-ocr page 1-
-ocr page 2-

I. Oct.

1879

-ocr page 3-

1 S/ t . y,

DE

OOST-INDISCHE ÏAATSCHAPPIJ VAN ADIIHISIEATIE EN LIJFEENTE,

C-EVESTIGD TE AMSTERDAM.

OPENE BRIEVEN

AAN DE

CONCURRENTE CREDITEUREN

EN AAN

HET BESTUUR DER MAATSCHAPPIJ,

VERGEZELD VAN

Eene Nota van Vraagpunten.

DOOR

C. CASTENS.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

l\'

Vf

I

OPEN BRIEF aan de Concurrente Crediteuren der „Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente\'\'\'\' te Amsterdam.

In hoedanigheid van concurrent-crediteur stel ik mij door deze regelen met U in aanraking.

Ik wensch de zaken der Oost-Indische Maatschappij met u te bespreken.

Laat ik n eerst melden, dat in ver verleden jaren, gedurende mijn aanwezen in Nederlandsdi-Indië, meermalen door mij was vernomen, en waarlijk niet uit den mond i van personen die slechts napraten, dat de koop of over

name voor schuld van deze of gene landbouwonderneming op Java door de Oost-Indische Maatschappij was geschied, onder geldelijke conditiën en vooruitzigten, ten nadeele —I der belanghebbenden bij het fonds der Oost-Indische Maat

schappij.

Ik stond in geene betrekking tot de Oost-Indische Maatschappij en hoorde de mededeelingen en beschouwingen ter zake aan, zonder daaraan byzondere aandacht te wijden.

Sedert waren er jaren verloopen, toen ik, in het be-, gin van 1867 Indië zullende verlaten, meende eenig

ongeplaatst geld niet beter te kunnen bestemmen, dan

-ocr page 6-

4

door het winnen van rente, a deposito, bij het kantoor der Oost-Indische Maatschappij te Batavia.

Ik heb destijds vol vertrouwen gehad op dat kantoor, en voorzeker, indien iemand mij toen hadde gewaarschuwd voor de Oost-Indische Maatschappij, zou ik geantwoord hebben, dat waar de heeren Jhr. Mr. F. Junius van Hemebt en Mr. van Eybehgen Santhagens bestuurders zijn eener geldelijke zaak, het wantrouwen niet te pas komt.

Ten aanzien van den heer van Dolder, den derden administrateur der Oost-Indische Maatschappij in Indië, was men algemeen van meening, dat hij slechts in betrekking stond tot de landelijke ondernemingen in Midden-Java.

Nu nagenoeg anderhalf jaar geleden werden mij te \'s Haye de eerste vragen gedaan ten aanzien der Oost-Indische Maatschappij — en mijne antwoorden waren voorzeker niet van dien aard, dat daaruit verdenking was af te\' leiden.

Van lieverlede werd echter de Oost-Indische Maatschappij meer en meer besproken, ja ongunstig beoordeeld, zoodat ik aanleiding vond mijnen zaakwaarnemer in Indië daarover te schrijven, — doch dermate bestond bij het publiek te Batavia goed vertrouwen op de Oost-Indische Maatschappij, dat mijn gemagtigde de rente over 1869 liet staan en zelfs in February 1870 er eene kleine som aan toevoegde, om het depót te brengen tot een rond cijfer.

Er is ongetwijfeld in Indië veel geschied, om de vertrouwende gemeente in vertrouwen te houden, niettegenstaande er sedert meer dan een jaar van hier door velen naar Indië is geschreven, over hetgeen hier in circulatie was.

Het is meer en meer voor den nadenker duidelijk geworden, dat de administratie der Oost-Indische Maatschappij en eenige crediteuren er belang bij hadden, den

-ocr page 7-

toen reeds bekenden toestand geheim te doen blijven, buiten den kring dier ingewijden.

Deed het vertrek van Jhr. Mr. F. Junius van Hemekt uit Indiê, en zijne aankomst alhier in Mei 1870 twijfelaars ernstig nadenken, hoe menigeen is niet weder tijdelijk gerust gesteld geweest, door de geruchten, die omtrent de komst van dien Indischen administrateur in omgang kwamen, tot dat men wakker werd geschud, door de berigteu uit Amsterdam 1 dat eene poging om de Oost-Indische Maatschappij te redden was mislukt, en dat het bestuur een verzoek aan de regtbank in die hoofdstad had ingeleverd, om surséance van betaling te erlangen.

Te Amsterdam vernam ik genoeg, om toen reeds, in tegenstelling van de cijfers der balans van haten en lasten, doch in overeenstemming met anderen, aan te nemen dat de Oost-Indische Maatschappij was insolvent en alzoo (jeen honderd procent zou kunnen uitkeeren.

De balans kwam ons voor tc zyn eene mystificatie; en slechts cyfers uit gewillige boeken, doch geene volle waarden hebbende haten te bevatten.

Van toen af nam ik mij voor, mij ernstig met de zaken der Oost-Indische Maatschappij bezig te houden.

Te onderzoeken en mystificatiën te bestrijden werd mijn doel, in de hoop daardoor velen nuttig te ziju.

Dat doel heb ik telkens, wanneer het te pas kwam medegedeeld, wanneer men mij over de zaken der Oost-Indische Maatschappij sprak; — en heb ik, den in den Haag wonenden bewindvoerder tijdens den termijn van aanvrage der surséance, met mijn voornemen bekend gemaakt, onder betoog dat er voor de crediteuren, ja voor alle betrokkenen behoefte was aan eene opregte openlegging van de zaken der Oost-Indische Maatschappij ; aan eene openbaring der waarheid, zooals die behoort bekend te zijn, om waarheid te wezen, en wel uithoofde van het reeds bestaande wantrouwen; —

-ocr page 8-

(i

opdat liet wantrouwen niet erger worde dan het behoeft te zijn. Ik heb den heer Daum gemagtigd, om mijn voornemen en mijne meening aan het bestuur der Oost-Indische Maatschappij mede te deelen.

De bondgenooten zijn tot grooter getal opgekomen dan ik verwachtte, tegenover mijn open handelen; — doch er waren te veel ontevredenen, zoodat de gesprekken over de Oost-Indische Maatschappij dagelijks en publiek waren.

Ik heb aanteekening gehouden van de medegedeelde feiten, doch tevens ben ik van lieverlede gekomen in aanraking met aandeelhouders in de Oost-Indische Maatschappij, met personen uit Indië, waaronder die van nabij met de zaken der maatschappij bekend zijn. Ik ben tevens in het bezit gekomen van balansen, rekeningen, verslagen, overzigten, brieven aan aandeelhouders of geadmi-nistreerden en vermeen daaruit genoegzame kracht te putten, voor de behandeling der zaak op de wijze als thans geschied.

Alvorens daartoe te besluiten, heb ik ernstig overwogen de vraag, of er iets ongepast in ligt, dezen weg in te slaan; doch ben daardoor gekomen tot het oordeel, dat de zaak der Oost-Indische Maatschappij er eene is van groot belang, en dat tegenover het stelsel van mystificatie, hetwelk ik in de handelingen van het bestuur zie, behoort te staan dat van openbare behandeling, omdat er zoovelen zijn, die au fond niets van de zaken der Oost-Indische Maatschappij weten, en dat eene openbare behandeling dagelijks plaats vindt ten opzigte van zoovele andere geldmaatschap-pijen, administratiekantoren, spoorweg- en stoomvaart-ondernemingen, weshalve de beschuldiging van indiscretie niet te pas kan komen.

I)e tijd is daar, waarop wij de herders behooren te verlaten, die ons aan den muil van den wolf hebben prijs gegeven, en dat wij zelf onzen verderen weg zoeken.

-ocr page 9-

7

Lotgeiiooten! het staat aan u, zich al dan niet met mijne denkbeelden te vereenigen; ik verklaar openlijk geen verder vertrouwen te hebben op de herders, die ons tot dus verre onder hunne leiding hebben gehad; ik heb te veel vernomen van zaken, die men welligt met den naam van onregelmatigheden zal bestempelen; ik ben te zeer overtuigd dat de Oost-Indische Maatschappij reeds lang geleden fout was; dat er in de zaken der landbouw-industrieele ondernemingen veel verkeerds is gebeurd; — dat er schadelijke noodmiddelen zyn gebezigd om het leven der Oost-Indische Maatschappij ten praejudice der geïnteresseerden te rekken.

Het is mijn voornemen, niet verder onder de leiding van het tegenwoordig bestuur der Oost-Indische Maatschappij te blijven; — maar uit eigen oogen te zien, naar eigen oordeel te handelen.

Gaan wij eens de geruchten na, die ten behoeve van de Oost-Indische Maatschappij zijn verspreid; ik noem ze geruchten, omdat ze steeds heetten van anderen afkomstig te zijn, omdat ze nimmer werden bevestigd door positieve feiten of cijfers.

Dadelijk na de aanvraag om surséance van betaling heette het: »de zaken der Oost-Indische Maatschappy staan »zeer goed, er kan geene kwestie zijn van het tegendeel;quot; — daarna: »Een ieder krijgt binnen twee maanden zijn geldquot;— later: »De betaling zal geschieden nog vóór den 17 Sep-»tember, zoodat de comparitie voor den Hoogen Raad zal «vervallenquot;. Eindelijk moest het minder gunstige woord optreden: »Alles zal met den tijd teregt komen, indien »men de Oost-Indische Maatschappij slechts in stand iaat, «daarom is faillietverklaring verderfelijk en moet in de «surséance bewilligd wordenquot;.

Hoe zijn de beloften in de geruchten geslonken! Eerst heette het, »dat het Amsterclamsch groothandel-

-ocr page 10-

8

»eii linanciewezen zicli voor de Oost-Indische Maatschappij »zeer interesseerde en bezig was haar te willen reddenquot; daarna: »de aandeelhouders slaan de handen ineen, om »door spoedige volstorting der aandeelen en andere mid-»delen die zij wel zullen beramen, hunne eigene kapitalen »in de toekomst te kunnen reddenquot;.

Eindelijk heeft de heer van Heiiert in de vergadering\' van eenige genoodigde crediteuren den 17 Augustus 1870 gezegd: »de crediteuren kunnen op eene integrate «betaling rekenen, indien zij de Oost-Indische Maatschappij «vertrouwen en steun verleenenquot;.

Integrate hetating. een welluidend woord; maar dat zoo dikwijls is gehoord, doch opgevolgd door teleurstelling.

Intégrate hetating, in den loop van hoeveel jaren; met of zonder verlies van onze renten over die jaren ? — Men heeft wel eens gehoord van maatschappijen, welke de kapitalen hebben gebezigd om de renten te betalen. — Zullen hier onze renten dienen om ons kapitaal te betalen ? Met zoodanige bénéfices komen wij niet ver.

Intégrate betaling uit deze zaak, onder voortzetting van een bestuur, dat, zonder door eenige ramp getroffen te zijn, haar in den grond heeft gewerkt?

Intégrate hetating, ja, wij zullen haar met opene armen ontvangen, mits zij waarheid zij, kapitaal en renten; mits wij getvaarhorgd zijn; — en niet ten tweedemale zullen hebben te staan voor eene ongelukkige zaak.

Ik heb er nimmer aan getwijfeld, dat er zijn: rijke geldmannen, die met beteekenende sommen, — ten volle eerlijke aandeelhouders, die met algeheele opoffering van zich zeiven door volfournering der aandoelen, — be-

-ocr page 11-

reid zouden zijn de Oost-Indische Maatschappij hulp te bieden; — doch, ben ik althans nog te menschen-kundig en praktisch, om niet in te zien, dat het humaniteitsgevoel en de zelfopoffering grenzen hebben, en dat het gat hetwelk gestopt moet worden, te groot is, om van die deugden alleen eene goede uitkomst te kunnen verwachten.

Ik heb de voorgespiegelde verwachtingen steeds beschouwd als illusiën. — De mensch ziet niet zelden verwachtend uit naar hetgeen hij wenscht, en aldus heeft ongetwijfeld menigeen met vol vertrouwen de gunstige geruchten aangenomen en in stelliger vorm verbreid, met vergrooting der proportiën.

Twijfelaars mogen ter goeder trouw, van het zedelijk gevoelen doordrongen zijn geweest, dat zij heter handelden de Oost-Indische Maatschappij in goeden reuk te brengen, dan hare schaduwzijden te bespreken.

Ik heb eerbied voor ieders zedelijke overtuiging en voor iedere meening ter goeder trouw.

Doch ik vrees al te zeer, dat in deze zaak, even als helaas! in zoovele andere zaken, personen die anders wisten, alleen om der wille van hun eigenbelang, de goede gemeente hebben willen sussen, om daardoor den tijd te vinden hunne eigene zaken te redden, of door de administratie der Oost-Indische Maatschappij gered te worden, ten nadeele van andere crediteuren.

Dusdanige personen behoeft men niet te zoeken in de geadministreerden met zelf gekozene hypotheken op hun eigen naam; zij staan buiten de insolventie der Oost-Indische Maatschappij.

Men weet dat er sedert het begin dezes jaars veel is gebeurd, om personen te begunstigen, die onder den naam van geadministreerden, nogtans geen hypotheek op eigen naam hadden en dat zelfs a deposito geldinbrengers van zoodanige hypotheken zijn voorzien, gerépartitieerd uit

-ocr page 12-

10

hypotheken ten faveure van de Oost-Indische Maatschappij zelve, dat is ten bate van alle crediteuren.

Het was, en het is nog die klasse van crediteuren, die belang heeft bij een sussen en rekken der zaak der Oost-Indische Maatschappij en bij eene schikking, welke onderzoek van gebeurde zaken uitsluit.

Hoewel waarschijnlijk te laat, heeft het bestuur der Oost-Indische Maatschappij zich in aanraking gesteld met eenige barer crediteuren.

Ten gevolge van oproepingen bij billet aan partikulier adres, gedaan door Jhr. Mr. F. Junius van Hemert , mede-administrateur van het kantoor der Oost-Indische Maatschappij te Batavia, zijn den 17 Augustus 1870 des avonds in het gebouw Diligentia te \'s Hage eenige crediteuren vergaderd geweest.

In die vergadering heeft genoemde heer herhaaldelijk verklaard, dat de medewerking der aandeelhouders der Oost-Indische ^Maatschappij en de steun der crediteuren het er toe zouden leiden, dat ieder crediteur op integrale betaling zou kunnen rekenen.

Die heer heeft erkend, dat ten gevolge van zijn telegram naar Indie, aldaar onregelmatigheid heeft plaats gehad, welke tegen zijne bedoeling was en doorhem wordt betreurd.

Die heer heeft erkend, dat hypotheken staande ten name der Oost-Indische Maatschappij zijn overgeschreven op naam van geadministreerden, die slechts bij boeken der Oost-Indische Maatschappij en niet in de hypotheekakten waren ingeschreven; — en dezen maatregel verdedigd.

Doch de heer van Hemert, heeft echter tal van vragen onbeantwoord gelaten, zeggende tot de beantwoording niet

-ocr page 13-

11

gemagtigd te zijn, eu de weetgierigen verwijzende naar het bestuur der Oost-Indische Maatschappij te Amsterdam.

Ten aanzien van deze vergadering veroorloof ik mij eenige opmerkingen:

a. de uitnoodigings-billetten zijn gedateerd 13 Augustus; — de expeditie is blijkens postmerk geschied 15 Augustus; — de vergadering is gehouden 17 Augustus.

I. het uitnoodigingsbillet maakt slechts als doel bekend bespreking der gezamenlijke Mangen der crediteuren, en gewaagt niets van het eenig onderwerp, hetwelk de heer van Hemekt heeft gewenscht dat behandeld zou worden.

c. Er is geene openbare of algemeene oproeping van crediteuren geschied.

d. Er is invloed op de onvoorbereiden uitgeoefend ten aanzien der keus van personen voor het comité, door voorlezing van een billet, waarop de namen van een aanbevolen vijftal vermeld waren.

Het zou regelmatiger zijn geweest, indien alle crediteuren waren opgeroepen geweest, bij tijdige en openbare oproeping, onder mededeeling, dat het hoofddoel der vergadering zou zijn verkiezing van een comité, om zich met het bestuur der Oost-Indische Maatschappij in betrekking te stellen.

De vergadering van 17 Augustus heeft ons eene schrede op den goeden weg doen komen, en juich ik het resultaat toe. Er is uitzigt gegeven op mededeelingen door het bestuur der Oost-Indische Maatschappij; wij zullen het gevoelen van een comité vernemen.

Waarom dan, deze openbare behandeling der zaak der Oost-Indische Maatschappij door middel der drukpers? Omdat in eene zoo belangrijke vergadering als van

-ocr page 14-

12

crediteuren, en betreffende de belangen van zoovele cathegorien van crediteuren, geen genoegzamen tijd gegeven is, tot bedaard nadenken.

In alle geregeld geconstitueerde vergaderingen is het als eene noodzakelijkheid erkend, dat een ieder vooraf met de te behandelen zaken en bijzonderheden door rondgedeelde stukken bekend zij, om ze in zijne binnenkamer, des gewenscht door behulp van raadgeving en voorlichting, te kunnen bestuderen.

Welligt ligt dat nog in de bedoeling van het bestuur der Oost-Indische Maatschappij, welligt zal het comité dien weg willen doen inslaan voor hetgeen nader valt te behandelen.

Doch de 17e September 1870 is niet meer verre af, en hoe eerder ieder crediteur in de gelegenheid kome, feiten te kennen, cijfers te bestuderen, raadgevers te kiezen, hoe beter.

Bij open brief wend ik mij tot het bestuur der Oost-Indische Maatschappij te Amsterdam, naar wien de heer van Hemert de crediteuren heeft verwezen.

Die brief en daarbij behoorende nota van vraagpunten, vergezellen dit mijn schrijven.

Gelief uw geduld te scherpen; het is geen boei-jende roman, die onder uwe oogen komt en gij lezende zult verslinden.

Ik heb de gegevens, geput uit gesprekken met naar mijn gevoelen goed ingelichte personen, uit stukken uitgegaan van het bestuur der Oost-Indische Maatschappij, beschouwend teruggegeven, en voor ieder onderdeel eene vraag gedaan, welke ik hoop dat het bestuur der Oost-Indische Maatschappij in gelijker voege, ouder vermelding van cijfers en feiten, zal gelieven te beantwoorden.

-ocr page 15-

13

Van mijne zijde ben ik niet ligtvaardig te werk gegaan. — Ik geef de verzekering dat ik niet van praters of napraters mijne gegevens lieb, en dat ik ernstig heb nagedacht, alvorens te schrijven.

Het is geen aangename, evenmin eene gemakkelijke taak, om, tegenover het tot dusverre gevolgde stelsel van isolement van de zaken der Oost-Indische Maatschappij, op te treden om schaduwzijden aan te wijzen.

Ik ben er te zeer van bewust, dat het terrein van gissing gevaarlijk is; doch het komt mij voor, dat daar, waar ik vermeen goed ingelicht te zijn, ik dat licht ook voor mijne lotgenooten behoor te doen opgaan, zij het ook dat het bestuur der Oost-Indische Maatschappij zoude kunnen aantoonen, dat ik op een dwaalspoor ben gekomen.

Aan mijne lotgenooten, voor zoover er onder hen zijn, die weinig van de zaken der Oost-Indische Maatschappij weten, wensch ik beknoptelijk het een en ander voor te houden.

In de lalans, door het bestuur der Oost-Indische Maatschappij nedergelegd ter griffie van den Hoogen Raad komen voor haten en lasten. — Deze, tegen elkander opge-wogen, zouden opleveren een voordeelig saldo van nagenoeg 12 tonnen gcmds.

Doch deze haten zijn slechts cijfers uit de boeken; en moet het eerst bewezen worden, dat iedere daarin uitgedrukte som de volle waarde er van heeft.

Indien er aandeelhouders zijn der Oost-Indische Maatschappij, die de som van /\' 4000 op ieder aandeel niet hunnen storten, tot volfournering van het nominaal bedrag van / 5000 van iedere actie, indien de beheerders der Oost-Indische Maatschappij aandeelen voor rekening der Oost-Indische Maatschappij hebben gekocht; komt zeer veel van de op de balans vermelde som niet binnen.

-ocr page 16-

14

Maar het zou ook kunnen gebeuren, dat er aandeelhouders zijn, die zich op grond van vermeende niet naleving der Statuten, niet tot verdere fournering verpligt achten. —

Bij eene juiste balans moet op dat alles gerekend worden; evenzeer als op de kosten van likwidatie.

Zoo ook is het niet de landbouiv of industriële ondernemingen , welke de Oost-Indische Maatschappij zelf bezit, of waarmede zij consignatie- of andere kontrakten heeft, en waarop belangrijke sommen gelds geschoten zijn.

De tv aar de dezer ondernemingen staat in regtstreek-sche verhouding tot de bekende of grondig te verwachten voordeden die ze afwerpen. Eene onderneming welke geen voordeel (rente) oplevert is niet meer waard, dan wat de materiële waarde der gebouwen opleveren kan.

Eene onderneming welke verlies geeft, teert in op het kapitaal van den bezitter.

De waarde eener onderneming leidt men gewoonlijk af uit de bekende uitkomsten van het verleden, hoewel de toekomst niet buiten aanmerking mag blijven.

Ik heb over het meerendeel der ondernemingen een ongunstig oordeel, in verhoudig tot de waarde, waarvoor zij op de balans aangeteekend staan. — Mijne cijfers zijn ontleend aan stukken van de Oost-Indische Maatschappij zelve uitgegaan. — Ik heb ze slechts verzameld, waar ze verspreid waren; — en de zaak door cijfers en andere ontvangene inlichtingen zoo goed mogelijk voorgesteld.

De lasten op de balans door het bestuur der Oost-Indische Maatschappij opgemaakt, zijn meer positieve cijfers. — De Oost-Indische Maatschappij moet betalen wat zij schuldig is.

Doch de balans is mijns inziens onvolledig.

Noch bij de baten, noch bij de lasten is melding gemaakt van de geadmimstreerden, van de hypotheken die in verband staan met de rekening der geadministreerden. —

-ocr page 17-

15

Waarom? Behoort de balans dan niet den ganschen omvang der zakea der Oost-Indische Maatschappij te bevatten? Dat verzwijgen van een gedeelte der zaken der Oost-Indische Maatschappij bevalt mij niet. — Ik betwijfel zeer of de regter daarmede genoegen zal nemen.

De balans behoort althans door hare beschrijving te doen uitkomen, de onderscheidene cathegoriën van crediteuren. — Er zijn toch minstens twee klassen, en wel de preferente (bevoorregte) en de concurrente (gewone).

Concurrente crediteuren (veroorloof mij u te herinneren dat ik daartoe behoor) zijn degenen die geld u deposito tegen vaste rente aan de Oost-Indische Maatschappij zelve hebben toevertrouwd, geleend; die wissels, obligatiën, coupons van obligatiën of gewone schuldvorderingen hebben.

Alles wat er van het fonds der Oost-Indische Maatschappij afgaat, ten behoeve van bevoorregte of tot bevoor-regt gemaakte schuldeischers strekt ten nadeele van de geivone crediteuren.

Nu is het bekend, dat de administratie te Batavia eenige gewone crediteuren begunstigd heeft. In den loop dezes jaars zijn déposito\'s uitbetaald aan eenigen; anderen heeft men verwezen naar den termijn van opzegging.

Tusschen 1 Januarij 1870 en nu zou er veel geschied zijn in voorschreven opzigt.

Ons belang vordert dat alles behoorlijk worde onderzocht, en dat regt geschiede zonder aanzien des persoons, volgens de wet.

Dit hebben wij alleen te verwachten van den regter. — Vertrouwen wij op hem.

Ik aarzel niet te verklaren, dat ik weinig vertrouwen schenk aan het bestuur eener maatschappij, hetwelk:

a. in de maand Mei 1870 in eene aan hare aandeelhouders voorgelegde balans, posten ten bedrage van ruim

-ocr page 18-

16

een millioen gulden opbrengt, welke zij in het begin der maand Junij 1870 als van onwaarde laat vervallen in eene balans, welke zij verpligt is den regter aan te bieden; — een millioen gulden waarvan het grootste gedeelte reeds vroeger waardeloos was.

1). hare eigene aktiën a 90 procent, zegt men, door een derde doet opkoopen (vermoedelijk om haar crediet staande te houden, alzoo eene mystificatie van belanghebbenden) en daardoor aan de inbrengers barer fondsen groote schade veroorzaakt.

c. aan eenige gewone crediteuren voorre (ft en geeft boven anderen.

d. hare zaken slepende houdt, tot nadeel barer crediteuren, en niet ter juister ure, het oogenblik heeft bekend gemaakt, waarop zij aanving insolvent te worden.

Het vermelde bij a is voor mij reeds een voldoende grond, om mijn vertrouwen te ontzeggen.

De balans welke het bestuur der Oost-Indische Maatschappij heeft opgemaakt, levert schijnbaar een voordeel op van ƒ 1,198,830.

Doch hoe komt zij tot dat cyfer.

Eenvoudig, geer eenvoudig, door te laten wegvallen, de som van den inbreng der aandeelhouders ten bedrage van f 2,500,000.

De actiën zijn daarbij voorgesteld als nul.

Kunt gij besluiten, in handen te blijven derzelfde personen die dat alles hebben gewrocht.

Ik niet.

Onderzoek, licht over de zaken zijn voor ons eene behoefte; dit kan niet genoeg worden herhaald.

Geen beter onderzoek dan voor en door den regter.

Zullen wij afstand doen van hetgeen ons belang en ons regt is, tegenover de belangen van anderen, alleen omdat men ons lastig, welligt kwaadwillig zou noemen. Dit ware wat veel van onze welwillendheid gevergd.

-ocr page 19-

Ik vraag niet, wat liet hoofd van een huisgezin voor de zijnen, eene weduwe voor hare kinderen, een voogd voor zijne pupillen behoort te doen; — ik weusch slechts dat goed, regt geschiede jegens allen.

Door onder zoek en licht valt niets te verliezen. — Daarna kan altoos voor den regter en ouder zijne sanctie schikking geschieden, indien crediteuren dit willen.

Het plan tot schikking niet de crediteuren hetwelk het bestuur der Oost-Indische Maatschappij wenscht over te leggen, zal alzoo ons zooveel vogels dadelijk in de hand behooren te leveren, dat er nog slechts tveinig vogels in de lucht overblijven, en dat wij (legelijken waarborg verkrijgen, die ook nog, dure het ook wat lang, althans met de rente er lij, te zullen bekomen.

In dat geval kunnen wij eerst ons regt tot onderzoek en tot opmaking van eene betere balans laten varen.

Wij behoeven niet onverbiddelijk te zijn; maar wij moeten voorzigtig zijn.

Eene schikking is eene niemve overeenkomst, tot welker uitvoering veel gedaan moet worden, indien zij door de eene partij niet ten volle wordt nageleefd; dan moet men van voren af aan beginnen.

Een accoord voor den regter en door dezen gehomologeerd, is een executoriale titel, gelijk aan een vonnis.

Om der wille van eenige procenten, mogen wij het krachtiger middel van bedwang, niet voor het zwakkere laten varen.

Vergeten wij ook niet alle kansen van slecht beheer, van tegenspoed in de landelijke ondernemingen en andere zaken. Als administratiekantoor zal de Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente zonder twijfel een teruggaande schrede afleggen en minder revenu hebben dan voor heen. Ik betwijfel, dat na zoovele jaren van ongunstige speculatie in zake der laudbouwonderne-

-ocr page 20-

is

laiiigeii, het bestuur juist mi oen tooverstaf zuu in lian-lt;len gekregen hebben, om die ondernemingen te doen floreren.

Een administratiekantoor is in den regel niet geschikt om zulke ondernemingen te drijven.

Zoodanige ondernemingen gaan slechts goed onder het eigen oog des meesters., en zijn ernstig streven om goedkoop te werken.

In deze zaak beheeren plaatselijke administrateurs de ondernemingen, de Oost-Indische Maatschappij levert het geld, doch het geld behoort weder aan derden.

De afstand tusschen de onderneming en den belanghebbenden geldschieter is te groot; de regtstreeksche betrekking, welke zoo uoodig is, is hier door te veel schakels afgebroken. Andere belangen influenceren op die étappes te zeer ten nadeele van het kapitaal. En de afstand tusschen Nederland en Indië is groot. Er zijn nog geene telescopen uitgevonden, om goed te kunnen weten, wat daar kan omgaan. De tijd verloopt te zeer, voordat men hier hoort eu komt tot onderzoek en uitvoering van ge-weuschte maatregelen.

Men wijst u welligt op de ongelukkige uitkomst door /öw7Me^-verklaringen. Laat u daardoor niet verontrusten. Er zijn voorbeelden genoeg van gunstiger eindcijfers door failliet-verklaring of door den regter gehomologeerd accoord dan door voorafgaande schikkingen en voortgezet uitstel van betaling.

Uitstel van betaling zal ieder weldenkend man gaarne verleenen, aan den ongelukkige die eensklaps door rciMj) of onverwachte tegenspoed is getroffen.

Maar niemand weet iets van eene ramp of tegenspoed van dezen aard, in zake dezer maatschappij.

Eene run op de dépots (opeisching van déposito\'s) is geen ramp, geen tegenspoed; de Oost-Indische Maatschappij heeft dat geid ontvangen ouder voorwaarde van opzeg-

-ocr page 21-

19

giugstermijiien. Een aclininistratiekautoor moet hare zaken daarnaar regelen.

Deze opinie doet sommigen ook betwijfelen, of de Hooge Raad, in ieder geval wel surséance van betaling zal toestaan, en houden het failliet voor onvermijdelijk.

Daarom, terwijl de hulp van anderen niet zoo vlot schijnt te komen, wenscht het bestuur eene schikking vooraf, om de aanvraag om surséance te kunnen doen vervallen.

Op het standpunt van het bestuur kan ik my dat verlangen zeer goed voorstellen.

De concurrente crediteur heeft welligt een ander belang; dit zal afhangen van het project van schikking.

Ik wil hopen dat de schikking, welke zal worden voorgesteld, voor ons aanneemlijk zij en alsdan zal ik er gaarne toe medewerken.

Eene korte surséance, b. v. tot het einde dezes jaars, kan, ook met het oog op den tegenwoordigen oorlog, voor ons minder bedenking opleveren, mits wij daardoor een volledige balans, een volkomen overzigt van alle zaken, die met ons belang in verband staan, verkrijgen.

Op mijne wijze heb ik u met de zaken der Oost-Indische Maatschappij onderhouden. — Bepaal u echter niet tot de lezing van hetgeen van mij komt. — Hoor ook anderen, vooral andersdenkenden, doch laat u niet in algemeene termen raden; — verlang positieve cijfers en feiten, en vorm u dan een eigen oordeel.

Ik neem hierbij afscheid van u.

Moge onze zamenkomst op den 17 September 1870 voor den Hoogen Raad onnoodig zijn.

\'s Gkavenhage, 27 Augustus 1870.

2*

-ocr page 22-

TWEEDE OPEN BRIEF aan de Concurrente Crediteuren der ,,Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrentequot; te Amsterdam.

Het te Batavia uitkomende dagblad Java Bode heeft in een reeks van artikelen, voorkomende in zijne nummers van de maanden Junij en July 1870, een ongunstig tafereel geleverd van den staat der zaken der Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente.

De lezing dier zaakrijke artikelen mag ik helang-hebbenden aanbevelen.

Het daarin vermelde sluit zich aan bij de vele mede-deelingen en geruchten, welke reeds te voren hier in omgang waren.

Behalve alles, wat betreft de geldelijke en andere toestanden en de vooruitzigten der Oost-Indische Maatschappij , ingeval zij in wezen mogt blijven, — is het eene gewigtige vraag, in hoeverre bestuurders zich in de laatste maanden hebben bezig gehouden, met het toe-déelen van voorregten aan eenige crediteuren, ten nadeele van anderen; door overschrijving van ten name dier Maatschappij gevestigde hypothecaire regten, op dén naam van en ten behoeve van die be voorregten; — welke som daardoor is onttrokken aan het algemeen fonds van waarden, hetwelk te voren strekte tot waarborg van alle crediteuren en alzoo bij redres van die onregelmatigheid de door de concurrente crediteuren te lijden nadee-len zou verminderen.

-ocr page 23-

21

Jhr. Mr. F. Junius van Hemeeï, mede-administrateur van het kantoor der Oost-Indische Maatschappij te Batavia, heeft in eene onlangs te \'s Hage plaats gevonden hebbende vergadering van crediteuren, het uitzigt geopend op een voorstel van de directie der Maatschappy te Amsterdam, tot het aangaan van eene overeenkomst met crediteuren, ten einde het failliet te voorkomen.

Het denkbeeld eener schikking toejuichende, mits deze voor ons bevredigend zij, venneen ik evenwel, dat het zelfs voor het aannemen van een voorloopig oordeel, hoeveel te meer voor het beslissen zeiven, van groot ge-wigt voor ons is, dat wij door voldoende bescheiden in staat worden gesteld de aangelegenheden der Maatschappij in onze binnenkamer te bestudeeren, des noodig onder voorlichting van deskundigen.

De concurrente crediteur (die in de zaak der Oost-Indische Maatschappij een belang heeft, dat in strijd is met de belangen der hcvoorregte geadministreerden) heeft noodig veel te weten, om te kunnen beslissen of hij moet verkiezen :

a. Een voorafgaand accoord;

h. Eene verlenging der surséance van betaling;

dan wel c. Eene faillietverklaring.

Een voorafgaand accoord is eene nieuwe overeenkomst, buiten bemoeijenis van den regter. — Daardoor wordt liet vroeger gebeurde waarschijnlijk voor later onderzoek en redres afgesloten. Wordt de overeenkomst niet behoorlijk nageleefd, dan staat men ten tweede male voor eene ongelukkige zaak.

Eeue verlenging der surséance van betaling, mits voor niet te ruimen termijn, laat zich aanbevelen, mits zekerheid kan verkregen worden, dat tijdig vóór eene nadere verschijning voor den Raadsheer-Kommissaris, aan een ieder door middel der pers de zaken worden blootge-

-ocr page 24-

legd, om althans dan met kennis van zaken te kunnen oordeelen.

Eene faillietverklaring leidt van zeiven tot onderzoek , voor en door den regter, van hetgeen het belang der crediteuren medebrengt, en tot herstel van het verkeerd verrigte; — er kan daarna altoos nog worden besloten tot een accoord. hetwelk de regter Immologeerf en waardoor het wordt een executoriale titel.

Aangezien Jr. Mr. F. Junius van Hemert ons voor het bekomen van inlichtingen heeft verwezen naar de directie der Maatschappij te Amsterdam, heb ik, bij open brief onder overlegging eener nota van vraagpunten, mij tot haar gewend.

In korte trekken heb ik daarbij tevens eene schets eener schikking geleverd, waarbij op den voorgrond is geplaatst, dat de concurrente crediteuren, voor het bedrag van tachtig procent hunner vorderingen preferent zullen zijn, omdat ik bereken, dat zij zoodanig bedrag bij faillietverklaring zeker zouden bekomen; — terwijl zij en de geadminis-treerden, voor zooverre deze ten onregte hypotheken hebben verkregen, voor twintig procent, met de overige belanghebbenden, zich aan de kansen der toekomst onderwerpen.

De inhoud wordt aan uwe overwegingen onderworpen, in verband met de zaakrijke mededeelingen der Java Bode, per laatsten mail aangebragt.

Thans stel ik u voor, geene beslissing te nemen, zonder vooraf een volledig overzigt der zaken verkregen te hebben.

Ik wil hopen, dat eene voorafgaande schikking nog mogelijk zij; doch wij beboeren niet ligtvaardig daarin toe te stemmen, en van reglen afstand te doen, welke volgens de wet, door de aanvraag om surséance van betaling, ten onzen behoeve bestaan.

\'s (travenhage , 30 Augustus 1870.

-ocr page 25-

OPEN BRIEF aan het Besttmr der „Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente;\' gevestigd te Amsterdam.

Ingevolge van het bestuur der Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrenten bekomen magti-ging, heeft Jr. Mr. F. Junius van Hejiert, medeadmiuistra-teur van het kantoor der maatschappij te Batavia eene vergadering van crediteuren belegd, des avonds van den 17 Augustus jl. in liet lokaal Diligentia, te \'s Hage.

Eenige crediteuren, waaronder ik behoor, hebben van den heer van Hejiekt verzocht, mededeeling van stellige gegevens, ten aanzien van bepaalde zaken der Oost-Indische Maatschappij.

Aan slechts enkele verzoeken heeft die heer voldaan, aan velen evenwel niet, onder te kennen gave, door het bestuur daartoe niet gemagtigd te zijn; de weetgierigen naar het bestuur verwijzende.

Naar aanleiding daarvan veroorloof ik mij het bestuur beleefd te verzoeken, mij te willen verpligten:

eerstens: door het geven van inlichtingen en antwoorden, op de onderscheidene vraagpunten, voorkomende in de hierneven gevoegde nota.

ten hveeden: mij wel te willen verschaffen, eene gedetailleerde aantooning der geldelijke aangelegenheden der Oost-Indische Maatschappij; — opgemaakt tot den dag

-ocr page 26-

24

waarop te Batavia, lt;le aanvraag om surséance van betaling door het bestuur aan de Regtbank te Amsterdam is bekend geworden.

Om juist en volledig te zijn zou deze aantooning, behalve de gewone gegevens in eene balans vólgens de hoeken, beliooren te bevatten:

I. wat de baten betreft:

a. eene vermelding vau de waarde der cijfers; — alzoo welke sommen stellige laten zijn. welke onzekere en welke hopeloose; — en deze toestanden toegelicht waar noodig door cijfers, berekeningen, feiten, omstandigheden.

h. eene opgave der onderscheidene hypotheken of andere waarborgmiddelen ten behoeve van uitstaande vorde-ringen, ten name en faveure der Oost-Indische Maatschappij, welke zij bezat veertig dagen vóór dat de surséance-aanvraag van kracht was; en welke dier hypotheken of waarborgen ten behoeve van anderen sedert zijn afgestaan of overgeschreven, — het een en ander onder vermelding der desbetreffende authentieke acten.

c. de berekening der waarde der landbouw of in-dustrieele ondernemingen der Oost-Indische Maatschappij zelve, en de aantooning der meerdere of mindere soliditeit, dan wel, de insoliditeit der ondernemingen van anderen, waarop de Oost-Indische Maatschappij vorderingen heeft.

Ieder cijfer, hetwelk eene laat voorstelt, eischt toch naauwgezette overweging, in welke mate hetzelve als réëele haat is aan te merken.

II. quot;Wat de lasten betreft.

d. eene opgave vau de klasse van crediteuren, bij de Oost-Indische Maatschappij bekend als geadministreerden, die 40 dagen vóór dat de aanvraag om surséance van betaling de Batavia van kracht werd, nog geeno hypotheken of andere waarborgen hadden op hunnen naam in de authentieke akten, doch slechts bij de boeken der Oost-Indische Maatschappij waren ingeschreven, als aandeel-

-ocr page 27-

hebbenden in hypotheken of andere waarborgen; ten name der Oost-Indische Maatschappij — inet vermelding wie hunner sedert bij authentieke akten door cessie als andersins réëele hypothekaire of andere waarborgregtei: hebben verkregen; — onder bekend-stelling van den datum der akten en de sommen daarin voor een ieder uitgedrukt.

e. eene opgave van de uitkeeringen van geadministreerde fondsen ., déposito\'s, renten op deselven als ander-zins gedurende de voormelde veertig dagen geschied.

/. eene opgave van de hypothekaire of andere hevoorregte. schuldeischers der Oost-Indische Maatschappij, in onderscheiding van de concurrente crediteuren.

Het bestuur der Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente zal, hoop ik, het mij niet euvel duiden, dat mijn verzoek nog al omvattend is.

De berigten welke de Indische dagbladen aanbrengen, de stellige mededeelingen welke reeds te voren hier, naast geruchten, zijn vernomen, moeten ieder crediteur der Oost-Indische Maatschappij er groot belang in doen stellen, met den waren toestand der Oost-Indische Maatschappij in zijnen ganschen omvang en met de verwachtingen die hij te gemoet gaat, bekend te worden.

Vooral voor den concurrenten crediteur is daaraan veel gelegen; — voor hem die in de laatste plaats in aanmerking komt, met fondsen uit de Oost-Indische Maatschappij bedeeld te worden, en die reden heeft het er voor te houden dat de administratie der maatschappij zijne belangen aan de belangen van anderen heeft ondergeschikt gemaakt en hem in zooverre heeft opgeofferd.

Zoowel in oene nadere vergadering van crediteuren, om aan te hooren het voorstel van eene schikking; als voor den Raadsheer, kommissaris van den Hoogen Raad; zon hij van eene betere kennis van zaken met vrucht in zijn belang kunnen gebruik maken.

-ocr page 28-

26

Ik heb daaraan vooral behoefte, omdat mijn oordeel over de zaken der Oost-Indische Maatschappij niet gunstig is, en het mij aangenaam zou zijn, door licht van het bestuur uitgegaan, mij gunstiger verwachtingen te kunnen scheppen.

Hoewel ik niet voor anderen optreed als een daartoe gemagtigde, is het mij bewust dat velen met mij datzelfde licht wenschen; en om deze reden is het dan ook, dat ik het bestuur beleefd in overweging geef, mijn verzoek in bet openbaar te willen beantwoorden.

Een Open Brief aan mijne lotgenooten, de concurrente crediteuren der Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente ben ik zoo vrij hierbij aan te bieden.

Door dit schrijven, vooral door de openbaarheid, heb ik eene groote verantwoordelijkheid op mij genomen. Ik ben daarvan ten volle bewust; — doch ik heb dit gedaan in de volle overtuiging dat de gegevens die mij daartoe tot aanleiding hebben gestrekt, op goeden grond steunen.

Mogt uw antwoord of de tijd mij overtuigen, dat ik op een dwaalspoor heb gestaan, dan zal het Bestuur mij bereid vinden, om haar ook bij Open Brief de voldoening te verschaffen, waarop zij alsdan aanspraak zal hebben.

\'s Gravenhage, 27 Augustus 1870.

-ocr page 29-

NOTA van vraagpunten, betreffende de zaken der »Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrentequot; gevestigd te Amsterdam.

1. Instede van een batig saldo van nagenoeg ƒ 1,200,000 zoo als de door de Oost-Indische Maatschappij aan den Hoogen Raad ingeleverde balans aanwijst, is berekend dat eene som van ƒ 2,400,000 minder zal worden gerealiseerd, zoodat het te kort wordt geraamd van ƒ 1,200,000 behalve de kosten.

De later volgende vragen staan in verband met deze berekening.

Er is in de vergadering van 17 Augustus 1870 geannonceerd dat een project tot schikking met de crediteuren zal worden aangeboden.

De Oost-Indische Maatschappij zal mij verpligteu, daarbij stellig te willen vaststellen hoeveel procent de concurrente crediteuren vóór het einde van dit jaar in handen zullen krijgen, van het bedrag hunner vorderingen ; — in hoeverre de hulp, welke van huiten zal komen, zal zijn een inbreng, welke zich onderwerpt aan dezelfde toekomstige risico als die der concurrente crediteuren, zoomede in hoeverre de toekomstige middelen of revenuen der Oost-Indische Maatschappij reeds verbonden zijn of verbonden zullen worden, dan wel niet verbonden zullen mogen worden.

-ocr page 30-

2. Voor hoeveel aandeelen, alzoo tot welke som, is door de aandeelhouders reeds toezegging gedaan, dat zij het volfournissement zullen bewerkstelligen voor het einde van dit jaar?

Welke som is sedert de aanvraag om surséance reeds afgedragen aan volfournissement en over hoeveel aandeelen ?

Welke som op het volfournissement zal vermoedelijk niet gerealiseerd kunnen worden uithoofde van onvermogen der aandeelhouders of andere hen betreffende oorzaken; — welke som niet ter zake van aandeelen door de Oost-Indische Maatschappij opgekocht?

Welke som is door dien koop opgeofferd ?

3. Is het juist, dat de navermelde schuldvorderingen ten laste der Oost-Indische Maatschappij preferent zijn en alzoo een gelijk bedrag aan haten absorberen, welke alzoo niet als baten voor de overige crediteuren tellen?

Lijfrente-rekening .................. f 187,289.

Beleening-rekening.................. - 9,000.

Hypotheek ten laste Kadipatten - 250,000.

Hypotheek ten laste pakhuis ... - 50,000.

f 496,289.

Is het juist, dat de baat aan onuitgegevene obligatien /\' 76,000 te niet gaat door een gelijk bedrag der obligatien zeiven?

Bestaan er nog andere preferente schuldvorderingen ten laste der Oost-Indische Maatschappij, zoo ja, welke? daaronder de zoodanigen begrepen, welke tot de bekendwording der aanvraag om surséance in Indië er bij zijn gekomen.

4. De suikerfabriek Kadipatten is geschat op f 709,185. De hoogste schatting door andere personen loopt slechts tot f 300,000, en wel op grond van hunue bekendheid

-ocr page 31-

29

met die fabriek en de prijs van suikerfabrieken in het algemeen.

Erkennende dat de nieuwe installatie der fabriek, de inhuur van gronden der bevolking op zichzelven goede maatregelen zijn, meent men evenwel dat de oogst van 18,800 pikols suiker en eene winst van ƒ 43,596 in het jaar 1869, geene grondslagen zijn voor de waardebepaling dier fabriek op f 709,185.

Indien men al voortdurend op zoodanige resultaten zou mogen rekenen, zou men toch al niet tot eene hoogere taxatie dan ƒ 400,000 behoeven op te klimmen, omdat de uitgaven voor onderhoud en reparatie der fabriek, der machineriën, vervoermiddelen in latere jaren hooger zullen zijn dan in 1869, het jaar na de nieuwe installatie.

Maar vooral zal men niet tot eene hoogere schatting durven besluiten, omdat het jaar 1869 een gunstig suiker-oogst jaar, op Java was, en men in den loop van onderscheidene jaren alzoo niet gemiddeld op een resultaat als in 1869 kan rekenen.

De produktie van 1859 tot 1868 was slechts gemiddeld 7314 pikols \'sjaars.

Tengevolge van onvoldoend werkvermogen en eene kostbare administratie heeft deze onderneming, welke geene voor de suiker kuituur geschikte gronden heeft, over 1860—18G8 een verlies opgeleverd van ƒ 621,749, terwijl daarbij nog komen de kosten der installatie ad /\' 237,956, benevens de rente op het kapitaal in de onderneming gestoken, en op de verliezen zeiven.

Eene ontzagchelijke som is alzoo door deze fabriek verslonden.

Hoe kan men thans eene ecnsklapsche omkeering van toestanden verwachten?

Op welke berekening grondt zich de schatting ad f 709,185.

Positieve mededeelingen ten aanzien van den oogst

-ocr page 32-

80

van 1870, zoo vroegtijdig mogelijk, zonden althans eenen stap nader brengen tot de kennis van hetgeen men van deze onderneming in de toekomst heeft te verwachten.

In de maand Augustus weet men, althans bij eene voldoende werkvermogen-bezittende fabriek, op tien procent na, welken oogst men heeft te verwachten.

5. Het huurland Gadongan is geschat op ƒ 275,000.

Welligt is het dit waard, mits vrij van lasten.

De Oost-Indische Maatschappij kocht het voor/150,000, onder voorwaarde dat de restantschuld op het consignatie-contract zou worden betaald uit de oogstwinsten en dat van die winsten tot in 1881 de helft aan de erfgenamen in den boedel waaruit de verkoop geschiedde, zou worden uitgekeerd.

Neemt men het vorenstaande in aanmerking, zoomede dat het slechte oogstjaar 1868 een verlies opleverde van f 9818, dan wenscht men de taxatie ad ƒ 275,000 toegelicht te zien.

De Oost-Indische Maatschappij zal mij verpligten die toelichting te willen verschaffen.

6. Het huurland Djatie Kalcvngan is geschat op ƒ 538,333.

Dit land heeft eenen goeden naam bij hen, die het gekend hebben, onder den vorigen bezitter, van wien de Oost-Indische Maatschappij het in 1862 heeft gekocht voor ƒ 500,000.

Als resultaat van het werk des vorigen bezitters, leverde het land in 1866 nog eeue productie op van 5842 pikols koffij en eene winst van/113,181; doch in het voor Java in het algemeen zoo gunstige oogstjaar 1869 was de productie slechts 3652 pikols en de winst f 50,240.

-ocr page 33-

31

De produktie van 1868 kwam tot de vroegere ongekende laagte van 1364 pikols met een verlies van / 56,320.

Docli indien ook deze onbetwistbare teruggang wordt ter zijde gesteld, en men den doorslag neemt van alle jaren, waarin de Oost-Indische Maatschappij bezitster is geweest dezer onderneming, dan is het cijfer daarvan 3034 pikols koffij en ƒ 19,750 winst per jaar.

Uit deze cijfers wordt afgeleid dat de taxatie van Djatie Kalangan veel te hoog is.

Op welke grondslagen is de taxatie gegrond, en hoe is die berekend?

7. Het land Assinan is geschat op f 300,000.

I)e gemiddelde produktie over 9 jaren is 1897 pikols koffij en de winst / 26406 \'s jaars.

De produktie van 1868 was slechts 1282 pikols met een verlies van ƒ 11551.

Moet uit deze nimmer te voren zoo laag gekende produktie worden afgeleid, dat Assinan ook in achteruitgang verkeeit?

Immers het zeer gunstige oogstjaar 1869 leverde slechts 2075 pikols op, terwijl in 1867 was verkregen 2648 pikols.

Eene berekening tot staving cfer taxatie ad /\' 300,000, zou, meent men, ook het oos er op gevestigd behooren te doen houden, dat de verhouding tusschen produktie en winst van lieverlede ongunstiger is geworden, waarschijnlijk een gevolg van het stijgen van prijzen en loonen op Java.

8. Het huurland Nobo leverde in 1861—1863 gemiddeld \'s jaars 4132 pikols koftij en ƒ 48,909 winst.

In 1864—1865 gemiddeld 3495 pikols en ƒ 28,431 winst.

-ocr page 34-

In 18Gü—1869 gemiddeld slechts 1541 pikols koffij eu ƒ 24,260 verlies \'s jaars.

Hoe is deze constante achteruitgang en een verlies van ƒ 97,038 in de laatste vier jaren overeen te brengen met de taxatie van / 350,000.

Voor het staven dier taxatie door het bestuur der Oost-Indische Maatschappij door cijfers en andere goede gronden, beveel ik mij beleefd aan.

9. Het koffijland Getus (waarvan j aan de Oost-Indische Maatschappij behoort) heeft, eenmaal, en -wel in 1843 eene koffijproductie gehad van 14,000 pikols (waarvan liet 5 bedraagt 9332 pikols).

In 1852—1857 leverde het nog 8000 a 9000 pikols.

Van lieverlede is het onder het beheer der Oost-Indische Maatschappij achteruitgegaan, terwijl het geheele land, met 13,000 bouws oppervlakte en eene bevolking 19,260 zielen, onder doeltreffend beheer, onder de ruimte aan kapitaal waarover de Oost-Indische Maatschappij kon beschikken, meer en meer zou hebben kunnen reuderen.

Het vorenstaande is vernomen van personen die dit land zeer goed kennen.

Onder het bezit der Oost-Indische Maatschappij zijn later de resultaten geweest:

1859—1862 oogsten loopende van Ö915 tot 4879 pikols.

1863—1869 oogsten van slechts 1737 tot 3731 pikols.

Over de laatste zeven jaren waren de cijfers bij doorslag 2843 pikols en f 19,624 winst \'s jaars.

Het ongunstige oogstjaar 1868 leverde een nimmer te voren gekend laag cijfer van 1737 pikols en een verlies van /\' 12,368.

Indien ik de cijfers der zeven laatste jaren tot grond-

-ocr page 35-

slag van berekening .neem gaat liet mijn begrip reeds te boven, hoe deze onderneming welke in 1859 niet hooger bij de balans der Oost-Indische Maatschappij getaxeerd stond dan f 268,313 thans terwijl het zoo zeer is achteruit gegaan op f 500,313 getaxeerd kan worden.

Maar hoeveel te meer, wanneer ik opmerk dat de produktie der laatste vier jaren gemiddeld niet meer is dan 24G3 pikols en de winst f 9792 \'sjaars.

Het behoeft geen betoog, dat ik als crediteur er veel prijs op moet stellen de grondslagen voor de taxatie bij de balans der Oost-Indische Maatschappij te leeren kennen.

10. De koffij-onderneming Genteng Goenoeny gelegen in de residentie Sa mar any is in de balans der Oost-Indische Maatschappij geschat op f 247,015.

Van personen die haar zeer goed kennen is vernomen, dat zij, op 4000 voet hoogte, in eene te vochtige atmospheer ligt, op steile gronden, en dat de gelegenheid voor koffij-knltunr en bereiding er ongunstig is; — terwijl in den omtrek geene bevolking gevestigd is, zoodat men er met moeite en slechts tegen hooger loon dan elders arbeiders kan bekomen.

Verder is mij het navermelde medegedeeld.

De heer van Dolder zou de woeste gronden voor deze onderneming eerst op eigen naam van het Gouvernement hebben verkregen in 1861, en met geld der Oost-Indische Maatschappij de aanplantingen hebben bewerkstelligd, en vervolgens de onderneming hebben verkocht aan de Oost-Indische Maatschappij voor de daaraan ten koste gelegde som, doch onder voorwaarde, dat indien de oogst in het 5de jaar 1000 pikols zou bedragen, aan hem een bonus van ƒ 80,000 zou worden uitgekeerd.

Hoewel die levering niet ter bepaalden tijd zou zijn verkregen, zou de heer van Dolder aanspraak hebben ge-

3

-ocr page 36-

34

maakt up uitkeeiiiig, doch daanuedo zouden de beide iiiedeadmiiiistrateuis van het kantoor Batavia zich niet hebben vereenigd1); doch zou eeue beslissing van het bestuur der Oost-Indische Maatschappij te Amsterdam zijn ingeroepen.

Zijn deze niededeelingen juist?

Heeft de heer van Doldee eenige uitkeering bekomen ?

In het boekje betreffende de landbouwondernemingen der Oost-Indische Maatschappij onder de aandeelhouders verspreid, in verband met het in de vergadering van 30 Junij 1870 gedaan verslag, wordt slechts opgegeven eene produktie van 1190 pikols en een verlies van f 257 in 1869.

Inderdaad ongunstige cijfers voor eene op / 247,015 geschatte onderneming, welke in het negende jaar van haar bestaan op het zenith van produktie behoorde te zijn, in een algemeen zoo gunstig koftijoogstjaar als het jaar 1809 voor Java is geweest.

Zou het Bestuur der Oost-Indisclie Maatschappij mij wel willen verpligten door eene mededeeling der produktie, winst- en verliescijfers over de vroegere jaren, en van de berekening waarop de taxatie gegrond is?

10. Meermalen heb ik vernomen dat de Oost-Indische Maatschappij, zoo niet in alle, althans in vele gevallen, de soliditeit der door haar voor geadministreerden gedane geldbeleggingen heeft gewaarborgd.

Is die mededeeling juist? of in hoeverre?

Indien zij ook slechts gedeeltelijk waar zij, behoort de balans dan niet althans pro meniori melding te maken van het mogelijk beroep van geadministreerden op den waarborg welke hen is toegezegd?

1

Ik breng deswege mijne Iiulde toe aan die lieeren.

-ocr page 37-

gt;.)

12. Is dc Oost-Indische Maats.chappij ook in andoro opzigteu in de positie, van door andere dergelijke hory-iogten of verhlndtenissen, door andere crediteuren te worden gesproken, dan op de balans vernield staan; — en behoort daarvan niet almede op de balans te worden melding gemaakt.

13, Welke waarborgen (b. v. hypotheken, panden , borgtoyten, enz.) heeft de Oost-Indische Maatschappij tot verzekering barer schuldvorderingen ?

Deze vraag geldt vooral ten aanzien van de in Indiè uitstaande som van ƒ 3,156,66H.

Eene opgave derzelven zou den crediteur zeer welkom zijn.

14. Is de in de Java Bode van 24 Junij IbTÜ vermelde telegram van den heer van Hemekt van 2 Jimij 1870, gerigt aan de administrateurs van het kantoor Batavia, juist terug gegeven?

Op welke datum is die telegram te Batavia ontvangen ?

Zou het bestuur mij willen verpligten met opgave van den letterlijken inhoud van dien telegram, zoo als die in het Engelsch is afgezonden?

15. Welke onregelmatigheden zijn uit eene opvatting van dien telegram, in strijd met\' de bedoeling des afzenders , voortgevloeid ?

Heeft de zaak betreffende het verleenen van een hypotheek aan den heer Menu geen nadeelig gevolg voor de concurrente crediteuren? — b.v.: doordien een hypotheek ten behoeve van het fonds der Oost-Indische Maatschappij is overgegaan ten faveure van een bijzonder persoon ?

-ocr page 38-

3fi

lu. De Java Bode lieeft medegedeeld dat geachni-nistreerden, die geene hypotheekakten ten hunnen name hadden, in den laatsten tijd daarvan zijn voorzien, door cessien nit hypotheken ten name der Oost-Indische Maatschappij . alzoo primitief r egt ens strekkende ten hate van alle crediteuren.

De heer van Hemert heeft in de vergadering van 17 Angustus erkend , dat deze mededeeling in de Java Bode juist is; wat het feitelijke betreft, doch in tegenstelling van dat dagblad de regtmatigheid van den maatregel betoogd.

Over het al dan niet regtmatige van den maatregel. zal de regter, des noodig, wel uitspraak doen.

Doch het Bestuur der Oost-Indische Maatschappij zou mij verpligten door eene mededeeling:

a. van de beweegreden om aldus te handelen, indien de geadministreerden door repartitiën inde boeken der Oost-Indische Maatschappij reeds geacht konden worden hypothecair regt verkregen te hebben. — Eene nadere opmaking van authentieke akten ware dan toch onnoodig geweest.

h. of die maatregel ook heeft gestaan in verband met de geldelijke moeijelykheden der Oost-Indische Maatschappij ?,

c. Op welken datum met de uitvoering van dien maatregel is aangevangen, met het doel om geadministreerden in het algemeen in eene betere positie te plaatsen.

d. Of — hoezeer de vroegere wijze van behandeling, de indeeling van de hypothécaire regten der Oost-Indische Maatschappij onder hare geadministreerden slechts hij hare hoeken veel gemak aanbragt, daardoor niet een. middel in de hand gehouden werd om de onderscheidene crediteuren naar keuze te bevoorregten? — Of niet tevens te kort werd gedaan aan het vertrouwen op wettelijken waarborg, dieifde geadministreerden meenden te bezitten, doch dien zij nog niet bezaten, en van het genot waarvan, buitenge-

-ocr page 39-

O /

wone gebeurtenissen hen zouden hebben kunnen uitsluiten? — Of niet die de zegelbelasting ontduikende usance bij de Oost-Indische Maatschappij inderdaad belemmerend moest werken voor degenen, der zich hypotheekhouders wanende geadministreerde!!, die stante pede en regtstreeks met de hypothecaire schuldenaren zich in betrekking zouden hebben willen stellen? — Of het beginsel van openbaarmaking van het hypotheekregt daardoor niet is geschonden en of daar eene openbaarmaking slechts van de hypotheken ten name de Oost-Indische Maatschappij niet menigeen ten aanzien van de zaken dier Maatschappij is misleid geworden, die daardoor toch wettige reden had op de gegoedheid der Oost-Indische Maatschappij te rekenen?

17. Is het gerucht juist, dat aan sommige a deposito crediteuren der Oost-Indische Maatschappij gelden zijn uitgekeerd, zonder inachtneming van den opzeggings-ter-mijn, terwijl aan anderen de dadelijke uitkeering is geweigerd, op grond van dien termijn?

Het cyfer der a deposito bij de Oost-Indische Maatschappij berust hebbende sommen blijkt sedert ultimo December 1869 belangrijk te zijn verminderd.

18. Wat is er waar of gedeeltelijk waar van de geruchten en gevolgtrekkingen hierna vermeld:

a. dat de Oost-Indische Maatschappij reeds in het jaar 18G8 in groote moeijelijkheid zou zijn geweest, doch tijdelijk eene uitkomst heeft gehad in de som ƒ 961,710 door het Gouvernement betaald, wegens overname der suikerfabrieken Tjomal en Bandjar Doivo met de renten.

b. dat desniettegenstaande in 1869 de moeijelijldieden weder zijn opgekomen en toen als hulpmiddel zou zijn aangewend wisseltrelikinf/ op het Bestuur der Oost-Indische

-ocr page 40-

38

Maatschappij te Amsterdam. zoodat deze wisseltrekking omstreeks 3 millioen zon hebben bedragen?

Tn de balans op ultimo December 1869 sluit de ivissel-rekening met een dehet f 2.494,011 ten Inste der Oost-Indische Maatschappij.

e. dat, uithoofde deze wisseltrekking zwarigheden stond te ontmoeten, transactiën ter voorziening in fondsen zouden zijn gesloten met de Botterdamsche Bank en de firma Dummler amp; Co. voor een beloop van een paar millioen gulden; — doch door welke transactiën de productenoogsten en revenuen van 1809 en 1870, het zij geheel of gedeeltelijk. zouden zijn verbonden, zoodat op de toekomst zou zijn geanticipeerd, onder voor de Oost-Indische Maatschappij niet gunstige termen.

In verband daarmede wordt gewezen op het hypotheek ten behoeve der Botterdamsche Bank op de suikerfabriek Kadipatten ad f 250,000, het hypotheek op het pakhuis ad f 50,000, de wissels ten faveure der Rotterdamsche bank ad ƒ25,000, op de firma Dujimler amp; Co. ad/283,000;— verder op den geannonceerden verkoop door de zoo even-genoemde firma, van suiker der fabrieken Tjomal en Band,jar Doivo; met welke fabrieken de Oost-Indische Maatschappij in naauwe relatie heeft gestaan, en meent men, nog staat; en eindelijk op een ander gerucht namelijk, dat door de Oost Indische Maatschappij sedert de heer van Hemekï in Nederland gekomen is (Mei 1870) eene som van ƒ 600,000 aan de Botterdamsche bank zon hebben afgedragen; — terwijl daaraan zich weder zou vast knoopen de omstandigheid, dat het hoofd van het departement van binnenlandsch bestuur in Nederlandsch-Indië reeds lang geleden en te behoorlijken tijde, bij ordonnantie (evenwel nog niet langs den weg van regten) van de Oost-Indische Maatschappij had opgevorderd de aan het Nederlandsch-ludisch Gouvernement verschuldigde som van f 396,934, welke som tot nu toe onbetaald is gebleven, omdat de

-ocr page 41-

Oost-Indische Maatschappij tot die betaling niet hij magie was:

Zoodat, zonder die noodhulpmiddelen, het tijdstip waarop de Oost-Indische Maatschappij niet hij macjte was te hetalen, wat reeds te hetalen viel, zich zou hebben doen kennen minstens reeds in het jaar ISfiO.

Deze geruchten maken diepen indruk, uithoofde van de belangrijkheid der cijfers en den aard der zaken; — vooral omdat de balans der Oost-Indische Maatschappij zwijgt ten aanzien van de, naar inen meent, met de tinna Dummler amp; Co. (welligt ook met de Rotterdamsclte hank). als nog te verhandelen toekomstige zaken.

Zonder twijfel komen er in den groothandel belangrijke zaken voor, die ten volle naar den regel behandeld worden; — doch indien dergelijke zaken worden genoemd, ter gelegenheid een er aanvrage om surséance van hetaling leiden ze tot ongerustheid.

Deze ongerustheid kan het Bestuur der Oost-Indische Maatschappij wegnemen, door ter zake licht te geven, indien er althans iets waar zij van den aard en de belangrijkheid der vermelde zaken. vooral door te willen verklaren, in hoeverre de toekomst der Oost-Indische Maatschappij al dan niet is verbonden, en zoo ja, in welk opzigt en over welken tijd.

Mijne aandacht, in verband met het vorenstaande, heeft het getroffen dat de Oost-Indische Maatschappij surséance van betaling heeft aangevraagd, na het sluiten van een zoo gunstig oogst- en administratie-jaar als 1869, waarin de Indische gestie een zuiver revenu heeft aange-bragt van ƒ 296,284 en waarover in Nederland noch dividenden aan de aandeelhouders, noch, zegt men, uit-geloote obligatiën of rente aan de aandeelhouders zijn uitbetaald; terwijl daartegenover staat dat het jaar 1868, wat de Indische gestie betreft, een verlies heeft opgeleverd van f 73.304 en daarentegen wel dividenden aan

-ocr page 42-

40

aandeelhouders en betalingen aan ohligatiehonders zijn geschied.

19. De gegevens welke ik bezit, om de cijfers betref-lende de Oost-Indische Maatschappij te kennen, zijn luttel.

Evenwel zijn ze allen (voor zoover ik ze niet als gerucht maar stellig noem) geput uit stukken, welke van de Oost-Indische Maatschappij zelve zijn uitgegaan.

Mijn lust om de zaken der Oost-Indische Maatschappij te bestuderen. heeft belangstellenden er toe genoopt, mij van zoodanige bescheiden te voorzien.

Bij die bestudering heb ik mij de beantwoording voorgesteld der vragen:

ö. Is de Oost-Indische Maatschappij solvent?

b. Zoo niet; — wat is daarvan de oorzaak en sedert wanneer bestond die insolventie reeds ?

Ten aanzien der vraag a is mijn oordeel reeds vermeld , en het komt mij voor, dat de balans van 1869 niet is goedgekeurd door de algemeene vergadering van aandeelhouders, omdat men den ongezonden toestand inzag.

Men zegt, dat er in de algemeene vergadering in 1869, voor de vaststelling der balans van 1868, stemmen zijn opgegaan, die over den insoliden toestand, toen reeds, hebben gesproken en zich hebben verzet tegen de uitkeering van een dividend. Wij lezen in eenige brieven van de Directie der Oost-Indische Maatschappij aan de aandeelhouders:

van 23 December 1869: de uitnoodiging tot bijwoning eener algemeene vergadering, om bij de toenemende uitbreiding der maatschappij, waarvan zi) de gunstige resultaten bij de eerstvolgende balans over 1869 hoopt over te leggen, te voorzien in de daardoor meer en meer ontstane behoefte aan beschikbaar bedrijfskapitaal.

van 4 January 1870: dat tengevolge van ontvangene telegrafische berigten van Batavia de vergadering geen

-ocr page 43-

41

voortgang zal hebben, in afwachting van nadere berigten van het Oost-Indisch kantoor, die welligt de voorgestelde stortingen overbodig zullen maken.

van 17 February 1870: dat de voorgestelde geld-leeningen of stortingen, vooreerst overbodig geacht kunnen worden, daar het kantoor Batavia in het benoodigde bedrijfskapitaal, volgens sedert ingekomen berigten, voor-loopig heeft voorzien; — terwijl de direktie bij voorbaat kan mededeelen, dat de resultaten over 1869, voor zoo verre tot nu toe bij haar bekend is, zeer bevredigend zijn.

Den 17 Mei 1870 echter, rigt de directie aan de aandeelhouders de uitnoodiging tot het houden der alge-meene vergadering op 31 Mei 1870, tot goedkeuring dei-balans van 1869, en verdere bespreking der belangen der Maatschappij, in verband met de bekende opvordering-van stortingen, overeenkomstig art. 19 der statuten.

De balans van 1869 werd niet goedgekeurd en slechts als het resultaat der boekhouding vastgesteld; eene onverwijlde storting door aandeelhouders was niet te verwachten en men streefde naar een consortium van eenige groote crediteuren en geldmagten; — de gehoopte deelneming gelukte niet en onder de notabiliteiten in het financiewezen waren er die het woord failliet uitspraken. In verband daarmede werden circulaires gerigt aan de leden van het consortium, aan de aandeelhouders en de geadministreerden dd. 4 en 7 Junij 1870.

Mag men hieruit men eenigen grond afleiden: eerstens: dat de Oost-Indische Maatschappij in slechten toestand was bij het sluiten der boeken van 1868;

tweedens: dat men reeds vóór de afzending der circulaire van 23 December 1869 door de directie te Amsterdam en Indië in geldnood was.

derdens: dat de voorziening in fondsen in Indië slechts noodhulpmiddelen zijn geweest;

vierdens: dat aangezien het bestuur-en administratie-

-ocr page 44-

-J 2

jaar 1869 een der gunstigste jaren is geweest, ie wrakke ja meer dan waarschijnlijk de insolvente toestand reeds bestond bij liet opmaken der rekening van 1868, en dat men ook slechts door noodlmlpmiddelen (hopende op een goed resultaat van 1869, hetwelk inderdaad is verkregen, maar niet heeft gered) gedurende 1869 het voortzetten dei-zaak , het vermijden van betaling-staking heeft gerekt tot 1870.

De oorzaak van den achteruitgang der Oost-Indische Maatschappij heeft naar mijn oordcel volstrekt niets te maken met de gestie der Maatschappij als administratiekantoor.

Integendeel, van die zijden zijn, ten gevolge van het vertrouwen hetwelk algemeen in de Oost-Indische Maatschappij werd gesteld, voordeelen toegevloeid, welke de nadeelen van den anderen tak van haar bestaan, de kuituur en industrie, gedeeltelijk hebben gedekt.

Voor mij is het, na aandachtige overweging, eene besliste zaak, dat de Oost-Indische Maatschappij in het algemeen hare eigene ondernemingen voor te hooge sommen heeft aangekocht en te groote sommen op ondernemingen van anderen heeft voorgeschoten; — zoodat de kapitaal-rekening is buiten verhouding met de oogstreke-ning; — verder dat door de administrateurs der ondernemingen der Oost-Indische Maatschappij en de eigenaren van andere ondernemingen te gemakkelijk over geld kon worden beschikt, en dat het kantoor Batavia niet minstens maandelijks het oog heeft gevestigd op de beschikking over fondsen voor de oogstrekeningen, in verband mot hetgeen werkelijk noodig was.

Indien ik let op prijzen van f 30 en meer, waarop de pikol suiker, van ƒ 40 en meer, waarop de pikol koffij, soms bij eene of andere onderneming kwam te staan in meerdere jaren, indien ik voor de ongelukkige fabriek Kadipatten, (alwaar de van 1861—68 verkrcgene 54.563 pikols suiker hebben gekost f 1,456.000 of gemiddeld

-ocr page 45-

48

ruim f 26.50 de pikol; — alwaar in die jaren is verloren ƒ 620,198, behalve de rente op den koopprijs en op de verliezen, zoodat deze fabriek der Oost-Indische Maatschappij waarschijnlijk anderhalfmillioen gulden kost) eene som van f 237,956 zie besteden voor nieuwe installatie, dan kan ik het denkbeeld niet van mij afweeren dat èn de beheerders der ondernemingen èn het kantoor Batavia de fondsen van derden op eene niet te verantwoorden wijze hebben doen wegvloeijen en verloren gaan. — Hadde men Kadi patten in tijds a tout prix verkocht, of geabandonneerd, de Oost-Indische Maatschappij zou thans een goed millioen rijker zijn.

Is de overname van de overeenkomst Fan [/ka. thans te boek staande voor eene schuld van ca. f 480,000 (hieronder zijn begrepen de debita ook der daarin belanghebbenden) van eene andere maatschappij, naast het reeds zoo onvoordeelig vaststaan van kapitaal, eene verdedigbare geldbelegging en speculatie?

Ik heb met de weinige gegevens welke ik bezit zamengesteld een overzigt van inkomsten en lasten over de jaren 1859—1868, alzoo over 10 jaren; hoewel ik hetzelve als onvolkomen beschouw, wensch ik de cijfers aan het oordeel van het Bestuur der Oost-Indische Maatschappij te onderwerpen.

Jaarlijksche en buitengewone inkomsten.

Zuivere winst op de oogstrekeningen der

koffijlanden .................................... f 944,044.—

Indische commissierekening, winst......... » 889,592.—

Indische intrestrekening, winst............... » 770,876.—

Afstand van de suikerfabrieken Tjomal en Bandjar Dowo aan het Ned.-Indisch

Gouvernement................................. » 891,872.—

Bedrag der 2e geldleeuing 2e serie in 1863. » 1,000,000.—

Te zamen......... f 4,496,384.—

-ocr page 46-

44

JaarUjksche cn huitengewone lasten.

Verlies op de oogstrekeningen der suikerfabriek Kadipatten....................................................../\' 605,516.—

Indische onkostrekening................................................» 638,625.—

73% dividend van de aandeelhouders over het

maatschappelijk kapitaal van ƒ 500,000.... » 365,000.— Vaste rente \'s jaars over de volgefourneerde kapitalen a /\'7400 \'s jaars ............» 74,000.—

Uitkeering uit de berekende winsten aan

het bestuur ........................................................................» 68,506.—

Vermoedelijk bedrag der onkostrekening

van liet Bestuur, het hoofd- en de hulpkantoren in Nederland, volgens de winsten , verlies en de Indische rekeningen van 1868 en 1869 geraamd op f 19,000 \'s iaars.......................................... » 190^000.—

Rente op de 3 geldleeningeu primitief te zamen ƒ 4,500,000 per resto bedragende in 1859/\'2,909,000, in 1863/\'3,561,000,

in 1868 f 2,692,000; bedragende over 10 jaren 4-1- % over een kapitaal van

/\' 30,230,000.................................... - 1,360,370.—

Aankoop van het koffijland Gadongan...... » 215,980.—

Aankoop van het koffij land 6re/^enr/6roewoe«^ » 245,571.— Afschrijving van vier tabaksondernemingen

(1869 en 1870)................................. - 429,839.—

Afschrijving op de goederenrekening in

1868 f 90,000 in 1869/57,610 te zamen » 147,610.—

Afschrijving op de wisselrekening in 1869 » 40,819.— Afschrijving op de goederen en wisselkoers-

rekening in 1870.............................. » 164,404.—

Afschrijving Morgan Melbourne amp; Co....... » 63,476.—

Afschrijving beenzwartcompositierekening . » 68,822.—

Transporteren............ f 4,678,588.—

-ocr page 47-

Transport........................ƒ 4,678,538.—

Afschrijving waarde Tranrwayaandeelen... » 3,750.—

Afschrijving C. B. Versteeg................... * 200,000.—

Afschrijving nieuwe installatie Kadipatteu » 237,956.— Aflossingen op de geldleeningen f 682,000,

f 398,000, ƒ 249,000..................................................- 1,329,000.—

Te zamen........................ƒ 6,449,244.—

Op deze rekening worden gemist de winsten of verliezen van Tjoinal en Band jar Dowo, de procenten op kommis-sierekeningen van het kantoor in Nederland, en zou nog behooren te worden in aanmerking genomen, dat de twee genoemde suikerfabrieken in 1859 op de kapitaal-rekening getaxeerd stonden voor ƒ 1,063,000 en daarvoor slechts volgens officieele taxatie is terug ontvangen aan kapitaal (zonder de rente) ƒ 852,000.

Zou het gewaagd zijn uit de vorenstaande cijfers af te leiden?

ö. dat de inkomsten in de laatste 10 jaren de uitgaven niet hebben gedekt.

b. dat de beschikking over de eigen fondsen der Oost-Indische Maatschappij, tengevolge van gecumuleerde afschrijvingen over vele jaren, en van gedane aankoopen is verminderd met ca. tivee mïllioen gulden.

c. dat de nadeelige rekening tussclieu jaarlijksche inkomsten en uitgaven en de afschrijvingen de Oost-Indische Maatschappij in tien jaren tijds met ca. een paar mïïlioen heeft doen achteruitgaan.

d. Dat die achteruitgang reeds moet gebleken zijn, toen men de groote afschrijvingen in 1868 aanving.

e. Er zullen nu nog belangrijke afschrijvingen behooren te geschieden op de waarde der ondernemingen der Maatschappij en van stellig oninvorderbare posten in Indië.

Ik mag, terwijl ik het vorenstaande aan het oordeel

-ocr page 48-

van liet bestuur der Oost-Iudisclie Maatschappij (.)ii(lor-werp, verzoeken, te willen in aanmerking nemen, dat ik geen toegang heb tot hare boeken.

Indien de zaak voor gunstiger beschouwing vatbaar is, dan kan het bestuur inderdaad niet beter in het belang van alle geïnteresseerden handelen, dan door eene juiste en volledige andere rekening openbaar te maken.

21. Het denkbeeld, om bij een accoord de belangen der uamlcclhouders en der oUigatie-liouders op den achtergrond te plaatsen, zoodat zij als het ware zouden worden opgeofferd, zou ik niet goedkeuren.

In mijn oog is het billijk, dat de besturende eu beheerende personen der Oost-Indische Maatschappij er voor zorgen, dat die maatschappij uit haren tegenwoordigen toestand kome. — Van hen behoort alzoo uit te gaan het vestigen van eene flinke basis van operatie.

Het komt mij voor, dat die bestuurders en beheerders zouden behooren in te brengen een kapitaal van ƒ 1,200,000, om het nadeelig saldo aan te vullen.

Den aandeelhouders, die zich wel niet zullen kunnen onthouden van het volfourneren hunner aandeelen, zouden daartoe den tijd behooren te worden gelaten, door ter-mijnsgewijze storting volgens de statuten; en voor hunne tegenwoordige actiën behooren zij te bekomen, actiën van ƒ 1000, en voor het meer gefourneerde óbligatien.

De tegenwoordige obligatie-houders zouden nieuwe obli-gatiën ter verwisseling der hunnen erlangen.

De preferente crediteuren moeten ten volle worden uitbetaald.

De geudministreerden, die ouregtmatig in het bezit zijn gekomen van hypotheken op hunnen naam, uit liypotheken welke nog onlangs stonden ten name der Oost-Indische Maatschappij, zullen, indien zij in het bezit daarvan wenschen te blijven, in het fonds der Oost-Indische Maatschappij

-ocr page 49-

47

aaiibreugeu een bedrag van twintig procent van hun kapitaal, door cessie van dat gedeelte van het kapitaal, tegen bekoming van obligation.

De concurrente crediteuren genieten uit de ingebragte fondsen zoodra mogelijk eene uitkeering van tachtig procent van liet bedrag hunner vorderingen en bekomen voor het overige obligation.

Voor de alzoo op nieuw te ontstane vorderingen, worden obligatien op naam afgegeven , vatbaar voor cessie en overschrijving; rentende:

voor de bestuurders, aandeelhouders en obligatieliouders drie, voor de geadministreerden. en concurrente crediteuren zes ten honderd \'s jaars.

Alle obligatieliouders hebben regt van bijwoning en stemming, in de algemeene vergaderingen.

Ieder half jaar wordt eene algemeene vergadering gehouden, waarin het bestuur volledig verslag doet ten aanzien van ieder onderdeel der zaken der Oost-Indische Maatschappij en een gedetailleerde balans wordt overgelegd. Deze stukken worden, eene maand voor dat de algemeene vergadering wordt gehouden, gedrukt aan alle obligatiehouders toegezonden.

Jaarlijks wordt bij algemeene vergadering vastgesteld het bedrag hetwelk op de obligatien zal worden afgelost nadat de 80 procent met de loopende rente aan de concurrente crediteuren zal zijn gekweten, die daarvoor preferent zijn.

Aan de aandeelhouders wordt over de som van f 1000 voor ieder aandeel geene uitkeering noch rente tegoed gedaan, zoolang de schuldvorderingen (en renten) waarvoor obligatien aan de geadministreerden en concurrente crediteuren is afgegeven ■— niet ten volle zijn afbetaald.

De beginselen voor het beheer der zaken der Oost-Indische Maatschappij worden door de algemeene vergaderingen geregeld; — behoudens vaststelling nu reeds

-ocr page 50-

4R

dat de oudenieiiiiugen Kadipatten en (Jeuteny Goenoeng indien dezelven over 1870 geene winsten opleveren a, tout prix zullen worden verkocht; — dat de ondernemingen en andere zaken in Jndië, welke niet solide zijn en niet althans een netto voordeel van zes procent van het daarin gestoken kapitaal opleveren, zullen worden opgelost of van de hand gezet.

Met de afbetaling der obligatiën, zijn de bezitters er van uitgesloten van bemoeijenis met de zaken der maatschappij.

De overeenkomst treedt in werking, zoodra zestig procent der vorderingen aan de concurrente crediteuren zal zijn afgedragen; terwijl dezelve als vervallen wordt beschouwd, indien de betaling daarvan niet voor ultimo December 1870 beeft plaats gevonden.

Zou het bestuur mij willen verpligten mij mede te deelen, wat hare opinie ten aanzien van voorschreven ontwerp is?

Daardoor toch zouden de discussion ter zake in de volgende vergadering van crediteuren worden vergemakkelijkt en bevorderd, omdat een ieder tijd tot overweging zal hebben verkregen.

-ocr page 51-

BALANSEN

DER

OOST-INDISCHE MAATSCHAPPIJ

VAN

ADMINISTRATIE EN LIJFRENTE.

-ocr page 52-

Overgelegde, doch niet gearresteerde BALANS

1869,

OTEKGELEGD IN

Mei 1870.

BALANS

TER BEKOMING VAN

Surséance, 7 Junij 1870.

Deelhebbers ougefourneerd...............................

Associatie Kassa ..........................................

Kassa..........................................................

Wissels io Portefeuille ........................ .........

Beleening Rekening........................................

Wisselcours Rekening.....................................

Goederen Rekening........................................

M. P. Ketelaar. Rotterdam .........................

Diverse Debiteuren ........................................

Saldo\'s Geadrainistreerdeu in Nederland.............

Suikerfabriek Kadipatteu..................................

Koffijland £ Getasi ........................................

Idem Gadongau .....................................

Djatie Kalangan ............................

Assinan ........................................

Nobo ...........................................

Genteng Goenoeng .........................

Tabaksonderneming Panawangan......................

Obligatie Rekening :

a. Onuitgegeven Obligatien van beide leeniageu .

b. Effecten....................................................

INDISCHE DEBITEUEEN.

A. Kantoor Batavia.

Kantoor eu Pakhuis ................................

Meubilair...............................................

4 Aandeelen Java Bank 140 5/6 .................

Beleening en Acceptatie Rekening :

Volgens staat E............... Balance 1869.....

Diverse Debiteuren ......... Staat F // .....

Rekening van Derden ...... // G 11 .....

) I

B. Kantoor Samarang*.

Inventaris Rekening....................................

Obligatie Rekening ....................................

Diverse Debiteuren.......................................

Land Kebon Agong ....................................

F. J Knoops.............................................

Guano Rekening..........................................

C. B. Versteeg............ ƒ 229,812.95............

Idem Idem Idem Idem

Fabriek Trangkil .......................................

Totaal Buten.

ƒ 1,853,000 11 133,841 » 3,820

74i 05 i

03|

15

9GJ

33

29J

47

70

37

ƒ

3G,000 80,884 83,318 777 3,434 15,308 709,185 500,313 275,000 538,333 350,000 300,000 347,015 346,331

77

37

«4,800

ƒ 2,184,102

49

ƒ 7,748,659 , 6J4

ƒ

1,603,200 10,185 1,470

;;,ouo l»,00ü pro meniori. Idem.

184 5i

/ il I quot;3

ƒ \'143

90

11 4,8»;

77

11 ;o»,i8lt;

47

il 500,313

70

11 *275,000

11 o3S,333

37

11 350,000

11 300,000

// 247,015

77

pro meniori

11 76,000

,

11 15,912

11 79,504

51

5,142

18

11 2,800

- 1

11 118,880

26 1

11 74,603

23 1

11 2,685,529

16 I

11 972

\\

11 33,538

3*2 I

// 20,992

62 1

11 7,918

57 1

/; «9,173

34 1

// 9,931

60 I

11 29,812

95 1

17,807

64 y

ƒ 7,884,423

60


É

-ocr page 53-

Overgelegde, doch niet gearresteerde

BALANS

1869,

OYERGELEGD IN

Mei 1870.

BALAUS

TEE BEKOMING VAN

Surséance, 7 Junij 1870.

Kapitaal Hekeniag\' ................................................

Loopeude Wissels...................................................

lleiite van volgefourueerde Aandeden........................

Lijfrente Rekening (met inbegrip Reserve Rekening)......

Vlaer amp; Kol te Utrecht.......................................

Ie Geldleening a -l-i ^primitief geweest ƒ2,500,000,

Uitgelote doch niet opgevorderde aaadeelen in dezelve......

2e Geldleening a 4^ le Serie, primitief/1,000,000, thans, ii a 0/0 2e Serie, primitiefƒ 1,000,000, thans

llente llekening le Leening....................................

Idem 2e Leening le Serie........................

Idem 2e Leening 2e Serie........................

Dividend llekening................................................

Crediteuren op beleening (beleende effecten)...............

Diverse Crediteuren................................................

ƒ 2,500,000

_

// 2,494,011

60

ii 7,400

ii 105,02C

82i

ii 31

83

// 1,197,000

/ 551,000

ii 751,000

ii 54,945

it 3G0

// 225

3,974

31*

1,595,279

98

1,000

187,289

88

291

33

1,093,000

10,000

550,000

750,000

3,285

27,045

30,000

1,978

9,000

met inbegr. Coupon 1 July.


INDISCHE CREDITEUREN.

A. Kantoor Batavia.

1,220,248 140,02; 50,000 18,855 396,984 250,000

21

09

00 10

Deposito\'s, staat 13.............................

Baldo\'s Crediteuren, staat D.................

Hypotheek llekening, ten laste Pakhuis..

.Crediteuren, staat E.............................

jËS\'ed. Indisch Gouvernement .................

Ilotterdamsche Bank tegen Hypotheek ..

B. Kantoor Samarang*.

Deposito\'s.

Mr. R. E. N. d\'Abo ...........................

f. W. G. 11. Harloff ........................

Krven Hauloit .................................

Ueserve Rekening voor het saldo............

Hvidend Rekening saldo .....................

Jatig saldo .......................................

93 18 09

324,301 ÖS9 19,368

1,198,830

ƒ 82,203 1 05i ƒ 2,422 i —


i

ƒ 7,748,659, 62*

Tüta;

ƒ 7,884,423,

1 m

-ocr page 54-
-ocr page 55-

DE

OOST-INDISCHE MAATSCHAPPIJ VAN ADMINISTRATIE EN LIJERENTE,

GEVESTIGD TE AMSTERDAM.

TWEEDE BROCHURE.

DERDE EN VIERDE OPENE BRIEVEN

AAN DE

CONCURRENTE CREDITEUREN DER MAATSCHAPPIJ.

EEIEE WISSELING

MET

Joukh. Mr. F. JUNIUS VAN HEMERT,

Mede-Administrateur van het kantoor te Batavia,

EN

TWEEDE OPEN BRIEF

AAN

HET BESTUUR DER MAATSCHAPPIJ

DOOR

C. CASTENS.

ROTTERDAM.

H. A. KRAMERS.

1870.

-ocr page 56-
-ocr page 57-

DERDE OPEN BRIEF aan de Concurrente Crediteuren der „Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente^ gevestigd te Amsterdam.

Vrienden hebben mij ter hand gesteld twee gedrukte brieven van het bestuur der Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente, gedagteekend 9 en 12 September jl., gerigt aan de aandeelhouders; — benevens een projekt tot regeling der zaken dier Maatschappij; met eene nota van toelichting en eene globale becijfering betreffende de afwikkeling dier zaken; — welk projekt aan de crediteuren in de op den Ifi September te Amsterdam belegde vergadering zal worden voorgelegd.

Zij hebben mij verzocht over den inhoud van het projekt een oordeel uit te brengen, bij voorkeur bij open brief.

Ik voldoe door dit schrijven aan den geuiten wensch; doch gelieft het mij ten goede te duiden, indien het van ironischen geest en van haast getuigt. — Ik heb, terwijl de tijd prest, nu en dan toch mij niet kunnen bedwingen in deze, nogihans voor ons allen zeer ernstige zaak.

i*

-ocr page 58-

4

In de vergadering van 17 Jiilij jl., te \'s Huge, overviel men ons met een voorstel tot benoeming van een comité van crediteuren. In de vergadering van morgen, te Amsterdam, staat ons de verrassing te wachten, van geroepen te zullen worden, tot stemming voor een projekt tot préalabele schikking, waarvan wij voor alsnog niets zouden weten, tenzij een vriendenhand ons er mede hebbe bekend gemaakt.

Het Bestuur der Oost-Indische Maatschappij heeft wel op den 10 September aan de aandeelhouders de stukken in druk gelieven toe te zenden, doch, in hare bewondering van onzen vluggen geest, heeft zij geoordeeld, dat wij wel er buiten zouden kunnen, om over ons lot eenige dagen te peinzen.

Welligt heeft het verlies van millioenen in het ver-ledene, haar in die mate zuinig leeren worden, dat zij, alleen om de kosten, niet eenige meerdere exemplaren liet afdrukken, ten onzen behoeve.

Maar zooveel is zeker, dat de heer van Hemert op den 17 Augustus verklaard heeft, dat het projekt en andere verdere stukken gereed waren en het comité den volgenden dag aan het werk kon gaan, en dat het bestuur der Oost-Indische Maatschappij drie maanden tijd voor hare overdenking heeft genomen, terwijl zij ons geen drie weken, geen drie dagen daarvoor heeft gegund, en ons welligt eenige uren zal toestaan.

Ik zal de vergadering niet bijwonen, uit zuinigheid; want ik beschouw de reis naar Amsterdam als eene nuttelooze zaak.

Ik wensch in eene zoo belangrijke zaak niet te beslissen, zonder volledig exposé van de positie der Oost-Indische Maatschappij, in haren geheelen omvang. Ik wensch mij zeiven, voor zooveel ik vermag, voor nadere verrassing te vrijwaren.

Wij zijn den 17deii Augustus gemystificeerd in zake

-ocr page 59-

5

der keus van een comité; wij hebben den 17den September eene andere mystificatie te leeren kennen, tegenover de zoo gemoedelijk driemaal uitgesprokene woorden: » Be crediteuren kunnen op integrale betaling rekenen.

Ik ben geheel verzadigd van dit bestuur der Oost-Indische Maatschappij en hoop er nimmer mede te doen te zullen hebben.

Daarom juich ik in het projekt tot regeling van gan-scher harte toe, de bepaling bij artikel 6. »Het bestuur in Nederland en in Indië treedt af!quot;

Met de bestaande heeren bestuurders schijnt niets goeds aan te vangen te zijn.

Gewoon aan het denkbeeld »een verlies van eenige millioenen— hetwelk, dunkt mij, die heeren, indien zij een hart en een geweten hebben, toch menige slapelooze nacht moet bezorgen; — hoezeer zij niet hun eigen geld hebben verloren, maar het geld aan hunne kunde, beleid, trouw, door anderen toevertrouwd;—zijn zij niet tevens mannen met die ronde, eerlijke Hollandsche harten, die ik mij zoogaarne denk; maar heeren, die in deze zaak het licht schuwen; die drie maanden hebben laten ver-loopen, en noch met aandeelhouders, noch met obligatiehouders, noch met preferente, noch met concurrente crediteuren iets hebben verwezenlijkt (lees slechts de brieven en bijlagen van den 9den en 12den September aan de aandeelhouders); doch die van ons, den dag voor dat wij den tempel van Themis zullen binnentreden, hopen, dat wij ons — onder een hoedje zullen laten vangen.

Hoe meer ik bedenk, dat men ons licht, volledig licht onthoudt, dat men den tijd laat verloopen, en ons tegenover een uiterste plaatst, dat men de mystificatie der »intégrale hetalingquot; volhoudt iu de woorden in het projekt: »dat de crediteuren ten volle zullen zijn betaald\'quot; en daarbij tevens het projekt zeiven bestudeer, — zooveel te meer zie ik het noodzakelijke er van in, dat de zaak der

-ocr page 60-

6

Oost-Indische Maatschappij er eene zij, waarin de regter optrede.

Dit moge voor het bestuur der Oost-Indische Maatschappij onaangenaam klinken; — doch het moet de gevolgen dragen van hetgeen het heeft gewrocht, van deze in zijne oorspronkelijke rigting inderdaad schoone, en met zoo vele degelijke levens-elementen bedeelde Maatschappij.

De zaken der Oost-Indische Maatschappij zijn van ingewikkelden aard, en van den regter alleen verwacht ik eene regeling, welke beantwoordt aan de beginselen van regtvaardigheid. — De regter is verheven boven partijen en belangen, boven spitsvondigheden en eenzijdig overleg, boven mystificatie en verrassing; boven den invloed van namen, coteriën, familie-relatiën en intriges.

De regter zal, na rijp onderzoek, van debiteuren en crediteuren, aandeelhouders en obligatiehouders, ge-administreerden en hypotheekgeregtigden in schijn of inderdaad, de regten en verpligtingen bepalen, zoo als het goed regt medebrengt.

Dan, wanneer elk zijne eigene en ieder anderens positie kent, en daarmede de zaken der Oost-Indische Maatschappij in haar geheel, zal men op gezonde grondslagen, kunnen overwegen wat te doen, om de Oost-Indische Maatschappij, als nuttige instelling, onder andere bestuurders te handhaven.

De wet geeft daartoe voldoende bevoegdheid, en het woord falliet wordt ten onregte, voor de zaak en voor de belanghebbenden, als een schrikbeeld aangewezen. Het failliet behoeft niet mede te brengen eene onberedeneerde likwidatie der zaken, en wanneer crediteuren en debiteuren buiten den invloed van dit bestuur staan, en het in hun gemeenschappelijk belang achten, kan altoos, maar (ik herzeg het) dan met kennis van zaken, van regten en verpligtingen, eene overeenkomst tusschen partijen worden

-ocr page 61-

7

aangegaan, welke do regter niet zal weigeren te homologeren, wanneer zij in aller belang dient.

Ik zal hierna het projekt tot regeling beoordeelen; doch met het oog op de algemeene strekking er van, roep ik u ernstig toe; » Versint eer gij hegintquot;; »Bindt mve handen niet\'\'\'; »Nadat de zaak voor den Hoogen Raad zal zijn gekomen, zult gij nog kunnen handelen.\'quot;

Hebt gij u zeiven eenmaal verbonden, dan is daarop niet terug te komen. Vindt gij u zeiven later teleurgesteld , in de opvolging en verwezenlijking van het accoord, dan zult gij ten tweedenmale staan voor eene ongelukkige\' zaak.

Eenmaal hebt gij , met mij, u gestoten aan den steen, die den naam voert van bestuur der Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente; weest althans niet minder verstandig dan de ezel, die slechts eenmaal zich aan denzelfden steen stoot.

Welke toch is de bejegening, die men u doet ondervinden, door u op het uiterste oogenblik te roepen, om te beslissen, in eene voor u zoo belangrijke zaak, waarin men u het licht onthoudt, dat noodig is, en waarvan het projekt tot regeling niet eens door u in uwe binnenkamer, met een kalm hoofd, met behulp van den raad van deskundige of belangstellende vrienden kunt overwegen.

Kan het eene u welgezinde bron zijn, waaruit die bejegening is gevloeid?

Let eens op de weinig positieve vestiging van uwe regten; op de achterdeuren, die in de zoogenaamde afwikkeling der zaken ten nadeele uwer belangen openblijven.

Munt het projekt met zijne toelichting uit door die duidelijkheid en volledigheid, welke u niet telkens in twijfel brengt omtrent,de juiste opvatting? Gevoelt gij bij de lezing niet dadelijk behoefte aan kalme bestudering en beoordeeling?

Nogmaals, drie maanden zijn er verloopen om het

-ocr page 62-

8

te ontwerpen en u voor te leggen, en men zal u welligt drie uren gunnen, om te onderzoeken, te beoordeelen, te beslissen.

Dit is geen doen van menschen, die uw belang beoogen ; — en toch aan zulke menschen hebt gij behoefte.

Ik zal u niet lang bezig houden met mijne beschouwing van het projeU, de toelichting en de becijfering.

Let wel, dat men in het projekt u als het ware isoleert van de belangen der geaclministreerden en obliga-tiehouders.

Het bestuur splitst de totaliteit der crediteuren in drie groepen.

a. De eerste groep bestaat uit de geaclministreerden, met de zaak der hypotheken op naam der Oost-Indische Maatschappij en de daaruit verstrekte hypotheekaandeelen, hetzij bij geregtelijke acte, hetzij bij buiten geregtelijke toewijzing in hunne boeken.

Hoewel uwe belangen daarmede in zeer naauw en vermoedelijk zelfs in uitgebreid verband staan, sluit men, door stilzwijgen, deze groep buiten uwe belangen af; — gy wordt daarvoor ontoegankelijk verklaard.

En toch, ik ben er van overtuigd, door eigen onderzoek en door raadpleging van deskundigen, dat de Regter anders zal beslissen.

Eypotheekregt bestaat alleen en uitsluitend door eene openbaar gemaakte geregtelijke acte; Hypotheekregt in wettigen vorm, doch onwettig toegekend, gaat te niet, indien het derden schaadt.

Er is hier hoegenaamd geene kwestie, van regtmatig en in wettigen vorm verkregen of vroeger reeds bezeten hypotheekregt te bestrijden; — maar slechts van hetgeen

-ocr page 63-

9

onwettig en onregtmatig is geschied of wordt voorgewend ten onzen nadeele.

h. Als eene andere groep neemt het bestuur aan, de obligatiehouders met het fonds der immobilia.

Onder deze immobilia beschouwt het bestuur, behalve het kantoor en pakhuis te Batavia, zoomede de suikerfabriek Kadipatten, waarschijnlijk ook de koffij- en andere ondernemingen; — doch in hoeverre deze stelling juist is, zou nader behooren te worden beslist, daar de regten der Oost-Indische Maatschappij voor deze ondernemingen slechts bestaan in Imurregten, en huurregten niet onder onroerende taken behooren; zoo dat men in Indië daarop dan ook geene hypotheekregten heeft kunnen vestigen; — uit welken hoofde in de laatste jaren zoozeer is geijverd, om het limirregt te hervormen in erfpacldsregt, hetwelk wel onder de onroerende zaken behoort.

c. Als derde groep worden, op een afzonderlijk en van de vorigen afgescheiden standpunt, geplaatst de crediteuren , waaronder het bestuur rangschikt de lijfrente keffers de houders van uitgelote obligatiën, van vervallen en zelfs van op 1 Januarij 1871 vervallende cotipons van obligatiën, de wisselhouders, de deposito- en andere crediteuren.

Aan deze groep, waartoe wij behooren, wijst men toe eenige baten der Oost-Indische Maatschappij en men sluit ons den toegang af tot de baten, die men voor de andere groepen afzondert.

Deze splitsing en afzondering van groepen is tegen ons belang en levert deze behandeling der zaak reeds voor ons overvloedigen grond, om niet toe te stemmen in het project tot regeling.

Maar in de toepassing van het projekt, blijkens de globale becijfering, wordt daarenboven weder tegen ons belang gehandeld.

-ocr page 64-

10

Men plaatst ons op den achtergrond, door preferente crediteuren te willen betalen de lijfrentéheffers, de houders van uitgelote obligaiiën eu van reeds vervallen of op den 1 January 1871 te vervallen coupons, zoomede de vordering der regering van Nederlandsch Indië, in zake Tjomal en Bandjar dowo.

Voor de preferentie dier crediteuren bestaat geen grond.

Ik kan geen reden voor bet denkbeeld van eerstbe-taling veronderstellen, dan de vrees, dat van die zijde aandrang tot faillietverklaring uitga; hebbende de regering in Indië reeds faillietverklaring begeerd.

Waarom zouden concurrente crediteuren ten behoeve dier andere crediteuren, en tot eigen nadeel concessiën doen?

De becijfering der zakenafwikkeling spiegelt voor, dat wij in 187G op ons kapitaal zullen hebben ontvangen honderd procent.

Het schijnt schoon; maar het zijn inderdaad ongunstige cijfers die wij lezen.

Hoe wordt de schijnbaar gunstige uitkomst verkregen?

De kas der Oost-Indisclie Maatschappij heeft te genieten 7 procent van hare uitstaande Cr edit a. Deze vorderingen zijn niet anders dan onze vorderingen. Ons geld is aan anderen geleend.

Nu zou een ieder het billijk achten, dat de rente die ons geld opbrengt, ook ons als rente worde te goed gedaan; vooral indien de Oost-Indische Maatschappij ons contractueel zoodanige rente verschuldigd is.

Doch neen, heeren bestuurders hebben in de concentratie van hun financieel intellect het kruid uitgevonden, — zij bepalen welwillend, dat wij niet de 7, maar slechts

3 procent rente zullen genieten.

Op die wijze houdt de Oost-Indische Maatschappij

4 procent \'s jaars over, en daarmede wil zij een gedeelte van ons kapitaal betalen.

-ocr page 65-

11

Het bestuur beschouwt deze roof (ik bezig dit woord in den zin als in bet burgerlijk leven, niet in criminelen zin) als zeer rationeel, als ivij er maar in gelieven toe te stemmen; — en het verwacht welligt, dat wij het van gauscher harte zullen doen, om zijnen naam te redden, door voorkoming eener failliet-verklaring.

Laat ons als eenvoudige menschen, wier deuken zich niet verhovaardigt te stijgen boven het alledaagsche, er rond vooruit komen; dat dergelijk grappig voorstel misschien te debiteren zou zijn aan loeren, burgers en buitenlui, die op kermissen de hansworsten staan aan te gapen; — maar dat wij, zonder misschien in Bartjens volleerd te zijn, daarvan niet gediend wenschen te zijn.

Zeggen wij die heeren eenvoudigjes weg, dat wij de rekening hebben bekeken, en daarop zoo iet of wat aan te merken hebben, bijv.:

dat wij zien dat men ons, ieder naar zijn goed regt, geen rente gunt over 1870;

dat wij, die volgens accoord de een G, de ander 7 procent, misschien enkelen wel 7i procent rente behooren te hebben, er volstrekt geen schik in hebben, om maar 3 procent te ontvangen, eu dus de een 3, een ander zelfs 4i procent te verliezen;

dat zelfs de man, die op geen rente accoord een eisch kan doen, altoos nog weet, dat hij, zonder risico, in effekten en andere geldbeleggingen 5, 6 en meer procent \'sjaars kan maken;

dat als wij zoo grofjes weg eene rekening maken van rente en rente op rente, wij bevinden, dat wij, door 3 procent rente te ontvangen, in stede van G tot 7-1, zouden verliezen, als de zaak afloopt:

in 187G of G jaren van 25 tot 35 procent » 1880 » 10 » » 35 » 56 » » 1885 » 15 » » G7 » 10G »

van het bedrag van ons kapitaal;

-ocr page 66-

12

dat wij er volstrekt geen vertrouwen in hebben, dat de zaak in 1876 zal afioopen, want dat er in het projekt te veel achterdeuren openstaan, waardoor gelden buiten ons bereik kunnen geraken;

dat wij volstrekt niet inzien, dat als de zaken eens heel mooi liepen, wij van ons geld in 1876 drie en een halve ton zouden hebben cadeau te maken aan de aandeelhebbers en obligatiehouders;

dat wij het toch een beetje te onchristelijk vinden, om ons slechts 3 procent rente toe te kennen en aan de obligatiehouders te laten procent, het hoogste waarop zij volgens hun accoord regt hebben; — en dat wij even brave huisvaders zijn als de heeren obligatiehouders, en dus even menschelijk verdienen behandeld te worden;

dat wij met genoegen van onzen kant de propositie zouden doen, om een procentje te laten vallen, om de Maatschappij en de ongelukkig ten val gesleepte aandeelhouders eene reddende hand te reiken; omdat wij medelijden hebben met hen, die even als wij goed vertrouwen hebben gehad;

dat als wij eene ordentelijke rente bekomen, wij ons wel een weinig voor die ongelukkigen willen inkrimpen, en ook zooveel haast voor ons kapitaal niet zullen maken; als men ons maar regten en waarborgen in de toekomst toekent, zoodat wij zelf wat in de zaken mogen kijken en medepraten;

maar dat zoolang men ons als schapen wil aanzien, wij de tanden zullen laten zien en er op staan, dat alles gedaan worde, om ons eerst en hoe eerder hoe liever uit te betalen, dat er binnengehaald worde wat kan, al ware het ook dat de Oost-Indische Maatschappij er door moest te niet gaan en de aandeelhebbers alles verliezen;

dat wij met het tegenwoordig bestuur geen accoord wenschen te sluiten, maar dit met de aandeelhouders zelf zullen doen, van wie wij met genoegen door tusschenkomst

-ocr page 67-

13

van hunne gemagtigdeu een voorstel zullen tegemoet zien; in dien zin dat wij voor 75 procent preferent worden en voor de overige 25 procent in een consortium met hen komen; — waarbij de verkoop van slechte ondernemingen op den voorgrond moet staan;

dat wij hadden gedacht, dat de heeren bestuurders, die dan toch te zamen, de een wat meer, de ander wat minder schuld hebben, dat er in de laatste tien jaren volgens eene brochure een paar mil Hoen gulden is verloren, terwijl er nu weder ruim een millioen wordt afgeschreven en nog een goed millioen van de waarde der landelijke ondernemingen zal moeten worden doorgehaald, dus te zamen de kleinigheid van vier millioen gidden en hoeveel meer; — dat wij hadden gedacht, dat de heeren bestuurders een flinke stap zouden doen, om een handje te helpen in het redden der Maatschappij; maar nu die heeren ons voor hunne zonden willen laten bloeden, wij niet meer met hen wenschen te handelen;

dat wij hopen, dat door den Begter alle zaken goed zullen worden onderzocht, en zoo er reden voor bestaat, zonder aanzien van personen zal worden gehandeld; en dus weder regt zal worden gemaakt, wat steeds regt had moeten zijn en blijven.

Dat afschrijven van millioenen schijnt voor de heeren eene zeer gemakkelijke zaak te zijn; — maar het zou wel eens bekijkens verdienen, of de lasten daarvan alleen door ons zouden moeten worden gedragen; — dan wel of zij daarin hebben te deelen.

Inderdaad, als ik wel bedenk, op welken voet het bestuur der Oost-Indische Maatschappij tegenover ons en de zaken der Maatschappij zich plaatst, en millioenen wegschrapt, alsof het niets ware, alsof wij daardoor niet werden gedrukt of geruïneerd, — dan in ernst, verdienen bestuurders geen ander antwoord, dan zoo als ik voorstel.

-ocr page 68-

14

Kohlesse oblige! — maar ook het vertrouwen, dat de medeburger stelt in mannen aan het hoofd van financiële instellingen, als de Oost-Indische Maatschappij, behoort door ijverige, trouwe behartiging der zaken beantwoord te worden.

Nederland, welks eerlijkheid, en goede trouwe behartiging van zaken in den groothandel, eenen Europeschen. eenen cosmopolitischen naam heeft, moest zich niet behoeven te schamen, over de zoo ligtvaardige verspilling van aanvertrouwd geld, als in de zaken der Oost-Indische Maatschappij heeft plaats gevonden.

Rampen heeft de Oost-Indische Maatschappij als het ware niet gekend, het geld is opgeteerd in slechte zaken, als hadde men vooral slechte zaken opgespoord, om het geld te doen wegvloeijen. De goede zaken heeft men in den grond bedorven.

De Oost-Indische Maatschappij had, goed bestuurd, met het groot vertrouwen, hetwelk het genoot (men kenne slechts het kapitaal van alle geadministreerden, om dat vertrouwen te apprecieren) eene voor Indië meer en meer weldadige instelling kunnen zijn; en onder het stelsel van de ontwikkeling der vrije kuituur zou het dit vooral geworden zijn; — doch door tal van uiteenloopende oorzaken, waarvan velen de belangen dor Maatschappij zelve niet tot grondslag hadden, is deze Maatschappij dezen oogenblik eene ramp voor Indië geworden; want zij heeft het vertrouwen op de Indische zaken eenen zwaren slag toegebragt, waarvan de gevolgen nog niet te berekenen zijn.

Het eenige middel, om dat vertrouwen te doen terug-keoren, is openbaarmaking van alles, wat er in de zaken der Oost-Indische Maatschappij nog geheimzinnig is. — Enkele private belangen mogen daardoor lijden, het algemeen belang zal er door winnen.

Maar ook, de geschiedenis dezer Maatschappij, eerlijk

-ocr page 69-

15

opengelegd, zal een leerschool zijn voor geldschieters, voor geldbeheerders, voor geldgehruikers, om de klippen te vermijden, waarop deze Maatschappij heeft schipbreuk geleden.

Na dit ernstig woord nog een kort overzigt van de artikelen der projekt-regeling, en betreffende enkele cijfers.

Waarom worden de inkomsten der ondernemingen der Maatschappij niet in rekening gebragt; terwijl men ze op f 300,000 \'s jaars raamt?

Waarom moeten daaruit andere betalingen geschieden, die men op f 174,000 berekent?

Welken zin heeft het denkbeeld van het vormen van een reservefonds in eene maatschappij, welke hare schulden niet kan betalen en uitstel tracht te bedingen?

Ligt in het niet in rekening brengen en afzonderlijk beheeren van de f 300,000 aan gezegde inkomsten, de erkenning opgesloten, dat er inkomsten verbonden zijn?

Het creëren van nieuwe tusschenrekeningen is niet de regte weg.

De regelmatigste afwikkeling der zaken bestaat in het innen, wat geïnd kan worden en niet, uithoofde van de ruimere revenuen dan de betalen renten, behoort uitstaande te blijven; — en om te betalen, wat betaalt kan worden, ieder naar zijn goed regt.

In het geheel maakt het projekt op mij den indruk, alsof ik eene cadavreus leelijke vrouw zie, opgesmukt door kunstmiddelen. — A distance une coquette, de pres unehorreur.

Art. 1, Regelmatig afwikkelen. — Ik versta daardoor innen en betalen, wat behoort, —maar geenszins nieuwe klossen, met alle kans van draadverwarring, opwinden.

Art. 2. Er is strijd tusschen alle crediteuren gelijke

-ocr page 70-

16

rer/fen; — en crediteuren die uit de eerste baten voldaan -worden (zie de globale becijfering).

Indien geen uitstel van betaling voor Kadipatten en van het gouvernement wordt verkregen, worden f 622.000 minder ten bate der overige crediteuren betaald; — ziedaar de premier pas, om niet de aflossingen te kunnen doen, die men berekent.

Art. 3. De inning van goede posten in 5 of 6 jaren laat zich welligt doen. — Maar de Oost-Tndische Maatschappij zit in geen al te goede zaken, zelfs zijn er zeer wrakke onder; en de schulden van ondernemingen en ondernemers loopen van ƒ 50,000 tot f 580,000, ieder afzonderlijk.

Vele ondernemingen hebben even groote schuld, als ze in het geheel waard zijn; — en het moet eene zeer schoone onderneming zijn, die in 5 a 6 jaren zijne kapitale waarde kan realiseren aan inkomsten.

Het verledene mag de toekomst niet rooskleurig doen inzien. — Ik vrees dat er in menig jaar verslag zal wor-uitgebragt, over teleurstellingen en noodzakelijk mindere dan geprojekteerde aflossingen.

Art. 4. Indien men zelfs op ons zou willen toepassen de woorden: »Ce ne sont ([ug des gueux\' laat ons als eenvoudige lieden verklaren, dat wy zelfs slechts een procent aflossing gaarne zullen ontvangen, om het niet,

langer in gevaar te laten.

Ik gun de heeren, die gewoon zijn mïlUoenen te verliezen en af te schrijven, het nederzien uit de hoogte op eene mindere uitkeering dan tien procent; doch volgen gt;vij hen niet na.

Onze procenten zouden slechts dienen om rente te winnen, doch ons te doen verliezen, om daarmede ons

kapitaal te betalen.

Actions de jouissance. — Eilieve, laat ons eenvoudige menschen liefst buiten die haute finance blijven. Geeft

-ocr page 71-

17

ons behoorlijke rente in de hand. en niet die vogels aan den horizont.

Behooren die actions de jouissance tot het stelsel van regelmatige afwikkeling?

Het gevoel, hetwelk de jouissance kan aanbrengen,

moet wel genotrijk zijn, als men weet, dat die actions ii niet eens tot de 4i procent rente kunnen opheffen, die de obligatiehouders genieten.

De action de jouissance stel ik mij zoowat voor, als een verguld papieren miniatuurvlagje, op eenen grafheuvel geplant. — quot;Waait de wind eens extra gunstig, dan ontrolt het zich en wordt men er op attent dat liet bestaat.

Ik lees hier onvoorbereid van een dividend, van, of boven 4i procent, hetwelk de aandeelhouders kunnen genieten.

Bij eene regelmatige afwikkeling van zaken, stel ik mij voor, dat de aandeelhouders geen penning kunnen genieten, voor dat de crediteuren integraal (zegge integraal, aan kapitaal en renten) zijn uitbetaald.

Het bestuur noemt immers zelf de aandeelhouders de débiteuren der schuldeischers, een regtsband, waaraan geen grief, tegen wien ook ingchragt, kan te kort doen.

Art. 5. De wijze van voorziening in bedrijfskapitaal houdt geene benefice voor de crediteuren in.

Bedrijfskapitaal kan iedere onderneming bekomen,

welke meer rendeert dan kost.

Ondernemingen die verliezen opleveren, doe men a tout prix van de hand, dan behoeft de Oost-Indische Maatschappij niet voor het bedrijfskapitaal te zorgen.

Wordt het bedrijfskapitaal door het bestuur tegen lage rente (hv. 3 procent) zonder andere bijkomende schadelijke termen aangebragt, dan zou het aanbod eenige waarde hebben.

Men biedt geen voordeel aan, — doch men veronderstelt kwade kansen der ondernemingen en verhaal van het

2

11.

m

-ocr page 72-

18

bedrijfskapitaal ten koste der crediteuren. Ziedaar weder een anderen weg, dat niet geregeld afgelost worde, zoo als men zich heeft voorgenomen.

Vergis ik mij — of bestaat inderdaad in het projekt de combinatie, dat de crediteuren niet profiteren kunnen van de voordeelen, maar wel lijden kunnen door de na-deelen der landelijke ondernemingen.

Vergelijk art. 5 met het geschrevene in de globale becijfering.

Art. 6. Er zal een pak van menig hart gaan, zoodra waarheid zullen zijn de woorden: Het bestuur in Nederland en in Indië treedt af.

Met de heeren millioenen afschrijvers, die onze zaken hebben bedorven, de toestanden zoolang bedekt hebben gehouden, die partij kiezen tusschen crediteuren en andere belanghebbenden, die met gepleisterde graven ingenomen zijn, — met de mannen, in wie wij niets ontmoeten van die echte, eerlijke, Hollandsche rondborstigheid van den groothandelaar, die zich uit door consequente woorden en daden, gevoelen wij ons reeds te lang opgescheept. Daarover bestaat slechts één stem.

Die menschen schijnen niet te kunnen gevoelen of begrijpen, dat drie maanden van spanning, voor zoo velen die aan ruïne, kommer, nooddruft, denken, iets in het menschelijk leven, iets voor huisvaders en moeders be-teekenen. Drie maanden zijn voorbijgegaan, zonder dat iets, noch met aandeelhouders, noch niet obligatiehouders, noch met geadministreerden, noch met crediteuren is af-daan. Niet de minste afhaspeling van het verwarde kluwen.

Wat pari age in geluid of op het papier, maar niets degelijks, zakelijks, opens en tot afdoening leidende. Alleen voortgesukkeld, tot nabij den dag, waarop de Hooge Raad handelend zal optreden. Dit is het oordeel van velen met mij.

Is het lichtschuwheid ? — zijn het gewetenswroegin-

-ocr page 73-

19

gen ? — is het een natuurlijk phlegma ? — is het een berekende taktiek? Is het\'réëele wijsheid in zaken? Is het menteel onvermogen ?

Thans staan wij nog voor de Sphinx, — weldra echter zal liet raadsel zijn opgelost.

De sanctie van de verkiezing van bestuurders, dooide concurrente crediteuren, vertegenwoordigd door een comité van 5 personen, is in mijn oog een dubbel onding.

In het constitutionele Nederland is het stelsel van verkiezing door de tweede hand afgeschaft; en bewonder ik het ook in de Oost-Indische Maatschappij niet. En bij de sanctie denk ik aan die der bisschops-verkiezingen in eenige landen, \'t Zijn dingen op den weg van conflicten, van inertie, van intrige.

Laat ieder man zijne eigene zaken doen; en alle belanghebbenden regtstreeks kiezen en de meerderheid van stemmen beslissen.

Maar geene verkiezingen, geene beslissingen bij verrassing. Het afvangen van vliegen is in sommige zaken aardig, in andere zeer leelijk.

Slotbepalingen.

Eene uitkeering van 30 % op ultimo December 1870! \'t is een mager beestje!!

Verkiest het bestuur niet te offeren, zijn de aandeelhouders niet bereid spoedig alles te storten, is er weinig van de uitstaande credita ingevorderd; wij moeten ons dit vooreerst getroosten.

In zijn lot, waar noodig, te berusten en te roeijen met de riemen die men heeft, is verstandigen mans werk.

Maar wij behoeven het projekt niet aan te nemen, en houden dus, zoo als men dat noemt, de eer aan ons.

Met het magere beestje zouden wij vrede hebben;— bestond er inbreng door geadministreerden, die in de massa behooren opgenomen te worden: — ware er oen offer door

O*

-ocr page 74-

20

het bestuur, een flinke pleister op de vier millioeneu woud werd eeue reute vastgesteld gelijk aau onze contractuele en voor anderen, aan de dagelijks te realiseren rente; — ware er meer geldelijke waarborg dan de enkele uitstaande credita; — ware er zedelijke waarborg door regt van benoeming, beraadslaging, kontrole, beslissing met de andere belanghebbenden.

Maar niets van dat alles, en dan maar dertig procent !!! — Hoeren bestuurders het is wat al te kras!!!!

En dan nog die achterdeuren, die kwade kansen, die onbestemde regelingen, die half laten raden wat men beoogt.

En de kans om eerst in 1885 klaar te komen, met een verlies van rente voor de een van 67, voor de andere van 106 procent aan het bedrag van het kapitaal.

Wie anders zal zijne toestemming geven, dan die als geadministreerde of obligatiehouder, of couponhouder, of aandeelhouder in bescherming is genomen, ten nadeele van de concurrente crediteuren.

Lotgenooten, gij hebt zeker geen voornemen, overmorgen als een geboeide voor den Hoogen Raad te verschijnen; maar tot dan althans uwe vrijheid van oordeel te bewaren.

Aan degenen onder u die wankelen roep ik toe; Verzint eer gij hegint. — Vooraf gedaan, daarna bedacht heeft menigeen in leed gébracht.

Ik hoop u Zaturdag nog ongekluisterd en in welstand voor den Hoogen Raad te mogen ontmoeten.

C. CASTENS

\'sHage, 15 September 1870.

-ocr page 75-

Ben WelEdélgeboren Heer,

den Heere C. Castens, Alhier.

Den Haag, 18 September 1870.

WelEdelgeloreti Heer.

Ik lieb uw derden open brief aan concurrente crediteuren der O. I. Maatschappij — den eenigen van liet drietal, dien ik onder de oogen kreeg — gelezen en daarin aangetroffen de volgende periode:

»Het bestuur splitst de totaliteit der crediteuren in drie groepen:

a. De eerste groep bestaat uit de geadmini-streerden, niet de zaak der hypotheken op naam der O. 1. M., en de daaruit verstrekte hypotheek-aan-deelen, hetzij bij geregtelijke acte, hetzij bij buiten-geregtelijke toewijzing in huinie boeken.

Hoewel uwe (der crediteuren) belangen daarmede in zeer naauw en vermoedelijk zelfs in uitgebreid verband staan, sluit men, door stilzwijgen, deze

-ocr page 76-

22

groep buiten uwe belangen af; —gij wordt daarvoor ontoegankelijk verklaard.

En toch, ik ben er van overtuigd, door eigen onderzoek en door raadpleging van deskundigen, dat de regter anders zal beslissen.

Hypotheekreyt bestaat alleen en uitsluitend door eene openbaar gemaakte geregtelijke acte • — hypotheek\' regt, in wettigen vorm, doch onwettig toegekend, gaat te niet, indien het derden schaadt.

Er is hier hoegenaamd geene kwestie van regt-matig en in wettigen vorm verkregen of vroeger reeds bezeten hypotheekregt te bestrijden; — maar slechts van hetgeen onwettig en onregtmatig is geschied of voorgewend ten onzen nadeele.quot;

Gij hebt blijkbaar op het oog artikel 774 W. van Koophandel.

Dit artikel spreekt van hypotheek door den schuldenaar verleend.

Behalve het verband Kadipatten en dat op haar pakhuis, welke door UwGeb. kwalijk kunnen zijn bedoeld, verleende de maatschappij niet één hypotheek: voor UWE. Greb. is welligt de herinnering nuttig, dat geen schuldenaar hypotheek verkenen kan dan op eigen goed.

Geldt het de kwestie van cederen van personele vorderingen versterkt door een zakelijk regt (raadscliuld-kennissen) door anderen, dus niet door den schuldenaar verleend, mist genoemd wetsartikel alle toepassing.

De door U geraadpleegde deskundigen kunnen deze eenvoudige wetsverklaring in nadere overweging nemen.

En tevens stilstaan bij de vraag, of artikel 777 van hetzelfde wetboek UWE.Geb. een even hecht wapen in handen geeft, ter bestrijding van handelingen in het belang van geadministreerden gepleegd, die de meest gestrenge toets aan de eischen der ivet en der goede trouw kunnen doorstaan.

-ocr page 77-

liet geldt onclerwerpelijk liet belang van eene cathe-gorie van personen, die door geen ongemotiveerde uitspraken van UWE.Geb. of van ongenoemde deskundigen behooren te worden verontrust.

Om dit te doen uitkomen nam ik de pen op.

Ter zake van vorm en strekking bewaar ik, omtrent uwe verdere bescbouwingen liet stilzwijgen.

Particuliere zaken vinden voor mij geen plaats in open brieven.

Wanneer bet UW.Geb. om licht te doen ware geweest, zou mijn aanbod om zaken met UW.Geb. te bespreken, voorzeker niet van de band zijn gewezen.

Gelieve de verzekering aan te nemen van de UWE. Geb. verschuldigde onderscheiding, waarmede ik verblijve

WelEdelGeboren Heer,

Uw IJiv. Dr., (Onderteekend) F. J. VAN I1EMERT.

Eensluidend met bet origineel, C. CASTENS.

-ocr page 78-

Aan

den Hoog Wel géboren Heer,

Jhr. Mr. F. Junius van Hemert , \'s Hage.

Hoogwelgeboren Heer!

Mijne derde open brief van 15 dezer, gerigt aan concurrente crediteuren der Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente, heeft u aanleiding gegeven mij te schrijven op den 18 dezer.

Dit uw schrijven heb ik gisteren ontvangen.

Alvorens over het hoofdonderwerp, door u behandeld, te schrijven, wensch ik, in verband met zinsneden uit uwen brief, eenige aanteekeningen te doen voorafgaan.

Ik ben met u van gevoelen, dat partikuhere zaken (niet behoorende tot het terrein der Oost-Indische Maatschappij) uitgesloten behooren te blijven, bij iedere ge-dachtenwisseling over de zaken dier naamlooze vennootschap.

Het komt mij voor, dat ik althans, zoowel in de Haagsche vergadering van 17 Augustus jl., als in mijne openbare behandeling van zaken in gedrukten, mij stipt aan dien regel heb gehouden; evenzeer als ik wensch voortaan die rigting te blijven volgen.

Gij herinnert mij aan uw, (door het intermédair van den heer Dauji) op den 14 Augustus jl. gedaan aanbod, om met mij, des gewenscht te mijnen huize, de zaken der Oost-Indische Maatschappij te komen bespreken; — doch gelief zelf daarbij in geheugen te nemen, het door mij aan den heer Daum gegeven antwoord, dat ik geene

-ocr page 79-

behoefte had aan partikuliere , confidentiële mededeelin-gen, maar aan eene openbare behandeling (openbaar immers voor alle belanghebbenden bij de Oost-Indische Maatschappij) met gebruikmaking van de drukpers, opdat een ieder ten alle tijde zelf de zaken zou kunnen bestuderen en beoordeelen.

De zaken zijn my steeds te gewigtig voorgekomen, om daarin bloot te staan, voor misvatting, onvolledigheid, onberaden oordeel, als anderzins, — en om niet gegevens van blijvende waarde te bezitten, waarop uien telkens, wanneer noodig, zyne beschouwingen kan grondvesten.

Veroorloof mij nog een enkel woord aan te voeren, ten aanzien van mijnen derden open brief.

Het daarbij verhandelde projekt tot schikking, is mij niet door de Oost-Indische Maatschappij toegezonden. Ik ontving het zeer laat van twee vrienden. Men wenschte mijn oordeel te vernemen, en dat ik dit oordeel door de pers zou openbaar maken in het belang der concurrente crediteuren. Eerst was er tyd noodig voor beoordeeling, vervolgens voor schikking met eenen drukker en heb ik tot \'s nachts 2 ure mij met de redactie bezig gehouden, ten einde het manuscript op den 15 September des ochtends vóór 7 ure bij den drukker kon zijn. — De correctie is ook haastig moeten geschieden.

Alles is, zoo als men zegt, met stoom gegaan.

Indien er dus het een of ander op aan te merken valt, mag het voormelde mij hoop ik, eenigzins tot verontschuldiging strekken.

Zoo werden op bl. 10 twee naast elkander staande woorden in cursijf gedrukt, in strijd met mijne bedoeling, in strijd met het manuscript; — aan die twee woorden heb ik niet bedoeld eene hoogere waarde te hechten, dan aan de voor-gaanden in dezelfde reeks van vragen.

-ocr page 80-

20

Het zal u blijken, dat het gedeelte mijns derden open briefs, hetwelk het eigenlijk onderwerp van uw schrijven uitmaakt, niet door n is opgevat overeenkomstig mijne bedoeling. — Mogt het tevens blijken, dat ik daarvan door onjuiste redaktie oorzaak ben, gelief dan de haast in rekening te brengen, waarin ik schreef.

Voor mij echter, bestaat het misverstand niet.

En nu tot de hoofdzaak.

Het is uw gevoelen, dat in de reeks van volzinnen aanvangende op bl. 3 van den derden open brief met de woorden. »Het bestuur splitst de totaliteit der crediteuren in drie groepenquot; en op bl. 4 eindigende met de woorden: »maar slechts van hetgeen onwettig en onregtmatig is geschied of ivordt voorgewend ten onzen nadeelequot; in het oordeel over de zaak der Oost-Indische Maatschappij misplaatst zijn.

Gij schrijft: »Behalve het verhand Kadipatten en dat »op haar pakhuis, welke door UEd. kwalijk kunnen zijn »bedoeld, verleende de Maatschappij niet een hypotheek.\'\'

Verder: »Geldt het de kwestie van het cederen van »personele vorderingen, versterkt door een zakelijk regt »(raadschuldkennissen) door anderen, dus niet door den ^schuldenaar, verleend, enz.quot;

Veroorloof mij aan te teekenen, dat ik die onderdee-len in de zaak der Oost-Indische Maatschappij niet bedoel.

Ik ben geen jurist, en welligt niet bij magte, om over de kracht en toepasselijkheid van een of ander artikel der wetboeken met succes debat te voeren. — Indien noodig, kunnen belanghebbende crediteuren, met mij, dit aan eenen regtsgeleerde opdragen.

Evenwel wensch ik explicatief te behandelen, wat door mij, in mijnen Berden Open Brief, ter aangehaalde plaatse is bedoeld; want ik wil geenszins mij er aan onttrekken, van dwaling overtuigd te worden, indien ik

-ocr page 81-

mogt hebben gedwaald. Zoo als ik in mijnen open brief van 27 Augustus 1870 schreef aan het bestuur der Oost-Indische Maatschappij te Amsterdam, zal ik steeds bereid zijn, waar mijne dwaling mij mocht blijken, dit openlijk te erkennen.

De Oost-Indische Maatschappij (kantoor Batavia) heeft als creditrice sinds lang hypothecaire regten ten haren name en haren behoeve op onroerende goederen, welke aan anderen toebehooren.

De schuldvorderingen, waarvoor die hypothecaire regten ten waarborg strekken, behooren tot de massa der waarden der Oost-Indische Maatschappij, hare baten.

Volgens de Indische verordeningen zijn de titels dier hypothecaire schuldvorderingen (hypotheek-aden, geregte-UjTce acten, raadschuldkennissen, zijn de in Indië synonieme termen, om die titels uit te drukken) openbaar gemaakt.

Op grond van deze openhaar gemaakte titels van baten der Oost-Indische Maatschappij, heeft, zij in Indië, tot uw jongst vertrek van daar, een vertrouwen genoten, zoo algemeen en uitgebreid mogelijk.

Men stelde gaarne zijne fondsen in handen der Oost-Indische Maatschappij en nam even vertrouwend hare wissels aan, omdat de eigenlijke, innerlijke positie dier Maatschappij onder dien sluijer des geheims bleef, terwijl slechts enkelen door intieme relatiën op de hoogte dei-zaken waren.

Niemand zal het betwisten, dat de Oost-Indische Maatschappij bevoegd was, over de waarden in die titels te beschikken, zoolang zij was in gezonden toestand.

Zedelijk zal niemand het goedkeuren, dat de Oost-Indische Maatschappij er over beschikte ten behoeve van bijzondere personen, en dezen alzoo verhief tot door

-ocr page 82-

28

haar hoven anderen bevoorregten, in een tijdperk waarin zij wist, niet meer in gezonden toestand, ja, nabij het einde van het hellend vlak te zijn, hetwelk haar in den afgrond deed storten.

Imperatief beveelt de eerste alinea van art. 47 van het Indisch Wetboek van Koophandel (art. 47 Nederl. Wetboek van Koophandel) dat zoodra is gebleken, dat het maatschappelijk kapitaal een verlies van vijftig ten honderd heeft ondergaan, de bestuurders verpligt zijn, daarvan aankondiging te doen, in een daartoe ter griffie van den Baad van Justitie aan te leggen register, mitsgaders in het officieel nieuwsblad.

Wanneer wij letten op de balans der Oost-Indische Maatschappij en op de cijfers en omstandigheden, welke daarmede in verband staan, dan schijnt het tijdstip bedoeld bij voormeld wets-artikel reeds veel vroeger aangebroken te zijn, dan tijdens de noodzakelijkheid werd ingezien, surséance van betaling aan te vragen.

Immers thans wordt niet slechts het maatschappelijk kapitaal in zijn geheel verloren geacht, maar zelfs wordt door de een 50, door anderen 60, 70 tot 80 procent geacht, de uitkeering te zijn welke de Oost-Indische Maatschappij zou opleveren, by spoedige of geleidelijke likwidatie.

De juiste bepaling van dat tijdstip, — of wel van het andere tijdstip bedoeld bij de 2de alinea van hetzelfde artikel van het Wetboek van Koophandel, alwaar men leest: »Indien het verlies vijf en zeventig ten honderd bekoopt is de vennootschap van regtswege ontbonden, en zijn quot;de bestuurders persoonlijk en hoofdelijk voor het geheel »jegens derden verantivoordelijk voor alle verbindtenissen, »welke zij, nadat het bestaan van die vermindering aan »lien bekend teas of moest bekend zijn hebben aangegaan\'quot; — (ik herzeg) de juiste bepaling van het tijdstip, waar op de Oost-Indische Maatschappij verkeerde, iu een der gevallen,

-ocr page 83-

29

bedoeld bij art. 47 van liet Wetboek van Koophandel, zal naauwkeurig onderzoek vereischeu, indien men zijn eerste aanbreken zou willen bepalen; — doch liet is te voorzien, dat biyken zal, dat 1 Januari] 1870 zeker niet te vroeg is gesteld.

Van daar, dat ik in mijne brochure getiteld: »De Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente enz. dien datum voor de beoordeeling van de ver-rigtingen van het bestuur, tegenover betrokkenen heb aangenomen.

Reeds met het oog op art. 47 voormeld, beschouw ik alle handelingen, die den eenen Crediteur boven en ten nadeelen van den anderen, in eenen bevoordeelden, alzoo levoorreyten toestand hebben geplaatst — als afkeurenswaardig niet alleen, maar tevens als loopende ter verantwoordelijkheid van de bestuurders of beheerders der Oost-Indische Maatschappij.

Als zoodanig beschouw ik, alle beschikking over waarden, dus ook over hypothekaire sclnddvorderingen. die tot de haten der Oost-Indische Maatschappij behooren; — immers voor zoover de beschikking heeft plaats gegrepen binnen de fatale termijnen, in art. 47 aangewezen.

Gelief bij de beoordeeling van hetgeen ik hierna verder zal schrijven, steeds op den voorgrond te plaatsen en in het geheugen te houden de woorden op hl. 4 van mijnen derden openhrief. »_Er is hier hoegenaamd geene k westie van »regtmatig en in wettigen vorm verkregen of vroeger reeds «hezeten hypotheekregt te bestrijden maar slechts van hetgeen »onwettig en onregtmatig is geschied of voorgeivencl ten »onzen nadeele.

Ik denk er alzoo niet aan, te willen bestrijden, de bijzondere (niet onder de massa (baten) der Oost-Indische Maat-

-ocr page 84-

30

schappij behoorencle) hypotheken, eff\'ekten, aktiën of andere waarden, uitsluitend ten name en ten behoeve van vele geadministreerden voorheen reeds gevestigd; — noch die, welke zij steeds, en huiten de Oost-Indische Maatschappij om, hehhen bezeten, evenmin die welke zij door tusschen-komst, en zelfs uit de ivaarden (baten) der Oost-Indische Maatschappij hehhen verkregen, vóór 1 Januarij 1870 altoos onder de voorwaarden dat zij toen reeds daarvoor wettige, alzoo onbetwijfelbare titels hebben bezeten; zonder welke er geamp;ne bijzondere regten voor hen bestonden.

De dagteekening 1 Januarij 1870 nam ik (waarlijk niet ten nadeele der tegenstanders der belangen der concurrente crediteuren} te eerder aan, omdat uit schrifturen van het bestuur te Amsterdam uitgegaan, en die zonder-twijfel vooraf zijn gegaan door andere schrifturen, uit Inclië, het overtuigend is gebleken, dat de Oost-Indische Maatschappij in het laatst van 1869, reeds verkeerde in geldnood en hare insolventie op het einde van 1869, niet twijfelachtig is geweest, noch voor tal van aandeelhouders, die de balans van 1869 hebben beoordeeld;—noch voor mij, die, uit te zamengebragte cijfers, een wel overtuigd oordeel heb aangenomen.

Indien ik den voormelden en niet eenen vroegeren datum als punt van uitgang heb aangenomen, geschiedde dit, (gelief te gelooven dat ik met alle overtuiging schrijf) omdat ik al de verdragende gevolgen van eenen vroegeren datum bevroedde, op grond, dat ik meen de zaken der Oost-Indische Maatschappij in al hare vertakkingen en betrekkingen met handels- en landbouwondernemingen wel te kennen, en ze (gelief mij deze welligt wat aanmatigende uitdrukking ten goede te duiden) met eenen enkelen blik meen te overzien.

Ik heb mij voor oogen gesteld, die uitgebreide en zich steeds voortzettende reeks van geregtelijke of bui-geregtelijke uitwinningen, van executoriale verkoopcn met

-ocr page 85-

?.]

verlies, van failliet op failliet, van moeijelijkheden voor, welligt zelfs schorsingen vau industriëele ondernemingen en hoeveel meer.

Ik overwoog tevens, dat zoolang de administratie van het kantoor Batavia nog was in hope, dat de aandeelhouder spoedig het maatschappelijk kapitaal zouden storten, zij geenen aandrang in zich zeiven hebben gevoeld, om eene sedert jaren bestaande orde in hunne zaken te verbreken, door verrigtingen ten opzigte van bijzondere personen, welke noodwendig wereldkundig moetende worden, juist den val zouden hebben versneld, welke de indische bestuurders wenschten te voorkomen.

Evenzoo, dat zoolang de Oost-Indische Maatschappij nog bij het publiek vertrouwen had, de bij dezelven belanghebbenden crediteuren of geadministreerden evenmin hebben bedoeld, zich ten nadeele immers van anderen te redden.

Weshalve ik er toe ben gekomen, aan te nemen dat de vóór 1 Jannarij 1870 gebeurde zaken, ten opzigte der crediteuren in het reine geacht kunnen worden te zijn; — hoezeer welligt zelfs deze of gene, als een gevolg van het verhandelde in de algemeene vergadering te Amsterdam in Mei 1869 (behandeling der balans van 1868) aanleiding kan hebben gehad, om zich in zake der Maatschappij reeds vroeger te sécureren.

Wat ik wensch te bestrijden: is in de eerste plaats: dat men aan crediteuren a deposito (welligt ook aan andere crediteuren) heeft uitbetaald, sommen zonder in achtneming van den termijn van opzegging, alzoo bij anticipatie, vóór den oorspronkelijk bepaalden vervaldag; — in het algemeen schulden welke ten dage der gedane betaling nog niet opeischbaar waren, en welke volgens artikel 758 van het Nederlandsch-Indische Wetboek van Koophandel

-ocr page 86-

(art. 773 van Nederlauclsche Wetboek van Koophandel) in geval van faillissement in den lioedel behooren te worden teruggebragt.

De Java Bode, de bier in circulatie gekomene, de door mij particulier uit Inclië ontvangene berigten, maken daarvan melding.

Veroorloof mij n, eene handeling van het kantoor te Batavia, mij zeiven betreffende, te melden, hetwelk bewijst , dat begrippen van loyaliteit en regtvaardigheid niet steeds bij dat kantoor hebben voor geheerscht. \'t Is een tegenhanger van de begunstiging van anderen.

Toen ik in Januarij 18G7 eenig geld aan het kantoor Batavia, a deposito gaf, geschiedde dit volgens brief van het kantoor Batavia dd. 12 Januarij 1867, door u zelf\' onderteekend, onder voorwaarden van eene jaarlijksche rente van 7 %, zesmaandelijks te betalen en eenen weder-zijdschen opzeggingstermijn van veertien dagen.

Toen, na uw vertrek te Batavia kwade geruchten in omloop kwamen, eischte mijn gemagtigde op den 7 Mei 1870 mijne fondsen op en verzocht van die opzegging een schriftelijk bewijs. Dat later toegezonden bewijs heeft bestaan in eenen brief van dien datum, waarbij werd aangenomen de betaling te doen over drie maanden.

Was deze anders gestelde termijn eene loutere vergissing?

Het was toeval dat mijn gemagtigde toen niet op de hoogte der verpligting der Maatschappij jegens mij was (van mij had hij nog geen schrijven ontvangen), doch toen hij den 14 Junij 1870 van de zaak bewust, zich naar het kantoor Batavia begaf en daar bij herhaling terugkwam omdat de chef zich niet liet zien, verklaarde een ondergeschikte (tevens procuratiehouder?) dat men tot betalen niet in staat was; beloovende echter de zaak te zuilen regelen. Deze regeling heeft daarin bestaan, dat het kantoor Batavia bij brief van 16 Junij den betalingstermijn stelde op ultimo Jnnij 1870.

-ocr page 87-

33

Men beschouwde alzoo eenvoudig de op den 7 Mei 1870 gedane opzegging als nul en geener waarde. Is dit laatste goede trouw?

Gij zult liet mij alzoo wel ten goede willen duiden, dat ik, uithoofde van mijn belang tot het aannemen van eeue overtuiging bevoegd, ja verpligt, niettegenstaande uwe verzekering, dat de handelingen der Oost-Indische Maatschappij »de meest gestrenge toets aan de eisclien der »icet en der goede trouw kunnen doorstaanquot; verklaar ex-geen vertrouwen op te hebben, dat daarbij alles is toegegaan, zooals had behooren te geschieden.

In de balansen van voorgaande jaren, van 18(39, van die aangeboden aan den Eegter, en de daarin jaren achtereen als haten voorgespiegelde cijfers, die nu in snelle opvolging, tot een gezamenlijk bedrag van milli-oenen worden erkend als geener waarde, en afgeschreven zijn of ter afschrijving worden voorgedragen, en waarvan het beloop zal toenemen, zoodra eene deskundige schatting van de waarde der landbouw- en industriele ondernemingen, welke de Oost-Indische Maatschappij toebe-hooren, zal hebben plaats gevonden; —in de bekend geworden feiten ten aanzien van de behandeling van zaken, hetzij ze velen te zamen. hetzij bijzondere personen betreffen, lees ik niet slechts eene ongehikkige geschiedenis , — maar tevens eene andere, waarin ik vaak ontmoet begrippen, die niet overeenstemmen, niet die, welke ik mij voorstel eigenaardig te behooren aanwezig te zijn in goede, trouwe behandeling van zaken.

Welligt dwaal ik; doch veroorloof mij te vragen.

Eene run op de depóts in Indië is opgegeven, als de catastrophe welke de Oost-Indische Maatschappij in tijde-lijken nood zou hebben gebragt; — waren niet de vele in Nederland te protesteren wissels, de eigenlijke oorzaak van dien nood? — Zijn de dagteekeningen van de getrokken wissels niet antérieur aan die van den Indischen

3

-ocr page 88-

:^4

telegram, waarop men zich beroept? Welke is de som der geprotesteerde wissels, welke die der opgeeisclite depóts? — Ik doe deze vragen met liet oog op art. 105 en 106 van het Nederlandsch-lmlische Wetboek van Koophandel (art. 100 en 107 van het Nederlandsch Wetboek van Koophandel).

Kunnen de woorden van den Indisclien telegram »Bussiness going on regularly, hit call for reimbursement\'\'\'\' op zich zeiven doen denken, aan eene onvoorziene ramp. Die woorden beteekenen toch niets anders dan: »De zaken gaan geregeld voort, doch er wordt geld opgeeischt.quot;

Vooroorloof mij n te vragen, of het op zich zelf-staande feit, dat voor f 1,595,279 aan wissels van het kantoor Batavia is geprotesteerd en onbetaald gebleven, een basis is voor vertrouwen? Behooren niet de zooeven aangehaalde wets-artikelen bij iedere ivisséltrekk\'mg in aanmerking te komen.

Ik heb verklaard mijn vertrouwen te ontzeggen aan de bestuurders der Oost-Indische Maatschappij. Ik heb dit niet gedaan louter uit ergdenkenheid, maar als een gevolg van logische beschouwing op zedelijk en finantieel gebied, gegrondvest op feiten, in liet groot en klein; — feiten hier uit den mond van anderen, uit Indië door openbare gedrukten, of particuliere mededeelingen vernomen, zich parende aan opmerkingen, waartoe de balans en andere van de Oost-Indische Maatschappij uitgegane gegevens, aanleiding hebben gegeven.

In mag u in gemoede afvragen, of ik ten regte of ten onregte heb geoordeeld en besloten?

Ik mag u zelfs in gemoede afvragen, of — zij liet ook dat mijn openlijk optreden in de zaak der Oost-Indische Maatschappij al voor haar lastig en onaangenaam moge

-ocr page 89-

zijn, — ik, door in het openbaar mij te doen hooren, niet in zedelijken zin wel heb gehandeld ten opzigte van zoo-velen , die weinig of niets van de zaken der Oost-Indische Maatschappij weten, en zelfs geen draad in het kluwen wisten te vinden, om te kunnen geraken tot ontwikkeling?

Doch ik ga voort met het hoofdonderwerp van uw en dit schrijven.

In de tweede plaats, bestrijd ik, dat het kantoor Batavia in het tijdperk, dat het reeds moest weten, dat de Oost-Indische Maatschappij haren val nabij was, uit haar fonds van waarden {hare haten) aan eenige, welligt zelfs aan aan vele personen cessien bij genigtelijke acten heeft gedaan aan een deel, welligt het meerendeel harer hypothecaire regten {schuldvorderingen); — vooral zijn zoodanige cessiën geschied aan de crediteuren der Maatschappij, die bij hare administratie onder den naam van geadministreerden bekend zijn.

Door deze cessien in ivettigen vorm zijn benadeeld de andere geadministreerden die nog niet op die wijze bedeeld zijn, en evenzoo de concurrente crediteuren.

Tot goed verstand van dit onderdeel der zaak, veroorloof ik mij het navolgende geval te vermelden, waarin ik zelf werkzaam ben geweest en waarvan ik de bewijzen in handen heb. De namen van personen blijven achterwege.

N.N. droeg aan het kantoor Batavia nu bijna 4 jaren geleden af eene som van ƒ 15,000 met verzoek die op hypotheek te plaatsen; hij ontving mededeeling dat voor hem dat

hypotheek genomen was, op het landgoed...... en in de

rekeningen courant, welke hij periodiek ontvangt, is dat hypotheek steeds vermeld. — Ruim vier jaren lang was hij buiten twijfel of hij bezat werkelijk hypotheekregt. — Wat gebeurt er echter. — Zijn gemagtigde in Indie. dooide geruchten, kort na het vertrek naar Nederland van

3*

-ocr page 90-

36

een der Indische administrateuren, in omloop, begrijpt, dat liet verkieslijk is voor N.N. het hypotheek niet langer in handen der Oost-Indische Maatschappij te laten, begeeft zich naar het kantoor Batavia en verzoekt den 7 Mei 1870 overgifte der hypotheek-akte. — De toezending wordt beloofd, doch vindt eerst plaats bij brief van het kantoor Batavia dd. 16 Junij 1870; dus zes weken later.

En welke is de wettige titel die toegezonden wordt? Eene gerechtelijke acte van cessie van hypotheek eerst op den 17 Mei 1870 en alzoo tien dagen, na die gedane opeiscliing gepasseerd. — Gedurende eenige jaren had NN\'s hypothecaire regt niet bestaan.

Hoevelen hebben in dit geval verkeerd, en verkeeren er welligt nog in ? _

In de derde plaats bestrijd ik, dat de hypothecaire regt en {schuldvorderingen) der Oost-Indische Maatschappij, welke nog niet in wettigen vorm aan geadministreerden zijn overgedragen, ten behoeve van andere geadministreerden worden gereserveerd, alsof zij op die regten aanspraak hebben; — hetwelk volgens de door mij aan te halen wets-artikelen niet het geval is.

Aanteekeningen in koopmansboeken en rekeningen-courant, kunnen geene hypothecaire regten aanbrengen, aan eenige schuldeischers, ten nadeele van andere schuldeischers.

Het Nederlandseh-Indisch Burgerlijk Wetboek, hetwelk, in deze aangelegenheid, voor een ieder duidelijk moet zijn, zegt:

Art. 1171. »Hypotheek kan alleen bij authentieke acte »worden verleend; uitgezonderd in de gevallen bij de wet »uitdrukkelijk aangewezen.quot;

Art 1172. »De verkoop, cessie en toedeeling eerier ^hypothecaire schuld kunnen alleen bij authentieke acte ge-* geschieden.quot;

Art. 1179. »I)e inschrijving der hypothecaire ver-

-ocr page 91-

37

»hancïen moet geschieden in dc daartoe bestemde openbare »registers.quot;

»Bij gebreke van die inschrijving heeft de hypotheek »geen kracht hoegenaamd, zelfs niet ten opzigte van schuld-»eischers die geen hypothecair verband hebben.\'\'\'\'

In verband met deze wettelijke regelen, staan de artikelen 26, 31 en 34 der bepalingen omtrent de invoering van en den overgang tot de nieuwe wetgeving in Neder-landsch Indie, waarbij den vorm der geregtelijke aden en inschrijvingen in zake van hypotheken is geregeld, — en waarover wel geen verschil van gevoelen zal bestaan.

Ik betwijfel of er wel een enkel jurist zal aangetroffen worden, die de stelling zou willen verdedigen, dat de koopmansboeken, brieven of rekeningcn-courant der Oost-Indische Maatschappij aan de nog niet bedeelden wettig regt op, of voor nadere verkrijging van hypothecair verband, opleveren in den tegenwoordigen stand der zaken dier maatschappij, — zij het ook op de onroerende goederen van anderen.

Door het vorengemelde zal het duidelijk zijn; wat ik onder voorgewende hypothecaire regt en heb bedoeld; — \'t zijn geen andere, dan die, welke men uit de koopmansboeken heeft willen afleiden, te bestaan.

In de vergadering van 17 Augustus 1870 te s\'Hage hebt gij de (ook door de Java Bode vermelde) ter zake voorschreven bestaande toestanden erkent, de wijze van behandeling verdedigd. — Ik ben toen daar tegen op gekomen en heb dit nader gedaan, onder No. lü, dei-vraagpunten opgenomen in mijne brochure van 27 Augustus 1870, getiteld: »De Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente enz.

-ocr page 92-

38

Indien men welligt zon willen beweren, dat in deze aangelegenheid liet geval zich voordoet van: »Cederen van personele vorderingen versterkt door een zakelijk regt (raadsclmldkennissen) door anderen, dus niet door de schuldenaar verleendquot; woorden welke ik nit uwen brief overneem; — dan is daardoor het wezen der zaak niet veranderd.

De geadministreerden hebben hypotheken begeerd, de Oost-Indische Maatschappij heeft ze in schijn bezorgd, doch niet in voldoenden en wettigen vorm, noch van wettige kracht. — Alle verrigtingen tusschen de Oost-Indische Maatschappij en de geadministreerden echter hebben ten grondslag gehad, het aannemen van het bestaan van een, echter onwettig hypotheek.

Er is alzoo tusschen partijen eene overeenkomst, welke hunne wederkeerige regten en verpligtingen regelt. — De termen dier overeenkomst kunnen gewyzigd zijn door latere bijzondere acten, brieven enz. — doch zijn deze niet aanwezig, dan zal wel als voorwaarde der overeenkomst moeten gelden, de primitieve mededeeling door het kantoor Batavia van de voorwaarden van vestiging van het veronderstelde hypotheek en wat de rekeningen-courant aanwijst, — welke primitieve mededeeling zonder twijfel zal overeenstemmen met de voorwaarden, waaronder de Oost-Indische Maatschappij van den derde {den andere, dat is den eigenaar van het onroerend goed) hypothecair-regt heeft verkregen.

Aangezien de termijn van opzegging van hypothecaire schuldvorderingen in Indië, gewoonlijk is drie maanden voor geringe, zes, ja soms twaalf maanden voor groote sommen, is alzoo (behoudens onderzoek ten aanzien van ieder geval in het bijzonder) in het algemeen aan te nemen, — dat zij, die aan het kantoor Batavia geld afdroegen , om op hypotheek te worden geplaatst, aan dien termijn gebonden zijn; — dat dus hunne vordering, in het

-ocr page 93-

39

é

algemeen althans, niet opvorderhaar was, ten dage dat de cessie van hypotheek ten hunnen behoeve plaats greep, of ten dage dat de Oost-Indische Maatschappij het verzoek om surséance van betaling inleverde.

De gansche zaak van het hypotheek (hoewel vóór dien tijd nog niet wettig gevestigd) te negeren, zou niet opgaan, want de brieven, koopmansboeken, rekeningen-courant, zouden daartegen getuigen. — Men mag dit ook niet van de goede trouw veronderstellen.

Maar gesteld, dat die weg werd ingeslagen, dan zou daarmede nog niets gewonnen zijn.

Immers, ook ten opzigte van eene personele schuld-vorder In (j , rijst met het oog op artikel 758 van het Nederlandsch-Indisch Wetboek van Koophandel de vraag of de vordering opeischbaar was, ten dage dat die ten bate des schuldeischers werd gerealiseerd.

Daar, waar ter zake een ander bewijs van opeisch-baarheid, dan die betreffende het hypotheek niet kan worden geleverd, — en dit zal wel in de meeste der gevallen niet kunnen geschieden, — omdat men, ten tijde der afgifte van het geld, geene aanleiding had, en ook zelfs later wel niet zal gehad hebben, om zoodanig ander bewijs bestaan te geven — zou dus behooren te worden opgezien, naar hetgeen bij het kantoor Batavia algemeen gebruik is geweest, ton aanzien van de opzegging van aanvertrouwde kapitalen, (waaromtrent het in de Indische bladen zelfs openbare annonces heeft gedaan) — en dan zal men drie en zes maanden naar gelang de hoogere of lagere rente als opzeg(jinlt;j-tennijnen aantreffen, als regel voor beslissing in deze.

Ik heb (als uitzondering op den algemeenen regel) in der tijd veertien dagen als dien termijn verkregen; — doch de crediteuren d deposito in liet algemeen hebben zoodanigen korten termijn niet tot voorwaarde.

Ergo — er zal behooren te worden bewezen dat er

-ocr page 94-

40

opzegging op eeneu bepaalden dag hel)be plaats gevonden, — en dat de nitkeering niet is gescliied, vroeger dan den betalingstermijn, zal de bevoorregte in het ge-notene kunnen gehandhaafd blijven.

Eindelijk, in deze aangelegenheid, nog dit: Het kan er niet toe afdoen, of het verhonden onroerend goed, niet aan de Oost-Indische Maatschappij maar aan eenen derde (aan een . ander) toebehoort, en of deze in de cessie van het hypothecair verband heeft toegestemd.

Er is bij mij slechts sprake van cessie door de Oost-Indische Maatschappij van het regt, dat zij hezat op haren naam, en dat alzoo in zich hield eene sclmldvorde-ring, eene hate, ten behoeve van de massa baars boedels.

Ik heb nimmer in het oog gehad, in de zaak der Oost-Indische Maatschappij te trekken, zaken tusschen andere personen verhandeld, zonder de baten des boedels der maatschappij te treffen, — en slechts opgezien naaide aanrading van haten, welke tot hare massa hehooren.

Doch waar die haten tusschen de verrigtingen van anderen staan, en ook slechts overschrijving geschied is in de boeken der Oost-Indische Maatschappij, wensch ik oordeelend opgetreden te zien, of de tusschenkomst der Oost-Indische Maatschappij aandruischt tegen de belangen der concurrente crediteuren.

Zoo ja, dan vermeen ik, dat redres behoort plaats te vinden, indien de voorschriften van het Wetboek van Koophandel daartoe aanleiding geven.

In de koopmans-hoelchotiding is er een regel, die in deze zaak tot rigtsnoer kan dienen: gt;-Geen débiteur zonder crediteurof omgekeerd.

Is er eene som, eene waarde, uit het fonds afgedragen aan eenen crediteur, dan behoort er te zijn eene gelijke, som, welke in het fonds is aangebragt door eenen débiteur.

-ocr page 95-

41

Heeft de rlebiteur dit gedaan, omdat hij debiteur was van dc Oost-Indische Maatschappij, dan mag geen derde daarvan voordeel trekken; maar slechts de hordei der maatschappij.

En indien die derde, als crediteur der Maatschappij het genot er van heeft gehad, is dit strijdig met hetgeen behoort, in den stand van zaken der Maatschappy.

In de vierde plaats vermeen ik ten regte te bestrijden, dat de gansche rekening der gcadministreerden niet bij de balans en bij behoorende schrifturen is verhandeld.

De rekening der geadministreerden omvat de navolgende hoofdonderwerpen:

a. de primitieve en de later aan geadministreerden toegedeelde hypothecaire regten {schuldvorderingen) der Oost-Indische Maatschappij op anderen, eigenaren van onroerende goederen

h. de kapitaal-rekeningen van die geadministreerden, die zonder üisschenkomst der Maatschappij, op eigen naam steeds hebben bezeten onroerende goederen, hypothecaire schuldvorderingen, effekten, actiën en andere kapitaal-waarden waarover de Oost-Indische Maatschappij niet dan op specialen last mag, noch kan beschikken; — en alzoo in zuiveren zin geadministreerde waarden.

c. de kapitaal-rekening, — van die geadministreerden. die door tusschenkomst der Maatschappij hetzelfde hebben verkregen, op eigennaam-, en alzoo op dezelfde termen; doch waarvan de groep der personen zich splitst in twee klassen.

1°. Zij, die vóór de fatale termijnen, aangegeven in art. 758 en volgende van het Nederlandsch-Indisch Wetboek van Koophandel, dat alles hebben erlangd en dus in het ongestoord genot behooren te blijven.

2°. Zij, die linnen die fatale termijnen daarin zijn geraakt, en aan verstooring bloot staan.

-ocr page 96-

42

d. De kapitaal-rekeningen dier geadministreerden. die nog geene der voormelde waarden op eigen naam, wettelijl-, bezitten, en slechts bij de boeken er mede bedeeld zijn; — die alzoo geene andere regten hebben dan van concurrente crediteuren.

e. De andere, onderscheidene, geldelijke aangelegenheden van alle voormelde klassen van geadministreerden ; — zoo als de geïnde rendementen van verkochte vastigheden, effecten, actiën enz. de te gelde gemaakte hypothecaire of andere sclmldvorderingen, de renten, en hoeveel meer, waarvan het geldswaardig bedrag in de kas der Oost-Indische Maatschappij is gevloeid en bij hare boeken gevoegelijk behoort te zijn verhandeld in het credit der geadministreerden; — voor welke bedragen zij niet als hevoorregte, maar slechts als concurrente crediteuren kunnen worden erkend.

Door het voormelde wordt het duidelijk dat de rekening der geadministreerden, waarin, (zelfs in die van een enkel persoon) vele zaken van onderscheiden aard, kunnen zijn te zamen geweven, voor den concurrenten crediteur eene aandachtige bestudering waard is.

Ik beschouw het weglaten van de rekening der geadministreerden in de aan den regter aangeboden balans in strijd met de wet; en wensch liefst aan te nemen, dat dit is geschied, omdat het hoofdkantoor der Oost-Indische Maatschappij te Amsterdam niet in het bezit dier rekeningen of der noodwendig te kennen détails was.

Door die weglating worden, zooals hiervoren blijkt, tal van zaken, gelijktijdig, stilzwijgend, onttrokken aan het wettelijk toezigt en oordeel, van regter, curator, crediteur, die ieder, in geval van aanvraag van surséanse of van faillissement , daartoe bevoegd zijn.

Art. 802. Nederlandsch Wetboek van Koophandel

-ocr page 97-

43

(art. 78S Nederlaudsch-Indisch Wetboek van Koophandel) luidt: »De balans moet inhouden de opyave en waardering »van alle de roerende en onroerende goederen van den »gpfaillieerde, den staat der sclmlden en insclmlden, met ^vermelding der namen van de schuldenaren en sclmld-»eischers, en lijvoeging van zoodanige aanwijzingen, als »waamit de staat zijner zaken kan ivorden heoordeeldy

Daarmede staat in verband artikel 903 (889), waarbij de overlegging eener balans bij het verzoekschrift, om surséance van betaling is voorgeschreven.

Door gaken van de balans weg te laten, wordt inbreuk gemaakt op de wet, welke geene uitzondering gedoogt; op de bij artikel 862 aan den curator toegekende magt, tot rangschikking der crediteuren, op de bevoegdheid der crediteuren, volgens artikel 864, om tegen de rangschikking in verzet te komen.

Met het oog op de wet, vraagt het gezond verstand zich af: waar zou het heengaan, indien de wet bevoegdheid gedoogde, iets van de balans weg te laten? quot;Waar zou de grens zijn voor bevoegdheid of onbevoegdheid? Welke schromelijke praktijken zouden er uit kunnen voort-vloeijen, indien bevoegdheid in eenig opzigt met goeden grond gesusteneerd kon worden?

Het is de wet, des noodig de regter, die heeft te beslissen over regten of voorregten in eene zaak als deze; — en niet degene die surséance aanvraagt, of failliet is.

Ten einde mijne beschouwingeng in deze voor zoo-velen gewigtige zaak der Oost-Indische Maatschappij te verhelderen, is het welligt noodig, het standpunt aan te wijzen, waarop ik mij in de beoordeeling plaats.

De concurrente crediteur kan genoegen nemen, met iedere voorloopige schikking met de Oost-Indische Maatschappij, welke zijne wenschen bevredigt, hetzij door

-ocr page 98-

44

dadelijke betaling, hetzij door degelijke waarborgen voor latere betaling, van zóóveel aan kapitaal en rente (welke beide voor hem een zijn en zich zamensraelten in eene totaalsom) als hij réalisabel acht.

In dit geval behoeft hij zich met de zaken der Oost-Indische Maatschappij niet in te laten.

Iets anders echter is het, wanneer hij geene bevrediging van zijn belang te gemoet ziet; — wanneer hij in het algemeen geen vertrouwen, uit welken hoofde ook, op eenen goeden uitslag heeft.

In dit geval ziet hij scherp toe, en streeft er naar, zooveel mogelijk te realiseren, en terwijl hij zelf zich gewillig onderwerpt aan de regelen der wet, die hij in eerbied houdt, gevoelt hij er behoefte aan, dat niemand zich aan de wet onttrekt, om daaruit voordeel te trekken , met benadeeling zijner belangen.

Dit wettig égoïsme zal wel niet gelaakt worden.

De mensch is gaarne edelmoedig uit eigen beweging en zal in dat geval vrijwillig van regten afstand doen; — doch het zedelijk gevoel heeft in het algemeen afkeer van onregt.

Indien de concurrente crediteur wel overtuigd is, dat men in de zaak der Oost-Indische Maatschappij hem onregt aandoet, hein benadeelt en anderen bevoordeelt, komen zijn eigenbelang en zijn zedelijk gevoel, beiden, daartegen op; en zal hij het uiterste zijner regten gehandhaafd willen zien.

Zoo zal hij alsdan in zake de Oost-Indische Maatschappij naar de faillietverklaring als middel aangrijpen, om niet tegenover anderen benadeeld of onregt aangedaan te worden. — Hij zal dit welligt zelfs doen, al wist hij daardoor zich opofferingen te moeten getroosten. Hoe vaak zijn niet groote opofferingen met zelfvoldoening gedragen, om een principe, hetwelk gehuldigd wordt als goed, als te behooren tot de groote belangen der Maatschappij, waar in men leeft, te handhaven.

-ocr page 99-

45

Hoe veel te meer dus in deze zaak. waarin herstel van onregt kan bijdragen. om de wonden die de Oost-Indische Maatschappij aan zoovelen, zoo gevoelig heeft toegebracht, minder pijnlijk, minder nadeelig in hare gevolgen te doen zijn.

De concurrente crediteur vraagt zich alzoo af, welke lotsverbetering hem in geval van faillietverklaring te wachten staat, tegenover den toestand die hem thans te zien \'is gegeven, en brengt hij alzoo voor een voorloopig accoord in rekening, hetgeen in de faillietverklaring hem zal baten.

Met het oog daarop, maakt hij zijne berekeningen, wanneer hem een niet bevredigend voorloopig accoord wordt voorgesteld.

Doch hy wenscht vooral geene berekeningen in het blinde te maken, en daarom gevoelt hij behoefte aan volledige, aan in den waren zin des woords eerlijke opening van zaken.

Het voren omschrevene standpunt wordt door mij ingenomen.

Er van overtuigd, dat daarin niets te laken valt, heb ik nimmer geaarzeld, er in het openbaar voor uit te komen.

Ik heb in dezen nimmer gestreefd naar proselytisme, integendeel heb ik steeds^ en ook in de vergadering van 17 Augustus gezegd, dat ik naar mijne overtuiging zou handelen, al zou ik alleen staan.

Doch, zooals ik reeds schreef, ik heb bondgenoten gevonden, personen die met mij eenstemmig denken, en die er prijs op stelden, dat ik in het belang van velen in het openbaar zou optreden, zooals ik reeds eigener beweging meende daardoor wel te zullen handelen.

Daaraan hebben mijne reeds uitgegevene open brieven hunne wording te danken.

In de rigting mijner denkbeelden en overtuiging, ga ik er toe over, de thans tusschen ons gevoerde briefwisseling openbaar te maken.

-ocr page 100-

4fi

Dit kan niet tegen uwe bedoeling zijn. Gij hebt ongetwijfeld geene gedachtenwisseling met mij geopend, om te treden in eene intieme, eene voor anderen afgeslotene betrekking.

Het denkbeeld van eene behandeling der zaak in het openbaar moet, dunkt mij, uwe goedkeuring wegdragen.

Ik verschaf u daardoor gelegenheid, om degenen, die naar uwe wijze van zien, er behoefte aan hebben, te beter gerust te stellen; — indien mijne stellingen, beschouwingen en gevolgtrekkingen onjuist zyu.

Gelief wel te gelooven, dat ik nimmer beoogd heb te verontrusten, degenen wier belang niet is in harmonie, met het belang der concurrente crediteuren der Oost-Indische Maatschappij.

Doch indien er zijn, die zich er door hebben verontrust, gelief daartegenover te stellen, dat de andere klassen van crediteuren, door mijn schrijven eene bemoediging moeten ondervinden.

Bij de overtuiging welke ik heb, acht ik het voor de geadministreerden, wier belangen in eenig gevaar kunnen komen, waarlijk verkieslijk dat zij er té eerder mede bekend zijn.

Een gevaar vermindert naarmate het beter bekend is.

Het zal eene aanleiding zijn, om zich ook te eerder naar zijne toekomst te schikken; — terwijl het voortgaan in illusiën, later, als het tegen mogt vallen, te meer zou berouwen.

Maar ook voor eene eventuele schikking met de Oost-Indische Maatschappij zelve, is het nuttig dat men vroegtijdig voorbereid zij en kunne beramen.

Van zekere zijde heb ik hooren wijzen op weduwen en weezen onder de geadministreerden; doch zij die dit doen behooren niet te vergeten, dat dit ons medelijden verdienend deel der belanghebbenden, evenzeer wordt aangetroffen onder obligatie-, wissel- en dépothouders.

-ocr page 101-

47

Ik eindig met de betuiging , dat zoodra het mij blijken zal, dat, en waarin, ik mogt hebben gedwaald in mijne schrifturen, ik in het openbaar iedere dwaling zal erkennen.

Een ieder, en voorzeker behoort ook gij daaronder, zal wel overtuigd zijn door mijne schrifturen zeiven, dat ik uiet ligtvaardig ben te werk gegaan, dat ik mij de moeite heb gegeven, om door het lioers heen, met de zaken der Oost-Indische Maatschappij bekend te worden, en dat ik met geen ander doel schreef en thans schrijf, dan om te bevredigen mijne overtuiging, dat ik daardoor wel handel.

Gelief de verzekering aan te nemen van de U Hoogwelgeboren verschuldigde onderscheiding, waarmede ik verblijve,

Hoog welgeboren Heer,

Uiv Dienstw. Dienaar,

C. CASTENS.

\'s Hage, 22 September 1870.

-ocr page 102-

VIERDE OPEN BRIEF aan de Concurrente Crediteuren der * Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente.\'\'\'\'

Door de Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente is in de vergadering van 16 September 1S70, onder de opgekomene crediteuren uitgedeeld:

a. een projekt tot regeling van de zaken der Oost-Indisclie Maatschappij.

1). eene nota van toelichting op dat projekt. c. eene globale becijfering. — Afwikkeling van de uitstaande zaken der Oost-Indische Maatschappij naar de termen der ingediende regeling.

Voor zooveel mij bekend, heeft de Maatschappij die stukken (noch voor, noch na de vergadering) niet toegezonden aan crediteuren; — doch ik twijfel er niet aan dat ieder belanghebbende ze, op aanvraag, zal kunnen bekomen.

Ik heb het projekt in mijnen derden open brief on-gunstig beoordeeld en de aanneming er van ontraden.

-ocr page 103-

49

De te Amsterdam gehouden vergadering heeft ten aanzien van het projekt zeiven geen resultaat opgeleverd: — liet is, naar mij is medegedeeld niet in discussie gekomen.

De oorzaak daarvan lezen wij in het rapport van het comité uit crediteuren gedagteekend 16 September, hetwelk aan crediteuren sedert is toegezonden.

Het is zonder twijfel een weinig bemoedigend verschijnsel, dat eene maand tijds is verloopen en dat het comité, op don dag vóór de verschijning voor den Hoor/en Baad moet verklaren, wat in haar rapport voorkomt, omtrent gemis aan licht en voldoende gegevens; — zoodat het comité, de behandeling van het projekt ter zijde stellende, is moeten overgaan, tot het voorstel, om te appuijeren een verzoek bij den Hoogen Raad, tot het houden van eene nadere comparitie; — alzoo tot uitstel van liet nemen eener beslissing op liet door het bestuur der Oost-Indische Maatschappij gedaan verzoek tot verkrijging van surséance van betaling.

Ik wensch het comité bij dezen mijne hulde toe te brengen wegens den in dezen oogenblik aangewezen uitweg, om groote moeijelijkheden te voorkomen; en ik hoop van gauscher harte, dat de Hooge Raad gunstig, op het in het in midden getreden verzoek, zal gelieven te beschikken.

Doch tevens wensch ik mij zeiven geluk, dat het comité, met mij eenstemmig denkt ten aanzien van de wenschelijkheid, om over geen projekt tot schikking te beslissen, zonder voldoende gegevens in de zaak der Oost-Indische Maatschappij.

Tevens heb ik het op prijs gesteld, dat het eenige lid van het comité, hetwelk ik dezer dagen heb gesproken in ondubbelzinnige woorden, zijne eenstemmigheid met mij heeft te kennen gegeven, ten aanzien van den algemeenen draad, welke door de reeks mijner denkbeelden loopt.

4

-ocr page 104-

VIERDE OPEN BRIEF aan de Concurrente Crediteuren der »Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente.quot;

Door de Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente is in de vergadering van 16 September 1870, onder de opgekomene crediteuren uitgedeeld:

a. een projekt tot regeling van de zaken der Oost-Indische Maatschappij.

h. eene nota van toelichting op dat projekt. c. eene globale becijfering. — Afwikkeling van de uitstaande zaken der Oost-Indische Maatschappij naar de termen der ingediende regeling.

Voor zooveel mij bekend, heeft de Maatschappij die stukken (noch voor, noch na de vergadering) niet toegezonden aan crediteuren; — doch ik twijfel er niet aan dat ieder belanghebbende ze, op aanvraag, zal kunnen bekomen.

Ik heb het projekt in mijnen derden open brief ongunstig beoordeeld en de aanneming er van ontraden.

-ocr page 105-

49

De te Amsierdam gehouden vergadering heeft ten aanzien van het projekt zeiven geen resultaat opgeleverd: — het is, naar mij is medegedeeld niet in discussie gekomen.

De oorzaak daarvan lezen wij in het rapport van het comité uit crediteuren gedagteekend 16 September, hetw elk aan crediteuren sedert is toegezonden.

Het is zonder twijfel een weinig bemoedigend verschijnsel, dat eene maand tijds is verloopen en dat het comité; op den dag vóór de verschijning voor den Hoor/en Raad moet verklaren, wat in haar rapport voorkomt, omtrent gemis aan licht en voldoende gegevens; — zoodat het comité, de behandeling van het projekt ter zijde stellende, is moeten overgaan, tot het voorstel, om te appuijeren een verzoek bij den Hoogen Raad, tot het houden van eene nadere comparitie; — alzoo tot uitstel van het nemen eener beslissing op het door het bestuur der Oost-Indische Maatschappij gedaan verzoek tot verkrijging van surséance van betaling.

Ik wensch het comité bij dezen mijne hulde toe te brengen wegens den in dezen oogenblik aangewezen uitweg, om groote moeijelijkheden te voorkomen; en ik hoop van ganscher harte, dat de Hooge Raad gunstig, op het in het in midden getreden verzoek, zal gelieven te beschikken.

Doch tevens wensch ik mij zelven geluk, dat het comité, met mij eenstemmig denkt ten aanzien van de wenschelijkheid. om over geen projekt tot schikking te beslissen, zonder voldoende gegevens in de zaak der Oost-Indische Maatschappij.

Tevens heb ik het op prijs gesteld, dat het eenige lid van het comité , hetwelk ik dezer dagen heb gesproken in ondubbelzinnige woorden, zijne eenstemmigheid met mij heeft te kennen gegeven, ten aanzien van den algemeenen draad, welke door de reeks mijner denkbeelden loopt.

4

-ocr page 106-

50

Lk ben er van overtuigd, dat bedoeld lid van het comité, en zonder twijfel ook de overige leden, zich niet door eene ligtvaardige behandeling der zoo gewigtige zaak der Oost-Indische Maatschappij, zij het ook slechts in zedelijken zin, zullen blootstellen aan een verwijt, van niet in ieder opzigt de belangen der onderscheidene groepen van crediteuren, ook in derzelver onderling verband, te hebben overwogen.

Het verslag van het comité strekt mij daartoe tot waarborg.

Het comité heeft eenige welwillende woorden over, voor het projekt tot regeling: — vooral plaatst het het denkbeeld eener schikking zeer op den voorgrond.

Ongetwijfeld ligt in ieder projekt een goede kiem; en zooverre de hoofddenkbeelden er van bestaan in beschikking over baten ten behoeve der crediteuren.

Behalve het door mij aangegeven projekt, (waarvan ik ter goeder ure de motieven zal mededeelen) zijn reeds twee andere projekten ontworpen, welke van dat der Oost-Indische Maatschappij afwijken, en in openbare drukwerken almede zijn aanbevolen.

In de hoop, dat de Hooge Raad eene gunstige beslissing zal gelieven uit te spreken, en dat er door nederlegging van meer solide gegevens ter griffie van den Raad, te betere grondslagen over oordeel zullen opdagen, kan het vooreerst de tijd niet worden geacht, om over een projekt te handelen.

Van mijne zijde, laat ik dit onderwerp vooreerst in

rust.

Doch ik wensch aan mijne lotgenoten kennis te doen verkrijgen, van eene briefwisseling tusschen Jhr. Mr. F. Junius van Hemert, (administrateur van het kantoor der Oost-Indische Maatschappij te Batavia) en mij.

-ocr page 107-

51

Onze brieven worden u hierbij aangeboden.

Daarbij wordt verhandeld de zaak der hypothecaire regten (schuldvorderingen) welke de Oost-Indische Maatschappij tot onlangs beeft gehad, en waarvan, zoowel volgens de Java Bode als andere periodieke drukwerken uit Inclië, en almede volgens partikuliere brieven van daar, toedeelingen zijn gedaan aan bijzondere crediteuren, in een tijdperk, waarin het kantoor Batavia moest weten dat de zaken der Oost-Indische Maatschappij slecht stonden; — toedeelingen en bevoorregtingen, waartegen in de Indische bladen is opgekomen, en waartegen ik evenzeer hier in het openbaar opgekomen beu.

De brief van den heer van Hemekt , van 18 September (gij zoudt het bij de lezing waarschijnlijk zelf reeds hebben opgemerkt) noemt, dunkt mij, niet de zaken, welke ik heb bedoeld.

Vandaar, dat ik in mijnen brief van 22 September, zeer uitvoerig heb aangewezen, wat door mij bedoeld is; — maar tevens de motieven heb ontvouwd, voor mijne bestrijding van het niet voorkomen in de balans, van zaken, die naar mijn oordeel, onder de oogen der bevoegde beoordeelaars der balans behooren te verschijnen.

De zaak der geadministreerclen, in haren ganscheu omvang wordt in den Haag vaak besproken. De gevoelens loopen niet zelden uiteen: — doch het gaat in deze zaak, als met zoovele andere; men verwacht ivat men wenscht, — men ivenscht wed zijn belang medebrengt. — Dit mag niemand worden aangerekend, hoe onjuist hij ook denke en redeuere, zoolang hij ter goeder trouw naar zijne overtuiging spreekt.

Doch dit verschil van gevoelen, maakt liet. zelfs voor degenen die met mij eenstemmig denken, wensche-lijk, dat de zaak, waarvan rede, voor een ieder duidelijk zij voorgesteld.

Op grond daarvan wordt de briefwisseling openbaar

4*

-ocr page 108-

52

gemaakt, en zijt gij niet slechts in de gelegenheid er van kennis te nemen, maar ook degenen te raadplegen, wien gij als deskundigen uw vertrouwen schenkt.

Daarenboven kunnen de Oost-Indische Maaatschappij en een ieder die anders weet, anders denkt, bestrijden, wat ik u als mijne kennis der zaak en mijne overtuiging voorleg.

Door wrijving van dcnkheelden, sol voor allen licht opgaan.

Welligt zelfs voor mij een beter, en een ander licht, dan ik tot dusver heb gekend.

Het onderwerp hetwelk behandeld wordt is waarlijk niet van ondergeschikt belang.

Ik zou mij weerhouden hebben, mij met u in deze nadere betrekking te stellen, indien ik niet bewijzen te over hadde verkregen, dat er en op de openbare behandeling , en op mijne mededeelingen en beschouwingen, eeni-gen prijs wordt gesteld.

Van mijne zijde behoefde ik daar niet tegen op te zien, omdat ik genoegzaam tijd er voor beschikbaar heb, en een uitgever de risico der uitgave op zich heeft genomen; alzoo de geldelijke opofferingen van mijne zijde luttel zijn.

Mogen wij hopen, dat eene openbare behandeling der zaak van de Oost-Indische Maatschappij tot de beste uitkomst leide, voor alle bij de maatschappij betrokkenen.

Er zijn er die mij voorgesteld hebben als iemand, die slechts in eene failliet-verklaring der Oost-Indische Maatschappij heil zou zien.

\'t Is inderdaad onzinnig.

-ocr page 109-

53

Zou men mij in ernst zoo weinig gezond verstand toekennen, van niet in te zien, dat eene geleidelijke, tevens de meest voordeelige oplossing van zaken zal zijn, — mits zij gezuiverd zij van invretende hankers, die uitgesneden behooren te worden?

Zou men in waarheid mij voor zoo vijandig jegens de Oost-Indische Maatschappij (de nuttige instelling) houden , — dat ik haren voortduur niet, zelfs door degelijke opoffering, zou willen helpen mogelijk maken?

Mijne openbare schrifturen kunnen u over mij doen beslissen. Gelief ze slechts te lezen. Eene gedachte zult gij echter allerwege in aantreffen: »Het failliet als wapen tegen onregt.quot;

Onder dat motto als \'t ware, heb ik steeds geschreven en zal ik, wanneer noodig, blijven schrijven.

C. CASTENS.

\'s Hage. 22 September 1870.

-ocr page 110-

TWEEDE OPEN BRIEF aan het Bestuur der »Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente,quot; gevestigd te Amsterdam.

Ik veroorloof mij, dit schryven te rigten aau het tegenwoordig bestuur der Oost-Indische Maatschappij, — doch tevens aan andere, toekomstige bestuurders, ingeval die mogten optreden, te verzoeken er alsmede kennis van te willen nemen.

Ik hoop verder, dat de volgens de wet benoemde bewindvoerders, zoo ook hunne gedelegeerden in Indië en comité\'s van crediteuren zich met den inhoud er van gelieven bekend te maken.

Aan hen wordt tot dat einde een exemplaar der beide, door mij geschrevene brochures aangeboden.

Voor den regter heb ik verklaard, geen vertrouwen te hébben op het tegenwoordig beshmr der Oost-Indische Maatschappij, — aan den anderen kant heb ik van gan-scher harte mijne stem uitgebragt, ter ondersteuning van liet verzoek, om de behandeling van het verzoek om surséance van betaling, uit te stellen — en zulks omdat

-ocr page 111-

mij de verzekering is gegeven, dat het tegenwoordig bestuur zal aftreden.

De Hooge Raad der Nederlanden heeft eene nadere comparatie van crediteuren bevolen, op den tweeden Zaturdag der maand February 1871.

Men leze dc beschikking van den Hoogen Raad; — zij is bemoedigend voor degenen, die naar regt, naar niets meer dan regtvaardige bejegening van allen uitzien;— daarentegen is zij teleurstellend, voor een ieder, die heeft medegewerkt, om eenige zaken der Oost-Indische Maatschappij onder den sluijer, dan wel buiten de volgens de wet op te maken balans en aantooning van zaken, te houden. •

Het eerste gedeelte van het pleit tusschen concurrente en eene andere klasse van crediteuren, gesteund door liet bestuur, is voldongen.

Het tijdperk van duisternis is afgesloten, dat van licht ingetreden.

Zal er volledig licht zijn? Zal dat licht gegeven worden, wat strekken kan, om te herstellen, wat hersteld behoort te worden, zonder behoefte aan \'s Regters tus-schenkomst ?

Ik hoop het; — want daarin is het middel gelegen, om het failliet te voorkomen, — door eene voorafgaande minnelijke schikking.

Aan een ieder, die invloed kan uitoefenen op den gang van zaken bij het bestuur der Oost-Indische Maatschappij, herinner ik aan mijn voornemen, om, zou ik ook alleen staan, de faillietsverMaring te verzoeken, wanneer niet naar tv aarheid volledig licht in deze zaak opgaat en daarentegen gestreefd wordt naar bevoordeeling of bevestiging van reeds gebeurde bevoordeeling, van den eenen crediteur boven den andere.

-ocr page 112-

56

Het failliet is het wapen, hetwelk de wet geeft tegen onregt.

Daartoe zal toevlugt worden genomen, indien het niet anders kan; — meerderen zijn met mij ter zake eenstemmig.

Was reeds vroeger aan mij de vraag geopperd, of het niet wenschelijk zou zijn, een Comité uit de concur-rente crediteuren (die niet tevens geadministreerden zijn) in het leven te roepen; — nu de beslissing van den Hoogen Raad bekend is, is dadelijk dit denkbeeld op nieuw geopperd.

Ik heb beloofd waakzaam te zullen blijven en het tijdstip te zullen mededeelen, zoodra de behoefte daaraan ontstaat. Wij doen wel, af te wachten, wat door het bestuur der Oost-Indische Maatschappij alsnu, na de reg-terlijke beschikking, zal worden verrigt.

Het vorenstaande als inleiding schrijvende, veroorloof ik mij, het bestuur der Oost-Indische Maatschappij beleefd mede te deelen, dat naar mijn gevoelen, ieder crediteur , als een goed einde in deze zaak beschouwt, eene voorafgaande schikking, welke kan leiden tot intrekking van het verzoek om surséance aan betaling, — doch ook slechts eene schikking, waarin ieder crediteur in de regten, ieder ten onregte beoordeelde in de verpligtingen, worde geplaatst, welke een uitvloeisel zouden zijn van faillietver-klaring, en onder volledige openlegging van zaken, naar waarheid.

Ik acht het daarom noodig, dat het bestuur der Oost-Indische Maatschappij (behalve hare verpligtingen jegens den regter) het zich stelle ten plicht. Jegens de licht verlangende concurrente crediteuren, om op de na-vermelde wijze opening van zaken te geven:

Eerstens, dat het aan de concurrente crediteuren ver-

-ocr page 113-

57

klare, bereid te zijn, inzage te geven van de boeken en verdere bescheiden, aan een Comité of gecomitteerden dier crediteuren.

Tweedens, dat worde opgemaakt eene balans der Oost-Indische Maatschappij, sluitende, in Nederland op den dag-dat het verzoek om surséance van betaling aan de regt-bank te Amsterdam is ingeleverd; in Indiè op den dag-dat voormeld verzoek is bekend geworden; volledig loo-pende over alle zaken der maatschappij, zonder eenige uitzondering, volgens de hoeken.

Deze balans, waarin de klassen van debiteuren en crediteuren worden onderscheiden, zij vergezeld van detail-aantooningen, waarbij de namen van crediteuren en debiteuren, hunne woonplaatsen, de verbondene onroerende goederen, de betrokkene landbouw- of industriële ondernemingen, de verplichte rente-betalingen, de termijnen van betaling en andere noodwendige gegevens verhandeld worden.

Daartoe behoort almede eene waardering der baten en lasten; met voldoende toelichting en verwijzing naar bescheiden, waaruit de juistheid er van kan1 worden nagegaan.

Derdens. Dat worde zamengesteld eene opgave aan alle sedert 1 Januarij 1870 gedane betalingen of schenkingen, gecedeerde baten of regten; welke, met het oog op artikel 47, 773 en volgende van het Nederlandsch wetboek van koophandel (art. 47, 773 en volgende van het Nederlandsch-Indisch wetboek van koophandel) worden geacht, hetzij door bestuurders, hetzij door anderen te behooren te worden teruggebragt onder de laten der Oost-Indische Maatschappij, in geval van failliet verkla-ring, — daarbij redenen opgevende en naar de wet verwijzende. Immers behooren hierop almede vermeld te worden, wat ook ten onregte of abusievelijk later is geschied.

Verzoekende ik beleefd te mogen wijzen, op hetgeen te dezer zake is omschreven in mijnen bij deze brochure

-ocr page 114-

opgenomen brief aan Jr. M. F. Junius van Hemeet, mede-administrateur van liet kantoor Batavia.

Vierclcns, dat worde zamengesteld eene aantooning, hoe de stand van zalen {de balans met inachtneming van de gedane waardering) zal zijn, indien de bij onder Berdens bedoelde inbreng, hebbe plaats gevonden;

Vijfdens, dat eene beredeneerde raming geleverd worde, welke contante penningen beschikbaar zullen zyn, op ultimo December 1870 en vervolgens op het einde van ieder kwartaal van 1871; — en op het einde van ieder volgend jaar tot over 1876.

Zesdens, dat bij nota worde aangewezen, het standpunt der regten en aanspraken, dan wel der verpligtin-gen, van de onderscheidene klassen van crediteuren en debiteuren; — zoo als daar zijn gewone debiteuren, aan-deeJliouders, houders van uitgelote of nog niet uitgelote obligatien, van vervallen en niet vervallen coupons van ge-administreerden in de onderscheidene (door mij in den brief aan Jr. Mr. van Hemert aangewezene cathegoriën), van hypothecaire crediteuren of debUetiren, van crediteuren d deposito, of anderen.

Ten einde ieder crediteur, om tot eene schikking te besluiten, zich wel bewust zij, van het standpunt, hetwelk hij in de zaak der Oost-Indische Maatschappij inneemt, en daarover deskundigen kunne raadplegen.

Ten zevenden, dat een bijzonder overzigt worde geleverd van de hypothecaire regten (schuldvorderingen) welke de Oost-Indische Maatschappij bezat op ultimo December 18G9; — en welke regten daarvan aan crediteuren of geadministreerden sedert zijn afgestaan bij ivettige aden, — zoomede welke, blijkens de hoeken der Oost-Indische Maatschappij, bestemd waren ter eenigen tijd almede gecedeerd te worden, — en welke gedeelten daarvan nog niet daarvoor aangewezen en alzoo nog ten volle disponibel zijn.

In dit overzigt bebooren, behalve de naam des

-ocr page 115-

59

schuldenaars, des schuldeischers, de aard en de ligplaats van het verbonden onroerend goed, de hypothecaire hoofd-schnld, de bedongene renten, zoomede de acte van vestiging der cessie van het hypothecair regt vermeld te worden.

Ten achtsten, dat een bijzonder overzigt worde geleverd van de landbouiv of industriële ondernemingen, welle de Oost-Indische Maatschappij zelve bezit; met opgave van aard, ligplaats, bestuurder, uitgebreidheid, beplanting, produktie, uitgaven, inkomsten, winsten, verliezen (zoo mogelijk over de laatste 10 jaren en onder opgave of raming, volgens reeds ingekomene berigten, van de cijfers over 1870): — met schatting van de kapitaalwaarde van iedere onderneming; waarbij de grondslagen of berekening dier schatting worden vermeld.

Ten negenden, een zoo mogelijk met het voorgaande overeenkomend overzigt betreffende de landbouw of industriële ondernemingen van derden waarmede de Oost-Indische Maatschappij in betrekking staat, met opgave van het saldo debet van iedere onderneming, bij het sluiten der rekeningen van de laatst verloopene 5 jaren, ten einde ook daaruit den meer of min gunstigen toestand dier ondernemingen te kunnen afleiden.

Ten tienden. Eene opgave betreffende de consignatiecontracten of andere overeenkomsten met landbouw of industriële ondernemers gesloten, — of ook die met anderen gesloten (zooals met de firma Dumler amp; Co. en de Ilotter-d msche Bank) en op tijd loopende; onder aanhaling der akten van overeenkomst, en vermelding van den aard en duur derzelven, en den invloed daarvan ten voor of uadeele der Oost-Indische Maatschappij.

Hierbij zouden afzonderlijk tevens kunnen worden vermeld de handelsondernemingen der Oost-Indische Maatschappij (in de stukken lees ik: op Australië en Nederland).

Ten elfden. De zamenstelling van eene opgave van haten en lasten (inkomsten en uitgaven) der Oost-Indische

-ocr page 116-

60

Maatschappij over de laatste 10 jaren, voortvloeijende uit hare gestie als administratiekanloor, zoowel in Nederland als in Indie, in de gebruikelijke onderdeelen gesplitst, zooals wissel-, wisselkoers-, intrest-, commissie-, consignatie-, onkost- of andere rekeningen.

Ten twaalfden. Eene becijfering der intrest {rente), op het standpunt harer zaken bij voorafgaande schikking, en ook thans te ontvangen of te betalen, van debiteuren, aan crediteuren, over een jaar, ten einde het voordeel der schikking aan te wijzen.

Immers met splitsing der cathegorien van personen en van renten.

Ten dertienden. De zamenstelling van eene becijfering, gegrond op de hiervoren vermelde gegevens, ter aantooning in hoeveel jaren de Oost-Indische Maatschappij, bij verhoeding van haren val, onder uitkeering van intrest, de niet in het consortium met de aandeelhouders vallende schulden zou kunnen afdragen, jaar voorjaar berekend; op den voorgrond stellende, dat de verlies berokkenende ondernemingen weldra, de slechts 6 procent opleverende ondernemingen of zaken bij goede gelegenheid, worden in geld geconverteerd, ter afbetaling van schuld.

Ten veertienden. Het ontwerpen van een voor een ieder begrijpelijk projekt eener schikking, — (ter zake waarvan ik verwijs naar no. 21 der nota van vraagpunten) waarvan de hoofdpunten zullen kunnen zijn, veronderstellende dat de Oost-Indische Maatschappij tachtig procent waard is.

a. Crediteuren, die teu onregte uit de haten der Oost-Indische Maatschappij genoten hebben of voor hypothe-daire regten bij de boeken zijn gereserveerd, en ingeval van faillissement het geheel zouden moeten restitueren, behoeven slechts twintig procent in te brengen in de Oost-Indische Maatschappij ter deelname in het consortium.

Die inbreng geschiedt in geld, of in cessie van hypothecaire regten.

-ocr page 117-

61

Deze inbreng en deelname in liet Consortium kan worden afgekoeld door storting in eens van tien procent der hoofdsom in geld of cessie van hypothecair regt ten behoeve der overige crediteuren. — Die bevoorregten worden alsdan gelaten of bevestigd in hunne hypothecaire regten.

1). De wettelijk preferente crediteuren worden uitbetaald.

c. De overige crediteuren brengen twintig procent van hunne vorderingen in het consortium.

Voor de overige tachtig procent worden zij preferente crediteuren; alle beschikbaar komende fondsen , na 6, dienen om deze tachtig procent uit te keeren, met de daarop verschuldigde contractuele rente.

d. Het consorthm bestaat uit alle crediteuren met de aandeelhouders, — de crediteuren worden voor de ingebragte twintig procent aandeelhouders.

e. Dividenden worden niet uitgekeerd dan na afdoening der tachtig procent.

Dit plan is dunkt mij eenvoudig, rationeel en billijk voor allen.

Degenen, die te verliezen hebben, offeren tijdelijk twintig procent aan kapitaal en rente op; doch genieten later dividenden als aandeelhouders en hebben intusschen volle regt van bemoeijenis met de zaken.

Ik ben van gevoelen, dat het bestuur der Oost-Indische Maatschappy zich tegenover crediteuren tot dus verre op een verkeerd standpunt heeft geplaatst, door hen te beschouwen als lijdelijke voorwerpen.

Indien het bestuur besluit hen aan te zien voor personen die zich van hunne regten bewust zijn, zullen zij beter handelen.

Wordt er eene voordeelige, door grooten inbreng van fondsen door aandeelhouders, bestuurders en andere middelen, behalve de tegenwoordige, goed gewaarborgde schik-

-ocr page 118-

62

Icing voorgesteld; — eene zonder risico, dan zal geen crediteur naar openbaring van zaken verlangen.

Maar zoolang hij niet is gewaarborgd (dit woord in zeer strengen zin begrepen) en men hem aan risico onderwerpt, zal hij de zaak goed volledig willen kennen.

Is deze stelling niet billijk, niet rationeel? Zoo ja, men eerbiedige haar dan ook door consequente daden.

Kan men gemeend hebben, dat er een crediteur bestaat, die geen begrip heeft van rente, en rente op rente?

Men weet te algemeen dat een procent rente (dat is een procent van het kapitaal) \'s jaars aan de aandeelhouders der Oost-Indische Maatschappij geschonken, gelijk staat aan:

ruim 5 procent, in 5 jaren, » 13 » » 10 » » 23 » » 15 » » 36i » » 20 »

wanneer men zijn geld a (i % \'s jaars uitzet.

Men weet, dat de aandeelhouders, door eene schenking van 1 % rente van de zijde der crediteuren gered kunnen worden, en dat zij daarmede behooren tevreden te zijn.

Is het voor de aandeelhouders niet van groote waarde, zich te kunnen voorstellen, dat hun kapitaal over tien jaren gered zal zijn , terwijl het thans in het geheel verloren is.

Dat vooruitzigt bestaat; — want daartoe zullen de rente-opoffering door crediteuren en de inkomsten der maatschappij het brengen.

Daartoe is echter noodig een goed beheer, hetwelk het quot;schoenmaker blijf bij uwe leest,\'\'\' in het oog houdt, en zich niet laat afleiden door denkbeelden en bedoelingen van persoonlijken aard, die niets met de zaak der Oost-Indische Maatschappij te doen hebben.

É

-ocr page 119-

63

Het bestuur der Oost-Iudische Maatschappij gelieve mij dit nader schrijven ten goede te duiden.

Ik heb daartoe aandrang gevoelt, door de beslissing-van den Hoogen Raad, omdat mijn eerste open brief van 27 Augustus 1870 niet heeft geleid tot het verschaffen van licht aan crediteuren.

Er zijn drie maanden verloopen, zonder dat men eene schrede verder is gekomen. De 17 September heeft velen overvallen.

Ook nu weder zal de tijd met arendsvlerken voorbij snellen. De handen moeten spoedig, krachtig aan het werk worden geslagen. Zoo niet, dan zal de tiveede Zaturdag van Februarij 1871 onafgedane zaken ontmoeten — en dan zal het failliet onvermijdelijk zijn!!!

Eenige beleefde vragen ten slotte.

Behooren, nu de zaak der surséance van betaling en welligt later van het failliet voor den r egt er in Nederland (en niet voor dien in Indie) te huis behoort, de boeken en bescheiden der Oost-Indische Maatschappij nog in Indie te blijven?

Bestaat daarvan welligt een dubbel in Amsterdam?

Zijn er maatregelen genomen, opdat, behalve water voor de surséance zaak stellig noodig is, ook met iedere mail, vervolgrekeningen ontvangen worden, en berigten omtrent de financieele en industriële ondernemingen, zoodat men hier bij den dag als het ware de zaken kent?

Het komt mij voor, dat pligt in voorschrevene op-zigten gebied, ernstig deze vragen te overwegen.

C CASTENS.

\'s Hage, den 25 September 1870.

-ocr page 120-

BLADVULLING.

De heer Woudiuchem van Vliet heett aan tal quot;van crediteuren toegezonden zijn vAvant-projet tot regeling der zaken der Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente.quot;

Aan wisselhouders, depositarissen en crediteuren worden daarbij aangeboden (behalve eene spoedige betaling van 50 procent hunner vorderingen) rentelooze obligation voor de resterende 50 procent, aflosbaar bij uitloting, in 40 jaren, met eene premie van tien procent.

Zonder stil te staan bij de kwestie der waarborgen en hoeveel meer, wenschen wij slechts ter loops het navermelde aan te stippen.

De gemiddelde aflossing dier obligatiën geschiedt in 20 jaren, zoodat indien de premie \'s jaars bij gedeelten werd betaald, deze zou zijn een half procent \'s jaars van het kapitaal.

ƒ50 / 5, te zamen /\'55 na 20 jaren te ontvangen, zou gelijk staan, alsof men contant ontvangt ƒ 17,15 en die a fi procent rente op rente — dan wel 20,73 en deze a 5 procent rente op rente uitzet.

Maar om de bedoelde obligatiën 17,15 of 20,73 % van het kapitaal contant waard te zien worden, zou men eenen kooper behooren te vinden, die volstrekt geene risico in rekening brengt.

De Java-Bode heeft in der tijd melding gemaakt van een telegram door het kantoor der Oost-Indische Maatschappij te Batavia ontvangen, welke is geheim gehouden.

Vele personen zijn bekend met een telegram, over de zaak der ge-administreerden, uit Amsterdam, aan den heer Eijbehgen Santhaoens gezonden in de maand Mei 1870, door iemand, die de zaken der maatschappij goed kent, doch niet tot het bestuur behoort.

Het karakter van den afzender strekt ons tot waarborg, dat in dien telegram niet is bedoeld, wat er van in de toepassing te Batavia is geworden.

-ocr page 121-

DE

OOST-INDISCHE MAATSCHAPPIJ VAN ADIINISTEATIE EN LIJEEENTE,

GSVESTISD TE AMSTERDAM.

H. A. KRAMERS.

1871.

DERDE BROCHURE.

EEN WOORD

OVER HET DOOR DE DIRECTIE DER MAATSCHAPPIJ AAN HARE CREDITEUREN VOORGESTELDE ACCOORD, IN VERGELIJK MET DE UITKOMSTEN, VAN EENE FAILLIETVERKLARING DER MAATSCHAPPIJ TE VERWACHTEN.

DOOR

C. CASTENS.

-ocr page 122-
-ocr page 123-

In eene vergadering var crediteuren, gehouden in het lokaal Odéon te Amsterdam, op den 8 Mei 1871, is besproken een door de directie der Oost Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrenten voorgesteld accoord.

Onder de voornaamste sprekers behoorde Mr. Asser , vertegenwoordiger van een groot aantal obligatie-houders, die tegen het accoord heeft aangevoerd, dat het de belangen der crediteuren niet bevredigde, uithoofde van de navermelde gebreken:

IQ dat aan de crediteuren na 1 Julij 1871 geen rente wordt te goed gedaan, over de onuitbetaalde hoofdsom hunner vorderingen en dat tegenover deze onthouding van rente, almede ongunstig moet worden beoordeeld, toekenning aan de aandeelhouders der Maatschappij van een derde in de winsten, nadat aan de crediteuren zestig ten honderd van hunne vorderingen zal zijn uitgekeerd.

2\'! dat ton aanzien van het beheer en den eventuelen verkoop der landelijke ondernemingen der Maatschappij, geene voldoende regelen waren vastgesteld.

3Q dat evenzeer aan voldoende regelen mangelde, wat ten aanzien van het toekomstig beheer der zaken der Maatschappij in het accoord was vermeld; dat daarin geen voldoende waarborg voor de crediteuren lag opgesloten, voor eene behoorlijke vertegenwoordiging van hunne belangen, en dat alzoo de invloed der commissie die van

-ocr page 124-

4

wege de crediteuren zou werkzaam zijn, tegenover dat beheer behoorde te worden versterkt.

De heer Asser eindigde zijne rede met te kennen te geven, dat hij zich onthield den crediteuren aan te raden het accoord aan te nemen, — doch tevens niet mogt nalaten, aan te bevelen in overweging te nemen of eene faillietverklaring der Maatschappij niet, nevens vele bezwaren, vele nadeelen zou teweeg brengen.

Aan deze rede van den heer Asser heb ik, wat de bezwaren betreft, mij aangesloten, — maar heb ik tevens betoogd, dat het accoord, zooals het daar lag, niet aan-neemlijk was, en behoorde verworpen te worden, omdat

a. De redactie van het accoord in zijn geheel te onbestemd is, en te zeer aan de directie der Maatschappij de gelegenheid laat, te handelen naar eigen inzigten, en niet bepaaldelijk in het belang der crediteuren, die op den voorgrond behooren te staan.

b. Het niet betwist zal worden, dat de Oost-Indische Maatschappij is insolvent, en dat het maatschappelijk kapitaal en hoeveel meer daarenboven aan crediteuren toe-behoorende, is verloren gegaan, door wanbeheer en geldverspilling ; — dat alzoo aan de aandeelhouders geen penning ten goede kan komen, ingeval van faillissement of minnelijke likwidatie, — dat alzoo alles wat de maatschappij in heeft, kan gezegd worden aan de crediteuren te behooren, en dat iedere waarde, welke door het accoord zal komen ten bate der aandeelhouders, zal zijn een offer, gevergd van de crediteuren, die, zonder hetzelve, toch reeds uitermate zullen lijden, weshalve dat offer zoo laag mogelijk moet worden gesteld.

c. Het voorgestelde accoord geene zekerheid geeft, dat niet de binnenkomende baten der Maatschappij, die steeds ten eerste en ten spoedigste behooren te komen in handen der crediteuren, zullen worden aangewend, ten bate der landelijke ondernemingen, welke dit accoord

-ocr page 125-

5

beoogt, eenmaal gaaf te doen geraken in het bezit der aandeelhebbers;

dat toch uit de gedane mededeelingen blijkt, dat reeds eene kapitale som uit de aan de crediteuren toekomende baten is besteed, als bedrijfskapitaal voor de landelijke ondernemingen; eene som, welke anders zou kunnen worden uitgekeerd;

dat indien men voor bedrijfskapitaal aanneemt f 20 over 15,000 picols koffij en f 10 over 16,000 picols suiker, welke in de berekeningen als de productie der landelijke ondernemingen worden geraamd en de som een jaar te voren benoodigd, voor de steeds in zoodanig jaar aan te leggen suikerriet-aanplantingen; daarvoor in het geheel \'sjaars gevorderd wordt eene ronde som van f 500,000; welke, aangezien die som na jaarlijksche afrekening, telkens weder moet worden beschikbaar gesteld, voortdurend aan de crediteuren zou worden onttrokken;

dat het daarenboven wel bekend is, dat schier alle koffij landen der Maatschappij in slechten toestand ver-keeren, uithoofde van eene in toepassing gebragte manie om den bodem steeds schoon te houden en te bewerken, waardoor veel geld is verspild en tevens de vruchtbare deelen van den bodem door de regens der westmoesson zijn weggevloeid, terwijl niet behoorlijk is gezorgd voor verwisseling van uitgeputte en inproductief gewordene aanplantingen; — van welken ongunstigen toestand een afdoend bewijs is, de achteruitgang der productie sedert een tiental jaren;

dat dan ook in de aan de gedelegeerden der Maatschappij overgelegde projekten, was geraamd eene som van f 700,000 voor het in orde brengen der koffij landen; eene som, die naar mijn gevoelen zal bevonden worden veel te laag te zijn gesteld;

dat het accoord, zooals het is aangeboden, de gelegenheid aanbiedt, om ook over deze som van f 700,000, uit de aan de crediteuren toekomende baten te beschikken.

-ocr page 126-

6

dat zoodoende een bedrag van ƒ 1,200,000, uitmakende twintig ten honderd van hunne vorderingen, aan de crediteuren zou kunnen worden onthouden en gtbragt worden ten bate der aandeelhebbers;

en alzoo in geval van aanneming van eenig accoord zou behooren te worden vastgesteld: »dat over de binnen-»komende baten der Maatschappij, haar ten goede komende gt;-tijdens het aangaan van het accoord, niet mag worden be-»schikt over bedrijf- of verbeteringskapitaal der landelijke «ondernemingen; dat dit kapitaal behoort te worden bijge-»bragt door de aandeelhouders, of op andere wijze, zonder «eenige risico voor de belangen der crediteuren.

d. Dat wel is waar in het accoord wordt gelezen; »Bij «eventuele realisatie van een of meer landelijke onderne-»mingen der Maatschappij, wordt de opbrengst bestemd tot «afbetaling der crediteuren,quot; doch dat deze onbestemde woorden niet eenige zekerheid opleveren, dat landelijke ondernemingen zullen worden verkocht, indien ze niet althans eene te bepalen minimum-rente opleveren, waaruit èn aflossing èn eenige rente ten bate van crediteuren kan komen;

dat crediteuren ten aanzien van landerijen, die niet in dit geval verkeeren, moeten begeeren, dat ze verkocht worden, omdat het aanhouden er van doelloos zou zijn, en zelfs in ongunstige tijdperken schadelijk zou kunnen worden;

dat crediteuren er stellig belang bij hebben, dat zoodanige ondernemingen, zonder verwijl en zelfs a tout prix, worden verkocht, omdat de verkoopsom hun, zij het ook een gering bedrag, geld in handen geeft, waarmede zij zelf en zonder afhankelijkheid van het beheer door de directie eener in staat van slooping voortsukkelende Maatschappij, eene gewone rente kunnen winnen, die met rente op rente van niet weinig beteekenis is, wanneer men in aanmerking neemt het lange tijdverloop, waarin bij onbeduidende gedeelten, de vorderingen der crediteuren, indien alles goed mogt gaan, altoos nog slechts voor een gedeelte zouden worden afbetaald;

-ocr page 127-

7

dat het inderdaad geen betoog behoeft, dat het onderscheid voor de crediteuren te groot is, of zij binnen 2 tot zelfs 5 jaren, zij het ook slechts f 1 millioen wegens de waarde van te verkoopen landerijen ontvangen, dan wel die waarde, na verloop van eene reeks van vele jaren, aan de aandeelhebbers in de Maatschappij ten geschenke geven;

dat men, uithoofde van hunne pertinente belangen, steeds van de zijde der directie en der aandeelhebbers in de Maatschappij, evenzeer als van de Indische algemeene en plaatselijke administrateurs, tegenstand tegen eenen even-tuelen verkoop van landerijen zal ontmoeten; — van de directeuren en overige dienaren, omdat hoe eerder de zaken der Maatschappij worden ingekrompen, hoe eerder zij haar oplossing te gemoet gaat, zooveel te ongunstiger de financiële positie dier personen zal zijn, die immers in den verkoop van eenig land hebben te zien, het begin van het geheel verliezen dier positie; — van de aandeelhebbers, omdat ieder verkocht land, voor hen is eene vermindering van hetgeen zij uit den schipbreuk der Maatschappij voor zich, ten koste der crediteuren, hopen te redden;

dat men niemand hunner zal kunnen euvel duiden, dat zij in de zaak van eenen te proponeren verkoop van eenig land, uithoofde van hun eigenbelang in verzet zullen blijven;

dat daarom, in het accoord den crediteuren, over den eventuelen verkoop van landerijen, eene dominerende stem behoort te worden toegekend;

dat aan hen behoort te worden overgelaten, uit te maken of de verkoop van eene onderneming en de verkry-ging in handen ook van eene geringe som op het oogenblik, dan wel het aanhouden er van, in de verwachting door geduld in de toekomst ruimer bedeeld te worden, de voorkeur verdient;

dat deze eisch niets onbillijks in heeft, omdat men gerust kan zeggen, dat alles wat de Maatschappij nog aan waarde inhoudt, den crediteuren toebehoort; en

-ocr page 128-

8

zonder accoord, voor de aandeelhebbers niets zou overschieten.

e. Dat ik als gedelegeerde in iedere vergadering heb herhaald, dat het uitgangspunt aan ieder accoord behoort te zijn: quot;•het voornemen om aan de crediteuren integraal »uit te keeren het kapitaal der hoofdschuld, met rente »over het nog niet betaalde kapitaal;

»dat als concessie aan de aandeelhebbers — om het «►voortbestaan der Maatschappij mogelijk te maken, en »hen althans het uitzigt te geven, indien de zaken vatbaar »zijn goed te worden, zich eenigzins, zij het na verloop van «hoe langen tijd ook, op het door hen geleden verlies te «verhalen — door de crediteuren kan worden toegekend, «vermindering der rente tot op de helft;

»dat crediteuren daardoor eene groote opoffering doen, «omdat toch het verlies van de helft hunner inkomsten »een zeer gevoelig verlies is;

«dat die tegemoetkoming ook voldoende is, voor de «aandeelhebbers, die zich tot het aanbrengen van fond-»sen behooren bereid te betoonen, indien zij werkelijk eenig «vertrouwen hebben op de toekomst der landerijen en de «zaken der Maatschappij;

dat indien de aandeelhebbers werkelijk vertrouwen hebben op de toekomst der landelijke ondernemingen, ik hen voorstel die voor zich te behouden, met de daarvan te verkrijgen revenuen, tegen inbreng ten behoeve van de crediteuren van eene som van ƒ 1,000,000, het op Kadipatten drukkende hypotheek voor hunne rekening nemende, een aanbod, hetwelk zich billijken laat door de laatste taxatie door de directie zelve der landerijen op eene waarde van f 1,300,000;

dat het niet toekennen van rente aan de crediteuren vooral niet te pas komt, omdat de uitstaande en goed geachte credita in Indië, ten bedrage van nagenoeg f 2 millioen, blijkens de eigene opgave der directie, eene rente

-ocr page 129-

9

aanbrengen van zeven ten honderd \'s jaars, en dat indien de rente van de ondernemingen Djatiewangie, Pangka, Pagangan en Kaliekoniang al eerst in latere jaren binnenkomen, dit niet behoeft te beletten, dat de vooreerst niet ten volle uitbetaalbare rente der crediteuren ten hunner goede rekening worde geschreven, en later uitbetaald;

dat volgens de eigen berekeningen der directie, toegezonden aan de gedelegeerden, de afwikkeling der zaken, zonder verkoop van landerijen 35 jaren zal duren, en bij berekening blijkt, dat er hoogstens gemiddeld 2 ten honderd \'s jaars na 1872 aan de crediteuren zal worden uitgekeerd, indien de crediteuren in dat tijdsverloop al ten volle zouden worden uitbetaald, hetwelk zeer te betwijfelen valt;

dat die twee ten honderd nog niet eens bedraagt de helft van de gewone rente, welke een ieder van zijn geld maken kan;

zoodat, indien men aanneemt dat de crediteuren aanspraak mogen maken op kapitaal en volle renten, door de betaling van minder dan de helft der gewone rente niet als rente, maar tot aflossing van de hoofdschuld; — de crediteur, door zijn belang, volgens het accoord, te verbinden aan de toekomst der maatschappij, een verlies lijdt, hetwelk gelijk staat met de hoofdsom van die 65 procent, en meer dan de helft der rente daarenboven.

f. Dat de invloed, die den crediteur, nu volgens het accoord, op den toekomstigen gang van zaken wordt toegekend , is zonder eenige waarde; — omdat het regt van toe te zien niets beteekent;

dat de directie, in de beoordeeling van haar standpunt en dat der aandeelhebbers tegen over de crediteuren, op eene ergerlijke wijze afwijkt van hetgeen behoort;

dat zij behoorde in te zien dat de maatschappij insolvent zijnde, alle hare waarden den crediteuren toebehoort; dat dus een toekomstig beheer in de eerste plaats

-ocr page 130-

10

moet betreffen de belangen der crediteuren, — en de crediteuren mitsdien beliooren te worden geplaatst op den voorgrond, terwijl men ze op den achtergrond schuift; — dat indien wordt gehandeld, zooals regtmatig zou zijn, de crediteuren eene beslissende stem hehooren te hebben, ten aanzien van de afwikkeling of voortzetting van het beheer der zaken der O. I. Maatschappij, — en eindelijk

g. Dat door tot dit accoord toe té treden, de crediteuren stilzwijgend belangrijke regten en voordeelen uit de handen zouden geven, die hen toebehooren in geval van faillissement: — namelijk die van verhaal op deelhebbers en vroegere bestuurders der Maatschappij, die, volgens openbaar gemaakte gegevens, in den tijd van 10 jaren omstreeks f 400,000 aan dividenden en aandeelen uit winsten, die niet hebben bestaan, ten onregte hebben genoten ; — op vroegere bestuurders volgens stellige regelen nedergelegd in het wetboek van koophandel, en de statuten der Maatschappij , hetzij wegens gepleegde onregelmatigheden, hetzij wegens het niet tijdig openbaar maken van den ongunsti-gen toestand waarin de Maatschappij verkeerde — op vroegere crediteuren, die binnen 40 dagen voor de aanvraag van surséance van betaling ten onregte, betalingen of andere waarden uit de massa der Maatschappy hebben genoten en volgens de wet, in cas van faillietverklaring, tot wederinbreng, daarvan verpligt zyn;

dat, ingeval van het aannemen van een accoord, altoos de regten vervallen, die voor hen uit eene faillietverklaring voortvloeijen; — maar dat zelfs ten aanzien van de meerdere regten, gesteld dat die door een accoord niet worden vernietigd, de crediteuren zouden afhankelijk blijven van den al dan niet goeden wil der directie, om die uitoefening er van te bevorderen of tegen te werken;

dat alzoo in het accoord minstens behoort te worden opgenomen eene verpligting der directie, om ter zake voorschreven, alles ten belange der crediteuren te ver-

-ocr page 131-

11

rigten, wat volgens wet en regt op derden is te verhalen, hetzij wegens onregtmatige genietingen, begane onregelmatigheden, en wettelijke aansprakelijkheid voor door de crediteuren geledene verliezen.

h dat ik mij niet laat afschrikken, door hetgeen tegen het faillissement wordt aangevoerd;

dat de kosten van eene curatele geschat op f 200/m, de voorgespiegelde verliezen op de waarde der landerijen, van geene beteekenis zijn, indien men eene zuivere rekening opmaakt van de voordeelen eener likwidatie in 2, 3, zelfs 5 jaren, in cas van faillissement;

dat moge alsdan op 1 Julij 1871 al geen 20 ten honderd worden uitbetaald, men zooveel te spoediger het meerdere en altoos door eene likwidatie, belangrijk meer dan thans zal bekomen; dat de administratie der Maatschappij zeer kostbaar is, omdat men bestuurders en kantoren heeft te betalen in Indiê en in Nederland; dat de kosten der kantoren te Batavia en te Samarang, mogen die al in vergelijk met voorheen verminderd worden, zeer op deze ongelukkige zaak zullen drukken; — dat de Maatschappij van hare landerijen vooreerst niets te verwachten heeft; — dat de vroeger geadministreerde waarden van derden en de consignatiecontracten, waarvoor de Maatschappij geene gelden meer heeft kunnen fourneren, bij andere admi-nistratien zijn overgegaan en naar die zijde het belangrijk deel der revenuen uit vroegere jaren zijn weggevloeid;

dat alles alzoo den crediteur moet dringen, om niet zijne belangen in deze met ieder jaar in slooping voortgaande Maatschappij te continueren; maar om te be-geeren eene likwidatie, tengevolge waarvan hij crediteur zooveel geld mogelijk , binnen een vijftal jaren bekome; — want dat het bekomene geld in de volgende 30 jaren, door rente en rente van rente een meer dan viervoudigd bedrag wordt, indien hij ook al geene hoogere rente trekt dan 5 % \'s jaars;

-ocr page 132-

12

dat door een faillissement der Maatschappij niets behoeft verloren te worden, omdat de likwidatie niet geforceerd behoeft te gaan;

doch dat door een accoord vele regten verloren gaan, terwijl in dit accoord daarenboven reeds zoo groote opofferingen van de crediteuren, ten bate der aandeelhebbers, worden gevorderd;

dat summa summarum de crediteuren geen belang hebben bij een accoord van den aard als het voorgestelde, — dat eene faillietverklaring der Maatschappij voor hen preferent is, — en dat ik aanraad het voorgestelde accoord te verwerpen.

Hebben mijne denkbeelden bij enkelen in de vergadering van 8 Mei 1871 bijval gevonden, die met volle overtuiging spraken, het mag niet ontkend worden dat de praesidiale hamer en het getrappel in zeker gedeelte der zaal, er veel toe hebben bijgedragen, om de denkbeelden tegen het accoord uitgebragt, te smooren;— immers is herhaaldelijk, nadat de discussie over een artikel door de hamer gesloten was, onmiddelijk daarop door deze of geene het woord daarover gevraagd.

Eene meerderheid, waaruit naar mijn gevoelen geen enkel billijk argument is te voorschijn gekomen, tegen over eene behandeling ad rem aan de andere zijde; waarin slechts de vrees voor de nadeelen eener faillietverklaring als schrikbeeld werd ten toon gesteld, heeft in die vergadering zich voor de aanneming van een eenigzins gewijzigd accoord verklaard.

Prijs stellende op mijne eigene overtuiging, die zich grond op eene zorgvuldige overweging van de onderscheidene onderdeelen der zaak, wensch ik niet te kort te doen aan die van anderen; — doch het komt mij voor, dat het geen pas gaf, dat in eene vergadering als deze, door iemand, dien ik niet ken, werden gebezigd woorden

-ocr page 133-

13

als volgt: »Het heeft er veel van, alsof men hier gekomen »is, om er alles van te halen, wat er van te halen is.quot; — Ik heb daarop te kennen gegeven: »niet te huichelea, en »dat ik opgekomen was, om voor mijzelven en anderen «zooveel mogelijk te verkrijgen van hetgeen ons regtma-«•tig toekomt.quot;

De directie der Oost-Indische Maatschappij heeft bij eene circulaire (welke waarschijnlijk de dagteekening 10 Mei 1871 behoort te voeren) een nader ontwerp van een minnelyk accoord aan hare crediteuren aangeboden, en daarbij (zoo als door mij was voorgesteld) tevens een afdruk gevoegd van het in de vergadering van 8 Mei voorgelezen verslag, hetwelk eenige nadere mededeeliu-gen ten aanzien der zaken der Maatschappij bevat, en op nieuw de meening uit, dat eene faillietverklaring der Maatschappij voor de crediteuren niet wenschelijk is.

Daarby is eene kleine, maar onbeduidende toenadering op te merken, tot hetgeen in de vergadering van 8 Mei 1871 door den heer Asser, anderen en mij is betoogd.

Ik zet mij neder, om dit nader accoord te beoordeelen, met behandeling tegelijktijdig van hetgeen voorkomt in het verslag van 8 Mei jl. en in de nota van toelichting en de aanwijzing der uitstaande zaken van 26 April 1871.

Vooraf echter een terugblik op den loop der zaken en de geschiedenis der cijfers, betreffende de Maatschappij.

Het vorig bestuur der Maatschappij deed op den 7 Junij 1870 aanvraag om surséance van betaling bij de arrondissements-regtbank te Amsterdam, onder overlegging eener op den 6 Junij 1870 opgemaakte balans, welke aantoonde een hatig saldo ten bedrage van /\' 1,198,830.

Op die balans was echter het maatschappelijk kapitaal ad /\' 2,500.000 reeds weggelaten.

-ocr page 134-

14

Hoe menig crediteur heeft waarde gehecht aan die balans en aan de welbekende woorden van Jhr. Mr. F. Junius tan Hemert in de vergadering te \'s Hage op den 17 Augustus 1870 »de crediteuren kunnen op eene inte-»grale betaling rekenen.quot;

Afgaande op eenige kapitale cijfers in die balans, heb ik ze genoemd eene mystificatie.

De van lieverlede uit Indië aangekomene berigten, maakten ons met vele details en ook met groote cijfers bekend, die spoedig bewezen, dat ik juist had geoordeeld.

De verontwaardiging tegen de vroegere bestuurders werd algemeen, en een gedeelte der aandeelhouders besloot er toe, het vroegere bestuur te doen aftreden, hetwelk heeft plaats gevonden.

Een ander bestuur trad op en tengevolge van het door den Hoogen Raad der Nederlanden toegestane uitstel van beslissing op het verzoek om surséance van betaling, deponeerde de nieuwe directie ter griffie van dien Raad eene verbeterde balans, gedagteekend 10 Januarij 1871.

Deze balans toont aan een hatig saldo (onder weglating van het maatschappelijk kapitaal) van f 643,894.

Bij deze balans zijn belangrijke waardeloos geachte posten afgeschreven; doch door het aangewezen batig saldo werd den crediteur het denkbeeld eener integrale betaling steeds voorgespiegeld.

Die balans en de verkregene medewerking der crediteuren in de comparitie op den 12 Februari] 1871, deed den Hoogen Raad der Nederlanden besluiten de surséance van betaling toe te staan tot den 9 Junij 1871.

En thans?

Men leze de nota van toelichting, de aanwijzing der uitstaande zaken, gedagteekend den 26 April 1871, en het verslag van 8 Mei 1871, door de tegenwoordige directie den crediteuren toegezonden.

-ocr page 135-

15

Thans wordt ons medegedeeld dat de lasten der Maatschappij bedragen ........................... f 6,215,498.

De baten, die men voornemens is den

crediteuren ten goede te doen komen......... » 3,371,368.

en beide sluiten met een nadeelig saldo van f 2,844,129.

Indien men van dit nadeelig saldo aftrekt de waarde der landerijen, die nu in het verslag van 8 Mei worden geacht, in handen der Maatschappij wraard te zijn f 1,000,000, dan zou het nadeelig saldo altoos nog zijn f 1,844,129.

De balans van 10 Januarij 1871 liet de tegenwoordige directie onveranderd gelden in de comparitie voor den Hoogen Raad op den 12 February 1871; daardoor handhaafde zij alzoo de daarop voorkomende cijfers en de daarin opgesloten liggende voorspiegeling; en uu, twee en een halve maand later komt zij op met cijfers die (ƒ 1,844,129 en het vorige aangewezen batig saldo vau f 643,984) in het geheel eene som van f 2,488,113 verschillen met de jongst te voren door haar geleverde cijfers.

Maar het blijkt nu daarenboven dat deze cijfers niet eens hunne volle waarde hebben, want ons wordt medegedeeld:

o. dat de Erven Schaap, van wie het koffijhuurland Gadoengan in 1865 door de Oost-Indische Maatschappij werd gekocht, over ISïO hebben te vorderen ƒ 7500 voor rente op de bestaande obligataire schuld, zoomede de helft der jaarlijksch te behalen winsten op dat koffijland; eene vordering welke zich over ieder jaar, tot over 1881 zal herhalen;

b. dat ongerekend diverse posten, ten bedrage van f 136,988 eerst in 1872 , andere ten bedrage van f 323,376 eerst later, in 1873, 1874 en zelfs eerst in 7 en 12 jaren zullen binnenkomen de kapitale som van f 1,009,841 te vorderen van de suikerfabrikanten (en immers niet eens

-ocr page 136-

16

gewaarborgd door hypotheekregt op de suikerfabrieken)

van Djatiewangie 1 Pagongan en Pangka eerst na 7 en 12 jaren vatbaar worden geacht voor een begin van incasseering.

Ik zal hierbij voegen, (wat niet door de direetie wordt vermeld) dat volgens hare eigene gedétailleerde berekening aan de gedelegeerden der crediteuren toegezonden, de aflossing der hoofdschuld van Djatiewangie en Pagongan te zamen bedragende f 556,332, in 8 jaren zal plaats vinden met f 70,000 \'sjaars, en dus eerst na 15 jaren (alzoo in 1883) afgeloopen zijn en de hoofdschuld van Pangka ad f 443,508, met f 30,000 \'s Jaars, in 15 jaren en eerst na 27 jaren (alzoo in 1897) zal afbetaald zijn.

Daarna eerst zal de rente, die intusschen tot de kapitale som zal opgeloopen zijn van nagenoeg een millioen, kunnen worden geïnd. Ik vermeen dat niemand zal bestrijden, dat deze in het verschiet liggende vorderingen, die over eene hoofdschuld van anderhalf millioen guldens loopen, hoogstens op eene zékere waarde van f 1,000,000 kunnen worden geraamd.

Indien dus het cijfer vervat in de aanwijzing der

uitstaande zaken ad................................. f 3,371,369

wordt vermeerderd met de waarde der landelijke ondernemingen.............................. » 1,000,000

maakt..................... ƒ 4,371,369

doch daarentegen verminderd met de lagere waarde van de f 1,500,000, welke op zeer verre termijnen en altoos onder risico loopt » 500,000

dan zijn de gezamenlijke tegenwoordige en latere haten der Oost-Indische Maatschappij

op niet meer te schatten dan ............... f 3,871,369

alzoo slechts 62i procent van het bedrag der lasten.

Aangezien echter de directie der Oost-Indische Maatschappij, niet onder de baten ter beschikking der credi-

-ocr page 137-

17

teureu rekent de waarde der landerijen, biedt zij in wezenlijkheid den crediteuren voor het bedrag van hunne schuldvorderingen groot ƒ 6,215,498, slechts eene presente waarde aan van /\'2,871,369 en dus slechts van 46 procent.

Hierop komt, zonder chicaneuse berekeningen, het geproponeerde accoord neder, en dan zijn de kwade kansen slechts luttel in aanmerking genomen.

Levert deze berekening stof op tot bedenkingen, de directie wederlegge hetgeen zij onjuist acht.

Ik doe mij de vraag, welke de indruk van deze cijfers moet zijn op het Hoogste Regterlyk Ligchaam in Nederland, hetwelk ingevolge artikel 900 van het Wetboek van Koophandel, zonder twijfel de surséance van betaling bij uitsluiting heeft verleend, in de verwachting dat de Oost-Indische Maatschappij hare schuldeiscliers ten volle zou hunnen voldoen.

Ik opper tevens de vraag, of de directie der Maatschappij, toen zij den 12 February 1871 hare op den 10 Januarij 1871 opgemaakte balans, voor waarheid deed gelden, niet dermate met de zaken der Maatschappy bekend was, dat er voor haar gegronde aanleiding bestond, om de cijfers, die nu door haar als gedeeltelijk fictief worden aangewezen, in die balans eene zoodanige appreciatie te geven, dat reeds toen zou gebleken zijn, dat aan den eisch in het slot van artikel 900 van het Wetboek van Koophandel niet kon worden voldaan.

Was (daargelaten wat door mij in mijne vroegere brochures en door Indische periodieken zakelijk is aangetoond) de directie op den 12 February 1871 niet in het bezit van bescheiden, die reeds hadden uitgemaakt, dat de taxatie der landerijen in Indie, door meerderen gedaan, liep tusschen de cijfers van ƒ 1,025,000, ƒ 1,600,000 en ƒ 2,100,000; deze schattingen immers zijn: de laagste van heeren gedelegeerde bewindvoerders in Indie, de hoogste van den in Indie nog in functie zijnde administrateur, die als de

2

-ocr page 138-

18

hoofdbestuurder der landelijke ondernemingen allen aandrang moest gevoelen, om de schatting zoo hoog mogelijk te stellen , maar die dan toch altoos ruim ƒ 819,848 hleef beneden de balans, die op den 12 Februarij 1871 tot de beslissing van den Hoogen Raad heeft geleid.

Lag het in de vergadering van deelhebbers der Maatschappij op 30 Junij 1870 door het voormalig bestuur uitgebragt verslag niet daar, om overvloedig licht over den ongelukkigen toestand der landerijen (in vergelijk met de daaraan toegekende fictieve waarde van ƒ 2,919,848) uitspraak te doen en met de vorderingen der erven Schaap ten laste van het koffijland Gadoengan?

Was aan de directie niet uit extracten van hypo-theekregisters op Java bekend, dat in Mei, Junij en zelfs in September 1870 cessien hadden plaats gevonden ten behoeve van derden, van hypothecaire regten welke de O. I. Maatschappij bezeten had op Pagongan, Pangka Djatiewangie; — en door welke cessien de Maatschappij, die door hare schuldvorderingen regt van voorrang had, dien voorrang heeft afgestaan en dermate op den achtergrond is gekomen, dat de schuldvorderingen in den meest precairen toestand zijn gekomen, en schier zonder eenige waarde zouden zijn, ingeval de in het regt van voorrang ge-tredenen bij geregtelijke uitwinning hunne vorderingen hadden geréaliseerd.

Ik bepaal mij tot de aanwijzing van feiten, die naar mijne overtuiging aan de directie bekend moeten zijn geweest , omdat ik die heb leeren kennen uit bescheiden ten kantore te Amsterdam, door haar aan mij ter inzage gegeven.

In mijne tweede brochure, heb ik bij open brief, bij deze directie er op aangedrongen, om aan de crediteuren, door gebruikmaking van de drukpers, tijdig en volledig licht te verschaffen over de zaken der Maatschappij; die zaken

-ocr page 139-

19

naar waarheid te beschrijven, opdat ieder crediteur ten volle in staat zou zijn alles te overwegen, en dus met behoorlijke wetenschap te beslissen of een accoord dan wel eene failliet verklaring der Maatschappij voor hun wenschelijk is.

In geschriften en bij monde heb ik als gedelegeerde van eene groep van crediteuren steeds daarop aangedrongen, en betoogd, dat de directie dan eerst loijaal tegenover de crediteuren zal hebben gehandeld, wanneer zij dezen poogt te bedeelen met dezelfde mate van kennis van zaken, welke zij zelve heeft; want dat het streven naar een accoord met eene partij, welke men in onzekerheid houdt over de zaak, waarop het accoord betrekking heeft, is te achten een streven om als bij verrassing, door pressie, het accoord te verkrijgen, eene spekulatie op hare onkunde, en dat dit naar mijn gevoelen noch zedelijk, noch eerlijk is.

De directie heeft in het einde gegevens geleverd, die voortvloeijen uit de cijfers van haten en lasten, en de meerdere of mindere waarde er van althans doen uitkomen op eene andere wijze, en tot andere bedragen, dan de laatst door haar aan den regter overgelegde balans; — doch naar mijn gevoelen heeft zij geen licht genoeg bijgebragt.

Naar mijn gevoelen had zij kunnen mededeelen, de door haar aan de gedelegeerden voorgelegde berekeningen, opgemaakt in de maand April 1871, waaruit blijkt dat met inbegrip van de reeds gedane incasseringen tot in het jaar 1895 (indien niets tegenloopt) zal zijn geïncasseerd eene som van f 3,891,174 aan uitstaande vorderingen en renten; en dat daarna nog zal zijn in te vorderen aan rente van Pangka van af 1871 tot 1895 een bedrag van /\'465,223 waarvan de invordering nog 10 jaren zal duren, — zoodat volgens hare eigene berekening aan de crediteuren, successief door de inning der uitstaande vorderingen, zal worden uitgekeerd:

2*

-ocr page 140-

20

in 25 jaren tot 62 procent,

in 35 jaren tot 70 procent van hunne vorderingen,

waardoor, na liet genot tot ultimo December 1872, volgens het geproponeerde accoord, van 35 procent, de crediteuren in de 23 volgende jaren zullen genieten 27 procent of H procent \'s jaars; — en dan in de volgende tien jaren nogmaals fa procent \'s jaars.

In deze berekening zijn de inkomsten der landerijen niet begrepen; deze heeft men geschat op f 160,000 \'s jaars bruto, en na aftrek van alle kosten van administratie der Maatschappij eene winst te zullen opleveren van f 80,000 \'s jaars netto.

Hieruit blijkt dat de kosten aan administratie worden berekend op ƒ 80,000 \'s jaars.

Ik vermeen gerust te mogen voorhouden, dat de toekomst de verwachtingen ten aanzien van de inkomsten der landerijen zullen teleurstellen; en zal daarover nader handelen.

Naar mijn gevoelen heeft de directie zich bepaald tot het leveren van vrij losse cijfers en oppervlakkige beschouwingen ; waardoor zij wel vrees voor het faillissement aanblaast, maar niets voortbrengt, om te doen uitkomen, welke baten eene faillietverklaring der Maatschappij zou kunnen opleveren, boven de door haar op-gegevene, die altoos ten bate der crediteuren zullen komen.

Eene beantwoording van vragen als hierna vermeld, is van hoog gewigt voor de crediteuren en soulfrance.

L In welk jaar was het Maatschappelijk kapitaal reeds verminderd met 20,-50 of 75 %; — en is alzoo volgens artikel 47 van het Wetboek van Koophandel en artikel 29 van het Statuut der Maatschappij ingetreden de hoofdelijke en persoonlijke verantwoordelijkheid van alle bestuurders (ieder voor het geheel) jegens de crediteuren voor alle verbintenissen, welke zij nadat het bestaan van die

-ocr page 141-

21

kapitaalsvermindering aan hen bekend was, of moest zijn, hebben aangegaan?

Wie waren de directeuren en commissarissen in Nederland en de administrateurs in Indie, in dat en de volgende jaren?

II. Sedert welk jaar heeft de Maatschappy geene winsten genoten, en zijn alzoo in strijd met artikel 49 van het wetboek van koophandel en artikel 30 van het Statuut der Maatschappij, ten onregte dividenden aan de deelhebbers en aandeden in de winsten aan de bestuurders in Nederland uitgekeerd; — en welke som zal door remboursement van het onregtmatig genotene ten bate der Maatschappij, dat is in de eerste plaats ten bate der crediteuren, komen?

III. Welke hypothecaire en andere schuldvorderingen, effecten, gelden of andere waarden, die ten name en bate der Maatschappij stonden, veertig dagen vóór de aanvraag der surséance van betaling, welke geschied is op 8 Junij 1870 (alzoo in verband met artikel 7G9 van het Wetboek van Koophandel op den 27 April 1870) zijn sedert dien datum overgedragen of uitgekeerd aan derden; — en welke geldswaardige bedragen daarvan zullen, ingeval van toepassing van artikel 773 van voormeld wetboek, bij faillietverklaring der Maatschappij, in den boedel der Maatschappij behooren te worden terugge-bragt; — om te strekken tot vermindering van de door crediteuren en souffrance te lijden verliezen, door de be-voorregte crediteuren daarin te doen deelnemen?

Welke onregtmatige betalingen, cessien van regten, enz., zijn er zelfs nadat de aanvraag van surséance gedaan was, in Nederland en in Jndie gedaan aan crediteuren en aan administrateurs der Maatschappij in Indie ?

IV. Welke zijn de voor de belangen der overblijvende crediteuren der Maatschappij onereuse overeenkomsten en verrekeningen geweest, met de Botterdamsche

-ocr page 142-

Bank, Dümler amp; Co, de Nederlandsch Indische Escompto Maatschappij? en op welke wijze zijn voor de crediteuren te niet gegaan, de winst der landelijke ondernemingen ad f 142,652 over 1869; de verhuurprijs dier ondernemingen over 1870; de bedrijfskapitalen over 1869 en 1870 in de ondernemingen aangewend?

V. Welke was de gunstige en regt van voorrang en hypotheek bevattende positie der Maatschappij, als curatrice van de eigenaren van Pangka, Djatiew ingie, Pagongan en anderen, en door welke en op welk tijdstip gepleegde handelingen der Indische administratie is die gunstige positie overgegaan in eene ongunstige, waarbij de belangen der Maatschappij èn alzoo der crediteuren en souffrance op zoodanige schroomelijke wijze zijn op den achtergrond geplaatst en benadeeld als hiervoren is vermeld?

Waarom, terwijl de O. I. Maatschappij in het laatst van 1870 nog bezat ten haren name een eerste en dus preferent hypotheekregt groot f 150,000 rentende 7 % \'s jaars, op de fabriek Pangka, eerst na 12 jaren iets van Pangka zal worden ontvangen?

Eerst door eene behoorlijke beantwoording dezer vx\'agen wordt de crediteur op de hoogte gebragt, van het belang hetwelk eene faillietverklaring der O. I. Maatschappij kan hebben.

Hoewel het voor hen, die niet in het bezit zijn van alle gegevens welke kunnen worden geleverd voor de beantwoording dier vragen, een uiterst moeijelijke taak is, cijfers te preciseren, zoo kunnen evenwel feiten en speculatieve cijfers geraadpleegd worden, die voldoende ter zake daarvan uitspraak doen; — feiten en cijfers ontleend aan hetgeen over de zaken der Maatschappij is bekend geworden.

Wanneer ik de balansen, winst- en verliesrekeningen,

-ocr page 143-

23

de gegevens in de Indische periodieken, de verslagen der Maatschappij, de brochure van Mr. van Ni erop, de ad-viesen van regtsgeleerden in Nederland en in Indië, eenige opgaven van cessiën van hypotheken en andere gegevens, die mij onder de oogen zijn gekomen. raadpleeg, kom ik tot het besluit dat de Oost-Indische Maatschappij, die eene eigenaardige wijze van boekhouding heeft in toepassing gebragt, en dien tengevolge in.de jaren 1857 tot 1860 dividenden van 20, 13, 10 en 14 percent \'sjaars aan de aandeelhebbers heeft uitgekeerd, reeds in het jaar 1859 in verval was, doch dat hare zaken gaande werden gehouden door de in dat jaar en vervolgens in 1863 gesloten geld-leeningen, ten gezamenlijke bedragen van /\' 2,000,000. Sedert dien tijd komen voor de verliezen, die werden veroorzaakt door de suikerfabriek Katipatten, de inkoop en exploitatie der tabaksondernemingen Panawangan en andere; de kwistige plaatsingen van gelden in ongunstige landelijke ondernemingen van anderen, het verlies van twee tonnen gouds op de kapitaal-waarde der suikerfabrieken Tjomal en Bandjardowo, de onvoordeelige inkoopen van de koffijlanden Gadoengan, Genting Goenoeng.

Door landerijen voor geledene verliezen bij de balansen hooger in debet te verhandelen, en het te doen voorkomen alsof ze hoogere kapitaalwaarde hadden, door hopelooze posten als credita van waarde te doen voortloopen, in stede van regelmatig ieder jaar de verliezen af te schrijven, werd schijnbaar aangetoond een solvente toestand der Maatschappij.

En hoezeer de jaren 1865, 1866 en 1867, volgens de door de directie geleverde cijfers nog inkomsten in Indië opleverde van f 2 tot / 300,000 \'s jaars; hoezeer de Maatschappij in 1868 voor de suikerfabrieken Tjomal en Bandjardowo in geld uitgekeerd kreeg eene som van f 961.710, was de toestand in het laatst van 1869 van dien aard, dat men dringend opzag naar stortingen door

r

-ocr page 144-

24

de aandeelhouders, die werden voorkomen door voortgaande wisselruiterij en door ongunstige transactiën met de Botterdamsclie Bank en met Dumlek amp; Co.

Voor de directie der Maatschappij, welke juist kan bepalen, welke de reële verliezen zijn, en op welken datum ze als zoodanig te beschouwen waren en hadden behooren te zijn afgeschreven, kan het niet moeijelijk zijn, door redressen te maken in de jaarlijks vastgestelde winst- en verliesrekeningen en balansen, het tijdstip te berekenen, waarop de Maatschappij jegens de crediteuren niet meer solvent was, en op welk tijdstip een gedeelte van het maatschappelijk kapitaal verloren was.

In een artikel in de Java-Bocle wordt betoogd, dat de Oost-Indische Maatschappij sedert 1859 geen winst heeft genoten, omdat er ieder jaar meer af te schrijven viel, dan het bedrag der inkomsten, welke afschrijving evenwel achterwege werd gelaten.

Indien dit betoog juist is, en ik vermeen dat het dit is, dan is sedert 1859 ten onregte uitbetaald:

aan dividenden aan aandeelhouders............... /\' 335,000.

aan de bestuurders wegens aandeelen in gefingeerde winsten ................................. » 68,509.

Te zamen.................. f 403,509.

Is deze som voor crediteuren eene onverschillige zaak ?

Trekt iemand in twijfel, dat degenen die dat geld ten onregte genoten hebben, niet tot terugbetaling verpligt zijn ?

Indien men na de gedane afschrijvingen, de reële waarde der landelijke ondernemingen, in de balansen van voorgaande jaren, de plaats doet innemen van de daarin opgebragte fictieve waarden, dan zal men bevinden, dat het werkelijk gestorte maatschappelijk kapitaal, ten bedrage van f 648,000, reeds in het jaar 1861 was aangetast en in het jaar 1864 niet meer door reële waarde werd vertegenwoordigd.

-ocr page 145-

25

Ik ben dan ook van gevoelen, dat de verantwoordelijkheid van directeuren en commissarissen in Nederland en administrateurs in Indie, voor vele jaren in het verleden van terugwerkende kracht is.

Crediteuren die sedert dat tijdstip, waarop het Maatschappelijk kapitaal met 75 % was verminderd, aan de Maatschappij waarden hebben toevertrouwd, hebben volgens het Wetboek van Koophandel regt van verhaal op de voormelde bestuurders, die verzuimd hebben te voldoen aan de op hen rustende verpligting volgens de wet en het Statuut der Maatschappij, om zelfs reeds de vermindering van het Maatschappelijk kapitaal met 30 ten honderd openbaar te maken.

llegtsgeleerden van naam in Nederland en Indie hebben adviezen geleverd, waarbij die aansprakelijkheid van alle voormelde bestuurders, met het oog op de artikelen 1401, 1638 en 1401 van het Burgerlijk Wetboek, de artikelen 44, 45, 47, 52, 53 en 54 van het Wetboek van Koophandel en de artikelen 8, 11, 12, 13, 14 en 30 van de Statuten der Maatschappij, buiten allen twijfelwordt gesteld.

Wij worden daarbij gewezen op de resultaten, ten bate van crediteuren, van regtsgedingen, gevoerd tegen de bestuurders der groote Maatschappijen onder Pereire in Frankrijk en Langrand Dumonqeau in IJelgie; welker bestuurders tengevolge daarvan zich aan groote opofferingen ten behoeve der crediteuren hebben onderworpen.

Mij komt het voor, dat de crediteur, die in deze aangelegenheid geen gebruik maakt van de middelen welke de wet hem aanbiedt, zich heeft te verwijten, indien zijne verliezen grooter zullen wezen, dan deze behoeven te zijn.

Het behoeft niet betwijfeld te worden, dat indien een regtsgeding tegen die bestuurders wordt ingesteld, en hunne handelingen door den regter aan de wet worden getoetst, zij beducht voor ergere gevolgen, zich genoopt zullen gevoelen tot vrijwillige opofferingen; — even als

-ocr page 146-

26

heeft plaats gehad in zake der voormelde Maatschappijen in Frankrijk en Belgie.

Immers, even als in zake dier vreemde Maatschappijen, hebben schrifturen van regtsgeleerden en anderen betoogd, dat de wet de opmaking van juiste balansen vordert, en dat balansen, waarin tictieve waarden vermeld staan, terwijl de zamenstellers konden en moesten weten, dat ze fictief waren, zijn valsche balansen; — en dat valsche balansen de feiten van misleiding en bedrog inhouden.

Bestaan er redenen, om uit een philantropisch oogpunt deelhebbers en vorige bestuurders te ontzien en ongemoeid te laten

»Cliarité hien ordonnée commence par soi même.quot;

Ik wil gaarne aannemen dat vermogende personen, die luttel bij de Oost-Indische Maatschappij verliezen, over hetgeen zij als eene kleinigheid mogen beschouwen, gereedelijk kunnen heen stappen; — maar zij voor wie de verliezen gevoelig zijn, die zich deswege in hunne levenswijze hebben in te krimpen, en er om aan echtgenoot of kinderen moeten onthouden, wat zij ze zoo gaarne zouden doen ten deel vallen, zullen wel met mij daarover anders denken.

Indien de ongunstige zaken der O. I. Maatschappij nimmer te voren waren besproken geweest, indien zij een geheim hadden uitgemaakt van de directie en de indische administratie, zou ik noch commissarissen, noch deelhebbers wenschen te bemoeilijken; — doch ik heb uit den mond van deelhebbers, dat de ongunstige toestand meermalen in voorgaande jaren in algemeene vergaderingen het onderwerp van besprekingen is geweest.

Deelhebbers hebben gepoogd zich te onttrekken aan de volfournering van hunne aandeelen, zij hebben onregt-matig dividenden genoten.

Daarenboven hebben deelhebbers en commissarissen geen enkel blijk gegeven, van zich de belangen der crediteuren te hebben aangetrokken. Zelfs zal de volfournering

-ocr page 147-

27

van het maatschappelijk kapitaal bij anticipatie, blijkens hetgeen ons de directie heeft medegedeeld, plaatsvinden onder reductie van 5 % \'s jaars.

Gevolgelijk zullen zij vijf procent intrest ons in rekening brengen; — terwijl in het ons aangeboden accoord aan ons, na 1 Julij 1871 (datum waarop het accoord intreedt) geene rente hoegenaamd wordt te goed gedaan.

En nu komt het mij voor, dat wij na de kennisneming van het accoord gerustelijk aan de deelhebbers kunnen toevoegen: »door het accoord, hetwelk gij voor-«stelt is het bewijs geleverd, dat gij, ten onzen koste, «de waarde der landerijen der Maatschappij voor u wenscht »te bekomen, terwijl, ons zelfs geen rente op ons kapitaal «wordt toegekend, ja zelfs de terugbetaling van het kapi-»taal niet is gewaarborgd; — daarenboven wilt gij reeds -voordeelen genieten, op een tijdstip, waarin wij, zonder «rente, eerst slechts 60 procent van ons kapitaal zullen «hebben ontvangen; — mijne heeren duidt het ons niet «ten kwade, dat wij het blaadje omkeeren, om door middel «van het faillissement er naar te streven, ons thans op u «te verhalen, voor zooveel wet en regt, dit veroorloven.quot;

Wat betreft de hypothecaire regten die de O. I. Maatschappij bezat op den 28 April 1870 en die sedert aan derden gecedeerd zijn, zij vermeld, dat mij uit de extracten uit de hypotheekregisters van de residentien Tagal, Gherïbon, Samarang en Batavia alleen is gebleken, dat sedert dien datum eene som van / 1,830,000 aan hypotheekregten door de Maatschappij aan derden is gecedeerd; en dat er zelfs cessie in September 1870 is geschied, terwijl er tusclien 22 en 28 April 1870 cessien zijn gedaan ter somma van ƒ 495,000. Indien al wordt beweerd dat die cessien zijn geschied, om te voldoen aan de ver-pligte levering van vroegere gedane verkoopen van die hypothecaire regten, — zeker is het dat dit behoort te worden onderzocht; — en dat er geene bevoegdheid kan

-ocr page 148-

28

hebben bestaan tot levering, nadat de surséance van betaling was aangevraagd, zoodat het wel de moeite waard is, dat de regtmatigheid van iedere overdragt worde onderzocht.

In Indie en Nederland zijn aan crediteuren uitbetalingen geschiedt, na de aanvraag van surséance, omdat men destijds de fondsen van geadministreerden beschouwde, buiten de zaak der Maatschappij te staan. Wat te dier zake ten nadeele der crediteuren is verrigt, behoort te worden onderzocht en daartoe termen zijnde geredresseerd.

Evenzoo is eene betaling aan den heer van Dolder geschied ter somma van / 80,000 wegens beweerde hem aankomende penningen, voortvloeijende uit den verkoop aan de Maatschappij van het koffijland Genting Goenoeng, welke ernstig onderzoek waard is.

Op ultimo December 1869 bedroeg het cyfer der

gelden a deposito eene som van ............... / 1,408,000

en de saldo\'s van geadministreerden ......... » 344,600

Tot op 9 Junij 1870 zijn nadere deposito\'s en renten als anderzins van geadministreerden ontvangen over het 3° en 4e kwartaal van 1860 —zoodat zonder buitengewone uit-keeringen aan bevoorregten, deze sommen belangrijk grooter zouden zijn geweest.

In de balans van 10 Junij 1870 werd het bedrag der deposito\'s opgegeven met f 1,564,607.

En thans vinden wij in de aanwijzing der uitslaande zaken dd. 26 April 1871 als het gezamenlijk bedrag opgegeven aan deposito\'s .............................. f 889,809

aan saldo\'s van geadministreerden ............... » 164,772

Het komt mij voor dat het ook der moeite waard is, ook dit gedeelte der zaken aan onderzoek te onderwerpen en in hoeverre uitkeeringen na den 23 April 1870 hebben plaats gehad, die weder tot den boedel der Maatschappij behooren terug te keeren.

-ocr page 149-

29

Indien men let op de namen van depositarissen, voorheen wel, doch thans niet meer als crediteuren vermeld, komt men tot de gevolgtrekking, dat er voorbedachte bevoorregting heeft plaats gehad.

Was het een toevallig verschijnsel, dat in de maanden April, Mei en Junij 1870 zoovele overdragten van hypothecaire regten, zooveel uitkeeringen aan depositarissen en geadministreerden hehhen plaats gehad?

Geenszins, de heeren van Hemkrt en Eijbekgen Sant-hagens wisten immers te wel, hoe de zaken der Maatschappij stonden, die tot kort voor het vertrek van den heer van Hemeet naar Nederland door wisselruiterij met het hoofdkantoor te Amsterdam waren gaande gehouden, die, tengevolge van de daarop gevallen aandacht, niet verder was vol te houden.

De Maatschappij had zich steeds weerhouden een beroep te doen op de verpligte stortingen, tot fournering op het maatschappelijk kapitaal, omdat de indruk daarvan het crediet der Maatschappij zou hebben geschokt, doch eindelijk moest dien weg ingeslagen worden, en de heer van Hemert kwam naar Nederland om deze zaak te bevorderen.

Intusschen had zich de gelegenheid opgedaan om door transactiën en overeenkomsten met de Hotter-damsclie Bank en Dümler amp; Co. de zaken gaande te houden.

Evenwel maakte de kennis der zaken der Maatschappij in Nederland reeds het doelwit uit van een onderzoek, door in den handel en het financiewezen voorname personen, die veiwolgens, onder den impuls die van den heer van Hemeeï uitging, beoogden door een consortium van geldkantoren en geldmannen de Oost-Indische Maatschappij staande te houden, welk consortium echter geen gevolg nam, zoodat later weder een beroep op de stortingen van actionnarissen der Maatschappij verpligtend werd.

-ocr page 150-

30

Een dezer geldmannen heeft op den 3 April 1870 een telegram aan den Indischen administrateur, den heer van Eijbergen Santhagens afgezonden, die vermoedelijk aldaar in de tweede helft van April 1870 is ontvangen, en waarschijnlijk is de geheim gehouden telegram, waarvan de Java-Bode indertijd heeft melding gemaakt.

Op den 9 Junij 1870 is de minuut des telegrams aan mij en andere heeren te Amsterdam voorgelezen geworden door den afzender zeiven, en heb ik dat stuk zelf gelezen en in handen gehad.

Die telegram was eene voldoende waarschuwing voor den Indischen administrateur, om te handelen zooals hij heeft gehandeld, en waardoor buitenkijf een gekozen gedeelte der crediteuren ten koste van het andere gedeelte is bevoordeeld.

quot;Wat de schulden van eenige landelijke ondernemers betreft, op welker voldoening crediteuren thans jaren lang zullen moeten wachten, teeken ik aan:

Pagongan, de O.-I. Maatschappij bezat een hypothecair-regt van /quot;250,000, rentende 8 % \'s jaars, dat bij cessien op den 24 Mei en 6 Junij 1870 op anderen is overgegaan.

Panglca, de Maatschappij bezat op deze onderneming hypothecairregt ter somma van f 450,000, rentende 7 en 8 % \'s jaars, waarvan op den 30 April en 19 Mei 1870 f 300,000 aan anderen is gecedeerd.

In het laatst des verleden jaars bezat de Maatschappij nog een regt van eerste hypotheek, rentende 7 % \'s jaars, op deze fabriek groot f 150,000 — en eischt het opheldering waarom de Maatschappij thans 12 jaren zal moeten wachten, alvorens kapitaal of rente te ontvangen.

Djatiewangie, de Maatschappij bezat een eerste en tweede hypotheekregt groot f 300,000, rentende % \'s jaars, waarvan op deu 7 Junij 1870 / 100,000 op anderen, en op den 13 September 1870 f 200,000 op de N. I. Es-compto Maatschappij is overgegaan.

-ocr page 151-

31

Kcdiekondang, op dat landgoed bezat de Maatschappij hypothecaireregten ten beloope van f 465,000, rentende 7 en 8 % \'s jaars, waarvan op den 26 April 1870 f 400,000 is overgegaan op de N. I. Escompto Maatschappij, en op den 17 Mei 1870 f 65,000 op anderen.

In het laatst des verleden jaars zijn de grondslagen gelegd voor eene, tusschen onderscheidene crediteuren van die vier en nog eenige andere ondernemingen geslotene overeenkomst, tot regeling van de rentebetaling en de aflossing der hoofdschulden, — daarin heeft ook gedeeld de administratie der O. I. Maatschappij, welke te voren door hare hypothecaireregten op den voorgrond stond, doch door deze overeenkomst op den achtergrond is gekomen, zooals maar al te duidelijk blijkt uit de mede-deeling der directie te Amsterdam in de aan crediteuren toegezondene gedrukten.

Ik vermeen genoeg vermeld te hebben, om te doen uitkomen, hoe is te werk gegaan, om de belangen dei-tegenwoordige crediteuren en souffrance daarbij schier te vernietigen, onder bevordering van de belangen van anderen.

quot;Wat de landelijke ondernemingen der Maatschappij zelve betreft, zij aangeteekend:

Door eene kostbare installatie waarvoor twee en een halve ton gouds is uitgegeven, is Kadapatten als werkplaats in uitmuntenden staat; doch de landstreek is niet bijzonder voor de suikercultuur gunstig. Ik boude het er voor dat men bij deze fabriek op gemiddeld 40 picols per bouw zal kunnen rekenen, tengevolge van het verbeterde werkvermogen en door betere gronden van de bevolking voor de suikercultuur te verkrijgen.

Aangezien deze onderneming heeft vrije beschikking over haar produkt, wegen de inkomsten zeer op tegenover de grootere uitgaven, die hier in vergelijk met menig andere fabriek noodig zijn.

-ocr page 152-

32

In handen van eenen particulier acht ik deze onderneming f 400,000 waard, en zelfs meer, indien de eigenaar haar zelf beheert, want dan wordt er geen geld nutteloos uitgegeven.

In handen der Maatschappij durf ik er geene hoogere waarde dan f 300,000 aan toe te kennen.

Alle koffijlanden der Maatschappij hebben veel geleden, door de ongelukkige manie om de koffijgronden steeds schoon te willen houden, waardoor ze te vaak ontijdig zijn omgewerkt, zoodat de regens de vruchtbare deelen van den hellenden bodem hebben doen wegvloeien en door schadelijken arbeid veel geld is verkwist.

Ook is niet behoorlijk voor verwisselings-aanplantin-gen, voor improductief gewordene tuinen, gezorgd.

In het verslag van 30 Junij 1870, waarby OArerzigten ten aanzien van de landelijke ondernemingen der Maatschappij zijn geleverd, vindt men meermalen gewag gemaakt van wanbeheer van administrateurs; — doch er heeft daarenboven wantoezigt en wanbeheer plaats gegrepen van de zijde der Indische algemeene administrateurs.

Slechts door het aanleggen van uitgebreide nieuwe aanplantingen, en het in toepassing brengen van een kostbaar stelsel van bemesting, zou van de koffijonder-nemingen der maatschappij iets te maken zijn; doch de kosten daarvan zijn drukkend voor de toekomst.

Indien particuliere eigenaren zulke ondernemingen zelf besturen, zou daarvan nog iets te wachten zijn, doch niet onder het beheer eener maatschappij, waarin de plaatselijke administrateurs en de geldverstrekkende géranten der Maatschappij niet geïnteresseerd zijn bij iederen gulden, die uitgegeven wordt, of verdiend of bezuinigd kan worden.

In eene der aan de gedelegeerden der crediteuren voorgelegde projecten, was ten gevolge van particuliere berigten uit Indië geraamd, dat eene uitgaaf van/700,000,

-ocr page 153-

33

zou noodig zijn voor de regeneratie der koffijlanden; doch indien ik let op de uitgebreidheid dier zes ondernemingen, dan betwijfel ik of deze som wel voldoende zal zijn, want de bijzonderheden die ik van personen, die er mede bekend zijn, heb vernomen, doen mij aannemen, dat de meeste koffijlanden in zeer verwaarloosden toestand verkeeren.

Indien de directie der Maatschappij over die landen de officieele rapporten van den heer de Vogel zal hebben ontvangen, gelieve zij dezelve in hun geheel aan de crediteuren mede te deelen vóór het sluiten van het accoord.

Indien de gezamenlijke koffijlanden voor zelfbehee-rende eigenaren f 1,500,000 kunnen worden waard geacht, durf ik de waarde er van, gerekend naar evenredigheid der netto winsten op niet meer dan f 1,000,000 te stellen, indien de ondernemingen in handen dezer maatschappij blijven.

De directie spiegelt den crediteuren voor, eene jaar-lijksche winst van de gezamenlijke koffijlanden en de suikerfabriek ten bedrage van ƒ 160,000 \'sjaars, doch wat vernemen wij reeds uit het verslag van 8 Mei 1871 en de nota van toelichting van 26 April 1871.

Niets minder dan:

a. dat de suikerfabriek Kadipatten, die in 1869 en 1870 respectievelijk 18,800 en 18,687 pikols suiker opleverde, in 1871 geschat wordt op eene productie van 15,000 pikols, weshalve, op den voet waarop het beheer plaats vindt, ik over 1871 niet durf te rekenen op eene winst van f 25,000, welke de directie zich er van voorstelt. De winst toch over 18,800 picols suiker, in 1869 was slechts f 43,596 en de 3800 picols, die voor 1871 lager worden geraamd, vertegemvoordigen eene vermindering van productiewaarde van omstreeks /\' 50,000;

h. dat 5 koffijlanden niet meer zullen opbrengen dan 8000 pikols koffij;

-ocr page 154-

34

terwijl de oogst van alle koffijlanden over 1869 en 1870 is geweest 14,513 en 16,243 picols.

Men kan er zeker van zijn dat, indien iets gunstigs ware te berigten geweest van de nog niet getaxeerde koffijtuinen van de ongelukkige onderneming Genteng Goenoeng en van Djatie Kalangan, dit zou hebben plaats gevonden.

Men vreest, blijkens het verslag der directie dat de uitgaaf aan bedryfskapitaal voor de 5 koffijondernemingen, ad f 274.000 in 1871, niet door de productie zal worden goedgemaakt.

Ziedaar dan het begin van de voorgespiegelde toekomstige verwachtingen!!!

Het jaar 1871 zal vermoedelijk sluiten zonder winst van de landelijke ondernemingen, maar met een verlies van f 80,000, voor algemeene administratiekosten der

Maatschappij.

Zonder pessimist te willen zijn, vraag ik, durft men in vollen ernst iets goeds van die toekomst te verwachten?

Ik niet,

Eene Maatschappij als deze, met wrakke financiën (want de deelhebbers zullen geen anderhalf millioen guldens beschikbaar stellen voor bedrijfs- en verbeteringskapitaal benoodigd en men zal toevlugt nemen tot de verkrijging van het moeijelijk te bekomen bedrijfskapitaal, door zich te onderwerpen aan een altoos ongunstig consignatiecontract), met den omslag en de onbestemdheid in beheer, bij het bestaan van vele, maar niet pertinent bij de uitgaven en de inkomsten geïnteresseerde hoofden, van den plaatselijken administrateur, den algemeene administrateur der landerijen, de administratie te Batavia, de directie, het hoofdbestuur, de aandeelhouders in de algemeene vergadering in Nederland; met maatregelen, traag en in waggelenden gang ontstaan; met den grooten afstand tusschen den kapitalist en den

-ocr page 155-

bij het kapitaal niet belanghebbenden plaatselijken administrateur, — ik herzeg, eene Maatschappij als deze is geheel ongeschikt, om landelijke ondernemingen te drijven.

Particulieren, die de ondernemingen zelf beheeren, zullen, na waarschijnlijk eenige tonnen gouds minder dan deze Maatschappij tot verbetering der koftij landen te hebben aangewend, kunnen rekenen op eene koftijproductie van 15,000 pikols, die hun zullen kosten /\'20 en opbrengen /\' 30 per picol; op eene suikerproductie van 16,000 picols die hun zullen kosten /10 en opbrengen /\'13 per pikol, en alzoo op eene gezamenlijke winst van ƒ 200,000, doch onder deze Maatschappij zullen de productie minder, de productiekosten zooveel hooger zijn, dat het meeren-deel der jaren ter naauwernood de geraamde algemeene administratiekosten ad f 80,000 zullen dekken.

Men raadplege het verslag van 30 Junij 1870, men raadplege de uit dat verslag overgenomen cijfers van mijne eerste brochure van Augustus 1870, en men zal bevinden, dat er jaren voorkomen dat de pikol koffij f 50 en de picol suiker f 30 heeft gekost.

Men lette op de Jobstijding in de laatste gegevens der directie, met betrekking tot het jaar 1871, waarop weldra nadere Jobstijdingen zullen volgen, die bestuurders, in Maatschappijen vooral, liefst slechts in het uiterste moment en bij onvermijdelijke noodzakelijkheid mededeelen.

Het accoord belooft, dat bij eventuelen verkoop van landelijke ondernemingen der Maatschappij, de opbrengst daarvan zal komen ten bate der crediteuren, — doch er is geen regel gesteld, in welke gevallen tot zoodanigen verkoop zal moeten worden overgegaan.

Ik heb reeds aangetoond dat van de zijde der administrateurs der ondernemingen, de indische algemeene administrateurs, de bestuurders en deelhebbers der Maatschappij in Nederland, uithoofde van hun eigenbelang, niet

3*

-ocr page 156-

36

eeuige medewerking is te verwachten, om de noodzakelijkheid van eenen verkoop te doen uitkomen.

In de vergadering van 8 Mei j. 1. werd mij door den voorzitter te kennen gegeven, dat voor de verkrijging van het bedrijfskapitaal consignatie-contracten zullen worden aangegaan, en dat indien het genotene bedrijfskapitaal door de productie niet wordt gedekt, de geldschieters wel zullen dwingen tot den verkoop.

Een schoon vooruitzigt voor de crediteuren, voorwaar!

Wat zullen die momenteel insolvente-ondernemingen opbrengen, en wat zal er van de opbrengst voor de crediteuren overschieten ?

Maar, zonder regeneratie der koffij landen, zullen deze ieder jaar meer en meer achteruitgaan.

Wie zal het geld voor die regeneratie aanbrengen?

Deze vraag zal toch in het accoord een antwoord

hehooren te ontmoeten.

Voor bedrijfskapitaal is eene som van f 500,000 be-noodigd, zooals hiervoren reeds is aangetoond.

Voor regeneratiekapitaal der koffij ondernemingen, slechts het in een der projecten vermelde bedrag van f 700,000 rekenende, dient het accoord althans aan te wijzen hoe deze gezamenlijke som van f 1,200,000 zal

worden verkregen.

Mag men het lot der crediteuren aan de toekomst der landerijen verbinden, zonder dit punt te regelen?

Welke crediteur is dwaas genoeg om zich, zonder zekerheid ter zake daaraan over te leveren?

Geen crediteur zal toestemmen dat uit de haten dei-Maatschappij, waarvan men hem uitdeelingen belooft, die toch reeds zoo schraal mogelijk zijn, een enkele penning daarvoor worde afgezonderd, want begint men daarmede, dan worden de uitkeeringen nog schraler.

Er is meer. Reeds is over de den crediteuren uit de baten aankomende fondsen beschikt, om te voorzien in

-ocr page 157-

37

de behoefte aan bedrijfskapitaal. Hoewel daarvan geen rekenschap is gegeven, is te veronderstellen, dat in Indïe, almede reeds in 1870, voor de rietaanplantingen voor den oogst van 1871 en verder in 1871 is beschikt over contante gelden daar aanwezig, voor hetzelfde doel; de voorziening in bedrijfskapitaal.

Er behoort bepaald te worden, dat deze fondsen onverwijld tot de ten behoeve der crediteuren strekkende baten worden teruggebragt.

Het grenst aan het onbegrijpelijke, hoe van wege de deelhebbers der Maatschappij de denkbeelden in het accoord en verdere bescheiden zijn kunnen worden opgenomen.

I. Dat zij hunne stortingen bij anticipatie ter volfour-nering hunner aandeelen zullen doen, tegen genot van een disconto van 5 % \'sjaars; — dat terwijl in de kas der Maatschappij zullen binnenkomen, renten van de uitstaande schuldvorderingen, gemiddeld ad 7 % \'s jaars; daarentegen aan de crediteuren na 1 Julij 1871 geene rente meer zal worden uitbetaald, op de nog niet uitgekeerde gedeelten hunner vorderingen; — dat aan de deelhebbers der Maatschappij aandeelen in de winsten zullen worden toegekend , wanneer de crediteuren 60 procent van hunne vorderingen zullen hebben genoten.

II. dat men den crediteuren paijementen voorstelt na ultimo December 1872, ter kwijting van de hoofdschuld hunner vorderingen tot een bedrag, dat gelijk staat met een derde van de rente van datzelfde kapitaal; zoodat men au fond te verwachten heeft verlies van het kapitaal ad 65 %, die na ultimo December 1872 nog moet worden ontvangen, plus twee derde der rente op die 65 %.

Die 65 % van het kapitaal worden na verloop van 17i jaren, rente op rente berekend a 5% \'sjaars. 143 procent, omdat het kapitaal in dien tijd 2^ maal vergroot en nu biedt men ons daarvoor 65 % aan, welker succes-

-ocr page 158-

sieve betaling hoogstens gelijk staat met eene betaling in eens na 11 h jaar.

Die 65 percent staan gelijk met minder dan 30 procent op ultimo December 1872; doch zij hebben deze waarde zelfs niet, omdat er nog risico bestaat, want indien, zooals ik verwacht, de landelijke ondernemingen gemiddeld geene winst, boven de administratiekosten zullen opleveren, zal er voor de betaling van de 65 % de schuldvorderingen der concurrente crediteuren die eene som van f 5,963,763 bedragen, niet meer na ultimo December 1872 beschikbaar zijn dan de door de directie zelve opgegevene som van f 2,369,080, dat is 40 procent van het kapitaal, en deze 40 procent gemiddeld betaald over 35 jaren zijn op ultimo December 1872 niet meer waard 16 procent.

Reduceert men de op ultimo December 1872 te ontvangen 15 procent en de zoo even berekende 16 procent tot contante waarde op 1 Julij 1871, dan staat het ac-coord, alle risico wegens tragere, dan veronderstelde incassering der baten buiten rekening gelaten, niet hooger dan 50 procent op 1 Julij 1871.

Hierop komt, ten gunstigste beschouwd, neder de integrale betaling, welke de Indische administrateur Jhr. Mr. F. Junius van Hemert in Augustus 1870 voorspiegelde, en waarop de Hooge Raad der Nederlanden moet hebben gerekend, toen dat Hoogste Regterlijke ligchaam in Nederland, volgens de stellige woorden der wet, de surséance van betaling verleende.

De directie doet het voorkomen, alsof de crediteuren tot zoodanige belangrijke bedragen, concessiën behooren te doen aan de aandeelhouders der Maatschappij, om dezen te nopen, niet tot eene zelf faillietverklaring te besluiten.

Is er dan bij eene faillietverklaring der Maatschappij iets voor aandeelhebbers tegenover de crediteuren te winnen ?

-ocr page 159-

39

Men wil crediteuren bedeesd maken voor een faillissement.

Doch ik beweer, wat door een regtsgeleerde in Indié trouwens in het openbaar reeds is betoogd, dat de crediteuren niets door eene faillietverklaring zullen verliezen en daartegen veel zullen winnen.

De administratie der Maatschappij, die geraamd is te kosten f 80,000 \'s jaars, is dunkt mij een vrij wat drukkender last dan eene geregtelijke likwidatie onder eenen curator, wiens belooning procentsgewijze geregeld is.

Indien ook de landerijen der Maatschappij ƒ 1,300,000 of f 1,600,000 waard, onder verschillende toestanden volgens de schatting der gedelegeerde bewindvoerders en anderen in Indië, bij geregtelijke geforceerde likwidatie worden verkocht voor f 1,000,000; dan zal dit millioen in een drietal jaren worden uitgekeerd en 16 procent opleveren. /

En indien het verhaal op de aandeelhebbers en bestuurders wegens ten onregte genotene dividenden en aandeelen in niet bestaan hebbende winsten, op de vroegere bestuurders, wegens hunne verantwoordelijkheid, op de gebenificieerde crediteuren wegens het door hen genotene, zeer laag geschat, te zamen niet meer dan j 1,000,000 opbrengt, ten bate der crediteuren en souffrance, dan kunnen zij deswege nogmaals binnen een gelijk tijdsverloop op eene uitkeering van 16 procent rekenen.

De geldelijke inkomsten van een faillissement zullen op het navermelde kunnen worden geschat.

Procent.

Binnen 3 jaren.

De 20 procent van het accoord, aangeboden

op 1 Julij 1871 .................................

De 15 procent in het accoord aangeboden op ultimo December 1872 ........................

Transporteere............

20.

15.

35.

-ocr page 160-

40

Procent.

Per transport........................35.

16 procent te verkrijgen door executorialen verkoop der landerijen ................................................16.

16 procent te verkrijgen door verhaal op deelhebbers, vroegere bestuurders en be-voorregten...................................................................16.

Totaal in 3 jaren ....................................67.

In 35 jaren f 2,369,080.

De som van door de directie als in de toe komst liggende baten opgeven, die zoo als hierboven is aangegeven, gelijk staan met 16 procent op ultimo December 1872 ............16.

Zoodat de uitkomsten van eene faillietverklaring gelijk staan met 83 %, met dit verschil, dat men daarop met meer zekerheid zal kunnen rekenen, dan op de 50 procent, die het accoord belooft.

De beoordeeling van het financieel gedeelte van het accoord kan zeer beknopt zamengevat worden in de navolgende termen.

Door het accoord ontneemt men aan de crediteuren de spoedig réalisabele waarde der landerijen, die volgens hetzelve na 35 jaren in handen der deelhebbers zouden vallen, en de waarde van hetgeen op anderen kan worden verhaald wegens ondergane benadeeling.

Het geeft niets daarvoor in de plaats.

Het accoord is een eisch van belangryke opofferingen van de crediteuren; opofferingen, waarvan ingeval van faillietverklaring, geene sprake kan zijn.

Het accoord sleept de crediteuren in eene van goeden wil en goed beheer van directeuren afhankelijke en onzekere toekomst, terwijl het faillissement het beheer van

-ocr page 161-

41

zaken brengt onder een of meer door den regter aangewezen curatoren, bij wien ambtelijk pligtbesef geldt.

Voor mij is het niet twijfelachtig, dat eene faillietverklaring der Maatschappij voor den slechts concurrenten crediteur wenschelijk is.

Crediteuren, die tevens geadministreerden, bevoorreg-len, deelhebbers, bestuurders, directeuren, Indische administrateuren zyn, hebben byzonder belang, ieder op hun standpunt, om eene faillietverklaring te voorkomen. Zelfs de houders van obligatien der in 1852 en 1859 geslotene geldleeningen, dus gesloten vóórdat het maatschappelijk kapitaal aangetast was, hebben minder belang bij de faillietverklaring, omdat zij geen regt van verhaal op de bestuurders kunnen doen gelden.

De bezitters van hypothecaire regten op onroerende goederen der Maatschappij, hebben daarbij evenmin belang.

Doch voor den uitsluitend concurrenten crediteur is het anders gesteld.

Ik betreur het dat er onder dezen voorkomen, die door dringenden geldnood genoopt schijnen te worden, het accoord aan te nemen, want zij brengen door de aanneming van het accoord groote offers aan dien nood.

De directie doet uitkomen dat er zoodanigen zyn; dit doet mij leed, want het verraadt, dat ook op dien nood is gerekend.

Immers ik beschouw een accoord niet te behooren te zijn, eene poging van den debiteur, om zooveel mogelijk voor zich te bedingen ten koste van den crediteur, maar eene poging om den crediteur op de meest voordeelige wijze, zonder faillissement, de baten en alle haten aan te bieden, die de debiteur beschikbaar heeft.

Reeds is vernomen, dat indien het accoord niet algemeen wordt aangenomen en eene faillietverklaring der

-ocr page 162-

42

Maatschappij wordt verlangd, door de directie gebruik zal worden gemaakt van de artikelen 835 en volgende van het wetboek van koophandel, om het accoord door den regter ingevolge artikelen 847 en 848 te doen homologeren en voor de weigerachtige crediteuren verbindend te maken.

Men rekent er op, dat overeenkomstig artikel 841 van het voormelde wetboek zal worden verkregen de toestemming van twee derde der concurrente schuld-eischers, die drie vierde van het bedrag der niet be-voorregte schuldvorderingen vertegenwoordigen, of wel drie vierde der schuldeischers, die twee derde van voormeld bedrag uitmaken; doch ik betwijfel of de regter zal homologeren een accoord als het aangebodene, hetwelk zooveel financiele en morele bezwaren voor den crediteur inhoudt; hetwelk den crediteur een gedeelte der baten der Maatschappij onthoudt en den weg afsluit om voordeelige regten uit te oefenenen die door het faillissement kunnen worden verkregen; hetwelk hem geene contante en zekere waarde van eenige beteekenis aanbrengt, maar zijne belangen medesleept in eene onzekere toekomst.

Ik betwijfel zelfs de mogelijkheid, de wettige bestaanbaarheid dier homologatie.

Door het aangeboden accoord en de eigene cijferopga-ven en berekeningen der directie, is zij thans in confesso (wat het geval niet is geweest bij de aanbieding barer balansen aan den regter) dat het maatschappelijk kapitaal geheel is verdwenen en de maatschappij zelfs niet in staat is de crediteuren ten volle te voldoen.

Naar luid van artikel 47 van het wetboek van koophandel is de Maatschappij van regtswege ontbonden. De vroeger bestaan hebbende reservekas bestaat niet meer, en geen ander middel kan er dus wettelijk bestaan, om de Maatschappij te doen voortduren, dan zoodanige bij-

-ocr page 163-

43

dragen door aandeelhouders, dat crediteuren ten volle voldaan kunnen worden en daarenboven weder ruim vijf-en-twintig ten honderd van het maatschappelijk kapitaal aanwezig zij.

Kan de regter een accoord homologeren met eene Maatschappij, welke volgens de wet niet meer mag bestaan ? Wie hetwyfelt eene ontkennende beantwoording dezer vraag ?

Doch al werden crediteuren ten volle voldaan, dan nog zou volgens artikel 29 van het statuut der Maatschappij, daarenboven eene bijdrage van ruim zeventig ten honderd van het maatschappelijk kapitaal van de aandeelhouders gevorderd worden, om te voorkomen de likwiclatie der Maatschappij, die verpligtend is, zoodra 30 pi-ocent van het maatschappelijk kapitaal verloren is.

Er heeft steeds slechts een middel bestaan om de Maatschappij te redden, namelijk tijdige cessiën van een gedeelte der vorderingen der crediteuren, nevens aanvulling van het maatschappelijk kapitaal.

Aandeelhebbers hebben er steeds op gerekend om de Maatschappij te redden, zonder opofferingen van hunne zijde, maar slechts ten koste van de crediteuren.

De gevolgen daarvan kunnen en zullen niet achterwege blijven.

Ook het tegenwoordig bestuur der Maatschappij heeft zich steeds daarvan eene illusie gemaakt, en gehoopt den val der maatschappij te voorkomen.

Doch ik geef haar, en een ieder, op welk standpunt hij in de Maatschappij in Nederland moge geplaatst zijn, en invloed op den verderen loop der zaken der ineengestorte Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente kan uitoefenen, in ernstige overweging, of zij die de voortduring der Maatschappij beoogen, die in haar verleden zoo overvloedige bewijzen heeft geleverd van financieele en zedelijke malversatiën en onbestaanbaar-

-ocr page 164-

44

heid tevens, wel handelen de belangen der crediteuren, en zelfs het lot der landelijke ondernemingen, die in andere handen beter kunnen strekken tot derzelver bedoeling , mede te slepen in eene waggelende en pernicieuse toekomst.

Zonder te willen profeteren, durf ik hen voorhouden, dat de dag eenmaal zal aanbreken, waarop zij over hunne handelingen berouw zullen gevoelen.

Aan deii natuurlijken loop der zaken is niets te veranderen.

Ondernemingen van den aard en den omvang als die, welke de Oost-Indische Maatschappij heeft in Indië, kunnen eerst voordeel opleveren wanneer de plaatselijke bestuurders, bij het in de ondernemingen gestoken kapitaal, zijn geinteresseerd.

Hoe grooter de afstand is tusschen den kapitalist en den beheerder, hoe kostbaarder beheer, hoe minder vruchten der onderneming.

In het algemeen wordt er naar gestreefd, om ten aanzien van eene faillietverklaring der Maatschappij , beschouwingen in te brengen, die betreffen eenen door rampen of tegenspoeden ongelukkig geworden koopman, die eerlijk alle zijne baten ten behoeve zijner crediteuren cedeert; en op wien overigens niets verder te verhalen valt.

Doch hoe geheel anders zijn hier de toestanden: geen ramp of tegenspoed, maar wanbeheer en geldverspilling ; geen eerlijk overgeven van alle baten, maar het streven naar terughouding van zeer veel; niet een ongelukkig geruïneerd koopman die niets meer overhoudt, maar bestuurders, aandeelhebbers en anderen die zeer de lasten kunnen helpen verligten.

Er heeft een oogenblik bestaan, waarin de crediteur der Oost-Indische Maatschappij zich zedelijk kon aangetrokken gevoelen door de gedachte, om mede te werken tot hare instandhouding.

-ocr page 165-

45

Dat oogenblik was nog daar, toen men de deelhebbers slechts kende als ongelukkige slachtoffers, even ongelukkig als de crediteuren; — toen de Maatschappij door krachtige inspanning der deelhebbers den crediteuren slechts een bevredigend accoord had aan te bieden, en daarmede het crediet der Maatschappij ware hersteld; toen de vele en voordeelaanbrengende geadministreerde zaken van derden nog in het beheer der Maatschappij waren.

Doch dat oogenblik is voorbijgegaan, en niemand kan thans een zedelijk doel meer zien in het denkbeeld, om hetgeen een geraamte is geworden, hetgeen geene levensvatbaarheid meer heeft, met nieuw leven te willen bezielen.

Het reeds in ontbinding verkeerende lijk worde begraven, en indien voor Indië eene andere maatschappij, ter vervanging van deze, wenschelijk is, zooals ik die wenschelijk acht, om de ontwikkeling der kuituur van particulieren op Java, onder verbeterde en voorzigtiger grondslagen te bevorderen, dan worden de krachten, die men in de Oost-Indische Maatschappij in eene slechts uitgestelde begraving zou willen steken, beter, in eene nieuwe Maatschappij aangewend, welke slechts behoort te zijn eene voorzigtige geldschieter voor ondernemingen van anderen, maar zich streng moet onthouden zelf landelijke ondernemingen te drijven, of dit aan hare dienaren toe te staan.

Ik zal niet handelen over de naar mijn gevoelen weinig gepreciseerde redactie van het accoord.

Ik wensch slechts aan de directie der Maatschappij enkele vragen met betrekking tot hare financiële aantooningen te rigten.

Is reeds als baat opgebragt het bedrijfskapitaal in de jaren 1870 en 1871 verstrekt ten behoeve der landelijke ondernemingen der Maatschappij? De daartoe verstrekte

-ocr page 166-

4lt;i

gelden toch behooreu ten bate der crediteuren terug te keeren en behooren in de kas der Maatschappij terug te vloeijen uit de waarde der productie over beide jaren?

Behoort onder de baten en lasten der Oost-Indische Maatschappij niet meer het kantoor en pakhuis te Batavia en het daarop gevestigde hypotheek?

Bestaat er hypotheekregt ten laste van het particulier landje Medenie en daarop gevestigde gebouwen, deeluitmakende van de koffijonderneming der Maatschappij Djatie Kalangan ?

Zijn de bij mij berustende gegevens juist?

dat de Oost-Indische Maatschappij op het einde van 1870 nog ten haren name bezat een hypothecair regt op Fangka, groot f 150,000, rentende 7 % \'s jaars;

een hypothekair regt groot f 60,000, rentende als voren, op de suikerfabriek Kalimaro;

een hypothekair regt, groot f 50,000 op de suikerfabriek Tjigohang;

een hypothekair regt groot f 50,000 ten laste van Arnold amp; Zonen;

een hypothekair regt groot /\'25000 op de suikerfabriek Seragie-,

een hypothekair regt groot /■ 25000 op Tjalangkap; dat de Nederlandsch-Indische Escompto-Maatschappij eene vordering heeft van /\'685,000 op de Oost-Indische Maatschappij, waarvoor hypothekaire regten en andere waarden in pand gegeven zijn.

Op welke wijze zijn in de kas der Maatschappij teruggevloeid de in 1869 en 1870 gedane verstrekkingen aan geld voor het bedrijfskapitaal der landelijke ondernemingen voor den oogst van 1870, — welke oogst bij een huurcontract van Maart 1870 is gekomen in handen van Dümler amp; Co. ?

Is de uitkeering eener som van f 80,000, in 1870 aan den heer van Bolder, als suppletie boven de primi-

-ocr page 167-

47

tieve koopsom van de koflSj onderneming Genteng Goenoing regtmatig en op behoorlijke autorisatie geschied; — zoo niet, is reeds aangevangen met eene terugvordering dier som?

Zyn er niet, na de aanvraag van surséance van betaling, zelfs door het kantoor Amsterdam betalingen aan crediteuren of voor hunne rekening gedaan; die nog onder de baten behooren te worden opgenomen. Immers is het wel bekend, dat de vorige directie bij circulaire heeft medegedeeld, dat zekere betalingen geregeld zouden plaats vinden, en dat deze zijn gestaakt, tengevolge van eene aanbeveling daartoe door de gedelegeerde bewindvoerders in Indie. ---

Ik eindig dit schriftuur, waarvan liet doel is licht bij te brengen, voor dengene die daaraan behoefte heeft.

Ik wensch geen dupe te zijn van voorspiegelingen der toekomst; geen afstand te doen van regten en belangen, welke ik vermeen op goeden prijs te mogen stellen, en wensch ook anderen daarvoor te behoeden.

Het is mijn voornemen de faillietverklaring der O. I. Maatschappij aan te vragen bij den regter, omdat ik daarin het beste, het eenig goede zie, wat er van deze ongelukkige zaak is te verwachten, tegenover dit of ieder ander accoord, wat niet eene regelmatige en zoo voordeelig mogelijke likwidatie der Maatschappij beoogt.

Ik heb er vol vertrouwen op, dat de regter mij niet aan een accoord zal onderwerpen, hetwelk financieel en zedelijk moet afgekeurd worden; hetwelk de toekomst niet slechts van den crediteur maar aan zijne latere weduwen en wezen verpandt en van den goeden of kwaden wil, van de kunde of onkunde van derden afhankelijk maakt, en aan aandeelhebbers poogt te doen ten deel vallen, wat aan den crediteur toebehoort.

\'s Hage, den 22 Mei 1871.

-ocr page 168-
-ocr page 169-

DE OOST-INDISCHE MAATSCHAPPIJ

VAN

ADMINISTRATIE EN LIJFRENTE,

GEVESTIGD TE AMSTERDAM.

VIERDE BROCHURE.

NOTA VAN* VÜORLOOPIG ONDERZOEK VAN BALANSEN, WINST- EN

VERLIESREKENINGEN OVER VROEGERE JAREN.

BEOORDEELING VAN HET IN SEPTEMBER 1872 VOORGESTELDE ACCOORD. ALGEMEENE BESCHOUWING TEN AANZIEN VAN LANDELIJKE ONDERNEMINGEN IN INDIE , ONDER BEHEER VAN NAAMLOOZE VENNOOTSCHAPPEN.

AANHANGSEL — BESPREKING VAN HET ACCOORD VOOR DEN REGTER-

COMMISSARIS DER ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE AMSTERDAM. AANVULLING VAN BL. 17,

DOOK

C. CASTENS.

TE SGRAVENHAGE.

BIJ GrEBU. .1. amp; H. VAN LANG ENK LT Y 8 E N.

-ocr page 170-
-ocr page 171-

N O ï A

van voorloopig onderzoek van Balansen, Winst- en Verlies-rekeningen en andere gegevens van of betreffende de gefailleerde 0. I. Maatschappij van Administratie en Lijfrente te Amsterdam, met het oog op de vragen:

a. was die Maatschappij reeds in verledene jaren in de toestanden, bedoeld bij artikel 47 van het Wetboek van Koophandel?

h. hoe zal het bewijs kunnen worden geleverd, dat die toestanden reeds bestonden?

c. wat staat den Crediteuren te doen, om de Bestuurders. Commissarissen en de Indische Administrateurs in regtcn te kunnen aanspreken, voor de verliezen, -welke eerstgenoemden, tengevolge van het faillissement der Maatschappij, zullen ondervinden.

-ocr page 172-
-ocr page 173-

Bij vroegere schrifturen heb ik, hoezeer destijds slechts over onvolledige gegevens kunnende beschikken, de stelling aangenomen, dat het kolossale déficit, hetwelk de 0. I. M. van A. en L. oplevert, niet geleden zijnde door rampen of tegenspoeden vóór of na de opmaking der balans van 1869, moet geacht worden in, gedurende eene reeks van jaren, plaats gevonden hebbenden successieven achteruitgang, waarvoor men niet is uitgekomen en welke daarentegen door eene eigenaardige boekhouding is bedekt geworden.

Daaruit heb ik afgeleid, dat die maatschappij reeds in een ver verleden tijdvak moet hebben verkeerd in den toestand, bedoeld hij artikel 47 van het Wetboek van Koophandel, waarin het voor bestuurders dier maatschappij verpligtend was zekere daarbij voor-geschrevene verrigtingen te volbrengen, en maatregelen te nemen of te doen nemen, zonder welke die Bestuurders wettiglijk aansprakelijk werden, voor de sedert in die naamlooze vennootschap geledene verliezen. Anderen, en daarmede heb ik vooral Indische dagbladen op het oog, hebben in denzelfden geest zich geuit.

Indien ik het ter zake voorkomende in de jongste Indische berigten raadpleeg, dan blijkt mij dat Jhr. Mr. F. Junius van Hkmert, afgetreden mede-administrateur van het kantoor Batavia der 0. I. M., als een bondgenoot is opgetreden, ter bevestiging van de bovenbedoelde stelling.

Immers uit het Nieuw Batnviansch Handelsblad van i7 Julij 1872 en de berigten overgenomen in de Amsterdamsche Courant van 24 Augustus 1872 lezen wij, in substantie, dat Jhr. Mr. van Hemkrt, bij monde van den Voorzitter der op den 8 Julij 1872 te Batavia gehouden vergadering, de navermelde opening van zaken heeft gedaan.

«De tegenwoordige balans, zoo als die zijns inziens moet luiden, wijst aan: lasten f 5,811,000, baten / 3,424,000, alzoo 59 pet. van de schulden. igt;

«Bij eene nota van den heer van Hemert, zon zijn aangetoond, dat toen deze op het eind van 18()3 optrad als hoofd-administrateur te Batavia, de toestand der maatschappij eren précair, zoo niet erger was dan in 1870, tijdens de surseance gevraagd werd. Hij bevestigde dit uit eigen overtuiging en voegde er zells bij, dal naar zijn oordeel in ttt\'iiï de toestand zeer xtechl was, toen de maatschappij gedwongen werd verschillende landelijke ondernemingen over te nemen; en zulks in weerwil de heer Jhr. Bkiunsteijn in een gedrukt stuk verklaard heeft, dat de achteruitgang eerst was aangevangen na zijn aftreden.»

«Verder deelde de Voorzitter mede, dat de heer van Hemehtbereid was, om ingeval een accoord getroffen werd, aan de dépositarissen en

-ocr page 174-

4

qeadminislreerden in Indié eene som van f 250,000 uit te keeren in twee termijnen, waarvan de eerste op het einde van 1873 en de andere op het einde van 1874 zou vervallen, zijnde een bedrag grooter dan het traktement, dat hij als administrateur van de maatschappij genoten had.»

«Hij gevoelde zich hiertoe gedrongen, omdat hij inzag de administratie niet te hebben mogen blijven voortzetten na 1863, en zij die daardoor nadeel geleden hadden, door hem zooveel mogelijk moesten geïndem-niseerd worden. gt;gt;

«Ook was de heer van Hkmekt bereid zich op eigen kosten naar Europa te begeven, ten einde aan belanghebbenden de noodige inlichtingen te geven en zijnerzijds de belangen der crediteuren te bevorderen.»

«De heer van Hkmkrt heeft betoogd, dat de zaken onder zijn beheer niet waren achteruitgegaan. Hij had de hoop gekoesterd op verbetering, maar legde de verklaring ai\'daarin verkeerd te hebben gezien.»

«De slotsom van de overgelegde stukken was, dat indien de Indische crediteuren toestemden in eene minnelijke schikking, de baten bij geleidelijke afwikkeling zouden toelaten ongeveer 59 procent aan de crediteuren uit te keeren.»

Verder luiden de Indische berigten omtrent de vergadering te Batavia op 13 Julij 187-2 ;

«dat de commissie ter beoordeeling der door den heer van Hemkbt overgelegde balans en der gedane voorstellen, zich een définitief oordeel over de taxatie der landelijke ondernemingen voorbehoudt, die zij een weinig lager stelt, doch adviseert om in een accoord te treden, of wel dat de maatschappij boedelafstand zou doen, een en ander behoudens de rechten, die wisselhouders zouden meenen te moeten doen geldén, tegenover de oud-directeuren in Nederland.»

«De commissie uitte tevens den wensch, dat oud-directeuren in Nederland, in het belang van de dépositarissen en geadministreerde!! mochten kunnen goedvinden, het door den heer van Hemkht gegeven voorbeeld te volgen.«

«De ter vergadering aanwezige crediteuren schenen eenparig gpneigd, om zich overeenkomstig dit advies te gedragen, en een accoord aan te nemen, waardoor zij 50 a 60 procent zouden erlangen.»

Het is hier de plaats niet, om in beschouwingen over het huidige der zaken der 0. I. M. te treden.

Ik wensch Jhr. Mr van Hkmkrt geluk, met dezen eersten stap op den goeden weg en hoop dat hij, als bekeerde tegenover vroegere misslagen, het zoover zal mogen brengen, dat waarheid worden, de door \'hem in de vergadering in DUigentia te \'s Hage op den 17den Augustus 1870 gesprokene woorden « de crediteuren kunnen op eene integrale betaling rekenen.»

Als uitstekend jurist, als scherpzinnig mensch, als mede-administrateur dei 0. I. M., kantoor Hatauia, kent hij aan de eene zijde voorzeker beter dan wie ook, de bloedende wonden aan mannen, vrouwen en kinderen, aan weduwen en weezen door de 0. I. M. toegebragt — en op welke wijze zij zijn toegebragt.

Moge hij alzoo allen zedelijken aandrang eens bekeerden in zich

-ocr page 175-

5

gevoelen, om zijne kunde, zijne kennis en scherpzinnigheid, werkzaam te doen zijn, tegenover weliigt nog verstokte destijdige, bestuurders, commissarissen en administrateuren. Moge hij daarin slagen, opdat voorkomen worde, waartoe het anders zal komen.

Velen zullen hem dan dankbaar zijn en verledene misslagen gaarne vergeven.

Ik wensch in dit schriftuur slechts met betrekking tot het verledene te constateren, dat Jhr. Mr. van Hemkiit is opgetreden als bondgenoot voor de stelling in den aanhef van dit schriftuur vermeld; — en dit bondgenootschap heeft hooge en ongetwijfeld in regten positieve waarde, omdat Jhr. Mr. van Hkmekt sedert 1863 hoofd of mede administrateur der 0. I. M. kantoor Batavia was, en tevens een erkend uitstekend jurist.

Indien toch Jhr. Mr. van Hemert ten aanzien van hel juar 1863 heeft verklaard, dat toen de toestand der 0. I. M. even précair, zoo niet erger was, dan in 1870, tijdens de aanvraag der surseance, en dat. de toestand in I84fi reeds zeer slecht was, toen de maatschappij gedwongen iverd verschillende landerijen over te nemen; — dan heeft hij daardoor uitgesproken, dat in 1848 reeds de 0. I. M. reeds insolvent was.

Volgens de statuten der 0. I. M. worden jaarlijks de winsten, onder den naam van dividend uitgekeerd. In den regel was die maatschappij te beschouwen als goed, zoolang hare réeele baten tegenover hare lasten opwogen.

Om goed, solvabel, te zijn, behoefde zelfs geen reservefonds te bestaan.

Précair, erger dan tijdens de aanvraag der surseance, zeer slecht zijn alzoo termen die minstens insolventie uitdrukken; want in 1870 is insolventie de toestand, en wel insolventie tot een bedrag van circa 60 procent.

Volgens de door Jhr. Mr. van Hemert onlangs te Batavia overgelegde

balans, bedragen de lasten..........f 5,811,000

hierbij moet men voegen het mij niet bekende bedrag-van het gestorte gedeelte aan het maatschappelijk kapitaal, hetwelk ik raam thans te zijn.......» 2,000,000

Totaal circa ... f 7,811,000

Daartegenover staan de, volgens de commissie te Batavia, altoos nog wat ruimgeschatte baten, ad . . » 3,424,000

Zoodat van f 7,811,000 onbedekt blijft.....f 4,387,000

alzoo zelfs niet verre van 60 procent van hetgeen aandeelhouders en crediteuren te zamen hebben te vorderen.

Van 1848 tot 1863 bedroeg de storting op het maatschappelijk kapitaal niet meer dan ƒ 500,000 a f 650,000. Het sedert gefourneerde is eerst opgevorderd in 1870, toen surseance van betaling moest worden aangevraagd.

Indien men dus de woorden van Jhr. Mr. van Hemert, dat de zaken sedert 1863 onder zijn bestuur niet zijn achteruitgegaan, en dat de zaken in 1848 zeer slecht stonden, op de voorschrevene cijferverhouding toepast, dan kunnen w\\j aannemen, dat die heer rnet

-ocr page 176-

6

andere woorden heeft gezeefd, dat reeds in 1848 en 1803 de ü. I. M. eene som van c.c. vier- mulioen had verloren.

Het maatscbappelijk kapitaal bedraagt f 2,500,000 en 50 of 75 procent daarvan f 1,250,000 ol\' / 1,750.000.

Er/jo ligt in de verklaring van Jhr. Mr. van Hrmeut opgesloten, dat de O. 1. M. in 1848 en 1863 reeds verkeerde in de toestanden, bedoeld bij artikel 47 van het Wetboek van Koophandel.

Ergo, dat de directeuren en kommissarissen (zoo ook niet mede do Indische administrateurs), die van af 1848 hebben gefungeerd, aansprakelijk zijn voor de geledene verliezen.

Ergo, dat crediteuren, die sedert of na 1848 hunne zaken hadden bij de 0.1. M., op die directeuren en kommissarissen zich regtens kunnen verhalen, wegens de verliezen, welke zij door de tegenwoordige insolventie der 0. 1. M. lijden.

Ergo dat, aangezien er sedert 1848 geene winsten door de Maatschappij zijn behaald, omdat er niet van winst sprake kan zijn, wanneer de lasten de haten overtreffen, en dit sedert 1848 bet geval is geweest, alle dividenden aan anndeelhoitders, alle nandeelen in winsten aan directeuren en kommissarissen onwettig zijn uitgekeerd; zoodat regtens een weder inbreng dier gelden door crediteuren kan worden gevorderd.

Ergo, dat de balansen en winst- en verliesrekeningen sedert 1848 onjuist zijn; omdat in die balansen steeds een evenwigt tusscben baten en lasten wordt aangetoond, en zelfs een reservefonds, zoodat de buten de lasten daarin hebben overtroffen; en in de jaren waarin dividenden zijn uitgekeerd, winsten zijn voorgewend, die niet hebben bestaan.

Indien Jhr. Mr. van Hemekt heeft verklaard, zoo als de berigten luiden, dat in 1863 de zaken der O. I. M. even precair stonden als in 1870, dat hij zich gedrongen gevoelt de lijdende crediteuren zooveel mogelijk zijnerzijds te indemniseren, omdat hij inziet niet de administratie te hebben mogen voortzetten na 1863, dan heeft hij daardoor minstens erkend zijne morele aansprnhelijkheid als Indisch admivislra-teur, welke erkenning hem, volgens zijne eigene gedachtenreeks, heeft geleid tot de aanbieding van eene som, die ruimschoots zou bedragen, wat hij als belooning als administrateur heeft genoten.

Indien de 0. I. M. van A. en L. niet er toe komt hare crediteuren te bevredigen, is het te verwachten, dat zij de handen zullen ineen slaan, om langs den weg van regten te verkrijgen, wat hen wordt onthouden, door degenen die oorzaak zijn van de geledene verliezen.

Men zal de directeuren, kommissarissen (en, indien daartoe termen blijken te bestaan de Indische administrateurs) aanspreken, op grond van de wettelijke regelen, die voorkomen in artikel 47 van het Wetboek van Koophandel.

Men zal daartoe te eerder overgaan, omdat ieder hunner solidair (dat is voor het geheel) aansprakelijk is, over het tijdvak waarin hij heeft gefungeerd; — en het wel bekend is, dat er onder die heeren zijn, aie een groot fortuin bezitten; — zoodat men geen vruchteloos werk zal aanvangen.

Maar men zal te gelijker tijd van de aandeelhouders terug vorderen

-ocr page 177-

7

de sedert 1848 ten onregte genotene dividenden, en indien er aandeelhouders zijn, die onvermogend zijn en ongemoeid zuilen worden gelaten, aan den anderen kant is het waar, dat er zeer rijke aandeelhouders zijn, — houders tevens van een groot getal aandeelen;— en aangezien er van af ISIS 159 procent aan dividenden is uitgekeerd over het gefourneerde maatschappelijk kapitaal van f 500,000, is het te verwachten, dat van het gezamenlijk bedrag van f 795,000, wel eene som van f 600,000 zal te verhalen zijn, alzoo ruim tien procent van de gezamenlijke vorderingen der crediteuren.

Voor mij bestaat er geen twijfel, dat indien crediteuren hunne wettige regten uitoefenen, zij door de gezamenlijke bedragen die.

a. de baten der 0. I. M.,;

b. de restitutie van dividenden door aandeelhouders;

c. de vergoedingen door directeuren, kommissarissen en vvelligt door de Indische administrateurs;

sedert 1848 zullen opleveren, het bedrag hunner vorderingen, met de rente tol den dag van afbetaling en het beloop der gemankte kosten zullen verkrijgen.

Doch hoezeer nu de overtuiging, door globale berekeningen, endoor de erkenningen van Jhr. Mr. F. Junius Van Hkmfrt genoegzaam gevestigd is, dat de O. I. M. van A en L. reeds sedert 1848 verkeerde in de toestanden bedoeld bij artikel 47 van het Wetboek van Koophandel , zal nogtans voor den regter het bewijs daarvan behooren te worden geleverd.

Dit kan slechts geschieden, door eene openlegging van de reé\'ele waarde van de cijfers in de jaarlijksnhe balansen en winst en verliesrekeningen; — die zijnde summiere verantwoordingen der maatschappij.

Indien wordt aangetoond, dat in de balans van eenig jaar eene baat hetzij te hoog, \'hetzij fictief is vermeld, dat eene last is verzwegen of te laag gesteld; — toont men tevens den meer juisten cijfer-toestand der maatschappij over dat jaar aan.

En indien men op die wijze het bewijs door die cijfers heeft geleverd, dat 50 of 75 procent van het bedrag van het maatschappelijk kapitaal, in eenig jaar ongedekt was, heeft gt;nen het bewijs tevens geleverd, dat de bestuurders en kommissarissen (en de Indische administrateurs) tot de schadevergoeding verpligt zijn en dat de aandeelhouders de dividenden behooren terug te storten.

Hoewel van zekere zijden gedurig is beweerd, dat het leveren van het bewijs zeer moeijelijk is, ja, welligt ten gevolge van eene myste-rieuse boekhouding onmogelijk, ben ik het met die beweerders volstrekt niet eens.

De uitdrukking «books are kept to hide frauds» kan welligt eene waarheid zijn voor onkundigen, voor hen die niet onderzoeken; — maar met eenig begrip van boekhouding, en door gezet onderzoek, onthult men alle fiction en mysteriën.

Het spreekt van zelf, dat het voor Jhr. Mr. F. Junius van Hemert zeer weinig moeite heeft te kosten, om door aantooning van de reeele en fictieve waarde der cijfers in de balansen van 1848 en 1863, te bewijzen , welke de ware toestand der 0. I. M. in die jaren was;

-ocr page 178-

*

namelijk even précair, zoo niel erger dan in 1870, of zeer slecht, ten gevolge van de gedwongen overname van landerijen; doch dat zij die niet in het beheer der maatschappij waren , meer moeite oeten hebben.

Doch ik hoop aan te toonen, langs welken weg de geheel oningewijde, ook met behulp van niet ineei\' dan de balansen en winst én ver lies-rekeningen aangevuld door eenige gegevens sedert of kort voor de surscance van betaling bekend geworden, daartoe kan geraken, zoo al niet tot in het uiterste, althans tot zoover, als noodig is; — en xlat indien door eene bijzondere kommissie van crediteuren, geadsisteerd door een boekhouder van professie, een uitgebreider onderzoek, ook in de boeken, de correspondentie enz. wordt gedaan, er zeer weinig mysterie in de zaken zal overblijven.

Voor den oningewijde ligt de sleutel tot de geheimnissen in het vestigen van het oog op de posten, die thans, nu de insolventie der 0. I. M. is gebleken, zijn bekend geworden als algeheele of gedeeltelijke nonvaleurs; — zoomede op de posten die in de voorgaande jaren reeds zijn afgeschreven.

Waren deze posten geene nonvaleurs, ze zouden reeè\'le baten en de maatschappij alzoo solvent zijn.

Uit de geschiedenis der nonvaleurs heeft men alzoo te putten, de geschiedenis der geldelijke positie der maatschappij.

De reeds of nog af te schrijven posten zijn bekend, en men heeft alzoo niet te zoeken naar de hoolddraad der geschiedenis der insol-ventwording.

Ik wil deze woorden geheel duidelijk maken voor de totaal onkundigen in dergelijke zaken, door een voorbeeld:

Veronderstel dat ik in 1870 aantref eene post van f 300,000, die A schuldig is, maar thans niet betalen kan. Thans zou die som wegens oninbaarheid moeten worden afgeschreven. Maar nu bevind ik dat A die som reeds schuldig was in 1863, en dat hij sedert daarop niets heeft afbetaald, ook geene rente. Dan behoef ik verder slechts de correspondentie ten aanzien van A na te gaan, om het bewijs te verkrijgen dat hij ook reeds in 1863, en sedert niet betalen kon.

Dan heb ik het bewijs verkregen, dat in alle balansen sedert 1863 eene post van f 800 000 onder de baten fictief is opgebragt, omdat die post waardeloos was; — en verder dat men in de winst- en verliesrekening die post niet als verloren (nonvaleur) heeft afgeschreven.

De balans sluit aan met een deficit van f 300.000 en het slotcijfer van winst in de winst- en verliesrekening verandert in verlies, en het. dividend blijkt ten onregte te zijn uitgekeerd.

Veronderstelt dat zekere suikerfabriek in de balans van 1870 wordt opgegeven uit te maken eene bate van / 708,000, maar die fabriek blijkt thans niet meer waard te zijn dan f 350,000, dan heb ik slechts na te gaan voor hoeveel die fabriek in alle voorgaande jaren op de balans als bate was genoteerd, en hoeveel met die fabriek in ieder jaar is gewonnen of verloren.

Blijkt het dan, dat in het verledene de fabriek ook niet meer waarde had dan f 350,000, in verhouding tot de winsten; — dan is zij ook in alle voorgaande jaren met f 350.000 te hoog geboekt.

-ocr page 179-

9

Ook met dit cijfer worden alsdan de balansen en winst- en ver-lies-rekeningen geredresseerd.

Veronderstel dat .ik als balen aantref onder de hoofden wisselkoersrekening f 135,858 in 1808, goederenrekening in 1867 (203,679, maar dat die in 1868, 1869 en 1870 als nonvnleurs successievelijk zijn afgeschreven, dan belmoren wij te onderzoeken of het afschrijven (crediteren) dier zoogenaamde debileuren heeft plaats gevonden, ten gevolge van gedane betalingen of omdat de posten oninbaar waren, omdat de goederen of wissels, die verondersteld worden die sommen te hebben moeten opleveren als bnlen niet eens bestonden, en indien wij dan geheel of ten deele bevinden dat die baten slechts fictief waren, die debileuren niet bestonden, en dat de posten inderdaad niet anders zijn dan werkelijke in voorgaande jaren geledene verliezen, die men niet als verheien bij de winst- verlies-rekeningen heeft opgenomen; dat de schijnbare debiteur niemand anders is dan de O. I. M. zelve; dat die posten dus in de ivinsi- en verlies-rekeningen reeds vroeger als verlies, in de balans met nul hadden moeten vertoond worden; — dan redresseren wij de winst- en verlies-rekeningen en balansen die de directie der O. I. M. zelve heeft opgemaakt, ook weder met de bovenvermelde f /35,858 en f 203,679.

Indien men een twintigtal posten van den aard als de voormelde mogt aantreffen, zou men spoedig het viertal millioenen bijeen hebben, hetwelk thans het deficit der 0. I. M. uitmaakt.

De minst ingewijde in zaken van boekhouding, zal na dit exposé (wat anderen integendeel ook mogen beweren) wel inzien, dat het volstrekt niet moeyelijk is, voor iemand die een gezond begrip heeft van de termen rfeée/, credit, debiteur, crediteur, haat, last, ontvangst, betaling, om ook in de meest geheimzinnige boekhouding de üctien en mysterien voor den dag te doen komen. Voor hem is het hoofdzakelijk slechts eene kwestie van eenige oplettendheid en geduld.

Bestaan zoodanige (ictien in de boeken, winst en verliezen en balansen der 0. I. M. v. .4. en L., dan zullen die bij een onderzoek evenzeer als bij iedere andere boekhouding blijken; en dan zullen wij het bewijs bezitten hetwelk wij noodig hebben om de directeuren, commissarissen, administrateurs en aandeelhouders in regten te kunnen aanspreken.

Ik laat alsnu volgen eene opgave van de posten, welke slechts in de jaren 1870—1871 als af geschrevene, geheel of gedeeltelijk hopelooze zijn bekend geworden, zullende ik later handelen over dergelijke posten in de aan 1870 voorafgaande jaren.

Deze posten zijn te vinden in de onderscheidene stukken door het afsetredene en het tegenwoordige bestuur der O. 1. M opgemaakt, en heltben alzoo vooi het doel aan het onderzoek positieve waarde.

In de balans van 1869 overgelegd in de algemeene vergadering van aandeelhouders van 10 Mei IS\'ïO, kwamen voor als debiteuren {credita-of baten der O. I. M.) de navermelde posten;

-ocr page 180-

10

Wisselkoersrekeiung.......f 80,884

Goederenrekening........» 83,518

Tabaksontlerneminq Panawangan . . . « 346,321

C. B. Versteeg.........» 200,000

---f 710,723

Deze posten vindt men niet terug op de balans van 7 Junij 1870 welke is ingeleverd aan den Iloogcn Raad der Nederlanden, en werden afgeschreven.

Indien men in die twee balansen de totaal cijfers der posten onder de hoofden Indische debiteuren en Indische crediteuren vergelijkt, zal men bevinden, dat daarbij de Indische kantoren worden opgegeven per saldo als debiteuren [baten van de O. I. M.)

10 Mei 1870 voor . ... f 2,184,102 7 Junij 1870 voor . . . . » 735,249

Alzoo minder / 1,448,853

Onder deze vermindering is Panawangan met f 346,321 voormeld niet begrepen; doch wel de voormelde C. B. Vkrsteeg / WO,000.

Doch daarbij is daarentegen wel begrepen de afschrijving van de besteede kolossale kosten voor de verbeterde installatie der suikerfabriek

Kadi patten ad..........f 237,956

pene afschrijving welke niet in de openbaar gemaakte stukken is vermeld, doch blijkt uit de gegevens in mijn bezit.

Eerste totaal f 948,679

Ziedaar het cijfer van nagenoeg een millioen guldens, waarmede de onderzoekings-campagne zich heeft te openen.

In de aan den Hoogen Raad der Nederlanden door hel nieuw opgetreden bestuur ingediende balans van 10 .lanuarij 1871 treffen wij de navertnelde af geschrevene posten, vroeger nog als valabele baten figurerende, aan: Vermoedelijke minfournering door aandeelhouders der 0. I. M. ten gevolge van onvermogen, op hetgeen zij nog aan maatschappelijk kapitaal hebben bij te dragen........f 170,300

Nonvaleur op het hoofd vorderingen op derden

[kantoor Batavia)..........» 409,618

Nonvaleur op het hoofd beleening en acceptatie

rekening [kantoor Batavia).......

Nonvaleur op het hoofd diverse debiteuren [kantoor Batavia) ...........

Nonvaleur [op de ivaarde van het kantoor en

pakhuis te Batavia)..........

Nonvaleur op het hoofd obligatie-rekening (kantoor Samarang)..........

Nonvaleur op het hoofd diverse debiteuren ikantoor Samarang).........

Tweede totaal f 693,696

32,000 35,765 29,604 10,738 5,671

-ocr page 181-

11

De in de balansen opgebragte waarden der landelijke oudernemingen der 0. I. M. zijn door een ieder, die ze heeft beoordeeld, te hoog geschat. Zelfs de Indische administrnlenrs hebben zich verpligt geacht dit te erkennen en hebben belangrijk lagere cijfers aangegeven. De tijdens de surseance bestaande gedelegeerde bewindvoerders der 0.1. M. in In die, hebben lagere cijfers dan die administrateurs daarvoor aangenomen.

In de nota van toelichting van 27 April 1871 heeft het destijdig bestuur der 0. I M. opgegeven, dat die ramingen loopen van f 1,250,000 tot f 2,100,000 en dat hen toeschijnt, dat de waarde kan gesteld worden op:

de suikerfabriek Kadipatten.....f 300,000

de zes koftijlanden..........» 1,000,000

Te zamen ... ƒ 1,300,000

In de balansen van 1870 en 1871 is die waarde steeds vermeld met

de suikerfabriek Kadipatten.....f 700,185

de zes koffij landen........» 2,210,662

Te zamen ... ƒ 2,919,847

alzoo ie hoog

de suikerfabriek Kadipatten.....f 409,185

de zes koffijlanden........» 1,210,662

Derde totaal ^1,619,847

In de balans van 10 Junij 1871 was altoos nog gerekend op een bedrag aan valabele credita (baten) in Indie :

kantoor Batavia.........f 2,177.650

id. Sainarang........» 79,843

Te zamen . . . f 2,257,493

doch uit de door het bestuur geleverde nota van toelichting en aanwijzing van uitstaande zaken dd. 26 April 1871 blijkt, dat deze posten nader zijn gebleken lager te moeten worden gesteld, en dat slechts wordt gerekend op bet binnenkomen van eene som van f 1,902,534

zoodat nader is beschouwd als nonvaleur en afgeschreven een:

Vierde totaal f 354,959

Doch wij zijn daarmede nog niet aan het einde der cijfers, die wij tot een onderwerp van onderzoek hebben te maken.

Onder het voorschrevene bedrag van /\' 1,902,534, dat in de nota van toelichting nog als eene wezenlijke haat werd aangemerkt, bevinden zich schulden van landbouw-industrielen, waarvan niet veel is te verwachten.

-ocr page 182-

12

Ik neem slechts op het in de nota van toelichting vermelde bedrag van

Pangka, Djatiewangie en Pagongnn. . . f 1,009,841

de hypothekaire schuld van Pagongan . . » 54,000

Te zaraen ... ƒ 1,063,841.

Uit mijne publiek gemaakte briefwisseling in de maand Jiinij 1871 met den heer P. Tiedkmam is gebleken dat Kalikondang bij executie is verkocht en niet slechts geene penning voor de 0. I. M. zal opleveren, maar dat daarentegen, als een gevolg van liet onvoldoende verkoop-rendement, de N. f. Escompto-maatschappij is opgetreden, met eene schuldvordering welke in hoofdsom (ongerekend rente-onkosten. bedraagt /■110,000, eene vordering, welke reeds bij de eerste verifikatie ten laste der 0. I. M. is erkend.

Mij is medegedeeld dat de maatregelen tegenover Pangka en P agony an almede hebben geleid tot het verloren gaan van de vordering der O. I. M. en dat van Djatiewangie almede weinig te verwachten is.

Het is altoos de vraag, of deze zaken niet evenzeer zullen eindigen met eene lastpost even ais die van haliekondang.

Een onderzoek ten aanzien van de oogst en geldelijke rekeningen , waaronder de somrapn wegens kapitaal-, of oogst voorscaotten, terugbetalingen en rentebetalingen dier vier ondernemingen voormeld, zal moeten uitwijzen, of ze niet allen reeds jaren te voren in ongunstigen toestand verkeerden, of ze in de laatste jaren niet achteruit zijn gegaan, of de renten inderdaad z\'yn betaald dan wel fictief zijn verrekend tegen al grooter wordende oogstvoorschotten, en daardoor zal men kunnen bepalen , hoeveel in ieder der voorgaande jaren van de schulden dier ondernemingen, als valabele credita op de balansen der 0. I. M. hadden behooren te zijn opgebragt, en hoeveel door den achteruitgang van die debiteuren, ook de 0. 1. M. was achteruit gegaan (had verloren) en dus hoeveel er ieder jaar\'op de winst en verliesrekeningen als verlies ter zake daarvan had behooren te zijn geboekt.

Ik vermeen te mogen stellen, tenzij het tegendeel worde aangetoond , dat de schuld dier ondernemingen te beschouwen is als hopeloos en nadien alzoo als:

Vijfde totaal f 1,063,841

Verder komt nog in aanmerking het verdwijnen van het reservefonds der O. I. M. als eene afschrijving.

Volgens de balans van Mei 1870 bedroeg het reservefonds f 82,J68. Doch in de balans van het boekjaar 1868 beliep het / 214,069 terwijl nog te reserveren was f 6070, makende te zamen als een:

Zesde totaal f 220,139

-ocr page 183-

13

Recapitulatie.

f 948,679 » 693,696 » 1,619,847 » 354,959 .. 1,063,841 » 220,139

Totaal Generaal f 4,901,161

Ziedaar voorloopig een cijfer, hetwelk slechts betrekking heeft op de balans van 1869, de laatste welke het vorig bestuur der 0. I. M. naar hare eigene inzigten heeft opgemaakt, om aandeelhouders met den staat van zaken der 0. I. M. destijds bekend te maken.

üat cijfer komt vrij nabij aan het door Jhr. Mr. van Hemert geraamde te kort, wanneer men het verlies van het gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal in aanmerking neemt.

Aangezien wij sedert meer dan een jaar verstoken zijn gebleven van cijfermededeelingen van wege het laatste bestuur en de curatoren der O. 1. M. en Jhr. Mr. van Hemeut de landerijen hooger schijnt te hebben geschat dan het jongst afgetreden bestuur, kan het cijfer-verschil mij niet aangerekend worden.

Trouwens voor het doel der crediteuren komt het er op eenige tonnen gouds meer of minder niet op aan.

Het zal bij een onderzoek de eigenlijke tijd zijn, het juiste cijfer vast te stellen.

Ik maakte hiervoren melding van de rekeningen van vroegere jaren.

Inderdaad zij zijn de moeite der beschouwing wel waard; maar het onderzoek daarvan, en zoover verleden mogelijk, is eene vereischteten behoeve van die crediteuren, die reeds in lang verhopen jaren hunne gelden aan de O. I. M. hebben loeverlrouwd.

Heeft Jhr. Mr. van Hemert met andere woorden gezegd: «dat in « 1848 de toestand der 0. I. M. reeds zeer slecht was, toen zij ge-« dwongen werd verschillende landelijke ondernemingen over te nemen »; uit die woorden kan de gegronde gevolgtrekking gemaakt worden: dat die landerijen, voorheen aan anderen toebehoorende, waren in rekening-courant met de 0. I. M. als geldschieter; die ondernemingen maakten slechte zaken en hare schulden aan de O. I. M. werden al quot;rooter; — ten einde raad, werden die ondernemingen aan de 0. I. M. afgestaan voor de schuld, en de O. I. M. exploiteerde ze voor eigen rekening; die schulden waren verreweg grooter dan de waarcle der landerijen; doch het bedrag der schuld werd eenvoudig als de waarde van het land in de boeken en balansen genoteerd ; de maatschappij stond zeer slecht, want hoezeer hare balans volgens de boeken in evenwigt was; was zij inderdaad insolvent, omdat hare reèele schulden (lasten) hare reeele waarden (baten) verre overtroffen.

Eerste totaal Tweede id. Derde id. Vierde id. Vijfde id. Zesde id.

-ocr page 184-

14

Die, zooals ik, ook slechts eenigzins bekend is met de geschiedenis van dc suikerfabriek Tjomal en Bandjar-Dawa, en Kadipallen , toen die nog niet aan de 0. I. M. waren overgegaan, met de geschiedenis van de tabaksonderneming Panawangan en die van eenige der ko/fij-ondernemingen, is er wel van overtuigd, dat de geschiedenis van de successieve slooping der O. I. M., geene andere is dan die van het ligtvaardig, nu eens uit speculatie, doch tvelligl almede om andere redenen, aangaan van overeenkomsten mei landelijke ondernemers tot hel verstrekken van kapitale en oogst voorscholten. Over de fondsen der 0. I. M. beschikkende, is door die ondernemers vaak ligtvaardig geleefd, en zijn er door hen meer zaken in naam, dan met der daad quot;■edaan, en leefden zij in den regel op onbekrompen voet. Intusschen gingen de ondernemingen en ondernemers van lieverlede achteruit, en kwam het in de meeste gevallen zooverre, dat de ondernemingen voor de intusschen aangegroeide schulden aan de O. I. M. werden overgedragen.

Een verschijnsel zal zich door onderzoek uit de boeken en correspondentie der 0. I. M. volkomen kunnen ophelderen ; namelijk dat er onder de geruïneerde ondernemers zijn geweest, die na de overdragt hunner ondernemingen aan de 0. I. M., op royalen voet, hetzij in Indie, hetzij in Nederland hebben kunnen voortleven.

Maar het overgaan der ondernemingen in den eigendom en het eigen beheer der 0 L M. heeft geenen beteren toestand doen geboren worden; want de gemakkelijke bescliikking over het door derden aanvertrouwde geld is steeds voortgegaan; daarmede werd niet gehandeld als met eigen geld; de uitgaven op de ondernemingen liepen te hoog, onder het be-fieer van te hoog bezoldigde administrateurs en opzigters, betrekkingen die vaak begeven werden aan vrienden en nabestaanden, waarvan de meesten met dequot; landbouw-industrie onbekend waren. De producten kostten op den duur verreweg meer dan ze opbragten, en zelfs zonder de rente op de kapitaalswaarde der ondernemingen in aanmerking te brengen, werden er voortdurend verliezen geleden ; met uitzondering van de enkele bijzonder gunstige oogstjaren.

In de laatste jaren, en deze woorden hebben vooral betrekking op het tijdvak waarin Jhr. Mr. F. JuiMüs van Hemert het beheer der 0. I. M. (kantoor Batavia) heeft gevoerd, heeft men vooral gepoogd om de Maatschappij in beteren staat te brengen, door hare gestie als administratiekantoor uit te breiden. De maatschappij vestigde bij bekendmakingen in de dagbladen keer op keer de aandacht van het pubhek er op, dat zij gelden in beheer of a deposito tegen uitkeering van vaste rente aannam.

Deze rigting zou inderdaad hebben kunnen helpen, indien men tan aanzien van het Danaïden vat der landerijen, hetwelk onder het meer regtstreeks beheer van den heer van Doldkr stond, flinke maatregelen had genomen; doch in stede daarvan ging men voorschot en consignatie overeenkomsten aan met ondernemingen, waarvan er zelfs reeds bij andere maatschappijen als Danaïden vaten bekend waren.

Men werd in de leiding der maatschappij eerder beheerscht door het denkbeeld vele, dan dat om solide zaken te maken.

-ocr page 185-

15

Uoor wisseltrekking met verlies (de aangenomen term daarvoor is immers wisselruiterij?) voorzag men zich van geld van anderen, en was daardoor in den regel voor 6 maanden vooruit aan bedrijfsfonds, en kon men, niettegenstaande gruwelijke insolventie, betalende blijven. Voor zoover ik uit de cijfers heb kunnen nagaan is deze wisselruiterij reeds in 1861 begonnen en in 1863 op uitgebreider schaal voortgezet. Voor zoover ik vernomen heb is daaraan een einde gekomen door eene waarschuwing in 1869 van een magtig geldinstituut in Nederland, dat de wissels der 0. I. M. niet meer zonden worden geëscompteerd; en is de val der Maatschappij dan ook toe te schrijven, niet aan de tot een min bedrag opgeëisente deposito\'s in Indië, maar aan het onvermogen om de wissels uit Indië te betalen, door wissels in Nederland op Indië te trekken.

Voor de crediteuren der O 1. M. is het een geluk, dat niet is doorgegaan het denkbeeld in 1860 opgetreden, om in den geldnood te voorzien, door stortingen te doen geschieden door actionarissen op het maatschappelijk kapitaal, waarvan hoofdzakelijk slechts een vijfde gedeelte was bijgedragen.

Door de administratie in Indië voorgestaan, scheen dit denkbeeld slechts schoorvoetend gevolgd te znlien worden, daar het bestuur in Nederland, hetwelk ongetwijfeld heeft gevreesd slapende honden wakker te maken; vooral omdat . r in vroegere vergaderingen van aandeel-houders, reeds stemmen waren opgegaan, om te bestrijden, dat de maatschappij goed stond, dat er winst was behaald, dat er dividenden werden uitgekeerd.

Waren die stortingen geschied, de 0. I. M. zou eenige jaren langer bestaan hebben behouden, doch de eindoplossing zou nog nadeeliger voor de crediteuren zijn geweest , dan in 1810.

Men nam in Indie maatregelen uit nood, maar die de zaken, naar mijne meening voor de toekomst hebben verergerd, omdat daaraan nadoelen verbonden waren; — ik bedoel hiermede de verhuur der landerijen over 1870, de transactie met de Rotterdamsche bank, de aanmoediging door annonces van het inbrengen van gelden a deposito.

Ik ga er toe over, cijfers te leveren vit de rekeningen van vroegere jaren, die mij zijn voorgekomen de bijzondere aandacht te verdienen van hen die zullen worden geroepen, een onderzoek te doen naar de juistheid der boeken, winst- en verliesrekeningen en balansen door bestuurders der 0. I. M in ieder verleden jaar opgemaakt, met het doel om liet onjuiste daarin aan te wijzen, en daardoor aan te toonen hoe de slotsom daarvan (de balansen) ten regte hadden behooren te zijn, — en daardoor te bewijzen in welk verst verleden jaar de 0. I. M. reeds verkeerde in de gevallen bedoeld bij artikel -i7 van het Wetboek van Koophandel.

De cijfers en de daarneven opgegevene denkbeelden, zijn verkregen uit, en door de bestudering van de

-ocr page 186-

Ifi

а. winst- en verliesrekeningen van af 1857 tot en met 1869, (bet jaar 1858 is daaronder niet aanwezig!

б. de balansen van af 1859 tot en met 1869.

Wisselkoer srekening.

In de balansen der onderscheidene jaren staat de wisselkoersrekeninjj

* gedebiteerd (dus als waren de cijfers baten der 0. I. M) voor de navermelde sommen;

1861 /\' 4,524. 1865 f 44,085. 1869 f 80,884.

1862 » 8,414. 1866 » 61,793.

1863 » 26,267. 1867 » 85,038.

1864 » 30,005. 1868 » 156,158.

Deze sommen (ieder jaar met het voorgaande vergelijkende) toonen aan, dat tot ieder jaar uit het steeds aangevoerde cijfer behoort:

1861 ƒ 4,524. 1865 / 14,080.

1862 » 3.890. 1866 » 14,708.

1863 .. 17,852. 1867 » 23,245.

1864 » 3,739. 1868 » 50,120.

In de winst- en verliesrekeningen vindt men de navermelde afschrijvingen van verliezen ter zake der wisselkopis:

1869 ƒ 40,819. 1870 ƒ 80,884.

Ik opper de navolgende vragen:

a. Is de vvisselkoersrekening eene debitrice in wezenlijkheid of slechts in fictie? Is hier een ander persoon debiteur? Of is het slechts een hoofd in hel boek, een hoofd hetwelk de 0. I. M. zelve voorstelt?

Is deze debiteur aan, deze creditpnst, baat van de 0.1. M. niet een scherm, waar achter verborgen is gehouden, dat de 0. I. M. in ieder jaar zooveel heeft verloren op de betrokkene wissels? — Is dit eerlijke boekhouding of is dit eene boekiiouding, welke slechts ten doel had, om, in zoo verre, de verliezen, de achteruitgang te bedekken, en de niet onderzoekenden te misleiden?

b. Behoorden niet, volgens algemeene regelen, zoowel als volgens de statuten der O. I. M., die verliezen in ieder jaar, waarover zegeleden zijn, behooren te zijn afgeschreven als verlies? Zou, dit, zooals behoorde, gedaan zijnde, de winst in ieder jaar opgegeven niet, zooveel minder zijn geweest en geboekt; — zou niet in dezelfde mate minder aan dividend en aandeel in de winsten aan directeuren en commissarissen zijn uitgekeerd? Zou de slotrekening van ieder jaar (debalans) niet evenredig anders zijn geweest?

Ik onderwerp deze vragen aan het oordeel van degenen, die de zaken der 0. I. M. hebben te onderzoeken?

Wisselrekening.

De omvang van de wisseltrekking inet verlies {wisselruiterij) moet uit het grootboek der 0. I. M. voor ieder jaar dadelijk op te geven zijn; deze blijkt niet uit de balansen.

-ocr page 187-

17

Doch de balansen geven over de navermelde jaren op, de daarachter bekend gestelde sommen aan saldo van te betalen wissels.

f861 f 194,631 1866 / 1,201,462

1862 .. 99,457 1867 .. 2,128,293

1863 » nihil 1868 .. 2,642,729

1864 » 53,878 1869 » 2,494,011

1865 .. 439,654 Jnnij 1870 » 1,595,279

Aangezien de wissels gewoonlijk getrokken werden op zes maanden

na dato, kan men veronderstellen, dat gemiddeld in ieder jaar het dubbele cijfer aan wissels is getrokken, en dat het in de ergste jaren heeft geloopen over vijf millioen puldens.

De bestuurders der O. 1. M. schijnen er geene gewetenszaak van gemaakt te hebben, om, door het wegens den koers schijnbaar voordeel zoo groote belangen van anderen, in den vorm van wissels in gevaar te brengen, boven het gevaar waarin zoovele meerdere belangen daarenboven reeds verkeerden.

Goederenrekening.

Als eene debitrice aan, als eene haat van do ü. I. M. komt de goederenrekening op de balansen voor.

De cijfers van de onderscheidene jaren zijn :

1861\' / 789,981 1865 ƒ 111,911 \' 1869 / 83,518

1862 » 734,424 1866 .. 212,929 1870 » afgeschreven

1863 » 620,120 1867 » 203,679

1864 » 67,243 1868 » 135,475

De afschrijvingen bij de winst en verliesrekeningen of balansen zijn: 1868 f 90,000 1869 f 57,610 1870 f 83,518

De posten in de laatste drie jaren zijn niet afgeschreven ten gevolge van realisatie dier baten, door baten; maar als verliezen, als waar-delooze cijfers.

Aan onderzoekers vermeen ik de navermelde vragen te mogen voorleggen.

a. Liepen die posten niet reeds sedert vele jaren voort? Waren er toen nog wel ol\' geene goederen, waaruit die posten te realiseren waren? Restonden de posten niet uit verliezen, in verledene jaren geleden, bij de realisatie van goederen door verkoop? Moesten ze dus niet in die verledene jaren reeds zijn afgeschreven als verliezen?

b. Zijn de vragen,- gedaan onder het hoofd wisselkoersrekening, niet op afschrijvingen op de goederenrekening toepasselijk?

Afgeloste obligatien.

In de winst en verliesrekening van het jaar 1864 (een hoogst ongunstig jaar, wat de inkomsten der intrest-, kommissie-en landerijen-rekeningen betreft) vindt men het verlies, hetwelk in dat jaar zou zijn geleden, gedekt door eene winst-post (credit) als volgt:

«Afgeloste obligatien, volgens besluit van het Iroofdbestuur dd. 3 Julij 1808, overgeschreven tot dekking van het nadeelig saldo der winst en verliesrekening f 356,000.»

-ocr page 188-

18

In de winst en verliesrekeningen van vroegere jaren tref ik aan, als debet-poslen (betalingen), die daarbij verevend worden, niet de winsten (creditposten):

wegens aflossing van uitgelote obligatien.

1857 ...../ 58,000 1860.....f 76,000

1858 .... ontbreekt mij 1861.....» 69,000

1859 ...../\' 63,000.

in verband met de vorenstaande cijfers, treft men aan in de balansen, als debet-posten der O. 1. M. (lasten) wegens afgeloste obligatien der geldleeningen:

1857 58,000 1861.....f 336,000

1858 .... ontbreekt mij 1862 .... » 336,000

1859 .....f 181,000 1863 .....» 336,000

1800.....• 247,000.

Later komt deze post niet meer voor en is alzoo afgeschreven.

Indien de 0. I. M. in de jaren 1857 to( 1861 inderdaad successievelijk uit winsten, leening-obligatiën had kunnen aflossen, dan zou dit getuigen van eenen zeer gunstigen stand van zaken, op het tijdstip dat Jhr. Mr. van Hkmeut in 1863 optrad.

De leeningobligatiën vormden eene schuld op de kapitaalrekening, en hadden door kapitaalvermindering kunnen zijn afbetaald, zooals dat in andere jaren steeds is geschied.

Indien de successieve aflossing van f 336,000 uit werkelijke winsten heeft plaats gevonden, zijn de aandeelhouders en bestuurders van dien tijd zeer nobel geweest; want, volgens de statuten hadden zij, behoudens afzondering van een gering gedeelte in het reservefonds, die som onder zich kunnen verdoelen.

Nu is het mij niet duidelijk, waarom men obligation heelt afgelost en die niet heeft vernietigd; maar ze heeft aangehouden als een reservefonds onder anderen naam, om daarmede toekomstige verliezen te kunnen dekken; — zooals in 1865 ten behoeve van het kwade oogstjaar 1864.

Bij het bestuderen dezer zaak, hebben zich de vragen aan mij opgedrongen: of de aflossingen in 1857—1861, wel uit reéele winsten hebben plaats gevonden T dan wel uit slechts fictieve winstcijfers in de rekeningen? — of bestuurders er welligt vau bewust waren, dat de ficliën wat vroeger of later zouden moeten worden hersteld, en dat het. herstel onmogelijk werd, indien men de obligatien, die afgelost heetten, hadde vernietigd? — dat hoezeer eene afgeloste obligatie in strikten zin eene nullHeit is geworden, ze zoolang ze bestonden als figuren konden optreden; en dat het in ieder geval, van al 1857 en zoolang men ze niet als figuranten van het tooneel had doen aftreden, de winst- en verlies-rekening eu de balansen sier zouden maken, als men daarin zag, dat de 0. 1. M. zooveel uil hare winsten kon aflossen, en dat zij, aan. afgeloste obligatien een appeltje voorden dorst, had, hetwelk successievelijk tot f 330,000 aangroeide?

Mijne aandacht is aangetrokken geworden, door de cijfers van winsten en verliezen der landerijen der 0. I. M. en daardoor is mij gebleken, dat men voorheen de gewoonte had die winsten te ramen (en dus niet

-ocr page 189-

19

vast le stellen volgens het slot der oogst-rekening van iedere onderneming) en wel om steeds hooge winsten le ramen.

Als residu der door mij aangetroflene rijfers teeken ik aan: 1857. Afschrijving (verlies) op de suikerfabrieken Bandjer, Dawn, Tjomal en Kadipallen over voorgaande jaren. . . f 458,784

1857. Afschrijving nadeelig saldo Tjomal 1857 ....)gt; 20,000

1858. Ontbreekt mij.

1860. Afschrijving wegens te hooge raming van opbrengst

der landerijen in 1809.........^ » 17,981

1861. Afschrijving wegens te hooge raming der opbrengst

der landerijen in 1860..........« 40,445

1862. Als voren over 1861..........» 127,087

1863. Als voren over 1862 ..........» 92,491

1864. Als voren over 1863 .... ..... « 58,535

1866. Afschrijving als boven over 1865 ......» 10,317

1867. Als voren over 1866 f 23,215. Kadipatten.

» igt; » 30,264. Panawangan . . » 53,579 In 1867 schijnt men de inkomsten niet meer geraamd te hebben, maar het slot der oogstrekeningen te hebben verhandeld. Althans in 1868 en 1869 komen zoodanige redressen van hooge ramingen niet meer voor.

Tegenover deze afschrijvingen staan echter in de credil-zijdc der winst- en verliesrekeningen, de navolgende te goed schrijvingen aan réëele winsten, behaald boven de ramingen, door de landelijke ondernemingen.

1857. Voordeelig saldo 1856 ..........f 173,777

1859. Voordeelig saldo 1858 ..........» 10,931

Deze cijfers toonen genoegzaam aan, dat de te hooge raming van

de revenuen der landerijen regel was.

Daardoor is dunkt mij ontstaan, dat de winst-en verliesrekeningen, gewoonlijk te gunstig waren en daarmede de balansen, en hoezeer de cijfers geen groot gewigt in de schaal aanbrengen, is toch al te waar, dat indien in ieder jaar de winst- en verliesrekening ware opgemaakt volgens het réëel slot der oogstrekeningen, alleen uit dien hoofde in de meeste jaren geen dividend aan de aandeelhouders zou zijn uitgekeerd, geen aandeel en winsten aan bestuurders en geen aangroei van reserve-fonds zou hebben plaats gevonden, en in enkele jaren geene of niet alle uitgeloote obligation zou hebben kunnen zijn betaald.

In verband met het verondersteld scheppen van een fictief reservefonds van afgeloste uitgeloote obligatien schijnt ook te staan, bet toekennen van hoogere waarde aan landerijen der O. I. M. op de

Kapitaal-rekening der landerijen.

De waarde der tahaksondernemingen vinden wij aangegeven in de balansen

1860 f 217,328 voor Panawangan.

1861 » 284,167 1862—1869 » 346,321

\'2

-ocr page 190-

•20

1864—1865 ƒ 47,593 voor Kaliemaas en Soesoean, zijnde Kaliemaas met f 20,000 verhoogd.

1866—1868 » 07,593

1866—1869 « 13,924 voor Godong.

Het is voldoende bekend, dat Pamwanqan heeft behoord aan iemand , wiens schulden bij de maatschappij steeds toenamen, zoodat de zaak aan de 0. I. M. is overgedragen, terwijl die vroegere eigenaar, alvorens naar den vreemde te trekken in Gelderland op roijalen voet als rentenier heeft geleefd; — maar tevens dat die onderneming onder de O. 1. M. steeds slechte zaken heeft gemaakt.

De oogsten van Panawanr/an zijn bij de winst- en verlies-rekeningen geraamd op eene winst van

\'1860 .................f 29,000

186 1.................» 25,000

1862 ........... .....85,000

1863 .................» 105,000

1864/65 ................ nihil

1866 is Panawangan daarentegen genoteerd met een

verlies van.............» 1,167

1867 .................» 30,264

1868/69 ................ nihil

In een Indisch blad is vermeld, dat Panawangan steeds verlies heeft

opgeleverd.

Mij is ook niet gebleken, dat eenige der tabaksondernemingen der O. I. M. winst heeft opgeleverd.

Maar wel, dat bij de balans van 1869 is afceschreven als waardeloos in de kapitaal-rekening eene som van f 83,518, wegens de op de vroeqere balansen figuur makende kapitaal-waarde der tabaks-onder-nemingen Kaliemaas, Soesoean en Godonr/ terwijl in de balans van Junij 1870, almede als nonvaleur is afgeschreven de kapitaalwaarde f 346,32! , waarmede Panawangan ten deele sedert 1860 en ten volle van af 1862 op de balansen sier heeft gemaakt.

Ik vermeen te mogen vragen, of men welligt de verliezen op de oogsl-rekeningen, heeft verevend door ze stilzwijgend in de balansen te verhefTen tot winsten op de kapitaal-rekening en zoo ja of zoodanige wijze van handelen is overeen te brengen met de begrippen eener eerlijke boekhouding?

Het spreekt toch van zelf, dat indien een te houden onderzoek van de oogst-rekeningen mogt uitwijzen dat er geene of luttele winsten behaald zijn, en dat daarenboven de vroegere eigenaren meer en meer bij de 0. I. M. in het krijt waren geraakt, hieruit tevens moet voortvloeijen een redres der balansen, voor zooveel de tabaks-onder-nemingen betreft; en dat die balansen wat haar gunstig aanzien betrett eenigzins zullen worden gekrenkt.

De cijfers betreffende de suikerfabriek Kadipatten geven geene aanleiding tot andere dan ongunstige veronderstellingen, in denzelfden zin als die betreffende de tabaks-ondernemingen.

-ocr page 191-

21

het verslag van liet bestuur der O de na vermelde cijfers.

Jaren. Kapitaalswaarde der fabriek.

Verlies.

1,551 47,002 73,916 95,930 95,990 10,317 73,215 120,179 103,649

4859 18G0 1861 1802

1863

1864

1865

1866

1867

1868 1869

, f 621,749 1869 geen winst

1859

1860 1862

1863

1864 1866 1867 1869

f

sedert 1860 aan verlies

gestie

» winst f 40,000

Terwijl het overzigt der Indische

aantoont................f 621,749

schijnt slechts een gedeelte daarvan verevend {afgeschreven) te zijn bij de winst- en verlies-rekeningen.

En korn ik alsnu gevolgelijk tot de vraag, ol\' bet andere gedeelte der verliezen op de oogst-rekeningen welligt ook is verevend door het op te brengen als winsten op de kapitaal-j-ekening, en of dus daaraan de hoogere waarde van ruim anderhalve Ion gauds, waarmede Kadipatten in de latere jaren paradeert op de balansen, moet worden toegeschreven ?

Zoomede tot eene andere vraag, of Kadipalten, hetwelk in tien jaren lij da gemiddeld bijna f 70,000 \'sjaars verloor, ongerekend de rente die op het kapitaal werd gemist, niet op alle vorige balansen schier als eene nonvaleur had behooren vernield te staan; en of de tegen-

In een der Indische bladen is opgegeven,

is behaald, ja zelfs verlies is geleden.

Maar daarenboven stond Kadipalten in de rekening van het kantoor Batavia op het einde van 1869 debet voor de kosten eenor verbeterde installatie ad f 237,956.

En nu behoort nog vermeld te worden, dat de oogst-rekeningen van Kadipatten niet belast zijn met de rente over de kapitaalwaar de.

In vroegere jaren trof men in de winst- en ver lies-rekeningen aan, betreffende Kadipatten:

1857 raming van winst ƒ 120,000

55,000 65,000

voor alle suikerondernemingen ( 204,103 /\' 60,317 123,215

f 547,739 » 548,474 » 558,709 » 548,944 i. 549.179 549,414 » 550,382 » 551,417 » 552,452 » 708,150 » 709,185

» 43,596 Totaal . . dat er in

Winst. f 16,252

20,000 10,000

verlies

Uit de balansen, en het overzigl der Indische gestie, overgelegd bij i- i \' \' \' \' ^ I. M. van 30 Jmiij 1870, put ik

-ocr page 192-

22

woordige geschatte lage waarde dier fabriek niet hoofdzakelijk te danken is , aan de enorme som van / 237,950 voor eene verbeterde installatie in 1867/08 uitgegeven.

Een redres der balansen van vorige jaren, voor zooveel Kadipatten betreft, zal een gevoelige slag aan die balansen toebrengen, immers, indien men van de jongste en hoogst getaxeerde waarde van ƒ 300,000 tijdens de surseance van betaling, de, voor zoo ver mij bewust, voor 1809 nog niet verevende som van f 237,950 aan nieuwe installatie besteed aftrekt, schiet er van de vijf m een half of zeven tonnen gouds van voorheen, voor de vroegere reéle waarde luttel over.

Ook de cijfers betreffende de koffijlanden verdienen beschouwing. Ik zal ze afzonderlijk behandelen.

Assimn en ^ Nolo of Assinan en Nolo.

Die komen op de balansen voor als eene kapitaalwaarde van 1859 / 165,502 1800 » 166,502 1861 « 198,590 1802/03 » 298,590

1864/67 » 481,128 hierbij is ^ Nobo gekomen.

1808/70 » 050,000 waarvan f 350,000 voor Nobo en f 300,000 voor Assinan.

Indien men het overzit/1 der Indische, gestie dd. 30 Junij 1870 raadpleegt, bevindt men dat Assinan sedert 1861 in revenu stationair is gebleven; doch dat Nobo in 1866/69 vier jaren achtereen verlies heeft geleden. Maar nu is onder de opgaven van winst en verlies nog niet afgetrokken als eene last [verlies), de rente berekend over de kapitaal-waarde. En nu vraag ik hoe, indien Assinan en } Nobo voorheen slechts f 165,562 waard waren, konden Assinan en \\ Nobo dan f485,000 meer waard geworden zijn?

Bij de winst eti verliesrekening van 1861 debiteerde men Assinan en

i Nobo voor f 30,000 ter gedeeltelijke bestrijding der verpligte aflossing van leeningsobligatiën, doch ten aanzien van de verhooging ad [ 100,000 in 1862, van weder f i82,532 in 1864 en nog eens van f 168,872 in 1868, vindt men in die rekeningen niets vermeld.

Nu leest men in het overzifjt der Indische gestie dd. 30 Junij 1870. «De verhooging der kapitaaiwaarde (van Nobo en | Assinan) in dit «jaar (1862) met f 100,000 is geschied, tegen vermindering voor een «gelijk bedrag van de kapitaalwaarde der smkerïahnek Baiidjar Dawa, «en had ten doel om de waarde waarvoor de verschillende onderne-«mingen op de balans paraisseerden, meer in verhouding tot hare «wezenlijke waarde te brengen.»

Verder. «Deze waardeverhooging (in 1864 van f 182,532 voor « Assinan en | Nobo) is de koopprijs van de wederhelft van Nobo.»

Nog verder. \'«Omtrent deze waardeverhooging (in 1868 voor van f 168,872 voor de beide landen) zie de laatste aanteekening betreffende

ii Kadipatten.»

-ocr page 193-

23

En nu leest men ten aanzien van Kadipallen , ter plaatse waarnaar verwezen is. «De kapitaalsverhooging op de balans van 1868, is, even «als die van de koffijlanden Assinan en Nobo geschied, ten gevolge van «eene taxatie van het Indisch bestuur. Zij heeft een punt van bespreking uit-ii gemaakt op de algemeene vergadering van 27 Julij 1869, waarin de «balans van 1868 bij meerderheid van stemmen is uitgemaakt.

Uit hetzelfde overzigl der Indische c/ps/ie blijkt, dat in 1868 de naver-melde verliezen op de oogsten der ondernemingen werden geleden:

de suikerfabriek Kadipatten......f 103,649

het koffijland Getas........» 12,368

» » Assinan.......» 11,551

igt; li Nobo........» 56,620

ii ii Djatiekalangan.....» 56,320

ii ii Gadongan......» 9,818

ii ii Genting Garnang . . . . » 257

Te zamen f 250,583

En nu vermeen ik te mogen vragen: «Of die verhooging van de «waarde van Kadipatten, Assinan en Nobo ten bedrage van / 314,570 «in het ongunstige jaar 1868, iets anders is geweest dan een willekeurig «spelen met cijfers, om den achteruitgang der O. 1. M., vooral in dat «jaar, zoo goed mogelijk te bedekken? Of de verhoogingen in 1861 «en 1864 niet geheel hetzelfde karakter hebben?

Het koffijland f Getas komt bij de balansen voor, met eene kapi

taal waarde, als volgt:

1859 f 268,313

1860 » 270,313 alzoo verhoogd met......f 2,000

1861 it 300,313 ii weder verhoogd met. . . . » 30,000

1862 i\' 500,313 .• » » « . . . . » 200,000

Totaal der verhoogingen ..../\' 232,000

Welk eene prosperiteit! In drie jaren tijds wordt dit land geschat in waarde te zijn verdubbeld!

Beantwoorden daaraan de cijfers met het Overzigt der Indische

(jeslie, die ik hierbij terug geef? Men oordeele

1859 oogst 4855 pikols, winst........f 80,390

1860 » 4879 .. .i ...........69,198

1861 3915 n igt;......» 43,864

1862 » 4059 .1 gt;\' . . ......i. 71,583

1863 » 2970 » .i . .......ii 37,417

Hoe is deze achleruilqang in productie en in winst, die in latere jaren al erger wordt, te verklaren, want de jaren 1868 en 1869 te zamen hebben een gemiddeld product gehad van 1964 pikols en ecu varlies van / 735.

üe ophelderingen wegens deze waardeverhoogingen, welke ik heb aangetroffen zijn de navermelde:

Winst- en verliesrekening van 1861. Opgenomen als een credit

-ocr page 194-

{baal, winst) «het kollijlaiul i Getas belast ter gedeeltelijke bestrijding «der verpligte aflossing van leenings-obligatiën / 30,000.«

Overzicjl der Indische gestie (ld. 30 Jiuiij 1870. «De verhooging «der kapitaal waarde in dit jaar (18(32; met / WO,000 is te gelijk «geschied met eene vermindering voor een gelijk bedrag van de kapi-(i taalswaarde der suikerfabriek Tjomal, en had ten doel, om de waarde, u waarvoor de verschillende ondernemingen op de balans paraisseerden «meer in verhouding tot hare wezenlijke waarde te brengen.»

Ik vraag, zonder in beschouwingen te treden over de vorenstaande cijl\'ers en mededeelingen »ol\' wij hier niet terug vinden, hetzelfde «spelen met cijfers, als ten aanzien van Nobo en Assinan enz. is aan-ii geteekend»?

Omdat Tjomal en It and jar Dawa eene mindere waarde hadden (die dan ook ten gevolge van een proces met de Indische reqorinQ ongeveer ■werd gerealiseerd,) —- behoort daaruit voort te vloeijen dat HadipaUtn, Assinan en Noho en Getas hoog ere waarde hadden? Is de waarde van iedere onderneming afzonderlijk, dan niet eene op zich zelve staande zaak? En is niet overtuigend, door de eigene cijfers van het bestuur der 0. I. M. aangetoond, dat men de waarde der drie laatstgenoemde landerijen in 1862 en 1863 eigenlijk had behooren te verlagen, in stede van ze te verhoogen?

Ten aanzien van de suikerfabrieken Tjomal en Bandjar Dawa, welke sedert eenige jaren niet meer onder de ondernemingen der 0. I. M. behooren, zal ik slechts aanteekenen dat Men de vroegere gezamenlijke waarde ad............f 1,096,720

in 1862 heeft verminderd met........» 300,000

en gebragt op..............» 796,720

welke som ten gevolge van een proces met de regering van N. Indië, op wie deze fabrieken waren overgegaan, heeft gerealiseerd

Doch naar mijn gevoelen zullen de balansen van 1861 en voorgaande jaren met deze/file som van f 300,000. behooren te worden gerectifieerd, omdat die fabrieken ook reeds toen zooveel minderwaard waren, en deze rectilicatie loopt, meen ik, tot het jaar 1848, in welk jaar ze door den vroegeren eigenaar voor schuld aan de 0. I. M. /ijn overgedaan; komende het mij voor, dat de woorden van Jhr. Mr. van IIkmkkï gesproken in de jongste vergadering te Batavia, met betrekking tot het jaar 1848, ook zien op de twee genoemde suikerfabrieken.

Toen Tjomal en flandjar Dawa aan het N. I. Gouvernement waren overgegaan, heeft het kantoor Batavia der 0. I. M. het beheer van die fabrieken gevoerd, en zonden, door den aard van bet kontrakt, gedurende eenige jaren belangrijke voordeelen door de 0. I. M. zijn behaald. Deze voordeelen hebben evenwel niet belet dat de 0. I. M. door andere oorzaken is achteruitgegaan. En heeft zelfs de uitkeering uit \'s lands

-ocr page 195-

25

kas van de kapitale som van / 960,000, wegens de overname dezer fabrieken, in 1868 niet kunnen verhoeden, dat de 0. I. M. hare betalingen in ISTO moest staken.

Zelfs heeft aan de 0. I. M. niet gebaat dat eene som van /\' 396,000, welke zij daarenboven van het gouvernement in kas hail, als ssldo van het kontrakt voor de exploitatie van Tjomal en Band jar Daw a, en welke men lang schijnt verzuimd te hebben op te vorderen, haar te gemoet kwam in haren geldelijken nood.

Koffijland Gadoengan.

Eerst in het jaar 1868 komt dit land op de \\ balansen der 0. I. M. voor en wel met eene waarde van f 475,000.

In het Oücrzigl der Indische lyeslic lezen wij: «Met den bezitter «dezer onderneming, die haar in 1864 voor /\' 250,000 gekocht had, «stond de maatschappij, wegens verstrekking van bedrijlskapitaal, tegen «consignatie van product, in geldelijke relatie, toen hij in 1865 kwam «te overlijden, nalatende wegens saldo der laatst afgeslotene consig-«natierekening eene schuld aan de maatschappij van f 23,490. Onder «regterlijke sanctie, voor zooveel de minderjarige kinderen van den »overledene betreft, is daarop met de erven eene transactie gesloten, «volgens welke de onderneming op de 0. I. M. is overgegaan, en de «maatschappij onder reductie der renten van 7j op 6 procent, zich «als debitncc heeft erkend, jegens den oorspronkelijken verkooper «voor den restantverkoopprijs ad f 150,000, terwijl wijders is over-« eengekomen, dat de inkomsten der onderneming in de eerste plaats «zouden worden aangewend tot aanzuivering van het saldo debet der «consignatierekening en tot rembours van den overgenomen restant-«verkoopprijs, waarvan 50 procent der jaarlijksche avancen aan de «erven des overledenen zijn toegezegd, doch slechts voor den duur «van het loopend contract (in erfpacht tot 1868 te^en eenen pachtschat «van /\' 12,000 aan den eigenaar Prins Mangkoe Negoko) zonder dat .lt; de erven in eensluitende verlengingen begrepen zijn.

«In 1868 was het saldo der consignatierekening uit de inkomsten « aangezuiverd en de restant verkoopprijs tot op f 50,000 afbetaald en «mede uit de inkomsten gerembourseerd. Deze f 50,000 zijn toen bij «voorbaat aan den verkooper afgedaan, waarna de onderneminsc, van «daarop klevende schulden aan derden aangezuiverd, voor een \'bedrag « van f 275,000 op de kapitaalrekening is gebragt. Hoewel gedurende «ecu zekeren tijd slechts de helft der winst door de maatschappij «genoten wordt, houdt deze waardebepaling met de groote revenuen « der onderneming verband.»

Aan het overzigt der Indische gestie ontleen ik nog de volgende cijfers;

1865 productie niet vermeld, , winst f 68,478

1866 » 3533 picols, » gt;gt; 40,592

1867 » 3837 » » .. 39,370

1868 » 2096 » .........verlies f 9,818

1869 » 3926 » » » 25,789

Zonderlinge toestanden toch!

-ocr page 196-
-ocr page 197-

1)Ë OOST-INDISCHE MAATSCHAPPIJ

VAN

ADMINISTRATIE EN LIJFRENTE,

(iEVESTTGD TE AMSTERDAM.

TE \\s GRA VENH AGE .

Kil GE BR. J. k H. VAN LANG EN H IJ YS KN.

VIERDE BROCHURE.

NOTA VAN* VOORLOOPIG ONDERZOEK VAN BALANSEN: WINST- EN

VERLIESREKENINGEN OVER VROEGERE JAREN.

BEOORDEELING VAN HET IN SEPTEMBER 1872 VOORGESTELDE ACCOORD. ALGEMEENE BESCHOUWING TEN AANZIEN VAN LANDELIJKE ONDERNEMINGEN IN INDIE , ONDER BEHEER VAN NAAMLOOZE VENNOOTSCHAPPEN.

AANHANGSEL — BESPREKING VAN HET ACCOORD VOOR DEN REGTER-

COMMISSAR1S DER ARRONDISSEMENTS-REGTRANK TE AMSTERDAM. AANVULLING VAN BL. 17,

DOOK

C. CASTENS.

-ocr page 198-
-ocr page 199-

N O ï A

van voorloopig onderzoek van Balansen, Winst- en Verlies-rekening\'en en andere gegevens van of betreffende de gefailleerde 0. I. Maatschappij van Administratie en Lijfrente te Amsterdam, met het oog op de vragen:

a. was die Maatschappij reeds in verledene jaren in de toestanden , bedoeld bij artikel 47 van het Wetboek van Koophandel\'?

h. hoe zal het bewijs kunnen worden geleverd, dat die toestanden reeds bestonden?

c. wat staat den Crediteuren te doen, om de Bestuurders. Commissarissen en de Indische Administrateurs in regten te kunnen aanspreken, voor de verliezen, welke ecrstgenoemden , tengevolge van het faillissement der Maatschappij, zullen ondervinden.

-ocr page 200-
-ocr page 201-

Bij vroegere schrifturen heb ik, hoezeer destijds slerhts over onvolledige gegevens kunnende beschikken, de stelling aangenomen, dat het kolossale déficit, hetwelk de 0. I. M. van A. en L. oplevert, niet geleden zijnde door rampen of tegenspoeden vóór of na de opmaking der balans van 1869, moet geacht worden in, gedurende eene reeks van jaren , plaats gevonden hebbenden successieven achteruitgang, waarvoor men niet is uitgekomen en welke daarentegen door eene eigenaardige boekhouding is bedekt geworden.

Daaruit heb ik afgeleid, dat die maatschappij reeds in een ver verleden tijdvak moet hebben verkeerd in den toestand, bedoeld bij artikel 47 van het Wetboek van Koophandel, waarin het voor bestuurders dier maatschappij verpligtend was zekere daarbij voor-geschrevene verrigtingen te volbrengen, en maatregelen te nemen of te doen nemen, zonder welke die Bestuurders wettiglijk aansprakelijk werden, voor de sedert in die naamlooze vennootschap geledene verliezen. Anderen, en daarmede heb ik vooral Indische dagbladen op het oog, hebben in denzelfden geest zich geuit.

Indien ik het ter zake voorkomende in de jongste Indische berigten raadpleeg, dan blijkt mij dat Jbr. Mr. F. Junius van Himf.rt, afgetreden mede-administrateur van het kantoor Batavia der 0. I. M., als een bondgenoot is opgetreden, ter bevestiging van de bovenbedoelde stelling.

Immers uit bet Nieuw Balaviaasch Handelsblad van 17 Julij 1872 en de berigten overgenomen in de Amslerdamsche Courant van 24 Augustus 1872 lezen wij, in substantie, dat Jhr. Mr. van Hemkrt , bij monde van den Voorzitter der op den 8 Julij 1872 te r/atoiö gehouden vergadering, de navermelde opening van zaken heeft gedaan.

«De tegenwoordige balans, zoo als die zijns inziens moet luiden, wijst aan: lasten f 5,811,000, baten / 3,424,000, alzoo 59 pet. van de schulden.»

«Bij eene nota van den heer van Hemkrt, zou zijn aangetoond, dat toen deze op het eind van 18(53 optrad als hoofd-administrateur te Batavia, de toestand der maatschappij even /n-écnii-, zoo niet erger was dan in 1870, tijdens de surseance gevraagd werd. Hij bevestigde dit uit eigen overtuiging en voegde er zelis bij, dat naar zijn oordeel in tm de toestand zeer slecht was, toen de maatschappij gedwongen werd verschillende landelijke ondernemingen over te nemen; en zulks in weerwil de heer Jhr. Bkhknsteijn in een gedrukt stuk verklaard heeft, dat de achteruitgang eerst was aangevangen na zijn aftreden.»

«Verder deelde de Voorzitter mode, dat de heer van Hemektbereid was, om ingeval een aceoord getroffen werd, aan de dépositarissen en

-ocr page 202-

i

geadminislreerden in Indié eene som van f $50,000 uit te koeren in twee termijnen, waarvan de eerste op het einde van 1873 en de andere op het einde van 1874 zou vervallen, zijnde een bedrag grooter dan het traktement, dat hij als administrateur van de maatschappij genoten had. n

«Hij gevoelde zich hiertoe gedrongen, omdat hij inzag de administratie niet te hebben mogen blijven voortzetten na 1868, en zij die daardoor nadeel geleden hadden, door hem zooveel mogelijk moesten geïndem-niseerd worden. igt;

«Ook was de heer van Hkmkht bereid zich op eigen kosten naar Europa te begeven, ten einde aan belanghebbenden de noodige inlichtingen te geven en zijnerzijds de belangen der crediteuren te bevorderen.»

«De heer van Hkmicrt heeft betoogd, dat de zaken onder zijn beheer niet waren achteruitgegaan. Hij had de iioop gekoesterd op verbetering, maar legde de verklaring ai\'daarin verkeerd te hebben gezien.»

«De slotsom van de overgelegde stukken was, dat indien de Indische crediteuren toestemden in eene minnelijke schikking, de baten bij geleidelijke afwikkeling zouden toelaten ongeveer 59 procent aan de crediteuren uit te keeren.»

Verder luiden de Indische berigten omtrent de vergadering te Batavia op 13 Julij 187:2:

«dat de commissie ter beoordeeling der door den heer van Hemert overgelegde balans en der gedane voorstellen, zich een délinitief oordeel over de taxatie der landelijke ondernemingen voorbehoudt, die zij een weinig lager stelt, doch adviseert om in een accoord te treden, of wel dat de maatschappij boedelafstand zou doen, een en ander behoudens de rechten, die wisselhouders zouden meenen te moeten doen neldén, tegenover de oud-directeuren in Nederland.»

«De commissie uitte tevens den wensch, dat oud-directeuren in Nederland, in het belang van de dépositarissen en geadminislreerden mochten kunnen goedvinden, het door den heer van Hemkuï gegeven voorbeeld te volgen.»

«De ter vergadering aanwezige crediteuren schenen eenparig gpneigd, om zich overeenkomstig dit advies te gedragen, en een accoord aan te nemen, waardoor zij 50 a 60 procent zouden erlangen.»

Het is hier de plaats niet, om in beschouwingen over het huidige der zaken der 0. I. M. te treden.

Ik wensch Jhr. Mr van Hkmkht geluk, met dezen eersten stap op den goeden weg en hoop dat hij, als bekeerde tegenover vroegere misslagen, het zoover zal mogen brengen, dat waarheid worden, de door ïiem in de vergadering in niliyentid te \'s Haije op den i7den Augustus 1870 gesprokene woorden « de crediteuren kunnen op eene integrale betaling rekenen. »

Als uitstekend jurist, als scherpzinnig mensch, als mede-administrateur dei 0. I. M., kantoor Hatavia, kent hij aan de eene zijde voorzeker beter dan wie ook, de bloedende wonden aan mannen, vrouwen en kinderen, aan weduwen en weezen door de 0. 1. M. toegebragt — en op welke wijze zij zijn toegebragt.

Moge hij alzoo allen zedelijken aandrang eens bekeerden in zich

-ocr page 203-

gevoelen, om zijne kunde, zijne kennis en scherpzinnigheid, werkzaam te doen zijn, tegenover welligt nog verstokte destijdige, bestuurders, commissarissen en administrateuren. Moge hij daarin slagen, opdat voorkomen worde, waartoe het anders zal komen.

Velen zullen hem dan dankbaar zijn en verledene misslagen gaarne vergeven.

Ik wensch in uit schriftuur slechts met betrekking tot het verledene te constateren, dat Jhr. Mr. van Hemeut is opgetreden als bondgenoot voor de stelling in den aanhef van dit schriftuur vermeld; — en dit bondgenootschap heeft hooge en ongetwijfeld in regten positieve waarde, omdat Jhr. Mr. van Hkmekt sedert 1863 hoofd of mede administrateur der 0. I. M. kantnor B üavia was, en tevens een erkend uitstekend jurist.

Indien toch Jhr. Mr. van He.mert ten aanzien van het jaar 1863 heeft verklaard, dat toen de toestand der 0. I. M. even précair, zoo niet erger was, dan in 1870, tijdens de aanvraag der surseance, en dat de toestand in IH18 reeds zeer slecht was, toen de maatschappij gedwongen iverd verschillende landerijen over te nemen; — dan heeft hij daardoor uitgesproken, dat in 1848 reeds de 0. I. M. reeds in-solvent was.

Volgens de statuten der 0. I. M. worden jaarlijks de tvinsten, onder den naam van dividend uitgekeerd. In den regel was die maatschappij te beschouwen als goed, zoolang hare réeele balen tegenover hare lasten opwogen.

Om goed, solvabel, te zijn, behoefde zelfs geen reservefonds te bestaan.

Précair, erger dan tijdens de aanvraag der surseance, zeer slecht zijn alzoo termen die minstens insolventie uitdrukken; want in 1870 is insolventie de toestand, en wel insolventie tot een bedrag van circa 60 procent.

Volgens de door Jhr. Mr. van1 Hkmrut onlangs te Balnvia overgelegde

balans, bedragen de lasten..........f 5,811,000

hierbij moet men voegen het mij niet bekende bedrag van het gestorte gedeelte aan het maatschappelijk kapitaal, hetwelk ik raam thans te zijn.......» 2,000,000

Totaal circa ... f 7,8H,000

Daartegenover staan de, volgens de commissie te Batavia, altoos nog wat ruimgeschatte balen, ad . . » 3,424,000

Zoodat van f 7,811,000 onbedekt blijft...../quot; 4,387,000

alzoo zelfs niet verre van 60 procent van hetgeen aandeelhouders en crediteuren te zamen hebben te vorderen.

Van 1848 tot 1863 bedroeg de storting op het maatschappelijk kapitaal niet meer dan f 500,000 a f 650,000. Het sedert gefourneerde is eerst opgevorderd in 1870, toen surseance van betaling moest worden aangevraagd.

Indien men dus de woorden van Jhr. Mr. van Hemert, dat de zaken sedert 1863 onder zijn bestuur niet zijn achteruitgegaan, eu dat de zaken in 1848 zeer slecht stonden, op de voorschrevene cijferverhouding toepast, dan kunnen wij aannemen, dat die heer met

-ocr page 204-

6

andere woorden heeft gezegd, dat reeds in 1848 en 18ü3 de O. I. M. eene som van c.c. vier- mÜlioen had verloren.

Het maatschappelijk kapitaal bedraagt /\' 2,500,000 en 50 of 75 procent daarvan f 1,250,000 of f 1,750.000.

Ei\'fjo ligt in de verklaring van Jhr. Mr. van Hkmeut opgesloten, dat de O. I. M. in 1848 en 1863 reeds verkeerde in de toestanden, bedoeld bij artikel 47 van het Wetboek van Koophandel.

Ergo, dat de directeuren en kommissarissen (zoo ook niet mede de Indische administrateurs), die van at\' 1848 hebben gefungeerd, aansprakelijk zijn voor de geledene verliezen.

Ergo, dat crediteuren, die sedert of na 1848 hunne zaken hadden bij de 0.1. M., op die directeuren en kommissarissen zich regtens kunnen verhalen, wegens de verliezen, welke zij door de tegenwoordige insolventie der 0. I. M. lijden.

Ei-go dat, aangezien er sedert 1848 geenc winsten door de Maatschappij zijn behaald , omdat er niet van tvinst sprake kan zijn, wanneer de lasten de haten overtreHen, en dit sedert 1848 het geval is geweest, alle dividenden aan aandeelhouders, alle aandeelen in winsten aan directeuren en kommissarissen omuetlig zijn uitgekeerd; zoodat regtens een weder inbreng dier gelden door crediteuren kan worden gevorderd.

Ergo, dat de balansen en winst- en verliesrekeningen sedert 1848 onjuist zijn; omdat in die balansen steeds een evenwigl tusschcn baten en lasten wordt aangetoond, en zelfs een reservefonds, zooilat de b-iten de lasten daarin hebben overtroffen; en in de jaren waarin dividenden zijn uitgekeerd, winsten zijn voorgewend, die niet hebben bestaan.

Indien Jhr. Mr. van Hemert lieeft verklaard, zoo als de berigten luiden, dat in 1863 de zaken der 0. 1. M. even precair stonden als in 1870, dat hij zich gedrongen gevoelt de lijdende crediteuren zooveel mogelijk zijnerzijds te indemniseren, omdat hij inziet niet dc administratie te hebben mogen voortzetten na 1863, dan heeft hij daardoor minstens erkend zijne morele aansprakelijkheid als Indisch administrateur, welke erkenning hem, volgens zijne eigene gedachtenreeks, heeft geleid tot de aanbieding van eene som, die ruimschoots zou bedragen, wat hij als belooning als administrateur heeft genoten.

Indien de 0. I. M. van A. en L. niet er toe komt hare crediteuren te bevredigen, is het te verwachten, dat zij de banden zullen ineen slaan, om langs den weg van regten te verkrijgen, wat hen wordt onthouden, door degenen die oorzaak zijn van de geledene verliezen.

Men zal de directeuren, kommissarissen (en, indien daartoe termen blijken te bestaan de Indische administrateurs) aanspreken, op grond van de wettelijke regelen, die voorkomen in artikel 47 van het Wetboek van Koophandel.

Men zal daartoe te eerder overgaan, omdat ieder hunner solidair (dat is voor het geheel) aansprakelijk is, over het tijdvak waarin hij heeft gefungeerd; — en het wel bekend is, dat er onder die heereu zijn, die een groot fortuin bezitten; — zoodat men geen vruchteloos werk zal aanvangen.

Maar men zal te. gelijker tijd van de aandeelhouders terug vorderen

-ocr page 205-

7

de sedert 1848 ten onregte genotene dividenden, en indien er aandeelhouders zijn, die onvermogend zijn en ongemoeid zullen worden gelaten, aan den anderen kant is het waar, dat er zeer rijke aandeelhouders zijn, —houders tevens van een groot getid aandeelen;— en aangezien er van al 1848 159 procent aan dividenden is uitgekeerd over het gefourneerde maatschappelijk kapitaal van [500,000, is het te verwachten, dat van het gezamenlijk bedrag van f 795,000, wel eene som van f 000,000 zal te verhalen zijn , alzoo ruim tien procent van de gezamenlijke vorderingen der crediteuren.

Voor mij bestaat er geen twijfel, dal indien crediteuren hunne wettige regten uitoefenen, zij door de gezamenlijke bedragen die.

a. de baten der 0. I. M-,;

b. de restitutie van dividenden door aandeelhouders;

c. de vergoedingen door directeuren, kommissarissen en welligt door de Indische administrateurs;

sedert 1848 zullen opleveren, het bedrag hunner vorderingen, met de rente tot den dag van afbetaling en het beloop der gemankte kosten zullen verkrijgen.

Doch hoezeer nu de overtuiging, door globale berekeningen, endoor de erkenningen van Jhr. Mr. T.\' Junius Van Hkmfht genoegzaam gevestigd is, dat de 0. I. M. van A en L. reeds sedert 1848 verkeerde in de toestanden bedoeld bij artikel 47 van het Wetboek van Koophandel , zal nogtans voor den regter het betvijs daarvan behooren te worden geleverd.

Dit kan slechts geschieden, door eene openlegging van de reé\'ele waarde van de cijfers in de jaarlijksrhe balansen en winst en verliesrekeningen; — die zijnde summiere verantwoordingen der maatschappij.

Indien wordt aangetoond, dat in de balans van eenig jaar eene baal hetzij te hoog, lietzij fictief is vermeld, dat eene last is verzwegen ofte laag gesteld; — toont men tevens den meer juisten cijfcr-toestand der maatschappij over dat jaar aan.

En indien men op die wijze het bewijs door die cijfers heeft geleverd, dat 50 of 75 procent van het bedrag van het maatschappelijk kapitaal, in eenig jaar ongedekt was, heeft men het bewijs tevens geleverd, dat de bestuurders en kommissarissen (en de Indische administrateurs) tot de schadevergoeding verpligt zijn en dat de aandeelhouders de dividenden behooren terug te storten.

Hoewel van zekere zijden gedurig is beweerd, dat het leveren van hel bewijs zeer moeijelijk is, ja, welligt ten gevolge van eene myste-rieuse boekhouding onmogelijk, ben ik hel met die beweerders volstrekt niet eens.

De uitdrukking »books are kept to hide frauds» kan welligt eene waarheid zijn voor onkundigen, voor hen die niet onderzoeken; — maar met eenig begrip van boekhouding, en door gezel onderzoek, onthult men alle ficlicn en mysteriën.

Het spreekt van zelf, dat bet voor Jhr. Mr. F. Junius van Hemkrt zeer weinig moeite heeft te kosten, om door aantooning van de reé\'ele en fictieve waarde der cijfers in de balansen van 1848 en 1863, te bewijzen , welke de ware toestand der 0. I. M. in die jaren was;

-ocr page 206-

*

namelijk even précair, zoo niel erger dan in 1870, of zeer slecht, ten gevolge van de gedwongen overname van landerijen; doch dat zij die niet in het beheer der maatschappij waren, meer moeite oeten hebben.

Doch ik hoop aan te toonen , langs welken weg de geheel oningewijde, ook met behulp van niet meer dan de balamen en vinst én verlies-rekeningen aangevuld door eenige gegevens sedert of kort voor de surseance van betaling bekend geworden, daartoe kan geraken, zoo al niet tot in het uiterste, altnaiis tot zoover, als noouig is; — en xlat indien door eene byzondere kommissie van crediteuren, geadsisteerd door een boekhouder van professie, een uitgebreider onderzoek , ook in de boeken, de correspondentie enz. wordt gedaan, er zeer weinig mysterie in de zaken zal overblijven.

Voor den oningewijde ligt de sleutel tot de geheimnissen in het vestigen van het oog op de posten, die thans, nu de insolventie der o. r m. is gebleken, zijn bekend geworden als algeheele of gedeeltelijke nonvaleurs; — zoomede op de posten die in de voorgaande jaren reeds zijn afgeschreven.

Waren deze posten geene nonvaleurs, ze zouden reeé\'le baten en de maatschappij alzoo solvent zijn.

Uit de geschiedenis der nonvaleurs heeft men alzoo te putten, de geschiedenis der geldelijke positie der maatschappij.

De reeds of nog af le schrijven posten zijn bekend, en men heeft alzoo niet te zoeken naar de hoofddraad der geschiedenis der insol-vent wording.

Ik wil deze woorden geheel duidelijk maken voor de totaal onkundigen in dergelijke zaken, door een voorbeeld;

Veronderstel dat ik in 1870 aantref eene post van f 300,000, die A schuldig is, maar thans niet betalen kan. Thans zou die som wegens oninbaarheid moeten worden afgeschreven. Maar nu bevind ik dat A die som reeds schuldig was in 1863, en dat hij sedert daarop niets heeft afbetaald, ook geene rente. Dan behoef ik verder slechts de correspondentie ten aanzien van A. na te gaan, om het bewijs te verkrijgen dat hij ook reeds in 1863, en sedert niet hetalen kon.

Dan heb ik het bewijs verkregen, dat in alle balansen sedert 1863 eene post van f 800 000 onder de baten fictief is opgebragt, omdat die post waardeloos was; — en verder dat men in de winst- en verliesrekening die post niet als verloren (nonvaleur) heeft afgeschreven.

De balans sluit dan met een deficit van f 300.000 en het slotcijfer van ivinst in de winst- en verliesrekening verandert in verlies, evi het dividend blijkt ten onregte te zijn uitgekeerd.

Veronderstelt dat zekere suikerfabriek in de balans van 1870 wordt opgegeven uit te maken eene bate van / 705,000, maar die fabriek blijkt thans niet meer waard te zijn dan f350,000 , dan heb ik slechts na te gaan voor hoeveel die fabriek in alle voorgaande jaren op de balans als nate was genoteerd, en hoeveel met die fabriek in ieder jaar is gewonnen of verloren.

Blijkt het dan, dat in het verledene de fabriek ook niet meer waarde had dan f 350,000, in verhouding tot de winsten; — dan is zij ook in alle voorgaande jaren met f 350,000 te hoog geboekt.

-ocr page 207-

9

Ook met dit cijfer worden alsdan de balansen en winst- en ver-lies-rekeningen geredresseerd.

Veronderstel dat ,ik als baten aantref onder de hoofden wisselkoersrekening f 135,858 in 1808, goederenrekening in 1867 f203,679, maar dat die in 1868, 1809 en 1870 als nonvnleurs successievelijk zijn afgeschreven, dan behooren wij te onderzoeken of het afschrijven {crediteren) dier zoogenaamde debiteuren heeft plaats gevonden, ten gevolge van gedane betalingen of omdat de posten oninbaar waren, omdat de goederen of wissels, die verondersteld worden die sommen te hebben moeten opleveren als baten niet eens bestonden, en indien wij dan geheel of ten deele bevinden dat die baten slechts fictief waren, die debiteuren niet bestonden, en dat de posten inderdaad niet anders zijn dan werkelijke in voorgaande jaren geledene verliezen, die men niet als verliezen bij de winst- verlies-rekeningen heeft opgenomen; dat de schijnbare debiteur niemand anders is dan de O. I. M. zelve; dat die posten dus in de ivinst- en verlies-rekeningen reeds vroeger als verlies, in de balans met tiul hadden moeten vertoond worden; — dan redresseren wij de winst- en verlies-rekeningen en balansen die de directie der U. I. M. zelve heeft opgemaakt, ook weder met de bovenvermelde f 135,858 en f 203,679.

Indien men een twintigtal posten van den aard als de voormelde mogt aantreffen, zou men spoedig het viertal millioenen bijeen hebben, hetwelk thans het deficit der 0. I. M. uitmaakt.

De minst ingewijde in zaken van boekhouding, zal na dit exposé (wat anderen integendeel ook mogen beweren) wel inzien, dat het volstrekt niet moeijelijk is, voor iemand die een gezond begrip heeft van de termen rfeéei, credit, debiteur, crediteur, haat, last, ontvangst, betaling, om ook in de meest geheimzinnige boekhouding de fictien en mysteriën voor den dag te doen komen. Voor hem is het hoofdzakelijk slechts eene kwestie van eenige oplettendheid en geduld.

Bestaan zoodanige fictien in de boeken, winst en verliezen en balansen der O- I. M. v. A. en L., dan zullen die bij een onderzoek evenzeer als bij iedere andere boekhouding blijken; en dan zullen wij het bewijs bezitten hetwelk wij noodig hebben om de directeuren, commissarissen, administrateurs en aandeelhouders in regten te kunnen aanspreken.

Ik laat alsnu volgen eene opgave van de posten, welke slechts in de jaren 1870—1871 als afgeschrevene, geheel of gedeeltelijk hopelooze zijn bekend geworden, zullende ik later handelen over dergelijke posten in de aan 1870 voorafgaande jaren.

Deze posten zijn te vinden in de onderscheidene stukken door het afgetredene en het tegenwoordige bestuur der 0. 1. M. opgemaakt, en henben alzoo vooi het doel aan het onderzoek positieve waarde.

In de balans van 1869 overgelegd in de algemeene vergadering van aandeelhouders van 10 Mei IS\'lO, kwamen voor als debiteuren (crediln-of baten der 0. I. M.) de naverrnelde posten:

-ocr page 208-

10

Wisselkoersrekening.......f 80,884

Goederenrekeninq........» 83,518

Tabaksoiulerneminn Panawangan ...» 3-i(\'),o21

C. B. Versteeg.........» 200,000

s ---f 710,723

Deze posten vindt men niet terug op de balans van 7 Junij 1870 welke is ingeleverd aan den lloogen Raad der Nederlanden, en werden afgeschreven.

Indien men in die Iwee balansen de tolnnl cijfers der posten onder de hoofden Indische debüeuren en Indische crediteuren vergelijkt, zal men bevinden, dat daarbij de Indische kantoren worden opgegeven per saldo als debiteuren Ibnlen van de 0. I. M.)

10 Mei 1870 voor .... ƒ 2,184,102 7 Junij 1870 voor . . . . » 735,249

Alzoo minder f 1,418,853

Onder deze vermindering is Panawangan met [ 346,321 voormeld niet begrepen; doch wel de voormelde C. B. Vkrsteeg / 200,000.

Doch daarbij is daarentegen wel begrepen de afschrijving van de be-steede kolossale kosten voor de verbeterde installatie der suikerfabriek

Kadi palten ad..........f 237,956

eene afschrijving welke niet in de openbaar gemaakte stukken is vermeld, doch blijkt uit de gegevens in mijn bezit.

Eerste totaal f 948,679

Ziedaar het cijfer van nagenoeg een millioen guldens, waarmede de onderzoekings-campagne zich heeft te openen.

In de aan den Hoogen Raad der Nederlanden door het nieuw opgetreden bestuur ingediende balans van 10 .ianuar\'y 1871 treffen wij de navermelde af geschrevene posten, vroeger nog als valabele baten figurerende, aan: Vermoedelijke rn in fournering door aandeelhouders der 0. I. M. ten gevolge van onvermogen, op hetgeen zij nog aan maatschappelijk kapitaal hebben bij te dragen......../110,300

Nonvaleur op het hoofd vorderingen op derden

(kantoor Batavia)..........» 409,618

Nonvaleur op het hoofd beleening en accep/atie

rekening [kanloor nalauin).......

Nonvaleur op het hoofd diverse debiteuren [kantoor Batavia)...........

Nonvaleur (op de waarde van het kanloor en

pakhuis te Balnvin)..........

Nonvaleur op het hoofd obligatie-rekening (kantoor Samarang)..........

Nonvaleur op het hoofd diverse debiteuren (kantoor Samarang].........

Tweede totaal [ 693,696

32,000 35,765 29,604 10,738 5,671

-ocr page 209-

n

Du in do balansen opgebragtc waarden der landelijke ondernemingen der 0. I. M. zijn door een ieder, die ze heeft beoordeeld , te hoog geschat. Zelfs de Indisclio administrateurs hebben zich verpligt geacht dit te erkennen en hebben belangrijk lagere cijfers aangegeven. De tijdens de surseance bestaande gedelegeerde bewindvoerders der 0.1. M. in In die, hebben lagere cijfers dan die administrateurs daarvoor aangenomen.

In de nota van toelichting van 27 April 1871 heeft het destijdig bestuur der 0. I M. opgegeven, dat die ramingen loopen van ƒ/,250,000 tot f 2,100,000 en dat hen toeschijnt, dat de waarde kan eesteld worden op:

de suikerfabriek Kadipatten.....f 300,000

de zes kofiijlanden..... . . n 1,000,000

ïe zamen ... ƒ 1,300,000

In de balansen van 4870 en 1871 is die waarde steeds vermeld met

de suikerfabriek Kadipatten.....f 709,185

de zes koffijlanden........« 2,210,(iG2

Te zamen ... ƒ 2,919,847

alzoo te hoog

de suikerfabriek Kadipatten.....f 409,185

de zes koffijlanden........» 1,210,662

Derde totaal /1,619,847

In de balans van 10 Junij 1871 was altoos nog gerekend op een bedrag aan valabele credita (baten) in In die:

kantoor Batavia.........f 2,177.650

id. Samdvang........» 79,843

Te zamen . . . f 2,257,493

doch uit de door het bestuur geleverde nota van toelichting en aanwijzing van uitstaande zaken dd. 26 April 1871 blijkt, dat deze posten nader zijn gebleken lager te moeten worden gesteld, en dat slechts wordt gerekend op het binnenkomen van eene som van f 1,902,534

zoodat nader is beschouwd als nonvaleur en afgeschreven een:

Vierde totaal f 354,959

Doch wij zijn daarmede nog niet aan het einde der cijfers, die wij tot een onderwerp van onderzoek hebben te maken.

Ouder het voorschrevene bedrag van f 1,902,534, dat in de nota van toelichting nog als eene wezenlijke baat werd aangemerkt, bevinden zich schulden van landbouw-industrielen, waarvan niet veel is te verwachten.

-ocr page 210-

12

Ik neem slechts op het in de nota van toelichting vermelde bedrag van

Pangka, Djatiewangie en Pagongnn. . . f 1,009,841

de hypothekaire schuld van Pagongan . . » 54,000

Te zamen . . . f 1,063,841.

Uit mijne publiek gemaakte briefwisseling in de maand Junij 1871 met den heer P. Tiedkman is gebleken dat Kalikondang bij executie is verkocht en niet slechts geene penning voor de 0. I. M. zal opleveren, maar dat daarentegen, als een gevolg van het onvoldoende verkoop-rendement, de N. f. Escompto-maatschappij is opgetreden, met eene schuldvordering welke in hoofdsom (ongerekend rente-onkosten. bedraagt f 110,000, eene vordering, welke reeds bij de eerste verifikatie ten laste der 0. I. M. is erkend.

Mij is medegedeeld dat de maatregelen tegenover Pangka en Pagongan almede hebben geleid tot het verloren gaan van de vordering der 0. I. M. en dat van Djatiewangie almede weinig te verwachten is.

Het is altoos de vraag, of deze zaken niet evenzeer zullen eindigen met eene lastpost even als die van haliekondang.

Een onderzoek ten aanzien van de oogst en geldelijke rekeningen , waaronder de sommen wegens kapitaal-, of oogst voorscnotten, terugbetalingen en rentebetalingen dier vier ondernemingen voormeld, zal moeten uitwijzen, of ze niet allen reeds jaren te voren in ongunsvigen toestand verkeerden, of ze in de laatste jaren niet achteruit zijn gegaan, ol de renten inderdaad zijn betaald dan wel fictief zijn verrekend tegen al grooter wordende oogstvoorschotten, en daardoor zal men kunnen bepalen , hoeveel in ieder der voorgaande jaren van de schulden dier ondernemingen, als valabele credita op de balansen der 0. I. M. hadden behooren te zijn opgebragt, en hoeveel door den achteruitgang van die debileuren, ook de 0. 1. M. was achteruit gegaan (had verloren) en dus hoeveel er ieder jaar\' op de ivinst en verliesrekeningen als verlies ter zake daarvan had behooren te zijn geboekt.

Ik vermeen te mogen stellen, tenzij het tegendeel worde aangetoond, dat de schuld dier ondernemingen te beschouwen is als hopeloos en nadien alzoo als:

Vijfde totaal f 1,063,841

Verder komt nog in aanmerking het verdwijnen van het reservefonds der O. I. M. als eene afschrijving.

Volgens de balans van Mei 1870 bedroeg het reservefonds f 82,208. Doch in de balans van het boekjaar 1868 beliep het / 214,069 terwyl nog te reserveren was f 6070, makende te zamen als een:

Zesde totaal f 220,139

-ocr page 211-

13

Recapitülatik.

f 948,679

» 693,696

» 1,619,847

» 354,959

.. 1,063,841

» 220,139

Totaal Generaal f 4,901,161

Ziedaar voorloopig een cijfer, hetwelk slechts betrekking heeft op de balans van 1869, de laatste welke het vorig bestuur der 0. I. M. naar hare eigene inzigten heeft opgemaakt, om aandeelhouders met den staat van zaken der 0. I. M. destijds bekend te maken.

Dat cijfer komt vrij nabij aan het door Jhr. Mr. van Hemert geraamde te kort, wanneer men het verlies van het gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal in aanmerking neemt.

Aangezien wij sedert meer dan een jaar verstoken zijn gebleven van cijfermededeelingen van wege het laatste bestuur en de curatoren der 0. 1. Al. en Jhr. Mr. van Hememt de landerijen hooger schijnt te hebben geschat dan het jongst afgetreden bestuur, kan het cijfer-verschil mij niet aangerekend worden.

Trouwens voor het doel der crediteuren komt het er op eenige tonnen gouds meer of minder niet op aan.

Het zal bij een onderzoek de eigenlijke tijd zijn, het juiste cijfer vast te stellen.

Ik maakte hiervoren melding van de rekeningen van vroegere jaren.

Inderdaad zij zijn de moeite der beschouwing wel waard; maar het onderzoek daarvan, en zoover verleden mogelijk, is eene vereischteten behoeve van die crediteuren, die reeds in lang verhopen jaren hunne gelden aan de O. I. M. hebben toevertrouwd.

Heeft Jhr. Mr. van Hemert met andere woorden gezegd: «dat in « 1818 de toestand der 0. I. M. reeds zeer slecht was, toen zij ge-(i dwongen werd verschillende landelijke ondernemingen over te nemen »; uit die woorden kan de gegronde gevolgtrekking gemaakt worden; dat die landerijen, voorheen aan anderen toebehoorende, waren in rekening-courant met de 0. I. M. als geldschieter; die ondernemingen maakten slechte zaken en hare schulden aan de 0.1. M. werden al grooter; — ten einde raad, werden die ondernemingen aan de O. I. M. afgestaan voor de schuld, en de U. 1. M. exploiteerde ze voor eigen rekening; die schulden waren verreweg grooter dan de waarcle der landerijen; doch het bedrag der schuld werd eenvoudig als de waarde van het land in de boeken en balansen genoteerd; de maatschappij stond zeer slecht, want hoezeer hare balans volgens de boeken in evenwigt was; was zij inderdaad insolvent, omdat hare reéele schulden (lasten) hare reeele waarden (baten) verre overtroffen.

Eerste totaal

Tweede id.

Derde id.

Vierde id.

Vijfde id.

Zesde ld.

-ocr page 212-

14

Die, zooals ik, ook sletlits eenigzins bekend is met de geschiedenis van de suikerfabriek Tjomal en Bandjar-Daiva, en Kadipat ten, toen die nog niet aan de 0. I. M. waren overgegaan, met de geschiedenis van de tabaksonderneming Panawannan en die van eenige der knjjlj-ondernemingen, is er wel van overtuigd, dat de geschiedenis van de successieve slooping der 0. I. M., geene andere is dan die van hel ligtvnardig, nu eens uit speculatie, doch welligl almede om andere redenen ,\' aangaan van overeenkomsten met landelijke ondernemers tot het verstrekken van kapitale en oogst voorsclwllen. Over de fondsen der O. I. M. beschikkende, is door die ondernemers vaak ligtvaardig geleefd, en zijn er door hen meer zaken in naam, dan met der daad gedaan, en leefden zij in den regel op onbekrompen voet. Intusschen gingen de ondernemingen en ondernemers van lieverlede achteruit, en kwam bet in de meeste gevallen zooverre, dat de ondernemingen voor de intusschen aangegroeide schulden aan de O. I. M. werden overgedragen.

Eén verschijnsel zal zich door onderzoek uit de boeken en correspondentie der ü. 1. M. volkomen kunnen ophelderen ; namelijk dat er onder de gemineerde ondernemers zijn geweest, die na de overdragt hunner ondernemingen aan de 0. I. M., op royalen voet, hetzij in ludie, hetzij in Nederland hebben, kunnen voortleven.

Maar bet overgaan der ondernemingen in den eigendom en hel eigen beheer der 0 I. M. heeft geenen beteren toestand doen geboren worden; want de geinakkelijke beschikking over het door derden aanvertrouwde geld is steeds voortgegaan; daarmede werd niet gehandeld als met eigen \'geld; de uitgaven op de ondernemingen liepen te hoog, onder het beheer van te boog bezoldigde administrateurs en opzigters, betrekkingen die vaak begeven werden aan vrienden en nabestaanden, waarvan de ineesten met dequot; landbonw-industrie onbekend waren. De producten kostten op den duur verreweg meer dan ze opbragten, en zelfs zonder de rente op de kapitaalswaarde der ondernemingen in aanmerking te brengen, werden er voortdurend verliezen geleden; met uitzondering van de enkele bijzonder gunstige oogstjaren.

In de laatste jaren, en deze woorden hebben vooral betrekking op het tijdvak waarin Jhr. Mr. F. Junius van Hemert het beheer der 0. I. M. (kantoor Batavia) heeft gevoerd, heeft men vooral gepoogd om de Maatschappij in beteren staat te brengen, door hare gestie als administratiekantoor uit te breiden. De maatschappij vestigde bij \'oekend-makingen in dc dagbladen keer op keer de aandacht van het publiek er op, dat zij gelden in beheer of a deposito tegen uitkeering van vaste rente aannam.

Deze rigting zou inderdaad hebben kunnen helpen, indien men ten aanzien van het Danaïden vat der landerijen, hetwelk onder het meer regtstreeks beheer van den heer van Doldkk stond, flinke maatregelen had genomen; doch in stede daarvan ging men voorschot en consignatie overeenkomsten aan met ondernemingen, waarvan er zelfs reeds bij andere maatschappijen als Danaïden vaten bekend waren.

Men werd in de leiding der maatschappij eerder beheerscht door het denkbeeld vele, dan dat om solide zaken te maken.

-ocr page 213-

15

Door wisseltrekking met verlies (de aangenomen terra daarvoor is immers wisselruiterij?) voorzag men zich van geld van anderen, en was daardoor in den regel voor 6 maanden vooruit aan bedrijfsfonds, en kon men, niettegenstaande gruwelijke insolventie, betalende blijven. Voor zoover ik uit de cijfers heb kunnen nagaan is deze wisselruiterij reeds in 1861 begonnen en in 1863 op uitgebreider schaal voortgezet. Voor zoover ik vernomen heb is daaraan een einde gekomen door eene waarschuwing in 1869 van een magtig geldinstituut in Nederland, dat de wissels der 0. I. M. niet meer zouden worden geëscompteerd; en is de val der Maatschappij dan ook toe te schrijven, niet aan de lot een min bedrag opgeëischte deposito\'s in Indiè\', maar aan het onvermogen om de wissels uit Indiè\' te befalen, door wissels in Nederland op In die te trekken.

Voor de crediteuren der 0 I. M. is het een geluk, dat niet is doorgegaan bet denkbeeld in 1860 opgetreden, oin in den geldnood te voorzien, door stortingen te doen geschieden door actionarissen op het maatschappelijk kapitaal, waarvan hoofdzakelijk slechts een vijfde gedeelte was bijgedragen.

Door de administratie in Indie voorgestaan, scheen dit denkbeeld slechts schoorvoetend gevolgd le zullen worden, daar het bestuur in Nederland, hetwelk ongetwijfeld heeft gevreesd slapende honden wakker te maken; vooral omdat . r in vroegere vergaderingen van aandeel-hojiders, reeds stemmen waren opgegaan, om te bestrijden, dat de maatschappij goed stond, dat er winst was behaald, dat er dividenden werden uitgekeerd.

Waren die stortingen geschied, de 0. 1. M. zou eenige jaren langer bestaan hebben behouden, doch de eindoplossing zou nog nadeeliger voor de crediteuren zijn geweest, dan in 1870.

Men nam in Indie maatregelen uit nood, maar die de zaken, naar mijne meening voor de toekomst hebben verergerd, omdat daaraan nadoelen verbonden waren; — ik bedoel hiermede de verhuur der landerijen over 1870, de transactie met de Rotterdamsche bank, de aanmoediging door annonces van het inbrengen van gelden a deposito.

Ik ga er toe over, cijfers te leveren uit de rekeningen van vroegere jaren* die mij zijn voorgekomen de bijzondere aandacht te verdienen van hen die zullen worden geroepen, een onderzoek te doen naar de juistheid der boeken, winst- en verliesrekeningen en balansen door bestuurders der 0. I. M in ieder verleden jaar opgemaakt, met het doel om liet onjuiste daarin aan te wijzen, en daardoor aan te toonen hoe de slotsom daarvan [de balansen) ten regie hadden behooren te zijn, — en daardoor te bewijzen in welk verst verleden jaar de 0. I. M. reeds verkeerde in de gevallen bedoeld bij artikel i-T van het Wetboek van Koophandel.

De cijfers en de daarneven opgegevene denkbeelden, zijn verkregen uit, en door de bestudering van de

-ocr page 214-

If.

a. winst- en verliesrekeningen van at\' 1857 tot en met 1869, (bet jaar 1858 is daaronder niet aanwezig)

b. de balansen van af 1859 tot en met 1869.

WisselkoerSTekening.

In de balansen der onderscheidene jaren staat de wisselkoersrekeniny

gedebiteerd (dus als waren de cijfers baten der 0. I. M) voor de navermelde sommen:

1861 /\' 4,524. 1865 f 44,085. 1869 f 80,884.

1862 » 8,414. 1866 » 61,793.

1863 » 26,267. 1867 » 85,038.

1864 » 30,005. 1868 » 156,158.

Deze sommen (ieder jaar met het voorgaande vergelijkende) toonen aan, dat tot ieder jaar uit het steeds aangevoerde cijler behoort:

1861 f 4,524. 1865 / 14,080.

1862 » 3.890. 1866 » 14,708.

1863 .. 17,852. 1867 » 23,245.

1864 .. 3,739. 1868 » 50,120.

In de winst- en verliesrekeningen vindt men de navermelde afschrijvingen van verliezen ter zake der wisselkoers:

1869 f 40,819. 1870 f 80,884.

Ik opper de navolgende vragen:

a. Is de wisselkoersrekening eene debitrice in wezenlijkheid of slechts in fictie? Is hier een ander persoon debiteur? Of is het slechts een hoofd in hel boek, een hoofd hetwelk de O. I. M. zelve voorstelt?

Is deze debiteur aan, deze creditpnst, baat van de 0.1. M. niet een scherm, waar achter verborgen is gehouden, dat de 0. 1. M. in ieder iaar zooveel heeft verloren op de betrokkene wissels? — Is dit eerlijke Doekhouding of is dit eene boekiiouding, welke slechts ten doel had, om, in zoo verre, de verliezen, de achteruitgang te bedekken, en de niet onderzoekenden te misleiden?

b. Behoorden niet, volgens algemeene regelen, zoowel als volgens de statuten der O. I. M., die verliezen in ieder jaar, waarover zegeleden zijn, behooren te zijn afgeschreven als verlies? Zon, dit, zooals behoorde, gedaan zijnde, de winst in ieder jaar opgegeven niet, zooveel minder zijn geweest en geboekt; — zou niet in dezelfde mate minder aan dividend en aandeel in de winsten aan directeuren en commissarissen zijn uitgekeerd? Zou de slotrekening van ieder jaar (de balans) niet evenredig anders zijn geweest?

Ik onderwerp deze vragen aan het oordeel van degenen, die de ;;aken der 0. I. M. hebben te onderzoeken?

Wisselrekening.

De omvang van de wisseltrekking met verlies {wisselruiterij) moet uit het grootboek der 0. I. M. voor ieder jaar dadelijk op te geven zijn; deze blijkt niet uit de balansen.

-ocr page 215-

17

Doch de balansen geven over de navermelde jaren op, de daarachter liekend gestelde sommen aan saldo van te beialen wissels.

1861 f 104,631 1866 f 1,201,462

1862 » 99,457 1867 » 2,128,293

1863 » nihil 1868 .. 2,642,729

1864 » 53,878 1869 » 2,494,011

1865 .. 439,654 Jnnij 1870 » 1,595,279 Aangezien de wissels gewoonlijk getrokken Werden op zes maanden

na dato, kan men veronderstellen, dat gemiddeld in ieder jaar het dubbele cijfer aan wissels is getrokken, en dat het in de ergste jaren heeft, geloopen over vijf millioen (juldens.

De bestuurders der 0. I. M. schijnen er geene gewetenszaak van gemaakt te hebben, om, door het wegens den koers schijnbaar voordeel zoo groote belangen van anderen, in den vorm van wissels in gevaar te brengen, boven het gevaar waarin zoovele meerdere belangen daarenboven reeds verkeerden.

Goederenrekening.

Als eene debilrice aan, als eene haat van de U. I. M. komt de goederenrekening op de balansen voor.

De cijfers van de onderscheidene jaren zijn:

1861\' f 789,981 1865 f 111,911 \' 1869 f 83,518

1862 » 734,424 1866 212,929 1870 afgeschreven

1863 » 620,120 1867 » 203,679

1864 .. 67,243 1868 » 135,475

De afschrijvingen bij de winst en verliesrekeningen of balansen zijn: 1868 f 90,000 1869 f 57,610 1870 f 83,518

De posten in de laatste drie jaren zijn niet afgeschreven tengevolge van realisatie dier baten, door baten; maar als verliezen, als tuaarde Jooze cijfers.

Aan onderzoekers vermeen ik de navermelde vragen te mogen voorleggen.

a. Liepen die posten niet reeds sedert vele jaren voort? Waren er toen nog wel of geene goederen, waaruit die posten te realiseren waren? Bestonden de posten niet uit verliezen, in verledene jaren geleden, bij de realisatie van goederen door verkoop? Moesten ze dus niet in die verledene jaren reeds zijn afgeschreven als verliezen?

b. Zijn de vragen, gedaan onder het hoofd wisselkoersrekening, niet op afschrijvingen op de goederenrekening toepasselijk?

Afgeloste obligatien.

In de winst en verliesrekening van het jaar 1864 (een hoogst ongunstiq jaar, wat de inkomsten der intrest-, kommissie- en landerijen-rekeningen betreft) vindt men het verlies, hetwelk in dat jaar zou zijn geleden, gedekt door eene winst-post [credit] als volgt:

«Afgeloste obligatien, volgens besluit van bet Iroofdbestuur dd. 3 .lulij 1868, overgeschreven tot dekking van het nadeelig saldo der winst en verliesrekening f 356,000. »

-ocr page 216-

18

In de winst en verliesrekeningen van vroegere jaren tref ik aan, als debel-poalen (belalinqen), die daarbij verevend worden , met de winsten (creditposten);

weqens aflossim van uitgelote, obligatien.

1857 . .... f 58,000quot; 1860 .....f quot;/6,000

1858 .... ontbreekt mij 1861.....» 69,000

1859 ...../\' 63,000.

In verband met de vorenstaande cijfers, treft men aan in de balansen, als debet-posten der 0. /. M. (lasten) wegens afgeloste obli-qatien der nelcllceningen :

1857 ... . f 58,000 1861.....f 336,000

1858 .... ontbreekt my 1862 .... » 336,000

1859 .....f 181,000 1863 .....» 336,000

1860 .....» 247,000.

Later komt deze post niet meer voor en is alzoo afgeschreven.

Indien de ü. 1. M. ia de jaren 1857 tot 1861 inderdaad successievelijk uit winsten leening-obligatiën had kunnen aflossen, dan zou dit getiugen van eenen zeer gunstigen stand van zaken, op het tijdstip dat Jiir. Mr. van Hk.mkut in 1863 optrad.

De leeningobligatiën vormden eene schuld op de kapitaalrekening, en hadden door kapitaalvermindering kunnen zijn afbetaald, zooals dat in andere jaren steeds is geschied.

Indien de successieve allossing van f 336,000 uit werkelijke winsten heeft plaats gevonden, zijn de aandeelhouders en bestuurders van dien tijd zeer nobel geweest; want, volgens de statuten hadden zij, behoudens afzondering van een gering gedeelte in het reservefonds, die som onder zich kunnen verdoelen.

Nu is het mij niet duidelijk, waarom men obligatien heeft afgelost en die niet heeft vernietigd; maar ze heeft aangehouden als een reservefonds onder anderen naam, om daarmede toekomstige verliezen te kunnen dekken; — zooals in 1865 ten behoeve van het kwade oogstjaar 1864.

Bij het bestuderen dezer zaak, hebben zich de vragen aan mij opgedrongen: of de aflossingen in 1857—1861, wel uit mWe winsten hebben plaats gevonden T dan wel uit slechts fictieve winstcijfers in de rekeningen— of bestuurders er welligt van bewust waren, dat de fiction wat vroeger of later zouden moeten worden hersteld, en dat het herstel onmogelijk werd, indien men de obligatten, die afgelost heeUen, hadde vernietigd? — dat hoezeer eene a!geloste obligatie in strikten zin eene nulliteil is geworden, ze zoolang ze bestonden als figuren konden optreden; en dat het in ieder geval, van al 1857 en zoolang men ze niet als figuranten van het tooneel had doen aftreden, de winst- en verlies-rekening en de balansen sier zouden maken, als men daarin zag, dat de O. 1. M. zooveel uit hare winsten kon aflossen, en dat zij, aan afgeloste obligalié\'n een appeltje voorden dorst had, hetwelk successievelijk lol f 330,000 aangroeide?

Mijne aandacht is aangetrokken gewonlen, door de cijfers van ivinsten en verliezen der landerijen der 0.quot;l. M. en daardoor is mij gebleken, dat men voorheen de gewoonte had die winsten te ramen (en dus niet

-ocr page 217-

19

vast te stellen volgens liet slot dei1 oogst-rekening van iedere onderneming) en wel om steeds hooge winsten te ramen.

Als residu der door mij aangetroflene cijfers teeken ik aan: 1857. Afschrijving (verlies) op de suikerfabrieken Bandjer, Dnum,

\' /\' 458,784 » 20,000

Jjomal en Kadipatten over voorgaande jaren.

1857. Afschrijving nadeelig saldo Tjomal 1857 ....

1858. Ontbreekt mij.

1860. Afschrijving wegens te hooge raming van opbrengst der landerijen in 1869 . .........

1861. Afschrijving wegens te hooge raming der opbrengst der landerijen in 1860. .......

1862. Als voren over 1861.......

1863. Als voren over 1862 .......

1804. Als voren over 1863 .......

1866. Afschrijving als boven over 1865 . . .

1867. Als voren over 1866 f 23,215. Kadipatten. ii « » 30,264. Panawanean

.. 17,981

» 40,445

.. 127,087

» 92,491

.. 58,535

» 10,317

» 53,579

Jn 1867 schijnt men de inkomsten niet meer geraamd te hebben, maar het slot der oogstrekeningon te hebben verhandeld. Althans in 1808 en 1869 komen zoodanige redressen van hooge ramingen niet meer voor.

Tegenover deze afschrijvingen staan echter in de credil-zijdc der winst- en verliesrekeningen, de navolgende Ie goed schrijvingen aan réëele winsten, behaald boven de ramingen, door de landelijke ondernemingen.

1857. Voordeelig saldo 1856 ..........f 173.777

1859. Voordeelig saldo 1858 ..........» 10,931

Deze cijfers toonen genoegzaam aan, dat de le hooge raming van de revenuen der landerijen regel was.

Daardoor is dunkt mij ontstaan, dat de winst-en verliesrekeningen, gewoonlijk te gunstig waren en daarmede de balansen, en hoezeer de cijfers geen groot gewigt in de schaal aanbrengen, is toch al te waar, dat indien in ieder jaar de winst- en verliesrekening ware opgemaakt volgens het réëel slot der oogstrekeningon, alleen uit dien hoofde in de meeste jaren geen dividend aan de aandeelhouders zou zijn uitgekeerd , geen aandeel en winsten aan bestuurders en geen aangroei van reserve-fonds zou hebben plaats gevonden, en in enkele jaren geene of niet alle uitgeloote obligation zou hebben kunnen zijn betaald.

In verband met het verondersteld scheppen van een fictief reservefonds van afgeloste uitgeloote obligatien schijnt ook te staan, bet toekennen van hoogere waarde aan landerijen der 0. I. M. op de

Kapitaal-rekening der landerijen.

De waarde der labahsondnrnemingen vinden wij aangegeven in de balansen

1860 f 217,328 voor Panawangan.

1861 .. 284,167

1862—1869 » 346,321

-ocr page 218-

1804—1865 ƒ 47,0^3 voor Kaliemaas en Soesoean, zijnde Kaliemaas met f 20,000 verhoogd.

1860—1808 .. 07,593

1800—1869 » 13,924 voor Godong.

Het is voldoende bekend, dat Panawangan heeft behoord aan iemand, wiens schulden bij de maatschappij steeds toenamen, zoodat de zaak aan de 0. I. M. is overgedragen, terwijl die vroegere eigenaar, alvorens naar den vreemde te trekken in Gelderland op roijalen voet als rentenier heeft geleefd; — maar tevens dat die onderneming onder de O. 1. M. steeds slechte zaken heeft gemaakt.

De oogsten van Panawanr/au zijn bij de winst- en verlies-rekeningen geraamd op eene winst van

\' 1800 .................f 29,000

1801.................» 25,000

1862 .................» 85,000

1863 .................i\' 105,000

1804/05 ................ nihil

1800 is Panawanaan daarentegen genoteerd met een

verlies van.............» 1,167

1807 .................•gt; 30,264

1808/09 ................ nihil

In een Indisch blad is vermeld, dat Panawangan steeds verlies heeft opgeleverd.

ÏVIij is ook niet gebleken, dat eenige der tabaksondernemingen der O. I. M. winst heeft opgeleverd.

Maar wel, dat bij de balans van 1869 is afceschreven ah waardeloos in de kapitaal-rekening eene som van / 83,518, wegens de op de vroegere, balansen figuur makende kapitaal-waarde der tabaks-onder-nemingen Kaliemaas, Soesoean en Godong terwijl in de balans van Junij 1870, almede als nonvaleur is afgeschreven de kapitaalwaarde f 346,321, waarmede Panawangan ten deele sedert 1800 en ten volle van af 1802 op de balansen sier heeft gemaakt.

Ik venneen te mogen vragen, of men welligt de verliezen op de oogsl-rekeningen, heeft verevend door ze stilzwijgend in de balansen te verheffen tot winsten op de kapitaal-rekening en zoo ja of zoodanige wijze van handelen is overeen te brengen met de begrippen eener eerlijke boekhouding?

Het spreekt toch van zelf, dat indien een te houden onderzoek van de oogst-rekeningen mogt uitwijzen dat er geene of luttele winsten behaald zijn, en dat daarenboven de vroegere eigenaren meer en meer bij de 0. I. M. in het krijt waren geraakt, hieruit tevens moet voortvloeijen een redres der balansen, voor zooveel de tabaks-onder-nemingen betreft; en dat die balansen wat haar gunstig aanzien betreft eenigzins zullen worden gekrenkt.

De cijfers betreffende de suikerfabriek Kadipatten geven geene aanleiding tot andere dan ongunstige veronderstellingen, in denzelfden zin als die betreffende de tabaks-ondernemingen.

-ocr page 219-

21

Uit de balansen, en het overzujl der Indische gestie, overgelegd hij

het verslag van het bestuur der 0. I. M. van 80 Junij 1870, put ik de navennelde cijfers.

Jaren. Kapitaalswaarde der fabriek. Winst. Verlies.

1859 f 547,739 f 1(3,252 f____

1800 » 5.48,474 »--------» 1,551

1861 .. 558,709 »------, 47,002

1802 » 548,944 ..--------» 73,910

1863 gt;. 549,179 »----. 95,930

1864 549,414 ------, 95,990

1865 • 550,382 »------. 10,317

1866 ). 551,417 ---------.. 73,215

1867 . 552,452 ..------« 120,179

1868 » 708,150 -— » 103,649

18Ü9 » 709,185 .. 43,596 »---

Totaal . . . f 621,749

In een der Indische bladen is opgegeven, dat er in 1869 geen winst is behaald, ja zelfs verlies is geleden.

Maar daarenboven stond Kadipallen in de rekening van het kantoor lid la via op het einde van 1869 debet voor de kosten eener verbeterde installatie ad f 237,956.

En nu behoort nog vermeld te worden, dat de oogst-rekeningen van Kadipalten niet belast zijn met de rente over de kapilaabvaarde.

In vroegere jaren trof men in de winst- en verlies-reheningen aan, betreffende Kadi patten:

1857 raming van winst f 120,000

1859 » « n ,i 26,000

1860 ii .i i. ii 10,000

1862 » » verlies f 55,000

1863 ii ii ii ii 65,000

1864 ii ii igt; voor alle suikerondernemingen / 204,103

1866 . n ii /■ 60,317

1867 ii ii « „ 123,215

1869 ii ii winst f 40,000

Terwijl het overzigt der Indische gestie sedert 1860 aan verlies

aantoont .... .....^.......f 621,749

schijnt slechts een gedeelte daarvan verevend {afgeschreven) te zijn bij de winst- en verlies-rekeningen.

En kom ik alsnu gevolgelijk tot de vraag, oi\' het andere gedeelte der verliezen op de oogsl-reheningen welligt ook is verevend door het op te brengen als winslen op de kapitaal-rekening, en of dus daaraan de hoogere waarde van ruim anderhalve ton gouds, waarmede Kadipatten in de latere jaren paradeert op de balansen, moet worden toegeschreven ?

Zoomede tot cene andere vraag, ot\' Kadipalten, hetwelk in lien jaren tijds gemiddeld bijna f 70,000 \'sjaars verloor, ongerekend de rente die op bet kapitaal werd gemist, niet op alle vorige balansen schier als eene nonvaleur had behooren vermeld te staan; en of de teiren-

O

-ocr page 220-

•22

woordige geschatte lage waarde dier fabriek niet hoofdzakelijk te danken is, aan de enorme som van f 237,950 voor eene verbeterde installatie in 18(j7/ü8 uitgegeven.

Een redres der balansen van vorige jaren, voor zooveel Kadipallen betrett, zal een gevoelige slag aan die balansen toebrengen, immers, indien men van de jongste en hoogst getaxeerde waarde van/quot;300,000 tijdens de surseance van betaling, de, voor zoo ver mij bewust, voor 1869 nog niet verevende som van f 237,950 aan nieuwe installatie besteed aftrekt, schiet er van de vijf en een half of zeven tonnen rjonds van voorheen, voor de vroegere reèle waarde luttel over.

Ook de cijfers betreffende de koffijlanden verdienen beschouwing. Ik zal ze afzonderlijk behandelen.

Assinan en I Nolo of Assinan en Nobo.

Die komen op de balansen voor als eene hapitaalwaardc van 1859 / 165,502 1800 » 166,502 1861 » 198,596 1862/63 » 298,596

1864/67 » 481,128 hierbij is ■./ Nobo gekomen.

1868/70 » 650,000 waarvan f 350,000 voor Nobo en f 300,000 voor Assinan.

Indien men het overz-igl der Indische, gestie dd. 30 Junij 1870 raadpleegt, bevindt men dat Assinan sedert 1801 in revenu stationair is gebleven; doch dat Nobo in 1860/69 vier jaren achtereen verlies heeft geleden. Maar nu is onder de opgaven van winst en verlies nog niet afgetrokken als eene last (verlies), de rente berekend over dekapiïaal-waarde. En nu vraag ik hoe, indien Assinan en i Nobo voorheen slechts f 165,562 waard waren, konden Assinan en | Nobo dan f485,000 meer waard geworden zijn?

Bij de winst en verliesrekeninq van 1861 debiteerde men Assinan en i Nobo voor f 30,000 ter gedeeltelijke bestrijding der verpligte aflossing van leeningsobligatiën, doch ten aanzien van de verhooging ad f/00,000 in 1802, van weder f 182,532 in 1804 en nog eens van f 168,872 in 1808, vindt men in die rekeningen niets vermeld.

Nu leest men in het overzigt der Indische gestie dd. 30 Junij 1870. «De verhooging der kapitaalwaarde (van Nobo en \\ Assinan) in dit «jaar (1802) met f 100,000 is geschied, tegen vermindering voor een «gelijk bedrag van de kapitaalwaarde der suikerfabriek Ban(7/arDawa, «en had ten doel om de waarde waarvoor de verschillende onderne-«mingen op de balans paraisseerden, meer in verhouding tot hare «wezenlijke waarde te brengen.»

Verder. «Deze waardeverhooging (in 1804 van f 182,532 voor «Assinan en Nobo) is de koopprijs van de wederhelft van Nobo.»

Nog verder. «Omtrent deze waardeverhooging (in 1868 voor van f 108,872 voor de beide landen) zie de laatste aanteekening betreffende a. Kadipatten.»

-ocr page 221-

23

En nu leest men ten aanzien van Kadipallen, ter plaatse waarnaar verwezen is. «De kapitaalsverhooging op de balans van 1808, is, even «als die van de knffijlanden Assinan en IS oho geschied, ten gevolge van «eene taxatie van het Indisch bestuur. Zij heeft een punt van bespreking uit-«gemaakt op de algemeene vergadering van 27 Julij 1861), waarin de «Balans van 1868 bij meerderheid van stemmen is uitgemaakt.

Uit hetzelfde overziql der Indische rjestie blijkt, dat in 5868 de naver-melde verliezen op de oogsten der ondernemingen werden geleden;

de suikerfabriek Kadipatten....../ 103,649

het koftijland Getas........» 12,368

quot; » Assinan.......» 11,551

•gt; » Nobo........» 56,620

» i\' Djatiekalangan.....» 56,320

» » Gadongan......« 9,818

quot; Genting Garnang ...» 257

Te zamen f 250,583

En nu vermeen ik te mogen vragen: «Of die verhooging van de «waarde van Kndipatlen, Assinan en Nobo ten bedrage van / 324,570 «in het ongunstige jaar 1868, iets anders is geweest dan een willekeurig «spelen met cijfers, om den achteruitgang der O. I. M., vooral in dal «jaar, zoo goed mogelijk te bedekken? Of de verhoogingen in 1861 «en 1864 niet geheel hetzelfde karakter hebben?

Het koflijland f Getas komt bij de balansen voor, met eene kapi

taal waarde, als volgt:

1859 /\' 268,313

1860 » 270,313 alzoo verhoogd met....../\' 2,000

1861 » 300,313 1\' weder verhoogd met. ...» 30,000

1862 » 500,313 » » » » . . . . » 200,000

Totaal der verhoogingen . ... f 232,000

Welk eene prosperiteit! In drie jaren tijds wordt tilt land geschat in waarde te zijn verdubbeld!

Beantwoorden daaraan de cijfers met het Ooerzigl der Indische gestie, die ik hierbij terug geef? Men oordeele

1859 oogst 4855 pikols, winst..... ■ ■ f 80,390

1860 » 4879 » .......... 69,198

1861 .1 3915 i\' »......ii 43,864

1862 » 4059 » i- . . ,.....» 71,583

1863 » 2970 i. » .........» 37,417

Hoe is deze achleruilqanr) in productie en in winst, die in latere jaren al erger wordt, te verklaren, want de jaren 1868 en 1869 te zamen hebben een gemiddeld product gehad van 1964 pikols en een verlies van f 735.

üe ophelderingen wegens deze waardeverhoo\'jingen, welke ik heb aangetroffen zijn de navermelde;

Winst- en verliesrekening van 1861. Opgenomen als een credit

-ocr page 222-

24

(haal, winst) «hel kofïijlanJ Getas belast ter gedeeltelijke bestrijding «der verpligte aflossing van leenings-obligatiën / 30,000.»

Overzit!I der Indische geslie lt;1(1. 30 Jinn\'j 1870. «De verhooging «i der kapitaal waarde in ilit jaar (18(32) met / 300,000 is te gelijk «geschied met ccno vermindering voor een gelijk bedrag van de kapi-«taalsvvaarde der suikerfabriek Tjomal, en had ten doel, om de waarde, ii waarvoor de verschillende ondernemingen op de balans paraisseerden « meer in verhouding tot hare wezenlijke waarde te brengen.»

ik vraag, zonder in beschouwingen te treden over de vorenstaande cijfers en mededeelingen «of wij hier niet terug vinden, hetzelfde u spelen rnet cijfers, als ten aanzien van TSobo en Asslnan enz. is aan-ó geteekend»?

f 1,096,720 » 300,000 » 796,720

Omdat Tjomal m Bandjar Dawa eene mindere waarde hadden (die dan ook ten gevolge van een proces met de Itidisr/ie reijrrinr) ongeveer werd gerealiseerd,) — behoort daaruit voort te vloeijen dat liadipalten, Assinan en Noho en Getas hoogere waarde hadden? Is de waarde van iedere onderneming afzonderlijk, dan niet eene op zich zelve staande zaak? En is niet overtuigend, door de eigene cijfers van het bestuur der 0. I. M. aangetoond, dat men de waarde der drie laatstiienoemde landerijen in 1862 en 1863 eigenlijk had behooren te cerla.fien, in stede van ze te verhoogen?

Ten aanzien van de suikerfabrieken Tjomal en Bandjar Dawa, welke sedert eenige jaren niet rneer onder de ondernemingen der O. I. M. behooren, zal ik slechts aanteekenen dat men de vroegere ge-

zamenlijke waarde ad .... in 1852 heeft verminderd niet en gebragt op......

welke som ten gevolge van een proces met de regering van N. Indië, op wie deze fabrieken waren overgegaan, heeft gerealiseerd

Doch naar mijn gevoelen zullen de balansen van I86i en voor-fiaantli\' jaren met deze//(le som van f 300,000. behooren te worden gerectifieerd, omdat die fabrieken ook reeds toen zooveel minder waard waren, en deze rectificatie loopt, meen ik, tot het jaar 1848, in welk jaar ze door den vroegeren eigenaar voor schuld aan de O. 1. M. zijn overgedaan; komende het mij voor, dat de woorden van Jhr. Mr. van 11 kmkut gesproken in de jongste vergadering te Batavia, met betrekking (ot het jaar 18-48, ook zien op de twee genoemde suikerfabrieken.

Toen Tjomal en Bandjar Dawa aan het N. I. Gouvernement waren overgegaan, heeft het kantoor Batavia der 0. I. M. het beheer van die fabrieken gevoerd, en zouden, door den aard van het kontrakt, gedurende eenige jaren belangrijke voordeelen door de 0. I. M. zijn behaald. Deze voordeelen hebben evenwel niet belet dat de 0. I. M. door andere oorzaken is achteruitgegaan. En heeft zelfs de uitkeering uit \'s lands

-ocr page 223-

25

kas van de kapitale som van j 960,000, wegens de overname dezer fabrieken, in 1868 niet kunnen verhoeden, dat de 0. I. M. hare betalingen in 1870 moest staken.

Zelfs heeft aan de 0. I. M. niet gebaat dat eene som van f 390.000, welke zij daarenboven van het gouvernement in kas had, als saldo van het kontrakt voor de exploitatie van Tjornal en Band jar Dawa, en welke men lang schijnt verzuimd te hebben op te vorderen, haar te gemoet kwam in haren geldelijken nood.

Koffijland Gadoenqan.

Eerst in het jaar 1868 komt dit land op dc\\ balansen der 0. I. M. voor en wèl met eene waarde van f ^75,000.

In het Üverzigt der Indische gestie lezen wij: «Met den bezitter ii dezer onderneming, die haar in 1864 voor /\' ^ÖO^OO gekocht had, n stond de maatschappij, wegens verstrekking van bedrijfskapitaal, tegen «consignatie van product, in geldelijke relatie, toen hij in 1865 kwam «te overlijden, nalatende wegens saldo der laatst afgeslotene consig-ii natierekening eene schuld aan de maatschappij van f\' 23,490. Onder gt;i regterlijke sanctie, voor zooveel de minderjarige kinderen van den «overledene betreft, is daarop met de erven eene transactie gesloten, ii volgens welke de onderneming op de 0. I. M. is overgegaan, en de ii maatschappij onder reductie der renten van 7^ op 6 procent, zich als debitnce heeft erkend, jegens den oorspronkelijken verkooper ii voor den restantverkoopprijs ad ƒ 150,000, terwijl wijders is over-ii eengekomen, dat de inkomsten der onderneming in de eerste plaats ii zouden worden aangewend tot aanzuivering van het saldo debet der ii consignatierekening en tot rembours van den overgenomen restant-ii verkoopprijs, waarvan 50 procent der jaarlijkscbe avancen aan de «erven des overledenen zijn toegezegd, doch slechts voor den duur ii van het loopend contract (in erfpacht tot 1868 tegen eenen pachtschat ii van /\' 12,000 aan den eigenaar Prins Mangkoe Negoro) zonder dat ii de erven in eenslultende verlengingen begrepen zijn.

«In 1868 was het saldo der consignatierekening uit de inkomsten ii aangezuiverd en de restant verkoopprijs lot op f 50,000 afbetaald en «mede uit de inkomsten gerembourseerd. Deze f 50,000 zijn toen bij «voorbaat aan den verkooper afgedaan, waarna de ondernemim;, van «daarop klevende schulden aan derden aangezuiverd, voor een bedrag u van /\' 275,000 op de kapitaalrekening is gebragt. Hoewel gedurende «een zekeren tijd slechts de helft der winst door de maatschappij «genoten wordt, houdt deze waardebepaling met de groote revenuen u der onderneming verband.«

Aan het overziet der Indische gestie ontleen ik nog de volgende cijfers:

1865 productie niet vermeld, winst f 68,478

1866 » 3533 picols, » » 40,592

1867 » 3837 » » » 39,370

1868 » 2096 » .........verlies f 9,818

1869 » 3926 » » « 25,789 Zonderlinge toestanden toch!

-ocr page 224-

26

Eene in volle werking zijnde onderneming, die f 68,478 winit oplevert, wordt door eenen particulier gekocht voor ƒ 250.000 en, nadat die onderneming successief tot 1868 zoo belanririjk in produclic is verminderd, dat ze een verlies oplevert van / 9,818, wordt ze in dat jaar als eene bezitting tier 0. I. M., die belast is met eene uilkeerinq van de helft der inkomsten lot 1881 (eene ongunstige voorwaarde die de vorige eigenaar niet te dragen had), getaxeerd op eene waarde van / 275,000, dus niettegenstaande al de nadeelen met f 25,000 meer.

Een gewoon mensch zou, dunkt mij, aldus redeneren en concluderen;

De onderneming (met een afloopend contract) was in \'1864 waard f 250,000. In 1868 was de productie successief verminderd en werd er verlies geleden; toen behoorde men de onderneming al niet hooger te taxeren dan f 200,000. En aangezien slechts de helft der revenuen aan de O. 1. M. toevallen, is de kapitaalswaarde voor de O. I. M. slechts f 100,000. Daarop rust een debet wegens vooruit gedane afbetaling van den koopprijs ad f 50,000.

Ergo representeert de onderneming niet meer dan f 50,000.

Na 1881 zal men hebben te taxeren wat dan, onder veranderde omstandigheden, in verband met het nader te sluiten contract, de onderneming blijkt waard te zijn.

Doch ten aanzien van het koffijland Gadoengan bestaat er voor mij nop iets vreemds.

Zoo als reeds hiervoren is aangetjond, was het jaar 1868 in het algemeen ongunstig voor de 0. I. M., want de landerijen leverden geene winst, zelfs geene rente van de kapitaalswaarde op, maar verlies en wel een verlies van f 73,304. (Zie het Overzirjt der Indische gestie).

De winst- en verlies-rekening van 1868 zou (indien men er niets op gevonden hadde) met een belangrijk deficit hebben gesloten, en men zou geen dividend hebben kunnen uitkeeren.

Dit laatste niet te doen, terwijl het ook reeds over 1867 was nagelaten , was blijkbaar een schrikbeeld.

Men heeft er dus iets op moeten vinden.

Nu merk ik op:

Eerstens, dat, in de ivinst- en verlies-rekening van 1868 niets vermeld staat van het verlies op den oogst der landerijen geleden, zegge als voren / 73,304. (Ook in 1869 vind ik dat verlies niet verhandeld).

Tweeden s, dat men als credit [winst, haat) in de winst- en verliesrekening van 1868 heeft opgebragt:

Koffijland Gadoengan , voor de kapitaal-rekening f 215,080.

Zonderlinge toestand alweder, naar mijn begrip.

Men verkrijgt een later openbaar erkend verlies.

Men besteed de waarde van een land, om daarmede diverse verliezen tc dekken, en toch houdt men op de balans van 1868 eene grootere waarde van f 375,000 over.

Had Gadoengan dan eene waarde van f 490,980?

-ocr page 225-

27

En tie aandeelhouders genoten een dividend ad (gt; percent over het

gefourneerde maatschappelijk kapitaal 30,000

Het bestuur genoot als aandeel in de winst (boven zijne

vaste bezoldiging)..............» 4,007

Indien mijne opvatting van het onjuiste der balans winst- en verliesrekening van 1868, kwarne te blijken, regtmatig te zijn, dan zouden er alleen, wegens de bemerkingen , onder het hoofd Koffijland Gadoenqan te maken zijn de redressen van f 73,304, / 275,000 -f- / 50,000, f 30,000 en f 4,007, te zamen f 432,311.

Zegge ruim vierhonderd duizend tjuldeti over een enkel jaar.

Hel maalschappelijk kapitaal.

Het volgens de statuten te fourneren kapitaal was . f 2,500,000 Daarvan was als verpligte storting gefourneerd . . « 500,000

Zoodat nog te fourneren was........« 2,000,000

Enkele aandeelhouders hadden, tegen genot van eene vaste rente

van 5 percent gestort............f 148,000

Zoodat bij de opmaking der balans van 1869, overgelegd in de versadering van Mei 1870, nog te fourneren

bleef ..........» 1,852,000

De balansen van vorige jaren verschillen weinig van dit cijfer, zoodat ik veronderstel dat de vrijwillige stortingen, in vertrouwen op de balansen, zijn geschied in de jaren, waarin de 0. I. M. hooge uit-keeringen deed, bijv.:

1852—1856 toen de uitkeering aan dividend 6^-, 7 en 8 percent

beliepen.

1857 toen het dividend was 20 percent.

1858 id. 13 id.

1859 id. 10 id.

1860 id. 14 id.

In 1861 blijkt mij deswege te zijn gestort f 8000, vermoedelijk uithoofde van het vertrouwen , dat het dividend van 14 percent uitlokte.

De bestuurders der 0. I. M. schijnen zich weinig te hebben beziggehouden met de vraag: of hel volle bodracj van hel ongefourneerde maatschappelijk kapitaal wel in zijn geheel als eene baat was aan te merken; — hetwelk dunkt mij voor zoodanige bestuurders verpligtend is; — want de volfourneering van het maatschappelijk kapitaal is eene der door de wet beoogde waarborgen, ten behoeve der crediteuren eener naainlooze vennootschap.

Immers volgens de laatste afgetreden nieuwe directie der 0. I. M. zal vermoedelijk op het nog te fourneren bedrag van het maatschappe-

-ocr page 226-

28

lijk kapitaal niet ontvangen worden, tengevolge van het onvermogen van actionarissen f 170,300.

Ook ten aanzien van deze som zullen wel degelijk de balansen van vorige jaren eene herziening vorderen, voor zoover blijkt dat die actionarissen reeds in die jaren niet tot betalen in staat waren.

Du uitgekeerde dividenden aan aandeelhouders en aandeelcn in de winsten aan hel bestuur.

Hiervoren is reeds vermeld , dat van at\' 1848 aan dividenden over het maatschappelijk kapitaal is betaald 159 procent; te zamen makende / 795,000.

De aan het bestuur uit de (becijferde) winsten betaalde buitengewone belooning beloopt 1/10 van de hoofdsom, doch aangezien naar veranderende regelen van de hoofdsom een gedeelte wordt overgedragen in het reserve-fonds, kan ik hoezeer de cijfers van eene reeks van jaren voor mij hebbende, niet juist de som dier buitengewone belooningen van af 1848 opgeven, doch noteer dat die over een negental jaren bedragen heeft /\' 8/,402 en dus van af 1848 wel / 150,000 zal hebben beloopen.

Zijn mijne stellingen juist, dan hebben de crediteuren terzake voorschreven eene vordering, die niet veel van een mil Hoen guldens verschilt.

Balans en winst- m verlies-rekenmj van 1864.

Bij de bekende brochure van Mr. A. S. van Nierop zijn overgelegd de voormelde balans en winst- en verlies-rekening.

Die rekeningen komen overeen met die ik voor mij heb liggen.

Nu heeft hel mijne aandacht bezig gehouden, dat daarop geen mnsJ vermeld staat, en dus ook gecne verdeeling van die winst, aan dividend, aandeel voor hel bestuur en reserve-fonds.

Wel trol\' ik aan op de balans voor 1864 als crediteur, dividend-rekening f 1632 en is deze post op do balans van 1865 overgedragen.

Deze som is echter niet uit de winst- en verlies-rekening voortgevloeid.

Bij de rekeningen van 1865 is deswege ter zake van 1864, door mij almede niets verhandeld gevonden.

En evenwel vind ik in eene aan mij verstrekte gedrukte opgave, het jaar 1804 genoteerd met eene dividend-uitkeerivg van 6 procent, dus van f 30,000, terwijl de reserve-rekening en de balans van 1864 eene som van f 9216 hooger vermeld is dan 1863.

De balans en de winst- en verlies-rekening van 1864, met het oog op voorschrevene bemerking te onderzoeken, en met de boeken te vergelijken , komt mij voor aan te bevelen te zijn. — Te zamen geldt het hier eene som, die omstreeks f 55,000 zal bedragen.

-ocr page 227-

29

Ko ff ij land Djatie Kalangan.

Uit de balansen en het Ovcrzigt dn Indische gestie neem ik de navermelde gegevens over:

18(33 winst f 508,333 productie pikols 1761 winst ƒ 70,781

1804 gt;gt; » 538,333 » 1211 verlies » 39,158

I8Ö5 » igt; igt; » 2781 winst » 25,636

1866 » » gt;. .. 5842 » rgt; 113,181

1867 « » i) gt;1 1626 verlies » 26,109

1868 » .. . 1364 » .. 56,320

1869 » » « « 3652 winst » 50,240

In 1862 gekocht voor ƒ 50,000.

Van de exploitatiekosten is ƒ 80,000 over 1864 wegens nieuwe in-rigtingen op kapitaalrekening gebragt.

Onder de lasten van 1867 en 1868 zijn begrepen kosten van nieuwe aanplant en verbeteringen.

Ik veroorlool\' mij ten aanzien daarvan te bemerken;

1quot;. dat de kapitaahvaarde wordt verhoogd met ƒ 30,000 in het jaar 1864, waarin een verlies van f 39,158 werd geleden en de produktie tot het laagste peil was gedaald. Zeer stell:g blijkt het niet, of die ƒ 30,000 een surplus van verlies zijn hoven de ƒ 39,158 of dus het tekort over dat jaar, alsdan niet/ 69,158 bedraagt. Immers de productie was in 1864 lager dan in 1868, toen van eene tien procent hoogere productie een verlies van f 56,320 werd geleden, zonder dat het blijkt dat ƒ 30,000 voor nieuwe inrigtingen (voor bereiding) werden besteed.

2°. dat ten aanzien van de, niet altoos vermelde bijzondere uitgaven voor nieuwe inrigtingen en aanplantingen of verbeteringen, het een voorname vraag, voor de bepaling van de waarde der onderneming , is, of dat nieuwe of betere wel ligt slechts eene vervanginq is van het mtde., en dus slechts of hoofdzakelijk dient ioi instandhouding van de onderneming en hare waarde; — in welk geval er toch geen of kittelen grond bestaat, om de waarde hooger te stellen

3°. dat in 1867 en 1868 gewag wordt gemaakt van uitgaven voor nieuwe aanplant en verbeteringen , terwijl juist het jaar te voren de zeer hooge productie heeft opgeleverd van 5S\'t2 pikols, en eene winst van ƒ 113,18! , zoodat men daarin het feitelijk bewijs zou meenen te mogen zien, dat er niet zoo dadelijk nieuwe aanplantingen en verbeteringen noodig waren.

■1°. Dat ik in de voor mij liggende winst en verliesrekening van 1864, wei vind vermeld, het verlies op den oogst ad / 39.158, doch niet het crediteren der winst en verliesrekening en debiteren der kapitaalrekenhtg wegens de waarde verhooging van I 30.000.

Weliigt laten deze opmerkingen zich volkomen ophelderen; doch ze komen mij, zooals de gegevens voor mij liggen voor, te zijn gesproten uit eeno opvatting van zaken, zoo als men die zich in gewone orde, in regelmatigen toestand denkt.

-ocr page 228-

30

Dc commissie tot onderzoek zal, dunkt mij, wel doen aan die bemerkingen eenige aandacht te gunnen.

Kof (ij land Genlcng Gocnoeiuj.

Uit het overzigt der Indische r/eslie in de balansen neem ik de navolgende gegevens over;

Jaar 18b6 waarde / 245.571 produktie pikols--winst--

. 1809 » - 247.015 » 1190 verlies/\'257.

« De voor 1866 opgegevene waarde bestaat uit de kosten van ont-(i ginning door de maatschappij.»

« De huur van 403 bouws woeste gronden, van het gouvernement «loopt tot 1880.»

Mijne bemerkingen zijn ;

lquot;. De overeenkomsten van huur van woeste gronden van het gouvernement vinden gewoonlijk plaats op geen korteren termijn dan iO jaren.

De huur van het land is, meen ik, dan ook ingegaan met 18bl.

Indien door de 0. I. M. de kosten van ontginning zijn gedaan , waarom geeft men dan, in de opgave niet de kosten en de produktie van af 1861 aan en even zoo de winsten of verliezen.

2°. Ik vermeen dat de toestanden anders zijn, dan men uit de in het overzigt der Indische ges tic geleverde gegevens, zou afleiden; — en dat de onlangs afgetredene mede administrateur der 0. I. M. kantoor Samarang) de heer van Doldf.r, de primitieve huurder van het gouvernement is geweest en dat hij voor zijne rekening de ontginningen heeft gedaan, met fondsen door de kas der O. I. M. verstrekt; — dat, toen in de jaren 1865 tot 1868 (waarin de koffijproductie was ingetreden en zich had moeten ontwikkelen tot zijne volle hoogte) bleek, dat de onderneming niet zou renderen, de onderhandelingen tusschen hem en als 0. I. M. zijn begonnen en voldongen, tot overdragt der onderneming aan die naamlooze vennootschap, tegen nitkeering van eene som, die de vergoeding van kosten van aanleg had te gelden, met eene renumeratie daarenboven aan den heer van Doi.di r, van eene som van f 80.000, ingeval de onderneming in het oogstjaar 1869 eene produktie van 1000 pikols had bereikt.

Zonder te wenschen te vervallen in het neder schrijven van zooveel meer, wat aanleiding heeft gegeven tot vertrouwelijke besprekingen dezer zaak, kan ikquot; aanteekenen, dat de mondelinge mededeelmgen, mij gedaan tijdens ik in 1870 in het Comité van crediteuren fungeerde, met het voormelde overeenkomen, en ik toen vernomen heb, dat de heer van Dolder als mede-administrateur uit de kas der maatschappij te Samarang zich zeiven die f 80,000 heett uitbetaald, op quot;rond van zijne vermeende regten; — terwijl bij bestunrders in Nederland en de mede-administrateurs te Batavia die regten nog werden

-ocr page 229-

31

betwijfeld; zoodat het, tijdens de surseance van betaling opgetreden bestuur in Nederland met ernst besloten had, deze zaak naauwkeurig te onderzoeken en naar bevind daarvan te handelen.

3°. Dat onderzoek van de voorschrevene zaak, betreffende Genleng Goenneiifi, van wege de crediteuren zeer is aan te bevelen, zoomede of het verstrekken van fondsen der 0. I. M. aan hare beambten, voor het drijven van eigen particuliere ondernemingen is overeen te brengen met de statuten en de instructien voor hare kantoren in Indië, zijnde in ieder geval zoodanige beschikking over de middelen der maatschappij in beginsel zeer af te keuren.

4°. Dat de overname van Gentenq Goenoenq moet worden gerangschikt, onder die schadelijke handelingen, welke den achteruitgang der 0. I. M. hebben te weeg gebragt; — omdat eene koffij-onderne-ming van 493 bouws, die in het negende jaar van haar bestaan niet meer dan /190 pi hols koffij levert, notoir is eene slechte onderneming, terwijl immers in zoodanig jaar de productie op haar maximum moet zijn gekomen en de vermelde productie over de opgegevene uitgebreidheid van aanplant al zeer nietig is.

Voor middelmatige ondernemingen rekent men toch en gros eene waarde van / 100,000 voor iedere 1000 pikols productie;— en minder of meer dan eerstgemelde som, naar gelang de productie per vol-geplante bouw of per gegevene hoeveelheid hoornen, dus proportioneel, grooter of geringer is.

Zoodat het betalen van f 245,571 voor Genleng Goenoeng, en het opbrengen van die som als waarde der onderneming, mij niet te verdedigen voorkomt.

Üe juistheid van deze meening en van de verhooging in 1869, van de waarde met f 1444, verdienen alzoo onderzocht te worden, ten einde de balansen te kunnen redresseren, ook in dit opzigt.

Ik veroorloof mij bij deze gelegenheid, voor den lezer die er eenig belang in mogt stellen, hierna afzonderlijk te leveren: eene

AUjemeene beschomving ten aanzien van landelijke ondernemingen in Indie.

deze nota eindigende met een kort woord over

De geldleenmgen der Oost Indische maatschappij in verband met de dividend uitkecringen.

Volgens eene gedrukte opgave, welke ik voor mij heb liggen, werden de navermelde dividenden aan aandeelhouders uitgekeerd:

1844 tot en met 1851 successief 7, 7, 8, 7, 3, 3j, 5, 6 en 6 percent dividend,

In 1852 sloot de 0. I. M. eene geldleening groot ƒ 2,500,000 rentende 4i percent tot eene koers van 95 percent, uitsluitend bestemd tot intrekking der geldleening van 1845, van een gelijk bedrag rentende 6 percent, waarvan ƒ 2,000,000 nog onbetaald was.

-ocr page 230-

32

De 0. 1. M. werd ilaardoor wat de rentebetaling aangaat in de toekomst bevoordeeld; doch de Directie kreeg bij deze gelegenheid dadelijk cc. f 375,000 meer in handen.

Daarmede was een gat te stoppen.

1852 tot en met 1857, successief (j-J-, 7, 7, 7, 8, 20 percent dividend.

In December 1858 annonceerde de 0. 1. M. hare in Jannarij 1859 geslotene tweede geld leening, eerste serie, groot /\' 1,000,000, koers 95 percent , rente 4j percent.

1858 tot en met 18(32, successief 13, 10, 14, 0 en 6 percent dividend.

In February 1803 sloot de 0. 1. M. hare tweede geldleening, tweede serie, groot ƒ 1,000,000, koers 97 percent, rente -H percent

De tweede leening had tol motto «nilhreiding van zaken.»

De lezer neme de dividendcijfers, de leeningsjaren en de slechte oogstjaren in beschouwing en oordeele zelf.

BESLUIT.

Ik vermeen te hebben aangetoond, dat in de balansen en winst-en verliesrekeningen, den crediteuren tienduizenden en honderdduizenden, en door zamentrekking van deze milioenen gnldens, ten dienste slaan, om te bewijzen, wat noodig is, om tegen de vroegere bestuurders, kommissarissen (en vermoedelijk ook de Indische administrateurs) eene geregtelijke vordering te kunnen instellen lol vergoeding van de verhezen, die crediteuren bij de failliete Oost-Indische Maatschappij van administratie en lijfrente te Amsterdam zullen lijden, en dal dit bewijs tot over zeer ver verloopene jaren zich zal kunnen uitstrekken.

Ik heb de overtuiging, dat wij daarbij geen vruchteloos gebruik zullen maken van de onderscheidene ten behoeve van crediteuren bestaande regelen, die in het wetboek van koophandel, ten aanzien van mamlooze vennootschappen, en de [aillissementen aanwezig zijn, en waaromtrent ik slechts heb te verwijzen naar mijne vroegere brochures.

Het is echter noodig dat crediteuren, zij hel ook slechts een gedeelte hunner, zich vereenigen.

Zij behooren, hetzij een, hetzij meer gemagligden te kiezen, om voor hunne belangen op te treden; en in de magtiging behoort bijzonderlijk te zijn uitgereikt, dat de gemagtigden bevoegd zijn, zich als

-ocr page 231-

33

eene kommissie te constitueren, om aldus gezamenlijk en in overleg met elkander te handelen, met het doel om van Curatoren der O. lquot; Maatschappij. en in geval van weigering van den regter-kommissaris in het faillissement te verkrijgen, toegang tot de boeken, rekeningen, correspondentie en het archief\' in zijn geheel dier maatschappij, ten fine van onderzoek, ten einde het bewijs te leveren , dat de maatschappij in ver verleden jaren (en meer bepaaldelijk in welke jaren) reeds verkeerde in de gevallen bedoeld bij artikel 47 aan het Wetboek van koophandel; verder, dat er onregelmatige betalingen of vervreemding van geld of geldswaarden dier maatschappij in de voormelde jaren en vervolgens liebben plaats gevonden, met verdere magtiging om na, volgens het oordeel des gemagtigden, bekomen bewijs daarvan, langs den weg van regten, hetzij van de betrokkene bestuurders, kommis-sarissen, administrateurs in Indië, het zij van degenen die gelden of geldswaarden ten onregte genoten hebben, te verkrijgen, schadeloosstelling of vergoeding voor het volle bedrag van het verlies, hetwelk de lastgever als crediteur der thans failliete maatschappij van administratie en lijfrente gevestigd te Amslenlam, ten gevolge van het faillissement en den staat van insolventie dier maatschappij lijdt; — met bevoegdheid, om voor het onderzoek in de boeken der maatschappij , des noodig geoordeeld , zich door een of meer deskundigen in zake van boekhouding te doen bijstaan; en voor de instelling der regtsvorderingen gebruik te maken van de daartoe noodige regtskundige bevoegden; aannemende de kosten verbonden aan de nakoming van deze lastgeving aan den lasthebber te zullen restitueren.

Crediteuren zullen overtuigd zijn, dat ik eenig belang stel, in eenen gunstigen afloop voor mij en hen van de zaken der O. I. M.

Het is mij niet onverschillig of ik 40, 60 dan wel 100 procent, met de renten tot de dag van afbetaling, bij dien afloop bekomen zal; zij het dan ook, dat mijne eigene vordering geene kapitale som uitmaakt.

Ik ben r/m; milioenair, die zich eenige duizenden guldens niet behoeft aan te trekken, maar ik stel er tevens veel belang in, dat eenige mijner vrienden, die grootere sommen te vorderen hebben, er beter afkomen, dan tot dusverre beproefd is, hen aan te bieden.

En wat de overige mede crediteuren betreft, ik zie liever dat het geld kome in handen van hen, die naar mijne overtuiging er aanspraak op hebben, dan dat het gerake of blijve in handen van degenen, die onze belangen zoozeer hebben benadeeld, omdat zij naar mijne opvatting niet hebben verrigt, wat zij verpligt waren te doen, of gelden of geldswaarden genoten behben, die hen niet zouden zijn aangekomen, indien steeds ware gehandeld naar behooren, volgens wet en regt; terwijl ik altoos gaarne aan het Iiuinaniteitsgevoel zijne plaats in déze zaak gun.

Ik zal mij gaarne verder wijden aan mijne eigene belangen, die mijner vrienden en der overige crediteuren, zonder eenige aanspraak te maken op dank of belooning, van welken aard ook.

-ocr page 232-

34

Mijnerzijds wensch ik slechts, dat ieder crediteur, naar de rede van het bedrag zijner vordering, bijdrage aan de onvermijdelijk noodzakelijke uitgaven, voor het onderzoek en de regtsvorderingen, en daaronder alzoo de belooning van eenen deskundigen boekhouder en van

eenen retrtsgeleerden. i

Ik ben overtuigd, dat meerdere crediteuren, die het wel meenen met hunne lotgenooten, bereid zullen zijn, op denzelfden voet als ik werkzaam te zijn.

\'sGravenhage, den 14 September 1872.

C. CAS TENS.

-ocr page 233-

BEOORDEELING

van het door de Oost-Indische maatschappij van administratie en lijfrente, gevestigd te Amsterdam, aan hare crediteuren voorgestelde accoord, tijdens de tweede verificatie der schuldvorderingen in de maand September 1872.

Reeds zijn twee onderscheidene accoorden, door de vorige en de tegenwoordige bestuurders der 0. I. M. v A. en L. aan de crediteuren voorgesteld, welke door eene overgroote meerderheid niel werden aangenomen.

Ten aanzien van het laatst voorgestelde accoord, teeken ik aan, dat personen die het niet aanneemlijk achtten en stellig besloten hadden in dien zin te beslissen, nogtans waren toegetreden, omdat men hen verzekerde dat de heer Castens de eevir/e was die hel aceoord niet had aanr/ennmen.

Later waren die personen wel te moede, dat bedoeld accoord niet was doorgegaan.

Zullen er thans weder zijn, die zich op voorschrevene wijze zullen laten vangen?

-

De jongste Indische berigten, door mij woordelijk teruggegeven in de vota, welke de thans uitgegeven wordende brochure bevat, hebben voorzeker de verwachtingen van vele crediteuren vergroot. Men veronderstelt daaruit toch (er waren er die dit deden) dat er t/iavs dadelijk 50 a 60 procent der geverifieerde vorderingen zal worden uitgekeerd ; en dat men, evenals de wisselhouders, regt van verhaal zal behouden, op de vroegere bestuurders der maatschappij, boven hetgeen de maatschappij zelve door het in kas zijnde geld, het inkas-seren van pretentien en den verkoop van landerijen van lieverlede zal kunnen opleveren.

Daarenboven rekent men er op, dat, evenals door!Jhr. Mr. F. Junius van Hemrrt eene som van ƒ 250,000 uit zijne privé-fondsen is aangeboden, de vroegere bestuurders en commissarissen der 0. I. M. en andere Indische administrateurs, die bij de zaak betrokken zijn, evenzeer uit eigen fondsen bijdragen zullen leveren, ten einde de crediteuren tevreden te stellen.

p

3

4

-ocr page 234-

Men quot;rondde deze verwachtingen, op het advies van de kommissie te Halavia, die gekozen is geworden, om het, in vergaderingen van eenige crediteuren aldaar iu de maand Jidij \'1812, ter sprake gebiagtc accoord, te beoordeelen.

Ik heb gepoogd, len aanzien van het karakter dezer vergaderingen,

mij te vergewissen.

Het komt mij voor, dat zij niet heeft dat van eene alcjcvicene openbare vergadering van crediteuren.

Ik hel\') in de Indische berigten geene voorafgaande openbare oproeping van crediteuren in het algemeen aangetroffen, en raag dus aannemen, dat de oproeping aan meer bepaaldelijk (jehozene)) gerigt is geweest, en welligt wel openbaar, doch zonder voorafgaande alfiemeene open-baarmakinn.

Wat bevat liet tegenwoordig accoord en hoe hebben wij het te beoordeelen \'?

Het voert den titel van Oiilwerp-liqiridalie-accoord.

In een gesprek, hetwelk ik eenigcn tijd geleden, met heeren directeuren te Amslmlam had , werd mij toegevoegd: « dat ik bij hel laatst-vorige accoord had verlangd eene liquidatie; dat bedoeld accoord wel «geen liquidatie-accoord heette, doch dat het au fond de kieiiicn voor «liquidatie in zich hield.»

Thans mag ik, ten aanzien van het huidige accoord. aanvoeren: « Het draagt den naam van lii] ui (lelie-ar coord, en is slechts een accoord a tot voorlzellinc] der zaken.» . ■ j

Kan men het Uqnidalie heeten, indien men slechts verkoopt arte der ondernemingen, omdat men ze, als slecht en verliesaanbrengend, vreest te houden; terwijl men de vier beste, waarvan menietsverwacht, zoolang mogelijk aanhoudt, en intusschen voor een jaarlijks in omvang verminderende zaak, eene kostbare directie met haar kantoor in Nederland blijft aanhouden, en eene even kostbare administratie in Indie.

Men zal het mij niet euvel duiden, indien ik de fneening uitdruk, dat het accoord vooral zal strekken ten bate van de hoeren direcienren, die voor luttel werk, mits zij het schappelijk maken, gedurende eene reeks van |aren, eene niet onbeteekenende bezoldiging zullen bekomen.

Beschouwen wij de artikelen van het accoord, ieder in het bijzonder, voor zoover ze daartoe aanleiding geven.

Art. 2.

g a. Beoogt de tijdelijke voortzetting der exploitatie van de koffij-landen Djaliekalanqan, Nobo, Ngasimn en Getas | gedeelte, zoolang

-ocr page 235-

tot dat dc bestaande sehuldvordeningen der maatschappij zullen zijn geïnd.

Indien wij het, door het vroeger bestuur der 0 I. M. geleverde overzifjl der Indische gestie dd. 30 Junij 1870, raadplegen, dan is het duidelijk, dat alle ondernemingen onder het beheer der maatschappij zijn achteruitgegaan, en meer en meer niet schuld beladen; zoodat de maatschappij, niettegenstaande zij als ndmiiiistratic-Lanlonr inderdaad schoone en accreseremie inkomsten heeft gehad, tijdens bel beheer van Jr. Mr. F. van Junius van Hemert, er eindelijk geheel onder is geraakt.

Men vergete vooral niet, dat die ondernemingen zoodanige uitkomst hebben opgeleverd, hoezeer de rente op de kapitale waarde, in 1868 bedragende ad ƒ 3,347,000, en waarvan eene rente ad slechts 5quot;/„ reeds bedraagt f 1(37,350 \'sjaars, nimmer op de oogstrekening is in aanmerking genomen.

Dergelijke maatschappijen (vooral niet die in liquidatie — waarbij het apres nous le délngc, zelfs bij goeden wil van absente bestuurders, helaas! zijne plaats inneemt) zijn voor liet alijemeene bestuur van landelijke ondernemingen, vooral op den tegemvoordigen voet der wetgeving en der statuten, niet geschikt. — De resultaten der exploitatie hangen geheel at van de plaatselijke administrateurs der ondernemingen; zullen deze admivistralevrs, in eene zaal: in liquidatie, heter zijn , dan die, tnen de zaken met vooruitzifjt Int voortficzette exploitatie nedreven werden ???

Zullen op ben niet toepasselijk zijn dc woorden: ovqeschihtheid, ivanhe/ieer, dure heeren , omdat zij met de rijl.sdaalders in dc hand a tout prir groote dingen wilden doen ? enz.

Ik voeg bij deze brochure eene afzonderlijke beschouwing over landelijke ondernemingen in bekeer bij naamlooze vennootschappen.

De lezer oordeele verder zelf.

Die niet mij crediteur is geweest van de, tot eenen boedel in liquidatie behoort hebbende onderneming Simbang op Java, weet van zoodanige zaken mede te spreken.

Het doen atloopen der liquidatie was onmogelijk, omdat vooraf regelingen met de regering moesten worden getroffen.

Ruim tien jaren iang beeft de zaak geduurd en de waarde der steeds verminderende productie, daalde af tot beneden de helft van voorheen — en eene belangrijke som, verkregen uit eene andere, tot dcnzelfden boedel behoorende, verkochte onderneming, verdween in Sim bang — en dat, hoezeer de administratie geheel op ,llt;ira werd gevoerd en door mannen, aan wier goede trninv en goede bedoelingen voor de zaak ik nimmer heb getwijfeld ; terwijl do crediteuren zelf jaarlijks in de gelegenheid waren , hunne belangen, hunne controle, hunne denkbeelden te doon gelden.

Crediteuren van Sim bang, weten het, dat zij over die tien jaren uit Sim hang geene penning aan rente, dividend, of n/brtaling van kapitaal hebben genoten, en dat zij daarvan ook nu in het einde zoo iets, schier niets, te wachten hebben. Tien jaren geleden bood het gouvernement er een half millioen guldens voor. ïluins is het voor ƒ 130,000 in particuliere handen overgegaan. Deze som wordt echter geabsorbeerd door de kwijting eener hypothecaire schuld.

-ocr page 236-

4

Juist ontvang ik berigt dat de uitdeeiing vermoedelijk zal zijn Een per mille !!!

$ a. Wil het beheer der vier genoemde landerijen voortzetten, zoo-lang, tol dal de beslaande schuldvorderingen der O. I. M. zullen zijn geïnd.

Maar heb ik dan niet onwedersprekelyk in mijne beoordeehng van het laatst voorgaande accoord aangetoond, dat de inning der onder-srheidene pretention nagenoeg het derde eener eeuw zal duren?

En, men zal volgens dit gedeelte van het accoord den verkoop van landerijen (dus de eimiliquidatie) kunnen uitstellen, al stonden er ook no(i shr.hls eenige honderden guldens uit.

Daarop zal liet milliocn guldens kunnen wachten dat de landerijen thans kunnen opbrengen.

I I). Het te gelde maken der niet genoemde landerijen behoort onvoorwaardelijk plaats te vinden bij den reeds geannonceerden verkoop. Een eventuele lage verkoopprijs behoort, geene aanleiding te kunnen geven, om de ondernemingen Kadipatten, Gadoengan en Gen leng Goenoeng zij het ook zeer tijdelijk aan te houden. — In zoover behoort liet accoord positie!\' te zijn.

| c. Hierbij behoort te worden vermeld de minimum som of het procenten bedrag, hetwelk dadelijk uitbetaald zal worden.

De term beschikbare gelden toch zou kunnen worden uitgelegd, in zoodanigen zin, dat een gedeelte der gelden niet beschikbaar is, omdat het voor zekere doeleinden noodig wordt geacht. — Men late de liquidateurs toch geen vrij spel.

(! d. en e. In deze artikelen behoort te worden opgenomen, dat verder in 1873 en volgende jaren, uiterlijk op den 30 Jnnij uitbetaling zal geschieden van de nader betaalbare gelden.

§ e. Aangezien aandeelhonders in verledene jaren ten onregte dividenden hebben genoten, — waardoor de verliezen voor de crediteuren zijn vergroot, en zij door hunne slordige waarneming hunner eigene belangen, de oorzaak zijn, dat de crediteuren verliezen lijden, — zie ik geen grond hoegenaamd, om den aandeelhonders en bloc het geringste aandeel uit het provenu der Oost-Indische Maatschappij bij accoord toe le kennen.

Ik begrijp altoos niet, hoe regtschapene, rijke mannen, in een voorstel, dat van hen uitgaat, iets voor zich zoeken te bedingen, wat anderen toebehoort.

Hoevelen toch der aandeelhouders bezitten kolossale fortuinen.

Indien de toekenning van een vierde gedeelte werd voorgesteld, uitsluitend ten behoeve van door de 0. 1. M. verarmde aandeelhouders, ter beoordeeling van eene commissie van crediteuren, en aan hen naar gelang van hunne meerdere armoede, dan geel ik van ganscher harte mijne stem voor zoodanig liefdadigheidswerk.

Wat zal aan den rijken aandeelhouder baten, dat hij uit de vermoedelijke / 300,000, d\\e gezamenlijke aandeelhouders vermoedelijk in 30 jaren zullen trekken, iets ontvangt.

Voor den verarmden aandeelhouder, die volgens mijne denkbeelden

-ocr page 237-

5

welligt het drie- of viervoudif/c van de te verwachten uitkeeringen zal ontvangen, zal het daarentegen hooge waarde hebben.

Ik stel de vermogende aandeelhouders en de crediteuren in het algemeen voor, met mij een liifdadif/licidswei\'l; in deze ongelukkige zaak te aanvaarden.

Akt. 3.

Een goed beheer zit niet in de quantiteit, maar in de qualiteit der personen.

Vier commissarissen en vier plaatsvervangers in het geheel zullen ruim voldoende zijn, om goed te overleggen.

Eene toekenning van een presentiegeld aan Amsterdamsche heeren zou eene belooninq zijn; — maar aan elders en verafwnnenden soms niet terug geven de gemaakte reis- en teerkosten.

Het is niet geraden, dat wij in deze zaak in uitsluitend te Amsterdam wonenden vervallen, omdat elders wonenden er bezwaar in zouden zien, de functiën van commissaris of plaatsvervanger te vervullen.

Deze hoofdbestuurders behooren slechts te genieten vergoeding van reis- en v er tering skosten, deze laatsten tot een fixum per dag.

Art. 4.

De bezoldiging der heeren liquidateuren behoort vooral niet uit te lokken, tot denkbeelden hunner zijds, om de jaren van duur der liquidatie zoolang mogelijk te rekken.

Een honorarium van ƒ 400 \'s maands tot uitquot; December 1873, maar verder van niet meer dan ƒ 250 \'s maands, zal wel ruim voldoende zijn , in verhouding van de verminderende werkzaamheden en verantwoordelijkheid.

De twee liquidateurs zullen toch van af 1874 met hunnen tijd geen raad weten.

Geniën heeft men voor de zaak niet noodig; die heeren zullen toch onder de leiding en het toezigt van commissarissen werken.

Dat daarop ook niet is gerekend , leid ik af, uit de ongelimiteerde bevoegdheid voor liquidateurs, om zich te voorzien van regtskundigen bijstand.

Indien de liquidateurs óf zeer bekrompene óf zeer angstvallige personen zijn, zou het wel eens kunnen gebeuren, dat regtskundigen, met do beste kluitjes uit den schamelen schotel, die de 0. I. M. ons voordient, heengingen.

Commissarissen behooren voor algeineene of bijzondere gevallen te bepalen, waarin van regtskundigen bijstand gebruik zal mogen worden gemaakt.

Art. 5.

Indien commissarissen, de vacatures in het coramissariaat en de plaatsvervanging vervullen, staan eenzijdige rigting, coteriegeest voor de deur.

-ocr page 238-

fi

Deze treden reeds op bij de verkiezing voor de eerste vacature, en de nieuwe eenzijdig versterkte ^rocp heeft telkens, bij iedere volgende verkiezing, sterker de overhand.

Oneenigheid zal de zwakke partij tot het nemen van haar ontslag nopen, en zeer spoedig zal de andere partij geheel meester zijn van het terrein.

En van die partij zal de voorzit Ier, die een drietal voordraagt, geheel meester zijn, omdat hij personen zal voordragen, die bereid zijn met hem te gaan.

Zeer spoedig zal het aanvankelijk op touw gezet consliluiimeel stelsel hebben plaats gemaakt voor autocratie van emeu vasten voorzitter.

Crediteuren quot;gelieven wel te overwegen, welke constitutie zij zich zeiven zullen geven.

Maar mijn gevoelen behoort in iedere tijdelijk opgenomen vacature te worden voorzien; van commissarissen door plaatsvervangers, en van plaatsvervangers door den liquidateur der eene partij stemregt te geven, telkens als in zijne partij vacature bestaat, — terwijl bij algemeene schriftelijke stemming door aandeelhouders of crediteuren, ieder voor hunne partij, eene nieuwe keus kan worden gedaan, onder een drietal, door de bestaande commissarissen en plaatsvervangers der betrokkene partij voor te dragen.

Ieder commissaris of zijn plaatsvervanger behoort op zijne beurt (door voorafgaande loting te bepalen) te presideren in de maandelijksche of welligt noodige buitengewone vergaderingen.

Het commissariaat toch is en bloc eenleidend, consulerend en toe-zigt uitoefenend ligchaam, en geen dat regtstreeks beheert of uitvoerende magt uitoefent.

Tegen de benoeming van de beide liquidaleuren, door de aandeelhouders of de commissarissen, heb ik gewigtige bedenking. (Zie ook artikel 4).

Immers de liquidatie geschiedt in gemeenschappelijk belang van .aandeelhouders en crediteuren. Beide nelangen beliooren in alle op-zigten gelijkelijk te worden vertegenwoordigd.

En behoort bij de eerste instelling, zoowel als bij iedere vacature, de liquidateur bij stemregt te worden benoemd, de een door de aandeelhouders, de andere door de crediteuren; — met bepaling, da\', ingeval van stemstaking de meerderheid der commissarissen, en indien deze niet bestaat, de fungerende of laatste voorzitter der betrokkene partij uit de gekozenen eene benoeming doet.

15ij deze gelegenheid vermeen ik de vraag te mogen ouperen — niet bet oog op de verklaring, door Jhr. Mr. F. Junius van Hicmeri, blijkens de berigten in de Amsterdamse he Courant, gedaan in eene openbare vergadering te Batavia,, dat hij in 1863 de zaken van Jhr. van Bkkenstkijx heeft overgenomen in even prérairen, -zoo niet ergeren toestand, dan die maren tijdens de aanvraag van surceance in 1870, — of Jhr. van Berensteijn wel in het beheer der zaken der 0. I. M. thans op zijne plaats is\'?

-ocr page 239-

7

Deze vraag wordt alsmede door mij gedaan, met aanschouw op hetgeen uit de bij deze brochure opgenomene nota blijkt, namelijk; dat de ooqslimnslm van 1861 met ƒ 1:27,05(5 van 1862 met ƒ 1»2,401 en van 1863 met ƒ 58,535 te hoog geraamd waren en later moesten worden afgeschreven, — terwijl in 186-i, de oogst werd geraamd met eene ivhist van ƒ 82,254 voor drie koffijlanden en een verlies van ƒ 24-3,263, voor het voorheen zoo schoone koffijland Ujaliekalangan en de drie suikerfabrieken, die de 0. I. M. in die dagen nog had.

Ik heb de jaren genoemd, die zich aan het voorafgegaan beheer van Jhr. van Berensteijn aansluiten.

Art. 6 laatste gedeelte.

Het komt mij geraden voor, dat er geen vaste president zij ; — en gedraag mij ten aanzien van deze meenmg, aan mijne beschouwing over artikel 5.

Art. 10.

De tweede en derde alinea, ten aanzien van het doen van uitkee-ringen aan crediteuren, behoort gewijzigd te worden, in verband met het door mij ten aanzien van art. 2, § c, gedaan voorstel, om bij het accoord dadelijk te bepalen, den uitersten datum der eerste uitkee-ring; — opdat liquidateuren met de gewenschte voortvarendheid te werk gaan.

Zouden niet vele crediteuren wenschen de schuldbewijzen, die op naam behooren te zijn, bij het accoord zeiven te zien verklaard, vatbaar voor ouerdragl aan derden, met behoud van de volle regten der oorspronkelijke crediteuren.

a.rt. 11.

De kwestie van het bedrijfskapitaal is geene ondergeschikte zaak, en evenmin die van het consipnatiekontrakt, hetwelk gewoonlijk wordt gevorderd, om het eerste te bekomen.

Ik vermeen dat het opnemen van bedrijfskapitaal, onder consipnatiekontrakt , soms kost tot 14 procent aan rente en diverse comniissien; — en dat onzekere ondernemingen zelfs meer hebben op te offeren.

Indien men alzoo de voortzetting der ondernemingen, tegen onereuse voorwaarden zou doen plaats vinden, waaruit voortvloeit zooveel mindere kans op winst en uitkeering, zou dit op zich zeiven eene reden te meer zijn, om niet tot de verdere exploitatie, maar tot den verkoop der ondernemingen over te gaan.

Voor crediteuren is net geraden, dat dus een maximum aan rente voor de op te nemen gelden worde gesteld, en evenzoo van kommissie.

Verder acht ik het geraden, dal in het consignatiekontrakt worde opgenomen, de bepaling, dat de produkten (de koffijlanden toch liggen \'m Samarang en Snerakarta) te Samarang aan den geconsigneerde afgeleverd , eenmaal \'s maands zullen moeten worden verkocht.

Verkieslijker schijnt het mij echter toe de producten reeds voor de

-ocr page 240-

8

intrede van ieder jaar, bij openbare veiling of inschrijving te rerkoopen aan den meestbiedende, onder de voorwaarde dat de verkooper, drie vierde van den verkoopprijs, in naar behoefte te bepalen termijnen vooruit zal betalen, onder verband der produkten zelve.

Zoodanige verkoop- en leveringcontracten worden meermalen gesloten.

In December van ieder jaar wordt gewoonlijk de koffljoogst van het volgende jaar reeds geraamd , — die oogst valt in van Maart tot Julij; — eu van eene koffljonderneming kan men op ultimo December van ieder jaar, met inbegrip van de uitgaven over onderhoud en beheer, grif afsluiten.

Tegen een rmisiyualiakoutract, waarbij de geconsigneerde produkten voor den consignataris verkoopt, bestaan bedenkingen, vooral wanneer laatstgenoemde weder slechts de belangen van derden behandelt.

In liet prqjekt is niet opgenomen, het denkbeeld in het vorig accoord, om het bedrijfskapitaal te nemen uit de fondsen der maatschappij. — In de vergadering over het vorig accoord hebben credilmren zich daartegen verklaard, en lm rr-f/tc, omdat men algemeen vreesde goed geld naar kwaad geld te gooijen, en msn liefst zoo min mogelijk geld onder het beheer der maatschappij wilde laten, wat men zelf zou kunnen in handen bekomen.

Art. 12.

De derde en volgende alinea, in verband brengende met liet verhandelde ten aanzien van artikel 2 § c, merk ik op, dat, zooals het accoord daar ligt, de liquidateurs daarbij eenen nog al ruimen slag om den arm houden, om de eerste uilbetalinfi uit te stellen, en van hel fonds in Las wat veel, voor de nog niet geverifieerde crediteuren, te reserveren.

Ik acht dit bedenkelijk, omdat mij niet is gebleken, dat de bestuurders der maatschappij rekevinuen van den legenwoordijen stand van zaken, waaronder ook behooren de gelden in de landerijen gestoken, sedert de aanvraag der surceance en der failliet verklaring, en evenmin berekeningen van de te verwachten binnenkomende gelden in de eerst volgende jaren, — ter inzage en beschikking van crediteuren, hebben gesteld; — opdat deze weten, tegenover welke zaak zij staan.

Art. 14.

Eeu generale balans heeft geene waarde, tenzij deze vergezeld zij van gedétailleerde staten, die iederen crediteur of debiteur, iedere baat of last vermelden, en wel in de onderscheidene gevallen van kapitaal-rekening, jaar-rekening, oogst-rekening, rente-rekening, hy-jwtliekaire, pand-, obligatie- of boek schuld.

En deze gedétailleerde staten (waarvan de balans de slotcijfers inhoudt) behooren, wat iedere post betreft, toegelicht te zijn.

Dan eerst kan de crediteur zich bekend maken met de zaak, tegenover welke hij in accoord treedt.

Ten aanzien van de bepaling der plaats van betaling aan crediteuren, wordt aan liquidateurs wat onbeperkte ruimte gelaten.

-ocr page 241-

9

Of is het de bedoeling door de woorden de plaats, te versfyan een betnalkanloor te Amsterdam?

Ten aanzien van de voorlaatste alinea van artikel 14 opper ik de vraag: of\' bij het accoord mag worden beschikt over regten van crediteuren, die zich tijdens het sluiten van hetzelve nog niet hebben laten verifieren? Kan men hen ontzeggen den gewonen wei/ van reglen in te slaan?

Art. 15.

Gereffelde overzending van de gegevens omtrent het beheer inlndie, is nog niet tijdige. Die overzending zal minstens maandelijks behooren te geschieden, zoo niet wekelijks, of\' met iedere mail, en het dupli-kaat daarvan met de volnondo mail.

Het r/etieraal versla;/ behoort te zijn een fiedetailleerd verslag en de generale balans vergezeld van gedetailleerde toegelichte staten; met volledige specification, ten aanzien van de haten en lasten van iedere onderneming in het bijzonder.

Deze stukken behooren op ultimo April van ieder jaar, bij openbare annonce, in druk te worden gesteld ter beschikking van crediteuren en aandeelhouders.

Gebrek aan openbaarheid der zaken is eene .kwaal in de meeste maatschappijen,\' en is gewoonlijk de oorzaak geweest van den diepen val van vele.

Hadde men de zaken der 0. I. M. in zijne binnenkamer kunnen bestuderen en daarover met anderen in gedachtenwi sseling en zamen-werking treden, het zou nooit zoo ver hebben kunnen komen, als gebeurd is.

Indien in April de stukken gereed zijn, zal men ook vóór ultimo ■lunij de uitkeering over bet voorgaande jaar kunnen doen

Art. 10.

Over de uitbetaling van een vierde aan de crediteuren is reeds gehandeld bij art. 2, waarnaar ik verwijs.

Ik zou de alinea 1 en 2 van dit artikel gewijzigd willen hebben als volgt:

«Nadat aan crediteuren zal zijn uitbetaald veertig ten honderd van «het totaal bedrag hunner vorderingen, geschieden de volgende uitdee-«lingen van beschikbare gelden, in de rude van drie vierde gedeelte « aan crediteuren, en een vierde gedeelte aan degenen der aandeel-« houders, die door eene commissie van crediteuren worden erkend * hulpbehoevend te zijn geworden, dooi hunne verliezen hij de O. I. M. , t naar do rede van het bedrag hunner aandeelen en hunnen hulpbehoe-« venden staat, door die commissie te beslissen; zullende evenwel noch «gewezen bestuurders, noch commissarissen of Indische administrateurs « der maatschappij daarin mogen deelcn.»

De vierde alinea, zou behooren te eindigen mot de woorden worden verkocht.

-ocr page 242-

If)

Eene zcsdn alinea zou beliooren te luiden: « Tot den verkoop der vier « voorloopig aangehoudene landelijke ondernemingen wordt overgegaan, «zoodra daarover eene netto prijs zal kunnen worden bekomen, welke, «a contant gerekend, gelijk staat met den prijs waar ze door eene «commissie van crediteuren te II a tan ia in de maand Julij 18(\')2 zijn «geschat, en die verkoopprijs, in uiterlijk twee jaren te betalen, be-«iioorlijk is gewaarborgd; dan wel indien het blijkt, dat dezelvenover «de jaren 1872 en 1873, en verder telkens, in twee volgende jaren te «zamen genomen, geene winst van minstens tien procent \'s jaars hebben «opgeleverd.»

Eene toelichting van deze verandering komt mij niet noodig voor, dan deze, dat indien men geen tien procent rente van het kapitaal der landerijen trekt, van welke rente, behalve de koslen van exploitatie, ook nog die van het algemeen bestuur der maatschappij in Nederland en in Indie afgaan, terwijl alsdan op een latere meer nadeeligc toekomst gerust mag worden gerekend, het voor een ieder preferent is, om het kapitaal zelf in handen en dagelijks beschikbaar te hebben, door ze te plaatsen in solide effecten, waarmede men altoos zes procent rente quot;sjaars kan maken.

Art. 17.

Alhoewel de toepassing van « die zwijgt consenteert» reeds een krasse maatregel is, zoo gaat men te ver te verlangen, dat men zou worden verpligt, te consenteren in eene zaak die men slechts ten koste van tijd en qeld kan leer en kennen.

Ik kan in het eerste berusten, mits de balansen met staten en verslag gedrukt worden gesteld ter beschikking van crediteuren en aandeelhouders.

Het is te veel gevergd), dat een crediteur reiskosten, tijd en wat meer zou hebben op te\' offeren, om in het kantoor der maatschappij de stukken, altoos slechts vlugtig te kunnen inzien.

Wordt mijn denkbeeld aangenomen, dan is het voldoende twee weken te stellen voor den tijd van reclame, tegen de goedkeuring.

En dan stelle men verder, dal indien aandeelhouders of crediteuren zich tegen de goedkeuring zullen hebben verzet, daarvan en van de opgegevene redenen aan allen hunner mededeeling zal worden gedaan, ten einde binnen acht dagen, des verkiezende legen de goedkeuring der balans schriftelijk stem uit te brengen; — zullende ingeval een tiende gedeelte der aandeelhouders en crediteuren tegenstemt, de beslissing over de goed- of afkeuring van iedere post worden ongedragen aan arbiters , waarvan een door de commissarissen der aandeelhouders, een door die der crediteuren, en een als super-arbiter, door de arbiters zeiven te kiezen.

Deze beslissing wordt aan alle crediteuren en aandeelhouders bekend sjemaakt.

•9

-ocr page 243-

11

Ik beschouw als schadelijk de strekking, otn de afkeuring der balans schier lot hel onbestaanbare te herlridm, aangezien volgens het accoord daartoe de belanghebbende niet alleen tijd en kosten moet besteden, om slechts vlugtig in het kantoor zelve der maatschappi] de stukken te kunnen doorloopen, en dan nog eens enorme moeite, tijd en kosten, om zijne overtuiging, dat de balans niet deugt, aan heoordeeling te onderwerpen.

Art. 18.

Hel mag niet opgaan, dat men het individueel oordeel van crediteuren ot\' aandeelhouders wenscht ondergeschikt te maken aan het oordeel van liquidaleurs, door de eerstgenoernden zelf de kosten te doen dragen, tot medewerking aan hetgeen behoort; en daarentegen de liquidateurs te veroorloven daartoe te putten uit de kas der maatschappij.

Dit artikel behoort aangevuld te worden met eene bepaling, in volgende voege:

«Alle kosten, voortvloeiende uit scheidsregterlijke gedingen over het » beheer en de liquidatie der Maatschappij , tusschen liquidateurs, kommis-» sarissen, aandeelhouders en crediteuren, komen ten laste der liquidatie.»

Voorstellen tot verdere aanvulling van het accoord.

Een accoord, zooals ik het wensch gewijzigd te zien, is eerst dan aannemelijk, beantwoordt eerst dan aan een liquidatie-accoord, wanneer het wordt aangevuld door de navolgende artikelen.

Art. 19.

«Ieder aandeelhouder is verpligt, om het nog niet gefourneerde ge-«deelte van het maatschappelijk kapitaal, voor zooveel zijne aandeelen «betreft, onverwijld aan te vullen.

»Evenwel wordt door eene door crediteuren te kiezen commissie «bepaald, welke aandeelhouders uithoofde van geheel of gedeeltelijk «onvermogen, geheel of gedeeltelijk van die verpligting zullen worden »ontheven.

«Zoodanige ontheffing vindt echter niet plaats ten aanzien van «aandeelhouders, die geweest zijn kommissanssen, directeuren of In-* dische administrateurs der maatschappij, vóór dat de surséance van »betaling werd aangevraagd.

Art. 20.

»De eindliquidatie der maatschappij vindt plaats uiterlijk in het jaar » achttien honderd vijf en zeventig.

»Landelijke ondernemingen, die te voren nog niet waren van de

-ocr page 244-

12

«hand gezet, schuldvorderingen voor zooverre die nog niet zijn geïnd, » worden in voormeld jaar in het openbaar verkocht.

«Evenwel indien in den loop van het jaar 1875 mogt blijken, dat i) het van gevvigtig belang is voor de crediteuren, om de toepassing »van dit artikel uit te stellen, kan zoodanig uitstel door eene alge-igt; meene vergadering van crediteuren, bij meerderheid van vertegen-igt; woordigde stemmen, telkens, echter voor niet langer dan twee jaren , »worden verleend.

Art. 21.

ii Door dit accoord wordt,\'in geen enkel opzigt, te kort gedaan aan i) de wettelijke regten der crediteuren., tot verhaal van door hen geledene »verliezen bij de maatschappij, op de kommissarissen, directeuren en «Indische administrateurs, wegens pligtverzuim ol\' onrcfrel matig lieden i) door hen gepleegd, — en evenmin verhaal van wederinbreng op wie » het ook moge betreffen, van onregelmatig genotene gelden of waarden » uit de maatschappij.

»Integendeel worden die regten bij dezen in volle kracht gehouden »en gereserveerd, op denzelfden voet, als waarop crediteuren daarvan, »in het geval van faillissement en kennelijk onvermogen tot betaling «de maatschappij zouden hebben kannen gebruik maken. gt;gt;

Deze aanvullingen behoef ik niet toe\' te lichten. Zij vloeijen voort uit de denkbeelden , die tloor mij, in mijne tegenwoordige en vroegere brochures zijn ontwikkeld.

Tegen een accoord, zooals ik het mij denk tebehooren, heb ik geene bedenkingen.

Vraagt men mij echter, of ik het verkieslijk acht, boven de voort-/.etting van den wettigen loop der zaken, die uit het faillUseMcnt voort-vloeijen, dan is mijn antwoord ontkennend.

Er zijn thans reeds voor crediteuren ruim twee jaren verloopen, om indulgentiën en vormen, die de wet mogelijk maakte, hare plaatsen te doen innemen; — maar daarmede is dan ook het grootste Bezwaar reeds geleden.

En zelfs in de voortzetting van den gang van het faillissement , zie ik spoediger en voordeelig afdoening van zaken, en ga er toe over dit gevoelen toe te lichten.

De tweede verificatie der schuldvorderingen zal plaats vinden op den 10 September 1872.

Eene latere algemeen geregtelijke verificatie is volgens de wet niet nootlig. — Later opkomende vorderingen behoeven den gang van zaken niet te belemmeren, ten nadeele der op de eerste en tweede verificatie opgekomenen.

De wet heeft daarin voorzien en geregeld, hoe gehandeld behoort te-worden, ten opzigte van indiligente nakomenden;— en volgens haar, geschiedt er, na de tweede verificatie, uitkeering aan de geverifieerde

-ocr page 245-

creditenren , met inachtneming van de belangen van nog niet geverifieerde, doch vermoedelijke meerdere crediteuren.

De regter-commissaris zal wel voor onze belangen doen verrigten, wat volgens de wet behoort.

Indien eenige regtbank of regter voorheen al liebbe verondersteld, dat de O. 1. M., als eene openbare instelling, cl\'ten behoeve van ongelukkige aandeelhouders, of tot behoud van den goeden naam harer hestunrders, ware te redden, — thans, ik ben er van overtuigd, zal dit denkbeeld geene plaats meer innemen.

En de regterlijke magt of overheid, onder wier hoede onze belangen thans staan, zullen het denkbeeld wel gelieven aan te nemen, dat iedere voortgezette schrede op den weg der liquidatie eene weldaad moet zijn, voor de crediteuren, die zich in geldnood bevinden.

De ü. 1. M. niet ons tot een accoord gekomen, kan, zoo als de zaken thans staan, niets meer in ons belang doen; — zoowel wat betreft de eerste als de volgende uitkeeringen, dan volgens de wet zelve behoort te geschieden.

Integendeel zal het weder overgaan der zaak uit de handen der curatoren in die der bestuurders slechts, door uitstel en het op nieuw in acht nemen van vormen en termijnen, tot vertraging en meerdere kosten leiden; ik verwijs ter zake daaarvan naar artikel 10 en volgenden van het projekt-accoord.

Tegenover de vrees, voor een ongunstig rendement van den openharen verkoop dtr koffijlanden a contant, staan zeer gnnstige tijdelijke omstandigheden, zooals: de sedert twee jaren meer dan tien gulden per pikol hoogere prijs der koflij (een gevolg van verschillende oorzaken, waaronder de opheffing van invoerregten in de Vereenigde Staten van Noord-Amerïka) —, de overvloed van geld in India bij maatschappijen en kantoren, als een gevolg waarvan de Javasche hank lager dividend heeft uitgekeerd en de herleefde ondernemingsgeest, die zijne verwachtingen bouwt, op de beginselen sener liberale regering in Nederland en in Indie; en bijzonderlijk op de kennelijke wilskracht van den tegenwoordigen, om zijne regtschapenheid en belangstelling in het hem aanvertrouwde Indiè, hooggeschatten Gouverneur-Generaal; in wiens hand de toepassing dier beginselen hoofdzakelijk ligt.

\'s Gravenhage, 14 September 1872.

C. CAS TENS.

-ocr page 246-

ALGEMEENE BESCHOUWING

TEN AANZIEN VAN HET ALGEMEEN BEHEER VAN LANDELIJKE ONDERNEMINGEN IN INDIË. DOOR NAAMLOOZE VENNOOTSCHAPPEN.

Hoezeer ik, als besturend ambtenaar in Indie, tot pligt heb gehad, om het stelsel van verpligte cultuur, ten behoeve of onder de leiding van het Gouvernement, in toepassing te brengen, heb ik steeds ingezien, dat voormeld stelsel te groote gebreken heeft, om duurzaam houdbaar te zijn, en ben ik van lieverlede meer en meer tot de overtuiging gekomen, dat Indie eerst dan eene degelijke en algemeene ontwikkeling zal hebben te verwachten, wanneer de vele beperkingen, die daar nog bestaan, voor de zamenwerkiiig van krachten op het oeconomisch terrein, zullen zijn opgeheven, — en alzoo het kapitaal, de ondernemingsgeest, de ligchamelijke werkkrachten van den arbeider, de te exploiteren bronnen van, voortbrenging, langs den natuurlijken weg van het eigen belang en de eigene inzigten van de betrokkene personen, met elkander in aanraking en bedrijvigheid kunnen komen.

Ik zeg met nadruk, langs den nutuurlijken weg enz., omdat ik door eene veeljarige ondervinding heb kunnen inzien, dat yezaginmenging tot aanmoediging of belemmering van de vrijwillige bedrijvigheid aan land-homo of industrie schadelijk is; — mogen, hetzij die aanmoediging, hetzij die belemmering ook al aan dc beste bedoelingen haren oorsprong te danken hebben.

Ik zou uit mijnen loopbaan tal van voorbeelden kunnen aanhalen, hoe, wat door bestmrsgezag ktimtinatig werd in het leven geroepen, moest ineen storten,

En den voorstander van de bevordering van den vrijen arbeid, door bestuursgezag of aanmoediging (die toch geen voorstander zal zijn van het kuituurstelsel) vermeen ik te mogen wijzen, op het kidtuifstelsel zeiven; de zaak die van allen, het meest door bestnurs-, ja door staatsgezag, en wel als een regeringsstelsel. werd ingevoerd, ondersteund en zoolang mogelijk volgehouden.

Opdat mijne denkbeelden, ten aanzien van landelijke ondernemingen in beheer bij naamlooze vennootschappen, worden begrepen in den zin, waarin het behoort; — opdat de lezer wel onderscheidde, veroorloof

-ocr page 247-

ik mij hem, voor een oogenblik in te leiden in mijnen ambtelijken loopbaan , waaraan ik mijne ondervinding en denkbeelden ontleen.

Voorheen op Sumatra den Indiër hebbende leeren kennen als een met hoogere zelfstandigheid bedeelde; doch met wien zeer goed was om te gaan, werd in de jaren 1843 tot 1847 de residentie Bantam, mijn eerste leerschool, wat betreft de zaak der verpligte kuituren; waarvan ik intusschen wonderen had hooien vertellen.

Kort na mijne komst aldaar trad een nieuw hoofd van gewestelijk bestuur (Resident) op, wiens voorganger niet werd geschikt geacht, om liet kultuurstelsel in Bantam gewenschte resultaten te doen verkrijgen, hoezeer hij zich steeds toegankelijk had betoond, 0111 iedere gouver-nementskultuur, waarvan sprake was, in dat gewest in te voeren.

De nieuwe opgetreden Resident werd gerekend onder de kultuunnannen, hij hield er zich zeiven voor, en aanvaarde dit gedeelte van zijnen taak, met al de lust en belangstelling voor de gouvernementsdienst, die men van een ijverig en trouw ambtenaar durft verwachten.

In Bantam, bestonden in 1843—1847 tegelijktijdig de navermelde (joiivernements-k\\11tures : Jcojjij, indigo, miiker, nupal met coctenilletedt, tahak, thee, kaneel en peper.

De peperkultnur werd in 1846 aangevangen, als een substituut voor andere intusschen ingetrokken kultures, omdat men, zich den ouden peperhandel van Bantam voorstellende, hoopte dat zij uit een landbouwkundig oogpunt wel geplaatst en populair zou kunnen zijn.

Ik behoor hier bijzonderlijk aan te teekenen, dat de mikerkultuur, met vier groote fabrieken werd ingevoerd, tegen de ernstige vertoogen aan van eenen vorigen resident Jhr. Hora Siccama , die de eigenaardige eischen voor die kuituur en de suikerbereiding in den oosthoek van Java had leeren kennen; — volgens hem, was Bantam door zijne regens in den oostmoesson (den oogsttijd), zijn gebroken terrein , zijne weinig vruchtbare in den oostmoesson een steenachtige voorkomen aannemende gronden, en tengevolge van het individueel grondbezit, met een zeer ontwikkeld individualisme onder de bevolking, voor die kuituur ongeschikt. Hij wees er op, dat de regering reeds voorheen in een vroeger, met het jaar 1828 ingetreden doch sedert lang afgesloten tijdperk, een millioen guldens had verloren, in de proef met de suikerkuituur en bereiding met kleine inlandsohe buffelmolens. Deze resident werd echter van Bantam naar een ander gewest verplaatst en de voor de gouverne-ments kuituur zeer toegankelijke resident, trad aldaar op, onder verwezenlijking van de projecten ten aanzien der suikerkuituur.

De opvolger van dezen laatstbedoelden niet slagenden resident, maakte zich au premier abord sterk, dat alles goed zou gaan. Hij meende, zijn voorganger was geen kuituurman, had niet doorgetast; flinke leiding, degelijk toezigt hadden ontbroken; — en met eenebehoorlijke organisatie van het europeesch en inlandsch bestuur, die hoogst noodig

-ocr page 248-

was, en door den inlander zijne eigene bslangen goed te laten inzien, hoopte hij er te komen,

Regtstreeks onder dien resident in de jaren 1843—47 dienende, schier dagelijks door intieme gesprekken zijne denkbeelden leerende kennen, en — ik durf zeggen — zijn onbegrensd vertrouwen genietende, kan ik de verzekering afleggen, dat hij een goed hart had voor den inlander, en hoopte door eene voorgestelde organisatie ook het lot der inlandsche hoofden en beambten te verbeteren. Deze organisatie werd door het gouvernement echter eerst ingewilligd, nadat eene cathstrophe had plaats gegrepen.

Ik heb dien man, die reeds lang in het graf rust, steeds hoog geacht, en dezer dagen werd hij als zoodanig ook herdacht, door eenen tijdgenoot, met wien oude Bantamsche zaken werden besproken. Die in dm Haag wonende tijdgenoot, kan getuigen, over hetgeen in dit schriftuur voorkomt.

In hem was evenwel eene eigenschap, waarmede ik mij niet geheel vereenigde, en waarover onze gesprekken dan ook niet zelden, met het oog op de bijzondere zaken zeiven, liepen. Ik weet die niet beter te noemen, dan een sterk geloof aan het alvermogen van den Staat en van het hestuur op occonomüch en sociaal terrein. De ondervinding had hem van lieverlede bekeerd, en daarentegen mij te meer versterkt in den twijfel aan dat alvermogen.

Als voorstander van het kuituurstelsel, besteedde die resident het jaar 1844 (hij was in Decmber 1843 opgetreden) hoofdzakelijk aan onderzoekingen, locale en zakelijke; —- in 1843 traden de voorbereide maatregelen in; deze werden in 184fi met meer ernst dan voorheen, doorgezet, doch in de tweede helft van dat jaar bleek het reeds dat alles vruchteloos was.

De resident surveilleerde zelf gedurig de aanplantingen, de bereidingen , hij leverde het werkvolk onbekrompen aan de ondernemers, ging voor hen overeenkomsten aan voor transporten, voor de levering van materialen, wier levering niet reeds, door tusschenkoinst der hoofden , aan de bevolking was en kon worden opgedragen; hoofden of beambten voor de toepassing van zijn stelsel ongeschikt, werden ter zijde gesteld; en de strafpaal vervulde eindelijk eene taak in dat stelsel.

En — evenwel slaagden de gonvernements hdtvres niet — Vier groote suikerfabrieken, ieder met 400 bouws aanplant werkten in het geheel de eene 4, de tweede 3, de derde 2, de vierde 1 jaar. — Vier groote tabaks-ondernemingen werden van lieverlede gesloopt. — Twee thee-ondernemingen gingen denzelfden weg op. — De kaneel-kultuur kromp ieder jaar in, om eindelijk geheel te verdwijnen. — De napal-kultuur en cochenille-teelt werden gestaakt. — Eigener gezag trok de resident de helft van 42 groote indigo-fabrieken met 100 a 140 bouws aanplant in, en stelde de intrekking der overigen voor; waaraan, op het advies van een regtschapen inspecteur der kultnres, die er door in ongenade kwam, later werd gevolg gegeven. — In de voor de gouver-

-ocr page 249-

4

ueincuts koffij-kultuur ongescliikte ZiutJcr didrikten (kalkstreeken) ver-den alle aanplantingen gestaakt, en de peper-kuituur ingevoerd, die evenwel uok mislukte.

Wat is er van al de vertooning van liet kuituurstelsel op het papiei ten liuidige dage, in Bantam overgebleven?

Niets meer dan de koffij-kultuur in de hoor/ere bergstreken. —■ Maar ook zelfs deze kuituur heeft, niettegenstaande hare uitbreiding\' als een gevolg van de intrekking van andere gouvernements kultures, zelfs tot den tegenwoordigen tijd, geene hoogere resultaten dan voorheen opgeleverd, en geene populariteit kunnen verkrijgen. — Wie toch herinnert zich niet de zaak van het omhakken der kofüjbooinen?

Het jaar 1S1-6 bekeerde den door mij bedoelden resident ten volle en handelde hij als een eerlijk en regtscliapen ambtenaar, naar zijne door ondervinding en leering ontstane veranderde, overtuiging.

Eu de regering — hoewel zij het anders had geweuscht, — besloot geheel overeenkomstig zijne voorstellen.

Ik herinner mij nog hoe die resident het van lagchen uitschaterde toen hij kort daarop eene brochure van eenen onder hem gediend hebbenden assistent-resident in Bantam las, waarin werd betoogd, dat tot instandhouding van het kuituurstelsel individueel (jrondhezit in dat yewest lehoorde te worden ingetrokken.

De slotrekening van de bedoelde toepassing vóór en na 1843 van het kultuurstelsel in Bantam, was, dat het gouvernement luid af te schrijven een tweetal millioen guldens aan onverevende posten, die niet door produkten werden gedekt, dat vele velden voor den rijstbouw ongeschikt waren gemaakt voor langen tijd, dat de bevolking een tiental jaren had geleden.

Aan dien resident heeft Bantam zijne tegenwoordige rust en natuurlijke ontwikkeling te danken, die wel geen vertoon maken in verslagen en statistieken, maar bestaan, en daarmede de toenemende eerbiediging van den individuelen eigendom.

Eu die resident, meent gij, dat hij zelfs dankbaarheid heeft ontmoet bij alle landbouwkundige ondernemers dier dagen? Er waren er, die hem later hoonden, zelfs aanklaagden.

De getuige, van wien ik zooeven sprak, zal zich met mij wel herinneren, hoeveel bittere strijd er destijds heeft bestaan, tusschen hoogere cn ondergeschikte ambtenaren en ondernemers, tusschen die ondernemers en hoofden en bevolking, tusschen inlandsche beambten en gemeente-hoofden met de inlandsche ingezetenen der gemeenten.

Sedert zelf in het ambtelijk leven opgetreden en als hoofd van gewestelijk bestuur onlangs afgetreden, om , zoo als Multatuli zegt: rustige rust te genieten, zal de getuige te \'sHage, met mij erkennen, dat Bantam van die dagen eene leerschool was, die den ambtenaar deed indringen in de diepste geheimen van het kultuurstelsel, dat is: in de kennis van zijne

-ocr page 250-

ij

inwerking op de belangen der bevolking; en moest leiden tot, eene innige overtuiging, dat aan het kultuurstehelgroote m htsl\'mende bezicareu kleven, — dat het geen stelsel is, waarvan men de ontwikkeling van een volk kan verwachten en dat het alzou als stelsel in het regerinysleleid moet wegvallen.

Voor mij is Bantam die leerschool geweest, en indien ook al elders de toestanden minder ongunstig zijn, zoo als ik zelf heb kunnen beoor-deelen en aannemen, het innerlijke van dat stelsel, de inmenging van het bestuursgezag met de zuiver oecononmclui belangen der individuen is zeer af te keuren.

In mijne volgende betrekkingen ben ik geweest eeu eerlijk uitvoerder van regeringsverordeningen en dus ook van de toepassing van het kuituurstelsel; — maar, met de overtuiging die in mij is, dat ik steeds wel gehandeld heb, kan ik er op wijzen, dat ik overal heb gepoogd en verkregen, die uitvoering minder schadelijk dan voorheen te doen zijn , en dat in de gewesten de Preanger regentschappen, Pekalongau, waar ik als Secretaris heb gediend, Pafjitan, Japara en Baglen, waar ik als hoofd van gewestelijk bestuur heb gewerkt, zooveel mogelijk zijn verminderd of ingetrokken die gedeelten der gouvemementskultures, welker intrekking, met het oog op de denkbeelden der regering van ieder tijdperk, met succes was voor te stellen.

In geen enkele mijner schrifturen zal men bewondering of goedkeuring van het kuituurstelsel aantreffen; evenmin als van het stelsel van heerendiensten; ik heb het echter verstandiger geacht, van die stelsels geleidelijk, maar met vasten wil en vasten tred af te stappen, dan zoo groote schreden te doen, dat men ruïnes achterlaat, bestaande orden van zaken of belangen in het groot schendt, de denkbeelden van bestuurders en bestuurden, de verhoudingen tusschen hen, in verwarring brengt.

De oeconomische verbeteringen behooren nimmer, noch het politiek bestaan, noch de openbare orde en veiligheid in beroering te brengen.

Een, thans almede in het graf rustend, Gouverneur-Generaal, die naar mijn gevoelen is geweest de eerste liberale Gouverneur-Generaal. na de invoering vau het kuituurstelsel, maar die later als Minister van Koloniën, om der wille der partijschap en der naar zijne meening te verregaande eischen der geavanceerden, zijne rigting heeft gewijzigd, sprak eenmaal in Indie de woorden: „ Geene staatkmdige hervormingen, maar administratieve verbeteringen.quot;

Ik kan mij met de grondstelling dier woorden vereenigen, mits de laatsten steeds op den voorgrond staan en in aandenken worden gehouden , en het nuttig effect niet worde beloofd in het verschiet, maar verwezenlijkt .telkens, wanneer het bestaanbaar is.

Voor de toekomst van hidis moet het stelsel van ontwikkeling door de zamenwerking der onderscheidene bestauddeelen der bevolking uit eigen belang gelden.

De regering behoort zich te houden buiten maatregelen, om daaraan, een bijzondere leiding te geven, maar vooral behoort zij zich te ont-

-ocr page 251-

6

houden van de denkbeelden, heden, om den inlander naar de wensehen van liet Europesch element te doen werkzaam zijn; morgen, om praevmtief den inlander, in zijne belangen op oeconomiseh terrein door verbods- of beperkingsverordeningen te willen beschermen.

V\\eg alzoo, met de motto\'s; „teelt van produkten naar de Europeache „ maytquot; — praeventieve hescherndng van den inlander tegen willekeur van ;/ wie ook.quot; Zij zijn slechts bronnen voor strijd op oeconomisch terrein, een strijd die wel eens is overgeslagen op sociaal en zelfs onpolitiek gebied.

Produkten voor de Europesche of iedere andere markt, zullen, indien Lid ie die kan voortbrengen inet voordeel, er in grootere hoeveelheid zelfs verkregen worden, door de zamenwerking van kapitaal, ondernemingsgeest en urleidmermogen.

De inlander zal zich zeiven wel leeren beschermen, indien repressief door het openbaar gezag wordt gehandeld, tegen degenen die hem knevelen.

Ik heb eeneu regent, — die 30 jaren als zoodanig reeds in dienst was, — die steeds als een politiek man werd ontzien, ja gevreesd, en zelfs met rangen en titels enz. begunstigd, — zien vallen, alleen omdat de ondergeschikte hoofden en de bevolking vertrouwen hadden in een nieuw opgetreden hoofd van gewestelijk bestuur.

Het openbaar gezag zij waakzaam, zij krachtig, daar waar feitelijk willekeur, afpersing, knevelarij, kwaadwilligheid, onveiligheid, bestaan; — maar liet zij waakzaam en werkzaam voor alle elementen der bevolking. liet trede steeds op zonder vóóroordeel of vóórliefde, en behoude het onpartijdig standpunt; — het late zich vooral niet impressioneren door dagbladartikelen, heden in deze, morgen in gene rigting. Het onderzoeke goed en handele dan naar pligt en geweten.

De vrije oeconomische ontwikkeling, door eene goed toegepaste strafwet weerhouden van den kwaden weg, zal zich ontwikkelen op den goeden weg.

Ik heb gepoogd duidelijk te maken, waarom ik voorstander ben van vrije oeconomische ontwikkeling.

Het wordt daardoor tevens duidelijk, dat ik voorstander ben van de zoogenaamde particuliere nijverheid, (de tegenstelling van het stelsel van dwang, regeringsinmenging) der Westerlingen.

De particuliere nijverheid, die het kapitaal en de daaraan verbondene ondernenihigsgeest aanbrengt. is in Indie even noodig, als in ieder land op onzen aardbol. Waarom zou men haar, in Indie, niet even gaarne een werkkring, op het groote veld voor ontwikkeling zien innemen.

Maar westersch kapitaal en ondernemingsgeest zijn in ons Indie, meer nog dan elders noodig, om dat de ondernemingsgeest der inlanders door staatsinstellingen werd verdoofd, en waar zij nog smeult, aan haar de tot weder ontvlamming voedende olie, het kapitaal, ontbreekt.

Behalve dat godsdienstige hegrippen (ik denk hierbij aan het Islamitisch verbod om rente van geld te vorderen, aan de Islamitische en Hindoesche leeringen, dat de mensch moet zijn: nederig, matig, onderworpen aan liet nootlot enz.) het streven naar nuttigen of genot aanhremjenden rijkdom in den weg staat; — mogen wij niet vergeten, dat aan den inlander

-ocr page 252-

7

de gelegenheid t.ot sparen niet werd gegeven. Aan de eene zijde stond toch naast hein, het kuituurstelsel, aan de andere zijde de vrees voor afpersing van hetgeen hij zou hebben kunnen sparen.

De Westerling behoort (onder een stelsel van vrije ontwikkeling, van repressief gezag tegen het kwaad, altoos) in de nieuwe rigting, zijn meester, zijn voorbeeld en zijn leider te zijn. Als zoodanig heeft de inlander den Westerling hoog noodig.

Het kultuurstelsel, waarvan het doel was, producten en arbeid te verkrijgen tegen laag (zegge te laag) loon, dat te voren nog wel betaald werd in eene gedéprécieerde munt, heeft, gelukkig zijn keerpunt gevonden in eene raui}) (de hongersnood van Damak en Grohagan in 1848); — ware dat stelsel volgehouden, het zou hebben gepoogd een in sommige gemeenten bestaan hebbende conimuimme (welligt een gevolg van patriarchiale toestanden, van vestigingen van familien enbloc, van religieuse denkbeelden, of van politieke overmagt) tot over geheel Java , en daarna welligt over geheel Indie uit te breiden; — in den geest van dien schrijver, die het \'mdieidueél yronihezit in Bantam wilde ingetrokken hebben.

Sedert 1848 zijn wij, Gode zij dank, in eene nieuwe rigting. Mogen de eischen dier rigting dan ook bevredigd worden.

Zoodra in Indie het kapitaal , zijn voedsterling de ondernemingsgeed, de arbeidskracht, in ongedwongene zamenwerking, toegang zullen hebben verkregen tot de vele reeds ontgonnen of nog te ontginnen, ja nog op te sporen bronnen van voortbrenging, van nijverheid, zal ons schoon Insulinde, dat smarangden sieraad van den gordel langs den equator, voor Nederland en zich zeloen, voor Nederlanders en Indiërs ruimschoots opleveren, wat ieder mag verwachten.

Dan zal er geen strijd behoeven te zijn over batig slot, of mordeelig afgedotene dienstjaren.

Dat Nederland toebehoorend gedeelte der aarde, met zijne uitgebreide oppervlakte en zijne tientallen milioenen sterke bevolking, zal als eene dankbare dochter, gaarne de moederstaat, wanneer zij dit behoeft, de hand toereiken, om hare plaats in de statea-maatschappij met eere te kunnen handhaven; — om de luister van een bemind en door eeuwen heugende banden met dat moederland vereenzelvigd vorstenhuis op te houden; — om te kunnen voortgaan te staan aan het hoofd dier ware beschaving, welke volksvrijheid en vrijheid van geweten en van oordeel onder de staatsinstellingen op den voorgrond plaatst.

Maar, — aldus spreekt de geest van behoud of van reactie — erkent gij dan niet, dat de particuliere industrie, de westersche ondernemingsgeest , bewijzen te over hebben geleverd, van hare uitspattingen, van mislukkingen? Hebt gij niet zelf medegewerkt, om die uitspattingen te doen straffen; — en hebt gij niet zelfs daardoor ook tot do mislukkingen aanleiding gegeven? Is de geschiedenis der Oost-Indische maatschappij van administratie en lijfrente niet zelve, een der vele bewijzen (voorbeelden) dat het Europeesch kapitaal en de westersche

-ocr page 253-

8

onderneiniiigsgeest, op grooten schaal, kunnen falen, millioenen doen in het niet zinken en slagtolfers achterlaten?

Daarop is mijn antwoord, dat westerlingen en oosterlingen tijd noodig hebben gehad, om te ontwassen aan de denkbeelden van: laag (te laag) loon, onderworpenheid van den oosterling individueel aan de.\'i westerling, van zaken te doen in naam, van absentisme van den kapitalist, avontuurlijke najaging van snel te verkrijgen fortuin, et het aprés nous le delugt, verbonden; — toestanden die in het verledene wortel konden schieten; ■—• uithoofde zoowel van het regeringstelsel, als van eene onvoldoende wetgeving.

Sedert de dagen, waarin het kwaad wortel schoot, is van lieverlede veel verbeterd.

Het bouwen op eigen krachten in den oeoonomischen taak, (in stede van op den sterken arm van het gezag) tot het drijven van ondernemingen, wordt meer en meer als de gezonde rigting ingezien; -— voor kunstmatige vrijwillige arbeid, met zijn „bolee diprentahsediekiet treedt meer en meer op, de juiste waardering van het wezenlijk vrijwillige in dien arbeid; — voor te laag loon, en soms vooraf als onuitvoerbaar bekende conditiën, zijn geleidelijk in de plaats gekomen eene behoorlijke erkenning van hetgeen de arbeider waard is; — en de geoefende arbeider vervangt evenzoo degene, die slechts als eene dommekracht meedeed; — het getal arbeiders kon voor gelijken taak verminderd worden. Eene onderneming wordt reeds niet zoo ligtvaardig als voor heen aanvaard.

De kapitalixt, die zijn geld gaf, heeft leeren inzien, dat bij op de ouderuemingsgeed het oog moet blijven houden.

De iulandsche arbeider, die, vrij geworden, de waarde van zijnen tijd en zijnen arbeid overschatte, omdat hij niet gewoon was hare juiste waarde te bepalen, heeft evenzoo reeds geleerd.

De droomen van (/ouden hergen bij den een en den ander, verkeeren van lieverlede meer, tot het7 met wakkere oogen , uitzien naar eene billijke verdienste.

Js het dan niet een feit, dat, hoezeer wij nog voorbeelden van oiujk-redderde toestanden aantreffen, reeds tal van ondernemingen op Java bestaan, waar alles goed gaat, zonder dwang, zonder kunstmiddelen; — waar ondernemers en bevolking tevreden zijn.

En hebben wij niet, hier in den Haag menig suikerfabriekant (voor-h\'-en steeds behoorende tot de Jeremids, en tot de bepleiters van de noodzakelijkheid van het stelsel van verpligten arbeid) volmondig en ongevraagd zich gunstig hoeren uiten, over het nieuwe miker-kontrakt, met de daarin voor den indusirieel zoo gewensehte vrijheid van werken; maar ook met de toenemende verpligting , om den aanplant van suikerriet buiten bemoeijeuis van het bestuursgezag tot stand te brengen; — eene verpligting, waartegen zij verklaren volstrekt niet op te zien.

De woorden des dichters „ Le temps enfante le temps quot; zijn overdragtelijk toepaslijk op den wezenlijk vrijwilligen arbeid. De eerste vrijwillige arbeider was slechts de voorman van zoovelen, die hem navolgden en verder zullen navolgen.

-ocr page 254-

9

Wij zijn in Indie roeds op den goeden weg; — wij zuilen dien ten voile kunnen afleggen, indien slechts de nog bestaande afsluitingen en belemmeringen worden opgeruimd.

De Indische agrarische wet en de daaruit voortgevloeide koninklijke verordeningen (hoezeer niet allen, zelfs voor het oogenblik, daarmede tevreden zijn) heeft inderdaad slagboomen opgeheven.

Moge het stelsel der heerendiensteu thans ook eene beurt bekomen, en deze helastiny in arbeid gelegenheid erlangen, zich te hervormen in helastiruj in geld; — in geld , dat door zijne waarde, eene eenheid, den besten maatstaf, oplevert. voor de vergelijking en regeling van de onderscheidene oeconomische belangen; —- het geld, dat als een levenloos metaal uit de schoot der aarde werd ontgraven, doch door den denkenden mensch, in tal van vormen herschapen, werd verheven tot den alge-meenen regulateur van die belangen.

En dan nog slechts eenige jaren, om den overgang te voltooijen, om door ondervinding te staven, en, de thans niet gdoovenden zullen overtuigd zijn.

En een volgend geslacht, zal zich verbazen, dat eenmaal werd noodig geacht, een stelsel van gedwongen arbeid voor oeconomische ontwikkeliug.

Dachten vroegere bezitters aan Judsslaven in Indie, tien jaren na de vrijverklaring, nog aan den toestand van voorheen? En doet niet thans de. helft van het aantal van voorheen, als vrijwillige bedienden hetzelfde werk.

Ik voerde den lezer langs eenen grooten omweg; — en deed het, opdat hij mij wel zou begrijpen.

Wanneer men ter gelegenheid van een faillissement handelt, over het beheer van landelijke ondernemingen door naamlooze vennootschappen, wordt men zooligt verondersteld gestemd te zijn tegen den vrijen arbeid en zoodanige vennootschappen,.

Ik behoorde den lezer wel te overtuigen, dat voor zoodanige veronderstelling tegenover mij geen grond kan bestaan.

Vraagt men mij of ik er niet de voorkeur aan zou geven, dat de kapitalist zelfs zijne onderneming beheere? Dan antwoord ik volmondig, ja. —

Er zijn spreekwoorden die de wijsheid der volkeren uitdrukken. en onder ons zijn die nhet oog des meesters maakt het paard vetquot; — of „ver van zijn goed digt bij zijn schadequot; maar al te wel bekend en goed begrepen.

Maar hoe menig kapitalist heeft reeds andere zaken, hoe menig is ongeschikt voor het Indisch klimaat, hoe menig gevoelt, geen lust zijn vaderland of zijne woonstede te verlaten, hoe menig is ongeschikt, onbekwaam voor het beheer van ondernemingen in Indie.

De nakoming der les in het eerstvermelde spreekwoord, het vermijden van het euvel waarop het tweede spreekwoord wijst, is alzoo niet altoos bestaanbaar.

De vertegenwoordiging van de belangen van den kapitalist door derden, is alzoo in vele gevallen eene noodzakelijkheid.

-ocr page 255-

10

In die gevallen zou ik aanraden, dat de vertegenwoordiging geschiede zoo rei/tstreeks nioydijk op of nabij de ondernemingen zeiven, opdat er goed gewaakt worde, dat liet besteede geld, op gepast zuinige wijze, strekke oin er liet meeste voordeel van te behalen; dat de betrekking tusschen den kapitalist, den vertegenwoordiger, of vertegenwoordigend;^ beheerders der ondernemingen, zoodanig geregeld worden, dat het belang des eenen ook zij dat des anderen.

Maar in hoevele gevallen zal aan al die désirata niet kunnen worden voldaan.

En reeds daarom zijn maatschappijen (in onderscheiding van handelskantoren of particuliere gemagtigden) eene noodzakelijkheid.

Maar zoodanige maatschappijen (naanüooze vennootschappen) zijn zeer nuttig, omdat daardoor kleine kapitalen, verspreide en alligt onnut liggende geldkrachten, zich kunnen vereenigen en tot belangrijke ondernemingen aanleiding geven.

Voor Indie, waar betrekkelijk weinig geld aanwezig is, tegenover een zoo ruim veld voor ondernemingen, zijn ze te meernoodig, omdat menigeen hier, die de gelegenheden tot aanwending van zijn geld daar, niet kent, in die maatschappijen die gelegenheid aantreft.

De zwendelarijen in naamlooze vennootschappen gepleegd, doen mij daarom niet het bestaan, noch de vermeerdering van zoodanige maatschappij en bestrijden.

Ik wil slechts ter loops vermelden, dat bestuurders van naamlooze vennootschappen in ludie en zelfs ondergeschikte plaatselijke administrateurs van ondernemingen, in den regel zeer ligtvaardig over het geld hunner eigenlijke meesters (de aandeelhouders, de geldaanbrengendc crediteuren) denken, dus , in hun overleg daarmede nog al wat te wen-scheu overlaten; dat het ingewikkeld raderwerk, bestaande uit de niet medebesturende, nogtans .geïnteresseerde aandeelhouders, toezigt en leidinir uitoefenende kommissarissm, bestuurders van het hoofdkantoor in Nederland, bestuurders der surcursalen in Indie, plaatselijke administrateurs der midernemingm (alzoo vijf raderen tegenover een ingeval de kapitalist zelf zijne onderneming bestuurt) behalve het schadelijke in de beschikking over geld, teweeg brengt een ongelukkig systeem van verantwoordelijkheid en tevens van zamenwerking.

Au fond toch wordt de vraag, of er winst of certies zal zijn, beslist door de kunde, werkzaamheid, trouw, eerlijkheid van den administrateur der onderneming: En hoe lang toch kan het duren, eer dat zóó overtuigend blijkt, dat de administrateur die goede eigenschappen mist, dat men tot zijne vervanging overgaat.

Leveren de eigene mededeelingen van de directie in de door mij aangehaalde stukken niet het overtuigend bewijs op, dat zoodanige toestand in de Oost-Indische maatschappij van administratie en lijfrente beeft bestaan?

En geschieden de keuzen van zoodanige administrateurs niet inderdaad vaak slechts om der wille van familiebetrekkingen, van vriendschap en andere redenen, die volstrekt niet in verband staan niet het belang van het kapitaal der actionarissen der maatschappijen?

Eu indien al Indische bestuurders den naam hebben, door jaarlijkschc

-ocr page 256-

11

inspectien, kontvólo te houden over de ondernemingen en de administrateurs , zijn die inspectien inderdaad veel meer dan pleisierreizen, waarop men zich goed laat onthalen, waarvoor klinkende declaratien van onkosten worden opgemaakt. Zijn in het algemeen die Indische bestuurders menschen, die, zooals het op de inspectie reizen moest toegaan, door zaakkennis en tact, met eenen oogopslag de zaken kunnen apprccieren ?

En hebben niet Indische bestuurders de maatschappij in welker dienst, zij waren, en waarbij zij eene ruime, veelal te ruime, bezoldiging genoten, niet veeleer aangemerkt; als de hasis voor operat\'wn. voor eiyeu rekenimj, ah de sleutel tot vele fjelieimeu en toestanden, ■waarvan zij voor zich konden profiteren?

En was het ingewikkeld raderwerk der maatschappijen, niet geschikt, om het tijdig nemen van actieve of passieve maatregelen, te verhinderen; — en om de verantwoordelijkheid des eenen op den anderen te doen schuiven?

Maar, — waar ik op wensch te wijzen — is, dat de statuten der naain-looze vennootschappen niet genoeg de aandacht der actionarissen bezighouden; en er gewoonlijk op gerigt zijn, om aan de bestuurders meer gezag dan noodig is, — daarentegen aan de aandeelhouders te weinig gezag toe te kennen.

En verder, dat de icet op de mamZooze nennootschappen en de faütme-inenten groote verbetering behoeven, ten einde zoowel eerlijke boekhouding, betere verantwoording, toezigt en controle, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid te verkrijgen, als degelijker de belangen van geldschieters (aandeelhouders en crediteuren) te waarborgen.

De arme, die een brood steelt, omdat het hem hongert, wordt gestraft; — de agent van policie en liet openbaar ministerie hij deregt-bank aarzelen niet de zaak te onderzoeken.

In hoevele failiete naamlooze vennootschappen had de publieke opinie de overtuiging, dat kwade trouw eu zwendelarij oorzaak van het faillissement waren; — doch de justitie nam geen initiatief tot onderzoek, omdat de wet dit niet medebrengt.

Zoodanig onderzoek behoorde in ieder faillissement van naamlooze vennootschappen verpligtend te zijn, en aan crediteuren de gelegenheid geopend te worden, om ter zake der vraag, van een eerlijk of niet eerlijk beheer feitelijke mededeelingen te doen.

Naamlooze vennootschappen zijn ieder op zich zei ven wel eene zaak van bijzonder belang, doch de veelheid dier vennootschappen, doet ze tot het pxbliek helaiu/ behooren; vooral omdat het getal er van steeds aangroeit, door de neiging der kleine kapitalen, om zich tot een groot kapitaal te vereenigen en ondernemingen op grooten schaal te drijven.

Deze strekking in deze eeuw, groote zaken tot stand gebragt, heeft welvaart verspreid; doch de schaduwzijden daarvan worden gevormd dooide zwendelarijen en de kwade twouw.

Zonder in détails te treden, vermeen ik tevens het gevoelen te mogen uitdrukken, dat de verordeningen ten aanzien der surséance van hetatinij en de faiU\'isseni,enten voorzieninjreu vereischen in hel belans\' van crcdi-

-ocr page 257-

12

teuren. Terwijl in beide gevalen de crediteur tijdelijk in de uitoefening zijner regten wordt geschorst, geeft men hem niets in de plaats terug, om zijn belang zelf te kunnen bewaken. Hij is overgegeven aai; de welwillendheid of onwelwillendheid van bewindvoerders of cura-toren; —- aan mannen die hij niet kent; niet kiest; —- soms aan mannen, in wier handen vele crediteuren de zaak niet wenschen te zien overgaan.

Eene groote leemte in de wet op de faillissementen is, dat succursalen van een hoofdkantoor, zelfs hoezeer daar het hoofdbedrijf is gevestigd , niet kunnen worden failliet verklaard.

Iemand vroeg dezer dagen, hoe het wel zou gegaan zijn, indien het hoofdkantoor der O. I. M. ter kuste van Gu\'mea ware gevestigd? De toestand komt onhoudbaar voor, dat eene succursale tot ontvangen bevoegd, tot betalen niet verpligt zou zijn, van de schiddm die zij zelve heeft aatujeyaau. De verpligting toch heeft geeue beteekenis, indien ten gevolge van niet nakoming, de faillietverklaring niet kan worden aangevraagd en uitgesproken.

Wat de wet op de nmmlooze vmmoUcliappeti betreft, reeds heeft de jongst afgetreden minister van justitie beoogd, daarin verbetering aan te brengen. De juristen-verecniging heeft zich alsmede met die wet bezig gehouden, en alzoo is er reeds veel licht over dat aangelegen gedeelte onzer wetgeving opgegaan.

Andere landen zijn Nederland reeds vooruit door nieuicere verordeningen, met het doel om kwade trouw, zwendelarij als anderszins te beperken en de belangen van actionarissen en crediteuren scherper te doen bewaken.

Moge de tegenwoordige, minister van justitie de zaak spoedig opvatten en tot eenen gewenschten toestand brengen; en eene wet verkrijgen, volgens welken de aatideélliouders ieder en privé, gedrukt, jaarlijks gedetailleerde cijfer en andere gegevens, moeten worden verstrekt, die zij met zorg en raadpleging van deskundigen behoorlijk kunnen nagaan; en waardoor zij in staat kunnen geraken de wezenlijke waarde der cijfers en zoowel den werkkring als de gedetailileerde resultaten der ondernemingen kunnen leeren kennen; —- eene wet waarbij aan bestuurders der vennootschappen stellige verpligtingen, worden opgelegd, om de innerlijke icaarde der haten te constateren; — om de in een jaar geledene verliezen, bekende waarde verminderingen, zonder terughouding in de winsten verliesrekeningen te vermelden; waarbij voorkomen wordt eene boekhouding met fictiin.

En eene strafwet ter zake, die behalve de geldelijke verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid, ook voorziet tegen niet opvolging van wettelijke voorschriften, of het bedrijven van onregelmatigheden ten prae-hidice van crediteuren in het algemeen.

Nieuwe wettelijke verordeningen op de nmmlooze vennootschappen en de aanvrage van surseance van betaling en het faillissement, voor zooveel die genootschappen betrefl. zullen deze maatschappijen op een beter

-ocr page 258-

1

J O

standpunt plaatsen, omdat daaraan, onder eene meer voldoende wet, meer vertrouwen zal worden toegekend.

I n afwachting dat, in hetgeen behoefte is, door de wet worde voorzien , mag ik aan den aandeelhouder in ummloozc veiinnotschappen, die in [ndie landelijke ondernemingen drijven of gelden hij ondernemingen van anderen hebben uitstaan, den raad zic/t te spiegele)/, in de zaken der Oost-Indische maatschappij van administratie en lijfrente te Amsterdam.

Het daarmede voorgevallene zij niet ras vergeten. Hij make geene beschouwingen op hooye dividenden, noch op de balansen, zelfs niet op de winst- en verliesrekeningen.

Hij verlange, indien ze te verkrijgen zijn, gedrukte, gedetailleerde cijfer-opgaven, omstandige verslagen, behoorlijke toelichting van cijfers en vooral van de waarde der haten, minstens eene maand voor, dat over do goedkeuring der balans, bij algemeene vergadering wordt beslist.

Hij beware vooral de stukken over verloopene jaren en make, wat de détails betreft, vergelijkingen tusschen die en het jongste jaar.

Hij lette op den oogst der prod uk ten, de kosten ter verkrijging daarvan of ze toe- of afnemen ; —• op de bedrijfsfondsen en de kapitaalrekening, dc behoorlijke aflossingen en rentebetalingen door ondernemers, die met de vennootschap in rekening zijn.

Hij onderscheide wel, de jaar-, oogst- of renterekening van dc kapitaalrekening en ga het verband tusschen beiden goed na.

Hij denke steeds daarbij aan den roep, die eenmaal van de O. I. maatschappij van administratie en lijfrente uitging en — aan haren val.

\'s Gravenhage, 16 September 1873.

C. CASTENS.

-ocr page 259-

AANHANGSEL

overgeuomeu uit het te \'s Gravenhage uitkomende dagblad Hd Vaderland, dd. 30 September 1873.

Meu zendt ous het volgende verslag der vergadering van deelhebbers in de Oost-Indische maatschappij van administratie en lijfrente, gehouden te AmsteiJam.

Nadat op den 16deu eu 17deu dezer voor den rechter-commissaris der arrondissements-rechtbank te Amsterdam de tweede verificatie der schuldvorderingen van de crediteuren der in hoofde dezes vermelde Maatschappij was afgeloopen, werd, in bijwezen van voornoemden rechtercommissaris en curatoren, door Mr. den Tex , voorzitter van het tegen-vtfoordig bestuur der Maatschappij, voorgelezen en alzoo aan de aanwezige crediteuren geproponeerd een accoord, waarvan te voren reeds afdrukken onder belanghebbenden verspreid waren.

ïen gevolge van de door den rechter-commissaris gegeven gelegenheid tot voorloopige bespreking , ontspon zich van lieverlede een belangrijk debat over eenige en daarmede de hoofdonderwerpen van het accoord.

In dat debat heeft aan de binnenzijde der balie de heer Den Tex geen deel genomen, eu vond het slechts plaats tusschen heeren curatoren eu eenige crediteuren.

Onder deze laatste waren de voornaamste, schier eenige sprekers de heeren Mr. van Bosse, advocaat te \'silage, Mr. Hakdt van Olden-barnevel» , raadsheer in het Provinciaal Gerechtshof van \'s Gravenhage, en Castens , de bekende schrijver van brochures over de financiëele en andere aangelegenheden der Oost-Indische Maatschappij.

Deze drie heeren handelden blijkbaar met ernst, naar een vast, de concert opgemaakt plan , met goed verdeelde rollen.

De heer van Bosse opende ieder punt van behandeling; was er aan dc binnenzijde der balie geantwoord, dan trad de heer Castens op met zijn speciale kennis van de zaken der Oost-Indische Maatschappij en van Indische toestanden; was daarop geantwoord, dan liet de heer Raedt van Oluenbabneveli) zich hooren met het oog op dc wet.

Enkele andere sprekers gaven blijk van overeenstemming met hen.

Opmerkelijk was het, dat geen enkele stem onder de crediteuren zich heeft doen hooren ten gunste van het accoord of tot ondersteuning van heeren curatoren.

Alhoewel slechts weinige artikelen of onderwerpen van het accoord ter sprake zijn gekomen, is het voor crediteuren van genoegzaam belang, in korte trekken te vermelden, wat er verhandeld is.

Crediteuren vingen aan met hun verwondering te kennen te geven, dat mi reeds over het accoord bespreking zou plaats vinden, terwijl

-ocr page 260-

2

eerst gisteren exemplaren daarvan waren beschikbaar gesteld, te meer nog, daar niet, evenals bij de aanbieding van vorige accoorden aan de crediteuren, intijds aan hen waren verstrekt financiëele overzichten en verslagen, cn deze voldoende gedetailleerd, opdat men de tegenwoordige en vermoedelijk toekomende toestanden, waarin men werd geroepen zich te begeven, a fond zou kunnen beoordeelen.

Zij vermeenden alzoo te mogen aandringen, zoowel op eenc verstrekking van de noodige gegevens, en daaronder ook de verslagen van den tijdelijken Indischen administrateur , den heer de Vogel , als de stukken betreffende de zoogenaamde algemeene openbare vergaderingen van crediteuren te Batavia in de maand Juli j.1.

Van de zijde der curatoren werd te kennen gegeven, dat zij aannamen, dat de crediteuren geen bijzonder belang hadden bij zoo gedetailleerde kennis van zaken, dat het doen afdrukken van vele stukken kostbaar zou zijn, dat onder anderen in de rapporten van den heer de Vogel gegevens voorkwamen, welke hun niet voor openbaarmaking geschikt voorkwamen, — zij waren echter bereid aan het verlangen van crediteuren te voldoen, en zouden alzoo ter hunner beschikking stellen het gedrukt verslag, aangeboden in de jongste vergadering van aandeelhouders, en verder doen drukken financiëele overzichten en een verslag van toestanden, zooals die tot het laatste oogenblik bekend zullen zijn.

Intusschen meenden zij aan den wensch der crediteuren te gemoet te komen, door reeds nu de yenerale en ylobale cijfers mede te deelen , zooals die thans konden worden geproduceerd.

Uit die cijfers worden de navermelde teruggegeven.

Passief.

Reeds geverifieerde en nog te verwachten concurrente

schuldeisehers...............ƒ 6,370,000

Preferente schuldeisehers..........„ 600,000

Te zamen . . ƒ 6,970,000

Actief.

Fondsen in kas cn in de portefeuille......ƒ 1,465,353

In kas te Batavia............,/ 57,000

Vermoedelijk nog te ontvangen fouruissementen van aandeelhouders, rente op kapitaal eu de consignatiekas, binnen twee jaren te verwachten andere diverse^ incasseringen en rembours van bedrijfskapitaal in de landelijke

ondernemingen gestoken...........z, 483,000

Totaal voorondersteld actief binnen twee jaren . ƒ 3,004,353

Later zouden als actief optreden:

De waarde der te verkoopen landerijen geschat tusschcn

f 500,000 a f 1,000,000 ...........pro memorie.

Vorderingen op Dj at ie wangie en Piu/otu/an, waarvan do kans van incassering eerst na 4 of 8 jaren zou kunnen intreden, hoezeer niets met zekerheid van de toekomst valt te zeggen, ƒ 596,000 .......... id.

-ocr page 261-

Deze cijfers wijzen naar mijne opvatting op de mogelijkheid der réa -lisatie van 281 percent der vorderingen van de crediteuren binnen twee jaren en van cc. 15 procent tegen het, einde der liquidatie, die van de zijde der crediteuren betoogd werd, dat volgens de termen van het ac-coord wel een dertigtal jaren zou moeten duren, uithoofde der vorderingen op Djatie waugi en Pagougcm.

Daarop kwam artikel 2 van het accoord ter sprake.

Van de zijde der crediteuren werd er op gewezen, dat niet werd voorgesteld een accoord tot liquidatie, welken naam het droeg, maar zeer stellig een accoord tot het voortzetten en rekken der zaken. Crediteuren stelden alzoo voor, te bepalen, dat de termijn tot liquidatie zon worden gesteld op uiterlijk vijf jaren, en dat, indien prolongatie van dien termijn mocht blijken noodig te zijn, deze slechts zou behooren plaats te vinden, ten gevolge van een door crediteuren in de algemeene vergadering te nemen beslissing.

Van de zijde der curatoren werd daartegen aangevoerd, dat het accoord toch de gelegenheid gaf tot spoediger liquidatie; — en dat indien crediteuren zich niet konden vercenigeu met de termen in het accoord, door hen een comité zou kunnen worden benoemd, om zich over een nader ontwerp van accoord met het bestuur der Maatschappij te verstaan.

De crediteuren, verklarende zich vrijheid voor te behouden voorliet kiezen van een comité, merkten op, dat in het accoord aan den vasten Commissaris-voorzitter werd toegekend een dictatoriale macht; —- en dat crediteuren, zich daarmede niet kunnende vereenigen, aan zich den noodigen invloed wenschten toegekend te zien, op den gang der zaken en der liquidatie zelve. Het tijdperk toch van afhankelijkheid dei-crediteuren en van mysterim in de O.-I. Maatschappij behoorde als afgesloten beschouwd te worden.

Vervolgens werd van de zijde der crediteuren er op gewezen, dat in het ontwerp-accoord zelfs niet bepaald was, hoeveel procent de eerste uitkeeriug zou bedragen, evenmin wanneer of icaar de betaling zoude geschieden. Het bestuur der Maatschappij reserveerde aan zich de beslissing daarover, de crediteuren zouden daartegenover machteloos zijn, indien zij eenmaal dit accooord hadden onderteekend. Aan zoodanig dictoriaal gezag wenschten crediteuren zich niet over te geven.

Door curatoren werd daartegen niets ingebracht, wat van eenige waarde toeschijnt, en werd het denkbeeld van eene commissie van crediteuren weder op het tapijt gebracht.

De rechter-commissaris merkte op, dat het ook Z.Ed. Achtbare had getroffen, dat in dit accoord niet vermeld was hoeveel procent de eerste uitkeering zou bedragen, en icauneer die uitkeering zou plaats vinden.

De heer Mr. tax Niebop, een der curatoren, deed officieuse mede-deeling dat de heer Jhr. Mr. Junius van Hemert aanbod deed, om een som van ƒ 250,000 en privé bij te dragen, ten behoeve van depo-sitarissen en geadministreerden, in geval het accoord werd aangenomen; doch op de vraag, welke waarborgen er zouden gegeven worden voor die uitkeering, verklaarde Mr. van Niekop geen verdere inlichting te kunnen geven.

-ocr page 262-

4

Ik zal over ondergeschikte punten en denkbeelden, die bij dc besprokene punten werden ingeweven, niet handelen, maar slechts aanteekenen, dat deze vergadering door den rechter-cominissaris, die niet de meeste welwillendheid een ieder aanhoorde en gelegenheid tot spreken gaf, en als zoodanig op de crediteuren een zeer gunstigen indruk heeft gemaakt, werd besloten met de bepaling, dat op Mmndag den listen January 1873 zal plaats vinden, desverkiezende na voorafgegaan debat, stemming over het accoord, en dat intusschen door heeren curatoren en het bestuur der Maatschappij tijdig ter beschikking van crediteuren zullen worden gesteld, in druk, zoodanige finaneiëele overzichten en verslagen omtrent den staat van zaken der O. I. M., waarvan de kennisname voor crediteuren van belang wordt geacht.

De ruime termijn van vier maanden werd vastgesteld, met het oog op de belangen der zich in Indiö bevindende crediteuren, voor wie het noodig scheen, van liet ontwerp-accoord kennis te verkrijgen, om niet onvoorbereid eene beslissing bij meerderheid van stemmen te zien vallen.

Uit het vorenstaande blijkt den crediteur, dat hij, uit de middelen, die de O. I. M. kan opleveren, slechts heeft te verwachten:

a. binnen eenige maanden, na het sluiten van het

accoord c.c..............33 procent.

h. binnen twee jaren c.c. (i},- procent, makende a contant c.c............... 5 i,-

c. tusschen 4 a 8 tot 30 jaren c.e. 17.j procent,

welk bedrag nogtans onzeker is, omdat ƒ 396.000 moet komen van Djatie wawjie eu Faijoiu/an en het verledene dezer fabrieken geene hoop geven op de toekomst. — Indien men ook al deze 17^ procent zich als verkrijgbaar voorstelt, is dat bedrag met betoog op eene rente-rekening van 6 procent in Nederland en 7 .j procent in Indie, op niet meer te schatten a contant dan c.c........ 3 J /,

Totaal c.c. ... 30 procent.

Hiervan zullen nog afgaan de kosten der surseance en van het faillissement; —■ brengt men dan nog in rekening het renteverlies sedert den dag van failliet-verklaring dan zal de uitheerhuj door de O. I. M. naar Mijn inzien in wezenlijkheid niet meer zijn dan vijf en twintig procent.

Wordt het accoord aangenomen en het regt van verhaal op directeuren, kommissarissen, Indische administrateurs, rijke aandeelhouders, vermogende onregtmatig begunstigden, opgeofferd, dan zal het verlies

voor den crediteur bedragen c.c..........73 \'procent.

Zegge vijf en zeventig procent.

-ocr page 263-

Wie zal, na de kennisname van deze cijfers voor een aecoord stemmen ?

Zullen niet zelfs de ohligatiehouders de)- leening van 1853 (en te meer nog die der leeningen vau 1859 en 1363) daarvan afzien?

De balans door Jhr. M. P. JüNIüs van Hemeut , overgelegd in de Julij-vergaderingen te Batavia zou, volgens de Courant 59 procent belooven.

Op het verschil in cijfers komen wij ter goeder ure terug, zoodra heeren curatoren en bestuurders de verzochte gegevens aan crediteuren zullen hebben verstrekt.

\'sHage, 31 September 1873.

-ocr page 264-

AANVULLING VAN biz. 17.

Intrest-reTceniag.

In de jaarlijksche winsl- en verlies-rekeningen,. maakte de intrest-rekening\' goed figuur, tot dat do balans van 1869 moest worden opgemaakt, onder den indruk van den twijfel of de zaken der O. I. M. nog wel goed stonden.

Ik geef hieronder terug de cijfers die als halen in die rekeningen voorkomen.

1857 ƒ 24,643.

1858

1859

1860 1861

43,810. 63,659. 68,947. Zonderling; — hoe vollen gang waren,

1862 ƒ 71,137. 1867 ƒ 145,064.

1863 „ 68,816. 1868 „ 113.646.

1864 „ 60,400. 1869 nihil.

1865 „ 45,252.

1866 „ 20,285.

verdween over 1869, toen de zaken toch nog en zelfs nieuwe deposito\'s en administratien er

bij kwamen, in eens zulk een belangrijke tak van inkomen?

Had men welligt in vorige jaren achterstallig yehleveH renlen, evenwel als een inkomen, als eene haat geboekt, en dien achterstand pro memori bij de Indische rekening (kantoren Batavia en Samarang) genoteerd, en heeft men dien achterstand door de rente van 1809 gedekt? hoewel die zelfs schijnt niet geheel gedekt te hebben kunnen worden, aangezien in de winst- en verlies-rekening van 1869, een verlies aan rente van ƒ 29,834, is verhandeld.

Is het waar, dat de O. I. M. aan geadministreerden renten heeft mt-n-ekeerd, die door de debiteuren dier crediteuren niet betaald waren; en op die wijze onregtmatig eenigen heeft bevoordeeld, ten koste der O. I. M. en ten nadeele van do overige crediteuren?

Of is met de winst der rente-rekening van 1869 een gedeelte van het verlies, door de wisselruiterij geleden, gedekt geworden?

Ik onderwerp aan deskundig onderzoek de vorenstaande vragen.

-ocr page 265-

OOST-l\\mSCIIE HUTSCIIAI\'I\'I.I

VAN

ADMINISTRATIE EN LIJFRENTE,

GEVESTIGD TE AMSTERDAM.

VIJFDE BROCHURE.

SCHIJN EN WEZENLIJKHEID.

li E UKKEN ING EN VAN DE GELDELIJKE UITKOMSTEN VOOU DE CREDITEUREN, INGEVAL VAN LIQUIDATIE IN DEN TOESTAND VAN FAILLISSEMENT, OF VOLGENS HET AANGEBODEN ACCOORD.

REGTEN DER CREDITEUREN INGEVAL VAN BEHOUD VAN DEN TOESTAND VAN FAILLISSEMENT.

DOOB

C. CA STENS.

TE \'SGHAVF.NHAGE,

BIJ GliBR. J. amp; H. VAN LANGENIIUYSEN.

-ocr page 266-
-ocr page 267-

Heeren curatoren in liet faillissement der Oost-Indische maatschappij van administratie en lijfrente, gevestigd te Amsterdam, hebben bij brief van 33 September 1872 aan de crediteuren dier maatschappij toegezonden het verdag, hetwelk door heeren bestuurskommissarissen is uit-gebragt in de, op den 6 September te voren plaats gevonden hebbende algemeene vergadering van aandeelhouders.

Gelijktijdig hebben crediteuren ontvangen eenen brief van den voorzitter van bestuurskominissaren van 35 September 1873, benevens het ontwerp Uquidatie-accoord, hetwelk in tegenwoordigheid van den heer regter-kormnissaris en heeren curatoren in liet lokaal der tweede kamer der arrondissements-regtbank te Amsterdam op den 17 September te voren aan crediteuren was aangeboden.

In mijne vierde Irochure heb ik reeds het accoord beoordeeld, in zijne waarde als overeenkomst voor de afdoening van zaken en de bejegening der belangen en regten der crediteuren en het afgekeurd en onaannemelijk verklaard.

In het lokaal der arrondissements-regtbank te Amsterdam wees een der crediteuren op het dictatoriaal yezay dat de bestuurders zich in liet accoord aanmatigden.

Ik beschouw het accoord in zijn geheel, als een poging van kommis-sarissen, om zich een leeuwen aandeel, wat gezag en bevoegdheid betreft, te doen toekennen en om de crediteuren in dat opzigt schier te vernietigen.

Sedert hebben eenige crediteuren te \'s GravenJiage, met enkele anderen van elders, zich vereenigd tot het in overweging nemen van het accoord,

In die vereeniging is op den voorgrond gesteld, dat het accoord behoort te worden verbeterd, — dat, met het oog op de verklaring, voorkomende in den brief van den voorzitter van bestuurskommissarissen van 35 September 1873, „dat voor te stellen wijzigingen niet beJiooren te zijn n i/i strijd met den geest en liet doel van het voorgestelde accoord.quot;, de verbeteringen slechts punten van ondergeschikten aard kunnen betreffen; — dat altoos verbeteringen van ondergeschikten aard zijn in het belang van crediteuren, omdat de mogelijkheid bestaat, dat de crediteuren die zijn tegen het, of een accoord, worden overstemd door een voldoend getal crediteuren, die zijn vóór het accoord, en daarop kan volgen de mogelijkheid, dat de regter het accoord homologeert en dus voor alle crediteuren verbindend verklaart.

Verder werd aangenomen, dat de medewerking tot verbetering van het accoord, door zijne stem te geven aan voor te stellen amende,neuten ,

-ocr page 268-

hoegenaamd niet bindt, tot aanneming van hel verbeterde accoord; — waaromtrent alzoo een ieder vrij blijft.

Het is te hopen, dat in andere plaatsen zich gelijke vereenigingen hebben gevormd, en dat alzoo de eerste steenen zijn gelegd voor de zoo wenschelijke zamenwerking van alle crediteuren, vrij van de im-presüonerende leiding van bestnurskommissarissen.

Het is niet noodig thans reeds melding te maken van de uit \'silage aan bestuurskommissarissen voorgestelde amendementen. Crediteuren zullen die wel vernemen, in de vergadering op 15 November aanstaande in het lokaal Odeon te Amsterdam.

Ik wenseh thans in beschouwing te nemen de fmantiele gevolgen van eene liquidatie der zaken van de O. I. M., hetzij in den vooriyezetten staat van faillissement, hetzij volgens het voorgestelde accoord, en heb daartoe bijzondere aanleiding, omdat in het voormelde verslag van 6 September 1873, op grond van eene oppervlakkige beschouwing van cijfers eene stelling wordt gepredikt, welke mij twijfelachtig voorkomt; — en waarmede ik mij in ieder geval niet vereenigen kan, omdat bij die beschouwing in het geheel niet gelet is, op de voordeelen die de crediteuren kunnen verkrijgen uit de handhaving van hunne regten, die lien door de wet overigens zijn verzekerd.

Op blz. 9 van het verslag leest men: „ Die cijfers maken betoog over-n bodig van de voordeelen, die de aanneming van ons voorstel aanbiedt boven „ eene geregtelijke vereffening van den boedel. Die cijfers toonen genoegzaam „aan, dat eene verlenging van den hier op acht jaren gestelden duur der n minnelijke vereffening, tot dat alle pretentien met renten daarop ten volle n zullen geïnd zijn, de beoogde voordeelen nog aanzienlijk doen toenemen.quot;

In die woorden ligt, naar mijne opvatting opgesloten: of het voor-uitzigt voor crediteuren , dat men de eindliquidatie (de verkoop der vier koffijlanden) langer dan acht jaren wil rekken, of eene inconsequentie met de wezenlijke toestanden, indien zoodanig rekken der \'.aken niet wordt beoogd.

Immers volgens blz. 6 van het verslag, zal de vordering op Djatie-icangie eerst in 1877 voor successieve afdoening met ƒ 100,000 \'sjaars in aanmerking komen, zoodat na 1881 van de som van ƒ 871.700 aan kapitaal en rente slechts ƒ 500,000 zal betaald zijn, en het overige met de intussehen weder aangegroeide rente eerst in 1887 zal verevend zijn.

De vordering op Fagongan (blz. 6 en 8) aan kapitaal en rente ƒ 179,000 zal eerst in 1881 voor successieve en naar het schijnt zeer trage afdoening in aanmerking komen, en de eindliquidatie vele jaren later dan 1887 doen rekken.

Luidt niet art. 2, alinea a, van het ontwerp accoord, dat tot het verkoopeu der vier koffijlanden eerst zal worden overgegaan nadat // de „ bestaande schuldvorderingen der maatschappij zidlen geïnd zijn;quot; — en behooren de vorderingen op Djatiewangie en Fagongan dan niet tot die schuldvorderingen ?

Tegen over den opgedrongen schijn van voordeelen wensch ik de eenvoudige wezenlijkheid te doen optreden, voorgesteld door naanwkeuriga berekeningen, jaar voor iaar, zoowel in den toestand van faillissement

-ocr page 269-

5

als volgens het accoord, en opgevolgd door een resume, opdat een ieder zelf\' kunne oordeelen en beslissen.

Hoewel ik van gevoelen ben, dat de eind liquidatie in staalt van fail-l\'mement reeds zal kunnen volbragt zijn in Junij 1875 , heb ik evenwel Jimij 1876 aangenomen, omdat bestunrskommissarissen anders oordeelen.

Hoewel eeue eindliquidatie volgens het accoord veel later dan 1887 zou plaatsvinden, heb ik nogtans het jaar 1881 als zoodanig gesteld, omdat heere.n kommissarissen dat jaar noemen.

Voor den verkoop der vorderingen op Bjatmoancjie en F agony on stel ik het jaar 1870, en slechts het bedrag van 25 en 10 procent dier vorderingen, omdat kommissarissen dit aannemen, hoezeer ik van gevoelen ben, dat die 25 en 10 procent reeds in 1873 zouden worden verkregen, terwijl men in 187ö welligt 50 en 20 procent zou verkrijgen, indien, zooals kommissarissen het althans voorstellen, de uitkomsten in latere jaren zouden verbeteren.

Ik stel den verkoop der vier landerijen successief, omdat dit het meest is aan te bevelen; — te beginnen met de minst goede.

Van de vordering op diverse debiteuren heb ik in eens de ƒ 75000 afgeschreven , welke door kommissarissen alsnog onzeker wordt aangemerkt.

In die berekeningen heb ik gemeten met de maat der kommissarissen zeiven, om iede:: verwijt van eenzijdigheid onmogelijk te maken.

In écu opzigt verschil ik met kommissarissen. Die heeren handelen slechts over zooveel procent van de geverifieerde som. der vorderingen. Ik houd mij daarentegen aan het bedrag der vorderingen, waarop de crediteuren regt hebben-, dat is vordering van kapitaal en rente, tot den dag van betaling.

Heeren kommissarissen honden geene rekening van de rente-, en toch zal het hen niet onbekend zijn, dat van iedere vordering, waarop rente verschuldigd is, iedere afbetaling eerst strekt tot voldoening der rente terwijl daarna het meerder betaalde strekt op rekening van de hoofdschuld.

Niet lang geleden werd eene premie-loterij-leening in Nederland door eene maatschappij ter deelneming uitgeschreven. waarbij een premielot werd aangeboden ter somme van een mïllioen gulden, betaalbaar na 99 jaren.

Was het eene speculatie op de veronderstelde onkunde van het publiek?

Het publiek schijnt wel genoeg besef er van te hebben gehad, hoe gering uo huidige waarde was van dat millioen in een verschiet, waarin de bestuurders der maatschappij en hunne kindereu en nakleinderen reeds lang zouden kunnen zijn begraven, en de andere descendenten, wie weet waarheen gevlogen zijn; — en alzoo dut lot hebben beschouwd als eenen wissel op de eeuwigheid. Althans depreinie-loterïj-leen \'mg viel in het water.

Nu bedoel ik geenszins de toekomstige baten der O. I. M. gelijk te stellen met eenen wissel op de eeuwigheid; maar uit de berekeningen en beschouwingen blijkt dan toch, dat ze de waarde niet hebben, die kommissarissen daaraan toekennen.

En daarenboven ligt er in de cijfers en beschouwingen, die geprodu-

-ocr page 270-

G

ccerd worden, opgesloten, dat naar mijn oordeel niet vrij is vau kym-drijdigheid, zoodat ik daaraan geen vertrouwen durf toe te kennen.

Ik besef zeer wel, en icensch dit vooral uit te drukken, dat heeren kommissarissen in Nederland, die, meen ik, niet onder de deskundigen kunnen worden gerekend, in het produceren van denkbeelden omtrent de produktie en taxatie van landerijen geheel afhankelijk zijn, van hetgeen men hen uit Indie schrijft, en wenseh dus het euvel in deze, voor zooveel het initiatief der denkbeelden betreft, volstrekt niet aan die heeren te wijten.

Doch de zaak waarop ik doel, verdient vermelding.

Waar is de vermoedelijke waarborg te vinden, dat Dj a tie wangie voortaan ƒ 100,000 \'sjaars zal afbetalen?

Ik ken de voordeden van het nieuwe suikerkontrakt met de regering; — doch men make zieh daarvan geene hoogere illusiën dan die verdienen. Daarvan zullen de suikerfabrieken vooral profiteren, die door uitmuntende gronden voor de suikerkuituur, door goede inrigtiugen, eene hooge suikerproductie per bouw bereiken, en dus eene Hinke betaling aan de suikerplantende bevolking en de overige arbeiders kunnen doen. Naar gelang eene fabriek met eerstgenoemde grondslagen voor voordeel minder bedeeld is, zullen de voordeelen van het nieuwe suikerkontrakt ook minder ruim zijn. Een verschil van 10, ja zelfs 5 pikols suiker per bouw is een groot verschil, en beslist vaak tusselien de vraag of er is: geen of een nam voordeel.

Pleit dan het verleden, van het in schuld aangegroeide Bjatieum.vgie, voor de toekomst?

Doch zooveel is zeker, dat indien men durft aannemen, dat Djatie-toangie jaarlijks ƒ 100,000 zal betalen, en dus dat in 1877 tot 1881 de hoofdsom zal afbetaald zijn, nadat gedurende 1873, 7-1, 75 en 76 jaarlijks ƒ 100,000 en daarmede het geheele eerste hypotheek zal zijn afgelost; — men dan ook gerust de waarde van kapitaal en rente dei-overblijvende schuld aan de O. I. M. in 1870 op 50 pCt. mag schatten.

Of is het geeue tegenstrijdigheid, dat men zoo weinig waarde toekent aan eene pretentie ten laste eener onderneming, die zoo hooge afbetalingen kan doen ?

Wat de vier aan te houden kofjijlanden betreft, veroorloof ik mij alsmede te vragen, hoe men is gekomen aan eene raming der oogst-winsten ? als volgt:

blz. 7 van het verslag, 1873 . . . ƒ CO,000 ;/ 8 „ n „ 1873/6 . . „ 20,000 gemiddeld \'sjaars. n 8 „ „ „ latere jaren . „ 75,000 \'sjaars.

Indien de 4 jaren 1873/6 zulllen opleveren te zamen . ƒ 80,000

cn het jaar 1873 levert daarvan........„ 60,000

dan blijft er voor de 3 jaren 1874/6 ovei.....ƒ 20,000

alzoo \'sjaars gemiddeld...........ƒ 6,667

Hoe kan men nu, terwijl men cenig idee er van kan hebben, dat do oogst van 18^3 zal opbrengen ƒ 60,000, reeds profeteren, dat de daarop

-ocr page 271-

7

volgende drie oogstjaren slechts zullen opbrengen gemiddeld ƒ 6,667 \'sjaars, maar dan nog verder vooruit zien, dat van af 1877 de jaar-lijksche winsten zullen zijn ƒ 75,000 ?

Zonderling zamenvallen van slechte winsten met de jaren van geregte-lijke liqnidatie, en van schoone winden met de jaren van een verlangd rekken der liquidatie volgens het accoord.

Maar geeft het verleden der koffijlanden dan hoop op eene schoone toekomst, na dat ongelukkig intermezzo?

Zie hier do eijfers uit het verslag van het bestuur der maatschappij op 30 Junij 1870.

§ Getas

1867

winst

ƒ 23,836

verlies

ƒ

1868

w

n

//

12,368

1869

ff

//

10,899

//

Assinan

1867

;/

ff

37,068

H

1868

//

n

H

11,551

1869

ff

//

27,663

//

Nobo

1867

//

//

n

931

1868

//

//

tf

56,620

1869

//

//

//

15,280

Djatie Kalangan 1867

ff

1!

//

26,109

1868

/;

H

//

56,320

1869

ff

n

50,240

//

Totaal over o jaren winst ƒ 148,706 verlies ƒ 179,179

Het jongst verleden toont dus aan, een verlies voor de vier koffijlanden van ƒ 10,158 \'sjaars.

In 1870 was de Oost-Indische maatschappij in nood, werd de surseance aangevraagd, in 1871 en 1873 in staat van faillissement. Er kon, er mogt zelfs (zonder te handelen in strijd met de wettige regten en het belang der crediteuren) niets in de drie opgevolgde jaren gedaan worden tot verhetering der landerijen voor de toekomst.

En het ligt in den aard der zaken, dat die landen in 1870, 71 en 73 zijn achteruitgegaan.

Wel hecht ik groote waarde aan de kundigheden en den goeden wil van den heer De Vogel; en ik neem gaarne aan, dat hij zuinigheid in de uitgaven iieeft doen betrachten, en met het bedrijfskapitaal nuttige verbcteriü., wat betreft de bestaande kojfijaanplantingm, heeft doen verwezenlijken, die voor het oogenblik baten; — doch door het bedrijfskapitaal beperkt, kon hij zonder verbeteringskapitaal niets doen voor eene toekomst, die met 1877 zal intreden; de toekomst namelijk waarvan kommissarissen op eene winst van ƒ 75,000 \'sjaars rekenen.

Om te verbeteren voor die toekomst, tot zoodanigen mate, moesten er uitgebreide nieuwe aanplantingen zijn geschied, en daarvoor zouden ■vele honderd duizend gulden noodig zijn geweest; waarover de heer De Vogel geene beschikking kon hebben , en die bewindvoerders ook niet ter zijner beschikking mogten stellen.

Maar nu hangt de toekomst af van den heer De Vogel. — Hoe echter indien de heer De Vogel ons eens kwame te ontvallen?

-ocr page 272-

8

En nu ecu woord over de taxatie der kojjijlanden, waarmede naar mijn oordeel ook al zonderling is en wordt omgesprongen..

In de balans viin 1870 waren de gezamenlijke koffijlanden opgebragt tot eene waarde van ƒ 3,310,558.

In do nota van toelichting van 36 April 1871 (blz. 3) deelde het bestuur der maatschappij mede , dat de landerijen der maatschappij waren waard geschat van ƒ 1,350,000 tot ƒ 3,100,000, waarvan ƒ 300 \'voor de suikerfabriek Kadipatten. iKr

Alzoo voor de koffijlanden ƒ 950,000 tot 1,300,000.

Het bestuur nam dus aan, dat eene schatting van ƒ 1,000,000 voorde koffijlanden als niet te Jiooy moyt Korden aangenomen —■ zegge: niet te hoog.

Laat ik er joo.si\'tó?/bijvoegen, dat de vermelde laagste schatting door deskundigen te Batavia heeft plaats gevonden, met het oog op ecnen geforceerden verkoop in den staat van faillissement.

En nu wordt slechts IJ- jaar later, op blz. 3 van het verslag van 6 September 1873 ons medegedeeld, dat, ja oen deskundige op Java de koffijlanden heeft geschat op f 100,000, waarvoor ze in de opgave van baten en lasten zijn opgebragt, maar dat kommissarissen, ingeval van eenen geforceerden verkoop op geene hoogere opbrengst van ƒ 500,000 durven rekenen.

En dit —- niettegenstaande de koffijprijzen in het verloopm tijdvak zoo belangrijk zijn gestegen!!!

Leest men de stukken, dan ziet men daarin steeds een beroep op deskundigen.

Maar indien wij aannemen, dat de taxatiën zijn geschied door deskundigen, geheel ter goeder trouw, zonder bijoogmerken, zonder geïm-pressioneerd te zijn, door hetgem zij wenscheu of waarbij zij belang hebben, dan moeten wij het ook als een feit aannemen, dat da koffijlanden van ƒ 1000,000 tot ƒ 700,000 in waarde zijn verminderd, dus nagenoeg met een derde.

Maar waarom maken heeren kommissarissen het nog erger, door te verklaren, dat dezelfde landerijen, die men in 1871 hï] geforceerden verkoop nog rekende ƒ 050,000 te zullen opbrengen, thans niet meer dan ƒ 500,000 zouden behalen. Zij beschouwen dus die landerijen met bijna de helft te zijn achteruitgegaan.

En indien het een of ander in de maand September 1873 voor waarheid wordt gehouden, — en indien per se niets voor de toekomst, die met 1877 zal intreden, kan zijn verbeterd, hoe kan men\'er dan toe geraken, die toekomst, gunstig te willen voorstellen.

Ik verklaar ronduit, dat ik mij door al die cijfers van deskundigen en kommissarissen niet laat leiden, niets laat wijsmaken. Ik blijf volhouden mijne steeds geuite stelling, dat landelijke ondernemingen in beheer hij eene naamlooze vennootschap in liquidatie ieder jaar moeten achteruitgaan, en dat hoe eerder men ze verkoopt hoe heter.

Ik wees in mijne 4de brochure op de ongelukkige geschiedenis van de liquidatie betreffende de onderneming Simbang.

Hebben wij hier niet door kommissarissen zeiven het feit in cijfers zien vermelden, dat het niet de koffijlanden der O. I. M. zelf sneller achteruitgaat, dan met Simhang heeft plaats gevonden?

-ocr page 273-

Indien kommissanssen zullen gelieven bekend te maken, het resultaat van den verkoop der suikerfabriek Kadipatten., zal het blijken dat de pessimistische voorspelling omtrent eenen geforceerden verkoop onjuist zijn geweest.

Van geachte zijde is mij medegedeeld dat het resultaat gunstig is geweest.

Den lezer van mijne vorenstaande beschouwingen veroorloof ik mij, te vragen: of ik feiten of cijfers heb uit de lucht gegrepen, dan wel anderen heb gebezigd, dan die door de bestuurders der O. I. M. zeiven zijn overgebragt.

Indien ik tegen hunne denkbeelden en bedoelingen strijd voer, zullen heeren bestuurders, hoop ik, althans willen erkennen, dat ik een strijd, voer met eerlijke, met gelijke wapens.

Een paar vragen veroorloof ik mij, voor te dragen, met betrekking tot het verslag van (5 September 1873.

a. Blz. 2 onderaan. Hier wordt medegedeeld, dat nog wordt geraamd het opkomen van schuldvorderingen, die nog niet geverifieerd zijn ten

bedrage van...............ƒ 1,477,083

AV aarvan af te trekken, als gedekt door zekerheid,

f 601,735, welke echter voorzigtigheidshalve met ƒ 150,000 wordt verminderd, alzoo gedekt.........ƒ 451,735

Zoodat op eeue verhooging der schuldvorderingen wordt gerekend van .... \'.....,.....ƒ 1,025,348

Ik opper de vraag, of de aard dier posten zoodanige afzonderlijke verevening (compensatie) toelaat; en of niet de stand des boedels zou moeten worden gewijzigd door:

Hoogere vorderingen...........ƒ 1,471,083

Hoogere baten.............. 451,735

waaruit zou voortvloeijen:

eerdeus dat de schuldvorderingen ten laste der O. I. M. zouden zijn f 6,851,735 ;

tioeedens dat de berekening der procentsgewijze uitkeering verandering moest ondergaan.

b. Blz. 4, 5. Hier vindt men vermeld eene remise uit Indie groot f 235,000, welke verwacht wordt in verband met de raming van den oogst van 1872.

Vloeit die som niet voort, uit kasgeld, inkasseringen in Indie en excedent van bedrijfskapitaal in 1870, 1871 en 1872, naar Me gezonden ?

Staat tegenover die som niet, het weder in uitgaaf of beschikbaar stellen van de som van f 300.000 aan bedrijfskapitaal, (blz. 6 onderaan)? Immers heeft de vermelding, juist ter plaatse op blz. 4, van de f 235,000 reeds het denkbeeld doen ontstaan, alsof die som een voordeel ware, dat van de landelijke ondernemingen werd verkregen ; — iets hetwelk ik positief meen te weten, niet het geval te zijn.

-ocr page 274-

10

Opheldering claaromtrcnt zou ik zeer wenschelijk achten, opdat eeu ieder te beter schijn van tcezenUjklieid zou kunuea onderscheiden.

Ik ga thans over tot beschouwing der twee opgemaakte berekeningen.

Het doet mij genoegen, dat heeren kommissarissen een punt in mijne vroeger steeds volgehouden stellingen hebben toegegever., namelijk, dat (/een verschil zal bestaan wat du eerste uitkeerhuj aan crediteuren betreft, hetzij die plaats vinde onder voortgezet faillissement, hetzij volgens het aceoord. \\

Deze erkenning, op blz. 3 onderaan en vervolg, blz. 5 in het benedengedeelte , en door de berekeningen van de eerste uitkeerinyen op blz. 5 en 7 ; zal van eenigen invloed zijn op de crediteuren, die tot dusverre een accoord prefereerden, in de verwachting spoediger en meer geld als eerste uitkeering te zullen genieten; en dus, uit dien hoofde, niet langer aan het accoord bijzondere waarde zullen hechten.

Maar uu vind ik het waarlijk niet aardig, dat na de reeds van de baten der O. I. M. sedert 1869 plaats gevonden hebben afschrijving van eenige millioenen guldens, heeren kommissarissen, na, in hunne berekening van de uitkomsten eener geregtelijke likwidatie, nog eens belangrijke reductiën der baten, uit pessimisme, te hebben volbragt, thans nog eens aan het slot hunner berekening negen procent van de verkregene einduitkomst korten, voor kwade kansen.

Zij berekenen dat de uitkomst zal zijn 44 procent, maar brengen die dan terug tot 40 procent.

Natuurlijk maken de 60 procent, die zij voor het geval van liquidatie volgens het aceoord berekenen, beter figuur tegenover 40 dan tegenover 44 procent.

Maar laden die heeren daardoor niet den schijn op zich, dat zij quand même willen betoogen, dat het accoord veel voordeeliger is?

Uit de resumes der door mij, altoos volgens de gegevens van heeren kommissarissen gemaakte berekeningen, blijkt:

dat de crediteuren op ultimo Junij 1876 (tijdstip van afloop dei-liquidatie in den toestand vaw. faillissement\') zullen ontvangen:

a. ingeval van behoud van het faillissement . . . ƒ 3,804,600

(uitmakende nagenoeg 44 procent van het geverifieerd bedrag hunner vorderingen)

b. ingeval van aanneming van het accoord. . ... n 1,889,200

(uitmakende nagenoeg 30 procent van die

vorderingen) _____

Alzoo in het eerste geval 14 procent meer of . . . ƒ 915,400

Degenen die voorheen beweerden, dat de aanneming van het accoord verkieslijk was, omdat men daardoor spoediger en meer in korten tijd in handen zou bekomen, behooren, met het oog op deze cijfers, wel te strijden voor het verwerpen van het accoord, nu kommissarissen zeiven

-ocr page 275-

11

hebben erkend, dat de eeiste uitkeering, noch meer, noch spoediger geld zal uitleveren; — want die verwerping belooft meer eu dus spoediger geld, en wel een verschil van 14 procent in 1876.

Nu zullen die eenzijdige pleiters welligt volte face maken en beweren, dat men de scliooue toekomst voor een minder schoon heden niet behoort op tc offeren; want dat het dan toch blijkt;

dat het faillissement met de opbrengst van de som van ƒ 3,804,600 alles heeft opgeleverd; —

en daarentegen:

dat het aceoord nog sueecssief zal opleveren ƒ 1,939,969 ,

dus nogmaals 30 proeent;

zoodat de crediteuren tot 1881 zullen genieten een

totaal van 60 procent of.........„ 3,829,169

en alzoo meer 16 procent of.........ƒ 1,034,569

Doch indien men in aanmerking neemt, dat de uitkeeringen in 1877 tot Junij 1881 jaarlijks niet meer bedragen dan twee en een half procent; en men alzoo vijf en een half jaar moet wachten voor dat men de bijna 18 procent uit de restende som van ƒ 1,116,019 zal ontvangen, verliest deze cijferaantooning veel van zijne waarde.

De som van ƒ 915,-100, die het faillissement in Junij 1876 meer oplevert, a 6 procent \'sjaars geplaatst op rente, met rente op rente, wordt op uit0 December 1881 reeds cene som van ƒ 1,251,883 en is wegens die rente waard............ƒ 336,-t83

De successieve, volgens het accoord in 1877—1881 te ontvangen onbeduidende paijementen, te zamen bedragende ƒ 833,950, leveren wegens rente niet meer op dan . . . „ 139,303

Ilier is dus de renterekening in het geval van faillis-----

sement voordeeliger ten bedrage van........ƒ 197,381

bedragende ruim 3 procent der vorderingen, zoodat volgens de eigene cijfers van heeren kommissarissen het accoord slechts 13 procent meer voordeel oplevert.

Naar mijn oordeel is dat voordeel echter geheel denkbeeldig-, omdat bij het voordragen van gegevens, alles is geleverd, om de liquidatie in staat van faillissement met donkere en die van liquidatie volgens het accoord niet schoone kleuren te schetsen.

V\\ ie toch zal. lezende wat ik heb aangevoerd omtrent de taxatie en de winden der landerijen, kunnen vertrouwen, dat die landerijen, die steeds verlies gaven, in 1876—1881, jaarlijks ƒ 75,000 zullen opleveren aan winst, en dus over 6 jaren eene meerdere baat zullen aanbrengen van ƒ 450,000?

Wie zal, lezende wat ik ten aanzien van Djatiewangie en Pagongan heb vermeld, durven aannemen, dat deze ongelukkige ondernemingen eene meerdere baat zullen aanbrengen van ƒ 777,635?

Ik heb reeds aangetoond, dat de sommen niet in 1881, maar zelfs eerst in en na 1887 ten volle realisabel zijn; — zoodat indien ik naaide wezenlijkheid berekende, de renterekening voor het accoord ongunstiger zou zijn.

-ocr page 276-

12

Mij is niet bekend, dat de fabrieken Fagonyan en Djcdiewanyie l)eter zijn geworden dan vroeger, en het is niette denken, dat de onder schulden gebukt gaande ondernemers ze verbeterd hebben; — maar ik kan posiüef mededeelen, dat ik voor mij heb liggen, eenige door bestuurders der O. I. M., bij een drietal aan het Commité, waarvan ik in 1871 lid was, geleverde projekt-accoorden, overgelegde berekeningen van den loop der liquidatie, waarin de aflossingen van Djatiewang ie en Fagonyan op niet hooger waren gesteld dan te zameu op /quot;70,000 \'s jaars aan te vangen in 1877; — zoodat de hoofdschuld eerst in 1884! zou zijn afgelost cu dan pas met de afbetaling der rente zou worden aangevangen, die dan tot eene som van ƒ 441,473 zou zijn aangegroeid, waarvan de aflossing met de weder intusschen aangegroeide rente, eerst zou aflossen in 1895.

Eu toch deden de destijdige bestuurders reeds, naar mijn gevoelen, hun best, om de zaken in de toekomst door ecncn rooskleuriyen bril te bezien.

Eene geregelde, nu veronderstelde hooyere ajlomny van ƒ50,000 voor eene suikerfabriek is geene kleinigheid.

Ik durf haar gerust té betwijfelen; en aan te nemen, dat zij, die daaraan ligtvaardig gelooven, berouw zullen gevoelen.

Eene aflossing van f 50,000 \'s jaars beschouw ik reeds uls een zware taak. — Ware die zoo gemakkelijk, waarom zijn die ondernemingen dan zoo door schulden gedrukt?

Men zal welligt wijzen op beter beheer; — maar welke waarborg heeft men daarvoor? \'t Zijn altemaal beloften, die bestemd zijn, om ligtgeloovigen mede te sleepen; — maar dit niet zullen doen, degenen, die hun kalm oordeel vrij van impressieu weten te bewaren.

En zoo zal het ook gaan met den verkoop der landerijen der Oost-Indisc/te Maatschappij.

Men belooft verbetering, die onmogelijk is, zonder een groot ver-beierinyskapitaal, dat duchtig iu de fondsen der O. I. M. (der crediteuren) zou bijten.

Waarom wordt er, hoewel flaauwelijk, van verbeteriny en niet van verbeterinyskapitaal in de stukken melding gemaakt?

En toch, — wie durft anders te beweereu? — is verbeteriny voor de toekomst onmoyelijk zonder verbeterinyskapitaal.

Ik ben betrokken geweest als crediteur bij drie ondernemingen (amp;\';«-hemy, Tjepper en Goeniampier) die in liquidatie werden beheerd. Aanvankelijk kon men er billijke prijzen voor bekomen; hadde men die aangenomen, de crediteuren zouden zich thans gelukkig kunnen rekenen ; maar men hoopte op de toekomst en van haar op ho\'jyere verkuop-prijzen-, — eu ze werden, na eenige jaren opoffering van fondsen uit de baten des boedels, alle drie tegen veel lagere prijzen verkocht; en daarvan Simbany, in dit jaar, tegen eeu vierde van den, prijs, die men er vroeger voor kon bekomen.

Nu mag ik niet profeteren, dat het even yruwelijk zal toegaan met landen der O. I. M.; maar ik ben er vast van overtuigd, dat men thans hooyere prijzen voor die landen zal bekomen dan later.

Ik neem aan, wat op blz. 3 van het verslag van 6 September 1873

-ocr page 277-

13

vermeld is, dat, indien belialve de 4 ondernemingen der Nederlandsche handelmaatschappij en de 3 reeds ter verkoop aangebodene landen der O. I M., nog de 4 overige landen der O. I. M. in 1872 waren aangeboden, dit ruim aanbod van landen, van nadeeligen invloed zou kunnen zijn op den verkoopprijs der laatstgemelden; — doch daar staat tegenover, dat juist nu vooral veel vraag is naar kojjijlanden, omdat de koffijprijs zoo belangrijk gestegen is.

Welk verstandig koopman tracht niet, van vermeerderde spehulatie en waag naar zijne koopvaar te profiteren ?

Wacht een verstandig koopman, tot dat de vraag is verslapt?

Doch deze beschouwingen over en weder eens tegen elkander doende opwegen, blijf ik volharden bij mijne stelling, dat landerijen in heiteer van naamlooze vennootschappen minder voordeelig zijn, uithoofde van den aard van het beheer en de verantwoordelijkheid.

En de NederlandacJie handelmaatschappij handelt uit dien hoofde zeer in het belang harer aandeelhouders, dat zij zich van hare ondernemingen van dien aard ontdoet.

Maar meer nog blijf ik bij mijne stelling, dat landerijen in beheer van eene nadmlooze insolvente maatschappij, in liquidatie, moeten achteruitgaan.

Eii op grond daarvan durf ik vast testellen (geheel in tegeuoversteUing van heeren kommissarissen) dat de koffij landen, in 1873 , 74 en 75 verkocht, zullen opbrengen mmsiens f 700,000, en daarentegen verkocht in 1881, zelfs niet f 500,000; — omdat eene achteruitgang in produktie het dahhel nadeel heeft, de haten te verminderen,- en de administratieve lasten te verzwaren ; en dus van twee zijden knaagt aan de veronderstelde winsten, die zeer spoedig in verliezen overgaan, indien de produktie dalende blijft.

Maar nu zijn nog niet in de berekening opgenomen de administratiekosten, die over 5 jaren langer wel ƒ 200,000 zullen beloopen.

Pe door mij opgemaakte berekening geeft menig, weinig doordenkend, niet narekenend crediteur der O. I. M., licht over zijne financiële positie tegenover die maatschappij.

Zullen crediteuren, door voortzetting van den toestand van het faillissement , behalve de rente, f 989,057 aan kapitaal bekomen, dat is in wezenlijkheid bijna 15 .t procent van het kapitaal van ƒ 0,400,000; aan den anderen kant geeft het accoordhun van hun kapitaal geen cent, terwijl zelfs op de rente nog ƒ 30i,G20 te kort komt.

Zijn er nog lieden, die durven hopen op de homolog-atie van het accoord, op rehabilitatie?!

Ik ga thans over tot de meer gezette behandeling dan voorheen, van een ander onderwerp, in deze voor crediteuren zoo gewigtige zaak; de regten der crediteuren, ingeval van behoud van den toestand van faillissement. Ik begin met eenis^e wetsartikelen aan te teekenen.

-ocr page 278-

u

A.LGEMEENE BEPALINGEN DER WETGEVING (VOOK NEDERLAND).

Art. 14. Door geene handelingen of overeenkomsten kan aan de wetten . die op de publieke orde of goede zeden betrekking hebben, hare kracht ontnomen worden.

NEDERLANDSCil BURGERLIJK WETBOEK.

Ari. 1319. T)e schuldeischer eener hoofdelijke schuldverbintenis kan degenen der schuldenaren aanspreken, welke hij verkiest, zonder dat deze hem het voorregt van sclmldspiitsing kunnen tegenwerpen

Art. 1320. De vervolgingen tegen een der schuldenaren gerigt, beletten den schuldeischer niet, om ook tegen de overigen zijn regt te doen gelden.

Art. 139G. Die bij vergissing, of met zijn weten, iets ontvangen heeft, dat heur niet verschuldigd was, is verpligt het niet verschnldigde terug te geven, aan dengene, van wien hij hetzelve heeft ontvangen.

Art. 1398. Degene, die ter kwader trouw iets ontvangen heeft, hetgeen hem niet verschuldigd was, moet hetzelve teruggeven met de interessen en vruchten, te rekenen van den dag der betaling; en zulks onverminderd de vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien de zaak eenige vermindering heeft ondergaan.

Art. 1401. Elke onregtmatige daad, waardoor aan een ander schade wordt toegebragt, stelt degenen, door wiens schuld de schade veroorzaakt is, in de verpligting om dezelve te vergoeden.

Art. 1402. Een ieder is verantwoordelijk, niet alleen voor de schade, welke hij door zijne daad, maar ook die, welke hij door zijne nalatigheid of onvoorzigtigheid veroorzaakt heeft.

Art. 1403. Men is niet alleen verantwoordelijk voor de schade, welke men door eigen daad veroorzaakt, maar ook voor die, welke veroorzaakt is, door de daad van personen, voor welke men aansprakelijk is, of door zaken, welke men onder zijn opzigt heeft.

De meesters en degenen, die anderen aanstellen, tot de waarneming hunner zaken, zijn verantwoordelijk voor de schade, door hunne dienstboden en ondergeschikten veroorzaakt in de werkzaamheden, waartoe zij gebruikt worden.

Art. 1433. De schuldenaar van eene schuld, die op interessen loopt, kan, buiten de toestemming van den schuldeischer, de betaling, welke hij doet, niet doen verstrekken ter aflossing van de hoofdschuld, bij voorkeur van voldoening der interessen.

De betaling, die gedaan is op de hoofdsom en interessen, maar waarmede de geheele schuld niet is afgedaan, strekt in de eerste plaats ter voldoening der interessen.

Art. 1834. De lasthebber mng niets doen, hetwelk zijne last te buiten gaat.

-ocr page 279-

15

Art. 1^38. De lasthebber is niet alleen aansprakelijk -.vegens kwaï.d opzet, maar ook wegens verzuimen, welke hij bij het volvoeren van zijnen last mogt hebben gepleegd. Niettemin wordt de verantwoordelijkheid wegens verzuimen minder streng toegepast, ten aanzien van degenen, die eene last om niet op zich neemt, dan van hem, die daarvoor eenige belooning ontvangt. \'

Art. 1840. De lasthebber is verantwoordelijk voor degenen, die hij tot de uitvoering van dien last in zijne plaats heeft gesteld;

2°. indien hem die magt verleend is, zonder aanduiding van eenen bepaalden persoon en degene, die hij daartoe gekozen heeft, blijkbaar onbekwaam of onvermogend is.

De lastgever wordt steeds verondersteld aan den lasthebber het vermogen te hebben gegeven, om een ander in zijne plaats aan te stellen, tot het beheer van goederen, welke buiten hot grondgebied des Koningrijks gelegen zijn.

NEDERLANDSCH WETBOEK VAN KOOPHANDEL.

Art. 6. Elk koopman is verpligt dagboek te houden, waarin van dag tot dag, naar orde des tijds, zonder witte vakken, tusschenregels of kantteekeningen, moeten worden aangeteekend zijne insehulden en schulden, de ondernemingen in zijnen handel, de trekkingen, acceptatiën of endossementen van wissels eu andere handelspapieren, zijne verbintenissen, en iu het algemeen alles wat hij ontvangt en uitgeeft, van welken aard het ook zij; -—■ onverminderd zoodanige verdere boeken, als in den koophandel gebruikelijk zijn, doch waarvan het houden dooide wet niet geboden is.

Art. 7. Hij is verpligt de brieven, welke hij ontvangt, te bewaren, en van degenen, welke hij afzendt, een kopijboek te houden.

Art. 8. Hij is verpligt, alle jaren, binnen de zes maanden van elk jaar, eenen staat en balans op te maken, in een afzonderlijk daartoe bestemd register in te schrijve» en eigenhandig te onderteekenen.

Art. 9. De kooplieden zijn gehouden hunne boeken dertig jaren lang te bewaren.

Art. 10. Men kan niemand noodzaken, om zijne boeken, balansenen verdere daartoe betrekkelijke papieren open te leggen, dan alleen ten behoeve van hem, die als erfgenaam, als belanghebbende in eene gemeenschap, als vennoot, als aansteller van factoors en bewindvoerders daarbij een regelmatig belang heeft, cn eindelijk in geval van faillissement.

Art. 11. In den loop van een regtsgeding kan de regter, op verzoek van een der partijen of zelfs van ambtswege, de openlegging der boeken bevolen, ten einde daarvan inzage of een uittreksel te doen nemen, voor zooveel het punt in geschil betreft.

Art. 44. De vennootschap (naamlooze) wordt beheerd door daartoe door de vennöoten aangestelde bestuurders, deelgenooten of anderen, al dan niet loontrekkende, met of zonder toezigt van kommissarissen.

Art. 45. De bestuurders zijn niet verder verantwoordelijk, dan ter zake van de behoorlijke uitvoering van den aan hen opgedragen last.

Zij zijn, uit kracht der verbindteuissen van de vennootschap aan derden niet persoonlijk verbonden.

-ocr page 280-

16

Indien zij echter eene of andere der bepalingen van de acte of van de nadere veranderingen in de voorwaarden overtreden, ziju zij, jegens derden, ieder hoofdelijk en voor liet geheel aansprakelijk voor de schade, welke die derden daardoor hebben geleden.

Art. 47. Zoodra het aan de bestuurders is gebleken, dat het maatschappelijk kapitaal een verlies van vijftig ten honderd heeft ondergaan, zijn dezelve vcrpligt daarvan aankondiging te doen, in een daartoe ter griffie van de arrondissements-regtbank aan te leggen register, mitsgaders in de nieuwspapieren bij art. 28 vermeld.

Indien het verlies vijf en zeventig ten honderd beloopt is de vennootschap van regtswege ontbonden, en zijn de hestuurders persoonlijk en hoofdelijk jegens derden verantwoordelijk vooralle verbindtenissen, welke zij, nadat het bestaan van die vermindering aan hen bekend was of moest bekend zijn, hebben aangegaan.

Art. 48. Bij de acte mogen geenc vaste renten worden bedongen. De nitdeelingen geschieden uit de inkomsten, na aftrek van alle uitgaven.

Art. 53. Indien de werkzaamheden der kommissarissen zich blootelijk tot een toezigt over de bestuurders bepalen, en zij alzoo in geen geval deel nemen aan eeuig beheer, kunnen zij bij de acte worden gemagtigd, om de rekening en verantwoording der bestuurders, namens de vennooten op te nemen en goed te keuren.

In het tegenovergestelde geval moet de opname en goedkeuring door de vennooten of daartoe bij do acte aangewezene personen geschieden.

Art. 55. De bestuurders zijn verpligt eenmaal \'sjaars aan de vennooten opgave te doen van de winsten en verliezen, door de vennootschap in het afgeloopen jaar gehad of geleden.

Die opgave kan geschieden, hetzij in cene algemeene vergadering, hetzij door de toezending van eenen staat aan iederen vennoot, hetzij door eene aan de vennooten aangekondigde ter visie ligging der rekening, gedurende zekeren bij de acte bepaalden tijd.

Art. 56. Een ontbondene vennootschap wordt door de bestuurders vereffend, ten ware deswege bij de acté eene andere manier ware voorgeschreven.

Art. 802. De balans moet inhouden de opgave en waardeering van alle roerende en onroerende goederen van den gefailleerde, den staat der schulden en inschulden, met vermelding van de namen der schuldenaren en schuldeischers, en bijvoeging van zoodanige aanwijzingen, als waaruit de staat zijner zaken kan worden beoordeeld.

Art. 769. Het faillissement vangt aan op den dag van aangifte van den schuldenaar, enz.

Art. 923. Indien binnen den tijd van eene maand, na de weigering der surseance van betaling, na derzelver intrekking, of na verloop van den tijd waardoor dezelve verleend was, het faillissement van den schuldenaar op den voet van artikel 769 en den eersten titel van dit boek aanvangt, worden de termijnen bij de artikels 773, 774, 775 en 776 vermeld, geacht te zijn ingegaan van den dag, waarop het verzoekschrift, volgens art. 902 (ter verkrijging van surseance) bij de arron-dissemsnts-regtbank is ingediend.

Art. 773. Alle op den dag van den aanvang des faillissements nog

-ocr page 281-

17

niet opeischbare schulden, welke de schuldenaar betaald heeft, binnen 40 dagen, vóór den bij artikel 769 vermelden dag, worden in den boedel teruggebragt.

Art. 774. Pand of hypotheek, binnen den tijd van veertig dagen, voor den aanvang van faillissement, door den schuldenaar verleend is nietig, in de twee volgende gevallen:

1quot;. indien dezelve is verleend tot waarborg van voor dien tijd aangegane verbintenissen;

3°. indien het, tot waarborg van binnen voorschreven termijn aangegane verbintenissen is toegestaan, en niet dadelijk bij de oorspronkelijke overeenkomst is gevestigd.

Art. 777. Alle akten, waarbij de schuldenaar den eigendom van roerende en onroerende goederen, onder eenen bezwarendeu titel heeft overgedragen, en in het algemeen alle handelingen, hoe ook genaamd, op welken tijd ook gedaan, kunnen op de vordering der schuldeischers worden vernietigd, indien zij bewijzen, dat dezelve van beide zijden, ten bedriegelijke verkorting van de regten der schuldeischers hebben plaats gehad.

Art. 835. De gefailleerde is bevoegd om aan zijne gezamenlijke schuldeischers een accoord aan te bieden.

Art. 845. De schuldeischers enz. kunnen zich tegen de homologatie verzetten enz.

Het verzet tegen het accoord zal onder anderen daarop gegrond kunnen zijn, dat de baten des boedels aanmerkelijk te boven gaan de som, bij het accoord bedongen.

Art. 871. De curators zijn bevoegd, om met vergunning van den regter-commissaris, vóór het sluiten der rangschikking der crediteuren, uit de daartoe beschikbare gelden, voorloopig uitdeeling of uitdeelin-gen te doen.

NEDEELANDSCH INDISCH BURGERLIJK WETBOEK.

Art. 1171. Hypotheek kan alleen bij authentieke acte worden verleend; uitgezonderd in de gevallen bij de wet uitdrukkelijk aangewezen.

Art. 1172. De verkoop, cessie en toedeeling eener hypothekaire schuld kunnen alleen bij authentieke acte geschieden.

Art. 1179. De inschrijving der hypothekaire verbanden moet geschieden in de daartoe bestemde openbare registers.

Bij gebreke van die inschrijving heeft de hypotheek geen kracht hoe-genaamd, zelfs niet ten opzigte van schuldeischers die geen hypothecair verband hebben.

Art. 1150. Pand is een regt hetwelk de sehuldeischer verkrijgt op eene roerende zaak, enz.

Art. 1151. Ten opzigte van schulden, meer dan honderd gulden bedragende , heeft geen pandregt plaats, tenzij daarvan opgemaakt zij eene schriftelijke acte, van eene zekeredagtcekening voorzien, overeenkomstig artikel 1880, enz.

Art. 1880. Onderhandsche acten hebben ten aanzien van hare dag-teekening tegen derden geene kracht, dan van den dag, dat dezelve op

-ocr page 282-

18

de wijze door den gouverneur te bepalen, door eenen openbaren ambtenaar zijn geviseerd en geboekt enz.

BEPALINGEN OMTRENT DE INVOERING DEK WETGEVING IN N. I.

Art. 31. De verkoop, cessie en toedeeling eener hypothekare schuld, bedoeld in art. 1173 B. W. kunnen alleen geschieden bij geregtelijke acte, opgemaakt overeenkomstig

Art. 36. Omschrijft den vorm der geregtelijke acte.

Uit de datuteu dtr Oost-Indische maatschappij teeken ik van de naver-melde artikelen, als in verband staande met de regten, die de crediteuren zullen kunnen doen gelden, het een eu ander aan.

Art. 6. De aandeelen zullen gesteld worden op naam.

Ieder deelhebber zal of zelf, of bij gemagtigde een onbeperkt domicilie moeten kiezen te Amsterdam.

Deze bepaling is ook van toepassing in geval van overgang van aandeelen.

Art. 7. Zoolang het volle bedrag der aandeelen niet is aangezuivérd. zal geen overdragt, anders dan met voorkennis en goedkeuring van het Algemeen bestuur te Amsterdam mogen geschieden.

Art. 8. De maatschappij heeft haar hoofdbestuur te Amsterdam.

liet hoofdbestuur bestaat uit vijf kommissarissen en twee directeuren.

Het hoofdbestuur heeft de magt, om een zijner leden, onder den titel van kommissaris-directeur, tot mede directie der maatschappij te delegeren, alsmede om een of meer personen, op voordragt van directeuren, als agenten der maatschappij aan te stellen en dezelven te ontslaan.

Het kantoor te Amsterdam wordt door twee directeuren beheerd, da f te Batavia door twee of drie administrateurs.

Art. 10. Commissarissen zijn in geen geval, wegens de daden en nalatigheden van directeuren, administrateurs of agenten aansprakelijk. Zij en directeuren, administrateuren en agenten zijn niet aansprakelijk voor malversatiën van anderen.

Art. II. Commissarissen hebben ten allen tijde toegang tot de kantoren en boeken der maatschappij, enz.

Art. 13. Ingeval van vacature in liet hoofdbestuur voorziet daarin de algemeene vergadering van deelhebbers.

Art. 14. Ingeval van vacature van een der administrateuren, geschiedt de vervanging bij beslotene brieven van wege het hoofdbestuur, behoudens homologatie van deelhebbers in algemeene vergadering.

Art. 16. Administrateuren te Batavia gedragen zich naar de instruc-tiën, welke op voordragt van het hoofdbestuur, door deelhebbers in algemeene vergadering worden vastgesteld, en intusschen naar de besluiten en instruction van het hoofdbestuur.

Art. 17. Commissarissen en administrateurs vergaderen te Batavia minstens eenmaal \'s maands.

Art. 18. In de algemeene vergaderingen van aandeelhouders wordt beslist bij meerderheid van stemmen der tegenwoordigen.

-ocr page 283-

19

Art. 19. De directeuren te Amsterdam hebben gezamenlijk de teeke-ning voor de maatschappij en zijn bijzonder gelast met de werkzaamheden van het kantoor.

Zij mogen de rentebetalingen en aflossingen niet garanderen van negotiation, die zij voor rekening van derden aangaan; en evenmin geld-leeningen doen voor rekening der maatschappij, zonder uitdrukkelijke toestemming van het hoofdbestuur, daartoe door de algemeene vergadering van aandeelhebbers gemagtigd.

Art. 26. De administrateurs te Batavia mogen niet anders, dan onder voorkennis en goedkeuring van het hoofdbestuur aangekochte of gehuurde goederen verkoopen of verhuren

ylrt. 27. Het is aan directeuren en administrateuren verboden eenige zaken of administratien van gelijken aard , als die der werkzaamheden van de maatschappij, op zich te nemen; — tegen dit verbod gehandeld hebbende zullen, al de voordeden daaruit voort gesproten komen ten behoeve der maatschappelijke kas.

Art. 29. Bij aldien door onverhoopte verliezen en na geheele uitputting der reservekas, liet kapitaal der maatschappij eene vermindering van dertig procent mogt hebben ondergaan, zal de maatschappij onverwijld hare werkzaamheden moeten staken, ten ware de deelhebbers het verloren kapitaal wederom mogten willen aanvullen, of dat er termen bestaan, om met het verminderd kapitaal der maatschappij de zaken voort te zetten.

Na de sluiting zal, zooveel mogelijk, liquidatie van alles plaats hebben; doch het bestuur m Nederland en in Onst-Iudie zal met de voortzetting der loopende zaken, met het bestaande fonds, ten koste der maatschappij blijven belast, op den voet, als in algemeene vergadering zal worden bepaald.

Art. 30. De boeken te Amsterdam en te Batavia worden jaarlijks op den laatsten December afgesloten.

Binnen twee maanden daarna zenden kommissarissen en administrateuren te Batavia eene balans met verslag in.

De generale balans der maatschappij wordt binnen twee maanden, na ontvangst, door directeuren te Amsterdam opgemaakt. De balans is onderworpen aan de arrestering door het hoofdbestuur, en wordt door kommissarissen en directeuren onderteekend.

De balans is verder onderworpen aan de visie, goedkeuring en arrestering door aandeelhouders en algemeene vergadering.

Op de algemeene vergadering van aandeelhouders wordt tevens bepaald , welk dividend uit de gemaakte winsteu aan de deelhebbers zal worden betaald.

Art. 32. Een tiende van de zuivere winst wordt afgehouden en genoten door kommissarissen, en directeuren te Amsterdam, administrateurs op Java en de agenten in Nederland.

Art. 37. Zaken, waaromtrent bij de statuten niet is voorzien, worden uitgemaakt bij algemeene vergadering van aandeelhouders.

-ocr page 284-

20

De couclusiën waartoe ik, bij het letten op de vermelde wets- en statuutsartikelen, kom, zijn de navolgende,

Ten Eersten :

De Oost-Lidisclie maatschappij van adminisfrafie m lijfrente, lieeft als naamlooze vennootschap lastgevingen verleend:

1°. aan de algemeene vergadering van aandeelhouders, voor zooveel betreft de meest kardinale onderwerpen, zooals statuuts-ver-anderingen, het uitreiken van instruction, liet verleeuen van bijzondere bevoegdheden, .in niet voorziene of in genoemde gevallen; benevens de goedkeuring en vaststelling der halans, der winst- en vevliesrekening, der dividenden, der toe te kennen helooning aan kommissarissen, directeuren, administrateuren en agenten ;

3quot;. aan de kommissarissen en directeuren gezamenlijk (onder den titel van hoofdhestuur in het statuut oolegiaal genoemd), voor de beslissing voorloopig ten aanzien van loopende zaken, die niet tot de bevoegdheid van directeuren alleen behooren, het toe-zigt over de handelingen van administrateuren en agenten, en het geven van voorloopige algemeene instruetiën of bijzondere instructiën voor bijzondere gevallen, het in de eerste plaats onderzoeken en arresteren der halans en winst- en ver-liesrekening, en van hetgeen daaruit voortvloeijen moet.

3°. aan de kommissarissen in het hij zonde)\', voor het toezigt over de verrigtingen der directeuren, over het beheer der maatschappij in zijn geheel; met de bevoegdheid, om dat toezigt uit te oefenen ten allen tijde en voor onderzoek van de boeken en hetgeen verder tot de administratie behoort; en om het toezigt zelfs uit te strekken tot medebeheer.

4°. aan de directeuren tot het voeren van liet gewoon beheer, naar door de algemeene vergadering of het hoofdhestuur gegevene voorschriften, voor zoover het statuut zelve niet tot rigtsnoer heeft te gelden; — alsmede tot het houden van toezigt op het beheer door administrateuren of agenten, en het geven aan dezen van instruetiën voor bijzondere zaken.

5°. aan de administrateuren, om in Indie de zaken dei O. I. M. te beheeren naar de doorloopem e of bijzondere instructiën, uit de statuten, de besluiten der algemeene vergaderingen, de lastgevingen door het hoofdhestuur eu die door directeuren, geëmaneerd.

Deze magtsverdeelingen hebben voorzeker iets gebrekkigs, door herhaling van dezelfde magt ouder diverse lasthebbenden; — omdat ze daardoor de bijzondere verantwoordelijkheid van den ondergeschikte dekken, door de verantwoordelijkheid van het hooger geplaatste gezag , wanneer deze heeft goedgekeurd.

Indien toch de balansen, opgemaakt door directeuren en administrateuren, zijn goedgekeurd en gearresteerd, eerst door het hoofdhestuur en daarop volgend door de algemeene vergadering, dan zijn directeuren en administrateuren daardoor in hunne verantwoordelijkheid tegenover de naam-

-ocr page 285-

21

looze vennootschap gedekt; en is dit eveneens het geval met het lioojdheduur zelve, hetwelk de algemeent vergadering achter zich heeft gehad.

De verantwoordelijkheid tegenover de naanilooze vennootschap komt alsdan, voor zooveel de balans, de wimt- en verliesrehenuKj, de óAvidenden , de helooningen uit de winst betreft, neder op de algemeene vergadering.

Maar hierdoor kan , wat die onderdeelen van Let beheer betreft, niet worden te kort gedaan aan de verantwoordelijkheid jegens derden en ik bedoel hiermede de crediteuren.

Indien het toch komt te blijken, dat de balans niet naar behooren was opgemaakt, dat er bij de winst- en verliesrekening was opgegeven eene winst, die niet heeft bestaan, dat er dividenden en helooningen uit winsten zijn uitgekeerd, die niet beschikbaar waren, dan kunnen derden, die niet hebben medegewerkt, die zelfs van de balans en het gevoerd beheer onkundig bleven, door de goedkeuring en arrestering door de algemeene vergadering niet worden verkort in hunne regten, die uit de publieke orde voortvloeijen.

Artikel 14 der algemeene hepalinqen der weUjcving, waarborgt den crediteuren het behoud van hunne regten bij artikel 1396 en 1398 B. W. en artikel 777 JT. v. K.

Indien te bewijzen is, dat de dividenden en helooningen, krachtens artikel 49 W. v. K. en artikel 30 en 32 St. niet hadden behooren te zijn betaald, hebben aandeelhonders, kommissarissen, directeuren en administrateuren in hun privé gelden genoten en behooren die terug te betalen.

Voor die terugbetaling van het door hen allen verschuldigde zijn jegens crediteuren hoofdelijk verantwoordelijk alle aandeelhouders, voor zooverre zij in de algemeene vergadering tot de onregtmatige betaling hebben medegewerkt; — de kommissarissen en directeuren die de balansen hebben goedgekeurd en voorloopig gearresteerd, en zelfs de administrateuren voor zoover zij in de door hen opgemaakte balansen hebben medegewerkt, tot het doen ontstaan der onregtmatige betaling.

Slechts de aandeelhouders die niet in de algemeene vergadering daartoe hebben medegewerkt, zijn deswege niet verantwoordelijk; — ook uithoofde van de bijzondere bepaling in artikel 40 W. v. K., luidende;

n De vennooten of houders der actiën of aandeden zijn niet verder n aansprakelijk dan voor het volle bedrag derzelven.quot;

AVelligt kunnen de aandeelhouders die icel in de algemeene vergadering zijn tegenwoordig geweest, hunne verantwoordelijkheid afweren op grond van datzelfde art. 40 W. v. K. en tevens voor zich inroepen art. 1838 B. IV. omdat zij geene bijzondere belooning genoten hebben voor hunne werkzaamheden in de algemeene vergadering.

Doch het hoofdbestuur, de kommissarissen als belast met toezigt en beheer, de directeuren als de dagelijksche beheerders en zamenstellers van de balans en whist- en verliesrekening, kunnen, dunkt mij, de hoofdelijke verantwoordelijkheid zich niet afwasschen, die voortvloeit uit art. 1402 B. W. en art. 44 en 45 //\'. v. K. die over bestuurders van naam-looze vennootschappen eu hunne verantwoordelijkheid in het bijzonder handelen.

-ocr page 286-

■22

Ik meen volledig te hebben aangetoond:

1°. f/at de aandeelhouders verpl\'ujt zijn oureytmatig yeaotm dividenden terug te betalen.

quot;2°. dat de kommmarissm en directeuren respectievelijk over de jaren waarvan zij de balansen hebben gearresteerd, hoofdelijk aan-sprakeljk zijn voor de terugbetaling.

\'iquot;. dat de administrateurs evenzoo hoofdelijk aansprakelijk zijn, voor zoover zij door de, door hen opgemaakte balansen hebben aanleiding gegeven, tot de onregtmatige betalingen.

ÏEN TWEEDEN.

Indien bewezen wordt dat de balansen, winst- en Berliesrekeningen onjuist zijn; en dat die, ten regte opgemaakt, aautoonen, dat de O. LM. van A. en L. reeds in verledene jaren ongunstig stond; (welk bewijs eenvoudig te leveren is, door de opgemaakte balansen te redresseren) dan treden in het belang der crediteuren op art. 47 VV. v. K. art. 29 St. en weder art. 1403 B. W.

Blijkt het dat de bestuurders (kommissarmen en directeuren) door vergissing, nalatigheid, niet hebben gedaan, wat zij hadden behooren te doen, (namelijk van den ongunstigen toestand der vennootschap aankondiging te doen, zich te onthonden van nieuwe zaken te doen, en te zorgen dat öf het maatschappelijk kapitaal werd aangevuld, óf de vennootschap ontbonden en geliquideerd werd), dan treedt weder hunne hoofdelijke verantwoordelijkheid op, voor de verliezen, door crediteuren bij de maatschappij verloren, ten gevolge van het doen van zaken met haar, na het tijdstip, waarin de bestuurders hebben gedwaald of nalatig zijn geweest. De wet op zich zelve, en in haar verband met het statuut der maatschappij, doen, ten opzigte van die hoofdelijke verantwoordelijkheid beslisserfd uitspraak.

En zonder twijfel zijn de administrateurs in hut ie weder alsmede hoofdelijk verantwoordelijk, indien het blijkt, dat Jumne onjuiste balansen tot de vergissing en nalatigheid hebben medegewerkt.

Iemand, ilie, zoo als ik, in Januarij 1867 gelden aan de O. I. M. (kantoor Batavia) toevertrouwde, omdat ik op hare soliditeit mogt rekenen, terwijl dat kantoor door annonces in de couranten tot het toevertrouwen van gelden noopte, heeft alsdan regt van verhaal, zoowel op de kouimissarissen, als op de directeuren en de Indische administrateuren, voor zooveel, kapitaal en rente, als blijken zal, door mij, ten gevolge van het faillissement te worden verloren;— indien ik het bewijs lever, dat de Oost-Indische maatschappij vóór dien datum reeds 30 of 50 of 75 procent had verloren van haar maatschappelijk kapitaal. Dit regt van verhaal behoeft niet betwijfeld te worden.

Het is het eenig, maar een krachtig regt, hetwelk de wetgever heeft gevestigd ten behoeve van den crediteur, die, behalve door omwegen en vertrouwelijke mededeelingen, niet kan bekend zijn met den toestand der naamlooze vennootschap, en die, zonder die wettige bescherming, te gereedelijk slagtoffer zou worden van zwendelarij.

Indien men mijne vorige brochures en daaronder meer bepaaldelijk de eerste en de vierde leest, en daarbij voegt de jongste mededeeling van

-ocr page 287-

23

het tegenwoordig hestuur, waaruit blijkt, dat, zonder rauipeu ut\' eem-klapsche tegenspoeden, de haten der Oost-Tndisclie maatschappij niet meer

tegenwoordige waarde hebben dan.........f 3,804,600

terwijl de latten bedragen.......f 6,400,000

en liet verlies van het maatarJiappcVijh kapifanl . „ 2,500,000

Te zamen.....ƒ 8,900,000

Zoodat nu blijkt, dat eene som van.......„ 6,095,400

aan verlies is geleden, dus 3? maal het maatschappelijk kapitaal; dan zal men het niet inoeijelijk kunnen achten,

om te bewijzen dat in 1866 of 1867 , dus slechts 3 a 4 jaren voor de aanvraag der surséance, reeds verloren was 30 procent van het maatschappelijk kapitaal, of slechts . « 750,000

want er zullen, zonder rampen, wel meer dan 3 of 4 jaren

noodig zijn geweest, om het meerdere of......f 5,345,000

te verliezen.

Jhr. Mr. Junius van IIemert . de Indische administrateur in 1870 , zou, volgens de in mijne vierde brochure aangehaalde Indische berigteu , immers zelf hebben verklaard, dat in 1863, de zaken der O. I. M. reeds zoo slecht stonden, als tijdens de aanvraag der surseance in 1870 : ja. dat reeds in 1848 de zaken zeer slecht stonden.

TEN DERDEN.

Niemand , die eenigzins met de zaken der O. I. M. zich in de laatste jaren heeft ingelaten, betwijfelt het, dat zoowel in Nederland als in Indie , gedurende de 40 dagen, vóór de aanvrage der surseance van betaling , hebben plaats gehad vervreemdingen van gelden en waarden. die vallen binnen de termen van art. 773 en 774 van het W. v. K.

Ik verwijs daaromtrent naar mijne vorige brochures, waarvoor ik de gegevens heb geput nit de Indische berigteu eu uit stukken, welke ik, als lid van hel Commité van crediteuren in 1870, onder de oogen heb gehad.

Er zijn kapitale sommen, miUioenen in ludie , aan anderen, uit de haten der O. T. M. aan bevoorkenrde crediteuren toegekend, tot achade van de overige lijdende crediteuren; deze baten hebben bestaan in geld, nhligatien en gewone sehuldvorderingen op derden, iu Jiypothecaire tcjinld-vorderingen, die ten name en hate stonden van de O. I. M. zelve.

In eene brochure is tegen den wederhihrmg dier IiiipotJielcen in den boedel der O. I. M. geprotesteerd, op grond dat de cessien dier hypotheken zouden zijn leveriiu/en, van hetgeen reeds lang te voren verkocht was.

Ik heb tegen dat protest eene, dunkt mij, zeer afdoende vraag te stellen, namelijk „ heeft die vroegere verkoop plaats gehad hij yeregtelijke acte ?

Zoo niet (en in de vele gevallen, die mij .bekend zijn, moet de vraag negatief beantwoord worden) dan treedt hier op art. 33 van de Nederl. Ind. overgangsbepalingen, hetwelk als regel van publieke orde stelt,

-ocr page 288-

24

„ de verkoop, cessie en toedeéliiig eener hypotJiekaire schuld kunnen dllem bij geregtelijke acte geschieden.quot;

De wet noemt hier drie zaken: verkoop, cessie en toedeeling van die schuldvorderingen, behalve dat zij in artikel 1171, afzonderlijk het ver-leenen (vestigen) van hjpotheek noemt.

Een bepaald onderzoek der plaats gevonden hebbende vervreemdingen is niet moeijelijk, omdat men veronderstellen mag , dat in de termijn van 40 dagen boek zal zijn gehouden; maar men zou, ook zonder dat, door eene vergelijking der van ultimo December 18fi9

en opgemaakt in Junij 1870 (datum van aanvrage der surseance) er spoedig achterkomen.

Overigens geven de openbare registers en acten der hypotheken het middel aan de hand, om de hypotheken, die gecedeerd zijn, te kennen.

Indien -werd bewezen , dat de administrateuren der O. I. M. kantoor Batavia, reeds in den aanvang van 1870, en geruimen tijd voor het vertrek van Jhr. Mr. F. Junius van Hemert eene conferentie hebben gehad met andere personen, uit den handel en de regtsgeleerden, waarin zij de moeijelijkheden, waarin het kantoor Batavia destijds verkeerde , hebben bekend gemaakt, en om ad vies hebben gevraagd; indien werd bewezen, dat het advies is geweest om de zaken te staken, en werd bewezen, dat desniettegenstaande met het doen van zaken, het opnemen van gelden, het trekken van wissels en het ontvangen van geld daarvoor, het vervreemden van fondsen en andere waarden, had plaats gevonden, zou dan niet op de Indische administrateuren volgsns artt. 1401, 1402 B. W. als artt. 45, 774, 777 W. v. K. kunnen worden verhaald, wat sedert zoodanige conferentie is vervreemd ?

Met het oog op art. 31 van liet statuut der maatschappij vermeen ik de vraag te mogen opperen, of de administrateuren te Batavia bevoegd waren, de hoofdsom en rente van geldleeningsn tusschen derden, door hunne bemoeijenis gesloten, te garanderen?

Immers onder de geverifieerde schuldvorderingen zijn er onderscheidene geweest, wegens zoodanige garantie van hypothekaire schuldvorderingen tusschen derden, en aan welke garantie bevrediging is gegeven, uithoofde de verbondene goederen bij uitwinning een tekort, hebben opgeleverd voor de schuldeischers.

Waren de administrateurs daartoe niet bevoegd, dan zullen, zij, meen ik, het aan de O. I. M. berokkende nadeel behooren te vergoeden.

Daarenboven, zouden de schuldeischers hen, in privé, dunkt mij, kunnen aanspreken, voor het verlies dat zij bij de O. I. M. lijden.

Immers blijven administrateurs in privé verantwoordelijk, voor de nadeelige gevolgen van onregtmatige verrigtingen als dienaren der O. I. M.

Nog ecu paar andere vragen,

Hebben bij de cessien van hypotheken enz. geene onregelmatige handelingen, ten nadeele der O. I. M. of de in souffrance geblevene crediteuren, plaats gehad, die behooren te worden hersteld, of door de administrateuren vergoed? bijv. de cessie van

a. eene grootere,

-ocr page 289-

25

h. eene andere schuldvordering, van heter gehalte-, •

c. met eene hoogere rente,

dan waarop de begunstigde zoogenaamde geadministreerden of depo-sitarissen aanspraak hadden?

De O. I. M. (kantoor Batavia) trok immers, in menig geval, eene hoogere rente, volgens de hyposheek of andere akten op haren naam, dan de rente, die zij bij rekening-eouraut toekende en met hare schuld-eischers gecontracteerd had.

Ik verineen genoegzaam te hebben aangetoond, dat indien crediteuren van wettelijke regten, die ik hiervoren beschreven heb, geen afstand doen, door eene onvoorzigtigv handeling, waarbij deze afstand stilzwijgend wordt geacht te hebben plaats gevonden, voor hen, boven en behalve hetgeen het fonds der O. I. M. zelve kan opleveren, nog veel te verkrijgen zal overblijven van aandeelhouders, kommissarisseti, directeuren, indische administrateuren; waaronder men beweert vele millionnairs aanwezig te zijn, die waarlijk wel wat van hunnen overvloed voor eene goede zaak kunnen afzonderen.

Daarom vermeen ik nogmaals crediteuren te mogen waarschuwen en toe te roepen;

Neem geen accoord aan.

TVat het fonds der O. T. M. zelve kan opleveren, kan n niet ontgaan. Be eerste uitkeering in den toestand van faillissement zal niet minder, niet later plaats vinden, dan volgens het accoord. Het accoord zal n geen penning voordeel uit de fondsen der maatschappij doen verkrijgen. Gij hopt naar mijn gevoelen eerder gevaar, er minder nit dat fonds door te verkrijgen.

Door het accoord aan te nemen, loopt gij gevaar uwe verdere regten te verliezen.

Ik heb menig regtsgeleerde gehoord. De gevoelens loopen uiteen.

Men heeft mij medegedeeld, dat onder de Nederlandsche wetgeving nog nimmer een regterlijk gewijsde is gevallen, hetwelk beslist: of de toestand van faillissement door een accoord ophoudt, wat betreft de regten van crediteuren tot het eischen van herstel van onregehmtiyheden en van verhaal op nalatige bestuurders.

Er zijn regtsgeleerden, die meenen dat deze vraag bevestigend, maar ook dat zij ontkennend moet worden beantwoord.

Bij gemis van een regterlijk gewijsde, waarnaar zou kunnen worden opgezien, bij verdeeldheid onder regtsgeleerden, raad ik af regten in gevaar te brengen.

Bewaar voorzigtigheidshalve uwe regten.

Niets belet u later, met de betrokkene verantwoordelijke bestuurders en administrateuren eene onderhandsche schikking aan te gaan, indien zij, ziende dat gij van uwe regten gebruik maakt, n zoodanige schikking voorstellen.

Maar verzuim niet, om, zoodra het accoord niet zal zijn tot stand gekomen, van uwe regten gebruik te maken.

-ocr page 290-

2(i

Jhr. Mr. J. P. .van Hemert bood, blijkens de indisohe bei\'igten, aan eene groep van crediteuren eene som van ƒ 350,000 aan. Dezer dagen vernam ik, dat reeds andere onderhandelingen hebben plaats gevonden , om crediteuren schadeloos te stellen.

En ik vertrouw er op, dat de ■oerantiooordelijken en aamprakelijkeu, de voorkeur zullen geven aan eene minnelijke schikkiny , die crediteuren zal bevredigen, boven eene zee van processen, die niet slechts ben meer zullen kosten, maar welligt eeneu onaangenamen nasleep zullen hebben.

Het zal zeker niet onbekend zijn, dat eene groep van wLsselhouders reeds geruimen tijd heeft aangevangen, de bestuurders der O. I. M. van het Jaar 1 870 in regten aan te spreken;—en dat er drie onderscheidene regtsgeleerde adviezen bestaan, die de aansprakelijkheid dier /mtunrder» hoven allen twijfel verheffen.

Zül ile regler een uccoord homologeren, helweilv den crediteuren niets van hun kapilnal belaall en zelfs niet de renlc len volle\'?

Zal de reëler daarloe overgaan, indien daarenboven, iJooi\'

~ c1 7 \'

die homologalie, aan de crcdileuren zou worden belet,, hunne meerdere reglen, Ier waarde van /6,7()4,(»0i in 1881 , volgens de regelen der wel uil le oel\'enen Jegens degenen, die daarvoor aansprakelijk zijn?

\'* Gravenhage, 9 November 1873.

-ocr page 291-

27

BEREKENING VAN DK UITKOMSTEN VQOll UE CREDITEUREN DER O. I. M. VAN A. EN L. , BIJ BEHOUD VAN DEN TOESTAND VAN FAILLISSEMENT.

1quot;. Uitkeering ultimo Juuij 1873.

Inkomsten. Contanten.......f\' 1,881,000

Wissels.......„ 72,000

Effecten.......„ 13,000

Remise uit ludie . . « 233,000

Fournissement m. V. ... n 9,500

Rente consignatiekas „ 30,000

---ƒ 1,739,300

Jitfjcwen. Administratie en liquidatie . ƒ 139,500 Afzondering bedrijfskapitaal . „ 300,000

--„ 439,500

Uitkecring aan de crediteuren.........ƒ 1,300,000

Afrekening. De vorderingen der crediteuren bedragen...../ 6,400,000

Rente en rente op rente van

1 Julij 1871 tot en met uitquot;

Junij 1873 6 -f- 6 -j- 0.36 \'

pCt., te zamen 12,30 pCt. . „ 791,040

Te zamen .... ƒ 7,191,040 Uitgekeerd . ... n 1,300,000

Restant der vordering. . . f 3,891,040

2°. Uitkeering ultiiM Junij 1874.

Inkomten. Fournissement m. k.....ƒ 179,200

Geadministreerdeu.....„ 40,000

Diverse debiteuren -J- ... „ 90,000

Verkoop landerijen | „ 166,600

Remboursement bedrijfskap. \\ „ 100,000

Winst oogstrekening 1873 . . „ 60,000

----ƒ 633,800

Uitgaven...............Onbekend

Uitkeer\'mg...............ƒ 633,800

-ocr page 292-

28

Afrekening. Eestant vordering der crediteuren ...... . . f 3,891,040

Rente over een jaar 6 pCt. . „ 353,462

Te zamen .... ƒ 6,244,303 Uitgekeerd . „ 633,800

Restant der vordering. . . ƒ 3,608,702

3°. Uitkeering uttimo Junij 1873.

Inkomsten. Diverse debiteuren ^ . . . ƒ 90,000 Winst oogstrekening 1874, f

van ƒ 20,000 .....„ 13,300

Verkoop landerijen i ... „ 166;600 Remboursement bedrijfskap. ^ „ 100,000

----- ƒ 369,900

Uitgaven...............Onbekend

Uitkeering...............ƒ 369,900

Afrekening. Restant vordering der crediteuren ........ f 3.608,702

Rente over een jaar 6 pCt. . „ 336,322

Te zamen . ... f 5,943,224

Uitgekeerd . ... „ 369,900

Restant der vordering ... ƒ 5,575,324

4quot; of laatste uitkeering ultimo Junij 1876.

Inkomsten. Diverse debiteuren , . . ƒ 90,000 Winst oogstrekening 1875, i

van ƒ 20,000 .....„ 6,700

Verkoop landerijen i ■ ■ ■ „ 166,800 Remboursement bedrijfskap. ^ „ 100,000 Verkoop vordering op:

Djatie wangie.....„ 125,000

Pagongau......„ 10,400

----f 498,900

Uitgaven...............Onbekend

Uitkeering...............ƒ 498,900

Afrekening. Restant, vordering der crediteuren ........ƒ 5,575,324

Rente over een jaar 6 pCt. . u 334,519

Te zamen .... ƒ 5,909,843

Uitkeering . ... „ 498,900

Restant der vordering ... ƒ 5,410,943

-ocr page 293-

•I\'d

Ri\'mnie dezer afrekening.

Aan de crediteuren wordt uitgekeerd :

Junij 1873 .........ƒ 1,300,000

„ 1874.........„ 635,800

„ 1875 .........„ 369,900

„ 1876 .........„ 498,900

Te zamen.....ƒ 2,804,600

Deze som bestaat uit de baten, als volgt: -

Contanten......

ƒ

1,381,000

Wissels.......

n

72,000

Effecten .......

//

12,000

Remise uit Indie ....

ii

235,000

Fournissement m. k. . . .

ii

188,700

Rente Consignatiekas .

H

30,000

Geadministreerden....

ii

40,000

Diverse debiteuren , na aftrek

der onzekere ƒ 75,000 .

ii

270.000

Vordering op Dj a tie wangle.

ii

125,000

Id. op Pagongan . .

ii

10,400

Verkoop landerijen

ii

500,000

Winst oogst 1873 . . .

ii

60,000

Gedeeltelijke winst oogsten

1874 en 1875 .....

ii

20,000

Te zamen

. ... f 2,944,100

Waarvan afgetrokken administratie- en liqui-datiekosten............. 139,500

Als voren .... ƒ 2,804,600

De crediteuren hebben te vorderen aan rente;

Junij 1873 ......ƒ 791,040

„ 1874 ......„ 353,462

n 1875 ......„ 336,522

„ 1876 ......„ 334,519

Te zamen .... ƒ 1,815,543 Aan hen is uitgekeerd........ 2,804,600

Na aftrek der rente blijft van deze som over voor

afbetaling van kapitaal...........ƒ 989,057

Het kapitaal der vordering bedroeg.......„ 6,400,000

Zoodat aan kapitaal onbetaald zal blijven, als voren . f 5,410,943

-ocr page 294-

30

BEREKENING VAN l)E UITKOMST EENER LIQUIDATIE DER O. I. M. VAN A. EN L. VOLGENS HET AAN DE CREDITEUREN AANNGEBODEN ACCOORD.

uitkeering ultinio Junij 1878.

Inkomsten \\ a^e 0p^gtell gelijk aan eeue uit- \\ ^ ^\'Iqq\'soo Üdyavm keering, tengevolge van liquidatie , quot;_______

Uitkeeriwj ) in clel1 toestand van faillissetnent. ( j. 1)300)000

Afrekening. Bedrag van de vorderingen

der crediteuren.....ƒ 6,400,000

Hierbij de rente enz. van 1 Julij 1871 tot uit0 Junij 1873 \'........« 791,040

Te zamen .... ƒ 7,191,040 Uitgekeerd . ; 1;300,000

Restant dier vorderingen . . ƒ 5,891.040

2\'\' uitkeer mg op vlthno Junij 1874.

fnkonuten. Fournissement m. k.....ƒ 179,200

Geadministreerden...../, 40,000

Diverse debiteuren 3 . . „ 90,000

Winst oogst 1873.....w 60,000

--ƒ 369.200

Uitgaven................Onbekend

Uitkeering...............f 369,200

Afrekening. Restant vordering der crediteuren ........ƒ 5,891,040

Bij rente over een jaar . . „ 353,462

Te zamen .... ƒ 6,344,502 Uitkeering . ... n 369,200

Restant dier vorderingen . . ƒ 5,875,302

-ocr page 295-

31

31\' iiitkeering ultimo Junij 1873.

Inkomsten. Diverse debiteuren ^ f 90,000

Winst ooiijst 1874 . „ 20,000

ƒ 110,000

Uitgaven.....\'.........Onbekend

Uitkeer ing...............ƒ 110,000

Afrekening. Restant vordering der crediteuren ........f 3,87 5,302

Bij rente over een jaar . . /, 332,518

Maakt te zamen ... ƒ (5,227,820

Uitkeering.....•/ 110,000

Restant dier vorderingen . . ƒ (gt;,117,820

4\'\' uitkeering ultimo Junij 187(5.

Inkomsten. Diverse debiteuren -J . . . f 90,001) AVinst oogst 1875 ....// 20,000

ƒ 110,000

O//bekend

Uitgai:

Uitkeering...............f 110,000

Afrekening. Restant vorderingen der crediteuren ........ƒ (5,117,830

Bij rente over een jaar . . n 307,0(59

Maakt te zamen ... ƒ (5,18-1-,889 Uitgekeerd.....« 110,000

Restant dier vorderingen . . ƒ (5,374,889

5\'\' uitkeering ultimo Junij 1877.

Inkomsten. Winst oogst 1876 . . ■ • f 75,000 Aflossing op kapitaal en rente

Diatie wangie......n 100,000

---ƒ 175,000

Uitgaven................Onbekend

Uitkeering

f 175,000

-ocr page 296-

32

Afrekening. Restant der vorderingen der

crediteuren......ƒ 6,374,889

Bij rente over een jaar . . ,, 383,493

Maakt te zamen . . « ƒ 6,757,383 Uitgekeerd.....„ 175,000

Restant dier vorderingen . . ƒ 6,582,382

uitkeering ultimo Juni] 1878.

Inkomsten .

Uitgaven ■ gelijk aan de 5de uitkeering .... ƒ 175.000 Uitkeering 1 =====

crediteuren.....

f

6,582,382

Bij rente over een jaar .

n

394,943

Maakt te zamen . .

ƒ

6,977,325

Uitgekeerd ....

//

175,000

Eestant dier vorderingen .

• ƒ

6,802,325

7C uitkeering ulthno Junij 1879.

Inkomsten j

Uitgaven !■ gelijk aan de 5de uitkeering .... ƒ 175,000 Uitkeering ) -==■

Afrekening. Eestant der vorderingen der

crediteuren......ƒ 6,802,325

Bij rente over een jaar . . n 408,139

Maakt te zamen . . . f 7,210,464 Uitkeering.....ƒ 175,000

Eestant dier vorderingen . . ƒ 7,035,464

8e uitkeering ultimo Junij 1880.

Inkomsten 1

Uitgaven i gelijk aan de 5de uitkeering ƒ 175,000

Uitkeering J

De crediteuren zijn preferent voor 40 pCt. van het bedrag hunner vordering ad. f 6,400,000 Dus voor eene som van . ƒ 2,560,000

Tramportere .... ƒ 2,560,000 ƒ 175,000

-ocr page 297-

33

Per transport ... ƒ 2,560,000 Aan hen is over de zeven eerste uitkeeringen betaald .......„ 2,414,200

ƒ

173,000

Zij blijven dus bij de 8ste uitkeering preferent voor..........

ƒ

145,800 ƒ

143,800

Rest te verdeelen ....

ƒ

29,200

Waarvan J aan de crediteuren

//

21,900

ïe zamen aan de crediteuren

• • ■ ƒ

167,700

En aan de aandeelhouders

• ■ • ƒ

7,300

Afrekening met de crediteuren:

Restant hunner vorderingen . Bij rente over een jaar . .

ƒ 7,035,464 „ 422,127

Maakt te zamen . . . Uitgekeerd.....

/ 7,457,591 „ 167,700

Restant der vorderingen . . f 7,286,891

9C uitkeering nlthm Junij 1881.

Inkomsten j

Uitgaven . gelijk aan de 5de uitkeering ƒ 173,000 Uitkeering )

Daarvan komt aan de crediteuren J.....ƒ 131,230

/; u n ii aandeelliouders . . . . „ 43,730

Afrekeniny met de crediteuren;

Restant hunner vorderingen . ƒ 7,286,891 15ij rente over een jaar . . „ 437,213

Maakt te zamen ... ƒ 7,724,104 Uitgekeerd.....„ 131,250

Restant dier vordering . . ƒ 7,392,854

10c uitkeering ultimo December 1881.

De gegevens van bestuurskommissarissen gaan niet verder dan het einde van het jaar 1881.

Ik zal alzoo aannemen dat onder ultimo December 1881 de landerijen en het restant der vorderingen op Djatie wangie eu Pugougau zullen zijn verkocht, en dat zelfs de afrekening met de crediteuren alsdan zal plaats vinden. Dan zal deze eindafrekening zijn als volgt:

-ocr page 298-

34

Inkomsten.

Verkoop vordering op Dj at ie wangle.

Hoofdschuld......ƒ 491.700

De opgegevene rente „ 380,000

ïe zamen .... ƒ 871,700 Reeds afgelost in 1877 toten met 1881 .......// 300,000

Eest......ƒ 371,700

Bij verkoop getaxeerd op 75 pCt. ... ƒ 278,775

Verkoop vordering op Fayonyan.

Hoofdschuld ...... f 104,000

T)e rente...... . „ 75,000

ïe zamen . . . . ƒ 179,000

Bij verkoop getaxeerd op 75 pCt. . . . „ 134,250

Winst oogst 1881............. 75,000

Remboursement bedrijfskap..........;/ 300,000

Verkoop landerijen............« 700,000

ƒ 1,488,025

Uitgaven................OnheJcend

Uit te keer en...............ƒ 1,488,023

Daarvan komt toe aan de crediteuren f . . . . ƒ l,llfi,019 „ „ „ „ „ aandeelhouders |. . . „ 372,006

Afrekening met de crediteuren.

Restant hunner vorderingen . ƒ 7,592,854 Bij 6 maanden rente 3 pCt.. n 227,785

Maakt te zamen . . . f 7,820,639 Uitgekeerd.....« 1,116,019

Blijft restant dier vorderingen . . ƒ 6,704,620

-ocr page 299-

35

Resume van deze rekening. De onlvangdm hebben bestaan uit;

Contanten.......

Wissels........

Effecten........

Remise uit Indie .... Fournissement maatsch. kap. . Rente consignatiekas Geadmiuistreerden .... Diverse debiteuren .... Hoofdschuld en rente aan: Djatie wangle, getaxeerd Pagonyan Verkoop landerijen Winst oogst, 1873 „ 1874,

\'s jaars „ „ 1876—1881 \'s jaars

ƒ 1,381,000 72,000 12,000 „ 235,000 „ 188,700 „ 30,000 „ 40,000 „ 270,000

„ 778,775

„ 134,250

„ 700,000

„ 60,000

id.

1875 a ƒ 20,000 a ƒ 75,000

40,000 450,000

De uitgaven uit:

Administratie- en liquidatiekosten tot aan de eerste uitkeering in 1873 ...........

ƒ 4,391,725

139,500 ƒ 4,252,225

De uitkeeringen hebben bedragen.......

Deze uitkeeringen zijn geschied voor een gedeelte aan de crediteuren, eu een ander gedeelte aan de aandeelhouders,

als volgt:

ƒ 1,300,000 3(59,200 110,000 110,000 175,000 175,000 175,000 167.700 131,250 1,116,019

Aan de crediteuren: Juni]

1873

1874

1875

1876

1877

1878

1879

1880 1881 1881

n

Dec.

Te zamen A.an de aandeelhouders: Junij 1880

„ 1881 . . Deo. 1881 . .

ƒ 3,829,169

7,300 „ 43,750 „ 372,006

ƒ

Te zamen

ƒ 423,056

Te zamen conform de zuivere baten

-ocr page 300-

36

De crediteuren hebben te vorderen aan rente:

1873 .

• ƒ

791,040

1874 .

//

353,462

1875 .

//

352,518

1876 .

//

367,069

1877 .

//

382,493

1878 .

//

394,943

1879 .

//

405,139

1880 .

u

422,127

1881 .

n

437,213

1881 .

n

227,785

Te zamen......ƒ 4,133,789

Aan hen is uitgekeerd...........„ 3,829,169

Alzoo komt op de rentebetaling nog te kort.....ƒ 304,620

Terwijl de crediteuren van hun kapitaal gem cent ontvangen.

-ocr page 301-

OOST-IMHSCIIB MAATSCHAPPIJ

VAN

ADMINISTRATIE EN LIJFRENTE,

GEVESTIGD TE AMSTERDAM.

Z E S D E B R O C H U R E.

AANTOONING, ONDER BEWIJSVOERING, VAN FICTIEVE POSTEN* IN DE BALANSEN VAN 18G5—1869.

NOTA VAN RE!)RES-POSTi:N OP DIE BALANSEN, MET VASTSTELLING VAN JUISTERE SLOTCIJFERS; AANTOONENDE, DAT DE O. I. M. REEDS IN 1865 EN IEDER VOLGEND JAAR MEER DAN 75 TEN /HONDERD VAN HET MAATSCHAPPELIJK KAPITAAL HAD VERLOREN.

JUISTERE BEREKENINGEN VAN DE UITKOMSTEN VAN EEN ACCOORD OF VAN VOORTGEZET FAILLISSEMENT.

GRONDEN VOOR EENE REGTSVORDERING TEGEN DE KOMMISSARISSEN , DIRECTEUREN EN INDISCHE ADMINISTRATEURS. TOT VERGOEDING DER DOOR DE CREDITEUREN GELEDEN VERLIEZEN.

GRONDEN (WETTELIJKE, FINANCIËELE EN MOREELE) VOOR EENE ACTE VAN VERZET, TEGEN EEN EVENTUEEL DOOR BESTUURDERS DER MAATSCHAPPIJ AAN DEN REGTER IN TE LEVEREN VERZOEK, TOT HOMOLOGATIE VAN EEN ACCOORD.

OPEN BRIEF AAN DE CONCURRENTE CREDITEUREN.

DOOR

G. CASTENS.

TE \'SGRAVENHAGE

EU GEBR. J. amp; IT. VAN LANGENIIUYSEN.

-ocr page 302-
-ocr page 303-

O N i) E IIZOEK,

TOT HKPAUNTI DEll VEUANDEUI.VGEN (llEUREJSEN\'), WELKE DE BALANSEN DEU OOST-INDISCHE MAATSCHAPPIJ VAN\' ADMINISTRATIE EN LIJFRENTE, DER JAREN 18G5 TOT EN MET 1869, BEHOOREN TK ONDERGAAN, TEN HINDE TE VERKRIJGEN EENE JUISTERE AANTOÖNING VAN DEN STAND HA11ER ZAKEN, JS1J HET SLUITEN VAN IEDER DER VOORMELDE BOEKJAREN.

Verplujle fournissementen der aandeelhouders lol aanvulling van hel nog niet. geslotie gedeelte van hel maatschappelijk \'kapitaal, groot / 2,500,000.

In de balansen is als eene baal opqebra^t:

1865 t/m 1869 ...................f 1,852.000

Het bestuur dei1 Maatschappij heeft zich, blijkbaar, tot dat het surseance van betaling moest aanvragen, niet bezig gehouden met de vraag, of onder deze post ook nonvaleurs voorkwamen, waartoe het echter verpligt was

Eerst door de verpligting tot die aanvraag schijnt het wakker te zijn geschud; — want blijkens het verslag van bewindvoerders werd van de balans van 7 Junij 1870, bij die aanvraag aan de regtbank ingeleverd, ecne som van f 100,000, wegens 25 aandeelen, die zich in handen der Maatschappij zelve bevonden, afgeschreven-, — en toch werd de balans van I860 slechts in de maand te voren vastgesteld.

Daargelaten de vraag, of hel bestuur bevoegd was, aandeelen te koopen, door middel van fondsen der Maatschappij, en het onnoodig achtende stil te staan bij intermediaire opgaven; — is het voldoende, om te wijzen op het Besluursverslag, uitgebragt in de vergadering van aandeelhouders op den 6 September 1872, waarbij wordt geconstateerd

een déficit op deze baatpost, groot........ƒ 116.170

Behalve dat behoort te worden onderzocht, of de som van 100,000 ter zake der vermelde 25 aandeelen behoorlijk is vergoed aan de maat-

-ocr page 304-

4

schappij;— behoort het voormelile déficit ad /\' 116,170 van de balen iler jaren 1805 tot en met 1809 te worden afgeschreven, als daarop gelignreerd hebbende nonvaleurx; — ten zij zon kunnen bewezen worden, dal iIcï betrokkene aandeelhouders in een of ander jaar nog tot betalen bij magte waren, en de oorzaak van hun onvermogen eerst daarna was ontstaan.

Wisselkoers-rekening.

Volgens de balansen was de wisselkoers-rekening dehpt aan de maatsehappij:

1805 ................./ 44,085

1800 .................» 01,793

1807 .................\'\' 85,038

1808 .................quot; 135,858

] g( |C).................„ 80,S8-i

Deze baten waren slechts fictiën; de wisselkoers-rekening was geen debitrice in wezenlijkheid, maar in schijn: want zij vertegenwoordigde de Maatschappij zelve.

De wisselkoers-rekening heeft blijkbaar gediend, om ver Heien, die men door wisselruiterij leed, niel als zoodanig jaarlijks, regelmatig, bij de winsl- en verlies-reheningeii af Ie schrijven , maar om die afschrijving uit te stellen.

De wisselkoers-rekening klom dan ook van af hel jaar 1801, toen zij voor f 5425 gedebiteerd stond, van lieverlede op ;—en eerst in 1809 vond eene afschrijving van [ 40,810 plaats, die werd opgevolgd door de finale afschrijving van f 80.884 op de balans van / .lunij 1870, ter aanvrage der surseance.

Alzoo belmoren de balansen van 1805—1800 te worden gezuiverd van de voormelde fie line halen.

Zie verder het slot van (foederen-rekemmj.

Cioedereii-rekeniiKj. De balansen vermelden als halen ter zake:

1805 ................./ 111,911

1800 .................212,999

1807 ..........•......203,079

1808 .................» 135,475

1809 ................» 83,518

De goederen-rekening bevatte de gefactureerde waarde der goederen, en daartegenover de verkoopwaarde; — zij bleef belasl met de ge-

-ocr page 305-

5

ledeiie verliezen-, verliezen, die regelmatig na den verkoop van ieder factuur goederen, :\\ls zoodanig hadden Ijchooren te zijn al\'gesi\'hrcveii en bij de winst- en verliesrekeningen verhandclil.

Even als bij do wisselkoers-rekening, maakt het hoofd gocilcren-rekeninfi slechts een fictieve débiteur uit.

I!ij de winst- en verlies-rekening werden afgeschreven in 1868 f 00,1)00; in 1800 / 57,610, en bij de balans van 7 Junij 1870 het saldo f 83,518.

Van ieder der balansen van 1865 tot en met 1860, behooren de in den aanhef vermelde saldo\'s van / 110,111 enz. van de bnlcn te worden afgevoerd , als nonvaleurs.

Ten overvloede wordt aangeteekend, dat in liet bestuursverslag van 30 Junij 1870 blz. 0 vermeld staat, dat de som van / 164,402 reeds vroeger (wanneer?) bestemd was om ganndevcji {wanneer?) van de balans te worden atgesrhreven.

Winst- en verlies-rekening.

In de balans van 1867 komt als débiteur voor het hoofd winst- rn verliesrekening voor /\' 00.337, welke som overeenkomt met het saldo verlies O]) de winst en verliesrekening van dat jaar.

l)ic som wijst een deficit aan, waarop liij het redres der halansen behoort te worden gelet.

Intrest-rekening.

De ü. I. Al. genoot als adniinistratiekautoor belangrijke inkonisten van de meerdere rente die zij trok, boven die, welke zij aan rjead-ministreerden, deposilarissen of vhligatiehouders uitkeerde; want de gelduitzettingen door hare bemiddeling beliepen vele millioenen, en indien zij in sommige gevallen, boven de commissieloonen, al niet meer dan een half procent winst aan rente had , bedroeg deze in andere gevallen zelfs lot drie procent \'sjaars.

Ongelukkig echter werden de gelden teer imoliede geplaatst.

Daarenboven werden vele geadministreerden in den waan gebragt, dat zij wettige hypothekaire schuldvorderingen voor hun geld hadden, hoezeer dat bypotheekregt voor hen niet bestond, en er slechts eene indeeling daarvan bij de boeken der maatschappij had plaatsgevonden.

De winsl en verliesrekeningen toonen aan de navermelde winsten, op de intrestrekening:

1805...........f 45,252

1800 ...........n 20,285

1867 ...........» 145,004

1808 ...........» II 3,040

Zonderling; — terwijl in het bestuursverslag van 30 Junij 1809, als eene winst op de Indische winst en verliesrekening wordt opgegeven

-ocr page 306-

voor hot ja.ir 18(gt;9 f 7-i,070, sluit de Amstenlamsclie winst-en verliesrekening met een nadeeli(] saklo iler intrestrekening /\' ï2fl,83i.

Nu laat zich de vraag opperen, waaraan deze overgang van voordeel tot nadeel (een verschil van anderhalve tonne gouds met de twee voorgaande jaren) is toe te schrijven; — zoomede of niet eene vermenging van rekeningen is geëftectueerd, die ten doel had, de groote verliezen op de wisselruiterij van 18G9 bedekt te houden?

Alhoewel de beantwoording dezer vragen welligt geen invloed uitoefent op het eindcijfer der balans van 1869, behoort op deze wijze van boekhouding het oog gevestigd gehouden te worden, bij de beoordeeling van de handelingen van het bestuur.

Daarenboven heeft het de aandacht getroffen, dat ook in de in Januarij 1871 aan den regter ingediende balans, geene baat is vermeld als de luinst der intrestrekening in India over 1870; terwijl aldaar de boeken den 9 Junij 1870, in betrekking tot de aanvraag van surseance, zijn afgesloten, en toen en zelfs later zaken aan geadministreerden zijn overgegeven, waarop, voor zooveel bet afgeloopenTijdvak van 1870, betrof, winsten op de intrest aan de 0. I. M. toekwamen.

Men heeft hypotheken en andere vorderingen met hourjere rente, dun waarop de geadministreerden en depositarissen reut haidcu, gecedeerd, en hen alzoo in de toekomst bevoordeeld, ten koste der overige crediteuren ; maar is dit evenzoo geschied, voor zooveel het verledens betreft\'?

Kene andere vraag is, of men ook onbetaalde rente, die voorloopig of fictief als betaald was geboekt, heeft teruggeschreven, eu wel van het eene jaar op het andere; — en zoo ja, hoeveel over ieder jaar\'.\' Immers zouden de balansen van ieder jaar alsdan daarmede behooren te worden verbeterd?

Tabaksondernemingen.

De tabaksondernemingen komen op de balansen als débiteuren {buten) voor, tot de navermelde bedragen:

1865 Panawangan...../\' 346,321

Kalimaas......» 31,404

Soesoean......» 16,099

-----f 393,914

1866 t/m 1868 Panawangan.....f 346,321

Kaliemaas......» 51,494

Soesoean ......» 16,099

Godong.......» 15,925

-------- f 420,839

1869 Panawangan............346,321

Panawangan was van ouds eene mislukte onderneming van eenen particulier, die werkte met door de 0. I. M. op consignatie-contract verstrekt bedrijfskapitaal, doch meer en meer in schuld kwam, zoodat de 0. I. M. in 1860 de zaak over nam rnet een debet ad ƒ 217,328. Doch onder de 0. 1. M. ging bet niet beter.

Panawangan stond in dit opzigt gelijk met de meeste ondernemingen.

-ocr page 307-

7

die do 0. I. M. voor schuld overnam; ondernemingen waarvan niets te verwachten was, en die men steeds beter had gedaan, bij geregtelijken verkoop, zooveel althans te doen opleveren, ais partikuliere koopers er voor wilden geven en dus mogelijk was; — in stede van, door ze.zelf te aanvaarden, zich nadere verliezen in de toekomst te berokkenen.

In Indische bladen kan men lezen, dat Panawangan, altoos verlies heeft opgeleverd, en hoegenaamd geene meerdere waarde had, dan de afbraak der gebouwen.

In het Resluursverümj van ^0 .lanij 1870 is vermeld, dat Panawangan in den laulslen lijd voortdurend verlies heeft opgeleverd.

Waarom werd die onderneming dan niet vroeger, zelfs niet op de in Mei 1870 afgeslotene balans van IHM, — en eerst bij de balans van 7 .Imiij 1870, ter aanvrage der surseance, afgeschreven\'?

Voorheen had de ü. I. M. de gewoonte, om bij hare balansen over een zelfs reeds verstreken boekjaar, ile winsten of verliezen barer landelijke ondernemingen bij laming te vermelden, en zoo raamde men voor Pamwanqnn ak winsten: over 1SUO / 29,000; — 1801 /quot;25,000; — 1862 / 85,000; — 1863 ƒ 40,000.

Deze ramingen (waarmede men zich vrij spel gaf) waren niets dan ftcliën; — onverschillig is het voor den crediteur, of ze uit moedwil of niet, iu Nederland dan wel in Indiê, zijn in het leven geroepen.

Blijkens de redresposlen in de winsl- en ver hes-rekeningen; werd wegens le hooge ramingen van de winsten dfr oogsten van alle landelijke ondernemingen afgeschreven als verlies:

18ül over den oogst van 18GO......../ 40,445

1802 .. .. ,.1801........» 127,087

1803 » .. » »1802 ........» 02,491

1804 p » 1803 ........» 55,535

Te zamen . . . /\' 318,558

Gaan wij het Bestuursverslag van 30 .lunij 1870 en het daarbij geleverde ovenigl der Indische gestie na, dan blijkt het dat Kadipatten en de kojpjlanden te zamen over dezelfde oogsten hebben opgeleverd eene winst van.............../ 273,915

die echter in het verlies bij Panawangan is weggesmolten, zoodat door deze cijfers wordt geconstateerd, dat Panawangan (destijds de eenige tabaks-onderneming der 0. I. M.) niet de suiker-fabrieken Tjomal en Bandjar Dawa, een verlies heeft opgeleverd van /592,473 in de voormelde vier jaren; waarvan Panawangan wel het voornaamste bedrag voor zijne rekening zal hebben.

liet cijfer zon, bij raadpleging der oogstrekeningen, nader juist te bepalen zijn.

t)ie ongelukkige uitkonisten van Panawangan zijn voorzeker oorzaak geweest, dat voor die onderneming van af 1804 eu 1805 geen winst meer is geraamd, en de slechte resultaten in die jaren zeiven hebben voorzeker te weeg gebragt, dat daarover ook geene winst als saldo is kunnen worden ingeschreven.

-ocr page 308-

In de winst- cn verlies-rckeningcn van ISliO s)clt; Ills wordt voor den oogst 18(iG geraamd eene winst van f 15,000 voor alle tabaks-ondcrnc-rningen, maar tevens een verlies afgeschreven voor Panawangan alleen van f H07.

Verder toont de winst- cn verlies-rekening van 1867 oen verlies aan op den oogst van Panawangan van 1806/67 van [ 30,262.

In 1808 en 1869 is noclt winst, noch verlies van Panaivantjan vermolil.

Van af 1864 is, naar mij medegedeeld is, de kuituur te Panawangan meer en meer gestaakt , en in 1867 , 1868 en I860 schier niet meer gedreven.

Uit al het voorgeschrevene blijkt overtuigend, dat de waarde van Panawangan op de balans steeds eene pclie is geweest, cn van dc balansen in haar geheel moet worden afgevoerd.

Panawangan toch was eene bestendige lastpost.

En aangezien Panawangan tijdens Jhr. van Bf.uenstf.ijn administrateur van het kantoor Batavia was, aan de 0. 1. M. is overgegaan, en dc ramingen van gnnstico oogsten tijdens zijn beheer zijn geschied, en in zijnen tijd de schadeïijke kuituur werd volgehouden, cn zooveel verlies heeft berokkend, herhaal ik, de reeds eenmaal gedane vraag;

«h Jhr. van Brreksteijn , Ihans als directeur of curator en later als liquidaleur, op zijne plaats in de zaken der O. I. M.? *

Is het met het belang van aandeelhouders of crediteuren overeen te brengen, dat iemand roet dusdanige antecedenten, met die zaken belast zij ?

Wat dc drie overige tabaks-ondernemingen. Kaliemaas, Soesoean cn Godong, betreft, waarvan dc twee cerstgenoemden in \'1864, de laatst-vermcldc in 1866 door de O. I. M. werden overgenomen, hare geschiedenis is, in het klein en binnen enger tijdperk, de afspiegeling van die van Panawangan.

Nadat Kaliemaas eene fictieve verhooging van waarde in dc balans van 1866 had ondergaan van f 20,000, werden deze drie ondernemingen bij de balans van 1809 afgeschreven; — zoodat de erne slechts vier, dc anderen slechts drie jaren als ondernemingen der 0. I. M. bestaan hebben gehad.

Ze waren, even als Panawangan, ongelukkige ondernemingen van derden, die men voor de schuld overnam; en die men niet zelf bad behooren te exploiteren, maar a fout prix te verkoopen.

De winst- en verlies-rekeningen leveren, ten aanzien dezer drie tabaksen de andere ondernemingen, slechts de navermelde cijfers op;

1865. Tabaks-ondernemingen 1805/06;

Panawangan |

Kaliemaas - voor hare saldo\'s f..... pro memorie.

Soesoean 1

waaruit ik afleid, dat men toen reeds had besloten ze op te mimen.

-ocr page 309-

9

1860. flaming winst gezamenlijke tuliaks-oii(lerneiiiiiigcn 186fi/r)7\'

f \'15,(100.

Afschrijving verlies oogst 1866:

l\'anawangnn..........f 1,167

Kaliemaas...........» 7,572

----f 8,739

1867. Afschrijving verlies:

l\'anawangan, oogst 1866 67 ..............» 30,26-1

Soesocan, oogst 1866 ..................* 6,-195

1868 Afsclirijving der waarde op de kapitaalrekening

van Kaliemans, Godong en Soesoean.....» 83,518

Deze cijfers toonen almede aan, dat deze drie tabaks-ondernemingen lastposten waren en alzoo geene kapitaal-waarde konden representeren.

Aangezien bij deze gegevens ten aanzien van Pamwangan, Kalic-mnns, Soesoean en Godong nog niet is in aanmerking genomen de. rente op hot kapitaal (waardoor ze blijken nog ergere lastposten te zijn) bestaat er overvloedig grond, om deze ondernemingen als balen., in toto van de balansen van 1865 t/m 18C9 af te voeren.

Suikerfabrieken.

In 1865 bezat de 0. 1. M. de suikerfabrieken, Itandjar Dawn. Tjomal en Kadipallen.

Tjornal en Bandjar Dawn.

Deze fabrieken gingen aan het Gouvernement van Nederlandsch Indie over en komen op de balans van 1867 niet meer voor.

In 1865 waren ze opgebragt voor de waarde van /quot;421,260 en f 430,687, te zamen f 851,947; hoezeer de taxatie er van, ingevolge de overeenkomst met bet N. i. fionvemement, door deskundigen in 1863 was gesteld op f 845,860 voor beiden.

In 1868 ontving de 0. 1. M. van het Gouvernement eene som van f 961,710, ter kwijting van die gelaxeerde waarde, rente, kosten enz.

Aangezien deze nota slechts ten doel beeft , om aan te toonen, welke redresposten in de balansen van 1865 en latere jaren belmoren gemaakt te worden (en niet alsmede van vroegere jaren, zooals het belang van andere crediteuren zou kunnen medebrengen) beslaat er door de realisatie in 1868 van de waarde in 1865 genoteerd, geen grond voor redres in eerstbedoelde balansen, dan voor de som van/\'6087 , waarvoor de waarde in 1865 en 1866 boven de taxatie was genoteerd. Dochten behoeve van crediteuren, wier vord.eringen van vroegeren datum zijn, zij aangeteekend , dal Tjomal en Bandjar Dnwa in 1859—1861 getaxeerd waren op f 1,096,720, welke waarde in 1862 werd verminderd (met het oog op verliezen) met f 300,000; — echter tegen verhooging

-ocr page 310-

10

vnn de waarde der koiïijlaiilt;leii Gelas en Assinnn, welke laatste vor-hoo^riii£5 eene ficlic was, zooals hierna zal worden aangetoond.

Kadipallen.

In 18rgt;0 stond deze suikerlaljriek nog slechts voor eene waarde van ƒ r)i7,7;J9 genoteerd; die van lieverlede werd verhoogd, zoodat zij later in de balansen voorkomt.

180.quot;) met j 550,382

1800 » » 551,417

1807 » » 552,452

1808 » 708,150

1869 » 709,185

In het Bestnursverslag van iJO .lunij 1870 lezen wij, dat de waardc-verhooging in 1808, evenals die van de landen Assimn en Nobo is geschied, ten gevolge van eene taxatie van het Indisch bestuur, en dat zij een punt van bespreking heeft uitgemaakt, op de algemeene vergadering van 27 Julij 1809, waarin de balans van 1808 bij meerderheid van stemmen is goedgekeurd.

Deze onderneming was steeds eene hopelooze zaak en heelt, door hare verliezen, een der voorname oorzaken uitgemaakt, van den val van het bloeijende huis S. v. B. T. en Co.; — waaruit het, na vruchtelooze aanbiedingen, is overgegaan aan eenen aanverwant van den heer L, destijds administrateur der O. I. M. in hulië, uit wiens handen, in verband met de ontstane schulden aan de ü. 1. M., de onderneming later is overgegaan op de maatschappij zelve.

Deze overgang behoorde lot de vele. door onbedachtzame f\'ournering van fondsen, voor slechte ondernemingen, uit nood en verkeerde opvatting van zaken en verpligtingen, ontstane transactiën, waardoor de 0. 1. M. werd bezwaard, met verlies berokkenende, hare ruïne veroorzakende eigen ondernemingen; — transactiën die nimmer hadden be-hooren plaats te vinden en ninimer door partikuliere gtldschieters zouden zijn gesloten; — aangezien deze eenvoudig zouden zijn overgegaan, tot eene realisatie van het redbare ka| litaal, des noods door geregtelijke uitwinning.

Bestuurderen der Ü. 1. M., over Ibndseu van derden, aan bun beleid en hunne zorg toevertrouwd, beschikkende, hebben blijkbaf.r nimmer het innig belang hunner principalen in het oog gehouden; maar de voorkeur gegeven aan schijntoestanden; en zich in de armen geworpen van het « apref. mus ie déluye.»

Indien men het Besluwsverslny vnn :iO .luiüj 1870 en bijlagen inziet, leert men kennen, dat hadipallen van 1800 tot en niet 1808, steeds verlies heeft opgeleverd , welk verlies over die negen jaren bedraagt f 621,749.

Over 1809 zon, volgens die bijlagen eene winst zijn verkregen van f 43,590, welke een uitvloeisel zou zijn van de uitgaaf ati / 237,956 voor eene geheel vernieuwde en betere installatie der fabriek zelve; doch in de Indische bladen vindt men tegengesproken dat er in 1869 winst zou zijn behaald; en heb ik reden aan deze tegensoraak eenige

-ocr page 311-

11

waarde Ie Imrlilrn, nnidal ik (hehalvc do [ voor installatie en

/quot; i:jr).;j8(3 voor tien oogst van 1870) in de als lid van liet rommité van credilciiren onlvaiigenc antiienlieke stukken, afocslotea den 9 Junij 1870 door liewinJ voerders in Indié\', Kadi pallen heb aangetroffen met een saldo debet oogst 18(39 groot f 8,271.

Ten aanzien van den oogst van 1870 is mij niets ofliciecl bekend geworden, dan dat de landerijen waren verhuurd aan de firma Dömlkü en Co., en dat het huurcontract eene schuldvordering groot ƒ 90,o4o heeft doen ontstaan. (Bestuursverslag van 5 December 1870).

In het verslag van Directeuren van 8 Mei 1871 echter lees ik, dat men over 1871 op ccne winst van /\' 180 a /quot;140,000 van de landelijke ondernemingen had gerekend;-— doch dat het te betwijfelen viel of de opbrengst de uilgaven zou dekken..

De financieele waardeloosheid van kadipallen wordt door deze gegevens volledig aangetoond.

En, om te komen tot eene juistere bepaling van de verliezen, die Kadipallen voortdurend heeft berokkend, zou men, bij de voormelde cijfering behooren te voegen do verliezen aan renle op de getaxeerde waarde en op de geledene verliezen, zoomede de algemeeue kosten van admimistratie der 0. 1. M. , voor zoo ver deze onderneming daarin heeft te deelen.

Kadipallen is zonder twijfel eene dor hoofdoorzaken geweest van de gradueelen val der O. 1. M. Die onderneming was eene invretende kanker voor haar, zoowel als voor de vroegere eigenaren.

liet was een stoute greep in hot wezen der zaak, toen men in 1868 besloot Kadipallen van eone nieuwe installatie te voorzien, ten koste van eene uitgaaf van f 237,950; waarvoor elders in eene gunstiger streek eene geheel nieuwe fabriek zou hebben kunnen zijn gebouwd en van al bet noodige voorzien; zoodat die som mij exorbitant hoog voorkomt.

Die maatregel, welken ik niet direct heb bestreden, laat zich alleen dan verdedigen, indien men door het huren of doen beplanten van. voorde suikerkuituur werkelijk geschikte gronden, behalve de aangelegenheid der fahriekalie, ook die der kulluur op eenen gewenschten voet kon bekomen.

Nu behoor ik op te merken, dat de waardeopvoering in de balansen van 18(18 en 1809 tot /\'709,185; biervoren opgegeven, volstrekt niet uit do uitgaaf voor de nieuwe installatie is voortgevloeid.

Geenszins. — Die ficlieve verhooging stond in verband met de kolossale verliezen ad f 120,179 en f 103,049 in de jaren 1867 en 1868 geleden; want het totale verlies in deze twee jaren op alle suikeren koffijlanderijen geleden, bedroeg volgens verslag 30 Juni] 1870 f 298*273, terwijl bij de winst- en verhes-rekeningen voorkomt eene winst van /\' 59,908, tegenover een verlies van ƒ 190,377, zoodat slechts /\' 130,472 verlies daarbij werd verevend.

De post van f 237,950 is een andere ficlieve debiteur, die onder het totaal de. Indische debiteuren begrepen was.

Summa summarum stond Kadipatten dus als fictief debiteur op d balans van 1809, voor

-ocr page 312-

f 709,185 » 237,956 8,271

/\' 055,412

Daartegenover staat het remlement van den verkoop der fabriek op 15 November 1872, na aftrek van lietgeen, voor de bypotbecaire s( buldvordering c. s. , aan de Itollerdamsche bank moet worden uitgekeerd; — want voor deze sclmidvordering, primitief groot f 250,000, staat ook Kadipullen debet.

Door de vorenstaande gegevens is alzoo overluigend aangetoond: dat van de balansen van 18G5—18(30 moet worden afgescbreven, de som waarvoor Kadipullen, wegens bare waarde, als haat isopgebragt;

dat van de balansen van 1808 en 1800 moet worden afgevoerd, van de Indische baten, de som van /quot;237,050 voor installatie uitgegeven,

en dat van de balans van 1800, van de Indiscbe baten, moet worden afgevoerd de som, wegens nadeeüg saldo oogst 1800, ad f 8,271 Daartegenover kan als baat worden genoteerd op deze twee balansen, ile som die netto is verkregen van den verkoop van Kadipallen, na aftrek der bypolberaire sclmidvordering, met rente en kosten.

liet is de plaats, bier aan te teekenen, dat de verliezen, aangegeven in bet verslag van 30 Junij 1870, ad ƒ021,753, overtreffen, die, welke men in de winst- en verliesrekeningen ten aanzien van Kadipallen in bet bijzonder aantreft, en over 1800—1808 slecbts bekend zijn met f 4-97,635. —Dit onverevend verschil van f 124,118schijnt alzooin verband te staan met de slilzwijgende waardeverhooging op de balansen; — stilzwijgend omdat die verbooging op .de winst- en verlies-rekening bad bebooren (e zijn verhandeld, zoo als wel eens len aanzien van andere inschrijvingen ol\' verboogingen van waarden van ondernemingen beeft plaats gevonden.

Volgens eene opgave in de Nieuwe Itollerdamsche Cuura tt beeft de verkoop van Kadipallen opgeleverd een boogsle bod van / 303,030.

Is dit berigt juist, dan blijkt het van boe geringe waardeKadipalten, als onderneming, wordl beschouwd, niettegenstaande voor en in 1860 de kolossale som van / 237,050 daarin werd gesloken voor eene nienwe installalie.

De kooper toch verkrijgt voor zijn bod nie) alleen de fabriek, met machi-nerien en werkluigeu daartoe behoorende, en alle verdere gebouwen, waaronder het woonhuis, maar tevens de losse invenlariscjoederen, waartoe bebooren landhouwwerklvigen, vervoermiddelen en vee, en verder bet biinrregt van 400 bouw grond, en ecnen suilerrietaanplant voor den oogst 1873, groot 350 boinus, benevens de voorschollen die verleend zijn aan bet inlandscb personeel der onderneming; — terwijl de uitgaven, tot ultimo December 1872 gedaan, nok die voor den oogst van 1873, voor rekening van de vefkoopsler (de O. 1. 1M.) blijven.

de waarde der fabriek . de kosten van installatie bet saldo debet oogst 1800

-ocr page 313-

13

Do siiikemetaanplant van 350 boiivvs zal wol / 50,000 a f 60,000 hebben gekost. Voor ik* fabriek en ile nieuwe installatie is ilus niet veel gerealiseerd.

Ko/fij landen.

Assinan en £ Nobo, later Assinan en f JSobo.

Deze landen komen op de balansen voor tot een debet: {waarde.

baat) van

Assinan en i Nobo 1859/60 .........f 165,562

idem 1861 .........* 108,596

idem ! 862/63.........» 298,596

Assinan en Nobo 1864/67 .........» 181,128

idem ! 868/69 .........» 650,000

Ueze laatste som is gesplitst in :

Assinan................» 300,000

Nobo ................quot; 350,000

üit het uavermelde zal overluigend blijken, dat de waarde-verhoogingen geheel willekeurig zijquot; geschied, en inderdaad niets dan fictién zijn geweest; en dat deze, steeds in vereenigde administratie beheerde, landen sedert 1859 zijn aehteruitgegaan.

In de winst- en verlics-rekening van 1861 leest men:

«Koflijiand Assinan en \\ Sobo, voor belast, ter gedeeltelijke be-strijjing der verpligte aflossing (van obligatiën der geldlecning) f 30,000.»

Is het niet willekeur, dat men, om te betalen wat men schuldig is, een ander, voor het Ie betalen bedrag, tot schnldennar verklaart, zonder

grond daarvoor?

Ho waardc-verboouiimcii in 1862 a......./ 100,00tt

186-4 a.......» 182,532

1868 a...........168,872

zijn niet bij de winst- en verlies-rekeningen verhandeld.

In het Bestuursverslag van 30 .limij 1870 leest men echter:

dat de verhooging van 1862 is geschied, tegelijk met de waardevermindering van Bandjar Daira;

die in 1864, wegens den aankoop van l hobo-,

en die in 1868, ten gevolge van de taxatie van het Indisch bestuur; hebbende deze verhooging een punt van bespreking uitgemaakt, in de algemeene vergadering van 27 .lulij 1869, waarin de balans van 1868, bij meerderheid van stemmen is goedgekeurd.

Ten aanzien van 1862, opper ik de vraag, ol\' indien mijn paard kreupel en daardoor minder waard is geworden, daaruit voortvloeit dat mijn afgeleefde, knol geworden ezel eene hoogere waarde heeft verkregen\'?

Ten aanzien van 1864 valt het willekeurige in het oog; — want indien | Nobo f 182,532 waard zou zijn, moet | Nobo f 365,064 waard zijn.

In dat geval zou van de / 481,128, wegens totale waarde der twee landen, slechts f 116,064 als waarde voor Assinan overschieten.

i

-ocr page 314-

14

En in 1868 taxeerde men Assinati on f 300,000 en daarentegen Nobo op f 350,000?!

Tot zoodanige ongerijmdheden vervalt men, indien men tracht regt te doen schijnen, wat krom is. Maar die ongerijmdheid wordt nogduide-1 ijker, indien men weet, wat uit hetBestuursverslag van 30Jiiuij 1870 blijkt, dat het alzoo ad / 110.064 gesrliatte Assintin van 1804 tot en niet 1808 eene winst heeft opgeleverd van f 131,232, en daarentegen het ad f 365,064 getaxeerde Noho een verlies van f 24,897.

Het is duidelijk, dat men den koop der wederhelft van Xobo heeft liennttigd, om de waarde op de balans van geheel Xnbo flink te verhoogen ; en dat do eigenaar van die wederhelft lot den verkoop is overgaan, omdat liij wel de toekomst, van dit land inzag; die blijkbaar is int het verlies van f 97,030 in 1864—09 geleden, ten gevolge van wanbeheer. (Zie het verslag van 30 Jnnij 1870.)

In 1864 werd alzoo liet verlies opleverende Nobo, ruim driemaal zoo hoog in waarde geschal, nis hol luinsl opleverende Assinan.!!!

Trouwens waren zoodanige toestanden aan de zaken der O. I. M. eigen; adres Panawaiigan, hadipallen. Nu werd de wanverhouding tusschen de waarden van Assinan on Nobo in 1868 wel wat verminderd, doch bij dat redres verhoogde men levens de gezamenlijke waarde van beiden.

Ten aanzien van het verontschuldigende motief in het verslag van 30 Junij 1870 zij opgemerkt, dat de crediteur niet gebonden is, door liet votum van algemeenc vergaderingen van aandeelhouders, en slechts beeft op te zien naar bet innig wezen der zaken.

Indien vota van zoodanige algemeenc vergaderingen, van invloed zouden kunnen zijn tegenover gegronde, regtmalige aanspraken en vorderingen van crediteuren , dan liehoefden die vergaderingen sleciils winst en verliesrekeningen mei gr ooi ere winsten en nog onjuister balansen t;oed te keuren, om in een jaar ol wat, alle fondsen der crediteuren meester te worden.

De fjeznmenlijlie anndeelkoudcrs vormen ccnc \\rMin\\oozc vennoolschap. Tegenover de goedkeuring barer boeken en balansen, staat zij gelijk aan eene firma, een koopman.

Zou de goedkeuring door eene firma, door een koopman van eigene rekening, iets beteekenen , legenover gegronde bewijzen van crediteuren , dat die rekening niet jnisl is?

Tegenover de jiclieve waardeverlwogingen in de balansen, vermeen ik met goeden grond de navolgende becijferin; te kunnen stellen: lu 18;)9 en 1860 waren Assinan en .} Nobo te zanien getaxeerd

oji.................../■\'•165,562

met het oog op de productie en de winst in dien lijd behoort deze som te worden gesplist in: Assinan..........f 85,562

i iVotw..........» 80,000

Bij de hoofdsom voegende, voor de andere helft van Nobo.......\'...........» 80,000

verkrijgt men eene waarde voor 1859 en 1860 van f 245,562

-ocr page 315-

15

voor Assinan en | .Voio, te zamen.

De snccssieve onregtmatiffe vcrlioouinü; in 1808 on 1809 tot » 050,000

bedragen alzoo..............f 404,438

l)iilt; verliooging bedraagt 156 procent boven de primitieve waarde. Zie hier cijfers uit het verslag van !!0 Junij 1870, die aantoonen, dat indien Assinan tamelijk stationair is gebleven, daarentegen A\'oio me! 03 percent is nchteruitgegaan in prod untie, en !11 in winst.

i 1861—03 Assinnn\' 1864—00 I 1807—09

i 1861—03 Xoho. . 1864—00 1807—09

Driejarige productie. . 5207 . -5851 (3005

. 12390 . 8374 , 4759

Driejarig verlies.

winst. 78,779 105,515 53,180

140,720 32,655

Xobo werd met f 190,000 in waarde verliesrekening tusschen de eerste en verschil aantoont van f 219,558.

Wat zon er wel aan Ie voeren zijn legen d( cijfers, die geput zijn uit het verslag der O. I M.

» 72,832 verhoogd, terwijl de winst-en laatste drie jaren een nadeelia

bewijskracht dezer zelve\'?


En treft het de aandachl van tot dusverre ongcloovigen of twijfel-aciitigen ilan niet; dat iVofto is achlernitgegaan, nadat, het belang van den eigenaar der wederhelft in 1864 had opgehouden, en dat de adminislra-teurs der 0. I. M. de zaak geiieel in handen hadden verkregen?

Ligt niet in de geschiedenis van Xoho weder een sprekend meerder bewijs opgesloten, vnor de stelling dat nnamlnoze vennootschappen geenc landelijke ondernemingen behooren te liozitti\'ii of te lieheereii\'?

Vorenstaande gegeveiigt; zonden behooren Ie leiden tol de conclusie; dat de waarde ad / 85,.)(quot;)2 op de balansen vim 1859 cn 1800 voor Assinan kan worden toegelaten, voor alle laren;

dat de waarde van /\' 80,000 voor ^ Noiio of van / 160,000 voor j Nobo tot I8ti:) niet kan worden erkend . doch daarna geheel zon behooren weg te vallen

Om den schijn vijn eenzijdigheid Ie vermijden, zal ik er mij slechts toe bepalen, aan Ie nemen, dal alle ivaardeverhooqingen sedert •1850 van de baten der balansen moeten worden afgevoerd, om die balansen met de wezenlijkheid in ovcreenslemming te brengen.

Alzoo behoort van de balansen te worden afgeschreven . ter zake voorschreven :

1865—1807 / 235,500 1808—1800 » 404,438

-ocr page 316-

14

En in 1868 taxeerde men Assinan op f 300,000 en daarentegen Nobo op f 350,000?!

Tot zoodanige ongerijmdheden vervalt men, indien men tracht ragt te doen schijnen, wat krom is. Maar die ongerijmdheid wordt nogdnide-lijker, indien men weet, wat uit het Bestunrsverslag van 30 Jnnij 1870 hlijkt, dat liet al zon ad f I IG.OGi gesflintte Assinan van 1864 tot en niet 1868 eene winst heeft opgeleverd van f 131,232, en daarentegen hot ad f 365,064\' gelaxeerde Noho een verlies van f 24.807.

Hel is duidelijk, dat men den koop der wederhelft van Nobo heeft iiennltigd, om de waarde op de balans van geheel Xobo flink te verhoogen ; en dat de eigenaar van die wederhelft tot den verkoop is overgaan, omdat hij wel de toekomst van dit land inzag; die blijkbaar is uit het verlies van ƒ 07,039 in 1864—69 geleden, ten gevolge van wanbeheer. (Zie het verslag van 30 Jnnij 1870.)

In 1864 werd alzoo het verlies opleverende Nobo, ruim driemaal zoo hoog in waarde geschal, als hel tvinsl opleverende Assinan.!!!

Trouwens waren zoodanige toestanden aan de zaken der O. I. M. eigen; adres Panniratignn, Kadipallen. \\u werd de wanverhoiuling tnsschen de waarden van Assinan i\'ii Nobo in 1868 wel wat verminderd, doch bij dat redres verhoogde men tevens de gezamenlijke waarde van beiden.

Ten aanzien van het verontschuldigende motief in liet verslag van 30 Jnnij 1870 zij opgemerkt, dat de crediteur niet gebonden is, door het votum van algemeene vergaderingen van aandeelhouders, en slechts heeft op te zien naar het innig wezen der zaken.

Indien vota van zoodanige algemeene vergaderingen, van invloed zouden kunnen zijn tegenover gegronde, regtinatige aanspraken en vorderingen van crediteuren, dan hehoefden die vergaderingen slechts winst en verliesrekeningen met groot ere wins! en en nog o/yuister balansen goed te keuren, om in een jaar of wat, alle fondsen der crediteuren meester Ie worden.

De (jez-nmenlijlic aandeelhouders vormen eene naamlooze vennoolschap. Tegenover de goedkeuring barer boeken en balansen, staat zij gelijk aan eene firma, een koopman.

Zon de goedkeuring door eene firma, door een koopman van eigene rekening, iets bcteekenen , legenover gegronde bewijzen van credileuren , dat die rekening niet jnisl is\'?

legenover de (iclieve waardeverhoogingen in de balansen, vermeen ik met goeden grond de navolgende becijfering, te kunnen sfjllen: In 18.gt;9 en I860 waren Assinan en i Nobo le z.ainen getaxeerd

op.................../\' \'165,562

met het oog op de productie en de winst in dien lijd behoort deze som te worden gesplist in: Assinan........../ 85,562

i Nobo..........» 80.000

Bij de hoofdsom voegende, voor de andere helft van Nobo..................» 80,000

verkrijgt men eene waarde voor 1859 en 1860 van f 245,562

-ocr page 317-

15

\'voor Assinan en .Vü/w, te zamen.

Di\' snccssieve onresttmatige verhooging in 1808 en 1809 tot .■gt; 050,000

bedragen al zoo..............f 404,438

Oio verliooging bedraagt 150 procent boven de primitieve waarde. Zie liier cijfers uil het verslag van 30 Jmiij 1870, die aantoonen, dat indien Assinan tamelijk stationair is gebleven, daarentegen Nobo mei percent ia achteruilgegaan in pforhictie, en !1! in winst.

Driejarige

Driejarige

Driejarig-

productie.

winst.

verlies.

1 1801—03 .

. . 520quot;

f

78,779

f ------

Assinan. 1804—06

■5851

))

105,515

)t----

( 1807—09 .

. . 0005

53,180

»--

j 1861—03 .

. . 12390

))

140,720

)) ________

% Xobo. 1864—06 .

. . 8374

))

32,655

» ------

1 1867-09 .

. . 4759

-----

» 72,832

Xobo werd niet f 190,000 in waarde verhoogd, terwijl de winst- en verliesrekening tnssoben de eerste en laatsle drie jaren een nadeelig verschil aantoont van f 219,558.

Wat zon er wel aan te voeren zijn tegen de bewijskracht dezer cijfers, die geput zijn uit het verslag der O. i. M. zelve\'?

En treft het de aandacht van tot dusverre ongeloovigen ot\' twijfel-achtigen dan niet; dat. A^io is achteruitgegaan, nadat, liet belang van den eigenaar der wederhelft in 1864 had opgehouden , en dat de administrateurs der 0. 1. iM. de zaak geheel in handen hadden verkregen?

Ligt niet in de geschiedenis van Aobo weder ee)i sprekend meerder bewijs opgesloten, \\nor de stelling dat naamlnn:e vennootschappen geene landelijke onderneiningen behooren te bezitten of te heimeren?

Vorenstaande gegevens zouden behooren te leiden tot de conclusie: dat de waarde ad f St),.)l)2 op de balansen van 1859 en 1800 voor Assinan kau worden toegelaten, voor alle )aren;

dat. de. waarde van f 80,000 voor J Noho of van / 100,000 voor J Nobo tot 180;) njpt kan worden erkend . doch daarna aeheel zon liehooren v,i\'g te vallen

Om den sehijn vijn eenzijdigheid te vennijden. zal ik er mij slechts toe bepalen, aan te nemen, dat nUe waardeverhoogingen sedert 185$ van de baten der balansen moeten worden afgevoerd, om die balansen met de wezenlijkheid in overeenstemming te brengen.

Alzoo behoort van de balansen te worden afgeschreven . ter zake voorschreven :

1805—J 807 f 285,590 1808—1809 » 404,438

-ocr page 318-

16

K o ff ij land § Ce tas.

Di(. land was bij de balans van 1859 gesteld op cone waarde van.................../\' 208,:!) 3

en werd van lieverlede verhoogd:

1800 met . ...... .... f 2,000

1801 »............« 30,000

1802/1869 . . . .........» 200,000

Totaal der verhooging ...» 232,000

In de balansen van 1805—1809 werd het opgebragt voor / 500,313

Gernimen lijd profiteerde de 0. 1. M. van de werken door den vo-rigen eigenaar gesticht; doch het ging van lieverlede achteruit, nadat bet land in het bezit en regtstreeks beheer dier naamlooze vennootschap was gekomen.

Dit bewijzen de navermelde cijfers, welke men in het bestuursverslag van 30 Junij 1870 aantreft:

1859 ooüsI pikols koflij 4855 winst /\' 80,390

1860 \' d \' 4879 n » 09,198

1801 \'i 3915 gt;gt; 13,804-

1802 gt;. 4059 .gt; » 71,583

1803 .. 2970 « » 37,417

1804 3731 .• » 24,324

1805 3340 » » 48,854

1806 » 2411 .. .. 5,403

1807 . 3513 » » 22,830

1808 « 1737 verlies « 12,368

1809 » 2190 winst » 10,899

Deze cijfers leveren voldoende grond uit zich zeiven op, voor de stelling dal alle- waarde veiiioogitifjcn ten onregte zijn gewfned.

Integendeel zou de primitieve waarde van f 208,313 successievelijk iiehooren Ie zijn verminderd en van af 1860 op omstreeks / 100,000 behooren te zijn gesteld.

ik zal mij niet ophouden, met verdere beschouwingen, en vermeen op goede gronden te mogen concluderen , dat de waarde verhooging ad / 232,000 van de balansen van 1865—1869 behoort Ie worden

afgevoerd.

Kof/ijland Gad oeiKja n

Ten aanzien van dit land vang ik aan, met de cijfers en gegevens over te nemen uit het Bestuursverslag van 30 Junij 1870.

jaren. waarde. produktie. winst. verlies. \'1865 -------- f 68,478 ---

1866 ------3533 » 40,592 --

1867 .------3837 » 39,370 ---

1808 / 275,000 2090 --- ƒ 9818

1869 » 3920 ,, 25,789 --—

-ocr page 319-

17

De vorige eigenaar had deze onderneming in 1864 gekocht voor ƒ 250,000. Hij sliert\'in 18C5, eene schuld nalatende aan^de 0. 1. M. groot j 23,-490. De 0. 1. M. kocht deze onderneming vooi eene som van ƒ 150,000, welke echter niet contant werd betaald , ja, zelfs slechts zou behoeven te worden betaald uit de te verkrijgen revenuen, en van welke koopsom de primitieve rente aan den vorigen ondernemer a 7£ pCt. \'sjaars verschuldigd (eene gewone rente in Indie voor overeenkomende toestanden) werd gereduceerd a 0 pCt. \'sjaars; — ja, zou de betaling der koopsom eerst intreden, nadat de schuld ad ƒ 23,490 aan de 0. I. M. zou zijn aangezuiverd.

Wat bewijzen deze koop-conditiën anders, dan dat de 0. I. M. het land eerst dan f 150,000 waard achtte, wanneer het door zijne revenuen die koopsom zou hebben uitgeleverd.

Verder was bepaald, dat na afbetaling van de koopsom en de schuld, te zamen ƒ 173,490, de verkooper tot aan het einde van den paeht-termijn (1881) zon genieten de hcljl der zuivere revenuen.

Deze lü jaren lang durende lastpost, moest gevolgelijk de kapitaal-waarde van het land voor de 0. I. M. zeer verminderen.

Nu was in 18G5—1807 eene exploitatie-winst verkregen van ƒ 148,440, waaruit was betaald de ƒ 23,400 schuld en ƒ 100,000 koopprijs; te zamen ƒ 123,490; zoodat verder nog op den restant koopprijs ad ƒ50,000 kon worden betaald een bedrag van / 24,950, zoodat van dien koopprijs nog slechts ƒ 25,050 te betalen bleef.

ïot zoo ver stonden de zaken zeer gunstig, want nu bezat de 0.1. M. een land ter waarde van ƒ 150,000 — bezwaard met slechts een restant schuld van ƒ 25,050 en de verpligte uitkeering van de helft der netto revenuen.

De zuivere waarde zou dus kunnen worden geacht te zijn de helft van f 150,000 —ƒ 25,050; — alzoo ƒ 02,475. Doch de oogst van 1808 leverde een verlies op van t 9,818, en die van 1809 slechts eene winst van ƒ 25,789, gevende over de twee jaren te zamen eene winst van ƒ 15,971 welke op betaling van den koopprijs kon dienen.

In 1869 was alzoo de zuivere waarde voor de 0. I. M. de helft van . ƒ 150,000 —ƒ9,071 of ƒ 70,405, waarbij echter de rente-rekening nog niet is in aanmerking genomen.

De aard der overeenkomst voor den koop van dit land, toebehoorende aan eene weduwe en minderjarige kinderen, en dus onder regterlijke sanctie, bewijst dat de 0. 1. M. zelve geene volstrekte en in vergelijk met den vroegeren prijs van f 250,000, waarvoor de vorige eigenaar het had gekocht, sleehts eene geringe waarde aan dit land toekende, dermate, dat zij zich niet verbond tot onvoorwaardelijke betaling-van den koopprijs; — maar slechts tot betaling uit de revenuen.

Op grond van voormelde gegevens vermeen ik, dat de waarde van Gadoengan op de balansen van 1868 en 1809 ad f 275,000 behoort te worden gesteld op f 62,475 en 70,465 respectievelijk en alzoo

1868 moet worden verminderd met.......f 212,525

1869 » » » ».......ii 204,535

-ocr page 320-

18

Doch ten aanzien van dit koffijland behoort nog te worden vermeld, dat in de wiml- en verliesrekening van 1868 de kapitaal-rekening is belast en de winstrekening is gehaat met couc som van / quot;210,980 ter zake van dit land; — waardoor een belangrijke baat werd verkregen, tot het helpen dekken der groote verliezen, die de 0. 1. M. in 1808 heeft geleden. Nu is het duidelijk, dat, indien men de winsten van 1803—1867, na aftrek van het verlies, heeft doen strekken, om den lioop/jrijs van het land, gedeeltelijk te betalen, en om gevolgelijk de waarde van het land op de balans, als eene Imat, te knnneu plaatsen; — men diezelfde netto winst, niet ten tweede male kan aanwenden, om andere (algemeene) verliezen er mede te betalen (te dekken.)

liet komt mij voor, dat wij hier voor ons hebben, een ongeoorloofd, onregelmatig double emploi van cijfers, en dat alzoo de som van /\'210,980 als eene hstpost (debet) tegenover de balans van 1868 moet optreden, of wel de baten op die balans daarmede moeten worden verminderd.

Immers, hadde men die som als eene winst op de winst-en verliesrekening van dat jaar opgebragt, deze rekening zon met een nadeelig saldo tot dat bedrag zijn gesloten, en dus bij de balans tevens een saldo verlies zijn geconstateerd, in gelijker voege, als is geschied op de balans van 1867.

Hiermede is de vreemdsoortige boekhouding ten aanzien van Gadnenyan, naar mijn gevoelen, nog niet afgeloopen.

Uit blz. 3 der nota van toelichting van 26 April J871, en blz, 6 van het verslag van 8 Mei 1871, blijkt, naar mijn gevoelen, duidelijk; dat op de koopprijs van Gadocngan eene som van / 100,000 nog onbetaald is gebleven; — want men leest daarin, dat de 0. 1. M. tot over 1869 hare verpligtingen tegenover de Erven Schaap heeft gekweten ; echter niet over 1870; en — dat deze erfgenamen, zijn opgetreden als cm non nte.t opgenomen creditrnr; dat zij te vorderen hebben a 7| rente over 1870 eene som van / 7,500. Hieruit valt alzoo af te leiden dat eene hoofdsom van / 100,000, nog verschuldigd was op 1 January 1870, dat deze som in 1870 niet is betaald, noch betaald zon worden ; — want anders kan er geen rente over een vol jaar worden gevorderd.

Indien men bij eene administratie eene post buiten rekening houdt, welke benaming moet dan wel aan zoodanige boekhouding worden gegeven \'l

Bij het onderzoek van deze zaak geldt natuurlijk de vraag, of de balansen van af \'1865 ook in voorschreven opzigt behooren te worden verbeterd, aangezien de koop in dat jaar heeft plaats gevonden.

Koffijla7id Djatirhalannan.

Uit de bijlagen van het verslag van 30 Junij 1870 wordt het na-vermelde overgenomen;

Djalielinlanfiati werd in 1862 tl oor de 0.1. M. gekocht voor ƒ500,000; doch in de balans opgebragt met ƒ 508,333, welke verhooging ik veronderstel te zijn voortgevloeid uit. de onkosten op den koop.

Doch in 186i verhoogde men de waarde tot ƒ 538,333 en alzoo met ƒ 30,000, wegens nieuwe inrigtingen. Hiertegen zouden gcene be-

-ocr page 321-

19

denkingen bestaan, indien de nieuwe inrigtingen evenredig voordeel opleverden. Doch dit is het geval niet geweest; zooals hieronder nader zul worden aangetoond, en daarom behoort die verhooging te worden te niet gedaan.

Opmerkelijk is bet, dat die verhooging juist heeft plaats gevonden in een bij uitstek ongunstig oogstjaar, toen deze onderneming een verlies uit dien hoofde opleverde van ƒ 39,158 en iedere pi hol \'kojfij niet minder dan ƒ 100 heeft ijeliost.\'H

Men doet zich al weder onwillekeurig de vraag, of bet systeem van fictieve verlinofjiiifi van de waarde op de hapilaalreheninfi, om fjetedene verliezen op de exploitatie (winst- en verliesrekening te dehhen, in dit geval niet is werkzaam geweest?

En dat de nieuwe inriritiniien niet /mbben ijebaal, wijzen de navolgende cijfers uit het verslag aan:

Jaren. Produktie. Winst. Verlies.

1803 4701 ƒ 70,781 /------

•180-4 1211 .i----„ 39,158

1805 2781 » 25636 »—---

1806 5842 »113,181 „---

1867 1626 »------» 26,109

1868 1364 »--------,, 56320

1869 3652 50,240 ..------

Om deze cijfers met juisheid te beoordeelen, behoort men te weten, dat dil land onder den vorigen eigenaar een gemiddeld produkt had van 4 a 0000 pikols; — de komjbereidins, op bet tot hetzelve behoorende etablissement Medinie, vond toen reeds op de West-Indische wijze plaats. — Daardoor liet zich de kolossale koopsom van ƒ 500,000 eenigzins wettigen.

iNu is er, zooals op de overige ondernemingen der U. I. M., wel geld besteed, om veranderingen zelfs kostbare veranderingen ie maken, doch zoodanige veranderingen, waartoe men in den regel ligtvaardig besloot, omdat hel gemakkelijk is riemen te snijden van eens anders leder, waren niet altoos verbeteringen , bragten niet altoos voordeel aan.

En met zoodanige onnutte uitlaag van kapitaal hebben wij, naar mijn gevoelen, in de zaak van Djatiefalangan te doen, want daarvan is evenmin eenen boogeren prijs van het produkt, als eene vermeerde-ring van produktie verkregen.

liet is bekend, dat de koffij-oogsten op Jam zeer uiteen Inopen, en indien in 1806 eene hooge productie van 5842 pikols werd verkregen, staan daarnaast twee voorafgaande en/wee volgende zeer schrale jaren, dus vier slechte tegenover een goed jaar.

Vergelijken wij de drie voorafgaande jaren 1863—65 met de drie volgende jaren 1807—69, dan blijkt het, dat Djatiekalangan is uch-teruitgegaan in produktie: met 704 pikols \'sjaars.

in winst: met ƒ 29,897 \'sjaars.

In 1803—05 was er een netto winst van ƒ 57,260.

In 1867—09 daarentegen een verlies van ƒ 32,430.

Deze ongelukkige resultaten schrijf ik vooral toe, aan onoordeelkundige uitgaven, in den zin aan geldverspilling; — want over de screw jaren

-ocr page 322-

20

heelt de kolfij gemiddeld gekost ruim ƒ 34 per pikol, ongcrekeud de kosten van eersten aanleg der aanplantingen en inrigtingen, die ik vertegenwoordigd beschouw door de koopsom van ƒ 500,OOü, waarvan de jaarlyksche rente a 7 procent ƒ 37,500 beloopt, en welke rente den kostprijs met bijna ƒ 12 per pikol \'sjaars verhoogt zoodat de totale kostprijs der pikol koflij is geweest ƒ -iü per pikol, terwijl deze voor eene ijivote en schoone onderneming als iJjaliekalanqan eenmaal was, niet hooger behoorde te zijn dan ƒ quot;20 a ƒ 25 per pikol.

njalifikriIniii/au heeft voorzeker tegewoordig geene hoogere waarde dan ƒ 300,000, en bestaat er alle aanleiding oin het meerdere op de balansen van 1804—1800 af te voeren; — die som is, in vergelijk met de winst van ƒ 14,250 \'sjaars, reeds hoog te achten; doch ik stel daartegenover, dat particuliere ondernemers er goedkooper zullen werken en de oogsten wel weder zullen doen toenemen, waarvoor dit land inderdaad vatbaar is.

Kof/ijland Genleng-Goenoenp.

Dit land werd als woeste grond van het gouvernement in huur verkregen in 18(51.

Volgens het verslag van 30 Junij 1870 werd het op de balans van 1808 opgebragt voor eene waarde van ƒ 245,571, welke daarbij wordt opgegeven te bestaan uit de kosten van ontginning. Die waarde is in de balans van 1809 verhoogd tot / 247,015, alzoo met/.1,444.

Slechts over dit jaar is de produktie opgegeven en wel met 1190 pikols, zijnde toen een verlies geleden van ƒ 2/5.

Waarop de waardeverhooging steunt is niet gebleken. Indien wij die ƒ 1444 voegen bij de exploitatiekosten over 1809 ad ƒ 41,464 dan verkrijgen wij een totaal van ƒ 42908, en hier verder bijvoegende 7.} procent rente over /\'245,571 ad ƒ 18,417, dan blijkt het dat de 1190 pikols koffij hebben gekost ƒ 61,325 alzoo ƒ 51,50 per pikol en dat het verlies over 1809 werkelijk bedraagt ƒ 1444 257 4-18147 tezamen ƒ 19,848.

De ofliciele gegevens zijn luttel.

Waarom, indien de 0, I. M. zelve dit land regtstreeks van het gouvernement had gehuurd, dan niet

1quot;. over alle verledene jaren opgave gedaan van schatting,produktie, baten, lasten, winst en verlies, even\'als van de overige ondernemingen ?

2°. de winsten of verliezen geraamd of geconstateerd, bij de winsten verliesrekeningen van vroegere jaren dan 1809;

3°. in de vroegere balansen dan 1848 dat land vermeld.

Deze bemerkingen, bevestigen mijns inziens indirect de, indertijd door mij als lid van het comité van crediteuren ontvangene mededeeling, dat de heer ven Bolder het land primitief heeft gehuurd, en ontgonnen met fondsen der 0. I. M.; dat bij het land in 1808 heeft verkocht voor eene som. welke heette te zijn de kosten van ontginning, onder beding van uitkeering aan hem van een bntnis van ƒ §0,000, indien de produktie zekere hoogte had bereikt; eene som , welke hij zich op grond van zijn vermeend regt, uit de kas der maatschappij te Samn_

-ocr page 323-

2\\

rang zelf ?.ou hebben uitgekeerd; doch met welke handeling administrateurs te liatavia en bestuurderen in Nederland geen genoegen hadden genomen, zoodat de zaak in ernstige behandeling zou worden genomen.

Ten aanzien van de waarde van dat land, behoort te worden opgemerkt , dat in 1869, het 9de jaar van zijn bestaan, slechts \'1169pi-kols koffij, en /.ooals hierboven is aangetoond een verlies van ƒ19848 hebbende opgeleverd, als bezitting der O. I. M. ter naauwernood waardering verdient. Gelegen aan den top eens bergs, die veelal in wolken gehuld is, en waar de sterk hellende gronden hunne humus spoedig verliezen, is de onderneming als eene zeer ongunstige aan te merken, die echter in een enkel zeer droog jaar, waarin tevens geene felle winden in den bloeitijd waaijen, soms een goed produkt kan opleveren.

Een eigenaar, die daar zelf woont, zich ontberingen getroost, hard werkt en mat zijn geld woekert, zal er een admimstrateursloon door kunnen bekomen; — meerdere verwachtingen vermeen ik, dat men van dit land niet zal kunnen koesteren. — Ik vermeen dat het in zoodanige handen tusschen ƒ 50,000 a ƒ 100,000 waard kan zijn.

Voorloopig zal ik voor waarde stellen ƒ 100.000; — onder voorbehoud, daarvoor in de plaats te stellen het verkooprendement, waarvoor dit land op 1 November 1272 bij inschrijving wordt verkocht: — doch welke verkoopprijs mij nog niet bekend is.

Verder zal een onderzoek ten aanzien van de aan den heer van Bolder betaalde som van ƒ 80,000 behooren uit te maken, of die som ook als een nadeelig cijfer op de balansen van 1868 en 1869 is, dan wel alsnog zal behooren te worden opgebragt; — omdat toen de schuld deswege gevestigd is, en de rekeningen der 0.1. M. daarmede hadden behooren te zijn bezwaard.

Balans, en vnnst- en ver lies-rekening van 1864.

Het jaar 1864 was voor de O. I. M. zeer ongunstig.

Volgens de welbekende brochure van Mr. S. van Nierop moest er een deficit van f 336,000 worden gedekt en werd daartoe het fonds tot dat bedrag van afgeloste, doch niet vernietigde obligatien aangesproken.

Ik vermeen dat dit fonds slechts door fictien is ontstaan, namelijk door te hooge ramingen van winsten sedert 1859, door het geven van hnotjere waarde aan landerijen , dan waarvoor ze voorheen genoteerd stonden.

Immers moest in ieder volgend jaar, het te hoog geraamde aan inkomsten der landerijen worden teruggeschreven; hebbende dit cijfer over 1863 bedragen, bij de terugschrijving in 1864, ƒ 58,535.

De suikerfabrieken Tjomal en Bandjar-Bawa had men tot 1861 opgevoerd lot eene waarde van ƒ 1,096,720, terwijl ze in 1862 bij taxatie niet meer bleken waard te zijn, dan /quot;843,860, een verschil alzoo van ƒ 248,860.

In 1862 verhoogde men daartegenover de waarde van Getns met

200,000 en aan Assinan en Noho met ƒ 100,000.

Per slot van rekening was de beschikking over de ƒ 336,000 aan

-ocr page 324-

22

afgeloste obligalien, sleclils een redres van vroegere flclien; en in zooverre bestaat daartegen geene bedenking

Docb de winst- en verlies-rekening van 1804. sloot zonder winsl en evenwel is, zoowel blijkens eene door mij van bevoegde hand ont-vangene opgave van sedert 1844 uitgekeerde dividenden, als volgens de brochure van Mr. S. v.\\.\\ Nif.koi\', over 18(34 uitgekeerd geworden een dividend van ü pGt.

Die regtsgeleerde noemt bel een oinvrUir/ dividend.

Naar mijn gevoelen, en mij daarin sterk makende, door hetgeen de Bataviasche administrateur Jhr. Mr. F. JuNirs van IIk.mekt heei\'t doen hooren, in eene algemeene vergadering te Batavia, zijn er voortdurend dividenden in de laatstverloopene twee tientallen jaren uitgekeerd, zonder dat er winsten waren; — doch ze werden althans op de balansen en winst- en verlies-rekeningen verhandeld.

Dit is echter het geval niet geweest niet bet dividend over 18ü4.

De som daarvan bedraagt...........ƒ 30,000

Waarbij, naar raming, moeten komen de aan bestuurders, directeuren en adniinistrateuren uitgekeerde aandeelen in de winsten................» 12,500

Zoodat naar mijn oordeel de balans van 1804 nog zal moeten worden gerectifieerd, ter zake voorschreven, met eene som van...............ƒ 42,500

Indisrhr halen en lasten. — Administratie der Indische kantoren, Batavia en Samaranr/.

In de balansen van vroegere jaren tot en met die van 1869, is slechts het saldo der vergelijking tusscben de baten en lasten der adraistratie in Indifi vermeld; en komt dat saldo steeds daarbij voor als eene baal ten behoeve der 0. 1. M. (hoofdkantoor Amsterdam.)

Dit baliij saldo bedroeg in 1850 slechts ƒ 966,037, klimt in vol-uende jaren van lieverlede en is op de balans van 1869 genoteerd met ƒ 2,184,102.

De gegevens, verstrekt ter gelegenheid der aanvraag van surséance van betaling, of nader in nota\'s of verslagen van bestuurders, hebben aangetoond, dat voorschrevene som, die slechts bet saldo is van veel grootere bedragen aan baten en lasten, grootendeüls bestaat uit nonvaleurs; alzoo ook in diezelfde mate eene fictie is; en dat alzoo van de aanvankelijke verwachting, dat de Indische rekening eene ruime ressource zou zijn, voor uitkeeringen aan de crediteuren, in gelijken mate den bodem is ingeslagen.

Daarenboven is gebleken, dat de lasten in Indié\' grooter zijn, dan aanvankelijk was opgegeven, zijnde er een belangrijk bedrag aan nieuwe vorderinr/en opgekomen, en bij de geregtelijke verilicatien reeds erkend , waarvan in de rekeningen of verslagen volstrekt geen sprake was geweest.

Ik zal, ter bestemder plaatse, de vraag behandelen of degenen, die balansen of rekeningen hebben geleverd of beoordeeld, krachtens bnnne verpligtingen, daarmede bekend konden zijn en of zij wel hebben ge-

-ocr page 325-

23

handeld, tnou zij zolt\' met de zauk bekend waren gemaakt, crcditeurcn niet beter met het innerlijke der zaken, der Ü. I. M. bekend te*maken, dan zij gedaan hebben, maar daarentegen steeds de denkbeelden hebben willen leiden, in de rigting van vcrwac/itini/t\'U np de lockomsl.

Thans zal ik mij er toe bepalen, de cijfers betreffende de Indische baten en lasten te behandelen, daartoe slechts gebruik makende van de schrifturen of\' gedrukten, door mij, óf even als ieder ander crediteur, óf als destijdig lid van het comité van crediteuren, verkregen, en dus van de bestuurders der 0. I. M. zeiven uitgegaan.

a. De balans van 1809 toonde aan, het voormelde haluj saldo der

administratie in Indie..........ƒ 2,184,102

I). De aan den regter, binnen eene maand later ingeleverde balans van 7 Junij 1870 toonde aan:

baten in Indie........ƒ 3,156,667

lasten »........igt; 2,421,412

alzoo een hatii/ saldo in Indië van n 735,255

en dat wel, zonder dat voor deze groote vermindering als oorzaak te vinden is, eene verrekening tus-schentijds, tusschen de kantoren in Amslerdam en in Indie. Geenszins, de hoofdoorzaak is de afschrijving van nnnvalenrs, tot een bedrag van ƒ 1,084,728 Kende men die nonvaleurs niet, toen men de balans van 1869 opmaakte?

De aan den regter ingeleverde balans van 10 Ja-nnarij 1871, toonde aan;

baten in Indie........f 2,257,494

lasten n........igt; 2,089,041

alzoo batig saldo in Indie . . . « 168,453 alweder eene vermindering, hoofdzakelijk wegens afschrijving van nnnvalenrs.

De later volgende bescheiden preciseren niet voldoende de Indische cijfers, eu geef ik ze zoogoed mogelijk terug, als een gevolg van gemaakte berekeningen.

De aanwijzini/ der uitslaande zaken en nota van 26 April 1871 toonde aan:

baten in Indie........ƒ 1,902,534

lasten ..........»1,872,502

alzoo batig saldo in Indie . . . « 30,032 e. Het verslat/ van 6 September 1872;

baten in Indie......../ 981,200

(Zie blz. 4 en 5 van het verslag.)

Onder hel totaal der baten op ulto Dec.

1872 beschikbaar ad . ƒ 1.739,000 is slechts eene baat uit Indie ad ƒ235,000 vermeld; doch deze som bestaat

-ocr page 326-

24

liooidzakelijk uit hetgeen in 1870 vrtor bedrijt\'skapitaal, uit de baten in Nederland, naar Indie is gezonden en nu terug; wordt geremitteerd.

Van de nader quot;beschikbaar komende baten ad f 1,050,000 behooren niet tot de Indische baten , de fournisse-menten en den verkoop der landerijen; zoodat slechts de resterende ƒ 981,200 als Indische baten voorkomen.

I.nslcn in Inclie.

Ik stel dat de vroeger opgegevene lasten zijn gebleven ƒ 1\'872,502 waarvan echter al\' tc trekken de hypolhekaire vordering ten laste van Kadipatten c. c. . . » 275,000

blijft ... ƒ 1,597,502 Volgens blz. 2 van liet verslag bedragen de gezamenliike vorderingen der concurrente crediteuren f 6.400,000, als een gevolg bet opkomen van vorderingen, wegens vergoeding voor ga-rantien

Volgens de balans van 10 Ja-nuarij 1871 bedroegen die vorderingen...... f 6,293,754

waaraf de hypothecaire vordering op Kadipal-len.......» 245,339

alzoo toen concurrent, ƒ 6,048,415 alzoo nieuwe vorderingen.......» 351,585

Deze gevoegd bij die,

vermeld in de opgave van April 1871. . . » 1,507,502

toonen dus aan een lol aal aan lasten

in Indie van........» 1,049,087

De Indische administratie blijkt alzoo ten slotte, in stede van met een aanvankelijk opgegeven vnordccluj saldo van ƒ 2,184,102, tc sluiten met een nndrcliq saldo groot . /\' 967,887

Doch daarmede is de reeks van misstelliingen nog niet afgeioopen.

Immers, in het verslag van 6 September 1872 is aan de crediteuren te kennen gegeven, dat de contnutc waarde

-ocr page 327-

25

der vorderingen op Pagonrian en Djalieivantjic ad ƒ 506,100 slechts kan worden geacht te zijn f 135,400

Wordt dit bewaarheid, dan zouden de baten deswege

eene vermindering ondergaan van........ƒ 460,700

Terwijl, volgens dat verslag, van de vordering op diverse debiteuren ad ƒ 345,000 welligt zou moeten worden afgeschreven.................. 75,000

In dat geval zou de Indische administratie ten slotte

opleveren een deficit, van...........ƒ 1,503,587

in stede van eene baat van..........» 2,184,102

Weshalve de Indische administratie zou aantoonen eene mifleidinfi ten aanzien van den wezenlijken stand van

znkdi. ten bedracjo van een nadeelifje uitkomst van. . / 3,687,680 En, hoe kolossaal dit cijfer reeds is, vermeen ik, dat men daarmede nog niet is aan het einde der misleiding door cijfers; — want in eene

generale balans der Indische administratie op zich zelve, mij door eene

welwillende hand verstrekt, zijn de baten opgegeven met. ƒ 4,266,547

terwijl ze in de balans van 7 Junij 1870 zijn opgegeven met slechts.............n 3,156,666

Zoodat er toen reeds was afgeschreven\'.....ƒ 1,109,881

hebbende ik slechts van de toen afgeschrevene baten kunnen constateren, zooals hierna zal worden aangetoond,

eene som van..............» 808,364

Zoodat er nog in het duister ligt een bedrag van. . ƒ 301,517 waardoor het nadeelig verschil........» 3,687,680

zou stijgen voor hul ie alleen lot.......ƒ 3,080,206

Deze beschouwing, van wel is waar eene f/lnhale. maar in hoofdzaak op, door de bestuurders der 0. I. M. geleverde cijfers gegrond, geeft aanleiding, om de balans van 1860 en voorgaande jaren en gros met een drietal millioen gulden barer balen te besnoeijen.

Ik acht het echter regelmatiger, om zooveel mogelijk de posten in het bijzonder aan te wijzen, die hoewel nonvalenrs, evenwel ah baten op de onderscheide balansen zijn vermeld, omdat het niet slecht geldt ile balans van 1860 te behandelen, maar ook die van vroegere jaren, en men iedere post dus op zich zelve behoort te kennen, om te weten, over welk jaar of jaren die van de balansen behoort afgevoerd te worden

Voor de vordering der wisselliovdcrs, die meerendeels slechts met het jaar 1870 zijn onslaan, is zoodanige gedétailleerde bewijsvoering niet noodig, als voor hen, wier vorderingen anterieur zijn en alligt tot ver verledene jaren behooren, zooals de mijne.

lieeren bestuurderen der O. 1. M. zijn, behalve wat zij verpligt zijn

-ocr page 328-

voor den rugtur te doen optreden, niet gnl geweest, niet het geven van inlichtingen aan crediteuren, door middel van gedrukten, die men den tijd zon hebben te bestuderen.

Verzoeken om die, en in detail, te verstrekken zijn steeds beantwoord met cene verwijzing naar hel kantoor te Amslerdam.

Of die iieeren wel hebben gedaan de principale- en schier eduitje brlaii-jheiihp.ndcn in den afloop der zaken der 0. I M , de credileuren, aldus te bejegenen, moge hun geweien beslissen.

ik stel mij de roeping dor bestuurders, die opgetreden zijn, om de vroegeren te vervangen, zoo ook de roeping der curatoren in dien zin voor, dat zij aan reqlhehbenden zooveel mogelijk licht, behooren te verschaffen, om dezen het uitoefenen van hunne rerjten mogelijk te ninken.

in dezen zin heb ik gesproken, in het comité van crediteuren, waarin van zekere zijde werd voorgesteld, dat de leden van het comité, slechts descrétionair gebruik zouden maken van de verstrekte inlichtingen. Ik heb verklaard, niet mij !e beschouwen als lid eener camarilla, waarin men geheimen zou hebben tegenover de belanghebbenden, maar als een vertegenwoordiger van die belangen, bevoegcl om aan mijne com-mitenten licht bij te brengen, opdat zij zelf zouden knnnen beslissen. Deze mijne verklaring werd door een tweetal leden van het comité met warmte en tot zekeren graad ook door de andere leden ondersteund.

Iladde bet bestuur der 0. I. M. flink, en in détail, opening van zaken gegeven, op eene wijze, welke den crediteur zou hebben doen kennen, welke retjlcn egt;i vorderingen hij met betrekking tot de verledene. toestanden in de 0. I. M. zou kunnen doen gelden, ik zou mij met die niet aangename taak niet hebben behoeven bezig te houden.

Doch eenmaal besloten hebbende in deze zaak tegen iedere mijsti-ficatie, iedere onthoudinri van Jicht, waardoor te korldoenhi\'j aan rei/len ontstait, te zullen strijden, en even zoo tegen iedere poging, direct of indirect, om de uitoefeninff van rer/ten te belemmeren of slilzwijficnd te doen wef/blijven, zal ik, na de meer positieve aanwijzinn van de redressen, die de balansen, naar mijn oordeel, behooren te ondergaan, voor zooveel het kantoor Amsterdam betreft, ook pogen aan te wijzen wat ten dezen aanzien behoort te geschieden, voor zooveel de Indische kantoren betreft.

Ik ga d aartoe alsnu over.

A. Het bestuursverslag van 30 Junij 1870 wijst aan dat ir de balans van 1869 zijn weggelaten de navennelde posten; die, hoewel nonvaletirs,

paraisseerden op de Indische balans.

Morgan Melbourne amp; Co...........f 63,476

Beenzwart Compositierekening.........» 68,8:2:2

C. B. Versteegb.............» 200,000

Reductie aandeelen Tramway.........« 3,750

Nieuwe installatie suikerfabriek Kadipatten .... n 237,056

Te zarnen . . . f 57-4,00-i

Deze som is echter ver de beneden de totale afschrijving van f 1,109,881,

-ocr page 329-

27

Ik vermeen, dat verder in dit verslag hadden kunnen zijn genoemd de navolgende [losten, welke door mij zijn aangetronen, als iinnrali-iirs, die buiten rekening zijn gelaten in balansen der Indische administratie, atgeslnien oji 0 .limij 1870, door lieeren bewindvoerders tijdens de surseance te Jintnvin en welke stukken aan mij als lid van bel comité van crediteuren zijn versterkt.

Panawangan, debet oogst 18(50.........f 32,r)-28

id. id. 1870 .......i2,(i03

ivadipatten id. 1800.........8,271

ill- id. 1870.........■ i3(.).38t)

Onkosten-rekening.............a 20,520

Meubilair..... . . gt;gt; 5,142

Kantoor en pakhuis.....,......« 10.004

id. (intrestrekening.)......» 300

De aard dezer posten is niet omschreven, ze staan bekend als dchitcnrcn (baten) doch men kan gerust aannemen dat ze ovmT-vi\'tidr vitqaiwn zijn, waarvoor de zaken.

waarvoor ze uitgegeven werden, zijn Qcdfbitrord geworden ,

doch welker verevening niet meer mogelijk is. Als ddn-ti\'iiven, hebben ze ongetwijfeld als balm op de Indische balans figmr gemaakt.

üe twee categorien van posten vormen een totanl van f 808,304 hetwelk minstens op de Jwdisc/fe balans van 1800 en ongetwijfeld ook gedeeltelijk op die van vorige jaren, zal behooren te worden ai\'geschreven. Het ontbrekende op de som van/quot;1,100,881 ligt voor mij in het duister; doch ik zal aannemen dat het verdwenen is, ten gevolge van verrekeningen tnsschen debet en credit posten; b. v. ten gevolge van de cessie van de obliijaloire en ondcrhandsclie scfiuldvorderivgen aan depositarissen enz. of van in field gedane betalingen, waarover ik nader ter bestemder plaatse eenige détails zal leveren.

Immers zijn zoodanige cessiën (afgescheidea van die van tiypolhehaire vordevinfien) bekend, en leest men in het verslag van bestuurders overgelegd bij de balans van 7 Junij 1870, dat alle Indische kasposten ten bedrage van ƒ 510,810, die op de Indische balans van 1800 stonden , zijn weggelaten; dat de credit saldo\'s der iieadministreevden met ƒ 344,032 en der depositarissen met ƒ 188,158 zijn verminderd.

Deze vermindering der deposito\'s in massa heeft plaats gevonden, niettegenstaande er in 1870 eene belangrijke som aan nienwi- deposito\'s was bijgekomen, zooals ik elders zal aantoonen.

IJ. fiisschen de balans van 7 Junij 1870 en die van 10 Januarij 1871 bestaat eene verminderiwi van Indische haten ten bedrage van ƒ 800,173.

Volgens de nota van toelii bting , overgelegd bij laatstgemelde balans, is deze vermindering ontstaan als volgt:

-ocr page 330-

28

vermeerderd, verminderd.

Debet saldo\'s van geadminist.reerden, staat ü. ƒ 00,200 ƒ -

Vorderingen op derden, staat C.....»--» 880,4ü0

waarvan als nomaleiirs ... ƒ 257,315

Beleening en acceptatie rekening, staat E. . » 0,367 » -

Van deze, mot eene belangrijke som verhoogde baat, is echter afgeschreven als nonvaleur ƒ 32,000

Diverse debiteuren.........»--» 40,88ü

vroeger te hoog opgegeven, komende daaronder voor een nonvaleur van ... ƒ 35,705

Tabaks-ondèrneming Panawangan . « 32,520 »--

zijnde de waarde van tabak, die in Nedrr-laiiil is ontvangen.

Tabaks-onderneming Panawangan oogst 1870/

1871 , nader als goed beschouwd . . . . » 2,003 «--

i aandeden Javasche bank, abusieve berekening, staat E. nonvaleur ƒ 2,800 .........» 2,800

Kantoor en pakhuis Batavia......»--» 20,504

ïehooge taxatie dier panden, nonvaleur ƒ20,504

Obligatie-reken ine kantoor Samaranu; . . . igt;--» 10,038

nonvaleur . . quot;......ƒ 10,038

Diverse debiteuren Samarang......» 3,105 »---

De posten zijn hooger, niettedenstaande al-schrijving als nonvaleur van ... ƒ 5,671

Rehon Agong en Soesoean......» 2,424 »--

F. S. Knoops, nonvaleur. . . ƒ 30,173 «--» 30,173

G. B. Vkbstekgh, nonvaleur. . ƒ20,812 n--« 20,822

Fabriek Trangkil, afbetaald......»--n 17,807

Kassa, voorheen niet opgebragt. . . , . » 11,808 »--

Doch ook de lasten , vermeerdering of vermindering ondergaan hebbende, worden die alhier genoteerd:

vermeerderd, verminderd.

Deposito\'s, staat A.........ƒ --ƒ 576,172

Saldo\'s van geadministreerde!!, staat B. . » 187,073 »---

fiouvernetnent van N. Indie......» --n 24,178

liotterdamsche bank, hypotheek Kadipatten, n --» 4:G61

Huurkontract Dumler amp; Co......» 00,543 » -—-

vroeger niet opgegeven.

Diverse crediteuren, staten D. en C. . . » 46,182 gt;--

» » » F. en G. . . » 11,624 » -

Van B. E. N. d\'Abo Samarang.....»--» 08,726

Erven IIahi.off.....\'.....» 11,033 »--

J. W G. IIarloff........i) 08 » —-

Mr. J. van Bosse v/r .1. van Maanen . . n 30,000 « —--

Ik teeken aan, dat deze nota van toelichting aanwijst, dat als nonvaleur s zijn afgescbreven ƒ 442,078 en dat du lasten zijn vermeerderd met f 378,353.

G. Sedert de balans van 10 Jannarij 1871 zijn geene regelmatige opgaven van afschrijvingen van nonvalrnrs onder de balen, of van

-ocr page 331-

29

verhoo^ingen van lasten gedaan, en hebben bestuurders zich bepaaid tot globale gegevens, welke gcene positieve becijfering veroorloven.

Men leest op blz. 3 van de nota van toelichting van 20 April 1811 , dat de afschrijvingen sedert de aanvraag van surceance (dus van de /quot; U, 1aan haten op de balans van 7 Juuij 1870; hedrateii ruim ƒ 1,250,000.

In de aanwijzing van uitstaande zaken van denzellden datum worden de Indische baten dan ook slechts opgegeven met. . . ƒ 1,902,53-1

Zoodat ze werkelijk verminderd zijn met.....» 1,254,132

maar nu blijkt uit beide bescheiden, dat van de overgeblevene halen, die aan Panijkii, hjalicwani/lt\'. Paijnnfian en Kalivhondatui te verkrijgen en te zamen ƒ 1,063,841 bedragende, eerst voor een begin aan realisatie in aanmerking komen, na respectievelijk 12, 8, 7 en 12jaren.

Zoodat men zou mogen veronderstellen, dat er althans van de ƒ 1,902,534 nog eene som van ƒ 838,093 goed was.

Doch wij weten reeds, dat de vordering op Kaliekondatif) waardeloos is geworden, door de geregtelijke uitwinning door de N. I. Escompté-maatschappij; die daarenboven deswege is opgekomen met eene vordering, welke met de vorderingen der tweede hypotheekhouders een geheel zal uitmaken , niet veel verschillende van ƒ 200,000.

En door wie is lialikniidaiif] gekochtquot;?

D. In het verslag van 8 Mei 1871, blz. 3 lezen wij de geruststellende mededeeling, dat met de liypolhokaire schuldeisc/iers van Pa-ijoiKjnn , Panijha en Djatiewamju; eene regeling is getrofien, welke eene (irwriischle zelierhcid verschaft in de loekomst.

Zijn deze woorden bewaarheid, door het feit dat Pang ha bij geregtelijke uitwinning, door de hypotheekhouders is verkocht en dat de vordering op die fabriek ad ƒ 500,000 alsnu voor goed is verdwenenquot;.\'

En door wie is de fabriek gekocht?

Zal het met Djdlicwanijie en PagoiHjan niet zoo gaan, als met Kalic-hoiulaiiij en Pancjha ?

E. Het verslag van 0 September 1872 is de laatste, wel kwade tijdingen, maar geen licht, voor de uilnefeumj van renten door crediteuren , aanbrengende globale openlegging van zaken

Daaruit blijkt, op blz. 7, dat ingeval van eene onmiddelijkerealisatie, van de Indische baten, iu de bescheiden van 20 April 1871 opgegeven, jx-r

rrsto te bedragen.............ƒ 1,902,534

niet meer zou worden verkregen dan:

GeadministTeerden........ƒ 40,000

Diverse debiteuren ƒ 345,000, waarvan

» 270,000 » 125,000 .. 10,400

altoos ƒ 75,000 onzeker, Djatiewangie . . . . Pagongan .....

ïe zamen ... ƒ 445,400

zoodat weder zon moeten worden afgeschreven. . . . ƒ 1,457,134 Vermoedelijk staat in verband met dit cijfer, de zinsnede op blz. 5,

-ocr page 332-

oO

« G/\'i/rond op ilr beriglen uil Itidie onlvarif/en is ilnartnor (wegens schadeposten op de preteutien der maatschappij) //er Inlaat moeien yestvhl tvonlcn bijna ƒ 1,500,000.

Wenschende geene namen van dehiie.urpn te noemen, die niet reeds in dc onderscheidene voor crediteuren opengelegde bescheiden (balansen met bijlagen, verslagen enz.) zijn genoemd, zal ik mij onthouden, van de openbaarmaking van eene lijst der, sedert de indiening der balans van 1809, als nonvaleurs bekend gewordene posten.

Een crediteur, die tegen de vroegere besliiarilers der 0.1. M. vvenscht eene regtsvonlering tot schadevergoetling in te stellen, heeft «/de non-valeurs niet eens noodig, doch zoo noodig kan hij ze, hangende het regts-geding rekwireren, en het zal dan tijds genoeg zijn, daarvoor te zorgen. Ik heb eene opgave daarvan voor mij, alleen om daarvan indien noodig gebruik te maken. Ik zal slechts eenige bekende namen en sommen recapituleren, welke trouwens hiervoren reeds genoemd zijn, en waarvan de meesten reeds van af 1805 als debiteuren in de boeken der 0. 1. M. voortloopen, en wel als debiteuren, wier schulden van lieverlede vermeerderd zijn, en die dus van oudsher twnvalcurs zijn en dus

slechts fiijiirantcn en geenszins wezenlijke baten op de balansen zijn geweest.

Morgan, Melbourne amp; Cn. aanvankelijk ƒ ()8/t7(), Inter

hoewel onzeker, geraamd np slechts.......ƒ 13,446

Beenzwart compositie-rekening........« 08,8^2

C. li. Versteeg! i . . . . \'...........200,000

Tramway aandeelen.............gt; 3,750

Nieuwe installatie Kadipatten.........« 237,t.)56

l\'anawangan oogst 180\',) ƒ 82.528 nader verevend.

id. id. 1870 2,003 nader verevend.

Kadipatten oogst 1809 ............gt; 8,271

id. oogst 1870 ............1 130,380

ünkostenrekening.............» 29,520

Meubilair...............« 5,142

Kantoor en pakhuis............» 19,004

id. (intrestrekening)............lt; 300

Vorderingen op derden, Staat E. der Bataviasche bewindvoerders ...............» 257,315

Beleening cn acceptatierekening. Slaat F idem . . . » 32,000

Diverse debiteuren. Staat G idem.......« 35,705

Aandeelen Javasche bank..........» 2,800

Kantoor en pakhuis Batavia.........» 29,504

Obligatierekening, kantoor Samarang......» 10,938

Diverse debiteuren Samarang.........» 5,071

F. S. Knoops..............n 39,173

C. B. Versteegh.............» 29,812

KalieKondangiweColilijn) primitieveschuld,

bij het opmaken der balans van 1809, zonder nadere rente, 2(le hypothecaire schuld ƒ 50,000

-ocr page 333-

31

boeksdiultl..........f 23,071

_ -------- f 73,671

Pangka, als voren.

restant hooti.\'schuld, na cessie dor hypo-

t li eek............ . ƒ 420,720

oogstrekening.........,gt; 39,909

-----„ 450,029

Djafie wangle, als voren.

restant hoolilspliiiki, na cessie der hypotheek ...........■ f 525,119

door het bestuur der 0. 1. M. opgegeven

met slechts..............» 491,700

en alzon verminderd, is door dat bestuur a contant geschat waard te zijn, met rente » 125,000

doch wordt door mij geschat op 50 procent,

zoodat slechts 50 procent als nonvaleur

door mij wordt opgeteekend..........2i5,850

Pagongan als voren.

hoóf\'dscbnld..........ƒ 254,759

door hel bestuur der 0. I. M. laatstelijk

opgegeven met slechts.......» 104,400

en alzoo verminderd, is door dat bestuur

a contant geschat waard zijn.....n 10,440

doch wordt door mij geschat op 20 procent zoodat slechts 80 procent door mij als nonvaleur wordt opgeteekend...........,gt; 8;5,520

Diverse debiteuren, vermoedelijke afschrijving/75,000 door mij voorloopig gereduceerd tot 50 percent ...» 37,500

Totaal van uoiirnlciirs in de balansen van 1809 en vroegere jaren, welke als redresposlcn in aanmerking

worden gebragt .............\'. ƒ 2,067,351

Daarenboven komen in aanmerking de navermelde niciiwr bchmd (jewordfii porilvrin\'ji v, die tengevolge van de al\'sliiiting van rekeningen ol als redresposten, dan wel, wegens vergoeding van nadeel, geleden op door de 0. I. M. (kantoor Batavia] gecedeerde en gegarandeerde hypothekaire ot andere schuldvorderingen, nader zijn ingeleverd en bij de verificatien erkend.

Saldo\'s van geadministreerden.........ƒ 187,973

Iluurkontrakf Dumi.ku ik Co..........90,543

Diverse crediteuren, staten D. en C........• » 40,182

» » » F. en G.......... 11,024

Erven Harloff............... 11,933

•I. W. G. Hakloff............... 08

Mr. J. van Boss ie v/r J. van Maanen......» 30,000

Vorderingen wegens garantien.........« 351,558

Totaal der laslt-n, waarmede de balans van 1809 en gedeeltelijk ook die van vorige jaren moet worden verhoogd ƒ 729,011

-ocr page 334-

32

Alsnu blijft nog over een bclaiifirijk bedray van, zoo nootlig voor Ie brengen redresposten, waarvan vooreerst nog geen gebruik wordt gemaakt, om geene nog niet zeer besprokene namen te noemen, tlocb waarvan gebruik zal kunnen worden gemaakt; berustende de juistheid van de stelling, dat ook die posten als iwumlfurs zullen moeten worden erkend , zoowel op de filabulr cijfers door bet bestuur der 0. I. M. geleverd , als op de (/(•licUiillccrde cijfers, door bewindvoerders in hul ie geleverd , en in het bezit waarvan ik indertijd werd gesteld , als lid van het comité van crediteuren.

Dat ik ten regte dit bedrag belangrijk heb genoemd , kan daaruit worden afgeleid dat ik slechts gebruik maak van eene som van. ƒ 2,797,202

terwijl ik globaal heb aangetoond dat het drficil bij redres der Indische balans van 18G9 zal worden bevonden. » 3,989,206

ƒ 1,191,944

Zoodat er nog voor de hand ligt eene som van

-ocr page 335-

O V E R Z I G T

DER REDRE3P0STEN OP UE BALANSEN DER 003T-INDISCHE MAATSCHAPPIJ VAN ADMINISTRATIE EN LIJF11ENTE, OVER DE JAREN ISO5 TOT EN MET 1869, TEN EINDE AAN TE TOONEN HET NADEELIf; SALDO, WAA\'IMEDE IEDER DIER BOEKJAREN ZOU GESLOTEN HEBBEN, INDIEN DIE BALANSEN, OOK SLECHTS IN ZOOVERRE JUISTER WAREN OPGEMAAKT.

Voorafgaande algemeene opmerking.

De tloor de 0. I. M. opgemaakte balansen wijzen aan, een evenwigt van debet en credel.

Door aan Ie toonen, welke lasten te laag, ol\' baten te hoog zijn aangegeven , wordt alzoo tevens aangewezen, hoeveel die maatschappij ten achteren stond; — dat is: hoeveel zij in het geheel had verloren.

Het is dus onnoodig, telkens eene vergelijk met het cijfer der balansen te maken.

In dit overzigt wordt slechts gebruik gemaakt van een gedeelte der cijfers, welke zouden kunnen worden aangebragt.

Indien, ten gevolge van debat, het noodig mogt worden, zal openlegging der boeken gevorderd kunnen worden, ten einde te bepalen, den invloed , die de aan het slot vermelde posten pro memori, nog behooren uit te oefenen en welke posten dus in reserve worden gehouden.

Elders schreef ik reeds, dat er millioenen genoeg voor de hand liggen, om den crediteur in staat te stellen, aan tc toonen, dat de maatschappij reeds in ver verviogene jaren 75 procent van het maat-scltappélijli kapitaal had verloren.

Ik laat aan het oordeel der betrokkenen en belanghebbenden over of die stelling, al dan niel, door de navermelde cijfers wordt bevestigd\'

Balans 18(j9.

De opgemaakte algemeene balans wijst aan een cijfer van debiteuren (baten) en crediteuren (lasten), groot.......f 7,748,659

-ocr page 336-

34

doch dit is met het ware cijfer, omdat van de Indische balans slechts het saldo, tusschen debet en credit, in den vorm eener baal, daarbij is overgenomen.

In de algemeene balans bedroegen de cijfers der administratie, kantoor Amsterdam, met inbegrip der waarde der landerijen, aan baten

eene som van..............f 5,564,556

terwijl volgens eene balans der administratie Ie Balavia,

de baten aldaar waren opgegeven ad » 4,266,547

zoodat het totaal baten zou zijn........f 9,831,103

Deze toelichting strekt, om het begrijpelijker Ie maken, hoe zoo vele milioenen onder de cijfers konden worden verborgen gehouden.

Deze opheldering geldt ook voor de balansen der voorgaande jaren; — omdat ook daarin slechts het saldo der Indische administratie, is vermeld; welk saldo evenwel steeds grootendeels slechts eene fictie was,

Nonvaleurs, waarmede de baten behooren Ie worden verminderd;

Fournissement maatschappelijk kapitaal.....f 116,170

Wisselkoersrekening...........» 80,884

Goederenrekening............» 83,518

Panawangan..............» 346,321

Assinan en Nobo............» 404,438

Getas................» 232,000

Gadoengan..............» 204,535

Djatie kalangan.........., . . « 338,333

Genteng Goenoeng............» 197,015

Kadipatten..............» 709,185

Nonvaleurs, kantoor Amsterdam....... f \'2,712,399

Nonvaleurs, kantoor Balavia en Samarang, gedetailleerd opgegeven in de voorafgegane nota.....» 2,067,351

Totaal der nonvaleurs...........f 4,779,750

Volgens de balans bedraagt hel reservefonds . . . » 82,283

Blijft................f 4,667,467

Hierbij komen, de nader bekend yewordene meerdere lasten, dan op de balans waren vermeld, waaronder garanden, volgens berekening in de voorgaande nota ...» 729,911

Totaal déficit boekjaar 1869 ........f 5,427,378

Balans 1868.

Üe baten en lusten zijn opgegeven met.....f 8,276.428

Nonvaleurs onder de balen:

Fournissement m. k...........1 116,170

Wisselkoersrekening...........* 135,158

-ocr page 337-

35

Goederenrekening................135475

Panawangan, Ivaliemaas, Godong en Soesoean. . . » 429 837

Assinan en Nobo . . . . ........„ 404,438

..................232,000

Gadoengan................2 ia,525

Ujatie kalangan ......_ „ 338,333

Genteng Goenoeng..............495 574

Radipatten........ ......B 708,150

Nonualeuis te Aihslerdam. ...........1\' 2 80\' 657

Nonvaleurs in Indie, bij raming i\'noó\'ooo

Totaal der nonvaleurs..................i\' 4. ^07 057

Volgens de balans bedraagt liet reservefonds . , . ,, 220\'l 39

.........f 4,581,518

Hierbij te voegen van de nader hekend yew or dene meer-(lere lasten, vroegere garantien, bij raming 300,000

Totaal dé/lcil boekjaar r l 808.........f 4,881,518

Balans 18G7.

De baten en laslen zijn opgegeven met.....f\' 7,939,830

Nonvaleurs onder de balen:

Nadeelig saldo der winst- en verliesrekening . , f 69 337

Fournissement m. k..............„ 110170

Wisselkoersrekening . . . . ^ ^ ^ „ 85\'o38

uoeuerenrekening............203079

Panawangan, Kaliemaas, Godong en Soesoean. » 429 837

Assinan en Nobo..............235,596

,.............., 232,000

üjatie kalangan.........- . . . » 338,333

Kadipatten.................552,452

Nonvaleurs te Amsterdam..........I\' 2 262 442

Nonvaleurs in In dié , bij raming........ 1 \'000/)00

Totaal der nonvaleurs...........f3 352 442

Volgens de balans bedraagt het reservefonds ...» \'214\'OGO

........f 3,648,373

Hierbij te voegen de nader bekend gewordene meerdere lasten, bij raming............ 300,000

Totaal déficit boekjaar 1867 ........f 3,948.373

-ocr page 338-

36

Balans 1866.

De baten en lasten zijn opgegeven met • ■ •

Nonualeurs onder de baten:

Fournissement m. k..........

Wisselkoers-rekening.........

Goederen-rekening....... . . .

Panawagan, Kalieinaas, Godong en Soesoean .

Assinan cn Nobo..........

Gelas..............

Djatie kalangan...........

Kadipatten............

Nonvaleurs te Amsterdam Nonvaleurs in Indië, bij raming

Totaal der nonvaleurs..... •

Volgens de balans bedraagt het reservefonds

6,742,515

f 116,170 li 44,08;\' 111,911 393,914 -235,596 232,000 338,333 550,382

1\' 2,022,391 .. 1,600.000

f 3,622,391 207,U9

l\' 3,415.242

Blijft

Hierbij te voegen de nader bekend qewordene meerdere lasten, bij raming...........

Totaal défidt, boekjaar 1866

Balans 1865. De baten en lasten zijn opgegeven met

Nonvaleurs onder de baten :

Fournissement m. k........

Wisselkoers-rekening.......

Goederen-rekening...... . .

Panawangan, Kalieinaas en en Soesoean

Assinan en Nobo........

Getas............

Djatie kalangan.........

Ivadipatten..........

Nonvaleurs le Amsterdam Nonvaleurs in Indië, bij raming

Totaal der nonvaleurs....... •

Volgens de balans bedraagt het reservefonds

Blijft.............

C 7,289,538

f

H 6,170

)gt;

61,793

212,999

»

429,837

)gt;

235,596

232,000

»

338,333

»

551,417

f

2,178,145

»

1,600,000

f

3,778,145

)gt;

210.589

f

3,567,556

300,000

1\'

3,867,556

-ocr page 339-

37

Hierbij te voegen de nader hekend gewordene meerdere lasten, bij raming.............f 3U0,00ü

Totaal déficit, boekjaar 18ö5........f 3,715,24^

Posten pro memori, in reserve.

Gatloengan, onbetaalde koopprijs.......

» rente............

igt; winst, vermeld in de winst- en verliesrekening van 1868 .......

» mogelijke mindere verkoopprijs dan f 70,4(35........ . . .

Genteng Goenoeng, lieer van Uoldek.....

» mogelijke mindere verkoopprijs dan t\' 50,000 .......

Tjomal en Bandjar Dawa, mindere waarde 1865—186(3.

Indische nonvaleurs, voor zooveel die over 1865—1868, van de som van f2,067,351 over 1869 genoteerd, blijken meer te zijn, dan over die vroegere jaren is geraamd, zie lilz. 30 en 31, aan Indische nonvaleurs vermeld op blz. 32 der voorgaande nota, en welke nog niet in aanmerking zijn gebragt, om de namen der debiteuren voor als nog niet op het tapijt te brengen.........\' . .

Kadipatten, bedrag van het hypotheek met de rente, — de kosten van aanplant oogst 1873, voorschotten en on-verevende betalingen over 1871 en 1872; — waartegenover te stellen het verkooprendement van 1\' 303,030 .

f 100,000 7,500

215,080 80,000 6,087

» 1,191,944

Toelichting.

De Indisehe nonvaleurs over 1868 en vroeger, zijn bij raming opge-bragt, daarbij in aanmerking nemende, wat van iedere post in het bijzonder mij hekend is.

Even zoo zijn de nader bekend gewordene meerdere lusten, voor 1868 en vroeger geraamd, daarbij in acblneniendc, dat reeds in ver verledene jaren garantie is gegeven, voor sommige posten, die eerst nu zijn opgenomen, na uitwinning der debitenren, van hypothecaire ot\' andere schidden.

Conclusie.

Door do geleverde cijfers wordt bewezen, dal de 0. I. M., op het

-ocr page 340-

38

einde van ieder der verhandelde boekjaren meer heeft verloren dan 75 procent van haar maatschappelijk kapitaal.. — bedragende f 1,875,000.

Opmerking.

Aangezien ik de waarde der vier koffijlanden, Getas, Djatie kalangan, Assian en Nobu niet heb geschat op de som van 1\' 500,000, die kom-missarissen er slechts aan toekennen, bij onmiddelijke realisatie (welke de basis voor berekeningen moet zijn, omdat men anders nog de rente tot den datum van lateren verkoop moet berekenen) maar op eene waarde van f 700,000, die ik schat dat een verkoop nu zal opleveren, zal eikend worden, dat ik in mijne beschouwingen en berekeningen, zelfs niet ten volle heb gebruik gemaakt van de wapens, die kommissarissen mij in handen geven.

Deze opmerking is ook van toepassing op de waardering der vorderingen op Djatiivangie en Pagongan, die ik op het dubbele stel, van hetgeen kommissarissen hebben geraamd.

-ocr page 341-

VERBETERDE BEREXENINGEN VAN DE UITKOMSTEN , VOOR DE CONCURRENTE CREDITED!\'Ji)UREN DER OOST-INDISCHE MAATSCHAPPIJ VAN ADMINISTRATIE EN LIJFRENTE, VAN EENE LIQUIDATIE VOLGENS HET AANGEBODEN ACCOORD, DAN WEL BIJ VOORTZETTING VAN DEN TOESTAND VAN FAILLISSEMENT.

hi ile door mij uitgegeven vijfde hrochnm leverde ik nauwkeurige berekeningen, nis iu (en hoofde dezes vermeld, voltfcus de gegevens, die hel bestuur der O. I. M. daarvoor heeft vastgesteld, en toonde daarbij aan, dat eene liquidatie in den loestand van faillissement voor den crediteur voordeeliger is.

[k ga er thans toe over, zeer gemodereerde berekeningen te leveren, voor de beide toestanden, zoo als ik mij voorstel, dal de zaken zullen loopen, en hierdoor zal, te duidelijker blijken, dat mijne stellingen, ten aanzien van de beide wijzen van liquidation, waartusschen de crediteur te kiezen heelt, volkomen juist zijn, en dat de crediteur reeds uit dien hoofde in fjeen aceoord behoort te treden; tenzij bet vergezeld ga van de aanlnedinn van eene nilkeerhig als vergoeding voor verlies, groot genoeg, om in de zaak overigens te berusten.

Tusschen de bestuurders der O. 1. M. en mij bestaan de navermelde verschillen, ten aanzien van de te verwachten uitkomsten der heide liquidatien.

1°. Nadat bestuurders eene som hebben gesteld voor de kosten van administratie en liquidatie , wat betreft de eerste uitkrering aan crediteuren , laten zij voor de volgende jaren (d. i. vermoedelijk na ultimo •lunij 1873) ongenoemd, wat daarvoor zal worden uitgegeven.

Dezelfde eerste som aannemende, stel ik voor ieder volgend jaar ƒ 40,000; eene som die zeer matig is gesteld, aangezien men daaruit te betalen beeft, present ie-gelden der kommissarissen, twee directeuren in Nederland, een administrateur der landerijen in ludie, een naent voor de linancien aldaar, verder een boekhouder, bureau-personeel, belooning van regtskundigen en hoeveel meer.

2°. Heeren kommissarissen nemen aan, dal de overgeblevene vier koffijlanden (Getas\'*, Assinan, Nobo en Djatie kalavgan) van al het jaar 1877 eene gemiddelde jaarlijksche winst zullen opleveren van ƒ 75,000.

-ocr page 342-

40

Ik hol) aangetoond, dat die landen in 18t3ü—1800 hebben opgeleverd een gemiddeld jaarlijksch verlies van ƒ 10,158.

Het zon vrij consequent zijn, om hieruit , at\' Ie leiden, dat van deze landerijen in de toekomst, over cene reeks van jaren, fjeen winst Ie verwachten is, doch ik wil aannemen, dat onder de leiding van den heer de Vogel geen geldverspilling zal plaats vinden, en dat er alzoo eenige winst zal overblijven.

Deze zal echter al schraler worden, omdat zonder het aanwenden minstens van ecne halve ton gouds, tot vervanging der vervallene aanplantingen, de kolfijtuinen ouder en ouder wordende, spoedig in pro-duktie zullen verminderen.

En deze aanwending van fondsen, die de uitkeeringen aan crediteuren zou besnoeijen , mag in geen geval plaats vinden. Iteeds voorheen hebben crediteuren zich daartegen vezet, bij het beoordcelen van een vroeger accoord, in algemeene vergadering.

Nu behoor ik te melden, dat heeren kommissarissen bij de gedetailleerde berekeningen, die geleverd zijn aan het comité van crediteuren, waarvan ik lid was, voor de beoordeeling van onderscheidene opgemaakte, doch steeds verworpene project-accoorden, hebben gerekend op eene jaarlijksclte winst van alle. landerijen van slechts ƒ 80,000.

Van Kadipallen hetwelk in ! Sü\'.l heette eene winst van ƒ 43,000 te hebben geleverd, had men groote verwachtingen; en nu zullen Kadipatten en de koflijlanden Gent eng Goenoenq en Gadoengan voort aan, uithoofde van den verkoop, niet meer bijdragen leveren.

Ik stel alsnu, voor jaarlijksche winst der overblijvende koTijlanden, de zeer ruime som van ƒ 00,000, ingaande met het jaar 1877.

Eigenaren, die zell\'administreren, zouden er welligt ƒ 80,000 van trekken; maar het beheer bij eene maatschappij, en vooral bij eene in liquidatie, is eene gansch andere, eene veel kostbaarder, minder produktieve zaak.

Die, over het hier geschrevene, met zaakkennis onpartijdig oordeelt, zal, durf ik verwachten, erkennen, dat ik een ruim cijfer stel.

3°. Heeren kommissarissen rekenen van af het jaar 1877 op eene jaarlijksche aflossing door de suikerfabriek Djatiewangie van ƒ 100,000.

\'T is gecne kleinigheid.

Daartegenover staat het feit, dat in de berekeningen, geleverd aan het destijdig comité van crediteuren, was gerekend op eene jaarlijksche aflossing, door Djatieivangie en Pagongan le zamen, van slechts ƒ 70,000; waarvan ƒ 60,000 voor Djaliewangie alleen wordt gesteld.

Eene aflossing van f 60,000 \'s jaars, goede en kwade jaren dooreen genomen, is waarschijnlijk te hoog gerekend; vooral omdat het ver-ledene der onderneming, (successieve ophooping van schuld) daaraan niet beantwoordt.

Doch ik wil gaarne kommissarissen de maat vol meten en mij aan hunne vroegere raming van ƒ 60,000 voor Djatiewanfiie houden, hoewel men toen reeds de zaken zoo mooi mogelijk voorstelde.

4°. Kommissarissen nemen gevolgelijk aan, dat de hoofdschnld van Djatiewangie zal aangezuiverd zijn in 1881 en stellen zij, dat jaar als het tijdperk voor finale liquidatie, verkoop der landerijen en de

-ocr page 343-

41

prctcnlien die de 0. I. M., dan nog, wegens rente op de schuld dier f\'aliriek, en wegens hoofdschuld en rente op Pafiongan heeft.

Ik heli aangetoorui, dat heeren kommissarissen, op grond van lagere ailosslngen, volgens de aan het comité van crediteuren geleverde bere-kenmgen, de aflossing der hoofctsrlmld van njn.lifiwanf/ic licsüids stelden in 1885 te zullen plaats vinden.

Ik vermeen , op goede gronden, mij daaraan te mogen houden, en neem dns aan dat in 1885 de eind-liquidatie zal plaats vinden; doch zal evenwel, in de berekening volgens het accoord, de liquidatie voorstellen als in 1881 Ie geschieden.

5quot;. Heeren kommissarissen stellen, dat een verkoop der vier koffi]J (inden , in faillissemnnl slechts zal opleveren ƒ 500,000 en daarentegen een verkoop in 1881 de hoogere som van ƒ 700,000.

Ik neem daartegenover aan , dat rf/e haffijlandm thans zullen opleveren ƒ 700,000 en een verkoop in 1881, wanneer de koffijtuinen vervallen en oud zullen geworden zijn, omdat er geen verbeteringskapitaal mag aangewend worden, slechts ƒ 500,000.

Ik heb mij daartoe beroepen, eensdeels op de taxatie der waarde van alle koffijlandeu op ƒ 1,000,000, door heeren bewindvoerders in Indie, gerekend op eenen r/eforceerden fieregtelijkm verkoop d contant, terwijl die door anderen in Jitdie, ingeval van verkoop op gemakkelijke betalingstermijnen voor particulieren was geschat op ƒ 1,800,000, welke schatting evenwel tot hoog werd geoordeeld, omdat zij van eene niet onpartijdige zijde kwam; nnderschels op den nitgestelden verkoop van de landen Si\'nthanij, Tjepper en Goemumpicr in eenen anderen boedel in liquidatie, welke uitstel voor Simhuncj slechts heeft doen verkrijgen een vierde van den prijs, dien men jaren te voren kon bekomen; terwijl voor Tjepper en Goemampier, behalve de opoflering van eene belangrijke som , die aan crediteuren had kunnen zijn uitgekeerd , almede een veel Inijeren prijs werd verkregen; derdens omdat landen, onder een slecht stelsel van verantwoordelijk beheerd, door derden, die daarbij niet zelf, omniddelijk en hoofdzakelijk geïnteresseerd zijn, uit den aard der zaak, meer en meer in verval moeten geraken, vooral, als ze reeds in ongnnstigen toestand door die personen worden aanvaard, en geene nitlage van een belangrijk kapitaal aanvangt, voor flien vervallen toestand iels beters in de plaals te doen treden.

Ik heb geen reden , mijne meening , ten aanzien van de uitkomsten van den \\erkoop, in beide gevallen te wijzigen, cn neem gerust aan een verkooprendenient der kollijlanden van ƒ 700,000 voor 18711—1875 en daarentegen van ƒ 500,000 voor 1881.

Ik stel echter ƒ 000,000 , in mijne berekeningen voor de beide wijzen van liquidatie, om weder de maat vol te melen.

Ik mag thans er nog op wijzen, dat hoezeer heeren konnnissarissan in het verslag van (gt; September 1872 llaauwelijk gewagen van verbetering iler koflljlanden , zij dit niet doen van aanwending van verbele-ringskapitaal; doch dat zij ingeval een bedrijfskapitaal van ƒ 300,000 bij accoord wordt toegestaan, vermoedelijk daarin eene bron zien, voor verbeteringen.

Dit zon echter strijden tegen de, reeds herhaaldelijk uitgedrukte be-

-ocr page 344-

42

(loeling van crediteuren, die geen goed geld voor kwade kansen willen beschikbaar stellen.

Ik teeken dus aan, dat volgens het verslag van 30 Jun\'y 1870, voor uitgaven der vier koffijlanden in 1867, 1868 en 1869 slechts is besteed ƒ 285,000 \'s/aars; en dezo som heet, voor een gedeelte, besteed te zijn aan verbelerinfimi of nitbreidingen; en men vergete niet, dat er toen zeer ligtvaardig over geld is beschikl.

liet. komt mij voor, dal ƒ 150,000 voor brdrijfskapilaal voor de 4 kofiljlanden voliloende is, omdat men op hel einde van Junij reeds koflij geoogst, horeiil en naai1 de havenplaats verzonden kan hebben, en dus verkoopen kan.

Is de oogst ruim, dan zal men, op grond van dien voordeeligen stand van zaken, gemakkelijk het meer benoodigde geld kunnen bekomen, door verkoop op nadere levering, zooals zoovelen doen.

Het liedrijfshapitaal zou dus in het belang van crediteuren behooren te worden beperkt (ol ƒ 150,000; waardoor de crediteuren ruim 2 pCt. hoogere uitkeering zouden bekomen, en geldverspilling eenigzins wordt beperkt.

Crediteuren behooren\'niet, dour de beschikbaarstelling van een ruimer kapitaal voor bedrijf, de gelegenheid te openen, om in strijd met hunne inzigten, het meer dan benoodigde te kunnen aanwenden voor zoogenaamde uilbreidinrjen en verbatrriwjen . onder welke benaming veel geld kan worden vermorst.

6°. Verkoop der vorderingen op Djaliewanf/ie. en Pafiongm, in het jaar van eind-liquidatie.

Kommissarissen stellen, voor liet geval van li([uidatie in den toestand van faillissement, hiervoor respectievelijk 25 en 10 procent.

Ik vermeen , op vroeger reeds ontvouwde gronden , daarvoor gerust meer te mogen ramen. b.v. 50 en 20 procent; doch zal in mijne berekeningen een gemiddelde, tusschen de twee eerste en twee laatste cijfers, aannemen, namelijk 40 procent voor Djaliewaniiie en 15 procent voor Pagoiificm.

Ik doe slechts de vraag, ol\' de eerste hijpolbcel;houders dier twee fabrieken, niet voor een belangrijk bedrag van procenten de pretentien zouden willen koopen, indien zij, na reeds aflossing te hebben genoten, van de schuldenaren vorderen hypotheekregt voor de koopsom, onder eenige reductie van de primitieve schuld.

Indien toch de eerste hypotheekhouders hunne vorderingen geheel of gedeeltelijk betaald hebben verkregen, moeten zij de zaak wel als eene voordeelige speculatie beschouwen.

De schuldenaren zeiven zouden trouwens de eersten zijp, om op die wijze mede te werken, tol vermindering van hun debet.\'

Van de hoofdschnld en rente van Djaliewannie tot 1876, ad ƒ 020,000 zouden gerealiseerd worden a 40 procent......ƒ 248,000

en van Paqonrjan ad ƒ 130,000 a 15 procent. ...» 19,500

Ik laat alsnu verbeterde berekeniiujen, volgens mijne meening, volgen

-ocr page 345-

43

A. Berekening van tie uit/ioinslen eener liquidatie in den toestand van faillissement.

Isle uitkeering ultimo Junij 1873.

Inkomsten j \' / 1,739,500

Uilgaven ( volgens vroegere berekening, conform die « 439,500

van heeren kommissarissen.

Uitkeerinq 1 ƒ 1,300,000

Afrekening vorder;ngeu der creiliteuren. ƒ (i,400,000 rente sedert i Jul ij 1871 . . . » 791,040

totaal..........f 7,191,040

Uitgekeerd........,, 1,300,000

Restant der vorderingen. . . . » 5,891,040

\'iele nitk. Junij 1874. --

Ink. fournissement.......ƒ 179,200

geadministreerden......» 40,000

tliverse debiteuren J.....« 90,000

winst oogst 1873......60,000

verkoop landerijen }....... 200,000

rembours bedrijfskapitaal -J. . . » 100,000

-----.. 669.200

Uiig. administratie enz.............. 40,000

Uitk. aan de crediteuren..........ƒ 629,200

Afr. restant vorderingen.....ƒ 5,891,040

rente ...quot;......„ 353,462

totaal..........f 6.244,502

quot;\'fk............. 629,200

rest. vord.........ƒ 5,615,302

3de nitk. Junij 1875. _____

Ink. div. deb. i........f 90,000

winst 1874 f........ 13,300

verk. land. i........ 200,000

remb. bedrijfsk. i......» 100,000

-------» 403,300

Ui tg. adm. enz............... 40,000

Uitk. aan de crediteuren..........ƒ 363,300

Afr. rest. vord.........f 5,615,302

rente..........336,918

totaal........../• 5,952,302

quot;itk............ 363,300

rest. vord.........ƒ 5,588,920

-ocr page 346-

44

■Me uitk. Juiiij 1876.

Ink. (liv. deli. I........1\' 90,000

winst 1875 I.......» 6,700

verk. land, i.......» 200,000

rcmh. bedrijfsk. I.....quot; 100,000

verkoop vorderingen Djaliewangie. gt;gt; 248,000

Paqonnan........quot; \'19,500

___f (i()4,200

UiUj. ndm. enz..............» 40,000

IJ Uk. aan do crcditcuren..........t 624,200

Afr. rest, vord.........I 5,588,920

rente..........» 335,335

totaal.........1\' 5,924,255

nitk..........» 624,200

rest, vord.........f 5,300,055

Resumé dezer herekemiig (faillissemeHl.)

Uitgekeerd aan de crediteuren........f 2,916,700

Daaronder is begrepen aan rente.......» 1\',816,755

Alzoo is betaald op de hoofdschnld.......1\' 1,099,945

De hoofdschnld bedraagt..........« 6,400,000

Onbetaald gebleven liootdschidd , conlorni de restant-vordering der crediteuren...........i\' 5,300,055

Zijnde de rente ten volle betaald.

15. Berekening van eene liquidatie voUjens hel accoord.

I sic, uitkeenng vllimo .lumj 1873.

Ink. Uiig. cnUiik. conform herekening A, faillissement, f 1,300,000

.4fr. vord. der crediteur.....f 6,400,000

rente..........» 791,040

totaal..........f 7,191,040

nitkeering........« 1,300,000

restant vorderingen.....f 5,891,040

quot;Ide uilk Junij 1874.

Ink. fournis. m. k........f 179,200

geadm..........» 40.000

-ocr page 347-

45

div. deb. -J........I 90,000

winst 1873 ........» fi0,000

369,200

Uitg. administratie enz...........» 40,000

Uilk. aan de crediteuren...........t\' 329,200

Afr. rest, vord.........1\' 5,891,040

rente..........» 3531.4f)4

lotaal.........1\' 6,244,504

nitk...........329,200

rest, vord.........f 5,915,304

■Me uilk. Junij 1875.

Ink. div. deb. i . .....1\' 90,000

winst 1874 .......» 20,000

totaal.......i) 110,000

Vitg. adm. enz..............,gt; 40,000

Uilk. a. d. c...............f 70,000

Afr. rest, vord.........1\' 5,915,304

rente........» 354,918

totaal.........1\' 6,270,222

nitk...........it 70,000

rest, vord.........1\' 6,200,222

\\dc uilk. Junij 1876.

Ink. Uilf/. Uilk. conform 1875 ........» 70,000

Afr. rest, vord.........C 6,200,222

rente.........» 372,013

totaal .........1\' 6,572,235

nitk.......70,000

rest, vord.........f 6,502,235

ödfi uilk. Junij 1877.

Ink. winst 1876 .......t\' 60,000

aflossing Djatiewauf/ic . ... » 60,000

totaal.......I\' 120,000

Uiig. adm. enz..............» 40,000

Uilk. a. d. c,

i\' 80,000

-ocr page 348-

4r,

.4/r. rest. vord.........1\' ü,502,235

rente............390,134

totaal.........f 0,892,309

u\'tk.............80,000

\'•est. vord.........f 0,812,369

tide uitk. Junij 1878.

hik. Uiig. Uitk. conform 1877 ........f 80 000

Afr. rest. vord.........f 0,812,309

rente............408,742

totaal.........1\' 7 22MH

quot;\'tk...............\' SO\'OOO

rest. vord.........( 7,141,111

1de uitk. Junij 1879.

Ink. Ui tg. Uitk. conform 1877 .......... 80,000

.4/r. rest. vord.........f 7,141,111

rente............428,460

totaal.........ï 7,569,577

quot;itk...............80,000

rest- vord.........f 7,489,577

8s/e uitk. Junij 1880.

Ink. Uitg. Uitk. conform 1877 ........„ 80,000

Afr. rest. vord.........f 7,489,577

rente............449,374

totaal.........f 7,938,951

tutk.............80,000

rest. vord.........f 7,858,951

9de uilk. Junij 1881.

Ink. Uitg. Uitk. conform 1877 ........» 80,000

Afr. rest. vord.........f 7,858,951

rente.........» 471,537

totaal...........8,330,488

uitk...........» 80,000

rest. vord.........f 8,250,488

-ocr page 349-

47

\\Ode uitk. Juni/ 1882.

Ink. winst oogst 1881......t\' (30,000

rembours bedrijfskap......» 300,000

verkoop landerijen......« 600,000

verkoop vorderingen op:

Djatiewangie hoofdsrhnld . 1\' 491,700 rente « 080,000

totaal . . . I\' 871,700 er is afbetaald in 1877—

1881, dus in 5 jaren a f 00,000 » 300,000

rest.........ï 571,700

welke met het oog op eene aflossing van f 60,000 in stede van f 100,000 \'sjaars wordt geschat op eene waarde van

60 procent...........» 343,020

Pagongan hoofdschuld . . f 104,000 rente 75,000

totaal .... 1\' 179,000 waarvan ik, volgens kommissarissen zal aannemen, dat de aflossing in 1882 intreedt, wordende alsdan geschat op eene waarde van 40 procent.......» 71,600

totaal.......i\' 1,374,620

uitg..................» 40,000

uitk. aan de crediteuren en aandeelhouders . . . . f 1,334,620

Tot in 1881 hebben de crediteuren aan uitkeeringen

genoten...........1 2.169,200

zij zijn preferent voor 40 procent van f 6,400,000 ..........2,560,000

en hebben wegens die preferentie dus nog te ontvangen, f 390,800 Van de totale uitkcering ad . . . . f 1,334,620 aftrekkende de preferente.....» 390,800

blijft over, ter verdeeling aan crediteuren

en aandeelhouders........I\' 943,820

hiervan competeert een vierde aan de aandeelhouders..........« 235,955

en drie vierde van de crediteuren.......f 707,865

alzoo bedraagt de 10de uitkeering aan de crediteuren. f 1,098,665

-ocr page 350-

4S

yiftr. rest. vord. rente . .

1\' 8,250,488 .. 495,029

totaal..........i) 8,745,517

nitk..........)gt; 1,098,665

rest. vord.........» 7,(346,852

Résumé dezor berekenintj (aceoord.)

Uitgekeerd aan de crediteuren totaal......t\' 3,207,865

De verschuldigde rente lieloopt reeds......» 4,514,717

Al zoo tekort op de ren tebetaling...... . i\' 1,246,852

tekort voor de betaling der hoofdschuld . . . igt; 6,400,000

Totanl te kort conlbrm do restantvordering der crediteuren, f 7,646,852

Vergelijking tusschen de uitkomsten van eene liquidatie in den toestand van faillissement (A) en volgens hel accoord (B).

De uitkeeringen aan crediteuren bedragen: A. IJ.

1873 .. .\'..........1\' 1,300.000 f 1,300,000

1874 .............. 629,200 » 329.200

1875 ......,....... 363,300 » 70,000

1876 ............« 624,200 » 70,000

Totaal op het einde der liquidatie A. . t\' 2,916,700 1\' 1,769,200

1877 .......................... 80,000

1878 ........................80,000

1879 ........................» 80,000

1880 ........................80,000

1881........................» 80,000

1882 ........................1,098.665

Totaal op liet einde liquidatie B. . . i\' 3,267,865

Hierbij moet worden gevoegd de rente,

met rente op rente a 6 percent \'sjaars,

der van at\' 1874, in beide gevallen ont-vangene, ongelijke sommen, tot ultimo Junij 1882, als volst:

1874 A over f629,000, B over f329,000

over 8 jaren..........» 373,650 -gt; 195,495

1875 A over f 363,300 B over f70,000

over 7 jaren..........« 182,968 » 35,254

-ocr page 351-

49

1876 A over f 624,200 B over f 70,000

over 6 jaren..........f 261,239 f 29,296

R over f 80,000

over 5 jaren........... . „ 27,058

\'878 B over f 80,000 over 4 jaren........... „ „ 20,998

1879 B over f 80,000

over 3 jaren . . . . ......„ „ „ 15 281

1880 15 over f 80,000

over 2 jaren........... „ „ 9 888

\'1881 B overt\'80,000 ove\'\' 1 jaar............ „ „ 4,800

Totaal uitk. en rente in Jitnij 1882. . f 3,734,557 f 3,605,935

Uit deze cijters iilijkt afdoende, dat de crediteuren, door hehoud van den loealand van faillisement zullen ontvangen . . meer Op den datnm van eindliquidatie volgens [alllissernent;

Jnnij 1876.....• ■\'......f 1,147,500

üp den datum van eindliquidatie volgens het accoord

Jnnij 1882. . ........quot;......„ 128,622

En dit voordeelig verschil bestaat, niettegenstaande ik voor eene li(|nidatie hij accoord, heb aangenomen eene, echter niet waarschijn-l\'jke, winst van f 360,000 van de vier ko Hij landen en een hooger provenu van 1 447,120 voor den lateren verkoop der vorderingen op Djatie wangle m Pagongan, tegen over welke voordeden staan de uitgaven van t 240,000 voor kosten voor langere administratie en 1 285,955 uitkeering aan de aandeelhouders, als nadeelen van het accoord.

Indien ik de berekeningen, geheel ongewijzigd, volgens mijne denkbeelden hadde opgemaakt, zou de slotsom zijn geweest, dat crediteuren door het faillissement bijna zes tonnen gouds (omstreeks tien procent van hel nominaal bedraq hunner vorderingen, volgens de geregtelijke verificatien; meer in 1882 zouden ontvangen.

Maar, behalve op het bovenbedoeld geldelijk voordeel, hebben crediteuren het oog gevestigd te houden, op hetgeen zij bepaaldelijk verliezen zullen en verder gevaar loopen te zullen verliezen van hunne overige regten, dan die, welke de baten der 0. I. M. zelve kunnen opleveren.

Het, in den toestand van faillissement volgens de wet te doen redres van onregelmaligheden, gedurende de 40 dagen, die de aanvraag dei-surseance voorafgingen, zal loopen over millioenen gulden aan gecedeerde hypothekaire en andere vorderingen, aan uitgekeerde gelden a deposito, betaalde renten, gecedeerde hoogere dan primitief overeengekomene rente; de vergoeding door aandeelhouders, wegens ten onregte genoten dividenden en door bestuurders, wegens ten onregte genoten aandeden in winsten , loopt over ruim een millioen gulden.

Deze zullen wel stellig verloren zijn, indien men het accoord aanneemt.

4

-ocr page 352-

50

Evenzoo zal er dan niet te veel teregt komen, van de tot dusverre als nonvaleurs beschouwde sommen; — tot welker realisatie, in den toestand van faillissement, hetzij door regtsvorderingen of geregtelijken verkoop moet worden overgegaan; terwijl bij een accoord, onder den invloed van persoonlijke consideratien , er even weinig aan zal gedaan worden, als er tot dusverre aangedaan is, om de uitstaande vorderingen in Indië te realiseren.

Nu moge het twijfelachtig zijn, of door een accoord al dan niel zou verloren gaan, liet regt van verhaal wegens de geledene verliezen, op de betrokkene bestuurders der 0. 1. M.; maar wie zal, onder den be-staanden twijfel, dal regl om vergoeding te vorderen, willen in gevaar brengen.

De crediteur handelt voorzigtig, doorheen nccoorrf aa/i/e Jiewen, tenzij het alsnog vergezeld ga van de aanbieding van eene jlinke en wel gewaarborgde vergoeding.

Onder de concurrente crediteuren, bevindt zich menig achtenswaardig persoon, die in beginsel aanneemt, dat een accoord onaannemelijk is en dat men in deze zaak den regten weg der wet moet opgaan; doch die nogtans voor het accoord zal stemmen, omdat hij als concurrent crediteur wegens het gering saldo zijner rekening weinig opolïert, maar tegelijk tijdig een groot belang (eene verkregene hypothecaire of andere schuldvordering, een uitgekeerd dépot) blijft behouden, hetwelk volgens de regelen voor het faillissement in den hoedel der 0. I. M. behoort te worden teruggehragl.

Zij zouden, indien die terugbreng door curatoren werd gevorderd, zich daartegen niet verzetten; — doc\'li vermeenen, dat men te veel van hen vergt, indien men wil, dat zij hunne eigene glazen zouden inslaan, en daarenboven het verwijt van lotgenoolen zouden hebben te hooren, dat zij ook de zaken van dezen hebben bedorven.

Moge het gevoel van ware probiteit, bij die personen nog in tijds over dat van het eigen belang zegevieren-, — mogen zij tol het besef komen, dat zij dus doende anderen, en daaronder weduwen en weezen, van hun goed beroofd houden; en dat onregtuaardig verkregen goed niet kan gedijen.

-ocr page 353-

O HONDEN

voor de instelling eener regtsvordering tegen oud-koaiuis-sarissen, directeuren en administrateuren der oost-indische maatschappij van administratie en lijfrente te amsterdam.

Zicli voorloopig onlhoiulentle van beschouwingen, ten aanzien van nmmloozt vennootschappen in het ahjerneen , als eene zaak van publiek belang , en van de hetrekking tussclien ilat belang en de zaak der 0. 1. M.. vermeent schrijver dezes, behalve hel geleverd ol\'nog te leveren betoog door cijfers, te behooren te treilen op het terrein der luindelhujen van betrokkenen, voor zooverre deze zich, voor hem, in een helder lichtpunt plaatsen; — omdat door de kennis dier handelingen te beter kan worden besloten tot den aard en de morele waarde der cijfers.

Die handelingen worden vermeld in het navolgende beschouwend geschiedverhaal der O. I. M., voor zooverre zijne belangen daarmede in betrekking staan.

Volgens de berigten, voorkomende in het nieuw Bataviaasch Handelsblad van 17 Junij 187:2 en de Aimterdamsche Courant van 24 Augustus 1872, liecft de heer Mees (President der Javasche bank te Batavia, en oud-ingezetene dier plaats, die in zijne vroegere betrekking van advokaat en procureur, met de zaak, waarover hij het woord heeft gevoerd, wel bekend kon zijn) tot zekeren graad optredende als de appologist voor Jhr. Mr. F. Junius van Hemert, zijnen vroegeren associé in de regtspraktijk, in eene openbare vergadering, in de maand Junij 1872 te Batavia (in tegenstelling van beweringen van den tegen-woordigen mede-directeur en mede-curator der 0.1. M., Jhr. Beresteun , die vóór cn tol in 1863 mede-administrateur van bet kantoor der O. I. M. te Batavia is geweest) te kennen gegeven:

quot; dat de toestand der O. I. M. op het einde van 18ö3, even précair, zoo niet erger, was dan in 1870, en dat reeds in 1818 de toestand zeer slecht was, toen de O. I. M. gedwongen werd, verschillende landelijke ondernemingeu over te neinen.»

Ik ben van gevoelen, dat de heer Mees een waar woord heeft gesproken ; — en grond mijn gevoelen op de zaken, die mij van en

-ocr page 354-

omstreeks 1848 en 1863, bekend waren, oi\' nader bekend zijn geworden, en op eene bestudering der balansen , winst- en verlies-reke-ningén der 0 I. M.

De heer Mees staat overigens bij mij, als een deskundig beoordeelaar, te hoog, om zelfs de gedachte te opperen, dat hij emm Maam op Jhr. Beresteijn sou hébben doen uederkomen, slechts uit zucht tot lic-scherming van Jhr. van Hemert.

Ten aanzien van het tijdperk, omstreeks 1848, is mij wel bekend, dat de vroegere eigenaren der suikerlabrieken Tjoiiutl en Baudjar Dcvwa, werkende met fondsen der 0. 1. M., zeer slechte resultaten maakten en meer en meer in schuld geraakten , en dat de oplossing van dien toestand is geweest, dat die fabrieken door de 0. I. M. voor de schuld werden overgenomen.

Verder, dat die twee fabrieken steeds slechten naam hebben behoiulen; dat meermalen begunstigende beschikkingen , waaronder tijdelijke con-tractsvoorwaarden, van de regering werden ingeroepen en verkregen; en dat de 0. J. M. niet, zooals zoovele andere fabriekanten, hebbende kunnen en willen toetreden tot de nieuwe contractsvoorwaarden, daaruit is voortgevloeid, dat die fabrieken op het gouvernement van Ned. Indie zijn overgegaan, in het jaar i807.

Eerst toen, onder het genot van eenen op hoog bevel door de bevolking bewerkstelligden aanplant van suikerriet en volledige, onbelaste beschikking over het product en de volle bescherming door het plaatselijk gezag van hare vele belangen, is, de rente van het kapitaal buiten rekening gelaten, daarvan eenig voordeel genoten.

De ü. I. M. had vóór 1848 relatiën met particuliere koffijlanden, die destijds schier eenig in de residentien Soerakarta en Samarang voorkwamen.

Het is wel bekend, dat de koHiiplanters voorbeen, toen hunne nog weinig uitgeputte gronden rijker produceerden, de verkoopprijzen grooter, de loonen lager waren, goede zaken maakten, doch tevens op grooten voet leefden, echt oostersche gastvrijheid ten toon stelden en hombre speelden teyeii een pikol koffij het punt, — doch tevens dat velen hunner daarin boven hunne krachten gingen, en niet dachten aan de guldenspreuk: »In de dagen des voorspoeds, ziet toe.n

Het jaar 1848, waarin de revolutiegeest Europa beroerde, bragt de landbouw-industrie op Java zware slagen toe; — do prijs der koiïij, die men te voren tof f 50 had gekend, daalde tot zelfs beneden f \'i8 de pikol.

De onder schulden gedrukte kollijplantage-eigenaren geraakten er geheel onder.

Daaruit vloeide voort, dat de kollijlaiulen Amnau, iVoio en Getas alsmede door de 0. 1. M., werden overgenomen.

De suikerfabriek Kadipatten, aanvankelijk behoorende aan een handelshuis te Batavia, is waarschijnlijk eene hoofdoorzaak geweest van het faillissement van dat huis; — die fabriek werd toen herhaaldelijk in het openbaar en onder \'sbands te koop aangeboden, tot dat zij werd aangekocht door eenen aanverwant van een der Indische administrateurs der ü. 1. M., welke maatschappij de benoodigde fondsen verstrekte.

-ocr page 355-

53

Doch nicer en meer in schuld geraakt, ging onk de/.c fabriek op de 0. 1. M. over.

Zonder twijfel heeft de heer Mees, in zijne allocutie, dezen toestand bedoeld; en is lief niet gewaagd aan te nemen, dat de 0.1. M. deswege voor een tweetal müUoen gulden aan weinig waarde hebbende posten in hare boeken had.

Tot zoover mag men welligt de ongelukkige posilie der 0.1. M., aan toestanden, buiten regtdreelcsehe schnlcl harer bestum-ders, toeschrijven.

Doch, toen de overgenomene landen bleken, de rente van het kapitaal niet op te leveren, had men zooveel van de waarde, waarvoor ze te boek stonden, hehooren af te schrijven, als daarmede in evenredigheid stond, en het verlies op het inaatwJmppeUjk kapitaal hehooren te doen aanvullen door de deelhebbers.

Die weg, die wezenlijk eerlijke weg werd niet ingeslagen; — men nam toevlugt lol hmstmiddeleu, namelijk tot het kapitaal van derden.

De geldnegotiatie van 1802, groot f2,500,000 werd gesloten.

Deze leening, waaruit zou worden afgelost het restant der leening van 1845, nog f 2,000,000 bedragende,quot;gesloten in een gunstig tijdperk der geldmarkt, was op zich zelve, eene voordeelige transactie. Na aftrek van kosten leverde zij f 300,000 meer geld in kas op, waardoor het gaande houden der zaken werd mogelijk gemaakt ; — men bespaarde een jaarlijksche rente van 1\' 30,000; — en evenzoo in de eerstkomende jaren f 50,000 \'sjaars, aan verminderde verpligte uil-loling van ohligatien.

Doch daarmede werden tevens de tmten van heden verschoven op de verdere toekomst en op anderen.

Dat het omstreeks 1818 inderdaad geen couleur de rose was, in de zaken der O. I. M., valt reeds daaruit af te leiden, dat, tegenover vroegere dividenden van 7 en 8 procent, over 184-8 en 1849 niet meer deswege werd uitgekeerd aan de aclionarissen, dan 3 en 3^ procent.

Doch deze lage dividenden pleiten voor de, in zooverre, opregtc bedoelingen der destijdige bestuurders; — doch niet zoo gunstig kan beoordeeld worden, de successieve opvoering van het dindend tot 6 procent over 1851 (eene ruime rente onder den destijdigen toestand der geldmarkt) toen de leening van 1852 zou worden gesloten.

Immers de 0. I. M. bleef, en is steeds gebleven, gedrukt, door het bezit van de voormelde landelijke ondernemingen, die de rente van het daarin gesloken kapitaal niet opbragten.

Het uitkeeren van mime dividenden komt mij voor een stelsel te zijn gebleven, om hel vertrovwen van actionarmeu en het crediet bij het piMiek, voor het verkrijgen van goed succes voor volgende geldnegoliatien, aan Ie kweeken. Van af 1852 klom het dividend in iedere volgend jaar en werd over het jaar 1857, opgevoerd tot 20 procent.

Moest het publiek daardoor niet aan. eeuen nimmer te voren gekenden, aan waren voorspoed gelooven?\'

Doch dit hoog dividend was slechts de voorbode der tweede geld-leening, waarvan de eerste serie ad 1 1,000,000, in 1858 werd uitgeschreven.

Toen stak de 0. I. M. zich meer dan voorheen in speadatien in tahah,

-ocr page 356-

54

en daaronder behoort vooral genoemd tc worden, het verstrekken van fondsen voor de tabaksonderneming Pamwaugan.

Een achtenswaardig actionaris der 0. I- M. deelde mij te Amsterdam mede, in tegenwoordigheid van andere heeren, dat zij zich tegen de toenmalige rigting, en vooral tegen de speculation in tabak heeft verzet; doch tegenover de meerderheid van stemmen vruchteloos had gesproken.

Tanawmujan moest in 18(50 voor schuld worden overgenomen.

INu had de ü. 1. M. mikerfahrieken, Jcojfijlanden en tahaJesondernemin-gen , die aan hare overige inkomsten knaagden, en haar steeds even sterk als voorheen deden achteruitgaan.

Dit tijdperk behoort tot het medebeheer van Jr. Beresteyn, in ludic.

De behoefte aan contant geld, klimmende door aangroeijende verpligte uitloting van leeningsobligatien, en door de verliezen op de landelijke ondernemingen, die de rente van het kapitaal van f2,500,000, waarvoor ze te boek stonden, niet konden goedmaken, gaf voorzeker aanleiding tot de uitgifte in 1863 der tweede serie der tweedegeldleening, groot f 1,000,000.

Voor mij ligt het buiten twijfel, dat, indien men destijds de waarde der landerijen op de halans hadde verminderd, met hetgeen zij inderdaad minder waard waren, indien men die balans hadde gezuiverd van verdere nonvaleurs; goede vergelijking hadde gemaakt, tusschen de réëele inkomsten en de op de toekomst gescJiovene lasten, inderdaad zou gebleken zijn, wat de beer Mees heeft aangevoerd, ten aanzien van het tijdvak van het beheer door Jr. Beresteyn.

Ik herhaal het, de heer Mees slaat bij mij te hoog, om de veronderstelling toe tc laten , dat hij slechts uit genegenheid van Jr. Mr. F. Junius van Hemert, zich tot zegsman zou hebben gemaakt, van oenen blaam op Jr. Beresteyn, zonder zich degelijk van den toestand in 1863 te hebben overtuigd.

In 1863 moge, dank aan de leenings operatie, het geld in kas voldoende, welligt ruim zijn geweest; — doch ik houd het er voor, dat het slechts klatergoud was, en dat de zaken in wezenlijkheid toen reeds waren in slechten staat.

Nu opper ik de vragen;

Of gegevens, door Jr. Beresteyn uit Indie aan het. hoofdbestuur tc Amsterdam geleverd, hebben medegewerkt, om over 1857 tot en met I860 successief 20, 13, 10 en 1-i procent dividend te doen uitkecren?

Of in de jaren 1862, 1863, ISöi niet de kolossale sommen van f 127,086, f 96,790 en t\' 301,798, moesten worden afgeschreven opto hooge ramingen van de revenuen der landerijen?

Of niet, in 1861 de kolïijonderneming Getas met f 30,000, in 1862 Assinan en Noio met f 100,000 en Ge/as nogmaals met f200,000, op de balansen tot eene bnogere waarde zijn opgevoerd? Of niet de nonvaleur Taimcangan in 1862 en 1863 lot ile kolossale som van f 346,321 daarbij is opgenomen, hoewel de boekhouding der voorgaande jaren dan toch het bewijs moet inhouden, dat zij eene onder-nemiag zonder waarde was?

Hebben dan niet de balansen, en daarmede de schijnbare stand van zaken der 0. I. M., daardoor een aanzien verkregen, welke ze in wezenlijkheid niet behoorden te hebben?

-ocr page 357-

55

Heeft de 0. I. M. door die hoogere cijfers op ltd papier, betere, produktievcrc landen bekomen?

Des neen, en dit wordt gestaafd door tie gegevens, welke het verslag van 30 Junij 1870 oplevert, want achter uitgauy, en ahjemeene achteruitgang is daar te lezen; — en dan is het logisch, dat, aangezien de balansen in debet en credit een equilibrium aantoonen, door hef. extirperen daaruit, van al hetgeen slechts fictie was in de laten, het bewijs geleverd is, dat de ü. 1. M. destijds reeds een belangrijk deficit had; ongerekend de zwaardere lasten, die zij in de toekomst had te torschen.

Ik neem hiermede afscheid van het tijdperk van beheer, door Jhr. Bkrestkijn, en ga over tot dat van Jhr. Mr. F. Junius van Hemert.

Met den héér Mees, op den voorgrond stellende, dat Jhr. van Hemert, als mede-administrateur der U. I. M., in 18Ü3 optrad in slechte zaken, kan ik het zelfs gunstig beoordeelen, dat hij niet dadelijk daaruit is getreden, en dat bij liet zich tot eenen taak van eer zelfs heeft pogen te maken, om die zaken er boven op te brengen.

Doch daarin had hij nimmer behooren af te wijken van de innig gezonde regelen, die met tie wet en zedelijke begrippen overeenkomen.

Verkoop der huuue rente niet opleverende landerijen, zuivering der balans van nonvaleurs, aanmdling van het deficit door actionairiseeu, had hij behooren te verkrijgen; —- zoo niet, dan iiad hij zich behooren terug te trekken.

Hij werd in Indie erkend, als de hoofdpersoon, het spil Acc Indische administratie.

Hij had behooren te denken aan het «C\'est le premier pas, qui coide ii; hij kon vooruit zien, dat het hobbelig pad der ongeregtigheid, wat vroeger of later tot struikelen moest leiden.

Heeft de heer van Hemert (immers in den regel gezamenlijk met den medeadministrateur, —of de medeadministrateuren) niet, wetende dat de zaken der O. I. M. slecht stonden (bij heeft dit immers bij monde van den heer Mees erkend) den niet te vergelen feil begaan, van het geld van derden aan te lokken tot de t). I. M.; om daardoor velen ongelukkig te maken, en daaronder zelfs wedmeen en weezenl

Waarom stak hij niet zijn eigen steeds aangegroeid vermogen in de zaak, om zijn doel te bereiken, indien hij het bereikbaar achtte?

Waarom leende bij dan zelfs, voor zich alleen, of in vereeniging met anderen, geld dier maatschappij, en daaronder geld, voor min soliede zaken?

Hij stelle tegenover deze handeling, die-van dien edelmoedigen crediteur, die in 1870, toen deze van de verlegenheid, waarin de Indische administratie was, iets vernam, dadelijk eene ton gouds van zijne pretentie, als tegemoetkoming afschreef.

Waarom, in stede van in dien geest te handelen, leefde hij op eenen hoogst kostbaren voet, zooals maar enkelen, na den Gouverneur Generaal?

Waarom werd hij een uum can vermogen (die eene schadeloosstelling van f 250,000 thans aan de crediteuren kan aanbieden, welke som, naar men wil, slechts een gedeelte van zijn vermogen uitmaakt)

-ocr page 358-

56

terwijl de O. I. M. werd geruïneerd, en hare crediteuren, geruïneerd of verarmd\'!

Ilehhen wij met hem (dien ik gaarne, door zijne jongste schuldbekentenis, en zijne aanbieding eener schadeloosstelling als een bekeerling beschouw) in het tijdperk, waarin hij voor de 0.1. M. handelend optrad, te doen, als met eenen man, die door zielszorg, door eene taak van pldlantropie voor die ongelukkige maatschappij, werd gedreven?

Of hebben wij te doen met eene ikheid, die met verzaking van zedelijke beginselen en wettelijke regelen, zich heelt geworpen in de armen van het lokaas, hem aangeboden, door een graal inkomen en door de gelegenheid, die de agentuur der 0. I. M. opleverde, om voor eigen rekening goede zaken te kunnen doen?

Ik rigt deze vragen aan het geweten van den heer van IIemeht, hetwelk, blijkens zijne schuldbekentenis, niet verdoofd is.

Ik had gaarne den heer van Hemert niet meer genoemd, en geen onaangenaam woord staat in mijne jongstleden geschrevene brochures over hem.

Ik hel) zelfs gehoopt hein eenmaal kunnen te vergeven, het leed mij en de mijnen en zoovele anderen aangedaan, indien hij hadde volbragt de in de vergadering van Junij 1872 gedane belofte, om in het belang der crediteuren werkzaam te zullen zijn; waarvan echter in het aangeboden accoord niets is gebleken.

Men verpligt mij de geschiedenis der 0. I. M. te schrijven, om mijne regten (waaraan het belang van mijn huisgezin verbonden is, en enger verbonden dan men algemeen vermoedt) behoorlijk te kunnen doen optreden; — want ik behoor bet bewijs te leveren, dat de betrokkenen in het bestuur of beheer dier maatscliappij, willens en tcetens crediteuren het hunne hébben doen verliezen, en dat men door mijstijicatie op mijdificatie tot dus verre heeft gepoogd, hen van den eenisen gezonden weg, die des faillissements , af te leiden; — terwijl men het latere voorbeeld van den heer van Hemert had behooren te volgen en de crediteuren had moeten schadeloosstellen.

De handelingen der Indische administrateurs zijn in deze zaak zeer betrokken, en het ligt dus op mijnen weg, over den heer van Hemert te spreken, die vooral in Nederland handelend is opgetreden.

Deze brochure houdt in: onderzoekingen en beoordeelingen dor balansen der 0. I. M., van de jaren 1865—1869, in verband met de feiten en uitkomsten, die door de toestanden van surseance van betaling en van faillissement zijn bekend geworden.

Daarin is aangetoond, dat sedert vele jaren de 0.1. M. eenigt mïllioenen te kort schoot; dat de iudkche halen, hoofdzakelijk bestaan uil urmvaleurs.

Zou het den Indische administrateurs onbekend zijn geweest, dat er zooveel nonvaleur bestond in die balansen, die zij aan het hoofdbestuur leverden ?

-ocr page 359-

57

01\' hebben zij steeds Indische balansen geleverd naar waarheid?

Is niet het stelsel van fictieve verlmcj\'mj van de waarde van landerijen op de balans, sedert 1803, nader toegepast geworden?

Hebben de Indische administrateurs niet medegewerkt tot eene ad-ministratieve vmleldimj, waaruit is voortgevloeid de publieke misleidiwj, die bestaat in het uitkeeren van dividenden (zell\'s van 9 procent in 1865 en 10 proeent in 1800) aan de actionarissen ?

Is, althans de mij bekende Bidische haluus van 1809 niet eene opeenhoping van schijngestalten door kunstlicht voortgebragt, — en heeft men niet alles gepoogd, om aanvankelijk te doen gelooven, dat die spectra met leven waren bedeeld ?

In mijne beschouwingen en berekeningen betreflende de halamen, heb ik aangetoond, boe slecht de U. 1. M. reeds van af 1805 stond; — en desniettegenstaande kostte hare administratie (de kantoren te Amsterdam, Batavia en Samarany, directeuren, administrateurs, bureaupersoneel enz.) in de laatste jaren, meer dan het tweevoudige van voorheen.

De onkostenrekeningen waren in 18Ö7, 1850 slechts f42,000 a f52,445, en in 1808, 1800 beliepen deze f 1 12,747 en f 109,139. De bestuurders in Nederland en in Indie genoten daarenboven belangrijke inkomsten, aan kuituurprocenten en aandeelen in de winsten, die niet onder de voormelde sommen begrepen, maar onder andere hoofden verhandeld zijn.

En wat werd er toch eigenlijk verrigt, om de 0. 1. M., zoo als het heden moest, op den goeden weg te brengen?

Naast het gedoogen van den aclderv.itgang der oiujelukkiye eigene ondernemingen van landbouw, sloot men overeenkomsten, ja met vele, maar inderdaad met meerendeels msoliede ondernemingen De crediteur die de debiteuren lijsten raadpleegt, en wat daarvan, volgens het verslag van bestuurskommissarissen, realisabel is, zal de namen dier insoliede zakeu wel leeren kennen; \'t is niet noodig, dat ik ze opnoem. Er werd een nieuw kapitaal gestoken in de, reeds twee millioen. verlies berokkend hebbende, onderneming Kadipatten.

En hoe werd het geld voor al die zaken verkregen\'!

De wisselruiterij, die reeds van af 1801 op kleine schaal schijnt te zijn ingetreden, werd op grooten schaal ontwikkeld; die wisseltrekking niet verlies aan koers, en waarvan de verliezen jaarlijks werden geboekt, alsof ze inpasten waren, in stede van die regelmatig als verliezen af te schrijven, — gaf steeds gedurende 0 maanden het geld van anderen ter beschikking; zij was één middel.

Een ander middel was het uitschrijven van peiiodieke ammices, dat de 0. I. M. bereid was, gelden tegen vaste rente ii deposito te ontvangen; (tegen eene rente die hooger was, b.v. dan die derN. I. Escomptomaat-schappij.)

Een derde middel bestond daarin, dat dé O. I. M., van personen gelden hebbende ontvangen, nm die op hypotheek te plaatsen, daarvoor in vele gevallen hypotheken nam op haren eigen naam (en niet op naam der regthebbenden) en dus in de openbare registers zich deed bekend stellen, als hadden zij een eigen kapitaal van eenige viilioenen op soliede wijze geplaatst.

De verstrekkers der gelden ontvingen mededeeling, dat zij een bij-

-ocr page 360-

58

potlicuk hadden verkregen, en waren in het denkbeeld gebragt, dat zij gewaarborgd waren, terwijl, in hoevele gevallen geen hijpotheek np hunnen naam, dus niet het dooi\' hen begeerde hypotheek reyt, bestond.

Deze hypotheken op mam der O. I. M, de toekenning van ruime wisselkoersen, van ruime rente, do uitkeering van hooye dividenden in Nederland, werden aangevuld door den staat en. toon, welke administrateuren voerden.

Aldus werd het publiek omtrent den toestand der 0, 1. M. misleid-, en indien enkele belanghebbenden, ingewijd, anders wisten, zij zwegen uit eiyen helany, zich in tijds waarborgende tegen den kwaden dag.

Aldus verschafte de ü. I. M. in üost-lndie zich , bij het publiek in Oost-Iudie, een vertrouwen, een crediet, grooter dan andere geldinstituten van haren aard.

Tot op het einde van ISO\'.I waande het publiek in Indie, de 0.1. M. cene der meest soliede instellingen te zijn.

Die publieke misleiding is in mijn oog strijdig met onze zedelijke beyinselen en met de regelen, die onze wetten bevatten, ten aanzien van hetgeen degene, die zaken van koophandel doet, behoort te verrujten oi na te laten.

Doch die, naar mijn gevoelen, onzedelijke en onwettige handelingen, hebben niet voorkomen, dat de 0. I. M., niettegenstaande zij. door de ontvangst van de regering van Nedeiiandseh Indie, in 1868, van / 845,800, als waarde aan Tjomul en Band jar Daw a, ecne som realiseerde, die voorheen ten deele eene fictie in hare boeken was; — niettegenstaande zij voor anderhalt milioen yidden voor wissels, anderhalf milioen ynhlen van depositarisseu in handen had , in het laatst van I860 weder in yeldnood was.

De wisselruiterij dooi\' het kantoor te Amsterdam gedreven, moest op eene wenk van een magtig gcldinstitunt worden gestaakt.

Dat instituut bewees daardoor eene weldaad aan het publiek.

Toen wendden zich de Indische administrateuren tot het Hoofdbestuur te Amsterdam, in dier voege, dat de directie in December 1860 aandeelhebbers tot eene algemeene vergadering opriep, om te overwegen een voorstel, om meer bedrijfskapitaal beschikbaar te stellen, (naar het heette) voor de toegenomene uitbreiding der werkzaamheden, waarvan zij de gnustigslc rcsullatcn hij de eerstvolgende balnns van 1869 hoopte over Se lesseu; — waartoe óf eene nieuwe (jeldleening óf stortingen op het uiaatscJiappelijk kapitaal zouden noodig zijn.

Deze vergadering werd nader afgeschreven en de oorzaak (\'.aarvan is, in oen schrijven der directie van Februarij 1870 aan de aandeelhouders, medegedeeld; namelijk dat de gehlleening of stortingen vooreerst overbodig waren geworden, daar het kantoor Batavia voorloopig \'m bedrijfskapitaal had voorzien. In dien brief wordt bij voorbaat medegedeeld, dat de resnltateu van 1869 zeei- bevredigend zijn.

De Indische administrateurs hadden zich van fondseu voorzien; — de gansche omvang der wijze waarop, is welligt aan slechts weinigen bekend. — Zij schijnt te hebben bestaan, door het uitstellen van eene reeds verschuldigde betaling aan de regering van iN. Indië van de som van f 396,934 vermeld op de balans van 1860, welker invordering de

-ocr page 361-

59

chef van het (Icpartcment van binncnlandsch bestuur naliet; tlonr liet opnemen van (\'250,000 van de Rolterdanische hank, onder hypothek.iir verband van de fabriek Kadipattew, —door het ontvangen van voorschot voor conditionelen verhuur der landerijen over 187Ö; een verhuur, welke in 1871 is opgevolgd door eene terugvordering groot f (.}0,54S door de huurders, do heeren Dumlf.r amp; Co. — Daarenboven zou er nog eene wisseloperatic met de RotkrdmiscTie hank hebben plaats gevonden , waardoor eene andere belangrijke som werd verkregen, ongerekend het voortgaan met loisseltreJckhu/en op het kantoor in Nederland, het aanmoedigen van het toevertrouwen van gelden a deposito, en het aangaan van transactiën met andere maatschappijen.

Van meerdere zijden, en daaronder van eenen getuige, heb ik vernomen, dat Jr. Mü. T. Junius van Hemeut, niet heeren uit het handels-en financiewezen, in tegenwoordigheid van juristen, destijds eene conferentie heeft gehad, waarin hij de zaken der 0. I. M., tot zekeren graad, zou hebben opengelegd en om advies gevraagd, — en dat het advies is geweest de zaken te staken.

Daartoe hebben de Indische administrateurs niet willen besluiten; en voorzagen zij zich liever van geld door te anticiperen op de toekomd, door deze te verzwaren, niewce sla/jtoffers te maken, en de reeds hestaandeu erger te hemdeelen.

Men heeft, tegen goeden raad aan, hoor/ spel doorgedreven ; — en dat slechts, om te bevredigen, degenen, die heimelijk gewaarschuwd, kwamen opdagen als lastige opvorderaars hunner fondsen. Bedrijfskapitaal voor de landerijen bad men niet noodig, aangezien men die had verhuurd.

De heer van Hemert zag de storm die te Batavia aan het opkomen was; — maar hij wist tevens, dat een bedrag van anderhalf millioen gulden, aan w\'mels in Nederland te betalen was; wissels door het kantoor Batavia getrokken, Kaarvoor geen fonds (zoo als de wet voorschrijft) hesclikhaar was. Hy vertrok naar Nederland, in de stellige verwachting den storm daar te zullen bezwoeren. Zijn « Jnetor et ernergo» is aan crediteuren wel bekend; — maar \'t was slechts eene verwarde kreet der wanhoop.

Strekte zijne komst in Nederland, om langs de eenige eerlijke beginselen, waarop ik vaak heb gewezen, [de zaken te staken) een einde aan de zaak te maken ? — Geenszins.

Twee maatregelen werden beraamd, met geen ander doel, dan om in den onmiddelijken geldnood te Amsterdam te voorzien en de zaken voort, te zetten.

De eene was het vorderen van stortingen door aandeelhouders\', — de andere, om door een consortium ten spoedigste de som bijeen te brengen, benoodigd voor de betaling der wissels.

In dat consortium werd gevorderd , dat voor de bijeen te brengen som zou worden verbonden, bet bedrag der voorschrevene stortingen. Wie was de vader van dezen eischquot;?

Ik citeer met genoegen, dat mij uit den brief der bestuurders der 0. I, M. [directeuren en kommissarissen in Nederland) van 4 Junij 1870 is gebleken, dat zij aan die vordering niet hebben toegegeven, en zeg hm daarvoor dank-, — hoezeer ik het overigens afkeur, dat zij.

-ocr page 362-

60

om, zonder de bezwarende voorwaarde, het geld te verkrijgen, voor spiegeliiir/eu ten aanzien van den toestand der maatschappij hebben gedaan (zoo als; dat de inlAjrale betaling der credilenren en zelfs de ver zeker imj der helangen der aandeelhouders mogelijk was) die zij wel moesten weten, niet te kunnen worden verwezenlijkt.

Ware aan het verlangen in het consort in in toegegeven, dan zou de O. 1. M. nog conige jaren zich hebben kunnen staande houden, maar ongetwijfeld, om later niet (jrooter verliezen toch in een te storten.

Door do verwerping is het mini anderhalf millioen (jidden der aandeelhouders voor do crediteuren bewaard gebleven.

Daardoor is ontstaan de, als weldadig te bescliouwen, eindelijke ml der maatschappij; — en do verdere mogelijkheid voorkomen, om nieuwe kapitalen van depositarissen, van wisselnemers of anderen, in de 0. I. M. te doen verloren gaan.

In Nederland stortte een vermogend aandeelhouder, edelmoedig, in ééns het volle bedrag van hot door hem op het maatschappelijk kapitaal verschuldigde, in do kas der O. I M. — lieert het beantwoord aan zijn edelmoedig doel, om die maatschappij te redden? — of heeft het slechts gediend, om enkelen te hevoordeelen, tot grooter schade van de overgeblevene crediteuren ?

in fndië vond eeno gelijksoortige edelmoedige daad plaats, door een vermogend crediteur, die als te gemoetkoming aan de 0. 1. M. eene afschrijving van f 100,000 van zijne vordering autoriseerde. — Heeft zijne weldaad dool getroffen\'? Hooft men hem zelfs niet, na met zijne ergernis bekend te zijn geworden, door eene schuldbewiis (waarmede hij thans verlegen moot zijn, omdat hij als philantroop niemand leed wenscht to doen) op oen standpunt gebragt, als ware hij een bevoordeelde, — hetwelk hij nimmer beeft gewild te zijn, daar hij, immers ongeroepen zelfs, eene opoffering deed uit weldadigheid.

Ik heb eenmaal als mijn gevoelen uitgesproken, dat in de zaak der 0. I. M. in hot jaar 1870, is werkzaam geweest, wat ik noem, de overhoersching van het klein kapitaal (spaarpenningen van minvermogenden) door het groot kapitaal (dor geldinstituten, maatschappijen, vermogende geadministreerden); — ongerekend de bescherming der belangen van bloedvenv uiten en bijzondere vrienden.

Indien ik naga, boe zekere geldinstituten, maatschappijen, vroegere depositarissen, hetzij door pand of soliede hypotheek gedekt zijn geworden, of zich gedokt hadden (als een uitvloeisel van de omstandigheid, dat zij in lijds met de zaken der 0. 1. M. zijn bekend geraakt of gemaakt of dat de heer Santhagens zelf hunne belangen waarnam), en hoc do buiten het handels-of ilnancie-wezen levende kleinere kapitalist ongedekt bleef; — en aan welke mij bekende personen uitkeeringen of cession bobben plaats gehad, dan word ik in mijn voorschreven gevoelen gesterkt.

liet ligt wel eenigzins in den aard der zaak, zoodra de betrokkene administratien onderscheid tusschen crediteuren en crediteuren maken, on daartoe medewerken; — maar dit. laatste is een onregt, hetwelk de

-ocr page 363-

61

wet lierstelil wil hebben; — terwijl het overigens minstens eene onzedelijkheid is.

liet zou niet hebben\'plaats gevonden, indien de administrateurs hadden gedaan, wal slipte eerlijkheid vorderde, namelijk de zalteit le staken, en surseance van betaling aan te vragen, (zonderwaamtlmiouuj, uau wie ook mogelijk, te maken) op het oogenblik, dat zij inzagen, dat ile zaken voor de toekomst font, reddeloos waren, en dit minstens hadden gedaan, toen zij met één enkele derde, ju met meerderen, over den kwaden toestand hadden gesproken, en deze hen daarenboven geraden hadden, aldus te handelen.

Volgens berigten uit hu!ie, hebben twee omstandigheden, behalve hetgeen ruchtbaar was geworden, aanleiding gegeven, tot het opwekken van het wantrouwen des puhliekH aldaar; namelijk het vertrek van den heer van Ilemert en het zoogenaamde regelen van om/eredderde zaken , door den achtergebleven mede-administrateur, ilen heer van EiJiucitGKN\' Santagens.

In de maand April 1870 kwamen reeds velen kapitalen ol\' hypotheken opeischen; — doch het kantoor Batavia gaf geruststellende verzekeringen op ongeruste vragen. In de maand Mei echter was de toeloop algemeener; welke de heer Santhagers dagen achtereen ontweek, iloor niet op \'tkantoor en niet te huis te zijn.

Intusschen ging hot soogetmtml regelen van ongeredderde zaken voort; — hetwelk bestond in het cederen van In/potJiecair regt aan hen, die reeds jaren lang in den waan waren geweest, dat zij dat regt reeds bezaten; — liet cederen van andere hypntlieeaire regten ol\' obligatoire schuldbekentenissen aan depositar\'men, die er geen regt op hadden, het doen van nitkeeringen aan schuldeiscliers oïdepositarisseu, doch die men vreesde ol\'begunstigde. (Ik opper de vraag: ol\'in het jaar 1870 ook heeft plaats gevonden toekenning van pand regt, van garantie\'! en acht een onderzoek deswege zeer geraden.)

Ik zal niet bepalen, in welken zin zoodanige handelingen, volgens (Je wet behooren (e worden beoordeeld; — doch mij komt het als leek voor, dat strikte eerlijkheid had gevorderd, dat men de zaken staakte, en geen onderscheid maakte tnsschen misleide hypotheekhouders, misleide depositarisseu of andere crediteuren — welligt is het woord bedrogene (in stede van misleide) indertijd door een Indisch blad gebezigd, eene uitdrukking, die niet met de wet zou strijden; — doch ik vermeen mij er van te moeten onthouden.

Dit is echter zeker waar, dat, in den toenmaligen stand der zaak, den een le bevoordeelen, tevens was den andere, van hetgeen hem als medeschuldeischer toekwam, te hercoven, — berooven althans in den popidairen zin van dit woord.

Tegen het in 1870 gepleegde onregt, van hoogeren of lageren graad vermeen ik, als belanghebbend crediteur te moeten opkomen; — en roep ik alzoo van degenen, die de wet en het regt (en daardoor tevens de regten der benadeelden) hebben le handhaven of te beschermen, in, dat een naauwgezet onderzoek ter zake voorschreven plaats vinde; waarvoor het journaal en de verdere boeken der 0. I. M., de brieC- en telegrmnmenmsselingen, de officieele hypotheekregiders en andere stukken

-ocr page 364-

62

de toegangspunten van zeiven leveren en het hooren van zoovelen die ge-tuiyen kunnen, het onderzoek zal vervolledigen.

Dat onderzoek moet ten doel hebben, om de administrateuren in Indië deswege aansprakelijk te kunnen stellen.

Moge men niet tegen de moeite der taak opzien, alle consideratien voor personen buiten de zaak houden; — opdat in Nederland en in Indië liet fiat jmtitia eene waarheid zij.

In mijne vroegere brochures heb ik de noodzakelijkheid van dat onderzoek, door thans (jeza/jhehhenden reeds aangetoond, en ik diirt\' alzoo vertrouwen, dat de grondslagen daarvoor reeds bij hen aanwezig zullen zijn.

In de hoedanigheden, waarin ik als crediteur tegenover de ü 1. M. optreed, heb ik mij in het bijzonder te bezwaren over twee zaken;

1°. dat toen mijn geld door mijnen gemagtigde werd opgevorderd, men hem heeft misleid, door als termijn van opzegging te doen voorkomen drie maanden, terwijl die termijn was veertien dagen.

2°. dat de hypotheekacte, die de door mij vertegenwoordigde belanghebbende meende, reeds in 1807 te zijn opgemaakt, opgevorderd in Mei 1870, toen nog niet bestond, en eerst daarna eene acte van cessie van hypotheek is opgemaakt, waarin de onjukte verklaring voorkomt, dat de procuratiehouder der 0. I. M. te Samarang bevoegdheid bezat, dat hypotbaekregt ten behoeve van tie regtverkrijgende te accepteren ; —

Ik zal niet uitvoerig zijn, over hetgeen Jhr. Mr. F. Junius van IIemkrt in Nederland heeft verrigt, ten einde aandeelhouders en crediteuren te mydifieren ten aanzien van den toestand der 0. 1. M.

Mij is daarvan genoeg bekend; want ik stond destijds reeds in betrekking met het Comité uit de Botterdamsehe aandeelhouders, hetwelk zich met mij in betrekking had gesteld, en hetwelk ik in staat deed zijn, de mystificatien naar waarde te apprécieren, en de noodzakelijke aftreding der toenmalige bestuurders in Nederland, en administrateuren in Indiii een feit te doen worden.

Men kent overigens de woorden in Diligentia te \'silage, den 17 Augustus 1870 gesproken. «De crediteuren kunnen, indien zij vertrouwen «schenken, op integrale hetaling rekenen«; — alsmede de geschiedenis van het toen te vormen commité van crediteuren, waartoe handlangers ijverig in de rigting dier woorden medewerkten; handlangers, die reeds te voren, tot schade van betrokkenen, hadden raad gegeven.

Hoevelen lieten zich misleiden; — hoevelen waren nog misleid, toon het eerste project tol regeling (September 1870), bet eerste project nccoord (Mei 1871) werden behandeld.

liet geding bij arbitrage, om dc aandeelhouders te doen veroordeelen tot storting op het maatschappelijk kapitaal, waaraan zij zich zochten te onttrekken, omschreven in de brochure van Mr. S. vaïv Ni erop, is eveneens bekend, zoo ook de daarbij opgenomene grief van dien regts-gelecrde, in vereeniging met de heeren Mrs. Piiilu\'S en Molstkr , over ile houding der BotterdanmJie aandeelhouders in deze zaak.

-ocr page 365-

63

Terwijl ik aan heeren Curatoren in Nederland gaarne milde toebreng, wegens de geregelde invordering, zooveel mogelijk, van de stollingen der aandeellionders; — mag ik de vraag opperen, waarom de inca^-■leringen in Indie zoo tragen gang hebben gehad; — waarom men zich daar meer heeft bezig gehouden, met de aantooning van hetgeen, zeker of vermoedelijk, niet is te innen, dan met te innen wat daarvoor vatbaar is.

Op de lijsten van debiteuren, komen posten voor, die men, dunkt mij , niet behoeft in rust te laten.

Is men in Indie welligt in het denkbeeld, dat aangezien de O. /. AI. iiori niet mag betalen, zij ook- nog niet behoeft te ontvangen ?

Voor den crediteur, die de zaken der 0. 1, M. zelf wil leoordeelen, is het noodig, dat, door middel van (jedruhten, openlegging in détail worde gedaan van alle zaken, — minstens aanvangende\'metquot; de halans van \'18ü9; — en dat iedere haat of lad, daarop en in volgende balansen en rekeningen vermeld, voor zooverre de haat niet réalisahel is, de last niet op de balans van 1809 vermeld was, behoorlijk zij toegelicht.

Even zoo behoort de crediteur in het bezit te zijn van eene opgave der hypothecaire vorderingen, die de 0. 1. M. op uit. Decemher 1809 bezat, waarbij verder wordt aangetoond, wanneer en ten wiens behoeve daarover is beschikt; — en behoort ook de boekhoiuling betrelTende de geadminutreerden te worden opengelegd.

Immers zijn de bewijzen daar, dat de U. 1. M. in het laatste gedeelte van 1800 den toestand van aanstaanden geldnood beei\'t ingezien, en heelt de crediteur regt, ou alle na dien tijd verrigte handelingen te beoordeelen en te (octMcn nan iSf wed, — om te kunnen bepalen of hij rcglen tegen de Eiestiiiardci\'s in Nederland cu in Indie ter zake diet* ii.-indcliiigcn en Sict nitkcereu van waarden kan doen gelden.

Ik voed de hoop, dat heeren Curatoren hunne wettelijke taak opvatten , in denzelfden zin, als ik die meen te behooren te worden ingevoerd, namelijk om le genioct te komen, a:iu de niogeiMklieid tot uitoefening van i-egteu door degenen, die inecnen rrgten te hebben, — eenvoudig, door proprio motu de meest volledige inlichtingen te verschaflen, op eene wijze, dat de crediteur er toe kan geraken, zonder (e veel moeite of groote opofferingen, zich daarvoor te moeten getroosten, boven de verliezen, die hij reeds lijdt.

ik voed de hoop , dat heeren Curatoren wel zullcu gelieven in te zien , dat naar gelang tie veelkleurig schitterende zeepbellen, genaamd baten der 0. 1. M., door de kracht van het licht zijn gebleken, ledige lig-clnmen te zijn, het ook naar dezelfde evenredigheid voor den crediteur van meer gewigt is geworden, om uit te zijn naar uitkeeringen, welke hem kunnen ten deel vallen, door gebruikmaking van regten, volgens de wet, welke leiden tot de vcrpligting tot wedw-inbreng door derden in den boedel der O. I. M. van hetgeen behoort, en tot schadevergoeding door aanspruhelijke bestuurders in Nederland en in Indie aan dien boedel, wegens onregtmatig gedane betalingen en in strijd met de wet berokkende verliezen.

-ocr page 366-

«4

Ik voed dc hoop, dat heeren Curatoren, de wettelijke taak, die in voorschreven opzigt op hen rust, ten volle zullen volbrengen.

Schrijver dezer regelen heeft de overtuiging ten volle, dat indien slechts, doch steeds , wordt verrigt wat volyens de wet behoort (en aan niets daarbuiten worde door hem gedacht) de crediteuren weinig, welligt niets zullen verliezen.

Op grond van deze overtuiging roept hij in, het gevoel van pligt-hesef van heeren Curatoren, als vertegenwoordiffer* vau den boedel der O. I. M., waardoor zij tevens, en in den stand .der zaken hoofdzakelijk, de vertegenwoordigers der crediteuren zijn, tot algeheele volbrenging der door hen aangenomene wettelijke ladgeviug.

Bereid, om zijnerzijds nadere mededeelingcn te doen, gaat schrijver er toe over, eenige gegevens te leveren, boven de in deze, dan wel in vorige brochures reeds vermelde; — zooals:

Hypotheken.

In de notulen van bewindvoerders te Batavia van 22 Augustus 1870 , komen opgaven voor, betreffende de hypotheken op Pangka en Dj at ie-

toangie.

In de notulen van 10 September 1870 zijn gegevens vermeld, kil aanzien eener schuldvordering dor N. I. Escompto-maatschappij groot f 685,000, waarvoor hypothekaire regten zijn in pand gegeven.

Volgens in het kantoor te Amsterdam ter inzage verkregene officieele daten quot;zij 11 de navermelde hypothekaire regten gecedeerd.

Residentie Tagal.

Pasongan, (3 Junij 1870 ..........\' 250,000

Ketangoengan, 10 Mei 1870 ,........quot; 60,000

Pangka, 19 Mei 1870, tweede hypotheek. . . . . » 200,000 en was de 0. I. M. toen nog in het bezit van een

eerste hypotheek daarop van..........11 150,000

(vroeger overgenomen van de N. I. handelsbank), hetwelk aan tie N. T Escompto maatschappij m pand schijnt te zijn gegeven.

Residentie Cheribon

Djatie wangie, 7 Junij 1870 ........ • 1 100,000

,, \' 13 September 1870 nquot;. 26, gecedeerd

aan de N. 1. Escomptomaatschappij . . » 200,000

Kaliemaas 24 Mei 1870...........quot; 00,000

en was de 0. I. M. toen nog in het bezit van een

hypotheek groot ■ • • ...........quot; .

Tjiecohang, 7 Junij 1870 .....quot; li)0,000

en was de 0. I. M. toen nog in het bezit van een

\'\'bakhuizen enz. van Schallig, 24 Mei 1870 . . . . » 15,000 Kalie Tandjong, 22 April 1870 ........» 95,000

-ocr page 367-

65

Residentie Samarang.

Land en pakhuis Mc. Neil amp; Co., 17 Mei 1870 . . f 88,000

Kaliekondang, 26 April 1870 Escompto maatschappij . » 400,000

17 Mei 1870 ....... . « 65,000

Pakhuizen chinesche kassier, de O. I. M. bezat noe . » 7,000

Clifford, 31 Mei 1870 .........• 7,500

Residentie Batavia.

Smit, 19 Mei 1870 ............t\' 20,000

Kiesing, 19 Mei 1870 ......., . . . » 40,000

Tjiekoppo, 13 Junij 1870 ..........» 100,000

Halkema, de O. I. M. bezat nog........» 7,000

De Sturler, 21 Maart 1870 .........» 200,000

» 19 December 1870 ........» 15,000

Steinbuch, 19 Mei 1870 ..........» 500

Abrahams, de 0. I. M. bezat nog.......» 500

Hardij, 19 Mei 1870............» 18,000

Cox, 13 Junij 1870 ....................8,000

Abcoude, de 0. I. M. bezat nog........» 10,000

Thomas, 19 Mei 1870 ...........» 12,000

« 18 Junij 1870...........» 18,000

Arnold en Zonen, de 0. I. M. bezat nog.....» 50,000

Hannibals, de 0. I. M. bezat nog.......» 1,000

L. Kiesen, 19 Mei 1870 ..........» 60,000

Ploegman, 13 Jnnij 1870 ..........» 3,000

Coquelin, 19 Mei 1870...........• 60,000

Stapel, de O. I. M. bezat nog........» 2,000

L. Tianging, de 0. I. M. schijnt no^ toen bezeten te hebben hypotheek dd. 11 September 18b5, verkregen van

de N. I. Waarborgmaatschappij.........• 110,000

Stapel, de O. 1. M. bezat nog.........« 1,000

Ploegman, 13 Junij 1870 ..........» 12,000

Steinmetz, de 0. I. M. schijnt toen nog bezeten te

hebben een hypotheek............« 66,000

Tjielangkapquot;, de 0. I. M. bezat nog\'.......» 25,000

Residentie Pekalongan.

Seragie, de 0. I. M. bezat nog, volgens eene opgave van den secretaris dier residentie dd. 3 December 1870, eene

hypotheek...............■ . . » 25,000

De voormelde opgave, loopende over slechts vier residentien op Java en van af April 1870, betreft eene som van nagenoeg drie millioen gulden.

Indien officiele staten van Java en welligt de buiten-bezittingen worden opgeëischt, aanvangende van 1 January 1870, zal men den ganschen

-ocr page 368-

66

omvang dezer gewigtige zaak kennen, en eerst goed tot het besef komen, van hoeveel gewigt dezelve is voor de crediteuren en soufTrance.

Geadministreerden.

De Hoogen Raad der Nederlanden heeft, bij het verleenen van voor-loopige surseance van betaling, bepaald, dat de O. I. M., bij de comparitie ter beslissing over het verleenen van surseance (definitieve) , verantwoor-ding zou doen van de aangelegenheden, betreffende de geadministreerden, welke met de zaak der hypotheken in onafscheidelijk verband staat.

Daaraan is, voor zoo ver mij bekend, niet voldaan, en is er slechts opgave geproduceerd betreffende de onbeduidende zaak der saldo s der geadministreerden, dat is van hunne inkomstrekeningen, en geenzins de zaak hunner kapitalen.

De wet gedoogt, naar mijn gevoelen, geene weglating op de balansen en staten, \'van welk onderdeel ook, van zaken der 0. I. M.

Indien de gefailleerde of aanvrager van surseance daaromtrent eenige bevoegdheid hadde, zou alle waarborg verloren zijn, en de rangschikking van preferente reijlhebbenden aan hem zeiven overgelaten blijven, hetwelk niet is overeen te brengen, met het begrip van het openleggen van alle zijne zaken.

De wel regelt de bijzondere regten op die zaken en den gefailleerde kan daarin geene bevoegdheid worden toegekend.

Alzoo behooren die zaken alsnog te worden voorgebragr,, om door de bevoegde magt en de door de wet bevoegdverklaarde crediteuren te worden beoordeeld.

Deposilarissen en saldo\'s van geadministreerden.

In de Indische balans van 1869 vond ik, als baten ter zake voorschreven , vermeld;

Batavia, deposito\'s............

» saldo\'s van geadministreerden.....

Samarang, deposito\'s.......... •

Deze cijfers zijn reeds verminderd opgegeven in de balans ter aanvraag der surseance.

Als lid van het commité van crediteuren heb ik ontvangen eene opgave der restant-posten op het einde van 1870.

Bij naauwkeurige vergelijking is mij gebleken, dat aan nieuwe depóts of vermeer-derde depóts van dezelfde personen waren bijgekomen...........

Intusschen kunnen nog personen depóts hebben afgegeven en weder terug verkregen, zonder op een der staten voor te komen, en waarover ik heb hooren spreken;

zoodat het cijfer, wat voor onderzoek in aanmerking komt,

grooter kan zijn dan het totaal der voormelde posten .

f 1,408,407 . 344,632 » 334,359

123,789

f 2,211,187

-ocr page 369-

67

Nu blijkt het uit de nota van toelichting van 26 April 1871, dat

van die baten slechts overblijven.

Batavia, deposito\'s........f 639,144

» Samaranij........» 250,664

igt; saldo\'s van geadministreerden . » 164,172

totaal.........f 1,054,580

Het blijkt alzoo dat aan deposilarissen en geadministreerden is uitgekeerd. ...............f 1,156,607

Deze som is wel de moeite eener gedetailleerde opgave en naauw-keurig onderzoek waard, ook in verband met de zaak der conferentie in hel begin van 1870 gehouden, en de queslie der personen die begunstigd zijn.

Obligataire schuldvorderingen der 0. I. M. op derden.

In gelijker voece hebben cessien daarvan plaats gehad, tegen afschrijving van vorderingen op de O. I. M.

Het is mij bekend, dat bevoorregte personen daardoor in het genot zijn gebleven van hunne rente, van hetgeen gecedeerd is, en zelfs aflossingen op het kapitaal hebben bekomen.

Hoe geheel anders is bet gesteld met de crediteuren en souffrance, die nu in 3 jaren geen rente hebben genoten (die b. v. voor my zou zijn 22i van het kapitaal) en geen penning uitkeering op het kapitaal.

Zoodanig onregt behoort hersteld te worden, indien de wet daartoe aanleiding gteft; — maar daarenboven behoort te worden overwogen, of de bestuurders in Indië, niet althans voor de gevolgen van het onregt behooren te worden aansprakelijk gesteld, omdat de maatschappij 75 percent van het maatschappelijk kapitaal heeft verloren.

Dividenden aan aandeelhouders en aandeel in de winsten aan bestuurders.

Ik heb er reeds op gewezen, dat een der heeren Curatoren, Mr S. van Nierop, bij de beschouwing der balans van een enkel jaar, het uitgekeerd dividend noemt onwettig; — en dat, volgens de heeren Mres en J. van Hemert , de 0. I. M. reeds in 1848 in den slechten toestand was van het jaar 1870.

Indien nu wordt overwogen, dat de balans van 1869 een cijfer van baten inhoudt van f 9,831,103, en in het van heeren Curatoren ontvangen bestuursverslag van 6 September 1872, (blz. 4 en 5) die baten slechts blijken eene waarde te vertegenwoordigen van f 1,739,000 f 1,650,000 of te zamen f 3,389,000 zoodat er f 6,442,103 in het niet is verdwenen {zegge twee derde der baten, die men nog in Mei 1870 voorspiegelde) en verder dat de 0. I. M. niet door eenen onver-wachtschen ramp is getroffen, en dus het déficit van dat twee derde moet loopen over eene reeks van jaren; — dan bestaat er gegronde aanleiding, om a priori aan te nemen, dat welligt zelfs sedert 1848 ten onregte dividenden en aandeelen in winsten zijn uitbetaald.

-ocr page 370-

68

Nieuwe schuldvorderingen ten laste der 0. I. M.

Onder deze vorderingen komen er voor, wegens garantie, door de 0. 1. M., van gelduitzettingen en gedane cessien van hypothecaire ot andere schuldvorderingen.

Een onderzoek is noodig, of tot zoodanige garantie bevoegdheid bestond, — en of, indien de failliete boedel daarmede behoort te worden belast, die op de betrokkene administrateurs behoort te worden verhaald.

Maar tevens is een onderzoek noodig, of, toen de 0. I. M. hypothecaire of andere schuldvorderingen, van anderen en in het bijzonder van andere maatschappijen, en daaronder vooral betreffende landelijke ondernemingen, overnam, in verledene jaren, o(fondsen aan ondernemers of particulieren verstrekte, toen niet evenzeer ten behoeve der 0. I. M. garantie is gesteld.

Aangezien borgstelling bij het verstrekken van gelden in Indie, in eenigzins twijfelachtige gevallen, vrij algemeen in gebruik is, mag verondersteld worden, dat ook de administrateuren in Indie, zoodanige borgstellingen zullen hebben doen plaats vinden.

Het is bekend, dat de 0. I. M. van andere maatschappijen, slechte groote zaken heeft overgenomen, en het door mij bedoelde onderzoek, ten aanzien dier zaken aan te vangen, acht ik noodig; omdat in nood verkeerende maatschappijen van cessien van minder courante baten, onder garantie gebruik maken, om meer courante waarden te verkrijgen;— en aan den anderen kant, niet in nood zijnde maatschappijen alligt bereid zijn zoodanige cessien te accepteren; omdat zj, indien de nood daar mogt zijn, aanspraak kunnen maken op wederkeenge hulp.

Het is van algemeene bekendheid, dat in voorschreven opzigt, en dus tot zekeren graad, gemeenschap, uit hoofde van gemeenschappelijk belang, tusschen onderscheidene maatschappijen bestaat.

De boedel der 0. I. M. is in den laatsten tijd bezwaard met door haar verleende garantien; — doch bestaan daartegenover geene garantien ten haren behoeve, waardoor de staat des boedels kan worden verbeterd 1

Pandgevingen.

Ook ter zake van deze aangelegenheid in de zaken der O. I. M. acht ik een onderzoek noodig; — namelijk: of de vorm waarin, het tijdstip waarop de in pandgave is geschied, geene bezwaren opleveren , tegen het pandregt en de gedane garantie daarenboven voor de vordering, waarvoor het pandregt werd verleend.

Dat onderzoek behoort te beslissen of hetgeen genoten is, uithoofde van een welligt niet ten laste van derden geldend pandregt, niet in den boedel der O. I. M. behoort te worden ingebragt; — dan wel of de bestuurders, die ter zake daarvan hebben gehandeld, ten nadeele der crediteuren en souffrance, wegens deze vervreemdingen van waarden, jegens den inboedel moeten worden aansprakelijk gesteld.

-ocr page 371-

69

Ik vermeen gerustelijk, dit gedeelte mijner gedachten-uiting te mogen besluiten, met de stelling:

dat de openbaarwording, nu de zaken in het licht der waarheid en wezenlijkheid optreden, van het kolossaal verlies van tviee derde der baten, vermeld in de, in Mei 1870 opgemaakte balans van 1869, waardoor kort te voren aan aandeelhebbers der maatschappij en aan de leden van een gewenscht Consortium, eenen voorspoedigen toestand was voorgespiegeld, en zonder dat dit verlies kan worden toegeschreven aan eenen onverhoedschen ramp, of eenen eensklajisclten tegenspoed in handelszaken, — (zoowel wat betreft de positie der bestuurders, als het belang der crediteuren), — voor de wettelijke gezaghebbenden overvloedig aanleiding oplevert, om de onderdeelen der zaken aan een conscientiens onderzoek te onderwerpen; — en dat alle andereconside-ratien, dan die voortvloeijen uit de regelen in de wet verwat, behooren te worden ter zijde gesteld.

Mijne bezwaren, en de daarop te gronden regtsvordering, tegen de oud-bestuurders der O. I. M. zijn, bij recapitulatie en conclusie, de navolgende:

Tegen het betrokken hoofdbestuur in Nederland, {kommissarissen en directeuren.)

1°. dat zij onjuiste balansen hebben opgemaakt, vastgesteld en doen goedkeuren; — balansen, waardoor de ware stand van zaken en de insolvente toestand der 0. I. M. werden verholen gehouden.

2°. dat zij in gelijker voege onjuiste winst- en verliesrekeningen hebben opgemaakt.

3°. dat in die balansen de waarde der aan de 0.1. M. toebehoorende landelijke ondernemingen niet slechts te hoog is gesteld, maar in verloop van jaren is verhoogd geworden, hoezeer die landerijen in productie en winst zijn achteruit gegaan.

4°. dat onderscheidene posten als baten op de balansen zijn opge-hragt, die uit haren aard nonvaleurs waren ; — terwijl het meerendeel der overige baten, alsmede, wegens oninbaarheid, is gebleken non valeur te zijn.

5°. dat als een gevolg van de opmaking, vaststelling en goedkeuring van de balansen, dividenden aan aandeelhouders zijn uitgekeerd , welke volgens het statuut en de wet niet hadden mogen zijn toegekend.

6°. dat alsmede , als een gevolg daarvan, op even strijdige wijze, zijn uitgekeerd (buitengewone) inkomsten, onder den naam van aandeel in winsten, aan hen zeiven en vermoedelijk ook aan de Indische bestuurders; — waardoor zij zich onregtmatig voordeel hebben verschaft.

7». dat zij door deze uitkeering van dividenden het A vertrowwe/i

-ocr page 372-

70

hebben misleid-, — omdat die uitkeering de uitdrukking is perse van eenen voorspoedigen toestand; — zoodat de 0. I. M. daardoor zich een onverdiend crediet heeft aangematigd, door een ongeoorloofd middel.

8quot;. dat zij zelfs, na de in (iet laatst van 1869 ingetredene briefwisseling met het kantoor Botoia, (waaruit bleek, dat aldaar in eenen toestand van goede orde, geene benoodigde fondsen beschikbaar waren, terwijl het kantoor te Amsterdam, evenmin middelen bezat om daarin te voorzien, of om te voorzien in de behoefte aan fonds voor kwijting der door haar kantoor te Batavia getrokkene wissels en andere te doene betalingen) — al dadelijk de aandeelhouders ten aanzien van den waren staat van zaken hebben misleid-, — en nadat Jhr. Mr. E. Junius van Hemert in Nederland was overgekomen, deze misleiding heeft voortgezet tegenover een gewenscht consorlium van geldschieteis;—waardoor voldoende wordt aangetoond het stelselmatig bestaan van het denkbeeld, om den waren toestand niet kennelijk te maken.

9°. dat, om te voorzien in de behoefte aan geld, voor het gaande houden der zaken, sedert vele jaren is gepleegd wisselruiterij tusschen de kantoren te Amsterdam en Batavia, waardoor, behalve een door de wet niet gedoogde toestand, in het bijzonder nog verliezen zijn te weeg gebragt aan de 0. I. M., — hebbende de staking dezer wisselruiterij door het kantoor te Amsterdam, ten gevolge vanzijdelingschen invloed, door het voortzetten dier wisselruiterij te Batavia ten gevolge gehad, eene vcrpligle staking en aanvraag van surseance van betaling;

10°. dat de bestuurders in Nederland, als hebbende het hoofdbestuur van en toeziet over liet kantoor te Batavia, alsmede aansprakelijk moeten worden gesteld, voor de te Batavia gepleegde onregtmatige, hierna te noemen middelen, om ook in Indie aan de 0. 1. M. een onverdiend crediet te doen verkrijgen, en om in de behoefte aan geld, tennadeele van derden te voorzien; en voor de nalatigheid der gedelegeenle Commissarissen en administrateuren in Indie, hierna te vermelden;

11°. dat niet door hen zijn nagekomen de verpligtingen, vastgesteld bij het Statuut der maatschappij, om, zoodra 30 procent van het maatschappelijk kapitaal was verloren, en bij het wetboek van koophandel, om, zoodra 50 proeent van dat kapitaal was verloren, daarvan aan de aandeelhebbers aankondiging, dan wel openbare afkondiging te doen, de zaken te staken en wettige en statuaire maatregelen te doen nemen; — waardoor volgens de bedoelingen der wet en van het Statuut de belangen der crediteuren ongedeerd zonden zijn gebleven;

12°. dat alzoo, de door de crediteuren geledene verliezen te wijten zijn aan hunne nalatigheid of hunne handelingen in strijd met de wet, de statuaire orde en zedelijke regelen;

13°. dat een voldingend bewijs, dat des bewust, onjuiste balansen zijn opgemaakt, daarin opgesloten ligt, dat zelfs in de maand Mei 1870 werd vastgesteld en aan aandeelhouders ter goedkeuring onderworpen, de balans van 1869, — terwijl fluks daarop in de volgende baians, toen de surseance werd aangevraagd, daarvan werden afgeschreven {pro memori gevoerd, zooals het heette) een bedrag van ruim een millioen gulden, welke nog in de balans van 1869 was opgenomen;

-ocr page 373-

71

13°. dat deze afschrijving bij de aanvraag van surseance is voorgespiegeld , als een bewijs, dat de 0. I. M. zonder die som, nog in niet hopeloozen toestand verkeerde, — terwijl de waarheid in het tegendeel daarvan bestond;

dat integendeel deze balans van 7 Junij 1870 is gebleken, slechts voor de helft ivaarheid, en alzoo voor de wederhelft onwaarheid te bevatten , wat liet cijfer der reëele baten betreft; — en dat alzoo de reglhank te Amsterdam en de Hooge Raad der Nederlanden, benevens de credileuren, zijn misleid, ten opzigte van den waren stand van zaken, als een gevolg waarvan vertrouwende stemmingen door crediteuren zijn geschied en regterlijke beslissingen zijn gevallen, die anders, volgens de regelen der wet, niet hadden kunnen zijn uitgesproken.

Tegen de betrokken oud-administrateuren van het kantoor Batavia.

1°, Dat zij over het jaar 1869 (en naar mag worden verondersteld over vroegere jaren, — hetwelk door een onderzoek zal worden uitgewezen) onjuiste balansen hebben opgemaakt, voor zer betreft de werkkring der 0. I. M. in Indie, welke hare hoofdzakelijke en schier alles omvattende werkkring uitmaakte;

2quot;. dat zij daardoor hebben bevorderd de ongeregtigheden of nalatigheden, door het hoofdbestuur in Nederland gepleegd, hiervoren omschreven ;

3° dat zij, moetende weten, dat de 0. I. M. in niet solventen toestand verkeerde, niet zelf de zaken in Indie hebben (jestaakt, terwijl ook niet is gebleken, dat zij tot zoodanige staking voorstel hebben gedaan;

4°. dat zii, inteirendeel, willens en wetens, gelden van derden, en

crediteuren en souljrance, tot hun

daaronder die vande tegenwoordige kantoor hebben aangetrokken door:

a. openbare aanbieding van eene ruime vaste rente voor, aan hen toe te vertrouwen gelden a deposito;

b. het toekennen van eene mime wisselkoers, voor bij hen te nemen wissels; en het plegen sedert vele jaren van wisselruiterij met het hoofdkantoor te Amsterdam, waardoor heide kantoren, voortdurend ieder voor zes maanden fondsen van derden, voor eigen behoefte als in voorschot verkregen, zoodat deswege eene kolossale som van derden in gevaar werd gehragt.

c. in de openbare, van regeringswege in het publiek belang ingestelde, registers van hypotheken te doen inschrijven hypothekaire schuldvorderingen, ten bedrage van eenige millioenen gulden ten behoeve der 0. I. M. zelve; — alzoo, als hezate die maatschappij even zoovele millioenen aan uitstaand kapitaal, ten waarborge van die op haar vertrouwden ; — terwijl de fondsen voor die hypothekaire schuldvorderingen waren verstrekt door derden, die meenden daarvoor hypothecair regt op hun eigen naam te bezitten; en alzoo, ten aanzien van den waren en door hen verlangden staat hunner belangen waren misleid;

dat door deze drie middelen, (a, b en c) de administrateurs van het kantoor Batavia, het publiek hebben misleid, ten aanzien van het crediet, hetwelk de 0. I. M., al dan niet verdiende; en tevens hebben gaande

-ocr page 374-

72

gehouden, eenen toestand, die de wet en de statuten niet gedoogden ;

5°. dat, blijkens ontvangene mededeeling, niet zijn opgevolgd de ver-pligtingen in het statuut voorgeschreven, voor het houden van geregelde vergaderingen, eenmaal \'smaands, met Ae gedelegeerde kommissarissm in Indie, het inzenden van notulen dier vergaderingen en van sommige verantwoordingstukken of verslagen, aan het hoofdbestuur te Amsterdam;

6°. dat, nadat zij in het laatst van 1869 en het begin van 1870, door briefwissel ine: met het hoofdbestuur te Amsterdam, door bespreking met derden, blijk hadden gegeven van het bestaan van geldnood, de gelegenheid hebben gegeven, tot het ruchtbaar worden van den insolieden toestand der 0. I. M.; — zonder, zooals hen was geadviseerd, maatregelen te nemen , door staking van zaken, de nadoelen, voor de tegenwoordige crediteuren en souffrance, uit die zich langzaam uitbreidende ruchtbaarheid ontstaan, te voorkomen;

dat zij alzoo hebben bevorderd en door hunne handelingen gedoogd, dat een gedeelte der crediteuren zijne belangen heeft gered, ten koste van de overgeblevene crediteuren;

dat zij zelfs, als zaakwaarnemers van eenige crediteuren, de belangen van dezen hebben gered, ten koste van de overigen;

dat hunne nalatigheid en daarop gevolgde handelingen vooral hebben gestrekt ten bate van andere maatschappijen, van personen, met hen of vroegere bestuurders in ecne naauwere relatie staande, dan het meerendeel der crediteuren en souffrance;

dat zij dit doende, hebben beschikt over gelden of geldswaarden, welke vóór dien nog behoorden tot den boedel der 0. I. M., (en niet aan bijzondere crediteuren) en alzoo, bij eene regtmatige en ordelijke behandeling van zaken, moesten strekken tot baat en waarborg van alle crediteuren in het algemeen.

Tegen den administrateur te Samarang, den heer van Dolder in het bijzonder.

1°. dat hij vele jaren lang het algemeen beheer heeft gevoerd, van de landelijke ondernemingen der 0. I. M.; dat het uitvloeisel van dit beheer is geweest, dat die ondernemingen zijn achteruitgegaan in productie en in winst; zoo zelfs dat eenige dier landerijen schromelijke verliezen hebben te weeg gebragt; en dat in deze verliezen een der hoofdoorzaken opgesloten ligt van den achteruitgang en den val der 0.1. M.;

dat in het verslag van 30 Junij 1870 gevallen worden genoemd van jaren achtereenvolgend wanbeheer-,

dat aan hem is te wijten, hetzij die achteruitgang in het algemeen dier landerijen, hetzij het onregte besteden van, in vergelijking met de waarde der productie, onevenredige sommen, hetzij het niet voorstellen van het opgeven der exploitatie, en van den verkoop derzelven.

2°. dat aan hem in het bijzonder moet worden toegeschreven, dat de 0. I. M. tegen betaling van niet minder dan f247,015,en f80,000 daarenboven, ongerekend de bij te voegen som aan rente, eene benadeelde eigenares is geworden van het koflijland Genteng Goenoeng, hetwelk onder zijn beheer is in exploitatie gebragt; welk land echter in de

-ocr page 375-

73

verste verte geene waarde heeft, die in eene billijke verhouding staat, tot de som waarvoor het te boek staat.

4°. dat het beheer der landerijen der 0. I. M. door den heer tan Dolder alzoo de belangen van haren boedel, en daardoor van hare crediteuren schroomelijk nadeel heeft toegebragt.

Een onderzoek zal, mijns inziens, overigens behooren uit temaken, in hoeverre de heer van Dolder, door de afzonderlijk door hem te Samarang gevoerde administratie, waaronder die der landerijen, of door vroeger of later regtstreeks deel te hebben genomen aan de administratie te Batavia, ook behoort te worden bezwaard, met de gevolgen van handelingen, als die der Bataviasche administrateurs.

Tegen de gedelegeerde kommissarissen in Indië,

1°. dat zij, in het algemeen, nalatig zijn geweest, behoorlijk toezigt uit te oefenen, en de Dij de statuten voorgeschrevene maandelijksche vergaderingen te houden, althans in den lateren tijd de notulen daarvan niet aan het hoofdbestuur te Amsterdam hebben ingediend;

2°. dat zij niet door goed toezigt, leiding of verzet hebben voorkomen de ongeoorloofde verrigtingen of nalatigheden der Indische administrateuren; ja, welligt daarin hebben gedeeld.

3°. dat alzoo ook op hen, als nalatige en slechte zaakwaarnemers {lasthebbenden), moeten nederkomen al de nadeelige gevolgen, daaruit voortgevloeid.

Ik ga alsnu er toe over, korte aanteekemng te houden van de statuaire of wettelijke regelen, waarnaar, mijns inziens, voor het instellen van eene burgerlijke regtsvordering behoort te worden opgezien.

Het statuut der O. I. M.

Art. i. De 0. I. M. zal zijn gevestigd te Amsterdam. Zij heeft te Amsterdam en te Batavia kantoren. (Later werd ook een kantoor te Samarang gevestigd.)

Art. 8. De 0. I. M. heeft een hoofdbestuur te Amsterdam. Het hoofdbestuur bestaat uit vijf kommissarissen en twee directeuren. Het hoofdbestuur heeft de magt, een zijner leden, onder den titel van kommissaris-directeur, tot mededirectie der maatschappij te delegeren. Het kantoor te Amsterdam wordt door twee directeuren en dat te Batavia, door twee of drie administraleuren beheerd.

Art. 11. De kommissarissen hebben ten allen tijde toegang tot de respectieve kantoren en boeken, zijn bevoegd, opening en visie van dezelven, alsmede van de waarden te vragenquot;; waaraan directeuren en administrateuren verpligt zijn dadelijk te voldoen

Art. 13. De leden van het hoofdbestuur worden benoemd door de algcmeene vergadering van aandeelhebbers, uit eene door de overige leden van het bestuur voorgedragene nominatie.

-ocr page 376-

74

Art. 14. De administrateurs worden benoemd door het honfiUwsluur, onder nadere homolagatie door de ahjemrene. vergadering.

Art. 16. De administrateurs te Batavia en verdere aqenten , gedragen zich naar de ins tructien door de algemeene vergadering van deelhebbers opgesteld, op voordragt van het hoofdbestuur; — en naar de besluiten en instructien van het hoofdbestuur.

Art. 17. Het hoofdbestuur vergadert als zulks door een der leden van hetzelve wordt verlangd.

Even zoo kommissarissen en administrateurs te Batavia; behoudens minstens eenmaal \'s maands; onder verpligting de notulen van het verhandelde te onderleekenen en aan het hoofdbestuur in te zenden.

Directeuren of administrateuren zijn respectielijk verantwoordelyk voor de uitvoering der genomene besluiten, voor zoover die tot hunne bemoeijing behooren.

Art. 18. Alqemeene vergaderingen van aandeelhebhers worden gehouden , zoo dikwijls het iioofdbrsluur zulks noodig oordeelt.

Algemeene vergaderingen worden voorgezeten, door een der leden van het hoofdbestuur, door de overigen daartoe gekozen.

Die voorzitter heeft, ingeval van staking van stemmen eene beslissende stem.

Art. 21. De directeuren te Amsterdam hebben gezamenlijk de tee-kening voor de 0. I. M. Zij zijn bijzonderiijk belast met de werkzaamheden van het kantoor.

Zij mogen niet de rentebetalingen en aflossingen garanderen, van negotiation die zij voor voor rekening van derden aangaan.

Art. 23. Administrateuren zijn bevoegd de administratie en het beheer aan goederen en gelden van anderen te aanvaarden, en hunne belangen waar te nemen.

Art. 26. Administrateuren zijn belast met de administratie c-er vaste goederen der maatschappij ; mogen daarvoor machines aanschaffen.

Zij mogen slechts onder voorkennis en goedkeuring van het hoofdbestuur , aangekochte goederen wederom verkoopen, of gehuurde goederen wederom verhuren.

Art. 27. Directeuren en administrateuren mogen accorderen , transigeren, compromitteren, in regten ageren en executeren, inschrijvingen cloen roijeren, volmagten en acten passeren, cautie stellen , domicilie kiezen, en in en buiten regten, in het algemeen de belangen de 0.1. M., in den geest der acten {het statuut) bevorderen, uitvoeren.

Art. 28. Directeuren en administrateuren der respectieve kantoren zijn bevoegd, met overleg van het hoofdbestuur, disponibele gelden te beleggen in vaste goederen, hypotheken of beleeningen op soliede onderpanden, alsmede in aandeelen van vennootschappen ten doel hebbende ondernemingen van nijverheid en landbouw in Nederlandsch Indïë of de exploitatie der voortbrengselen van die gewesten, of wel die ondernemingen te ondersteunen , als in het belang der O. I. M. zal worden geacht.

Het bedrag van hare deelneming in dergelijke ondernemingen, wordt, op voorstel van directeuren en administrateurs , door het hoofdbestuur vastgesteld; maar zal, zonder een besluit van eene algemeene

-ocr page 377-

75

vergadering van aandeel li ebbers, niet meer mogen bedragen, dan net-geen daartoe, in verhouding van de aanwezige en gestorte of genego-tieerde kapitalen, disponibel zal blijken te zijn.

De maatschappij zal geene ondernemingen ondersteunen, of daaraan deelnemen , alvorens de deugdelijkheid daarvan aan het hoofdbestuur voldoende zal zijn gebleken.

Art. 29. Ingeval, na uitputting der reservekas, het kapitaal der 0. I. M. eene vermindering van 30 procent mogt hebben ondergaan, moeten de werkzaamheden onverwijld worden gestaakt; ten ware de aandeelhebbers het verloren kapitaal, wederom aanvullen ; of dat er termen bestaan, met het verminderd kapitaal de zaken voort te zetten. In alle gevallen wordt de 0. I. M. ontbonden, zoodra drie vierde der deelhebbers in de algemeene vergadering daartoe besluit. Na de sluiting zal zooveel mogelijk liquidatie plaats hebben; doch het Besiwar in Nederland en in Oosl-Indie, zal met de voortzetting der loopende zaken, met het dan bestaande fonds, ten koste der 0. 1. M., blijven belast-, op den voet bij algemeene vergadering te bepalen.

Art. 30. De boeken te Amsterdam en te Batavia, worden jaarlijks op den laat sten December gesloten.

Binnen twee maanden daarna zenden kommissarissen en administrateuren te Batavia eene balans met verslag in.

De generale balans der maatschappij, wordt, binnen twee maanden na ontvangst. door directeuren te Amsterdam opgemaakt. De balans is onderworpen aan de arrestering door bet hoofdbestuur en wordt door kommissarissen en directeuren onderteekend.

Art. 32. Een tiende van de zuivere winst wordt afgehouden en ge-genoten door kommissarissen en directeuren te Amsterdam, en de administrateuren op Java.

Het Neder land sch wetboek van koophandel.

Art. 8. Elk koopman is verpligt, alle jaren, binnen de zes maanden van elk jaar, eenen staat en balans op te maken, en in een afzonderlijk daartoe bestemd register in te schrijven en eigenhandig te onderteekenen.

Art. 44. De naamlooze vennootschap wordt beheerd door daartoe door de vennooten aangestelde bestuurders, deelgenoten of anderen , al dan niet loontrekkende, met of zonder toezigt van kommissarissen.

Art. 45. De bestuurders zijn niet verder verantwoordelijk, dan ten zake van de behoorlijke uitvoering van den aan hen opgedragen last.

Zij zijn uit kracht der verbintenissen van de vennootschap aan derden niet persoonlijk verbonden.

Indien zij echter eene of andere der bepalingen van de arte ol\' van de nadere veranderingen in de voorwaarden overtreden , zijn zij jegens derden, ieder hoofdelijk en voor het geheel aansprakelijk voor de schade, welke die derden daardoor hebben geleden.

Art. 47. Zoodra het aan de bestuurders is gebleken , dat het maat-

-ocr page 378-

76

schappelijk kapitaal een verlies van vijfliq ten honderd heeft ondergaan, zijn dezelve verpligt daarvan aankondujinq te doen, in een daartoe ter griffie van de arrondissements-regfbank aan te leggen register, mitsgaders in de nieuwspapieren bij artikel 28 vermeld.

Indien het verlies vijf-en-zeventig ten honderd beloopt is de vennootschap van regtswege ontbonden en zijn de bestuurders, persoontijk en hoofdelijk jegens derden verantwoordelijk, voor alle verbintenissen, welke zij, nadat het bestaan van die vermindering aan hen bekend was, of moest hekend zijn , hebben aangegaan.

Art. 48. Bij de acte mogen geene vaste rente bedongen worden.

De uildeelinqen geschieden uit de inkomsten, na aftrek der uitgaven.

Art. 55. De bestuurders zijn verpligt eenmaal \'sjaars, aan de vennootschap , opgave te doen aan de winsten en verliezen, door de vennootschap in liet afgeloopen jaar gehad af geleden.

Art. 802. De balans moet inhouden de opgave en waardeering van de roerende en onroerende goederen , den staat dn schulden en inschulden , met vermelding van de namen der schuldigen en schuldeischers, en bijvoeging van zoodanige aanwijzingen, als waaruit de staat zijner zaken kan worden beoordeeld.

Het Nederlandsch burgerlijk wetboek.

Art. 1319. De schuldeischer eener hoofdelijke schuldverbindtenis kan degenen der schuldenaren aanspreken, welke hij verkiest, zonder dat deze hem het voorregt van schuldsplitsing kunnen tegenwerpen.

Art. 1320. De vervolgingen tegen een der schuldenaren gengt, beletten den schuldeischer niet, om ook tegen de overigen zijn regt te doen gelden.

Art. 1401. Elke onregtmatige daad, waardoor aan een ander schade wordt toegebragt, stelt degenen, door wiens schuld die schade veroorzaakt is, in de verpligting om dezelve te vergoeden.

Art. 1402. Een ieder is verantwoordelijk, niet alleen voor de sc/iarfe, welke hij door zijne daad, maar ook die, welke hij door zijne heid of onvoorziglujheid veroorzaakt heeft.

Art. 1403. Men is niet alleen verantwoordelijk voor de schade, welke men door eigen daad veroorzaakt, maar ook voor die, welke veroorzaakt is door de daad van personen, voor welke men aansprakelijk is, of door zaken, welke men onder zijn opzigt heeft.

De meesters en degenen, die anderen aanstellen, tot de waarneming hunner zaken, zijn verantwoordelijk voor de schade, door hunne dienstboden en ondergeschikten veroorzaakt in de werkzaamheden, waartoe zij gebruikt worden.

Art. 1834. De lasthebber mag niets doen, hetwelk zijne last te buiten gaat.

Art. 1838. De lasthebber is niet alleen aansprakelijk wegens kwaad opzet, maar ook wegens verzuimen, welke hij bij het volvoeren van zijnen last mogt hebben gepleegd.

-ocr page 379-

77

Niettemin wordt de verantwoordelijkheid, wegens verzuimen, minder streng toegepast, ten aanzien van dengene, die eene last om niet op zich neemt, dan van hem, die daarvoor eenige belooning ontvangt.

Algemeens bepalingen der wetgeving.

Art. li. Door geene handelingen of overeenkomsten, kan op de wetten, die op de publieke orde en goede zeden, betrekking heboen, hare kracht ontnomen worden.

Conclusie.

De lozing van het geleverde geschiedverhaal betreffende de O. 1. M. verschaft, mijns inziens, de overtuiging, dat er door de bestuurders en mede-bestuurders is gepleegd nalatigheid en onreglmatigheid, in strijd met de wetten, het statuut en goede zeden in zake van koophandel.

De onderlinge verhouding dier bestuurders en mede-bestuurders, het verband tusschen hunne verrigtingen, brengt van zeiven mede, onderlinge compliciteit.

De bestuurders wisten wat de mede-bestuurders verrigtten , en omgekeerd droegen deze laatsten kennis van hetgeen eerstgenoemden deden.

Allen werkten mede tot een doel, namelijk, om de openbaarwording van den wezenlijken toestand der O. I. M. te verhinderen, en het bestaan dier maatschappij te rekken, ten koste van nieuwe slagtoffers.

Onjuiste noodwendig geleverde cijfers, openbare misleiding door meerdere middelen, deden hen zoolang daarin slagen, tot dat die praktijk niet meer mogelijk was, ook als een gevolg van de ruchtbaarwording van den slechten staat van zaken.

De lezing der uit het statuut overgenomene artikelen verschaft de overtuiging :

dat kommissarissen en directeuren, te zamen, collegialiter in het statuut hoofdbestuur genoemd, zijn bestuurders in de eerste plaats van alle zaken der 0. I. M.

dat de directeuren te Amsterdam, eensdeels zijn ondergeschikte, anderdeels zelfstandige bestuurders, voor onderscheidene categoriën van beginselen of zaken, en dat, voor zooverre zij niet regtstreeks als bestuurders volgens het wetboek van koophandel aan te merken zonden zijn, zij althans volgens het burgerlijk wetboek zijn lasthebbers.

dat de voorgaande beschouwingen ten volle toepasselijk zijn, zoowel ep de administrateuren en de gedelegeerde kommissarissen in Indie.

Artikel 29 noemt bepaaldelijk het bestuur te Amsterdam en in Oost-Indie.

De titulatuur administrateur derogeert niet aan het standpunt, den werkkring der titularissen; welk standpunt en werkkring in beschouwing moeten worden genomen.

Directeuren en administrateuren kunnen, zelfs daar, waar het blijkt dat zij als ondergeschikten gehandeld hebben, op ontvangen last, niet gedisculpeerd worden, omdat de regelen, die de openbare wet en het

-ocr page 380-

78

statuut voorschrijven, voor hen hooger behooren te gelden, dan daarmede strijdige lastgevingen.

Voor de gedelegeerden kommissarissen in Indie, die als lasthebbers werkzaam waren voor het handhaven van de wet en het statuut, door toezigt, en tevens eenen zelfstandigen medewerkkring hadden in het beramen van maatregelen en het opmaken van balansen, gelden dezelfde beschouwingen.

Het komt mij alzoo voor:

quot;1°. dat het hoofdbestuur [kommissarissen en directeuren) aansprakelijk is:

a. wegens de niet naleving van art. 29 van het statuut, en van art. 47 van het wetboek van koophandel-,

b. wegens het bevelen, of gedoogen van met de wet het statuut en de goede zeden in zake van koophandel strijdige handelingen, gepleegd door de kantoren in Nederland en indie; — voor zoover het daarvan bewust was of door behoorlijk toezigt bewust kon zijn;

dat het mitsdien aansprakelijk is, voor de daardoor aan den boedel der 0. I. M. en de crediteuren berokkende verliezen.

2°. dat de directeuren te Amsterdam, de administrateuren en de gedelegeerde kommissarissen in Indié aansprakelijk zijn:

quot; J- 1quot; 1—nerzijds tot het bevorderen van de

hoofdbestuur niet te doen naleven

van art. 29 van het statuut en art. 47 van het wetboek van koophandel.

h. wegens het uitvoeren of voorstellen van ongeoorloofde maatregelen. bevolen of geautoriseerd door het hoofdbestuur-, — of het binnen eigen icerkkring beramen en uitvoeren van maatregelen, strijdende met de wet, het statuut en de goede zeden in zaken van koophandel;

en dat zij mitsdien, almede aansprakelijk zijn, voor de daardoor aan den boedel der 0. I. M. en de crediteuren berokkende verliezen.

Op allen, ieder op het standpunt hunner nalatigheden of onregtmatige verngtingen, zijn toepasselijk de regelen nedergelegd in de artikelen 1401, 1402, 1403, 1834 en 1838 van het burgerlijk wetboek, bier-voren aangehaald.

De a nsj rakelijkheid voor het hoofdbestuur is hoofdelijk en voor ieder lid van hetzeive voor het geheel der geledene schade, volgens art. 45 en 47 van het wetboek van koophandel.

Directeuren en administrateuren en gedelegeerde kommissarissen in Indie komen mij daarenboven voor eveneens hoofdelijk en ieder voor het geheel aansprakelijk te zijn, daar, waarin zij gezamenlijk en in onderling overleg of verband hebben gehandeld ; en waardoor zij elkanders onregtmatige handelingen hebben ondersteund of door uitvoering bevorderd.

Wat den heer van Dolof.r in het hijzonder betreft, zullen zijne deel-pligügheid in de verrigtingen van het kantoor Batavia, al dan niet, het

-ocr page 381-

79

hebben bestaan van nalatigheden of onregtmatü/heden bij de administratie van het kantoor Samarang en de overname of het beheer van de landerijen der maatschappij, al dan niet, eerst dan kunnen worden bepaald, wanneer daaromtrent een bijzonder onderzoek zal hebben plaats gevonden.

Het kantoor Samarang schijnt, althans in den laatsten tijd, eene eigene rekening-courant te hebben gehouden, eene eigene balans te hebben opgemaakt, en de beschikbaarstelling van fondsen voor het beheer overname van landerijen schijnt op zijne voorstellen te zijn gedaan. Van het beheer der landerijen schijnt door hem in het bijzonder verantwoording te zijn gedaan. Heeft hij kennis gedragen van de winst- en verlies-rekeningen der landerijen en van waarde die voor de landerijen op de balansen werden gesteld ?

Kontroleerde bij in het bijzonder de ondernemingen van derden, in geldelijke relatie met de O. I. M. en kende hij de min of meer goede of slechte resultaten dier ondernemingen en de waarde der debet saldo\'s, waarvoor die ondernemingen van anderen op de balansen pa-raisseerden ? En heeft hij in zijne rapporten de waarheid gehuldigd ? Zie daar eenige vragen, die bij het onderzoek zullen te pas komen.

Voor zooveel mij bekend is, genoten de kommissarissen, gedelegeerde kommissarissen, directeuren en administrateuren voor hunne werkzaamheden belooning en zullen alzoo volgens artikel 1338 van het burgerlijk wetboek, de artikelen 1801 , 1402, 1403 en 1834 van dat zelfde wetboek in hunne geheele kracht tegen de betrokkenen kunnen optreden.

-ocr page 382-

GRONDEN

YOOR EEN VERZET TEGEN DE HOMOLOGATIE DOOK DE EEGTBANK VAN HET ACCOORD 3 HETWELK DOOR HET BESTUUR DER OOST-INDISCHE MAATSCHAPPIJ VAN ADMINISTRATIE EN LIJFRENTE IS VOORGESTELD AAN DE CREDITEUREN; VOOR HET GEVAL DAT, INGEVOLGE DE BIJ DE WET VASTGESTELDE REGELEN. TOT HOMOLOGATIE KAN WORDEN OVERGEGAAN.

Het wetboek van koophandel houdt in de navermelde regelen, waarnaar, bij een verzet tegen de homologatie van het accoord, wordt opgezien.

Van hel accoord.

Art. 838. Tot het raadplegen en beslissen over het aangeboden accoord zijn alleen geregtigd, de sthukleisrhers, wier schuldvorderingen zijn erkend en als zoodanig opgeteekend bij de lijst in art. 822 vermeld , gelijk ook zij, die bij uiterlijk gewijsde als schuldeischers zijn toegelaten.

£)e hevoorregte, de pandbeziltende en de hypothekaire sehuldeischers hebben geene stem, ten ware of voor zooveel zij van hun voorregt, pandregt of hypotheek ten behoeve van den boedel afstand «oen.

Die afstand heeft geen gevolg, indien het accoord niet tot stand komt.

Art. 841. Tot het aannemen van het accoord wordt vereischt de toestemming van ticee derde der concurrente schuldeischers, welke drie vierde van net bedrag der niet hevoorregte, door yee»^70?«/gedekte, noch hypothecaire schuldvorderingen, vertegenwoordigen; — of wel drie vierde der schuldeischers, welke twee derde van voormeld bedrag uitmaken.

Art. 84-2. Indien drie vierde der ter vergadering tegenwoordige schuldeischers, meer dan de helft van het bedrag der schuldvorderingen vertegenwoordigende, in het accoord bewilligen, zal de raadpleging voor eens, tot eenen naderen, zoo kort mogelijk, door den regter-commis-saris te bepalen dag, worden uitgesteld, zonder nadere oproeping.

-ocr page 383-

81

Art. 843. Het accoord zal, na deszelfs aanneming, dadelijk worden onderteekend door de schuldeischers, die tot hetzelve zijn toegetreden.

Art. 844. Bij het proces-verbaal van den regter-coramissans wordt de uitdag der leüming aangeteekend, en ingeval van aanneming van het accoord, moet hij hetzelve binnen den tijd van acht dagen, na verloop van den hierna te vernielden termijn van verzet, aan de regthank aanbieden.

Art. 845. De schuldeischers, wier schuldvorderingen ten tijde van de raadplegingen over het accoord zijn erkend, en die niet tot hetzelve zijn toegetreden, kunnen zich tegen deszelfs homologatie verzetten, mits zij eene acte van verzet, met reclenen bekleed, aan de curatoren, en aan den gefailleerde beteekenen en een afschrift daarvan to- griffie neder-leggen, alles uiterlijk binnen acht dagen na de aanneming van het accoord; die dag niet daaronder begrepen.

Het verzet zal daarop onder anderen, kunnen gegrond zijn, dat de laten des boedels aanmerkelijk te hoven gaan de som, bij het accoord bedongen.

Van het faillissement.

Art. 773. Alle op den dag van den aanvang des faillissements nog niet opeiscJihare schulden, welke de schuldenaar hetaald heeft binnen de veertig dagen, voor den bij art. 769 vermelden dag, worden in den hoedel teruggehragt.

Art. 774. Tand of hypotheek, binnen den tijd van veertig dagen, vóór den aanvang van faillissement door den schuldenaar verleend, is nietig in de twee volgende gevallen.

1quot;. indien dezelve is verleend tot waarborg van vóór dien ^aangegane verbintenissen.

2°. indien het, tot waarborg van binnen voorschreven termijn aan-no.ianp verbintenissen is toegestaan, en niet dadelijk bij de oorspron-

overeenkomst is gevestigd.

Art. 777. Alle acten, waarbij de schuldenaar den eigendom van roerende of onroerende goederen onder eenen bezwarenden titel heeft overgedragen en in het algemeen alle handelingen, hoe ook genaamd op melken tijd ook gedaan, kunnen op de vordering der schuldeischers worden vernietigd, indien zij bewijzen dat dezelven van beide zijden, ter bedriegelijke verkorting van de regten der schuldeischers hebben plaats gehad.

Art. 923. Indien binnen ééne maand, na de weigering der surséance, na\' derzelver intrekking, of na verloop van den tijd, waarvoor dezelve verleend was, het faillissement van den schuldenaar, op den voet van art. 769 en den eersten titel van dit boek aanvangt, worden de termijnen, bij de artikels 773, 774, 775 en 776 vermeld, geacht te zijn ingegaan van den dag, waarop liet verzoekschrift, volgens art. 902, hijgde arrondissements regtbank is ingediend.

Steller dezer nota vermeent, dat tegen de homologatie van het accoord

gewigtige bezwaren bestaan.

6

-ocr page 384-

82

In eene vorige brochure, de vijfde, uitgegeven onder den titel,

Be Oost-Indische maatschappij van administratie en lijfrente te Amsterdam, heeft hij de voorwaarden, ieder in het bijzonder besproken, en zal hij hierna slechts een enkel woord bijbrengen, over die in het nader aanyeboden accoord.

Thans worden vooral behandeld de bezwaren van algmieenen aard, die hij onderscheidt in:

lo. wettelijke, voor zoover die betrekking hebben op eene behoorlijke openlegging van dm staat des boedels.

52\'. finaneiele, voor zooveel aangaat, de bedeelingen aan den crediteur en de aandeelhouders.

3°. moreele, wat betreft de handelingen der oud-bedimrders der 0. LM. in Nederland en in Indie, in strijd met de v:et en het statuut der 0. I. M.

De wettelijke bezwaren komen daarop neder, dat niet is voldaan aan de art. 773, 774, welligt ook art. 777, van het wetboek van koophandel; — alsmede niet van art. 1396 en 1898 van het burgerlijk wetboek, en evenmin aan artikel 802 van het W. v. K.

Bij de nota\'s voorkomende in deze zesde, zoomede in de vierde en vijfde brochure, is, door steller dezes, naar zijne meening overtuigend aangetoond:

a. dat de 0. I. M. reeds bij het sluiten der balans van 1865 meer dan 50 procent van haar maatschappelijk kapitaal had verloren.

Hij is overtuigd, dat het weinig moeite zal kosten, om aan te toonen, dat die ongunstige toestand zelfs reeds jaren vroeger heeft bestaan.

b. dat die toestand voor de actionarissen der maatschappij is bedekt gehouden, door de opmaking van onjuiste winst- en verlies-rekmingen en balansen-, en dat deze onjuiste zamenstelling van bij de wet voorge-schrevene jaarlijksche rekeningen heeft plaats gevonden, door het vermelden van hoogere waarden voor de landerijen, kantoor en pakhuis der 0. 1. M in Oost-lndie, dan deze bezaten of bezitten, door het niet regelmatig jaarlijks afschrijven van alle geledene verliezen of van de gedane kapitale uitgaaf voor de suikerfabriek Kadipatten, welke integendeel als baten werden geboekt; door het opbrengen als haten, van uitstaande inposten, welke zijn gebleken nonvaleurs te zijn.

c. dat deze handelingen, door haren aard en onderling verband met de andere handelingen, moeten geacht worden willens en wetens te zijn geschied;

d. dat niet is voldaan aan de imperatieve verpligting, vastgesteld in artikel 47, 1ste alinea, van het wetboek van koophandel;

e. dat de bestuurders alzoo willens en wetens, sedert vele jaren, de belangen der latere eeldaanbrensers hebben opgeoflerd aan de slechte zaken der 0. I. M.;

ƒ. dat bestuurders ten aanzien van den toestand der O. I. M. het publiek hebben misleid:

in Nederland, door het uitkeer en van dividenden aan de actionarissen,

-ocr page 385-

83

waaruit het publiek ten regte mogt afleiden, dat de 0. I. M. winsten had en dus in gezonden toestand verkeerde;

in ludie, door het annonceren, dat de 0. I. M. bereid was géiden a deposito, tegen toekenning van vaste rente, in beheer te nemen, en wel tegen eene ruimere rente, dan door andere geldinstituten werd aangeboden;

en door het doen inschrijven in de openbare en ten algemeenen be-lange ingestelde registers, ten name en hate der O. I. M. (als geld-scluetster) van hypothecaire schuldvorderingen ten bed raquot; e van eenige milioenen gulden, doch waarvoor de gelden door derden waren verstrekt, die, blijkens brieven en rekeningen courant, die zij van de Administrateurs van het kantoor Batavia ontvingen, in den waan werden gebragt, dat zij op eigen naam behoorlijk als hypothecaire geldschieters waren ingeschreven en gewaarborgd; — dat deze aunauceringen en inschrijvingen het publiek in Indie moesten doen gelooven, aan het bestaan van voordeelige handels- of landbouwondernendngen en aan een groot eigen kapitaal der 0. I. M., terwijl het hebben bestaan van het tegendeel is aangetoond;

g dat is gebleken, dat de ü. 1. M. door middel van wisselruiterijo\\) grooten schaal, en door het op voorschrevene wijze aanlokken van geld van derden, hare zaken lang heeft gaande gehouden, niettegenstaande haren innerlijk slechten staat; terwijl volgens de wet en het statuut der maatschappij, daarvan aankondiuing had behooren te zijn gedaan en het doen van nieuwe zaken een einde moest nemen;

h. dat uit de aangehaalde briefwisseling bijzonderlijk blijkt, dat de 0. 1. M. zich in het laatst van 1869 bevond in stelligen geldnood voor het gaande huudeti harer zaken (waaraan den schijnnaam is gegeven van behoefte aan bedrijfskapitaal voor meerdere werkzaamheden) en alstoen was besloten een beroep te doen, op de stortingen door de actionarissen op het maatschappelijk kapitaal of eene geldleening te openen;

dat de omvang van dien geldnood kan worden geschat op ruim twee millioen guldm, omdat voor een bedrag van bijna ƒ 1,600,000 aan onbetaalde wissels thans crediteuren zijn opgetreden; terwijl dit bedrag vermoedelijk grooter is geweest, omdat er wissels betaald zijn, zoowel uit fondsen door vrijwillige stortingen van aandeelhouders , en dus buitengewoon verkregen, als uit fondsen uit Indie geremitteerd of in Indie beschikbaar gesteld ; en daarenboven te betalen waren uitge-lotene of uit te loten obligatien, en rente aan depositarissen, geadministreerd en of obligatiehouders, zonder dat er, in verhouding met deze betalingen, inkomsten van landerijen, rente van uitstaande gelden als anderzins, tot een voldoend bedrag te verwachten waren, om aan de laatstbedoelde verschuldigde betalingen het hoofd te kunnen bieden;

i. dat, volgens ontvangene mededeelingen, de administrateuren van het kantoor Batavia, reeds in den aanvang van het jaar 1870 aan eenige heeren uit den stand des handels en der regtsgeleerdheid, in conferentie, tot zekeren graad, de moeijelijkheden, waarin de O. I. M. verkeerde, hebben opengelegd, en het advies dier heeren is geweest de zaken te staken\',

k. dat de administrateurenvan het kantoor Batavia, niettegenstaande

-ocr page 386-

84

tlien raad, om den eenig eerlijken en wettigen weg in te slaan, zijn voortgegaan, door opname van gelden van derden, door wmelndterij, door eene op de toekomst anticiperende verhuur der landerijen over het jaar 1870, zich van do ibndsen te voorzien; terwijl de niet betaling van eene kapitale, reeds lang vervallen schuld, aan de regering van Nederlandsch ludie haar kasgeld deed behouden;

l. dat tie loisselruiterij door de administrateuren te Batavia heeft ten gevolge gehad, dat de (jeldnood, die gedeeltelijk in Nederland en gedeeltelijk in Indie bestond, hoofdzakelijk werd verplaatst naar het kantoor te Amsterdam;

l. dat echter, naar men zegt, als een gevolg van de bekendwording van lieverlede van hetgeen er in de sub h bedoelde conferencie had plaats gevonden, de eerst ingewijden reeds vroeg in 1870 zijn aangevangen, kapitalen bij het kantoor te Batavia op te eischen;

n. dat lie Bataviasche adtninistrateur Jhh. Mr. Junius van Hemert, die kon inzien, dat het geschokt vertrouwen tot meerdere opeischingen zou leiden, zich naar Nederland heeft begeven in de maand April 1870, vermoedelijk om den storm in Indie te ontloopen, maar vooral om te Amsterdam maatregelen te doen nemen, tot het gaande houden der zaken aldaar.

o. dat toen twee raaatregeleiï zijn beraamd; de eene om stortingen door de aandeelhouders in te roepen; de andere, om intusschen van een emmrtum van geldschieters het geld te leenen, benoodigd voor de betaling der te Amsterdam vervallende wissels-,

dat bij beide maatregelen, blijkens de correspondentie ter zake, misleiding heeft plaats gevonden , door te willen doen gelooven aan gunstige, bevredigende resultaten van het jaar 1869, aan levensvatbaarheid der 0.1. M., aau het bestaan van slechts tijdelijke moeijelijkheden, aan de mogelijkheid Van integrale betaling der crediteuren, ja zelfs aan verzekering dei-belangen der aandeelhouders ;

p. dat toch in de berekeningen, van de fimncieele uitkmnsten van een accoord, of van de voortzetting van den toestand van faillissement, opgemaakt naar de gegevens door het tegenwoordig bestuur der 0. I. M., aan crediteuren door heeren curatoren verstrekt, wordt aangetoond, dat ongerekend het verlies door aandeelhouders te lijden, in hei gunstigste geval (faillissement), de crediteuren behalve de hen, regiem toekomende rente, op de hoofdschuld hunner vorderingen slechts zestien procent zullen genieten ; en indien het accoord wordt gevolgd niets van de hoofdschvld en zelfs niet ten volle de reide, terwijl het maatschappelijk kapitaal ten volle verloren is;

q, dat, welke besnoeijingen of wijzigingen, uit een partijdig standpunt, in deze berekeningen ook zouden worden gemaakt, welke beschouwingen men ook van uit dat standpunt zou willen voordragen, om de oorzaken van het kolossale deficit minder bezwarend te doen voorkomen, niet zal zijn weg te cijferen: dat aan de wettelijke verpligting, nedergeschreven in art. 47 van het wetboek van koophandel, en aan de slatuaire verpligting, omschreven in art. 29 van het statuut de)-maatsehappij niet is voldaan; — en wel reeds bij op de opmaking der balans van 1865 en van iedere volgende balans;

-ocr page 387-

85

r. dat de met de wet en het statuut strijdige of nalatige handelingen de bestuurders der 0. I. M. aansprakelijk stellen voor de wrliezm , die zij daardoor aan de crediteuren berokkend hebben en wel:

1°. volgens art. 47 van het wethoek van hnophaudd voor (|e nalatigheden tegenover de 1ste alinea van dat wetsartikel;

2°. volgens de artikelen 1401, 1402, 1403, 1834, 1838 en 1840 van het burgerlijk wethoek, voor de nalatigheid tegenover art. 29 van het statuut der maatschappij;

3°. volgens de laatst vermelde artikelen, voor alle met de het statuut en de wet in zake van koophandel strijdige andere verrigtingm.

s. dat is aangetoond dat niet slechts de koinMiwnr\'men en de directeuren te Amsterdam (bij het statuut als hoo/dbestnur aangewezen) aansprakelijk zijn, maar tevens dat dit. alsmede zijn de directeuren te Amsterdam in hunne speciale functien, zoomede de administratenreu en As gedelegeerde kommissarissen te Batavia, en wel wat de drie laatstgenoemden betreft, omdat zij volgens het staluut tot pligt hadden, hahnmen, wind en verües-rekening en verslagen zamen te stellen en door onjuiste balansen de eerste grondslagen hebben gelegd voor de onregtmatigheden en nalatigheden, en ook door hen, als medebestuurders, ieder in hunnen bijzonderen werkkring, de wet en het statuut, als bij alles op den voorgrond staande, hadden bchooren te zijn opgevolgd en geëerbiedigd;

dat indien deze laatste stelling, welligt op goede gronden mogt worden tegengesproken, uithoofde van hunne ondergeschiktheid aan het hoofdbestuur, dan nog ten hunnen laste geldt de aansprakelijkheid als last-hehhers, in betrekking tot de regelen in de wet en het statuut nedergelegd , welke voor hen verpligtend waren en hooger geëerbiedigd moesten worden dan bevelen van het hoofdbestuur-, — en evenzoo de aansprakelijkheid als medepUgtigen;

dat toch te Amsterdam en te Batavia hebben plaats gevonden;

a. opmaking van onjuiste balamm en andere aan deze voorafgaande jaarrekeningen;

b. misleiding van het publiek wat den toestand der 0. I. M. betreft, ten einde een onverdiend crediet te verkrijgen;

c. aanlokking en aanschaffing van fondsen door ongeoorloofde middelen, waaronder de wisselruiterij tusschen beide kantoren;

d. nalatigheid in het openharen en staken der zaken, zoo als de wet of het statuut voorschrijven;

dat uit het verband tusschen deze feiten (die strijdig zijn met de wet en het statuut), en den aard der betrekkingen tusschen het hoofdbestuur en de beide kantoren, blijkt, dat door allen tot een doel is zamengewerkt, en zij alzoo medepligtig zijn geweest in elkanders ver-rigtingen;

dat het hoofdbestuur te Amsterdam daarenboven als meester in het bijzonder, krachtens art. 1403 van het burgerlijk wetboek verantwoordelijk is, voor de nalatigheden en onregtmatige daden der aan hen ondergeschikte bestuurders.

v. dat (de handelingen van derden buiten beschouwing latende) alzoo door het bovenvermelde wordt geconstateerd, dat de bestuurders in Nederland en in Indie aansprakelijk zijn, voor alle uitkeeringen uit de

-ocr page 388-

86

haten, waardoor zij het fonds der O. I. M. hebhen verzwakt, en voor alle nieuwe door hm aangegane verbindtenissen, sedert die maatschappij 30 of 50 procent van haar maatschappelijk kapitaal had verloren;

tc. behalve nu dat de artikelen 773, 774- W. v. K. eenen verpligten wederinbreng in den boedel voorschrijven, voor de daarbij aangewezene gevallen; — geeft art. 777 regt tot vernietiging van alle handelingen. waarbij bedriegelijke verkorting van de regten der schuldeischers heeft plaats gehad;

x. maar daarenboven zijn, tengevolge van de opmaking van onjuiste balansen, aan de aandeelhouders gedurende eene reeks van jaren ten onregte dividendtn uitgekeerd\', en is dit feit niet ontgaan aan een der heeren curatoren, Mr. S. van Nikroi\', die in eene brochure, handelende over de balans van 1804, het over dat jaar uitgekeerde dividend heeft genoemd onwettig.

Uit het voorschrevene vloeit voort, dat de oud-bestuurders der 0.1. M. hebben te vergoeden:

1°. aan den boedel der maatschappij:

a. alle verliezen, onstaan sedert hunne nalatigheid.

b. alle betalingen, welke ten onregte hebben plaats gevonden. 2°. aan de crediteuren;

alle verliezen, die zij op het bedrag hunner vorderingen, met inbegrip der rente tot den dag van afbetaling, lijden, door onvoldoende uitkeenng uit den boedel.

De crediteur heeft regt, om te vorderen, dat bij de aanbieding van een accoord, aan zijne kennisname en overweging worden opengelegd alle haten en laden, van welken aard ook, onder zoodanige toelichting van iedere post, dat hij zelfstandig daarover kunne oordeelen.

De regter zal niet gedoogen, dat aan den crediteur het licht worde onthouden; want daardoor zou worden te kort gedaan aan het wettelijk regt van den crediteur, om zelf te oordeelen, en volgens dat oordeel te stemmen.

De crediteur mag niet overgeleverd worden aan uitsluitende invloeden van derden.

Het moge een ieder vrij staan, zijn gevoelen te uiten, aan anderen aan te bevelen, maar boven dat alles moet de crediteur worden in staat gesteld zich een eigen oordeel te vormen.

Aan den eisch van artikel 802 van het wetboek van koophandel is niet voldaan.

-ocr page 389-

87

Ten eer dm.

In de balans van 1809 komen belaniirijke cijfers voor als haten, die in de volgende balans als waardeloos zijn opgegeven.

In de balans van 7 Junij 1870 hebben afschrijvingen plaats gehad ; — doch in de daarop gevolgde balans zijn weder uonvaleurs in die balans aangewezen.

In de balans van 10 Januarij 1871 komen tal van haten voor, die nader almede zijn gebleken notivaleurs te zijn.

Men treft daarvan vermelding aan in algemeene termen, globale cijfers, in de door het bestuur der O. I. M geleverde gedrukte bescheiden, zoo als: de nota van toelichting van 5 December 1870; — de aanwijzing van uitstaande zaken met nota van toelichting van 26 April 1871: — het verslag van 9 Mei 1871: — het verslat; van 6 September 1872.

Doch opgaven en mededeelingen ten aanzien van iedere post, ieder onderdeel der zaken, ontbreken.

De crediteur blijft overgegeven , aan hetgeen bestuurders hem gelieven mede te deelen of te verzwijgen.

Jaarlijksche winst- en verlies-rekeningen, balansen van 1870/71, worden hem niet verstrekt en de kennis daarvan is voor hem eene behoefte. Geen balans van 1870 of 1871 is hem geleverd met daartoe behoorende staten en toelichtingen. Men wil hem medeslepen in eene speculatie op de toekomst in landerijen, die slecht zijn, en men verschaft hem evenmin de rapporten en rekeningen des betreffende over de bedoelde jaren.

Hij ziet vele tonnen gouds met de namen Pangka en Kaliekondang van het tooneel verdwijnen en verneemt niet eens hoe en waarom.

Men gewaagt van toekomstig voordeel van overeenkomsten in zake Djatiewangie en Pagongan, en legt hen van die overeenkomsten en de grondslagen voor de voorspiegelingen niet voor.

Ten ticeeden.

In de aan crediteuren geleverde bescheiden ignoreert men als het ware, dat de wet bestaat, die aanspraak geeft op wedeiinlreiig krachtens de regelen van het faillissement, op teruggave van hetgeen ten onregte is genoten, ook zonder dat die regelen behoeven ingeroepen te worden, men laat de zaak der kapitalen der geadvdnistreerden, der gecedeerde hypothekaire en andei\'e schuldvorderingen buiten de kennis van den crediteur; hoezeer toch blijkens de notulen der Indische bewindvoerders van 10 September 1870, die zaken geene afzonderlijke administratie hebben uitgemaakt, en steeds zijn behandeld bij dezelfde boeken der 0.1. M. als de overige zaken, en hoezeer die eerstgenoemde zaken volgens het statuut tot de gestie der 0. I. M. behooren.

Het moge waar zijn, dat van lieverlede de kapitalen der geadmini-streerden, nadat men den val der O. I. M. te gemoet zag, of dat die val had plaats gevonden, hetzij door de belanghebbenden zeiven zijn

-ocr page 390-

88

opgeeischt, hetzij zonder hunne bemoeijenis en in eenige gevallen geheel buiten hunne voorkennis aan andere geldinstituten door het kantoor der O. I. M. te Batavia zijn overgegeven, ook in den vorm van hypotJiekaire schuldvorderingen op derden, doch is het een feit, dat zelfs in de maanden April, Mei en Junij 1870 nog vele kapijalen van geadministreerde!! waren in handen der 0. I. M.; — ja, dat zelfs in September 1870 eene cessie van een hypotheek heeft plaats gevonden, tot regeling van eene vordering van dien aard.

Met deze zaak der kapitalen der geadministreerden (waaronder ten onregte begrepen zijn vele zaken, die daaronder regtens niet kunnen begrepen worden) hangt voor het grootste gedeelte te zamen de zaak der hypothecaire sclmldvorderingen, die de O. I. M. ten zelfden tijde nog bezat ten laste van anderen.

Ook dit gedeelte der zaken der O. I. M. is tot dus verre voor den crediteur niet opengelegd.

Er is aangetoond, dat over slechts een viertal gewesten van Jam, deze zaak loopt over een cijfer van omstreeks drie milioen gulden-, zullende een onderzoek wel uitwijzen, dat deze zaak over meer milioenen loopt.

De bewering, dat de plaats gevonden hebbende cessiën worden gewettigd, omdat ze slechts zijn leveringen van hetgeen verkocht was, is niet is niet overeen te brengen met artikel 1172 van het burgerlijk wetboek van Nederlandsch Indie, omdat de verkoop niet is geschied bij authentieke akte.

Evenzoo zal behooren te worden uitgemaakt of de plaals gehad hebbende verpanding van hypothecaire vorderingen in wettigen vorm en op een geoorloofd tijdstip is geschied.

Ten derden.

Sedert den aanvang van 1870 zijn, terwijl vele nieuwe kapitalen a deposito werden ontvangen, onderscheidene gelden a deposito , tegen vaste rente in administratie gegeven, aan de belanghebbendan uitbetaald , en in den stand der zaken is aan te nemen, dat de meeste dier uitbetalingen zijn geschied binnen korteren tijd, dan met de termijnen van opzegging (die gewoonlijk was drie of zes maanden).

De som der sedert 1 Januarij 1870 gedane uitkeeringen van gelden

a deposito is aangetoond te beloopen minstens.....ƒ 1,156,607 ;

welke nog zou moeten worden verhoogd met het bedrag van deposito\'s, die ontvangen en weder terugbetaald zijn, zonder dat de namen der betrokkene op de verkregene lijsten vermeld staan.

Ten vierden.

Maar nu is al verder aangetoond, dat de aandeelhebbers der O. I. M. in vorige jaren ten onregte dividenden en bestuurders evenzeer ten onregte aandeelen in (niet bestaan hebbende) winsten hebben genoten.

Mr. S. van Nikrop, thans medecucator, noemde zelf net in 1864 uitgekeerd dividend (en gevolgelijk de aandeelen in de winsten) onwettig.

-ocr page 391-

89

Het kan niet aan twijfel onderhevig zijn, of het onwettig genotene, volgens de artikelen 1396 en 1398 van het burgerlijk wetboek, aan dm hoedel der O. I. M. behoort te worden terugbetaald; — en of de curatoren voor de invordering van die haat des boedels zullen beboeren op te treden.

En evenwel wordt in de opgaven ten aanzien van de batm des hoedeLs niets daarvan medegedeeld,

Concluderende

vermeent de ondergeteekende er aanspraak op te mogen maken, dat bij de aanbieding van het accoord, behoorlijke openlegging ware geschied:

1quot;. in detail, van de haten en lasten, sedert de balans van 10 Januarij 1871;

2°. van de afschrijvbu/eu op de halans van 1869 en alle volgende balansen, met opgave van de reden voor iedere post;

3°. van de nieuwe lasten sedert die balans, met behoorlijke toelichting van iedere post;

4°. van de balansen van 1870 en 1871, met daarbij beboorende staten en toelichtingen;

5°, van de winst en verliesrekeningen van 1870 en 1871;

6quot;. van den loop en den staat van zaken over 1872, met inbegrip der jongste gegevens.

7U. van hetgeen de inbreng volgens art. 773 en 774 B. W. kan opleveren; — en welligt volgens art. 777.

8\'\'. van de vorderingen op grond van art. 1396, 1398 B. W. tegen aandeelhouders in te stellen;

9°. van de vorderingen op grond van art. 1401, 1402, 1403, 1834, • 1838, 1840 B. W. in te stellen tegen de bestuurders-,

en vermeent hij alzoo , zich tegen de homologatie van het accoord ten regte te verzetten, in de eerste plaats, op grond dat geene behoorlijke openlegging aan dm staat des boedels is gedaan.

De tweede grondslag voor dit verzet berust op Jinanciëele beschouwingen,.

A. Het accoord bedingt uitkeering uit den boedel aan de aandeelhouders

Het is aangetoond, dat door het accoord de crediteuren slechts een gedeelte der hen toekomende rente, en niets van de hoofdschuld hunner vorderingen zal word. n genoten.

In dezen stand der zaak vordert de billijkheid, dat aan den crediteur alles worde uitgekeerd, wat de boedel kan opleveren, — en te meer omdat menig crediteur, zelfs dan nog, meer zal verliezen dan menig aandeelhouder.

Indien een maatregel werd voorgesteld, om slechts aandeelhouders,

-ocr page 392-

90

die door den val der 0 I. M. zijn vernrmcl, te gemoet te komen, steller dezes zon zich niet daartegen verzetten, hoezeer hij als hoolii van een groot huisgezin, thans reeds gevoelt, het verlies hetwelk de val d -T 0. 1 M. hem heeft berokkend, maar vooral ingeval, van zijn overlijden, zou blijken te hebben berokkend aan zijn huisgezin.

Maar de aandeelhouders in de 0. 1. M. behooren niet te worden beschouwd, uit het standpunt, waarin moet worden beschouwd de koopman, die door ramp of tegenspoed failleert.

De val der O. I. M. is slechts het gevolg van eene jaren lang in strijd met de wet voortgezet beheer, hetwelk de aandeelhouders zich hebben te wijten.

Hunne nalatigheid , om den gang van zaken jaarlijks behoorlijk op te nemen, waartoe zij bij magte en bevoegd waren, is de eenige oorzaak daarvan.

Hunne nalatigheid is oorzaak dat de crediteuren thans zeer benadeeld , sommigen geruïneerd worden.

En zouden de crediteuren thans nog aan die nalatigen toedeelingen, tot eigen nadeel , behooren te doen?

De arme aandeelhouder, die de volstorting zijner actiën niet kan volbrengen, zal door het, voor hem slechts te berekenen, een vierde niet worden gebaat, want het wordt hem niet uitgekeerd, maar ingehouden op rekening van zijn verpligt fournissement.

Slechts de beter gestelde, aandeelhouder al zoo, die reeds volgestort heeft, zal er door worden bevoordeeld; en deze kan vooral geacht worden, te behooren tot eenen stand, die het gebeurde had knnnen voorkomen.

Maar nu zouden, door dat een vierde, zelfs worden hevoorregt de oud-koimnissarissen, directeuren, administrateuren en Indische gedelegeerde kom-missarüsen, die zoolang in strijd met de wet en het statuut hebben gehandeld, en daardoor de onmiddellijke bewerkers zijn van het kolossale verlies, dat de crediteuren lijden.

Het moet eene ongerijmdheid geacht worden, dezulken nog te be-voordeelen.

B. Ook uit een ander financieel oogpunt is het accoord niet aanneemlijk.

In den toestand van faillissement komen, zooals hiervorer. reeds is aangetoond, aan den hoedel der 0. I M. veie baten ten goede, krachtens de toet op het faillissement zélve, en door het gezag der curatoren.

Indien een accoord wordt aangenomen, en de 0. I. M. daardoor uit den toestand van faillissement en uit de magt der curatoren overgaat in den toestand van eenen gewonen boedel en in de handen van eene commissie van liquidatie, vervallen daarmede van zelve alle bijzondere regten (die als voordeelig zijn aan te merken) uitsluitend voor dm toestand van faillissement in de wet nedergelegd.

Maar dan doet zich tevens de vraag voor, of door het accoord niet tevens wordt afstand gedaan van eenige regten van verhaal, wegens wettelijke aansprakelijkheid, tegen ondbestmirders en wettigt zelfs andereu uit te oefenen, — omdat men zou kunnen worden geacht, door het accoord eene nieuwe verhouding, tegenover de betrokkenen , te hebben aangenomen, met afstand van den vroegeren toestand.

-ocr page 393-

91

En deze vraag is te meer geldend, omdat volgens artikel 10 van het actoord de geverifieerde schuldtitels zullen toorden vervangen door schuld-bewijzen (liquidatie aandeden) ten lade der maatschnppij in liquidatie.

Ann eene kwade kans, ten aanzien der regtspraak betreffende tleze vraag, raag de crediteur zich niet blootstellen; terwijl hij, door het behouden van den toestand van faillissement, zekerheid heeft, te blijven in het vol\'e genot van de regten en voordeelen, die de wet ten zijnen behoeve inhoudt.

Nu is, wel is waar, bij het nader aangeboden herzien accoord , eenigzins aan deze bedenking te gemoet gekomen, doch volstrekt niet om den crediteur te kunnen bevredigen.

In de aan dat accoord toegevoegde slotzinsnede reserveren zich de crediteuren alle regten tegen wie ook, en in het bijzonder tegen de oud-directeuren en kommissarissen; doch welke kracht heeft deze zinsnede tegenover artikel 10 van het accoord?

Ten aanzien van die zinsnede zij overigens opgemerkt:

a. dat er, volgens het statuut der maatschappij, behooren te zijn vijf kommisarissen, terwijl zich, voor zich zeiven en anderen, slechts aansprakelijk stellen vier kommissarissen;

b. dat zich slechts aansprakelijk stellen kommissarissen, in functie tijdens het laatste bestaan der O. I. M.; — terwijl crediteuren, wier vorderingen over vroegere jaren loopen, niet worden gewaarborgd door de kommissarissen. van voor hem.

c. dat hoezeer de heeren, die zich aansprakelijk hebben gesteld, eenigen waarborg mogen oplevren; — die waarborg niet voldoende is te achten, tegenover de belangrijke vorderingen, die de boedel en de crediteuren hebben zullen, indien alle voor \'hen geldende regten worden uitgeoefend;

d. dat eerst dan in dit accoord aan de belangen der crediteuren bevrediging zal zijn gegeven:

1°. wanneer behalve de vijf oud-kommissarissen en twee directeuren, die in 1869 in functie waren, alsmede de kommissarissen en directeuren van vroegeren tijd, de Indische administrateuren en Indische gedelegeerde kommissarissen van 1869 en vroegere jaren, verder ook crediteuren, die door hypothekaire en andere schuldvorderingen op derden, door genotene gelden, bevoorregt, doch tot wederinbreng volgens de wet verpligt zijn, en eindelijk alsmede de acmdeelhmiders die verpligt zijn tof rceder-inhreng van ten onregte genotene dividenden, zich almede aansprakelijk zullen hebben gestéld;

2°. wanneer wordt verklaard, dat de regten der crediteuren ties boedels op die aansprakelijken worden gehandhaafd, als volgens de wet in den toestand van faillissement;

3°. wanneer de kommissie van liquidatie bevoegd wordt verklaard en zich verbindt, om voor de uitoefening der regten des boedels der 0.1\'M. op te treden, in en buiten regten, op gelijken voet als de curatoren, volgens de wet.

Crediteuren toch zijn thans niet bevoegd, om op te treden, voor de waarneming van de belangen des boedels, waarin hun belang zoo regtstreeks is betrokken.

-ocr page 394-

92

Al waren zij bevoegd, dan nog zou het, omdat de toegang tot de boeken der maatschappij aan hen zon kunnen worden ontzegd (want buiten den toestand van faillissement is de openlegging daarvan niet verpligtend) al dadelijk voor hen veel moeite inhebben, om tot het instellen van vorderingen te geraken, vooral voor degenen, die niet te Amsterdam woonachtig zijn.

Daarenboven zou , ongerekend de moeijelijkheid om crediteuren tot een doel te vereenigen, de instelling van vorderingen langs dien weg, on-eindig kostbaarder zijn, dan wanneer dit plaats vindt door de curatoren of de commmie van liquidatie.

Doch nok uit een moreel oogpunt doen zich vele bezwaren voor, tegen de homologatie van het accoord:

1°. schrijver dezes vermeent niemand te krenken, indien hij als zoodanig aanvoert, dat de crediteur met regt meer vertrouwen mag stellen, op de behartiging van zijne belangen door curatoren, handelmde volgens de regelen der wet en onder toezigt van eenen regt en Commissaris dan door eene commissie van liquidatie, aan welke bij artikel 9 van het accoord bevoegdheden worden toegekend van eenen aard, die zelfs veroorloven den boedel te bezwaren, hare baten te doen wegslinken doorverbindte-nissen, dading en compromissen, en het overschrijden van uitgaven; en welke zich niet eens verbindt, om aan de crediteuren te leveren eene jaarlijksche winst- en vertiesrekening , zelfs niet eene opgave van baten en debiteuren, met vermelding van de realisabele waarde, welke deze geacht worden te hebben (art. \\i en quot;15 van het accoord);

2°. flat wel is waar het accoord heet te strekken tot liquidatie, doch dat eene voortzetting van landelijke ondernemingen, welke sedert vele jaren zijn achteruitgegaan niet eigen is aan het denkheeld vnn liquidatie-, dat die voortzetting zal duren vijf jaren, zonder dat de crediteur regt van aanspreken zal hebben; — dat dan eene vergadering van crediteuren zal mogen stemmen , doch met medewerking van aandeelhouders ; doch dat indien ook alsdan wordt beslist, dat de liquidatie eene waarheid worde, er nog geruimen tijd zal verloopen, alvorens die zal zijn volbragt en de crediteur de belangrijke laatste uitkeering zal genieten, (art. 2 van het accoord.)

3°. dat de regter-commissaris zelf in eene comparitie van crediteuren, als eene meening heeft te kennen gegeven, dat het aan een accoord van dezen aard . behoort eigen te zijn,dat een stellig bedrag vanp-ocmten op een bepaald tijdstip wordt uitgekeerd;

dat het tegenwoordig accoord daaraan in het geheel niet voldoet; — terwijl het is te vreezen, dat de rangschikking der crediteuren zal te weeg brengen, dat aan den concurrenten crediteur een minder procenten bedrag als eerste uitkeering zal ten deel vallen, dan in het verslag van

-ocr page 395-

93

besliinrs-kommissarissen van 6 September 1872, in het algemeen wordt voorgespiegeld.

4U. dat het voorkomt, dat een accoord, zooals het nu voorgelegde, in het algemeen niet strookt met de bedoelingen der wet, omdat de belangen van den crediteur daarbij worden medegesleept in speculatieve ondernemingen, en wel met landerijen, welke sedert vele jaren zijn achteruitgegaan; en omdat daarin niet de verpligtinquot;- is opgenomen, om den crediteur te doen ten deel vallen alle haten, ook die welke kunnen en zullen voortvloeijen uit den inbreng door en de aansprakelijkheid van derden.

5°. dat voor de uitvoering van het accoord, onder meerderen, zijn gekozen, Jhr. P. A. van Berksteyn en de heeren G. C. Uaum en È. G. ïkk Mkulkn , en tegen die heeren bezwaren bestaan, omdat zij niet als onpartijdiger zijn aan te merken,

dat toch Jhr. van Bekkstevn in en voor 1863 is geweest administrateur van hat kantoor Batavia en blijkens de dagbladen, door den oud-administrateur Jhr. Mr. F. Junius van Hemert, en door den als eenen competenten beoordeelaar aan te merken heer Mr. A. Mees , president der Javascne bank te Batavia , is aangevoerd, dat de zaken der 0.1. M. te Batavia door Jhr. van Beresteyn zijn overgegeven in eenen toestand even precair, zoo niet enger, als in \'1870; — een oordeel waarmede steller dezes zich vereenigt;

dat de heer Daum zelf aan de schrijver dezes heeft medegedeeld, dat hij indertijd is werkzaam geweest (als gedelegeerd kommissaris?) voor de opname der halansen van het kantoor Batavia;

dat de heer E. C. tkr Meulen is bloedverwant van den oud-kom-missaris, den heer J. ter Meulen.

öquot;. dat het voorkomt, dat de homologatie van het accoord, zou te weeg brengen, in het algemeen:

a. onthouding van belangrijkv regten en haten aan de crediteuren, die de wet hem geeft.

h. bevestiging van handelingen in strijd met de icet, hel statuut en de goede zeden in zaken van koophandel en alzoo van gepleegd onregt, van bewuste nalatigheid tegenover verpligtingen, welke volgens de wet en het statuut der O. I. M. bijzonderlijk ten doel hebben gehad , de belangen der crediteuren te waarborgen;

c. eene indirecte aanmoediging voor bestuurders van naamlooze vennootschappen, om ligtvaardig te denken en te handelen, tegenover wettelijke en statutaire verpligtingen.

Steller dezes voedt de hoop, dat de regtbank, aan welker oordeel het «fiat justiüa» in deze zaak is opgedragen, op grond van boven omschrevene redenen en overwegingen, zal gelieven te beslissen: dat het door de O. I. M. aan hare crediteuren aangeboden accoord niet vatbaar is voor homologatie.

-ocr page 396-

OPEN BRIEF

AAN DE NfET ISEVOORIIERTE CONCURRENTE CREDITEUREN DER OOST-INDISCHE MAATSCHAPPIJ VAN ADMININISTRATIE EN LIJFRENTE.

De uitverkoop mijner vierde brochure en de nadere aanbieding van een gewijzigd accoord zijn de aanleiding tot deze zesde brocnure, waarin de gang der zaken der 0. I. M. en onze belangen en regten in betrekking daarmede, in een helderder licht dan voorheen worden geplaatst.

Deze brochure levert mijns inziens den grondslag voor een regtmatig verzet teyen de homologatie van het accoord, indien de omstandigheden daartoe leiden.

Naar mijn gevoelen zal de regtbank, reeds uit overweging van het jaren lang verzwegen kolossaal verlies voor crediteuren en aandeelhouders en van de nalatige en met de wet en het statuut strijdige handelingen der bestuurders, dit accoord niet homologeren; — omdat zoodanige homologatie onregt en gepleegde ongeoorloofde handelingen, zou bekrachtigen, — en tevens daardoor aan bestuurders van andere naamlooze yennootschappen tot indirecte aanmoediging zou strekken, hunne verpligtingen met ligtvaardigheid te beschouwen.

In den jongsten tijd hebben w\'y in Amerika, Duitscldand, Jielgie het bevoegd gezag krachtig zien optreden, tegen over schennis der wet, en pligtverzaking door bestuurders van naamlooze vennootschappen.

Daar hebben regt en wet gezegevierd over onregt.

Ik vertrouw er op, dat in Nederland de wet en het regt en daarmede de belangen der crediteuren, in de zaak der O. I. M., niet minder regtvaardig zullen worden gehandhaaft.

Ik kan mijn vertrouwen op den regter niet verzaken.

Hoezeer Jhr. Mr. F. Junius van Hemert (door tusschenkomst der heeren Mees te Batavia en van Nierqp te Amsterdam) aan geadini-nistreerden en depositarissen eene schadevergoeding van f 250,000 heeft aangeboden, blijkt daarvan niets in het accoord, en heb ik geen antwoord bekomen, op eene bij Mr. de Vhies gedane navraag deswege.

-ocr page 397-

95

Het ingangspunt tot alle beschouwingen in de zaak der 0. I. M., ligt in de te hoog in de halansm opgegevene balen.

Ik heb die zooveel mogelijk in détail opgegeven en beoordeeld.

De verkoop onlangs van het koffljland Genterig Goenoeng bewijst, dat ik in mijne bescdonwingen en becijferingen gematigd ben geweest.

Genteng Gotuoeng komt aan de 0. 1. M. , met inbegrip der rente, lt;n 1872, minstem te staan op f 345,000 en meer zelfs, indien in 1870 t./m. 1872 aldaar verliezen zijn geleden.

Ik verklaarde dat land, met bet oog op dat cijfer, schier niets, doch welligt f 50,000 waard te zijn, indien de kooper daar woont en het zelf beheert.

Het resultaat der inschrijving voor den koop is, blijkens de Indische bladen, geweest eene som van f 5,000, geboden door den administrateur en eene som van f 20,000, geboden door eene firma.

Alzoo een zmt-nliende gedeelte of zes procent van den prijs, welke die onderneming minstens aan de 0. I. M. kost.

En f 30,000 minder dan de som, welke ik in rekening heb gevalideerd.

Ik meen thans nogmaals, en, naar ik vermeen beslissend, te mogen wijzen op de onjuiste voorspiegeling, dat door het aanhouden der vier kofliiondernemingen eenige baat zou verkregen worden; bedisscnd, omdat ik slechts de gegevens daarvoor lever, door de bestuurder der 0. I. M. zelve verstrekt.

Op blz. 13 t/ra 21 van deze brochure zult gij gedetailleerd aangetoond vinden, dat alle ondernemingen in de laatste tien jaren, tot 186y, zijn acldernitgegaan, [Assinan het minst).

In 1870 waren ze verhuurd. Zoodanige éénjarige verhuur is, uit den aard der zaak wat men noemt roof beheer; dat is: de huurder haalt er alles van in dat jaar en doet niets voor de toekomst.

Volgens blz. 3 der nota van toelichting is voor huurprijs ontvangen f 150,000; — doch volgens de balans van 10 January ; 1871 is daarvan teruggevorderd f 90,543.

De winst is dus gebleven ver heneden de rente op het kapitaal.

In 1871 had men, blijkens blz. 3 der nota van toelichting, gehoopt op eene winst van f 130 a 140,000; — doch de uitkomst zou, volgens diezelfde nota, zijn op eene winst van geene beteekenis, of welligt verlies.

Ten aanzien van 1872, leest men eenige onbestemde gegevens op blz. 2 en 4 van bet verslag van 6 September 1872. Men kan er zeker van zijn, dat indien er vooruitzigt op winst, boven de rente, bestond, dat verslag wel beslissender mededeelingen zou hebben gedaan.

Ten aanzien van 1873 t/m 1876 raamt men volgens van blz. 8 van hetzelfde verslag eene jaarlijksche winst van f 20,000; dat is alzoo, ver beneden de heljt der rente op het verkoopkapitaal.

Ziedaa r eene reeks van zeventien jaren van achteruitgang en slechte zaken !!!

Hoe toch, kan men zich nu eene betere toekomst voorstellen?

Men mag als zeker aannemen, dat de O. I. M. van af het begin van karen geldnood (minstens in 1809) geene penning besteed heeft voor de toekomt.

-ocr page 398-

96

OU

En indien dit gedurende het eerste vijfjarig tijdvak van liquidatie mogt plaats vinden, zal dit alleen geschieden, om de crediteuren eenigetmneu gouds minder te doen ontvangen, en daarentegen te Imoordeélen degenen, die de koffijlanden later zullen koop en.

Het zal daarmede juist zoo gaan, als met de f 237,956 in 1808/69 besteed voor de nieuwe installatie der suikerfabriek Kadipatten.

\'sHage, December 1872.

G. CASÏENS.

-ocr page 399-
-ocr page 400-