i-KER EN ()Ei-E.\\J_\\fr VAJV DE GODSVRUCHT
TOT HET-
ZIJNf; rjOOALUCHTIGE HOOGWAARmfiHElE !» . Ilocni aiul UtlillV
\'11 lli;T HOOGDI ITSCH VERTA \\j.r
DOOU
/quot;P • h 3 E PN v T ! L\' S n . F- K van de Orde der Minderbrccder-,
ORl\'KKER EN BOI.KJIA\\\'»l.l.A Vli
li
v vgt;koi:bkoi;ck.
Q\'
t
DÜOK
ZIJNE jSOOanJOHTIGE HOOGWAAriDIGHEID
lüï HET KOOGDl\'lTSCIl VERTAALD
J3, ^EI^YATIUS JDlF^KS, 0} van öo Orde der iSinderhrocöers-
T1I1ENEN,
II. VA.NUOKKKOF.CK, DRUKKRK EN EOEKUANDEt.AAR.
Imprimatur,
Mechlinise 29 Maii 1876,
J. B. LAUWERS, Vic.-Gen.
Dit boekje bevat cene beknopte leering wegens de godsvruclit tot liet goddelijk Hart benevens eenige praktiselie aandaebtsoefeningen; eigen hartcleed gaf tot hetzelve aanleiding. Waar anders, dan in het goddelijk Hart zelven, zal men onder den druk der rampen van onzen tijd, troost, kracht en bescherming vinden? De overtuiging dat alle getrouwe christelijke zielen deze meening met ons deelen, doet bij ons de hoop ontspringen, dat datgene wal het hart schreef, ook den weg zal vinden tot de harten onzer lezeren en hunne godsvrucht zal verhoogen. De schrijver zoekt zijne lezers in de rangen der brave christenen, en draagt hun derhalve dit werkje op,biddende tevens den goeden God hetzelve met zijnen zegen te willen verrijken.
Kasteel Keuburg, l i maart 1870.
Do Schrijver,
VAN DE LEER DER GODSVRUCHT TOT HET H. HART VAN JESUS.
Het wezenlijk Voorwerp en de ware Grond dezer Godsvrucht.
]. Het echte voorwerp der godsvrucht tot hetallcrh. Hart van Jesus is, gelijk deze naam zelf het opgeeft, het wezenlijk Hart van Jesus; niet enkel de liefde waarvan dat Hart het zinnebeeld is. Bestond het echte voorwerp dezer godsvrucht enkel in het Hart van Jesus als zinnebeeld zijner liefde en niet in zijn wezenlijk Hart zeiven, dan zou de benaming Godsvrucht tot Jesus\' Harte niet de eigenlijke, niet de rechte zijn ; en als tot misverstand leidende, niet gebruikt mogen worden. Men vrage slechts aan de geloovigen,
hoe zij deze benaming verstaan; of zij hunne devotie wijden aan hel eigenlijke Hart van Jesus zeiven, dan wel of zij enkel Jesus\' liefde tot het ware voorwerp hunner godsvrucht nemen. Dit wezenlijke. Hart van Jesus wordt mij derhalve ook door de gewoone lichamelijke beeldtenis, als voorwerp mijner vereering, oogenschomvlijk voorgesteld, en aan die beeldtenis zelve mag en moet ik mijne vereering betoonen in zoo verre ze op de alzoo voorgestelde zaak, te weten, op Jesus\' wezenlijke Hart terug slaat. Streefde dus die godsvrucht alleen tot vereering van Jesus\' liefde, zinnebeeldig door zijn Hart voorgesteld, dan ware de lichamelijke afbeelding van dat Hart slechts het beeld van een beeld, en zou gevolgentlijk, naar de grondregels van ons heilig geloof, geenszins het voorwerp eener godsdienstige vereering kunnen zijn.
Wij moeten ons echter zorgvuldig wachten van, zoo weinig als opzichtens het allerh. Sacrament des altaars, het heilige Hart van Jesus op eene Kapharnaïtische wijze te aanschouwen. Het vleesch alleen is van geen nut. Het lichamelijk Hart van Jesus is niet
slechts iets lichamelijks, iets slofïelijks. Het is een gedeelte van Jesus heilige Mensch-heid,welke met zijneGodheid in éénepersoon vereenigd, van die Godheid gansch doorstraald en doordrongen is : het Hart van den God-Mensch, in den eigenlijken zin, het Hart van God. Toen dat Hart nog op aarde klopte, leefde het door de allerh. Ziel van Christus. Het was de zetel dezer gevoelige, minnende, lieldeademendc ziel, welke al de wonderen der Helde voortbrengt. Hel was de zetel dezer minnende, iiefdeademende ziel van Jesus-Christus, de voornaamste, werktuigeliike oorzaak onzer verlossing. Dit met zijneGodheid vervulde, door zijne allerh. Ziel levende, zich bewegende en van Helde brandende Hart heelt Jesus-Christus met zich ten heinel opgenomen, en bet ons toch ofschoon onzichtbaar, echter wezenlijk en met zijne Godheid en Menschheid onafscheidelijk vereenigd in bel allerh. Sacrament achtergelaten en gelijk hel eenmaal, toen bet nog op aarde, klopte, van liefde brandende, alle wonderen der liefde scheppende, de voornaamste werktuigelijke oorzaak onzer verlossing was, zoo bezorgt bet ons ook thans.
— 8 _
terwijl liet in het eeuwige Sion vóór Gods troon als een eeuwigdurend licht brandende is, en hier in het Heilige Altaarssacrament verborgen schuilt, voortdurend de genaden dor verlossing, welke het eenmaal voor ons verdiend heeft. Daarbij is dit Hart ook thans nog de zetel van Jesus goddelijke liefde, de troon zijner goddelijke barmhartigheid, de schatkamer zijner genade, het eenige zekere, ons beschuttende toevluchtsoord der gansche christenheid. En het wezenlijke Hart van Jesus, op die wijze beschouwd, maakt het ware voorwerp uit onzer godsvrucht.
2. Terwijl nu het ware voorwerp der godsvrucht tot Jesus\' Harte nader bepaald is, wordt juist daardoor ook de ware grond dezer aandacht tegelijk aangeduid. De godsvrucht tot het H. Hart van Jesus beval de dankbaarheid jegens dat Hart, de liefde, de vereering, de bewondering, de aanbidding en hetgebed tevens. Vinden nu al deze godsdienstige gevoelens en akten niet een ge-noegzamen grond in het eigenlijke voorwerp zeiven dezer devotie? Wien ben ik voortaan nog dankbaarheid schuldig, zoo ik er geene hebben moot, voor dat Hart wat alle
— 9 -
wonderen der liefde voor mij gewrocht hoeft? Wat zal ik nog beminnen, voreeren, hewon-deren, zoo niet die schoonheid, die beminnenswaardigheid en al die deugden en volmaaktheden, welke ik in dit Hart verwezenlijkt aanschonwe? Dit Hart is waarlijk aan-hiüdenswaaudig, wijl het het Hart van God is. En wat liet giïbeu betreft; waar kan ik met volkomen zekerheid mijne toevlucht zoeken, dan bij den in dat Hart geplaatsten troon der barmhartigheid, in deze schatkamer van alle genade, in deze zekere beschuttende wijkplaats voor alie zielen?
II.
De eerste oorsprong dezer Godsvrucht.
Dit onderzoek berust op eene tweevoudige beschouwing : waarin het eigenlijke wezen dezer devotie bestaat, en in hoe ver liet allerh. Hart van Jesus derzelver voorwerp is.
Het wezen der godsvrucht bestaat in de liefde tot Jesus\' Harte, met al\'de boven aangeduide gevoelens en akten. Aldus beschouwd kunnen wij den oorsprong dezer godsvrucht
lot aan liet begin der Kerk terugleiden. Beide iairaers hebben maar een en denzelfden oorsprong. Zonder deze godsvrucht ware de wording der Kerk onmogelijk geweest, zou ze zelfs geen enkelen dag hebben kunnen blijven bestaan. Want wat is de Kerk, wat de bron van haar leven? De Kerk is, slechts vleesch van zijn vloesch, gebeente van zijn gebeente. De Kerk leeft enkel van .fesus\' liefde tot ons, en zij bewijst haar leven niet anders dan door de liefde tot Hem. De liefde echter, waarmede Christus zijne bruid, de Kerk bemint, heeft nog voortdurend, zoo als wij gezien hebben, haren zetel in zijn allerh. Hart, en onze in zijne liefde ontvlamde wederliefde vestigt zich hoofdzakelijk op den zetel zijner liefde, dat is, op zijn allerh. Hart.
Wel is waar heeft de liefde en vereering der Kerk voor de met de Godheid vereenigde Menschheid ook de andere deelen dezer Menschheid bijzonder onderscheiden : zijn met doornen gekroond hoofd, zijne doorboorde handen en voeten, zijn kostbaar bloed, zijn maagdelijk, teeder, voor ons gewond, gedood en heerlijk uit het graf verre-
— 11 —
zen lichaam. l)c Kerk bewijst zelf hare vcr-eering\' aan die bevoorrechte wezens welke met deze allerh. Blenschheid in cene zeer nauwe, liefdevolle betrekking gestaan hebben ; aan de gezegende Maagd welke hein in haren reinen school droeg en aan hare borsten zoogde; aan den If. Joseph, welke zijne teedere kinderjaren beschermde, aan de 1IH. Apostelen die met hem omgingen, aan die lil!, vrouwen die het geluk hadden hem te dienen; aan eeneII. Magdalenawelke met hare tranen zijne voeten besproeide;\' aan eenen II. Joseph van Arimathea die zijn nieuw graf aan het allerh. lichaam ter ruste schonk.
,Ia zelfs al de voorwerpen, welke zijne H. Menschheid hebben aangeraakt, dezelve bekleedden of haar ten dienste stonden : die zwachtels waarin zijne teedere lidmaten gewonden waren, de krib, welke aan zijne eerste kindschheid lot wieg verstrekte; hel kruis aan hetwelk hij onze verlossing voltrok; de nagelen die zijne heilige handen en voelen doorboorden; de doornen welke zijn hoofd doorwondden; hel kleed door zijne Moeder bewerkt en eenmaal met eene zoo
— 12 —
heelende kracht begaafd; eindelijk zelfs de j)laatsen door zijne tegenwoordigheid onderscheiden en geheiligd : Bethlehem en Nazareth, de berg der heerlijke gedaanteverwisseling; de Olijfberg, Gethsemani en Golgotha — werd dit alles niet van oudsher met een zoet en dankbaar aandenken door den waren clnisten steeds vereerd? En toch, nis het helder stralende middelpunt van alles wat in Jesus\' heilige Menschheid voor de Kerk dierbaar en eerbiedwaardig was, erkende deze reeds van den beginne met een meer of min duidelijk bewustzijn als zoodanig het goddelijke Hart van Jesus. Geboren, voortgesproten uit dit Hart, uit deze zoo gruwzaam doorstokene zijde, gelijk de eerste Eva uit de zijde des slapenden Adams, moest ook zij, van den beginne af, op dit goddelijk Hart rusten; zij moest naar deze bron der liefdevlammen, waarmede hij ze bemind en zich uit liefde voor haar geofferd heeft, ook hare liefde in rijke golven onophoudelijk laten terugstroomen.
Al degroote, vurigebeminnaren van Jesus, wier namen in de H. Schrift ofop de oudste geschiedrollen der Kerk als zoo vele voor-
— 13 —
beelden voor ons zijn aangeleekend; eerst en vooral de allciii. Maagd welke haren godde-lijken Jesus zoo innig lief liad, dat zij aan geene ziekte maar, door liefde weggeteerd, gestorven is; de H. Joseph die hem zoo me-nigwerf met de teederste liefde aan zijn hart drukte, en in deszelfs armen mocht overlijden; de apostel der liefde, welke aan zijne borst rustte en wien hij zijne Moeder toevertrouwde; de H. Petrus wien hij zijne bruid, de Kerk onderwierp, na hem vooraf eene drievoudige liefdebekentenis te hebben doen afleggen; de H. Paulus dien de liefde tot den goddelijken Jesus geen rust noch duur gaf; de H. Thomas welke zijne hand in de met de lans doorboorde zijde mocht leggen; al de heilige apostelen, welke voor hunnen Jesus, leven en alles opofferden; die groote, heilige martelaar en bisschop Ignatius, welke zoo zeer verzucht om « voor de liefde die voor hem gekruist is geworden » door de wilde dieren verscheurd te worden; de groote H. Augustinus die « een cherub door zijne geleerdheid, een seraph door zijne liefde » verbeeld wordtin de hand een brandend, met een schicht doorboord hart
omiioofi; houdende; nl deze en nog zoo vele andere glorievolle namen uit de vroegste clirislelijke tijdrekening, zijn immers even zoo vele levende getuigen van die tot den eersten oorsprong der Kerk opklimmende godsvrucht, welke zij, naar den eisch van haar wezen zeiven, steeds onovertroffen geoefend heeft.
Ja, die godsvrucht, ingezien hare innerlijke beteekenis, erkent Christus zeiven als instelier en verkondiger; en zelfs heeft de goddelijke Verlosser niet alleen in algemeene bewoordingen, door het gebod der liefde tot zijne persoon, dezedevotie aanbevolen, maar daarbij ook, als bijzonder voorwerp dezer liefde, zijn Hart aangeduid.« Komt alle tot mij, roept Hij, die lijdt en belast zijt, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u, en leert van mij; want ik ben zachtmoedig en ootmoedig van harte.» Hoe belasten neder-gedrukt, wil hij zeggen, is toch uw hart, wanneer het iets anders bemint dan mijn Hart, dat nederig en zachtmoedig Hart! komt en bemint dit Hart, en gij zult voor het uwe rust en verkwikking vinden.
III.
Dc Godsvriiclil tot het allerh. Hart van Jesus als een bijzonder voorwerp van onzen eerdienst.
Ofschoon deze godsvrucht, wat derzclvcr innerlijk wezen betreft, met dc Kerk zelve een begin genomen heeft, zoo moest dezelve toch, met verloop van tijd, zich in een meer bepaalden vorm vertoonen, en even als alle andere katholieke devotiën in ecne bijzondere cn nader bepaalde gedaante aan het evangelische mostaardzaadje gelijk worden. Dc tijd moest aanbreken, waarop dit goddelijk Hart, de bestendige wellust van dc engelen des hemels, cn van alle goede men-schen op aarde, zich met ecnon nieuwen glans zou openbaren, en dit om dc duisternissen uit die zielen te verdrijven, welke des-zelfs scboonlieid tot hiertoe miskenden, om de lauwe en koude harten te doen ontvlammen welke tot hiertoe die schoonheid niet beminden.
Dit goddelijk Hart moest, als een voorwerp van een bijzonderen eerdienst met een
— 16 —
vernieuwden gloed ,bemind en vereerd worden. Hij die, zoo als de II. Schrift zich uit-drukt « het zwakke verkiest om het sterke te beschamen » verkoos tot werktuig, ter uitvoering zijner liefdevolle inzichten, eene bij de wereld onbekende ziel, welke, in eene verborgene kloostercel, haar leven aan zijnen dienst gewijd had. De Verlosser verscheen eenmaal aan de zalige Margaretha Alacoque (1) eene zuster van de Orde der Visitatie, en het is deze wonderbare verschijning waarvan de Kerk, het vorige jaar, het_ tweede eeuwfeest vierde. De Heer openbaarde aan die zuster zijn wil, de godsvrucht tot zijn II. Hart in de Kerk meer en meer verbreid te zien worden, dewijl hel zijn verlangen was dat de godvruchtige zielen voor de beleedigingen hem in hel allerli. Sacrament zijner liefde aangedaan, door hare innige ■ liefde en vereering, herstelling zouden doen. Toen zij namelijk eens biddend voor een altaar knielde, toonde hij haar zijn Hart op een troon van vlammen, met doornen om-
(1) Door Paus Pius IX zalig verklaard den 18 September 1861.
— 17 —
vloclitcn en een kruis dragende, terwijl hij aldus lot haar sprak :
« Ziehier dit Hart, wat de menschen zoo zeer bemind heeit, dathetzichnietgespaard, maar zieh gansch uitgeput en verteerd heeft, om hun zijne liefde te bewijzen; en evenwel, in plaats van dank geven mij de nieesten slechts ondank door hunne oneerbiedigheden, hunne heiligschennissen, hunne onverschilligheid en verachting waarmede zij mij in dit Sacrament mijner liefde bejegenen. Wat mij echter het gevoeligste is » voegt Hij er bij,«is, dat zelfs de harten, mij bijzonder toegewijd, mij aldus behandelen. gt;•
Hierop beval hij haar van alle zorgen aan-tewenden, opdat er in de H, Kerk een bijzonder feest gevierd zoude worden, zijn god-del ijk Hart ter eere, terwijl hij tevens beloofde de in zijn 11. Hart verborgene schatten te openen voor diegenen, welke zijn allerh. Hart zouden vereeren, en de aan zijn Sacrament der liefde aangedane beleediging, door grootere liefde en vereering hem eeniger-mate zouden vergoeden.
De nederige dienares Gods deelde deze openbaring mede; maar dezelve werd aan-
2
vaukclijk, niet zonder tegenspraak, zelfs niet in haar eigen klooster aangenomen. Dezelve onderstond echter de proef van liet strengste kerkelijk onderzoek, en gaf gelukkiglijk aanleiding tot de godsvrucht jegens het II. Hart van Jesus in die bepaalde gedaante en ontwikkeling, waarmede ze heden in de Kerk gepleegd wordt.
God, in zijne oneindige wijsheid, komt telkens met zijne bijzondere genadebewijzen te rechter tijd; en dat hij, dit bijzonder genadebewijs, wat de geheimenis der liefde aan het arme menschdom in een nieuw en schitterend daglicht openbaart, juist voor een tijdstip heeft voorbewaard, waarop van den oenen kant de liefde zoo merkelijk verkoeld is, van den anderen kant het ongeloof gedurig veld wint, en de geheimenissen der boosheid zich meer en meer onthullen, stolt ons dit niet in de noodzakelijkheid hierin een nieuw onderpand zijner oneindige goddelijke goedheid en barmhartigheid to erkennen? Als immers de wereld, in het slijk van ongeloof en zedebederf zoo diep gezonken, nog te redden is, kan dit enkel geschieden door het goddelijk Hart, te weten, wan-
— 19 —
neer wij bot met steeds groeiende iielde en vurigheid omhelzen. Dit is de ware hron waaruit hel christendom zeli\'ontsprongen is, die eeuwig opborrelende door hare verkwikkende stroomen het smachtende christelijk leven verfrischt en vernieuwt. Dat is die sterke burg, waartegen de machten van wereld en hel te vergeefsch en krachteloos aan-druischen. Hier derhalve alleen kan de zoo kranke maatschappij genezing en een vernieuwd leven vinden. Diezelfde heelings-krachten welke een bijna gansch bedorven menschengeslacht een- en tweemaal gered \'■jf en verjongd hebben, blijven hier nog steeds 1 ongeschonden voor ons bewaard. Hel is
slechts onze zaak die heilzame krachten in werking te brengen. En letterlijk is het waar, wat Paus Pius IX zegt:« De Kerken de maatschappij hebben geene hoop dan in het Hart van .lesus. Het is dat Hart slechts wat al onze kwalen zal genezen. »
IV.
\' De ontwikkeling dezer devotie
in de laatste tijden.
Wat onze Verlosser in de bovenvermelde
1 !►
edit bevontlene verschijning verlangd luul, werd eindelijk ondernomen en volbracht. Er werd namelijk ter eere van het II. Hart van .iesus een feest ingesteld wat zich onmiddellijk aan de octaaf van het allerh. Sacrament zou aansluiten. Het oogmerk dezer feestviering werd, met een blik op de aan de H. Mar-garetha geschiedde openbaring, door Paus Clemens XIII aldus aangeduid : « Opdat do geloovigen Christus\' liefde in zijn lijden en sterven voor het menschdom als ook in de instelling van hetSacrament van zijn vieesch en bloed uls gedenkleeken zijns lijdens, onder het zinnebeeld van het allerh. Hart god-vruchtiger en vuriger zouden verecreu, en de vruchten dier liefde overvloediger bekomen zouden. » (I) Godvruchtige zielen, vooral in de kloostergemeenten, begonnen te wedijveren deze devotie in gemelden zin te oefenen en alom te verbreiden.
Er ontstond eene bijzondere broederschap van het allerh. Hart, door de Kerk verrijkt met onderscheidene genaden.
Gansche kloostervereenigingen sierden
(I) in primo ollicio SS. Gortlis Led. VI,
zich mei den naam van het H. Hart als wilden zij zich nitsluitclijk aan de liefde, aan den dienst, aan de navolging van dit H. Hart toewijden.
De christelijke godsvrucht vergenoegde zich niet met de iilechtige viering van dit feesttervereeringvan Jesus\'Harte, zij wijdde dezer aandacht gansch de maand waarin dat feest plaats vindt; zij wijdde aan dezelve den eersten vrijdag van elke maand; zij verbond deze aandacht met de bezoeken van bet al-lerh. Sacrament gelijk goede zielen deze dagelijks verrichten.
Welk eene machtige aantrekkingskracht lag niet in deze godsvrucht? Wie trok de barton tol dezelve, zoo niet bet II. Hart van .lesus zelf?
Vergcefsch verzette zicb de ketterij tegen de verbreiding dier aandacht. De kreet \\an tegenspraak en afkeuring kon de roepende \'slem des minnenden Verlossers, welke zoo diep de harten binnendringt, niet verdooven. Strijden de bewijsgronden, welke bet ket-tersclie Jansenisme tegen de godsvrucht tot .lesus\' Harte aanhaalt, even zoo zeer niet tegen de vereering van het allerh. Sacrament?
Moet aan dit kostbaar lichaam, moet aan liet dierbaar bloed onzes Verlossers, gelijk zij in dat aanbiddelijk Sacrament tegenwoordig; zijn. eenc goddelijke vereering worden opgedragen, waarom dan ook niet aan zijnH. Hart? Is niet tegelijk met zijne gansclie 3[cnschlicid ook zijn Hart alhier aanwezig? En is zijn Hart met zijne Godheid minder vereenigd dan zijn vleesch en bloed? O trot-sche wederstrevers, uwe dwaze tegenkanting pleit tegen u zei ven. Het daglicht schijnt en gij zult met uwe stofwolken deszelfs glans niet meer verduisteren; de sluizen van den levensstroom zijn geopend, en gij zult hem met uwe grendels en dammen in zijne vaart niet meer stuiten!
Belet, zoo veel gij wilt, de menschen, uwe broederen, tot Jesus, tot de bronader des geestelijken levens, tot zijn H. Harte te gaan; hij, die ze tot zich roept, is grooter en machtiger dan gij!
En inderdaad, de kettersche wederspraak, in stede van dit godvruchtig vuur te b!us-schen, heeft liet daarentegen heftiger doen ontvlammen. Gebeurde dat niet ten allen tijde, dat het bestrijden der waarheid, tegen
wil en dank de waarheid diende? Schitteren de bestredene waarheden niet, door den nevel der tegenspraak heen, niet een verhoogden glans? Waarom zou God anders het bestrijden der waarheid gedoogen?
In lateren tijd nam de verbreiding dezer aandacht merkelijk toe door liet Apostolaat des Gebeds. Gesproten uit de liefde tot Jesus\' Harte, stelt het zich tol doel, deszelfs medeleden, welke aan al de genadeschatten aan het aartsbroederschap van het H. Hart verleend deel hebben, de dagelijksche beoele-ning dezer aandacht tot het allerh. Hart te vergemakkelijken. Wat immers valt ons lichter, dan, ten minste eenmaal daags, onze gebeden, onze werken, ons lijden aan dat inzicht optedragen, waarvoor dat goddelijk Hart zonder ophouden bidt, zich zelve daarvoor opoderende als voor deszelfs dierbaarste belangen? En is dal niet juist cene der voornaamste oefeningen dezer godsvrucht zich met dit aangebeden Harte in het gebed te vereenigen, en door dat vereenigde gebed deszelfs dierbaarste belangen te bevorderen?
Of zou misschien bij de gemakkelijkheid zelve van dat aangewende middel, liet goede
gevolg daarvan moeten achterwege blijven?
Wie toch zal de afgedwaalde zielen kunnen tellen, door het Apostolaat des Gebeds op den rechten weg teruggevoerd; de lauwe wier iever door hetzelve ontvlamd is; de goede en brave, door hetzelve met de banden der liefde vaster aan Jesns\' Harte verknocht?
De godsvrucht tot het H. Hart van Jesns bekwam eene nieuwe aandrift door het in \'t verleden jaar overal gevierde eeuwfeest van derzelver oorsprong. Reeds vroeger hadden zich zoo wel enkele persoonen als wel gan-sche kerkelijke gemeenten, genootschappen, bisdommen, zicb onder de bescherming van liet H. Hart gesteld en zich plechtig tot. des-zelfs dienst opgedragen. Maar bij gelegenheid van dat schoone gedenkfeest wijdde zich ganscb de Kerk aan hel H. Hart toe ; liet Opperhoofd der Kerk wijdde aan hetzelve (legansche katholieke wereld; ieder bisschop zijne kudde, ieder pastoor zijne parochie, elke christelijke ziel zich zelve met al hare vermogens. Hoe gering is immers het getal der christelijke gemeenten, der oprecht ge-loovige zielen, welke zich van deze verhevene
feestviering hebben onthouden, en die hei door den Paus goedgekeurde toewijdingsgebed bij deze gelegenheid niet gebeden hebben. Wat een zielverheffend, wat een hemel en aarde verblijdende schonwtooneel! Hoe had zich ooit de eenheid, de algemeenheid en heiligheid der Kerk schooner en hoer-lijker kunnen openbaren? Was het niet dan, terwijl zij in een nauw verbond met haar zichtbaar Opperhoofd, met haar onzichtbaar levende middel- en vereenigingspunt, met de springader van alle de over haar heen-stroomende genaden, zich dan met Jesus\' goddelijk Hart vereenigde, zich onvoorwaardelijk en plechtig aan hetzelve toewijddeen dan vurig smeekte : « Zie, o goddelijk Hart van Jesus, van alle kanten zijn de wateren des lijdens over ons hoofd te zamen gevloeid, van :ille kanten zijn wij van tegenstanders en vijanden omringd. J)eze heffen zegepralend hel hoofd, nergens op aarde vindt de vertraptewaarheid en gerechtigheid bescherming of steun. Maargij zijt onze bescherming en steun; gij alleen zijt de onverwinnelijke burg en de rots onzes iicils. Door de ons bedreigende machten der duisternissen om-
singeld, neuienwij llianslotu onze toevlucht; aan U wijden wij ons toe voor immer, voor eeuwig, («ij, o goddelijk Hart, zult ons redden; gij zult nocli kunt ons ooit verlaten. »
Hel kon dan niet missen, of door zulk een verheven toewijdingsfeest, door de genaden welke het toewijdingsgebed zoo rijkelijk van den hemel deed nederdalen, moest het viuu\' der godsvrucht lot het allerh. Hart van Jesus, gansch de kalholieke wereld door, op nieuw opflikkeren.
En welke herinneringen knoopten zich niet voorden denkenden christen, wat zijne waardigheid en waardij betrelt, aan dit tweehonderdjarig jubelfeest!
Dat kleine begin (indien men zeggen kan dat deze aandacht eerst met die plechtige feesten een begin genomen heeft) en deze verbazend spoedige verbreiding; dat onbeduidende zaadkorrel en de daaruit opgescho-tene, de wereld overschaduwende boom; deze door God aangeblazene vonk, zich van lieverlede lot eene zee van vlammen uitbreidend waarin dagelijks millioenen zielen een nieuwen mijstieken doop erlangen. Is dat niel blijkbaar dc vinger (iods, en openbaart
het zich.hier niet, dat deze volgens haar wezen henielsche devotie, ook in den waren zin van hemelschen oorsprong is.
V.
Oogmerk dezer Godsvrucht.
is het eigenlijk niet overbodig en derhalve nutteloos te vragen waarin het oogmerk, het doel dezer godsvrucht bestaat? Wie vraagt bij voorbeeld naar het einddoel der aandacht tol het allerh. Sacrament? Daar echter in dat oogmerk de hooge gewichtigheid en de pro-videntieele beteekenis dezer aandacht voor onzen tijd, recht duidelijk aan den dag treedt, zoo beantwoorden wij deze vraag met weinige woorden en zeggen : het oogmerk dezer aandacht is geen ander dan de liefde ; namelijk de oefening der liefde tot Jesus. En dit antwoord is voldoende.
In deze aandacht stel ik mij Jesus\' Harte voor, wat tot mij zegt: « Zie, alzoo heb ik n bemind; en zie, zoo moet ook gij mij beminnen. » Hierin ligt alles besloten; of behelzen deze twee woorden niet het gansche wezen van onzell. Godsdienst?
In hot eerste woord : « Zie, zoo heb ik u bemind »ligt dc kern van gansch ons christelijk geloof: in liet laatste : « Zie, zoo moet ook gij mij beminnen » ligt de zamenhang van al ons christelijk doen en laten. Inderdaad, wie aan Christus\' liefde gelooft, omvat in dat geloof geheel de christelijke zaligmakende leer. Deze immers is niets anders dan een gulden weefsel van de geheimen der goddelijke liefde, waarvan het eene immer nog grooter en onbegrij pel ij ker is dan het andere .1 Maria\'s maagdelijke moederschoot, dc krib, hel kruis op Golgotha, liet altaar en liet tabernakel — duidt dit alles niet. tegelijk met het grondgeheim der II. Drieeen-iieid, de gansche som aan van de groote geheimen des christelijken geloofs? Zijn het niet nog grootere geheimen van goddelijke liefde? O! geloof slechts aan Gods oneindige liefde, aan de oneindige liefde van den menschgeworden God, en alle twijfels aan de waarheid der christelijke mijsteriën verdwijnen van zelfs. Zij kunnen nog zoo donkeren onbegrijpelijk voor uw versland wezen, voor nw hart zijn ze helder en klaar. Wat ons liet geloof aan deze leeringen moeilijk.
— 2!) —
ja, schier onmogelijk rnaaki, is niet zoo zeer derzelver onbegrijpelijklicid (lioe weinig immers kennen wij van den wezenlijken aard der dingen in het algemeen!) het is veeleer ons cigènluHig, liefdeloos koud hart, wat zich niet tot het geloof aan Gods oneindige liefde weet te verheffen. O gij mcnschen-harten weest toch niet zoo ijskoud, en gelooft toeh aan de oneindige liefde Gods, aan de alle denkbeeld overtreffende liefde des menschgeworden Gods: dat is,de taal des hemels, welke door de H.\'Schrift tot ons spreekt. Geheel het Evangelie is slechts de uitbreiding van deze gulden spreuk :« Zoo lief heel\'! God de wereld gehad dat hij zijn ceniggeboren Zoon voor dezelve geleverd heeft, opdat alle die in zijnen naam gelooven het eeuwig leven mochten bekomen. »
Maar al de liefde des menscligewordeu Gods vereenigl zich in zijn Hart, als in één brandpunt zamengetrokkene stralen. Zou God niet, even als hij ons door een woord zijner almacht schiep, dooreen tweedewoord zijner almacht van den hoogen hemel af ons in de vroegere onschuld hebben kunnen herstellen? Waarom daalde hij op aarde neder? Waarom legde hij als het ware zijne
t
goclclclijkc heerlijkheid neder om zich met onze menschel ij ke ellende te bekleeden? Antwoord ; -- Hij wilde Koning onzer harten worden en door de vrijwillige lutldebetoo-ningen onzer liefde verheerlijkt worden. En het hart alleen kan harten winnen. Ja, in God, als zoodanig, kan in een eigenlijken zin, geen hart gedacht worden. God wilde derhalve mensch worden, om ons een wezenlijk Hart tc vertoonen en in dat Hart alle schoonheid en liefde.
Bemerk ik echter in dit liefdevolle Hart van .lesns alles, wat ik als christen gelooven moet, zoo is van eene andere zijde in mijne door dat minnend Hart opgewekte en onl-viamde wederliefde, alles begrepen, wat ik ais christen beminnen en verrichten moet.
In zoo ver deze wederliefde zich inzonderheid tot Jesus\'goddelijk Harte wendt, is zij tevens als ware liefde eene navolging van dit Hart in al deszelfs deugden. En ligt in deze navolging niet gansch de geheimenis des christelijken levens? Slechts in zoo verre ik een navolger van Jesus Christus en van zijn H. Hart ben, behaag ik aan den hcmelschen Vader, die in niets zijn welgevallen heeft dan
in zijnon Zoon en in die, welke dezen Zoon gelijkvormig zijn. Het ware doel der aandacht tot het goddelijk Hart is dus niets anders dan, die ware liefde die als zoodanig haar voorwerp tevens zoekt op zijde te streven, in mij te verwekken en te doen ontvlammen, en tevens mij dezelve te doen uitoelenen. Ook het bovengemelde oogmerk, van namelijk door mijne innige liefde cene soort van schadevergoeding te geven voor den smaad Hem door het ondankbaar menschdom in zijn Sacrament van liefde aangedaan, ligt in dit doel besloten. Want cene brandende liefde tot Jesus, welke zich over de hem aangedane beleedigingen mei hem nietbedroeft, en door vernieuwden lever zoo veel mogelijk geene vergoeding tracht te geven, is ons onbegrijpelijk.
Wel is waar doelt elke christelijke godsvrucht op verwekking, oefening, verlevendigingen een ootmoedigafsmeekendeiiiefde. Maar dit aan alle godsvrucht eigen doel, is het bijzonder doel van de godsvrucht tot het H. Hart Door deze wordt hetzelve op hetge-inakkelijkste en onmiddellijk bereikt.
Zoo iets vermag mijn hart te overmces-
leren en liet (ut wederlielde te doen ontvlammen, ik heb, buiten tegenspraak, het Hart (lods wat ik mei deze aandacht verecre.
Ook in degodsdienst geldt de leenspreuk: « liarl om hart! »
En met dit bijzonder doel verschijnt ons dan ook deze aandacht, zoo als wij zeiden : ais geheel geschikt voorde tijdsbehoeften, en voor onze dagen gansch providentieel. Wordt immers niet alles aangewend om hel geloof in Christus te vernietigen en ons van zijne liefde losterukken?
Eeuige bijzondere beweegredenen, welke mij tol deze godsvrucht moeten aansporen.
Zal bet nog noodig zijn n andere hijzon-dere beweegredenen lol deze godsvrucht op-tegeven, buiten die groote en algemeene gronden welke in het boven vermelde, doel voorhanden zijn? Vindt gij in dit laatste niet alles, wat u lol die aandacht kan bewegen?
Gij verlangt misschien inderdaad nog andere en bijzondere beweeggronden? Welnu,
luister dan naar die uitdrukkelijke uitnoo-diging van uwen goddelijken Verlosser zei-ven. Heeft hij ook thans niet, gelijk eertijds toen Iiij nog zichtbaar onder ons woonde, door zijne zalige dienstmaagd ons toegeroepen ; Komt tot mij gij allen die vermoeid en beladen zijt, en bemint mijn Hart : Put aan mijn Hart rust, troost, verkwikking, kracht en sterkte voor uwe zielen!»En welke buitengewoone beloflen heeft hij in die openbaring waarmede hij zijne nederige dienstmaagd begunstigde, met deze uitnoodiging zijner liefde voor de godsdienstige vereerders van zijn Hart niet verbonden!« Hij belooft hun alle hulp welke zij in hunnen stand behoeven : vrede en eendracht in hunne huisgezinnen; verlichting en troost in arbeid en lijden; eene zekere wijkplaats in leven en sterven; rijke zegeningen over hunne ondernemingen, en voor hunne namen eene plaats in het boek des levens. » Mag en kan deze met zulke beloften verbondene toeroep des Verlossers, in u zonder weerklank blijven?
Of wel, beschouw onze tegenwoordige tijdsomstandigheden : den steeds toenemen-den afkeer van den godsdienst, de lauwheid,
— o4 —
het gebrek aan geloof, de gescliondene altaren en heiligdommen, de taliooze beleedi-gingen den Verlosser in zijn Sacrament van liefde aangedaan, den duivelschen haat waarmede gezworen vijanden liet christendom bevechten en vervolgen, den strijd tegen ai wat heilig en dierbaar is, thans op alle plekken van den aardbodem losgebroken! Zijn al die bijzondere tijdsomstandigheden ook niet even zoo vele beweegredenen tot deze aandacht? Wordt gij niet, zoo nog een vonkje ware liefde in u overblijft, op het zien van die ontelbare uwen Verlosser aangedane be-leedigingen, gedreven, hem dooreene innigere liefde en vercering van zijn Hart, voor dit alles eene soort van schadevergoeding Ie geven? Dwingt het u niet, tegenover de ontplooide vlag van den Antichrist, u bij de schare der openbare belijders en aanbidders van Jesus Christus aantesluiten? En moet gij niet, van zoo vele gevaren omringd, voor uzelven eene zekere wijkplaats zoeken?
Zelfs het denkbeeld, dat juist deze devotie tot Jesus\' goddelijk Hart bij de vijanden van Christus het meest gehaat wordt, moet voor u een bijzondere aandrift tot dezelve wezen.
Wat immers kan u als christen dierbaarder zijn, dan hetgeen door Christus\' verbitterde vijanden zoo doodelijk gehaat wordt?
En wat ii ten laatste voor deze devotie nog gansch bijzonder moet innemen, is, dat dezelve zoo aantrekkelijk, zoo zoet is, en zoo licht met andere kan verbonden worden. Kan er voor u wel iets aantrekkelijker, zoeter zijn, dan op het Hart van uwen Jesus te rusten, cn u met dit zoo schoone Hart te onderhouden? En verbindt zich deze devotie nietgansch natuurlijk met elke andere welke den naam van christelijke devotie verdient? De devotie tot het allerh. Sacrament, tot de H. Mis, de devotie tot de broederschap der goede dood, de devotie tot het H. Kruis, tot de vijf heilige wonden; zelfs de devotie tot bet II. Hart van Maria, of tot de Moeder van smarten; al deze sluiten de devotie tot het allerh. Hart van Jesus bij zich in, of laten zich gemakkelijk met dezelve verbinden.
Op wat manier deze godsvrucht moei beoefend worden.
De godsvrucht tot hot IF, Hart moet ik op
— 56 —
eene wijze beoefenen welke mij de bereiking van derzelver doelwit mogelijk maakt. Dat doelwit is : aanwakkering, oefening, vermeerdering mijner liefde.
De liefde tot het goddelijk Hart wordt aangewakkerd door de betrachting van des-zelfs schoonheid, door de steeds toenemende kennis van hetzelve. Immers, wat men recht goed kent, kan men ook recht goed beminnen en navolgen. Om echter de schoonheid van dat Hart wel te leeren kennen, dient men zich niet te bepalen met ze oppervlakkig en slechts in het algemeen te beschouwen; onze betrachtende blik moet zich vestigen op el-ken schoonlieidstrek in \'l bijzonder, ten einde dan deze dan gene volmaaktheid of deugd te beschouwen; men verwijle hierbij langer of korter, naarmate tijd en omstandigheid zulks gedoogen, of gelijk eigen druk en behoefte zulks vererschen,
De liefde is, wel is waar, de polsslag welke dat allerh. Hart immer kloppende houdt. Maar toch heeft die liefde, naar het zeggen des Apostels, « eene hoogte, eene diepte, eene lengte en eene breedte;» naar den aard der toestanden openbaart zij zich in ver-
— 57 —
scliillendc manieren, door ondersclieidene volmaaktheden en deugden. Zij is oolmoe-digheid, zij is zachtaardigheid, zij is geduld, zij is menschlievendheid, zij is medelijden en barmhartigheid, zij is ijver voor Gods glorie en voor der zielen zaligheid; in een woord : zij is alles. In mijne betrachtingen op dat goddelijk Hart vertoonen zich al die deugden, de eene na de andere, in derzelver volmaakte schoonheid, en komen zich, als even zoo vele toonbeelden ter navolging, vóór mij plaatsen.
Elk tooneel van Jesus\' leven geeft aanleiding tot de betrachting van de schoonheden zijns Harten en van deszell\'s menigvuldige volkomenheden en deugden. Ik kan dengod-delijken Verlosser aanzien en betrachten waar ik wil : het zij, besloten in den maagdelijken schoot zijner Moeder, of in de krib op ruw stroo liggend; hetzij inde arme wooning te Nazareth de gewoone kinderplichten waarnemende, een nederig handwerk uitoefenende; of in den Tempel tusschen de leeraren zittende en hen door zijne vroegtijdige wijsheid verbazende, hetzij, op zijne tochten door Galilea elke zijner schreden door wel-
daden onderscheidende en van volkscliaren omringd, of in het midden zijner nog in zoo vele opzichten onbedrevene leerlingen; hetzij vermoeid bij Jacobs bron uitrustende en de Samaritaansclie vrouw onderwijzende, of wel in het huis van Simon het harte dier zondares bekeerende, welke zijne voeten mot hare tranen bevochtigt; — overal vertoont hij mij een hart vol ootmoed, goedheid en liefde.
Nergens evenwel straalt de schoonheid zijns Harten klaarder door, dan in zijn bittsr lijden en in het Sacrament zijner liefde, wijl hij daar uit liefde zich den dood prijs geef\', en zich hier zelfs aan mij tot spijze schenkt. Derhalve verbindt zich ook gansch bijzonderlijk de godsvrucht tot het goddelijk Hart met Jesus\' bitter lijden en het Sacrament zijner liefde, en ik zal dus, bij de oefening dezer aandacht, vooral op enkele tooneelen des lijdens of op eenige beloerende punten van het allerh. Sacrament mijne beschouwing vestigen.
Het eerste vereischte dus voor de ware oefening dezer devotie bestaat, in de beschouwing van de schoonheid des goddelijken
Harten voornamelijk doorstralende in de too-neelen van lid bitter lijden en in de leerstukken wegens het allerh. Sacrament.
Is nn, bij deze betrachting, mijn hart warm geworden, en is in mij de begeerte ontslaan, de erkende volmaaktheden of deugden van het goddelijk Hart natevolgen, zoo biedt zich dan het tweede vereiscbte aan, te weten, dat ik die in mij ontstokene liefde werkelijk uitoefene.
Ik verwek dan metterdaad een aki van liefde lol liet goddelijk Hart. Uit bel binnenste mijner ziel dank ik hem voorzijneliefde: ik geef mij, al wal ik ben en bezit, aan dal goddelijk Hart; ik verlang, slechts aan dit Hart le rusten; niets anders begeer ik dan dit Hart le beminnen, mei hetzelve gelijkvormig le worden; met droefheid en leedwezen werp ik een blik op mijne zonden en onvolmaaktheden, door welke ik zoo ver van de gelijkvormigheid mei dat goddelijk Hart ben afgeweken; ik smeek hem ootmoedig om vergiffenis voor de beleedigingen welke ik hem, vooral in zijn H. Sacrament, door lauwheid, achteloosheid, ja, misschien wel door oneerbiedigheid of godtergende hande-
— 40 —
lingen heb aangedaan; ik bid hem zelfs die beleedigingen te vergeven, hem, vooral in zijn liefdesacrament, door mijne medemen-schen aangedaan. Word ik door eenig lijden nedergedrukt, zoo giet ik mijne smart in dal goddelijk Hart over; word ik met ee-nige bekoring gekweld, zoo vlucht en verberg ik mij in dat goddelijk Hart. Al mijne vreugde, al mijne verwachtingen,\'geheel mijn levensgeluk, leg ik met betrouwen en volle overgeving neder in dat goddelijk Hart, wat door deszelfs zoetigheid alle zoetigheden der wereld overtreft en mij alle bitterheden der wereld verzoet. Zie daar dan : zelfsver-nedering en eene ootmoedige bede om vergiffenis, opoffering en vertrouwelijke ovet-geving, dank, lof, bewondering en oprechte, heilige voornemens, dat zijn de akten waardoor ik aan het heiligste en zoetste Hart van Jesus mijne hulde toebrenge en mijne liefde bewijze.
Het derde vereischte volgt dan als van zelve en bestaat in een ootmoedig gebed; want /00 dikwerf ik voor God verschijne, verschijn ik voor hem als bedelaar. Ik bid het goddelijk Hart mij uit de overvloedige schatkamer van
alle genaden, die medetedeelen welke mij in mijnen toestand bijzonder noodzakelijk zijn om de H. liefde tot het goddeliik Hart in mij te bewaren, dezelve door navolging van des-zelfs deugden in belwerk te leggen, en daarin tot bet einde toe te volharden.
O zoetste Hart van Jesus, daar ik niets anders zoek noch begeer, dan u te beminnen en u eenmaal eeuwig te bezitten, en daar ik weet dat deze liefde enkel eene gave is uwer goedheid, zoo bid ik u om dit kostbaar geschenk uwer liefde. Neem mijn arm, onaanzienlijk hart, en geef mij in de plaats een nieuw, rein hart dat met het uwe gelijkvor-vormig zij; bind mij aan u met de heebtste banden der liefde, en laat mij eerder sterven, dan dat ooit deze banden weêr zouden verbroken worden!
Dit of een dergelijk gebed leg ik voor bet goddelijk Hart neder en besluit daarmede m:.jne godsvruebtoefening.
Het is niet noodig dat die drie, tot de gepaste oefening dezer devotie, vereischte akten, altijd op elkander volgen ot\' zidi afwisselen, integendeel zal het meermalen gebeuren dat ze zich hoogst voordeel ig met elkander
vermengen. Ook ontbreekt mij soms de tijd lot de Voorgenoniene betrachting; dan zal liet voldoende zijn, ten minste den indruk dien eene vroegere overweging mij veroorzaakt lieeft, door eene korte overweging weder te verlevendigen, liet beeld van de sclioon-lieid van Jesus\' Harte mij levendig voor den geest te stollen, en met deze levendige voorstelling de bovengemelde akten te verbinden.
Overigens kan deze godsvrucht met of zonder behulp van eene zinnelijke afbeelding van liet goddelijk Hart gepleegd worden. Het ligt in den aard mijner tegelijk zinnelijke en geestelijke natuur dat zulk een beeld wat mij liet II. Hart als voor de oogen stelt, de godsvrucht bevorderen moet; gelijk het dan ook billijk is dat zulk een beeld door mij vereerd worden kan en moet, wijl, gelijk reeds gezegd is, die vereering op het verbeeldde voorwerp zelven terugslaat. De Verlosser zelf heeft immers, bij zijne verschijning aan de zalige Margaretha zulk eene lichamelijke afbeelding zijns Harten en des-zelfs vereering als iets hem zeer geval lig aanbevolen. O waarom zijn niet al de wooningen, de werk- en slaapplaatsen der cbris-
tenen meteen beeld van Jesus\' Hart versierd? Ware het soms niet genoeg cenen enkelen blik op zulk een beeld te werpen om de naderende bekoring als met eenen slag afte-\\ veren\'! Hel zou evenwel eene zeer overdreven meening zijn, voortcgcven, dat zulk een beeld tot de eebte godsvruebt tct liet !J. Hart volstrekt onontbeerlijk ware. ik kan immers aan liet goddelijk Hart ten allen tijde en op alle plaats, mijne devotie toewijden.
Bij de oefening dezer aandacht zal bet immer de hoofdzaak zijn dat ik zelf een bart tot dezelve medebrenge. Als ik deze godsvruebt wezenlijk met het hart beoefene, dan worden al de vereisebte voorwaarden als van zelve vervuld. Ja zell\'s eene enkele hartelijke verzuchting tot bet II. Hart gestuurd; een enkele akt van ware opoffering en oprechte overgeving aan hetzelve; een enkel uit den grond des harten opstijgend gebed voorliet goddelijk Hart nedergelegd, bereikt min of meer volkomen bet doel der devotie, en is tevens aan God aangenaam, en voor mij rijk in zegeningen.
OEFENINGEN
VAN GODSVRUCHT TOT HET GODDELIJK HART.
Het biddende goddelijke Hart van Jesns.
Is liet bitter lijden liet voornaamste en waarlijk gulden leerboek van alle ebristelijke wijsheid en deugd, zoo leer ik in dat boek eerst en vooral de ware bron kennen van christelijke wijsheid en deugd, le weten: het gebed gelijk het zijn moet. Want Jesus\' lijden is, gelijk gansch zijn levensloop met het heilige gebed als doorweven, en zijn goddelijk Hart is het altaar, van waar de wierook des gebeds tot zijnen goddelijken Vader orn-hoog stijgt. De li. Schrift heeft, tot onze beleering en navolging, inzonderheid drie vurige gebeden aangeteekend waarmede hij zijn lijden begint, voortzet en besluit.
1. Nadat clegoddelijkeJesus de zaal verlaten had, waar hij met zijne jongeren het laatste Avondmaal gehouden had, en zich naar den Olijfberg begevende, hun dit zoete en liefdevolle, die gewichtige en eeuwig gedenkwaardige afscheidswoorden had toegesproken, begon hij, de oogen ten hemel geslagen, aldus te bidden.« Vader, zoo spreekt hij, het uur is gekomen, verheerlijkt uwen Zoon, opdat uw Zoon u verheerlijke....— Ik heb u op aarde verheerlijkt; ik heb het werk voltrokken wat gij mij te verrichten gegeven liebt. En nu. Vader, verheerlijk mij bij n met die heerlijkheid, welke ik bezat vóór het bestaan der wereld. » Dan bidt hij in \'t bijzonder voor zijne discipelen opdat de Vader hen in zijnen naam behoude en hen voor het kwade behoede; hij bidt voor al die door hun toedoen in zijnen naam gclooven zullen; hij bidt voor de christenen uit alle eeuwen en bidt alzoo ook voor ons.
Het tweede van die in de H. Schrift voor ons opgeteekende gebeden, is dat wat hij gedurende zijnen doodstrijd tot driemaal her-haalt ; « Vader, is zulks mogelijk, dat deze kelk dan voorbijga, dat echter niet mijn wil maar de uwe geschiede! »
Ilct derde eindelijk is die uitboezeming\' op hel kruis ; « Vader vergeef hun! » « Mijn God, mijn God, waarom he))t gij mij verlaten? » « Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest ! »
Vind ik niet, als ik den inhoud dezer gebeden aandacluig beschouwe, dezelfde tegenstellingen welke wij in ganscli zijn leven aantreffen?
Want zie, bij wordt in een armen stal, tusschen dieren, geboren, en de beirscbaren des hemels bezingen zijnen lof; ais kind ligt bij in eene ellendige krib, en Koningen uit bet oosten komen bem in deze krib aanbidden. Hij brengt in de grootste afzondering-zijne kinderjaren door, en als een twaalfjarige knaap verbaast bij door zijne wijsheid de leeraren en scbriftgeleerden. Hij wordt door Joannes den Dooper gedoopt, als ware hij een zondaar, en na zijn doopsel openen zich boven hem de hemelen, en een stem laat zich liooren:«dit is mijn geliefde Zoon, in wien ik mijn welgevallen heb. » Hij is aan de gewoone niensciielijke behoeften, ran honger, dorst en slaap onderworpen, en wanneer het hem belieft, weert hij die be-
— 47 —
hoeften van zicli af, hongert slechts naar de verkondiging zijner leer, en dorst naar het heil der zielen; hij verheft zich van uit den slaap en gebiedt door liet woord zijner almacht aan stormen en woedende baren.
Wat groote, treffende tegenstellingen! En deze tegenstellingen vind ik juist ook in den zin van de boven aangehaalde drie gebeden. Het eerste, het priestergebed, is een gebed vol kalmte, majesteit en waardigheid.
lo die gebeden leven gedachten welke tegelijk hemel en aarde van derzelver grondvesten heffen. Hij kenschetst zijn nakende lijden als zijne verheerlijking; hij spreekt tegelijk van zijne en zijns Vaders verheerlijking; hij spreekt van zijne volkomene eenheid met den Vader; hij bidt voor zijne leerlingen, dat zij met hem en onder elkander zouden een zijn, opdat hun eenmaal dezelfde heerlijkheid moge ten deel vallen.
Door ditverheven priestergebed wijdt hij dus het offer in, wat hij van zin isdaartebrengen; verklaart den waren zin, het ware doel van dit offer, en beveelt het den Vader aan. Vergelijkt nu hiermede het tweede gebed wat de doodangst hem afperst. Gelijk daar als hoog
~ 48
verheven priester, niet liet volle besefvanzijne goddelijke afkomst en zijne eeuwige glorie, verscliijnt hij daarentegen hier in dien staat van vernedering waarop hel woord van den psalmist paste : « Ik ben een worm en geen mensch. » Heeft hij minder naar zijn lijden als naar zijne verheerlijking verlangd, gelijk een dapper held naar den strijd dorst, zoo ligt hij hier op het aanschijn en bidt, dat, indien het mogelijk is die lijdenskelk toch hem moge voorbijgaan.
O, welk een verschil! Maar ook, hoe velen hebben zich reeds met dat bloedige doodzweet, wat aan min verlichte en enge zielen zoo vernederend voorkomt, en met dit angstvol gebed huns Verlossers verkwikt en gelaafd! Een enkel mensch, ware zijn lijden ook nog zoo groot, zou nooit onze smarten hebben kunnen lenigen. Hij die alleen ze lenigen kan is een tot den dood toe bedroefde God.
Hij alleen, de Heer over leven en dood, die zelf den doodsangst heeft uitgestaan, die zelf als mensch gevoeld en geleden heeft, en daarom ook weet wat medelijden is, kan onzen doodsangst verlichten.
Dergelijke tegenstellingen vinden wij in de gebeden welke hij op het kruis uitspreekt. Eenmaal roept hij : « Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?» — Dit gebed is eeno iiitboezcming van den dringendslen nood waarin een mensch komen kan; van zijne volslagcne quot;verlatenheid zelfs van den kant van God, zijnen Vader, tot wiens eer hij het kruis beklommen had; dan echter hooren wij dat gebed vol kalme rust, en kinderlijke gelatenheid ; « Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest! »
ü. Het eerste dan, waartoe ik mij, door deze vurige gebeden, welke Jesus\'goddelijk Hart, vóór en gedurende zijn lijden, den Vader opdraagt, gedreven voel, is, van dat goddelijk Hart, om deze gebeden, welke hij ook voor mij sprak, van harte te danken. Ja, innige dank zij u, o biddend goddelijk Hart van Jesus!
In uw priesterlijk gebed duidt gij op uwe heerlijkheid, ook voor mij hebt gij den lie-melselicn Vader om die heerlijkheid gebeden; en geraak ik eenmaal tot die heerlijkheid, dan zal ik die enkel aan uwe verdiensten en aan dit krachtige gebed te danken hebben.
4
— 50 —
O goddelijk Hart van Jesus, vernieuw ook thans in den lieniel voor mij dat gebed, wat gij eenmaal gedurende uw lijden hebt uitgesproken, en verleen mij de genade van in uwen naam behouden, en voor het kwade behoed te blijven, êh eens de eeuwige glorie te bekomen!
En, o goddelijk Hart! hoezeer moet ik u ook nietdanken voordat tweedegebed, wat gij in uwen doodsangst voor ons bidt en waardoor gij ons al uwe schoonheid en liefde openbaart,
O onbegrijpelijke liefde en erbarming, voor mij tot zulk eene vernedering gedaald! En even zoo dank ik u, o goddelijk Hart, voor dat gebed op het kruis, toen gij voor uwe gruwzaamste vijanden, voor uwe beulen den Vader om vergeving smeektet; toen gij door de uitboezeming van het gevoel uwer verlatenheid, mij voor de verlatenheid van Gods wege behoeden wildet; toen gij, stervende, uwen geest in de handen uws Vaders bevelende, mij leerdet, hoe ik eenmaal in mijn stervensuur doen zou wat gij toen deed tl
Het tweede, waartoe ik door de gebeden van het goddelijk Hart vóór en gedurende het
lijden moet aangedreven worden, moet hierin beslaan, dat ik mij beijveren moet, het goddelijk Hart dat zijn lijden door bidden geheiligd heeft, ook hierin, naar mijn zwak vermogen natevolgen.
Ik moet van het goddelijk Hart nietsleehts in het algemeen den ijver voor het bidden leeren, maar vooral, van mijn lijden door het gebed le heiligen. Wordt aan het lijden niet in eene bijzondere beteekenis de naam van beproeving toegevoegd? Maar ik kan geene beproevingen doorstaan zonder bet gebed; en het iioofdonderscheid tusschen de christelijk lijdenden en de niet christelijk lijdenden beslaat zoo zeer niet hierin dat de eerste onverdiend, de laatste door eigene schuld lijden; want helaas! ook genen lijden zelden zonder schuld; dat onderscheid beslaat ook daarin niel, dat de eersten geduldig, de anderen ongeduldig lijden, ofliever datdc eerstenlijden zonder klagen, de anderen daarentegen klagen en morren.
Want hetgeen de menselien geduld noemen is veelal bij God geen geduld, en zoo nis mijn Verlosser mij leert, kan het kingen ook methetvolmaakste geduld samenstaau .Wan-
52 —
neer men lijdt en bidt, dat is, waarlijk bidt, dan is liet lijden altoos eene bron van verdienste, en de deugden, welke den lijdenden christen kenmerken, ontspruiten dan als van zelve. Maar lijden zonder bidden maakt ons gelijk aan dien moordenaar welke ter linker zijde hing, wij zijn namelijk met Christus aan het kruis gehecht, en toch raken wij, door het lijden zelve, steeds verder van hem af. Mocht ik derhalve van het lijdende goddelijk Hart, van deze onuitputtelijke bron van alle wijsheid en deugd, ten minste dit leeren, dal ik in mijn lijden hem navolge door mijne liefde tot het gebed; dat ik, e\\en als hij, mijn lijden beginne met het gebed, het daarmede voortzette en eindige. O, zoo wenschte een groote heilige. Kon ik toch van op eenen hoogen berg de gansche christenheid overziende dezelve met demeest indringende stem toeroepen : « Bidt, bidt, bidt, opdat gij uwe zielen moogt zalig maken! » Maar zoo roept immers het lijdendegoddelijk Hart tot alle lijdende christenen, zoo roept het immers ook mij toe. Hoe vele duizende lijdenden, brengen aan hunne ziel groote schade toe wijl zij lijden zonder bidden; volg-
den zij de stem van liet lijdende goddelijke Hart, dan zouden zij aan liet lijden zelve de heiliging en de verlossing hunner ziel tedan-ken hebben. En daar de meesten, vóór hun verscheiden, den weg van lijden en kommer door moeten worstelen, zeg mij, hoe weinige christenen zouden dan het eeuwig doel huns levens missen!
Ik behoor mij evenwel te bevlijtigen deze lijdensgebeden, ook wat derzelver inhoud betreft, natevolgen.
Ik moet dan vooreerst dat grootsche, verheven gebed van het biddende goddelijk Hart nabidden, mijn gebed met het zijne vereenigen, dikwijls en innig bidden om de verheerlijking van den eeuwigen Vader en die zijns goddelijken Zoons, om de eenheid van al de belijders van zijnen naam, om mijne eigene behoeding voor de zonde en om mijne volharding tot liet einde. O! hoe godgevallig is dat gebed om die rijke geestelijke schatten! Waarom toch bad ik tot hiertoe slechts om geringe zaken welke enkel tot mijne tijdelijke belangen behoorden? Mocht ik toch eindelijk eens beginnen te bidden gelijk het mij mijn Verlosser in zijn priesterlijk gebed
— 54 —
en in het Onze Vader geleerd heeft; dat is, moclil ik waarlijk bidden om de verheerlijking; des goddelijken Vaders, om het aangroeien en de verbreiding zijner Kerk, om de vervulling van Gods wil, om het heil mijner ziel!
En nu het tweede gebed, dat angstvol gebed van Jesus\' Harte : « Vader, is zulks mogelijk, dat die kelk voorbijga; dat echter niet mijn wil, maar de uwe geschiede! »
Hoe waardig is dat gebed niet, om ook in mijn lijden door mij nagebeden te worden! Hoe onbeduidend is mijn lijden, van wat aard ook, vergeleken met bet zijne! En hoe zeer ook deze ontzettende nood, deze smart, onmetelijk als de Oceaan, hem een bloedig angstzweet uitperst, bidt hij evenwel slechts: « Vader, is zulks mogelijk! » O heilige, be-wonderings- en aanbiddenswaardige gelatenheid van dat goddelijk Hart! Hoe kan ik immer een leerling van Jesus en een navolger van zijn Hart zijn, indien ik niet in mijn lijden, hoe drukkend bet ook zijn moge, hem nabidde : « Vader, als het mogelijk is, dat dan die kelk voorbijga! » En boe kan ik veronderstellen dat mijn gebed, met eene volle
onderwerping van mijnen wil aan dien van God, tot den Vader gericht, hem mishagen zou, als hij ook al niet dat gebed verhoorde in dien zin waarmede ik het hem heb opgedragen? Gaat ook de kelk al niet voorbij, dan zal hij mij toch een engel zenden, die mij in mijne droefenis troosten zal en mijn smartvol lijden als een aangenaam reukwerk op eene gouden schaal voor de voeten van Gods troon zal nederzetten. En eindelijk de drie laatste beden van het goddelijk Hart op het kruis.
Heb ik misschien gruwzamere, boosaardigere vijanden dan de zijne? En toch bad zijn liefdevol, tot verzoening genegen Hart: « Heer vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen! » O oneindig goed en zachtzinnig Hart mijns Verlossers! Hoe is het mogelijk uw leerling te zijn en uw vereerder, indien ik dagelijks dat gebed van het Onze Vader « Vergeef ons onze schulden, gelijk wij vergeven onze schuldenaren!»misschien slechts met de lippen, maar niet uit den grond des harten bidde; indien er ook slechts een ee-nige is, hoe vijandig hij mij ook zij, wien ik niet oprecht vergiffenis schenke. O hemelsche
— 36 •—
en verhevene leer van de liefde tolde vijanden en van de christelijke verzoening! Üer-zelver beoelening is dc ware proefsteen, de ware triorapli der liefde, en in hel goddeljjk Hart van Jesns zeiven vinden wij er hel vol-niaakste voorbeeld van.
Zijn tweede gebed op het kruis luidde : « Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten? Zijn oneindig medelijdend en met smart doorboord Hart heelt deze verlalen-heid willen gevoelen opdat ik eenmaal in mijnen doodsnood voor dezelve behoed worde; immers hebben ook al de heilige martelaren en belijders; zoo vele millioenen heilig of christelijk gestorvenen aan dit heilig gebed wegens zijne verlatenheid, in hunnen doodsnood, troost, moed en vertrouwen geput. Ik wil derhalve zoo dikwerf ik het goddelijk Hart vereere, hetzelveaan die voor mij doorgestane verlatenheid herinneren en het vurig toeroepen, dat het hem gelieve, mij, om de verdienste dezer doorgestane verlatenheid, in mijn eigenen doodsnood genadig en barmhartig bijtestaan.
Ziehier zijne laatste bede op hel kruis, de bede van zijn door den dood brekend Harte :
— 57 —
«Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest. » O oneindig zoet gebed, waarmede na een zoo oneindig bitter lijden onze goddelijke Verlosser zijn beilig leven en lijden besluit! Hoe gelukkig zijn die millioenen christenen, wien bet vergund wordt dit zoet gebed stervende uittespreken, en, ais bet ware, op zijn heiligen mond den laatster, adem uitteblazen! En als eenmaal, in mijne laatste stonde, nog een flauwe straal van ge-beugenis en bewustzijn in mij overig is, zal mijn laatste woord, en zoo mij de spraak begeeft, mijne laatste gedachte zijn : ■gt; Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest!» In geval ik echter niet in staat zou zijn dit met den mond of\' met bet harte te spreken, zoo zal ik ten minste al mijne zorg aanwenden om mij bij mijn verscheiden in eene dusdanige. zielsgesteltenis te bevinden, dat ik dat zoet gebed van mijnen Verlosser zou bidden, indien ik zulks konde, dat is - - in de gesteltenis der heilige liefde, in den staat van genade!
O goddelijk Hart van Jesus, verleen mij die kostbare genade, dat ik eenmaal biddende of in den geesl des gebeds, in de heilige liefde.
- 58 —
moge sterven! Verleen mij, o goddelijk voorbeeld van een heiligen ijver voor liet gebed, de genade, dien heiligen ijver natevolgen en daarin tot het einde toe te volharden! (I)
Jesus\' goddelijk Hart in hel allerh. Sacrament des Altaars.
Daar«Jesus wist dat zijn uur gekomen was, en daar hij de zijnen immer bemind had, zoo beminde hij ze tot het einde. » Zoo schrijft de apostel der liefde over de liefde zijns god-delijken Meesters, op wiens borst hij mocht rusten. Wat wil hij met deze woorden zeggen ; « Hij beminde ze tot het einde?» Hij wil niet alleen daarmede zeggen, dat de goddelijke Jesus zijne liefde tot de zijnen totaan het einde toe heeft voortgezet, maar ook dat hij het grootste liefdebewijs voor hen tot op het einde zijns levens bewaard heeft. En waarin bestond dat grootste bewijs züncr
(1) Na elke dezer overwegingen kan men de toe-wijdingsakte bidden, welke doorZ. H. I\'ius IX goedgekeurd en op het einde van dit boekje geplaatst is.
liefde? Zie, hoe hij op den vooravond van zijn lijden met zijne leerlingen liet Paascli-vnaal van het oude Verbond houdt, hoe hij van tafel opstaat, zich met een linnen doek omgordt, zijnen leerlingen de voeten wascht en dan het nieuwe Paaschmaal instelt, van hetwelk hij zegt : « Vurig heb ik verlangd ditPaaschmaal metute eten, vóór ik lijde! » «Hij nam dan, zegt liet Evangelie, het brood, zegende en brak hetzelve, gaf het hun en sprak : « Neemt en eet, dit is mijn lichaam. En hij nam den kelk, dankte, gaf hun den-zelven, en sprak : « Drinkt allen hiervan, want dit is mijn bloed van het nieuw verbond, wat voor velen vergoten wordt tot vergeving der zonden. En zoo dikwijls gij zulks doen zult, doet het ter mijner gedachtenis. » Erken dan in de instelling van het allerh. Sa-crament het hoogste bewijs zijner liefde. Ook gij zijt van het getal der zijnen, wrelkc hij immer bemind heeft. Wat immers had deze God der liefde niet reeds voor ons gedaan, eer hij op aarde tot ons nederdaalde? Had hij ons niet met eene eeuwige liefde bemind, ons van eeuwigheid af in zijne hand opgeteekend? Uit liefde schiep hij ons, hij
verlevendigde ons lichaam met dat heerlijk beeld zijner almaclit, met de onsterfelijke ziel, en voorzag ze van groote valbaarlieden en eigenschappen, zoo dat ze aan waarde tegen de gansche wereld opweegt. IFij ga!\' ons lot dienaren zijne engelen; zon, maan en sterren om ons (e verlichten; hij gaf ons het gebruik der vruchten en de schatten der aarde.
Toen echter de tijden vervuld waren, gaf hij zich zei ven. Hij daalde neder in dit lage aardsche verblijf en bekleedde zich met onze menschelijke natuur, waarmede hij, als niet een sluier, zijne eeuwige godheid omhulde. O wonder der eeuwige liefde ; liet woord, dat eeuwig in de heerlijkheid des Vaders was, werd vleesch; de eeuwige Zoon Gods gaf zich zeiven aan ons. En op wat wijze, niet hoe vele zelfsverloocliening gaf hij zich, tol welken graad van vernedering daalde iiij? Hij gaf zich aan ons als een tochtgenoot op onze pelgrimsreis, wel wetende, hoe hard ons de pelgrimsreis door hel leven, zonder zijn geleide, zou vallen. O goddelijke Pelgrim, die ons op deze moeilijke pelgrims-vaart zoo liefderijk de hand biedt! Hij gaf
— 61 —
zich aan ons zelfs als dienaar en slaaf. Want hij was niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen. Gedurende zijn verblijf op aarde zie ik hem dag en nacht bezig met de onwetenden te leeren, de hongerigen te spijzen, de lijdenden van hunne smarten en ziekten te genezen, en in zijne leerlingen ons allen de voeten te wasschen. En nadat hij zich zeiven in zoo vele opzichten aan ons gegeven heeft, ishij thans in begrip,zich als losprijs voor onze zonden aan den doodover-tegeven. Kan nu de liefde nog hooger klimmen? Kan men meer doen dan zijn leven den gruwzaamsten dood prijs te geven? Wat evenwel den mensch onmogelijk is, dat]hebt gij, o Jesus, met uw God-menschelijk Hart mogelijk gemaakt. Uw oneindig liefdevol ilart heeft eene liefde uitgevonden welke het verhevenste verstand van een Cherub niet had kunnen bedenken. Gij wildet niet van ons scheiden zonder dat gedenkteeken der liefde te stichten, wat alle liefdewonderen in zich vereenigt. Gij steldet als het wonder aller wonderen uwer liefde het allerh. Sacrament in. Want waarom steldet gij dat Sacrament uwer liefde in? Gij wildet, o goddelijke
— 62 —
Jesus, na de voltooiing onzer verlossing tot de heerlijkheid uws Vaders terugkeerende, toch in dit Sacrament ais de ware Emmanuel (God met ons) met gansch uw goddelijk en menschelijk wezen, met al uwe liefde en genade, bestendig bij ons blijven. Hier zouden wij u, als den ons immer nabijzijnden en t-e-genwoordigen God en Verlosser, en in u den drieëenigen God zeiven, met de innigste godsvrucht immer begroeten en vereeren, met de engelondes hemels immer loven en aanbidden kunnen; hier zouden wij in allen nood en in al de verzoekingen des levens steeds tot u onze toevlucht mogen nemen; hier wildet gij u zelvcn, gelijk eenmaal op eene bloedige wijze op het kruis, gedurig door onze handen op eene onbloedige wijze aan den hemel-schen Vader op onze altaren offeren, om ons als de eeuwige hoogepriester de verdiensten van uw kruisoffer zcli\' te bezorgen; hier eindelijk wildet gij zelf u als eene wezenlijke spijs aan ons geven, en in deze spijs wildetgij, met u zeiven, ons alles geven wat gij zijt en bezit, uwe Menschheid en uwe Godheid; gij wildet, daar gij u eenmaal met de mensche-lijke natuur vereenigd hebt, u in deze spijs
— 63 —
niet elk onzer vereenigen, en dit zoo nauw, als zich de spijs vereenigt met die er zich mede voedt; gij wildet, even als de spijs zich verandert in vleesch, op eene dergelijke manier ons in u veranderen en als het ware overnemen; niet wij zouden leven, maar gij zoudt voortaan in ons leven. O engelen des hemels die verlangt met bewondering uwe blikken in deze geheimenis der liefde te vestigen, leert mij, hoe ik dit mysterie met u bewonderen en in het stol\' aanbidden zal? O menschen! Komt nader en bewondert hier de onbegrijpelijke liefde en schoonheid uws Verlossers!
Het is waar, mijn goddelijke Jesus is overal schoon, waar ik hem ook aanschouwe. Hij is schoon in den hemel, waar hij als het eeuwige Woord en als de volkomen glans zijns Vaders met hem dezelfde goddelijke glorie deelt; hij is schoon op de aarde waar de liefde hem heeft heengetrokken om ons, verloren menschen, tot zijne hemelsche glorie te brengen. Hij is schoon in de krib, en schoon aan het kruis; schoon is hij nog, wanneer hij de hongcrigen brood geeft, en ons op den berg der zaligheden met het brood
— G4 —
zijner heilige leer spijst. Maar nergens verschijnt hij ons schooner clan hier, in het Sacrament zijner liefde. Nergens vertoont hij zich zoo vernederd als hier. Want in de krib wordt hij door de welluidende lofzangen der liemelsche heirscharen verheerlijkt; en aan het kruis hangende brengt hij de gansche natuur in beweging, maar hier zie ik hem van al zijne majesteit en heerlijkheid beroofd, ik zie hem in een tabernakel opgesloten, en zie hem zoo dikwijls door goddelooze handen aangeroerd en door goddelooze lippen genuttigd, en daarbij al deze schennissen stilzwijgend verdragende. In de krib en op het kruis verschijnt hij minstens nog in zijne eigene meiisclieliikegedaante; maar hier omhult hij niet slechts zijne Godheid, ook nog zijne Menschheid met de nietige gedaanten van brood en wijn !
En gelijk hij ons nergens meer vernederd voorkomt, zoo vertoont hij zich ook nergens liefderijker. Want is de maatstaf van zijne vernedering ook niet die van zijne liefde? In de krib en op het kruis verschijnt hij nog als een offer buiten mij; hier echter geelt hij zich aan mij als eene offerspijs en vereenigt
zich als zoodanig met mij, ten einde mij niet zijne Godiieid te vervullen en in mij als in zijn heiligdom te woonen.
Wal menscli ben ik dan toch, zoo ik mij niet door zulk eene bewonderenswaardige liefde en schoonheid geroerd en in wederliefde ontvlamd gevoele? O! Waarom kan ik niet beminnen gelijk de Seraphijnen des hemels, waarom smelt mijn gansche wezen vóór dit liefdesacrament niet weg in liefde en dankbaarheid!
2. Kan ik echter niet beminnen gelijk het behoort, waarom dan ten minste bemin ik niet zoo veel ik vermag? Want wat wil hij van mij tot vergelding der grootste liefde?
Hij wil, dat ik lol hem kome, en mij in dit Sacrament der liefde met hem vereenige. Hoe liefderijk roept hij mij lot zich :
« Komt, zegt hij, komt alle tol mij die vermoeid en overiaslzijt, en ik zal u verkwikken! en ik, zoo onzeggelijk vermoeid en overlast; ofschoon zoo zwak en gebrekkelijk, zoo wankelmoedig in mijne goede voornemens, zoo zelfzuchtigen onrein in mijne oogmerken; ofschoon doorzoo vele verzoekingen bestormd, met. onvolmaaktheden en fouten beladen, ik
— f56 -
bevlijtig mij niet, ten spoedigste dien liefdevollen roep te gehoorzamen!
Hij verlangt naar mij. « Vurig heb ik verlangd, zegt hij tot zijne leerlingen, dit Paaschmaal met u te houden, » en ik verlang niet naar hem! Hij begeert mij met he-melsch manna te voeden, en ik geef de voorkeur aan de spijs der onreinen boven dit hemel sch manna ! Hij belooft mij in dit H. Sacrament hel ware leven en de zalige onsterfelijkheid, en ik laat mij door de schrale wellusten der wereld, in de strikken des doods gevangen nemen!
Aan deze bron puiteden alle heiligen hunne heiligheid, alle martelaren hunnen moed en de verachting des doods, de belijders hunne standvastigheid, de maagden hare reinheid, de kerkleeraren hunne geleerdheid en wijsheid, en ik — ik ga niet tol deze bron!
Of indien ik er mij ook al toe begeve, doe ik dil evenwel zoo zelden, wellicht met weerzin én met een innerlijk tegenstreven!
Hoe kan ik dan zeggen, dat ik in dilal-lerh. Sacrament het met alle schoonheid schitterende Hart van Jesus bemin, zoo ik aan de toeroeping zijner liefde geen gehoor
geve, en mij aan den in dit Sacrament brandenden liefdegloed niet wil verwarmen?
0 goddelijk Hart van Jesus! Hoe smartelijk berouwf liet mij, dat ik uwen minnenden roep tot hiertoe mei zoo weinig bereidwilligheid beantwoordde! Smelt toch door uw heilig vuur het ijs mijns harten, en maak dat ik eindelijk beginne u in deze groote geheimenis uwer liefde waarlijk te beminnen!
5. Maar ik moet tot dit Sacrament der liefde niet enkel naderen en zelfs dikwijls naderen, ik moet zulks ook doen met eene zoodanige bereiding en zulke gevoelens, dat ik aan deze levensbron waarlijk het leven putte, dat ik mij met den daar aanwezigen Verlosser werkelijk door liefde vereenige.
Leert mij de Apostel niet: « Wie onwaardig dit brood eet of den kelk des Heeren drinkt, die is aan liet lichaam en bloed des Heeren plichtig. De mensch beproeve dan zich zeiven, en eete dus van dat brood en drinke aan dezen kelk. Want wie onwaardig eet en drinkt, die eet en drinkt zijn eigen vonnis, wijl hij het lichaam des Heeren niet onderscheidt! »
Ooneindigliefdcrijk Sacrament, maarook, o geduchte geheimenis!
— 68 —
Nader ik niet tot liem, zoo bekom ik ook niet het leven. Want hij heeft zelf gezegd : « Voorwaar, voorwaar ik zeg u, zoo gij het vleesch van den Zoon des menschen niet eet en zijn bloed niet drinkt, zult gij het leven in u niet hebben. »
Als ik evenwel tot hem kom, niet als een brave Simeon, die eenmaal den goddelijken Jesns zoo minzaam in zijne armen nam en aan zijn hart drukte; niet gelijk Magdalena de boetelinge, welke met de tranen van haar leedwezen zijne voeten bevochlige; niet gelijk al zijne oprechte volgelingen van het Evangelie, welke hem dienen wilden of verlangden door hemzelven geleerd, versterkt en geestelijk vertroost te worden; maar als ik tot hem nader gelijk die huichelende phari-seeuwen en schriftgeleerden,, die hem belaagden; gelijk die gruwzame beulsknechten die hem folterden, gelijk die valschc Judas met zijnen verraderlijken kus; als ik tot hem kom zonder bruiloftskleed meteen bezoedeld gewand, met eene door de zonde ontwijde en nog niet door het Sacrament der biecht gezuiverde ziel : dan ontvang ik niet alleen in deze geheimenis der liefde het leven niet.
maar ik eet alsdan mijnen dood en mijn vonnis, omdat ik het lichaam des Heeren niet onderscheide. Want ik neem dan deze heilige spijs als ware het eene gemeene, lichamelijke spijs, daar evenwel Christus dit H. Sacrament van zijn kostbaar vleesch en bloed heeft ingesteld, opdat ik mij door hetzelve op eene geestelijke wijs met hem zou vereenigen, met zijnen allerheiligsten wil, met zijn goddelijk Hart, en met zijne Godheid zelve. Door het onwaardig eten dezer spijs verijdel ik die liefderijke inzichten van mij -nen Verlosser; ik verhinder dat Christus, met lichaam en ziel, met Godheid en Mensch-heid hier aanwezig, mijne ziel binnendringe, wijl de driemaal heilige zich met eene door zonde bevlekte ziel niet vereenigen kan; ik houd hem derhalve in mij als in eene gevangenis en doe zijne ziel geweld aan.
O schrikkelijke, afschuwelijke gedachte! .lesus\' Helde zelve geweld aandoen; hem in de grootste geheimenissen zijner liefde verraden; door mijne gezindheid zijn goddelijk minnend Hart nogmaals met eenen gruwe-lijken dolksteek doorboren, en zich, zoo als de Apostel zegt, « aan zijn vleesch en bloed plichtig maken!»
— 70 —
O goddelijk Hart van Jesus, bewaar mij toch genadig voor zulk eene misdaad, voor zulken snooden, schandelijken Judaskus!
Boezem mij een recht heilig verlangen in, hetgeen mij met het geweld der liefde tot deze geheimenissen uwer liefde henentrekt; maar dan ook een zoo grooten eerbied, dat ik nimmerzoo vermetel zij, met een bevlekte, onreine ziel lot hem te naderen, of wel te naderen zonder voorbereiding, zonder ware, hartelijke aandacht, zonder bevorens lichaam en ziel ootmoedig nedergebogen te hebben!
4. Ik betreur met smarte alle onachtzaamheden, verznimenissen, oneerbiedigheden waaraan ik mij ooit in mijn leven jegens deze heilige geheimenis heb schuldig gemaakt. Ook doe ik u herstelling van eer, o goddelijk Hart, vooralle beleedigingen u in dit Sacrament der liefde door alle schepselen aangedaan. O kon ik u toch door eene innigere liefde en vereering van dit II. Sacrament voor alle de u daarin toegevoegde onteerin-gen en beleedigingen eene soort van genoegdoening geven! Neem dan minstens, o goddelijk Hart van Jesus, mijn zwakken wil en mijne oprechte belofte als eene geringe
schatting mijner huldiging aim!
Ziehier wat ik u thans beloof: dat ik voorlaan hel Sacrament uwer liefde zal in eere houden en het als mijn hoogste, schoonste en beminnenswaardigste goed met al mijne krachten zal lief hebben. Ik vernieuw de betuiging van mijn onwankelbaar geloof aan dit hoogwaardig Sacrament. In het licht van dit geloof erken ik, dat, zoo ik mij met dat Sacrament niet vereenige, ik het leven niet kan bezitten; dat het slechts aan deze levensbron is dat ik kracht kan putten voor den strijd met de bekoringen, standvastigheid in de vervulling van mijne christelijke plichten, geduld, troost en moed in de wederwaardigheden des levens en in den dood. Ik wil derhalve uwen liefdevollen roep volgen; dikwijls komen om mij met dit Sacrament van liefde te vereenigen; ik wil komen met een groot verlangen, maar ook telkens na eene zorgvuldige voorbereiding, telkens met groole godsvrucht, ootmoed en eerbied.
üit hoogwaardig Sacrament zal steeds mijne vreugde en blijdschap wezen, maar tevens ook hel voorwerp mijner innigste vereering en eerbiedvolle aanbidding. Zoo dik-
weiiik liet H. Misoffci\' bijwoonc, waarin liij zich aan den hemelsclien Vader offert; zoo dikwerfikdat Sacrament in de kerken bezoek; zoo dikwerf ik liet in feestelijken optocht door de straten en pleinen zie dragen, of het als teerspijs naar de zieken zie brengen, wil ik diep in het stof nedergebogen uit het diepste mijner ziel met den Apostel Thomas uitroepen : « O, mijn Heer en mijn God! en vereenigd met mijne broederen zeggen ; Venile, adoremus, komt en aanbidt; geloofd en gezegend zij in eeuwigheid het allerheiligste Sacrament des Altaars! »
Deze, o goddelijk Hart! is mijne plechtige belofte, welke ik thans demoedig voor u ne-derleg. Verleen mij, tol derzelver vervulling, uwe almachtige genade!
Jlct lijdende fioddetijk Hart van Je,nis.
1. « Komt en ziet of er een smart is gelijk aan mijne smart, groot als de zee is mijne smart! » In deze woorden verneemt gij de door de Propheten zoo lang vooruit aange-
kondigdegeschiedenis van lietgoddelijk Hart, zoo lang dit op aarde geklopt licclt. Want de eeuwige Zoon Gods heelt zoo zeer onze men-selielijke natuur bemind, dat liij van dezelve alles lieefl aangenomen, niet alleen wat haar voordeelig onderscheidt en veredelt, maar zelfs wat haar buigt en vernedert, alles, in één woord, behalve de zonde. Hij nam zich een menschelijk, tot het lijden geschikte lichaam, eene waarlijk menschelijke ziel en een menschelijk, gevoelvol, voor smarten vatbaar Hart. Zulk een hoogeprlester immer hadden wij noodig, die zelf kon lijden en met ons medelijden hebben, die anderszins « heilig », schaldeloos, onbevlekt, van de zondaren gescheiden en hooger dan de hemelen geworden. » (I)
Ja, in eenen nog veel hoogeren graad dan wij, was Jesus voor lijden en smarten vatbaar. Hel lichamelijk lijden is des te gevoeliger, levendiger, doordringerder. hoe zachter gevormd hot gepijnigde lichaam is, en hoe reiner en volkomener van eene andere zijde de ziel den indruk der smart ontvangt.
(1) Uebr. Vtl, iO.
— 74 —
En de ziclsmarl is des te pijnlijker, heviger, benauwender, hoe grooter en volmaakter de kennis, hoe levendiger en reiner het gevoel van het kwaad is, waardoor die smart veroorzaakt wordt.
Werp dan nu eens een blik op dat teedere, maagdelijk, wonderbaar gevormde lichaam van uwen Jesus; aanschouw zijne allertee-derste ziel? En wat de smart cn droefheid betreft welke die ziel om het kwaad der zonde gevoelt, heeft ooit eene ziel de grootheid van dit kwaad zoo klaar en volkomen gekend? Heeft ooit een hart den door de zonde beleedigden God zoo oneindig liefgehad?
2. De Apostel spreekt van eene « lengte, eene breedte, eene diepte en boogte van het mysterie onzer verlossing. (1) Is nu dit mysterie onzer verlossing ook niet het mysterie van het lijden en de smarten van dat goddelijk Hart? Betracht, o christelijke ziel, de lengte van dat lijden, van die smarten van dat goddelijk Hart: hoe lang namelijk dat lijden geduurd heelt; niet slechts drie uren, van het zesde lot het negende uur, toen uw goddelijke Jesus 041 bet kruis hing; maar hoe
(l) Ephes. lil, 18.
~ 75 —
liij, tc beginnen met den doodstrijd in den hof van Getliseraani, achttien achtereenvolgende uren zoo onuitsprekelijk veel geleden heeft. Betracht, hoe zijn lijden zelfs niet binnen deze achttien uren besloten blijft; hoe veeleer ganschzijn leven, van het oogenblik zijner ontvangenis af, steeds con voortdurend lijden, eenc aanhoudende kruisdraging was; lioc hij in die drie en dertig jaren welke hij onder ons heeft doorgebracht geen enkel uur mocht genieten vrij van lijden en zorgen! In de grootste armoede geboren, in behoeftigheid en nederigheid opgroeiende, in armoede en kommernis zijn gansche leven doori)rcngende,tcrwijlhij niets bezat waar hij zijn hoofd kon nederleggen, immer zich uitputtende met den arbeid voor ons heil, en dan nog steeds betaald worden met de zwartste ondankbaarheid, immer miskend, gelasterd, gehoond en vervolgd! O welke schrikkelijke lengte zijns lijdens!
Beschouw thans de breedte van zijn lijden; denk eens, wat hij geleden heeft in al zijne goederen, in zijne eer en zijn goeden naam, in zijn teeder, maagdelijk lichaam, in zijne vijf zinnen, in zijne vijf heilige wonden, in
— 76 —
zijne allerheiligste, doodelijk bedroeldeziel; beschouw hoe en wat hij geleden heeft van wege nienschen van allen stand, van allen rang, van alle sekse; allen hebben hem doen lijden. Joden zoo wel als heidenen, vorsten en grooten zoo wel als geringeren, vijanden, ja zelfs zijne vrienden en begunstigers, tot zijne Apostelen toe, welke hein zoo dikwijls verkeerd verstonden.
Is er dan wel eene smart gelijk aan de zijne! O heilige Wonden, o met doornen gekroond hoofd, o verscheurd Hart van mijnen God!
En dan, de diepte van zijn lijden! Zie, daar is geene plok aan gansch zijn lichaam welke niet gewond is; geen druppel troost in zijn lijdend Hart! Alle christelijke duiders, alle heilige martelaren en belijders, alle door nood en smart gedrukte zielen, alle die met hem den lijdenskelk drinken, en de merkteekenen zijner wonden in hun lichaam dragen, hebben in de betrachting van de smarten van dit goddelijk Hart troost gevonden. En om anderen te kunnen troosten, heeft hij zelf allen troost willen derven. Niemand, iioe groot zijn lijden ook wezen moge,
zal ooit kunnen zeggen : « Mijne smart is zoo groot als die van Jesus\' goddelijk Harte, en derhalve onverdragelijk! » Hij heeft dit immers reeds lang te voren door zijne Projdie-ten verklaard : « Ik zag rond, en vond niemand die mij hulp verleende; ik zocht gedurig, en er was geen mensch die mij vertroostte! »
Een lijden zoo volkomen, zoo algemeen, zoo beroofd van allen troost, is waarlijk een afgrond van pijnen, een oceaan van smarten!
En eindelijk, de hoofite zijns lijdons! Zie liij lijdt met dat Hart, wat liij voor ons heil zoo teergevoelig gemaakt heeft, ten einde al zijne smarten des te levendiger te gevoelen, alle spieren van dit Hart met de droefheid te laten doordringen, om zijn Hart door de pijn gansch te laten doorboren en zich als het ware dronken te drinken aan den beker der smarte.
O, waarlijk, gij zijt de man des lijdens; en gij, o Hart van mijn Jesus, gij zijt wezenlijk dronken van pijn en smart!
5. Gij hebt thans zijn lijden in het algemeen overwogen, werp nu een liefdeblik op Jesus in den hof van Gethsemani en belrachl
- quot;8 —
met de grootste opletteiidlieid zijn doodelijk bedroefd en met den doodsangst kampende Hart.
O, onuitsprekelijke droefheid! o, scluik-kelijke doodstrijd van mijn goddelijken Jesus! Heeft men ooit van een mensch gehoord, die zulke droefheid, zulken angst heeff kunnen doorstaan, en onder die benauwdheid water en bloed gezweet heeft!
Zoo diep wildet gij u dan vernederen, o heilig Hart van Jesus, zoo oneindig mij beminnen! Want inderdaad, wat is de oorzaak uwer onuitsprekelijke droefheid? Welke last drukt uw hart zoo neder en perst het een bloedig angstzweet uit? Het is, wel is waar, dc last mijner zonden dien gij vrijwillig hebt opgeladen om door uw lijden voor dezelve te boeten; die zonden waarvan gij, wegens uwe klare en volkomene kennis van derzei-ver afschuwelijkheid en uweoneindigeliefde van den God die er door beleedigd werd, het gewicht zoo diep gevoeldet. Maar komt uwe groote droefheid dan ook niet hier uit voort, dat gij ziet hoe ondankbaar ik ben, wijl ik, niettegenstaande gij zoo veel om mijne zonden lijdt, ik mij evenwel nog door dezelve
— 79 —
laat verstrikken? Dal ik nog een wellust kan vintien in hetgeen u dat bloedige zweet ont-perst heeft! Derhalve zijt gij niet alleen bedroefd om voor de zonde te boeten; gij zijt ook nog bedroefd om mijn ongeluk, om mijne verblinding, wijl ik de zonde, die u zoo veel smart gebaard heeft, nog beminnen kan.
O, onoverwinnelijke, oneindige liefde van mijnen God!
Beschouw daarna,\'o christen ziel, zijn aan het kruis door een lanssteek zoo gruwzaam doorboorde Hart! Hij had dus nog niet genoeg aan al die hem reeds toegebrachte wonden, waardoor hij onze wonden heelen wilde; wel waren zij op zich zeiven voldoende, ja, meer dan voldoende, maar zij waren nog niet genoeg voor zijneliefde! Deze gruwzame lanssteek moest dienen om hem zijn Hart te openen, opdat ik tot op deszelfs grond zou kunnen doordringen, en aldaar de bron van alle genaden, een veilig toevluchtsoord in al-mijne behoeften, bekoringen cn gevaren zou kunnen vinden. Deze beschouwing van de liefde zijns Harten moest levens dienen om mij in dankbare wederliefde meer cn meer te doen ontvlammen.
O, doorboord cn geopend Hart van mijn Jesus, bemachtig u toch dt)or de vlammen uwer liefde van aller menschen harten! O, mocht ik zelf ten minste eens ernstig beginnen ii oprecht lief te hebben!
4. Om des te heviger, o christen ziel, uwe liefde tot dat smartelijk doorboorde goddelijk Hart te doen ontvlammen, bedenk dat dat Hart, dit groote lijden gansch vrijwillig vooi ii heeft ondergaan. Ja, gansch vrijwillig nam mijn goddelijke Jesus, van het l.egin zijner aardsche loopbaan, alle mogelijke vernederingen aan; gansch vrijwillig boog hij onder de smarten welke dien levensloop moesten besluiten; vrijwillig brak zijn Hart in het bange doodsuur!
Hoort gij niet, hoe hij van dit leven scheidende, met luider stemme roept : « Het is volbracht! » Hoeveel ligt er niet tusschen zijn doodstrijd in Gcthsemani en dezen laat-sten kreet! Wat onuitsprekelijk lijder, vinden wij daar niet! Eerst dien doodstrijd zeiven; dan al de folteringen en kwellingen, al die snoode vernederingen, beleedigingen en mishandelingen bij Annas en Kaïphas, bij Pilatusen Herodes, en dan eindelijk weer
— 81 —
bij Pilatus; die sclirikkelijke geesclslagei), die smartelijke doornenkroning, de lastige kruisdraging, de onuitsprekelijk pijnlijke kruisiging zelve, dat doorboren van zijne lieilige handen en voeten, die onnatuurlijke uitrekking van al de lidmaten van zijn tenger lichaam, zijne tallooze wonden van het hoofd tot de voeten, het verlies van stroomen bloeds, — en dan nog, na al die pijnen, dien Iniden kreet, onmiddelijk voor zijn verscheiden! De hoofdman zelfs, dien luiden kreet hoorende, slaat op zijne borst, en bekent dat die gerechtige de ware Zoon Gods is, die niet sterft uit zwakheid, niet omdat hij moet, maar omdat hij wil. Werkt dan, beulen, al uwe woede op hem uit, zet uwe mishandelingen voort zoo lang gij wilt, rijt zijne wonden nog verder open, gij zult hem toch niet dooden indien hij, de Heer en de bron des levens, zijn leven niet nederleggen wil! En even vrijwillig als den dood, nam hij ook al de smarten aan; die smarten waren even zoo vele ollcranden, welke hij zijnen hemelschen Vader opdroeg voor rnij, tot boete voor mijne zonden, en om mij zijne oneindige liefde ganscli te doen kennen.
(i
— 82 —
Wat gevoel ik nu bij den aanblik van al die pijnen? Waarmede zal ik dezelve aan dat goddelijk Hart vergelden?
O, doorboord Hart van mijnen Jesus! Fs liet dan billijk dat, terwijl gij vrijwillig in een oceaan van droefheid nederzinkt en deze groote smart vrijwillig voor ons aanvaardt, ik daarentegen niet eenmaal de smart der boete voor mijne zonden wil aannemen, of bet lijden wat God mij toezendt geduldig verdragen? Is bet billijk dat, terwijl gij de pijn zoo bemint en beiligt, ik met afschuw voor elke pijn, voor alle lijden terugdeinze? Zal ik dan niet uit liefde tot u en om u nate-volgen, de pijn der versterving gewillig verduren en ten minste de moeielijkbeden met de beoefening der cbristelijke deugd ver-knocbt, met gelatenheid en kracht des gees-tes verdragen?
O goddelijk Hart, mocht ik toch eindelijk uit uwe wonden eenige liefde tot bet lijden, tol de smarten putten, waarmede ik uwe liefde vergelden en verheerlijken kan\'
Maak mij door uw lijden den smaak van de ijdele en zondige vreugde der wereld bitter; schep in mij ecu heilig, verheven ver-
— 83 —
langen, nil liefde tot U en ter uwer navolging ten minste eenige druppelen uituwen lijdenskelk te drinken! En daar gij met den prijs van zoo oneindiggrootesmarten mijn lichaam en ziel als uw heiligdom gekocht hebt, geel\' dan ook, dat ik mij met lichaam en ziel gansch aan uwen dienst toewijde.
Het was voor mij, goddelijke Jesus, dat in den dood u de oogen braken, dat zich uw gezicht benevelde; ach mochten dan ook mijne dartele oogen zich van de ijdelheden der wereld afwenden! Uwe ooren werden door ruwe smaad- en schimpwoorden be-leedigd; mijne ooren derhalve moeten in \'t vervolg voor het woord (lods en voor den noodkreet der armen openstaan. Uw mond is met gal en azijn bevochtigd geworden, dus zal voortaan mijn mond, die zoo dikwijls zondige en ijdele woorden gesproken heeft, niet meer spreken dan woorden tot Gods lol\' en \'snaasten stichting. Uwe teedere handen waren op het kruis uitgestrekt; mijne handen zullen zicb niet meer uitstrekken dan ter volbrenging van werken van deugd en gerechtigheid. Uwe heilige voeten waren op liet kruis met nagels vastgehecht; de mijne zullen van nu af aan het pad der godsvrucht
— 84 —
en des vredes bewandelen. Uw Hart werd door de gruwzame lans geopend; mijn liart zal ik openen voor de belijdenis mijner zonden en zal in uw Hart rust zoeken en vinden.
O heiligste Hart van mijn Jesus! Wees mij in alle bekoringen en gevaren eene veilige wijkplaats; laat mij bij u in al mijn lijden troost en verkwikking vinden en bewaar mij in uwe heilige liefde!
IV.
liet goddelijk Hart van Jesus de zonde verfoeiende.
1. Het goddelijke Hart haat alleen de zonde, waarvan zelfs de minste schaduw nooit den glans van deszelfs reinheid en heiligheid verdonkerde. « Wie uwer, zegt hij tot zijne boosaardige vijanden, zal mij van zonde overtuigen? » «En hij is,zegt de Apostel, in alles aan ons gelijk geworden, behalve door de zonde. »
Wilt gij weten, hoe groot do haat is, waarmede dit reine Hart de zonde verafschuwt, en met welk verlangen het vervuld is om ook ons met dien haat voor de zonde te bezielen.
— 85 —
beschouw dan hol schrikkelijke tooneel van zijn bitter lijden, waardoor hij, in onze plaats, voor de zonde boet.
Beschouw dien goddelijken Boetvaardige ginder, in den hof van Gethseniani, neder-gebogen, beschouw hem aan hel kruis hangende.
Wat beduidt die onuitsprekelijke droefheid, wat dat bloedige zweet wat aan zijn Hart ontpcrst wordt? Kon hij ons met minderen prijs niet afkoopen? Ware niet het geringste smartgevoel van zijn Hart voldoende geweest, om de beleedigde gerechtigheid zijns goddelijken Vaders met ons te verzoenen?
Maar zijn goddelijk Hart wilde deze diepe droefheid lijden, het wilde dat bloedige angstzweet vergieten, om mij te toonen, wat een schrikkelijk kwaad de zonde is, en in welk eene zee van droefheid ze mij moest doen verzinken; hoe oneindig schendelijk en doemenswaardig het vermaak is wat ik door de zonde genoten heb, die valsche vrede, welke mij na elke begane zonde geruststelde. En waren al die andere pijnen en kwalen, waaraan de goddelijke Lijder zich zoo vrijwillig overgeeft, tot de verlossing der we-
— 8(5 —
reld dan zoo noodzakelijk? Maar hij leed ze, om mij het hatelijke der zonde in al derzelver gedaanten en manieren oogenschouwelijk te maken, en mij, voor al die verschillende gedaanten der zonde, met alschrikte vervullen.
Zie, hij laat zich door woeste krijgslieden heen en weder slepen; hij duldt de schrik-kelijkste onteeringen, snoode verachting, lastering, geringschatting zijner ware grootheid, en zoo boet hij voor de door ons zoo gewenschte valsche eer en gewaande grootheid.
Hij vernedert zich en is gehoorzaam tot den kruisdood toe, en aldus hoet hij voor onzen hoogmoed en onze wederspannigheid.
Hij laat zich, zonder morren, zonder klagen, als een lam, wat den mond niet opent, ter slachtbank slepen, en zoo doet hij boete voor ons morren en klagen over Gods wijze beschikkingen.
Hij laat zich van zijne kleederen berooven, en boet aldus voor onze ongeregelde verkleefdheid aan aardsche bezittingen en goederen.
Hij laat zich op het kruis hechten, zich handen en voeten doorboren, zich alle lid-
— Squot; —
malen van zijn tenger lichaam uitrekken, om aldus te boeten voor onze ongeregelde vlee-schelijke lusten.
Hij lijdt een verteerenden dorst, laat zich met gal en azijn drenken, en doet alzoo boete voor onze onmatigheid in spijs en drank.
Hij sterft den bitteren kruisdood, en zoo doet hij boete voor de schuld des eeuwigen doods, welke wij door de zonde hadden op ons geladen.
O allerheiligste Hart van Jesus, met wat oneindigen afschuw van de zonde zijtgij niet vervuld, daar gij voor dezelve met zulke gruwzame smarten en bitterheden voldoet, en mij dus doende al derzelver hatelijkheid en boosheid zoo levendig voor oogen stelt!
2. Elke bladzijde der heilige Schrift predikt mij den haat-voor de zonde; de heilige. Vaders en Kerkleeraren putten zich in beelden en gelijkenissen uit, om mij derzelver hatelijkheid en heillooze gevolgen klaar voor oogen te stellen.
De zonde, zeggen zij, is gelijk aan de ver-rotting in het ooft. Want even als de verrotting aan den appel alle schoonheid, waarde, gedaante, goeden reuk en smaak beneemt,
— 88 —
zoo beneemt ile zonde aan de ziel de schoonheid haars levens, den reuk van haar goeden naam, de waardij der genade en den smaak van do goddelijke dingen en de glorie des hemels.
De zonde is gelijk aan slecht laken. Want even als een handelaar in slecht laken voor den kooper niet het ganschestuk ontwikkelt, maar liem alleen het begin daarvan laat zien, zoo vertoont de valsclie handelaar, Satan, aan den zondaar slechts het begin van het stuk laken, het vermaak, wat de zonde belooft, niet het midden, de wroeging des gewetens, noch het einde, de straffen der hel.
De zonde is een wijnhuis des duivels, waar deze den wijn der wellust voorden prijs der zielen veil heeft.
De zonde is eene speelbank, want even als de onrechtvaardige die de bank houdt, aan den speler, om hem te verlokken, eerst eene kleine winst verschaft, om hem daarna, a\'les wat hij bezit te doen verliezen, zoo doel ook de duivel. Aanvankelijk, ons tot de zende verleidende, gunt hij ons eenige schijnbare voordeelen; dan echter wint hij ons alles af — onze onsterfelijke ziel en te gelijk met deze — alles.
— 8!) —
Do zonde is als een net of een lijmstok. Want even als de visch in hel net zicli rondwentelende zicli meer en meer verwikkelt; of de vogel zich immer vaster en vaster aan het lijm hecht, zoo verwijdert zich de zondaar steeds verder van God, en wordt, hoe langer hij in de zonde vertoeft, des te sterker door Satan gekluisterd.
De zonde is als een leiband, waarbij het dier naar de slachtbank gesleept wordt. Want even als men het dier, wat men wil slachten, van den beginne af niet al te vast bindt, opdat het niet schreeuwe; zoo ook bindt de duivel den zondaar eerst niet met al te sterk toegehaalde strikken, opdat hij tot God niet roepe, maar des te zekerder ter helle gevoerd worde, (i)
Hoe treffend zijn niet die gelijkenissen, en hoe bekwaam om ons van de zonde een al-schrik te geven!
Ook de godgeleerden en de meesters van het inwendig leven beschrijven mij met klare woorden de afgrijsselijkheid der zonde; zij leeren mij dat ik door dezelve mij tegen God verzet, tegen God, hel schoonste, hoogste, (1) S. Bonaventure VuetcSahills c. II.
— 00 —
beminnenswaardigste goed; dat ik daardoor zijiicii heiligen wil wederslreef; dat ik daardoor zijne oneindige majesteit oneindig l)e-leedig; dal ik licm daardoor zijne ontelbare weldaden en genaden met den snoodsten ondank vergeld; dat ik mij daardoor van hem losruk en mij in de slavernij van den duivel begeef.
Een andermaal richten zij mijn blik, om mij van de hatelijkheid der zonde te overtuigen, op derzelver heiliooze gevolgen en op de rampen waarmede zede goddelijke gerechtigheid strafl; op die eeuwige straffen der verdoemde engelen en menschen; op het om de zonde geslotene paradijs, op den zondvloed die met weinige uitzonderingen het ganscbe menschenras verdelgt, op de vree-selijke verschrikkingen des doods, op dat heir van ziekten, lijden en kwalen, welke om der zonde wille de menschheid overvallen en deze aarde in een tranendal veranderen.
Hoe vol waarheid zijn ook niet deze leeringen, en hoe bekwaam om ons een afschrik van de zonde inteboezemen!
O God! waarom beef ik voor de zonde niet terug bij het aanschouwen van die ge-
— 91 —
ductite waarheden! Wie kan tocli zoo verblind wezen van aan de ingevingen van die verleidende slang nog hel gehoor te leenen!
Hoe schrikkelijk evenwei deze waarheden ook zijn mogen, erken ik bij derzelver licht nog niet volkomen genoeg de oneindige boosheid en de hatelijkheid der zonde. Want al zijn de straffen waardoor beperkte wezens aan Gods eeuwige gerechtigheid voldoening geven, ook nog zoo groot, nog zoo langdurig, ja zelfs eeuwig, zoo zijn ze toch, ingezien het beperkte wezen der gestraften, ook maar beperkt. Neen de boosheid en hatelijkheid der zonde erken ik eerst dan volkomen, wanneer ik ze in den spiegel van Jesus\' allerheiligste Hart beschouw. O, waarom zie ik niet meermalen in dien spiegel om alzoo beter te leeren wat de zonde is en met welken haat ik ze moet verafschuwen!
5. Zoo oneindig groot als de liefde tot God, zoo oneindig groot is ook de haat der zonde waarmede Jcsus\' goddelijk Hart vervuld is. Al wat dit Hart, van deszelfs eerste kloppingen op aarde, denkt en verricht, doelt eeniglijk op de vernietiging van de heerschappij der zonde. Hier, uit dat reine Hart
— 92 —
huns Verlossers, hebben alle heiligen hunnen doodolijken haal logen de zonde geput, benevens hunne bestendige leenspreuk en lum gebed;«o God! Laat mij eerder sterven dan dal ik ii door de minste zonde vergramme! t Plaats ikmijzclven nu voordatgoddelijkHart wat de zonde zoo zeer verfoeil; beschouw ik vooral deszelfsoneindigedroeOieiden doodsangst, door de zonde bewerkt; zie ik hetzelve om der zonde wille met een lanssteek doorboord, — en werp ik dan een blik op mijne eigene verloopen levensdagen, welk eene schaamte moet ik dan niet ondervinden. Want wie zal de menigte mijner zonden en misdaden tellen waardoor ik, van mijne kindsche dagen af, mijn (Jod beleedigd heb! Jesus\' Harte zoo vol afschuw van de zonde, en ik, voor dezelve zoo onverschillig! liet Hart van Jesus om vreemde zonden in eene zee van droefheid gedompeld; en ik aan de zonde zoo geheclit, zoo smachtend naar de verboden wellust! Jesus\' liarte oui mijne zonden op het kruis met eene lans doorsloken; terwijl ik door mijne verkleefdheid aan de zonde dien gruwbaren lanssteek immer vernieuwe! O wie zal mij tranen gelijk die
van Petrus of van Magtlalena geven, om dag en nacht mijne zonden le beweeiien!
O goddelijk Hart, niet schaamte ganseh overdekt, kom ik thans tot u. Ik bid n, bij uwe oneindige barmharligheid, verwerp mij toch niet van vóór uw aanschijn! Zie medelijdend op mij neder, geef mij een waarlijk vermorzeld Hart, opdat ik met een oprecht berouw mijne zonden beweene; verleen mij ten minste iets van dien afschuw welken gij van de zonde gevoelt. Zuiver mijn hart van al die vlekken, welke de gelijkenis, die het met u hebben moet, zoo ellendig misvormd hebben; roei uit hetzelve elke vezel waarmede het aan de zonde vastgehecht mocht zijn. Dat die bitterheid, waardoor gij voor de zonde geboet hebt, mij voortaan allen smaak in die valsche vermaken en zoetigheden verhittere, welke zoo zeer de ziel vergiftigen. Zoo dikwerf de zonde mij in eene verleidende gestalte mocht naderen of de bekoring mij verlokken, richt dan terstond mijne blikken naar dat bloedige zweet wat de zonde u ontperst heeft, naar dien gruwe-lijken lanssteek waarmede ze u gewond heeft.
— 94 —
O goddelijk Hart, ik bid u om vergiffenis en barmhartigheid; om vergiffenis wegens mijne begane zonden : om barmhartigheid en genade, ten einde mij voor de toekomst tegen de zonden te behoeden. Ik smeek n om deze bijzondere genade, o allerheiligste Hart, van mij eerder te doen sterven dan toetelaten dat ik ii nog door eenige zware zonde belee-dige!
V.
Hel goddelijk Hart van Jesus,
zetel en toonbeeld aller deugden.
1. Hoe heerlijk versierd kwam eenmaal het hart van den eersten mensch uit de handen des al machtigen en algoeden Scheppers!
Stralende door het licht der goddelijke genade, was dat hart zelf eene afspiegeling, een glans van de reinheid en schoonheid Gods. Geene ongeregelde bewegingen stoorden alsdan deszells vrede; het werd slechts bewogen door eene kinderlijke liefde tot God.
Maar toen kwam de zonde, en al dien glans, ;tl die schoonheid werd op eenmaal verdonkerd. Het menschenharl verloor met den
— 03 —
vrede Gods tevens ook den vrede met zich zelven. Dat hart, eenmaal de zetel eener zoo sclioone orde, werd thans door kwellende onrust, door ongeregelde drillen en begeerten heen en wéér geslingerd. Het werd eene tuimelplaats van hatelijke begeerlijkheden en hartslochten, die zich onderling verscheurden, en waardoor het hart zelf werd vaneen gereten. De hoogmoed, de nijd, de wangunst, de toorn, de vleeschelijke begeerlijkheid; al deze verfoeielijke driften trokken het hart binnen, en sleepten een heir van kwalen met zich mede.
Wie zal thans aan het arme mensclienhart den verloren vrede, de verlorene schoonheid wedergeven? Hij alleen, van wien de goddelijke Vader zegt: « Deze is mijn welbeminde Zoon, in wien ik mijn welgevallen heb; » en van wien geschreven staat, dathij«deschoon-sto der menschenkinderen is.»
Deze nieuwe mensch en menschgeworden Gods Zoon heeft waarlijk een schoon, een oneindig schoon Hart, wat de schoonheid van het eerste mensclienhart verre overtreft. Dat Hart van eene oneindige schoonheid is een voorbeeld voor allen, die maar schoon
— 0(5 —
en den Vader welgevallig- zijn, in zoo verre zij dc trekken zijner schoonheid in zich ver-loonen.
2. Aanschouw, hoe dat Hart van Jesus eeniglijk bewogen wordt door de zuiverste liefde tot God, zijnen heraelschen Vader. Iedere polsslag van dat hart klopt enkel voor de volbrenging van Gods heiligen wil. Deze volbrenging van het goddelijk welbehagen is deszells spijs en drank. Het is enkel vervuld met het verlangen naar de verheerlijking zijns henielschen Vaders; de ijver voor de eer zijns Vaders is het reine vuur, wat dag en nacht op het altaar van dat goddelijk Harte brandt. Hoe juicht niet in heilige vreugde op de enkele herinnering van zijnen naam! Hoedikwerriierhaaltnietdell. Schrilt dat het Hart van Jesus gejubeld heeft in hetge-bed tot zijnen Vader! Was het gebed, de vertrouwelijke omgang met den Vader, niet al zijne vreugd en wellust; keerde het niet telkensvan den arbeid tot het gebed terug;ja verbond hetniet immer het gebed met den arbeid!
0, Hart van Jesus, steeds levende in ge-durigen omgang met den Vader, vlammende door het vuur der reinste liefde tot den Vader!
— 97 —
Deze reine liefde lol God, welke de ziel is van gansch het leven en streven zijns Harlen, is ook de zon, waaruit al zijne andere deugden en volmaaktlieden, als even zoo vele stralen, voortkomen. En met wat verblindende schoonheid zien wij niet alle men-sclielijke deugden in dal llarl schitteren!
Wie kan aan Jesus\' Harte denken, zonder zichdeszelfs on vergelijke] V^ooinwcd\'Kjhcid en zachtmoedigheid te binnen te brengen!
Hoe oneindig ootmoedig verschijnt ons niel dat Hart in zijne ontvangenis in Maria\'s schoot! Hoe ootmoedig in zijne geboorte in Belhleem\'s slal! Hoe ootmoedig in de nederige wooning te Nazareth gedurende zijn drie en dertig jarig verborgen leven! Hoe ootmoedig in liet verkiezen van zoo nederige leerlingen! lioe ootmoedig in zijn lijden wat slechts eene aaneenschakeling van vernederingen was! Hoe ootmoedig eindelijk in het heilige Sacrament zijner liefde!
Is het niet eene onbegrijpelijke ootmoedigheid in een God van zich zeiven vrijwillig zoo diep te vernederen, en in alles hel nederigste steeds te zoeken en te verkiezen! Be-hoeftige ouders, hel verachte Nazareth, de
7
ncdcngeslavcngedaanle.dcdiepste armoede, een smaadvollen dood!
O onbegrijpelijke vernedering van mijnen God! O oneindig ootmoedig Hart van mijn Jesus!
En deze onvergelijkelijke ootmoed gaat altoos gepaard met eene even groote. milde zachtmoedigheid, welke zicli zoo schoon vertoont zoo wel tegenover de menigvuldige gebreken en zwakheden zijner jongeren en vrienden als tegenover de boosaardige aanslagen en beleedigingen zijner vijanden!
O onoverwinnelijke zachtmoedigheid van mijn Jesus!
Wie kan aan het Hart van Jesus denken en zal zich tevens nietdeszelfs leliewittelcuisch-heid en reinheid herinneren! O, wie bemint niet deze volmaakte, deze maagdelijke reinheid ! Zie hoe uw Jesus zich de zuiverste dor maagden tot Moeder verkiest en als eene reine lelie aan haren schoot ontspruit. Zie hoe een maagdelijke Vader de beschermer zijner kindschheid is; hoe een maagdelijke leerling in het heilig Avondmaal nabij zijn Hart rust, boe in zijne omgeving en in zijn gevolg steeds maagden gevonden worden
— 99 —
O, ijverzuchtige minnaar van maagdelijke, kuische zielen! Wie kende deze maagdelijke reinheid, blank als de lelie, eer gij ze ons met woord en voorbeeld geleerd hadl!
Wie kan aan liet Hart van Jesus denken zonder een blik te werpen op deszelfs onein-dige goedheid en liefde jegens de menschen!
O liefde van mijn Jesus! Deze liefde sluit hem in den schoot zijner Moeder; de liefde legt hem in de schamele krib; de liefde kenmerkt al zijne schreden door weldaden; de liefde opent hem den mond ter verkondiging-zijner hemelsche leeringen; de liefde bezielt zijne handen in liet volbrengen van zoo menigvuldige wonderwerken; want al zijne wonderen zijn liefdewonderen; de liefde noopt bem zich dag en nacht in den arbeid voor ons heil aftematten; de liefde werpt hem in den hof van Gethsemani opzijn heilig aanschijn neder om dien doodelijken angst voor mij te lijden; de liefde hecht hem aan het kruis; de liefde hult zij ne Godheid en Mensch-heid in het Sacrament zijner liefde!
Zijne liefde openbaart zich in alle wijzen en gedaanten.
Zij is eene alomvattende liefde; want zij
omvat zelfs de meest verbitterde, de boosaardigste vijanden; zij is eene barmhartige liefde; want, gij zondaren kunt ons verbalen, boe ii die liefde gezocbt beeft, boe zij aan uwe steenen harten tranen van leedwezen beeft afgeperst, boe zij u, door berouw verzoend, aan baar hart gedrukt beeft!
Eb zegt ons eens, gij lijdenden, gij onge-lukkigen, wat al tranen van medelijden beeft die liefde niet met u vergoten! Heilige tranen van mijn Jesus! Hoe genadig opent gij voor mijne blikken dat Hart zoo vol mede-doogen en erbarming!
Zijne liefde is ganseb belangeloos en milddadig. Immers, met boe vele weldaden en goederen beeft ze ons niet begiftigd? Zijne lielde is de grootmoedige en krachtige liefde eens vaders, de zoete en teedere liefde eener moeder, de ijverzuchtige liefde eens bruidegoms, de zich zelve opofferende liefde eens vriends.
O Hart van Jesus zoo vol van goedheid en liefde! O allerschoonste Hart van mijn Verlosser!
Hoe waren niet de Apostelen van liefde dronken toen zij op den berg der Transfigu-
— 101 —
ratio den glans en de heerlijkheid van zijn aanschijn betrachteden! Maar hoe veel schooner is niet zijn Hart van wiens heerlijkheid siechts ecnige stralen op zijn aangezicht schitterden?
O, spreekt tocli niet van schoone menschen-zielen en van schoone harten! Een Hart alleen is waarachtig en oneindig schoon, en aIie andere harten zijn dan alleen maarschoon wanneer zij de schoonheid en de trekken van dat ecne Hart zoo veel mogelijk in zich afspiegelen.
Zog ons, o Heiligen des hemels, en gij vooral. Koningin der Heiligen, naar welk toonbeeld hebt gij u gevormd? In welke school hebt gij uwe deugden en volmaaktheden geleerd? Wat immers is menschelijke heiligheid? Is het niet de navolging, eene afschaduwing van de schoonheid en heiligheid van het goddelijk Hart in hetwelk de hemelsche Vader zijn oneindig welbehagen heeft?
o. O goddelijk Hart van Jesus! het ware oogmerk van de godsvrucht tot u bestaat, in uwe schoonheid te erkennen, te bewonderen en te beminnen, en uwe trekken, door
— 102 —
getrouwe navolging, in ons zeiven aftedruk-ken.
Maar gij koele, liefclelooze harten der men-schen! Gij spreekt altoos van schoonheid, en gij kent noch bemint de ecnige ware schoonheid van dat goddelijk Hart!
Versmaders der ware schoonheid, het is ii nog niet gelukt eene enkele schadaw dei-zelve in u te bezitten!
Daar, in Jesus\' Harte, is dc ware herael-sche ootmoedigheid, hier, in het uwe, de hoogmoedige opgeblazenheid; daar is de ware inwendige grootheid, hier dat streven naar valschen, ingebeelden ijdelen roem; daar is de brandende ijver voor liet heil der zielen, hier dc helsche ijver voor derzelver verleiding; daar is de zich zelve lot den dood toe opofferende liefde, hier koude zelfzucht en menschenhaat, wellicht onder het masker der liefde verborgen; daar is de rijkste milddadigheid, de liefde tot de heilige armoede, hier een onverzadelijke dorst naar tijdelijk goed. O misvormde, hatelijke harten der menschen!
Ach! Hoe weinig gelijkt ook mijn eigen hart naar het oneindig schoone Hart van Je-
— 103 —
sus! Hoe lang reeds bon ik niet in dat goddelijk Hart ter school geweest, en hoe weinig heb ik tot hier toe in die heilige school geleerd !
Waar is mijn ijver voor de eer van God, mijn hemelsciien Vader, waar mijne liefde tot het gebed? Waar is mijne ootmoedigheid, mijne bescheidenheid, mijne liefde tot het kruis, waar mijne erbarming, mijn hartelijk medelijden? Waar is mijne goedheid en Melde voor de armen, waar mijne vredelievendheid, mijne gezindheid tot verzoening? O hoe onrein, hoe onvolmaakt zijn niet al mijne deugden!
Waarom werp ik zoo zelden, en dat slechts een voorbijgaanden, oppervlakkigen, vrees-achtigen blik in dien helderen spiegel van alle schoonheid, en waarom heb ik deze schoonheid lot hier toe zoo weinig bemind?
O goddelijk Hart van Jesus! aanvaart, bid ik u, de betuiging van mijn grondig leedwezen over mijne lamvheid, over mijne gebreken en onvolmaaktheden; aanvaart de plechtige beloften mijner liefde! Maar de liefde tot u komt van u alleen; van u alleen komt ook de goedheid des harten. Schenk
mij dan een oprecht goed hart, een hart dat niets bemint dan uwe schoonheid, dan uwe deugden!
Geef dat al mijne hoop en al mijne vrees, dat mijne vreugde en droefheid, mijne liefde en haat, zicli enkel bewegen naar het richtsnoer van uwen heiligen wil. O zoete Jesus! gansch mijn hart verzucht naar uwe omhelzingen. Niets anders zoek ik dan u alleen. Al hadt gij ook aan die u beminnen geen loon toegezegd, al bestonden noch hemel noch hel, toch zou ik u beminnen om uwe onuitsprekelijke goedheid en schoonheid.
O goddelijk Hart, ik wil alleen de uwe zijn in het leven en in den dood!
VI.
De dierbare belanyen van hel goddelijk Hart van Jesus.
Het Hart van Jesus is vol ijver. Het is een Hart vol liefde; maar die liefde is eene warme, innige, gloeiende liefde. En zulk eene gloeiende I iefde is ijver. Zegt de heiligeSchrirt niet uitdrukkelijk van hem dat hij zich beijverd heeft, dat de ijver hem verteert?
Waarom ijvert dan zijn heilig Hart?Wclke zijn de dierbare aangelegenheden en belangen van dat Hart? Kan ik met waarheid zeggen dat ik dat heilig Hart bemin, als ik onverschillig ben voor de belangen om dewelke het ijvert? Bevlijtigt zich niet veeleer mijne liefde tot dat Hart in deszelfs heilige belangen tot de mijne te maken, zoodat ik voor dezelve ijvere, arbeide, bidde? De heilige Schrift zegt van hem door den Propheet: « De ijver voor uw huis heelt mij verslonden. » Maar welk is dat huis zijns Vaders? Welke zijn de bijzondere aangelegenheden in dat huis zijns Vaders besloten?
Een openbaar belang van zijn goddelijk Hart ligt in de bewarimj, de verbreiding, de verdediging der waarheid.
Hij had de waarheid van uit den hemel gebracht; voor de waarheid alleen leefde en arbeidde hij op aarde; voor de waarheid besteeg hij het kruis. Vraagt hij niet in dat gebed wat hij als Opperpriester tot God zijnen Vader richt: « Vader, heilig hen in de waarheid; uw woord is waarheid. » Heeft hij aan zijne Kerk, dien grondslagen steunpilaar der waarheid, niet de behoudenis en de verbrei-
— 106 —
ding der waarheid als haar eersten plicht opgelegd? Heeft hij voor die waarheid niet duizende getuigen en belijders verwekt, die voor dezelve hun bloed en alles prijs gegeven hebben? Kan ik derhalve zeggen, dat ik Jesus\' goddelijk Harte lief heb, als ik zelfs geen hart voor de waarheid heb? Ach, hoe algemeen zie ik niet die waarheid, door Jesus\' goddelijk lïart zoo bemind, voor welke het zich zeiven heeft opgeofferd, door de wereld gehaat, In goddelooze schriften en redevoeringen bestreden, gelasterd, vervolgd? Komt al het trachten en streven der godde-loozen niet hierop uit, om de christelijke waarheid uit de wereld te verdrijven? «Weg! zoo luidt hun oorlogskreet; weg met de christelijke waarheid uit de maatschappij? Weg met haar uit de wetgevingen, uit de gemeenten, uit de scholen, uit de huisgezinnen! »
En welke houding heb ik opzichtens de door de goddeloozen zoo gehaatte en vervolgde christelijke waarheid aangenomen?
Heb ik mij zeiven, en die mij zijn toevertrouwd, met de leeringen van het heilig ka-tholiek geloof genoegzaam bekend gemaakt?
Heb ik vrijmoedig en onverschrokken, met
woord cn daad, de leeringen van dit gelooi openlijk beleden?
Heb ik de verdedigers der christelijke waarheid, en de ter verbreiding der katholieke leering gestichte genootschappen, in hunne werkingen krachtdadig ondersteund?
Een tweede openlijk belang van het goddelijk Hart van Jesus is; de vereeniging van alle christen geloovigen in de eenheid van hetzelfde geloof en in de gemeenschap van eene en dezelfde Kerk.
In het bovengemelde gebed heelt Jesus immers voor die eenheid van al de belijders zijns naams gebeden. « Vader, zegt hij, geel\' dat allen, die in mij gelooven, een zijn gelijk gij en ik een zijn! » En heelt hij ook niet deze eenheid uitdrukkelijk als een kenmerk der goddelijkheid aan zijnen godsdienst gegeven? «Opdat allen één zijn, zegt hij verder,\' gelijk gij, Vader! in mij zijt en ik in u ben. Dat ook zij in ons één zijn, opdat de wereld geloove dat gij mij gezonden hebt!»
Ileefi hi j niet, Ier bewaring dezer eenheid, aan zijne Kerk een zichtbaar opperhoofd gegeven? Verklaart hij niet zeil\' dat do dierbaarste aangelegenheid zijns Harten hierin
ligt dat er« een Herder en ééne kudde zij ? »
Kan ik derhalve in waarheid beweren een beminnaar van liet goddelijk Hart. te zijn, ais mij de scheuring, die in de christenheid plaats grijpt, niet ter harte gaat, als ik tot heeling dezer scheuring, tot den terugkeer der afgewekenen, ten minste door een ijverig gebed niet medewerke?
Eene derde grootc aangelegenheid van Jesus\'goddelijk Hart is mijneen mijner me-demenschen heiliging.
« Vader, zegt hij nog in dat verheven priesterlijke gebed, heilig hen in de waarheid! » De waarheid heeft dus geen ander doel dan mijne heiligmaking. De waarheid moet niet alleen door het verstand erkend, maar ook met het hart bemind worden; de waarheid moet als koningin in mijn hart troonen, zij moet al mijn doen en laten richten en regeeren. Ik moet, door de heilaanbrengende waarheid aan de duisternissen ontrukt, een kind des lichts worden, en als een kind des lichts wandelen.
Waar echter zijn mijne gevoelens en daden des lichts, waardoor ik mijne eigene ziel geheiligd, mijne medemenschen gesticht en
— 109 —
den hemelsclien Vader verheerlijkt heb? Waar zijn de goede werken, welke ik mag verhopen, dat mij eenmaal in de eeuwigheid zullen volgen en mij daar als goede vrienden eene goede opname zullen bezorgen? Waar zijn de armen, die ik ooit spijsde en kleedde, de hulpcloozen welke ik liefderijk bijstond, de weduwen en weezen wier zorg ik mij heb aangetrokken; waar de christelijke door de Kerk goedgekeurde vereenigingen en broederschappen waaraan ik heb deel genomen1? Waar zijn mijne verstervingen, de dage-lijksche navorschingen mijns gewetens; waar zijn de waardige heilige communiën, waaruit ik de tot mijne heiliging zoo noodige genaden moest putten? Waar zijn de door mij godvruchtig bijgewoonde missen, waar de plichtmatige heiliging der zondagen en ge-bodene feesten, waar de ijver voor de heiliging mijner medemenschen, diergene vooral welke aan mijne zorg bevolen zijn?
O, hoe heeft de goddelijke Jesus mijne ziel niet gezocht, aan hel kruis naar dezelve niet gesmacht en ze met zijne uitgestrekte armen niet in liefde omhelsd? En ik daarentegen ben voor mijne ziel zoo onverschillig!
— no —
Ik bemoei mij met mijne ziel zoo weinig; door mijne lauwheid en geestestraagheid stel ik mij voortdurend in gevaar mijne ziel voor eeuwig te verliezen!
Goddelijke Jesus! ware ijveraar voor de zielen der menschen, geef mij toch een oprecht verlangen, voortaan met meer ijver aan het. heil mijner ziel te arbeiden 1
Een vierde openbaar belang van Jcsus\' goddelijk Hart is : de heiliging van (jansch de maatschappij, en inzonderheid van der-zelver grondvesten en steun.
De grondvesten der christelijke maatschappij zijn het christelijk huwelijk en het huisgezin.
Heeft niet de goddelijke Jesus zelf door zijne tegenwoordigheid bij de bruiloft te Kana en door het aldaar gewrochte wonder, de heiligheid van den echtelijken staat metter daad verkondigd? Heeft hij het huwelijk niet tot de waardigheid van een Sacrament verheven ?Heefl hij nietzelfzijneplichten, alslid der heilige Familie te Nazareth, met de tee-derste kinderliefde vervuld? Bevatten niet al de brieven zijner Apostelen gepaste voorschriften tot de heiliging van het huwelijk en van de familie?
— Ill —
En tracblen anderdeels de vijanden der christelijke maatscliappij liet huwelijk en de familie niet niet hunne goddeloosheid aan-testeken en, door de besmetting der grondvesten, de maatschappij zelve te besmetten? lïet is haast niet mogelijk, dal uit goede huwelijken en familien sleclile menschen, noch uit slechte huwelijken en familien goede menschen geboren worden.
O, wie zal ons weder, gelijk voorheen, eene groote menigte waarlijk goede echtge-nooten geven, wier echt niet slechts op de aarde, maar ook in den hemel gesloten zij! Wie geeft ons thans weder eene menigte goede vaders en moeders, wier hoofdzorg-bestaat, in hunne kinderen in de vrceze des Heeren en voor den hemel optcbrengen. Wie haalt die heilige familiebanden vaster toe, welkcdoorde vijanden der christelijke maatschappij zoo vaak losgcretcn worden? Wie zal aan wederspannige, ondankbare kinderen, die kinderlijke, gewillige gehoorzaamheid leeren?
(Jij alleen, o goddelijk Hart van Jesus, brengt in onze huisgezinnen den vrede en het ware geluk terug. O, vervul toch alle chris-
telijkc familiën met cene opreclite liefde voor ii en heilig de clirislelijke maatscliappij in derzelver grondvesten!
De steun der clirislelijke maatschappij is derzelver wereldlijke en geestelijke overheid.
Mochten toch alle vorsten hunne volkeren in den geest der ware wijsheid en godsvrucht regceren, gedachtig, dat ook zij eenen Heer boven zich hebben, die hen eenmaal richten zal! Mochten alle priesters, naar hun voorbeeld, den eeuwigen Iloogeprieslcr, wezenlijk het zout der aarde en het lielit der wereld zijn! Mochten zij alle, met een heiligen ijver vervuld, even als de Goede Herder, de hun toevertrouwde zielen tot dien-zelfden Goeden Herder geleiden! Mochten dan ook die geloovigen zich bereidwillig lot den Goeden Herder laten brengen, en door gebed en ijvervolle medewerking den arbeid der goede priesters gemakkelijk maken!
De vijfde groote aangelegenheid van Jcsus\' goddelijk Hart is, dat zijne Moeder, Maria, door ons feeder bemind en vereerd worde.
O, hoe vurig beminde dat Hart, terwijl het op aarde klopte, zijne heilige Moeder! Maar heeft ook ooit op aarde een hart ge-
— 113 —
klopt, wat met het zijne zoo gelijkvormig was, als liet Hart zijner lieve Jloeder?
Beschouw, hoe de goddelijke Jesus zijne dertig eerste levensjaren geheellijk besteedt in dc beoefening der kinderlijke liefde en in de vervulling der christelijke plichten. Zie, welke schoone bewijzen van teedere kinderliefde hij haar later nog geeft, als hij zijn openbaar leeraarsambt aanvaardt; zie, hoe hij op het kruis, niettegenstaande zijne bittere smarten, toch uog barer zoo liefderijk gedenkt, ze aan Joannes beveelt, en, in dc persoon van Joannes, ons allen haar tot kinderen geeft. « Ziedaar, Joannes, uwe Moeder. » Vervul bij haar mijne plaats als Zoon; eer en bemin ze, gelijk ik ze als Zoon bemind en geëerd heb! En ik geef ze tol Moeder aan alle, die in mijnen Naam gelooven!
Kon hij ons deze aangelegenheid van zijn goddelijk Hart wel duidelijker openbaren?
Eu heeft hij niet van uit den hemel de teedere liefde der menschen voor zijne Moeder en hunne vereering van haar onbevlekt Hart, met de rijkste zegeningen beloond?
Desgelijks is het ook het verlangen van
*
— Ill —
zijn Hart dat ook alle anderen, diehij bemint en eert, met eene gelijke liefde en vereering door mij bejegend worden. Wien ecliter heeft liij, onder alle mensclien, behalve zijne lieve Moeder, meerbeminddan zijn pleegvader, die met vaderlijke liefde zijne heilige kindscliheid beschermde en aan zijn goddelijk Hart mocht sterven ?
Is het mogelijk, dat ik van liefde tol het goddelijk Hart spreken durve, terwijl ikvoor Maria en Joseph, welke hem het dierbaarst zijn, geen hart hebbe? Terwijl ik ze zelf niet met de grootste teederheid lief hebbe en hunne godvruchtige vereering, vooral onder die mij zijn toevertrouwd, niet naar al mijne krachten bevordere?
En gij, lieve Heiligen, gij alle die thans met hem in den hemel regeert, zijn ook niet uwe namen in zijn goddelijk Hart gegrift, zijt gij niet alle de voorwerpen van de bijzondere liefde zijns Harten? Heeft hij niet gezegd : « Ik zal eeren die mij eeren; zij zullen aan mijne heerlijkheid deel hebben?
Welke liefde heb ik, op het voorbeeld van zijn Hart, den Heiligen des hemels tot dus verre toegedragen? Heb ik immer de voor-
beelden hunner deugden mij voor oogen ge-lioiulcn? Heb ik niet liefdevol vertrouwen mij en de mijnen in hunne hoede bevolen?
Eindelijk is er nog eene voorname aangelegenheid van het goddelijk Hart van Jesus, te weten : dal ik de zielen van het vagevuur mei mijne gebeden, goede werken en o/fers Ier Imlpekomeen der z-elver verlossing bespoedige.
Zijn diezielen niet met zijn kostbaar bloed afgekocht? Zijn zeniet, door dat goddelijk bloed gereinigd, in zijne liefde van hier gescheiden? Blijven ze voortaan niet onveranderlijk in zijne liefde en zijn ze derhalve niet voorwerpen zijner bijzondere liefde? Zal hij niet al wat ik uit liefde voor dezelve doe, rekenen als voor hem zelven gedaan? Ben ik lot hier toe met liefde en godsvrucht die arme zielen gedachtig geweest, en heb ik dus aan het verlangen van zijn goddelijk Hart voldaan?
O goddelijk Hart van Jesus, hoe schaam ik mij als ik bedenk, dat ik al die aangelegenheden welke u zoo dierbaar zijn, begrijp, en dat ik ze evenwel zoo weinig ter harte genomen heb; dat ik er zoo weinig voor geijverd, gewerkt, gebeden heb!
Met deze rouwmoedige schaamte overdekt werp ik mij diep in liet stof voor u neder en vraag u vergiffenis met al den ootmoed waarvoor mijn hart vatbaar is, voor de lauwheid en achteloosheid waarin ik tot hiertoe geleefd heb. Neem deze ootmoedige bede genadig aan en ontsteek in mij een oprechten ijver om u en uwe dierbare belangen te dienon en in dien dienst trouw te volharden.
VII.
Het goddelijk Hart van Jews, voorwerp van de bovenmatige liefde van alle Heiligen.
1. Die God kent en hem niet bemint, zegt de H. Augustinus, kent God eigenlijk niet. Dit zelfde kan men zeggen van het goddelijk Hart van Jesus. Dit Hart is de schoonheid en de beminnenswaardigheid zelve, en wat mij nog meer zou moeten aanzetten om het innig te beminnen en deszelfs liefde na te volgen, is zijn groot verlangen van mij bemind te worden. Want vraagt gij aan dat goddelijk Hart wat gij voor hetzelve doen zoudt voor al hetgeen het voor u gedaan heeft, dan antwoordt het u : « voor dat alles ver-
— Ml —
lang ik slechts, dat gij mij zomlt beminnen. Al wat ik voor u gedaan lieb, en do wijze waarop ik liet gedaan heb drukken u dit innige verlangen uit. Opdat gij mij zoudt lief hebben, zoo roept mijn goddelijke Jesus mij toe met de stem zijns Harten, en u niet dooide vrees voor mijne goddelijke majesteit en heerlijkheid zoudt laten terugschrikken, daarom legde ik mij, mijne goddelijke majesteit verbergende, als een zwak, arm, beminnelijk kind in de kribbe.
Opdat gij mij zoudt beminnen, verborg ik den glans mijner Godheid dertig jaren lang in de nederige hut te Nazareth.
Opdat gij mij zoudt beminnen opende ik mijnen mond op den Berg der Zaligheden, om aan de menschen die hemelsche woorden te verkondigen, waarvan elk, als een schicht, uw hart zou moeten doorwonden en het voor de liefde openen.
Opdat gij mij zoudt beminnen, vertoonde ik u overal slechts dit ootmoedige, dit zachtmoedige, dit medelijdende, dit doodelijk bedroefde, dit met eene lans gewonde en doorboorde Hart; ik vertoonde u dat Sacrament wat alle wonderen der liefde in zich besluit. »
— 118 —
En locli, lioewel liet goddelijk Hart van Jesns zoo oneindig schoon en beminnenswaardig is, en zoo vurig verlangt door mij bemind te worden, lieb ik het tot hiertoe zoo weinig bemind. En dat komt alleen hier bij, wijl ik zoo weinig getracht heb hetzelve te kennen; ik heb het maar zelden beschouwd, en dit nimmer met een eerbiedigen blik, met een leergierig, naar liefde smachtend hart. O goddelijk Hart van Jesus! Waarom verlang ik dan niet u te zien gelijk gij zijt, opdat ik eenmaal beginne uwe altoos oude en altoos nieuwe schoonheid recht liefte hebben!
2. Daar echter mijne onzekere en schaamachtige blik deze schoonheid in de schoonheid van het goddelijk Hart niet durft beschouwen, zoo wil ik ten minste erop bedacht zijn die schoonheid te beschouwen met de oogen van die welke ze beter gekend, en ze meer bewonderd en bemind hebben.
O, gij groote, verheven wezens, verheerlijkte Heiligen Gods, komt en verhaalt ons iets van de schoonheid van dat Hart, wiens liefde u dronken gemaakt heeft! Zegt mij, welke bevalligheden u meteen zoo onweder-staanbaar geweld aan dat Hart gekluisterd
— dl!) —
hebben. Waarom kendet gij geen ander geluk, geene andere vreugde dan op dat Hart te rusten; in dat Hart u te verschuilen, met de beschouwing van de schoonheid dezes Harten u bezig te houden? Waarom kendet gij geen andere angst, geen gevaar cn geene vrees, dan de zoete gemeenzaamheid met dat Hart te verliezen, losgescheurd te worden van deszelfs Helde?
De wereld aanziet u voor dwazen. Want gij veracht en treedt onder dc voeten, wat zij acht en bemint; cn wat zij ten uiterste vreest en haat, daarnaar ziet men u verzuchten.
De wereld bemint de eer, zij zoekt hooge onderscheidingen en plaatsen, rijkdom en glans, zinnelijke vreugden en genietingen; en al die glans en al die heerlijkheid der wereld was in uwe oogen nog minder dan slijk. De wereld ducht en haat de armoede, de verachting, de pijn en den dood. Maar gij — hoe zeer bemindet gij dc armoede, de pijn der versterving! Hoe juichtet gij te midden van uw lijden, teederlijk het kruis omhelzende! Hoe deed u dc liefde verzuchten naar den dood!
— 120 —
Waar toch, in welke school, hebt gij deze heilige dwaasheid geleerd? Waar hebl gij dien geestdrift, die kracht gaan putten, om die verhevene deugden te vertoonen, wier goede geur de wereld vervult?
O minnaars en vereerders van Jesus\' goddelijk Hart, mocht ik toch eindelijk eens beginnen dit goddelijk Hart met uweoogen te betrachten, en van u deze edele, grootmoedige, belangelooze en standvastige liefde te leeren, welke met den Apostel Paulus zeggen kan, dat « noch dood noch leven, nocli engelen, noch machten nocli krachten, noch het tegenwoordige noch het toekomende, noch sterkte, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel ons ooit van Gods liefde vermoge te scheiden! »
O lieve Heiligen Gods, verwerf mij zulk eene heilige, standvastige liefde!
5. Vindt dit goddelijk Hart duizenden van minnaars en vrienden, zoo wordt het evenwel het volmaaktst bemind door die bruid, welke, naar liet Hooglied «ganscli schoon » is; door de Moeder der schoone liefde.
O zoetste Maria! zeg mij, wat gij gevoel-det, toen gij uw goddel ij ken Jesus onder uw
— 1-21 —
allerzuiverste Hart droegt; toen gij licm in doeken wikkeldel en liem in de kribbe legdet; toen gij liem In den Tempel olieniet, en Simeon u voorzegde dat een zwaard nw Harl doorboren zou; toen gij met hem en met Joseph naar Egypte de vlucht naamt.
Beschrijf mij de droefheid welke u vervoerde, toen gij uw twaalfjarigen Jesus verloren badt, en uwe vreugde toen gij hot geluk hadt hem in den Tempel wedertevinden.
Beschrijf mij die vreugde, die zaligheid welke u overgoot gedurende al den lijd, waarop gij uwen Jesus, te Nazareth, met uw moederlijken blik bestraaldet, en hem alle dagen, alle uren, aan uw Hart mocht drukken! O, zeg mij iets, goddelijke Moeder, van dien gloed, van die vlammen eener heilige Helde welke van uit zijn Hart het uwe binnen stroomden!
En als gij hem te Kana, ter uwer liefde, en ten uwen gevalle zijn eerste wonder zaagt doen; als gij zaagt, hoe hij alom al weldoende zich voordeed, en overal miskend, gelasterd en vervolgd werd; als gij, onder zijn kruis staande, zijn Hart zaagt doorboren; als gij daar uit zijn stervenden mond die
— m —
woorden hoordet, waarmede hij u aan Joannes toevertrouwde; als gij liem op het kruis zaagt sterven en dan zijn heilig lichaam op uwen schoot liet rusten; als gij hem eindelijk glorierijk van den doode verrezen zaagt; zeg ons, o gezegende Maagd! Wat dan uw Hart voor uwen Jesus gevoelde? Was niet gansch uw Hart enkel vol van hem? Was hij niet, gedurende zijn verblijf op aarde uwe eenige liefde en vreugde? En toen hij deze wereld verlaten had, was hij dan niet uw eenig verlangen? Is het niet de smart der liefde, de zucht om hem wedertezien, die u hebben doen sterven?
O Maria, alleen van u kan ik leeren, hoe ik Jesus\' goddelijk Hart volmaakt kan beminnen!
Want zijn Hart en uw Hart waren door eene wederzijdsche, volmaakte liefde als in één Hart te zamen gesmolten; en juist daarom is uw Hart onder alle menschenharten het schoonste, omdat het het meest naar het zijne gelijkt, en het goddelijk Hart het volmaaktst bemint.
O Maria, Moeder der schoone liefde, leer ook mij de schoone liefde, maar leer ze mij niet alleenlijk, help mij ook, door uwe mach-
— i±ö —
tige voorspraak, dezelve te verkrijgen. Want aanschouw mijn zwakken wil, mijn onbestendig en wankelend Hart!
Eenmaal hebt gij, toen op de bruiloft de wijn ontbrak, tot liet Hart van uwen Zoon gesproken, en voor de gasten wijn bekomen. Zie Maria, ook mij ontbreekt de wijn, die wijn welke de harten dronken maakt! Ik ben nog zoo weinig onlbecht aan mij zeiven, nog zoo verdrietig in het vervullen mijner plichten, nog zoo ongeduldig in kruis en lijden, nog zoo vol eigen belang in den dienst van Jesus, nog zoo benepen van harte, zoo schroomvallig! Ach mij n hart smacht nog naar devoor-bijstroomende wateren van Babyion, naar de schrale vreugden der wereld —ja de wijn ontbreekt mij.
Laatdaaromden blik uwer barmhartigheid op mij rusten, en spreek voor mij tot het Harte uws Zoons; verkrijg voor mij den Wijn der heilige iiclde opdat ik, van dezen wijn dronken, naar niets meer trachte, niets meer ver-lange, dan enkel, op het Hart van mijn Jesus te rusten!
Aan dat goddelijk, beminnenswaardig Hart onder alle harten, zij lof, roem en dank in alle eeuwigheid!
A.KT VyVÏV XOEWiaigt;I]*rO
AAN HET
(loedgeleurd bij decreet van 22 April 1875, door de If. Vergadering voor de Kerkgchruiken
0 Jesus! mijn Verlosser en mijn God! Niettegenstaande de groote liefde welke gij de menschen toedraagt, voor wier zaligheid gij al uw kostbaar bloed vergoten hebt, wordt gij weinig van ben bemind; wat meer is, pij wordt grootelijks door hen beleedigd en gesmaad, vooral door de godlasteringen en de ontlieiligingen der feestdagen! Aeh! mocht ik aan uw goddelijk Harteenige voldoering schenken? Mocht ik eene zoo groote ondankbaarheid en dat gebrek aan erkentelijkheid van wege het grootste deel dier menschen,
vergoeden! Ik zou « willen kunnen toonen hoe zeer ik verlang op mijne beurt en, ten aanzien van alle mewschen, dataanbiddelijke en zoo beminnend Hart lief te hebben en aldus meer en meer uwe glorie te vermeerderen!
Ik zou van lietzelve de bekeering der zondaren willen bekomen, en de onverscliillig-heid verdrijven van zoo vele anderen, die bet geluk hebbende van aan uwe Kerk te belioo-ren, evenwel de belangen uwer glorie en uwer Kerk die uwe bruid is, niet ter harte nemen! Ik zou er insgelijks willen van bekomen, dat die katholieken welke zich, door uitwendige werken van liefdadigheid als dusdanig toonen, maar, te zeer aan hunne meeningen gehecht, weigeren van zich aan de besluiten van den H. Slocl te onderwerpen, of gevoelens koesteren strijdig met deszelfs leering, in zich zelvcn zouden kee-ren en wel overtuigd zijn, dat wie in alles naar de Kerk niet litislcrt, ook niet luistert naar God die met Haar is.
Ten einde tot deze heilige uitwerkingen le geraken, om de zegepraal en een duurzamen vrede voor uwe onbevlekte Bruid, hot wel-
— 126 —
zij n cn den voorspoed van uwen Stedehouder, op aarde te bekomen; ten einde deszelfs heilige voornemens te zieu volbracht worden; cn tevens opdat gansch dc geestelijkheid meer cn meer in heiligheid toeneme en U aangenaam zij; ook nog om zoo vele andere inzicliten, welke gij, o mijn Jesus weetniet uwen goddelijken wil gelijkvormig te zijn en ecnigerwijze dienen tot bekeering der zondaren en tol heiliging der gerechtigen, opdat wij daardoor alleen eenmaal mochten het heil onzer zielen bekomen; eindelijk omdat ik weet, o mijn Jesus, dat, wat ik doen ga, aan u allerzoetste Hart aangenaam zal zijn; nedergeworpen aan uwe voeten, in tegenwoordigheid van de allerheiligste Maagd Maria cn van gansch het hemelsch bof, erken ik plechtiglijk dat ik naar alle gronden van recht en dankbaarheid, geheel en al en eeniglijk toebehoor aan U, mijn Verlosser Jesus-Christus, eenige bron van alle goed, zoo voor mijne ziel als voor mijn lichaam; en mij vereenigende met de meening van zijne Heiligheid, wijd ik mij toe aan dat allerh. Hart, mij zeiven en al wat mij behoort; ik wil hetzelve alleen met gansch mijne ziel,
mot gansch mijn hart en met alle mijne krachten beminnen en dienen, van uwen wil den mijnen makende, en al mijne verlangens met de uwe vereenigende.
Eindelijk, als een openbaar blijk van deze toewijding, welke ik verricht, verklaar ik plechtiglijk aan U, o mijn God! dat ik, in het vervolg, ter eere van het heilig Hart, de gebodene leestdagen, volgens de regelen dei-Kerk, wil onderhouden, en zorgen dat ze onderhouden worden door die persoonen welke aan mijnen invloed of aan mijn gezag onderworpen zijn.
Vereenigende dan in uw beminnelijk Hart al deze heilige verlangens en voornemens welke uwe genade mij ingeeft, zoo gevoel ik het vertrouwen van aan hetzelve eenc genoegdoening te kunnen schenken voor zoo vele beleedigingen welke het van de ondankbare kinderen der menschen ontvangt, en van mijn geluk te vinden, en in het gemeen het geluk mijner ziel en der zielen mijner naastbestaande, in dit en in het ander leven. Amen.
VAN DE LEER DER GODSVRUCHT TOT HET 11. HART VAN JE SUS.
I. Het wezenlijk Voorwerp en de ware grond dezer Godsvrucht............ ^
II. De eerste oorsprong dezer Godsvrucht. . O
III. De Godsvrucht tot het allerh. Hart van Jesus als oen bijzonder voorwerp van onzen eerdienst...............
IV. Dc ontwikkeling dezer devolic in de laatste Ujden.................... lg
V. Oogmerk dezer Godsvrucht......... 27
VI. Eenige bijzondere beweegredenen, welke
mij tot deze Godsvrucht moeten aansporen. 52 Vil. Op wat manier deze Godsvrucht moet be-oefend worden............
OEFENINGEN VAN GODSVRUCHT TOT HET GODDELIJK HART.
I. Hot biddende goddelijk Hart van Jesus. . li
II. Jesus\' goddelijk Hart in het allerh. Sacrament des Altaars..............58
III. Het lijdende goddelijk Hart van Jesus. . . 72
Si
Dc dierbare belangen van het goddelijk Hart van Jesus.............
VII. Hetjgoddelijk Hart van Jesus, voorwerp van de bovenmatige liefde van alle Heiligen. .
IV. Het goddelijk Hart van Jesus de zonde verfoeiende............
V. Het goddelijk Hart van Jesus, zetel en toonbeeld aller deugden.. . . 9j,
-- ----tuit JU. I, ^VUUCIIJK
104 IHi