j denking opwekte , ten minste tot de vreemdste ! uitleggingen aanleiding geven kon , en dat deze menschen er heimelijk het hunne van maakten. Ze waren echter licht te bewegen tot eene overeenkomst , waarbij zij Ottelijne bij het aanbreken van den dag naar Kuilenburg zouden brengen met hunnen marktwagen , en tot zóólang zoude deze I in hunne woning vertoeven en rust vinden. Toen I dat besloten was en een goede prijs bedongen, noodde de vrouw, die met geene kinderen gezegend scheen, haar gulhartig uit aan het gereed staand avondmaal deel te nemen. De Jonkvrouw wenschte het, en voor het eerst zette de dochter 1 der edelen, uit behoefte, zich neder aan de ta-| fel van vreemden, van geringe huislieden. Bij het tafelgebed, dat toenmaals niemand vei^men zoude , leenheer noch dienstknecht , maakten man en vrouw aandachtig het teeken des kruises, dat de Roomsch-Katholieke kerkwet voorschrijft en dat Ottelijne naliet, hetzij uit ongewoonte , hetzij uit beginsel; de vrouw had dit verzuim opgemerkt en stootte haren man aan. «Eene vrome Christin is het niet,quot; fluisterde zij hem ter zijde in.

«God beware ons voor den vloek der ketterij over onze tafel!quot; sprak de man half luid, en daarop tot Ottelijne gewend:

»Hebt gij geen kruis ten beste voor de eer van den Gekruiste ? wilt gij biddende niet gedenken aan de martyrisatie van Zijne zoete leden, zoo zijt gij mede van de Lutheranen en de ketters, waar Gods vloek op rust, die de Kerk uitbant en waar een vroom Christen niet mee verkeeren mag zonder schade voor zijne ziel.quot;

))Ik hoor tot de Evangelischen, gij hebt het geraden,quot; hernam Ottelijne , een weinig ontsteld door die toespraak; «maar laat ons de religie daar buiten laten, sinds wij beiden leeken zijn en gjj mijn gastheer.quot;

De vrouw nam haren rozenkrans en verschool zich in eenen hoek bij de bedstede, waar zij het dichtst was bij het zuiverend wijwater; de man stond driftig op.

«Uw gastheer! met oorlof, vrouw ! den lang-sten tijd ben ik het geweest. Ketters duld ik niet onder mijn dak ; wie met serpenten huist krijgt van den venijne ; kwa zeischap doet dolen; men is besmet eer men het gist, en onze Heer Pater zegt met vroed vermaan: ««op wegen en straten mijdt de ketters en groet ze met op de merkten, veelmin geeft ze wijkplaats in uwe huizen!quot;quot; daarom verlaat het mijne met haaste.quot;

«Dat zooveel hupschheid van tronie zooveel aal-weerdige boosheid dekken kan!quot; riep de vrouw, het hoofd schuddend.

«Wat is het u , menschen!quot; sprak Ottelijne, «dat ge dus verdwaasde begrippen voedt omtrent de Evangelischen? hoort naar mij.quot;

«Niet hooren , vrouw!quot; riep de man , «stop u de ooren tegen de ranken dezer verzoekster. Ze zijn allen rad van tong , en wijven kunnen nu doctoren omzetten, als de Pater in het sermoen heeft gezegd. Maar mij zult gij niet te sneeg zijn, of St.-Nicolaas , die de patroon van ons dorp is , in zulker voege , dat wij zelfs zijn eigen Hoogheilig beeld in het wapen voeren , moest ons wel ganschelijk verlaten hebben.quot;

«En ze staat daar als de blanke onschuld zelve,quot; viel de vrouw weer in: «als het kwaad schuilt onder zoodanige aanlokkelijke gestaltenis, is het niet vreemd, dat de Allerheiligste Moedermaagd het met bloedige tranen beschreit, als geschied is in vele kerken van het landschap Holland en elders.\'\'

«Nu voort. vrouwe!quot; gebood de man , toen Ottelijne nog besluiteloos staan bleef, als begreep ze niet, dat men haar werkelijk huisvesting weigerde : haar, die gastvrijheid had gepleegd aan iederen vreemde ; misschien dacht zij er aan , hoe de hooge Heer van Vianen, aan wien de Heeren van Odijk en Beverwaard leen-plichtig waren, het zich eens eene vreugde zou gerekend hebben, haar op zijn Slot als gast te mogen inleiden.... en nu, deze vazal van zijnen dienstman verstiet haar met norschheid!

«Neem van mijn brood mede zooveel het u lust ,quot; vervolgde de boer , «den honden weiger


-ocr page 172-

1

HET HUIS LAÜERNESSE.

164

ik het niet; slechts verlos ons van de plage uws bijzijns, zoo gij niet wilt dat u erger bejegene.quot;

«Dat dan een uwer knechts mij met eene kar heenbrénge naar Culemborg, ik zal drievoudig den prijs geven , dien gij bedongen hebt.quot;

«Het ware beter, dat gij uw geld besteden gingt in goede werken en om aflaat te koopen. I Wij willen geen accoord met Satan en de zijnen ;

uwe muntspecie kon wel van de soort zijn . die | in dorre bladen verandert, als men ze gebruiken wil, zooals meer geschied is.quot;

Bij zooveel hardnekkig vooroordeel en dompig bijgeloof, was aan overtuiging noch verbidden ; te denken ; ook wendde zich Ottelijne verslagen I naar de deur en verliet de hut der onverdraag-! zaamheid. Zij y oei de zich zoo uitgeput en zoo on-; geschikt om zonder rusten voort te gaan , dat zij het als eene gunst des Hemels zoude hebben aangezien , als op dit oogenblik Bisschoppelijke trawanten haar gegrepen hadden en zich met haar ! vervoer belast ; zij vond geen\' moed opnieuw dezelfde kans te wagen in dit dorp , en weer eene j herhaling van hetzelfde tooneel te gemoet te gaan ,

| en in eene herberg.....hoe onzeker of ze

i ook daar nachtverblijf vinden zou , en zich bloot te stellen aan de beschouwing , aan herkenning, | wie weet wat nog, van de ruwe lieden . die daar 1 in drinkgelag mochten zijn ; zij waagde het niet I . . . Met meer onvaste schreden, dan zij ze nog gezet had, sloeg zij, het dorp vermijdende, eenen anderen weg in ; zij tastte rond met de handen , j zij wendde het hoofd zoekend heen en weder, of daar niet ergens eene rustplaats zijn mocht: maar geene weldadige hand had tot der ver-i moeiden dienst eene bank opgericht, geen ge-1 dienstige storm had een\' boomstam omvergeworpen..... ten laatste wierp zij zich neder op den

vlakken grond.... het hoofd geleund tegen een\' der knotwilgen, die hier den oever van den krommen Rijn omsierden , en vouwde de handen in den schoot. Toen greep eene moedeloosheid haar aan, zooals ze die nog nooit had gekend, en ze riep uit met de woorden van den Psalmist: ))zijt mij genadig, Heere! want mijn hart is bange!quot;

bOngelukkige ! wie gij ook zijn moogt, die zoo klaagt; het is goed zich te betrouwen op de genade Gods in allen nood!quot; sprak een voorbijganger , die haar genaderd was, zonder dat zy zijn\' zachten tred over den weeken grond had kunnen hooren bij de hevige gemoedsaandoening, die hare aandacht afleidde.

»Mijn Heer en mijn Vader P riep Ottelijne, die de stem herkende, en zij strekte de armen uit naar den Vicaris. Zij had hem niet wedergezien na het korte oogenblik van treurige spanning in het Bisschopshof.

«Ottelijne! gij , arm kind ! wat zult gij hier.... waarom niet vroeger gevlucht, ik heb u doen waarschuwen! Ach, de ure is dan nu gekomen , waarvan ik spelde , dat u alles verlaten zou ; maar zoo schielijk! — en zoo verlaten , niemand met u ! — en nu, zijt gij wel moede ? rust dan, dochter !

aan deze borst, waarin altijd voor u een vaderlijk harte klopt.quot;

En hij knielde nevens haar en hij vlijde de moede tot zich.

0! hoe het haar toen wél was!

En zij vond kracht, om hem alles mede te deelen.

«Wat begeert nu mijne dochter ?quot; vroeg hij ernstig , ))den raad van den priester of den troost van den vriend ? de hulp van den vader is haar stilzwijgend toegezegd.quot;

«Achtbare man! gij weet, dat ik eens eene keuze gedaan heb , die mij de beste is gebleven , zelfs nog in dezen uitersten nood; het was zekerlijk zondig mistroostig te zijn, omdat ik niet wist, waar te verpoozen bij zooveel jammers als te gelijk op mij viel: maar daarom verloochen ik mijn\' Heer Jezus niet, noch betrouwe mij minder op Hem , die zelf geen\' steen heeft gehad , ! om het hoofd op neder te leggen , opdat Hij ons eene ruime plaats zou bereiden in Zijn\' zaligen Hemel. Is het niet reeds Zijne hand, die u tot my leidde , mij ten troost ? en daarom zoek mij niet aan met Priesterlijke redenen , maar wil mijn vader zijn en vriend.quot;

vGod beware mij . dat ik eene overtuiging, zoo sterk en zoo wèl beproefd, aan het wankelen zoude brengen! het eerste , dat ons past, is u eene veilige en goede huisvesting te zoeken: daarom sta op, steun vrij op mijn\' arm, zoo ge nog voort kunt gaan , het zal niet ver meer zijn/\'

«Waarheen brengt gij mij , mijn Vader?quot;

«Waar ik zelf gehuisvest ben , bij den Pastoor van Odyk.quot;

«Bij den Pastoor....quot; herhaalde Ottelijne aarzelend.

«Wees gerust, Jonkvrouw ! zóólang zijt gy nog niet vervreemd van de Kerk , dat gij niet weten zoudt. hoe er in haren schoot, zelfs in deze jammerlijke tijden , nog Priesters gevonden worden, die de Christenliefde oefenen als den eersten Christenplicht. Zoo ik u voorstel aan dezen man als eene gast van mij , zal hij niet vragen , waarom en wie , en zoo ik hem zeg, dat gij Lutherane zijt, gevlucht voor vervolging , zal hij met zorgzaam medelijden op u zien en u iedere moeite sparen ; mij immers betrouwt gij ?quot;

Tot éénig antwoord nam zij zijnen arm ; de i eerwaarde man dwong haar , hem den last harer kleinooden af te staan, en zoo gingen zij voort, onder menigerlei vraag en opheldering.

«Maar , Eerwaarde Heer! hoe komt het zoo toe, dat gij hier waart, om my te vinden in dit hachelijk oogenblik?quot;

«Ik ben verbannen en verdreven uit Utrecht.quot;

«Verbannen? gij, mijn Vader! kan dat zijn?quot; i «Ter zake van ketterij en gemeenschap met I ketterssprak hij bedaard.

«Het is nauw geloofbaar , Heer ! ketterij ? gij , de rechtzinnigste Katholiek! Gemeenschap met ketters, gij • • • •quot;

«Zou ik er op dezen stond zoo gansch buiten zijn ?\'\' vroeg hy glimlachend.

-ocr page 173-

165

))Ondankbaar , onrechtvaardig Utrecht!quot; sprak Ottelijne.

»Geen verwijt op mijne stad , zij is slechts de uitvoerende hand van ?s Heeren wil. Ik word geslagen door dat , waarmeê ik zondigde; aan u, aan Aernoud, aan Paul misschien, heb ik verdiend.....

»Is het door ons....quot;

»Door Paul! Omdat ik hera tot u bracht, vind ik u hier dolend, omdat ik hem tot u bracht, vindt gij mij hier — banneling! het is de vinger Gods , en Zijne oordeelen zijn recht en altijd te prijzen! tot verklaring van dit alles is het nu de tijd niet; weet slechts, dat gij den Mansfelder met ons zult vinden.quot;

»0 ! de Heere is mij goed en Hij geeft uitkomst boven bede en hoop ,quot; riep Ottelijne verheugd; «ik zal Paul wederzien , den liefelijk gezegende, en hoe vergaat het hem ?quot;

»Kwalijk genoeg! Schoon zijn geest lang het lichaam heeft opgericht gehouden en geweerd tegen zinken, heeft de zwakheid ten leste de sterkte overwogen; en of het ook geen ziekbed is , waarop hij nederligt. is hij toch zoo ganschelijk uitgeput, dat hij zelf overtuigd is van zijne onmacht om verder te gaan. dat hij zich aan mijne verpleging heeft toebetrouwd. Kind van vloek en jammer van zijne geboorte af, werd hem van der ouderen ondeugden weinig ten deel, dan zijns moeders deerlijke weekheid van lijf en hart, en zijns vaders dolverwatene koenheid van geest! kwaad eene vereeniging voor de gewone moeiten des levens; maar nu nog heeft men dien knaap in \'s levens eersten bloeitijd een\' last op de schouders geUden , dien een verbeend merg niet dragen zou zonder zwoegen, en hem een wapen in de teêre hand gegeven , dat Luther\'s gespierde vuist niet zwaaien kan zonder matheid te voelen; vreemd toch niet, dat de zwakke vingers het in het eind laten glippen.quot;

«Toch niet zonder het gebruikt te hebben, mijn Heere! toch niet zonder de vracht getorscht te hebben lange en gebracht, waar ze zijn moest. En te ontkennen is het niet, Paul heeft veel gedaan , en zoo dit geschied is met zijne zwakheid, mijn Vader! waar is dit het bewijs van ?quot;

))In trouwe , mijne dochter! wij moesten wederzijds onze overtuiging niet opdringen , te me?r. daar ons ginds de Pastoor nadert, die eene zieke is gaan vertroosten en wien ik te gemoet ging, om hem het moeizaam pad in duisternis en guur weder door vriendenkout te helpen korten.quot;

En nu wij Ottelijne veilig weten onder de hoede van twee geestelijke herders , moeten wij even terugzien op de wijze , hoe Paul zich met Vader Boudewijn had samengetroffen. — Ondanks zijne toenemende ongesteldheid, had de ijverige hervormingszoon, met onverzwakte geestdrift en altijd sterker overtuiging , de leer , die hij aankleefde , verkondigd en gepredikt, verbreid aan ieder oord , op eiken tijd , in ieders bijzijn , met de blinde vermetelheid van een kind , dat geene gevaren ziet, of met de gewijde onverschrokkenheid van een\' profetenzoon , die, op Hooger Bescherming bouwende , ze trotseert, en de voorzienigheid van het kind en van den profeet had hem ook geleid en gehoed, door zooveel als hem gedreigd had. en toch niet getroffen: in menige uitredding : in menige onverhoopte hulp; in menige vriendenwoning , ter juister tijd geopend ; in menige vrouwenborst, door zijn voorkomen ingenomen; in menige mannenhand , door zijne zwakheid zelve overwonnen, zoodat hij, door gansch Holland heen , harten had geworven voor de nieuwe leer, en gemoederen toebereid, en hoofden opgehelderd en het denkbeeld er in geworpen , dat er later zoo menig profeet en martelaar zou vinden; menige , die wellicht hij had gevormd! en nooit had weer de kerker zich voor hem ontsloten, geestelijk noch wereldlijk gericht had zich met hem gemoeid of immer was hij het ontkomen , maar de geweldige sloopende vijand in zijn binnenste, die omgekocht werd door jeugd noch schoonheid, die zonder medelijden was voor groote zielshoedanigheden en onvatbaar voor de overreding van zijn woord en voor de heiligheid van zijn werk , was altijd daar , om aan zijne levenskracht te knagen. Meerdere aanvallen van zijne kwaal, telkens vaker herhaald, stoorden zoo menigmalen zijn werk , onrustten zoo dikwijls wie om hem waren, ergerden zelfs zoo vaak ! wie hem geen goed wilden en maakten hem zoo zeker ongeschikt tot een ambt en een leven , waar het lichaam wel krachtig de ziel bij steunen moest, dat hij , die alles terugbracht op een\' Hoogeren , eindigde met er de hand des Heeren in te zien, en zijne eigen zucht met willige berusting verzakende, voor wat hij als Hemelsche aanwijzing hield, begon hij er op bedacht te zijn zich terug te trekken , en daar hij het volk van Holland niet meer dienen kon met zijn woord en zijne voorlichting, daar anderen uit den schoot zei ven van dit volk , met de eigen geestdrift bezield en niet minder machtig van taal en van kennis, begonnen op te staan, om het werk op te nemen en te voltooien, dat hij hun moest overlaten, wilde hij ten minste Wittenberg wederzien , de stad van zijn hart en van zijne jeugd, wilde hij ten minste sterven aan de borst van Melanchton of aan de voeten van Luther. Wel vestigde hij een\' matten blik naar het Noord-Oosten , naar Gelderland, en hij dacht daarbij , hoe het zoet moest zijn op het eind van die levensreis , die zoo kort had geduurd en hem toch zoo had vermoeid , nog even uit te rusten aan het hart van een\' vader ; maar de zijne had hem met een hard woord verlaten , en de éénige maal, dat hij met hem in aanraking was geweest, had hij hem moeten vertoornen door ongehoorzaamheid , en sinds had hij in den dienst van zijn\' Hemelschen Vader veel en velerlei gepleegd, dat hem bij den aardschen misdaad moest zijn ; en daar de vaderarmen zich niet zegenend naar hem konden uitstrekken , den vloek wilde hij ten minste niet komen uittergen. Hij gevoelde het, de Christen , Paul, dat hij, boven allen, los moest


-ocr page 174-

466

zijn van iederen band der aarde, en dat er veel was gedaan, om hem die ontbinding licht te maken. tGeen moederoog had hem schreiend afgetroond van zijn pad; geene vaderzorg hem geplaatst, waar hij niet zijn moest en door dankbaarheid vastgekluisterd ; geene verwanten hadden het beste deel geëischt van zijne algemeene broedermin ; geene vrouwenliefde had zijn hart ontrust en ontheiligd: hij had slechts zusters gekend, om lief te hebben . en zondaressen , om op te richten ; de zinlijkheid had in hem nooit zoo luid gesproken , dat hij haar had verstaan ; lage tochten waren hem vreemd gebleven , zij hadden hunne plaats aangevuld gevonden eer ze opkwamen: zelfs een vaderland had geene aanspraak kunnen maken op zijne vóórliefde. . . . het zijne had hij niet gekend vóór hij geleerd had het . te verzaken : alzoo had hij wel zeker geleefd als vreemdeling op aarde , en het had hem weinig strijds behoeven te kosten; maar benijdbaar was die toestand niet: ook al wat die banden zoets geven had hij gemist, en alleen zijne krachtige vroomheid was het, die er hem het oog van af hielp wenden , om het vertrouwend naar dien Hemel te richten , die hem dat alles vergoeden zou.

Eenmaal besloten naar Duitschland terug te keeren , moest hij het spoedig uitvoeren , voordat misschien de gebeurtenissen in Holland of eigen krankheid het hem mochten verhinderen. Xa een vaarwel aan allen, die er recht op hadden en tot wie hij gaan kon, verliet hij het landschap, waar velen hem belangstellend en liefhebbend naoogden, om zich nog weder in dat Utrecht te wagen , waar hem altijd gevaren hadden getroffen of moeite. Hij moest het , hij had er nog zaken te regelen omtrent de erfmaking van Bisschop Philips; hij wilde den Vicaris wederzien en een\'groet afvragen voor Melanchton ; hij moest nog een laatst woord van troost brengen op Lauernesse, en daarenboven de Bisschopsstad lag in zijn\' weg. Vader Boudewijn, evenzeer getroffen door medelijden met zijnen toestand , als verheugd over zijn besluit , trok zich zijner aan met eene gulle hartelijkheid en een\' vriendschappelijken moed , waarbij hij alles vergat, wat hij tegen hem kon hebben. Maar de anderen hadden het niet vergeten. Het was juist in dien tijd , waarin het gemompel eener zekere partij over Lauernesse zoo luid werd, dat de Bisschoppelijke politie hare maatregelen nemen ging ; juist in die oogen blik ken , dat de haat den gewezen\' Vicaris met rust moest laten uit gebrek aan bewijzen, hoewel hij hem onderwijl brandmerkta mefc eene onbepaalde beschuldiging. Licht had de jongeling te Utrecht onopgemerkt kunnen blijven , slechts twee dagen zoude hij er vertoeven , en hij was het aan zijnen beschermer verschuldigd, door daad noch kleeding eene gevaarlijke aandacht tot zich te trekken. Maar beider noodlot wilde het anders. Gezamenlijk gingen zij over eene der markten van de Nieuwgracht; het gewone volksgedrang was nog vermeerderd door een aantal van samengevloeide nieuwsgierigen, van de andere zijde toegeschoten, om te zien, hoe

de mannen er uitzagen , die door Bisschoppelijke krijgsbenden hunne stad werden dóórgeleid. Het waren Geldersche krijgsgevangenen, zwaarder geboeid en harder behandeld, dan men het krijgsgevangenen pleegt te doen. Maar ook zij en hunne makkers, die ontsnapt waren, hadden een klooster in brand gestoken in het Benedensticht, en zoo de Utrechtschen te laat waren gekomen , om de vrome broeders te redden , was het echter nog genoeg bijtijds , om dezen behulpzaam te zijn in de wraak op wie der vijanden in handen vielen. — Onder velerlei kwelling en ruwe beleediging, welke laatste zij , trouwens , op hunne beurt niet verzuimden terug te geven , werden zij de stad binnengesleurd, en nu op het marktplein , onder voorwendsel van halt te houden, door hunne wachters aan de nieuwsgierigheid der menigte prijsgegeven. Terwijl de Vicaris met zijnen gast den woesten troep vluchtig voorbijgaan wilde, werd de laatste door een\' uit hun midden opgemerkt, herkend en met een luiden vreugdekreet bij zijnen naam toegesproken. Dit lokte natuurlijk de opmerkzaamheid van al de omringenden op den aangesprokene, die , half verschrikt, half medelijdend . den woesten vriend naderde die in zoo deerniswaardigen toestand nog zijner gedacht. Het waren de Benedictijnen van St.-Bernulphus, wier klooster het lot des oorlogs getroffen had, en die nu den gevangen* vijand in triomf omringden en schuilplaats kwamen vragen in den Bisschopszetel, zoo gastvrij voor huns gelijken. Zij waren het, die mede Paul opmerkten; met eenen onuitsprekelijken triomf riep nu een der broeders : »Het is de Duitsche ketterpreker, uit de Landsvrouw Maria. Ziet, hoe de eerwaarde Boudewijn thans den vriend niet verloochent.quot;

«Poorters van Utrecht! ziet, daar is de Lutheraan , over wiens gemeenschap wij hem ver-klaagd hebben , eerst in het heimelijk voor den Hoogzaligen Heere Bisschop Philips, en, toen dit niet baatte, openlijk voor onzen tegenwoor-digen Heere.quot;

))Het is de Duitscher , die de Jonkvrouw van Lauernesse heeft verleid,quot; riep eene stem uit het volk.

»Wat ketterpreker! wat Duitscher!quot; krijschte de stem van Bertmann , den Gelderschen soldenier, »het is mijn lieve Jonker Paul, zoon van Gelder , niet minder dan Heer Karei, die zijns vaders wapen en kleuren voertquot;

»Een Gelderschman! een vijand ! een spion !quot; was terstond het antwoord op de goed gemeende, maar onvoorzichtige verdediging. »Gerechtigheid ; en straf voor den Gelderschen brandstichter , die i ketter is!quot;

»Zoo komt het aan het licht, hoe de Vicaris i ons verraden heeft aan Gelder.quot;

))En hoe geheuld met de ketters!quot; En terwijl i dat alles meer uitgeschreeuwd werd dan uitge- -sproken, drong zich het joelend gepeupel al nader ; henen rondom de voorwerpen van het openlijk misnoegen, die, besluiteloos hoe te handelen ,


-ocr page 175-

HET HUIS LAUERNESSE.

167

-

daar stonden zonder spreken of wijken. Had Paul zijne roerende stem willen verheften, had de Vicaris zijn ernstig woord onder die menigte geworpen , misschien had de eerste zich een\' redder gewonnen en de laatste een\' zweem van den vroegeren invloed terug gekregen, maar het scheen beiden te zwaar eene taak en te vruchteloos de rede te richten tot een\' bevooroordeelden volkshoop. De Geldersche krijgsman had zich het hoofd willen verpletteren met de keten, van spijt, dat hij zijn pleegkind in die engte gebracht had , en herriep nu met al zijne macht elke bckendschap , terwijl zijne wachters hem wegvoerden , in vreoze wellicht, dat de gevangenen gebruik mochten maken van de opschudding, die volgen zou. «Den dompeldood voor dezen!quot; werd er gekrijscht, en twee forsche vuisten grepen terstond daarop Paul aan, die zich voortsleuren liet zonder tegenweer. Onder kreten en bijnamen , even wild als onjuist, liep een gansche troep op den Vicaris toe, één zelfs strekte de hand naar hem uit.....verwonderd misschien over zijne eigen vermetelheid.... Vader Boudewijn zag den man aan met dien blik, die zoo zelden zijne betoovering had gemist, en sprak ernstig: ))Van u had ik dit niet verdiend, quot;Wouter Jansz!quot;

))Van hem noch van iemand, eerwaarde man !quot; sprak plotseling een persoon in deftig gewaad, die eindelijk tot Van Heerdte was doorgedrongen en zich nu plaatste tusschen dezen en zijn\' belager.... ))En zoo al. poorters 7an Utrecht! is het u gegeven uwe geestelijke Overheid te richten , en een\' Heer aan het lijf last te doen , die zitting heeft in het koorgestoelte van St.-Salvator ?quot; De man, die dit zeide, was Jacob Uit-den-Eng , op wien op dien tijd de wufte genegenheid dei-menigte zich gevestigd had en die van zijne tusschenkomst het beste hoopte.

Maar de Utrechtenaars, door de Benedictijnen opgehitst, waren niet in de luim , om naar andere stemmen te luisteren , dan die naar hunnen zin klonken. — ))Wij hebben wel over anderen rechtgesproken riep er een. — »En zijn zelve uitvoerders van onze vonnissen geweestsprak een ander. «Hebben wij zelfs niet Bisschop David uitgedreven ?quot; voegden velen er bij. «Hebben wij niet nog jongster dagen onwaardige Kanoniken in zakken gestoken en den Lek tot graf gegeven ? en zouden wij geene vrijmacht hebben een\' afge-dankten Vicaris uit te bannen ?quot; ontviel den spreker eer hij er aan dacht.

))Ja! dat is een goed woord , weg met hem uit onze muren! Hij is de oorzaak van den Over-stichtschen oorlog. Hij heeft de Geestelijkheid in eere en profijten verkort, het kleine volk gedrukt, St.-Maartens erfgoed verpand !*\' en men begon den Eerwaarde al de fouten der vorige Regeering ten laste te leggen.

«Het is nog genade, zoo wij hem bannen! — Voort! voort!quot; — en zonder op Uit-den-Eng te letten, die nog zijne toespraak herhalen wilde , gingen ze den Vicaris grijpen. Maar deze sprak streng, als had hjj nog macht onder hen:

))Gij zult niet de handen slaan aan een\' gewijd Priester. — Luistert eene poos : zoo de algemeene stem der Utrechtenaars mij uitbant uit deze muren , = mij lief en zeer waard , ga ik vrijwillig en zonder dwang; de uitspraak van het volk zal mij de ! uitspraak van God zijn. Willens \'heb ik niet éénen ; plicht verzuimd . zoolang ik onder u werkte. De Heilige Kerk ben ik getrouw gebleven, ondanks het bitterste verdacht van het tegendeel, en zal 1 dat blijven , al liet ze mij de straf der ketters dragen. De penningen van het Bisdom zijn door mij niet m-roekeloosd. Van dat alles heeft men mij beschuldigd; doch niemand kost mij overtuigen. Maar de zwakke mensch heeft zijne fouten. Voor ééne enkele , die mij altijd zwaar heeft gewogen , zijt gij willens mij te straffen , en het mag naar recht zijn. De gemeenscha25 met Paul van Mansfeld hel ik nooit ontkend — hij is zonder schuld , hij handelde naar de inspraak van zijne conscientie — verschoont hem , maar mij — zegt mij . vrijen van Utrecht! heb ik zoo weinig goeds onder u verricht, dat gij mij uitbannen zoudt om eene enkele schuld ?quot;

Een dof stilzwijgen was gevolgd . als scheen het volk besluiteloos.

Toen riep er een , die hun spreker scheen :

«Niemand roere zich aan dezen Boudewijn , maar dat hij onze goede stad mijde en niet meer verpeste!quot; Met volk scheidde zich uiteen, als om den gebannene doortocht te geven , die ook voortging met gebogen hoofd, als onder eene rechtvaardige boete, maar niet gemoeid door eenige vermetele hand.

«Dat de Bisschop dit oordeel bekrachtigt, daarvoor zullen wij zorgen en onze Heer de Ridder r nepen de Benedictijner monniken, den trein sluitende , die den veroordeelde volgde.

))De andere ketter moetsterven .quot;schreeuwden een paar hunner.

«Hij zal wel genoeg hebben riep men van alle kanten; »want de deken der goudsmeden heeft zich met hem belast.quot;

Dat was ook zoc ; maar het was een schrander beschermer geweest, die, handiger dan de Kanon ik, begrepen had, hoe hier alleen te winnen was met schijnbaar in te stemmen. Niet zoodra had hij zijne zwakke prooi uit het gezicht gebracht, of hij riep zijne gildemannen om zich , waarbij zich voegden allen, die in het heimelijk den Evan-gelischen toegedaan of zelve er toe behoorende, met leede oogen zijn gevaar hadden aanschouwd.

«Jongsken !quot; had hij toen Paul toegesproken , ))ik ben de deken der Goudsmeden, mij heugt nog de avond op het Huis bij mijne vrouw Nichte! Ik zeide u mijne jonst toe, hier hebt gij er een teeken van. Deze brave mannen en ik zullen u buiten Utrecht voeren, veilig en ongestoord ; maar waag u daarin niet weder, de St-Maartens-kinderen hebben booze buien, en niet altijd is er een vriendenarm ter hulpe vaar-dig.quot;

Zoo was het toegekomen , dat de twee mannen , zoo verschillend van levenswandel, zoo strijdig


-ocr page 176-

HET HÜIS LAÜEKNESSE.

468

van denkwijze , zoo ongelijk in jaren , in stand , in gemoedsaard , de twee beginsels : dat van rust en yan vasthoudendheid, en dat van beweging en van vooruitgang, het Katholicisme en het Lutheranisme , zich als lot- en leedgenooten samen vonden, na vele bange oogenblikken, buiten de Witte Vrouwenpoort van die Bisschopsstad , die aan den eersten zoo menigen zegen, zoo menig voorrecht dankte , en van den anderen een denkbeeld ontvangen had, dat eenmaal het geheele samenstel van hare maatschappelijke en burgerlijke regeling zou omverwerpen.

Aan eene vluchtige gedachte toegevende , was het Paul, die tot den Vicaris sprak, toen deze reeds den volgenden dag te Odijk , de Bisschoppelijke bekrachtiging ontving van het vonnis des volks : «Zie toch , door welk eene wonder vreemde toedracht van gebeurtenissen wij samen zijn! Wij beiden staan hooger en zien verder dan die allen , die wij daarachter ons laten. Daarom verbannen ze u en verwerpen mij , ze maken ons broeders ; laten wij het ook zijn ! Laat dat Rome varen , dat u verstoot. . . . voor het minst niet handhaaft tegen uwe vijanden , dat u ontrouw noemt te midden der vasthoudendste trouw. Want zoo gij vroeger niet waart verlaten door den Bisschop en de zijnen , het volk zou nu geen\' moed tegen u hebben gehad.quot;

«Broeder! wat de Bisschop en zijne raden pleegden , deed niet Rome, niet de Kerk. Maar gij kunt gelijk hebben. Ik wil het toegeven. Zij verzaakt mij , of zal mij verzaken , nu ik ellendig ben — doch — de moeder is oud geworden en hare krachten nemen af, en het zal niet gezegd zijn , dat de zoon , wien zij zoolang troost gaf en eere , door zijnen afval haar vernederen zal in haren ouderdom en een\' steun te meer ontnemen in hare zwakte, nu sterke en jonge vijanden op haar toekomen. Rome te verlaten, zooals Luther het deed, was de daad van een\' roekelooze, maar toch de daad van een\' held. Rome te verlaten, zooals ik het zoude doen, is de daad van den verrader . van den laaghartige ! En hij, dien men voormaals den Vicaris van Utrecht noemde en die niets is dan Boudewijn de banneling van Utrecht, zal niet zoo ongedachtig zijn de zeven wijdingen , die hem nauw binden aan de Kerk , dat hij niet zou sterven als haar eigen trouwe zoon!quot;

XXVI.

het juk der broederschap.

In dien tijd — in het midden van September 4525, onthield zich de Heer van Viterbo , dien wij liever Aernoud Bakelsze noemen , te \'s-Gra-venhage , »het dorp der dorpen geen , en dorp der steden eenzooals Huigens haar noemt. Wij vinden hem terug in een hoog, maar treurig gezelschap ; want de man , die by hem binnentreedt in eene achtbare raadsheerskleeding en wien hij zijn\' eigen zetel aanbiedt, voor zich zei ven slechts een houten schammel aanschuivende , moet geen dagelijksch bezoeker zijn , geen vroolijke tevens , schoon wel zijn lach ruw klinkt en luid ; maar in zijne harde grove trekken ligt iets, dat een\' meer onaangenamen indruk geeft, dan de norschheid van een\' ander; het is eene lachende kwaadaardigheid, zou men kunnen zpg-gen , doormengd met eenen dommen trots ; hij spreekt met een hoog Vlaamschen tongval, dien wij liever niet trachten zullen weer te geven. In eenige verwijdering van beiden, het dichtst nevens Aernoud , staat een monnik van de Domini-kaner orde , de kap der sombere pij tot éénige dekking van de geschoren kruin. Het is eene kleine, dorre , diep gebukte figuur , bij wie niets leven schijnt aan te duiden en ziel, dan de oogen alleen, maar de oogen ook! zij doen sidderen alleen van ze aan te zien. Zoo sterk gespannen over het beenachtig gelaat, stond het perkement-kleurig vel, dat men, bij den vurigen gloed der oogen , onwillekeurig denken ging aan een doods • hoofd, waarachter een moedwillige licht heeft geplaatst, dat heenschittert door de ledige oogholten. Aernoud\'s voorkomen kennen wij genoeg, om te weten , dat het voor het minst bij die duistere gezichten paste, en wij weten niet te zeggen , welke uitdrukking van de drie de schrilste was en het meest huivering wekte : zeker is het, dat ze harmonisch sa.menstemden en een schrikwekkend geheel uitmaakten, ook zelfs met de strenge en stemmige keuze van wandbehangsel en gemeubelte , rijk en grootsch beide , maar van eenen rijkdom en eene grootschheid , die neder-drukte alsof u metaal en marmer op de borst werd geworpen , en die elk denkbeeld aan genoeglijke weelde vergeten derd; dat zwart ebben martelkruis met dat uitgespannen lichaam in albast daarop, blauwachtig wit als met eene lijktint overgoten; dat lijdende moederbeeld met scherpe dolken in de teere vrouwenborst afgemaald, waren wel alleen genoeg om den glimlach weg te bannen van de lippen en de vroolijkheid uit de ziel. Somwijlen wierp de herfstelijke middagzon een paar gloeiende stralen door de bontgekleurde vensterruiten , als berispte zij der menschen somberheid , en evenzoo klonk het getjilp van de vroolijke musschen, die zich wiegelden in de boomen voor de ramen , als tergden zij der menschen jammer door zoo blijmoedige tonen.

wGeene omstandigheden , Heer Vriend!\'\' sprak de persoon, dien wij het eerst beschreven, ))ik kom om u te zien , twee woorden te zeggen en weêr te gaan. De zorglijke rechtszaak is afgeloopen; ik kom van het Hof; de ketter is verwezen. Ik vond de tyding te vroolijk, om ze niet zelf te brengen — kranken troosten hoort tot de werken der barmhartigheid, is het niet zoo, mijn vader ?quot; (tot den monnik gewend , die langzaam het hoofd boog) »en een beter soulaes wist ik niet voor u.quot;

))Ge hebt eene treffelijke goedigheid . hoog gestrenge Heer !quot; hernam Aernoud. ))In aller eeu-


-ocr page 177-

HET HUIS LAUERNESSE.

wigheid worden de Heiligen gezegend voor deze uitkomst , en uw naam zal genoemd worden met eere en hoogen prijs , waar men van deze droeve dagen spreken zal, over de loffelijke wijze , waarop gij in dit alles zijt werkzaam geweest.quot;

»Vromen ! wij hebben dien prijs verdiend en , lacy! zuur genoeg; of het moeite was, eer de vrome mannen Copinus a Montibus en Godschalk Eosemund en die Tapper , met den aterling vaardig waren en hij onzer werd overgeleverd!quot;

»Ge spreekt van Tapper of hij de mindere ware, Heer en Vriend! een man van zoo bekwame kennis. .

)gt;Fij van die geleerden! ik hou niet van wie in boeken suffen; als de kennis zoo breed is, wordt de Christelijke vromigheid licht wonder smal.\' *

))En heeft de schuldige altijd zijne hardnekte stoutigheid in het spreken bijbehouden ?quot;

«Doorgaand! Het was om er af te gruwen! Hij dorst kallen van den Paus en de Canons, alsof het den narrenpaus gold en de inzettingen van eene Rhetorijks kamer; met dat al, of hij ons zorg heeft gegeven ! de kwant kalt, dat er het kleine volk of bekold wordt, en het is klaaglijk om te hooren, hoe hij de schriftuur verstaat en uitlegt, zoo min een priesterke! Het is een vagevuur , onder zulk gespuis als rechter te zitten. Menigmaal dacht ik , gelijk ik kortens zeide en nu herhaal: mocht de sneêge paap liever dan eene echte vrouw te nemen zich vergeten hebben.....quot;

«Het is alzoo waar en bevestigd , dat schendige hijlikviel Aernoud hem met een verdrietelijk schouder ophalen in de rede , «en de naam

van die vrouw.....quot;

«Staat in de processtukken , die ik u kwam aanreiken. Zie hier! het is eene hartsterkende recreatie voor een\', die het huis houden moet, al dat perkement door te lezen.quot;

«Ik ben genoeg tot mijne krachten , om morgen uit te gaan.quot;

«Des ketters mutsaard zal dan ontsteken worden als een vreugdevuur voor uwe beterschap; morgen wordt hij gerecht; aan den worgpaal moet hij den adem laten en de leden aan de flikkerende vlammen; zoodat — heelshuids valt hij niet in Lucifers ketel. Ik was nog meenens hem levend te blakeren , opdat hjj levend eene voorproef der helle-hitte smaken mocht, dat hij verdiend heeft, ware het alleen om de ij dele disputatie, die hij verwekt heeft en waar hij zijne tong meê versleten heeft en ons papier verkwist. Maaide anderen oordeelden het anders. De Vicaris, Bisschop van Hebron, Jacobus de Ridder, die hem ontwijden zal, en de andere ütrechtsche Heeren, zjjn reeds allen hier — alleen wacht men nog den Hoogwaardigen Heer Abt van Egmond. Het zal een toeloop zijn, als bij eene wjjdruchtige kerkmis.quot;

dO ! het is geen feest, Heer President!quot; hernam Aernoud met eenen nadruk, die des sprekers ruwen spot bestrafte. «schoon het geschieden

moet Gode ter eere en ter verhooging vanquot; de achtbaarheid der Kerk.quot;

«Amen!quot; sprak weer de andere, «dank, mijn Schutsheilig! dat wij zóóver gevorderd zijn, en nu Gode bevolen! ik hanst mij, om de wermoijs niet koud te vinden.quot; Hij ging eenige schreden voort; toen wendde hij zich om. als iemand, die zich op iets bezint. «Het schiet mij te binnen, edele Heer van Viterbo! lees die stukken niet, zoo ge u niet gansch wel gevoelt — uwe krankte wa.?.....quot;

«Krenking der geestvermogenshernam Aernoud snel, «verschoon mij het woord niet — ik ben hersteld!quot;

«En er komen namen in, die.....quot;

«O! ik kan alles dragen ,quot; antwoordde deze.

«Goed heil dan en tot wederziens!quot; Hij stak Aernoud gemeenzaam welwillend de hand toe en verwijderde zich. «Mijn vader! ik groet u.quot;

De meeste lezers begrijpen , dat de gerechtszaak , waarvan hier de sprake was, het proces moest zijn van Johannes van Woerden, en dat de persoon , wiens spreken in hen misschien afkeer heeft opgewekt en schrik, dezelfde kon zijn met Mr. Joost Lovering of Laurens, President van den Hoogen Raad te Mechelen , dien Erasmus genoemd heeft «een\' verwonderlyken vijand der geleerdheid.5\' Opzettelijk ter beslissing van deze zaak was hij naar den Haag gekomen , en zoo zijne handelwijze daarbij hem niet heeft doen winnen in de achting van Nederland, Erasmus\' j woord heeft hem ten minste vereeuwigd , al is het dan ook voor de onsterfelijkheid der schande.

«De manieren van dezen man vleien mij niet,quot; ; sprak Bakelsze , hem met eenigen onwil naziende. «Wat der geschonden heiligheid des priesterambts en der overtreden inzetting der Kerk moet gebracht worden als een gerecht zoenoffer, verlaagt hij met zijne rouwe taal tot een schendig stuk van menschelijke wreedheid; zoodanige handelingen brengen onze heilige zaak in kleinachting bij \' partij en wederpartij.quot;

»En toch is Mr. Lovering van Mechelen haar ijverige dienaar, die haar met daden steunt; alleen heeft niet ieder de gave , oprechte vroomheid te paren aan een nobel hart en een\' spitsen geest, als de Heer van Viterbo,quot; sprak de monnik ; maar zijn toon, schoon niet juist sarkastisch. klonk toch te scherp voor lof. Ook wendde Bakelsze zich tot hem en antwoordde alleen :

«Gij zegt dat met een doel.quot;

«Zoo is het. Ik roem uwe standvaste vroomheid \' en gedenk aan uwe uitnemende geestkracht, opdat gij zelf indachtig zoudt zijn , dat men den boom moet kennen aan de vruchten.quot;

«Verder , als ik u begrijpen zal.quot;

«Van de uwe gaat eene groote roep, en ale vel hebben wij nog slechts bloesems gezien.quot;

«Hoe , mijn vader ! is er niet veel gedaan ?quot;

«Bij hetgeen er te doen valt?quot; antwoordde de andere vragend.

»Kan ik het verhelpen ? Ben ik niet met vuri-gen ijver aangevangen ? Was het mijne schuld ,


22

I.

-ocr page 178-

HEIHUIS LAUERNESSE.

170

dat \'s Keizers wil mij op een\' post riep , die strijdig was met mijn\' wensch , als hinderljjk voor myn heilig wérk ? was het niet evenzoo de wil van \'s Lands Hooge Staten en van de Landvoogdes, dat men zich voor alsnog in deze zake niet moeide , bij de excijnsberoerten in den Haghe en wat daar meer was ? Wien viel dat uitstel harder dan mij, schoon ik het steunen moest? Was het ten leste mijne schuld , dat mijne ziele , die onder de zuurheden van den wedèrs])oed nooit was neergebogen , de jonstige blijdschap van ongehoopt i geluk onderlag ? dat het wederzien van een1 broeder, i dat het wederzien van Hugo, als gebeterd en vroom Christen, nadat ik hem om ketterlijken gruwel meende verslagen te hebben, mij in het verstand krenkte en ganschelijk buiten machte zette in genoemde zake voort te varen ?quot;

))En nu zijt gij hersteld?1\'

wNaar den geest sinds lange , onze Lieve Vrouwe zij geloofd!quot; hij boog zich met het teeken des kruises naar de Mater Dolorosa tegenover hem. «Naar het lichaam nog niet geheel, meenen de artsen.....ik houde van wèl.quot;

«Daar zijn er geweest, die de Kerk hebben gediend op het ziekbed!quot;

«Wie weet van mij, dat ik minder zou willen ? Wat moet er gedaan worden?quot;

»Gehandeld tegen de ketters!quot;

«Mij dacht, ik had niet noodig daartoe gemaand te wordensprak Aernoud met een\' bitteren glimlach.

»Zelfs gij , Senor de Viterbo! men is niet tevreden over u te Madrid.quot;

))Te Madrid ? Hoe ! de Keizer ?quot;

))Zou ik spreken van dien? Ik meen . . . en hij fluisterde hem iets in.

»Monnik !quot; antwoordde Aernoud met hoogheid , »ik ben boven haar gesteld!quot;

))Van wien houdt gij uwe aanstelling ? en waartoe ?quot;

»Van Zijne Majesteit den Keizer, als Graaf van Holland — en mijn last is : toe te zien , dat de strengheid van het Heilig ambt de mate niet te boven ga , die dit vrije volk kan dragen. Eeeds heb ik in mijn\' ijver die taak overschreden, mij aanmatigende. . .

. ))Het is goed te gehoorzamen wien ons een\' last gaf; maar gij verkeert in jammerlijke doling : uwe aanstelling komt u toe van de Broederschap ! zij plaatste u hier, opdat gij den ijver van deze lichtverkoude Hollanders niet zoudt laten verslappen , maar opwakkeren en aanvuren, als een krachtig en volhardend man, die gij waart. Gij weet nu wie uwe lastgevers zijn en wien gij zult te gehoorzamen hebben.quot;

Bakelsze wreef zich tweemaal het voorhoofd en zuchtte toen diep, als iemand , die uit een\' lange zwaren slaap wordt opgewekt. Eenoogen-blik zweeg hij , toen hernam hij zijne bezinning en zijne fierheid :

))Ik eer en vereer eiken dienaar der Kerk ; maar monnikentreken zijn tot een spreekwoord geworden. Gij zult my niet tot een\' dienstman maken van de uwen. Mijn Heere de Keizer koos mij , omdat hij een\' vroom en vroed man stellen wilde in deze Landen ; ik ben geordende noch klerk; ik ben afhankelijk van niemand, dan van mijn\' Heere voornoemd, en geene verlokkinge noch ranke zal my omzetten de perken te buiten te gaan , die hij mij gesteld heeft.quot;

»Neen , trotsche Jonkman! gij zijt afhangeling van ons , slaaf zoo het zijn moet. Heer van Viterbo ! verneem dan op ééns de volle waarheid tot uwe i beschaming: zonder den steun der Orde, waart gij, in Spanje reeds gevallen; het oog van den Keizer is door haar geleid, dat niet op u gezien zoude hebben , en zoo zij u zinken laat hier of daar , zijt gij verloren, vernietigd , als een, die nooit heeft bestaan ! En wilt gij een bewijs zien ? zóó zeker zijt gij door ons wat gij zijt.quot; Hij trok schielijk eene rol perkement uit zijne borst te voorschijn en liet er Bakelsze even den blik op werpen.

Toen zonk de jongeling als vernietigd ineen. — «Christus 1 mijn God ! en ik was vrgt;j burger van Utrecht! — Voor Priesters heb ik geknield ! monnikenslaaf kan ik niet zijn!quot;

Dat was de laatste kreet van een\' vrij man , van Aernoud Bakelsze, als zelfstandig wezen! want toen de monnik met het gloeiend oog en de zachte holle stem tot hem sprak : «dat woord kon n rouwen , zoo men het verstaan wilde vroeg Aernoud schuw en met iets in den blik, dat geen gewapend vijand er ooit in gelezen had : «heb ik gezondigd tegen de Kerk ?quot; Het was smartelijk te aanschouwen, hoe die kleine verschrompelde monnik spelen dur fde met den stouten trotschen man , met dien Aernoud , dien wij zoo hoog gekend hebben en zoo fier onder zijne meerderen. Het was smartelijk te aanschouwen, wat er van Aernoud Bakelze was geworden in de hand van dien Dominikaan !

Toen kruiste de Dominikaan de armen over de borst. «Met het woord vrijheid begint de ketterij ,\'\' zeide hij , hem streng aanziende. En de Heer van Viterbo lag geknield voor hem. »/« Nomine Dsi te absolvo /quot; vervolgde hij, terwijl hij een oogen-blik zegepralend op hem zag; daarna richtte hij hem op. «Neen , mijn zoon ! zij zal u niet laten zinken, onze Orde. Zij heeft nog geen\' wil strijdig met dien des Keizers. Zij wil u niet hinderen . als vrijmachtig persoon te handelen; zij wil niet beperken noch binden, dien zij een\' zoo ijverig dienaar kent; zij wilde alleen weten, of zij op u rekenen kon : maar toch een vrijwillig teeken van hulde en boete zal niet te veel zijn.

«Gij moet uw deel hebben aan het werk van morgen. Eene enkele houtmijt zal opruien en niets vromen tot verschrikking. Nog andere gevangenen zitten nevens den schendigen priester, die den vuurdood waard zijn. Een monnik, Ber-nardus, Willem van Utrecht.quot;

«Van Utrechtherhaalde Aernoud werktuiglijk. «En een zekere Gnapheus , een gevaarlijk ketter , om zijne gematigdheidswege en om zijne geletterdheid , waai- hjj de pen meê rept tegen het Heilige ;


-ocr page 179-

HET HUIS LAÜERNESSE.

171

die de jeugd van deze stad \'s-Hage had moeten stichten en die haar in het verraad voorgaat. Uit Delft ontvlucht, is hij den Bisschoppelijken in handen gevallen, in de onze geleverd en nu gekerkerd niet dubbel recht. Het voorstel om hen | in der ijl te verwijzen , heeft in de vóórlaatste zitting zwakken bijval gevonden door de flauwhartigheid der rechters, maar zoo gij het steunt en doordrijft, zal het voor het naast morgen lukken.quot;

«Aan mij zal het niet liggen : maar gij hebt mij afgehouden dit door te zien en hij greep naar de processtukken. . . doch de hand van den Domini-kaan hield zijn\' arm terug. «Dit nog niet. . . . Mr. Lovering\'s gezegde was geen ydel woord, toen hij u waarschuwde tegen iets bitters — verwanten van u zijn er in gemengd, en ken eerst u zeiven wèl of er ook namen zijn , die te luid weerklinken kunnen in uwe ziel.quot;

»Vraag de verbrijzelde schaal van kristallijn, of zij nog klank geeft; alles is daar binnen wel zeker levenloos en hij wees op zijn hart.

jgt;Toch kent men u zwakheden toe voor wie gij liefhebt; of was het sterkte , dat gij de kettersche Jonkvrouw zocht te behouden, terwijl gij al de andere Sectarissen aan de verdiende straf meendet over te geven ?quot;

Wild sprong Aernoud op, en de blik, waarmede hij den Pater de vermagerde en uitgebleekte hand, die toch nog zoo krachtvol was , op den schouder drukte , deed diens vaal geel gelaat tot de lijkkleur besterven.

»Monnik!quot; riep hij , en zijne stem klonk als eene dolFe donderslag, «monnik ! spreek voortaan nooit meer dan tot den Heer van Viterbo ; er zijn woorden , die Aernoud Bakelsze in mij wakker roepen , den Aernoud Bakelsze , dien gij niet hebt i gekend , en God behoede u , dat gij dien kennen ; zoudt; daarom wees omzichtig ; ik wacht dat niet i weêr , zelfs niet van mijn\' biechtvader.quot; De biecht-j vader zweeg; een zwijgen , dat meer beduidend | was dan een hevig antwoord; ook liet Bakelsze 1 hem langzaam vrij . schreed een paar malen met i afgemeten treden de kamer door en eindigde toen met : gebogen hoofd : »Ik weet, het was zondige zwak-i heid ; maar — heb ik niet boete gedaan en ook absolutie verkregen V

«Eene zondige zwakheid, gij zegt wèl! Dank er des uw\' Zaligmaker voor, die u behoedt daarin weder terug te vallen. De vrouw van Lauernesse is dood.quot;

Aernoud antwoordde niets; maar het krampachtig vertrekken van zijnen mond bewees , dat hij begrepen had ; een besefFenlooze lach verwrong zijne gelaatsspieren, van zijne oogen zag men slechts het wit, daarna sloten zij zich. Voor het eerst bij dit gansche tooneel was eene mensche-lijke aandoening zichtbaar bij den Dominikaan-Hy leide de hand op het voorhoofd van den gemartelde. «God weet, dat ik het u liever gespaard had,quot; sprak hij zacht. «Maar nu moed slechts ! nog éénen schok en hij is genezen ! Gansch ook de onze !\'\'

Daarop een krucifiks van de tafel nemende, hield hij het hem vóór , luid roepende : «Tot uwe bezinning , Heer van Viterbo! tot uwe bezinning , dat hebben u de Lutheranen gedaan! Voor Christus! waak op en strijd Zijnen strijd!quot;

En Aernoud hief de oogen op en ging recht overeind zitten , en omklemde met krampachtige vingeren het kruis , dat men hem aanbood, en vroeg toen op dien bedaarden toon , die zoo akelig is om aan te hooren bij eene smart als deze: «Ik heb het wèl verstaan , gij zegt , dat zij dood is. — Is zij Christelijk gestorven , als Katholieke ?quot;

«Het tegendeel is niet zeker. Zij had geen-ziekbed ! De penitentiaris van het vrouwenklooster te Mariëndaal heeft haar zielmissen toegestaan.....quot;

«0 ! gedankt zij de Moedermaagd, dat ik rijk ben. — De uitgebreide Broederschap van den Rozenkrans zal met mij bidden voor hare rust — ik zal doen, wat nog geen Christen voor de zielrust van een\' ander heeft uitgedacht en verricht..... Liefste ! weêr mijne , sinds gij dood zijt

voor den ketterschen gruwel; laat uwe ziel mij beiden op de plaats der zuivering, zij zal gereinigd worden van de smet.quot;

«Aan mijne hulp daarbij zal het u niet gebreken , — nu, lees het proces van den Woerdenaar — ik weet nu , dat gij sterk zijt.quot;

«Ik wil alleen zijn,quot; sprak Aernoud.

«Ik ga, Senor! St.-Dominicus zij de eere! in deze benauwde dagen heeft de Kerk nog in u haren trots en hare hope.\'\'

«En haar slachtoffer ,\'\' sprak met bitterheid eene vrouwenstem , die het deurtapijt wegschoof en binnenkwam , een\' grijsaard steunende met den rechterarm.

«Wat is dit?quot; vroeg de Dominikaan.

«De vrouw van Johannes van Woerden en zijn vader, die gehoor komen vragen bij zijn\' rechter.quot;

De monnik trad achteruit en verbeet zich de onderlip. «Wat zal dat, vrouwe!quot; vroeg hij.

«Moei u daarmede niet, monnik !quot; sprak zij , fier vooruit tredende. «Wil Heer Bakelsze ons hooren ?quot;

«Senor di Viterbo ! — Vrouw en vader van den gevangen Pistorius zijn daar, die om gehoor bidden : wilt gij hen toelaten ?quot;

«Laat hen komen,quot; sprak Aernoud, als uit een diep gepeins opgewekt, zonder zich om te wenden naar de zijde , vanwaar de stemmen kwa- • men.

«Kunnen zij u spreken zonder getuigen ?\'\' hernam Johanna, nog naderbij tredende.

«Mijn biechtvader is geen overtollige.quot;

«Ook niet als eene zuster eene gunst komt vragen van een\' broeder ?quot;

«Wie is die vrouw ?quot; hernam Bakelsze, verwon- : derd opziende. Bij zijne hevige gemoedsbeweging had hij in die trillende klanken , Johanna\'s stem niet herkend. Johanna hield het voor opzet, dat hij haar verloochende ; de zachte gewaarwor-


-ocr page 180-

HET HUIS LAUERNESSE.

172

ding, die zich van haar had meester gemaakt bij het zien , hoe de smart haren grootschen broeder had\'verwoest tot een\' gebogen\' lijder, week snel voor die koele vastheid van geest, die haar | meer natuurlijk was ; ook sprak zij scherp :

«Wie met Papen en Spagnolen verkeert, verliest licht het geheugenis van eene zuster , zelfs al scheidde hij van haar bij de sterfsponde ecner ; moeder!quot;

^Johanna gij!quot; riep hij met bevreemding, «en : daar was een , die u noemde....quot;

))De huisvrouw van Johannes Pistorius!quot; antwoordde zij fier.

De biechtvader zag met zorg op Aernoud; maar nu werkelijk scheen er zooveel in hem gebroken te zijn, dat hij niet meer voelde; eene lichte huivering was het éénige zichtbare teeken zijner aandoening.

)gt;Wie zijn geloof verzaakt, is mijne bloedmaag niet meer. Wie zóóver de vrouwelijke schuchterheid en eerbaarheid kan ter zijde zetten , om eens priesters bijzit te zijn , kan niet.....quot;

v Bij zit! zijne vrouw ! zijne echte vrouw !quot; viel zy in , «en uwe bloedmaag te zijn! Hugo , uw arme broeder , heeft het gesmaakt, hoe de bloedmaagschap bij u geldt.quot;

»Vrouw ! ik zou u gekend hebben zoo ge met dit woord waart aangevangen ,quot; sprak Aernoud smadelijk ; «maar het gelukt u niet my pijn te geven met den angel uwer tong. God heeft de schuld van mij genomen en Zijne Heilige Moeder , I die gij en de uwen schendiglijk lastert, heeft mijne hand gebruikt tot een glorieus mirakel en ! wonderlijke uitkomst.quot;

«Een mirakel van Satan ! in de gestaltenis van i een\' Paap.quot;

»De dood ware Hugo beter geweest, dan terug te vallen in de strikken van Cabel.\'\'

«Ziet toch, hoe zij, die zich Evangelischen noemen , de liefde verstaan en oefenen!quot; sprak de monnik.

Toen keerde zich Johanna met vlammend oog en gloeiende wangen tot hem. «O! gij Farizee-sche Wetgeleerde van dit Eoomsche Jodendom! ziedaar, hoe ge ons handelt, die geenerlei schuld hebben , dan dat wij vrijelijk gebruik maken van de beste gave, ons door den Heer Jezus toebedeeld ; ge beticht ons van godslastering en alle kwade vonden ; ge rekent ons met de ergste fielten en verwerpelijkste boosdoeners ; gij lastert ons, dat wij de deugd en reinigheid verzaken , omdat wij de reinigheid des harten meer achten , dan de uiterlijke onthouding en vasten ; gij verdrijft ons uit onze huizen , tot we heul moeten zoeken bij vreemden ; gij kerkert ons in ; gij verbant ons uit ons geboortelandschap; gij rooft ; ons goed en ambt; gij vervolgt ons tot den bloede toe ; gij dreigt ons met zwaard en vlammen , alleen , omdat wij naar de inspraak van 1 onze eigen conscientie God willen dienen.... en als wij dan ten leste, door zoo wreede handeling j en ongerechte smaadheden getergd en opgeruid, de lijdzaamheid verzaken , die wij zoolang hebben geoefend..... lastert gij ons , als die zondigen

tegen de liefde , die gij zelf alzoo predikt..... en

nog.....quot;

Maar koster Dirksz, de grijsaard, die met haar was , belette haar het voortspreken ; lang reeds had hij het grijze hoofd zacht geschud , nu legde hij zijne hand op haren arm :

«Leer van Mij , dat ik zachtmoedig ben,quot; heeft de Heer gezegd. «En zoo iemand met u rechten wil en u den rok nemen , laat hem ook den mantel.quot; Het is juist tegen die ons drukken , dat wij meest de lijdzaamheid kunnen oefenen. En daarbij , wat gaat gij aan met zoodanige bittere woorden uw\' Heer broeder te vertoornen , tot wien gij gekomen zijt om jonste in te roepen?quot;

«Geene jonst inroepen , vader ! maar een recht afeischen hernam zij luid en trotsch. «En daarom kan ik niet treifelen met fleemwoorden , om het wreede onrecht te vermurwen tot milde billijkheid , maar spreek uit de rondheid van het gemoed , zonder menschenvrees of blooheid, die van schuld tuigt.\'*

«Een heusch woord vindt licht een heusch bescheid,quot; merkte hij zacht aan.

«Zoo gij wilt, dat ik zachte redenen zal spreken , weer dan dien monnik uit mijne oogen sprak Johanna hevig; »al wat er bitters en scherps ligt in mijn geperst gemoed . barst uit in laaie drift, als ik dit monnikswezen aanschouw; het is mij als...quot;

«Of hij de boetpredikatie spreken zou bij de ontwijding van den onwaardigen priester van Woerden, dien gij ten man genomen hebt! Zoo gij daarop doelt, hebt ge zieners gave , vrouw !quot; antwoordde de monnik.

Haar eigenaardige glimlach verwrong hare bleeke lippen. «Ik wete! het oordeel des doods is uitgesproken over den onnoozele — dat is het wat mij hier voert.quot;

«Zijt gewaarschuwd, Johanna ! ik heb geene macht tot verzachting van het vonnis , en zoo ik die hadde....quot;

«Zoudt gij niet willens zijn , die te gebruiken ,quot; viel zy in. «En wie zegt u, dat ik het vragen zoude van u ?quot;

«Zoo vroom en sterk een Christen is de edele Heer van Viterbo!quot; riep de pater, nadat hij zacht met Aernoud gesproken had , «en zóó versterkt met een\' gerechten ketterhaat en passend ontzag voor de eere der Kerk ! En nu, verzoek hem, met wat ge voor fijne redenen kunt uitvinden in mijn afzijn. Alleen denk er soms aan , de Senor is Inquisiteur!quot; Toen ging de monnik , wien wij geen naam geven.

«Gedenkt ook, dat ge tweeboorlingen zijt; dat, ter zelfder stonde , dezelfde borst u heeft gezoogd ,quot; vermaande Dirksz bevredigende, want Aernoud was opgestaan en wendde zijn gelaat nu voor het eerst naar zijne zuster; maar het was geene vriendelijke uitdrukking van broederliefde, die daaruit sprak ; slechts waren het droeve en strakke trekken, en op zijn voorhoofd vertoonde zich


-ocr page 181-

HET HUIS LAUERNESSE.

173

de gekruiste rimpel: zoo noodlottig een te eken van hartstocht en gemoedsbeweging. En ook Johanna zag men het aan, dat ze buigen zoude noch plooien.

))Ik heb niets verstaan van de woorden, die gij zoo even hebt uitgesproken ; maar ik wete. zoo ik verstaan had. zij maakten u zevenvoudig des doods schuldig. Dat ge ketterin zijt, weet en wist ik voorlang. Doch men zou gansch dit Land kunnen ontvolken, zoo men alle ketters aan het leven strafte ; daarom wees gij ondlr de verschoonden , en laat een\' geloofsrechter voor het minst niet zéker weten, dat gij een verharde zijt; want mijn biechtvader heeft wèl gezegd : »»gij hebt naar een\' broeder gevraagd , maar de geloofsrechter alleen staat voor u.quot; quot; Wat begeert gij van hem ? wees kort, want onnutte woorden brengen soms in lijden , en de tong is eene slimme verraderesse quot;

) Het is ook juist tot den geloofsrechter, dat ik mij vervoeg; tot anderen heb ik mij vergeefs gewend, men verwees mij naar u. Meent gij, dat de verwantschap met u mij nog langer eene begeerlijke zaak is ? Lang heb ik geene broeders meer , sinds ook Hugo het licht heeft gemijd voor de duisternis. En wat dreigt ge met de doodstraf: zoo die mij schrik .£raf, was ik dan hier ? Neen! het moge mijn\' Heer en God behagen , dat ik mijnen lieven man volge op den glorierijken weg van het martelaarschap: hem vóórgaan, waar\' te groot een heil!quot; Die laatste woorden sprak zij met eene wilde dweperij in het oog, die ontzetten moest wie haar begreep.

»Zwijg !quot; riep Aernoud haar toe , »zwijg ! ik weet niet, hoe lang ik u nog beschermen kan tegen mij zeiven, hoe lang ik het mag!quot;

«Oude man , spreek gij , wat wil zij ?quot;

))Haar\' echtgenoot zien en met hem zijn in den kerkerantwoordde Dirksz haastig, en zijn smeekende blik was eene bezwering voor Johanna\'s scherp antwoord. «En ik bidde voor mij hetzelfde, want hij is mijn kind! En schoon ik bereid ben , naar het voorbeeld van Abraham , mijnen zeer lieven zoon , die my nooit misdaan heeft , Gode op te offeren, is het toch te hartbrekend een afscheid, en voor ie lang, om het te brengen in het openbaar, is het toch hard voor altijd te scheiden, zonder een\' rustigen stond en wederzien. Deze vrouw en ik hebben , van zijne eerste inkerkering af tot nu toe, ondanks zijn\' wil en wensch, ons hier opgehouden , ons bloot gegeven aan de smaadheid en de verdrukking, die zoo nauwe verwanten van een\' vervolgde , als hij , te lijden hadden, alleen tot dit doel, dat wij hem mochten toespreken en van hem troost hooren, dien wij meer behoeven dan hijj; en tot hiertoe heeft de strengheid der rechters het ons niet vergund : beden noch drangreden , noch voorspraak hebben iets gewerkt. Nu doet men ons hopen op u , die de macht hebt en die menschelijk zijt, schoon van de strengsten, die men noemt. Ik bidde, dat gij aan wilt zien den deerniswaardigen staat van uwe zuster , die de smart diep voelt, schoon zij het niet uiterlijk toont.quot;

»Vader!quot; viel Johanna hem in de rede, «stel mij niet voor als die zwak is en geen\' moed heeft, ook het vreeselijkste door te staan voor Gods zaak!quot; toch had men kunnen zien, hoe haar boezem had gezwoegd bij zijn spreken, hoe haar oog zich soms angstig onderzoekend op Aernoud vestigde , en hoe ze de lippen samenklemde , om geen\' zucht luide te laten worden.

Aernoud staarde zwijgend vóór zich , met gevouwen handen, die hij eindelijk stijf tegen het voorhoofd drukte met tenen diepen zucht.

«Mr. Godschalk Rosemond zendt mij tot u ,quot; vervolgde de grijsaard meer dringend,»en, Heer! zoo zeker gij zelf die u lief zijn zult willen zien bij uw verscheiden, zoo zeker bewillig onze bede !quot;

»Wie mij lief waren , heb ik overleefd, ik zal alleen sterven,quot; hernam Aernoud dof; «maar toch, oude man! weet ik, wat het zijn moet, die wij minnen niet weder te zien.quot; Hij zweeg eene lange poos. ))En noodelooze hardheid verbetert niemand en nut tot niets. De wraak is eene onchristelijke gewaarwording, die men weren moet uit de ziel en niet aankweeken ; ik wil ulieden niet laten lijden , wat ik geleden heb.quot; Daarop nam hij snel eene pen , schreef eenige regels op een blad papier , dat naast hem lag, wond er eene koord om met een klein looden zegel en gaf het Johannes Dirksz : «Met dit wordt gij vrijelijk tot den gekerkerde toegelaten.\'\'

«Heer! ik dank u , en zoo waarachtig moge God u een\' troost brengen in uw stervensuur, als gij ons dezen troost vergunt!quot; Eene lange poos staarde Bakelsze strak op Johanna. «Dat zulk een dienst u gelden moet!quot; sprak hij smartelijk. «Toch , wees gedankt, Aernoud !quot; sprak zij , hem naderend: er was iets in den toon zijner stem , dat haar hart roerde. «Was ik bitter , broeder! zoo wil nu vergeven , zoo gij ook weten kondt, wat ik lijden moest dezen tijd door.\'\'

«Zóóveel hebt gij niet moeten dragen als ik ; en dat gij de mate van mijne ellenden nog vol meet! Gij, voormaals eene zuster veel geliefd , met wie ik steeds één van zin was!quot;

»Meent gij , dat ik u verloren heb zonder pijn

«Gij waart te fel bij het binnen treden.....quot;

«Stuitte ik niet terstond op den monnik , die mij den weg tot uw hart versperde, en mij uittergde tot bitsheid?quot;

«Laat den monnik daar ; Johanna! er is veel gebeurd, sinds wij elkander niet zagen ; daarom hadt gij verschooning moeten hebben voor mijn leed.quot;

«Niettemin was ik smartelijk gegriefd, toen ik uw versteld en afgevallen wezen aanschouwde.

Ik heb u diep geklaagd toen.....toen.....Ot-

telijnequot;

«Stil! — stil!quot; viel hij in , en met zachte stem voegde hij er bij «zoudt gij weten van hare laatste ure!quot;


-ocr page 182-

HET HUIS LAÜEENESSE.

174

«Ik weet niets, dan dat het Paradijs een\' engel meer heeft. — Aernoud! hoe zij uheeil liefgehad !quot;

»lk weet het, Johanna! en ik dan?quot; Onwillekeurig hadden zij , in overeenstemming van gevoel , elkanders hand gegrepen, en Johannes Dirksz , die zich een weinig ter zijde had begeven , blikte met vroom welbehagen op hen ; »o Heere! neig hunne harten tot verzoenlijkheid. Hoe schoon zou het zijn , zoo daar eendracht mocht wonen bij de kinderen van hetzelfde huis!quot; riep bij.

»Petrus, die in het geloove sterk was. viel in kwaad gezelschap !quot; riep de holle stem van den monnik , die terugkwam in het vertrek. Als had hij getast in het nest van een\' basilisküs , zoo schichtig trok Aernoud zijne hand terug uit die van Johanna. »Heilige Moeder Gods! ik liefkoos de vrouw van een priester !quot; gilde de Heer van Viterbo , «wijk van mij ! \' Zoo snel zijne jaren het hem vergunden, stelde zich Dirksz tusschen de tweelingen en trok zijne schoondochter met zich , eer opnieuw een bits woord haar ontviel.

»De Clergesse zou u omzetten, sterke man!quot; sprak de Dominikaan , spotachtig , »dat zelfs zij u gevaarlijk was !quot;

Maar de jonge man hoorde hem niet. Hij was neergezonken voor het kruisbeeld. »0 Heere Jezus ! nu ik deze ure heb doorgestaan, moet ik genezen zijn!quot; was het antwoord, waarin hy gansch zijn lijden uitte.

XXVII.

DE EERSTE MARTELAAR DER HERVORMING.

En nu moeten wij den voet zetten op een grondgebied, dat der Geschiedenis in eigendom toebehoort : wij moeten spreken over het sterven van Johannes Pistorius. Een onderwerp misschien te gewijd voor den roman , en waar de verbeelding niets van het hare mag bijdoen ; maar toch , de roman moet ditmaal het wichtige feit in zijne luchtiger vormen opvoeren, en de verbeelding moet het recht hebben het hoofd van het standbeeld met hare stralen te omgeven en, aan den voet er van , haren wierook te branden , en de Geschiedenis, de strenge , die alleen koele waarheid geeft en die toejuichen mag noch misprijzen , | kan het haar niet misduiden, dat zij hare kleur i geeft en hare warmte aan het beeld , opdat het zich te zoeter in het geheugen invlije , maar het moet zijn als het vernis op de schilderij , dat geenen trek uitwischt noch bijvoegt, maar er slechts het blinkend waas overheen werpt. — Ge , leest het verhaal der oude geschiedschrijvers, weergegeven door mijne pen.

Het was nu de vijftiende September , de dag , i waarop in Holland het eerste bloed zou vergoten worden voor het nieuwe denkbeeld , dat de kiem ging leggen tot deszelfs maatschappelijke en ze- I delijke vrijheid. — »Dc dag, waarop der schreiende en vertoornde Moedermaagd een zoenoffer zou worden aangeboden, ter bevrediging harer geschondene waardigheid T1 meenden de broeders van den Rozenkrans en de andere monniken , toen ze, met zwaaiende ordevaantjes in de hand, de kruisen en Heiligenbeeldjes opgeheven boven de hoofden, in plechtigen optocht het plein des ge-richts rondtrokken en zich schaarden dicht bij het vreeselijke strafgevaarte. »De dag, waarop de eere van de^Kerk en het gezag des Landheers zou gehandhaafd worden tegen gevaarlyke nieu-wigheidszucht en vermetele ongehoorzaamheid ,quot; dachten geestelijke en wereldlijke Rechters , toen zij plaats namen op de hooge tribunen , voor hen opgericht. ))Het was de dag, waarop een lid , dat eene smet had geworpen op hun lichaam, dat er ergernis had gegeven en schande , zoude worden uitgeworpen uit hun lichaam ,quot; dachten de Bisschop van Hebron en de Abten , die dezen zouden bijstaan in de plechtigheid der ontwijding. «Een dag, die eene daad ging volbrengen vreeselijk en treurig , maar noodig en heilzaam voor de herstelling van orde en tucht in Kerk en Staatmeenden de bezadigdsten onder de burgers, die Roomschgezinden waren. «Een heerlijke dag van glorie en zegepraal, waarin de lieve Heere Jezus en Zijne Moeder en alle Heiligen samen een welbehagen zouden hebben!quot; riep eane opgewonden partij , die alleen zag door het oog eener gloeiende dweepzucht en van het dompigs te bijgeloof. ))Een dag der dagen , waarop de heilige zaak van God en Zijnen dienst, afgescheiden van die des Pausdoms , zou verheerlijkt worden in de standvastigheid van haren martelaar !quot; jubelden weder de opgewondenste onder de Evangelischen , die daar rondom stonden , niet minder met vlammende dweperij in het oog , niet minder met ongeduldige geestdrift in de trekken. «Een dag van bloed en van schrik , die wel het gruwelijk voorspel kon zijn van vervolging en lijden voor wie vry wilde zijn in geweten en gedachten,quot; meenden de rustig-sten onder de vrijzinnigen , toen zij den zorgvol-len blik ophieven naar de schrikwekkende toe-bereidsels. Zoo beschouwde ieder den dag op eigene wijze; maar allen kwamen daarin overeen t dat het een gewichtige moest zijn en van veelbeteekenende voorbeduiding. En toch heerschte er onder geheel die volksmenigte , toegevloeid uit alle oorden van Holland en menig gebuurlandschap, met uitzondering van enkele dolzinnig verblinden, een geest van onrust en ontzetting , als wel nooit bij eene strafoefening om gewone misdaden ge-heerscht had. Het was ook zoo iets zeldzaams , het zwaard der wereldlijke macht te zien zwaaien boven het hoofd van een\'- gewijd Priester. Zoo een zulke niet gespaard werd , wie zou dan op genade kunnen hopen ? Eene beschuldiging , als welke dezen den kerker ontsloot, kon hen of de hunnen treffen in het naastvolgend oogenblik; wie toch was zóó oprecht der Kerke toegedaan , dat zij hem niet bereiken kon ? Ketterij kon voortaan het giftwoord worden , waarmede een vijand zich wreken kon op zijnen vijand; het werktuig.


-ocr page 183-

175

waarmede de hebzucht het goed van den nabuur j tot zich kon trekken ; het dwangwoord , waarmee gekrenkte priestertrots en sluipende monniksbe-| geerte vromen en zwakken overbluffen konden en tot hunnen wil brengen. En nog zou het voor die Hollanders , in wier borst altijd eene sprank gloorde van onafhankelijkheidszucht en gezetheid op voorrechten, niet zoo angstwekkend eene ge beurtenis geweest zijn , die strafoefening, zoo die moest uitgevoerd worden in den naam van een\' | Heer, als hunne vroegere Graven uit een der ver-i storvene stamhuizen ; Graven , die geene macht hadden gehad, dan zij hun toekenden ; geene krachten, dan die genomen waren uit hunnen boezem, met hunne voorkennis . met hunne toestemming; Graven, die geen leger konden wapenen, dan met Nederlandsch goud, en geenen strijd strijden, dan met den arm van hunne zonen. Maar deze, die Koning was van geheel Spanje en Keizer van het Heilige Eoomsche Rijk . wien de schatten der nieuwe wereld ten dienste stonden , van welke bezitting zij slechts een klein deel uitmaakten , hoe laag moest hij op hen ne-derzien en hoe weinig eerbied hebben voor hunne rechten , kleine burgers , als ze waren ! hij, die den voet zette op het hoofd van Keurvorsten, en die den Bisschop van Utrecht, eene onafhankelijke Mogendheid , nog zoo kortelings en zoo willekeurig , als zijn afhangeling had behandeld en in rechten en macht verkort! Wat moest een Heer, als deze, niet durven, niet kunnen en niet willen, na een\' eersten stap als deze?

Ik zal niet spreken van de gespannen verwachting dier menigte , reeds zoolang te voren daarheen gesneld. om het slachtoffer van den dag te zien, dat er tevens de held van zijn zou; van die brandende belangstelling der vlammende nieuwsgierigheid , die woelde onder die opéén gedrongen menschenmassa, en die straalde uit hunne turende oogen ; liever bespiede ik den kerker en wat daar omging. Onder de medegevangenen van Pistorius, met hem opgesloten in hetzelfde treurverblijf, heerschte niet die stomme verslagenheid of dat onvruchtbare medelijden , dat er onder zulke lotgenooten heerschen moet, als één hunner op het punt is om uit hun midden weg te gaan , niet tot de vrijheid , maar tot den dood; veeleer zagen zij op hem met eene verhevene blijdschap , als ging hij den kerker verwisselen voor eene eeuwige vrijheid, waarin ook zij weldra meenden te deelen ; want de Heer van Viterbo had wel zeker woord gehouden! op zijnen aandrang waren de rechters overeengekomen , met deze Luther-aansche beschuldigden een\' sneller gang van rechtspleging te houden , en morgen , misschien reeds morgen, gingen zij hunnen voorganger volgen! Wie hunner een oogenblik had van zwakken moed of van verflauwde geestdrift, zag zich gesterkt en tot herlevende geestkracht, opgewekt, door het machtig woord van Pistorius zeiven, die, met bezieling in het oog, niet ophield te spreken , in de taal der verrukking, van eene zaligheid, waarbjj al wat haar nog voorafgaan moest, wegviel en verbleekte als ijdele , zwakke spookgestalten , die slechts kleinen van geest konden verschrikken. O ! het was treffend te zien, hoe die mannen, die gezamenlijk den nacht hadden doorgebracht, elkander versterkende met het woord van God , kracht tot lijden scheppende uit den blik op Jezus\' kruis, en het geloof vermeerderend door het gebed , daar nu bijeenstonden rondom dengenen. , die hen voorgaan zoude in den groeten strijd. O! wèl waren hem de voeten geboeid ; wèl zat hij neder op dezelfde bank , waaide misdaad had gelasterd en de doodsangst gekermd ; wèl omgaven hem de wanden , die geene sterke menschenhand konden breken ; maar vrijer toch was er geen , die daar buiten leefde ; vrijer geen van zijne rechters , die dezen kerker konden ontsluiten , want zijne ziel was vrij geworden door de gemeenschap met God , en hij voelde de boeien der aarde niet meer, en hij was gekomen tot de hoogste zedelijke vrijheid, waartoe een mensch geraken kan ; met Gods hulp had hij de zwaarste boei van zich geworpen, de zonde! En merkwaardig was het, dat twee wezens, die anders de zwakheid verpersoonlijken naar lichaam en naar geest: de grijaard en de vrouw , daar aan zijne zijde stonden , als twee krachtige zuilen voor zoo heerlijk een\' tempel. De grijsaard , de vader , zat aan de voeten van den jeugdigen zoon met een gebogen lichaam, maar met ongebogen ziel. met de blinkende zilverkroon van den ouderdom op het hoofd , maar ook het gelaat blinkende van een heldere berusting, een wederschijn van Abraham\'s rust, toen hij met Izaak optoog naar den berg Moria , waar God in het offer voorzien zou. En de vrouw, Johanna, met hoeveel gloeiende verrukking in het groote zwarte oog , staarde ztj op den echtgenoot, wiens hand zij in de hare hield gevat! Dat oog, vroeger tranenloos uit vrouwelijken trots, was nu zonder tranen, uit Christelijke onderwerping. Neen! de heiligheid van haars Heeren vierdag mocht niet ontwijd worden door eenen laffen vrouwentraan ; neen ! de martelaar mocht geene andere gade hebben , dan de geloofsheldin, geene weeke schreister , die snikkend de doodsure van hem wegweren wilde. Had ze vroeger, in den eersten gloed van een\' hartstocht, die haar verraste, den man liefgehad boven den geloofsheld en zijn leven boven Gods eer; in de lange dagen zijner gevangenschap had zij zich gewend aan het offer: nu zou ze toonen , dat de martelaar haar liever was, dan de gade, dat zij deelen durfde in zijne zegepraal door er bij te jubelen. Zelve sprak de moedige haren man een deel der woorden toe , door Luther , na het martelaarschap van Voës en Esch , tot de broeders in Nederland gericht: ))Gy zijt de voornaamste geworden, aan welken wij groote vreugde beleefd hebben ; want gij zijt nu zoo vol vrucht en sterkte geworden, dat gij het Evangelie van Christus met uw bloed hebt begoten en bekrachtigd! en ach! welk eene allergeringste zaak is het van de wereld versmaad en gedood te worden , voor hen, die weten , dat,


-ocr page 184-

176 HET HUIS LAUERNESSE.

zooals de psalmen zingen: hun bloed kostelijk is en hun dood dierbaar in Gods oogen. Wat is de wereld in vergelijking met God ?quot; En toen zij hem zoo sterk zag en zoo doorgloeid van Hemel-sche bezieling, was het haar , als drong haar de macht van bewondering , om aan te heffen uit het martelaarslied van Luther, mede bij den dood van zijne allereerste bloedgetuigen vervaardigd : »Hcet wel met recht Johannes de een, zoo rijk aan Gods genade!quot; en waren het niet de tongen der overigen, toch stemden hunne harten met haar in , in den prijs en de eer van haren echtgenoot. Wij — zwakke vrouwen van dezen tijd! wij begrijpen ons dien moed niet, die de keel lucht geeft tot een\' jubeltoon bij een jongst vaarwel aan een\' zoo dierbare , die een\' dood ging sterven als de zijne, en God beware ons van ooit op zulk een proef gesteld te worden! maar ook, wij hebben geen denkbeeld van de kracht, die van boven komt, om zulke uren te steunen. Doch ik weet, zoo wij gevergd werden op de proef, en het vurig geloof ons leerde de oogen naar boven te slaan , nu zoomin als toen zou de kracht falen en de sterkte ontbreken.

Spoedig daarop kwam de kerkermeester Johannes van Woerden oproepen tot zijnen laatsten tocht. Het afscheid van zijne kerkervrienden en van gade en vader was wederzijds vol vastheid en vol warmte. Johanna, steunende den wankelen tred van den grijzen Dirksz, verzelde hem zoo naby zij vermocht. De Bakker kende haar genoeg , om het haar niet te ontzeggen ; wat die drie menschen gevoeld mogen hebben bij dien korten, maar moeilijken gang , afgetreden, als onder duizend en weder duizend wachtende blikken, (want het plein vóór de gevangenpoort was de plaats der strafoefening), gaat boven de macht onzer pen. Johannes Pistorius is nu genaderd by de hooge stellage , waar de kerkdienaren hem nog eenmaal uitdossen in het gewaad zijner waardigheid ; het witte priesterkleed met mantel en stola , door hem ontheiligd naar de meening van anderen , heilig gehouden naar zijne eigene be wustheid. — Zoo stond hij eene wijle op de hooge stellage voor het oog des volks ; toen werden hem opnieuw de vragen gedaan , of hij van gevoelen veranderen wilde en de genade zijner rechters waardig worden , vragen vaak reeds herhaald en altijd met vrome fierheid afgewezen. «Hij wilde geene genade, dan van zijnen Heer en Schepper , en hij wenschte voor dezen en voor de waarheid der H. Schrift den dood aanstonds te sterven !quot; Daarop ontdeed men hem plechtig en langzaam van geheel zijn pleeggewaad. Bij ieder stuk , dat werd weggenomen, sprak de Bisschop van Hebron , ten aanhoore van vele Abten , de grievende woorden der ontwijding. Een kort geel boetkleed verving het ontnomene , en de spotmijter der ketters , zooals de Dominikanen dien hadden uitgevonden, dekte hem het hoofd. Ongeschokt , boven dien smaad verheven, zag hij op zijn ongewoon hulsel neder, en sprak met den glimlach van medeleden voor de kleine menschen rondom hem , die eer meenden te geven of schande met een kleed : ))Nu heb ik al mijn\' luister en schoonheid verloren!quot; Toen werd hij, als niet meer van de hunnen , door de Geestelükheid overgegeven aan het wereldlijk gericht, en door des-zelfs dienaren , van de stellage der ontwijding, heengevoerd naar de houtmijt; de weg derwaarts leidde voorbij de gevangenpoort. Zijne vroegere lotgenooten stonden wachtend naar het oogenblik, waarop hy dicht bij zoude zijn , en staarden met vonkelende oogen door de tralies van hunnen kerker naar hem heen ; hij zag naar hen op en riep hun toe met zijne luide indrukwekkende stem: »Ziet! zeer lieve broeders! ik heb nu mijn\' voet gezet op den dorpel des martelaarschaps ; hebt goeden moed als sterke helden Jezus Christi opgewekt door mijn voorbeeld! Verdedigt de Evangelische waarheid tegen alle ongerechtigheid !quot; En het was eene vroolijke en dankbare toejuiching, die van hunne zijde daarop volgde , een zegevierend handgeklap, als van toestemming en belofte. En terstond daarop hieven zij de lofzangen der Kerk aan te zijner eere , het Te Deurn Laudamus, misschien toen nog niet door Luther verduitscht, en meerdere zangen , genoeg onder het volk bekend om begrepen te worden, en zij eindigden niet met die liederen, dan toen hij zelf had geëindigd. Dat moest hem kracht geven en zijnen moed verhoo-gen , te\'hooren , hoe die mede vervolgden, spijt kettertucht, en ten aanhoore van al hunne vijanden , de blijken gaven van eigen vaste volharding en hooge bewondering voor de zijne. In het midden van de onaangestoken houtmijt aan den paal gebonden , was hem Euard Tapper ter zijde, met drangwoorden om hem tot de biecht over te halen; maar hij antwoordde kalm: »Ik heb gezondigd en ben als zondaar des eeuwigen doods waardig ; maar Jezus Christus is myn Heer en Zaligmaker. Door Hem alleen hoop ik ! ja, ik vertrouw het!quot; voegde hij er met blijmoedige vreugde bij, 9dat ik een deelgenoot zal worden van het eeuwige leven.quot; Men had hem de handen sterk gebonden , het was hem niet mogelyk ze samen te vouwen tot het gebed, en toch , in navolging van den verhevensten Lyder, op wien hf gestadig het oog der ziel gericht had. bad hij voor zijne rechters : »Heere ! reken hun dit niet tot zonde!quot; was zijn woord. Daarop riep hy zegevierend , als trotseerende de smarten , die komen zouden : »Helle 1 waarover roemt gy nu ? o dood ! waar is uwe overwinning ? De dood is verslonden in de overwinning Christi!\'\' Toen werd de moordende strik om zynen hals geslagen, en.....maar,

neen! de vrome wreedheid had besloten zynen doodstryd te verlengen. De Dominikaan (4), van wien wy den naam niet kennen , beklom eene der stellages , en ving eene boetrede aan vol gloeiende dweperij en wilde welsprekendheid , waarin de ketters geschilderd werden, zooals men dat van een\' zulke wachten kon. De rede oogstte weinig lof, zy werd gehoord met het koude stil-

(i) Anderen spreken van een\' Franciskaan.


-ocr page 185-

177

zwijgen der afkeuring; het volk vergat niet, I waaraan hij niet scheen te tienken, dat daar een j mensch, zijn broeder, in den besten bloei des levens , in de volle kracht der gezondheid, naar zijn stilzwijgen stond te wachten, om den doodsnik te geven . die hem nog aarzelend in de keel werd teruggehouden. In het eind , de monnik had zijn amen gezegd ; het vreeselijk sein werd gegeven; het bepekte hout werd ontstoken. ))Te De urn Laudamus,quot; riep Van Woerden\'s stem, zonder trilling van toon; vlammen en rook stegen opwaarts en verstikten hem die stem, die niet ophield zijnen Zaligmaker aan te roepen en zijnen God ; nogmaals klonk het lied der gevangenen : »0 heilrijke feesten der martelaren!quot; met zielsverheffing opgezongen , hem in het oor , en smolt samen met zijne laatste bede, want de barm -hartige strik deed het nootlottig werk , dat vlammen en vuur nog lang konden getoefd hebben te doen , en Johannes van Woerden viel bedwelmd en verstikt als in eene zachten slaap. De Heer, op wien hij steunde , had zijn lichaam macht gegeven over de pijn , als zijne ziel. — Brandt verhaalt , dat zijne trekken zich niet verwrongen , noch zijne oogen verdraaid , noch eenig kenmerk van snerpende smarten zichtbaar werd. Hoe het zij , de eerste martelaar voor de hervormde leerbegrippen had uitgestreden. — Holland\'s grond had het eerste martelbloed gedronken van een\' zijner zonen voor de gezuiverde Evangelieleer. Eene doffe stilte onder het volk , dat met ingehouden\' adem had toegezien en geluisterd, getuigde , hoe het de vrome woorden had opgevangen , en hoe de standvaste volharding van den martelaar begrepen werd. Die stilte, die kennelijk geene vrees was, of misschien ook wel een luidsprekend gevoel in hun binnenste, bracht de geloofsrechters tot het besluit om voorshands het beraamde bloedtooneel met Bernadus en de overigen niet voor te zetten. De Dominikaan moest teleurgesteld zijn , hij had die uitkomst niet gewacht. Toen De Bakker\'s laatste snik wegvloog van zijne lippen , hief eene vrouw, gedrongen nabij de houtmijt, de handen biddend op naar boven. Bleek was haar gelaat, maar op haar voorhoofd gloeide eene onuitsprekelijke geestdrift ; hare bezielde oogen blikten heen na den afgemartelde , .en riep smeekend tot God : »0 Heere God! hoe mij de dood nu welkom zou zijn , alleen geef mij te sterven als deze!quot; — ))Het heeft schijn, dat de vervulling van dien hartewensch nabij is, vrouwken! ik heb bevel u ten kerker te leiden!quot; riep eene stem achter haar , die het woord bij de daad voegde. Het was Johanna Bakelsze , die men wegvoerde.

Ik heb gesproken van den eersten martelaar , zoo ik meen , met de warmte der bewondering; het is , omdat ik, als Protestante , geloof, dat hij het offer gebracht heeft aan eene waardige zaak. Zijn er onder mijne lezers, die van een ander gevoelen zijn , ik dwing niemands overtuiging ; ik weet met hen , het beslist niet voor een denkbeeld , dat het zijne martelaren heeft; daar is j geen godsdienststelstel, hoe wonderlijk samenge-( flanst, door menschelijk vernuft of dweperij , dat ! niet zijne bloedgetuigen heeft gehad, of dezulken , die moed en ijver hadden het te worden : alleen voor de standvaste trouw van dezen Pis-torius , voor zijn ongeschokt geloof in den God zijner aanbidding, voor zijn belangeloos vastkleven aan wat hij waarheid hield, voor dat leven, dat hij er voor gaf in eenvoud des harten en zonder pralende gemaaktheid , vraag ik van allen , ook van wie houden dat dit alles aan eene dwaling werd geofferd, denzelfden eerbied , dien ik zelve nooit weigeren zoude aan iederen martelaar, voor welke overtuiging ook gestorven.

XXVIII.

AAN DEN RAND VAN DEN AFGROND.

. Den dag na den marteldood van Johannes Pis-torius zag een man , die vóór de vroegmis peinzend langs den kalmen oever van den Amstel wandelde , iets voorvallen , dat zijne opmerkzaamheid trok. Eene jonge vrouw, in de kleeding eener deftige burgeres, die een knaapje bij de hand hield en een ander kind op den arm droeg, was in gesprek met een\' priester ; maar het moest geen alledaagsch gesprek zijn , dat zij voerden, want, ofschoon de vrouw den rug gewend had naar den man, die haar gadesloeg, was het hem , zelfs bij den afstand , die hen scheidde , licht te zien aan de bewegingen van haar lichaam , aan het herhaalde neerbuigen van- het hoofd, alsof zij telkens tranen wischte, dat er hartstochten en hevige aandoeningen in gemoeid moesten zijn. Eindelijk zag hij den priester haar het eene kind van den arm nemen en met zichtbare moeite het andere dwingen hare hand te verwisselen voor de zijne ; daarop ging zij beide kinderen kussen en omhelzen met eenen hartstocht, die de moeder verraadde; voor den Pater knielen, die zegenend de hand op haar voorhoofd leide ; toen eeni-ge schreden wankelend verder gaan , dan weder terugkeeren, neervallen op beide knieën , om op de hoogte van het knaapje te zijn ; dat weder overstormen met onstuimige kussen en zich dan opnieuw verheffen tot het kleiner wicht; en eindelijk , na een afkeurend gebaar van den priester , met eene krachtige poging op zich zelve, het hoofd afwenden en voortijlen. Bij die beweging onderscheidde onze man haar gelaat; een bleek en droevig gelaat, waarop nu iets verwards en wilds stond te lezen , dat anders vreemd moest zijn aan die kalme regelmaat der trekken. De belangstelling van den toeschouwer klom nu tot die hoogte , dat hij haar volgde, zoo snel zijne krachten (hij was reeds op den terugkeer des le -vens) het hem toelieten, en het was noodig, want nog niet wel had hij haar bereikt, of hij zag haar eene wanhopige beweging maken naar het water, die hem ingaf haar toe te roepen : »Vrouw! peis op God eer ge zulks aan ■


23

I.

-ocr page 186-

y I i

178 HET HUIS LAUEENESSE.

vangt!quot; Verwilderd luisterde zy op naar de tonen dier stem , en dit kleine verwijl gaf hem den tjjd haar zoo nabij te komen, dat hij haar de hand kon op den schouder leggen, terwijl hij op plechtigen toon tot haar sprak: «Dochterken! wat zou het einde van dit geweest zijn , zoo de Heer des Hemels u niet meer genadig ware geweest, dan gij u zelve?quot;

De Vicaris had Aafke herkend. Hij was voor haar een vreemde.

«Heer Priester!quot; sprak zij onder nokkende snikken , slaat af van mij , laat my over aan mijn lot. Ik ben eene ellendige vrouw! Daar is niets aan verbeurd, zoo ik sterf en de Amstel zal mij een voegelijk graf strekken!quot;

«Eoekelooze! en uwe ziel!quot; hernam hij met strengheid.

»Gisteren avond heb ik gebiecht en de communie ontvangen. Tot den dood ben ik bereid!quot;

«Dit opzet gebiecht en absolutie ontvangen ?quot; sprak hij , haar scherp aanziende.

Zij sloeg de oogen neder. ))Toen had ik het nog niet gevat, Heer! Het was uit radelooze des-peratie dat het mij toekwam , want ik ben eene ellendige vrouw!quot; herhaalde zij.

«Gij zijt Aafke Eeiniers !quot; sprak hij met nadruk , «de dochter van vrome ouders.quot;

))Gij kent mij , heer Priester ?quot; vroeg zy , uit verrassing een oogenblik van hare smart afgeleid.

))Vaak viel in Utrecht mijn oog op u , als op een lieflijk bloemsken van onschuld en schoonheid ! Hebt gij dan geheel Vader Boudewyn vergeten ?quot;

«Dat mij die niet geheugen zoude , Vader Bou-dewijn! gij ? zóó hebben de tranen mij de oogen verduisterd. Het is mij kwalijk vergaan , sinds de blijde dagen, dat ik u zag de mis lezen op feestgetijden in onze Hoogheerlijke domkerk!quot;

Van Heerdte ziende, dat hare snikken stiller werden en minder hartstochtelijk bij deze afleiding , voerde haar zachtkens af van den verlok-kenden stroom, en sprak met goedige deelneming : »Verhaal hoe het u vergaan is! wat bracht u tot dezen uitersten stap ?quot;

))De benauwde mistroostigheid van eene bedrukte conscientie! mijn Vader ! de zorg voor het zieleheil mijner onnoozele kinderkens, en vreeze voor Laurens , die reden heeft tot feilen toorn en die van nu voortaan mij haten zal met grammen haat! Lacy! maar ik wil het u alles mede-deelen, of uwe wijsheid ook mogelijk nog goeden raad had ter verlichting van al die kwellingen samen.quot;

Toen begon zy hem te vertellen, wat wij weten; waarom wy haar verder lot van wat later tijdstip overzien zullen.

Sinds het tooneel met Laurens over Pater Vincent , was de huiselijke vrede tusschen de echtelingen verbroken, het vertrouwen verloren en ))de liefde jammerlijk aan het ebben gegaanzooals Aafke zich uitdrukte ; en geen wonder! Laurens mocht haar bedrog vergeven hebben ; hy vergat het niet, en sinds zijne liefde en goedige zorg haar niet had kunnen geruststellen over haar lot en dat harer kinderen, noch zijne bede haar afhouden, om die rust te zoeken bij wie hy als vijanden-hield, legde hij zich de bittere taak op het haar te prediken met gezag, en door dwang van haar te weren , wie hij haar gevaarlijk achtte. Van toen af had zij een\' meester en een\' opzichter. De oude bediende , dien hij omkoopbaar had bevonden, werd vervangen door een\' ijverend Lutheraan. Aafke\'s schreden werden geteld , hare gangen beperkt, verdachte vrienden nooit tot haar gelaten; in haar eigen huis was zij geene vrije meer. Die tegenstand .... hebben wij noodig te zeggen, dat hij verlokte tot overtreden, dat de geloofsleer , aldus opgedrongen , het hatelijkste juk werd, te gelijk met een\' gestadigen prikkel tot zielangst ? Dat ze list bij list wist uit te vinden en te volvoeren , om het eene te ontgaan , en de andere te verdrijven ? Dat Pater Vincent, hoe gelukkig ook bij de ontdekking der vergissing, de woede van het grauw ontkomen, toch voor de tweede maal niet waagde een huis binnen te treden, ondanks den meester, evenwel de kans niet opgaf , maar de schroomvallige bekeerlinge, ten spijt van elke voorzorg , op andere plaatsen wist te zien , of door tusschenkomst van anderen, moed en volharding deed toespreken , en dat het arme schepsel, zoekende naar den waren weg om tot God te komen , een leven leidde vol bedrog en list, waarbij zij hare heiligste plichten vergat ? Nog kwamen de openbare gebeurtenissen de spanning van dezen huiselijken jammer verergeren. Er was een hevig verschil ontstaan tusschen den nieuwen Bisschop van Utrecht en den Eaad van Amsterdam over de geldigheid en geoorloofdheid der heimelyke huwelijken op Utrecht\'s kerkelijk grondgebied, door leden van de Utrechtsche Cleregie voltrokken. De Eegeering van Amsterdam had ze verworpen en een plakkaat uitgeschreven, dat ze verbood; eene treurige uitkomst voor Laurens , die alzoo het zijne openlijk misbillijkt zag. De Bisschop echter, in den blinden toorn van den beer, die de korven omwierp, vergetende, dat het Bisschoppelijk gezag op zijnen hoogsten glans had gestaan, begon met de straffe wapens van ban en interdict te strijden tegen dit bevelschrift, en wilde dat herroepen zien en voor altijd uitgewischt uit de registers der stedelijke ordonnantiën; maar de stad Amsterdam was niet de lijdelijke dienares van eens Bisschops welbehagen; zij kende een macht, die beslissen zoude tusschen de geestelijke aanmatiging en haar recht, en zij aarzelde niet die in te roepen : den Keizer, evenzeer de meester des Bisschops als om duchtige redenen hare belangen gunstig. Ook eindigde het pleit voor Henricus van Beieren met eene vernedering, zooals wel nóóit een Graaf van Holland een\' kerkvorst van Utrecht in vollen vrede had durven aandoen ; zooals wel nooit de laatste het van den eersten lijdelijk zou gedragen hebben. Karei V zond uit Mechelen eenen daagbrief aan den Bisschop en zijne Eaden,


-ocr page 187-

HET HUIS LAUERNESSE.

179

waarin hun bevel gezegd wordt te zijn gegeven »op eene onordentelijke , onbedachte en krachte-looze wijzewaarin het genoemd wordt eene verkorting van \'s Konings oppermacht en grondgebied , en waarin ze, indien onwillig om het terug te nemen , ingedaagd worden , om te recht te staan te \'s-Gravenhage voor zijnen Stadhouder. Hierbij schijnt het gebleven te zijn , zeker niet uit gebrek aan onderwerping van Henricus, die hier eenen voorsmaak had , hoe de Keizer wist wat hij dulden kon , en te gelijk toonde , hoe goed hij zelf wist, hoeveel hij dulden moest.

Zullen wij zeggen , hoe de Amsterdamsche gees -telijkheid zegevierde , die met leede oogen de overmeestering harer Utrechtsche broeders had gezien ; hoe ze nooit sterker Pausgezind was en minder Bisschoppelijk ; hoe ze zich nu onafhankelijk begon te voelen van dat middelgezag tusschen hen en den Paus ? Wij doen het niet, want wij zouden er Aafke bij vergeten, wier lot er de wen ding door .genomen had , die wij nu voor haar betreuren. Gewettigd door Keizerlijke en stedelijke volmacht, keerde Pater Vincent openlijk met vernieuwde aanzoeken terug. ))Het huwelijk van Laurens Cornelisz was onwettig!quot; was weldra de roep in de stad , onder wie hen kende , en het schuchtere Aafke , schaamrood en bloode, hief niet meer de oogen op in het bijzijn harer bekenden en geburen. Ze moesten hertrouwen open-i lijk en wettig, na afgekondigde geboden, was i de uitspraak geweest van Schout en Schepenen ; \' ze moesten Roomsch Katholiek hertrouwen , was i de uitspraak van Pater Vincent. Hoe dit echt-1 paar geslingerd werd! hij door ergernis, door gramschap over dien priesterdwang , door zorg voor de toekomst zijner kinderen, door vrees voor zijnen goeden naam , voor zijne belangen , door gehechtheid aan zijn geloof en door geloofshaat beide , en zij door alles, wat een zwakke geest voor vrees en angst kan omvatten , in een\' toestand als de hare; maar , wat men dreef of wat men smeekte , Laurens had niet toegegeven; overtuigd van het noodelooze , van het gevaarlijke zelfs van dien stap voor hem als Lutheraan, boog hij niet en men had den hoog geachten burger nog geen geweld durven aandoen: maar toen het proces van I)e Bakker een* zoo noodlottigen keer nam, van dien De Bakker, die zijn huwelijk had gesloten ; toen de naam van zijne vrouwszuster even-| zeer als de zijne op zulk eene onheilspellende wijze daarin genoemd werd , ztj als gade, /f/j als getuige van dien priesterlijken echt — toen vond de beradene man het zaak , om voorzorgen te nemen , eer men party koude trekken tegen hem van dezen noodlottigen samenloop. Hij besloot zijn handelhuis te verplaatsen naar Antwerpen , hij had daartoe de maatregelen bereids genomen, en de dag was bepaald , waarop hij zelf met zijn gezin derwaarts heenreizen zoude. Zoo was Aafke te gelijk gered uit dien maalstroom van priesterlijke opruiing en verleiding , en hij hoopte nog weder dagen van geluk als te voren. Maar Pater Vincent en Aafke begrepen het zoo niet. Hoe!

zij zoude hare kinderen heenvoeren naar Antwerpen , waar het Lutheranisme zoo onbeschaamd het hoofd opstak! hoe! zij zoude daar beroofd zijn van den steun eens waren herders , die haar wist terug te houden op het pad des heils ? Cornelisz , dit wist ze zeker . zoude haar daar met Lutheranen omringen , aan een huwelijk zou nooit meer gedacht worden, daar , waar men deze geschillen niet kende , en zij zou in de schande en in de zonde blijven voortleven! »0! wat ving zij aan ! wat raadde hierin de Pater ?quot; smeekte zij. »Te beginnen met voor uwe kinderen te zorgen,quot; was zijn antwoord. En er werd besloten, dat ze hem toevertrouwd zouden worden ter opleiding ; dat de moeder ze in den nacht vóór het vertrek zou ontschaken aan den vader en hem toevertrouwen ; dat zij zelve niet tot dozen zou terugkee-ren, maar haren intrek nemen in een klooster; vandaar het moederlijk erfgoed opeischen en den echtgenoot door die afzondering, door die berooving van bloed en goed , dwingen tot het volbrengen van eene daad, die hem te gelijk weder den eigendom zou maken van Rome. Tot zóóver goed, wat het plan aanging ; maar de volvoering door eene vrouw, door eene moeder, door eene gade, wier liefde nog kampte met haar gewetensbezwaar , door eene moeder, die het mei hartstocht was! Wel was het eene lichte poging, en die gelukte, te midden der toebereidselen tot de reize, met de kinderen een huis te ontvluchten, dat ze niet meer dacht binnen te gaan , begunstigd door den nacht als ze was en geleerd, helaas ! in de list door het ongeluk; maar eene andere poging was het, werkelijk die kinderen af te staan aan den priester, hem werkelijk met hen te zien voortsnellen , wel zeker gescheiden te zijn van al wat haar lief was! wel zeker den man harer keuze te ontvlieden voor altijd in de eenzame doodsche kloostercel ; wel zeker daar nu alleen te staan op de gansche wijde wereld! O ! in deze zwakke , maar teedere ziel was het berouw op de daad gevolgd zoo versch als die was volbracht, was het berouw bijna voorafgegaan! maar ze kon niet meer terug; maar zij vreesde den priester; maar zij vreesde den echtgenoot; maar zij vreesde de wereld, alleen zij vreesde niet genoeg God, om zich zelve te hoeden voor de laatste wanhopigste zonde! Het is goed, dat God barmhartig is en lankmoedig om te gedenken , wie Hem vergeten !

Toen zij haar verhaal had geëindigd , stond de jonge vrouw bedeesd en zwijgend voor den Vicaris ; zij had de waarheid oprecht en eenvoudig uitgesproken zonder vergoelijking van hare schuld, maar in vromen eenvoud zich verheffende op het lijden voor hare overtuiging; nu had zij er geene bede bij te voegen, waarover zij zich zou geschaamd hebben , als over eene nieuwe schuld, en toch bad haar oog, hare tranen, haar kloppend hart: »zou er geen herstel mogelijk zijn ?quot;

»Arm kind!quot; sprak Vader Boudewijn, «gij hebt uwe trouw aan de moederkerk door een bang lijden gestaafd , en zekerlijk is dat te prijzen; maar God


-ocr page 188-

HET HUIS LAUERNESSE.

180

wil gediend zijn door de vervulling van alle plichten, en gij hebt er wichtige verzuimd. Uw raadsman heeft eeQ goed doel door slechte middelen bevor-! derd, en het is zóó dat wij eene heilige zaak ten i gruwel maken en ten aanstoot voor den onwil van belagers en scheurmakers ; daardoor werken wij l in de hand wie aanstoot wenschen en bevorderen ; i maar hier zal met der Heiligen hulp nog redding i zijn. Wees getroost, uwe ega is een nobel man i en ik wil middelaar zijn tusschen u en hem.

Slechts moet ge niet hinken op twee gedachten, i o ! dat is de zielstemming, die ons ter helle voert,quot; I sprak hij met het gevoel van een\', die haar kende, «belijd u aan hem als Katholieke uit over-! tuiging en onweerstaanbare toeneiging; zóó zal hij u liever zien , dan de lauwe ontrouwe Luthe-I rane , die ge hem scheent. Naar de uitspraken I zelfs van zijne leer, moet hij u de vrijheid laten, i die hij voor zich genomen heeft. En indien hij u persen mocht tot een\' afval, verwerp die aanzoeken met bescheidenheid, doch vrij en vast. Maar volg hem getrouwelijk, werwaarts hij u leiden wil, en laat ranken en vonden na, die kwalijk beradenen .u zouden aanwijzen, waardoor niet gewrocht wordt dan het kwade, en bekom-! mer u niet over ijdele vooroordeelen. Johannes van Woerden was gewijd priester, die zijne wijding I hield van de Kerk , toen hij uw\' echt inzegende, l en zijn wangedrag kan niet verhinderen. dat | Cornelisz uw wettig echtgenoot blijft voor God , l waar ook de twisten der menschen het anders i beslissen. Zoo gij in Utrecht woondet, zoudt ge door Bisschoppelijk gezag dien band bekrachtigd i zien; slechts in deze palen van Holland heeft i wereldsch gezag het anders beslist. En wataan-i gaat uwe kinderen, gij moet ze terugnemen in ; uwe armen , hergeven aan het gezag des vaders.

Dat moet de prijs zijn van den zoen , dien ik i treffen zal. Pater Vincent weet wel, dat er nog ! rechten zijn , waarin de Keizer niet is getreden ! met verkleining van die mijns Heeren , en zoo niet, ik zal ze hem doen geheugen. En daarna i zullen wij van uw\' man verkrijgen hen op te voeden in deugd en eer , totdat ze in het geloof zelve eene keuze i unnen doen, en wij beiden zullen den Hoogsten Vader en de Heiligen des Hemels aanhoudend afsmeek en , dat hunne keuze de beste moge zijn , en eer ze tot jaren des onderscheids zijn gekomen .... wie weet.... wat dan de loop der tijden niet zal hebben uitgewezen. God zal er in voorzien. — Nu, vrouw, wijs mij uwe woning en heb goeden moed !quot; Inderdaad, het werdnoodig, dat zij voortgingen en oen gesprek afbraken, dat bij zijn\' merkwaardigen ernst de aandacht begon te trekken van de vrome kerkgangers , die naar bidkapel en kerk opgingen; want de vroegmis had geluid.

«Zoo Laurens mij ging verstoeten?quot; vroeg de jonge vrouw aarzelend , haren geleider aanziende, , toen zij haar huis was genaderd. »Mijn hart bezwijmt in mij , als van huiverige vreeze ... en i als ik denke, hoe weinig hem Hugo welkom was, : die ons een bezoek bracht na zijne bekeering.....quot; — «Is er dan niet eene stem in hem , die nog luider tot hem spreekt voor u, dan uwe schuld!quot; antwoordde de Vicaris ; «als hy de man is , die gij zegt, zal hij vergeven!quot;

Welnu, Laurens heeft vergeven. Hij had in die korte uren wel reeds genoeg angst uitgestaan om de verlorene gade en om de kinderen. Hare terugkeering, haar berouw maakten zijn hart week ; vader Boudewijn had niet zich zeiven moeten wezen , om het niet zóóver te brengen , dat hij de jonge vrouw de vrijheid toezeide, naar de inspraak van haar geweten haren God te dienen. Het gezond oordeel van Laurens, zegepralend over bekrompen\' godsdienstzin . leerde hem het noodige van wederzijdsehe verdraagzaamheid begrijpen, in eene maatschappij , die altijd de beide beginsels in zich zou blijven vereenigen. Bovenal vond bij hem de middelaar ingang, omdat deze voor altijd het kwetsende vraagpunt van zijn huwelijk in den geest van zijne vrouw had uitgewezen. Zij vertrokken naar Antwerpen. Hij zelf koos voor Aafke eenen biechtvader; wij begrijpen, dat het een geestelijke zal geweest zijn in den zin van Huibert Duifhuis , toen nog lichter dan in diens dagen te vinden , en Aafke had weder het voorrecht in eene hoofdkerk de hoogmis te hooren. De kinderen volgden later, door de zorg van den Vicaris , die niet te veel had gerekend op zijnen invloed ; want in waarheid , het mocht haar tegen zijn of niet, de Bisschop van Utrecht had nog rechten uit te oefenen op de geestelijkheid in Holland , en — Vader Boudewijn was hier zijn vertegenwoordiger. Dat kwam omdat Hendrik van Beieren had ingezien, dat de hatelijke twist met Amsterdam moest gesmoord worden , wilde hij er zijn laatste gezag niet bij verspillen ; omdat hij tot het drijven van die zaak in eene stad als deze een\' man noodig had van helder doorzicht en gematigde beginselen: omdat als uit éénen mond de Heeren van zijnen Raad , ten spijt van j zijnen Vicaris, op Boudewijn van Heerdtehadden 1 gewezen, omdat de kerkvoogd , die, ter liefde van een\' gunsteling en van eene dolzinnige me-i nigte, redeloos, een redeloos banvonnis had bekrachtigd , nu eene duchtige reden had gevonden om het op te heften. Uit zijne schuilplaats Odijk werd Boudewijn op Duurstede ten gehoor geroepen, geraadpleegd, ter hulp gevraagd , en vergevende het vroeger onrecht en zonder zegepraal over de schitterende genoegdoening , had hij eenvoudig en ongemaakt zijne diensten aangeboden en was heengetrokken naar Amsterdam. Wij laten hem hier, om hem niet terug te vinden. Hij stierf denzelfden dag, dat zijn opvolger in het Vicariaat het Te TJeum zong voor den nieuwen wereldlijken Heer van het Sticht. Kort vóór zijnen dood had hij brieven verbrand, die bestemd waren voor vrienden te Bazel en te Wittenberg; de priester, die hem in het sterven bijstond, omgaf zijne nagedachtenis met eenen stralenkrans van rechtzinnigheid en heiligheid.


-ocr page 189-

181

XXIX.

EENE HAGEPREEK.

Aan de westzijde van Everdingen, omstreeks een ! half uur gaans van Kuilenburg, lag toenmaals eene , vrij uitgestrekte weide . doorgaans de stille weide genaamd , welk «stilquot; misschien hier de beduide -nis had van ))leêg, ongebruikt,quot; want het is zeker , dat ze geen\' eigenaar had en dat niemand ze tot zijnen dienst benaderde; mogelijk lag het aan eenig vooroordeel op een volkssprookje gegrond , in eenen tijd . die nog het rijk van kwade geesten en menschen hatende tooverkollen met zoo geloovige vreeze in eer hield : mogelijk ook wel aan den slechten grond, waarvan de kiesch-heid der runderbeesten de voortbrengselen versmaadde : zeker geeft het een denkbeeld van de mingevorderde landhuishoudkunde dier dagen, dat men zoovele morgen goed bedijkt land, nog aan drie zijden door hoog geboomte beschut, tot geenerlei nut wist aan te wenden of dat wilde.

Wat daarvan zij , op den helderen Septembermorgen , waarop wij er u heenleiden , kon het woord stil voor het minst niet op haar toegepast worden , want een tooneel van leven en beweging, zooals zij nu te zien gaf, hadden zelfs de steden Kuilenburg of Gorkum , waar zij tusschen lag, op hare drukste marktdagen niet kunnen aanwijzen. Zeker is het, dat een groot deel der inwoners van beide steden, van al de omliggende dorpen en van menige Hollandsche en Kuilenburg-sche stad daarenboven , mannen , vrouwen en kinderen hier heengestroomd waren en er bonte groepen vormden , schilderachtig genoeg om aan te zien. Sommigen hadden zich neergevlijd in het hooge gras , door de zachte herfstzon tot eene zoele warmte gekoesterd ; anderen gebruikten tot zitplaatsen de voertuigen , die hen herwaarts gebracht hadden , en waarvan de paarden , eenige stappen verder, gerustelijk graasden. Het mee-rendeel der mannen hield zich staande : maar allen , in welke houding ook geplaatst, hielden het gelaat strak gewend naar dezelfde zijde , en zij hadden er hunne reden voor.

Op een\' der wagens, heengetrokken onder de schaduw der lindeboomen , stond een man alleen, die eene toespraak hield tot dat volk over hunne godsdienstige belangen ; maar het was geene deftige , vloeiende rede , na eene ernstige overdenking samengesteld , waarvan ieder woord geleidelijk het andere volgde en iedere opmerking noodwendig samenhing met de vorige, waarvan bij het begin het einde was te voorzien ; bij de inleiding de toepassing; gepolijst en gepunt, naar de vaste regelen der Rhetorica, zooals eene beschaafde rede zijn moet in deze beschaafde tijden ; het was eene gloeiende improvisatie, vol schokken en sprongen , vol ongedachte wendingen en vreemde uitkomsten , waarbij de woorden van de lippen gledon , als kostten ze niets dan de moeite van ze uit te spreken, als werden ze hem de tong afgedreven door het vuur der bezieling, waarbij de spreker zelf geen meester was van den volzin , die volgen zoude. En welke woorden en welke volzinnen! woorden , die als zachte Zefirs-vleugelen ten hemel ophieven , en als rukwinden ten afgrond neêrslingerden ; woorden , die neêr • droppelden mild en zoet, als zachte balsem ; en vloekwoorden, die neervielen als zware hagel-steenen , kwetsend , wie ze troffen. En dan volzinnen vol kleur en gloed , vol vuur en kracht, vol leven en schildering. En dan die spierkracht der gebaren bij die spierkracht der uitdrukking , een arm , forsch genoeg , om het tweesnijdend zwaard der twaalfde eeuw te kunnen zwaaien en die nu zijne gansche forschheid besteedde om der woorden macht te stevigen : bliksemende oogen , die de bliksems dier taal begeleidden ; dikke zwarte wenkbrauwen , wier samentrekken den donderslag voorspelde, die zóó van de lippen ging rollen , en trekken , die zich met hartstochtelijke beweeglijkheid plooiden naar den eisch van eiken indruk , die gegeven moest worden. Maar het was ook eene welsprekendheid, die zich bediende van elk middel, om doel te treffen en weg te slepen , zich niet kreunende aan een hard woord of een zulk , dat stuitend moest zijn voor het kiesch gevoel, zich nu eens verheffende met hoog dichterlijke vlucht, dan weder afdalende tot het laag gemeene , alles gebruikende, van het Bijbelsch openbaringswoord af tot het leugenachtigst volkssprookje toe : van den heiligsten naam tot het walgelijkste scheldwoord : van den Hemel der Christenen af tot hun handwerksgereedschap toe : alles niaakte hij tot het zijne , alles mengde hij dooreen tot gelijkenis of tot beeld , tot verheffing of tot smaad. Niet vreemd dus , dat zijn gemengd gehoor met onverflauwde aandacht aan hem geboeid bleef, want hij sprak de taal, die ze begrepen en die zij zagen; de taal, die zij zelve zouden gesproken hebben, zoo zij zijne taak op zich hadden genomen : want hij sprak de taal der i 6\',c eeuw voor de menschen van 1525 ; hij was hen niet meer vooruit, dan volstrekt noodig was om hen te leiden ; hij begreep hunne behoeften aan de zijne; ook sprak hij meer legen sommige instellingen der Pauselijke Kerk , dan voor het groote beginsel van het zuivere Evangelie ; meer van afschuw tegen geloofsvijanden, dan van liefde jegens geloofsbroeders; meer van strijd , dan van vrede ; meer van opstand tegen kerkdijken dwang, dan van berusting in \'s Hemels raadsbesluit; meer tegen de misbruiken van »het Papendom,quot; zooals hij het noemde , dan tegen de gebreken en ondeugden , die toen reeds insloopen in de nieuwe Evangelische gemeente! en het was goed , dat hij zoo sprak : men was nog in de dagen van het afbreken en de opbouw zou later wel volgen ; zoolang de kudde nog niet goed was afgezonderd, kon men nog zoo weinig doen voor hare reiniging.

Den prediker zeiven hebben wij herkend , als behoorende tot een\' dier rondzwervende verkondigers van de Evangelische waarheid, die zonder


-ocr page 190-

HET HUIS LAUEENESSE.

182

vrees als zonder vooroordeel het taphuis namen als hun de kerk werd ontzegd, die het openbare marktplein niet te openlijk vonden, als men hun het binnenhuis uitdreef, en die, meestal gedwongen buiten der steden muren hun predikambt uit te oefenen, het vrije veld kozen als eene ruime gehoorzaal, met geene andere afschutting van de buitenwereld , dan hegge of boomgaard, of eenig schaduwrijk geboomte ; vanwaar dan de minachting hunner vijanden hen den schimpnaam ahagepreekersquot; uitdacht, die later toegepast werd, niet slechts op ongevestigde Zwingliaansche of Calvinistische leeraars, maar ook op iederen leek der sekte, welke zich geroepen voelde zijne stem te verhefien tot .stichting der gemeente.

Een gemengd gehoor hebben wij die menigte genoemd en , voorwaar! zoo mocht zij heeten , die bonte verzameling ; om niet te spreken van het gewone onderscheid van rang en jaren , bestond er hier nog een ander: het waren niet allen broeders , het waren niet allen vromen; het waren niet allen vrienden ; het waren nieuwsgierigen , die luisterden, om te weten : vijanden, die luisterden met kwaadwilligheid, om te kunnen lasteren : en onverschilligen , die luisterden , om te kunnen spotten; maar zeker ook wel on-partijdigen , die luisterden , om te kunnen oor-deelen en eene keuze te doen. Het zonderlingst echter scheen , dat men vele mannen zag, maar bovenal vele vrouwen in wanhavige ordekleeding, die tuigde, dat ze verloopen kloosterlingen moesten zijn , en het was treurig, dat zij zich leden noemden der nieuwe gemeente ; want, helaas ! men had de meesten hunner slechts aan te zien, om te weten , dat het niet de reinste beginselen moesten geweest zijn , noch eene zucht tot heiliging, die hen de wereld had ingedreven onder de leus van een gewetensbezwaar, en dat het tot geen heilig leven was , waartoe zij in de wereld waren teruggekeerd ; zij , die dat werkelijk hadden bedoeld, hadden het wereldlijk kleed aangenomen en geschikten arbeid opgevat, en getracht als ordelijke burgers van het werk hunner handen te leven; maar dezulken , die , aan het vadsige kloosterleven gewoon, den arbeid schuwden of er niet toe gehard waren , of uit schroom voor vervolging in den boezem der steden zich niet durfden wagen, en die in ledigheid hoopten te teren op de broederlijke milddadigheid der nieuwe geloofsgenooten, hadden zekerlijk slechts ten halve gevonden wat ze zochten, hadden een treurig lot, dat de bitse , maar naïve Anna Bijns, hunne tijdgenoote, met scherpe , doch zeker ware kleuren schildert. De nonnen vooral, die op het verarmd en kwijnend gelaat wel de sporen der hartstochten droegen, maar geen\' zweem meer der vorige welvaart en der stemmigheid, door de tucht haar tot plicht gemaakt , wekten het medelijden te gelijk met de verachting , en als men op haar zag , begon men den priester gelijk te geven , die gezegd heeft, dat «eene vrouw ter harer bewaking moet hebben een\' man of eenen muur,quot; den eersten hadden zij misschien gewild en waren daarvoor den laatst en ontvlucht, maar in klein geloof aan de heiligheid der nieuwe banden hadden zy die óf weinig geëerd óf in het geheel niet geknoopt bij het ééns opgevatte denkbeeld «vrijheid dat zij zoo verkeerdelijk toepasten... met dat al brachten ze ergernis aan beide zijden en veel schade aan de zaak , die zij gekozen hadden; men wees op hunne verwerping, op hunne ellende, als noodwendige uitkomst van het nieuwe stelsel en schreef het al op de rekening van Luther, en toch hij had die bandeloosheid gewettigd noch aangemoedigd, zelf bleef hij de laatste in zijn klooster, en altijd heeft hij met kracht van woorden en met de daad van het voorbeeld huiselijke orde gepredikt en onderwerping aan de burgerlijke instellingen, altijd gewezen op een beoefenend en werkdadig Christendom, en zich zoozeer getoond der onvruchtbare bespiegelingen vijand , dat hij het heilige liever nederrukte tot de lage werkelijkheid, dan dat hij het eerste scheiden zou van de laatste!

Eéne non echter . die toch mede den sluier heeft weggedaan , maar op wier jeugdig gelaat slechts kommer en behoefte te lezen staan, terwijl de neêrgeslagen oogen en geheel de houding getuigt van meer dan jonkvrouwelijke schuchterheid, van de schuwheid eener wereldvreemde , die zich plotseling aan de wereld ziet blootgesteld, de schuwheid van den vogel, opgekweekt in de kooi, die men eensklaps de buitenlucht instuwt, en die de vleugels weet te reppen noch zijn voedsel te rapen, zien wij , zoover doenlyk , weggeweken uit haar eigen gezelschap in de nabijheid van een groepje, dat ons het belangwekkendst voorkomt. Eene statige vrouw maakt er het middelpunt van uit; hare kleeding is die der overige burgervrouwen gelijk , alleen omhult eene donkere falie zoo geheel gelaat en schouders, dat men haar bijiïti houden kon voor eene geestelijke zuster , die den sluier nog niet had afgelegd; verscheidene vrouwen zijn met haar, maar aan hare linkerzijde zit een jonge man, dien wij kennen : het is Paul, voor het oogenblik genoeg hersteld , om niet meer tot de zieken gerekend te worden en toch in het oog van wie hem aanzag als een -stervende, een langzaam stervende , van wien men de doodsure niet weet te berekenen, maar van wien men in den zomer vreest, dat hij den winter niet zien zal, en in den winter , dat het voor hem geene lente zal worden; zijn diep blauw oog, waaruit een zachte glans afstraalde, was meestal naar den hemel gericht , met iets smachtend verlangends, dat sterker uitdrukte, wat hij vandaar hoopte, dan luide betuigingen en wenschen. Hij hield de handen gevouwen, en hij scheen meer te bidden dan te luisteren naar eene prediking, die veeleer een vloek was, dan eene zaligspreking, en die zeker weinig samenstemde met zijne denkwijze; zijne tegenwoordigheid verklaart ons de gesluierde vrouw; zoo ge hare wijle hadt opgeheven, ge hadt het bleek en liefelijk gelaat herkend van Jonkvrouw Ottelijne , bevallig nog onder de smart, maar met 1


-ocr page 191-

HET HUIS LAUERNESSE.

183

eene krachtige berusting in de trekken, die een onwetende aan haar lijden en lot voor stille blijmoedigheid zou genomen hebben. Sinds zij Paul had terug gevonden, was zij besloten zich niet meer van hem te scheiden. Na eene geheime proefneming overtuigd, dat Teresia, in schijn van haar te dienen, voor zich zelve had gewerkt, dat ze de rechten der gestorvene voor de wereld niet dacht te eerbiedigen , gelijk deze ze nooit zou kunnen inroepen , of ze moest willen herleven als Eoomsch-Katholieke, zeker, dat het vaderland haar niet één voorrecht des vaderlands meer te geven had, geene woonplaats, geene rust, geen\' naam, zelfs geene bescherming, was ieder oord der wereld haar even na, en Wittenberg beloofde haar menige vergoeding voor het verlorene. Daarenboven, de toestand van Paul eischte vriendenhulp op zoolang een\' tocht, en zij was hem die vergelding schuldig voor de goede boodschap , die hij haar had gebracht, die haar wel had beroofd van elk aardsch geluk , maar te gelijk ook geleerd het geluk te bouwen op hechter grondslag, dan in het stof der aarde. De Vicaris keurde dat voornemen goed, en toen beiden genoegzaam gesterkt waren tot de moeielijke pelgrimsreis in de stille pastorie van Odijk , onder de heilige schut der gastvrijheid van den pastoor , een\' kweekeling van die Deven-tersche school, die zoo menig waardig lid had gegeven aan de Nederlandsche Geestelijkheid, toen bracht Vader Boudewijn zelf hen over de grenzen van het wereldlijk ütrechtsch gebied ; te Kuilenburg kenden ze vele geloofsvrienden en hoopten er hulp en raad te vinden , om Gelderland door te trekken zonder ongelegenheid ! de wapenstilstand tusschen Holland en Gelder bevorderde hun oogmerk ; hoewel men wist, dat de Heer van Gelderland »de ketters nicht liden en vilde in sijnen lande ,quot; was er toch hoop , dat in deze tijden van slechte waakzaamheid twee doortrekkende vreemdelingen , die zelve geen\' aanstoot meenden te geven , zijner aandacht konden ontgaan, en zijn Land was wel zeker de eenvoudigste weg naar Duitsch grondgebied. Niet slechts was de Jonkvrouw van Lauernesse, die men te Kuilenburg kende als »de vrome edelvrouw van Utrecht er welkom met haren vriend, maar zelfs vond zij er sommige harer vrienden reisvaardig en besloten den tocht met haar mede te maken. Bij de zwakheid van Paul en hare eigene hulpeloosheid, was haar deze vermeerdering van gezelschap welkom; alleen griefde haar de aanleiding. Vrees voor vervolging dreef hen weg van den geboortegrond, en dat uit dat Kuilenburg, waar men tot hiertoe de verdraagzaamheid had geoefend als eene noodwendige burgerdeugd , waar de predikatiën der Evangelischen in het heimelijk waren toegelaten en begunstigd , ten spijt van wie het anders wilde: dat kwam , omdat de verdraagzaamheid weder-keerig moet zijn, zal zij standhouden ; omdat, zoo de Eoomschgezinden lydzaam het prediken van Lutheraansche leerstellingen hadden gedragen, het aan de Lutheranen ware geweest, om diezelfde vredelievendheid niet te verzaken, waar het de ge-! liefkoosde gevoelens der eersten gold. Dat hadden zij niet gedaan, dat had vooral de nieuwe prediker niet gedaan , die sinds kort zijn verblijf in de stad had genomen , en die , niet meer tevreden met in de heimelijke vergadering zijne broeders te stichten , oquot;p de openbare marktplaatsen de andersdenkenden meer met woorden van dwang, dan van liefde, trachtte te nopen van de hunnen te worden. Dit gaf natuurlijk ergernis, maar nog altijd geene gevaarlijke ; de welgezeten burgers haalden de schouders op en schudden het hoofd\'; het volk luisterde , gaf grofheid voor grofheid terug, en liep daarna voorbij , totdat eindelijk een ordebroeder der Dominikanen, die met Pauselijke aflaten rondreisde , in plaats van hier goede zaken te doen, zich botste tegen den prediker der Lutheranen. De laatste dreef den twist tot eene hevigheid , die beter pleitte voor zijnen ijver , dan voor zijn oordeel. Daar woorden geen\' ingang vonden bij den Fra noch bij de ultra-Pausgezin-den, die hem verdedigden, riep de Lutheraan zijne leeken van de lagere klasse tot daden op. En van nu af had dit geschil eene hoogte bereikt, die de Regeering noodzaakte den Lutheraanschen prediker hare stad te ontzeggen , en schoon hij gehoorzamen moest , was het te laat ter bevordering der rust. De eens opgeruide religiehaat liet zich niet stillen met de verdeemoediging van eene partij. De Katholieken, trotsch op hunne zegepraal en gesteund door het openlijk gezag , hoonden , lasterden , dreigden; de Lutheranen , beschimpt in den persoon van hunnen voorganger en getergd door een\' ongewachten tegenstand, vergolden hoon met hoon , laster met laster en dreiging met dreiging; de aanzienlijken onder hen, die zich vroeger niet met de zaak gemoeid hadden , voelden nu , dat het de hunne werd ; ze trotseerden de tegenpartij waar ze konden, en zrodra de stouthartige prediker zijne sermoenen op een half uur afstands van de stad hervatte , liepen zij met hunne mindere broeders mede onder zijn gehoor , met eene drift, waaronder zich wellicht evenveel menschelijke hartstocht mengde , als begeerte naar het woord der waarheid. Sommigen van hen , die zich het meest hadden laten zien , begonnen nu te vreezen voor de gevolgen, daar de Vrouw van Kuilenburg, Elisabeth, later of wellicht toen reeds gehuwd met Antonie van Lalaing , Heere van Hoogstraten , die Stadhouder van Holland was , ten believe van haren machtigen nabuur en Leenheer , of ook wel ter wille van den Keizerlijken Graaf van Holland , ongetwijfeld de orde op de strengste wijze en te hunnen nadeele zoude doen handhaven, besloten ten minste voor eenigen tijd naar Duitsch grondgebied te wijken, en zoo vond Ottelijne reisgenooten, waar ze alleen gastvrienden had gehoopt. Niet vreemd was het, dat zij , altyd zoo begeerig naar elke gelegenheid om hare kennis van de nieuwe leer te vermeerderen en haren ijver met oprechtheid te toonen , zich liet overhalen , om nog in de korte dagen van haar verblijf te Kuilenburg ter preêk meê te gaan , schoon ze , den naam


-ocr page 192-

HET HÜIS LATJERNESSE.

184

van den Leeraar kennende , geen\' Paul in hem \' wachtte. Ditmaal ook had het verlateu der stad nog een ander doel; zij en wie haar vergezellen, zouden die niet weder binnengaan ; de voertuigen, die hen hier hadden gebracht, zouden reiswagens zijn naar de vrijplaats, die ze gingen opzoeken.

En nu hooren wij even den Hagepreeker , die intusschen altijd is voortgegaan. Op dit oogen-blik liep zijne rede over een der geliefkoosde punten der Lutheraansche tegenspraak tegen het Katholicisme : »de aanbidding der Heiligen schoon ik niet verzekeren wil, dat zij daarmede begonnen was of noodwendig zoude eindigen »En al-zoo , lieve Christenen ! die in de waarachtige waarheid zijt en in de waarachtige vrijheid! als de Heere God had gewild , dat gij bukken zoudt onder het dwangjuk der afgoderij , gelijk de groote Papistische beeldendienaar dat van zijne gehoori-gen vordert, waarom heeft Mozes , die uit Gods eigen\' mond de wet ontving, dan geijverd tegen de vereering van het Gulden Kalf? want of ook wel de Wetgever Israels de slange beeft verhoogd in de woestijne tot bevrijdinge Israels, en tot voorbeduiding van de toekomende bevrijdinge Chris-ti — toch is er geschreven , dat er overwinnin-ge zoude zijn over het Beest en over zijn beeld, en over zijn merkteeken en over het getal zijns naams ! welk beest geen ander is dan deze zeven hoofdige drake der papist-erij , die ingeslopen is in de Christenheid, om met het venijn de ton-ge der zielen te verderven en te vergiftigen door valsche leeringe. O! gij plegers van den Papis-tischen gruwel, waarvoor dienen de afgoden van steen en goud, die gij opgericht hebt in uwe tempelen? Hebben wij niet afgoden genoeg in ons binnenste, om Jezus te verdringen, als daar zijn : de booze tochten in ons , en de grootste afgod , dien wij allen dienen , de zonde , om ook nog te knielen voor afgoden , gemaakt van het aardsche stof met het werk der onzuivere menschenhan-den ? O ! gij fijne Papenkinderen ! waar zoudt gij ons heenvoeren ? als ik bidde , bidde ik tot Christus , en als ik aanroepe, roepe ik Christus, maar geenszins tot de Heiligen , die ook maar de zaligheid gekregen hebben uit genade en om niet. Of meent gij, dat Jezus en de Drieëenige God een minder ijverig God is dan de Heer, die Israël de Tien Geboden gaf? Gij , goede Christenen! oordeelt zelve uit uw gezond menschenverstand. Jonkers en maagden! die uit de Papisten zijt, ziet mij aan en antwoordt zelve! Is het u lief, gij jongelingen ! dat uwe bruiden haarbanden en armsieradiën of eenig ding, of eenigen mensch , ook die u het naaste bijkomen, liefhebben naast u ? Gij , jonge vrijsters! wacht ge van uwe liefsten , dat ze voetboog of kostelijke halsketen of zelfs hunne eigene moeder stellen boven u ? Neen! zegt ge, en het is goed , want aldus meent gij; maar , wat spreekt ge dus uw eigen vonnis en oordeelt u zelve — de Kerk noemt Christus den waren bruidegom. En zult ge dan voor den Hemelschen bruidegom minder doen, dan voor den aardsche ? Beziet toch, hoe ik zorge voor het heil uwer ziel. — Als de duivel van Rome u met de haren naar beneden trekt in den diepen zwavelpoel der helle , trek ik u opwaarts omhoog bij het hart naar den zaligen Hemel tot Jezus. — En het is jammerlijk in deze beroerde tijden, dat de devotie verslapt en verkondt onder de besten; dat de man Luther , die een groot arbeider is in den wijngaard des Heeren , ja , de eerste , daar Duitschland af roemen mag , uit menschelijker inzicht , met zachtigheid is te werk gegaan tegen de afgodsbeelden van Rome. Men moet God meer vreezen dan de menschen, en de ijverige Caro-lostadius , die een man is naar Gods hart, heeft wèl gedaan den wil des Hemelschen Vaders, daar hij ze deed wegnemen uit het huis[des\'Heeren ! En daarom ook gij, rukt weg de afgodsbeelden, waar ge ze vindt; treedt ze met de voeten, versmijt ze in het slijk , rukt ze om , houwt ze af, verbrandt ze tot asch , het al om uwe ziele te bevrijden van de aankleefselen des bijgeloofs en de Kerk te zuiveren van Paapsche misbruiken ; maar daar de nijdige gier der sophisterij onuitgeput is in booze vondsten , om de geesten te bekoren van de kin-derkens der gemeente , zoo zegt hij , dat de Heiligenbeelden daar zijn , opdat het volk, gedenkende hunne vrome daden en stichtelijken wandel , desgelijks mochte opgewekt worden tot oprechte godvruchtigheid. O! gij spitsvondige satans ! wat verleidt gij de onnoozelen! wij hebben niemand te volgen dan Christus , die gezegd heeft: » »Ik heb u een exempel nagelaten !quot; en als ieder dat volgt naar de mate van zijne kracht en van de genade, die hem is toebedeeld. deze in het bestier van zijn volk, en die in het werker, van zijn\' veldarbeid , en een ieder in de pligten van zijn\' staat of conditie, zoo werkt hij zekerlijk zijne zaligheid , en heeft het hoofd niet heen of weer te wenden , om naar andere voorbeelden om te zien. Ma ir dan zijn er van de Schriftgeleerden der Romanisten, die beweren, dat de beelden der Cherubim moesten aangebeden worden door wie de arke aanbaden! waaruit volgen zou , dat de aanbidding der beelden wettelijk zou zijn. — Dat argument is rechts en links valsch. want het wordt nergens gezegd , dat de kinderen Israels de arke aanbaden ; en genomen , zij aanbaden de arke, moesten zij daarom de Cherubim aanbidden ? Wij aanbidden Christus, die in den Hemel is; doch wij hebben op geener manieren verstaan , dat men den Hemel moet aanbidden, benevens al wat daar in of omtrent is I Daarom, bant uit uwe kerken dat tuig, waarin zooveel heiligheid steekt als een paard met zijne hoefijzers grijpen kan ; en heiligt ze den Heere tot een\' reinen en heerlijken tempel voor de zuivere verkondiging van Zijn woord. — Maar , wat spreek ik van Kerk ! gij ziet op mij en vraagt: waar is hier de Kerk ? — Zoo vraag ik u dit: waar woont Christus ? Ei ziet, waarom heft gij uwe oogen op naar den Hemel en niet oostwaarts naar de torenspitsen van de collegiale parochiekerk van St.-Barbara tot Cu-lenborch , waar, naar het zeggen der priesters, de Lieve Heer woont in zyn zilveren kerker, het-


-ocr page 193-

185

welk de Monslrantie is! Na , zdo gij dm zeker • lijk weet, dat Christus woont in den Hemel en in het hoogste der Hemelen-^ waar de engelen zijn om Zijn\' troon , dan is Zijne kerk, waar wij prediken in dit vlakke veld, vanwaar men Zijnen hoogen Hemel zien kan! hier zoogoed — beter — dan in eene opgesierde hoofdkerk ! En deze wagen! (hij stampte driemaal op den bodem , dat het losse plankwerk hol dreunde) deze wagen is de rechte predikstoel, vanwaar Gods woord zuiver wordt verkondigd tot verlaging van den afgodischen stoel van St.-Pieter met den grooten

Baillpriester er op. En zoo is de Heilige Geest......quot;

plotseling overschreeuwden hem enkele stemmen uit de menigte; niet dat tot hiertoe allen doorgaand zwijgend hadden toegeluisterd, het was niet het eerste geluid , dat hem stoorde; aan gemompel van toejuiching zoowel als aan afkeurend gemor had het niet ontbroken , maar zijne krachtige stem had het al overstemd en zich door het een noch het ander laten storen ; want er viel nu te spreken: wat het wrocht mocht later blijken ; maar nu waren het tweeërlei stemmen, tweeërlei geluid , dat gelijktijdig van twee kanten zich verhief. — Het eerste , het zachte , kwam van de zijde, waar Paul zich bevond. — »De Mansfel-der wil spreken, de gezegende Paul. Hem willen wij hooren ,quot; was de kreet, dien men in zijne nabijheid aanhief. In waarheid , Paul, die . als hij luisterde, niet altijd met goedkeuring had geluisterd , was in het eind opgestaan; zijne oogen tintelden en zijn voorhoofd schitterde als van eene hoogere be deling. «Ik wil nog éénmaal spreken tot dezen !quot; had hij gezegd , «van zachtmoedigheid wil ik spreken en van liefde; met eens anderen onreinheid te smaden, wordt het eigen hart niet gereinigd ; die in doling de heiligenbeelden heilig houden , zijn hier de meerderen niet; bij Evangelische Christenen is er ander onkruid uit te roeien .... Och ! of zij ook afgesneden wierden, die u onrustig maken! want wie wijs is en verstandig onder u , die bewijze uit zijnen goeden wandel zijne werken in zachtmoedige wijsheid!quot; Niet zoodra waren die woorden gehoord, of de aanzienlijke Kuilenburgers , in wier midden hij ze uitsprak, verlangden met een luid gejubel gehoor voor hem ; maar aan de overzijde der weide klonk een schel en scherp geschrei, een enkele luide angstkreet, met wilden schrik geslnakt door vele stemmen, die samensmolten, en die schrik had zijne goede oorzaak : door de boom en heen , welke aan die zijde het weiland scheidden van den Gorcum-schen Heerweg, had men morgensterren zien flikkeren en het gerinkel van haakbussen gehoord, zóó zacht was die bende voetvolk genaderd, dat eerst het zien hunner wapentuigen hen verried : maar toen ook drong ze met snelle geregelde schreden van achter de boomen voorwaarts, aan twee zijden gelijktijdig; het veld der hagepreek was omsingeld door Hollandsche krijgsbenden! Twee mannen te paard reden in statigen stap dwars door de menigte heen, die in radelooze ontzetting zich aan beide zijden verstrooide, recht op den wagen toe, waar de hagepreeker nog stond, van spijt de lip verbijtende over deze stoornis. De eene dier mannen , die over zijn harnas den wapenrok droeg met des Graven kleuren , werd door menigen Hollander herkend als den Heer van Castre, ))den kapitein van Zuid-Holland;quot; de andere ongeharnast, in eene kleeding, die niet geheel Hollandsch was , deed Ottelijne sidderen onder haren sluier, zij had Aernoud herkend. »Nu vreeze ik . het is met ons gedaon,quot; fluisterde de Jonkvrouw tot hare vrienden , «bevelen wij ons in de hoede van God!quot;

De vrees van Ottelijne had plotseling al die andere menschen aangegrepen. Ofschoon niemand der krijgslieden eene aanvaHende beweging maakte, was er echter iets in den dreigenden ernst der ruiters, dat eene grootere vrees aanjoeg, dan een werkelijke aanval van gewapenden zou gedaan hebben. Dan hadden ze zich verdedigd ; nu scheen dat, wat gebeuren ging, de daad van het wettig gezag, waartegen zij zich niet verdedigen mochten. De twee Heeren wendden zich met het gelaat naar het volk, en de Heer van Castre wenkte een\' derden ruiter, die nu te voorschijn kwam uit de rij van het krijgsvolk. De bijwoners der hagepreek moesten geen Nederlanders zijn geweest, om dien man niet te herkennen. Het was een grafelijk gerechtsbode, lichtelijk te herkennen aan den kraag en kovel met bellen of plaatjes van zilver en verder aan geheel zijnen dos.

Dezulken werden gebruikt tot het afkondigen van plakkaten en ordonnantiën, ten believe des Graven of van den Grafelijken Raad. — Ook begon de man terstond zijne gewone taak. Een lang perkement wond hij af van een staafje, dat hij in de hand hield, en las , te paard gezeten, met ontblooten hoofde, uit eerbied voor haar, in wier naam hij sprak, eene proclamatie van de Landvoogdes Margaretha aan hare lieve getrouwen, de poorters en opgezetenen van Holland en Zeeland , gedaan bij machte van den Graaf-Keizer. Het was niets beter dan de vernieuwing van het plakkaat van 1 Mei 1521 , in telkens sterker bewoordingen met altijd nauwer beperking der burgerlijke , zelfs der huiselijke vrijheid, kracht bijgezet door harder straffen en feller bedreigingen , waarvan men nu wist, dat ze geene bedreigingen blijven zouden. — Want inderdaad, het scheen of men altijd had geaarzeld met den eersten bloe-digen stap der vervolging: nu eens was het de voormalige Stadhouder geweest, de edele Graaf van Nassau, die, blijkbaar met Luther\'s denkbeelden ingenomen, met zijne machtige hand , ondanks \'s Graven wil, onder menigerlei voorwendsel , de vervolging om gewetenszaken had geweerd van het hoofd der burgers ; dan weder was het, na zijne aftreding , de Landvoogdes zelve , of de afwezendheid van den nieuwen Stadhouder , die nog de dreigende hand weerhield toe te slaan ; nu echter was de eerste slag gebracht ; het eerste martelbloed was vergoten, en de grond , die het eens had geproefd , scheen nu verder be-


24

I.

-ocr page 194-

I quot; ~

186 HET HUIS IAUÉRNÉSSE.

hoefte te hebben aan zoo wreed eene besproeiing, ten minste de vervolging ving aan en met woede. Eene afkondiging tegen omzwervende geestelijken en verloopen monniken , die zeker niet uit gehechtheid aan het oud geloof dus zonder dak waren , werd in \'s-Hage openbaar gemaakt, weinig dagen na den gewelddacligen dood van De Bakker ; zij gaf zelfs aan Koomschgezinde geestelijken het verbod om van Luther te spreken , en nam duchtige en verstandige maatregelen omtrent den openbaren godsdienst en wie hare voorgangers moesten zijn. Het plakkaat van heden luidde nog sterker , nog meer bepaald tegen de Lutheranen en andere ketters. Het houden van eenige openlijke of heimelijke vergadering, ter verklaring of tot het lezen der H. Schrift, met name van de Brieven van den Apostel Paulus, werd strengelijk verboden ; het \'stond niemand vrij , zelfs in zijn eigen huis over tafel in zijn\' familiekring over eenig godsdienstig onderwerp te spreken of te redetwisten : een bewijs, hoezeer de Hooge Regeering zeker was , dat dit verbod noodig moest zijn , en dat de belangstelling in God en Zijn woord zoo hoog was gestegen en zoo algemeen , dat de gewone gesprekken der gezelligheid of der uitspanning vervangen waren door hare gewichtige en ernstige overwegingen. Het verbranden van alle kettersche boeken werd verder by dit plakkaat gelast, en wat moest niet een kettersch boek zijn, sinds het woord van een\' Apostel, als niet meer rechtzinnig, den leeken werd onthouden! Nu volgde nog eene sterke censuur op het uitgeven van boeken, en ten laatste de kennisgeving, dat Stadhouder en Raden van Holland vrijheid hadden, om voortaan de plakkaten »naar rechten verstandequot; te mogen uitleggen en toepassen.

Ziedaar dan voortaan elke godsdienstige vrijheid aan dit volk ontzegd ; ziedaar dan die gansche menigte schuldig en strafbaar voor de nieuwe wet. Zij hadden openbare vergaderingen gehouden, om de Schriftuur te hooren verkondigen en uitleggen; een Lutheraansch prediker was in hun midden,\' en niemand hunner had er aan gedacht hem over te leveren , dat bij een vroeger bevelschrift als plicht was opgelegd.

Een dof stilzwijgen heerschte onder de gansche schaar. Wij zeggen niet, dat de edele en aanzienlijke burgers, die er zijn mochten, naar hunne wapens tastten ; maar wij gelooven , dat zij zich herinnerden die te voeren. De donkere blos op hun ernstig gelaat bewees, hoe ze de verkorting hunner rechten voelden en opnamen. Bij anderen heerschte de stilte der verplettering. Zij zagen uit naar de beste wjjze , om nog ditmaal te ontkomen. De Grafelijke uitroeper klom daarna af, stak het plakkaat aan eene stang , door een\' der soldeniers gedragen , en plantte die in het midden der weide. — Toen richtte een stem , die Ottelijne de polsen deed kloppen en de borst hjj-gend jagen , en iedere zenuw trillen, het woord tot het volk. Hij hield hun voor , hoe ze allen schuldig waren aan overtreding van genoemd bevel;

zelfs zy , die niet gerekend konden worden onderdanen te zijn van den Graaf van Holland : want altijd waren ze nu op zijn grondgebied en hadden te eerbiedigen de wetten en ordonnantiën des Lands. Maar toch, hij sprak van genade. Men was niet van meening een zoo groot getal schuldigen te gelijk te straffen, te meer , daar onschuldigen , alleen door eene ijdele nieuwsgierigheid gedreven , daaronder konden zijn ; men wilde gelooven , dat ze niet weder zouden misdoen, nu ze des Graven uitgedrukten wil kenden. Alleen eischte men van hunne gehoorzaamheid, dat ze zouden aanwijzen en overleveren diegenen in hun midden, welke k etterleeraars waren en volksverleiders , en tevens alle wereldlijke of geordende geestelijken, mannen of vrouwen, die zich in hun midden mochten bevinden. Groote ontzetting on -der allen, wie op zich die benaming konden toepassen ; Paul trad haastig vooruit, maar Ottelijne vatte zijne hand en dwong hem zich weder te zetten. Intusschen had de Heer van Viterbo zich omgewend en zag den prediker strak in het ge • zicht. De koene man was niet van de plaats geweken , die hij zoo even nog weerklinken deed van zijn woord; met over elkander gekruiste armen wachtte hij gelaten de uitkomst van dit alles. »Gij zijt Joan Busschersprak Aernoud streng — »Die ben ik.quot; — ))Gij zijt het, die het schendige huwelijk hebt bevorderd en gesloten van een\' Roomsch-Katholiek priester.\'1 — ))Den welzaligen martelaar Johannes Pistorius heb ik in den heiligen echt plechtig gebonden!quot; —- «Mijn Heere Hopman!quot; vervolgde Aernoud tot dezen , »gij ziet, het is de man , dien wij zoeken , doe hem in hechtenis nemen.quot; — Inderdaad, het was deze arrestatie , die juist Aernoud op de plaats had gevoerd. De vergaderingen omstreeks Kuilenburg hadden door gansch Zuid-Holland gerucht gemaakt. De man, die er leeraar en spreker was , werd met name genoemd. Uit de processtukken van De Bakker bleek , dat hij diens huwelijk had durven inzegenen ; te gelijk werd hij bekend als een sterk ijverend Lutheraansch prediker. Reden genoeg voor de geloofsrechters, om hem met ijver te zoeken. De weide bij Everdingen lag niet bepaald genoeg op Kuilenburgschen grond, om niet bij een\'Graaf, als Karei V, grafelijk rechtsgebied te kunnen heeten ; de Stadhouder gaf verlof; de Heer van Castre zoude uitvoeren ; de Heer van Viterbo zoude aanwijzen, en het afkondigen van het plakkaat zoude gelegenheid zijn tot deze handeling. — Ziedaar beider tegenwoordigheid verklaard. Met vlugge gevatheid van geest was Busscher, na het laatste woord van Aernoud, den wagen afgesprongen in het midden van den aangedrongen\' volkshoop. Hetzij tegenzin in die gevangenschap, hetzij om nevens zich zeiven de overige geestelijken te redden, maar hij sprak tot de menigte: »Wat! zult gij ontrouwe schapen zijn , die uwe herders overgeven in de macht der bloedgierige wolven ? Zult gij ons dus verlaten, die het al hebben verlaten om u ? Heeft niemand uwer een wapen tegen deze soldeniers? De Graaf van Holland heeft


-ocr page 195-

HET HUIS LAUERNESSE. 187

geenerlei recht op deze Kuilenburgsche plek. De Graven van Holland hebben altijd meer genomen dan het hunne was. Voor de eer van Grod! laat de arme monnikskens en bagijnen , die met u zijn en bij u heul zoeken, niet dus wreedelijk over ter slachting.quot; De woorden bleven niet zonder indruk. Men was zonder dat wel genoeg1 tot tegenstand gestemd. Allen, die werkelijk tot de Evangelischen behoorden, stelden zich hem tot bolwerk; de oprecht Roomschgezinden vonden de gelegenheid goed, om de bitse woorden van zoo even te vergelden; zij wenkten de soldeniers op de plaats, waar hij stond, maar hun getal was het kleinste , zij waagden zich niet aan eene worsteling. De onverschilligen hadden te veel medelijden met de bevende ex-kloosterlingen , om ze niet te veiligen waar ze konden- De Heer van Castre haalde bewogen de schouders op, hij had niet gemeend tot dwang te moeten overgaan. Hij vermaande nog éénmaal de burgerij tot orde. Paul sprak tot degenen, die nevens hem stonden, van onderwerping aan de machten der aarde! Getergd door dit oponthoud , sprong Aernoud van zijn paard......

In dit oogenblik van spanning deed zich een nieuwe alarmkreet en een nieuw gekletter van wapenen hooren 5 maar het was nu van de Lekdijkzijde , dat krijgslieden de weide indrongen , en: »Gelder! Gelder!quot; was de wapenkreet, dien zij slaakten. Van toen af nam alles eene andere wending. Ongemaand wierpen zich de Hollandsche soldeniers den ouden vijand tegen. De hopman , beter krijgsoverste dan geloofsrechter, vergat met hen zijn\' oorspronkelijken last. Wie van de toehoorders der hagepreek nu voor zich de vlucht geraden vond, maakte zooveel mogelijk gebruik van de afwending. Nonnen ijlden voort aan den arm van beleefde jonkers, burgers en burgeressen namen de hijgende geestelijken in hunne hoede. Busscher was met hen verdwenen.... Aernoud ? Wat verscheelde hem de twist van Hollandsche soldeniers met Geldersche stroopers : de Gelder-schen , aan wier ontrouw in bestanden men zoo was gewoon geworden , dat zij de overvallenen zelfs niet eens meer bevreemdden ? Hij, de ij veraar voor Rome, had eene betere prooi te vervolgen en eene betere prooi ook in het oog gekregen; hij had Paul gezien , wel denzelfden Paul , die den eersten slag had toegebracht aan al zijn levensgeluk, wiens gevaarlijk zoete taal zoo menige ziel had afgeleid van het geloof en gebracht tot de dwaling in zijn dierbaar Utrecht, wiens spoor hij sinds lang verloren had en dien hij nu wedervond zoo dicht onder het bereik zijner macht.

O ! wat zeide het hem, dat hij den drom der strijdenden dóór moest, om tot dezen te komen ? Hij dacht niet op aanval, hij dacht niet op verdediging; hij wrong zich slechts heen door de menigte, om aan gene zijde te komen, waar de Duitscher alleen stond, met bedruktheid neder-ziende op dit tooneel van verwarring en strijd. In den drang van Ottelijne gescheiden, wist hij niet, of zij met de vluchtenden vertrokken was of nog tot de blijvenden behoorde , die trachtten te ontkomen. Hij staarde heen en weder , onzeker waar haar te zoeken. Plotseling voelt hg zich aangegrepen door eene vaste mannenhand en voortgesleurd, en toen hij omziet naar den pleger van dit geweld, buigt hij het hoofd met een\' lichten kreet van verrassing; hij had den man herkend , dien hij zich onwillens tot vijand had gemaakt. Op den wenk van Aernoud omringen hem Hollandsche krijgslieden , en hij is

een gevangene.......intusschen hebben zich de

drommen , die de weide ontruimen , merkelijk gedund , men kan enkelen onderscheiden ; twee vrouwen komen aan in zichtbaren angst , ter zijde wijkend voor de vervolging van een\' man in versleten monnikskleeding zonder kap, die haar nu heeft bereikt.

Eene der vrouwen is de voormalige bezitster van Lauernesse met de non , die wij reeds aangewezen hebben , en die zich aan haar heeft vastgeklampt , met eene bede om hulp tegen de onbescheidenheid van den man , die nog niet nalaat zijn gezelschap op te dringen ; de Jonkvrouw heeft niet geaarzeld zich de arme oimoozele aan te trekken , die , opgevoed in de schaduw van gewijde muren , zich vreemd voelt bij iedere daad van het gewone leven ; maar de kleine tusschen-spraak , die de bede en de toestemming eischten, heeft haar zelve beroofd van bescherming en vrienden ; de Kuilenburgers zijn onbedacht, misschien onwillekeurig voortgeijld. en de twee vrouwen staan nu beiden bloot aan de beleedigingen van den groven aanvaller. De schrik voor dezen heeft haar een\' anderen weg doen kiezen , dan die de voorzichtigheid raden zoude ; zoo is Ottelijne dicht bij Aernoud genaderd op het oogenblik , dat de monnik haar den sluier afrukt met eene woeste spotternij. — ))Hola ! eerwaarde moeder ! als ge in de wereld nevens ons een luchtje gaat rapen, hebt ge niet noodig met dat hulsel der schuchterheid P — maar Ottelijne bemerkt de onbeschoftheid nauw : de beleediging heeft zij niet gehoord — iets anders trekt geheel hare opmerking.

Paul — die weggeleid wordt door twee soldeniers , en die haar met de hand een afscheid wenkt — en Aernoud — Aernoud, roerend aan hare zijde , hij , blijkbaar weêr de bewerker van dit leed, hij , opnieuw en weêr dreigend in haren weg! Zij vergeet alles ; haren schrik voor den man en zijnen toorn ; haren afkeer voor zijne daden en hare liefde voor zijn\' persoon; haar gevaar en de mogelijkheid zelfs, dat hij haar dood gelooft, dat zij hem vreemd is, want ze moet Paul redden en tot overwegen is geen tijd ; de armen uitgestrekt naar Aernoud, roept ze smeekend: «Heer! spaar toch dezen ; hij sterft ; hij is niet meer gevaarlijk! O! laat hem in vrede sterven en niet door geweld!quot; Aernoud heft het gebogen hoofd op ; die gestalte, die trekken .... «Heiligen des Hemels! verrijzen de dooden!quot; gilt hij, maar zoo rauw en zoo woest, dat Ottelijne zelve van zijn\' schrik de terugwerking voelt. Hij treedt terug noch voorwaarts ; slechts brengt hij de hand


-ocr page 196-

488

aan het hoofd, alsof eene plotselinge pijn hem die beweging ingeeft, en laat haar daarna terug zakken , iets mompelend , dat niet te verstaan is ; maar zijne trekken hebben eene schrikwekkende verandering onder gaan, het is alsof veerkracht en leven daarvan is weggeweken, en er ligt iets in zijn oog , dat huiveren doet om aan te zien. Ottelijne heeft den steun harer gezellin noodig , om niet neer te zinken; maar Aernoud gaat op haar toe en vat hare handen , en spreekt zacht en bijna vertrouwelijk , maar met eene onnoozele uitdrukking op het gelaat, die meer ij zin» wekt, dan alle hartstochtelijke verwildering. «Zeg mij ! brandt het daar beneden ? Gij kunt mij vertrouwen. Ik ben van het heilig Ambt. Maar ik ben dezelfde , die men voormuals Bakelsze heette , nu

heet ik.....quot; Hij scheen zich zijn\' nieuwen naam

niet meer te herinneren; toen leidde hij liefkozend haar de hand op den schouder: »11 ken ik wèl!quot; ging hij voort. «Gij zijt Ottelyne — Ottelijne van Lauernesse! en gij zijt mijne bruid! En ik ben uw bruidegom!quot; Eu eer zij in haren rade-loozen angst het verhinderen kon, had hg haar vast in zijne armen gesloten. — «Koningin des Hemels! ik ben de bruidegom van een lijk!quot; riep hij opnieuw met eene heesche stem en stiet haar wild van zich af, en met eenenschrikwekkenden lach voegde hij er bij : «dat komt van Luther!quot; Toen vatte hij haar weder met een\' ijzervasten greep — met den kreet: «Lutherane!quot; — «Dat valt te zwaar, Heere ! mijn God !quot; schreide Ottelijne. «Aernoud krankzinnig! Heb barmhartigheid , mijn Heiland!quot; En, helaas , dat was geen vermoeden , het was eene ontdekking! De waanzin, die reeds eenmaal in die hersenen had gewoeld , had ze genoeg geschokt en verzwakt, om ^en licht spel te hebben bij eenen tweeden aanval. Gelijk vroeger het nameloos zielelijden, dat onverpoosd op hem gedrukt had, bij een hoog prikkelbaar, voor sterke hartstochten ontvankelijk gestel. — bij godsdienstbegrippen, die heenleidden tot sombere dweperij, — bij een\' trots van geest, die zich de verlichting der klachten en van het medegevoel altijd had ontzegd , alles, in één woord, wat hij was en wat hem overkwam, had er toe geleid, om zijn verstandsvermogen op die zwakte te brengen, dat een enkele schok van blijdschap of schrik de verbijstering op hem wierp. Intusschen had de Jonkvrouw, worstelend tusschen liefde en afschuw, tusschen natuurlijke vreeze en het diepste mededoogen, tusschen de snerpende smart van deze nieuwe ramp en de onrust, hoe dit jammertooneel een eind zou nemen, te vergeefs getracht zich aan zijne vastgeklemde handen te ontwringen : die kamp was zoo hartverscheurend om aan te zien, dat de kloosterzuster uit angst den arm van den monnik vastgreep , die, met den uitroep : «\'t is, bijlo! de Jonkvrouw van Lauernesse zich met deze verwijderde. De Hollanders waren intusschen weggetrokken met hunnen gevangene ; maar Ottelijne had het niet gezien. Dit alles was gebeurd in zoo korte minuten, dat zelfs de vluchtenden , die toch de snelheid niet verzaakt zullen hebben , nog niet allen weggesneld waren van de weide in den tijd , dat dit alles voorviel. Sommigen hunner zagen, in het voorbijgaan, Ottelijne in de macht van den man, dien zij met zulk eene dreigende houding hadden zien aankomen , en het medelijden bewoog wie haar kenden tot den uitroep : «Hoe droevig ! de vrome zuster van Utrecht is in handen van den geloofsrechter !quot; — »Dat willen wij weren,quot; riepen sommige jongelingen van Kuilenburg, die, gloeiend van strijdlust , nog eene kans tegen de Gelderschen meenden te wagen , en, er hun gevaar als Lutheranen voor vergetende , daar gebleven waren, den Hollanders ter hulpe. «Dat weren wij , zoo God ons bijstaat, kom, Enriquez! toon u een goed makker;quot; en zij ijlden met uitgetrokken handdegens op Aernoud toe, die , aan het hoofd gewond, nederzeeg, eer de smeekingen der Jonkvrouw hunnen aanval hadden kunnen voorkomen.

Na een kwartier uurs was de weide gansch ontruimd door de gevluchte toehoorders der ha-gepreek , door de Hollanders , die ter vervolging waren gekomen , en nu , de minderen in getal, voor de Gelderschen hadden moeten wijken , door die Gelderschen zelve , welke, in troepen verdeeld, daar brandschatting gingen afvergen van den Everdingschen huisman, ginds op Utrechtsch grondgebied een klooster of heerenhuis plunderden , en elders terngtogen naar Gelderland met buit of met gevangenen.

Dit krijgshaftig uitstapje op Hollandschen bodem , schoon in vollen wapenstilstand , zouden ze wel weten te verantwoorden bij een\' meester, die hen zelden met een voorbeeld van goede trouw was voorgegaan. Niet gansch ontruimd was toch de weide; men zag hier en daar het lijk van een\' dergenen, die weer het leven gegeven hadden in de zaak van anderen; aan het gewaad herkende men onder de gesneuvelden licht die burgers, die , óf zich onbedachtzaam hadden gemengd in den twist, óf als aangevallenen in hunne vlucht waren gestuit. Misschien waren er onder deze lichamen sommigen, waarin het leven nog stuiptrekkend terugbleef; maar daar was geene weldadige hand hun ter verzorging gereed !

Niet gansch verlaten toch was de weide ook door levenden: Ottelijne werd er nog teruggehouden door eenen zwaren plicht, zij was gebleven ter verpleging van Aernoud. Ter verpleging ? neen! zij moest de smart doorstaan , om hem te zien sterven en niets te kunnen aanbrengen te zijner hulp. Zijne wond was zwaar, zij was doo-delijk ; aan den slaap van het hoofd had de scherpe dagge hem getroffen. Zij zat neder op den . vlakken grond , aan de helling van den bezoden Lekdijk, het hoofd van Aernoud geleund in haren arm , opdat hij toch eene zachter doodspeluw zoude hebben , dan den harden grond. Dat was het éénige , wat ze voor hem vermocht. Ze


-ocr page 197-

189

kon niet eens dat bloed stelpen, dat telkens wegvloeide uit die wonde , schoon zij die verbonden had zoogoed hare gebrekkige hulpmiddelen haar toelieten , en toeh met iederen droppel vloeide er iets weg van zijn leven , van dat leven , dat zy had willen sieren met al wat het leven tot genot kan maken. Maar zóó fel had toch geloofstwist niet kunnen woeden , of de liefde wist toch nog ééne verzachting aan te brengen in de brandende wonden , die zij sloeg; zóó goed is het, dat onder al de hartstochten, die de men-schen vijandig tegen elkander doen overstaan, er ten minste nog één is , die hen altijd weder verzoent. Het moest tot smartelijke overpeinzingen leiden , eene vergelijking te maken tusschen dit paar, nu en op den dag van Ottelijne\'s feest; hoe gelukkig ze beiden waren ; hoe fier hij en zij , hoe vroolijk ! hoe schoon ze dair beiden stonden voor het oog van dien Utrechtschen adel ; hij zoo krachtig, zij zoo bevallig: hij zoo moedig , zij zoo schrander ; hij zoo vol liefde, zij zoo liefhebbend; hij in dien blinkenden krijgsmansdos, zij in dat rooskleurig feestgewaad: hoe ze daar stonden hand in hand, naar menschen gissing zoo vast vereenigd , en zoo sterk tegen elke wangunst, en zoo beveiligd tegen het ongeluk !

En nu ; wat was er van dat bloeiende paar geworden ? een man van smart, vergrijsd in de jongelingsjaren , en wezenloos en zieltogend aan de zijde van die bleeke, vermagerde vrouw, die alleen niet schreide, omdat ze hare oogen onver-duisterd gebruiken moest; die geene kracht meer had tot een\' glimlach , en die toch sterkte moest hebben voor beiden ! en waar waren ze bijeen? — op eene opene weide , met geene andere zitplaats i dan het vlakke veld, nauw een boom ter be-| schutting tegen het branden der zon, voor wie i Heer en Vrouwe hadden moeten zijn op het Huis Lauernesse! En in hoe korten tijd was die kans gekeerd! en wat lag daar tusschen ? Geene wangunst van benijders, geene listen van vijanden, geene algemeene ramp , geene schuld zelfs, niets dan een denkbeeld! Een denkbeeld ! vruchtbaar | in zegen ; maar dat bevochtigd moest worden door menigen traan!

Voor zulke opmerkingen echter had hier wel niemand tijd noch hoofd, zelfs niet de jonge man, die , nevens de Jonkvrouw neergeknield , met een gebogen hoofd een diep aandeel schijnt te nemen in beider lot. Zijn medegevoel heeft nog een sterker roersel, dan het gewone medelijden, 1 want hij is de vriend, de beweldadigde van een\' i der lydenden, er ligt zelfverwijt in menige klacht, j die hij uit.

Het is Enriquez! Enriquez, Lauernesse ontvlucht, om geen deel te hebben aan de schuld zijner moeder , aan haar •nrechtmatig verkregen eigendom , in dienst getreden bij den Slotvoogd van Kuilenburg , en met de jonge lieden van de stad , als goede vrienden , die ze waren, meêgesneld ter bescherming van wie zij beschermden. Wel had hij den slag niet gebracht, dien Ottelijne trof in haren Aernoud; maar hij had toch tot de aanvallers behoord , en dit vergaf hjj zich niet, nadat hij met eene mengeling van schrik en verrukking de dood gehouden meesteres herleefd vóór zich had gezien.

Hoe schielijk had hij de ruwe makkers weten weg te weren ; hoe ijverig zijne hulp betoond , waar die gevergd mocht worden ! En hoe innig was zijn spijt, dat. hij zoo weinig vermocht!

))Mejonkvrouwe!quot; sprak hij tot Ottelijne, in zijn hart de uitputting harer krachten vreezende, «gun mij u te verpoozen in het steunen van Heer Aernoud, sinds wij geoordeeld hebben, dat het niet mogelijk is hem te vervoeren , zonder zijn\' dood te verhaasten.\'\' Maar zij schudde zwijgend het hoofd tot éénig antwoord; een zwijgen , dat beteekenen moest: «Hinder mij niet in dezen laat-sten dienst. Ik zal ten minste den troost hebben , den laatsten zucht op te vangen van dien veegen mond.quot;

Op ééns echter riep ze smartelijk : »0 ! dat ik water hadde! hij beweegt de lippen, als een dorstende.quot;

»Ik vlieg henen ,quot; riep Enriquez , «zoo uitgeplunderd kan Everdingen niet zijn door de Gel-dersche roffianen , of er rest een dronk waters voor een\' stervende.quot;

Fluks ijlde hij voort en de Jonkvrouw bleef op dien zwaren post alleen. Met hoeveel zielsangst bleef ze vorschende staren op die trekken! . .. Plotseling keerde een vonk van bezieling terug in dat doffe oog; die lippen stamelden iets , dat zij met al de inspanning harer zintuigen trachtte op te vangen : in het eind — zij verstond. »Een\' priester!quot; had hij tweemaal herhaald.

Dat was gruwzaam ! die bede bij hare redde-looze onmacht , om er aan te voldoen !

Langzaam bekwam Aernoud meer zichtbaar uit de doffe bewusteloosheid ; het bloedverlies moest weldadig gewerkt hebben op zijnen waanzin; hij scheen Ottelijne te kennen , en toch alles vergeten te hebben, wat hen gescheiden had en nu, vereenigd , zonder bevreemding en zelfs met welgevallen , duldde hij hare zorg.

«Liefste ! ik wist, dat gij bij mij waartsprak zijne flauwe stem. «Zoo ik u zeggen kon, hoeveel vreemde zaken mij door het hoofd zijn gegaan over u ! Het was mij alsof wij gescheiden waren.... O! het was mij bang, alsof er veel tusschen ons lag.... alsof.... neen, het was te dwaas, ik moet zeer ziek zijn geweest......quot;

«Wil u rustig houden , Aernoud!quot; viel zij in, de beweging van zijn lichaam evenzeer vreezende als die herinneringen voor zijne ziel.

«Het is treurig, dat ik nu reeds henen ga,quot; begon hij weder, «juist nu! wij waren nauw by-een.... Zeg mij! Ottelijne! hoe kom ik in dezen staat?quot; En een weinig daarna... «Nu! laat den

priester komen , gij hebt te lang gewacht......dat

is niet goed..... het is een nutte plicht de biecht;

ik smeek u , toef niet meer....quot; en weder na eene pauze op een\' zoo smartelijk lijdzamen toon, dat Ottelijne nooit van eenig menschenwoord een zoo-i danig leed had gevoeld..... «Gij zult mij toch niet


-ocr page 198-

190 HET HtlIS LAUERNESSE.

verscheiden laten zonder absolutie ?quot; — sNeen , Aernoud ! zoo God wil, neen !\'\' was alles , wat zij antwoorden kon ; maar geene enkele kans wist ze, die het woord tot waarheid kon maken. Een\' tijd lang bleef hij bewegingloos in stille verwachting , toen borst hij op éénmaal uit in eenen ranwen kreet: ))Een\' priester! om Gods wil, een\' priester! Weigert de Kerk mij nu den laatsten troost, ik was toch haar trouwe zoon!quot;

En, waarlijk ! dat was hard ! dat Katholicisme, waarvoor hij zooveel had opgeofferd en geleden , was nu niet daar , hem ter zijde bij zijn sterven, met de éénige weldaad, die hem vergoeding moest geven voor al het geledene en geofferde. Dat was al te karig , Rome! zoo trouw een\' dienstknecht niet eens het éénige loon te geven , dat hij vroeg voor zijne diensten.

«Geliefde mijner ziel! vei twijfel niet,quot; smeekte Ottelijne , die zelve der vertwijfeling nabij was ; ))ik zal met u bidden!quot;

«Heilige Koningin des Hemels !quot; riep Aernoud.... zijn bloed vloeide opnieuw door de inspanning, die hij zich gegeven had.

»Jezus! die de Verlosser van zondaren wilt zijn Iquot; bad Ottelijne.

«Zoo bid tot mijne gebenedijde patrones!quot; beval hij. «Geef mij uw krucifiks , dat gouden , dat gij pleegt te dragen, dat ik mijns Lieven Heere voeten kusse , eer ik sterf! geef toch!quot;

«Ik heb geen krucifiks!quot; schieide Ottelijne, meer jammerend om dit gemis dan om heel haar ouderlijk huis.

»Ook geen krucifiks!quot; sprak hij afgemat, en bleef eene wijl zwijgen met geslotene oogen. Plotseling scheen de gansche sombere waarheid in al hare helderheid voor hem te staan. »0 , ik weet, gij zijt Lutherane !quot; borst hij eensklaps uit. »0! die duistere droomen waren getrouw en waar ! O ! geen krucifiks ! o ! geen priester ! o ! geene absolutie! Lacy , mijne moeder had ook geen priester , en, God weet het, het was niet mijne schuld ; toch heeft ze mij gevloekt! dat komt door Luther ; dat komt door u ! Tot in den dood vervolgen mij twee spooksels , Luther en gij. Ze weren van mij , wat mij lief is , tot den priester toe, die mij zegenen zoude. O! ik vloek Luther! o! ik vloek u.quot;

«Ik kan dit lijden niet dragengilde Ottelijne met wanhoop. »0 Heere God! heb erbarmen ! Aernoud! vloek mij niet, •niet met een\' stervenden mond! gij zult niet sterven! ik wil niet, dat gij sterven zult!quot;

Met eene overspanning zijner laatste krachten rukte zich de veege op uit hare armen, en stond recht overeind twee minuten lang. .. »Een\'priester ! ik zie een\' priester!quot; riep hij met akelige blijdschap; toen viel hij terug op den harden grond, machteloos , volstrekt uitgeput. Ottelijne had zijn woord voor zinsverbijstering gehouden ... en toch , het was eene waarheid. Enriquez kwam met water, hij kwam niet alleen. De Spaansche page vergezelde hem met een\' priester , den pastoor van Everdingen , die verlegen ronddoolde na de plundering van zijn dorp. De arme Silvio, die Aernoud gevolgd was naar de hagepreek , had zijn\' meester gewond zien neervallen , en met het instinct van den Spanjaard, die eer naar den priester omziet, dan naar den heelmeester, was hij wegge ij ld, om een\' zulken te vinden , alleen hij zoude niet geslaagd zijn, vreemdeling als hij was, die de taal des Lands niet kende , zoo niet de ontmoeting van Enriquez , tot wien hij zich wendde in zijne moederspraak , en die hem begreep en die hem antwoordde , hem een behulpzaam geleider had geschonken

wik ben nog niet te laat gekomen,quot; sprak de pastoor , die Aernoud was genaderd En die begon hem de diensten te bewijzen , die zijne Kerk den stervenden verleent. Silvio, de getrouwe Katholiek, knielde nevens zijnen meester.

Enriquez voerde Ottelijne op eenen kleinen afstand. — »0 mijn Heere!quot; riep zij, «vergeef der zwakke, die twijfelen kon aan Uwe redding!quot; en daarna bad ze in stilte voort; de stervende noemde haren naam, zij snelde tot hem en ving den zachten dankbaren blik op, dien hij haar toewierp , maar niet meer een woord , want slechts een zucht ontglipte hem en — de martelaar voor Rome had uitgestreden !

En nu, wij hebben De Bakker zien doodmartelen in de vlammen! Maar wie durft ontkennen , dat dit hier, het zedelijk martelaarschap, het martelaarschap voor het Katholicisme, niet het zwaarste zij geweest! Ik wenschte , dat wij, Hervormden als we ons noemen, rechtvaardiger waren voor de Roomsch-Katholieken, zoo vaak er van hervorming de rede is : men veroordeelt ze te veel; men beklaagt ze niet genoeg; men ziet niet met genoeg medelijden op hunne kwelling ; men eert niet genoeg hunne overtuiging; men denkt zich niet ernstig genoeg in, in hun lijden : men onthoudt ze niet slechts de gloriekroon van het martelaarschap, maar in plaats daarvan drukt men ze de narrenkap der bespotting op den schedel: dat moet anders worden, zoo waarachtig de liefde het kort begrip is van geheel het Evangelie. Mocht ik in Aernoud medegevoel voor hen hebben opgewekt!

XXX.

DE HERTOG VAN GELDERLAND.

Karei van Egmond zat aan zijn middagmaal op zijn\' burg, het Valkenhof, te Nijmegen. Wy kunnen niet bewijzen , dat het te dier gelegenheid was, waarbij men hem voor zich alleen een\' hal ven hamel voorzette en vijf hoenders , maar wel, dat hij evenmin nu als toen gevaar liep den hongerdood te sterven ; want schoon hij met meerderen aanzat, was daar een voorraad van hamel-rumpen geharst of geroost, van vogelen, van spiering en van wermoijs of groenten, die den


-ocr page 199-

HET HUIS LAUERNESSE.

19i

eetlust van het korps Aldermen , met den Lord-mayor aan het hoofd, had kunnen uittarten , en dat er op zyne tafel eene kostbare verzameling schitterde van al wat de toenmalige weelde als noodzakelijk en overtollig tafelgereedschap had uitgevonden en pronkend ten toon stelde. Eene credenz zoo rijk bezet als de zijne had geen Heer of Hertog van Gelre bezeten vóór hem , die de Fransche verfijning paarde aan de Bourgondische prachtliefde. Hoezeer hij prijs stelde op kostbaar »drinkgeschier getuigde die macht van pijpkannen, en flesschen en bekers , met en zonder voetstukken . en kuipjes , en napjes , en tonnekens op sleeën, en koppen met vergulde deksels, en buffelhoornen met zilveren banden , die, meest allen van zilver of verguld, of ten minste met eenig edel metaal omzet, een goed deel van zijnen rijkdom uitmaakten. Als uitnemende bijzonderheid, en waarop hij zelf eenen grooten prijs stelde, noemen wij nog een\' overdekten kop van aloë-hout met gulden voet, en een drinkglas van inlandsch kristallijn, vervaardigd door den Antwerpschen kunstenaar Arndt Oert-ken, en door hem met vorstelijke mildheid , met eene zucht tot aanmoediging der nijverheid , die hem eere doet, met een ander van echt goud betaald.

Nu hij daar zat in zijne eigene eetzaal , omringd van geheel zijne dappere ridderschap en fiere edelen, gekleed in het vorstelijk praalgewaad , dat zijne wèlgebouwde gestalte recht deed, was hij wel een geheel ander man , dan die gebogen grijsaard in huismanspij , die in den slottuin van Vreeland met sluwe list een\' zoon kwam ontschaken aan des vijands geweld , en die met list, het wapen der zwakheid, rondsloop door Holland, om zijns vijands zwakte te bespieden ; hij was nu wel zeker de Hertog van Gelderland , die Bourgondië en Oostenrijk had durven weêrstaan , die Utrecht deed sidderen , die elk zijner geburen vrees aanjoeg, wel zeker de zoon van Katharina van Bourbon, de uitstekende edelman , van wien een Fransch schrijver , die zijn tjjdgenoot was , getuigt: ygt;Nature ne forme jamais ne meüleur, ne plus adret, ne-plus ver-tueux gentilhomme cl tout faire de quoi que ung gentilhomme est proit d faire.quot;

De vaalgele tint van zijn gelaat werd te dien tijde geprezen boven die mengeling van blank en rood , die wij frischheid noemen; zij past goed bij die oogen van een flets blauw, die in kalme gemoedsstemming en bij een onbeduidend gesprek, weinig uitdrukking hadden, maar welke iedere gewaarwording spreken deed , en waaruit iedere opwelling van hartstocht of geestdrift met zoo dreigende vlammen flikkerde , dat ieder, wie hem kende, de lichtste tinteling van dat oog had geleerd te vreezen , meer dan de felle schimpwoorden of de dreigende daden van anderen , schoon het vertrekken van de wenkbrauwen hunne uitdrukking nooit verhoogde : daar deze, naar Bourgondische mode , door kunst waren weggenomen , ge-Ijjk ook het haar en de baard : een bewijs , dat zelfs toen reeds de mode sterker was dan nationaal vooroordeel en persoonlijke vijandschap. Dit zoo beroofde hoofd was bedekt met het meergenoemde kapje , hier een kalotje van goud laken, nog ten overvloede gesierd met opgelegd ruitwerk van goud koord of borduursel; dit, en de verdere weelde zijner kleeding bewijst, hoezeer hij afgeweken was van den eenvoud zijns voorvaders Aernold , die zijn prachtgewaad maar tweemaal \'s jaars droeg. Hoe zou deze het hoofd hebben geschud bij dat overkleed van karmozijnroode damastzijde, met zilver en goud gebloemte doorweven , bij de wijd uitstaande mouwen , gemakshalve opgebonden met witte linten en met gouden koordjes vastgestrikt, en die smalle geplooide lubben , even sierlijk omzet , als het kraagje, nauw uitstekende boven den prachtigen halsband , en toch nog weder met gouddraadwerk uitgemonsterd; misschien had hij gevonden , dat de pelskraag , met de nederhan-gende strooken van wolfsvacht, toch geene te warme dracht was voor eene Lerfstk leeding , daar de dunne overrok , met niets dan zijde gevoerd, luchtig heen hing alleen over een linnen plooihemd ; hij droeg geenerlei afhangende ketens, maar daarentegen vele kostbare ringen, ieder van welke eenige geheimzinnige kracht werd toegeschreven , ter voorbehoeding van kwalen of ter versterking van eenig zintuig. Evenals de meesten zijner tijdgenooten , reukwerk en gebloemte beminnende, was zijn »reucker, quot; (een busje of doosje met reukwerk, gesierd met nagebootste bloemen) die hij somtijds in de hand nam , in bewaring van zijn\' eersten kamerling, die achter hem stond en die te gelijk den kostbaren vederhoed droeg van rood fluweel met de rijke gesteenten , welke zijn kostuum voltooiden. Nu wij weten , hoe de hertog er uitziet, leiden wij licht de kleeding van zijne edellieden en ridders af naar de zijne ; denkt u dezen wat minder prach-tig, genen wat meer krijgshaftig; maar onder wie met hem aanzaten, zijn namen , die ik moet noemen , en gestalten, die ik moet aanwyzen. De man met dat belangwekkend krijgshaftig uitzicht , die , der mode ten spijt, zjjn\' fraaien donkeren baard heeft durven behouden en die aan \'s Hertogs linkerzijde zit, ook weder volgens Bourgondisch gebruik, de eereplaats, is in waarheid Karel\'s rechterhand , zijn zwaard , zijn bliksem , waarmede hij zijne vrienden in ontzag houdt en zijne vijanden verplettert, zjjn veldmaarschalk eindeljjk , zijn Maarten van Kossum , wiens naam te noemen te dier tyde, en nog lang daarna t genoeg was, om killen schrik en huivering te brengen over de toehoorders , en in wien wij , met onpartijdiger blik en koeler oog , niets zien dan een\' moedig welbesloten\' krijger, die in buitengewone omstandigheden niet tegen een\' buitengewonen aanslag opzag , en die zijns meesters zaak diende met al wat hy achtte die zaak van nut te zijn, met de gewone kleinachting van krygshelden en veroveraars voor menschenbloed en met de ruwheid van zyn\' tijd en landaard. Joachim van Vygh, Burggraaf van Nymegen,


-ocr page 200-

HET HUIS LAUERNESSE.

192

Sweder van Voorst, de Heer van Keppell, Flo-ris van Mekern , Heer Otto van Wijhe, Herman van Velen, de Landdrost van het Graafschap, een der Heeren van Bronckhorst en meer anderen , zaten naar rang naast elkander neder, totdat wij den kring weer zien sluiten, aan des Hertogs rechterhand. door een jong mensch van een somber mijmerend voorkomen, met iets achterhoudends in het oog en iets zwaarmoedigs in de trekken. Hoewel in even prachtig gewaad , als de vorstelijke meester, is er toch in zijne houding iets achteloos en onverschilligs , en bestendig neemt hij een stroef en lusteloos stilzwijgen in acht, dat evenzeer afsteekt bij de luide tafelvreugde der anderen , als zijne matigheid bij hunne ruime plengingen. Dit laatste vooral had de aandacht, zoo niet de verontwaardiging opgewekt van zijnen vorstelijken buurman, die hem op den schouder sloeg met een:

))Hola ! Jonker Karei! wat zit ge daar en peinst als een premonstreit Heer , droogkeel en zonder onzen welbeminden Heeren en Ridders , die ons onder de oogen zijn komen rijden (te gemoet gekomen) , met eene hartige teug, goed heil te wenschen. Ik heb u nooit basterd gehouden, toon het u niet door uwe gedraging.quot;

Het was werkelijk Karei, de oudste der beide Kareis , zijne natuurlijke zonen , die hij, bij gebrek van wettige kinderen , bij zijn leven in al de voorrechten hunner vaderlijke afkomst liet deelen.

»Mijn doorluchtige Heere ! ge hebt andere deugden uwer zonen ten exempel, dan — lust — in tafelvreugde voegde hij er schroomvallig bij.

))Fy toch , Jonker !quot; klonk Van Rossum\'s zware stem. »In deze misselijke tijden van wapenrust, als een krijgsman zoo noode zich de handen gebonden ziet, valt er niets beters voor hem te doen, dan te drinken en te minnen. Het laatste valt te zwaar, sinds onze genadige Vrouwe Elisabeth zich met haar\' jufferstoet opsluit in het

vrouwenvertrek.....quot;

«Het was op ons gebod, Heer van Pouderoijen!quot; viel Hertog Karei in.

«En met goeder voorzorgriep op sissenden toon een zwarte dwerg in narrenkleeding, die, naast zijns Heeren zetel neergehurkt, van tijd tot tijd beten en teugen opving, hem uit diens eigen hand toegereikt; het was zijn begunstigde nar, zwarte Henrijck, te gelijk de oppasser van zijne diergaarde , eene vorstelijke weelde , waarvoor hij in Frankrijk smaak had leeren krygen.

))Met goeder voorzorg van onzen Oom Charles ! die den Heer Maarschalk liever hoven ziet met de nonnekens van het Sticht, dan met de bloe-mekens van Gelder...,quot;

))Het is in trouwe geen kwade inval in een vet jufferklooster te geraken , als de lieve duiven in

het refectorium samen zijn.....quot; hervatte Van Ros-

sum , bij de herinnering glimlachende; ))hoe ze van huiverlijken angst verweerd in de eigen armen

vliegen , die ze te ontkomen getracht.....quot;

»Maarschalk! het is de vierde schenkkan, die geledigd wordt in uwen bekerviel weer de zwarte tergend in.

«Per Deï martyrium! Mooriaan ! kal tot uwe leelijke zogge met de gespleten hoeve , dat eene rariteit is als gij zelf, of uwe zwarte hersenpan zal kennis maken met mijne dagge!quot; riep Marten hevig.

«Pays , mijn Maarschalk! wij hebben verboden te zweren bij Gods marteldood!quot; voegde Hertog Karei hem toe , »het is een schadelijke oevel, en wie zijt gij , om u te vertoornen op een\' zot! Vervolg veeleer uw vermaan aan mijn\' Karei!quot;

»Het is blijkelijk, dat ik hier niet aan het hoofd sta van mijne zwarte lammeren!quot; hernam Heer Marten op morrenden toon , «daar hindert mij

niemand in de rede..... Mijn vermaan tot den

Jonker was, om lustig den beker te vatten.....quot;

»En dien te ledigen op het welvaren van Heer Joachim van Vijgh en van zijne goede stede sprak de ondeugende Henrijck , die de kwade verstandhouding tusschen den Maarschalk en den Burggraaf had opgemerkt.

Van Rossum\'s oogen fonkelden. Hij tastte naar de linkerzijde , de Burggraaf zag tergend naar hem

0P-

«Fieltige nikker ! zult gij discoord zaaien tusschen mijne getrouwen?quot; beet Karei zijn\' gunsteling toe , en luider vervolgde hij tot de overigen : »Karei van Egmond stelt een\' dronk in ter eere van zijn\' goeden Maarschalk en lieven neve , den Heer van Pouderoijen , en van zijn\' lieven getrouwen Joachim, Burggraaf van deze goede stad Nijmegen. Ten boorde toe , schenkers en knapen! de dronk is het waard. Wie niet instemt keere den kroes sprak hij, Van Rossum en den Burggraaf scherp aanziende, die nu langzaam den hunnen aanschoven. ))En gij , nar! ledig den uwen knielend , zoo u niet gelust naar het water van onzen kerker.quot;

»Water past mij niet, bestevaêr!quot; antwoordde deze en greep gretig naar zijn napsken. Karei zelf vatte deftig den kostbaren drinkkroes met robijnen omzet, die vóór hem stond, en ook zijn zoon bracht den zijnen aan de lippen. «Den Maarschalk heil! Den Burggraaf heil! Heil Marten van Rossum!quot; klonk het uit alle stemmen gelijktijdig door de ruime zaal.

De Maarschalk glimlachte vergenoegd, zijn naam was het meest en met de meeste geestdrift herhaald geworden.

«Waar de veldheer zoo hoog in eere wordt gehouden , mag wel zijn krijgsmakker welkom zijn riep nu eene forsche mannenstem, terwyl een persoon in hopmans uitmonstering heendrong tot bij Karel\'s zetel, ondanks de tegenweer van de kamerlingen en knapen.

En Bertmann knielde neder voor de voeten van zijnen Heer.

«Wat zal dit, Hopman ?\'* vroeg deze.

»Ik breng gevangenen , Heer ! en.....quot;

«Gevangenen! hebben de Stichtschen of Hollanders den onzen overlast gedaan ?\'\' riep Van Rossum , half vragend , half zegepralend.


-ocr page 201-

HET HUIS LAUERNESSE.

wik zorge zeer, dat de overlast van deze zijde komt,quot; merkte Van Vijgh aan, loensch op Marten ziende.

«De mannen hadden gebrek aan leeftocht antwoordde Bertmann , vooruit de daad ontschul-digende , die hij melden ging.

»Eecht zoo! dan is het krijgsmanszaak, op der gebaren pot te teren!quot; bemoedigde Van Rossum.

«Geeft dat oorlof, de pays van een wapenbestand te breken ?quot; sprak Jonker Karei ernstig.

»Het is te weten, wdar de mannen zijn ingevallen, wij hebben geene pays met Utrecht. En nog daartoe, het is aan ons, te rechten wat oorbaar is. Heer zoon!quot; hernam de Hertog. Toen zich tot Bertmann wendende , vroeg hij gestreng:

«Waar hebt gij buit gemaakt ?quot; —

»Een klein getal van de onzen, door overmacht van Stichtschen bodem verdreven, zocht heul, waar ze best mochten: het trof kwalijk, dat Everdingen juist Hollandsch heette; maar wil vergeven , Heer .... de uitkomst.....quot;

»Bij mijn\' patroon ! die is niet zwaar te raden bij het humeur van den Oostenrijker !quot; riep Karei driftig, »en toch het bestand vleide ons ditmaal goed, schoon mij wel de Hollanders beter tot vijanden dienen dan tot vrienden , dubbelhartig als ze zijn!quot; hervatte hij op eenen toon, die zoozeer weifelde tusschen gramschap en welgevallen, dat de hopman moed kreeg er bytevoegen: «Daarenboven , Heer ! de plaats , waar wij tegen Holland-sche benden streden, was onzijdige grond , en onder de gevangenen , die wij hun hebben ontweldigd .....quot;

»Moet zekerlijk eenig gewichtig personage zijn, dat ge de aankondiging van dit niet tot gelegener stonde hebt kunnen verspaden!quot; viel Karei weder in.

»Zoo is het. Doorluchtige Heer!\'quot; antwoordde Bertmann, en zachter voegde hij er bij: »Paul. . . Een bloedroode blos vloog over des Hertogs voorhoofd bij dien naam ; hij schoof verrast dieper in zijn\' zetel terug; toch hervatte hij koel, als verzette hij zich tegen eene opwellende aandoening: «Is het geen betere ? gij weet, ik heb den hals-

starrigen kwant sinds lange verzaakt!.....Maar

nu ge hem hebt.....wij zullen zien.....Laat

hem opsluiten in Egmond\'s toren (1) tot voege-lijker ure.quot;

«Mijn genadige Heere!quot; smeekte Bertmann ontmoedigd. «Een woord laatstmaal door u gesproken , deed mij voor hem op blijder welkomst hopen !quot;

»Het is zoo ,quot; hernam de Hertog , nadenkend de bovenlip knagende .... «voormaals hadden wij ontwerpen , die ....quot; onder het spreken liet hij het oog vallen op den jongen Karei, die van hem afgewend met zijnen nar fluisterde : »\'t sa ! die norsche droomer strekt ons tot kleine vreugd, licht maakt de ander het beter.quot; Dit alles binnensmonds uitgesproken , was nauw verstaanbaar

voor Bertmann , die toch zooveel moeite deed om te hooren : maar des te beter begreep hij, toen de Hertog luider tot hem zeide : — «Is de gevangene in voegzame kleedij?\'\' — ))In eene zulke, die hem past.quot; — «Zoo leid hem hierheen en schielijk , ik heb haast hem te zien.quot;

«Mijn Heere! dat gij tot hem zoudt willen gaan , kwam ik smeeken......quot;

)gt; Bertmann !quot; riep Karei van Egmond met hoogheid — en toen de dienstman nog weder de lippen opende, riep hij streng: — »Wij hebben be- i volen , ga !quot; — »Zoo het doenlijk is,quot; mompelde de getrouwe en verliet ijlings de feestzaal. Die samenspraak tusschen den Hertog en zijnen Hopman , hoezeer door geene onbescheiden tusschen-komst gestoord, had toch elks nieuwsgierigheid gaande gemaakt. En eene stilte der gespannen verwachting bleef er heerschen, totdat men den gevangene binnen leidde , die tot zulk eene woordenwisseling had aanleiding gegeven : schoon op ieders tong vragen brandden , had niemand ze durven uiten , zelfs de Jonker Karei niet, zelfs de Moorsche nar niet, die anders toch de bescheidenheid niet onder zijne deugden scheen te tellen ; zelfs niet Maarten van Rossum , wien het was aan te zien, dat hij den hofdwang verwenschte, die zoo menige zelfverloochening opleide.

Na eene kleine beproeving van aller geduld (want ook de Hertog scheen in hevige gemoedsbeweging zijnen zetel te eng te vinden, daar hij met ongeregelde stappen heenwandelde door zijne i zaal) , trad dan nu de gevangene binnen. Trad ? \' — neen! anderen deden hem voorttreden , gesteund , als hij werd , door Bertmann en twee sol- 1deniers , in wier armen hij telkens dreigde neer te zijgen bij het wankelen zijner voeten.

«Bij St.-Lazarus van Frankryk! de knaap is kwalijk,quot; riep Karei van Gelre , die hem onwillekeurig te gemoet ging.

«Lacy! als een stervende hernam Bertmann op klagenden toon.

«Dan willen wij hem onze zeer sterke genegenheid toonen, of dat hem het leven terug mochte geven ,quot; borst nu de Hertog hartstochtelijk uit, en geheel de koele terughouding vergetende, die misschien in zijn plan had gelegen , liep hij op Paul toe , ontrukte hem aan de mannen , die hem leidden , drukte hem met onstuimige drift aan zijne borst en hield hem gansch alleen opgericht met zijnen krachtvollen arm , terwijl hij tot de omringenden sprak : — «Ridders en vazallen ! groet den oudsten zoon van uwen Hertog.quot;

Niet terstond , niet door allen werd dit bevel gehoorzaamd ; de uiterste verrassing scheen , wie het hoorde , als door betoovering aan de plaats te boeien ; wel waren zij opgestaan . maar bleven als eene herhaling van het bevel wachten . die het hun duidelijk moest maken. De jonge Karei had zich , te gelijk met hen, werktuiglijk opgeheven van zijne zitplaats , maar een donkere gloed overtoog hem het voorhoofd, zijne lippen trilden ; even sloeg hij de hand aan zijn zwaard, daarna boog hij het hoofd met diepe


1

Een der torens van het Valkhof, een\' tijd lang zoo genoemd.

-ocr page 202-

HET HUTS LAUERNESSR.

194

verslagenheid op de borst, als begreep hij het | nuttelooze en gevaarlijke van zijnen toorn.

»0 zoete troost der vaderlijke liefde! uitnemende weelde der ziele ! veel begeerd, en gehoopt zoo weinig als verdiend! Vader! Laat mij nog weder zeggen, Vader ! O Heere ! mijn God, Gij hebt aan mij welgedaan boven bede! Lof zij ü en prijze , o God mijner hulpe !quot; riep Paul met eene verrukking die zijne zwakheid sterkte , en vlgde zich met innigheid aan de vorstelijke borst.

»Mijn zoon is vroom!quot; riep Karei van Gelder, welgevallig glimlachende ; «maar , bij de eer van Gelder\'s Leeuw, gij, Heeren ! waartoe mart gij , mijn1 zoon goed heil te wenschen, en blijde in-komste in zijns Vaders stad?quot;

Die herinnering deed de omstanders , van hunne verrassing bekomen, op den plicht denken, die hun wps aanbevolen. Ook gehoorzaamden nu allen , en verdrongen zich met gemeende of voorgewende drift, met gulle gewilligheid of met schoorvoetenden onwil, rondom den aangewezen\' gunsteling.

))Het is schade , dat Wouter de Maler nu niet te hoof is! Hoe dit een overschoon tafereel voor zijne malerij kon zijn!quot; mompelde de zwarte Hen-rijck tusschen zijne witte tanden door. »Mijn Heere Hertog in een\' Stichtschen zwerveling zijn zoon herkennende, naar de wijze der legende van den verloren\' zoon, waarvan de priesters sermoenen maken.quot;

«Spreek niet roekeloos van de Schrifture , nieuw-gedoopte!quot; voegde hem de jonge Karei ernstig toe , terwijl hij langs hem voorbijging, om ook Paul zijn\' groet te brengen. Langzaam was hij genaderd, en nu de hand uitstrekkende, alsof hij die Paul wilde toereiken, hief hij het oog op tot zijn\' Vader en vroeg toen met iets onrustigs in de stem: «Mijn Heer en Hertog! is deze jonkman mede een zoon mijner moeder?quot;

Iets vreeselijks trilde er by die vraag in Eg-mond\'s trekken: iets nog vreeselijkers bliksemde er te gelijk uit zijn oog.

«Vervloeking over u voor de herinnering!quot; sprak hij met donderende stem ; «zijne moeder....quot; en hij duwde Paul ruw van zich af. «Gods toorn en Egmond\'s straffe op wie mij aan deze gedenken doet! Vreeze mij , wie verder dat waagt!quot;

Zwijgend, maar met onbeschrijfbaar smartelijke uitdrukking op het zacht en lijdend gelaat, was Paul inmiddels ter zijde gewankeld. Bertmann was snel te zijner bijstand nevens hem , en met een\' duisteren blik op den Hertog leidde hij hem verder af.

«0! ik wist het, zij was eene laaggeborene,quot; riep Jonker Karei zegepralend. «En ik ben de zoon eener edelvrouw!quot;

«Triomfeer niet te vroeg, Paul\'s moeder was vorstin !quot; antwoordde Hertog Karei, dien de toorn over des jongelings vermetelheid heenzette over het smartgevoel der heropende wonde. «Aanhoor tot spijt van uwe verdoemelijke wangunst, ondanks de zware schuld dier vrouwe is haar kind het voorwerp geweest mijner zorge en eerste vaderliefde , en schoon hij lang omdoolde buiten myn oog , is hij mij welkom en veel gewenscht, nu de goede Heiligen hem tot mij voeren. Ook zal hij van nu aan gerekend worden als mijn wettige eerstgeborene en zal mijn erfgenaam zijn voor zoover de wetten van het Landschap het mij vergunnen.quot;

«Uw erfgenaam , Heer! zoo gij niet al eerder rouw moet dragen over hem, uwe norschheid heeft hem gedood!quot; riep nu Bertmann, vooruit tredende, en de trawanten, aan wier hoofd hij stond, met een\' wenk ter zijde drijvende : «Aanschouwt , Hertog van Gelder!quot; Werkelijk lag Paul bezwijmd neder op de draagbaar , die gestrekt had, om hem tot bij des Hertogs zaal te voeren.

«Zoo weekelijk een knaap zou een slecht heervoerder zijn geweest,quot; mompelde Van Eossum tusschen de tanden.

«Gij liegt, hopman! mijn zoon kan niet sterven , zoo haast ik hem weder heb riep Karei met smartelijke bitterheid , en daarna zich kee-rende tot een\' man in de dracht der geleerden , die niet ver van hem afstond : «Hola! meester Anthonis! uwe konste van goudmakerij zal u niet zoo profijtelijk zijn als onze dankbaarheid , zoo gij mij dezen redt en een arcanum weet ter verlenging zijns levens !\'\'

De Alchimist Anthonis van Vrieswijk naderde Au, en begon den lijder te onderzoeken. «Of het wel de dood ware,quot; sprak hij met de wichtige houding eens wonderdoeners , die zijner krachten bewust is, «hij zal herleven ten dienste van mijn\' genadigen Heere ! Gun mij slechts eenig toestel van artsenijen hier te halen. Middelerwij] doet hem eene opaal aan den vinger, zij maakt het gift krachteloos, zoo daar gift zijn mocht sprak hij zich verwijderend.

De Hertog trok zijn\' eigen ring af en schoof dien aan den vinger des jongelings ; «het kan eene boosaardige koorts zijn , deze smaragd zal die weren ,quot; ging hij voort, zich mede van dit sieraad ontdoende.

«Zou niet eene reliquie van betere hulp zijn?quot; merkte de jonge Karei aan, met iets schampers in den toon.

«Voorwaar! de raad is goed!quot; antwoordde de Hertog ; een zoodanig heilig overblijfsel met een vroom gebaar van tusschen zijn plooihemd te voorschijn halende , drukte hij het op het voorhoofd van den wezenlooze en knielde eerbiedig naast hem neder , met vromen ernst de litanie van den Heilige uitsprekende , wiens gebeente hulp zou moeten brengen.

De Jonker van Gelder wendde het hoofd af met eenen glimlach.

De Alchimist kwam na eene wijle terug, gevolgd van een\' dienaar, die velerlei artsenijen droeg, waarvan de meester iets aan Paul begon toe te dienen , onder het uitspreken van geheimzinnige woorden in vreemdluidende taal, die niemand verstond en aan wier kracht bijgevolg ieder geloofde. Deze of wel de deugd des geneesmiddels


-ocr page 203-

195

1 wekte de levensgeesten op van den jongeling , i die terstond het oog vestigde op Karei van Gelder , die nog altijd nevens hem geknield, niet ophield hem met belangstelling gade te slaan.

Paul hief smeekend de handen naar hem op , i maar zijne stem klonk zacht en aarzelend, sinds de overspanning voor matheid had plaats gemaakt : «Mijn vader! een inwendig gevoel doet mij kennen , dat ik niet vele uren met u zijn zal, sta mij eene bede toe aleer wij scheiden.... ik had haar gewaagd aan den Hertog van Gelderland , zelfs al had ik geene liefde mogen vragen van den vader!quot;

«Spreek , jongsken ! ik sta u toe, wat in myne macht is.quot;

«Juist is zij in uwe macht, Heer ! eene vrouw, eene edele Jonkvrouw , die mijne gevangenschap

deelt.....zij is Stichtsche , maar zij heeft nooit

misdaan tegen u .. .

«Weinul wat wenscht gij ? hare vrijheid?quot;

«Een vrijgeleide over uwe grenzen.....quot;

«Wilt gij haar zien?quot;

Een glimp van genoegen tintelde in Paul\'s verdoofd oog.

«Bertmann! die gevangene hierbeval de Hertog.

Eene korte poos daarna zag men Ottelijne van Lauernesse binnen leiden in tegenwoordigheid van Gelderlands Hertog, die nu de Heer was geworden van haar leven en van hare vrijheid; en van zijnen zoon , die haar de zedelijke vrijheid had aangebracht en die haar had opgeleid tot de Christelijke vernieuwing des levens. Als eene verschijning sloop ze voort , zacht en met een gebukt hoofd, eene schaduw nog slechts van zich zelve, maar toch nog niet onteigend van die aantrekkelijke bevalligheid en van die zachte waardigheid , die der reine vrouw nog blijven , als de jaren of smarten den blos hebben geroofd van de wangen en den glans van de oogen en den glimlach van de lippen. Ook perste haar aanblik Karei den uitroep af:

«Voorwaar! eene treffelijk schoone vrouw! zeg nu , mijn zoon ! is zij uwe liefste of uwe gemalin ?quot;

«Mijne liefste zuster in Jezus Christus, onzen Heerantwoordde Paul, de handen naar haar uitstrekkende.

Het was Egmond aan te zien, dat hij het antwoord niet begreep; ook wendde hij zich tot Bertmann met de vraag: «Hoe komen ze samen ?quot;

«Niet te gelijk vielen zij in onze handen. Heer Hertog! den Jonker onttrok ik, zooals ik voormaals uwer Genade meldde, aan de macht der Hollanders , die hem gevankelijk wegvoerden ; de Jonkvrouw werd later op Geldersch gebied aangehouden door eenigen van ons volk, die zich in het Sticht hadden weten te handhaven, en die, met buit en glorie gezegend, in Gelre met ons samentroffen. Twee jonge mannen, dezelfde , die haar nu ter zijde staan, waren met haar , men hield ze voor Stichtsche spieën,quot; sprak hij aarzelend , «of.... of het was bloote moedwil, dat men ze greep ,quot; voegde hij er haastig bij, toen des Hertogs voorhoofd zich rimpelde. «Daar mijn lieve Jonker kennis aan haar verried en zoo lijdend was van krankte, dat hij wel betere verpleging noodig had , dan die soldeniers hem op eene reize geven konden, stond ik haar toe, hem on der weegs nabij te zijn, en het heeft hem tot grooten troost gestrekt als hij veelmalen betuigd heeft.quot;

«Hebben de onzen vrome en kloeke wapenfeiten verricht in het Stichtsche ?quot; vroeg Van Rossum , die het geduld noch de bescheidenheid had, aan zijn\' Heer alleen het ondervragen te laten.

«Als waart gij met hen geweest, Heer Maarschalk !quot;\' antwoordde de Hopman. «Ze hebben de Bisschoppelijken vervolgd tot in het Bildsche kwartier en hen genoopt zich veiligheidswege te bergen in een Heerenhuis! Oef! of het hun vromen mocht! De onzen beklemden hen op het nauwst , maar zij ook droegen zich moedig en hielden stand tot het leste , in zulker voege, dat de onzen gedwongen waren den rooden haan op het dak te steken , tot ze zich moesten overgeven of blakeren! Ze hebben het ergste gewild en het Slot werd tot puin verbrand.quot;

«Hoe heet het Slot ?quot; vroeg een der gevangen jongelingen met sidderende stem.

«Het Huis Lauernesse!quot; antwoordde Bertmann koel.

Ottelijne , die zacht met Paul had gesproken, was onwillekeurig opmerkzaam geworden op dit tusschengesprek, en bij dat laatste woord ontviel haar de -jtroep:

«Huis mijner vaderen! moest dit broze lijf langoren duur hebben, dan uwe hechte muren ? Van nu voortaan wordt een schoone naam vergeten in het Sticht; wèl mij, dat ik er de laatste van ben!quot;

«Wees getroost, vrome Jonkvrouw!quot; sprak Paul haar toe. «U wacht het huis des Vaders in den Hemel, waar vele woningen zijn!quot;

«0 , meen niet, dat ik klage,quot; hernam zij met een\' moedigen glimlach. «Meen niet, dat nog aardsche ramp mij tot smarte toe zal treffen. Heb ik niet Aernoud\'s dood overleefd?quot;

Met gemeenzame hoffelijkheid nam nu Karei van Gelder Ottelijne\'s hand. «Schoone juffer! waart gij de burgvrouw van het gesloopte Huis , zoo pijnt mij die ramp, die ik vergoeden wil, zoo het zijn mag; alleen zeg mij , wat hebt gij gemeens met den Jonker daar, die mijn zoon is ?quot;

«Hij bracht my tot de waarachtige kennis der waarheid, die gevonden wordt in de welzalige leer van Luther.quot;

De Hertog deinsde ontzet terug; hij liet hare hand los met een haast, als had die hem gebrand • of gewond.

Zijn hofstoet staarde in sidderende ontzetting op hem ; voor het eerst zagen zij Egmond ver-bleeken.

«Spreekt zij waarheid?quot; vroeg hij zacht en angstig , zich heenbukkende over Paul\'s draagbaar j leger.

«Dat is mijn roem en mijn troost in deze laatste i ure, dat zij waarheid spreekt,quot; riep de jongeling


-ocr page 204-

HET HUTS LAUERNESSE.

196

1 met zooveel vuur , als zijn verzwakt stemgeluid i kon uitdrukken.

»0! myn zoon, op wien ik mijne hoop stellen wilde, behoort tot den verfooielijken aanhang des Ende-Christus !quot; borst de Hertog klagend uit; «wèl is hij van zijn geslacht, dat hij ergernis over de zijnen brengt tot in de laatste ure. O Aernoud ! mijn voorvader! hoe ge gewroken wordt tot in het vierde gelid : wie van Adolf, den vaderbeul , stamt, zal geone vadervreugde smaken in eeuwigheid! O vuile plage, waarmee mijn huis i verpest wordt! was ik niet een ijverig Christen . ! moedig tegenstaande de dolinge dezes tijds , tot zelfs geschriften verspreidende door mijn gebied om haar te weren , dat zulk een jammer over mij komt!quot; Daaropt als in woede op Bertmann toe-ijlende , wierp hij hem een\' blik toe , waarvoor ; Van Eossum zelf zijn oog zou hebben neêrgesla-! gen, terwijl hij vroeg:

))Hebt gij dat geweten, eer gij hen herwaarts i bracht ?quot;

»Wil genadig zijn, Heer ! durfde ik het uit-1 spreken ,quot; antwoordde deze geknield : ))maar nu | gij ondervraagt, ja ! de vrouw en hare medestan-| ders werden gegrepen, als verdacht tot de Mar-tiniaansklanten te behooren , daar ge zoo strenge ! wetten tegen gemaakt hebt, en, lacy! de Heer 1 Jonker.....quot;

«Gij hebt hem bekoord tot dit kwaad, vrouwe !quot; wendde zich Karei nu weder dreigend tot Otte-! lijne. »0 ! de vrouw is altijd de slang, die ons ten verderve lokt!quot;

«Straf mij, als ware dat zoo. Hertog van Gel-re antwoordde zij rustig; maar spaar uw bloed deze gramschap op zijn doodbed.quot;

«Mijn vader! wees niet ijdellijk bekommerd over mij . de leere, die ik predikte, is uit den hemel.quot; ; ))Zoo zij vandaar is, is zij met Lucifer daaruit i afgedaald — en gij — gij zoudt met hem varen ter helle. Neen . dat zal niet zijn ; neen ! mijn zoon zal in mijn huis niet wegsterven als eene : onreine kettersche hond! Gij moet u bekeeren en j den troost der Kerk erlangen.quot;

))Ik heb geen\' anderen troost noodig, dan de-i zen : Christus gestorven voor zondaren en dit Zijn woord , dat het mij verzekert,quot; hernam Paul, plotseling zich overeind heffende, en eenen kleinen bijbel nemende , dien Ottelijne hem aanbood, kuste hij dien met vroolijken eerbied. «Vader! uw zegen was mij lief en gewenscht in deze laatste ure. Vader! zoo gaarne had ik u gehoorzaamd in alles! Maar, mijn Vader inden Hemel, die mij meerder is, heeft mij geboden uw bevel in dit niet te achten ; en Zijn\' wil te volgen , was de lust van mijn leven en mijn gestadig pogen, zooveel menschen gebrekkelijkheid het vermocht. ; En Hij heeft mij alles vergoed, wat ik naar an-| derer oordeel moet hebben ontbeerd; zelfs nu i vergoedt Hij mij het niet wederzien van een\' ge-i zegenden en veelgeliefden vriend, naar wien mijne ziel gesmacht had, met sterk , zeker te aardsch | verlangen , door het wederzien van een\' vader , die mij veel liefde heeft betoond in een\' korten I_ _ _ _ • _

stond, en nu gunt Hij mij de aarde te verlaten, waaraan ik niet gehecht ben , om mij op te nemen in Zijne heerlijkheid, om mij de kroon te geven, die mijn lieve Heiland mij heeft verworven. Heere ! wat tel ik Uwe weldaden ging hij daarop biddend voort, «zijn ze niet ontelbaar als ongehouden ?quot;

«Maar gij nu , machtige Heer! die mijn aard-sche vader zijt, aanzie mijne ruste en heb ruste ! Zoo gaarne wilde ik vredig van u scheiden ; zoo gaarne weten , dat ik geenerlei grimmigheid noch smarte achter mij laat. Ik heb altijd naar liefde getracht met allenzijn brekend oog zag smeekend naar den Hertog op. Deze gebood met een\' zwijgenden wenk zijne lieden van hem te gaan. In haast gehoorzaamden allen. Maarten van Ros-sum ging, zonder een ruw woord; de zwarte dwerg waagde er geen spottend ; Van Vijgh vergat over zijne grieve te denken. Slechts Jonker Karei, die van het begin van dit tooneel af langzaam den stervende was genaderd , bleef, in vrome aandacht verdiept, nevens de draagbaar staan. Ottelijne meende zich gerechtigd tot blijven . en tegen hunnen wil zagen Enriquez en Silvio , zijn makker, Aernoud\'s page , die zich van Ottelijne niet had willen scheiden, zich door de trawanten weggeleid.

Nu als alleen, als onder de zijnen , scheen de omzichtige Hertog, in den strijd tusschen godsdienstig vooroordeel en vaderliefde , met minder schroom, aan de zijde der natuur over te hellen, ten minste hij wees Ottelijne op eenigen afstand eene plaats en koos de hare bij zijn\' zoon.

»Het bekeeren is zwaarlijk te doen en vordert met dwang noch met smeeken, onder wie van uwe sekte zijn sprak hij meer zacht, »daarom pers ik u niet meer in deze uiterste ure ; moge God zich erbarmen over uwe ziel!quot;

»Ik heb mij vertrouwd aan Zijne erbarming! maar gij , mijn Vader ! ik dank u voor dit woord, — het is een groot woord van u ! nu weet ik ook, dat gij trouwelijk houden zult, wat gij den stervende hebt beloofd.... de vrijheid en veiligheid

van deze vrouw en wie met haar zijn.....zij heeft

veel gedaan voor mij , doe gij het aan haar terug.quot;

De Hertog antwoordde niet.

«Het woord der vorsten moet ongeschonden

blijven. Heer !quot; vervolgde Paul: «men zegt.....dat

gij het jpgens uwe vijanden soms vergeet..... jegens een\' doode zult gij dat niet doen, is het niet zoo ? Ik zou tegen u moeten getuigen bij God! Tegen een\' vader ! het zou hard zyn !quot;

«Gij beweegt mij zonderling. jonkman! ik geef u toe.... sterf daarop rustig— gij hebt haar een goeden dienst bewezen, ze zou zekerlijk den mutsaard beklommen hebben.quot;

«Weder dank ik u.... En nu uwe hand..... en

de hare.... komt nader bij mij , ik onderken u niet

recht, het schemert mij.....een dichte nevel.....

is dit de dood ?.....hij is niet bitter! Heere

Jezus! ik kom , want Gij wenkt. Zuster! gij hebt

meer gestreden dan ik..... uw dood zal nog

zoeter zijn..... bij ons ontwakenmaar


-ocr page 205-

HET HUIS LAUERNESSE.

197

die woorden allen gleden fluisterend en gebrekkig van^ zijne lippen, en toen hij van ontwaken had gesproken, was hij ingeslapen.....in den zaligen doodslaap der vromen ! Zijn bijbel was hem langzaam aan de handen ontgleden......

Jonker Karei, die knielend had toegeluisterd , raapte dien op.

»Wat doet gij?quot; vroeg Hertog Karei, die zijn\' gestorven zoon het voorhoofd had gekust.

«Ik neem tot mij de erfenis van mijn\' broeder ! om te sterven, zooals hij !quot; werd hem geantwoord.

De Hertog van Gelderland heeft jegens Otte-lijne zijn woord gehouden ridderlijk, men kan zeggen keizerlijk, sinds Keizer Karei V van zulk eene trouw aan den eersten Lutheraan het voorbeeld gaf; tot zelfs aan zijn\' bondgenoot, den Hertog van Kleef, heeft hij haar aanbevolen. In die stad ontving zij hare kleinooden terug, uit voorzorg , tot zij Gelderland doorreisd had , bij een\' harer Kuilenburgsche geloofsbroeders achtergelaten Met de nutte hulp van deze bereikte zij zonder hindernis Wittenberg.... Silvio volgde haar niet tot danr ; de Geldersche Hertog had hem als edel-knanp bij zich gehouden. Van Enriquez vernam de Jonkvrouw met huiverend medelijden het noodlottig , te wèl verdiend uiteinde zijner moeder. Bertmann had hem verhaald , hoe eene bejaarde vrouw , met al de draagbare rijkdommen van het Huis , langs een\' geheimen uitweg had willen ontvluchten op den ochtend van de verwoesting, hoe ze betrapt was geworden door de woeste soldeniers , en hoe deze, die zonder dit een weêr-loozen ouderdom misschien gespaard hadden, den voorgenomen roof van den hun toebedachten buit met een1 onmenschelijken folterdood straften .... zoodat ook weder in Teresia bewezen werd, hoe de gierigheid meermalen de wijsheid tot schande maakt.

De belangwekkende Stichtsche geloofsgenoote , wier lot en lijden geen geheim bleef, werd te Wittenberg geëerd en geliefd; haar krachtig gestel , dat zoovele schokken zonder krenking had weerstaan , schonk haar , bij meerder rust, nog weder het voorrecht der gezondheid, die van alle goede gaven de beste is , en hare krachtige ziel, zich aan den staf van het geloof opheffende tot de hoogste zelfoverwinning, vond den moed om te leven en om blijmoedig te danken voor een leven, dat eene zwakkere en eene mindere vrome zoude verwenscht hebben of in laffen rouw weg-getreurd. Zij leefde lang; evenals haar groote voorganger Luther beleefde zij de zegepraal van het denkbeeld , waarvoor zij alles had opgeofferd; ze beleefde het algemeen aannemen der Augs-burgsche Belijdenis ; zij beleefde dien gedenkwaar-digen Rijksdag van Neurenberg, waarbij Karei V eindigde, met zijnen Duitschen onderdanen de vrijheid van geweten toe te staan, en als zij daarna nog wel eens met een bedrukt oog en een beklemd gemoed heenstaarde naar haar Vaderland, waar , ondanks de vrijheid den Duitschers verleend, nog altijd en altijd sterker vervolging woedde, en altijd meerder bloed vloeide voor de gewijde zaak : «godsdienstvrijheid!quot; stond daar eens, ten huize van Bugenhagen, eene statige gestalte nevens haar, die haar toesprak op dien toon van dat vaste geloof, dat vertrouwen en hoop zou hebben ingeboezemd aan de wanhoop zelve. »En vrees niet! zij zullen het met ten einde brengen. wat ze voorgenomen hebben ; laat hen doen wat ze willen ! Want het geschreven Woord , in gelijkvormigheid met Hem , van Wien het getuigt, miskend , veracht, gebonden , gemarteld , gekruist begraven , staat als hij ten bestemden tijd weder op, en de waarheid , die uit God is, herneemt éénmaal leven en heerlijkheid , niettegenstaande alle bewaring en verzegeling door het graf.*\'

En Ottelijne zag op en luisterde toe , met de huivering van den diepsten eerbied en met de ontroering eener zielverheffende blijdschap. Een vurige wensch was haar verhoord geworden. De man der hervorming stond vóór haar. Luther zelf had haar toegesproken!

narede.

In het laatst van het jaar 1838 vroeg de Heer Beijerinck van mij een\' roman . uit het eerste tijdperk der Hervorming in Holland, en die bepaaldelijk voorstellen [moest : den invloed der laatste op het burgerlijk en huiselijk leven der Nederlanders. — Moed te hebben tot de uitvoering daarvan , was wellicht vermetelheid; en toch, er lag een rijkdom in het onderwerp . die mij verlokte , zoodat ik nam haar op mij en.....

Het huis Lauernesse is er de uitkomst van. De lezer moge oordeelen, of het eene goede is.

Twee jaren liggen er tusschen het ontwerpen van den roman en de voltooiing , en slechts het kleinere deel van dien tijd werd met schriiven besteed ; het grootere in een ernstig en vlijtig onderzoek van alle bronnen . die onder mijn bereik lagen Zij waren vele en zoo ik meen goede; dank zijjfde hulp en \'gulheid van welwillende vrienden ! Ze op te tellen, zou eene vlek van pedanterie werpen over het werk eener vrouw . en het zou zijn de lezers te doen deelen in de vermoeienis der samenstelling, terwijl ze in ernst niet te veel hebben aan het weinigje uitspanning, dat in mijne macht stond hun te geven. Zullen zij het daarom minder op mijn woord gelooven , dat ik, waar het feiten of personen der Geschiedenis gold, met heilige trouw bij de^waarheid ben gebleven; waar het een gevoelen betrof over de laatsten, zalmen mij toestaan het mijne te hebben, als ik er mijne redenen voor aangeef. Kleine afwijkingen van de Geschiedenis, dieamoeielijkfte vermijden waren, ben ik verplicht hier aan te stippen : — Het vermomd doortrekken van Karei van Gelder in Holland ^wordt door Wagenaar niet alsJzeker^opgegeven , en dan nog wel drie jaren vroeger dan ik het stelde; zijn tocht naar Vreeland is geheel


-ocr page 206-

198 HET HÜIS LAUERNESSE.

fictie , gelijk geheel zijne betrekking tot Paul; hem Utrepht te laten binnendringen, daar hij zich in Holland waagde , was , dunkt mij, niet eene te groote vrijheid. Niet minder op eigen gezag, heb ik De Volder naar Utrecht overgebracht , na zijne ontkoming uit den Delftschen kerker; ook zijn er , die hem daaruit ontslagen noemen en niet ontvlucht. Er heeft een Maria bestaan , natuurlijke dochter van Hertog Philips den Goede , van wie men niets weet, dan dat zij Non werd. Deze, meende ik, naar willekeur te kunnen gebruiken. Wellicht zal men vinden, dat ik mij hier of daar vergreep aan Jan van Woerden. Alleen over zyn martelaarschap waren de berichten dergt; Geschiedenis helder en stemden overeen. Den naam zijner vrouw heb ik nergens kunnen opsporen , hoewel menig geldig getuigenis hem er eene geeft, maar zijn huwelijk is zeker niet gevierd geworden op een slot, dat alleen door mij werd opgebouwd ; doch.....ik kies het gevaar van andere ontdekkingen door den lezer , vóór dat van hem te vervelen , en verantwoord mij alleen nog over het zeer vroege tijdpunt, dat ik mij koos; het tydpunt , waarop men niet zeggen kon, zooals later in den tijd der Paauws en Realen: ))in deze straat, in dat huis der stad Amsterdam vergaderden de Evangelischen.quot; waarin Arentsz nog niet had gepredikt buiten Hoorn , en geen leeraar nog het woord van vrede verkondigde , met eene wacht van gewapende ij veraars om zich. Juist dat onzekere , die gaping, dat onbepaalde trok mij meer aan , dan het voet voor voet navolgen der geboekstaafde Geschiedenis, en het woord van den bekendsten onzer onbekende ; Schrijvers was als uit mijn hart gegrepen , toen hij zeide : »dat het den Roman-dichter juist het meest helder is in den diepsten nacht.quot; De proeve, om over de taal der personen bij de gesprekken eene tint van oudheid te werpen, die ze een weinig onderscheidt van onzen hedendaagschen conversatietoon , zonder ze uitsluitend de taal van hunnen tijd te laten spreken , is].....eene proeve ,

die niet herhaald zal worden zoo zij mishaagt. — Nog heb ik een woord aan mijne Katholieke landgenooten : aan mijne vrienden onder hen. Dat ik een Werk als dit ondernemen durfde , is wel het sterkste bewijs voor hunne verlichting ,r voor hunne verdraagzaamheid. Het woord Hervorming alleen reeds moet hun hard in de ooren klinken; maar het is het woord der Geschiedenis , en zij kennen haar zoowel als ik Waar ik grove bevooroordeeldheid of feilen partijhaat bittere en lage woorden in den mond geef, zij zullen weten te scheiden den eisch van den toestand en het bijzonder gevoelen van den auteur, die hiermede een afscheid neemt van hen en van geheel haar publiek , met dankzegging voor vroegere toegeeflijkheid en belangstelling, en met de bede om zacht te zijn voor haren eersten Nederlandschen roman, die bewijst. hoezeer zij zich heeft trachten te voegen naar een uitgedrukt verlangen.

A. L. G. TOUSSAINT.

Alkmaar,

22 October 1840.


-ocr page 207-

INHOUD.

Bladz.

Bladz. |

IN DE LANDSVROUW MARIA......

3

MISMOEDIGHEID..........

90

WAT DE VICARIS WAS, EN DE KEUZE DER JONK

HOE ZIJ TOEN LEEFDEN........

96 I

VROUW ............

7

EEN HOOFDSTUK , DAT OOK WEL KAN WORDEN

TWEE JONGELINGEN.........

12

OVERGESLAGEN..........

101 |

DE MORGEN VAN HET FEEST......

18

105 |

EENE ONTDEKKING VAN DONNA TERESIA. . .

23

EEN BRUIDSFEEST OP LAUERNESSE ....

115

DE MIDDAG VAN HET FEEST EN HET EIND VAN

DE HEER VAN VITERBO........

126

DEN DAG ...........

27

HAAT — LIEFDE — STRIJD......

132

JOHANNA ............

41

EENE UITREDDING........

141 1

UITKOMSTEN ...........

47

IN UTRECHT EN OP LAUERNESSE .....

149

EENE HERINNERING.........

53

DE DOOD DER JONKVROUW VAN LAUERNESSE .

158

EEN AANVAL EN EENE VERDEDIGING ....

59

HET JUK DER BROEDERSCHAP......

168

STOORNIS EN BITTERHEID.......

67

DE EERSTE MARTELAAR DER HERVORMING . .

174

TWEE HERVORMERS .........

73

AAN DEN RAND VAN DEN AFGROND ....

177

HET LIJDEN VAN EENEN IJVERAAR ....

77

EENE HAGEPREEK .........

181

EEN STERFBED IN 4521........

80

DE HERTOG VAN GELDERLAND......

190 j

BISSCHOP PHILIPS DE GOEDE......

86

197

-ocr page 208-

^ÊÊÊmm

-ocr page 209-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

-ocr page 210-

,

-ocr page 211-

DE GRAAF VAX DEVONSHIRE.

I.

DE VERMOMMINGEN.

Er viel een recht koude motregen neder, op eenen dag in de laatste helft der maand October van bet in Engeland\'s geschiedenis belangrijk jaar onzes Heeren 1553 , en de lezer die met mij in verbeelding de twee mannen daar ziet 1 voortrijden op den overigens eenzamen heerweg, die van Londen naar het vorstelijk kasteel van Ashridge leidt, zal zich zeker niet verwonderen dat ze den snellen draf kozen, om spoedig in eenige schuilplaats tegen het gure weder veilig | te zijn.

Iets ^geheimzinnigs of ongewoons moest er echter bovendien met hunnen tocht verbonden wezen: dit was blijkbaar uit de zorgvuldigheid, waarmede beiden den duisteren kant van den weg hielden , ofschoon de reeds vallende avond, door alles met eenen nevel te omhullen , hen meer en meer van die zorg ontsloeg: blijkbaar evenzeer, in beider zwijgen en in de algeheele bedekking van hunne gestalte en hun gelaat, bewerkstelligd door tot op de voeten afhangende mantels en vilten hoeden van dien vorm , welke de Spanjaarden sombrero\'s noemen , en wier nedergesla-gen randen , door over het hoofd gebondene en onder de kin toegeknoopte doeken van zwarte zijde, nog meer over hun aangezicht bevestigd waren ; zelfs de paarden , ofschoon om fijnen kop en slanke schoften kennelijk uit edel ras , waren niet van de bedekking der meesters vrijgeble-ven, die bij hen bestond uit donkerkleurige schabrakken ; mogelijk had men deze voorzorg genomen , om hen tegen de vochtige koude te beschermen , mogelijk ook uit een ander punt van voorzichtigheid.

Na zich overtuigd te hebben, dat niemand in den omtrek nabij hen wps , wendde een der ruiters . die eenige passen vooruitreed, zich om ,

tot zjjnen metgezel, en vroeg met gedempte stem: «Yorick! zijt gij er zeker van, dat uit het laatste dorp ons niemand gevolgd is ?quot;

»Bij St.-Patrick! geene levende ziel, Mylord ! of het moest de stomme bedelmonnik zijn, dien wij nu reeds tweemalen ontmoet hebben , en wien uwe Lordschap in de drift om voort te komen , telkenmale een goudstuk toewierp , hetwelk, rechtuit gezegd, niet voorzichtig was, want het had zijne nieuwsgierigheid kunnen opwekken.quot;

«Als ik dit vermoeden kon, keerde ik nog terug!quot;

))Terugkeeren zeide de andere met eene mengeling van verwondering en ongeloof, en zoo de Lord op het thans bedekte gelaat van zijn metgezel had kunnen lezen , dan ware hem zeker de half spotachtige uitdrukking daarop niet ontgaan ; ernstig echter vervolgde deze : »En al ware hij ons gevolgd , wij hebben van hem niets te vree-zen ; de man mist het gebruik zijner tong, en hij kent waarschijnlyk uwe Lordschap niet.quot;

«Weet gij , Yorick! wat mij bij dezen tocht het meest hindert? Ik waag persoonlijk zoo weinig ! en den goeden naam mijner zeer waarde dame zet ik op het spel, als men hoorde dat vermomde mannen zich op ongelegen uren naar haar verblijf begeven. Daarenboven mij te moeten verbergen ! op zy af te sluipen als een\' Duit-sche roofridder , daar ligt iets in dat.... dat men met een woord zoude kunnen noemen , nooit voor iemand uit mijn geslacht nog gebruikt.quot;

«En dat er nimmer voor gebruikt worden zal, edele Lord. Neen waarlijk, het is geene lafheid , maar een vermetel verachten van eiken hinderpaal , zooals alleen u invallen kan: op den losweg uitgesproken wensch eener dame Londen heimelijk te verlaten op een oogenblik, dat de halve bevolking bij de vensters van uw verblijf op-gaapt , om slechts de pluim uwer barret in \'t oog te krijgen; van Whitehall weg te blijven, | onder een voorwendsel, welks onwaarheid zoo licht


-ocr page 212-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

204

te ontdekken is , terwijl men er naar uwe tegenwoordigheid reikhalst; u niet eenmaal tijd te gun- ^ nen, om te bekomen van het uitgestane leed eener treurige gevangenschap ; onophoudelijk voort te rennen zonder rust of verversching, rekent uwe Lordschap dat voor niets? Meent gij dan niets te wagen door met het hof en de hoofdstad een vastenavondspel te spelen , waarvan gij niet verzekerd zijt, dat men er over lachen zal ?quot; j

«Ach! dat zegt weinig, indien men slechts niet vermoede om wie ik zulks doe. Maar gij zijt er immers wel heilig van overtuigd , dat ik haar welkom zal zijn ? jjerhaal mij nog eens hare woorden ; o ! het is recht smartelijk nooit iets schriftelijks te ontvangen. Woorden vervliegen, al klinken ze welluidend , en mijn geluk is zoo groot, dat ik altijd moeite heb, om aan de wezenlijkheid te gelooven/\'

))Dan had ik niet zoo dikwijls de mondelinge bode uwer verstandhouding moeten zijn , als ik u hierin niet gerust stellen koude, dat Mylady sterk naar u verlangt: — Master Staunton! — zeide zij nog de laatste keer, en vouwde daarbij zoo smeekend de handen en sloeg de oogen zoo roerend omhoog , — mocht het Gode behagen , dat mijn vriend in vrijheid gesteld worde! dan moet ik hem zien, spoedig zien ! zeg hem , dat dan zijn eerste uitgang tot mij zij , dat ik dit van hem eisch. —quot;

«En hij zal u voldoen , mijne innig geliefde!quot; hervatte de Lord met vuur , »0 f mocht ik u met grootere opofferingen, met mijn leven kunnen toonen , hoe heilig my uwe minste begeerte is!quot;

Een haastig uitgesproken st van Staunton stoorde hier den Lord, in zijne betuigingen. «Wat is er?quot; vroeg hij zijn paard aanhoudende.

«Het is reeds weder voorbij, Mylord ! Toevallig omziende, viel mij dicht achter ons eene donkere gestalte in het oog. die dwars over den weg in het kreupelboschje hier aan de rechterhand verdween.quot; »Misschien een boer, die een zijpad naar zijn \' dorp inslaat; — iemand, die ons bespieden wil-\' de, zoude ons volgen.quot;

Zjj reden daarop eene wijl zwijgend voort, het hield op met regenen, een scherpe herfstwind verdreef wolken en nevelen ; de maan met haar »vonklend hofgezinquot; , zooals zeker dichter zegt, begon zich te vertoonen en verlichtte reeds eeni-germate hun pad, toen Staunton, op een dicht geboomte wijzende , dat niet ver meer af lag, zeide: «Ik wenschte wel, dat wij het bosch bereikt hadden eer de maan geheel op was,quot;

De Lord knikte toestemmend, en weder voor-uitrijdende , sprak hij als bij zich zeiven: «Zonderling afhankelijk is toch ons oordeel van de omstandigheden. Nog voor weinige dagen was het bijna mijn eenigste genoegen, de galerijen van mijne gevangenis rond te wandelen, wanneer de maan door haar zacht licht alles als met zilver overgoot, en thans , in vrijheid , zoude ik er het schoonste edelgesteente uit mijne gravenkroon voor geven willen, dat zij haar schijnsel terugtrok/\'

Dit gezegd hebbende, rende hij weder met vernieuwde drift voort. Staunton , waarschijnlijk uit voorzichtigheid somwijlen omziende , had oogenschynlijk moeite om hem bij te houden. Daar deed zich eindelijk het bosch op , waarnaar beiden gereikhalsd hadden , en daarachter verhieven zich de steile torens van Ashridge-Castle, vermoedelijk het doel hunner reis.

Vrooljjk zette de Lord nog eenmaal zijn moedig ros aan , dat snuivend voortstoof, en hij was zijnen metgezel reeds een goed eind in het bosch vooruit, toen er plotseling en als door een too -verslag zes stevige kerels met tweesnijdende zwaar- | den in de vuist, die zij alle tegen hem richtten, | op hem toesprongen. Zich tegen die allen te wil- ; len verdedigen , ware dwaasheid , dit zag de edel- 1 man zelf in, want behalve, dat die lieden eene volstrekte overmacht in hun voordeel hadden door i hun getal, was hij slechts met eenen lichten de- i gen gewapend; en scheen hij daarenboven van elk mogelijk onheil eene herkenning het meest te schromen, die een gevecht van man tegen man i zoo licht kon ten gevolge hebben. De hand aain zijn rapier slaande , hield hij fier zijn paard in en vroeg met eene stem, die hij trachtte te veranderen : ))\\Vat wilt gij van mij , mannen ?quot;

«Uwe beursquot;, klonk het uit zes monden , «uwe beurs!quot;

))Gij zijt armzalige roovers , die om een weinig goud van een enkel man af te persen , hem met zulk een getal aanvalt; doch ik heb haast, ik wil u het mijne niet betwisten, daar is het, laat mij door, mijn bediende , die ginds volgt, heeft niets bij zichquot; — en snel eene beurs van sierlijk gouddraadwerk te voorschijn halende, wierp hij die tusschen de mannen en reed ijlings voort, terwijl niemand eene poging deed om hem dit te verhinderen. Ook zijne aanvallers verwijderden zich, nadat een hunner de beurs opgeraapt, met eenen woesten lach beschouwd en bij zich gestoken had, in vollen draf, zoodat Staunton , die wel een onbestemd gerucht van stemmen en wapenen gehoord , doch niet duidelijk onderscheiden had , toen hij met drift zijnen heer ter hulp kwam snellen, zelfs geen spoor meer van hen gewaarwerd.

«Yorick! dat had een slecht einde kunnen nemen zeide deze toen de andere weder naast hem reed , ))zes schurken hebben mij daar zoo even mijn goud afgezet; zoo zij daarmede eens niet tevreden waren geweest, en ik mij had moeten verdedigen en een hunner mij herkend hadde ! Staunton , beste jongen! zoo nabij Ashridge, op een boschpad dat alleen daarheen leidt! wat zouden de vijanden mijner ongelukkige vriendin daaruit niet eene aanwinst gevonden hebben voor lasterlijke geruchten en booze aantijgingen.quot;

wMfjn God , Mylord! waart gij in zulk een gevaar ! ik vermoedde reeds iets dergelijks , ik draafde wat ik kon, doch zoude evenwel te laat zijn gekomen, zoo de hulp der heiligen en uw moed er u niet had doorgered.quot;

»Het gaf mij geene de minste moeite, het waren


-ocr page 213-

205

gemeene straatroovers , van de lafhartigste soort ? die aan niets dachten dan aan hetgeen mijne beurs be ... . doch bij St.-Joris ! de beurs ! ongelukkige, die ik ben, dat ik zoo onbedacht konde wezen , hen die beurs af te staan!quot;

quot;Het was toch niet die, beste Lord! welke Mylady zelve voor u gewerkt heeft ?quot;

»Ja , Staunton ! jariep de ander op smar-telijken toon en, zich vergetende, bijna luide uit. «dezelfde met de E in kleine perels en haar bekend devies. Algoede hemel! met mijn leven had ik dit pand moeten verdedigen, het is eene onvergefelijke achteloosheid, maar waarlijk. in de eerste onrust over die ontmoeting. dacht ik niet aan hare hoogere waarde.quot;

))De schelmen zullen daaraan nog veel minder denken . Graaf! en dat is te wenschen ook ; doch zie daar ginds alweder lieden . die op ons schijnen toe te komen , en gewapenden, zie toch , om \'s hemels wil! nu het licht op hunne blinkende rusting valt, herken ik duidelijk rijdende lansknechten der koningin.quot;

■ »Ja , bij St.-Joris , zoo is het ! doch zij rijden niet op ons aan , slechts omdat zij door hun aantal de gansche breedte van het nauwe pad beslaan . schijnt het ons zoo toe. Voorzichtigheidshalve zullen wij ter zijde gaan en wijken.quot;

De lieden naderden nu onze ruiters, die zich zooveel mogelijk aan den kant van het smalle pad tusschen liet geboomte hielden. Het waren werkelijk bezoldigde lansknechten der koningin Maria Tudor , wier wapens zjj op eenige deelen hunner kleeding afgebeeld droegen. Aan hrn hoofd reden twee mannen, de een , waarschijnlijk een onderbevelhebber, hield van tijd tot tjjd een wakend oog op de manschap, wier krijgstucht vrü wat te wenschen overliet, daar ver-scheidenen van hen luid op spraken en lachten ; de andere, een man van eene plompe gestalte , was aan zijne kleeding licht te kennen als een aanzienlijk heer. Een donkerbruin zijden mantel, met bontwerk gevoerd en met zilverstof omboord, was achteloos over den rechter schouder geslagen, en liet gedeeltelik het blinkende wambuis , de duchtige wapenrusting en de zwaar vergulde halsketen des ridders zien , want de gouden sporen aan de stevels toonden dat hij het was. Een helm, met opgeslagen vizier en korte groene pluimen, dekte zijn hoofd. Ware het niet zijn dos geweest, die den man van rang aanduidde, dan zeker had niemand hem daarvoor kunnen houden. Zijn gelaat had niets uitstekends of edels, en in zij no harde trekken sprak eene lage gemeenheid, die iemand aan eenen scherprechtersknecht zoude hebben doen denken. Een korte stompneus met wijd opengesperde neusgaten , en de dikkobloed-roode lippen van den wijden mond gaven hem daarenboven eene uitdrukking van zinnelijkheid, door de diepliggende grjjze oogen, die enkele malen vlammen schoten als de op roof loerende hyena , gansch niet weersproken ; hij hield zijn zwaard , uit den draagband getogen , met schede en al in de rechterhand. Dicht bij den persoon

genaderd , dien wij uit zijn gesprek met Yorick Staunton als eenen Grafelijken Lord hebben lee-ren kennen , hief hij , als by toeval, of uit moedwillige plagerij , door eene beweging met zijn rapier diens mantel van onder tot boven op. zoodat eene kostbare ridderkleeding zichtbaar werd ; en lachte toen boosaardig Deze echter , als wilde hij aan de beleediging geen gevolg geven, om een vernieuwd oponthoud te vermijden , trok den hoed nog dieper in de oogen en gaf, met geweld den ander terugdringende , zijn vurig ros de sporen , dat, opnieuw snuivende en tegen de merries van het krijgsvolk hinnikende, voort-rende. Master Staunton konde den hoon. zijnen heer aangedaan , niet geheel onaangeroerd verkroppen.

))Bij God en bij St.-Yorick, mijnheer I zoo even nemen laaghartige straatdieven mijn\' meester zijn laatste goud af , en nu vermaakt zich een edelman, misschien wel een bevelhebber in dienst der koningin , met ons, vreedzame reizigers lastig te zijn en den weg te versperren.\'\'

De andere antwoordde met eenen grijnzenden lach : ))Rijd maar op, dappere kemphaan ; uw moedige heer is reeds op hazendraf voortgeijld , en wacht u misschien reeds bij Ashridge ; de reis zal wel niet verder gaan , hé ?quot;\'

«Dank den hemel daarvoor , dat wij nog vele mylen moeten afleggen hernam Staunton gevat , «anders had mijn meester u zeker niet ongestraft gelaten ,quot; en hierop de wijste partij kiezende , volgde hij in vollen draf zijnen Lord, dien hij , zooals de onbeschofte ridder voorspeld had, reeds dicht bij het kasteel aantrof , welks vaal grijze muren en zware torens in het maanlicht een akelig spookachtig aanzien hadden.

»Duizend duivels! dat was ridder Benefield , die zeker van eenen bespiedingstocht rondom Ashridge terugkomt ,quot; riep Yorick, toen hij den Graaf gewaarwerd.

»Ja zeker was hij het, en ik moest het verdragen , dat de ellendige zijne hand naar mij uitstak , en ik moest voor hem vluchten en zwijgen , terwijl ik hem zoo gaarne in ziedenden toorn mijnen degen tot diep in het schurkenhart zoude gedrukt hebben ; maar ik zweeg. Staunton , gy moet mijne zelfbeheersching bewonderen . dat ik zweeg en wegreed. O, Elisabeth ! Elisabeth ! waart gij niet mede in het spel, ik was mij zeiven geen meester gebleven. Maar dat zal hij weten , op mijn woord als edelman! hij zal het zich eenmaal met ontzetting herinneren , dat hij aan eenen onbekende zjjnen moedwil heeft gepleegd.

))De hemel geve, dat gy het voor hem zijt! Zoo hij slechts uwe Lordschap niet herkend heeft.\'

^Zeker niet, ik had mijn gelaat afgewend ; blauw met zilver draagt menig ridder, ik heb niets onderscheidends aan . en hij heeft mij sinds maanden niet gezien : daarenboven hoe zou hij op den inval kunnen komen dat ik het was ? — hem zal het gerucht mijner ziekte ook wel zijn ter oore gekomen.quot;


-ocr page 214-

206 DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

»Ik heb ten minste gedaan wat ik kon . om hem nog te doen twijfelen.quot;

Zonder deze woordenwisseling verder voort te zetten*, reden beiden het korte en met enkele zware boomen beplante voorplein op , en Staunton , van zijn paard gesprongen zijnde , en het aan een der boomen vastgemaakt hebbende, hief den zwaren metalen klopper van de hoofdpoort op , met eene beweging van vreugde die duidelijk te kennen gaf, dat zij aan het einde van eenen met bezorgdheid volvoerden tocht genaderd waren; het was ook werkelijk der vorstelijke bewoonster van dit verblijf, de jeugdige prinses Elisabeth Tudor , dat dit bezoek gold.

Het kasteel van Ashridge (1) was een van die aan de kroon behoorende domeinen , welke, hetzij om mindete fraaiheid of te kleine behuizing, hetzij uit luim der vorstelijke eigenaren , in on bruik geraakt, slecht onderhouden en nimmer bezocht werden , maar als een oord van afzondering toegewezen aan die leden hunner familie, welke zij uit hunne tegenwoordigheid wilden verbannen , zonder tot eene eigenlijke beperking hunner vrijheid over te gaan. De r^geerende koningin Maria Tudor, evenals Elizabeth,quot; dochter van Hendrik VIII, had niet zoo ras , na den dood haars half-broeders Eduard VI en de stormachtige tus-schenregeering van Lady Johanna Gray, wier kortstondig purper slechts het voorwendsel en de dekmantel geweest was van Northumberlands heerschzucht, den troon haars vaders beklommen, of zij maakte van haar nieuw gezag gebruik om hare jongere zuster van het hof en uit de hoofdstad te verwijderen, en haar het kasteel van Ashridge tot woning aan te wijzen. Waarschijnlijk viel de keuze der koningin juist op dit verblijf, om zijne nabijheid bij Londen, die haar in staat stelde, van elke eenigszins belangrijke handeling van het voorwerp haars argwaans ten spoedigste onderricht te zijn , of wel om Elisabeth te noodzaken, zich in de grootste afzondering terug te trekken en elke verstandhouding met de buitenwereld te vermijden, ten einde de oi) haar gerichte achterdocht geen voedsel te geven. Misschien was het om dit eerste te bevorderen, dat Maria (die toch ook de ongenade van het lot gekend had, en dus beter dan eenige andere vorstin het bittere van zulk een verstooten moest beseffen) \\ de pensioenen introk , die hare zuster tot hiertoe onder alle wisselingen harer fortuin , zelfs onder het tyrannisch protectoraat

(4) Een romantisch verhaal en geene geschiedenis schrijvende, heb ik gemeend met de ligging van dit vorstelijk landhuis eenigszins vrij en overeenkomstig mijn plan te mogen omgaan. Eigenlijk lag het op veel grooteren afstand van Londen, omstreeks 31 mijlen of volgons anderen 3 dagreizen, en meer bepaald in het Graafschap Bucks. Eduard de I hield er in het \'19de jaar zijner regeering een parlement. Met het Mon-niken-klooster door Edmund , Graaf van Cornwall, zoon van Koning Richard , gesticht tot een verblijf voor eene toen nieuwe orde van kloosterlingen, de Bonhommes genaamd , behoorde het later aan de hertogelijke familie van Bridgewater.

des Hertogs van Somerseth behouden had, zoodat Elisabeth genoodzaakt werd om hare leefwijze en hofstaat op eenen leest te schoeien, die waarlijk voor eene vorstin sober konde heeten , en zij zich op de onzachtste wijze, in eenen leeftijd, waarin de spelende verbeeldingskracht nog zoo gaarne met hare idealen voortleeft, tot de koude werkelijkheid van huishoudelijke berekeningen teruggebracht zag ; vandaar misschien dat zij op rijperen ouderdom , bij al hare zucht tot praal en glans, eene zekere mate van spaarzaamheid en overleg ontwikkelde, die haar wel eens als een inbreuk op de vorstelijke deugd van vrijgevigheid werd toegerekend.

s De vermelde gestrengheid der koningin jegens eene zuster, waarmede zij tot hiertoe in eene goede verstandhouding geleefd had: tot wier raad en staatkundige inzichten, zij in de bange ©ogenblikken van beider vaak duistere lotswisseling meermalen de toevlucht had genomen, hiertoe gedrongen door hare algemeen erkende scherpzinnigheid van oordeel, en de buitengewone vroegrijpheid van haai- verstand en kennis ; eene zuster , die, ondanks deze zedelijke meerderheid, nooit de achting, waarop Maria als de oudere aanspraak maakte , uit het oog verloren had : aan welke zij juist om eene gelijkheid in tegenspoeden te nauwer moest verbonden zijn, mishaagde sommigen , verheugde enkelen , deed anderen sidderen, en bevreemdde allen. En toch bij eenig dieper indringen in de eigenlijke roersels der menschelijke gewaarwordingen. moest het niet meer verwonderen dat de dochter van Catharina van Arragon, die zachtmoedige gemalin van den wellustigen en grilligen Hendrik , eenen natuurlijken afkeer gevoelde voor haar, wier moeder de teisterende kwelgeest, en de on-verzoenlijkste vervolgster geweest was van die vrouw, wier aandenken zij met geheiligde kin- l derliefde in eere hield. Het was immers Anna Boleyn, die er den koning toe gebracht had, om zijne wettige gemalin op de onwettigste en \' wreedste wijze te verstooten, en, ondanks hare smeekingen . hare volstrekte weigering van i en standvastig verzetten tegen hunne scheiding, | nog bij haar leven , met zijne listige minnares i een tweede huwelijk aan te gaan , waarvan deze Elisabeth de vrucht was. Maria in de nabijheid i haars vaders gebleven , had het moeten aanzien, • hoe de trotsche telg der Boleyns zich zegepralend op den troon nederzette, waarvan men hare moeder verdreef, hoe deze zich baadde in zingenot, glans en eer . terwijl gene in treurige bekrompenheid haar aanzijn voortsleepte. Zij had den dag beleefd, waarop men haar onder scherpe bedreigingen , eene verklaring afperste , die de verongelijking van gene hielp bevorderen. Zelfs by de wedervergelding des hemels, die zij er in meende te zien, toen diezelfde Anna Boleyn nog dieper viel dan zij hare moeder had kunnen nederwer-pen , daar zij op een schavot hare kortstondige grootheid met haar bloed betaalde , gelijk zij het vroeger met hare eer gedaan had; toen die vrouw.


-ocr page 215-

207

met voorbijgaan van haar eigen kind, in hare laatste levensdagen slechts de dochter der mishandelde Katharina wilde zien om haar vergiffenis af te bidden — zelfs bij den ganstigen keer, dien haar lot nu genomen had, moest dit alles onvermijdelijk wrevel en wraaklust in haar doen ontwaken bij het zien van de telg uit een huwelijk, dat haar als natuurlijke dochter brandmerkte. Kon zij ook betuigingen van zusterlijke genegenheid oprecht achten, uit den mond van haar, wier gelukster rees naarmate de hare daalde ? Het is waar, gemeenschappelijke grieven en rampen hadden de zusters enkele malen verbonden, maar het was slechts eene vereeniging geweest uit nooddwang , die op beider gemoed geen blij venden indruk maakte. Was het dus wonder, dat Maria bij hare zegevierende terugkomst in de hoofdstad diegene er niet dulden wilde, welke die zegepraal ontluisteren en vergallen moest ? Was het wonder dat zij bij aanvang eene wederwraak uitoefende, die , zij moge dan door de christelijke zedeleer niet gewettigd zijn , evenwel eene der waarachtigste opwellingen van het menschelijke hart is, na een bitter en lang verkropt onrecht, vooral als men zich indenkt in het hart van Maria Tudor , die met dien naam veel van de geweldige, zelfs bloeddorstige geaardheid haars vaders had overgeërfd ?. — Maar ook uit een staatkundig oogpunt beschouwd, moest de koningin zoo handelen Zij zelve was eene ijverige dochter van het pausdom. het rustpunt der hoop van alle goede katholieken in het koninkrijk. toen het, nadS-t Hendrik VIII zich aan het hoofd der En-gelsche Kerk gesteld had, onder den kerkelijken banvloek zuchtte. Zij was de openlijke voorstan-deresse van het gezag der geestelijkheid en van de oude vormen van den eeredienst, zoozeer zelfs , dat het haar griefde in hare brieven ter beroeping van het parlement den titel van opperhoofd der Kerk behouden te hebben, en Elisabeth was, hoezeer zij zich ook den schijn gaf van gematigdheid, en zonder dat men haar één openlijken stap ten behoeve der protestantsche partij te laste konde leggen, door hare opvoeding en verklaarde gevoelens te beschouwen als het hoofd dei-her vormingsgezinden, die nu op hunne beurt den tijd der verdrukking te gemoet gingen. En zij was geenszins eene mededingster , die men verachten of gering schatten kon ; neen, de gevaarlijkste misschien, die er voor Maria had kunnen opstaan. Wel was zij eene prinses in den eersten lentetijd des levens, die ja, door den verklaarden wil des konings en van zijnen opvolger , aanspraak konde maken op den troon . maar die gewapenden aanhang, noch moedige medestanders om zich heen had; eene prinses , die het , zooals men oppervlakkig zeggen konde , aan moed ontbrak , om hare aanspraak tegen de bestaande macht te laten gelden, daar ze in oogenblikken van algemeene beroering , toen Maria met kracht hare eigene rechten verdedigd had , oogenschijnlijk werkeloos was gebleven ; daarenboven een jong meisje — maar dat meisje i was Elizabeth, wier uitgebreide kennis in alle i vakken van wetenschap eene algemeen erkende I waarheid was : die , van hare eerste kindsheid 1 af, geleerd had over zich zelve en het omrin-i gende na te denken ; die , om zoo te spreken , was opgegroeid met eenen troon of een schavot als onvermijdelijke uitkomst voor oogen; die zich i bij al de vier . hare moeder vervangende vrou-j wen van Hendrik VITI, hoe uiteenloopend in ka-j rakter en levenswijs, had weten bemind te maken.

zoo zelfs dat de verstootene Anna van Kleef en , de nieuw gekroonde koningin, elkander haar bij-| zijn betwistten , meer nog dan het bezit des konings. Een bewijs dus in hoe hooge mate zij de kunst machtig was om zich te doen beminnen waar zij wilde ; een meisje , dat tijdens de minderjarigheid van haren broeder Eduard, de gunst des Protectors en die der koningin-weduwe tevens had weten te behouden (i) , wat moest het niet zijn, wanneer zij eenmaal in ernst besloot zich eene partij te maken ? — zij, die aan doordringende schranderheid en fijne staatkunde eene aanminnigheid en een innemend voorkomen paarde, dat haar de halve mannelijke wereld zoude toevoeren ! Godsdienst, staatkunde en persoonlijke gevoeligheid vereenigden zich dus bij Maria, om haar te doen overgaan tot Elisabeth\'s verwijdering en het ontnemen van geldelijke voordeden, bij wier gemis zij als door een drukkend gevoel van onmacht zoude gebonden zijn , en het mag veeleer bevreemden , dat eene vrouw , die latei-om mindere belangen zooveel kostbaar bloed deed stroomen , zich in dezen met zooveel gematigdheid gedroeg.

Men vergeve mij deze uitweidingen . waaraan ik mij heb schuldig gemaakt, om mijne lezers te stellen op de hoogte , vanwaar ik wenschte dat | zij beide vorstinnen beschouwden bij den verderen 1 voortgang van mijn verhaal, waarin ik zal trach- 1 ten de personen en hartstochten af te schilderen, I welke haar zoo mogelijk nog vijandiger en vree- ; selijker tegen elkander deden overstaan. Onder- | tusschen wordt het tijd de ruiters op te zoeken . die wij ons nog altijd, als aan de hoofdpoort

(1) De broeder van den Protector , Thomas Seymour, Admiraal des Koninkrijks en zwager van Hendrik VIII, door Johanna Seymour, voedde eerzuchtige , plannen, die dezen (den Protector namelijk) grootelijks \' verontrustten. Om ze te ondersteunen en, zoo men wil, i uit gloeiende liefde, die hij nooit heeft kunnen over- : winnen, had hij Elisabeth ten huwelijk gevraagd, vóór zij haar veertiende jaar bereikte Haar antwoord, hoewel weigerend, was een meesterstuk van staatkunde en goed overleg, zoodat de Admiraal zich noch ; beleedigd achten . noch hoop voeden kon. Daarop | wendde hij zich met hetzelfde aanzoek tot de konin-gin-weduwe, Catharina Parre, waar hij spoedig een gunstig gehoor kreeg, zoodat hij haar vier of vijf maanden na Hendriks dood gehuwd heeft. Kort daarna barstte er een hevige twist los tusschen de beide broeders, en het is opmerkelijk dat onze prinses zich in dezen met zooveel behendige waardigheid en voorzichtigheid heeft gedragen, dat zij de vriend- ; schap der koningin evenzeer bleef behouden, als de hoogachting des Protectors en van den Admiraal.


-ocr page 216-

208 DE GEAAF VAN DEVONSHIRE.

wachtende , moeten voorstellen. Op Staunton\'s kloppen werd die langzaam geopend, en een oudachtig man in cene eenvoudige livrei kwam te voorschijn , gevolgd door een\' jonger\' bediende , die eene flambouw droeg.

»Is My lady op dit uur te spreken vroeg Staunton dadelijk , en fluisterde den oude daarbij iets in het oor.

))God zij gedankt!quot; was het antwoord van den grijze , ))laat Mylord afstijgen , ik zal mijne mees-steres terstond kennis geven van uwe komst.quot;

De jonge man, want als zoodanig deed hij zich kennen door de vlugheid, waarmede hij van het paard sprong, was onderwijl genaderd en de oude , hem ziende, konde den vroolijken uitroep niet bedwingen : »De hemel zij geloofd dat ik u nog wederzie, Mylord Courtenay!quot;

«Ja oude Sawers! ik had het zelf zoo spoedig niet verwacht; hoe leeft uwe Lady ? zoude zij mij willen zien? Ik kom op ongelegen tijd ; maar , bij St.-Joris! ik heb niet anders gekund.quot;

Middelerwijl bracht Sawers hen door een gewelfachtig voorportaal, waarin elk woord, dat gesproken werd , zich door den weerklank driemaal herhaalde, naar een ruim, van weinig huisraad voorzien vertrek, dat misschien vroeger tot eene hal voor bedienden had gestrekt, doch thans ongebruikt en ontbloot, bij het schijnsel van de fakkel, die de jonge knecht droeg, eene treurige vertooning maakte.

»Het is de beschikking des hemels, edele Lord! dat wij u juist nu hier ziensprak Sawers, «onze goede vorstin is meer bedrukt en verlaten dan ooit: wij zijn arm !quot; dit voegde de grijsaard er met hevige bitterheid bij, terwijl er een traan in zijn dof, verglaasd oog opwelde. «Doch ik vergeet daar, dat uwe Lordschap wacht; wij moeten onze weinige vrienden ten minste goed ontvangen en hiermede ging hij henen.

Eduard Courtenay , graaf van Devonshire, want dezen hebben wij op zijnen tocht, naar Ashridge verzeld, was een der edelste, dapperste en meest begaafde heeren van gansch Engeland. Hij was voor de ridderschap van zijn vaderland én tijd , wat Gaston de Foix en Bayard voor de hunne waren. Uit een der eerste adellijke Huizen gesproten , zelfs met het regeerende geslacht verwant , was hij het, wien adel en volk elkander beurtelings aanwezen als den treffelijkste onder de voortreffelijken. De naijverige staatkunde van Northumberland, die den ziekelijken Eduard VI en met dezen geheel Engeland naar willekeur beheerschte, had hem, te gelijk met zijuen vader Sterny van Devonshire , in den Tower geworpen uit eene zekere vrees, dat zij beiden, bij een spoedig uiteinde des konings, hem en zijne daarop gebouwde eerzuchtige plannen in den weg zouden kunnen staan ; echter had hij het niet durven wagen , een zoo doorluchtig hoofd te doen vallen, overtuigd dat daardoor in Londen alle hoofden zich opsteken en tegen hem vereenigen zouden ; aan den grijzen vader alleen had hij zjjnen tirannentoorn gekoeld : de oude Graaf van

Sterny had het schavot moeten betreden, terwijl men zijne goederen verbeurd verklaarde , zoodat de zoon , zich van allen rijkdom ontbloot ziende, niets wezenlijks zoude kunnen ondernemen, indien het hem al mocht gelukken zich van zijne boeien te ontslaan.

De jonge Graaf zuchtte dus nog in den staatskerker, toen Maria den haar toekomenden schep-ter aan de zwakke Johanna Gray ontrukte , en een bevel om hem, die haar bloedverwant en katholiek edelman was , zijne vrijheid te hergeven , was eene der eerste daden van hare oppermacht geweest: een bevel echter, dat eerst latei-werd uitgevoerd , nadat zij zich reeds in het rustig bezit bevond van den vaderlijken erftroon. Onze geschiedenis neemt eenen aanvang op den tweeden dag na zijne invrijheidstelling, toen hij , om een\' misschien te onbedachtzaam uitgesproken wensch van Elisabeth te voldoen , met stoute vermetelheid en oudridderlijke galanterie , onder een licht te ontmaskeren voorwendsel zich onttrok aan de uitdrukkelijke begeerte der koningin , om hem zoo spoedig mogelijk op White hall te zien, zonder er eens aan te denken, dat hij zich misschien opnieuw aan eene zeer gevaarlijke ongenade waagde, terwijl dankbaarheid en étiquette beide vorderden , dat hij zijn eersti? bezoek aan de koningin bracht. Doch luider dan dankbaarheid en étiquette sprak het gevoel, dat hem naar Elisabeth trok ; hij beminde haar en had wederkeerig de verzekering harer liefde ontvangen. Zeker was die beantwoorde genegenhsid een diep geheim, waarin slechts Staunton , een Schot van beproefde trouw, was ingewijd, terwijl al de anderen , die Elisabeth en Courtenay omringd hadden , in hunne verstandhouding niets zagen dan eene verbintenis uit staatkunde, daar het niemand hunner inviel , dat eene vorstin als deze iemand anders haar hart zou kunnen schenken dan aan eenen geboren vorst. Ook versterkte de Graaf hen in deze dwaling door eenen aan schroomvalligheid greuzenden eerbied, en door eene terughouding en omzichtigheid in geheel zijn gedrag, die in hem niets meer deden zien dan een heimelijk aanhanger der partij , waarvan zij de leus was , en daarom verheugde zich de getrouwe hofmeester Sawers zoozeer, toen hij Devonshire zag. en begreep, dat deze, met vele anderen, die haar voorheen toegedaan waren, zijne meesteres nog niet verlaten had.

Nauwelijks had Sawers zich verwijderd, of de Graaf nam zijnen hoed af, wierp dien driftig op den grond , ontdeed zich van zijnen mantel, en stond toen daar in den vollen glans van mannelijke schoonheid, en prachtigen kleedertooi. Hij i was in den krachtvollen bloei des levens, nauwelijks zes en twintig jaren oud , van een hooge en slanke gestalte, welks schilderachtige vorm in de nauwsluitende ridderkleeding op het voordee-ligst uitkwam. Dan , wie beschrijft naar waarheid dien schitterenden gloed zijner groote zwarte oogen : die zachte zwaarmoedigheid , welke hun vuur temperde : dien zielenadel, welke dat open


-ocr page 217-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

209

gelaat met zulk een verheven schoon verheerlijkte; dat trotsche voorhoofd, waarop die donkere lokken zich luchtig bewogen ; dien kleinen mond , waaraan de licht opgetrokken bovenlip eene uitdrukking van fierheid gaf, weder verzacht door den gullen glimlach, die er omheen \'speelde; — genoeg zij het , licht herkent een mijner lezeressen -in deze omtrekken een ideaal van mannenschoonheid , dat toen geen ideaal was , maar de wezenlijke gedaante van den edelen Graaf Courtenay , van wien Elisabeth op later leeftijd zeide: II Devonshire nelV amove ave va falen fi angeliei. (de Graaf van Devonshire was een engel in \'t minnen). Eene lichte bleekheid , nog sterker uitkomende door den zwarten, glanzigen knevelbaard, welken hij droeg op de manier, voormaals door Francis I in de mode gebracht, was misschien nog een gevolg van de kerkerlij-ke opsluiting. waaraan hij sinds eenige maanden was onderworpen geweest , maar zette hem evenwel iets ongewoon belangwekkends bij.

»Woont hier Elisabeth! \' riep hij smartelijk uit, eenen treurigen blik in het rond werpende, ais dit berooide verblijf eene huisvesting voor zoo-veel grootheid en deugd, voor zooveel talent en schoonheid ? Op mijn woord als edelman , dat moet, dat zal anders worden !quot; daarop de oogen weemoedig smeekend ten hemel slaande, vervolgde hij : wNeem haar op in uwe bescherming . gij Heiligen! voor mij niets dan de Tower , voor j haar slechts het koninklijk purper en Whitehall!quot;

De oude hofmeester kwam nu terug en met eerbied ging hij den Graaf vóór naar de zaal. waar zich de jonge vorstin bevond. Zij zat in eenen ruimen armstoel , dicht bij den ontzaglijk wijden en hoogen schoorsteen, waarvan de man-i tel en de stijlen met bonte mozaieksteenen waren i ingelegd, en waarin een vuur brandde als een kleine brandstapel, maar dat evenmin de koude geheel wegnam in deze holle Gothische zaal, als de enkele waskaarsen op de luchters en de flauwe lamp nevens de prinses er de duisternis volkomen deden wijken. Zoodra Elisabeth den Graaf bemerkte, die eerbiedig aan den ingang van het vertrek was blijven staan, eenen wenk afwachtende om nader te komen, wilde zij hem in blijde verrukking te gemoet gaan , doch de vreugde had haar zoozeer geschokt, dat zij de knieën voelde knikken , en genoodzaakt was te blijven zitten. Courtenay liep nu snel op haar toe , en wierp zich j met den uitroep : »Lady Elisabeth! gij hebt het 1 gewild!quot; aan hare voeten neder.

^Courtenay ! mijn getrouwste, mijn eenigste vriend! gij weder in vrijheid antwoordde zij, hem de hand reikende , »mijne stille bede is verhoord geworden ; nu weet ik dat Maria goed is: neen , zij is waarlijk niet hard !quot;

))De koningin was slechts goed voor mij . doch meent gij dat ik haar recht dankbaar zijn. kan ? Zij deed niets voor u.; zij verwijdert u uit de i hoofdstad ; zij verbant u op een uitgewoond slot:

: Zij.

»0, ware het dit alleen ! Zij ontneemt mij de

pensioenen, die mij door wettige giftbrieven toe komen , zonder mij eenen enkelen penning te ver-leenen tot onderhoud van mijn huis ; zoodat ik mijne bedienden tot op een gering aantal heb moeten afdanken , want ik bezit niets meer dan de juweelen, die de koningin-weduwe mij vermaakte en het kleine erfgoed mijner grootmoeder Bo-leyn! Schandelijk , schandelijk ! dat men eener vorstendochter niets meer overlaat om van televen, dan hetgeen eene geringe edelvrouw haar als spel-degeld naliet!quot;

))Ts het mogelijk, Mylady, en dat eene zuster !quot;

«Noem mij zoo niet, Courtenay !quot; riep Elisabeth , terwijl de bittere gedachte hare gelaatstrekken eene smartelijke plooi gaf. ^Noem mij zoo niet; zij weigert mij zelfs dien naam! Door haar parlement heeft ze het huwelijk mijner ouders voor onwettig doen verklaren , en mij doen aanzeggen dat ik mij voortaan slechts te beschouwen had als eene natuurlijke dochter van den koning.quot; Een vlammend rood van toorn en verontwaardiging overtoog hier het gelaat en den fraaien hals der spreekster. Twee groote tranen van spijt en smart blonken in hai-e sprekende oogen. Zij vervolgde : »Maria ! Maria ! waarom hebt gij mij dat gedaan ! Kondet gij dan niet rustig uwen troon bestijgen , zonder mij in mijn heiligst recht tekort te doen ? Die dwaze! alsof haar parlement de laatste beslissende verklaring mijns vaders vernietigen konde , en al ware liet dat het dit vermocht, alsof zij zelve daarbij niet evenzeer verloor! Dezelfde akte heeft ons beiden in dezelfde rechten hersteld; uit kracht van die akte regeert zij , nu laat ze deze nietig verklaren , waar blijft dan hare wettigheid ? Waardoor is zij dan koningin ? Ben ik eene basterddochter van koning Hendrik , dan , bij den hemel! is zij het kind eener onteerende verbintenis tusschen bloedmagen.quot;

Courtenay glimlachte hier. ondanks zich zeiven , daar zij , door het vuur harer rede weggesleept, ook hem wilde doen gelooven dat zij kracht hechtte aan een dogma der Katholieke Kerk, die een huwelijk in zekeren graad van bloedverwantschap verbiedt. (1)

«En toch,quot; ging de prinses voort, »heb ik niet een stap gedaan , waarover zij zich kan beklagen , of die hare handelwijze rechtvaardigt. Ik heb mijn vermogen uitgeput om haar met een deftig gevolg te gemoet te gaan bij haren zegevierenden tocht naar de hoofdstad : ik was eene der eersten van hare grooten , die haar de volko-menste onderwerping ging betuigen: doch een stug : — Ik wenschte dat gij goed Katholiek waart — en een koel bevel om niet in hare tegenwoordigheid te verschijnen, was alles wat ik verkreeg : daarop werd mij bij de plechtigheid harer kroning eene plaats aangewezen , verre beneden die, waarop ik recht had, wat mij toen reeds een

(l) Hendrik\'s eerste gemalin Katharina was weduwe van zijnen broeder Arthur, en hij nnm deze verbintenis tot voorwendsel, om eene scheiding te eischen.


-ocr page 218-

I---

210

\' noodlottig voorspel scheen van hetgeen er volgen moest. Den omtrek van dit verblijf bevolkt zij met, hare spionnen , die mij in de onschuldigste handeling belemmeren en mijne onmacht be-I spotten. Ik geloof dat het dit is wat mijne vorige vrienden belet, mij te komen bezoeken. Ik ten | minste ondervond de waarheid niet van de La-tijnsche spreuk : Aversos soliti componere amicus (de tegenspoeden vereenigen ware vrienden) , want de mijnen hebben mij allen verlaten ; slechts u alleen , mijn getrouwste , konden zij niet afschrikken.quot; En hem de hand reikende , sprak zij teeder : »Hoe goed , dat gij in den avond komt. maar weet ge wel dat het eene roekelooze vermetelheid is , dit heimelijk bezoek ; hoe zoude de koningin het opnemen als zij het eens vernam?quot;

• )gt;Zij zoude er zich zeker hevig over ergeren , dat ik hare verstootene zuster eerder mijne hulde durfde brengen dan haar zelve!quot;

»Hoe moet ik dit verstaan ? Gij zijt immers reeds ten hove geweest ?quot;

«Dat is het juist wat ik niet wilde. Het was immers uw wensch dat mijn eerste bezoek u gelden mocht ? Gij ziet dien letterlijk vervuld, My-lady! Gisteren in den avond verliet ik den Tower , omhelsde vluchtig mijne zuster , liet door haren huisarts , dien ik vertrouwen kan , op Whitehall eene plotselinge ongesteldheid voorwenden , vermomde mij , steeg te paard en reed met Staunton hierheen — met die voorzorg evenwel, dat ik , toen het dag werd, eenen omweg door een paar dorpen nam , om niemand op het denkbeeld te brengen , dat twee mannen u gingen zien; als ik terugrijd, is die voorzorg onnoodig, dan heb ik vóór den morgen dat gedeelte van den heerweg bereikt, waar vele paden samen-loopen , en niemand kan weten , van welk dezer ik atkom. Mijne vermomming vol te houden, heeft mij echter iets gekost; gij weet hoe weinig ik gewend ben mijne daden te verbloemen ! maar Staunton had mij voorzichtigheid aangeraden om uwentwil, en ik heb mij onderworpen.quot;

»0, gij zijt een volmaakt ridder! de ridder van mijn hart,5\' voegde zij er fluisterend bij, het oog slaande op twee vrouwen , die in hetzelfde vertrek zaten te werken, wel is waar op zekeren afstand, doch nabij genoeg om de meeste woorden te kunnen verstaan. En daarop hervatte zij luider ; vdie goede Staunton ! menigmaal heeft hij mij tijding van u gebracht! Is hij hier ? Ik wil hem zien. Barones Hokarth! (eene bedaagde vrouw in sombere kleeding en van een eerwaardig, doch eenigszins gemaakt uiterlijk , stond op en naderde haar) wees zoo goed toe te zien , dat Sawers master Staunton goed ontvangt. Verzoek hem hier te komen , als hij genoegzaam is uitgerust.quot; De Barones verwijderde zich met eene stijve buiging.

»Die goede Geertrui,quot; zeide Elisabeth glimlachend tot Courtenay , «zij is zoo ingenomen met den titel, dien.mijn vader baar gaf, toen zij mijne min werd . dat zij zelfs hare gehechtheid aan mij onder de stijve windsels der étiquette verbergt. Maar ik schaam mij , ik ben wel egoïstisch , beste Graaf! ik heb er tot hiertoe slechts aan gedacht u mijne eigene grieven te verhalen, en was daarna zoo verdiept in het luisteren naar u , dat ik er bij vergat hoe vermoeid gij moet zijn , en hoe verlangend naar eenige verkwikking.quot;

Hij wilde iets antwoorden, maar zij luisterden niet. »Lieve Mary !quot; zoo wendde zij zich tot de andere jutter , »zie gij of Sawers ons eenen beker seek wil afstaan , en schuif dien tabouret voor Mylord bij het vuur.quot;

Courtenay had werkelijk- dien ganschen tijd gestaan. Hij zelf rukte den aangewezen vouwstoel dicht bij haar , en toen het meisje zich verwijderd had, zette hij zich neder , nam beide hare handen , die zij hem gewillig overliet, in de zijnen, en zag haar met eene uitdrukking van innige teederheid en verrukking in de oogen.

Het was een schouwspel, eene betere pen dan de mijne waardig , vol bevalligheid en leven , dat een zielkundig wijsgeer tot fijne bespiegelingen zoude geleid hebben, dat schouwspel van dien fleren Graaf, schoon als de Grieksche Apollo en vorstelijk als hun Agamemnon, dwepende, in verliefde mijmering verloren aan de voeten van Elisabeth , de vorstin, die ééns met zulk eene krachtige hand den schepter zoude zwaaien over Engeland , en als maagdelijke Koningin dat Eijk opvoeren tot eene ongekende hoogte van macht en bloei. En dit niet als had zij door de onwaarde der kampers een licht spel gehad met de Vorsten van Europa , neen ! het was met eenen Six-tus V, met eenen Filippus II (1), met eene Ca-tharina de Medicis , dat zij te worstelen had, en het was hunne staatkunde, welke zij verschalkte, hunne macht, waartegen zij de hare handhaafde; zulk eene vrouw . toen nog in den eersten bloei des jonkvrouwelijken levens, toegevende aan het warmste gevoel des harten , moest belangwekkend zijn, ook daar, waar zij deelde in de zwakheid harer sekse. Voorzeker ! indien wat toenmaals haar hoogste wensch was , vervuld ware geworden , dan had Engeland die Elisabeth gemist! De vurig minnende echtgenoot, de moeder , kon de nooit geweest zijn wat zij werd , en Courtenay , bij al zijne deugden en beminnenswaardigheden, zinnelijk, onbedachtzaam , roekeloos , had niet kunnen aanvullen wat men in haar verloor.

Elisabeth\'s gelaatstrekken zijn bekend ; hare gestalte , op dien leeftijd nog niet ten volle ontwikkeld , had nog weinig van dat krachtige en mannelijke , hetwelk het vrouwelijk schoon toch | altijd benadeelt, en dat haar later eigen werd I te gelijk met die zekere ruwheid en heftigheid in gebaren en zeggingswijze , welke zij misschien l aannam uit de gewoonte om te heerschen, en uit\' 1 de onvrouwelijke oefeningen, waaraan zij zich soms overgaf. Hare donkerbruine oogen . die een sterk | kontrast vormden met hare uitnemende blankheid en het fijne, eenigszins. naar het roode overhel-

(J) Als men Motley gelooven mag, was liet niet 1 precies Elisabeth, die Philips verschalkte.


-ocr page 219-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

211

lende haar , dat met dikke sterk krullende lokken haar hoofd bedekte en waarin enkele amethisten blonken , waren sprekend , uitdrukvol; zij konde daarmede evenzeer verteederen als verpletteren en doorboren, niets weerstond de aanminnigheid van den glimlach, waarmede zij tooverde en boeide als zij het wilde , en die haar diende om de al te scherpe uitdrukking van haar gelaat met een glans van lieftalligheid te omsluieren. Hare kleeding was in dien tijd stemmiger dan in 1559 en later ; hetzij zij zich in hare afzondering te zeer aan de wetenschappen wijdde, om er bijzonder veel werk van te maken, of ook wel uit het bewustzijn, dat schoonheid en jeugd geene op-luisteiing behoefden. Ook bij haar zijn ijdelheid en prachtliefde met de jaren toegenomen. Het donkerblauw, aan het bovenlijf nauw sluitend gewaad van eene zware zijdeachtige stof, dat verder in ruime plooien tot op de voeten nederhing, was echter niet met kloosterlijke zorgvuldigheid over boezem en schouders vastgehecht, maar liet van beiden zooveel zien, dat het oog daarbij het schitterende snoer van amethisten vergat, hetwelk er als tot sieraad op was aangebracht. Deze kleeding was ver van opschik , voor eene vorstin uit die eeuw, toen eene wel uitgedoste aanzienlijke vrouw . in met goud geborduurde stoffen , prachtig kantwerk en flonkerend gesteente, bijna een fortuin met zich omdroeg.

»Elisabeth !quot; sprak Courtenay zacht. vzeg mij nog weder dat gij mij bemint, zooals op dien schoonen avond bij Anna van Kleef, toen ik die woorden uit uwen mond als .bij verrassing opving; sedert hebt gij ze niet meer herhaald.quot;

»0! dat waren gelukkige dagen; beste vriend,quot; zeide zij, terwijl haar oog, waarin zich een traan vormde , met onbeschrijfelijke teederheid op hem rustte, »dagen vol geluk en rust, vol onbezorgdheid en liefde. Maar laat het u genoeg zijn, dat mij dit woord ontglipte, en wacht tot ik het herhalen kan , luide , vroolijk , ten aanhoore van het gansche volk! En ik zal het herhalen, want gij zijt mijn edele Lord, de eenigste man die verdient door eene Vorstin bemind te worden!quot;

»Neen , neen ! nog eens diezelfde woorden /\' smeekte hij dringend , »nog eens! met die welluidende stem , met die goedheid in uwe oogen, met dien glimlach , die mij toen verrukte , herhaal ze nog eens , en al moest met hun laatsten wegstervenden klank mijn leven verstuiven, dan nog zoude ik u zegenen en dankbaar sterven!quot;

»Onwederstaanbare dweper! gij wilt zoo heftig wat gij wiltsprak zij levendig. ))Ik moet u immer toegeven! Nu ja dan! ik bemin u, bemin u onuitsprekelijk, meer dan mijn leven, meer dan mijnen rang , meer dan mijne hoop , meer dan....quot; hij liet haar niet uitspreken ; hij was opgestaan , en sloeg zijnen arm om haar heen , en drukte haar aan zijne borst, en maakte zich van hare handen meester en klemde die vast tusschen de zijnen. Zij weerde hem niet af, en vertrouwelijk haar hoofd tegen zijnen schouder leunende . sprak zij voort. maar met onzekere , zacht bevende stem , die in lispelend gefluister overging. Het waren slechts onzamen-hangende, afgebrokene woorden, die zij uitsprak, en die hij met vuur en dankbaarheid herhaalde, of met sterker betuigingen beantwoordde. Het waren slechts variaties op hetzelfde thema ))ik bemin u ,quot; die ik mijnen lezers gerust meen te kunnen onthouden.

Eindelijk zeide Courtenay, terwijl hij haar nog sterker omvatte en de edele schoonheid van zijn gelaat eene roerende uitdrukking van zwaarmoedigheid aannam : ^Mijne Elisabeth! met u te leven ware te groot eene zaligheid voor een gewoon sterveling ; mocht het mij slechts vergund zijn, mijn aanwezen , mijn geheel bestaan , mijn geluk , alles! alles ! op te otteren , voor uw heil | en voor uwe verheffing!quot; — en zij antwoordde j in de hoogste duizeling der zelfvergetelheid: »Neen. dat niet, mijn Eduard ! niets wil ik zijn , niets , niets dan uwe geliefde; maar de uwe voor eeuwig.quot;

xElisabeth! Engel!quot; riep hij , en zijne lippen naderden de haren tot eenen kus , dien zijne blikken afsmeekten. Zij dacht aai? geen weigeren ; de trotsche vorstendochter was in zijne hand als een buigzaam rietje , door eiken ademtocht van zijnen en haren hartstocht bewogen ; neen , zij was in dit oogenblik niets meer dan een gewoon zwak meisje, onder de machtige betoovering van eenen geliefde.

Toen bezon hij zich. Snel trok hij zich van haar terug, vatte hare hand en voerde haar met eerbied naar den zetel, waarvan zij was opgestaan; toen , het hoofd buigende, liet hy zich op eene knie neder, en sprak zeer ernstig: »Vergittenis, Elisabeth ! vergitt\'enis , dat was eene vervoering , een vergeten van ons beider toestand. waarvan uwe onschuld zelfs het gevaar niet giste; zóó mag ik u niet weder naderen.... kunt gij mij ditmaal vergeven ?quot;

))U vergeven ?quot; zeide zij en haar blos verdonkerde zich tot het purper der schaamte. »0 , Courtenay! ik.... ik heb u niets te vergeven!quot;

Er volgde een lang stilzwygen. De Graaf nam 1 ook weder plaats en staarde strak in het vuur. Elisabeth wendde de oogen af. Een onbestemd gevoel zeide hen , dat het beter was elkander niet aan te zien.

Eindelijk hervatte de prinses , die te zeer gewoon was hare gewaarwordingen te onderdrukken , om ook nu niet het eerst meesteres van zich zelve te zijn :

»xGij hebt mij nog niet gezegd. waarom de koningin zoo spoedig uwe vrijheid bevorderd heeft.

»Omdat ik tot hare Kerk behoor , denk ik; de lichte graad van bloedverwantschap, waarin ik haar besta, kan ten minste de reden niet zijn ; als zij die zooveel telde , had zij anders jegens u gehandeld , en ik gaf haar nooit eenig bijzonder blijk van gehechtheid.quot;

))En weet gij niemand die haar aan u herinnerd heeft ?quot;


-ocr page 220-

\'212 DE GRAAF VAN DEVONSHTRE.

»Niemand. Chandos verhaalde mij, dat zy er reeds vóór hare kroning over gesproken had, dat het bevel tot mijne invrijheidstelling reeds lang gereed lag , doch dat iets , hij wist mij niet te zeggen wat. de uitvoering heeft vertraagd.quot;

)gt;Zonderling! hebt gij haar vroeger dikwijls bezocht ?quot;

»Toen men alleen te haren huize heimelijk de mis vierde , kwam ik er somtijds.quot;

wGij spot, Courtenay ! zaagt gij haar anders nimmer ?r

«Elisabeth ! hoe kunt gij dit vragen ? nooit dan bij ceremoniëele gelegenheden quot;

»Mijn beste Courtenay ! wees toch , wat ik u bidden mag, omzichtig zoo men u aan het hof roept; mistrouw eene vrouw als Maria wanneer zij vleit, zie eenen verspieder in eiken hoveling, die u toelacht!quot; 0

»Nog zoo jong , mijne geliefde , en reeds zoo rijp in oordeel!\'\' merkte hij met eenen glimlach aan.

»Dat komt, omdat ik oud ben in treurige ondervinding. Reeds vroeg leerde ik verder zien dan de daden en woorden der menschen , die mij meestal voorkwamen juist het tegendeel te wezen , van hetgeen zij wilden en waren : slechts enkelen, en onder die weinigen gjj , mijn Graaf! voelen zich edel genoeg , om zich te vertoonen gelijk zij zijn, en ik heb opgemerkt, dat dezulken veelal de slachtoffers werden van die anderen. Hoor mij, Eduard ! Als voorheen Koning Hendrik mij tegenlachte , dan sidderde ik ; dan overwoog ik ernstig wat ik gezegd had , of nog zeggen moest ; dan zag ik in verbeelding het akelig schavot voor mij. waarop mijne arme moeder , door. zijne lachjes gerustgesteld . onbezorgd toeliep. Denk daaraan! en vergeet het niet, dat Maria Tudor, zijne dochter, zijne oudste dochter is!quot;

»Indien de Koningin mij eenige vriendschap bewijst, weet ik eene gunst, die ik haar afvragen zal.quot;

))En die is ?quot;

gt;\'Dat zij rechtvaardig handele jegens u , dat zij een zusterlijk hart toone.quot;

)\'Hoe! gij beantwoordt mijne waarschuwing met spot ?quot;

.»Zoo iets van my te denken ! Neen, het is mij ernst: heilige ernst, en ik wensch noch begeer iets anders van haar; maar , bij St.-Joris ! dit éene moet zij mij toestaan , en geloof mij , ik zal met bedachtzaamheid te werk gaan.quot;

»Graaf van Devonshire! hernam de Prinses plechtig, »bij het geluk van dit uur, bij onze liefde! indien ik iets op u vermag, sta mij dan ééne bede toe?quot;

»Er is niets wat gij van quot;mij eischen en ik niet volbrengen zoude, behalve het bevel van niet meer aan u te denken.quot;

gt;)Beloof het mij , op uw ridderwoord en bij het hoofd van uwen vader !quot;

öOp mijn ridderwoord en bij het hoofd van mynen vader!quot; zeide hij . in hoogen ernst de rechterhand opheffende.

»Welaan dan. Ik wil niet, dat gy een enkel woord zult spreken te mijnen behoeve, noch bij de Koningin . noch bij iemand; ik verbied u zelfs aan het hof mijn\' naam te noemen! Gij hebt er u door eenen eed toe verbonden. vergeet dit niet. Verder smeek ik u dat gij het geheim onzer liefde in het diepst van uwen boezem terugdringt : het zij een stil , onbenijd geluk tus-schen ons beiden!quot;

»Elisabeth !quot; antwoordde hij weemoedig , »gij hebt mij eene belofte afgeperst , die ik houden moet, omdat het eene belofte is ; maar die mij veel lijden berokkenen zal om uwentwil, die aan elke hofgunst voor mij de hoogste waarde ontrooft. Wat baat het mij nu, al verkreeg ik invloed en eer , zoo ik u niet daarmede helpen en dienen kan?quot;

«Dat heb ik u immers niet ontzegd. Ik weet het, gij hebt eenen afkeer van alles wat heimelijk is en het licht schuwt. Uwe rondborstigheid en uwe zucht, om mij snel en openlijk van dienst te zijn , zouden ons beiden in het verderf storten ; en , zoo ik u die belofte niet had afgevergd, zoude ik altijd moeten beven voor het gevaar van u te verliezen , of door u verloren te gaan. Slechts bedekt, slechts in het geheim kunt gij » voor alsnog , mijne zaak bevorderen. Dit is nu eenmaal zoo , omdat uw verdrietig noodlot uwe belangen verbindt aan eene vrouw , zoo jammerlijk verongelijkt en in zulk eenen vreemden toestand geplaatst als uwe Elisabeth; hebt gij berouw van die verbintenis ?quot;

»Ik zal veinzen, ik zal het.... wat is mij onmogelijk voor u ! Iets echter moet gij mij toegeven....quot; hier brak de Graaf plotseling af; hij werd bleek, richtte zijne oogen strak naar de deur en stond op , de hand aan den degen slaande. Ook Elisabeth zag op en sidderde. Het voorwerp, dat zulk een onderhoud zoo vermetel afbrak, had echter niets bijzonder schrikverwekkends, of het moest gelegen zijn in de verrassende wijze , waarop het zich vertoonde. Het was een man in een grijsachtig monnikskleed gewikkeld, welks kap ook zijn gelaat bedekte. De laatste wierp hij echter terug , en de Vorstin naderende , zag hij haar aan met oogen , waaruit een duister vuur gloeide , terwijl hij zeide :

«De Graaf van Devonshire bij onze prinses Elisabeth . zie , ik konde bet niet beter treffen ! Zeg mij , edele Vorstin is dit eene verbintenis des. harten of een komplot ?quot;

»Bij 8t.-Joris! vermetele riep Courtenay, met den getrokken degen op hem aandringende, wwie gij ook zijn moogt , matig u, zoo gij deze plaats levend verlaten wilt.quot;

»Edelmoedige Graaf, valt gij weêrloozen aan? Zie , ik ben geheel ongewapend ,quot; zeide de andere , met tergenden glimlach , zonder eene schrede terug te wijken.

«Mensch I hoe komt gij hier , wie gaf u vrijheid binnen te treden?quot;

«En wie u het recht mij vragen te doen ?quot;

Hoe ook ontzet, had Elisabeth zich intusschen


-ocr page 221-

DEVONSHIRE. 243

DE GRAAF

hersteld. Met eene houding, Hendrik\'s dochter waardig, naderde zij den indringer, en met eene stem, waaraan zij trachtte eenige vastheid te geven , zeide zij hem : — »Mij zal het toch vrijstaan n te vragen , mijnheer ! op welke wijze gij i tot in mijn eigen vertrek doordrongt, en wat n hier voert ?quot;

«Edele Lady! zie in mij den ridder Thomas Wyatt. Ik kom tot u vanwege den Hertog van Suffolk; ik kom heimelijk en in de duisternis , j omdat mijne zaak voor alsnog verborgenheid\' en geheimhouding vordert. Als een geestelijke, die eenige oogenblikken wenschte uit te rusten, verkreeg ik den toegang tot het kasteel; dien tot deze zaal heb ik mij zeiven verschaft.quot;

))Gij zijt ten minste hoogst vrijpostig, mijnheer ! en nog zie ik niet in, waarom gij met zoo weinig passende woorden binnenkwaamt; evenmin vermoed ik wat mijn oom Suffolk mij door zulk eenen vreemden tolk kan te zeggen hebben.quot;

»Ik zal u dat alles verklaren, schoone Vorstin! doch vooraf eenige opheldering omtrent Mylords tegenwoordigheid ,quot; vervolgde hij zacht, en zich i onbeschaamd tot haar oor buigende, »is de Graaf i te vertrouwen ?quot;

Verontwaardigd trad Elisabeth drie schreden achteruit. ))Ik denk met u niets te verhandelen, mynheer! waarbij een getuige als de edele Graaf te veel zoude zijn ; ik geloof zelfs, dat het beter ware u in het geheel niet aan te hooren.quot;

De vreemde scheen niet licht geraakt te zijn , of liever, zijne onbeschaamdheid ging zoover, dat hij over deze aanmerking heenliep als ware zij eene uitnoodiging, om voort te gaan.

«Is zijne Lordschaps tegenwoordigheid een bloot toeval, of is er misschien door n beiden reeds iets beraamd , om de weegschaal naar de rechte zijde te doen overhellen ?quot;

- wik versta u volstrekt niet, Mijnheer! Het is alleen om valsche uitleggingen te voorkomen. dat ik mij verwaardig u te zeggen , dat Mylord hier bevelen overbracht van mijne koninklijke zuster.quot;

«En het is dus ook op bevel van die koninklijke zuster, dat zijne Lordschap zoo vertrouwelijk aan uwe voeten zat ?quot;

»Mensch! wat weêrhoudt mij uwe onbeschaamdheid te straffen ?quot; riep Devonshire, sidderend van toorn.

«Voorzichtigheid en eigenbelang, Graaf!quot; her-i nam de andere koel. «Luister! Wyatt is niet . te bedriegen. Er bestaat eene geheime verbintenis tusschen deze Vorstin en u. Staatkunde of liefde moge u vereenigen, in beid 2 gevallen bied ik u iets aan, dat welkom moet zijn. U, mijne edele Prinses , doorluchtige dochter van Hendrik VIII, den troon van uwen vader , waarop gij , desverkiezende, den Graaf verheffen kunt: en u Mylord van Devonshire, de gelegenheid, om uwe Lady met daden te toonen , dat gij hare zaak dienen wilt. Deze ring , de eigen zegelring des Hertogs van Suffolk, is mijn geloofsbrief; de mogelijkheid mijner gevangenneming of eenig ander ongeval liet geen anderen toe. Ik heb niets schriftelijks. Mylord Suffolk is met de tegenwoordige regeering zeer ontevreden. Het ongeluk zjj-«er dochter . Lady Johanna , de verijdeling van al zijne schoone ontwerpen , op hare macht gebouwd , zoude alleen genoegzame reden daarvoor zijn ; dan er is meer ; hij houdt het met ons allen voor zeker, dat de Koningin den ondergang van den hervormden godsdienst besloten heeft. Er is nog wel niets tegen deze ondernomen , maar de partijdigheid der Koningin voor hare geloofsge-nooten , en haar voorgenomen huwelijk met den paapschen Philips van Spanje, waardoor zij het rijk zal overleveren aan de Spanjaarden en aan hunne inquisitie....quot;

«Kan mijne zuster tot zoo iets besluiten ?quot;

i/Stel u gerust, Myiady, dat zijn zeker dwaze volksgeruchten, die deze man herhaalt, om indruk te maken ; doch waaraan hij zelf niet gelooft.quot;

))Het blijkt, Mylord! dat gy nog niet ten hove geweest zijt; daar ten minste is dit huwelijk eene zekerheid : de Kanselier wil het.quot;

»)Die Gardiner!quot; riep Elisabeth en verbleekte bij het noemen van dien naam.

»Zooals ik u zeide , zullen wij dan Spaansch worden als er niet in voorzien wordt; dit roepen alle Protestanten luide , en zij beklagen zich tevens over de onwaardige behandeling, die men de Prinses Elisabeth aandoet, hunne hoop en heul, de lichtende ster, waarop allen de oogen gericht houden.quot;

De Vorstin bloosde en had moeite een glimlach van welgevallen te verbergen, toen zij schijnbaar onverschillig vroeg:

«Zijn er vele zulke misnoegden?quot;

»Velen , Myiady ? Het halv» koninkrijk is Pro-testantsch en mort. Het moge dan in de hoofdstad rustig zijn om de aanwezigheid van Maria en haar krijgsvolk , de gemoederen zijn er ontstemd en mokken in stilte. De Provinciën in het hart des Koninkrijks staan gereed, om op een woord van Suffolk de wapenen op te nemen. Carrew, mijn vriend en bondgenoot, heeft er zich mede belast, om gansch Cornwall te doen opstaan, en ik zelf heb eenen ontzagverwekkenden aanhang in het Graafschap van Kent , zoo belangrijk om de ligging aan de rivier. Deze massa\'s zullen allen gelijktijdig en eenstemmig handelen, men wacht slechts op uwe toestemming, om het in uwen naam te kunnen doen. Rondom dezen zullen zich allen vereenigen; van beide partijen évenzeer geliefd • door rechtmatige aanspraken ondersteund; door geestkracht en schranderheid boven allen verheven , zijt gij de eenigste , Vorstin! op wie met recht de keuze konde vallen. Geef mij slechts eenig teeken, dat gij er in bewilligt!quot;

De verzoeking was sterk. Elisabeth had vele grieven tegen Maria. en wachtte niets goeds van hare voornemens. Wyatt\'s woorden waren wel geschikt , om haar zijn voorstel in het gunstigste daglicht te doen beschouwen, en het is zeker, dat zij, om hare persoonlijke veiligheid te verzeke-


-ocr page 222-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

2-14

ren en tot den troon te geraken, op een ande-I ren keer misschien in [even ongeoorloofde middelen zoude hebben kunnen toestemmen ; maar , hetzij door Courtenay\'s tegenwoordigheid weerhouden , hetzij uit mistrouwen in de al te groote vermetelheid en de te stoute verzekeringen van Wyatt, of wel door eene fijnere staatkunde ge leid , die haar aanraadde zich buiten het spel te houden voor het geval van mislukking: zij antwoordde met eene houding van beleedigde eigen-i waarde , die hare vroegere deelneming weersprak :

«Mijnheer Wyatt! zeg mijnen oom , den Hertog , dat ik alleen langs eenen eerlijken weg tot den troon wensch te komen . dat ik mijnen naam | niet leenen wil als eene leus van oproer tegen mijne zuster ten Koningin , dat ik hem ernstig \' aanrade om , met mij , te berusten in den wil van Hem , die Maria den schepter in handen gaf , en dat ik ten minste onschuldig zijn wil aan alles wat er gebeurt.quot;

Courtenay , die spoedig bemerkte hoe Elisabeth met klimmende belangstelling naar Wyatt luisterde , had tot hiertoemet gebogen hoofd en eene uitdrukking van ontevredenheid op zijn schoon gelaat, met snelle schreden het vertrek op en neder geloopen, slechts nu en dan doorborende blikken van ongeduld en argwaan op den vreemdeling slaande , of het oog vragend naar zijne geliefde richtende , alsof hij hare geheimste gedachten had willen peilen : zijne ridderlijke achting voor haar deed hem echter met zelfbeheer-sching afwachten wat zij besluiten zoude. Thans naderde hij haar opgeruimd, met verhelderde trekken.

«Uw edel hart en uw helder verstand hebben eene keuze gedaan, die uwer waardig is. Dank, dank, Mylady ! dat gij u niet hebt laten verstrikken in eene wettelooze verbintenis met Suffolk , die zijne eigene dochter aan zijne eerzucht opofferde, en die ook u ongetwijfeld slechts gebruikt zoude hebben tot zijne heillooze plannen. Onteerend en gevaarlijk tevens , zoude zij voor u geweest zyn , die verbintenis met hem en twee mannen , die hun vaderland in vuur en vlam willen zetten , om hunnen onbekenden naam berucht te maken.\'\'

))Niet zoo geheel onbekend als gij waant, My-lord! Er zijn leden in uwe familie , die zich dien zeer goed herinneren zullen. Het was eene opoffering van myne persoonlijke gevoeligheid , toen ik u in ons verbond wilde opnemen , want ik heb nog eene on vereffende rekening met uwen naam ; maar gij hadt ons eene fiere partij aan het hof kunnen maken , en ik zoude mijn bgzonder belang het stilzwijgen hebben opgelegd. Denk daaraan , Graaf! nog is er tyd van beraad zoo lang het uur der uitvoering niet daar is.quot;

))Ik ben een getrouw onderdaan der Koningin, en, zoover ik het vermag, zal ik niet dulden , dat men hare rechten aanrandt of plannen smeedt tegen haar wettig gezag. Ga! en waarschuw uwen Hertog, dat hy ontwerpen late varen , die voortaan in mij eenen onverzoenlijken tegenstander zullen vinden.quot;

Wyatt wendde zich met eene tergende on-| verschilligheid , en alsof hij niet éen dezer woorden gehoord had , tot de Prinses:

wik heb zoo even uwe schranderheid bewonderd , Mylady! die argelooze voorbehouding uwer onschuld is mij niet ontgaan. De Hertog zal die op zijnen tijd weten toe te passen. En wat u betreft, Graaf van Devonshire ! de Koningin zelve zal u recht dankbaar zijn , wanneer zij het verneemt , dat gij op deze plaats en in dit uur zoo vurig voor hare rechten geijverd hebten hiermede zich snel omkeerende, verliet hij de zaal even plotseling als hij er gekomen was , terwijl de achtergeblevenen , van verwondering roerloos , hem met strakke blikken nastaarden.

«Die man zal ons verraden sprak Elisabeth met eene bedaardheid , die overspanning was.

»Weerloos of niet , ik offer hem op aan onze veiligheid!quot; riep Courtenay en wilde hem na ; doch tezelfden tijd stormden Staunton en Sawers, door Geertrui Hokarth en de bevende juffer Mary gevolgd, de zaal binnen.

wOm \'s hemels wil, mijne gebiedster! wat is hier toch voorgevallen?quot; zeide de min, en zij | moest zich aan de tafel vasthouden. zoo sidderden hare knieën.

«Laat ik het Mylady verhalen . gij zijt te zeer ontsteld,quot; viel Sawers in.

»Neen , dat was verschrikkelijk! dat was zeker een moordenaar , of.... of geen mensch....\' gilde Mary.

»Wat moet dit beteekenen , meisje ?quot; vroeg Elisabeth verwonderd. »Tk heb mij beklaagd toen ik mijn gevolg moest verminderen ; maar, in waarheid , ik geloof dat ik voor mijne rust nog te veel omringd ben ! Kom, master Staunton , gij schijnt mij den eenigste toe, die nog bij zijne zinnen is, verhaal ons waarom de overigen zich zoo dwaas aanstellen.quot;

))Zij vreesden meer voor uwe Ladyschap dan voor zich zei ven . Vorstin! En het was ook iets zonderlings wat er gebeurd is. Mistress Hokarth, Sawers en ik , zaten bijeen , toen Miss Mary zich bij ons voegde en Sawers gelastte wijn te geven voor My lord ; doch de Barones verzekerde , dat daarop nog niet gewacht werd, en de Miss bleef in ons gezelschap.quot;

Elisabeth bloosde; zij begreep dat de zorgvolle min hare meening volmaakt goed verstaan had.

«Nadat wij eenen geruimen tijd zoo gezeten waren , werd er luid geklopt aan de voorpoort. Ditmaal werd het openen aan eenen bediende overgelaten , en daarop drong iemand met groote onstuimigheid ons vertrek binnen , waar hij dadelijk het eenige licht uitblies , dat er brandde en terstond daarop verdween. Wij liepen verward dooreen , en wilden hem volgen , om uwe Ladyschap te waarschuwen : doch toch onzen schrik bemerkten wij , dat de deur van buiten gegrendeld was. Wij riepen , stampten en maakten gerucht om de bedienden ; doch tevergeefs, ook zij waren overrompeld en opgesloten. Na een


-ocr page 223-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

215

bang half uur dreunen er eindelijk voetstappen door den zijgang, onze grendel wordt terugge- j schoven , maar eer wij hem, die dit deed , vervolgen konden, was hij ontvlucht. In doodsangst over u , My lady ! en over mijnen meester , ijlen wij hierheen, en vandaar dit onbetamelijk binnendringen.

«Den Hemel zij dank! dat gij hier waart, Graafdus wendde zich Elisabeth tot dezen, wwie kan weten , welke afgrijselijke voornemens die vreemdeling had met zijne gewelddadige handelwijs.quot;

«Inderdaad , het is blijkbaar , dat hij u van al-i len bijstand wilde ontblooten antwoordde Cour-tenay verstrooid , en daarop zeide hij tot Staun-j ton : «laat onze paarden voorkomen : wij moeten } thans voort, wij moeten dien man vervolgen.\'\'

Yorick verwijderde zich , en weder tot Elisabeth gekeerd , ging de Graaf voort :

«Alles zal zich nog ten goede schikken, ontrust u over niets; ik zal mij met eene dubbele omzichtigheid gedragen , gij zult over mij tevreden zijn. Zoo het mij mogelijk is, keer ik spoedig terug.quot; En zich buigende, kuste hij met eer-| bied de hand, die zij hem tot afscheid reikte, i — »Dat zulk eene blijde samenkomst zoo eindigen moest,quot; sprak zij met zichtbare ontroering, en het was haar niet mogelijk de tranen te weerhouden, die als met geweld te voorschijn drongen.

»God weet, hoe wij elkander wederzien !quot; voegde zjj er bij , terwijl hij nog altijd hare hand vasthield , zonder iets te kunnen uitbrengen. Met een moedig besluit liet hij die eindelijk los , nam eenen enkelen teug uit den beker , dien Sawers hem aanbood , en verliet de zaal. Eenige minuten daarna hoorde Elisabeth , die scherp toeluisterde , den hoefslag van paarden, en haar ridderlijke geliefde had Ashridge verlaten.

II.

KONINGIN EN VROUW.

In den laten ochtend van den dag, volgende op dien, waarop de door ons vermelde voorvallen plaats vonden, heerschte er in de hofzalen van Whitehall, van de voorzaal tot in het bijzonder vertrek der koningin , eene ongemeene spanning en nieuwsgierige onrust, welke alleen kon ver-I oorzaakt worden door eene belangrijke of beslissende gebeurtenis , die men wachtende was. De koningin liet zich kleeden. Nog nimmer had zij een zoo blijkbaar ongeduld aan den dag gelegd over het kwalijk plaatsen van een strik of het ongepast aanbrengen van een versiersel; nog nooit hadden hare dienstjuffers eene zoo moeielijke taak te volbrengen gehad: immer onvoldaan met zich l zelve, scheen de koningin van de kunst eene i schoonheid af te vergen , die zij zelve niet bezat, | en er was al de inschikkelijkheid van die vrou-j welijke hovelingen toe noodig, om eene zoo ongewone luim der meesteres met betamelijken eerbied in te willigen ; men was het in haar niet gewoon, dat zij zich zooveel om haar uiterlijk i bekommerde. De eenvoudigste gewaden waren • haar tot hiertoe het meest welkom geweest, hoewel zij zich steeds met onverschilligheid geschikt had naar het costuum van den dag. Vanwaar dan heden die zonderlinge tegenspraak met zich zelve en hare gewone wijze van zien ? Dit vroeg men elkander door blikken , door licht schouder ophalen in een onbespied oogenblik , of fluisterend na eenen onverdienden uitval der vorstelijke hevigheid. Het eerste plechtige gehoor van den Spaanschen Ambassadeur, Graaf Rgmond , was voor dien dag aangekondigd; deze kreeg dus i voorloopig al die ongeneugten op zijne rekening.

Ook in de gsoote voorzaal was het bijzonder levendig. Wij zullen ons niet onledig houden met den vleienden beuzelpraat, de losse gissingen , j de oppervlakkige beoordeelingen , de zelfzuchtige I bedoelingen en de onnoozele aardigheden op te ; zamelen , die hier , gelijk in elke antichambre, de : hoofdstoffen der gesprekken uitmaakten. In de 1 daaraan grenzende zaal, waar men de koningin verwachtte en waarin voor alsnog niemand werd I toegelaten , dan zij die het recht hadden haren I persoon onmiddellijk te naderen . be ronden zich ! toen nog slechts twee mannen , in een van welken | wij den ridder Benefield herkennen , wiens voorkomen , ondanks zijne rijke hofkleeding, nog altijd den ongunstigsten indruk achterliet. De andere , in eenen tabberd van donker fluweel, waarvan de kraag en de armsgaten met bontwerk omzet waren, droeg eene zware gouden halsketen , waaraan een diamanten rozet hing, en was niemand anders dan de hoogwaardige Aarts- ; Kanselier des koninkrijks , Steven Gardiner , Bis- ; schop van Winchester , eigenlijk meer de leidsman dan de gunsteling der koningin , wier karakter hij tot in de fijnste plooien zóó doorgrond had , dat hij van ieder harer zwakheden partij wist te trekken voor zijne bedoelingen. Door hem werd Maria vervolgster der Protestanten , van voorstan-deresse der Katholieke Kerk , zooals zij vroeger was. Hem kon men met recht den geesel noemen van die ongelukkige sekte , daar zijne gestadige inblazingen de koningin tot de menigvuldige wreedheden aanzetteden, welke eene afzichtelijke bloedvlek werpen op die bladzij de van Engelands geschiedenis , waar hare regeering geboekt staat. Met hare verheffing tot den troon waren ook Gardiner\'s boeien afgevallen, en sedert : dat oogenblik was hij , door hare gunst en vertrouwen , snel en gemakkelijk gestegen tot de hooge waardigheid, die hij nu bekleedde. Met ; oprechte genegenheid was hij aan zijne vorstelijke | weldoenster gehecht, hij wilde haar welzijn en I dat van het Rijk ; maar hij wilde het op zijne wijze. In haar zag hij het steunsel der Katholieke Kerk, tot welker opbouwing en bevestiging in zijn vaderland hij geenen prijs te duur achtte : want godsdienstij ver was bij dezen man geen voorwendsel, maar de waarachtige drijfveer van al


-ocr page 224-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

zijne daden. Tn de overtuiging . dat men bij een zoo hoog doel weinig kiesch behoefde te zijn op | de middelen, om het te bereiken, maakte hij gebruik van alles wat priesterhst en priestermacht 1 hem aan de hand gaven. Zijn geweten, door dweepzucht omgekocht, wettigde alles wat zijne ; scherpzinnige staatkunde goed achtte, en men las het in den duister gloeienden blik van zijne diep liggende tijgeroogen, dat hij gewoon was in stroomend ketterbloed niets te zien, dan den hemel welbehaaglijke plengoffers.

Tot dezen man wendde zich Benefield, met eene gemeenzaamheid, die eigenlijk onbestaanbaar was met diens hoogen rang, na zich vooraf verzekerd te hebben, dat niemand hen beluisterde : »Gij weet dan zeker, dat hij nog heden komt, Mylord ?quot;

»Zooals \'ik reeds zeide , Benefield!quot;

«Het is maar.. . Mylord, omdat het bijna onmogelijk is, dat.... die man kamp;n nog niet terug zijn! Is hij dan mensch of duivel ? heeft hij dan dag noch nacht gerust ? Toen Dar ley* my bericht liet geven van zijnen voorgenomen tocht, nam ik mijne maatregelen, zooals uwe Lordschap weet. Om mij te beter te overtuigen, reed ik i dien weg op, en , waarachtig! dicht bij het ka-: steel in het kleine bosch ontmoette ik hem! Het i was toen wel nog vroeg, maar hij zal zeker ver-i scheidene uren op het kasteel hebben doorge-i bracht, en dus, al iiad hij gedraafd als een I Grieksche wedrenner , zonder zich rust noch ver-versching te gunnen, dan nog.

De Kanselier scheen geen vriend te zijn van onnutte woordverspilling , want hij viel den andere in de rede met een :

»Wij zullen zien...quot; en na eene pauze ging hij voort: «Ridder Benefield! gij en Darley bewijzen der Kerk een dienst, die zij op haren tijd zal weten te beloonen. Die verdachte verbintenis van een\' harer edelste zonen met de verworpene ketterin, is eene ramp, waarvan wij nu ten minste de gevaarlijke gevolgen kunnen keeren. Voorzichtigheid en stilzwijgen zijn u vooral aanbevolen, tot op het groote uur der beshs-sing. Laat zelfs uw blik niet te kennen geven, wat aan uwe tong ontzegd is te uiten.quot; Benefield wilde iets antwoorden : doch de Kanselier keerde hem den rug toe , en zocht op eene terzijde staande tafel eenige papieren bijeen: zijn j rondwarend oog had iemand bemerkt, die door eene der zijdeuren binnentrad. Het was de Graaf i van Arundel , die \'het ambt van Groot-Kamerheer j bekleedde. Kort na hem kwamen Chandos, de Gouverneur van den Tower; Williams, de bevelhebber der hellebaardiers en lijftrawanten , aan wiens neerslachtig voorkomen en achtelooze kleeding men reeds gewoon was geworden ; twee Ka-merheeren der koningin , en een knaap van zestien jaar, de page Arthur Polus, neef des Kardinaals , enfant gaté van zijne familie en van de Koningin zelve , die zijne petemoei was.

Arundel ging op den Kanselier toe. «Mijnheer de Kanselier ! Mylord van Devonshire is hersteld

en komt dezen ochtend ten hove , de koningin wenschte het gehoor van den Ambassadeur voor heden uit te stellen. Hare Majesteit wilde , dat uwe Lordschap zelve ging, om daarin te voorzien.quot;

«Het is te laat , Mylord Arundel! Spanje is reeds zoolang teleurgesteld, men dient het gezantschap thans te ontvangen.quot; — En ziende , dat de Groot-Kamerheer hem met een licht schouder ophalen verwonderd aanzag, vervolgde hij : «wees gerust, Mylord! ik neem de verantwoording op mij.quot;\'

»Men zal den edelen Courtenay dan eindelijk hier zien ?quot; vroeg een der Kamerheeren.

»Ja Baronet! De Lijfarts Paësilio heeft bericht, dat zijne Lordschap genoegzaam hersteld is en binnen weinige oogenblikken hier zal zijn.quot;

))Dat is alles zeer fraai, maar heeft Paësilio den Graaf gezien ?quot; merkte Benefield aan.

«Gezien , neen , mijnheer !quot;

»0 dan....quot; een blik van Gardiner deed hem zwijgen. .

»Nu heerenriep Chandos, «mij dunkt, ieder onzer heeft reden om de koningin te danken , dat zij de rechtvaardigheid, aan Courtenay bewezen , niet langer heeft uitgesteld.quot;

«Wij kennen dien heer nog weinig,quot; hernam Arundel.

«Toch genoeg, om te weten, dat het de grootmoedigste en bevalligste edelman van gansch Engeland is. Nooit was mijn post mij on verdraag • lijker dan toen ik mij genoodzaakt zag, hem in den Tower te houden. Gij hadt hem moeten zien , zoo gelaten en zoo opgeruimd in zijn on- ! geluk; zoo groot in zijne vernedering en zoo ! moedig zelfs in de oogenblikken toen zijn leven bedreigd werd.quot;

«Ridder Chandos! herhaal die schoone lofrede straks voor de koningin : dat geldt u zeker een pensioen of een riddergoed,quot; merkte de jonge page Arthur Polus aan , met de lichtzinnige vermetelheid , der jeugd eigen.

Allen, behalve Gardiner, die echter eenen glimlach niet weerhouden kon , barstten in een schaterend gelach uit, omdat de knaap uitsprak wat zij allen dachten ; want zonder het elkander mede te deelen , waren zij het er over eens , dat de Graaf van Devonshire bestemd was, om aan het hof de groote rol van gunsteling te spelen , en er waren zelfs enkelen onder hen, die nog hoo-gere verwachtingen koesterden van de toekomstige loopbaan diens edelmans. Vandaar eene gespannen verwachting naar zijne komst, en hoe hij ontvangen zoude worden; vandaar een halfluid gemompel over eene ziekte, die sommigen voor gemaaktheid hielden.

Chandos was zijner eigene oprechtheid te zeer bewust, om zich beleedigd te achten , toch antwoordde hij ernstig : »Jonker ! zoo uw geheugen even scherp ware als uwe tong , dan zoudt gij u herinneren kunnen, dat Chandos nooit om hofgunst zijne woorden verdraaide.quot;

»Neen,quot; verzekerde Williams, «wij hebben


-ocr page 225-

DEVONSHIRE. 217

DE GRAAF

wel mede gelachen , maar wij kennen allen uwe ongeveinsdheid , en dit moet ik u toegeven , ik weet niemand, die Devonshire niet voor een der waardigste edelen houdt, en die zeggen durft, dat de koningin aan eenen beteren dan hem hare gunst konde besteden!quot;

wDat stemmen wij toeriepen de meesten , want behalve de door ons aangewezen personen, waren er van tijd tot tijd meer edelen binnengekomen.

«Jamompelde Benefield bij zich zeiven, ))bij God ! dat stemmen ze nog toe Iquot;

Daar naderde een page Lord Arundel: ))De Graaf Courtenay is aangekomen!quot; — «Men opene de vleugeldeuren!quot; beval deze , en tot een der Kamerheeren vervolgde hij : «Baronet St.-Orvil-le , wees zoo goed Mylord van Devonshire te gemoed te gaan.quot;

Benefield werd rood van ergernis. De Kanselier zag den Groot-Kamerhéer eenigszins verwonderd aan , doch deze fluisterde hem in: w\'t Zijn bepaalde orders , Mylord , en daarenboven is het een neef.quot;

De middeldeuren openden zich, men hoorde de hellebaardiers uit eigene beweging de krijgseer bewijzennog eenige seconden, en het voorwerp van zooveel verwachting vertoonde zich , binnengeleid door St.-Orville en leunende op den schouder van zijnen neef, den blonden page Darley.

Aller blikken wendden zich eensklaps op hem, ieder gelaat plooide zich plotseling tot eenen vriendelijken groet, die bij velen in eene eerbie-i dige buiging overging; doch het viel allen, zelfs Benefield moeielijk , eenen uitroep van verbazing ; te weerhouden, zoo weinig beantwoordde het uiterlijke van den Graaf aan elks verwachting. ; En inderdaad zjjne oogen stonden dof, zijn ge-j laat was doodsbleek en flets, zijne houding gebukt en afgemat; hij had veeleer het voorkomen j van eenen schuldige, die zijn doodvonnis zal aan-I hooren, dan van eenen hoveling, die vorstengunst I tegengaat. Zijnen dos alleen vond men passend bij deze gelegenheid. Behalve het satijnen wambuis van eene zachte rozenkleur, was zijne kleeding geheel wit, van de fluweelen ridder broek, tot de zijden kousen en de schoenen van atlas, terwijl aan elk deel daarvan goud-borduursel noch ; strooipaarlen gespaard was ; de prachtige degen ; hing in eenen bandelier van wit satijn , waarop j met groene zijde klaverbladen gewerkt waren , | en welks slippen , met zilveren franje voorzien , aan de linkerheup eene soort van strik vormden, die door eenen diamanten haak bevestigd werd. Een smalle, geplooide kraag , door een band van edelgesteenten om den hals gesloten , bedekte dezen wat al te zorgvuldig en belette het vrije spel der schoone blinkende lokken. Met bevallige losheid droeg hij zijnen mantel van een meer levendig rozerood , met kleine zilveren klaverbladen bezaaid, die men zelfs in het randwerk schitteren zag, want het trèfle , of klaverblad , was de predomineerende figuur in zijn wapen. Hij

hield zijne wit fluweelen baret , waarop donker-roode pluimen golfden, in de hand en zag zoo , strak op deze neder, als had hij elk bijzonder veêrdeeltje willen tellen. Met eene zachtmoedige vriendelijkheid, die echter voor het oogenblik veel te plechtig was, groette hij de edelen. Arundel ging hem eenige schreden tegen. «Mylord van Devonshire! wij allen verheugen ons hartelijk in de goedheid der koningin , die u aan ons teruggeeft ; wij erkennen echter, dat Hare Majesteit u slechts recht heeft laten wedervaren, door u van eene onwaardige gevangenschap te ontslaan en op minder hoofschen toon voegde hij erbij: «jammer echter, dat de ziekte geene zoo genadige vorstin is geweest ; die korte ongesteldheid heeft u sterk aangetast, Mylord!quot;

«Meer dan ik zelf dacht. Gij ziet, Graaf! ik kan nauwelijks voegzaam verschijnen. Ontvangt mijnen innigen dank voor uwe deelneming, edele Heeren! ik twijfel geenszins aan hare oprechtheid ; het zal mij gelukkig maken, indien mijne terugkomst aan dit hof inderdaad iets tot uw genoegen kan toebrengendaarop naderde hij Gardiner. «Den hoogwaardigsten Bisschop-Kanselier smeek ik om zijnen zegen.quot;

«Die geworde u , Graaf 1 zoo waarachtig gij een getrouw zoon der Kerk zijt.quot;

«Wees gedankt, Mylord !quot;

Arundel had zich intusschen verwijderd. Nu drongen de anderen zich om den Graaf heen. Hij reikte allen de hand , en tot Chandos zeide hij met eenen glimlach : «mijn goede kerkermeester!quot; doch deze trok hem ter zijde en fluisterde : «gij speelt den zieke waarlijk te erg; gij ziet er uit, alsof.. — «Ik weet niet wat gij bedoelt, Sir!quot; hernam Courtenay en wendde zich van hem af.

«Die overdrijving is toch al te in \'t oogloopend,quot; sprak Williams zacht tot Benefield, die snel antwoordde :

«Bij St.-Paul! wie te veel bewijst, bewijst niets; ook weet ik beter dan iemand....quot; hij vulde den zin echter niet aan , maar kleurde plotseling en zweeg.

«Neen ; die lusteloosheid is niet gespeeld! Bij mijne dame , de schoone Graaf wankelt als hij gaat!quot; riep de dartele page, dien wij reeds kennen , «Ik zal hem eens vervroolijken ,quot; en snel de uitvoering bij het denkbeeld voegende , nam hij Benefield , die op niets verdacht was , bij de hand, en hem tot dicht voor Courtenay voerende , zeide hij met eenen schalkschen lach : «Mylord van Devonshire! ziehier den edelen rid- I der Benefield, die zoozeer van ongeduld brandde, i om u zijne hulde te bewijzen , dat hij geen anderen voorsteller konde afwachten dan een\' een- \' voudigen page !quot; Benefield sidderde van woede , en Courtenay\'s gelaat vertrok zich tot eenen Aanwen glimlach, toen de ridder zich met eene stijve buiging van hem verwijderde onder de gesmoorde spotternijen van sommigen , die, evenals de slimme knaap . opgemerkt hadden, dat hij alleen den afgod van den dag met wrevel had 1


27

I.

-ocr page 226-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

218

durven aanzien. De vergramde ridder trachtte zich te wreken, en den Graaf, die niet ver van Gardiner af stond , met boosaardigen spot aanziende , begon hij , luider lan de plaats . waar hij zich bevond en de tegenwoordigheid des Kanseliers toeliet:

vlk verheug mij inderdaad over de terugkomst van Mylord Courtenay: wij hebben nu eenen dapperen ridder meer . om tegen de roovers te velde te trekken.quot;

öZijt gij dwaas , Benefield, roovers! waar zijn die dan ?quot; vroeg een der aan wezenden.

))Wel, in het bosch van Ashridge , nabij het kasteel.quot;

Hier staken twee mannen, die tot hiertoe slechts met zich zei ven bezig geweest waren, het hoofd op. Courtenay , die Benefield sterk aanzag, en Williams, by wien wangen en lippen verbleekten.

«Ja; nabij het kasteel. Ik zelf heb gisteren een\' ridder ontmoet. wien zij de beurs hadden afgezet.quot;

))Een ridder, die zich de beurs laat afzetten!quot; juichten enkelen, die aan scherts dachten.

»Niet waar, dat is zeldzaam ! en toch zijn er zulke ridders. \'

»Maar wie was dat dan?quot; vroeg William .

«Ik kan het niet zeggen ; hij was vermomd en sloop mij angstig voorbij; de man was bang !quot;

Den scherpen nadruk , dien hy aan dit woord gaf en Courtenay\'s half gesmoord gij liegtquot; , wekten den Kanselier uit het gepeins , waarin hij verdiept was; hjj giste aan Devonshire\'s zichtbare woede , wiens wangen voor een oogenblik gloei ■ den, eenige gevaarlijke toespeling.

»Gy zoudt weldoen, te zwijgen, mynheer Benefield!\'\' voegde hij hem toe , »zoo gij niet voegzamer weet te spreken.quot; De ridder beet zich op de lippen van verkropte woede en stiet eene stille verwensching uit.

Niemand begreep iets van dit tooneel dan de drie belanghebbenden.

Daar stormden haastig verscheidene edelknapen binnen. ;)De Koningin!quot; riep eene luide stem. Het behangsel van tapijtwerk, dat eene met verguld en prachtig snijwerk versierde deur bedekt had, werd weggeschoven, en , leunende op den arm des Graven van Arundel , gevolgd door hare gewone edellieden en dames, vertoonde zich Maria Tudor.

Indien schitterende kleurenpracht, en keur van flonkerend gesteente er ooit in slagen konden, om het gemis van natuurlyk schoon en bevalligheid te vergoeden, dan waarlijk had de Koningin thans reden, om over haar voorkomen voldaan te zyn. Uit gehechtheid aan de gewoonten harer moeder, of om eenige andere reden , had zij de eenigszins verouderde mode der huiven of kaproe -nen behouden, in tegenstelling met de meeste ! dames van dien tyd , die de lokken reeds bloot en gekapt droegen. Hare huif van blinkende zilverstof, met blauwachtig satijn gevoerd, was j voorzien van eenen smallen , boven het voor-hoofd spits toeloopenden rand , die langs het aangezicht opstond en dit als met eene heiligenglorie . omgaf; want die gansche stijfstaande strook was bezet met edelgesteenten van allerlei kleur en vorm . welke, naarmate het licht er op t-pcelde, eene schittering en lellen straaigloed teweegbrachten , die in den eigenlyken zin oogverblindend was. De kaproen zelve, ofschoon lang en breed , daalde slechts tot over de ooren neder . daar zij van achteren opgenomen en door eenen haak of eene speld bevestigd werd. Haar zwart fluweelen kleed , van een statigen sleep voorzien, en met uitnemend rijk borduursel van gouddraad en kleine paarlen prykende , was aan den hals zeer laag in het vierkant uitgesneden ; de hals zelf was echter niet onbedekt, maar werd zedig-lyk verborgen onder eenen stijven kraag van fijn Mechelsch kantwerk , dat men ook als lubben aan de benedeneinden der gladde mouwen van het licht blauw satijnen onderkleed wedervond , terwijl die van het zwarte bovenkleed ruim en los nederhingen. Strak om de keel sloot een halssnoer van ontzettend groote diamanten , en over de borst, van het eene armsgat tot het andere , hingen zeven rijen paarlen van middelmatige grootte tot op den gordel neder. Kostbaar vooral en van onovertreffelijke zuiverheid waren de groote paarlkralen der rozenkrans, aan welke. als om een treffend kontrast daar te stellen, een kruis hing, zoo onaanzienlijk van hout en bewerking, dat het alleen zijne innerly-lijke waarde konde zyn, die het zulk eene luisterrijke plaats gaf. Het was dan ook een erkend deel van het ware kruis des Heeren. Eenvoudig zinnebeeld des Christendoms, in welk een\' chaos van zinnelijke aardsche weelde droeg men u rond! De eenige schoonheid, waarop deze Vorstin met recht had kunnen roemen . lag in hare handen , die uiterst blank, gevuld en van ongemeen fraaien vorm waren. Haar gelaat was bol en zonder beteekenis , de kleine mond samengeplooid en als wegzinkende onder de volle wangen, wier ongezonde bleekheid niets belangwekkends had. Toch was de opslag harer donkere oogen vorstelijk en scherp , en deed menigeen aan haren vader denken; vooral in oogenblikken van hartstocht. Op haar voorhoofd zetelde een zekere moed en vastheid van geest; eigenschappen , welke deze Vorstin in grootere mate bezat dan Hendrik VIII zelf. Nauwelyks was zij binnengetreden , en had zij de zich ter wederzijden scharende edellieden gegroet, of haar oog waarde vragend rond.

Courtenay , die tot hiertoe, als tot verademing, het matte hoofd op Darley\'s schouder had laten rusten , hief zich nu op , en de Koningin naderende met eene drift, die blijkbaar zyne krachten overspande . knielde hij neder en sprak eene dankbetuiging uit voor hare goedheid en belangstelling , die op dat oogenblik niet geveinsd was. Hij voegde er waarschijnlijk iets vleiends bij, dat echter door zijne weinige stemverheffing slechts door haar alleen gehoord werd. Des te luider 1 klonk het antwoord der Koningin. Met uitne- |


-ocr page 227-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

219

mende vriendelijkheid en eenen glimlach , die anders zelden haar gelaat verhelderde, richtte zy hem op.

»Welkom , hartelijk welkom op Whitehall, schoone neef! Nu , geen woord meer hierover ; wij hebben tot hiertoe niets voor u gedaan dan hetgeen rechtvaardig was , thans echter wenschen wij uwe dankbaarheid te verdienen Wij stellen u weder in het bezit van al uwe eigendommen , dat is eene billijkheid, die gij verwachten kondet ; maar wij schenken u tevens, als eene vergoeding voor het verledene , het Markgraafschap van Exeter , met alle daaraan verbondene rechten en inkomsten Neen , zwijg nog ! Ook hebben wij het ambt van Groot-Stalmeester voor u opengehouden ; wij wisten geen waardiger persoon, om het te vervullen dan eenen edelman van uwe verdiensten , die daarenboven onze bloedverwant is. Neen , kniel niet, zeg niets ; ik houd mij, ook zonder dat, van uwe erkentenis overtuigdquot; — en hierbij reikte zij hem hare hand, om die te kussen. Een hoog rood gloeide op Courtenay\'s wangen , toen hij haar antwoordde : er mengde zich schaamte in zijn gevoel van dankbaarheid : schaamte , dat hij met opzet en, zooals het hem toen voorkwam uit onridderlijken moedwil eene zoo goedige meesteres had bedrogen. Ook lag er in zijne taal, voor hen, die zijne misleiding gisten , bijna eene bekentenis.

)gt;Genadigste gebiedster! het is te veel.. . te veel goedheid voor zoo weinig trouw als ik uwe Majesteit... heb kunnen bewijzen,quot; voegde hij, zich bezinnende, er bij. ȟw arme dienaar is wel ongelukkig; hij bezwijkt onder zijn gevoel van verplichting, hij is verpletterd door uwe onverdiende genade quot;

«Genoeg! genoeg, Courtenay! Ei wat, hoe kondet gij mij dienen daar gij gevangen waart ? Gij hebt dan wel treurige dagen gesleten in dien akeligen kerker ? Men kan het u aanzien, dat gij veel hebt geleden. En dan uwe ongesteldheid! Men was zoo ongeduldig naar u; onze dames vooral verlangden zoozeer naar uwe terugkomst, dat ze uwe ziekte ternauwernood als eene verontschuldiging aannamen. Maar, op mijn koninklijk woord ! uw uiterlijk ontschuldigt u geheel.\'\'

Terwijl dit alles voorviel en zoodra de Koningin zich vertoonde , had Arthur Polus , de jonge spotvogel, die met onbesuisde vrijpostigheid zijn woordje inmengde, waar hij het goed vond, zich achter Benefield geplaatst. Zijne scherpzinnigheid had zeer juist opgemerkt, dat deze zich grootelijks ergerde over alles wat ter eere van den begunstigden Graaf gezegd of gedaan werd , en zijn plaagzieke geest vond er behagen in , om door de speldeprikken zijner tong iedere wond , die de wangunstige edelman ontving , nog voelbaarder te maken.

»Maar zie dan toch, goede Heer! met hoeveel bevalligheid de groote Graaf knielt! Bij St.-Arthur ! zoo ik eene vrouw ware , ik konde dat niet zien zonder hem op te heften en in de armen te drukken , en , bij den hemel 1 de koningin werpt blikken op hem , alsof ze aan iets dergelijks dacht. Daar staat hij op ! Ziet gy wel, ! mjjnheer Benefield . welk eene vorstelijke houding, j hoe goed zal hem de koninklijke mantel staan ? I Zijne gestalte is als voor het purper gevormd , I en op dat voorhoofd , nu slechts wat bewolkt, past niets beter dan eene kroon Nu daar zal I voor gezorgd worden. die ontgaat hem niet.quot; | gt;\'Zwijg dan toch , vervloekte ekster,quot; beet hem de andere half hoorbaar toe

«Ekster! och, mijnheer, weet gij wel, dat een ekster niet half zoo dom is als een nachtuil.quot; ! — De naastbij staanden lachten : de ridder voer-i de dien vogel in zijn wapen. Benefield , weinig i bekend met de gebruiken van het hof, waar hij ! eigenlijk niet t\'huis hoorde , dus niet wetende in I hoeverre zulke vrijheden door anderen geduld ; werden , vreezende zich door openlijke drift be-i lachelijk te maken , en volstrekt buiten de mogelijkheid , om zich op eene geschikte wijze van zijnen moed willigen kwelduivel te ontdoen , stond als op gloeiend ijzer, en trok zulke bespottelijke gezichten van wangunst en ergernis, dat allen, die hem in het oog kregen, zich met de schakeeringen zijner woede vermaakten, terwijl de Kanselier hem met wrevel en minachting aanzag

»Wrat scheelt Benefield dan toch?quot;\' vroeg Williams .

»Het is niets, Mylord ! Deze edelman oefent zich als hofnar. Vindt gij niet, dat hij vorderingen maakt ?quot;

«Zoo ik op dien vervloekten satan geen recht krijge !quot;

«Dan stikt gij van woede ; maar wees gerust, mijn broeder de Kardinaal zal u aflaat geven voor de zonde van wangunst en toorn.quot;

Devonshire , zich vermannende , had middelerwijl, zooveel hem doenlijk was, de voorkomendheid der Koningin beantwoord , de gelukwenschingen des Kanseliers, van Arundel en enkele dames met hoofsche beleefdheid en eenen schijn van blijmoedigheid aangenomen. Maria wendde zich nu tot de anderen , van tijd tot tijd echter het woord tot hem richtende , toen men den Groot-Kamerheer ter zijde riep, en deze , bij de Koningin terugkomende , met eenen blik op Gardiner zeide : - ))De Ambassadeur van Spanje.quot;

wik dank u , mijnheer de Kanselier !quot; sprak zij, eenen vlammenden blik op deze werpende, whet was vriendelijk van u. te zorgen, dat wij dit oogen blik zoo ongestoord konden genieten. Maar, by St.-Catharina !quot; vervolgde zij , hem naderende en met eene zachte stem, die van toorn beefde, ))ga nu zelf en maak het hoe gij kunt; ik wil dien man nu niet zien ,quot; daarop zeide zij weder luid : «gij weet het zelf, mijnheer ! en verwittig er den gezant van ; er is eene onvergefelijke fout in het ceremonieel begaan.quot;

wMevrouw

•gt;Genoeg , mijnheer ! gij hebt mij , hoop ik , begrepen ?quot;

«Uwe Majesteit!....quot;

«Dit later , Mylord ! Bedenk dat men wacht.quot;


-ocr page 228-

220

Gardiner, ziende, dat Maria\'s drift tijd noch gelegenheid liet tot eene verklaring . verwijderde zich met Arundel.

Dfe Koningin wierp zich nu in haren armstoel, welke dicht bij eene tafel stond , wier marmeren blad in kunstig uitgesneden , zwaar verguld houtwerk gevat was en op eenen dergeljjken voet rustte; zij wenkte Courtenay bij zich. Hij plaatste zich naast haar , en men merkte op, dat hij van tijd tot tijd tegen haren zetel leunde . als iemand, die moeite heeft zich staande te houden. Maria\'s oog viel op een kistje van fijn gepolijst staal. «Waarlijk!quot; zeide zij , »dit vergat ik . Mylord van Devonshire ! Ik zie altjjd edelen rond-j om mij , die door mjjne voorgangers met ridder-| orden versierd werden: ik zelve begiftigde nog niemand, öy zult de eerste zijn. Wees zoo goed neder te knielen.\'quot; Hij gehoorzaamde werktuiglijk. Zij nam uit het kistje een blauw lint met roode kruisen , waaraan de orde van den Kouseband schitterde , stond op en omhing daarmede den gunsteling , terwijl zij de woorden der huldiging uitsprak : ygt;Honi soit qui mal y pensequot; Met eenen glimlach, zoo liefelijk als nimmer te voren om haren mond gespeeld had , beschouwde zij den Graaf, die de oogen in eene soort van bedwelming tot haar opsloeg. Zjj scheen een zeker welgevallen te smaken in zijne ontroering, en langzaam hare hand terugtrekkende, liet zij die in verstrooiing op zijne sierlyke lokken rusten ; — daar ziet zij hoe zijn hoofd als zonder veerkracht op zijne borst nederzinkt, hoe zijne oogen zich sluiten, zijne armen verslapt neder-hangen, hoe zijn lichaam op zijde overhelt, als had de ziel het verlaten; en met den angstkreet : »Jezus Maria ! hij sterft!.... hulp!quot; vangt zij hem in hare armen op.

))Hij valt van den prik als een papegaai, dien men met suiker overvoed heeftmompelde Be-nefield.

«Hadden wij slechts iets van zijne overdaad was het antwoord van den page, des ridders schim.

Dames , edellieden en allen verdrongen elkander rondom Courtenay en de vorstin , die den Graaf ondersteunde met eene bezorgdheid, welke zjj niet eens trachtte te verbergen. »Ware er slechts eene zitplaats hier!quot; riep eene der vrouwen.

))De mijnesprak Maria haastig, en men hielp den bezwijmde op den vorstelijken zetel.

«Ja, zoo is het goed spotte Arthur tot zyn slachtoffer. «Hij zal dien toch welhaast voor altjjd innemen.quot;

Met eene wanhopige poging, om zich van den j kwelgeest te verlossen , was Benefield nader ge-: drongen tot in den kring nabij Devonshire , en de uitdrukking van kwaadaardigen spot, waarmede hij oi3 dezen neerzag , was bij de algemeene ontsteltenis zóó in \'t oogloopend, dat zij der Koningin in al haren angst niet ontging.

»Paësilio! waar is Paësilio? Gij stugge roerdomp, komt gij dan niet eens op het denkbeeld, om

\' ons den dokter te roepen voerde zij Benefield 1 toe. Deze week ontzet terug en wilde gaan , doch verscheidene anderen waren reeds heengesneld. Juist kwam de Kanselier terug. Hy voelt zich ter zijde schuiven met eene ruwheid, die slechts door den drang van het oogenblik kon verontschuldigd worden, want de man, die dit doet, is Paësilio , de lijfarts. Men oordeele over Gardiner\'s verwondering bij het zonderling tooneel, dat zich voor hem opdoet. In den armstoel der Koningin zit, of liever, ligt de Graaf Courtenay, doodsbleek , met geslotene oogen , met binnenwaarts getrokkene lippen ; het hangend hoofd rust op den arm van Maria, die zich deze moeielijke houding getroost, terwijl zij met diepgaanden angst op zijne doodsbleeke trekken staart: daarnevens enkele dames en hovelingen , zich beijverende , om door vluchtig reukwerk de gezonken levensgeesten weder op te wekken, terwijl de overigen in verwarring die groep omsingelen.

Hij behoeft niet meer te vragen. Hij begrijpt die plotselinge onmacht, hij doorgrondt er de reden van. Evenals ons , is het hem zekerheid, dat de Graaf sedert zyn vertrek uit den Tower rust noch verkwikking genomen heeft, zoodat uitputting en onthouding, gevoegd bij de schokkende aandoeningen , die zijn gemoed geslingerd en verontrust hebben , hem naar lichaam en ziel in eene soort van koortsachtige overspanning brachten , welke, op het oogenblik , dat de Koningin hem het laatste blijk harer gunst schonk, het hoogste toppunt bereikte en zijne physieke en moreele krachten het evenwicht deed verliezen

Men zoude dit schouwspel kunnen doen strekken tot eene bittere satire op den hoogmoed van den mensch. Daar gaat de groote , trotsche Graaf, de aanzienlijkste van een aanzienlijk volk, begunstigd met alles wat de vooringenomenheid eener machtige Vorstin op het hoofd van eenen gunsteling laden kan ; daar gaat de prachtige , bevallige jongeling, bloeiend van gezondheid en sterkte ; op hem staren alle schoonheden van een grootsch hof, voor hem kruipt een heir van hovelingen , op hem richt eene gansche natie blikken van vertrouwen en hoop. Daar gaat hij, die man van geestkracht en fleren lichaamsbouw, die werkelijk zooveel eer en hulde verdient, in wien alle voorrechten der natuur en der maatschappij zich zóó hebben samengevoegd, dat men geen\' grooteren lieveling van beiden zou kunnen aanwezen. Welnu — onthoud dien afgod der schepping twee, drie dagen het dierlijk voedsel of den doodgelijkenden slaap , en hij zinkt te za-men als eene sneeuwpop voor de zonnehitte! En dan roemt de mensch van dezen, van minderen vorm nog op eigene sterkte, en matigt zich nog aan, te beoordeelen de daden van Hem, die eeuwig uit eigen wilskracht bestaat!

Middelerwijl was het voorwerp der algemeene aandacht, door de vereenigde pogingen der omringenden , in zooverre tot zich zeiven gekomen, dat hy , toen Paësilio hem naderde, teekenen van leven gaf, de oogen even ophief, en de


-ocr page 229-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE. 221

—_ -

tong tegen het verhemelte sloeg, als iemand, die 1 van dorst versmacht. »Drinken !quot;\' stamelde hij en | zag niet eens in welken arm zijn hoofd terug viel. Paësilio nadert, neemt zijne hand , telt de polsslagen , en roept uit:

))Eene onbegrijpelijke matheid! Zonderling, hoogst zonderling — en toch , II Signor zoude wèl zijn, zonder die slapheid. Iets opwekkends.... , breng hier wijn : wij zullen het beproeven !quot; Wijn was reeds gebracht, op het woord den Graaf i ontsnapt. De dokter vulde eenen beker , bracht I dien aan de lippen van den patientquot;, die snel en : gretig eenige teugen dronk , daarna driftig zelf : den beker aangreep en dien geheel ledigde. De ; Koningin trok zich ongemerkt achter eene der dames terug; nog moest de Graaf niet alle belangstelling kennen, die zij hem betoond had. »Is het nu beter ?quot; vroeg zij , toen een vluchtig rood Courtenay\'s wangen verlevendigde.

wik zal iets versterkends doen gereedmaken, dat I van dadelijke werking zal zijn. II Signor Conté had mijnen raad moeten innemen, voordat hij zich hierheen begaf. Er is geene de minste zwarigheid , doch ik wenschte mijnen patient in een meer rustig vertrek te zien. Gevoelt gij u in staat, om op te staan , edele heer ?quot; De Graaf boog het hoofd toestemmend. De geneesheer bood hem den arm, Darley en een paar anderen ondersteunden hem mede, en binnen weinige oogenblikken bevond hij zich in een meer afgelegen kabinet, met zijnen arts alleen , die de overigen had weggezonden. Eerst toen kwam hij recht tot zich zeiven , zag met eenige bevreemding om zich heen en op het schitterend ordelint, dat hem versierde, en sprak met eene nog flauwe stem: »0 ja! ik herinner mij.... Ik moet vanhier.... Zijt gjj de dokter ? Laat mij naar mijn huis brengen.quot;

«Dat is volstrekt onnoodig, Signor Conté! Laat ik u iets zeggen. Gij hadt geheime redenen, om het oog der Koningin te vermijden ; gij hebt eene ongesteldheid voorgewend , en die waarschijnlijk willen maken door eene dieta assoluta, die u zeer noodlottig had kunnen worden. Waarom heeft uwe Edelheid mij niet vertrouwd ? Ik zoude u iets gegeven hebben, dat eene veel betere en minder schokkende uitwerking had gedaan. Geloof mij , in mijn Italië , onder de Borgia\'s wordt men met zulke kunsten gemeenzaam.quot;

))Ik betuig u , mijnheer , dat ik niet weet wat gij bedoelt. Gij bedriegt u , geloof mij....quot;

vPouah! een medicus als ik is niet te misleiden. Spreek zoo niet , edele Graaf! Ik althans zal u niet verraden, een zoo kloeke nobile, een zoo edelmoedig heer! Het was juist, om u van lastige toeschouwers te bevrijden , dat ik u hier j bracht. Laat alles aan uwen onderdanigen die- ■ naar over. Ik zal u eene korte poos behandelen, ! en mijn mond zal gesloten zijn als de kerkers der heilige Inquisitie! Maar ontken niet, dat ik uwe ziekte doorgrond heb , en laat ons beginnen : met iets te gebruiken.\'\'

Courtenay, begrijpende, dat inderdaad ontkennen onmogelijk was, en den schranderen, maar, zooals hij reden had te denken , goedhartigen Italiaan willende winnen, zonder hem te laten vermoeden hoe oneindig veel er hem aan gelegen was, dat niemand het waarom van zijn voorwendsel vermoedde , gaf hem lachende de hand, daarin te gelijk eenen kostbaren ring achterlatende, dien de Italiaan zonder verdere omstandigheden bij zhh stak. Daarna deed Paësilio , als voor zich zei ven, de verkwikkingen komen, die de Graaf zoo hoog noodig had ; zorgde er voor, dat deze eenen korten, doch ongestoorden slaap genoot , en zond iemand af met het bericht, dat de Spasme nervose van den Signor Conté geheel geweken was en men daarvan vooreerst geene herhaling te vreezen had , dat zijne heerlijkheid binnen weinige uren in volmaakten welstand bij de Koningin zijne opwachting zoude maken.

In de zaal, waar de koningin zich bevond, keerde alles tot de vorige orde terug Men schikte zich weder ter zijde onder een gesmoord mompelen over het noodlottige toeval , dat den schoo-nen Graaf te midden der hoogste eerbe wij zing aan aller oog onttrok. De Koningin was in een harer ongenaakbaarste luimen. Met blikken , waarin eene wereld van belangstelling en medelijden lag, had ze Courtenay zien wegvoeren , en op haar verdrietig gelaat, vol spijt en teleurstelling , was het uit iederen trek te lezen. dat zij duizendmaal hare waardigheid en de étiquette verwenschte , die haar beletten hem te volgen.

Na eenige korte , tamelijk barsche vragen en aanmerkingen , zond zij haren hofstoet terug, alleen Chandos, Gardiner en een paar vrouwen bij zich houdende , en nu , als verheugde zij zich iemand te hebben gevonden, op wien zij het onweder konde doen losbarsten , wendde zij zich tot den Kanselier :

»Bij alle heiligen , mijnheer! dat is toch vreemd; ons bevel, u door Arundel overgebracht, was bepaald en duidelijk. Waarom is er niet gehoorzaamd ? Het is alsof dezen ochtend alles samenspant, om ons te kwellen , en u , Mylord ! vinden wij altijd aan het hoofd van hen , die ons lastig zijn!quot;

«Wee u zoo allen wèl van u spreken !quot; antwoordde de Kanselier, en drukte daarbij het crucifix van zijnen rozekrans tegen de borst. ))Ik mishaag uwe Majesteit, omdat ik de eenige ben, die heden uw waar belang niet uit het oog verloor , om met bewondering op een schitterend edelgesteente te staren, dat misschien valsch j is.quot; —

»Ik verzoek u , twee dingen niet te vergeten, Bisschop van Winchester! Ten eerste, dat dezelfde hand, die u den Tower ontsloot, zich nog altijd de macht voorbehoudt dien weder voor u te openen , en ten tweede , dat wij besloten hebben onzen neef, den Graaf van Devonshire, op eene hoogte te plaatsen , waar uwe lasteringen hem niet zullen kunnen bereiken. Hebt gij mjj begrepen ?\'*

Wij moeten hier aanmerken, dat Maria tot hier-


-ocr page 230-

222 DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

toe tegenover Gardiner nimmer rechtstreeks had durven uitkomen voor hare voornemens omtrent Courtenay. Zij giste zijne tegenwerpingen, zij schuwde die, zy kende hem als den man, die zich niet gemakkelijk door de vrees van te mishagen liet terugschrikken. Daarenboven, wetende hoe vaak zjj , ondanks zich zelve , toegaf aan den invloed, dien hij over haar uitoefende, wilde zij hem geene gelegenheid geven, om dien hier aan te wenden; daarom had zij ze voor hem verzwegen , en het was alleen in dit oogenblik van bitterheid, dat zij hem , als in triomf, een besluit mededeelde . waarvan zjj wist hoe het hem grieven moest, en waardoor ze hem trotseerde — want hij begunstigde eene andere verbintenis, — terwijl zy hem tevens de gelegenheid benam, om er zich voortaan tegen te kanten. Eene kleingeestige wraak zeker , van eene Koningin jegens I een\' voor hare belangen welmeenend staatsman , doch eene wraak, die zich uit het vrouweljjk hart maar al te goed verklaren laat.

• Zwijgend boog zich de Bisschop-Kanselier , en trad eerbiedig eenige schreden terug, als ware hij door deze openlijke ongenade geheel uit het veld geslagen ; doch de fijne glimlach , die om zijnen mond speelde , en wel door niemand opgemerkt werd , duidde aan , dat hij nog niets : had opgegeven en eenen toorn niet vreesde, waarvan hij de uitkomst berekend had , voor hij ! die opwekte.

Maria, voldaan met zijne schijnbare onderwerping , reeds meer bedaard nu zij hare gramschap had lucht gegeven , en inderdaad Gardiner te veel hoogschattende, om hem al te diep te krenken , hervatte nu vriendelijker en als om het gesproquot; kene te verzachten ;

»Dus , Mylord! wacht die Graaf van Egmond nog altijd ; hoe hebt gij het gemaakt, om hem zooveel geduld te doen nemen ?quot;

«Wij hebben den Gezant en de Spaansche hee-ren een ontbjjt aangeboden , waarvan Arundel de eereplichten waarneemt; zy hebben dit ontvangen als eene uitnemende beleefdheid.quot;

«Goedantwoordde de Koningin, zich met eenen glimlach tot hare dames wendende, «ik zie wel, wij moeten onzen Kanselier altijd aan onze zjjde hebben , om kleine verzuimen op eene schrandere wijze goed te maken. Wees gerust, Gardiner! wjj willen het Gezantschap ontvangen; my dunkt, die heeren moeten nu omtrent gereed zyn. Mylord Chandos! gij zult ons daarna berichten hpe zich de Graaf bevindt— en hiermede begaf zij zich naar de groote zaal, waar het plechtige gehoor moest plaats hebben.

«De Heeie zal Zijne Kerk vertroosten!quot; mompelde Gardiner , terwjjl hij haar volgde. De priester had gezegevierd ; zij zoude Egmond ontvangen, door Keizer Karei V naar Engeland gezonden met het voorstel eener huwelijksverbintenis tusschen de Koningin en zijnen zoon, den Infant Philips, en voorzien van de ruimste volmacht, om die tot stand te brengen. Niets scheen der katholieke partij in het algemeen, en den Kanselier in het bijzonder , meer geschikt himnen eeredienst in het koninkrijk te bevestigen en te schragen , dan die Vorst naast Maria op den troon. Zijne stipte rechtzinnigheid , zijn nauwgezet aankleven aan de uitwendige plechtigheden waren even bekend, als zyn haat tegen andersdenkenden . die hij Zos Hereticos noemde , en dezen hoopvollen zoon der Kerk als gemaal der koningin te groeten, was de vurigste wensch van de meesten dergenen , die hun vaderland als nog gedrukt beschouwden door den banvloek van twee Pausen. Dit huwelijk voltrokken , den banvloek opgeheven en eene kettervervolging aangevangen te zien, was het doel, waarop de Bisschop-Kanselier , ongemerkt, maar des te geruster, heimelijk en langzaam, maar des te zekerder, voortging.

Wij zijn onzen lezers nog eenige ophelderingen verschuldigd nopens Courtenay\'s terugkeer van Ash-ridge. Hij had Staunton van zich gezonden, om Wyatt op te sporen en zoo mogelijk van zijne voornemens tegen de prinses en hem zelve n af te brengen, en was in aller ijl voortgesneld, zonder zich met omwegen op te houden. Lady Arabella van Sterny , zijne zuster , die het vaderlijke huis te Londen , als eene bijzondere gunst van Northumberland , behouden had , en bij welke de Graaf voorloopig zijnen intrek zoude nemen , was in heb geheim van zijnen vluchtigen en ver-metelen tocht. Zy had alles zóó voorbereid, dat haar broeder ongemerkt haar huis zoude kunnen binnengaan door eene geheime zijdeur. Zij hield met veel zorg voor hare bedienden het zoogenaamde ziekvertrek des Graven gesloten , weerde nieuwsgierige bezoekers af, en wachtte met genistheid zijne terugkomst, terwijl zij eigenhandig de laatste hand legde aan een sierlijken draagband voor zijn degen. Toen kwam Paësilio vanwege de koningin. Nog was haar broeder niet terug. Wat moest zij antwoorden ? Verergering voorwenden ? dit ware zich den dokter zeker op den hals halen , die den patient zoude willen zien. Zij stelde dezen dus iets beter voor.

«In dat geval, mijne Signora, is het de wil mijner gebiedster dat ik II Signor Conté zeiven spreek.quot;

«Maar.... dokter.... gij kunt hem niet zien , dewijl.... hij slaapt.*\'

«Ik zal zijn ontwaken afwachten.quot;

Nu was de Lady ten einde raad. In hare verlegenheid had zij het vertrek verlaten , en daarna was zij teruggekomen en had, om zich voor het oogenblik te redden , zonder nadenken gezegd , dat de Graaf veel beter was, zich reeds kleedde, en spoedig zelf bij Hare Majesteit zijn zoude.

Verrast en te leur gesteld had Paësilio zich met dit bericht moeten verwijderen; gelukkig voor Devonshire viel het den Italiaan in, zich door een ongevergden dienst aan de opkomende fortuin des Graven aan te sluiten , en dus op Whitehall zijne vermoedens en de verwarring der Lady te verzwijgen. Intusschen begon zich Arabella : al meer en meer en meer te ontrusten. Wat moest


-ocr page 231-

DEVONSHIRE. 223 i

DE GRAAF

zjj aanvangen zoo de Graaf niet in tijds terugkwam ? Zij beefde voor hem ; zij had zich zoozeer verheugd in zijne bevryding; zij had zoo hooge verwachtingen op dien eenigen broeder ge ■ bouwd! Ook was zij reeds der vertwijfeling na-I bij, toen hij, hijgend van den snellen rit, ademloos bij haar binnenstortte en zonder spreken op een rustbed nederviel. Haastig maakte zij hem bekend met hunnen toestand , met de door haar , gegeven verzekering en met den tijd, die daarna reecs verloopen was. Er viel hier te bedenken noch te weifelen. Ijlings wierp hij zich , met hare hulp , in het door haar gekozen hofcostuum, en stapte in de gereed liggende sloep , die hem langs de rivier naar Whitehall voeren moest, en waarin hij reeds gewacht werd door Darley , zijn neef en page. Diens verstandhouding met Bene-field is misschien mijnen lezers niet ontsnapt. Deze jonkman, die onder een koel, onverschillig uiterlijk de verterendste eergierigheid verborg. was den Graaf zelfs in den Tower gevolgd. Devonshire echter had eene onwillekeurige , onverklaarbare antipathie tegen hem opgevat en onthield hem zijn vertrouwen . om het den openen , ronden Schot. Yorick Staunton , een der weinigen, die hem in zijne gevangenis mochten bezoeken , geheel te schenken Dit ergerde Darley , die den vulkaan in zijn binnenste onder eene ijslaag verborg Geheimen, die men ons slechts vermoeden, niet kennen laat . lokken uit tot ontdekking. De Graaf was somtijds los in zijne uitdrukkingen, niet genoeg omzichtig in zijne gesprekken met Staunton ; zijn neef luisterde scherp , was scherpzinnig in het opvangen , en bevond zich weldra in het bezit van een geheim, dat hem de gelegenheid gaf. om zich op zijnen bloedverwant te wreken over diens gebrek aan vertrouwen , en dat hem zeiven tevens een hoog gewicht en veel voordeel konde schenken bij de partij , waarvan hij Benefield als aanhanger kende — het geheim namelijk der beantwoorde liefde des Graven voor de Prinses Elisabeth Deze , bij een kinderloos afsterven van Maria de vermoedelijke troonopvolgster. was een doorn in het oog der ultra-Katho-lieken , met Gardiner aan het hoofd. Geene gelegenheid , hoe ongerijmd ook , om deze Vorstin te schadon , lieten zij zich ontsnappen. Hoe welkom moest hun dus het verraad van Darley zijn, als middel, om haar te benadeelen! Hoe welkom vooral voor eenen Benefield, die Courtenay persoonlijk haatte. Daarom was , tot groote bevreemding en ergernis der Koningin . haar bevel, om dezen in vrijheid te stellen, door geheime legen-werking eerst twee maanden later uitgevoerd. Des pages stelsel van bespieding werd er door begunstigd , dat de Graaf zich in zoo kleine ruimte bewegen moest, en hij vreesde, dat deze na zijne bevrijding hem verstoeten zoude: doch hij bedroog zich. Devonshire , grootmoedig en niet wantrouwend , verweet zich zeiven zijne koelheid tegen eenen bloedverwant. die geen anderen steun had dan zijne bescherming, en zoo hij hfm I al niet beminde , toch dwong hij zich tot eenige

| vriendelijkheid , en bleef dus dezen verkleumden adder aau zijne borst koesteren.

III.

HET GEHEIM VAN EENE SCHOONE VROUW.

Met eene snelheid als die van het licht had zich het gerucht door gansch Londen verspreid, dat de edele Graaf van Devonshire met uitstekende eer ten hove ontvangen, in zijne rechtmatige bezittingen hersteld geworden , en met een aantal gunsten overladen was. Bij de verwardheid van zoodanige volksgeruchten ontbrak het ook niet aan de noodige ongerijmdheden en overdrijvingen. Doch hoe uiteenloopend de lezingen over zijn plechtig onthaal op Whitehall ook mochten zijn , daarin waren allen , Protestanten zoowel als Katholieken , burgers zoowel als krijgsknechten , van den Lord-Mayor en zijne aldermen tot de schamele bewoners der afgelegenste dwarsstegen, het eens, dat er dezen edelman geene zoo hooge eer kon bewezen worden , die zij allen hem niet waardig keurden Ook verdrong men zich op die plaatsen, waar men hem nog dien eigen dag meende te zullen zien. Eene samengeschoolde volksmenigte leverde toenmaals , behoudens eenige karakteristieke uitzonderingen van tijd en volksaard , hetzelfde schouwspel op , I dat men nog heden in elke hoofdstad , waar de talrijke menschenmassa\'s der lagere volksklassen j zich verzamelen, kan waarnemen. Het waren 1 dezelfde opgeruide hartstochten, dezelfde schelle, ruwe , luidruchtige onbewimpelde taal. Het was dezelfde vermetele nieuwsgierigheid, om het voorwerp der algemeene aandacht van nabij te zien, en vechtpartijen om anderhalven voet gronds. Men vond er, evenals thans, de sporen van lichtgeraaktheid , van twistzucht , van dierlijke zelfzucht . van bijgeloof, van domheid, van vooroordeel ; maar ook van ruwe goedhartigheid, van oprechtheid zonder omzien of berekening, van kinderlijke lichtgeloovigheid, van wuftheid bij vrome vaderlandsliefde. Dit alles woelde ook nu weder dooreen in de nabijheid van Whitehall, dicht bij den gewonen uitgang naar de waterzijde.

«Bij St.-Patrick !quot; riep een man van eene for-sche gestalte en bruingele gelaatskleur, »zoo het waar is wat ze zeggen, dat de ketters den goeden Graaf vergiftigd hebben , dan sla ik van nacht nog mijn valschen buurman Toms dood , die nooit naar de mis gaat. en die het alleen aan zijne vrouw wel verdient!quot;

öHei! hei! meester smid ,quot; duwde hem iemand toe , wiens lichaamsbouw , hoezeer meer ineengedrongen dan de zijne , toch duchtige kracht waarborgde, »dan zou je eerst met mijne vuisten te doen hebben I Gij papisten moogt u stilhouden ! Al slaat de Koningin lt; en kruisje. voor j tien van de uwen staan er dertig van de onzen op. en moedige knapen ook. Dat weet vrouwe


-ocr page 232-

224 DE GRAAF

DEVONSHIRE.

Maria wel, en daarom laat ze ons met rust, en daarom heeft ze den braven Courtenay uit den Tower verlost, omdat hij een dapper edelman is, die haar beschermen kan, als het noodig is.quot; — ))Nu , als ze dien trouwt, dan hebben wij er vrede mede riepen verscheidenen , ))die zal de rust wel bewaren, die zal de paapsche Bisschoppen niet naar de oogen zien.quot;

«Juist, de priesters ! die hebben het hem gedaan, die valschen !quot; mompelde eene vrouw, die zich tusschen de anderen indrong, ))\'t zou voor het eerst niet zijn , dat ze iemand eenen drank

■ klaarmaakten , daar hij den dood aan dronk.quot;

«Hoe kunt gy zoo snateren , vrouw Bastons! maak den duivel niet zwarter dan hij is. De Graaf is immers nu zoo gezond als gij wel wenschtet, dat je man het niet was ; op dit oogen-blik zit hij . aan tafel met de Koningin.quot; , «God zegene ze beiden !quot; riep men eenige schre-j den verder.quot; ))He , John ! zou het waar zijn , j dat hij dezen ochtend naast haar op den troon

■ heeft gezeten ?quot;

»Wel zeker, Jacken de Spaansche heeren zijn er ook geweest, en ze hebben te zamen geraadpleegd over de zaken van den grooten Keizer.quot;

«Iets weet ik ten minste zekerriep de gro-I ve schelle stem van een\' roodbaardig man met i breede schouders. »De Koningin heeft den Graaf, ; God schenke hem een lang leven ! aan alle heeren en edelvrouwen van het hof voorgesteld als haren aanstaanden Lord en Koning.quot;

«En hoe weet gij dat zoo zeker ?quot;

»Ik had eenen hertslederen gordel te brengen aan Patty , den langen heiduk , en ik heb het van zijn jongen gehoord ; die kan het weten , want een hellebaardier heeft het hem verhaald , dat hij zelf het gehoord heeft, hoe zij hem haren j gemaal noemde ; ik heb het eigen woord onthou-| den.quot;

»Domoor ! dat kan ze immers niet, zonder het | Parlement.quot;

j ))Wat Parlement, daar lach ik mee! Mijn I meester is zadelmaker van de koninklijke stallen, i en wij leven van de Koningin, niet van het Par-j lement, niet van de stijve Lords, maar van de I Koningin: en die het waagt de Koningin de wet i te willen voorschrijven, vindt in mij zijn man!quot;

»Weg met u , laffe slaaf! Als je het Parle-j ment wegneemt, waar blijven dan onze vrijheden ? Wij zijn Engelsche burgers : bij ons heeft het Parlement het hoogste gezag, en niet de Koningin, en niet de hofratten.quot;

»Kom uit maar, man, kom uit maar ! ik heb 1 vuisten, die de uwen niet vreezen ; heidaar, mees-j ter smid , voor de Koningin! sta me bij met je ; handen als nijptangen.quot;

))St.-Paulus straf me, als ik je niet help!quot; | antwoordde deze uit de verte en wilde tot hem i doordringen.

»Waarachtig! do poort gaat open ! Hij komt!

■ de Graaf komt!quot;

»Hoerah ! hij komt!quot;

Deze uitroepen smoorden op eens eiken twist, de smid bleef waar hij was , de anderen dachten er meer aan hunne oogen te gebruiken, dan om, door den krachtigen bewijsgrond van de sterkste vuist, de oppermacht der Koningin of van het Parlement te beslissen. Eene oudachtige vrouw trachtte zich vooruit te schuiven.

»Hei, hei, Maggie Snowpust! oude leelijke too-verheks ! meen je mij weg te dringen , dam you ! Heb het hart daartoe! Het was je dan beter op een bezemsteel door de lucht te rijden ,quot; grauwde haar een man toe. Niet alle omstanders waren van die gedachte. De meesten, als voor de aanraking der vrouw bevreesd, weken terug en lieten haar den doortocht.

«Wat, Sam Blount ! denk je mij te beletten mijnen heer en begunstiger te begroeten ?quot;

«Hoor , hoor de vervloekte heks ! — baar heer, onze edele Graaf!quot;

«Ja , heeft hij niet mijne lijfelijke dochter eenen uitzet gegeven toen ze met Lewis Doll trouwde ?quot;

))Als dat waar is, dan is Edward van Devonshire wel de grootmoedigste en goedertierenste heer! want je vingers waren te lang in het huis van den ouden Sterny , zijnen vader — God heb-be zijne ziel! — en daarom heb je het moeten ruimen.quot;

»Foei, Sam! laat de oude sukkel door,quot; riep een meer deftig burger , die , ondanks zijne gezetheid , eene zeer goede plaats had weten te , behouden , en die , naar het scheen , met medelijden zag hoe de oude Maggie , ongeacht de be-leedigingen, die men haar aandeed, zich met handen en ellebogen weerde, om voort te komen. wLaat hiiar , zij heeft betrekking op den Graaf en \'t is eene vrouw.quot;

»Eene vrouw ? noemt gij dat eene vrouw ? \'t | Is eene harpij van buffelleer , waarin eene hek-senziel huist.quot;

»Heks of Hiefegge, laat mij mijn\' Eddy zien , \' mijn Courtenay! Met eigen oogen wil ik my , overtuigen of ze hem vergiftigd hebben.quot;

win den naam van Beëlzebub , die je meester is, vooruit dan maar!quot; hernam Sam , en duwde haar vier schreden naar voren.

Toen heerschte er op eens onder die gansche talrijke en woelige menigte de doodsche stilte dei-verwachting ; want uit de poort van het oude koningsslot trad Courtenay te voorschijn , vergezeld van Chandos en Darley.

«Hoe komen wij tot aan het water, My lord ?quot; vroeg Darley met verdrietige verwondering, terwijl Devonshire eenige stappen voortging , zonder op deze vraag te letten. Het volk week eerbiedig ter zijde. Daar verhieven zich luide vreugdekreten.

))Lang zal hij leven, de edele Graaf Courtenay ! God zegene onzen Devonshire! Heil zij den zoon der Yorks! den dappersten edelman van Engeland , den edelmoedigste , den milddadigste! Mogen de heiligen al zijne wenschen vervullen! Hij worde onze Koning!quot; schreeuwde de smid met


-ocr page 233-

225

uitbundige woestheid. «Ja. ja! zoo moet het zijn . lang leve onze Koning!quot; riepen anderen , die in den tuimel van vreugdbetoon gansch geene maat meer hielden.

»Breng ze toch tot stilzwijgen , Graaf!quot; fluisterde Chandos lachend , «zoo ge niet wilt, dat ze u nu reeds tot Koning uitroepen. Men kan niet weten hoe het daar binnen opgenomen wordt.quot;

wik dank u, goede menschen, ik dank u; maar, in \'s hemels naam ! weest minder luidruchtigsprak Devonshire, terwijl hij de naast-bijstaanden , die zich moeite gaven, om de slippen van zijne sjerp te kussen , de hand reikte.

»Die goede Lord! die goedhartige heer!quot; klonk het nu weer, »zie ! geen greintje trots heeft hij ; iederen burger steekt hij de handen toe!quot; En weder jubelden zij : ))Hij draagt den Kouse-i band! Bij God, de Koningin schonk hem den Kouseband! God zegene daarvoor de genadige Koningin !quot;

»Dat wordt ontrustend, edele Graaf!quot; merkte de page aan. ))Hoe komen wij tot aan de sloep ? Dat volk zal ons verdringen en verpletteren.quot;

win het water met dien vlasbaard krijschte Sam , «meent gij , knaap ! dat wij Mylord niet eerder op onze handen zouden dragen , dan hem een tipje van den mantel te krenken , dat mag voor den d.. .\'\'

))Stil, Blount, hij behoort tot het gevolg, laat af van dien jonker zeide eene andere stem.

»Graaf! ga niet in de sloep riepen velen. »Op onze armen zullen wij u naar Sterny-House voeren.quot;

))Wij zullen eene draagbaar maken van nieuwe hellebaarden uit mijne smidse, hier dicht bij ,quot; hernam de lersche wapensmid , met die geestdrift voor het zonderlinge, zijner natie zoo eigen.

»En bloemen strooien en zilveren loovertjes als voor een Lord-Mayor-feest juichten meisjes en vrouwen.

«Gij zijt allen recht vriendelijk voor mij , ik weet het, gij meent het zoo goed; maar dat zijn uit-sporigheden. Blijft nu verder rustig; over drie dagen zal ik een feest geven in mijn eigen hotel van Devonshire , waaraan gij allen kimt deelnemen. Wij zullen dan op elkanders gezondheid drinken en de Koningin daarbij niet vergeten. Leve de Koningin !quot;

«Zij leve! Leve Maria! leve Courtenay!quot; galmde het opnieuw , en de Graaf, Chandos den : arm gevende , vervolgde zijnen weg naar een der watertrappen van het Strand ; vóór hen uit, maakte de menigte plaats , doch achter hen sloot zich alles weder toe. Het was vrouw Snowpust , nu eindelijk gelukt, tot dicht bij Courtenay door te dringen ; zij zag hem strak in het gezicht, en zijne bleekheid opmerkende, riep ze: oJa, hij is het, hij leeft. hij leeft nog . maar ze hebben hem wel vergiftigd!quot;

»Hem.... hem!quot; krijschten verscheidene stem-i men, wdat hebben de ketters gedaan , vloek en ; brand over hen.quot;

))Neen , neen , de papen f pest en moord over de papen!quot;

»Wat zotte woorden spreekt men daar ! Burgers van Londen , wie brengt die dwaze praatjes onder u ? Menschen, dat is volstrekt onwaarheid ; op mijn woord als edelman verzeker ik het!quot;

»Graaf, mijn Graaf Eddy ! herkent gij mij niet ?quot; steunde vrouw Snowpust smartelijk , toen hij voorbij wilde gaan zonder haar gezien te hebben.

«Zijt gij het, beste vrouw Maggie ! zijt gij het! Gaat het uwe dochter goed ? Dank voor uwe gehechtheid, ik zal u komen bezoeken.quot;

))Hoort gij het wel?quot; zeide deze met eenen zegepralenden blik op Sam : en zich aan \'s Graven voeten werpende , kuste zij die met onstuimige vreugd.

Met een ijskoud gelaat nam Darley de oude bij den arm en hief haar ruw op. Devonshire zag hem afkeurend aan. — »Neef! gij hadt dit ten minste aan mij kunnen overlaten. Vaarwel, moeder Maggie ! wij zien -elkander spoedig weder. Vaarwel, gij allen! dank voor uwe goede bedoeling. Laat mij nu met rustging hij voort , ziende dat vernieuwde kreten zouden losbarsten , en zoo gelukte het hem zich van de over-lastige vriendschapsbewijzen te ontdoen en zijne sloep te bereiken, die, door vlugge roeiers voort gestuwd, na eene korte vaart dicht bij Sterny-House aanlandde.

Hier werd de Graaf door zijne zuster ontvangen met al de levendige blijdschap van haar vurig karakter. Driftig voerde zij hem naar haar bijzonder vertrek , een ongemeen zwierig boudoir uit dien tijd. eene soort van vrouwelijk heiligdom, op welks beschrijving wij nader zullen terugkomen. Met eenen wenk riep zij Chandos binnen; ook Darley wilde volgen , doch zij sloot voor zijn aangezicht de deur met hevigheid toe. Daarna op Courtenay toegaande, omhelsde zij hem met eene verrukking, waaruit innige zusterliefde sprak.

«Eduard, beste Eduard! is alles goed afge-loopen? Gij weet niet in welken angst ik deze uren heb doorgebracht!quot;

»Goede Bella! gij hebt om mijnentwille geleden ; ik ken uwe bezorgdheid ; maar voegde hij er zachter bij , ))wees toch omzichtig; gij zoudt mij verraden.quot;

«Verraden!quot; riep zij luid en hevig , eenen sprekenden blik op Chandos slaande. wdie daar verraadt ons niet.quot;

«Neen , Mylord!quot; sprak deze met ongemaakte oprechtheid. «Er is geen zoo nauwe band, waardoor ik niet wenschen zoude aan u verbonden te zijn, en indien een toeval mij deelgenoot maakte van uw geheim, dan konde het toch nooit in trouwer borst berusten.quot;\'

«Ik geloof u hervatte Courtenay , onaangenaam verrast over een tweeden . ongenoodigden deelgenoot in zijn geheim. «Ik geloof u ; doch vergeet dan beiden ook nooit , hoeveel er my aan gelegen ligt , dat verder niemand iets gisse.


-ocr page 234-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

226

Zeg mij nu eens . Chandos , hoe weet gij toch. .. ?

))Dat nietviel Lady Arabella in , Chandos gebiedend aanziende.

Deze , het gesprek eene andere wending willende geven , nam het woord :

)gt;Mylady! gun mij de eer u uwen broeder het eerst voor te stellen als Groot-Stalmeester van hare Majesteit, als ridder van de hoogste orde , als Markies van Exeter, en , wat meer zegt dan dit alles, als de eerste man, die in de armen der Koningin rustte.\'\'

Arabella , die op eene soort van chaise-longue was nedergevallen . en van genoegen glimlachende had toegeluisterd , merkte nu aan :

»Dit laatste in den toekomenden tyd . als \'t u belieft.quot;

»Neen , Jn ernst: in het bijzijn van het gan-sche hof.quot;

»0 foei! foei! onze preutsche Maria!quot;

«Laat den Graaf zei ven spreken.quot;

»Ts dat waar , broeder ?quot;

öWaar, en toch valsch, zuster!quot; sprak Devonshire ernstig. »0m redenen , die gij bevroeden kunt . werd ik al meer en meer ongesteld ; eene onmacht overviel mij . toen de Koningin mij de orde omhing . en Hare Majesteit had de goedheid mij voor een ergerlijk vallen te behoeden. Mij dunkt, dat is duidelijk genoeg , om niet dubbelzinnig opgevat te worden quot;

))En dan vergeet Mylord nog. hoe de Vorstin eenige minuten lang zijn hoofd ondersteunde met eene eigenaardige teederheid , die geen onzer ontsnapt is.quot;

»Gij hovelingen zijt gewoon . met het vergroo-tend oog der wangunst, zandkorrels voor bergen aan te zien ! Ik zeg dit niet van u , Chandos, die mij in nood en vernedering ten vrend waart, van wien ik weet, dat gij mij het beste zoudt gunnen : maar van dien zwerm van blinkende hofwormen , die door hunne zotte overdrijving eene onwillekeurige beweging der Koningin in een belachelijk licht stellen.quot;

«Zie . hoe hij de eer zijner Lady handhaaft spotte Arabella.

»Neen , Graaf! gij zoudt zoo niet spreken, als gij gehoord hadt, evenals ik , hoe ze den armen Kanselier om uwentwille tot stilzwijgen bracht. Ik huiver nog van den blik, dien zij op hem sloeg, toen hij zich iets tegen u ontvallen liet.quot;

»Daarin hebt gij gelijk. Tk geloof niet, dat die man mijn vriend is . evenmin als de armzalige Bcnefield , die zijn onhebbelijk gezicht almede aan het hof vertoont.quot;

■oEen hatelijk wezen die Benefield. Weet gij het nog, Eduard , dat hij eens mijne hand heeft durven vragen ?quot;

»En zonder mij zoude Lord Sterny hem die gegeven hebben. Ik voorkwam dit. en daarvoor haat hij mij ook van ganscher harte Een laaghartig mensch . eene schooiers-ziel in het lichaam van eenen edelman !quot;

))Als gij het wilt. kunt gVi hem immers wegblazen met een half woord.quot;

»Dat ware niet edel, beste Chandos! Maar hij moet mij toch eenmaal voldoening geven voor zekere woorden , die hem ontsnapt zijn.quot;

»Gij zoudt u vermaakt hebben , Mylady,quot; hervatte Chandos. «als gij getuige waart geweest van de blijdschap des volks bij het zien van uwen broeder : aan aanbidding grensde de eer, die hem bewezen werd.quot;

))Zeg liever aan oproer! Ik werd er waarlijk mede verlegen : zoodanige uitdrukkingen voor een bijzonder persoon zijn altijd ongeoorloofd. En ik ben er in het geheel niet mede gevleid, om voor het hoofd eener volkspartij te worden aangezien. Kan ik het in rampen of drukkende lasten verlichten . dan zeker onttrek ik mij niet. want ik bemin dat volk , dat aan al zijne ruwheid eene kinderlijke goedhartigheid paart; ik bemin zijne rondborstigheid , zijne gehechtheid aan zijne weldoeners , zijne vaderlandsliefde . zelfs zijne voor-oordeelen, die vaak van een goed hart getuigen quot;

»Wat hebt gij gedaan , Courtenay ! om u zoo algemeen bemind te maken ?quot;

»Dat vraag ik mij zeiven dikwijls af Eigenlijk is de voorkeur van het volk op mij gevallen , als de liefde van een onbedacht jongeling op een jong meisje , zonder dat beiden er zich rekenschap van weten te geven , en het is maar al te zeker, dat beiden hunnen afgod te meer vereeren. naarmate zij minder weten waarom. Het is waar, ik ben gemeenzaam jegens allen en zie niet op een vriendelijk woord en wat goud , zoo ik hen daarmede helpen kan.quot; — Hier bleef de Lord eenige oogenblikken als in diep nadenken verzonken , en vervolgde toen met warme geestdrift, terwijl zijn edel gelaat en zielvol oog eene roerende uitdrukking van goedheid en innige overtuiging aannamen : »0, men heeft zich nog niet verwaardigd het groote , doch vaak miskende deel onzer natie , dat men het gemeen noemt, met opmerkzame inenschenliefde en menschenken-nis gade te slaan. En toch zijn ze het waardig, die massa\'s uit den lagen burgerstand. Zij alleen behouden het eigenaardige volkskarakter, waar de beschaving het bij ons effent en uitroeit. Zegt mij , is hij een Engelschman de hoveling , die zich plooit naar elke luim van zijnen gebieder ; die voor vorstengunst vergeet, dat hij een vaderland heeft , dat hij zelfstandig mensch is ? Kan hij een eigen karakter toonen , hij . die als de kameleon de kleur aanneemt van hem, op wien zijne eerzucht staart ? Evenwel zonde diezelfde edelman zich verontwaardigen . als men hem zei-de , dat zijne ziel . waaraan hjj misschien nooit denkt, tot wier veredeling hij ten minste niets doet . oorspronkelijk van gelijke waarde is als die van het zoo diep verachte gepeupel ; dat elk recht, hetwelk hij boven die menschen geniet, eene overweldiging is, welke geene andere wettigheid heeft dan die der verjaring, en waaraan het zijn plicht is door zachte welwillendheid het hatelijke en drukkende te ontnemen ? O. onberekenbaar vppI is een hartelijke handdruk . een ernstig woord als van den broeder tot broeders gesproken, voor


-ocr page 235-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

227

die ruwe gemoederen! Hoeveel goeds zoude een enkel man van onzen stand kunnen stichten, indien hij onder hen zijnen trots afleggen, den overraoedigen toon des bevels verzaken wilde, en ■ met welmeenende toespraak tot hen kwam ! — Dit herinnert mij iets ; ik heb nog bevelen te geven voor een feest op Devonshire-Square, waarin gansch Londen deelen zal. Bella, mag ik nog voor een paar dagen over uw huis en uwe bedienden beschikken ?quot;

Deze vraag scheen bloot voor den vorm gedaan ; want de Graaf boog zich zonder het antwoord af te wachten , en verliet het vertrek.

De Lady en Chandos hadden hem gedurende de laatste oogenblikken met hooge verbazing aangestaard. Het gepeupel, menschen van gelijke soort, van gelijke rechten als zij, edelen en groo-ten des lands! dit was eene leer , die zij beiden nog niet bevatten konden.

»Een beminnelijke zonderling merkte Chandos aan.

öEduard is heden bijzonder ernstig: hij heeft zoo zijne eigene begrippen.quot;

))Men kan niet zeggen, dat de nieuwe eer hem bedwelmt.quot;

»Neen ; ik had gehoopt hem vroolijker te zien, dat is ten minste de luim niet, om eene Koningin te behagen!quot;

»0 , wat dat betreft, ik wenschte. dat ik even zeker ware eene andere dame te behagen , die , ofschoon op geenen troon geboren, om schoonheid en beminnelijke hoedanigheden meer dan een troon waard is ! Ik nam zoo gaarne de vrijheid, haar de koningin van mijn hart te noemen; maar zij verschanst zich achter distelen en scherpe doornen , en wil niet dat ik hare rechte waarde zal kennen. Arabella ! wilt gij mij niet zeggen wanneer zij mij in het gesloten boek harer ziel zal laten lezen ?quot;

«Laat het gesloten blijven, Chandos! om \'s hemels wil, open het niet! Gij mocht eenen hemel zoeken en eene hel vinden. In mijne ziel heerscht nacht, en ledigheid in mijn hart.quot;

))Neen , ik heb het doorgrond , het is goed en rein; maar gij wilt zonderling zijn. Waarom martelt gij een man, die u oprecht liefheeft ? Met geen verzengend jongelingsvuur kan hij u beminnen , maar wel met den degelijken zomergloed van den mannelijken leeftijd. Waarom ontwijkt gij altijd zijne wenschen ; waarom pijnt gij hem steeds met ongewisheid ?quot;

»Chandos , gij hebt mij beloofd , daarvan voor alsnog niet meer te spreken antwoordde Arabella ernstig. Zij zweeg daarop een oogenblik , als bedacht zij zich, en vervolgde toen met een scherp glimlachje : ))Is eene vrouw dan .volstrekt geen meesteresse van haren wil zoodra een man haar ernstig bemint! Moet zij zich dan maar snel en zonder nadenken op genade en ongenade overgeven? -• Lieve Arabella, ik bemin u, wees mijne gade! — Beste Chandos, dat verheugt mij , van nu aan ben ik uwe slavin. — Niet waar ? zoo moest eene zwakke Eva\'s dochter hot aanzoek van eenen heer der schepping beantwoorden ? Maar, bij den hemel. Mylord, zoo zal het niet gaan ! Ik , Arabella van Sterny, heb zoo goed mijnen wil als de Lord Gouverneur van den Tower , en ik zeg u , dat gij u te houden hebt aan ons gesprek van gisteren !quot;

)gt;0m Gods wil, Mylady, spaar mij uwe moedwillige scherts!quot;

))Moet ik u dan dagelijks herhalen, dat ik nog geen besluit mag nemen sprak zij driftig en snel

))Ik heb u altijd boven vrouwelijke eigenzinnigheid verheven geacht hernam Chandos gevoelig , wen toch kunt gij niet één wezenlijken hinderpaal aanwijzen , die u belet een woord uit te spreken , dat mij zoo oneindig gelukkig zoude maken ! Ook om uw zelfs wil moest gij niet meer aarzelen ; want, ofschoon gij soms met mijnen hartstocht spot en er u over vertoornt , toch hebt gij dien nimmer teruggewezen, en gij behoeft een gemaal.quot;

))Een\' gemaal !quot; riep zij smartelijk . de oogen ten hemel slaande met eene uitdrukking van wanhoop.

))Ja, gij behoeft eenen echtgenoot, een man, die het recht heeft u te beschermen tegen den laster en de aantijgingen, waarmede men uwe levenswijze en karakter bevlekt. Ik weet het , ze zijn valsch die geruchten : maar zij bestaan , en dat is reeds te veel. Ik spreek misschien te rondborstig , Mylady ! doch is het niet het hoogste bewijs mijner achting, dat ik lijwaarheid doe ! hooren ? Wagen dit de schitterende , lichtzinnige bewonderaars , die gij nog om u duldt ? Niet één hunner vereert gij ook slechts met eenen zweem van gemeenzaamheid , en beroemen zij zich niet allen uw minnaar te zijn

))Heilige Maria! die schandelijken! Niet één van hen wil ik wederzien riep de Lady op den sprekenden hartetoon der verongelijkte onschuld.

quot;Dat zoude u de laaghartige wraak hunner scherpe tongen op den hals halen ! Neen , mijne dierbaarste , kies u eenen echtgenoot; zóó alleen stelt gij u boven het bereik hunner lasteringen. Wacht niet tot uw broeder eene hoogte van macht heeft bereikt, waarop hij u zoude kunnen bevelen , er een van zijne keus te ontvangen ; kies zelve ii eenen echtgenoot, die u aanbidden , u beschermen, u gelukkig maken zal.... kies mij!quot;

Hierop vatte Chandos smeekend hare hand. Met dringende klem had hij die woorden uitgesproken : hij was niet schoon, niet eens bevallig: maar zijn gelaat had de treffende uitdrukking van onopgesmukte welmeenendheid, en zijne stem den overredenden toon , die uit het hart tot het hart spreekt.

- »Zoo het niet onmogelijk ware, niet volstrekt onmogelijk, edele man!quot; snikte Arabella, die weenende het hoofd in de zachte kussens van hare zitplaats verborg.

»Indien gij slechts wildet! Arabella, bepaal mij den tijd wanneer gy zult willen.quot;

»Welnu dan ! over tien jaren hervatte zij ,


-ocr page 236-

228

zich geweld aandoende, om tusschen hare tranen te glimlachen.

»Over tien jaren ! Dus was alles spotternij, My-lady ?l\' vroeg hij gekrenkt.

»)Het moet ten minste nooit iets anders worden antwoordde zij ernstig. wChandos. hoe komen wij te zamen toch op zulke dwaze gesprekken ? Ik had gedacht, dat gij gekomen waart, om mij het patroon te helpen uitzoeken van eene prachtschabrak voor mijn broeders geliefkoosd ros, die ik zelve bewerken wil.quot;

»Vergeef mij , mevrouw : ik kwam slechts ten geleide van Mylord den Graaf, op bevel der Koninginen zich stijf buigende, terwijl hij eenen traan terugdrong, zeide hij : wWees gegroet, Lady Arabella.quot;

«Vaarwel, \'goede Chandos.quot;

Nog vertoefde hij aarzelend; maar zij riep hem niet terug. Toen ging hij heen.

»Dat was niet langer» uit te houden barstte Arabella schreiend los, ))het hart brak mij. doch konde ik anders ? Chandos , ik lijd meer dan gij !\'\' ïoen bracht zij de hand aan het voorhoofd en bleef in een gepeins verzonken , waaruit zij zich eindelijk ophief, met den kreet: «dat ééne wil ik beproeven !quot; Eensklaps werd dicht bij haar eene gordijn weggeschoven , een jongske in fantastische Moorsche kleeding kwam naar Arabella toe, en reikte haar zwijgend eenen brief over.

«Dat ware een antwoord voor Chandos zeide zij , ontroerd en verdrietig, terwijl zij het zijden koord. waaraan het zegel hing, losmaakte, «altijd die brieven, dat is toch hard!quot;....

Lady Arabella Courtenay was eene vrouw van meer dan gewone schoonheid; zij bezat al de boeiende bekoorlijkheden en vele der deugden van hare sekse , maar ruim vermengd met eigenaardige zwakheden en gebreken. Zoo bezat zij eenen | fijn opmerkenden geest, en eene onuitputtelijke ! goedheid van hart. Doch de eerste werd veelal ! nutteloos gemaakt door eene verregaande loszin nigheid en zorgeloosheid, en de andere ontluisterd : door overdrevene behaagzucht. Zoo bezat zij oor-: spronkelijkheid en fijn gevoel voor het schoone; maar ; door zonderlingheid en toomelooze prachtliefde verdorven. Haar oordeel zoude haar een veilige gids zijn geweest; doch zij had zich gewend het onstuimig geroep der hartstochten eerder gehoor te gunnen, dan den bedaarden, maar vasten i toon der kalme beradenheid. En toch was zij in geheel bijzondere omstandigheden geplaatst, die de leiding der koele rede zoo noodzakelijk maakten. Hare moeder was haar ontvallen op eenen leeftijd, waarin zij ieder ander dan moederlijk opzicht ontgroeid was. Haar vader . de oude Graaf van Sterny , te veel in allerlei staatkundige betrekkingen gewikkeld, om over zijne dochter te kunnen waken , verheugde zich, als hij haar nu en dan zag, slechts over de ontwikkeling harer schoonheid , en toen er later over hare talent en en beschaving maar éene stem opging , hield hij hare opvoeding voor voltooid, en

liet haar gerust aan haar zelve over, zich in het vervolg slechts verwonderende, dat zij uit zoovele edele, bevallige jongelingen , die naar hare hand dongen, geene keuze scheen te kunnen doen. Bij zijnen toenemenden ouderdom bedroefde hij zich over deze eigenzinnigheid , en hij zoude misschien tot vaderlijken dwang zijn overgegaan, indien de dood des konings en de daarop volgende staatkundige beroerten , waarin hij en zijn zoon op zulk eene schrikkelijke wijze gewikkeld werden, niet verhinderend waren tusschenbeide getreden. Arabella , hoewel vier jaren ouder dan haar broeder . had zich echter nooit met staatkundige of godsdienstige partijschap ingelaten. Zij had vrienden en aanbidders onder elke partij , van elke kleur , en zij had tusschen hen nooit eenig ander onderscheid gemaakt, dan luim of smaak haar ingaf. Zij had niet geaarzeld , zich aan de voeten van Northumberland te werpen, om het leven haars vaders en de vrijheid eens innig geliefden broeders af te smeeken ; doch met geene andere uitkomst dan eenige persoonlijke voordeden voor haar zelve , zooals het behoud van Sterny-Hou-se en van haar aanzienlijk moederlijk vermogen, dat eigenlijk aan onzen Graaf Courtenay behoorde , als eenigen zoon zijner ouders ; — daarom noemde zich Arabella ook altijd zijne rentmeeste-resse , en had hij enkele malen zonder omstandigheden uit hare beurs geput. Met ongemeene hartstochtelijkheid had zij haars vaders geweldda-digen dood betreurd; maar toen de tranen eenmaal waren afgewischt en het rouwgewaad weggeworpen, had zij haar huis in eene eeuwigdurende feestzaal herschapen ; zij was als iemand, die zich bedwelmen wil in eenen langen roes van zinvermaak en zelfvergeten. Zij zag allen, die haar zien wilden, en daar zij eene uitstekend schoone vrouw was , in wier vernuft en levendigheid de meesten smaak vonden , zag zij rondom zich allen vereenigd, die op beschaving , geest en scherp oordeel aanspraak konden maken , of die zich door rang en vermogen tot haren omgang gerechtigd achtten. De diepe afzondering. waarin de geestrijke prinses Elisabeth leefde, werkte misschien daartoe mede. De meer degelijke kennis en diepzinnige schranderheid van deze , met minder losheid van geest gepaard, zouden ongetwijfeld Arabella in de schaduw gesteld hebben, zoo zij evenzeer in de gelegenheid geweest ware, om te schitteren. — Zonder de plagerijen van zijne confraters ware Sixtus V een vergeten monnik gebleven. Gelegenheid is voor het talent wat eene zonnige lente voor den bladknop is.

Evenzeer was Arabella\'s gezelschapszaal het onzijdig grondgebied , waarop allen, die er toegang vonden, openbare of byzondere veeten ter zijde stelden , want de schoone Lad}\' weerde twist en onvoegzamen toorn met blikken en fijnen spot af. Courtenay was van dit alles nog onbewust; ook had zijne zuster , om zijne terugkomst , zooals zij zich uitdrukte , eens recht te genieten, den zwerm harer gewone bezoekers voor eenigen tijd van zich verwijderd ; alleen Chandos , die haar


-ocr page 237-

229

werkelijk beminde , was den vorigen dag, ongeacht deze beperking, tot haar doorgedrongen, om een ongestoord gesprek met haar te hebben, waarvan wij den inhoud en de uitkomst gissen. Hij had tevens een bezoek bij haren broeder willen afleggen , en was daarom door haar in het geheim van diens afwezigheid ingewijd.

Ofschoon , naar het uiterlijke te oordeelen, Arabella \'s leven aan eenen frisschen bloemkrans gelijk scheen, waaraan elke dag eene versche roos toevoegde , zoo was toch , hoewel voor haar alleen voelbaar . hulst noch brandnetel er in gespaard. Zoo was het haar eene grieve , dat zij nooit aan het hof was toegelaten , of door eenig lid der koninklijke familie ontvangen — behalve door de koningin-weduwe na haar huwelijk met Thomas Seymour — hoewel rang en geboorte haar op die onderscheiding aanspraak gaven : zoo had zij andere krenkingen te verduren , als een gevolg van hare levenswijze, welke te zeer afweek van de gewone uiterlijke ingetogenheid der vrouwen uit die eeuw. om niet door eene stilzwijgende afkeuring te worden gegispt. Ook had er in hare vroege jeugd een voorval plaats gevonden , dat haar later leven heimelijk vergiftigde , en waarvan zij den geweldig drukkenden last eerst recht gevoelde bij de waarachtige liefde, die Chandos haar inboezemde, en bij zijn aanhouden , om die beantwoord te zien. Zij zelve had eenen onomstootelijken hinderpaal tusschen hen opgericht: — zij was gehuwd !

Op eenen somberen avond, slechts van eene vrouw en op verren afstand van een\' heiduk vergezeld , had zij zich naar de kerk der Westminster-abdij begeven. Daar, voor een beeld der Moeder Gods nedergeknield, bad zij met vuur voor de rust van de ziel harer kortelings overledene moeder. En toen zij de oogen weder ophief , zag zij naast het heiligenbeeld, in dezelfde nis , eene forsche. geharnaste krijgsmansgestalte ; niets dan de oogen zag zij van een gelaat, door een vizier bedekt. Maar welke oogen ? Oogen , die brandden van een verzengend vuur; die haar aanstaarden met den blik van eenen basilisk, die zijne prooi gevonden heeft — en toch was er iets in hunne onverzettelijke vastheid, dat haar aantrok en deed sidderen, als een ongelukkige vogel onder de betoovering der ratelslang. Een angstkreet verstijfde haar op de tong. Zij wilde opstaan; doch, als in eenen droom door een onverklaarbaar gevoel wederhouden, bleef zij roerloos. De man naderde haar . hief haar met eenen krachtigen ruk omhoog, en sprak toen met eene stem , wier tooverklank hare fijnste zenuwen deed trillen.

«Arabella, wilt gij de mijne zijn ?quot;

»Wie zijt gij ?quot; riep zij met ontzetting.

»Een man, die u bemint,quot;\' was het antwoord, en hij verdween in het onmetelijke gebouw. Het jonge meisje bekwam langzaam van haren schrik, dan, in het teruggaan naar hare woning, in den eenzamen nacht, en op den dag, die daaraan volgde , zag zy in hare verbeelding aanhoudend dat wezen vóór zich , aanschouwde zij dat zonderlinge oog , en hoorde zij die welluidende stem. Nieuwsgierigheid , zucht tot het buitengewone en avontuurlijke , dreef haar des avonds weder naar de hoofdkerk. Met lichtzinnige onbezorgdheid voor de gevolgen , bracht zij haar verstand tot zwijgen, dat haar waarschuwend toeriep , niet te gaan. Zij had al haren moed noodig, toen zij zich weder tegenover het marmeren beeld der Moedermaagd plaatste . want een schelle klank, als van ijzer tegen steen , liet zich hoeren, en — de vreeselijke man stond weder daar, met denzelfden blik , en dezelfde vraag: «Wilt gij de mijne zijn ?\'\'

»Noem mij uwen naam , en wat gij zijt, of zijt gij geen sterfelijk wezen ?quot; sprak zij , zich kruisende.

,,Eens zult gy mij toebehooren,quot; antwoordde de vreemde , en weder verliet hij haar.

«Dat was de verschijning van een hellegeest,quot; dacht zij , met de bijgeloovigheid van hare eeuw; «ik wil biechten en boete doen , opdat de verzoeking van mij ga.quot; Zij deed het, doch de verzoeking week niet. Na drie dagen stuwde dat onverklaarbare haken naar het geheimzinnige en vreeselijke , dat ons in kille huivering genot belooft, haar naar Westminster-Church voort. Op de bekende plaats vond ze de verschijning niet. «Hij zal niet terugkomen \', dacht zij , en gevoelde teleurstelling en een oneindig verlangen in hare borst opwellen. Zij wachtte en bleef wachten totdat de dienstjuffer haar aan vertrekken herinnerde. Drie, vier dagen herhaalde zij hare avontuurlijke bedevaarten, door telkens driftiger verlangen voortgezweept, tevergeefs. Eindelijk op den vijfden dag , terwijl alles in haar brandde en gloeide , wierp zij zich bevend en afgemat op het kille marmer, en bad, neen, eischte van den hemel verlichting af voor de onrust harer ziel. Het was niet een gebed van deemoed en van geloovig vertrouwen , dat kalmte schenkt aan den geschokt en geest, dat reeds onder het uitspreken zijne weldoende kracht laat gevoelen en nooit onverhoord wordt teruggewezen : het was een morrend , oproerig uittarten der (jloddelijke Almacht, dat niet verhoord wordt, omdat het de groote voorwaarden, geloof en zelfbeheersching, voorbij ziet. En daar stond hij weder naast haar, de vreemde ridder, en klemde haar heftig tegen het stalen pantser en herhaalde de vraag: »Wilt gij de mijne zijn ?quot;

«Gij zijt mijn goede engel niet! Hergeef mij mijne rust ?quot;

»Voor de laatste maal, Arabella! wilt gij de mijne zijn ?quot;

»In Gods naam dan!quot; kermde het meisje en liet als eene stervende het hoofd op zijnen arm zinken.

«Volg mij hernam de geheimzinnige en vatte haar met zulk eene hevigheid bij de hand . dat het staal van zijnen ridderhandschoen hare fijne vingers pijnlijk verwondde.

Arabella dacht niets, en sprak niets. Alles


-ocr page 238-

230

duizelde voor haar oog, allea dwarrelde in haar I brein : zij gevoelde slechts onzeker , dat zij zich in de macUt bevond van een wezen, dat een •zedelijk en stoflfelijk overwicht op hare rede en krachten had. Hij voerde haar door het hoofdgebouw henen langs enge, donkere zijgangen naar eene soort van bijkapel, die soms gebruikt werd, om lijkmissen te vieren voor minvermogende burgers. Hier brandden, met een flauw licht, enkele dunne waskaarsen op een klein altaar. Een priester met open misboek stond er nevens. Hij , begon de litanieën des heiligen sacraments . het huwelijk. De ridder knielde zelf, en deed ook het meisje knielen. Geen oogenblik viel haar in. zich te onttrekken ; zij kende zich naar geest en lichaam weerloos. Daar klonk de vraag des priesters , eenen naam mompelende , dien zij niet verstond, tot haren bruidegom. Met vastheid sprak hij zijn : »jauit. De vraag werd tot haar gericht; des ridders oog rustte doorborend op haar; hare lippen bewogen zich tot een: pja ,quot; dat haar doodsangst weersprak. Nog eenige korte plechtigheden : het reiken der handen, het wisselen der ringen , het priesterlijk gebed , zijn zegen, — en alles was afgedaan. Bevende nam zij een perkament , dat de geestelijke haar aanbood. De akte van haar huwelijk. Driftig greep de ridder naar het zijne. De priester, die blijkbaar op alles was voorbereid geweest. verliet hem , en .met eenen helschcn saterlach galmde nu de vreemde zijne vrouw in het oor :

))De schoone parel aan de gravenkroon van Sterny is voor allen onbruikbaar gemaakt. Mij behoort gij toe , mij voor eeuwig! maar ik bemin u niet. Deze verbintenis zij een diep geheim tusschen ons; beef, zoo gij het waagt dat te ontsluieren ; beef evenzeer , zoo gij haar denkt te verbreken. Vaarwel , gij zult van mij hooren T\' »Jezus Maria! monster! Dat was satan zelf!\'\' gilde de ongelukkige , toen hij zich met snelle schreden verwijderde. Zij deed eene poging, om van de noodlottige plaats weg te vluchten, dan, ze viel bewusteloos op de trappen van het altaar neder. Zóó werd zij gevonden door hare kamervrouw , die haar met onrust gezocht had ; deze voerde haar , met behulp van andere lieden , in eenen draajrstoel naar Sterny-House. De Lord was afwezend , zijn zoon nog een kind. Na eene hevige ziekte, die haar misschien voor krankzinnigheid bewaarde , kwam zij weder tot bezinning. Zij zoude alles voor eenen hangen droom of een schrikkelijk spel der verbeelding gehouden hebben , zoo niet het noodlottige perkament, dat zij werktuiglijk verborgen had en dat door hare lieden , die niet lezen konden, bewaard geworden was , haar van de gruwzame wezenlijkheid had overtuigd. Zij waagde het niet haren vader , of iemand anders . deelgenoot van haar geheim te maken ; zij vreesde daartoe te veel de bedreigingen van en eene ontmoeting met haren vreese-lijken echtgenoot. Toen deze echter nimmer plaats vond , begon zij zich , met de haar eigene losheid en de opgeruimdheid harer zestien jaren,

in het zekere vooruitzicht van een maagdelijk gehuwd leven te schikken . want zij begreep volkomen , dat de man , die haar door zulk eene opzettelijke list tot zijn slachtoffer maakte . de vrucht zijner wandaad zich niet zoude laten ontnemen , en bij eene poging van hare zijde tot een ander huwelijk, zijne rechten schrikkelijk zoude doen gelden. Ook hechtte zij te veel aan de wettigheid van dien band. Een brief van haren vervolger , waarin hij haar met de onbeschaamde openhartigheid van een practisch cynisme de oorzaak zijner handelwijze blootlegde , stelde haar ten minste gerust, dat zij nooit zijne tegenwoordigheid te duchten had, zoolang zij hun geheim bewaarde. ïe duchten , zeg ik, want hare nieuwsgierigheid en onbedacht voortzetten van een romantisch avontuur was op eene te schokkende wijze gestraft geworden door het wezen , welks kwaadaardige boosheid zij nu recht kende , om langer naar zijn bijzijn te wenschen.

De Graaf van Sterny was zijn doodvijand en zijn staatkundige tegenstander. Hij had gevreesd, dat deze zijne schitterend schoone dochter aan eenen machtigen edelman uithuwen en door diens invloed den zijnen verdubbelen zoude. Dit te voorkomen , was zijn doel geweest.

«Ik haddus schreef hij . ween geweldiger middel kunnen bezigen , doch uw dood was geene volstrekte noodzakelijkheid : ik gebruikte medelijden met uwe jeugd en levenslust. Ik had u lang bespied en eene zwakheid in u opgespoord .; op deze werkte ik : uwe zucht tot het buitengewone leverde u in mijne handen en redde u tevens het leven; want ware my de list mislukt, dan had ik gebruik gemaakt van het recht des sterkeren Voor het overige hebt gij in mij , ik erken het, eenen somberen echtgenoot, die den wil noch de gelegenheid heeft, u een verblijf bij zich aan te bieden ; maar ook een\' zeer inschikkelijk gemaal , die van u liefde noch trouw eischt. Drink met volle teugen het genot des levens , droom u des nachts elke soort van vermaak en verwezenlyk die wakende : ik zal geen uwer vreug-dedroomen verstoren , u uit geene duizeling der zinnen tot n zelve roepen; maar wee! wee! wee over u , zoo gij het ooit zoudt durven ondernemen het juk af te werpen, dat ik u heb opgelegd. Er aan te denken, den naam eens anderen te voeren, zoude u reeds noodlottig zijn. Dan zoude boven de feestmuziek in uwe zalen zich het gekletter van mijne wapenrusting schel doen hooren , als het bazuingeschal des laatsten oordeels. Plotseling zoude ik voor u staan , onwrikbaar als het noodlot. en dreigend als een verderfengel, en de lange niet voelbare keten , die u aan mij bindt. zoude zich dan eensklaps inkrimpen tot eenen engen schakel, die u dicht aan my vastkluisteren zoude, en die niet breken kon dan met uwen of mijnen dood ; want voor God en menschen , voor geestelijke en rechter zijt gij onscheidbaar mijne wettige vrouw!quot;

Van tijd tot tijd ontving zij zulke brieven vol bitter vernuft en in wrangen, snijdenden stijl.


-ocr page 239-

231

I Een vreemde marskramer was er de zwijgende I brenger van. Dat waren dan telkens scherpe prikkels der herinnering. zonder welke de los-, zinnige en jeugdige vrouw, na zoovele jaren, het gebeurde misschien zoude beschouwd hebben , als ware het niet voorgevallen. Bevallig en be-| vallende, ontbrak het haar nimmer aan bewonderaars ; te behaagziek . om ze van zich te weren, hield zij zich echter op genoegzamen afstand, om ernstige aanzoeken te voorkomen. of zij verschanste zich daartoe achter losse scherts en ijskoude onverschilligheid, die de meesten terug schrikten. Zoo was zij reeds haar dertigste jaar genaderd, toen zij voor den riddder Chandos eene wezenlijke liefde opvatte. Nu eerst besefte zij het onderscheid tusschen het wilde , zonderlinge vuur , dat haar eenmaal bij het aanschouwen van den onbekende doorgloeid had, en de kalme en zielverheffende aandoening, die haar bij het denken aan Chandos beving: het onderscheid tusschen hartstocht en liefde. Doch nu eerst bevatte zij , welk geluk zij voor altijd verloren had . en aan welk een martelrad van gren-zenloos lijden zij zich zelve had laten vastketenen. Spookachtig dreigende , stond telkens een echtgenoot tusschen haar en den geliefde: hot werd nacht in hare ziel, en een bang voorgevoel legerde zich in haar hart, als Chandos met vuur de vervulling zijner wenschen afsmeekte , als hij haar , met tranen in het oog, van koelheid en wispelturigheid beschuldigde, en zij hem antwoorden moest met kouden spot, om niet te vervallen in den hartstochtelijken toon der smarte , die hem alles zoude verraden hebben. O , had de goede ridder het kunnen weten , dat haar boosaardigste vijand de ongelukkige Arabella niet pijnlijker had kunnen kwellen , dan hij het deed met zijn trouwhartig aandringen ; had hij het kunnen weten , hoe oneindig een leed zij onder haren glimlach verborg, dan zeker ware hij met geheel andere aandoeningen van haar gegaan ; maar zouden ze daarom minder grievend geweest zijn ?

Men kent nu Lady Arabella en haar leven , van de echte zijde. Neen! voorzeker was dit niet te vergelijken bij eenen frisschen bloemkrans, die haar omwond ; maar veeleer bij eenen duisteren doolhof vol gifplanten en adders. waaraan zij zelve einde noch uitweg wist.

Toen de Graaf van Devonshire het vertrek zjjner zuster verliet, vond hij in de aangrenzende kamer zijnen page Darley, die zich met eene onverschillige houding in een der diep uitgehouwen vensterkozijnen geworpen had , en als uit verveling op de geschilderde glasruiten trommelde Wie dezen jongeling nog een oogenblik te voren gezien had, toen hij , met ingehouden adem , het oor naar de spleet der deur gewend en het strakke valkenoog op het sleutelgat gericht hield, met het vlammend rood van vuige nieuwsgierigheid op de anders bleeke wang, zoude in de thans koele, slechts verveling en deemoed uitdrukkende trekken van den jeugdigen deugniet hetzelfde wezen zeker niet herkend hebben.

«Gij nog hier, neef?quot; vroeg Devonshire be- | vreemd.

»Om op uwe Edelheid te wachten . Mylord !quot;

)gt;(.iij zijt overdreven gedienstig: ik had den weg naar mijne vertrekken wel alleen kunnen vinden.quot;

De andere wilde iets antwoorden

»Nu goed. goed, ik dank u. Is Staunton hier ?quot;

))Zoo even aangekomen!quot;

Beiden zwegen, totdat Courtenay , aan dat gedeelte van het huis genaderd, hetwelk tot zijn gebruik afgezonderd was, zich tot den page wendde en zeide ;

«Tk heb bezigheid voor u, master Darley. Het goede volk van Londen heeft van mij eenen vreugdedag te eischen. Over drie dagen wil ik op Devonshire-square een feest geven, waaraan allen kunnen deelnemen . vrouwen zoowel als mannen , kinderen zoowel als grijsaards De gezeten burgers wil ik ontvangen in het huis zelf; laat voor de anderen tenten spannen en tafels in de open lucht aanrechten. Zorg voor verscheidenheid van spelen en overvloed van ververscbingen. Vergeet de Schotsche doedelzakspelers noch de taschgoo-chelaars , maar ik wil geene bokspaitijen ofbee-rengevechten ; men behoeft de zucht naar wreedheid niet noodeloos te prikkelen. Ik laat alles aan u over , ik ken uwe geschiktheid, om zoo iets te regelen : de hofmeester van My lady zal u behulpzaam zijn , en gij kunt over de bedienden beschikken.quot;

)En het geld, mijn Graaf?quot;

»Ach ja , het geld. Darley , dat is eene domme vraag! Neem het op , bij den eersten Jood den beste , of meent gij dat mijn naam geen genoegzame waarborg is voor de teruggave ? Het Markgraafschap Exeter alleen geeft meer inkomsten dan vier baronieën.quot;

))Uw Lordschaps naam is zeker voldoende, doch Joodsche woekeraars zijn wantrouwend en zonder uw handschrift zal men niets afgeven.quot;

«Bij St.-Joris ! geldt dan het woord van eenen edelman niet langer. Welaan , ik zal u nog heden zoo iets geven , zet er de som boven, die gij noodig hebt Roep thans master Yorick.quot; — Deze kwam.

»Zeg mij spoedig, Staunton ! hebt gij hem ingehaald?*\' riep de Graaf zonder op Darley\'s tegenwoordigheid te letten.

Staunton , wien het niet aan slimheid ontbrak, antwoordde , met eenen blik op den page :

«Ik wist waarlijk niet, dat uwe Lordschap in mijnen kleinen twist belang stelde.quot;

gt;\'Ga, neef, laat ons alleen.quot;

Deze boog zich zwijgend en ging. »Ons alleen !quot; riep hij verachtelijk, toen hij zich buiten het vertrek bevond : »eenen bloedverwant zendt hij van zich als een loonknecht, om aan eenen Schot-schen vondeling, zeker de bastaard van een vazal , zijn vertrouwen te schenken! Doch , bij de zeven doodzonden , Graaf, ik deel daarin tegen uwen wil, evenzeer als hy. Weet het, boven uw


-ocr page 240-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

232

hoofd hangt aan eenen zwakken draad een dreigend zwaard , en ik ben het, ik , de verachte page, de miskende neef, die de einden van dien draad vasthoudt, en ze zal laten glippen, als gij dat het minst verwacht. En dan vervolgde hij , terwijl zijne oogen fonkelden , zijne borst hijgde en zijne ademhaling kort en brandend was, als in koortshitte , «dan breidt zich ook voor mij een gezichtseinder van eer en werkzaamheid uit. Ik zal heer-schen , ik zal de rol spelen , die mijn lichtzinnige neef om de lachjes van Elisabeth verschopt. Waarom zou ik het niet kunnen ? Neen, de Bisschop windt mij niet op met valsche begoochelingen. Door hem aan Maria voorgesteld , door hem ! van hare zwakheden ingelicht, zal ik opgemerkt worden , zal ik behagen. Is het dan eene zoo groote kunst het hart eener vrouw te winnen, die ; behoefte heeft aan eenen gunsteling ? Ik ben jon- , ger dan die andere, die haar verraadt; gindsche j spiegel zegt mij, dat mijne lokken blond en glins- 1 terend zijn , en mijne gelaatstrekken fijn en bevallig ; dat zegt immers veel, dat zegt alles, i Ik zie geene andere verdiensten in dien Courte- j nay dan zijne schoonheid; door de mijne zal ik heerschen , heerschen ! Ik, ik aan de voeten der Koningin, en Londen en Engeland aan de my-nen ! Voor hem een schavot,.. . voor mij , wie weet het, voor mij zijne gravenkroon! Gij hel- : sche machten bezielt mij, dat ik niet sterve onder mijn voorgevoel van geluk !quot;

Er zijn beter en wijzer mannen geweest dan onze page , die zich lieten vangen in de strikken der heerschzucht. Eene twintigjarige verbeeldingskracht , door haren giftigen vuurdrank verhit, laat zich licht wegslepen tot over de grenzen van het waarschijnlijke , en de verleide holt dan toe op die dwaze hersenschim, in het rennen | deugd, eer en zedelijkheid vertrappende, en komt i aan het doel. en vindt dat het een kleurlooze ! wolk was, die hem tot hiertoe eene hel verborg; i hij ziet achter zich , en wil terug, doch de weg \' is door wandaden en bloedschuld versperd, i »Ja, Graaf! ik heb hem gesproken dus nam j Staunton het woord, toen Darley vertrokken was. ! «Hij was te voet en wandelde, deftig en langzaam als een ware monnik , de laan in eener pachthoeve aan de andere zijde van het kasteel; ik volgde hem. Het is een zonderlinge man. Beloften noch bedreigingen konden hem overhalen , om van zijne plannen af te zien. Tot een tweegevecht was hij niet te brengen. — De Graaf heeft volstrekt niets van mij te duchten — zeide hij, — ik laat hem gaarne tijd , om zich te bedenken. — Aan de deelneming der prinses gelooft hij nog altijd. Ik voor my meen, dat er nooit gunstiger gelegenheid komen kon, om hare zaak te bevorderen, indien uwe lordschap zich aansloot.quot;

«Neen , neen , Yorick! er zijn edeler middelen. Gij zijt een Schot, u kan het niet treffen Engeland in vuur en vlam te zien! Maar myn hart zoude dat wee doen. Ik wil de Koningin niet benadeelen. Het kost mij reeds veel moeite het geheim van mijn bezoek op Ashridge en het voorgenomen verraad van Suffolk te verbergen. Toch zal ik haar zijdelings waarschuwen. Indien gy gezien hadt, hoe Maria mij ontvangen heeft, welk eene bijna moederlijke Heide zij mij betoonde . welk eene deelneming in de schandelijke leugen mijner ongesteldheid ! Wee mij, Staunton ! ik heb gebloosd van schaamte. Hare onverdiende goedheid roerde mij zoozeer, en die zoude mij drukken als eenen ondraagbaren last en mij verpletteren , zoo ik mij ten minste niet dankbaar mocht toonen. Maar, bij den hemel ! dat wil ik ook. Men draagt mij den last van gunsteling op : ik heb dien aangenomen , maar ik wil dien veredelen! De Koningin moet de vreugde smaken van hare keus niet misplaatst te hebben, zij moet die toegejuicht zien. Beteugelen zal ik de aanmatigingen der edelen , handhaven de rechten der burgers ; den overmoed van onze priesters fnuiken ; de leeken doen verlichten ; afweren elke vervolging van de Protestanten, zoo de Koningin daaraan denkt; verminderen de drukkendste lasten van geheel het volk. Dan zal mijne meesteres slechts gehoorzame , gelukkige, dankbare onderdanen rondom zich zien , en zóó alleen kan ik haar gedeeltelijk vergelden.quot;

De geestdrift , die uit zijne trekken sprak en j waarvan zijne oogen schitterden , had zich niet aan zijnen toehoorder medegedeeld.

«Dat zoude zeker eene zeer gelukkige uitkomst zijn; maar vergeef mij , My lord , ik houd deze plannen niet voor uitvoerbaar ; daar is meer dan in een enkel menschenleven volbracht worden kan, en daarenboven is vorstengunst zoo wankelbaar! Alleen indien gij de uwe bevestigen wilt, door een........quot;

«Wee hem !quot; viel Courtenay in , ))die voor een groot werk terugschrikt, omdat hij er het eind niet van zien zal. Ik kan immers beginnen, moge dan een ander voltooien. O , met eenen vasten wil, met geestdrift in de ziel, met moed bij de daad en vertrouwen op een helpend God is de mensch machtig!quot; Hier zweeg de Graaf eenige seconden ; toen zag hij Staunton vroolijk aan en hervatte : «Ook voor mijne Elisabeth kan ik werken , zoo zij het mij slechts vergunt; ik geloof niet, dat het moeielijk zal zijn de beide zusters met elkander te verzoenen. De Prinses doe slechts nog ééne schrede van vertrouwen en onderwerping ; Maria legt dan haren argwaan af, komt haar met vorstelijke grootmoedigheid te gemoet, en zijn zij elkander eenmaal zoo genaderd , dan zullen vriendschap en vrede voor beiden de heerlijke vruchten daarvan zijn. Wellicht voegde hij er met een\' weerhouden zucht bij, ))zal ik er het slachtoffer van worden. Ik zal nooit den moed hebben mijne Elisabeth aan haar gegeven woord te herinneren , als zy mijne bescherming niet meer behoeft, en in al de voorrechten harer geboorte deelt. Doch vrij worde het blijdste vooruitzicht van mijn leven verstoord, zoo het hare zich er door verbetert.quot;

))Dat is het wat ik bedoelde; de prinses zal


-ocr page 241-

7 DEVONSHIRE. 233 !

DE GRAAF

de hinderpaal zijn tusschen u en uw geluk, tus-schen u en de voortdurende gunst der Koningin. 1 De Koningin wil uw hart; gij hebt het Elisabeth ! geschonken; gij zijt te grootmoedig, om het terug te nemen en het voor eene kroon te verruilen; dan zal Maria\'s jaloezie en achterdocht u vervolgen ; de kwade wil van uwe benijders en vijanden — want zelfs een Courtenay heeft ze — zal verbitterend en aanhitsend medewerken, en zoo geene hemelsche machten u dan te hulp komen, Graaf! ach vergeef mij , maar dan voorzie ik een treurig einde.quot;

»Goede Yorick , ik weet hoe oprecht gij het met mij meent, hoe hartelijk gij aan mij gehecht zijt, doch gij doet mij lachen ; het is alsof gij een ziener waart uit uwe Hooglanden , met uwe profetie! Maar ik zeg u, zij is valsch , omdat gij haar op een vermoeden grondt, dat ook valsch is.quot;

))Hoe, Mylord, valsch! Bij mijnen eersten voetstap in Londen . en den geheelen weg hierheen , heb ik van niets anders gehoord, dan van de uitstekende vriendschap der Koningin voor u, en allen zien u reeds haren gemaal

«Gekheid, Staunton, gij weet immers wat volkspraatjes zijn. De menschen hebben zich dat nu eenmaal in het hoofd gezet; maar ik zeg u, en ik geloof, dat ik het heden voor de twintigste maal herhalen moet, er is niets, dat die dwaze onderstelling wettigt. Tot gemaal wil de Koningin mij niet, zij heeft er niet eens aan gedacht. De Spaansche Ambassadeur heeft een plechtig gehoor gehad, en hij komt met een huwe-lijksvoorstel van den Infant. Maria zelve heeft het mij later gezegd, en sprak zeer ernstig over het gewicht eener staatkundige vriendschap met Spanje. Het is toch beklagenswaardig, dat eene Koningin geen bewijs van belangstelling kan geven aan eenen bloedverwant, zonder zich ten doel te stellen aan de domste praatjes. Dan genoeg, ik wil er verder niets van hooren, Staunton!quot;

Deze boog zich , doch zeide na eene pauze :

»Mylord! ik zag u liever aan het hoofd der partij van Wyatt dan op het glibberige pad van hofeer , dat u te Whitehall is voorbereid.quot;

«Hij is er niet af te brengen,quot; sprak Courtenay , het hoofd schuddende, «master Yorick, neemt gij aan, eenen brief naar Ashridge over te brengen?quot;

«Zeer zeker , Graaf. Nog heden ?quot;

«Neen waarlijk niet, gij moet uitrusten ; morgen. Ga thans, Mr. Fitters zal u eene kamer wijzen. Als gij Darley ziet, zend hem dan hierheen.quot;

Een uur later zat de Graaf van Devonshire , in eene meer vrije huiskleeding, aan eene tafel van massief ebbenhout, met ingespannen aandacht te schrijven. Het waren oogenschijnlijk aangename gewaarwordingen , die hem thans vervulden. Zijn edel voorhoofd was onbewolkt, een lichte blos van genoegen kleurde zijn innemend gelaat, een zacht vuur straalde uit zijne groote zwaarmoedige oogen. Soms staarde hij met eenen glimlach

op het geschrevene, dan weder liet hij het hoofd in dwepende mijmering op de vlakke hand ruseen , en ging daarop amp;nel en driftig voort, met tene vlugheid als wierp hij de letters op het papier. Hij schreef aan zijne Elisabeth. Iets verder zat Darley op een laag vouwstoeltje. Hij scheen te lezen ; ten minste hij hield een boek in de hand , doch aan zijn glurend oog ontging niet eene beweging van zijnen heer. Courtenay, die met den rug naar hem toegewend zat , schoof thans het papier een weinig op zijde. Toen sprong de page op; haastig , zonder gerucht, als een tijger, die zijne prooi bespringt; met twee groote, zekere en onhoorbare stappen stond hg nevens de tafel en sloeg loerende blikken op het geschrevene. De Graaf zag toevallig op. — «Mylord , uwe pen is gevallen ,quot; sprak Darley, hem deze overreikende. — «Ik dank u, schoone neef!quot; antwoordde Courtenay en schreef weder voort. Ongemerkt had de jongeling achter hem post gevat en staarde onophoudelijk op de letters. Devonshire , als door eene ingeving gewaarschuwd, wendde zich om.

«Wat moet dat, master Darley ?quot;

«Vergeving, Graaf! uwe halsketen was losgeraakt , veroorloof mij die te sluiten.quot;

«Doe dat ding af en laat mij verder met vrede.quot;

Nog altijd bleef de jongeling dicht bij hem.

«Ik zeide u immers, dat ik wenschte alleen te zijn,quot; hernam Courtenay, eenigszins scherp , en voegde er halfluid bij : «\'t is toch een onverdraaglijke droomer , die Darley !quot;

Met eene stomme buiging, en met de meesterlijk nagebootste bedruktheid der miskenning op het gelaat, verwyderde zich de page. Plotseling viel het den Graaf in, dat hij zijnen bloedverwant met hardheid behandeld had. «Ik doe hem toch onrecht den armen jongeling!quot; dacht hij, en opstaande, riep hij hem terug, terwijl hij met minzaamheid zeide :

«Ik vergat u te zeggen , neef, dat Lady Arabella heden een klein feest geeft. Men zal dansen , een zoo vlugge danser als gij is immer welkom. Wilt gij mijnen groet brengen aan mijne zuster en aan alle schoone dames?quot;

»0, Mylord! uwe goedheid....quot;

))Nu , vaarwel dan , St.-Joris zij met u P

IV.

EENE BLADZIJDE UIT HET GROOTE MARTELAARSBOEK DER ARMOEDE.

Er was nu omstreeks eene maand verloopen , sedert het groote feest van Devonshire-Square, dat voor de vroolyke inwoners der goede stad Londen nog lang naderhand onuitputtelijke stof opleverde voor buurtpraatjes en gilden-clubs, terwijl de aldermen en deftigste burgers elkander nog zoo gaarne herinnerden , hoe minzaam de groote Graaf hen elk op zijne beurt den toast


28

I.

-ocr page 242-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

234

van vriendschap en goed heil toebracht, met hoeveel belangstelling hij naar hunne huiselijke omstandigheden vroeg , hoe hij de schoonheid en de wakkerheid hunner vrouwen en dochters prees , en met hoeveel achting hij sprak van de city en hare privilegiën.

Men was nu in het midden van November, een gure herfststorm joeg eene koude jachtsneeuw op, wier donzige vlokjes als voortgedreven vederen op het aardrijk nedervielen. Eene grauwe nevelachtige lucht voorspelde nog geen spoedig einde aan deze weersgesteldheid , wier drukkende zwaarmoedigheid door de vale avondschemering verhoogd werd. De straten der hoofdstad waren tegen gewoonte ledig en doodsch; niemand , tenzij door volstrekten nood of plicht gedwongen, waagde zich op dit uur en in dit weder in de buitenlucht. En toch dwaalden twee knaapjes van twaalf en zeven jaren in schamele kleeding, in eene weinig bezochte winkelsteeg der city om ; de grootste droeg een kruikje , de kleinere eene hoornen lantaarn; zij hielden elkander bij de hand, om op de slecht geplaveide straten bij de onzekere schemering, die hun draagbaar licht rondom hen verspreidde, niet met iedere schrede te struikelen. Voor veiligheid en gemak op den publieken weg werd in dien tijd nog weinig gezorgd , want hoewel er reeds onder Hendrik II eene soort van bestrating was aangelegd , blijkt het echter uit latere parlementsakten, onder anderen uit eene van i G66 , dat zij toenmaals en nog lang daarna, evenzeer als de verlichting, zeer onvolledig moeten geweest zijn.

«Wat was de olie duur, Lewissprak het knaapje, dat de oudste scheen , «wij kunnen nu geen brood halen.quot;

«Waarom hebt gij dan niet liever brood gekocht, Walter. Wij kunnen in donker wel eten ; ik heb zooveel honger , en Mary en de anderen ook!quot;

«Als wij geene olie hebben , kunnen de zusters dezen avond niet werken.quot;

Hetzy de kleine Lewis de kracht van dit argument begreep , of dat hij met de onbezorgdheid der jeugd zich er niet verder over bekommerde , hij antwoordde niets, en beide knapen liepen voort zoo snel zij konden , tot bij een tamelijk hoog huis in eene niet geheel onaanzienlijke buurt, waar zij aanklopten. De deur werd geopend. Een jongetje en twee kleine meisjes schenen elkander dit genoegen betwist te hebben, alle drie omsingelden de aangekomenen en liepen met hen een ruim vertrek binnen , met de vraag :

»Wat hebt gij medegebracht, Walter! Lewis?quot;

«Geen brood!quot; werd hun geantwoord.

»Geen brood!\' riep een man, die met beide armen op de tafel geleund bij den haard zat,— en hij liet in volslagene moedeloosheid, die meer zeide dan felle wanhoopkreten , de handen slap nederhangen , terwijl hij het hoofd op de borst nederboog.

«Geen brood!quot; herhaalden twee volwassene meisjes. ))Geen brood!quot; klonk het nog eens uit den mond van drie andere kinderen, gezeten op

eene houten bank . die de ontbrekende stoelen aanvulde. Er lag bittere teleurstelling, er lag i wanhoop in dien algemeenen uitroep.

))En waarom dan geen brood ?quot; vroeg Eva, de grootste der meisjes , en, zoo het scheen , de ! oudste zuster van dit blijkbaar moederloos gezin.

«Master Schnissek , de kruidenier , heeft drie pence meer voor de olie genomen ; ik had er dus slechts twee over , en daarvoor kon ik toch geen gerstenbrood krijgen van zeven pond. Hebt gij niet nog drie pence, zuster ?quot;

))Het waren de laatsten,quot; zeide het meisje; en met eene bedaardheid, die eenen menschen-kenner tot in de ziel zoude getroffen hebben, nam zij het kruikje , en vulde met zijnen inhoud eene lamp ,. die tót hiertoe slechts kwijnend geflikkerd had. Op dit holle vertrek, zoo woelig door de veelheid der bewoners, en toch zoo somber door hunne verslagenheid — want wat is treuriger dan kinderen , die niet spelen kunnen , omdat zij honger hebben ? — had de zwijgende, sluipende , onverbiddelijke armoede , haar doodsch zegel gedrukt. Reinheid en orde betwistten er haar echter hare prooi voet voor voet. Dit zag men duidelijk in de zindelijkheid der kale gepleisterde wanden , waarover wel, door het gemis van vernieuwd witsel, eene geelachtige tint lag, doch die geen spat of vlek droegen. Dit getuigde , als het ware , de heldere vloer, welks roode en groene baktegels van frischheid glinsterden, evenals de spaarzame meubelen van ongeverfd eikenhout, waarop geen stofje te vinden was. Deze worsteling van overleggende vlijt tegen armoede was ook zichtbaar in de kleeding van al de leden dezer vervallene bijenkorf. De serge tabbaard van den huisvader was dun en vaal, maar toch versteld en zonder scheuren. Op de bruine rokken der meisjes, van eene wollige stof, stak nog met eenige bevalligheid het groene lijfje af, met den helder witten doek; en het kleine platte mutsje van eene gladde zwarte stof, met strak uitstaande strook , verhoogde zelfs het sierlijke der kronkelende , licht blonde haarlokken , vooral bij de tweede dochter, Francis , een lief engelengezichtje, waarin de neder-geslagene oogen met die donkere pinkers, zoo goed stonden. — Dit huisgezin was dat van den Lutherschen Evangeliedienaar Thomas Bealow.

Toen de lamp eenen meer helderen straalgloed verspreidde , gingen de twee oudste meisjes. Eva en Francis, arbeiden aan een staand borduurraam, waarop een werk gespannen was; een kostbare sluier van donkergroen satijn, met zilver ge-bloemte en kleurrijke wapens, welks pracht zonderling afstak bij het sober geheel, dat de jeugdige werksters omgaf. Eenen tijd lang werkten zij naarstig en zwijgend voort, toen hief Eva het hoofd omhoog , en zag met diep medegevoel op den vader, die nog altijd met somber stilzwijgen op den ontzaglijk breeden haard staarde, waarin geen sprankje gloorde.

«Hebt gij het koud, vader ?quot; vroeg zij.

»Neen , Eva , koud ben ik niet.quot; De be we-


-ocr page 243-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

ging, die deze woorden vergezelde . weersprak ze echter.

»Niet koud, vader!quot; riep een der kleinste kinderen , die in een hoekje bijeengeschoold waren . wik vind het wel koud; bij den smid aan de overzijde van het plein ligt veel hout en kolen en brandt bij dag een groot vuur: mag Walter daarvan niet wat gaan halen ?quot;

))Neen , mijn kind , dat behoort dien man alleen antwoordde de vader op doffen toon.

»En als gij allen gezien hadt, evenals ik sprak Lewis met levendigheid, «welke groote gierstkoeken en heerlijke stukken spek en gerookt vleesch er bij master Schnissek lagen! ook gedroogde vruchten , in fraaie mandjes : o , Mary , als gij dat gezien hadt!quot;

«Ach vader!quot; riepen Jenny en James , tweelingen van acht jaren , terwijl zij naar Bealow toesprongen , »waarom krijgen wij nooit gierst-koek of vruchten ?quot;

De oudere zusters wendden het hoofd af, en werkten voort met gloeiende wangen en tranen in het oog.

»Heere, Uwe hand is zwaar op mij !quot; zuchtte de man, «tien kinderen en geen brood ! 0 God, Gij beproeft mij sterker dan Job, die zag geene kinderen hongeren! Almachtige, verstomp mij voor hun lijden of geef uitkomst!quot;

»Vader! gjj hebt ons immers zelf geleerd Gode te vertrouwen en te zwijgen merkte Eva met zachtheid aan. »\'t Is een bange tijd , dien wij beleven, en sedert den dood van onze goede moeder is onze nood met iederen dag geklommen ; maar wie weet. of die nu niet op het hoogste is . wie weet, of geene blijde uitkomst ons wacht.quot;

»Neen , geene uitkomst voor ons , zoolang deze Koningin leeft, en wij zullen wel den dag niet beleven, dat de paapsche priesters haren dood beweenen; zij mogen het verantwoorden , die beeldendienaars! dat zij eenen vader met tien kinderen zijn sober inkomen ontnamen. Wat zegt hun dien kleinen onderstand voor onze gemeente, zij, die zich vetmesten met de bezittingen hunner leeken. Doch ik vrees , ik vrees , kinderen ! dat dit alles slechts een begin is van hunne vervolging. Och, dat wij allen in vrede rusten mogen , waar uwe goede moeder rust!quot;

«Beste vader f\' riepen Francis en Eva te gelijk. »Neen, zoo zagen wij u nimmer; zoo moedeloos gingt gij ons nooit voor ! — Dat komt van het gesnap der kinderenvoegde de laatste er bij. ))Kom . Mary , help gij ze te bed en ga zelve ook.quot; — De kleinen zagen bedrukt en jammerden : » zonder avondeten ?quot;

»Hoortzeide het oudste meisje, en men kon 1 het haar aanzien, dat zij al hare zielssterkte noodig had, om een opgeruimd gelaat te too-nen : «Hoort, indien gij nu als goede kinderen slapen gaat, zullen Francis en ik den fraaien i sluier afmaken , en de rijke heer komt nog dezen i avond, om dien af te halen; dan krijgen wy I veel geld, en ik zal u wakker maken, en gij

zult vleesch hebben en zooveel brood als gij maar wilt.quot;

«Vleesch! en veel brood!quot; riepen zij , met eeneTquot;quot;quot; blijdschap , die den vader door de ziel sneed . zoodat hij slechts met eene bevende, van tranen verstikte stem den avondzegen uitsprak , dien de kinderen hem afvroegen.

Walter zette zich nu aan de tafel en schoof eenen Latijnschen. foliant naar zich toe. olk wil toch zien of ik met dat hoofdstuk nu te recht kan komen : wilt gij mij helpen , lieve vader ?quot;

wAch ! mijn zoon,. ik wenschte , dat ik het niet kon de , maar dat ik voor u allen werken mocht. Barmhartige God! wie had mij dat kunnen voorspellen , toen ik zoo blijmoedig en trotsch mijne loopbaan begon ; trotsch op mijne roeping, om te arbeiden in den wijngaard des Heeren en te verkondigen het woord des levenden Gods! Wie had toen kunnen voorspellen, dat ik nog eenmaal met smarte tot Hem roepen zoude om de gaven der slinkerhand , en het betreuren, dat ik niet weet te arbeiden om het mindere goed dat vergaat. En toch ,quot; vervolgde hij met weemoed , »zoude ik blijmoedig amen zeggen , zoo de Hemel mij niet in mijne kinderen bezocht: maar uw lijden , en dat ik het niet verhelpen kan, dat breekt mij het hart!quot;

»Beste vader ! wij lijden nog niet veel. Hoe gelukkig zijn wij niet in dit ruime, geschikte huis. De rijke alderman Pauwels bewoont er geen beter,quot; hernam Eva, die wist, dat haar vader, op dit onderwerp gebracht, licht eenige afleiding zoude vinden in herinneringen uit betere dagen.

«Ja, mijn vroom kind : dit is wel een geluk, dat ik met dankbaarheid erken. Luister , Walter , u heb ik dat nog niet verteld. — Hoewel voor den geestelijken stand opgevoed, was ik nog geen gewijd priester , toen het groote geschil tus-schen den Paus en onzen Koning Hendrik uitbarstte ; nadat die verbittering op het hoogste geklommen was en de Koning geene Bisschoppen of Prelaten hunne waardigheid , goederen of zelfs hun leven behouden liet, tenzij zij hem als hoofd der Kerk erkenden en de nieuwe geloofsbelijdenis , door zijn parlement opgesteld, aannamen , wilde ik de beslissende wijding niet ontvangen , voordat ik de Protestantsche geloofsbegrippen ernstig en nauwgezet had onderzocht. Ik reisde daartoe naar Duitschland, de wieg der Hervorming. Ik werd bekend met de volgelingen van den grooten Luther.quot;

»0 die voortreffelijke manviel Walter in. ^ vader, hoe dikmaals hebt gij ons van hem niet verteld!quot;

«Juist, mijn zoon. Welnu, ik toetste en beproefde zijne leer, de Heilige Geest verlichtte mijn oordeel, en met volle overtuiging omhelsde ik haar. Ik heb sedert dien tijd veel gezworven , veel gestreden voor de goede zaak. In mijn vaderland wilde ik niet terugkeeren, de Koning aan het hoofd der Kerk, de paapsche mis , die men behouden had , het waas van af-


-ocr page 244-

236 DE GRAAF

DEVONSHIRE.

goderij, dat nog altijd onze Engelsche Kerk over-toog, dat alles stond mij te veel tegen; daarenboven had ik toenmaals mij hier niet als prediker mogen vestigen. Eenige jaren hield ik mij in het Brunswijksche op; uwe moeder, mijne vrome Gretha, leerde ik daar kennen. Wij wenschten lief en leed met elkander te deelen ; wij huwden. Gij, mijne dochters, werdt beiden in Duitschland geboren. Toen mijne lieve Francis een half jaar oud was , werd het ruchtbaar, dat de doorluchtige Prinses van Kleef naar Engeland zoude gevoerd worden als vierde gemalin van Hendrik VIII. De gedachte, dat deze vorstin, die in den Lutherschen godsdienst was op-; gevoed, hare geloofsgenooten bescherming en eenige voorrechten zoude verleenen, wekte in mij tevens het lang onderdrukte verlangen naar | mijn geboorteland op. Mij daar aan het hoofd eener ! gemeente te zien, scheen mij het toppunt van aardsch i geluk toe. Ik sprak van mijne stille wenschen tot den edelen Hertog van Saksen , die de prinses zoude geleiden , en ik verkreeg de vrijheid , om met mijn huisgezin in haar gevolg de reis te doen. Ten deele werden mijne verwachtingen teleurgesteld. Na korten tijd verstiet de Koning zijne gemalin Anna, die een voorbeeld van godsvrucht en zachtaardigheid was , voordat zij , door eigene wederwaardigheden vervolgd, iets ten behoeve harer geloofsgenooten had kunnen doen. Hare gelatene bewilliging in het verbreken van het huweljjk verschafte haar echter een wel i niet schitterend, maar toch gelukkig lot: rust, | een fraai landgoed, een ruim, vorstelijk inko-i men en de achting van alle weldenkende Engel-schen. Toen herdacht zij mijner. Ik had enkele malen het woord myns Heeren mogen verkondigen in hare tegenwoordigheid; ik had hier te Londen eene kleine gemeente om mij heen verzameld , die zich, ik durf het zeggen, — want ; ik roem niet in eigen kracht, maar in de gena-| de van Hem, die ons verlichtte, — die zich onderscheidde door stille christelijke deugden en door betamelijke onderwerping aan de overheid , zoodat de Koning ons klein getal niet begreep in de vervolging tegen de Anabaptisten en anderen , die niet instemmen met de hervormde Engelsche kerkbegrippen. De edele Vorstin had mjj somtijds uit eigene beurs ondersteund; nu verkreeg zjj voor my een jaargeld , toereikend tot ons onderhoud. Zij liet het hier niet bjj berusten ; door hare goedheid werd dit huis mjjn eigendom, dit huis ! waarin mijne overige kinderen allen geboren werden , waarin mijne Gretha stierf, waarin ik zooveel goeds en bitters ondervonden heb , en waarin ik altijd met dankbaarheid herdenken zal aan mijne vorstelijke weldoenster ! Ook gij , mijne kinderen, vergeet haar nooit , vereer immer hare nagedachtenis.quot;

))Van dat ik geleerd heb te bidden , vergat ik haar nooit in mijn gebedverzekerde Walter , «maar , vader! ik heb eigenlyk nooit recht begrepen hoe wij zoo in armoede geraakt zijn.quot;

»De jaarwedde, stiptelyk uitgereikt zoolang

mijne begunstigster leefde , werd terstond na haar afsterven tot op de helft verminderd , en kwam onder den Protector , en onder Koning Eduard niet weder tot de vorige som. Ook ontviel mij toen uwe moeder. Dat was een treurige tijd, niet waar, Eva, waarin gij boven uwe jaren moed en werkzaamheid en beleid hebt getoond. Het bestuur over een moederloos huisgezin van negen kinderen , met een bekrompen inkomen, was eene hoogst moeielijke taak , die gij , onder opzien tot God, op u naamt en door Zijne hulp waardiglijk volbrengt. Neen , bloos niet, kindlief, gij hebt die lofspraak en méér van mij verdiend: zoo huiselijke deugden ooit op aarde beloond worden dan hebt gij reden, om met een blijmoedig oog op de toekomst te zien. Ook gij, lieve Francis, ondersteunt uwe zuster naar uw vermogen. Dit alles heeft echter niet kunnen voorkomen , Walter, dat de nood ons dwong, van vroeger als onontbeerlijk beschouwd huisraad af te zien, en de betere kleederen te verkoopen, om meer eenvoudige aan te nemen. Nog was dit geene armoede. Wel leefden wij sober, maar het noodige ontbrak ons niet. Daarop volgden de onrustige dagen van Northumberland en Lady Johanna Gray en eindelijk de terugkomst van l Maria Tudor te Londen: hare terugkomst als Koningin! Alle Katholieken staken het hoofd op, alle Protestanten, ofschoon verreweg de aan- ; zienlijksten in getal, sidderden voor eene aanstaande vervolging, die de Roomsche priesters overal predikten, en ons Lutherschen werd, als eene niet erkende gemeente , zelfs het gods- ! dienstig bijeenzijn verboden. Gij weet het: God ! meer vreezende dan de menschen verzamelden wij ons somtijds in dit huis, om Hem te dienen naar ons geweten, en onze samenkomsten zijn niet ge- i heel verstoord; doch van mijn gering inkomen wist men mij te berooven. Toen trad de onver- | biddelijke armoede ons huis binnen; zij drukt ons neder met hare loodzware hand, zet zich aan on- 1 zen vuurloozen haard , zit vóór bij den ledigen | disch, legert zich met ons op de slaapstede , en j wijkt niet van ons bij dag noch bij nacht.quot; — Hier braken lang weerhouden snikken Bealow\'s woorden af. Hij hield beide handen voor de oo- i gen en schreide. Er ligt altijd iets schokkends in den traan, aan het mannelijk oog ontwron- | gen door geweldig aangrijpende smart, maar een i huisvader te zien schreien om zulk een leed moet het medegevoel van een goed hart pijnlijk aan- j doen; ook liepen de beide meisjes naar hem toe en trachtten , met eerbiedige liefde, zijne tranen ; weg te wisschen.

«Kinderen hervatte hij , meer bedaard , »gy weet wat ik niet al beproefde , om iets tot verbetering van onzen toestand te doen : doch van alles wat ik heb ondernomen , is niets gelukt. Ik ben ten einde raad. Gij beiden tracht wel door uwe werkzaamheid het gebrek af te weren , maar het valt mij oneindig hard te moeten leven van het weinige, dat uwe vlijt vergaart.quot;

»Vader, laat u dat niet ontrusten. Hebt


-ocr page 245-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

237 I

gij niet altijd voor óns gezorgd?quot; sprak Eva.

))En zie, de sluier is af!quot; riep Francis , die luchtig het fraaie satijn van het borduurraam losmaak te . ven de Lord heeft ons veel geld beloofd, I niet waar , Eva ?quot;

»Als hij in dit onstuimige veder maar lust zal hebben dien af te halen.quot;

»Ach!quot; zeide Francis , terwijl zij even bloosde, whij niet komen! Hij had er immers zooveel voor over, dat wij dien nog heden afmaakten.quot;

«Ook kan hij eenen bediende zenden,quot; hernam Eva.

»Ik wenschte wel, meisje! dat dit werkuniet juist met voorname lieden in aanraking bracht. De adellijken des lands zijn niet altijd de edel-sten , en in hunnen omgang leert men veel, dat u in uwen eenvoud)gen staat schaden kan.quot;

»De groote dame, waarvoor wij eenige weken geleden een kleed gewerkt hebben, zond eene kamenier, en de baronet, die zoo rijkelijk betaalde , liet zijne handschoenen bestellen door eenen kleinen edelknaap ; dit zijn tot hiertoe onze eenigste klanten behalve deze Lord, die alléén zelf komt. Wij weten niet hoe hij heet, maar hij is juist niet onvriendelijk , hoewel eenigszins uit de hoogte : vindt gij niet, Francis ?quot;

Deze boog zich, om eene schaar op te rapen. Er werd zacht aan de huisdeur geklopt. Eva verliet het vertrek , en toen zij terugkeerde, zei-de zij tot Bealow :

»Vader. daar is een leerling van den schoenmaker Dawson: deze ligt op zijn sterfbed en wenscht, dat gij hem in zijne laatste oogenblik-ken zult bijstaan. De jongen heeft eene lantaarn bij zich , maar , beste vader , het is buiten zoo guur en het waait bijkans eenen storm !quot;

»Dat zegt niets . mijn kind. Een stervende , die naar godsdienstige vertroosting smacht , mag niet wachten. Hoort, gij zijt verstandige meisjes, gij zult met dien vreemden Lord , als hij komt, niet meer spreken dan hoogst noodigis. Belooft gij mij dat?*\'

»Van harte gaarne ,quot; sprak de oudste , terwijl zij hem uitliet.

Toen zij weder in het huisvertrek terugkwam, viel haar oog op Walter , die vast sliep. «Walter ! Walter ! met slapen leert men geen Latijn.quot;

))Ik ben zoo vermoeid,quot; was het antwoord, »en zoo wonderlijk ; mijn hoofd klopt als moest het bersten , ik ga te bed.quot;

»Gij kunt niet beter doen. Had ik slechts iets, om u te geven.quot;

Nadat de knaap zich verwijderd had, regelde Eva het een en ander in het vertrek , en toevallig hare zuster aanziende . riep zij uit:

«Mijn hemel, Francis! gij weent ?quot;

«Niet meer dan hoogst noodig is\' mompelde deze bij zich zelve, «en dat heb ik nu beloofd !quot;

«Wat is dat, lieve zuster . waarom zegt gij dit ?quot;

«Niets met den Lord te mogen spreken , en hij zoude mij zooveel vertellen van het prachtige feest, waar de sluier voor dienen moet!quot;

«O , gij zyt toch een kinderachtig zottinnetje, daarom te weenen!quot;

Men hoorde kloppen.

«Daar zal hij zijn,quot; ging Francis voort, rood en bleek wordende.

Er werd opnieuw geklopt.

•gt; Spoedig , doe dan toch open . Eva ! Maar zeg vooral niet, dat ik om hem geweend heb.quot;

«Wel neen, dwaas meisje ! zeker niet.quot;

Een man , gewikkeld in eenen bruinen mantel , dien hij snel afwierp , trad kort daarna binnen. Den hoed met gekleurde vederen hield hy op. Het was onze bekende , de ridder Benefield. Zekerlijk was zijn uiterlijk niet zeergeschikt, om voor vrouwen gevaarlijk te zijn : dan . de prachtige kleeding, waarvan hij zich steeds bediende, zijne hoofsche woorden en spreekwijzen , die voor haar het aantrekkelijke der nieuwheid hadden , en vooral zijne kleine vleierijen lieten niet na eenigen indruk te maken op de zinnen en de vrouwelijke ij delheid der jeugdige Francis, waarvan hare onschuld eerst bewustheid kreeg nu het haar ten plicht gemaakt werd stug jegens hem ; te zijn. De beide meisjes stonden eenigszins verlegen tegenover den Lord. Eva bood hem haar vaders leunstoel aan , den eenige . die er aanwezig was.

«Ik dank u , ik zit liever op die ruwe bank daar , naast eene schoone jutter. Niet waar , gij i komt bij mij zitten , kleine ?\'\'

«De sluier is af, Mylord!quot; sprak Eva , hare ; zuster wenkende , om het niet te doen.

«Uitmuntend. Gij beiden werkt onbegrijpelijk vlug. Ik zal u aanbevelen bij de Koningin. Zjj i heeft zeker dikwijls zoo iets noodig , en fraaier j borduren hare eigene werksters niet. Mag ik i uwen kunstigen arbeid zien ?quot;

Francis hield hem het rijke weefsel, half uit- i gespreid voor.

«Iets naderbij , als het u belieft, bevalligste.quot; i

Aarzelend naderde zij , legde beschroomd het | kostbare voorwerp op zijne knieën , en wilde terugtreden ; doch Benefield had hare hand gevat en liet die niet los.

«Sierlijk werk en allerliefste handjes, die het vervaardigen,quot; hervatte hij, eenen begeerigen blik op het schoone kind slaande , dat angstig, met zichtbaar hijgenden boezem , naar den grond geslagen oogen en hoogroode wangen vóór hem stond. «Laat ik ze kussen, die kleine blanke handjes en eer zy het verhinderen konde , was het geschied.

«Neen mijnheer!quot; zeide Eva , in hoogen ernst, «dat gaat te ver. Gij zult weldoen mijne zuster los te laten, en haar niet te zeggen wat zij nooit hooren moet.quot;

«Zijt gij inderdaad jaloersch, lieve duenna ? o , wees tevreden, gij zijt ook schoon; slechts wat te stuursch.quot;

«Ik bid u laat mg los , edele heer!quot; smeekte Francis, en hare tranen stroomden, want hjj had haar genoodzaakt naast hem plaats te nemen , en hield haar met de eene hand sterk om-


-ocr page 246-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

238

vat, terwijl hij met de andere de beangste zuster \' afweerde, die het jonge meisje wilde wegrukken.

»Wee ons, dat vader nu juist moest uitgaan !quot; zuchtte Eva. »My lord , om \'s hemels wil! laat toch Frfincis met vrede , wat gij met haar voor- ; hebt, kan niet goed zijn.quot;

»Waarom zoude ik mijn lief borduurstertje geenen kus mogen geven , wanneer ik haar werk zoo rijkelijk betaal als ik het doe. Zijn burgerdeernen dan in de wereld , om als nonnen te le- i ven ? Hoor, gij moet reden verstaan, juffer Eva! uwe kleine zuster is verstandiger dan gij ; haar zal ik het goud geven, dat wij zijn overeenge- i komen , ga gij in een ander vertrek en hinder ons niet. Schrei niet, mijne Francis ! mijn liefje ; wees gerust, ik zal u van het feest vertellen , zooals ik beloofd heb.quot;

»Neen , in eeuwigheid niet, mijnheer ! Ik ga niet vanhier ; ik verlaat mijne zuster niet in dit bange uur. Zoo gij het slechts aan haar alleen wilt geven , behoud dan uw goud, mijnheer! dan willen wij het niet, hoe hoog noodig,quot; voegde zij er zuchtende by, »het ons ook is. Verlaat ons , Mylord! en neem onzen zegen mede , indien gij slechts thans nog gaat.quot;

«Hoeveel ben ik in uwe schuld, spijtige juöer,quot; antwoordde Benefield , opstaande en Francis los latende, alsof hij aan het dringend verzoek toegaf.

«Gij hebt gezegd twee pond hernam het meisje, eenigszins beschaamd over hare hevigheid, en tevens berekenende, dat voor het benarde huisge • zin deze onderstand onmisbaar was , en zij niet aan hare gevoeligheid mocht bot vieren, ten koste van eenen vader en zoovele kinderen.

»Twee pond, lieve!quot; grijnsde hij met eenen valschen lach, «hier hebt gij er vier daarop zijne beurs weder aan den gordel stekende en den sluier opnemende, wendde hij zich naar de deur, die Eva voor hem opende. Onvoorziens greep hij haar echter bij den arm, en duwde hij het meisje de deur uit, die hij snel weder dicht sloot en van binnen grendelde.

»Om Gods wil! uit barmhartigheid , laat mij binnen, Mylord!quot; kermde zij , «zoo gij een gerust sterfbed wenscht, doe open! doe open! Laat mijne zuster met rust; roep den vloek van een braven vader niet op u ; doe zijn liefste kind geen leed J Zoo gij een mensch zijt, en niet verstompt voor menschelijke ellende , bedenk dan dat gij de onschuld moordt!quot; Hare kreten baatten niets , men schonk geen antwoord. Zij begreep, dat beden en klachten ijdel waren; zij luisterde. Eene stilte, die haar doodsangst aanjoeg, heersch-te in het vertrek; na eenige seconden hoorde zjj hoe Francis met eene akelig schelle stem om hulp schreeuwde. — «God, de Almachtige, zal ons sterken.quot; riep Eva haar toe , «Francis ! houd goeden moed, ik zal u redden.quot; Ijlings rukte zij de huisdeur open en kreet in de vrije lucht, dat het de voorbijgangers moest treffen. — «Helpt, goede menschen , helpt! men vermoordt een mensch ! Men randt mijne zuster aan, helpt! hierheen, i hierheen! Redt de onschuld! De hemel zal er u voor zegenen!quot; Zoo kermde het arme meisje , handen wringende en in doodsangst. Doch niemand hoorde haar; de anders levendige straat was door het ruwe weder en het ver gevorderde avonduur van menschen als gevaagd, de boogschutters van den sheriff deden hunne ronde nog niet, er scheen geene uitkomst te zullen naken. In \'t eind daar ziet zij , neen, het is geene verbeelding ! zij ziet twee mannen , die haastig op haar geschrei toeloopen. Zij naderen; die het eerst aankomt, een man van hooge gestalte, vraagt haar wat zij van hem wenscht?

«Daar binnen mishandelt men een meisje, mijne zuster! Red haar, zoo gij een ridder zijt; help haar, zoo gij u Christen noemt!quot; De vreemdeling was reeds binnen en wilde de deur openen.

«Dat helpt niet; zij is aan de andere zijde gegrendeld.quot;

De tweede man kwam nu ook nader.

«Doe open, in den naam der Koningin en der wet! Doe open of ik verbrijzel de deur ! Doe open, zoo gij nog op genade hopen wilt!quot;

Men hoorde beweging in de kamer , een geschuifel alsof twee menschen worstelden. De vreemde man buiten , beproefde met zijnen dolk de deur uit hare hengsels te wrikken, de andere hielp hem daarbij ; een licht geritsel aan den grendel deed vermoeden, dat er moeite werd gedaan, om dien terug te schuiven; het was slechts eene halve beweging, die weinig baatte, doch den beide anderen gelegenheid gaf, om hunne dolken tusschen de kleine ruimte in te ste-I ken en zoo te beproeven den grendel te bewegen, die driemaal krassend draaide en eindeiyk wegsprong.

«Geloofd zij God!quot; riep Eva, van blijdschap schreiende. Doch een schrikkelijk tooneel deed zich ! aan hun oog op : dicht bij de geopende deur lag, I blijkbaar na eene poging, om die te bereiken, de arme Francis, blauwachtig bleek, met gezwollen i lippen , met verglaasde oogen , die als van af-i grijzen strak openstonden , met verward hangend haar , met losgerukten halsdoek : hare rechterhand bloedde , terwijl zij in de linker eene puntige schaar krampachtig vastklemde. Al meer en meer naar den schoorsteen terugwijkende, zag Benefield als in bedwelming de binnenkomenden aan. De grootste vreemdeling naderde, trad vlak voor hem, en zag hem toen met doorborende scherpheid aan.

«Benefield ! verachtelijke schurk,quot; riep hij, den degen trekkende, «doe thans rekenschap !quot;

«Courtenay!quot; grijnsde de andere, en op eens schoten zijne oogen giftige vlammen. «Gij! en eeuwig gij! Ja, trek vrij uwen degen , dat is juist weder eene heldendaad voor u! Gij ziet het, de kleine heks daar heeft mij den mjjnen ontrukt.quot;

«Die engel! zij heeft dus hare eer verdedigd met meer dan vrouwelijken moed hervatte de Graaf, eenen blik van bewondering en medelijden op Francis werpende , die Eva, door Darley — want deze verzelde zijnen meester — bijge-


-ocr page 247-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

staan , tot zich zelve trachtte te brengen; daarop vervolgde hij , tot Benefield gewend, met diepe verachting:

»Neen waarlijk , ik zal mijnen degen niet bevlekken met uw onrein bloed. Ik had u misschien voldoening te vragen voor meer dan éene belee-diging: maar ik wil van u geene genoegdoening meer! Ik kruis alleen mijnen degen met dien van een waarachtig edelman. Dat zijt gij niet; en weet gij waarom gij het niet zijt ? Zie. daar ligtquot; — en hij wees op het meisje — »uw blazoen , door u zeiven vertrapt Wie eene vrouw mishandelt, is geen ridder meer. Vanhier dan , ellendige , uwe straf wacht u elders ! Vanhier , verlaat het dak der onschuld , waaronder gij slechts vloek en jammer gebracht hebt, en waaruit vloek en ellende u volgen zullen.quot;

/)Ik verlaat deze woning, Graaf van Devonshire !quot; hernam Benefield met eene gehuichelde kalmte , die hij alleen terugvond in de hoop op eene toekomstige wraak , «doch , vergeef mij , niet het huis der onschuld, maar de schuilplaats van een kettersch priester en zijn gebroed, waar men u misschien reeds gaf, wat men mij met zooveel misbaar weigert.quot;

Langzaam en nog eens den hyenablik op de bleeke Francis slaande, verliet hij het vertrek. Dicht bij de huisdeur trof hij Thomas Bealow zeiven aan, die hem groetende voorbijging. ȟwe dochters verwachten u nog niet!\'\' riep hij hem 1 toe.

j)Toch ben ik haar immer welkom,quot; dachtde-j ze bij zich zei ven, »waarom zou die edelman | dat zeggenen hierover peinzende, trad hij i snel zijn woonvertrek binnen.

Arme, zwaar beproefde man! wat ziet daar i uw oog ? Waarom is het u , als weigerden uwe 1 voeten voort te gaan: als verstijfde u het bloed | in de aderen: als boog uw lichaam , van alle ■ veerkracht beroofd, in tweeën ? Het was ook een al te wreed schouwspel voor oen beminnend vader , die nog maar alleen rijk was in de gezondheid zijner kinderen, dat tooneel van ellende , hetwelk zich nu voor hem ontrolde. In plaats van zijne bloeiende dochters opgeruimd werkende aan te treffen , vindt hij de jongere bloedende , stijf als een lijk, met de vale doodskleur op de verwrongene trekken , met haren en kleeding in wanorde , hijgende in de armen har er zuster, die bevende en met strakke blikken van ontsteltenis en verbijstering op haar nederziet. Het was een hoogst schokkend schouwspel voor den kalmen evangeliedienaar , die onder al zijne armoede orde en kieschheid rondom zich had zien heerschen , nu te aanschouwen hoe verwarring die vervangen had , hoe vreemde mannenhanden hulp boden aan zijne dochters, want Darley trachtte door het besprenkelen met water de nog altijd bewuste-looze tot zich zelve te brengen , en de Graaf was bezig hare hand, die op verscheidene plaatsen bloedde , zoogoed hij konde , te verbinden.

))Is dat een droom ,quot; barstte Bealow eindelijk uit, zich met de vlakke hand over de oogenwrij-

I vende , ais wilde hij eenen nevel daarvan wegvagen. «Zijn die mannen edele helpers of gruwelijke booswichten ? Kinderen , lieve kinderen , wat is hier voorgevallen! Francis, mijne Francis ! wat deert u ? Om Gods wil, wat is er geschied ?quot;

))Dat was de stem van mijnen vaderriep het meisje plotseling, bijkomende en zich half overeind richtende , terwijl hare blikken wild heen-waarden naar den kant vanwaar het geluid kwam. Daarop de ridderkleeding van Courtenay gewaarwordende , die juist het hoofd gebogen hield, riep zij vol afschuw : «Weg ! weg van mij , booze Lord ; daar is mijn vader , die zal mij beschermen !quot; Toen brak zij in een luid schreien los. !

«Schrei toch zoo niet, lieve zuster! bedaar i thans, wij allen zijn bij u !quot;

«Spreek , spreek ! wat is het; mijn kind ? Uw weenen breekt mij het hart.quot;

«Laat zij zich lucht gevensprak Courtenay, «dat schreien zal haar verlichten. Op haren leef- j tijd vermindert de smart met de tranen.quot;

«Maar wie zijt gij , mijnheer , voor wien mijne j arme dochter zoo terugbeeft, en die haar zoo- i veel belangstelling toont ? Verklaar gij het mij , ; zoo gij kunt, met welken nieuwen jammer de Heer mij bezoekt?quot;

«Ik zelf ben slechts sedert eenige oogenblikken hier, en weet niets bepaalds ; men riep mij te hulp, ik ben gekomen en verjoeg den beleediger van dit arme kind In hare verbijstering houdt zij mij voor den ellendige, vandaar haar afschrik.quot;

Eva verhaalde nu in korte woorden het ruw en onbehouwen gedrag van Benefield, hoe zijne list hare eenvoudigheid verschalkte, en welken angst zij uitgestaan had om het lot harer zuster. Deze had in dien tusschentijd genoegzaam hare bezinning herkregen , om te kunnen spreken van den schrik en de verbazing, die haar bevangen had, toen de ridder hare zuster had weggedrongen ; een schrik, die tot roerlooze ontzetting steeg bij zijne zonderlinge woorden, die zij niet begreep. en de woeste blikken , die hij op haar wierp. Met bevende lippen meldde zij , hoe hooge verontwaardiging haar beving bij zijne plotselinge liefkozingen, waartegen zij zich achter den leuningstoel haars vaders verschanst had: een zwak bolwerk , dat de gespierde booswicht spoedig bemachtigde. Toen had hij haar forsch omklemd en met onstuimige kussen hare lippen ont- gt; heiligd , terwijl zjj , met den moed der vertwijfeling , zich van zijnen degen meester maakte: | zij had getracht dien tegen hem te richten, doch ziende dat hij haar dit, voor een meisje \' zoo onhandig wapen ging ontwringen , wierp zij i het ijlings met kracht verre van zich, zoodat de ] goede Toledo-kling , op den steenen vloer neder-komende, in stukken wegspatte. Een geschikter verdedigingsmiddel had zij gevonden in hare ^ scherpe borduurschaar, die wel hare vingers ver-wondde , maar ook de zijnen , die om zoo te spre- i ken . één was geworden met hare hand en die hij daaraan moeielijker had kunnen ontrukken dan het-


-ocr page 248-

240 DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

jjzer aan den magneet. In hare gedachten had die worsteling ontzettend lang geduurd, en zij gevoelde zich afgemat en zoude er in bezweken zijn , want het was de worsteling van gemisbriiikte lichaamskracht met de zenuwachtige overspanning der wanhoop ; van overmachtige gewelddadigheid met angstige zelfverdediging ; van besliste sterkte met onnoozele zwakheid ; van den lammergier met de duif; van den bloedhond met het uitgekozene offer ; maar aan de zijde der onmacht streed God ! .... en daar liet zich eene mannenstem hooren , die luide en dreigend tot openen drong. Toen beproefde de gefolterde haren laatsten tegenstand in het verschuiven van den grendel; haren laatsten tegenstand , want de woesteling stiet haar met zijne vuist terug, tot zij machteloos nederviel. Zijne helsche overwinning zoude zeker geweest zijn, doch de deur werd geopend, en de zege behoorde der zwakheid!

Terwijl de meisjes spraken, had Courtenay eenen mannelijken traan van medelijden niet kunnen terug dringen , en het hoogvlammend rood der verontwaardiging had daarbij meer dan eens zijn aangezicht gekleurd. Thans sprak hij op ernstigen toon : »God zelf heeft mijne schreden hierheen geleid, opdat de boosheid zoude gestraft worden , en, bij mijne riddereer! ik zal er in voorzien.quot;

»0 mijn Heiland I\'1 viel hier de oude Bealow in , »dat zijn immers de dagen van den Anti-Christ ! zulke Godtergende gewelddadigheden onder de grooten der aarde moeten haren onder gang na zich slepen. Mijne kleine kinderen hongeren ; myne brave dochters werken , om in ons gebrek te voorzien ; men biedt haar goud, maar te gelijker tijd schande en onteering, en daar zij het verwerpen, randt men haar aan met schandelijke list en geweld : haar! mijne onschuldige , myne arme Francis, nog bijna een kind!quot;

«Troost u, goede man!quot; hernam de Graaf, »eene hoogere hand waakte over uwe dochter; zij is bewaard gebleven , zij zal zich van den schrik herstellen. Dan , uw huisgezin moet niet meer worden blootgesteld aan de verleiding en de kwade bejegeningen, die in uwen toestand geene zeldzaamheid zijn. Ik meen te mogen hopen , dat gijlieden mij eenigszins vertrouwt; ik ken edele dames, die ik op de deugd en de talenten uwer dochters opmerkzaam maken zal: zij zullen u ruim van werk voorzien. Tot zoolang zij het mij vergund uw zaakverzorger te zijn : vervolgde hij, met innemende minzaamheid zijne i beurs den huisvader in de hand drukkende : »gij | moogt noch kunt mij afslaan ; want ik weet, dat gij het behoeft. Neen, bloos niet, eerwaarde man! ik besef de oorzaak van uwe behoefte: zij mogen blozen , die uit valschen godsdienstijver u tot dezen staat gebracht hebben ! Ook dat aal anders worden , zoo waar ik Courtenay van Devonshire heet!quot;

«De groote Graaf!quot; riep Bealow, op hethoo- : ren van dezen naam ; hij vouwde de handen in

verrukking op de borst, en hief de oogen ten hemel : «Daarvoor dank ik U , o Algoedheid ! dat Gij mij Uwe weldaden toezendt door eene zoo edele hand!quot;

Eva wilde zich, terwijl hare lippen dank stamelden , aan zijne voeten werpen : doch de Graaf wederhield haar , en reikte haar de hand , die zij eerbiedig kuste; ook Francis sloeg den matten blik op hem , en de gloed der dankbaarheid kleurde voor eene poos hare wang.

«Ik kan niets vergelden, edele heer!quot;\' zeide Bealow innig ontroerd ; «maar Hij , wiens trouw nooit wankelt, bij wien iedere deugd hare belooning vindt, zal het gebed verhooren , dat een beweldadigde en zijne tien kinderen dagelijks voor u tot Zijnen troon brengen zullen.quot;

«Hebt gij tien kinderen ?quot; vroeg Devonshire , en zich daarna tot Darley keerende, fluisterde hjj hem in: »Zoo gij nog geld bij u hebt, leg het dan ergens neder; mijne beurs was reeds half geledigd bij vrouw Snowpust.quot;

Niemand, wij ten minste willen het van het menschelijke hart onderstellen, niemand is zoo volmaakt boosaardig, dat hij niet oogenblikken heeft, waarin hij zich een beter mensch gevoelt, en waarin vonken van zijnen goddelijkeu oorsprong van onder den smeulenden aschhoop zijner zelfzucht en verdorvenheid te voorschijn komen, wanneer hij zich in aanraking ziet met edeler naturen, en ontgloeid wordt in afschuw voor het afzichtelijke beeld der naakte boosheid. Zoo ging het ook Darley ; zijn eigenbelang kwam hier niet in het spel, zijn hoogmoed leed hier niet; hij was als het ware de helper, de tweede hand geweest in een goed werk : zijn jongelingshart verfoeide de drieste woestheid van eenen Benefield tegenover een schoon meisje; met achting staarde hij op Eva, die in zooveel angst hare tegenwoordigheid van geest en beradenheid had behouden , en hij had bij het gansche tooneel met warme deelneming zijne hulp verleend. Ook nu gaf hij volgaarne zijn goud ; echter niet geheel zonder praalzucht, want hij wierp het in een zijner handschoenen , waarop, nevens het wapen van zijnen heer, zijn eigen naamcijfer gewerkt was , zoodat men het weten konde, dat deze gift van hem kwam.

«Kom, neef! laat ons nu gaan sprak Courtenay , zich aan de verdere dankbetuigingen des gezins onttrekkende , «gij hebt allen rust noodig ; | wij zien elkander weder T\' en daarop drukte hij den leeraar met hartelijkheid de hand. In Eva\'s oog blonk een traan , toen hij haar met vriendelijken ernst groette; de arme Francis was van vermoeidheid ingesluimerd in den armstoel haars vaders. waarin men haar had nedergezet.

Darley zag nog eenmaal naar Eva om; zij sloeg de oogen neder , de jongeling bloosde.

«Nu weet ik waarom de naam des Graven van Devonshire als die van eenen heilige door allen wordt aangeroepen: waarom hij, ofschoon Katholiek , door alle Protestanten wordt hooggeacht;


-ocr page 249-

I

DEVONSHIRE. 241 !

DE GRAAF VAN

het is, omdat hij minzaam en grootmoedig jegens

I elk, zonder uitzondering, Christen is in den \\va-| ren zin des woords. Mocht hij zich ook nog | voor het uiterlijke ontdoen van de hulselen des

i bijgeloofs!quot; sprak Bealow. nadat zij vertrokken j waren. En hij vervolgde, naar den hemel op-

; ziende ; »0 . vergeef mij , dat ik, kleinmoedige, : aan Uwe hulp twijfelde, omdat mijn oog geen j uitkomst zag.quot; — Daarop knielde hij neder met : zijne dochter, en beiden vouwden de handen en ; riepen met vrome dankbaarheid uit: »De Heere j heeft het wél gemaakt!quot;

V.

EEN HOOFDSTUK ZONDER HANDELING.

Mijne lezers verwachten van mij, en met recht, i eenig inzicht in den toestand der opgevoerde per-1 sonen gedurende de nu verloopene maand. Slaan wij daartoe eerst eenen blik op het landverblijf | van Ashridge. Wij zien daar de jeugdige prinses I Elisabeth in denzelfden verlaten toestand : geen I hoveling of edelman uit de hofstad had het gewaagd , of zijne vrouwelijke betrekkingen willen toestaan , de verbannen zuster der Koningin te bezoeken; ook behoefde deze hen niet tot hare verstrooiing, en ware het niet. dat haar gekrenkt eergevoel leed onder die opzettelijke verwaar-loozing, of vrees voor toekomstige vervolging 1 haar ontrust had , dan zeker zoude zij zich, met den geheimen troost van Courtenay\'s liefde niet ongelukkig gevoeld hebben in deze afzondering. Zij zocht afleiding .... neen ! meer dan dit: met hooger , met opzettelijker doel legde zij zich toe op de beoefening van eiken tak der wetenschappen en schoone kunsten. Zelfs tot de minst vrouwelijke studiën, zooals de bouwkunde , de wiskunst en de werktuigkunde , strekte zich hare zucht tot kennis uit, en in die allen slaagde i zij. Soms nam zij penseel of borduurnaald ter hand , en beiden behandelde zij met Lieschheid en fijnheid van smaak. Eene ongewone gemakkelijkheid in het aanleeren van talen bezittende, sprak en schreef zij de meeste Europeesche talen : het Latijn verstond zij volkomen , en hoewel zij daarin zelden een geregeld gesprek voerde , bediende zij zich toch later dikwijls in den j omgang met geleerden en gemeenzame vrienden . van aanhalingen uit Rome\'s oude schrijvers. In i onze dagen zoude dit eene belachelijke x^edante-\' rie kunnen heeten, maar men bedenke . dat het I Latijn toenmaals de gemeenzame spraak der vor-; sten en grooten was. In jeugdiger leeftijd had j zij zich somtijds vermaakt met het opstellen van i kleine dichterlijke proeven; thans verwierp zij | die oefening, nutteloos inderdaad indien het oe-i fening zijn moet, om zich meer bepaald op staat-en gescLiedkunde toe te leggen.

Met zoovele en zoo uiteenloopende bezigheden bracht Elisabeth de dagen harer eenzaamheid door, I slechts somtijds daarvan afgeleid door de brieven

van haren geliefde. Nu had zij deze echter sinds eene week niet meer ontvangen. Met bange zorg zag zij . bij een ernstig nadenken over hunnen wederzijdschen toestand, de toekomst in Zijn eerste brief, door Staunton zorgvuldig bezorgd , had haar evenwel omtrent Wyatt\'s plannen gerustgesteld , daar de Graaf, hetzij uit lichtzinnige geringschatting der wezenlijke gevaren , hetzij uit zucht, om voor zijne dame elk wolkje van bekommering te verwijderen , slechts van zijne goede verstandhouding met de Koningin en het hof geschreven, en alles verzwegen had wat haar zoude kunnen ontrusten. Niets verheugde de prinses zoozeer, als de hartstochtelijke genegenheid des volks voor haren Graaf; daarbij liet zij hare gloeiende verbeelding vrij spel in blijde droo-men voor de toekomst. Met de onbezorgde vrijmoedigheid eener vorstin, die weet, dat ze later vergelden kan , had zij Courtenay\'s aanbod , om uit zijne fondsen in hare geldmiddelen te voorzien , aangenomen, en de Graaf, eenmaal die i vrijheid verkregen hebbende, voorkwam met angstvallige teederheid elke aanvrage. Zoo kon- ! de zij zich van dien kant dus meer onbelemmerd \' aan hare lievelingsstudiën overgeven. Daarbij hield hij telkens aan , om ontheffing van zijnen eed , met steeds dringender verzekering van zijnen invloed en van de omzichtigheid, waarmede hij handelen zoude. Tot hiertoe echter had Elisabeth met groote zelfverloochening dit altijd standvastig geweigerd en hem ernstig aangezet, om zich op elke wijze in de gunst der Koningin staande te houden ; vandaar, dat Devonshire, hoeveel moei te het zijnen rondborstigen aard ook kostte , en hoe vaak hij eene opwellende gedachte-terugdringen moest, zich nog door geene overijlde daad verraden had. Ook is het waar, dat de ridderlijke edelman, zoo hoogst gevoelig voor de weinig verwachte gunstbewijzen zijner Koningin ; hij , die meestal zonder berekening sprak en handelde naar de opwelling van zijn hart. zich ongemerkt wegslepen liet tot kleine bewijzen van galanterie en tot hartelijke woorden van ongeveinsde dankbaarheid , waarvan hij den indruk noch de gevolgen peilde. Maria echter, die inderdaad voor den Graaf eenen gloeienden hartstocht koesterde , te sterker misschien , naarmate omstandigheden , rang en eigenwaarde haar drongen dien te verbergen . werd er door in het denkbeeld gebracht , dat hij in haar de vrouw beminde , en dat het in hare macht stond, om de schroomvallige hulde van den hoveling door een enkel woord in de vurige aanbidding van eenen gelukkigen minnaar te veranderen. Betreurenswaardige dwaling van het beminnende , vrouwelijke hart, dat maar al te licht gelooft wat hot gaarne wenscht; noodlottige strik , waarin de schrandere vrouw , de zelfstandige Koningin . evenzeer gevangen wordt als de lichtgeloovigste harer sekse!

Zoo klommen dan ook de macht en de invloed van onzen Graaf met lederen dag: geene gunst, door hom gevraagd . die niet toegestaan : geen voorstel . door hem gedaan . dat niet aangeno-


-ocr page 250-

242 DE GRAAF

DEVONSHIRE.

men werd. Alom klonk zijn naam als dien eens schutheers van onderdrukten en zwakken, bij volk en adel beiden; geene macht, zelfs niet die des Kanseliers, hoe uitgebreid en gevreesd ook . stond de zijne tegen. Het was alsof Gardiner volkomen instemde met alle plannen van den gunsteling; hij scheen het zich tot eene gewoonte gemaakt te hebben, den Graaf naar de oogen te zien ; hij scheen zich te gewennen aan de ge dachte , waaraan toen weinige Engelschen meer vreemd waren: de gedachte namelijk . dat Cour-tenay weldra met de hand der Koningin alle macht in den Staat aanvaarden zoude. En echter , niet verder is de planeet Saternus van de zon verwijderd . dan de Kanselier het was van dit denkbeeld, dat zoovelen als eene zekerheid beschouwden. •• Gelijk een schrander veldheer trok hij al zijne strijdkrachten langzaam en zonder gerucht in één brandpunt te zamen , om bij een eersten aanval, die beslissend moest zijn, onfeilbaar zeker te wezen van de overwinning. Neen, hij verspilde of verzwakte zijnen invloed niet in nuttelooze, kleine haarklooverijen, door voet voor voet, bij niets afdoende schermutselingen zijn aangevallen gezag te betwisten , en eene aanwassende gunst, die in zich zelve de bouwstoffen harer .slooping met zich droeg , te verontrusten.

Neen ! niet op den persoon des Graven van Devonshire doelde hij in zijnen toorn . niet tegen dezen enkelen was zijn staatkundige haat gericht; eene gansche partij , de talrijkste helft der natie , meer dan één doorluchtig hoofd moest i in Courtenay\'s val medegesleept worden: daartegen voerde hij strijd! Daarom ried hij omzichtigheid en geene overhaasting; daarom hield hij nog altijd Benefield\'s zelfzuchtige wraakoefening terug; daarom wiegde en bedwelmde hij Darley\'s vurige driften door sterke beloften van aanzien en macht, en verbood voor alsnog die i slang haar slachtoffer te omkronkelen.

Men denke toch niet, dat de staatsman middelerwijl zijne eigene ontwerpen opgaf. Rustig werkte hij voort aan de onderhandelingen mot Spanje , ruimde ongemerkt eiken tegenstand weg, onderhield vriendschap en samenkomsten met den gezant, en won het Parlement voor het Spaan-sche huwelijk. Dit alles echter niet geheel zonder voorkennis der Koningin. die zich geliet alsof zij genoegen nam in het voorstel van den : Keizer. hetzij in de bewustheid dat, zelfs al ware alles geregeld, ééne enkele onvervulbare clause , door haar licht te verzinnen , het gehee-le contract zoude kunnen in duigen werpen ; hetzij om bij eigene handelingen onbelemmerd te zijn en bevrijd van lastige aanzoeken : hetzij omdat zij door de schijnbare aanstalten tot dat hu-welijk den geliefde wilde dwingen , zelf tot eene verklaring te komen , die zij tot hiertoe tevergeefs had trachten uit te lokken op gezamenlijke uitstapjes naar Windsor , of bij een kort verblijf te Hampton-court. waar zij dan étiquette en hoofschen dwang verbande — doch altijd zonder gevolg. Devonshire betoonde haar hartstochtelijke trouw en ridderlijke vriendschap , maar met den eerbied van eenen onderdaan en de angstvallige nauwgezetheid van eenen hoveling. De Graaf gevoelde zich echter , hoewel de glans van rijkdom en onbetwiste macht hem omgaf, gansch niet gelukkig. De dwang . dien hij zich moest opleggen in zijne betrekking tot Elisabeth ; de volstrekte onmogelijkheid , waarin hij was, om haar te bezoeken — want de Koningin vorderde zijn bijzijn ieder uur, en hij gevoelde te wel het gevaar , dat er voor hem in lag, om opnieuw door list den argwaan op te wekken — verbitterde hem elk genot. Ook de angst bij het denken aan Wyatt\'s ontwerpen, die hij verhinderen noch aan het licht brengen kon , was een worm, die aan zijn hart knaagde, daar zijn geweten hem van halve medeplichtigheid beschuldigde bij het niet ontmaskeren van het booze. De schrik voor den verachten Benefield, wien hij vermoedde , dat zijn geheim bekend was, en dien hij met geene billijke reden zonder gevaar meende te kunnen verwijderen; de zonderlinge luim zijner zuster , die al hare vroegere vroolijkheid verloren had , op eens geene bezoekers meer bij zich duldde , en hierdoor aanleiding gaf tot uitleggingen , die haren goeden naam benadeelden , want de sissende lastertongen hadden, zooals Chandos eenmaal voorspelde, dit oogenblik van verjaging afgewacht , om haar als eene gevallene , verlatene coquette aan te wijzen; de koele eerbiedige afstand, waarop zich Chandos van hem hield, bij elke zijner pogingen, om dezen als ge-meenzamen vriend te naderen — dit alles ontrustte , ontstelde en verwarde zijnen geest. Hij gevoelde het somtijds zelf, dat hij gelijk was aan den man , die zich op pas bevrozen water gewaagd heeft en voort moet op de gevaarlijk gladde baan, waaronder eene peillooze diepte grimt, al hoort hij ook krakend bij iedere schrede eene waarschuwende stem , die hem aan zinken herinnert. Vooral hinderde hem het gemis van Staunton . die door eene zonderlinge gunst der Koningin , waarvoor de Graaf geene reden wist te vinden, tot den ridderstand verheven was geworden en als bevelhebber eener bende boogschutters naar het Noorden had moeten vertrekken , ondanks zijne verklaring , dat hij van elke eer afstand deed, die hem van zijnen meester verwijderde. Dit was de oorzaak der stremming in des Graven briefwisseling, waarvan wij hierboven spraken ; hij wist Elisabeth geene tij\' ding te doen toekomen; hij zag niemand om zich, dien hij met zulk eene gewichtige taak belasten kon: in zijne verlegenheid wierp hij het oog op Darley , die met gehuichelde trouw en gehechtheid zich al meer en meer aan zijnen bloedverwant vastklampte , doch de Graaf vreesde te veel de droomerige verstrooidheid, waarvan de jonkman bij zijn glurend bespieden den schijn aannam. Ook had Elisabeth , aan wie Staunton van zijn vertrek kennis had gegeven, eenen tweeden vertrouweling stellig ontraden : en zoo geschiedde het, dat de arme Courtenay , omge-


-ocr page 251-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

243

ven van alles wat den levenslust prikkelen kon, doch met den dood in het hart, in eene ge-i dwongene werkeloosheid voor zijne dierbaarste be-| langen , met diep verborgene bekommering afwachtte wat volgen zou. Het was een bezoek , j bij zijne arme min afgelegd , dat hem toevallig gelegenheid gaf , in het huis van Bealow als reddende engel te verschijnen, en deze daad zoude | in het vervolg machtig en ontzettend op zijn eigen lot terugwerken : een gevolg, waaraan hij toen : evenmin dacht, als het kind , dat een schoothondje bevrijdde , bij eenen tijger opgesloten, er acht op i gaf, dat ook het wilde dier daardoor losgelaten werd.

VI.

WIEN ZAL HET GELDEN ?

In hevige onrust over de gevolgen , die zijne gewelddadigheid in het huis van Bealow voor hem zeiven hebben koude , nu het toeval Cour-tenay daarvan getuige had gemaakt, begaf zich Benefield des anderen daags vroegtijdig naar den Kanselier. Deze was reeds naar het hof, en hij volgde hem daarheen. Ook op Whitehall is Gardiner niet meer. en niemand weet te zeggen waar hij hem vinden zal. Nu wil hij zonder diens medeweten op zich zeiven handelen Reeds lang ongeduldig over het dralen van den Bisschop , die steeds zijnen wrekenden arm tegenhield , wil hij zich niet langer door iemand laten leiden , die het maar half met zijne belangen meent; daarenboven , zijne zaak is dringend en gedoogt geen uitstel. Anderen naar zich zei ven beoor-deelende, houdt hij het voor zeker, dat Devonshire deze gelegenheid snel zal aangrijpen , om hem te doen vallen , en hij is er van overtuigd, dat weinige woorden des Graven tot de Koningin daartoe genoegzaam zijn. Hij wil hem voorkomen ; hij wil der vorstin alles bekend maken wat hij van Courtenay\'s verstandhouding met Elisabeth weet en gist: hij wil zelfs met vermetelheid partij trekken van diens tegenwoordigheid in het huis van een\' kettersch leeraar. Hij zal de schande zijner oogmerken listig op zijnen vijand overbrengen : hij zal de oogen der vrouwelijke gerechtigheid blinddoeken met zijn lo-i genweefsel, en waar en onwaar zóó verwarren , dat schranderheid noch onschuld hier eene schifting zullen kunnen maken. Hij vraagt gehoor bij de Koningin. — Zij is niet te spreken , zij hoort de hoogmis in de abdij. O woede! Met gift en gal op de tong, met laftcn angst en wraaklust in het hart blijft hij wachten. Er verloopen uren. De kerkdienst moet geëindigd zijn. Zij is het; doch de Koningin doet eenen wandelrit door de stad, met haren Groot-Stalmeester , den gevreesden Devonshire ! Hij is verloren, alles is uit! Bij haren terugkeer zal men hem niet meer bij Maria toelaten ! Zal hij vluchten ? Waarheen ? De arm des gunstelings reikt te ver ; de voor den godsdienst ijverende priester kan hem niet meer beschermen.

noch gemeene zaak maken met iemand , die om eene schuld als de zijne vervolgd wordt In de bitterheid zijner ziel verwenscht hij de Koningin, den Kanselier , Courtenay, Francis , en bovenal zich zeiven ; maar hij is radeloos verward , niet éene gedachte wil zich geregeld in zijn hoofd voortspinnen. Hij blijft als wezenloos en verstijfd voor een der ramen van de antichambre staan . en staart met strakken blik op het voorplein. Daar ontstaat eenige beweging onder de wachten : de Koningin komt met haar gevolg terug, zijn vijand rijdt naast haar , zij voeren een druk gesprek ; de Graaf, die de hulp der palfreniers weigert , springt luchtig van zijn paard en biedt met bevalligheid der Vorstin de hand. Zij neemt zijnen arm ; zij stijgen te zamen den grooten trap op. Aan Benefield is niet éene beweging ontgaan. Vertwijfeling en spijt dringen het angstzweet uit elke porie van zijn lichaam; het duizelt hem in het hoofd. Daar klinken voetstappen in de zaal, waar hij zich bevindt. Hij ziet om, het is de page Arthur Polus. Dat is te veel! Dat gelaat is hem nu meer dan onverdraaglijk ; dezen ten minste wil hij ontwijken. Hij rukt eene zijdeur open en ijlt voort, hij verbeeldt zich , dat hij gevolgd wordt, al verder en verder verliest hij zich in het kolossale gebouw : hij ziet de deur van een kleiner vertrek openstaan, zijn oog valt op een rustbed : half zinneloos van vermoeidheid en angst werpt hij er zich op neder, in zijne vertwijfeling aan niets denkende dan aan een oogenblik verpoozing en rust.

In Courtenay had hij zich echter vergist . Hoewel deze, in de eerste verontwaardiging, zijnen misdadigen vijand met een scherp woord eene naderende straf had aangekondigd, en ook inderdaad het voornemen had hier zonder verschooning te handelen , was hij echter bij zijnen wandelrit met de Koningin door haar op gesprekken gebracht, die zijne gansche aandacht vorderden , waarvan hij geene geschikte afwijking koude maken , om op een zoo teeder punt als Benefield\'s vergrijp neder te komen. Ook verzette zich zijne grootmoedigheid tegen het denkbeeld , eenen vijand in diens afwezigheid te doen vallen, zonder hem de gelegenheid te laten zich te verdedigen. Hij besloot dus te wachten tot op hunne terugkomst te Whitehall. waar het, zoo hij meende , in zijne macht stond, den onridderlijken edelman spoedig voor den rechterstoel der Koningin te dagen.

Het tochtje door de hoofdstad had hen voorbij Piccadilly gevoerd. Hier stond Devonshire-house, het voorouderlijke huis van Courtenay, in de laatste jaren veronachtzaamd en vervallen, maar nu door hem uit stof en den roest der verwaar-loozing opgericht en tot zijn verblijf gekozen. met voorbijgang van het meer trotsche Exeter-house , thans ook zijn eigendom.

\')Ik wil toch zien of uwe woning onzen Groot-Stalmeester waardig is had Maria gezegd , en daarop had zij , door den Graaf geleid, de voornaamste vertrekken van zijn huis bezichtigd , met


-ocr page 252-

244

belangstelling de herstellingen en verfraaiingen gadegeslagen , die hij er in bad aangebracht, aan zijnen arm de groote ridderzaal doorwandeld, waarin iiij de verschillende wapenrustingen ziiner voorvaderen , met hunne zegeteekenen en schilden daarnevens , bijeenverzameld had. De menigte van vaandels . hellebaarden , lansen , reusachtige tweesnijdende zwaarden , strijdbijlen , zonderlinge bogen en ruwe strijdknotsen zelfs. want de oorsprong van zijn geslacht was op te sporen tot in den nevel der oud-Normandische tijden, gaf aan dit vertrek eenigszins het aanzien van een arsenaal , ten minste de Koningin maakte glimlachend die opmerking. Bij het beschouwen zijner oudvaderlijke familieportretten hadden zij te za-men geschertst-over de naïeve aanmatiging van het wapen der\' Devonshire\'s: een klaverblad met de drie zinnebeelden Courtoisie., Pro nesse , Lo-yautc en het devies: je les unis! Eindelijk in zijne pronkzaal gevoerd . waarvan de kostbare . met mozaïek ingelegde grond, en het kunstig stukadoorswerk der zoldering voor geene der zalen van Whitehall behoefde onder te doen, werd haar door Courtenay een luncheon, of zoogenaamd tweede ontbijt, aangeboden , dat, het onvoorziene van het onthaal in aanmerking genomen , den gastheer en zijne hooge gast waardig was. ))Zult gij u in dit vertrek nu dikwerf ophouden ?quot; vroeg zij hem onder het heengaan met beteekenis.

»Ik zal het afsluiten, Mylady! Door uwe Majesteit ingewijd , kan het door den eigenaar slechts ontheiligd worden.quot;

»Zoo gij ooit meent uw huis te moeten verlaten , staat het u vrij op Whitehall eene schuilplaats te zoeken.quot;

»Vergeef mij , genadigs te Vorstin, dat zoude zijn zich der aarde onwaardig te keuren en vermetel het paradijs binnen te gaan,\'\' antwoordde hij , haar in den zadel helpende.

«Eduard is toch overdreven beschroomd dacht Maria bij zich zelve , »hij moest mij begrepen hebben. Ik zal moeten eindigen met hem aan te bieden , wat hij zich niet veroorlooft te vra-gen!quot;

Bij hunne aankomst op het oude vorstenhof had de Kanselier , die mede , na een geheim onderhoud met den Spaanschen gezant, aldaar teruggekeerd was, zich dadelijk van de aandacht der Koningin meester gemaakt. onder voorwendsel , dat hij haar raadplegen moest over eene zaak , die geen uitstel duldde. Maria had zich met haren staatsdienaar verwijderd, na Devonshire toegevoegd te hebben dat plicht vóór genoegen ging ; eene aanmerking, die , door sommigen opgevangen , met schalkschheid tot het hou )iwt van den dag gemaakt werd. Onze Graaf, die tot in den avond op het kasteel moest aanwezig zijn , wandelde , in gedachten verdiept , een gedeelte der prachtige galerijen op en neder, terwijl hij nu en dan zijne opmerkzaamheid schonk aan het grillige , gothische beeldhouwwerk en de als fijn kantwerk uitgesnedene houten sieraden .

die met kwistige hand aan zoldering en venster- , kozijnen waren aangebracht, toen iemand hem op den schouder tikte en hem toefluisterde :

«Twee woorden , als gij wilt, Graaf van Devonshire.quot;

Hij zag om , en het was Arundel, die met een | zeer ernstig gelaat voor hem stond.

«Duizend, als gij het wenscht,quot; antwoordde Courtenay op opgeruimden toon , ospreek , wat is er ? Kan ik iets voor u doen ? Heeft Arthur Polus eene dwaasheid begaan , die hij niet weet goed te maken; is het de Kanselier, die uwe \' Lordschap geërgerd heeft, of wel is. .. . ?quot;

»Niets van dit alles . Mylord! Ik wil u thans niet lastig zijn met eigen verdrietelijkheden , noch u vermaken met de zotheden van anderen. Het is in den naam van een zeer ernstig belang, dat ik u spreken wil.quot;

)gt;Bij St.-Joris ! gij spant mijne nieuwsgierigheid.quot;

«Niet hier, als het u belieft, edele Graaf! j laat ik u voorgaan naar mijn eigen vertrek : daar zijn wij meer veilig.quot;

»Zooals gij verkiest, beste Arundel, maar , bij St.-Joris! ik moet lachen over uwe geheimzinnigheid ; het is toch geene samenzwering , hoop ik ?quot; sprak Devonshire zijnen arm nemende.

De Groot-Kamerheer antwoordde niet, doch i geleidde hem zwijgend in zijn vertrek en bood hem een der prachtige leunstoelen aan, welks ; rug en zitting van goudstof met blauwe geve- | louteerde bloemen fraai uitkwam bij het blinkend ; ebbenhout, waarin zij gevat waren.

De Graaf zette zich neder , en zag, eenigszins verwonderd over die plechtige handelwijze , Arundel vragend aan.

Deze plaatste zich recht vóór hem en sprak toen met nadruk :

»Graaf van Devonshire! gij zijt een edel mensch. Sedert ik u leerde kennen. heb ik u daarvoor gehouden , en niets weersprak tot hiertoe de achting , die men u kan toedragen ; ik heb daarenboven persoonlijke verplichting aan u: op den dag toen eene onverdiende ongenade mij dreigde , hebt gij- . • •quot;

«Och zwijg toch , beste vriend, zoo gij niets weet, dat meer nieuw, en minder langwijlig is.quot;

»Ik zwijg dan van uwe goedheid jegens mij ; doch niemand leeft er aan dit gansche hof, dien uwe Lordschap niet den een of anderen dienst heeft bewezen, of die, in geval van nood, niet op uwe hulp zoude durven rekenen. En toch hebt gij nooit één woord gesproken ter gunste van een edel wezen , dat geheel onschuldig lijdt, waaraan uw ridderlijk hart het eerst had behooren te ; denken !quot;

))Als gij nu voorgenomen hebt in raadsels tot i mij te spreken. ...quot;

»Welaan dan , Mylord ! Ronduit gezegd , waarom waart gij niet sinds lang de voorspraak van prinses Elisabeth ? Waarom hebt gij niet getracht deze met hare zuster te verzoenen ?quot; En bij deze woorden liet Arundel het oog uitvorschend op hem rusten.


-ocr page 253-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

245

-

Courtenay bestierf als een doode: hij vond zich niet in staat één woord te uiten ; de ontzetting over deze plotselinge vraag, over het hooren van dien lang geliefden naam , aan zijne eigene lippen verboden, hield tong en denkvermogen beide geboeid.

Eindelijk antwoordde hij met eene weifelende stem , die de hoogheid zijner taal weersprak : »En met welk recht vraagt de Graaf van Arundel mij rekenschap van mijne handelingen ?quot;

))Neen , Courtenay!quot; hernam deze , «verschans u niet achter eenen ij delen toorn ; ik weet het, gij acht u niet beleedigd. Ik wil duidelijker antwoord , ik wil dat allen mijnen weldoener grootmoedig kunnen noemen. Ik neem nog dit oogen-blik waar, een der laatsten misschien waarin ik het recht heb tot u te spreken als tot mijn gelijke. Tot mijnen vriend Devonshire kan ik zeggen : — Voorheen, toen zij nog de geachte vorstendochter genoemd werd, hadt gij deel aan de vriendschap van Lady Elisabeth ; het is allen bekend , dat gij baar toenmaals dikwijls gingt zien, en thans spreekt gij geen woord ten gunste van de veronachtzaamde jonkvrouw ! Allen hebben haar verlaten , maar moest gij ook onder dien zwerm zijn ? Omdat zoovelen alleen aan de opkomende zon hulde brengen , moet gij daarom zwijgen als het de lijdende onschuld geldt ? Uit vrees voor die zon zwijgt gij niet, want men kent u als den eenigste , die den moed zoude hebben zelfs een schuldige tegen haren gloed te verdedigen , den eenigste ook , wiens voorspraak hier machtig en geldende is. — Zóó durf ik spreken tot Eduard Courtenay , en hem herinneren wat hij misschien zonder opzet vergat; doch tot den gemaal der Koningin heb ik geene vraag meer te richten ; ik zal zwijgen.. . . maar het zal niet uit achting zijn!quot;

De Graaf had zich intusschen hersteld ; hij las in den trouwhartigen ernst, die uit Arundel\'s trekken sprak, dat deze aan boos opzet noch valstrik dacht, maar met warmte de zaak van Elisabeth voorstond ; hy voelde zich in zekeren zin gerustgesteld door het verwijt van ondankbaarheid, dat in des Kamerheers woorden lag opgesloten , en hij hervatte dus op bedaarden en ern-stigen toon :

«Gij hadt achting voor mij , niet waar, Graaf?quot;

«Zonde ik anders zóó tot u gesproken hebben ?quot;

«Blijf dan in mij gelooven en veroordeel niet te haastig waar gij eenmaal achting hebt geschonken.quot;

De Groot-Kamerheer zag voor zich neder met weifelenden blik, als iemand, die, zonder overtuigd te zijn, geene tegenwerpingen meer weet te maken. Na eenige oogenblikken echter nam hij weder het woord :

«Toon dan ten minste, dat gij iets voor Elisabeth doen wilt. Gij acht het misschien gevaarlijk in het belang der Koningin en het uwe, haar in de hoofdstad terug te voeren: maar schande voor Engeland, schande voor Maria zelve , en schande voor u is die opzettelijke verlatenheid , waarin zij leeft! Geen hoveling of edelman waagt het haren naam te noemen of haar te gaan zien ; geef gij , de eerste onder ons allen , ridderlijk het voorbeeld ; toon u een vriend, die niet schroomt haar in deze ballingschap te bezoeken.quot;

Devonshire had moeite eenen glimlach te onderdrukken : eene herinnering deed hem blozen.

))Dan zullen ,quot; ging Arundel voort , «anderen dat voorbeeld volgen ; de Koningin zal genoodzaakt zijn het huis van hare zuster op beteren voet in te richten : het leven zal haar draaglijker gemaakt worden , en gij zult het zijn , die haar deze verlichting hebt aangebracht. Ligt daar dan niets in , dat uwe grootmoedigheid opwekt ? Is uw hart dan zoo omschorst met ijskoud eigenbelang, dat het denkbeeld , eenescho.-ne , jeugdige vrouw , die uit staatkunde wordt ve. drukt, uit hare vernedering op te richten, ge : ne aantrekkelijkheid meer voor u heeft, Court-nay, Eduard Courtenay I zijt gij waarlijk zo) diep gezonken V\'

De Graaf kon aan zijne gewaarwordingen niet langer wederstand bieden ; het gloeiend purper, dat zijn plotseling verbleeken afwisselde , het hoorbare zwoegen zijner ademhaling, de strak op den grond gevestigde, dan weder ten hemel geslagen oogen gaven slechts een flauw denkbeeld van den zelfstrijd in zijn binnenste. Zijn warmste gevoel kampte hier tegen eenen eed. Het ware hem zaligheid geweest, aan de borst van een\' welmeenend\' vriend de overmaat van zijn lijden uit te storten, en den adel zijner ziel tegen eene zware aanklacht te mogen verdedigen. Het ware hem wellust geweest, slechts eens den zoeten naam der geliefde voor een vertrouwd oor te mogen uitspreken. En toch moest hij laaghartig en zelfzuchtig schijnen , en toch gevoelde hij , dat de ander niet meer gelooven kon aan de goedheid van zijn hart, toen hij antwoordde, zooals zijn gegeven woord het eischte :

«Neen , Arundel, neen ! ik kan haar niet helpen ; voor haar vermag ik niets; voor alsnog niets ;. . . misschien in het vervolg ; .. . wie weet .... geloof mij , mijn vriend! laat ons geduld hebben.quot;

»Dus heeft de beklagenswaardige ook u verloren hervatte de Groot-Kamerheer koel en met stugheid. oTk moet u nog met ééne vraag lastig vallen , Mylord ; het is de laatste over dit onderwerp. Zult gij mij tegen zijn , zoo ik in haar voordeel spreek?quot;

))0p mijn ridderwoord , neen !quot; riep Devonshire schielijk ; zijne oogen schitterden van vreugde over eene uitkomst, die zoozeer met zijne wenschen instemde, en hij stond op en vatte Arundel bij de hand. Zoo brandend jaagde het bloed hem door de aderen, dat de andere , door het gloeien van die hand verschrikt, de zijne terugtrok als had hij op gloeiend ijzer getast, doch de Graaf hield die vast en sprak met zicht-


-ocr page 254-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

246

bare vervoering : «Neem mijn\' dank . edele man ! mijnen innigsten dank , dat ik u zoo heb leeren kennen-en snel . eer Arundel antwoorden kon, had hij hem verlaten.

«Bij God! dien man begrijp ik niet!quot; riep de Groot-Kamerheer , hem in verbazing naziende.

Nog slechts ten deele hersteld van de verschillende aandoeningen . die zijn gemoed geschokt hadden , liep de Graaf van Devonshire eene der gewone hofzalen binnen. Men zegt hem , dat de Koningin naar hem gevraagd heeft; men wijst hem het vertrek aan , waar zij zich bevindt ; hij begeeft zich daarheen ; hij ziet er den Kanselier en Benefield bij haar. Eensklaps is het hem duidelijk, dat dit tot eene vreeselijke ontknooping leiden kan , dat beiden met elkander in betrekking kunnen staan en het eens zijn tot zijn verderf. Als wij een belangrijk geheim met ons omdragen , is het ons alsof elk onzer bewegingen dat verraden zal, alsof ieder voorbijganger het op ons voorhoofd kan lezen, en alsof ieder vijand het snel zal ontcijferen. Eene onopzettelijke toespeling, eene onverschillige vraag doet ons blozen en sidderen: wij passen alles toe op dat ééne verborgene, want het wijkt niet uit onze gedachten , het staat altijd helder voor onzen geest, en wij leven gestadig in de vrees , dat het ieder ander even kenbaar is als ons zeiven.

Het was deze argwanende prikkelbaarheid , als ik mij zoo eens uitdrukken mag, vooral eigen aan het oprecht gemoed , dat niet gewoon is zich te verbergen , — want de anderen. in logen en list volleerd, blozen niet meer : zij weten dat ze ondoorgrondelijk zijn , — die Courtenay met elèc-triscbe snelheid op de ontzettende gedachte bracht, dat zijn geheim , zijne betrekking tot Elisabeth ontdekt was. Hoe onschuldig ook , die liefde moest hun beiden , na al het voorgevallene , tot misdaad worden in de oogen der Koningin, die hier vrouw was , en eene vrouw, die rechter zoude zijn. Het kostte wat het wilde : hij moest Elisabeth redden , die met hem vallen zoude ; hij zal zijne tegenpartij stoutweg logenstraffen, hij wil hem verpletteren onder het wicht eener recht-streeksche beschuldiging.

Driftig de Koningin naderende , en met verachting op Benefield wijzende , zegt hij , terwijl de verontwaardiging over diens gedrag aan zijne woorden do overtuigende welsprekendheid der waarheid schenkt:

»Maria ! zoo waarachtig gij eene reine en zedige vrouw zijt, verwijder dien booswicht van u; vergun hem niet , zooals hij nu tracht te doen , den zoom van uw kleed aan te raken ; hij verdient niet eenmaal den oogopslag van de minste onder de vrouwen!quot; — En de Koningin stiet den ridder terug, die bij Courtenay\'s woorden zich op de knieën geworpen had en hare aandacht tot zich trachtte te trekken, en driemaal den mond tot spreken opende ; doch telkens slechts onverstaanbare klanken voortbracht.

I Er was ook veel met hem voorgevallen , wat

een beradener geest dan den zijne m verwarring zoude gebracht hebben. Toen hij zich op het rustbed had nedergeworpen . en daar , na eene poos , eenigermate tot zich zeiven kwam, bemerkte hij eerst. dat hij zich in een buitengewoon prachtig vertrek bevond. De breede, vierkante hemel , en de stijlen van het rustbed waren van rijk verguld beeldhouwwerk, waarop de Koninklijke wapenschilden van Engeland , vermeerderd met de Fransche leliën op het azuurblauwe veld , zich trotsch verhieven. Zware, | karmozijn fluweelen gordijnen , zoo dicht met goud i gebloemte doorstikt, dat hare oorspronkelijke | kleur een raadsel werd, omgaven het. Het behangsel der kamer zelve — een nog nieuw , keurig naaldewerk op sterk tapytlinnen — stelde tooneelen voor uit het leven der heilige Katha-rina, de patrones van Maria\'s moeder, zeker nog gedeeltelijk door deze bewerkt , misschien in de dagen harer verbanning onder tranen vervaardigd. Het kostbare mozaïek van den spiegel-gladden vloer was alleen aan de zijde van het ledikant met een tapijt bedekt. Een groote armstoel , evenals de overige meubelen met verguld snijwerk overladen , prijkende op rug en zitting met de vereenigde wapens van Tudor en Arra-gon , scheen mede eene reliquie der ongelukkige Katharina. Een bidstoeltje in ivoor, van kunsti-gen en fijnen arbeid , met bladgoud ingelegd, stond voor een levensgroot afbeeldsel van den gekruisten Heiland , in massief zilver ; een bakje van doorzichtig albast bevatte het gewijde water. Bij het zien van al deze voorwerpen scheen het Benefield al meer en meer waarschijnlijk, dat hij eene schuilplaats had gezocht in het bijzondere vertrek der Koningin, en dit werd hem tot zekerheid toen hij, bij het halve daglicht, dat door de geschilderde glasruiten henendrong , op een verafstaand tabouret de koninklijke kroon en schep-ter zag liggen, waarvan Maria zich nog den vorigen dag bediend had. Verschrikt wilde hij zich uit dit ongeschikte toevluchtsoord verwijderen , dan , het naderen van voetstappen was nu geene inbeelding meer : eene zijdeur werd geopend , de ridder had slechts even den tijd, zich achter de gordijnen te verbergen, en hij hoorde twee menschen binnenkomen: hij onderscheidde de stem der Koningin , die tot Gardiner zeide : ))Hier ten minste zullen wij ongestoord zijn , hoogwaardige Heer!quot; Daarop had er tusschen hen een gewichtig staatkundig gesprek plaats gevonden , hetwelk voor Benefield en voor ieder ander een geheim moest gebleven zijn, zoodat deze den adem inhield en zich geene beweging veroorloofde, die zijne tegenwoordigheid had kunnen verraden. Vervolgens nam de Kanselier geheel den over-heerschenden toon des priesters aan , en onderhield de Koningin, die toen met deemoed naar hem i luisterde , over het weinige, dat er nog voor de ; goede Katholieken gedaan was ; het ongenoegen | van den Paus, dat er niets tegen de ketters on- ! dernomen werd, de verplichting, die op haar rustte , om aan de verwachting van den Heiligen


-ocr page 255-

DE GRAAF VAX DEVONSHIRE.

247

Stoel te voldoen , en meer dergelijke onderwerpen , in zoo sterke bewoordingen en met zooveel geestelijke welsprekendheid , dat het dweepzieke gemoed der Koningin er ten sterkste door ontroerd werd , zoodat er tranen aan haar oog ontwelden ; tranen, waarover zij bij elk ander zoude gebloosd hebben , waarvan ook de Bisschop-Kanselier alléén getuige had moeten zijn , en die voor een tweeden , ongeroepen toeschouwer hoogst gevaarlijk konden worden. Ook huiverde ridder Be-nefield van angst. toen Maria , met de eene hand de gordijn wegschuivende, waarachter hij zich verborgen had, met de andere Gardiner -wenkte, om heen te gaan , terwijl zij zeide : »lk zal er over nadenken , Mylord! Zend mij mijnen biechtvader : ook zijnen raad wil ik hooren.quot;

De Lord-Kanselier verwijderde zich.

«Gardiner , Gardiner !quot; mompelde de Koningin, wbij uwe ver wij tingen rekent gij er op , dat ik slechts eene vrouw ben; tot mijnen vader zoudt gij dat alles niet gezegd hebben. En hijquot; — hier bracht zij de hand aan het hart — »mijn Eduard! zoude nooit zóó tot mij kunnen spreken. Ik moet eenen Koning tegen dezen priester over-stellen !quot;

En zij rukte driftig de gordijnen geheel open; zij voelde zich afgemat , zij wilde het moede hoofd op de donzen peluw neder werpen . . . daar ziet zij Benefield , die in zijnen doodsangst de hand krampachtig aan het gevest van zijnen degen klemt: haar oog valt op dit wapen, en zij treedt terug met den uitroep:

))St.-Katharina sta mij bij ! Een moordenaar . verraad !,,

Op dezen kreet keert de Kanselier terug: «wat wilt gij van mij , mensch !quot; vervolgt de Koningin tot den ridder , die aan hare voeten was ne • dergevallen, buiten staat een woord te spreken.

wDe . .. Graaf.. . My .... lord Cour ... te . . na.y stamelde hij eindelijk.

»Stel u gerust, My lady , dat is de ongelukkige ridder Benefield!quot; sprak de Kanselier gevat. «Laat hem vanhier gaan, zijn verstand is gekrenkt.quot;

»Neen, Mylord! dat is iets anders dan verstandsverbijstering , dat is opzettelijke boosheid ! zich listig te verbergen in deze kamer, ons gesprek af te luisteren , ons te overvallen met de hand aan het zwaard! Bij de gebenedijde Moedermaagd ! dat mag gekwetste majesteit hee-ten !quot;

«Hoor my , genadigste! ik ben niet schuldig, niet zoo schuldig .... ik had reden .... om .... heimelijk .... Devonshire is ...., weet.. ..quot;

))Gij neemt eenen grooten naam op de tong , Sir ! Wat spreekt gij van dezen edelman ? Wat heeft hij met u gemeens ?quot; riep Maria hevig, en luid klonk haar bevel in het nevenvertrek : »men roepe den Graaf!quot; — aan het hof werd Cour-tenay bij uitsluiting zoo genoemd , zonder bijvoeging van zijnen naam:

»Zoo gij één woord van het geheim rept, laat ik u zinken,quot; had Gardiner middelerwijl den ridder toegefluisterd, die nu niet wist wat hij zeggen moest, toen Maria hem nogmaals afvroeg :

«Waartoe hebt gij u hier verscholen ?quot;

»Ik . . . . ik zocht eene schuilplaats .... en ... .quot;

))In ons slaapvertrek, op ons rustbed ? Bij St.-Katharina! dat is vreemd en zeldzaam vermetel !quot;

En zjj ging voort den ontstelden edelman in verwarring te brengen door hare vragen . waarop hij koude noch durfde antwoorden , daar de Kanselier hem telker reize dreigend toewenkte te zwijgen.

Eindelijk kwam de Graaf.

De onstuimige taal, waarmede hij binnentrad , die Gardiner bevreemdde en Benefield volkomen tot wanhoop bracht, weid spoedig door hem opgehelderd. Er waren niet vele woorden noodig , om de Koningin te overtuigen van de schuld eens edelmans , die reeds zoozeer het ongeluk gehad had haar te mishagen , en die niets tot zijne verdediging koude inbrengen, dan on samenhangende beschuldigingen en schimpredenen tegen zijnen aanklager, die hij terstond daarna weder herriep , doch welke Maria zoozeer verbitterden . dat zij op hare eerste aanklacht van gekwetste majesteit terugkwam , en hem deswege aan het gerechtshof der Sterrekamer trilde overgeven; een besluit, waarvan Courtenay , wiens medelijden was gaande gemaakt door de verslagenheid van zijnen vijand. haar slechts met moeite terugbracht , om Benefield\'s straf in eene levenslange verbanning naar Ierland te veranderen.quot;

»Bij de kroon van mijnen vader , Kanselier ! sprak Maria tot dezen , nadat Benefield hen verlaten had, ))het is een zonderlinge , verachtelijke botterik die Gouverneur van Woodstock, welken gij ons hebt aanbevolen! Beschik gij over die betrekking, mijn waarde Lord!quot; vervolgde zij tot den Graaf, ))gij \'ten minste zult een waardig man weten te kiezen. Ook wil ik die meisjes zien, waarvan gij zoo even gesproken hebt.quot;

«Ja, wel ben ik ongelukkig geweest in mijne keuzezeide Gardiner in het heengaan, met meer oprechtheid dan Courtenay en de Koningin vermoeden konden.

Toen Benefield, met krampachtig opeen gesloten lippen , met gebogen hoofd en nedergesla-gen oogen haastig do antichambre doorliep , om Whitehall te verlaten , werd het allen kenbaar , dat de lange en geheime beraadslaging der Koningin met hare twee voornaamste raadsmannen hem gegolden had, en Arthur Polus riep luid :

))Zie . zie ! hoe de nachtuil vlucht, bij de eer mijner dame! met hangende vlerken. Zekerlijk heeft de edele valk duchtig recht over hem gehouden , en ik wed, dat hij zich verschuilen gaat tusschen de steenbrokken van eenen ouden bouwval.quot;


-ocr page 256-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

248

VI.

ONVERWACHTE UITKOMST.

Het was avond. Men onderhield zich vroolijk in eenen gezelligen kring , die zich rondom den ruimen haard van een der vertrekken op Whitehall verzameld had. Die kring was samengesteld uit allen , die door de Koningin tot haren bijzonderen omgang waren toegelaten.

Men vond er, behalve Maria zelve, haren Groot-St dmeester , den Graaf van Devonshire : den edelen Lord Arundel; Lord Paget; Williams, den bevelhebber der hellebaardiers ; de Baronnen Hastings en St.-Orville; de twee Stanley\'s van Derby\'shire , Alfred en David , kleinzonen van den dapperen Sir Edward Stanley , die met de Howards tegen de Schotten gestreden had , en meer anderen , wier namen allen geschiedkundige herinneringen zouden opwekken. Onder de dames , die toen het hof verlevendigden , schitterden bovenal de schoone Ellinor Pembroke; de geestige Gravin van Lenox ; de beide zusters van Arundel ; en de jongere Gravin van Salisbury, ofschoon zij minder de aandacht tot zich trok , verdiende die evenzeer: terwijl de hooghartige en heersch-zuchtigc Lady Williams zich onderscheidde door eenen aanmatigenden toon, waaraan allen, beginnende met haren zoon en eindigende met de Koningin, zich gewend hadden. Er heerschte een weinig meer gemeenzaamheid in dezen hofcirkel, dan de deftige stijfheid der toenmalige étiquette eigenlijk toeliet. Dit was het werk van Courtenay, die, daar zijn hart hier onvoldaan bleef, het ledige ten minste wilde aanvullen door geestige scherts, of door woorden, wier zin men niet afwoog als ze slechts den lachlust prikkelden , en die de verveling afweren moesten , terwijl _ hij zijn hartzeer verbergen konde. Het valt gemakkelijker den traan der zielesmart weg te dringen onder het schaterend gelach van uitbundige vroolijkheid, dan onder het bedaarde gesprek, waarbij nog tijd overschiet, om de gedachten te laten ronddwalen ! Maria, ofschoon ernstig, zelfs stroef van aard en weinig tot jok en spotternij gestemd , voegde zich echter volgaarne naar den toon, dien de geliefde aangaf. Eene vrouw , die vurig bemint, heeft iets van den kameleon ; zij neemt de kleur — dat is de hartstochten, de gewoonten , de luim , de spreekwijze — aan , van hem, aan wien zij zich hecht.

Er was reeds veel gezegd , veel gespot en veel gelachen; men was bijna uitgeput in echt en valsch vernuft. toen men tot eene soort van pandspel overging, waarbij ieder op zijne beurt iets moest verzinnen voor het genoegen van den avond. Courtenay had reeds tweemalen de gitaar opgenomen, en met eene stem , die meer welluidend en diep doordringend dan toonkunstig schoon was, de Koningin verrukt door het bezingen van eene tragische gebeurtenis , voorgevallen tijdens de twisten tusschen het Huis van

York en dat van Lancaster. Hij had haar daarna menigen lach afgeperst door zijne voorstelling van de geschillen tusschen de inwoners van Exeter en den Heer van Powderham-Castle aan den Ex , welke laatste, toen die van Exeter weigerden den gewonen tol in visch te betalen , den mond der rivier stopte en de weerspannige leenmannen als het ware op het droge liet. Reeds hadden Ellinor Pembroke en de beide Stanley\'s ingewikkelde zinnebeeldige voorstellen opgegeven , welker oplossing telkens eene geestige galanterie inhield, toen Arundel, die den ganschen avond stil en in zich zeiven gekeerd was geweest, en slechts nu en dan Courtenay met eenen blik van verwijt had aangestaard, eensklaps oprees, en zich tot de Koningin wendde :

»Ook ik heb iets voor te stellen, Mylady! maar het zal niet zijn , om eenige ras vervloge-ne minuten van dezen avond te vervroolijken. Het is mijn doel Uwe Majesteit eene wroeging, en ons allen een verwijt te besparen.quot;

«Als dit ernst moet worden, is die hier wat ongepast,quot; merkte Maria aan.

»Het is mogelijk, mijne Vorstin, doch mijn voorstel is het nog meer in uwe gehoorzaal of in de raadkamer, waar de Kanselier zich spoedig stellen zoude tusschen uw hart en mijne bede. Want ik smeek Uwe Majesteit de Prinses Elisabeth . reeds te lang in hare afzondering vergeten , in ons midden terug te roepen , en, geloof mij, Mylady, uw eigen genoegen en dat van ons allen zoude daar oneindig bij winnen.quot;

Het donkerrood der gramschap kleurde, bij deze taal, de wangen der Koningin. Tn de eerste verbazing konde zij geene woorden vinden , om hare gevoeligheid uit te drukken over het donquichotisme van Arundel, zooals men zijne daad zoude kunnen noemen. Allen , die haar omringden , zwegen; zij wilden de gedachten der meesteres kennen , voordat zij de hunnen lucht gaven. Zonder dat hieromtrent eenige bepaling bestond , waren de schroomvallige hovelingen , die zoo gewillig bukken voor de hand , die hen ter nederdrukt, overeengekomen nooit in Maria\'s tegenwoordigheid eenen naam te noemen, dien zij wisten , dat haar onaangenaam in de ooren klonk , en het wekte dus hunne hooggaande verwondering , dat iemand, zonder omwegen , zonder eenige aanleiding, eene zoo teedere snaar durfde aanroeren.

Williams , die naast zijne moeder stond , leunde zijn hoofd op haren schouder, en de forsche, bijna mannelijke vrouw ondersteunde met éénen arm den wankelenden jongeling, die plotseling door een zijner gewone aanvallen van zenuwzwakte overvallen was.

Courtenay behield volkomen zyne bedaardheid; reeds bij Arundel\'s eerste woorden had hij zich op iets dergelijks voorbereid; doch het griefde hem, dat de goedhartige Lord zulk eene kiesche zaak zoo onhandig en onstaatkundig aanvatte , en hij zag hem aan met eenen bük van misnoegen , welke Maria in al hare gramschap niet ont-


-ocr page 257-

--1

249

ging , en dien zij geheel in zijn voordeel uitleg-i de.

)gt;Bij onze Lieve Vrouw en St -Katharina! Graaf van Arundel, waar zult gij op uwe plaats zyn: in een krankzinnigenhuis of in den Tower ?quot; barstte Maria los , toen de drift haar het spreken ver-, gunde.

i )gt;Ik ben waanzinnig , noch schuldig , Uwe Ma-j jesteitantwoordde hij ernstig, doch met eer-! bied; «hoewel ik zelf inzie , dat ik te voorbarig was. Wees echter vorstelijk grootmoedig! Verleen aan ons allen , edelen , die wij zijn, de vrijheid die Lady te gaan zien! Dien troost zijt ; gij haar verschuldigd; de menschelijkheid zegt I het u , en van den plicht der menschelijkheid is | zelfs geene vorstin ontslagen.quot;

| «Behoede ons! welk een vloed van welsprekend-j heid, My lord! Wij behoeven niet meer aan uw I verstand te twijfelen ; maar het blijft altijd vreemd, dat uwe gedachten zoover vanhier dwalen op een voorwerp, waaraan niemand meer denkt, en wij hielden u voor een te goed Katholiek , om i eene zoo onzinnige ketterin te begunstigen. Of i staat gij misschien in teedere betrekking tot die huichelaarster ? Dan zoude waarlijk het narrenspel | volmaakt zijn!quot;

Ook Courtenay\'s gevoel werd door deze schimptaal op het diepst gewond; hij wendde zich af, om een traan terug te dringen. Ware hij niet I door zijn eed gebonden geweest, dan had hij : zeker Elisabeth manmoedig verdedigd; nu echter kon hij niets dan zich in de bres stellen voor dien man, die hare belangen ter harte nam. Ziende hoe de Groot-Kamerheer zich op de lippen beet van woede , en naar het gevest van zijnen degen zag, als zocht hij bij zijn wapen bescherming tegen de beleediging, begreep hij , dat Arundel verloren was , indien de heftige dochter van Hendrik VIII die beweging opmerkte. Daarom leidde hij snel hare aandacht af, en zeide met die innemende stem, welke nooit hare uitwerking gemist had :

»Mijne genadigs te gebiedster ! ontzeg niet met een hard woord eenen trouwen dienaar zijn onschadelijk verzoek! Zijne bedoeling is onschuldig, zij kan niet anders zijn ; zoude hij er zoo openlijk voor uitkomen, indien zij het niet ware ?quot;

)\'In waarheid , mijn Graaf! als gij zelf partij trekt voor dezen vreugdverstoorder zal ik moeten toegeven antwoordde Maria , en half hoorbaar voegde zij er bij : «Gij ziet, Eduard! dat ik uw welgevallen boven het mijne stel.quot; — Daarop zeide zjj tot Arundel: «wij ontkennen het niet, Mylord! wij zien het ongaarne, dat edelen, die aan ons behoorden gehecht te zijn , hunne hulde gaan brengen aan eene vrouw , wier trouw aan onze zaak zeer dubbelzinnig is : dan , uit aanmerking van alle dwaasheden , die er dezen avond meê doorgaan , staan wij het u toe ; maar ook slechts u alleen. En zeg ons, met welken titel denkt gij de Lady op Ashridge te begroeten? Eene Prinses Elisabeth kennen wij niet; het Parlement heeft uitgewezen, dat zij

onze zuster niet zijn kan , en de dochter van Anna Boleyn zal wel geene aanspraak maken op de eer van uw bezoek ?quot;

«Toch wel de speelnoot mijner jeugd, Mylady! Ik was page aan het hof van den Koning, haren vader , en velen onder ons zouden zich haar zóó kunnen herinneren , als zij het wilden.quot;

De Koningin bloosde. Die omstandigheid was niet te loochenen. Geen Parlement konde onwaar maken , dat Elisabeth door Koning Hendrik als zijne dochter erkend en opgevoed was.

))Het staat mij dus vrij , morgen te gaan ?quot; ving Arundel weder aan, daar Maria bleef zwijgen.

«Ga, wanneer en waar gij wilt, vermetele edelman !quot; riep de Koningin hevig, en zich een oogenblik bedenkende, vervolgde zij : «maar niets noodzaakt ons u te vertrouwen. Bij dat gesprek zal iemand zijn , die ons vertegenwoordigt , op wien wij ons verlaten kunnen ; dat zult gij zijn , Graaf van Devonshire , . . . als gij wilt,quot; voegde zij er schielijk bij, eenigszins verwonderd over den stroeven ernst, waarmede hij zich toestemmend boog.

«Nooit was mij eenig bevel /an Uwe Majesteit onwelkom : doch zij vergeve het mij, zoo ik hier eene voorwaarde stel op mijne gehoorzaamheid.quot;

»En welke dan , neef?quot;

«Uwe Majesteit vergete Arundel\'s ronde taal, en houde hem gevoelens ten goede , die zijne inborst tot eer strekken. Eene Koningin moet eene gunst weigeren, of zonder toorn toestaan !quot;

«Wie zegt u dan , dat ik toornig ben ?quot; zeide Maria , en den Groot-Kamerheer nader wenkende , reikte zij hem, die de knie voor haar boog, de band:

«Ik geloof nog in uwe trouw ; weeg in het vervolg beter uwe woorden , en kies een gelegener oogenblik als gij iets te vragen hebt. Thans is het u vergeven ; gij hebt niets van mijne vriendschap verloren.quot;

«Lang leve mijne genadige meesteres, die koninklijk is in het vergeven !quot; riep Arundel getroffen ; want hij was waarlijk aan haar verkleefd, ofschoon hij te rondborstig sprak en te weinig hoveling was, om groote vorderingen in hare gunst te maken.

«Wat moet ik de. . . . Lady... . van uwentwege zeggen ?quot; vroeg Devonshire , met eene lichte siddering in den toon zijner stem.

Maria liet het hoofd op de hand rusten , en na eenig aarzelen gaf zij ten antwoord: — «Wat raadt gij mij , Graaf?quot;

Snel wilde Courtenay antwoorden; zijne schoone oogen vonkelden, een vluchtig rood kleurde zijn edel voorhoofd , zijne lippen bewogen zich , om te spreken zooals zijn hart het opgaf. Doch op eens herdacht hij zijnen eed ; kil en zwaar als rotssteen drukte het gewicht daarvan hem op de borst, en hij brak dien niet. Met machtige zelf-beheersching sprak hij , vast en verstaanbaar: — «Niet ik, Mylady , alleen uw hart moet hier spreken.quot;


29

I.

-ocr page 258-

250

Maria bedacht zich nogmaals. Mogelijk voelde zij inderdaad eene opwelling van zusterliefde, of ; ten minste wilde zij , na dit beroep op haar i hart, den schijn daarvan aannemen , toen zij hervatte :

vZie gij dan toe of haar iets ontbreekt, en verzeker haar, dat daarin voorzien zal worden. Geef haar vrijheid de personen te noemen, die zij van tijd tot tijd zien wil. — En nu , Mylords ! laat ons scheiden; deze gesprekken hebben mij vermoeid.quot;

Devonshire voerde daarop de Koningin uit de zaal, terwijl de jonge Gravin van Salisbury en andere vrouwen, welke dien dag den dienst waarnamen , haar snel volgden. Spoedig gingen nu 1 ook de overigen uiteen. Belangstelling, nieuwsgierigheid en eerbied hadden hen tot hiertoe een diep stilzwijgen doen bewaren; zelfs achtten de meesten het ook nu nog ongeraden , hunne gedachten over het voorgevallene te kennen te geven. Williams alleen trad op Arundel toe, en riep uit:

»Het heil mijner ziel gaf ik er voor, zoo ik u mocht vergezellen!quot;

»Gij spreekt wartaal, Robert!\'\' viel Lady Williams hem in de rede. y)De overdrevenste fabelen, die ooit de uitzinnigste dichter bijeenbracht, zijn waarschijnlijk bij de zotheden, die gij u door het hoofd laat gaan.quot; Te gelijker tijd trok zij met krachtigen arm haren zoon met zich voort, die geenen wederstand bood , maar zuchtend volgde.

VII.

EENE VERRASSING.

»Gebenedijde Moedermaagd! wees mijne voorspraak bij Uwen Zoon , dat hij mijne ziel tot zich neme!quot; riep Lady Arabella Sterny, moedeloos heen en weder wentelend op de veerkrachtigste sofa, waarop zij niet rusten kon. »Zeg, Debora, is het leven , dat ik leide, de moeite wel waardig het te onderhouden ? Zonder vreugde voor heden , zonder hoop voor de toekomst!quot;

))En waarom dan zonder vreugde en zonder hoop, Mylady ? Het is de duisternis , die u zoo somber maakt ; zal ik u licht laten geven ?quot;

«Doe zooals gij wilt, Debora! In mijn gemoed geeft het licht geene helderheid; eene schemering als deze stemt het best overeen met mijne zielsgesteldheid.quot;

Debora scheen het voortduren dezer stemming niet te willen bevorderen, want zij verwijderde zich, en keerde na eene poos terug met eenen bediende , die schielijk de gekleurde waskaarsen ontstak, welke reeds gereed stonden op de veelarmige bronzen candelabers, ter wederzijden van den schoorsteen. De beide pitten eener hanglamp van verguld zilver , in den vorm eener antieke urn , verspreidden weldra eenen zachten straalgoed over de tafel, die het naast bij de Lady geplaatst was. En dit gaf nu , bij het omhoog vlammende hout in den breeden haar d , een vroolijken toon aan het gansche vertrek , ; dat niet zeer groot, en — om het met een woord onzer eeuw uit te drukken —het boudoir was van Lady Arabella Sterny. Wij worden tha ns door niets afgeleid , om het meer opzettelijk te • beschouwen.

Er heerschte in dit vrouwelijk heiligdom eene mengeling van fijnen kunstzin en eene kwistige overlading van sieraden , die het schoone weder misvormde. Toomelooze prachtliefde kampte er met eenen zuiveren smaak , gelouterd in de verheven eenvoudige school der Ouden. Dit vertrek was niet alleen het boudoir van Arabella, maar eene schets van haar zelve, eene schets van haar karakter , uit zonderlinge tegenstrijdigheden samengesteld.

Men herkende haar in de heerlijke fresco\'s van het plafond, die onderwerpen uit de Odyssea voorstelden ; doch zie , de fiere Ulysses-gestalte , de heerlijke vormen der nimfen waren allen met een ontsierend verguldsel overtrokken! Zoo zag men er voortreffelijke gewrochten der schilder-kunst — die stoffelijke poëzjj! — met oordeel gekozen; doch gevat in rijk gebeeldhouwde lijsten , met de kleurrijke wapens van haur Huis voorzien, die het effect der fijne tinten wegnamen. Zoo overschreeuwden, in eenen figuurlijken zin, de schrilroode draperiën met hare zilveren boordsels en franjes het zachte hemelsblauw van het behangsel. De vloer van kaneelkleurig hout, | met ivoren sterretjes ingelegd , zoude ongetwijfeld ieders bewondering tot zich getrokken hebban , indien niet de arabesken van bladgoud, die tot rand dienden, door hun schitteren het oog hadden afgeleid. Aan beide zijden van den schoorsteen waren twee nissen van zwart marmer. Die ter rechterzijde bevatte een beeld der Grieksche Saffo, eene meesterlijke navolging dei-Ouden door eene bekwame Italiaansche hand ; maar treurig zag het zich ter linkerhand verge-zelschapt door een Maria-beeld met het heilige Kind , waaraan elke uitdrukking van moederliefde en goddelijke waardigheid verloren ging door den bespottelijken opschik: een mantel van purper met hermelijn omzoomd en een\' stijfstaanden kraag van Vlaamsche kant, zoodat het, ondanks de heiligenglorie van verguld zilver. die het omgaf, niet ééne zielverheffende gedachte van heiligheid vermocht op te wekken. De sofa, waarop de schoone Lady meer lag dan zat , was eigenlijk eene soort van ottomane met zeer lage pooten, welker donzige kussens , die tot rusten uitlokten, met rozenrood fluweel bekleed waren en versierd met koorden en kwasten van zilverdraad. De voetbankjes, zoowel als de stoelen van gedraaid ebbenhout, waren bekleed met tapijtwerk , dat de wapens en naamcijfers van haar geslacht voorstelde en waarschijnlijk de vrucht was van haar eigen arbeid. De groote tafel vóór de sofa was mede van ebbenhout; dit te onderscheiden ware echter moeielijk geweest, want zij was zóó overladen met allerlei voorwerpen van


-ocr page 259-

DEVONSHIRE. 251

DE GRAAF

weelde, kunst en vrouwelijken opschik, dat er geen handpalm van het blad onbedekt bleet. Naast een ovaalronden toiletspiegel van Veneti-aansch glas, in schildpadden lijst gevat, doch van eene grootte , die niema-nd onder de dames van onzen tijd zoude kunnen voldoen , lagen boe-| ken, de kostbare voortbrengsels der nog jeugdi-I ge drukpers; iets verder waaiers , doosjes, schui-; ertjes, in paarlemoer, schildpad en zilver, tot ; allerlei gebruik en in allerlei vormen , achtkantige kristallen fleschjes met welriekende wateren , een begonnen borduurwerk in vogelveêren, een zilveren inktkoker, borstels van spiegeltjes voorzien , welriekende handschoenen, eene Spaansche gitaar , antieke pleisterbeeldjes en meer — alles dooreen en in dezelfde verwarring, als waarin ik het heb opgeteld. Op eene der kleinere tafeltjes , in den vorm van eenen Griekschen drievoet , met marmeren blad, stond eene Etruri-sche vaas, waaruit Oostersch reukwerk zijne geuren ontwikkelde, terwijl op een ander een kostbaar lampet in het oog viel, dat eenen bronzen Medusa-kop verbeeldde , uit welks mond zich het water ontlastte in eene diepe schaal van zuiver albast. Dit boudoir, waarin Arabella alles opeengehoopt had , wat smaak of luim haar ingaven , zonder acht te geven op wanstaltige overlading of samenstemming van het geheel, had twee uitgangen: de eene door eene kleine, versierde deur naar het bidvertrek , en de andere , met tapijtwerk behangen, naar eene kleine zaal, waar de schoone Lady gemeenzame vrienden placht te ontvangen. Een enkel kruisraam, tamelijk breed, liet het daglicht den toegang, in zooverre het vermocht heen te dringen door de beschilderde glasruiten. Onder dit raam , dat op de rivier uitzag, was een klein balkon , waarop de schoone eigenaresse zich somwijlen nederzette, om genot te hebben van het heerlijke gezicht over den Theems , wiens breede waterstroom daar voor hare voeten heenspoelde

Arabella\'s kleeding beantwoordde aan den luister van haar vertrek ; altijd echter met dezelfde vereeniging van ingewilligde grilligheid en fijne onderscheiding van het bevallige. Zij droeg een donkerbruin satijnen kleed, met lichtblauwe en zilveren bouquetten doorwerkt; de wijde, loshangende mouwen met zilveren boordsels , boven de schouders opgenomen door kleine strikken van paarlen, lieten de fraaie armen volkomen vrij , wier schilderachtige vorm door het zilvergaas der eng sluitende ondermouwen henen scheen. Om haren hals , die , evenals haar gelaat, eenen zuidelijken tint had, droeg zij kantwerk noch gesteente; maar zij vond goed dien te bedekken met eenen rijken Oosterschen sjaal, welks sprekende verven wel het blinkende zwart der daarop spelende haarlokken deed uitkomen , doch die tevens een zacht ineensmelten der kleuren verhinderde. Tegen de gewoonte van haren tijd golfden die lokken ongedwongen over borst en schouders neder, slechts van achteren teruggehouden door drie snoeren paarlen, die, aan de linkerzijde bijeengebracht, eenen knoop vormden, waar- 1 in eene aigrette van heldere saffieren flonkerde. Wij bezigden meermalen het woordje schoon , als wij van deze Lady spraken , en , in waarheid , j wanneer de schoonheid bestaat niet in de juiste ; evenredigheid der trekken, of in de afwisseling en ineensmeiting van zuiver inkarnaat en donzig wit, maar in die onverklaarbare bevalligheid , welke krachtig tot de zinnen spreekt en door hen het hart inneemt, dan had zij volkomen recht op deze onderscheiding. Evenals bij haren broeder, lag er eene zachte waardigheid op haar voorhoofd, die echter door den wervelwind harer snel afwisselende aandoeningen maar al te dikwijls verstoord werd. Een te sterk sprekend rood , het merkteeken van een bloedrijk gestel , kleurde hare wangen; doch verhoogde het levendige der kleine zwarte oogen, die niets van de roerende zwaarmoedigheid hadden , welke Courte-nay zoo belangwekkend maakte , hoewel ze , bij feller gloed, eene schranderheid uitdrukten, die bijna sluwheid was. Hare gelaatstrekken en de mollige gevuldheid harer vormen duidden aan, dat zij den eersten bloei der jeugd voorbij , en gekomen was tot de volle rijpheid des levens ; doch gee-ne veroudering drukte nog haar zegel op Arabella\'s schoonheid , en de matte lusteloosheid, die voor dit oogenblik het vuur vau haar gelaat en houding temperde, was meer het gevolg van haren zeldzaam treurigen toestand dan van de jaren.

Toen Debora het vertrek helder verlicht zag , nam zij weder plaats op een tabouret naast het rustbed der Lady, en nu scheen zjj willens een gesprek te hervatten, dat zij zelve afgebroken had. Zij begon op den toon van goedhartig verwijt :

»Sinds zeven jaren, dat ik in uwen dienst ben, Mylady , heb ik u liefgehad als de dochter mijner moeder. Ik heb gewaakt als gij waaktet en gesluimerd als gij sliept: wanneer gij zeidet : Debora , zwijg! — sprak ik niet meer • ik heb met u geschreid op den sterfdag van den goeden Graaf zaliger , God hebbe zijne ziel! en met u de heiligen gedankt voor de verlossing van My-lord Eduard, uwen broeder, wien de Heilige Maagd zegene! Om loon alleen heeft mijn vaders dochter u nooit gediend.... en toch gelooft uwe Ladyschap niet aan mijne trouw!quot;

«Hoe komt gij daarop, meisje!quot;

))Uwe Ladyschap heeft een groot verdriet, en zij verbergt het voor mij. Sinds eenigen tijd heb ik dezelfde meesteres niet meer. Voorheen waren , het twintigerlei bevelen in een uur , gij waart enkel vroolijkheid en leven; drie- , viermalen op eenen dag bedacht gij eene andere kleeding , nu eens moest het een gewaad zijn, zooals Mevrouw Maria van Frankrijk droeg , toen zij hier terugkwam , dan weder was het de Schotsche plaid en tartan , en de lieden , die u zoo zagen, lachten met u mede en noemden u schoon als de bruid van Wallace, of gij liet u uitdossen als j die ouderwetsche Heilige daar ginderquot; — en zy i


-ocr page 260-

252 DE GRAAF

DEVONSHIRE.

wees op Saffo\'s beeld — wen met uw speeltuig begeleiddet gij dan uwe stem , en gij zongt vroo-lijke liederen, waarbij uwe gasten en gij zelve de uren vergaten. En zie, thans is alles voorbij ; geene vreugde, geene zangen, geen gelach meer, en aan wie ligt de schuld ? Hoor, Mylady, sinds gij zoo plotseling uwe deur voor het genoegen hebt gesloten , is het verdriet er met haast binnen gestapt! Zeg mij , liefste meesteres, wat is het toch, dat u zoo treurig maakt ? Als gij gelooft aan mijne trouw , geloof dan ook aan mijne deelneming !quot;

wik twijfel daaraan niet, Debora; gij meent het goed , maar , God weet het, voor mij is alles verloren!quot;

7) En wat dan,, Mylady! Waarom roept gij niet alles terug? Gij kondet de gelukkigste vrouw in Engeland zijn, en gij slijt uwe dagen in tranen. Is er wel iets , dat gij met ernst verlangen zoudt en dat gij zoudt moeten ontberen; is niet de Graaf, uw broeder, daar , om u alles te verschaffen ?quot;

«Kan hy dan het verlorene terugroepen , kan hy dan het gedane ongedaan maken ? Hebben menschelijke krachten of menschelijke beden dat vermogen!quot; riep Arabella, wier overkropt gemoed zich thans in tranen lucht gaf. «Neen, Debora!quot; ging zij meer bedaard voort, «denk niet, dat ik de ij dele vermaken betreur, waarin ik vroeger bedwelming zocht, of de laffe vleiers, wier zotheden het mij grieft te hebben aangehoord. Neen. God dank! die hebben ten minste mijn huis ontruimd.quot;

«Lord Chandos was toch een oprecht heer!quot;

«Dat was hij! dat was hij !quot; hernam Arabella, sterk blozende, «en wie zegt u, dat ik hem niet uitzonder ? Ik spreek van de anderen , die op toejuiching aanspraak maakten en zelfs te laag waren voor spot. En toch , Debora , toch waren ze schoon die dagen van dwaasheid en lichtzinnige zorgeloosheid! Nu is alles eentonig en vervelend , iedere dag dezelfde , ieder uur aan het andere gelijk. De verveling, de akelige verveling legert zich rondom mij ; zij is in de lucht, die mij omringt, en ik adem haar in met eiken ademtocht. Groote rampen, levendige smarten geven nog veerkracht aan de ziel, en ontgloeien de borst tot daden ; maar de verveling verstompt, verdooft en maakt gevoelloos. Zij is den schijndood der ziel bij het bewustzijn van leven; zij is de hel! O , gebenedijde Moedermaagd! niets , dat het troostelooze leven verheft; niemand, niemand , die het helpt dragen!quot; — En Arabella boog het hoofd op de knieën en snikte jammerlijk.

«Goede , beste Lady!quot; riep Debora bewogen, «waarom hebt gij dan ook Mylord Chandos verbannen , dien braven , edelen Mylord Chandos! Hy zoude u het leven licht gemaakt hebben.quot;

«Waagt gij het, mij vragen te doen , Miss ?quot; sprak toen de schoone jonkvrouw , op eens het hoofd met trots opheffende, »bij de Heilige Maagd ! ik ben veel te ver gegaan in mijne klachten , als zy u het recht geven mij te ondervragen.quot;

Er volgde eene pauze.

Debora wischte eenen traan weg, eenen traan van gekrenkt gevoel, eenen traan van misken-ning.

De opwelling van gramschap was bij Arabella reeds geweken, en met goedhartigheid hernam zij :

«Zoo meende ik het niet, Debora! Kind, gij moet niet schreien. Het bittere gevoel van mijn ongeluk maakt mij scherp en hatelijk. Wij beiden moeten afleiding hebben: wacht, luister , ik weet iets\'\' — zonderling was het te zien , hoe hare gemoedsaandoeningen afwisselden naar den vluchtigen zwaai harer gedachten , en hoe snel haar gelaat de uitdrukking aannam van hare denkbeelden — «ik weet iets , meisje ! Als Edu- , ard Koning wordt, moet hij mij een gezantschap geven, een gezantschap naar Frankrijk, naar Spanje, naar Vlaanderen of naar Rome , onver- j schillig waarheen , slechts vanhier, slechts veran- ! dering ! En , verbeeld u , Debora , de heerlijke feesten, die wij zullen bijwonen , feesten , die waarlyk vorstelijk zijn, die niets bekrompens zullen hebben : cavalcades , optochten , het carnaval, I waarin men de kluchtigste hersenschimmen tot wezenlijkheid brengt; Spaansche stierengevechten, i die aan de oude tornooien doen denken. Bij don hemel, wat niet al! Gij schudt het hoofd , meisje ! Meent gij , dat het ongehoord zoude zijn, | wanneer eene vrouw in gezantschap ging; ik zeg u , men heeft dat meer gezien, en al mocht het niet zoo zijn , wat schaadde het, zoo ik de eerste ware ?\'*

«Inderdaad , Mylady , dat was waarlijk goed , en vooral wanneer mylord Chandos de gezant kon wezen.quot;

«Meisje , gij tergt mij; doch spreek .... waarom komt gij heden juist altijd op hem terug?quot;

«Omdat ik zeker ben , dierbaarste Lady,quot; sprak Debora met vuur, «dat hij alleen u aan het geluk kan teruggeven, omdat hij edel en oprecht ; is en het wèl met u meent; omdat hij u zoekt, al stoot gij hem van u ; omdat hij niets vuriger wenscht, dan zich aan uwe voeten neder te werpen en een ongelukkig misverstand weg te ruimen; omdat hij hier is , niet verre van u, en dringend smeekt u een oogenblik te zien.quot;

«Jezus Maria! hy hier, in mijne nabijheid! Debora, Debora! waarom hebt gij mij dat gedaan ? Laat hem vanhier gaan! Laat hij zich verwijderen 1quot;

«Hij heeft gezworen dit niet te doen , voordat hij u gesproken heeft.quot;

«En waartoe zal ik hem zien? Nuttelooze marteling voor ons beiden ! Is er dan hulp voor mijne ellende ?.. . . en toch zoude het troost zijn. Ja, Debora , ga; ga spoedig ! Een laatst vaar- j wel, en dan de dood!quot;

Debora. die de hartstochtelijke gedachten-wisseling van hare meesteres kende, wachtte geen tweede bevel af, en zij had reden daartoe, want toen zij terugkeerde , om den Lord binnen te leiden, was Arabella reeds opgestaan, om haar terug te roepen.


-ocr page 261-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

253

Nauwelijks echter zag zij den geliefden man , of zij liep snel op hem toe , in hare drift een paar bloemvazen , die haar in den weg stonden, omverwerpende, en met een onstuimig verzaken van elke vrouwelijke terughouding , als haar alleen te vergeven was , wierp zij zich aan zijnen hals.

Eene ontvangst als deze, na een afscheid, koel, droog en bijna bespottend, moest bij den goeden Lord blijde verbazing wekken. Ook stond hij ontzet van vreugde en bevreemding ; als geloofde hij niet aan de waarheid ; als ware het slechts in eenen droom, dat hij die schoone gestalte omarmde , welke hij nooit dan op eenen afstand had mogen naderen; als zoude de liefelijke begoocheling zoo aanstonds van hem wijken ; als zoude het ontwaken bittere teleurstelling i zijn.

Ook wachtte hen beiden teleurstelling; ja meer dan teleurstelling: verlammende schrik! — en eene angstwekkende verschijning zoude hen verrassen.

Debora had hen verlaten. Zij hielden elkander vast omarmd; Chandos dronk zaligheid uit Arabella\'s blik , die hem toelachte.

Het groote kruisraam ging langzaam open. .. . Op het balkon vertoonde zich , met een fakkel in de eene en een ontbloot zwaard in de andere hand, eene hooge mannengestalte, geheel geharnast , met helm en gesloten vizier ,• doch minder glinsterend was het gepolijste staal van zijn wapen , minder schril het felle licht van de fakkel, dan zijne oogen , die flonkerden van uit hunne metalen beschutting.

Chandos had den tijd niet zich te herstellen: ontzetting belette hem na te denken wat hij aanvangen zoude, toen reeds de vreeselijke gestalte met eenen sprong, waarbij het gekletter zijner wapenrusting als helsche muziek klonk, uit het vensterkozijn recht op hem aankwam, en de flambouw voor zijn gelaat heen en weder zwaaide , met de woorden :

»Deze is dus uw verklaarde minaar, Arabella Sterny ?quot;

De jonkvrouw was reeds bij het eerste zien van het vreemde wezen ter aarde nedergezonken, door angst onmachtig eenig geluid uit te brengen ; zij lag nu geknield voor hare sofa en hield beide handen voor de oogen en drukte het hoofd stijf in de weeke kussens, als om het verschrikkelijke , dat zij verwachtte, niet te zien.

Zij had haren echtgenoot herkend! De stem van dien vreemdeling had . bij eene sarrende bedaardheid , iets hols, iets afgrijselijks, iets zoo wonderbaar doordringends , dat zijne eenvoudige vraag klonk als de aankondiging van een strafgericht.

Op het geluid van die stem hief Arabella even het hoofd op: hare gelaatskleur was als die ; eener stervende , hare trekken als die eener we-zenlooze , haar oog strak en wild. Schichtig dook ; zij terug in het fluweel van haar rustbed, en i bracht geenen enkelen klank voort.

De vreemdeling herhaalde zijne vraag.

Geen antwoord.

»Nog eenmaal, Lady Arabella ! Is dit de man, die u bemint en dien gij bemint ?quot;

Altijd geen antwoord.

Toen wierp hij heftig de lichttoorts weg, vatte ! haar ruw bij den arm, rukte haar van den grond ! op, en hield haar staande , hoewel zij wankelde I en van ontzetting dreigde ineen te zinken.

«Antwoord mij thans! Is deze de man, die u | huwen wil ?quot;

Arabella keerde tot bewustzijn terug. Zij scheen j nu eerst de vraag recht te begrijpen , en met wilden angst gilde zij uit :

»Genade! Barmhartigheid, Sir! Laat mij los; slechts een oogenbhk! Slechts tijd, tijd tot bezinning i\'\'

Hij liet haren arm vrij.

Toen wierp zij zich met eene beweging , snel als de gedachte , aan de voeten van Chandos , en klampte zich vast aan zijne knieën :

»Chandos ! gij zijt een mensch , een ridder ; deze is een duivel.\' Bescherm mij!\'\'

Hare stem was heesch en zacht van afschuw.

De Lord van den Tower, wien de blijkbare bekendschap tusschen zijne dame en den zeldza-men bezoeker, zoo mogelijk, nog meer verbaasde dan diens zonderlinge verschijning zelve , had, van angstige nieuwsgierigheid roerloos , dit too-neel aangestaard. Niet geheel vrij van de bijge-loovigheid zijner eeuw, was hij voor het geheimzinnige spooksel teruggedeinsd. Nu echter, overtuigd dat hij slechts met een mensch te doen had, ofschoon dan ook met een vreeselijk mensch, vatte hij moed; hij schaamde zich over zijne eerste besluiteloosheid.

»Bij alle Heiligen! Ik zal u verdedigen, My lady ! Stel u gerust; dit ruwe wezen zal geen slip van uw kleed meer beroeren, zoolang ik nog een vuist en een zwaard heb !quot;

Hij toog het zijne uit de schede, en stelde zich vóór haar.

Een satansche lach siste van des vreemdelings lippen.

))Gij hebt beiden geantwoord — en , bij Beëlzebub ! duidelijk genoeg! Gij zoudt dus alles vergeten hebben, Arabella! Jammer, dat ik juist daar ware , als eene herinnering , die niet uitge-wischt kan worden.quot;

En weder lachte hij.

»Sir, wat wilt gij van deze Lady ! Uwe tegenwoordigheid martelt haar. Welk recht hebt gij , . om haar vragen te doen, die haar pijnlijk zijn ?quot;

«Lady Arabella Sterny is in mijne macht: naar lichaam en ziel in mijne macht! Eén woord van mij kan haar vermorselen; tart mij niet, het uit te spreken.*\'

))Weg vanhier, ellendige! Is het niet schandelijk eene v rouw te doen sidderen : eene vrouw te dreigen; eene vrouw als deze!quot; vervolgde hij, met eenen blik van innige liefde en medelijden op Arabella nederziende. »Weg , weg vanhier !quot;


-ocr page 262-

254

en hij wees hem met den degen het nog openstaande kruisraam aan.

De vreemde ridder men over elkander en toon :

))Ho \' ho, mijn edelman! ga gij zelf dien weg. Verspil uwe woorden noch uwe dapperheid ; uwe bescherming baat deze vrouw niets!1\'

«Dat zullen wij zien! Verdedig u, monster !quot;

En hij drong sterk op hem aan,

ongelijke strijd ging er plaats hebben.

de ridder zwaaide met behendige hand en krach-tigen arm zijn tweesnijdend zwaard. Chandos, ofschoon misschien even behendig en niet minder gespierd, was , slechts van eenen lichten degen voorzien, die bij dit bezoek meer tot sieraad en als teeken van zijnen rang, dan tot degelijk gebruik aan zijne zijde hing. De vreemde ridder was van top tot teen in het staal: Chandos had geene andere beschutting dan het satijn en fluweel van zijn wambuis en mantel. De vreemde was koelbloedig en bedachtzaam : Chandos beefde van woede , hij had een dierbaar belang te verdedigen.

Arabella begreep, dat haar minnaar verloren was. Zij zag het breede staal dreigend boven zijn ongedekt hoofd opgeheven. Hem moest zij redden. Zij vergat zich zelve. Den afschuw en de vrees voor den gewelddadigen echtgenoot overwon zij. Toen had zij den moed van het oogen-blik , die zoo menige vrouw tot sterke daden bezielt, die haar boven hare sekse en boven hare zwakheid verheft: den moed der wanhoop , den moed der overspanning. Snel richtte zij zich op, schoof Chandos ter zijde, stelde zich tus-schen hen, en weerde eenen stoot af, die op hem gemunt was, terwjjl zij hem toeriep: — ))0m \'s hemels wil, Chandos! terg zijne gramschap niet. U zeiven en mij brengt gij in het verderf,quot; — en daarop sprak zij tot den andere :

))Ik weet het, Sir! ik vermag niets op uw hart, niets op uw gevoel, niets op uwen wil. Maar laat ditmaal mijn smeeken u bewegen : behoud mij het leven van dezen man. Gij kwaamt hier een offer zoeken , stel u tevreden met dat, hetwelk zich vrijwillig aanbiedt, uw offer van vroeger , uw offer van eiken dag! Voleindig mijne marteling, verlustig u in mijne doodsnikken , leef met mij naar willekeur. Gij hebt mijn hart verscheurd , mijne jeugd verwoest, mijne ziel gedood ; want koude en ledigheid is de dood der ziel. Voltooi uw werk en dood ook mijn lichaam. Men scheidt zonder moeite van een leven als het mijne : het leven , waartoe gij my hebt gedoemd.quot;

Zij lag aan zijne voeten geknield en hief de handen naar hem op , en een glimp van vreugde overtoog haar gelaat , want hjj liet zijn wapen zakken. Haar antwoordde hij niet, doch hij wendde zich met zijnen tergenden glimlach tot den Lord van den Tower.

kruiste bedaard de ar-sprak op sarrenden

Een zeer De vreem-

«Gelooft gij thans aan mijne rechten, Sir ? Wensch u geluk met eeno minnares als deze, met eene jonkvrouw, die zich zelve het offer verklaart van een ander man. En, bij mijn zwaard! zij werd het vrijwillig. Hebt gij nog uw leven veil voor hare liefde ?quot;

Dat was eene vreeselijker uitkomst dan Arabella had kunnen verwachten: dat was meer dan zij dragen kon. Blootgesteld te zjjn aan de verachting van den geliefde, eene smet op zich geworpen te zien , dien zij niet vermocht uit te wisschen. Geschandvlekt voor het aangezicht van den man , dien zij beminde : in zijn bijzijn aangeklaagd door den bewerker van al haar leed, die door eene helsche list, door eene misbruikte meerderheid van zedelijke en stoffelijke kracht haar in den dubbelzinnigen toestand gebracht had, waaronder zij nu reeds vijftien jaren leed. —Zij vond geene woorden voor hare verontwaardiging . en al had zij die gevonden, zij wist waarom zij zwijgen moest. Zij snikte luid.

Chandos had zijnen degen nederge worpen. Alles was hem zoo onverklaarbaar, zoo duister; Arabella\'s gedrag steeds zoo vreemd, altijd afwijkende van het gewone; nooit had hij haar begrepen. Zij kon eene verlorene zijn; zij kon . .. Neen, neen , hij mocht niet voortdenken. Hij rilde. Eene ijskoude siddering doorliep zijn gansche lichaam. Hij zag haar vragend aan. Er lag namelooze zielsangst in den blik, dien hy op haar wierp, e.in blik zoo droevig en toch zoo doorborend ; zoo smartelijk en toch zoo scherp, als wilde hij meer zien dan het zichtbare, als wilde hij met het zinnelijk oog de diepten harer ziel peilen. Zij hield haar gelaat bedekt. Toen drukte hij zich de hand stijf tegen het voorhoofd , als iemand, die eene plotselinge pijn gevoelt of wien het duizelt in de hersens, en wendde zich af. Zoo bleef hij eenige seconden staan; daarna zeide hij tot den ridder:

«Spraakt gij waarheid, Sir ? Bij het heil uwer ziel, waarachtige waarheid ?quot;

wik herhaalde immers slechts wat My lady zei-de. En nu ga , mijnheer , ik heb met deze vrouw te spreken. Later kunt gij beiden vrede maken. Van eenen mond, zoo schoon als de hare kust men bij liefde vertrouwen.quot;

»0, mijn God, mijn God!quot; riep hij, en stoof de kamer uit.

«Verloren , voor altijd verloren !quot; gilde Arabella , die bij zijn heengaan wild rondstaarde , als zocht zij iets , dat niet meer daar was. «Dat gaf u de hel in het hart. Sir ! Dat was het werk 1 van eenen duivel! Waarom hebt gij mij ontnomen , wat gij mjj niet terugschenken kunt ? Waar-i om eenen moord aan mijne eer begaan, voordat I gij mijn lichaam aantast ? Want ik weet het, gij ; zijt gekomen , om mij te dooden!quot; Dit laatste I sprak zij met eene bedaardheid, die ironie was I bij de wanhoop op hare trekken.

»Ei neen , mijne schoone! gij hebt u bedrogen, j Ik heb slechts uwen minnaar verwijderd door een I wapen, dat geen levensdoel kwetst. Meent gij


-ocr page 263-

DEVONSHIRE. 255

DE GRAAF

een zoo inschikkelijken gemaal in mij gevonden te hebben , dat ik uwe gunstelingen in mijne tegenwoordigheid dulden zoude ? Doch vrouwengrillen daar gelaten; ik kom over eene ernstige zaak spreken. Ik heb u noodig.quot;

))Hoor mij eerst, Sir! Ik heb gezwegen . toen : gij mij aan verachting prijsgaaft, toen gij mijne eer hebt belasterd , want ik wist, dat ik zóó alleen zijn leven redden kon ; ik wist. dat gij eene misdaad méér niet achten zoudt. Maar, bij den hemel, die mij hoort! ik wil rein wezen in de oogen van dien man. Gij moet mij in mijne eer herstellen, de smet afwisschen , die gij op mij geworpen hebt. Hij moet weten welke band tusschen ons bestaat, hoe die ons bindt. en hoe ik de uwe werd; zij het dan onder het zegel van eenen eed! Hij moet weten, dat ik zijner waardig ben, al moest ik deze getuigenis ook van u koopen door eene plechtige gelofte hem nooit weder te zien. Wat zegt het u , dat hij mij blijft achten ? Wat zegt het u, dat hij in mij de verworpene niet ziet, die gij hem hebt aangewezen? Wij zijn immers daarom niet minder voor elkander verloren? Gij staat immers daar als een onwrikbare scheidsmuur tusschen hem en mij ? Ik weet niet wie gij zijt, Sir ? Ik weet niet of ooit een vrouwe traan vermocht uw gemoed te bewegen, maar gij hebt eene moeder gehad; ik ben een schepsel als zij, vertrap in mij het beeld uwer moeder niet ? Geef de kroon der eer terug aan een voorhoofd, dat nooit om schande heeft behoeven te blozen!quot;

Wanneer het diep gekrenkte gevoel der vrouw zich in woorden ontlast, wanneer zij smeekt in den naam van een dierbaar belang, is er in die taal eene welsprekendheid , welke niet aan de woorden ligt. Die welsprekendheid roert zelfs den ruwsten mensch ; tegen haar is de berekenende egoïst niet altijd geharnast; ook klonk de stem van den ridder zachter toen hij antwoordde :

»Bij mijn zwaard! gij zijt schoon in deze houding , Mylady, en gij kunt goed spreken , als gij wilt. Ik zoude u kunnen beminnen als iku-we familie niet zoo fel haatte ! Op mijn ridderwoord ! ik zal doen wat gij verlangt; die Chan-dos zal ons beiden kennen. Ware hij geen paap-sche vorstenslaaf, ik zoude hem voorstellen u te verdienen. Dan luister, cjlj kunt het toch. Kom hier naast mij ; laat ons vertrouwelijk spreken , als man en vrouw, als menschen , die één belang hebben.quot; En hij wierp zich op het veerkrachtige rustbed neder, dat wel nooit onder zulk eenen last had gebogen. Hij wees haar de plaats naast zich. — Zij aarzelde.

»Waarachtig , mevrouw ! het is toch niet te veel, dat ik in de vijftien jaren , die ik de eer heb uw echtgenoot te zijn, u een paar minuten naast mij doe nederzitten. Wat zoude het dan zijn , zoo ik eens werkelijk mijne rechten inriep ?quot;

))Ik zoude van afschuw sterven!quot;

«Afschuw!quot; Hij hervatte zijn zonderling lachen , maakte den helmband los , en schudde

luchtig , als ware het eene fluweelen baret, het zware metalen hoofddeksel af.

De Lady aanschouwde toen een gelaat, zooals geene vrouw zich tot afschuw zoude voorstellen. Zij zag dat stoute voorhoofd, waarop een ; stalen wil en de hardnekkigste volharding gegriffeld waren. Zij zag dien blik doorborend als van een adelaar, scherp als die der gazel, onweder-staanbaar gebiedend als het noodlot. En weder trof haar dat zonderlinge tijgerachtige vuur van zijn oog, waarvoor zij het hare nedersloeg met eene huivering , die geen afschrik was. Zij zag ravenzwarte haren , waarin zich reeds zilver mengde ; doch op de vaste trekken van dat sprekend ! aangezicht lag geen afdruksel der jaren, maar slechts de diepe groeve van geweldige hartstochten.

Zij zette zich naast hem neder.

))Dat gij uw huis voor alle vleiers slootving hij aan, »was mij het bewijs, dat gij ernstig be-mindet. Verklaar daaruit echter mijne komst 1 niet; ik weet, dat gij mij genoeg vreest, om geene dwaasheid aan te vangen. Ik kom om iets anders. Ik ben hier ver van de plaats mijner woning ; ik heb hier te Londen geen veilig oponthoud ; toch heb ik eene bijeenkomst met sommigen mijner vrienden afgesproken. De plaats daartoe moet uwe kamer zijn , de kamer , waar niemand buiten u komt, waarin zelfs geen bediende zich ongeroepen waagt. Het uur der bij- j eenkomst nadert. Ik kwam u daarop voorbereiden/\'

sBedenk toch !. .. Eene bijeenkomst van mannen hier , in mijn vertrek, Sir ! Gij hebt onzinnige invallen!quot;

«Niet waar! Die mannen zullen komen, zooals ik zelf gekomen ben. Dat venster daar moet open blijven. Het geldt hier hooge belangen; want het is een aanslag tegen de Kroon en tegen het Pausdom.quot;

«Om aller Heiligen wil! Gij opent nooit den mond zonder te ontzetten!quot;

))Ik wenschte, schoone gemalin! dat gij bij die vergadering tegenwoordig waart. Eensdeels, om u te beletten ons te verraden , anderdeels voor u zelve. Het is waar , gij zijt eene vrouw; maar gij hebt invloed ; gij kunt dien ten minste hebben als gij het goedvindt. Zoo gij onze ontwerpen bevorderen, er de gezworene deelge-noote van zijn wilt, zal onze overwinning ook voor u eene uitkomst zijn. Wij smeden het verderf der Koningin , het is waar , maar ook den val van het Pausdom. En zoo wij slagen , en ik heb redenen, om te vertrouwen , dat wij slagen zullen , zal ik u de middelen in de handen geven, om onze echtverbintenis te vernietigen.quot;

))Is dit werkelijk uw voornemen ? Bezweert gij mij de mogelijkheid daarvan

«Met meer zekerheid dan toen Hendrik VIII er Katharina mede dreigde. Bezin u op mijn voorstel, terwijl wij beraadslagen.quot;

«En mijn broeder ?quot;

wCourtenay ? O ! die valt zonder ons.\'\'


-ocr page 264-

256

»0m Godswil.. .

))Door den priester valt hij , en door Elisabeth. Ook hem kunt gij redden. Zoo mijn toeleg gelukt, stoot ik Suffolk en zijn geslacht ter zijde ; Elisabeth alleen is de troon waardig. Uw broeder is haar minnaar.quot;

«Haar minnaar ! ik wist niet, dat gij schertsen kondet.quot;

lOok spreek ik in vollen ernst. Courtenay bedriegt de Koningin, die tot hiertoe blind is voor alles. Wee hem , zoo hare oogen geopend worden, en ze zullen het, daarvoor heeft de priester gezorgd. Als de Graaf het gevaar van zijnen toestand en onze hulpbronnen re^ht kende, voegde hij zich bij ons. Handel gy in zijnen naam.quot;

))Ik duizel én sidder bij ieder uwer woorden , het dwarrelt mij in het. hoofd! Alles wat gij my zegt, brengt mij in eene verbazing, die telkens toeneemt. Ik kan mijne gedachten niet verzamelen. Indien dit alles waarheid moet zijn, zoo mijn broeder , zoo ik zelve.. . . Gun mij tijd tot beraad; laat ik mij bedenken. ... Het is als werd ik in eenen wervelwind rondgedraaid, terwijl telkens al vreemder en vreemder gedaanten zich voor myn oog afwisselen, met vogelvaart voorbijijlen, en mij beangstigen , als de spooksels van eenen bangen droom!quot;

»Gij ontvangt dus mijne eedgenooten ?quot;

))Wat gij wilt, kan ik niet verhinderen.quot;

»Uitmuntend!quot; en hij ijlde naar het kruisraam en tikte driemaal met den stalen handschoen tegen de glasruiten.

En nu wachtten beiden af wat volgen zou. Hij met blijkbaar welgevallen; zij met angstige verwondering , en toch met een nieuwsgierig verlangen naar het wondervolle, met een driftig haken naar den afloop van dit zeldzame tooneel, als aan haar karakter eigen was, dat haar moed gaf, om met een vast oog zelfs op het ontzettende te staren.

VUL

EEN NACHT IN STERNY-HOUSE.

Door gewapende fakkeldragers voorgelicht en van Darley verzeld, reed Courtenay van Whitehall naar zijn huis terug. Hij liet zijn paard stappen en gaf zich aan een gepeins over , waartoe de menigvuldige , afwisselende aandoeningen van den verloopen dag hem zoo overvloedig stof gaven. Zelfs de duistere, nevelachtige najaarslucht, zelfs de sombere eenzaamheid der straten werkte mede, om zijne ziel in dien toestand te brengen, waarin zij zich als het ware ontslaat van de medehulp der zinnen, om slechts te leven met haar denkvermogen en dat der herinnering. Zijn jonge neef, hoewel brandende van nieuwsgierigheid naaide oorzaak eener zoo weinig spraakzame luim, daar de Graaf anders gewoon was hem de groote kleinigheden van het Hof mede te deelen , stoorde

hem echter niet. . .. Hij speelde de rol van een\' bescheiden dienaar zoo goed!

Wij willen Devonshire in zijne overdenkingen niet volgen , wij kunnen ze gissen , wij weten, dat ze niet geheel van onaangenamen aard waren , dat er zich veel zoets mengde in de zachte zwaarmoedigheid , waardoor t hij zich willens overweldigen liet. Hij zoude zijne Elisabeth zien , j openlijk, zonder eene onteerende vermomming, met het recht, om haar te naderen, voor de gansche wereld als het zijn moest. Hij had haar , iets gunstigs mede te deelen, hij wilde haar doen hopen op eene eindelijke verzoening met Maria, waaraan hij nog altijd geloofde. Dezen eigen avond had hij gezien welke overmacht hij op den wil der Koningin uitoefende, en hieruit leidde hij af, dat zij even volgzaam zyn zou\'bij eene belangrijker bede. Maar hij vergat, dat juist | het gevoel, waardoor zij hem nu alles inwillig- j de, zoude ophouden te bestaan als hij het op die wijze inriep. Een enkel besluit, door hem genomen na zijn gesprek met Arundel, moeten | wij onzen lezers mededeelen. Het was een grootsch besluit, en zijner waardig, dat name-lijk, om niet langer de dubbelhartige gunsteling van Maria te zijn , om ridderlijk en rondborstig ; de zaak van Elisabeth voor te staan , zonder die echter van zijne trouw aan de Koningin te scheiden. Want hij hield dit nog voor vereenigbaar, en het was om hiertoe de toestemming zijner geliefde te erlangen en de ontheffing van den .[ onbedacht afgelegden eed , dat hij bovenal een ge- | sprek met haar wenschte.

Reeds waren zij Charing-Cross doorgereden, i dat toenmaals nog daar lag als een eenzaam j dorp in het midden der hoofdstad, en dien naam | droeg naar een van de steenen kruisen, welke ! de g^ede Koning Ethelred , of Eduard , ter ge- | dachtenis zijner gemalin Eleanor had laten oprichten ; doch welke in latere dagen met schendige hand werden omvergeworpen. Eeeds naderden zij Temple-bar , toen het aanroepen dei-wachten bij de afsluiting, den edelen Lord in den loop zijner gedachten stoorde.

»Hoe laat is \'tneef?quot; vroeg hij Darley.

■oDe klok der abdij sloeg negen ure , toen wij Whitehall verlieten. Uwe heerlijkheid is heden later dan gewoonlijk.quot;

))In waarheid ! Lady Maria heeft ons lang be- j zig gehouden, de avond was vroolijk.

))En toch is uwe Lordschap niet opge-ruiind !quot;

))Gij droomt, mijn jongen; maar bedenk eens dat, na eenen dag vol woeling, vol hartstocht , vol belangrijke scherts en beuzelachtigen ernst, ik nu eerst tot mij zei ven kan inkeeren en hoe kostbaar zulke oogenblikken van nadenken mij dus moeten zijn. Doch luister, daar valt mij iets in; laat ons het Strand langs rijden; het is i niet vroeg meer , doch ik zal mijne zuster nog wel spreken kunnen. Ik heb haar in zoolang niet bezocht ; haar prikkelbaar gestel maakt j haar lichtgeraakt; zij zoude over veronachtza-


-ocr page 265-

257

ming kunnen klagen als zij van anderen mijn uitstapje vernam, en dat moet niet zijn.quot;

»Een uitstapje ! Gaat uwe Edelheid op reis ?quot;

«Naar Ashridge , met Arundel. Wij zullen aan de vorstelijke bewoonster eene gunstige beschikking overbrengen van de Koningin.quot;

Darley wilde eene volkomene onwetendheid 1 toonen van het geheim zijns bloed ver wants en te-| vens door een vermetel woord eene halve beken-I tenis daarvan uitlokken; daarom zeide hij, na eene | poos gezwegen te hebben :

I «Als ik Koningin ware , dan waagde ik twee | mijner trouwste vrienden niet aan de strikken i van die vreeselijke ketterin: want zij moet uitnemend schoon zijn , en men zegt, dat elk, die haar nadert, zijn hart reeds half verloren heeft/\'

«Onbeschaamde knaap! hoe waagt gij het, zulk eene taal te spreken! De Prinses, Mylord Arundel en ik zijn geene voegzame voorwerpen i voor uwen spot! Ik heb u tot hiertoe voor een verstrooid en stug mensch gehouden , maar ik zie nu , dat gij een achterdochtige lasteraar zijt, en dezulken passen niet voor mijn dienst.... ik ontsla u daaruit.quot;

»Mylord , om \'s hemels wil! vergeving , mijn edele heer! Zoo ik u beleedigd heb , was het een onbedacht woord , en ik wist niet, dat ik misdeed als ik van Lady Elisabeth ....\'\'

»Geen woord meer daarvan , vermetele!quot;

))Als gij mij verstoot, Mylord, geeft gij mij prijs aan jammerlijke armoede en ellende ; want ik heb niets en ik ben niets. Als uwe Lordschap mij wegzendt, zal ik die moeten dragen ; maar het is toch mijne schuld niet, dat de lieden zoo spreken, en evenmin dat uw moeders zuster eenen armen edelman huwde en dat ik haar zoon ben. Het is haar duur te staan gekomen, de ongelukkige! Zij is van gebrek omgekomen, en ik , die geboren werd toen zij stierf. . ..quot;

»Houd op, Darley, houd op ! Waaraan herinnert gij mij ? Ik heb dat niet kunnen verhelpen ; ik was nog een kind toen dat voorviel. Ik vergeef u uwe dwaze woorden , laat ons vrede maken; wij zullen er niet meer aan denken; maar gij moet ook den verschuldigden eerbied niet zoo geheel uit het oog verliezen,quot; sprak Courtenay schielijk . reeds bewogen bij het denkbeeld , dat hij te hard geweest kon zijn. En zijn neef, die hierop gerekend had, stamelde iets, dat eene hartstochtelijke dankbetuiging heeten moest.

Eenen tijd lang zwegen beiden.

Devonshire, die nu in den loop zijner gedachten gestoord was, hervatte het gesprek op ge-meenzamen toon :

))Gij hebt er zeker reeds van gehoord, Henry! hoe die arme Benefield zich in de klem geholpen heeft. Het verheugt mij recht, dat wij van hem ontslagen zijn , dien blinkenden vogelverschrikker ! Had ik hem aan zijn lot overgelaten, zooals hij eigenlijk verdiende, dan ware het slecht met hem afgeloopen. Op mijn woord! het heeft mij moeite gekost hem voor het ergste te bewaren.quot;

»Uwe Lordschap heeft eene goedheid die roekeloosheid is, meende de page te zeggen: doch hij veranderde die woorden en zeide: «die zelfs vijanden spaart.quot;

«Gij moest ook die erbarmelijke figuur gezien hebben !quot; hernam Courtenay lachende, »bij St.-Joris! het verwondert mij , dat ik een oogenblik haat heb kunnen voeden tegen zulk een nietig wezen.quot;

))Men heeft zich op Whitehall den ganschen dag over hem vrooiijk gemaakt, en Arthur Polus, die leeft als hij de zotheden of ongelukken van anderen kan rondbazuinen, heeft zijn vernuft uitgeput, om over hem aardigheden te zeggen. — Doch vergun mij eene vraag, Mylord ! Moet ik u volgen naar Ashridge ?quot;

«Ik dank u , neef. Arundel en ik zijn overeengekomen , geen gevolg mede te nemen dan gewone bedienden.quot;

Darley beet zich op de lippen , en duwde van spijt zijn paard de scherpe sporen in de zijde , zoodat het arme dier, dat nu voort wilde en echter door hem met strakken teugel tot stappen gedwongen werd, snuivend en steigerend zich op de achterpooten verhief, en zijnen ruiter zoude afgeworpen hebben , had niet de krachtige arm van den Graaf dezen in den zadel gehouden.

wHalt, neef, dat kon een leelijke val geworden zijn. Heeft uw paard meer zulke streken?quot;

«Niet voor zoover ik weet, Mylord : doch , bij de heilige mis! uwe Lordschap heeft mij daar voor eene gevaarlijke tuimeling behoed. Zoo mijn vurigste dank...quot;

»Zwijg, Henry , wat was natuurlijker dan dit? Wij spraken van morgen ; ik heb dan bezigheid voor u. Hebt gij lust de arme Bealows eens te bezoeken.quot;

«Mylord ... ik . . . .quot;

»Nu, knaap, bloos niet. Gij hebt mij gisteren trouw geholpen en ik was recht over u tevreden. De Koningin wil de meisjes zien. Zij moeten zich gereed houden, om aan Hare Majesteit voorgesteld te worden. Zij kunnen , dunkt mij , iets van haar werk medebrengen : een gordel , handschoenen, of iets dergelijks. Ook zou het niet kwaad zijn, Darley , als er de eene of andere zinspreuk bijgevoegd werd , om der Koningin iets vleiends te zeggen. Maria is daarvoor niet ongevoelig. Gij moest die voor haar opstellen , of misschien weet de geleerde Bealow wel iets toepasselijks. Breng die goede kinderen mijnen groet, en zorg er voor, dat zij zich bij deze gelegenheid voegzaam kunnen kleeden.quot;

«Mylord , uwe weldadigheid .. . .quot;

«Is niets meer dan Christelijke plicht: maar ik denk daar weder aan Benefield. Hebt gij ook gehoord waar hij zich heen begeven zal? Ik heb mij den ganschen dag geen twee minuten kunnen afzonderen . om er iets van te vernemen.quot;

«Hij is naar Lincolnshire vertrokken, waar , zijn vader, Sir Paulet Benefield, een landverblijf heeft.quot;

Darley wist beter , daar hij zelf de overbren-


-ocr page 266-

258 DE GRAAF YA

DEVONSHIRE.

ger was geweest van een briefje des Kanseliers , | waarin deze den ridder beval Londen niet te | verlaten, maar eene schuilplaats te nemen in i zeker huis aan de andere zijde van Temple bar, ; waar hij nader van hem hooren zoude.

))Ik kan dien vader beklagen. Het moet eene droevige gedachte zijn, zijnen naam aan zulk een\' zoon na te laten. Het gedrag van den Kanselier bij deze gelegenheid heeft mij bevreemd. In plaats van zijnen beschermeling te verdedigen , heeft hij hem aan de ongenade der Koningin prijsgegeven , niet anders dan of het eenen verstokten ketter gegolden had.quot;

»De Bisschop-Kanselier leidt eenen reinen levenswandel. Hij zal verontwaardigd zijn over des ridders uitspattingen.quot;

«Zoo verklaar ik het mij ook ; doch daar valt mij in , dat ik u plaatsen kan! De tegenwoordige Houtvester van Woodstock wordt Gouverneur van het kasteel. Gij zoudt zijne betrekking kunnen overnemen. Jagermeester enz. van Wood-\' stock .... Wat dunkt u ?quot;

öMijn geëerde begunstiger! deze goedheid is even groot als onverdiend , en daarenboven , ik ben geen ridder.quot;

»Binnen kort zult gij het worden. De Koningin , die aan Staunton ongevraagd deze gunst schonk , zal u op mijn verzoek wel tot dien rang verheffen.quot;

Onder verdere gesprekken van mindere belangrijkheid voor den lezer waren zij den hoofdingang van Sterny-House genaderd. Zij werden schielijk binnengelaten, en de Graaf, die zijne fakkeldragers in de hal der bedienden liet, was met Darley reeds tot bij de vertrekken zijner zuster genaderd , toen Debora , die hare meesteres nog met Chandos alleen waande , hem ijlings te gemoet liep.

»Genadige Lord! injjne Lady is niet te spre-! ken.quot;

»Toch voor mij wel, meisje! Het is laat, doch ik moet op reis en wensch vooraf mijne zuster te zien.quot;

))Het kan niet zijn , edele Heer ! Mijne meesteres is met hevige hoofdpijn te bed gegaan , en zij heeft nu juist den slaap gevat.quot;

»Het zij zoo : ik zal dan wachten tot morgenochtend. Ik kan hier immers den nacht in mijne voormalige vertrekken wel doorbrengen ?quot;

«Voorzeker, Mylord! Alles is daar nog zooals uwe Edelheid het verliet. Behaagt het uwe Lordschap hier even te wachten , dan zal ik u den Hofmeester zenden , om de bevelen te ontvangen , welke het u zal goeddunken . . ..quot;

»Laat dat blijven , Debora. Zooveel moeite is niet noodig. Neem gij dat licht, Darley ; wij weten zelf den weg nog in ons vaderlijk huis. En nu, rust wel, schoone juffer!quot;

))De Heiligen hebben ons behoed !quot; riep Debora, terwijl zij in eenen leuningstoel neder viel, )gt;zoo hij eens tot My lady ware doorgedrongen ! Ik liet mij liever in den Theems dompelen , gelijk men : het de heksen doet, dan zulk een tooneel bij te

wonen! Eigenlijk komt het mij voor, dat mijne meesteres haren vriend reeds moest weggezonden hebben. Ik zou Robin Christal, hoe lief ik hem ook heb , wel beenen maken als hij uit zich zeiven niet gingquot;. ... en het goede meisje zette hare bespiegelingen voort over hetgeen zij Lady Arabella\'s verkeerde toegeeflijkheid noemde, en begon zich zelve te beschuldigen, dat zij eenen minnaar had binnengelaten, die zoozeer de palen der voegzaamheid overschreed; want zij wist niet , dat Chandos in hevige gemoedsbeweging door een venster van het bidvertrek in den tuin gesprongen was. Zij zoude nog verder gegaan zijn ; doch de dommelige slaap , die reeds in zoo menige onrust verzachting bracht, ruisch-te met zijne bedwelmende wieken de laatste klanken van haar zelfverwijt weg : en zij sliep op haren zetel in.

Ook Courtenay , de overgelukkige minnaar, die het bijzijn zijner aangebedene te gemoet ging, vergat voor eene poos hoop en vrees , verwachting en zorg; want ook over hem klepten die too ver wieken. en hij sliep. Zelfs Darley, de verrader , maakte eene uitzondering op die van zijn gild , want ook over hem spreidden zij zich uit, die onweerstaanbaar machtige vleugelen ; en hij sliep mede...........

Op eens stegen dikke rookwolken omhoog; blauwachtig zwart verhieven zij zich uit het zuidwestelijk gedeelte van een adellijk huis aan het Strand , en verspreidden zich met dwarrelende kringen in de lucht, als zoovele fantastische spoken, die in het uitspansel ronddansten. Doch niet sneller volgt bij hevig onweder een schorre donder den schichtigen bliksem op, dan hier flikkerende vuurtongen uit den valen schoot van den nevel voortschoten.

Uit vensters, welker kostbare ruiten knetterend wegspatten, verhieven zij zich ; van achter muren , die eeuwen hadden kunnen tarten, schoten zij voort; door de glinsterende dakpannen boorden zij zich heen , en ze voerden met goud en zilver doorstikte zijde en sierlijke stoffen als afgerukte flarden met zich hoog in de lucht, totdat deze, gebrand en geroost, weder als tondel op do aarde nederstoven.

En de nacht was zeer duister.

En de vlammen alléén verlichtten de verwoestingen, die zij aanrichtten.

En er heerschte eene doodsche stilte rondom.

Uit eenen wijden doortocht, dien de vlammen zich gebaand hadden op de eerste verdieping, bruiste een stroom van kokend zilver, bij het smelten met goud, brons en koper vermengd, in den prachtigen bloemtuin neder , en vormde daar eene zeldzame beek van vloeibaar metaal, of wrong zich rollend een pad in het midden dei-bloemperken , en bracht een zonderling otter aan de koele wateren van den Theems.

Een scherpe nachtwind teisterde de vlammen en hitste ze aan met zijn sissend gefluit.


-ocr page 267-

DEVONSHIRE. 259 j

DE GRAAF

Daar was brand in Sterny- House !

En de nacht was zeer duister.

En de vlammen alléén verlichtten de verwoestingen , die zij aanrichtten.

En rondom heerschte eene akelige stilte, en er was niemand nabij , die hulpe aanbracht.

En men hoorde geen gegil van menschen, die in angst waren, en geen gekerm van menschen, die verbrandden ; slechts zag men door eene opening in den muur in een der vertrekken eene verschrompelde gedaante liggen , die eene vrouw kon geweest zijn.

En vroeger , eer nog de vlammen uitbraken , had men geharnaste mannengestalten kunnen zien, die snel uit een kruisraam sprongen. En een hunner droeg iets op den schouder , dat naar een menschelijk lichaam geleek: doch het was zoo geheel zonder veerkracht en hing zoo slap over zijnen arm, dat het niets dan een lijk kon zijn , waarvoor hij die zorg droeg.

Die man had zijnen last aan het andere einde van den tuin op eene bank nederlegd , en had zich toen bij de andere mannen gevoegd, die hem in eene boot wachtten.

Voordat hij zich echter daarin begaf, bleef hij op de bovenste trede van de steenen watertrap stilstaan. In zijne volle lengte verhief hij zich , en den arm uitstrekkende naar het brandende gebouw riep hij met eene zonderlinge schelle stem ;

»Bij God ! die brand is schoon, \'t Is eene gloeiende gravenkroon , huis van Sterny ! die men u op den schedel drukt. Mocht ook gij zulk eene kroon dragen, vervloekt paleis , dat de tyran-nen van ons oud Engeland herbergt! Mocht gij in puin storten op het hoofd der dochter van Baill! Mocht haar priester, die de afgoden offert en die zijne altaren besprenkelen wil met het bloed der gereinigden , neder vallen in stukken als het droombeeld van Nebukadnezar! Liever nog worde oud Londen tot eenen onkenbaren steenhoop , dan dat de kruisen des bijgeloofs zich weder verheffen zouden op hare straten ! En gij , gevallen Graaf van Sterny! oude voorstander dei-papen ; gy , voormaals zoo trotsch op het bloed der Yorks ! gij hebt gemeend voor vele geslachten te arbeiden, en er zullen geene kleinkinderen van u bestaan, en uw trotsch geslacht zal wegsterven met uwen zoon en uwe dochter. De bijl van den beul heeft u de bloedige halsketen gekorven , die gij mij hadt toegedacht; in al deze slagen heb ik de hand gehad . en thans sta ik zegevierend bij den brand van uw huis! — Bij God , die brand is schoon r\'

Toen sprong hij ijjllngs in de sloep, en deze gleed weg langs de rivier........

»Halloo ! halloo ! mannen van Kent!quot; klonk het uit eene der nauwe stegen, die gemeenschap hadden met het Strand, dat toenmaals slechts een breede, onbebouwde oever was, waarop alleen de tuinen der adellijke huizen uitkwamen met hunne waterpoorten en trappen, die naaide rivier leidden.

«Holla hé , rappe jongens van Cornwall!quot; weergalmde het, op een boogschots afstand, en twee troepen naderden elkander. Het waren lieden van een krijgshaftig uiterlijk. Allen goed gewapend met breede zwaarden en korte dolken. De meesten waren in wambuizen van buffelvel gekleed , en zagen er uit als konden zij eenen sabelhouw weerstaan. Hunne broeken van hertsleêr sloten eng om het been , en dit stak zonderling af bij de wyde laarzen van sterk, doch ongekleurd leder. Zij, die zich mannen van Kent noemden, droegen op het hoofd stalen mutsen, welke, zonder ridderlijke helmen te zijn, echter dat deel tegen eenen aanval beschutten konden; de anderen onderscheidden zich door platte , grijs wollen mutsen met groene linten, die er omheen gestrikt waren en welker slippen los in den wind fladderden.

Toen zij dicht genoeg bij elkander waren , om zacht te kunnen spreken , zoide een van de Kents-lieden tot hen, die aankwamen :

))\\Veg vanhier , Grijsmutsen , weg vanhier ! Naar ginder heen , naar de overzijde, naar het Kentsche, te Maidstone, daar wacht men u.quot;

))Wy zouden immers eene schuilplaats vinden in de gewelven van het adellijke huis, totdat de groote zaak rijp was ?quot;

wDat is nu anders. Er wordt niets ondernomen voor de laatste maand.quot;

»Men wacht ons dan niet meer ?quot;

))Zie slechts, of gijlieden daar rusten wilt.quot; En hij wees op Sterny-House, waarvan zij niet ver verwijderd waren.

«Bij oud-Engeland ! daar is brand en verwoesting. Wie stak daar den rooden haan op?quot;

»Een toeval, onvoorzichtigheid met fakkels.quot;

»\\Veet gij wat, jongens!quot; riep een Cornwal-ler , »daar gaan meer schatten verloren dan wij op tien pachthoeven verzamelen kunnen !quot;

«Welnu ?quot; vroegen de anderen.

»Welnu ? Domooren, die mij niet begrijpt! Laat ons gaan en nemen wat ons goeddunkt; de overzijde zullen wij daarna toch wel bereiken.quot;

«Plundering!quot; sprak een Kentsman, «schaamt gy u niet.quot;

«Plundering! en wat denkt gij te doen bij den grooten slag?quot;

«Wij zullen dan strijden voor eene heilige zaak.quot;

«Die moet ons daarom niet minder brood geven.quot;

«Het ergste is , dat de mannen van den Lord Mayor , de dienaars der Wijkmeesters, ook daar zullen zijn.quot;

«Neen, daar is niemand; aan de andere zijde slapen allen. Zij gaan slapende den eeuwigen slaap te geinoet.quot;\'\'

«Uw voorstel is goed, Jack! Wij hebben onzen hals om minder loon gewaagd.quot;

«Waagt liever uw leven voor de vrijheid en tegen het Pausdom, broeders!quot; riepen sommigen.

«Neen , neen , neen !quot; schreeuwden anderen.

«Waarachtig! de stroppen zullen niet minder knellen als wij ze voor Wyatt en Suffolk verdienen riep Jack.


-ocr page 268-

260

«Dat is een waar woord! Komt. broeders, voort!quot;

En ^ij liepen om buit op het huis toe.

Courtenay ontwaakt uit eenen zwaren slaap. , Zijn hoofd is zoo mat, zijne leden zijn zoo loom. ; Hij moet lucht zoeken. Dat waren akelige droo -! men, vol bloed en struikelblokken , en stalen 1 : muren , en sarrende spoken. Met behoedzaamheid, : om Darley niet te wekken , die zich in hetzelfde | vertrek op een rustbed had nedergelegd, neemt , hij zijne kleederen , slaat zijnen mantel om en verwijdert zich onhoorbaar. Hij bereikt de welbekende zijdeur, die van uit dezen vleugel naar i den tuin voert. Eene sterke brandlucht en een dikke dwalm komen hem te gemoet. Hij schrikt geweldig en ijlt den hof in, vanwaar hij Arabella\'s vertrekken goed zien kan. Een ijzingwekkend schouwspel doet zich aan hem voor; hij ziet niets dan vlammen en vuur.

»Barmhartige God! mijne zuster!quot; gilt hij. Met roekeloozen moed klemt hij zich vast aan het afbrokkelende muurwerk, waarvan de grillige vlam zich reeds verwijderd heeft, en welks heete steenen zijne handen verschroeien. Hij heft zich zooveel mogelijk op , en staart daarheen , 1 waar hij meent, dat de slaapkamer zijner zuster is. Hij ziet iets liggen.... een verschrompeld gt; Ujk. ^ -

»Arabella verloren !quot; roept hij , met eenen angstkreet van smart, en hij ijlt terug in den tuin , met eene vertwijfeling, waarvan hij geen meestei\' is. Hij loopt zoo snel, zijne stappen zijn zoo ongeregeld , dat het is , alsof hij ieder oogen-blik struikelen zal; hij richt de oogen naar den grond: hij ziet bij eene bank iets donkers liggen, dat zijne aandacht trekt. Spoedig is hij er bij ; hij strekt er de hand naar uit: het is eene vrouw, die levenloos schijnt. Hij heft haar op. Zij haalt nog adem. «Dank, o Heiligen! eeuwigen dank!quot; juicht hij... . het is zijne zuster. Zijne pogingen , om haar tot zich zelve te brengen, gelukken. Met bevreemding ziet zij zich in zijne armen.

»Eduard ! mijn broeder , zijt gij het ? Waar zijn die andere mannen, die vreeselijken ? Wat is er voorgevallen, waarom ben ik hier ? Die brand! die eed! o God, dat was akelig! Was het een droom, dan was het een zeer bange!quot;

«Arabella, liefste zuster, kom weder tot u zelve , stel uwen geest gerust. Nu gij gered zijt, ! | is alles gewonnen ! Gevoelt gij u sterk genoeg, i om hier alléén te blijven tot ik u hulp zenden i kan ? Wij moeten pogingen doen, om nog van ! uw eigendom te behouden, wat mogelijk is.quot;

»Doe wat gij wilt, Eduard, maar laat mij j niet hier! niet alleen. Die mannen van het | komplot mochten terugkeeren , mochten mij met i zich voeren ; wie weet het! Neen , broeder , om Gods wil, verlaat mij nu niet!quot;

»Wat spreekt gij van een komplot! . .. . hoe zal ik daar ginder hulp aanbrengen, als ik niet vanhier ga ? Kunt gij mij dan volgen ?quot;

»Ja, ik heb moed , ik heb kracht, om u te volgen. Gij zijt mijn heilige , mijn beschermengel!quot; riep zjj, opstaande en hem krampachtig bij den arm vattende.

«Maar zeg toch, Arabella,quot; sprak hij, terwijl zij voortgingen, «wat zeidet gij daar van een komplot ? Waarom vind ik u geheel gekleed in het midden van den nacht?quot;

»Wees barmhartig, Eduard! doe mij geene vraag meer! Ik ben zeer ongelukkig, zeer te beklagen , ik heb alles verloren , zelfs het recht op uwe achting, zelfs den zegen der Heilige Kerk!quot; En zij brak by deze woorden in tranen uit.

Een vreeselijke angst beving den Graaf; hg haastte zich niet meer, om voort te komen ; hij zag talrijke groepen menschen , die rondom den brandenden vleugel bijeen schoolden; hij onderscheidde de wyk- en brandmeesters met hunne staven en hun gevolg, die zich reeds met blus-schen bemoeiden en het volk daartoe aanspoorden. Het was toen, dat de troep Cornwallers en Kentslieden den tuin binnen drong.

»\'t Is, voor den duivel, te laat!quot; riepen zij teleurgesteld, toen zij de menigte gewaarwer-den.

»Niet te laat! zoo waar wij dolken hebben, niet te laat!quot; galmden sommigen, o Kunnen wij ons niet met de verwijfde stedelingen me-ten!quot;

»Ja! ja! dat zal een voorproefje zijn van het andere !quot;

«En onze leus zal zijn : voor Wyatt en voor de vryheid !quot;

«Stil, mannen, stil!quot; riepen de bedaardsten, die hen gevolgd waren , om nog eenigszins de orde te handhaven. «Wilt gij dan alles nu reeds verraden ?quot;

In weerwil van Arabella, die vluchten wilde, zoo-dra zij de vreemden bemerkte, trad Courtenay hen in den weg.

»Halt, mannen , waar zal dat heen ?quot;

Zulk eene vraag van een ongewapend man had iets, dat die lieden ontzag inboezemde. Zij zagen elkander aan , als waren zij onzeker wat te antwoorden.

»Zoo gij komt, om te helpen blusschen, rade i ik u terug te gaanhervatte Courtenay. ))Er : is reeds overtollig volk genoeg!quot;

De ruwe Jack vatte het woord op.

«Wij komen niet, om te blusschen, Sir ! maar wij zoeken een aandeel in den buit.quot;

«Gij zijt vermetele knapen , en gij zult moeite hebben , om van eene wandeling naar Tyburn vrij te komen, zoo gij in uw opzet volhardt. Gij hebt boozer plannen in uw hoofd dan deze plundering. Maakt dat gij voortkomt: ik geef u drie minuten alvorens ik gewapende hulp roep ,quot; zeide Courtenay met vastheid. Aan het angstig sidderen zijner zuster bij de uitvorschende blikken, die enkelen dezer menschen op haar wierpen, begreep hij, dat zij zulke mannen scheen te verwachten of gezien had; de omstandigheid, dat hij haar


-ocr page 269-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE. 261

in dit nachtelijke uur geheel gekleed gevonden had , terwijl de kamenier had voorgegeven, dat zij met hoofdpijn te bed lag ; de naam Wyatt, aan die mannen ontsnapt.... dit alles maakte het hem waarschijnlijk, dat Arabella zich, in een zwak oogenblik, in diens vermetele ontwerpen had laten verwikkelen , en hij achtte het in haar belang geraden, dat die vreemde mannen zich verwijderen zouden , voordat er een gerechtelijk onderzoek plaats greep.

Zij schenen toe te geven.

«Het is bij mijne ziel de Lady, die straks bij ons was,quot; fluisterde een der Kentsmannen hoorbaar.

»Dan moeten wij gaan ; zij behoort tot de onzen.quot;

»Wie is dan de edelman, die bij haar staat?quot;

))De Graaf van Devonshire! die u voor het laatst aanmaant, om te vertrekken,quot; hervatte Courtemiy bevelend.

»Voor dien zelfs ruimen wij de plaats niet; wij willen deel aan den buit! wij willen goud !quot;

«Goede lieden, gaat toch!quot; zeide nu Arabella, met bevende stem, )gt;hem , die u aanvoert, zult gij verraden. Gij zult goud hebben, doch gaat slechts nu.quot;

»Zij heeft gelijk riepen allen, en zij spoedden zich voort, terwijl een der wildsten aanhief:

Tegen de papon, en voor Wyatt Tarten wij boeien en galg en rail!

Devonshire gaf hen eenen wenk, om te zwijgen ; doch dit werd alleen opgemerkt door Dar-ley, die, vergezeld van vele bedienden en eenig volk , ook dezen kant ingeslagen was, om nasporingen te doen naar de vrouw des huizes en haren broeder. — Darley was gewekt door het gegil der bedienden, die eindelijk uit hunne doffe sluimering ontwaakten door het instorten van balken en bogen in de bovenvertrekken aan de westzijde van het huis, terwijl zij in het oostelijk gedeelte en dan nog wel in benedenkamers , hun verblijf hielden. Slechts enkele vrouwen en de kleine Moorsche page sliepen achter het bidvertrek der Lady; van deze werd niemand gered , waarschijnlijk smoorden zij in den rookdamp en gingen zoo uit den slaap in den dood over. De arme Debora, die op haren leuningstoel was ingeslapen , werd door de brandlucht verschrikt wakker; bedwelmd door de dikke rookwolken, had zij getracht eene deur te bereiken, en was misschien reeds door den rook verstikt voordat hare kleederen vuur va tteden; het was haar verminkt lijkquot;, dat Courtenay zoozeer ontzette.

Darley dan , vermoedde uit het gewoel en de kreten , die hij hoorde , dat er iets buitengewoons voorviel. Hij staat op, slaat eenen blik op het ledikant van den Graaf, en ziet dezen daar niet meer. In verwondering verlaat hij haastig het vertrek ; hij komt in de voorzaal, waar eene al-gemeene verwarring heerscht, en waarin reeds verscheidene lieden zijn doorgedrongen, die, zooals het bij zulke gelegenheden doorgaans gaat, meer de ontsteltenis helpen bevorderen , dan wezenlijke hulp aanbrengen. Zijne zintuigen hebben den jongeling reeds de verschrikkelijke ramp doen kennen; hij vraagt naar zijnen meester . naar de vrouw des huizes. Geen van beiden zijn zij te vinden! Men vreest, dat de Lady in het bran dende vertrek is omgekomen. Hij kan niet denken , dat de Lord, van het onheil bewust, hem slapend aan zijn lot zal hebben overgelaten ; wat kan dezen bewogen hebben zich in den nacht te verwijderen ? Weinig bezorgd over de gevolgen van den brand, behoudt hij bij het rumoer en geschrei om hem heen eene, bedaardheid, die hem koel overleg vergunt, en put hij zich uit in achterdochtige gissingen.

»Ik wil zekerheid!quot; roept hij eindelijk uit, »wie uwer heeft moed mij naar de westzijde te volgen ?quot;

Verscheidenen , zoo burgers als bedienden , doen zich op. Binnen door was dit echter niet meer te doen, de gemeenschap was afgebroken ; zij trekken het huis om ; Darley stapt vooruit met eene drift alsof hij het goudland te ontdekken had , en hij bemerkt, nog voordat iemand hen ziet, Courtenay en zijne zuster, in gesprek met gewapende mannen , die rustig aftrekken met een zoo zonderling liedje; hij heeft nog gehoord, dat er gesproken wordt van iemand , dien men niet verraden moet, en dat de Lady die men-schen goud belooft. Hij is er nu van overtuigd . dat hij nog niet in alle ontwerpen van den graaf is ingewijd ; maar ook dit geheim meet hij doorgronden.

«Burgers, daar vluchten de brandstichters!quot; roept hij, op de wegijlende mannen wijzende.

«Houdt u rustig, vrienden ! Die lieden hebben geene schuld,quot; spreekt Courtenay; dan tevergeefs. Met Darley aan het hoofd rennen ze weg, terwijl slechts enkelen achterblijven , die luidruchtig hunne blijdschap te kennen geven over de redding der goede Lady en van den beminden Graaf. Zij blijven hem vergezellen tot in het andere gedeelte van Sterny-House , waar zij aankomen onder het gejubel der menigte.

Het vuur is gebluscht. De\'orde herstelt zich langzamerhand. De volkshoopen gaan uiteen. Arabella, wier geest in aanhoudende verbijstering is, wordt door een paar hulpvaardige burgervrouwen te bed gebracht. Ook Courtenay zondert zich af, met eene nieuwe zorg in het hart.

Het gelukte den page niet, een der vluchtenden in handen te krijgen. Of zjj zich in het nauwe doolhof der stegen verscholen, dan wel gereed liggende booten bereikten , bleef voor hem in het onzekere. Hij trok af met zijne burgers. Toch namen de dienaars van den Lord Mayor den woesten Jack gevangen, die, met het onbaatzuchtige doel, om op eigen hand de winstgevende onderneming door te zetten , welke zijne makkers hadden laten varen , zich achter struiken en boomgewas verscholen had.

De weggeworpen fakkel van Arabella\'s echtgenoot was de oorzaak van den brand geweest.


-ocr page 270-

262

Met kracht t egen het zijden behangsel geslingerd, I was zij wel uitgegaan, doch eene vonk, tus- j schen de plooien der draperiën geraakt, was daar blijven smeulen. Bij de hartstochtelijke gemoedsbewegingen , die de aanwezigen hadden beziggehouden , werd de aanvankelijke brandlucht te minder opgemerkt, daar , bij de toenmalige ongeschikte inrichting der schoorsteenen , altijd eene soort van rook zelfs de sierlijkste kamers vervulde , als er gestookt werd. Eerst na het binnenkomen der samenzweerders , en bij den tocht, die er ontstond door het telkens openen en sluiten van het kruisraam , steeg er eene laaie vlam op, juist toen Lady Arabella, na den verschrikkelij-ken eed, die hoar aan het komplot verbond, uitgesproken te hebben , bewusteloos op hare sofa terug viel. In dezen toestand werd zij weggevoerd , terwijl geen der eedgenooten zich verder cm den brand van haar huis bekommerde.

IX.

DE MINNARES VAN SUFFOLK.

Twee mannen zaten aan een eikenhouten tafel in eene burgerwoning , niet ver van St.-Dunstan, aan de oostzijde van Temple-bar. De oudste van ; beiden droeg eene bruine monnikspij, de gordel I der Franciskaners , een rozenkrans en een zwart priesterkapje. Zijne levendige, diepliggende oogen, j beschaduwd door dikke wenkbrauwen , die reeds begonnen te grijzen; zijne strenge trekken , iets gebiedends in zijne houding, en de ongemaakte waardigheid, waarmede hij op den eenvoudigen, i lederen leuningstoel zat, kenmerkten echter onder dit gewaad den man van rang.

Niet alzoo was het met dengene, die tegen I hem \'over zat. Zijne kleeding was die van een\' i gemeen\' burger, en zij paste zoo volkomen bij | zijne boersche houding , onbehaaglijke manieren ! en grove, harde gelaatstrekken , dat het scheen alsof de natuur zelve hem zijne plaats had aangewezen onder den lagen volkshoop. ! Die twee mannen waren de Bisschop-Kans lier en Benefield. Zij schenen eene gewichtige zaak afgehandeld te hebben , want de laatste sloeg met 1 de vuist op de tafel en zeide , terwijl hij in den ruwen lach uitbarstte, die hem eigen was :

»Bij St.-Stephanus! dat noem ik eenen vijand \' verschalken! En is uwe Lordschap op dat denkbeeld gekomen door die enkele woorden , welke : mij ontsnapt zijn?quot;

»De naam Bealow was mij genoeg. Ik ken hem nog van vorige dagen als een. heethoofdig ketter ; maar ik wist niet, dat hij zich nog hier ophield. Nooit bevorderde iemand beter mijne plannen , dan deze Courtenay door zijne tusschenkomst in de zaak van dit Luthersch huisgezin. Maria is een steunpilaar van de Heilige Kerk; doch zij is slechts eene vrouw! Ik wil niet zeggen eene zwakke vrouw ; maar toch zulk eene , die terugdeinzen zal als er veel bloed stroomen moet, en

die niet met volharding eene gansche sokte te vuur en te zwaard vervolgen zal, zoo haar hart daarin niet evenveel deelneemt als haar gevoel van godsdienstplicht. Daarom moet haar gunsteling verwikkeld worden in de belangen der belijders van de nieuwe leer , opdat zij hen verdelgen moge om zijnentwil. Dan zullen hare opgeruide hartstochten blindelings de richting volgen, die ik aangeef, en terwijl zij meenen zal slechts eene teleurstelling te wreken , bevordert zij de heiligste zaak: de uitroeiing van de verfoeielijke ketters en de volkomene zegepraal der Kerk!quot;

Benefield had den Kanselier met een stomp welbehagen aangestaard. Het was duidelijk te zien, dat hij hem niet begreep.

»Als dat uwe bedoeling was, hoogwaardige Heer! dan had men hem wel terstond kunnen beschuldigen van verstandhouding met dien ket-terschen leeraar, zooals ik reeds heb willen doen.quot;

De geestelijke Lord haalde de schouders op, en hervatte :

»Dat was mijne meening niet, Sir! Ik wacht nu slechts eenige papieren af, die mij een vermoeden tot zekerheid zullen maken. Ik heb daartoe iemand hier bescheiden. Gij weet, de eenige bewoner van dit huis is een man , die geheel van my afhangt; daarom vindt gij bij hem, zoolang gij zulks noodig hebt, eene veilige schuilplaats. Gij kunt mij hier van tijd tot tijd zien , want ik ben gewoon in dit huis de lieden te spreken, die ik aan mijne woning niet ontvangen kan. — Maar ik moet nog een ernstig woord tot u richten , Sir! Ik heb reden, om zeer ontevreden te zijn over uw gedrag. Ik zeg u , dat dit de weg niet is , om aanspraak te verkrijgen op tijdelijken en eeuwigen zegen. Gij geeft u onberaden over aan uwe dierlijke driften ; gij wilt een goed Katholiek heeten en gij willigt ondeugden in , waarover zelfs een ketter zich zoude schamen. Vergeet nimmer , Sir ! dat gij een der werktuigen zijt in de hand van God , om Zijne Kerk in ons vaderland te herstellen , en gedraag u betamelijk; leg u toe op heiligmaking en op meer reinheid van wandel.quot;

»Verdoemde huichelaar! . . . . mij voor te pree-ken !quot; dacht de ridder bij zich zeiven; doch hij zag in , dat het lucht geven van die gedachte eenigszins ontijdig zoude geweest zijn ; ook wilde hij iets antwoorden van berouw, van wegslepende schoonheid , enz., doch het binnenkomen van een derde, hun bondgenoot Darley , verhinderde hem daarin. Deze zag zeer bleek , groette den Kanselier eerbiedig, maakte eene lichte buiging voor Benefield , en wierp zich toen met zichtbare moedeloosheid aan het eind der tafel op eenen stoel.

»Wat is dat, master Darley?quot; vroeg de Kanselier , met eenige verwondering. »Gij schijnt zeer ontdaan ? Zijn de berichten , die gij komt brengen , even somber als uw gelaat ?quot;

«Er komt veel in van brand en samenzwering , My lord! Doch dit is het niet, wat mij ontzet: aan het huis van Bealow gekomen, vond ik het ledig!quot;


-ocr page 271-

DEVONSHIRE. 263 \'

DE GRAAF

«Pouah ! meent gij dat de vogels ontsnapt zijn ?quot; viel Benefield in.

Gardiner sloeg eenen strengen blik op den ridder en sprak toen , terwijl hij Darley uitvorschend aanzag :

»En wat kan daarin gelegen zijn, dat u treft, jongeling! Die lieden zijn in goede bewaring gebracht : het is geschied op mijn bevel, en het was noodzakelijk.quot;

Een donkere gloed verspreidde zich over Darley\'s fijne trekken.

«Mylord Kanselier , gy bekleedt eenen te eer-waardigen rang, om u in te laten met de lage wraakneming van eenen Benefield!quot;

»Knaap!quot; riep deze , en vloog op.

))In mijne tegenwoordigheid!quot; zeide Gardiner, en zag beiden scherp aan ; daarop richtte hij zich tot den page :

«Hier wordt geen bijzonder belang beoogd, master Darley. Die Bealow, een verstokt afvallige , zal het middel zijn, waardoor de noodzakelijke val van den gevaarlijken Devonshire bewerkstelligd wordt.quot;

))Ik meende, dat daartoe reeds bouwstoffen genoeg voorhanden waren , zonder die in zijne beste daden te zoeken. Maar ik zeg u, Mylord, dat ik de hand niet leenen wil, om dit ongelukkige huisgezin in nog grootere ellende te brengen . Zie af van uwe plannen met hen , of, bij den hemel! ik maak den Graaf met de reden van hun plotseling verdwijnen bekend !quot;

«En al wildet gij dat, dwaze jongeling, dan ware het nu toch te laat. De tusschenkomst van Devonshire zoude hun nu niet meer baten , en eene lang gegravene mijn slechts iets te vroeg doen springen. Dat te vroeg zoude uwe schuld zijn , en gij zoudt dan niet ééne vrucht plukken van uw slim overlegd verraad.quot;

»Kanselier! er zijn oogenblikken, waarin ik eene bittere knaging gevoel. en waarin het mij moeite kost tot mijn geweten te zeggen: — zwijg! gij zult zwakker zijn dan mijne eerzucht! — Begrijpt gij wat het zegt, Mylord, slechts achttien jaar te zijn , en reeds verloren voor eer en deugd!quot; En zijne stem verhief zich hier tot den luiden toon der wanhoop.

De Kanselier sloeg de oogen naar den grond. Zelfs de dweepzieke priester besefte het schandelijke , dat er in lag , een aankomend mensch, wiens ziel evenzeer als die van een ander behoefte had aan heiliging, met opzet heen te voeren langs eenen weg van huichelarij en misdaad, al ware het dan ook , om een heilig doel te bereiken : doch hij bedacht tevens. dat Darley een te gewichtig hulpmiddel was , om het ter wille van eene zoodanige overweging te laten glippen , en daarom sprak hij hem aan met den glimlach en den vriendelijken blik , waarmede men een on-noozel kind bemoedigen zoude :

«Dat zijn van die aarzelingen, mijn zoon! die u overvallen, omdat gij den aard van uwen werkkring niet recht bevat. Gij zijt door hoo-ger hand geplaatst aan de zjjde van dien trot-schen Graaf, die nog slechts ééne schrede te doen heeft, om een afvallige zoon der Kerk te zijn, ! die ten minste heult met hare huichelachtige tegenstandster , welke juist door zijne hulp de macht zoude verkregen hebben , om zich als zoodanig te doen gelden. Wat is nu uw plicht ? Toe te zien , hoe de boozen zich vereenigen ten verderve van velen , en hen ongehinderd hunne j plannen te laten uitvoeren , of wel hen te doen vallen tot behoud van allen ?» De sterkte en de macht der daden is u niet gegeven; maar de list blijft u, en de list moogt gij aanwenden. Of was het geene list, die Mozes gebruikte tegen de Egyptenaren ? geene list, waardoor Jakob den vaderzegen verkreeg ? geene list, waardoor zijne zonen hunne vijanden verschalkten ? En dit alles onder goedkeuring van Jehovah zeiven. En wat zijn die dwaze begrippen van eer, welke gij zegt te schenden ? Zoon der Kerk ! wat schande is bij de menschen , is eere voor God!quot;

Hier zweeg de Bisschop eenige oogenblikken , en peilde met een doordringend oog den indruk , ■ dien zijne taal op den jongeling gemaakt had. Men ziet, dat het hem niet moeielijk viel zijne booze plannen als noodwendige plichten voor te stellen, ze met een waas van heiligheid te om- i geven, en een verraad te rechtvaardigen dooide Heilige Schrift, die maar al te vaak door \' drogredenen en willekeurige uitleggingen dienstbaar wordt gemaakt aan de laagste bedoelingen.

Darley was opgestaan en had eene meer eerbiedige houding aangenomen.

De Kanselier vervolgde :

«Maar ook uwe schande naar de wereld wil ik niet. Er zijn reeds stappen gedaan , om u eene luisterrijke plaats aan te wijzen onder de jonge edelen des Rijks. Zijne Heiligheid weet van uwe trouwe diensten. Reeds is de Keizerlijke Infant op u j door mij opmerkzaam gemaakt. Na den val van uwen roekeloozen meester stel ik zelf u voor aan de Koningin. Met aanbevelingen van den Heiligen Stoel, gerugsteund door de gunst van Philips , — om niet eens te spreken van hetgeen mijne vriendschap voor u bewerken kan ; — met een innemend voorkomen en een fijn , schrander oordeel als het uwe : zoudt gij met dit alles u eenen trap van aanzien en macht denken kunnen zonder dien te bereiken ? Maar dan ook standvastig, mijn zoon, en geen wankelen als het uur der uitvoering daar is!quot;

Reeds bij het begin dezer rede had Darley\'s ge- • moedsbeweging eene andere plooi aangenomen. Al meer en meer week het beschamend zelfverwijt. Al sterker en sterker wond zijne eerzucht j zich op. Van een woest vuur flonkerden zijne oogen, en met ademlooze aandacht luisterde hij. Toen Gardiner zweeg, ijlde hij op hem toe, met den lach der gestreelde ij delheid op het gelaat , en wierp zich aan zijne voeten, met de ; belofte :

»Mylord , vergeef mij dat weifelen, ik zweer volharding !quot;

De Kanselier had hem nog niet kunnen op- i


-ocr page 272-

264

richten , toen er een wezen binnentrad , dat aller aandacht afleidde en dat zelfs Benefield , die met wangunstige blikken op den page gestaard had , quot;aantrok.

Het was eene vrouw, in een gewaad van zilverlaken , waarover zij echter eenen donkerbruinen nonnensluier droeg , die haar voorhoofd en hals bedekte. Haar gelaat droeg diepe sporen van smart , en de ingevallen wangen , de rood geweende oogen getuigden van knagenden kommer. Zonder acht te slaan op de anderen , naderde zij met vasten tred den Kanselier , en reikte hem met de vermagerde hand eene brieven-tasch over, terwijl zij zeide :

«Ziedaar de papieren van Suffolk, Mylord! Zij bewijzen alles wat gij wenschen kunt. Gij kent mijne voorwaarde : die man moet sterven!quot;

»Waar eene vrouw vonnis velt, valt het niet zachtmerkte Gardiner aan, de brieventasch gretig inziende.

»Suffolk heeft den dood aan mij verdiend. Een schepsel, dat aan zijne voeten lag met teeder-heid en trouw , te verstoeten op een oogenblik toen zij geene toevlucht meer had dan zijne liefde : dat is eene daad, die niet vergolden kan worden dan met bloed! En nu vaarwel, Mylord, gij hebt mij vergeving toegezegd : ik ga boete doen voor het verledene.quot; Snel verliet zij het vertrek , zonder de beide anderen opgemerkt te hebben.

Lang en zwijgend bladerde de Kanselier in de papieren, die hem gegeven waren; eindelijk vond hij er een, dat hem een blijden uitroep ontlokte.

»St.- Pieter wees gedankt! Dit vermoedde ik. Leest, mijne heeren , leest P

Parley en Benefield doorliepen het papier. Het was een brief van Wyatt aan Suffolk, die een duidelijk bewijs leverde van eene verstandhouding tusschen hen beiden, en waarin met ronde woorden het voornemen werd te kennen gegeven, om door cenen gewapenden opstand het gezag der Koningin aan te randen : daarin vond men de volgende zinsneden :

»En wat Courtenay aangaat, van wien uwe Genade my sprak , als van eenen uitverkoren gunsteling der Koningin ; ik heb hem gesproken op den dag na zijne bevrijding uit den Tower. Hij is zoogoed als de onze. Ik vond hem bij de prinses Elisabeth in een vertrouwelijk samenzijn,quot; dat geen twijfel omtrent hunne betrekking overlaat. Ik deelde hun onze plannen mede. Zij antwoordde , zooals men het verwachten konde , met eene uitvlucht, die haar de gelegenheid vrijlaat, om zich bij ons te voegen, zoodra er eene kans van zegepraal is. Haar minnaar verwierp alles met eene schijnbare minachting. Maar hij is meer een romaneske minnezanger dan een staatsman , en zijne schoone zal hem overgehaald hebben eer hij het zelf vermoedt. Laat ons hun zekerheid geven van het welslagen , en zij zullen ons ondersteunen met al wat hun ten dienste staat.quot;

»Nu wordt mij alles helder!quot; riep Darley, »en

nu weet ik , waarom de Graaf die zonderlinge mannen wegzond met eenen wenk van verstandhouding. Ja, bij den hemel! wij hebben hem niet zóó kunnen omsingelen, of hij heeft nog zijnen eigen duisteren weg weten te gaan.quot;

»Wat zegt gij ?quot; vroegen Gardiner en Benefield te gelijk.

Toen verhaalde de page hun het gebeurde op Sterny-House , sprak van zijne vermoedens, van het liedje der plunderaars , waarin Wyatt\'s naam genoemd werd , en van de vreemde omstandigheid , dat Courtenay en zijne zuster , zonder eenige wanorde in hunne kleeding , midden in den nacht met gewapenden een bedaard gesprek hielden , terwijl hun vaderlyk huis in volle vlam stond.

»Wij hebben niets meer noodigsprak, de ! Kanselier. »Ik kan nu het geheele geheim van dezen zwarten aanslag zoo klaar en geleidelijk ontcijferen, als een goed middeleeuwsch handschrift .... En is die lichtzinnige Graaf daarop rustig naar Ashridge gereden?\'\'

»Niet zoo terstond , maar toch in den ochtend. Arundel is bij hem, zij kunnen reeds daar zijn.quot; i

»Luistert nu , heeren, en dat ieder zijne taak wel bevatte. Gij , Benefield, houdt u onder vermomming hier. Hebt gij de beurs ?quot;

»Hier is zij , Mylord!quot;

»Juist, aan deze zijde de E en aan de andere haar geliefkoosd devies : Semper cadem (altijd dezelfde). Bewaar dit, tot op het beslissende oogenblik : zijn uwe lieden voorbereid en onder ons bereik ?quot;

»Zij zullen bij de eerste oproeping verschijnen.quot;

»,t Is wel, ik heb verder niets voor u. — Darley , wanneer kan de Graaf terug zijn ?quot;

«Morgen ten vier ure verwacht men hem te Whitehall, \'t Is dan de vierdag van St.-Katha-rina , zooals uwe Hoogwaardigheid weet, en de Koningin wil dien met hem en enkele andere begunstigden te Greenwich houden.quot;

«Tracht het zoo te maken, dat zijne Lordschap ditmaal niet langs de rivier naar het Hof gaat. Neemt gij op u, daarvoor te zorgen ?quot;

»Gemakkelijk , Mylord ! In zulke zaken weet ik hem te leiden als mijn rijpaard.quot;

«Gij rept geen woord van de Bealöws , en laat het verdere aan mij over.quot;

«Is uwe Lordschap dan besloten, om . . ..quot;

)gt;Ja, wij kunnen handelen; zijne vereeniging met Wyatt dringt mij hem te voorkomen. Vaarwel , master Darley ! wij zien elkander het eerst weder te Whitehall.quot; Hij wenkte den page te vertrekken.

Toen deze vertrokken was , wendde hij zich tot Benefield:

«Nog dezen nacht houdt eene geestelijke rechtbank zitting in het schip der St.-Pauls-kerk, om uitspraak te doen in de zaak van Thomas Bea-low , beschuldigd van ketterij en lasteringen tegen onze Moeder de Heilige Kerk. Ik zal daar voorzitter zijn.quot;

Zelfs Benefield rilde bij de vreeselijke klem, die de Kanselier op deze laatste woorden legde.


-ocr page 273-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

265

Na eenige oogenblikken echter overwon eene lang onderdrukte, ijdele nieuwsgierigheid zijn ontzag voor den strengen staatsman , en hij vroeg hem :

«Wie was tocli die schoone , droevige vrouw, My-lord ?quot;

Gardiner haalde met minachting de schouders op , en antwoordde :

«Eene verstootene minnares van Suffolk, die hij, dwaas genoeg, onder de vrouwen zijner gemalin eene plaats heeft laten behouden.quot;

X.

EEN BEGIN VAN HET EINDE.

wik zeg u, Geertruid , dat gij ongelijk hebt; eene wandeling als deze geeft mij meer vermoeie-nir dan afleiding. en de eentonige statigheid van dit oude bosch maakt mij ongeduldig en somber. Ik haat die eeuwig zwijgende boomen!quot;

Zoo sprak Lady Elisabeth, die op Geertruid Hokarth leunende , door deze dieper in het bosch van Ashridge was gevoerd , dan zij zelve wilde.

«Indien uwe Ladyschap vermoeid is, kunnen wij terugkeerenantwoordde de altoos deftige dame, «maar het is zeker, dat lichaamsbeweging u goed is na eene zoo sterke inspanning van den geest.quot;

»Bewaar ons , mijne waarde Hokarth ! gij doet mij denken.aan de spreuk: Vhiienti occurrite morbo, — eene ziekte te genezen voordat ze daar is. — Als zij mijne gezondheid moesten be-nadeelen, die weinige oogenblikken, welke ik aan mijne studiën besteed, die juist de zoetsten van mijn tegenwoordig leven zijn , dan ware ik reeds gestorven onder de leiding van mijnen goeden Roger Asham , die mij als het ware met Grieksch en Latijn voedde. Dat was een goede, gelukkige tijd, Geertruid , toen ik met hem Cicero en Livius doorlas ! \'t Is toch vreemd , dat men die oogenblikken als ze daar zijn zoo weinig waardeert, en eerst door hun onherroepelijk verlies leert inzien, wat ze voor ons waren. Asham noemde de treurspelen van Sophocles eene leerschool der vorsten , eene waarschuwende stem tegen een te groot vertrouwen op de duurzaamheid van hun geluk ; en , zijne aanwijzing volgende , leerde ik veel daaruit van buiten , wat ik mij nu vaak ten troost herinner. Doch , om terug te komen op mijne eerste woorden , ik geloof, dat dit bosch mij onverdraaglijk is, omdat het mij steeds doet denken aan de vroolijke jachten te Greenwich en Woodstock, waaraan ik vroeger deel mocht nemen; ik schaam mij byna het te zeggen, maar het hindert mij , dit vermaak te missen.quot;

»Uwe Ladyschap zou hier kunnen jagen , men zegt er is veel wild.quot;

»J agen ? zonder behoorljjk jachtgevolg, zonder den fleren , sierljjken stoet, die aan zulk feest iets bevalligs en indrukwekkends geeft! Jagen , met een paar geleende jachthonden en onhandige knechts , evenals de dochter van eenen armen landedelman, die op een anders jachtgebied stroopt ! Neen , bij God , beter is het, dat de dochter van Hendrik VIII zich binnen vier muren opsluit, dan dat zij zich zóó in het openbaar vertoont.quot;

»Er is iemand , die u in staat zou stellen eenen luisterrijken jachttrein te houden , zoo hij slechts wist . . .

wAch! zwijg, hij doet reeds zooveel voor mij. Het ware beter, dat gij mij niet aan hem herinnerd hadt, Geertruid, nu ik hem voor een oogenblik vergat. Een onbeschrijfelijke angst overvalt mij , als ik aan hem denk. Nooit meer tijding van hem! En bet glibberige pad te kennen , waarop hij voort moet. Te weten, dat één woord van vriendschap voor mij , hem een schitterend vooruitzicht kan kosten ; de verhevene openhartigheid van zijn karakter te kennen, welke hem ten prooi geeft aan eiken schurk, die zich van zijne vriendschap weet meester te maken , om haar te misbruiken; en niets te kunnen doen , om hem te sterken , niets om hem te raden, en geen anderen troost te hebben, dan het geloof aan zijn eerbied voor eenen eed , die mij soms voorkomt een zwakke band te zijn tegen zijne hartstochtelijkheid! 0, Geertruid, die schrikkelijke onrust, die sombere bekomme-ring, die ik niet van mij afwerpen kan, zou dat voorgevoel zijn ?quot;

»Uwe Ladyschap vergeve mij , dat is een paapsch bijgeloof,quot; merkte Hokarth aan, die eene strenge Protestante, eene tot dwepens toe getrouwe voedster , maar eene zeer onmenschkun-dige vriendin was , en wier bekrompen geest in gestadige vrees leefde, dat Elisabeth nog weifelde tusschen de nieuwe leer der Hervorming en de oude vormen van het Katholicisme. En inderdaad bewaarde de Vorstin doorgaans eene voorzichtige onzijdigheid , die beide partijen in hun voordeel uitlegden , hoewel de schrandersten onder de Katholieken zich hierdoor niet lieten blinddoeken ; zij kenden haar, zoo al niet uit hare daden, dan toch uit hare opvoeding en hare vrienden.

•Geertruid, Geertruid!quot; sprak de Vorstin berispend , wkunt gij dan nooit de Roomschgezinden noemen zonder schimptaal. Eerbiedig het gevoelen van anderen, zoo gij wilt, dat zij het uwe zullen eerbiedigen. En zou het dan zoo onmogelijk wezen, dat de onzichtbare band, die ons aan een geliefd wezen hecht, tevens als een onstoffelijke geleiddraad ware, waardoor een voorweten , dat den éénen onheil dreigt, snel en zeker op den andere wordt overgebracht ? Zou het niet.... dan ik hoor, dunkt mij , dicht achter ons het getrappel van paarden. Laat ons schielijk vanhier gaan\', het kon Sir Thomas Pope, of John Gage zijn, die ons vanwege het hof bespieden ; zij zijn er in lang niet geweest. Kom spoedig! ik wil hen hier niet aantreffen.quot; En zij trok de voedster driftig met zich voort.

»Daar uwe Genade toch zooveel aan voorge-


30

I.

-ocr page 274-

266 DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

voel hechtzeide deze omziende , ))moet ik u zeggen , dat zij zich ten minste heden verzekeren kan, of het al dan niet bewaarheid wordt, want i het is Sir Thomas niet, maar een ander, meer i welkom bezoek. Neen, schrik zoo niet, liefste Lady , versnel niet uwen stap : het is waarlijk de lt; Lord , van wien wij spraken.quot;

»Coiirtenay !quot; riep Elisabeth , die onwillekeurig ! het hoofd omwendde; doch ziende , dat hij niet alleen was, verborg zij met hare gewone zelf-beheersching den glimlach der vroolijke verrassing onder eene ernstige waardigheid.

Toch bleef zij staan.

Het was werkelijk de Graaf van Devonshire j met Lord Arundel en een klein gevolg. Ook zij I herkenden nu, de Prinses. Na eene korte woor- i denwisseling , die Hendriks dochter met een kloppend hart gadesloeg, stegen zij af, lieten de bedienden met de paarden ter zijde gaan , en naderden nu de jeugdige Vorstin. Arundel trad vooruit, en de knie buigende, sprak hy : ))ik kom u eene hulde brengen , Mylady! die mijn hart u reeds lang heeft toegewijd. Ik erken, dat de plaats niet zeer voegzaam is, dan. nu het toeval ons zoo gunstig in uwe nabijheid brengt, meende ik , dat uwe Ladyschap een getrouw dienaar niet zoude terugwijzen, omdat hij voor ditmaal de regelen der étiquette overschrijdt.quot;

»Welkom , My lord ! en hartelijk dank voor uwe vriendschap! Is deze ontmoeting toevallig, of waart gij werkelijk op weg naar mijne woning?quot; zeide Elisabeth, terwijl zij hem ophief.

))Onze tocht hierheen had geen ander doel, dan uwe Ladyschap te zien. Doch vergun mij , u voor te stellen Mylord Courtenay, Graaf van Devonshire, Groot-Stalmeester der Koningin , die mij vergezelt namens hare Majesteit.quot; Nu nam hij Courtenay bij de hand , die tot hiertoe , zeer met zijne houding verlegen , op eenigen afstand was blijven staan , maar thans nederknielde en het hoofd diep boog, om de gemoedsaandoening, welke zich op zijn gelaat teekende , niet te verraden.

De zachte handdruk, waarmede zij hem oprichtte , stelde hem schadeloos voor de zwijgende buiging, waarmede zij zynen groet beantwoordde. Arundel meende het stijve van deze ontvangst te moeten matigen. Hij vond het eene onvoorzichtigheid van Elisabeth , dat zij den gunsteling niet vriendelijker welkom heette; daarom sprak hij luid, eenen zijdelingschen blik op dezen werpende :

igt;\'t Is aan Mylord Courtenay, dat ik het geluk te danken heb , uwe Ladyschap te mogen bezoeken , en zoo wij u iets gunstigs hebben mede te deelen, is het nogmaals aan hem, dat wij het verschuldigd zjjn.quot;

»Is dat waar, Graaf van Devonshire ?quot; vroeg Elisabeth en sloeg daarbij eenen zoo misnoegden blik op dezen , dat Arundel het opnieuw geraden vond tusschenbeiden te komen.

»Op mijn woord als edelman, Mylady! De Graaf staat wel hoog in de gunst der Koningin;

doch hij heeft daarom niet minder getoond uw vriend te zijn.quot;

»Moet ik dat gelooven ?quot; vroeg Elisabeth, en verbleekte bij de gedachte, die zich van haar meester maakte.

Courtenay kon zich niet langer bedwingen ; hare achterdocht griefde hem diep. ))Mylady!quot; riep hij uit , zich aan hare voeten werpende: »Geloof alles wat u goeddunkt, slechts niet, dat een ridder van mijn geslacht zijnen eed zoude kunnen breken!quot;

»Zoover dus onze vriendschap vereenigbaar is met uwe trouw aan de Koningin, biedt gij mij die aan. Dat is meer dan ik hopen konde, Mylord! Neem daarvoor mijnen hartelijken dank, en wees ook gij mij welkom, Graaf!quot; Zij reikte hem de hand. Onwillekeurig of met opzet bleef haar handschoen tusschen zijne vingers.

Hij zag haar vragend aan.

«Mylady! het toeval stelt mij eene gedachtenis aan dit uur in handen : wees gij niet wree-der dan het toeval ?quot;

«Behoud het dan als een onderpand van mijn vertrouwen op uwe verzekeringen van zoo even. En nu , Mylords , laat mij iets hooren van mijne koninklijke zuster ? Onderwijl kunnen wij naar Ashridge terug wandelen, zoo gij beiden daar mijne gasten zijn wilt, en u behelpen met hetgeen eene landelijke tafel oplevert.quot;

Daarop nam zy den arm van Arundel en stap* te, met hem sprekende, voort. Courtenay bewonderde in stilte hare zelfbeheersching, hare gevatheid; doch het kostte hem eenen zucht, dat zij hare liefde zoo gemakkelijk verbergen konde. Het was voorzichtigheid , hij moest het erkennen, het was staatkunde; maar hij had wel gewenscht, dat haar gevoel sterker gesproken had dan die beiden.

Hij bleef een weinig achter en knoopte een gesprek aan met de Barones Hokarth , die hem veel zeide, dat hem troosten konde bjj Elisabeth\'s schijnbare koelheid. Hare tegenwoordige levenswijze , hare onrust over hem , zelfs hare klachten van zoo even deelde zij hem mede , en hij verdiepte zich zoodanig in het genoegen van over haar te hooren spreken, dat zij het kasteel bereikt hadden, eer hij er zelf aan dacht.

Elisabeth had niet zonder oogmerk den Groot-Kamerheer zooveel onderscheiding bewezen.

«Is Courtenay te vertrouwen?quot; vroeg zij. ))Ik heb in den laatsten tijd, zoovelen als vijanden leeren kennen , die zich vroeger vrienden noemden !quot;

»Ik kan hem niet ontcijferen. Hij heeft eenen onbepaalden invloed op de Koningin; het Hof en de adel kruipen voor hem; de city draagt hem op de handen; het volk aanbidt hem. De Kanselier zelf zoekt zijne vriendschap. Nog slechts één stap , en hij is Koning van Engeland. Maar hij weifelt steeds, om dien te doen, hoewel de Koningin zelve door zinspelingen hem daartoe schijnt te willen uitlokken. Hjj wijst die echter altjjd met koele galanterie van de hand, als begreep hij ze niet,


-ocr page 275-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

267

en ze zijn toch zoo duidelijk! Sommigen van ons zeggen , dat hij den duur van Maria\'s regeering wan-| trouwt, en dat hij aarzelt uit vrees , dat zij zich : niet op den troon zal kunnen staande houden ; maar hij , die zoo algemeen bemind is, zoude juist in staat zijn, om het volk met haar te verzoenen , en men hoort ook niets van onrust. Wat eigenlijk uwe vraag betreft, My lady! uw vijand is hij niet, ofschoon hij zelf niets voor u heeft willen doen; doch toen ik om uwentwil harde , beleedigende woorden hooren moest, kwam hij edelmoedig tusschenbeiden, en verkreeg meer met een paar woorden, los daarheen geworpen , dan ik met eene dringende bede.quot;

))Hij werd dus mijne voorspraak ?quot;

))In den rechten zin kan ik dat niet zeggen, Mylady ! doch reeds in de bescheidenheid, waarmede hij ziph thans ter zijde houdt, ziet uwe Ladyschap zijne goede bedoeling; want de Koningin, die mij , de hemel weet waarom ! wantrouwt, benoemde hem tot haren vertegenwoordiger bij ons gesprek.\'1

Elisabeth was voldaan. Courtenay scheen Maria en allen, die haar omgaven, volkomen te beheer-schen, en uit Arundel\'s woorden begreep zij , dat men niet eens dacht aan de mogelijkheid van het bestaan eener betrekking tusschen den Graaf en haar; deze had thans, zonder zich zeiven bloot te geven of zijnen eed te breken, een middel gevonden , om haar te naderen , en zij durfde dus met gerustheid zijn bijzijn genieten.

))Als Devonshire zoo machtig is, zoude hij een nuttig vriend kunnen zijn /\' sprak zij tot haren geleider, «en ik geloof, dat ik in den raad mijner zuster zulk eenen behoef.quot;

«Helaas ja! Mylady , en even waar is het, dat gij daar geen anderen hebt dan mij, die zoo weinig vermag.quot;

«Wien ik daarom niet minder hoogschat,quot; hernam zij, hem de hand drukkende. «Doch waarom zoude ik blozen de bescherming in te roepen van iemand, diehier naderde hen Courtenay, en Elisabeth fluisterde nog slechts de woorden: «laat ons straks onder eenig voorwendsel alleen.quot;

Gezamenlijk in dat gedeelte van het slot gekomen , waar wij de Vorstin bij den aanvang van ons verhaal vonden met hare vrouwen, werd haar door Courtenay de boodschap van Maria medegedeeld. Zij wilde niets beslissen voordat zij hem onbespied gesproken had ; daarom wendde zij voor, zich op een antwoord te zullen beraden, dat zij schriftelijk zoude mededeelen. Arundel zoude zich met dat geschrift belasten.

De koele, deftige toon werd nu allengskens afgelegd; zelfs Devonshire , die het meest leed onder de gestadige waakzaamheid over zijne woorden , begon zich vrijer te gevoelen , en toen zij eindelijk plaats namen aan eene eenvoudige, doch goed voorziene tafel wist Elisabeth , door ongezochte , geestvolle scherts en door schrandere opmerkingen , die het vernuft van anderen uitlokten , of door kleine vleierijen, die zij onder beiden gelijkelijk verdeelde, het gesprek zoo levendig te houden en te veraangenamen , dat Arundel , verrukt en betooverd door haren vertrou-welijken omgang , recht uit den grond van zijn hart het onmogelijk noemde, dat de Koningin hare zuster leerde kennen zonder haar te beminnen. «Ik druk het u op het geweten, Mylord Courtenay!quot; voegde hij dezen toe, «dat gij deze parel niet langer aan het hof onthoudt; het kost u bij onze genadige Koningin niets dan een verzoek.quot;

De Graaf glimlachte flauw en zuchtte; hij kon zich niet vereenigen met het uitgesproken gevoelen ; hij wist te goed welke bergen zich nog verhieven tegen de gewenschte toenadering van die twee vrouwenharten ; en hij had buitendien nog zooveel te dragen, nog zooveel, dat hem ontrustte. Zijne mindere opgeruimdheid werd door Elisabeth en Arundel toegeschreven aan den schrikkelijken nacht, dien hij ten huize zijner zuster had doorgebracht, en aan de bekommering over hare ongesteldheid; want hij had hun beiden alles medegedeeld, zonder echter, zooals men denken kan, van de vermoedens te spreken , die hem juist het meest beangstigden.

Na den maaltijd, toen Sawers zich met de andere bedienden verwijderd had, stonden de Barones Hokarth en Miss Mary , die aan het einde der tafel mede aangezeten hadden, op, en verlieten het vertrek. Nu sprak Arundel van de noodzakelijkheid, om hun gevolg, dat hen in de herberg van Ashridge wachtte, eenige bevelen te geven, en nam, tot groote vreugde der geheven , die taak op zich.

Vooraf echter zeide hij fluisterend tot de prinses :

«Gebruik dit uur met uwe gewone schranderheid , Mylady! en gij hebt u den aanstaanden Koning van Engeland gewonnen ; die kleine toegevendheid met den handschoen was reeds een meesterstuk!quot; Daarop liet hij beiden alleen.

«Elisabeth, welk eene marteling!quot; riep Courtenay , terwijl hij naast haar plaats nam , «zóó met u samen te zijn , is mij meer ergernis dan genot!quot;

«Denk liever aan het voorrecht van dit oogen-blikantwoordde zij , en streek zachtjes de zwarte lokken langs\' zijn schoon voorhoofd op zijde. «Doch het komt mij voor , Graaf, dat u meer kwelt dan de onrust van eenen enkelen nacht! Uw voorhoofd gloeit en uwe wangen zijn bleek, en ik zie u niet tegen mij glimlachen zooals vroeger. Courtenay, waarom ziet gij mij nu niet vroolijk aan ? Foei, schaam u, er waren straks oogenblikken , waarin ik , ondanks mij zelve , om u lachen moest; gij zaagt er soms uit als iemand, die medespeelt in eene moraliteit 1) en zijne rol vergeten heeft. Gij weet u zeiven ook niet in het minste te bedwingen !quot;

1) Godsdienstige en mythologische tooneelopvoerin-gen , in den smaak der Fransche moralilés en soties , werden onder Maria\'s regeering geduld , en zelfs ten Hove opgevoerd.


-ocr page 276-

. 268

i

»0 , Elisabeth , Elisabeth !quot; riep hij smartelijk, «gij zoudt niet gezegd hebben , dat ik my zeiven niet wpet te bedwingen , zoo gij mijne geschiedenis van de laatste dagen gekend hadt! Uw naam werd miskend en ik moest zwijgen! Zwijgen , terwijl het bloed in mijne aderen kookte! Men heeft beschimpend van u durven spreken , en ik heb moeten glimlachen tegen haar , die de lastering uitsprak! Berekent gij het lijden van dien enkelen glimlach? Beseft gij wat het zeggen wil onbewogen te schijnen, terwijl iedere klopping van het hart hoorbaar is , en de adem- 1 haling niets meer is dan een afgebroken hijgen ? i Of onverschillig te schijnen , terwijl opgekropte | woede eenen traan van spijt uit het oog perst ? i Is er iets, dat meer pijn doet dan te moeten ; schertsen als de ziel verscheurd wordt? Zijn er ooit te Tyburn folteringen uitgevonden , die bij 1 deze zedelijke marteling halen .... En dan nog het vreeselijkste van alles : door een edel mensch beschuldigd te worden van laaghartige baatzucht, van zelfzoekende menschenvrees; zich in het aangezicht eerloos te hooren noemen! Bij God en St.-Joris ! ik laaghartig ; ik zelfzoekend; ik eerloos! — en ik heb daarbij gezwegen om u, en om den eed, dien gij mij hebt opgelegd!,,

Onder het spreken was hij opgestaan en had zijnen zetel met drift ter zijde geschoven; de waarheid zijner woorden stond te lezen op iede-ren trek van zijn belangwekkend gelaat; elke zyner bewegingen was hartstocht en lijden.

))Mijn Eduard! mijn vriend, bedaar , ach herstel u! Gij windt u te veel op , door de herinnering aan dat bittere; het sleept u weg in eene vervoering, die te vreeselijk is. O, ik herroep mijne onbedachte woorden. Ik geloof aan uwe zelfbeheersching; ik wist, dat gij nooit eenen eed breken kondet,quot; hernam de Prinses diep bewogen, en zij vatte zijne handen en voerde hem naar eene der zitplaatsen , door de breede vensterkozijnen gevormd , en drukte hem eenen kus op het voorhoofd , en trachtte hem te doen bedaren door haren tooverzoeten glimlach en het smeeken harer sprekende oogen. «Innig geliefde ! zooveel leedt gij voor mij .... en ik kon met u schertsen!quot;

«Voor u te lijden, is spel; maar zóó baat u mijn lijden niet, en ik kan den schijn van laaghartigheid niet dragen ; het is een brandmerk , dat tot diep in mijne ziel doordringt. Ik wil niet langer onder die zelfverachting gebukt gaan, niet langer schijnen wat ik niet ben! Gij moet mij toestaan u te beschermen, of ik werp de middelen weg, waardoor ik u dienen kon. Voor mij alleen , begeer ik geen invloed , geene macht! Gij moet my toestaan uwe eer te handhaven, of de plaats te verlaten , waar men die aanrandt. Gij moet mij toestaan als uwen vriend onder uwe \' vijanden op te treden , of voor eeuwig het bijzijn uwer vijanden te mijden. Gij moet mij toestaan mij van de schande der zelfzucht te zuiveren, of | met die schande naar een vergeten oord heen te trekken! Gij hebt recht op mijn leven, Elisabeth ! met vreugde en gewillig leg ik voor u het hoofd neder op het doodelijk blok , en ik zal lachend opzien naar de scherpte van den bijl! Maar gij hebt geen recht, om mij tot leven te veroordeelen , en de ziel van dat leven ^reg te nemen : de eer I Elisabeth , aan uwe voeten smeek ik u om ontheffing van mijnen eed ! om ontheffing van zelfverachting! om ontheffing van eerloosheid r\' Hij was werkelijk aan hare voeten nedergezonken en drukte zijn hoofd tegen den grond.

«Ieder uwer woorden is mij eene nieuwe reden , om dien eed op u te laten rusten. Zoo ik toegeef, zie ik u reeds op dat afgrijselijke blok, waarvan gij spreekt. Gij zoudt tienduizend onvoorzichtigheden te gelijk begaan.quot;

«Ik word krankzinnig, zoo gij mij niet verhoort !quot;

«Bewijs my liever , dat gij beraden kunt zijn I Sta op , ik beveel het u ! Sta op , of ik maak een einde aan ons gesprek en ik roep mijne vrouwen !quot;

«Zij zullen mij in deze houding zien!quot;

«Weêrspannige! Meent gij , dat ik u niet haten kan ?quot;

Toen trok hij zijnen degen. Er was onverzettelijke vastheid in den blik , waarmede hij haar dien overreikte :

«Mylady , dood mij ! nu , terstond , aan uwe voeten! . . .. dit is barmhartigheid bij den ze-delijken dood , dien gij mij langzaam wilt laten sterven !quot;

Zij nam het wapen aan , bezag het eenige oo-genblikken als bedacht zij zich, boog het, als om het goede staal te beproeven , en sprak ernstig , terwyl zij hem doordringend aanzag:

«Courtenay, uwe onbezonnenheid gaat dan zóóver, dat ze mij in een cogenblik , waarin ik een uiterste moet aangrijpen , een wapen in handen geeft ? Ik ken de gevolgen als ik toegeef.... Moet er dan bloed vloeien, laat het alleen het mijne zijnen zij richtte de punt van den degen op haar hart. Maar snel stond hy op , rukte haar zonder een woord te spreken, het gevaarlijke speeltuig uit de hand , wierp het ver buiten haar bereik , en zette zich neder op de plaats , die zy hem aanwees, met over elkander gekruiste armen, en met diepe verslagenheid in den blik, als iemand, die van eiken tegenstand afziet. — De kleine vrouwenlist was gelukt.

«Wees nu bedaard, mijn vriend!quot; zeide zij , terwijl zij hem zacht de hand drukte, «en hoor mij aan. Nog ontzeg ik u niets ; daarna zult gij zelf beslissen of ik toegeven moet. Ik ben door Arundel volkomen ingelicht omtrent uwen toestand aan het Hof; gij kunt koning worden! Koning van Engeland! Neen , zie mij niet aan alsof ik heiligschennis pleegde. Ik weet het,-Maria\'s geniaal te worden , heeft niets aantrekkelijks voor u ; gij bemint mij , gij zyt verzekerd van mijne wederliefde , gij gelooft, dat dit huwelyk mij het hart breken zoude ; maar gy dwaalt: voor een groot belang weet ik een groot offer te brengen;

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.


-ocr page 277-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

269

de Tudors zijn niet zwak. — Maria\'s gemaal te zijn, heeft niets aantrekkelijks voor u! Maar zegt het u dan ook niets , de machtige weldoener te worden van een groot volk ? De helft van een koninkrijk te beschermen tegen de gruwelijke verdrukking , die het te gemoet gaat ? Het evenwicht te bewaren tusschen twee vijandige partijen , die ieder op hare beurt wenschen te vervolgen ; den zwakke te verdedigen tegen den sterke ? Wat moet er van Engeland worden als Philips mijne zuster huwt ? Ziet gij niet reeds zijne inquisitie in de verte ? Zijne zwijgende , onbekende handlangers , die hunne slachtoffers zullen kiezen uit het beste deel der natie ? Onvoorziens zullen zij ze wegrukken uit het midden hunner betrekkingen , en ze heensiepen naar strafplaatsen, die niemand weet; en ze ter dood brengen in nooit gedachte folteringen , zonder dat hun gekerm zal kunnen doordringen tot de ooren hunner geliefden ! Dit beeld ontzet u niet, Courtenay ! Gij verbeeldt u , dat in ons land zulk eene tirannij onbestaan baar is ; maar ik zeg u , dat Philips haar invoeren zal , en wie zal kunnen verhinderen , dat hij mijne zuster huwt, zoo gij er u niet tusschen stelt ? Graaf van Devonshire ! gij zult rekenschap geven van eiken traan om hem gestort; van el-ken droppel bloeds door hem vergoten! en ieder wee , over hem uitgeroepen , zal weergalmen als een wraakgeschrei over u; want gij hadt het : middel moeten zijn , om die allen te voorkomen! ; Gij, door den adel geliefd, door het volk aangebeden , hoe beloont gij hunne gehechtheid, ! wat hebt gij gedaan , om die te rechtvaardigen ?quot;

Zij scheen een antwoord af te wachten , dat | echter niet volgde ; want de Graaf bleef zwijgen 1 als wenschte hij , dat zij voortging.

);Ook om mijnentwilvervolgde zij , »bid ik , u , mijne woorden niet te verwerpen. Wie zal mij | beschermen, als nevens mijne zuster, die mij , reeds nu met a\'fkeer beschouwt. een man op den j troon zit, die de geloofsbegrippen , waarin ik ben j opgevoed, eene Gode tergende ketterij noemt ? i Een man , die als vreemdeling een natuurlijk wantrouwen moet koesteren tegen eene dochter 1 van Engeland! Zal ik dan niet alléén daar staan, ! zonder hulp of heul, omdat hij , op wiens steun j ik had gerekend . tegen een offer opzag ?quot; | Zij zweeg nogmaals. Hij scheen besloten te heb-\' ben niet te antwoorden.

))Zie , Graaf!quot; hervatte zij weder, »meent gij, ! die niet eens den schijn eener onedelmoedigheid | dragen wilt, dat ik inderdaad zóó zelfzuchtig ben, om toe te staan, dat gij eene kroon zoudt ver- 1 werpen om mijnentwil ; dat ik mij zelve als een hinderpaal zou willen stellen voor uwe grootheid en uw geluk? Zou ik het denkbeeld kunnen verdragen dat mijne toegefelijkheid voor uwen hartstocht het lokaas moet worden , waarvoor gij u in eenen doodelijken strik werpen zult ? Heb ik dan geen recht, om aan te dringen op het getrouw nakomen van uwen eed ? Geen recht, om u aan te manen , om niet langer met zulke minachting uwe goede fortuin te verwerpen. Wat

Maria aangaat, maak haar gelukkig! schenk haar al het geluk , dat ik zelve . . . .quot;

De dochter der Tudors voelde hier hare zelf-beheersching wijken voor eene smartelijke opwelling des harten : zij gevoelde , dat zij er niets bijvoegen konde , zonder zich door het beven ha rer stem te verraden : zij zweeg en waagde het niet hem aan te zien, wiens blik voor haar besluit gevaarlijk had kunnen zijn.

De jonge Lord had haar elke drangreden laten aanvoeren , elke overtuiging laten uitputten. Hij wist j dat hare zelfverloochening geen\' steun meer te wachten had van haar verstand, en nu nam hij het woord met die onweerstaanbare welluidend • heid van toon, met die roerende stembuiging, welke het oordeel bedwelmt, het hart treft, en de ziel wegsleept :

«Gij hebt gesproken, gelijk het de vorstendochter van Engeland betaamt tot eenen edelman , die een staatkundig vriend is : . . . . maar moest Elisabeth zóó tot haren Eduard spreken ? En heeft zij ook overwogen wat dit offer ons beiden kosten zoude als eene andere vrouw daar stond tusschen ieder onzer wenschen en ieder onzer zuchten , die misdaad zouden worden waar ze nu rein zijn als de hemel, die ze kent en de Heiligen , die ze beschermen ? Doch het zij dan zoo , uwe woorden hebben mij overtuigd, getroffen. Ik zie in , dat ik uwen raad volgen moet. Dan , vooraf wil ik weten, of gij u werkelijk met zooveel kalmte van mij losrukt. of gij werkelijk met zooveel gemak denken kunt aan het afscheid , dat wij nu nemen moeten , en dat voor de eeuwigheid zijn zal 1... . Van mij zeiven spreek ik niet. Voordat gij die koele woorden uitbracht, kendet gy mij ; mijn hart van het uwe te scheiden , is den dood te brengen, waar leven zijn moet; maar gij , Elisabeth , zweer mij , dat gij sterk zult zijn als ik het offer breng : dat uw hart oprecht deelde in de woorden, waarmede gij mij hebt willen overtuigen ; zweer mij dat, vóór ik gehoorzaam, opdat ik in de diepste ellende zelve kracht vinde, om haar te verzaken , die mij van zich gestooten heeft!quot;

Hij zag haar daarbij zoo uitvorschend aan ; in dien blik zijner oogen lag zulk een onuitsprekelijke angst. zooveel twijfel en vrees voor het antwoord, dat volgen zoude , dat de standvastigheid der Prinses er niet langer tegen gewapend was. Men denke : twintig jaren : een meisjeshart zoo vatbaar voor indrukken ; de tooverkracht der stem van oenen geliefde , en zijne wanhoop, die niet naar rede luisterde! Haar gelaat nam den donkerrooden tint aan van de zwakheid. die zich overspant: zij wendde het hoofd af, om de tranen weg te wisschen , die hare oogleden niet terughouden konden : het was haar niet mogelijk te spreken.

«Antwoord mij , Elisabeth!quot; vervolgde hij , öheb ik dan waarlijk niets beters van u verdiend, dan die onverschilligheid, waartoe gij u vermant? Hebt gij in ernst mijne oneindige liefde geene andere belooning toegedacht, dan eene kroon,


-ocr page 278-

DE GEAAF VAN DEVONSHIRE.

270

die mij moet toegereikt worden door de hand van eene andere ? Verpletter mij dan nu geheel met de volle waarheid , dat gij mij nooit hebt bemind!quot;

De uitroep : »0 mijn God! hij twijfelt aan mijne liefde !quot; ontviel der Vorstin ondanks haar zelve , terwijl zich de stroom harer tranen niet langer bedwingen liet.

»Zoo kwam uw raad dan niet uit het hart?quot; vroeg hy, terwijl hij opnieuw haar hoofd, dat zij half bewusteloos tegen het vensterkozijn leunde , zacht vleiende aan zijne borst drukte.

))Eduard !. . . . Courtenay .... juist omdat ik u meer beminde dan mij zelve.... meer.... dan gij.... mij beminnen kunt.... was het.. . »Welnu

»Was het. ..». ó gij zijt wreed ! . . .. gy wilt de geheele waarheid , .. . . was het, dat ik uw belang stelde vóór mijne eenigste hoop op geluk!quot;

«En ik zoude eenen troon , al stond die nevens mij , de voorkeur geven boven eenen zweem van mogelijkheid , om dien engel eens den mijnen te noemen!quot; riep de Graaf, met onstuimigen hartstocht. «Elisabeth, verneem dan ook mijn besluit. Het is zoo onveranderlijk als eene rots op hare grondvesten van graniet. Van het oogen-blik af, dat gij mijne hulde goedgunstig hebt aangenomen , zwoer ik in mijn hart, bij mijne riddereer, bij het heil mijner ziel, hooit eene andere vrouw te beminnen dan u , en langs eenen rechtmatigen weg uw bruidegom te worden , of te bezwijken in het streven naar dat doel! Dit was een eed , door geene macht der aarde of des hemels te ontbinden. Vraag mij niet wat ik gedaan zoude hebben , zoo ik tot een ander huwelijk gedwongen werd. Er zijn voornemens, die zich beter laten uitvoeren dan mededeelen.quot;

»Welaan dan , mijn geliefde ! ik zie het, wij kunnen geen afzonderlijk belang meer hebben ; wij worden door elkander medegesleept in den afgrond , of blijven te zamen behouden ; één van ons kan niet meer gered worden ten koste van den ander. Ik weersta dan ook niet langer de onzichtbare macht, die mij tot u trekt. Doe voortaan wat gij wilt, wees meester van ons gezamenlijk lot; ik hef den eed op , die uwe handelingen beperkte. Maar in \'s hemels naam, wees voorzichtig. Het zijn twee schitterende lotsbestemmingen , die ik in uwe hand leg!quot;

«Elisabeth , ik zal voorzichtig zyn. Uw groot vertrouwen , zal ik grootsch beantwoorden zei-de hij , met eenen ernst, die niets had van dat wilde vuur , waarmede hun gesprek was aangevangen , want plotseling greep hem met geweld de gedachte aan, dat hij oorzaak zoude kunnen zijn van haren val.

»Nooit zal een ander dan gij mijn hart bezit-| ten , en zoo mij de gunst ontzegd wordt u mijn j gemaal te noemen , dan sterf ik als jonkvrouw,quot; i hervatte Elisabeth in de hooge opgewondenheid j van haar gevoel.

Men ziet het meer, dat karakters , die tot eene sterke zelfbeheersching in staat zijn , als ze eens toegeven aan de stem der hartstochten , zich verder laten wegslepen en minder maat weten te houden in hunne vervoering, dan zij3, wier wankelbaarheid van gemoed hen slechts tot halve stappen kracht overlaat. Zoo ook Elisabeth. Zij trok eenen ring van haren vinger, een\' eenvou-digen , gouden ring, die zich in drie deelen liet | scheiden , en dan wederom drie ringen vormde ; deze nam zij uit elkander , behield één daarvan voor zich zelve en gaf de beide anderen aan haren vriend als tot bezegeling van beider beloften.

Het was eene verloving, waarvan niemand de getuige was dan het onzichtbare Opperwezen !

Nog slechts weinige oogenblikken waren zij te zamen alleen, en ofschoon die niet geheel in gesprekken verloren gingen , kwamen zij toch overeen , dat Courtenay langzamerhand het Parlement zoude trachten te winnen voor hunne verbintenis : want het stond geene prinses van den bloede vrij, over hare hand te beschikken zonder de toestemming van dat lichaam.

Toen Arundel terugkwam, vond hij beiden in eene kalme , vertrouwelijke houding; hij leunde op haren armstoel en zij zag glimlachend naar hem om. De goede Lord twijfelde er nu niet meer aan of de vorstin had in Maria\'s gunsteling eenen getrouwen vriend gewonnen. Elisabeth zonderde zich eene poos af, en schreef haren brief aan de Koningin, dien de Groot-Kamerheer overhandigen zoude.

))Ik deel Hare Majesteit mijn besluit mede, om voor eenigen tijd op Donnington-Castle te gaan wonen: want ik geloof niet, dat ik mij hier als gevangene te beschouwen heb zeide zij.

»Uwe Ladyschap zal er eenen behoorlijken jacht-trein vinden,quot; sprak Courtenay, die aan Geer-truid\'s woorden dacht, ))de Koningin heeft beloofd te voorzien in al wat u ontbreekt.quot;

Spoedig daarop vertrokken zij , n?dat Elisabeth hun beiden den afscheidsbeker had toegereikt.

Tot gedachtenis aan dit bezoek gaf zij Arundel twee brieven van Plinius , door haar zelve vertaald , en die alleen als proeven van schoonschrift eene niet geringe waarde hadden.

))En nu vaartwel, My lords !quot; sprak zij eindelijk , sweest Gode aanbevolen , en onthoudt beiden de spreuk : Quidquid agis , prudentcr agis cl respice fmèm ! — wie handelt , haridele voorzichtig en lette op het einde.quot;

Courtenay had geene der redenen door Elisabeth aangevoerd, wederlegd. De geschiedenis heeft het thans gedaan. Men weet, dat Philips nooit in Engeland eene inquisitie heeft durven invoeren , dat zijn gezag er zeer beperkt was. en dat hij zich daar nooit den grooten ket- | tervervolger betoond heeft, dien zij in hem vrees- ! de. Het zij dan uit voorzichtige staatkunde, ! zeker is het, dat hij Maria\'s bloeddorst heeft gematigd, en dat zelfs de prinses in hem eenen vriend en beschermer gevonden heeft. Eerst I toen zij Koningin was , ving de bloedige verbit-| tering aan tusschen die twee groote Monarchen, j


-ocr page 279-

DE GRAAF VAN DEVONSfflBE.

271

XI.

EEN MEESTERSTUK VAN DEN KANSELIER.

De Graaf van Devonshire was een te goed onderdaan , om de Koningin onbewust te laten van Wyatt\'s plannen , nu die werkelijk tot eenen dreigenden opstand gerijpt waren, waaraan nog slechts het oogenblik der uitbarsting ontbrak. Ook had hij , nog vóór zijn vertrek naar Ash-ridge , in verbloemd schrift, haar de noodzakelijkste mededeelingen gedaan , met al die terughouding , welke de omstandigheid , dat zijne zuster er in betrokken was, vereischte. Dit papier had hij ter bezorging toevertrouwd aan den schoonzoon zijner min , de reeds vroeger genoemde vrouw Snowpust, dien hij toevallig onder de volksmenigte bij den brand had opgemerkt. Geen van Arabella\'s bedienden , of van de zijnen , had hij met die boodschap kunnen belasten, en hij had dien man , van wiens trouw hij zeker was , nadrukkelijk bevel gegeven , om dien brief in de handen der Koningin zelve te bezorgen, zonder den zender te noemen.

Dan, helaas! het is eene overbekende waarheid , dat een onhandige vriend veel gevaarlijker is dan een openbare vijand ; deze ten minste , was ten hoogste ongeschikt voor eene zoo gewichtige zending. Hij was een opgeblazen zwetser, hoogst ingenomen met zich zeiven, en echter , zooals het dikwjjls met die soort van lieden gaat, met ware hazen-bloohartigheid bedeeld ; een man , wien de omstandigheid , dat zijne vrouw met een grafelijk kind aan dezelfde borst gelegen had, tot een stokpaardje geworden was , waarop hy bij iedere gelegenheid terugkwam. Niet gering dus was het gewicht en het aanzien, dat hy zich toeschreef, nu hij inderdaad door den Graaf zeiven gebruikt werd tot eene zending aan de Koningin. Ook ging hij met zoo weinig behoedzaamheid en zooveel opzienbarende snoeverij te werk, dat hij den eersten dag, onder het luid gejuich eener bende straatjongens en andere eerwaardige leden van het lichaam der slenteraars en leêgloopers , onverrichter zake uit Westminster terugkwam, terwijl het onder dat gedeelte der bevolking reeds ruchtbaar was , dat Lewis Doll met eene boodschap van eenen Graaf te Whitehall geweest was, en door de heidukken met knuppelslagen was teruggewezen. Niettemin hervatte hy des anderen daags met moed zyne onderneming : doch de arme dwaas liep andermaal door zijne belachelijke figuur en verwaande gebaren in het oog, en wel in het gevaarlijkste oog, dat hem had kunnen gadeslaan. De Kanselier zelf liet hem tot zich brengen , en vernam zonder moeite , hoewel Lewis zeker tienmaal herhaalde , dat hem door zijnen zender geheimhouding was opgelegd, dat niemand anders dan Devonshire die berichten zond. Ze werden hem I derhalve ontnomen, en hij zelf, tot zijne verwondering onder geleide in de Marchalsea 1) gebracht.

Spoedig daarop had men den Kanselier, die het recht had zich onaangediend bij de Koningin te vervoegen , in haar kabinet zien binnengaan.

Arundel, van Ashridge teruggekeerd, bevond zich juist daar. Hij bracht den brief van Elisabeth en de verontschuldiging ^an Courtenay, die zich nog eenige oogenblikken bij Arabella\'s ziekbed ophield. Met eenig welgevallen las de Koningin de letteren harer zuster. «Lady Elisabeth vertrekt naar Donnington-Castle. Ik zal haar met meer goedheid behandelen dan ik tot hiertoe gedaan heb; zij verdient het waarlijk. Zij heeft hare dwalingen; maar zij zal daarvan terug te brengen zijn!quot;

«Een brief vol onderwerping , en een hart vol arglistigheidantwoordde Gardiner. «Het verwondert mij niet; zij heeft daarvoor hare redenen. Ook ik heb berichten, doch die ik slechts aan uwe Majesteit alléén kan mededeelen.\'*

«Mylord Arundel, gij zyt ontslagenzeide Maria tot dezen.

De Groot-Kamerheer verwijderde zich met eene gewaarwording van schrik, die hij zich zel-ven niet verklaren kon. Het loerend oog des Kanseliers gloeide van een zóó zonderling vuur , had zóó strak en doorborend op hem gerust, dat eene angstige nieuwsgierigheid naar diens berich ■ ten hem beving, en hem de bescheidenheid deed vergeten. Hij begaf zich naar een aangrenzend vertrek , om iets van het gesprek te hooren. Hier vond hij Arthur Polus, die een sierlijk doosje op de tafel zette.

«Wilt gij iets fraais zien , Mylord Arundel ?quot;

«Jonkman , daar binnen valt iets gewichtigs voor ; laat ons luisteren !quot;

«Niet voordat gij dit bewonderd hebt. Zie dit medaillon! Het bevat de beeltenis der Koningin. Met welke ontzaglijk groote diamanten is het omzet, niet waar ? Het is bestemd voor den Graaf, als hij met Hare Majesteit te Greenwich zal zijn. \'t Is misschien wel eene uitnoodiging, om het origineel te vragen.quot;

«Het is prachtig, Arthur! het is heerlijk; maar, om Gods wil, zwyg! Ik moet trachten te weten wat hier naast voorvalt.quot;

Luisteren is instinct by de pages. Onze jonge wildzang had weldra eene goede plaats gevonden en deelde Arundel achtereenvolgens mede wat hij hoorde.

«Hemel , Mylord! de Kanselier spreekt van opstand ! Hij noemt namen : Suffolk , Wyatt! Wie is die Wyatt ? Hij zegt iets over Kent en Donnington-Castle.quot; Beiden hoorden nu duidelijk den naam van Elisabeth tweemaal door de Koningin herhalen.

De Westminster klok sloeg half vyf.

Met klimmende belangstelling drong Arundel zich dichter tegen den page.

- 1) Gevangenis voor de geringe hofbeambten, of voor hen, die zich in oen of ander opzicht tegen liet Hof vergrepen hadden.


-ocr page 280-

DE GKAAF VAN DEVONSHIRE.

272

»De Koningin moet zeker vreeselijk in toorn \' zijn , want zij stampvoet als een ongeduldig ros,*\' 1 riep Arthur. »Hemel! hoe beeft hare stem! Wee allen , die dit onweêr dreigt. De Bisschop spreekt van een Protestantsch komplot! Nu leest zij iets voor , uit eenen brief. Kan dat een brief zijn van de prinses?quot;

Arundel knikte toestemmend.

»Arthur , worden Courtenay en ik er ook in genoemd ?quot;

«Niet, voor zoover ik het verstaan kan. De Koningin spreekt van maatregelen. Nu schijnen I ze te beraadslagen. Zy spreken zacht; ik kan ! geen woord meer opvangen.quot;

Er volgde eene lange stilte.

Men hoorde in de groote voorzaal driftige voet-j stappen van iemand , die naderde.

»Dat zal de Graaf zijn! Goede Arthur , roep i hem hier. Het mocht verkeerd wezen, zoo hij nu \' ten voordeele der Prinses ging spreken.quot;

Arthur ijlde weg. Hij ontmoette werkelijk den I Graaf van Devonshire, die, zonder den groet j der hovelingen , welke eerbiedig ter zijde weken, ! te beantwoorden , driftig de zaal doorliep met den j ongeregelden gang van iemand, die door eene duizeling bevangen is.

»My lord ! Mylord Graaf! hoor toch , ga niet bij de Koningin , nu niet! de Groot-Kamerheer Arundel........quot;

Doch Courtenay stiet den page van zich, zon- i der naar hem te hooren, en trad het kabinet | binnen.

De Koningin zat bij eene tafel, en ondersteunde haar hoofd met beide handen. Gardiner stond naast haar. Hij hield eenige papieren in de hand.

Maria bemerkte nauwelijks den Graaf, of ze scheen voor een oogenblik elke bekommering te vergeten.

)gt;Geloofd zij de heilige Maagd! daar is hij — daar is de Graaf!quot; riep zij , half van haren ze- | tel opstaande. De toon , waarop zij dit zeide , getuigde er van hoe ledig zyn afwezen hare ziel gelaten had, getuigde van hare verrukking bij het wederzien, getuigde van haren onstuimigen hartstocht.

Hij beantwoordde dit slechts door een gebiedend: — »Kanselier , ik moet de Koningin spre ken, ga!quot;

Voor geen Prins van den bloede ware de trotsche Bisschop bij eene andere gelegenheid geweken ; nu echter boog hij zich zwijgend en vertrok. Toen hij den Graaf voorbijging , wierp hij één enkelen blik op hem. Een glurend bespiedenden blik, waarin eene helsche uitdrukking lag. De blik, welken de wilde werpt op den vijand, dien hij onder het scalpeermes heeft. Zóó staart de Afrikaansche panter op het naakte slavenkind , dat onder het bereik is van zijn sprong. Doch neen , in dien blik lag nog iets anders dan de dierlijke wraakzucht van den mensch in den natuurstaat. en de instinctmatige wreedheid van het dier. Het was de verfijnde wellust der wraak

en der overwinning van den beschaafden Europeaan. Het was de gloed der verhitte dweepzucht, die een stelsel vervolgt in een\' mensch , en die door list heeft overwonnen. Het was de blik , die door alle eeuwen heen de razende ijv^raars heeft gekenmerkt, die de Godsvereering in vormen dwingen, en de alomtegenwoordige , de al-lesvervullende godheid . tot eene pygmee kneden, welke met hunne kinderziel overeenstemt, en die meenen aan dat verwrongen beeld eene welgevallige hulde te brengen in offers van lillend menschenvleesch. De blik , dien de Dagonspries-ters wierpen op Daniël; waarmede Saulus Ste-phanus zag steenigen ; die zich duizendmaal herhaalde , en herhalen zal, zoolang het staatkundig en godsdienstig fanatismus bestaat.

Als Courtenay dien blik had kunnen zien, dan zoude zelfs hij gehuiverd hebben.

Devonshire bleef zwijgend vóór Maria staan, alsof hij zich scheen te beraden op hetgeen hij zeggen wilde, of wel, alsof zijne overspanning hem stem noch adem liet; maar zelfs zijn zwijgen was schrikwekkend. In het verhitte rood van zijne wangen en voorhoofd brandde een vreeselijker vuur dan dat van den toorn ; in zijne hoogopgezwollen aderen en in het krampachtig samenklemmen der handen , waarin hij zijne barret stuk wrong, zag men, dat het geene gewone oorzaak kon zijn, die hem zoo bewoog.

Maria zag hem aan en sidderde. Zij hoorde zijne ademhaling.

))Bij de goede Heilige , wier naamdag wy heden vieren ! wat scheelt u , Graaf?quot;

«Niets, Mylady!quot;

»Niets ? en awe wangen gloeien , en ik zie dat gy beeft. Gij wildet mij spreken en gij zwijgt; en gij wendt uwe oogen af, nu ik u aanzie? Lijdt gij weder aan een aanval van die vroegere ongesteldheid ?quot;

»Dat is het nietantwoordde hij met eenen glimlach vol minachting.

»Hemelsche goedheid , wat is het dan vervolgde zij , hem naderende , «waarlijk, gij moest gaan zitten.quot;

»Ik heb geene rust noodig , mevrouw !quot;

Het is ongeloofelijk hoeveel eene minnende vrouw verdragen kan van het voorwerp har er liefde. Hij moge haar verguizen , verschoppen, van zich stooten; hare voorkomendheid met koelheid afwijzen , hare belangstelling met spottende minachting vergelden : zoolang zij nog slechts eene flauwe hoop heeft op zijn hart, zal zij zich aan hem blijven hechten als de oester aan de schelp, als het boominsect aan het blad, dat het voedt. Mishandeling van den geliefde is haar wellust, in tegenstelling van onverschilligheid.

Wee den gewetenlooze, die misbruik maakt van die zwakheid der vrouwelijke ziel, waarin toch zooveel sterkte ligt; van die aanhankelijkheid , zoo vol zelfverloochening ; van eene liefde, die zóó weet op te offeren!

Maar ook wee over de rampzalige, die de ver-


-ocr page 281-

273

achting heeft verdiend van den edelen man. dien zij liefheeft!

Met tranen in het oog om eene stugheid , die zij zich niet verklaren kon , wendde zich Maria tot Devonshire :

«Spreek , Mylord , is er iets , dat u hindert ? Spreek slechts en ik zal het wegnemen ; begeert gij iets , ik zal het u schenken , als de wereld het opleveren en Engeland het betalen kan terwijl zij dit zeide , bracht zij de hand aan zijn voorhoofd , als wilde zjj zijne sombere luim wegvagen, dan hij week driftig terug, met den uitroep :

i »Laat af van mij, tijgerin 1 Aan die hand kleeft j bloed ; zij brandt als eene vlamme.\'\'

Verstomd van ontzetting bleef zij hem met ! strakke blikken aanstaren, terwijl zij langzaam : naar den armstoel terugging, waaruit zij was opgestaan. Nu eerst kwam zij eenigszins tot zich zelve.

»Jezus Maria ! gij spreekt als een ijlhoofdige. Dat is krankzinnigheid , Graaf! Dat moet krankzinnigheid zijn.quot;

»Neen , Maria! ik ben volkomen bij mijn verstand ; ik weet wat ik zeg, en om het u te bewijzen , zal ik u eene geschiedenis vertellen; luister, het is eene geschiedenis, zooals gij ze gaarne hoort, vol bloed en tranen.quot;

Zij luisterde met angst, want zij geloofde aan zijne verstandsverbijstering.

))Ik reed hier heen, met vrede in de ziel. Met een hart, vervuld van eerbied en dankbaarheid voor u. Ik had u eene gewichtige bekentenis te doen. Ik wilde uwe goedheid inroepen voor dierbare belangen. Ik haakte naar het oogenblik, dat er geen geheim meer tusschen ons zijn zoude. Ik had u tegen naderende stormen den krachti-gen steun van mijnen arm , en al de macht van mijnen invloed willen aanbieden , met al de trouw van een ijverig onderdaan en de oprechtheid van eenen waren vriend. Dat is nu voorbij, Mylady ! Uwe overleggingen kunnen voortaan niet meer samenstemmen met mijne denkbeelden , noch uwe daden iets gemeens hebben met mijne handelingen. Mijn weg voerde mij langs St.-Pauls. Daar , op het plein bij het Godsgebouw, had zich eene groo-te menigte samengeschoold. Eene angstige stilte, | als die der verwachting, bij zulk eene talrijke I schaar wekte mijne nieuwsgierigheid. Ik mengde | mij onder hen. En ik zag...quot; — een edele j toorn deed hier zijne oogen vonkelen — »ik zag j een vlammenden brandstapel, en in het midden | der vlammen een\' man .... naakt aan eenen staak i gebonden. Als sissende slangen omkronkelden hem i de knetterende vlammen. Ik kwam te laat, om hem te redden!....quot; Hier werd Courtenay\'s gelaat , zelfs zijne lippen , van afgrijzen wit. )gt;En-i kelen uit de volksmenigte riepen mijnen naam. | Toen hief de gemartelde de oogen naar mij op, i drukte de verzengde stomp , die zijne hand ge-| weest was , aan het hart, wees daarop naar den j hemel, die van alles getuige was , en boog toen j het hoofd als wilde hij zijn leven niet langer

aan het vuur betwisten. — Die man was onschuldig! Men verweet hem geene misdaad , dan die van ketterij. Ketterij ! Wie zal vermetel beslissen hoe de hooge Godheid het liefst wil gediend zijn. Wie zijn de menschen, dat zij zullen straffen wat God zelf toelaat! Rondom die houtmijt stonden tien schreiende kinderen. Tien kinderen, die men den eenigen steun door den Hemel gegeven , willekeurig\' ontroofde. Hunne tranen zullen paarlen zijn aan de martelkroon van hunnen vader; maar wat zullen ze voor u zijn , Koningin ? Neen, Maria ! ontzet niet.; blik trotsch omhoog ; verbleek niet om uw eigen werk, want het was uw werk ; het waren uwe priesters , die daar rondom stonden ; uwe beulen , die het vonnis uitvoerden ; en het was uwe hand, die het onderschreef!quot;

Maria was diep getroffen door Courtenay\'s voorstelling ; zijn verhaal had haar geroerd. Zij huiverde bij zijne vraag. Zij had haar halve koninkrijk willen geven , dat niet juist h ij van dit alles getuige had moeten zijn. Het woord bekentenis had hare aandacht getrokken ; zij had daaraan de gunstigste uitlegging voor hare eigene wen-schen gegeven ; maar zij sidderde bij de vastheid van stem , waarmede hij haar zulke harde verwijtingen deed. Zij wist, dat de hartstocht zóó niet spreekt, en dat een koel besluit alléén zulke woorden kon ingeven. Toch gaf zij hem niet verloren ; zij hoopte nog alles te kunnen herwinnen. Zij was echter te veel overtuigd van de verdienste harer daad , om die ongedaan te wen-schen. Gardiner en haar biechtvader hadden haar verstand zoo goed verschanst tegen elke redeneering, haar hart zoo goed geharnast tegen eiken strijd , dat zij zich beschouwde als eene geloofsheldin , die de eerste schrede gedaan had op het pad der glorie , en in het bloed, dat er vergoten was , een eerste zoenoffer zag voor de groo-te schuld van hare voorgangers , Hendrik en Eduard.

))Courtenay!quot; sprak zij, «gij gispt mij met hardheid over eene daad , die uwe goedkeuring verdient , en al ware dat niet: is het edelmoedig van u , dat gij der vrouw , die tegen u geene andere wapenen heeft dan hare tranen , zooveel bitters zegt om eene gerechtigheid , die de Koningin moest uitoefenen ? Hebt gij mij niet doen sidderen door uwe taal? Mij niet bedreigd met uwe verachting ? Gij zoudt er my toe gebracht hebben mij zelve te verachten , indien ik niet door het geloof gesterkt ware tegen uwe verwijtingen. Gij zoudt mij zwak en schuldig maken , zoo de Heiligen mij niet hulp schonken j van boven.quot; j

«Uwe Heiligen zijn de Kanselier en uw biecht- j vader! De raadslieden, die u sterken , zijn om- • gekochte priesters van Rome , die naar Engelsch 1 bloed dorsten!quot;

»Eduard! om Jezus\' wil, houd op met uwe i beleedigingen ! De Koningin mag ze niet hooren, | en de vrouw kan ze niet wreken. Ik kan uwe : verwijtingen niet dragen. Gij woedt tegen eene j vrouw , die zich niet verdedigen kan ; die slechts


-ocr page 282-

274

ééne zwakheid heeft en die zwakheid is liefde voor u! .Want ik bemin u, Courtenay; ik weerhoud niet langer eene bekentenis, die gij op mijne trekken leest, die in ieder mijner woorden ligt, die uit elke mijner handelingen spreekt. Ja, ik bemin u! gij zijt de zon van mijn leven » de lichtstraal van mijn hart! Zonder u is alles duister en doodsch ; met u alles licht en zaligheid ! Ik aanbid u naast de Godheid, die mij hoort, naast de Heiligen, die mij beschermen! Zie , uwe Koningin ligt aan uwe voeten ; spreek een enkel woord en zij is uwe slavin , en zij zal roemen in haar geluk! Maar geene beleediging meer , wat ik u bidden mag! Om uw zelfs wil, geene beleediging meer ! Het is eene leeuwin, die gij tergt, die in u hare eigene ingewanden verscheuren zou.quot;

Courtenay was de man niet, die onbewogen kon blijven bij de tranen en klachten van eene vrouw, waaraan hij zooveel te danken had, of om koel te zijn bij eene bekentenis , met zooveel hartstocht uitgebracht. Dan, het afgrijselijk schouwspel lag hem nog te diep in het geheugen , om met innige deelneming op haar te kunnen zien en de minnaar van Elisabeth kon slechts flauw getroffen worden door de smart van Maria. Toch hief hij haar met kalmen eerbied op , terwijl hij met meer zachtheid zeide :

»Zoo gij mij waarlijk bemint, My lady! waarom dan in mijn afwezen lieden, die ik bescherm, zoo bloedig vervolgd?quot;

»Gjj weet niet hoe schuldig mij die man werd voorgesteld; gij weet niet welke zijne misdaad is ! Staat gij mij dan niet toe, mijn leven en de rust van mijn Kijk te beschermen? Beiden zijn in gevaar. Er bestaat tegen beiden eene uitgebreide samenzwering. Het zyn Lutheranen en andere ketters, die deze gesmeed hebben en tot uitvoering zullen brengen, en mijne zuster, mijne afschuwelijke zuster ! die getracht heeft my te blinddoeken met eenen brief vol gehuichelde onderwerping , staat aan het hoofd van dit schandelijk komplot! Mijn getrouwe Kanselier, dien gij miskent, heeft alles ontdekt. Daar, lees zelf.quot; En zij wees hem eenige der papieren aan, welke Gardiner had laten liggen.

«Elisabeth aan het hoofd der samenzwering ? Dat is een verzinsel, eene verfoeilijke leugen! Zij is de reinste, heiligste en onschuldigste van alle vrouwen! Zij de rust des Eijks verstoren ? zij . die zelfs uwe onzusterlijke tirannij geduldig draagt, slechts vertrouwende op God en hopende op betere dagen!quot;

))Bjj St.-Katharina ! Graaf van Devonshire ! gij vergeet, dat gij iemand verdedigt, die ik u als hoogverraderes aanwees!quot; riep Maria in woede.

»Neen , Koningin! ik bescherm slechts de onschuld tegen lage aanranding. Zij is valsch die aantijging ; bij St.-Joris en mijne riddereer , zij is valsch! Met mijn bloed zal ik hare trouw bewijzen!quot;

«Men zal zich van haar persoon verzekeren , om alles voor te komen ; de bevelen daartoe zijn reeds gegeven , en ik herroep ze niet, want ik blijf gelooven aan hare schuld, in spijt van uwe verzekeringen, die ik niet meer vertrouw. De riddereer van een\' man, die met mijne vijanden heult. is mij geen genoegzame waarborg

«Bij God , den Almagtige ! Maria riep hij , in eene drift, die hij niet meer meester was , de hand aan zijn zwaard slaande: «gij twijfelt aan mijne riddereer.... Wee u , zoo gij geene vrouw waart... .quot;

«Neen , neen, neen !quot; riep Maria , in tranen uitbarstende.

Hare liefde had blijkbaar geworsteld tegen misnoegen en trots, en nogmaals de overwinning behaald.

«Neen , Courtenay ! die toon moet niet heer-schen tusschen ons. Zoo vreeselijk moet alles niet eindigen. Eduard! laat ons al het gesprokene vergeten. Nog is het niet te laat! Nog niet. — Bemint gij my waarlijk niet? Kunt gij niet een weinig liefde voor mij hebben ? Niet zooveel , om myn gemaal te worden ? Neen , antwoord mij nog niet! Niet zoo spoedig ,quot; vervolgde zij angstig, ziende, dat hij spreken wilde. «Beslis niet zoo spoedig over ons beider lot. Na uw antwoord zal alles voorbij zijn. Bedenk wat ik u aanbied : een\' troon , den heerschersstaf over Engeland , eene oneindige liefde , of eindeloozen haat!quot;

«Vrouw , die aan mijne eer hebt getwijfeld , ik bemin u niet! Moordenares van Bealow , ik heb u nooit bemind ! Vervolgster van Elisabeth , verneem het\' tot uwe ontzetting , tot uwe straf, zij alleen bezit onverdeeld mijn hart! Zij is mij dierbaarder dan al wat mij kan worden aangeboden. Van haar alleen hangt mijn geluk of mijne ellende af. En zoo ik dezen hartstocht verborg, was het niet uit lage vleierij voor u ; maar omdat zij zelve het van mij geëischt had.quot;

Bij zijne eerste woorden was Maria opgestaan met de laatste overmacht van den wil op het geschokte zenuwgestel Ook bereikte zij den zetel niet , waarop zij zich wilde nederzetten. Met den uitroep : «bedrogen !quot; die slechts een\' enkele gil was , zonk zij neder.

Gardiner , op alles voorbereid, had de aangrenzende zaal niei verlaten en trad binnen met Williams.

Hij richtte de Koningin op, die bleek, hijgend , trillende, met op elkander geklemde lippen , den arm naar Courtenay uitstrekte , en met de uiterste inspanning slechts stamelen kon : «Uw. .. gevangene.....Williams!quot;

De bevelhebber der hellebaardiers aarzelde.

«Iemand als Mylord ! Zonder eenige bepaling....quot;

»Doe uwen plicht. Williams !\'\' sprak de Kanselier. «Ik ken zijne misdaad.quot;

«Daar hebt gij mijnen degen , Sir !quot; zeide Courtenay met vastheid «En gij , Kanselier! gij kent mijne misdaad; maar een machtiger dan wy allen kent ook de uwen ! Kom, Williams, gaan wij!quot;

En toen zij in de voorzaal kwamen. stonden daar reeds Benefield en Darley, als lieden , die


-ocr page 283-

275

dit oogenblik verbeid hadden. De page sloeg de oogen neder en wendde het hoofd af, toen zijn bloedverwant hem met de hand groette Bene-field zsg Devonshire aan met eenen lach en eenen blik, die zoo kwaadaardig honend waren, dat Williams luid tot zijnen gevangene zeide: — »Als gij het goedvindt, edele Lord! zullen wij de onbeschaamde blikken vermijden van de laag-hartigen, die alleen moed hebben tegen een ongelukkige !quot;

De Graaf drukte den jongeling met diep gevoel de hand : deze voerde hem daarop in een afgelegen vertrek , waar zij eene nadere beslissing der Koningin zouden afwachten. Deze toefde niet lang. Het bevel, om Courtenay naar den Tower te voeren, volgde spoedig.

In zijne eigene , prachtige, met al zijne wa-! pens versierde bark, die voor het watertochtje j naar Greenwich gereed lag, werd de Graaf naar j de vestinggevangenis heengevoerd. Williams en twee hoplieden der lijfwacht vergezelden hem.

De Lord Gouverneur van den Tower , de ons bekende Chandos , nog van alles onbewust, had zich. uit vertwijfeling aan Arabella\'s trouw en liefde , in zijn somber gebied afgezonderd. Hij ; ontving met de hoogste verbazing en schrik de strenge bevelen omtrent den Graaf van Devons-| hire. Het was hem niet vergund deze een be-i hoorlijk verblijf te geven : nog veel minder hem | eenige der vroeger daar genotene voorrechten toe te staan; een vochtig onderaardsch l^ol alleen , een kerker, zelfs voor den laagsten misdadiger , die aan de Maatschappij den dood ver-; dicnd heeft, eene te groote verzwaring van straf, i moest hij den broeder zijner Arabella aanwijzen ! Hij was een slaaf van zijnen plicht en van zijnen eed, en hij hield zich overtuigd, dat zij , die | eene zoo vreeselijke uitkomst hadden bewerkt, ! tevens zouden weten te waken , dat hunne aan-■ wijzingen werden opgevolgd. Hij zuchtte en sloeg 1 de handen moedeloos ineen.

Courtenay bemerkte zijne bekommering : ))Laat : ons mannen zijn , Chandos !quot; voegde hij hem toe, | ))Ik ben hier immers geen vreemdeling!quot; En 1 tot den onderbevelhebber, die hem naar het ge-vangenhok leidde, en in wiens oog een traan blonk , sprak hij : «Kom , Drawing , ontneem mij den moed niet; wij zijn immers oude kennissen!quot;

wik wenschte liever, Mylord !quot; antwoordde de man , «dat ik tien nieuwe gasten ontvangen moest, dan een oude , als uwe Lordschap , zóó te moeten i huisvesten.quot;

De Kansélier , vast besloten , om niemand by de Koningin toe te laten voordat hij zijn doel geheel bereikt had, gaf zich geene moeite, om hare opgeruide hartstochten tot bedaren te brengen , of in haren geest het evenwicht te herstellen , dat haar alleen als redelijk en zelfstandig wezen konde doen handelen. Hij moest nog te ! veel partij trekken van hare woede . die zich op oene razende , ik zou bijna zeggen , op eene gewelddadige wijze uitdrukte. Hare stem was soms gillend en luide, dan weder heesch en rauw. Zij sprak ruwe verwenschingen uit. Zij verbrijzelde en verscheurde alles wat haar toevallig onder de handen viel. Nu eens eischte zij, met wilde gebaren , dat men Courtenay en Elisabeth terstond ter dood zoude brengen ; dan weder zwoer zij , bij de nagedachtenis harer moeder, het verderf van alle ketters, de vrienden van Devonshire, de medestanders van Elisabeth. Er waren oogen-blikken, waarin zij alles ontkende, al het voorgevallene logen noemde, of van eenen akeligen droom sprak , die haar het hoofd verwarde , en dan riep zij haren neef Devonshire , om haar te troosten! Ieder ander dan de Bisschop-Kanselier , die koel bleef als de onwrikbare zuil van een Gothisch gebouw, zoude geroerd zijn geworden bij het schouwspel, hoe deze anders zoo sterke vrouw zich heen en weder slingeren liet door de vlagen van hare driften, en wegzonk in het stof harer eigene zwakheid.

Eindelijk kwam zij tot eene zekere kalmte, maar zij bleef bij het besluit, dat de Graaf en hare zuster beiden sterven zouden.

»Wat Elisabeth aangaatsprak de Kanselier, «er zijn bewijzen tegen haar , die veel, die alles wettigen. Maar ik bid uwe Majesteit, wel te overwegen wat men tegen den Graaf aanvoeren zal. De misdaad , waarvan uwe Majesteit hem zoude moeten aanklagen , maakt hem niet schuldig voor de wet.quot;

wBij St.-Katharina , Mylord ! welke misdaad bedoelt gij ?quot; vroeg Maria hevig.

De moeielijkste vraag voorwaar , die eenen hoveling ter beantwoording kon worden voorgelegd, want hoe was het mogelijk , om tot eene vrouw als deze te zeggen : «Hij schonk eene andere de liefde , die gij van hem hebt afgesmeekt.quot; Ook zweeg de Bisschop een oogenblik.

«Bij de kroon van mijnen vader, Kanselier! neemt gij aanleiding uit het gedrag van anderen, om mij niet meer te gehoorzamen? Toch zweer ik u , dat ik voortaan wil gehoorzaamd zijn. Spreek : ik begeer uw antwoord!quot;

»Laat ons geen naam geven aan een misdrijf tegen het vrouwelijk gevoel, waarvan de herinnering met den misdadige verdwijnen moet,quot; hernam de listige staatsman. «Alleen dit, als wij een middel aangrijpen , moet het zeker zijn.quot;

Maria liep driftig heen en weder. Daarop bleef zij vóór Gardiner stilstaan , alsof zij zich iets herinnerde.

«Kanselier! de Sterrekamer straft zelfs eene i beschuldiging van hoogverraad, zonder bewijzen, i Is er dan in die papieren niets, dat «en ver-, moeden tegen dezen man opwekt ?quot;

»Geen schijn daarvan zelfs, Mylady , en van de leden der Sterrekamer zijn wij ditmaal niet zeker. Hij heeft zich zoovele vrienden gemaakt, dat het in deze hachelijke oogenblikken niet raadzaam is , hunne trouw jegens Uwe Majesteit in I verzoeking te brengen. Slechts na eene gestaafde : beschuldiging zullen zij hem laten zinken.quot;


-ocr page 284-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

276

De Koningin rukte van ergernis haar paarlsnoer los. zoodat de kostbare kralen als schitterende hagel neder vielen.

gt;gt;Indien ik uwe Majesteit stellige bewijzen in handen gaf, die hem schuldig spreken aan Wy-att\'s verraad ?quot;

»Gjj zoudt mijn goede engel zijn!quot; riep de Koningin , en voegde er in één adem bij : »Maar waarom mij dan niet vroeger gewaarschuwd ? Waarom mij prijsgegeven aan den duivel, die mij betoovercfe en mij krankzinnig maakte ?quot;

«Eerst heden verkreeg ik zelf er de zekerheid van. De kleine Darley , zijn page, heeft met jon-gelings onbedachtzaamheid gesnapt. Benefield, dien zijne list wist te verwijderen, kon met zekerheid zeggen, dat de Graaf reeds op den dag na zijne bevrijding eene misdadige samenkomst met Elisabeth had, dat zij beiden toen reeds met Wyatt die godtergende samenzwering ontworpen hebben. De arme Benefield heeft wel altijd gepoogd Uwe Majesteit te naderen , om haar alles te ontdekken , dan vergeefs ; de groote vooringenomenheid. ...quot;

»Geen woord daarvan, My lord.quot;

»Zijne laatste poging mislukte, zooals Uwe Majesteit zich herinneren zal, gedeeltelijk door mij en door mijne onbekendheid met zijn geheim. Het was Courtenay zelf, die waarschijnlijk eene verdachte bijeenkomst had met dien ketter, dien Bea.. ..quot;

vZwjjg van dat allesik wil dien Darley en dien Benefield zien.quot;

))Zü wachten in de voorzaal. En nu nog iets, mijne dierbare meesteres! Veroorloof een getrouwen onderdaan, ik durf het zeggen, een waren vriend, den ecnigste , die u vroeger tegen den huichelaar waarschuwde, een ernstigen raad. Het volk heeft zich ongelukkig zekere ongerijmde denkbeelden omtrent den onwaardige in het hoofd gezet, en Uwe Majesteit heeft zich nooit verwaardigd ze op eenigerlei wijze te weêrsprekcn. ...quot;

»Welnu ?quot;

)gt;De menigte, die nooit doordringt tot het wezen der zaak en een opgevat vooroordeel niet licht varen laat, zal in de rechtvaardige straf van zekeren misdadiger niets zien dan. . .. My-lady , spaar mij het woord!quot;

Zy knikte slechts, dat zij hem begreep; daarop zeide zij fier :

«In \'t eind, wat bekommert mij het oordeel der menigte ?quot;

))Met verlof uwer Majesteit! die menigte, dat is uw volk , dat is Engeland , dat is Europa, en dan die man zelf. ...quot;

»Ja , bij God , gij hebt gelijk! Hij moet weten hoe weinig. ...quot; riep Maria, en barstte in een hartstochtelijk schreien los, »0 , Gardiner , mijn getrouwe vriend! Ik ben zeer te beklagen!quot;

wGij zult het minder zijn , mijne dochter , indien alles spoedig gelogenstraft wordt. Kunt gij tot eene verhevene poging van zelfbeheersching besluiten ? Het eenigste besluit, dat Maria Tudor, , dat Katharina\'s dochter waardig is!quot;

«Wat wilt gij , dat ik doen zal. Kanselier ?quot;

))Nog heden het kontrakt teekenen, dat u met Philips verbindt, zoodat men zie en wete , hoe gij nooit een ander voornemen hadt.quot;

«Het zij zoo. Dan is ook voor hém alles onherroepelijk verloren!quot;........

Aan den avond van dien eigen dag werd de huwelijksakte in tegenwoordigheid der wederzijd-sche gevolmachtigden geteekend.

Darley heette voortaan Sir Henry Darley van Monkstone, naar eene hem geschonken bezitting. Benefield , in zijne betrekking hersteld , vertoonde weder zijne plompe figuur aan het Hof, met niet weinig aanmatiging op gedane diensten , en met al den trots der gerechtvaardigde onschuld. De listige aanslag van den Kanselier , op diepe men-schenkennis gegrond en volkomen naar de karakters der daarin betrokkenen berekend, was nog boven zijne verwachting gelukt. Hij had dat vreeselijke struikelblok op des Graven weg gelegd. Zeker, dat diens mee warige menschenliefde in gloeienden toorn zoude ontbranden, en dat de verontwaardiging hem sterkere bewoordingen in den mond zoude geven , dan een beraden nadenken goedkeuren kon. Maria\'s hevigheid , hare standvastige volharding op dat ééne punt, dat Courtenay juist zoude aanvallen, moesten het overige doen, en meer had Gardiner niet noodig, om met gerustheid hare achterdocht op te wekken. Wij hebben gezien, dat dit niet meer noodig was na de noodlottige vriendschapsbreuk , door de botsing van beider hartstochten veroorzaakt.

Van dien oogenblik dagteekende zich de bloedige vervolging tegen de onroomschen , waardoor Maria\'s regeering wordt gezegd te zijn geweest Een gestadig oprichten van kruisen en galgen.

XII.

EEN ONVEUWACUTE BONDGENOOT.

Een luid klaaggeschrei weergalmde door de ruime zalen en bochtige gangen van het kasteel Ashridge. Angstig , verward , verbijsterd liepen de bewoners daarvan dooreen , als weêrlooze vogels , uit wier midden de valk zijne prooi heeft gekozen. Handenwringend stond Geertruid Ho-karth bij het verlaten rustbed. waarop hare ; meesteres niet meer rusten zou. In sprakelooze mismoedigheid staarde de oude Sawers over het grillige hekwerk van een der kleine torentjes, dat een vergezicht over den heerweg naar Londen aanbood. Zijne grijze haren fladderden in den wind: hij voelde den wind niet. Een dichte koude regen viel neder op zijn ontbloot hoofd en droop af van zijne schouders : hij voelde de regen en de koude niet. Zijne gansche ziel lag in zijn oog. Het was ook , om nog eenige oogen-blikken op eene stip te staren , die hij zich verbeeldde de draagkoets zijner meesteres te zijn, dat de man met zijne stramme leden de steile


-ocr page 285-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

277

torentrap opgewaggeld was. De verslagenheid van die goede lieden was te rechtvaardigen. De maatregelen , waarvan de Koningin tot Courtenay had gesproken, waren maar al te zeker genomen en maar al te stipt uitgevoerd. Onder het geleide van drie edellieden, vergezeld van twintig hellebaardiers der lijfwacht, voerde men de Prinses naar Londen.

Met meer ruwheid dan misschien hun last aanwees , waren de Baron Hastings , en de Ridders Cornwall en Southwell in Elisabeth\'s kamer gedrongen , ondanks den moedigen, doch zwakken tegenstand van Sawers en de overige bedienden. Bij hun binnentreden was hunne verrassing misschien even groot als die der Prinses. De vrouw, tegen welke zij met gewapende krygslieden waren uitgetrokken ; de gevaarlijke samenzweerster , die het Rijk in oproer zoude brengen , lag machteloos , zwoegend, met een koortsachtig rood op de wangen en eene doffe matheid in het oog, op haar ledekant. Zij vonden bij haar geene andere wapenen dan geneesmiddelen, en geene andere wachters dan eenen arts en enkele vrouwen , die zwijgend en ontdaan rondom haar stonden. De Prinses leed aan eene ongesteldheid. Dat was voor hen eene teleurstelling. Ook wilden zij niet gelooven aan die krankte; en toch kon niets meer waar zijn , dan deze. Reeds terstond nadat Courtenay en Arundel vertrokken waren , had Elisabeth de gevolgen ondervonden van de verschillende schokkende aandoeningen, die hare ziel bestormd hadden. Een« zenuwachtige rilling overviel haar. Een sombere angst beklemde haar. Zij had zich nog vermand tot eene schijnbare kalmte, dan , eene doodelijke afgematheid was op die inspanning gevolgd, en zij had zich eindelijk te bed moeten leggen , terwijl de arts haar daarna aanbeval dit vooreerst niet te verlaten.

Niettegenstaande dit alles had Hastings haar zijn bevelschrift getoond en de vordering durven uiten , dat zij hem onverwijld volgen zoude. Men heeft in Elisabeth eene machtige tegenwoordigheid van geest in gewichtige oogenblikken bewonderd , en deze verliet haar ook nu niet. Zij was, ja , ontzet bij het binnendringen der edellieden; maar zij had zich in haar bed opgericht en hun met gematigdheid en gepastheid geantwoord.

wik erken de macht mijner Koningin,quot; had zy gezegd, »ik onderwerp er mij aan en zal haren wil gehoorzamen; maar zij is onbewust van mijnen tegenwoordigen toestand en zij kan niet willen, dat mijne gehoorzaamheid mij het leven kost. Daarenboven, Sir Hastings, verklaar ik mij onschuldig aan elke misdaad , die men mij zou kunnen te laste leggen , om eenen zoo strengen maatregel te rechtvaardigen. Het moet een misverstand zijn. Ik heb nooit anders dan den diepsten eerbied gehad voor den naam mijner gebiedster, en ik heb nooit nagelaten dienovereenkomstig te handelen. Ik geef het u in overweging, u , Baron Hastings, en u, edele ridders, die van deze verklaring getuigen zijn , of gij het zult kunnen verantwoorden, eene bloedverwante en trouwe onderdane der Koningin, wier onschuld weldra blijken zal, met onnoodi-ge gestrengheid te hebben behandeld.quot;

De edellieden hadden daarop eenige minuten met elkander en met den arts geraadpleegd , en besloten een tweeden geneesheer te ontbieden, die beslissen zoude of de zieke vervoerbaar was. Die geneesheer was nog in den nacht aangekomen — en de Prinses \'s morgens in eenen di ders moeten volgen. Zij ne andere inschikkelijkheid, dan dat men langzaam voortging. Wij verbeelden ons licht haren vreeselijken gemoedstoestand in den laatsten nacht te Ashridge en gedurende dien tocht. Van de duizend gissingen, die in hare ziel oprezen bij dit plotselijk opontbod , dat geheel het voorkomen had van eene volkomene ongenade , was wel deze de grievendste, dat eene onbedachtzaamheid van Courtenay er de oorzaak van zijn mocht. Met eene mengeling van bittere spijt en weemoedige teederheid herdacht zij zijn laatste bezoek en verweet zich zelve dat zij onvoorzichtig den slagboom had opgeheven, die zijne hartstochtelijke rondborstigheid tot hiertoe nog bedwong. Maar dan ook weder herinnerde zij zich zijne verhevene liefde, die slechts aanbad en niets eischte, zijne kiesche teederheid , zijn l|j-den , dat hij geheel alleen moest dragen , en zij vond dan iets pijnlijks zoets in het denkbeeld van ook voor hem iets te lijden. Zij wilde hem dan ook toonen, dat zij standvastig en moedig wist te zijn in elk leed , haar om zijnentwil aangedaan. Soms bestormden vreeselijke angsten hare ziel, als zij zich voorstelde , dat de jaloezie Maria zoo streng tegen haar deed handelen, want ze begreep, dat zij alleen daarvan het slachtoffer niet kon zijn ; dan bad zij in stilte voor den geliefde, en besloot met de uiterste omzichtigheid elk woord, elke vraag terug te houden, die hem zoude kunnen schaden. Hare sombere gemoedsstemming werd door niets afgeleid voordat zij de hoofdstad in het gezicht kreeg. Toen verhieven er zich stofwolken. De hoefslagen en het brieschen van een aantal paarden werden hoorbaar , en toen de stofnevel week , ontwikkelde een talrijke stoet van edelen en ridders, in het schitterend romanesk kostuum van dien tijd, zich statig op den breeden heerweg, en drong door tot in hare nabijheid , en omsingelde de draagkoets der jonge Vorstin onder luide betuigingen van deelneming en genegenheid, eer nog de barsche geleiders van hunne verwondering bekomen en het eens geworden waren of zij deze hulde moesten toelaten of niet.

Een bleek jongeling, uit wiens vermagerde trekken eene diepe zwaarmoedigheid sprak , reed aan het hoofd van den stoet. Hij steeg af , en den openen draagstoel naderende, waarin de Prinses in liggende houding zat, boog hij de knie ter aarde en smeekte haar goeden moed te hebben en te vertrouwen op de rechtvaardigheid harer zaak.

had des anderen daags de ruwe gelei-hadden voor haar gee-


-ocr page 286-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

Die jongeling was Williams.

In de zUal, waar lijj zich met Courtenay, na diens gevangenneming, alleen bevond , had deze zich Elisabeth\'s naam met eenen angstigen zucht laten ontvallen, en toen de Bevelhebber der lijfwacht hem daarop vragend aanzag, had hij op smeekenden en gesmoorden toon gezegd: »Be-scherm haar !quot; Het waren de eenigste woorden, die hij gesproken had. De jonge Williams , in wien wij uit enkele trekken eenen vereerder van Elisabeth gissen , had zich spoedig met alles wat haar betrof bekend gemaakt , en toen hij wist , dat men haar van Ashridge ging afhalen , had • hij van de Koningin vergunning weten te krijgen, om de Prinses met eenigen zijner vrienden naar Whitehall te geleiden, en de Kanselier had dit niet ontraden, omdat het zaak was de oogen van het volk door eene schijnbare onpartijdigheid te verblinden. Door de grootste helft der jeugdigen onder den Engelschen adel vergezeld, had hij zich op weg begeven, om Elisabeth openlijk zijne hulde toe te brengen. Ook bleef hij tot aan de poort van Whitehall naast haar rijden, terwijl zijn stoet haar als eene eerewacht omgaf en de ruwe krijgslieden van Hastings afweerde. Hoe meer zij Londen naderden des te sterker werd de aandrang der menigte, die zich langs den weg schaarde, zich om haren draagzetel verdrong en in luide, hartgrondige bewoordingen , met al de oprechtheid van den volksgeest, die zich openbaart, grooten angst voor haar lot te kennen gaf en innige gehechtheid aan hare persoon. De overlevering spreekt van meer dan tweehonderd welgekleede lieden , die haar door het park heen naar het paleis vergezelden. Welk eenen indruk moet deze ontvangst op de diep verslagene Prinses gemaakt hebben ? Op haar, die zooveel aan volksgunst hechtte , die er zich later zoo goed van wist te bedienen, en voor wie deze bewyzen van hartstochtelijke verkleefdheid bijna een waarborg waren voor hare toekomstige grootheid , zoo zij slechts de stormen, die haar nu bedreigden, gelukkig doorstond en met voorzichtigheid de kiel, die hare fortuin droeg, in dit noodweer voor volslagen schipbreuk wist ie behoeden. De omstandigheid , dat eene aanzien-Ijjke partij in het midden der hoofdstad zich openlijk voor de Prinses had verklaard, schijnt Maria\'s eerste gewelddadige oogmerken gematigd te hebben. Het was niet te wagen, Elisabeth eenige onwaardige behandeling aan te doen nu de aandacht des volks geheel op haar gericht was; ook vergenoegde men zich met haar eenige i vertrekken in Whitehall aan te wijzen en hare vrijheid streng te beperken, terwijl men voorgaf, dat Donnington-castle , werwaarts zij zich begeven wilde, niet veilig was tegen de oproerige bewegingen, die reeds in het Kentsche waren uitgebarsten. Tevergeefs echter was hare bede , om bij de Koningin te worden toegelaten. Men antwoordde haar, dat zij zich eerst moest zuiveren van de zware verdenking, \'die op haar rustte, zonder dat zij recht wist waarin die verdenking bestond. Niet zeer lang bleef zij in die onzekerheid. Er werd in der haast eene rechtbank samengesteld van twintig rechters, die hare z^ak zouden onderzoeken. Gardiner was er de voorzitter van. Zij vervoegden zich bij Elisabeth in haar vertrek , en legden haar eene beschuldiging voor , van deelneming in de samenzwering van Wyatt, Carrew en Suffolk. Geen woord daarin van Courtenay , geen schijn zelfs, dat men kennis droeg van eenige verbintenis tus-schen hen beiden. De Kanselier had geoordeeld, dat zij zich veel eerder eene bekentenis zonde laten ontlokken, indien de geliefde er niet in betrokken was. Ook wilde hij al zijne wapenen tegen haar niet op eenmaal gebruiken. Met eene standvastigheid , die zich niet liet ontmoedigen door de bedreigingen der rechters, noch verschalken door de strikvragen van Gardiner, ontkende zij elke deelneming aan ontwerpen , waarvan zij in sterke bewoordingen haren afkeer te kennen gaf. Zij ging zelfs te ver , want zij verklaarde volstrekt geen kennis te dragen van het bestaan eener zoodanige samenzwering, en toen zij daarbij voor den doorborenden blik des Kanseliers, die van het tegendeel overtuigd was , de oogen nedersloeg, maakte deze hieruit op , dat zij wer-kelijk zóó schuldig koude zijn als hij haar had voorgesteld. Zoo liep dit gehoor ten einde.

Uit kinderlijke lichtzinnigheid en moedwil had Arthur Polis vroeger den ridder Benefield belee-digd. Met boosaardige haatdragendheid had de man van rijpe jaren , die nu aan het Hof eene zekere onderscheiding genoot, zich daarover op allerlei wijzen en onder allerlei soort van aanklachten trachten te wreken. Nadat Arthur Po-lus dientengevolge een paar malen eene berisping , een hard woord of eene kastijding had moeten verduren, was zijne lijdzaamheid ten einde. Zijn jeugdig bloed , zijne vertroetelde opvoeding , noch zijn moedwillige aard gaven hem eenig denkbeeld van christelijke vergevensgezindheid , waarvan hij buitendien zoo zeldzaam een voorbeeld zag. Hij meende zich op geene meer schitterende en afdoende wijze voldoening te kunnen verschaffen , dan door partij te trekken voor des ridders vijanden. Toen kieschheid den Graaf van Arundel drong, zich niet verder bekend te maken met de geheimen der Koningin, en zij hem het kabinet deed verlaten bij Courtenay\'s eerste woorden, had Arthur , die minder schroomvallig was , recht van harte zijne nieuwsgierigheid bevredigd; hem was dus niets ontgaan van al wat er tusschen Maria en haren gunsteling voorgevallen was. Zich aan te sluiten aan Elisabeth , de geliefde van Courtenay , scheen hem eene geschikte wraak tegen Benefield, die hem mishandeld , en tegen de Koningin , die hem ditmaal niet beschermd had. Het viel hem licht, zich kleine diensten te laten opdragen , die hem vergunden de Prinses te naderen, en zoo bevond hij zich in haar vertrek , kort nadat de rechters haar verlaten hadden. Met zijne gewone vermetelheid naderde hjj haar, en zich , hoewel zij


-ocr page 287-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

279

alleen was , tot haar oor buigende , fluiste rde hij wMylord Courtenay laat u groeten!quot;

Elisabeth verbleekte. Dat hare betrekking tot den Graaf, die zjj nog voor allen een diep geheim achtte, eene gewone, bekende zaak zijn zoude voor eenen knaap, die zoo weinig bescheidenheid toonde, scheen haar eene onmogelijkheid toe. Zij meende , dat men haar zocht te verschalken ; dus deed zij moeite , om hare ontroering te verbergen en zeide ernstig:

»Ik weet niet wat gij bedoelt, jonkman!quot;

))Dat zou den goeden Graaf spijten, Mylady! die zooveel voor Uwe Genade heeft opgeofferd.quot;

«Opgeofferd!quot; riep Elisabeth met ontsteltenis. ))Mijn God ! gij weet dus alles ?quot;

))Ja , Mylady ! en met eerbied gesproken , uwe Ladyschap weet nog niets. Maar gij zult van ; mij alles hooren. Veroorloof mij zoo dicht moge-| lijk bjj u te staan , want hier naast zijn lieden , die niets hooren moeten.quot; En nu leunde hij met ! beide armen op haren stoel, en begon haar alles mede te deelen , wat er met haren ongelukkigen minnaar was voorgevallen. Zjjne praatzucht j spaarde haar niets, en hij gaf zijne opgekropte | spijt tegen de Koningin daardoor lucht, dat hij ! alles, waarover deze te blozen had, aan hare me-i dedingster bekend maakte.

sWjj zijn dus beiden verloren !quot; had de jonge vorstin uitgeroepen, met de gelatenheid dei-uiterste wanhoop.

«Daaraan kan ik niets verhelpen, Mylady! De Graaf toonde eigenlijk meer liefde dan overleg , maar nu ik uwe Ladyschap gezien heb, nu weet ik , dat de edele Lord niet anders kon. Zoo het Uwe Genade troosten kanvervolgde hij met goedhartigheid, toen hij hare sprakelooze droefheid zag , »aan den Graaf te schrijven , dan belast ik er mij mede, die brieven veilig en zeker over te brengen.quot;

»Ik zoude u dankbaar zijn, indien gij dat werkelijk kondet doen ; maar kind ... ik kan ...quot;

»Mij niet vertrouwen misschien , Mylady ? O ! zie mij aan , ik heet Arthur Polus ; meent gij, dat ik u verraden zoude, en dat aan eene Koningin , die den verwenschten Be, doch daarvan niet bij u! Geloof mij , wat een schrandere page doorzetten wil, dat gebeurt; en ik wil Uwe Genade van dienst zijn. De Graaf woont zeker achter dikke muren, maar waar eene muis door kan, daar kan ook een brief door , en het heeft nog nooit in eene gevangenis aan muizen en ingesloken briefjes ontbroken. Ik zweer u , bjj mijne dame! dat ik geene list onbeproefd zal laten ^ om den Kanselier en den roerdomp Benefield eene poets te spelen !quot;

Onder dit gesnap had zich Elisabeth ernstig beraden.

Zij nam des page s diensten aan , en zóó werd deze een gewenscht middel van gemeenschap tus-schen haar en haren ongelukkigen minnaar.

XIII.

Wij hebben den Graaf van Devonshire in eenen te treurigen toestand achtergelaten, om hem te lang uit het oog te verliezen.

Dat sombere kerkerhol, waar iedere steen eene herinnering van Ijjden was ; waar de muren slechts zuchten en tranen uitwasemden, aan vroegere lijders ontperst; waar nacht en koude hem omgaf ; waar morsig, troebel water van uit den grond opzijpelde, om het hol met stank en vochtigheid te vervullen; waar niets schitterde of blonk, dan het glinsterende spoor van de slak , die verder kroop — dat kerkerhol was eene afspiegeling van het zieleljjden des Graven. Toen hij Maria\'s verklaring beantwoord had , was zijn eerste gevoel dat van rust en verlichting geweest. Sedert langen tijd voor het eerst, had hy geheel gesproken zooals hy werkelijk dacht; nu van dat drukkende geheim ontlast, was het hem alsof eene zware beklemdheid van zijne borst was weggenomen. By kalmer nadenken begreep hy evenwel, dat hij zich bevond in den toestand van iemand, die om eene z war ft schuld af te doen zijne gansche bezitting verkocht heeft, en nu, ja, zich vrij bewegen kan , maar voor het volgende uur niets heeft overgehouden. Hij had, dit moest hy bekennen, zich geen sprankje van Maria\'s genegenheid bespaard. Met schrik peilde hij den afgrond , waarin hij zich met onbedachtzame overijling gestort had , en die schrik ver-styfde tot kille ontzetting als hij er aan dacht, dat hij ook eene andere daarin medegesleept of ten minste het haar reeds dreigende gevaar onvoorzichtig vertienvoudigd had. Dat was het, wat hem ter nederdrukte en wanhopig maakte ; dat was de veelhoekige dolk , dien hij zelf ronddraaide in de bloedende wond ; dat was het, wat hem ter aarde boog en verpletterde. In den roes der snelle, schrikkelijke wisseling van zijn lot, had hij met eene soort van instinctmatigen moed eene vaste en waardige houding aangenomen; had hij nog eenen glimlach gehad voor Chandos en een vriendelijk woord voor zijne wachters. Maar de Graaf van Devonshire was evenmin stoïcijn als staatkundige. Toen de doodsche stilte van zijnen kerker hem, als het ware , uitlokte, om tot zich zeiven in te keeren, had hij zich geheel aan zyne bittere gewaarwordingen overgegeven. ygt;Zij wordt het slachtoffer van mijne roekeloosheid en van haar vertrouwen , dat ik slechts gebruikt heb , om haar in het verderf te storten !quot; kermde hij , en sloeg zich met de vuist tegen het schoone voorhoofd, en kromde zich als een vertrapte worm op den killen vloer. «Elisabeth , vergeving, o vergeving !quot; riep hij soms , «waar zijn nu die schoone plannen, met zooveel vuur ontworpen, met zooveel geestdrift aanvaard? Mijne taak is afgedaan , eer ik haar begonnen had. Maar kon ik dan anders ? Kon ik eene vrouw, die ik ver-


-ocr page 288-

280

acht om haren bloeddorst en dweepzucht, die ik haat, omdat zij u vervolgt, kon ik die vrouw dan zeggen, dat ik haar liefde toedroeg; had ik dit kunnen doen met een onbeschaamd voorhoofd , zonder dat daarop het woord leugenaar gegriffeld stond ? Dan, dan voorzeker had ik u en mij zei ven behouden , maar dan ware ik ook de verachtelykste onder de menschen, de laagste onder de ridders geweest; men had mijn blazoen moeten verbreken en mij de stukken in het aangezicht moeten werpen, doch gij waart gered geweest !quot; — En dan verviel hij weder in stomme vertwijfeling , en zond tot God en de Heiligen een vurig smeekgebed op, dat alle ellenden alleen op zijn hoofd mochten nederkomen.

! Zijn jammer was een schouwspel, zoo deerniswaardig , om aan te zien, dat zelfs Maria , de diepgekrenkte vrouw, met deze wraak zoude voldaan zijn geweest, als zy er getuige van bad kunnen zijn. Zelfs zjj zoude dan den ongelukkigen uit zijne smart hebben opgericht.

Chandos bezocht hem niet. Hij konde den ! man, die nog voor weinige uren het kostbaar-i ste vertrek in het prachtigste der vorstelijke pa-1 leizen van Engeland als zijn eigendom in bezit had kunnen nemen; den man , gewend aan de uitgezochtste verfijningen der weelde, en die zich omringd had gezien van al, wat bijna vorstelijke rijkdom en macht aan het leven aangenaams en luisterrijks kunnen bijzetten ; den vertroetelden afgod van een gansch volk en van eene machtige vorstin , niet in deze vernedering, niet in die ellende zien! Nog denzelfden dag zond hij den ridder Grage, een zijner luitenants , naar Whitehall, om, zoo mogelijk, andere bevelen omtrent Courtenay te verkrijgen, maar deze wendde zich alleen tot Gardiner — men begrijpt met welk gevolg.

Daarop had de Lord van den Tower zijnen tegenzin overwonnen, om in deze oogenblikken ten hove te gaan. Hij kwam te Whitehall. Elisabeth was toen reeds daar. Maria nam hem ter zijde. Met eene belangstelling, die zy niet geheel overwinnen kon, vroeg zij hem naar zijnen gevangene. — Hij haalde de schouders op. — ))De bevelen hem betreffende,quot; zeide nu de Koningin , «zijn met te veel overhaasting gegeven; ik wil niet hopen , dat hij onvoegzaam gehuisvest is, of niet overeenkomstig zijnen rang behandeld wordt.quot;

»Als ik mij houden moet aan de my gegeven orders sta ik niet in voor des Graven gezondheid en leven !quot;

«Dus moet het niet zijn, Mylord! Bij God , een edelman, die aan ons verwant is! Hoor, Mylord, gij zult dat alles beter inrichten, geheel ; naar uw goeddunken : ik ken u als een man van eer. Alleen blijft gij mij met uw leven horg voor uwen gevangene en moogt gij hem geene briefwisseling veroorloven . met wie het ook zy.quot;

»Zelfs met zijne eenige zuster niet, uwe Maje-: steit ? Dat is toch hard.quot;

»Geene briefwisseling , Mylord Gouverneur !quot; herhaalde Maria , whebt gij mij verstaan ?quot; En daarop wendde zij zich van hem af.

Chandos moest zich hiermede tevreden houden. Van nu aan was echter Courtenay\'s lot voor het uiterlijke verbeterd. Zijn vriend huisvestte hem in de vertrekken, die hij vroeger bewoond had, gaf hem gelegenheid zich op de galerijen lucht en beweging te verschaffen , zorgde voor alles wat tot veraangenaming van zijnen toestand strekken kon, en liet drie zijner bedienden bij hem toe, zoodat hem in waarheid niets ontbrak dan de vrijheid. De Graaf kon voor dit alles niet onverschillig zijn; doch het meest nog verheugden hem de berichten, die Chandos hem omtrent Elisabeth mededeelde. Hij wist nu, dat zij , hoezeer dan ook van hare vrijheid beroofd, tegen eenen gewelddadigen aanslag beveiligd was , daar zij in de liefde des volks, openlijk en op zoo ontzag inboezemende j wyze betoond, vooreerst een schild had gevon- j den tegen Maria en hare raadslieden, en het was juist de eerste drift der Koningin, die hij meer vreesde dan hare overlegde wraak. Chandos bracht nu vaak geheele uren bij hem door; | eens vroeg de Graaf hem naar tijding van zijne : zuster.

De Lord Gouverneur zag voor zich en zweeg.

»Ik smeek u, mijn vriend ,quot; sprak Courtenay, j «verlaat mijne zuster niet. Zij heeft nu geenen beschermer en ik vrees , dat zij meer dan ooit bescherming noodig heeft : bescherming tegen haar zelve!quot; En daarop volgde een wederzijdsch vertrouwen. Chandos maakte hem deelgenoot van zijne liefde en van Arabella\'s zonderling gedrag. Courtenay sprak hem van zijne gissingen en van alles wat hy op Sterny-House bijgewoond had. En zij kwamen tot de overtuiging, dat Arabella op eenen vreeselijken dwaalweg was en uit zeer gevaarlijke strikken gered moest worden. 1 De lankmoedige Chandos nam op zich , nog ditmaal voor haar belang te waken. Ook begaf hij zich spoedig naar hare woning, doch vond slechts hare bedienden in angstige onrust over haar plotseling, onverklaarbaar verdwijnen. Bii Lady Sterny was alles raadsel. Chandos spaarde zynen vriend dezen nieuwen kommer. Hij verzweeg hem alles.

Men heeft zich misschien verwonderd , dat het volk , zoo hartstochtelijk aan Courtenay verkleefd , dezen als een weerloos slachtoffer naar den Tower had laten voeren. Ook zoude dat niet gebeurd zijn , zoo de goede burgers toen slechts de waarheid hadden kunnen gissen. Zijn wegvoeren in zyne eigene boot, al bevonden zich daarin ook Williams en eenige officieren der lijfwacht, was den weinigen . wier aandacht het getrokken had. eene spelevaart op de rivier toegeschenen. Zooverre was men verwijderd van het denkbeeld der mogelijkheid zijner ongenade. Toen zich echter des anderen daags het gerucht verspreidde van de onderteekening der huwelijksakte met den Infant, begon zich onder Protestanten en Katholieken


-ocr page 289-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

281

beiden onrust en vrees te verheffen , want dit huwelijk werd door allen verfoeid. en onder de angstig samengeschoolde menigte rees natuurlijk de vraag op: »En de Graaf van Devonshire?quot; Toen had zich het volk in troepen naar zijn huis begeven, en werd daar spoedig met zijne gevangenneming bekend.

Nu waren gemor en verbittering algemeen. En alle bijzondere veeten vergat men , om te zamen te treuren en te zamen te handelen bij die twee groote grieven , der natie aangedaan : een Spanjaard tot Koning , en de meestbeminde telg uit het bloed der ïbrks.... in den Tower! Dat was mede een der groote redenen, waarom de ontvangst van Elisabeth kort daarop zoo luisterrijk was. Onder het volk is vaak iets ruchtbaar en een openlijk praatje , wat aan het Hof nog met eenen sluier van geheimhouding overtogen is. Zoo was ook de liefde van die beide doorluchtige personen reeds bekend , en men vertelde zelfs . dat zij aan elkander verloofd waren ; ja sommigen , die nog verder gingen , noemden hen reeds heimelijk gehuwd. Nu had zich de alge-meene geestdrift voor beiden in het verwelkomen van Elisabeth lucht gegeven, en ware deze minder door hare droefheid afgetrokken geweest, dan zeker had zij in de kreten . die zich verhieven , haren naam vereenigd gehoord met dien van den geliefde. Twee dagen later bezocht Maria de cily aan het hoofd een er trotsche ca valcade en vergezeld van den Spaanschen Gezant; doch geene vreugdekreten klonken haar te ge-moet ; de deftigste burgers sloten zich op in hunne huizen; onder het volk, dat mokkend bijeen schoolde, heerschte een dof stilzwijgen. Er ligt iets ontrustend sombers in die zwijgende afkeuring eener gansche bevolking, iets vreese-lijks in die norsche stilte van eene anders woelige menigte , die geen heilwensch , geen juich- i toon voor haren Monarch ten beste heeft. Iets dat dreigend tot het geweten der vorsten spreekt. Ook was de kalme en vaste houding , waarmede Maria zich vertoonde , niets meer dan een masker , door haren wil aan haar gevoel opgedrongen ; maar een masker , waaronder het zwoegde — de leeuwin had geleden toen zij in hare eigene ingewanden wroette , maar zij wilde niet, dat men het haar zoude Jianzien , al moest ook hare pijn daardoor verdubbeld worden. Nooit i was misschien de toestand van eenige vorstin hachelijker , noch een volk meer eensgezind ontstemd. Het is waar , eene geduchte samenzwering was ontdekt; doch de samengezworenen daarom nog niet uiteengedreven! Het is waar , men kende de onruststokers; maar de opstand was daardoor niet gedempt! Het is waar . een der hoofden, Suffolk, had men in zijne macht; maar de vreeselijkste van hen, Wyatt, was nog vrij en aan het hoofd eener ontzagwekkende I krijgsmacht, die hij goed wist aan te voeren , ! en had nog geen zijner ontwerpen opgegeven! i Die bewegingen waren ten gunste der Protestanten , en de grootste helft des koninkrijks was

der hervorming toegedaan. De Protestanten zagen zich beleedigd in Elisabeth, en in het voorgenomen Spaansche huwelijk; de Katholieken verafschuwden die verbintenis evenals zij, en beide partijen zagen in Courtenays ongenade eene dierbare hoop teleurgesteld ; de eersten hadden in hem reeds een\' gematigd Koning gezien , eenen beschermer tegen de dweepzucht der Koningin , de laatster: hadden in hem een Katholieken Vorst, gewacht, die tevens een echt Engelsch-man zoude zijn ; en beiden beminden in hem het bloed der Yorks. Bij Maria, die de Spaansche stroefheid harer moeder overgeërfd had, was nooit de gedachte opgekomen , zich te doen beminnen, waar zjj zich konde doen gehoorzamen. Het opene Engelsche volkskarakter, vol nationalen trots en onafhankelijkheid , streed met hare begrippen van Koninklijke macht. Zij zag liever slaven dan onderdanen om zich , en de minste Engelschman noemde zich burger. Zij was niet bemind, en het volk aanbad hare gehate zuster. Welk een toestand voor eene vrouw , die bovendien zoozeer in hare dierbaarste wenschen gekrenkt was!

Men wordt onwillekeurig gedrongen, om de zelfstandigheid en den moed dezer Koningin te bewonderen , die door duizende dreigende aangezichten zich niet liet afschrikken, om door te zetten , wat zij eens noodzakelijk had geoordeeld. Voorwaar, Maria heeft niet minder mannengeest aan den dag gelegd dan Elisabeth ! Deze heeft nooit met zooveel volkshaat te kampen gehad , en het is te bejammeren , dat de Koningin niet wat meer gematigdheid heeft weten te gebruiken, en dat een Gardiner en hare eigene hartstochten haar tot bloedige daden verleid hebben , die over hare groote hoedanigheden een treurig floers hebben geworpen. De Protestanten hebben in haar niets willen zien dan eene bloeddorstige dweepster, en de Katholieken hebben haar te flauw en met verkeerde wapenen verdedigd.

Bij het terugrijden naar Westminster, werd Maria voor een oogenblik in haren tocht belemmerd. Eene oude vrouw had zich met ongeloo-felijke inspanning tot dicht bij de Koningin voort-gewerkt . en greep nu met hartstochtelijke woede den toom van haar paard, terwijl zij met eene krijschende stem uitriep : ))Waar is Courtenay. Wat hebt gij met den Graaf van Devonshire gedaan ? Volk van Londen , zult gij het rustig aanzien , dat zij onzen Graaf, dat zij den braafsten heer van Engeland in de gevangenis laat ombrengen ?\'\' — »Neen , nimmer ! nimmer !quot; gilden verscheidene stemmen. — »Geef Courtenay de vrijheid!quot; ving de vrouw weder aan. wKonin-gin , het volk wil gerechtigheid en vrijheid voor den Graaf!quot;

En daar tusschen hoorde men weder de kreten van enkelen : ))Leve Courtenay ! Leve Elisabeth ! Weg, weg met den Spanjaard! Oud-Engeland boven ! Weg met Philips!quot; En die kreten vonden eensklaps weergalm bij duizenden. die ze steeds luidruchtiger herhaalden.


31

I.

-ocr page 290-

282 DE GRAAF

DEV ONSHIRE.

«Ongelukkige! wat wilt gij ?quot; riep Maria hef-i tig, terwijl zij den toom van haren telganger losrukte en de pages en edelen, die haar te hulp schoten , met de rijzweep toewenkte zich onzijdig te houden. ))Wie zijt gij , vrouw?quot; voegde zij er zachter bij , «om zooveel belang te stellen in dien man ?quot;

))Zijne min, Maggie Snowpust! Hij heeft mijne melk gedronken en hij zal mijn bloed drinken , als hem dat heil kan aanbrengen !quot;

))0m \'s Hemels wil, laat ons voortgaan, uwe Majesteit!quot; sprak Egmond, die naast de Koningin reed, ))hoort gij die vreeselijk dreigende kreten ? Het is ongeoorloofde vermetelheid van uwe Ladyschap, zich aan de woede van eenen ra-zenden volkshoop te wagen. Bij ons in Vlaanderen . ..

»Vrouw Snowpust! ik vergeef u riep de Koningin, de stem verheffende, om door allen gehoord te worden, «neem dit,quot; en zij wierp Maggie een harer armbanden toe, ))ik vergeef li; maar gij, burgers van Londen , u allen ver-j geef ik niet!quot; En zij vervolgde haren weg, ter-: wijl de opeengedrongen menigte, als door too-i verkracht getroffen , ter wederzijden met eerbied I terugweek. — Zonderling overwicht van vast-i heid en moed op hartstocht en blinde woede!

Een onverklaarbare eerbied overmeesterde die I menigte. De naastbijstaanden, die hare groot-! moedigheid jegens de min aanschouwd hadden, begrepen als bij instinct de grootheid van den wil, die op zulk een oogenblik kon vergeven, en zij juichten luide: «Vivat Maria! God ze-I gene de Koningin!quot; Bij eene woelende volks-: menigte is de overheerschende macht van het voorbeeld de eenigste, die zij erkent en die allen wegsleept. Zjj , die nog zoo even «Leve Devonshire !quot; riepen, zwegen eensklaps stil, en stemden weldra met den aangeheven juichtoon in. Toch werd vrouw Snowpust, die van uit-i putting nederge vallen was , door eenigen uit den woesten hoop naar huis gebracht. Doch het arme schepsel had te veel geleden onder den schok van hare hartstochten: zij had de weinige levensolie , die hare lamp nog bevatte, tot eenen enkelen gloeienden lichtstraal verbruikt.... en i toen die lieden haar op de legerstede nederlegden, was zij een lijk.

Toen de Koningin op Whitehall teruggekomen | was, zeide zy ;

»Ei zoo, mijn goed volk van Londen , gij wilt geen Spaanschen Prins tot Koning !. ... Graaf van Egmond, schrjjf uwen meester, uit onzen naam , dat hjj spoed make met zijne overkomst. Wij verlangen ons huwelijk voltrokken te zien!quot;

Des anderen daags zag men twee gegoede i kooplieden der city, die in het gewoel zich ten voordeele van Devonshire en Elisabeth hadden uitgelaten , te Charingcross aan de kaak gesteld en met de ooren aan den schandpaal vastgespijkerd !

De achtingswaardige Nicolaas Ridley , Bisschop van Londen, werd tezelfder tijd in hechtenis genomen en vooreerst in een der afzichtelijkste gaten van den Tower geworpen. Men wist hem van geene misdaad te beschuldigen, dan dat hij der hervorming toegedaan was.

Wederom werd er een brandstapel opgericht. Het was Johan Hooper, Bisschop van Glochester, die dezen beklimmen moest. De Kanselier, die daarbij tegenwoordig was, zeide tot een der raadsheeren: »Wij houwen heden wel eenen tak af van den grooten boom der ketterij ; maar wij laten den stam staan, die weder andere voortbrengen zal!quot;

Hij doelde op Elisabeth.

Inmiddels rukte Wyatt met snelle dagmar-schen op Londen aan; dat was het werk van Arabella Sterny. Al zeer spoedig was de tijding van Courtenay\'s val tot haar doorgedrongen. Lady Arabella was een van die karakters, welker veerkracht zich verheft en de krachten toenemen doet in oogenblikken van gevaar; karakters , die zwak en weifelend schijnen in het gewone leven, maar die zich oprichten, waar anderen den moed verliezen. Lady Arabella was echter tevens eene van die vrouwen , welke meer geestdrift dan beradenheid bezitten, en meer overijling dan nadenken gebruiken , die eerst uitvoeren en later overwegen. En zoo wikte zij ook niet de gevolgen van den stap , waartoe zij besloot, om haren broeder te redden. Zij zag slechts Courtenay, en dien in gevaar, en elk middel, om hem te verlossen, was haar welkom. In het eerste oogenblik vroeg zij er niet naar, of dat middel ook de onrust en de verdeeldheid in haar vaderland koude verergeren, of de ellende en verwoesting van eene gansche stad na zich slepen!

De ongesteldheid, welke haar het bed deed houden na den brand van haar huis , was meer eene ziekte der ziel dan van het lichaam ; ook was het laatste haar niet in den weg, om de besluiten der eerste uit te voeren. In het midden van den nacht stond zij op van haar leger, een vertrouwd bediende wachtte haar in eene kleine bark , met vlugge roeiers bemand , en zoo stak zij over naar den zuidelijken oever van de rivier. In het Kentsche , dit wist zy , had Wyatt zijne macht bijeengetrokken. Zij volgde de aanwijzing, vroeger van de samengezworenen ontvangen; en onder duizend gevaren , ontmoetingen en angsten van allerlei aard kwam zjj eindelijk in het versterkte slot aan, waar de partijganger Wyatt zich ophield, en zijne plannen regelde. Zij zelve zocht nu den man op , wiens tegenwoordigheid zij meer dan den dood vreesde; maar aan zich zelve had Lady Arabella niet gedacht voordat zij tegenover hem stond. Toen eerst huiverde zij. Hij ontving haar met eene zekere goedwilligheid. Zij deelde hem de gebeurtenissen in Londen mede. Zij smeekte hem om hulp voor haren broeder, en bood zich aan tot eiken dienst, die hij van haar vorderen wilde. Hij beloofde haar zijnen by stand , maar droeg haar op, te trachten de Londensche burgers voor


-ocr page 291-

DE GRAAF VAN

DEVONSHIRE.

283

zijne ontwerpen te winnen , en zoo mogelijk hem van eenig vast punt in de stad te verzekeren , vanwaar hij zijne macht in de city ontwikkelen en tegen Whitehall aanvoeren kon. Zij beloofde | hem alles en keerde in haast terug, eenigen zijner volgelingen, als bedienden vermomd, met 1 zich voerende. Nu opende Sterny-House zich opnieuw voor bezoekers. Hoe vreemd deze omstandigheid ook schijnen mocht na het ongeluk haars broeders, toch noodigde de schoone geestrijke Lady geenen gast tevergeefs. Niemand vatte eenen zweem van wantrouwen tegen haar op. Het was bekend, dat zij zich nooit met partijschappen ingelaten had, en men meende, dat zij zich door Courtenay\'s gevangenschap van een ernstigen bestrijder harer grillen ontslagen zag.

Kort daarop liet zij Wyatt van de stemming der Londenaren bericht geven, die nooit gunstiger voor zijne ontwerpen had kunnen zjjn. Weldra verspreidde zich het gerucht, dat deze tot dicht bij de hoofdstad was voortgerukt. De \' Koningin zond de kern der Londensche krijgsmacht tegen hem af. Met haren aanvoerder ging deze tot de oproerlingen over. Maria was woedend en in de uiterste verlegenheid. Zij hield in de hoofdstad geen ander krijgsvolk over , dan de hellebaardiers, lansknechten en boogschutters der lijfwacht, doch ook deze waren grootendeels 1 Protestantsch en er viel niet veel op hen te rekenen. De edelen, toenmaals gewoon hunne Souvereinen in zulke oogenblikken met gewapende manschap bij te staan, waren verdeeld en op niets voorbereid. Daar klonk op eens het krijgsrumoer in het midden der hoofdstad! Wyatt was met zijne lieden tot in Londen doorgedrongen. Een deel der weerbare burgers van de city viel hem bij. Aan het hoofd zijner benden | rukte hij in Westminster; met een woest krijgsgeschrei vielen zij het paleis aan; dan , hier vonden zy eenen duchtigen tegenstand. Aan de spits der hellebaardiers , door zijn voorbeeld der Koningin getrouw gebleven, streed Williams met leeuwenmoed; de overige troepen der lijfwacht, mede door hunne bevelhebbers aangevuurd, en door de edelen , die zich bij hen voegden , ondersteund en gesterkt, dachten aan geen wijken — en Wyatt, hoewel hij met meer dan mensche-lijke krachtsinspanning streed en dikwijls alléén geheele drommen weerstond , zag zich teruggeslagen ! Nog niet ten volle ontmoedigd, week hij achteruit tot bij eene der poorten, waarvan hij meester meende te zijn : hier wilde hij versterking wachten van Carrew , die nog met de Corn-wallers komen moest, en op wien hg gerekend had. De poort was niet meer in de macht der zijnen , zij was achter hem gesloten! Nog hield hij moed en liet onderzoek doen naar de andere uitgangen. De boden, die hij had uitgezonden, kwamen allen terug met de tijding, dat ze gesloten waren, dat de krijgslieden der Koningin ze bezet hielden.

»Wij zullen er ons doorslaan ,quot; zeide hij , on-i bewogen en moedig , aen ons buiten met Carrew 1 vereenigen.quot;

») Reken niet meer op Carrew,quot; riep hem een jeugdig krijgsman toe, die aansnellen kwam , en van vermoeidheid nederstortte, «hij heeft zijne lieden ontslagen en is op de vlucht naar het Noorden.quot;

Dat was de harteslag voor het opperhoofd der oproerlingen; de zijnen hoorden nauwelijks deze tijding, of zij verlieten hem allen. Zij hielden hunne zaak 7oor geheel verloren en elk hunner dacht slechts aan zelfbehoud. Ze drongen in de huizen der burgers, waar zij zich verscholen; zij maakten zich meester van de booten , die op den Theems lagen , en roeiden naar de overzijde ; sommigen , die geen vaartuig konden bereiken , trachtten over de rivier te zwemmen; doch de boogschutters der Koningin lieten die overtochten niet ongemoeid, en het meerendeel werd i gevangen of gedood. Wyatt zag zijne volgelingen vluchten. Hij stond alleen, gansch alleen, j Hij knerste op de tanden van spijt en teleurstelling. Een maanden lang beraamde aanslag, waarvoor hij alle krachten van geest en lichaam en fortuin had uitgeput; waarvoor hij elke deugd, 1 eiken plicht, elke trouw had van zich geworpen ; waarvoor hij elke aanspraak op rust en geluk had opgegeven — in een\' enkelen dag mislukt! Twee groote tranen van opgekropte woede stonden in zijne oogen : maar hij drong ze weg, hij gunde zich de verlichting der tranen niet. Hij wilde wijken noch voortgaan. Hij leunde op den getrokken degen , en staarde met brandende blikken en te zamen geklemde lippen doelloos voor zich heen. Al ware hij werkelijk de in steen gebeeldhouwde ridder geweest, op wien de stoïsche onverschilligheid zijner houding hem deed gelijken, hij had geen meer onbeweeglijken stand kunnen aannemen.

Daar naderde eene bende lijfwachten. Williams , alles rondom Whitehall veilig zjjnde , had de vluchtende oproerlingen vervolgd en uiteengedreven , en zocht nu met zijne lieden den aanvoerder. Zij waren nog slechts op twintig schreden afstands van den ridder , die hen zag en op \' wiens gelaat geen trek verwoog.

»Hier vindt gij bescherming,\'\' klonk eene stem boven zijn hoofd.

Hij zag op. Het was Arabella. Het toeval had gewild, dat het juist de muur van Sterny-House was , waartegen hij geleund stond.

«Sir Thomas!quot; hervatte zij, »drie schreden vanhier is eene kleine zijdeur geopend , ga haar binnen en gij zijt gered.quot;

De krijgslieden naderden.

»Gered! nu alles verloren is,quot; riep hij met zijne diep doordringende stem, waarin meer dan wanhoop lag, «gered door eene Sterny , bescherming van eene vrouw! Dit ontbrak er aan , om mij te verpletteren —en hij stapte recht op de krijgslieden toe.

Het kruisraam boven hem werd met drift gesloten.

Hij sprak Williams aan.

«Bevelhebber der lijfwacht, daar is mijn de- i


-ocr page 292-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

284

gen ! Ik ben Thomas Wyatt. Ik geef mij gevangen. Ik wil niet, dat een uwer lieden zich beroemequot; mij tot eene daad genoodzaakt te hebben , waartoe ik uit vrijen wil besluit.quot;

Williams boog zich verrast. Hij kon zijne bewondering niet onthouden aan de geestkracht van dezen man.

Binnen weinige uren bevond zich Wyatt in de staatsgevangenis van den Tower . en zoo ^ erd de groote opstand der Protestanten gedempt! Men hoorde niet meer van samenzwering of oproer, ! en zoo er evenwel ontevredenen bleven , zij zwegen en verkropten voortaan hun misnoegen in stilte.

De burgers , (die zich schuldig kenden aan medeplichtigheid dezer muiterij , sloten zich op in hunne huizen, angstig afwachtende wat volgen zou en sidderende voor den wrekenden arm der zegepralende Koningin. Die liet zich niet lang verbeiden. Zestig bekende deelnemers werden in i de meest bezochte wijken der stad opgehangen en hunne lijken niet weggenomen. Een halfjaar lang strekten die afgrijselijke overblijfselen tot-een waarschuwend voorbeeld tegen eiken aanslag. Hierbij bleef het niet. Behalve Wyatt en velen zijner lieden , die in het oproer waren gevangen geraakt, werden de kerkers gevuld met ware, of gewaande schuldigen. Een gestild oproer, eene mislukte samenzwering laat een ruim veld open voor algemeene of bijzondere wraakoefening. En menigeen werd er onder de schuldigen begrepen , die nooit deel of kennis had gehad aan de misdaad der anderen. De lang uitgestelde rechtspleging der ongelukkige Johanna Gray werd nu voltrokken. Haar gemaal , Guilford Dudley , zag zich in haren val medegesleept. Het proces van haren eerzuchtigen vader werd spoedig uitgewezen Allen vielen onder de bijl des scherprechters. Een huiveringwekkend verschiet voor alle anderen , die Maria\'s achterdocht en wraak te duchten hadden! Ook rilde Elisabeth, die men opzettelijk van deze schriktooneelen niet onkundig gelaten had, toen zij kort daarna den Bisschop-Kanselier met twee zijner raadslieden opnieuw tot een verhoor bij haar zag binnentreden.

»Wyatt en sommigen zijner medeplichtigen hebben, in een scherp verhoor , uwe Ladyschap en den Graaf van Devonshire als deelnemers aan hun verraad genoemd, en ik vermaan u, om niet langer hardnekkig uwe schuld te bly ven ontkennen , maar veeleer de goedertierenheid der Koningin in te roepen. De Graaf Courtenay heeft u hierin een voorbeeld gegeven; hij heeft zyne dwaling bekend en zijn heil alleen gezocht in de genade zijner Vorstin.,,

»Tk geloof niet, Kanselier!quot; sprak Elisabeth, met moed en vastheid, «dat de Graaf ooit in staat is geweest, iets tegen het koninkrijk of tegen de Koningin te ondernemen; ik ben er integendeel van verzekerd, dat hg steeds in elk zijner daden en woorden den diepsten eerbied voor hare Majesteit heeft aan den dag gelegd, en

het is dus niet mogelijk , dat hij een zoo groot vijand kan zijn van zich zeiven en van zyne eer, om zich van eene misdaad te beschuldigen , waaraan hy nooit heeft gedacht. En wat mij betreft , ik betuig , voor God en bij het heil mijner ziel! nooit deel te hebben gehad aan cenige onderneming tegen het gezag mijner wettige Souvereine. Dat de verrader Wyatt\'mij geschreven zoude hebben , zooals men in mijne beschuldiging zegt, kan waar zijn ; dat een mijner lieden met zijne zendelingen gesproken heeft, is mogelijk — maar dat is buiten mij : de vermetele had hetzelfde tegen uwe Hoogwaardigheid kunnen ondernemen; en God moge mij eeuwig straffen!quot; deze energieke uitdrukking gebruikte de Prinses werkelijk — «zoo ik mij ooit met hem heb willen inlaten. Tedere poging, om mij eene andere verklaring te ontlokken, zal dus vruchteloos zijn ; dit zweer ik u , Mylords , bij de nagedachtenis van mijnen vader, die uw Koning was! Ik beveel mij alleen aan in de genade van den Eenigen Kenner der Harten , die de onschuld te zijnen tijd rechtvaardigen zal!\'\'

»St.-Stephaan behoede ons!quot; riep de arglistige priester uit, »My lady Elisabeth erkent geene Heiligen meer !quot; En nu beproefde hij haar door strikvragen , beloften en bedreigingen eene bekentenis af te troonen. Doch Elisabeth, ofschoon in blankheid aan de lelie gelijk , was geene zwakke | bloem , die zich door iedere ruwe windvlaag laat heen en weder slingeren op haren stengel; zij volhardde bij hare eerste woorden. Op het laatst zond zij den verzoeker van zich met deze ernstige taal;

»Tk kan mij niet begrijpen , My lord! dat een man als gij, die aan het hoofd staat van de rechtspleging des koninkrijks, die de onschuld behoorde te verdedigen tegen onderdrukking. zoo strijdig kan handelen met de plichten van zijn ambt, dat hij mij verleiden , ja bijkans noodzaken wil tot het bekennen van een misdrijf, waaraan ik mij plechtig onschuldig heb verklaard, bij mijne eer en bij mijn geweten!quot;

Toen boog Gardiner zich en maakte een eind aan eene ondervraging, waarbij hij meermalen had moeten blozen, indien de schaamteblos zich nog had kunnen hechten op een gelaat, dat de wankleurige livrei droeg van dweepzucht en zwartgalligheid.

XIV.

GEVANGENSCHAP.

Het was een sombere, regenachtige zondagmorgen. De straten van Londen waren als ontvolkt. Een streng bevelschrift der kanselarij noodzaakte eiken burger op dit uur de mis te hooren , en zjj , die den moed hadden zich aan dit bevel te onttrekken , waagden zich toch niet in het openbaar. Er lag nog eene andere be-


-ocr page 293-

285

doeling in dat bevel des Kanseliers , dan allen tot het waarnemen der uiterlijke godsdienstplichten te nopen ; er moest eene volksbeweging voorkomen worden. Een der koninklijke barken gleed over de rivier alsof zij door een vijandelijk fregat vervolgd werd. In die bark zaten twee edellieden, de Graaf van Sussex en een Heer van minderen rang. Zij schenen de geleiders te zijn van eene jonkvrouw, in een eenvoudig, zwart satijnen kleed gehuld , en die met ernstige aandacht in een gebedenboek las. Die jonkvrouw was doodsbleek, hare trekken teekenden diepe zwaarmoedigheid , en toch lag er op haar gelaat eene uitdrukking van vastberadenheid en moed , die eerbied inboezemde en tevens diep roerde; hare goudgele lokken kwamen slechts steelsge-wijs te voorschijn van uit de donkere huive. die ze dekte. Twee bejaarde dames, met strenge gela-itstrekken , zaten op eenigen afstand van haar en spraken onderling al fluisterend. Die vrouwen droegen rozenkransen en kruisen. De jonkvrouw was prinses Elisabeth , die men naar den Tower voerde; de beide matronen waren staatsdames der Koningin , tot haren dienst bestemd. Dat was Gardiner\'s antwoord op haar ernstig verwijt bij hun laatste gesprek !

Eene tweede bark volgde. en bevatte hare bedienden, door den Kanselier zeiven gekozen uit de lieden der Koningin. Slechts twee van hare eigene vrouwen bevonden zich daarbij , en ook de oude Sawers had zijne gevoelens zoo goed weten te verbergen , dat hij onder de gekozenen was opgenomen. Men naderde de noodlottige watertrappen; bij die trap, welke naar de Iraitor-cjate (venaders poort) leidde, deed men de sloep stilhouden. De Graaf van Sussex bood der vorstin de hand , om haar in het uitstijgen behulpzaam te zijn. ))Voer mij niet door deze poort, Mylord !r\' riep zjj verontwaardigd , ))ik ben geene verraderes , en ik wil niet als zulk eene behandeld worden. Dat kan niet zijn met voorkennis der Koningin!\'\'

))Onze bevelen zijn niet anderssprak Sussex droog weg. »Wee5 zoo goed mij te volgen, Mylady , en vergun mij uwe Genade mijnen mantel om te hangen , als eene beschutting tegen den kouden regen.quot;

»Gods Chr....... weg met die vod!quot; hernam Elisabeth, terwijl zjj hem ruw op zijde stiet, «eene onschuldige hindert de regen van den hemel niet!quot; — Zij bleef onder elke omstandigheid de dochter van Hendrik Tudor! Zonder hulp steeg zij uit de bark , beklom de trappen zonder wankelen. en zeide, toen zy aan wal was gekomen , op plechtigen toon : «Hier landt eene onderdane der Koningin als gevangene . die zoo getrouw en zoo onschuldig is als de beste, die dezen bodem betrad; ik verklaar hier voor God, dat ik van geen menschelijk wezen hulp verwacht. maar slechts bouwe op Hem alleen!quot; Niet zonder eenig ongeduld te laten blijken, sloeg zij de langwijlige en nietsbeduidende formaliteiten gade , bij het ontsluiten der poort en

het in ontvangst nemen van haar persoon. Zij zag twee rijen hellebaardiers ter wederzijden geschaard en wilde weten wat dit beteekende.

))Het is gebruikelijk een gevangene van rang zoo te ontvangen werd haar geantwoord,

»Zendt hen mijnenthalve gerust weg ; dat is eene eerbewijzing, die mij niet vleit.quot;

Deze menschen betoonden haar zooveel bewondering en medelijden , dat zij des anderen daags uit hunnen dienst ontslagen werden.

Aan de eerste binnenplaats gekomen , zette zij zich op eene steenen bank neder. De ridder Gage , onderbevelhebber van den Tower, die haar ontving , waarschuwde haar tegen de koude en het ongunstige weder.

))Ik zit hier wellicht beter dan elders antwoordde zij , «want God weet waar gij mij brengen zult!quot;

De oude Sawers , die met de andere lieden uit de tweede bark was aangekomen, kon zich toen niet langer bedwingen. Hij viel op de knieën neder en schreide.

))Bij God, Sawers!quot; sprak de Prinses, »uwe kleinmoedigheid is dwaas! Gij weet, dat mijne zaak niet zoo slecht staat, om er over te wee-nen. Gy weet dat ik, als er gerechtigheid in het koninkrijk is, niets te vreezen heb !quot; Dit zeggende , zag zij de edelen , die haar vergezelden , veelbeduidend aan. Toen stond zij op en volgde hen met vasten tred. Knarsend op hare hengsels sloot zich thans menige donkere,quot; lage poort achter haar, van welke zij niet wist, of die zich ooit weder voor haar openen zoude. De Graaf van Sussex, toen reeds haar vriend zooveel zijne strenge opvatting van plicht het veroorloofde , gaf haar , tegen het gevoelen van zijnen ambtgenoot, gelegenheid, om aan de Koningin eenen brief te schrijven , waarvan zij echter nimmer eenig goed gevolg ondervond. Twee vertrekken in den westelyken vleugel van het gebouw , dicht bij de kapel , werden haar toegewezen . . . eene armzalige bekrompenheid , waaraan de dochter van een Koning zich gewennen moest! De vensters van die vertrekken bleven altijd gesloten ; geene afleiding van buiten mocht de arme vorstin genieten , evenmin als troost van bevriende wezens haar daar binnen gegund werd. De stroeve staatsdames der Koningin . verdrietig misschien van met haar opgesloten te zijn , strekten haar meer tot naargeestige op- • zichteressen , dan tot gezelschap. De ridder Gage , die bij de ongesteldheid van Chandos het opperbevel voerde in de staatsgevangenis, was een werktuig van Gardiner en had den last. om hare gevangenschap zoo droevig mogelijk te maken. Ook onthield hij haar de vrije lucht. het balsemende zonnelicht, dat nog iets koesterends heeft . zelfs voor de wanhoop , en eene gepaste lichaamsbeweging , waarvan het gemis eenen zoo schadelijken invloed uitoefent op de ziel , dat liet deze als met eenen valen nevel van somberheid , en duisternis overspreidt , en haar drukt met een looden zwaargeestigheid, waarvan zij zelve


-ocr page 294-

286 DE GKAAP VAN DEVONSHIRE.

de oorzaak niet kent. De gedachte, dat zijde-zelfde lucht inademde als Courtenay , zoude voor Elisabeth misschien iets zoets gehad hebben, zoo niet de zekerheid van hem nooit te zullen naderen , van ncoit zyne zuchten te zullen hooren , van nooit hare tranen met de zijnen te kunnen vermengen, haar die denkbeeldige nabijheid tot eene grieve te meer had gemaakt. Bij haar eerste ontbijt bracht een hellebaardier haar een mandje met eieren; hij had met onbescheidenheid hare : bedienden teruggewezen, en haar naderende, wees hij met den vinger een ei aan, lichtte even den zwaren baard op, en Elisabeth herkende i het schalke gelaat van Arthur Polus. Zij nam het ei, en zag hem vragend aan. Eene harer dames kwam binnen. «Dientengevolgesprak de jongeling met gevatheid , »zal de ridder Gage zorgen, datquot; uwe Genade eiken ochtend in ! hare kamer de mis kan hooren/\' En hij verwijderde zich met eenen krijgsmansgroet.

Het ei, door Elisabeth in een onbewaakt | oogenblik geopend, bevatte geen doier ; maar een briefje van Courtenay, met groote , wanstaltige, : roodgekleurde letters geschreven. Het luidde aldus : «God en zijne Heiligen mogen u behoeden, i geliefste! Dit is het laatste wat Arthur u van j mij brengen zal; de afstand, die ons scheidt, | wordt nu te groot. Men zendt mij naar Fothe-I ringay-Castle. Laat bekommering over mijn lot , het uwe niet verzwaren. Al ware het hard , dan i had ik het verdiend door de roekeloosheid , waar-| mede ik u in gevaar heb gebracht! Dan , gij ; hebt het mij willen vergeven; uwe goedheid | heeft mij getroost en ik heb moed voor hetgeen } volgen zal. Ik ben aan edele handen toevertrouwd, i Darley , die mij gisteren bezocht, vergezelt mij. 1 Blijf toch standvastig ontkennen : uwe onschuld : zelve zal uwe woorden kracht geven, en men 1 zal nooit het ergste tegen u durven ondernemen, I zoolang uwe eigene bekentenis niets wettigt. 1 Zonderling is het, dat men mij nog niets heeft i ondervraagd! Ik weet niet eens met welke be-i schuldiging tegen my de Koningin hare wraak I omkleedt. Chandos is ziek. Gage, die hem | vervangt, ontnam mij mijn schrijfgereedschap. , Ik bezig de punt van Arthur\'s fijnen dolk; eene i kleine wond geeft my inkt. Vaarwel! Laat ik hier nog eenmaal die verzekering mijner oneindige liefde nederschrijven, waaraan gij hebt i willen gelooven. Dit briefje brengt u duizend i groeten, en duizend omhelzingen van uwen — Courtenay.quot;

Elisabeth ware geene vrouw geweest, indien : dit schier onleesbaar gekrabbel voortaan geen plaatsje had gevonden aan haar hart, en zoo de dierbare inkt niet duizendmaal ware gekust geworden. Zeventien dagen lang verduurde de Prinses de verguizende behandelingen van den onhoffelijken Gage lijdzaam en met waardigheid. Toen was Chandos hersteld. Ook hij leed ziele-smart. Zijn gelaat droeg den stempel van diep verborgen kommer. Den gunstigen invloed van zijne tegenwoordigheid ondervond Elisabeth spoedig.

Hij verkreeg van het Hof de vrijheid haar te mogen huisvesten in de vertrekken, die de Koninginnen van Engeland betrokken als zij zich bij enkele gelegenheden in de torenvesting ophielden. Deze vertrekken waren rijk in smartelijke herinneringen en diepe leeringen voor de jeugdige vorstin. Daiir had hare moeder gewoond, omgeven van alles wat een vurig minnaar, tevens een machtig vorst, den afgod van zijn hart had kunnen aanbieden. Daar had zij gewoond, de vroolijke , lichtzinnige Anna Boleyn, in wolken van wierook , haar door vleiende hovelingen toe- | gezwaaid , in afwachting van de kroon , die haar zou worden toegereikt door dezelfde hand, welke haar later aan den dood der misdadigers prijsgaf: • de hand van haren gemaal, Elisabeth\'s vader, dien Westerschen Sultan, dien Blauwbaard dei-geschiedenis ! Daar hadden achtereenvolgens al de vrouwen van Hendrik gehuisd , wier hoofden hij met eenen kortstondigen luister omgaf, om er later zooveel schande en zooveel ellende op te doen nederdalen , dat zij het lot der geringste burgervrouwen hadden te benijden. Hier herinnerde nog menig stuk huisraad aan de zachte Johanna Gray, die vrouwelijke wijsgeer; zoo gematigd, zoo nederig op den hoogsten trap van rang; zoo gelaten , zoo moedig in de diepste vernedering. Hare voetstappen waren , om zoo te spreken , nog versch op den grond, waar Elisabeth de voeten zette ; met weemoed dacht deze aan die vriendin harer gelukkigste levensjaren , aan die gezellin harer letteroefeningen, hare mededingster in kennis en wetenschap, wier bloedig einde in den schoonsten bloei des levens wel een schrikkelijk voorspel konde zijn van hetgeen haar zelve wachtte. Het viel haar soms in , hoe ook Maria hare zuster, die nu... . doch neen! wij hebben niet als zij, den tijd tot bespiegelingen , wij moeten tot ons verhaal te-rugkeeren !

Elisabeth werd nu zoo streng bewaakt, dat zelfs Arthur Polus , al had Courtenay hem iets kunnen doen toekomen, er niet in geslaagd zoude zijn, om het haar in handen te spelen. Hij , die toch vroeger onder duizend voorwendsels zich van het Hof had verwijderd . onder allerlei soort van vermomming in den Tower geslopen en den Graaf genaderd was! Chandos , die voor zijnen vriend nog eenige toegevendheid had kunnen gebruiken . werd nu zelfs met Ar-gusoogen bespied en zoozeer in zijne handelingen beperkt, dat alleen de vrees , om de Prinses , die hij hoogachtte, geheel in de macht harer vijanden te laten, hem bewoog de smartelijke plichten van zyn ambt te blijven vervullen. Het was hem gelukt voor Elisabeth de vergunning te verkrijgen, om somtijds in den tuin van de vesting eenige frissche lucht en beweging te genieten , doch dan was deze zoozeer met wachten en verspieders bezet, dat elke zweem van landelijke vrijheid voor haar werd weggenomen. De vensters van de kamers, die op het park uitzagen . werden dan allen gesloten, opdat geen der


-ocr page 295-

DEVONSHIRE. 287

DE GRAAF V.

1 gevangenen een\' blik van medelijden of genegenheid zoude kunnen slaan op dit voorwerp van staatkundigen haat en vrouwelijke ijverzucht. Eene kleine vreugde wachtte daar toch enkele malen de Prinses. Een aanvallig kindje van een der lagere beambten huppelde haar soms tegemoet, stak de mollige handjes naar haar uit, bracht haar versch geplukte bloemen, roemde met kinderlijke naïeveteit hare schoonheid, en gaf haar allerlei vriendelijke woordjes. Dan drukte zij vele kussen op het blonde krulkopje , en dartelde met het knaapje tot de vader het terughaalde. Deze kleine afleiding bleef niet onopgemerkt, de loerende argwaan putte er vergift uit. Dat kind kon een middel van verstandhouding zijn met hare vrienden. Eens rukte men haar den reeds ontvangen ruiker uit de hand en werd het knaapje onzacht op zijde gestooten. Zooveel belang werd er gehecht aan de eenvoudige lief-koozingen van een vierjarig kind , dat een der Lords van den Staatsraad het in eigen persoon ondervroeg, en . ondanks de treffende onschuld 1 zijner antwoorden , het verbood Elisabeth weder te naderen. De lieve kleine kon dit niet best verkroppen. Op zekeren dag stak hij het blonde hoofdje door dc opening eener heg en riep haar schreiend toe :

))Ze willen niet, dat ik u bloemen breng, lieve Lady Betty , nooit meer !quot;

\' Toen werd de vader van dit kind uit zijne bediening ontzet.

Het verder verblijf der Prinses in den Tower, meermalen verontrust door de boosheid harer vijanden, was te eentonig, om ons bezig te kunnen houden ; alleen wete men nog , dat men haar eene soort van vergelijkend verhoor liet ondergaan met een der vertrouwelingen van Wyatt, wien men — misschien wel op de pijnbank — bekentenissen tegen haar had afgeperst, doch die niettemin eindigde met hare onschuld te betuigen. Wyatt was nog niet veroordeeld. Zijn proces, met hevigheid, doch zonder overhaasting gevoerd, om hare zaak in de zijne te 1 betrekken , bracht slechts de vergeefsche pogin-| gen der hofpartij aan den dag ; en Throgmorton, ; later in haren dienst zoo bekend geworden , van wien men beschuldigingen tegen haar ontlokken wilde, riep luide uit, dat het net niet enkel voor kleine, maar wel degelijk voor groote visschen scheen uitgeworpen te zijn , en verzette zich tegen elke verdraaiing zijner woorden , ten nadeele der Prinses. De moedige gezworenen spraken hem vrij , en moesten daarvoor verdrukkingen ondergaan. Het verdriet en het ongeduld der Koningin over deze mislukte uitkomsten was zoo groot, dat de Kanselier haai\' tot matiging vermanen moest. Zij wilde er een eind aan maken met hare mededingster ; Courtenay moest het weten, dat Elisabeth door hem verloren : ging, en over schuld of onschuld wilde zij , die de macht in handen had , zich niet langer be-1 kommeren : doch Gardiner zeide haar :

»Het is niet genoeg zulk eene daad te volbrengen, wij moeten die ook voor Engeland ! kunnen rechtvaardigen. Het is niet genoeg, dat ons geweten een gewelddadigen maatregel goedkeurt , anderen moeten dien ook billijk kunnen ; vinden. Maar troost u , Mylady! en wees gerust. Het proces van Devonshire, dat wij nu | gaan aanvangen , bevat bouwstoffen voor twee ver-| oordeelingen.quot;

XV.

BROEDER EN ZUSTER.

Een aanzienlijk en hoogwaardig gerechtshof | hield zitting in de groote zaal van Westminster. Het was kennelijk aan den meer dan gewonen ernst der pairs , aan de sombere deftigheid der maarschalken en sheriffs en zelfs aan de gewichtige houding en het strakke gelaat der deurwachters , dat het geene gewone zitting over eene gewone misdaad kon zijn. Dat was zelfs merkbaar in de schikking der zaal. Die grootsche Gothische hal, bekend in de geschiedenis door menig be- | langrijk feit , dat er plaats vond, was met toort- 1 sen en lampen verlicht, want het was avond, i Het glanzen van die lichten op den gebeeld-houwden steen der zuilen ; de ernstige pracht van | die donkerbruine, rijk uitgesneden eikenhouten gestoelten , bekleed met purperlaken en versierd met de wapens des koninkrijks en die van liet regeerend Huis , of met de zinnebeelden van gerechtigheid en godsdienst ; die ééne stoel tegenover de rechters , bedekt met geel, toen nog de kleur van rouw en misdaad; — dat alles had een aanzien van statigheid en vervulde de ziel met angstige verwachting. De beschuldigde was ook een doorluchtig persoon. Toen men hem binnen leidde, bloosden sommigen zijner rechters en zagen vóór zich neder, als schuwden zij zijnen blik. Voor velen hunner was het ook ecu weldoener , dien zij gingen vonnissen. De voorzitter alleen zag hem in de oogen. Er lag te veel zegepraal in dien blik van den rechter op den aangeklaagde , dan dat men op onpartijdigheid mocht rekenen.

Met vasten stap trad hij voorwaarts en sloeg met een fier hoofdschudden den zetel af, dien de voorzitter hem aanwees. Die voorzitter was j de Aarts-Kanselier, Bisschop van Winchester, j Steven Gardiner; die beschuldigde was Eduard ; Courtenay, Graaf van Devonshire, Markies van i Exeter, ridder van den Kouseband, voormalig Groot-Stalmeester der Koningin.

Hij was zeer prachtig gekleed. Hij droeg vio- | letkleurig fluweel , met gouden boordsel en borduurwerk. Men merkte op, dat in den strik van zijne sjerp , in plaats van een gesteente , een geborduurde vrouwehandschoen met een diamanten 1 gesp was vastgemaakt. Hij was zeer bleek. Zijn gelaat teekende geene gemaakte , koude , gevoel-looze terugstootende onverschilligheid, on even i min eene blijmoedigheid , die in zulk oen oogen-


-ocr page 296-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE

288

blik niets dan leugen is, en waartoe sommigen\' zich misschien zouden gedwongen hebben ; maar ! droeg den stempel van zachte waardigheid en ] kalme berusting. Daarin lag iets van den rid j der en iets van den Christen. Hij scheen zich i geene moeite te geven. om het kenmerkend ; zwaarmoedige zijner trekken voor zijne vijanden te verbergen. Hij gevoelde te veel innerlijken , echten moed, om aan den schijn daarvan te hechten. Dar ley , die met hem binnenkwam en wien hij zijne barret overreikte, verliet de zaal.

De punten van beschuldiging werden hem voorgelezen. Zij waren deze :

1°. Bekendheid met de plannen van Suffolk, Wyatt en Carrew.

2°. Medeplichtigheid aan hunne samenzwering, in vereeniging met Prinses Elisabeth : en

3°. Aan het begin van uitvoering dezer ontwerpen , belet door omstandigheden onafhankelijk van den wil des beschuldigden.

De misdaad , waarvan men den Graaf beschuldigde , werd genoemd : hoogverraad tegen de Koningin , en tegen de rust des Koninkrijks.

In mannelijke en bedaarde taal verdedigde Devonshire zich zeiven. Met de roerende, ongezochte welsprekendheid der waarheid, gaf hij zij ■ nen afschuw te kennen van elke onderneming, waardoor de inwendige vrede van het vaderland verstoord en het gezag der Koningin aangerand werd. Hij wees op zijne bekende grondbeginselen , op zijnen afkeer van elke bloedige en onnatuurlijke daad, waarbij burgers tegen burgers werden aangevoerd. Hy sprak veel en lang. doch zonder merkbaren indruk op de meesten zijner rechters te weeg te brengen. Hoe had hij ook lieden kunnen overtuigen , die besloten hadden blind en doof te zijn voor elk bewijs van , of beroep op onschuld ? — lieden , wier eigene belangen het hoogste gevaar liepen , zoo zij het waagden anders te beslissen dan hun was aangewezen !

»Gij hebt ontkend. Graaf!quot; zeide de voorzitter , »eene misdadige verstandhouding gehad te hebben met Lady Elisabeth; maar ziehier kopieën van brieven, die gij haar geschreven hebt, ziehier hare eigenhandige antwoorden. Deze brieven zijn altijd bezorgd geworden door zekeren Staunton , een Schot, aan uw Huis verbonden , en zij bewijzen , dat gij die Lady met uwen raad en met uw vermogen hebt ondersteund, dat gij haar zelfs zeer aanmerkelijke sommen voorgeschoten , of geschonken hebt. Durft gij met eenen eed bezweren , dat deze brieven niet, of niet zóó door u geschreven zyn!quot;

))Wie van ons beiden had eenen verrader om zich heenquot; — dacht Courtenay , doch hij antwoordde :

»Ik zou de kopieën moeten lezen, om daarover tc oordeelen ; intusschen wensch ik te weten , wie deze getuigenis heeft ingebracht.quot;

De voorzitter deed den eersten getuige binnenkomen. Sir Henry Darley van Monkstone naderde met den listigen blik boosaardig op zijnen bloedverwant gericht, in de houding van iemand, die zeer tegen zijnen wil tot eene moeielijke daad genoopt wordt. Het was bedroevend, op dat fijne , bijna kinderlijke gelaat, waaraan de blonde lokken iets vrouwelijks gaven, zooveel satansche zegepraal en gluipende list uitgedrukt te zien. Zóó kan men zich den gevallen engel denken, toen hij den eersten mensch gevangen zag in zijnen strik. Darley moest zich nu geheel ontmaskeren. Hij bezwoer de onvervalscht-heid der kopieën en de echtheid der origineelen , waaraan trouwens niet te twijfelen viel: het karakteristieke schrift van Elisabeth was te bekend. Hij deelde, kennelijk naar waarheid, de middelen mede , waardoor hij zich die bewijzen verschaft had. Hij had den toegang geweten tot de geheimste bewaarplaatsen van zijn heer. Geen brief, door Staunton medegenomen, waarvan hij niet vooraf den inhoud geweten en afgeschreven had. Geen woord , aan Courtenay over dit onderwerp ontglipt, was hem ontgaan. Zijn geheugen verleende hem de schandelijkste diensten. Hij had zelfs de onbeschaamdheid als bewijs aan te voeren de gramschap van den Graaf, die hij uitgelokt had op dien eigen avond, dat deze hem met hulpvaardigheid voor eenen gevaarlijken val behoedde. Hij eindigde met nogmaals de waarheid van zijne getuigenis te bezweren, en hij voegde er bij , dat alleen trouw aan de Koningin , die hij door den Graaf schandelijk verraden zag, hem ; tot het bespieden van diens daden had gedrongen.

Toen waren er onder de pairs , die met minachting op hem zagen.

Courtenay had geene woorden. om zijne verontwaardiging en verbazing uit te drukken over zulk eene helsche schelmerij, met zooveel voordacht ondernomen en met zooveel geslepenheid uitgevoerd. Hij hief de oogen ten hemel, en riep als in zich zeiven uit: ))En toch heeft Uw donder hem niet verplet!quot; Daarop wendde hij zich tot Darley en zeide : ))Dat gij van mijn bloed zijt, grieft mij , en St.-Joris vergeve het mij , dat ik U ridder heb willen maken !quot;

wik ben het reeds , My lord, door de gunst mijner Koninginsprak de page met trots. wWeet, dat mijn vaders zoon u alleen gediend J heeft om hooger loon dan uwe bescherming!quot;

»Gij zijt beneden het dier, Darley! De luipaard lekt nog de hand , die hem voedt, en gij hebt de hand door vlij md, die u ondersteunde.quot;

»Geene afwijkingen , beschuldigde !quot; sprak de president. ))Wat antwoordt gij omtrent die papieren ?quot;

wik wil geen logen spreken; ze zijn echt! Maar dat bewijst nog niet, dat mijne betrekking tot de Prinses, die het mij grieft hier te moeten noemen , misdadig geweest is tegen de Koningin, of tegen de rust van het Rijk. Mijne brieven waren niets dan de uitstortingen van mijn gevoel en van mijn hart, dat slechts eerbied en liefde kent voor Lady Elisabeth , en hare antwoorden zijn niets anders dan bewijzen , dat hare goedheid zich niet beleedigd achtte door mijne


-ocr page 297-

289

vermetele wenschen. Van staatkunde of partijschap was tusschen ons nooit sprake.quot;

«Wij hebben bewijzen van het tegendeel. Eeeds den tweeden dag na uwe bevrijding uit den Tower hebt gij de Lady te Ashridge bezocht. Gij hebt uw bezoek voor het Hof geheim gehouden , onder den schijn van ongesteldheid. Dat was eene beraamde samenkomst met Wyatt, waarbij hij voor het eerst zijne plannen heeft blootgelegd.quot;

Courtenay begreep, dat hij dit punt niet ; toestemmen mocht; Elisabeth was er in betrok-; ken , daarom zeide hij:

»Indien ik de Prinses somtijds bezocht heb , niemand kan bewijzen , dat ik er geweest ben in vereeniging met Wyatt, dien Elisabeth niet kent dan door eene vluchtige , gansch niet ge-wenschte verschijning , en van wiens plannen ik geene andere kennis draag, dan die, welke ik der Koningin heb trachten mede te deelen.quot; *

»Gij zijt dus niet te Ashridge geweest, gelijktijdig met Wyatt ?quot; herhaalde de Kanselier , met nadruk ieder woord uitsprekende. »Gij en de Prinses wisten dus niets van zjjne ontwerpen ? Ik betreur het, dat ik zoovele betuigingen zoo op eenmaal tegenspreken moet! Laat de andere getuigen voorkomen.quot;

Benefield trad voor , vergezeld van vier mannen, die Courtenay niet kende.

Benefield betuigde met eenen eed, dat hij den Graaf op St.-Lukas-dag , den tweeden na diens bevrijding, ontmoet had in het bosch van Ashridge , dat hij dezen , ondanks eene zonderlinge vermomming , die hij beschreef, had herkend . en dat hij , om zich te overtuigen , den mantel des Graven had opgelicht, en zijne kleuren onderscheiden had. Dat verder een bediende . die i Devonshire volgde, zich beklaagde , dat men zijnen heer eene beurs had afgezet.

Toen verbleekte Courtenay.

))Die beurs bevindt zich in handen van dezen man vervolgde Benefield en wees op een der lieden , die bij hem waren. De voorzitter begeerde de beurs te zien. Men gaf hem het sierlijke voorwerp in handen. Met gouddraad en paarlen was op de eene zijde Elisabeth\'s naamcijfer gewerkt, en op de andere haar devies : Semper f-adem.

»Herkent gij dit voorwerp als het uwe, Graaf?quot;

»0, mijn God!quot; zuchtte Courtenay.

»Neera dan uw eigendom terug, My lord,quot; i hernam Gardiner met eenen boosaardigen glim-I lach. «Het moet u smartelijk gevallen zijn zulk een pand te missen ; men kan zien, dat het opzettelijk door de Lady voor u vervaardigd is — En gij , vriend! hoe kwaamt gij in het bezit van dit voorwerp ? Zijt gij een straatroover, hoe zijt gij dan Tyburn ontloopen ?*\'

»Bij St.-Dunstan! genadige Lord Kanselier. beurzensnijden is mijn handwerk niet, en deze heeft die Graaf daar , mij zelf gegeven ; zij was toen vol goede goudstukken. Ik had daarvoor niets te doen, dan het devies aan Sir Thomas

Wyatt, mijnen meester, te toonen en hem te zeggen dat hij verwacht werd.\'\'

«Wanneer is dat voorgevallen ?quot;

quot;Op St.-Lukas, in het bosch van Ashridge, : waar ik dezen Lord ontmoette.quot;

))En waar vondt gij Sir Thomas Wyatt ?quot; «In eene pachthoeve , op eenigen afstand van den heerweg. Ik wist dit, want, met verlof gezegd, was ik toenmaals in zijnen dienst. Ik wil dit alles bezweren en mijne kameraden hier, kunnen de waarheid er van bevestigen.quot;

Men ziet, dat de man zijne les goed onthouden had ; ook zag zijn leermeester , Benefield , met zelfvoldoening in het rond.

v-Dat is onwaar, volstrekt onwaar!quot; riep Courtenay hevig. «Die lieden zijn omgekocht. Men heeft mij deze beurs met geweld ontroofd. Ik zweer dat alles valsch is !quot;

«Evenzeer misschien , Mylord, als dat gij Wyatt j te Ashridge gezien hebt. Want zie, het blijkt uit eenen brief van hem zeiven , dat hij u daar heeft ontmoet.quot;

Hij hield hem Wyatt\'s brief aan Suffolk voor. Nog had Courtenay niet allen moed verloren ; nog verdedigde hij standvastig zijne onschuld.

«Men heeft die bewijzen tegen mii met overleg bijeengebracht. Welaan , zoo ik geweigerd heb te erkennen den verrader Wyatt bij dat ! bezoek gezien te hebben, dan was het, omdat ik de moeielijkheid inzag van u te doen gelooven aan onzen afkeer , om tot zulk een schandelijk doel gemeene zaak te maken met eenen man als deze ; ik vreesde, dat mijne woorden niet krachtig genoeg al de verachting zouden kunnen uitdrukken, die de Prinses aan den dag legde by de voorstellen , welke hij ons deed . en dat gij geloof zoudt weigeren aan de bijna gewelddadige wijze , waarop ik hem het stilzwijgen heb moeten opleggen. Maar nu gij het weet, My-lords! gelooft nu het woord van eenen edelman, op wiens naam geen smet kleeft; gij gelooft wel de eeden van schelmen. Wyatt is op dien avond met geweld in het vertrek der Prinses gedrongen , en nadat wij hem ernstig afgewezen hadden , heeft hij nimmer zijne pogingen tot gemeenschap met ons herhaald. In zijne papieren , zult gij de waarheid mijner woorden bevestigd vinden. Zelfs deze brief, dien gij als getuigenis tegen ons aanhaalt, bewijst onze schuld niet. Het zijn slechts ongegronde veronderstellingen en onzekere verwachtingen , opgerezen in den verhitten geest eens oproerlings, en welke niet hebben kunnen beletten , dat de Prinses en ik zijn blijven leven en sterven zullen als de ge-trouwste onderdanen van Hare Majesteit.quot;

«Wij verzoeken u , voor u zeiven te spreken Mylord! Tegen Lady Elisabeth hebben wij nog andere bewijzen/\'

Dat woord ontzette Devonshire. Hij had gehoopt door iedere beschuldiging tegen hem ingebracht , te wederleggen, te gelijk hilar te redden. Dat had hem moed en tegenwoordigheid van geest gegeven.


-ocr page 298-

290

))En nu nog laatste, Mylord!quot; hervatte de Kanselier. «Zendelingen van Wyatt, waarvan er nog vóór den opstand één gevangen werd genomen , hebben met n eene samenkomst gehad ten huize uwer zuster, Lady Arabella Sterny. Wyatt en Suffolk hebben beiden verklaard daar te zijn geweest. De door een toeval ontstane brand heeft hen gedeeltelijk in hunne ontwerpen verhinderd ; maar, blijkens enkele bekentenissen , moesten de toen aanwezige ge wapenden zich in de gewelven van Sterny-House verbergen tot den volgenden dag , wanneer , zooals later gebeurd is, een gedeelte der burgermacht zich bij de verraders gevoegd zoude hebben. De naam van Lady Arabella wordt nergens genoemd; zij schijnt alleen voor eene bijeenkomst, van wier doel zij geen kennis droeg, een gedeelte van haar huis aan haren broeder te hebben afgestaan. Hare bedienden hebben verklaard, dat zij zich vroegtijdig heeft afgezonderd, en bij uwe komst, die omstreeks tien ure des avonds heeft plaats gevonden , niet heeft gezien. Duizend omstandigheden ontheffen ook haar, die nooit aan partijschappen heeft deelgenomen, van elke verdenking.quot;

»Ik weet niets verder van Wyatt, of van zijne samenkomsten , ik heb mijne zuster in den nacht van den brand bezocht, ik had het geluk haar te redden ; maar ik wist niet wat er in haar huis omging. En indien daar iets misdadigs heeft plaats gehad, zal het ongetwijfeld geweest zijn tegen Arabella\'s wil, en zonder dat zij het verhinderen kon.quot;

Gardiner wenkte Darley nogmaals tot zich.

))Ik zelf heb Mylord met gewapende lieden zien spreken , die een liedje zongen , dat hen als partijgangers van Wyatt kennen deed , en die naar zijne bevelen luisterden als naar die van een op -perhoofd.quot;

«Het waren plunderaars, die zich bij den brand van sommige kostbaarheden zochten meester te maken, en die ik met bedreigingen heb verwijderd.quot;

»Verschoon mij, Graaf! een enkel man verdrijft geene gewapende plunderaars met bedreigingen , en Uwe Lordschap zal zich herinneren mij verhinderd te hebben hen te volgen,quot; zeide Darley.

«Wat hebt gij hiertegen in te brengen , beschuldigde ?quot; vroeg de voorzitter.

Courtenay zag , dat men het voornemen , om } hem te verderven , niet opgeven wilde , en dat : de wraak der Koningin en de haat zijner vijanden i vrijen loop moesten hebben. Ook begreep hij, i zich hier niet te kunnen verdedigen zonder zijne zuster verdacht te maken , en hij wilde dit te meer vermijden, daar hij haar niet onschuldig hield aan het komplot. Elisabeth was hierin niet genoemd, dit punt kon hij dus beter overlaten dan eenig ander; »zoo men een voorwendsel zoekt voor mijnen dood,quot; dacht hij , «laat het dan dit zijn/\'

Hij antwoordde dus :

«Ik wil niets meer tot myne verdediging zeggen. Gelooft daarvan , My lords , wat gij zelf wilt.

Zoo ik mijne onschuld verdedigd heb tegen eene ; onverdiende aanklacht, was het niet, om mijn leven ! te betwisten, dat waarlijk ongelukkig genoeg geweest is , om er niet veel aan te hechten; maar alleen, om mijne eer en die van anderen tegen valsche aantijging te handhaven. De Koningin was steeds myne weldoenster, en het is nooit in mij opgekomen haar gezag aan te randen Ik j had geen belang, om dit te doen , en ik deed I het niet. Het is waar, ik deelde hare Majesteit de plannen van Wyatt in het eerst niet mede, omdat ik ze voor de hersenschimmen hield van eenen opgewonden geestdrijver ; maar toen ik begon in te zien , dat ze tot uitvoering konden komen , heb ik er kennis van gegeven. Die berichten zijn ongelukkig in zeer verkeerde handen gevallen , en tot mijn nadeel uitgelegd geworden. Verder laat ik het aan het oordeel van deze edele Lords over, of zij naar plicht en geweten mij op zulke gronden kunnen veroordeelen , en verlaat ik mij op God almachtig en den Heiligen Joris , mijn patroon !quot; Hij zette zich neder , en zag ernstig en rustig op zijne rechters.

De doodstraf, zooals zij toen toegepast werd op de misdaad van hoogverraad, was eene der verschrikkelijkste martelingen , door de scherpzinnigheid der menschen uitgevonden, om zich zeiven of de maatschappij te wreken ; eene straf, zelfs barbaarsch in die barbaarsche tijden en vooreen volk , nog zoozeer met bloedige tooneelen gemeenzaam. Zij was de straf, waartoe Essex veroordeeld werd, i) die Balthazar Gerards onderging.

Courtenay wist dit, en men mag veronderstellen , dat hem het moedige hart sterker klopte, toen hij van de lippen der rechters het «schuldigquot; hoorde lispelen. Niet allen stemden zoo. Er waren nog edele , moedige mannen onder hen , die zelfstandig durfden zijn , ook onder de oogen van den Kanselier ; doch zij hadden de meerderheid niet. Eu de voorzitter stond op het punt het laatste beslissende woord uit te spreken , toen iemand met luider stem eischte binnengelaten te worden, in den naam der Koningin en der gerechtigheid. De Maarschalken geleidden nu een man binnen. Het was Chandos.

«Ik heb een ernstig woord aan u, Mylord, president!quot; zeide deze. «De gevangene Wyatt heeft zijn vonnis ondergaan , maar nog in den kerker elke beschuldiging herroepen, die zijne papieren tegen den Graaf van Devonshü-e \'en tegen Mylady Elisabeth inhielden , of welke hij zich bij een zijner verhooren mocht hebben laten ontvallen. Hij heeft die verklaring herhaald op het schavot, ten aanhoore van het gansche volk. dat hij daarbij ten getuige geroepen heeft, en hare Majesteit zendt mij, om Uwe Hoogwaardigheid en de edele Pairs te verzoeken, deze verklaring bij uwe verdere overwegingen niet uit het oog te verliezen.quot;

«Alles dwaasheid, Mylord Chandos !quot; zeide Gar-

I) Veroordeeld, doch hij onderging haar niet, maar weid in den Tower onthoofd.


-ocr page 299-

291

\' diner , gloeiende van ergernis , dat de strikken waarin hij den Graaf zoo onherroepelijk meende verward te hebben , zoo op eens los vielen. «Er moeten schriftelijke bewijzen zijn. Aan eene verklaring als deze, onder de galg gedaan, kan geen gewicht gehecht worden.quot;

))Gy meent dus, Mylord!quot; sprak Chandos met vuur, wdat een mensch, die op het punt staat zich voor zijnen Oppersten Rechter te verantwoorden , den moed zal hebben met eene leugen, als laatsten ademtocht op de lippen , vóór Hem te verschijnen; en dat alleen uit zucht , om nog eenmaal de menschen te bedriegen ! Gelooft gijlieden dat, waardige Lords van dit gerechtshof ?quot;

»Zoo vermetel is geen sterfelijk mensch !quot; rie-. pen sommige rechters luide.

»Wyatt was een schelm, en zijne verklaring is valsch!quot; riep de voorzitter , met meer drift dan met zijne waardigheid bestaanbaar was, en een en vlammenden blik rondom zich slaande , voegde hij er bij: »Men heeft het verstand der Koningin voor een oogenblik weten te benevelen, en daarvan op deze wijze partij getrokken ; maar wij , rechters, moeten ons niet laten misleiden: ik houd den aangeklaagde voor schuldig; wie uwer durft het tegendeel ....quot;

«Neen , neen , weerhoud mij niet! Hier heen moet ik! Naar binnen , naar binnen! Ik draag de waarheid bij mij, ik moet hem redden ?quot; klonk het op eens door de voorzaal, en te gelijk drong zich met wilde gebaren eene vrouw in de gerechtszaal. Hare kleeding was in eene vreese-lijke wanorde. De gitzwarte lokken , ten deele door eene gebrokene haarnaald opgehouden, hingen sluik en ordeloos over borst en schouders ; het prachtig fluweelen kleed , bespat, morsig, gescheurd en aan flarden , droeg de duidelijkste sporen van sterke of geweldige lichaamsbeweging. De kostbare sluier , tweemaal om haren hals geslingerd , en die zich nu naar iedere barer hartstochtelijke bewegingen plooide, gaf nog iets schilderachtigs aan de haveloosheid van haar gewaad.

Toen Devonshire die vrouw gewaarwerd, bracht hij de hand aan het voorhoofd, als werd hij door schrik en smart getroffen.

Zij naderde schielijk het gestoelte der rechters.

5 My lords! ik ben Arabella Courtenay van Stemy! Mijn broeder daar is onschuldig.... Wilt gij schriftelijke bewijzen daarvan ?... . Hier zijn ze. Zij zijn eigenhandig van Wyatt; ze waren reeds vroeger in mijn bezit. Zoo er nog een medeplichtige moet gezocht worden, ben ik het. Ik heb gewapende Kentsmannen in mijn huis opgenomen Ik heb Suffolk en Wyatt mijne kamer geleend tot eene by eenkomst. Ik heb den eed van deelgenootschap aan hunne ontwerpen afgelegd ! Mijn broeder kwam mij bezoeken toen zij bij mij waren , mijne bedienden hebben hem van mij teruggewezen : hij wist van niets. Zoo hij het tegendeel gezegd heeft, was het, om mij te sparen ; eerst toen mijn huis brandde en de samengezworenen het verlaten hadden. ijlde hij in wanhoop mij

ter hulp ; ik verborg hem alles, want ik kende zijne deugd en zijne trouw!quot; — Hier eerst haalde zij adem, en na eene poos zwijgens vervolgde zij : «Smart, schaamte, wroeging en angst hebben mij na den opstand uit Londen gedreven. Ik heb omgezworven als iemand, op wien de banvloek der Heilige Kerk rust. Eerst heden hoorde ik , dat men den Graaf beschuldigt van mijne misdrijven. Ik snelde herwaarts. Men heeft mij gesleurd , verdrongen, mishandeld ; maar, de Heilige Maagd zij gedankt! ik heb deze plaats bereikt, en ik verlaat haar niet voordat ik weet, dat Eduard gered is!quot; Zij leunde , hijgend van vermoeidheid , tegen een der pilaren.

»Hoe kondet gij in verstandhouding zijn met Wyatt, zoo het niet ware door uwen broeder ?quot; vroeg de voorzitter, met hooge verwondering, terwijl hij de Lady scherp aanzag.

«Gij heb gelijk , Mylord! dit vergat ik. En thans moet ik voor gansch Engeland, neen, voor de edelsten en besten der natie , mijne schande , mijne dwaasheid blootleggen Iquot; riep zij smartelijk. «O , mijn God! mijn God! hoe zwaar straft gij mijne lichtzinnigheid.quot; Toen hernam zij bedaard : «Ik moest Wyatt bijstaan, hij had recht hulp van mij te eischen ; ik mocht hem niet verraden, want.... hij was mijn gemaal!quot;

Een schelle kreet van verbazing deed haar omzien. Chandos, dien zij nu eerst bemerkte, trad op haar toe. Hem ziende, gaf zij eenen gil, en zij zoude nedergevallen zijn, indien men haar niet op eene zitplaats geholpen had.

«Arabella , dat alles kan geene waarheid zijn! Mylords , gelooft haar niet, zij is krankzinnig!quot; riep Courtenay, met sidderende stem, «mijne arme , ongelukkige zuster!quot;

«Neen, Eduard , ik was het, toen ik mij aan dien vreeselijken geweldenaar verbond. Maar ik was toen een onnadenkend kind, dat hij be-heerschte door.... doch neen! ik heb hem vergiffenis geschonken.... Mylord voorzitter, ziehier mijne huwelijksakte : de vreeselijke huwelijksakte , die mij de keten oplegde, welke ik nu reeds vijftien jaren torsch ! Zie dan toch de bewijzen in voor de onschuld van mijnen broeder !quot;

De voorzitter sloeg eenen blik in de akte; op eens trilden zijne vingers zichtbaar : hij werd doodsbleek, boog zich voorover en riep uit: «God wil het!... Die bewijzen zijn echt!quot; Dat was . zoogoed, als den Graaf onschuldig te verklaren: \' ook ontbond hij spoedig daarop met bevende stem het gerechtshof , en verliet de zaal zoo snel als zijn weifelende en onzekere gang het hem toeliet ; er moest eene zonderlinge omkeering in dien anders onwrikbaren man hebben plaats gehad!

Ook bij boette nu eene vroegere schuld. Vóór vijftien jaren had Pater Steven Gardiner zich laten omkoopen, om een ridder met een meisje in den echt te verbinden, zonder naar eenige bijzonderheden te vragen. Hij had geweten , dat men dat meisje misleidde. De namen waren hem ontgaan na zoovele jaren van allerlei beslommering, en het gansche voorval had hij vergeten onder


-ocr page 300-

292 DE GRAAF VA:

duizenderlei staatsbezigheden en kuiperijen. En nu gebeürde het, dat hetzelfde meisje het middel werd, om een ontwerp in duigen te werpen, waaraan hij zoolangen tijd , zoo onafgebroken . met inspanning van alle krachten had gearbeid. — Die huwelijksakte was van zijne hand!

«Neen , neen , Chandos! weg van mij !*\' sprak Lady Arabella schreiende tot dezen ; ))ik ben uwer niet waardig , ik ben de gade en de medeplichtige van eenen verrader!quot;

))Den hemel zij dank , zijne weduwe !quot; antwoord de de Lord van den Tower, «kom, Arabella, kom met mij aan de voeten der Koningin ; zij is eene vrouw, zij zal modelijden hebben met de zwakheid eener zuster.quot;

Courtenay had sedert de laatste woorden zijner zuster het gelaat van haar afgewend en niets meer gesproken.

XVI.

ONGELUKKIGE HARTSTOCHT.

Ricot was een bevallig landhuis in Oxfordshire. In de pronkzaal van dat landslot was een avond-; maaltgd aangerecht, met al de weelderige verkwisting van het midden der 10lt;,e eeuw, en zoo smaakvol als de toenmalige denkbeelden van goeden sier het toelieten. Er waren spijzen opgezet , die men nu niet meer voor eetbaar zoude houden , en weder anderen , zoo vermomd onder de vreemdsoortigste toebereiding, dat men ze toen evenmin herkennen kon , als wij thans de | bestanddeelen weten te onderscheiden van eene | farci of eene sauce d la maitre cChotel. Daar ! waren confituren en suikergebak, die voor de pronkstukken van onze artistes confiseurs niet hadden behoeven te blozen ; met één woord, 1 daar was alles wat er in den jare 1554 zijn moest. De zaal zelve was met bloemfestoenen versierd. Er stond een kostbaar buffet met zwaar verguld | en zilveren vaatwerk. Er brandde reukwerk, dat zich vermengde met den geur der frissche bloemen. Aan het boveneinde der tafel stond i een zetel met lichtblauw fluweel bekleed, en i waarboven zich tusschen bloemkransen naast het wapen der Tudors, de maagdelijke ruit vertoonde met het devies: semper eadem! Verder was er aan het lage einde voor talrijke gasten gedekt.

Drie bedienden waren nog bezig met kleine schikkingen, toen een persoon in krijgsmansge-waad driftig kwam binnen stuiven ; een tweede volgde met een valies.

»Dat is halt tot morgen!quot; riep de eerste, »maar verdoemd, jongen, alles heeft hier het aanzien van een feest! Zie, tapijten op den vloer ! Bij God! wacht uw meester gasten?quot;

De drie bedienden omringden den vreemden indringer.

«Drommels ! dat is een vreemd binnenkomen in eene feestzaalmompelde een hunner.

DEVONSHIRE.

))Stil. John!quot; fluisterde een ander, »het is zeker een edelman van het geleide.quot;

»Met uw welnemen , Sir ! Lord Williams , onze edele meester, is zoo even aangekomen met | eene zeer aanzienlijke dame , die hier vernachten zal, en zoo gij niet tot het gevolg behoort. . .

))Ei zoo, *t is dus voor Lady Betty , dat men zooveel omstandigheden maakt! Maar wat spreekt , gij van tot haar gevolg te behooren ? Ik zeg u, zij behoort veeleer tot het mijne. Ik kom later dan de anderen, omdat mijn paard een hoefijzer verloren heeft. Maar nu , dunkt mij, konde men zich aan tafel zetten. Verwittig de anderen, ik zal middelerwijl plaats nemen.quot;

«Nu , bij den hemel! die is onbeschaamd riep John, terwijl hij heenging.

»Gij plaats nemen! Om uwentwil de gasten roepen!quot; hernam zijn makker verontwaardigd , «terwijl onze meester en Mylady , zijne moeder, in de aangrenzende kamer wachten tot de dame, die hunne gast is , gereed zal zijn ; dat is wat fraais! Hebt gij veel in adellijke huizen verkeerd , Sir ?quot;

))Ik ben Benefield , Gouverneur van Woodstock zeide deze , die inderdaad niet beter had kunnen antwoorden. »Weet gij wel, snaak, dat ik de vertrouweling ben van hare Majesteit en van zijne Grootwaardigheid den Kanselier! Gij zijt onbeschofte schurken, en uw meester is een gek , die wèl zoude doen met mij te vriend te houden.quot;

«Ik kan dat niet beoordeelen , heer Gouvar-neur !quot; hernam de bediende , die maar half aan deze woorden geloofde , spotachtig , »maar daarom behoeft gij niet zoo op het tapijt te stampen met die morsige laarzen en uwe scherpe sporen.quot;

»Bij God\', knaap , help ze mij dan uittrekken : ze zijn mij lastig genoeg. Wench!quot; vervolgde hij tot zijnen dienaar , »geef andere laarzen uit het valies,quot; en nu wierp hy zich ruw neder op den prachtigen zetel , die voor de vrouwelijke gast gereed stond.

«Neen, dat gaat te ver, Sir! Dat gaat waarachtig te ver,quot; riep de bediende, »u de laarzen te laten uittrekken in deze zaal, in den armstoel, waarop Mylady zelve niet zoude gaan zitten !quot;

»Ben ik dan niet zoogoed als mijne gevangene , man ? De vrouw , die Williams zoo onthalen wil, is Lady Elisabeth , de bastaardzuster van onze genadige Koningin , die tegen Hare Majesteit samengezworen heeft, en die men naar Woodstock geleidt, om daar onder mijn opzicht te blijven/\'

«Prinses Elisabeth in zulke handen !quot; riep de bediende , in zijne verbazing niet eens opmerkende , dat Benefield met zijne sporen het prachtige voetbankje verhavende.

«Ridder Benefield! gy zoudt weldoen u voegzaam te gedragen in een huis, waar gij als gast wordt opgenomen Iquot; klonk het eensklaps op strengen toon door de zaal, en eene statige vrouw , bij wier bijna mannelijke houding en


-ocr page 301-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

293

harde trekken de sleep en de stijve halskraag . die zij droeg , zoo goed voegden , vertoonde zich.

Benefield werd vuurrood , stond op en ging haar te gemoet.

))Ik wist niet.... Mylady Williams . . ..quot;

»Gij had toch moeten weten, Mijnheer! Ik | rade u, mijn\' zoon niet tot het uiterste te j brengen ; er is in de jongste gebeurtenissen reeds veel, dat hem hindert: hij is vurig, jong, dap-; per, en er zijn punten , waarop hij weinig ver-; dragen kan.quot;

»Vergeef mij , Mylady! Uw zoon is voor het | minst zeer overdreven en gansch niet voorzichtig. Nog kortelings, te Richmond, toen hij den geheelen nacht met zijne mar schap voor Elisabeth\'s kamer heeft gewaakt , geloof ik , dat de ; Koningin zich daaraan geërgerd heeft, en zoo ik I de ontvangst alhier , aan het Hof doe weten ...quot;

«Zorg gij zelf,\' Mijnheer! dat men zich niet over u te beklagen hebbe. De plompe wijze, waarop gij uwe zoo Itiesche taak aanvangt, kon wel eene oorzaak zijn , om u die niet langer toe te vertrouwen.quot;

i Benefield zweeg. Hij wist . dat moeder en zoon i eenen grooten invloed hadden op de Koningin, i die niet weinig toegenomen was, sinds de laatste | met zoo goed gevolg het paleis verdedigd had, j en hij kende de oude dame als iemand, die het nooit bij bedreigingen blijven liet

Nu opende zich de dubbele hoofddeur der zaal, en verscheidene edellieden met hunne dames, allen feestelijk uitgedost, traden binnen.

Benefield sloop weg met zijnen dienaar, om zich ten minste het uiterlijk van eenen edelman te geven.

Nu trad Elisabeth in de zaal, aan de hand van Williams. Zij bloosde van verrassing, toen zij de deftige rij van edellieden en vrouwen gewaarwerd , die haar met teekenen van diepen eerbied en genegenheid verwelkomden. Met wel-1 gevallen liet zij het oog rusten op de eigenaar-j dige versiering der zaal, en blik en glimlach dankten Williams nog meer dan haar mond, | toen zij zeide: ))De eerste verademing na vele maanden van lijden ben ik u verschuldigd , My-lord! en God verhoede, dat ik het ooit vergeten zoude.quot; Daarop vroeg zij met hoffelijke belangstelling naar de namen der genoodigden, zeide allen iets vriendelijks of vleiends, en liet zich toen eerst door Williams naar hare zitplaats geleiden. De gastheer verzocht nu ook de overigen hunne zetels in te nemen. Hij zelf nam plaats aan hare linkerhand, op eenigen afstand, en zjj deed Mylady Williams aan hare rechterzijde nederzitten. — Benefield, die goedgevonden had I tegenover Williams plaats te nemen, zeide tot i dezen :

))Bij den hemel , My lord! hare Ladyschap in

aanraking te brengen met zooveel menschen.....

| zult gij dit kunnen verantwoorden ?quot;

3gt;Ik weet wat ik doe, Sir! In mijn huis moet , en zal hare Genade behoorlijk ontvangen worden !quot; Dit zeggende gaf hg eenen bediende een\' wenk

en kort daarop deed zi -h eene liefelijke muziek i hooren.

Wij vinden hier Elisabeth in eenigszins veran-1 derde omstandigheden weder. Om dit op te helderen , gaan wij eenige schreden terug.

Op den morgen na het verhoor van Devonshire, had zich onder de geslotene vensters van Elisabeth\'s slaapkamer in den Tower een ongewoon gerucht van krijgslieden en wapenen doen hooren. Spoedg daarna kwam haar kamermeisje Mary met i een ontsteld gelaat melden , dat er honderd man lansknechten met eenen bevelhebber waren binnengerukt , )gt;en ach! genadige Lady,\'\' voegde zij er schreiende bij, »dit geldt u!quot; —Nog nimmer had een plotselinge schrik Elisabeth zóó aangegrepen , en nooit had zij zóó weinig hare ontsteltenis kunnen bedwingen.

»Wees mij dan genadig . o hemel!\'quot; riep zij. «Zeg mij de waarheid , Mary! Het schavot van Lady Gray staat nog opgeslagen, is het zoo niet ?quot;

»Neen , dierbare meesteres! dat is afgebroken ; vrees dat niet. het is alleen ,.. . . men weet niet, waar die man u heen voeren zal ?quot;

«Zie dan Mylord Chandos te spreken , Mary! en smeek hem, uit mijnen naam , dat hij spoedig hier kome!quot;

Daarop trad er een man in hare kamer , die zich als de Gouverneur van Woodstock bekend maakte, en haar een bevelschrift vertoonde, waarbij zij aan zijn opzicht werd over gegeven In zoo ruwe en norsche taal en met zoo weinig inachtneming zelfs van den gewonen eerbied , aan haren rang verschuldigd , beduidde hij haar , dat zij zich gereed moest houden hem te volgen, dat de Prinses het ergste van hem meende te kunnen verwachten. Zij liet hem echter geene zwakheid blyken , maar antwoordde met ernst en hoogheid , dat zij gehoorzamen zoude aan het bevel der Koningin , hoe stuitend ook de wijze mocht zijn , waarop het werd medegedeeld , en dat zij , om zich voor te bereiden, alleen wilde wezen.

Chandos kwam haar spoedig opzoeken.

»0 , mijn God , Mylord !quot; zeide zij , ))is er dan geene redding meer? Moet ik aan dien man .over geleverd worden. Wat is dat voor een man, die Gouverneur van Woodstock ! Zoude hij in staat zijn mij in stilte te vermoorden ?quot;

«Hoe hard het my ook valt, Mylady ! ik moet u aan dien man toevertrouwen. Ik geloof, dat hij uwe Ladyschap naar Woodstock voeren zal. Die Benefield is een lomp, ruw mensch , maar tot zulk eene daad acht ik hem niet bekwaam, en ik ben wel verzekerd , dat hij daartoe geen bevel heeft/\' — Chandos wist dit niet, doch hij wilde haar niet ontijdig verontrusten.

))Daarenboven, ik sta onder de hoede der Voorzienigheid , maar als die man dacht, dat ik te eeniger tijd mijne vrijheid herkrijgen , of weder in mijne rechten treden kon, dan zou hij mij zóó niet durven behandelen als hij nu gedaan I heeft.quot;

»De hemel geve, dat voor uwe Ladyschap de


-ocr page 302-

294 DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

horizont zich evenzeer verhelderen zal, als thans voor den Graaf van Devonshire !quot; begon nu Chan-dos , die\', als een verstandig trooster, liever eene afleiding maakte door eene blijde tijding, dan te big ven staan bij eene zwarigheid, die niet konde weggenomen worden.

)gt;Is hij gered ?quot; vroeg Elisabeth, en hare oogen schitterden van blijdschap.

«Zyne onschuld is ten minste gebleken, Mylady, voor een gerechtshof van pairs, dat in zijne zaak benoemd was. Eene schriftelijke verklaring van Wyatt heeft die ten volle bewezen. Men heeft hem , wel is waar , naar Fotheringay terug gevoerd, en hij is niet openlijk vrijgesproken, maar hij is evenmin veroordeeld en men kan hem met geen schijn van recht het ergste aandoen.quot;

))Nu, daarvoor dank ik den hemel ! dat geeft mij rust!\'1

«Zijne zuster, de ongelukkige Lady Arabella.....begon de Lord weder.... doch de

vrouwen der prinses kwamen binnen. Zij moesten toebereidselen maken tot haar vertrek, en hij was genoodzaakt haar te verlaten.

Met diepe bekommering zag Chandos haar iets later vertrekken , onder geleide van Benefield, die de onhoffelijkheid had , haar met zijn krijgsvolk te omsingelen als ware zij eene krachtvolle oproerling geweest , tot elke wanhopige daad besloten. Hare vrouwen en Sawers mochten haar vergezellen. Dit zal wel een van de bangste oogen-blikken haars levens geweest zijn. Hare zielsgesteldheid blijkt genoegzaam daaruit, dat zij herhaalde malen aan hen, die haar omringden , vroeg, wie toch die Benefield was en waarheen hij haar voerde. Vragen , waarop niemand met zekerheid antwoorden konde. Nog dien eigen avond kwamen zij te Richmond, een der koninklijke lusthuizen aan den oever van den Theems. Met eene gewaarwording van vreugde hoorde Elisabeth , dat de Koningin zich daar bevond. Zij smeekte, dat men haar zoude toestaan hare zuster te zien. Dan, de ridder verwittigde haar, dat zij daarop niet te hopen had, en ook geene gemeenschap zoude hebben met het hofgezin. Van de kamer , waarin hij haar bracht, bezette hij den toegang met zijne wachten, en het gekletter hunner wapenen klonk haar van tijd tot tijd in de ooren. Eene enkele lamp verlichtte het holle , sombere vertrek, waarin zij zich bevond. De meubelen waren van zwart ebbenhout en meestal uitgesneden in grillige, grijnzende gedaanten, of schroef- en slangsgewijze gedraaid. De hooge, boogvormige zoldering van stukadoorswerk ; de onbehangene muren en de steenen vloer, waarop slechts biezen uitgestrooid lagen, galmden elk woord , dat er gesproken, elke zucht, die er geslaakt, elke voetstap, die er gedaan werd, herhaalde malen als eene echo terug. Er ligt iets akeligs in dien weerklank der menschelijke stem op eene slecht verlichte plaats , en onder omstandigheden, die beangstigen. Elisabeth leefde in eenen tijd , dat men nog zeer vatbaar was voor zulke aandoeningen , en ze grepen haar des te geweldiger

aan, daar alles , wat haar omringde, haar schrik inboezemde , van het woeste en onstuimige gedrag haars geleiders tot de half gesmoorde klachten der treurende vrouwen , die zich angstig om haar heen drongen ; want allen, zelfs de streng Katholieke staatsdames der Koningin, hadden haar lief , gekregen. Eindelijk vroeg zij naar Sawers. Hij kwam. »Beste Sawers!\'\' zeide zij, wen gij allen, bidt voor mij en met mij ; want deze nacht is die van mijnen dood!quot; Allen troostten haar zoogoed zij konden ; doch de oude man verwijderde zich met de woorden : »Ik zal voor u eenen beschermer vinden.quot;

En nu deed hij onderzoek naar Williams. Deze was te Richmond. Het gelukte hem den Lord te spreken te krijgen. Hij deelde hem de onrust dei* Prinses mede, en zijn besluit, om met zijne makkers haar leven tegen eiken heimelijken aanslag te verdedigen.

))God verhoede,quot; antwoordde Williams, »dat men zoo iets schandelijks ondernemen zoude! Eer dat gebeurde , zoude ik met al mijne lieden aan hare voeten sterven.quot; En hij wist te bewerken , dat Benefield de wachten terugtrok , en waakte zelf den ganschen nacht met zijne hellebaardiers voor hare deur.

Des anderen daags werd Elisabeth verrast door een bezoek van Arundel. Deze edelman was, toen hij met hare betrekking tot Devonshire bekend werd , zeer ontevreden over de achterhoudendheid, door haar te Ashridge aan den dag gelegd. Hij had gewild , dat zij een\' oprecht\' vriend, zooals hij , vertrouwd zoude hebben. Hij had, in zijne verbittering, eerst geloof geslagen aan de aantijgingen harer vijanden , en weinig lust gevoeld , om zich opnieuw voor haar in de bres te stellen. Dit had hem in de gunst der Koningin doen rijzen, en deze had niet geaarzeld ook hem te benoemen tot een der rechters van Devonshire. De onwaar- ; dige behandeling, die de dochter eens Konings onderging , had hem echter diep gegriefd, vooral toen de latere gebeurtenissen hem van hare onschuld overtuigd hadden , en hij had nu volgaarne eenen last op zich genomen, die hem gelegenheid gaf haar te naderen. Het was een zonderling, en in deze omstandigheden zeer verrassend aanbod, dat hij haar doen moest, namelijk, dat zij onmiddellijk hare vrjjheid terug zoude erlangen, indien zij den Hertog Emanuel Philibert van Savoie de hand wilde reiken.

Wij willen niet nasporen , in wiens brein dit ontwerp het eerst was ontstaan; maar zeker is het, dat de Kanselier daarin het middel zag, i om zijne gedeeltelijk mislukte plannen tegen de i Prinses tot eene uitkomst te brengen , die met zijne oogmerken strookte. Het was bijna ondoen-lijk*, nu de onschuld der Prinses zoogoed als openlijk bekend was , haar met eenen zweem van recht tot levenslange gevangenschap of tot den dood te verwyzen. Een openlijk proces konde er niet meer tegen haar aangevangen worden ; want de beschuldigingen waren uitgeput, we-


-ocr page 303-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

295

derlegcl, en niet bewezen, en nooit had men er haar toe kunnen brengen, zelfs niet door hoop op vergiffenis , om eenige schuld te bekennen. Het mocht dus korter of langer duren, zij moest in vrijheid gesteld worden. Het Lagerhuis was niet te bewegen geweest, om haar van het recht der erfopvolging uit te sluiten, en als Maria kinderloos kwam te sterven, gelijk haar leeftijd en haar gestel reden gaven te verwachten, ook al kwam het huwelijk met Philips tot stand, dan zou de gevaarlijke ketterin, krachtens hare rechten en tevens door de liefde des volks, tot den troon geroepen worden. De met zooveel bloed en list onderdrukte hervorming zoude dan weder het hoofd opheffen ; alles wat Gardiner en Maria opgebouwd hadden, zoude ineen storten en Engeland ging voor Rome verloren ! Dat zag de Kanselier altijd voor zich , dat ontrustte des nachts zijne droomen, dat vergiftigde hem bij dag elke vreugde , dat verteerde hem het gebeente, dat maakte hem ziekelijk en uitgeput; want hij liet zich niet bedriegen door de schijnbare gematigdheid der Prinses of door het stipt nakomen der oude kerkwetten, waarmede zij toenmaals de Katholieken misleidde en hare zuster hoopte te winnen. Hij wist , dat de geest van het Pausdom niet in haar was, niet zijn kon in de tweede dochter van Hendrik, onder zijn oog en in zijne begrippen opgevoed , en evenmin in de geliefdste zuster van Eduard VI. Haar door het lokaas van een huwelijk hare aanspraken te doen verbeuren en heen te bannen naar een klein hertogdom, ver van Engeland in het echte klimaat van geestelijke macht en dweepzucht, en door afwezigheid het volk. van haar te vervreemden , was wel een zeer geschikt en zeer gematigd middel, om zich van haar te ontdoen ► Een. middel, dat de meesten niet zouden doorzien, en dat, meende hij , gretig moest aangegrepen worden door een Jong meisje, zonder raadsman, aan zich zelve overgelaten, van alle kanten beangst, gedrongen , verdrukt, gedreigd en vernederd; een meisje, dat men gestadig voor haar leven deed sidderen, en dat eene harde gevangenschap tegenging. Opzettelijk was haar toestand daarom zoo troosteloos gemaakt. Dan , Elisabeth liet zich niet misleiden. Zij was de zwakke jonkvrouw niet, die persoonlijke veiligheid en verlichting voor het oogenblik koopen wilde ten koste van rechtmatige verwachtingen op toekomstige eer en geluk. «Devonshirequot; — dacht zij bij zich zelve — «heeft meer opgeofferd, en zoude ik zjjn voorbeeld niet volgen ? Zoude ik hem bij alles wat hij reeds lijdt zóó diep grieven ? Als ik het leven slechts behoud , red ik mij eenen troon, en ik wil zulk een schitterend vooruitzicht niet wegwerpen voor eene zoo flauwe zekerheid, noch de hoop van een geheel volk, dat op mij staart, te leur stellen, om eenige kwade jaren van mij af te weren. Het volk moet zien, dat het in mij eene moedige en welberadene Koningin te wachten heeft, die zich niet beangstigen laat of tot wanhoop brengen , al sleept men haar , door krijgsvolk omringd , van plaats tot plaats voort.quot;

Met vastheid sloeg zij dus het voorstel af, hoewel Arundel, die dit alles niet doorzag, haar dringend bezwoer zich door het aannemen daarvan te redden.

Toen was het beslist, dat men haar naar Woodstock voeren zoude , onder het harde toezicht van BeneSeld. Williams had zich, onder persoonlijke verantwoordelijkheid , tot haren geleider aangeboden, en de Koningin, die zijne trouw kende , had dit aanbod aangenomen. Hij had echter moeten beloven haar onbewust te laten van alles wat er met Wyatt en Devonshire was voorgevallen. Arthur Polus had haar evenwel daarvan ingelicht, en dat gaf Elisabeth moed, om de bekende regels op een\' der glasruiten te griffelen. 1)

Wij kunnen niet veel zeggen van hare reis door Oxfordshire, die echter door vele blijken van de liefde des volks ei? van de verkleefdheid harer vorige bedienden vertroost werd.

Ricot lag op den weg naar Woodstock , en Williams vond goed haar daar te ontvangen , zooals wij gezien hebben. Wij moeten haar thans weder in zijne pronkzaal opzoeken.

De maaltijd was afgeloopen. Elisabeth was de beminnelijkheid en de bevalligheid zelve geweest. Zij had willen behagen en voor zich innemen , en men weet, dat zij daarin slagen konde. Zjj was blijmoedig, opgeruimd , geestig , vleiend zelfs. Evenals later kon zij ook nu het genoegen niet verbergen, dat zij er in vond zich bewonderd te zien. Zij leende zich gaarne tot iedere kiesche galanterie ; zij moedigde die zelfs aan , en het was misschien voor zijne rust zoo ■ kwaad niet, dat de hartstochtelijke Courtenay achter zware muren zat. Bij deze gelegenheid had Elisabeth hare gewone eenvoud in de kleeding eenigszins verzaakt, en het gouden borduursel van haar lichtblauw satijnen kleed omgaf als eene schitterende lijst den onovertrefbaar blanken hals; eerst later, toen pracht haar schoonheid moest schenken , droeg zij den stijf-geplooiden kraag. Bij het nagerecht werd er door de koorzangers der Oxfordsche hoofdkerk eene soort van tooneelvoorstelling gegeven, waarin de Christelijke Heiligen en de helden der fabelkunde op de zonderlingste wijze met de gewone stervelingen in betrekking gebracht werden. Die eerste voortbrengselen der opkomende dramatische kunst waren toen zeer in zwang, en werden te meer toegejuicht, omdat zij bijna alleen gelegenheid gaven, om geestelijke of burgerlijke ergernissen en fouten te hekelen en aan te wijzen. Daarna had Lord Williams zijne gast een geparfumeerd servet aangeboden, en zelf de schaal gehouden, waarin zij hare handen waschte. Eindelijk was zij opgestaan, nadat zij den gasten uit den gouden eerebeker eenen afscheidsdronk toegebracht had. Door de moeder

1) «Gelooft wat gij wilt, maar rein als goud sta ik.quot; — Elisabeth.


-ocr page 304-

29G DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

van den gastheer naar haar slaapvertrek geleid, had zjj daar niet lang vertoefd , of zij hoorde onder haar venster, dat op eerjj binnenplein i uitzag , diepe zuchten, en weldra klonk haar een aandoenlijk lied in de ooren, door eene gitaar begeleid. Meer het roerend zwaarmoedige der tonen , dan de beteekenis der woorden drong haar tot luisteren. Zij kon niet meer twijfelen : het was Williams. Haar venster was van buiten gegrendeld : zij kon hem geen ander teeken harer erkentelijkheid geven, dan eene buiging. Het onopgesmukte lied hield in , dat er troost, hoop, redding en medelijden was voor elke smart en in eiken angst , alleen niet voor eene ongelukkige liefde, die zwijgend lijden moet. En elk couplet eindigde met de klacht van den zanger: Bnl pity is not mine! (Maar men beklaagt mij niet). Het zacht klagende van deze tonen trof de jeugdige vorstin zoodanig, dat zij eindelijk uitriep: »Gij wordt beklaagd!quot; waarna zij zich van het venster verwijderde. Op de verdere reis vermeed zij elke toenadering met Williams ; de zwaarmoedige jonkman merkte het op, en zuchtte.............

Wie kent Woodstock niet? Dat oude jachtslot der Koningen van Engeland, door Alfred I gebouwd , door Hendrik I hersteld , en waar bijna ieder van Albions vorsten een gedenkteeken van zijnen smaak of wansmaak heeft achtergelaten. Wie kent Woodstock niet? Die onregelmatige massa van steen met dat ommuurde park, en die wildrijke bosschen ? Wie kent Woodstock niet, met dat diepe dal en die beroemde echo, die gansche hexometers herhaalde , en die nu verdwenen is met allen , die hunne stem door haar lieten teruggeven ? Wie kent Woodstock niet uit de schriften van Scott, met den Koningseik en de Rosamunds-bron , en de liefde-ladder ? Welnu, daarheen had men Elisabeth gevoerd. Daar zat zij in de koninklijke vertrekken , uit wier vensters men tot diep in het park opzag , vanwaar zij zich verlustigen kon in het aanschouwen van den waterval, die nederstortte in den vierkanten vergaêrbak, te recht of te onrecht, fair Rosamunds-bron genaamd. Die vertrekken waren van al het noodige en van vele sieraden voorzien , want ze werden bij elk jachtseizoen voor de koninklijke eigenaars in gereedheid gehouden en men had ze voor de ontvangst der Prinses niet veranderd. Toen Elisabeth de statige eikenlaan was doorgereden , en zij, nadat men het zware hek geopend en haar van l et paard geholpen had, door de kleine nevendeur in den met geschutpoorten voorzienen doorgang trad ; toen de sterke valpoort achter haar nederviel, en zij de hal doorging, waar levende en gebeeldhouwde wachters haar om het zeerst aangrijnsden , toen werd het haar weder zoo angstig en zoo beklemd om het hart, toen werden de zachtere tafereelen weder voor haar uitgewischt, toen dankte zij den hemel, dat haar oog toch nog rusten mocht op eenen vriend, op Williams. die haar als een

goeden engel omzweefd en Benefield van elke ruwheid teruggehouden had. Maar dat zoude nu van korten duur zijn. Den tweeden dag na hunne aankomst trad Williams in hare kamer. Hij zag er bleek en ontdaan uit, zijn oog stond dof en flauw.

»Zoo uwe Ladyschap nog iets te bevelen heeft, of eenen wensch koestert, dien ik bevredigen kanzeide hij , en zijne stem weifelde hoorbaar, »dan bid ik haar nu te spreken.quot;

»My lord! ik ben u reeds te veel verschuldigd, mij ontbreekt niet veel, alleen de vrijheid ; . . . . doch waartoe deze vraag?quot;

)gt;Het is, omdat ik u vaarwel kom zeggen sprak hij met inspanning.

))Dat grieft mij , My lord! Waarlijk , dat grieft mij , want met u verlaat mij de laatste vriend.quot;\' »Zoo ik u door woord of daad mocht beleedigd hebben ,quot; vervolgde hij . »smeek ik u vergiffenis : . . . . dat was nooit mijne bedoeling!quot;

»Mij beleedigd ? God beware mij zoo iets te zeggen ! Gij waart mij een trouwe vriend, een broeder , zorgend als een vader I1\'

»Hebt gij niet.... een woord .... van goedheid voor mij.... eer ik ga ?quot; stamelde hij, terwijl : hem de oogen vol tranen stonden.

wGoede Williams! gij zijt niet gelukkig zeide zy bewogen.

•^Niet gelukkig , Mylady!quot; herhaalde hij bitter, en er lag eene onbeschrijfelijke uitdrukking van lijden op zijne trekken, »ik ken slechts één gelukkige op de wereld ; den Graaf van Devonshire. Ik benijd hem!quot;

))Die arme!quot; zuchtte Elisabeth, ))hij, die zooveel lijdt om mijnentwil.quot;\'

))Is het dan geene zaligheid voor u te lijden ? Mylady ! hoor mij een oogenblik aan , nu, voordat ik vanhier ga. in dit laatste uur. dat ik u zie ! Zoo ik zeggen mocht , waarom ik langzaam sterf, mij dunkt, dat zoude verlichting geven. Is er iets wreeder dan een lijden, dat niemand kent, waarin niemand deelt. waarover niemand medelijden heeft ? Dat lijden is pijnlijk als eene vergiftigde wond, en ongeneeslijk als de kanker. Vertiendubbel de ellende van eene gestoorde liefde , Elisabeth! en gij zult dat nog wellust noemen bij den hopeloozen hartstocht, dien ik voedde met de krachten eener voorheen hoopvolle jeugd , met het beste van mijn bloed , met alles wat sterk en goed in mij was ; een hartstocht, die zich nooit heeft mogen uiten, door geen gebaar zich verraden , door geene klacht zich verlicht heeft; die zich nooit verkwikt zag door een\' traan van medegevoel of door een woord van vertroosting! Dat is de hartstocht, waarmede ik bemin , waarmede ik u bemin, Elisabeth !quot; En hij lag snikkend aan hare voeten.

»0 zwijg, om \'shemels wil, zwijg, beklagenswaardige !quot;

»Ik weet het, mijne liefde is waarzin. Ik weet, dat zij geen zweem van beantwoording te wachten heeft. maar het is mij een bitterzoet genoegen met u de kwellingen van- mijn leven te


-ocr page 305-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

297

I doorloopen. Ik beminde u sedert het eerste oogen-i blik, dat mijn hart zich opende voor het gevoel. ; Toen zag ik, bij mijn eerste bezoek aan het hof. u, i de aangebedene , de verhevene dochter des Konings, 1 in den vollen glans van vorstelijken luister , als i de geliefde zuster van Eduard VI. Na dien tijd j was uw beeld met mijne gedachten samengewe-| ven ; ik stelde in niets belang dan in hetgeen u ! betrof, ik luisterde slechts dan , als men van u l sprak. Ik wist, dat geene andere uitkomst mij : wachtte dan vertwijfeling, en dat krenkte mijne gezondheid ; van toen af dagteekenen die jammerlijke toevallen, waaronder mijn lichaam zich soms nederbuigt. Toch gloorde er wel eens een sprankje van hoop. Toen Seymour u met zijne liefde vervolgde , meende ik, dat zoo een Williams zich tot den rang van eenen Seymour verheffen j kon , hij dan toch de minst onwaardige zoude j zijn; en ik werd eerzuchtig! Northumberland I verdrong de Seymours , en gij daaldet af van uwen I rang als vermoedelijke troonopvolgster. l) Ik \' juichte in eene vernedering, die u mij nader bracht. Mijne moeder, die mij doorgrondde, ; raadde mij, u niet te naderen voordat ik aanspraak konde maken op uwe dankbaarheid. Ik wierp mij toen in ondernomingen , die.. . . doch dat is voorbij; Maria besteeg den troon, en verstiet u. Ik wilde mij uw vriend toonen. — Spaar uwen invloed, — sprak mijne moeder, — de vorstin kan dien later meer noodig hebben — Ik gehoorzaamde , maar ik heb onder dat alles geleden ! Niet zonder oorzaak zijn mijne wangen 1 bleek en ingevallen, niet zonder oorzaak is mijn voorhoofd gegroefd in den bloei des levens, niet zonder oorzaak zinken mijne oogen weg in hunne holten , en zijn zij dof en tranenloos. Ik heb elke \' razernij uitgeput en my aan elke uitbarsting van smart overgegeven, niets veranderde, niets! • Niets baatten mijne klachten! gij bleeft immer even ver van mij. Ik was als de mensch, die eene ster tot eigendom begeerde. Toen werd het ruchtbaar. . . . dat Devonshire. ... en dit heeft mij vernietigd! En toch , juist toen heb ik mij opgeheven uit het stof, mijn hart was dood in mij : maar ik wist. dat ik sterk moest zijn , om u te kunnen dienen. Ik wilde u een lichtstraal zjjn in de duisternis, eene bloem in uwe doornenkroon, eene oase in de woestyn, een zacht tapijt voor uwen voet, dat gij vertreden mocht, zoo gij het goedvondt. Mijne taak is nu afgedaan. Ik heb moeten beloven niet verder te gaan dan tot hier. Hier eindigt ook alles voor mij. Ik moet nog blijven leven , omdat gij leeft, omdat gij een vriend noodig hebt in het midden uwer vijanden. Hebt gij niet een enkel woord, om mij dat leven draaglijker te maken ? Ik vraag geene liefde ; gij hebt de uwe j weggeschonken, en, ik weet het, men bemint

\') Northumberland wist Kduard over te halen om zijne beide zusters van de troonopvolging uit te sluiten, ten voordeeie van Lady Gray, die met zijnen zoon gehuwd was.

niet tweemaal! Maar is er niets , niets voor den bitter lijdende tot verademing ? Al hebt gij dien andere rijk gemaakt, zóó arm is uw hart niet, dat het geen troost meer heeft, om een tweede leven te bezielen ? Elisabeth, om Gods wil, een antwoord!quot;

))Arme, arme Williams!quot; snikte de Prinses , die hem schreiend had aangehoord.

»Tranen!quot; zeide hij, nog altijd knielend, »0! dank, oneindigen dank! Tranen zijn beter dan lachjes; zij zijn de dauwparelen van het gevoel, die oprichten wat versmachtte! Laat ik ze opvangen , die kostbare schatten van het medeleden. Ik dank het mijnen Beschermheilige , dat ik heb mogen spreken zonder te bezwijken ; ik ben sterk geweest in mijne zwakheid en ik ben beloond geworden T\' Toen stond hij op, gesterkt en moedig.

» Com pon c Lacrymas ! mijn vriend hernam Elisabeth. »Ik schrei niet om eigen rampen; uwe smart heeft mij tranen ontlokt; zij zullen voortaan een band zijn tusschen ons. Maar verval niet tot onmannelijke wanhoop ; ik wil het niet, hoort gij , Elisabeth wil het niet, en zij is voortaan uwe vriendin, die een medegevoel heeft voor elke uwer klachten ! En nu , Williams, vaarwel! God schenke ons beiden sterkte en heil!quot;

Zij reikte hem hare hand, die hij kuste, zooals een Williams die kussen moest; zij maakte snel een harer armbanden los, gaf hem dien tot een aandenken , en liet hem toen gaan.

Nu eerst gevoelde zij zich recht alleen , nu eerst recht gevangene , in de handen van Benefield.

XVII.

EEN MONNIK.

In de gewone gelagkamer van de vermaarde herberg De Gekroonde Handschoen, te Woodstock , welker uithangbord met het beroep van de meeste inwoners overeenstemde en den kastelein niet weinig klanten lokte , zat eenige maanden later , op eenen zondagmiddag van het jaar 1554 , behalve de gewone drinkebroers , die er in de ale of cider hun huiselijk verdriet gingen vergeten, maar de ellende van hun huisgezin vermeerderden , of de betere burgers , die er na eene week van drukken arbeid eene geoorloofde uitspanning namen, een monnik aan een afzonderlijk tafeltje , met de hand onder het hoofd. De hoogwijze staatkunde der burgers , op luiden, beslissenden toon uitgebracht, en het twistend geschreeuw der anderen schenen hem te vervelen en te ergeren , en men las het op zijn verdrietig gelaat, dat hij naar het oogen blik haakte , waarop hij de krassende geluiden en de onreine dampen, die hem omgaven , in de vrije lucht zoude kunnen vergeten. Vermoeidheid en de regen alleen schenen hem te doen vertoeven. Een houten , met yzer beslagen kistje , dat hy vóór zich nedergezet had.


32

1.

-ocr page 306-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

298

trok de opmerkzaamheid van twee mannen , die evenmin, gewone bezoekers der herberg konden zijn. Zjj hadden een ruw en woest uitzicht, en hunne verhavende krijgsmanskleeding wees aan , dat zjj behoorden tot de slecht bezoldigde krijgslieden , die alleen in tijden van nood rondom een standaard vereenigd werden , en verder een losbandig en zwervend leven leidden en den armen boeren vaak tot last waren. Zij sloegen begeerige blikken op het kistje ; de monnik was een Franciskaner , en het bevatte waarschijnlijk opgebedelde gelden voor zijn klooster; doch toen hij hen scherp aanzag, keerden zij het hoofd af, geljjk eene kat zich van de begeerde prooi afwendt. t

»Hier is gezelschap, Sir! en vuur, Sir! Een warme haard is altijd wenschelijk , Sir! al is men slechts nat van eenen zomerregen!quot; Met deze woorden leidde de herbergier eenen vreemdeling binnen, die bij zijne hoogst eenvoudige kleeding iets zoo gebiedends in zijne houding had , dat de meester des huizes hem gerust dien titel durfde geven, ook al was hij zonder bediende aangekomen.

De vreemde nam zwijgend plaats ter zijde van den schoorsteen , tegenover den monnik.

»Geef mij eenen beker sack , master zeide hy , ziende , dat de andere op eent bestelling wachten bleef.

Toen hem het gevraagde gebracht was , en hij den kastelein daarvoor een goudstuk had toegereikt , meende deze den titel te moeten verbeteren , en noemde hem Mylord.

De vreemde glimlachte en zag zwijgend voor zich.

Niet alzoo deden de overige gasten, wier luide gesprekken slechts eenige oogenblikken gestoord waren geworden.

»Ja , waarachtig!quot; riep een hunner , met verheffing van stem, «ik ben in die dagen te Londen geweest. Ik zeg u , dat de intocht van de Koningin met haren gemaal zoo prachtig was als dat behoorde. De Koning is niet leelijk voor een\' Spanjaard, maar steil als een lansstok en wat stroef van uitzicht.quot;

«Nu , Goddam ! zooveel te beter past hij bij de Koningin!quot;

«Juist, die anderen zouden een beter paartje gegeven hebben , hé !quot;

«Wie van u heeft den Koning te Hamtoncourt zien eten?quot;

Allen zwegen.

«Ik!quot; zeide toen met veel gewicht een eerzaam burger, die tot hiertoe niet veel gesproken had. «Het was wel aardig te zien, hoe die Spaansche en Vlaamsche heeren moesten achterstaan , en de Engelschen alleen hem bedienden.quot;

«God zegene Oud-Engeland!quot; riepen sommigen , «Philips moest de Spanjaarden maar met de schepen teruggezonden hebben.quot;

«Ik heb gehoord, dat ze hem niet kronen zullen; zou dat waar zyn, master Crowbie ?quot; vroeg een handwerksgezel.

»Waar , ja!quot; antwoordde de eerzame burger ; »maar rechtvaardig, neen! De Koning heeft niets gedaan , om zulk eenen hoon te verdienen Hebben niet eenige honderden burgers. die in het Wyatt-proces betrokken waren, door hem vergiffenis gekregen ?quot;

«Het waren ook maar geene harde voorwaarden ! Als misdadigers , met stroppen om den hals , en blootsvoets genade te komen smeeken! Wie doet dat, als hy nog een greintje eer in het | lijf heeft ?quot; sprak een opgeschikt jongeling , die zeker bij het boogschieten eens den prijs behaald had , en voortaan enkel van eer droomde.

«Wat! is het dan meer vereerend als de strop toegehaald wordt?quot;

»Hoort, vrienden ! de Spaansche Vorst is geen Koning voor ons. Ik ben nog kortelings te Londen geweest, om leder op te doen,quot; hervatte de meest geachte handschoenmaker van het stadje. «Hij sluit zich in Whitehall op als in eene gevangenis. Wie heeft er ooit van gehoord, dat de Engelschen hunnen Koning niet vrij naderen mochten !quot;

))Ha, ha, ha!quot; schaterde het uit eenen anderen hoek der gelagkamer , waar het veel wilder toeging , «nu verdoemd , dat was verraders loon!quot;

wWat spelen ze daar?quot; vroeg master Crowbie deftig.

»Als gij ons voor eene kruik ale vrijhouden wilt, zal ik het u vertellen , rijke master Crowbie ! Maar eerst het bier; want het liedje is lang en maakt dorstig.quot;

De eerzame burger , door het bijvoeglijk naamwoord meer nog overgehaald dan door zijne nieuwsgierigheid, nam de voorwaarde aan.

Een jong gezel klom op eene bank aan hot achtereinde van het vertrek , en begon :

«Vrienden! zoudt ge het van Dick Devel, den vreedzamen messenmakersgezel in den winkel van master Hunsdon , wel willen gelooven, dat hij nog kort geleden een voorvechter was onder de winkeljongens van de city 9 En waar is het toch ! Ik was in de laatste dagen drukker op straat dan bij de uitstalling; er was ook te veel te zien , om te staan suffen ; mijn meester en ik kregen woorden, het liep hooger dan myn geduld toeliet, en ik begreep, dat er elders ook brood te verdienen was , als men goede handen had, en zoo kwam ik te Woodstock. Ik zeg dit maar, om te bewjjzen, dat ik wel te Londen geweest ben ten tijde van het voorval , dat ik nu verhalen zal. Het is een van de levendigste straatfeesten , die wij in de goede city zoo dikwijls hebben , dat wij er aan gewoon zijn , maar die voor u , landbewoners....quot;

»Ter zake, ter zake , Dick!\'\' riepen allen.

«Nu dan: heeft iemand uwer ooit van den Graaf van Devonshire gehoord?quot;

»Bah ! houdt gij ons voor domkoppen en Hooglanders! Zouden wij niets van den grooten Graaf weten!quot;

De heer bij het vuur hield de hand voor de oogen en scheen te slapen.


-ocr page 307-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

299

De monnik las in zijn getij boek.

«Goed dan , maar gij weet niet, dat bij eenen page heeft gehad, een\' neef, een\' bastaard van zijnen vader , of zoo iets; met een gezicht als een meisje en listig als Katy, mijn meesters dochter ; met handen , die hij nooit door werken bedorven heeft, en die een boosaardige verrader was , een\' Judas, die den goeden Graaf — die hem liefhad als eene adellijke dame haar schoothondje , en die hem gekleed heeft in zijde en fluweel, als de zoon van eenen Hertog — maanden lang bespied heeft, om .achter zijne geheimen te komen, en dat het hem haast gelukt zoude zijn den Graaf op het schavot te brengen in de bangen dagen van het Wyatt-proces , zoo ! niet de oproerling zelf diens onschuld aan den | dag gebracht had, waarvoor God hem loone!quot;

))Neen , dat wisten wij niet! Die booswicht! \' Die schelm

»St,.. . st. . .. Het rechtsgeding van den ; edelen Courtenay, waarin die verwenschte satan zijne rol speelde, was wel in stilte afgeloopen , maar de verrader , die Darley , werd toch bekend, en ieder aan de c?7//-zijde van Templebar wist welk een lievertje hij was, al za» hij er nog zoo fraai uit, als hij in het gevolg der Koningin door het park reed!quot;

De monnik nam zijn kistje en wilde gaan.

»Pater, gij moest nog wat wachten !quot; zeide ; de vreemde heer , «zoo aanstonds vertrek ik ook; i wij konden dan samen gaan ; mijn goed zwaard j kon u van dienst zijnhier wierp hij eenen sprekenden blik op de glurende soldaten.

))Tk dank u , heer! De hemel beschermt de zijnen, en mijn weg is niet ver meer. Ik ga slechts tot het kasteelantwoordde de monnik en hij stapte driftig weg.

De andere haalde de schouders op, en zette zich weder in zijne vorige houding.

Dick vervolgde :

»Op zekeren avond in de schemering zag ik Darley alleen door Bondstreet slenteren, dwars 1 oversteken, en eene zijstraat inslaan; die gaat op avontuur , dacht ik , en volgde hem. Ik was , niet de eenigste, die hem herkend had. In die \' smalle , kronkelende, morsige dwarsstraten wonen i velen , wier handen harder zijn dan hunne harten, en bij wie het aandenken aan Courtenay even levendig was, als hun afkeer jegens zijnen verrader. Ook duurde het niet lang , of luide stemmen lieten zich hooren , die hem geen vriendelijke namen toevoegden , vooral toen hij een wijf, dat hem eens duchtig in het gezicht keek , om te zien, zooals zij zeide, of hij nog zijne oogen zoo zacht kon nederslaan, met eenen ruwen stoot van zich afduwde. Toen namen de mannen, juist knechten van het vleeschhouwers-gild , die hunne bjjlen op zijde hadden, partij voor die vrouw. Van alle kanten , uit alle kronkelsteegjes schoten mannen , vrouwen en kinderen toe , die zich met een luid gejouw om hem heen drongen , want het waren zjjne vrienden niet, die aankwamen , daar een half woord van de anderen hun

den algemeenen vjjand aanwees. Hij hield zich moedig, dat moet ik zeggen. Ik zag wel, dat hij angstig was, want de oogen puilden hem half uit het hoofd, en het zweet gutste neer van zijn voorhoofd; maar hij trok toch zijnen degen, zwaaide dien om zich heen, en wilde zich eenen weg banen, eerst had hij hard ge-loopen, maar dat werd hem nu belet. Hij wilde iets zeggen , dan , het geschreeuw der vrouwen en de vuisten der mannen sloten hem den mond. Eindelijk riep een der vleeschhouwersgezellen: Het volk heeft Courtenay niet kunnen bevrijden; laat het volk nu Courtenay wreken ! Wij zullen de straf uitvoeren. — Dat was het doodvonnis van den page. Naar den Theems met hem , naar de rivier met den Judas! klonk het als uit één mond, en nooit waren zooveel wilde hoofden het zóó eens geweest. — Laat ons hem doen , wat hij zijnen heer had toegedacht! gilden de vrouwen , die altijd verder gaan dan de mannen, en krachtige armen begonnen nu hem aan te grijpen , en ik zag hoe hij van angst ineenkromp. Toch scheen er een oogenblik nog redding voor hem te zijn. Hij had zich weten los te wringen door de handen der aanvallers te verwonden, was eenige schreden vooruitgeraakt en klopte aan een huis. dat er nog al niet slecht uitzag: het huis, waarheen hij zijne avondwandeling gericht had. Hij klopte zoo driftig , alsof het de poort van het paradijs was. Het was ook om zijn leven , dat hij klopte ! Een alleraardigst jong meisje deed open. Ik hoor nog de akelige stem , waarmede hij riep : — Eva ! binnen ! — dan te laat! Zijne vervolgers waren tusschen hem en de deur doorgedrongen , en grepen hem met kracht bij de keel, juist toen hjj wilde binnensluipen. — Heks! wildet gij den verrader van Courtenay helpen ! schreeuwden ze het meisje toe. — Verrader ! .. .. Courtenay ! ... . gilde de arme deern. en viel met opgeheven armen op de stoep neder. De slachtersknechts sleepten Darley voort. Ik had geenen lust verder te volgen ; ik had meer zulke bokspartijtjes gezien; ik wist hoe het afloopen zoude, en het meisje , dat in zwijm lag, wekte meer mijne nieuwsgierigheid! Ik bracht haar zoo wat tot zich zelve, en zag, dat zij met eene zuster woonde , die jonger en veel mooier was. Ik stelde haar , zoogoed ik kon, gerust omtrent Darley , dien ik wel zag, dat de oudste liefhad ; maar zij wilden beiden verder niets van my weten : het waren verwenschte nuffen !quot;

»En Darley?quot; vroeg de vreemde heer met drift.

«Darley , Sir ! wel dat spreekt van zelf, des anderen daags zag men de stukken van zijn Ijjk op den Theems drijven.quot;

«Afgrijselijk !\'\' klonk de diep gesmoorde stem van den vreemde, terwijl hij haastig vertrok, «het volk is als de wilde dieren !*\'

«Wat zeide hij daar?*\' riepen de overigen , die gedurende het verhaal met open mond geluisterd hadden , en nu zich op eens lieten afleiden.

«Dieren!quot; zeide Dick, terwijl hij zijne ale dronk, «als de Vorsten niet rechtvaardig zijn, moet het


-ocr page 308-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

300

volk het wél wezen ; maar zoo gaat het! Die f/ent-lemen ttekken altijd party voor de zjjden wambuizen !quot;

De soldaten hadden het einde van Dick\'s verhaal niet afgewacht.

«Genade! Barmhartigheid, laat mij! dat is geen goud. Ik ben een arme dienaar der Kerk, die eene stervende gaat vertroosten.quot;

))Uw goud, monnik! dat kistje!quot; krijschten twee kerels, in welke wij de soldaten herkennen. Zy dreigden met hunne hartsvangers den Fran-ciskaner, die zich tegen hen trachtte te verdedigen. Daar stoof in vollen galop een ruiter uit eene zijlaan te voorschijn, sprong van zijn snuivend i ros , en bevrijdde met krachtige hand den ker-I menden geestelijke. Het is waar, de beide schel-! men vereenigden zich nu tegen hem , dan , zijn i degen was van het beste staal, en zijne geoe-! fendheid overtrof verreweg de hunne. Een der soldaten viel, doodeiijk getroffen ; de tweede, wien 1 het wapen uit de hand geslagen was . vluchtte, en de ruiter wendde zich nu tot den monnik , die dankend aan zijne voeten zonk.

))»Sta op, pater! Dit ongeval ware u niet ] overkomen , zoo gij het geleide aangenomen hadt, dat ik u in de herberg te Woodstock aanbood ; maar gij hebt u willen verwijderen ; dank ; het uwen Beschermheilige, dat wij één weg hebben.quot; :

«Ach, edele heer!quot; antwoordde de monnik i en sloeg de oogen naar den grond, «dat komt 1 omdat.... er zyn plichten, die .... Ik heb I eene zending .... Ik moet voort naar het kasteel , van Woodstock ,quot; voegde hy er haastig by , zich | bezinnende.

»Jezus, Maria ! ik sterf!quot; steunde de gevallen soldaat. «Monnik , hoor mij aan , en geef mij de i absolutie !quot;

i De Pater naderde hem.

«Eerwaarde vader, dit is mijne eerste misdaad niet! Terwijl ik hier lag, heb ik dien Edelman daar herkend. Zoo waarachtig ik van de verdoemenis wensch vrij te zijn , zoo waarachtig is dat de Graaf van Devonshire!quot;

«Devonshire!quot; herhaalde de monnik, en zag naar dezen om.

En werkelijk, in de nog altijd bevallige trekken van dat bleeke , belangwekkende gelaat, kon-de men den edelen Courtenaj herkennen ; doch \' de monnik had hem nooit gezien.

«Kom nader Mylord! Ik bid u, kom nader!quot; zeide de stervende booswicht. «Tegen u heb ik eens zwaar misdaan ; ook gy moet mij vergeven, zoo ik gerust vanhier zal gaan. Ik heb.... maar wat doet niet een arme schelm , die niets te eten heeft — ik heb eens eenen valschen eed tegen u gedaan , tegen u, en tegen eene groote Lady , de Prinses Elisabeth ! Herkent gij niet den man , die eens uwe beurs . ...quot;

«Reeds hier vergelding !:\' riep Courtenay ontroerd , «ongelukkige , ik vergeef het u , en opdat God het u ook vergeve , zal Zijn Priester voor u bidden!quot;

«Elisabeth !quot; zeide deze , als bij zich zeiven, ))is dat niet de Lady te Woodstock. .. .quot;

«Ja ; maar .... de .... ab .... solutie .... ik st.. . . erf.quot;

De geestelijke bewees hem de laatste diensten, zoogoed als het oogenblik het gedoogde , en de Graaf legde hem troostend de hand op het voorhoofd toen hij den geest gaf.

»Hij is minder schuldig dan zij , dio hom hebben verleid zeide Devonshire half luid.

«De Voorzienigheid zelve toont mij een\' uitweg, ik wil niet handelen tegen hare aanwijzing,quot; sprak de monnik ernstig. ))St.-Franciscus vergeve mij , zoo ik mij schuldig maak tegen mijne overheid .... Graaf van Devonshire vervolgde hjj , «als ik mij niet bedrieg , stelt gij belang in Prinses Elisabeth ?quot;

»Er is voor mij geen hooger belang dan het hare!quot;

«Leid dan uw paard bij den toom en volg mij ; ik heb u veel mede te deelen.quot;

«Bovendien is mijn weg de uwe,quot; zeide Courtenay , naast hem gaande. ))Ik heb , wel is waar, beloofd haar niet weder te bezoeken : maar ik wilde nog eenmaal op de vensters staren , waarachter zich mijn levensgeluk verbergt.quot;

«Mylord, ik ben een Vlaming. Overtuigd van de verdiensten eener geheele toewijding aan (iod en de Kerk , koos ik sedert jaren den geestelijken stand. Door den Legaat Polus onderscheiden, ben ik hem naar Engeland gevolgd , om in een der herstelde kloosters geplaatst te worden. Onze Prior, die dit ambt aan den Bisschop-Kanselier dankt, zond mij naar diens paleis, met last mij geheel tot zijne beschikking te stellen. Daar werd mij bevel gegeven ....; maar beloof mi] , op uw woord als Edelman, nooit misbruik te zullen maken van mijn vertrouwen ten koste van hen , die ik u noemen moet, om iets vreeselijks te voorkomen!quot;

«Ik beloof het u, en ik heb mijn woord nooit gebroken. Vervolg.quot;

«Men zond mij naar Woodstock , om den Kapelaan te vervangen , en eene vrouw , Lady Elisabeth genaamd , die de Kanselier eene hardnekkige ketterin noemt, voor te-bereiden tot sterven.quot;

«Tot sterven? om Godswil heeft men haar dan.. .. O ! dat ware .. ..quot;

«Nog niet, Mylord! maar mijne aankomst is haar dood. Er is iemand in het kasteel , die haar vergift zal geven; die man zal handelen als ik aangekomen ben ; men verwacht vetl van mijn overleg , want alles moet snel en zoo heimelijk gaan, dat zelfs hare vrouwen niets vermoeden. Toen ik zeide , dat mijne aankomst haar dood was, doelde ik op een langzaam sterven , want eene ziekelijkheid van eenige maanden zal de wereld verblinden, en haar tijd gunnen , om te denken op het heil harer ziel! Ja, Graaf! gij huivert niet zonder reden. Het is een afschuwelijk plan; het verwondert mij niet, dat uwe lippen verbleeken van toorn en schrik over dit weef-


-ocr page 309-

DEVONSHIRE. 301

DE GRAAF

sel van boosheid, dat men mij geheel ontwikkeld heeft, en waarbij men op mijne medehulp rekent. Heilige Franciscus! het is door zulke middelen . dat men den godsdienst denkt op te bouwen ! Is het niet juist, om het heiligste tot eenen gruwel te maken voor de menschen ? Was het ook met vergift en dclk, dat de Heiland zijne leer predik-i te ? Mijn ijver voor de ware Kerk; mijn afschuw ; van alle scheurzieken ; mijn ernstig bidden voor hare eenheid; mijn stipt nakomen van elk ha-I rer voorschriften misleidde hen, en hebben hen i bewogen juist mij eenen last op te dragen . dien | men mij als een verdienstelijk werk afschilderde. ! Heilige Maagd, kan sluipmoord dan verdienste zijn!quot;

»Zeg mij of gij dat op u genomen hebt, : monnik !quot; viel Courtenay hem heftig in de rede.

»Gij kent. den regel onzer orde : blinde lt;?ehoor-; zaamheid. Had ik geweigerd, men zou eenTinder i genomen hebben, en zij was niet minder verloren ! Hoe meer echter het oogenblik naderde , : hoe angstiger het mij werd. Zdó kan men niet j zijn , als men een godgevallig werk volbrengt, ; dacht ik, en ik peinsde op middelen, om het kwaad af te wenden; dan, ik vond ze niet, want, ik beken het, ik heb geenen moed tegen-: over mijn Prior; en zoo het ontwerp door mij I mislukt ware , en ik terugkeerde. . . . de mon-^ nik sidderde; na eenige oogenblikken herstelde i hij zich. »Wat er in dit bosch voorviel. is mij i een wenk van hooger hand. Niet tevergeefs j zonden de Heiligen u op mijn pad; niet tever-j geefs moest een stervende booswicht tegen zich 1 zei ven getuigen ; niet tevergeefs moest hij vallen 1 als een toonbeeld van de vergelding des Hemels ! Neen, ik aarzel niet langer. Wilt gij die vrouw redden , My lord ? Hebt gij moed mijne rol te spelen ? Kunt gij iets uitvinden, om de boosheid te keeren ? Neem dan mijne pij , ziedaar mijnen lastbrief. Geef mij uw paard, ik vlucht naar eenen afgelegen hoek der aarde , om levenslang boete te doen voor het schenden der^ffiffir^taji mijne gelofte. Ik was dit den rëdcïer van mijn leven verschuldigd. Ik geloof, dat ik handel zooals ik handelen moet.quot;

De Graaf had reeds mantel en zwaard afgeworpen ; hij zonk aan de voeten van den Francis-kaner, die hem met eerbied oprichtte.

De verwisseling was spoedig geschied. Wel niet zeer ridderlijk , maar toch niet in \'t oog-loopend slecht zat de monnik in Courtenay\'s kleeding te paard.

En de houding van den Graaf, zich bukkende onder de pij , gaf hem , toen de kap over het bleeke gelaat was nedergeslagen en het ongewone schoeisel zjjn gang bemoeielijkte , al het uiterlijke van een wereldschuwend kloosterling.

vNeern toch uw zwaard terug, Mylord! ik kan mij daarmede niet verdedigen, en gij kunt het noodig hebben.quot;

oLaat dat blijven, niets moet mij kunnen verraden. Maar dit kistje. ...quot;

gt;)Verschoon mij. Graaf, dat houdt de gewijde voorwerpen van mijn priesterambt in!quot;

«Daar is goud voor uwe reis ; maar noem rnjj , uwen naam, opdat ik dien immer met eerbied gedenke.quot;

«Mijn kloosternaam is Johannes van het Zwar- | te Kruis ; maar ik ben uwe aandacht niet waardig. \' God en de Heiligen zegenen u , mijn zoon !quot; — | en de monnik reed weg.

XVIII.

PHILIPS ALS KONING VAN ENGELAND.

Wij kennen thans de geduchte , doch welverdiende straf van Darley , de invrijheidstelling des Graven van Devonshire , het voltrokken huwelijk der Koningin , en de stemming des volks; want het gevoelen der goede burgers van Woodstock was niet oorspronkelijk genoeg , om iets meer te zyn dan een afdruksel van het groote geheel, i Het huwelijk dan , van den Infant met Maria , i door Gardiner na duizenderlei zwarigheden te j Winchester gesloten, en met al die ledige pracht I en niets bewjjzende volksfeesten gevierd, welke deze gebeurtenis eischte , had ten deele de verwachting van alle partijen teleurgesteld. De Koningin had het doorgezet , omdat zij het wilde, omdat zij bezigheid en afleiding zocht, omdat zij zich meende te wreken, en omdat zij niet langer alleen wilde zijn op den troon. Koele stugheid in den gemaal, van wien zij dankbaarheid had ver- | wacht, en die in haar schoonheid noch aanval- ! ligheid vond, maakte haar , nadat de eerste roes ! der bedwelmende feesten voorbij was , naargeestig en bitter. Op haren leeftijd verzet men de ! krenkingen niet met de luchtigheid der jeugd, j Meer dan ooit overgegeven aan hare dweepzucht en aan de leiding van Gardiner, vervolgde zij i alle niet-roomschen met des te meer woede , daar om hunnentwil de eerste noodlottige stoornis in haar schijngeluk ontstaan was. En bovendien, het was immers een verdienstelijk werk , dat uitroeien der ketters, dat zich zoo goed met hare wraakzucht vereenigen liet!

De Koning vond de weinig gunstige voorwaarden . waarop zijn huwelijk gesloten was, des te harder, nu de slechte stemming van het volk hem weinig hoop overliet, om die te verbeteren, en de ronde vrijmoedigheid der Engelschen, welke maar al te dikwijls ontevredenheid en kwade luim uitdrukte , krenkte hem , die aan den slaaf-schen eerbied der Spaansche hofvormen gewoon was. Hij begreep echter de gunst van dat stugge , verachte volk te moeten winnen, om toch , bij de mogelykheid , dat zijne gemalin hem gee-ne vadervreugde schonk, na haren dood eene hand te houden aan de kroon , die hij zoo gaarne op zijn hoofd bevestigd zag. Daarom nam hij het meerendeel der natie als hervormingsgezind kennende, eenen schijn van godsdienstige gematigdheid aan, die hem nooit eigen was. Monniken, door hem medegebracht, predikten verdraagzaamheid !


-ocr page 310-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

302

Maar de Engelschen, denkende aan het spreekwoord : »Als de vos passie preektenz. mistrouwden hem ; te meer daar de Koningin middelerwijl met hare bloedige daden voortging; hij moest dus kracht bijzetten aan zijne woorden, en verkreeg van Maria , die hem genoeg achtte, om zijne wenschen te eerbiedigen en die zelfs zijn hart wilde winnen , dat hij eene lang gewensch-te staatkundige vergiffenis mocht verleenen. Zoo redde hij eenige honderden burgers en menigen Edelman, die , omdat zij deel gehad hadden aan de troonsbeklimming van Johanna Gray , of wel omdat ze gewikkeld waren geweest in Wyatt\'s samenzwering , tot hiertoe in den kerker versmacht hadden. Zoo redde hij menigeen, die, reeds ten vure of tot den strop gedoemd, als een schitterend toonbeeld van zijne goedertierenheid aan de maatschappij teruggegeven werd. Deze arglistige goedheid , welke niet zonder uitwerking bleef in de harten des volks , ergerde den Kanselier, die gehoopt had, dat de Koning met krachtigen ijver de laatste hand zoude leggen aan hetgroo-te werk, dat hij zelf voor het beste doel des levens hield. Maar de priester vergat, dat eene gouden koningskroon nog schooner in de oogen schittert, dan de zilverlichten heiligenglorie. De Spaansche loot, met zooveel moeite op Engelands troon geënt, bracht ook hem dus niet de verwachte vruchten , alleen werd de banvloek der Kerk opgeheven , en dit verhelderde nog somtijds het gelaat van den Kanselier. Spoedig echter vond Philips goed iets te ondernemen, dat tus-schen hem en den eersten staatsdienaar zijner gemalin eene byna openlijke vredebreuk teweegbracht , en dezen het gewelddadig middel deed aangrijpen , door den monnik aan den Graaf van Devonshire geopenbaard. De Koning wilde zijne overwinning op de gemoederen der Engelschen voltooien, en de lieveling der natie, Courtenay, herkreeg door hem zijne vrijheid. Het schijnt dat Maria, na eenen zoo schitterenden sluier geworpen te hebben over eene zwakheid en eene wond van haar hart, na de ontvangen krenking aan Courtenay vergolden te hebben door vernederend lijden, en overtuigd van het weinig misdadige zjjner handelingen, sedert lang van de uiterste wraakneming had afgezien , en nu met drift het verzoek van haren gemaal aangreep als een voorwendsel, om hem te ontslaan, zonder op het voorgevallene terug te komen. De Kanselier, die Devonshire slechts vervolgd had als middel, om eene andere te doen vallen, stelde niet éénen hinderpaal in den weg; doch toen de Koning nu ook ten gunste der Prinses zjjnen invloed aanwendde , en daarin reeds bijna geslaagd was, eer Gardiner aan tegenwerping had kunnen denken ; toen de Koningin, op zijn driftigen uitroep, «dat met de vrijheid van Elisabeth Engeland een groot onheil dreigde ,quot; slechts een flauw en koel antwoord gaf; toen de Legaat-Kardinaal Polus, met godsdienstige wapenen tegen haar uitgezonden , door de fijne wendingen harer antwoorden in het onzekere gebracht, en door de wegslepende betoovering van haar vernuft en bevalligheid gewonnen, met de verzekering terugkwam , dat de Prinses ten minste eene even goede Katholieke als Protestante zou kunnen worden — toen greep de Bisschop , verbijsterd , teleurgesteld in plannen , die hij gekoesterd had als eene moeder haar troetelkind , al meer en meer verward in zijne eigene netten, al meer en meer opgewonden door eene dweepzucht, die bij het gedurig staren op één punt tot razernij steeg, en hem 1 belette de zaken anders te zien dan in de som- ! berste kleuren, terwijl zijne ziel slechts indrukken ontving van een ziekelijk lichaam — toen greep Gardiner het laatste, het ontzettende, misdadige middel aan , zooals de razende speler , die have noch goud meer heeft, zijne eer en zijne zaligheid zetten zoude op eenen laatsten worp. Benefield had reeds bevel ontvangen zijne gevangene voor het eerst toe te staan aan hare zuster te schrijven. Wat die brief moest uitwerken, was reeds bepaald ; de Prinses zoude ten gehoo-re bij de Koningin toegelaten en daartoe naar Whitehall vervoerd worden; bij de bemiddeling des Konings en de behendige buigzaamheid van Elisabeth was de uitslag daarvan niet meer onzeker — en Gardiner berekende, dat eene ongesteldheid alleen verhinderend tusschenbeiden konde treden.... dat die ziekte doodelijk zoude zijn, daarvoor , meende hij, was op de zekerste wiize gezorgd.

Bij de invrijheidstelling van Courtenay bleef over zijne schuld of onschuld een zonderling halflicht verspreid. Hem werd alleen de verklaring afgevergd , dat hij nooit iets had willen, of voortaan zoude ondernemen tegen de rust van het Rijk ; een flauwe afloop voorwaar van eene met zooveel hevigheid aangevangen vervolging ! Toch werd hem als voorwaarde opgelegd , elke gemeenschap met Prinses Elisabeth af te breken: eene voorwaarde , waaraan hij zich misschien niet zoude onderworpen hebben zonder eenen brief van haar zelve, door Arthur Polus gebracht. Deze had zjjnen broeder den Legaat naar Woodstock vergezeld, Elisabeth van alles onderricht en zich aangeboden, om haar antwoord over te brengen, waartoe de slimme knaap gelegenheid vond door zich te voegen bij de twee Edellieden, welke den Graaf zijnen degen gingen terugbrengen.

In dezen brief smeekte Elisabeth haren venoof-de dringend, de aanspraak , die hij had op hare hand, in deze oogenblikken niet te laten gelden. Zij sprak er van , dat hare hoop op vrijheid daarmede in verband stond, en raadde hem, daar zij beiden, omringd door een\' drom van verspieders, in elke handeling belemmerd zouden zijn, liever voor eenigen tijd het vaderland te verlaten , dan zich bloot te stellen aan telkens hernieuwde aanvallen van teleurgestelde vjjanden.

«Wijders ,quot; zoo schreef zij hem , »dank ik God met vuur voor uwe redding. Gij hebt veel, zeer veel voor mij opgeofferd; ook ik zal standvastig zjjn, en , zoo de Hemel het wil, zijn wij slechts voor een\' tjjd gescheiden, om later een\' groot ge-


-ocr page 311-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

303

luk met elkander te deelen. Mijn toestand is voor het tegenwoordige kommerlijk genoeg, doch er schemert een vr ooi ijker uitzicht, en ik stel mij voor, nimmer af te wijken van de voorzichtig-i heid, die mij redden zal uit deze klippen en af-; gronden. Wacht en hoop! dierbaarste Graaf! ! mijn Eduard, chi a tempo a vita! Blijf geloo-I ven aan mijne liefde , en aan het bittere gevoel 1 van smart, dat mjj bezielt bij het denken aan i onze scheiding! — Dit is een vaarwel; maar troost u , geen vaarwel voor eeuwig, van uwe Elisabeth.quot;

Den wensch zijner Elisabeth te kennen en daaraan te voldoen, was voor Courtenay hetzelfde; zelfs zijn verstand raadde hem die verwijdering aan. I Het verlof, om zich buitenslands te begeven, verkreeg hij zonder moeite. Hy wilde Londen niet wederzien, om het gejubel van het volk en j nieuwe achterdocht zijner vijanden te ontgaan. Hij verzocht Chandos zijne zaken te regelen en begaf zich met een klein gevolg op weg naar Exeter. Men had hem niet van zijne bezittingen beroofd ; hij wilde het vruchtbare Devonshire wederzien, zijn Marktgraafschap bezoeken, nog eens eenen blik slaan op het oude kasteel zijner Voorvaderen , en zich dan over het oord zijner ballingschap beraden. Het was een heerlijke zomerochtend , toen hij voor het eerst zijnen kerker verliet : een van die zoele, schoone dagen, waarin de natuur zich uitput in bevalligheid en weelde en poëzij , eene poëzjj , die niet schildert met woorden , maar met zonnestralen. Levenslust en levenskracht ontgloeiden en sterkten opnieuw de borst van den nog jeugdigen man, van den ge-voelvollen Courtenay, voor zachte gewaarwordingen zoo vatbaar. Zich vrij te bewegen in de ruime, heerlijke schepping; zich verkwikt te voelen door het zacht ver warmende zonlicht; den onmetelijken hemel boven zich te zien, die schitterde van azuur, waarop enkele witte wolkjes als donzige vlokjes zweefden — wat moest dat alles zyn voor den man, die een derde van zijn leven in den kerker had doorgebracht, en die , nu voor het eerst ontslagen van een ha-telijken dwang in elke zijner handelingen , nog eene ryke toekomst van geluk en vrijheid voor zich zag! Want zijne Elisabeth had hem immers hoop gegeven. Zy zoude immers de zijne blijven; zij had het plechtig beloofd , en hij wist, dat zij moed had woord te houden. De jaren , die nog lagen tusschen de belofte en de mogelijkheid der vervulling zouden wel lang zijn, maar de tijd heeft vleugelen, ook voor den treurende; hij kon immers in dat andere vaderland geluk en vreugde rondom zich heen verspreiden , en wie anderen gelukkig maakt, is toch zelf ook niet geheel zonder troost! In zulk een vroolijk en glanzig licht stelde hij zich zijn volgend lot voor, nu hij met iederen ademtocht versche lucht en nieuwe hoop indronk. — Eene zachte zwaarmoedigheid , waarin zich niets bitters mengde , bezielde hem toen hij op weg toog. Zijne reis leidde door Oxfordshire. Naarmate hij verder kwam en de oorden naderde, waar zich zijne Elisabeth ophield , kwam het onwederstaanbaar verlangen in hem op , om het kasteel Woodstock te zien; om, al ware het dan slechts in de verte , eenen blik te werpen op die sombere muren, en onder de statige eiken door te rijden , die misschien schaduw wierpen in haar vertrek. Het was immers geene onmogelijkheid, dat een der vensters kon uitzien op den rijweg.... zij kon .... hemel! by die gedachte voelde hij zich het hart zóó onstuimig kloppen, de polsen zóó driftig jagen , het bloed op eens als vloeibaar vuur door de aderen gutsen , dat hij zijn paard omwendde , zijnen lieden beval tot Oxford voort te reizen en hem daar af te wachten.... en snel op het stadje Woodstock aanreed. Hoe hij daar eenige oogenblikken eene schuilplaats zocht tegen den regen, en opnieuw in omstandigheden gewikkeld werd , die hem tot handelen noopten, hebben wij gezien.

Ook van Lady Arabella moeten wij iets zeggen. Zij werd de gemalin van Chandos, en vond eindelijk rust na de duizende angsten , waarmede zy eene eerste dwaasheid boette, die haar de schoonste levensjaren vergiftigd had, die beste jaren van den jonkvrouwelijken staat, welke de ingetogene, de reine van harte zoo argeloos door huppelt; waarin de blos der zedigheid de eenige nevel moet zijn , die het kalme voorhoofd bewolkt, en waarin het hare doorvlijmd was van knagende bekommering en schokkend harte-leed, omdat zij zich eenmaal had laten aantrekken door het dwaallicht van het buitengewone , omdat zy de verbeeldingskracht niet had weten te onderwerpen aan de rede, omdat zy zich eenmaal verheven had boven de schroomvalligheid harer sekse.

Jeugdige lezeressen! ik ben geene stugge zede-preekster , maar gelooft mij, de verbeeldingskracht is een gevaarlijk vuur, dat gij , vestalinnen der onschuld , liever moet laten smeulen dan voeden: de ingetogenheid der maagd is de beste waarborg voor het geluk der vrouw.

Chandos en Gardiner hadden zich lang tevergeefs vereenigd , om van Maria vergiffenis voor Arabella te verkrijgen, want ook de Priester voelde zich gedrongen eene ongelukkige op te richten , tot wier verderf hij misdadig de hand had geleend. Doch eindelijk was het uitgesproken geworden, dat woord der koninklijke genade , en onder de leiding van den verstandigen gemaal, die nooit met overijling handelde , viel haar een kalm en rustig levenslot ten deel. Haar broeder had niet begeerd haar weer te zien ; hij had haar zijne verwij tingen willen sparen , want haar gedrag had hem diep gegriefd, en hij betreurde het, dat de dochter zijner moeder zy paden had bewandeld , die zijn hooggestemd gevoel van eer beleedigden. In een brief aan Chandos had

haar zijn vaarwel toegeroepen, toen hij j Fotheringay-castle verliet. Hij schonk haar Devonshire-house , dat zij voortaan bewoonde.


-ocr page 312-

304

XIX.

DE LAATS IE OPOFFERING.

»Men komt niet meer ongeroepen in de voorzaal , Mylord ! en gy staat niet op do lijst dergenen , die ontvangen wordensprak de Baron Hastings tot den Graaf\' van Devonshire, die, door de hellebaardiers herkend en binnengelaten , reeds tot de eerste voorzaal doorgedrongen was , en nu gehoor vroeg bij den Koning. »De Graaf van Devonshire hier!quot; riepen sommige hovelingen , die met onbescheiden nieuwsgierigheid nader drongen , om hem te zien ; doch zij traden terug voor den zonderling bevelenden blik. waarmede hij hen ter zijde wees, waarin nog iets meer lag dan de trots van den gevallen hoveling, die geene verguizing duldt, en het «welkomquot; verstijfde op de lippen, zelfs voor hen, die hem spottend genaderd waren, toen zy het akelig doodsche zijner trekken, en den onnatuurlijken gloed op zyn gelaat gewaarwerden.

«En toch moet ik den Koning spreken!quot; antwoordde hij, en zyne stem klonk dof, als die van iemand , wiens ademhaling tekort schiet.

»Het k onmogelijk , bij de eer van mijn ambt, het is onmogelijk !quot; herhaalde de Kamerheer.

Een bevallig jonkman trad binnen, in een oogwenk was hij bij den Graaf, nam diens handen, kuste ze met vuur, en trok hem met zich voort.

«Lieve Graaf, volg mij , maar buiten op het terras.quot;

wNeen Arthur , neen! ik moet den Koning . ...quot;

))Welnu , Mylord ! gij zult, gij zult. . . wij zijn immers te Windsor. De Koningin doet eene morgenwandeling, en de Koning zal zoo aanstonds .... Kom dan toch en hij voerde hem mede.

De Graaf kan niet beter doen. — »Die knaap is tegenwoordig meer dan ooit de lieveling der Koningin , die , naar het schijnt, wel altijd een\' York 1) voorttrekken wil!quot; mompelde Hastings.

Het terras van Windsor, die belommerde wandeldreef, als een tweede hangende tuin opgericht tegen de muren van een paleis, was in de dagen van Maria uitsluitend ten gebruike der koninklijke eigenaars bestemd, wanneer zij er zich ophielden, en Philips, die zich ongaarne door het volk omringd zag , had zelfs de toegangen , die uit het park daarheen leidden , door zyne wachten laten bezetten. De Koningin , die er wandelde, had hare dames van zich gezonden en bevond zich dus alleen. Zij schiep een zeker welbehagen in die ongestoorde afzondering , in die onbespiede eenzaamheid, welke tot mijmering uitlokt; haar gemoed geraakte in zachter stemming dan gewoonlijk; als in gepeins leunde zij tegen een\' tengeren boomstam. «Het moet toch schoon zyndacht zij, half overluid,

1) De Polussen werden Yorks dier hunne moeder, gelijk Courtenay het door zijnen vader was.

»niet Koningin te wezen , niets te wreken te hebben; zoo voor zich zelve heen te leven ; met de boosheid noch de listen van anderen te kam pen; slechts te genieten met hen , die .... doch neen , dat is een onzinnig denkbeeld! En toch was er een tijd , dat ook ik een hart had , een\' tyd. ...quot; — zij sloeg een blik om zich heen, \' als zocht zij iets, hare oogen stonden vol tranen. — En daar vóór haar, slechts op eenigen ! afstand, stond hij , aan wien zij onwillekeurig j dacht; maar niet zóó als zij hem het laatst gezien had, niet als de overmoedige gunsteling, die fier en scherp de koninklijke hand terugwees, welke zich naar hem uitstrekte , die tot haar gesproken had als de rechter tot de schuldige , die haar rekenschap gevraagd had van hare daden: neen, als een beeld van zielesmart en lijden, met gebogen hoofd, en trekken, waaruit een verpletterd hart sprak, stond hij daar , aarzelend om te naderen , en toch haar zoekende. Zij moest zich vasthouden, om niet te wankelen, zoo sidderden hare knieën.

Arthur Polus kwam op haar toe. Hij wierp zich neder en kuste den zoom van haar kleed. «Geen misnoegen, genadigs te gebiedster ! Een ongelukkige smeekt een oogenblik gehoor.quot;

Zij haalde diep adem en zweeg.

))Mag hij komen?quot; vervolgde de page.

Zij boog het hoofd toestemmend; het was haar niet mogelijk te antwoorden.

Arthur wenkte, en de Graaf lag aan hare voeten. Hij was meer geroerd dan hy zelf verwacht had. Ook hy konde niet spreken. Arthur ging eerbiedig ter zyde.

»Alles is voorbij; het is u vergeven. Graaf!quot; sprak Maria met moeite , ))wat wilt gij meer ?quot; ;

))Ik had schuld, genadigste vorstin! Mijne

vermetelheid. .. mijne drift____mijne geheim- i

houding .... gij waart mijne weldoenster ; maar, vergeef mij , uwe genade en mijn berouw voe- ; ren mij thans tot u ! Er is kwaad geschied , Mylady! doch niet met uwe voorkennis; ik weet het, gij zijt te groot, om eene heimelyke mis- ; daad te willen!quot;

))Bij St.-Katharina! waar moet dat heen. Nog een tooneel zooals vroeger ?quot; zeide Maria niet sender bitterheid.

))Dat verhoede God, Mylady I Ik zal bedaard zijn; maar ik smeek u , hoor mij aan.quot; En hij verhaalde haar het ons bekende plan ter vergiftiging van Elisabeth.

))God ! mijne zuster!quot; riep de Koningin ontzet , »en hoe is dat afgeloopen, Mylord! Hoe hebt gij dat voorkomen? Gij noemt mij wel de misdaad, maar niet de bewerkers , die het wa- i gen durfden, zonder eenig bevel ....\'\' hier verbleekte zij en sidderde. Zij herdacht, hoe zij eens, in een oogenblik, dat Gardiner en haar biechtvader haar buitengewoon opgewonden hadden , zich iets dergelijks had laten ontvallen. Zij begreep, dat men thans zou kunnen zeggen, dat zij het zóó gewild had.

))Het is voorkomen Iquot; zeide Courtenay, en op


-ocr page 313-

DEVONSHIRE. 305

DE GRAAF VAN

zijn gelaat lag een adel en eene zelfvoldoening , die niet van deze wereld waren. »De boosheid verkeert in het denkbeeld , dat haar de schanddaad gelukt is, dat moest zoo zijn om onmiddellijke herhaling te voorkomen ; er moest iemand zijn, die

zich opofferde, en......het is geschied. Ik gaf

j mijn woord van eer de bewerkers niet te noemen ; Uwe Majesteit kan ze gissen. Zij zijn machtig , en daarom stel ik voortaan in uwe handen wat duur gered is. Ik spreek thans in den naam van een te hoog belang, om die woorden te kie-: zen , waarmede men de majesteit der Koningen pleegt te ontzien , ik ben als een stervende , mijne schreden naar het graf zijn geteld : mijn oog wendt zich naar het hemelsche , en ik heb de hartstochten der aarde afgezworen. Ik heb de kracht gehad haar te zien en my niet te noemen , want ik had het beloofd , en ik moest haar sparen. Ik durf dus tot u zeggen: — Maria, het leven van uwe zuster is een schat , dien ik u te bewaren geef, waarvan gij rekenschap zult doen voor God, die ons beiden tot verantwoording zal roepen. Zweer mij , Maria , dat die schat u heilig zijn zal!quot;

De Koningin was diep getroffen. Zijn oog, dat schitterde en vast op haar rustte ; de hemelsche uitdrukking van zijn gelaat vol kalmte en ; vol ernst tevens ; de diep treffende stem . die thans \' zoo indrukwekkende woorden sprak; de hand, , opgeheven, om haar aan God te doen gedenken ; : de gedachte, dat hij waarlijk een stervende was, 1 en dat een onvoorzichtig woord , in toorn door haar uitgesproken , zijn hoofd getroffen had .... dat alles deed haar huiveren en beven , sidderen tot in het binnenste van haar hart. Zij gevoelde , dat de laatste gedachte van wrok wegstierf bij zijne stem; zij dacht voor het eerst weder aan Elisabeth als aan eene jongere zuster, haar ter bescherming aanvertrouwd ; zij gevoelde zich weder beheerscht door de betoovering van Cour-tenay\'s tegenwoordigheid ; dan , het was nu geen hartstocht meer , waarmede zij hem beschouwde ; neen , een waarachtige , bijkans godsdienstige eerbied bezielde haar voor den man, die zooveel had opgeofferd voor eene vrouw , en die grootheid van ziel genoeg bezat, om de vrouw , die zóó bemind werd , te naderen zonder zijn recht op hare dankbaarheid te laten gelden ; haar te naderen als een vreemdeling, en voor haar het leven te verlaten als een vreemdeling , om hare rust niet te storen en een gegeven woord niet te breken. Ook hief zij plechtig de hand ten hemel en sprak met bewogen stem: «Bij de zaligheid mijner ziel zweer ik u haar te beschermen, en voor haar leven te waken! Moge ik sterven zonder biecht, zoo ik het anders meene!quot;

)gt;Wees gedankt, Koningin! Neem dezen brief van haar, en nu .... vaarwel! De hemel schen-ke u zegen en zielerust!quot; Toen drukte hij met diep gevoel de hand, die zij hem toereikte en hij ging van haar, om niet terug te keeren .. .

Courtenay ontmoette een gedeelte van den schitterenden hofstoet van Philips, met den

Koning aan het hoofd; maar slechts dezen zag hij , en , de knie buigende , reikte hij hem snel een geschrift over. »Een woord van dankbaarheid van de Prinses Elisabeth ,quot; sprak hij , en terwijl de Koning, op wiens gelaat zich een glimlach van genoegen vertoonde, dien brief inzag , had hij zich verwijderd.

oWie was die belangwekkende man ?quot; vroeg Philips.

•/De Graaf van Devonshire werd hem geantwoord.

Kort daarna nam Elisabeth\'s lot eene betere wending. De Koningin verzoende zich met haar; de Prinses hield op gevangene te zijn , en zoo de argwaan nog over hare daden waakte, was i het toch altijd onder den vergoedenden glimp van eerbiedige ontzagbetooning. In 1558 stierf Maria kinderloos en Elisabeth beklom zonder tegenstand den troon harer vaderen. De Graaf van Devonshire werd slechts eene episode in haar lang en woelig leven. In de beslommeringen harer krachtige regeering is zijn aandenken genoegzaam bij haar verflauwd , dat zij de Leyces-ter\'s en de Essex konde toelachen. Doch\'zouhet niet kunnen zijn , — wij ten minste mogen het vooronderstellen — dat de gelofte , in de opgewondenheid der eerste liefde afgelegd, eene der redenen geweest is waarom zij nimmer tot | een huwelijk overging. De Koningin Elisabeth ; heeft het lijden der Prinses nooit gewroken aan Benefield, dien zij slechts spottend haren cipier noemde, hoewel de edelman bij die scherts wel eens gesidderd zal hebben.

Het ziekelyk lichaam des Kanseliers bezweek onder de ergernis over de redding van Elisabeth, die in hem van haren kwaadaardigsten vijand ontslagen werd.

Op eene heerlijke villa, in de rijk gezegende , lachende omstreken van Padua, leefde Courtenay nog twee maanden.

Het is geen zachte dood , dat langzaam sterven aan een gruwzaam vergift, waartegen een krachtvol gestel nog eenen tijd lang worstelt.

Als men jong is en nog levenslust, nog gevoel heeft voor de schoonheden der natuur, en zich nog laat wegslepen door de tooverwerken ; der kunst , dan moet het geweldig en smartelijk | aangrijpen, dat denkbeeld : — dit rozeknopje \' zal ik niet als roos zien ; als die vogel vanhier trekt, zal ik niet meer leven , die zoetklinkende muziek niet meer hooren ; die broze vlinder zal nog heen fladderen over mijn graf! — Zulk een leven , dat bij dagen te tellen is , geeft geene enkele aardsche vreugde meer , want men peinst slechts op de eeuwigheid, en zalig dan nog wie daaraan denken kan , zooals de Graaf van Devonshire , voor wien in de woorden eeuwigheid j en vergelding geen schrik lag, maar blijmoedige j hoop!

Een zonnige herfstdag — is in Padua niet de herfst lente ? — lokte Courtenay onder de bloei-


-ocr page 314-

DE GRAAF VAN DEVONSHIRE.

306

ende amandelboomen , om de onnatuurlijke koude van zijn lichaam , die niet af te wenden was, in de verwarmende zonnestralen te matigen. Hij leunde op den arm van Staunton , die uit Schotland tot hem was gekomen. Hij was een grijsaard van acht en twintig jaren, want zijne houding was gebukt, zijn gang slepend en weifelend , zijn vel dor en verschrompeld, zijne stem zwak en afgebroken , zijne oogen stonden mat en diep ingevallen, en toch was de adel zijner trekken niet geheel verloren gegaan onder de verwoesting van zijn lichaam; — die weemoedig vriendelijke glimlach was nog de zijne ; nog droeg zijn wezen sporen van eene verhevene schoonheid, waarin men zich niet had kunnen vergissen.

Toen hij zich met moeite nedergezet had, zeide hij:

«Ik zal nu voor het laatst schrijven, Staunton! Het zal spoedig met mij gedaan zijn.quot;

Met eenen onderdrukten zucht en eenen blik van medeljjden bracht deze hem schrijfgereedschap.

De Graaf voegde met bevende hand eenige letters bij eenen half voltooiden brief , trok eenen ring van zynen vinger, beschouwde dien voor het laatst met kalmen weemoed , en sloot hem in het papier. Toen wierp hij het hoofd terug in Staunton\'s arm , en gaf den geest.

De trouwe dienaar bracht die laatste letteren aan Elisabeth. Men vindt ze in hare levensgeschiedenis terug. Ze zijn de roerende uitdrukking van een gevoel, dat het gansche leven van den Graaf van Devonshire bezield heeft.

))En de kinderen van Bealow ?quot; vraagt misschien een der lezers, die gaarne alles weten. — De kleinen werden door de zorg des Kanseliers in Christ\'s Hospital opgevoed, en men vormde ze daar tot goede Katholieken ; wij meenen, dat zij goede burgers geworden zijn. Eva en Francis, door Darley\'s voorspraak onver volgd aan haar lot overgelaten, vonden een toereikend bestaan in den arbeid harer fijne vingeren. Francis werd de brave huisvrouw van een gegoed burger in Bond-street. Eva bleef ongehuwd.


-ocr page 315-

ENGELSCHEN TE EOME.

-ocr page 316-
-ocr page 317-

ENGELSCHEN TE HOME.

I.

EENE WESP GEWOND.

Wie lust heeft den loop van dit verhaal te volgen , verplaatse zich in verbeelding binnen Rome, maar Rome in 1587. Ik heb dat woord slechts te uiten en de lezer denkt zich de stad , die tweemaal heerschappij heeft gevoerd over de wereld; eene heerschappij, die zij nog niet heeft opgegeven. De stad , die tweemaal een stoffelijk en een zedeljjk overwicht gehad heeft over de volkeren , het Rome der Consuls en der Cesars, door het zwaard en de wet; het Rome der Pausen , door den banbliksem en het kruis ; de stad, waarvan de Sibillynsche boeken voorspeld hebben, dat zjj sterker zijn zoude dan de tijd! Zij ook die profetie valsch , moet Rome den tol betalen, dien zjj zelve Karthago heeft afgeëischt, dien Babylonië heeft moeten brengen ! Wie toch zoude Vandaal genoeg zyn , om er met koelheid aan te denken, hoe de Zeven-heuvelenstad langzaam in zich zelve verkwijnende, roemloos vergaande onder vermolming en onedel wormgeknaag, onbemerkt zal afnemen onder de stil vernielende beten van den tijd, zooals eene moerassige kust langzaam wegslibt onder de trouwelooze liefkozingen van den oceaan, zoo onbemerkt zelfs, dat niemand het rechte uur van haren dood zal weten, omdat de wereld sinds lang niet meer aan haar dacht, of haar reeds dood waande , toen ze nog op haar uitterend sterfbed lag. Wie is zoo koud voor de poëzie der geschiedenis, om zich zonder weemoed voor te stellen, dat Rome zou kunnen wegsterven als eene andere stad, die uitgewischt wordt uit de rij der steden, en om niet liever te wenschen, dat haar val een ontzettend verheven , een schrikkelijk grootsch schouwspel mocht zijn, waarop de volkeren met siddering staarden, en waarbij de wereld eenen langen Ijjkzang aanhief, een val, die de aarde zou 1e schokken als eene hevige stuiptrekking, opdat hare aspunten het weten konden , dat de wereldstad gevallen was! En waarom zoude zij nog niet eenmaal kunnen opflikkeren tot eenen schijn der vorige schittering, om te eindigen zooals Rome eindigen moet ?

Terwijl ik met beschouwingen speel, ia de lezer misschien reeds op het St.-Pietersplein : hij heeft misschien reeds eene standplaats gekozen dicht bij de trappen van het Vatikaan , hij ziet de Engelenburg, de St.-Pieterskerk , het laatste wonder der bouwkunst, de gedenkteekenen der oudheid , die weder vernieuwd zijn geworden , en wat niet al, dat ik niet beschrijven zal, omdat het reeds duizendmaal beter gedaan is, dan ik het zoude kunnen doen, omdat ieder het weet, en eindelijk ook , omdat ik slechts vertel en niet schilder. Lezer! die mij zijt vooruitgeijld, ik volg u naar het St.-Pietersplein. Wij zien daar eene ontzaglijke volksmenigte langzaam uiteengaan ; daar is geen vroolijk gejoel , geen gul gejuich, geen luid geschater, slechts enkele mannen fluisteren te zamen in het voortgaan, en enkele vrouwen wenden schichtig het hoofd om, naar de brug van St.-Angelo , en vatten dan weder , met vaster klem, de hand harer kinderen , die naast haar gaan , als vreesde hare moederliefde eenig gevaar, en er waren jongelingen , die bleek zagen , terwijl zij zich verwijderden , en grjjsaards, die somber voor zich henen staarden, en jonge meisjes, die zich de hand voor de oogen hielden. Maar waarom ligt er over die gansche talrijke volksschaar eene zoo duistere onheilspellende neerslachtigheid verspreid? Waarom ligt er op het gelaat van al die Romeinsche burgers eene uitdrukking van schuwheid, van onrust, van angst zelfs\'! Daar in de verte bij de brug van St.-Angelo staat wel eene galg opgericht, waaraan een mensch zoo even den doodsnik gegeven heeft, daar ziet men wel het afgehouwen hoofd van


-ocr page 318-

ENGELSCHEN TE ROME.

310

! eenen anderen lijder op eenen staak ten toon 1 i gesteld, nog versch, bloedend, afschuwelijk, en 1 het is wel vandaar, dat de menschen wegstroo-men; maar terechtstellingen waren toenmaals , en zijn immers nog, de eigenlijke treurspelen ; des volks , waarbij het met evenveel geestdrift ! toeschouwt, als de hedend\'agsche beau monde naar de huiveringwekkende melodrama\'s, en waar-i van het niet gaarne ééne bloedige handeling i ongezien zoude laten voorbijgaan; treurspelen, waarbij de mannen da capo roepen, en de : vrouwen ruw lachen, terwijl zij hare kinderen op den arm nemen , om hen een beter gezicht 1 te geven op den man , die doodt — en den man, : die gedood wordt. De terechtstelling op zich zelve kan het dus niet zijn, wat die gansche i menigte zoo ter nederdrukt, en zoo in stilte doet i scheiden. En toch , lezer! is het die terechtstelling ; de lust der menschen , om het lijden , het lijden ter dood toe , van anderen aan te staren, ontstaat, zegt men, uit eene soort van zelfzuchtig I welbehagen bij het bewustzijn van eigene zekerheid . en die bestond hier niet! Niemand dier Romeinen hield zich gewaarborgd tegen eenen dergelijken dood, niemand was vermetel genoeg te schertsen bij deze galg, ieders hart klopte met vrees bij het zien van het bloedige hoofd op die plaats , waar ook eenmaal zijn hoofd ten schouwspel zoude kunnen staan; men kon in die dagen zoo licht doodschuldig zijn, want het was Sixtus V, die regeerde , en Sixtus V was geen zacht herder zijner kudde; maar een streng rechter over een volk van schuldigen! een rechter zonder barmhartigheid, en zonder aanzien des persoons , die rang , noch kunne , noch jaren, ontzag, die eenen misdadiger strafte als eene misdaad bedreven was, en wat was geene misdaad in het oog van hem, die eenmaal besloten had door vrees te heerschen , en die onverzettelijk uitvoerde , wat hij had voorgenomen.

Dit tooneel der pauselijke gestrengheid moest wel eenen vreeselijken indruk teweegbrengen. De gehangene was een jongeling van zeventien jaren , alleen schuldig aan eenen kleinen wederstand tegen eene , zooals later bleek , onbillijke daad der gerechtsdienaars, een minderjarige , voor wiens vergiffenis een Vorst, de Groot-Hertog van Florence, en twee Prelaten , de Kardinalen Este en de Medicis, zich tevergeefs hadden bemoeid. De andere was een bandiet, een der weinigen , die zich nog sedert de rustelooze vervolging van Sixtus, in Rome had gewaagd. Dat het hoofd van eenen roover werd ten toon gesteld , was toenmaals geene zeldzaamheid, die ontzetten kon ; maar dat deze Cola de Luca, die eene schuilplaats gezocht had in de woning, ja, in de huiskapel van den Roomsch-Keizerlijken Ambassadeur , van achter het altaar weggerukt was geworden, ondanks de onschendbaarheid der bulle van Paus Julius III, die den misdadigers zekere vrijplaatsen had aangewezen, dat hij ter dood was gebracht, ondanks de meest ootmoedige smeekingen van dien afgezant, dat men

hem en zjjn huis zulk eene openlijke schande niet zoude aandoen; dat was eene geduchte, eene ontzettende , eene almachtig werkende waarschuwing ! voortaan geene toevlucht, geene straffeloosheid meer; de Paus had gezegd: er bestaan geene vrijplaatsen meer, — en door dit vreeselijk voorbeeld maakte hij hun dit woord aanschouwelijk.

Toch was Sixtus niet te veroordeelen. Bij zjjne verheffing tot den Pausenzetel , leverde Rome een afzichtelijk schouwspel op. Neen, er was geene veiligheid meer binnen de muren der grootsche Christenstad, onschuld en schoonheid werden baldadig aangerand en mishandeld, weêrlooze burgers , die rijk waren, leefden in gestadige siddering voor baldadige plundering en moord, het leven van de achtingswaardigste mannen, het leven der hoopvolste telgen van menig edel huis , was prijsgegeven aan gehuurde moordenaars; neven en broeders van Kardinalen vielen als slachtoffers van verraderlijke dolksteken , en de daders bleven straffeloos ; want de adel zelf beschermde de bandieten, hield hen openlijk in dienst en bezoldiging, en voerde ze niet zelden met fiere vermetelheid aan tegen de handlangers der Pauselijke gerechtigheid. Openlijke bijzitten van Kerkvorsten en geestelijken verpestten door haar schaamteloos voorbeeld de zeden der jongelingen, de heilige onschuld dei-maagden , wikkelden de eersten in de dichte netten der wellust, en sleepten de anderen mede door listige kuiperijen, mestten zich zat met het goud der adellijke huizen , die zij verarmden, en met de aalmoezen door vrome harten voor kloosters en gestichten bestemd. Gehuwde mannen gingen ledig op de schoonheid hunner vrouwen; met één woord , Rome was tot eene verzamelplaats geworden van elke ondeugd, van iedere schande, van elk misdrijf, Rome was eene prooi geworden, die overmoedige edelen , lichtzinnige vrouwen en bloeddorstige roovers elkander met schaamtelooze zelfzucht betwistten.

De verordeningen en straffen tegen deze misbruiken bleven onuitgevoerd ; de slappe , krach-telooze regeering wist zich niet te handhaven tegen den machtigen adel, en terwijl de gansche Christenwereld in ootmoed knielde voor den wenk van Rome\'s heiligen Opperpriester, zag deze zich als wereldlijk Vorst in zijne eigene hoofdstad beschimpt , gehoond en getrotseerd.

Vooral hsd de laatste Paus Gregorius XIII door zijne meewarige zachtmoedigheid, die zelfs het schuldigste bloed spaarde , het kwaad verergerd. I Vijf huizen van Kardinalen had men bij helde- ! ren dag bestolen gezien, kort voordat zij in het ; Conclave gingen, zelfs dat van Farnese was niet : gespaard geworden , hoewel meer dan dertig ho- ! velingen tegenwoordig waren, en zes wachten j nacht noch dag vandaar gingen. Meer dan drie- i honderd bandieten , met vele edellieden aan het hoofd , en versterkt door vroegere ballingen , die op eigen gezag terugkeerden , stroopten in de stad en in de omstreken , geenen gruwel te vree-


-ocr page 319-

311

selijk, geene ontheiliging te snood achtende , en hadden het vaste besluit genomen , in eenen on-verhoedschen algemeenen aanval geheel Rome te plunderen. Kortom de onveiligheid door den I ganschen Kerkelijken Staat was zoo groot, dat geene vreemdelingen zich meer in bedevaarten | daarhenen waagden, of het moesten dezulken zijn, die onder een sterk geleide of in het gevolg j der gezanten konden reizen. Dat was te erg, 1 dat was te groot eene schande, door laakbare zachtheid veroorzaakt, dat was eene goedheid, die de moeder der misdaad werd, dat was niet zorgen voor het heil der aanvertrouwde schapen ; zoo moest hij niet handelen, die de vertegenwoordiger was van den goeden Herder; dat was een trouweloos voet geven aan het kwade, zelf in vadsige rust onbekommerd voort te leven en het onkruid ongewied te laten; dat was geene vorstendeugd den zwakke prijs te geven aan de ruwe overmacht, en de onschuld aan elke loerende list; dat had Sixtus begrepen , dat wilde Six-tus voorkomen, die smet wilde hij wegwisschen, die ergernis wilde hij staken ; maar dat eischte 1 strenge, vreeselijke voorbeelden; daartoe moest i er veel bloed stroomen, daartoe moesten er die-i pe wonden geslagen worden in het hart van alle Romeinen , daartoe moest Rome sidderen voor den geweldigen donderaar , die het ten gerichte daagde ; want Rome had die wandaden lief als troetelzonden, en alle Romeinen waren mede-: plichtig of verwant aan de boosdoeners.

Dit is nu zeker eene lange uitweiding, en wij zijn wel vermetel het geduld onzer lezers op zulk eene proef te stellen ; maar zij was noodig tot opheldering van het voorgaande , en tot toelichting van hetgeen volgen moet.

In eenen wijden mantel gewikkeld , met over elkander gekruiste armen , met den hoed diep in de oogen gedrukt, met samengeklemde lippen, en onbeweeglijke, strakheid in gelaat en oog , had een jongeling, van den volkshoop geheel afgescheiden , op een eenzaam plekje van de Piazza voor de brug de strafoefening mede aangezien. Geen gebaar , geen geluid ontsnapte hem , geen zijner ijskoude trekken verried medelijden, en toch hield hij met ingespannen deelneming den blik op het afgrijselijke schouwspel gericht. Slechts toen de knaap Francesco aan de doodelijke koord vastgehecht, tusschen hemel en aarde zweefde , als eene vlieg in het web der spin, en zijn jeugdig hoofd zonder veerkracht op zijde viel, slechts toen had de zonderlinge toeschouwer de rechterhand schielijk naar het hart gebracht, met eene beweging alsof hem daar iets veel pijn deed, en het was toen alsof zjjne bleeke lippen nog bleeker werden. Men kon niet zeggen , dat het uiterlijke van dezen jongeling, die reeds de mannelijke jaren nabij was , iets onbehaaglijks had , zelfs stond zijn koolzwart kroezig haar zeer goed bij het mannelijk bruin zijner gelaatskleur, zelfs zetelde iets fiers en moedigs op zijn voorhoofd, en toch zoude niemand zich door dat gelaat aangetrokken gevoeld hebben. Die sterk overvallende bovenlip, die eenigszins ingedrukte neus , die vele samenloopende plooien rondom den kleinen mond , wiens onderlip door een aanhoudend intrekken bijna niet meer bestond , en vooral zijne zonderlinge oogen , gaven hem een voorkomen , dat ten minste eenen gelaatkundige niet zoude voldaan hebben. Behalve die oogenblikken, toen hij met zoo sterke aandacht toekeek, dat ze als verstijfd en glazig stonden, draaiden die oogen in rustelooze beweging in hunne holten rond , en sloeg hij ze neder , dan nog schoten er als electrieke vonken van tusschen zijne lange pinkers te voorschijn. Hun gloed, hunne gestadige beweeglijkheid , waren als de getuigen van een gemoed , waarin het kookte en bruiste, dat in gestadige woeling was, ondanks dat masker van kalmte, waarmede hij zijn gelaat omtoog. Het was moeielijk te onderscheiden of de kleur dier oogen een glinsterend bruin was, of wel dat schrille groen , dat men slechts zelden bij men-schen aantreft, doch dat het eigenaardige is der kattensoort. Hij was groot , doch zijne houding meer gebukt, dan men het op zijnen leeftijd zoude kunnen verwachten. Zijne kleeding had niets bijzonders ; de bruine mantel, waarin hjj gehuld was, liet echter eenen fijnen degen zien ; dit en de zilveren sporen aan de laarzen kenschetsten hem als edelman. Eensklaps, en alsof hem iets inviel, had hij zich gemengd onder de volksmenigte, die naar het plein toestroomde. In het gedrang volgde hij zoo dicht mogelijk twee jonge edellieden, in het sierlijk kostuum van hunnen rang en hunne jaren. Zij bemerkten hem niet.

wBautista!quot; sprak de eene , «wij hebben hem zien vallen den laatsten dapperen man in Rome, die iets ondernemen durfde , de wakkere Cola de Luca.quot;

wDen laatste!quot; herhaalde Bautista, met eenen zucht, wen onze Agatella ook weg, onze bevallige Prinses, die nog wist hoe men het leven genieten moest. Helaas! Morforio heeft wel gelijk , het is eene wrange peer 1) , die de Kardinalen ons te eten hebben gegeven.quot;

«Het is , bij St.-Petrus ! een hondenleven , dat wij leiden moeten; meent de Paus monniken van ons te maken, dat hij ons ophangt als wij een paar frissche wangen kussen ?quot;

»Of als wij den degen trekken ; verwenscht, Jeppo ! draagt gij den uwen reeds niet meer ?quot;

«Hoor , vriend ! ik behoud nog gaarne mjjnen hals , ik ben kitteloorig en als men mij beschimpt, en ik een goed staal bij mij heb , dan jeukt het mij in de scheede; daarom ga ik zonder degen uit, en zie voor mij als een kapucijner/\'

«Pst! pst! gij wordt te luid voegde Bautista zijnen vriend toe, en beiden zwegen. Het was te laat.

Onze geheimzinnige jongeling had zacht gesproken met eenige mannen, die er uitzagen als lieden van den stadvoogd, en daarop was hij

1) Peer, van Peretti, de geslachtsnaam van Sixtus


-ocr page 320-

312

verder gegaan; doch de beide edellieden werden door de vreemde mannen medegevoerd, terwijl het volk eerbiedig uiteenweek , en niet waagde eenig medelijden te kennen te geven.

Eenige minuten later reed een reisgezelschap het St.-Pietersplein op. Het bestond uit twee vrouwen , een man en een knaapje. Allen zaten op muilezels, een muilezeldrijver geleidde daarenboven een lastdier met pakgoederen. Zoolang de dichte volksdrommen nog heen en weder kruisten , had niemand acht op hen geslagen , thans nu het gezelschap in de richting der Obelisco del Valicano halt hield, viel het onzen jongeling in het oog.

Hij plaatste zich op kleinen afstand van de zuil. Wij moeten over dit reuzenwerk iets zeggen.

Achter de sacristy der St.-Pieterskerk lag sedert onheuglijke dagen, in treurige vernedering , eene trotsche gedenknaald , het gewrocht der Egyptische bouwkunst, aan haar vernederd vaderland ontschaakt, om aan Cesar Augustus en Tiberius te worden toegewijd. Rome was gewoon de wereld op schatting te stellen , om zich triumfbogen te stichten. Toen Sixtus nog zijn leven kommerlijk in het klooster der heilige Apostelen sleet, vond hij er een weemoedig zoet genoegen in , dit schoone gedenkstuk der eeuwen te bewonderen , dat daar lag in het stof der verwerping als een gevallen held op een verlaten slagveld. Dan gaf hij immer zijne verwondering te kennen, dat altijd Rome\'s gebieders terug geschrikt waren tegen de roemrijke onderneming , om dit gevaarte op te richten. «Alleen om dit uit te voeren, zoude ik wenschen Paus te zynhad hij gezegd. Hij werd Paus. Hij hield vorstelijk zijn woord. Hij deinsde niet terug voor de duizende moeielykheden, die zich reeds in het begin opdeden : voor de ontzettende kosten , die het volvoeren vereischen zoude ; met vuur omvatte hij het plan , met ijzeren volharding zette hij het door; met helderheid van oordeel koos hij de juiste middelen en de geschiktste personen, om uit voeren. Hij vreesde geen mislukken; want hij wist wat menschenhanden vermogen, als zij door eenen vasten wil aangespoord en door een schrander brein voorgelicht worden. Daarom koos hij Dominicus Fontana, de grootste bouwkundige van zijnen tijd. Hij zag niet op tegen de verbazende geldsommen: want hij wist, hoe wel aangelegde zuinigheid den overvloed tot zuster heeft; hij wist, hoe hij herwinnen konde, wat hij hier met eene milde hand moest uitstorten ; de groote hervormer van Rome droeg gelapt linnen ! Door eene opzettelijke bul daartoe gemachtigd, aanvaardde Fontana het groote werk; meer dan een jaar tijds besteedde hij alleen aan het samenstellen van een houten gebouw of kasteel, tot de oprichting dienstbaar, waarvan hij de uitvinder was , en dat op zich zelf niet alleen Italianen uit alle streken van Italië, maar zelfs vreemdelingen ter bezichtiging naar Rome lokte. Alleen voor het winden der vier kranen , die men gebruikte , had men honderd zestig kloeke welge roede paarden noodig | en achthonderd sterke mannen, terwijl bovendien nog vierhonderd andere werklieden op verschillende wijzen bezig waren. Door middel van een klokje en een trompetter op den top van het zoogenaamde kasteel geplaatst , werd dit talrijke werkvolk tot den arbeid en het rustuur geseind. ; En alles geschiedde met zulk eene orde en geregeldheid , dat alle werktuigen zich te gelijk en { in overeenstemming bewogen , zooals de muziekinstrumenten bij eene goed uitgevoerde sym- | phonie.

Op het St,-Pietersplein, de waardige plaats i voor zulk een gedenkstuk, werden de grondvesten gelegd, die de zuil moesten schragen. Aan de vier hoeken werden onderscheidene penningen i gelegd met vindingrijke opschriften , met de beeltenissen des Pausen en van vele Kardinalen, Roomsche Prinsen en Ambassadeurs; de overlevering heeft vele dier opschriften bewaard 1), en zij zijn waarschijnlijk overbekend, wij ten minste mogen ons niet ophouden met ze op te tellen; wij vreezen buitendien reeds in herhalingen vervallen te zijn , van hetgeen door anderen reeds met meer bevalligheid en zaakkennis is gezegd. Om verder te gaan, de onderneming gelukte. De schoone naald van pyropisch marmer prijkte op een voetstuk naar evenredigheid groot, en hief de trotsche spits hoog in de lucht.

Na den koperen kloot der heidenen gedragen te hebben , dien het volkssprookje met de asch van Augustus vulde, voerde zij thans het zinnebeeld der Christenheid : het kruis. In dit kruis was een deel gevat van dat gewijde hout, waarop de goddelijke Hoogepriester der Christenen zijn offer bracht, en Sixtus verbond aan het aanbidden dier reliquie groote kerkelijke voorrechten, zoodat onophoudelijk duizende geloovigen daarheen stroomden, om het opgerichte meesterstuk te bewonderen en den zegen der aflaten deelachtig te worden. Dit was kennelijk het doel van eene der vrouwen uit het reisgezelschap, dat de jongeling gadesloeg en dat wij reeds vergeten hebben; want met blijkbare drift van haar muildier springende , was zjj schielijk tot bij het voetstuk van den obelisk genaderd , en daar nederknielende, de ineengevouwene handen ten hemel opheffende en de oogen gericht naar het gulden kruis, zonk ze weg in een aandachtig gebed. Die vrouw zag die menigte van vreemde menschen niet,

1) Ook aan de marmergroeve, die als eerste grondslag diende, werden penningen toevertrouwd, die aan de nakomelingschap verkondigden op welke wijze de taak ondernomen was, hoe ze volbracht werd en wie ze uitvoerde. De vier zijden van liet voetstuk werden insgelijks van toepasselijke opschriften voorzien, waarbij de naam van den bouwmeester niet vergeten werd. Vier leeuwen van gegoten metaal , liggende op het voetstuk, dragen op hunne ruggen het gansche gevaarte, zoodat tusschen het voetstuk en de naald zelve eene zekere ruimte is, j die het geheel bij forschheid en grootte, iets luchtigs, , iets onbeschrijfelijk zwierigs geeft.


-ocr page 321-

EJSTGELSCHEN TE ROME.

313

welke nog altijd op het groote plein heen en weder wemelde ; zjj zag het kunstige bouwstuk niet, waarvoor zij geknield lag; zjj dacht niet aan de loerende blikken, die de vreemdeling op haar sloeg; die vrouw vergat het knaapje , dat toch zeker haar zoon moest zijn.

Zy bad lang, zeer lang, en toen zy eindelijk hare vrome aandacht afbrak, stond zjj langzaam op, en naderde ernstig en in zich zelve gekeerd, de op haar wachtende groep , als iemand, die in het gebed tot hoogere sferen was opgeheven en wiens geest zich ongaarne en met moeite weder tot de aarde wendt. O ! een oprecht gebed , in welken vorm , in welke taal, tot welke godheid ook gericht, brengt altjjd de diep voelende ziel den hemel nader.

Terwijl de vreemdelinge zich in hare godsdienstplichten verdiepte, zag zich iemand van haar gezelschap in eenen woordenstrijd gewikkeld, waaruit hij zich niet wist te redden, en die toch gevaarlijker was , dan hij zelf konde denken. Die man droeg de vreemde kleederdracht der Schotten; het blauwe mutsje met de reigerveder , de korte geruite rok, de ontbloote beenen , door de kruisbanden der voetschoeisels versierd , en de plaid, die hem met eene zekere bevalligheid over den schouder hing, hadden menigen blik der voorbijgangers uitgelokt, en ook de aandacht gaande gemaakt van de mannen , die, naar hunne wapenrusting te oordeelen, makkers waren van de barsche knapen, die wij de beide edellieden hebben zien wegvoeren.

Op hem wijzende, spraken zjj met elkander, glurende met loensche blikken.

«Kom, Hugh!quot; riep de vrouw, die bij het knaapje gebleven was, hem in het Engelschtoe, »ga gij verder , die lieden hebben niets goeds voor , ik zal Mylady hier wachten !\'\'

Hugh , die niet antwoordde, wien dit bekijken van zijnen persoon verveelde , en die zich misschien tegenover eenen vijandelijken clan waande, trok zgnen claymore, stelde zich in verdediging en vroeg hun in zijn zwaar Engelsch, wat zij van hem wilden. Hun antwoord, dat hij evenmin verstond als zij zijne vraag, ging vergezeld van een driftig wijzen op zijn wapen. Beide partijen begrepen echter, dat ze met woorden voor elkander minder verstaanbaar waren, dan met daden, daarom begon de aangevallene zich daarmede te verdedigen, terwijl de aanvallers hem bij de schouders grepen en achterover uit den zadel rukten. Een luide kreet van het knaapje werd even schielijk gehoord door de moeder, die juist aankwam , als door den jongeling , die haar gevolgd was. Snel wendde hij zich tot de krijgslieden , die Hugh , reeds geheel weerloos, in hun midden hielden.

«Waarom ontrust gij de lieden van die vrome pelgrimme V vroeg hij hun met een zeker gezag.

«Hij draagt verboden geweer, Signore!quot; en de man, die dit zeide, toonde den claymore.

»Verboden geweer! domooren ! ziet gij niet, dat het een Perzisch zwaard is, zooals de Ja-pansche gezanten droegen , die Zjjne Heiligheid zoo goed ontving; verboden geweer! schaamt u , dwazen! laat dien vreemdeling met vrede, en ziet liever toe , dat men gindsche hoofden niet van de staken rukt zooals ik weet, dat sommige loshoofden hebben voorgenomen.quot;

»Bij de Heilige Maagd! ik weet niet hoe Perzische dolken er uitziensprak een der soldaten , terwijl hij Hugh zijn wapen teruggaf.

))Maar, Signor Scipione! onze orders luiden toch....quot; hervatte een man , die de aanvoerder scheen.

))Voor mjjne verantwoording , en weg met u !quot; riep de jonge man barsch en driftig. En de mannen lieten den Schot los en verwijderden zich , tusschen de tanden grommende als bulhonden, wien men hunne prooi ontnomen heeft.

De Engelsche dame , die het Italiaansch scheen te verstaan , had begrepen welken dienst de jonge Romein haar bewees.

«Ik dank u voor de bevrijding van mijnen bediende , Mynheer!quot; zeide zy hem, «ofschoon ik niet weet te gissen, aan welk vergrijp de arme Hugh kan schuldig zyn.quot;

))Op het dragen van verboden wapentuig , staat hier de doodstraf, Signora! en zeifs Alexander Farnese heeft zynen neef daaraan slechts door eene list kunnen onttrekken. Beduid uwen bediende , dat hij zijn wapen verberge en voortaan af-legge ; myn voorwendsel, dat toevallig by deze lieden gold, zoude hem by anderen niet zoo gemakkelijk beschermen.quot;

«Hugh ! verberg uwen claymore,quot; sprak de dame tot dezen , «en gy , edele Heer! gij hebtgroo-ter recht op myne dankbaarheid dan ik in \'t eerst vermoedde, en zoo het in de macht eener vreemdelinge stond, u daarvoor te....quot;

«Schoone Signora! gij noemt u eene vreemde-delinge , en alles bewijst, dat gij het zijt, hoewel men het niet zeggen zoude aan de wijze , waarop gij onze taal spreekt; denkt gy u lang te Rome op te houden ?quot;

»Ik kan dat zelve nog niet bepalen , Mijnheer!quot;

«En kwaamt gy van verre, om de zuil te aanbidden ?quot;

«Van zeer verre, uit Engeland; doch het was niet het eenige oogmerk mijner reize, het was slechts eene plechtige gelofte , een dankoffer aan mijne Beschermheilige, die mij tot hiertoe veilig heeft geleid.quot;

«Gy moet even moedig zijn als vroom , om zulk eenen langen, gevaarlyken tocht te ondernemen. Gij hebt hier zeker uwe betrekkingen, die u verwachten, niet waar, Signora ?quot;

«Niemand verwacht mijhernam zij zuchtende en sloeg de oogen neder, «dat maakt myn toestand zeer zorglyk.quot;

«Inderdaad,quot; hernam Scipione, haar uitvor-schend aanziende , met een bijtend glimlachje , «het tegenwoordig bestuur is eene op zich zelve staande schoone vrouw , eene vreemdelinge , die niemand kent, niet zeer gunstig.quot;

«Hoe moet ik dit verstaan , Mijnheer ?quot; vroeg zy verwonderd en by na beleedigd.


33

I.

-ocr page 322-

314 ENGELSCHEN TE KOME.

»In den besten zin, Signora! Als de waarschuwing van iemand, die belang in u stelt. Waar denkt gij uwen intrek te nemen, Signora?quot;

))Ach Hemel! dat weet ik zelve niet,quot; riep zy met eenen diepen zucht; «misschien zoude mijn bloedverwant.... wist ik slechts waaromtrent zijne woning....?quot;

«Wiens woning?quot;

»Die van den ridder Karre! zoudt gij hem mogelijk kennen? o Signore! gij weet niet hoe onbegrijpelijk veel er mij aan gelegen is , hem spoedig te zien.quot;

»Karre, Karre ,quot; herhaalde de Komein , zich over het voorhoofd strijkende , als iemand , die zich herinnert,: «ik heb dien naam meer gehoord , kent gij iemand, met wien hg in betrekking zou kunnen staan?quot;

«Monsignor Montalto beschermt hem; doch ee-ne vrouw zoude zeker moeielijk een gehoor bjj dezen Prelaat....quot;

»Hm ! hm ! Montalto !:\' herhaalde Scipione langzaam , terwijl hij met het hoofd knikte en zich de onderlip verbeet, »dat is een groote naam, Signora!quot;

Toen bedacht hij zich eenige oogenblikken , een donkerroode gloed verspreidde zich over zjjn gelaat , zijne oogen schitterden. «Hoor, ik zal u helpen, ik zal den ridder Karre voor u uitvinden. Stelt gij vertrouwen in mjj ?quot;

«Ik heb geene andere keuze ,quot; hernam zij, met eenen zweem van verdrietelijkheid, «dan my toe te vertrouwen aan een\' vreemdeling , die bewezen heeft, dat hij mij dienen wil.quot;

«Welaan dan , ons gesprek op deze volkrijke plaats heeft reeds te lang geduurd; te Rome zjjn zelfs de straatsteenen verspieders ! Ik behoor tot het gevolg van eenen Bisschop, wij zouden beiden licht in ongelegenheid kunnen komen. Laat mjj u in den zadel helpen.quot;

De dame had werkelijk opgemerkt, dat de zonderlinge jongeling, terwijl hij met haar sprak, meermalen het hoofd schichtig omwendde.

«Rijd nu het plein dwars over tot aan gind-sche straat,quot; vervolgde hjj, toen allen hunne muildieren weder bestegen hadden, «ik zal u iemand nazenden , die u naar een geschikt verbljjf zal geleiden; ik kom zelf als ik iets naders weet van uwen bloedverwant.quot;

«Mijnheer! hoe zal ik u mjjnen dank....quot; dan hij had zich reeds verwijderd en wenkte met de hand, dat zij voortrijden zoude. De overigen hadden reeds lang naar dit oogenblik verlangd, en de muilezeldrjjver, die menige verwensching over deze vertraging had geuit, dreef nu zjjne dieren voort.

De schoone vreemdelinge , want inderdaad de kap, die zjj nu weder over haar hoofd trok, en die daarvan onder haar gebed was terug gevallen , liet genoeg van haar gelaat zien , om haar schoon te noemen; hoewel eene tint van somberheid en ernst daarop onmiskenbaar was.... de schoone vreemdelinge dan zuchtte , terwjjl zjj in diep gepeins naast hare gezellin voortreed, die haar eindelijk met de vraag stoorde: »Wist die Romeinsche Heer het verblijf van Sir Lionel ?quot;

«Niet beter dan ik; doch hij heeft beloofd, hem op te sporen. Weet gij wel, Margaret! dat Hugh een doodsgevaar ontkomen is , door bemiddeling van den vreemde ? En daarenboven zal deze ons eenen leidsman zenden , die ons een geschikt verblijf zal aanwijzen.quot;

«Waarom zou die gids dan nog niet bjj ons zjjn ?quot;

«Ja, dat is zonderling. Hier te Rome beangstigt mij alles ; alles is hier zeldzaam en vreemd ; gewapende mannen, gerechtsdienaars omringen ons bij elke schrede , eischen rekenschap af van elke nietigheid, en zelfs hij, die mij schijnt te willen beschermen, doet het met eenen schroom en eene geheimzinnigheid, die mg beklemmen en ontrusten , zijne blikken jagen mij schrik aan, en zelfs zijne woorden hebben meer van eene gerechtelijke ondervraging dan van de ridderlyke toespraak der hulpvaardigheid.quot;

«Ja, bjj St.-Andreas! het is een Heidensch land dat Christelijk Italië,quot; viel Hugh zijne meesteres in de rede, «waar men ezels voor paarden houdt, en waar een eerlijk man zijnen claymore niet trekken mag tegen schurken , die hem aanranden.quot;

Een «pst, pst,quot; liet zich achter hem hooren , en een man in een grijsachtig gewaad sloop hen op zyde.

«Signor Scipione zendt mjj,quot; zeide hij tot de Dame, doch met eene schorre , bijna onverstaanbare stem.

«Goed,quot; antwoordde deze , «wij zullen u volgen.quot;

En hy plaatste zich aan het hoofd van den trein.

De rechte, fraaie hoofdstraat, waartoe zij reeds genaderd waren , liet hij ter zyde liggen, en voerde hen door nauwe , kromme, bochtige, ten deele slecht geplaveide straten, terwijl hy alleen door bewegingen den weg , dien men te volgen had , aanduidde.

Ten laatste, terwyl de Lady zich niet zonder bevreemding en onrust tegen Margaret uitliet, over de zonderlinge, onaanzienlijke buurten, waardoor h|j hen heenvoerde, hield de gids stil voor een huis , dat een weinig uitlokkend aanzien had.

«Wist ik slechts waarheen, ik trad deze ongure herberg niet binnen ,quot; fluisterde de vreemdelinge tot hare vrouwelijke bediende.

«Mama! gy hadt gezegd , dat het hier mooier zoude zyn dan te Londen,quot; riep het knaapje, half schreiende , terwyl Hugh hem uit den zadel tilde.

De muilezeldrijver , bekend met de inrichting zijner vaderlandsche herbergen, ging, zonder zich over iets te bekommeren , stalling zoeken voor zyne beesten. De gids sprak eenige woorden zacht tot een lang, schraalachtig man, van eene bleekgele gelaatskleur , die , al buigende , zich als Azzo , de eigenaar des huizes , bekend maakte , terwyl hy by zynen beschermheilige verzekerde,


-ocr page 323-

ENGELSCHEN TE ROME. 315

dat zijn huis een bescheiden huis was , waar schoone dames tegen elke opspraak en tegen elke vervolging gewaarborgd waren.

Na deze vreemde inleiding, voerde hij zijne gasten (want ook Hugh volgde de vrouwen) door eene galerij, naar een vertrek op de eerste verdieping , dat oneindig beter ingericht was , dan men naar het uiterlijke aanzien der woning had kunnen verwachten.

))Dat kamertje ter zijde zal voor deze juffer zijnsprak de hospes, op Margaret wijzende , en als die lange heiden daar , uw bediende is , kan hij beneden ruimte genoeg vinden.quot;

))Ik scheide mij niet van mijne reisgenooten sprak de dame schielijk, »mijne kamenier verlaat mij niet, en Hugh zal slapen in dat zijvertrekje.quot;

»Zooals gij wiltantwoordde de man met een licht schouderophalen en wilde gaan.

))Nog een woord, Padrone!quot; sprak de Engel-sche ernstig, »hoewel ik in de verlegenheid van het oogenblik gebruik moet maken van uw huis, zal het mij hier te Rome weldra niet aan beschermers ontbreken.quot;

))Ik twijfel daaraan geenszins,quot; viel Azzo haar met eenen glimlach in de rede.

»En het hangt van u afvervolgde zij , zonder daarop te letten , «hunne gunst en mijnen grooten dank te verdienen.quot;

»Laat dat aan Azzo Tiveretto over, hij weet wat eene Signora , zooals gij , toekomt.... zal ik u voor de siësta nog eenige verversching bren-gen?quot;

))Gij hebt gelijk , Azzo! een goed ontbijt hebben wij allen noodighervatte de Lady.

Dit afwachtende, wierp zij zich op een rustbed neder , terwijl haar zoontje en de kamenier zich verlustigden, om door de getraliede vensters op het drukke , maar zwijgende straatgewoel te staren.

Hugh zette zich in eenen hoek en neuriede half luid het begin der Schotsche ballade: From mighty Odin\'s airy hall etc.

II.

DE RIDDER KA.RRE EN ZIJNE BEZOEKERS.

De eenvoudige woning van den ridder Karre paalde aan de sacristij der St.-Pieterskerk. Het prachtige koepeldak , een der reuzenwerken door den regeerenden Paus ondernomen en met zooveel luister ten einde gebracht, was op dit tijdstip nog niet voltooid ; doch reeds bestond de trap, door Sixtus daar geplaatst, om zich uit de vertrekken van het Apostob\'sche paleis binnen door naar de hoofdkerk te begeven , zonder aan onbe-scheidene blikken blootgesteld te zgn. Deze opmerking zal misschien in het vervolg minder ongepast schijnen, dan zij nu moet voorkomen, want wij spraken van het huis eens Engelschen vreemdelings, waarvan wel niemand zal vermoeden , dat hij met de St.-Pieterskerk , noch met de pauselijke trap, noch met de Gregoriam-sche kapel, waarop deze uitliep, noch met de vertrekken van het Vatikaan eenige gemeenschap had.

Toen Signor Scipione zich zoo vreemd hield van elke kennis aan dien Karre, moest hij öf wel zeer onnoozel geweest zijn, 6f wel zeer gewichtige redenen gehad hebben, om het te schijnen; want ieder Romeinsch Edelman kende hem als een Engelschen balling, die stil voor zich henen leefde met hetgeen hy .üt zijn, door Elisabeth verbeurd verklaard vermogen had kunnen redden. Zyne per-soonlijke rampspoeden , zjjne ballingschap, zijn lijden voor het Katholieke geloof, had hem in de pauselijke stad vele harten gewonnen, en zijne gezelligheid, zijne aangename manieren, de losse gemakkelijkheid van zijnen omgang, die den man van opvoeding en geboorte kenschetsten, hadden hem daar, ondanks zijne bekende armoede, de aanzienlijkste huizen geopend ; sommige geestelijke Vorsten ontvingen hem aan hunne tafels , en menige voorname Romeinsche vrouw zag met wangunst op de schoone, die hij den arm gaf; en menig bekoorlijk meisje trok met coquetterie den donkeren mezzaro ter zijde , als zjj den ridder op de wandelplaatsen ontmoette , en bij de avondtochten van het Corso was hij zeker, meer bloemruikers te ontvangen, dan hg dragen kon. Hij was ook een ongehuwd man, die nog geen dertig jaren wezen kon, en zijne gestalte.... doch wij zullen hem zoo aanstonds zien en zeiven kunnen oordeelen , of de Romeinsche dames gelijk hadden. Een hupsch , beschaafd, vroolijk, geestig , zorgeloos edelman , martelaar van de vervolgingen der Protestanten , zonder eerzucht, zonder aanmatiging, zonder eenigen lust tot staatkundige bemoeiingen , ziedaar wat de Romeinen in hem zagen. Toch was hij nog iets anders.

Na den zedigen ingang van zjjn huis , volgde eene armoedig gemeubelde voorkamer , die , behalve de levensgroote portretten der Schotsche Maria en van twee Engelsche Bisschoppen , niets byzonders bevatte. Dan, eene kleine, achter een tapijt verborgene zijdeur, ontsloot alleen voor den eigenaar den toegang tot eene enge galerij , vanwaar men in eene zaal trad, die een gansch ander denkbeeld moest geven van des ridders welvaart. Neen, voorwaar geen schatrijke prelaat konde zijn geheim bidvertrek met meer uitgezochte gemakken voorzien, met meer smaakvollen luister , met meer zelflievende weelde hebben opgesierd. De wanden prijkten met een stevig Hon-gaarsch leder, van eene lichtblauwe kleur , bezaaid met dooreengeslingerde grillige figuren van zilver. Op den vloer lag een veelkleurig Perzisch tapyt , dat glinsterde van nieuwheid en frisch-heid , en zoo zacht, zoo mollig , dat de voet zich by het gaan in het weeke weefsel verschool, als in het versche zomergras van onze vaderlandsche weiden. Op eene kostbare ottomane van citroenboomenhout lagen welgevulde kussens van blauw


-ocr page 324-

ENGELSCHEN TE ROME.

316

fluweel, welker zware zilveren koordfranjes en kwasten tot op den grond nederhingen. Een prachtig buffet, ryk met zilver vaatwerk bezet, was voorzien van vruchten, gekonfijte vruchten en allerlei suikergebak. In een albasten koelvat, met water gevuld , stonden vergulde schenkkannen met Cyprischen wgn en dien van Syracuse. De schikking van dit alles scheen ten doel te hebben , den bewoner van alles te voorzien, zonder de tusschenkomst van bedienden ; ook hield de ridder er slechts eenen enkelen, die dit vertrek niet betrad, dan om het in orde te brengen. Daar het avond was, brandden er talrjjke waskaarsen op de bronzen luchters , wier sombere kleur en grillige vormen , de al te helle schittering van het behangsel aangenaam braken, zooals somtijds een grauwachtig wolkje eenen al te eentonig blauwen hemel niet onbehaaglijk afwisselt. Een levensgroote genius van porfiersteen hield eene antieke urne in de hand, waaruit zich een reukwerk ontwikkelde, dat het gansche vertrek met aangename geuren vervulde. Maar het meest in het oog loopend van pracht, was de zetel of leunstoel, tegenover de sofa geplaatst, en wiens karmozijn fluweelen bekleedsel, hoewel zonder wapens , met vorstelijken rijkdom van borduursel en verguld snijwerk overladen was. Achter dien zetel zag men eene draperie van zware damastzijde. Verder tabouretten , kleine tafeltjes, op een van welke , dicht nevens den leunstoel, sierlyk schrijftuig, eenen lessenaar en papier , en eene spiegelkast, waarvan eene der openstaande deuren eenen belangrijken inhoud van fraai ge-bondene boeken zien Üet. Dit alles maakte het huisraad van deze zaal uit, die blijkbaar noch een bidvertrek , noch eene slaapkamer was. Wilde men tot die beiden den toegang hebben, dan moest men de kleine deur ter linkerzijde openen, en men kon zijn oog verlustigen aan het prachtige toilet en het fraaie ledekant des ridders , die , zoo het scheen, al deze genietingen van weelde en rijkdom alleen in het geheim rondom zijnen persoon verzameld had. Maar laat ons hem zeiven bespieden , terwijl hy zich daar op zijne ottomane nedervljjt, nadat hy onderscheidene malen met kennelijke onrust de kamer op en neder gegaan was. Groot kon men hem wel niet noemen , doch hy was welgevormd van gestalte , en zelfs duidden zyne breede schouders en de korte, gevulde hals, door eenen geplooiden kanten kraag slechts half bedekt, eene zekere mate van lichaamskracht aan. Hij had zeer lichtbruin haar , dat in lange lokken nederviel; dit, gevoegd by donkerblauwe oogen, die iets wegslepend dweepach-tigs hadden, vergoedde eene zekere onevenredigheid in zijne trekken , en deed het lage platte voorhoofd , den te sterk gebogen neus en de spits uitloopende kin geheel vergeten. Rondom de fijne lippen van zijnen kleinen mond speelde iets, dat somtyds eenen beleefden, veeltyds eenen gullen glimlach heeten moest, doch die voor beiden iets te scherps en te sarkastisch had. Over het geheel teekende zjjn gelaat meer schranderheid dan gevoel, meer berekening dan hartstocht , alles echter vergoelijkt door eenen glimp van innemende welwillendheid, die zeer wel waar konde zjjn ; doch wjj mogen het niet verbergen, dat die diepliggende , levendige , kleine oogen, evengoed slimheid uitdrukken konden als dweep-achtige teederheid , hoe liefelyk zij zich ook voordeden van achter hunne donkere pinkers. Zoo achteloos hij daar lag, terwjjl hij de breede, blanke hand, wier keurig onderhoudene nagels van de zorg getuigden , die hij voor zijn uiterlijk droeg, al zuchtend over het voorhoofd streek, en dan weder in de blinkende lokken drukte, was er veel bekommering te lezen in geheel zijne houding. Zjjne kleeding beantwoordde aan zijn pronkvertrek. Hij droeg de Spaansche onderkleeding, met de wijde, alleen aan den enkel sluitende laarzen van rood marokijnleder , met zilveren franje en wit zijden voering. Een lichtgrijs satijnen wambuis , waarvan de mouwen, beneden de schouders en aan den onderarm opengesneden, doffen van eene fijne witte stof zien lieten ; een donkergroen fluweelen mantel, met eenen rand van kostbaar borduursel, losjes omgeslagen, voltooide benevens de degen met gouden gevest, zijn ge ■ waad, dat echter niet prachtiger was , dan hetgeen hy gewoonlijk droeg, en het verwonderde niemand, dat de Edelman, die zich in de eerste huizen van Rome vertoonde, het grootste gedeelte , zoo men meende, van zyn inkomen aan den zwier van zijn voorkomen besteedde. De klok van eene der naburige kapellen sloeg de tweede ure 1).

öTwee ure !quot; riep Karre , ))by den hemel! twee ure en geene tyding uit Engeland! Nog weinige seconden en hy zal hier zijn, en ik heb niet\'.? voor hem ; het is ongehoord, dat men my in deze verlegenheid laat, en dat nu, in deze crisis.quot; Toen stond hy driftig op, en het oog strak gericht houdende op een sierlyk tapyt ter rechterhand , dat zeker eene deur bedekte , vervolgde hy met eenen glimlach, terwyl hij luchtig zyne lokken heen en weder schudde: ))Foei! schaam u, Lionel! gy hebt u uit enger nauwten gered, gij hebt uw schip zonder aarzelen heen gestuurd over klippen , die elk ander zouden afgeschrikt of verbryzeld hebben. Deze gevaren zijn immers juist uw element? Zoudt gij dan leven kunnen in die altijd wederkeerende, alledaagsche gerustheid des levens, die niets belangwekkends heeft, waarbij men in slaap zoude kunnen vallen, zoo de matte loomheid der verveling zelve niet den slaap benam. Het is waar, ik wandel in een doolhof, en men geeft mij eenen blinddoek in plaats van eene fakkel; maar ik heb scherpe oogen, en ik zie vaak nog eene uitkomst, als men meenen zou, dat ik het pad bijster was. Maar eene Ariadne zoude my nu toch niet onwelkom. ..Haastig brak hy hier zyne alleenspraak af; want de gordyn , waarop hij voort-

Het tweede uurnazonsondergang, Italiaansche tijdrekening.


-ocr page 325-

ENGELSCHEN TE ROME. 317

durend het oog geslagen hield, werd teruggeschoven , en een grjjsaard trad binnen.

Men stelle zich echter niet voor, eenen zwakken ineengebogen man, met verstramde leden en ingezonken verdoofde oogen , neen ! de zilveren baard en de diepgegroefde trekken alleen kenschetsten eenen eerwaardigen ouderdom. Het was eene statige , sterke , vaste gestalte , die, in een eenvoudig geestelijk gewaad gehuld, bij de achtbare houding, bij den gebiedend stouten blik van het vurig oog , bij het vermetele en strenge, dat op zijn voorhoofd zetelde , bij de ernstige en rustige uitdrukking van het sprekend gelaat, volkomen het aanzien had van een\' dier achtbare oudvaders , van een\' dier hechte , vrome , moedige ! herdervorsten , van een\' der kalme , krachtvolle godsmannen, die met heldenvuur in de borst en godsdienstzin in het hart, met het oog ten hemel en de hand aan het zwaard, voorttrokken aan het hoofd huns volks. Toch was er meer strengs dan vriendelijks in den langen scherpen blik , dien hij op den ridder sloeg , toen deze . schielijk opgestaan , zich diep , bijna tot knielens toe, voor hem boog. Die zonderlinge geesteljjke wierp zich driftig in den prachtigen zetel, zag Karre, die zich ongedekt hield, nogmaals uit-vorschend aan, en sprak toen, terwijl hij de armen over elkander kruiste : «Maria Stuart is gevallen!quot; — »Zij is gevallen!quot; herhaalde de andere in eene zekere verslagenheid. — «Welnu, wat nu verder ? wat zegt, wat doet men te Londen ?,\'

«Wat zegt men te Rome ?quot; hernam Karre, en waagde het zijnen ondervrager aan te zien.

Deze sprak met eenigen nadruk : «Gisteren avond kwam de Kardinaal Montalto met eenen brief van den Nuncius aan het Fransche hof, een vertrek van het Vatikaan binnen, en las luide een lang verhaal van hare onthoofding, en toen was er een man , die Elisabeth zalig prees , die zijne hand op Montalto\'s schouder legde , en die uitriep : — Ik zoude hetzelfde gedaan hebben.quot;

Een .kort zwijgen volgde. De ridder richtte zich meer op , als vond hij zich van een groot bezwaar ontheven, en op zijne beurt zag hij met doordringende blikken zijnen geestelijken bezoeker aan, als wilde hjj den rechten zin der woorden uit diens gelaat lezen. — «En nu, wat zegt men te Londen ?quot; vroeg deze.

«De vredebreuk met Spanje is nu onvermijdelijk , Hoogwaardigste! en ik houd mjj overtuigd. ...quot;

«Bij St.-Franciscus! wij vragen niet naar uwe overtuiging ; wjj willen weten wat er in Engeland omgaat, of de Koningin na dezen krachtigen stap verder zal gaan, of zij zich staande zal houden, of zij alles gewonnen of alles verloren heeft ?quot;

«Ik aarzel het te zeggen , Hoogwaardige Heer ! Ik weet dat gij moeite hebben zult mij te ge-looven: ik verkeer in de grootste verlegenheid ; want men laat mij zonder tijding. Men moet inderdaad veel gewonnen of veel verloren hebben.

dat men rajj vergeet, of... . niet meer noodig heeft.quot;

«Karresprak de geestelijke met eenen blik van toorn en verontwaardiging, «geveinsdheid en logen van u tot mij , is toch wel het onge-rijmdste, dat zich denken laat. Voor den dag met hetgeen gij weet, man!quot;

«Ik weet niets , Hoogwaardigste hernam de ridder bedaard , hoewel het weifelen zijner stem te kennen gaf, dat hij niet zoo op zijn gemak was als hij trachtte voor te geven.

«Wie van ons beiden denkt gij te verraden , Mynheer ! ons ? Dan , bij den Hemel, waggelt uw hoofd op uwe schouders. En is het uwe meesteres , dan zijt gij een ondankbare schelm !quot; Des ridders oogen fonkelden.

^Hoogwaardigste! gij zijt de eenigste, van wien ik dit woord vergeten wil,quot; zeide hij , het hoofd met trots opheffende. «Mijne eer duldt niet, dat ik mij verdedig.quot;

«Neen, die onbeschaamdheid gaat te ver,quot; hernam de grijsaard, terwijl hij driftig van zijnen zetel opstond en snel naar Karre toegaande, legde hij hem beide handen op de schouders en zag hem aan , oog in oog , met onweerstaanbare scherpheid , en zeide langzaam , doch met eene stem , die van opgekropte drift beefde :

«Gij hebt dan geene brieven ontvangen , dat zij zoo; maar hebt gij ook geene mondelinge kondschap door uwe bloedverwante, die gij , God moge het u vergeven, tot zulk een schandelijk spel bestemd hebt ? Zeg niet neen , ongelukkige! bij mijnen vloek! zeg niet neen.quot;

Dat was iets zeer ernstigs die toorn van dien grijsaard, en het kon alleen een besef van onschuld zijn , dat den ridder moed gaf, om met eenige vastheid te antwoorden: «Ik ben in uwe hand, Heer! zij mogen het verantwoorden , die mij in dezen toestand geplaatst hebben : maar ik weet noch van brieven, noch van kondschap, noch van bloedverwanten, en bij mijn tijdelijk en eeuwig heil, gij zijt bedrogen , doch niet door mij.quot;

Een zacht gekuch , dat zich reeds eenige oogen-blikken te voren in de galerij had doen hooren, herhaalde zich nu , sterker en luider,

«Mijn bediende geeft mij eenen wenk; men zoude ons wel niet kunnen storen, maar mijne tegenwoordigheid is zeker noodzakelijk: veroorloof mij ?quot; sprak Karre, zich aan de stevige aanraking des ondervragers onttrekkende, en misschien niet ontevreden over deze afwending.

gt;Ga! die man koos voor u zijn oogenblik goed.quot; Karre verliet de zaal door de zijdeur der galerij, die van binnen gegrendeld was; en na eenige oogenblikken terugkomende, sprak hij , met eene mengeling van onrust en verbazing: «Monsignore! Rome noemt u alwetend, ik zoude u voorwetend durven noemen; want daar laat zich eene vrouw aanmelden, die inderdaad myne bloedverwante zijn moet,quot;

»En nog loochent gij ?quot; hernam de oude gestreng.


-ocr page 326-

ENGELSCHEN TE ROME.

318

»Elke kennis aan hare komst, elke kennis aan hetgeen ik had moeten weten , ja, Heer!quot;

»Ik wil\' mij overtuigen en hjj rukte de deur open , en hij riep den wachtenden bediende toe : ))Laat de vrouw komen!quot;

))Het is mijne schuld niet, zoo uwe Hoogwaardigheid zich aan vreemde blikken waagtmerkte de ridder aan.

))Als die vrouw is, wat wij onderstellen , dan zullen hare, noch uwe oogen, hierna niet veel meer zien. Karre ! Karre! die vrouw had het lokaas moeten zijn om de jeugd van Montalto te verstrikken ; maar bij het lichaam van Petrus! zoo gij mij den jongen.... ik wil zeggen den Kardinaal, in een net wikkelt, dan ware het u beter ...Hier zweeg de sprekende ; want de deur der galerij ging open, en eene vrouw trad binnen; men begrjjpt reeds , dat het de Engel-sche vreemdelinge was, die wij vroeger ontmoet hebben. Zij had thans het ernstige pelgrimskleed met een diep rouwgewaad verwisseld Een zwart fluweelen overkleed, van voren loshangende en open , was met strikken van wit krip bezet, en liet een ander gewaad van doffe witte zijde zien. Het blonde haar , waarin een goudkleurige gloed lag, was op het voorhoofd gescheiden , en verder geheel verborgen onder een kapje van zwart fluweel, met zilveren boordsel, waaraan een zwarte sluier was vastgemaakt, die tot op den grond nederhing. Aan haren gordel droeg zij eenen eenvoudigen paternoster, met een agnus Dei van geslagen goud. Wat de hooge halfne-dervallende kraag zien liet van haren hals , gaf evenzeer een denkbeeld van de melkwitte blankheid, als van de mollige gevuldheid van schouders en boezem. Die vrouw moest reeds eenige schreden gevorderd zijn in den zomer des levens, dat bleek duidelijk aan de voltooide rondheid harer vormen, aan dat waardige der houding en dat vrijmoedige in den oogopslag, dat niet der jonkvrouw eigen is. Hare oogen waren meer schoon van glans en uitdrukking , dan van kleur, en zooals men het bij sterk blonde vrouwen meer vindt, waren de wenkbrauwen slechts even merkbaar. Veeleer groot dan klein was haar mond, doch zeer fraai gevormd en met lippen omzoomd, wier reine frischheid tot de verbeelding sprak. Haar neus, zacht gebogen, stemde goed overeen met den strakken ernst harer trekken, nog verhoogd door eene bijna schrikwekkende bleekheid , en door eene diepe groeve in het voorhoofd, die van geledene smart getuigde, of wel als een voorteeken was van toekomstig lyden. Op het eerste gezicht moest haar uiterlijk meer bevreemden en belang wekken dan bevallen. Er lag op haar gelaat meer stroefs dan aanvalligs, meer peinzende zwaarmoedigheid dan vriendelijke innemendheid; en hare sombere kleeding, het volstrekte gemis van eenig versiersel , de sluier van zwart floers, waarin zij als in eene wolk gehuld was en die hare doodsbleekheid nog meer deed uitkomen, de langzame statige tred, waarmede zij binnenkwam, dat alles gaf haar iets spookachtigs , iets vaa eene geestverschijning; en de beide mannen , die haar loo zagen naderen, moesten voor hunne eeuw wel sterke geesten zijn, om haar niet daarvoor te houden. Zij voerde haar zoontje aan de hand met zich. De geestelijke had zich ter zijde van den armstoel zóó geplaatst, dat de binnentredende hem niet terstond bemerken konde; ook scheen deze zich met Karre alleen te wanen, toen zij op eenen halfvragenden, halfsmeekenden toon in het Italiaansch tot hem zeide: »Lionel! herkent gij mij ?quot;

Hoe hachelijk ook de toestand des ridders zijn mocht, en hoezeer de komst zjjner bloedverwante het gevaarvolle daarvan nog scheen te vermeerderen , toch verried de drift, waarmede hij haar te- gemoet ging, geenen zweem van hetgeen er misschien in zijn binnenste woelde ; er was zelfs hartelijkheid, zelfs iets van blijde aandoening in de wijze, waarop hij de hand kuste, die zij hem toereikte.

»Wees daarvoor gedankt, Anna! dat gij u Lionel nog herinnert!quot;

»Moet u dat vreemd voorkomen ? Het is waar, wij hebben elkander sinds twaalf jaren niet gezien. Maar ongelukkigen hebben een goed geheugen, als zij in eenen voormaligen vriend eenen beschermer zoeken moeten.quot;

))Is Lady Oston zoo ongelukkig, dat zij buiten haar vaderland eene toevlucht zoeken moet? Spreek Anna, wat drijft u hier heen? hoe hebt gij mijn verblijf uitgevonden ? wie lichtte u in ? en waarom hebt gij mij niet van uwe overkomst verwittigd ? ik had dan maatregelen kunnen nemen om.... gij weet niet , gij kunt niet weten aan welke gevaren gij u zelve en mij blootstelt.quot;

»0 ik heb daarvan vreeselijke bewijzen! Ik heb angsten doorgestaan , die. ... doch dat is een lang en treurig verhaal, omhels eerst mijnen zoon en laat mij eene poos rusten.quot; Dit zeggende naderde zij den armstoel, de eerste zitplaats , die haar in het oog viel; dan de ridder nam haar eenigszins snel, doch met galanterie , bij de hand en voerde haar naar de sofa. Inmiddels had zij den geestelijke opgemerkt, die de ongeziene getuige had willen zijn van hun gesprek , en zij riep met eenigen schrik : »Neef wij zijn niet alleen.quot;

«Het is zoo , My lady! doch deze eerwaardige Heer, mijn biechtvader , kunt gij volkomen vertrouwen.*\'

»Een biechtvader! een priester dus, o! stel mij aan hem voor, ach! reeds zoolangen tijd heb ik de troostende toespraak van eenen Katholieken geestelijke ontbeerd.quot;

De ridder antwoordde niet, en zag eenigszins verlegen voor zich. Zijn bezoeker , die intusschen plaats genomen had, en wiens gelaat nu weder die ernstige waardigheid, die verhevene kalmte teekende, waaraan men hem bij zijne heftige woordenwisseling met den ridder by na vreemd geacht zoude hebben, kwam hem te hulp.

)gt;Kom dan, mijne dochter!quot; sprak hij tot


-ocr page 327-

ENGELSCHEN TE ROME. 319

Anna , )gt;en ontvang den zegen van den Bisschop van St.-Jan Lateraan.quot;

Nu voerde Karre terstond zijne bloedverwante tot voor den zetel van den Bisschop, terwijl hij zeide : «Hoogwaardigste Heer! mijne nicht, Anna Oston van Berwickshire !quot;

Ofschoon Anna niet sprak, drukte h^t schitteren harer oogen en de blos, die haar de wangen kleurde, hare vrome geestdrift en diepe ontroering genoegzaam uit, toen zij voor den eerwaar-digen grijsaard nederknielde, die met eene indrukwekkende stem den zegen over haar uitsprak. De ridder hielp haar , zich oprichten. — ))0ok mijn zoontje , mijn William , Hoogwaardige Heer!quot; zeide Lady Oston met eenen smeekenden blik, whij genoot nimmer de weldaad van zulk een zegen.quot;

»Ik geloof usprak de Bisschop met eenen glimlach, die bijna dubbelzinnig heeten kon. Toch voldeed hij aan de half uitgesproken bede. Daarna richtte hij eenige onverschillige vragen tot den kleine , die ze met ongemeene bevalligheid en gevatheid beantwoordde.

»Op mijn woord , Mevrouw! gij spreekt het Italiaansch van Petrarca en Tasso , en uw knaapje drukt zich beter uit, dan menig Eomeinsch kind. Hoe komt dat ?quot;

»EIke Engelsche vrouw van eenigen rang en opvoeding verstaat tegenwoordig Latijn en Italiaansch. Ik onderwees mijn zoontje, de gewoonte op reis heeft het verdere gedaan.11

«Waarlijk onze Romeinsche vrouwen, die haren tijd in eeuwige beuzelingen en kuiperijen verspillen , mochten van de Engelsche leeren , zich dien ten nutte te maken hernam de geestelijke , );en nu, Mevrouw! wat zullen wij van u hooren uit Engeland ? Gij hebt zeker nieuws medegebracht voor uwen bloedverwant ? Waarom hebt gij hem onkundig gelaten van uwe overkomst, en wat is u te Rome wedervaren ?quot;

Deze vragen , in éénen adem , met eenige aanmatiging , hoewel niet zonder vriendelijkheid uitgesproken , verwonderden wel is waar de Lady , dan zij was de laatste persoon der wereld, om het gezag van eenen Biechtvader , die daarenboven Bisschop was , te miskennen , ook haalde zij snel een pakje te voorschijn en gaf het Karre , terwijl zij er bijvoegde : ))Ten deele van onze bloedverwanten , ten deele van uwen weldoener , den edelen Essex, van wien het te betreuren is, dat hij de goddelooze Jesabel dient.quot;

Met eenen uitvorschenden blik, waarin men evenzeer wantrouwen als nieuwsgierigheid lezen kon , als men dacht aan hetgeen er reeds tusschen den ridder en zijnen zonderlingen bezoeker was voorgevallen, zag deze naar het pakket.

Karre overreikte het hem, zonder het in te zien. «Hoogwaardigste! oordeel zelf of ik ter goede trouw ben,quot; sprak hij met eene vastheid in zijne stem , die zelfs iets verwij tends had.

Inmiddels had de Bisschop eenige der papieren ingezien. Hij scheen met zigtbaar genoegen te lezen, ; eindelijk sprak hij luid , de tegenwoordigheid der |

vrouw geheel vergetende : »Gij zjjt volkomen gerechtvaardigd , Karre ! man ! gij zijt onbetaalbaar, ik heb u verongelijkt, ik ben uw vriend ! Laat mij deze brieven , die van uwe familie behoef ik niet. Deze hier, in cijferschrift, zullen wij te zamen lezen . .Tevergeefs had de ridder hem door blikken en gebaren aan de getuige van hun gesprek herinnerd, het scheen hem volkomen onverschillig , welke gissingen deze over hunne zeldzame verstandhouding maken wilde : en hij verdiepte zich opnieuw in zjjne lectuur, met eene gerustheid als ware hij geheel alleen geweest.

«Zet u , Mevrouw!quot; zeide hij eindelijk tot Anna , hierbij op een der vouwstoeltjes wijzende , «gij hadt ons veel te verhalen.quot;

Anna nam plaats ,• de ridder wilde weder te-ruggaan, op den eerbiedigen afstand, waarop hij zich vroeger gehouden had, doch de Bisschop wenkte hem naast zich.

«De treurige gebeurtenis, die mij uit mijn vaderland verdreven heeft, zal hier te Rome nog niet bekend zijn begon de Lady , «ware dit zoo , dan zag ik eenen dienaar der Kerk , zooals uwe Hoogwaardigheid, in even diepen rouw verzonken, als dien, waarvan ik de teekenen draag, en die ik niet afleggen zal, dan nadat het gruwelijke feit zal gewroken zijn. Het is eene gebeurtenis, waarover de gansche Christenheid treurt; en gij ook, mijn neef! zult haar met weemoed vernemen. Maria Stuart, de Koningin van Schotland , de rechtmatige Koningin van Engeland, is gevallen onder de slagen der overweldigster, heeft haar schoon hoofd moeten buigen onder de scherpte van de bijl. De ver-foeielijkste ketterin heeft de vroomste dochter der Kerk gedood. Elisabeth heeft Maria Stuart onthoofd.quot;

De somber klagende stem, waarmede Anna begon , was allengs tot scheller en scherper tonen van haat en toorn opgeklommen, en het laatste sprak zij uit, met eenen kreet van afschuw en smart.

»Een lange omhaal van woorden, om ons te zeggen , dat eene Koningin gebruik gemaakt heeft van hare macht, dat Elizabeth eenen staatszet heeft uitgevoerd, die reeds veel te lang werd verschoven ,quot; fluisterde de Bisschop tot zijnen vertrouweling ; deze boog zich met zijnen sarkasti-schen glimlach. Toch namen beiden een uiterlijk aan, dat eenigszins met de verwachtingen der Lady overeenkwam , en de geestelijke antwoordde zelfs: «Ofschoon wij deze vreeselijke uitkomst te gemoet zagen , ziet gij er ons zoozeer over getroffen , als met onze onderwerping aan hoogere toelating overeenstemt.quot;

«Ja , inderdaad, Hoogwaardige Heer! de Hemel laat zeker de goddeloozen wel voor eenen tijd zegevieren , doch zij vinden juist daardoor hun eigen verderf; uit den schoot der Kerk verdreven , van de menschen vervloekt, door God en de Heiligen verlaten, daalt eenmaal de straf des Hemels op het schuldige hoofd der geveinsde Elizabeth neder. Dat ten minste is de wraak- -


-ocr page 328-

ENGELSCHEN TE ROME.

318

»Elke kennis aan hare komst, elke kennis aan hetgeen ik had moeten weten , ja, Heer!quot;

»Ik wil\'mij overtuigen,quot; en hjj rukte de deur open , en hij riep den wachtenden bediende toe : ))Laat de vrouw komen!quot;

«Het is myne schuld niet, zoo uwe Hoogwaardigheid zich aan vreemde blikken waagtmerkte de ridder aan.

«Als die vrouw is, quot;wat wij onderstellen, dan zullen hare, noch uwe oogen, hierna niet veel meer zien. Karre ! Kar re! die vrouw had het lokaas moeten zijn om de jeugd van Montalto te verstrikken ; maar bij het lichaam van Petrus ! zoo gij mij den jongen.... ik wil zeggen den Kardinaal, in een net wikkelt, dan ware het u beter ....quot; Hier zweeg de sprekende ; want de deur der galerij ging open, en eene vrouw trad binnen; men begrypt reeds, dat het de Engel-sche vreemdelinge was, die wy vroeger ontmoet hebben. Zij had thans het ernstige pelgrimskleed met een diep rouwgewaad verwisseld Een zwart fluweelen overkleed, van voren loshangende en open , was met strikken van wit krip bezet, en liet een ander gewaad van doffe witte zyde zien. Het blonde haar , waarin een goudkleurige gloed lag , was op het voorhoofd gescheiden , en verder geheel verborgen onder een kapje van zwart fluweel, met zilveren boordsel, waaraan een zwarte sluier was vastgemaakt, die tot op den grond nederhing. Aan haren gordel droeg zij eenen eenvoudigen paternoster, met een agnus Bei van geslagen goud. Wat de hooge halfne-dervallende kraag zien liet van haren hals , gaf evenzeer een denkbeeld van de melkwitte blankheid, als van de mollige gevuldheid van schouders en boezem. Die vrouw moest reeds eenige schreden gevorderd zijn in den zomer des levens, dat bleek duidelijk aan de voltooide rondheid harer vormen, aan dat waardige der houding en dat vrijmoedige in den oogopslag, dat niet der jonkvrouw eigen is. Hare oogen waren meer schoon van glans en uitdrukking , dan van kleur, en zooals men het bij sterk blonde vrouwen meer vindt, waren de wenkbrauwen slechts even merkbaar. Veeleer groot dan klein was haar mond, doch zeer fraai gevormd en met lippen omzoomd, wier reine frischheid tot de verbeelding sprak. Haar neus, zacht gebogen, stemde goed overeen met den strakken ernst harer trekken, nog verhoogd door eene bijna schrikwekkende bleekheid , en door eene diepe groeve in het voorhoofd, die van geledene smart getuigde, of wel als een voorteeken was van toekomstig Ijjden. Op het eerste gezicht moest haar uiterljjk meer bevreemden en belang wekken dan bevallen. Er lag op haar gelaat meer stroefs dan aanvalligs, meer peinzende zwaarmoedigheid dan vriendelijke innemendheid; en hare sombere kleeding, het volstrekte gemis van eenig versiersel , de sluier van zwart floers, waarin zij als in eene wolk gehuld was en die hare doodsbleekheid nog meer deed uitkomen, de langzame statige tred, waarmede zij binnenkwam, dat alles gaf haar iets spookachtigs , iets vaa eene geestverschijning; en de beide mannen , die haar soo zagen naderen, moesten voor hunne eeuw wel sterke geesten zijn, om haar niet daarvoor te houden. Zij voerde haar zoontje aan de hand met zich. De geestelijke had zich ter zijde van den armstoel zóó geplaatst, dat de binnentredende hem niet terstond bemerken konde ; ook scheen deze zich met Karre alleen te wanen, toen zij op eenen halfvragenden, halfsmeekenden toon in het Italiaansch tot hem zeide : «Lionel! herkent gij mij ?quot;

Hoe hachelijk ook de toestand des ridders zijn mocht, en hoezeer de komst zijner bloedverwante het gevaarvolle daarvan nog scheen te vermeerderen , toch verried de drift, waarmede hij haar te- gemoet ging, geenen zweem van hetgeen er misschien in zijn binnenste woelde ; er was zelfs hartelijkheid , zelfs iets van blijde aandoening in de wijze, waarop hij de hand kuste, die zij hem toereikte.

)gt;Wees daarvoor gedankt, Anna! dat gij u Lionel nog herinnert!quot;

»Moet u dat vreemd voorkomen ? Het is waar, wij hebben elkander sinds twaalf jaren niet gezien. Maar ongelukkigen hebben een goed geheugen, als zij in eenen voormaligen vriend eenen beschermer zoeken moeten.quot;

))Is Lady Oston zoo ongelukkig, dat zy buiten haar vaderland eene toevlucht zoeken moet ? Spreek Anna, wat drijft u hier heen? hoe hebt gij mijn verblijf uitgevonden ? wie lichtte u in ? en waarom hebt gij mij niet van uwe overkomst verwittigd ? ik had dan maatregelen kunnen nemen om. ... gij weet niet , gy kunt niet weten aan welke gevaren gij u zelve en mij blootstelt quot;

»0 ik heb daarvan vreeselijke bewijzen! Ik heb angsten doorgestaan , die. ... doch dat is een lang en treurig verhaal , omhels eerst mijnen zoon en laat mij eene poos rusten.quot; Dit zeggende naderde zij den armstoel, de eerste zitplaats , die haar in het oog viel; dan de ridder nam haar eenigszins snel, doch met galanterie, bij de hand en voerde haar naar de sofa. Inmiddels had zij den geestelijke opgemerkt, die de ongeziene getuige had willen zijn van hun gesprek , en zij riep met eenigen schrik : ))Neef wij zijn niet alleen.quot;

))Het is zoo , My lady! doch deze eerwaardige Heer, mijn biechtvader, kunt gij volkomen vertrouwen.\'\'

))Een biechtvader! een priester dus, o! stel mij aan hem voor, ach! reeds zoolangen tyd heb ik de troostende toespraak van eenen Katholieken geestelijke ontbeerd.quot;

De ridder antwoordde niet, en zag eenigszins verlegen voor zich. Zijn bezoeker , die intusschen plaats genomen had, en wiens gelaat nu weder die ernstige waardigheid, die verhevene kalmte teekende, waaraan men hem bij zyne heftige woordenwisseling met den ridder bijna vreemd geacht zoude hebben, kwam hem te hulp.

»Kom dan, mijne dochter!quot; sprak hij tot


-ocr page 329-

ENGELSCHEN TE ROME.

319

Anna , »en ontvang den zegen van den Bisschop van St.-Jan Lateraan.quot;

Nu voerde Earre terstond zijne bloedverwante tot voor den zetel van den Bisschop , terwijl hij zeide : «Hoogwaardigste Heer ! mijne nicht, Anna Oston van Berwickshire !quot;

Ofschoon Anna niet sprak , drukte het schitteren harer oogen en de blos, die haar de wangen kleurde, hare vrome geestdrift en diepe ontroering genoegzaam uit, toen zij voor den eerwaar-digen grijsaard nederknielde, die met eene indrukwekkende stem den zegen over haar uitsprak. De ridder hielp haar , zich oprichten. — ))Ook mijn zoontje , mijn William , Hoogwaardige Heer!quot; zeide Lady Oston met eenen smeekenden blik, »hij genoot nimmer de weldaad van zulk een zegen.quot;

»Ik geloof usprak de Bisschop met eenen glimlach, die bijna dubbelzinnig heeten kon. Toch voldeed hij aan de half uitgesproken bede. Daarna richtte hij eenige onverschillige vragen tot den kleine , die ze met ongemeene bevalligheid en gevatheid beantwoordde.

»0p mijn woord, Mevrouw! gij spreekt het Italiaansch van Petrarca en Tasso , en uw knaapje drukt zich beter uit, dan menig Romeinsch kind. Hoe komt dat ?quot;

«Elke Engelsche vrouw van eenigen rang en opvoeding verstaat tegenwoordig Latijn en Italiaansch. Ik onderwees mijn zoontje, de gewoonte op reis heeft het verdere gedaan/1

«Waarlijk onze Romeinsche vrouwen, die haren tijd in eeuwige beuzelingen en kuiperijen verspillen , mochten van de Engelsche leeren, zich dien ten nutte te maken hernam de geestelijke , );en nu, Mevrouw! wat zullen wij van u hooren uit Engeland ? Gij hebt zeker nieuws medegebracht voor uwen bloedverwant? Waarom hebt gij hem onkundig gelaten van uwe overkomst, en wat is u te Rome wedervaren ?quot;

Deze vragen , in éénen adem, met eenige aanmatiging , hoewel niet zonder vriendelijkheid uitgesproken , verwonderden wel is waar de Lady , dan zij was de laatste persoon der wereld, om het gezag van eenen Biechtvader, die daarenboven Bisschop was , te miskennen , ook haalde zij snel een pakje te voorschijn en gaf het Karre , terwijl zjj er bijvoegde: «Ten deele van onze bloedverwanten , ten deele van uwen weldoener , den edelen Essex, van wien het te betreuren is, dat hij de goddelooze Jesabel dient.quot;

Met eenen uitvorschenden blik, waarin men evenzeer wantrouwen als nieuwsgierigheid lezen kon , als men dacht aan hetgeen er reeds tusschen den ridder en zijnen zonderlingen bezoeker was voorgevallen, zag deze naar het pakket.

Karre overreikte het hem, zonder het in te zien. «Hoogwaardigste! oordeel zelf of ik ter goede trouw ben,quot; sprak hij met eene vastheid in zijne stem , die zelfs iets verwijtends had.

Inmiddels had de Bisschop eenige der papieren ingezien. Hij scheen met zigtbaar genoegen te lezen, | i eindelijk sprak hij luid, de tegenwoordigheid der i

vrouw geheel vergetende : «Gij zjjt volkomen gerechtvaardigd , Karre ! man ! gij zijt onbetaalbaar, ik heb u verongelijkt, ik ben uw vriend ! Laat mij deze brieven , die van uwe familie behoef ik niet. Deze hier, in cijferschrift, zullen wij te zamen lezen , .Tevergeefs had de ridder hem door blikken en gebaren aan de getuige van hun gesprek herinnerd, het scheen hem volkomen onverschillig , welke gissingen deze over hunne zeldzame verstandhouding maken wilde ; en hij verdiepte zich opnieuw in zijne lectuur, met eene gerustheid als ware hij geheel alleen geweest.

«Zet u , Mevrouw!quot; zeide hij eindelijk tot Anna , hierbij op een der vouwstoeltjes wijzende , «gij hadt ons veel te verhalen.quot;

Anna nam plaatsde ridder wilde weder te-ruggaan, op den eerbiedigen afstand, waarop hij zich vroeger gehouden had, doch de Bisschop wenkte hem naast zich.

«De treurige gebeurtenis, die mij uit mijn vaderland verdreven heeft, zal hier te Rome nog niet bekend zijn ,quot; begon de Lady , «ware dit zoo , dan zag ik eenen dienaar der Kerk , zooals uwe Hoogwaardigheid, in even diepen rouw verzonken, als dien , waarvan ik de teekenen draag, en die ik niet afleggen zal, dan nadat het gruwelijke feit zal gewroken zijn. Het is eene gebeurtenis, waarover de gansche Christenheid treurt; en gij ook , mijn neef! zult haar met weemoed vernemen. Maria Stuart, de Koningin van Schotland , de rechtmatige Koningin van Engeland, is gevallen onder de slagen der overweldigster, heeft haar schoon hoofd moeten buigen onder de scherpte van de bijl. De ver-foeielykste ketterin heeft de vroomste dochter der Kerk gedood. Elisabeth heeft Maria Stuart onthoofd.quot;

De somber klagende stem, waarmede Anna begon, was allengs tot scheller en scherper tonen van haat en toorn opgeklommen, en het laatste sprak zij uit, met eenen kreet van afschuw en smart.

«Een lange omhaal van woorden, om ons te zeggen , dat eene Koningin gebruik gemaakt heeft van hare macht, dat Elizabeth eenen staatszet heeft uitgevoerd, die reeds veel te lang werd verschoven ,quot; fluisterde de Bisschop tot zijnen vertrouweling ; deze boog zich met zijnen sarkasti-schen glimlach. Toch namen beiden een uiterlijk aan, dat eenigszins met de verwachtingen der Lady overeenkwam , en de geestelijke antwoordde zelfs: «Ofschoon wij deze vreeselijke uitkomst te gemoet zagen , ziet gij er ons zoozeer over getroffen , als met onze onderwerping aan hoogere toelating overeenstemt.quot;

«Ja , inderdaad, Hoogwaardige Heer! de Hemel laat zeker de goddeloozen wel voor eenen tijd zegevieren , doch zij vinden juist daardoor hun eigen verderf; uit den schoot der Kerk verdreven , van de menschen vervloekt, door God en de Heiligen verlaten, daalt eenmaal de straf des Hemels op het schuldige hoofd der geveinsde Elizabeth neder. Dat ten minste is de wraak- i


-ocr page 330-

320 ENGELSCHEN TE ROME.

bede van elk , die zich een goed Christen noemt.quot;

Met blijkbare afkeuring had Karre\'s geheimzinnige biechtvader, Anna\'s hevige taal aangehoord, nu viel hij haar in de rede met de vraag: ))En hoe maakt zij het met haar volk ?*\'

«Helaas! haar volk! het bestaat uit verharde ketters, die hare daad goedkeuren , die vreugdevuren branden, die hunne huizen versieren , die bloem en palm strooien, als de Heidenen bij hunne menschenoffers ; en slechts weinigen onder hen zijn billijk genoeg, om haar te veroordeelen. Het getal getrouwe Katholieken , dat nog in mijn rampzalig vaderland geduld wordt, leeft onder eene verdrukking, die hun het zwjjgen oplegt ; en sedert de noodlottige dagen van Babinghton, wagen zij het niet meer, openlijk voor hunne gevoelens uit te komen; zeker leven er nog wel enkele moedige mannen , enkele hooggestemde vrouwen , die het voornemen hebben , de edele martelares te wreken, dan, zij behoeven ondersteuning en hunne plannen zijn nog door duizend moeielykheden belemmerd. Ik ben de vertrouwde hunner geheimen, de deelgenoote hunner wen-schen, ik nam het op my , zoo mogelyk binnen deze heilige stad, hulp en raad voor hen te vinden ; want zij weten het, er bestaat in Engeland, in Londen zelfs eene Spaansche party , die zich aan de onze zal aansluiten, als Koning Filips zijne onderneming tegen Elisabeth werkelijk doorzet.quot;

De bisschop luisterde nu met zeer veel belangstelling. Hij ondervroeg de Engelsche met drift en levendigheid over de hulpbronnen dier party, hare macht, hare voornemens ; en Anna, die de draden daarvan in handen had , deelde hem met eerbiedig vertrouwen alles mede, niet weinig verheugd reeds zoo schielyk eenen prelaat voor hare zaak gewonnen te hebben. Daarop vervolgde zij:

«Behalve deze gewichtige zending, die ik op my nam, kon ik niet van mij verkrygen , langer te leven onder de wetten der misdadige tirannes ; de lucht van Engeland, die zij inademt, werd my hatelijk. De grond , die Maria\'s bloed gedronken had, brandde mij onder de voeten , mijne bloedverwanten, mijne betrekkingen noodzaakten my eenen schyn van gematigdheid aan te nemen, die ik niet huichelen kon. Ik besloot te vluchten ; ik kon niet langer ademen in dien pestwalm der ketterij, die mij drukte als een banvloek; en wilde mijnen William een gelukzaliger vaderland schenken, hem opvoeden onder de vleugelen van den godsdienst en in de schaduw der moederkerk. Ik stelde mij Rome als woonplaats voor. Ik rekende daarbij op uwe bescherming , Karre! op de trouw uwer vriendschap , op uwe edelmoedigheid, die de bannelinge niet verstoeten zoude. Heimelijk uit Londen vertrokken , met het vervoerbare gedeelte van mijn vermogen en slechts van twee trouwe bedienden vergezeld, wachtte ik in eene der zuid-oosteljjke zeehavens eene scheepsgelegenheid af. Vanhier wilde ik u schrijven, uwen raad innemen omtrent den weg, dien ik volgen moest, en u verzoeken hier een voegzaam verblyf voor my te vinden. Uw oom, de Baronet van Southewell, die my dit pakket deed toekomen , beloofde my aanbevelingsbrieven en uw adres. Ik weet niet door welk een noodlottig toeval, juist om dezen tijd, mijn naam betrokken werd, in een der talrijke processen uit Babinghton\'s zaak voortgevloeid; mijn trouwe zaakgelastigde, die mijne onroerende goederen zoude verkoopen , schreef my , en ried mij dringend, geen oogenblik te verzuimen , om naar den vasten wal over te steken; mijne vrijheid, mijn leven waren in gevaar. Eene kleine visscherspink was mij tot reddingsboot. Ik landde gelukkig in Frankryk, zonder eenig vooruitzicht op menschelijke hulp; maar steunende op de bescherming der Heiligen, bemoedigd door eene plechtige gelofte , bezield door geestdrift voor eene gewijde zaak en sterk in het geloof, aanvaardde ik met rusteloozen ijver den moeielijken , den gevaarvollen tocht. Ik volbracht dien in den kortst mogelijken tijd. Ik zag dat Rome van mijn gloeiend verlangen, ik stortte mijne dankgebeden uit aan den voet der Vatikaan-sche zuil. Het is waar, mijn toestand was niet beny denswaar dig ; op my zelve staande, geheel alleen, in het midden van eene onmetelijk groote stad , krioelende van vreemdelingen , zonder beschermer , zonder vriend, zonder bloedverwanten, de eenige , op wiens hulp ik had k\'innen hopen, even onkundig van mijne nabijheid als ik van zyne woning, dat was inderdaad ontrustend , droevig! Dan, hooger hand leide my. Juist bij diezelfde zuil, waar ik mijn gelofte volbracht, vond ik een hulpvaardig mensch , die aannam uw verblijf voor mij op te sporen , en die mij eindelijk , na bejegeningen, even vreemd als vernederend , hier heen heeft geleid.quot;

gt;En wat was dat voor een mensch, goede Anna ?quot;

))Een zonderlinge jonkman , die. ...quot;

«Ridder Karre! gij hebt uwe gast niets van die ververschingen aangeboden, waarvan uw buffet zoo rijk voorzien is , en de kleine snaak hier, zal zeker iets begeeren sprak de Bisschop, Lady Oston schielijk in de rede vallende, en William toewenkende , om zich te bedienen. En het oogenblik waarnemende , waarop Karre en de knaap zich op eenigen afstand bevonden, zeide hij zacht tot haar; »Zoo gij dien man wederzaagt en hem herkendet, zoudt gij dan willen zwijgen en hem als eenen vreemdeling behandelen ?quot;

»Indien dat uw wensch en zijn belang is , Hoogwaardige Heer! waarom dan niet?\'\' antwoordde Anna, ten hoogste verwonderd , »want ik heb hem alles vergeven. De dienst, die hij my nu bewezen heeft....quot;

»Goed, goed, vergeet niet, dat ik uw woord heb. Ik hoop u spoedig weder te zien,quot; vervolgde hij luid. »Karre! gij geeft uwe nicht toch zeker huisvesting?quot;

»Als zij die aannemen wil met de verzekering der eerbiedigste gastvrijheid,quot; zeide deze met eene hoffelijke buiging tot Anna.


-ocr page 331-

324

»Helaas , neef! ik bevind mjj in de treurige noodzakelijkheid, om mij aan iemands hoede toe te vertrouwen, en ik weet, dat ik mij onder geene meer edelmoedige plaatsen kon, dan de uwe. Het huis , mij door den vreemden Heer aangewezen, was mij een zeer ongeschikt verblijf, dat ik plotseling heb moeten verlaten. Ik weet inderdaad niet waarheen; want ik heb twee bedienden bij mij en mijnen William.quot;

De ridder zag den Bisschop aarzelend aan.

«Wat zegt dat, goede Mevrouw!quot; zeide deze, «het huis van uwen bloedverwant is ruimer dan men denken zoude, en uw verblijf bij hem zal slechts kort zijn. Ik belast er mij mede, u als gast te doen opnemen bij eene aanzienlijke en achtingswaardige dame ; ik zal in het ontbrekende van uw vermogen voorzien. Eene zoo vrome en moedige dochter der Katholieke Kerk heeft recht op een goed onthaal in de pauselijke stad. En ik zal zorgen dat deze kleine, (hier legde hij vriendelijk de hand op William\'s blonde lokken) aan eenen bekwamen opvoeder worde toevertrouwd ; ik heb een goed denkbeeld van zijnen gelukkigen aanleg.quot;

«Maar, Hoogwaardige Heer ! zoovele weldaden, hoe kan ik..

»Dank het de heilige Bonaventura, die ons te zamen brachthernam de zonderlinge geestelijke , terwijl hij snel naar de deur terugging, waardoor hij gekomen was.

ï*Men heeft mij een verkeerd denkbeeld willen geven van die vrouw ,quot; zeide hij fluisterend tot Karre, die het tapijtbehangsel voor hem ter zijde schoof, wik heb haar gansch anders gevonden dan ik vreesde. Over het andere spreken wij morgen. Doch verzwijg Montalto wat hier voorgevallen is. En nu vaarwel, St.-Petrus zij met u!quot; en de ridder liet voor Anna\'s verwonderd oog het rijke weefsel vallen, waarachter zijn zonderlinge bezoeker verdween.

»Neef!quot; zeide Anna toen zij alleen waren, ))uw Biechtvader belooft zeer veel.quot;

»En zal het houden, liefste Lady! gij weet niet hoe het.... mij verheugt, dat hij zich uwer aantrekt.quot;

«Heeft die Bisschop van St.-Jan Lateraan dan zooveel invloed ?quot;

wHerinnert gij u dan niet, dat de St.-Later-aan zonder Bisschop is, als de Heilige Stoel ledig staat?quot;

«Gezegende Maagd!quot; riep Anna, rood en bleek wordende, «wie konde op zoo iets bedacht zijn, het ongehoopt geluk van zulk eene eer, van zulk eenen zegen! William, mijn zoon! mijn gelukkig kind! Groot is het heil, dat ons wedervaren is, en wat laat zich niet hopen van zulk een begin!quot; Met hartstocht kuste zij haar kind.

De ridder glimlachte over hare vrome moederlijke verrukking.

«Ja,quot; voegde hij er bij , «Paus Sixtus is een groot man , verheven en waardig als Opperpriester zijner Kerk , zelfstandig en onwrikbaar als

Kegent, doordringend, scherpzinnig en behendig als staatsman.quot;

«Maar wie zijt gij dan ?quot; vroeg Lady Oston, «deze gemeenzaamheid, dit vertrouwen, zijne verschijning in uw huis. ..quot;

«Sus , sus , liefste nicht! wat gy hier gezien hebt, moet gij vergeten , er zijn betrekkingen, j waarnaar men niet vraagt. Laat het u genoeg zijn , dat ik hier in zijn vertrouwen deel, en hem beter ken, dan het gansche consistorie der Kardinalen te zamen.quot;

m.

IEMAND MET EEN DUIJBEL BEROEP.

De ridder Karre zoude zich zeker niet verwonderd hebben, dat zijn pauselijke bezoeker kennis droeg van zijne betrekking tot Lady Oston, \' en vroeger dan hij zelf van hare aankomst verwittigd was, zoo hij getuige had kunnen zijn van hetgeen er omtrent middernacht plaats vond, in een vertrek van hetzelfde huis, dat Anna zoo plotseling verlaten had. Dat vertrek lag tegenover eene binnenplaats, en scheen zorgvuldig van de andere behuizing en van iedere gemeenschap daarmede afgesloten te zijn. Geen venster in den wit gepleisterden muur verried het bestaan van iets, dat men eene tweede woning zoude hebben kunnen noemen, en geene zichtbare deur wees daarheen den toegang aan. De galerjj , die het huis beneden omgaf, eindigde ter rechter- \' zijde bij eene nauwe wenteltrap, die naar de ! bovenvertrekken voerde , door Lady Oston voor i weinige uren gebruikt, en ter linkerzijde was ; niets dan een stevig eikenhouten beschot, waarin geen zweem van ingang te ontdekken was. En toch trad Signor Scipione, zooals wij onzen eersten bekende hebben hooren noemen, de vreemdsoortige herberg in , ging: de galerij ter rechterzijde door, en liep haastig en onbekommerd voort, alsof hij zeker was eenen uitweg te vinden. Zyn zelfvertrouwen, blijkbaar ontstaan uit zijne bekendheid met het plaatselijke , werd niet teleur gesteld. Zijn hevig stampen met den voet op eene bepaalde plek nabij de wenteltrap , deed deze ter zijde draaien als eene deur, die men opent, terwijl hij , na zjjn binnentreden , door het zachter drukken eener veer, den ganschen toestel weder op zijne gewone plaats bracht. Tien schreden verder , die hij in eene volstrekte duisternis had moeten doen , zoo hij niet eene kleine dievenlantaren van onder zijnen mantel had te voorschijn gehaald , bevond hij zich voor een laag klinket, zooals men ter zijde van vestingpoorten vindt, dat hij ontsloot met een sleutel, welken hij bij zich droeg. Toen zag hij zich in eene ruime kamer tegenover eene vrouw, die met kennelijke gerustheid en smaak haar avondeten nuttigde. Die vrouw zoude midder oud, minder leelijk en minder gemaakt geschenen hebben , zoo zij de natuurlijke


-ocr page 332-

322 ENGELSCHEN TE ROME.

levendigheid barer trekken niet bepleisterd had met dikke lagen van wit en rood blanketsel, hetwelk hun eene strakheid gaf, die haar deed gelijken naar eene dier onbehaaglijke houten poppen , welke men in de 18de eeuw voor lagen prijs op de jaarmarkten in Holland verkocht. Hare natuurlijke tint was het sprekend zuidelijk geel, en zij had zich willen herscheppen in eene blanke dochter van het noorden. Hare zwarte wenkbrauwen waren te fijn en te kunstig gebogen, om aan hare echtheid te kunnen gelooven, vooral daar men van onder het spits toeloopen-de hoofddeksel van gele zijde, hier en daar dunne grijzende lokken zag te voorschijn komen, die luide de wenkbrauwen van onwaarschijnlijkheid aanklaagden. Schoon inderdaad was de vorm van haren volmaakt Romeinschen neus; maar de blik, die er op viel, werd spoedig afgeschrikt door de bleeke , verflenste lippen, die den gapenden afgrond van den ontredderden mond verborgen, welks tanden, gedeeltelijk uitgevallen of afgebrokkeld, aan de zwarte overblijfsels eener afgebrande vesting deden denken. Het moest wel een verpestende adem zijn , die zich door dezen onreinen weg eenen doortocht baande; want een ongebonden leven was de oorzaak van dezen vervroegden ouderdom. Eene zekere zwaarlijvigheid gaf aan hare vormen iets ronds en molligs , dat haar goed stond , vooral daar zij een gedeelte van den boezem en de schouders onbedekt liet, evenals de armen, die zij met gouden armbanden versierde. Hare nog fraaie vingers prijkten met kostbare ringen, wier flikkering echter de walglijke onzindelijkheid der handen te meer deed uitkomen. Hare groote donkere oogen hadden zeker eenmaal van een ongemeen vuur geschitterd ; doch thans stonden zij dof, flets en bijna droog in hunne holten, en slechts van tijd tot tijd flikkerde daarin een glans van ruwe kwaadaardigheid of gemeene hebzucht.

Uit deze schildering van haar uiterlijk kan men den zielstoestand gissen eener vrouw , aan wie ik zoo gaarne dien eernaam ontzeggen wilde, zoo het niet ware , dat juist vrouwen, als ze eens afgedaald zijn van het hooge voetstuk harer waarde , eenmaal den reinen gordel der schaamte verscheurd, eenmaal den haar beschermenden sluier der onschuld weggeworpen hebben, te dieper wegzinken in den poel der onreinheid, naarmate zij meer bestemd waren, om tot een\' verheven\' trap van verfijnd gevoel, en gelouterde zedelijke waarde op te klimmen, en dat juist vrouwen, als zij de eerste besmettende spat niet hebben weten te voorkomen op het kleed , dat vlekkeloos had moeten blijven, als het ware door eenen onweerstaanbaren aandrang, weggesleept worden , en er een helsch genoegen in schijnen te vinden, zich altijd dieper neder te storten in den hatelijken poel der ondeugd. Engelen , die vallen , zijn altjjd duivelen, en de lelie , die door het slyk gesleept wordt, is afzichtelijker dan het onkruid , dat daarin groeit.

Deze vrouw dan , zat aan eene tafel, waarop, behalve de spijs, die zij at, eene wijde kruik en twee bekers stonden, benevens eene groote kom met limonade en eene kleine aarden lamp, welker onzeker flikkeren een flauw schijnsel wierp op geheel de zonderlinge meubileering van een vertrek , waarin pracht en morsigheid, havelooze armoede en verkwisting onder elkander het gebied schenen te deelen. Met onverschilligheid en zonder verwondering zag zij even naar den binnentredende op, en bleef voorteten, van tijd tot tijd groote teugen nemende uit een\' der bekers , dien zij terstond weder vulde.

De onverschilligheid was blijkbaar wederkee rig ; want de jongeling, die den hoed ophield , zette zich, zonder haar te groeten , op den stoel neder , die tegenover haar stond, en leunde met de beide ellebogen op de tafel, terwijl hij zijn hoofd in de handen verborg. Zjj scheen aan zijne handelwijze gewoon , want zij bleef zwijgen zonder op hem te letten , tot hij eindelijk zeide:

»Quirina! gij vraagt mij niets ?quot;

vPer Dio! ik vraag u niets, omdat ik niets van u te wachten heb! Met uwe zonderlinge manieren, met uwe plotselinge uitbarstingen, zijt gij het niet, die mij dienen kunt. Gisteren, na de terechtstelling van Cola en Francesco , zijt gij hier komen binnenstormen als een razende , uitgelaten van een lachen , dat mij angstig maakte, en tranen schreiende, die mij deden lachen. En dat alles, omdat gij eene Engelsche vreemdelinge in uwe macht hadt, die gij , geloof ik, aan eenen Kardinaal wildet verkoopen. Welnu , wat zal ik u vragen ? gij hebt zeker de waarde in goede scudi in uwe beurs ; meent gij , dat zoo iets mij nieuwsgierig maakt?quot;

De jongeling had slechts ten halve naar haar geluisterd , en barstte nu los in eenen uitroep , die meer tot zich zeiven dan tot zijne toehoor-deres gericht was.

»Neen, waarachtig, Kardinaal! ik verkoop u niets voor goud , het is iets beters, dat ik van u verlang ; het is mijn noodlot, dat gij niet gewild hebt!quot;

»Iets beters, nu ja! dat moet nog bewezen worden! Gij zijt eerzuchtig; maar de eer is iats ij dels, iets , dat men tasten noch proeven kan. Ik houd van goud en van liefde!quot; Hier wierp zij hem een\' harer afschuwelijke lonken toe, maar hij merkte dien niet op.

»Ik heb veel gedaan en toch niets gedaan ,quot; vervolgde hij weder.

))Dat is niet voorzichtig, ik doe niets ten halve , met elke daad gaan wij verder op een pad , waar geene Heiligen ons voorlichten , en als men dan nog niet wint, dan is de zonde te duur. Maar vertel mij de geschiedenis, Carissimo! uw geheim brandt u op de tong, en ik heb misschien goeden raad.quot;

»Ja, gij zult het weten , omdat ik wellicht uw hulp zal noodig hebben , omdat ik stik van opgekropten hartstocht, omdat snijdende zielesmart zich uiten wil, omdat eene Quirina de beste vertrouwde is voor , voor. ..


-ocr page 333-

ENGELSCHEN TE ROME,

323

)gt;Eenen spion hernam zij koel en droog weg. |

»Spion! spion ! spion!quot; herhaalde hij met driftige gebaren. »ja, bij het gebeente der Heiligen ! dat ben ik, vervolger der menschen, vervloeking der menschen! broeder der duivelen, zoon der hel, dienaar van den Paus, dienaar van Peretti!quot; en hij lachte. Zoo akelig was zijn lach, dat de vrouw uit hare onverschilligheid oprees, om hem te doen bedaren.

))Kom, kom , mijn jonge vriend ! wie zegt u , dat het handwerk niet goed is?quot;

))Het is goed, en bij God ! ik zal het voortaan voor eigene rekening drijven.quot;

«Wel zeker; maar neem eene teug en vertel mij de geschiedenis met de Signora.quot;

»Hoor dan. Ik heb eenen eed gezworen, eenen plechtigen eed van wraak, dien ik houden zal, onschendbaar , onveranderlijk en getrouw , als anderen eene gelofte aan de Moedermaagd; die eed zal mijn eenigste eerdienst, mijn eenigst geloof, mijne eenigste liefde zijn. Ik zal geene rust , geenen slaap, geen gebed kennen , voordat ik hem volbracht heb. Die eed geldt Sixtus V, die wraak moet zich koelen aan het Huis Peretti, en zal niet rusten voor het verdelgd is , en onder ongehoorde slagen is te gronde gegaan.

De vrouw stoorde hem door een schaterend gelach.

»En wie zal dat groote werk ten einde brengen ? Meester Scipione, die geheel afhangt van de lieden , die hij dreigt ? Het gansche geslacht der Peretti\'s met Zijne Heiligheid , St.-Benedicta vergeve mij de zonde! aan het hoofd; Signore! zijt gij waarachtig dronken ? De wijn van Donna Camilla schijnt u goed te smaken.quot;

))Het is waar, ik ben niets; minder zelfs nog dan ik schijn, ik ben een laag insect, dat zij met den voet vertreden kunnen, dat niet worstelen kan tegen uwen wenk , Fra Felice Peretti! maar ik zal hem eene wesp zijn, een insect, dat, al ware het ook half verpletterd, nog beschikken kan over eenen giftigen angel , dien het drukken zal op de plaats, waar het u kwetsbaar kent; dat zich herscheppen kan in eene adder, wier beet u zal gewond hebben, eer gij het weten kunt. Ik heb geene macht ; maar ik heb onvermoeide volharding, die haar doel nooit uit het oog verliest; ik ben meester van mij zeiven als het zijn moet; ik ben volleerd in elke list; ik ben zeker , onder de bescherming van een dubbel masker ; ik heb een hoofd, dat gij zelf geroemd hebt ; Sixtus V ! ik ben weinig, ik ben niets , en toch tegen u, Sixtus! vermag ik veel, zeer veel! meer dan gij dragen kunt.quot;

))Gij hebt gelijk , sprak Quirina , die opgestaan was , »een man , die iets ondernemen durft, is sterk. Ziehier, voor een goed vriend heb ik iets overen zjj toonde hem een fleschje , dat zij uit een kastje in den muur te voorschijn haalde. »Neem dit, Scipione ! daar is genoeg, om al die peren 1) te doen verrotten.quot;

i) Woordspeling met den naam Peretti, peertje.

Hij staarde met strakke blikken op het fleschje, dat zij in zijne hand gaf.

»Dit heldere vocht, in de waterleidingen uitgestort ,quot; voegde zij er bij , »is in staat eiken put in eenen giftbak te veranderen , en de Romeinen te doen wegsterven als heerschte er de razende pest.quot;

Een oogenblik woog hij het fleschje in zijne hand, toen gaf hij het haar terug, en driftig haren arm wegstootende , riep hij uit:

«Neen, Quirina! neen ! dat ware eene rampzalige wraak. Veel te kort, veel te heimelijk , veel te natuurlijk! Hij moet lijden, zooals ik geleden heb, de Paus moet als mensch voelen , wat hij eenen mensch heeft aangedaan. Neen, Sixtus! geen vergif, geen bloed , maar tranen , bloedige tranen!quot;

))Nu, hij moet u eene bruid uit de armen weggeroofd hebben, anders begrijp ik mij uwe woede niet. Een vriend waart gij toch niet van mijnen armen Cola. Maar gij vergeet de Signora.quot;

Scipione had haar met zjjne gloeiende oogen aangestaard. «Francesco!quot; begon hij ; plotseling sloeg hij zich met de hand tegen het voorhoofd en prevelde binnen \'smonds. «Ik zoude dat wezen alles zeggen, en zij zoude mij niet begrijpen.quot; Toen plaatste hij zich bedaard bij de tafel en hervatte : »0 juist! ik zoude u verhalen. Vóór dien duur gezworen eed van haat, die nog zeer jong is , heb ik hem altijd trouw gediend. In de dubbele betrekking van geheim Inquisiteur tegen de bandieten en van spion in het huis zijner zuster. Het eerste stelt tweehonderd dienaren van den Stadvoogd te mijner beschikking en verplicht mij , hem rekenschap te geven van al, wat er onder de edelen , vreemdelingen en ledigloopers omgaat. Dat is zeker geene lichte taak; doch ik behandelde haar con «more/ Het deed my zoo recht goed, als ik eenen edele tot de galeien kon doen veroordeelen; ik dacht dan aan Florence en aan mijnen vader. Voortaan zijn zij mij niets meer waard, de plannen van den Paus, voortaan heb ik slechts één denkbeeld , mgne wraak! — In het huis van Donna Camilla bekleed ik eenen post, die mij boven elke verdenking verheft. Daar hebt gij het geheim van mijn dubbelzinnig bestaan. — Dat ik u hier in dit huis bescherming en veiligheid schonk, was, omdat ik den dienst van eene schrandere vrouw wel eens noodig heb, en om den eenen of anderen rijken Abt in uwe armen eenen troost te doen vinden, die hem evenwel geld genoeg kosten zal.quot;

«Diavolo!quot; riep Quirina, met den loenschen blik der onvoldane hebzucht, «als het met u maar niet altijd bij woorden bleef; gij hebt er den slag niet van , om een dikgevederden vogel...quot; Zoo verachtelijk is eene vrouw zonder schaamte , dat zelfs de bedorvenste man , die haar tot medehulp neemt bij zijne misdaden , zich niet van eenen zekeren afkeer onthouden kan; ook viel Scipione haar met diepe minachting in de rede :


-ocr page 334-

324 ENGELSCHEN TE ROME.

»0 ga niet verder, het zal u misschien weldra niet aan gelegenheid tot veroveringen ontbreken, ik heb reden te denken , dat de Regeering, omtrent personen van uwe soort spoedig meer toegeeflijk zal worden.quot;

«Nu , dit geve de Hemel! het was ook eene ongehoorde gestrengheid, ons allen op zoo harde straffen te verbannen , onze Agatella de Pigna-cia, die Prinses der schoonen, gerechtelijk te verworgen, en dat te Rome, waar wij voorheen als Vorstihnen heerschten, en over goud en ambten beschikten. Drie kandelaren van zwaar zilver en eenen outerdoek van fijne kant beloof ik plechtig aan de Heilige Benedicta , als dat weder anders wordt! (en zij sloeg een kruis) Maar nu de Signora. Was het niet bij de Vati-kaansche zuil. . . . ?quot;

))Dat ik haar ontmoette , ja. Tot die vreemdelinge zag ik mij aangetrokken door ik weet niet welke betoovering, en by St.-Paulus! zoo er nog ruimte was in mijn hart voor eenen tweeden hartstocht, dan had haar aanblik dien kunnen opwekken. Die vrome ernst. die verhevenheid , die reinheid van oog, die kalme waardigheid.... dan genoeg, zulke schoonheden bevat gij niet. Kortom , ik bewees haar een dienst, ten einde een gesprek te kunnen aan-knoopen. Uit enkele woorden meende ik op te merken , dat zij door den bekenden Karre , van wien ik weet, dat hij in Montalto\'s vertrouwen deelt, tot geheime bedoelingen bestemd was ; en nog geloof ik, hoewel van hare deugd overtuigd , dat die man haar aan zijne berekeningen opofferen zal. Hij wil zeker zijne gunst bij den jongen Kardinaal bevestigen , door zijne schoone nicht. Dit denkbeeld rees klaar en helder bij mg op, toen zij in het eerst met schuchterheid diens naam noemde. Eens anders plan te dwars-boomen , en zelf een werktuig tot wraak in handen te krijgen , was eene dubbele verzoeking, die mij over alle hinderpalen deed heenzien. Mij het eerst van die vrouw meester te maken , haar den neef van onzen tiran toe te voeren, door haar hem te beheerschen , dat was mijn snel gevormd ontwerp , toen ik haar in de verlatenheid mijne hulp aanbood en Azzo\'s woning tot schuilplaats liet aanwijzen. Hebt gij mij begrepen ?quot;

»Beter dan mgn gebedenboek. Gij wilt den jongen Kardinaal eene minnares schenken , om hem in het verderf te brengen.quot;

«Juist! doch het is mislukt. Ik jjlde naar Montalto. Het valt mij niet moeielijk hem te spreken. Met de meeste omzichtigheid hield ik hem het flikkerend schijnsel voor , dat hem moest verblinden. Het had moeten gelukken , twee-en-twintig jaar, een Italiaanschen hemel... hij nog zoo geheel jongeling! de verbeeldingskracht verleid , de geheimhouding gewaarborgd! Tk weet niet welke talisman of welke Heilige hem tot marmer verkilde. In het eerst schertste hij, daarna werd hij ernstig, toornig zelfs, en ik zag op het eind geen ander redmiddel, dan alles op rekening der onbekende schoone te stellen. Ik moest mjjn plan voor ditmaal opgeven, en toch het was schoon geweest, duivelsch schoon ! — Sixtus bemint dezen neef, den laatsten zoon van zijnen broeder , als den appel zijner oogen , als het bloed van zgn bloed; het is zijn lieveling, zijn afgod , de innigste band , die hem aan het leven bindt, hij bestemt hem tot de verhevenste eereplaatsen, heeft met hem de uitgebreidste plannen, vertroetelt in hem zich zeiven, zijne eigene grootsche eerzucht, zjjn eigen diepzinnig verstand, zijn eigen snel bevattend vernuft. Niemand weet dit beter dan ik; want ik ken ze in hun huiselijk leven , de Peretti\'s , en ik heb onder de koele sneeuwlaag van pauselijke terughouding en vorstelijke onverschilligheid , die hij toont voor de menschen , den almachtigen gloed der liefde, bespied; dat is ds kwetsbare plek van den Achilles!\'\'

))Gy wordt duister.quot;

))Ik zal duidelijk zijn. Sixtus is een even onverbiddelijk rechter als teeder bloedverwant, en hij heeft het gezegd, en in dat woord ligt mijne wraak : »Voor de wet zijn allen gelijk!quot; Zoo de jongeling eenmaal in het toovernet verstrikt is , zal het een spel zijn, hem altijd dieper te doen zinken , hem in. verdachte aanslagen , in schuldige kuiperijen te wikkelen , tot roeke-looze heiligschennis heen te voeren, met één woord , hij zal schuldig zijn. Ik weet wat Sixtus lijden zal; maar ik weet ook wat hij doen zal.quot; Scipione lachte weder met zijnen eigenaar-digen lach.

Quirina rilde. ))lk heb u begrepen, amico! volkomen begrepen ; doch de Signora ?quot;

))Ah ja! met haar was ik zoo tamelijk verlegen. Om zeker te zijn, dat Karre met zijne Engelsche niets zoude ondernemen, spoedde ik mij naar zijne Heiligheid, die mij buitendien wachtte. Ik deelde hem met eene waarschijnlijkheid , die hem misleiden moest, de zekerheid mede , dat Karre in heimelijke verstandhouding was met zijne landgenooten , sprak met dubbelzinnigheid van zijne nicht, kwam op de gunsten , die zij , door den ridder, van Montalto verwachtte, hoewel ik den laatste als volmaakt onkundig voorstelde; ik moest dit, om eene verklaring voor te komen. Met één woord , ik zeide hem zooveel, dat hij stampvoette van drift en toorn, en het is mijne schuld niet, zoo de Engelschman morgen niet hangt, en de Engelsche vrouw voor altijd achter kloostertraliën verborgen blijft; want na dit onderhoud, geleidde ik de schoone nicht naar het huis van den teederen neef , waar ik haar eene welkomst van den Stadvoogd bereid had.quot;

Dat Signor Scipione hier misgerekend had, weten wy ; het tooneel in Karre\'s woning heeft ons overtuigd, dat alleen de toevallige belangstelling van den Paus in den geheimen Agent zijner buitenlandsche staatkunde, dezen noopte, om niet op eene enkele aanklacht ongehoord te ver-oordeelen, en zoo de bloedverwanten van den zwarten aanslag redde.


-ocr page 335-

ENGELSCHEN TE KOME.

325

Maar gelijk volleerde schurken nooit de ge-heele waarheid bloot geven, al ware het ook aan hunne inschikkelijkste medehelpers, zoo had ook thans de Italiaan zijne vertrouwde niet gezegd , hoe hij nog vóór zijn gehoor by Sixtus , door Anna\'s indrukwekkende schoonheid betoo-verd, haar aanbiedingen had gedaan, die zij met verontwaardigde fierheid terugstiet ; waarna hij haar verliet met de woorden: wik zal dan uwen Karre opzoekendie toen meer hadden van eene bedreiging, dan van eene belofte, en die Anna bij het zonderlinge gedrag van Azzo, dat evenzeer beschimpend vriendelijk, als beschimpend vrijpostig was, tot het besluit brachten , om een huis te verlaten, waar alles haar ontrustte. Reeds was zij op het punt, om dit ten uitvoer te brengen, ondanks den heftigen tegenstand van Azzo , toen Scipione terugkwam, met berouwvollen eerbied hare vergiffenis vroeg voor het gebeurde , en met eenen duren eed beloofde , haar veilig naar het huis van den ridder te voeren. Ditmaal lag er zooveel oprechtheid in zijne taal, dat Anna, die ook byna geene andere keus had, vergezeld van haar zoontje, in den wachtenden draagstoel stapte, gevolgd van Margaret en Hugh ; ditmaal hield Scipione woord, met de goede trouw van eenen olifantsjager , die de bedoelde prooi gerust laat voortgaan op het gekozen pad, omdat hjj weet op welken verborgen kuil zjj onvermijdelijk toeijlt.

Wij hebben ondertusschen ons waardig tweetal vergeten. Hun gesprek , dat vooral aan Sci-pione\'s zijde, van de kenschetsende harstochtelijk-heid, de overdrijving en de kwaadaardige list des Italiaans getuigde, was in eene beraadslaging verkeerd , waarbij Quirina zoo het scheen den boventoon voerde , en wel zoozeer naar het genoegen van haren toehoorder , dat hij , nader bij haar geschoven, hare hand had gevat en telkens met flonkerende oogen toestemmend knikte.

Eindelijk riep hjj uit, op eenen toon, die bijna zegepralend was :

«Ja, bij St.-Xaverius! ik kom op een denkbeeld ! de Spanjaarden en Orsina.quot;

IV.

HET LAATSTE SPEL.

Nabij de kapel van Santa Maria Maggiore, lag de rijke wijngaard Parelti, vroeger de nederige eigendom van den armen Kardinaal Felice Montal-to , thans door den machtigsten Paus der 16de eeuw, door Sixtus V in den uitgestrektsten lusthof van Rome herschapen , in ruimen aanleg en vorstelijke grootheid de eenige , die den Pause-ijken tuin op zjjde streefde , die toenmaals toch 1de heerlijkste van Europa genoemd werd. Deze geestelijke Vorst, die in allerlei ondernemingen der bouwkunst eene nuttige en roemvolle afleiding zocht voor de rustelooze staatszorgen en de duizende moeielykheden , waarin zyn volhardende en onvermoeid arbeidzame geest zich afmatte , en die zijne hoofdstad met zoo menig kostbaar toonbeeld zijner lievelingskunst verrijkt heeft, had eene zekere gehechtheid behouden voor de woning , die de getuige was geweest van zjjne vijftienjarige zelfverloochening, van de ernstige droomen zijner grootsche eerzucht; hij verhief haar tot een prachtig paleis, dat voortaan den woonzetel van zjjn geslacht blijven zoude. Reeds in de eerste maand zijner regee-ring had hjj het toegewezen aan zijne zuster Camilla , die het bewoonde met hare beide kleindochters en haar beperkt hofgezin.

Het was nog vroeg in den morgen : de zon , slechts even boven de kimmen gerezen , had de lauwe zoelte der zuidermorgenlucht nog niet tot de afmattende warmte van den middaggloed verhit; van frischheid blinkende , door den dauw, die als een nevelig waas langzaam was opgetrokken , liet het geboomte nog niet aamechtig het gebladerte nederhangen , en de bloem boog niet den veelkleurigen kelk weemoedig op den stengel neder, overheerd door de felle scherpheid van licht en stralen, zooals de schuchtere bruid de oögen nederslaat voor den gloeienden blik van den bruidegom. In den lusthof Peretti had eene der kleine lanen, waar mirtenbloesem, aan oranjegeuren gehuwd, de lucht iets zoels welriekends gaf, dat bedwelmde en verrukte, het uitzicht op eene fontein, wier zilverhelder water, uit zeven bronzen monden voortgespoten, soms als vloeibaar diamant in de ruimte wegspatte, soms in lichte schuimende vlokken op de nevenstaande heesters nederviel, en die vluchtige schuimsneeuw , in kristalparels herschapen , dan blinkend schoon neerlag op donkergroen en bonte kleuren. Op zekeren afstand van het kunstige waterwerk, in het zachte mos, dat den marmeren vergaêrbak omgaf, zat achteloos , met de meest ongedwongene losheid, eene jonkvrouw , byna nog een kind. Zoo hare gestalte al bedekt werd door het ruime kleed van sneeuwwit neteldoek en Florentijnsch zilvergaas, waarin zij gewikkeld was, strekte dit slechts om de liefelijke vormen nog meer te doen uitkomen. Deze jonkvrouw kon nog geene zestien jaren zijn. Er lag zulk een waa^ van jeugd en reinheid, van aantrekkelijke kinderlijkheid, zoo iets van de onschuld, die nog niet heeft gebloosd, op dit bloeiend gelaat, zoo iets van den engel en van het kind; al hare bewegingen waren zoo los, zoo zorgeloos, zoo onoverlegd, en toch zoo bevallig; zy speelde daar zoo luchtig en lachend met de bloemen, die zy in haren schoot had, dat het moeielyk te beshssen was, waar het aardsche meisje ophield en waar de nimf begon, of waaide nimf vlood, om voor de Madonna plaats te maken. Want, by al de kinderlijke aanvalligheid harer trekken, by de ivoren gladheid van dat voorhoofd, zoo onbewolkt en effen, dat het minste blosje daarop zichtbaar zoude geweest zyn , zoo dat voorhoofd te blozen had, lag er toch in haar donker oog met de lange zwarte


-ocr page 336-

ENGELSCHEN TE ROME.

326

pinkers een engelachtig afschijnsel van diep gevoel , dat, zeker slechts op eene gewaarwording wachtfe, om sprekend vuur en zachte zwaarmoedigheid te worden. Men kon het die oogen aanzien , dat ze zich nog niet uit valsche schaamte hadden nedergeslagen, of uit die afgcsprokene zedigheid, die begrijpt en die onwetend schynen wil. In hare wangen , door den levendigen blos der volle gezondheid gekleurd , waren fijne ro-zekuiltjes zichtbaar , die zich bij ieder gul lachje vertoonden, te gelijk met het paarlemoer der evenredige tanden. Om den fijngevormden mond speelde toch eene fierheid , die slechts behoefde gewond te worden, om te spreken. Over het geheel kenteekende haar gelaat niet de hemel-sche rust, die de hartstochten heeft overwonnen ; maar de rust, die nog nooit werd verstoord , en daarbij eene beweeglijkheid, iets ontvankelijks, dat men het vergelijken konde met de onbespeelde harp, die daar nog kalm ter neder ligt, maar die slechts behoeft getokkeld te worden, om liefelijke tonen voort te brengen, of. . . . wangeluiden, al naar dat een geoefend speler haar behandelen zal.

Zij was niet alleen. Van tijd tot tijd wees zij bloemen aan in de nabij gelegene perken, of noemde die luide; en een jongeling in eene sierlijke ridderkleeding, van lichtgroen met zilver , bracht haar telkens de begeerde voorwerpen , die zij dan tot eenen bevalligen krans vlocht. Die jongeling was Scipione, die nu Angelo heette; de jonkvrouw was Orsina, eene pauselijke Vorstin, de kleindochter van Madonna Camilla.

»Neen , Signore! ze zjjn leelijk, gij weet niet te kiezen ,quot; riep ze half lachend , half ernstig , hem de bloemen toewerpende , die hy pas had afgeplukt.

En daarna begon zij weder:

»Ach gij plaagt mij , veel te kort van steel , geef toch andere, zie ! die daar, die zacht rooskleurige , die zoo heerlijk van geur is, o geef!quot; En hij konde niet zoo spoedig tot haar komen , of ze riep; ))Neen; gij weet niet wat ik noo-dig heb , gij zijt zoo verstrooid en zoo tergend langzaam, ik zal Ruigi roepen,quot; en zij wilde opstaan ; doch hij liet haar den tijd niet; juist legde hij zijnen kleurrijken last in haren schoot.

«Nu spoedig eenen tak van dien schitterenden heester! neen ! neen ! die donkerblauwe klok met dat gouden hart,quot; riep zij luid en gebiedend, als een grillig kind; dan, zich snel bezinnende, viel zjj zich zelve in de rede , en hervatte vleiend vriendelijk : ))Gy wilt immers wel, goede Signore ? verg ik u niet te veel. .. — «Ach , Signora!quot; riep hij , het gewenschte aanbrengende , ))gij weet wel, dat het my eene zoete bezigheid is, u te helpen.\'\'

«Het zoude mij bedroefd hebben, zoo gij anders gezegd hadt,quot; hervatte zjj, mijne vrouwen zijn altijd zoo ernstig, zij schudden het hoofd, en noemen het ongepast, als ik mij eenen krans vlecht, en toch was dat vroeger mjjn eenigst sieraad ; nu ik paarlen heb , meenen zij, dat ik de bloemen missen kan; maar bloeien ze dan geheel nutteloos, om te verdorren zonder dat iemand aan haar denkt, die lieve bloemen? Hoor, Angelo ! als wij , meisjes van Grotta, des zondags ochtends versche kransen aan de voeten der heilige Madonna nederlegden, dan was het alsof zij ons vriendelijk toelachte, en dan zegende ons de eerwaardige Pater, en kuste ons. Nu, wat de Heiligen niet versmaden, dat kan niemand onteeren, zelfs geene Vorstin, zooals ze mij noemen. Maar... dat was het niet, wat ik zeggen wilde, ik meende eigenlijk, dat Signora Respanti, mijne Duenna, donker ziet, als ik met de jonge edelknapen scherts, en als ik met u ben, o! dan glimlacht zij.quot;

»Omdat gij dus niemand beter weet, kiest gij mij,quot; vroeg hij eenigszins gevoelig en haar uit-vorschend aanziende.

sNeen , Angelo ! dat heb ik niet gezegd , gij weet wel, dat ik u liever bij mij zie, dan de anderen ; die jonge edelen , dat zijn marmerbeelden of draaitollen; gij alleen zijt een man!quot; Dit zeide zij zoo ernstig en zoo naïef, dat hij zich afwenden moest, om zijnen glimlach te verbergen.

Zij ging met haar spelend werk voort. Op eens riep zij uit :

«Foei, Angelo! is dat lief van u, gij hebt mij eenen heestertak met doornen gegeven! Zie, ik heb mij gestoken, doornen van u !quot;

En zij liet hem de kleine hand zien , waaruit een enkele droppel helder purpervocht te voorschijn kwam.

Het was eene zonderlinge tegenstrijdige uitdrukking van hartstocht en haat, die zijn gelaat plotseling aannam ; een donkere gloed vloog over dat bleek gelaat, doch verdween weder schichtig , als een enkele bliksemstraal, en er lag ernst, er lag bijna triomf in den toon, waarop hg zeide:

«Wacht gij dan volstrekt geene doornen van dit leven, Signora?quot;

Verwonderd en in twijfel zag zy hem aan.

))Ja, Signora! doch van u !quot;

Alsof er eensklaps eene omwenteling in hem plaats gevonden had , wierp hjj zich op eene knie voor haar neder, en sprak met eene stem, waarin hij onuitsprekelijke teederheid legde , terwijl hy het oog op haar gericht hield.

»Orsina! mocht myn pad enkel distels en doornen zyn, zoo het slechts rozen werden voor u!quot;

»Angelo! hoe kunt gy zoo wonderlyk ernstig zyn ?quot; hervatte zij, ))zijt gy vermoeid ? Kom, ga naast my zitten,quot; en zij trok hem bijna met geweld tot zich, «neen! blyf hier, ik heb u veelte vertellen, er is veel gebeurd in de dagen, dat gy afwezend waart, om uwe zieke bloedverwante te bezoeken. Ach ja! hoe gaat het die goede oude? is zy zacht, vroom , goedaardig, zooals mijne grootmoeder.

«Evenzoo,quot; hernam hy , aan haar dringen toegevende, en zich naast haar nedereettende.

«Vooreerst hebben wij verscheidene nieuwe huis-genooten gekregen; doch daarvan wilde ik thans


-ocr page 337-

ENGELSCHEN TE KOME.

327

niet spreken : neen! van het prachtige feest bij de Colonna\'s, dat wij hebben bygewoond, Su-perba en ik. Signer Eespanti en de andere Duenna , en verscheidene vrouwen waren met ons, men had ons overladen met gouden borduursel en kanten, als Lieve Vrouwebeelden op eenen hoogtijd ; gij hadt moeten zien, hoe vriendelyk ons de Matronen en de Signori te gemoet kwamen. Madonna Lucretia Colonna deed ons aan hare rechterhand plaats nemen , en mijne kleine Superba was zoo gelukkig; doch neen! dat was het ook niet, wat ik u zeggen wilde, het was.... maar gij moet mg niet uitlachen , men verbergt ons meisjes somtijds zaken , die wij daarom niet minder gissen , en ik geloof, dat ik thans iets geraden heb uit een paar woorden, die mevrouw Lucretia ontvallen zjjn.quot;

«En wat is dan dat groote geheim , bevalligste Signora ?quot;

))Men wil mjj uithuwen.quot;

»Orsina ! Jezus Maria! Orsina! is dat waarheid?quot; riep hij , de hand voor de oogen houdende, met eene hartstochtelijkheid, die zelfs eene meer ervarene jonkvrouw zoude verschalkt hebben.

«Ik wist wel, dat dit u bedroeven zoude.quot;

»Gij wist dit, en hoe toch, mijne jonkvrouw ?quot;

«Ik weet zelve niet hoe ,quot; hernam zij met eenvoud ; «ook kan ik niet zeggen , dat deze gedachte mjj vroolijk stemt. En wat dunkt u, An-gelo ! is het dan noodig, dat ik trouwe, nu reeds ?quot;

aNoodig, Zijne Heiligheid wil het immers,quot; hernam hy bitter. ))En wie is hij , dien men tot meer dan eenen God zal maken ?quot;

Zij zag hem verwonderd aan.

«Dat is heiligschennis , Signore!quot; sprak zij ernstig.

«Wie is de gelukkige bruidegom ? meen ik.quot;

))Kom,quot; antwoordde zij met een zachten glimlach , »niets meer van den bruidegom, als u dat mishaagt. Ook is het slechts een vermoeden , eene schaduw , een woord , dat ik opving , ik wil er niet meer van spreken, het maakt mij zelve treurig; en zie, mijn krans is af, laat mij zien hoe hij op uwe zwarte lokken staat.quot; Zij was opgesprongen en drukte hem den bloemkrans op het hoofd, plaatste zich op eenigen afstand, en bewonderde, met de armen over elkander gekruist, de uitwerking harer decoratie, als een schilder, die zijn eerste stuk voltooid heeft , of als het kind , dat hare pop heeft opgesierd. Zy was het kind , dat met eene adder speelt: het vogeltje, dat in den muil van den krokodil ronddartelt: de maagd, die eenen glinsterenden vlinder meent gevat te hebben, en die eene giftige tarantula in de handen houdt.

Springende naderde zij hem weder, en zette den krans met meer bevalligheid te recht, daarbjj den eenen arm op zijnen schouder leunende , met niet meer terughouding, dan of hjj een marmeren standbeeld geweest ware. Het was inderdaad een schouwspel, dat de kille verbeeldingskracht van eenen grijze zoude ontgloeid hebben, die engelachtige schoone jonkvrouw, in spelend vertrouwen geleund op den belangwekkenden zonderlingen jongeling , die voor haar zat in het donsige mos, het haar met eenen schilderachtigen bloemkrans getooid, als een Grieksche jongeling bij een offerdienst of bij eenen wedren. Zijn veelbeteekenend, maar somber gelaat had bijna de uitdrukking van Nero als fluitspeler ,• ontwerpen van helsch verraad en dorst naar menschenlijden, schuilden bij beiden onder het bekranste hoofd. Hij zag haar teeder aan. Hij legde in dien blik al dat zonderlinge vuur , al de indrukwekkende zwaarmoedigheid , al de uitlokkende dweperij , al dien gloed , die aantrekt, die bedwelmt, die ontrust), die ontvlamt, waartegen de vrouw worstelt, waarvan zij huivert, dien zjj voelt te moeten ontwijken , maar die haar als door betoovering boeit. De arme Orsina ondervond de almacht van dien blik; zij sloeg de oogen neder, en toch hief zij ze steelsgewijze weder naar hem op , en trad snel en schichtig een schrede achteruit.

» Orsina!quot;

«Angelo!quot; riep zij met eene stem, die beefde.

»Goddelijk schoone maagd! gij wendt u van mij af, gij gunt mjj geenen blik/\'

«Ik weet niet, Angelo! gij ziet mij zoo wonderlijk aan , ik. . . . ik zou kunnen schreien.quot;

«Als gij wist hoe eindeloos ongelukkig Angelo was , en dat hij op deze gansche groote wereld geene andere vreugde kent, noch kennen wil, dan somtijds op uw engelengelaat te staren.quot;

En hij had hare hand gevat, die zjj niet terugtrok ; en hij legde vermetel zijne rechterhand tegen haar hart, als om zich te overtuigen , dat het bewogen werd door de eerste koortskloppingen des gevoels , en zij duldde het; en zij stond voor hem , ontroerd en verbijsterd, zich geene rekenschap gevende van deze plotselinge gewaarwordingen , niets denkende , niets ziende ; en toch zag zij veel, en toch dacht zij veel; want voor haar ontsloot zich eene nieuwe wereld, de wereld der hartstochten en der liefde, waarin men van hemelen droomt, die later blijken op zijn best bewoonbare Poollanden te zijn, waarin men nog aan den koesterenden zonnegloed van het gevoel gelooft, om later te bemerken, dat het slechts geschilderde stralen waren, waarby men van koude rilt.

»Orsina! Orsina ! gij hebt immer tijd tot beuzelen riep eensklaps eene ernstige stem achter haar, die het meisje verschrikt deed omzien, terwijl Angelo met overlegde langzaamheid opstond ; de aankomende moest niet vermoeden kunnen , dat zij verrast waren.

))En gjj , Signore! zijt wel goed, dat gjj ook hare kinderachtige spelen deeltvervolgde dezelfde stem.

))Ach , gij zjjt het, goede , lieve grootmoeder !quot; begon de jonkvrouw, zich herstellende; en de aankomende snel te gemoet ijlende , kuste zij haar met innige hartelijkheid de hand.

Het was eene statige vrouwengestalte, die naderde, in een zoo stemmig en deftig gewaad, dat het bijna een geestelijk kleed geleek. Toch de-


-ocr page 338-

ENGELSCHEN TE ROME.

328

den de groote paarlen van den rozenkrans , het j gouden kruisifiks, de diamanten haken, waarmede het puntig uitloopende bovenlijf van hare zwaar satjjnen samaar aan den ruim geplooiden rok was vastgemaakt, en de kostbare kant van den driedubbelen kraag haar kennen als eene voorname Romeinsche Matrone. Ook had Donna Camilla, hoewel eerst op bejaarden leeftyd tot den rang eener pauselyke Vorstin verheven , een genoegzaam natuurlijk oordeel, en zelfs eenen instinctmatigen tact van het welvoeglijke en passende , die haar voor opvoeding en gewoonte gold. Geleid door den raad van Sixtus en ongevoelig toegevende aan eene lichte overhelling tot dweperjj , waartegen in hare jeugd werkzaamheid en de zorgen voor het dagelijksche leven j haar beschermd hadden , doch waaraan zy zich nu in ongestoorde rust konde overgeven , had zy j in hare houding en gebaren eene strakke statigheid aangenomen , die hare onkunde aan fijneren wereldtoon verborg.

Doch gelijk men veelal ziet, dat personen , uit den laagst en trap der samenleving plotseling tot hare hoogste kringen opgeheven , zelden de juiste middelmaat van losheid en gemeenzame neder-buiging weten te treffen. zoo lag er in Camilla\'s manier van zijn iets gedwongens , iets stijfs , dat bijna overdryving was; zoo werd de vriendelijke i innemendheid, waarmede hare christelijke liefde den schyn van trots wilde weren, eene reeks van 1 overbodig wellevende woorden.

))In waarheid, Signora!quot; sprak zij totOrsina, haar zacht afwerende, ))gij vergeet veel te dikwijls wat uwen rang voegt, het passende is by ; u altijd dat, wat uwe luim opgeeft.quot;

))Ach, liefste Madonna! ik droom my nog zoo gaarne in ons vreedzaam Grotta.quot;

«Gy zult zoolang droomen, myn kind! tot het ontwaken u bittere teleurstelling zal worden ; j of liever , gy zult spelen, totdat eene harde er-; varing u leeren zal, dat het leven iets ernstigs ! is , waar nog iets meer ernstigs op volgt, de j eeuwigheid ! Meisje ! meisje ! gy vergeet de vroeg-! mis , om bloemen te plukken!\'\'

Orsina stond met nedergeslagene oogen.

»Neen, Madonna! dat was het niet, dat niet alleen , Angelo weet wel. . . Angelo zeide. ...quot;

»Dat Monsignore Montalto heden zelf de late dienst zal doen in Santa Maria Maggiore,quot; viel Scipione haar in de rede, met zulk eenen over-heerenden en strengen blik , dat het goede meisje, op welks lippen misschien reeds eene halve bekentenis zweefde, verschrikt zwijgen bleef. I «Deze zwakheid kan ik u toegeven , lieve!quot; hervatte Camilla zachter, «Monsignore Allessan-dro leest de mis met eene geestdrift, die sticht en ontroert. Ook is het myn oogmerk niet, u zoo vroeg in den morgen iets onaangenaams te zeggen, ik wilde u over ernstige zaken onder-I houden ; men verwittigde my , dat ik u hier vin-j den zoude, en de zoete ochtendlucht lokte my j uit, om zelve u op te zoeken. —Signor Angelo! | zoude ik van uwe goedheid mogen vergen , myne

vrouwen te verzoeken, zich gereed te houden , om ons straks naar de kapel te volgen.quot;

De jongeling verwijderde zich met eene buiging ; vooraf echter sloeg hy nog eenen blik op Orsina , die omziende , hem toeriep : «Signore ! vergeet niet, dat gy myn misboek te dragen hebt.quot;

«Ik hoop die eer te hebben,quot; antwoordde hij , en toen de vrouwen op eenigen afstand in een olyvenboschje verdwenen , strekte hy zyne hand naar haar uit, met zynen eigenaardigen lach en de woorden: »Orsina Peretti, dat was uw laatste spel !quot;

V.

VERVOLG VAN HET LAATSTE SPEL.

«Myne Orsina ! gy kunt gissen, dat het iets belangryks zyn moet. waarop ik u onder den zegen der Heiligen voorbereiden wil,quot; sprak Donna Camilla tot hare kleindochter, toen zy eenigen tyd waren voortgegaan.

«Dat is waar, gy schertst zelden, Madonna!quot; wEn vermoedt gy niet wat het wezen zal ? Hebben de laatste veranderingen in ons paleis , in onze hofhouding , in onze leefwyze , in uwe kleeding zelve, u niet overtuigd , dat er iets gewichtigs met u voorhanden is ?\'\'

))Met my , lieve grootmoeder? Doch ja , ik erken het, de laatste verfraaiingen hebben onze woning tot een prachtig paleis gemaakt, en ik heb met smart myne vroolyke vertrekken , die op den wyngaard uitzagen , voor die grootsche zalen moeten verwisselen , wier getraliede vensters my het lieve zonnelicht benemen ; wij zien ons omringd door zooveel Cavalieri en Matronen , als tot het gevolg van ryke Vorstinnen behooren; en dat maakt, dat wij elkander maar zelden meer vertrouwelijk naderen kunnen , omdat altijd vreemde gezichten daar tusschen komen, die ons aangapen , als zochten zy ons te betrappen op eenen misslag, tegen hetgeen zy hoftoon noemen. Men brengt ons op feesten, die mij vermaken zouden, indien ik er my vertoonen mocht, zooals ik waarlyk ben , en indien niet by iederen hartelijken lach Signora Respanti my met de oogen ■zeid3 , dat ik eigenlijk had moeten glimlachen. Vroeger liet men my geheel de keuze mijner kleeding over. Thans geeft men my by elk feest een ander gewaad , dat prachtig heet, omdat het schittert van goud en borduursel , maar dat bont is van overlading, en zoo zwaar, dat het my belemmert. — Die veranderingen , dierbaarste Madonna! ja, die zyn my niet ontgaan.quot;

»Met ontevreden morren beloont gy alzoo de zorgende weldaden van Zyne Heiligheid ?quot; sprak Donna Camilla verwytend.

»Neen, by St.-ürsula! ik ben zoo ondankbaar niet! Ik gevoel my gelukkig in mynen toestand, zeer gelukkig zelfs. Ik verlang niets meer, ik


-ocr page 339-

ENGELSCHEN TK KOME. 329

waardeer de groote , de vaderlijke liefde van Zijne Heiligheid , de zorg , die hij genomen heeft voor onze opvoeding, die ik niet minder op prijs stel, dan mijne zuster, al heb ik zulke snelle , of zulke schitterende vorderingen niet gemaakt als zij ; alleen dit meende ik: dat wij niet gelukkiger zijn geworden , sinds men ons met zooveel nieu-| wen luister omgeeft.quot;

))Gij kunt gelijk hebben, kind!quot; hernam de oude dame, getroffen door eene waarheid , die zij zelve misschien meer dan eenmaal gevoeld had. ))Dan, het is dit niet, waarover wij thans spreken zouden. Zijne Heiligheid, die ons niets ! verordent, dan met de nuttigste en liefderijkste | inzichten , heeft mij ook thans niet zonder oogmerk in staat gesteld , om u en Francisca met betamelijken luister de plaats te doen innemen onder de Prinsessen van het Roomsche Rijk, die u toekomt als zijne bloedmagen.\' Het was om uwe toekomst te verzekeren , om u te behoeden voor mogelijke rampspoeden, als gij na zijnen dood, dien God en de Maagd nog lange jaren verhoeden! aan u zelve overgelaten, zonder rechtmatige beschermers achterbleeft. Hij wil ons Huis den steun geven van een groot en j machtig geslacht. Hij heeft u een en gemaal ge-! kozen uit het eerste, het aanzienlijkste Huis van Rome, uit dat der Colonna\'s !quot;

))Dat had ik gedachtsprak Orsina, met eenen flauwen glimlach.

«Waarlijk? Welnu., dan zult gij verlangend 1 zijn, met den naam van uwen aanstaanden ver-I loofde bekend te worden. Gij hebt hem nog ■ niet gezien. Hij heeft den laatsten tijd te Madrid doorgebracht, en is eerst kortelings teruggekomen. Het is de waardigste zoon uit dat hooge Huis, de eerste edelman van Rome. Don Marco Antonio Colonna, een Heer , die zooveel titels en waardigheden voert, dat ik ze u allen niet uit het hoofd weet op te noemen.quot;

wMaken die titels iemand dan beter, grootmoeder ?quot;

))Zij voegen ten minste voor den gemaal eener Perettihernam Camilla met ernst. «Daarenboven zegt men, dat Don Marco een bevallig jongeling is, aangenaam en ridderlijk in den omgang met vrouwen. Dat hij een vroom christen en een deugdzaam mensch moet zijn , daarvoor waarborgt ons hij , die hem uit zoovele anderen de voorkeur gaf.quot;

Zwijgend ter aarde ziende , liep Orsina langzaam voort.

))Gy antwoordt niets, mijn kind?^

«Madonna! ik weet niet waarom men mij juist eenen gemaal geven wil, nu reeds.... ik... . ik ben nog zoo gelukkig in uw huis, aan uwe zijde , wat behoef ik meer ? Ik wensch geene verandering , geen grooteren staat, dien ik zoo slecht zoude kunnen ophouden; veeleer kan ik met heimelijk verlangen terugdenken aan ons eenvoudig Grotta, waar boerenknapen en meisjes mijne speelgezellen waren.quot;

«Ja, Orsina! ik weet het, gij hebt van die

grillen, waarover Signora Respanti zich niet zonder reden beklaagt ; maar , in ernst , gij moest het verledene vergeten, dat niet meer is, noch zijn zal, en leven voor de dagen, die zijn en die komen moeten.quot;

«Ach, lieve grootmoeder! die anderen hebben het verledene ook niet vergeten. Als die hooggeboren Heeren en die trotsche Dames ons met zooveel eerbied en zoovele glimlachjes naderen, dan is het mij , als dachten zij nog aan de schamele kleeding , waara; ede wij eens het Vati-kaan binnenkwamen.quot;

«Des te eerder moeten wij ons aansluiten aan een geslacht, dat sedert eeuwen niets dan Baronnen en Vorsten onder zijne leden telt. Doch ik wil met u niet over een onderwerp spreken, dat gij kwalijk begrijpt. Laat het u genoeg zijn, dat allen, die belang in u stellen , die aanspraak hebben op uwe liefde en dankbaarheid, deze verbintenis vurig wenschen , en dat zij niets willen dan uw heil. Gij zult toch wel eenig verlangen hebben, om uwen toekomstigen Heer te zien ?quot;

«Niet het minste, Madonna! en nu het mij toch gegund is, mij aan u in vertrouwen te uiten, wil ik u oprecht zeggen , dat ik eenen bepaalden tegenzin heb in dit huwelijk.quot;

«Gij spreekt dwaze woorden , meisje ! Gij zoudt dezen Prins niet tot echtgenoot willen?quot;

«Omdat het een Prins is. Het is mogelijk, dat ik nog een dwaas kind ben, ik heb mij zelve tot hiertoe altijd daarvoor gehouden, en toch is er in mij een geheim gevoel, dat mij waarschuwt tegen het gevaar , om mij als eene pop te laten weggeven, aan eenen vreemdeling, dien een ander gekozen heeft ! Die man kent mij niet; liefhebben kan hij mij dus evenmin als ik hem, en toch begeert hij mij! Neen, Madonna, ik heb besloten slechts eenen echtgenoot te kiezen , die mij beminnen zal, en ik ben ook eene Peretti!quot;

Camilla had den arm harer kleindochter schielijk losgelaten en bleef staan. Verwondering en toorn hadden haar zoo aangegrepen, dat zij zich tegen den marmeren Faunus steunen moest, waarnevens zij stond. Het was ook eene groote omwenteling, dat kind, door één blik tot de denkende maagd gerijpt; die zwakke maagd, door één schok hervormd in de ernstige vrouw met den vasten wil. De oude dame begreep, dat redeneeringen hier geene overtuiging geven zouden: machtwoorden alleen moesten beslissen.

«Het was niet van uwen wil, dat ik sprak,quot; hervatte zij ernstig en streng , «Zijne Heiligheid , onze Heer, wil het. Kunt gij niet besluiten tot gehoorzaamheid als bloedverwante, uit dank- i baarheid voor zijne weldaden, dan wordt die van u geëischt, als afhankelijke onderdane, die geen recht heeft, om over zich zelve te beschikken. En zoo de moeder van uwe moeder u nog één raad te geven heeft, wacht u dan voor de gevolgen van eiken tegenstand, Signora !quot;

En de bejaarde dame wendde zich af, om zich te verwijderen.


I.

-ocr page 340-

ENGELSCHEN TE KOME.

330

»Madonna! dierbaarste Madonna!\'\' riep het I meisje, • wier moed niet verstaald was tot koele : hardvochtigheid, azoo hebt gij nooit tot mij 1 gesproken, zoo niet!quot; en zij wierp zich snikkend in hare armen. Tegen de tranen harer geliefdste kleindochter was de aangenomene strengheid der goede vrouw niet bestand :

»Meisje! meisje! het is ook, omdat gij mij wanhopig maakt door uwe wederspannigheid. Heb ik u niet alles herhaald , wat Zijne Heiligheid zelf my in den mond gaf, en wat moet er van worden, als gij dan nog niet toegeeft ? Gy weet hoe uw oudoom is : — mij zal hij beschuldigen , als Colonna dezen ochtend komt en gij hem onbetamelijk ontvangt; ze zijn zoo licht geraakt, die groote Heeren, en als gij hem met beleediging. ...quot;

»Dat zal ik niet, liefste moeder ! dat zal ik niet! maar noem mij weder uwe Orsina, uwe lieve kleindochter!quot;

«Der Heilige Maagd zij de eer! daar hoor ik weder mijne Orsinariep Camilla haar opheffende en kussende, »liefste engel! vergeet niet, dat gij mij uw woord gegeven hebt. Met dit eerste bezoek is immers nog niets bepaald ? Wij hebben immers slechts de tweede week van de vasten, en eerst na Paschen zal de verloving zijn.quot;

))Ach God!quot; zuchtte de jonkvrouw; doch zij wilde den vrede niet weder verbreken , en volg-i de de Matrone stilzwijgend in hare vertrekken , waar deze , in tegenwoordigheid van de gansche hofhouding , op plechtstatige wijze, het aanstaande bezoek van Don Marco aankondigde. Met stille gedweeheid, die zelfs iets waardigs had , liet Orsina zich door hare vrouwen versieren, zoo-! als de Duenna voorschreef; daarna verzelde zij | hare grootmoeder naar de mis , in eene der Ka-j pellen van St.-Maria Maggiore , en toen Scipio-| ne haar het misboek overreikte en achter haren bidstoel nederknielde , fluisterde zij hem snel en zachtkens toe : ))Ik wil u spreken ; wacht my na de siësta in het Kabinet bij de galery van St^-Franciscus.quot;

VI.

ANNA OSTON.

In een der vroolijke vertrekken, over wier gemis de jeugdige Orsina zich beklaagd had , zat, vele uren later, Lady Anna Oston, en toch was zij niet vroolijk ! Op haar somber peinzend gelaat, I dat zij met de hand ondersteunde , las men het, dat hare eenzaamheid , te midden van een zoo bewoond paleis, eigene keus was, dat zy zich aan het gezellig samenzijn met anderen onttrok, om aan eene zwaarmoedigheid toe te geven, die zij zich zelve verweet, en die iets van ondankbaarheid had jegens haren weldoener. Paus Sixtus toch, welke ook zijne redenen daarvoor zijn mochten, had niet slechts beloofd, maar ook gehouden. Reeds sedert twee dagen woonde zy

als eene geëerde gast in het huis zijner zuster, aan wier eigene tafel zij aanzat; reeds had zij de schriftelijke toezegging in handen van een jaargeld van 500 Roomsche Kronen, om in het ontoereikende harer geldmiddelen te voorzien; reeds wist zij , dat haar zoontje , aan bekwame | opvoeders toevertrouwd, niets ontbeerde, en al i die voorrechten genoot , welke hare moederliefde zoo vurig voor hem gewenscht had. Onbekommerd voor het tegenwoordige, door de machtigste bescherming voor de toekomst gerustgesteld, in het ongestoorde genot van die godsdienstige vrijheid, waarnaar zij zoo ademloos gehijgd , die zij zoo vurig van den Hemel afgebeden had, bleef der vrijwillige bannelinge, die het vaderland van haar verlangen gevonden had, zoo men denken zoude, geene stof tot treurend peinzen over. En toch meende zij die te hebben.

Het gebeurt meer , dat wij juist dan, als wij datgene bereikt hebben , wat lang het doel onzer onverpoosde wenschen was , eene onvoldaanheid, eene lauwe onverschilligheid, eene mismoedigheid zelfs in ons ontwaren , die een onmensch-kundige zoude willen to\'eschrijven aan wispelturige ontevredenheid, of onverzadelijke begeer-zucht; doch die niets is dan het innige, heilige, onverdelgbare streven naar het betere, dat mede een bewijs is voor onze onsterfelijkheid; want die rustelooze zucht zoude niet in ons gelegd zijn, niet samengeweven wezen met onze ziel, zoo zij niet bestemd ware, eenmaal voldaan te worden. Dat zy het op aarde niet wordt, dat weten wij allen , en de gelukkige , die elke zijner begeerten heeft voldaan gezien , wel het best. De rijke , die meer schatten heeft bijeenverzameld, dan hij zich in zijne vermetelste hoop had durven toe-wenschen ; de eerzuchtige, die eene hoogte bereikt heeft, welke zijn weelderigste droom hem nauwelijks had beloofd; de krijgsman , die zynen naam nooit meer genoemd ziet, dan als eene verpersoonlyking van den roem ; de schrijver, die in het gevestigde en onbetwiste bezit is van de schitterendste letter-eer , wiens machtig genie zjjn tijdvak beheerscht, en die weet, dat hij leven zal in zyne werken voor de bewondering van andere geslachten; laat die allen, met de hand op het hart, en met het oog der zelfkennis eenen blik werpen in hunne ziel, en ons dan zeggen, of zij gevonden hebben , wat zij gewacht hadden, en of hunne gewaarwordingen bij de meest verlangde uitkomsten van hun leven, niet meer hadden van teleurstelling, dan van voldoening , of zy niet onwillekeurig hebben uitgeroepen: »Was het dit ?quot; Het is er mede gelegen als met de duinen; in de verte zyn zij schilderachtige toovergestalten, die het oog verleiden en tot zich trekken, maar die men niet van nabij zien moet; want dan zyn het dorre , schaars begroeide zandhoopen ! Dan , wy hebben Anna Oston vergeten , wier onvoldaanheid uit een zeer natuurlijk , zeer naïef vrouwelijk gevoel ontstond, dat zy zich zelve niet recht bekennen wilde; doch


-ocr page 341-

ENGELSCHEN TE ROME.

331

dat zich daarom niet te minder deed gelden. Ridder Karre had haar nog niet bezocht, ofschoon zij sinds tv/ee dagen zijn huis verlaten had. Om het bittere van dit gevoel recht te kunnen peilen , moeten wij een oog slaan op hare vroegere geschiedenis.

Anna, de bevallige erfgename van Berwickshire , had reeds in hare eerste jeugd den verlovingsring gewisseld met haren neef Lionel Karre, de jongere zoon van een edel Engelsch geslacht, welks oudere leden eereplaatsen bekleedden aan het hof van Elisabeth en in haren staatsraad. De staatkundige gevoelens echter der wederzijd-sche bloedverwanten, hielden op dezelfde te zijn. Karre\'s vader en zijne ooms hechtten zich aan de machtige hofpartij van Ley cester , terwijl Anna\'s ouders de Burleigh\'s en de Cecil\'s als beschermers huldigden. Die verdeeldheid werd vijandschap. Anna\'s ouders namen hun woord terug; Lionel\'s bloedverwanten zonden hem naar de hoofdstad. Die scheiding was spoedig bewerkt: dan de verbintenis der harten liet zich niet zoo snel ontknoopen. Door tegenstand aangevuurd, door het romanesk denkbeeld van trouw sterker geworden, door afwezendheid gevoed, werd hunne jeugdige genegenheid ernstige hartstocht. Dit belette echter niet, dat Anna , na zwa-ren strijd met hare plichten en met haar hart, eindelijk voor het gezag harer ouders bukken en eenen gemaal van hunne hand aannemen moest. Deze was een onmetelijk rijk landedelman , van streng katholieke begrippen (dit bepaalde de keuze der moeder), van een hard, koel, eigenzinnig karakter, doch handelende naar de meest nauwgezette grondbeginselen van eer en billijkheid ; hij telde ten minste tien jaar meer dan zijne echtgenoote , was een groot liefhebber van vossen- en beerenjachten, hield een eigen tooneelgezelschap in gestadige bezoldiging , en reed nooit uit, dan vergezeld van twintig gewapende vazallen. Geen wonder dus, dat de jeugdige vrouw, in hare eerste liefde gekrenkt , uit den aard overhellende tot zachte mijmering en dweperij, zonder eenige instemming deelnemende aan de vermaken van haren echtgenoot, hem slechts uit koelen plicht getrouw , in stilte het ontzegde geluk betreurende, den troost voor haar gebroken hart en verloren idealen alleen zocht in godsdienstbetrachting, die tot geestdrijverij ontvlamde , en die haar verwarmde , waar alles om haar henen koud was. Hare ziel was sterk en ruim genoeg, om een opheffend en uitsluitend gevoel te huisvesten ; — dat der liefde had zijn altaar verwoest gezien, zij herbouwde het en droeg het op aan haren Schepper. Niet geheel zonder zegen bleef haar echt. Zij werd moeder van eenen zoon, wiens eerste opvoeding Lord Oston gelukkig aan zijne gade overliet , die deze gewichtige taak met het volle besef van haar gewicht aanving, en voor wie zij eene vriendelijke afleiding was. Toen William zijn zesde jaar bereikt had , zag Lady Oston zich weduwe. Met edele zelfbeheersching had zij zich, , gedurende haar huwelijk, van elke verstandhouding met Lionel onthouden; zij had geene navrage willen doen omtrent zijn lot, dat hare deelneming toch zoo diep gaande maakte. Zij had voor zijne en hare zwakheid gevreesd. Slechts zijdelingsche berichten hadden haar doen gissen , dat zijn openbaar leven even rampspoedig was als haar huiselijk. Nu echter, onafhankelijke meesteresse harer daden, spoedde zij zich naar Londen. Daar zoude zij haren geliefden vriend vinden, daar zoude hij , evenals zij , wenschen de gevoelens hunner harten door eenen heiligen band te wettigen. IJdele hoop! Te nauwernood aan een doodvonnis ontkomen door de beschermende hand van Essex , was de ongelukkige Karre gevlucht en doolde in ballingschap rond , gebukt onder de ongenade zijner Koningin , en onder de onverdiende verachting zijner bloedverwanten , die zich zelfs geene moeite gaven zijn verblijf op te sporen. Die plotselinge slag was te groot voor Anna. Zoolang plichtbesef haar nog veerkracht gaf , was zij sterk geweest; maar nu de hinderpaal voortkwam uit vervolging van menschen, en uit den wil van eene Elisabeth, van de vijandin harer Kerk, nu verviel zij tot die razende wanhoop , die vaak in krankzinnigheid eindigt. Eene zware ziekte , die haar voor altijd den frisschen blos der gezondheid ontroofde , spaarde haar dien jammer. Na die krankte had eene sombere zwaarmoedigheid het haar tot behoefte gemaakt, in den kring harer verwanten te leven. Zoo bleef zij te Londen, ondanks het grievende der heimelijke verdrukking harer geloofsbegrippen : eene verdrukking, die zich hier . in de nabijheid van het hof , sterker voelen deed, dan op het meer vrije platteland. Het was in dezen tijd, dat de gebeurtenissen voorvielen , die het treurige uiteinde der Schotsche Koningin vooraf gingen. Eene vrouw als Anna, door zoo menig leedgevoel verbitterd en dieper voelende , die een deel harer rampen toeschreef aan Elisabeth , kon wel niet onzijdig blijven in die dagen van opgeruide hartstochtelijkheid aan den eenen, en van koelbloedig berekenende staatkunde aan den anderen kant. Zij voegde zich bij de partij der Katholieken , die Babinghton\'s bloedig voornemen eene daad van gerechtigheid, en zijnen dood een welzalig martelaarschap noemde. Om het belang van haren zoon alleen, onthield zij zich van openlijke deelneming tot op den val van Maria Stuart; wat er toen met haar voorviel, weten wij uit haar eigen mond. Slechts dit niet, dat de Baronet van Southewell, Karre\'a oom , de eenige, die met diens ware betrekking bekend was, haar bij eene toevallige ontmoeting van de verblijfplaats zijns neefs onderrichtte , en haar door een enkel woord gissen liet, dat zjjn lot onder de bescherming van Kardinaal Montal-to minder duister was dan zij waande , en haar ongetwijfeld verder ingelicht zoude hebben , zoo niet haar overhaast vertrek uit Engeland hem dit onmogelijk gemaakt had. Men kan zich , na dit alles, licht indenken in hare zielsgesteldheid,


-ocr page 342-

ENGELSCHEN TE ROME.

332

toen zij den man wederzag, om wien zij zooveel geleden- had, en het is zeker, quot;dat alleen haar rijpere leeftijd, hare lange gewoonheid aan zelf-beheersching en lijden en hare vrome gelaienheid, die het vuur harer jeugd getemperd hadden, haar toen kracht gaven, om hare diepe aandoening te beteugelen en onder welvoeglijke koelheid te verbergen. Eene Italiaansche vrouw had zich voorzeker hier verraden; maar Anna was eene Engelsche. Niet minder groot was daarom hare teleurstelling, toen de geliefde wel met hartelijke en achtingvolle vriendschap haar als eene welkome gast behandelde, wel met deelneming naar het verhaal harer rampspoeden luisterde, doch door geen woord, geene toespeling op hunne vroegere teedere betrekking terugkwam, of iets zeide , hetwelk haar recht gaf te denken, dat zij nog bemind was. Zoolang zij zich in zijn huis bevond , hield zij dit voor eene fijne kiesch-heid, waarvan zij den prijs te wel kende , om haar niet te billijken; doch er waren nu twee dagen verloopen ; twee dagen , eeuwen voor haar innig heimelijk verlangen! en geen bezoek van den geliefde stelde haar gekrenkt hart gerust; nu, daar niets hen meer scheen te zullen scheiden , was hij , hij zelf de hinderpaal van hun geluk. O! de koele man begrijpt niet genoeg de onkreukbare innige trouw, de diepgewortelde standvastigheid van het vrouwelijke hart, dat hij terugstoot, dat zoovele krenkingen, zoovele mishandelingen , zoovele teleurstellingen van hem verdragen kan, om altijd weder te vergeven, om dankbaar te zijn, dat men hare vergiffenis wil, om zalig te wezen, dat zy vergeven mag! — Doch laat ons voor eene poos Anna aan haar treurend peinzen en peinzend treuren overlaten, dat toch niets aan haren toestand verandert, en zien wij , wat er in eene andere zaal van het paleis Peretti voorvalt.

In die zaal, het staatsievertrek van Camilla\'s ruime woning , hadden zich , na den morgengodsdienst , alle voornamere leden van haren hofstoet vereenigd rondom hunne meesteres en hare kleindochters , om Colonna\'s plechtige ontvangst luister bij te zetten. De pauselijke Matrone, in haren deftigen armstoel gezeten, had aan hare rechterzijde Orsina , die in dezen de hoofdpersoon moest zjjn, en aan hare voeten , op een laag tabouretje, de kleine Francisca, door hare zuster , niet oneigenaardig , Superba bijgenaamd. Inderdaad, deze jeugdige Vorstin, hoewel nog geene volle veertien jaren oud, gaf reeds zulke blijken van trotsche hoogheid en ongemeene rijpheid van oordeel, dat men de nanicht van Sixtus daarin niet miskennen kon. Hoewel minder bevallig dan hare zuster , had zij beter dan deze, had zij met de inspanning van alle hare vermogens , en met eenen weetlust, welke dien van haren oudoom in zijne eerste monniksjaren evenaarde , van het voortreffelijke onderwas, dat hij haar geven liet, gebruik gemaakt; en nu reeds kon zjj met recht eene eerste plaats bekleeden onder de Roomsche Prinsessen. Toch was de meer natuurlijke Orsina de lieveling van haren oudoom. Een groot man wil dat schitterende niet in eene vrouw. Hoeveel zij er ook tegen had , de prachtige tooi, die Signora Res-panti voor haar had noodig geoordeeld , verhoogde Orsina\'s schoonheid. Wat men er ook van zeggen moge , rooskleurig satijn en schitterende goudstof benadeelen eene bloeiende vrouwengestalte niet, en zwarte oogen flonkeren daarom niet minder , al glinsteren er diamanten in de lokken , en al omgeven witte parelen den witten hals. Misschien reeds voor de derde maal was Scipione, die achter haar stond, bezig haar dit te zeggen , toen de zaaldeuren opengerukt werden en de edel knapen Don Marco Antonio Colonna aankondigden , met de opsomming van al die lange titels , waarop deze jonge man , die Grande van Spanje was en Ridder van het Gulden Vlies , aanspraak konde maken. Het was eene zeer groote en zeer voordeelige eer, welke Sixtus hem bestemde, toen hij hem koos tot gemaal zijner oudste nicht; want het Huis van Colonna, hoe machtig en hoe aanzienlijk ook , bezat geene inkomsten in evenredigheid van den vorstel ij ken staat, dien het voeren moest; uitgaven bij schitterende aanbassades , en vooral die , waartoe het zich bij de kroning des Konings van Spanje had verplicht gezien, hadden zijne geldmiddelen uitgeput, en het dieper in schulden gestoken , dan met de waardigheid van zulk een Vorstengeslacht overeenkwam. Sixtus had groote verplichtingen aan dit Huis, en vooral aan den Kardinaal Colonna, Don Marco\'s oom, wiens leermeester hy geweest was, en het was dus evenzeer een plicht van dankbaarheid, dien hij vervulde, door met den aanzienlijken bruidschat, dien zijne nicht was voorbehouden, en de groote giften, in abdijen en leenen, die er zouden worden bijgevoegd, het kwijnend verval van dit Huis te voorkomen , als de macht van het zijne te bevestigen , door het aan te sluiten aan een geslacht van historische oudheid en onbetwisten invloed.

Verscheidene leden zijner familie vergezelden hem; doch het was Alexander Peretti, Kardinaal Mcntal-to, die hem binnen leidde. Het is nog de plaats niet, om van dezen Kerkvorst te spreken ; alleen stelle men zich hem voor, als een jong geestelijke , van .eene edele, ranke gestalte en belangwekkend gelaat, die het zwarte haar nog in korte lokken droeg, en wien de knevelbaard evengoed gevoegd zoude hebben als den jongen Colonna zeiven.

Na Madonna Camilla zijnen eerbied te hebben betuigd, wendde zich Don Marco tot Orsina. Eene knie ter aarde buigende , bracht hij haar de toen nog gewone hulde van den handkus. De jonkvrouw, die bij zijn binnentreden zeer bleek geworden was, en strak voor zich had nedergezien, wierp, toen zij hem de hand reikte, eenen schichtigen blik 013 hem. Ware zij onbevooroordeeld geweest , dan had zjj voldaan moeten zijn ; want hij was een schoon man ,


-ocr page 343-

ENGELSCHEN TE EOME.

333

en in den schitterenden Spaanschen dos van purper fluweel en wit satijn , overal met fonkelend gesteente bezet, had hij dat uiterlijke van ridderlijke bevalligheid, dat aan zijnen hoogen rang zoo wel paste. Het was wel aardig , dien jongeling daar te zien aan de voeten van dat meisje : dien trotschen hooggeboren edelman, dien ridder van de doorluchtigste orde, geknield voor een zestienjarig kind: dien Prins , die , als Grande van Spanje, met gedekt hoofd den fiersten Monarch der wereld naderde , die hem neef noemde, geknield aan de voeten van de 1 kleindochter eens timmermans: den forschen krachtvollen man nederbuigende voor eene tee-dere zwakke maagd : het hooge zich vernederende voor het lage: de sterke hulde brengende aan de zwakheid. Zonderling staal der ongerijmde menschelijkc overeenkomsten , die altijd de orde : der zaken omkeeren, die altijd zondigen tegen de natuurlijkste wetten der schepping! Want daar ten minste ziet men de kracht tronen boven de onmacht, en nooit strijkt de adelaar neder voor de voeten van de kolibrie.

Iets dergelijks was het misschien wat ook Orsina gevoelde, toen zij op den jongen Colonna noderzag; want haar donkere blos en de verlegen glimlach, getuigden zoowel van hare jonkvrouwelijke verwarring als van hare gestreelde ij delheid bij de bewezene eer.

Toen hij zich weder opgericht had, nadat Orsina met een paar , niet veel zeggende woorden de hoffelijke betuigingen zijner verrukking 1 over het geluk, dat hem ten deele viel, had | beantwoord , en de Kardinaal Montalto hem eene | plaats had aangewezen , was het Francisca, die : hem het eerst aansprak.

))Men ziet weinig Italianen van eene zoo i kloek gebouwde gestalte als gij , Monsignore! | zijt gij waarlijk een Eomein , of wel een afstam-i meling van de zwaargespierde Vandalen , die Rome verwoestten?quot;

«Mijne voorouders , Signora !quot; antwoordde hij , verrast en verlegen over de zonderlinge opmerking van het meisje, dat met vaste blikken naar hem opzag , «mijne voorouders klimmen op tot de verwarde geslachten der halve goden, en ik weet niet. ...quot;

»0 ! ik weet, ik weetviel zij lachende in, «dat uwe zuilen 1) zich hooger boven den grond verhieven, dan die van het Kapitool; met meer recht, dunkt mij , dan de Este s , noemt gij u zonen van Hercules; aan zijne zuilen ontleent gij waarschijnlijk uwen trotschen naam.5\'

»Het ware veel beter geweest, Signora!quot; voegde Camilla hare kleindochter toe , »dat gij Monsignore , in plaats van hem tot welkomst zijne Hei-densche voorvaderen te herinneren , iets, waarover een vroom Christen toch altijd bloost, hem verzocht hadt, ons nader bekend te maken met de hier aanwezige leden zijner familie , die allen goede zonen der Kerk zijn. Zoude men van u

I) Woordspeling op den naam vun Colonna.

zulk eene goedheid mogen vergen, Monsignore?quot;

De Colonna boog zich en stond op, eenenblik | en eenen glimlach wisselende met Montalto: zij wa-j ren te zamen overeengekomen , de lastige cere-I monie van de voorstelling dier talrijke rij daar I te laten: nu echter was geen ontwijken moge-i lijk , en de goede Camilla , zich uitputtende in allerlei plichtplegingen, verwenschte misschien niet minder dan de overigen het vervelende en ge-dwongene van hetgeen zij meende te zijn , een noodwendige plicht der wellevendheid.

Daarna echter, terwijl men ijs en ververschin- j gen door de zeal ronddiende, werd de toon meer i los en vrij. Orsina ten minste had reeds sedert lang haren sierlijken zetel verlaten , en praatte lachende met haren oom , den jongen Kardinaal, die zich achteloos in eene diepe vensterbank had nedergeworpen. Camilla onderhield Don Marco over haren eenigen zoon Don Michiel , die nu afwezend was , om aan het Toscaansche hof zijne sporen te verdienen.

Francisca liet zich door den jongen Prins van Palestrina allerlei aardigheden zeggen over hare uitgebreide kennis, waarvan zij hem de blijken niet spaarde Scipione , die zich op korten afstand hield , maakte zijne opmerkingen, terwijl hij Signora Respanti vleieryen zeide, die nog niet te oud was , om ze overdreven te vinden, en ook welke vrouw is ooit zoo oud , dat zij de taal dei-vleierij overdreven vindt?

Ieder hield zich dus bezig op zijne wijze , toen een edelknaap Camilla schielijk naderde. »Madonna ! de karos van Zijne Heiligheid rijdt het voorplein op.quot;

«Dat verheugt mij , Ruigi! waarlijk dat verheugt mij ; doch immer zoo onverwacht, mijn broeder is toch.. . . Signor Angelo Maldaveto ! wees toch zoo goed en zorg, dat Zijne Heiligheid behoorlijk ontvangen worde. — Ruigi! isdegroote middelpoort geopend ? — Lelio ! plaats den staatsiezetel daar in het midden onder de draperie. — Edele Don Marco! verschoon mij, zoo ik u vergat te antwoorden. — Schoone Cavalieri! hebt de vriendelijkheid u een weinig ter zijde te schikken.quot;

Met deze en dergelijke zinsneden van bevel en uitroeping, gaf de oude dame hare blijdschap lucht, en tevens de lichte ontsteltenis , die haar altijd aangreep, als haar pauselijke broeder haar zoo plotseling overviel. Dat was evenwel altijd zijne gewoonte. Hij bezocht haar immer incognito en als bij verrassing. Toch beminde hij deze eenige zuster met innige hartelijkheid; de liefde voor zijne neven en nichten dreef hy zelfs tot hartstocht ; dan alleen als zij zonder getuigen te zamen waren , gaf hij zich aan die zachtere gevoelens over , die hij meestal verborg onder koele waardigheid, als scheen hem dat toegeven aan eene zoo natuurlijke gewaarwording eene zwakheid , die hem te veel met de andere menschen gelijk stelde. Toen hy nog Kardinaal was, dreef hij die kunstkoude zelfs zoover, dat hij den dood van zijnen meestgeliefden neef Filippo, zoon


-ocr page 344-

ENGELSCHEN TE ROME.

334

van zijnen overledenen broeder Antonio, een en jongeling van den gelukkigst en aanleg , in den ouderdom van zeventien jaren , openlijk op straat vermoord , met de schijnbaarste koelheid droeg , i en bij die gelegenheid tot iemand, die hem wilde troosten , en een ander, die hem tot gerechtelijke | vervolging der daders aanzette , deze merkwaar-; dige woorden zeide : »Ik bemin mijn bloed tot ; eenen zekeren graad ; maar niet genoeg, om mij | voor God te doen zondigen, tegen hen , die zich I aan my bezondigd hebben, en God verhoede, I dat ik in de misdaad van wraak zoude vervallen, j tegen de menschen, die leven , om de nagedach-| tenis van eenen neef, die dood is!quot;

Deze woorden getuigen te meer van zijne macht over zich zeiven , daar hij nauwelijks den j)au-selijken Stoel beklommen had , of hij Jiet de daders van dien gruwel opsporen en straffen, hoewel zijne geschiedenis geen ander voorbeeld aanwijst van zijne wraakneming over persoonlijke be-leedigingen, die hem toch in zoo ruime mate waren aangedaan.

Voor dit schijnbaar verlaten zijner bloedverwanten , had hij eene dubbele beweegreden; vooreerst was het hem als Kardinaal, bij zijn bekrompen inkomen , nauwelijks mogelijk , hun eenige aanmerkelijke ondersteuning te schenken; ook ontvingen Alexander en Michiel, die hij stu-deeren liet, niets dan het volstrekt noodige, en dan nog altijd door tusschenkomst van Sarnano; en ten andere wist hij hoezeer de nasleep eener behoeftige familie een punt van bezwaar was in zijn verholen streven naar het pausschap. Toen | hij dit doel bereikt had, was het te denken, ! dat hij zich met drift zoude hebben schadeloos-i gesteld ook voor dit gedeelte zijner vermomming; 1 dan niet alzoo handelde Sixtus. Wel liet hij snel 1 zyn geslacht tot zich komen , wel schonk hij Ca-j milla en den haren den wijngaard Peretti, met i eenige inkomsten en eenen kleinen hofstoet; wei ; maakte hij zijnen achttien jarigen neef Alexander tot Kardinaal; wel stelde hij het onderwijs der beide meisjes in de beste handen, dan , de vroegere veronachtzaming hield nog niet op. Hij had het altijd eene hatelijke gewoonte der Pausen gevonden , om de schatkist der Kerk te plunderen, ten behoeve van hunne familie, rijke goederen en leenen van den Kerkdijken Staat af te scheiden , om aan bijzondere personen weg te schenken, en zoo den Staat te verzwakken, om enkelen te verrijken. »Ze zouden Bome wel onder hunne neven willen verdoelen was altijd zijne verdrietelijke aanmerking, als hij van iets dergelijks hoorde. In dezen misslag wilde hij niet vervallen. Met scherpe woorden verbood hij Camilla hem ooit de geringste gunst te vragen , om zeker te zijn , dat men haar niet als werktuig ge-j bruikte tot hot bereiken van hebzuchtige oogmerken , of het voorkomen van billijke gestrengheid. En hij verklaarde haar en de haren , dat hy besloten had , haar nimmer een verzoek in te willigen , maar dat alles, wat hij voor hen dacht te doen . uit hem zei ven zoude voortkomen. Dit

begin was zeker weinig geschikt, om eene vertrouwelijke genegenheid tusschen hen te doen ont- \' st?an , en Camilla, (he het niet waagde den vast-gezetten afstand te overschrijden , leefde stil voor zich henen, verdiept in hare vrome godsdienstplich -ten , en gelukkig in de ontwikkeling harer kleinkinderen.

Zoo bleef het echter niet. In \'1587 zag Sixtus zijne macht volkomen bevestigd : het hervormde Eome, bevrijd van hare drie pesten : roofzieke bandieten, balddadige edelen en losbandige geestelijken , bloeiende in rust en welvaart , elke burger gehandhaafd in zijne rechten , elke openbare ondeugd geweerd, de wetten ontzien en nagekomen , geene voorname schuldeischers meer, die hunne schuldenaars met tergend onrecht vertrappen , geene maagden meer met geweld aan hare ouders ontschaakt, geene moordenaars meer in de straten , geene bloedige gevechten meer in de huizen, geene gruwzame inbraak meer bij i nacht. Alles rustig, alles veilig , alles gelukkig , alleen de boosheid sidderende , doch in toom gehouden ; Eome verfraaid door de heerlijkste werken der bouwkunst, verrijkt met de nuttigste insteUingen ; de Apostolische Stoel meer dan ooit ontzien by de Katholieke volkeren, sterk en geducht tegen zijne vijanden; de hooge geestelijkheid weder genoopt het voorbeeld te geven van ingetogenheid en van reinen levenswandel; de Kerk zonder schulden, en bij dat alles de schatkist uit haar verval opgericht, beter gevuld dan in de schitterendste regeeringen vóór de Reformatie , hoewel Engeland , Noord-Nederland, een groot deel van Frankrijk en zoo menig deel van Duitschland opgehouden hadden schatting te brengen , terwijl nog daarenboven elk jaar een spaarpenning van een millioen Roomsche Kronen , ten nutte der Kerk, in eene geheime bewaarplaats van het Vatikaan werd weggelegd , en nu eerst meende de groote Paus, na zooveel gedaan te 1 hebben voor anderen, ook iets te mogen doen j voor zich zeiven, na zoolang gedacht te hebben op het heil van den Staat, ook eens te mo- j gen denken aan het heil zijner verwanten.

Juist in dit tijdperk valt voor, hetgeen wij ! te verhalen hebben; wij hebben reeds uit Ca- i milla\'s gesprek met Orsina gehoord, hoe haar Huis en hare geldmiddelen nu op eenen voet | gebracht waren , die overeenkwam met de waardigheid van haren broeder, zijne plannen met die verandering en de hooge echtverbintenis, die hij beoogde. Het verdere zullen wij zien.

Op het oogenblik , toen Sixtus binnenkwam , leverde inderdaad die groote prachtige zaal, mét al die rijk uitgedoste edelen , met die vrouwen van zoo verscheidene schoonheid, schitterende van borduursel, gesteenten en blinkende zijde, een belangwekkend tafereel op ; want dat alles knielde eensklaps neder, als door eene plotselinge betoovering getroffen , van den dienenden edelknaap af tot den vorstelijken Colonna toe; en al ware Koning Philips zelf daar tegenwoordig geweest, de machtige Monarch had


-ocr page 345-

ENGELSCHEN TE ROME.

335 i

zijn trotsch hoofd in het stof gebukt; daar knielde de schoonheid voor grijze lokken, daar knielden jonge vrouwen voor eenen ouden man !

Slechts vergezeld van den Kardinaal Colonna, oom van Don Marco , op wien hij met de linkerhand leunde , trad Sixtus langzaam voorwaarts, tot in het. midden der zaal; toen klonk zijne stem plechtig en statig: »Vrede zij allen! de zegen der Kerke zij op u!\'\'

Hij gaf een teeken, dat zij zich zouden oprichten, Camilla was de eerste , die hem nu te gemoet ging, zy wilde zich opnieuw aan zijne voeten werpen , dan, hij hield haar terug en omhelsde haar met hartstochtelijke innigheid: ))Ik weet niet , zuster! waarom deze allen niet eenmaal getuigen zouden zijn van onze groote vriendschap voor u! En nu, waar zijn de kinderen ?quot; Met tranen in het oog van ontroering en blijdschap, leidde zij hare kleindochters tot voor hem. Hij hief ze op en kuste ze op het voorhoofd, richtte een paar vragen tot Francisca en hield Orsina bij de hand vast, terwijl hij haar met welgevallen aanzag. Daarop stelde Montalto Don Marco voor , en nadat deze de hulde van den voetkus gebracht had, begon de Paus met eenen ge-meenzamen glimlach, die hem anders zelden eigen was: «Was het geene goede welkomst, die wij u toedachten, mijn zoon!quot; en hierbij legde hij Orsina\'s hand, die hij nog niet had losgelaten , in die van den jongeling.

«Een gansch leven van dankbaarheid en gehoorzaamheid zal niet genoeg zijn , om zulk eene groote schuld af te doen, Zeer Heilige Vader,quot; hernam de edelman levendig, het meisje aanziende , dat bloosde en beefde.

«Spreek niet van schuld, jonge man! wij zei ven hebben eene oude schuld af te doen. Uw Huis heeft ons geëerd, toen de anderen ons verstieten; uw oom heeft ons gespijzigd, toen wij hongerden.quot; Hier wendde hij zich tot den Kardinaal Colonna, legde de hand op diens schoader en vervolgde met gevoel: «Zoo waarachtig Christus ons de macht heeft gegeven , zullen uwe honderd Tumoli 1) korens eene goede rente opbrengen!quot;

Over het geheel betrachtte Sixtus de dankbaarheid als eenen heiligen plicht, \'en niemand, die hem of de zynen in vroegere dagen de geringste weldaad bewezen had, werd door hem vergeten. De Parochiaan van Grotto, die zijne moeder in haar laatste uur had bijgestaan en zich zijne behoeftige familie aantrok , beloonde hij daarvoor reeds als Kardinaal, toen hij voor die bloedverwanten zeiven nog zoo weinig deed. Alleen de leden van het Conclave, die hem Paus maakten , hebben daarvoor nimmer eenig vriendschapsblijk ontvangen. Hij wilde niet, dat gunst invloed zoude hebben op zijne openlijke daden, en hy kende te veel hunne eigen-batige oogmerken met zijne verkiezing.

1) Een Tumolo was omtrent tweehonderd pond, het pond op twaalf onsen berekend.

Bij dit half incognito droeg de Paus zijn ge-j woon kamergewaad; doch bij zijne vaste acht- i

bare houding kon hij den geleenden glans van 1 den purpermantel, met onschatbaar rijk gesteente bezet , en van de aanmatigende driedubbele kroon ontberen. Op zijn gelaat lag die majesteit , die den Vorst kenmerkt onder de pij. Toch was er veel schilderachtig antieks in dat witte priestergewaad van doffe zijde, dat in ruime plooien tot op den grond nederhing, met den : korten mantel van purpersatijn, en de bonnet van dezelfde kleur op die lange zilveren lokken, en in dat kruiselings over de borst geslagen ordelint, waarop zich de bekende sleutels afwisselden met het zinnebeeld des Christendoms. Aan de voeten droeg hij dat sierlyke schoeisel met die in goud gewerkte kruisen , waarop zoo menige trotsche mond zich kussend verootmoedigd had, en die te denken gaven, aan wien de geschiedenis der Christeneeuwen kende.

Sixtus, die zich op den voor hem bestemden zetel had nedergezet , noodigde de vrouwen uit , | zijn voorbeeld te volgen; daarbij richtte hij beurtelings het woord tot de hem het naast omringenden , daarbij veel met levendigheid en onuitputtelijke woordenrijkheid sprekende, zoo-als hij gewoon was, in oogenbiikken van vergenoegen of opgewondenheid. Hij hoorde gaarne i de eigene denkbeelden der personen, met welke | hij sprak , en nimmer mishaagde hem een vrij- | moedig woord, tenzij er kennelijk aanmatiging in lag, of miskenning zijner heerschappij. Daarom krenkte hem zoo licht een woord der Ambassadeurs of der groote Kardinalen , en deze Priestervorst, die naar het antwoord van een kind luisterde , zoude een gekroond hoofd het stilzwijgen hebben opgelegd.

Na zich eene geruime poos zoo onderhouden te hebben , wendde hij zich bepaald tot zijne zuster: ;

«Wij hebben berichten van onzen welbeminden j neef Don Michiel, uwen zoon, hij heeft den ! ridderslag ontvangen , en wij hebben geoordeeld , , dat het tijd werd, hem eenen onafhankelijken ^ staat te geven. Daartoe hebben wij voor hem gekocht het Prinsdom Venetro, met het Mark- | graafschap van Lamentana en dat van Cellana ; ; neen, goede Camilla! zie ons zoo niet aan, alsof wij eene wonderbare legende verhaalden. Mg dunkt, gij moest u sedert eenigen tijd met ongedacht geluk hebben gemeenzaam gemaakt, en het verwondert ons, dat gij , die zoo vroom zijt, niet reeds lang een prachtig altaar hebt opgericht voor St.-Bonaventura, dien wij eerbiedigen als onzen geliefkoosden Heilige, zoo zedig, zoo ingetogen onder het purper, dat alle gepurperden van onze dagen zich daaraan wel mochten spiegelen, en bovenal onze doorluchtige broeder Farnese, die als Kardinaal eenen hofstoet voert, als ware hij Paus. Om tot Michiel terug te komen, wij hebben besloten , hem van een eigen paleis binnen Rome en eene geschikte villa te voorzien, en hem een inko- 1 men van zestigduizend kronen toe te staan , om


-ocr page 346-

ENGELSCHEN TE ROME.

336

zyn Huis op te houden. Ontstel niet, edele Colonna! bet zal onze kleine Orsina daarom aan geenen bruidschat ontbreken!\'\'

«Heilige Vader I zij zelve is eene onschatbare parel, en haar hart de beste bruidschat, dien ik wenscheantwoordde deze en wilde zijne toekomstige verloofde teeder aanzien; doch deze speelde met eenen tip van haren kanten sluier.

))Toch niet! toch niet, Prins! om de rijkdommen te verachten, moet men een dier zijn , dat ze niet kent, of een engel, die ze niet behoeft. Doch wij wilden nog iets zeggen van onzen zeer geliefden neef, den eenigen , die het geslacht Peretti in stand moet houden , en die ook waard is „ het te vertegenwoordigen. Hij zoude reeds terug zijn , Madonna! dan de Vene-tianen wilden , dat hij gebruik zoude maken van zijn recht, om zitting te nemen in hunne Sig-noria 1), en wij keuren het volkomen goed, dat hij zich in de gondelstad eenigen tijd vermaakt. Hij zal er zeker vroolijker dagen slijten dan wij, toen wij er Opperrechter van het Heilig Ambt waren , en het volk tegen ons in oproer kwam , terwjjl de Monniken ons eene schuilplaats weigerden in hun Convent ; over het geheel is er geene kwaadaardiger menschensoort dan Monniken , die men in hunne lievelingszonden aantast, dat konden zij ons niet vergeven! Doch dat is voorbij , de Heilige Petrus, wiens onwaardige vertegenwoordiger wij zijn, zij daarvoor de eer ; wij hebben altijd onrecht geleden met geduld, en de rampspoeden met gelatenheid gedragen; en, ))wie sterft zonder de ellende gekend te hebben , heeft niet geleefd als een mensch, maar als een stompzinnig dier.quot;

Na deze lange reeks van volzinnen , allen in éénen adem uitgesproken , en zonder volgorde , zooals hij ze dacht, zag hij uitvorschend om zich heen , als iemand , die iets zoekt. Daarop vestigde hij den scherpen blik op Scipione , en hervatte weder tot Camilla: »\\Vij zien uwe gast niet hier, Madonna! Ik bedoel de Engelsche dame , die wij in uwe bescherming gesteld hadden , waarom sluit gij haar buiten uwen hofkring ?quot;

)jZij heeft niet anders gewild, zij verdiept zich in haar vertrek , in gebeden en vrome gepeinzen , en zij was niet over te halen, zich bjj ons te voegen.quot;

))Dat is niet goed; als men haar aan zich zelve overlaat, kan zij eene onzinnige dweepster worden.quot;

BiSjjU is zoo ongelukkig , Zeer Heilige Vader!quot; zeide Orsina medelijdend.

«Juist daarom moet zij bemoedigd worden. Laat haar hier komen, wy willen haar een woord toespreken.quot;

i) In 1585 werd het Huis Peretti, met toestemming van Sixtus, in den Venetiaanschen adelstand opgenomen, en de mannelijke vertegenwoordigers van dit geslacht hadden dus het recht, om de Sig-noria bij te wonen.

De zachte jonkvrouw wilde wegijlen , om Anna 1 af te halen , dan, Signora Eespanti hield haar | terug en ging zelve. Gedurende de tusschenpoos, \' die nu volgde, rustte des Pausen oog doorbo- j rend op Scipione , die ondanks al zijne onbe- ! schaamde vermetelheid , en ondanks zyn groot talent van zelfvermomming, dien blik niet verdragen konde, en wien de sidderende knieën het bevende lichaam nauwelijks meer schraagden. ! Toch gaf hij zich nog niet verloren. Het is waar , hij had Sixtus bedrogen, en Sixtus wist | het: hij las het uit diens gelaat, hij begreep het uit de bescherming , die Anna van hem genoot. Maar Sixtus kon nog gelooven, dat hy ter goeder trouw gedwaald had ; want ware deze werkelijk van zijnen opzettelijken laster overtuigd , dan had hy geen twee dagen gelaten tusschen het misdrijf en de straf, dan had hij hem in die twee dagen , die hij, zoo hij meende, in de Campagna had doorgebracht, geene mogelijkheid gelaten tot de vlucht. Zoo Anna hem dus niet rechtstreeks aanklaagde, was niets nog onherstelbaar.

VII.

DE LASTERAAR.

Toen Anna Oston door Signora Respanti bij het luisterrijk gezelschap werd ingeleid, glansden twee oogen haar tegen, met doodsangst op haar gericht. Het waren die van Scipione. Ook zij ontstelde ; hem had zy hier niet gewacht. Zy moest hem voorbij, om tot Sixtus te naderen.

«En vergeef ons onze schulden , gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren,quot; fluisterde hij haar in , met eene doordringende stem.

In hare verwarring antwoordde zij niet. Hy meende nu te weten , dat zij onverzoenlijk was. «Gij hebt het gewild, gij of ik, of beiden,quot; mompelde hij binnensmonds, en zich omkee-rende, met eene sterkte van geest, die eene betere zaak waardig was , wendde hij zich , alsof hetgeen er volgen zoude , hem volstrekt onverschillig was , tot den jongen Kardinaal Mon-talto , wiens levendige aard bij den langen dwang der pauselijke tegenwoordigheid, zich misschien niet ongaarne eenigszins afleiden zag. Scipione sprak lang en zacht met hem, den dubbeizinni-gen glimlach op de lippen, den blik giftig als de vederflits der Indianen , in doodend heulsap gedoopt, op Lady Oston gericht.

Nauwelijks had deze den Paus den gewonen eerbied bewezen , of hij hief haar vriendelijk op, en sprak tot haar met eene goedheid, die hy anders met zijnen Kardinaalshoed scheen afgelegd te hebben:

»En nu , Mevrouw! hebt gij het wel in uw nieuw verblijf? Men heeft u, hoop ik , ontvangen met al die onderscheiding, waarop onze belangstelling u recht gaf. Wij kunnen niet onderstellen , dat in dit huis iemand kan zijn ,


-ocr page 347-

ENGELSCHEN TE ROME.

337

over wien gij u zoudt te beklagen hebben , en zoo dit mocht ■wezen....quot; Een spottend woord bestierf Scipione op de lippen , hij luisterde met inspanning , terwijl hij den Kardinaal scheen aan te hooren.

«Heiligste Vader! ik kan niet anders dan met de ootmoedigste dankbaarheid erkennen , dat ik hier het voorwerp ben van eene voorkomende goedheid, van eene liefderijke zorg, van eene welwillende tegemoetkoming , die ik alleen aan eene zoo grootmoedige bescherming als de uwe , kan te danken hebben. Doch waarmede ik dit alles verdiend heb of ooit verdienen kan , dit is mij een raadsel, waarvan ik de oplossing alleen zoek in den zegen van mijnen Heiland en in de goedertierenheid van zijnen vertegenwoordiger op aarde.quot; v

»Hoor! de huichelaarster fluisterde Scipione, die adem schepte, tot Montalto.

«Welnu dan , indien gij dit erkent, zoo niets I u hindert, niets u ontbreekt, geef u dan niet toe aan duistere mijmeringen , die tot waanzinnigheid leiden, en die de ziel verlokken tot zonde. Men zegt, dat gij u afzondert, en dat gij u overgeeft aan somber gepeins, dat moet niet zijn. Wij verwachten van u , dat gij, herdenkende al de groote gevaren en dreigende rampen, waarvan de vriendelijke bescherming der Heiligen u gered heeft, om u te stellen onder de veilige hoede der Kerk en van haren herder, voortaan dankbaar zult zijn en tevreden. Blijmoedigheid past eene Christelijke vrouw! Wees dan blijmoedig, wetende op wien gij vertrouwen kunt.quot; Hij legde zijne hand op haar voorhoofd, en zich tot haar buigende, sprak hij zacht, voor de overigen onverstaanbaar : ))Schiijf aan uwe vrienden in Engeland; Kar re zal u bezoeken : gij deedt wel met geen acht te slaan op Scipione\'s tegenwoordigheid.quot;

Deze binnensmondsche woorden , die allen , welke ze niet verstonden , voor eenen herderlijken zegen hielden, waarover Camilla met stichting het amen uitsprak , deden Anna blozen ; zij hield ze voor een afscheid, en zij wilde zich met eene diepe buiging verwijderen, dan Sixtus hervatte : »Nog iets ; neef!quot; en hij wenkte Montalto , die weder zijne plaats had genomen achter Orsina\'s stoel. Hij naderde. »Neef! wij bevelen in uwe vriendschap Lady Oston, eene edele En-gelsche vrouw, die om geloofsvervolging haar vaderland ontvlucht is, om te Romé eene schuü-plaats te zoeken ; die wij tot vader zijn willen , en die das recht heeft op uwe hulp en op uwen raad, waar zij die mocht noodig hebben. Dit is niet overbodig, Mevrouw ! want ons kunt gij niet zoo dikwijls zien, als gij misschien zoudt wenschen , en onze neef bezoekt Madonna Camilla , zijne moei, bijna dagelijks. Wend u dus vrijelijk tot hem, indien er iets mocht zijn, waarin gij ons noodig hadt.\'\'

»Met des te meer vertrouwen,quot; antwoordde Anna , half tot den Kardinaal gekeerd , «daar ik weet, dat Monsignore niet heeft versmaad , de

vriend te z}jn van mjjnen landgenoot en bloedverwant.quot;

Zonder haar aan te zien , antwoordde Montalto met eene lichte , zwijgende buiging; er was opzettelijke \'ompheid in de wijze, waarop hij zich van haar af en tot den Paus wendde, wien hij iets toesprak , dat Anna niet verstond , doch waarop deze zeide : ))Gij hebt gelijk , de Colon-na\'s kunnen meer verwachten van een uur , dat hun toebehoort: wij willen hen niet te leur stellen , Mylady Oston! wij zien u weder.quot;

Beleedigd over de onhoffelijkheid van den Kardinaal-neef, ging Anna met eene fiere houding ter zijde.

Niet lang daarna namen Don Marco en de zijnen hun afscheid , nadat ieder hunner door Sixtus en Montalto afzonderlijk was toegesproken.

De eerste deed daarop ook het hofgezin vertrekken , en onderhieid zich bijna een uur lang met zijne familie in gemeenzame gesprekken, die voor ons nog minder belangrijks hebben dan de voorgaande. — Voor hij den wijn guard Peretti verliet, had de Paus nog een kort en geheim onderhoud met Scipione , dat wij bespieden willen.

«Gij hebt mij bedrogen, ellendige! gij hebt schandelijk gelasterd.quot;

))Mij zeiven bedrogen, dat is mogelijk , Heilige Vader!quot; hernam de jongeling, die tijd gehad had , om zich voor te bereiden, met eene vrijmoedige vastheid. »Geloof, dat ik uit overtuiging sprak , toen ik u die vreemdelinge als eene listige vrouw aanwees, die met hulp van haren bloedverwant, door hare schoonheid eene groote rol dacht te spelen te Rome, zoo waarlijk helpe mij onze Heili...quot;

«Geen valschen eed , ongelukkige ! Ik weet, dat gij zelf niet geloofdet, niet hebt kunnen ge-looven aan het dwaze sprookje, waarmede gij mij tot eene rassche daad van strengheid hebt willen aanzetten. Booswicht! zoo ik vermoeden kon , dat gij gespot hadt met mijne lichtgeloo-vigheid, zoude ik lust hebben u op staanden voet te verpletteren. Verdedig u niet, gij kunt niets zeggen , wat ik gelooven zal. Eene vrouw als deze , stroef, streng en doodsbleek als eene uitgevaste Karmelitin, kan het niet in het hoofd krijgen, de par-amour te willen zijn van jonge mannen, in het eerste vuur van het leven. Gjj bezit menschenkennis genoeg, om dit te zien, gij hebt u in Anna niet kunnen vergissen. Wat was uw doel met die logen ?quot;

«Als uwe Heiligheid haar beschermt en verdedigt , dan zal ik gedwaald hebben,quot; hernam Scipione droogjes. «Ik had geen ander doel, dan dat, waarmede ik uwer Heiligheid gewoonlijk bericht geef van eiken vreemdeling.quot;

»Dat is niet waar ! dan, wij begeeren het niet verder te kennen. Het is nu verijdeld, en wij hebben besloten u naar de galeien te zenden.quot;

De lasteraar zag Sixtus strak aan , met akelig rollende oogen; zijn mond verwrong zich tot eenen krampachtigen glimlach.

Hij sprak geen enkel woord.


-ocr page 348-

ENGELSCHEN TE ROME.

338

»Verdiend hadt gij het ten minste zeker,quot; vervolgde Sixtus na eene pauze. «Maar wij herden-| ken \'uwe diensten; en vooral de laatsten in de • Campagna. Wij hebben u verder noodig, gij kunt i uwe vergiffenis koopen.quot;

«Koopenherhaalde de andere, alsof hij nu eerst begreep.

j ))Ja , luister. De beruchte giftmengster Quirina, , de medehulp in ongebondenheid en in misdaad j van Agatella Pigna,ccia, die Rome nu niet meer ontheiligen zal, leeft nog, en is tot hiertoe, het moet bijkans door een wonder zijn , aan allo nasporingen onzer politie ontsnapt. Lever haar den Stadvoogd in handen vóór het heilige Paasch-feest.quot;

))Hoe zoude ik kunnen. Eene vrouw als deze , die misschien, die zeker niet meer te Rome is , en waartoe die eisch aan mij, in zoo korten tijd ? ware het slechts mogelijk....quot;

»Als het mogelijk ia , kunt gij het uitvoeren, en als het onmogelijk is, moet gij het mogelijk maken. Vergeet den tijd niet. Het staat aan u , zoo vaak afwezend te zijn als u goeddunkt : mijne zuster is er op voorbereid.quot;

En hiermede liet de Paus zijnen geheimen spion aan zich zei ven over.

))Wat Quirina aangaat, gij zult haar niet hebben ,quot; zeide deze in zich zeiven, op gesmoorden toon en met zijnen spookachtigen glimlach, »maar wel anderen , die gij niet gevraagd hebt, daarna kunt gij mij laten verkwijnen op eene galei, of doen bloeden op een schavot. Schavotten en galeien zijn geene verschrikkingen voor hem , die de taak van zijn leven vervuld heeft!quot;

VIIC

NA DE SlëSTA.

In het kabinet bij de galerij van St.-Franciscus, zoo genoemd naar de fraaie Fresco\'s der muren , die tafereelen uit het leven van dien Heilige voorstelden , of wel naar het levensgroote standbeeld , in eene der nissen aan het einde , opgericht door Sixtus, ter eere van den Stichter zijner orde, hoorde men een zacht gefluister. Het waren Orsina en Scipione-Angelo. Zij hadden hun gesprek van den vroegen ochtend voortgezet. Men zag dit aan hare oogen , die van hartstocht schitterden, aan hare schuchtere tee-derheid , die niet meer een koel vertrouwen was ; aan zijne grootere vrijmoedigheid , die meer ondernam , dan Colonna zich zoude hebben durven veroorloven. Zijne liefkozingen waren kennelijk niet meer vermetele vrijheden , welke hij waagde, maar een recht, waarvan hij gebruik maakte. Hij drukte hare kleine hand, die in de zijne beefde , en die als bloosde onder de indrukselen zijner kussen, tegen zijn hart.

»Voel het, Orsina! het klopt voor u , geheel alleen voor u , en het zal ophouden te kloppen als Orsina zal ophouden haren Angelo te beminnen.quot;

«Booze Angelo! Nu ik weet, dat mijn gevoel voor u liefde is, nu weet ik , dat het eeuwig zijn moet. Ophouden te beminnen, moet zijn ophouden te leven! Maar zeg , waarom het mij zoo angstig is, en toch zoo.... zoo oneindig wel, nu ik weet, dat gij mij liefhebt. Het is alsof alles rondom mij anders ware , en toch is er niets om ons veranderd , het is mij zoo licht, zoo vroolijk, en toch weder zoo weemoedig, zoo beklemd, ik zoude kunnen schreien , en ik geloof, dat het van vreugde zoude zijn. Ik gevoel mij zoo sterk, zoo moedig , zoo schrander ; mij dunkt ik zoude het mijnen oom durven zeggen, dat gij mijn geliefde zijt, en dat ik van alles, wat hij mij geven kan, niets begeer dan u tot echtgenoot.quot;

»Doe dat niet, Orsina! om uwent , om mijnent wil, doe dat niet. Of wilt gij mijn hoofd zien op de staken van St.-Angelo\'s brug?quot;

»Dat were de Heilige Moedermaagd!quot; riep zij, hem driftig met beide armen omvattende , als wilde zij hem beschermen. «Angelo! Angelo! is onze liefde dan zoo misdadig?quot;

))Niet onze liefde, mijn engel! maar uw wensch om mij tot echtgenoot te hebben. Waarom zoudt gij niet beminnen wien u goeddunkt ? Waarom zoudt gij uw jong hart niet wegschenken aan hem , die niets van u smeekt, dan dit hart en een weinig goedheid, en die u daarvoor geheel zijn aanzyn opofferen wil ? Wordt hij , die uwe hand verkrijgt, niet reeds rijk genoeg , niet reeds meer dan een sterveling. Welk recht heeft De Colonna . om te eischen, dat gij hem tot eenen God maakt? Mij moogt gij eenen hemel geven door uwe liefde ; maar De Colonna alleen moet uw echtgenoot worden.quot;

«Zoolang ik leef, heb ik alle menschen liefgehad , allen , Signora Respanti zelfs ; maar deze Don Marco, o! die is hatelijk, vindt gij ook niet ?quot;

«Hij is de verderfengel, die ons paradijs verwoest.quot;

»Gij doorboort my met zulke woorden*,quot; hernam zij , en liet toe , dat hij haar engelenhoofdje zacht tegen zijne borst drukte.

«Gruwzame waarheid , meisje !quot;

«Het is toch zonderling ,quot; sprak zij , met eenen glimlach tot hem opziende. »Ik heb eens gedroomd van eenen ridder met zwarte oogen, juist zooals die van Don Marco , en sedert dien tijd heb ik immer gezegd , dat de man, dien ik liefhebben zoude, zwarte oogen moest hebben; en toch Signer Colonna heeft ze, en nu verwekken zij mij angst en afschuw.quot;

«Dat komt, omdat ze aanmatigend zijn en gebiedend.quot;

»Neen! dat komt, omdat de uwen zoo schoon zijn, mijn Angelo ! zoo wonderschoon als ze op mij rusten. Met recht noemt men u Angelo, gij zijt een engel voor uwe Orsina!quot;

Er was bijna oprechtheid in de verrukking, waarmede hij antwoordde.

«Gij alleen zijt een engel van onschuld en schoonheid !quot;


-ocr page 349-

ENGELSCHEN TE ROME.

339

En hij schoof de fijne kant ter zijde, die haren I hals bedekte, en hij ontheiligde door eenen kus i dien ronden schouder , ongerept als de reine druif uit het vrijsterwapen van vader Cats. Zij liet het toe. Hoe kon zij ook weten , dat die lippen be-: zoedeld waren door godslastering en gruwelijke eeden van wraak : dat die handen, die haar zacht I streelden , zich uitstrekten naar haar, met meer | schendige wraaklust. dan die van den bloedgie-I rigsten beul naar zijn begeerd offer ? Hoe kon zij , de zestienjarige Italiane , het weten, dat die gloed van zijn oog niets was dan de gloed der ! hel, die verderven wil ?

Hij vervolgde: Meisje, het was mij dezen och i tend bang en zalig beide. Ik heb veel geleden, i toen Don Marco u de hand kuste , en toch dank ; ik u thans, dat gjj het zonder toorn hebt geduld.quot;

»Ik had het mijne goede grootmoeder beloofd.\'\'

))Er waren oogenblikken, waarin ik vergelij-i kingen maakte tusschen hem en mij. Hij , de I groote Vorst, in dat kostbare gewaad, dat schit-j terde van juweelen en zijde ; ik, niets dan rid-| der door de goedheid van onzen Heer , zonder ! andere pracht dan de sombere kleuren van uw j wapen , vaalgroen met zilver. Ach ! ik gevoelde i het, ik moest in de schaduw staan , bij zooveel I glans!quot;

»Sedert wanneer weet gij , dat ik verzot ben I op juweelen en zijde ?quot; vroeg zij, zacht verwij-i tend. «Waarlijk , Signore ! de kostbare ambtsge-\' waden van mijnen oom , den Kardinaal, zouden I dan de waardige voorwerpen mijner liefde kun-| nen zijn ? foei, dat gij dit gezegd hebt.\'quot; ; »Maakt u dat toornig , Orsina ? o ! vergeef , ; gij weet niet wat een minnaar lijdt, die zich i verbergen moet.quot;

»Gij moet inderdaad veel geleden hebben i met zulke denkbeelden ! Maar om u gerust te | stellen, zal ik den Connetable zooveel afkeer i toonen!quot;

1 «Neen , Orsina ! dat niet! volg daarin mijnen | raad , eenen raad , waaronder mijn hart bloedt; doch dien gij van uwen besten vriend verwachten moogt. Toon hem een goed gelaat. Het is wel hard voor mij, wel eene vreeselijke pijniging , u vriendelijk te zien tegen eenen man , die niet uw Angelo is ; doch het moet zoo zijn , om groot onheil voor te komen.quot;

«Neen! ik wil den Prins afschrikken door mijne koelheid , ik wil hem nooit huwen , nu , zeker niet.quot;

»Spreek niet zoo , Orsina! hoe gelukkig zulk een woord mij ook moge maken, spreek niet zoo! De Connetable zoude u kunnen dwingen! En eene bruid, die met geweld naar het altaar gesleept wordt, heeft geene blijde welkomst te hopen in het huis haars echtgenoots , haar wacht een ijzeren huwelijksjuk !quot;

«Dwingen ? mij! en zoude hij dat willen, die jongeling, die zoo eerbiedig aan mijne voeten lag, die mijne hand met zooveel achting en teederheid kuste ? zoude hij zoo kunnen veinzen, die Colonna, een zoon van zoo edel bloed ?quot;

»Arme onwetende! hoe weinig kent gij de • menschen! Die goed schijnen, houdt gij daar- I voor; maar juist die zijn duivels van trotsch-heid en eigenbaat, wien men slechts behoeft te weigeren wat ze begeeren, om hunne afgrijselijke satersklau ven te zien.quot;

De goede Scipione! hij sprak met kennis van zaken.

«Reken toch nimmer op zijne edelmoedigheid.quot;

»Angelo! ik hoor den tred van Signora Res-panti, die door de galerij komt.quot;

«Vaarwel dan, vaarwel, Orsina! een onbespied uurtje als dit, vinden wij niet spoedig weder; denk veel aan uwen armen Angelo!quot;

Zij antwoordde niet. Met tranen in het oog en eenen glimlach op de lippen, maakte zy zich zacht uit zijne armen los , en drong hem vleiende naar de kleine deur van het kabinet, die in de boekenzaal uitkwam, en die zij schielijk achter hem toesloot.

De tegenwoordigheid van den jonkman in dat vertrek, waarin hij dikwijls gehcele ochtenden doorbracht, was zoo natuurlijk , dat zelfs de argwaan daaruit geen vermoeden had kunnen opvatten. Men kende hem als een vriend der letteren , die gewoon was met de jonkvrouwen Orsina en Francisca de verzen van Tasso en Pe-trarca te lezen , of die haar met het vertalen der ongewijde geschiedenis voorthielp.

Sixtus had Scipione geene bepaalde bestemming aangewezen in Camilla\'s huishouding. Hij leefde daarin als een edelman van haar gevolg, die haar somwijlen de diensten bewees van geheimschrijver , wanneer zij den haar toegevoegden secretaris niet gebruiken wilde; doch die meestal beschouwd werd als de Cavalier o servient c der jonge Prinsessen, met volkomene goedkeuring der beide opvoedsters, die in den niet meer bloem- . jongen ridder zoo weinig bekoorlijks vonden, dat ze hem veel minder gevaarlijk achtten, dan de bevallige jonge pages, waarin zij, vooral voor Orsina, gevaarlijke speelmakkers vreesden. Van het bespiedingsstelsel, hetwelk Sixtus meer dan iemand zijner voorgangers had uitgebreid, waardoor hij veel kwaads verhoedde of strafte , maar tevens aan stil sluipenden haat en wraaklust machtige wapenen tegen de onschuld in handen gaf, had hij zelfs het huis zijner zuster niet uitgesloten , evenmin als dat van den Kardinaal-neef, die hoogst voorzichtig moest zijn in zijn eigen paleis; evenmin als dat der overige Kerkvorsten en Roomsche grooten , van wier daden en plannen hij tot in het geringste toe onderricht wilde zijn; evenmin als dat der stille burgers , tot in wier huiselijken kring de geestelijke Opperheer binnen drong, in den persoon zijner verspieders. Te Rome voelde men overal Sixtus rondom zich, tot in de afgelegenste cel van het klooster , tot in de kinderkamer toe , waar de naam van den vreeselijken Paus genoeg was, om de schreiende kinderen te doen zwijgen.

Bij de keuze van Scipione Maldaveto , als spion zjjner zuster, had Sixtus echter meer eene


-ocr page 350-

ENGELSCHEN TE ROME.

340

opvatting en zijne zuinigheid geraadpleegd, dan voorzichtigheid en oordeel.

Op een zijner reizen , als Generaal der orde van St.-Franciscus , had broeder Felice Montalto (gelijk Sixtus zich toenmaals noemde, naar het distrikt, waartoe zijne nederige geboorteplaats behoorde) eenen jonkman leeren kennen, die hem om zekere eenstemmigheid in denkwijze beviel. Gelijke doordringende sluwheid en gevatheid, gelijke diepgewortelde haat tegen de aanmatigingen en geweldenarijen der grooten, die toenmaals inderdaad in het oogloopend genoeg waren, om koeler gemoederen aan het bruisen te brengen. Die overeenstemming van den Vader der Fran-ciskanen met den Florentyn werd, zoo geene vriendschap, ten minste eene soort van gemeenzame vertrouwelijkheid , waarbij ieder hunner, naar den aard van zijn karakter, zijne voorbehouding had.

Scipione Maldaveto, zooals hij, en naar waarheid zeide, uit Florence verdreven door de vervolging der edelen, had als vaandrig dienst genomen bij de Corsikaansche hulptroepen , door Pius V tegen de roovers aangeworven. Toch was hij voor den geleerden stand opgevoed. Hoewel zijn vader een rijk koopman was , die eenen uitgestrekten zijdehandel dreef, had hij het gezond oordeel, om den jongen Scipione vrijelijk zijnen smaak voor de letteren te laten volgen, die toen aldaar, in een van Florence\'s weelderigste tijdvakken, zoo hoog vereerd en beschermd werden. Daar borst het onweder der adellijke bevooroordeeldheid tegen het Huis Maldaveto los, en verpletterde het. Door zijne weinige beduidendheid gespaard , doolde de zeventienjarige knaap als balling rond, arm aan schatten , maar met eenen schat van gloeienden haat en wraakzucht in het hart; hij had van de menschen niets goeds ondervonden , hij had van de menschen niets goed te wachten. Voor een zwervend jonkman, die een gezond, krachtvol lichaam heeft en moed in de borst, is de krijgsdienst immer eene welkome toevlucht. Als vrijgeboren burger werd hem den rang van vaandrig licht toegestaan ; doch voor de toekomst had hij weinig hoop. Persoonlijke verdiensten alleen konden hem recht geven op bevordering , en in de dagen van Pius V en Gregorius XII bestonden de grootste krijgsdaden der pauselijke troepen in vluchtige , weinig beteekenende schermutselingen tegen de bandieten, waarbij de moed van enkelen te minder gelegenheid had om te schitteren , daar de bevelhebbers altijd liever terugtrokken dan aanvielen. Ziedaar wat Scipione aan Vader Montalto zeide. Hij verborg hem echter nog veel, en onder anderen ook door welken arm de adel van Florence zijn Huis geslagen had. Dit moest de oude inquisiteur van Venetië niet weten. Deze ook , die gaarne en veel sprak , deelde hem vele bijzonderheden van zijnen toen reeds merkwaardigen levensloop mede. Hoe hij , als door een bijzonder bestier, aan de hand van eenen verdwaalden monnik het klooster had betreden, om het laagste landelijke handwerk te verwisselen voor een leven van studie en bespiegeling. Door welken onweerstaanbaren prikkel tot weten en kennen aangedreven , hij geene minuut had verloren , en geene moeite te veel geacht, om in het bezit te geraken van den onschatbaren rijkdom der kennis en wetenschap; met welke duizende moeielijkheden hij had te worstelen gehad , in den gestadigen kamp tegen kwaadwilligheid , wangunst, vooroordeelen en eigen hevigheid van karakter en eigene hardnekkige onbuigzaamheid ; hoe vurige ijver voor de rechten en de grootheid der Kerk , en onverzettelijk voorstaan van het billijke en betamelijke, hem kwaadaardige vijanden had berokkend , wier onverzoenlijke haat zich nu eindelijk gedwarsboomd zag door den goeden wil van zijnen beschermer den regeerenden Paus Pius , van wiens gunsten hij nog meer hoopte. Soms sprak hij hem van zijne ouders, van zijnen broeder Antoni, van zijne jonge zuster Camilla, die hem reeds als kind geliefkoosd had , en van hare kinderen, die hij nog niet kende. Zoo legde de sterke man onwillens zijne kwetsbare zijde bloot, en de andere hoorde hem toenmaals nog deelnemend aan , zonder bijgedachten. Zoo dikwijls het toeval hen bijeen voerde, droomde de een zich toekomstige wraak, de andere toekomstige verbeteringen van het staatsbestuur : beiden wilden bloed ; de een dat van vijanden, de andere dat van schuldigen. Ongetwijfeld zoude zich Montalto toen reeds van dit schrander en bruikbaar werktuig verzekerd hebben , door Scipione in zijnen dienst te nemen, zoo niet deze zich , op hoop van bevordering, voor vele jaren aan zijne betrekking verbonden had. Langen tijd verloren zij elkander uit het oog; broeder Felice werd Kardinaal , werd Paus, en hervond toen zijne belangwekkende kennis terug als hopman bij eene Corsikaansche krijgsbende , die hij ontbond en uit zijne Staten verwijderde. De jonge hopman herinnerde Sixtus V den Flo-rentijn uit de herberg van Fermo , en niet tevergeefs. Hij beloofde hem bescherming en voordeel. Dan de Priestervorst , die zoo goed zijne lieden wist te kiezen , begreep , dat hij lichter een aanvoerder zijner soldaten zoude vinden, dan een schrander uitvoerder zijner geheime huishoudelijke bevelen; daarom sloeg hij het verzoek af, om opnieuw in beteren rang geplaatst te worden; doch begiftigde hem met hooger soldij , dan eenig bevelhebber had te hopen , en stelde hem aan als geheim Inquisiteur tegen de bandieten , een post, waartoe in die eerste dagen , bij de bescherming, door de edelen aan dit • gespuis verleend , evenveel moed als sluwheid behoorde. Voor die taak was Scipione volkomen berekend. Zijne eigenlijke beleedigers waren buiten zijn bereik, hij had zijnen haat op hunne kaste overgedragen. Hij krenkte en vervolgde den adel van Rome. Hij voelde zich machtig tegen hen; hij was de getrouwste , de vreeselijkste dienaar van den verschrikkelijksten meester, van wien hij meestal onmiddellijk en geheim de bevelen ontving. Men denke of hjj gevreesd was, gevreesd en toch niet gekend. Hij , de vermomde ,


-ocr page 351-

341

de onzichtbare handlanger, die slechts aanwees en j nooit aanvatte, zat dikwijls des morgens aan | den vriendendisch van hem , die des avonds een \' lijk was , en wiens weduwe hij de rouwplichten hielp vervullen. Sixtus meende zijne diensten te moeten beloonen. Dat was juist in dien tijd, toen hij begon Camilla\'s hofhouding uit te breiden , en bijgevolg begon te wantrouwen, niet i haar, maar de lieden, die haar zouden bezoeken, en die haar misschien door beden of vleierijen ; zouden trachten te winnen voor hunne belangen en voor hunne eerzucht. In haar huis moest iemand geplaatst worden, die zulke aanslagen door-: zag, en er hem van verwittigde; zoo iemand : moest voorzichtigheid bezitten en te vertrouwen i zijn ; zoo iemand moest tevens innemen en zich | goed weten voor te doen. Dit alles vond hij in ; Maldaveto vereenigd. Het paleis Peretti tot wo-1 ning, zonder eenige dienstbaarheid, de rang van i ridder en edelman der pauselijke prinsessen was, 1 meende Sixtus, eene belooning, die de eerzucht j van eenen Florentynschen koopmanszoon zoude kunnen voldoen. Scipione had meer, had iets eervollers verwacht. Hij behield zijn gewoon jaargeld , zonder toevoeging, en was niet geheel ontslagen van zijne vorige plichten. Diep gekrenkt , versmoorde hij klachten, die hij wist nutteloos te zijn. Zijne spijt ontging het scherpziende oog van den spaarzamen Paus , die immer op bezuiniging bedacht, de bezoldiging van eenen nieuwen bespieder uitwon , en die zich in zijn werktuig toejuichte, als hij de kunstige vermomming van Scipione gadesloeg, die voortaan Signor An-gelo heette. Met roekelooze onbedachtzaamheid waagde een helderziend en altijd berekenend staatsman de rust van een vreedzaam dak aan de boosaardigheid van het gluipend verraad; hij had het ei van den basilisk, zonder achterdocht, nedergelegd in het nest van zachte duiven , en eenen giftwalmenden boom geplant in het midden van eenen lachenden wijngaard.

IX.

GELAAT EN MASKER.

»Het is reeds zeer laat, My lady!quot; sprak Margaret Missteeple, Anna\'s kamenier, tot hare meesteres , en maakte aanstalten tot het toilet, waaraan deze in eene ochtendkleeding , die niet minder van hare lusteloosheid getuigde, dan hare matte houding, nog in het geheel niet scheen te denken.

))Ik weet het, Margaret!quot;

»De jonkvrouwen zijn reeds uitgereden met Signor Angelo. Zij hadden u gaarne bij zich ■ gezien, en Donna Camilla heeft reeds tweemaal naar u gevraagd, zoo ten minste zeide juffer Rosalia, de eenigste, met wie ik spreken kan in dit vreemde land, omdat zij juist zooveel van mijn Engelsch verstaat, als ik van haar Italiaansch.quot;

»En hebt gij van mijne ongesteldheid gesproken, zooals ik u verzocht?quot;

»Ta , Mylady ! maar het is mijne schuld niet! zoo ze daaraan niet gelooven willen.quot;

»En toch is dat geen voorwendsel,quot; hernam Anna met eenen zucht.

»Ik geloof u gaarne, mijne goede meesteres ! maar dat komt, omdat men u van uw zoontje gescheiden heeft. Die lieve kleine William! Arm kind, dat zijne moeder niet meer vervroolijken kan.\'1

»Hij heeft het goed , en ik zal hem dikwijls zienantwoordde Lady Oston blozende. Niet • om haren zoon was zij treurig.

))Kom, liefste Lady! sta toe, dat ik u de schoone haren vlecht, die nu zoo ordeloos onder die donkere kap verborgen blijven , als ware het geene schoonheid, die prinsessen u konden benijden.quot;

))Geef u die moeite niet, meisje! laat mjj alleen, ik wil schrijven.quot;

»Maar , Mevrouw! als nu Sir Lionel u komt bezoeken ?quot;

wik wacht mijnen bloedverwant niet,quot; zeide Anna, hare verlegenheid verbergende.

)gt;En ik ben er zeker van . dat hij nog heden komt; wat, hij zoude vier dagen zijn kunnen , zonder u te zien ! Als de Ridder heden niet komt, dan , dan....quot;

»Welnu ?quot; vroeg de dame , die de gedachte harer kamenier doorgronden wilde.

»Dan is hij niet half zoo wellevend als een Hooglandsche Laird,quot; hernam Margaret, die nu niet meer zeggen wilde wat zij bijna had uitgesproken.

«Ik wenschte , dat ik woorden vinden konde , om u te overtuigen , dat het hoog tijd wordt, om u te laten kleeden , beste Lady! denk toch , dat Donna Peretti u zeker aan tafel wacht, en dat de Kardinaal Montalto ook komt.quot;

«Dit versterkt mij in mijn besluit, om mijne kamer te houden. Lieve Margaret! gij zijt de eenigste , met wie ik vertrouwelijk spreken kan, mijne eenige landgenoote, die mij nabij is, u wil ik het ten minste niet verbergen , hoe hatelijk mij de trotsche aanmatiging van dien Kerkvorst is ; ik weet niet, waarom de Kardinaal mij haat, maar hij doet mij opzettelijke lompheden aan. Gisteren nog ontviel mij door een toeval mijn zakdoek , terwijl ik naast hem stond, en hij keerde zich om, en riep eenen bediende, om mij dien terug te geven. Kan men zich eene meer overdrevene geestelijke gemaaktheid voorstellen ?quot;

))Uwe Ladyschap is wel de eenige, die zich over zyne onhoffelijkheid te beklagen heeft; want Rosalia zegt, dat deze Eminentie zoo ridderlijk is als een Proven9aalsch troubadour.quot;

))Ja, gij hebt gelijk; ik geloof, dat de tegenzin van dezen Prelaat persoonlijk is , en ik geloof.... ja , Margaret! het is eene waarheid , die mij als een lichtstraal van boven komt , ik ben er zeker van, dat ik de veronachtzaming van Lionel aan hem, alleen aan hem te danken heb! Ik weet, dat zij elkander dikwijls zien. Het kan....quot;


-ocr page 352-

ENGELSCHEN TE ROME.

842

«De ridder Karre is daar in de voorzaal , zijne Edelheid vraagt naar Signora Oston.quot;

Met dit zeggen stoorde een bediende , die bin • nenkwam , den volzin door Anna aangevangen.

«Ik wacht den Ridder hier sprak zij , met eene nauwelijks hoorbare stem en in groote verwarring.

))Nu , Mylady ! wat heb ik gezegd ?quot;

»Profetes!quot; hernam de jonge vrouw, van genoegen blozende.

))En nu uwe kleeding?quot;

«Ach !quot; Anna haalde met een minachtend lachje de schouders op.

En toch was zij niet eene van die schoonheden , die de hulp van versiersels ontberen konde. Daar zijn slechts enkele in volle frischheid bloeiende vrouwen, wie losse onachtzaamheid van gewaad bekoorlijker maakt, en hare statige houding, hare strakke trekken en kwijnende bleekheid hadden opluistering noodig, en iets , dat vervroolijkt. Haar goudachtig, blond haar , het rijkste en langste, dat misschien ooit eene blanke Noordsche schoonheid had versierd , was ordeloos weggestreken, onder de donkere kap, die naar eene verouderde mode vastgehecht was aan het zwarte wollige kleed, dat in enkele plooien nederhing, zonder door gordel of mid-delsnoer de fijne leest af te schetsen. Zoo was de vrouw, bij welke ridder Karre werd binnen geleid, hij , die gewoon was aan de uitlokkend sierlijke morgentoiletten der Italiaansche Gravinnen ! Hij had William bij zich. Anna , die reeds was opgestaan, om hem snel te gemoet te komen, zonk ontzet in haren armstoel terug, toen hij met eene diepe buiging aanving: «Mylady! ik breng u uw zoontje ; ik weet geene betere aanbeveling bij mijn eerste bezoek.quot;

De tegenwoordigheid van haren zoon ontsluierde haar snel zijne bedoeling. Hij had William bij zich , om elke vertrouwelijkheid te voorkomen.

Ook behield zij overmacht genoeg op haar gevoel, om met fierheid te antwoorden:

))Een bezoek , dat zich zoolang wachten liet, heeft inderdaad geene gewone inleiding noodig ,quot; en hierbij kuste zij den knaap, die op haar toeliep, met eene hartstochtelijkheid, die van hare hevige gemoedsbeweging getuigde.

De Ridder stond met nedergeslagene oogen. Hij , de sluwe staatsman , meester in de kunst, om iets anders uit te drukken, dan wat hij gevoelde, die zijn gelaat wist te veranderen naar den eisch van het oogenblik , was verlegen met zijne houding , tegenover eene vrouw! Dat was, omdat hij die vrouw waarlijk beminde; omdat hjj het niet vermocht te zeggen ; omdat het hem griefde die vrouw te moeten misleiden; omdat hij gevoelde , dat zij hem in het binnenste harer ziel verachten moest. Hij vond de rol, die hij te spelen had , stuitend en klein ; want ridder Karre was in geheel bij zonderen toestand geplaatst. Wij moeten zijn vroeger leven kennen, om er ons van te overtuigen.

Zeer kort na de gewelddadige ontknooping zijner eerste liefde trof den jongen Lionel eene nieuwe ramp. Met de vermetele onvoorzichtigheid zijner jeugd verhief hij zich op gevoelens, die de Koningin mishaagden , wikkelde zich in ondernemingen, die haar vertoornden. De toorn der Koningen is een verterend vuur , zegt Salomo , die van Elizabeth ten minste was geen zuidewindje.

Karre\'s doodvonnis was onderteekend en zoude uitgevoerd worden. De jongeling had een leven lief , dat hg eerst begon te genieten, dat hem nog zooveel beloofde, waarvan hij melk en honig droomde , dat hem een hooggeschat goed was , hetwelk hij vreesde te verhezen. Leyces-ter wist hem dat leven te behouden, en won zich in hem een vrijwillig lijfeigene. De meest onbeperkte dankbaarheid hechtte voortaan den geredde aan den redder. Lionel werd de zijne met ziel en lichaam. De vrije Katholieke edelman was voortaan de afhankelijke dienaar van den lieveling der Protestantsche Koningin. De Graaf begunstigde zijne vlucht naar Rome. Jongere zoon zijner familie, door zijne onroomsche bloedverwanten verloochend , had de arme Lionel geene andere hulpbron, dan de edelmoedigheid van zijnen beschermer: eene bron echter, die niet ophield te vloeien; Leycester\'s weldaden overtroffen Karre\'s behoeften. Zoo verliepen vier jaren , in welke hij het leven leerde kennen en op den rechten prijs schatten. Omstreeks dezen tijd begon Ley cester belang te stellen in hetgeen er in de pauselijke stad omging. Des ridders verblijf te Rome werd, ondanks het plakkaat tegen de Katholieken , door Elisabeth\'s goedkBu-ring gewettigd, en haar heimelijke onderstand liet hem toe , zijne betrekkingen verder uit te breiden en nieuwe verbintenissen aan te knoopen. De jonge edelman, door harde ondervinding voorzichtig geworden, vond het noodig, zijne rol van vervolgden banneling te blijven voort-spelen ; men zag in hem iemand, die voor altijd van elke deelneming aan het openbaar leven had afgezien, die zonder belangstelling was voor alles , wat geen vermaak heette, en die in het tegenwoordige vergetelheid en balsem zocht voor het verledene. Middelerwijl veroverde hij de harten der vrouwen , en met deze de geheimen der mannen. Hij maakte zich den vertrouwde, den begunstiger van de zwakheden der hooge geestelijken , en zij betaalden hem, met hem rekenschap te geven van hunne ontwerpen. Men moest ook juist zijne argwaan afleidende innemendheid , zijn aangeborene takt van menschen-kennis, zijnen fijnen blik, zijne sluwheid, zijn oordeel en zijnen goeden wil bezitten, om zoo snel en zoo onmerkbaar zulke vorderingen te maken. Men moest, als hij , eene teleurgestelde liefde koesteren, om zoo koel berekeningen te kunnen maken op de hartstochten van anderen , en by de liefde der schoonste vrouwen zich zoo meester te blijven, dat men die eenvoudig beschouwde als middel. Want onder al die betoo-veringen, waaraan hij zich vrijwillig waagde,


-ocr page 353-

343

bleef altijd , meer in zijn hart dan in zijn geheugen , wel op den achtergrond van het ver-ledene, maar door de onbereikbaarheid sterker gekleurd , het zachte stille beeldleven zijner Anna, als een rein model van liefelijke vrouwenwaarde, dat gedwee en vroom , stil lijdend zich voegde naar het onvermijdelijke. Neen , die Italiaansche edelvrouwen . die de liefde niet kenden in hoo-geren zin , waren niet machtig, om de kuische jonkvrouw te verdrijven uit het hart van den beteren man.

In het begin van 1585 riep eene luim van Leycester den ridder, die geheel van hem afhing , naar Engeland terug. Hoe sterk een verlangen ook dezen naar Anna\'s verblijf trok, hij wist, dat zij gehuwd was, dat zij eenen zoon had; hij wilde hare rust niet verstoren, geene achterdocht opwekken bij den vader van haar kind; hij bezocht haar niet, hij schreef haar niet. Hij bracht eenigen tijd in het verborgen door , op een landgoed en in gezelschap van zijnen beschermheer. In dien vertrouweiijken omgang, leerde de Graaf de buitengewone bekwaamheden van dezen man recht kennen en op prijs stellen. Hij nam zich voor, hem te gebruiken, en toen Elisabeth, haren gunsteling naar Londen terugriep, omdat zijn bijzijn haar behoefte was, volgde Karre hem heimelijk derwaarts.

Spoedig klonk daar de schrikmare. die den nieuw verkoren Paus , Sixtus V , uitriep als een dreigend spooksel, dat, in plaats van den herderlijken staf, een vlammend zwaard zoude zwaaien over Italië en Europa , en zij drong door tot de Koningin , die ook voor zich in hem eenen gevaarlijken vijand duchtte. Want het was geen licht spel voor Elisabeth , eene vredebreuk met Philips ophanden en een ondernemende heer-scher op den Stoel van St.-Petrus , in eenen tijd , toen Engeland nog geenen zweem van dat overwicht had , waarmede het nu tot eigene grootheid vijf werelddeelen teistert. Die Vorstin, anders liefst alleen haar eigen hoofd raadplegende , vond de gebeurtenis belangrijk genoeg, om haren geheimen raad bijeen te roepen. Daar had Leycester de zelfvoldoening van eene groote zegepraal over de Cecils; want toen allen met verlegenheid de schouders ophaalden, was hij het, die met eenen glimlach op de lippen , een eenvoudig middel aanwees, om verstandhouding aan te knoopen met een hof, waarheen men geenen Gezant zenden konde. Dat middel was Karre. In de tegenwoordigheid der Koningin en van haren Kabinetsraad toegelaten, staafde deze de belofte van den Graaf. Hij had den Paus als Kardinaal Montalto gekend. Deze had zich niet aan hem verraden, en wel ontzette het hem, dat hij niet had kunnen heenzien door het weggeworpen masker van dien Priester , maar hij had met dezen vaak gemeenzaam genoeg over de zaken van Engeland gesproken, om te durven hopen, dat hy niet die vijand zoude zijn, dien men in hem vreesde. ))En hoe het ook zijn moge,quot; vervolgde hy met eenen levendigen

blik op Leycester, wik zal het ontwerp uitvoeren , door Mylord opgevat, al moest ik zelf daarvan het offer worden.quot; Niemand twijfelde aan Karre\'s oprechtheid, en Elisabeth geloofde i in eenen man , die geenen wil had, dan dien van haren gunsteling. Zoo vertrok dan de rid- \' der , met de belofte, dat hem een vorstelijk in- ; komen zou worden uitgekeerd , en verzekerd van de gunst zijner Koningin, die hem haar afbeeldsel, omzet met edelgesteenten , medegaf, om het te gebruiken zooals hij goedvond. De sluier eener nieuwe ongenade dekte het ware oogmerk dezer vreemde zending.

Lionel kwam te Eome, op den eigen dag , dat Alexander Peretti het geestelijk purper ontving. Een uitmuntend voorwendsel voor den Engelschman, om een bezoek af te leggen bij eenen Prelaat, dien hij nog kortelings als onbeduidend jongeling aan zijne tafel gezien had. Ook herinnerde zich de nieuwe Kardinaal zeer gaarne zijnen gastheer , en verwelkomde hem met eene gemeenzaamheid , of er niets in zijnen toestand veranderd was. Hij bood zelfs aan, hem eene gelegenheid te geven tot een bijzonder gehoor bij zijnen oom. Dit was het juist, wat Karre verlangde. Aan de spin gelijk, die ook aan den zwaksten bloemstengel haar weefsel weet vast te hechten , had hij niets verder noo-dig, om zijne staatsintrige aan te knoopen. Het is waar, dat Sixtus zelf hem halverwege te gemoet kwam. Hoewel de steller van het bittere banschrift, onder Pius V, had hij Elisabeth immer als eene schrandere en zelfstandige Vorstin bewonderd, en nu , zelf Monarch, begreep hij het gewicht van eene vriendschappelijke verstandhouding met de grootste vijandin van zijnen Al-levkatholieksten zoon , den Koning van Spanje, wiens trots te vernederen, wiens macht te verzwakken en te verdoelen zijn vastberaden doel en voortdurend streven geweest is. Hij had een heimelijken bondgenoot als Engeland nccdig, om de hand te kunnen slaan aan het Rijk van Napels, dien edelsteen , door Karei V aan den Kerkelijken Staat ontwrongen ; een ontwerp , dat hij niet voorzichtig genoeg was, om altijd te verbergen.

Toch was de toestand van den ridder bij die eerste samenkomst hachelijk genoeg. Sixtus liet hem blijken , dat hij zijne oogmerken doorgrondde , en het giste, dat hij niet opnieuw te Eome was , zonder de goedkeuring zijner Koningin. Zoo hij er dus niet in slaagde zich te doen verheffen tot onderhandelaar van twee hoven, dan kon de zonderlinge Paus , die het leven van eenen mensch zoo weinig telde, hem behandelen als den spion eener niet erkende Mogendheid. Toch deden hem zijne behendige loosheid, de snelle bevatting, waarmede hij eene onuitgespro-kene gedachte begreep , of een woord uitlokte , zijne fijne omzichtigheid en de welgepaste stoutmoedigheid , waarmede hij bij eene aarzeling den knoop doorhakte, in de kiesche zaak de beste diensten, en weldra hadden de beide Mo-


-ocr page 354-

ENGELSCHEN TE ROME.

344

narchen, door zijne tusschenkomst, hun afbeeldsel gewisseld, met bijvoeging van die vriendschapsbetuigingen , hier te oprechter, naarmate zij niet behoefden te dienen als afgesprokene tooneeldecoratie, om het oog der volkeren te verblinden. Wij kunnen hier niet al de merkwaardige gezegden vermelden, die aan Karre ter overbrenging werden toevertrouwd, noch ons ophouden met de vaak herhaalde scherts van Sixtus, over zijn huwelijk met Elisabeth, en hare antwoorden; zij zijn misschien even bekend, als het middel, waardoor die twee groote Regenten elkander genaderd waren, nog in een romantisch halflicht verscholen is.

Om de Spaansche achterdocht in slaap te wiegen, en de scherpe onbescheidenheden van Morforio te voorkomen, zag men den ridder slechts zelden in het Vatikaan, en de Kardinaalneef alleen scheen de beschermer van den banneling ; maar in vergoeding daarvan , bewoonde deze voortaan een huis , zeer nabij het Apostolisch paleis. Dit huis was in vorige dagen het tooneel] geweest van vele intriges. Slechts twee mannen waren op dit oogenblik in het geheim van eenen doorgang, langs de Gregoriaansche Kapel, naar de Sacristij der St.-Pieterskerk, en vandaar naar eene zaal in dat huis. In deze zaal, ingericht naar de behoeften van eenen Vorst, en naar den weelderigen smaak van eenen Epicurist, werden die fijne plannen tegen Spanje gesmeed, en die verbintenis van Engeland met Rome voortgesponnen , waarvan Europa toen wel de uitwerksels gevoelde, doch nimmer den draad in handen kreeg. Om het lastige van het ceremonieel te matigen , was het altijd de Bisschop van St.-Lateraan, die den ridder bezocht. Deze leefde in zijn element; hij kende de waarde der diensten, die hij zijn vaderland en zijnen weldoener bewees. De briefwisseling bij deze verstandhouding alleen door Leycester en Karre gevoerd, vond echter niet geregeld plaats. Men konde zich niet tweemaal van hetzelfde middel tot overzending bedienen; zoo was het, dat Anna Oston, door den Baron Southwell, buiten haar weten. de brengster werd van een gewichtig pakket, dat haar meer beveiligde tegen vervolging , dan de snelle vlucht, die haar opzettelijk werd aangeraden. Niet zonder onrust had Karre den loop van het proces der Schotsche Koningin gadegeslagen. Toen hij eindelijk zekerheid kreeg van dat vonnis , van dien dood , waarin Elisabeth te geljjk alle Koningen en alle Katholieken belee-digde, en men hem zonder berichten liet, vreesde hij, dat men Rome\'s vriendschap begon te veronachtzamen, daar men te ver gegaan was, om die te behouden; hij konde het slachtoffer worden van die verwaarloozing, vooral bij de brandende deelneming van Sixtus, die hij niet wist te voldoen. Anna\'s komst helderde alles op, en bevestigde zijn bestaan als diplomaat. Doch een nieuwe strijd ving aan voor den man. Anna weder te zien, was voor zijn gevoel het ontwaken uit eenen doodslaap. De mogelijkheid haar te bezitten , verlevendigde eene liefde , bijna verpletterd onder een loodzwaar onmogelijk. Wat was natuurlijker, dan dat hij onverwijld zijne rechten op haar deed gelden, dan dat hij haar en zijn geluk bevestigde door eene verbintenis , altijd verhinderd , maar altijd begeerd ? Hij begreep, dat zij het van hem wachtte , dat hare afhankelijkheid het van hem eischte, dat achting en liefde beiden, uitstel verboden. Het had den fijnen menschenkenner niet kunnen ontgaan , dat zij nog altijd haren Lionel in hem zag. Hij wist het, dat hij zijne hand slechts behoefde uit te strekken naar dat geluk , dat als het ware geheel bereid voor hem lag; en toch , hij konde het niet, hy mocht het niet. Lady Oston\'s betrekkingen met de morrende Katholieken, kwamen hem meer dan verdacht voor. Hij kon niet met zekerheid weten, hoever zij gegaan was, hoever zij nog gaan zoude , en evenmin of de toorn der Koningin, werkelijk zoo zwaar op haar rustte, als de schijn deed gelooven. Eene vrouw te huwen, die zich zoo had laten zien, die hare plannen zoo weinig verbloemde , die haren haat tegen de Koningin zoo weinig verborg, op wier hoofd misschien bij afwezendheid een vonnis des doods drukte, was zoogoed als zich moedwillig bloot te geven aan de bliksemschichten der koninklijke ongenade, was meer dan een diplomatische zelfmoord. Nog meer : Karre kende den altijd woelenden haat van Leycester\'s benijders. De licht te wonden argwaan , de omkooping van het Engelsche hof, eene onvoegzame verbintenis van zijnen bekenden afhangeling kon des Graven val ten gevolge hebben. Zijnen weldoener mocht hij niet opofferen aan zijne liefde. Zijn huwelijk moest Elisabeth voorgesteld worden, zy moest het goedkeuren, voordat hij het sloot. En de verouderde jonkvrouw Elisabeth had sedert eenigen tijd eenen afkeer van alle huwelyken. Bij de mogelijkheid eener weigering wilde de ridder, juist omdat zijne liefde beter en reiner was, niet opnieuw gevoelens opwekken in het hart zijner Anna, die haar misschien nieuwe teleurstellingen zouden bereiden. Hij wilde haar niet te droomen geven van rozen, zoolang hij nog scherpe hulst voor haar in de toekomst zag. Maar dit zwijgen kostte hem veel; het was eene zeer harde proef, waarop hij zich gesteld zag, vooral toen de geliefde vrouw hem met zooveel vertrouwen van het verledene sprak, en hij daarin hare stille wenschen voor de toekomst zoo duidelijk las. En , alsof dit alles nog niet genoeg ware , kwam een denkbeeld van Sixtus het pijnlijke van zijnen toestand nog vertienvoudigen. De Paus zag in Lady Oston een geschikt middel, om verbintenissen te onderhouden met de Spaanschgezinde Engelschen, en met de heftige Katholieken, die tot elke onderneming tegen de Koningin bereid waren. Karre moest in schijn de bevorderaar wezen der ontwerpen, waarvan aan Lady Oston de leiding zou worden toevertrouwd; hij mo est er de deelgenoot van zijn, om ze Sixtus


-ocr page 355-

ENGELSCHEN TE ROME.

te doen kennen, om er Elisabeth van in te j lichten. Dat was een vreeselijk bedrog, dat hij tegen zijne geliefde plegen moest , een bedrog , dat zij hem nooit vergeven zonde, en dat tus-schen hen beiden eene klove koil openen , later door geen berouw aan te vullen. Immers hij zoude tegenover haar staan als de verrader harer partij ; want Elisabeth zoude niet verschoonen, waar zij schuldigen kende, en Anna\'s verwanten, hare vrienden , hare geloofsgenooten , de zijne , zouden vallen in de strikken, door zijne list aan haar argeloos vertrouwen gespreid. Dat was te gruwelijk een verraad , dat ontmoedigde Karre tot in het diepste zijner ziel. Al wat goed in hem was , verhief zich tegen dit denkbeeld. Als leider eener geheime staatkunde deed hij zijn vaderland diensten , die hem voor zijn geweten boven den valschen schijn verhieven. Als verrader van een bijzonder vertrouwen, moest hy laag nederzien op zich zeiven. En Anna zoo te zien, zoo met haar te spreken , dat kon hij niet, dat wilde hij niet, dat deed hem hare tegenwoordigheid vermijden. Doch Sixtus, zijn ontwijken moede, en onbewust van de foltering, waartoe hij hem doemde, beval hem te gaan en de brieven af te halen, die Anna voor Engeland gereed had. Hij moest gehoorzamen of alles opgeven. Hij ging. — Daarom stond Karre weifelende voor zijne nicht, zonder tegenwoordigheid van geest; daarom was de staatsman bedremmeld, als een knaap, die zijne eerste logen waagt, met liefde in het hart en verraad op de lippen , blozende van zelfverachting, gloeiende van aandoening, en koelheid huichelende , waar het hem brandde in de ziel, verzwijgende wat zij recht had, om te hooren, en sprekende wat hij niet had moeten zeggen. Anna was diep beleedigd en zag slechts het masker ; zij vermocht niet te lezen op het gelaat. Hij was gedwongen , koud, zij dwong zich tot kille fierheid. Wat werd er nu van den zoeten liefdekout, de gulle losheid van het gesprek tusschen die twee gelieven, die als kinderen te zamen gedweept hadden van den koesterenden zonnegloed des gevoel s! Dat alles ging verloren , omdat de mensch een slaaf is van de omstandigheden, omdat die vrouw zich liet ketenen door de ijzeren banden der welvoeglijkheid, omdat die man zijn heiligste gevoel opofferde aan stoffelijke belangen.

Anna gaf hare brieven niet af, zij had hare eigene wijze van ze. te verzenden; toch deelde zij Karre hunnen inhoud mede, misleid , zooals ze zijn moest, door den schijn van zijnen ijver voor hare zaak. Toen het volstrekt noodige gesproken was, verwijderde hij zich , na een afscheid , dat aan het onderhoud beantwoordde. William, die zijne moeder schreiende omhelsde , was de eenige, die zich vertoonde gelijk hij was. Lionel, bijkans overweldigd door zijne gemoedsbeweging , ontmoette , bij het afgaan van den breeden marmeren trap , den Kardinaalneef.

«Ik wist wel, dat ik u in mijn huis niet vinden zouderiep deze hem lachende toe.

«Vergeef mij , Monsignore! ik was voornemens om....quot;

))Om mij te bezoeken , niet waar ? Nu . het wordt tijd, amico! Gij verwaarloost mij , of mijn Falerner smaakt u niet meer; in twaalf dagen hebt gij niet bij mij gegeten.quot;

))De bezigheden , eene ongesteldheid en....quot;

;)Enherhaalde Montalto , hem scherp aanziende , »bij den hemel, daar gaat mij een licht op ! Karre Karre ! gij waart bij uwe nicht.quot; Met zonderlinge heftigheid sprak hij deze woorden uit.

))Ik kom van Lady Oston ; ja , Monsignore ! doch welk belang kan uwe Eminentie....quot;

De jonge geestelijke beet zich op de lippen.

))Gij hebt gelijk , Lionel! ik heb geen recht om.... maar zeg mij ronduit, kent gij die vrouw, kent gij haar geheel.quot;

«Om Godswil, Montalto! als gij mijn vriend z\'.jt, zwijg vaa haar , ik moet voort.quot;

»Ik heb mijne overtuiging!quot; juichte de andere, op eenen toon, waarin iets lag, dat sombere zegepraal heeten kon. »Welnu , kom , ik zal u bij Orsina brengen , wij zullen lachen om hare Respanti!quot; En hij nam Kar res arm.

))Het is geen voorwendsel, Doorluchtige Heer, ik heb bezigheden , ik word gewacht.; gij weet door wien.quot;

»Goed dan , ik laat u vrij ; maar onder voorwaarde , dat ik u dezen avond niet mis : ik heb de Savelli en alle jonge lieden by mij , wij zullen ons recht vermaken.quot;

»Ongetwijfeld, Monsignore!quot; riep de ridder, j verheugd dat de jongeling hem losliet, en Willi- | am\'s hand vattende, verwijderde hij zich met eene snelheid , of hij vervolging vreesde.

X.

OPHELDERINGEN.

Hoe kort ook Karre\'s bezoek ware , het was genoegzaam, om Anna zekerheid te geven van een vermoeden , dat zij tot hiertoe nog met huivering van zich had gestooten, aan de waarheid waarvan zij nog zoo gaarne was blijven twijfelen. Zij meende , dat zij niet meer bemind werd. Met het frissche schoon der eerste jeugd, dat zij verloren had , was ook Lionel\'s hart voor haar verloren, en de maat van haar zielelijden was nu vol. Daar ligt iets zeer bitters voor de vrouw in de ervaring, dat zij den geliefde niet meer denzelfde voor haar vindt. Die teleurstelling wondt misschien evenzeer haar hcofd als haar hart, hare ijdelheid als haar gevoel. De liefde, die zulk eene proef overleeft, moet wel zeer sterk zijn , en niet reeds aan menigen distel des levens , aan menig gevoelen van anderen , aan menig besef van plicht haar offer gebracht hebben, zooals het lam, door het kreupelhout gedreven, aan iederen heester , aan iederen struik tol betaalt van zijne wol. Het is


35

I.

-ocr page 356-

ENGELSCHEN TE ROME.

346

waar , dat de liefde eerder van verzadiging sterft dan van honger ; maar Anna\'s liefde , door niets gevoed, had geene krachten meer tegen zulk eenen schok; het was bij haar te kort lente geweest, om zulk eenen plotselingen winter te kunnen doorstaan. Ook was zij niet minder beleedigd dan gegriefd , en met fierheid wilde zij voortaan een gevoel verloochenen, dat niet meer beantwoord werd. Zij wilde geene zwakheid toonen, zij wilde de laatste overwinning op zich zelve behalen. Wat meer zegt, zij meende eene aanwijzing der Voorzienigheid te zien in die verkoeling van Lionel. Altijd geneigd tot een, zeker mysticismus, altijd overhellende tot geestdrijverij , meende zij , als met lichtende letteren , zich door hooger hand het te volgen levenspad te zien voorgeschreven. Neen, zij was niet bestemd eene gelukkige echtgenoote te zijn, zij moest langs den ruwen distelweg ! van verholen zielskwelling zich opgevoerd zien I tot iets beters , dan enkel aardsche plichten ; haar ! hart mocht geene zinnelijke liefde koesteren, een 1 reineren dienst moest het toegeheiligd worden , i en op zuiverder altaar moest zij het offeren. Zij wilde eene gelofte en eenen sluier stellen tus-schen zich en de wereld; zij wilde het geestelijke kleed aannemen. Zij meende daarbij te gehoorzamen aan eene ingeving; maar had zij met haar gewoon helder oordeel haar eigen hart kunnen peilen, dan had zij gekrenkte ei-I genliefde gevonden , als de eigenlijke vonk , die i den lichtstraal der bezieling hielp ontsteken. Zij j bekende het zich wel niet , maar er sprak toch ! een gevoel in haar, dat haar toeriep: ))ïoon uwen verloofde, dat ook gij de vorige dagen vergeten, dat gij hier niets gezocht hebt, dan gewetensvrijheid en rust.quot; Daar was niet veel liefde meer in de verbittering, waarmede zij dit besluit nam. Zij konde evenwel haar voornemen niet uitvoeren, zonder toestemming en voorweten van haren Pauselijken Beschermheer. Zij moest er dus den Kardinaal over spreken. Hoe stuitend diens doorgaande stugheid ook zijn mocht, zij besloot zich ditmaal ook de krenkingen te getroosten , die hij haar zoude kunnen aandoen. Zij wist immers, dat hij het niet wagen zoude, haar verzoek te veronachtzamen, en niet aan zijnen oom voor te dragen. Hoezeer zij ook huiverde tegen een gesprek met den trotschen jongeling , die haar tot hiertoe nog met geen woord verwaardigd had, wenschte zij nu toch daarnaar met drift. Besluiten en doorzetten is by eene vrouw hetzelfde. Peinzende op een middel, om eenen man te naderen, die haar zichtbaar ontweek, leunde zij achteloos op het sierlijk hekwerk van het balkon, een verguld ijzer , door kunstige handen tot losse bloemfestoenen gevlochten, en staarde in den prachtigen lusthof, zonder zijne schoonheden op te merken. Zjj was schoon in deze houding, nu die blanke arm in zachte ronding leunde tegen het glinsterend metaal, nu die lokken in volle rijkheid nedervielen, niet langer weerhouden door het

doffe hulsel, en haar omgaven als «eene gouden nis van stralen.quot; Hare trekken hadden al de strakheid, maar ook al de fijnheid der zuiver Grieksche standbeelden. Zij zat daar schoon en treurend; maar ook fier en vorstelijk, als eene Andromaché. Stemmen troffen haar oor dicht Onder haar balkon. Zij herkende het liefelijk Italiaansch van Orsina, zij hoorde eene meer zware stem, die niet minder welluidend was, die van den Kardinaal, de persoon, aan wien zij dacht. In den loop harer denkbeelden gestoord , zag zij naar beneden. Arm in arm gestrengeld , wandelden de zusters met haren jongen oom. Zij schertsten en lachten, zooals men het doet in de eerste lente des levens. Lady Oston hoorde duidelijk, dat Orsina hem haren lieven Alessandro noemde. Zij waren ook bijna als speelgenooten met elkander opgegroeid, in hetzelfde dorp , in dezelfde landelijke vrijheid, in dezelfde kommerlocfee armoede.

De fijngevormde jongeling zoude bijna nog eenen knaap geleken hebben, zoo niet het trot-sche vuur, dat uit zijne zwarte oogen sprak, de bezielde geestvolle trekken en het lichte dons, dat reeds zijne kin omgaf, in hem de rijpere jeugd verraden hadden. Iets vorstelijk fiers zetelde op zijn hoog voorhoofd , en het werd niet weersproken door den adelaarsneus en de sterk opgetrokkene bovenlip van den kleinen mond. Hij stapte luchtig naast de meisjes voort; bij zijnen vroolijken lach, schitterden er parelwitte tanden. In plaats der lastige soutane van violetkleurig fluweel, die den nog lastiger codatario noodzakelijk maakt , droeg hij eenen korteren tabbaard van zware zwarte zijde, met scharlaken geboord, en de gemakkelijke platte kalot, in plaats van den purperen hoed. Eene driedubbele gouden keten , waarvan de schakels kleine peertjes waren hing hem op de borst , een kostbaar kruis van diamanten, dat er aan vastgehecht was , flonkerde als met duizendkleurige stralen. Hij was geen geordende , en het was dan ook geen touwige monniksgordel, die hem omgaf, maar een sierlijk koord van gouddraad en zijde, die zijnen rozenkrans droeg.

Alexander Peretti, de eenige, die op dezen geslachtsnaam eigenlijk recht had, hoewel Sixtus ook de kleinkinderen van Camilla dien deed aannemen , was het laatst overgebleven kind van Antonie , den jongeren , den eenigen broeder des Pausen, die , zoo men zegt, in 1570 van teleurstelling gestorven was , toen Felix , Kardinaal geworden zijnde, zoo weinig voornemen toonde, om iets voor hem te doen. Hoewel de doopzoon Va,a zijnen oom, was Alexander schijnbaar diens aandacht ontgaan , tot op zijn dertiende jaar , toen zyn broeder Filippo viel onder het moordend staal van woesten euvelmoed. Toen eerst werd hij een voorwerp van Montalto\'s ernstige zorg. Aan niemand beter, inderdaad kon die besteed zjjn geworden. By eenen on-gemeene vlugheid van bevatting, en den geluk-kigsten aanleg, toonde de knaap den volhardend-


-ocr page 357-

ENGELSCHEN TE KOME.

347

1 sten weetlust. Zonder veel inspanning , vergoedde hij binnen korten quot;ijd, op de hoogeschool van Bologna de eerste jaren zijner jongelingschap, in landelijke spelen en landelijken arbeid voor de wetenschappen verloren. En toen zijn oom , na de sleutels van St.-Pieter te hebben opgevat, hem bij zich te Eome ontbood , vond hij in hem I zooveel kennis, zooveel ernst in het behande-i len van zaken , zooveel vlugheid in het bevatten zijner meening, dat hij hem het kerkelijk j purper waardig keurde. Hij benoemde Alexan-, der tot Diaken-Kardinaal, onder den naam van | Montalto , met den titel van St.-Jeronimus der j Slavoniërs , den eigenen , dien hij zelf gedragen i had. Hij maakte hem Beschermheer van Polen, i Aartspriester van St.-Maria Maggiore, en later ! Onder-Kanselier der Heilige Kerk; voorts schonk i hij hem van tijd tot tijd al die kleinere en : grootere waardigheden , welke hem eenen eersten 1 rang deden innemen onder de aanzienlijkste ■ Kerkvoogden. Die oom vond zooveel behagen 1 in den omgang met dien neef, in zijne ontwik-i keling, in zijne vorderingen, dat hij hem de i gewichtigste zaken mededeelde, en zijn gevoelen daarover hoeren wilde. Hij strekte hem tot on-i derwijzer, tot leermeester; hij leidde hem als | bij de hand voort, langs alle kronkelwegen i zijner fijne staatkunde, en de leerling was den ! meester waardig. Een jongeling, op zijn acht-| tiende jaar, die leeftijd , waarin alles kookt en | bruist, uit de duisterste onbekendheid plotseling ! opgeheven tot eenen vorstelijken rang ; gerechtigd I om Prinsen broeders te noemen ; erkend neef en | gunsteling van eenen machtigen Paus; uit een leven van studie en behoefte , als door tooverslag verplaatst in een prachtig paleis, verrijkt met alles, waarmede de fortuin hare troetelkinderen weet te streeleu ; een jongeling, die vroeger niet eene zijner begeerten onbekrompen had kunnen voldoen, en thans iedere luim , iederen droom kon zien verwezenlijkt, moest wel eenen sterken geest bezitten , om daarbij niet te duizelen van eigenwaan en trots, om heen te zien door de nevelen van wierook en hulde , tot op zijne eigene menschelijkheid. Hij , die alle menschen aan zijne voeten ziet, begint zoo spoedig te ge-looven , dat hij iets anders is dan hun broeder. Montalto\'s groote ziel begreep de matiging in het geluk ; by de hoogheid en den trots , die hij zijnen oom had afgezien, voegde hij nog eene eigenaardige gemakkelijkheid in houding en manieren , die iets vorstelijks had , dat toonde , hoe goed hem het purper paste, en tevens iets bevalligs en innemends, als wilde hij het zich doen vergeven , dat hij eenen rang innam, waarvoor hij niet geboren was. Hij had niets van de onbuigzame vastheid zijns ooms , en nog minder van diens koude hardheid, maar integendeel lag in zijn karakter en in zijn gestel die beweeglijkheid van gevoel, die prikkelbaarheid van zenuwen , die ontvangbaarheid voor indrukken, welke bijna weekheid was. Dit gemis aan zelfstandige kracht mocht eene fout zijn in

1 den Prelaat , de jongeling won er door in beminnelijkheid , ook verried zijn gezellige omgang nimmer den geestelijke , en maar zeer zelden den Kardinaal. Wat kon dan toch die jonge man, goedhartig en welwillend van natuur en ridderlijk uit gewoonte, bewegen , om met berekende norschheid en overlegden trots eene schoone vrouw terug te schrikken , die als vrouw, als geloofsgenoote , als ongelukkige , eene drievoudige aanspraak had op zijn medelijden en op zjjne hulp. Dit was het misschien, wat ook Anna dacht, toen zij , niet zonder tegenzin , de gelegenheid aangrijpende , om hem te spreken , tot op korten afstand van hem genaderd was , eer zij het zelve wist. Hij had haar opgemerkt, hij nam Orsina\'s arm , om een ander pad in te slaan.

))Neen , Mijnheer! neen!quot; riep Orsina , «ziet gij dan niet, dat de Engelsche Signora naar ons toekomt ?quot;

«Juist daarom, waartoe zouden wij anderen zoeken ?quot;

»Ja, maar zij zoekt ons, en zij is ongelukkig! O Allessandro I als gij haar hadt hooren vertellen van haar vaderland en van hare booze Koningin, die zij ontvlucht is, en van die schoone Maria , die vermoord werd ; o ! het is niet zonder schreien aan te hooren.quot;

))En het is eene vrouw van talent en kennis merkte Francisca aan , ))zij leest de vulgata als eene stiftsdame.quot;

Anna Oston was intusschen zoo nabij gekomen, dat zij de meisjes groeten konde. Zij deed het; toen zich naar Orsina buigende, zeide zij haastig en zacht : »Signora! verkrijg voor mij eene minuut onderhoud met den Kardinaal.quot;

Het meisje knikte toestemmend.

»Monsignore! deze dame wil u spreken, gij zijt te wellevend , om eene vrouw iets te weigeren ; — kom Francisca !quot; en hare zuster bij de hand vattende , ijlde zij met haar weg ; men zoude gezegd hebben, twee blinkende kleurige vlinders , die luchtig wegscholen in het geboomte.

De Kardinaal was zeer bleek geworden. »Wat wil die vrouw van mij ?quot; riep hij , half luid aan eene gedachte lucht gevende.

»Niet veel , Monsignore!quot; hernam de Lady , antwoordende op hetgeen geene vraag was. Zijne zichtbare verwarring , die haar verwonderde, gaf haar moed, om voort te gaan : ))Ik heb eene bede aan Zijne Heiligheid, waarvan ik uwe Eminentie verzoek de overbrenger te willen zijn.quot;

»Wij zijn hier op eene wandelplaats,quot; hernam hij , zonder haar aan te zien , wneem de moeite mij te volgen , Mevrouw!quot;

Zij volgde , zonderling bewogen; de handelwijze van dien jongen man had iets , dat haar ontrustte.

Hij ging haar voor naar eenen luchtig opge-bouwden zuilengang, die een afzonderlijk paviljoen omgaf. Hier bracht Camilla met haar gezin , dikwijls die liefelijk zoele avonden door, die | zich buiten Italië niet laten wedervinden. Mon- !


-ocr page 358-

ENGELSCHEN TE ROME.

talto wees de Lady eene marmeren bank aan , met lichfgevlochten matwerk bedekt. Hij zelf zette zich op eenigen afstand , en hield het hoofd van haar afgewend.

»Welnu , Mevrouw!quot; sprak hij , toen zij aarzelde , om te beginnen.

»Een oogenblik , Monsignore ! hetgeen ik mede te deelen heb, laat zich niet zoo licht zeggen, als uw ongeduld het vordert. Het is meer eene toestemming dan eene gunst, die ik van Zijne Heiligheid te smeeken heb. Ik wensch mij van eene wereld af te zonderen, waar niets mij meer aantrekt. Ik heb besloten, om , onder de goedkeuring van onzen Heiligen Vader, den sluier aan te nemen , in een klooster der Ursulerinnen.quot;

))Is dat ernst, Mevrouw?quot; vroeg de Kardinaal , en er speelde een bitse glimlach om zijne samengeklemde lippen.

»Monsignore! de waardigheid van uwen persoon moest mij hebben gewaarborgd voor deze vraag.quot;

«Ik had gedacht, dat eene vrouw als Lady Oston, nog te veel van de samenleving verwachtte , om niet te huiveren i:egen zulk eenen stap, die onherroepelijk zijn zal.quot;

))Ik verwacht niets meer van de samenleving, en eene ongelukkige huivert niet tegen eene gelofte , die haar ten minste rust verzekert.quot;

»Als de onrust van een verontreinigd hart in ons woont, zoeken wij de zielskalmte tevergeefs, zelfs achter de gewijde muren van een klooster.quot;

«Mogelijk staat het uwer Doorluchtigheid vrij, in scherpe raadsels tot mij te spreken; maar christelijk grootmoedig is het niet tegenover eene weêrlooze vrouw, en niets geeft u het recht , zoo hard te oordeelen over eene onbekende.quot;

«Onbekend, ongelukkige! daarop hadt gij gerekend ; maar, bij God! voor mij zijt gij het niet; ik weet welke arglist gij achter een zedig mom verbergt.quot;

Bij deze woorden, uitgesproken met al de hevigheid van lang ingehouden toorn, stiet de jongeling zijne zitbank met gedruis ter zijde, en ging zich verwijderen.

Een luid gesnik deed hem omzien. Hij keerde terug en trad recht voor haar. ,

Anna had die opeenstapeling van beleedigin-gen niet langer kunnen verduren. Haar diepge-wond gevoel ontlastte zich in tranen. Zij hield de handen ineengevouwen als eene biddende, en hief de sprekende oogen smeekend ten hemel, als wachtte zij vandaar eene wonderdadige getuigenis harer onschuld. De lange zijden oogpinkers bogen zich neder , onder twee groote tranen, zooals het fijne rozeblad onder de zwaarte van eenen regendrop. Zich zeiven vergetende , zag Montalto haar aan. Hare achte-looze kleeding liet meer van den boezem bloot, dan in dien tijd de stijfgekraagde , aanzienlijke dames ooit te zien gaven. Op reiner blankheid had nooit een Italiaansch oog gestaard, en rijker lokken hadden nooit over molliger vormen heen-gegolfd.

«Kan eene Magdalena nog waar zijn ?quot; sprak hij bijna hartstochtelijk , «is deze boete natuur en geene kunst?quot; De hevig geschokte vrouw scheen die woorden niet te verstaan.

«Vrouw!quot; vervolgde hij plee1:tig, «antwoord mij zonder uitvlucht, zonder voorbehouding, oprecht als voor het oog van God, die u doorziet, op uw toekomend heil, op dat van uw kind; kende Angelo u , voordat gij in dit huis kwaamt ?quot;

«Scipione heeft gelasterd,quot; riep Anna onbedacht uit. Zij had snel zijne meening begrepen.

De Kardinaal trad drie schreden achteruit.

«Ha! ik dank u voor deze inlichting.quot; Hij zweeg een oogenblik, alsof hij zich herstellen moest, en daarop vroeg hij , met eene stem , die hij trachtte koel en vast te maken, doch die beefde :

«Weet ik alles, wat ik heb voor te dragen?quot;

Zy boog het hoofd bevestigend , en plotseling hare bezinning hernemende , voegde zij er bij: «Edele Montalto! men heeft u misleid.quot; Hij hoorde haar niet; hij was weggeijld, zonder om te zien.

Bij de hartstochtelijke haast, waarmede Alexander Peretti zich wegspoedde uit den zuilengang , als dreigde hem er besmetting of lavaregen , zag hij in het eerst den man niet, die voor hem ter zijde wilde gaan, en dien hij niettemin strijkelings makte.

«Doorluchtigste Heer!quot; sprak die man, om zich te doen opmerken.

Die stem had op den jongeling de vreemdste uitwerking. Hij stuitte eensklaps zijne vaart, vatte dien man met kracht bij den arm , en stiet met hevigheid woorden uit, waarvan hij geene syllabe duidelijk voleindde: «Scipione ! is alles waar , waarachtig waar , wat gij mij gezegd hebt.... van Anna gezegd hebt?quot;

«Monsignore! ik bid u, noem mij Angelo,quot; hernam deze , met zijne spottend koele bedaardheid. n

De andere herhaalde de vraag heviger , dringender.

«Uwe Eminentie moet haar gesproken hebben; als men die vrouw gesproken heeft, gelooft men aan hare deugd. Die uitwerking heeft wel altijd het wonderzoet gelispel der slang, dat men niet meer aan haar venijn denkt.quot;

«Ach God! Scipione ! zoo gij u bedrogen hadt ?quot;

«Men bedriegt zich in vermoedens, men bedriegt zich niet in feiten, Montalto! En zijn dat dan geene feiten , die woorden , die zij sprak, toen ik haar in de bescherming wilde stellen van haren bloedverwant. «Mijn neef is iets, maar te Rome moet men zich kunnen vastklemmen aan eenen Kerkvorst, om veel te zijn. En ik wil veel zijn. Ik heb Londen niet verlaten, om te Rome vergeten te blijven. Van de Prelaten klimt men tot de Gezanten , de Roomsche Prinsen. Scipione! gij zijt mijn eerste vriend, wees gij mijn inleider bij eenen Prelaat, bij den jongen Montalto. Gij zult u dan een recht verwerven op mijne fortuin , gij zult ook recht heb-


-ocr page 359-

ENGELSCHEN TE ROME.

349

ben op mijn hart. Open mij een geheim kabinet , en ik zal er u eenen ingang bewaren voor u zeiven. Ik weet, dat ik slagen zal.quot;

Terwijl Angelo sprak , had Peretti eene zeldzaam prachtige heesterbloem , die toevallig onder zijn bereik was, met krampachtig wrijven vermorzeld.

»En heeft zij dat alles gezegd ?quot; vroeg hij nu, met eene stem, die klonk, als had hij geen adem meer.

| »Dat alles , — maar zooals vrouwen zoo iets ; weten te zeggen, gehuld in den kieschen sluier 1 der voorzichtige ondeugd , doch duidelijk en hel-! der , zelfs voor de bevatting van eenen knaap.quot;

«Afgrijselijk! de schandelijke! Mij! mij te | nemen , niet tot het voorwerp van eenen harts-j tocht, dat was iets; niet tot voorwerp harer | verleiding, dat was te vergeven ; maar mij te willen gebruiken als een werktuig voor schande-i lijke berekeningen, als een werktuig , waarmede \' zij spelen zou , dat zij breken kon naar willekeur, j of met minachting wegwerpen , of verkoopen j aan den meestbiedende, nadat zij het had prijs-j gegeven aan bittere zelfverachting, aan de schande ; der wereld, nadat zij het vermoord had, door I hare veile liefde , die onteert, door hare koele ! liefde, die doodt. Bij de eeuwig gezegende ! Maagd! dat is een gruwel, dat eischt iets meer | dan bloed!quot; riej) de jongeling, zich telkens tot : hoogere drift opwindende. »En dat dit alles ; huist in eene vrouw, in zulk eene; vrouw! in I een schepsel als dat! Zoo rein , zoo schoon was | de Moedermaagd niet, als zij zich huichelend I voordoet. Angelo! als gij haar zoo even gezien | hodt. Het schreit tot God , het roept om de | wraak der menschen, waartoe zoude ik haar i sparen ? Sixtus zal het weten, Sixtus zal haar i rechten!quot;

Scipione glimlachte : )gt;Dat zou niet voorzichtig zijn , Doorluchtigste Heer !quot;

»Wat beteekent dat, Heer Angelo! voorzichtig ?quot; «Alsof zijne Heiligheid haar niet reeds kende.quot; »Dat is niet waar! dan beschermde hij haar niet.quot;

«Hij beschermt haar , juist omdat hij haar | kent.quot;

))Dat is niet waar!quot;

Angelo haalde de schouders op en boog zich j zwijgend.

vNeen, antwoordt duidelijk.quot;

wMonsignorc!quot; hervatte de andere fluisterend, «wij zijn hier in den wijngaard Peretti, en wij zouden daar een onderwerp gaan behandelen, zoo lichtschuw, zoo gevaarlijk, zoo geheim, dat ik in Rome geen onderaardsch gewelf ken, diep genoeg , en verholen genoeg , om het aan te roeren.quot;

»Leer mij liever twijfelen aan de Godheid,quot; stamelde de Kardinaal, met sidderende lippen. Hij moest op Angelo\'s schouder leunen , om zich staande te houden.

«Daarom wees voorzichtig, edele Montalto! en val hen niet aan , die tegen u gewapend zyn ;

zoek veeleer eene welwillendheid , die u nuttig kan worden.quot;

«Neen , bij St.-Jeronimus! het gansche heilige genootschap wil ik.. .quot;

«Opruien , niet waar ? in eenen tijd , dat alle Kardinalen zwijgend en bevend knielen voor den blik, dien gij kent ? Neen , Doorluchtige Vorst! zwijg en zie toe ! Kunt gij dan niet ééne zwakheid eerbiedigen in een groot man ?quot;

«Uwe woorden steken als giftige dolkpunten, die mij de borst oprijten.quot;

«Ze zijn het mes van den heelmeester, dat doet bloeden om te genezen.quot;

Er volgde een lang zwijgen , waarbij Montal-to?s gewaarwordingen alleen uitgedrukt werden door zijn hevig vastklemmen van Scipione\'s arm, dien hij met zich voortrukte. Toen zij eindelijk den afgelegensten uithoek van den wijngaard bereikt hadden, eene plaats, waarheen zelden iemand zich wendde, begon de Kardinaal, op den toon van iemand, die nog twijfelt: ^Zonderling dan, dat zij zich in een klooster wil verschuilen; ik zelf zoude dien wensch moeten voordragen.quot;

«Dat had ik gewacht,quot; hernam Angelo zonder verwondering. «Maar denk niet, dat de toestemming volgen zal. Zij weet dat zelve wel, zij rekent er op ; zij bedoelt zeker daardoor iets te verkrijgen, dat zij niet uitspreken durft. Geloof mij , Doorluchtigste Heer ! let op de uitkomst.quot;

«Ja , bij den Hemel! het weigeren of het bewilligen van dit voorstel zal eene proef zijn , die zoo luid spreekt, als het Godsgericht der ridderschap.quot;

«Dat zal het, Monsignore! maar volg den raad van iemand , die zich aan u gehecht heeft met de belangstelling, die een jongmensch voelt voor het groote en edele, dat ook jong is , en matig u; wees bedaard , wees kalm , de kalmte maakt ons heer der menschen, die door hunne hartstochten redelooze dieren zijn. Wees bedaard en waak over uwe hartstochten.quot;

De Kardinaal wierp zich aan zijne borst. «Ja, Scipione ! gij zijt mijn vriend, mijn ware , mijn eenigste vriend ; die anderen , dat zijn slaven en vleiers. Ik had gemeend een vader te hebben . ik heb geenen vader meer. Dat was ook eene hersenschim. Thans sta ik op mij zeiven, ik zal krachtig zijn en zelfstandig. Twee schuldigen zullen hunne veroordeeling lezen in mijn oog. Mijn mond zal zwijgen ; maar ik zal waakzaam zijn , waakzaam ook over mij zeiven.quot; En daarmede verliet de Kardinaal zijnen waren vriend.

»Goede Kardinaal! dat is te laat,quot; sprak deze in zich zeiven , met zijnen lach. «Wie had kunnen denken, dat tegengift ook dooden kon! Hij óok dus, en zelf werpt hij zich in mijne armen. Zonder moeite slaagt een plan , dat ik reeds had opgegeven. En toch die overgroote fortuin maakt mij verlegen. Ik moet verdubbelen in waakzaamheid. Het is zoo , ik kan niet verhinderen , dat hij Anna nadert, en echter, dat kan tot ophelderingen voeren, die eene


-ocr page 360-

ENGELSCHEN TE ROME.

350

uitbarsting konden geven , voor mij noodlottiger, dan die van onzen vulkaan.quot; Hij bleef lang nadenken. Eensklaps hoorde men zijn sarrend lachen. ))En waarom zoude dat zelfs mij niet dienen kunnen ? Bravo Scipione! gij hebt te recht gezegd : «Wie de hartstochten van anderen kent en de zijnen beheerscht , is Heer der wereld!quot;

Drie dagen later ontving Anna een briefje van den Kardinaal Montalto. Zij had in die drie dagen veel gedacht aan dien jongeling. Er lag ook zooveel verhevens in zijne verachting, zooveel hartstocht in zijne koude, zooveel belangstelling in zijnen toorn, en de arme was sinds lang niet meer gewoon , het voorwerp te zij , van belangstelling. Toch was het een briefjen kort, droog , snijdend beleefd , waarin haar gezegd werd , dat de Paus haar besluit volstrekt afkeurde, dat Zijne Heiligheid er nooit in bewilligen zoude , dat zij de reden dier weigering kende. De Kardinaal bezocht zijne moei niet meer. Het was Karre , wien de moeielijke taak werd opgelegd, om dit briefje toe te lichten, en Anna te doen berusten in den wil van Six-tus. Het was thans geene gedwongene koelheid, die zij behoefde aan te nemen Zij was zoo natuurlijk kalm , zoo ongemaakt onverschillig, dat de ridder zich begon te verontrusten.

Angelo-Scipione was vertrokken, niemand wist waarheen, noch voor hoe lang. Orsina\'s oogen stonden mat en kwijnend; zij was altijd zeer bleek. Zij snapte niet meer, zij lachte niet meer , zij dartelde niet meer als een landmeisje. Signora Eespanti behoefde haar niet meer aan het passende te herinneren, en als het avond werd, rilde zij , en dan fluisterde zij soms tot Francisca: «Hoeveel dagen zijn het nog vóór dé paaschweek?quot;

Mijne personen hebben tot hiertoe weinig gehandeld ; zij hebben bijna stilgestaan. Zij hebben gepeinsd, gesproken en niets verricht, zij zijn niet voortgegaan. En toch is de geschiedenis voortgegaan, en toch zijn hunne handelingen voorbereid. en toch ligt er in hunne harten als een tonder gereed, en ééne vonk zal dat alles doen vlammen en flikkeren, en spelen en werken, als bij een vuurwerk, dat doodsch en stijf en stil is , totdat het wordt ontstoken. En zoo is het ook in het leven. Het minst handelen de menschen; zij zijn slaven van toeval en omstandigheden. Niet voordat zij ertoe gedrongen worden, werken zij ; zij laten zich liever voortdrijven met den stroom, en bewaren nog gaarne lang de uiterlijke rust.

Het is geen rusteloos werken , geen stout ondernemen , geen krachtig uitvoeren, dat de groote schokken voorafgaat Het is stilte, het is kalmte , het is werkeloosheid , iets , dat naar matheid zweemt, dat verlamming schijnt ; maar het is de verraderlijke kalmte, die den orkaan voorafgaat, en die de zeeman zoozeer vreest. En men is verwonderd, dat er zooveel gebeurd is, terwjjl er niets gebeurd is. Laten ze eerst opstaan de menschen , dan zal men zien. De lezer, die schokken, werking en gedruis verwacht , wachte dus , en denke aan het leven en aan den orkaan; te lang zal hij niet behoeven te wachten.

XI.

WAT DON MARCO IS.

De statige , sombere vastendagen , die voorbereiding tot het hooge Christenfeest, hadden een waas van godsdienstige stilte over de hoofdstad der Christenheid verspreid. Rome vastte , Rome bad , Rome biechtte , Rome reinigde zich. Onophoudelijk klokgebrom noodigde roepend tot het gebed. Wierookwolken benevelden de zuivere Ita-liaansche lentelucht, en vervingen de zinnelijke reukwerken der feesten en de zinnelijke toonen der dansmaat. Daarom ook werd de aanstaande verloving der Pauselijke nicht door feestbanket noch vroolijke samenkomst voorafgegaan. Niets belette evenwel Don Marco het huis van Camilla te bezoeken; ook zag men hem daar somtijds. Orsina ontving hem dan altijd met de achting , die men eenen grooten naam schuldig is, met de gepaste hoffelijkheid eener Prinses jegens eenen doorluchtigen vreemdeling. Op den avond vóór Palm-Zondag, bevond zich de edelman geheel alleen in den huiselijken kring van den wijngaard Peretti. Hij had er vele uren doorgebracht; men kon het hem aanzien , dat hij zich verveelde. Waar was ook de mogelijkheid, om zich niet te vervelen tegenover eene vrouw , zoo deftig stijf als \'s Pausen zuster, die bijna nooit zonder noodzaak sprak, en dan nog meestal woorden van plichtpleging, die niets zeiden, en tegenover een hofgezin, dat uit vleierij haar voorbeeld volgde, terwijl het eenige wezen, waarin hij belang stellen konde, even bedeesd als stug, elke toenadering vermeed ? Ook peinsde hij reeds op eenen voegzamen aftocht, toen Francisca met hare vrijmoedige levendigheid de opmerking maakte , dat Orsina weer bleeker zag dan gewoonlijk.

Orsina kleurde en ontkende de waarheid. Die bleekheid en die blos trokken de opmerkzaamheid van Colonna; hij ging snel bij haar. «Is er iets, dat u hindert ?quot; vroeg hij , op eenen toon, waarin zooveel oprechte deelneming lag , dat het meisje de oogen vriendelijk naar hem ophief.

»Stelt gij daarin belang?quot;

«Belang, Signora! ik weet nu , dat gij mjj miskent.quot;

Er lag waarheid op zijn gelaat. Zij zag voor zich neder , en bracht de hand aiin het voorhoofd; zij kreeg een inval, dien zij wilde opvolgen.

«Signore ! zoudt gij iets voor mij willen doen?quot;

«Welk eene vraag , schoonste Jonkvrouw ! alles, alles.quot;

«Is dit meer dan gewone hoffelijkheid , is dit ernst ?quot;


-ocr page 361-

ENGELSCHEN TE HOME.

351

j »Bij St.-Marcus , Jonkvrouw ! geloof toch mijn I woord.\'\'

))Wacbt mij dan over een uur bij het kleine 1 paviljoenhernam zij schielijk en zoo zacht, ! dat hij zich geheel tot haar nederbuigen moest, j om te verstaan. Toch had hij haar begrepen; zijne zwijgende buiging en zijn handdruk, dien zij ditmaal niet afweerde , zeiden het haar.

Deze korte, fluisterende tweespraak tusschen die beide personen, die elkander niet hadden gezocht, en toch elkander zouden toebehooren , had zooveel van vertrouwelijkheid, dat Donna Camilla tevreden glimlachte over deze schijnbare toenadering. Francisca echter duldde niet langer een gesprek, waarvan zij uitgesloten was; zij richtte het woord tot Don Marco , die opnieuw zijne plaats innam naast den armstoel van de vrouw des huizes. Zijne antwoorden waren nu toch verstrooid , als van iemand , die over iets anders denkt. Hij vestigde dikwijls het oog op de jonge Prinses, die ook eenzaam scheen in het midden van hare verwanten. Eindelijk ging men uiteen. Men hoorde de koets van Colonna wegrollen ; doch zijn edelknaap alleen bevond zich daarin. De Grande van Spanje wandelde heen en weder voor het kleine paviljoen, als een verliefde minnezanger, die een pand der trouwe van zijne dame wacht. De Prins glimlachte over zich zeiven , en toch klopte zijn hart, toen hij Orsina\'s wit gewaad langs het geboomte zag glijden. Hij betrapte zich op eenen uitroep van blijdschap, toen zij vóór hem stond. Zij zelve was zeer verlegen ; zij had schielijk toegegeven aan eenen inval, waarvan zij het gewicht niet overdacht had, en toen de schoone jonkman, met zijne gebiedende houding daar vóór haar stond, was zij over hare eigene vermetelheid ontzet. Zij wist niet hoe aan te vangen ; zij speelde verlegen met het kruisje van haren rozenkrans.

))En wat beveelt nu mijne dame ?quot; sprak Don Marco, zich buigende en met galanterie hare hand vattende , om die te kussen.

Zij trad verschrikt achteruit.

«Mijnheer! ik heb niet wel gedaan; ik zie, dat ik gehandeld heb als een dwaas meisje , ik .... ik wenschte, dat ik u niet hier bescheiden had.quot;

«Lieftallige onschuld!quot; hernam hjj , met eenen glimlach, «wees gerust, ik zal geen misbruik maken van uwe goedheid, het zal u niet berouwen mij vertrouwd te hebben , zelfs zoo gij het eischt, verlaat ik uwe tegenwoordigheid/\'

«Neen, neen!quot; riep zij snel,\'«ik heb u zooveel te zeggen, te zeggen, neen te smeeken. Maar zet u neder, zet u daar neder zij wees hem eene zitplaats , dezelfde, waar Anna hare tranen geschreid had, bij haar gesprek met den Kardinaal. Orsina ging voor hem staan.

»Gij weet ook niet, edele Heer! hoe moeie-lijk datgene is , wat ik u zeggen moet. Het is iets , dat.... dat u zeker beleedigen zal, en gij zijt zoo goed , en ik zoude u niet gaarne krenken , en . ...quot;

«Het is reeds veel , dat gij mij niet krenken wiltantwoordde hij andermaal . meesmuilende over hare eenvoudigheid. «En spreek vrij , mijne Prinses! geloof vast, dat ik van eene vrouw, en vooral van eene zoo schoone jonkvrouw , al zeer veel bitters hooren kan zonder toorn.\'\'

«Welnu dan, edele Colonna! ik kan nimmer uwe echtgenoot worden, nimmer ! Men bedriegt den man, dien men de hand schenkt , zonder het hart, en ik kan u niet beminnen.quot;

Don Marco was geen vreemdeling in het hart der vrouwen, en hij wist, dat bij haar eene ontkenning vaak de inleiding is tot eene zoete bekentenis , dan er lag zooveel naïeve ernst, zooveel beradene vastheid in Orsina\'s blik en in den toon harer stem, dat de edelman hier wel gelodjren moest. Geheel verslagen was hij echter niet.

«Dat was ook meer dan ik had kunnen hopen , Signora! gy kent mij niet; maar weet gij iets in mij , dat u eenen bepaalden afkeer inboezemt .... dat gij haten moet ?quot;

«Neen , Signore!quot; hernam zij , met ongekunstelde oprechtheid. «Gy zijt oen bevallig Heer, en, naar ik geloof, evengoed als groot, ten minste dat hoop ik ; want in uwe grootmoedigheid alleen ligt mijne toekomst.quot;

«Welnu dan , beminnelijke Orsina ! wilt gij mij niet leeren kennen ? misschien ....quot;

«Neen, zeer zeker zal ik nooit een man liefhebben , die mij door anderen wordt aangewezen, al w^re die andere dan ook de heiligste en de verhevenste persoon der aarde. De andere kan niet weten wat mijne ziel verlangt, waardoor mijn hart wordt ingenomen. Mijne hand is geene abdij , en ik wil niet weggegeven worden als eene prebende.

»Bemint gij iemand ?quot; vroeg Don Marco met belangstelling.

De leerlinge van Scipione was reeds ver genoeg gevorderd, om zonder te groote verwarring te kunnen antwoorden.

«En dan zoude ik dit Don Marco kunnen zeg-gen ?quot;

«Zoudt gij mij bemind hebben, als gij zelve hadt mogen kiezen ?quot;

«Mogelijk, indien gij geen Prins waart. Ja. Heer!quot; vervolgde zij , toen hij haar verwonderd aanzag, «uwe hooge geboorte is het wat mij telkens opnieuw grieft. Ik verbeeld mij , dat het altijd scherts is, als gij u voor het kleine landmeisje van Grotto nederbuigt. Ik weet, dat gij edel zyt en goed; maar is zij niet reeds bij u opgekomen de gedachte, dat gij de arme Orsina wel veel eere doet, met haar te willen opheffen tot uwen rang ? En hebt gij dat niet gedacht, omdat gij ridderlijk zijt en edel, dan hebben zij het gedacht , uwe bloedverwanten. dan hebben zij het elkander gezegd, hoe het vroeger eene eer had kunnen zijn voor mijne moeder , zoo zij de gade geworden ware van den Kamerdienaar uws hofmeesters. En als gij dat vergeten hebt, ik kan het niet vergeten , en die andere grooten kunnen !


-ocr page 362-

ENGELSCHEN TE ROME.

352

dat ook niet. Ik wil niet, dat mijn echtgenoot over mij \'blozen zal. Ik begeer eenen ridder, die ook werd opgeheven uit lagen stand! Ik wil mijns gelijke.quot;

Met zichtbaar welgevallen had Colonna het meisje aangehoord. Daar lag gansch geen teleurstelling , gansch geene wanhoop op zijn gelaat. Hij scheen iets te hooren, dat hem aangenaam was, dat hij billijkte.

))En wat eischt gij nu van mij , Signora ?quot;

«Dit enkele smeek ik , voorkom dat huwelijk.quot;

»Dat wil zeggen; vernietig uwe eigene schoohe toekomst, sta voortaan als vijand tegenover uwe bloedverwanten, als tegenstander tegenover uwen Opperheer, verlaat Eome voor altijd, en dwaal als balling om , buiten uw vaderland; want dat is het, wat ik wachten moet, als ik zelf een ontwerp verijdel, waarop zoo hoogebelangen gebouwd zijn. En gesteld nu, dat ik het konde , dat ik het wilde, Signora! wat zoude dan mijne belooning zijn ? Gij aarzelt; want gij weet het. de eenigste belooning, die gelijk zoude staan met het offer , is juist dat, wat gij mij gebiedt voor eeuwig te verzaken : uwe hand.quot;

xO! wees dan grootmoedig. Heer! en handel edel, zonder loon. Wees niet den huurling gelijk, die zich betalen laat voor zijne diensten. Ik kan niet gelooven , dat u zooveel onheils zoude dreigen , als gij myne bede inwilligt. Waarom zou de vrije edelman niet vrij zijn in zijne keus ? O ! ik zou u nooit eene goede vrouw kunnen zijn. Waarom zoudt gij mij dwingen, u ongelukkig te maken en het zelve te zijn? Ik... ik heb wel den moed tot tegenstand ; maar ik weet, dat de mijne niets zoude zijn , dan het machtelooze spartelen van de duif in de klauwen van den valk. O! wees gij de adelaar, de stoute adelaar , die de duif vrijmaakt, die de zon in het aangezicht ziet, en haar zijnen wil luid toeroept. O ! ik wil het u knielend af-.smeeken, wees mijn machtige beschermer tegen u zclven en togen den vreeselijksten toorn.quot;

Zij was aan zijne voeten nedergezonken , eer hij het verhinderen konde, en hief de kleine witte handen naar hem op , als eene biddende. Hij richtte haar schielijk op. «Orsina! gij waart oprecht met mij, gij liet mij lezen in de onschuldige geheimenissen van uw rein hart; gij ontsloot mij de rijke schoonheden uwer ziel; gij hebt mij veel te lezen gegeven , dat mij bitter had moeten zijn, en toch , meisje ! hebt gij mij oneindig verheugd , innig verrukt. Ik heb u leeren kennen, gij zult my ook kennen.quot;

Hij trok haar naast zich op zijne zitplaats, en vervolgde , terwijl hij zijne schitterend zwarte oogen tot eene onbeschrijfelijke zachtheid temperde :

«Niet waar, gij hebt in mij niets gezien, dan den trotschen zoon der Colonna\'s , den deftigen Grande van Spanje, den stroef ernstigen Koom-schen Prins , den man , die menschenkennis genoeg bezit, om de menschen niet meer te achten, den staatsman, die genoeg berekent, om niet meer te gevoelen , en toch , Orsina! zou het u niet goed zijn , zoo gij wist, dat in dit fier , gehard , forsch lichaam , eene ziel woonde , zoo week, zoo gevoelig, zoo vatbaar voor zachtere aandoeningen, als de uwe het zijn kan , en een hart, dat zich nu eerst opent voor de liefde ? Orsina ! ik heb de vrouwen gekend ; er zijn vrouwen geweest, wier minnaar ik heette, die mij hare verovering noemden. Zy hebben zich bedrogen , mij zeiven heb ik bedrogen : ik heb haar nooit waarlijk bemind. Het waren tooveressen , die mijne zinnen begoochelden ; mijn hart hield ik gesloten als eene zuivere vaas, die ik rein moest houden en heilig, om iets beters daarin te besluiten. Een heerlijk ideaal, aan welks verwezenlijking ik altijd bleef gelooven , verheven hartstochtelijk en maagdelijk kuisch, vrouwelijk zacht en vrouwelijk sterk door gevoel. Zoo hebt gij u aan mij geopenbaard. Gij hebt de schoone schepping mijner verbeelding verwezenlijkt, in u is mijn reinste droom verpersoonlijkt, gij , zoo afhankelijk en zwak , en toch zoo onwrikbaar vast in wil en besluit. Dat is de vrouw der Colonna\'s , hetzij zij geboren ware op eenen troon of in de nederige landhut ; dat is de parel, die ik gezocht heb , en die mij in eigendom toekomt, en die ik niet afsta, al bood men mij de nieuwe wereld en Rome beide in ruiling aan.quot;

)gt;Ik ben dus niets gevorderd,quot; sprak Orsina droevig.

ïDit eene smeek ik u : hoor mij ten einde toe aan ? — Mijne bloedverwanten , het hoofd van mijn geslacht, stonden voor mij naar uwe hand. Onder allen , die naar de eer dongen, om zijne Heiligheid oom te noemen , was ik de bevoorrechte. Ik was dankbaar voor deze voorkeur, ik was gevleid door deze eer. Mijne bloedverwanten somden de voordeden op. Ik voegde mij zonder tegenzin naar hunne beschikking. Ik was niet meer jong genoeg, om zekere vooruitzichten op te offeren aan eene hersenschim , en ik besloot te huwen , zooals elk ander van mijnen rang. Ik reisde naar Rome; gij weet, dat ik u niet kende. Men prees uwe goedheid, men zeide mij , dat gij jong waart, dat gij schoon waart. Ik zag u ; uwe schoonheid overtrof mijne verwachting; maar het was niat de schoonheid, waaraan ik hoogen prijs hechtte. Ik zag in u , zooals gij u voordeedt, een zacht, beminnelijk kind. Gij waart mij eene jonkvrouw als de. anderen, die haken naar het huwelijk, om de vrijheid van het huwelijk, om de feesten vóór het huwelijk, om ontslagen te zijn van de Duenna, en die in den verloofde niets zien, dan de paarlen en gesteenten der morgengave, en in den gemaal het\' bezit van een eigen paleis. Nu eerst weet ik, dat gij het kent, dat diep gevoel van eigenwaarde, dat de vrouw zoo hoog stelt in de rij der wezens : nu weet ik , dat gij niet de onzinnige , onnadenkende zijt, die zich laat weggeven of verkoopen, zonder hartstocht en zonder smart. Maar nu weet ik ook, Orsina! dat gij de mijne moet zijn. Wij voegen bij elkander; gij werdt voor mij gevormd. Gij wenscht een echtgenoot uit lagen stand — geen laaggeborene kan meer gevoel hebben voor het zachte huiselijk geluk dan ik, die, in lastige hofplich-


-ocr page 363-

ENGELSCHEN TE EOME- 353

ten opgevoed , gedurig in woelige kringen rondgedraaid , in gezantschap bij gezantschap voortge-slingerd, gehaakt heb naar de kalmte van een eigen gezin , als de kruisvaarder naar het heilige graf. O geloof mij , Orsina! ik ben de man, die u is voorbeschikt, geef u de moeite mij te leeren kennen , gij zult dan eindigen met mij niet meer te haten. En wat uwe afkomst betreft, mijne Jonkvrouw ! gij zijt te groot van ziel . dan dat gij in ernst zoo van ons denken zoudt, als gij mij en mijne bloedverwanten hebt voorgesteld. De Colon-na\'s duizelen van de eer , om den naam Peretti gevoegd te zien bij den hunnen ; en waarlijk, Sig-nora! men kan trotsch zijn op een geslacht, dat met een Paus aanvangt.

«Spreek één woord, Orsina! hebt gij mij verstaan, hebt gij mij genoeg verstaan, om in mij te gelooven, om uw treurig bevel te herroepen ? O spreeken hij zag haar smee-kend aan. Er lag klimmende angst in den toon zijner laatste woorden. een dobberen tusschen vrees en hoop, dat wel machtig was een vrouwelijk hart te roeren , en het dringende bidden van dien edeldenkenden man , zijn mannelijk verdedigen , zijn hartelijk uiteenzetten zijner gevoelens zijne ernstige openhartigheid, de verhevenheid zijner beginselen, met zooveel ongezochte rondborstigheid blootgelegd , hadden weergalm moeten vinden in eene schoone ziel; doch wie of wat beweegt de ziel van een meisje, dat onopgeloste raadsel, dat samenweefsel van grilligen eigenzin en fijn gevoel, die ineengeschakelde keten van romaneske dweperij en onverzettelijke hardheid, als zij eenmaal tot zich zelve gezegd heeft: »Ik wil niet!quot; en als zij zich gesterkt gelooft door het groote woord : eenen strijd te strijden voor den geliefde. Zoo was het Orsina , zij zoude haren Angelo tekort gedaan hebben, zoo zij Colonna aanhoorde ; zij ware hem ontrouw geweest. tot wien zij gezegd had : »Ik bemin u en die gedachte strekte haar tot een ondoordringbaar harnas tegen elke overtuiging. Onder Don Marco\'s spreken had zij dikmaals gebloosd; bij zijne lofspraak , die zij wist, niet geheel te verdienen , had zij de oogen nedergeslagen , maar ook de ooren gesloten ; zij was hem niet in de rede gevallen , maar zij had ook niet geluisterd, en toen hij met zijn biddend «spreekquot; eindigde, was haar antwoord koel en verpletterend ; «Ik versta u, Signore! gij ontslaat mij niet, ik heb tevergeefs op u gehoopt, gij wilt niets voor mij doen , gij zult mij naar het altaar slepen , terstond na de heilige feestdagen , en een kort uitstel zelfs zoude te veel zijn ; ik weet het ook , ik heb niets van u te ei-schen.quot;

Het spijt ons , zoo wy Orsina niet schilderen kunnen als de vlekkelooze romanheldin , die , als door eene plotselinge ingeving ingelicht, op eens eenen dwazen hartstocht verzaakt, om eene deugdzame liefde te beantwoorden, dan , wij zijn af -keerig van die ongerijmde denkbeeldige volmaaktheid , waarmede zoo menig romanschrijver zijne [ lezers reeds zoo vaak heeft misleid ; helden , waarin zij elke deugd, elke wijsheid, elke schoonheid vereenigden , die zij alle groote zielshoedanigheden te gelijk toebedeelden, waarvan zij ieder vlekje met zooveel zorg afweerden, als de teekemnees-ter, die een model bewerkt voor zijnen leerling; — en die, met een passer afgemetene pronkbeelden werden dan gegeven voor menschen!! Wij zoeken waarheid, onze Orsina is een meisje, en niets dan een meisje, en het is onze schuld niet, dat Eva luisterde m.ar het gevlei van de slang en doof was voor die andere stem in haar binnenste. Daarenboven , er lag toch veel reine trouw , die een beter voorwerp waardig geweest was, in die vastheid , waarmede zij zich tegen Don Marco verschanste ; en het was alleen haar ongeluk , dat zij hare liefde gegeven had aan den eersten , die haar hart ontsloten had voor het gevoel, en dat die eerste juist een schelm was. Had het toeval dat kind, toen alles nog sluimerde , eenen Colonna in de armen gevoerd . dan hadden diezelfde gewaarwordingen , die nu slechts dienden , om haar te verlagen , haar gelouterd en tot hoogeren vrou-wenadel opgeheven. En de Prins nu ? Hij geloofde te zeker, dat Orsina\'s hart nog vrij was , hij vertrouwde te vast op zijne eigene waarde, om niet te hopen , dat zij hem eindelijk onderscheiden zoude , om geheel ter neder\' geslagen te zijn door hare bitsheid ; ook nam hij met eene vertrouwelijke hartelijkheid hare hand : ))Ik had recht gehad , om beter door u beoordeeld te worden: maar gij zult zien, dat ik den wil heb, om veel voor u te doen, dat ik den moed heb, om veel voor u te wagen. Gij wenscht onze verloving uit te stellen : zij zal uitgesteld worden, hoewel Sixtus den dag bepaald heeft, en alle vorstenhoven van Italië er van verwittigd zijn. Gun mij enkel dezen troost , dat ik mag trachten naar uwe liefde , stoot mij niet van u , voor gij overtuigd zijt, dat gij mij niet beminnen kunt, dat ik uwer onwaardig ben ; vergun mij tot zoolang de teederste en eerbiedigste hulde aan uwe voeten te brengen en hij knielde neder , om hare hand te kussen , die hij nog altijd gevat hield. Ontroerd en beschaamd over zijne goedheid, verschrikt door zijne volharding . liet zij hem in verwarring die hand over. Aangemoedigd door zoo weinig tegenstand, zoude hij misschien tot eene omhelzing zijn overgegaan, eene juist niet te groote aanmatiging voor eenen verloofde , toen het meisje met angstige gebaren snel achteruit trad , en op eenen schellen toon van den hoogsten angst uitriep : ))Wij worden gehoord , Signore ! ga heen, om Gods wil, ga heen.quot;

»Wie is de man, voor wien ik vluchten zoude 7° hernam hij.

«Vlucht, om mijnentwil,quot; riep zij met samen-ge vouwene handen, »op dit uur... hier... met..

«Welaan dan , ik ga; doch geef mij dit tot een aandenken van dit uur en hij nam haren sluier met zich, die afgevallen was door haar schielijk opstaan. — Zij wenkte toestemmend , en wees hem, dat hij gaan zoude. Toen hij vertrokken


-ocr page 364-

354 ENGELSCHEN TE ROME.

was, bleef, zij weifelend staan, marmerbleek en marmerkil van schrik, onzeker of zij vluchten zoude, dan wel blijven en zich verbergen; want zij had een geritsel gehoord , dat de komst van een\' mensch aanduidde, zij had eenen voetstap onderscheiden, zij had langs de heesters een geschuifel gehoord als van iemand, die naderde. Zij wachtte sidderend en huiverend af, wat volgen zoude.

XII.

DRIE HOOFDPERSONEN HEBBEN LENEN SLAPE-LOOZEN NACHT.

In den nacht van Palm-zondag trad de grijze Marco Ottavi, den jongen Kardinaal-neef als geheimschrijver en raadsman toegevoegd. in het slaapvertrek van zijn meester, met de behoedzaamheid eener teedere moeder, die het wiegje van haren zuigeling voorbij zweeft. Het was ook eene vaderlijke genegenheid, die de vijf en zeventigjarige grijsaard den lieftalligen jongen toedroeg. Grjjs geworden in kerkelijke en staatkundige diensten , was hij een man van de uitgestr^ktste ondervinding , die hij met oordeel en schranderheid toepaste. Ook volbracht hij zonder aanmatiging en zonder laagheid de gewichtige , de hoogst kie-sche taak, hem door Sixtus opgelegd, in eenen ouderdom , die hem veeleer het recht gaf, rust te vragen. Want het was geene gemakkelijke taak , de onstuimigheid van een jongeling te raden, te leiden, te recht te wijzen , waar deze gehoorzaamheid konde eischen. Het is waar : Montalto had hem dien last licht gemaakt, en er was tusschen. hen een hartelijk vertrouwen ontstaan , dat veel had van vriendschap. Het was wel eene treurige belooning voor zijne trouwe, die jammerlijke ballingschap , die de laatste avondschemering van zijn langen dag verduisterde, die zijne laatste teug uit den levenskelk zoo bitter maakte , en die zijnen nacht verhaastte. Het einde van dezen grijsaard, op een niet bewezen vermoeden van onbescheidenheid , zoo streng gestraft, zoude alleen reeds een vreeseljjk bewijs kunnen zijn voor de wreede hardheid des Pausen, maar tevens pleiten voor het goede hart van diens neef, die met grievende , doch onmachtige spijt bij de ontknooping van Otta-vi\'s lot toeschouwde.

De geheimschrijver sloeg zachtkens het purper zijden gordijn der slaapkoets terug, doch week te gelijk ontzet achteruit. Hij had zijn jeugdigen meester in eene zoete sluimering gewaand , hij had hem zacht en zonder schrik willen wekken , en ... hij zag hem overeind zitten op de sponde, met wild rollende oogen , met gloeiende wangen, met de eene hand het voorhoofd steunende. terwjjl de andere in stuipachtige vervoering jen kruisbeeld tegen de borst drukte, als zocht hij een inwendig leed te bedaren door dien ge wij den talisman.

«Verademing! Kust! Geloof!quot; stamelde hij , als in den droom , zonder Ottavi gewaar te worden.

«Doorluchtigste Heer!quot; sprak deze eerbiedig, en legde , om zijne opmerkzaamheid te trekken , zijne hand op den arm des Kardinaals.

«Die aanraking is kil : dat is de hand der zonde en der huichelarij, dat is de hand van Sixtus!quot; riep de jongeling, schichtig zijnen arm wegtrekkende, met eene beweging van afschuw.

»Goede Heer ! edele Montalto ! herken mij, herken uwen Ottavi,quot; hernam de grijsaard luider.

Montalto schrikte, zag op, herkreeg zijne bezinning , en snel inziende , dat die getuige , die hem te midden van zijnen zielestrijd verrast h\'a.d, reeds lang daar had kunnen zijn, zeide hij\'

«Ottavi! ik heb gedroomd!quot;

«En eenen vreeselijken droom, Monsignore! Ik kom uwe Eminentie wekken/\'

»Nu reeds , waarom gij ?quot;

))Er wordt op uwe Doorluchtigheid gewacht, niemand der kamerjonkers wilde uwen slaap storen. Toen belastte ik mij daarmede , bedenkende het gewicht van eene oproeping als deze.quot;

«Goede Ottavi! ik heb niet gedroomd. het was geen nachtgezicht, dat mij ontrustte. Het is, het was ,. . . o Heiland der wereld! is er dan geene bezwering tegen die gedachte ?quot;

«Mijn edele Meester! ontstel uwe verbeelding nu niet door schrikbeelden , door gedachten , die kwellen. Hebt gij mij een vertrouwen te schenken , gij weet, in veiliger borst dan de mijne kan het niet worden weggelegd ; maar ik bid u , nu niet, thans niet, Zijne Heiligheid moet u spreken, het pauselijk rijtuig wacht u, .dat lijdt geen uitstel.quot;

«Hem zien! nu ? Ik kan niet, Ottavi! ik bUjf.quot;

De geheimschrijver antwoordde niet, slechts zag hij hem treurig en zacht verwijtend aan.

«Ga gij, mijn vriend! noem mij ziek ; gy zult geene onwaarheid spreken.quot;

«Ik geloof het, Heer ! Gij zijt krank van ziel; doch juist daarvoor zult gij troost vinden aan de voeten van zijne.....quot;

«O zwijg, zwijg!quot;

«Uwe Eminentie bedenke toch het quot;hoog belang ... Ik kan niet gaan , waar men haar in persoon roept.quot;

«Zeg liever, dat gij niet wilt; gij zijt laf, gij vreest Sixtus! Ik , dat is wat anders: in mijn oog zoude hij veroordeeling lezen , ik weet.. . Ach! grijze vriend! indien gij wist!quot;

De hooge toon, waarmede de Prelaat aanving, was tot de zachtste stembuiging gedaald , en hij eindigde met lang weerhouden tranen, die zeker weldadig waren ; want toen Ottavi met ernst zeide: «Ik ben niet laf. Heer! ik zal dan gaan, en ik neem de verantwoording op mij,quot; toen verhief zich de jongeling, en riep hem terug :

«Signore! zou ik u opofferen! brave man ! gij hebt overwonnen, zooals altijd.quot;

Het was stil in het Vatikaan, toen de Kar-, dinaal er aankwam. De Zwitsers der lijfwacht


-ocr page 365-

ENGELSCHEN TE ROME. 355

gingen zwijgend op en neder ; Apostolische sch Id-knapen hielden zwijgend de wacht onder de Porticos j maar in de vertrekken was alles rust en sluimering, uitgenomen die enkele beambten , wier bediening hun waakzaamheid oplegde , sliep alles.

Een enkel kabinet slechts was helder verlicht. Daar waakte de meester van dat weidsche paleis. Hij alleen arbeidde: hij alleen ontzegde zich den slaap; hij , de machtigste van allen, de oudste van allen , maar de vurigste van geest, maar de ijverigste in werkzaamheid , maar de meest ruste • looze , waar het de rust en het heil gold van die anderen , die rondom hem sliepen.

Hij alleen , de Heer en de Vader van Rome , bewaakte den slaap van zijn kind. Rome konde ook veilig het oog toedrukken, want hij hield het zijne voor haar open. Zijn blik hield den sluipmoord terug in zijn hol; zijn blik dwong den straatroover , den schat zijner begeerte rustig voorbij te gaan ; zijn blik bewaakte den vrede der huisgezinnen en de heiligheid des huwelijks.

Montalto trad dat kabinet binnen ; met eene ernstige zwijgende buiging, bleef hij op eenen afstand staan; zijne stem schoot te kort, om hoorbaar te vragen, wat men van hem wilde.

Sixtus stond op. Hij was niet veel beter gekleed den een gewone monnik. «Monsignore! wij hebben den Kardinaal niet noodig, daar, waar wij gaan , volgt ons alleen mijn neef Allessandro, verberg uw purper onder dien mantel.quot; Dit zeggende sloot hij den ingang van het ka binet, en stak den kleinen sleutel, van fijn gebeeldwerkt goud by zich ; daarop opende hij eene deur van tapijtwerk , en ging de reeds door ons genoemde trap af, die naar de Gregoriaansche Kapel leidde.

De Kardinaal volgde.

» Wij gaan naar Karre; er zijn berichten uit Engeland. Zij kunnen niet anders dan belangrijk wezen; i de dagen , die volgen , worden allen ingenomen ■ door openlijke plechtigheden; gij weet het, Rome j wemelt van hooge vreemdelingen en vorsten, die i om de feesten gekomen zijn, en die wy zien moeten , dit alles laat my niets dan. den nacht over , voor hetgeen mijne uitspanning is. Fontana, de heimelijke Renboden , den Stadvoogd, die allen spreek ik op uren, die mij in eigendom toebe-hooren.quot;

Zoo fluisterend voortsprekende, zonder van den neef antwoord te ontvangen of te wenschen, ging de Priester vorst langs den geheimen , hem alleen bekenden weg naar Karre\'s woning.

Zij vonden den ridder , die hen in zijne groote I zaal opwachtte.

Sixtus zette zich. Karre schoof voor den Kardinaal eenen lageren zetel bij de schrijftafel en hij zelf hield zich staande daarnevens.

))Nu uwe Hoogwaardigheid komt, weet ik, dat I ik wel deed, met u bericht te laten geven,

hoewel dan ook in den nacht.quot;

i )Jöij hebt mij een dienst bewezen. Men moet den slaap beheerschen , en zich niet door hem laten beheerschen, dat is het, wat ik daar ginder mis-sclüen honderdmaal herhaal. Die lieden daar, i_ \' zouden liever de dringendste zaak laten wachten , dan onze rust storen, zoo wij er niet voor zorgden ; dat is het, wat ik ook u wilde leeren, mijn neef! en daarom heb ik u heden niet gespaard. Dat was geene aangename verrassing, de zijde en het dons te moeten verlaten voor bezigheden,quot; vervolgde hij , glimlachende , «en toch!quot; voegde hij er bij , oplettend en met bezorgdheid den jongeling aanziende, wiens bleeke , ontdane gelaatstrekken en dofte oogen inderdaad iets lijdends hadden , dat deernis wekte , «geloof ik waarlijk niet wel gedaan te hebben. De jeugd kan niet waken : twintig jaren, dat slaapt zoo gezond, zoo vast, zoo zorgeloos. Dat is ons voorbehouden, staatsmannen en grijsaards. De jeugd verkwist zoo gaarne datgene, waarvan zij nog zulk eenen ruimen voorraad voor zich ziet; wij ouden, wij alleen tellen de minuten, omdat wij niet weten hoe weinige er ons nog te gebruiken overschieten; en daarom ook , laat ons tot onzen arbeid overgaan. — Is onze man stipt geweest, Signor Ca-valiero ?quot;

»Ja , Hoogwaardigste ! hij heeft zich niet laten wachten.quot;

«Heerlijk ! geef hem twintig Scudi boven de toegezegde belooning, bij ijverige diensten moet men niet karig zijn. En nu , wat weet gij van onze Engelsche ?quot;

Alexander Peretti had als een bewustelooze , met het hoofd op de hand leunende, daar gezeten , zonder op iets te letten , nu echter riep hij , met zonderlinge onstuimigheid: «De Engelsche ! waar is zij ? Karre wat weet gij van haar ?quot;

«Mijn schoone neef is op mijn woord nog slaapdronken zeide Sixtus. «CAc Diavolo /quot; ging hij voort, met eene basstem , «wees toch geen kind , wij spreken van Elizabeth.quot;

De Kardinaal, die gevoelde , dat hij zich moest vermannen tot eenen schijn van belangstelling in zaken , die hem voor dit oogenblik walgden , nam eene houding van opmerkzaamheid aan.

Karre nam eenen brief uit een geopend pakket, dat op de tafel lag.

«De partij der Cecils ontrust de Koningin over Spanje, mijn Heer de graaf van Leycester wenschte wel bepaald te weten, wat er te wachten is.quot;

«Montalto ! gij hebt gisteren bij Martino Co-lonna een gesprek gehad met Olivarez ; de ver-trouwelykheid van den Spanjaard heeft meer dan een uur geduurd , gij zult den Ridder weten in te lichten. Waarom ziet gij mjj zoo verwonderd aan ? Mij dunkt, hét moest u zoo vreemd niet schijnen, dat ik weet wat er op uwe bijeenkomsten voorvalt.

Montalto doorlas het papier, en schreef van tijd tot tijd eenige regels.

Middelerwijl vervolgde Karre tot Sixtus : «De Koningin acht zich zeer gelukkig met de laatste mededeelingen; zij hoopt, dat men aan hare dankbaarheid gelooven zal, totdat meer sprekende bewijzen daarvan in hare macht staan.quot;

«Genoeg, zij kan zich overtuigd houden van


-ocr page 366-

356

mijne hoogachting ; maar heeft zij ook partij getrokken van onze mededeelingen ?quot;

ïZeer veel, en in den geest, die vanhier is aangegeven. De aangeduide personen worden oplettend gadegeslagen, de rustigen onder de geloof sgenootcn worden door weldaden uitgenoodigd, zich innig en oprecht aan het vaderland te verbinden.quot;

»Bene ! Bene ! als er van beide zijden goede trouw heerscht, zal onze Philips menige diepe wonde bekomen, eer hij uit Whitehall bevelen geeft.quot;

»Zij zal toch te leur gesteld zijn , onze onvrijwillige bondgenoot\', ik meen Anna Oston.quot;

De jonge Peretti had alleen de laatste woorden gehoord.

Zijne pen schoot doelloos over het papier, door het sidderen zijner vingers. Hij werd nog blee-ker en vestigde de strakke oogen op zijnen oom.

«Maar in waarheid, u deert iets, neef!quot; sprak deze met eene teedere deelneming de hand leggende op het brandende voorhoofd van den jongeling; ))wij beginnen te gelooven, dat gij in deze dagen van boete u aan te \'groote onthouding overgeeft: dat is niet goed, figliuolo; waartoe die overdrijving , gij zijt zoo zwak ? Op uwe jaren was ik monnik , en ik leed honger , dorst en lasten, zooveel men wilde, en ik sliep slechts weinige uren iederen dag , en daarbij was ik gezond, sterk en gehard; maar gij , dat is niet hetzelfde , gij hebt het gestel van uwen vader, mijn\' armen Antonio ! die te zwak was, om ééne teleurstelling te dragen. Hoor, neef! er is tweeërlei vasten, onthouding van spijs en onthouding van zondige gedachten ; het laatste beveel ik u aan , bij het volbrengen van goede werken, zoo gij het eerste niet in den strengsten zin volbrengen kunt.

Had Sixtus den zin kunnen raden van dat diep minachtend verwijt, waarmede het groote, zwarte oog des jongelings op hem bleef rusten, dan zeker ware voor dezen zijne schitterende rol in datzelfde oogenblik uitgespeeld geweest; doch hij giste dat zelfs niet, en eerst toen Alexander met strengheid antwoordde ;

wik ben geen dweper , noch...quot; (het woord huichelaar wilde niet over zyne lippen) wendde hij zich toornig van hem af.

«Kom , Signor Karre! ga voort.quot;

»Mijne Koningin verbergt niet, dat zij zich ontrust over het ontwerp , om Sir William Allan van Lancaster Kardinaal te maken. Zij vreest zijnen invloed op de gemoederen.\'\'

»Het is waar, men kon haar een beteren dienst doen, en evenwel blijft het ons voornemen. Er dient toch iets gedaan te worden , om den schijn te bewaren. En moeten wij dan niets doen , om de kudde bijeen te houden, terwijl zij alles inspant , om die te verstrooien ? En bovendien, een roode hoed aan eenen Engelschman gegeven, zal immers uwe Koningin niet zooveel schaden: deze ééne toegevendheid aan zijnen wensch wikkelt Philips in verbintenissen, waaraan hij niet ontkomen kan ; dit en het banschrift, waarop hy immer aandringt, en dat niet langer uitgesteld kan worden , zal wel de grootste ondersteuning zijn , die hij in werkelijkheid van het Roomsche Hof verkrijgen zal.quot;

»Hoogwaardigste! de Koningin huivert, onder deze omstandigheden, tegen den openly ken oorlog ; haar rijk verdeeld, hare geldmiddelen...quot;

«Wat! nu zij het vuur aangestookt heeft, zoude zij er nu het hout willen uittrekken ? Bij St.-Petrus ! zij heeft de wesp vergramd met den dood der Schotsche Maria, zij moet haar nu moedig aangrijpen, of de angel zal haar wonden en dooden. Wat aarzeling, wat huivering!., laat Elisabeth geene vrouwenstrekeu begaan ; ik zeg u , de Colossus zal zich uitputten in de monsterachtige ondernemingen, die hij voorheeft, die worstelingen zullen hem verzwakken, en dan... o mijn goede galeien van Ciuila- Vecchia ! dan zullen wij zien, of er voor ons van ons Napels niets beters te hopen is, dan het bespottelijke narrenspel met den telganger , dat Olivarez ons eiken St.-Pieters-dag voorspeelt.quot;

Altijd voortgaande in zijne eerzuchtige bespiegelingen , wond de Priestervorst zich zei ven op tot eene geestdrift, die geheel en al de Engel-sche Koningin en hare belangen uit het oog verloor. Dat was zijn stokpaardje, de herovering van Napels, op zijnen gevaarlijken, machtigen nabuur; zijnen Katholieken zoon Philips, die hem in stoffelijke krachten te boven ging , en noch in onverzadelijke eerzucht, noch in list, noch in volharding voor hem week , en op wien hü geen overwicht bezat, dan zijne geestelijke macht, die hem Aveinig dienen konde tegen eenen Vorst, die bij de hevigste bitterheid hunner wereldlijke vijandschap altijd voortging, zich daaraan met de meest gemoedelijke goede trouw te onderwerpen. De geheele oprechtheid van de vriendschap tusschen den Vorst van Eome en Elisabeth berustte misschien alleen op het verloren leengoed van Napels, en zijne vrees voor het Spaansche meesterschap in het zuiden. Engeland en Frankrijk beschouwde hij als de noodzakelijke heelmeesters , die door gedurige aderlatingen, zijn mondig kind van het overtollige bloed ontlasten moesten. Wie later de rekening der bewerking betalen zou , dat was hem om het even ! Wij mengen ons thans niet verder in die geheime beraadslagingen , totdat wy er onze helden eenigszins in betrokken vinden ; wij slaan dan nu weder het oog op den jongen Kardinaal, die nog altijd aan de schrijftafel gezeten was, voorover gebukt op een papier, dat nimmer scheen vol te komen. Zijne anders zoo vlugge bevatting scheen hem verlaten te hebben; het uiteenzetten van een denkbeeld, hem anders zoo licht, scheen hem nu veel te kosten. Slechts van tijd tot tijd wierp hij eenen blik op zijnen oom, die, hoe gloeiend en dreigend ook , door Karre alleen werd opgemerkt : want Sixtus was te zeer verdiept in zijn berekenen van uitkomsten en verbintenissen, om veel op zijnen neef te letten , over wiens lauwheid hij ontevreden was.


-ocr page 367-

357

))Ten laatstebegon de ridder, met eenen glimlach van genoegen, dien hij niet scheen meester te zijn; «moet ik nog mededeelen, dat — minder uit aanmerking van mijne diensten, die zeker gering zijn, in evenredigheid van mijnen wil, dan wel als een bewijs hoezeer Hare Majesteit de wenschen van uwe Hoogwaardigheid weet te eerbiedigen — mijne zeer waarde nicht, Lady Anna Oston (de Kardinaal hief het hoofd op) in het bezit harer goederen is hersteld , om daarover de vrije beschikking te hebben. zelfs bij hare afwezendheid uit Engeland; alleen wil Mare Majesteit dat het een geheim blijve.quot;

»Bravo , ridder ! op mijn woord , uwe Koningin is eene feniks. Vergeet niet haar te zeggen, dat wij hier te Rome een einde gemaakt hebben aan dat heer van ongerijmde spotschriften, tegen haar gericht. — Het verheugt mij om de vrome Signora, die ons inderdaad zulke goede diensten bewijst, en die niet te veel heeft aan hetgeen wij voor haar hebben mogen doen.quot;

wik heb slechts eene vrees. Het is mogelijk , dat haar kiesch gevoel schuwen zal, weldaden aan te nemen uit de hand, die zij uit plichtbesef meent te moeten verwenschen; en zoo zij ze ontvangen wil, dan zal de dankbaarheid haaide rol doen vergeten , die zij eenmaal met zooveel vuur heeft op zich genomen.quot;

«Dwaasheid , Cavaliero! dwaasheid. Hoe ! zij zoude schatten afslaan? goud ? dat kostbare cement, dat alles voegt en bijeenhoudt, dat tot leven helpt, dat de lasten vermindert, dat het onmogelijke mogelijk maakt: neen , Kar re ! gij hebt uwe menschenkennis verleerd, als gij meent, dat eene vrouw , die moeder is , goud zal afslaan. En wat het andere betreft, daar ligt waarheid in; en toch , het kan niet zijn , het moot niet zijn , als hij onvoorzichtig werd afgebroken , die eenige draad , die ons vasthecht aan de Spaan-sche partij daar ginder, dan zoude er niet licht een punt gevonden worden, om dien weder aan te knoopen. Neen! neen ! neen! Anna moet hare verbintenissen in Engeland niet opgeven.quot;

De ridder, die in zijn hart niets beter wensch-te , hernam koel:

))Men kan Lady Oston niet dwingen.quot;

«Dwingen, neen ! maar overreden , Montalto! Ah zoo , nu eerst geeft hij bewijs van leven.quot;

En inderdaad, de oogen des jonge!ings, die straks nog dof stonden en glanzeloos, als sprak daaruit niet meer eene ziel, flikkerden nu eensklaps op, met helglorenden levensgloed; schichtig en scherp vlogen zij van den ridder naar zijnen oom , als wilde hij tot den geheimen zin doordringen van woorden, die hem raadsels waren; hij had zich een zesde zintuig willen scheppen, om ze te kunnen vatten.

wMonsignore!quot; vervolgde Sixtus tot hem, «Anna Oston is eene vrome vrouw, die zeker door eene enkele vermaning van eenen geestelijke beter zal overreed worden , dan door de dringendste welsprekendheid van eenen bloedverwant; zoo Anna weifelt. om voort te gaan , moet gij onze bondgenoot worden, en waarlijk. ik weet niet waarom mijn neef dat niet reeds nu zijn zoude,quot; voegde hij er bij , tegen den Engelschman gewend.

Karre, wien het stuitte, zijne geliefde langer in die bemoeiingen eener bochtige staatkunde gewikkeld te zien , haalde de schouders op

,gt;Uwe Hoogwaardigheid was vroegjr van een ander gevoelen.quot;

Doch Sixtus had dit antwoord niet afgewacht, om den jongen Montalto in te lichten over de wijze , waarop hjj partij getrokken had van de geheel bijzondere betrekkingen zijner Engelse he gasten.

«Was ook Scipione daarmede bekend ?quot; vroeg deze haastig.

«In waarheid , Mijnheer ! gij rekent zeer veel op onze lankmoedigheid, om ons zulk eene vraag te doen. Bij het gebeente der Heilige Martelaren! wie zijn wij, dat wij spionnen en sbirren tot onze vertrouwden zouden nemen ? Is het niet genoeg , dat wij ze noodig hebben? is het niet ye-noeg, dat de ondeugden der menschen ze noodig maken, en moet uwe scherpe tong ons dat verwijt voor de voeten werpen , en zijt gij het dan , die ons dit zeggen moest ? Of hebben wij het u niet duizendmaal aangetoond, dat wij niet naar de hoogste macht gegrepen hebben als naar een nutteloos pronkkleed onzer ijdelheid , maar als een krachtig zwaard tegen openlijke ongerechtigheid en verborgen zonden ? En meent gij dan, dat men een doel kan bereiken , zonder de middelen te gebruiken ? En meent gij , dat in dit verpeste eerlooze Rome , vol lichtschuwe ondeugden , vol heiligschennende boosheid, die in het duister rondwroeten! in het Rome eindelijk, zooals ik het gevonden heb , andere dan lichtschuwe middelen te bezigen waren ? Bij Chr ... . , knaap ! ik had dit bewijs van uwe loszinnigheid en ondankbaarheid niet noodig, om te weten, dat gij mij nooit de moeite beloonen zult, die ik mij voor uwe vorming gegeven heb ; ellendige ! ben ik daarom tot u afgedaald , om u uit het stof op te heffen ? Maar ik zeg u , het is voorby , het is afgedaan; zie voortaan toe op u-we vermetelheid, wij treden op onze hoogte terug , de Kardinaal denke beter aan den afstand, die hem van het Opperhoofd der Kerk scheidt ; de onderdaan vergete den Vorst voortaan niet meer!quot;

Aan die taal, ernstig en deftig in den aanvang, driftig, hevig, en bijna laag bij het voortvaren, met strenge vorstenhoogheid bij het einde uitgesproken , en vergezeld van dat levendig Itali-aansch gebarenspel, dat veel beter paste bjj de hartstochtelijkheid van Sixtus, dan bij zijne waardigheid , werd nog meer kracht bijgezet door zijn plotseling opstaan, door zijn luidruchtig terugschuiven van den armstoel, en door zijn onvoorzien vertrekken, zonder gelegenheid te geven tot eenig antwoord.

Dat was ook een karaktertrek van den groo-ten Paus, die blinde lichtgeraaktheid bij kleinig-


-ocr page 368-

ENGELSCHEN TE ROME.

358

heden, dat stormend voortwoeden in het spreken, ] zonder bij het punt van ongelijk te blijven , en dat kleinachtend beleedigen van doorluchtige personen , zonder eenig ontzien van hunne achtbaarheid, of van de getuigen hunner vernedering. En voorzeker, die lichtkwetsbare oploo-pendheid zelve eischt ons eenen tol van bewondering af, als wij teruggaan in het leven van dien man , die vijftien jaren lang zoo meesterlijk zoovele hartstochten wist te verbergen, die zoo geduldig, met onnavolgbaren deemoed, de vuigste behandeling droeg, on die met onverstoorbare kalmte het hoofd boog onder de ruwe beschimpingen vai^ hen , die met hem gelijk stonden , van hen zelfs , die zjjne minderen waren; toch droeg hij toenmaals het purper der Kerkvorsten , maar met het oog op de sleutels van Petrus I

Karre, die uit enkele grauwende wolkjes reeds dat onweer voorzien had, en die snel het hachelijke begreep van een nuttelooze derde te zijn bij zulk eenen twist, had zich met diplomatieke bescheidenheid naar den achtergrond der zaal begeven , verschikte iets op het buffet, en goot versch rozenwater over eenen handdoek van fijn Vlaamsch damast, waarmede hij zich het voorhoofd verfrischte.

Eerst toen de tapijtdeur zich achter den vreesdij ke gesloten had, spoedde hij zich naar den verongelijkten jongeling, die waarlijk in zijne vraag geen boos opzet gelegd had.

))Monsignore! er zijn donderslagen , die niet verpletteren!quot; zeide hjj met deelneming, «troost u , dat zal voorbjj drijven! De hevigste regenbuien zijn altijd de kortste ; mag ik uwe Doorluchtigheid eenen beker Syracuser schenken ?quot;

Dan de Kardinaal maakte eene afwijzende beweging ; hij had geenen troost en Syracuser noo-dig , tenauwernood had hij de laatste hevige klanken des Pausen gehoord, begrepen had hij ze niet, slechts onzeker vermoedde hij, dat dit heengaan toorn was.

De eerste zinsneden hadden hem in eene vervoering van vreugde gebracht, zijn mond glimlachte , en zijne oogen zwommen in tranen van i verrukking. Het werd hem eensklaps alles helder. ! De man , dien hjj met hoogen eerbied aanbad, i was nog achtenswaardig , en zijn weldoener ; dat i was zjjn godsdienst, dat was zjjn geloof, dat was zijn heil ; hij was zoo diep rampzalig geweest, toen hjj aan dien weldoener twijfelen , moest, hij was zoo gelukkig, dat hij weder i in hem gelooven mocht. Hij wist nu ook, | dat die vrouw onschuldig was , die vrouw, dat schoone beeld van reinheid en liefelijke kracht, j dat zoozeer zijne belangstelling opgewekt, in welke i het hem zooveel moeite gekost had, een\' geval- i len engel te zien. Scipione was ook niet schuldig, j die had slechts vermoed , slechts verkeerd begre -pen, slechts verstaan, zooals altijd een onrein ; hart verstaan moet. Er heerschte niets geene bitterheid, geene twjjfeling meer in Alexander\'s j ziel, slechts voelde hy zich nog gedrukt door het |

denkbeeld, dat hij twee deugdzamen zoo zwart had verdacht, dat hij in zijn hart laster had gesproken tegen de onschuld , en toen hij zich met drift wilde nederwerpen aan de voeten van zijnen oom , om vergiftenis te vragen voor den onuitgesproken argwaan, toen bemerkte hij eerst, dat deze niet meer daar was.

»Dan morgen,quot; sprak hij overluid tot zich zei-ven, en drukte , zonder er iets bij te voegen , den ridder de hand , die hem de gewone huisdeur uitliet.

Morgen kon het te laat zijn!

De Engelschman , ten hoogste bevreemd over het meer dan zonderlinge gedrag des jongelings, had aan diens wensch, om spoedig vandaar te gaan, bijna niet willen gehoor geven ; hij had met vriendelijken drang aangeboden , om hem te vergezellen ; dan tevergeefs : Montalto wilde alleen en te voet naar zijne woning terngkeeren. De ridder echter mistrouwde die vreemde gemoedsstemming na het voorgevallene, hij vond iets verontrustends in die opgewondenheid; meer nog dan zijne verantwoordelijkheid voor den jeugdigen neef van eenen machtigen Vorst, dien men niet in zulk een oogenblik aan zich zei ven konde overlaten, berekende zyne bezorgdheid voor den jongen vriend tot welke stappen een twintigjarige Italiaan zich misschien in dit nachtelijk urn- in hartstocht zoude laten vervoeren. Daarom volgde hij hem omzichtig op behoorlijken afstand , hoewel hij niet zonder moeite den vluggen tred van Peretti bijhield.

Verheugd en bijna verwonderd zag hij dezen eindelijk stilhouden bij zijn eigen paleis, en het binnengaan , nadat de portier hem herkend had. Verder konde zich Karre\'s hoede niet uitstrekken, ook keerde hij terug. Nu meer gerustgesteld en zonder eenige neiging tot slaap , doorliep hij langzaam peinzende, als bij eene morgenwandeling, de straten van het grootsche Rome; hij liep , waar de Cesars, de Brutussen en de Cicero\'s geloopen hadden ; maar zeker dacht hij niet aan die duizenden doorluchtige voeten , die dat aloud plaveisel hadden gedrukt; dan zeker had hij niet met ontwijdende stoutheid zijne schreden versneld of verhaast, naardat zijne luim het ingaf, dan had-de hij eerbied gehad voor die vergrijsde paden , en niet dan knielend ware hij voortgegaan, eenen zucht of eene bewondering schenkende aan elke grootsche herinnering, die aan eiken dezer stee-nen kleefde.

En toch was de nachtelijke tocht van den Engelschman niet zonder poëzij. De straten van Eome waren zoo veilig onder Sixtus , de nachtlucht van Rome was zoo liefelijk koel na den matwarmen dag , en zoo spiegelend blauw doorschijnend de hemel. Zij tintelden zoo helder aan dat azuur , die kleine fonkelende juweelen , die sterren ; zy wierp haar statig bleek zilverlicht zoo verkwistend henen over de grijze bouwvallen der oudheid, en de nieuwe wonderen der bouwkunst , zij , de liefelijke maan , door een fijnvoelende dichter zoo oorspronkelijk bevallig , de bescheidene geduldige


-ocr page 369-

ENGELSCHEN TE ROME.

359

genoemd , het was alsof zij , de troostende, nu dubbel hare hulde wilde brengen aan datgene, waarvan de menschen de hulde vergaten ; want het eerwaardig Capitool, want het grijze Coliseum, want het grootsche Forum, want de trotsch, zegebogen , want de weidsche tempels met hunne zuilenrijen werden vergeten, verlaten en ontbloote en verminkt zelfs voor het Vatikaan. En de St -Pieterskerk , de Christentempels en de Christenpaleizen verdrongen de tempels der Goden en de gulden Paleizen der Cesars, zooals alles zich verdringt op de aarde , zooals de Romeinen zelye hunne broeders , de Sabynen, hadden weggedrongen uit hun erf; en het fijne marmer van Seve-rus\' witten zegeboog werd een der bouwstoffen van St.-Pieters topgewelf, zooals eeuwen vroeger de weelderige legersprei vnn eenen Romeinschen wellusteling de naakte leden moest dekken van eenen W andaalschen plunderaar , zooals wellLht de St.-Pieterskerk zelve, eeuwen na onze eeuw, weder hare bouwstoffen zal moeten leveren voor ik weet niet welken tempel, die boven haar zal worden opgericht. Gelukkige, die de eeuwige stad bewoont! Gelukkige, die eenmaal in de eeuwige stad geademd hebt, kan men te* Rome wonen en een gewoon mensch zijn ? kan men te Rome ademen en een gewoon mensch blijven ? drinkt men er niet met iederen ademtocht zielsverheffing in , en kan men klein zijn van geest, en ledig van hoofd, en koel van hart, als bij iederen blik de herinnering aan zoo krachtige eeuwen en aan menschen, die eeuwen waardig, aanschouwelijk wordt ? Antwoordt mij niet, antwoordt mij niet, zoo gij ontkennend antwoorden moet. Giimlach niet , rijke Brit! die er uitmuntend gegeten-hebt voor uw goud; spot niet, vernuftige Franschman! die slechts daar geweest zijt, om de kunst te huldigen; schud het hoofd niet, grijze Priester ! die niets zien wilt dan de Madonna en de gebeenten der heiligen; maar antwoordt gij mij , Dichters! die waarlijk Dichters zijt, al hebt gij nooit aan de taal de vleugelen der poëzij gegeven, al dacht gij er nooit aan , uwe gewaarwordingen in woorden te kleeden; maar die gevoeld hebt, o! zegt het mij , hoe heeft uw hart te Rome geklopt ? En gij, Romeinen van heden ! roept mij niet binnen de muren van uwe stad, mijne verbeelding gloeit voor den roem van uwe aloudheid; en zij zoude bevriezen , zelfs bij de hitte van uwe zuiderzon , zoo ik u zag in geestelooze stompzinnigheid uw brood winnen en uwe kruisen slaan. Romeinen! Romeinen van heden! verheft toch eens eenmaal de borst, slaat toch eens eenmaal de oogen met fierheid rondom u, of kunt gij nooit weder Romeinen worden , zooals de Consuls ze hebben gekend ?

xm.

EENE TELEURSTELLING EN EENE ONTMOETING. Het waren echter zulke bespiegelingen niet,

die Karre bezig hielden, hij wns genoeg een mensch van de werkelijkheid , om zelfs nu aan zijne eigene belangen te denken.

Eene enkele mededeeling uit den brief van het Engelsche Hof had Karre vergeten te doen. Opnieuw een bewijs , dat geene oprechtheid zoo oprecht is, en geen vertrouwen zoo vertrouwelijk , of, men zoude in den eenen of anderen schuilhoek nog eene voorbehouding kunnen vinden.

De ridder was echter niet te beschuldigen, het gold zijnen dierbaarsten wensch , het gold een belang, dat niet alleen het zijne was, het gold zijne Anna. Elisabeth had hare toestemming gegeven tot zijn huwelijk met Lady Oston; zjj was er zelfs mede ingenomen , dat hare beide onderdanen , zoo verschillend in denkwijze, zich zoo nauw zouden verbinden; zij was te wel overtuigd van Lionel\'s trouw , om zich niet zeker te houden , dat de vrouw , die haar eene tweede Mar-garetha Lambrun had kunnen worden, nu voortaan slechts een werktuig zoude zijn in de hand van haren schranderen dienaar. Doch zoo dacht deze niet. Het was zjjn va^t voornemen, dat zijne echtgenoot hem zoude kennen in zijne ware gedaante , langzaam en met voorzichtigheid zou hij haar loswikkelen uit dat gevaarlijke weefsel van geheime verbintenissen. Dan, zoover was het nog niet, de ridder was Anna\'s echtgenoot nog niet, en hij was meer dan ooit onzeker , of hij het zoude worden. Hij twijfelde aan Anna\'s liefde , hij twijfelde aan zich zeiven, en toch had nooit eene vrouw zijnen glimlach onbeantwoord gelaten, en altijd had zijn oog overwonnen, waar hij overwinnen wilde, en nog nooit had zgne stem gevleid , zonder gehoord te zijn. Als zulk een man ophoudt te gelooven aan de liefde eener vrouw, dan moet er waarheid zijn in hare ver koeling ; ook werd het den ridder eng en bang om het hart, toen hij aan de mogelijkheid eener weigering dacht. Het is door bijna elke ervaring bewezen, dat de vrees voor verlies een voorwerp tot hooger waarde doet rijzen ; men hecht zich altijd sterker aan datgene wat ons ontsnappen kan, en zoo ook voelde Karre nu meer dan ooit den prikkel van den hartstocht. Hij had er de gunst van Sixtus en Elizabeth beiden voor willen geven, om zich in ditzelfde oogenblik aan Anna\'s voeten te kunnen werpen , om tot haar te mogen zeggen: ))Ik heb u bedrogen; maar ik heb u altijd bemind! Vergiffenis 1quot;

Dit konde niet zijn , hij wist het; toch wilde hij haar zoo dicht naderen, als dit uur het toeliet. Het scheen hem, dat hij haar meer nabij zoude zijn , zoo hij slechts het geboomte zag, waaruit de koeltjes haar toewuifden, of waaruit een schelle vogeltoon haar een vriendelijk morgenlied toezong , of het gebladerte , welks wiegelend geritsel haar des ochtends zachtkens deed voortdroomen ; hij meende voldaan te zullen zijn, zoo hij slechts de geuren indronk van de bloemen , die de lucht balsemden , welke haar omgaf. De wjjngaard Peretti, dacht hem , moest bezield zjjn van hare tegenwoordigheid , daar


-ocr page 370-

ENGELSCHEN TE ROME.

3G0

moest hij haar voelen tot in het gesnizel van elk zacht gedreven windje , en hij wendde zich schielijk heen naar den wijngaard Peretti; hij zoude haar niet zien , maar hij zoude ten minste het recht hebben, morgen tot haar te zeggen ; »Ik heb geluisterd naar uwen adem, ik heb u omgeven in uwen slaap.quot; Voorwaar, een Italiaan zoude zulk eene pelgrimage niet ondernomen hebben , zonder ten minste eene mandoline als talisman; doch Karre legde zoo weinig gemaaktheid in zijne hulde, dat hij aan geene serenade dacht.

Langs de nieuw geplaveide straat voortgaande, die achter den lusthof van het paleis heenliep , tot aan de baden van Diocletiaan , bevond hij zich juist aan \'die zijde, vanwaar hij Lady Os-ton\'s vertrekken zien konde. Hij drong zich dicht aan den muur , al starende op die licht getraliede vensterramen , met dat opgeruide verlangen, dat niet meer zacht wenschen is, maar een wild be-geeren , een razend begeer en, dat met elke ademhaling verzengender wordt en onstuimiger. Daar waren in dien witgepleisterden ringmuur buiten de hoofdpoort, verscheidene kleinere zijpoortjes , door de bewoners veelal gebruikt, om heimelijk, langs korteren weg het paleis te verlaten: een daarvan was Karre thans genaderd. Door eene, ik weet niet welke toevallige beweging, of liever door de zonderlinge onderzoekingszucht gedreven, 1 die de menschen, en vooral verliefde menschen , die altijd op wonderen hopen, tot de ongerijmd-; ste proefnemingen lust geeft, drukte de ridder 1 met eene lichte poging , want hij geloofde eigenlijk niet aan een goed gevolg, tegen de deur , met ijzerwerk rijkelijk bezet, en o wonder ! want een wonder moest het hem toeschijnen , zij opende zich met de langzame traagheid , harcr zwaarte eigen. Zij kon niet werkelijk gesloten zijn geweest. Zonder aarzelen binnen te gaan , was eene daad, sneller dan de gedachte, en toch werktuiglijk verricht. Daar klinkt hem uit eene duistere zylaan, als een zacht fluisteren van men-schenstemmen tegen , daar hoort hij den gebiedenden toon van een man , die zegt: «Zweer mij !quot; het overige is niet verstaanbaar , maar een bevend gelispel schijnt dien eisch te bevredigen, want daarop spreekt de eerste stem een hartstochtelijk vaarwel, dat zeker nog met inniger beweging gepaard gaat; er ruischen lichte stappen over het voetpad, iets blinkend wits , het gewaad eener vrouw schijnt heen door het heestergewas , en verliest zich in de eerste galerij, die naar Anna\'s vertrekken leidt. Te gel ijker tijd sluipt eene mannengestalte stil en met groote schreden langs hem voorbij. In stomme verslagenheid ziet hij die gestalte zich dieper in den mantel wikkelen, de poort doorgaan en die sluiten ; hij was zoo verpletterd , dat het hem niet eens inviel, haar te volgen. Het was hem als den ongelukkigen woestijnreiziger, die den mond naar eene frissche teug opent, en wien men gloeiend zand in de keel giet. Hij had gesmacht naaide liefde eener vrouw, en hij wist nu, dat die vrouw hare liefde had weggeschonken aan een\'

i ander ; want dat was hem zekerheid . die vrouw was Anna, die man , voor wien zij eenen eed ten beste had , was haar minnaar. Hij kende het nu, dat geheim harer koelheid, en hij had het zich | zeiven te wijten. Hij had de eerste kunnen zijn, hij wist, dat die vrouw hem eenmaal, te Rome \' nog, met het oog der liefde had aangezien ; hij had toen eenen blik mogen slaan in den spiegel harer ziel, en hij had zich dit niet ten nutte gemaakt. «Dwaas ! Arme dwaas!quot; riep hij , zich in onzinnige wanhoop nederwerpende bij den gesloten uitgang , «vervloekte staatkunde ! vervloekte eerzucht! vervloekte kuiperijen !quot; En het was als wilde hij zich het voorhoofd verpletteren tegen het harde eikenhout. «Schijnwijze , die ik ben ! liet ik niet het fijne goud door den voorbijganger opnemen , om slechts den koperen penning niet te verliezen? Wee mij! wee mij!quot; En hij verloor zich in die smart, die geene klanken vindt. Hij was gelijk aan den man , die met moeite eene antieke vaas heeft opgedolven, en die deze op eens in scherven aan zijne voeten ziet. Karre wist ook, dat zijn geluk in scherven lag, en hij wist het, dat hij er slechts zich zeiven, zich zei ven alleen van beschuldigen kon. Dit deed zijne wanhoop klimmen; want dat is ook een troost in de bitterheid van de smart, iemand te vinden , dien men van ons lijden kan beschuldigen. En kon hij haar beschuldigen , zijne Anna ? was zij niet ten volle meesteresse harer daden ? had hij wel door een enkel woord, door eene verklaring zijne aanspraken hernieuwd en een rechtop haar verkregen? had zij niet veeleer overtuigd moeten worden van zijne onverschilligheid ? moest zij het niet voor zeker houden, dat hij haar en zich zeiven voor ontslagen rekende ? Dat waren overwegingen . die, hoe natuurlijk ook , thans niet bij den ridder opkwamen , doch waarmede later zijn verstand , zijne onstuimigheid stilde en zjjne spijt verdubbelde. Die schokkende slingering van aandoeningen , zoo ongewoon voor eenen man als deze, altijd gewoon zich te matigen en te be-heerschen , bijna vreemd geworden aan de zwakheden van zijn hart, moest in zinsverbijstering of verdOoving eindigen. De uitputting zijner lichaamskrachten en de overspanning zijner zenuwen , werkte mede tot de laatste; hij viel in diepen slaap , op het zachte grastapijt van den wijngaard...............

Daar is zeker geen meer bedarende balsem voor iedere smart, dan die koesterende gevoelloosheid der zinnen , die is als de dood des lichaams. Zij is als de bedarende hand der kalmte, die over de bruisende baren onzer hartstochten henenstrijkt. Zij is als de verfrisschende waterteug , neêrge-droppeld op de lippen van den aêmechtige ; zij is de weldadige tusschenpoos in eiken jammer; zij herstelt in haren dagelijkschen schijndood van zielsschokken , die doodelijk hadden moeten zijn. zij mengelt eenen zoeten verdoovingsbalsem in den jammerkroes des lijdens ; zij verfrischt, zij geeft kracht, zij verbetert, zij maakt het ondraagbare


-ocr page 371-

361

draaglijk ; o ! wie nog somtijds slapen kan in zyn ongeluk , kan niet volstrekt rampzalig zijn!

Vele uren lang was de ridder in haar bedarend gekozel gewiegd geweest, en de eerste stralen van de vroolijke morgenzon speelden reeds op den schitterenden robijnknoop van zijne barret. Toen hief hij zich op met eene schichtige beweging van schrik Dat was , omdat iemand zijnen sluimer gestoord had, omdat men zacht zynen arm wegtrok van onder zijn hoofd, dat daarop gerust had. Het was eene bekende gestalte, die zich veroorloofde, de rust van den Engelschman te verstoren , en eene bekende taal ook , waarmede zij voortging hem tot de werkelijkheid terug te roepen , eene taal, die sinds lang niet zijne ooren getroffen had: zijne moedertaal.

„Waarom verlaat Sir Lionel Karre zijn eigen 1 beschermend dak, om een dauwbed te zoeken i op de heide, zooals de mannen van Wallace ?\'\'

„Hugh Mac-O-Daunt!quot; riep de ridder half verwonderd en half vragend.

Het was werkelijk Hugh, de trouwe Schot van Lady Oston, dien wij allen vergeten hebben, en die toch, zonder het te willen of te gissen , zulk eenen belangrijken invloed had uitgeoefend op de lots wending zijner meesteres. Zonder zijnen twist met de mannen van den Stadvoogd , ware Scipione\'s tusschenkomst onnoodig geweest, ware het niet in dezen opgekomen , de schoone vreemdelinge met een weefsel van intriges te omgeven , waarin zij , en anderen dan zij , zich verstrikken moesten , zoo niet een fakkel van boven hen voorlichtte, om ze te doorzien, of eigene zielskracht hun moed gaf, om ze te verbreken. Het is eene eeuwige wet, in de maatschap -pelijke wereld zoowel als in die der natuur, de geringe oorzaak leidt tot groote gevolgen ; een paalworm knaagt aan eene zeewering , en eene landstreek wordt overstroomd , een muschje verliest de zaadkorrel, die zijn jong zoude hebben gevoed, en een eikenwoud ontstaat, een Paus werpt den banvloek der Kerk op eenen scheurmaker , en men heeft de Hervorming ; zoo ging het en zoo zal het gaan, en daarom ook wordt Hugh\'s claymore het wapen, dat.... dan wij willen ons zeiven niet vooruitloopen, er zijn buitendien reeds genoeg lezeressen, die aan het eind naar de uitkomst hebben gezocht.

Op den uitroep des ridders: „Zendt zij u ?quot; antwoordde Hugh, met eenige verwondering :

„Wie zoude mij zenden ? mijne Lady ! hoe kon zij weten..

„Gij hebt gelijk , had zij het kunnen weten , dat ik, ik zelf de getuige was geweest van... van..

„Van wat, Sir ?quot;

„Van een akelig nachtgezicht; doch weg, weg daarmede! ik wil gelooven, dat het niets was,quot; hernam Karre , zich over het voorhoofd wrjjvende, als wilde hij het gebeurde uit zjjn geheugen wegvagen. Daarop vatte hij met hevigheid de hand van den Schot: „Ik wil waarheid, Hugh ! ik wil overtuiging ! Hoe leeft uwe Lady in dit huis,

is zij vroolijk, is zij gelukkig, heeft zjj eenen minnaar ?quot;

„Een minnaar , Sir ? Hoe komt gij op zoo la- i ge verdenking? de moeder van Lady Oston was eene Schoische, en eene dochter uit het Huis der Lairds van Strycase heeft geen minnaar , dan die haar gade wordt, en... en..

„En gij herinnert u, dat ik het was , die eens haar verloofde heette, niet waar ?quot; hernam Karre bitter. „Gij , trouwe dienaar van haar Huis, die ons te zamen als kinderen zaagt spelen , als jongelieden dwepen ; zeg het mij , gij zijt de eenigate , wien ik die vraag zoude doen: — heeft uwe meesteres eenen geliefde , dien zy niet erkennen wil voor de wereld ? heeft zij eenen harts -tocht, die het licht schuwt ? Ik zoude niet zoo vragen , zoo ik niet gezien had ; gezien , hoort gij ?quot; En hij deed hem een kort verhaal van zijn nachtelijk lijden.

Het was een zonderling verschijnsel , die geheimzinnige staatsman , zoo omzichtig en behoedzaam, die gewoon was de wacht te houden over ieder woord en over iederen glimlach , die nooit zijne hooggeboren vrienden liet lezan in het binnenste zijner ziel, plotseling zijn vertrouwen te zien schenken aan eenen eenvoudigen dienaar, die geene andere aanspraak had op dat vertrouwen, dan zijnen goeden wil. En toch, zij is zoo natuurlijk die behoefte van het menschelijk hart, om zich te ontlasten in den boezem van een\' ander , om troost te hooren uit den mond van een\' i ander , om eene zielskwelling toegestemd te zien, of weêrleid door een\' ander; zij is zoo geheel ineengeweven met onzen trek tot gezelligheid, en zoozeer een werkelijk gevoel van onze eigenliefde , dat ze den hoogste heeft samengevoegd met den laagste! Men heeft Vorsten gezien, die een harteleed verborgen voor hunne verwanten , en die troost zochten bij hunne hofnarren; men heeft den scherpzinnigsten geleerde zijne belangen zien blootleggen voor de oogen van den opper vlakkigsten mensch.

Dat was het, wat ook Karre bewoog.

„Gij kondt gelijk hebben , Sir !quot; sprak de Schot met langzame deftigheid het hoofd schuddende , toen de ridder geëindigd had. „Die verwijfde ! lucht van dit dwaze Italië , waarover nooit een sombere nevel drijft, zooals in ons Schotland, kon wel alle vrouwen gelijkmaken. Eene vrouw is een ij del en gebrekkig vat , en Lady Oston , | St.-Patrick vergeve het mij! is eene vrouw . hoe- ! wel er Schotsch bloed door hare aderen stroomt en van het beste; maar dan toch altyd eene vrouw, en wie verzekert ons , dat ook zy niet kan omkeeren als eene reigerveder in den wind! j En werkelijk , nu ik er aan denk, herinner ik j mij voor eenige dagen hare stem gehoord te heb- , ben in het lusthuisje van Mevrouw Camilla, en er was toen eene mannenstem , die haar antwoordde. Ach! zeker heeft de vleitaal van een Italiaan haar betooverd. Dat die verwenschte laaglan- | ders mijnen plaid aangapen , om mjjn goed En-gelsch lachen, en mij nawijzen als zij slechts |


30

I.

-ocr page 372-

ENGELSCHEN TE KOME.

302

eenen strik van mijn voetschoeisel zien ; en dat \' zij mij mijnen goeden claymore hebben afgenomen\', dat alles wil ik hun vergeven , als het dan zijn moet: maar als zij mij mijne Lady verleiden tot daden, die het licht schuwen , dan , zoo waar ik Hugh Mac-0-Daunt heet , dan zal men van mijns vaders zoon hooren spreken. Vertrouw op mij, Sir! gij zult ten minste weten wie u verdringt: dan kunt gij zelf handelen zooals u goeddunkt, ik zal u nauwkeurig rekenschap geven van alles, wat hier omgaat; de arend van het gebergte ziet niet scherper dan ik , als ik een geheim weten wil, en de looze Margaret, die zeker in het vertrouwen van de Lady deelt, en die ook al veranderd is, sedert zij Eomeinschen grond onder de voeten heeft, zal vroeg moeten opstaan, om mij.... maar waarlijk, ik vergeet geheel waarom ik zoo vroeg ben opgestaan.quot;

,,En ik, dat mijne tegenwoordigheid hier, op zulk een uur , ten minste vreemd moet schijnen,quot; hervatte de ridder , die , nu hij zijn angst had uitgestort, weder geheel zich zelf werd, ,,weet gij niet een middel, om mij onopgemerkt den wijngaard te doen verlaten , Hugh ?quot;

„Niets is gemakkelijker , Sir ! Ik visch somtijds in het kanaaltje, dat linksaf den wijngaard omgeeft. God gave, dat het de Clyde ware! Het bootje van den opzichter der tuinen is altijd tot mijnen dienst. Ik had juist heden aan zijne dochter visch beloofd , daarom was ik met den dageraad wakker ; wees slechts zoo goed mij te volgen , Heer! ik zal u aan den oever brengen, op eene plaats , vanwaar gij gemakkelijk uwe woning bereiken kunt.1\'

„Ik volg u , Hugh ! en houdt gij ook uw woord omtrent Lady Oston , dan wil ik uwe diensten betalen met iets beters dan goud, met mijne vriendschap.quot;

XIV.

EENE VERZOENING EN EENE ONVERZOENLIJKHEID.

„Anna Oston! gij , die den God van liefde zoo oprecht aanbidt, hebt gij genoeg christelijke liefde , om eenen beleediger te vergeven ?quot;

Zoo stoorde eene welluidend ernstige stem de Engelsche schoone in haar aandachtig ochtendgebed , toen zij nedergeknield voor haar elpen Christusbeeld, op hare wijze haren God vereerde.

De naklank van die stem trilde voort tot in het binnenste harer ziel. Zy zag om , het was de Kardinaal Montalto. Anna stond schichtig op ; zij moest tegen haar bidgestoelte leunen , om staande te kunnen bljjven, zoo sidderden hare knieën. Het eenige gesprek, dat zij met dien man gehad had , was ook zoo kwetsend scherp en zoo verguizend bitter geweest, dat zij niet dan met huivering aan een hernieuwd samenzijn dacht, en

toch lag er zoo iets ernstig deemoedigs in die woorden , en zooveel aandoenlijke oprechtheid in ! zijne zachte stem , dat de Lad}\' in zoete ontroering hare oogen niet durfde opslaan naar die van haren bezoeker. En inderdaad , hunne gebieden- ; de uitdrukking was door een\' stillen weemoed j getemperd, en in geheel zijne houding lag iets | neêrgedrukts, iets verslagens, dat zelfs eenen ; hardvochtigen vijand tot vergeven zoude bewo- : gen hebben. En Anna was noch hardvochtig, j noch de vijandin van haren beleediger. Ook sprak zij met eene zachte, bevende stem, terwijl zij hem naar eenen armstoel heen wees: „Uwe Doorluchtigheid wil dus nu gelooven , dat zij mij onrecht deed ?quot;

En hij antwoordde snel met de hartstochtelijkheid van den Italiaan en van den jongeling: „Onrecht! o Mylady ! ik zal geen geluk kennen op deze wereld, en geene rust in de andere , zoo gij mij dit onrecht niet vergeven kunt. Mijn mond heeft u niet gevloekt, maar mijn hart heeft u gelasterd. Afschuwelijke dwaas , die ik was ! liever te gelooven aan de ongerijmdste aller opvattingen , dan aan de heilige onschuld van uw oog, liever gehoor te geven aan de influisteringen van eenen dwalenden lasteraar , dan aan de reine deugd, die van uw voorhoofd mij tegen-blonk. En toch , ik heb lang gekampt , eer ik de luide stem van mijnen argwaan voor waarheid hield, en ik heb veel geleden. O schenk mij vergiffenis , om den wille van wat ik geleden heb.quot;

Maar zij zweeg, zij was te sterk getroffen , zij kon niet antwoorden.

„O spreek ! spreek!quot; riep hij dringender , „welke vergoeding wilt gij ? Zal ik . knielend voor het altaar, het purper van mijnen rang ter zijde leggende, openlijk herroepen ...quot;

„Herroepen! wat niet uitgesproken is geworden viel zij schielyk in , „neen , Monsignore! om Gods wil niets openlijks , niets , dat zoo plechtig klinkt, ik behoef geene andere vergoeding, dan de zekerheid, dat gij mij niet meer wantrouwt.quot;

En zij reikte hem met al de kalmte, die zij in hare macht had , de hand ter verzoening.

,.Neen, op myne knieën!quot; riep hjj . zich onstuimig voor haar nederwerpende , ,,Anna ! zachtmoedige engel! leer ook dat vergeten . dat ik u heb kunnen wantrouwen ,quot; en met drift, hare hand vattende, drukte hij daarop kussen, die voor teekenen van verzoening veel te vurig waren. Lady Oston was geen zestienjarig meisje, dat in bedwelming nederzinkt, bjj de eerste aanraking van den hartstocht; ook zeide zy met eenen zweem van vastheid : „Niet alzoo , Monsignore! dit is niet de plaats , die u voegten toen zij hem tevergeefs trachtte op te richten , voegde zij er meer weifelend bij : „Ik smeek het u , Montalto! uw berouw ontzet mij evenzeer als uwe beleediging.quot;

„Ik zal bedaard zjjn , Anna ! ik zal hetsprak hij, opstaande ; „maar hoor mg , ik heb u nog iets


-ocr page 373-

ENGELSCHEN TE ROME.

363

beters af te smeeken dan uwe vergiffenis. Ik vraag van u uwe vriendschap ; als eene onverschillige kan ik u niet zien. Gij zult het weten, dat ik diep voel, hoeveel ik heb goed te maken ; Anna! wilt gij niet mijne vriendin zijn, mag ik niet uw\' vriend heeten ?quot;

Vriendschap ! gevaarlijk woord , waaronder zich zooveel verbergt, zooveel warm gevoel, zooveel valsch gevoel, zooveel schijngevoel. Vriendschap, dat is een zoo rein woord , een zoo onschuldig woord; een zoo zedig woord, zoo gemakkelijk geuit en zoo gerust aangehoord. Vriendschap, dat kan ook een verraderlijk woord zijn. De vriendschap , dat is zoo schoon een sluier, waar mede zich het ongeoorloofde omkleedt; de vriend schap , dat is een zoo misleidend masker , dat zij, die haar offers brengen, vaak zich zeiven vergissen in het beeld, dat zij bewierooken. En dan is het te laat helderzien , doodelijk!

Ook Anna vergiste zich, zij dacht ook slechts aan de reine zonzijde van het woord. Zij blikte niet neder in den afgrond , dien het voor hare voeten opende ; maar zij zag slechts de bloem , die haar daar overhenen werd toegereikt; en zij Wt?s zwak genoeg, om daarnaar te grijpen. En waarom zoude zij ook niet een weinig vriendschap schenken aan den jongeling, die haar dit afsmeekte met blikken en houding, dringender nog dan zijne stem ? Hij was sedert lang de eerste , die haar met de taal van het hart te gemoet kwam; zij had behoefte aan zachte gewaarwordingen; zij had behoefte aan den troost van begrepen te worden ; zij moest haar aanvullen, de diepe teleurstelling en de ledigheid, die Karre\'s verflauwing in haar hart had achtergelaten. Zij voelde zich sterk en groot , de arme, zij voelde zich goed en rein, en zij begreep niet, dat de vriendschap een scherp tweesnijdend zwaard is, dat een gevaarlijk speeltuig konde worden in de hand van eenen hartstochtelijken jongeling en van eene jonge, dwepende vrouw. Zjj liet toe , dat men de vonk daarheen wierp in het stroo, en zij bedacht niet, dat de wachters slapen konden , terwijl het daar smeulde, om bij hun ontwaken met schrik te staren op eene lichtelaaie vlam. Er was toch veel ernst en veel matiging in het woord, waarmede zij zijne bede toegaf; zooveel ernst en zooveel matiging zelfs, dat ze beiden meer kalm op de oorzaken van het eerste misverstand konden terugkomen. Hij spaarde haar echter eene optelling van Scipione\'s lage lasteringen , zij konden haar slechts verbitteren en grieven ; toch ontviel hem de vraag , waarom zij in het eerst elke bekendheid met dien man had ontkend ?

Zij maakte hem duidelijk , waarom zij niet vrij over den geheimzinnigen jonkman had mogen spreken , en wie haar het stilzwijgen had opgelegd. »0! die hatelijke , kronkelende staatkunde . die altijd liever omwegen neemt, dan het rechte pad , die nooit het gelaat toont en altijd het masker , zonder er aan te denken , hoe onberekenbaar vele de gevolgen kunnen zijn van

hare verwikkelingen , en welke deugdzamen en ■ welke eenvoudigen zij door haren maalstroom in de draaikolk helpt!quot; riep de Kardinaal uit, «Scipione\'s boosaardigheid is zeker zonder verschooning ; maar hij moest zich vergissen in uwe betrekking tot mijnen oom ;. .. hoe konde hij ook denken , dat alleen staatkundig belang..

»0! het was de hand der Voorzienigheid viel Anna met vuur in, «die mij, reeds den eersten avond van mijne aankomst, in Zijne Heiligheid den verkzamen beschermer mijner partij deed vinden ; o! zeker , des Hemels zegen rust op de goede zaak , ook mijn neef Karre leeft slechts , om haar te ondersteunen.quot;

Montalto zag voor zich neder en zweeg. Hij voelde zich niet in staat haar nu de mededeelingen te doen , die de Paus hem had opgedragen. Dat wilde hij aan Karre overlaten; hij wilde haar niet bedriegen , liever wilde hij haar een wenk geven , die haar ten minste behoedzaam zou maken. Hij hervatte:

»Nu wij van den ridder spreken , moet ik u zeggen , dat gij een bezoek van hem te wachten hebt, hij heeft u iets voor te stellen ; maar ik raad u voorzichtigheid, de ridder is niet geheel, wat hij schijnt, en Rome heeft meer belangen , dan die van hare Katholieke kinderen in Engeland alleen.quot;

))Hoe moet ik dit verstaan ?quot; vroeg zij verwonderd.

«Als den eersten vriendenraadhernam hij , hare hand vattende, ^duidelijker mag ik niet 1 spreken, en ik heb reeds te veel gezegd voor ; den neef van Rome\'s opperheer. En nu gy mij- | ne vriendin wilt zijn , moet gij ook deelen in mij- ! ne geheime onrust. Gisteren in den nacht had j ik eene samenkomst met Zijne Heiligheid ; in de ; drift, om van uwe onschuld zeker te zijn , ont- j snapte mij eene voorbarige vraag, die hoog werd I opgenomen ; wij hebben nog geene verklaring | gehad, en toch, ik wil mij daarmede haasten, ! want zoo licht stelt zich een vijand tusschen het berouw en de verzoening. Nu het leven mij schooner is geworden , zoude iedere nevel, die het bewolkte , mij onwelkom zjjn.1\'

»Juist, mijn vriend ! ga, ga spoedig ; gij zult mij immers mededeelen hoe gij geslaagd zjjt ?quot;

»0 zeker, en ik zal uwen beleediger daar ginder niet vergeten. Scipione zal zijne straf niet ontgaan.quot;

»0! ik bid u, Montalto! laat dat niet zijn ; laat ons onzen schuldenaren vergeven. De vijand . dien men kent, is niet meer gevaarlijk ; en de lasteraar , die ontmaskerd werd, is niet meer te vreezen. Beloof het mij , Alexander ! het is mijne eerste bede , verschoon den ongelukkige ; Zijne Heiligheid is verschrikkelijk rasch in zijne rechtvaardigheid , en niet om de gansche wereld wilde ik het bloed van een\' mensch om mijnentwil gestort zien. Belooft gij het mij , dat gij van hem zwijgen zult?quot;

»Gij hebt slechts te lispelen, dat gij geene


-ocr page 374-

364 \'ENGELSCHEN TE ROME.

wraak wenscht, edele Anna ! maar uwe roerende goedheid voor eenen ellendige, die haar niet verdient, geeft u eene nieuwe aanspraak op mijne diepe hoogachting,quot; en snel eenen prachtigen ring van zijnen vinger nemende, trachtte hij dien aan den haren te schuiven ; zij weerde het af. «Wilt gij dan geene gedachtenis aan dit uur?quot; vroeg hij, smeekend en te leur gesteld. «Neemt gij dezen ring niet als eene zichtbare herinnering aan uwe edele vergittenis?quot;

m Ja, ik neem hem,quot; zeide toen Anna, wom daarbij veel te denken aan de grootmoedige zelfvernedering van eenen Prins der Kerk.quot;

»Gedenk mij liefst als uwen vriend. Mag ik u spoedig wederzien?quot; hernam hij , zich buigende , om hare hand te kussen , die hij aan zijn hart drukte. Zij antwoordde niet; maar haar zwijgen en haar blik hield eene toestemming in. En toen zij zich langzaam verwijderd had , viel zij in haren armstoel neder , nam weder den ring van haren vinger , en wierp dien met drift van zich, terwijl zij uitriep : kVriendschap ! o God laat mij niet zwak zijn!quot;

Het was nog niet laat in den ochtend, toen de Kardinaal van zijn vluchtig, doch veelbeslis-send bezoek in het paleis Peretti terugkeerde. Geheele drommen van hooge geestelijken en wereldlijken verdrongen zich in zijne voorzaal. Op den Kardinaal-neef, dat was vanouds her de gewoonte , viel altijd een deel der hulde terug, welke den Opperheer van Rome omgaf; en deze volgde dan ook den jeugdigen Montalto , ofschoon hij minder dan een van zijne voorgangers de willekeurige uitdeeler was der Pauselijke gunsten.

De hulde der menschen aan de macht en den invloed , zij is de getrouwste en onwankelbaarste van alle vereeringen. Het zijn geene oordeelkundige menschenkenners , die haar wuft en onstandvastig noemen , omdat zy zich soms van den eenen naar den anderen wendt. Wat is dat anders , dan een bewijs harer trouw ? Zoo zij dit niet deed, zoude zij den persoon huldigen , en niet de macht, die hij vertegenwoordigt. Zij alleen . die dat uit het oog verloren , klagen over de weifelbaarheid der menigte, die toch niets anders is , dan een standvastig aankleven van een beginsel. Zij bevond zich dus nog bij één de foule (Ten has en de foule dquot;en haut, zooals Rousseau zegt, in het paleis van eenen jongeling, ofschoon het uur reeds voorbij was , waarop die jongeling de gewoonte had , haar zijn aangezicht te toonen. Zij wacht zoo gaarne de menigte , zij is zoo geduldig de menigte, als zij \' op het welbehagen van eenen machtige wacht, I als maar haar eigen belang goede rekening vindt bij dat wachten.

Maar Alexander Peretti was heden niet in de i stemming, om ze toe te lachen, die laag trotsche en I trotsch lage wezens, om een vriendelijk oog te wer-i pen op al die vleiende, kruipende, nijdige baatzuchtige aangezichten, en om welwillend neder te zien op die verwaande , opgeblazene , hoogmoedige gestalten , die zich zoo klein wisten te maken voor hem ; ook gaf hij ze allen snel en verstrooid hun afscheid. En zij ging uiteen de me nigte , mismoedig , droevig en gebukt , doch niet morrend ; zij buigt het hoofd zoo gaarne neder. zij kruipt zoo gaarne die menigte, omdat zij weet, hoe de mensch, die zich in zijne volle lengte verheft, en die zich opwaarts richt, bijna altijd te groot is . om door de muizenholen te gaan, die tot de fortuin leiden, en te kortzichtig , om de glinsterende glaskorrels, die de eerzucht zoekt, uit het slijk op te rapen.

y)bt.-Marcus zij geloofd, dat Uwe Eminentie ze wegzond ,\'\' sprak Ottavi , toen hij met zijnen j Meester alleen was, «hier is iets, dat misschien | spoed vereischt.quot;

En hij overreikte hem eene perkementen rol met den visschersring , in gewoon zegelwaa afgedrukt. «Het moet van het Apostolisch Kabinet zijn ging hij voort, met een bezorgd gelaat.

Zonder te antwoorden , verbrak Peretti de zegels; bij het lezen verbleekte hij zichtbaar.

»Laat terstond inspannen , Signore ! ik moet daar ginder heen.quot;

»Is dat de uitkomst van uw nachtelijk bezoek | op het Valikaan , Doorluchtige Heer ? dan wenschte ! ik liever , dat ik er mijn oud hoofd aan gegeven had.quot;

»Stel u gerust,quot; hernam de Kardinaal met • eenen zachten glimlach, doch met eene stem, die weifelde. „Het is niets , volstrekt niets, een woord zonder bedoeling , een onbeduidende twist; ik ga vergiffenis vragen; want ik heb misschien | ongelijk. Zijne Heiligheid is snel in het uitvoeren eener bedreiging. Lees/\'en hij gaf den grijsaard de rol.

Het was eene herroeping van verscheidene vrijheden , door den jongen neef des Pausen , boven andere leden van het H. College genoten , niet noemenswaardige kleinigheden, doch die het ge-dwongene van den geestelijken stand te Rome onder Sixtus matigden , en wier gemis dien meer drukkend maakten.

Het was eene gelijkstelling met de anderen; het was als een voorbode van verlorene. gunst; het was de eerste dof ratelende slag van een dreigend onweder , dat niet te spoedig kon worden afgeleid ; ook begrepen de Kardinaal en Ottavi beiden daarvan de noodzakelijkheid zoo wel, dat geen hunner een noodeloos woord ter vertraging spilde. De oude man volgde zwygend , doch met een bezorgd oog den jongeling, die zich zoo haastig in zijne staatsiekoets wierp, welke daarop zoo snel, als vier vlugge paarden haar voorttrekken konden , langs Rome\'s straten voortrolde. En menige arme zag met smeekend vragende blikken opwaarts naar het sierlijk vergulde gevaarte, en menig diep behoeftige klopte het hart vroolijker , als hij het zag naderen ; zij wisten ook, dat zich daarin niet de koele Leviet bewoog, die hunne armoede niet zien wilde ; of de trotsche Priester, die hunne behoefte niet gevoelen kon, maar de liefdadige Vorst der Kerk ,


-ocr page 375-

ENGELSCHEN TE ROME. 365

i die het oog immer op hunnen nood wendde , om er in te voorzien ; die bij de weldaad niet angstvallig afwoog , of de beweldadigde haar wel recht waardig mocht zijn; maar die gaf, zooals de groote Meester het voorschrijft, niet met de hand eens rechters, maar met die des broeders. Ditmaal echter was de Kardinaal te diep verzon-, ken in een ernstig nadenken over eigene belangen , te zeer in onrust over de gevolgen , die een onbedacht woord konde na zich slepen, en | nog veel te weinig beraden op de wijze, hoe die af te wenden , en nog te veel peinzende op een woord ot\' eene zinsnede, die verzoening konde : brengen , om anders dan met verstrooiing op de i smeekende en juichende menigte neder te zien.

Ook wierp hij zijn goud onder hen , zonder dien i deelnemenden blik van medegevoel daarbij te voe-; gen, die eerst de weldaad waarde geeft. De vader der armen had heden geenen glimlach voor i zijne zonen. En hoevele brandende blikken van smachtende begeerlijkheid werden ook niet op i deze koets geworpen , en hoe menige verzuchting 1 naar een dergelijk maatschappelijk welzijn , drong zich bij het zien daarvan niet te voren uit menige ij dele borst, en menige vurige wensch i straalde daarbij uit veler fonkelend oog , dat ■ slechts staarde op het blinkende geluk des Kardinaals , en niet verder zag dan het gouden snijwerk van zijn voertuig, en het weelderig pur- i per van zijn plechtgewaad. Hadden zij het kun-; nen weten die benyders, welk eenen last van ! jammer , van vernedering , van onrust, van grie j i vend zielelijden, die jongeling met een lachend ! gelaat zoude te torschen hebben, en hoe duis- \' ter die zonneschijn was, waaraan hun schemerend oog zich blind zag, en hoe weinig de zonnegloed der vreugde die borst verwarmde , die i : toch door zijde en fluweel werd bedekt; hoe zou 1 hunne gloeiende, ijverzuchtige, benijdende verbeeldingskracht , bij deze werkelijkheid, tot kil | ijs gestold zijn. Gij allen , menschen ! wie gij ook ; zijn moogt, benijdt niet wat gij niet kent

Met eene onrustige huivering, die hij zich zeiven loochenen wilde , trad Montalto ditmaal in de gewone voorzaal. Hij had wel de vrijheid, ; onaangemeld bij zijnen oom binnen te gaan ; heden echter vond hij het geraden, zich te laten i aandienen.

Daar waren vele hovelingen en hooge geeste-\' lijken in de voorzaal; daar waren er zelfs onder, ! die nog dien eigen ochtend den jongeling hunne hulde haddén gebracht, gelijk zij die tlians gingen brengen aan eene hoogere macht dan de zijne. Daar waren vele aanzienlijke vreemdelingen , Prinsen en Graven uit alle oorden van Europa daarheen gestroomd, tegen het naderende paaschfeest. en die eerst den afzonderlijken zegen gingen afsmeeken van den algemeenen Vader der Katholieke Kerk. Daar was ook de Spaansche gezant Don Olivarez , zoo vaak door Six-tus beleedigd , en die beleediging altijd zoo noode verkroppende.

De Kardinaal Aldobrandini , die daar ook was,

had te gelijk met \'s Pausen neef keunis laten geven, dat hij op de bevelen van Zijne Heiligheid wachtte.

Zwijgend en in zich zeiven gekeerd, zonder een woord te richten tot zijne medebroeders, die zich rondom hem verdrongen, verbeidde de jonge Kardinaal, met een buitengewoon ongeduld en in eene zekere spanning, de komst van den Kamerheer-Ceremoniemeester , die bem zoude binnen leiden. Eindelijk kwam deze, doch met eene zonderlinge bedremmeling op het gelaat en in de houding; hij gaf in half uitgesprokene i woorden, wier gezochtheid van zijne verlegen- ; heid getuigde , te kennen , dat de Kardinaal Mon- | talto niet ontvangen konde worden.

De jongeling liet zich het woord nogmaals her- i halen. Dat woord , hoe zacht ook uitgesproken, i klonk eensklaps als door eene echo rond ; want ! waren het de tongen niet, die het herhaalden , j toch las ieders blik het op de bleeke , trillende i lippen des jongelings , in zijne gestalte , die zich | als verpletterd ineenboog, op de verbijsterde, j straffe , verbaasde , onnoozele , getroffene , of ze- | gepralende trekken, van wie hem het naaste om- ^ gaven.

fWord ik toegelaten ?\'\' vroeg Aldobrandini i haastig.

De Kamerheer boog zich toestemmend.

))Dan moet er eene vergissing zijn.\'1 De Kamerheer haalde de schouders op, en maakte daarbij die veelzeggende beweging met de hand, die aanduidt, dat men meer weet, dan men uiten wil.

»Ik moet dit misverstand uit den weg ruimen,quot; hernam weer de oudere Kerkvorst, en zich tot Peretti wendende :

«Broeder! vergun mij een woord te spreken in uwe zaak daarop volgde hij den Ceremoniemeester in het Pauselijk Kabinet.

Dat weigerend antwoord was ook daar niet met goedkeuring aangehoord geworden.

De Kardinaal Ciistagna , een der achtingswaar-digsten van het H. College , in wien Sixtus een groot vertrouwen stelde, en dien hij latei als zijnen opvolger aanwees, bevond zich bij den Paus, toen diens jeugdige neef werd aangediend Die kennelijke stap tot verzoening, na een zoo licht vergrijp, had, zoo niet den Vorst met den on- i derdaan, ten minste den oom met den neef, | moeten bevredigen; maar het stroeve , weinig | toegevende, niet fijn voelende gemoed des Pausen , liet zich zoo licht niet bevredigen. Hij was ! misschien des te onbuigzamer , naarmate de andere zich dieper boog. Een kort: »Wij willen den Kardinaal Montalto niet zien was zijn stroef antwoord

De Kamerheer , ontsteld over dezen vreemden ommekeer, zonder eenige bekende reden tot onmin tusschen de bloedverwanten, bleef aarzelend staan , eene herroeping van dit bevel afwachtende.

))Uwe Heiligheid bedenke toch , dat zij haren bloedverwant daar eene openlijke vernedering aan-


-ocr page 376-

ENGELSCHEN TE ROME.

360

doet, ten aanzien van zoovele vreemdelingen en | Vorsten, „eene vernedering , die zich niet weder zoo spoedig laat vergoedensprak Castagna ern-stig.

»Dat is het juist, wat wij bedoelen , Mijnheer ! ootmoed is ook eene deugd. Die jonge man heeft sedert eenigen tijd aanmatigingen, welke het goed is, eenmaal ten toon te stellen ; eene kleine vernedering is zeer dienstig tegen den zelf-verheffenden hoogmoed van zijne jaren en zijn karakter.quot;

«Heiligste Vader! dat is geene kleine vernede-ring, dat is eene zware , grievende krenking; eene krenking, die gansch Rome weten zal, die luid zal klinken door alle Vorstenstaten van Europa , die den Kardinaal-neef eene prooi zal doen zijn, waaraan zich de snapzucht van alle Romeinen zal verzaden; men zal alle mogelijke gevallen onderstellen , die aanleiding kunnen gegeven hebben tot eene zoo openlijke gramschap ; men zal hem de boosaardigste verdenkingen niet sparen ; de schuwe achterdocht zal haar slangehoofd opsteken. De laster.... elke zonde....quot;

«Wij hebben uwe voorlichting nog niet gevraagd , Doorluchtigste! en w^j vinden goed, zoo te handelenviel Sixtus hem droog en koel in de rede , en tot den Kamerheer sprak hij :

«Gij hebt u te veel opgehouden, Mijnheer! ons antwoord was duidelijk.quot;

«En Monsignor Aldobrandini ?quot; stamelde deze.

»Zal welkom zijn, ga.quot;

))Dit verdubbelt de grieve , Heer!quot; hervatte weder Castagna, die met moed voor den jeugdigen ambtgenoot pleitte ; doch Sixtus zweeg, en slechts zijnen blik legde hem het stilzwijgen op.

Toen kwam Aldobrandini, de man van zijn vertrouwen, de man van zijn hart, zooals hij zich eens had uitgedrukt, dien hij als den aller waardigsten , met verzaking van elke fami-liegunst, tot Opperpenitentiaris der Kerk verheven had.

»Het kan uw wil niet zijn, Heilige Vader!quot; sprak hij ernstig, wuwen jongen neef zoo onverhoeds te verpletteren. Het woord, dat hem heden uit uw oog verdrijft, kan , mag niet onherroepelijk zijn. Het moet wel eene opzienbarende fout wezen , die verdient zoo openlijk bestraft te worden , * die de eer van eenen Peretti zoo op het spel zet.quot; —

«De eer van mijn geslacht zal daarbij niet lijden , dat een zijner leden leere inzien , hoe licht het ons valt hem te ontberen.quot;

«Het zal niet noodig zijn , onder de aandacht van uwe scherpzinnigheid te brengen, hoe onberekenbaar vele ze zijn kunnen, die treurige ; gevolgen van ééne enkele diepe krenking in de jaren der licht ontvlambare jeugd. Antonio\'s ; zoon is fijnvoelend op het punt van eer , hij heeft al de kwetsbare lichtgeraaktheid van zijnen landaard , en sta mij toe het te zeggen, van zijn geslacht; — om zijnent, om uwent wil zelfs, Heer! breng hem niet tot wanhoop , men kan niet weten tot welke stappen...

„Stappen.... wanhoop ! lichtgeraaktheid , dwaasheden ! Wij hebben vroeger wel iets anders te verdragen gehad; stappen ? welke stappen , zoh de jongen...quot; morde Sixtus half overluid in zicu zeiven ; toen de stem met ernst en hoogheid ver-heifende , zeide hij tot Aldobrandini :

wMonsignore ! zoo de Kardinaal Montalto u tot | zijnen pleitbezorger heeft uitverkoren, zeg hem dan nu, dat ik hem niet zien wil, heden niet, i en morgen niet, en nimmer op eenen door hem j gekozen tijd; zeg hem , dat hij zich naar zijn pa- ; leis begeve , en wachte tot wij hem aan onze voe- i ten terugroepen.quot;

»Mijn Vorst! dat is zijne Doorluchtigheid tot het uiterste brengen , ik waarborg niet....quot;

»En laat hem bij zijne stappen dit woord in ; overweging nemen, dat hij voortaan bij ons op | niets meer te rekenen heeft, dan op eene recht- | vaardigheid , die blind is. Monsignor Castagna! ! wij zijn gestoord geworden in onze arbeid en zonder de doorluchtige voorspraak van zynen neef i nog met eenen blik te verwaardigen, hervatte j de onverzettelijke met vastheid de missive , die hij ! Castagna in de pen gaf.

Aldobrandini moest zich met dit antwoord verwij deren. Hij vond den Kardinaal-neef in een hoek der ontzaglijk groote zaal alleen. geheel alleen , en zoo verlaten , als ware hij reeds werkelijk gevallen geweest. In de meest verzachtende bewoordingen deelde hij hem zijne hoogst kiesche boodschap mede. Toch kon hij het wezenlijke daarvan niet verbloemen. De gelaatskleur des Kardinaals wisselde af van een doode-lijk bleek tot een gloeiend rood, zijne oogen bliksemden van verbeten\' toorn , de aderen zwollen hem op het voorhoofd als gespannen boogpezen. «Hij verjaagt mij dus sprak hij , toen Aldobrandini geëindigd had, en nog voordat er een antwoord volgen konde , voegde hij er bij , met eene stem , die een weerklank was van de bruisende drift in zijn binnenste : ))Ik kom niet terug!quot; en ijlings, voordat iemand er aan denken konde hem te weêrhouden, snelde hij de zaal uit, de fresco-galerijen langs, de trotsche portico\'s door , eenen der breede marmertrappen af, en stortte zich in zijn rijtuig, iijne lieden alleen toeroepende : »Voort, haastig voort!quot;

Die onbedachte uitdrukking van bitterheid: i »Ik kom niet terugwas niet weggestorven als | een flauwe noodkreet in den stormwind. Twee i mannen hadden haar opgevangen: Olivarez en I Scipione. Wij weten niet hoe het kwam , dat | zij beiden juist toen eenen blik van verstand-1 houding wisselden, noch ook waarom Scipione juist ! daar was ; maar wij weten wel, dat hij veelmaal len in de voorzalen van het Vatikaan ronddoolde , en dat zijne ooren daar menig woord op-i vingen , dat later in de binnenvertrekken werd herhaald.


-ocr page 377-

ENGELSCHEN TE ROME.

i den oever der rivier , lag niet eene sierljjke villa, i

XV. maar eene armelijke landwoning; hij nam zich , voor, daar af te stappen; maar toen hij de

LA.ET1 riA. kleine beweging linksaf wilde maken , werd zijn

Arabier eensklaps schichtig, steigerde, en wilde niet

Alexander Peretti in zijn paleis teruggekomen, voort, het dier weigerde de gewone gehoorzaam-wierp den eersten Kamerjonker, die hem in het heid aan gebit en sporen, en alleen de behen-oog viel, zijnen hoed toe, dien prachtigen pur- digheid van den rijder hield dezen in den zadel,

perhoed! duizenden hadden er zeker naar willen Het moest .\'ets ongewoons zijn , wat dit dier zoo

grijpen. plotseling in zijne vaart stuitte. Het was iets ,

«Een paard, Saffiro! eene andere kleeding! dat de Kardinaal had kunnen voorzien, zoo hij niets wat mij mijnen stand herinnert , schielijk ! i meer oplettend geweest ware op het omringen-

wees niet zoo onverdraaglijk langzaam! geef hier de. Een meisje, dat eenen muilezel bij den toom

die barret, eenen degen! ik wil eenen degen! de voortleidde , kwam van tegenovergestelde zijde

! rijzweep hier ! weg nu! niemand heeft mij te vol- recht op hem toe. Zij was hem nu genaderd; 1

gen!quot; men kent den instinctmatigen angst der paarden En na die driftige bevelen, bijna even spoedig | voor deze hunne bastaardsoort. Hoe vermoeid

gehoorzaamd als gegeven , zag men den jongen ook , Peretti zag zich genoodzaakt af te stijgen.

Kardinaal gekleed, of liever vermomd in een »Mijn kind! wees zoo goed uw lastdier zijwaarts

prachtig riddergewaad , met éénen sprong zyn af te brengen , mijn paard is schichtig en wil niet

vurig Arabisch rijpaard bestijgen, dat men voor- verder riep hij het meisje toe.

gebracht had op eene binnenplaats van zijn huis. Een schelle, wilde kreet was het eenige ant-Hij rukte de teugels uit de hand van den stal- woord , dat men hem schonk , zonder dat daar-meester, en draafde eene zijpoort uit , in razen- bij de gevraagde beweging volbracht werd. Monden galop , voort, altoos voort, blijkbaar zonder talto was niet in eene luim , om bij tegenstrib-bepaald doel of bestemming. beling lijdzaam te zijn. Hij greep zijnen Arabier Hij wilde alleen alles van zich verwijderen , met kracht bij den teugel, en rukte hem met wat betrekking had op zijnen stand en op zijnen geweld ter zijde , tot bij eenen boomstam, waar machtigen beleediger. Daarom ook rende hij hij hem vastbond. Toen naderde hij den muil-weg uit Rome : de wereldstad was hem te klein : ezel, om zelf dien hinderpaal uit den weg te Sixtus ademde daar. Wij moeten het bekennen, ruimen. Dat ging zoo gemakkelijk niet; het er bestond eene gelukkige overeenstemming tus- meisje sloeg hare armen om den hals van het schen ruiter en ros; de een wilde rusteloos ver- dier, en het kussende met eene verrukking, als der, en de andere verlangde niets beters dan ware het een geliefde of een bruidegom, riep voort te draven zonder rusten. Het was schoon, zy met eene stem , die , hoe hol en heesch ook, dat moedige tweetal zoo in ijlenden galop te zien eenmaal welluidend moest geklonken hebben : voortrijden, langs den linkeroever van den Tiber. »Neen ! gij zult hem niet wegnemen, hem niet; Dat snuivende, schuimende, brieschende ros , dat het is onze laatste, het was Francesco\'s lieveling,quot; de manen schudde en den staart opstak van too- daarop tot het beest: )gt;Chisi! zij willen ons schei-melooze wildheid, en dat nooit de vier slanke den, wilt gij mij ook verlaten, zooals hij ons pooten te gelijk op den grond zette , met dien verlaten heeft.quot; En nu plotseling neder vallende hoog bevalligen jongeling, wiens vlugge gestalte aan de voeten van Montalto , smeekte zij zacht bij de overspannen lichaamsbeweging nog meer klagende : „Heer ! ontferm u , ontneem mij Chisi uitkwam ; met die vlammende oogen en die gloei- niet, de Heiligen zullen u er voor zegenen, onze ende wangen, en die sterk sprekende trekken. Lieve Vrouw van Loretto zal vriendelijk op u die dat ros , ondanks al zijn vuur, immer nog nederzien. en haar kindje zal u toelachen , als sneller voortzweepte, en die het zelfs de sporen gij der arme Laetitia haren eenigen troost niet niet spaarde. Het moest een volmaakt ruiter ontneemt.quot;

; zijn , die evenveel stoutheid bezat als spierkracht, wfioed kind!quot; antwoordde de jongeling , met

j om zulk eenen rid met zulk een beest te durven hare verbijstering bewogen , ))het is waarlijk

wagen en te kunnen volhouden; het |noest roe- mijn voornemen niet u uwen eigendom te ont-

kelooze vermetelheid zijn en waanzin , die aan nemen , ik verzoek u alleen het een weinig uit

i geen gevaar dacht ; of zelfbewuste kracht, die mijnen weg te leiden, en ik wil u behulpzaam

| het durfde trotseeren. Maar de Kardinaal dacht zijnen hij wilde haar oprichten. Dat was

1 niets , hij wilde niets denken. Hij had alleen af- niet noodig; schielijk sprong zij op , en in de

leiding gezocht bij sterke inspanning , en hij was handen klappende , als viel haar iets vroolijks

I geslaagd , hij vond verdooving, duiaeling, ver- in, hervatte zij weder : »Neen , ik houd hem

I moeienis, uitputting. Een brandende dorst ver- terug , neen , ik geef hem niet over, ja! dat is

; schroeide hem de keel, de eischen van het lichaam ook een middel om bij Francesco te komen ; gij

| roepen altijd het best tot de werkelijkheid terug ; zult mij ook ophangen , niet waar ? Doet hangen

| de jongeling zag rondom zich, naar eene plaats, zeer, vriend? ja! want Francesco heeft geweend,

i waar men hem eene verfrisschende teug zoude bloedige tranen heeft hij geweend, en hij was

| willen tpereiken. Niet ver vandaar, dicht aan toch moedig. Arme Francesco! o kon ik ook

367

-ocr page 378-

ENGELSCHEN TE ROME.

368

I schreienen werkelijk aan hare oogen , die I droog stoaden en hol, scheen voor altijd de verlichting der tranen ontzegd. Montalto ziende, i dat op dit beneveld verstand, woorden geen den ! minsten invloed hadden, wilde niet langer bij haar aandringen , en verder gaande , vroeg hij haar : ))Is dat ginds uwe woning ?quot; — Zij knikte. «Kan ik daar rusten ?quot; — Weder dezelfde beweging. »Zijn daar nog andere lieden V — «Mijne moeder en Paolo mijn vader.quot; — «Wilt j gij mij bij hen brengen ?quot; Zij was hem inmid-j dels meer vertrouwelijk genaderd. ))Ja, als gij mij dat geeft.quot; — Zij wees op den blinkenden gesp van zijnén degenband. — »Gij zult dat hebben.quot; gt; Vogelvlug wipte zij op den muilezel ; de Kardinaal volgde haar , in drie minuten stonden zy voor de woning. Hier zoude wel iemand zijn , die zijn verlaten ros verzorgen konde. Hij trad binnen. Wij moeten nog eerst zijne zonderlinge geleidster meer van nabij beschouwen.

Zelfs zonder hare vreemde handelwijze en hare onzamenhangende volzinnen, was hare verstands-verbystering licht te raden uit de schril starende oogen en strakke , geestelooze trekken. Toch was dat gelaat schoon geweest, en die oogen hadden geflonkerd. Zij was nog in den eersten lentebloei der jeugd , en uit hare volle , ronde vormen sprak eene vaste gezondheid. Zij was klein, en had die donkere tint, die van den invloed des zuider-zonnegloeds getuigt. Hare kleeding i was haveloos . hare fraai gevormde beenen alleen i door den korten rok bedekt, en hare kleine voeten ongeschoeid. Toch scheen de vrouwelijke ijdelheid ook in haar niet dood te zijn : om hare lange zwarte lokken te sieren, had zij al hare pogingen vereenigd. ^ij had ze doorvlochten \' met zilverlint en bonte strikken. Toch was het : opmerkelijk . dat ze hier en daar zilvergrijs wa-! ren. Zulk eene zielsziekte bij zooveel lichaams-| bloei, zulke sporen van veroudering in zulk eene teedere jeugd , eene zoo sterke krenking van den geest in de beste jaren der geestontwikkeling , moest wel door eene akelig schokkende gebeurtenis veroorzaakt zijn , waarvan haar verzwakt geheugen. met ziekelijke vasthoudendheid, nog enkele herinneringen bewaarde. Op eenen muilezel en op eenen naam speelden nog maar alleen hare gedachten. Toen de ouders van Laeti-tia eenen rijk gekleeden ridder hunne hut zagen binnenkomen , gingen zij hem te gemoet, niet met die slaafsche onderdanigheid , waarmede de toenmalige Romeinen der lage volksklassen gewoon waren hunne meesters te naderen, maar quot;met eene norschheid en eenen argwaan , als wilden zij eenen vermetelen indringer weren.

»Goede lieden! ik had eenen vermoeienden tocht, ik versmacht van dorst, gunt mij te rusten , en geef mij eene enkele teug waters , ik wil die. met goud betalen sprak Montalto vriendelijk , doch met de drift der behoefte , die voldaan wil zijn.

»We willen eenen edelman niet weigeren , wat wij eenen bedelmonnik zouden schenken; maar

uw goud behoeven wij niethernam de vrouw met eene hoogheid in houding, die niet van hare kaste was.

»Zooals gij wilt, maar om \'s Hemels wil geef; want.... want ik kan niet meerwerkelijk viel de jongeling , afgemat en machteloos van ontbering en sterke inspanning, half bezwijmend op eene bank neder.

Dit bewoog den man. ))De arme Signore heeft waarachtig hulp noodig , Beata ! kom , breng iets tot verkwikking.quot;

wik ga , Paolo ! en toch kon het beter zijn den verkleumden schorpioen niet te koesteren ; als hij bijkomt, kan hij wonden \'\'

»Voort, Vrouw! gij bezondigt u met die felle verbittering te voeden.quot;

Inmiddels trachtte Paolo den vreemdeling bij te brengen. Hij besprenkelde zijne lippen met het sap van eenen oranjeappel, en reeds deze lichte lafenis verkwikte den aamechtige. Peata bracht daarop eene kruik eigen bereiden landwijn, en eenige vruchten ; en het duurde niet lang, of de jongeling. die van beiden zonder plichtplegingen gebruik gemaakt had, was genoeg tot zich zei ven gekomen, om aan zijn geliefd paard te denken. Paolo bood aan , naar het dier om te zien, en het in zijne schuur te stallen.

Laetitia had haren muilezel reeds ver vandaar gebracht, om te grazen. Vrouw Beata bleef nu met hare dochter en haren opgedrongen gast alleen. Laetitia drong zich dicht aan den laat-sten, en bedelde met kinderlijke begeerlijkheid om het sieraad, dat haar weder in de oogen schitterde Montalto gaf het haar. Met eenen luiden vreugdekreet ijlde zij er mede weg. »Een bevallig kind sprak hij , .haar meewarig naziende.

Dat scheen de moeder zachter te stemmen. »Een ongelukkig kind, Signore!quot; hernam zij , »Zij mist het beste deel van haar zelve. En toch , zij zoude het schoonste meisje van den Borghetto kunnen heeten , en nu misschien reeds eene gelukkige bruid zijn ; want zij is niet zoo geboren. De lieve Heer heeft niet gewild , dat zij zoo zijn zoude.quot;

»Beklagenswaardige moeder! en door welk toeval ?quot;

x Dat hebben de menschen gedaan ,quot; hervatte zij , terwijl hare donkere oogen fonkelden, en haar bruin vermagerd gelaat eene vreeselijke uitdrukking van haat aannam. »Mijn krankzinnig kind is een toonbeeld van de rechtvaardigheid en de barmhartigheid van hem, dien ze den Heiligen Vader noemen.\'\'

Montalto rilde, als werd hy door een ijsbad overstort: dat woord riep op eens al hetgeen hem geschokt had , in het geheugen terug.

»Onverzettelijk harde!quot; riep hij uit, «waarom klaagt man over u, tot in de hutten der armoede toe.quot;

De vrouw had die overeenstemming niet verwacht.

«En gij , haat gij hem ook ? \' vroeg zij.


-ocr page 379-

ENGELSCHEN TE ROME. 369

»Zijne beleediging dreef mij uit Rome.quot;

»0 , wij zijn vrienden !quot; riep zij hartstochtelijk, en opstaande, vatte zij zijne handen in de hare, en drukte ze met vuur. wGij zult Laetitia\'s geschiedenis kennen. Als Paolo hier was , zou ik niet mogen spreken , maar nu , nu wil ik mijne klachten niet verzwijgen , en mijne verwen-schingen niet versmoren. Gij zijt geen verrader, en buitendien wat zegt mij de gramschap van dien m achtige, hij heeft tegen mij geene macht meer , hij kan niets dan mij dooden, en dat zou verlichting zijn , luister : Francesco van Florence was onze voedsterzoon , een kind ons toevertrouwd ; de leden van zijn Huis waren allen mijne weldoeners , ook was hij mij meer dan een kind. Mijne Laetitia heb ik lief; maar voor Francesco heb ik duizende zorgen gedragen , heb ik gevaren doorgestaan , hem heb ik het eerst liefgehad. De voorzichtigheid noodzaakte ons , hem in onzen staat op te voeden, toch hebben wij al aan hem gedaan , wat in onze macht was. Ik zelve heb hem lezen geleerd. Gij hadt hem des avonds moeten hooren, als hij de mandoline bespeelde, en daarbij zong voor mijne Laetitia, somtijds stanza\'s van onze dichters, somtijds van zich zeiven; want hij bezat de liefelijke gave der dichtkunst. Gij hadt hem moeten zien , toen hij zestien jaren oud was , den zachten blonden jongeling ; want hij was blond , ofschoon zijne oogen bruin waren en flonkerden , hij was rank en tenger als een adellijk Heer, en tevens moedig en krachtvol als een ridder. Hij was ook van eene geboorte , die ridders en adellijken zich niet behoefden te schamen. Mijne Laetitia, behoef ik het u te zeggen, beminde den schoonen jongeling , eerst als eenen broeder , daarna als eenen geliefde. Ik had hem heimelijk tot haren bruidegom bestemd; dat had haar hoog gemaakt in de wereld , en zij zoude gelukkig geweest zijn ; want hij was vroom en zacht, en hij was braaf en eerde God en de Heiligen , en de Kerk en hare dienaars. Zij allen hebben hem daarnaar niet vergolden.quot;

»Vrouw! vrouw! laster het heilige niet, omdat de menschen boos zijn. Is de vergelding dan reeds hier ?quot;

«Neen, daar is eene andere rechtvaardigheid dan hierbeneden. Mijn Francesco heeft het nu wel. Aan zielmissen ten minste zal het hem niet ontbreken. Wij zouden liever hongeren, dan ze hem te onthouden.quot; /

»Uw pleegzoon stierf dus ?quot;

»Aan eene galg , Signore ! Het schreit tot den Hemel, gerechtelijk vermoord, nog voor zyn zeventiende jaar. quot;

En de vrouw wrong krampachtig de handen en haar gelaat werd akelig bleek.

«Afgrijselijk! ongelukkige vrouw ! en hij heette Francesco van Florence , hij was dus die beklagenswaardige jongeling , die , ondanks de machtigste voorspraak, zoo snel en zoo „nmensche-lijk streng gestraft werd voor eenen geringen misslag.quot;

»Een misslag, Signore ! ware het een misslag geweest, ik zoude berusten , maar het was eene vergissing, eene vergissing van de gerechtsdienaars. Om eene vergissing van anderen werd ons het kind uit de armen gerukt; om eene vergissing moest een onschuldige minderjarige eenen schandelijken dood sterven! Den muilezel, dien de lieden van den Stadvoogd hem met geweld ontrukten, en dien hij niet gewillig geven wilde , omdat het de onze was , hielden zij voor dien van Paolo Tascini . onzen buurman , die zijn schuld-eischer niet had willen betalen. Ons beest graasde op zijne weide, die wij gepacht hadden Dat was bet; het kind streed moedig voor ons belang. omdat hij wist, dat het onrecht was; maar zij wilden niet eens naar hem luisteren, de ruwaards ; toen verweerde hij zich , zij overweldigden hem, wij zagen hem geboeid heensiepen , en wij zagen daarna niets meer van hem dan zijn verwrongen iijk. Wij waren naar Rome gegaan , om nog eenen laatsten stap voor hem te wagen. Wij wilden den Paus ons arm kind toonen, dat bezweek van droefheid: wee ons! te laat , toen wij de St - Angelo\'s-brug opkwamen . stroomden ons de volkstroepen te ge-moet , die haar verlieten : de terechtstelling was volbracht, ons pleegkind hing reeds levenloos tus schen de kettirgen van eene galg! Laetitia i heeft het gezien : sedert dien tijd is zij krank-zinnig. Zij heeft alleen nog slechts een geheu- | gen voor alles , wat op Francesco betrekking heeft.quot; I Beata schreide niet toen zij geëindigd had , maar hare wangen gloeiden en hare lippen waren bleek.

»0 dat is afschuwelijk riep de Kardinaal i met hevigheid, «de grijsaard, die het leven ! reeds zoolang genoten heeft, had ten minste den j knaap moeten sparen, die het nauwelijks in- 1 trad.quot;

«Sparen , Signore ? O ! hij heeft gespot met zijne jeugd, toen de Stadvoogd zelf. op aandringen van den Kardinaal de Medicis, hem voor oogen hield, dat men Francesco niet kon ter dood brengen , omdat hij den ouderdom nog niet had , die bij de wet werd vereischt, toen antwoordde de onverbiddelyk wreede : „Als er geene an- | dere zwarigheid is dan die der jaren, laat hem dan gerust sterven , wij zullen hem tien van de onzen geven.quot;

»0! ik weet het , hij is zonder mededoogen ; en zonder gevoel ; hij heeft geen hart, zelfs niet voor zijne. ...quot; Snel weerhield de jongeling het onvoorzichtige woord , dat hem ontvallen ging , en om hare aandacht af te leiden, vroeg hij . Beata scherp aanziende: „Hoe was het u mogelijk , vrouw! zulke doorluchtige voorspraken in uw belang te winnen ?,\'

«Was mijn pleegzoon geen Florentijn ? moesten de Groeten van Florence het kind van hunnen medeburger niet beschermen ? En daarenboven een edel Heer, onze weldoener en zijn | bloedverwant, wist hun medelijden op te wekken.

Wij arme landlieden hadden hen zeker niet kun-\' nen naderen.quot;


-ocr page 380-

ENGELSCHEN TE ROME.

370

»Gij noemt u arme landlieden , en toch is er iets* in uwe spraak en denkwijze , dat de niet laaggeborene verraadt.\'\'

«De grootouders van Francesco zorgden voor mijne opvoeding; in hun huis groeide ik op , zijne moeder was mijne meesteres , bijna mijne zuster. Nu prijs ik haar zalig, dat zij onder hare rampen bezweken is, en niet heeft gezien, wat mijne oogen zien moesten. Arme Honori-na!quot;

«.Het ware beter , dat gij dien naam in het j hart droegt en niet op de lippen klonk plotse-| ling eene scherpe stem achter haar; want zij zat i met den rpg naar de huisdeur toegewend.

Beata richtte zich verschrikt op en verbleekte. Montalto zag verbaasd om : de stem had hem getroffen. Hij had zich niet bedrogen , het was Scipione.

Wij weten niet wie van deze drie menschen | het meest verlegen was en verwonderd, toen zij zich bijeen zagen. Scipione, die den Kardinaal had herkend, de Kardinaal, die van afschuw te-j rug beefde 7 bij het zien van den man, dien hij \' als de eerste oorzaak beschouwde van al zijne | tegenwoordige kwellingen en onrust, of vrouw ; Beata, toen zij uit hunne blikken eene soort van j bekendschap tusschen hare bezoekers opmerkte.

Alles om zich heen vergetende , riep de Kardi-j naai driftig uit, terwijl zijne stem sidderde j ! «Rampzalige lasteraar ! gij zijt de oorzaak .. . • j Scipione liet hem niet uitspreken ; hij naderde I hem snel, doch met eerbied : »Ik geef het uwe ; Eminentie in bedenking, of het niet zaak is , hier uw incognito te bewaren Niemand zal u \' verraden, zoo gij u zelve niet veraadtfluisterde hij hem toe.

! De Kardinaal zweeg, eenigszins beschaamd over zijne overijling

Vrouw Beata meende iets te moeten zeggen : wSignor Maldaveto! deze edelman wenschte hier te rusten en zich te verfrisschen. Paolo en ik meenden het hem niet te moeten weigeren; het is een medelijdend Heer, die deelneemt in het ongeluk mijner Laetitia.quot;

»En zijne deelneming was een welkom voor-i wendsel voor uwe snapachtigheid, is het niet zoo ?quot; was zijn scherp antwoord.

»Eene snapster , Heer ! ik , de Heilige Maagd is mijne getuige, dat ik het niet ben, maar er zijn smarten , die zich willen uiten.\'\'

»En die onvoorzichtig maken , dat zie ik , gij hadt echter eenen minder edelmoedigen vertrouweling kunnen treffen , dan dezen edelman, die mij alleen miskent door een ongelukkig misverstand , dat zich ophelderen zal.quot; En tot Peretti gewend , voer hij voort; «Edele Heer! deze beklagenswaardige vrouw is bitter geworden in het ongeluk. Hare klachten randen soms het heiligste aan, in hare toomelooze droefheid. Indien zij iets gezegd heeft. . . .quot;

»0!quot; hernam Beata met eenen glimlach , ))gij kent waarlijk deze Signore niet, zoo gij meent, i dat een vrij woord over eenen wreeden dwingeland hem beleedigen kan. Hij zelf stemt met my in , en ik weet niet waarom . .. .quot;

)gt;Beata! ga zien waar Paolo blijftviel Maldaveto haar gebiedend in de rede.

En zoodra zij hen verlaten had, plaatste zich Scipione dicht voor Montalto, en hem scherp aanziende , zeide hij half vragend , half bevestigend : oüwe Doorluchtigheid heeft Lady Oston gesproken ?quot; — ))Hoe weet gij dit ?quot; vroeg Peretti, eenigszins in verwarring. — »üit uw hard woord, bij mijn binnentreden , Eminentie!quot;

«Gij erkent dus , dat het op u is toe te passen !quot;

wTen deele, Edele Heer! Ik heb veel schuld; maar zal uwe Doorluchtigheid mij veroordeelen, zonder hooren ?quot;

«Om zoo te handelen, zoude ik mijnen zeer Heiligen oom gelijk moeten zijn,quot; hernam de Kardinaal met bitterheid.

«Heeft uwe Eminentie te Rome een plekje, waar twee menschen onbespied spreken kunnen?quot;

«Mijn paleis.\'\'

«Vergeef mij , Monsignore! dat is niet veilig.quot;

»Den wijngaard Peretti.quot; —

«Eene kleine hofhouding, waar men niets te doen heeft, dan elkanders gangen na te sporen. Evenmin geschikt, Monsignore!quot;

«Mijne eigene kapel in de Basilica St.-Maria Maggiore ?quot;

wWil uwe Eminentie mij daar hooren ?quot;

»Dezen avond, na de vesper.quot;

«Zal de sacristein mij toelaten?\'\'

»Hij zal bevel hebben, dengenen toegang te : geven , die het woord la Chiave uitspreekt.quot;

«Zoude Lady Oston te bewegen zijn, ook daar te komen?quot;

«Waartoe zij ?quot;

»In haar belang! de diepbeleedigde heeft recht mijne biecht te hooren. Ook kan hare vergiffenis alleen my rust schenken.quot;

«Dan weet ik , dat zij komen zal.quot;

«Mag ik uwe Eminentie eenen raad geven ?quot;

«Welken ?quot; —

«Dien van spoedig naar Rome terug te keeren. Uwe afwezendheid kon opgemerkt worden, en dat zou in deze oogenblikken niet goed zijn.quot;

«Gij hebt gelijk ; ik vertrek.quot;

Spoedig daarop kwam Paolo terug met zijne vrouw, die Laetitia opgezocht had. Het had den landman moeite gekost, het vurige dier naaizij ne stalling te leiden. Nu echter waren ruiter eu paard weder tot zich zeiven gekomen, en Montalto besteeg het opnieuw. Bij het afscheid drukte hij Beata zijne beurs in de hand, met de woorden : «Gij moogt haar niet afslaan, het zijn zielmissen voor Francesco.quot;

XVI.

EEN STEEK VAN DE WESP.

Wij hebben reeds eenmaal in het voorbijgaan


-ocr page 381-

ENGELSCHEN TE ROME.

371

i melding gemaakt van het slecht gemeubelde I voorvertrek van den ridder Karre ; daar moeten wij nu den Engelschman weder opzoeken. Het is avond, zijn vertrek is weinig verlicht. Hij zit in eenen wijden, lederen armstoel, zijne kleeding is eenigszin? veronachtzaamd. Zijn hooid rust op de linkerhand, zijn gelaat drukt eene wereld van onaangename gewaarwordingen uit. Hij is zeer bleek, en zijn oog, anders zoo schrander en schitterend, is dof en moedeloos. Hugh Mac-o-Daunt staat voor hem , met zijnen onbeweeglij-ken ernst en zijne deftigheid , maar niet minder verslagen dan de ridder zelf.

»Uwe Edelheid heeft dus besloten niet te gaan?quot;

))De kieschheid verbiedt het mij, Hugh!quot;

»En als uwe Edelheid nu misschien een groot onheil voorkomen kan ?quot;

»Mag ik mij daarom indringen in de geheimen van haar, op wier vertrouwen ik , helaas ! geen recht meer heb ?quot;

»Zijt gij dan niet haar landgenoot, Sir! haar natuurlijke beschermer in dit oord der vreemdelingschap, en als gij dan meent niets beters voor haar te kunnen zijn, blijft gij dan niet altijd haar neef, haar bloedverwant ?quot; —

))En indien het nu niet de Kardinaal ware ?quot;—

))Niet de Kardinaal ? En heb ik hem dan zelf niet moeten binnen laten , en meent gij, dat hij mij toeliet hem aan te dienen ? Hij wist wel, dat hij welkom zoude zijn; en hebben zij niet een uur lang zoo vertrouwelijk met elkander gesproken, dat ik van ongeduld heen en weer trappelde in de galerij, omdat ik niets van hun ver-wenscht Italiaansch verstond, dan dat woord amicizia, dat hij met zooveel drift uitsprak? En heb ik zelf dan niet dat briefje aangenomen , uit de hand van zijnen page Saffiro , dat kleine gele , zwartoogige apenkind, dat mij in het gezicht uitlachte, omdat ik eenen plaid draag en geenen mantel? En heb ik dan nu niet bevel haar naar de kerk te volgen , waarvan hij de Aartspriester is? En als dit niet alles glasheldere waarheid was, zoude ik uwer Edelheid dan voorstellen , met mij te gaan , om ooggetuige te zijn van hunne samenkomst, om misschien veel kwaads te verhoeden ?quot;

»Ik ga dan, Hugh! Heilige Franciscus ! wie had kunnen denken, dat ik om Anna Oston zulk eenen stap zoude moeten doen!quot;

»Ja , Heer! als men te maken heeft met Italianen en met vrouwen, kan men nooiif iets vooruitzien.quot; ..............

Het tooneel, waar wij nu den lezer heenvoeren, is eene der talrijke bijkapellen van de rijkste dei-vier Basilica\'s van Eome ; de kerk van St.- Maria Maggiore. Die zijkapel is bestemd tot het afzonderlijk gebruik van den Kardinaal-A artspriester , en door dezen, naar zijnen titel, Sancta Je-ronimo genoemd.

De inrichting van die kapel, hoewel slechts een gedeelte van het schoone geheel, is in de

volkomenste overeenstemming met de verblindend prachtige hoofdkerk zelve. Het witte marmer der ranke Jonische zuilen, schittert ook daar , bij het flikkerend glanzen van talrijke waskaarsen , op veelarmige zilveren kandelaars en licht kronen. Ook daar prijkt het altaar met kunstvol mozaïekwerk, en kostbaar misgereedschap van Benvenuto\'s kunstige hand. Ook daar flonkert het monstranskastje van veelkleurig edelgesteente : ook daar brengen de meesterstukken van Italië\'s eerste schilders het oog van kunstkenner en vrome beiden in verrukking ; ook daar kan men nederknielen voor standbeelden, aan wier heerlijke vormen de beitel van Michaël Angelo de zuiverste ronding gaf; ook daar ziet men proeven van die nooit weer bereikte kunst der middeleeuwen , die het vaste hout wist uit te snijden tot de fijnheid van draadwerk ; daar ook glinsteren kerksieraden van lazuursteen en vreemde marmersoorten; daar ook wisselen dra-periën van goudstof en zware zijde het kille steen der kerk wanden luisterrijk af; ook daar zijn verhevene zittingen van purperfluweel, met breed borduursel; ook daar zijn de trappen des altaars met fijn tapijtwerk belegd. Op het uur echter, waarvan wij verhalen, was de glans van dat alles omneveld. De meest kostbare sieraden waren ter zijde gesteld, of achter sombere behangsels verborgen ; het purper had plaats gemaakt voor het violet, de rouwkleur der kerk : alleen enkele , spaarzame lichten, voor de beelden van sommige Heiligen , wierpen eene flauwe schemering in het deftige gebouw; want het was in de laatste dagen der vasten , in de heilige week , waarin de Kerk in statigen rouw de laatste , schrikkelijke levensdagen van haren god-delyken Stichter herdacht, waarin Rome zich, in afgetrokkene stilte, als voorbereidde tot de sombere graftonen van den Goeden Vrijdag, de week, waarin zich in de gansche, grootsche Christenstad , geen toon hooren liet, dan die van boete- en klaaggezang, en waarin Rome, als eene weeklagende dochter Sions, een groot zwart lijkfloers cm zich henen toog. Twee menschen treden te gelijk den dorpel der kapel op , een man en eene vrouw; de man tikt driemaal zacht tegen de zware deur van eikenhout. Zij wordt geopend. »La Chiave^\' lispelde zacht de stem eener vrouw, die men laat voortgaan. »La Chiavespreekt met slechte uitspraak Hugh Mac-o-Daunt, die men toelaat. y)La Chiave,quot; fluistert zeer zacht, maar duidelijk een ander man , die hem volgt, en die zich achter een der zuilen van den voorgang verbergt.

))Ik bid u, Hugh! ga niet van mij henen, zoolang ik alleen ben,quot; spreekt Anna tot haren dienaar, »het is mij zoo angstig, alsof datgene, wat ik ondernomen heb , hoogverraad ware.quot;

»De Heilige Patrick geve, dat het niets ergers zij!quot; mompelde Hugh binnensmonds.

Anna heeft in een der koorstoelen plaats genomen ; zij houdt de handen gevouwen. Het is toch nu geene Heilige, tot wie zij bidt, zij is


-ocr page 382-

F

TE EOME.

372

slechts verzonken in een diep gepeins. Wat kan het zijn. dat Montalto haar met zooveel geheimzinnigheid zeggen moet, waarom moet Scipione juist op eene zoo heilige plaats hare vergiffenis ontvangen ? Alles is haar vreemd , raadselachtig , zij gist niets; maar alles verwondert, ontroert , beangst haar. Het ernstige decoratief der kapel, somber en plechtig, als voor eene uitvaart ; geen levend wezen om zich heen, in die wijde ruimte , dan haar dienaar , die norsch en zwijgend achter haar staat; die levenlooze en toch zoo natuurlijke menschelijke beelden: die geschilderde Heiligen , wier ernstige oogen haar altijd aanstaren , en die toch niet zien ,• al die monden, die schijnen te willen spreken . en die toch zwijgen: — dat alles moest eene vrouwelijke ziel, zoo ontvankelyk voor indrukken , opvoeren tot die zenuwachtige gespannenheid . waarin iedere ademhaling een zuchtend hijgen is, en iedere harteslag eene bonzende klopping , en waarin de pols slechts bij schokken slaat, — en Anna was eene zeer vrouwelijke vrouw!

»La Chiave /quot; klonk het weder in het kerkportaal. Een man naderde, Anna\'s bleeke wang gloeide plotseling van dat sprekend hooge inkarnaat , dat van eene rassche omwenteling in het bloed getuigt, en toch , toen de komende haar nabij was, was zy bleek, als het marmeren Madonnabeeld tegenover haar. En toch naderde de man haar met eerbied, en toch was zijn toon zacht | en schuw , toen hij tot haar zeide : «Signora ! een booze lasteraar komt eene oprechte belijdenis doen van zijne beweegredenen; zijt gij gezind hem met toegevendheid aan te hooren ?\'\'

wSignor Scipione. . .. Angelo. ... hoe zal ik u noemen ?quot; riep zij in verwarring ; want zij was vreeselijk ontzet op het denkbeeld van met dien man alleen te zijn , volstrekt alleen; want hij had Hugh eenen wenk gegeven , om hen te verlaten. Angelo! ik heb mij reeds toegevend getoond , veel te inschikkelijk misschien , door mijn verschijnen op eene plaats van uwe verkiezing.quot;

))Van die des Kardinaals, Mevrouw! Doch uw wantrouwen is rechtmatig , en het is billijk , dat hij , die het opwekte , er geheel het gewicht van drage.quot;

ygt;La Chiave!quot; klonk het opnieuw, en Montal-to\'s welluidende stem liet zich hooren. Hij beval den sacristein zich te verwijderen. Anna\'s purperblos verhief zich opnieuw. Ook de jongeling , bloosde bij dit wederzien, na hun ernstig afscheid. Hij groette Anna met achting ; op Scipione , die zich diep voor hem boog, zag hij neder met ernst en hoogheid. ,,Wees .duidelijk en snel , Mijnheer , met eene verklaring, waarvoor gij eene zoo ongewone plaats hebt gewild.quot;

»Monsignore! ik zal van uw geduld en van dat der Lady niets meer vergen , dan tot mijne verantwoording volstrekt onontbeerlijk is; ik heb niet gezegd verontschuldiging!quot; En na deze inleiding, wierp hij zich aan de voeten

van Anna, en begon hetgeen hy noemde , zijne biecht. Het was eene zonderlinge vereeni-ging. Een doorluchtig Kerkvorst, eene schoone dame uit het Noorden , en een Romeinache spion, zoo dicht bijeen in eene kapel der middeleeuwen , met rouwfloers behangen. Het was ook eene schilderachtige groep , die zij vormden , die drie menschen , allen op hun gelaat de kenmerkende uitdrukking dragende van de meest strijdige gewaarwordingen en karakters. De bevallige vrouw, in het statig zwart fluweelen kleed met het zilveren boordsel, die nederzat in het hooge gestoelte , het voorhoofd ondersteunende met de fraai gevormde hand, hare oni;ust en verwarring verbergende onder al de kalmte , die de zelfbe-heersching haar geven kon; tegenover haar de Kardinaal, in de kleeding van een\' gewoon\' edelman , met al de hartstochtelijke, sterk sprekende trekken van den Italiaanschen jongeling, en aan hunne voeten de Florentijn Scipione, met zijne zonderlinge schoonheid, die terugstiet en vrees aanjoeg, »un ducat iCor, frappé d Vef-fiqie de Satan ,quot; zoude Victor Hugo zeggen, en die zijn slangenoog tot de reine oprechtheid van den duivenblik dwong, en dan, ongezien van hen allen , maar toch allen ziende , de man , die Hugh gevolgd was , ridder Karre , tegen de marmeren zuil leunende, strak en bewegingloos als zij , hoewel zich zijne wisselende aandoeningen scherp afteekenden op zijn gelaat; want hoewel kieschheid hem eenen afstand deed houden , waarop hij niet konde verstaan, zag hij toch in den loop van dit onderhoud genoeg, om niet kalm te blijven.

»Zoo waarachtig God en de Heiligen leven! zoo waarachtig ik geloof in de Heilige Drievuldigheid , en in den dood van den Zaligmaker! zoo waarachtig is alles, wat ik ten nadeele van Anna Oston heb kunnen zeggen , of doen vermoeden. eene gruwelijke lastering zonder grond, of zweem van waarheid. Evenzoo verklaar ik mijne pogingen , om den Kardinaal Montalto tegen haar in te nemen, voor schandelijke aanslagen tegen de onschuld, en voor eene onderneming , die den toorn Gods en de straf der menschen verdient. Is deze belijdenis u beiden genoeg ? Kan ik na dit woord nog met een gevoel van medelijden worden aangehoord, of zal het alleen haat zijn en diepe verachting?quot;

))Maar, ongelukkige man! waarom hebt gij mij zoo redeloos en zoo zonder ophouden vervolgd ,quot; borst Anna uit, «mij , vreemdelinge , van de eerste minuut onzer bekendschap af ?quot;

))Dat is het juist, wat mij nu te bekennen overblijft, edele vrouw 1quot; hervatte Scipione met eenen zucht. »Het was omdat ik u beminde, beminde met eene razende, brandende , gloeiende , alles verterende liefde. Eene liefde, die blind voortholde , om tot haar doel te komen , geen middel ontziende , geene menschelijke macht vreezende, geene ontheiliging schuwende, met j de hel spottende , de goddelijke gramschap trot-seerende. Die liefde , waarbij alle andere harts-


-ocr page 383-

JT— iy, w■\'

1

ENGELSCHEN TE ROME.

373

-

tochten verbleeken en flauw worden , die tot alles goeds had kunnen voeren , zoo zij gelukkig had mogen zijn ; maar die te leur gesteld, ook de laatste deugd verstiet, het laatste betere gevoel uitbluschte , en slechts verwoesting en ver brijzeling en ellende om zich zien wilde. Die liefde is altijd de eerste , zij werkt altijd het geweldigst op hem , die koel bleef en dood voor den hartstocht, tot in de volle kracht der jaren. Dat is de liefde, die tot zinneloozen haat voert, als zij onbeantwoord blijft, dat is de liefde, die verzadiging eischt, hetzij in de bedwelmende omarming der geliefde , hetzij in de stuipachtige kramptrekkingen van het stervend slachtoffer.quot;

Hier ontsnapte Anna een flauwe kreet van ontzetting en afgrijzen. Alexander Peretti sprong schielijk toe , en nam hare handen in de zijne , en bracht de hand aan den degen , als wilde hij haar beschermen tegen den schrik we kkenden hartstocht des Florentijners. Hij was ook vreese-lijk , om aan te zien ; hij had zich opgericht, en stond daar in zijne volle lengte , machtig als Lucifer , en schoon als deze ; maar het was eene duistere macht en eene schrikkelijke schoonheid.

Bij de onrustige beweging des Kardinaals verwrong zich zijn mond tot eenen pijnlijken glimlach.

»Vrees niets meer, schoone vrouw ! ontrust u niet, Monsignore ! Is niet deze bekentenis het sprekende blijk mijner zelfoverwinning ? (iij zijt mijne rechters, de schuldige in de macht der rechters, is immers niet meer te vreezen ?quot;\' En daarop zich weder nedervlijende , vervolgde hij : »Ik zal minder hevig zijn. Toen gij op het St.-Pietersplein voor de Vatikaansche zuil neder-knieldet, trof mij uw ernstig bidden. De zuivere oprechtheid van dat gebed weerkaatste zich op uw gelaat, dat als een afschijnsel droeg van engelenglans. Ik had toen mijn oog moeten afkoeren ; maar was het de macht der hel? ik deed het niet, de zoete toovergestalte trok mij aan : ik ben haar genaderd. Uw verlaten toestand , Anna! gaf my recht uw beschermer te zijn , gaf mij hoop meer voor u te kunnen worden. Het is zoo , het was een onwaardig verblijf , dat ik u deed aanwijzen , onwaardig voor eene vrouw als gij ; maar kon ik anders ? Mijn stand, mijne betrekking, de gestrengheid van onzen Heer , uwe veiligheid ; dit alles noodzaakte mij, om mijne toevlucht te nemen tot de geheimhouding van Azzo\'s huis, meermalen de veilige schuilplaats der verborgene zwakheden van hooge personages , en stilzwijgend als de looden daken van het paleis St.-Marcus. In het eerste oogenblik , dat het mijne was , wierp ik mij aan uwe voeten , onder onzen hemel heeft de hartstocht , om te rijpen, geen traag verloop van dagen noodig; ik bekende u den mijnen, met eene vermetelheid, met eene onstuimige drift, die u beleedigde en verontwaardigde. Mijne woorden waren gloeiend als de lava, die wegvloeit uit den krater ; uw antwoord verkleumend ijs; het waren dolksteken van verachting en toorn, die uwe lippen ontvielen. Zij hebben mij dieper gewond, dan gij toen kondet vermoeden. Mijne verbittering was als mijne liefde , en van dien oogenblik af haatte ik u. Ik zwoer eenen dubbelen eed : ik zoude mij wreken , en gij zoudt de mijne zijn. Reeds vooruit zag ik u rijk in het bezit van machtige bescherming. Ik wilde dat voorkomen, ik wilde u arm zien , en verstoken van elke toevlucht. Waanzinnig, verbijsterd , roekeloos , nam ik den laster als wapen tegen u. Het trof ten deele ; het argeloos vertrouwen van Monsignore liet zich misleiden , hij wantrouwde u, maar eene nog hoogere hand hield u opgericht. Dat stelde mij te leur: maar het schrikte mij niet af, ik gaf niets op. Ik wilde u zien, reddeloos verloren voor de maatschappij , gebukt onder eenen geschandvlekten naam , beroofd van eiken steun en van alle hulp , vervallen tot de schamelste afhankelijkheid ; dan waart gij in mijne macht geweest, ik had mijne schijneer weggeworpen , om uwe schijnschande te deelen, mijne veiligheid verzaakt tot uwe be-schermihg, eiken levenslust met wellust verruild tegen eenen glimlach van dankzegging. Maar willens of onwillens, gij hadt de mijne moeten zijn.quot;

»De Heiligen hebben mij behoed,quot; sprak Anna met vrome dankbaarheid, Dinaar spreek, wat bracht u tot eene betere gedachte ?quot;

))Een medelijdende engel, die verdoovend heulsap mengde voor mijne ziedende hartstochten, die een kalm rustplaatsje aanwees voor mijn duizelend hoofd ; vraag haren naam niet, ik heb haar gevonden ; zij zal mijne zuster zijn , zij heeft mij opgewekt uit den gevaarlijken roes, waarin ik weken lang ben voortgegaan, met geen ander denkbeeld in de ziel en voor de oogen, dan liefde en wraak. Gij weet nu mijn afschuwelijk ontwerp in zijnen geheelen omvang , gy kent nu de oorzaak mijner misdadige handelingen, gij weet nu waardoor ik schuldig werd : klaag mij nu aan , Monsignore! voor den Opperheer van Rome, Zijne Heiligheid is kiesch omtrent vrouweneer, is streng in het veroordeelen , en snel in het uitvoeren. Morgen reeds kunt gij dan gewroken zijn , Anna! misschien legt men u dan morgen mijne hoofdeloozen romp voor de voeten. Of misschien wel laat men u de keuze der folteringen over , Kardinaal! en mijn sterven in ongehoorde, maar welverdiende pijnigingen zal u beiden dan mogelijk met mijn leven kunnen verzoenen , mogelijk zult gij het mij dan nog vergeven, dat ik misdadig werd uit onbedwingbare liefde. Ik heb mijne schuld niet verheeld , maar , Signora! gij hadt ook minder schoon moeten zijn , meer de andere vrouwen gelijk; minder verheven , minder engelachtig rein; men moet Anna Oston zijn, om zulk eene liefde te kunnen opwekken. Klaag mij aan, Monsignore! werp den eersten steen op mij.quot;

»God beware mij , dat ik het doen zoude ,quot; riep deze uit. ))Anna! wees goed voor den beklagenswaardige.quot;

De jonge Kardinaal had met inspanning toe-


-ocr page 384-

ENGELSCHEN TE ROME.

geluisterd . hij had gezucht, gebloosd, gesidderd, ! was \'bleek geworden onder die vurige zelfbeschuldigingen van Scipione. Die levendige beschrijving van dien gloeienden hartstocht voor een wezen , dat ook op zijn hart zulk eenen ge-| weldigen indruk gemaakt had, ging niet verloren ; zijne vurige verbeeldingskracht ontvlamde zich bij de duidelijke ontleding van een gevoel, dat ook zijn gevoel was ; het was als iemand, die eerst ontdekt, dat hij vergift heeft ingenomen , als hij er de werking van ^ij anderen ziet. Die bekentenissen waren als de afschetsingen van zijne eigene gewaarwordingen. De vrouw, van welke men met zooveel opgewondenheid sprak, had zich iri den angst voor den boozen mensch dicht aan hem gedrongen , hij hield als beschermend hare hand vast, hij drukte die bij elke op-wellende gewaarwording, zij gloeide in de zij-| ne. . . . was het wonder , dat hij zeide : wik ver-! oordeel u nietquot; ?

»Ik beklaag u en vergeef u!quot; riep Anna, in ; tranen uitbarstende.

Nimmer misschien is eene vrouw onverzoenlijk * hard geweest tegen misdrijven , begaan uit liefde voor haar.

))Word een beter mensch , Scipione! gij hebt veel goed te makenen zij reikte hem hare hand. «Mogen God en de Heiligen het u vergeven , gelijk ik het doe; uwe bekentenis blijve een diep geheim tusschen ons.quot;

))Dank! dank! voor deze goedheid; ik zal dan nog blijven leven tot berouw en boete. En toch, Anna! als gij gewild hadt, het had zoo geheel \' anders kunnen zijn tusschen ons. Door eene zuivere , heilige, gewettigde liefde hadt gij de mijne kunnen zijn; gij levende in mij , en ik in u, eene opoffering van ieder uur van geheel mijn leven. Geen zucht dan voor u, geene gedachte dan voor u, geene gewaarwordingen buiten u ; o ! ik heb somwijlen gedroomd, gelukkig gedroomd, Anna! Ik zat dan aan uwe voeten , uwe blonde haren golfden neder tot op mijn voorhoofd , hunne aanraking deed mij huiveren , hun geur bedwelmde mij ; ik kuste uwen kleinen voet, die mij niet wegstiet; ik kuste uwe blanke handen , die zich niet terugtrokken ; ik zag op naar uw oog, het was vochtig; ik spiegelde mg in het blauwend kristal, gij wendet het niet af....quot;

»Scipione ! Scipione ! ik smeek u , spaar mij . kom tot u zeiven,quot; riep Anna in hevige gemoedsaandoening ; want de Kardinaal sloeg Ook smeekend de oogen naar haar op, en kuste ook hare handen, en Anna streed eenen geweldigen kamp ; zij voelde, dat zij zich snel verwijderen moest; maar zij was als op de plaats geboeid , als door eene betoovering, die het haar niet oprechte ernst was te breken ; de waarachtige wil tot het goede maakt sterk en krachtig tot zelfoverwinning ; maar weifelend aarzelen, maar het luisteren naar het zoet gevlei der zinnen is gevaarlijk , als een bedwelmende giftdrank, waarvan de teugen zwak maken en doen waggelen.

Scipione vervolgde, alsof hij haar niet hoorde , verzonken , zooals hij scheen, in het droomgezicht zijner verbeelding.

«Toen was ik als waanzinnig van geluk; ik sloeg mijnen arm om uw fijne middel, mijn hoofd rustte op uwen schouder, die schouder was rond, j mollig en donzig als fluweel , en blank als mar- j mer, maar niet zoo koud; mijn gloeiende lip- j pen in aanraking met die zachte warmte. ...quot;

»Houd op , houd op , ongelukkige ! ik bemin ; haar ook ,quot; viel de Kardinaal hem woest in de rede, ! zijne wangen gloeiden , zijne oogen schitte\'rden , | zijne borst zwoegde , en plotseling in de hoogste zelfvergetenheid , Anna met onstuimige drift omvattende , riep hij : «Anna! Anna! ik bemin u , gij moet de mijne zijn !quot;

»Kardinaal!quot; spotte Scipione, met zijnen honen-den hellelach, en met drift verwijderde hij zich; op zekeren afstand bleef hij even staan, en zich omwendende naar den verbijsterden jongeling, die zich tevergeefs bemoeide, de geliefde tot zich zelve te brengen , sprak hij met zegepraal: ))Neef van Sixtus, zóo heb ik het juist gewild.quot;

Scipione heeft het doel zijner schandelijke berekening bereikt: hy heeft eene verklaring uitgelokt , die lang, misschien altijd op de verblee-kende lippen des jongelings zoude zijn teruggebleven. Hij heeft met gewelddadige hand den slagboom weggerukt , die de gedachte aan de zonde nog scheidde van de daad der zonde: elke schrede verder kon een val zijn. Niet door overreding is Scipione geslaagd, hij is niet welsprekend geweest , zijne uitroepingen hadden op zijn hoogst eenen glimlach kunnen brengen op het gelaat van een koel aanhoorder , maar het was de taal van den hartstocht, sprekende tot den hartstocht, en daarin lag zijn overwinning.

De Florentijn was niet onverzeld gekomen op de plaats der samenkomst. Een tiental gewapende mannen had hy met zich gevoerd , zij hadden zich langs den muur der kapel geschaard , dicht bij den uitgang, en toen hij buiten de kapeldeur trad , had men hem kunnen zien, hun fluisterend bevelen gevende. «Over vijf minuten, de personen, die zich daar binnen bevinden.

«En zoo zij zich vóór dien tijd wegmaken ?quot;

«Zij zullen het niet doen; maar zoo zij het deden, dan weet gij wat u te doen staat ?quot;

«Volkomen, Signore!quot;

De schoone Engelsche lag als eene machtelooze doode in de armen van den jongen Kardinaal, die haar met liefkozingen en kussen in het leven trachtte terug te roepen. »Hulp! ik heb haar vermoord door mijne woestheid,quot; kermde hij eindelijk met angst, en zijn oog zocht Scipione, dien hij niet vond. Op die luide stem opende Anna de oogen. «Alexander !quot; riep zij, en borst in tranen uit.

«Innig beminde ! laat ons gelukkig zijn.quot;

«Anna! wees sterk, ga vanhier, denk aan uwen Williamzoo klonk eene waarschuwende stem achter hen. Zij zagen beiden om. «Karre ! ridder Karre!quot; riepen zij te gelijk.

Ik weet , dat er onder mijne lezeressen zullen


-ocr page 385-

375

zijn , die het den ridder reeds verweten hebben , dat hij zoolang met zijne tusschenkomst heeft getoefd. En toch, zijn toestand was hoogst moei-.elijk en kiesch. Niets gaf hem recht tot die tusschenkomst. Bij Scipione\'s bekentenis ware zij ten minste onrechtmatig geweest; daarna schrikte hij terug voor het denkbeeld, van als een bespiedende luisteraar te staan voor de vrouw , die hij bemind had , en voor den man, wien hij zijne hoogachting niet weigeren kon.

De belangstelling, die hem tot zijne handelwijze genoopt had , konde over het hoofd gezien worden ; zijn heimelijk bespieden konde als eene i laagheid gelden , en zijn vermanend verschijnen , als een vermetel en onbescheiden indringen. Dit | had hem lang doen aarzelen, het had hem moei-1 te gekost, niet te hulp te schieten bij Anna\'s | bezwijming; maar hij hoopte nog altijd, dat zij j kracht zoude vinden in zich zelve ; alleen toen | hy haar zag wankelen, had hij elke overweging i laten varen voor hare redding. «Karre!quot; her-j haalde de Kardinaal, en liet de armen nederzinken, als door verbazing verlamd. wKarre!quot; herhaalde Anna, en trad drie schreden van den geliefde af.

»Ik wil niets zijn dan uw trouwe vriend sprak de ridder, »volg mij , Myladj! het is u niet goed, hier te zijn.quot; Hij naderde haar; met een gebogen hoofd en zonder hem aan te zien , nam zij den arm , waarmede hij haar ondersteunde. Hij voerde haar weg ; toch wierp zij nog eenen schuwen blik op den jongeling, dien zij verliet. Hij staarde haar strak aan, hij scheen haar niet te zien. Het schemert hem voor de oogen, de waskaarsen flikkeren als dansend e dwaallichten , de beelden schijnen neder te komen van hunne voetstukken, de schilderijen draaien in spookachtige too verkringen ; de Kardinaal is opgestaan, hij wil wegvluchten van de plaats , zijne knieën wankelen, zijn voet struikelt, hij valt als wezenloos neder op de trappen van het altaar.

XVII.

GEVAREN.

Toen Karre en Anna, gevolgd door Hugh , den drempel der kapel overschreden hadden , zagen zij zich plotseling omsingeld en door sterke armen aangegrepen.

Verdediging was onmogelijk, Karre en Hugh voelden zich geboeid en weggeleid . de Lady zag zich voortgesleurd tot in eene gereed staande draagkoets.

))Holla hei, lompert ! de edelman moet ook in den draagstoel; meent gij , dat men zulk eenen Heer zoover kan doen loopen ?quot; riep* een der mannen , die de bevelhebber scheen.

Men deed den ridder instijgen. «Waartoe deze wederrechtelijke gewelddadigheid/\' vroeg hij.— »Het zijn bepaalde orders, Signore!quot; — «Maar, Heer Capitano! gij behoort toch te bedenken....quot;

— «Wij denken nooit bij onze orders, Signore ! wij voeren ze uit.quot;

Sterke armen hieven de draagkoets op. Gewa-penden waren het, die hen hadden overvallen, ge-wapenden, die het voertuig bleven omringen; men hoorde duidelijk het gekletter hunner zwaarden en het stampen hunner hellebaarden op de stee-nen. Uit hunne luidruchtigheid bij deze onderneming begreep de Engelschman , dat het geen duistere aanslag konde zijn, door eenen bijzonderen persoon ondernomen, maar eene openlijke daad der bestaande overheid. Men had hun niets gevraagd, men scheen dus zeker te zijn van zijne zaak. Hugh schold in zijn verbroddeld En-gelsch op de Italianen ; maar eene nadrukkelijke beweging van eenen der mannen , leide hem het stilzwijgen op. Men denke zich wat er in de draagkoets omging. Anna, door de snel afwisselende schokken als bedwelmd, liet het hoofd in doffe verslagenheid rusten tegen het gevulde leder : zij dacht niets, zi] sprak niets, zij was geheel lijdelijk. De duisternis was haar welkom, zij had den blik van Lionel niet kunnen uitstaan. Deze zweeg ook , voor zich zei ven bekommerde hy zich weinig; het kon noch de bedoeling, noch het belang des Pausen zijn , hem zoo onverhoeds gevangen te nemen: het was zeker, dat men zich , wat hem betrof, in den persoon vergist had , en hij rekende er op, dat het misverstand zich spoedig moest ophelderen.

Maar de Kardinaal! . . . . Maar zijne nicht! . . .. Hij konde, noch wilde niet denken.

Lang duurde de tocht , en ver moest het eind zijn , dat zij gevorderd waren ; want tweemaal hadden zij van dragers verwisseld , toen zij de stem van den aanvoerder halt hoorden bevelen. Men opende de draagkoets, men verzocht hen uit te stappen. Gewapenden gingen hen voor, gewapenden sloten zich achter hen aan ; ontvluchten , zelfs al hadden zij er aan gedacht, ware onmogelijk geweest. Bij het licht, dat brandde voor de heiligen-nissen van het prachtige gebouw, waarvoor zij zich nu bevonden, herkende de Engelschman de lieden , die hen omringden , voor dienaren van den Stadvoogd. Men deed hen de breede marmertrappen opstijgen; men leidde hen in eene soort van corridor , waarvan niemand der drie gevangenen de kunstige fresco\'s bewonderde , niemand hunner had zelfs een oog voor de prachtige Korinthische zuilen van porfiersteen, toch hadden die den blik van eenen kenner verdiend.

Zij vertoefden hier niet zeer lang : eene soort van Majordomo . in een half geestelijk , half wereldlijk gewaad, verzocht hen beleefd , hen naar zijnen Heer te volgen.

«Naar welken Heer leidt gij ons ?quot; vroeg Karre. —

))Naar den Stadvoogd van Rome , Cavaliero !quot;

De Stadvoogd van Rome is altijd een hooge geestelijke, somtijds een Domheer, meestal een Bisschop. Zijn ambt houdt het midden tusschen het burgerlijke en het krijgshaftige. Hij houdt


-ocr page 386-

j 376

\' liet toezicht over de uitvoering der hnishondelij-ke* bevelen van Rome\'s geestelijken Vorst, en is altijd minder een eigenmachtig handelend Stadhouder , dan de hoogste burgerlijke ambtenaar; vooral by Pausen, die zelf regeeren, is zijne macht meer uitvoerend dan regelend. Hij ontvangt sommige bevelen , meestal rechtstreeks van den Paus , en is met dezen niet zelden in onmiddellijke aanraking.

Zulk eene betrekking mocht eene zeer eervolle zijn, eene aangename en lichte was zij onder Sixtus zeker niet. Dagelijks in aanraking te moeten wezen met den driftigen , opvliegenden , onverzettelijken Meester, die alles uit eigene oogen zién wilde , die van elk onbeduidend voorval rekenschap afvroeg, die het geringste verzuim met bitsheid bestrafte , die somtijds eischte , dat men zijne bevelen raadde of voorkwam, en nimmer duldde , dat men ze weersprak , hoe zonder • ling ze soms ook aandruisten tegen regel of instelling , die dikwerf zijnen toorn over de te lauw gestrafte misdaad, tegen den rechter zel-ven lucht gaf; met wien in sommige oogenblik-ken van verkeerde opvatting werkelijk niet te spreken was , die zich , met terzijdestelling van rang en waardigheid, tot in het kleingeestige toe , met de huishoudelijke belangen zijner stad bemoeide , en die wilde , dat ieder deelen zonde in den vurigen ijver, waarmede hij zelf voor de hervorming van Rome bezield was. Voorwaar, onder zulk eenen Heer was het niet gemakkelijk Stadvoogd te zijn; en hij , die dat ambt nu be ■ kleedde , voelde meer dan een ander het drukkende van zijn blinkend juk. Bloedverwant van den zwakken Gregorius XIII, was hij door dezen tot eene betrekking verheven , die toen , onder die slappe regeering, bij zeer weinig bezigheid zeer vele voordeden gaf. Zijne natuurlijke traagheid, in weelderige rust verwend, zag zich nu plotseling tot ernstige en onvermoeide werk-1 zaamheid geroepen. Zijne aangeborene zachtzinnigheid moest zich dwingen tot eene strengheid , die hem evenzeer tegen de borst stuitte , als ze den Romeinen hatelijk was. Hij had zoo gaarne de kampvechter willen zijn van menige min schuldige ; maar die bloohartigbeid van zijn karakter en de bestendige vrees, waarin hij leefde , om den gestrengen Heer te mishagen, sloten hem i altijd de lippen bij hunne verdediging, hoewel hij te gelijk de oogen sloot, om hun lijden niet te zien.

Bij dezen man was het, dat men de gevangenen binnen leidde. Hij was opgestaan , om hen te ontvangen ; een zonderling eerbewijs van eenen rechter jegens beschuldigden, dat ze toch zijn : moesten.

! gt;(?*)) Signora! ik ben wel zeer ongelukkig,quot; begon hij met hoffelijkheid tot Lady Oston ; maar eensklaps viel hij zich zeiven met schrik in de rede, nadat hij eenen blik geworpen had op hare metgezellen. »St.-Antonins! wees mij genadig, twee mannen en geen geestelijke!quot;

Karre maakte dadelijk van zijne verwarring

gebruik: hij kende bij gerucht het karakter van zijne tegenpartij , en begreep. dat er met vermetele stoutmoedigheid veel zoude te winnen zijn.

))Het is ook duidelijk, Monsignore ! dat hier eene misvatting plaats heeft,quot; begon hij deftig en met trots, wik weet niet welken geestelijke uwe Hoogwaardigheid bedoelt ; alleen weet ik , dat ik niet van dien stand ben , en dat men my en de mynen op de wederrechtelijkste wijze heeft overvallen, en. zonder eenige aanleiding van mijnen kant, heeft gevangengenomen.quot;

«Naar dien hoogen toon te oordeelen , kunt gij evenwel de bedoelde persoon zijn. Uw naam , Mijnheer ?quot;

«Lionel Karre, ridder , Engelsch ridder, Monsignore !\'\'

gt;\'Dat is vreemd, die kan het niet zijn. Uwe woonplaats , Mijnheer ?quot;

»Rome.quot; — »Uw beroep.quot; — »Ik leef van myn vermogen.quot; — »En die man daar?quot;

))Een Schot, de bediende dier dame.quot;

))En wie is de Signora?quot;

))Lady Anna Oston. Zij is van eenen rang , Monsignore ! die haar ten minste tegen zulk eene handelwijze had moeten beveiligen.quot;

))Het was juist een geestelijke en eene Donna van rang , die volgens de aanwijzing....quot;

Anna sidderde onder den sluier, dien zij voor hare oogen getrokken had.

«Signora , vergun mij u eenige vragen te doen sprak de Stadvoogd.

»De Lady verstaat niets dan Engelsch ,quot; viel Karre snel in , om Anna te sparen.

»Gij zult dan voor beiden antwoorden. Mijnheer ! Waart gij in de kapel St.-Jeronimo ?quot;

))Ik kwam er uit, toen men my overviel.quot;

«Was deze dame bij u ?quot;

»Zij was bij mij.quot;

»En die man ?quot;

.»Was altijd bij ons.quot;

•^Zij kunnen het by St.-Antonius! niet zyn ,quot; mompelde de Stadvoogd bij zich zeiven. Ofschoon de sluwe ridder die woorden niet verstond, las hy ze toch op het twijfelachtig en verdrietig gezicht van den ondervrager ; en toen deze , als om er op eens een eind aan te maken, hem met een dreigend gebaar vroeg: «Maar wat deedt gy dan toch in de kapel van Monsignore Mon-talto, terwijl er geen dienst gedaan werd,quot; antwoordde hy zoo trotsch , als ware hij er op hoog gezag binnengegaan:

»Gij doet mij die vraag niet op bevel van Zijne Heiligheid.quot;

»Maar , Signore !.... ik ben Stadvoogd , en gerechtigd tot elk onderzoek.....quot;

))Van misdadigers en schuldigen , Monsignore ! Maar wie zegt u, dat wij het zijn; wie beschuldigt ons, en waarvan beschuldigt men ons; op wiens last werden wij van onze vrijheid beroofd ? Niet op dien Zijner Heiligheid,quot; ging hij al stouter voort, de klimmende verlegenheid van zijne partij ziende. «Zyne Heiligheid had de personen

ENGELSCHEN TE EOME.


-ocr page 387-

377

met meer gewisheid aangewezen , en my zeker niefc aangeduid. Zoo ik tot hiertoe geantwoord heb op vragen zonder beteekenis, denk ik echter geenszins rekenschap te geven van ieder mijner daden, dan nadat men mij zal overtuigd hebben , dat il: werkelijk de bedoelde persoon ben , en zoo men mij inlicht van de misdaad, waarmede men mij beticht. En verder, Monsignor de Stadvoogd! zie toe hoe gij handelt; ik ben mij zei ven niets kwaads bewust , en ik heb machtige beschermers , die gij in mij beledigen kunt.quot;

«Machtige beschermers ,.. .. ridder Karre !quot; hernam de andere nadenkend : , .gij zijt toch niet die ridder Karre , die....quot;

»Die nabij de sacristie van St.-Pieter woont, juist die ben ik.quot;

»Ik ben een verloren man zuchtte de Stadvoogd. Hij herinnerde zich met schrik , dat hij eens in zijnen dienstijver had voorgesteld, om eenen spion te plaatsen in het huis van den Engelschman , en dat Sixtus hem toen vrij barsch had toegevoegd : »Bemoei u alleen met de Romeinen ; de Engelschen hier, staan onder ons bijzonder toezichtquot;

»Nooit was een Stadvoogd van Home in eenen toestand, zoo moeielijk als de mijne, o! het is een valstrik , die men mij gespannen heeft; zoo ik gewichtige gevangenen ontsnappen laat, zal men mij beschuldigen , en zoo ik mij met die ver-wenschte Engelschen inlaat, zal men mij niet minder beschuldigen ; menschen ! ik wenschte , dat gij allen veilig op zeven mijlen van Rome waart. Heilige Maagd! red uwen dienaar uit deze strikken.quot;

öEen enkel verstandig besluit. Mijnheer! zal hier veel afdoen,quot; sprak nu Karre , bijna glimlachende over den kleingeestigen angst van den hoogen ambtenaar. „Stel mij en Lady Oston met haren bediende , zonder langer toeven in vrijheid , en wat zal ons dan verhinderen , het gebeurde als niet gebeurd te beschouwen ?quot;

))Dat gaat niet, bij St.-Petrus ! dat gaat niet, Signore!quot; hernam nu de andere, plotseling besloten, als zag hij in des ridders drift, om in vrijheid gesteld te worden, juist eene beweegreden, omniet toe te geven. »Gjj weigert mij rekenschap te geven van uwe daden , en het is mogelijk , dat ik geen recht heb , die te eischen; maar ik ken iemand, wien gij dat recht niet ontzeggen kunt, en die altijd tijd heeft tot de plichten der billijkheid. Ik kan niet dwalen , met u tot hem te voeren. Camaggio!quot; — Een dwerg, niet veel grooter dan een aap, en ten minste even lee-lijk , kwam plotseling te voorschijn , van achter den hoogen leuningstoel zijns meesters , die hem zacht eenige bevelen gaf. Snel sprong het wezen vandaar , Karre eenen hatelijk grijnzenden glimlach toewerpende.

De ridder sidderde bij het denkbeeld , dat Anna in het Vatikaan hare tegenwoordigheid in de kapel zoude moeten ophelderen ; hij vreesde alles : hare gemoedsstemming, haren angst, hare ontsteltenis , en bovenal hare waarheidsliefde. Het was hem niet duidelijk , wat zij met Angelo en den Kardinaal had te bespreken gehad , of waarom de eerste zich alleen had verwijderd. Hij vreesde daarom , dat Anna veel zoude te ontdekken hebben.

«Als gij het op uwe eigene verantwoordelijkheid onderneemt, is het mij wel,quot; antwoordde hij, walleen verzoek ik u , deze Lady niet opnieuw aan eene onverdiende vernedering bloot te stellen. Sta tos , dat zij zich met haren bediende naar hare wening begeve; zoo hare inlichtingen bij mijn verhoor noodzakelijk mochten zijn , zou men haar daar altijd kunnen vinden. Zij is gehuisvest in den wijngaard Peretti, bij de edele Donna Camilla, door de hooge bescherming van Zijne Heiligheid.quot;

»En toch is het mij volstrekt onmogelijk dit toe te staan ,quot; hernam de Stadvoogd, die maar al te zeker wist, dat er juist eene dame van Camilla\'s hofhouding bedoeld was.

De bevelhebber , dien wij reeds genoemd hebben , trad binnen.

»Wees zoo goed te volgen , Signor Karre! ook gij schoone Signora!quot; ging hij beleefd voort, wen zoo ik een\' van u mocht zijn hard gevallen, geloof dan , dat het alleen was , omdat ik meende mijnen plicht te doen. Wij zien elkander spoedig weder.quot;

Karre, die niet veel te antwoorden had, boog zich, en met Anna voortgaande , zeide hij haar in hunne moedertaal: ))Heb moed , My lady ! en vertrouw op mijne vriendschap; morgen . zoo God wil, hoop ik u rekenschap te geven van mijne handelwijze.1\'

»Gij zijt een edel mensch,quot; was alles, wat Anna vermocht te zeggen.

Men zal onzen ridder zeker niet van lafhartigheid beschuldigen , omdat hem het hart klopte , toen hij met de beide andereu bij Sixtus werd binnengeleid ; want het was niet voor zich zei ven. dat hij sidderde ; maar voor de vrouw , die hem nog altijd dierbaar was, wier onrust en doodelijke angst, u t ieder harer krampachtige bewegingen sprak , ofschoon dan ook haar mond zweeg.

«Gevangenen van den Stadvoogd!quot; met dit woord hoorden zij zich aandienen. De Stadvoogd in zijn rijtuig vooruitgesneld, was reeds bij Zijne Heiligheid , en met dezen in een ernstig gesprek ; ook sloeg geen van beiden acht op de binnenkomenden , en Karre had alzoo de gelegenheid uit dit gesprek nog enkele zinsneden op te vangen.

«Een hooge geestelijkezegt gij , «en eene vrouw ?quot;\'

«Ja, Heiligste Vader! zoo was de aanwijzing: .. . in een ongeoorloofd samenzijn met eene vrouw.quot;

«Bij Christus ! en dat in eene hoofdkerk , en in de heilige week. Zoo waarachtig ik de sleutels van St.-Pieter voer, laat ik de vrouw worgen en den priester hangen, al ware hij ook. ...quot; j Sixtus hield plotseling op , men zag hem eenigs-zins verbleeken, «was het niet in de kapel van. ...quot; i

«St.-Jeronimo, Uwe Heiligheid!quot;


37

-ocr page 388-

ENGELSCHEN TE ROME.

:i78

i)Al wave hij ook een Kardinaaleindigde de Paus luid en met vastheid.

De Stadvoogd, zelf geestelijke en doordrongen van de voorrechten en de achtbaarheid van zijnen stand , kon dit niet onbeantwoord laten.

))Genadigste Heer! een gewijd persoon, een Vorst der Kerk.quot;

«Vrees niets , mijn zoon! wij zullen zijn gewijd purper niet hangen , maar den ontpurperden en ontheiligden mensch.quot;

Bij al die woorden had Karre alle moeite, om zijne nicht voor nederzinken te bewaren ; hij was in de hevigste onrust, hij wist maar al te wel, dat de Paus niet gewoon was, strenge voornemens luide te uiten, zonder ze te volvoeren, en eene ontdekking was bijna niet te voorkomen.

»Noem tot geenen prijs den Kardinaal, zoo men u ondervraagt,*\' fluisterde hij in het En-gelsch tot Anna, die alleen toestemmend het hoofd boog.

«Bij de uitkomst is het echter gebleken, dat onze berichtgever zich vergist heeft. Mogelijk in de plaats zelve , mogelijk in de personen, die komen zouden; zeker is het ten minste, dat bij de lieden, van welke men zich heeft kunnen ver-i zekeren , geen geestelijke was , en dat het alleen i twee Engelschen zijn met eene vrouw.quot;

«Engelschen! Che Diavolo waar zijn zij?quot;

De bevelhebber , die zijne gevangenen tot hiertoe niet verlaten had , voerde hen nu , op eenen wenk van den Stadvoogd, de zaal dieper in , en tot op eenigen afstand van de marmeren tafel, waarbij Sixtus gezeten was. Nauwelijks bemerkte deze Karre , of hij riep hem luid en schertsend toe :

«Bij St.-Bonaventura ! die klucht is ongehoord. Gij , mijn goede ridder! gij , mijn volmaakte Karre! in de handen van Mijnheer den Stad-1 voogd, dat is eene onbetaalbare geschiedenis.\'\'

\' oHet is voor mij altijd minder eene klucht dan i eene les, Heilige Vader!quot; sprak Karre, nadat hij

zich van het gewone eerbewijs opgericht had. I »Dat wil zeggen , mijn zoon ?quot;

wDat ik voor altijd geleerd heb tot een noodzakelijk onderhoud niet weder eene kapel te kiezen, zoolang ik te Rome zijn zal.quot;

«Gij kondt er ook voegzamer plaats voor gezocht hebben, dan de kapel eener hoofdkerk, Signore!quot; antwoordde Sixtus met ernst, wen met wie hadt gij dan dat belangrijke onderhoud, Ca-valiero ?quot;

«Met mijne nicht, Anna Oston, Heilige Vader!1\'

»Onze Engelsche, Signore!quot; hernam de Paus, en zag voor het eerst op Anna neder, die nog altijd geknield voor hem lag. »Richt u op, mijne dochter , en laat ons uw aangezicht zien; wij hopen , dat er nimmer onreiner blikken op geworpen zullen worden , dan de onze hier.quot;

Anna gehoorzaamde werktuiglijk.

«En waarover liep dat gesprek , waartoe was zulk eene ongewone plaats noodig?quot;

Karre, die Lady Oston als ineen zag krimpen, onder den scherpen blik van Sixtus, begreep,

dat hij al zijne vermetelheid noodig had, om haar te redden.

«Uwe Heiligheid zal mij toestaan , het alleen ! voor uwe ooren te herhalen.quot;

«Mijnheer de Stadvoogd, verlaat ons!. . . wel- ] nu, ridder! wij zijn alleen.quot;

Karre , hoewel gemeenzaam met zekere diplomatische wendingen , die eene zaak anders voorstelden dan zij werkelijk was, had echter, uit ; gevoel van eer , tot hiertoe altijd de rechtstreek-sche logen geschuwd; ook was zijn gelaat min -der kalm en zijn toon minder vast, toen hij zeide : »De mededeelingen, Heer ! van mijne Koningin aan Mylady waren niet van eenen aard , om herhaald te worden in het huis van Donna Camilla, waar zeer vele ooren zijn , die luisteren , zonder dat men er hen toe uitnoodigt.quot;

«Gij hadt dan ten minste eene plaats kunnen kiezen , waarbij de naam van onzen neef niet in de waagschaal gesteld werd.quot;

»Hoe komt men op het denkbeeld , dat zijne Eminentie. . ..quot;

«Er werd een hooge geestelijke in dit alles mede genoemd, en was niet de kapel die van St.-Jeronimo ?quot;

«Dat is waar, Heer !quot;

))En wie gaf u het recht daarvan gebruik te maken ?quot;

De ridder durfde hier den sacristein niet noe; men; hij wist, dat men dezen dadelijk ter verantwoording zoude roepen, en dan ten minste was alles verloren.

«Ik gevoel, dat ik zeer te veroordeelen ben; — zijne Eminentie heeft toegegeven aan mijn dringend verzoek.quot;

»Die dwaze , dat zijn van die zwakheden , ze zullen hem zijne hoofdkerk nog afvragen tot wijkplaats voor samenzweerders of valsche munters, en zijnen naam nog leenen tot eenen dekmantel van heiligschennis, en God weet wat niet al; en hij zal inwilligen, inwilligen, altijd inwilligen, totdat ivij op het laatst niet meer inwilligen zullen.quot; Na die korte alleenspraak, wendde hij zich weder tot Karre: »Waren het uwe mededeelingen alleen, waarvoor gij zooveel geheimhouding zocht? dan zult gij , Mevrouw! mij nu ook kunnen zeggen, of gij altijd zult blijven voortgaan met onze oogmerken te ondersteunen.quot;

Anna schrikte geweldig, zij wist niet welke voorstellen men haar had moeten doen; zij was in de grootste verwarring ; ook lispelde zij , bijna onhoorbaar . woorden zonder samenhang. ))De inzichten van uwe Heiligheid. ... te volgen.. . . zal altijd. .. .quot;

Zij kon niet meer, eene duizeling overviel haar ; zij zonk neder, de handen voor de oogen gedrukt.

))Wat beteekent dit, Mijnheer Karre ?quot; vroeg Sixtus , den Engelschraan sterk aanziende. Bijna verloor deze de bezinning, toch moest hij zich herstellen: hij moest Anna redden. Als men eenmaal den voet heeft gezet op het moeras der onwaarheid , dan moet men er op voort, willens


-ocr page 389-

ENGELSi

of onwillens , ilan zakt men er bij iedere schre de verder in , tot men er zich eindelijk geheel in verstikt. Zoo ging het den ridder, hij kon niet terug : »De arme Lady waagt het niet Uwe : Heiligheid zelve te zeggen , wat zij mij toch be-j kende; haar geweten verbiedt haar voort te gaan, \' met eene zaak te dienen , die ten nadeele harer weldoenster moet uitloopen.quot;

«Kinderachtigheid , overdreven zotheden, dat alles! De Koningin geeft u uwe bezittingen terug ; dat is niets meer dan uw eigendom . dien I zij u schenkt, de eigendom van uw kind, de geërfde bezittingen van zijnen vader ; dat is niets meer dan rechtvaardigheid. Wij zelve ontheffen u van den plicht der dankbaarheid jegens eene ket-i terin. Ga zonder aarzelen voort, mijne dochter ! en ontrust u niet ,■ zoudt gij uwe partij, de partij der ware Kerk verlaten, voor een \'kleingeestig gewetensbezwaar, dat niet bestaan zoude, zoo Elisabeth u nooit het uwe ontnomen had: zij | heeft- het u teruggegeven, dat was niets dan bil-j lijkheid. En waarlijk , wij verwonderen ons , dat gij nog over zoo iets denken kunt. Heeft dan de Kardinaal Jlontalto u niet toegesproken? Is zijne overredingskracht dan zoo flauw, of uw n-emoed zoo hardnekkig onbuigzaam tegen de raadgevin-i gen van uwe geestelijke leidslieden ?quot;

Onze ridder begreep , dat er aan dit tooneel een eind moest gemaakt worden. Anna\'s hijgend snikken, het woord Jlontalto. waarbij zij opschrikte, : als trof haar een galvanische schok, haar bleek en rood worden, het moest haar verraden.

„Heiligste Vader Iquot; sprak hij , „wees barmhartig , mijne arme nicht is te diep geschokt, door eene toespraak , als die van (Jwe Heiligheid , waarop zij niet voorbereid konde zijn; een verwijt ! uit uwen mond treft zoo vreeselijk. Zij is eene vrouw, eene hoogstgevoelige vrouw, vergun mij j haar uit uwe tegenwoordigheid te verwijderen;

morgen , wees er verzekerd van , Heer ! morgen j zal zij zich ernstig beraden hebben , morgen zal : ik Ij we Heiligaeid haar antwoord overbrengen, i dat zeker geen ander ziju zal, dan overeenkom-\' stig uwen wil.

„Bij St.-Petrus , ridder! ik wist niet, dat de Engelsche vrouwen zulke teedere waspoppen waren , die om een luid woord ineenzinken. Het is wel mogelijk, dat wij den rechten toon niet vat-I ten, om met zenuwachtige schoonheden te spre-j ken ; maar gij hebt gelijk , zij is als eene we-zenlooze , en van onder zoovele kramptrekkin-! gen zal er nu wel geen verstandig antwoord te voorschijn komen ; breng haar dan in quot;s Hemels naam vanhier , die man daar kan haar vergezellen. Wie is hij , die man?quot;

,.Hugh Mac-o-Daunt, een Sehotsche bediende.\'\'

„Welnu, laat hen gaan. Met u heb ik no^te spreken.quot;

. Karre richtte Anna op. Hij legde haren arm in den krachtigen arm van Hugh, die zich met zijne meesteres verwijderde , zonder recht te weten wat er was voorgevallen , en die in zijn binnenste de dwaasheid vloekte van een land , waar men de lie-5N TE ROME, 379

den gevangennam zonder reden, om zo daarna : zonder reden weder weg te zenden. Hem toch had niemand ééne vraag gedaan!

Daar had nog een lang gesprek plaats tusschen den Vorst van Rome en den Engelschen Staats- ; man. Wij weten niet welke belangen het betrof; wij weten alleen , dat de Stadvoogd heengezonden werd met eene droge lofspraak over zijnen id te voorbarigen dienstijver, en dat Sixtus bij het afscheid tot Karre zeide: „De zaak van de kapel blijft ons nog altijd duister, Signore ! wij zullen echter niet trachten hnar op te helderen, omdat. ... wjj het niet willen. Gij hadt eenige aanspraak op onze goedertierenheid , voortaan echter moeten wij 11 verzoeken, zoodanige plaatsen tot uwe samenkomsten met vrouwen te kiezen, waarbij geene betere namen dan de uwe op het spel gezet worden. Gij hebt niet in onze achting gewonnen.quot;

Dat was zeker een bitter woord, een woord even hard als onverdiend voor eenen man, die zich edelmoedig had bloot gegeven, om twee belangrijke hoofden te redden. Maar men ziet het meer, dat het verwijt en de verachting der wereld juist hen tretlen , die beiden het minst verdienen. Sixtus meende de waarheid zeer scherp te hebben uitgevorscht, en hij werd toch bedro- ■ gen. Misschien eene les voor Vorsten, om juist dan het meest op hunne hoede te zijn tegen de dwaling, als zij meenen het meest helder gezien te hebben.

XVIII.

karre\'s bekentenis.

De voornaamste huisgenooten van Donna Camilla , hadden in den ochtend , die op den dag volgde , zoo belangrijk voor enkelen onzer personen , een ruimen kring gevormd rondom den ; armstoel der eerwaardige Matrone. Orsina en ; Francisca werkten gezamenlijk aan een kostbaar borduursel. Eene kleine banier van purpersatijn, die bij eene der groote processiën van Paschen moest gebruikt worden , en waarop zij het Kruis-dragende Lam afschetsten met zilverdraad en blinkende goudplaatjes. Sommigen harer dames bewerkten eveneens sieraden tot kerkelijk gebruik ; want in die eeuw , in Italië , in de pauselijke familiën, was het mode geworden , voor de Kerk te werken , zooals men het vroeger deed voor de behangsels der ridderzalen en voor de j tornooien; zooals men het nu doet, om de be- . hoeften van onze flauwe weelde te bevredigen , : of om eenen held te begiftigen , die een korset 1 draagt en glacé handschoenen en kunstlokken. Do vrouwen blijven altijd vrouwen; zij moeten j iets hebben om op te tooien , al zouden zy zich ook aan eenen zwakken dwerg wijden, nu het geslacht der krachtige reuzen voorbijgegaan is ; zij moeten altijd poëzie in het leven leggen , al ■


-ocr page 390-

380

bewees men haar ook wiskundig zeker , dat onze hedendaagsche wereld uit cijfers bestond. Donna Camilla las in eene legende van St.-Cecilia, dat wil zeggen , zij hield het sierlijke boek in de hand, en doorbladerde met deftige aandacht ; de bont geschilderde en rijk met goud opgelegde prentverbeeldingen , die verschillende tooneelen uit het leven dier Heilige voorstelden ; want lezen. . .. viel der goede vrouw eenigszins moeielijk, omdat zij het nimmer geleerd had. Wat behoefde zij ook een boek? zij had immers haren rozenkrans : o! menige vrouw zoude nog gelukkig 1 zijn , indien zij met vertrouwen haren rozenkrans ; konde bidden , en menig huisgezin zoude zich er niet slechter bij bevinden , zoo het vrouwelijke hoofd daarvan niet had kunnen lezen. Domper-ridderachtig woord in 1830, dan wij trekken niet te velde tegen het gebruik, alleen tegen het misbruik. Niet öegen bp.vallige lezeressen, die een boek in handen nemen tot verpoozing, of tot opscherping van het oordeel; maar tegen verwaarloozende boekenverslindsters; niet tegen zucht naar veredeling en kennis , maar tegen pronkende halfgeleerdheid. Ik weet dat er zijn , die mij verstaan.

Tegenover de vrouw des huizes zat Lady Anna Oston. Zij hield zich bezig met een naaldewerk , waaraan zij zeer weinig vorderde.

„Vindt gij niet, Francisca ! dat onze lieve gast er heden nog bleeker uitziet dan gewoonlijk ?quot; vroeg Orsina hare zuster.

„Zij zal weinig geslapen hebben, men zegt, dat zij gisteren verscheidene kerken heeft bezocht , om te bidden voor de rust der ziel van hare Koningin , de zalige Maria Stuart, en om wraak af te smeeken over het hoofd der hatelijke Elisabeth.quot;

»Zeker is het waar , dat zij zeer laat is te huis gekomen, gevolgd van haren grappigen page, die zijne lichtblauwe oogen altijd zoo wijd opendoet, als men hem aanspreekt. Als ik hem ontmoet, : zeg ik hem altijd iets, om over zijn antwoord i te kunnen lachen ; want dat Italiaansch , o !....quot;

„Ik voor mij geloof, dat de Signora te veel vastvervolgde Francisca , „ik geloof, dat zij een weinig dweepachtig is ; dezen ochtend na de mis heeft zij niets gebruikt, dan een glas sneeuwwater met citroen en eene enkele biscottino. En zoo doet zij dagelijks.quot;

Orsina had zich door hare zuster in de rede laten vallen , zonder het te hooren, ook had zy plotseling hare eigene scherts gestaakt. Een binnenkomende stoorde hare vroolijke luim; zij had niet toegeluisterd toen men hem aandiende. Sig-nore Colonna trad binnen. Na de eerste begroeting zeide hij tot haar : „Ik kom afscheid nemen , schoone Signora!quot;

„Afscheid nemen ,quot; herhaalde zij met eene mengeling van verwondering en schrik, die Don Marco niet ontging, „gij gaat u verwijderen, denkt gij eene reis te doen?quot; voegde zij er haastig bij.

„Ik moest toch een voorwendsel hebben , om u ! te kunnen gehoorzamenfluisterde hij.

„Eene reis te ondernemen in de heilige week ! Rome te verlaten tegen Paschen!quot; sprak Donna Camilla afkeurend.

„Juist in de heilige week , juist tegen de feestdagen , Madonna ! Reeds veel te lang heeft ons geslacht de treurige vernedering gedragen, die zich sedert eeuwen op eiken witten Donderdag herhaalt. Geene verdiensten bij den Hiili-gen Stoel; geene veldslagen, gewonnen voor Rome ; geene schatten, geene aanbiedingen hebben tot hiertoe de afschaffing kunnen verwerven van dat oude gebruik , waarbij over het Huis Colonna , door de bul in Coena Domini, jaarlijks met zooveel treurige plechtigheid de banvloek wordt uitgesproken. Ik heb van onzen Heiligen Vader de hoop op afschaffing verkregen : maar ik wil haar niet , zonder eene openlijke boete. Ik onderneem eene bedevaart naar Loretto. Velen van mijn geslacht zullen mij volgen. Zijne Heiligheid billijkt volkomen mijn voornemen.quot;

„Het is ook hoogst lofwaardig, Signore! en j doet uwer vroomheid eere aansprak Ca- | milla.

„Dat is vreemd , zulke rechtgeloovige zonen der i Kerk , als de Heeren Colonna altijd geweest zijn . in den ban te doen !quot; riep Francisca.

„Onzalige twisten , tusschen Paus Bonifacius den VIII en sommige Colonneezen , Signora! Ik beschuldig niemand ; maar daar het gebruik bestaat, is het mij van het hoogste belang, dat het vernietigd worde, alvorens ik mij tot de eer eener Pauselijke verbintenis verheven zie,quot; voegde hij er met hoffelijkheid bij , tot Orsina gewend.

„Denkt gij u lang te Loretto op te houden ?quot; vroeg Camilla.

„Ik zal niet kunnen terugkeeren , voor den zondag van Quasimodo.\'\'\'\'

„Hoe , Signore ! en uwe verloving ?quot;

„Geloof mij, Madonna! dat niemand er meer i onder lijdt dan ik zelve, maar zij is uitgesteld ,quot; sprak de Connetable , zijne aanstaande teeder aanziende. Het meisje bloosde; in haar donker oog schitterde een traan, een traan van genoegen, een traan van diepe aandoening. Het moest ook wel streelend zijn voor hare ijdelheid , te zien hoe de groote Prins zijnen hoogsten wensch zoo geheel voorbij zag voor haren wil, hoe hij met hollelijke vindingrijkheid een voorwendsel had gezocht , om eene vrouwenluim te voldoen , zij moest wel gelooven aan de liefde van eenen man , die j eene opoffering voor haar met zooveel verschoo-nende kieschheid wist te omkleeden. En van het geloof aan zijne liefde was misschien bij haar de stap niet zoo groot tot een wederkeerig gevoel. De blik ten minste, waarmede zij hem aanzag, zeide hem genoeg, om hem niet geheel wanhopig te laten wegtrekken. Ook begreep Don Marco dien blik zoo wel, dat hij zacht tot haar zeide: „Kan ik u niet een enkel oogen-blik alleen zien : voor mijne afreize , dierbaarste Orsina ?quot;

„Edele Colonna! ik weet niet.... ik wenschte


-ocr page 391-

ENGELSCHEN TE ROME.

381

zelve ... ik heb u zoo grooten dank te brengen. . . begon zij aarzelend. Juist toen plaatste zich Angelo-Scipione tegenover haar , achter Anna\'s armstoel, en zag haar veelbeteekenend aan. Zij verbleekte. Toen vervolgde zij nog meer verlegen: ,,lk kan u niet zien, dan in het bijzijn mijner grootmoeder of van mijne vrouwen. Als gij zelf wist, hoeveel leed het mij doet, Signore! maar ik kan. ... ik mag niet. ...quot;

„Het was niet aan anderen , dat ik iets te zeggen hadantwoordde hij te leur gesteld.

De kleine heeft misschien ons geheim gesprek niet weten te verbergen, en eene boetpredikatie van de Duenna zal haar afgeschrikt hebben, dacht hij verder, zich troostende. Daarop wendde hij zich tot Camilla : „Weet men dezen ochtend reeds iets van den Kardinaal-neef. Madonna ?quot;

„Van mijnen neef, Signore ? ik weet waarlijk niet. . . . deze vraag. . ..quot;

..Hoe ! ik ben dus de eerste , die u de slechte tijding meldt ? Eu toch spreekt men heden in Rome van niets anders. Zijne Eminentie heeft gisteren eenen val van het paard gedaan, en heeft eene vrij belangrijke wonde bekomen.quot;\'

Anna , die met begeerige ooren en bleeke lippen toeluisterde, had de onvoorzichtige vraag op de lippen: omstreeks welken tijd dit ongeluk voorgevallen was. Zij had niet opgehouden zich te bekommeren over het lot van den geliefden jongeling. die alleen was achtergebleven . ter prooi aan zelfverwijt en hartstocht; zij verdiepte zich in allerlei angstige gissingen over z;jn lot, over de mogelijkheid zijner gevangenneming, en de bange onzekerheid had dien nacht den slaap van haar gedreven , al ware het ook , dat zij, na al het gebeurde , nog rust had kunnen vinden. Het was de onrust over den Kardinaal, en de waarschijnlijkheid, daar speediger het eene of andere . hem betreffende , te vernemen , die haar heden vroeger dan gewoonlijk uit hare geliefkoosde eenzaamheid heengedreven had naar de vertrekken van Donna Camilla. Het minste van allen was zij voorbereid op het zonderlinge ongeval . waarvan Don Marco sprak; ook zoude zij hare deelneming bijna luide verraden hebben zonder Scipione, die achter haar staande , haar snel influisterde : ,,Vrees niets , Signora ! dat zal slechts een voorwendsel zijn . om het Vati-kaan niet te bezoeken.quot; En Anna geloofde dat.

»Hoe is het mogelijk , dat men mij van zoo iets onkundig kan laten riep Camilla.

»Mjjn goede , lieve neef!quot; zuchtte Orsina.

))Dat komt er van, als geestelijken te veel ridders willen zijn voegde Francisca er bij.

»Men zegt, dat zijne Eminentie een wild Arabisch ros heeft bereden: dat de val heeft plaats gehad op het Campo Vaccino , en dat de Kardinaal met het voorhoofd is nedergekomen op een der marmerblokken van de ruïne.quot;

»Signor Maldavetolquot; sprak de Matrone, \')zoudt gij de goedheid willen hebben, aan het paleis van Monsignore , mijnen neef, naar die geruchten te onderzoeken.quot;

gt;\'Ik ga, Madonna !quot; sprak Angelo , zich buigende. »Mogelijk gelukt het mij, toegang te bekomen tot zijne Eminentie.quot; Anna zag hem smeekend aan. Hij begreep haar.

»Ook ik denk heden nog bij Montalto te gaan,quot; hernam weder de Connétable, «wij zijn vrienden, en ik heb mijne redenen, om hem in dezen tijd niet te verwaarloozen.quot;

»Ach, edele Heer! \' hernam de Donna, terwijl zij zeer zacht tot hem sprak, ))gij weet dus : ook reeds. ... ik meende, dat uwe vraag daarop doelde ; er schijnt eene onzalige misvatting te bestaan tusschen Alexander en mijnen zeer Heiligen broeder. Gisteren avond was hier Madonna 1 Cesarini, zij vertelde het mij als eene bekende zaak ; men maakt duizend gissingen omtrent de reden. Zoudt gij niet een woord weten tot verzoening en bemiddeling; het moet niet tot het uiterste komen , de jongeling is opbruisend , hooghartig , onbuigzaam , en de Heilige Vader. .

«Ik beloof u , Mevrouw! ik zal alles doen wat in mijne macht staat.quot;

En daarop nam de Col onna zijn afscheid. Dat van Orsina was werkelijk geruststellend voor de grootmoeder, die soms nog met schrik terugdacht aan den tegenstand van het meisje. Het lieve kind had ook in den laatsten tijd zooveel gewaarwordingen doorleefd, die haar in eene geheel andere stemming gebracht hadden. Wij hebben haar eenigszins verwaarloosd, wij hebben haar verlaten op een hachelijk oogenblik : het oogenblik , toen zij in haar gesprek met Don Marco gestoord werd door den stap van iemand, die nader kwam. Die iemand was Scipione geweest. Hij had veel partij getrokken van hare naïeve ontsteltenis, toen hij haar betrapte op hetgeen hij ontrouw noemde. Hij had met hartstochtelijk- , heid. met bedreigingen , met liefkoozingen , met gebeden , met tranen, met al de tooverkracht : van zijn oog, en met al de wegslependheid zij- j ner taal, haar eenen eed afgedwongen , den eed, om Don Marco vóór hare verloving nimmer weder een gesprek onder vier oogen toe te staan ; den eed , om hem vóór dien tijd nimmer eenig 1 bljjk van liefde of vertrouwen te geven. Dat was het alleen , waardoor zich de voorgewende ijverzucht des Florentijners bevredigen liet. Het was ; die eed, door Karre gehoord op zijne avontuurlijke nachtwandeling, en die dezen zoozeer ontrust had ; en het was hare gestalte geweest, die de ridder bij den ingang naar Anna\'s vertrekken had zien verdwijnen, omdat zij op die wijze alleen onbemerkt en heimelijk in hare kamer wist terug te komen. Scipione had uit voorzichtigheid dien eed van haar afgeperst. Hij duchtte te veel de vergelijking, die het jonge meisje zoude kunnen maken tusschen zijne listige , sluipende . vergiftigende vleierij en de heusche , eerbiedige , achtingvolle hoffelijkheid des edelmans: de invloed, ! dien de ernstige , oprechte liefde des edelen jon-gelings hebben moest op het onbedorven hart


-ocr page 392-

382

sche Koningin voor niets dan eene daad van rechtvaardigheid; zij kende deze zelfs de Koninklijke macht niet toe, om te ontnemen of te geven , en de ketterin , die wederrechtelijk plaats had genomen op den troon van hare Maria Stuart , meende zij geenen zweem van dankbaarheid 1 of gehoorzaamheid schuldig te zijn. Zy stelde dus den wenschen van Rome\'s priestervorst niet éénen hinderpaal in den weg, en zijn gelastigde had niet ééne zwarigheid te overwinnen. Hunne staatkundige zaken waren dus afgedaan. Anna had hem nieuwe plannen en ontwerpen harer vrienden uit Londen medegedeeld; hij had de memoriën bij zich gestoken. Hij was geheel de agent van Sixtus geweest, en niets dan dat. Hij had weder een bewonderenswaardig bewijs gegeven van zijne zelfbeheersching; geen woord, geene toespeling, geen wensch , geen zucht zelfs was hem ontsnapt, en hij had bij dat alles toch i zooveel te denken , te wenschen , te betreuren , en te verwijten kunnen vinden. Hij bleaf nog een oogenblik zitten, tegenover haar aan de i schrijftafel , waaraan hij zich geplaatst had : hij 1 zag haar cenige seconden lang aan , met zijn | scherp en doordringend oog, dat nu eerst weder zijne smachtend gevoelvolle uitdrukking hernam , met een lang en ernstig zwijgen, toen stond hij op , en hare hand vattende . begon hij :

„Tot hiertoe heeft ridder Karre gesproken , ver- . gun Lionel nu ook een enkel woord. Lionel\', die vroeger bestemd was , zooveel voor u te zijn , en die nu bijna het recht niet meer heeft, van zich zeiven tot u te spreken.quot;

„Waarom hebt gij niet eerder gesproken , Lionel ?\'\' antwoordde zij weemoedig. „Waarom hebt gij willen wachten tot de klove, die ons reeds scheidde, een onoverschrijdbare afgrond geworden is ?quot; Lionel! ik heb vroeger ook schoone droo-men gehad. 0 ! waarom hebt gij mij aan uw hart doen twijfelen ?M

„Billijk is uw verwijt, en groot, helaas! mijne verantwoordelijkheid,quot; hernam hij met eenen I zucht. „Ook weet gij niet wat ik daaronder geleden heb , wat ik nog lijde, wat voortaan heel mijn leven vergiftigen zal. Maar ik had plichten , Anna! plichten jegens anderen , plichten , die voorgingen , zelfs voor mijn eigen levensgeluk , zelfs voor het uwe. Want wij hadden gelukkig kunnen zijn: want wij hadden nu den band kunnen knoopen, die vroeger ons beider hoogste wensch was. Toen ik u wederzag, had ik geene andere gedachte , geene vastere begeerte, geene betere hoop voor mijne toekomst. Afstand , noch lijden, noch gevaren, noch beslommeringen , hadden de verloofde mijner jeugd uit mijn hart kunnen verdringen, mijne zachte Anna! met die liefelijk dwepende zwaarmoedigheid, en met die ernstige teederheid zelfs in de dagen dei-blijde jeugd. Zoo zag ik u altijd voor mij . zoo zag ik u ook weder. Slechts was uwe zwaarmoedigheid niet meer de bevallige schaduw van eenen al te zonnigen zomerdag , een onzeker duister voorgevoel van toekomstig lijden , maar een

van het meisje, scheen hem te gevaarlijker, daar hij quot;er niets tegenover wist te stellen , dan fijne huichelarij en opgewonden schijngevoel. Hij moest hun de gelegenheid benemen zich te uiten , hij moest voorkomen , dat zij elkander leerden verstaan. Zij moest hem niet kennen in zijne waarde ; hij moest haar niet kennen in hare roeronde natuurlijkheid en in haar lieftallige eenvoud. Het scheen dus eene schrandere berekening , die hem zijne prooi in handen zoude leveren. En toch, zij was eene fout. Kende hij dan het vrou-1 welijk hart niet beter ? wist hij dan niet, dat de hinderpalen juist de toenadering bevorderen , ; zoo niet de pirsoonlijke , dan toch zeker die der ! harten ? Zoolang Colonna haar een\' opgedrongen i verloofde scheen, had Orsina zich willens verhard tegen zijne smeekingen; toen had zij het oog naar Angelo gewend , als naar den lieveling barer eigene keuze. Maar nu het haar ten plicht gemaakt werd, koel en terughoudend te zijn : tegen den jongeling, wiens teederheid en zachtmoedigheid haar behaagden ; nu scheen het haar toe, dat men met heerschzucht eene opoffering van haar vergde ; nu gevoelde zij behoefte aan hem, dien men van haar scheidde ; nu eerst dacht zij aan een pijnlijk gemis , nu ook scheen hij , die dit gemis opleide, haar een dwingeland toe, en Orsina Peretti voelde zich reeds nicht van Sixtus genoeg, om geen dwingeland te kunnen dulden. Nu eerst begon zij na te denken over haar onbedachtzaam aanhooren van Angelo\'s vleierijen , van zijn vermetele verklaringen : nu eerst huiverde zij tegen het denkbeeld van met hem alleen te zijn; nu eerst trachtte zij hem te vermijden ; nu eerst liet zij niet dan bevend hare hand in de zijne ; nu eerst schrikte zij terug voor den blik van dat oog, dat haar vroeger bedwelmd had. Ook scheen het haar toe, dat Colonna wel eene kortere afwezigheid had kunnen stellen , en met angstig verlangen wenschte zij naar zijne wederkomst. Scipione-Angelo bemerkte . nog van dat alles niets. Dat was eene bladzijde van haar leven , waarvan hij niets had kunnen lezen; dat was eene onbekende plooi in dat hart, waartusschen zich voor hem eene dreigende teleurstelling verborg. Dat was weder een kuil, waarin de graver zelf vallen kon-de.

Het was nu dringend noodig geworden , dat Karre zijne nicht inlichtte van de gunstige beschikkingen der Koningin Elisabeth en van den wensch des Pausen , dat zij , met voorbijziening van de eischen der dankbaarheid, evenals voorheen, in verstandhouding zoude blijven met die partij der Katholieken in Engeland, welke den ondergang der Koningin trachtte voor te bereiden. De ridder vreesde duizende bezwaren zijner land-genoote te zullen moeten weerleggen ; hij vreesde zelfs , dat zij er in het geheel niet toe zoude zijn over te halen, om deze inzichten van Sixtus en de belangen van ontevredenen tegen eene weldoenster te dienen. Maar Anna Oston was van andere gedachten ; zij hield de weldaad der Engel-

-ocr page 393-

ENGELSCHEN TE ROME.

383

treurig gevolg van bitteren levensernst. Ik las evenals vroeger in uw oog, in uw hart; maar ik mochc toen nog niet zeggen , dat ik u verstaan had : ik mocht geene hoop in u opwekkon , die het niet meer alleen in mijne macht stond te bevredigen. Ook ik was rijper geworden in jaren, rijper in ondervinding , rijper. helaas ! in verstandige levenswijsheid, die de hartstochten beteugelt en die de gewaarwordingen beheerscht. Ik zweeg; ik liet u geen blik slaan in mijn hart, waarin gij uw beeld als den eenigen afgod hadt kunnen vinden. Ik wachtte de toestemming van an-! deren.. . . van den Graaf. . .voegde hij er aarze-: lend bij , „eerst in den nacht van palmzondag kwam zü----quot;

,,Te gelijk met den brief, die mij in het be-j zit mijner goederen bevestigde viel Anna hem snel in de rede, en \'met eene koele achter-i docht, die de sprekendste ontkenning harer lief ■ I de was.

,,Ja, My lady!quot; hernam hij smartelijk, ,,zoo is het; doch is het zoover tusschen ons gekomen, dat Anna Oston mij van lage berekening verdenkt ? Neen ! bij den Almachtige , die mij hoort, zweer ik u. dat deze teruggave geenen invloed heeft uitgeoefend op mijn besluit. Dat het mijn heilig voornemen was, dien rijkdom geheel aan uwen zoon te laten, o! voorwaar zoo ik rijkdom gezocht had , dan had ik mjj hier te Home aan menige gouden keten kunnen binden. Het is waar , ik schijn arm voor de menschen; maar toch bezit ik schatten genoeg, om ieder mijner zonderlingste grillen, ieder mijner kostbaarste luimen in te willigen , om de vrouw , die ik mij \' koos , een leven te kunnen verschaften in ongekende weelde en overvloed , een leven vol voorgekomen wenschen en genietingen, die slechts met een vorstelijk vermogen kunnen betaald worden ; want gij hebt gezien, Anna! de schatten van eenen Paus staan te mijner beschikking. In dien eigen nacht nog, toen ik voor het eerst de vrijheid had, u mijn gevoel te openbaren, dreef mij de hartstochtelijke blijdschap naar den wijngaard Peretti; ik wist, dat ik u niet zien konde, maar ik had behoefte in uwe nabijheid te zijn , ofschoon dan ook muren ons scheidden. Door een onbestemd voorgevoel geleid , naderde ik eene der zijpoorten. Zij stond aan, Anna! helaas! behoef ik u te zeggen, waarom zij ongesloten was ? Ik hoorde stemmen, eene vrouwenstem sprak eenen plechtigen eed van trouw uit. Eene vrouwengestalte vlood en verwijderde zich in den gang naar uwe vertrekken; ik had de stem en de gestalte herkend. Ik was radeloos , wanhopig, ik bracht den rampzaligsten nacht van mijn leven door. Toch wilde ik nog twijfelen ... de noodlottige bijeenkomst ki de kapel helderde mij alles op.quot; Anna Oston wilde hem in de rede vallen, maar hij riep smartelijk :

,,Neen, Anna! ik beschuldig u daarom niet. Het was steeds hetzelfde harde noodlot, dat ons altijd scheidde. Gij moest wel twijfelen aan mijne liefde , die zich door niets verried: gij moest

wel twijfelen aan eene trouw , die zich door niets bevestigde; gij moest wel ingenomen zijn dooide eerbiedige hulde van eenen vorstelijken jongeling , uw gevoel moest wel spreken bij zijnen hartstocht; maar het is slechts te bejammeren . dat alles zóó treffen moest. Dat gij en ik zoo tegen elkander moeten overstaan! Thans, nu wij geenen anderen hinderpaal hebben tegen een lang afgebeden geluk en tegen eene liefde , door geene twaalfjarige scheiding uitgewischt, dan ons zeiven , niets dan ons zeiven , niemand dan ons zeiven.quot; — De ridder drukte het matte voorhoofd tegen de leuning van haren armstoel. Zij voelde zijne tranen nederdroppelen op hare hand. Zij brandden Laar op het hart die tranen, welke om haar vergoten werden en waarvoor zij niets in ruiling te geven had , dan eenen koelen traan van medelijden , geenen troostenden traan dei-liefde. Toch was zij diep bewogen.

«Lionel! het was een vreeselijk , maar niet misleidend voorgevoel , dat u mij deed verdenken , nog voordat ik tegen n misdreven had. De stem, die gij gehoord hebt, was niet mijne stem ; de gestalte , die gij gezien hebt, was niet mijne gestalte , en zij moge werkelijk zijn ingeslopen in mijne vertrekken , toch was niet ik het, die ze verlaten had. Ik betuig het u , bij den allerheiligsten God, niet vóór het schrikkelijke woord in de kapel sprak mij Montalto van zijne liefde: gisteren ochtend voor het eerst uitte hij een woord van verzoening en vriendschap , slechts bittere verachting en harde miskenning heb ik tot daartoe van hem moeten dragen , door den ruwen laster van Scipione. Die gestalte kan een droombeeld geweest zijn uwer verbeelding; er kan ook waarheid gelegen hebben in de verschijning. In dit huis zijn vele jonge vrouwen , en mijne galerij leidt ook naar de vertrekken van de Signorine\'s. Maar hoe het zij , Karre! gij zult toch mijn ernstig woord wel gelooven, nu ik het met eenen eed heb bevestigd. Welk belang zoude ik er bij hebben , u nu te misleiden; gij zijt immers de edelmoedige vriend geweest, die eigen gevaar niet heeft geschroomd , om eenen man en eene vrouw , die gij , helaas! zoovele reden hebt te haten, voor de ontzettende gevol- \' gen te bewaren eener onbezonnen. . . Zij kon het oordeel over haar zelve niet uitspreken, luide snikken braken hare woorden af.

))Ik geloof u , Anna ! Ach , ik geloof u ! maar met diepe smart zie ik nu eerst in , hoe die weinige uren van aarzeling mij voor eeuwig mijn levensgeluk hebben ontzegd! En toch, zoo gij wildet, het zoude nog niet te laat zijn. Zie , ik ben niet de vermetele , die van u een gevoel wil afdwingen, dat niet meer bestaat; zie, het is misschien onbescheiden, dat ik nog van mijne wenschen durf spreken ; maar zijt gij er zeker van. My lady! dat uw hartstocht voor dien anderen niet eene opwelling is , die voorbij zal gaan, en die rouw en weedom zal nalaten in uwe ziel ? Kan dan de liefde van vijftien jaren op eens worden weggevaagd uit het hart eener vrouw voor


-ocr page 394-

384

den hartstocht van heden ? Zal zich die liefde niet weder doen gelden , nooit weder, Anna ? O laat het niet zijn als het te laat is. Denk de toekomst in , dierbare vrouw ! o, geloof eenen trouwen vriend, die nog meer voor uw geluk bezorgd is, dan voor het zijne. Nog smeek ik u uwe hand af, nog bied ik u den steun van mijnen arm. , Nog bied ik u een leven van zorgelooze rust, en kalm genoegen ; er kon een tijd komen , dat de eer mij verbood het aanbod te herhalen! Het woord is hard , Mylacly ! en de uitdrukking vermetel , en God alleen weet wat ik er bij lijde, zoo tot u te spreken, wat ik voortaan om uwentwil lijden zal ; maar ik wil genoeg uw vriend zijn , om u de waarheid van uwen toestand voor t e houden, om niet van een rooskleurig verschiet te huichelen , als ik eene zwarte duisternis voor u zie; want het is zoo , gij bewandelt een glibberig pad. Er is meer dan één steen des aanstoots , waarover gij struikelen kunt , er is meer dan één schitterend dwaallicht, dat u zal aantrekken en toch misleiden. U ontbreekt een steun en staf op dat pad \' Spreek mij niet van den godsdienst. Haar invloed wordt flauwer en flauwer, naarmate de hartstochten stouter en gebiedender heerschen. Spreek mij niet van het geweten, die stem wordt zwakker en zwakker , naarmate de zinlijkheid luider schreeuwt. Spreek mij niet i van eenen vasten geest, van zelfbeheersching, ; geloof mij , ik ken de menschen , ik ken uwe sekse! de mijne ! Zelfbeheersching en vastheid van geest treden terug voor de verlokking van het | oogenblik en voor de macht der passiën. Nog eenmaal, Anna! beraad u ernstig met u zelve , en laat u niet wegslepen door eene betoovering van het oogenblik; want als de betoovering vlood, want als het schijnbeeld misleidde , o! dierbare , innig geliefde! ik bezweer u bij al wat goed en edel in u is , bij uw geluk , bij dat van uwen zoon, bij de lange jaren mijner onwankelbare trouw, voorkom dat lijden, dat ons beiden dreigt, vergeld mijne trouw niet met eene zoo wreede teleurstelling.quot;

Hij smeekte dringend, ernstig, roerend. Waarheid , oprechte welmeenendheid , en overtuiging, die geene welsprekendheid noodig heeft, dat alles lag op zijn gelaat en in den toon zijner stem, die zacht was en trillend van aandoening. Ook had hij in haar hart eene snaar geroerd, die luide voor hem sprak; zij had hem onder tranen aangehoord, zij had met siddering geluisterd naar woorden , voor wier waarheid zij zich niet verblindde , en hem ware misschien de overwinning geweest; maar zie, onbesloten trok zij hare handen uit de zijnen, daar flikkert haar met be-goochelenden glans de ring in de oogen , haar door den lieftalligsten der jongelingen , met zooveel vurigen en smeekenden drang aangeboden, daar toovert hare verbeeldingskracht hem haar weder vóór zich, met dien onbeschrijfelijk roerenden weemoed in gelaat en houding , waarbij Karre\'s weemoed wegviel: daar ziet zij weder die gloeiend zwarte oogen, die vlammen schieten, en die toch zacht kunnen zijn voor haar; die blikken, waarbij Karre\'s blik dof is; dien on-weerstaanbaren hartstocht, waarbij Karre\'s hartstocht koelheid is ; daar schildert zij zich hem in die verslagene houding, in zijne wanhoop, als hij weten zal, dat hij verdrongen is! Zoude zij dan niet ten troost mogen zijn voor hem , die voor haar eiken anderen troost zoude moeten ontberen. Die laatste beweegreden bepaalt haar besluit.

«Het is te laat. Karre! ik zeg u , het is te laat,quot; sprak zij, somber voor zich heen ziende. ))lk zou u bedriegen, als ik u zeide, dat gij iets anders voor mij zijn kunt d:n een vriend !quot;

»Gij hebt dan beslisthernam hij , en wisch-te zich den laatsten traan af. «Anna! een vriend wil ik altijd voor u zijn , en e-n vader voor u-wen William , ook dan als het u vergeten zal zijn , dat gij eenen vriend hebt, en dat van u een zoon leeft. Vaarwel dan , als het zoo zijn moet. Waak over u zelve.quot;

En hij verwijderde zich haastig.

XIX

HET SCHIMPSCHRIFT.

In den vroegen morgen van witten Donderdag, een plechtige vierdag voor de gansche Katholieke Christenheid , maar bijzonder plechtig en indrukwekkend te Rome, zag men Pasquin met een vermetel schimpschrift omhangen. Het was te gelijk gericht tegen den Paus en tegen diens zuster. Het beschuldigde Zijne Heiligheid van alle koppelaarsters uit Rome te hebben verbannen, uitgezonderd Donna Camilla. Dat was eene snijdende bitterheid voor eenen zoo kuischen Prie-stervorst als Sixtus V. Dat was eene harde onwaarheid ten opzichte eener zoo eerwaardige vrouw als Camilla, die in stille vroomheid voor zich henen leefde, en die deftige tucht en orde in haar huis voorstond. En toch was de \'schimpdichter een scherp opmerker geweest, en toch lag er grond in zijne zijdelingsche beschuldiging van twee personen, die elkander in dat huis zagen. Meer dan halve aanwijzingen duiden op den Kardinaal Montalto en op Lady Anna Oston.

Het is ook waar , dat zij elkander sedert den avond in de kapel dikwijls hadden wedergezien. De jonge Kerkvorst was zeer gelukkig ontkomen aan den strik , dien men gist , dat Scipione hem gespannen had. Zijne wonde , die hem niet van zijnen onbesuisden rid was toegekomen, was evenwel geen voorwendsel geweest. Mij had zich aan het harde marmer gekwetst, toen hij in duizeling was nedergevallen op de trappen van zijn altaar. Lang had de sacristein op het afgesproken tee-ken gewacht, waarop hij de kapel zoude moeten sluiten; toen het eindelijk middernacht werd, zonder dat men het gaf, trad hij bezorgd het kerkgebouw binnen. Hij vond zijnen Heer, dien hij ondanks de vreemde kleeding herkende, in


-ocr page 395-

385

eene biddende houding , zoo hij meende , bij het altaar. De diepe aandacht scheen hem toch al te afgetrokken, en die houding te onbeweeglijk, om natuurlijk te zijn. Hij ondernam het te naderen , en hij vond den jongeling koud. en al:, levenloos, het voorhoofd bloedende. Zijn luide angstkreet, (hij dacht aan moord) bracht den Kardinaal tot zich zeiven. Montalto had tegenwoordigheid van geest genoeg, om alles aan een plotselingen val toe te schrijven, waarover hij echter wilde gezwegen hebben , een stilzwijgen , dat hij door eene rijke gift nog nader aanbeval. De kerkbeambten van dien tijd, van dat land en van die stad vooral , waren zoo gewoon aan de vreemdsoortigste intriges , en kenden te wel de belangen van hunne betrekking, om niet , zonder persoonlijke redenen tot vijandschap, hunne meesters getrouw te zijn, en deze man was aan den zijnen gehecht.

Heimelijk in zijn paleis teruggekomen, en slechts van Ottavi alleen gezien, die uit bezorgdheid nog waakte , viel het hem gemakkelijk, zijne lieden omtrent de oorzaak zijner lichte wonde in verwarring te brengen: en hetgeen Don Marco gehoord had, was hetzelfde, wat de meesten in en buiten zijn paleis er van geloofden. Niet allen echter: daar waren er, die, bekend met het misverstand tusschen Sixtus en zijnen neef, in die wonde niets zagen dan een voorwendsel, om zich af te zonderen, en zich bij de aanstaande feestdagen aan de openlijke kerkplechtigheden te kunnen onttrekken, en men vond het behendig en voorzichtig, om op deze wijze de oogen der menschen af te leiden van eene oneenigheid , die voor den jongeling zoo ongunstig werken moest. Zelfs in het Vatikaan dacht men zoo ; Sixtus vooral geloofde het, en misbillijkte het ten hoogste. Zijne opvliegende gramstorigheid was reeds van zelve bedaard , zoodra hij wist gehoorzaamd te zijn , zoodra men hem niet meer tegensprak. Hij had misschien gaarne reeds des anderendaags zijn neef aan zijne voeten teruggeroepen, zoo hij een middel geweten had , om de verzoening zoo spoedig bij te brengen , zonder zijne waardigheid in de waagschaal te stellen Hij kon niet lang hard zijn tegen zijnen oogappel, zonder dnchtiger reden dan eene opvatting. Hij rekende heimelijk op de feestdagen , die hen elkander, ongezocht, genoeg nabij zouden brengen , om C.:ïi iongen Kardinaal een woord van goedheid toe te fluisteren, en ziet. . .. deze scheen voorgenomen te hebben, met halsstarrigheid die gelegenheid tot hereeniging te vermijden. Dat ergerde Sixtus. die van alle menschen het minst gaarne in zijne berekeningen te leur gesteld was , en hij begreep, van zijnen kant nu ook geene zwakheid te moeten toonen. Hij vermeed eiken schijn van belangstelling in de ongesteldheid des Kardinaals. Dit was een voorbeeld, dat niet eens behoefde gegeven te worden, om door anderen nagevolgd te worden. Het gerucht der openlijke verkoeling tusschen den Paus en zijnen neef was pijlsnel doorgedrongen tot elk oor. dat er belang bij had het op te vangen. En daar waren er velen , die er belang bij meenden te hebben. Daar was er menigeen , die slechts met leede oogen den jongen student van Ascoli tot her. kerkelijk purper had verheven gezien : en daar was er menigeen, die laag genoeg dacht, om uit elke verwarring voor zich zeiven iets te hopen: en daar was er menigeen, boosaardig genoeg, om scherp toe te luisteren en kwaadaardig uit te leggen. Het was dus natuurlijk , dat de Kardinaal-neef zich van de menigte verlaten vond. Men verdrong zich niet meer in zijne voorzaal; men wachtte niet meer geduldig tot zijn uur daar was; men bedelde niet meer om zijnen glimlach: men rekte zich niet meer op de teenen, het hoofd en den hals vooruit, om van hem gezien te worden Daar waren nog slechts zeer enkelen, die, berekenende de waarschijnlijkheid eener verzoening, zich de verdienste wilden voorbehouden , van hem niet in hei ongeluk te hebben verlaten. Maar ook deze bezochten hem niet ; zjj vertoonden zich slechts even in het portico van zijn paleis, om naar zijne gezondheid te vragen. Men kon niet te voorzichtig zijn! Don Marco was vertrokken, na een broederlijk afscheid. De jongeling zag dus niemand meer, zelfs Karre niet. Karre was genoeg mensch , om den verstoorder van zijn levensgeluk liever te vermijden , dan op te zoeken , hoezeer hij ook de grootmoedigheid gehad had, om de verantwoordelijkheid van diens onberaden stap op zich te nemen en van hem af te wenden. Ook was hij met zijne houding verlegen tegenover den jongen Kerkvorst , hij wilde hem niet doen blozen, en hij wist toch, dat deze voor hem zoude te blozen hebben. Maar het zonderlingste was. dat Peretti door zijn vleiers en vrienden verlaten , nu juist gezocht werd door lieden, die vroeger niet getracht hadden hem te naderen. Voorgesteld door Scipione. traden sommige voorname leden der Spaansche partij Montalto\'s geheim kabinet binnen: want er bestond te Kome eene Spaansche partij, eene partij, zoo al niet voorgegaan , dan ten minste ondersteund en met raad en hulp gediend door den Kardinaal van Toledo , en door vele andere misnoegde Kardinalen en hooge kerkvoogden , die , hetzij ze zich te zeer gedrukt voelden onder den last van Sixtus\' heerschzucht, hetzij ze de grieve van zich elke deelneming aan het bestuur ontnomen te zien, niet lijdzaam dragen wilden, hetzij ze zich niet konden vereenigen met de eenigszins naar verlichting zweemende, ten minste voortgang bedoelende inzichten des Pausen, liever eenen buitenlandschen eerzuchtige dienden tegen de belangen van hun vaderland en hunne Kerk , dan broederlijk met hun opperhoofd de handen in een te slaan tot het goede. En Filips van Spanje , de rechtzinnigste, maar ijverzuchtigste zoon dei-Kerk , die zoo gaarne zijne stem verhief in het midden van het Heilige Genootschap, was hoogst gelukkig met den geest van verdeeldheid, die zich daarin verhief. Hij wist altijd zijne brandstof aan te brengen in elk vuur , dat begon te smeulen: hij moedigde elke vermetele ontevre-


-ocr page 396-

380 ENGELSCHE

TE ROME.

denheid aan , en elke klaagtoon, die zich te Rome over Sixtus verhief, vond in het geheim weergalm in de koninklijke kabinetten van Madrid.

Aan niemand beter dan aan Olivarez , zijnen Gezant, kon Filips de leiding zijner staatkunde te Rome hebben toevertrouwd, zoo haat, verbittering en list ten minste vergoeden konden, wat er misschien aan beleid ontbrak. Het was niet altijd de Gezant van Spanje geweest, dien de Paus in dezen man had beleedigd, ook als Graaf van Olivarez , eenen der fiersten van Spanje\'s fiere Grandes, was hij vaak door den bekroonden laaggeborene met eene zoo ruwe minachting behandeld geworden , dat hij geen Spanjaard en geen zoon uit een oud Gravenhuis behoefde te zijn, om zich diep gekrenkt te gevoelen, en hem met zwijgenden, maar iugekankerden wrevel te vervullen. Sixtus had hem in oogenblikken van overmoedigen toorn gedreigd met mishandeling en dood. Olivarez was laf genoeg , om te sidderen voor bedreigingen , die een Vorst niet mocht uitvoeren tegen den Afgezant van eenen anderen Vorst, en hij was boosaardig genoeg , om den man te haten, die ze had durven uitspreken. Wat dus in zijne macht stond , om den Paus in het heimelijke te grieven, te dwarsboomen en te ontrusten, vergat hij niet, noch verzuimde hij. Alleen was hij zeer omzichtig, alleen dreef hij zijnen slinkschen handel zoo onmerkbaar, dat niemand hem iets bepaalds konde ten laste leggen Hij kende de aanspraken van Sixtus op het leen van Napels; hij giste zijne plannen, om die aanspraken met kracht te doen gelden ; Scipione sprak hem van Montalto, van Montalto, den jongeling, die zich in den lichtzinnigen overmoed van het geluk en de jeugd, die dartel maken, meermalen met luchtigen spot aan hem had vergrepen; van dien jongeling, die thans verlaten scheen door den zwerm zijner aanbidders, die nu oogenschijnlijk zonder invloed was ; maar die jongeling had gezeten aan de voeten van Sixtus bij zijne geheimste beraadslaging, had zijne diepste geheimen als uit zijne borst kunnen opdelven ; die jongeling kon misschien wel bepaalde aanwijzingen doen omtrent zijne plannen , en was zeker verbitterd genoeg, en vertrouwend genoeg, om belangen prijs te geven , welke slechts die waren van eenen harden en onbillijken meester. Gemakkelijk dus vergat Olivarez lichte kwetsingen, om eenen vijand eene diepe wonde te kunnen slaan, den wilde gelijk, die een kogel in eigen borst niet voelen wil, om den vergiftigden pijl te kunnen afschieten op den blanken vreemdeling. De graaf bezocht dan den jongen Kardinaal en werd goed ontvangen. De hooghartige jongeling had behoefte gekregen aan de eerbiedsbetuigingen der menschen : hij had er behoefte aan , om zijne verontwaardiging lucht te geven over eene belee-diging , die al meer en meer eene felle grieve werd, naarmate hij zag, hoeveel de menschen er aan hechtten. Het is zoo, niet dadelijk waren zij tot de vertrouwelijkheid der vriendschap geraakt, en de Graaf was te voorzichtig, om de teedere

punten te spoedig aan te roeren : maar het was ; reeds genoeg, dat zij elkander zagen, dat zijne partij zonder argwaan werd toegelaten in het paleis Montalto: het verdere moest men afwachten. Niets mishaagde Sixtus zoozeer als deze nieuwe verbintenissen van zijnen neef; het griefde hem met eene groote grieve ; het vervulde hem met innig verdriet en wrevel; eenen wrevel, die soms drukkend genoeg op zijne omringenden terugwerkt j. Het is zoo, als de machtige gewild had. het zoude hem weinig moeite gekost hebben, het gevaarlijke net te verbreken, waarin men bezig was zijnen neef te verwikkelen ; één machtwoord had den jongeling, zoo niet vrijwillig en boetvaardig , dan ten minste lijdelijk en onderworpen aan zijne voeten teruggebracht. Maar Sixtus wilde het niet. De leeuw wilde den for-schen klauw niet misbruiken , om een spinrag te verbreken: men gaat niet uit met donderbussen en grof geschut, om eene gazel te vangen ; de o ver wichtige kracht zich botsende tegen de zwakheid, had niets kunnen doen dan verpletteren , en Sixtus wilde sparen ; hij wilde , dat de jongeling uit eigen beweging zoude terugkeeren aan zijne voeten , aan zijne borst; hij wilde, dat dit trotsche hoofd zich zoude buigen uit deemoed j en niet uit verplettering ; hij wilde voor een oo-genblik dat brieschend genet laten voorthollen , om het later te toonen, hoeveel behoefte het • had aan den toom; de Paus meende de ontknoo- i ping in zijne hand te hebben , en den teugel te • kunnen aanleggen , zoodra hij het goedvond. Hij ! vergat slechts ééne zaak, de grijsaard: :1e twintig jaren van den jongeling! Ook schudde Aldo-brandini altijd onmerkbaar het hoofd , als men bij de vergaderingen der Kardinalen tevergeefs naar den jongen broeder omzag, en Castagna haalde dan de schouders op.

Wij zijn nu wel ver afgeleid geworden van het schimpschrift, en wat meer zegt, wij zijn onze vertelling ver vooruitgeloopen ; want die vereeni- i ging had zich langzaam gevormd , en niet dan j na de Paaschdagen was de klove tusschen oom en neef zoo groot geworden, dat de Kardinaal zich zelfs van zijne ambtsplichten terugtrok , zonder meer het voorwendsel te hebben van eene wonde; en toch acht ik mijne afdwalingen noodig, om i meerdere inlichting te geven in de duistere gan- j gen van Scipione\'s boosaardige wraak. Maar nu i kan ik op de oorzaak van de openlijke beschim- i ping terugkomen. Toen de eerste onverbloemde, bijna onwillekeurige verklaring van zijnen onge-oorloofden hartstocht was uitgesproken geworden, en aangehoord met dat veelbeteekenend zwijgen , met die hartstochtelijke ontzetting, die , helaas! van een beantwoord gevoel getuigden , was ook de grootste kluister der terughouding gebroken. Scipione was tusschen de gelieven de nu wel getrouwe berichtgever geweest van beider toestand , en had zich daardoor dieper in een vertrouwen gevestigd, hetwelk men zelfs niet gedacht had, hem te ontnemen. Rome toch was zoo vol spionnen, en één onvoorzichtig woord van


-ocr page 397-

387

den sacristein. één te vroeg ontstoken licht in i de kapel kon misschien hunnen argwaan hebben opgewekt. Was niet Karre zelf van die samenkomst onderricht geworden, zonder zijnen berichtgever te hebben willen noemen : want de ridder had Hugh gespaard ; en was niet Scipione daarenboven de beste vertrouwde , daar hij zelf ook van hunne geheimhouding afhing. IIij wist nu toch eenmaal het gevaarlijke geheim, en het was beter hem door vriendschap te winnen . dan door ! achterdocht tot verraad uit te lokken. ; Ofschoon Montalto met een verbonden voorhoofd ; zich niet wel in het openbaar konde vertoonen , belette niets hem echter, in het geheim bezoeken j af te leggen op den wijngaard Peretti. Zijn I verlangen dreef hem daarheen; Scipione\'s be-| schrijving van Anna\'s onrust maakte het hem : bijna ten plicht, hij volgde Angelo op den voet. ï Hartelijk was de ontvangst zijner moei; hartelijker nog die der jonge nichten, die den belang-wekkenden neef ongaarne uit haren kring verwijderd I zagen.

De Engelsche schoone echter was in het eerst i teruggetrokken, strak en ernstig beleefd; zij | gaf zich ten minste moeite zoo te schijnen, ofschoon ook een zachte blos van verrassing hare bleeke wangen kleurde; de Kardinaal had het opgemerkt, onder een voorwendsel geleidde hij haar ter zijde in eene der diepe nissen. «Zijn mijne bezoeken u lastig ?quot; vroeg hij haar, op eenen toon , als hing zijn levensgeluk af van het antwoord. Dat antwoord was niets dan een blik, een blik vol vertwijfeling en liefde, vol onrust en hartstocht , vol schrik en blijdschap tevens, eene afschemering van den strijd in haar binnenste , van alles, wat daar woelde en bruiste, en , leed en gevoelde. Hij had geen ander antwoord I noodig. In langen tijd had Camilla haren neef niet in zulk eene vroolijke opgewondenheid gezien ; I het was alsof hij al zijne ongeneuchten in haren familiekring wilde vergeten. Het was alsof hij zich wilde bedwelmen voor kwellingen, die hij hier ter zijde schoof. Het was alsof hij in het paleis Peretti steun zocht, nu men hem in het , Vatikaan terug drong. Hij was levendig, geestig, gevoelvol, somtijds peinzend en dan weder v. ild luidruchtig; het was Orsina somtijds, alsof zij den ! speelnoot van Grotto weder bij zich had. Fran-i cisca had in lang niet eenen zoo geduldigen toe-j hoorder gehad voor hare pronkzieke geleerdheid: ; Camilla vergat, dat die beminnelijke jongeling , j -die daar tegenover haar zat, in dat losse gewaad i van eenen wereldlijken Vorst, niet daar had moeten zijn , dan in de achtbare simarre. en dat i zijne scherts niet de taal was voor eenen Kerkvorst , in de dagen van vasten en boete. Zelfs i Anna begon zich over te geven aan de wegslepen-; de betoovering van zijn onderhoud; zij voelde zich geboeid aan het vuur zijner gesprekken. Zij hoorde bijna voor het eerst het Italiaansch in al j zijne krachtvoilé weelde, uit den mond van oenen 1 jongen Italiaan, die diepe, welluidende, ruischen-[ de, tot de zinnen sprekende taal gesproken door

den mond van Montalto, met lippen als de zijne, * met eene stem als de zijne, verduidelijkt door blikken als de zijne , door gebaren als de zijne. Welke vrouw had niet als Anna het verledene vergeten en de toekomst, om alleen het tegenwoordige te genieten; welke vrouw had niet alle herinneringen ter zijde gedrongen. en alle bedenkingen verschoven. om zich te verliezen in het luisteren naar den geliefde ? Het ware zeker heilzaam geweest, zoo Karre daar plotseling vóór haar had kunnen staan , met zijn goed koel En-gelsch, en zijne onverbiddelijke levenswijsheid : indien hij zijn proza , zijne werkelijkheid gesteld had tusschen deze poëzij; maar hij was niet daar, en er werd niet aan hem gedacht, ook zelfs niet bij de volgende bezoeken des Kardinaals, die hij zonder eenige terughouding herhaalde.

En het was een klein hofgezin dat van Donna Camilla. En het was beuzelachtig, snapachtig en kleingeestig, zooals bij allen , die bekrompen samenwonen, in de kleine steden zoowel als aan de kleine hoven, aan de kleine hoven zoowel als in de burgergezelschapkamers. En daar zijn altijd scherpe oogen en fijn hoorende ooren, als afgunst en ledigheid die openen. En zij hadden zich geopend, om te weten , wie Montalto\'s voorkomendheid gold. En er werd gegist, en er werd geraden, en er werd gefluisterd , en weldra ried en giste men niet meer : men wist.

En op den morgen van Witten Donderdag kwam Ruigi, de schalkachtigste der pages, van de vroegmis terug. En hij haalde een geschrift voor den dag, dat spoedig, onder slecht verholen glimlachen , van hand tot hand ging: en Camilla , wie dit gefluister en die gebaren en die beweging begonnen te vervelen , vroeg met strafheid naar de reden. Francisca\'s Duenna, de oudste en de leelijkste der vrouwen, zoo oud en zoo leelijk , dat zij zonder barmhartigheid was , nam koel en scherp het woord; zij sprak luide en zonder verzachtirg , en met al de toespeling, die eene booze tong leggen kon in booze woorden , ^ de bijtende pasquinade uit, die als een brandmerk was op het voorhoofd van vier menschen. Anna Oston was daarbij tegenwoordig. En toen zij zich zóó aan de openbare bespotting zag bloot gegeven: toen zij datgene , wat zij nog zoo gaarne voor zich zelve verborgen had , waaraan zij nog zoo gaarne twijfelde, toen zij dat, wat haar zoo bitter eenen strijd kostte , als eene gewone klucht, j onder gemeenzame woorden, aan geheel een volk ; zag voorgesteld, dat daarbij zeker had toegejuicht .... toen was het haar, alsof zij het dood- | vonnis harer eer hoorde , uit den mond van de 1 oude hofdame. Het doodvonnis ook voor een\' ander; het gevaar, dreigende ook een geliefd , hoofd. Zij was nog onder geen der schokkende toestanden van haar wisselend leven zoo vreeselijk getroffen geworden, en zich zelve zoo weinig meester esse geweest. Hare tegenwoordigheid van geest verliet haar geheel , en de luide jammerkreet ; «wee ons!quot; dien zij uitstiet, voordat eene weldadige flauwte haar deed nederzinken, had


-ocr page 398-

388

haar verraden , al ware het, dat men nog had kunnen twijfelen. Toen zij ontwaakte , was het hofgezin niet meer daar; Camilla alleen stond voor haar , stijf en ernstig . deftig beleefd zooals zij het zijn kon, zonder deelneming , streng en hard, als de egoïstische deugd zonder christelijke liefde.

wSignora Anna!quot; sprak zij , «gevoelt gij u sterk genoeg; wij hebben te spreken ?quot;

Lady Oston boog toestemmend.

«De pasquinaden , Mevrouw! zijn somwijlen de ; uitdrukking van het volksgevoelen. Vrouwen zijn j niet verheven boven het oordeel der wereld , en i mogen zich daarboven niet verheffen. Gij hebt | gehoord wat de pasquinade heeft uitgedrukt. Het | heeft u getroffen , al te zichtbaar getroffen; uwe i ontroering was te aanstootelijk, zij heeft ergernis j gegeven, zij heeft mij de oogen geopend. Ik | heb meer op te houden , dan de eer van eene 1 gewone vrouw; de eer van mijn huis is te nauw verbonden met die van Zijne Heiligheid, dan dat ik toegevend kan zijn op dit punt. Ik kan mijn huis niet ontzeggen aan de leden mijner familie, en echter zie ik daarin eene betrekking aangeknoopt , die er niet mag worden voortgezet. Ik wenschte zeer, dat uwe kieschheid zelve besliste, wat hier voegzaam is.quot;

Bitter en stuitend was voorzeker die toon. Ook werd Anna\'s gevoel vreeselijk gewond; slechts stamelend kon zij antwoorden: »Ik moetu zeggen. Madonna! dat... . dat. . . . O ! mijn God neen ! ik kan niets.. . . niets zeggen. Ik verlaat nog heden uw huis.quot;

»Neen , Signora! neen , zoo was het niet gemeend , dat zoude.. . . dat kan immers niet, niet zoo spoedig, Zijne Heiligheid, mijn broeder!. . . . Wees niet overijld , zoo haastig in uw besluit. Beraad u op eene woning; eerst na de feestdagen . uw vertrek zou opzien baren op dezen dag. . .quot;

»Tk moet vanhier !quot; riep Anna, op den luiden toon van uitbarstend gevoel; en zonder het antwoord af te wachten , stormde zij met overhaasting de zaal uit. In de galerij ontmoette haar Angelo; hij zag- haar voortijlen, met de overspanning der wanhoop; hij bood haar zijnen arm, hij bracht haar in hare vertrekken. Zij wierp zich neder in eenen armstoel, en in tranen losbarstende, riep zij met smartelijke bitterheid uit: «Breng | mij vanhier, Angelo ! spoedig vanhier.quot;

«Waarhenen , Mevrouw ?quot;

«Waarheen de Heiligen mij voeren willen, slechts vanhier , uit Home , uit Italië, niet meer in tegenwoordigheid van deze menschen ! Waarheen , Angelo! dat is mij onverschillig; voer mij naaiden afgelegensten schuilhoek van Rome, waar geen menschelijk oog mij zien kan ; daarna wil ik voort, weg uit dit oord, waar ik rust gezocht heb voor lange lijdensjaren, en waar ik niets gevonden heb dan tranen, lijden en strijd. Waarheen? vraagt gij mij .... Angelo 1 Angelo! is het. niet vreeselijk, dat ik nog meer verlaten ben , en nog meer hulpeloos dan op den eersten dag van

mijne aankomst te Rome.quot; Daarop plotseling naar hem toegaande , vatte zij met drift zijnen arm , alsof haar iets inviel: »Ziet gij , Scipione ! uwe wraakbede is verhoord geworden; al zijt gij dan niet de bewerker van mijn ongeluk , gjj ziet mij thans zoo rampzalig als gjj hebt gewenscht.quot;

Scipione-Angelo zag haar aan , en op zijn gelaat lag een trek van medelijden. De bittere droefheid van die vrouw trof hem , hare ellende toch had hij niet opzettelijk bedoeld in zijn afschuwelijk plan ; maar zij was in zijnen weg ge- i komen en hij gebruikte haar als een werktuig , om een ander in het verderf te storten. Hij zag zijn werktuig op het punt van te breken , hij zag het bijkans verbrijzeld aan zijne voeten , hij moest het weder oprichten.

«Het is grievend . . .quot; begon hij.

«Ja , ja, ik beleedig u , gij hebt gelijk, den eenigsten vriend , die mij is overgebleven ; maar het is ook. .. . zij moeten mij allen verlaten. Karre , ook hij kan niets meer voor mij zijn; en hij , de eenige, die mij niet verstoeten zoude, Montalto, moet mij van zich werpen , als eene giftige slang , hij moet het, ik zelve moet hem ontvluchten, ontvluchten voor eeuwig.quot;

«Mij ontvluchten? ik u verlaten, Signora!quot; riep de Kardinaal , die binnenkwam , «wat kan dat zijn, Anna ? Waarmede heb ik u kunnen mishagen ?quot; en hij nam hare hand, die hij kuste, en hij trachtte haar tot meer bedaardheid te brengen, door vele zachte woorden.

»Het is mijn hard noodlot, Montalto! waarin ik u niet wil medeslepen. Angelo! zeg gij Mon-signore alles, ik kan niet meeren schreiend boog zij het hoofd op de beide handen. Scipione verklaarde den Kardinaal de reden van Anna\'s hartstochtelijkheid.

))U te bekommeren om niets dan eene pasqui- 1 nade, wellieve Signora!quot; sprak hij met eenen glimlach, »bij St.-Jeronimo! wat beteekent eene pasquinade ? Laat die lieden het genoegen, om hunnen geest te scherpen op schimpschriften ! Ze hebben niets anders, die arme Romeinen, geen ander middel, om zich te uiten ; zij mogen niet meer spreken , zij mogen niet meer twisten , zij hebben geene tweegevechten meer, zij hebben niets meer dan Marforio en Pasquin. En de steek van zulk een insect ontrust u en brengt u tot wanhoop? Zij hebben immers de grootste namen aangetast en niemand heeft er op gelet. Zij hebben geen der leden van het Heilige College ontzien , ze hebben de doorluchtigete vrouwen bespot, ze hebben Elisabeth beschimpt, ze hebben met Six-tus gelachen. ze hebben zelfs St.-Petrus niet gespaard. Het heiligste en schoonste is hun een wel aangename buit. Niet vreemd dus, dat zij ook u aanvallen , de schoonste der schoonen!quot;

))Hoe kunt gij vroolijk zijn en lichtzinnig spreken, mijn vriend? Ziet gij dan niet, of wilt gij veinzen niet te zien, welk eene vreeselijke, welk eene gevaarlijke uitlegging die scherpe woorden geven aan onze. .. . vriendschap.quot; voegde zij er aarzelend en blozend bij.


-ocr page 399-

880

De Kardinaal verbleekte zichtbaar.

«En dat is het waarom ik vluchten wil,quot; zuchtte Anna moedeloos. «In dit huis kan ik niet meer blijven. Donna Camilla heeft het mij gezegd en ik ben de eerste geweest, om het haar toe te stemmen , en Rome is mij hatelijk geworden.quot;

))Ik wilde ii anders juist spreken van een goed verblijf, dat reeds heden te betrekken zoude zijn,quot; begon de Florentijn, »het staat niet ver van het hotel der Spaanse he Ambassade in de straat Julia. Indien Monsignore goedvond,quot; en hij sprak zacht met Montalto.

«Goed , Angelo ! gariep deze haastig uit. «Beschik over al het mijne . handel daarin zoo-als gij goed zult vinden.quot;

En toen Angelo zich verwijderd had, en Anna zich alleen zag met den jongen Kardinaal, bleef zij lang in oen ernstig gepeins verzonken. Hij stond vóór haar sprakeloos, zwijgend , neergeslagen. ))lk zie betspiak zij eindelijk , vast en kalm , als iemand , die na eenen langen strijd een moeielijk besluit heeft genomen, »ik kan niet | zoo willekeurig en zoo plotseling eene stad ver-| laten , waar zoovele banden mij binden; mijn i zoon! mijn eenigste bloedverwant, de belangen van mijne geloofsgenooten, die op mij het oog gericht houden, Zijne Heiligheid zelfs , die op mijne medewerking rekent. .. dat alles houdt mij hier terug, dat alles vormt zoovele plichten, waarvan ik mij niet ontslaan mag, en die mij nog eene bange, moeielijke beproeving opleggen. O ! ik was in mijne hartstochtelijke smart als de on-beradene, die in blinde drift voortijlt, zonder toe te zien wat zij in hare vaart zoude kunnen verwoesten. O ! ik was eene ijdele, onnadenkende vrouw, ik was geene moeder! geene Katholieke Christin.quot; En toen snel opstaande, wierp zij zich aan de voeten van Montalto. «Monsignore! gij hebt het gezien hoe hatelijk de menschen gissen, hoe scherp zij raden en hoe schandelijk zij uitleggen. Laat uw groote naam en mijne eer voortaan niet meer hun buit zijn. Laat ons hun toonen beter te zijn, dan hunne lage verdenking. Wij hebben ook gezien, dat de middelweg tusschen deugd en ondeugd een gevaarlijk pad is , en wie zegt het u, dat niet een van ons aan de valsche zijde zal uitwijken ? De genadige God schenkt mij in dit uur van beproeving een onbeneveld oordeel, hij wijst mij de beste keuze. Laat dit uw laatste bezoek zijn ; laat onze wegen hier uit elkander loopen. Ik smeek het u , Monsignore! laat ons elkander na dit uur niet meer zien.quot;

De Kardinaal had vergeefs getracht haar op te richten ; toen zij geëindigd had, zag hij haar strak in de oogen ; hij was doodsbleek, hij klemde zijne vingers samen in zijne hand, als iemand, die aan eene geweldige gemoedsbeweging lucht wil geven , zijn mond plooide zich in een, zijne lippen trilden krampachtig.

«Gij verbiedt mij voortaan u te zien ?*\' vroeg | hij langzaam.

«Ik eisch niets, ik smeek het af van uwe I edelmoedigheid hernam zij ernstig.

Met eene strakke kalmte , waaronder zich een chaos van hartstocht verborg, antwoordde hij : «Uw hart is koud en droog, Signora! Wij hebben elkander niet begrepen , «rij hebt mij nooit bemind.quot;

«Gij gelooft zelf het harde woord niet, dat gjj mij toewerptriep zij smartelijk. «Omdat mijn mond het woord niet heeft uitgesproken , dat mij een gruwel scheen, moest gij daarom twijfelen aan mijn gevoel? Zijt gij niet de getuige geweest van mijnen voortdurenden kamp ? Was i niet elk uwer blikken eene overwinning op de arme , verpletterde vrouw, die als geboeid was aan den klank uwer stem, door den gloed uwer oogen bedwelmd ? Wilt gij de volle, bittere , harde bekentenis van mijne schande , zoo hoor haar. Ja , Alexander Peretti! ik heb u bemind met al den hartstocht, waarmede eene vrouw eenen man bemint ; ik heb alles om u vergeten , ik heb het grijnzende verderf niet willen zien , ik heb willens mijne ooren gesloten voor de raadgevingen van eenen e leien man , ik heb dien man zeiven om u verstoeten. Ik heb alles voor u gedaan , en ik wil nog alles voor u doen, wat eene vrouw doen kan voor den heerscher over haar hart. Maar misbruik haar niet, uwe overmacht, slechts van uwe grootmoedigheid bid ik mijne rust af, slechts van uwen zielsadel wil ik voortaan afhangen, slechts van uw medelijden smeek ik het af, dat gij mij niet nederstort in den afgrond , dat gij mij niet brengt tot zelfverachting. Ik heb genoeg gestreden , ik ben den kamp moede , ik stel mijn lot in uwe handen, — wees een ridder. Kardinaal Montalto!quot; Zij sprak die woorden met vuur en met dringende klem, met de zachte, bewogene stem der vrouw, die zich zwak gevoelt, die niets meer heeft tot hare verdediging dan tranen, en de hoop op de zielegrootheid van eenen man.

Zoo roerend krachtig is het voorbeeld van een moed\'g besluit; zoo overheerschend machtig is de zwakheid der vrouw, die niet heerscht, maar die smeekt , zelfs waar zij bevelen kon; zoo zeker is er in de ziel van den] goeden mensch eene heilige snaar van dichterlijk deugdgevoel, die slechts juist behoeft aangesproken te worden, om weergalm te geven , dat de jongeling, de zinnelijke jongeling, de Italiaan, plotseling de hooge waarde begreep van eene liefde , die alles geven wilde, en die toch moed had alles te weigeren; dat de zinnelijke jongeling, de Italiaan ! ontvlamd werd in geestdrift voor zulk eene opoffering.

Met eerbiedigen schroom richtte hij Anna op ; die vrouw scheen hem zóó heilig, dat hij slechts de toppen harer vingeren beroerde.

«Ik zoude iets kunnen zeggen, Anna! van het lijden , dat gij mij voorbereidt, van den troost, dien ik bij u had gehoopt te vinden voor alles , wat ik reeds om u verloren heb ; ik zoude voor mijnen hartstocht den uwen kunnen opwekken , ik zoude u kunnen schilderen, wat ik nu alleen gevoelen wil ; maar gij hebt mij de meerderheid toegekend, en ik wil haar slechts gebruiken, om


-ocr page 400-

390

de sterkste te zijn; gij hebt n beroepen op mijne edelmoedigheid, ik wil u toonen, dat zij niet | kleiner is dan uwe verwachting; gij hebt mij ridder genoemd, ik wil het zijn! Woon gerust en veilig in Rome. Woon in het verblijf,quot; dat een vriend u aanbiedt; want een vriend mag ik toch voor u zijn; maar woon daar zonder er ooit de tegenwoordigheid te vreezen van den ongelukkige , die ook zich zei ven vreest, omdat hij gebukt gaat onder dit loodzware purper. Anna Oston ! ik beloof het u , bij mijne vorstelijke eer ! ik zal nimmer uwe woning binnengaan , zonder door u geroepen te zijn, en het oogenblik, waarop ik uit eigen wil uwen dorpel betreed, zal dat zijn, waarop ik afstand heb gedaan van elke hoop op de achting der menschen en van elke hoop op de voorbede der Heiligen. Zoo waarachtig helpe mij God en de Heilige Maagd! en St.-Jeroni-mo, mijn patroon.quot;

En Anna, hem dankende , vouwde de handen op de borst en hief de oogen ten hemel, en sprak niet; want zij had geene woorden voor haar gevoel.

«Maar dan ook. Anna! vervolgde hij, ))zoo gij mij noodig hebt, zoo gij u verlaten gevoelt, of zoo gij mij een woord van troost hebt toe te voegen , daar is nog een middel van onderhoud, dat ons niet ontzegd is, schrijf mij dan. En nu, laat ons afscheid nemen totdat. ..

«Totdat. . . vroeg zij verwonderd.

«Het purper en eene gelofte mij niet meer drukken. Den Kardinaal Montalto, die u liefde smeekt, moet gij van u drijven; maar Alexander Peretti, met een zwaard, om u te beschermen en eene hand, om u aan te bieden, zult gij niet afwijzen.quot;

»Als het u troost geeft, dat te hopen , wees dan getroost; ik heb met de hoop afgedaan.quot; En zij legde rustig hare hand in de zijne, en zij duldde den reinen afscheidskus op het voorhoofd, en zij was meesteres van hare kalmte, totdat hij met onzekere schreden was wegge ij ld. Toen eerst borst zij in snikkende wanhoop uit.

Anna Oston aan de voeten van den Kardinaal, en de Kardinaal, die haren wensch gehoorzaamt, is de overwinning van de ziel op het lichaam , van den zedelijken mensch op den stoffelyken, van den Engel op de slang. Hij , die loochent, dat er oogenblikken zijn, waarin de mensch zulk eene opoffering bevat en haar volvoert, loochent den adel van zijn eigen hart. Karre heeft gelijk gehad in het algemeen , Karre heeft niet altjjd gelijk in het bijzonder.

Toen Montalto zich verwijderd had , sloop Or-sina stil de kamer binnen. Anna was in zulk een diep en somber gepeins verzonken, dat zij het lieve meisje niet bemerkte, dat haar eindelijk aansprak met een zacht: »Goede Signora! zij hebben mij verboden bij u te gaan ; maar ik wil niet, dat gij zonder afscheid van mij vertrekken zult.quot;

En toen zij zag , dat Anna schielijk hare tranen afdroogde , vervolgde zy met gevoel; «Lieve Signora Anna ! verberg om mij uwe tranen niet, ik begrijp waarom gij schreit, ik zou met u kunnen weenen.quot;

»Gelukkige Orsina! die geene andere tranen te storten hebt dan om het ongeluk van anderen.quot; j

«Gelukkig! ach, noem my zoo niet, Anna!... . I daar is geen beklagenswaardiger jonkvrouw in Rome dan ik\'\'

»Dan gij, en waarom?\'\' vroeg Anna met eenen smartelijken glimlach.

»Is Don Marco niet vertrokken ?quot;

»Maakt u dat zoo ongelukkig ? Don Marco, . die men zegt , dat u onverschillig is!quot;

«Dat heb ik altijd zelve ook gedacht; maar nu weet ik het beter , en nu is hij ver vanhier, i en hij gelooft, dat ik nog altijd hetzelfde stugge, kinderachtige , ongevoelige meisje ben, dat zijne i liefde versmaad heeft om eene luim.quot;

»Welnu, als hij terugkomt, zult gij hem van het tegendeel overtuigen. Nogmaals, gelukkige ; Orsina! die uw innigst gevoel niet beho eft te , verbloemen.quot;

»Als hij terugkomt, kan het immers te laat | zijn, en dan mag ik het hem evenmin zeggen. Niet waar, Signora ! een gezworen eed mag men , niet breken ?quot;

«Voorzeker niet,quot; antwoordde Anna, die met | huivering aan eenen anderen eed dacht.

»0! dan ben ik toch diep te beklagen, ik mag den edelen Colonna niets zeggen, dan na onze verloving, en ik weet, dat de edele Colonna die verloving zal weten uit te stellen, totdat hij zeker zal zijn van mijne liefde. Is dat niet hard, en heb ik dan geene reden om te zeggen, dat ik. j eene beklagenswaardige jonkvrouw ben?quot;

«Dat is zeker een moeielijke toestand, Orsina! maar wie heeft dien eed van u gevergd?quot;

«Mijne grootmoeder niet, Signora Respanti ook niet; maar . . . maar iemand, die.. .. een ridder, dien ik niet noemen mag, dat heb ik beloofd. O! ik huiver nog, als ik aan dien nacht denk! En \'ik , die meende, dat ik hem liefhad. Gezegend zij de Heilige Maagd! dat is nu voorbij, en toch blijf ik zuchten onder het gewicht van eene belofte. Een plechtige eed , op mijne jaren geheim te houden en te volbrengen , is dat niet vreeselijk ?quot;

Anna bracht de hand aan het voorhoofd , alsof zij nadacht. oEen eed, in den nacht, een ridder ! was dat niet in den nacht van Palmzondag ?quot; vroeg zij.

«Ach , beste Signora! gij weet het dus. . .

«Veroorloof my u te zeggen, Signora Orsina! dat Madonna Camilla naar u gevraagd heeft,quot; zeide stijf en deftig de Duenna, die zich in de deur vertoonde , terwijl zij zich tot de jonge Prinses wendde, zonder Anna met éénen blik te verwaardigen.

«Ik volg u , maar niet zonder onze gast omhelsd te hebben.quot;

En toen zij Lad3r Oston in de armen viel, fluisterde zij haar toe : «Ik kom u bezoeken, ik heb u nog veel te zeggen.quot;

Het laatste stille middaguur vóór den drukken


-ocr page 401-

391

avond van Witte Donderdag was daar. En nogtans was hefc Angelo gelukt door te dringen tot in het Va-tikaan, tot in de Pauselijke vertrekken, tot in de tegenwoordigheid van den H. Vader zeiven. Voor eenen spion openen zich alle deuren, een spion heeft den sleutel tot ieder vertrek. De Paus rustte een oogenblik op zijne schrijftafel, voorover gebogen. Eene vluchtige sluimering, die hem zeker voor oenen doorwaakten nacht moest schadeloosstellen, , of hem versterken tegen de lastige plechtigheden, die hem wachtten. Hij hief het hoofd driftig op, toen de camerist Angelo aandiende, en nauwelijks zag hij hem , of hij riep hem schielijk toe : ))Ts Quirina in uwe macht?quot;

Zoo veelomvatend was het ijzeren geheugen van dezen grijsaard , dat hij , onder de duizende beslommeringen en veelzijdige bezigheden, het uur en den dag , voor de uitvoering van het minste - zijner bevelen bepaald, wist te onthouden. Niets was gering in het oog van den grooten man , alles was hem een schakel van het groote geheel, en alles rangschikte hij met onnavolgbare gere-i geldheid en orde in zijn brein.

«Zij is in mijne macht, Heer!quot; antwoordde de Florentijn zonder aarzelen. Bij elk ander woord ware hij verloren geweest.

«Bij St.-Petrus! gij zult beloond worden. Is 1 zij uitgeleverd aan den Stadvoogd ?quot;

)gt;Zij zal het zijn , zoodra het Uwer Heiligheid behaagt.quot;

»Het behaagt ons op dit oogenblik ; waarom hebt gij geaarzeld ?quot;

»Ik geloof, dat wij die vrouw nog voorafzul-: len moeten gebruiken. Er is een onbeschaamd schimpschrift uitgekomen.quot;\'

«De Romeinen houden er van , hunnen geest j te verkwisten aan nietigheden. Van dit nieuwe schimpschrift heeft niemand mij nog gesproken.quot;

))Dat is te begrijpen, Heiligste Vader! men ; heeft er den moed niet toe , Uwe Heiligheid te ! grieven in datgene, wat den mensch het naaste aan het hart ligt.quot;

»Wie zijt gij , spion! om te beslissen wat wij gevoelen ?quot; sprak Sixtus met hoogheid.

»0 ! ik weet het, een groot man en een krachtig Vorst heeft geene zwakheden,quot; hernam Scipi-one met eeneu sardonischen glimlach, »alle en meende ik . dat Mevrouw Camilla. . . .quot;

»Weder iets tegen haar? Kan men dan nimmer vergeten , dat zij waschvrouw is geweest?1\'

«Ditmaal is het iets anders, Heer ! Het betreft hare zeden, hare leefwijze,quot; hernam Angelo, terwijl hij langzaam een afschrift van de pasquinade te voorschijn haalde.

»Die van mjjne zuster ! geefen hij rukte hem het papier uit de handen. «Duizend Room-sche kronen voor hem, die den schelm uitvindt.quot;

»Dat was het, waarvoor ik Quirina nog sparen wilde.quot;

«Hoe meent gij dat ?quot;

«Dergelijke vogels vliegen zeker in de netten van eene vrouw als deze. Schimpdichters , Qui-rina\'s en avontuurlijke leêgloopers , maken slechts

ééne broederschap uit; het is hun noodlot, dat zij elkander zoeken moeten. Een weinig uitstel, Heilige Vader! en ik lever u beiden.quot;

«Op uw hoofd ?quot;

«Mijn hoofd, of dat van den pasquinist, leg ik aan de voeten van Uwe Heiligheid.quot;

« Wanneer ?quot;

«Eene week na Paschen zal ik den scherprechters werk geven,quot; hernam Angelo weder met zijnen glimlach.

«Dan zal het tijd zijn u te beloonen. Men bedoelt dus de Engelsche! Kan dat met eenig recht zijn?quot;

«Zij is eene hoogstbevallige vrouw, en het is zoo, de wijngaard Peretti werd om harentwil druk bezocht. In dien zin ook heeft de Signora het paskwil opgevat; zij heeft het paleis verlaten, en ik heb haar zoo even naar eene eigene woning geleid, op bevel van Monsignore Montalto,quot; sprak Scipione, loerend de uitwerking van die woorden afziende.

«liet ware beter, dat zijne Eminentie de vergaderingen bij den Kardinaal-Deken bijwoonde, dan avontuurlijke schoonheden in zijne bescherming te nemen,quot; antwoordde Sixtus droogjes; en toen eerst, alsof hij de mogelijkheid begon in te zien , dat deze ridderlijkheid eene andere beweegreden kon hebben, dan zijn vroeger gegeven bevel l) greep hij opnieuw naar het paskwil, en na het nogmaals gelezen te hebben, stond hij op, stapte driftig het vertrek op en neder , als iemand, die met zich zeiven in strijd is. Daarop opende hij de deur van het kabinet, overtuigde zich met eenen blik, dat niemand daar was in de voorzaal, en toen snel op Scipione afgaande, vroeg hij hem met eene gedempte stem, maar waaruit zich een angst verried, die de oogen des Florentijns deed schitteren: «Kan daar een zweem van waarheid liggen in dien onzin ?quot;

Angelo haalde verlegen de schouders op. «Zjjce Eminentie de Kardinaal is een ernstig en vroom Heer , zeer Heilige Vader !quot;

« Corpo di Cristo! dat is geen antwoord, spreek zonder omwegen , met waarheid , vrijmoedig als in de biecht, als op uw sterfbed ! Wat denkt gij ? gij ziet scherp, gij zaagt hen dagelijks ?quot;

Toen nam Scipione eene edele houding aan : «Zoo waarachtig als ik in God geloof, ik geloof dat niet.\'\'

De Paus haalde diep adem, hij sloeg de oogen ten Hemel. Dat was de eenigste gemoedsbeweging, die hij toonde; en daarop zeide hij : «Hoor Angelo ! zeg mij , hoe leeft de jongeling ? Ik kan 1 dat niet ieder vragen; men zegt hij ziet verdachte lieden, Olivarez en de zijnen.quot;

«Zijne Eminentie leeft stil voor zich henen , , bezoekt alleen Donna Camilla, ziet slechts eenige leden van het Genootschap van Jezus, en enkele Spaansche Heeren; maar ik geloof niet, dat de staatkunde bjj die betrekking in het spel is.quot;

1) Dc lezer zie Hoofdst. VII.


-ocr page 402-

ENGELSCHEN TE ROME.

392

öHm. ... de Jezuïeten willen door hom tot mij komen. Ik weet wat zij bedoelen. zij zouden gaarne een\' hunner als onzen biechtvader zien ; maar , bij St.-Petrus! het ware beter , dat zij bij ons ter biecht kwamen. Maar de Spaansche partij houdt die in het oof* , Scipione! en laat ons alles weten, wat Montalto betreft; — hebt gij mij begrepen ?quot;

wüwe Heiligheid zal gehoorzaamd worden.quot;

«Angelo! wij hebben reeds iets voor u gedaan: i maar wees getrouw en opmerkzaam, dan kunt gij veel verwachten van de toekomst.quot;

»Ik verwacht alles van haar,quot; sprak de spion | met nadruk, toen hij zich op den gegeven\' wenk verwijderde. En weder herhaalde zich zijn glimlachen en het zonderlinge glinsteren zijner oogen.

XX.

ZWAKHEID.

Het Paaschfeest was afgeloopen, dat grootsche I heilige zielverheffende jubelfeest, dat in de rij i der christelijke feestdagen daar staat als eene | glansrijke zon onder de sterren, als het fondament i ouder den tempel, als het voetstuk van de groote i zuil, als het middelpunt van den kostbaren cirkel; I dat feest, dat ze allen aan elkander verbindt, | waarmede ze allen vallen of staan Zonder het | verlaten graf van den eersten Paaschmorgen, is de kerstzang der Engelen eene ongerijmdheid; zonder het verlaten graf op den eersten Paaschmorgen , is de hemelvaart eene nuttelooze verdichting, en de heilige vlammen van het Pinksterfeest worden dan doellooze dwaallichten. Zonder opstanding geen Christus, zonder paschen geen Christendom. Om de eerdienst van Rome , die eerdienst van goud en van zijde , van marmer en van gesteenten, van wierook en van flambouwen, van kruisen en I van beelden, van muziek en van bloemen , te i begrijpen in al de macht, waardoor zij heerscht, ■ verblindt, boeit, wegsleept en vasthoudt; om te j weten , dat Italië , dat het zuiden er geene an-• dere hebben kan, moet men het Paaschfeest te Rome ; gevierd hebben, het verzinlijkte Paaschfeest. het j Paaschfeest, dat men met de oogen zien kan en hoo-ren met de ooren, en dat spreekt tot alle zintuigen.

Men moet toeschouwer geweest zijn bij dat groote drama, dat zich jaarlijks te Rome herhaalt. Een romantisch drama , vol leven en beweging, vol afwisseling en ontzetting, vol gejuich en tranen , vol gezangen en gehe*iaenis. Dat drama, dat begint met het eerste boetbedrijf van Asch-dag, dat met onuitsprekelijken weemoed doordringt , bij de Miserere\'s van de heilige week, dat het hart doet breken en de doodschuld der zonde loodzwaar doet voelen bij den grooten doodsnik van den Goeden Vrijdag, om zich in de heerlijkste ontknooping op te lossen in het Deo Gloria in Excels is van het feestuur des Paaschochtends , en zich te omstralen met zinnelijke heerlijkheid in het schitterende, ruischende , knetterende vuurspel van den Engelenburg, dat als met eenen ruischen-den regen van gloeiende diamanten Rome\'s breede pleinen overstort. Men moet toeschouwer geweest zijn bij dat feest, om te weten hoe de mensche-lijke voorstelling hot verhevene feit, welks grootsche eenvoudigheid alleen genoegzaam was , om te treffen, heeft weten neder te rukken tot onder het bereik zijner zinnen. Dat feest , dat wij niet beschrijven zullen, omdat ieder het weet, van de elf waskaarsen op het rouwaltaar , die worden uitgebluscht, tot den zetel met witte pauwenvederen . waarop de Paus plaats neemt , was dan voorbijgegaan , zonder in den toestand onzer hoofdpersonen eenige verandering gebracht te hebben. Wij weten van Sixtus, dat hij de gelegenheid niet had gevonden, om zijnen neef het verzoenende woord te kunnen toefluisteren. De Kardinaal had de hooge kerkfeesten alleen incognito bijgewoond. Treurig in zich zeiven gekeerd, alleen verdiept in eene alles wegdringende , alles opslorpende gedachte, die hij altijd wilde afweren en die altijd weder terugkwam . had het statige feestgejoel geenen indruk op hem gemaakt, en was het ditmaal niet machtig geweest, zijn hart te vervullen en zijnen geest bezig te houden. De schoone Lady Oston leefde sedert den beslissenden Donderdag in eene eigene woning, door Scipione\'s zorg voorzien met al wat de weelde, en de rijkdom , en de kunst, en de verfijning dier dagen het schoonst wisten bijeen te voegen. Zij had zich tegen die glansrijke huishouding verzet; maar de Florentijn wist haar te doen gevoelen, hoe diep zij den Kardinaal grieven zoude door af te wijzen , en zij had geëindigd met aan te nemen. Zij had geene kerkplechtigheid verzuimd , geene hoogmis laten voorbijgaan; en toch. het had haar afgeleid zonder haar te troosten. Zij had in vroegere tijden de troostgronden van haren godsdienst uitgeput , zij vond ze nu zonder kracht, en niets bleef haar over in het hart , dan koud, dof, zwijgend jammer. Van elke hopelooze liefde, is de ongeoorloofde de meest pijnigende. De maagd , die weduwe is van een\' aangebeden bruidegom; de jongeling , die wegsterft van hartstocht voor de vrouw, die hem koel terugstoot; het meisje , dat de armoede of de af-gesprokene instellingen der maatschappij, als breede scheidsmuren ziet opgetrokken tusschen zich en den geliefde, zullen eindigen met zich te troosten ; want het vrije toewijden aan hun gevoel verstompt het en mat het af, en zij hebben hunne onschuld, die hen leert berusten ; maar de rampzalige , die den ongeoorloofden hartstocht koestert, draagt in zijn binnenste den worm , die niet sterft. Hem staat het niet vrij , de gedachte heen te wenden naar het beminde voorwerp ; wat de andere on-gelukkigen troost en verheft, vertienvoudigt zijne pijn en verlevendigt die altijd opnieuw. Hij mag niet toegeven aan gewaarwordingen, die daardoor juist nieuw blijven. Hij ziet altijd de zonde in zich , de zonde , die de begeerte scherpt; zonde is de gedachte, zonde de wensch, zonde de hoop, zonde de bede, zonde iedere trilling van de ze-


-ocr page 403-

TE ROME. 393

nuwen, zonde iedere huivering van de spieren, zonde iedere klopping van het hart. zonde iedere traan van het oog, zonde iedere zucht, die opstijgt uit den boezem , zonde ook iedere klacht, de heimelijkste zelfs, de innigste verzuchting. De openlijke, de razende wanhoopskreet, die zich uit, die medelijden vindt onder de menschen, die afgeleid wordt door de menschen, is hem ontzegd. Hij mag niet klagen; hij mag niet zeggen, dat hij pijn heeft; hij mag niet spreken van hetgeen hem grieft. Men veroorlooft hem geenen luiden zucht, men vergunt hem geenen traan, men berispt zijn treurend zwijgen, men misbillijkt zijne neêrgeslagenheid, men vermijdt niet zijn gevoel te wonden , men verzacht zijne kwelling niet door medegevoel, men bekommert er zich niet over , hem te grieven; want men weet niet, men kan niet weten , wanneer men hem wondt. 11 jj moet glimlachen onder de zielepijn, zooals de wilde aan den martelstaak. Zijne beste vrienden pijnigen hem ; die hem het goede toewenschen , verscheuren zijn hart. Die groote balsem van elke smart, het pronken met de droefheid, de held te zijn van het lijden , gewordt hem niet ; want ^ijne smart is zijne schande , en zijn lijden is niet onschuldig. Dat alles gevoelde Alexander Peretti, dat alles folterde Anna. Zij echter had ! nog een heilig, zuiver , vlekkeloos gevoel, waar-i voor zij niet had te blozen : de moederliefde. Zij j dacht aan haren zoon; in zijne liefkozingen zoude | zij misschien kunnen vergeten , aan zijne liefko-; zingen zoude zij zich geheel mogen overgeven zon-| der schaamte; hij zoude haar een schild zijn tegen I haar zelve; zij wilde hem niet langer toevertrou-i wen aan vreemden, hij zoude voortaan onder haar ; oog worden opgevoed. Thans liet haar vermogen het toe, waarom zoude zij het niet durven willen? Wat ging het haar aan, dat de Heer van Rome het anders beschikt had? de Heer van Rome kende de zielskwellingen niet, waarvoor haar zoon haar ten troost moest zijn. Wat zeide haar thans de vrees, den Heer van Rome te mishagen ? Hij konde haar toch niet ongelukkiger maken , dan zij reeds was. quot; William was voorloopig in het klooster der H. Apostelen geplaatst geworden , om daar later als student te worden opgenomen. De Kardinaal Montalto was Beschermheer van dit gesticht. Zij deed hem haar kind door Karre terugvragen , door Karre , die haar altijd moest blijven bezoeken. Montalto liet haar William door den ridder terugbrengen , vooraf had hij hem willen zien; en in de onstuimige liefkozingen, waarmede hij den verwonderden knaap als overstormde , lag eene wereld vol hartstocht voor de moeder. Ook liet hij Anna smeeken , hem somwijlen haren zoon te zenden. En de knaap , die in zijn convent nimmer van den Kardinaal- Beschermheer had hooren spreken, dan met dien diepen slaafschen eerbied , welken de hierarchic der Kerk eischt, van den mindere voor den meerdere , en die reeds gebeefd had op het denkbeeld van zulk een man te moeten naderen, was niet weinig verheugd, toen deze man

hem als een broeder omhelsde en als een vader toesprak. Allengs vrijer geworden, vond de kleine het niet onaangenaam , rond te dartelen op de knieën van hom, voor wien zoovele andere knieën zich bogen. En toen de jonge Kerkvorst zich met veel geduld leende tot het beantwoorden van al zijne ijdele vragen , en toen de Kerkvorst hem iedere kleinigheid van het toilet of de schrijftafel, die hij begeerde, ten geschenke gaf, toen had deze geheel het hart van den knaap veroverd , die niet naliet bij zijne moeder onophoudelijk voort te snappen van den beminnelijken Heer, die zoo groot , en zoo verstandig , en zoo goed was , en die hem zoo hartelijk had gekust. Het was dus geene beste afleiding voor hare gedachten, die zoon , die een vurige bewonderaar was geworden van den man, dien zij trachtte te vergeten. »Ach zie dan, moeder! hoe schoon,quot; sprak hij, en liet haar in het deksel van een klein reukdoosje een portret zien. Anna verbleekte. «Heeft hij u dat voor mij gegeven?quot; vroeg zij hevig. — gt;/He ! neen, Mama! ik heb er om gevraagd, het zag er zoo fraai uit, paarlemoer met zilver ingelegd; en dan nog dat mooie beeld, dat van Monsignore zeiven is. Maar als gij het hebben wilt. .. mij gaf hij nog zooveel.quot;

•)Behoud het,quot; hernam Anna , blozende over hare overijling. En toch des anderendaags was het niet meer onder het speelgoed van den knaap, die er tevergeefs naar zocht. Eens in de Sixtijnsche kapel zag Lady Anna Ostcn zich bij het opstaan, na de zegening eenigs-zins gedrongen. Zij trachtte eenige schreden achteruit te wijken , haar zijden kleed ruischt tegen de zware stof eener simarre . zij voelt zich i ontroerd tot bezwijmens toe, zij dwingt zich, niet j om te zien; maar William , die bij haar was, i had de man van de simarre herkend. «Ach, ! Mama! ziedaar Monsignore ,quot; en hare hand vattende , trok hij Laar met geweld tot bij den i Kardinaal, die hem zijne hand overliet. Anna | was gedrongen, Montalto aan te zien; zij schrikte van zijn voorkomen , zoo doodsbleek was zijn ge- i laat en zoo dof stonden zijne oogen.

))Signora! wie ben ik? dat gij mij zoo vreest?quot; vroeg hij zacht verwijtend. wHebt gij geen enkel woord, geenen enkelen blik meer voor eenen vriend ?quot;

»Wees het genoeg, om mijne terughouding te begrijpen,quot; sprak zij verlegen.

Maar hy klampte zich met hardnekkigheid vast aan deze gelegenheid, om haar bijzijn te genieten.

«Mag ik u mijn rijtuig aanbieden, om u terug te brengen ?quot; vroeg hij , zonder op haar eerste antwoord te letten.

«Het is beter, dat ik te voet ga,quot; hernam zij.

»0 neen , My lady ! neen , wij rijden met den Kardinaalriep William, die het aanbod gehoord had, met de willekeurige drift van een kind, dat gewoon is zijn zin te krijgen.

En Anna liet zich voortleiden door den geliefden man en door den geliefden zoon.

En zij beiden gaven zich weder over aan de !


38

I,

-ocr page 404-

ENGELSCHEN TE ROME.

394

betoovering van elkanders nabijheid en aan de zoete vertrouwelijkheid van het gesprek. Toch overschreed Montalto niet den dorpel van Anna\'s woning. Zulke tooneelen waren weinig geschikt, om de gewenschte verwijdering tusschen die twee menschen daar te stellen. William was alles voor de moeder; maar hij was zeer weinig voor de vrouw. En te weten , dat bij alles , waaronder zij leed, het haar slechts één wenk behoefde te kosten , om den eenigsten wensch der vrouw , der beminnende vrouw voldaan te zien, dan behoorde er zielskracht toe , dien wenk niet te geven. In deze dagen deed Anna reuzenstappen voor hare partij , ten minste indien het voor Engelsche onderdanen eene aanwinst konde heeten, dat de afgezant, van Filips II de leiding hunner staatkundige belangen op zich nam. De Graaf van Olivarez bezocht zijne bekoorlijke naburin, hij wiot veel van haar door Scipione. De Graaf bracht het gesprek spoedig op de Engelsche zaken ; zij wenschte niets beters, dan hem daarvoor te winnen. Hij schroomde niet, haar in te wijden in de oogmerken zijns Konings met haar vaderland. De Katholieke vrouw, de hartstochtelijke bewonderaarster der Schotsche Koningin , vond niets stuitends in het denkbeeld : Filips op den troon der Tudoren, en Elisabeth op het schavot van Maria. Zij bevorderde gaarne al de belangen der Spaansche ligue; zij vond ten minste bezigheid..........

In het paleis Montalto geleidt eene met purper damast behangene deur, uit eene weelderige slaapkamer naar een klein vertrek, waarin niemand het recht heeft, ongeroepen binnen te treden ; want het is het eigen bidvertrek, het oratorio , la rétrait, het plekje van ontwijk voor den door-luchtigen Heer des huizes zelven. Het eenige plaatsje misschien , waar hij zich vrij gevoelt, waar hij niet noodig heeft omringd te zijn, waar hij geen onbescheiden luisterend oor vreest. Sedert vele dagen gebruikt de jonge eigenaar van dit gansche grootsche paleis, niets anders dan dit kleine plekje, het eenige , dat hem zoo geheel onverdeeld toebehoort. Ook nu vinden wij hem daar; met het hoofd , rustende op den arm, dien hij achteloos tegen de kussens van zijne ottomane steunt, zit of liever ligt hij daar zonder bezigheid ; maar op zijn gelaat ligt niet één trek van dat kwijnend genot, dat onder den afmattenden Italiaanschen hemel , werkelooze rust tot zulk eene weelderige ontspanning maakt. Het dolcc far niente lokt tot een zoet gepeins uit; maar het is geen zoet gepeins, dat den Kardinaal bezig houdt. Het is een akelig verstompend, aftobbend voort-denken op ééne gedachte , die altoos terugkeert, en die tot wanhoop kan voeren , of tot krankzinnigheid. Een eentonig heen en weder rollen van den steen van Cysippus, om eene verouderde beeldspraak te gebruiken. Eene verterende gedachte , die de beste vermogens der ziel weg-knaagt, die eenen onnatuurlijken gloed jaagt op de wangen , om ze bij tusschenpoozen tot de lijkkleur te doen versterven, die de kaken uitholt in de vaag der jeugd , en die rimpels brengt op een voorhoofd van twintig jaren.

Droog, brandend en glasachtig strak staan zijne oogen; het is of het laatdunkend scherpe zijner trekken meer, uitkwam , nu de lieve glimlach die uitdrukking van trots niet meer verzac ht; daar is eene tint van verbittering en van zwaar-moedigen menschenhaat op zijn gelaat, die getuigt van eene ziel, die zich heeft samengetrokken onder een wrang boezemwee. Als de ziel van den mensch zich zal verheffen onder het lijden, dan moet dat lijden iets anders zijn , dan de kanker der ongeoorloofde liefde. De Kardinaal zit zwijgend , doch niet alleen , zoo men ten minste in de rij der wezens telt dien ranken hazenwindhond , die den fijnen kop met trouw geduld op de knie zijns meesters heeft neergevlijd, en die soms zijne bezielde oogen, waaruit bijna menschelijke scherpzinnigheid spreekt, naar den jongen Kerkvorst opheft, verstrooid en zonder het zelf te weten , terwijl deze , de lange, zijdeachtige ooren tusschen de vinger heen en weder rolt. Vlak tegenover deottomanes van den jongen Prelaat, hangt eene treffend schoone afbeelding van den gekruisten Christus , waarop zijn starend oog dikmaals verwijlt. Lang , zeer lang moest dat veelzeggend zwijgen en dat rusteloos rusten reels hebben geduurd ; want zelfs de zwijgende gezelschaphoudor begon zich te ver -velen , en alsof hij de gedachten van zijnen meester wilde afleiden , hief hij zich op uit zijne zittende houding , legde liefkozend de beide voorpooten op diens arm , en zag hem schrander aan, onder een zacht gejank.

))Gij verveelt u, Baldo! gij zijt gelukkig en dartel; deze stilte mishaagt u ?. . . ga dan heen bij hen, die gelukkig en vroolijk zijn. Waartoe zult gij den meester aanhangen, dien allen verlaten, die somber is en die welhaast sterft.quot; Entoen, den spitsen snoet tusschen de vingers vattende, zag de Vorst het dier treurig aan. »Gelukkige Baldo ! gij gevoelt niets , gij ziet, ik benijd u.quot; En daarop na eene pauze : »Wie had kunnen denken , dat de benijde Kardinaal Montalto, de Kardinaal-neef, de Beschermheer van het machtige rijk der Polen, de Aartspriester van de rijkste Basilica, den hond Baldo benijden zoude ?quot; Het was of de jonge man met opzet al die titels bijeenvoegde, om ze door dat laatste woord allen te verlagen. Toen opende hij de deur voor het beest, dat schielijk wegsprong van zijne zijde , en verzonk weder in zyne sombere mijmering. Hij hief zich eindelijk daaruit op , en den matten blik opnieuw heen wendende naar de schilderij tegenover hem, riep hij met hartstocht: «Vergiffenis. O! gij goddelijke lijder! hebt gij ooit vrouwenliefde gekend ?quot;

»Eene vraag, Monsignore ! die vulgata noch legende u beantwoorden zal.quot; Zoo stoorde eene stem , de stem van Angelo , de verdere alleenspraak van den Kerkvoogd.

))Wij hadden gehoopt, Signor ! hier ten minste veilig te zijn tegen vermetel indringen,quot; merkte Montalto bits en streng aan.

»Tegen vermetel indringen zeer zeker, doorluch-


-ocr page 405-

395

tigste Heer!quot; hernam de ongewenschte bezoeker, terwijl hij zich aan zijne voeten wierp, maar niet tegen de angstvallige voorkomendheid uwer vrienden!quot;

»Ik verschoon hen van deze voorkomendheid, Signor! gij kunt u verwijderen.quot; En ziende, dat de andere evenwel staan bleef, en hem met vrijpostige oplettendheid in de oogen zag, vervolgde hij met trotsche bitterheid :

»Wij zijn onzen camerist veel dank schuldig , dat hij onze afzondering zoo opmerkzaam weet te doen eerbiedigen.quot;

«Laat mijne vermetelheid hem niet tot een verwijt zijn , Monsignore ! Moede van in de voorzaal uwer Eminentie alleen heen en weder te loopen— op het woord alleen legde hij eenen nadruk , dien de Kardinaal ten volle begreep — wtrad ik zonder gezien te worden de slaapkamer van uwe Eminentie binnen ; na zoover gegaan te zijn , was het te laat, om terug te keeren , ik wist, dat uwe Doorluchtigheid alleen moest zyn , toen Baldo haar verliet. ... ik waagde den onbescheiden stap , en. . .zie mij hier aan uwe voeten, om er de vergiffenis voor af te smeeken.quot;

Daar was bijna iets ironieks in de wijze, waarop Scipione zijnen eerbied uitdrukte.

»Ik wenschte toch wel te weten , Mijnheer! waarom gij u zooveel moeite gegeven hebt . om tot mij door te dringen.quot;

»Bevreemdt mijn ijver uwe Eminentie ?... ik konde toch de overbrenger zijn. ...quot;

«Geef, geef, hebt gij iets van haar,quot; riep de Kardinaal, op eenmaal trots en toorn vergetende , met schitterende oogen.

«Vergeef mij . doorluchtige Heer !quot; hernam de andere , met eenen nauwelijks merkbaren glimlach.

Montalto zuchtte en wierp zich weder moedeloos in zijne kussens terug.

»Ik heb een gesprek gehad met den Graaf van Olivarez vervolgde Angelo.

»Behoud het voor u zeiven ; ik stel geen het minste belang in de gesprekken van dien man.quot;

»Toch , Monsignore ! toch , een weinig zeker , als ik uwe Eminentie mededeel waarover het liep.quot;

))Ik ben niet gestemd het te hooren.quot; De toon , waarop dit gezegd werd. was zoo beslissend en zoo veelbeteekenend, dat Angelo het raadzaam vond , niet langer aan te houden. Zwijgend bleef hij in eene eerbiedige houding voor den Kerkvorst staan , en zag hem daarbij met eene zoo oplettende en zoo zichtbare deelneming aan , dat deze het hoofd ter zijde wendde.

«Uwe Eminentie ziet zeer bleek hervatte de Florentijn , met eenen zweem van bezorgdheid.

»Mij deert niets, ik ben volmaakt wel.quot;

«Monsignore! daar was een tijd, waarin ik deelen mocht in uw vertrouwen. Wat \'misdeed ik, om het niet meer waardig te zijn ?quot;

»Gij hebt het niet verloren, Angelo !quot;

«Dus veroorlooft uwe Doorluchtigheid mij ééne vraag ?quot;

De Kardinaal zag hem aan, als wilde hij zijne gedachten raden.

«Mijn genadigste Heer! waarom bezoekt gij nimmer meer Lady Oston Vquot; De onverwachte klank van dien naam werkte hevig en schokkend op den jongeling.

Hij sprong op als van den bliksem getroffen , liep eenige malen als een duizelende de kamer op en neder, bleef eindelijk vlak voor Scipione staan, greep krampachtig diens beide handen tusschen de zijne , en zeide toen :

«Ik heb plechtig beloofd het niet te doen.quot;

«Met eenen eed , Heer ?quot;

«Met eenen eed, Angelo !quot;

«En dat kwelt u, en dat maakt u het leven bitter, u die in het volle genot kondet zijn van de vreugde des le/ens , en daarom kwijnt gij weg in den bloei der jeugd , en waarom zoudt gij u zei ven het genot niet gunnen haar te zien ? Het is zoo, een eed moet ongeschonden blijven als de eer; maar wat verhindert u, haar niet te bezoeken en haar evenwel te zien ?quot;

De Kardinaal glimlachte smartelijk.

«Heeft zij u alle hoop benomen, zoude het haar mishagen u te ontmoeten ?quot;

«Ik weet, dat zij evenveel lijdt als ik.quot;

«En indien zich de gelegenheid opdoet ?\'r

«Zij komt slechts in de mis.quot;

«Wenscht uwe Eminentie werkelijk de Signora te spreken ?quot;

De donkere blos, die Peretti\'s bleeke wang kleurde, zeide genoeg.

«Verzoeker!quot;\' riep hij.

«Dezen avond vindt gy haar bij Olivarez.quot;

«Ach , Scipione ! waartoe die marteling- ? Dit alles brengt ons niet verder.quot;

«Als uwe Eminentie den Graaf hare zorgen vertrouwde, mogelijk, dat er heeling zoude zijn.quot;

«Bij hem ! vertrouwen ? mijnen hartstocht aan den Spanjaard! zijt gij razend, mensch ?quot;

jgt;Geloof mij , Monsignore 1 de Graaf kent de zwakheden van vele anderen, de Graaf heeft moeielijker zwarigheden vereffend voor zijne Katholieke Majesteit zelve. En ik weet het, Olivarez wenscht niets vuriger , dan uwe Doorluchtigheid te verplichten.quot;

«Wat zou hij kunnen ?quot;

«Veel, zeer veel, veroorloof mij slechts van u te spreken. Ik zal nog vóór den avond hier zijn, om uwe Eminentie veel op te helderen. Mag men op uwe tegenwoordigheid rekenen , bij de vereeniging in zijn huis , of op eene plaats , waar de geheimhouding nog beter gewaarborgd is ? \'

Als in strijd met zich zeiven , boog Montalto het hoofd op de borst.

«Mag ik ?quot; herhaalde Angelo.

»Ik zal er zijn,quot; antwoordde Alexander Peretti.

Voorzeker , Montalto is hier zwak, laakbaar zwak; maar biedt den dorstige in de verte eene verkwikkende teug. Zal hij niet daarop toeloopen ? Zal hij vragen welk pad hem derwaarts voert? Zal hij niet voortijlen zonder omzien of zijblik , als er niets in hem of om hem is , dat zijne zielskracht stevigt ?


-ocr page 406-

ENGELSCHEN TE ROME.

396

XXI.

|

DE SCHOT MAAKT EENE KENNIS.

Twee uren na het avond-angelus , vond er in de nieuw aangelegde , nog niet voltooide straat St.-Felice, die van de kerk Santa Croce voortloopt tot aan St.-Maria Maggiore. een voorval j plaats, eene ongeregeldheid , eene ergernis , die , | hoe gewoon ook onder de vorige regeering, sedert de laatste jaren eene zeldzaamheid was geworden. : Eene vrouw werd mishandeld door twee woeste mannen. Zij had veel geworsteld tegen hare aanvallers , ) en die worsteling duurde nog voort. En | het was stil in de breede verlatene straat ; want ! beroep, noch vermaak, noch godsdienstplicht voerde \' iemand op dit uur derwaarts, en het noodgeschrei der hulpelooze vrouw klonk in geen medelijdend oor. En die mannen vonden er een wreed genoegen in , hun slachtoffer , dat zij nu eindelijk gebonden aan hunne voeten hadden, de wreedste verwijten toe te krijschen.

»Gervasio!quot; riep zij , ))ik heb eens honderd Scudi in uwen zak gebracht, vermoord mij niet.quot; ))Slop haar den mond,quot; beval Gervasio zijnen makker, »de ellendige heeft mijne vrouw verkocht aan eenen abt.quot; En de andere , die dit woord gehoorzaamde, wierp haar met bitterheid toe: ))Quirina! gij hebt mijne zuster overgeleverd in de armen van den patriciër , die haar verleid heeft.quot;

«Sterf!quot; riep de eene man.

))Sterf!quot; herhaalde de andere.

En boven de keel van de ongelukkige flikkerden twee ponjaarden.

«Neen, Signor Abbate! gij houdt my niet terug,quot; riep eensklaps eene liefelijke meisjesstem, terwijl eene slanke gestalte, dicht in den mezzaro gehuld, met vogelvlugheid van de overzyde der straat, naar de plaats van het gevaar toeijlde. »Ziet gij dan niet, dat ze die vrouw vermoorden zullen ?\'

En bij de muziek van die stem spalkte het vrouwelijke slachtoffer de oogen wijd open en verwrong akelig den mond, waarmede zij geen geluid konde geven. En de aanvallers wendden zich om, en twee forsche mannengestalten , die snel i de jonkvrouw gevolgd waren , grepen onvoorziens de armen, die de moordtuigen ophieven, en eer zij het zeiven wisten , waren zij ontwapend, en hunne prooi richtte zich op, en toen die mannen hunnen aanslag verijdeld zagen , dachten zij alleen aan de vlucht, en zij wrongen zich los uit de handen der onverwachte beschermers, en zij vloden met de snelheid van lieden , die de galg ontloopen. En de slanke Signora in den mezzaro, trachtte met liefelijk medelijden de banden los te maken, die de vrouw nog beletteden zich den doek uit den mond te rukken. En toen zij daarin geslaagd waren, viel de vrouw aan de voeten der Signora , en riep met dankbare geestdrift: «De Heiligen mogen mij eeuwig straffen, mijne Si-j gnora! zoo ik uwe hulp ooit vergeet. Wees ge-I dankt, wees gedankt! Noem mij uwen naam ,

opdat ik dien in mijn gebed herdenke , en laat mij uw bevallig aangezicht zien, opdat ik het nimmer vergete.quot;

»Mag ik u herinneren, dat de tijd verloopt, en dat het hoogst onvoorzichtig is, uwen naam j prijs te geven aan eene vrouw als deze ,quot; zeide ; een der mannen in geestelijk gewaad tot de jonge dame ; »laat ons liever vooregaan , schielijk voortgaan,quot; fluisterde hij verder, wuwe afwezend-heid kan in den wijngaard opgemerkt worden.quot; Maar het jonge meisje schoof even den zwarten zijden sluier weg van het gezicht, en zeide vriendelijk tot hare beschermelinge : »Goede vrouw ! gedenk dan in uw gebed aan Orsina Peretti; want zij is niet gelukkig.quot;

Toen eerst nam zij den arm van hem, dien zij Abbate genoemd had, en ging ijlings met hem voort.

Inderdaad was het de jonkvrouw Orsina Peretti. Wij moeten hare tegenwoordigheid ophelderen. De opvoeder van William , door Montalto gekozen , was een jeudig abt , van de orde der Jezuïeten. : Het was een goedhartig mensch, en een jongeling , die niet zonder belangstelling de moeder van zijnen kweekeling gadesloeg , en die haar tot de deelneming aan het leven trachtte terug te brengen. Hij had haar somwijlen met eenen smartelijken glimlach den naam van Orsina hooren noemen , en zij had dan daarbij den wensch geuit, het meisje te zien. Hij nam op zich , haar met deze vreugde te verrassen. Het had den wel-opgevoeden Abbate weinig moeite gekost, om tot de jonkvrouw Peretti door te dringen , en hij was er zeer spoedig in geslaagd, Orsina over i te halen , tot een geheim en vertrouwelijk bezoek aan Lady Oston. Het meisje had de romancen en balladen der Trouveeren gelezen, zij kende menige stanza der Toscaansche dichters van buiten, en dat avontuurlijk doorkruisen van Rome\'s straten bij avond , te voet, diep in den mezzaro gehuld, met eenen jongen geestelijke tot geleide, j en eenen fantastischen schildknaap, zooals Hugh Mac-o-Daunt , tot wachter , had voor hare zestien jaren eene aantrekkelijke bekoorlijkheid, die zij niet weerstaan konde. Het was van dit bezoek, dat zij terugkeerde. Hugh wilde zijn gezelschap volgen; maar Quirina klemde zich met onbeschrijfelyken angst aan dien laatsten beschermer. »0, ik smeek u , goede Heer! verlaat mij niet, breng mij naar myne woning , zij konden terugkomen , ik heb meer vijanden.quot;

De Schot aarzelde: toen wendde de jonge Signora , in weerwil van haren geleider, zich nog, eenmaal om en riep hem toe-: ))Kom, Hugh! bescherm deze vrouw.quot;

»Voor dit woord zullen de Heiligen haar zegenen , de lieve edele Signorina ,quot; hernam Quirina, terwijl zij haren Schotschen Amadis met zich voorttrok. ))En was dat dan Orsina Peretti, de nicht van den Paus , die ik.. . . nu, lof zij St.-Mag-dalena ! ik zal dankbaar kunnen zijn.quot;

»Waar wilt gij , dat ik u heenbrengen zal, vrouw ?quot; vroeg Hugh in het slechte Italiaansch , dat hij eindelijk begon machtig te worden.


-ocr page 407-

N TE ROME. 397

i »Ik zal u voorleiden , mijn Meester!quot; sprak ; onze lang vergetene kennis uit Azzo\'s huis.

En beiden stapten eenen tijd lang zwijgend en met groote schreden voort.

))Ik dacht waarlijk niet, dat onze voorname Signorine zulke avontuurlijke wandelingen deden, i Welnu, ik gun deze van harte elke vreugde; was die Heer haar minnaar ?quot;

gt;gt;Spreek met meer eerbied van eene Lady, die 1 zoo schoon is en zoo goed Zij keert terug van een bezoek, dat zij heeft afgelegd bij mijne meesteres.quot;

«En wie is dan uwe meesteres ? en bovenal wie zijt gij ? Ik verwed een pond van mijn vleesch , dat ge een Noordlander zijt. Gij spreekt als Engelsche woorden in uw Italiaansch.quot;

«Verstaat gij Engelsch ?quot; vroeg Hugh, opgetogen.

«Zoo wat, ik heb lang kennis gehad aan den camerist van Monsignore Alano, die een Engelsch-man is , en wiens lieden in dien tijd allen Engel-schen waren ; en men leert gemakkelijk van zijne vrienden. Zeg mij nu wie gij zijt, en spreek 1 zooveel van uwe taal als het u lust, ik versta u zeker.quot; — En naar hartelust begon Hugh haar alles mede te deelen, wat hij feeds te Rome ondervonden had, en hij gaf zich lucht over menige ergernis, en hield bovenal niet op Mar-; garet te beschuldigen, dat zij de zwarte oogen der Italiaansche jonkers liever had, dan de trouwe 1 lichtblauwe van eenen Schot.

»En zoo denken vele Itomeinsche meisjes er ; niet over, en ik ook nietantwoordde Quirina , misschien wel met een voornemen , om de dankbaarheid jegens den jongen man verder te drijven , dan eenige woorden van vriendschap. ))Weet gij wat, kom mij morgenavond omstreeks dezen tijd in mijne woning vinden. Ik ben eene behendige vrouw, ingewijd in al de geheimen der voor-, zegging en der witte tooverkunst. Ik zal een | lot voor u trekken , en ik zal u in eenen spiegel \' het meisje ie zien geven , dat u zal liefhebben , en dat gij beminnen zult.quot;

«Waarlijk!quot; riep de Schot, verblijd en met verbazing , wmij dunkt , wij moesten daarmede niet tot morgen wachten : morgen kan ik misschien niet uit; mijne Lady houdt een geregeld huis, ofschoon zij er ook Italianen in heeft; nu in dit uur mist mij niemand.quot;

»Neen , Hugh! heden niet, het is Woensdag , en dat is een ongelukkige dag voor de goede j kunst. Kom morgen om dezen tijd, niet later I ten minste.quot;

))Als ik kan , bij St.-Patrick ! dan zult gij mij i vroeg genoeg zien.quot;

Zij waren nu Azzo\'s huis genaderd. »Ik ben ; hier meer geweestzeide Hugh, zich becTenkende , | ))dit is het huis, waarvan ik u vertelde , dat i mijne Lady het zoo plotseling verlaten heeft , | zonder dat ik er de reden van begrijpen kon. I 2ijt gij de vrouw des huizes ?quot;

«Neen , de Padrone is mijn broeder; ik woon • hier nog niet lang. Als gij komt, vraag dan .

naar la Sorella, en men zal u bij mjj brengen , • vaarwel.quot; En zij drukte hem met kracht de hand , terwiji zij hem zonder omstandigheden staan liet voor de deur, die zij toesloot. Wij kunnen ons niet verwijderen zooals hij deed; maar wij moeten Quirina volgen tot in hare sombere en ordelooze schuilplaats. Toen zij die binnentrad , vond zij reeds een\' persoon daar. Scipione-Angelo stapte er met driftige , ongeregelde schreden heen en weder. Zoodra hij haar zag, liep hij op haar toe. »Gij hebt mij een vol uur op u doen wachten,quot; riep hij barsch

«Als gij gewacht hebt, zult gij mij zeker noodig hebbenantwoordde zij droogjes.

«Ik heb u noodig , om u aan den worgpaal te brengen, feeks!quot;

«Dan heb ik weinig berouw, niet eerder te zijn gekomen,quot; hernam zij, zich eenen beker vullende uit hare kruik , die op de tafel stond.

«Gg hadt ten minste uw verdiend loon , zoo k het deed,quot; ging hy voort, »en dan waart gij daar, waar gij toch wel eindelijk komen zult, hoeveel moeite anderen zich ook geven , om u te sparen. Verwenschte onvoorzichtigheid! uit te gaan, terwijl gij alle Heiligen hnoest danken, dat gij een donker gewelf boven u hebt: uit te gaan, de dienaars van den Stadvoogd in den mond te loopen , terwijl ik bijna mijne vrijheid en mijne plannen in de waagschaal stel voor uw behoud. Ondankbaar , onnadenkend , lichtzinnig schepsel! ijdel schepsel! vrouw !quot; riep hij eindigende , alsof dit laatste woord de grootste climax der beschimping moest zijn.

»Als gij niet gewacht hadt, zoudt gij over mijn gevaar niet gedacht hebben,quot; hernam zij bits, «en kon ik het dan weten, dat gij zoo vroeg hier zijn zoudt. Bij St.-Magdalena! niet te mogen uitgaan na de Paschen! een goed vriend niet te mogen bezoeken; die mij noodig had. En toch, het had mij duur kunnen te staan komen, dit uitgaan. Troost u daarmede en laat ons vrede maken; wat wilt gij van mij ?quot;

«Quirina! Quirina! de Kardinaal is in het net. Het was mij gelukt, mijne lieden op de hoogte te brengen, waarop ik ze hebben wilde; en in waarheid , met zooveel kunst, met zooveel beleid, zoo natuurlijk , dat zij meenden hunnen eigenen : weg te gaan en aan hunne eigene gewaarwor- j dingen toe te geven, terwijl zij niets wilden, | dan hetgeen ik hun te willen gaf. En toch, on- j voorziens , zijne helsche Majesteit weet waarom , i zijn ze blijven stilstaan op een punt, waar ze , j volgens den gewonen loop der dingen, als van ! zeiven voortgaan moesten. Dat verveelde mij , | en ik moest cr een eind aan maken; ik zet alles 1 op één worp en ik zal winnen. De Kardinaal komt morgen in dit huis , om met zijne Anna te spre- { ken ; hij denkt haar te vinden met Olivarez en zijne partij , hij vindt geene deftige bijeenkomst van geheime partijgangers , maar slechts zijne Anna! Ik bedrieg hem in het uur, het overige begrijpt zich. Ik waag veel ; maar het moet afgedaan zijn: ik kan niet langer zoo leven , ik !


-ocr page 408-

ENGELSCHEN TE EOME.

398

wil spoedig mijne wraak , om spoedig te kunnen .sterven ; het leven heeft niets wat mij aantrekt; ik had slechts ééne taak te vervullen , als zij af is , verlang ik naar rust, naar de vernietiging.quot;

»Bij de Heilige Drievuldigheid ! gelooft gij niet aan het vagevuur?quot; riep Quirina met ontzetting.

»De woorden der monniken prediken het ons ; maar een verlicht man weet dat beter , Quirina! Zouden die menschen handelen zooals zij het nu doen , zoo de God en de verschrikkingen , waarvan de priesters raaskallen, iets anders waren dan schrikbeelden, die zij der \\Vereld voorhouden, om zielmissen betaald te krijgen en aflaten kwijt te worden ? Als de Heiligen , van welke zij het gepeupel altijd voorprevelen, werkelijk bestonden, meent gij dan , dat men ze zoude aanroepen bij eiken valschen eed, bij elk misdrijf, bij elke schennis ? Meent gij dan , dat die vlekkelooze God, als Hij bestond, zijne menschen niet eens eindelijk moede zoude worden en zich openbaren in hunne straf ? Welzalig hij , die aan het guichelspel ge-looven kan ! Het geeft geene rust, niets boven zich te kennen , dan machtige menschen, die boos zijn. Maar ik heb de onschuld zien sterven onder martelingen; en zoo er een levend God der onschuld was. had Hij den moord der onschuld | niet toegelaten, den moord van Francesco!quot;

En de vreeselijke man, die zoo koel berekenin-j gen konde maken op de hartstochten van anderen, ; kromp bij deze woorden ineen , als door eigene ! gewaarwordingen overweldigd. Hij schreide! ! ))Wat zal ik u antwoorden , mijn vriend ! van I dat alles staat niets in mijn gebedenboek , maak i dat af met uwen biechtvader. Mij dunkt, dat een ! Christen voorzichtig zoude doen , met zich liever | te houden aan hetgeen de geestelijke Heeren er I van zeggen. Zij moeten van onze zielen reken-! schap afleggen , Carissimo! en zij weten beter de grepen van hun handwerk, dan wij oningewijden! Laat ieder zijn beroep, en nu . . . vervolg.quot;

))Ook is er meer, dat mij aandrijft, voortgang te maken. In het avonduur van morgen , moet ik alles afdoen ; het zal het laatste zijn, dat mij i overblijft. Morgen moet gij my dit vertrek afstaan ; als ik weet, dat de Kardinaal verloren is, voer ik de kleine Orsina Peretti hierheen, onder eenig voorwendsel, om het even welk, eene wandeling, een watertochtje op den Tiber, het een of ander, het kind volgt mij op eenen wenk ; zij is buigzaam \' als mijn handschoen. Als wij eenmaal hier zijn, 1 worden wij overvallen. Mijn lot weet ik , en de | schoone .... nu dat moet Sixtus weten : maar | de slag is hem toegebracht. Het vorstelijk hu-| welijk met den grooten Prins is dan zeker uit. j Wij zullen den hooggeboren Colonna eene aardige | welkomst bereiden , en de veehoeder van Grotto ! zal er niet meer aan behoeven te denken, om zijn geslacht uit te huwelijken aan Rome\'s oudsten ! adel. Verschoont hij, dan zal men den Paus ver-I achten en bespotten; straft hij , dan drukt hij I een brandmerk op zijn eigen voorhoofd en eene ! nog diepere wonde in zijn hart. Wat dunkt u ?quot;

»Uwe berekening is meesterlijk goed, amico!

alleen hebt gij ééne kleinigheid vergeten. De eenige schuilplaats van uwe onderdanige dienares, die voor u staat, zal worden opgevuld met gerechtsdienaars , en zij zelve zal dus het eerste offer zijn van uwe bekoorlijke plannen.quot;

«Dat heb ik niet gezegd, Quirina! gij weet het, ik ben trouw met mijne vrienden, en iederendag, waarop gij nog adem haalt, dankt gij aan mijne goedheid. Mij zeiven breng ik in het hoogste gevaar, door u aan den eisch der gerechtigheid te onttrekken; en toch wil ik dat doen, en toch zal ik mij wagen voor u. Maak u reisvaardig met al wat gij bezit, morgen tegen het vallen van den avond geleid ik u veilig buiten Rome; wilt gij naar Napels ?quot;

»Hm. Napels! eene goede stad.quot;

»Wilt gij er heen?quot;

»Vraag den vogel , of hij de kooi verlaten wil voor de groene boschjes.quot;

«Zorg dan , dat gij morgenavond bij de poort St.-Giovanni zijt, als de klok van het Lateraan zeven heeft geslagen. Ik heb veel goud, ik heb morgen niets \' meer noodig in de wereld , ik zal u mijn goud geven : het is de laatste dienst, dien ik u doen kan.quot;

«Scipione! Signor Scipione ! bedenk het wel, is dit geen A^lstrik, waarin gij mij voeren wilt ? Wees voorzichtig, ik zou mij kunnen wreken.quot;

»Vrouw ! waifrom wantrouwt gij my ? Wat zoude mij uw verderf ? Ik heb niets van u noodig, dan nog eenige uren geheimhouding , en dit hol, dat gij vurig wenscht te verlaten. Ik vraag immers niet eens dank ; ik weet immers wat dat is , de dankbaarheid der menschen. Ik doe het alleen , om het eenige wezen het leven te behouden, dat vertellen kan door gansch Italië , hoe Scipione de Florentijn , Scipione de spion , Scipione de ban-dietenbeul, zich heeft gewroken op Sixtus, den grooten Paus.quot;

«Dankbaarheid ,quot; herhaalde Quirina , en bleef in een diep nadenken voor zich heen zien. Toen plotseling opstaande, riep zij : «Neen . Heer ! de dankbaarheid is niet voor ieder een gdel woord. Om u de mijne te toonen , wil ik u dien éénen goeden raad geven: sta af van uwe plannen met Orsina : zij zijn te gruwelijk , ze zouden u kwaad aanbrengen.quot;

«Zottin! niet voor alle schatten der nieuwe wereld ! Mijne wraak is het eenige . wat ik van de aarde wensch.quot;

«Houd u tevreden met den val van den Kardinaal : deze wraak is niet die van den mensch, zij is die van den duivel.quot;

«Ik wil de duivel zijn van dit geslacht quot;

«Scipione! ik beloof u hier geen zwijgen.quot;

«Slavin der zonde! ik ben meester van uw leven, gij zijt geheel in mijne hand ; buiten mijnen wil één voetstap uit deze schuilplaats en gij zijt verloren. Aan wien zoudt gij mij verraden?quot;

«Aan ieder, die mij hooren wil; ik zeg het u vooraf, opdat gij u beraden kunt. Uwe bedreigingen vrees ik niet. Sleep mij morgen voor den rechter, men zal mij niet onverhoord ter dood zenden , en ik ken uwe ontwerpen , ik ken ze


-ocr page 409-

ENGELSCHEN TE EOME.

399

i allen, vriendlief ! ik ga niet alleen in den dood.quot; En zij lachte met Laren ruwen, onvrouwelijken lach.

«Walgelijk schepsel! \' riep hij , vol woede op haar toespringende , »dreig niet, als uw leven aan niets hangt dan aan de beweging van dezen arm; ik kan u het stilzwijgen opleggen.quot; En hij rukte zijnen degen uit de scheede. Maar zij week slechts langzaam ter zijde. Van een tafeltje , waarbij zij nu genaderd was , nam zij een vuurwapen op. »Ik ben geen weerloos lam, on-noozele!quot; riep zij honend , »nog één stap en ik brand los. Meent gij dat Cola de Luca mij gee-ne erfenis achterliet ?quot; Toen liet hij zijn wapen zinken.

»Quirina ! lieden als wij , behoorden geene vijanden te zijn.quot;

))Zoo denk ik er ook over : de misdaad heeft ons \' broeder en zuster gemaal\'t.quot;

«En wilt gij uwen broeder bij de laatste misdaad verraden? Zijne laatste; want waarlijk ik ga sterven, vrouw!quot;

«Gij zijt er dus niet af te brengen ?quot;

wNooit.quot;

«Als zuster , als dankbare zuster heb ik u gewaarschuwd ; gij hebt niet willen hooren, de ge-\',olgen komen over u zei ven.quot;

»Zeg mij ronduit, wilt gij mij verraden ?quot;

))Als ik dat wilde , had ik gezwegen ; ik wil dankbaar zijn.quot;

oWees het dan geheel , en zweer mij geheimhouding tot morgen zeven uur. Verlaat Azzo\'s huis niet dan om de poort Giovanni uit te gaan, zweer mij dat.quot;

«Ik zweer het u quot;

olk mistrouw u toch.quot;

»Sluit mij dan op.quot;

»Gij weet meer dan één middel, om eene ge-slotene deur te bespotten. Hoor, Quirina! ik wil mij overgeven aan uwe goede trouw. Het is voor de eerste maal, dat ik mij op een\' mensch verlaat. Maar , niet waar, gij zult mij niet bedriegen , gij waagt er alles mede, het is uw belang niet, gij hebt er niet ééne reden toe.quot;

»Waarom dan mij te mistrouwen, heb ik u niet gezegd, dat ik dankbaar zal zijn ?\'\'

«Welnu dan , tot morgen.quot;

»Tot morgen, Signor Scipione!quot;

\'•Bij de poort Giovannisprak hij.

»Te zeven ure ,quot; sprak zij.

En het was zonderling te zien, hoe die vier oogen, die elkander uitvorschend aanzagen, eene : mengeling van twijfel en wantrouwen aanduidden.

Hugh Mac-O-Daunt paste goed op zijn tijd., nog vóór het uur der afspraak was hij bij zijne 1 wichelaarster. Hij vond ha .r echter- niet bezig met toebereidselen tot geheime tooverkunst. Zij \' was in eene donkere reiskleeding, zooals veelal ■ vrouwen uit den lageren stand bij bedevaarten of andere tochten plachten te gebruiken. Op ; hare tafel stond een kistje met kleinooden van meer of minder waarde ; kleine fleschjes van een

verdacht aanzien , eene gevulde beurs, en vuurwapenen lagen daarnevens, alles als voorbereiding tot vertrek.

«Welkom, mijn wakkere Engelschman!quot; riep zij , zoodra zij hem , op zijn kloppen , had opengedaan. «Het is goed , dat gij komt; maar het spijt mij voor u , wij kunnen geene zaken doen. Ik moet u iets gewichtigs toevertrouwen : gij moet iemand redden uit een groot gevaar.quot;

«Ik?quot;

«Gij zelf, de kleine Orsina Peretti; ik heb den tijd nie1. vele woorden te verspillen , ziehier wat gij doen moet: ga , zoo spoedig gij kunt, naar den wijngaard van donna Camilla ; zie hare kleindochter te spreken . zeg haar , dat zij heden haar huis niet moet verlaten : onder geen voorwendsel, wie haar ook daartoe aanzette , al ware het ook een priester, . die haar riep, om eene stervende te troosten , of een minnaar tot eene vroolijke samenkomst. Zeg haar dit, uit mijnen naam , uit naam van Quirina, wie zij het leven redde, en die dankbaar zijn wil.quot;

«En welk is dan dat gevaar ?quot;

«Veel grooter dan gij of zij gissen kunt.quot;

«Wie is dan de booswicht, die zulk eene goede Lady zooveel kwaads doen wil ?quot;

«Dat doet niets tot de zaak, en ik heb beloofd hem niet te noemen.quot;

«Maar zoo het mij niet gelukt haar te spreken ?quot;

«Zeg het dan hare Duenna, haren Biechtvader, haar kamermeisje, onverschillig wie.quot;

«Maar waarom hebt gij zelve de jonkvrouw niet eerder gewaarschuwd?quot;

«Mijn goede Hugh ! ik ben eene arme, ongeluk- ; kige vrouw, die vele vijanden heeft, zooals gij dat op dien avond hebt kunnen zien : vervolging dreigt mij van alle kanten , en zoo ik mij over dag vertoonde, ware ik zeker verloren. Het is daarom ook, dat ik nog heden Rome verlaat.quot;

«Gij verlaat Rome?quot;

»Ja.quot;

«Ik wenschte, dat ik dat ook konde zeggen Gij zult mij dus mijne bruid niet laten zien ?quot;

«Zoo gij belang stelt in Orsina Peretti, geene overtollige woorden meer.quot;

»Ik ga dan.quot; En hij wendde zich naar de deur. Een geritsel daar buiten deed Quirina opschrikken.

«Alle goede Heiligen behoeden ons !quot; riep zij , ontsteld, «daar is hij zelf!quot;

En snel Hugh bij den arm vattende, wees zij hem eenen donkeren hoek van het vertrek. «Verberg u , zoogoed gij kunt,quot; fluisterde zij.

De deur werd geopend, Quirina verschikte eenen stoel met hooge zitting, dicht bij het plekje, waar Hugh in verbazing en angst nederzakte . wierp er een paar kleedingstukken overheen, schoof het aarden lampje in eene andere richting , en hield zich met de ringen en armbanden van bet kistje bezig, toen Scipione binnen trad. Hij was in eene hevige gemoedsbeweging; de oogen rolden hem wild door het hoofd ; al zijne trekken waren in eene zenuwachtige beweeglijkheid ; op zijn voorhoofd stonden de aderen strak en hoog ge-


-ocr page 410-

ENGELSCHEN TE ROME.

400

zwollen , als getuigen van geweldige spanning; zijne neusgaten hadden zich verwijd , als bij een hoog zinnelijk genot; zijne lippen waren in gestadige trilling.

«Quirina ! Quirina!quot; riep hij, onstuimig haar de hand grijpende. »Ik zal mijne wraak hebben ! Sixtus zal bloed schreien, zooals mijn Francesco ! Anna Oston is reeds in het net, ik zelf geleidde haar; i binnen een half uur zal de Kardinaal volgen. Lach met mij , vrouw , lach met mij, verblijd u in mijne vreugde : het is mijne eerste vroolijkheid sinds langen tijd van foltering. Juich dan! de Peretti\'s zullen vallen !quot;

«Gij doet mij huiveren, Signor Scipione ! de 1 aanstaande zegepraal maakt u ijlhoofdig , waar-j om komt gij zelf?quot;

))Uit zorg voor uwe veiligheid: want gij zijt mij trouw geweest, niet waar ? gij hebt uw hol niet verlaten. En nu, zijt gij gereed? wij hebben geene minuut meer te verliezen, ik heb nog maar weinige uren voor mij ; ziedaar het beloofde goud.quot; Hij wierp haar eene helderklinkende beurs toe.

In schijn nog eenige kleinigheden samenpakkende , bukte Quirina naar Hugh, en zeide zeer zacht: ))Gij vindt eenen sleutel onder de tafel, die opent u straks dit vertrek ; Azzo is gewonnen , hij laat u ongehinderd doorgaan , vlieg te hulp!quot;

Onderwijl had zich Scipione met den rug naar haar toegekeerd , in eigene overpeinzingen verdiept.

)gt;Eene schoone bruidskamer voor eene Pauselijke nicht!quot; mompelde hij , »en toch , bij St.-Fran-ciscus! fraai genoeg als de bruidegom een spion is.quot;

«Willen wij gaan, Signor T\' sprak Quirina, haar kistje en het goud opnemende.

»Wij gaan ; waarom steekt gij die wapens bij u ?quot;

»Zij konden noodig zijn , Carissimo! En wilt gij ook van mij een geschenk ? Neem dit fleschje , i vroeger heb ik het u aangeboden, weiger het thans niet, gjj kunt niet weten hoe het soms dienen kan.quot;

«ïhans is het mij welkom.quot;

En die beide uitmuntende bondgenooten gingen nu haastig vandaar.

En snel uit zijnen schuilhoek oprijzende. zocht Hugh met drift den sleutel , dien hij vond en hoog noodig had; want de Plorentijn had de deur gesloten.

»Die Romeinen ! die Romeinen ! zij spelen met wraak, verraad en booze aanslagen , alsof dat alles natuurlijke dingen waren. Ik geef het den eerlijksten Schot te doen, onder hen te verkeeren en zich vrij te waren van hunne lagen. Bij St.-Patrick! sprak die hatelijke kerel — wiens stem ik herkend heb, en wien ik eenen goeden ribbe stoot gegeven had, zoo mijn claymore bij de hand ware geweest — niet van mijne Lady , ja, Anna Oston heeft hij genoemd, en den Kardinaal! Bij mijns vaders naam , het kan met geen goed oogmerk zijn. Altijd is de dochter van onze

bergen mij dierbaarder , dan de zwartoogige Ita-liane. Anna Oston of Orsina Peretti, ik weet wie ik helpen zal!quot;

XXII.

DE PAUS MOET EENS ALS MENSCH VOELEN !

1

Met behoedzaamheid had zich de slang Scipione voortgekronkeld tot in de tegenwoordigheid i van Rome\'s gebieder. Gij hadt hem moeten zien, hoe hij zich in listige bedeesdheid vóór zijnen i Heer stelde , hoe zijn glurend oog altijd slechts i als ter sluiks den indruk bespiedde van ieder ; woord, dat hij uitsprak. En waarlijk, ieder zijner i woorden beteekende veel; zelfs als hij zweeg, sprak i dit zwijgen iets vreeselijks uit.

Quirina heeft eene schuilplaats gevonden in het huis van Azzo. Eene verdachte woning in de Via Coronaria. Ik weet met zekerheid , dat zij daar nog weder haar vorig handwerk drijft, en ! dat onze paskwildichter er dezen avond zijn zal. i De Stadvoogd is omtrent het uur en de plaats j volkomen ingelicht. Het heeft mij eenige moeite 1 gekost, zijne Hoogwaardigheid te bewegen mijne i verzekeringen te gelooven, omdat vroeger eene mij- i ner aanwijzingen niet werd bewaarheid. Ik ben nu i echter van mijne lieden zeker.quot;

gt;Ta deze woorden boog hij zich , alsof hij niets ; meer te zeggen had.

»Welnu, en dan dat andere ?quot; vroeg Sixtus. :

»Ik heb niets meer, Heiligste Vader!quot; ant- ; woordde Angelo, met de verlegenheid van iemand, die oneindig veel verbergt.

^Hebben wij u niet belast met een onderzoek ?quot;

«Mijn g^nadigste gebieder! vraag mij niets.quot;

))Wij vragen niets, wij bevelen u alleen te 1 antwoorden.quot;

«Het ware beter , geloof mij, Heer! voor uwe \' rust ware het beter , mij dit niet te bevelen.quot;

»0! ik bid u, bekommer u niet over onze rust; wij hebben de waarheid lief boven alles ,quot; i antwoordde de Paus met hoogheid.

))En daarenboven , hetgeen ik weet, werd mij i in diep vertrouwen medegedeeld.quot;

»A1 ware het in de biecht, gij zult spreken!quot; i

»Ik heb reeds meer als lasteraar voor Uwe | Heiligheid gestaan.quot;

))Bij het gebeente van St.-Petrus!quot; riep Sixtus , stampvoetende van ongeduld. »Weg met die omstandigheden!quot;

«God weet wat ik er om gave, zoo mij dit bericht wierd kwijtgescholden; en toch is het misschien goed . dat Uwe Heiligheid alles wete-Zij kan zoo al niet voorkomen , ten minste afwenden , verschoonen, sparen. De verleiding, de jeugd , de gelegenheid.quot;

»Bij God den Almachtige! wie zegt u, dat ik iets anders zijn wil dan streng rechtvaardig. Spaar uwe tong niet langer, zoo gij niet voor eeuwig zwijgen wilt.quot;


-ocr page 411-

401

ȟwe Heiligheid wete dan, dat er eene samenspanning bestaat van de Spaansche partij , met Olivarez aan het hoofd, door sommige Kardinalen ondersteund, door Filips gewettigd, en waarvan Monsignore Montalto de deelgenoot is.quot;

Geweldig was de uitwerking dezer woorden op Sixtus. Hij had vroeger van bruisend ongeduld de vingers in de handpalmen heen en weder gewreven, en in gestadige onrustige beweging met de voeten getrappeld. Nu liet hij plotseling de armen krachteloos zinken , boog het hoofd op de borst neder, als iemand. die den harteslag ontvangt; zijne harde , stoute , sterk sprekende gelaatstrekken krompen krampachtig samen.

Sixtus V werd doodsbleek!

Angelo , die zweeg, beschouwde met tijgerach-tigen wellust dien grijsaard, dien hij vermoordde met de dolksteken zijner tong.

))Meer!quot; beval deze met eene akelig dofte stem.

»Mijn genadige Heer! denk niet het misdadigste van den ongelukkigen jongeling, zijne Eminentie is verleid geworden. Het is niet, om de staatkunde van eenen Filips te ondersteunen , het is niet, om zijnen weldoener te verraden , dat hij zich gewikkeld heeft in die gevaarlijke verbintenissen, het zijn de verleidend schoone oogen van Lady Oston, die hem aantrekken .... want zij is eene waarheid geworden , die betrekking, waarop de schimpdichter doelde. Lady Oston is de minnares van den Kardinaal.quot;

«Bewijzen ?quot;

«Zijn , helaas ! niet moeielijk te geven , Heer ! de Engelsche vrouw is heden avond met de saamgezworenen bijeen in Azzo\'s huis. Het is eene veel beslissende samenkomst, de Kardinaal en de Lady zullen er vroeger zijn , om elkander afzonderlijk te spreken.quot;

Hier hief Sixtus het hoofd op ; het was een bliksemfelle onuitstaanbare blik , dien hij toen op Scipione wierp ; een blik , die getuigde van diep-ziende schranderheid en menschenkennis. Een blik, waarvoor Scipione in zijne gruwelijke zegepraal het onbeschaamde oog moest nederslaan. En toch moest hij dien lang verduren.

En donderend , als de stem van den gesarden leeuw, klonk de stem van den Priestervorst, toen hij zeide :

»Dit alles wist gij vroeger!quot;

«Heiligste Vader! ik bezweer u. . .

Tot eenig antwoord riep de Paus luid: «Arnol-phi! Ezzelino!quot;

Twee Apostolische schildknapen traden binnen.

De uitgestrekte arm van Sixtus wees op den Florentijn. «Naar den kerker van het kasteel Angelo.quot; En de jonge mannen maakten zich van Scipione meester , die sprakeloos va» verbazing , met uitpuilende oogen en samengeklemde lippen, daar stond. Dat woord kwam hem te vroeg.

Op eens rukte hij zich los uit de handen dei-wachten, en met de teugellooze vermetelheid van den lang ingetoomden hartstocht, die eindelijk uitbarst en die niets ontziet, trad hij vlak voor den Heer van Rome. Gillend schel klonk zijne stem , toen hij sprak : «Eerst het genot mijner wraak ! Ja , Sixtus ! hoor het: ik heb alles geweten ; neen , meer, de Kardinaal heeft geenen schuldigen stap gedaan , die niet door mij werd voorbereid. De Kardinaal is niets geweest dan eene draadpop in mijne hand. De schoone Lady Oston was, ondanks haar zelve, mijn werktuig. Gij kunt uwen schuldigen bloedverwant sparen ; een voor wendt el tot vergiftenis is zoo licht gevonden , een machtwoord, dat de zonde uitwischt , zoo licht gesproken. Het is immers eene zoo geringe fout voor eenen Kardinaal, het Hoofd dei-Kerk te verraden. Het is immers zoo gering eene ergernis , een Kardinaal, die eene schoone vrouw in de armen sluit! Maar toch is de kroon weggerukt van zijn hoofd, uw trots en uwe hoop liggen verslagen in de lichtzinnigheid van dien neef, in wien gij al uwen trots en uwe ho op gesteld hadt.quot;

«Mensch! gij hebt getracht ons te krenken : dat ware mogelijk geweest, zoo wij nog Felix Peretti waren ; maar Sixtus de V heeft de men • schelijke zwakheid overwonnen. De Paus is onkwetsbaar ; de Paus kent geene andere bloedverwanten dan de Kerk van Christus. En nu , vervloekte ! want reeds uw doel is de vervloeking des Hemels waardig, waarom hebt gij dat gedaan ?quot;

En Scipione hernam met helsche zegepraal , want hij wist hoeveel brandende smart de grijsaard onder die koude hoogheid verborg, en hoeveel het den mensch kostte, om den Paus te handhaven :

«Paus Sixtus! het was omdat gij Francesco van Florence gerechtelijk hebt vermoord: Francesco was mijns broeders kind. Het was , omdat gij gespot hebt met de jeugd van mijnen neef, dat de jeugd van uws broeders kind verwoest is. Wees voortaan omzichtig bij uwe blinde gestrengheid, rechtvaardige Heer van Eome! Wond niet weder de wesp; want de wesp kan steken. De onschuld van Francesco heeft Alexander Montalto schuldig gemaakt.quot;

En Sixtus zweeg ; tegenover den Florentijn stelde hij zijne waardigheid door geenen enkelen klank in de waagschaal. Dat was eene van die overwinningen op zijn toornig en opbruisend karakter, waartoe hij zich, in vijftienjarige oefening als Kardinaal, gehard had; dat was een getrouw blijven aan zijn grondbeginsel: De beleedigingen, die men niet wreken kan, moet men ontveinzen.

Een enkel wederwoord ware als eene verontschuldiging geweest jegens den spion. Een verwijt , ook het meest trotsche , eene gelijkstelling en eene bedreiging tot den man, die vooraf elke hoop op vrijheid en leven had opgegeven , om zoo te durven spreken , ware onmacht geweest. De Vorst van Rome was zoo ongehoord beleedigd geworden , dat geen folterdood, geen lang leven vol martelingen naar evenredigheid straften kon.

Hij had Scipione met volmaakt geduld laten uitspreken, onschendbaar en laatdunkend als eene


-ocr page 412-

TE ROME.

402

eenzame rots in het midden der zee , waartegen i . de oproerige golven zich te bersten spatten ; en | toen deze geëindigd had, verhief hij slechts even den wijsvinger , en Scipione zag zich opnieuw in de macht zijner wachters. Toen men hem wegleidde , riep hij met sar renden spot:

»De schimpdichter , Heiligste Vader ! is in uwe macht, slechts iets vroeger dan hij het voorhad. Zeg het Orsina Peretti behoedzaam, dat haar minnaar Angelo als misdadiger sterft!quot; en daarop volgde hij , met opgericht hoofd en fonkelende oogen, vroolijk en zegepralend als een overwinnaar, de mannen , die hem wegleidden.

Scipione, en het wordt tijd zijn karakter beter te ontleden , dan door zijne handelingen alleen , Scipione is naar eiken regel der Christelijke zede-: leer, de kwaadaardigste booswicht. En toch was \' hij niet geheel de duivel van hatelijke eigenbaat en lage bekrompene zelfzucht, die menigeen mis-schien in hem zou kunnen zien. Hij was niet j de eerzuchtige, die, om hoog te staan, langs zonde en gruwelen opklimt; hij was niet de hebzuchtige . die voor goud handel drijft met zijne i ziel en die van anderen ; hij was slechts de man, die vast, onwrikbaar , stelselmatig, met onver-i zettelijke vasthoudendheid een plan van wraak vervolgde, zonder omzien, noch opzien. De man, i die elke bedenking verzaakte om die wraak , die I hij beschouwde als eenen heiligen, noodigen, I opgelegden plicht; die voor haar elk eigenbelang ! voorbij zag, elke rust, elk levensgenoegen opofferde , en voor haar, als het ware zijne persoonlijkheid had afgelegd ; die slaaf was geworden , hoewel hij trots genoeg bezat , om edelman te zijn ; die huichelaar was geworden , hoewel hij moeds genoeg had, om onverbloemd de ondeugd te hul digen ; die zich grijsaard had gemaakt naar het hart, in de volle kracht der jeugd. Voorwaar , als al die vonken van zelfverloochening, van zielskracht, van scherpzinnigheid waren gebruikt geworden tot eenen edelen kamp, dan had hij een held van zedelijke grootheid kunnen zijn ; nu hij ze verspild had , tot het najagen van eenen hartstocht, die zonde was, moet men hem duivel noemen. Hij was gekwetst gewoiden in zijn heiligst en edelst gevoel, de broederliefde. en niemand had hem geleerd Christen te zijn, om christelijk te vergeven: het bloot zinnelijk Catho-licisme, dat hem omgaf, was hem een poppenspel, waarboven zijn helder inzicht hem verhief, en hij had niets daarvoor in de plaats weten te stellen , dan eene redelooze ontkenning van al, wat niet stoffelijk was.

En nu eischen mijne lezeressen van mij eene opheldering van het vroeger gebeurde met dezen Maldaveto. Scipione was aan zijnen kleinen neef verbonden, door hetgeen de natuur en de omstandigheden het innigst en meest verbindend hebben kunnen. Scipione had eene zuster gehad, eene eenige zuster , vele jaren ouder dan hij, een 1 engel van zachtheid en schoonheid. Hij had haar bemind met een bewonderend opzien, zooals altijd een hartstochtelijk jongeling een vrouwelijk wezen

bemint, dat zijne achting en liefde waardig is. Een schitterend edelman, uit den hoogsten Flo- 1 rentijnschen adel, had zich die zuster tot bruid gekozen. Vervolgingen op vervolgingen van de machtige bloedverwanten, die de koopmansdochter tot geenen prijs voor de hunne erkennen wilden, hadden dat huwelijk lang geweerd, maar het niet voor altijd kunnen verhinderen. Toch hadden zy de jonggehuwden gescheiden. De edele Signore Incisi was bezweken onder de slagen van zijne laaghartige vijanden. Zijne jonge gade werd moeder in den kerker. Dat kind was de knaap Francesco. Toen men de moeder en haren zoon martelen wilde, om haar tot den afstand te dwingen van haar heiligst recht, den naam eens gemaals, wist zij het kind Scipione toe te reiken : door traliën 1 van hare gevangeniscel eene tweede geboorte, 1 waarbij de broeder vaderrechten verkreeg. In zijnen 1 mantel verborgen , voerde hij het kind weg uit ! Florence; zelf nog bijna een knaap , voelde hij ! al het gewicht der vaderzorg; ook bracht hij op dat kind terug, al wat zijn hart aan liefde bevatten kon. Het vergoedde hem vaderland en ; bloedverwanten , en rijkdom en rust. Beata, de eerste vrouwelijke bediende uit het huis zijner ouders , was na den val van hare meesters met den Campaneeschen boer Paöli gehuwd. Aan haar vertrouwde hij den zuigeling, die nog zoozeer vrouwezorg behoefde. In zijne verdere woelige loopbaan had hij het kind nog van zich verwijderd gehouden; hij vond het voorzichtig, dat het in nederigheid en vergetelheid werd opgevoed. Toch had hij zich voorbehouden , het eenmaal in de rechten zijner geboorte te handhaven Daartoe had hij de gunst van Sixtus gezocht, daartoe had hij zich elke taak laten welgevallen . om die te behouden. En nu was bet dit kind , waaraan zich de koude gestrengheid des Pausen vergrepen had. Was bij zulk eene kwetsing tegenover een man als Scipione, de uitkomst bevreemdend ?

Wij hebben Sixtus alleengelaten, na de pijnlijke overwinning op den orkaan zijner driften. Nu ving de strijd aan tusschen den bloedverwant en den Paus; een strijd kort, maar hevig; een strijd, | den vroegeren Kardinaal Montalto waardig. Een { oogenblik was hij mensch, hij wierp zich terug I in zijnei) armstoel, zijne hooge gestalte boog zich | als in tweeën, het was of zijne gelaatstrekken plotseling verouderden. Hij scheen nu zonder kunst zoo oud, als hij vroeger had willen schijnen. Hij drukte het gloeiende voorhoofd sterk tegen het rijke verguldsel van zijnen zetel, alsof dat weldadige kalmte zoude brengen. Wee den ongelukkige, die rust moet zoeken bij goud; bij goud, dat verhit, als men gloeit; dat ijskoud is, als men warmte zoekt. O ! voorwaar , wee , wee den machtige , | die behoefte heeft, om het kloppend hoofd tegen eene vriendenborst te leunen, en die niets om zich j ziet dan verguldsel! Toen hij zich weder oprichtte, staarde de grijsaard langzaam om zich heen; hij hield het hoofd omhoog , twee tranen welden op ! in de strakke wyd geopende oogen: zij vielen henen over de oogleden, bewegingloos liet hij ze


-ocr page 413-

ENGELSCHEN TE ROME.

403

voortglijden , loodrecht vielen zij neder op zijne handen, die hij op de knieën ineengevouwen hield. Een zeldzame dauw , die een dor veld besproeide!

Hunne kille vochtigheid wekte hem op uit zijn stomp nadenken. Toen hief hij zich moedig op , trad zondei aarzelen voor zijne schrijftafel, schreef met vaste hand eenige regels, rolde het perke ■ ment te zamen, wond er eene zegelkoord omheen, en gaf het den dienaar , dien hij tot zich riep met dit woord : »Voor den Stadvoogd.quot;

Daarop kruiste hij de armen over de borst met den uitroep: »Het is gedaan. Antonio! vergeving. Uw zoon en Rome! ik had geene keus!quot;

Terwijl de groote meester van het Vatikaan zich zooveel moeite gaf, om Vorst te zijn, liep een gemaskerd jonkman voort, in de richting van Azzo\'s huis. Een knaap , mede gemaskerd, volgde hem met eeno lantaren. Iemand, die lust gehad had tot opmerkingen , zoude al zeer spoedig begrepen hebben , dat die man niet gewoon was , zoo als ter sluips langs de straten te gaan. Veelmalen zag hij om, schuchter en schichtig, als iemand, die vreest gevolgd te zijn , en dit, gevoegd bij zijne drift, om voort te komen , was juist geen middel, om niet in het oog te loopen: ook trok hij weldra de aandacht tot zich. Mannen , van dezelfde soort als wij er reeds meermalen als ongewenschte getuigen hebben zien verschijnen, liepen ook nu op den schuwen gemaskerde toe, die altijd zijnen stap versnelde : dan tevergeefs, men omsingelde hem. Met schrandere tegenwoordigheid van geest, blies zijn knaap snel het draagbaar licht uit.

»Wij zijn niet in het Carnaval begon het hoofd der sbirren , zijnen man aansprekende, sen die zijn gelaat maskert, kan ook wel daden in den zin hebben , die een masker behoeven. Zeg ons wie gij zijt en wat gij voorhebt.quot;

De gemaskerde, die zich zoo omringd zag, zweeg.

))Messer! wij zullen ons zeiven overtuigen moeten , dat gij niet de man zijt, dien wij zoeken ;

en zoo gij niet gewillig uw masker aflegt.....quot;

De kleine dienaar naderde driftig zijnen Heer als ter bescherming.

))Om Godswil, Saffiro !quot; fluisterde deze, »geene onbezonnenheid , zoo ik herkend word , ben ik , verloren.quot; En daarop zich krachtig met de ar-! men werende, trachtte hij zich eenen doortocht te banen : ij dele poging ! er ving eene worsteling aan, waarin de ongewapende tegen de gewapende overmacht zoude moeten bezwijken.

i In den angst voor den meester zag de trouwe knaap naar alle kanten om redding uit. Hij ziet eenen man, die met drift toesnelt, misschien kan , het een helper zijn.

, «Hulp , Signor Cavaliero! hulp voor eenen ; edelman tegen de sbirren,quot; roept Saffiro, met de i vervoering der vertwijfeling.

En de cavaliero kwam ijlings naderbij. «Mijne vrienden! laat toch dezen edelman met vrede. . Signor mio! verdedig u niet langer tegen hen ,

zij zullen u ongemoeid laten: zij hebben voor u ! geenen last.quot;

»En wie zijt gij , vermetele! om te beslissen , waartoe de lieden van den Stadvoogd last hebben of niet ?quot; vroeg de aanvoerder hem, die zoo : stoutmoedig tusschenbeiden kwam. De man zag dat hoofd der sbirren doordringend aan , en het I schijnsel der lantaren, die hy zelf in de hand hield, op zijn gelaat doende vallen , sprak hij droogjes:

«Ik ben ridder Karre , ik sta voor dien persoon in.quot;

»Die vervloekte Engelschmanantwoordde de andere , terwijl hij terugweek. «Makkers 1 laat den gemaskerde met rust, als de Engelschman er zich mede bemoeit, geef ik het op : ik heb om die verwenschte vergissing met hem reeds zooveel van den Stadvoogd moeten hooren !quot;

En ridder Karre, zijn voordeel snel voortzettende , nam zijnen beschermeling onder den arm, en riep nog, terwijl hij hem met zich voerde : «Houdt veeleer de wacht voor Azzo\'s huis: daar vindt gij verdachte lieden.quot;

«Dat gaat de anderen aan : wij hebben geen last voor Azzo\'s huis,quot; antwoordden zij morrend , terwijl zij verder gingen.

»Dank , dank , dank , Signore !quot; riep de kleine Saffiro , terwijl hij den krachtigen beschermer zijns meesters volgde. Maar deze trok dadelijk zijnen arm uit dien des ridders terug. »Gij waart edelmoedig, Signore ! gij hebt mij gered , mijn dank is oneindig groot; maar ik bid u , laat mij nu mijns weegs gaan.quot;

»Naar het huis daar ginds , niet waar , Mon- ; signore ? maar laat mij u dit eene herinneren : die weg leidt niet naar het Vatikaan.quot;

«Karre! gij hebt mij herkend , houd mij niet langer terug , zoo gij wilt, dat uwe vriendelijke j hulpvaardigheid voor mij hare volle waarde zal hebben . .. daar ginds word ik gewacht!quot;

»Nu niet meer, edele Montaltol al wat u daar nog wacht, is het verderf.quot;

»Bij Jezus , Mijnheer! hoe weet gij . ..

«Door eenen samenloop van omstandigheden , dien ik u zal ophelderen. Ruk uw masker af, , laat uw gelaat zoo vrij, alsof gij van het Conclave kwaamt , Eminentie! vermomming wekt argwaan . en ik heb op mij genomen u te redden.\'\'

«En zij dan V vroeg Montalto, met eene onrust, die hij niet meester was, terwijl hij zijn masker afnam.

«Zij is gered, zij is in mijn huis , zij wenscht u te spreken. Wilt gij mij nu volgen?quot;

«Karre ! Karre ! gij beschaamt mij, gij bedroeft mij , en toch maakt gij mij oneindig gelukkig. Zij gered , ik haar zien , door u ? en ik heb u zooveel kwaads gedaan.quot;

»Het is zoo , Monsignore! ik beminde mijne nicht, zij was mijne verloofde, bijna myne bruid. En gij alleen staat tusschen mij en mijn geluk ; dat is zeker hard , en . . . .quot;

»En gij hebt er niet aan gedacht, den hinderpaal uit den weg te ruimen ?quot;


-ocr page 414-

404

gt; xAl ware het, dat ik zooveel laagheid van ziel hebben kon , wat baatte mij uw val! De liefde eener vrouw laat zich niet dwingen, niet koopen, verdienen misschien niet eens voegde de ridder er met een smartelijken glimlach bij. »Anna Oston heeft mij de hare ontnomen , ik ben haar geliefde niet meer, maar ik zal altijd haar bloedverwant zijn en haar trouwste vriend.quot;

))Hebt gij haar werkelijk bemind, om zoo te kunnen spreken ? O ! als gij wist, hoe ik . . .

»Mijn jonge vriend! ik ben u vele schreden vooruit op de baan der levensondervinding; ik heb zeer veel genoten, zeer vele gewaarwordingen uitgeput; maar ik heb slechts ééne liefde gekend, dat was de liefde voor mijne nicht. Laster mijn gevoel niet, omdat het kalm en eerbiedig is teruggetreden ; ik ken het leven en ik heb het beoordeeld; het heeft mij zoovele teleurstellingen gebracht , dat ik geëindigd ben met mij zelfs in de allersmartelijkste te schikken.quot; Hier zweeg de ridder met eenen zucht, die getuigde hoezeer hij nog onder de grieve leed.

De Kardinaal, die hem begreep, eerbiedigde zijn stilzwijgen , dat hij eindelijk zelf weder afbrak. met te zeggen: »Ik ben u nog eene inlichting verschuldigd, vergun mij u die te geven, voordat wij mijn huis binnengaan, dat niet ver meer af is.quot;

Ook mijne lezers hebben daar recht op. Zoodra Hugh den sleutel van Quirina gevonden had, verliet hij hare schuilplaats met ^1 de haast zijner trouwe ; dan helaas , aan de deurtrap genaderd, was het hem onmogelijk dien te openen. In het donkere rond tastende , en niet gemeenzaam met de kunstgreep ^ wist hij de rechte plaats niet te treffen, waar de deur zich opende door het drukken van den voet. En al zijne pogingen , hetzij met bedaard overleg, hetzij in opgewonden angst aangewend, waren volstrekt vruchteloos. Eindelijk alle beradenheid verliezende, schreeuwde hij luide om Azzo, zonder te bedenken, dat hem evengoed een vijand als een bondgenoot konde te gemoet komen. De Padrone kwam aanloopen : «Per Dio, kameraad! eindig met dat geraas,quot; riep hij, terwijl hij den opgeslotene bevrijdde , win een huis als het onze , moet men nooit luidruchtig zijn.quot; —

«Bij St. Patrick, vriend ! als ik voort moet! als ik stik van ongeduld in dit verwenschte hol ?quot;

))Dan nog moest gij zwijgen, zwijgen al waart gij tusschen de deur vastgeklemd. En vooral gij , onhandige Engelschman ! gij , die niet genoeg moeite kunt doen, om uwe tegenwoordigheid hier te verbergen. Bij mijnen Patroon ! gij zoudt uwe 1 meesteres, die daar boven is, bijna op het rumoer doen toeschieten. De goede Signora, die daar zoo angstig en eenzaam zit te luisteren naar iede-ren voetstap, die nadert, en die zeker ieder ge-i ritsel hoort.quot;

»Wat zegt gij ? mijne Lady daar boven! dan moet ik haar spreken.quot;

i »Gij, dwaashoofd ! bedenk toch, dat zij vragen \' zal, wat gij hier zijt komen doen.quot;

Maar de trouwe Schot hoorde niets meer, ijlde

de trap op, waarvan hij de richting zich nog j herinnerde , en ondanks Azzo , die in verbazing stond toe te kijken , was hij spoedig in de kamer , | waar Anna hem met de grootste bevreemding zag binnenkomen. In zoo korte woorden als hij kon bijeen vinden , maakte hij haar Scipione\'s verraad zoo duidelijk , als het hem zeiven was. En reeds die ééne bijzonderheid, dat Montalto hierheen gelokt was , Montalto , de Kardinaal, dien zij niet kon verwachten in eene bijeenkomst van Spaanschgezinde Romeinen , waartoe zij was uitgenoodigd, deed haar op eens het afschuwelijke ontwerp doorzien. Zelfs het verraad in de kapel werd haar helder. Zij vreesde het ergste voor den Kardinaal, hij moest gewaarschuwd worden ; hem hier af te wachten, zoude slechts de bedoelingen van den verrader ondersteunen. Het was van het hoogste belang, dat zy niet samen gevonden werden; iemand moest den jongeling redden, zij zelve konde het niet. Zij dacht op Karre. Hij was zoo goed, zoo grootmoedig, hij had haar zoo plechtig beloofd haar vriend te\' zijn. Het is zoo, zij had hem bitter gegriefd, zij moest zich zeer diep vernederen in haar eigen gevoel, om zulk een dienst te vragen van eenen man , dien zij van zich gestooten had; maar zij zag het gevaar van hem , dien zij liefhad, en die zich alleen gewaagd had uit liefde voor haar, en zij-aarzelde niet. Zij scheidde zich van Hugh, dien zij naar den wijngaard Peretti heen zond, ter hulpe van Orsina, en ging zelve onvergezeld naar het huis van den ridder. Hij bespaarde haar de bede om redding. Toen zij hem alles verhaald had , bood hij zelf aan , den jongen Kerkvorst op te sporen , af te wachten, en niet te rusten, voordat hij hem veilig wist.

En daarop vatte Anna plechtig zijne hand; «Lionel! nu nog één dienst, den laatste, dien ik van u afsmeeken zal, beloof mij , dat gij mij niet weigeren zult. Voer Montalto hierheen , ik moet hem spreken. Hoort gij het, ik moet. Ik heb mij ernstig met mij zelve beraden , er zijn nog andere plichten dan die van eene partij te schragen. Ik breek het hart van dezen jongeling en het mijne in die lange marteling , die zonder doel is, als zonder uitkomst. Het zal eene laatste samenkomst zijn , een afscheid voor deze aarde; beloof mij , dat ik hem zien zal!quot;

En hare stem klonk zoo ernstig, en hare trekken drukten zooveel verhevene rust uit, dat de ridder begreep hoe het een grootsch besluit moest zijn , dat haar aandreef.

»Grij zult den Kardinaal zien , Mylady !quot; had hij tot haar gezegd.

Terwijl de drie Engelschen op deze wijze alles in het werk stelden, om de leden van het Pauselijk geslacht aan het loerende gevaar te onttrekken, was men op het Vatikaan over het lot van den Kardinaal- neef in eene onrust, des te heviger naarmate men er zich van elke tusschenkomst moest onthouden. Zijne Heiligheid was nu omringd van de Kardinalen Aldobrandini. Castagna, en Farnese , den Deken der Kardinalen, die allen


-ocr page 415-

TE ROME. 405

1 genoeg belang stelden in den jeugdigen mede-I broeder , om alles , wat zij konden , in zijn voor-| deel te zeggen. Zij stonden geschaard rondom ! den zetel van den Paus , die zwijgend nederzat, met de arman rustende op de leuningen van zijnen armstoel. Onbeweeglijk kalm was zijne houding als hij zweeg, toch las men op zijn gefronsd voorhoofd en in de gespannen strakheid zijner trekken al de onrust der bange verwachting. Als hy sprak , was het met die zenuwachtige drift, en dat levendig gebarenspel, en dien overvloed van woorden, die hem altijd in uren van opgewondenheid eigen waren; Aldobrandini zag naar hem op met een ernstig medegevoel. Castagna speelde verlegen met het gouden kruis op zijne borst; hij durfde den man niet aanzien , die een verwijt had kunnen lezen in zijn oog. Farnese, de schrandere , de hooghartige, de ruwe Farnese, die zich zijn vorstelijk heldenbloed altijd beter herinnerde, dan zijne geestelijke wijding, zegevierde misschien in het geheim. Hij , de Vorst, had menige grieve en menige hardheid van den laaggeboren Sixtus verduurd. Hij had veel hoop op het Pausschap gehad, en den trek, hem in het Conclave gespeeld, had hij nog niet vergeten. Hij dacht er misschien aan, hoe nog zoo kort geleden , hij zelf, smee-kende voor eenen neef, aan de voeten geknield had van denzelfden man, die nu aan datzelfde j zielewee leed ; en het was misschien niet zonder een klein inmengsel van triomf, dat hij zoo luide en aanmatigend zijn oordeel uitbracht.

»Angelo heeft Zijner Heiligheid niet éénen naam genoemd , behalve dien van Olivarez zeide hem Castagna op zijne vraag.

»Wat zeggen ons namen, als wij de personen in onze macht hebben viel Sixtus in , »en zoo er van ontsnapten, de schelm Angelo zal in den kerker van het kasteel wel tot eene volkomene biecht gedwongen worden.quot;

Toen zeide Farnese :

»De Kardinaal- neef had gewaarschuwd moeten worden ; het is zöö duidelijk een valstrik, waarin men hem heeft willen lokken.quot;

»Gewaarschuwd , Mijnheer ! bij den Hemel, gewaarschuwd ! waar denkt gij aan ? De Kardinaal heeft de jaren en het oordeel, om zijnen eigen weg te gaan. Valstrikken, verleiding ! ijdele voorwendsels f die bij ons niets afdoen! Hy wist wel, dat datgene, waartoe hij zich liet overhalen, niet goed was. Als alle andere stemmen zwegen, had er nog eene luid klinkende stem in zijn hart moeten zijn ; de dankbaarheid jegens ons!quot;

«Daar zijn Vorsten der Kerk by zwaardere misstappen verschoond gebleven, zeer Heilige Vader !quot; merkte Farnese aan.

»En uw neef Kannuccio werd om eenen veel lichteren ter dood veroordeeld ,quot; hernam Sixtus . met eene hardheid, die de drie anderen verbleeken deed. »Gij hebt hem door list uit onze handen gered; gij hebt dat mogen doen, omdat gij niet Paus waart; ook hebben wij het u vergeven ; maar wij, die Paus zijn, wij kunnen niets hebben voor den onzen , dan blinde gerechtigheid.quot;

Toen verhief zich Aldobrandini met edelen moed : »Niemand kan een hooger denkbeeld hebben dan ik , van al wat onzen stand waardigs en heiligs heeft; maar de misstap , waarvan men den zeer jongen Kardinaal Montalto beschuldigt, is onder de vroegere regeeringen met te veel oogluiking toegelaten geworden , om heden zoo groot eene ergernis te geven, dat een Prins der Kerke en een neef van haar Hoofd die met zijn leven zoude behoeven te boeten. Geen lid van het Heilige Genootschap zal hier den eersten steen werpen op den jeugdigen broeder.quot;

«Maar bij den Hemel, Monsignore! het geldt hier niet de goed - of afkeuring van een Conclave; het geldt hier ons stelsel, onze hervorming, alles, wat wij hebben gebouwd in Rome. Wat spreekt gij van de vorige regeering? Wij zijn Sixtus V en niet Gregorius XIII. Juist omdat |tome toen eene ergernis was voor de Christenheid moet Rome nu een toonbeeld zijn van reinheid. Krachtige geneesmiddelen moeten de pest tegengaan ; om krachtige voorbeelden is het te doen, en wien kan ik voortaan straffen, als ik mijn eigen bloed heb gespaard ? Gij weet het allen , gij, Farnese! en gij, Castagna ! en gij, Aldobrandini! wij hebben naar het Pausschap gestaan door alle middelen , die in ons vermogen waren ; maar het was niet, j omdat de glans van eene driedubbele kroon ons in de oogen schitterde; het was niet, om in lalfe, weelderige rust van uit de hoogte op de andere menschen neder te zien ; het was niet, om Rome tot eene prooi te geven aan een heer van verarmde bloedverwanten , of om neven van mijnen naam te stellen boven de wet. Wij hebben naar het Pausschap gegrepen , niet om de schaduw der macht , maar om macht te hebben tegen de ondeugd ; wij hebben naar de heerschappij gegrepen, niet als Heer, maar als heelmeester! En wij vreezen geene aderlating, wij geven al de krachten van onzen geest en van ons lichaam, om ze te stellen als eenen vasten dijk tegen den grooten stroom van het kwaad ; wij hebben ons op dezen Stoel geplaatst, niet om de wet te verkrachten, maar om de wet te handhaven, en wij willen liever afstand doen van het gezag, en terugkeeren tot het klooster , dat wij verlieten, dan de zwak- 1 heid te hebben, van zei ven dat gezag met den voet om te stooten.quot;

»Myn Vorst ! gij zyt een groot man! een zeer groot man!quot; riep de Opper-penitentiaris uit, aan zijne voeten nedervallende , «maar ik smeek het u, om uwer rust wille, bedrieg u zeiven niet. Eene zoo harde verloochening der natuur, als die, welke uwe groote ziel zich oplegt, kan geen noodwendige plicht zijn van uw gewijd ambt. Versmoor niet de stem van het bloed: zij mocht zich eenmaal luide verheffen , en het kon dan te laat zijn. Nog niet lang geleden, heeft Uwe Heiligheid onze eerbiedige waarschuwing versmaad, en een enkel woord van goedheid had toen nog alles kunnen voorkomen . wat nu gebeurd is. Uw hart heeft sedert dat uur geleden ; o ! hoor ons ditmaal en sla u zeiven geene onheelbare wonde.


-ocr page 416-

TE ROME.

406

Laat den booswicht Angelo niet ten volle slagen in zijn ontwerp , vervolg gij zelf zijn slachtoffer niei. Vergeving voor den zoon van Antonio!quot;

«Vergiffenis voor den Kardinaal herhaalden Parnese en Castagna. die zich mede aan Sixtus\' voeten wierpen.

»)Geene vergiffenis, mijne Heeren ! als hij schuldig is. De Kardinaal wist vooruit, dat hij daarop niet te hopen had ; ik misken uwe bedoeling niet, het was belangstelling in den jongeling, voor wien wij niets vermogen. En nu, laat het genoeg zijn, deze strijd is afmattend, verwijdert u.quot; Zijne stem weifelde bijna. toen hij de laatste volzinnen sprak. De Kardinalen verwijderden zich, Aldobrandini alleen zag zich terug gewenkt.

«Broeder!quot; zeide hem Sixtus, en leunde het hoofd tegen zijne trouwe borst. »Het was toch niet mijne zwakheid , die u raden deed , dat ik lijde.quot;

»Neen, Heer ! maar mijne kennis van het hart.quot;

))Met Alexander Peretti gaat mijne schoonste hoop daarhenen.quot;

«Redt dan uwe schoonste hoop.quot;

«Weet gij een middel ?quot;

«Laat het onderzoek gestaakt worden,quot; hernam Aldobrandini met drift.

Sixtus zweeg.

«Een woord , Heer! om Godswil, een woord van toestemming, ik red voor u den schijn.quot;

«Als de Stadvoogd van Rome met eenen gevangene terugkomt, bestaat de Kardinaal Montalto morgen niet meer, en Alexander Peretti moet. j stervenantwoordde de grijsaard met fonkelende | oogen.

De oude Kardinaal zonk van ontzetting ineen.

De deur van het kabinet werd geopend , de Stadvoogd van Rome werd aangediend.

Drie bange minuten waren het nog, voordat de Stadvoogd binnentrad. Hij was alleen!

«Heiligste Vader! nu is het zeker een bedrog van Signor Angelo. Er is niemand gevonden, geen schijn van eedgenooten, geene vrouw , nie-j mand.quot;

«O mijn God ! ik dank u, hij is niet schuldig !quot; riep de sterke grijsaard, die bij de verrukking der blijdschap zijne zelfbeheersching vergat.

XXIII.

NOG EEN TOONEEL IN DE ZAAL VAN KARRE.

«Grooter bewijs van zelfverzakende liefde is nog door geenen man aan eene vrouw gegeven , Lady Anna!quot; zeide Karre, terwijl hij den Kardinaal in zijne zaal binnenleidde. Anna, die opgestaan was, voelde , dat zij zich moest nederzetten.

«Thans zijt gij veilig tegen elke stoornis vervolgde de ridder, op ernstig somberen toon , terwijl hij het verguld koperen hengsel van de kleine rechter zijdeur in de hand vatte. «Dit is de ingang tot myn bidvertrek, waar ik vertoeven

zal totdat uw gesprek is afgeloopen.quot; Dit zeggende, liet hij hen alleen. Ofschoon Anna zich met al | haren vrouwelijken moed en met al de vastheid \' van haren geest gewapend had; ofschoon zij haar \' gelaat eene strakke, koele plooi gaf, beving haar echter eene sterk aangrijpende ontroering , toen zij het oog sloeg op den jongeling, die voor haar stond. Toen zij zijnen verslagen geest las uit zijne neerslachtige houding, en zijn hopeloos lijden 1 uit de bleekheid zijner wangen, toen zij zijn oog, 1 dat zoo geestvol kon schitteren , zich moedeloos zag ter aarde wenden , toen die mond zweeg , die haar anders zooveel wist te zeggen , en die i zoo welsprekend konde overreden.

»Ik had gewenscht den Kardinaal Montalto te | spreken begon zij, zich vermannende , terwijl 1 1 zij hem eenen stoel aanschoof; doch hare zachte, bevende stem verloochende de aangenomene koelheid.

«Dit harde woord was niet noodig, Mylady ! om mij te herinneren, dat ik niets meer te hopen ! heb,quot; hernam hij, gevoelig. «Waarlijk, omschors ! u niet met staalharde koelheid , om mij te ver- • pletteren. Dat gij mij spreken wilt, heeft mij i alles gezegd; en toch, Anna!quot; voegde hij er bij, op eens in wilden hartstocht- uitbarstende , »toch i was onze scheiding te lang, na een afscheid als het laatste , voor zulk een wederzien.quot;

«Ongelukkige ! hoe wilt gij hopen op zielevrede, zoo gij uw geheugen niet beheerschen kunt! Vergeet alles, wat ons zwak zoude maken,quot; hernam \' Anna met edele zelfbeheersching, en zij gevoelde zich sterk genoeg, om hem aan te zien. «Hoor, mijn vriend! wij zijn een groot gevaar ontkomen, ; zoo zwak waren wij, dat een kwaadaardige booswicht het heeft gewaagd, op onze zwakheid te rekenen. De ridder heeft u zeker den arglist van i Scipione medegedeeld; zoover heeft onze dwaze ! en ijdele hartstocht ons gebracht , dat gij uwen weldoener hadt verraden , zoo de verzoeking tot ; u gekomen ware , en dat ik misschien niet ge- | wapend zoude geweest zijn tegen uwe smeekingen. : Montalto ! Montalto ! zonder Karre waren wij i verloren geweest.quot;

«Ik weet het, Anna!quot;

«Welnu dan, Alexander! wat hebt gij u voorgenomen voor de toekomst ?quot;

«Ik wil den troost der verdoemden smaken , als zij medeverdoemden om zich zien, ik wil eenmaal Paus worden en vele Kardinalen maken!quot; riep hij met eenen waanzinnigen lach , «en gij , Anna ! wat wilt gij ?quot;

«Ik? ik wil bidden voor eenen morrende\', die den Hemel beleedigt; voor eenen ondankbare , die zijnen weldoener lastert; voor den roekelooze, die tot eene hooge bestemming voorbeschikt was, en die haar wegwerpt, om als een kind te klagen, dat men hem één blinkend speeltuig ontzegt; voor den zwakke, die zoo zwak is, dat eene groote redding hem niet eens tot een grootsch besluit bezielt.quot;

«Anna! Anna! dus ben ik niet, neen . zoo waar God mij hoort, dat ben ik nietgilde de


-ocr page 417-

407

jongeling, die aan hare voeten zonk , )gt;gij zijt zelve groot, denk ook niet laag van mij.quot;

«Heb dan moed tegen n zeiven, wees uwen grooten bloedverwant waardig quot;

»Ik zal moed hebben, Anna! ik heb moed/\' sprak hij , met drift opstaande, en de armen stijf tegen de borst drukkende, als wilde hy daar een pijnlijk gevoel wegdringen, «wat wilt gij , dat ik besluiten zal ?\'1

»Hoor mijn besluit, en keur het goed, en ondersteun het met de kracht, die de uwe zijn zal, zoodra gij wilt Zie, Alexander! die altijd blijvende hoop op een onverwacht wederzien ; die onzekere kansen, om elkander te spreken : die duizende kleine ontmoetingen, die den hartstocht aanvuren en tergen, — zij stooten de beste voornemens omver van twee menschen, die besloten hadden elkander te ontwijken, en ieder van die ongezochte ontmoetingen , en ieder van die toevallige samenkomsten is als zoovele zwaarden, hangende 1 boven ons hoofd ; het zijn martelingen , die ons afmatten en zwakker maken, en toch , te zamen in dezelfde muren, door niets gescheiden dan door onzen wil, is er geen eed, die tegen zulke j gevaren beschermt. Ik heb lang gekampt#met mij zelve, maar uw laatste stap. die mij getoond heeft hoeveel gij wagen zoudt voor een hersenschim, heeft mijne keuze beslist. Ik offer plichten op , die mij dierbaar waren, wier vervulling ik had gezworen: ik ofter den schoonsten droom van mijn vreugdeloos leven op aan uwe veiligheid, aan uwe hooge toekomst. Ik zie af van al mijne staatkundige verbintenissen, ik scheid mij voortaan van de geheele wereld, de Graaf van Oli-varez is genoeg mijn vriend, om mij zijne bescherming te geven in Madrid, en mijn heengaan vanhier te helpen bespoedigen , Sixtus mag en zal mij niet terughouden. Mijn zoon heeft bescherming genoeg, om hem nog in de uwe aan te bevelen ; en toch, Alexander! bemin hem veel; want hij zal zijne moeder niet meer hebben , hij is te jong, om wees te zijn. Neem hem aan, als de nalatenschap eener afgestorvene ; want dat zal ik voor u zijn.quot;

))Uw zoon zal het weten, hoe zyne moeder bemind werd ; maar , afgestorvene ! hoe moet ik dit verstaan?quot; sprak hij met angst.

))Dat het klooster mij tot een kalm graf zal worden : — daar alleen is de veilige wijkplaats voor een afgestreden hart: ik zal mij. daar op een rustig sterven voorbereiden.quot;

«Dat niet, om Godswil dat niet! Bespaar u en mij de dubbele heiligschennis, de dubbele misdaad. Onder den sluier zoude ik u nog aanbidden, gij nog aan mij denken.quot;

»Het is goed, dat er een dubbele scheidsmuur tusschen ons oprij ze.quot;

»Neen! neen! misleid u zelve niet, gij zult geenen zielevrede smaken in do ledige doodsch-heid van zulk een verblijf, in de werkelooze rust van een klooster. O ! geloof mij, mijne ervaring is hier bitter en getrouw, een geestelijk kleed beschermt niet tegen de hartstochten. O! beloof

mij dit, dit ééne . dat gij dit woord herroept; het zal het eenigste zijn, wat gy mij ooit hebt | toegestaan!quot;

»Mijn God ! wat wilt gij dan, dat ik doen zal ?quot; vroeg zij door de waarheid van zijne taal getroffen, en plotseling verliet haar die schijnbare sterkte, de bovenmenschelijke kalmte, waartoe zij zich verhard had Dat kwam, omdat zij zich het steunpunt zag ontnemen, waarin zij zooveel kracht gevonden had ; omdat het besluit werd verlamd, dat haar tot zooveel zelfverloochening opgewonden had ; en des te zwakker zonk zij nu ineen, naarmate zij zich sterker overspannen had ; zij wierp zich moedeloos in de sofa terug, en borst in een luid schreien los.

))Ja , wij zijn beiden rampzalig riep Peretti. en bleef in radelooze vertwijfeling voor haar staan: En toen hij de bittere tranen zag, die zij schreide om hem, wist hij geen woord, om haar te troosten. Zwijgend drukte hij haar hoofd tegen zijne borst; zij zag op, een dofte angstkreet ontsnapte haar , terwijl zij met uitgestrekten vinger op de tapijtdeur wees , die zij eenmaal geopend gezien had. Men hoorde het zachte gerucht van eenen sleutel, die omdraaide in een slot; iets achter het tapijt bewoog zich , en ijlings vloog Karre uit zijn bidvertrek te voorschijn en riep; »Weg, in \'s Hemels naam, weg !quot;

»\\Vaarheen ?quot; vroegen beiden te gelijk, en wilden ; het slaapvertrek des ridders in. Maar deze stiet hen terug, snel, schichtig als met eenen too ver-- \' slag rukte hij Anna voort, tot bij den bekenden : zetel, verschoof eene draperie , liet die over haar neder vallen, en had nog niet naar den Kardinaal kunnen omzien, toen reeds de tapijt-gordijn geopend werd en Sixtus zich vertoonde. Karre , die onder bittere en gansch niet kalme gewaarwor-dingen den afloop van het onderhoud in zijn bidvertrek had afgewacht, was door de luide snikken van Anna opmerkzaam geworden , en tot by zijnen dorpel genaderd. Haar doffe gil joeg hem angst aan ; hij trad de zaal binnen , licht begreep hij welke stoornis deze samenkomst dreigde, en nu was het hem niet mogelijk , zijne i gansche tegenwoordigheid van geest te verzamelen i tegenover den strengen man, die voor hem stond. Ook was het met eene soort van huivering, dat hij zijn oog nedersloeg voor den valkenblik van den : Paus.

Na zwijgend de zaal rondgezien te hebben, | liep deze rechtstreeks naar het kabinet. «Waartoe dat licht ?quot; vroeg hij driftig. en zonder naar een antwoord te wachten, ging hy binnen. Derwaarts was Peretti heengevlucht, zonder recht te • weten wat hij deed.

Nauwelijks zag hij de statige gestalte van den man, die hem altijd zooveel eerbied had ingeboezemd , die zijn geheele hart had bezeten , voordat dwaling en hardheid hen scheidden , zoo , onverwacht terug, op een oogenblik, dat zijn gemoed tot de kneedbaarste weekheid was gestemd, of, door duizend aandoeningen bestormd , door i de. behoefte naar ten minste ééne verlichting j


-ocr page 418-

ENGELSCHEN TE ROME.

408

gedrongen , wierp hij zich aan zijne voeten , met den uitroep: »Vader! is het nog niet te laat voor berouw, voor vergiffenis !quot; En Sixtus , in de eerste verrassing der blijdschap, zag slechts den lang gemiste, die wederkeerde aan zijn hart, zag slechts het voorwerp, dat hem nog zoo straks angstdroppels van bange vrees had gekost; zag het terug aan zijne voeten, terug in zijne hoede ; ook hief hij hem op en drukte hem sterk in zijne armen, en zeide met eene stem , die van zijn gevoel getuigde : ))Gij komt wèl laat, mijn zoon! maar toch , wees welkom.\'\'

»0! gij weet niet hoe de zoon kan afdwalen, die ver van den vader zwerft,quot; hervatte Montal-to , nog zacht tegen den oom aanleunende, als de ranke liaanplant tegen den beschermenden palmboom.

»En weet gij wat de vader lijdt, die den zoon verloren waant V antwoordde Sixtus, hem vriendelijk bij de hand nemende. «Waarlijk, wij zullen het gemeste kalf slachten; gij zijt in slechtere handen geweest dan de jongeling van de gelijkenis. Maar wees gerust, uw verleider is weggesloten in den kerker van St.-Angelo , dien hij niet verlaten zal dan voor de strafplaats : gij hebt mij nog veel op te helderen, maar ik trek mijne vergiffenis niet weder in. Denk er aan, Kardinaal! morgen wacht u de Paus op het Vatikaan, dat zal onze openlijke verzoening zijn. Gij zocht dan uwen troost bij Karre ! Nu dat is altijd beter dan bij Olivarez; de ridder is getuige geweest van onzen twist, hij zij het dan ook van onze hereeniging, hij is bescheiden en stilzwijgend. En nu aan de bezigheden; wij kwamen hier verstrooiing zoeken, wij konden u in lang niets mededeelen, Cavaliere!quot; Dit alles zeggende, had Sixtus zijnen neef bij de hand met zich terug gevoerd in de groote zaal. Hij zette zich neder en verdiepte zich met den Engelschman, wien het bijna duizelde in het hoofd van de snel opeenvolgende gewaarwordingen , in een ernstig en gewichtig gesprek , waarbij deze moeite had , zijne gedachten te verzamelen , en niet door de eene of andere verstrooiing den argwaan gaande te maken.

Dat gesprek , waarbij Sixtus opnieuw van zijne vérziende scherpzinnige staatkunde blijken gaf, doch waarbij hij tevens het opperhoofd van de Roomsch Katholieke Kerk te veel vergat voor den Vorst van de Romagna, waarbij het uit iedere zinsnede bleek , hoezeer hij Filips opofferde aan Elisabeth , om partij te trekken van de verzwakking des eersten, werd gehoord door Anna Oston, de gemoedelijke Katholieke, de onverzoenlijke vijandin van Elisabeth. Geen woord ontsnapte haar , de Paus sprak duidelijk en luide, hoewel de zachte stem van Karre hem telkens tot mindere toonverheffing trachtte te stemmen. Anna Oston , de vroom geloovige, wier oordeel nog niet de scheiding maakte tusschen den Stad-houdér van Petrus en den wereldlijken Vorst! Ook grensde hare verontwaardiging en schrik bijna aan zinsverbijstering; bedrogen in al hare verwachtingen en in haar innigst vertrouwen op

een wezen, voor welks heiligheid zij met siddering* had terug gebeefd, ja! door hem de belangen verraden te zien van eene partij, waarvoor haar geene opoffering te groot had geschenen , waarvoor zy zoo menigen strijd had gestreden ; gekrenkt in het heiligste, dat den mensch overblijft, als hem alles ontvalt , haar godsdienstig geloof.... was het wonder, dat haar geschokt gevoel zich lucht gaf in klachten en uitroepingen van ergernis , waarbij zij elke bedachtzaamheid vergat!

De Kardinaal, wien het was als den zoon, | die aan den schoot zyns vaders is teruggekeerd, had echter genoeg medegevoel voor zijne Anna, om met angst te denken , hoeveel zij te lijden had in hare sombere schuilplaats. Hy luisterde met inspanning naar iedere harer bewegingen ; dat kon nog een vreeselijk tooneel geven die ontdekking van hare tegenwoordigheid ; en toch , hij kon er haar , hij kon er den ridder niet aan wagen , om ook daarvoor eene vergiffenis af te vragen , waarvan hij niet zeker was , dat zij volgen zou. Ook nam hij zich zei ven ernstig voor , met die plotselinge toeneiging tot het goede, die j de je^gd soms in een plechtig oogenblik in eerlijke geestdrift ontvonkt, dat dit hier de laatste verbloemde handeling zoude zijn van zijn leven, de laatste gang in het duistere , de laatste afwijking van het opene rechte pad, en dat zijn weldoener voortaan altijd de vertrouwde zoude wezen van iedere zijner gedachten ; zoo slechts de geliefde vrouw ditmaal gered werd, en het hem daarna nog gegeven was , zijne eigene pa- i den te gaan. Plotseling werd hij in den loop zijner gedachten gestoord door de opmerking van Sixtus : «Het was alsof ik iets hoorde , wat kan ! dat zijn, ridder ?quot;

Eene andere huivering dan die van Job rilde den | Kardinaal door de leden.

1 «Mogelijk het verschuiven van mijnen voet

antwoordde Karre , met al de stoutheid , die in zij-! ne macht was.

En de Priestervorst sprak weder voort en spot-j te met de zegening van de Armada, waartoe hij was uitgenoodigd geworden.

»0 God! het is alles spel!quot; borst Anna uit in hare schuilplaats.

wNeen , nu bedriegen mij mijne zintuigen niet; wij zijn niet alleen Iquot; riep Sixtus heftig, en eene waskaars van eenen der standluchters nemende , snelde hij naar de tapijtdeur toe.

Toen begreep Anna, die ook dit hoorde , wat | zij in hare onbezonnene luidruchtigheid bedorven 1 had. En met den moed der blinde vertwijfeling drong zij zich voorwaarts en stortte de kamer binnen. Sixtus zag haar aan, met den blik van den slaapwandelaar, die plotseling ontwaakt. Karre was buiten zich zei ven van schrik ; zyne gewone vermetele kalmte begaf hem geheel en al, en hij kon niets dan met stamelenden mond, met verbleekte wangen en sidderende lippen onza- ; menhangende verontschuldigingen uitbrengen.

«Geloof niet. Heiligste Vader! dat deze vrouw.... 1


-ocr page 419-

ENGELSCHEN TE ROME.

409

]\\Iylady Oston. . . . was hier niet.... niet lang. .. zij heeft niets gehoord ; zij. . . .quot;

Anna wi!de iets zeggen; maar hare lippen bewogen zich , zonder eenig geluid voort te brengen : de doorborende blik van Sixtus verpletterde haar. De Kardinaal hield zich vast aan den armstoel en drukte de oogen toe, als moest hij zich voorbereiden tot den doodelijken slag.

«Wie van u heeft mij bedrogen ?quot; vroeg Sixtus, beurtelings de beide mannen aanziende. ))Ik wil nu weten wat waarheid is. Van wie uwer is deze vrouw de minnares ?quot;

«Zij is mijne verloofde antwoordde Karre snel, met die vlugheid van vernuft, die altijd weder de zijne was bij ieder vonkje van hoop op uitredding.

«Sedert wanneer, Cavaliere ?quot; vroeg de Paus streng.

«Sedert vijftien jaren, Hoogwaardige Heer!quot;

x Corpo di Cristo! dan wordt het eenmaal tijd, dat gij huwt, en dat zal morgen zijn ; morgen avond na den Rosario , in eene der kapellen van het Lateraan. Gij hebt eenen dag tot uwe voorbereiding voor het Sacrament; wij dispenseeren u van al het andere.quot;

«Om Godswil, Heilige Vader! laat dat niet zijn, dat kan niet zijn!quot; riep Anna, door de schokkende uitkomst tot bewustzijn teruggebracht.

«Niet, Mevrouw ? ook niet als wu gezegd hebben , dat het zijn moet ; ook niet als dit de eenigste voorwaarde is , waarop wij geen onderzoek doen willen naar de reden van uwe tegenwoordigheid hier , op dit uur , na zooveel , wat wy nog voor duister willen houden in uw gedrag?quot;

Anna boog het hoofd zwijgend onder deze zij-delingsche berisping en de scherpe bedreiging , welke zy inhield.

«Gezegende Vader!quot; riep Karre, «mijne Anna heeft evenals ik eenmaal die verbintenis gewenscht .... zij zal gesloten worden, vergun slechts eenige korte dagen van uitstel, mijne bruid is zoo weinig voorbereid...Maar Sixtus trok hem bij den arm ter zijde.

«Morgen, heb ik gezegd, Signor! Ik wil er een eind aan maken met deze vrouw, die bijna bewaarheid heeft, wat wy by hare eerste verschijning vreesden. En wie zegt ons daarenboven, dat zij ons geheim bewaren zal; zij heeft alles gehoord , wij kennen te veel uwe trouw, om aan verraad te denken van uw zijde , maar gij moet ons voor haar instaan. Bedenk welk eene vertooning het hoofd der Christenkerk zoude maken tegenover de Christenheid, tegenover Filips. als die vrouw niet zweeg. Daarom moet iemand mij borg zijn voor haar, dat kan alleen haar echtgenoot , of. . ..quot; en hier fluisterde hij den ridder iets in het oor , »maar dit middel wenscht gij zeker niet.quot;

»0 mijn God! neen , Heer!quot; antwoordde de Engelschman verbleekende. «Uwe Heiligheid zal zeker gehoorzaamd worden.quot;

«Wij zullen dan onze verloofden niet langer storen hernam Sixtus, met dien bitter satirieken grimlach , dien hij soms bij zijne vreeselijke uitspraken konde aannemen.

En daarop vatte hij den Kardinaal bij de hand. Zijn scherp oog had den jongeling onder het spreken altijd gadegeslagen; geene enkele beweging van dezen verried wat hij leed ; hij stond als wezenloos ; hij begreep niet recht wat er voorviel; hij hoorde niet wel wat er gesproken werd; hij vermoedde slechts onzeker, dat er iets vreeselijks gaande was, dat er een schrikkelijk onheil moest worden afgewend van drie hoofden , dat het een wanhopig middel was, waardoor het moest worden afgewend; en dat hij zelf, om niet allen op te offeren, niets konde dan zwijgen. Zijne gelaatskleur was vaalbleek van angst, zijne oogen stonden verglaasd, en wijd opengesperd staarden zy op Anna , die hij toch niet zag; hij zoude zijn nedergezonken zonder den steun van den leunstoel. Eerst toen Sixtus\' hand de zijne aanraakte , schrikte hij op als een van koude verstijfde , wien men een gloeiend ijzer op het lichaam drukt, als een krankzinnige, die plotseling tot de erkenning van het omringende komt, als een blinde , door aanraking ziende gemaakt, en toen Sixtus hem aansprak, zag hij zoo vreemd en zoo verbijsterd in het rond, als ware hij voor het eerst daar, in het midden van onbekenden.

«Neef! neef! gij zijt nog op verre na niet de Kardinaal Montalto, die wij waren! Dat moet anders worden, volg my nu tot eene volkomene biechtquot;

«Volkomene biecht!quot; herhaalde Alexandei Peretti, «ja zoo zij het, voortaan geen geheim meer voor u.quot;

En de jongeling, die zoo zwak geworden was in den strijd met de hartstochten, leunde zich tegen dien grijsaard , die zoo sterk geworden was in het overwinnen van de zijne.

Zij verwijderden zich.

Anna Oston , die in eene knielende houding was nedergevallen , wendde met eenen schuwen blik , vol schrikwekkende beteekenis , het hoofd om naar de deur , waardoor zij verdwenen. En zij strekte de armen uit.

«Goeden nacht, Alexander Peretti ! goeden nacht, voor de eeuwigheid!\'*

XXIV.

een huwelijk en eene bruiloft.

Hoogst gelukkig voor Orsina was Scipione in den voortgang zijner booze plannen gestuit geworden , voordat hij tot de uitvoering van zijnen aanslag. tegen haar had kunnen overgaan ; want zeker ware zij zyne prooi geworden; de arme Hugh had haar niet kunnen waarschuwen, ondanks al zijne eerlijke pogingen ; om haar te naderen.

Signora Respanti, die misschien iets van het bezoek bij Lady Oston gegist had , en die in bare kortzichtige preutschheid niets zoozeer vrees-


30

I.

-ocr page 420-

I

410 ENGELSCHEN TE KOME.

de voor hare kweekelinge als cene vertrouwely-ke . verbintenis met de Engelsche ; had bevolen , dat niemand van het huis der vreemdelinge tot de jonge Prinses zoude worden toegelaten.

Zoo werd dan ook de Schot geweerd , zonder dat iemand hem hooren wilde. De dwazen! en ze zouden zonder argwaan het meisje aan de handen van Angelo hebben toevertrouwd! Zoo weinig zijn menschen berekend , om menschen te beschermen ; zoo weinig weten zij van hetgeen hen dreigt. En de lieve Orsina , spelende en dartelende, of verzonken in een zoet gepeins over haren Colonna, die weldra komen moest, had de ure des gevaars doorleefd , zooals het onwetende lam , dat vroolijk omhuppelt in de weide , terwijl de lammergier rondfladdert boven zijn hoofd. En het gevaar was heengezweefd voorbij het hoofd van het lam , zonder één haartje van de witte vacht te beroeren. Zoo zeker is het, dat de God der onschuld leeft, die de zijnen kent en beschermt te zijner tijd ! Zoo zeker is het, dat Hij onheilen van hen weert, die zij niet eenmaal hebben kunnen vreezen , zoo veilig is het onder Zijne hoede en zoo trouw eene zorg is de Zijne!

De beklagenswaardige Scipione, want beklaaglek inderdaad was eene dwaling als de zijne , kroonde zijn leven vol misdaad door eenen dood vol lafheid en schande. In den ochtend na zijne gevangenneming, maakte hij gebruik van Quiri-na\'s roekelooze gift. De rampzalige! hij vreesde eenen aardschen rechter; en welken anderen rechter ging hij te gemoet zonder te zijn opge-eischt ?

Zijn plotselinge dood ergerde Sixtus , die hem nog zoo menige inlichting had gehoopt te ontwringen. En er waren velen te Rome , die glimlachten , omdat de Paus van het nasporen der eedgenooten moest afzien. De Kardinaal was nog in geen hunner geheimen ingewijd geworden, en hoewel de oom zich daarbij verheugde in de onschuld van den neef, was de Paus minder gesticht over de onkunde van den Kardinaal, bij eene zoo schoone gelegenheid , om vele ontdekkingen te doen. Olivarez, ter verantwoording geroepen , ontkende met de stoutmoedigheid van iemand, die weet, dat hij niet kan gelogenstraft worden : er was geen bewijs tegen hem dan de afgesproken samenkomst in Azzo\'s huis, en de Kardinaal had van haar moeten zwijgen , en de Stadvoogd had er niemand gevonden , hoewel zijne verspieders den ganschen avond en nacht de locanda omgeven hadden ; dat kwam , omdat een man in eene grijze pij , dezelfde, die eens Anna Oston tot gids geweest was , door eene geheime achterdeur had weten te ontsnappen , om te waarschuwen wie het noodig hadden , en niemand hunner waagde zich spoedig weder in ongeoorloofde handelingen tegen den geduchte, wiens argwaan nu eenmaal was opgewekt.

Op den Zaterdagavond voor Quasimodo bereidde zich eene gewijde handeling voor in eene der kleinste kapellen van St .-Giovanni in La-terano , de parochiekerk van den Paus. Het was het Sacrament des huwelijks, dat zoude voltrokken worden tusschen Sir Lionel Karre en Lady Anna Oston van Berwickshire. De Kardinaal Aldobran-dini en de Granf van Olivarez, benevens twee vrouwen van het Huis der Lady , waren er de getuigen van. Maar op het gelaat van den bruidegom lag niet dat waas van geluk en zegepraal, dat doorgaans eene liefde zoo nabij de bekroning pleegt te kenmerken. Het was altijd met eene mengeling van onrust en teederheid, dat hij zijne bruid aanzag, en er was eene angstvallige bekommering in geheel zijne houding, die zonderling kon worden uitgelegd. En, in waarheid. een man als hij, had eene meer blijde bruid verdiend, dan die , welke nu aan zijne zijde stond. Bleek was zij als eene doode. en geen trek van haar wezen vertrok zich, de groeve in haar voorhoofd alleen scheen dieper en meer zichtbaar. Hare oogen stonden koel en strak , en zonder tranen , als die van de Heilige, die met aardsche vreugde en aardsche smart heeft afgerekend. Zij wierp geen enkelen blik op haren bruidegom ; maar hield altijd de oogen gericht op het beeld van den gekruisten Christus boven het altaar, en hare lippen bewogen zich, als tot een aanhoudend gebed.

Toen de dienstdoende Priester de handen van dit bruidspaar ineenlegde , waren ze beiden kilkoud. ■ Toch klonk hun beider ))ja,quot; vast, maar smartelijk, en als van menschen, die eenen zwaren plicht volbrengen.

En toen de plechtigheid was afgeloopen, geleidde de grijze Aldobrandini de bruid in het rijtuig, dat haar wachtte. Karre zoude eerst later volgen, zoo had zij het gewild. En toen hij kwam , om haar uit hare woning af te halen en naar de zijne te voeren, vond hij haar daar niet meer, slechts William en den Abbate, die hem een briefje overgaf. Zij had het in den ochtend geschreven, nadat zij met kalrnen ernst op de voorbereidselen tot haar vertrek had toegezien. Zij was niet wedergekeerd uit de kapel. Nu eerst begon William te begrijpen , waarom zijne moeder zooveel had geschreid , toen zij hem omhelsde.

Het briefje was aldus:

»0ns huwelijk was een plicht geworden, waarvan niets ons konde ontslaan; maar echtgenooten kunnen wij niet voor elkander zijn. Gij hebt het begrepen , gij hebt het mij toegestemd. Gij verliest niets aan eene ongelukkige, die alles vergeten wil behalve dit eene : dat de eer en het leven van den edelmoedigsten der vrienden voortaan zijn toevertrouwd aan hare stilzwijgendheid ! Ik zal leven, omdat te leven mij is opgelegd. Toch zal ik geene gelofte stellen tusschen mij en de wereld. Hij heeft het gezegd : de ledigheid j van een klooster geeft geene rust. Ik heb slechts ééne bede , die gij eeren moet: leert beiden mij j vergeten : daartoe zal niemand het plaatsje op deze aarde kennen , waar ik mijn einde wacht. ; Dat mijn William aan mij denke als aan eene


-ocr page 421-

ENGELSCHEN TE ROME.

411

afgestorvene. William heeft geene moeder meer; maar ik weet het, hij heeft eenen vader en eenen vriend. En nu nog dit, van Anna aan Lionel : zoo gij om mij geleden hebt, vergiftenis! gij zijt zoo sterk, gij kunt grootmoedig zijn, wees het in de vriendschap voor hem , die niet sterk is. Zielskracht en zelfverloochening is het woord, dat ik hem toeroep!quot;

Iemand, die Karre wel kende , had in de ernstige gelatenheid, waarmede hij het papier toevouwde , eene bittere zielesmart kunnen zien, die wel ver was van de wanhoop , maar toch eenen langen tijd zoude noodig hebben , om niets meer te zijn dan een toegegroeid litteeken. En William bij de hand nemende, kuste hij hem op het , voorhoofd, terwijl hij zeide :

»Voortaan zijt gij mijn zoon!quot;

Toen Sixtus zijnen geheimen agent voor het i eerst weder bezocht, sprak hij vriendelijk: »Mijn j arme Karre! gij slaagt beter in de staatkunde , ! dan in de liefde. Deze gebeurtenissen zijn voor ; ons eene groote les , om niet weder vrouwen in : onze zaken te mengen; met hare hartstochten ; bederven zy alles. Van uwe Elisabeth spreek ik j niet: zij is geene vrouw, maar een Vorst!quot;

De jonge Kardinaal Montalto , door Sixtus al \\ meer en meer in staatsbelangen gewikkeld, door diens rustelooze voortvarendheid en zijne eigene neiging tot aanhoudende werkzaamheid aangespoord , vond weldra die kalmte van hart efa die rust des gemoeds weder , die hij in zijne dagen van hartstocht voor altijd meende verloren te hebben. Er is geene betere toevlucht voor het lijden der ziel en voor de afdwalingen der verbeelding , dan bij onverpoosden geestarbeid; en de Kardinaal ondervond daarvan de heilzame ! kracht. Keeds in 1589 en 90 werd hij geroemd j als een der achtingswaardigste Kerkvorsten , als een ervaren en beraden staatsman, die de krachtige ontwerpen van zijnen oom omvatte en hielp uitvoeren , en aan wien deze met gerustheid een gedeelte van zijne regeeringszorg kon toevertrouwen. Hij was toen Onder-Kanselier der H. Kerk, een gezond bloeiend man, met een helder hoofd, vrij van vooroordeelen en dwepende mijmerijen, die de hartstochten had gekend , maar die had geëindigd met ze te brengen onder het juk der rede, en die nu het leven met een kalmen blik wist te overzien.

Op het einde van het jaar 1589 ging er eene algemeene rouwklacht op uit eene der behoef-tigste wijken van Madrid. Er was eene vrouw gestorven; die vrouw was de moeder geweest van alle armen, en de troostende engel van alle lijdenden en zieken. Zij had altijd stil voor zich henen geleefd, en niemand kende haar; maar hem, die haar noodig had , was zij altijd nabij geweest. Bijna had men haar zelve voor arm kunnen houden, zoozeer was er in hare woning gebrek. aan de meest gewone gemakken des levens Men had die vrouw nooit anders gezien, dan in diep rouwgewaad gekleed en in eenen dichten sluier gehuld. Toch scheen zij geene geordende te zijn, zij had geene bezitting nagelaten dan eenige vrouwelijke klei-nooden en enkele vreemde goudstukken, welke de erfenis werden van den man, die haar nooit verlaten had, en dien men voor eenen broeder hield , om de vriendschap , welke zij hem altijd betoonde , of voor eenen bediende, om den afstand, dien hij nooit jegens haar uit het oog verloor.

Op haar sterfbed had zij haren biechtvader een verzegeld pakketje in de handen gedrukt; het bevatte eenen ring , eenen kostbaren diamant, zooals men alleen bij eene Vorstin zoude gezocht hebben. Weinige woorden meldden den priester, dat dit versiersel vas bestemd, om de missen te bekostigen, welke zouden worden gelezen voor de rust der ziel van de boetvaardige zonda-resse, Anna Oston van Berwickshire, echtgenoote van Sir Lionel Karre.

En wat belet ons nu, om dit verhaal , met eene terechtstelling begonnen, te eindigen met eene bruiloft, zooals vroeger het onvermijdbaar noodwendig einde was van eiken roman ? Wij kunnen het, zoo wij slechts iets teruggaan in de geschiedenis, en wij toonen er dan eene, die niet van onze vinding is, die van Orsina Peretti met Don Marco Antonio Colonna. Het prachtigste feest, dat sedert de dagen van Rienzi binnen de oude Pausenstad was gevierd geworden, waarbij Rome\'s volk jubelde , en waarbij Kardinalen, Prinsen en Afgezanten ten rije gingen , waarbij Filips van Spanje eene bruidsgave offerde, en waarbij , wat veel is voor een vorstelijk huwelijk, bruid en bruidegom mede jubelden ; want zij hadden elkander begrepen, en Orsina eerde den man, die haar iets had te vergeven gehad; en Don Marco beklaagde zich niet, dat hij een klein voordeel van edelmoedigheid vooruit had op de groote huwelijksgift zijner gemalin.

Toen Sixtus hun huwelijk inzegende, zegt de geschiedenis , blonk er een vreugdetraan in zijn oog. Dat was zeker eene vergoeding voor dien anderen menschelijken traan, die hém het afdwalen van Alexander Peretti nog zoo onlangs had gekost.

Nog voor weinige woorden moet ik het geduld mijner lezers vergen ; men zoude mij aanwijzing kunnen vragen van de mijn , waaruit ik inyne Engelschen -heb opgedolven. Ik zoude niet veel anders te antwoorden hebben , dan dat ik Karre en Anna laat voor rekening van Leti, bij wien ik ze gevonden heb ; voor zoover ik weet, is hij de eenige geschiedschrijver, die hen noemt. Mij echter was zijne getuigenis genoeg, om er eene romantische épisode op voort te weven : men dicht wel geschiedkundige romans op volkssprookjes.

Mocht dan de lezer vrede hebben met Leti evenals ik, al ware het ook alleen in den naam der enkele oogenblikken , waarin hij zich niet heeft verveeld.


EINDK VAN IIKT EERSTE DEEL.

-ocr page 422-
-ocr page 423-
-ocr page 424-

- \'\' ■ ■ ■• ... •.,.ï-;quot;; ■quot; V _ ,

\'7 . ,V \'\';

S

..7?.\'\'

-ocr page 425-
-ocr page 426-