BEROEMDE ÏOONKUNSTENAAHS.
/I
DOOR
IPÉLIX; OLÉMEISTT.
Herzien door Mr. H. A. VIO TT A.
^77, A. r.
BE ROE MET E
^ Met Portretten.
h HAARLEM,
H. D. TJEENK WILLINK.
BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
Eouige jtiren geloden verscheen bij den heer A. C. Kruseman , te Haarlem, het werk Beroemde toonkunstenaars van de zestiende eeuw tot op onzen tijd door Felix Clément, voor Nederland bewerkt door Mevrouw van Westuheene. Dat werk, ofschoon in vele opzichten een welkome gave voor de beminnaars der toonkunst, heeft twee groote gebreken. Vooreerst bevat het vele biographieën van onberoemde, althans van zoodanige kunstenaars, die alleen voor den muziekgeleerde nog waarde hebben; ten tweede worden vele bijzonderheden vermeld, die alleen don franschon lezer belang inboezemen — b. v.\'op welk tijdstip de zooveelste symphonic van Beethoven voor het eerst in het Conservatoire te Parijs werd uitgevoerd; op welke wij/e Der FreiscMtz in de Grand Opéra werd gegeven, en meer andere bijzonderheden die in een Nedeiiandsche vertaling gemist kunnen worden.
De uitgevers meenden daarom het publiek geen ondionst te
VI VOÜllBElilCHT.
doen, door het quot;werk van Clément in nieuwen, gowijzigden vorm in het licht te gevon. Op hun verzoek heeft de ondcrgeteckende zich met die nieuwe bewerking belast. In deze uitgave zijn alleen de biographieën van algemeen bekende kunstenaars opgenomen, hetgeen ten gevolge heeft, dat hot werk ongeveer een derde kleiner is geworden. De alleen voor Franschen aantrekkelijke plaatsen zijn geschrapt, historische onjuistheden verbeterd, hier en daar ook onmisbare bijzonderheden aangebracht.
Moge het werkje in zijn nieuw kleed een gunstig onthaal vinden
HENliY VIOTTA.
Amstekdam, Juli 1877.
INHOUD.
YIII
MEYERBEER, met portret ... schubert, Jiiet portret..... LU beck , met portret....... HALÉVY.................. BELLINT.................. adam.................... berlioz , met portret...... m endelssohn-ba rtholdy, portret................. Chopin, met portret....... Schumann, met portret..... LISZT, met portret......... . .. 420. ... 437. ... 443. ... 455. ... 464. ... 477. met ... 487. . .. 496 ... 501 ... 500 |
quot;wagner, met portret.. verdi, met portret ... gounod............. marschner........ • • lortzing . .......... verhulst, met portret gade, met portret.. .. van eyken.......... hol, met portret..... nicolaï, met portret. Brahms, met portret. |
Eer ik over de inrichting van dit boek ga uitweiden, of in betoogen treed om het den bijval van het beschaafde publiek te verzekeren, wil ik trachten er al aanstonds het practische nut van aan te toonen voor ieder die belang stelt in muziek: kunstenaars, liefhebbers, meesters en leerlingen; voor jonge menschen vooral, in wie de zin voor het schoone begint te ontwaken, en wier geestdrift de voorlichting der ervaring behoeft, indien zij zich niet op een dwaalspoor zal laten leiden door voortbrengselen die hunne bewondering niet waardig zijn.
De muziek is ontegenzeggelijk de meest beoefende kunst, maar wier geschiedenis haren beoefenaars bijna volslagen vreemd is gebleven.
Niet slechts in groote wereldsteden, maar tot in de kleinste stadjes en dorpen zingt men koren, aria\'s uit eene opera, of romancen; men maakt er muziek in kerken en in scholen; harmoniegezelschappen en zangvereenigingen nemen gedurig toe; om niet te spreken van de militaire muziek, die sedert een twintigtal jaren sterk is vooruitgegaan. En behalve dat
1
INLEIDING.
alles, heeft de piano hare plaats ouder de meubels vau ieder beschaafd geziu.
Maar, omdat duizeud kelen en millioenen vingers muziek maken — spreekt het daarom van zelf dat verstand, gevoel en smaak overal ontwikkelen overeenkomstig den tijd eu de moeite welke men aan die uitvoeringen besteedt?
Worden al de verhevene, bevallige, diepzinnige of smaakvolle gedachten, of de verschillende toestanden der meusche-lijke ziel, welke die melodieën, die harmonieën openbaren, door hare vertolkers genoegzaam begrepen en uitgedrukt? Wy antwoorden zonder aarzelen: hoogst zelden.
Het is slechts aan zeer weinige naturen gegeven, van hunne vroegste kindsheid af het schoone als bij ingeving te voelen eu te begrijpen; er, zonder voorafgegane opleiding, de wetten van te raden, en de wereld door hunne vroege ontwikkeling te verbazen. Dat behoort tot de wonderen. En toch, wanneer die gave van den Schepper, die buitengewone aanleg niet door verstand en studie en een voorzichtig gebruik dei-traditie wordt aangekweekt, wordt zij weldra onvruchtbaar en daalt af tot het peil der middelmatigheid. Wanneer daarentegen eene goede en krachtige leiding haren dengde-lijken invloed in die natuurlijke sappen mengt, wordt daaruit het genie geboren dat meesterstukken voortbrengt. Dat wonder hebben de Italianen in den toen veertienjarigen Mozart begroet, toen zij hem il maestro d\'ingegno noemden.
Dat is evenwel de natuurlijke loop der dingen niet.
In den gewonen toestand van het leven moet de mensch zijn intellectueele leven voeden door kracht van wil en inspanning van geest, even als hij zyn dagelijksch brood verdient in het zweet zijns aanschijns. Het talent is dus eene verovering, een aangewonnen goed. Het vereischt in de eerste plaats eene voorbereidende studie der beginselen, het ach-
O
INLEIDING.
tereeuvolgend en trapsgewijze in praktijk brengen van theoretische kenuis, bekendheid met alle materieele en voelbare onderdeelen van toonaard , maat en uitvoering. Gesteld zelfs dat men in dat eerste gedeelte van muziekstudie de hoofdbegrippen van harmonie en accompagnement heeft gevat; dat men die eerste proeven zegevierend heeft doorgestaan — zal men daarmede dan een toonkunstenaar zijn, in den verheven zin van het woord? Dat denkt men, helaas! Omdat men op het eerste gezicht eene aria, een stuk pianomuziek, of een blad of wat eener partituur kan lezen, omdat men eene romance in een anderen toon kan zetten, eene behoorlijke harmonie op een thema kan maken; en vooral omdat men een onuitputtelijk repertoire van quadrilles, mazurka\'s en polka\'s bezit, gaat men in de oogen van het publiek, en in eigen oogen, voor een uitmuntenden musicus door.
Wij achten dat alles niet verwerpelijk, integendeel, wij erkennen er het nut en het voordeel van voor een beschaafd mensch; maar wij betwisten hem den titel van goed musicus, dien men hem geeft.
„Hij kan lezen, schrijven, reeknen.
Dat talent is niet gering.quot;
Doch dat zijn de eerste beginselen der toonkunst; wat hem nog ontbreekt, is volledige kenuis van muziek — de kunst zelve.
Er zijn er niet velen die met dat tweede gedeelte der muzikale studie beginnen. De menigte blijft in de voorhoven des tempels staan, en het heeft geen nood dat men elkander ooit voor de poorten van het heiligdom verdringt.
Om intusschen het aantal uitverkoren geesten te vergroo-ten, die in de schoonheden der muziek dieper willen doordrin-
3
INLEIDING.
geu, en om hun den omgang met de groote meesters der kunst gemakkelijk te maken, schreven wij dit werk.
De studiën, welke wij te zamen zullen volgen, richten zich tot het verstand, tot de hooge eigenschappen van den geest; niet tot de ijdelheid. Wanneer men de eene kunstdynastie door de andere ziet opvolgen, voelt men de individualiteit verminderen, en de verwaandheid, die ziekte van onzen tijd, verdwijnen. De muzikale horizon wordt ruimer; wij zien de verschillende vormen van de kunst nu eens elkander opvolgen, dan weder hand aan hand gaan, zich voegende naar den bijzonderen aard van een volk, naar zijne huishoudelijke, staatkundige en maatschappelijke instellingen. Er worden scholen gevormd onder den invloed van heerschende begrippen, van litterarische stroomingen en te^enstroomingen. Wie zou niet verbaasd staan over zulk
O O
een rijk répertoire van muzikale scheppingen, die zulk eene verscheidenheid van karakter aannemen!
De beschaving reist de wereld door. De sclioone kunsten, waarin zij zich het schitterendst openbaart, vormen haren lijfstoet. Het is ons dus gegund de geschiedenis der muziek te volgen, van den oorsprong der maatschappijen tot op den jongsten tijd. Doch er zijn geen muzikale overblijfselen der oudheid, zooals er steenen gedenkteekenen zijn; wij moeten ons derhalve met gissingen tevreden stellen, of althans met verspreide inlichtingen uit oude oorkonden, om ons een denkbeeld te vormen van wat de beoefening dier kunst heeft kunnen zijn in de vlakten van Sennaar, aan het hof der Farao\'s, in den tempel van Salomo, bij de godsdienstplechtigheden van Mytra en van Ormuzd. Dezelfde onzekerheid heerscht omtrent het gezang dat Terpander hooren liet om een oproer te doen bedaren dat in Lacede-monië was ontstaan; omtrent de mélopeeên der koren van
4
INLEIDING.
Sophocles en de muziek waarmede de heilige dansen begeleid werden.
Wij zijn al niet gelukkiger waar het de muziek der Romeinen betreft. Hunne bekwame fluitspelers, de doorluchtige zanger Nero zelf\', hebben ons niets nagelaten dan hunne faam. Al wat wij weteu is, dat het zingen van de psalmen van David door de overlevering werd bewaard en dat zij zoowel in de kerken van Byzantium als in die van Milaan weerklonken.
Slechts van de vijfde eeuw af zal men, dank zij de aan-teekeningen van Boëthius, mogelijk te eeniger tijd een zeker aantal oude zangstukken weder vinden. Hoe dat zij, van den dag af, waarop Karei de Groote in ons Westen den standaard der christelijke beschaving heeft geplant, kwam overal de toonkunst in eere; men kan hare ontwikkeling leeren
7 O
kennen in mijne „Hisloire génerale de la musique religieusequot;, die in 1860 in het licht kwam, en waaraan het de Académie des inscriptions el belles lettres behaagd heeft haren bijval te schenken.
Hoewel de bovengenoemde Hisloire générale de la musique religieuse loopt van den tijd der eerste beschaving der oudheid tot op den tegenwoordigen staat der gewijde muziek, heb ik toch in dat boek getracht het tijdvak tusschen de twaalfde en de veertiende eeuw in een helderder licht te stellen, en daarop de aandacht mijner lezers te vestigen, wegens het zoo sterk uitkomende lyrisme in dien tijd, van Philippus Augustus tot den Heiligen Lodewijk. Inderdaad, hymnen, altaarzangen en godsdienstige liederen vermenigvuldigden zich toen als de rozen, die bij duizend en duizendtallen ontloken langs de kruisbogen en kapiteelen der gothische kerken; kerkdrama\'s waren echte gewijde opera\'s geworden en de epische adem drong er ruim en zuiver door heen.
5
INLEIDING.
Eerst twee eeuwen later werd al dat schoons bedorven en Terdonkerd door de kluchtspeleu en mysteriën. In den laat-steu tijd der middeleeuwen, toen de westersche maatschappijen zich begonnen te vormen; terwijl men buiten de intellectueel krachtige en beschermende werking der Kerk overal slechts wanorde en geweld, oorlog en verwoesting zag, openbaarden zich de kunsten als van zelf in kerkelijke vormen, en verbonden zich aan de orde van denkbeelden die beschaving en vooruitgang vertegenwoordigden.
Na die worsteling der maatschappijen, en onder de ontwikkeling en de veiligheid van het burgerlijke leven, ziet men gestadigen vooruitgang in alle vakken van kennis en menige zegepraal van menschelijk streven. Met instandhouding van wat de inspanning van vroeger tijd merkwaardigs had voortgebracht, maakte een nieuwe vorm zich van het
D 1
verouderde los; er komt meer vrijheid eu meer afwisseling. De hymnen worden vervangen door veelstemmige motetten; de altaarzangen door de laudi spiriluali, kerstliederen en liederen in de landtaal; de kerkdrama\'s door oratoriums; de minnezangen door lyrische heldendichten, waarvan de onderwerpen uit de grieksche geschiedenis of de fabelleer ontleend waren, en eindelijk ontstaan gewijde en ongewijde opera\'s en ontwikkelen zich als om strijd.
De instrumentale muziek ging in dezelfde mate vooruit. Voorheen slechts als middel gebruikt om den zang te begeleiden , verwierf zij zich van nu af een eigen, zelfstandig bestaan.
De drie- en eensnarige speeltuigen met strijkstok werden vervangen door violen, violons d\'amour, alten, viola di gamba, basviolen; het waren de elementen van het quartet, dat weldra de grondslag der kamermuziek werd en de voor-looper was der symphonie. Deze laatste werd krachtig in
6
INLEIDING.
hare ontwikkeling geholpen door de volmaking der klavier-instrumenten.
Hoewel het instrument uit de handen des goddelijken instrumentmakers zoo volmaakt, zoo wondervol was, dat men slechts kon trachten het na te bootsen, moest toch de menschelijke stem zich buigen naar de nieuwe modulatiën welke de kunst der harmonie dagelijks uitvond. Er werden zangscholen gevormd, en uit Napels, Venetië en Rome kwamen de beste zangers van Europa.
Van dien tijd af geeft ons werk, in chronologische orde, de geschiedenis van componisten en virtuozen, die zich een glansrijken naam verwierven en het meest voor den vooruitgang in de toonkunst hebben gedaan. Ons houdende aan deu biografischen episodischen vorm, hebben wij de verschillende eigenschappen van hun genie trachten te doen uitkomen, eu wij hebben die belangrijke figuren geschetst in verband met de algemeene geschiedenis der kunst, overal waar de omstandigheden het toelieten.
Üit die chronologische bewerking volgen als van zelf vier moreele afdeelingen, die er zonderling mede strooken; de reden daarvan zal natuurlijk ter behoorlijke plaats blijken. Intusschen kunnen wij hier al aanstonds doen opmerken, dat de muziek in de eerste periode, van Palestrina tot aan Sebastiaan Bach, een scholastiek karakter behoudt; dat de groote figuren van Haydn, van Mozart en van Beethoven de tweede periode uitmaken. In de onsterfelijke werken dier meesters worden de hoofdbeginselen der ideale compositie uitgevonden, vastgesteld en ontwikkeld. Mehul en Cherubini zijn de laatste vertegenwoordigers van dien roemrijken tijdkring.
Daarna opent Rossini een nieuwen weg voor muzikale inspiratie. De vormen der melodie zijn nu tot volkomen
7
INLEIDING.
ontwikkeling gekomen, en de vrijheid in het gebruiken der genren geeft gelegenheid tot de bevalligste afwisseling en de rijkste combinatiën.
Weber en Meyerbeer openen de vierde en laatste periode, onder den invloed van het romantisme; de componisten zoeken naar het schilderachtige, naar locale kleur en naaide sterke indrukken, die eene reeds zoo ver gevorderde kunst met nieuwe effecten verrijken.
Men ziet dat de chronologische orde meer dan elke andere verdeeliug geschikt is tot een goed begrip van de geschiedenis der toonkunst. Drie en een halve eeuw lang volgt men zonder moeite hare afwisselende wederwaardigheden, haren vooruitgang en hare gedaantewisselingen.
Met de levensbeschrijving van beroemde kunstenaars geeft men de geschiedenis der kunst zelve, omdat hun leven zich bijna altijd in hunne werken openbaart.
Wenden wij, ten slotte, onzen blik op de toekomst; niet om er eene nieuwe methode te begroeten, die zich van de eeuwige wetten van het schoone wil vrijmaken, maar om er nog meer bezielde werken van te wachten, die het oordeel doet kiezen tusschen twee tegenovergestelde hellingen, waarvan de eene op ontaarding en de andere op verwarring uitloopt. Wachten wij ons voor mismoedigheid en twijfel. Laat ons den strijd aanvaarden, wel weteude dat er nooit vrede noch wapenstilstand zijn zal bij het palladium der kunst. De deuren van den tempel die haar bevat, zijn niet als die van den tempel van Janus in het oude Rome; zij blijven altijd open.
8
(ORLANDO LASSO.)
Geboreu in 1520, gestorven in 1594.
Roeland de Lattre is de vorst dier franco-belgische kunstenaars, die Europa, van het begin der vijftiende tot aan dat der zestiende eeuw, met hunne welluidende voortbrengselen verrijkten. Hunne werken zijn nog slechts onder geleerden bekend. Velen hunner zullen echter eenmaal aan de vergetelheid worden ontrukt, en wij moeten hier de namen in herinnering brengen dier oude meesters, ware baanbrekers der kunst: Willem Dufay, Ockeghem, Bassiron, Clement Jannequiu , Jean Mouton, Adriaan Petit, Arcadelt, Nicolaas Gombert, Adriaan Willaert, Cornelius Canis, Clemens non papa, Jan van Cleve, Hollander, Josquin des Prés, Phinot, Cyprien de Rore, Vaet, Claude Goudimel.
Het betaamt ons hulde te brengen aan den geleerden, warmen ijver dier kunstenaars. Dezelfde moeite, welke de •kunstenaars der middeleeuwen zich geven om alles naar het beginsel des geloofs te schikken, hebben ook die der vijftiende en der zestiende eeuwen aangewend, ten opzichte van
ROELAND BE I.ATTRE.
de harmonie. Zij liebbeu Pelion op Ossa gestapeld, als liet ware raadselen en vraagstukken opeengehoopt, om zich de voldoening en de eer te verschaffen van ze op te lossen.
Uit die reusachtige combinatiën ontstonden meesterstukken , wier macht niemand ontkennen zal, en waarvan enkele verheven zielen de grootheid zullen begrijpen. De vrienden van strenge kunst zullen er de schoonheden van waardeeren en gevoelen.
Welken naam moet men toekennen aan den grooten bel-gischen componist, die den schepter der muziek in de zestiende eeuw met Palestrina deelde V
De naam Orlando Lasso is bem ongetwijfeld van zijn verblijf in Italië bijgebleven; doch er bestaat geen reden om ons daaraan te houden. Wij verwerpen insgelijks het vermoeden dat de beroemde toonkunstenaar aanvankelijk Lassé zou geheeten , en later een latijnschen uitgang aan zijn naam gegeven zou hebben. Die bewering schijnt ons door niets gerechtvaardigd te worden. Nu blijven er nog twee andere namen over, waaruit de biograaf een keuze mag doen, omdat beiden op deugdelijke bescheiden berusten. Moeten wij hem Roeland de Lassus, of Roeland de Lattre noemen ? Beide die namen steunen op goed gezag. In die onzekerheid zullen wij den Bergschen kunstenaar den naam doen behouden, die hem het menigvuldigst door zijne landgenooten gegeven wordt, en wij zullen hem Roeland de Lattre noemen.
Wij zouden hier stof hebben tot overpeinzingen over de nietigheid van den roem. Die uitstekende mannen die, volgens eene sterke uitdrukking van Seneca, verteerd werden door ijver in litulum sepulcri, ziju, na een leven vol vruchtbare inspanning, nog niet zeker van het karige loon waarvan de wijsgeer zoo minachtend spreekt. Marmer of brons zullen te nauwernood hunne namen bewaren. Wij voegen hier nog bij, dat dezelfde onzekerheid gedurende langen tijd bestaan heeft ten opzichte van de geboorte des beroemden kunstenaars. Thans weten wij dat hij geboren werd te Bergen in Henegouwen, iu 1520. Volgens eene overlevering, waaraan al-
ió
ROELAND DE LATTRE.
gemeen gehecht wordt, gaf zijne fraaié stem, toen hij als koorknaap in de St. Nicolaaskerk zong, aanleiding dat men hem meer dan eens aan zijne ouders heett willen ontnemen.
Ferdinand de Gonzago namelijk, veldheer in dienst van Karei den Vijfde en onderkoning van Sicilië, kwam er meermalen hij de ouders van den jongen Roeland op terug, zoodat zij eindelijk besloten hun zoon aan den beschermer af te staan, die er zoo zeer op gesteld scheen hem aan zijn persoon te verbinden. De toekomstige componist bleef eerst te St. Didier bij Ferdinand de Gonzaga. Hij was omstreeks twaalf jaren oud, toen het einde van den oorlog hem vergunde met zijn beschermer naar Italië te gaan, waar hij achtereenvolgens Milaan en Sicilië bezocht. Het ontbrak Roeland de Lattre derhalve niet aan de gelegenheid om zijne muzikale opvoeding voort te zetten en te voltooien. Op zijn achttiende jaar trad hij in dienst van Constantijn Castriotto en vergezelde dezen naar Napels. Daar kwam hij ten huize van den markies De la Terza, waar hij omstreeks drie jaren bleef. De roem van den belgischen toonkunstenaar moet in dien tijd reeds gevestigd geweest ziju; want in 1541 zien wij hem met veel onderscheiding door den kardinaal aartsbisschop van Florence, te Rome, ontvangen en gedurende een half Jaar in het paleis van dien prelaat vertoeven. Nog grooter bewijs voor de achting waarin hij stond, is zijne benoeming tot kapelmeester in de kerk St. Johannes van Lateraan te Rome. Terwijl hij dien post bekleedde, gaf hij, te Venetië, bij Antonius Gardano, zijne eerste vierstemmige missen uit {Missarum quatuor vocum , li her primus. Veneliis, a/md Ah Ionium Gardanum, 1545).
Omstreeks een tijd, dien men niet met juistheid bepalen kan, maar dien men niet vóór 1548 kan stellen, nam Roeland de Lattre zijn outslag als kapelmeester; hij had de tijding ontvangen dat zijne ouders gevaarlijk ziek lagen, en wilde hen voor hun dood nog eens vaarwel zeggen. Toen hij te Bergen aankwam , had de dood zijn werk reeds volbracht ; zij, wie hij een laatst vaarwel kwam brengen, wa-
11
EOELAND DE LATTRE.
ren reeds van deze wereld gescheiden. Wijl niets hem in zijne geboorteplaats terughield, ging hij aanstonds op reis, en doorreisde Engeland en Frankrijk, met een aanzienlijken Napolitaan, tevens groot beminnaar der muziek, Jnlius-Cesar Brancaccio. Van dat tijdperk uit zijn leven, tusschen 1549 en 1554, is ons niets bekend. Waar heeft hij Brancaccio leeren kennen? Schijnt zijne ontmoeting met dien Italiaan niet aan te duiden dat hij naar Napels teruggekeerd Was? En, indien het waar is dat hij Frankrijk bezocht heeft in gezelschap van zijn aanzienlijken vriend, hoe komt het dan dat hij Parijs eerst veel later heeft gezien, namelijk in 1571, zooals blijkt uit eeue opdracht vóór een van zijne werken? Te vergeefs hebben de biografen des kunstenaars zijue o-autreu willen nagaan met de nauwkeurigheid waarmede
O O O O
een rechter van instructie de gangen eens beschuldigden volgt; hunne nasporingen hebben niet het minste licht verspreid over de wijze waarop Roeland de Lattre zijn tijd besteedde na het jaar 1549, toen hij verondersteld wordv, naar Bergen teruggegaan te zijn, tot 1554, in welk jaar wij hem te Antwerpen wedervinden.
In deze laatste stad gaf hij in 1555, bij Tilman Susato, het tweede boek zijner motetten in het licht. Het eerste was te Venetië uitgekomen in 1545. Het volgende jaar (1556), gaf Jan Laet, een andere Antwerpsche uitgever, een tweeden druk van het eerste en het tweede boek der motetten des kunstenaars uit, onder den titel: Primo e se-coudo libro de\' molelli a cinque e a sei vod movamenle pos li in luce.
Te Antwerpen ontving Roeland de Lattre de aanbiedingen des hertogs Albrecbt van Beieren. Volgens Massimo Tro-jano zou hij eerst slechts den titel van kamermuzikant gevoerd hebben, wegens zijne onbekendheid met de Duitsche taal, en zou de hertog gewacht hebben met hem den titel van kapelmeester te geven, totdat Dasser, die toenmaals kapelmeester was, zijn ontslag nam, hetgeen vier jaren na de komst van Roeland aan het hof te Munchen gebeurd
12
EOELAND DE LATTRE.
zou zijn. Wat daarvan zij, de belgische componist trad bij den Beiersclien vorst in dienst omstreeks de jaren 1556 of 1557. Zijn levensbeschrijver, Van Quickelberg, vertelt ons zeer naïef dat Roeland, »den roem willende rechtvaardigen, die hem naar Mnnchen was vooruitgegaan, er zich onderscheidde door zijne kennis, zijne geestigheid, zijné vroolijk-heid, zijne onberispelijke zeden en vooral door de schoonheid zijner compositiën.quot; Het doet er weinig toe, of Roeland de Lattre het Munchensche hof door zijne geestige zetten vermaakt hebbe; wat van meer belang is en den componist tot grooter eer strekt, is, dat hij in weinig jaren de hertogelijke kapel tot de eerste van Europa maakte, zoowel door het aantal harer kunstenaars, als door de fijne keus waarmede zij was samengesteld. Dat personeel, dat uit de bekwaamste virtuozen van dien tijd met zorg byeen was gebracht, gaf den kapelmeester gelegenheid om zijn genie den teugel te vieren. Zijne beroemdste compositiën, zooals de Maynifical en de Boelpsalmen, behooren tot het tijdvak tusschen 1557 en 15(50.
Behalve de achting en de vriendschap welke Albrecht van Beieren den kunstenaar bewees, ontving deze ook van andere Europeesche vorsten talrijke en vleiende bewijzen hunner bewondering. Op den rijksdag van Spiers, op den 7dequot; December 1570, verhief Maximiliaan hem en zijne wettige nakomelingen tot den adelstand. Den 6de11 April 1571 schonk Gregorius XIII hem de orde van den Gouden spoor. Bij die gunstbewijzen kwamen nog in hetzelfde jaar die van den koning van Frankrijk, Karei IX. Die ongelukkige vorst, wien de geschiedenis altijd zijne toestemming tot de gruwelen van den Bartholomeus-nacht verwijten zal, was niettemin, even als allen van zijn geslacht, een vriend van fraaie letteren en kunsten. Toen Roeland in 1571 te Parijs kwam, werd hij met de meeste welwillendheid door den koning ontvangen, die hem met geschenken overlaadde. Eenigen tijd daarna ontviug de kunstenaar de uitnoodiging van den Franschen vorst om de directie van de kapel in den Louvre
13
ROEI,,VXD DE LATTEE.
te komen aanvaarden. Het inkomen aan die betrekking verbonden , was aanzienlijker dan dat hetwelk de hertog van Beieren zijn kapelmeester geven kon. Roeland de Lattre zou nochtans niet gemakkelijk hebben kunnen besluiten van zijn edelmoedigen beschermer te scheiden, indien deze zelf hem niet had aangemaand den post aan te nemen, die zijne positie aanmerkelijk verbeteren zon. De componist begaf zich derhalve op reis; doch, toen hij nog niet verder dan Frankfort gekomen was, vernam hij de doodtijding van Karei IX. Hij keerde onmiddellijk terug en zag zich terstond in zijne vorige betrekking bij den hertog van Beieren hersteld , die maar al te gelukkig was dat hij den kunstenaar mocht behouden, dien hij »(le parel zijner kapelquot; noemde. Om Roeland vaster aan zich te verbinden, besloot de hertog dat het jaarlijksch inkomen zijns kapelmeesters (400 gulden) onder geen eukel voorweudsel ooit verminderd mocht worden.
Korten tijd na zijne terugkomst aan het hof te Munchen was de groote componist in het huwelijk getreden met Regina Weckinger, staatsdame bij de regeerende hertogin , een huwelijk dat zeer waarschijnlijk zijn aanzien nog vermeerderde. De gunst waarin hij bij den goeden hertog stond duurde onverminderd en onbewolkt voort, zoo lang; die uit-
7 O
muntende vorst, die in 1579 overleed, in leven bleef. De nieuwe hertog, Willem V, was wel een liefhebber van muziek en wist haar mild te betalen, doch stond niet in zulk een vriendschappelijke betrekking tot zijn kapelmeester als ziju voorganger. Hij schonk Roeland niettemin in het jaar 1587 een stuk gronds te Meisiug, op den weg van Fürsten-feld, en verleende aan de vrouw des kunstenaars een jaarlijksch pensioen van 100 gulden. Intusschen voelde de man van genie, die sedert veertig jaren de toonkunstenaars van drie koninkrijken aandachtig op zijne inspiratiën had zien letten , zijne krachten verminderen. Ziende dat het waarnemen van zijn ambt niet meer met het maken van compositiën kon samengaan , verzocht hij verlof om jaarlijks eenige maanden op zijn goed te Meising te mogen doorbrengen.
14
ROELAND DE LA TT RE.
Dat verlof werd hem gegeven, doch op voorwaarde dat hij voortaan slechts de helft van zijn tractement zou trekken. De grijsaard beschouwde die harde voorwaarde als eene weigering en toonde er zich zeer gevoelig over. Liever dan 200 gulden van zijn inkomen te missen , wilde hij zich blijven inspannen met de waarneming van zijn ambt; den weinigen tijd, die hem overbleef, besteedde hij aan het schrijven van nieuwe werken, of aan het leggen van de laatste hand aan de oude. Wanneer men den koortsachtigen ijver zag, waarmede Roeland de Lattre arbeidde, zou men gezegd hebben dat hij een voorgevoel had van den slag, die zijn geest zou treffen: krankzinnigheid! Ja waarlijk, dat was de droevige kroon op zulk een schitterend, benijdenswaardig leven! Na een van zijne uitstapjes naar Meising, bleek het denkvermogen van den ongelukkigen kunstenaar verstoord te zijn, en hij kwam in een onrustwekkeuden toestand te Munchen terug. Men wijdde hem de nauwlettendste zorg; het medelijden van den hertog deed hem het inkomen behouden van de betrekking, welke zijn verstandsverbijstering hem niet vergunde waar te nemeu. Maar mocht men er ook in slagen zijn leven nog eenigen tijd te rekken, men vermocht niets tegen de kwaal die zijne hersenen had aangetast en die hem niet meer verliet. De dood was eene weldaad voor Roeland de Lattre, in den treurigen toestand waarin hij zich bevond; en die dood liet zich niet lang wachten. De kunstenaar overleed in den ouderdom van vier en zeventio\'
ra
jaren, op den l-P\'-\'11 Juni 1594. Zijne vrouw, Regina Wec-kinger, had hem zes kinderen geschonken. ïwee van zijne zonen bleven, met eenige onderscheiding, het vaderlijk voetspoor volgen.
De Nederlandsche meester had in hooge mate de geest-arift zijner tijdgeuooteii opgewekt, zooals blijkt uit verschil-lende lofspraken, waarvan wij er hier enkelen eene plaats geven. De volgende dichtregelen bewijzen, in den dichterlijken vorm van dien tijd, hoe zeer hij de algemeene achting genoot:
15
EOELAKD DE LATTEE.
Hic ille est Las sus qui recreal orbem Dtscordemque sun copulal harmonia.
Een van de dichters uit de school van Ronsard, Etienne Jodelle, heeft den roem van Roeland de Lattre in een gedicht van honderd twee en zeventig verzen bezongen. Een van zijne uitgevers, Adriaan le Roy, een verdienstelijk man, noemt Roeland een » grool mees Ier en uil nemend werkman, wiens bewonderenswaardige vinding, geniale geest, stoute vrijheid en liefelijke harmonie zijne muziek tot een voorbeeld maliën waarnaar men zich veilig richten kan.\'quot; Bovendien is op zich zelf reeds het aantal uitgaven, die er van zijn werk uitkwamen, eene alles afdoende lofspraak. In 1677, dat is drie en tachtig jaren na zijn dood, kwam er nogmaals eene nieuwe uitgave zijner motetten in het licht, door de zorg der Bal-lards. Het stoffelijk overschot des grooten kunstenaars is in de kerk der Franciscanen, te Munchen, bijgezet. De koning van Beieren heeft onlangs in die stad een standbeeld voor hem laten oprichten. Bergen, dat zich te recht beroemt den grooten kunstenaar ouder zijne kinderen te mogen tellen, bezit insgelijks een standbeeld van Roeland, van den beeldhouwer Frison. Het verheft zich in het park en herinnert allen, die er uitspanning zoeken, een naam, die allen dierbaar is, en onder wiens leus zich meer dan één muziekgezelschap gevormd heeft.
In de meeste motetten van Roeland kan men vijf of zes partijen onderscheiden; de melodie wordt in de eerste partij gezongen door de sopraan; dan komen de alt, de tenor, eene tweede partij alt of eerste bas, guinlus of sexlus genaamd, en de bas.
Wij noemen de volgende stukken van zijn werk:
Audi benigne, het motet Pro ilefunclis, In ccena Domini, zesstemmig, De corpore Christi, Estate ergo misericordes, zevenstemmig, den psalm In convertendo, achtstemmig, den lofzang Jam lucis nrto sidere voor dubbel koor, vol effect, een meesterstuk van zamenstelling en bezieling; de psalm Confilebor,
16
BOEI,AND DE LATTEE.
op dezelfde leest geschoeid, doch met meer verscheidenheid en minder grootsch , is insgelijks zeer merkwaardig.
Laat ons deze dorre opsomming besluiten met het noemen van Te decet hymnus, vierstemmig, waarvan de uitvoering gemakkelijker is, en waarvan de stijl veel overeenkomst met dien van Palestrina bezit.
Denkt niet, dat die strenge vormen der toonkunst in de zestiende eeuw onbestaanbaar waren met uitdrukking en gevoel. De afstand tusschen een of ander fransch liedje, galant en teeder van wending , in 1555 te Bergen gecomponeerd, en de vreeselijke motet Timor el tremor venerml super me is zeer groot, en het woord Miserere, op hetzelfde rythmus aangestemd door alle partijen tegelijk, maakt, door ziju sombere kracht, vrij wat meer indruk dan het zoo hoog geroemde Miserere uit den Trovatore.
Het portret dat wij geven, is genomen naar eene oude duitsche gravure, uit het prentkabinet der keizerlijke bibliotheek en draagt tot opschrift:
Orlandus Lassus, musicus excel lens.
17
2
(GIOVANNI PIERLUIGI Dl)
Geboren omstreeks 1524, gestorven omstreeks 1594.
Giovanni Pierluigi werd in 1524 geboren te PalestrinaT het oude Praeneste, een stadje in den Romeinschen staat, naar hetwelk hij algemeen genoemd wordt. Ondanks de zorgvuldige en geleerde navorschingen van den abt Baini, directeur der pauselijke kapel, heeft men nog niet de geringste zekerheid ten opzichte van den geslachtsnaam, den dag dei-geboorte en den sterfdag van. dien beroemden componist, wien een van de eerste plaatsen in de geschiedenis der muziek toekomt. Er heerscht eene groote duisternis over zijne eerste jaren: men weet alleen dat zijne ouders arm waren en dat hij als koorknaap de eerste beginselen van letterkunde en toonkunst leerde. Het is opmerkelijk dat dit het gewone begin onzer grootste componisten geweest is.
In 1540 begaf hij zich naar Rome, waar hij de kerkmuziek bestudeerde in de beroemde school door Goudimel gesticht, en die onder hare leerlingen Giovanni Animüccia, Stephano Bettini, bijgenaamd il Formrino, Alessandro Merlo
PALESTRINA.
euz. tellen mochteu. Elf jaren later, onder de regeering van paus Julius III, vinden wij Palestrina terug als onderwijzer der koorknapen in de kapel van Julia. Hij was toen zeven en twintig jaren oud. Drie jaren later gaf hij zijne eerste verzameling compositiën in het licht, waarin vier vierstemmige missen en eene vijfstemmige mis uitmunten.
Julius III aanvaardde de opdracht dier verzameling, en vatte zulk eene hoogachting op voor den componist, dat hij Palestrina, zonder examen, onder de zangers der pauselijke kapel opnam, ondanks zijn eigen besluit, welks uitvoering hij overigens met de meeste strengheid handhaafde. De kapel-zangers, aan wie de paus de benoeming van Palestrina mededeelde, ontvingen hun nieuwen collega, die eenmaal zulk een glans over hunne kapel verspreiden zou, buitengewoon koel, en teekenden in het archief der kapel, den 13\'len Januari 1555, aan, dat die benoeming geschied was zonder hunne toestemming: »absque consensu canlorum.quot;
Ongelukkig voor Palestrina, overleed paus Julius III vijf weken daarna (23 Maart 1555), en zijn opvolger, paus Marcellus II, mocht slechts drie en twintig dagen de pauselijke waardigheid bekleeden. üit dien tijd is afkomstig die beroemde mis, bekend onder den naam van Mis van paus Marcellus (Missa papae Marcelli). Te dien opzichte verhalen Berardi en andere schrijvers eene anecdote, die thans als onwaarschijnlijk wordt beschouwd; men beweert namelijk, dat paus Marcellus, bevreesd voor de bezwaren welke het gebruik van muziek ter begeleiding van den eeredienst in zich had, het plan had opgevat haar af te schaffen, doch dat hij, na het hooren van de mis des jongen kunstenaars, van zijne vooringenomenheid terugkwam en een plan liet varen, dat zulk een noodlottigen slag aan een van de gewichtigste takken der muziek zou toegebracht hebben.
Na den dood van Marcellus II legde de kardinaal Giovanni Pietro Caraffa, die, onder den naam van Paulus IV den pauselijken stoel beklom, een grooten ijver aan den dag voor de hervorming zijner geestelijkheid en van zijn hof.
19
PATLESTEINA.
Hi] vestigde het allereerst zijne aandacht op de pauselijke kapel, en het artikel van het reglement, dat geen leek er de betrekking van zanger in bekleeden mocht, werd weder van volle kracht. Drie van de zangers waren gehuwd: Leonardo Barri, Domenieo Ferrabosco en Palestrina. Deze laatste, die reeds vroeg in het huwelijk getreden was met eene vrouw, van wie wij slechts den vpornaam weten: Lu-cretia, had toen vier zonen, Angelo, Rodolfo, Sylla en Hygino; de eerste drie stierven, toen zij de jongelingsjaren hadden bereikt; verscheidene motetten, in het tweede boek der motetten van Palestrina ingelascht, hadden de schoonste verwachtingen van hen doen ontstaan; de vierde is hoofdzakelijk bekend door het uitgeven van de twee laatste misboeken zyns vaders. Ondanks hunne jaloezie jegens Palestrina, waren de zangers der kapel zijne voorspraak en die zijner twee collega\'s bij den paus, zeggende dat die maunen voor hun leven benoemd waren en, om hunne betrekking aan de kapel, voordeeliger betrekkingen hadden laten varen. Doch Paulus IV was onverbiddelijk en vaardigde zijn besluit uit in deze termen: »De tegenwoordigheid van drie gehuwde mannen verwekt groote ergernis en strekt het college tot schande. Zij kunnen de mis niet zingen, want hunne stemmen ziju er te zwak voor; wij danken hen af, jagen hen weg en schrappen hen van het getal onzer kapelzangers.quot; Hij verleende echter aan de drie afgezette zangers een maandelijksch pensioen van zes kronen, ter schadeloosstelling.
Palestrina kon dien zoo onverwachten slag niet dragen; hij werd ernstig ziek; toen ontving hij van zijne oude ambt-genooten de bewijzen van: broederlijke en hartelijke genegenheid. Gelukkig ontbrak het Palestrina niet aan voordee-lige aanbiedingen, en den lsten October 1555, twee maanden nadat hij afgezet geworden was, werd hij kapelmeester in de kerk van St. Johannes van Lateraan.
■ Gedurende de vijf jaren waarin Palestrina die eervolle, doch karig bezoldigde betrekking waarnam, besteedde hij
20
PALESTllINA.
zijn vrijen tijd aan het componeeren van verscheidene merkwaardige werken, waarvan wij hier slechts noemen de beroemde Improperii voor den dienst der heilige week.
Den lste11 Maart 15(51 verliet hij St. Johannes van Late-raan, om in de kapel St. Maria Maggiore als kapelmeester op te treden, waar hij werkzaam bleef tot den 31sten Maart 1571; tien jaren, die tot den schitterendsten tijd des beroemden kunstenaars behooren.
In 15G9 gaf\' Palestriua het tweede boek zijner missen in het licht, in 1570 gevolgd door het derde boek, beiden opgedragen aan koning Philips II van Spanje, benevens een boek motetten, onder het beschermheerschap van den kardinaal Hippolytus d\' Este. Van dien tijd af volgden zyne werken elkander met snelheid op en genoten zij het schitterendste succès.
Na den dood van Animnccia, in Maart 1571, werd Pa-lestrina tot kapelmeester der St. Pieter van het Vatikaan, tot directeur van het Oratorium en van de door Johannes Maria Nanini gestichte school voor compouisten benoemd.
Toen paus Gregorius XIII het kerkgezang wilde verbeteren , belastte hij met die hervorming inzonderheid Palestrina , die zijn leerling Guidetti tot helper verkoos; hij zelf heeft echter weldra dat werk laten varen; want bij zijn dood heeft men niets gevonden dan den trapzang De Tempore. Zijn zoon Hygino, die de verzameling had doen voltooien, gaf haar voor het werk zijns vaders uit; doch het contract, door de rechtbank van Santé Rota voor frauduleus verklaard, werd vernietigd eu het manuscript, dat ter zijde gelegd was — niet verloren geraakt, zooals verscheidene geschiedschrijvers hebben beweerd, — kwam naderhand weder voor den dag, om ter bekwamer tijd te worden uitgegeven.1
21
Dat werk van Palestrina en Guidetti strekte ten grondslag aan de uitgaven van den Traditioneelen Roraeinschen Zang, die te Rome, te Venetië, te Lyon, te Toul, enz., het licht zagen. Ik heb die bewerking, met eene nieuwe transpositie en melodisch afgedeeld, teruggegeven, in mijne folio uitgave van den Traditioneelen Romeinschen Zang, die in 1864 in het licht kwam, bij Adrien le Clère.
PAI.ESTRINA.
22
Den 21stel1 Juli 1580 verloor Palestrina zijne vrouw. Het verlies van eene levensgezellin die liij teeder liefhad, was den grooten hervormer der godsdienstige muziek eene bron van diepe smart. Men vindt zelfs de blijken zijner moedeloosheid in de volgende zinsnede , uit de opdracht van het eerste boek zijner Lamenlaliën aan paus Sixtus V. »Heilige Vader,quot; zegt hij daarin, »zorg en studie hebben nooit gepaard kunnen gaan; vooral niet wanneer die zorg ontstaat uit gebrek. Wanneer men het noodige bezit, geeft men door het meerdere te vragen esn bewijs van onmatigheid en begeerlijkheid ; andere zorgen kan men gemakkelijk vergeten, en hij die er zich niet naar schikken kan, heeft slechts zich zeiven te beschuldigeu. Doch zij alleen, die de zorg voor het noodige ondervonden hebben, weten hoe moeielijk het is te werken om de zijnen fatsoenlijk te onderhouden, en hoezeer die zorg de studie van wetenschappen en vrije kunsten belemmert. Dat heb ik altijd ondervonden, en thans meer dan ooit. Maar ik dank de Goddelijke goedertierenheid, die mij, te midden mijner grootste verlegenheid, altijd in staat heeft gesteld om mij aan de studie der toonkunst te wijden (waarin ik daarenboven eene nuttige afleiding in mijn verdriet gevonden heb), in de loopbaan, welke ik heb afgelegd en waarvan het einde naby is. Ik heb velen mijner compo-sitiën uitgegeven, en ik heb er ook waarvan de uitgave enkel door mijne armoede werd vertraagd; want zulk eene uitgave vereischt groote onkosten, inzonderheid wegens den grooten druk der noten en letters, die noodzakelijk is om er het gebruik van in de kerken gemakkelijk te maken.quot; 1
De laatste jaren van Palestrina waren ten hoogste treurig. De ziekte, die hem na den dood zijner vrouw had aangetast , was in den laatsten tijd sterk toegenomen en hij kon zich niet meer ontveinzen dat zijn einde naderde; toen liet hij zijn zoon Hygino bij zich komen en gaf hem zijn laatsten wil te kennen. »Mijn zoon,quot; zeide hij, »ik laat u een
Fetis, Biographic universelle des musiciens, Tome VI, p. 432.
PALESTMNA.
groot aantal onuitgegeven werken na; dank zij den abt Baume, den kardinaal Aldobrandini en den groothertog van Toskane, laat ik u ook de middelen na om ze te laten drukken ; ik verzoek u te zorgen, dat dat ten spoedigste geschiede , ter eere van den Almachtige, om Zijn dienst in de heiligdommen te bevorderen.quot; Den 2llei1 Februari 1594 gaf de vrome kapelmeester den geest.
Men gaf Palestrina eene begrafenis, de belangrijke rol welke hij gespeeld had waardig; alle toonkunstenaars van Rome beijverden zich om de mis, die ter zijner eere gevierd werd, luister bij te zetten. Hij werd in het Vatikaan begraven, en op zijn graf werd dit opschrift gebeiteld:
Joannes Petrus Aloysim Praeneslinus,
Musicae Princeps.
Een ander monument werd er ter eere van den zanger van Praeneste met bewonderenswaardige volharding en ijver opgericht, namelijk de volledige uitgave zijner weiken, met eene uitvoerige levensbeschrijving door den abt Baini. Het door Schnorr geschilderde en door Amster gegraveerde portret, is ons der reproductie het meest waardig voorgekomen.
Ondanks zijn fijnen smaak en zijne innige vroomheid, was Palestrina begonnen met het voorbeeld zijner voorgangers , de toonkunstenaars der vijftiende eeuw, te volgen. Hij had getracht populaire thema\'s contrapuntisch te bewerken.
Hij had, op het vermaarde lied: De gewapende man, eene vijfstemmige mis gecomponeerd. Later evenwel werd zijn genie onafhankelijk en vruchtbaar. Het geheel van zijne twee honderd compositiën is een der bewonderenswaardigste voortbrengselen van den menschelijken geest. Onder zijne pen heeft de samenstemmende harmonie den hoogsten trap van volmaking bereikt.
Men kan zeggen, dat de kunst in de oogen van Palestrina de hoogste vorm van orde was. „Splendor ordinis.quot;
23
PALESTRINA.
Alles is bij hem harmonie, evenwicht, evenredigheid; het is eene volmaakte architectuur. Bi] het hooren zijner ac-coorden, die zoo wonderbaar saamgeketend op elkander volgen, vergeet men de muziek. Meu ziet, als in geestverrukking, liefeliike, ver verwijderde landschappen, zooals die van Ruysdael, of van den fluweelen Brenghel; volmaakte schilderstukken , van eene tegelijk geleerde, grootsche, kalme, heldere ordonnantie, zooals de school van Athene, de Parnassus , of bet dispuut over het heilige Sacrament van Raphael ; meu ziet de strategische bewegingen van prachtige legers, panorama\'s zonder einde, machtige vergezichten, zooals die van Piranesi; daarentegen ook voelt zich een teeder gemoed als gewiegd door menschelijke, zuivere, kuische en kalme aandoeningen, gelijk die eener heilige vriendschap.
In dien vorm valt de toonkunst het gemakkelijkst onder bereik van iedereen en gaat zij de gansche wereld door. De grootste kunstenaars hebben de behoefte gevoeld aan eene vrije beweging, buiten de grenzen hunner speciale kunst. Dat drukt Michel Angelo zeer goed uit, in een van zijne sonnetten:
»De ziel ontplooit hare vleugelen om naar den hemel op te stijgen, van waar zij is nedergedaald; zij blijft niet toeven bij eene schoonheid die de oogen verlokt, en die even bedriegelijk is als vergankelijk, maar zoekt ih hare verheven vlucht het beginsel van het algemeen schoone te bereiken.quot;
24
Geboren , gestorven in 1621.
(Het Portret tegenover den titel.)
Jan Pieterszoon Sweeliuck of Swelingli wei-d in IpAO te Deventer geboren. Reeds in zijne vroegste jeugd toonde hij grooten aanleg voor de muziek en maakte hij door aanhoudende studie daarin weldra zulke groote vorderingen, dat hij reeds vroegtijdig eene buitengewone vaardigheid op het orgel en de destijds gebruikelijke klavierinstrumenteu had verkregen. ,■
Nadat hij in 1^57 te Venetië gedurende eenigen tijd..het onderwijs van den beroemden Zarlino ,. kapelmeester aan de jüv/li*
St. Markuskerk en zelf leerling van Adriaan Willaert (Ne-/ ----
derlander) had genoten, keerde hij in zijn vaderland terug en verwierf zich weldra eene groote vermaardheid en den naam van den grootsten organist der wereld; zoodat, toen de betrekking van organist der Oude Kerk te Amsterdam openkwam, men hem die opdroeg, en de ingezetenen elkander verdrongen om hem te hooren. Hoogst opmerkelijk is vooral ook de bijzonderheid, dat hij als stichter van de groote Duitsche orgelschool moet aangemerkt worden, aaa-
SWEELINCK.
gezien Melchior Schild, van Hannover, Paulus Syflarth, van Dantzig, Samuel Scheidt, van Halle, Jacob Schültz of Praetorins, en Heinricli Scheidemaun , de laatste tevens meester van Jan Adam Reincken en van de gelieele Hambnrgsche school , zijne leerlingen waren. Zoo ontsproot ook de wereldberoemde Johan Sebastiaan Bach , die een leerling van Reincken was, uit zijne school; hij werd derhalve niet ten onrechte door zijne tijdgenooten de organislenmaker genoemd. Hy stond te Amsterdam in zoo groot aanzien, dat eenige zijner vrienden aldaar, rijke kooplieden en bewonderaars van zijn talent, met oogmerk om zijn stoffelijk welzijn op zijn ouden dag te verzekeren, van hem tweehonderd gulden leenden, om daarmede in hunne zaken handel te drijven, op voorwaarde dat zij dc mogelijke verliezen zouden dragen en Sweelinck slechts in de winsten zonde deelen. Dat onbeduidende kapitaaltje, met schranderheid bestuurd, leverde na eenige jaren de aanzienlijke som van i eer lig duizend gulden op, waarvan de kunstenaar tot in hoogen ouderdom onbezorgd en genoege-lijk leefde. Hij overleed den O11™ October 1621. Wanneer men zich voorstelt dat al zijne hierboven genoemde leerlingen een hoogen trap van vermaardheid bereikt hebben, moet men er uit besluiten, dat Sweelinck én eene voortreffelijke manier van uitvoering én de kunst van haar mede te deelen in hooge mate bezat.
De beide Hamburgers, Praetorins en Scheidemann , vereerden Sweelinck als hunnen vader, naar wien zij zich niet enkel in de kunst, maar ook in hun bijzonder leven gevormd hadden; zijne afbeelding, door hen medegenomen, moest altijd in hun beste vertrek ten toon hangen.
In den kring van Hooft was Sweelinck een hoogst welkome gast, en daar wist hij de wetenschappelijke en dichterlijke voordrachten op uitstekende wijze door muzikale bijdragen , in vereeniging met Joan Albrecht Ban , Maria Tesselschade, Franciska Duarte en anderen, af te wisselen. Vondel, een getrouw bijwoner dier bijeenkomsten, vervaardigde op Sweelinck\'s beeltenis de volgende regels, die van
26
SWEELINCK.
de groote achting getuigen, welke de dichter voor \'s mans talent koesterde:
Op Meester 10AN PIETERSEN SWELINGH,
Phoenix der musiicke, en orgelist van Amsterdam.
Dit \'s Swnlinghs sterflijck deel, ten troost ons nagebleven; \'t Onsterflijck liout de maet by Godt in \'t eeuwigh leven;
Daer streckt hy, meer dan hier kou vatten ons gehoor, Een goddelijcke galm in aller Englen oor.
Aan de uitvoerige en belangrijke biographie, door den heer H. Tiedemau achter zijne biographische schets van Sweelinck\'s leven en werken gevoegd (uitgaven van deVer-eeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis I, 18G9), ontleenen wij de navolgende opgave van eenige der werken des beroemden kunstenaars:
Fransche liederen voor 4 en 5 stemmen, Antwerpen 1592.
Vijfstemmige liederen, Antwerpen 1593.
Nieuw Cyterboek, Amsterdam 1602.
De Psalmen Davids, op muziek gezet door S. Vier deelen, van 1613 tot 1621 bij verschillende uitgevers, te Amsterdam, Haarlem en Leiden verschenen.
Cantiones sacrae, vijfstemmig, met doorloopenden bas en orgelbegeleiding, No. 38. Van deze verzameling is het Reyina Coeli een der zeer weinige compo-sitiën des meesters, die tot dusver compleet zijn teruggevonden en thans door de genoemde Vereeniging op nieuw zijn uitgegeven. 1
Verschillende gewijde en ongewijde liederen.
Afzonderlijke nummers in verschillende, vroeger of later uitgegeven verzamelingen van composition, zooals Geistliche Concerten und Harmonien (Breslau 169IJ; Neryi d\'Orfeo fLeiden 1605J; Ghirlandia di Madrigali a sei vod (Antwerpen 1600).
27
Verschillende compositiën voor orgel, gedeeltelijk nog in manuscript voorhanden.
Van de 37 Cantiones sacrae berust het eenige in Europa nog voorhanden exemplaar in de Parijsche bibliotheek. De Vereeniging hoopt er een afschrift van te bekomen.
SWEELINCK.
Canon; Vanitas Vanitatum et omnia Vanifas (door gen. Verecniging vóór de uitgave van het Jicfjina Coeli gedrukt).
Bruiloftszang, (achtstemmig), opgedragen aan den Cantor van den Dom te Koningsbergen, Joliann Stobbaeus. 1
Eindelijk moet Sweeliuck eene vertaling hebben gemaakt van het werk zijns leermeesters Zarlino\'; Isliiuzioni harmomche etc., van welke uitgave men nog niets heeft kunnen ontdekken en die wellicht door hem iu handschrift werd achtergelaten.
28
O •
Van dezen bruiloftszang, nog in de Koningsberger bibliotheek voorhanden, en van nog een tot heden geheel onbekend werk van S., werd der Vereenigiug een afschrift bezorgd door den Duitsehen kunstgeleerde Robert Eitner, die van den Bruiloftszang getuigt, dat deze met de schoonste zaken van Palestrina kan wedijveren.
geboren iu 1633, gestorven in 1687.
Het lot der muziek is wisselvalliger clan dat van andere kunsten. De doeken van Poussin en van Lesueur, de beelden van Puget, van Couston, van Girardon, de treurspelen van Gorneille en van Racine, de werken van La Fontaine en van Boileau hebben altijd bewondering opgewekt en worden nog altoos bewonderd, terwijl de lyrische werken vau Lulli als onnavolgbare compositiën werden geroemd in den tijd waarin zij verschenen, en zich onderscheidden door bevalligheid, waardigheid en zeer smaakvolle voordracht, maar heden ten dage nog slechts bij enkele liefhebbers bekend zijn. De Flo-rentijnsche meester is inderdaad bijna de eenige bekwame toonkunstenaar geweest, die in de zeventiende eeuw in Frankrijk bestond. Doch , zijn er ook weinig onsterfelijke voortbrengselen in de muziek, er zijn toch namen die onsterfelijk blijven, en de nakomelingschap zal nooit den man vergeten die de Fransche opera aan Cam bert ontnomen heeft, om haar tot den staat van volkomenheid te brengen waarin zij tot aan Rameau gebleven is.
Jean Babtiste de Lulli werd in 1633 te Florence geboren.
I.TJI.LI.
De een geeft hem eeu molenaar tot vader, eu de ander, wiens meening meer geloof verdient, schrijft hem eene adellijke afkomst toe. Het/ij hij tot den kleinen burgerstand of tot de aristocratie behoord hebbe, het schijnt dat zijne familie zich in geene zeer voordeelige omstandigheden bevond, want zijn vader aarzelde geen oogenblik zich van hem te ontslaan, toen in 1646 de ridder de Gnize, die destijds eene reis in Italië deed, zich aanbood om het kind mede te nemen, om het aan Mademoiselle de Montpensier te schenken. Het onderwijs dat Lulli ontvangen had (van een ouden schoenmaker), bepaalde zich tot lezen, schrijven en guitaar-spelen ; doch zijne schranderheid, die zich in allerlei geestige uitvallen openbaarde, maakte hem zeer geschikt voor de rol waarvoor men hem bestemde, namelijk die van de Grande Mademoiselle den tijd te helpen verdry ven, eer de Fronde die prinses eene afleiding bood van gansch anderen aard. Wij zullen niet onderzoeken of de menschenwaarde behoorlijk geëerbiedigd werd bij de betrekking, welke men den kleinen Florentynschen edelman bezorgde; wij vergenoegen ons met de opmerking dat men ter nauwernood het tijdperk der hofnarren achter den rug had en dat madame Pompadour in de volgende eeuw nog haar speelpop had, in den persoon van haren neger Zamora. Die schandelijke misbruiken waren volmaakt overeenkomstig de denkbeelden eener maatschappij, die de woorden van Lucain tot devies scheen gekozen te hebben:
Humanum paucis vivit genus.
De eerbied, dien men aan den mensch verschuldigd is, wordt slechts door de godsdienst geleerd. Gelukskinderen zijn maar al te dikwijls geneigd om zich van het opvolgen van voorschriften in dat opzicht te ontslaan.
Mademoiselle de Montpensier vond in het eerst behagen in den jongen Italiaan, die haar zoowel door zijne geestigheid als door zijn brabbeltaal van Toskaansch en Fransch
30
LULLI.
vermaakte. Doch de aangenaamheid dier positie duurde niet lang. Toen Lulli de Fransche taal goed genoeg leerde kennen om er zich in te kunnen uitdrukken zooals ieder ander, begon hij zijne aantrekkelijkheid te verliezen, en hij had het verdriet van zich uit de salons naar de keuken verbannen te zien. De keukenjongens mochten er trotsch op zijn dat zij een muzikant in hun midden hadden, die hun, wanneer hij een oogenblik tijd over had, geïmproviseerde concerten gaf, door op de oude viool te krassen. Terwijl hij zich in die onaanzienlijke omgeving bevond, componeerde hij, zegt men, het lied: Au clair de la tune. Er zijn ten opzichte van die melodie eene menigte legenden in omloop gekomen , waarvan er niet één eenige waarschijnlijkheid heeft.
De graaf de Nogent ontdekte toevallig den gelukkigen aanleg van den jongen Lulli eu sprak er over met Mademoiselle de Montpensier. Deze liet den toekomstigen componist daarop muziekles geven, eu hij mocht zich weldra onder hare muzikanten rekenen. Ongelukkig had de beschermster , die hem door het lot was toebedeeld, meer dan ééne belachelijke zijde. Lulli, die zijn ondeugende luim niet scheen te kunnen bedwingen, was altijd de eerste onder de lachers, en een spotvers tegen zijne weldoenster, dat hij op muziek bracht, gaf aanleiding tot zijn ontslag. Waarschijnlijk heeft Lulli in den tijd dien hij aan het hof van Mademoiselle de Montpensier doorbracht, leeren klavierspelen en componeeren, onder leiding van Metru, Roberdet en Gigault, organisten van St. Nicolas de Champs. Wijl hij zich door zijn talent reeds eenigeu naam verworven had, kon hij onder de muzikanten des konings opgenomen worden. Lodewijk XIV had daardoor gelegenheid zijne waarde te leeren kennen, en niet slechts gaf die vorst hem in 1652 de directie over zijne muzikanten, maar plaatste hem ook aan het hoofd van een tweeden troep, die opzettelijk voor hem georganiseerd was geworden en die »de kleiue violenquot; genoemd werd. Deze laatsten werden weldra, onder de bekwame leiding van hun directeur, de beste vioolspelers van Frankrijk.
31
LULLI.
Er zijn verscheideue ouvertures of symphonieën, in manuscript, bewaard gebleven, welke Babtiste ten hunnen dienste componeerde.
Het eenige lyrische spel, dat toenmaals in Frankrijk, of liever aan het hof, bekend was, bestond in balletten of masquerades, eene grove vereeniging van de drie kunsten: muziek, dans en poëzy, die weldra in een fijner en beschaafder vorm in de o p e r a vereenigd werden. Het ballet Alcidioné (1658), De Kunslen (1663), I\'Amour déguisé (16(54) en meer andere, waarvoor Lulli de muziek schreef, vestigden zoo veel te gemakkelijker zijn naam in de omgeving van den vorst, wijl Frankrijk schandelijk bij Italië in de kunst ten achteren was.
In 1664 sloot de componist zich bij Molière aan, en van de Princesse d\'Elide af, had hij de hand in al diens stukken, waarin muziek te pas kwam.
32
Het beginsel van verdeeling van arbeid vindt men weinig toegepast in de kindsheid der kunst; en de maestro Lulli behoorde tot de hofdansers, tot in 1660. 1 Later betrad hij meermalen het tooneel, om eene rol in de blijspelen van Molière te vervullen, en met name in Monsieur de. Pour-ceaugnac en in de Bourgeois gentilhomme. Lodewijk XIV zag met zooveel genoegen de rol van Mufti, die door een stroom van nonsens werd opgevroolijkt, dat hij zich met Lulli verzoende, die op het punt geweest was in ongenade te vallen. De koning, die eene of andere kleine zonde van onzen kunstenaar op het hart had, kon zich niet ernstig houden en vergat zijne boosheid, toen hij hem, in de rol van Mufti, voor monsieur Jourdain zag vluchten door in het orchest te springen, waar hij zich in het klavier stortte, dat geheel in elkander viel. Wij twijfelen of die grap, die in het vernielen van het muziekinstrument bestond, in onzen tijd wel heel aardig gevonden zou worden, en men moet
Het schijiit evenwel dat hij slechts twee keeren gedanst heeft, en dat alleen voor den Koning, zoo als wij hieronder zullen zien.
LULU.
bekennen dat Lodewijk XIV, voor een vorst, dien men, volgens madame de Maintenon, zoo moeieliik amnseereu kon, nog al goed lachs was.
Dat daargelaten, moeten wij het nadeel niet overdrijven dat Lulli aan zijn naam als componist zou toegebracht hebben door zijn talent in het dansen. Wij kunnen de positie van groote talenten in de zeventiende eeuw niet beoordeelen naar die waarin zij, volgens de zeden onzer hedendaagsche maatschappij, verkeeren. Men mag het betreurd hebben dat Molière tegelijker tijd tooneelspeler en — Molière is geweest, doch men heeft er nooit aan gedacht er hem een verwijt van te maken, wijl het toen het eenige middel was om de werken van zijn genie te doen kennen; een genie waarvan hij zich wel degelijk bewust was. Is Shakespeare niet insgelijks op de planken verschenen.? En, om bij den dans te blijven, heeft Lodewijk XIV niet in de balletten van het hof gedanst; waarvoor hij in de fijne critiek van Raciue bestraft werd, toen deze de volgende regelen in zijn Brilan-nicus invlocht,
Pour toute ambition, pour vertu singuliere,
II exeelle a eonduire uu char clans la carrière,
A disputer des prix indignes de ses mains,
33
A se donuer lui menie en spectacle aux Romains.
Behalve zijn deel aan de balletteii van Benserade en aan blijspelen zooals la Princesse d\'Elide, le Mariage forcê, 1\'Amour mèdécin . M. de Pourcemignac, enz.. had Lulli reeds verscheidene stukken voor den salon en de kapel des Konings gecomponeerd , toen hij, gebruik makende vau de steeds toenemende gunst zijns meesters, wist te bewerken dat het privilegie dei-Koninklijke academie vau toonkunst aan den abt Perriu en aan Cambert ontnomen werd. om er zelf het octrooi van te verkrijgen (in 1672). Hij had bij die gelegenheid een proces tegen Guichard, die beweerde dat de rechten van den abt Perriu op hem moesten overgaan, doch die Üor de rechtbank in het ongelijk werd gesteld.
3
LULLI.
Doch wanueer het in paleizen op pleizier aankomt, gaat alles door gunst en naar willekeur. De man van genie moet met den stroom medegaan, of hij zou gedoemd wezen zijn streven altijd te zien mislukken. De geschiedenis zou onrechtvaardig zijn, indien zij, na de harde middelen op een van de schalen van haren balans gelegd te hebben, niet op de andere den schitterenden uitslag legde. Hoe weinig weegt, na een tijdsverloop van twee honderd jaren , de verongelijking Cambert aangedaan, wanneer men haar vergelijkt met die reeks van meesterstukkeu, waardoor zijn mededinger den roem der Fransche opera gevestigd heeft?
Dat jaar, 1672, werd inderdaad gekenmerkt door het optreden van Lu Ui in de loopbaan, welke hij met zoo veel glans, tot eeuwigen roem van het lyrische tooneel, heeft af-geloopen. Zijne eerste opera, de Fêtes de I\'amour et de Bacchus, is een herdersspel in drie bedrijven met een proloog, waarvan de woorden van verschillende schrijvers zijn, onder anderen van Molière, Benserade en Qninault. Dat stuk werd ten tooneele gevoerd in het theater de Bel-air, in de straat Vaurigard, door de Koninklijke academie van toonkunst, op den 15den November 1672. Er komen tijdgenooten midden onder de bewoners van den Olympus in voor en, ten gevolge van dat mengelmoes, een telkens terngkomende overgang van den epischen toon tot een alledaagschen dialoog. Hoewel de componist zich zeiven geplunderd heeft om die partituur te schrijven, die uit verschillende brokken zijner vroegere compositiën bestond, uit balletten als anderszins, werden de Fêles de l\'amour el de Bacchus van 1672 tot 1738 zes malen op nieuw op het repertoire gebracht.
In April van 1673 gaf de Koninklijke academie van toonkunst Cadmus el Her mi one, lyrisch treurspel in vijf bedrijven met een proloog. Quinault, die een vijfde gedeelte geschreven had van de Fêtes de I\'amour et de Bacchus, werd, van Hermione af, de bestendige medewerker van Lulli, voor 2000 gulden per stuk; eene vruchtbare compagnieschap. waarin de dichter, wat Boileau er van zeggen moge, voor
34
LULLI.
zijne taak bleek opgewassen te zijn. Hi] is trouwens opeuliik in zijne eer hersteld door Voltaire, die nog wèl zulk een bevoegd kunstkenner was als de bekrompen wetgever van den Parnassus.
Het tooneel van het afscheid van Cadmus en Hermione is ten hoogste aandoenlijk. Mevrouw Maupin, de amazone der overlevering, heeft in de rol van Pallas gedebuteerd, toen de Cadmus ten vijfden male op de repertoire verschenen was (December 1690).
De kunstenaar had zijn dramatisch genie in Cadmus en Hermione geopenbaard; hetzelfde talent schitterde in zijn Alcesle, die in 1674 gespeeld werd. In die opera, even als in de vorige, had Quinault in de tragische handeling enkele personages gebracht, die er nu en dan eene vroolijke afwisseling aan gaven, om de toeschouwers van al te langdurige aandoeningen te laten bekomen. Strato en Lycas brengen verpozing in de zelfopoffering van Alceste, in de smart van Adsueta en de avontuurlijke dapperheid van Hercules. Doch dat tusschenvoegen van blij speltooneelen in het oude drama, waarmede de lezers van Corneille en Racine weinic ino-e-
O O
nomen zijn, bleef de laatste proef van dien aard, die in de opera genomen werd. Theseus is een van Lulli\'s beste werken , uit het oogpunt van tooneelkunst en toonkunst beide. Het behoort ook tot die, welke het langdurigst succes verworven hebben. Voor het eerst in 1675 gespeeld, is het minstens tien malen op het repertoire teruggekomen, totdat het op den lstei1 April 1779 voor het laatst werd opgevoerd. De sopraan aria\'s: Revenez, amour, en dépil mortel genoteu toen de algemeene bewouderins.
o o
Het volgende jaar (1676) gaf de componist le Carnaval, maskerade en ballet, en Atys, eene opera die in dien tijd als zijn meesterstuk werd beschouwd. De aria die door de nimf Sangaride gezongen werd: »Alijs esl Ir op heureuxquot;, vond algemeenen bijval. Op den trouwdag van Lodewijk XIV met madame de Maintenon, vroeg hij haar, aan welke opera zij de voorkeur gaf; zij kende den smaak des Koniugs en
35
LULLI.
antwoordde: »aan Alysquot;. — »Madame,quot; antwoordde Lode-wijk, »Alys est Irop heureux.quot;
Alys had den naam van »de opera des Koningsquot; gekregen: Isis werd »de opera der musiciquot; genosnid. Het onderwerp van dat stuk, opgevoerd den 5(1™ Januari 1675, is het avontuur der nimf lo, die door de liefde van Jupiter aan de ijverzucht van Juno wordt blootgesteld en die eindelijk , onder den naam van Isis, onder de goden van den Olympus wordt opgenomen. De tooneelmatige toestel en de deco-ratiën droegen ongetwijfeld veel tot liet aantrekkelijke van het stuk bij; doch de rol van den machinist is altijd slechts eene ondergeschikte in de werken van Lulli. Wat grooter toejuiching vond dan de uiterlijke praalvertooningen in het stuk, was het allerliefste en fijne tooneel tusschen Jupiter en lo, en ook het trio der Schikgodinnen: le fil de la vie. Terwijl de partituur grooten bijval verwierf, had de tekst een succes, waarop de arme Quinault niet bijzonder gesteld zal geweest zijn: de spotters van dien tijd meenden namelijk in de rol van Juno de jaloersche Montespan te herkennen. Hoewel de dichter zijne verzen waarschijnlijk zonder eenige bijbedoeling geschreven had, wist de gramschap der fiere Vasthi zich nochtans op hem te wreken, door hem twee jaren lang van het tooneel verwijderd te houden. Lulli moest zich, ten einde raad, tot Corneille, of Boileau, Fontenelle en La Fontaine wenden, wanneer hij verzen voor zijn partituur noodig had; doch hoe groot het talent dier dichters ook was, zij maakten afschuwelijke lyrische verzen. De componist eischte daarop, dat zij, bedrijf voor bedrijf, alles wêer overschreven, en nog was hij dikwijls over die tn\'eede proef evenmin tevreden als over de eerste. Men verbeelde zich de ergernis dier grootste dichters van hun tijd, toen zij zich zoo aan de luimen van een vreemden muzikant, een voor-maligen danser, onderworpen zagen! Zij vierden onbarmhartig aan hunne woede den teugel. Ongelukkig oefent de haat van letterkundigen zijn invloed verder uit dan tot den tijd waarin zij leven. Door den algemeenen haat der schrijvers
36
LU I,LI.
van ziju tijd is de levensgeschiedenis van Lnlli met tallooze lasteringen doorspekt, die haar ontsieren en vervalschen. De meeste biografen hebben die beleedigende beschuldigingen zonder onderzoek aangenomen; hoewel de hartstochtelijkheid dier aantijgingen hen had moeten nopen, ze aan eene voorzichtige critiek te onderwerpen. En zou het na te laat zijn om Lulli in het ware daglicht te plaatsen en den schrijver van Alys te doen zien zooals hij werkelijk geweest is, en niet zoo als eene hartstochtelijke vijandschap hem heeft voorgesteld ?
Die vijandschap, waarvan men in verschillende geschriften de sporen vindt, openbaarde zich inzonderheid na den dood des meesters. By zijn leven bestond ziju grootste verdriet in het gemis van den medearbeid van Quinault. Thomas Corneille of Fontenelle leverden hem den tekst voor zijne Psyche, tragische opera, die den Qden April 1678 werd opgevoerd. Acht jaren te voren had Lulli, onder denzelfden titel, een tragisch comisch ballet doen opvoeren, waarvan de woorden door Molière, Quinault en Pierre Corneille geschreven waren. Wij meeneu den lezer geen ondienst te doen met er een fragment van uit te schrijven. Niets kan voorzeker fijner en frisscher zijn dan die dialoog tusschen Psyche en Amor, door den dichter van De Cid, op vijf en zestig jarigen leeftijd, geschreven.
Amor.
Vous ne me dounez pas, Psyche, toute votre ame,
Ce tendre souvenir d\'im père et de deux soeurs
Me vole une part des douceurs
Que je veux toutes pour ma flamme.
N\'ayez d\'yeux que pour moi, qui n\'en ai que pour vous,
Ne- songez qu\'a m\'aimer, ne songez qu\'a me plaire,
Et quand de tels soucis osent vous en distraire......
Psyche.
Des tendresses du sang peut on être jaloux?
37
LXJLLI.
Amor.
Je le suis, ma Psyche, de toute la uature,
Les rayons du soleil vous baiseut trop souvent;
Vos cheveux souffrent trop les caresses du vent;
Dès qu\'il les flatte, j\'en murmure.
L\'air même que vous respirez Avec trop de plaisir passe par votie bouche;
Votre habit de trop pres vous touche;
Et si tot que vous soupirez,
Je ne sais quoi qui m\'effarouche Craint parmi vos soupirs des soupirs égarés.
{Psyché, acte III, scène III.)
Bellérophon verscheen in 1679. Eindeliik gaf men den componist, op diens onopliondelijk aandringen, Qxiinault terug, en met dezen werkte hij aan de opera Proserpine, die in 1680 ten tooneele gebracht werd. Het volgende jaar was een gedenkjaar in de geschiedenis der danskunst. Le triomphe de VAmour, ballet-opera, den 6den 1681 in de Koninklijke academie van toonkunst opgevoerd, is de eerste waarin men vrouwen op het tooneel heeft zien dansen. Tot op dien tijd werd de dans slechts uitgeoefend door mannen, in vronwenkleederen. Lulli begreep de dwaasheid dier gewoonte, en hem komt de eer toe haar door een nieuw gebruik te hebben vervangen, dat algemeen bijval vond. Le Triomphe de 1\'Amour had een schitterend succes, en kwam, dertig jaren lang, telkens op het repertoire terug.
Dat werk werd gevolgd door Persée, tragische opera, op het denkbeeld waarvan Quinault gebracht was door een treurspel van Thomas Corneille, Andromède. In dat stuk, dat den ITden April 1682 werd opgevoerd, komt een ba-rytonpartij voor van buitengewone belangrijkheid. dooiden zanger Thevenard gecreëerd. Het recitatief is fraai; inzonderheid dat hetwelk aanvangt met: L\'amour meurt dans mon cosur, la rage lui succede. Nog noemen wij de tenoraria met koor; Que n\'aimez vous? en de aria: Je ne puis dans votre malheur. De komst van Meduza, in het begin van het derde bedrijf, is een stuk dat aanhaling verdient.
38
LULLI.
al ware het alleen om aan te toonen hoe onvoorwaardelijk men somtijds de critiek van Boileau vertrouwen kan.
J\'ai perdu la beauté qti me rendait si vaine;
Je n\'ai plus ces cheveux si beaux
Dont autrefois ie dieu des eaux
Sentit lier son coeur d\'une si douce chaine.
Pallas, le barbare Pallas,
Fut jalouse de mes appas
Et me rendit affreuse, autant que j\'etais belle:
Mais l\'excès etonuant de la difformité
Dont me punit sa cruauté,
Fera connaitre en dépit d\'elle
Quel fut l\'excès de ma beauté.
Je ne puis trop montrer sa vengeance cruelle.
Ma tête est fiere encor d\'avoir pour ornement
Des serpents dont le sifflement
Excite une frayeur mortelle.
Je porte l\'épouvantel et la mort en tons lieux;
Tout se change en rocher a mon aspect horrible;
Les traits que Jupiter lance du haut des cieux
N\'ont rien de si terrible
Qu\'un regard de mes yeux.
Les plus grands dieux du ciel, de la terre et de Tonde Du soin de se venger se reposent sur moi.
Si je perds la douceur d\'etre l\'amour du monde,
J\'ai le plaisir nouveau d\'en devenir I\'effroi.
Onze componisten hebben niet dikwijls zulke goede verzen op muziek te brengen.
Hoezeer Phaëlon (27 April 1683) de opera van het volk werd genoemd, ongetwijfeld wegens haar prachtigen tooneel-matigen toestel, verdient zij niet minder dan Is is den titel van opera der musici, om de verhevene schoonheden, welke zij bevat. Wij noemen in de eerste plaats twee prachtige duo\'s: Hélas! une chaine si helle en Que mon sort serail doux; dan de tenor-aria Heurmse une ame: de aria\'s Que Protêe, Le plaisir; het koor Cherchons la paix; het tooneel voor twee sopranen Je ne vous croyais pas; de aria voor sopraan Ce beau jour. Onder de parodieën, die op dat werk gemaakt werden, kan men als de aardigste beschouwen le Cocher maladroit.
39
LULU.
Na Phaëton, Amadis (15 Januari 1684); ua Arnadis, Roland (8 Februari 1685), eene compositie waarmede Lulli het meest was ingenomen.
Wij behoeven niet te zeggen hoe groote bijval te beurt viel aan die opera\'s, die ongehoorde wonderen geleken na de barbaarschheid in de muziek, waarin Frankrijk zoo lang gedompeld was gebleven. L\'Idylle de la paijo, l\'Eglogue de Versailles, eu Le temple de la paix werden in hetzelfde jaar ten tooneele g-evoerd als Roland. Daarna gaf de kunstenaar
o o
Armide, het laatste werk en tevens het meesterstuk van Quinault. Welluidende verzen , zoo als die welke Armida in het begin van het stuk uitspreekt, hadden het strenge oordeel van Despréaux moeten ontwapenen:
Je ne triomphe pas du plas vaillant de tous.
Renaud, pour qui ma haine a tant de violence,
rindomptable Renaud tehappe a mon couitoux.
Tout le camp ennemi pour moi devient sensible,
Et lui seul toujours invincible
Fait gloire de me voir d\'un oeil indifferent.
II est dans l\'age aimaible oü sans effort on aime. . ..
Non, je ne puis manquer sans un dépit. extreme
La conquête d\'un coeur si superbe et si grand.
Den dag, waarop de Armida voor het eerst te Versailles gespeeld zou worden, ontstond er een klein oponthoud toen de voorstelling een aanvang moest nemen. De Koning werd ongeduldig wijl het niet begon en zond eeu officier van de wacht naar Lulli, om dezen zijne ontevredenheid te doen kennen. Op de woorden: »De Koning wacht,quot; gaf de componist een even driftig als oneerbiedig antwoord: »De Koning mag wachten; hij is hier baas, en geen mensch heeft het recht hem te beletten te wachten zoo lang hij maar wil.quot; Onvoorzichtig toegeven aan een luim! De hovelingen dachten dat iemand die zoo iets had durven zeggeu voor goed in ongenade zou vallen; en toen de opera later, den 15dei1 Februari 1686, iu de Koninklijke academie van toonkunst _gegeven werd, werd zij zeer koel ontvangen door de toe-
40
LttLLI.
schouwers, die vreesden zich te compromitteeren, indien zij het werk toejuichten. Lulli bleef nochtans overtuigd van de verdienste zijner partituur en liet haar eenige dagen daarna voor zich alleen opvoeren. Lode wijk XIV vernam het en bedacht zich, want hij kon niet gelooven dat een werk, waarmede zijn componist zelf was ingeuomen, niet inderdaad goed zou zijn.
Het hof en de stad, altijd genegen om den Koning welgevallig te zijn, schonkeu nu zonder aarzeling hun bijval aan de bevallige muziek: „La chalne del\'hymen m\'éionne; het tragisch recitatief: Le perfide Renaud me fuil en tien andere melodieën, die eene eerste plaats in de classieke repertoires innemen. De rol van Armida was een triomf voor mademoiselle Le Rochais. Zij declameerde met eene bewonderenswaardige uitdrukking de lange alleenspraak, beginnende met deze regelen:
Enfin il est en ma puissance;
Ce fatal ennemi, ee superbe vainqueur,
Le charme du sommeil le livre a ma vengeance,
Je vais percer son invincible coeur.
Het laatste dramatische werk van Lulli is Acis el Galathee, herdersspel in drie bedrijven, waarvan de woorden van Campistron zijn en dat in 1687 ten tooneele gebracht werd. De componist had zich eerst tot La Fontaine gewend om zijn tekst te krijgen; doch hij kon den tekst, dien de goede man hem leverde, niet gebruiken. Drie achtereenvolgens geweigerde libretto\'s: Daphne, Aslrée, Acis et Galathee maakten de gramschap des fabeldichters gaande. Hij gaf zijne ergernis lucht in een puntdicht beginnende met:
Le florentin Montre a la fin Ce qu\'il sait faire.
Ook bestaat er een brief van hem aan mevrouw De Bouillon , waarin hij haar schertsend zegt: Je me suis laisser enqui-nauder. Het zou gelukkig voor den componist van Atys en
41
LULLI.
Thésée geweest zija, indien de haat zijner vijanden zich tot zulke onschuldige scherts bepaald had! Doch het prikkelbare ras der poëten, genus irrilabile vafum , spande tegen hem samen en spaarde noch zijn bijzonder leven, noch zijn karakter. De misdaad van den componist bestond in de gunst, welke Lpdewijk XIV hem bewees. De dichters, wier post het tot op dien tijd geweest was het hof te vermaken, konden het den vreemdeling, den voormaligen balletdanser, den molenaarszoon , zooals de kwaadwilligheid hem noemde, niet vergeven dat hij jaargeld op jaargeld stapelde en met zijne noten meer geld maakte dan zij ooit met hunne berijmde vleitaal hadden kunnen doen. Wij behoeven geene andere reden te zoeken voor het afschuwelijke portret, dat Boileau van hem geeft in zijn brief aan Seignelay:
En vain par sa grimace un bouffon odieux A table nous fait rire et divertit nos yeux;
Ses bons mots ont besoin de farine et de platre:
Prenez le tête a tête, ótez lui son theatre,
Ce n\'est plus qu\'un coeur bas, un coquin ténébreux;
Son visage essuye n\'a plus rien que d\'aftreux.
Na den dood van Lulli werd hij door Sénécé, die nochtans aan zijne kunst recht liet wedervaren, van schandelijke ondeugden beticht in een gemeen pamflet, getiteld: ,, Lel Ire de Clément Marot a M. de***, louchant ce qui eest passé it l\'arrivée de Jean Baptiste Lulli aux Champs-Elysèes. Wij vragen aan ieder eerlijk mensch: kan men zich op het oordeel van zulk eene hartstochtelijke vijandelijkheid verlaten; verdienen verhalen, die door zulk een onredelijke vijandschap zi;n verzonnen , eenig geloof? En dat is toch de bron waaruit bijna al de biografen des beroemden kunstenaars de anecdoten geput hebben, welke zij zoo onbegrijpelijk onbeschaamd opdisschen. Met te zeggen dat de schepper van zoo vele en zoo schoone werken zich zeer handig bij de grooten der aarde wist in te dringen en dat hij goed partij wist te trekken van zijn talent voor zijne beurs; met daarbij te voegen dat hij, rijk geworden door zijn werk eu levende in een kring van diep
42
I/ÜLLI.
bedorven mensclien, zich waarschijnlijk niets ergers te verwijten had dan dat hij niet onverschillig was voor tafelgenot, zonder dat hij aan dat zwak de belangen van zijn talrijk gezin opofferde, hebben wi, ruim zooveel tot zijn nadeel gezegd als hij verdient, en het is volstrekt niet noodig om zóo weinig eens roemrijke nagedachtenis door het slijk te sleepen.
Lnlli hield hartstochtelijk veel van zijne kunst, van zijne vrouw en van zijne kinderen. Mevrouw de Sévigné, die oprechte vrouw, die niets wilde noch kon verbergen, spreekt met ingenomenheid en lof van Baptiste. Zij zou niet in gebreke gebleven zijn een ondeugend woordje ten zijnen koste te laten glippen, indien zij gemeend had het naar waarheid te kunnen doen.
Zal een dichter nog voor iets anders liefde hebben dan voor zijne verzen; zal hij een liefhebber zijn van muziek; zal hij een oogenblik zijn eigen ik vergeten, om er naar te luisteren; zich aan het genot van dat luisteren overgeven, en bovenal zijne kroon bereidwillig met een toonkunstenaar deelen, dan moet hij al zeer belangeloos van aard zijn, eene groote mate van welwillendheid en rechtvaardigheid bezitten en met fijne zenuwen begaafd zijn bovendien, opdat hij vatbaar zij voor muzikaal genot. De groote Corneille, de satirieke Boileau en de niet minder scherpe La Fontaine, hadden niets van dat alles, en zij bleven in de muziek, die, dank zij de bescherming van Mazarin en den fijnen smaak van het hof van Versailles, eene steeds hooger vlucht nam, slechts eene noodlottige inbreuk zien op letterkunde en poëzie. Sommigen gingen zelfs zoo ver, dat zij de censuur der kerk tegen de toonkunst en hare beoefenaren inriepen.
Lulli heeft alles te lijden gehad wat haat en ijverzucht vermogen om een mensch ongelukkig te maken. Doch Lulli bezat veel verstand, veel geestkracht en een buitengewoon talent, en hij zegevierde over al die hinderpalen, kabalen en pamfletten. Racine en Molière hebben zich met die dichter-kabalen nooit ingelaten, want zij hadden meer liefde voor
43
LULLI.
eu begrip van muziek, dan de andere dichters van dat roemrijke tijdvak.
Men moet derhalve zeer voorzichtig zijn in het gelooven van de anecdoten, die er over Lulli in omloop zijn. Zoo verhaalt men, dat hij op zekeren dag een viool stuk sloeg op het hoofd van een muzikant van zijn orchest. Niemand zou zulk een drift goedkeuren , indien dat verhaal waar was; doch men weet hoe de zachtaardigste mensch wanhopig kan worden om eene valsche noot, wanneer hij het ongeluk heeft te fijn van gehoor te zijn. Choron heeft wel op straat een draaiorgel stuk geslagen; Duprez, zijn leerling, verhaalt zelfs dat hij hem in zijn muziekwinkel heeft zien vechten met een klant,.die ik weet niet welken maker van dansmuziek boven Palestrina verkoos. Wat den traditionee-len schop betreft, dien Lulli aan mejufvrouw Le Rochais zou toegediend hebben, die toen nog wel in eene (alles behalve) »intéressanle jiosiliequot; verkeerde, dien houd ik geheel voor verzonneu; want ik heb die onbeschoftheid wel aan twintig andere componisten zien toeschrijven. Om iets aardigs te zeggen of een sterk karakter door eenige forsche trekken te schilderen, beven sommige schrijvers voor geen laster terug en beschuldigen zelfs menschen van manslag door onvoorzichtigheid, die nooit aan iemand ter wereld een tik gegeven hebben.
Laat ons daarbij bedenken in welken toestand de opera zich in dien tijd bevond; hoe moeielijk het xiju moest artis-ten te recht te zetten, die meestal geen musici waren, en die, op het oogenblik dat de voorstelling beginnen zou, uit de kroeg gebaald moesten worden. Het is eene groote verdienste van Lulli dat hij éen goeden troep lyrische acteurs gevormd heeft, in een land dat tot nog toe altijd zijne virtuozen uit Italië had gehaald, en om zoo ver te komen, heeft Lulli veel volharding en vastheid van karakter moeten bezitten.
Eenigen tijd vóór de opvoering van de opera Armide werd Lulli ziek. Men zegt dat zijn biechtvader hem geen
44
LULU.
absolutie wilde geven, dan op voorwaarde dat hij zijne partituur verbrandde. Dienzelfden dag kwam de prins de Conti den zieke bezoeken eu kon zich niet weerhouden het verlies van zulk een fraai werk luide te betreuren.
»Stil maar, stil maar, monseigneur,quot; vermaande Lulli; »ik wist wel wat ik deed; ik had er copie van.quot;
Behalve den prins de Conti had de geestige Baptiste, met zijn levendigen vroolijken aard, de eer nog meer heeren van het hof onder zijne vrienden te tellen, en dat waren ongelukkig niet degenen, die er het meest ter goeder faam stonden, wat wel de oorzaak kan zijn van de vlek. welke sommigen op zijn naam geworpen hebben. Een van hen was die ridder de Lorraine, die dubbelzinnige inmsteliny; van \'s
\' ~ ~ o
Konings broeder en waarschijnlijk de man die de hertogin van Orleans vergiftigd heeft. ïot dezen zeide mevrouw Lulli, tijdens de ziekte van haren echtgenoot: » 0, zeker, gij behoort tot zijne beste vrienden; gij hebt hem het laatst dronken gemaakt en zijt oorzaak van zijn dood.quot; »Zwijg, lieve vrouw,quot; zeide Lulli, die zijne opgeruimdheid nog niet verloren had; »als ik weer beter word, zal hij mij weer het eerst dronken maken.quot;
Den 8sten Januari 1687 liet de componist in de Feuillanls van de rue St. Honoré een 7 e Dcum uitvoeren, dat hij voor het herstel van Lodewijk XIV had gecomponeerd. In het vuur van de uitvoering sloeg hij met zijn maatstok tegen zijn voet; waardoor een kwaadaardig abces ontstond. Het kwaad tastte weldra den geheelen voet en daarna het been aan. Het afzetten van het been zou den kunstenaar hebben kunnen redden; doch Lulli zag tegen de operatie op, die door zijn heelmeester noodzakelijk werd gekeurd, en stelde zich onder behandeling van een kwakzalver , die zich voor een markies de Carrette uitgaf. De zorg van dien kwalzalver
O O
was niet bij machte den kanker te stuiten, die van dag tot dag verergerde; zoodat de ongelukkige componist den 22stel1 Maart 1687 te Parijs overleed. Zijne familie liet in eene kapel der kerk des Petits-Pères een prachtig praalgraf voor
45
LULLI.
hem opricliten, waarop het volgende grafschrift van den dichter Santeuil werd gebeiteld:
Perfida mors, inimica, audax, temeraria et excors,
Crudelisque, et eoeca probris te absolvimus istis,
Non de te querimur; tua sint hscc munia magna.
Sed qnando per te populi regisque voluptas,
Non ante auditis rapnit qui cantibus orbem,
Lullius eripitnr, querimur, modo surda fuisti.
Door zijn werk en zijne verschillende jaarwedden had Lulli een aanzienlijk fortuin verzameld, dat zijne vrouw, Madeleine Lambert (de dochter van den toonkunstenaar van wien Boileau spreekt) , uitmuntend wist te besturen. Hij had zes kinderen uit zijn huwelijk, drie dochters en drie zoons, van wie er twee niet onverdienstelijk in de loopbaan huns vaders werkzaam waren.
Men zal uit de getuigenis van Perrault ontdekken in welke achting de beroemde meester bij zijne aanzienlijkste tijdge-nooten stond. De volgende bladzijden zijn ontleend aan het fraaie werk, getiteld: „Les hommes illuslres qui out paru en France pendant ce siècle,: avec leurs portraits au naturel, par M. Perrault de l\'Académie Francaise.quot;
JEAN BAPTISÏE LÜLLI,
OPPER INTENDANT VAN DE KONINKLIJKE MUZIEK.
»Die uitmuntende man zou, wijl hij in Italië geboren werd, eigenlijk geene plaats in deze verzameling mogen vinden , volgens de wet welke wij ons gesteld hebben, om er enkel Franschen in op te nemen. Hij is echter op zoo jeugdigen leeftijd in Frankrijk gekomen, hij is zoo volkomen Fransch geworden, dat men hem geen vreemdeling achten kan. Bovendien zijn al zijne werken, en de geest die ze heeft voortgebracht, in Frankrijk gevormd; het is derhalve niet te verwonderen dat wij ons het recht toekennen hem tot de onzen te rekenen.
46
liULH.
Bij zijne komst in Frankrijk trad hij in dienst bij Mademoiselle de Montpensier; doch de Koning, die zoo veel smaak bezit voor al wat schoon is, had nauwelijks iets van zijne compositiën gehoord, of hij wilde hem in zijn dienst hebben. Hij gaf hem de directie over zijne violen, want Lnlli bespeelde dat instrument zooals niemand het nog vóór hem had gedaan; Zijne Majesteit riep zelfs ten zijnen behoeve een tweeden troep in het leven, waaraan men den bijnaam gaf van kleine violen, die, door Lnlli onderwezen, weldra den troep der vier en twintigen, deni beroemdsten van Europa, evenaarden, ja overtroffen. Zij hadden trouwens het voorrecht van compositiën van Lnlli te spelen, stukken van geheel anderen aard dan men tot nog toe gehoord had. Vóór
D o
hem achtte men slechts de eerste partij in de stukken voor\' viool; de bas en de middelpartijen waren eenvoudig accompagnement en een groot contrapunt, dat door de degenen, die die partijen speelden, naar willekeur werd gecomponeerd, wijl niets gemakkelijker was dan zulk een compositie; doch Lnlli heeft alle partijen bijna even aangenaam laten klinken als de eerste; hij heeft er bewonderenswaardige fuga\'s, en bovenal geheel nieuwe, en tot op dien tijd bij alle meesters onbekende, tempo\'s in gebracht; hij heeft in zijne concerten tot trommels en pauken toe aangenaam voor het gehoor doen hooren, instrumenten, die, wijl zij slechts een enkelen toon hebben, schijnbaar niets tot de schoonheid eener harmonie kunnen medewerken; hij heeft intusscheu zulke geschikte tempo\'s aan de melodieën weten te geven, waarin zij medewerken , dat zij het hart niet minder troffen dan de welluidendste instrumenten. Hij was volmaakt op de hoogte van de wetten zijner kunst; doch terwijl zijne voorgangers hun roem te danken hadden aan het zorgvuldig in acht nemen van die regelen in hun werk, heeft hij zich vooral onderscheiden door ze niet in acht te nemen, en door zich boven regelen en voorschriften te verheffen. Een valsch ac-coord, een dissonant waren klippen, waarop de bekwaam-sten schipbreuk leden, en juist uit die valsche accoorden en
47
LULLI.
die dissonanten heeft Lulli de schoonste plaatsen zijner com-positiën gemaakt, door de knust waarmede hij ze wist voor te bereiden, te plaatsen en te redden.
Men heeft hem niet slechts te danken dat hij muziekstukken gemaakt heeft, waarvan Frankrijk gedurende een langen tijd. genot heeft gesmaakt, en die ook daar buiten zijn doorgedrongen; maar ook dat hij eeue nieuwe gedaante aan de muziek gegeven, en ze onder het bereik van het algemeen heeft gebracht.
Toen hij in Frankrijk kwam, konden de helft der musisi niet van het blad zingen; de meesten die voor den Koning zongen, leerden hunne partij van buiten, eer zij die zingen moesten. Tegenwoordig zijn er bijna geen musici, hetzij zij zingen, dan wel eeu of ander instrument bespeleu, die niet op het eerste gezicht uitvoeren wat men hun voorlegt, zoo nauwkeurig en zoo net, alsof zij er dagen lang op gestudeerd hadden. Men bewonderde een meester, die eene door-loopende baspartij kon accompagneereu; tegenwoordig zou een jong meisje, dat de piano bespeelt, vreemd opzien, als men haar om zulk eene kleinigheid prees.
Men heeft zelden gezien dat musici, die in ongewijdeu zang uitmuntten, met hetzelfde succes kerkliederen componeerden; doch Lulli is volkomen iu beide genren geslaagd, en wanneer hij de donkere metten zijner compositie liet zingen, werd hij niet minder bewonderd, dan onder de uitvoering zijner fraaiste opera\'s, omdat hij de kunst bezat in al die verschillende geuren van muziek te kunnen doordrin-gen. Dat bewoog den Koning hem tot opperintendant zijner muziek te benoemen, eene betrekking welke hij ten volle waardig was, en waarbij hij kort daarna ook die van geheimschrijver des Konings ontving. Hij stierf te Parijs, den 22sten Maart 1G87, in het vier en vijftigste jaar zijns onderdo nis ; hij werd begraven in de kerk des Petits Pères Au-gustius Déchanssez , waar hij een kapel had doen bouwen, en waar zijne weduwe een zeer fraai gedenkteeken voor hem heeft pten oprichten. Hij heeft drie zoons en drie dochters nagelaten.
48
LULL1.
Niets evenaart de schoonheid van al de opera\'s, welke hij geschreven heeft. Wijl hij in zijne werken de kracht van het genie der Italianen met de beschaving en de bevalligheid der Franschen wist te paren, bezit Italië nagenoeg niets dat het tegen zijn werk kan overstellen. Het is eene onbegrijpelijke verscheidenheid van modnlatiën en tempo\'s. Het zyn alle aria\'s die een karakter van zachtheid en adeldom dragen, die van hun gemeenschappelijken oorsprong getuigen, zonder dat zij daarom op elkander gelijken. Hij heeft trouwens het geluk gehad een dichter te vinden, wiens verzen zijue muziek waardig waren, eu welke hij niet beter wenscheu kou, om al de schoonheden en het fijne zijner kunst te doen uitkomen; dat geluk viel hem ten deel, opdat zijn werk volkomen zou zijn.quot;
Voegen wij bij die getuigenis die van mevrouw de Se-vigné, die de lijkplechtigheid van den kanselier Seguier in 1672 aldus beschrijft.
»Wat de muziek betreft, die kan ik u onmogelijk be-»schrijven. Baptiste had alles gedaan wat hij, met al de »muzikanten des konings, doen kou. Dat scboone Miserere »was nog prachtiger dan anders. Er werd een Libera ge-»zongen waarbij ieder de tranen in de oogen had; ik geloof »niet dat er schooner muziek in den hemel zijn kan.quot;
Het uiterlijk van Lulli is na zijn dood al even grof belasterd als zijn goede naam. In plaats van de portretten van tijdgenooten te raadplegen, hebben de kunstenaars eenvoudig het leelijke borstbeeld gecopieerd van Colignon, een beeldhouwer uit het laatst der achttiende eeuw, naar hetwelk Cochin eene teekening gegeven heeft, die in 1770 door Saint-Aubin gegraveerd werd. Doch dat borstbeeld is lang na den dood van Lulli gemaakt, om op zijn graf geplaatst te worden; het is het eenige bekende werk van dien beeldhouwer, dat reeds middelmatig is op zich zelf; het gelijkt in geeu enkel opzicht op andere portretten van Lulli, prachtige koppen, door Rigaud, door Mignard geschilderd en
4
49
LTJLLI.
50
door Boulett, door Edeling gegraveerd. Er bestaat zelfs in het prentkabinet der nationale bibliotheek een zeer belangrijke teekening, door Bonnart gegraveerd, waarop de componist, ten voeten uit, een klein orchest dirigeerende, wordt voorgesteld. Al die portretten gelijken op elkander en geven Lulli vrij fraaie trekken.
Geboren omstreeks 1645, gestorven omstreeks 1678?
Het beeld vau Stradella heeft iets dichterlijks en belangwekkends behouden, wijl men in het algemeen gaarne schilderachtige legenden als waarheid aanneemt. De kunstenaar, die in de verbeelding des volks een romanheld is geworden , is verscheidene malen op het tooneel voorgekomen. inzonderheid in twee opera\'s, van Niedermeyer en van Flotow. Overigens is er weinig met zekerheid van zijne levensgeschiedenis bekend; eu dezelfde onzekerheid heerscht ten opzichte van de echtheid der werken, welke men aan hem heeft toegeschreven. In den laatsten tijd is het den heeren Richard en Angelo Catalani mogen gelukken voor een gedeelte de dikke duisternis op te heffen, die deze meer vermaarde dan wel bekende persoonlijkheid omringde; doch hoeveel valt er niet nog te ontdekken, waarover waarschijnlijk nooit eenig licht verspreid zal worden !
Allessandro Stradella werd waarschijnlijk te Napels, omstreeks het jaar 1645, geboren; doch er is niets aangaande zijne eerste levensjaren , noch van zijne studiën bekend. Hij was te liome toen hij zich het misnoegen van den kardi-
SÏRADELLA.
52
naai Cibo op deu hals haalde, wiens neef hi] gedwongen had tot een huwelijk raet eene lichte vrouw. Waarschijnlijk is hij, oni de gevolgen van zijn gedrag te ontloopen, naar Venetië gegaan, waar wij hem in 1677 bezig vinden met het componeeren van opera\'s. Daar beleefde hij het avontuur dat hem beroemd heeft gemaakt, doch waarvan men de bijzonderheden niet met juistheid kent. De geneesheer Bourdelot, die het avontuur het eerst verspreidde, heeft er allerlei romantische bijzonderheden aan toegevoegd, welke men gerust als verdichtsels verwerpen kan, indien men zich houden wil aan de jongste navorsching van den heer Richard. Wij zullen ons vergenoegen met van die verhalen over te nemen wat met de stukken, door dien geleerde aan het licht gebracht, overeenkomt. Volgens de meest overeenstemmende berichten, zou een lid van het machtige geslacht der Contarini\'s Stradella belast hebben met het geven van muziekles aan zijne minnares. De componist beging de fout misbruik te maken van het in hem gestelde vertrouwen, door de liefde zijner leerlinge voor zich te winnen. Beducht voor de gevolgen van Venetiaansche wraak, uamea zij de wijk naar Turin, waar de kunstenaar het geluk had zijn talent aan het hof der regeerende hertogin te zien erkennen. De vluchtelingen werden er echter niet lang met rust gelaten; Contarini kwam zijne minnares weldra weder op-eischen, aan het hoofd van veertig dienaren en volgelingen. Hij meende de hertogin door die vertooning vrees aan te-jagen, doch zag zich teleurgesteld. De hertogin van Savoye had den kunstenaar onder hare bescherming genomen, en zijne geliefde voorloopig in een klooster in veiligheid doen brengen. In zijne plannen teleurgesteld, nam de Venetiaan de toevlucht tot eene wraak, die vrij wel met de Italiaansche zeden van dien tijd overeenkwam. Hij zond twee hravi naar Turin, met den last om Stradella te vermoorden en, na hunne volbrachte zending, de wijk te nemen in het hotel van den Franschen gezant, deu heer de Villars. De gezant van Lodewijk XIV bij het hof van St. Marcus, de abt d\'Estrades,
STllADELLA.
53
die eigenlijk niet wist wat er van de zaak was, en die de privilegiën van zijn beschermrecht wilde handhaven, had zijne gedienstigheid voor de Contarini\'s en hunne bond-genooten, de Delfini\'s , zoo ver gedreven, dat hij de twee moordenaars zelfs een brief van aanbeveling aan zijn ambtgenoot te Turin medegaf. In het bezit van het kostbare papier , dat hun straffeloosheid waarborgde, maakten de moordenaars geen haast, en vielen den kunstenaar, eerst nadat zij eene maand in Turin vertoefd hadden, op de straat met hunne dolken aan. Nadat zij daardoor de wraakzucht van hun patroon bevredigd hadden, begaven zij zich naar het hotel van den Franschen gezant. De hertogin eischte dat het recht zijn loop zou hebben, en liet, toen de heer de Vil-lars weigerde de schurken over te leveren, die hem door den abt d\'Estrades waren aanbevolen, haar beklag indienen bij Lodewijk XIV, door de tusschenkomst van haren gezant bij het hof van Versailles. De markies de Villars schreef insgelijks naar zijn gouvernement, om eene verklaring van zijn gedrag te geven, zeggende dat hij in het onderhavige geval gemeend had , het oude beschermrecht in het hotel der Fransche gezanten bij vreemde hoven te handhaven. Uit een en ander volgde eene allerzonderlingste diplomatieke briefwisseling. De minister van buitenlandsche zaken, de heer de Pompone, antwoordde in naam des konings, dat al zulke slechte daden hem een gruwel waren, doch dat hij, hoezeer het geval betreurende, waarin eene wijkplaats was verleend geworden aan twee moordenaars, nochtans goedkeurde dat de eer en de voorrechten van den vertegenwoordiger der Fransche kroon gehandhaafd wierden. Op dat punt verstond Lodewijk XIV inderdaad geen scherts; dat bewees hij in zijne handelwijze te Rome, ten opzichte van paus Innocentius XI, die die verouderde en schandelijke misbruiken wilde afschaffen. In het geval in quaestie was het antwoord des konings eene goedkeuring voor den heer de Villars. In dien zin vatte deze althans dat antwoord op, en wijl de hertogin het hotel van den gezant door hare wachten had laten om-
SÏRADELLA.
ringen, liet hij de misdadigers ontsnappen door. ze in zijn eigen rijtuig te verbergen. De zaak zou misschien anders af-geloopen zijn, indien de kunstenaar, de onwillekeurige oorzaak van al die diplomatische verwikkelingen, aan zijne wonden gestorven ware; doch hij genas, en Contarini kwam er af met de belofte van geen nieuwe aanslagen op het leven van Stradella te uemen.
Volgens het verhaal van Bourdelot zonden er drie aanslagen op het leven van Stradella plaats gehad hebben. De eerste, te Rome, zon mislukt zijn, omdat de bravi eene aria di chiesa van den componist hadden hooren uitvoeren, en van toen af geen moed hadden om den maker van zulk een bewonderenswaardige muziek te vermoorden, en daardoor de wereld van een harer schoonste genieën te berooven. De tweede aanslag zou geschied zijn te Turin, ten naastebij op de wijze zooals wij die zoo even verhaald hebben , en slechts door omstandigheden onafhankelijk van den wil der moordenaars zijn mislukt. Eindelijk zon de onverbiddelijke wraaklust der Contarini\'s haar offer geveld hebben op de wallen van Genua in 1670. Deze datum, die veel vroeger is dan die dooiden heer Richard, volgens authentieke bescheiden, opgegeven , zou op zich zelf reeds voldoende zijn, om het verhaal van Bourdelot verdacht te\' maken, al ware het wonder te Rome, door de aria di chiesa bewerkt, op zich zelf niet reeds onwaarschijnlijk genoeg om het door den denkenden lezer te doen verwerpen, al wordt het ook door een geneesheer uit dien tijd, die in Italië gereisd had, verhaald.
Stradella overleefde dan dien aanslag te Turin; hij ontkwam de woede zijner vijanden; dat is een feit; maar, wat is er later van hem geworden? Hier verliest de biograaf zijn spoor, en wij zijn niet in staat het jaar van zijn dood op te geven. De onderzoekingen van den heer Catalani zullen misschien eenig licht verspreiden over het leven van die vreemde persoonlijkheid , zoo als zij reeds een gedeelte zijner werken aan de duisternis, waarin zij gewikkeld waren, hebben ontrukt.
54
STRADEI.LA.
Stradella was Latijusch dichter zoowel als toonkunstenaar, en li ij schreef zelf den tekst hij verscheidene van zijne godsdienstige compositiën; hij deelde zelf de perioden af, met behulp van verzen aan de psalmen en de liturgie ontleend. Behalve zijne motetten zijn er vijf oratoriums of gewijde lyrische psalmen van hem bekend. Het. oratorium waarvan door Bourdelot melding wordt gemaakt, draagt tot titel: Oralovio, di san Giovanni BaUisla a cinque voci con slromenli dell\' Alessandro Stradella. Wat de beroemde aria di. chiesa betreft, beginnende met de woorden: pielit, signore, de aria die den kunstenaar het leven gered zou hebben, zij is in 1832 door den heer Fétis in zijne historische concerten ten gehoore gebracht, en genoot een zeer groot succes. Met dat al blijft het, ondanks het gezag van den geleerden Belgischen biograaf, twijfelachtig of die fraaie compositie wel inderdaad aan Stradella moet toegeschreven worden. In later tijd heeft men dat stuk onder allerlei vormen uitgevoerd; op Latijnsche, Fransche, Italiaansche woorden, met gewij-den en ongewijden text, met of zonder accompagnement van instrumenten, en, wat meer is, verlevendigd door eene nieuwe harmonie, dat het wel honderd jaren jonger zou maken, indien de melodie zelve inderdaad reeds eene eeuw bestoud.
De werken van Stradella bevatten cantates, serenades en opera\'s, die meereudeels voor het hof van Ferrara geschreven waren; onder die dramatische voortbrengselen zijn inzonderheid merkwaardig: Corispero, Ovazio Code sul poule, Trespolo tut ore en Biante.
Eer wij deze schets besluiten, kunnen wij niet beter doen dan het oordeel van den geleerden doctor Burney na te schrijven, over een kunstenaar die door Bourdelot in zijn tijd de uitnemendste toonkunstenaar van Italië wordt genoemd.
»Zijne compositiën, alle voor den zang, waarvan ik er verscheidene in mijn bezit heb, en waarvan ik er een groot aantal in andere verzamelingen heb onderzocht, staan hooger
55
STEADELLA.
dan alle andere uit de vorige eeuw, met uiteonderiug van die van Carissimi, en indien Stradella dien leeftijd had mogen bereiken, zou hij wellicht niet bij dien grooten componist ten achteren gebleven zijn.quot;
Er is sprake van de ontdekking van een groot aantal manuscripten van dien componist; en de uitgave van eenige zijner werken zal waarschijnlijk niet laug meer achterwege blijven.
Over het geheel was Stradella niet zeer geacht, wegens zijn onzedelijk leven. In oude geschriften wordt er niet gunstig over gesproken. De onderzoekingen van den heer Richard stellen hem, zonder nochtans een enkelen trek te noemen om zijn goeden naam te herstellen, voor als een slachtoffer, dat slechts door binnen- en buitenlandsche diplomatie beschermd is geworden. Stradella heeft ontwijfelbaar in zijn leven een schitterende reputatie genoten; doch zijn roem was spoedig na zijn dood vergeten. Geen van zijne werken heeft hem overleefd, eu zijn naam zou in vergetelheid geraakt zijn, zonder het al of niet nauwkeurige verhaal van zijn avontuur.
56
Geboren in 1649, gestorven in 1725.
Alexander Scarlatti heeft een buitengewoon talent getoond in compositien van weinig omvang. Opgewassen tegen alle moeieliiklieden van liet contrapunt, in dien tijd nog de eenige vorm dien men aan de toonkunst toekende, bracht hij grooten vooruitgang in de instrumentale muziek , inzonderheid in het clavecimbaal, en men kan hem als den voor-looper van Rameau, van Handel en Bacil beschouwen.
Scarlatti werd te Trapani, op Sicilië, geboren, in het jaar 1647. Men gist, zonder het nochtans met zekerheid te kunnen uitmaken, dat hij in zijne jeugd te Rome de lessen van Carissimi bijwoonde; zoo veel is zeker dat hij eene zeer zorgvuldige muzikale opleiding genoot en dat de studie van de meesterstukken der Romeinsche school daaraan niet vreemd gebleven is. Toen hij te Napels kwam, bezat- hij een merkwaardig talent als zanger, als harpist en als klavecinist. Men weet weinig van het bijzondere leven diens kunstenaars tot op het 1680, in welk jaar hij te Rome, in het paleis der voormalige koningin Christina van Zweden, zijne opera rOnesla nell\' amove liet opvoeren. Het is evenwel twijfel-
SCARLATTI.
achtig of dcit werk niet nog door een ander werd voorafgegaan ; hoewel liet \'t eerste is dat wij vau dien componist kennen. Waarschijnlijker had Scarlatti zich reeds eenigen naam verworven, toen hij quot;belast werd met het vervaardigen van stukken voor het bijzondere theater der Zweedsche koningin. Is de componist van 1\'Ones la nelT amore, zoo als men «rezesd heeft, vervolgens naar Munchen ennaarWeenen
O O 7 O
gegaan? — Niet waarschijnlijk; alles doet ons gelooven dat hij Italië niet verlaten heeft, waar hij teruggehouden werd door zijn titel van Kapelméesler van Hare Majesteit de Koningin van Zwellen. Dien titel voert hij althans op het tekstboekje van de Pompen, die het koninklijk paleis te Napels, den 30 Januari 1684 , werd gespeeld. Na die opera volgt er weder eene gaping in de levensgeschiedenis van dezen componist, tot aau het jaar 1693, in welk jaar het oratorium I dolori (li Maria sempre vcnjine werd opgevoerd, hetwelk de componist voor de congregatie der zeven weeën geschreven had. In hetzelfde jaar gaf Scarlatti te Rome de opera Teodora. Onder andere voor dien tijd eigenaardige nieuwigheden , geeft dit werk het eerste voorbeeld van het terugkomen tot het voornaamste motief der aria\'s, na het tweede gedeelte, en het bezigen van het orchest, ter begeleiding-van het recitatief, dat voorheen altijd door de bas werd ondersteund.
Na den dood van Christina (1688), werd Scarlatti, naar alle waarschijnlijkheid, tot koninklijk kapelmeester te Napels benoemd. Wij vinden hem althans op hoog bevel van den onderkoning aan het werk om eenige aria\'s in de üdoacre van Legrenzi te veranderen. Deze door zijne zorg verbeterde partituur werd den Januari 1694 in het
theater San Bartolomeo, te Napels, opgevoerd. De componist waarschuwt, met eene zeldzame bescheidenheid, deu lezer van het stuk, »dat de door hem veranderde aria\'s met een sterretje geteekend zijn, opdat de mogelijk door hem begane fouten den naam van Legrenzi niet bederven mochten, voor wiens onsterfelijken roem hij een onbegrensden eerbied had.quot;
58
SCARLATTI.
Op de Odoacre volgden Pino e Demelrio (Napels 1697), 11 prigioniero for I una lo (1698), Gli equivochi nel sembianle (Rome, 1700), Eraclea (1700), le Nozze col nemico, // Mi-Iridale Eupalore, en eindeliik Laodicea e Berenice (Napels, 1701). Dat werk bevat eeue bewonderenswaardige aria voor tenor en obligaat viool; ongelukkig was er geen violist te vinden die het spelen kou; Corelli zelf kon het niet; ook was Scarlatti, toen zijne opera later te Rome, in 1705, op nieuw op het repertoire verscheen, genoodzaakt er eeue andere aria voor in plaats te schrijven, die verre beneden de eerste gebleven is.
Door die compositiëu had de Siciliaansche componist zich een grooten naam verworven. Met dien roem kwamen ook ambten en eerbewijzen. Eerst werd hij geroepen om Autouins Foggia in zijne bedieaing als kapelmeester van Santé Maria Maggiore ter zijde te staan (31 December 1703). In 1707 verkreeg hij ook deu titel die bij dat ambt behoorde. Te voren had de kardinaal Ottoboni hem reeds met de directie zijner kapel belast. De Paus schonk hem de decoratie vau het Gouden Spoor. Eindelijk, na de verovering van de beide Siciliën door de keizerlijken, zien wij Scarlatti met den titel van koninklijk kapelmeester te Napels terugkeeren (1709).
Scarlatti bezat eeue verbazende gemakkelijkheid en heeft daardoor niet minder dan honderd twaalf of honderd vijftien opera\'s geschreven. Eene aanteekeniug voor de Tigrane, die in 1715, namelijk tien jaren voor den dood des kunstenaars werd opgevoerd, vermeldt dat dit werk het honderd zesde is dat hij ten tooneele heeft gebracht. Al die kunstwerken ziju niet tot ons gekomen, wijl het gebruik om partituren te graveereu toen in Italië nog weinig was doorgedrongen; maar in die welke de nakomelingschap beoordeelen kan, bewondert men een uitgebreide kennis, gepaard met eene rijke verbeelding, stoute modulatiën, altijd goed voor de stemmen geschreven. Behalve zijne dramatische werken, heeft die vruchtbare componist een twaalftal oratoriums, omstreeks twee honderd missen en ontelbare kleinere stukjes ge-
59
SCARLATTI.
schveveu, zoo als madrigals, duo\'s, serenades , cantates , toccates enz.
Een van de verdiensten, en niet de geringste, van Scarlatti , was de onschatbare dienst dien hij aan de scholen Sant\' Onofrio, dei Povert dl Gesu Crista en van Loreio, door zijn onderricht in de muziek bewezen heeft. Toen hij den 24sten October 1725 overleed, verloor zijn vaderland in hem een van zijne doorlnchtigste burgers. De kunstenaar liet echter een zoon na, üominiens Scarlatti; hij liet leerlingen na: Logroscino, Durante, Hasse, en de fakkel bleef haar licht verspreiden, al was zij in andere handen overgegaan.
Et quasi cursores vitae lampeda tradunt. .
Die Domenico Scarlatti, zijn zoon, zou in dit werk meer dan eene eenvoudige vermelding verdienen. Hij was een van de bekwaamste klavierspelers van zijn tijd, of eigenlijk van alle tijden; want zijne klaviermuziek wordt nu nog slechts op de piano gespeeld. Onze pianisten, wier smaak nog niet bedorven is door de goocheltoeren en de arpeggio\'s van zeven octaven, uitgevoerd met de zucht om het grootste getal noten in den kleinst mogelijken tijd te laten hooren, die zeldzame pianisten spelen nog met genot de muziek van Scarlatti, die wel verre van, zoo als men zegt, de kindsheid der kunst te zijn, integendeel van diepe studie en een fij nen, bevalligen smaak getuigt.
GO
Geboren in 1683 , gestorven in 1764.
Rameau, de grootste Fransclie toonkunstenaar der achttiende eeuw, oefende gezag op zijn tijd door zijn dubbelen roem als theoreticus en als beoefenend kunstenaar. De ver-eeniging, in zulk eene grootè mate, van die twee talenten in een enkelen mensch, is bijna zonder voorbeeld. Meestal wordt de vlucht der scheppende inspiratie door bespiegelende navorschingen belemmerd. De schrijver van het Traite de Vharmonie heeft misschien aan de berekeninsf eene te o-roote
O o
plaats gegeven, ten nadeele van den smaak en het gevoel; doch die dwaling heeft hem niet verhinderd de bewonderenswaardige zangen van Castor et Pollux voort te brengen.
Het vaderland van Bossuet heeft tevens de eer, aan Jean Philippe Rameau het levenslicht geschonken te hebben. De beroemde componist werd geboren te Dijon, den 25steu September 1683. Zijne ouders, die beiden veel van muziek hielden, gaven hem de eerste lessen, en hij maakte zulke verbazende vorderingen, dat er geen partituur bestoud, welke hij, op zijn zevende jaar, niet op liet eerste gezicht kou lezen en spelen; een uitmuntend begin voor een toekomsti-gen kunstenaar, doch eene slechte voorbereiding om in de
11AMEAU.
magistratuur te komeu, voor welke loopbaan zijne ouders hem bestemden. Toen het kind op het college der Jezuïten geplaatst was, wérd hij, door zijn eenvoudigen ongekunstel-den smaak, die eenigszins door den invloed van den Appendix de diis en het Appollineas opus gewijzigd werd, tot verwaarlozing van de klassieke studiën verleid, terwijl hij zijne boeken en schriften met muzieknoten en stukken van sonaten beschreef. Behalve zijn afkeer van taalstudie, was Rameau bovendien onleerzaam en driftig van aard en kon zich niet aan de schooltncht onderwerpen. De goede paters werden zulk een leerling in huune inrichting eindelijk moede en besloten hem, nog voor zijn volbrachten leertijd, naar huis terug te zenden. Daarop keerde hij tot de bezigheid zijner kinderjaren terug; hij bestudeerde de mecaniek van klavier, orgel en viool, leerde van zijn vader en van eenige organisten in de stad de beginselen van het contrapunt, kortom, deed zijn best om met de gebrekkige middelen welke Dijon hem opleverde, zijne muzikale opvoeding zoo goed mogelijk te voltooien. De kuast van muziek te schrijven werd toen buiten Parijs in het geheel niet of zeer slecht ouderwezen; er bestond derhalve eene gaping in de. op voeding van Rameau , die nooit geheel werd aangevuld , en waarvan hij in zijne geheele volgende loopbaan de hindernis bleef gevoelen.
Men behoeft slechts deu gedwongen stijl van Rameau, liet gebrek aan buigzaamheid iu de uitdrukking zijner gedachte , te vergelijken met het gemak, deu vrijen gang en de kunst om al de combinatiën van klanken in notenschrift uit te drukken, welke meu in de voortbrengselen zijner tijd-genooten opmerkt, om dat gebrekkige terstond te zien. Toen Rameau in 1733 de reeks •zijner dramatische werken begon, hadden Durante, Marcello, Léo, Duni, Pergolese in Italië, Bach en Handel in Duitschland, reeds in hunne werken die schitterende eigenschappen volkomen aan den dag gelegd.
De trage leerling der Jezuïten die , sedert hij huune school verliet, geen enkel boek had opengeslagen dan die betrekking
(32
KAMEAU.
hadden op zijne kunst, was niet slechts een vreemdeling in de Grieksche en Latijnsche talen, maar was zijne moedertaal zelfs niet machtig. De liefde deed hem zich later op die voor een beschaafd mensch- onontbeerlijke kennis toeleggen. Hij was namelijk verliefd geworden op eene jonge weduwe uit den omtrek van Dijon, en begreep dat zijne minnebrieven althans zuiver vau stijl en van taal dienden te zijn. Doch terwijl hij grammatica leerde om niet voor zijn afgod te blozen, deed zijn hartstocht hem de muziek geheel verwaarlozen. Zijn vader, die met onrust zag hoe zijn zoon aan niets dacht dan aan zijne amourette, nam de toevlucht tot die krachtigste van alle afleidingen — hij liet hem op reis gaan. Hij zond hem namelijk naar Italië; zoowel met het doel om hem van zijn hartstocht te genezen, als in de hoop dat hij zijn smaak zou vormen door het hooren van Italiaansche opera\'s. Doch de jongeling was toen achttien jaren oud (170]); zija oor was toen aan Fransche muziek gewend, en de melodieën van Scarlatti. van Lotti en van Caldara maakten weinio; indruk op hem; misschien zou hij meer vrucht van zijne reis geoogst hebben, indien hij verder ware gegaan; doch hij kwam niet verder dan Milaan en toefde ook daar slechts korten tijd. Om terug te kunnen keeren, verbond hij zich als eerste viool bij den troep van een tooneel-directeur die een orchest bij elkander zocht; zoo doorreisde hij de voornaamste steden van het zuiden, onder anderen Marseille, Lyon , Nimes en Albi; gedurende die reis begon zijn naam als klaveciuist zich te vestigen. Een gelukkige aanleg vergoedde hetgeen hij aan grondige studie miste, en hij zelf verhaalt dat een artist, Lacroix, hem te Montpellier de eerste beginselen leerde van het accompagnement bij liet klavier.
Na eeae afwezigheid van verscheidene jaren keerde Ra-meau naar zijne geboorteplaats terug, waar hem de betrekking van organist in de Sainte Chapelle werd aangeboden. Doch hij had geen lust om onopgemerkt in eene provincie-, stad te leven; hij was overtuigd dat hem een ruimer veld
63
rameau.
voor ziju talent was weggelegd, en bedankte voor de benoeming, om roem te gaan zoeken te Parijs. Toen Mi daar kwam (1717), was hij reeds vier en dertig jaren oud, en geene enkele compositie had nog de aandacht van het publiek op hem gericht. Marchant, dezelfde die op het denkbeeld kwam om zich met Bach te meten , bracht in die dagen de kerk der Grands-Cordeliers in de mode; de menigte verdrong zich wanneer hij er het orgel bespeelde. Rameau behoorde tot zijne ijverigste toehoorders; hij bestudeerde zijn spel, knoopte vriendschap met hem aan en verbeeldde zich een oogenblik dat hij zich zijn steun verworven had. Daarin bedroog hij zich echter; toen de beroemde organist den provincialen musicus eenige lessen had gegeven, raadde hij in hem een toekomstigen mededinger en wachtte hij zich wel zijn pogen te ondersteunen. Toen hij zijn oordeel moest uitspreken over het spel van Daquin en Rameau, beiden dingende naar de betrekking van organist van Saint Paul, deed hij uitspraak ten gunste van Daquin, hoewel deze ver beneden zijn mededinger stond. Door die schandelijke partijdigheid van de middelen verstoken om te Parijs te kunnen leven, was Rameau wel gedwongen de verwezenlijking zijner eerzuchtige droo-men vooreerst te laten varen en de betrekking van orsjanist
~ o
in de St. Stephanus-kerk te Rijssel aan te nemen. Dat was echter van korten duur, want zijn broeder, Claude Rameau, die organist was in de hoofdkerk te Clermont-Ferrand, had zijne betrekking nedergelegd, en Jean Philippe werd ziju opvolger.
Van andere provinciën afgesloten door de bergketen die het aan alle kanten insluit, was Auvergne, eene eeuw te voren, een hol vau. struikroovers geweest, die te meer op straffeloosheid vertrouwden, wijl zij hun roof pleegden iu een land, .dat voor de dienaren der wet nasenoeyr outoe-
7 . o o
gankelijk was. Het gewoel en de onrust der hoofdstad drongen er evenmin door als de uitspraken van parlement of gerechtshof. De gr ooi c gerecht sdagen van Clermont, die in het begin der regeering van Lodewijk XIV gehouden wer-
64
11AMEAU.
den, stuitten er de wanorde en maakten een einde aan de afzetterijen waaraan verscheidene adellijke lieeren zich schuldig maakten; doch, van zijue onderdrukkers bevrijd, bleef Auvergne wat het was: een van Parijs en de algemeene beschaving afgescheiden land; een vaderland van onafhankelijke geesten (den markies de Mirabeau, den menschenvriend, en van den heer de Montlosier, om er slechts twee te noemen). Het lijdt geen twijfel, of vier jaren in stilte en eenzaamheid en afzondering doorgebracht, moeten een gunsti-gen invloed op de compositiën van onzen musicus uitgeoefend hebben. Zijne gedachten, die zich bezighielden met het zoeken naar de wetten der harmonie, werden er niet afgeleid door duizenderlei omstandigheden, die ons aan ons zeiven onttrekken en het werk van den geest zoo moeielijk maken in eene volkrijke, drukke stad. Het is een opmerkelijk feit, dat een van de belangrijkste wetenschappelijke werken over muziek opgevat en uitgevoerd werd in een land, dat deu wiskunstenaar Pascal heeft zien geboren worden.
Toen het werk voltooid was, moest het uitgegeveu en door muziekkenners beoordeeld worden , en daarvoor moest Ra-meau naar Parijs gaan. Doch een veelzijdig contract bond hem aan het kapittel. Noch de bisschop, noch zijne kanunniken wilden gaarne een bekwamen organist missen, wiens motetten zij bewonderden en wiens muziek voor klavier zeer door de liefhebbers in de stad werd op prijs gesteld. Rameau mocht dus zoo dikwijls om wijziging van het contract vragen als hij wilde, hij kreeg telkens een weigerend antwoord. Door den nood gedrongen, nam onze Bourgondiër nu zijne toevlucht tot list. »Als zij mij dan niet willen laten gaan,quot; dacht hij, »zal ik hen noodzaken mij weg te jagen.quot; Van dat oogenblik af, bracht het orgel onder zijne vingeren niets dan barbaarsche klanken voort, die de ooren verscheurden in plaats van ze te verrukken. De list gelukte volkomen. Men was handelbaar geworden met Orpheus, sinds Orpheus zich als Marsyas had vermomd. Rameau mocht zich in zijne vrijheid verheugen; doch hy wilde niet dat zijn naam als
G5
RAM EAU.
kunstenaar onder zijn bedrog zou lijden, en boen hy voor het laatst het orgel te Clermont bespeelde, speelde hij zoo, dat al zijne toehoorders hem met leede oogen zagen vertrekken.
Hij kwam in 1721 te Parijs en gaf in het volgende jaar (1722) zijn Traité de l\'harmonie réihiile a ses principes naturels in het licht. Het was eene nieuwe wetenschap die daar verscheen. Niemand wist er het geringste van, behalve de ontdekker zelf; toch begon iedereen er zijn oordeel over te zecrcren, volgens de Fransche lichtziniiiglieid, die in die eeuw
OO \'o o \'
nog met eene bijzondere verwaandheid gepaard ging. Critici, ounoozel genoeg om den Piraeus voor een man te houden, gaven alweder een bewijs van onkunde, die slechts door hunne aanmatiging geëvenaard werd. Die stortvloed van recensiën en oordeelvellingen, die meestal nergens naar geleken, hielpen toch den naam van Rameau vestigen, wijl zij hem tot het mikpunt maakten der algemeene aandacht. Hij handhaafde zijn naam als artist door de uitgave van eenige cantaten en sonaten voor klavier, nadat hij zich door zijne geleerde verhandeling als theoreticus had doen kennen. De leerlingen stroomden hem toe, en zijn roem vermeerderde door de discipelen welke hij vormde. Eindelijk werd hij door zijne benoeming tot organist van de kerk Sainte-Croix de la Bretonnerie geheel van finantieele zorgen ontheven en kon hij zich onbekommerd aan zijne geliefkoosde studiën wijden.
Er was toen te Parijs nog een andere zoon van Dijon, die weinig overeenkomst had met hem, van wiens levensgeschiedenis wij hier eene schets geven. Zoo matig en geregeld als Rameau leefde, zoo bekend was Piron, zijn landgenoot, om zijne losbandige zeden en zijne liefde voor de flesch; doch hoe groot het verschil van karakter der beide mannen was, bracht het tooneel hen nochtans tot elkander. De dichter schreef tooneelstukken voor de kermis van Saint-Germain; de componist schreef er zang- en dansmuziek voor. Dat deed hij voor ïEndriaguc (1727), la Rose (1728), den
66
RAMEAU.
Faux Prodige en de Enrolemenl d\'Arlequin. Terwijl hij zijne groote dramatische werken door onbeduidende kleinigheden
O O
deed voorafgaan, zette hij zijne vroegere ontdekkingen voort. Twee boeken, Nouveau système de musique théorique (1726), en Dissertations sur les differentes méthodes d\'accompagnement pour le clavecin et pour l\'orgue (1732) wekten de warme dis-cussiën weder op, waartoe, eenige jaren te voren, de uitgave van zijn Traité de VHarmonie aanleiding gegeven had.
Onder de leerlingen van Rameau onderscheidde zich de echtgenoot van den pachter-generaal La Popelinière. Die omstandigheid was zeer gelukkig voor den kunstenaar, want hij werd een vriend van haren man, die een uitmuntend orchest tot zijn dienst stelde. In het genot van een onmetelijk fortuin, behoorde hij nochtans niet tot het ras van geldwolven , dat Lesage in zijn Turcaret voor altijd gebrandmerkt heeft. Hij bezat liefde voor de kunst, en zijn grootste genot was naar de muziek van eerste virtuozen te luisteren , hetzij in ziju hotel te Parijs, of in zijn buitenverblijf te Passy. Daar waren, dank zij de zorg van den even verlichten als rijken kunstminnaar, zangers en instrumentisteu, die het best de waarde van een werk konden doen uitkomen. Onder de bescherming van zulk een Maecenas kou Rameau, die nu zijn vijftigste jaar nabij was, partituren schrijven; al kwamen zijne opera\'s niet terstond op het tooneel, zij werden toch voor een uitgelezen gezelschap, met behulp eener keurbende van kunstenaars, opgevoerd.
Het eerste lyrische werk van den grooten componist was, (zijne vaudevilles met zang voor Piron niet medegerekend) de bijbelsche opera Samson, waarvoor Voltaire, op verzoek van den heer de la Popelinière, den tekst geschreven had. De overwinnaar van de Philistijnen slaagde volkomen, toen hij voor het eerst bij den pachter-generaal gespeeld werd; doch Th ure t, de directeur der Koninklijke Academie van Toonkunst, vreesde dat hij de zuilen van zijn tempel zou doen waggelen en weigerde hem den toegang (1732). Dergelijke teleurstellingen vindt men, om de waarheid te zeg-
67
11AMEAU.
gen, in liet leven van bijna alle kunstenaars bij het aanbieden van hun eerste werk. Doch ditmaal viel de weigeringe
O O
buitengewoon hard aan een kunstenaar, die op vijftigjarigen leeftijd zijne eerste opera aanbood. In het eerst nam hij zich voor niet meer voor het tooneel te schrijven, en zijne eerzucht te bepalen bij de studie vau het klavier en die dei-harmonie. Doch la Popelinière bewees zijn beschermeling weder een dienst, door hem te troosten met de voorspelling van in het vervolg beter te zullen slagen. Rameau vatte weder moed en besloot eene nieuwe opera te schrijven, op den tekst van den abt Pellegriu. De verwijfde personage, die
»üévot le mat in cl le soir idoldlre,
»Déjeunail de l\'aulel el soupait du ihcatre,
was ter nauwernood gezind om samen te werken met een onbekende; ja, wat nog erger was, met een componist, wiens werk reeds eenmaal afgewezen geworden was. Hij eischte dat zijn medewerker hem vijfhonderd livres zou waarborgen ingeval het stuk geen opgang maakte, en Rameau moest, indien hij het dichtstuk Ilippolite el Aricie wilde machtig worden, door dien zuren appel heen bijten. Toen het werk nochtans bij La Popelinière gespeeld werd, had Pellagrin nauwelijks de eerste tooneeleil gehoord, of hij verscheurde vol bewondering het door Rameau geteekende contract, en riep uit dat hij van zulk een kunstenaar geen waarborg noodig had. De abt had gelijk; hetgeen evenwel het publiek niet belette van een tegenovergesteld gevoelen te zijn. Toen die opera, den lsten October 1733, in de Koninklijke Academie van Toonkunst werd opgevoerd, schoten de lieden die doorgaans den ouden sleur volgen — en dat zijn de meesten — eene menigte scherpe pijlen en hekeldichten op den nieuwigheidzoeker af; het volgende daarvan is bewaard gebleven:
Si le difficile est le beau,
C\'est un grand homine que Rameau;
Mais si le beau, par aventure,
N\'etait que la simple nature,
Quel petit ho mme que Rameau!
68
EAMEAU.
Doch uiet Rameau was klein, maar de schrijver van dat puntdicht zelf was dat. Het schoone is in de kunst nooit eenvoudig natuur; het schoone in de kunst is de, door het menschelijk genie of het menschelijk gevoel, gedane ontdekking eu openharing van de in de natuur verborgen schoon-hedeu. En dat niet alleen; maar een puntdicht is geen wapen , dat scherp genoeg is om te zegevieren over een man van genie, een werkzamen, volhardenden, door overtuiging bezielden geest als die van Rameau. Zijne tegenstanders hadden met hun werk moeten antwoorden, doch zij hadden geen enkel werk tegen het zijne over te stellen. Een oogen-blik scheen Rameau, ternedergeslagen door de critièk waarmede men zijn werk ontvangen had, aan zich zeiven te twijfelen. Zijn vrieuden stelden hem nogmaals gerust eu voorspelden hem zijne overwinning; de uitkomst bevestigde weldra de juistheid hunner voorspellingen. Het voorbarige oordeel over Hippolile et Aricie werd, na een oplettender onderzoek, geheel gewijzigd; er werden fraaie partijen, koren van eene origineele eu aangrijpende harmonie, bevallige aria\'s in die opera ontdekt, waaronder in de eerste plaats het allerliefste rondo: A V Amour rendez les ar mes. »Er is in die partituur stof voor tien opera\'squot;, zeide Campra; »die man zal ons allen in de schaduw stellen.quot;
Het volgende jaar maakte de componist het divertissement Courses de Tempé, herderspel in één bedrijf, van Piron, opgevoerd in het Théatre Francais. De dansmuziek van Rameau voldoet er te meer in, wijl de bevallige maat verlevendigd wordt door goede harmonische volgreeksen. Inderdaad , wanneer de verandering van het accoord met doorzicht en smaak op de forte\'s wordt aangebracht, ontstaat daardoor eene cadans, welke wij eene eerste vereischte achten in die soort van compositiën. Den 23sten October 1735 gaf de kunstenaar in de Koninklijke Academie van Toonkunst de hides f/alanles, ballet opera, bestaande uit een proloog en drie afdeelingeu 1. Le Tare cjénéreux, 2. Les Incas du Pé-rou, 3. Les Fleurs. Men heeft er in 1736 een vierde bijge-
69
70 RAM EAU.
voegd: Les sauvages. Dat werk is vol schoone brokken. De aria der Sauvages vooral werd algemeen bewonderd.
Montéclair verweet aan Rameau dat liij fouten iu zijne harmonie heeft begaan; doch die strenge rechter erkende met dat al, dat eene zekere passage in Les hides gala nies hem veel genoegen had gedaan. Hij zal wel verwonderd geweest zijn, toen Rameau hem antwoordde: »De plaats die gij prijst, is toch tegen den regel; want er komen drie quinten achter elkander in.quot;
De roem van Rameau werd voor goed gevestigd door zijn Castor et Pollux, lyrisch treurspel in vijf bedrijven met een proloog, dat den 24sten October 1737 werd opgevoerd. Flauwer en kleurloozer vers dan dat van Gentil Bernard, kan men zich niet denken. De would be Ovidius, wiens Art d\'aimer niet leesbaar is, was niet in staat de goede poëzie voor de dioskuren te schrijven; die opera had derhalve het schitterend en langdurig succes, dat haar ten deel viel, enkel aan de muziek te danken. Vier en dertig jaren na hare eerste opvoering schreef Grimra: »Zij is tegenwoordig de eenige spil waarom de Fransche muziek draait. Als haar roem dreigt te tanen, en dat gebeurt nog al eens, brengt men de reliekkast der broeders van Helena naar de opera, zoo als die van het boerinnetje van Nanterre naar de heilige Genoveva.quot; Er zijn nog fraaie fragmenten van Castor et Pollux , onder anderen de aria van Telaïre : Trisles apprêls, pales flambeaux. Zij maken deel uit van het repertoire der concerten van het Conservatoire. Wij zullen later zien, welk oordeel Gluck er over uitsprak.
Dat bewonderenswaardige werk werd gevolgd door de Fêtes d\'Hébè, ballet opera, die, iu 1739, in de Koninklijke Academie van Toonkunst gegeveu werd. Het bedrijf van Tyrlée heeft een heroïsch karakter, dat den krachtigeu breeden stijl van Rameau sterk doet uitkomen. Er behoorde toen eenige stoutmoedigheid toe, om in eene compositie van dien aard weg te laten, wat Boiieau, met zijne Jansenistische hardheid , zoo ten onrechte noemde:
RAMEAU.
Ces lieux commnns de morale lubrique,
Que Lulli réehauffa des sous de sa musique.
Den IQ\'1™ November van hetzelfde jaar werd het repertoire der Academie weder met een nieuw meesterstuk verrijkt, Dardanus, tragische opera iu vijf bedrijven, die tot de beste partituren van den componist behoort. Onder meer stukken heeft de aria van Iphise: Arrachez de mon coeur le trail qui le déchire, veel toejuiching gehad.. Doch niet iedereen schijnt de verdienste van den opvolger van Lulli evenzeer gevoeld te hebben. J. B. Rousseau maakte eene lyrisch-comische ode op hem , waarvan wij hier een couplet aanhalen:
quot;Distillateurs d\'accords baroques,
Dont tant d\'idiots sont ferus,
Chez les Thraces et ehez les Iroques Portez vos operas bourrus.
Malgré votre art heterogene,
Lulli de la lyrique scène Est toujours 1\'unique soutien.
Fuyez, laissez lui son partage Et n\'éeorchez pas davantage Les oreilles des gens de bien.
De Fél es de Polymnie (12 October 1745) en de Temple de la gloire (27 November 1745) maakten geen opgang. Voltaire schijnt den tekst van de tweede dier opera\'s slechts geschreven te hebben om zijne minderheid te toouen in een genre, dat zoo gelukkig door Pellegrin en Cahusac beoefend
o 7 o O O
werd. Deze laatste werkte met Rameau aan de Fél es de Polymnie, de Féles de VHymen el de Vamour (5 November 1748), Za\'is (29 Februari 1748), Nais (1749), Zoroaslre (1749), de Naissanee d\'Osiris (1754), Anacreon (1754). Onder de letterkundigen die voor den componist werkten, waren nog Fu-zelier, Mondorge, La Bruere en Monticour. De beroemde zanger Jelyotte onderscheidde zich in de rollen van Zoroas-tre, van Zaïs, Osiris, enz. De balletten schonken aan Madl|e Salie de gelegenheid om hare vlugheid en bevalligheid te doen bewonderen. Dat waren voorzeker schoone uitvoeringen.
Hoewel Rameau zeer laat, op vijftigjarigeii leeftijd, voor
71
BAM EAU.
72
het tooneel begon te schrijven, heeft hij niet minder dan zes en dertig dramatische werken geschreven. Het laatste dat deze componist heeft doen opvoeren, Les Paladins (12 Februari 1760), schreef hij toen hij zeven en zeventig jaren oud was. Die vruchtbaarheid van zijn geest had Rameau, die overigens zwak en teeder van gestel was, te danken aan zijne geregelde leefwijze en aan de matigheid, welke hij zich tot een wet had gesteld. Men heeft hem dikwijls van gierigheid beschuldigd, hoewel hij den componist Dauvergne en den organist Balbatre met geld ondersteunde eu zijn ziekelijke zuster langen tijd een jaarlijksch inkomen schonk. Wat aanleiding tot dat verwijt gegeven kan hebben, is, dat hij r toen Lodevvijk XV hem een adelbrief gaf, om hem de orde van St. Michel te kunnen geven, den brief niet wilde laten registreeren, zeggende dat de kanselarijkosten hem te groot waren. Doch het bewustzijn van hetgeen hij waard was, en zijne onverschilligheid voor eerbewijzen van dien aard, hadden misschien meer deel aan zijne weigering, dan de vrees voor eene uitgaaf van eenige guldens. »Mijn adeldom zit hier, en hier,quot; antwoordde hij. en wees op zijn hoofd en op zijn hart. Raineau kreeg nochtans eene ridderorde; doch, al ware zijn gedrag in dat opzicht toe te schrijven aan zijne te groote gehechtheid aan het geld, dan doet meu nog verkeerd met er hem te streng om te veroordeelen. Componisten voor het tooneel werden in die dagen niet zóo kwistig beloond, dat hun onverschilligheid gegund was waar het finantieele quaestiën gold. Uit eene rekening door den schrijver van Dardanus aan den voorzitter der kooplieden voorgelegd, bleek, dat hij, na in negentien jaren 978,000 livres in de kas der Opera gebracht te hebben, er zelf slechts 22,000, ongeveer 1,157 francs jaarlijks, van had getrokken. Deed hij derhalve niet beter met zijne weinige spaarpenningen te bewaren, dan er een gedeelte af te nemen tot het verkrijgen van een eeretitel? Rameau zou, zonder hetgeen hij met les geven en het verkoopen van zijne stukken voor clavecim-baal verdiende, niet hebben kunnen leven.
EAMEAU.
Overigens was Rameau een rechtschapen mensch, wien men enkel zijn zwartgallig humeur verwijten kan, dat ziju gezin niet altijd gelukte te vervroolijkeu. Hij stierf in den leeftijd van ruim tachtig jaren, den 12Jeu September 1764. De prachtige wijze waarop hij ih de St. Eustatius kerk begraven werd, bewees de achting, welke men voor zijn talent had, en de droefheid over zijn dood.
Een neef van Rameau — misschien dezelfde van wien Diderot zulk een origineel portret heeft nagelaten? — schreef in 1766 een gedicht onder den titel La Raméide, bestemd om de nagedachtenis zijns ooms te eereu. Dat werk is even ellendig van inhoud als van stijl. De schrijver doet niets dan klagen over zijn treurigen toestand. De lof van den onsterfelijken componist strekt hem tot voorwendsel om met zijne armoede te koop te loopen, inzonderheid bij de groeten der aarde.
Zijn oom was hem geen door de natuur geschonken kassier geweest:
J\'attendais de eet oncle au moins un peu d\'aisanee Par pur égard au temps de trente ans de eoustance A lui faire ma cour a l\'exemple des miens,
Mais, tout a son talent, 11 voyait peu les siens.
Si bien done qu\'il parvint, moi toujours espérant,
Sans pouvoir m\'être utile, a son dernier instant.
De arme sukkel dacht dat hij alles doen kon, omdat hij de neef was van een groot man, eu hij legt onuitstaanbare aanmatiging aan den dag in eene bijna onbegrijpelijke taal.
Je ne vois point l\'abus d\'un logement au Louvre,
Avee marques d\'honneur au troisième héritier De l\'école des sous, de celui du clavier,
De celui de l\'arcbet, de la voix, de la flüte,
Assez pour soutenir son coin dans la dispute.
73
KAMEAU.
Boveu dien onzin stond de dagteekening Palmzondag (Di-manche des Rameaux, en liet stuk heeft tot opschrift: A Pélersbourg, aux Rameanx couronnés. — Dan staat de woordspeling van Sophie Arnould vrij wat hooger, die bij de doodtijding van den beroemden kunstenaar uitriep: „ IS os lauriers on! perdu leur plus beau Rameau.quot; Men begrijpt licht dat sommige oppervlakkige biografen, op gezag van dien dommeu armoedigen rijmelaar van een neef, den oom den naam van een zelfzuchtigen o-ierigaard oeo-eveu hebben.
O c3 O O O
Diderot had het beklag van dien man niet moeten nabauwen mét te zeggen dat Rameau even veel om zijne familie gaf als »om een spijker aan een blaasbalg.quot; Wij hebben nooit logenachtiger bewering gehoord. Ondanks zijn ern-stigen, somtijds norschen aard, bad Rameau zich, door zijne oprechtheid zoo wel als door zijne verdieusten als kunstenaar, vrienden weten te maken. Hij had het geluk eene uitmuntende vrouw te bezitten, die zelve ook de muziek beoefende en die bem menigmaal de bitterheden en teleurstellingen
O O
van ziju zorgvol leven heeft moeten verzachten.
De theorieën van Rameau zouden een uitgebreid onderzoek verdienen, dat in dit werk niet op zijue plaats zou zijn. Eveumiu kunnen wij zijne polemiek met Gastel, d\'Alembert, Euler, enz. in bijzonderheden volgen. Indien meer dan éene tegenwerping zijner tegenstanders al gegrond is; indien de wetenschap der harmonie in de werken des Dijonschen toonkunstenaars nog haar laatste woord niet heeft gesproken, moet men toch erkeunen, dat hij liet beginsel dier wetenschap heeft vastgesteld, waarin men tot op zijn tijd geheel in het duister rondtastte, of eigenlijk zich slechts de over-\' levering tot regel stelde. Wat zijne studiën en zijn genie betreft , is Rameau geheel eea zoon der achttiende eeuw, de eeuw die verteerd werd door de behoefte van alles aan wetten te onderwerpen, om alles te doorgronden. Hij heeft de wijsbegeerte in de muziek gebracht en misschien door zijne leerstellingen en zijne lesseu ernstiger invloed op de kunst uitgeoefend dan door zijue meesterstukken. Wij bepalen ons
74
R AM EAU.
tot de opmerking, dat liet stelsel der grondbas de basis van het ouderwijs in de muziek in Frankrijk geworden is, tot dat het werk van Catel verscheen , namelijk gedurende een tijdperk van tachtig jaren.
Rameau was lang van gestalte. Het was in zijne jeugd misschien niet leelijk; doch wijl hij eerst op later leeftijd beroemd werd, viuden wij hem op al zijne portretten voorgesteld als een oud man. Het beste portret is door Gaffieri gemaakt, in 1760, en in 1762 door Saint Aubin gegraveerd. Een ander portret is door Réstout geschilderd en door Benoist gegraveerd. Wij maken hier slechts pro memorie melding van die door Masquelier en Dagoty, doch wij wij zen inzonderheid op een geteekeud portret door de Carmon-telle, dat hem voorstelt wandelende in een tuin. Hij bereikt er bijna de hoogte der boomen; en er staan nog andere wandelaars bij, om zijne hooge gestalte beter te doen uitkomen. Het is eene zeer merkwaardige caricatuur.
75
Geboren in 1685, gestorven in 1759.
Hiiiidel muntte enkel uit in het oratorium, doch in dat genre, het eenige waarin hij, wegens zijne gehechtheid aan den schoolscheu vorm, heeft kunnen uitmunten, was hij onvergelijkelijk. In Engeland, zijn aangenomen vaderland, werd hij niet zonder reden de Milton der toonkunst genoemd. Hoort men den Messias en zoo vele andere verheven meesterstukken, dan moet men erkennen dat Handel de uiterste hoogte in de kunst bereikt heeft, waartoe men in het protestantisme ooit bezield kan worden. Ook kan men bijbelsche onderwerpen niet beschouwen als het wettige en onvervreemdbare erfgoed der katholieke kerk, waarvan zij, van haren oorsprong af, de liturgie hebben uitgemaakt, de cathedralen tot sieraad hebben verstrekt, de glasvensters opgeluisterd , de voorportalen met hunne beelden en hunne symbolen verrijkt. Wat Palestrina in de zestiende eeuw voor de kerk heeft gedaan, deed de componist van Halle voor den tempel der achttiende. Dat is zijn roem, dat men die vergelijking maken kan zonder hem te vleien, en zonder zich aan onrechtvaardigheid ten aanzien zijns beroemden voorgangers schuldig te maken.
O O ~
HaNDEI,.
De geschiedenis van Handel heeft, in den aanvang, eenige overeenkomst met die van Dalayrac. Hij was den 23sten Februari ƒ te Halle, in Saksisch Pruisen, geboren, en zijne/
ouders Destemden hem voor de rechtsgeleerdheid; zijn vader die een advokaat van hem maken wilde, had alle muziekinstrumenten \\iit zijn huis verbannen. Het in zijn aanleg gedwarsboomde kind verloor nochtans den moed niet; het instinct der kunst leerde\' hem het vaderlijk gebod verschalken. Met behnlp van een knecht gelukte het hem een klein klavier in eene bovenkamer te krijgen. Men herinnert zich den schrijver van Nina, die des nachts op zijn dek viool speelde. Evenzoo oefende de jonge Handel zich in den nacht,
als al zijne huisgenooten sliepen, op zijn instrument, en door volhardende vlijt verkreeg hij, zónder hulp van eenigen meester, een zeker talent op het klavier. Toen hij acht jaren oud was, vergezelde hij zijn vader naar het hof des hertogs van Saksen Weissenfels, aan welk hof\' zijn zoogbroeder eene ondergeschikte betrekking bekleedde. De kleine Handel mocht vrijelijk in de vertrekken van het paleis uit en in loopen, en zoodra hij in een vertrek kwam waar een klavier stond, kon hij zijn hartstocht voor de muziek niet weder-staan. Op zekeren dag trokken de welluidende tonen, welke hij aan een dier instrumenten ontlokte, de aandacht van den vorst. Deze liet vragen wie de virtuoos was, die hem dat ge-improviseerde concert bezorgde, en, verbaasd toen hij hoorde dat die kunstenaar een kind was van nauwelijks acht jaren,
wist hij den vader van den knaap te bewegen zich niet meer tegen de neiging van den toekomstigen componist te verzetten, maar integendeel den gelukkigen aanleg van het kind te ontwikkelen.
De raad werd opgevolgd, de plannen voor de studie in de rechtsgeleerdheid werden opgegeven, en Handel werd aan de leiding toevertrouwd van den bekwamen organist Zachan, die hem gedurende twee jaren in de fuga en het contrapunt / onderrichtte. De Teerling maakte zich de lessen zijns meesters iL.v zoodanig ten nutte, dat hij op tienjarigen leeftijd reeds moy^/^»^
77
HaNDEL.
78
tetten compoueerde, die iu de hoofdkerk te Halle gezougeu werden. Doch zijne geboortestad bood Handel geene genoegzame gelegenheid om zijn talent geheel te ontwikkelen; en toen hij dertien jaren oud was, zond zijn vader hem naar Berlijn. Daar maakte hij gebruik van den raad van Attilio Ariosti, die, met Buononcini, de opera in die stad dirigeerde , en wist hij zelfs de genegenheid van den keurvorst van Brandenburg te winnen. De vorst raadde het genie van den jongen Sakser, en bood aan hem op zijne kosten naar Italië te laten reizen. Men weet uiet waarom dat aanbod niet aangenomen werd. Handel keerde naar Halle terug; doch toen hij kort daarna zijn vader verloor, verliet hij op nieuw zijn geboorteland, om zich naar Leipzig te begeven. Over dat tijdperk van zijn leven ligt eene zekere duisternis verspreid. In 1703 vinden wij hem te Hamburg terug, waar hij als tweede viool in het orcliest der Opera werd gebruikt. Intus-schen werd zijn talent weinig gewaardeerd, toen een gelukkig toeval hem gelegenheid gaf zich te doen kenneu. Rein-hard Keiser, de ondernemer van den schouwburg, had zich in schulden gestoken en moest zich .voor de vervolging zijner schuldeischers tijdelijk schuilhouden. Nu nam Handel zijne plaats aan het klavier in, en zijne medemuzikanten •begonnen op hun oordeel terug te komen, over iemand, dien zij als een idioot hadden beschouwd. Om de waarheid te zeggen , was er iu de eerste cantates van Handel, volgens het oordeel van Matthesou, zijn intiemen vriend, weinig smaak, en zondigden zij dikwijls tegen de harmonie; de kunstenaar was echter reeds als uitmuntend organist bekend. In die hoe-danigheid werd hij, even als Mattheson, in 1703 uitgenoo-digd om naar Lubeck te komen, waar men een wedstrijd van kunstenaars georganiseerd had voor de opvolging van Buxtehude. Hiindel behaalde de overwinning op zijne mededingers , doch de oude organist wilde zijne betrekking slechts aan een schoonzoon afstaan. »Neem mijne dochter tot vrouw voerde Buxtehude hen die naar zijne betrekking dongen toe; doch noch Handel, noch Matthesou waren daartoe ge-
HaNDEL.
negen, en beiden kwamen te Hamburg , zonder van die reis eenig genot gesmaakt te hebben, dan de eer dat zij hun talent voor de autoriteiten van Lubeck hadden kunnen toonen.
De jonge Handel had eeu ontzaglijk lichtgeraakt karakter, en hij scheen nooit zijne drift te kunnen beheerschen. Dat treurige gebrek bad biina een vriendschapsbreuk tus-schen hem en Mattheson veroorzaakt, onder de volgende omstandigheden. Het was namelijk den December 1704; men gaf de Cleopatra, opera van Mattheson, en deze, die de rol van Ahtonius in het stuk speelde en in het laatste bedrijf niet meer op het tooueel behoefde te komen, wilde de directie over het orchest aan het klavier overnemen, zoo als dat in Italië gebruikelijk was. Doch Handel, die, zoo als wij reeds zeiden, sedert de vlucht van Keiser diens betrekking aanvaard had, beweerde dat daarin eeue beleedio-iuo-
\' o o
stak en wilde het klavier niet verlaten om zijne plaats aan deu maestro af te staan. Deze was woedend en wachtte met ongeduld het einde der voorstelling af; en nauwelijks was zij afgeloopen, of hij giug met zijn vriend duelleeren, om de outvangen beleediging in bloed uit te wisschen. De beide vrienden, nu eensklaps bittere vijanden geworden, gingen den strijd aan en vochten als echte soldaten, door eene menigte toeschouwers omringd. Mattheson stortte met onstuimige» drift op Handel los; doch de Voorzienigheid waakte over het leven van den grooten componist; de degen zijner tegenpartij stuitte af op een groote metalen knoop — en brak af. Verdere gevolgen had tie zaak niet, dank zij de zorg van een raadsheer uit Hamburg, die zich tot bemiddelaar opwierp óm de beide kunstenaars met elkander te verzoenen. Den SOsten December noodigde Mattheson zijne tegenpartij aan zij ne tafel, en sedert duurde hunne wederzijdsche vriendschap onbewolkt voort.
Hoewel Handel ouderwijs in de muziek gaf en een groot aantal leerlingen had, schreef hij veel muziek; instrumentale, kerkelijke en dramatische. In het jaar 1705 deed hij te Hamburg met succes twee opera\'s opvoeren; Al mi ra, Koningin
79
HÜKDEL.
van Caslilië (8 Januari) eu Nero (25 Februari). Naderhand vertrok hij naar Rome, waar hij, onder meer werken, een Laudale pueri schreef (9 Juli 1707), en een oratorium, getiteld De Opstanding (11 April 1708). Van die reis teruggekomen , liet hij te Hamburg zijne opera\'s F lor imla en Daphne opvoeren. Hij bleef echter niet lang te Hamburg; want in 1708 vinden wij hem weder te Florence, bezig met de compositie van zijne eerste Italiaansche opera Rodrlgo. Voor dat werk, in October 1708 aan het hof van Toscane gegeven, ontving de componist een geschenk van honderd sequinen en een prachtig porceleinen servies. Het volgende jaar liet hij in Venetië zijne Agrippina opvoeren, eene opera: die zeven en twintig malen achtereen werd gegeven, hetgeen in dien tijd eene groote zeldzaamheid was. Toen Corelli in het bijzijn van Handel-de ouverture van dat werk speelde, meende de componist eeuige gebreken in het spel van den beroemden violist op te merken; hij rukte hem lompweg het instrument uit de handen en wilde hem wijzen hoe men zijne muziek spelen moest. In plaats van zich aan die lompheid te ergeren, vergenoegde de uitmuntende kunstenaar zich met te zeggen: »Maar, mijn waarde Saks, die muziek is in Franschen stijl, waar ik geen verstand van heb.quot;
Van Venetië ging de componist naar Rome, waar hij eene cantate schreef onder den titel van: II irionfo del tempo; vervolgens ging hij naar Napels (1710) en maakte, op verzoek eener Spaansche prinses, een herdersspel, getiteld: Aci, Galathéa e Polifemo. In Duitschland teruggekomen, wilde hij kennis maken met Steffani, toen kapelmeester van het hof van Hannover. Die kunstenaar ontving hem met de meeste welwillendheid en bewoog zelfs den vorst hem tot zijn opvolger aantestellen. Handel had veel aan Steffani te danken, wiens bevallige stijl hij gelukkig met de eigenschappen van zijn eigen genie wist te vereenigen. Sedert dat verblijf in Hannover ontstond er eene merkbare verandering in zijne manier.
De keurvorst van Hannover had den kunstenaar van Halle
80
HaN DEL.
de opvolging van Steffani met een bezoldiging van 1500 kronen aangeboden. Hij deed meer; toen Hilndel aarzelde of hij het aanbod zon aannemen, wijl hij vooraf Engeland -wilde bezoeken, gaf hij hem verlof om naar Engeland te gaan, met de bepaling, dat zijn traktement, zoo lang hij op reis bleef, zon doorgaan. Dat voordeelige aanbod vergunde den componist zijn plan ten uitvoer te brengen, doch hij wilde Dnitschland niet verlaten , eer hij zijne oude blinde moeder en zijn eersten leermeester Zachan vaarwel had gezegd. Eindelijk kwam hij te Londen aan, in de maand December 1710. Het theater van Haymarket gaf den 24steu Februari 1711 eene opera van hem, getiteld Rinaldo, die niet dikwijls werd opgevoerd, doch waarvan de partituur druk verkocht werd. De muziekhandelaar Walsh verdiende met die uitgave 1500 pond sterling. »Mijn waarde heer,quot; zeide Hiindel schertsend tot hem, toen hij van die winst hoorde; »wij moeten gelijk opdeelen; gij zult nu wel zoo goed zijn eerst eene opera te maken, dan zal ik haar ver-koopen.quot;
Toen zijn verloftijd om was, kwam de jonge kapelmeester te Hannover terug, overladen met geschenken van koningin Anna, die den wensch te kennen gaf dat hij nog eens weder naar Londen zou terugkomen. Bij zijn vorst teruggekeerd , componeerde hij eerst twaalf duo\'s voor de echtgenoot van den keurvorst, later koningin van Engeland. Na verloop van negen maanden kreeg hij andermaal verlof, waarvan hij gebruik maakte om naar de gastvrije oevers van den Theems terug te keeren (Januari 1712); zijne ode voor den verjaardag van koningin Anna werd op den 6deu Februari van hetzelfde jaar gespeeld. Den 22stel1 November had de voorstelling plaats van zijn Pastor fülo. Hiiudel\'s roem vermeerderde met ieder werk dat hij schreef. Aan hem werd dan ook de compositie opgedragen van het Te Dcnin en het Jitbilate, waarmede de vrede van Utrecht en het einde van den Spaanschen successie-oorlog gevierd werd. Die stukken werden den 7d™ Juli 1713 in de St. Paul\'s kerk
81
HïlNDEL.
uitgevoerd. Den 10d™ December daaraauvolgeude liet de kunstenaar zijn Teseo spelen, die van Londen op liet too-neel van Hamburg werd gebraclit, waar men er eene Duit-sche vertaling van gaf.
Toen zijn doorluchtige bescliermer. de keurvorst van Hannover, den Engelscheu troon beklom (1714) , viel Handel voor eenigen tijd in ongenade. De koning kon het zijn kapelmeester niet vergeven, dat deze langer verlof genomen had dan hij hem had toegestaan. Misschien had de componist zich in de oogen des konings nog meer schuldig gemaakt door een Te Deum bij den vrede van Utrecht, die den protestant-schen vorsten in Duitschland weinig naar den zin was. Maar stond het aan den koning van Engeland, om de grieven van dea keurvorst van Hannover te wreken? George I scheen wèl van die meening te zijn; want Handel bleef lang in ongenade. Doch eindelijk gelukte het de trouwe en schrandere vriendschap van den baron van Kielmansegge, het ijs tus-schen den kunstenaar en den vorst te breken. Deze laatste had beloofd eene Féle de nu it op den Theems met zijne tegenwoordigheid te vereeren. In het geheim door Kielmansegge gewaarschuwd, schreef Handel voor die gelegenheid eene symphonie, die onder den naam van Wn Ier music bekend is. De koning hoorde haar, schiep er veel behagen in en kon den componist gemakkelijk raden, doch liet er niets van merken. Eenigen tijd daarna verzocht de violist Geminiani, die eenige nieuwe compositiën voor het hof moest uitvoeren, of Handel hem vergezellen mocht. De koning stemde toe, en de Saksische componist nam de gelegenheid waar om Zijne Majesteit zijn leedwezen te betuigen dat hij haar beleedigd had. De koning schonk hem daarop onmiddellijk vergiffenis en, om hem te toonen dat hij weder geheel in gunst was aangenomen , verdubbelde hij het inkomen , dat de overledene koningiu voormaals aan Hiiadel had geschonken.
De Eugelsche aristocratie bleef intusschen niet bij den koning ten achter. Van dat oogenblik af genoot Handel de vleiendste eerbewijzen van den Engelschen adel. Graaf Bnr-
82
HaNDEL.
lingtou, eeu van zijne bewonderaars. nam hem zelfs bij zich aan huis. Gedurende drie jaren maakte Handel van die eervolle gastvrijheid gebruik, in welken tijd hij verscheidene muziekstukken componeerde, en waarin ook zijne opera Amadigi werd opgevoerd, den lö^n Mei 1715. In 1718 werd hij kapelmeester bij den hertog van Chandos en vestigde hij zijn verblijf op diens kasteel Cannons. Zijn verblijf op dat kasteel was niet voor de kunst verloren. Daar schreef hij twintig groote voorzangen eu het Engelsche herdersspel Acis en Gnlalhée, behalve nog twee Te Deiims, verscheidene concerten voor hobo, voor piano en het oratorium Esther, dat in het kasteel Cannons werd gezongen deu 29sten Augustus 1720. Het Duitsche oratorium De passie, dat Handel te Hannover begon eu te Londeu voltooide, werd in het laatst van 1717 of in het begin van 1718 te Hamburg uitgevoerd.
In 1720 nam Handel zijn ontslag bij den henog van Chandos, om zich te wijden aan eene nieuwe onderneming, eene Italiaansche opera, die door de Eugelsche aristocratie bekostigd werd. Nadat hij een personeel van goedj zangers bij elkander had, opende hij het nieuwe theater met de voorstelling van zijn Radamislo (1720). Het werk had een ontzaglijk succes. hetgeen een goed voorteeken scheen voor deu nieuw ingewijden schouwburg. In dat tijdperk van zijn leven schijnt Handel het meest gewerkt te hebben. Vau 1720 tot 1728 liet hij achtereenvolgens Floridanle (1721), Ol/(iiie(l 722), Flavio (1723), Giulio Cesare (1723), Tamerlano (1724), Tto-delinda (1/25), Scipwne (1726), Alessandro (1726), Ammelo
(1727), Riccardo primo (1727), Siroe (1728), en Tulemeo
(1728) spelen. Doch hoe voordeelig het talent van Hiindel zijn mocht voor de dramatische onderneming, welke hij van zijne, steeds met toejuiching ontvangen, werken voorzag, zijn hevig karakter werd toch eindelijk haar ondergang. Het duurde niet lang of de opbruisende Saks jaagde de kunstenaars zijner troep, en zelfs de administratie van den schouwburg. tegen zich in het harnas. Daaruit ontstonden de grootste oneenig-hedeu, die eindelijk de ontbinding der Maatschappij ten ge-
83
HaNDEL.
volge hadden. Eeuige aandeelhouders van het theater van Haymarket riepen toen een uien \\v lyrisch tooneel in het leven. in den schouwburg van Lincoln\'s Inn fields , en Handel schoot niets over dan voor eigen rekening de onderneming van Haymarket voort te zetten, met een ouden tooneel-directeur, Heidegger genaamd. Hij begaf zich naar Italië en bracht van daar weder verscheidene kunstenaars mede, onder anderen de beroemde zangeres Stradella. Zijne zaal, die den 2ae11 December 1729 geopend werd, had geen gebrek aan opera\'s. Om een denkbeeld te geven van zijne vruchtbaarheid in die jaren, waarin hij componist en directeur tevens was, noemen wij hier slechts Lotario, Parlenope, Porus, Ezio, Orlando (die bijna geheel omgewerkt werd), Ariane en de oratoriums Dehora en Alhalia.
Het contract van vennootschap met Heidegger was gesloten voor den tijd van drie jaren. Toen de tijd om was, besloot Handel de onderneming alleen en op eigen risico voort te zetten. Tot op dien tijd was de strijd tusschen de twee schouwburgen met afwisselenden voor- en tegenspoed gevoerd geworden; — Lincoln\'s Inn fields bezat de meest bij het publiek beminde kunstenaars; doch de middelmatige componisten , die voor dien schouwburg werkten, konden niet wedijveren met het genie van den schrijver van Debora. Doch eindelijk werd het pleit ten nadeele van de zaal van Haymarket beslist, toen hare mededingster Porpora tot directeur der muziek en den beroemden sopraanzanger Forinelli voor zich gewonnen had. Te vergeefs gaf Handel in 1733 zijn Ariodanl en in 1735 zijn Alcina; hij was weldra gedwongen te erkennen dat de positie niet houdbaar meer was, en hij gaf het op. Onder al de bemoeiingen zijner speculatiën had zijne gezondheid veel geleden, en de noodzakelijkheid, waarin hij verkeerd had om zich met zijn werk te overhaasten, had geen gelukkigen invloed op zijn talent uitgeoefend. Wat zijn fortuin betreft, het was niet slechts geheel in de schipbreuk van zijn schouwburg ten onder gegaan, maar hij was bovendien aanzienlijke sommen schuldig aan de auteurs welke hij aangenomen
84
HÜNDEL.
liad. In die moeielijke omstandigheden verloochende Handel zijne gewone grootheid van karakter niet. Nadat hij van de exploitatie zijner opera-onderneming had afgezien, onderhandelde hij niét den schouwburg van Covent-garden over de voorstelling eener Alcesta, die uiet gespeeld werd, doch waarvan de partituur, voor een groot gedeelte voor de ode van Dryden\'s Alexander\'s feast gebruikt, den 10\'i™ Februari 173(5 ten tooneele gebracht werd. Dat werk werd arevoW
o o O
door Alalante, eene opera die geschreven was voor het huwelijk van den prins van Wallis met de hertogin van Saksen-Gotha; door een kerklied, voor dezelfde plechtigheid en bekend onder den naam van Wedding Anthem, en eindelijk door de opera Arminius.
De tegenspoed en het verdriet welke Handel sedert acht jaren geleden had en, meer nog misschien, zijne overspannen werkzaamheid, hadden zijne gezondheid geknakt. Hij ging te Aken herstelling zijner krachten zoeken en genezing van een verlamming aan zijn rechterarm. Na verloop van zes weken was hij hersteld, en Londen zag den kunstenaar met nieuwe kracht naar geest en lichaam terufkee-
O O
ren, bereid om den strijd om deu bijval van het publiek te hervatten. Doch te vergeefs liet hij Justinianus en Berenice opvoeren. Zijn. werk viel niet meer in den smaak, en de componist moest wel tot de overtuiging komen dat hij uiet meer op succes in dramatische compositiën behoefde te rekenen. Toen eenige zijner vrienden te zijnen voordeele eene verzameling zijner werken wilden uitgeven, maakte het getal inteekenaren nauwelijks de kosten der uitgave goed. De graaf van Middlesex alleen scheen zich te herinneren dat er een beroemde componist, Handel geheeten, had bestaan; hij verzocht hem om twee compositiën, Pharamond, opera, en Alexander Severus, pasticcio, die met duizend pond sterling betaald werden. Met Serse (1738), üeidamie en Is-meneo (1739) besloot Handel zijne dramatische loopbaan.
Het laat zich begrijpen, dat Handel zich door de onverschilligheid der Engelschen voor zijne laatste tooneelwerken
85
HajIDEL.
gekwetst gevoelde; doch wij voor ons zullen er hun geen verwijt van maken, wijl die onverschilligheid, hetzij gegrond of ongegrond, den beroemden componist op den weg bracht waarin voor zijn genie een duurzame roem was weggelegd. Zijne opera\'s zijn sedert lang vergeten, terwijl zijne kerkmuziek nog jaarlijks op de „festivalsquot; van Engeland en Duitschland wordt uitgevoerd. Hoewel hij reeds Deborah, Esther, Israël in Egypte en Al hal ia geschreven had, waren die oratoriums toch slechts door toevallige omstandigheden in de wereld gekomen. Nadat hij het tooneel had laten varen, wijdde hij zich uitsluitend aan dat genre, dat hem de gelegenheid bood om al zijn talent in den gefigureerd en stijl te doen uitkomen. Eene door Handel ingevoerde nieuwigheid was het orgelconcert in zijne oratoriums. Zijn prachtig talent van uitvoering was hem een krachtige steun tot het welslagen zijner compositiën. Als organist had hij in dien tijd geen anderen mededinger in Europa dan Johann Sebastiaan Bach. De opgetogenheid der Londensche bevolking over den Duitschen componist, dien zij een oogenblik verwaarloosd had, werd grooter dan ooit en openbaarde zich in fabel-j achtige opbrengsten. Volgens de gematigdste berekening bracht het oratorium Saul, dabden SS8*8quot; Maart. 1738 werd uitgevoerd, hem 800 pond\'sterling op. Wij voegen hier onmiddellijk bij, dat Handel zoodra mogelijk van zijn terugge-/ 1 J keerden voorspoed gebruik maakte, om de Italiaansche musici te betalen, die bij de sluiting van zijn schouwburg zijne schuldeischers gebleven waren.
Op Saul volgden, in 1739, de Ode voor den dag van Sl. Cecilia, compositiën voor instrumentale muziek, en de Al-■ legro ed el penseroso. De Messias, die als het meesterstuk van Handel beschouwd wordt, verscheen in 1741; de componist besteedde slechts vier en twintig dagen aan het schrijven van die prachtige partituur, die onmiddellijk een on-beschrijfelijk en welverdiend succes had. Het oratorium de Messias is te Londen zoo populair gebleven, dat er ten allen tijde meer dan vier duizend zangers en muzikanten gevonden
86
Ha N DEL.
worden die het van buiten, zonder de muziek, kunnen uitvoeren. In Frankrijk is slechts de finale, het Halleluja, bij het groote publiek bekend. Na de Messias gaf Handel Simson (1742), vervolgens Semele, Joseph, Hercules, Balthazar, eeu gelegenheids-oratorium (occasional oratorio) , Judas de Makka-beër, Alexander Bala, Jozua, Salomo, Susanna, Theodorus, eene cantate getiteld de Keus van Hercules eu Jephla, om niet te spreken van zijn groot Te Deum (in D) en verschillende stukken voor orgel en hobo. Wanneer men bedenkt dat Handel al die schitterende voortbrengselen in zijn ouderdom geschreven heeft, moet men in hem een van de machtigste muzikale geesten erkennen, welke de wereld ooit heeft voortgebracht.
Hij, dien de Engelschen den Milton der muziek hebben genoemd en die dien bijnaam wegens de grootsche verhevenheid zijner bijbelsche inspiratiën waardig is, had, in het einde zijner loopbaan, nog een trek van gelijkenis met den dichter van Hei verloren Paradijs. Wij bedoelen zijne blindheid, waarvan zich in 1750 de eerste beginselen openbaarden, terwijl hij reeds in het volgende jaar volslagen blind was. Hij onderwierp zich aan het lichten van het cataract; doch de bekwaamheid van den heelmeester Sharp was niet bij machte hem het gezicht terug te geven. Handel troostte zich gelaten in het onherstelbare ongeluk dat hem getroffen had. Nadat hij aan zijn leerling Smith de zorg voor de directie bij de uitvoering zijner oratoriums had opgedragen, wachtte hij kalm den dood af, dien hij, bij de toenemende vermindering zijner krachten, voelde naderen. Hij stierf den 13\'leii April 1759, en werd met groote pracht in de abdij van . Westminster begraven, waar zijn stoffelijk overschot rust bij dat der Engelsche koningen, op de plaats waar Shakespeare, Garrick en al de groote mannen, die Engeland heeft liefgehad, hun graf hebben gevonden.
Handel was lang van gestalte; zijn gelaat was edel en schoon, met eene uitdrukking van kalmte en zachtaardigheid, die zonderling met zijn hevig karakter in strijd was.
87
HÜNDEL.
Wij noemcleu reeds eenige trekken zijner lichtgeraakte drift. Eens, toen de zangeres Cuzzoni weigerde de aria Falsa imagine uit zijne opera Otto te zingen, nam hij haar onder de armen op, droeg haar naar een venster en dreigde haar op straat te werpen, indien zij bij hare weigering volhardde. De arme vrouw begon vreeselijk te gillen en beloofde alles te zingen wat hij verkoos.
Bij een componist van zulk een karakter moesten de schrijvers der libretto\'s alles behalve vriendelijk ontvangen worden , als zij hem om eenige veranderingen kwamen verzoeken. Hij ontzag hen uiet veel meer dan zijne muzikanten. Behalve dat gebrek, en eene neiging tot een te ruim gebruik maken van sterke dranken, was het leven van Handel een van de zuiverste welke men aan een kunstenaar tot voorbeeld kan aanwijzen. Het buitengewone aantal composi-tiën, waarmede hij de kerk en het tooneel verrijkte, bewijzen zeer zeker eene verbazende gemakkelijkheid, doch zij zijn tevens een bewijs van een zeer geregeld leven. Zulk een lange reeks van werken is onbestaanbaar met een ongeregeld, losbandig bestaan. Handel beschouwde zijue kunst in zekeren zin als een priesterschap; hij leefde in het strengste celibaat, en zelfs liefhebbers van »chronique scandaleusequot; hebben in zijue levensgeschiedenis geen enkelen vrouwennaam gevonden. Geheel zijn omgang bepaalde zich tot drie vrienden: een\' schilder, Goujry geheeten, zijn\' leerling Smith en den verwer Hnter. Andere bezoeken ontving hij niet, en hij ontweek wereldsche vermaken even zorgvuldig als andere kunstenaars
O o
die najagen. »He is a bearquot; (hij is een beer), oordeelde misschien de Londensche aristocratie, toen hij stelselmatig hare uitnoodiging van de hand bleef wijzen. — Wel mogelijk, maar die »beerquot; heeft ons meesterstukken nagelaten, welke hij misschien nooit gemaakt zou hebben, indien hij zijn tijd aan de ijdele vermaken van het gezellige leven had opgeofferd.
Zeven boekdeelen vol manuscripten van Handel, welke hij aan zijn secretaris had nagelaten, waren in handen ge-
88
HÜNDEI,.
komeu van een boekhandelaar nit Bristol, die ze aankondigde en voor de som van 40 pond sterling te koop aanbood. Onmiddellijk daarop haastte zich een Franschman die manuscripten te bemachtigen, en hij behield ze, ondanks den tegenstand der Vereeniging voor Gewijde Harmonie, die zich tegen dien koop trachtte te verzetten. Die Franschman is de Heer Victor Schcelcher, ond gedelegeerde der koloniën , onder-secretaris van staat iu 1848, bewerker van het besluit waarbij de slavernij afgeschaft werd, eu tevens de schrijver van een leven van Handel.
De portretten van Handel zijn vrij talrijk eu gelijken weinig op elkander. Zoo bestaat er vooreerst het portret door Houbraken gegraveerd; dan nog een, volgens het gedenk-teeken, dat te zijner eere in de abdij van Westminster werd opgericht; dan eeue teekening van Cipriani, met eene allegorie; een portret in The Universal Magazine; vervolgens eeue teekening van Rebecca, door Bartolozzi gegraveerd, naar het standbeeld dat in Vauxhall Gardens staat en dat vóór de uitgave van Hiiudel\'s werken van doctor Arnold gevonden wordt; eindelijk bestaat er een fraai en echt portret, van Hudson, dat in 1749 door Faber, tien jaren vóór Handel\'s dood, gegraveerd werd. Mevrouw Félix Clément was in de gelegenheid om dat portret te copieeren, toen ik nog niet aan de vervaardiging van dit werk dacht. Nu ik die uitmuntende levensgezellin heb moeten missen, is het mij een troost, dat ik een zoo dierbare nagedachtenis aan mijn werk verbinden kan. De heer Deblois heeft hare teekening met bijzondere zorg gegraveerd en heeft er de fijne en vaste toets volkomen van terugsieffeven.
OO O
89
(Sebastia.vn.)
Geboren in 1685, gestorven in 1750.
In dezen tijd vau maatschappelijke versuipperiug en te ver gedreven individualisme moet men bijna vreezen dat de wereld vooreerst zulke intellectueele dynastieën niet meer zien zal, bij wie de fakkel der kunst telkens uit de handen des vaders in die des zoons overging. Zoo als het met de bouwmeesters der middeleeuwen ging, ging het in Duitschland, in een nog niet zoo ver verwijderd tijdperk, met de familie der Bach\'s. Dat voortdurende muzikale talent in eene zoo lan^e reeks van mannen van hetzelfde bloed en denzelfden
a
naam, is een verschijnsel dat men te recht bewondert en, waar het eindelijk heeft opgehouden te bestaan, evenzeer te recht betreurt. Men vraagt zich onwillekeurig af, of de opvolging der zonen in het bedrijf huns vaders, ondanks al hare schaduwzijden, ook niet hare goede zijde had, en of de Bach\'s gedurende twee eeuwen in Duitschland en in Engeland die stroomen van harmonie zouden hebben uitgestort , indien, volgens de zeden van dien tijd, het volgende geslacht niet het bedrijf van het voorgaande had overgenomen.
BACH.
De naam Bach is reeds sedert meer dau honderd jaren aan de duisternis ontrukt, toen de kunstenaar geboren werd die dien geslachtsnaam onsterfelijk zou maken. Johann Se-bastiaan Bach zag het eerste levenslicht den 21st™ Maart 1685, te Eisenach, waar zijn vader, Johann Ambrozius, het ambt van hof- eu stadsmusicus bekleedde. Op tienjarigen leeftijd ouderloos geworden, ontving hij de eerste lessen op het klavier van zijn oudsten broeder, Johann Cristoph, die organist te Ohrdruff was. De knaap bezat zoo grooten aanleg , dat hij weldra de eerste beginselen meester was en al vroeg de muziek der beroemdste meesters van dien tijd, Froberger, Fischer, de Kerl, Pachelbel, Buxtehude, Bruhn, Boehm, enz. vertolkte. Nadat Johann Sebastiaan zijn broeder te vergeefs gesmeekt had hem het boek te geven dat verscheidene stukken van genoemde meesters bevatte, wist hij het heimelijk in zijne macht te krijgen en schreef het van het begin tot het einde uit. Hij durfde de achterdocht zijns broeders niet opwekken, evenmin kon hij des nachts werken zonder licht, en met de grootste volharding volbracht de knaap het werk bij maanlicht; op welke wyze hij er een half jaar aan besteedde. Eindelijk was echter zijne moeite beloond, en reeds studeerde hij in het geheim, toen zijn broeder er achter kwam eu hem onbarmhartig het werk afnam. Hij kreeg het eerst na den dood zijns broeders terug.
Nu kwam er voor onzen kunstenaar een tijdperk van reizen. Voor dat koningen en vorsten elkander zijn bezit betwistten, moest hij zich nog in zijne kunst volmaken. In de noodzakelijkheid van zijn brood te verdienen, verbond hij zich eerst, met zyn vriend Erdmann, als koorzanger in de St. Michielskerk te Luneburg. Te gelijkertijd woonde hij er de lessen van het gymnasium bij, hetgeen hem nochtans niet belette zijne opvoeding als organist te voltooien door herhaalde reizen naar Hamburg, waar in dien tijd de beroemde Reinken organist was. Ook de kapel van den hertog van Geile ontging zijne aandacht niet. In 1703, toen hij nog slechts achttien jaren oud was, kwam hij aan het hof
91
BACH.
van Weimar als violist; doch die betrekking streed met ziju aanleg, en hij liet haar weldra varen, om den post van organist te Arnstadt op zich te nemen.
Zonder, zooals zoo vele anderen, op zijne lauweren te rusten, zag Bach, door zijne onverbiddelijke roeping geprikkeld, in de voordeeleu zijner nieuwe positie slechts liet middel om den schat zijner kennis te vergrooten. Hij schafte zich de werken der beste organisten aan, en niet tevreden dat hij ze op volmaakte wijze leerde vertolkeu, wilde hij ook in de geheimen hunner compositiën doordringen. Meermalen ging hij naar Lubeck, om er het orgelspel van Dit-rich Bnxtehude te hooren. Doch weldra was hem dat heen en weêr reizen niet genoeg; en hij bracht heimelijk drie achtereenvolgende maanden te Lubeck door, om zich het spel\'diens grooten kunstenaars eigeu te maken.
Doch reeds begon de roem van Johann Sebastiaan zich hoe langs zoo verder uit te breiden, eu vele steden van Beijeren eu Saksen betwistten elkander zijn bezit. Wat het Italië der renaissance eenmaal voor de schoone kunsten was, dat werd Duitschland iü dien tijd. In dat land van feodalisme en gemeenteleven bestond er bijna geen hoofdstad of geene vrije stad, waar niet op het altaar der kunst geoflerd werd. De Duitsche vorsten werden bezield door een naijver, die zeer bevorderlijk was aan den algemeenen vooruitgang. De hoven wedijverden om het bezit van het best samengestelde orchest voor feesten en vermakelijkheden, en om de beroemdste virtuozen in hunne kapel. De moderne staatsman moge de politieke onbeduidendheid betreuren van een volk -dat in duizend verschillende vorstendommetjes werd verdeeld, hij zal nochtans moeten erkennen dat dit stelsel zeer bevorderlijk was aan de beoefening der fraaie kunsten en de ontwikkeling van het talent.
In 1707 werd Bach organist van de St. Blaziuskerk te Mnlhausen. In het daarop volgeade jaar verwierf hij zich de bewondering van den hertog van Weimar, voor wien hij zich had laten hooren, en de betrekking van organist aan
92
BACH;
diens hof; en uaarmate zijn rcem vermeerderde, dreef hem zijn ou verzadel ij ke eerzucht tot nieuwe studie. Hij wilde zich zeiven overtreffen en deelde geheel in het gevoel, dat de dichter in deze woorden legt:
Nil fee is.se pulans si quid superessel agendum.
Het kon niet anders, of zulk eene volharding moest wel door een schranderen Maecenas op prijs gesteld worden. In 1717 werd Johann Sebastiaan tot directeur der concerten van den hertog van Weimar benoemd. In denzelfden tijd werd hem te Halle de betrekking van den bekwamen organist Zachau aangeboden, die de leermeester van Handel was geweest. Hij vergenoegde zich echter met de eer der benoeming en nam de betrekking niet aan; de reden zijner weigering is nooit bekend geworden.
Een van de schitterendste souvereineu van Europa was toen Augustus II, keurvorst van Saksen en koning van Polen; dezelfde die door Karei XII vau den troon gestooten en door Peter den Groote op den troon hersteld is geworden. Alsof die vorst zich gedurende het tweede gedeelte zijner regeering schadeloos wilde stellen voor de vernederingen en de ongelukken die het eerste gekenmerkt hadden, verzuimde hij niets om het kleine hof te Dresden tot een verblijf van allerlei feestelijkheden en genoegens te maken. Het liefst van al zijne gasten waren hem de kunstenaars, als die het best geschikt waren om zijne residentie te verfraaien en te veraangenamen; en toen Louis Marchand, uit Parijs verbannen, eene wijkplaats kwam zoeken aan het Saksische hof, bood de koning, opgetogen over zijn vlug en schitterend spel, hem eene aanzienlijke jaarwedde, om hem aan ziju hof te verbinden. Doch de gunst, waarin de vreemdeling zoo eensklaps gekomen was, wekte den naijver op van Volumier, den directeur der koninklijke concerten, en deze besloot zijn mededinger, door middel van Bach, van \'s konings gunst te berooven. Dat gaf aanlei-
93
BACH.
diug tot een schittereudeu triumf van Bach. Uitgenoodigd om naar Dresden te komen, hoorde hij Marchand, en stelde hem een wedstrijd voor. Beide mededingers zouden improviseeren op het thema dat hem door zijne tegenpartij werd opgegeven. De Fransche organist nam het voorstel aan; doch op deu dag, die voor het muzikale tournooi bestemd was waarvan het geheele hof getuige zou zijn , verscheen Marchand niet. Er werd een bode naar zijn huis gezonden, en men vernam dat hij vertrokken was en zijne minderheid door zijne vlucht had bewezen. Hij toonde daardoor, dat het hem niet aan zelfkennis ontbrak; want de, ondanks zijne schitterende reputatie, middelmatige kunstenaar, zou nooit met eer afgekomen zijn van een wedstrijd met den man van genie, dien men tegen hem overstelde.
Nadat Bach te Weimar teruggekomen was, bood Leopold van Anhalt-Kothen hem de directie over zijne kapel aan (1720). Bach nam die betrekking onmiddellijk aan en bleef haar waarnemen tot in 1733. Deu vrijen tijd, dien hij in deze betrekking tot zijne beschikking had, wijdde hij aan de studie der muziek, en in dat tijdperk schreef hij talrijke compositiën. De bejaarde Reinken, die in vroeger dagen zoo-zéer de geestdrift van Bach had opgewekt, leefde nog altijd te Hamburg. In 1722 aanvaardde Bach als het ware een pelgrimstocht naar den bijna honderdjarigen grijsaard en improviseerde in zijne tegenwoordigheid bijna een uur lang op het koraal: Super flumina Bahylonis. De oude meester, die weldra het wereldtooueel zou verlaten, bleef tot in zijne laatste oogenblikken leven door de muziek. Hij bewees zijn opvolger grooter vertrouwen dan koningen hunnen vermoe-delijken troonopvolgers plegen te bewijzen. Met tranen in de oogen omhelsde hij Bach, zeggende: »Ik dacht dat mijne kunst met mij zou sterven, maar ik zie dat zij door u zal blijven leven.quot;
Het zwervende leven van Johann Sebastiaan Bach duurde tot in 1738, toen hij in de plaats van Kühnau tot directeur der muziekschool van St. Thomas, te Leipzig, werd
94
BACH.
95
benoemd. ;BoveiiJieu was Bach eere-directeur der kapel van dén hertog van Weissenfels, componist van Z. M. den koning van Polen , en ook Frederik II behoorde tot zijne bewonderaars. De liefde van den overwinnaar van Rosbach voor de toonkunst is bekend, een hartstocht, die hem onder de regeering zijns vaders bijna het leven gekost had. Al vergat, de jonge vorst, toen hij in 1740 koning geworden was, dat hij voorheen den Anli Machiavel■ geschreven had, zoo bleet hij daarentegen trouw aan eene kunst, die hem de vaderlijke gramschap op den hals had gehaald, maar die hem ook het middel had geschonken om haar te kunnen dragen. — lederen avond werd een van de zalen van het paleis te Potsdam in eene concertzaal herschapen, en de vorst, die zelf vrij wel op de fluit speelde, achtte het niet beneden zich, deel van zijn orchest uit te maken. Het kon dan ook niet wel anders, of de koninklijke dilettant moest den wensch koesteren om den beroemden toonkunstenaar bij zich te zien, wiens roem door geheel Duitschland weerklonk. Meer dan eens had hij aan Bach laten schrijven door Carl Philipp Emanuel, een\' van diens zonen, die toen als organist aan liet Pruisische hof verbonden was. Bach had langen tijd geaarzeld of hij aan de uitnoodiging des konings gevolg zou geven, doch meende eindelijk aan den herhaalden aandrang te moeten voldoen , en begaf zich, in 1747, op reis, vergezeld van zijn oudsten zoon Wilhelm Friedmann. Nauwelijks had Frederik zijn naam op de lijst der te Potsdam aangekomen vreemdelingen gezien, of hij wendde zich tot zijne omgeving, zeggende: »Heeren, de oude Bach is hier.quot; En zonder den grijsaard den tijd te gunnen om zich behoorlijk voor zijn bezoek aan het hof te kleedeu, liet hij hem onmiddellijk halen. Het kostte Bach niet veel moeite zijn gastheer door zijne im-provisatiën op klavier en orgel in verrukking te brengen, en het behoeft nauwelijks gezegd te worden dat de ontvangst van zulk een gast inbreuk maken moest op het gewone avond-concert en dat allen zich beijverden om den grooten kunstenaar te hooren. Uit erkentelijkheid voor de eervolle
BACH.
gastvrijheid, waarmede de Pruisische kouiug hem ontvangen had, droeg Bach, uadat hij te Leipzig teruggekomen was, een fuga voor drie partijen, onder den titel van Musicali-sches Opfer\\ aan den koning op, die er hem het thema voor had opgegeven; benevens eene ricercare voor zes partijen, eenige canons en een trio voor fluit, viool en bas.
Bach overleefde de eerbewijzen waarmede hij te Potsdam ontvangen was geworden, slechts driejaren. Eene oogziekte, door al te aanhoudenden arbeid veroorzaakt, verbitterde zijne laatste levensdagen. Men denke slechts aan het werk dat hij, als kind , bij het licht der maan volbracht. Twee operatiën, die door een Engelschen oogdokter werden beproefd, hadden slechts volslagen blindheid ten gevolge, terwijl zij tevens zijn tot nu toe krachtig gestel oudermijnden. Hij kwijnde nog een tijd lang voort, en stierf den 30sten Juli 1750, in deu ouderdom van vyf en zestig jaren. Vóór dat een laatste hevige koorts hem wegraapte, had hij plotseling zijn gezicht teruggekregen, en zijne vrienden vleiden zich reeds bij dit zonderlinge verschijnsel met eeu volkomen herstel. Doch tien dao-en daarna hadden Duitschland en de geheele muzikale wereld
O lt;-gt;
het verlies te betreuren van een der grootste genieën, die ooit in de wereld geschitterd hebbeu.
Mannen, wier groote talenten de bewondering hunner mede-menschen opwekken, verdienen niet altijd de algemeene hoogachting door hunne bijzondere deugden, en de biograaf acht zich gelukkig wanneer hij een verheven talent met een groot karakter gepaard ziet gaan. Dat was het eigenaardige van Bach. Hij was een goed vader, eeu goed echtgenoot en een goed vriend, even als hij goed organist, of liever krachtig en oorspronkelijk componist was. Hij had, uit twee huwelijken , twintig kinderen, en nooit bezweek hij voor de moeielijke taak van de opvoeding van zulk een talrijk gezin. Nooit maakte hij van de gunst van vorsten en aanzienlijken gebruik voor zijn finantiëel belang, of liet zich door zijne huiselijke zorgen verleiden om handel te drijven met zijne kunst. Hij zou rijk hebben kunnen worden, indien hij,
96
BACH.
als zoo vele virtuozen ouzer dagen, de wereld niet zijne knust had doorreisd. Doch Bach was tevreden met een matigen welstand, en die was trouwens genoeg, wijl hij er zijn gezin in onderhouden kou en gastvrijheid bewijzen aan kunstenaars eu muziekliefhebbers die hem kwamen bezoeken. Hij was nederig vau aard, doch zich zij ne verdiensten wel bewust; hij beschouwde ziju genie als de vrucht van taai geduld. Wanneer men hem vroeg hoe hij ooit die hoogte in de kunst had kunnen bereiken, wees hij op zijn ingespau-neu leven, en voegde er bij dat allen die werken wilden als hij, dezelfde hoogte in de kunst konden bereiken. In een woord, Kittel, die hem goed gekend heeft, en die een van zijne leerlingeu was, zeide van hem: »Hij was een zeer uitmuntend meusch.quot;
Men • moet het karakter van Bach, in zijn dagelijksch leven, niet geheel beoordeeleu naar het strenge en verhevene zijner muziek. Even als veel goedaardige menschen nam hij gaarne ontspanning eu, wanneer de gelegenheid het medebracht — proh pudor! — kou hij geestig en aardig zijn. Een van zijne leerlingeu heette Krebs 1: hetgeen Bach aanleiding gaf tot de woordspeling, dat hij nooit meer dan éene Kreeft in zijne Beek - had gehad. Als hij schertste, was zijn scherts fijn, niet scherp; hij kwetste nooit iemand door zijn vernuft.
Ondanks den grooten roem, dien Bach reeds bij ziju leven genoot, werd die roem toch na zijn dood oneindig grooter. Zijae tijdgenooteu zagen in hem slechts een bekwamen organist, een wonderbaren improvisator, een geleerd musicus. Indien al een enkele kunstenaar vermoedde, dat al die verschillende verdiensten eene groote gave ten grondslag hadden, de geniale gave der compositie, de groote menigte kende slechts van hem wat hij haar te bewonderen gaf; en in dat opzicht was de vergedreven bescheidenheid van Bach
97
Kreeft.
BACH.
de oorzaak dat ziju werk bij zijn leveu niet ten volle werd gewaardeerd. Tal vau lieerlijke scheppingen werden, nadat zij in een kring vau vrienden en bloedverwanten waren gehoord , in eene kast gesloten, waaruit zij nooit meer te voor-schijn kwamen. Hoe achtenswaardig die nederigheid op zich zelve zij, zoo beeft men toch onwillekeurig bij de gedachte, dat die onverschilligheid des onsterfelijken meesters, die kleinachting van de vruchten zijner inspiratie, de nakomelingschap vau eene menigte meesterstukken had kuunen berooveu. De Passie naar het evangelie van Mattheus, voor dubbel koor eu orchest, een van de grootste muzikale scheppingen die er bestaan, heeft bijna eene eeuw verborgen gelegen, wijl het, door de nalatige zedigheid van den maker, terstond na zijne geboorte ter vergetelheid werd gedoemd. Wij hebben veel aau de zonen en aan de leerlingen van Bach te dankeu, die zijne orgel- eu klaviermuziek in manuscript hebben bewaard. Maar hoeveel aanzienlijker was uoff de verzameling van al de werken van Bach! Motetten,
o O \'
oratoriums, psalmen, cantaten, concerto\'s, sonaten, sym-phonieën; al die geuren heeft hij beoefend, eu op alles den stempel van zijn genie gedrukt. De partitiën, die door haren streng wetenschappelijken vorm, zoo wel als door de moeielijk-heden van uitvoering waarvan zij vol zijn, te machtig wareu voor het geslacht dat ze heeft zien geboren worden , werden teruggevonden in eeu tijd, toen de vooruitgang in de studie der muziek haar beter kou waardeereu. Aau Mozart / komt de roem toe, in het einde^dei^tiegentieude eeuw den 1 grooten stoot aau de erkenning des genialeu meesters gege- 1 ven te hebben, waardoor hij aanleiding gaf tot eene volhardende uavorsching van diens onuitgegeven werken. Toen Mozart namelijk iu 1788 te Leipzig was, hoorde hij in de mis een kerkmotet van Bach, waardoor hij zoodanig getroffen werd, dat hij uitriep: » Goddank, dat is eens iets nieuws, hier kan ik nog wat leeren!quot; Dat »nieuwsquot; was misschien reeds zestig jaren oud, eu zonder de bewondering van een kunstenaar als Mozart ware het misschien uooit aau de ver-
08
BACH.
getelheid ontrukt. Vau toeu af was de algemeene opiuie wakker geworden, eu men begon de werken van Bach naar waarde te schatten. In de eerste jaren der negentiende eeuw gaven Schicht en Forkel eene uitgave van klaviermuziek van Bach in het licht (bij Kühnel te Leipzig), en in 1850, honderd jaren na den dood des grooten toonkunstenaars, heeft zich eene vereeniging gevormd voor eene volledige uitgave van alles wat hij heeft nagelaten.
Met de verdiensten van den componist te erkennen en de kunst te roemen, waarmede hij een groot aantal stemmen en instrumenten wist te. doen samenwerken en afwisseling te brengen in zijne harmonische effecten, heeft men hem op verre na nog den lof niet gegeven dien hij verdient. Volgens het oordeel zijner tijdgenooteu , bezat Bach in buitengewone mate de gave van den virtuoos, een gave waarover de nakomelingschap niet oordeelen kan. Men heeft aan hem het stelselmatige gebruik van het onmerkbaar verwisselen dei-vingers bij het orgelspel te danken. Ook had hij zeer veel verstand van de samenstelling van het orgel.
De naam van een groot man is een zware last om te dragen , al werd het gewicht er van verdeeld over twintig hoofden, zooals in het geval van de erfgenamen van Bach. De zonen des onsterfelijken kunstenaars hebben den vaderlijken roem niet bereikt; ofschoon sommigen hunner de eer van zijn naam hebben gehandhaafd. De oudste, Wilhelm Friedman , wiens leven niet gelukkig was en wiens talent wellicht te weinig werd gewaardeerd, heeft sonaten, concerto\'s en fuga\'s geschreven, waarin voor een gewonen toonkunstenaar talent genoeg lag om hem naam te bezorgen — mits hij geen Bach heette.
Emanuel Bach, de schepper der moderne sonate, deelt het lot van vele voorgangers; nadat het door hem ontdekte genre door Haydn en Mozart tot zoo groote volkomenheid was gebracht, heeft hij weinig dank geoogst voor het vinden van een weg, waarop anderen na hem hebben nitgeblon-ken. Doch het is de plicht des geschiedschrijvers, tegen
99
BACH.
die onrechtvaardigheid der nakomelingschap te protesteeren.
Nog twee zonen van Johanu Sebastiaan Bach verdienen met een enkel woord vermeld te worden: Johann Christoph, bekwaam contrapnutist, en Johanu Christiaan, die de eerste van zijne familie was die zich aan de dramatische muziek gewijd heeft. Hij heeft vijftien opera\'s geschreven, waarvan er verscheidene, onder anderen Amadis van Gallic, eeu groo-teu roem genoten.
De beste portretten van Sebastiaan Bach zijn te Londen en te Leipzig gemaakt. Wij hebben de voorkeur gegeven aan een üuitsch medaillon, dat in deze laatste stad gegraveerd werd, omdat het gelaat des kunstenaars er het gelukkigst op getroffen is; de oogen zijn vol vuur, en over het geheele gelaat ligt eeue opgewekte goedaardigheid.
100
Geboren in 1710, gestorven in 1736.
Giovanni Battista Pergolese werd te Jesi, iu den Kerke-lijken Staat, geboren, den Sstcu Januari 1710. Men heeft langen tijd in onzekerheid verkeerd ten opzichte van de plaats en den tijd der geboorte van dien grooten man. De een beweerde, dat Pergoli of Pergola, in den omtrek van Ancona, de plaats zijner geboorte was, en gaf hem Jesi als geslachtsnaam; de ander beweerde dat hij te Casoria, een dorpje in het koningrijk Napels, geboren was. Aan al die onzekerheid is thans een einde gekomen, door de zorgvuldige navorschingen van den heer de Villarosa, die de authentieke doopacte van Pergolese heeft bekend gemaakt, in zijn werk getiteld: Letter a hioqrafica hit or 710 alia patria ed alia vita di Giov. Battista Pergolese, celebre compo.sitore di musicaquot; (Napels, 1831).
Op nauwelijks dertienjarigen leeftijd kwam Pergolese in het conservatorium dei Poveri di Gesii Crista, te Napels , waar hij van Domenico Matteis onderwijs op de viool ontving. Hij toonde al aanstonds zoo veel aanleg voor en begrip van muziek, dat hij, zonder vreemde hulp, de grootste moeie-lijkheden overwon. Zijn meester vroeg hem terstond waar hij geleerd had wat hij speelde; op welke vraag de jonge
PEUGOLESE.
virtuoos antwoordde, dat niemand hem geleerd had of hij goed speelde of slecht; dat hij het deed zoo als het hem werd ingegeven. Matteis gaf hem daarop den raad om op papier te stellen wat hij speelde. Den volgenden dag reeds bood Pergolese zijnen meester eene sonate aan, waarin hij zijne gedachten helder, en. door middel van gelukkige combinatiën, had uitgedrukt. Matteis, hoe langer zoo opgeto-gener over zijn leerling, begaf zich met die compositie naaiden directeur van het conservatorium, Gaëtano Greco, die zich daarop zelf het lot van Pergolese aantrok en hem in zijne studie van compositie onder zijne leiding nam. Na den spoedig daarop gevolgden dood van Greco, nam Francesco Durante, die hem opvolgde, den jongen Pergolese insgelijks onder zijne bescherming en beval hem, toen hij later naar Weeneu geroepen werd, aan zijn opvolger, den grooten musicus Feo, een leerling van Scarlatti, aan.
In den zomer van 1731 gaf Pergolese, terwijl hij nog als leerling aan het Conservatorium verbonden was, zijn eerste groote werk, een gewijd drama getiteld: san Guglielmo d\'Aquilania, dat, met tusschenvoeging van eenige potsen, in het klooster van Sant\' Agnese Maggiore werd gespeeld. Die proef werd met van schitterendsten uitslag bekroond.
Onmiddellijk trok zich daarop de keur van den Napelschen adel het lot van den jongen componist aan. Aan het hoofd zijner beschermers stonden de vorsten Stigliano Colonna en Avellino Caracciolo en de hertog Maddaloui Caraffa; en eensklaps waren alle moeielijkheden, die somtijds een talent in zijne ontwikkeling kunnen belemmeren, opgeheven.
Daaruit ziet men alweder, hoe gunstig de maatschappelijke toestanden van voorheen soms werkten op de ontwikkeling van het artistieke talent van jongelieden. Nauwelijks had men een eerste werk gehoord, in een onbeduidend Ita-liaansch stadje of in een der kleine paleizen, wier bewoners veeleer eene beschermende dan eene onderdrukkende macht uitoefenden, en dikwijls meer nut stichtten door hunne onafhankelijkheid en hunne welwillendheid dan door hun rijk-
102
PEBGOLESE.
dom, of de kunstenaar vond onmiddellijk steun bij al de intelligente hoorders, die bij de opvoering van ziju werk ge-noodigd geworden waren. Men verschafte hem de middelen om te kunnen scheppen en zich onder de voordeeligste omstandigheden in zijne kunst te volmaken. Het verst gedreven antagonisme en het individualisme hebben in naam der democratie voor de bescherming van het publiek moeten wijken. Doch het stelsel Alles voor en door hel volk is niet van toepassing op de fraaie kunsten, die, uitgaande van een klein getal, ook slechts voor een klein getal kunnen bestaan. Wat men het publiek noemt, is, hoe groot het ook zij, altijd toch slechts een zeer beperkte vereeuiging van men-schen, wier bevoegdheid om een oordeel te vellen nog volstrekt niet bewezen is.
Den volgenden winter gaf Pergolese twee opera\'s in den schouwburg San Bartolomeo, la Sallmlia, die met Grimaldi en la Facchiuelli een tamelijk succes genoot; laatstgenoemde zangeres werd vooral toegejuicht in de beroemde aria: Per (jiieslo amore; daarna Bicimero, die geen opgang maakte, eveumin als Amor fa l\'uomo cielo, een koddig intermezzo, dat, in den schouwburg der Fioreutini, insgelijks in het water viel. Die dubbele teleurstelling bracht Pergolese verscheidene jaren lang van dramatische muziek af. Hij componeerde toen voor zijn beschermer, den prins Stigliano Colonna, eersten stalmeester des konings, dertig trio\'s, voor twee violen en een bas, waarvan er vierentwintig te Londen en te Amsterdam werden iiitgeoeven.
O o
In dien tijd werd Napels door eene hevige aardbeving geteisterd ; de regeering der stad wilde het gevaar bezweren, door het houden van eene godsdienstige plechtigheid in de kerk Saute Maria dclla stella, ter eere van den heiligen Emiddio, beschermheilige der stad, en aan Pergolese werd de compositie der muziek opgedragen. Toeu schreef hij zijne prachtige mis voor tien stemmeu, voor dubbel koor en orchest, zijne psalmen en een Magni/ical voor de vesper, die de algemeeue bewondering wekten.
103
PEEGOLESE.
Niet laug daarna compoueerde Pergolese nog eene mis, voor dubbel koor, waarvoor zijn leermeester, Feo, die haar op zijn verzoek was komen hooren, hem grooten lof toezwaaide. Dat is dezelfde mis, welke hij later gedurende de veertig uren van het carnaval in de kerk der paters van het Oratorium heeft laten zingen, en waarbij hij nog twee koren had gevoegd.
Na dien tijd vatte Pergolese zijne dramatische composi-tiën weder op en gaf in de San Bartolomeo, in het laatst van 1731, zijn beroemd intermezzo la Serva Padrona, dat het schitterendste succes verwierf. Die opera was een van de eerste Italiaansche werken, die te Parijs ten gehoore werden gebracht en die de aandacht van het publiek op de muzikale voortbrengselen van dat volk vestigde. Toen evenwel die opera voor het eerst te Parijs werd gegeven, den 4den October 1746, werden er de schoonheden niet van opgemerkt.
De Mercurc de France (van October 174(3) zegt, dat de Serva Padrona reeds in 1729 in de Koninklijke Acadeuiie van toonkunst was opgevoerd, door huffi welke de prins van Ca-rignan opzettelijk uit Italië had laten overkomen. Doch het is niet waarschijnlijk dat het meesterstuk van Pergolese, het werk waardoor zijn naam gevestigd geworden is, door een toeval in Frankrijk werd gespeeld, eer het nog in zijn vaderland was opgevoerd. De Italiaansche taal was toen in Frankrijk nog weinig bekend, en de redacteur van den Mer-cure zal de Serva Padrona van Pergolese verward hebben met Serpilla e Bajocco ossia il Gioca tore. Italiaansche opera in drie bedrijven, die inderdaad den 7llei1 Juni 1729 in de Academie van toonkunst gegeven werd.
Een Italiaansche troep, die te Parijs geroepen was, begon zijne voorstellingen met de Serva Padrona, den 2^en Augustus 1752. Dat was het teeken een er reactie tegen de Frau-sche muziek, die nog door Lulli en Rameau vertegenwoordigd werd. Le coin du roi handhaafde de nationale eer; le coin de la reine, namelijk de partij die iu den schouwburg
104
PERGOLF.SE.
onder de loge der koningin bijeen kwam, gaf de voorkeur aan de Italianen. Het werk van Pergolese had een onbeschrijfelijk succes; Anna Tonellii zong de rol der dienstmaagd. Later kwam er eene vertaling op rijm van in het licht, die onder den titel van la Servante Mailresse iu 1754 in den Italiaanschen schouwburg werd gegeven: de hoofd-
O O O \'
rollen werden toen gezongen door Rochard en madame Fa-vart. Die opera werd honderd negentig malen achter elkander opgevoerd, en onlangs werd die vertaling weder te Parijs ten tooneele gebracht, voor het debut van madame Galli Mar ié.
Hoewel er slechts twee zingende en eene zwijgende personage in voorkomen, namelijk een grijsaard die door zijne dienstmaagd wordt geregeerd, eu een knecht als matamoros vermomd, houdt het stuk de belangstelling voortdurend wakker, dank zij de waarheid der muzikale uitdrukking en de levendige sierlijkheid van den dialoog. Het duo. dat meer dan een uur duurt, wordt geaccompagneerd door een eenvoudig instrumentaal quartet.
Vervolgens, nog in hetzelfde jaar, verschenen II Maestro di musica eu 11 Geloso schernilo, die eerst na den dood van Pergolese op den rechten prijs gesteld werden. Daarna, in 1732, Lo Frale innamoralo, kluchtspel, in Napelsch dialect, voor het theater San Bartoloraeo; in 1734 Adriano in Sir ia, eene ernstige opera, op woorden van Metastasio; Liviclla e Tracolo, intermezzo, en waarschijnlijk La Conladina aslula, insgelijks eene intermezzo, waarvan de datum niet bekend is.
In dat zelfde jaar werd Pergolese tot kapelmeester in de kerk Notre Dame de Lorette benoemd. Een jaar daarna (1735) maakte hij zijne opera buff a II Flaminio, die eerst bij de herhaalde opvoering in het Teatro Nuovo in 1740 in den smaak begon .te vallen. Tot zijn ongeluk ging Pergolese te Rome zijn Olimpiade maken, in denzelfden tijd toen Du ui, zijn voormalige medeleerling aan het conservatorium dei l\'o-veri di Gesii Crista, er uitgeuoodigd was om eene Nerotie te schrijven.
PERGOLESE.
Duni, die eeu oprecht bewonderaar vau Pergolese was, durfde, volgens zijne eigene bekentenis, geene enkele noot aan zijne opera schrijven, eer hij eeue repetitie vau de Olim-jjiade had gehoord. Hij begreep terstond dat de schoonheden van Pergolese niet algemeen gewaardeerd zouden worden, en begon er vriendschappelijk met dezeu over te spreken. »Er zijn te veel details in uwe opera, die boven het bereik van het publiek vallen; die schoonheden zullen onopgemerkt voorbij gaan; gij zult geen succes hebben. Mijn opera zal in lang zoo goed niet zijn als de uwe; maar zij zal eenvoudiger zijn en daardoor beter in den smaak vallen.quot; De uitkomst rechtvaardigde die veronderstelling; want toen de Olimpiade in het voorjaar van 1735 te Rome gespeeld werd, viel zij niet in den smaak.
De Olimpiade werd uitgefloten, en er zijn er zelfs die beweren, dat het publiek Pergolese, terwijl hij voor het klavier zat, een sinaas-appel naar het hoofd wierp. Duni daarentegen werd met het grootste succes bekroond; doch in het oog der nakomelingschap bestaat zijn grootste verdienste in de hulde welke hij den ongelukkigen Pergolese bewees.
Pergolese trok zich zijn nederlaag sterk aan; hij keerde tot de religieuse muziek terug, die hem nooit ontrouw was
O O 7
geworden, en componeerde te Loreto zijn pi-achtig Salve Re-yina, voor éene stem met twee violen (viola di gamba) en orgel. Dat zelfde jaar componeerde hij zijne beroemde cantate Orpheus. Hij had reeds eenigen tijd, zelfs vóór zijne reis naar Rome, aan zijn Slahal maler gewerkt, dat hem door de broederschap van San Luigi del Palazzo was gevraagd geworden, in de plaats van dat van Alexander Scarlatti , dat reeds verscheidene jaren lang alle vrijdagen gedurende de vasten werd gezonseu. Men had hem dat werk vooruin
O O
betaald met tien dukaten (ongeveer twintig gulden).
Ongelukkig sleepte Pergolese echter nog slechts een kwijnend leven voort; zijne zinnelijke hartstochten berokkenden hem een vroegen dood. Zijne borst werd aangetast, en hij ging te Puzzola wonen, aan den oever der zee. Daar com-
106
PEIIGOI.KSK.
poneerde hij zijn zwanenzang. Door tering en slnipkoortsen ondermiincl, werkte hij met een ongeloofelijken ijver, dien zijn oude leermeester Feo, die hem ■ was komen bezoeken, te vergeefs trachtte te matigen. Pergolese wilde van geen rusten hooren. »Och, mijn meester,quot; zeide hij, »ik heb geen tijd te verliezen, als ik een werk voltooien zal, waarvoor men mij tien ducaten heeft betaald, en dat geen tien stuivers waard zal zijn!quot;
Toen Feo voor het laatst bi] hem kwam, was het Slahal voltooid en weggezonden, doch de krachten des kunstenaars waren uitgeput. Hij stierf den 1Maart 173G, op den leeftijd van zes en twintig jaren. Eenigen tijd daarna werd hij, zonder eenige plechtigheid, in de kerk te Puzzolo begraven.
Nauwelijks had Pergolese de oogen gesloten, of zijne tijd-genooteu kwamen tot de ontdekking dat zij een groot kunstenaar verloren hadden, wiens naam zij in eere hadden te herstellen. Men begon met een verhaal te verzinnen, dat zijne laatste oogenblikken interessanter maken moest, namelijk geruchten in omloop te brengen dat de componist vergiftigd geworden was; de ongegrondheid dier geruchten werd nochtans spoedig bewezen. In alle schouwburgen werden zijne opera\'s opgevoerd; Rome vroeg zijne Olimpiade terug en ontving haar met een onzinnig handgeklap; de arme overledene was de held van den dag geworden. Jaren lang deed men de kerken slechts van zijne werken weergalmen, en in 1749, dertien jaren na den dood des meesters, kwam, zooals wij hier boven reeds zeiden, een middelmatige troep Italiaan-sche zangers in Frankrijk en bracht er, met zijn nog onbekenden naam, la Serva Padrona en II Maestro cli musica, en zijn talent wekte er de grootste bewondering op. Er werden Fransche vertalingen van zijne werken gemaakt, en deze genoten, tot in de kermistenten toe, een onbegrijpelijk succes. Dat was, zooals wel van zelf spreekt, insgelijks het geval met het Slahal, dat op geestelijke concerten gezongen werd en waarvan verscheidene uitgaven verschenen. Eindelijk heeft,
107
fehgolesk.
iu onzen tijd, de markies de Villarosa, die zich zooveel moeite heeft getroost om de onzekerheid en de dwalingen op te lossen die over het leven van Pergolese verspreid lagen , zich met den ridder Domenico Corigliano vereenigd, om een monument ter zijner nagedachtenis in de hoofdkerk te Puzzolo te laten .oprichten.
Men heeft er de navolgende inscriptie op gegraveerd:
Joanni Baptist/e Peiigolesio,
domo iesi Qui ab yEtate Prima ,
Neapolim musxc/e addiscendye studio concedens ,
In collegium sub titulo paupeuum Jesu Christo AüSCITUS, Musicus faciendis modis
Suds INTER iEQUALES LONGE PRyESTITIT,
PuTEOLIS DECESSIT XVII. kal. aprilis
quo vai.etu din is causa secesserat.
VIXIT AN XXVI. MENS. II DIES XIII.
Dominicus Coriglianus
Ex MARCHIONIBUS RIGNANI EQUES IIIEROSOLYM1TANUS MON. P.
Carolo Rosinio Episcopo Puteolano Annuente.
Waarvan de Nederlandsche vertaling is:
Aan Giovanni Battista Pergolese, van Jesi, die, wegens de begeerte zijner vroege kindsheid om te Napels de toonkunst te beoefenen, in het collegie der armen van Jezus Christus trad, om er te leeren componeeren. Hij overtrof er weldra al zijne medeleerlingen. Hij stierf den IG1\'\'-11 Maart (den 17^etl dag vóór den kalender van April) te Puzzolo, waarheen hij zich tot herstel zijner gezondheid begeven had. Hij bereikte den leeftijd van 26 jaren, 2 maanden en 13 dagen. Dominicus Corigliano, uit het geslacht van den mar-
108
PEKGOLESE.
Ides Riguani, ridder van Jeruzalem, heeft dit gedenkteeken lateu oprichteu , met vergunning van Carlo Rossini, bisschop van Pnzzolo.
Het Slahal maler van Pergolese behoort onder de meesterstukken der gewijde muziek. Er heerschen eeu diep gevoel, eeue voortdurende nitdrukkiug vol teerheid, liefde en medelijden in. Doch de kerk duldt niet dat de liturgie op die ■vvijze in de tempels aan het volk worde aangeboden. Zij eischt, dat die liturgie gebed zij en tevens eeue ernstige zalvende kalme leering, vrij vau hevigheid en hartstocht. Zij verwerpt alles wat den storm der hartstochten in de ziel uitdrukt, de te groote opwekking van de zinnen, als ook de te doordringende toonen van menschelijk gevoel. Uit dat oogpunt gezien, kan geen enkel Slahal, noch dat van Palestriua, uoch dat van Haydn, noch dat van Pergolese, noch dat van Rossini, vergeleken worden bij de oude liturgische zangen, die door een gebruik van verscheidene eeuwen zijn gewijd.
Men kan zelfs het werk van Pergolese niet als gewijde muziek beschouwen; want de vorm wijkt ten eenenmale af van de door Palestrina en Allegri nagelaten traditiën ; het beantwoordt zelfs aan geen enkelen karaktertrek, dien de na Pergolese gekomen meesters aan dat genre van compositie hebben weten te geven, wij bedoelen Mozart, Haydn, Le-sueur en Chernbini. In een woord, het Slahal van Pero-o-
7 O
lese is een hartstochtelijk dramatisch werk vol uitdrukking, waaraan slechts de woorden ontbreken, om er eeue verrukkelijke opera sen\'a van te maken.
109
Geboren in 1714, gestorven in 1787.
»Gluekzegt Castil Blaze, »was bij ous de schepper clev dramatische muziek.quot; Dat is een van die luchtig ter neer geschreven uitspraken, iu den gewonen bondigen stijl diens geestigen schrijvers. Doch, zoo Gluck zijn orchest met groo-ter macht heeft laten spreken dan zijne voorgangers deden, mag men dezen toch niet alle verdienste in dramatische kunst ontzeggen.
oo
Behalve de lyrische declamatie, waarin Lulli eu Rameau hebben uitgemunt, en die, ondanks alle theorieën, altijd het voornaamste dramatische element zal zijn, deden zij ook orchest eu symphonie tot de uitdrukking der tooneelen medewerken , eu het zou even onjuist als onrechtvaardig zijn te beweren, dat zij slechts middelmatig partij getrokken hebben van de hulpmiddelen, welke de kunst van hunnen tijd hun aanbood. Iu betrekking tot Italiaansche meesters slechts kan Gluck als hervormer beschouwd worden. Frankrijk heeft hem zijn roem geschoukeu; want zijn eenvoudig, wijsgeerig eu natuurlijk genie, dat altijd recht op zijn doel afging, was
GLUCK.
geheel in harmonie met den Franschen geest, in den edel-sten en verhevensten zin.
Het is inderdaad de roem van Gluck, dat hij melodische inspiratie op zedelijke toestanden heeft toegepast; eene inspiratie , die zich hij de Italiaansche, en met dezen wedijverende Fransche componisten ouder zijne voorgangers maar al te veel had ontslagen van het juk der gedachte , om enkel het oor te bekoren. Hooren wij wat de kunstenaar zelf aangaande het doel vau zijn streven, in de opdracht van zijn Alcesle gezegd heeft: »Ik heb getracht de muziek aan hare ware bestemming terug te geven; haar namelijk de poëzie ter zijde te doen staan, om den indruk der gevoelens en het belangrijke der toestanden te versterken, zonder de handeling te storen en haar door overtollige versierselen te verkoelen ; ik heb gemeend, dat de muziek voor de dichtkunst moest zijn, wat voor eene zuivere en goed geordonneerde teekening de levendigheid der kleuren en de gelukkige harmonie van licht en schaduw is, die de figuren moeten bezielen zonder er de lijuen van te bederven.quot;
Wij hebben aan die woorden niets toe te voegen; zij drukken volkomen uit in welken geest Gluck zijne hervorming volbracht, en welke diensten hij aan de opera bewezen heeft.
Christoph Willibald Gluck werd den 2tlcn Juli 1714 te Weidenwang in den Opper Palz geboren. Hij ontving het eerste onderricht in de school te Eisenberg, eene heerlijkheid die aan vorst Lobkowitz in Boheme behoorde , bij wien zijn vader jachtopziener geworden was. Hij was twaalf jaren oud, toen hij naar het Jezuïten college te Commotau gezonden werd, waar hij van 1726 tot 1732 studeerde. Daar leerde hij zang-, viool-, klavier- en orgelspel. Nadat hij een tijd lang in het koor der St. Ignatius kerk gezongen had, begreep hij, dat hij meer partij van zijne stem kon trekken voor zijn onderhoud. Hij verliet het college toen hij achttien jaren oud was en begaf zich naar Praag. Toen hij pas in die stad was, had hij geene andere verdiensten dan door in de kerken te spelen en te zingen; doch de hoofdstad vau
in
GLUCK.
Boheme kou zich in dieu tijd op eeu aantal verlichte be-uiiuuareu der toonkunst beroemen, dat voor die van Weeneu uiet behoefde onder te doen.
Het is bekend dat Mozart zich, en te recht, het liefst voor het publiek van Praag deed hooreu. Zoo was het ook te Praag, dat de toekomstige componist van Orpheus de eerste aanmoediging ontving. Zekere pater Czernohorsky, eeu uitstekend muziekkenner, hoorde toevallig den jongen virtuoos in de Poolsche kloosterkerk St. Agnes; hij begreep aanstonds den gelukkigen aanleg van den jongen (iluck, en hij hielp hem zich in den zang te volmaken en leerde hem tevens de violoncel bespelen. Met dat dubbele talent toegerust, begon Gluck in de aanzienlijkste steden van het land concerten te geven. In 1736 ging hij naar Weeneu, om zich daar verder in zijne kunst te volmaken.
Het oogeublik was goed gekozen, en de jonge kunstenaar heeft ongetwijfeld parrij getrokken vau zijn verblijf in eene stad, die toen, door een gelukkig toeval, meesters als Cal-dara, Fux, de broeders Conti en Jozef Porsile, binnen hare muren vereeuigde.
In het hotel van vorst Lobkowitz ontmoette Gluck deu Lombardijschen vorst Melzi, die terstond zijn genialen aan-lelt;gt;quot; vermoedde, en hem als kamermusicus mede naar Milaan
O 7
nam. Daar vertrouwde Melzi zijn beschermeling aan de zorg vau Giovau Battista Sammartini, eeu uitmuntend componist en organist. Nadat Gluck nu gedurende vier jaren heb contrapunt en de harmonie bestudeerd had, gaf hij zijne eerste opera Ar laser sc, die in 1741 te Milaan ten tooneele werd gebracht. Dat werk werd gevolgd door Ipermneslre eu iJeme-Irio, te Venetië (1742), Demoloonle te Milaan, in hetzelfde jaar, Artamene te Cremona (1743), Si face te Milaau (1743), Altessandro nelle Indie te Turijn (1744) eu la Fedra te Milaau (1744). Even als al de componisten van dieu muzikalen tijd, gebruikte Gluck bij voorkeur tekstboekjes van Metas-tasio en van Zeuo. Zoo had de componist in den tijd van vier jaren acht opera\'s gegeven, die alle vrij wel geslaagd
112
GLUCK.
113
waren. In 1745 werd hij door de administratie van den Ita-liaunsclien schouwburg van Haymarket naar Londen geroepen; doch hij vond daar weinig bijval. Handel was met zijn Cadula de\' Giganti, die den T1!011 Januari 1746 werd opgevoerd , in het geheel niet, en met de Artamcne, die reeds in 1744 te Cremona was gespeeld, zeer weinig ingenomen; Dat ongunstige oordeel van Handel laat zich begrijpen, wanneer men bedenkt dat Gluck toen nog niet op den weg dier compositiën was, die later zijne eerste werken in de schaduw gesteld en hem een onsterfelijken roem verworven hebben. Daarenboven zocht Hiindel zijn effect in eene orde van denkbeelden die Gluck vreemd gebleven was, zoowel door de zwakheid zijner studiën als door de richting van zijn stou-teu geest, zelfs waar hij in de verte den Italiaanschen stijl volgde. Die aan gene zijde der Alpen geschreven werken dragen het onhandige kenmerk vau den Italiaanschen smaak, waartegen hij spoedig daarop zoo krachtig en zoo gelukkig te velde trok. Voor zijn verblijf in Engeland was Gluck zich zijne ware kunstroeping niet bewust geweest; zij werd hem door eene schijnbaar oubeduidende omstandigheid geopenbaard. Hij werd namelijk belast met een pastiche op de woorden van een dichtstuk (waarschijnlijk Pyrame en Thishe), en had met groote zorg de meest bewonderde gedeelten zijner vorige partitiën verzameld, om ze voor den tekst geschikt te maken. Doch hoe groot was zijne verwondering, toen hij bij de opvoering ontdekte, dat die aria\'s, voor den eeneu toestand geschreven en op een anderen overgebracht, grootendeels hare aantrekkelijkheid verloren! Toen ging hem een licht op. Hij begreep van toen af dat het met goede muziek gaat als met een kleed, dat slechts dien-gene goed staat, wien het past en voor wien het gemaakt werd. De ontdekking van het nauwe verband, dat er tus-scben den toonkunstenaar en den dichter bestaat, bewoog hem den Italiaanschen stijl te verlaten, om zich uitsluitend aan dramatische uitdrukking te wijden, die in den grond vrij wat aangrijpender is dan eene grillige melodie, die dikwijls hoofd en hart onverschillig laat. 8
GLUCK.
Gedurende een kortstondig verblijf te Parijs, hoorde Gluck de opera\'s van Rameau, en putte daaruit zijne eerste denkbeelden over de declamatie van het recitatief. Nadat zijn engagement met den schouwburg van Haymarket uit was, keerde Gluck over Hamburg naar Duitschland terug, en te Weenen aangekomen, begon hij zich toe te leggen op de toepassing van de theorie, welke hij zich van de lyrische kunst gevormd had.
c5
De strenge verplichting, welke hij zich oplegde, om de muziek tot tolk van gevoel of gedachte te maken, is misschien de reden waarom hij in de symphouie nooit heeft uitgemunt. Zijn pogen in dat genre slaagde niet gelukkig; maar in de opera la Semiramide riconosciula, welke hij te Weenen in 1748, op een gedicht van Metastasio schreef, onderscheidde men reeds een sterk sprekender, karakteristieker recitatief dan in zijn vorige compositiën.
In 1749 werd hij naar Kopenhagen geroepen, om er een serenade in twee bedrijven, getiteld Filitle, te componeeren, ter gelegenheid van den verjaardag van koning Christiaan VII van Denemarken. In het daarop volgende jaar vinden wij hem in Italië terug, waar hij steeds met dezelfde toejuiching ontvangen werd. Hij gaf te Rome Telemacco (1750), te Napels la Clemenza di Tilo vau Metastasio (1751), te Schönbrunn l\'Eroe cinese, te Rome II Trionfo di Camillo en Anligono (1754); la Danza, tooneel voor twee personages, van Metastasio, in het keizerlijk slot te Luxemburg (1755); rinnocenza giuslificata en II re pastore van Metastasio, te Weenen (1756). Van 1758 tot 1762 schreef hij aria\'s op Fransche stukjes: L\'lle de Merlin, La fausse Esclavc, Cylhère assiégée, VIvrogne corrigé, le Cadi dupe, On nc s\'avise jamais de tout, l\'Arbre enchantr, en twee groote werken: Tc tide v;in Magliavacca, en te Bologna II Trionfo di Clelia van Metastasio (1762). In ieder van die werken openbaarde zich nieuwe vooruitgang in de manier van den componist. Hij behoefde nog slechts een dichter te vinden , die in staat was om zijne dramatische inzichten te begrijpen en te ondersteunen. Zulk
114
GLUCK.
een medearbeider vond hij in Calzabigi, met wiens hulp het genie van Gluck zich eindelijk in al zijne macht kon ontplooien. Wij komen later terug op de verdienste van Orfeo ed Euridice (Weenen, 1762) en van Alcesle (1767). Wij vergenoegen ons hier met te zeggen dat zij niets gemeen hadden met die Italiaansche libretto\'s, waarin een bombast van woorden nauwelijks de armoede aan belangrijkheid en een volslagen gemis van pathos bedekt.
Alcesle was in 1765 voorafgegaan door Parnasso confuso en la Corona, werken die opzettelijk geschreven waren om aan het hof te Schönbrunn door de leden der keizerlijke familie gespeeld te worden. Het talent van Gluck was voor die soort van compositiën niet zeer geschikt; men had ongelijk met opéra\'s comiqnes van hem te vergen, zoo als La Rencontre imprévue van Dancourt (1764). Wel vindt men in dat werk, dat later met succes op den tekst van Les Pélé-rins de la Mecque op nieuw ten tooneele kwam, zeer aangename brokken; het drinklied Mahomed est un grand prophéte heeft althans evenveel waarde als de besten van Philidor en Monsigny; doch het was eene miskenning van eene verhevene inspiratie, die vooral hare meesterschap toonde in antieke onderwerpen. Gluck slaagde beter in Parkle ed Elena, dat te Weenen in 1769 werd opgevoerd. In datzelfde jaar maakte Gluck voor het hof van Par ma intermezzo\'s, setiteld
7 o
Le fesle d\'Appollon, Baud e Filemone en Arisleo.
Doch ondanks het succes waarmede Gluck zijn werk reeds gekroond had gezien, bleef hij nog over zich zeiven onvoldaan. Altijd bezield door de begeerte om aan de muziek eene sprekende uitdrukking te geven, meende hij, dat het Fran-sche tooneel het best geschikt zou ziju voor de verwezenlijking van dat doel, en hij sprak er over met den baljuw Du Rollet, die toen attaché was bij het gezantschap te Weenen. Du Rollet, die smaak en ondervinding in tooneelzaken bezat, trad terstond- in de denkbeelden die hem door Gluck werden medegedeeld. Weldra had hij een operatekst gehaald uit de Iphigénie en Aulide, van Racine, en Gluck begon er
115
GIXCK.
de partituur voor te schnjveu. Toea het werk voltooid was, werd het te Weeuen opgevoerd, en Du Rollet schreef n.an de directie der Opera te Parijs, om haar voor te stellen de Jphifjcnie iu haar repertoire op te nemen. De tegenzin der artisten om het nieuwe werk te spelen werd slechts door de tnsschenkomst der dauphine Marie Antoinette overwonuen. die het genie van Gluck begrepen had en in hem haren voormaligen zangmeester beschermde. Eindelijk, na veel onwil, waarmede de geest van den sleur altijd den geest van vooruitgang zoekt te belemmeren, had de eerste opvoering van Iphigénie plaats, in de Koninklijke Academie van toonkunst, den 19de11 April 1774.
Deu tweeden avond begon het publiek, welks ingenomenheid bij de eerste opvoering vrij onzeker was gebleven, een werk toe te juichen , waardoor het met geweld uit den trageu sleur wakker werd geschud en dat eerbied afdwong door schoonheden van den eersten rang. De prachtige ouverture van Iphigénie behoort tot het repertoire der concerten van het conservatoire. De abt Arnaud, wiens naam bewaard gebleven is door zijne gehechtheid aan de zaak van Gluck , zeide op het hooreu van het zingen van Agamemnon: Au failc des grandeurs, dat men met die aria een nieuwen godsdienst stichten zou. De aria: Par mi père cruel a la mort con-damn éc . de toespraak van Agamemnon: Britlanl auteur de la lumière, en vooral het reciet: .1\'ent ends retentir dans mon sein le cri plaintif de la nature, waarin het orchest hartverscheurende toonen mengt, zijn verheven inspiratiën. Onder de ensemblestukken, noemen wij nog het koor; Ckantons, cèlé-brons notre reine, en het quartet: Puissante déité. Den 2|ïei1 Augustus 1774 had in de Koninklijke Academie van toonkunst de eerste voorstelling plaats van Or [co ed Eundice, door Moline in het Fransch vertaald. De rol van Orpheus, die oorspronkelijk voor de contrealt-stem des beroemden Ita-liaanschen zangers Guadagni was geschreven, moest een kwart verlaagd worden voor den tenor Legros. En dat was nog de eenige, of zelfs betreurenswaardigste concessie niet,
116
CLUCK.
waartoe de componist door den artist werd genoodzaakt. Gluck had de zwakheid, op verzoek van Legros, versierselen van zeer twijfelachtigen smaak in zijn stak te lasscheu. Toen het stuk later weder op het repertoire van het lyrisch tooneel kwam, heeft mevr. Pauline Viardot, die de rol van Orpheus zong, ons het werk ten naastenbij teruggegeven, zooals het in de Italiaansche partitie bestond. Die uitstekende kunstenares heeft den roem des meesters op nieuw doen herleven , door met buitengewoon talent twee van de vier opera\'s, die hem het meest tot eer strekken, Orpheus en Alceste te vertolken. De twee andere waren Iphigénie en Aulide en Iphigénie en Tauride.
Wat er overigens geweest moge zijn van de betreurenswaardige veranderingen, waarvan wij zoo even spraken, het werk werd met een geestdrift ontvangen, waarvan negen en veertig achtereenvolgenile voorstellingen, in het midden van den zomer, getuigen. Is de eerste acte reeds schoon, de tweede is waarlijk verheven, ja, eeu der wonderbaarste scheppingen van deu meuschelijken geest. Men kan de volmaakt in acht genomen climax in het koor der duivelen, wier ontzettende toorn eindelijk voor de tonen uit de lier van Orpheus bezwijkt, uiet genoeg bewonderen. En wat kan aandoenlijker zijn dan de phrase: Laissez-vous toucher par mes pleurs! Eu welk eene gelukkige kalmte, welk een ernst ademt het koor der zalige schimmen in de acte van de Champs Ehj-sées / Welk eene waarlijk virgiliaansche droefheid in de ou-vergelijkelijke aria: ■!\'ai perdu mon Euridice.\' Rien 11 égale ma douleur.
Cylhère assiégée, ballet in drie bedrijven, opgevoerd in de Opera in 1775, vond geen bijval; waarom de abt Arnaud geestig opmerkt: »Hercule est plus habile a manier la massue que les fuseaux.quot; «Herculesquot;, met andere woorden de machtige componist, werd geheel teruggevonden in Alceste, tragische opera in drie bedrijven, die door den baljuw du Rollet voor het Fransche tooneel gearrangeerd was geworden, en die den 23stlt;;11 April 1776 in de Koninklijke Academie
117
GLUCK.
van toonkunst gegeven werd. Gluck was toen in de mode; hij was het voorwerp der algemeenè nieuwsgierigheid, en men beijverde zich om de gunst te verwerven van bij de algemeene repetitiën te worden toegelaten, om hem zeiven zijn werk te zien dirigeeren, met zijn slaapmuts op en geheel en négligé. Bij die eerste voorstelling was de bijval niet algemeen, en een van de toeschouwers beweerde zelfs dat het stuk gevallen was.
»Ja, uit den hemel!quot; antwoordde de onverstoorbare Ar-naud, in het volle geloof aan het genie dat hij bewonderde. Alcesle mocht dan al gevallen zijn dien eersten keer, hij richtte zich eenige dagen later weder schitterend op. Wel hoorde men nog hier en daar pikante zetten, maar dat waren de geestigheden die men altijd onder den stoet eens overwinnaars hoort. Toen Mad1!6 Levasseur b. v. de verhevene woorden zong:
II me déchire el m\'arrache le coeur,
riep er een „Ah. mademoiselle, vous in arrnehez les oreilles/quot; waarop hij onmiddellijk van zijn buurman ten antwoord kreeg: Ah, monsieur, quello fortune, si e\'esl pour vous en donner d\'autres■\' De abt Arnaud zeide van Gluck: »hij heeft de smart der antieken teruggevonden.quot; »Ik voor mij heb liever modern pleizier,quot; antwoordde hem iemand uit de oppositie. Zoo bevochten de vrienden en de vijanden des Duitschen toonkunstenaars elkander met geestige zetten. In den jongsten tijd, in 1861, heeft men de Alcesle met Mme Pauline Viardot, en in 1866 met MadUe Battu in de Opera gehoord. Onder de eertijds terecht toegejuichte stukken , noemen wij hier de groote aria: „Non, ce nes! pas un sacrifice; het machtige gebed: Divini-tès du Slyx! het zoo bevallige en aandoenlyke andante; Alt, Divinités implacables / Het tegenwoordige schouwburg-publiek heeft geen gevoel meer voor die schoonheden. In het algemeen werd er niets van de Alcesle begrepen, toen hij op het repertoire terugkwam. Die soort van werken liggen bo-
118
GLUCK.
ven het bereik der tegenwoordige artisten en van een modern gehoor, dat uit de meest verschillende elementen is samengesteld.
Inmiddels verwekten de tegenstanders van Gluck, die van oordeel waren dat er gee n melodie in zij tie compositiën was, dat hij beelden in zijn orchest bracht en een pedestal op het tooneel, wijl hij alles onderschikt maakte aan de waarheid der dramatische uitdrukking, hem een mededinger in Piccini. Die mededinger was zijner waardig. De maker vau B nonet Fig Hola werd derhalve naar Parijs geroepen, en men droeg hem de compositie van eene opera op, waarvan Roland de held was. Gluck, die eeu tekstboek met een anderen Roland onderhanden had. insgelijks voor de Academie van toonkunst bestemd, bevond zich toen te Weenen. Nauwelijks was hij door zijn vriend Du Rollet verwittigd van hetgeen er gaande was, of hij snelde woedend naar Parijs en gaf, door een open brief, het teeken tot den strijd (1777).
Welhaast werd nu de operazaal in een slagveld veranderd; bij de loge des konings schaarden zich de kampvechters voor den Duitschen meester, terwijl hunne tegenpartij bij de loge der koningin plaats namen; van daar de benaming Guerre des coins, welke men aan die twisten gegeven heeft. Het hoofd der Gluckiaansche partij was de scherpe abt Arnaud, van wien wij reeds meer dan een uitval aau-teekenden, de diplomaat du Rollet, en Suard, de ondeugende Anonyme de Vmgirard; Piccini werd ondersteund door zijn medewerker Marmontel, geholpen door La Harpe, de Gin-guene en d\'Alembert. Van weerszijden werd er geschermutseld over iets waarvan men geen verstand had, waardoor de strijd niet weinig werd verlengd.
O o
Juist in dien tijd (den Maart 1777) gaven de zangers der Academie Armide. Bij die gelegenheid werd Gluck op de dwaaste wijze door den pedanten La Harpe doorgehaald. Zonder de zorg voor zijne verdediging aan anderen over te laten , schreef Gluck den criticus een brief, waarin hij hem geheel versloeg en waarvan wij het volgende af-
119
GLUCK.
schrijven. »Ik heb verbaasd gestaan dat gij, na eeu nur of wat nadenkens, meer van mijne kunst weet dan ik, die haar veertig jaren beoefend heb. Gij bewijst er door, mijnheerr dat men slechts letterkundige behoeft te zijn, om overal over meê te kunnen praten. Nu weet ik dus eens voor al T dat de muziek der Italiaansche meesters de muziek bij uitnemendheid is; dat de zang, wil hij in den smaak vallen T regelmatig en periodiek moet zijn, en dat de componist, zelfs in die oogrenblikken van wanorde waarin de zingende
o O
personage, door verschillende hartstochten bezield, achtereenvolgens van den een tot den anderen overgaat, hetzelfde motief moet blijven zingen.quot;
In antwoord op dien brief, schreef La Harpe eenige coupletten aan den Anonyme de Vaugirard:
Je fais, monsieur, beaucoup de cas De cette science infinie Que malgré votre modestie Vous étalez avec fracas,
Sur le genre de rharmonie Qui convient a nos operas;
Mais tout cela n\'empêche pas Que votre Armide ne m\'ennuie.
Armé d\'une plume hardie,
Quand vous traitez du liaut en bas Le vengeur de la melodie,
Vous avez 1\'air d\'un fier-a-bras;
Et je trouve que vos débats Passent, ma foi, la raülerie;
Mais tout cela n\'empêche pas Que votre Armide ne m\'ennuie.
La fameux Gluck qui dans vos bras Humblement se jette et vous prie,
Avec des tours si délicats.
De faire valoir son génie,
Mérite sans doute le pas Sur les Amphions d\'Ausonie;
Mais tont cela n\'empêche pas Que votre Armide ne m\'ennuie.
120
GLUCK.
Dat antwoord lokte weder eeu ander uit; onder den titel \'van: Vers d\'un hom me qui aime la musique el lous les inslru-menls, ereeplé la Harpe;
J\'ai toujours fait assez de cas D\'une savante symphonic,
D\'ou résultait ime harmonie Sans effort et sans embarras.
De ces instruments hauts et bas,
Quand chacun fait bien sa partie,
L\'ensemble ne me déplait pas;
Mais, ma foi, la Harpe m\'ennuie.
Chacun a son gout ici-bas:
J\'aime Gluck et son beau génie,
Et la celeste mélodie Qu\'on entend a ses opéras.
De vos Amphions d\' Ausonie La période et son fatras Pour mon oreille out pen d\'appas;
Et surtout la Harpe m\'ennuie.
Met nog even te zeggen dat de spotters Gluck lieten wonen in de Rue du Grand-Hurleur, Piccini in de Rue des Pelils-ciiants, en Marmontel in de Rue des Mauvaises- Paroles, stappen wij van de calembours af\', die van weerszijden den twist opvroolijkten. Vroeger maakten wij reeds melding van het puntdicht, dat de abt Arnaud op den dichter van Roland maakte. Deze nam eene meer grove dan geestige wraak, in eene soort van satire ouder den titel van Polymnie. De scherpe abt komt er in voor onder den naam van Trigaud; het werk is zeer hevig gesteld, zooals de lezer uit de volgende verzen zien zal:
II arriva le jongleur de Bohème,
Sur les débris d\'un superbe poème,
II fit beugier Achille, Agamemnon;
II fit hurler la reine Clytemnestre,
11 fit ronfler l\'infatigable orguestre;
Du coin du roi les antiques dormeurs Se sont émus a ses longues clameurs;
Et le parterre, éveillé d\'un long somme.
121
GLÜCK.
Dans un grand bruit crut voir Tart d\'un grand homme.
— II va changer et vos lois et vos moeurs,
Disait Trigaud. Le voila, le Terpandre,
L\'Epiraénide et l\'Orphe\'e allemand;
Qu1 a son triomphe. on dresse un monument;
Dans Tunivers sa gloire va s\'épaudre, etc.
De dikwijls belachelijke dweepzucht der Gluckisten moest wel scherpe weerwraak uitlokken. Een van hen riep uit: »Ik groet geen niensch, die niet van de muziek van Gluck houdt.quot; Een ander, de acteur Larrivée, zeide: »Er is slechts éene waarheid in de wereld. en Glnck heeft haar aan het licht gebracht.quot; Zulke vrienden doen meer kwaad dan goed, door de tegenspraak welke hun overdreven geestdrift uitlokt bij de koele en onverschillige partij van het publiek. Doch Armide bevatte te veel schoous, dan dat de onhandigheid harer bewonderaars haar benadeel en konden.
Men zag met verbazing den kunstenaar in die partituur eene bevalligheid, eene weelderige weekheid ten toon spreiden , waartoe men hem niet in staat had geacht. De twee aria\'s: On s\'élonnerail moins si la saison nouvelle, en: Ah! st la liberie me doil êlre ra vie, maken deel uit van alle klassieke repertoires. Het eenvoudige lied: Nolre yénéral vous rap-pelle, door Larrivée gezongen, maakte een onbeschrijfelijken indruk.
Zoolang Berton directeur der Opera was, wist hij, zoo al ■geen verzoening, dan toch een wapenstilstand tusschen de vijandige partijen te bewerken. Doch die Avapenstilstand, die inter pocula aan de tafel des directeurs tot stand gekomen was, was niet van langen duur, dank zij het denkbeeld van Vismes, om Gluck en Piccini op hetzelfde terrein te laten spelen, en hun beiden het tekstboekje van Iphigénie en Tau-ridè ter behandeling te geven. Dat gaf aanleiding tot een beslissende zegepraal van den componist van Orpheus en Alcesle. Zijne Iphiyénie, die den 18^™ Mei 1770 werd opgevoerd, bewees het verpletterende overwicht van zyn genie op het talent zijns mededingers. Wij mogen ons hier voegen
122
GLTJCK.
bij het oordeel van den abt Arnaud, die in die partituur slechts een schoon stuk vond, namelijji het gansche werk; Wij noemen nochtans in de eerste plaats de aria van Thoas: De noirs pressenlimenls won ame inlimidée, deu slaap van Orestes, de aria van Pylades: Unis dès la plus lend re enfance ; die van Iphigénie: 0, malheureuse Iphigénie; Je f implore el je tremble; de hymne : Chaste fille de La lone.
Men zag voor het eerst de muziek zóo diep het gevoel der personages uitdrukken. Terwijl Orestes zingt: Le calme renlre dans rnon coeur, blijft het orchest zijne gejaagde gedachten schilderen. Bij de repetitie begrepen de artisten het niet en hielden op: »Ga maar door,\'quot; riep Gluck levendig, „hij liegt, hij heeft zijne moeder vermoord!quot; Een ander gezegde van hem is nog van meer beteekenis. Hij prees op zekeren dag het koor van Rameau in Castor et Pollux: Que tout gemis se. Een van zijne bewonderaars zeide daarop, om heui iets vleiends te zeggen: »Maar welk een onderscheid toch tusschen dat koor eu dat van uwe Iphigénie en Aiilide.\' Het uwe brengt ons in een tempel, het andere is kerkmuziek.quot; — »Dat is juist zoo als het wezen moet,quot; antwoordde Gluck; »het eeu is slechts een godsdienstige plechtigheid, het andere is eene wezeulijke begrafenis; het lijk is er bij.quot; Hij placht te zeggeu: »Eer ik eene opera op muziek begin te zetten, heb ik maar een wensch, namelijk dat ik vergeten moge dat ik musicus ben.quot;
De bijval, dien de Duitsche Iphigénie genoot, was zonder voorbeeld. Piccini behield zijn opera nog twee jaren vóór yich,. eu toen zij eindelijk, in 1781, verscheen, was de herinnering aan hare oudere zuster nog te levendig, dan dat zij een gunstig onthaal kon vinden. Piccini ondervond de harde toepassing van het Latijnsche spreekwoord: Vac viel is/ De Italiaansche school had eene beslisseude nederlaao- «jele-
o o
deu. Zij moest op krachtige weerwraak bedacht zijn.
Den 24stel1 September 1779, vier maanden na zijn triomf, leed Gluck eene nederlaag met Echo et Narcisse, opera in drie bedrijven, waarvan de woorden van deu baron Tschudy
123
GliUCK.
waren. De verzeu waren somber en eentonig; er scheen geen leven in de partituur; de oorspronkeljiklieid, waarmede de rol van Echo behandeld is, verdient nochtans geprezen te worden. Ook in die van VAmour heeft men zang van een fraai karakter. Inzonderheid had de aria: 0 Imnsport, o clés-ordre suprème eene wegsleepende uitwerking.
Gekwetst door de mislukking van zijn laatste werk, en buitendien op een leeftijd gekomen waarop rust eene behoefte wordt, vertrok Gluck uit Frankrijk en keerde naar Weenen terug, ondanks den drang van Marie Antoinette, die hem te Parijs wilde houden. Zijn dramatische loopbaan was afge-■ loepen; voortaan had hij slechts kalm het aanzienlijke fortuin te genieten, dat hij in den schouwburg eu met zijn handel in diamanten had verworven. Zonderling verschijnsel! Die echte kunstenaar, die stichter eener school, die geniale man, kocht en verkocht ringen, horologies, snuifdozen eu andere sieraden! Gluck was nog van plan geweest de opera de Dan aid es op muziek te brengen; doch de toestand zijner gezondheid liet het niet toe, en hij moest de taak aan zijn leerling Salieri overlaten. Ook had hij genoeg voor de lyrische kunst gedaan, en de roem van den maker van Orpheus, Alcesle en de beide Iphigéniës hing van een product meer of minder niet af. Ongelukkig bezat Gluck, bij al zijne rijke gaven, een verregaanden hoogmoed. Zijne opdrachten, die zoo merkwaardig zijn wegens de juistheid der dramatische theorieën welke hij er in blootlegt, verraden tevens eene overdrevene eigenliefde.
Men heeft nochtans eene verkeerde uitlegging gegeven aan hetgeen hij, ten opzichte van Ar mi de, tot de koningin zeic\'e: »Mevrouw, die opera zal weldra af zijn, en waarlijk, het zal prachtig wezen!quot;
Hij bedoelde daarmede niet zijn werk, maar den prachti-gen tooneelmatigen toestel, die beroemde tuinen van Armida, die veel tot het succes van het stuk bijbrachten. Bovendien heeft ieder uitstekend raensch de bewustheid van hetgeen hij waard is, en de meesten maken daarvan ook geen geheim.
124
GLUCK.
Wat sterker iu Gluck te veroordeeleu zou zijn chin ziiue zoogenaamde lioovaardij, is de zelfzucht waarmede hij zijne mededingers trachtte te henadeelen. Te Weenen, zegt men, deed hij zijn best om den opkomenden roem van Mozart te verstikken; te Parijs intrigeerde hij tegen Picciui, alsof hij kunstmatige middelen noodig had gehad, om zich de overwinning op dezen te verzekeren! Wij gelooven dat hij zuiver van levenswandel was; maar hij was gierig en niet vrij te pleiten van misbruik van sterken drank. Hij kwam er zelf voor uit, dat hem niets zoo lief was als zijn geld, daarna zijn wijn, en eindelijk zijn roem. »Niets kan logischer zijn,quot; zeide hij, om die rangorde in zijn smaak te verklaren; »met mijn geld koop ik wijn, de wijn geeft mij bezieling, en die bezieling verschaft my mijn roem.quot;
Die redeneering was niet kwaad gevonden; maar de componist vergat er bij te zeggen dat hij, behalve van wijn, ook van brandewijn hield. Zijne echtgenoot, die dat gebrek van hem kende en wist hoe nadeelig het op zijne gezondheid werkte, zorgde zooveel mogelijk dat hij er niet aan kou toegeven. Doch op zekeren dag kwam er een vriend bij Gluck diueeren; na den eten kwam er koffie en het »pousse café:quot; de, componist, die in lang geen gelegenheid had gehad om aan zijn hartstocht te voldoen, maakte gebruik van een oogenblik dat mevrouw Gluck de kamer uit was, greep de karaf en dronk die in één teug ledig. Die onvoorzichtigheid werd onmiddellijk door een aanval van beroerte gevolgd, die den beroemden componist den 25sten November 1787 ten grave sleepte.
Dat treurige einde van zulk een man van genie toont ons, aan welke zwakheden zelfs de grootste geesten somtijds onderhevig zijn, en hoe de les ook voor den sterke geschreven is: »Waak en bid, opdat gij niet in verzoeking komt!quot;
125
Geboren in 1728, gestorven in 1800.
De naam van Piccini brengt ons de twisten in herinnering , waarmede het lot der opera zoo zeer gemoeid was. Als tegenstander van Gluck, moest hij wel in dien ongelijken strijd bezwijken. Het genie moest de overhand behouden op het talent, hoe groot dat talent ook ware. Met dat al strekt het den schrijver van Didon niet weinig tot eer, dat men hem tot kampvechter koos om de eer der Italiaansche muziek te handhaven.
Nicolo Piccini werd in 1728 te Bari, in het koningrijk Napels, geboren. Hij was de zoon eens muziekmeesters, die hem , in plaats van hem in zijne kunst te onderwijzen, voor den geestelijken stand bestemde, en het kind studeerde om in eene geestelijke orde te worden opgenomen. Doch de natuur had hem tot kunstenaar bestemd. Hij behoefde slechts eene opera te hooren, om haar te onthouden, en dan was zijn grootste genot wanneer hij haar op het klavier kon naspelen. Op zekeren dag, toen zijn vader hem medegenomen had naar den bisschop van Bari, maakte hij gebruik van een oogenblik dat hij alleen was, om voor het klavier te
PICCINI.
gaan\' zitten en zijn geliefden hartstocht bot te vieren. De bisschop bevond zich in het aangrenzende vertrek en had nauwelijks de nauwkeurige juistheid van het spel opgemerkt, of, verbaasd over zulk een aanleg in een kind van dien leeftijd, dat nog geen onderwijs ontvangen had, wist hij den vader te bewegen den knaap niet naar het seminarie , maar naar het conservatorium te zenden.
Moge de priesterstand zijne eigenaardige bezwaren en opofferingen medebrengen, op eene muzikale loopbaan ontbreken de hinderpalen evenmin; zij eischt eene groote volharding, een ophoudelijken arbeid: zij geeft vele teleurstellingen , veel verdriet somtijds. Piccini heeft dat alles ondervonden.
De wijze raad des bisschops werd nochtans gevolgd. In 1742, op veertienjarigen leeftijd, trad Piccini in de school van San Onofrio, waar Leo toen directeur was. Zijn werk beantwoordde aanvankelijk niet aan de gunstige verwachting, welke men wegens zijn gelukkigen aanleg van hem opgevat had. De maeslrino of de kweekeling, die belast was hem de beginselen der muziek in te prenten, deed dat op eene wijze, die den nieuwen leerling een afkeer van zijne lessen deed opvatten; Piccini verwaarloosde zijne studiën en begon psalmen te componeeren, en oratoriums en cantaten, zonder andere hulp dan zijne vroegtijdige inspiratie. Hij ging reeds voor een wonderkind door onder zijne medeleerlingen, toen Leo eene geheele mis welke hij gecomponeerd had ouder de oogen kreeg, en haar, na een nauwkeurig onderzoek, onder de leiding van den jongen componist zeiven liet uitvoeren. Toen het afgeloopen was, en al de meesters den jongen Piccini met lof overlaadden, was Leo de eenige die bij zijne lofspraak eene strenge berisping voegde ; hij verweet den jongen componist dat hij door gebrek aan ijver de ontwikkeling van zijn gelukkigen aanleg belemmerde; en toen de jongeling zich verontschuldigde op grond van het gebrekkige onderwijs, dat hij tot nog toe genoten had, beloofde Leo voortaan zelf zijne muzikale studiën te leiden. Eenige maanden daarna stierf Leo, en Durante volgde hem op als
127
PICCINI.
directeur vau het conservatorium Sau Onofrio. De nieuwe directeur vatte eene bijzondere genegenheid voor den jongen Piccini op: »De anderen zijn myne leerlingen,quot; placht hij te zeggen, »niaar Nicolo is mijn zoon;quot; treffende woorden, waaruit de verhouding van meester en leerling voldoende blijkt, in die éenigeinrichting, dat Napelscheconservatorium.
Piccini was twintig jaren oud, toen hij, in 1754, als dramatisch componist optrad. Hij was er twaalf van aan het conservatorium geweest. Na zulk eene langdurige studie, brandde hij van verlangen om eene proef te geven van zijne kennis en zyn talent, en hij componeerde eene opera, getiteld Le Donne dispel lose, welke hij aan deu schouwburg der Flo-rentins aanbood, die toen bijna uitsluitend door Logroscino werd ingenomen. De prins van Vintimille, die belang stelde in de toekomst des jongen kunstenaars, stond den schouw-burgonderuemer in voor eeue som van acht duizend livres. Daardoor gerust gesteld omtrent den mogelijken val van het stuk, liet de directeur het opvoeren en, ondanks een kabaal, dat men tegen den aanmatigenden mededinger van Logroscino organiseerde, mocht de eersteling van Piccini de goedkeuring van het publiek wegdragen. In het daarop volgende jaar verschenen Le Geloste en II Curiosa del propria suo danno, waardoor de componist de aandacht der administratie van San Carlo, op zich vestigde. Voor dien schouwburg werd hem de opera seria Zenobia opgedragen (1776), en hij slaagde in dat voor hem nieuwe genre even goed als in het genre bou/je.
In het jaar 1758 werd Piccini naar Rome geroepen en gaf hij er zijne Allessandro nelle ludie. De schitterende bijval aan die opera ten deel gevallen, werd slechts overtroffen door dien van La Cecchim of La huona Figliuola, die twee jaren daarna (1760) werd opgevoerd. De tekst van de Cecchina is van Goldoni. Het is het merkwaardigste werk in het genre bouffe, dat vóór 11 Malrimonio segrelo van Ci-marosa verschenen is. De vorm der aria\'s, de afwisseling van het rhythmus, de menigvuldige modulatiën, de belangwekkende ontwikkeling der finales, alles scheen nieuw te zijn.
128
PICCINI.
Ook droeg het volmaakte begrip der door Goldoni beschreven toestanden de algemeene bewondering weg. Onafhankelijk van de ensemblestukken, welker bewerking voor dien tijd merkwaardig is, vestigen wij slechts de aandacht op twee aria\'s, vol bevalligheid en gevoel. De eerste: Una po-vera ragazza, is een zeer uitgewerkt andante, waarvan het hoofdmotief tegen het einde op nieuw gelukkig is aangebracht. Sacchini en Mehul hebben verscheidene fraaie aria\'s in dien vorm geschreven. De tweede: Vieni sul mio seno. . . dolce riposo zou een sluimerlied kunnen heeten, wanneer men slechts lette op de karaktervolle uitdrukking. Doch wij moeten dat woord aan de nieuwere werken overlaten en vooral aan de bevallige melodie van Auber in de Mueüe. Het accompagnement in doorloopende sexten der aria: La buona Figliuona verhoogt nog het effect van dat aandoenlijk tooneel.
Den 17lt;1 fin Juni 1771 werd er eene vertaling van La Cec-china door den heer Cailhava d\'Estandoux te Parijs gespeeld. De lof van dat werk drong zelfs tot in China door, indien het waar is, zoo als men verhaalt, dat de Jezuïten die ojoera voor het hof te Pekin hebben doen hooren. In Italië grensde de ingenomenheid aan het krankzinnige. Opschik, modes, winkelborden, alles was a la Cecchina. JöTnelli, die Piccini aanvankelijk niet genegen was, had nauwelijks de uitvoering van die partituur bijgewoond, of hij was vau zijn vooroordeel genezen en zeide: »Dat is een ontdekker in de kunst.quot;
De roem van Piccini overtrof reeds dien van iederen anderen dramatischen componist. Even als de meeste meesters uit de Napelsche school, bezat hij eene groote gemakkelijkheid; hij had, naar men zegt, slechts achttien dagen aan zijn meesterstuk besteed. In het jaar 1761 alleen schreef hij niet minder dan zes opera\'s, die allen grooten bijval verwierven. In Turin, Reggio, Modena, Bologna en Venetië werd hij evenzeer gevierd als iu Napels of Rome. Bij het geluk van den roem, mocht hij huiselijk geluk smaken; hij
9
129
PICCINI.
was in 1756 in liet huwelijk getreden met eene van zijne leerlingen, Vicenza Sibilla, eene vrouw die evenzeer uitmuntte door schoonheid als door zuiverheid van stem en ontwikkeling van geest. Dat roemrijke en gelukkige leven duurde omstreeks vijftien jaren. Toen begonnen de wispelturige Romeinen hunne al te trouwe bewondering moede te worden en eeu nieuwen afgod, die hunne vereering minder waardig was dan de oude, in diens plaats, Anfossi boven Piccini te stellen. Geheel ontmoedigd door dien val, in eene stad die het meest tot zijne vermaardheid had toegebracht , en slechts ondank ziende in de blijken van afkeuring van een publiek dat hij zoolang door zijne inspi-ratiën in verrukking had gehouden, werd Piccini gevaarlijk ziek en bleef maanden lang aan zijn bed gebonden. De herstelling zijner gezondheid werd gekenmerkt door eene nieuwe partitie op Alesmndro nelle Indie en door de allerliefste opera bouffe van de Viaggiatori felici, die te Napels grooten bijval vond. In dien tijd was Gluck, zooals wij reeds zagen, begonnen aan zijne hervorming van het lyrisch tooneel. De hem vijandige partij wilde hem een mededinger verwekken, in den persoon van den componist die Italië van zijn lof deed weergalmen. Sommige schrijvers hebben beweerd , dat de eerste onderhandelingen met Piccini in 1774, door La Borde, kamerdienaar van Lode wijk XV, het werk waren van Madame Dubarry. De Dauphine was op de hand des Duitschen kunstenaars; de Favorite zou haar op muzikaal terrein het hoofd hebben willen bieden door op haar beurt eeu Italiaanschen kunstenaar voor te staan. Wat daarvan zij, de dood van Lodewijk XV maakte voor het oogenblik een einde aan de geopende onderhandelingen; doch in 1775 werden zij door den markies van Carraccioli, den Napelschen gezant te Parijs, weder hervat. Door een inkomen van zes duizend livres, vergoedinrr
\'O O
van zijne verhuiskosten en eene woning in het botel van den gezant, liet Piccini zich overreden om met zijn gezin naar Frankrijk te verhuizen, in den winter van het jaar 1776. Te Parijs aangekomen, zag de componist terstond wat er
130
PICCINI.
van de schoone beloften was, die hem uit zijn vaderland gelokt hadden. Men wees hem zijn verblijf aan in de hanebal-ken van een hotel garni, totdat hij eene kleine woning in de straat St. Honoré, die voor hem gereed gemaakt werd, kon betrekken. Hier sloot hij al aanstonds vriendschap met Mar-montel, die tegen hem over woonde; deze leerde hem fransch en nam op zich de lyrische treurspelen van Quinanlt voor zijn gebruik in orde te maken en tot drie bedrijven in te korten.
Het engagement van Picciui was aanvankelijk geheim gebleven; doch Gluck werd er door een brief van Dn Eol-let van verwittigd, en was er diep over verontwaardigd. Hij had een operatekst onder den titel van Roland onderhanden, en men had zijn mededinger hetzelfde opgegeven. Toen de abt Arnaud, een hardnekkig aanhanger van Gluck, deze bijzonderheid vernam, waarmede de vijandelijkheden geopend zouden worden, zeide hij: »Wij zullen dus een Orlando en een Orlandino hebben.quot; Daarmede zinspeelde hij op een Ita-liaansch dichtstuk, dat onder dien bijnaam bekend was, wegéns zijne verregaande minderheid in vergelijking van het het werk van Ariosto. Doch Gluck zag van de partituur af waaraan hij reeds begonnen was, en eerst later kon men in de Iphigénie en Tauride de beide kampvechters op het zelfde terrein zien strijden. De kwestie van talent daar gelaten, verkeerde Piccini te Parijs in de ongunstigste omstandigheden. Zijn mededinger genoot de bescherming der koningin en de gunst der artisten, welke hij aan de nieuwe vormen van zijn stijl gewend had. Piccini was niet bekend bij de artisten der Opera, en hij bezat geenszins het intrigante en ijverzuchtige karakter, dat zoo geducht is voor een mededinger, wanneer het met buitengewoon talent gepaard gaat. Piccini was een zachtmoedig, schroomvallig man en liet zich licht verkloeken door den storm, dien de repetiën van zijn Roland in het leven riepen. Hij was meer dood dan levend, toen de dag der eerste voorstelling (27 Januari 1778) was aangebroken. Tegen zijne verwachting en ondanks de
131
PICCINI.
kabalen der Gluckisten, vond zijn werk een gunstig onthaal; en toch behoorde het niet tot de beste, welke hij had geschreven. De aria van Medor: Je vivrai, si c\'esl voire envie, en die van Angeliqne: C\'esl 1 amour qui prend sain lui même d\'embellir ces paisibles lieux, verdienen met onderscheiding genoemd te worden. De pastorale van Roland daarentegen, die op alle piano\'s werd gespeeld, is zeer middelmatige muziek.
Wij zullen hier niet meer uitwijden over de Guerre des coins, waarvan wij in de biographic van Gluck reeds melding hebben gemaakt.
Terwijl het opmerkelijk is, dat de Piccinisten altijd den persoon van Gluck zeiven aanvielen, die de Fransche taal genoeg machtig was om zijne tegenstanders met scherpe schimpredenen te beantwoorden, werd Piccini, die slechts zooveel Fransch verstond dat hij de verzen, welke men hem ter behandeling gaf, begrijpen kon, in het algemeen, door de Gluckisten ontzien. Meestal verhaalde men zich op zijne aanhangers, Marmontel, La Harpe, Ginguené, d\'Alembert, enz. De schrijver van den tekst kwam zwaarder gewond uit den eersten strijd dan de componist; de abt Arnaud maakte het volgende schimpdicht op hem:
Ce Marmontel, si long, si lent, si lourd,
Qui ne parle pas, mais qui bougie,
Juge la peinture en aveugle.
Et la musique comme un sourd.
Ce pédant a si triste mine,
Et de ridicules barde.
Dit qu\'il a ie secret des beaux vers de Racine,
Jamais secret ne fut si bien gardé.
Ook het publiek mengde zich in den strijd, door meer of minder geestige uitvallen, waarin geen calembours gespaard werden. Zoo had men het gebrek aan koren opgemerkt, in de partitie van Roland. Daarentegen dachten de vrienden van Piccini dat Madlle Laguerre de rol van Angelique schitterender gecréeerd zou hebben dan Mad1!6 Levasseur had ge-
132
piccini.
daan; zij betreurden het dat de basrol van Larrivée niet door Chasse gezongen was. Op die bijzonderheden zeide een mededinger van den markies de Bièvre: » Roland est nnguer-ner sans coeur; il sera bon quand mus aurons Laguerre ; il serail excellent si Larriveé élait Chassé.quot;
De opera\'s van Piccini vielen misschien op het eerste gehoor meer in den smaak dan die van Gluck, doch op den duur vonden zij minder bijval dan deze.
Intusschen genoot de Italiaansche componist te Versailles eene gunst, die meer eervol dan voordeelig was. Hij gaf tweemalen in de week zangles aan de koningin. die er niet eens aan dacht hem zijne reiskosten te vergoeden, noch om hem de prachtig ingebonden partitiën te betalen, welke hij aan de leden barer hofhouding uitdeelde. Men droeg hem de compositie van een werk voor het hof op; doch toen zijn Phaon te Choisy gespeeld geworden was, kon Piccini niet gedaan krijgen dat het stuk in de Italiaansche Opera gegeven wierd. Uit zijne correspondentie blijkt dat hij armoede leed en iu een toestand verkeerde, die zonderling in strijd was met de gunst waarin hij bij het hof stond.
Er kwam verbetering in dien toestand toen Piccini tot directeur der Italiaansche Opera benoemd werd, die in 1778 voorstellingen in de Koninklijke Academie van toonkunst begon te geven, iu concurrentie met de zangers der Fransche Opera. Hij maakte van de hem geschonken gelegenheid gebruik om de Parijzenaars verscheidene van zijne oude partitiën te laten hooren, en de belangstelling, waarmede men zijne Italiaansche werken hoorde, werkte op zijn nieuwe compositiën terug. Zijn Alys, die ver boven Roland stond, werd iu 1780 gespeeld; in het eerst weifelde het publiek of het die compositie zou toejuichen of niet; doch eindelijk mocht zij toch een billijken bijval ondervinden. In die oogeu-blikken echter, toen de strijd tusschen Duitsche en Italiaansche muziek minder hevig scheen, wakkerde Vedismes, de directeur der Opera, hem eensklaps weder aan, door aan de vertegenwoordigers der beide scholen hetzelfde onderwerp ter
133
P1CCINI.
compositie te geveu. Twee verschillende teksten, die beide Iphigénie en Tnuride tot onderwerp hadden, werden aan Gluck en aan Piccini ter hand gesteld. Het Dnitsche werk werd in 1779 gegeven, met een bijval die zijn mededinger van die voorstelling had moeten terughouden. Doch, nadat Piccini zijne partituur twee jaren had laten liggen, liet hij haar den 23stCL1 Januari 1781 opvoeren. Hij stelde er zich aau eene zekere nederlaag door bloot. Er is nochtans meer dan eeu merkwaardig brok in de Italiaansche Iphigénie; wij zouden wenschen dat men het tooneel tusscheu Orestes en Py-lades, de zeer mélodiense aria: Oresle, au nom de la pair ie! het rondo: Cruel, el lu dis que tu m\'aimes! het koor dei-priesteressen: Sans murmurer, servons les dieux, en eindelijk het recitatief en aria; 0 barbare Troccs! laze en herlaze.
Adèle de Ponlhieu, een middelmatig stuk, dat in hetzelfde jaar werd opgevoerd, was weinig geschikt om het prestige van den schrijver van Ceccinna weder op te heffen. Het vertrek van Gluck scheen hem meester van het slagveld te laten; doch nauwelijks was zijn mededinger vertrokken , of er stond een andere op in den persoon van Sacchini, die op zijne beurt kwam deelnemen aan den strijd, die er in Frankrijk, alles wel beschouwd tot voordeel der toonkunst, gerezen was. Het publiek toonde eeue hartstochtelijke belangstelstelling in de sesthetische vragen van den dag. De meeste aanhangers van beide partijen wisten nauwelijks wat zij zeiden, of waarover er twist bestond. Maar, de muziek gaf gelegenheid en voorwendsel tot den strijd, die den naijver der componisten opwekte. De beide stukken Chimène en üidon werden te Fontainebleau voor het hof gespeeld. Chimène werd slechts eens gegeven , doch bidoji werd driemalen achtereen door Lodewijk XVI gevraagd, en toen dat werk den Isten Deeember 1783 in de Opera ten tooneele gebracht werd vond het warme toejuiching. De melodieën van \'de Didon zijn teeder en bevallig, en het accompagnement biedt eene zuivere en sierlijke harmonie. De rol van Didon is bewonderenswaardig opgevat. De groote scène: Non, ce nest plus
134
PICCINI.
pour moi, eest pour lui que je erains, is een meesterstuk; en de aria; Ah.\' que je fus bien inspirée komt te recht in alle klassieke uittreksels voor. Welk eene fijne teederheid ook in die harmonieuse phrasen!
Evenveel bijval als Didon hadden in hetzelfde jaar de Dor meur éveillé en de Faux Lord, opera\'s comiques, die in deu Italiaanschen schouwburg gespeeld werden. Het zoo lang betwiste succes van Piccini had nu zijn toppunt bereikt. In 1784 werd hij aan de Koninklijke school voor muziek en declamatie, door den baron Berteuil gesticht, tot meester in den zang benoemd. Doch van dien tijd ook begon zijn geluk te tanen. In den Italiaanschen schouwburg maakte zijn Lucetle geen opgang, en in de Opera werd Diane et En-dymion (den 7llen September 1784) vrij koel ontvangen, ondanks de fraaie recitatieven en de ouverture, die efen vrij merkwaardige proeve is van beschrijvende muziek.
De populariteit, welke de werken van Piccini een tijd lang genoten hadden, scheen voor altijd voorbij te zyn. De val van de Mensonyes officieux, die in 1787 in den Italiaanschen schouwburg ten tooneele kwam, de kabalen die de opvoering van de Enlevement des Sabines en van Clytemnestre in de Opera tegenhielden, de val van de Fourberies de Marinette, opera comique, op den tekst van Durosoy in den Italiaanschen schouwburg gespeeld, en eindelijk het verlies van zijne ambten in 1791, deden Piccini besluiten Frankrijk, waar hij vijftien opera\'s had gegeven, te verlaten en arm naar zijn vaderland terug te keeren. Eene zegevierende reis, waarbij hij te Lyon en in de voornaamste steden van Italië op het tooneel werd bekroond, strekte eenigermate tot verzachting van zijn leed. De ontvangst, die den componist te Napels te beurt viel, scheen hem een goed voorteeken te zijn. Piccini ontving terstond een jaargeld van den koning; zijn oratorium Jonathas (1792) en de opera boufPe Serva onorata vonden een gunstig onthaal. Doch het scheen wel dat hij onder eene soort van Fransche influenza gebukt ging. Het had hem niet geholpen dat hij Frankrijk\'s ongastvrijen grond
135
PICCINI.
136
verlaten had; te Napels zelfs moest Frankrijk hem vervolgen en zijn opkomenden voorspoed vernietigen. Tegen het einde van 1792 werd hij van repnblikeinsche gezindheid verdacht, wijl hij eene van zijne dochters had uitgehuwelijkt aan een te Napels wonenden Franschman. Piccini had, hoewel oud beambte der monarchie en slachtoffer der Revolutie, zijne hulp verleend aan de feestcommissie van dien tijd, en de muziek gemaakt voor de Hymne a VHymen, op woorden van Ginguené. De beschuldiging van twee zijner voormalige leerlingen, dat hij een Jacobiju was, hitste de bevolking tegen hem op en had den val zijner opera Ercole al Termodonte, die de nederlaag der Amazonen door Hercules tot onderwerp heeft, ten gevolge. De componist, die naar Venetië gegaan was om er de Griselda en II servo padrone te laten opvoeren, werd bij zijne terugkomst (1793) door eene argwanende en tergachtige politie in al zijne gangen bespied en belemmerd. Gedurende vier jaren eener eigenlijke gevangenschap, armoedig en door iedereen verlaten, componeerde Piccini, wiens kalme wijsgeerige gelatenheid zich geen oogenblik verloochende, psalmen voor de kloosters, terwijl zijne armoede hem zelfs niet toeliet ze te laten afschrijven. Eindelijk kwam er, ten gevolge van het vredesverdrag-met de Fransche Republiek, een einde aan die gevangenschap, en Piccini kon weder briefwisseling houden met zijne vrienden te Parijs. De papieren en andere voorwerpen, welke hij in die stad had achtergelaten, waren verloren; doch door zijn treurigen toestand getroffen, bracht de tenor David een nieuw engagement voor hem met een Venetiaanschen schouwburgondernemer tot stand. Reeds was hij te Rome aangekomen, toen men hem van het verder voortzetten van zijne reis naar Venetië zocht af te brengen. De componist van de Did on begaf zich daarop naar Parijs. In de Opera ontving hij eene ovatie van het publiek, en het Directoire schonk hem een pensioen van 2400 francs en eene gratificatie van 5000 francs, om in zijne dringendste behoeften te voorzien. Een jaargeld als componist, dat hij sedert 1790 niet meer
piccrsi.
ontvangen had, werd hem teruggeschonken, doch van 3000 op 1000 francs gebracht. Piccini kon nu op zijn ouden dag, hoewel spaarzaam, in de behoeften van zijn gezin voorzien. Hij zocht zijn inkomen nog te vergrooten door het componeeren van romancen en liederen, of door het geven van kleine concerten voor liefhebbers ten zijnen huize. Het Consulaat voegde bij de gunsten van het Directoire nog eene andere; bij besluit van April 1800 werd er voor Piccini een zesde plaats van Inspecteur van het Conservatoire in het leven geroepen. Doch het was te laat. Piccini mocht geen genot meer van die benoeming smaken; zij gaf hein slechts bij zijn graf eene lijkrede te meer. Hij had reeds lang aan eene galziekte gesukkeld en was bovendien reeds twee en zeventig jaren oud; hij overleed den 7l1l;quot; Mei 1800, te Passy bij Parijs, waarheen zijne familie hem had laten vervoeren, in de ijdele hoop dat de buitenlucht zijne krachten herstellen zou.
De Gluckisteu hebben twee hoofdgrieven tegen Piccini
O O
doen gelden: zij verweten hem dat hij het gewicht miskende van de twee elementen waarin hoofdzakelijk de muzikale hervorming bestond, door den componist van Alcesle tot stand gebracht ; namelijk de beschrijvende stijl en een veelvuldiger, om niet te zeggen aanhoudend deelnemen van het orchest aan den loop van het lyrische drama. Men verweet den componist van Roland en Alys dat hij het in zijne opera\'s enkel op melodie toelegde. Dat die twist zulk een omvang heeft gekregen , is hoofdzakelijk te wijten aan de onkunde in muziek van degenen die hem hebben doen ontstaan. Suard, Arnaud en anderen, die verstand hadden van de zaken welke zij beoordeelden , zouden geweten hebben dat er geene goede melodie zonder goede harmonie bestaat, en dat Gluck en Piccini beide, wel verre van die twee onafscheidelijke kenmerken van muziek van elkander gescheiden te hebben, ze altijd in hunne gedachten vereenigden. Slechts heeft Piccini de traditioneele vormen van lyrische stukken behouden, terwijl de stouter Gluck eene andere soort van aria heeft ingevoerd, en me-
137
PICCINI.
nigvulcliger liet woord aan het orchest laat. De behandeling blijft volkomen dezelfde en draagt bij beiden den stempel van den meester in de kunst. Ieder heeft er het gebruik van gewijzigd naar den aard van zijn genie. Bovendien heeft Piccini niet alleen de rol van het orchest niet verwaarloosd, maar die, integendeel, ontwikkeld en in eene innige betrekking tot het onderwerp gebracht. De ouverture van Diane el Endymion, die de frischheid van den dageraad schildert en het voscelensezang: geheel de natuur bezield door
O O O \' o
de komst van het gesternte des dags, — die ouverture, zeggen wij, bewijst dat Piccini niet bang was voor eene stoute conceptie, noch voor een inbreuk op de bestaande tooneelwetten, wanneer hij die noodig achtte voor de uitdrukking zijner gedachte. Dat moest met een enkel woord gezegd worden, om de verkeerde voorstelling, welke velen zich misschien van de muziek van Piccini gemaakt hebben, te verbeteren; Piccini heeft voor Gluck moeten onderdoen, doch hij behoefde zich zijne nederlaag niet te schamen.
De schilder Robineau heeft van Nicolo Piccini een portret gemaakt, dat door Cathelin gegraveerd geworden is. Onder dat medaillon leest men deze dichtregelen:
Avec une grace divine Tour a tour comique et touchant,
S\'il est le Molière du chant,
II n\'en est pas moins le Racine.
Dien lof heeft de componist van La Cecchina en van Di-clon verdiend, al was het in beter verzen.
138
Geboren in 1732, gestorven in \'1809.
De uaam Haydn doet ons deuken aan den vader der moderne muziek en den schepper der symphonie. Men vindt alles vereeuigd in dien ouden meester: een wonderbaar vruchtbaar rhythmus, een wanhopig volmaakte harmonie, dikwijls heerlijke ideeën. Niemaud heeft vrijer gebruik gemaakt vau de hulpbronnen der kunst dau hij. Hij kon schrijven wat hij wilde; er kon geen onderwerp zoo ongeschikt zijn voor muzikale uitdrukking, of hij wist het in zijue goddelijke taal te vertolken. Om zoo ver te komen zou het genie, hoe rijk ook, te kort schieten, indien het niet door onophoudelijk werken werd gesteund.
Ego, nee studium sine divile vena Nee rude quid possit video ingenium.
Haydn gaf in zijne jeugd zestien, somtijds achttien uren van de vier en twintig aan zijne studie; later verminderde hij dien tijd tot vijf uren; doch die vijf uren daags, dertig-jaren lang, makeu een geheel van vier en vijftig duizend uren, die voldoende waren voor alles wat Haydn tot vóór zijne reis in Engeland gecomponeerd heeft. Een man met zulk een gelukkigen aanleg als die van Haydn, behoefde
HAYDN.
zijne hersens niet af te pijnen om voort te brengen wat hij schiep: integendeel, hij werd dikwijls door den te grooten rijkdom van gedachten gekweld. Zijn strenge smaak was nooit tevreden met den eersten vorm, die hem voor den geest kwam. Hij componeerde dikwijls een groot aantal stukken op hetzelfde thema, om door onophoudelijk tasten en proeven tot de volmaakte en definitive uitdrukking te komen. Van daar dat eindeloos werken, die volhardende en onvermoeide ijver, die aanvankelijk verbazing wekt, omdat men dien meer van een armoedigen geest verwacht. Doch men moet een groot man zijn , om eigen werk te kunnen a\'fkeu-ren en critiek te oefenen op eigene inspiratiën. Zulk een artistiek geweten gaat slechts met genie gepaard, omdat het in dadelijk verband staat met het gevoel, dat men van het ideale heeft.
Joseph Haydn werd den 31sten Maart 1732 te Rohrau, een dorp op vijftien mijlen afstands van Weenen, op de grenzen van Oostenrijk en Hongarije, geboren. Zijn vader was wagenmaker van beroep en tevens koster van zijn kerspel ; hij bezat eene fraaie tenorstem en had te Frankfort, in den tijd toen hij als handwerksgezel reisde, op de harp leeren spelen. Zijne moeder, Anne Marie, was keukenmeid bij den graaf van Harrach, heer van Rohrau, geweest. Zij bezat insgelijks eene aangename stem, en op zon- en feestdagen zochten de echtgenooten in de muziek ontspanning van vermoeienden arbeid en huiselijke zorgen. Matthias Haydn accompagneerde dan met zijn harp de liederen zijner vrouw. Toen de kleine Jozeph vijf jaren oud was, wilde hij reeds deelnemen aan het huiselijk concert, en nam een stuk hout en een stokje, waarmede hij een viool nabootste. Paganiui zelf zou geen geluid uit zulk een instrument gehaald hebben ; doch de jonge Haydn stelde zich schadeloos voor het gemis aan klank, door de maat met zijn strijkstok te slaan, en dat zoo juist en zoo nauwkeurig, dat het de verwondering opwekte van een bloedverwant der familie, een zekeren Franck, die er bij tegenwoordig was. Die Fran ck was school-
140
HAYDN.
meester te Haimburg en een goed musicus. Hij bood aan voor de opvoeding van het kind te zorgen, en de ouders namen gaarne zijn voorstel aan. Hay dn ging dus met zijn neef naar Haimburg, leerde er de beginselen van muziek en latijn, genoeg om den zin van gewijde teksten te verstaan. Men merkt die kennis van het latijn aan de accentuatie zijner missen en motetten en aan de juistheid van uitdrukking in zijne godsdienstige compositiën; dat zelfde gemak valt op te merken in de kerkmuziek van Mozart en, men moet het erkennen, bij de meeste meesters der achttiende eeuw. De invloed der geestelijkheid op de opvoeding was trouwens van gunstigen invloed op de beoefening van gewijde muziek. Eerst sedert een halve eeuw hoort men in de kerken een onzin zingen, die evenzeer strijdt tegen het schoonheidsgevoel als tegen het gezond verstand en de regelen der taalkunst.
Hay dn legde al aanstonds den grootsten ijver aan den dag en gaf de onwedersprekelijkste bewijzen van zijne muzikale roeping. Hij had bij zyn leermeester een hakbord, eene soort van trom, ontdekt en wist zelfs melodie te halen uit dat grove instrument, dat slechts twee tonen heeft. Zijn meester deed alles wat in zijn vermogen was om den gelukkigen aanleg van den knaap te ontwikkelen. Het was evenwel eene belangstelling, die de jonge Haydn, zoo als hij later placht te zeggen, meer slaag dan eten bezorgde; doch was ook de schoolmeester van Haimburg wat al te hardhandig, zijne gestrengheid miste hare uitwerking niet op de vorderingen van zijn discipel.
Drie jaren was Haydn bij zijn neef geweest, toen het toeval den kapelmeester Reuter, die de muziek in de Stephanus-kerk te Weenen dirigeerde, naar Haimburg voerde, op zijne reis om koorknapen te werven. De schoolmeester sprak met zoo veel bewondering over zijn jongen bloedverwant, dat Reuter het kind wilde hooren. Haydn kwam met eer van dat examen af. Slechts maakte Reuter de aanmerking dat hij geen triller maken kon. »Hoe zou ik dat kunnen,quot; zeide de kleine Joseph, »mijn neef kan het zelf niet.quot; — »Kom hier,
141
HAYDN.
dun zal ik het n leeren,quot; antwoordde Reuter, en hij nam den jongen toonkunstenaar tnsschen zijne beenen, en deed hem voor hoe men de tonen schielijk met elkander moet verbinden , den adem inhouden en met de huig moet slaan. Nauwelijks had het kind die les ontvangen, of hij begon trillers te maken alsof hij zijn leven lang niets anders gedaan had. Opgetogen over het talent van zijn leerling, nam Reuter een bord met heerlijke kersen, dat op de tafel stond , en stortte het uit in de\' zakken van den knaap. Wij behoeven niet té \'zeggen dat hij het kind mede naar Ween en nam, in de hoop dat de negenjarige Joseph het sieraad zijner kapel zou worden.
De koorknapen van Stephannskerk waren slechts verplicht twee uren daags te zingen, doch Haydn, die niets liever verlangde dan zijne kennis te vermeerderen, greep iedere gelegenheid aan om te hooren zingen of te spelen. Hij oefende zich al vroeg in het componeeren, en toen hij dertien jaren oud was, schreef hij zijn eerste mis. Reuter zag die compositie en lachte er om; het werk van een kind, dat zelfs geen begrip had van het contrapunt, moest inderdaad iets zeer gebrekkigs zijn, al was dat kind zoo rijk begaafd als Jozeph Haydn. De jonge componist begreep de juistheid van het oordeel zijns meesters, doch wat zou hij doen om in het vervolg iets te leveren dat diens goedkeuring wegdroeg ? Zijne armoede liet hem niet toe een meester te nemen. Even als Jean Jacques Rousseau en later Choron, besloot hij de lessen welke hij niet krijgen kon, door het lezen van werken over theorie te vervangen. Onder voorwendsel dat hij kleederen noodig had, schreef hij aan zijn vader om geld, en de zes gulden welke deze hem zond besteedde hij tot den aankoop van den Gradus ad Parnasswn van Fux en den vollkommener Kapellmeisler van Mattheson. Er behoorde niet weinig schranderheid en volharding toe om eenig nut uit die omslachtige en duistere werken te putten. Bij eene muzikale opvoeding kan men minder dan in ieder ander vak mondeling onderricht ontberen. Doch het genie
142
HAYDN.
weet zich te redden zonder de liulp, die voor het algemeen onontbeerlijk is, en Haydu had wellicht aan het gemis van geregeld onderwijs, en aan de noodzakelijkheid om alleen te zoeken en te vinden wat anderen geleerd wordt, aan de schijnbare hinderpalen, in een woord, welke hij te overwinnen had, de ware wetenschap te danken die de vrucht is van eigen ervaring, en tevens het verhevene zijner inspiratie en de oorspronkelijkheid die later in zijne werken uitblonken.
De jonge Haydu was acht jaren lang aan de kapel der Stephanuskerk verbonden geweest, toen hij van daar werd weggezonden om een guitenstreek, waartoe hij zich in een te dartelen luim had later verleiden; hij had namelijk het pand afgeknipt van den jas van eeu zijner makkers. Die kwajongensstreek zou anders waarschijnlijk zulk eene straf niet ten gevolge gehad hebben, doch zij trof in een tijd toen zijne stem aan het wisselen was; men kon den jongeling missen nu hij geen sopraanstem meer bezat, en iemand die zulke streken uitvoerde verdiende geen toegevendheid; bovendien was Reuter, volgens sommige schrijvers, niet geheel vrij van jaloezie tegen Haydn, die hem dreigde te overschaduwen: hij nam dus gaarne de eerste aanleiding te baat om den jongeling te kunnen verwijderen. Daar stond dan de jonge Haydu te Weenen op straat, zonder geld en met kleederen, die zoodanig versleten waren dat hij zich nergens vertooneu kon. Gelukkig is het volk in Oostenrijk zeer vatbaar voor muzikaal genot. Haydn vond een toevlucht in het huis eens armen pruikenmakers, Keller geheeten, die bij gelegenheid van plechtige feesten dikwijls zijne stem bewonderd had. De goede man bood Haydn zijn huis aan; daardoor van de zorg voor zijn onderhoud ontslagen, kon de toekomstige componist zich vrijelijk aan zijne studiën wijden. Een klavier, dat dooide wormen doorknaagd was, en de boeken van Mattheson en van Fux waren de schatten, welke Haydn in zijn zolderkamertje bezat. De jonge kunstenaar was trouwens weinig gevoelig voor armoede en ontbering. De muziek was sinds
143
HAYDN.
zijne vroegste kinderjaren zijn grootste genot geweest, en daar mocht hij zich onverdeeld aan wijden. Met de sonaten van Emmanuel Bacli, welke hij op zijn ellendig klavier speelde , was zijne zolderkamer hem een waar paleis. Doch het duurde niet lang, of hij werd in de gelegenheid gesteld om den goedhartigen Keiler voor zijn onderhoud schadeloos te stellen. Langzamerhand kwam er verbetering in ziju toestand , door de piano- en zanglessen welke hij gaf. Ook speelde hij de partij van eersten viool in de kerk der Barmhartigheid , en op zon- en feestdagen speelde hij op het orgel in de kapel des graven van Haugwitz.
In hetzelfde huis, waarin de arme Haydn een zolderkamertje bewoonde, had Metastasio appartementen overeenkomstig zijne positie als poet a cesareo van het hof te Wee-nen. Ondanks het verschil in fortuin kwamen de beroemde dichter en de arme toonkunstenaar weldra tot elkander. Metastasio was opgetogen over de schranderheid die in alles doorblonk wat Haydn zeide; hij vatte vriendschap voor hem op, leerde hem de beginselen der Italiaansche taal en beval hem als leermeester aan zijn huisheer, voor diens dochter. Dat jonge meisje was een van de eerste leerlingen van Haydn. Ook verkreeg Haydn, door de tusschenkomst van Metastasio, toeu\'aiilt;T tot het huis der schoone Wilhelmina, maitresse van
O O 7
den Venetiaanschen gezant Corner. Die vrouw, die hartstochtelijk veel van muziek hield, had in haar hotel eene woning aan den ouden Porpora afgestaan. Het kostte Haydn niet veel moeite, door zijn talent de toegenegenheid des edelen Venetiaans te verwerven. Doch de vriendschap van den ouden componist, wiens raad hem nuttig zijn kon, was den jongen Haydn nog meer waard. Gedurende eene reis , welke Corner met zijne geheele huishouding naar de baden van Manenzdorf deed, verzuimde Haydn, die insgelijks mede-ging , niets om de gunst des grijsaards te winnen. Hij bewees hem de diensten van kamerdienaar, borstelde zijne pruik op en poetste zijne schoenen. Eindelijk liet de oude meester zich temmen; het humeur van Porpora was niet te-
144
HAYDN,
gen zoo groote voorkomendheid bestand en, getroffen over den zeldzamen aanleg van zijn vrijwilligen bediende, gaf bij bem zijne kunde en zijne ervaring ten beste. Zoo leerde Haydn de beginselen der Italiaansebe zangkunst. Corner, die belang stelde in de toekomst van den jongen ijverigen musicus, schonk hem bij zijne terugkomst te Weenen een maandgeld van zes seguinen (ongeveer 35 gulden), en redde hem daardoor uit zijn ellendigen toestand. In dien zelfden tijd trokken de sonaten voor klavier, welke Haydn voor zijn leerlingen schreef, doch waarvan hij niet het minste voordeel trok wijl de muziekhandelaars van dien tijd de werken van jonge auteurs uitgaven en verkochten zonder hun eenig honorarium nit te keeren, de aandacht van eenige beminnaren van muziek. Een van die sonaten kwam toevallig in handen van de gravin Thun, die den wensch openbaarde om den componist te leeren kennen. Toen Haydn haar voorgesteld werd. was zij in het eerst verwonderd over zijne armoedige kleeding, en kon zij zich niet voorstellen dat zij den componist voor zich zag, wiens werken zij bewonderde. Haydn legde haar daarop zijn toestand bloot, waarin nog niet genoegzaam door de mildheid van Corner was voorzien, en de gravin schonk hem, met de vleiendste aanmoediging, vijf en twintig dukaten.
Het was voor den baron Furnberg, dat Haydn zijne eerste quartetten voor viool en zijne eerste zes trio\'s voor twee violen en bas schreef. De baron placht concerten te geven in zijn kasteel, dat in den omtrek van Weenen lag. Haydn speelde er de alt-partij, en Albrechtsberger, de broeder des kapelmeesters, de violoncel. Ook schreef de jonge componist voor eigen gebruik eene serenade voor drie instrumenten, welke hij , met twee vrienden, \'s avonds in den maneschijn op verschillende punten der stad uitvoerde. Op zekeren avond speelde hij voor de vensters van den komiek Kurz, gewoon-Ujk Bernadon genoemd, direkteur van den schouwburg van Karntnerthor. Getroffen door de oorspronkelijkheid der muziek kwam de directeur op straat om te vragen wie
10
145
HAYDN.
die muziek gecomponeerd had. »Ik zelfquot;, antwoordde de toen negentienjarige Haydn; — » Hoe, gij ? Op dien leeftijd ?quot; — »Men moet toch ergens mee beginnen.quot; —»Dat is iets buitengewoons; kom eens boven.quot; — Eenige oogenblikken later kwam de jongeling het huis weder uit, en had den tekst voor eene opéra comique bij zich, getiteld: De Hinkende Duivel. Kurz, die dien tekst geschreven had, was iemand van veel smaak en moeielijk te voldoen. Terwijl zijn componist de partitie schreef, en de muziek een storm moest schilderen, deed de directeur het onmogelijke om den componist aan het verstand te brengen, hoe hij het moest aanleggen om iets weêr te geven dat zij enkel van hooren zeggen kenden. Gedwongen zich geluiden voor te stellen welke zijn oor nooit inderdaad had waargenomen, tobde de ongelukkige Haydn zich af bij zijn klavier om den veeleischenden directeur genoegen te geven. Eindelijk kou hij het niet langer uithouden; hij sloeg ongeduldig zijn beide handen op de twee uiterste einden van het klavier en bracht ze, vliegend en driftig over de toetsen varende, weer tot elkander, onder den uitroep: »De duivel haal dien storm!quot; »Gi) hebt hem, gij hebt hem!quot; riep Kurz en vloog hem om den hals. Het toeval had hem doen zegevieren in iets, dat hij , ondanks de geduldigste inspanning, niet had kunnen gedaan krijgen. Dergelijke ontdekkingen zijn geene zeldzaamheden op het gebied der kunst. Men kent de geschiedenis van dien schilder, die zich te vergeefs afpijnde om het schuim op den bek van een paard weer te geven en eindelijk woedend zijn penseel op het doek duwde, en zoo het effect te weeg bracht waarnaar hij te vergeefs had.gezocht.
Haydn ontving honderd dertig gulden voor zijn Hinkende Duivel i dat hij in weinig dagen geschreven had en waaraan een schitterend succes ten deel viel. Van toen .af begon hij veel instrumentale muziek te componeeren; het waren sonaten voor piano, concerto\'s en stukjes voor vier, vijf of zes instrumenten. Het duurde evenwel nog verscheidene ja-reu eer hij zich de positie had verworven waarop ziju talent
146
.HAYDN.
hem aanspraak gaf. Omstreeks het einde van 1758, toen hij zeven en twintig jaren oud was, werd hij tweede kapelmeester van graaf Morzin, en in het begin van 1759 liet hij door diens orchest zijne symphonie in D uitvoeren. De oude vorst Antonius Esterhazy, die een groot beminnaar was van muziek, woonde dat concert bij; hij gaf den wensch te kennen, den componist der symphonie, welke hij bewonderd had, aan zich te verbinden, en graaf Morzin gaf zijne toestemming tot de onderhandeling. Ongelukkig was Haydn dien dag ongesteld en kon zich niet bij den Vorst vervoegen, die hem waarschijnlijk vergeten zou hebben, indien de directeur van zijn orchest niet eenige maanden later weder eene symphonie van Haydn, te Eiseustadt, in Hongarije had doen opvoeren, waar de familie Esterhazy haar verblijf hield. Friedberg was zeer met de compositiën van Haydn ingenomen en had hem, bij gelegenheid van den verjaardag van vorst Esterhazy, om eene symphonie verzocht. Nauwelijks was de uitvoering der symphonie begonnen, de vijfde in 6\', of de Vorst vroeg, vol bewondering, naar den naam van den componist. Friedberg, die het orchest dirigeerde, haastte zich Haydn voor te stellen. »Hoe! is die muziek van dien Moor?quot; riep de Vorst, doelende op de bruine gelaatskleur van Haydn; »nu, Moortje, ik neem u oogeublikkelijk in mijn dienst. Hoe heet gij?quot; — »Joseph Haydn.quot; — »Maar nu herinner ik mij u. Gij zijt eigenlijk in mijn dienst. Waarom heb ik u nog niet gezien?. . . Steek u maar gauw in het pak van kapelmeeester,quot; voegde hij er bij, eer Haydn , die verlegen en stom van verbazing bij hem stond, een woord kon zeggen; »ik wil u niet meer zoo zien; gij zijt te klein, gij hebt een te nietig figuur, doe een nieuw pak aan, zet een krulpruik op, doe vest en jabot aan en schoenen met roode hakken. Maar Iaat de hakken vooral hooj-
O
zijn, want uw figuur moet in evenredigheid zijn met uwe verdienste.quot; Die toespraak is zeer karakteristiek, en een staaltje van de manier waarop een Duitsche Maecenas toen een kunstenaar behandelde wiens talenten hij het meest
147
HAYDN.
waardeerde. De betrekking van kapelmeester in liet kasteel van den fieren magnaat bracht Haydn wel is waar in een staat van dienstbaarheid, doch hij werd er door van finan-tiëele zorgen bevrijd, en zij verschafte hem de ware vrijheid van het genie. Bovendien sloten die hooghartige manieren der Oostenrijksche aristocratie geen ware goedhartigheid uit; in het belang der kunst moeten wij onze democratische ergernis en onzen afkeer van alle hierarchie, in dat opzicht, op zijde zetten. Het is niets meer dan billijk, dat wij in de Lichnowsky\'s, de Lobkowitzen, de Esterhazy\'s nuttige en milde kunstbeschermers zien.
Van 1760 tot 1791 bleef Haydn te Eisenstadt. Nadat vorst Antonius in 1761 gestorven was, ging Haydn in den dienst van diens opvolger Nicolaus over, die hem eveuveel genegenheid als bewondering toedroeg. Wijl vorst Nicolaus veel van den baryton hield, eene soort van violoncel, gestemd op den diepen octaaf van den viole d\'amour, schreef Haydn meer dan honderd vijftig stukken, waarin dat instrument de hoofdpartij heeft. Een groot gedeelte dier muziek is bij een brand vernield geworden; het overige is in de archieven der familie Esterhazy bewaard gebleven.
Het leven van Haydn was niet zeer rijk aan treffende of aangrijpende ervaringen. Het rustelooze leven onzer hedendaag-sche kunstenaars heeft niets gemeen met het zachte rusten op de verhevenheid der gedachte, met de gelukkige kalmte van een leven dat geheel aan den eeredienst van het schoone was gewijd. Gedurende dertig jaren verdeelde Haydn zijne dagen tusschen zijne compositiën en de directie van het aan hem toevertrouwde orchest. De jacht was de eenige uitspanning welke hij zich van tijd tot tijd veroorloofde. Toch werd dat schoone leven nog een tijd lang door eene donkere wolk verduisterd. Haydn was gehuwd. Getrouw aan eene oiivoor-zichtige belofte, welke hij in de dagen van zijn tegenspoed had gedaan, was hij met een van de dochters van zijn ouden beschermer, den pruikenmaker Keiler, in het huwelijk getreden ; doch het onbeminnelijke karakter van Anna Keiler
148
HAYDN. 149
maakte dat huwelijk ongelukkig. Sommige biografen schrijven haar eene lastige, overdreven vroomheid toe. Hoewel Haydn zelf een diep godsdienstig gevoel bezat, maakte die godsdienst nochtans geen inbreuk op de opgeruimdheid van ziju karakter. De godsdienst zijner vrouw daarentegen was van eeu onaangenamen, bitteren aard. Die tegenstrijdigheid vau karakter gaf eindelijk aanleiding tot de echtscheiding van Haydn; doch hij bleef zijne vrouw fatsoenlijk onderhouden ; want al zag hij zich gedwongen de rust van zijn leven, die door haar onophoudelijk gekijf benadeeld werd, voor zijn talent te redden , hij bezat nochtans te veel kiesch-heid dan dat hij het de vrouw, die zijn naam gedragen had, I aau iets kon laten ontbreken. Wat zijne verhouding tot
de zangeres JBoselli betreft, die even als hij in dienst van den Vorst was, er is, naar mijne wijze van zien, niets dat ons het recht geeft om te denken dat zij de palen der strengste welvoegelijkheid te buiten ging. Kan men dan in den omgang van een talentvol man met een jong, mooi en geestig meisje nooit anders dan ongeoorloofde liefde zien?
Minder tuk op roem dan op zelfvolmaking, wist Haydn zelfs niet dat zijn naam iu geheel Europa bekend was. Reeds in het jaar 1764 werden de werken van Haydn in Frank-I rijk uitgegeven. Boccherini had de publieke aandacht op
zijne eigene instrumentale compositiën gevestigd, en de ooren eener kleine groep liefhebbers aan die soort van muziek gewend. Doch talent moet wijken voor genie, en de vier en tachtig kwartetten van Haydn bekleedeu nu reeds eene eeuw lang eene aanzienlijke, onmisbare plaats in ieder repertoire van kamermuziek. Er is trouwens een aanmerkelijk verschil in de manier van Haydn. Tusschen de kleine kwartetten, waarin eene allerliefste en bijna kinderlijke naïveteit heerscht, en het vijfde kwartet in /\' mineur, van het opus 20 dat Gluck in 1776 te Weenen hoorde, bestaat een hemelsbreed onderscheid. Van dien tijd af is er eene verhevene bezieling en eene volmaakte ontwikkeling in Haydn\'s werk, vooral in de adagio\'s. Geen enkel componist, noch Handel, noch Mo-
HAYDN.
zart, noch Bach, hebben het fuga met zooveel bevalligheid en gemak behandeld als Haydn in sommige partijen zijner oroote kwartetten.
O
Op verdoek der maatschappij, die te Parijs de concerten der Olympische Loge bestuurde, componeerde Haydn de zes symphonieën die den naam dragen van de plaats waar zij uitgevoerd geworden zijn.
De Zeven Woorden, een van de meest geliefde werken van Haydn, componeerde hij om een prijs door een Domheer van Cadix uitgeloofd aan den maker van zeven groote symphonieën , die ieder een gevoel moesten uitdrukken overeenkomstig de zeven woorden welke Jezus aan het kruis uitsprak. De muziek moest op Witten Donderdag gespeeld worden, om de plechtigheid van den eeredienst te verhoogen. Haydn was de eenige die aan de voorwaarden, in de prijsvraag gesteld, voldeed, en leverde een meesterstuk. Op een anderen keer ontving hij een verzoek van een Franschen liefhebber om eeue compositie voor zang, met welk verzoek de Franschman, bij wijze van model, eenige fragmenten van muziek van Lulli en van Rameau overzond. Over die zonderlinge opdracht verbaasd, behandelde Haydn haar zoo als zij verdiende. Hij zond de zoogenaamde modellen terug, met de ondeugende inlichting, dat hij Haydn was en niet Lulli of Rameau; dat, als men muziek van die groote componisten verlangde, mén die aan hen of hunne leerlingen moest vragen; dat hij ongelukkig niets anders dan de muziek van Haydn maken kon.
In zijne afzondering te Eisenstadt ontving de gunsteling der familie Esterhazy dikwijls brieven van tooneel-directeuren uit Napels, Lissabon , Venetië, Milaan , Londen, enz., waarin hij uitgenoodigd werd om voor hen te werken. Doch het was vruchtelooze moeite bij een man zonder eer- of geldzucht. die zich volmaakt gelukkig voelde in dat leven en zich laten leven bij zijne beminde beschermers. Na den dood van vorst Nicolaus en dien zijner vriendin Boselli, besloot hij nochtans gehoor te geven aan het voorstel van den violist Salomon,
150
HAYDN.
ondernemer der concerten van het Hannover Square te Londen. Hij moest in een jaar de muziek leveren voor twintig concerten, en daarvoor werd hem, behalve het eigendomsrecht op zijn werk, voor ieder concert vijftig pond sterling beloofd. Dat was een voordeelig aanbod; Haydn nam het aan en kwani in 1791, reeds negen en vijftig jaren oud, te Londen aan. De Engelschen schonken den beroemden componist een schitterend onthaal; en Haydn vergold hun die hartelijke ontvangst, door zes groote symphonieën, sonaten voor piano en eene menigte andere stukken voor hen te com-poneeren. In 1793 bezocht hij ten tweeden male de gastvrije Engelsche hoofdstad, waar zijn succes nog toenam, bij de verschijning van zijne laatste zes groote symphonieën. De universiteit van Oxford zond hem haar diploma van doctor in de toonkunst, eene onderscheiding die zelfs aan Handel niet te beurt gevallen was. Die titel verklaart ons het opschrift onder een portret van Haydn;
Mus: D. Oxox. 1792.
Terwijl Haydn zoo in Engeland gevierd werd, verlangde de prins van Wallis zijn portret door Reynolds geschilderd te hebben; koning George HI betoonde hem de streelendste hoogachting, en de muziekhandelaren betwistten elkander zijne minste voortbrengselen. Gallini, ondernemer van deu schouwburg van Haymarket, had met hem onderhandeld over de compositie eener opera, Orpheus getiteld; doch middelerwijl waren er moeielijkheden gerezen over het privilegie van het stuk, en Haydn had geen geduld om er de oplossing van af te wachten en verliet Londen met elf stukken zijner partituur die onvoltooid gebleven is. Bij zijne terugkomst in Duitschland gaf hij in verscheidene steden concerten en kwam in het laatst van 1794 te Eisenstadt terug.
De roem, dien hij in den vreemde genoot, had de achting en de bewondering, welke zijne landgenóoten hem toedroegen , zeer versterkt. Bovendien bracht hij een onbetwistbaar betoog van zijn reizen mede naar huis; een argument
151
HAYDN.
dat zeer geschikt was om den mond te sluiten van hen, die zijne verdiensten mochten willen verkleinen , namelijk de vijftien duizend gulden welke hij in Londen verdiend had. Door die som, met hetgeen zijne concerten opbrachten, genoot Haydn van toen af eene onafhankelijke positie. Hij was toen twee eu zestig jaren oud. en de behoefte aan een rustiger leven begon zich te doen gevoelen. Hij verzocht zijn ontslag aan den vorst Esterhazy, die het hem, met een behoorlijk pensioen, verleende. Daarop kocht hij te Weenén, in de voorstad Gumpendorf, een huisje met een tuin eu bleef dat tot aan zijn dood bewonen.
De werken, welke Haydu van toen af componeerde, zijn ernstiger van karakter, verhevener en dieper van zin dan zijne vroegere compositiën; zij zijn bewijzen van eeue schrede verder, niet naar volmaaktheid, maar naar die verhevene sferen der kunst, waarin het aan het menschenoog gegeven is een blik te slaan in het ongeschapen schoone. Intuïtie, Bespiegeling — het grootsche doel der kunst! Weinig men-schelijke geesten zijn uitverkoren geworden om dien hoogen top te bereiken. Haydn is- een van die bevoorrechten geweest.
De kapelmeester leefde niet meer; maar de componist was, ondanks zyne drie en zestig jaren, machtiger dan ooit. Op dien hoogen leeftijd schreef Haydn zijne twee voornaamste werkeu; De Schepping eu de Jaargetijden, onsterfelijke compositiën. De baron van Swieten, directeur der Keizerlijke Bibliotheek, was de vriend van Haydn; hij overreedde hem zich in het beschrijvende genre te oefenen en verschafte hem de verzen voor een oratorium of cantate, dat tot onderwerp had De Schepping der wereld. Haydn begon zijn werk in 1795. Die compositie van een nieuw karakter kostte hem twee jaren arbeids. Hij zelf zeide dat hij er veel tijd aan besteedde, wijl hij er een blijvend werk van maken wilde. In het begin van 1798 was De Schepping voltooid en werd voor het eerst uitgevoerd in het paleis van den prins von Schwarzenberg, in tegenwoordigheid van alles wat in Wee-nen aanzienlijk was, met eene schaar van edele vrouwen.
152
HAYDN.
Haydn zelf dirigeerde het orchest, dat uit de beste musici bestoud. Zijn succes was oubescbriifelijk , daar eu overal waar het werk teu gehoore werd gebracht. Het is bekeud dat Steibelt De Schepping iu de Opera te Parijs deed speleu, nadat de compositie op Frausche woorden was overgebracht. Bij gelegenheid dat de Serste Consul er de uitvoering van ging bijwonen, ware hij bijna het slachtoffer van den aanslag van den 3del1 Nivose geworden (24 Januari 1801). Het lag derhalve uiet aan Haydn dat de muziek niet veel effect te weeg bracht. Waren ook de gemoederen in Frankrijk van ernstiger zaken vervuld dan die der kunst, de kunstenaars bewezen den componist althans hunne bewonderende hulde, door de toezending een er gouden medaille welke zij ter zijner eere hadden laten slaan.
Op De Schepping volgde De Jaargelijden. De baron van Swie-ten had er deu tekst voor ontleend aan het gedicht van Thompson. Haydn moest met behulp der toneu in eene reeks van tafereelen de lente, den zomer, den herfst en den winter schilderen. In het najaar van 1800 was de compositie voltooid eu werd in de salons van den prins von Schwarzen-berg, deu 24sten April en den lsten Mei van het jaar 1801 uitgevoerd. De beschrijvende muziek, waarin Haydn de twee groote werken zijns ouderdoms geschreven heeft, is te tegenstrijdig beoordeeld geworden, dan dat wij er hier niet met een enkel woord van spreken moeten.
Er bestaat in de muziek eene zekere navolging, waarvan
o o 7
men een goed en een slecht gebruik kan maken. Chromatische opvolgingen, dissonanten, min of meer grillige combinatiën van rhythmus, kunnen zoowel een afschuwelijkeu wanklank als eene verhevene symphonic voortbrengen. Het al of niet slagen hangt af van het gebruik dat men van die elementen maakt, en van eene gelukkige en verstandige toepassing er van op het onderwerp dat men behandelt. Ook ben ik zoo vrij die, overigens welsprekend uitgedrukte, theorie van den heer Cousin 1 verward, zoo al niet met zich zelve
] 53
Cousin, Du vrai, du heau, du Hen.
HAYDN.
in strijd te achten. »Men moet in geen gevalquot; zegt hij,
»de muziek aan haar doel ontrukken, haar niet vragen wat
1 lt;-gt; .%
zij niet geven kan. Veronderstel dat de knapste symphonist een storm moet weergeven. Niets is gemakkelijker dan het fluiten van den wind en het rommelen van den donder na te bootsen. Maar door welke combinatiën van harmonie zal hij het weerlicht doen zien, dat eensklaps door den sluier der duisternis breekt en, wat het geduchtst is in den storm, het woelen der golven, die. zich nu eens tot bergen verheffen en dan weder in een bodemloozen afgrond schijnen weg te zinken? Als de hoorders niet vooruit het onderwerp kennen , zullen zij het nooit raden, en ik tart iedereen een veldslag te onderscheideu. Ondanks wetenschap of genie, kunnen geluiden nooit vormen schilderen. Eene beredeneerde muziek zal zich wachten voor dien strijd tegen het onmogelijke; zij zal geen verheffen qu dalen van golven of andere dergelijke natuurverschijnselen trachten uit te drukken; zij zal meer doen: met hare tonen zal zij in onze ziel de gewaarwordingen doen ontstaan, die er in omgaan onder de verschillende phasen van den storm. Zoo zal Hay dn (in zrn werk getiteld De Storm) de mededinger, ja de overwinnaar des schilders worden, omdat het aan de muziek gegeven is de ziel, dieper nog dan de schilderkunst vermag, te bewegen en te ontroeren.quot; Indien de Heer Cousin heeft willen zeggen dat men zich wachten moet de toonkunst te verlagen door haar tot een kunst van nabootsen te maken, heeft hij gelijk. Doch later geraakt hij in vuur op het hooren van de uitwerking van onweer, regen en donder, welke hij niet meer met het geraas van een veldslag verwart. En inderdaad, wij hebben in het begin dezer eeuw componisten gehad die veldslagen beschreven. Dussek zelf heeft het niet beneden zich geacht er een te schrijven, waarin het appèl dei-trompet , de krijgsmarsch, het galoppeeren der paarden, het wapengekletter, het kanongebulder, het gekerm van gekwetsten en de nationale zegezangen juist genoeg zijn geschilderd, om te beletten dat men op het denkbeeld komt dat men
154
HAYDN.
een onweder hoort uitbarsten. De veldslagen van Praag, van Marengo, van Austerlitz zijn op die wijze gecomponeerd geworden, en menige piano heeft hare snaren zien springen , ouder de hand eener te krijgshaftige jonge dame. Wij voegen er echter aanstonds hij, dat die nabootsende muziek meestal middelmatig is, met uitzondering van het Onweder van Stei-helt, dat zeer fraai behandeld is, en eenige prachtige bladzijden onzer groote beschrijvende componisten: Haydn, Beethoven, Weber en Mendelssohn. Wanneer een man van genie de natuur wil nabootsen, vergenoegt hij zich niet met eene slaafsche navolging van materieel effect; hij voegt er iets van het spel zijner eigene zenuwen bij, een teekeu van de gevoelens die in hem omgaan en waarmede hij anderen wil bezielen.
De laatste compositiën van Haydn waren twee kwartetten, die in 1802 uitkwamen. Hij was er nog aan een begonnen, waarvan slechts het eerste stuk, gevolgd door een menuet, werd uitgegeven. Hij kon het niet voltooien, wegens de toenemende verzwakking zijner gezondheid. Uitgeput door ouderdom en ziekte, leefde de grijsaard in volslagen afzondering , waaraan hij op zekeren dag door de bewondering van het Weener publiek onttrokken werd, dat hem eene schitterende hulde had bereid. Hij had zich nog eenmaal laten bewegen eene uitvoering van De Schepping, ten huize van vorst Lobkowitz, met medewerking van honderd zestig musici, bij te wonen. De zaal bevatte vijftien honderd toehoorders, de keur van al wat Weenen aanzienlijks had in oude staatslieden , kunstenaars en edele vrouwen. Al de aanwezigen waren diep ontroerd, toen de grijze componist onder het klinken der fanfares naar een armstoel gedragen werd, die op het orchest voor hem gereed gezet was. De vorstin Es-terhazy en mevrouw von Kurbeck snelden haar eerwaardi-gen vriend tegemoet, en Salieri, die het orchest moest diri-geeren, drukte met aandoening de hand des grijsaards die hem omhelsde. Eindelijk doen de eerste tonen zich hooren, en het aandachtige gehoor brengt den componist opnieuw
155
HAYDN.
zijne hulde, dooi\' den diepen eerbied waarmede het naar zijn meesterstuk luistert.
Nog een trek verhalen wij van dien gedenkwaardigen avond. De geneesheer Capellini, die naast Haydn stond, zag dat de heeneu des grijzen kunstenaars niet warm genoeg gedekt waren, en nauwelijks had hij die opmerking gemaakt, of de rijkste cashemiren stroomden toe, om de voeten des grijsaards te verwarmen. Nooit openbaarde zich vereerende liefde in kiescher, fijner oplettendheden.
Bij de beroemde passage: ,,l\'Jn hel iverd hchl barstten de toehoorders, als gewoonlijk in de luidste toejuichingen los; Haydn hief zijne hand naar den hemel en zeide: »Het komt van daar!quot; Doch de krachten des grijsaards schoten te kort om zoo veel aandoening te kunnen weerstaan, en na het eerste gedeelte der uitvoering liet hij zich uit de zaal dragen.
De laatste levensdagen van Haydn werden verontrust door den oorlog van 1809, tusschen Frankrijk en Oostenrijk. Dagelijks vroeg hij naar berichten uit den oorlog en zong hij, met zijne zwakke stem, bij zijne piano, het volkslied; » Golt er hal Ie Franz den Kaiser/quot;
Den lO\'l™ Mei kwam de vijand op kleinen afstand van Haydn\'s woning. Doch de grijsaard achtte de bommen niet, die bij zijn huis nedervielen, en stelde zijne omgeving gerust door de woorden: «Kinderen, vreest niet; waar Haydn is, kan u geen ongeluk overkomen.quot; Doch de geest was sterker dan het zwakke lichaam; van dien dag af namen zijne krachten zichtbaar af. Den 26stel1 Mei zong hij voor het laatst,
„Goll er ha lie Franz den Kaiser!
Vijf dagen daarna was hij niet meer. Hij stierf den 31sten Mei 1809, in den ouderdom van zeven en zeventig jaren en twee maanden. Hij werd op het kerkhof te Gum pen dor ff\' begraven. Eenige weken daarna gaven de Weener musici
156
HAYDN.
te zijner eere in de Scliotsche kerk eene uitvoering van het Requiem van Mozart, en Clienibmi bracht in Parijs een Chant funèbre sur la mort de !lay dn ten gehoore.
Wij zeiden reeds, dat Haydn in het laatst zijns leveus zijne krachten voelde verminderen en dat hij niet meer componeerde ; hij verliet zijn huis niet meer, dan om in den tuin te gaan, doch nu en dan zond hij zijnen vrienden een teeken van leven, een stukje papier waarop hij eene musi-cale phrase van vier maten geschreven had, waaronder de woorden: „Hin isl alle me ine Kraft; all und schwach bin ich.quot; Hij hracht die phrase te pas in het einde van zijn laatste kwartet in a-mol, dat hij op hevel van zijn dokter onvoltooid liet. Dat was zijn afscheidswoord. Men heeft zich veel moeite gegeven om den zin van dat raadsel te zoeken; men heeft in die phrase van vier maten een canon willen zien die. Haydn zich had voorgenomen te componeeren. Vele musici hehben er eene oplossing van gezocht. Zij zouden beter gedaan hebben met de werken van Haydn te lezen. Die phrase in a-mol is het begin van een heerlijk vocaal kwartet, dat te Leipzig uitgegeven werd en waarvan latei-een kerkmotet gemaakt is, op de woorden van liet Ave Maria.
Haydn liet geene kinderen na. Zijne kleine erfenis verviel dus aan een neef van hem, een hoefsmid, met uitzondering-van 12000 gulden, welke hij aan de beide dienstboden naliet, die hem sedert jaren gediend hadden. Vorst Esterhazy kocht zijne manuscripten, en de vorst van Lichtenstein kocht voor 1400 gulden een ouden papegaai, die in zijn veertigjarigen omgang met Haydn muziek en talen heette geleerd te hebben. Het is niet bekend waar het horologe gebleven is, dat Haydn van den admiraal Nelson ten geschenke gekregen had.
De wagenmaker van Rohrau had noo- een muzikalen zoon,
O O 7
Michiel Haydn, die. een verdienstelijk componist was. Hij was eene ster der tweede grootte in het sterrenbeeld in welks midden de ster van Joseph hare schitterendste stralen schoot. Zijn godsdienstige compositiën zijn zeer achtenswaardig. Even-
157
HAYDN.
als zijn broeder was hij een werkzaam mensch en had hij een hartstocht voor zijne kunst. ■ Hij heeft zijn leven met componeeren doorgebracht, doch hij had te veel eerbied voor den naam zijns broeders, dan dat hij zijn werk bij zijn leven het licht wilde doen zien. Hij was vijf jaren jonger dan Joseph en is drie jaren voor dezen gestorven.
Het aantal compositiën van Haydn bedraagt bij de acht honderd werken: cantates , symphonieën , oratoriums, missen, concerto\'s, trio\'s, kwartetten, sonaten, menuetten, enz. De dramatische muziek is in dat geheel vertegenwoordigd door twee en twintig opera\'s, waarvan acht Duitsche en veertien Italiaansche; verscheidene daarvan werden voor het bijzondere tooneel te Eisenstadt gecomponeerd. Door de eigenaardigheid van een klein tooneel belemmerd, is de groote Haydn in de dramatische muziek niet onvoorwaardelijk gelukkig geweest.
Het was eene oprechte vroomheid die den grooten man in het laatst van zijn leven bewoog de wonderen der schepping te bezingen. Die zelfde vroomheid deed hem boven het manuscript zijner partitiën schrijven: In nomine Domini, of Soli Deo Gloria, en ze besluiten met de woorden Laus Deo. Wij voegen hierbij wat eene Zweedsche vrouw van vromen zin en groot talent, in een te weinig bekend boek, gezegd heeft over den oorsprong en het doel der fraaie kunsten.
» Alle uitdrukking van het schoone is eene daad van liefde, die aan God alleen behoort. Zoolang wij geen liefde hebben, meenen wij reeds veel te doen met nauwgezet onze plichien te betrachten, indien dat althans mogelijk is zonder liefde. Maar zoodra de liefde onze harten bezielt, vinden wij die duizende kleinigheden te doen, die buiten het .gebied var. het nuttige liggen en dat van het schoone vormen. De schoonheid , in iederen vorm, is dus eigenlijk eene openbaring van liefde.
»God zelf geeft ons daarvan een voorbeeld in de natuur; een korenveld, een aardappelland getuigen niet zoo sterk voor Zijne liefde als eene bloem dat doet. Indien God plichten hebben kon jegens zijn schepsel, zou Hij ons het korenveld bijna verplicht zijn, een plicht waardoor Hij ons voedt
158
HAYDN.
nadat Hij ons het leven heeft gegeven. Maar is de bloem, die lieve bevallige nutteloosheid, wel iets anders dan eene openbaring van de Goddelijke liefde?
»De schoone kunsten, ontstaan uit de behoefte van het menschelijk hart om te verfraaien, .dat is te beminnen, zijn de bloemen van den geest, die in de eerste plaats gewijd moeten zijn aan Hem, die ons het eerst heeft liefgehad.quot; 1
Zulk een gevoel kan Haydn bewogen hebben tot die onveranderlijke opdracht van zijn werk; eene opdracht, die trouwens door een groot aantal componisten, Cherubini niet uitgesloten, in acht genomen werd. In onze dagen dragen de componisten hun werk niet meer op aan God, maar aan het volk. Doch in kunstzaken kan men moeielijk zeggen: Vox populi vox Dei; ook hooreu wij in de muziek tegenwoordig meer straatgerucht dan hemelklanken.
Haydn bezat zulk een oprecht, eenvoudig, innig geloof, dat hij, in de moeielijkheden die onafscheidelijk zijn van de roeping der kunst, en die door de stoutheid zijner coneeptiën somtijds onoverwinnelijk dreigden te worden, altijd de toevlucht nam tot het gebed. Dat middel, zeide hij, had hem altijd geholpen. Hoewel hij bewonderenswaardige missen en motetten van eene engelreine zachtheid heeft geschreven, vindt men in zijne kerkmuziek niet altijd dien christelijken weemoed, dien ootmoed, die smeekende aanbidding, welke men in de werken van Mozart vindt. Zijn Slahal Maler is rijk aan harmonieuse combinatiën, doch het is niet doorweekt van tranen, zooals dat van Pergolese. Aan een Requiem heeft Haydn zich nooit gewaagd, en hij heeft wèl gedaan. Want zijn vertrouwen op de Goddelijke barmhartigheid was zoo sterk, dat hij het in tempo allegro zou behandeld hebben — het zijn zijne eigen woorden.
Aan de nagedachtenis van den grooten symphonist is die van een anderen kunstenaar verbonden, door de bewondering die den maker der Apolheose van Homerus voor den
159
Mevr. Gjertz, De muziek uit een zedelijk en godsdienstig oogpunt beschouwd*
HAYDN.
componist van De Schepping bezielde. Ingres was niet slechts schilder, hij ging gaarne voor een uitmuntend musicus te-veus door. Hi] zelf speelde viool, en hij was een hartstochtelijk bewonderaar van de werken van Haydn. Den dag vóór de kortstondige ziekte die een einde aan zijn roemvol leven maakte. liet hij nog ten zijnen huize een kwartet van Haydn uitvoeren, door bekwame musici. Met die vereering van Haydn paarde Ingres die voor Beethoven, Mozart en Cherubini; alle andere muziek beschouwde hij als barbaarsche wanklank, waarvoor hij zijne ooren sloot. Er is overdrijving in dat par li pri.s en een sterk vooroordeel tegen den invloed der nieuwe en romantische muziek. Doch die strengheid, dat onbuigzame beginsel misstaan, mijns inziens, niet in een man, die door zijn wil en zijn talent te recht de verantwoordelijkheid op zich, neemt van eene richting te geven aan den smaak. Ingres heeft die verheven roeping niet klein geacht. Toen hij bij gelegenheid van zijn vertrek naar Rome zijne leerlingen om zich heen had, voegde hij hun deze fiere woorden toe: »Men heeft wel gezegd, mijne heeren, dat mijn atelier eene kerk was; welnu, laat het eene kerk zijn, een heiligdom gewijd aan den eeredienst van het schoone en het goede! Moge ieder die er intreedt, of er uitkomt, vereenigd of verspreid, moogt gij allen, mijne leerlingen, altijd en overal de waarheid helpen bevorderen.quot;
■ Hadden wij musici van zulk een vast karakter, van zulk eene sterke overtuiging, dan zon de kunst, in plaats van zich tot medeplichtige te maken van het dierlijkst instinkt, de bevordering voorstaan van al wat schoon en goed is, en zou zij haren rang in het werk der ware beschaving weder innemen. 1
160
Aan Ingres heeft Eugène Sauza}\' de belaugrijke studie opgedragen, waarin hij eene schrandere ontleding van de kwartetten van Haydn geeft. Hij spreekt met het gezag eens
Meii deuke bij deze Philippica aan de uieuwe operamuziek, zooals die van la belle Hélène, enz. enz.
HAYDN.
kuusteaaars uit eene goede school en vau iemand die gemeenzaam met de werken van Haydn bekend is, over die juiste en Jieerlijke evenredigheden, waardoor de muziek van Haydn op hare hoorders zulk een weldadigen invloed oefent, en die rust van geest en hart schenkt, welke alleen de beschouwing van het schoone geeft, dat niemand beter in staat was te doen genieten dan Haydn.
»Wij hebbenquot;, zegt hij, »de betrekking aangewezen, die zoo vele kwartetten van Haydn aan de grootsche muziek van Gluck verbinden; zoo geheel vervuld van wat men antieke rust zou mogen heeten. Doch op Haydn is de uitdrukking christelijke blijmoedigheid meer toepasselijk. Men gevoelt overal, aan welke bron hij inspiratie ging putten, wanneer zij hem ontbrak. In die bron heeft hij de muziek gevonden waarin het zachte met het sterke dooreengemengd is, eene muziek die heilzaam op den hoorder werkt, die als een drang tot het goede is, zoowel als een aangename en edele uitspanning, en op wier maker wij dat woord van Beatrix bij den dichter van Mantua mogen toepassen:
Venni...........
Fidandomi nel tuo parlare oneslo Ch\'onora te e quei ch\'udito Vhanno.quot;
(Hier ben ik...........
Ik verlaat mij op uw eerlijk woord, dat u vereert en hen die u aauhooren).
Er bestaan verscheidene portretten van Haydn; enkele zijn er gemaakt gedurende zyn verblijf in Engeland, door Gut-tenbrunn en Ott en door Schiavonetti en Bartolozzi ifegra-
O O
veerd; andere in Duitschland, door Schröter te Leipzig, door Grassi te Weenen en door Hamman. Nog andere zijn er in Frankrijk uitgegeven door Quenedey, door Crapon-nier, Benoist, Farey, Giroux. Ik heb een belangrijker en zeldzamer portret van Haydn willen geven, dat hem voorstelt op dertigjarigen leeftijd, door J. E. Mansfeld geteekend
11
161
HAYDN.
en gegraveerd, en dat te Weenen bij Artaria, den nitgever van de werken van Haydn, is uitgekomen. De kop van dat portret treedt, in een medaillon, uit een achtergrond van goed behandelde attributen, rechts een beeld van Euterpe, in een boschje; onderaan liggen op een klavier verscheidene muziekinstrumenten, opengeslagen partitiën, met deze regelen van Horatius:
Blandus auritas fidibus canoris
Ducere quercus.
Die levendige blik, die gelukkige physionomie verraden den jongen maker van zoo veel geestige als goed ontwikkelde muziek, die het voorspel van zoo vele meesterstukken is geworden.
Wanneer wij in onzen geest den ouden Haydn verbinden met wat men den goeden ouden tijd noemt, dunkt mij dat wij dien tijd eer genoeg bewijzen. Heeft die tijd, wel verre van den voortgang der beschaving te stuiten, zoo als zekere school die zich liberaal noemt.beweert, in het oog van kunstenaars en hen die het eerlijk meenen met de kunst, niet iets waarvan het verlies te betreuren is? Mannen als Haydn zijn er uit voortgekomen, in de gunstigste omstandigheden voor de aankweeking der vrije kunsten. Wij hebben sedert geniale musici zien ontstaan; doch wie is er ouder hen die, uit het oogpunt der volmaaktheid, even als Haydn slechts aanleiding geeft tot een gevoel, dat van bewondering iu al de deelen der symphonische kunst?
162
GeboreiV\'in 174jf* gestorven in 1813.
Grétry bezat noch de kennis der Duitsche harmouisten,
noch den groeten rijkdom van melodie der Italianen; doch zijne muziek, waaraan hij een .sprekend karakter trachtte te geven, is geheel in harmonie met den aard van een land,
waar men in de eerste plaats van den componist vergt dat zijne muziek aan de idee des dichters beantwoorde. Vandaar de onbeschrijfelijke bijval dien de werken des Luikenaars te Parijs genoten hebben. Door de mengeling van luchthartigheid en gevoel, waarin zijne compositiëu bestaan, was hij als voorbestemd om in de halfslachtige opera comique te slagen.
De meest fransche der dramatische componisten, André Ernest Modeste Grétry, werd den i 1741 te /
Luik geboren. Toen hij zes jaren oud was, liet zijn vader,
violist in de kerk van St. Denis aldaar, hem onder de /li/\' koorknapen opnemen. Dat was voor Grétry het begin der ; *\' tallooze verdrietelijkheden, welke hij in zijne Essais sur la musique beschreven heeft.
»Het uur van de les liet,quot; schrijft hij, »het veld vrij voor de wreedheid des muziekmeesters; hij liet ons beurt om beurt zingen, en bij de minste fout sloeg hij koelbloedig
REÉTRY.
deu kleinsten zoo wel als den grootsten, totdat zij er bi] neervielen. Hij bedacht martelingen waarin niemand dan hij vermaak kon scheppen; nu eens liet hij ons knielen op een dikken korten ronden stok, zoodat wij bij de minste beweging omvielen. Ik heb een kind van zes jaren eene oude groote pruik zien opzetten en het in dien toestand tegen den muur, verscheidene voeten hoog van deu grond, zien ophangen; zoo dwong hij het, door slagen met eene roe, de muziek te zingen welke het in de eene hand hield, en met de andere hand de maat te slaan. Het. arme kind, dat er anders allerliefst uitzag, geleek wel op eene opgezette vleermuis en gilde huizen hoog. Wij moesten er altijd allen bijzijn wanneer hij den eerste die zijne barbaarsche wetten overtrad een pak slaag gaf. Wij woonden dergelijke tooneelen. die dagelijks voorvielen, bevende bij; onze angst verdubbelde nog zoodra wij het ongelukkige slachtoffer onder zijne mishandeling zagen neêrstorten; want dan wisten wij dat hij er nog een zou aangrijpen, en dan weer een, en weer een, schuldig of niet, die beurtelings de prooi zijner woede werden ; het was als eene manie van den man. Hij dacht ons misschien te troosten door ons lotgenooten te geven, en als hij dan niets anders meer dan snikken en schreeuwen hoorde , meende hij zyn plicht betracht te hebben.quot;
Men zou bijna zeggen dat dat tafereel overdreven was; maar al doet men er de helft van af, dan was die slechte behandeling, toenmaals algemeen op de scholen in zwang, niet zeer geschikt om een schroomvallig en zwak kind snelle vorderingen te doen maken. In plaats van een musicus van hem te vormen, zou zulk eene leerwijze hem waarschijnlijk verstompt hebben, indien zijn vader hem niet van die zangschool had afgenomen en aan een leermeester, Le Clerc. had toevertrouwd, die even zachtaardig als diens voorganger driftig was.
Ook nam de oude Grétry zijn zoon mede naar de voorstellingen , die te Luik door een Italiaanschen troep gegeven werden, en die de opera\'s van Pergolese en van Bura-
164
GRÉTRY.
nello speelde. Dank zij dat dubbele onderricht, namelijk de lessen van Le Clerc en het voorbeeld der Napelsche zangers, haalde hij spoedig den verloren tijd weder in, en toen hij, weinig tijds daarna, weder in het koor van St. Denis verscheen, zong hij zóo, dat hij er zich den lof der kanunniken en de verwonderde goedkeuring zijns voormaligen meesters verwierf. Men wint door zachtheid meer dan door geweld.
Bijna ware de toekomstige componist van Richard Coeur de Lion het slachtoffer van een ongeluk geworden op den dag zijner eerste communie. Hij was opgevoed in het geloof dat op dien dag het gebed van alle kinderen verhoord werd, en Gretry bad dat hij dienzelfden dag nog sterven mocht, als hij geen braaf mensch werd, die zich onderscheidde in zijn vak. Na afloop van de plechtigheid ging hij met andere kinderen van zijn leeftijd spelen. Nu was er in een van de torens der hoofdkerk een klokkenspel, dat door een houten mechanisme, uit ontzaglijk dikke balken bestaande, aan den gang gebracht werd. De kinderen hijschten er zich op, en al balanceerende verloor de jonge Grétry zijn evenwicht; er ging eene balk los en kwam op hem neder. Het kind viel in onmacht en werd voor dood in de ouderlijke woning gedragen. Daar herkreeg hij weldra zijn bewustzijn; hij was met den schrik vrij gekomen. Op zijn ouden dag dacht Grétry nog dikwijls aan dat voorval en aan de verhooring van zijn gebed; want hij was een rechtschapen man gebleven, te midden eener bedorven maatschappij, en hij had zich een naam verworven in de beoefening zijner kunst.
Grétry was componist geboren. Even als allen die een verborgen hooger invloed in zich voelen, wachtte hij niet met muziek te schrijven tot dat hij onderricht in het contrapunt ontvangen had. Zijne eerste proeven bestonden in een motet voor vier stemmen en eene instrumentale fuga, welke hij maakte door eene andere fuga tot model te nemen. Zijne familie, zeer met die blijken van een gelukkigen aanleg ingenomen, vertrouwde hem aan de leiding van den or-
165
GRÉTllY.
ganist Renekin, die hem les gaf\' in de harmonie. Kort daarna bestudeerde hij het contrapunt niet den kapelmeester Moreau.
Omstreeks dien tijd verkreeg hij, door eene mis welke hij gecomponeerd had en die tot genoegen der geestelijken van de Hoofdkerk werd uitgevoerd, van het Luiksche collegie eene beurs naar Rome. De gebrekkige reisgelegenheden maakten zulk een tocht in dien tijd nog zeer moeielijk, vooral voor een armen student die geen postrijtuig kon betalen-Doch voor die ontbering vond een jong mensch allicht vergoeding in allerlei reisavonturen en schilderachtige natuur-tooneelen. Grétry heeft zeer geestige bijzonderheden verhaald van die reis, welke hij in gezelschap deed van een jongen abbé, een vroolijken heelmeesters-leerling en een ouden smokkelaar, Remacle geheeten, die het gezelschap tot gids verstrekte. De geheele reis ging te voet.
In 1759 te Rome aangekomen, bestudeerde Grétry gedurende vier of vijf jaren het contrapunt, onder de leiding van den kapelmeester Casali. Daarna liet hij zich als lid opnemen in de Philharmonische Academie te Bologna. Zijn eerste dramatische werk was een intermezzo, hetwelk hij voor den kleinen schouwburg Aliberti schreef. Dat werk, dat tot titel voerde: Le Vendfimmialrice (de wijngaardeniersters), werd met welwillendheid door het Romeinsche publiek ontvangen. Doch het was niet in de Italiaansche opera, dat Grétry bestemd was naam te maken. Op zekeren dag kreeg hij de partitie van Rose el Colas onder de oogen, en van toen af werd zijne eigenlijke roeping hem geopenbaard. Hij had inderdaad in die bevallige compositie van Monsigny een staaltje van eene natuurlijke en gemakkelijke muziek gezien, die met zijn eigen aanleg strookte.
Van nu af droomde de jonge componist nog slechts van Parijs. In Januari 1767 verliet hij Italië, doch de noodzakelijkheid om in zijne geldelijke behoeften te voorzien , noopte hem zich te Genève op te houden, waar een musicus, eiss geheeten, met wien hij te Rome kennis had gemaakt, hem binnen den tijd van eenige dagen verscheidene leerlingen
166
GEÉTEY.
bezorgde. Hoewel het geven van zangles zijne borst vermoeide , schikte Grétry zich er in, met het oog op de uitgaven welke zijn verblijf te Parijs zou na zich slepen.
Inmiddels oefende hij zich in den franschen stijl door de partituur van heibelle el Gertrude. Dat werk, dat te Genève ten tooneele gebracht werd, viel vrij wel in den smaak; maar wat nog grooter aanmoediging voor den jongen componist mocht heeten, was de hartelijke en vleiende ontvangst, welke hem, te Ferney, van Voltaire te beurt viel. »Gij zijt musicus en gij hebt verstand,quot; zeide de patriarch; »en dat is eene. te groote zeldzaamheid, mijnheer, dan dat ik niet bijzonder belang iu u stellen zou.quot; Die belangstelling ging echter niet zoo ver, dat Voltaire aan den wensch van Grétry gehoor gaf, die hem den tekst voor eene opera comique had durven vragen. De pruttelende mede-arbeider van Ram eau verontschuldigde zich wegens zijn ouderdom en zijne onbekendheid met den heerschenden smaak.
Zoo was er bijna een jaar voor Grétry voorbijgegaan, met het ondankbare en onaanzienlijke beroep van zangmeester. Hij was nu acht en twintig jaren oud, en hij had nog zijn loopbaau te beginnen; want zijn roem had de enge grenzen der Geneefsche republiek niet overschreden. Het werd dringend tijd, en hij aarzelde niet meer en ging naar Parijs. Toen hij er aankwam, hadden Philidor, Monsigny en Duni het rijk van het lyrisch tóoneel in bezit. Gedreven door eene welwillendheid, welke men zelden vindt bij menschen die zich een naam verworven hebben door hun talent, beijverde de schrijver van de Sorcier zich, zonder de kleingeestige vrees van mogelijk den weg te banen voor een toe-komstigen mededinger, om den nieuw aangekomene ten dienste te staan en hem een gedicht te bezorgen. Doch al zijne moeite was vruchteloos. Geen enkele letterkuudige van naam wilde met een onbekende samenwerken. »Maak u eerst bekend,quot; zeide men tot den eerstbeginnende; en intusschen weigerde men hem de middelen om zich bekend te maken. Dat is de eeuwige toovercirkel waarvan allen de slachtoffers
167
GEÉTllY.
worden, die te Parijs een naam in knust of litteratuur ko- }
De arme Luikenaar had te vergeefs gedurende bijna twee j jaren aan alle deuren geklopt, toen zich toevallig die van . , 1
Die jonge dichter, die bijna nog even weinig bekend was t
als Gretry zelf, hetgeen hem waarschijnlijk zoo gewillig I:
maakte, schreef een stuk voor den componist, onder den ti- e
tel vau Les mariages samniles. Het werk was bestemd voor I
den Italiaanschen schouwburg, doch toen de acteurs van dat -v
tooneel het stuk te ernstig vonden, moest het in een ande- d
ren vorm gegoten en der Koninklijke Academie van Toonkunst j
aangeboden worden. De bescherming van den prins van Conti / had de eerste moeielijkheden overwonnen , en Trial, toenmaals
directeur der Opera, had op zich genomen Les mariages sam- lt;.
nil es ten tooueele te brengen. Ongelukkig leed het werk reeds l
onder de repetitiën schipbreuk, waar het een treurig effect e
maakte. Het uitgelezen publiek dat de repetitie bijwoonde, \\
verklaarde eenstemmig dat Gretry niet voor het componee- /
ren van dramatische muziek in de wieg was gelegd!. . . é
Ondanks dien val van Les mariages samniles, wanhoopte c
graaf Creutz, de Zweedsche gezant, die, ondanks de mis- €
lukking van het werk, de verdienste van Grétry had door- I
grond, niet aan diens toekomst. Door tusschenkomst van 1
dien beschermer kreeg Grétry van Marmontel den tekst voor c
de Huron, een stuk in twee bedrijven, ontleend aan eene c
vertelling van quot;Voltaire, getiteld l\'Ingénu. Dat werk, dat den i
20sten Augustus 1768 in den Italiaanschen schouwburg werd c opgevoerd, vond onverdeelden bijval, dank zij de harmonie
der woorden met de muziek, reeds toen de heerschende eigen- I
\' o
schap van Grétry. De door Cailleau gezongen aria Dans quel a
canton est VHuronie werd terstond populair. 1
De toon van ongekunsteld gevoel in Lucile, die eenige i
maanden daarna, in Januari 1769, in den Italiaanschen \\ schouwburg gegeven werd, verschafte aan dat stuk een al- a i
gemeenen bijval. Nog lang naderhand kwam het motief voor t
168
G RETRY.
het kwartet van Lucile: Oü peul on étre rnicux quau sein de sa familie ? op het programma van alle huiselijke muziek-partrjtjes en alle prijsnitdeelingen. Na de Restauratie is dat lied in zekeren zin het volkslied in Frankrijk geworden, het lied dat overal gezongen werd waar de Bourbons zich vertoonden. De Fransche ondeugendheid heeft er insgelijks gebruik van gemaakt. Op zekeren avond werd namelijk in eene provinciestad het tragi-comische stuk Samson gegeven. De clown vocht er op het tooneel met een kalkoen, die de vlucht nam naar een van de loges op het tooneel, waarin de beambten der belastingen zaten; onmiddellijk begon het parterre te zingen; Ou peul on élre mieux quau sein de sa familie ?
Men verweet aan Gretry dat zijne muziek niet vroolijk genoeg was. Hij beantwoordde dat verwijt met de compositie La tableau parlanl (20 September 1769). Die lieve partitie, even amusant als hare voorgangsters pathetisch waren, bevat , onder meer fraaie motieven, de aria; Pour Iromper uit pauvre garcon, de coupletten: Vous riéiiez pas ce que vnus ëles, met de contra-partij: Vous éliez ce que vous uéles plus, de comische beschrijving van de Tempéle door Pierrot, en een goed duo: je brülerai d\'une ardeur élernelle. Clairval en Madme Laruette speelden de rollen van Pierrot en Colom-bine. Een Italiaansch musicus, naijverig op den toenemen-den roem van Gretry, ontzag zich niet hem te beschuldigen dat hij Gallnppi, Pergolèse en Traetta geplunderd had om de muziek van de Tableau parlanl te componeeien. De beschuldiging was al te ongerijmd: zij vond dan ook geen gehoor.
Het volgende jaar hervatte Gretry wat hij de Pieces d\'in-iérêl noemde, waarin een sentimenteel element is. Sylvain, waarvan de woorden van Marmontel zijn, werd in de Ita-liaansche Opera gegeven den 19flen Februari 1770. Dat stuk is een van de beste van Gretry. De ouverture in C met een vrij fraai motief in F staat in rang gelijk met die van L\'épreuve villageoise. De aria van Hélène: Nos coeurs out cessé de s\'enlendre, gevolgd door den monoloog van Sylvain , waarin
16Ö
GUETKY.
het niet aan kracht en oorspronkelijkheid ontbreekt: Je puis braver les coups du sort: het koor der jachtopzieners; het duo van Hélène en Sylvain: Dans le sein d\'un père, dat alles vond veel bewondering bij de Franschen van dien tijd.
Het stnk Les yleux avares, dat den G1,611 December 1770 in de Italiaansche Opera werd opgevoerd, na alvorens voor het Hof te Fontainebleau gespeeld te zijn (den I?\'1611 quot;October van hetzelfde jaar), zou nog in onzen tijd met genoe-gehoord worden, als de dialoog niet zoo uiterst zwak was.
O \'O
Indien er andere woorden op waren, zou die partitie, die bijna honderd jaren oud is, nog aangenaam klinken voor een fijn gehoor. Wij noemen slechts de aria: Sans ces se auprès de mon /mor, het bij uitstek comische duo: Prendre ainsi cel or, ces byoux; de marsch: La garde passé, ü est minuit, die nog altijd in alle zanggezelschappen gezongen wordt, en het koor der Janitsaren: Ah, qu\'il est bon, quil est divin! een stuk dat klassiek is geworden.
Tot .nog toe was G ré try altijd gelukkig geweest op het too-neel. Doch zijn Amiiié a l\'épreuve had geen succes en beleefde slechts twaalf voorstellingen (17 Januari 1771). Die teleurstelling werd den componist nochtans ruimschoots vergoed, door den bijval waarmede zijn Zémire et Azor, tooverstuk in vier bedrijven, door het publiek ontvangen werd (den 10(leI1 December 1771). Marmontel, de gewone, al te gewone, medewerker van Grétry, had er den tekst voor geleverd. Hij was kiesch genoeg om geen deel te willen hebben van de ovatie, welke het opgetogen publiek na den afloop der voorstelling aan den componist bracht. De triomf van Zémire et Azor was dan ook enkel aan de muziek toe te schrijven. Ieder stuk is eene goed gekarakterizeerde melodie; in de aria van Ali: L\'orage ia cesser, behoort zij als het ware bij de woorden. Het flinke mouvement van het allegro, door Sander gezongen: Le malheur me rend intrépide, verdient onze bewondering; het allerliefste trio van het tweede bedrijf: Veillons, mes soeurs ; de romance van Zémire: Rose chérie; de aria bonffe van Ali: Plus de voyage qui me tente; de fijne en gevoelvolle aria
170
GBÉTRY.
van Azor: Au moment qu on aime on devienl si doux, en eindeliik het trio van het derde bedrijf, het treffendste too-neel der geheele opera. In het bedrijf van het too vertoon eel, waarin de vader en zijne twee dochters het verlies van Zemire betreuren , was Grétry op het denkbeeld gekomen om de stemmen te doen accompagneeren door horens, klarinetten en fagotten die achter het tooneel speelden, terwijl het orchest overigens zweeg. Die schikking maakte zeer veel effect. Diderot applaudisseerde, en Grimm riep opgetogen uit: »God heeft Frankrijk den charmanten Grétry geschonken.quot; Doch de tegenwoordige dilettanten zijn niet meer tevreden uiet de eenvoudige instrumentatie, die voor Grimm en Diderot voldoende was. Om hunne naar geraas verlangende ooren te voldoen, heeft Adolphe Adam de partitie van Zemire el Azor met koperen bekkens en klephorens moeten aanvullen.
De componisten uit de Italiaansche school waren in het algemeen zeer onafhankelijk van den dikwijls middelmatigen dichter, die hun slechts een kader had te leveren voor hunne melodieën. Doch een kunstenaar als Grétry, die zijne muzikale inspiratiën dienstbaar maakte aan de bedoeling des dichters, moest wel een goed dichter voor zijne teksten zoeken. Lami de la maison, die den l#™ Maart 1772 in den Ttaliaanschen schouwburg gegeven werd, viel, ondanks het vervelende thema, vrij gelukkig voor Grétry uit, wijl Mar-montel vloeiende en welluidende verzen wist te maken, al ontbrak hèt hem aan warmte en rijke verbeelding. Sedane, die meer handeling in de tooneelen wist te brengen en zijue karakters wist te scheppen, bezat niettemin als schrijver minder talent.
Al zette hij het geraamte van een drama beter in elkau-der, zijne bewerking bleef toch hard en hobbelig. Dat heeft Grétry maar al ■ te zeer gevoeld, toen hij, op verzoek van mevrouw La Live d\'Epiuay, eene partitie begon te schrijven op een tekst, hem door den schrijver van Le Philosophe sans le savoir geleverd. Zijn nieuwe medewerker scheen hem geen geluk aan te brengen, want Le magni/ique (den 4llei1
171
GKÉTRY.
Maart 1773) had geen succes; het tooneel der roos is het eenige dat bijval voud en dat niet in vergetelheid geraakt is.
De tafereelen uit het landleven waren toen in de mode. Ronssean beweerde het gevoel voor natuur teruggevonden te hebben, en het werd smaak onder het lichtzinnige Parijsche publiek om, in navolging van hem, een hartstocht voor eenvoudige landelijke zeden te voeden. Het was de tijd waarin men gretig de idyllen van Gessner, de herdersliederen van Florian en de verzen van Saint Lambert verslond. Adellijke heeren en markiezinnen kleedden zich als herders en herderinnen ; Marie Antoinette ging met de mode van den dag mede, door eene kleine boerderij te maken van haar chalet Trianon. Het was eeue gekunstelde poging eener geblazeerde maatschappij, die afleiding zocht in hare nietige verveling. Ook Gretry betaalde zijne schatting aan dien algeraeenen drang, en componeerde La I tos tere de Salency, herderspel in vier bedrijven, die later tot drie herleid werden, met woorden van Pesay, en dat den 28stel1 Februari 1774 in de Ita-liaansche Opera ten tooneele werd gebracht. Grétry heeft er het gebrek, aan dat genre veelal eigen, eene zekere lafheid, in weten te vermijden. De eenvoudigheid, welke het onderwerp medebrengt, sluit, in het bedoelde werk, dat dramatische gevoel niet uit, waar dat te pas komt. Het duo: Colin, quel est inoii crime, en de populaire molodie: Ma barque légere, zijn bekend.
La fausse Magie, opera comique, in twee bedrijven, in poëzie, die den lsten Februari 1775 gegeven werd, is een van de slechtste stukken van Marmontel. En toch werd het gered door de partitie, waarin het trio: Vous aurez affaire a moi, het duo: II vous souvient de cel Ie fêle, en het letter-grepig duo des grijsaards: Quoi / c cal vous quelle préfère, algemeen bewonderd werden.
Toen J. J. Rousseau op zekeren avond de voorstelling van La fausse magie bijwoonde, was hij er zoo sterk mede ingenomen , dat hij aan den componist wenschte voorgesteld te worden. Zoodra Grétry dien wensch vernam, snelde hij naar
172
G RETRY.
de loge des Geneefschen burgers, die hem hartelijk ruet zijn werk geluk wenschte en hem zijn verlangen betuigde om kennis met hem te maken. Na den afloop der voorstelling verlieten zij te zamen den schouwburg, en Gretry vleide zich reeds een dichter gewonnen te hebben, wiens talent hij hoog waardeerde, toen alles door een noodlottig toeval be-
~ 7 O
dorven werd. Zij moesten namelijk een straat door, die verstopt was door een hoop keisteenen. Niet wetende hoe naijverig zijn nieuwe vriend op zijne onafhankelijkheid was, bood Gretry zijn arm om er hem over heen te helpen. Doch Rousseau sloeg de aangeboden hulp op norschen toon af: »Laat mij, als \'t u blieft, op eigen krachten steunen,quot; antwoordde hij, en liet zijn nieuwen vriend midden op de straat onthutst alleen staan. Gretry zag den menschenhater, dien hij, zonder het te weten, doodelijk beleedigd had, nooit weder.
Het lyrisch treurspel Ccpkale cl Procris, dat in 1775 in de Opera gegeven werd, vond geen bijval. Met Les manages samniles, (22 Juni 1776) was het publiek al even weinig ingenomen; Gretry had als het ware om de opvoering van dat stuk gedwongen. Het burlesque drama Mafroco (23 Februari 1778) viel evenmin in den smaak. Wij zullen die ondergeschikte werken, slechts een zeer klein gedeelte van de compositiën van Grétry, met stilzwijgen voorbijgaan en vermelden slechts met een enkel woord Les trois ages de la musique (27 April 1778), een gelegenheidsstuk, dat voor de optreding van De Vismes als directeur der Opera gemaakt was. Inmiddels had Grétry, die altijd eenigszins over de onervarenheid zijner librettisten te klagen gehad had, een kostbaren medewerker gevonden in den Engelschen humorist Ha-les , in Frankrijk onder den naam van d\'Hèle bekend. Suard bracht hem met Grétry in kennis. De zonderlinge man, die zijne jeugd in Engelschen zeedienst gesleten had, leed aan eene borstkwaal, welke hij zich door misbruik van sterken drank op den hals had gehaald. Zijn fortuin had hij al niet beter weten te bewaren dan zijne gezondheid, en hij werd
173
GRÉTRY.
door gebrek genoodzaakt voor het tooneel te werken. Er
o o
was een groot onderscheid tnsschen zoo iemand en de salon-dichters of leden der Academie, zooals Sedaine en Marmon-tel. Had Hales zich zei ven niet weten te leiden, hij wist het eene dramatische intrige wel te doen: hij was een handig schrijver, en de componist, voor wien hij werken wilde , mocht zich gelukkig achten. Met hem maakte Gretry zijn Jugement de Midas, die den 27st«11 Jvini 1778 in de Italiaansche Opera gegeven -werd. Er is in die partituur eene parodie op oude muziek, de slepende psalmodie komt er in voor, waarmede de zanger Marsyas over zijn mededinger Apollo denkt te zegevieren. Het stuk had geen onverdeeld succes. Het Hof en de stad stonden in dezen tegenover elkander, hetgeen Voltaire aanleiding gaf tot het volgende vierregelige versje:
La cour a denigré tes chants Dont Paris a dit des merveilles;
Gretry, les oreilles des grands Sont souvent de grandes oreilles.
Uamant jat our (23 December 1778), waaruit de allerliefste serenade: Tandis que tout sommeille algemeen bekend is; Les évènements imprévus (13 November 1779) en Les moeurs an-Iit/Lies ou Lucassin el Nicolelle (3 Januari 1780) handhaafden\' den roem van Gretry, zonder dien nochtans\'te verhoogen. Voor de eerste twee van die werken had Hales de woorden geschreven; hij stierf kort daarna. Uit Andromaque, lyrisch treurspel, dat den t)\'len Juni 1780 in de Opera gegeven werd, bleek klaarblijkelijk wat Céphale et P roer is reeds hadden doen vermoeden, namelijk dat de bevallige schrijver van Le tableau parlant niet bestemd was aan Gluck de lauweren dei-tragedie te betwisten. Na die kortstondige afdwaling, kwam Gretry op zijn eigenaardig genre terug met Colinelte tf la cour (den lsten Januari 1782), een bevallig stuk, en in Uembarras des richesses, welke armelijke tekst en rijke melodie aanleiding gaven tot het versje:
174
GRETEY.
De la nature enfant gamp;té,
Des plus beaux dons elle t a fait largesse;
Gretry, tn sais répandre la richesse Dans le sein de la pauvreté.
La Caravane du Caire, opera in drie bedrijven, die den 30sten October 1783, in de Koninklijke Academie van Toonkunst werd gespeeld, is lang bekend gebleven om hare ouverture en de bas-aria van den pacha; C\'esi en vain c/u\' Alm aide encore a mes yeitx ofl\'re nes allrails. Men moet er evenwel de locale kleur niet\' in zoeken , welke Félicien David aan zijne Oostersche onderwerpen heeft weten te geven; men vindt in de muziek van Gretry niets dat daarmede gelijk staat. In het volgende jaar, deu IS*1™ Maart 1784, gaf de componist Theodore el Paidin, lyrisch blijspel in drie bedrijven, dat geen succes had, maar waarvoor hij de stof had ontleend aan een van zijne merkwaardigste werken. Het onderwerp van L\'épreuve villageoise (24 Juni 1784) is inderdaad slechts eene episode van het stuk dat drie maanden te voren gevallen was. In geeue enkele compositie heeft Gretry fijner smaak, volmaakter evenredigheid eu sprekender melodie aan den dag gelegd. Ook is het opmerkelijk dat die partitie vrij is van de vocale onhandigheden eu liet gebrek in de accom-pagnement\'en, waaraan andere compositiën wel eens mank gingen. De ouverture is levendig en bevallig. De coupletten. Bon Dient Bon Üieu/ comrne a cle fêle zijn twintig jaren lang gezongen en gedanst geworden. Er is karakter in de aria: Adieu Marlon, adieu Liselle, en eindelijk is het kwartet; 11 a (It\'Clitre voire billet de fraaiste kleine fuga van Gretry.
In het jaar 1785 bereikte Gretry het toppunt van zijn roem in de compositie van dramatische muziek. In dat jaar namelijk werd zijn Richard Coeur de Lion ten tooneele gebracht; het was eene merkwaardigheid in de muzikale wereld; geheel Parijs stroomde toe om het te hooren , en nog heden, na een tijdsverloop van tachtig jaren, hoort men het met genoegen. Wij moeten nochtans wel iets afdingen op den naïven lof, dien de componist aan zijne muziek toekent.
GUÉTllY.
Zija pogen om in den ouden stijl te schrijven wekt somtijds den lachlust op. Hij verheeldde zich te goeder trouw, dat hij zijn- stijl genoeg iu zijne macht had om er de uitdrukking van te wijzigen naar de tijden en karakters en zelfs de toestanden en den trap van beschaving der personages. Wij behoeven nauwelijks te zeggen dat zijn Richard den bijval, die hem te beurt viel, uiet te dauken had aan die denkbeeldige verdiensten, maar wel aan de geheel Fran-sche hoedanigheden die in de partituur uitblinken. Er is slechts éene stem om de frischheid en de bevalligheid te prijzen der coupletten van Antonio: La dame nes! pas ce que faime; de edele aria, 0, Richard, u mon roi! de fijnheid van liet lied van Blondel: Un bandeau eouvre ses yeux, met het heerlijke ensemble van het contre-tempo dat daarop volgt; de gallische rondheid der coupletten: Que le sultan Saladin. De groote aria van het tweede bedrijf door Richard gezongen: Si Vunivers entier m\'oublie, begint met eene phrase van een prachtig mouvement, dat de componist niet heeft weten vol te houden. Het is jammer dat de exclamatie: O, mort! dof en zonderling is, neerkomende op as buiten het stemregister. En nu het hoofd-thema van het werk, het beroemde duo tusschen Richard en Blondel: Vne fièvre hrü-laute, dat altijd groot effect op het tooneel heeft gemaakt — Gretry heeft er de voornaamste phrase negen malen in de drie bedrijven, met verschillende combinatiën, van gebruikt. In het koor, waarmede het tweede bedrijf eindigt: Sais-tu, connais-tu, is mouvement en karakter. Het vierde tooneel van het derde bedrijf biedt een merkwaardig ensemble, en het publiek is zijne aandoening niet meester wanneer Blondel deze fraaie woorden zingt: Sa voix a pénélré mon dme, je la connais, oui, oui, Madame. Ook moeten wij het zoo populaire bruilofts-rondo niet vergeten. Et, zie et zoc, quand les boeufs vont deux a deux.
Richard Coeur de Lion was den 25st;en October 1785 in de Italiaansche Opera ten tooneele gebracht. Dat was de bekroning, zoo al niet het slot, der kunstenaarsloopbaan
176
GRKTUY.
van Grétry. De talrijke werkeu, welke hij na dat meesterstuk schreef, beantwoorden niet aan den naam, dien hij zich als componist verworven had. Toen Oheruhini en Mehul een strenger harmonie en eene sterker instrumentatie in de compositie brachten, trachtte hij zijn luchtige herdersfluit met den toon der nieuwe fanfare in overeenstemming te brengen. Uit dat streven ontstonden Pierre le Grand, Lis-beth, Guillaume Teil en Elisca, compositiën die ons de schoou-heden van Zémire et Azor doen betreuren , zonder dat wij er die van Lodoïska en van Joseph voor ontvangen. Wij. moeten echter eene uitzondering maken ten opzichte van het fraaie kwartet van Guillaume Teil, de eenige ware inspiratie welke wij in dat kleurlooze werk vinden. Dezelfde -zucht om de mode van den dag te volgen verleidde Grétry tot het verrijken van het repertoire der omwentelingsmu-ziek, hoewel Grétry zich geenszins over het Hof te beklagen had, en Lodewijk XVI hem zelfs een jaargeld van duizend kronen had geschonken. Doch die ondankbaarheid strekte niet tot verhooging van zijn talent; noch Denys le Tyran, noch Callïas (1794) strekten Grétry tot groote eer, en nog minder zijn lofzang bij het planten der vrijheids-boomen, die den 2de11 Pluvióse, op woorden van Maherault, werd uitgevoerd. Het is eene aria, die beter in eene opera comique te pas kwam. Delphi* et Mopsa, de laatste opera van Grétry, werd den 15den Februari 1803 zonder succes ten tooneele gebracht.
Onder verscheidene partitiën, die nooit in het licht ver-, schenen ziju , heeft Grétry verschillende boeken geschreven, waarvan het belangrijkste tot titel draagt: Mémoires ou Essais sur la musique. Dat werk bestaat uit drie deelen; de laatste twee zijn in 1797, op kosten der Landsdrukkerij, op nieuw uitgekomen. De boekdeelen zijn vol van eigenliefde, een hoofdtrek vau het karakter van Grétry; van het begin tot het einde is er slechts sprake van hem en zijne muziek. Nog heeft men aan hem te danken eene Méthode simple pour apprendre a préluder, en peu de temps, avec toutes les res-
12
177
GRÉTRY.
sources de Vharmonie, en — wie zou het gelooveu? — eeu staatkundig werk, getiteld; La vérilé, ou ce que nous fümes, ce que nous sommes, ce que nous devrions él re, dat in 1802 in het licht kwam.
Wij zeiden dat het prestige van Gretry\'s muziek een zware proef had door te staan, door de hervorming, die, weinige jaren vóór de omwenteling , in de opera tot stand gekomen was. Reeds was hij niet meer de meest gezochte componist, toen hij ten gevolge der gebeurtenissen van 1789 geheel tot armoede verviel, door het gemis van zijn jaargeld. Dat was echter slechts eene tijdelijke ramp. Zemire el Azor, L\'épreuve villageoise en Richard wachtten slechts op eene uitvoering der compositie waardig, om hem goede winsten af te werpen. Toen verscheen Elleviou; en Grétry, door het talent diens zangers gesteund, wist nogmaals het oor van het publiek te boeien. Met den bijval van het publiek kwam ook de fortuin bij hem terug. Een jaargeld van 4000 franken, hem door Bonaparte geschonken, herstelde hem in zijne vroegere welvaart. Nadat hij te Montmorency de Ermitage had gekocht, het voormalige verblijf van J. J. Rousseau, dacht hij daar rustig zijne verdere levensjaren te slijteu. Doch de dood van eeu zijner buren, die den 30sten Augustus 1811 vermoord werd, deed hem van verblijf veranderen. Hij vreesde hetzelfde lot te ondergaan en keerde naar Parijs terug. Dat was nochtans niet voor langen tijd; toen hij zijne krachten voelde verminderen,\'ontwaakte de wensch op nieuw, om in zijn geliefd buitenverblijf den laatsten adem uit te blazen, en hij liet zich naar de Ermitage vervoeren, waar hij den 24sten September 1813 overleed. Hij werd met allen mogelijken luister begraven.
Hoe ijdel Grétry ook zijn mocht, hij bezat toch groote deugden, die het verlies van een groot kunstenaar dubbel smartelijk maken. Zijn lijk werd door afgevaardigden van het Instituut, van het Conservatoire en de voornaamste schouwburgen naar het kerkhof vergezeld, waar Méhul, in eene merkwaardige rede, de tolk was van aller gevoel. In
178
GRÉTRY.
1828 heeft de heer Flamant, die met eeu nicht van Grétry gehuwd was, aan de stad Luik het hart teruggeschonkeu van een harer doorlnchtigste zonen.
Goede portretten van Grétry zijn eene zeldzaamheid geworden; zij gelijken weinig op elkander, wijl zij door een tijdsverloop van minstens veertig jaren van elkander gescheiden zijn. Grétry heeft tot aan zijn dood jonge en frissche denkbeelden behouden, doch zijne gelaatstrekken zijn vroeg verouderd, onder den invloed van zijn werk. Er is een groot onderscheid tusschen het portret door zijn vriend Moreau den jonge geteekend eu gegraveerd, en het profiel door Que-nedey van 1808. Het eerste draagt tot bijschrift:
Irritat, mulcet, falcis temmbus implet,
Ut magus..... (Hor., Epist. I, lib. II.),
dat geen woord waarheid bevat.
Wij noemen nog meer portretten; een eenvoudige omtrek door Flatters, gegraveerd door Frémy, vol sentimenteele gemaaktheid; eeue buste door Couasnon; een portret in het costunm van lid van het Instituut, na den dood, door Laure ; een geschilderd portret van Lefèbre; nog een door Mellier, en eindelijk een van Lorin. Een negende portret, dat vrij zeldaam is en voor het beste geldt, werd in 1785 door mevr. Vigée-Lebruu geschilderd en door Cathelin gegraveerd. Het is, met dat van Moreau, ongetwijfeld het meest gelijkende eu het merkwaardigste tevens, wijl het vervaardigd werd in het jaar van de eerste voorstelling van Richard Coeur de Lion.
179
Geboren in 1741, gestorven in 1816.
Giovanni Paisiello werd den Oden Mei 1741 te Tarente geboren. Zijn vader was een bekwaam vee-arts, wiens verdiensten tijdens den Napelschen oorlog, en inzonderheid op den dag van den slag van Bitonto, door den Spaanschen koning Karei III, tevens koning der beide Siciliën, zeer gewaardeerd waren. Hij wilde een advocaat van zijn zoon maken en plaatste hem, op den leeftijd van vijf jaren, in het Jeznïten-College zijner geboortestad. Doch de vroegtijdige aanleg vau het kind voor de muziek, zijne fraaie contre-altstem, de fijnheid van zijn gehoor, deden hem weldra opmerken door den kapelmeester Girolamo Gnardncci, die zich reeds een naam door zijne compositiën verworven had. Nadat zijn vader hem, op raad van Guarducci, muziekles had laten geven onder de leiding van den priester Carlo Resta, kwam hij, niet zonder moeite, tot het besluit het kind van zich te verwijderen, en het naar het Conservatorium San Onofrio te Napels te brengen, waar Durante toen directeur was. Onder dien meester maakte de jonge Paisiello snelle vorderingen; ook werd hij, toen hij achttien jaren oud was, tot macs Ir inn primario, dat wil zeggen, tot eersten repetitor der kweekelingen in het Conservatorium benoemd.
PAISIELLO.
Terwijl hij zich schikte naar de strenge wetten der inrichting, wydde hij zich in zijn vrijen tijd aan de compositie van missen , psalmen, motetten , oratoriums, en bekroonde de hoop welke hij van zich had doen opvatten, door, in 1763, voor het tooneel van het Conservatorium een boertig intermezzo vol bevallige melodie te componeeren, dat onder grooten bijval door zijne medeleerlingen werd uitgevoerd. Onmiddellijk daarop ontving Paisiello eene uitnoodiging van de stad Bologna, om voor den schouwburg Marsigli te komen werken, waar hij kort na elkander La pupilla en // mondo a rovescio (de verkeerde wereld) onder luiden bijval liet opvoeren. Dat schitterende begin gaf den eersten stoot aan den roem van den jongen componist. Niet lang daarna liet hy te Modena de opera bouffe, La madarna U mor is la en twee opera seria, Demetrius en Arlaxerxes, ten tooueele brengen. Te Parma, kort daarna, drie opera bouffes: 11 Virtuose ridicolo. 11 Neg lig en Ie, I Bagni di Ahano; te Venetië: 11 Ci-arlone, L\'amore in ballo en La Pescalrice (17G5.)
Met 11 Marchese di Tulipano gaf. Paisiello een meesterstuk, dat zijn naam ook aan deze zijde der Alpen bekend deed worden, en dat te Petersburg, in 1776, onderden titel van II malrimonio inaspetlalo werd gespeeld. Met dat werk behaalde tien jaren later de zanger Martin in Frankrijk in de opera comique zijn eersten roem.
Niet tevreden met de schitterende ontvangst, welke hem te Rome te beurt gevallen was, keerde Paisiello naar Napels, de bakermat zijner studiën, terug, wedijverde er met Piccini en gaf er het bewijs dat het spreekwoord: »Een profeet is niet geëerd in zijn vaderlandquot;, niet altijd waarheid behelst.
De fortuin begunstigt den stoutmoedige, en Paisiello werd meer dan gewoon door haar bedacht. Al zijne compositiën werden met grooten bijval uitgevoerd: La Veda va di bel in-gegtio, L\'Imbroglio delle Rayazze, en inzonderheid Uldolo Cinese, op woorden van Metastasio, de eerste opera bouffe die in den kleinen hofschouwburg ten tooneele kwam, waar
181
PAISIELLO.
men tot nog toe slechts de opera seria had opgevoerd. Den lOden Juni 1779 werd die opera voor het eerst te St. Petersburg gespeeld. Er was eene groote weelde in den tooneel-matigen toestel, in de decoratiëu en costumes ten toon gespreid, doch het werk had er niet zoo veel succes als te Napels, waar men er eene toespeling in zag op de gebeurtenissen van den dag. Er is een sterk comisch karakter in L\'ldolo Cinese, vooral in de finale vau het eerste bedrijf.
Paisiello componeerde achtereenvolgens Lucio Papirio, naar een tekst van Apostolo Zeno; II Furbo mal accorlo, Olimpia, Peleo. eene cantate die op het tooneel te Napels werd gezongen, bij gelegenheid van het huwelijk van koning Ferdinand IV en Maria Caroline van Oostenrijk, VAraho Cor-lese, 11 Tamhuro nollurno, Le Asluzie amorose, Don Chis-clollo del la Mancia, La [in la Mag a, L\'Oslena di Mare Chiaro II Duello Comico, Don Anchise Campanone, II mondo della luna, I Soera li immaginari, en verscheidene andere werken.
Paisiello bekleedde toen een eersten rang op het Italiaan-sche tooneel. Guglielmi was oud, Cimarosa nog jong; Pic-cini was juist naar Frankrijk getogen. In 1772 trad hij in het huwelijk met Cécile Pallini, eene zeer verdienstelijke vrouw, die hem tot haren dood gelukkig heeft gemaakt en wie hij slechts een jaar overleefde. In dienzelfdeu tijd componeerde hij zijne mis Retjuiem, met koren en orchest, voor de lijkplechtigheid van den infant don Gennaro van Bourbon. Hij werkté niet voor Napels alleen; want terwijl hij die lange reeks van compositiën maakte, welke wij daareven opnoemden, had men hem te Venetië U Innocente forlunala, II Tamhuro nollurno, gewijzigd. La Frascalana, La discordia forlunala, II Demofoonle en, te Milaan, Andromeda zien geveu. Bovendien had hij twaalf kwartetten voor klavier, twee violen en alto gecomponeerd, welke hij aan de aartshertogin Beatrix, gouvernante van Milaan, had opgedragen. Zijne compositiën volgden elkander snel op en deden zijn roem gedurig toenemen. De muziek van La Frascalana, op het Fran-sche stuk L\'Infanle de Zamora gebracht, eene opera comique
182
PA.ISIELLO.
in drie bedrijven, werd eerst te Versailles en daarna te Straatsburg gespeeld. Toen dat werk, in 1789, te Parijs in bet Theatre du Prince werd opgevoerd, bad bet over bet gebeel geen succes; eeuige brokken waren nocbtans goed geslaagd, zooals bet duo tusscben de infante en don Fadrique: Que Valleute me chagrine; bet reciet van Morion de Cbampagne: Tambour ballanl; bet duo tusscben de infante en Montrose, Oui, mon ame est dans Vivresse; de aria van den herbergier: Ordonnez, que faul-il faire? Het nachtelijke tooueel der échos, in bet tweede bedrijf, is geestig behandeld. De aria van Juliette, waarmede het derde bedrijf aanvangt, en eindelijk een zeer comisch quintet, in Es-dur, zouden voldoende zijn om het stuk met succes op bet repertoire terug te brengen, mits de tekst gewijzigd wierd.
De opera Le due Conlesse, die in 1777 te Rome werd gegeven en later in de Koninklijke Academie van Toonkunst ten tooneele kwam, genoot slechts een matigen bijval. Den 9deii Juni 1778 had de directeur De Vismes de voorstelling door een ballet van Noverre laten volgen, getiteld Les pelils riens, hetgeen aanleiding gaf tot het schimpdicht:
Avec soa opéra bouftbn L\'arai De Vismes nous inorfoud ;
Si c\'est ainsi qu\'il se propose D\'amuser les Parisiens,
Mieux vaudrait rester porie close,
Que de donner si pen de chose Accompagné de petits riens.
Nadat Paisiello te Rome La dis fa! la di Dario had doen opvoeren, besloot hij eene buitenlandsche reis te ondernemen. Hij werd naar Londen, naar Weenen en naar St. Petersburg geroepen. Hij sloot een engagement te Londen, doch verbrak het en vertrok in Juli 1776 van Napels naar St. Petersburg, waar de keizerin Catberina hem 4000 roebels iukomeu had aangeboden, benevens de betrekking van muziekmeester der groothertogin Maria Federowa, en een fraai buitenverblijf, waar bij vijf of zes maanden in het jaar
183
PAISIEI.l.O.
kon vertoeven, kortom, alles bij elkander, ongeveer vijftien duizend gulden \'sjaars. Paisiello beantwoordde die mildheid door even kwistig zijn talent ten beste te geven en bleef negen jaren in Rusland wonen; hij maakte eene menigte, waaronder zeer merkwaardige compositiën. Hij gaf te St. Petersburg La serva padrona, II tmlrimonio iuaspellato, en de beroemde 11 barb tere dl Siviglia, die verscheidene jaren later eene zegepraal op den Barbiere van Rossini behaalde. La fin la amanlc werd 1780 gecomponeerd voor de feesten, die te Mohilow gevierd werden, ter eere van de samenkomst van Catherina met Jozef II, en daarna, in 1804, te Parijs opgevoerd. Op dat werk volgde / füosofi immaginari (1782), waarop Dubuisson eene fransche parodie maakte, die in 1789 te Parijs opgevoerd werd; Nileli; Lucinde ed Arlemidoro en twee andere opera\'s van Metastasio: Alcide al bivlo en Achille in Sciro. II monde delta liina herleidde hij tot een bedrijf, voor den schouwburg te Moskou. Ook schreef hij in dien tijd eene cantate voor vorst Potemkin, een intermezzo voor graaf Orloff, twee boekdeel en met sonaten, caprices en pianostukken voor de groothertogin; eene verzameling regels voor het accompagnement, die te St. Petersburg uitkwam en waarvoor hij een jaargeld van drie honderd roebels ontving.
In 1784 vertrok Paisiello uit Rusland en begaf zich naar Warschau, waar hij het oratorium La Pass lone di Gesu Chrislo voor koning Poniatowski op muziek bracht. Van daar ging hij naar Weenen, waar hij voor Jozef II twaalf symphonieën en zijne beroemde opera bouffe II re Teodoro componeerde, welke laatste in 1786 door Dubuisson in het Fransch overgebracht werd, en waarvan het septuor en de finales beroemd gebleven zijn. Die opera, in drie bedrijven, werd drie maanden lang op het tooneel te Versailles gegeven ; de koningin dweepte er mede. Zij liet haar aan het hof zingen door Garat. In de Koninklijke Academie van Toonkunst werd dat uitnemende werk intusschen vrij koel ontvangen.
184
PAISIELLO.
In 1785 kwam Paisiello eindelijk, na eene afwezigheid van negen jaren, weder in Italië. Wij stippen hier ter loops aan, dat men er zijn Har bi ere di Siviglia en zijne Filnsofi immaginari, die op de uienwe \'manier van den componist gemaakt waren, vrij koel ontvangen had. Om zich in het noordelijke Rusland beter te doen w\'aardeeren, had hij meer afwisseling in zijne middelen eu zijne effecten moeten brengen. Zoo hebben wij in later tijd de beroemde tragédienne Rachel, insgelijks om dezelfde redenen, met een eenigszins gewijzigd talent uit Rusland zien terugkomen.
Op het Carnaval te Rome gaf Paisiello, datzelfde jaar, zijn Arnore ingegnoso, een werk dat het publiek vrij koel liet.
Het bleek bepaald dat de Romeinen hun geliefkoosden componist, dat troetelkind der fortuin, de positie welke hij er vóór zijn vertrek had bekleed, niet meer wilden teruggeven. Hij begreep het en verliet Rome, met het voornemen nooit meer voor die stad te componeeren. Hij kon niet weten dat de reactie te zijnen gunste later zoo ver gedreven zou worden, dat men zijn Barbieve boven den Barhiere van Rossini zou stellen. Na zijn vertrek uit Rome vestigde hij zich te Napels, waar koning Ferdinand IV hem, met eene jaarwedde van 1200 ducaten, tot zijn kapelmeester benoemde. Hij bleef doof voor de aanbiedingen des Pruisischen konings Frederik Wilhelm IV, die hem naar Berlijn wilde lokken ; even als voor de nieuwe aanzoeken van Catharina van Rusland.
Paisiello bleef nu dertien jaren te Napels doorbrengen, waar hij zijne schoonste werken schreef: Gli Olimpiadi, met zijn beroemd duo; Pirro, dat in 1811, met zijne fraaie introductie , zijn militaire marsch en zijne finale te Parijs werd gespeeld; Gli schiavi per amore, opera bouffe, die overal gespeeld werd: te Londen, te Venetië, te Parijs, onder den drievoudigen titel van Le maitre généreux, Les exclaves par amour, Le bon mailre; La Grotla di Trojonio; en eindelijk Nina o la Pazza d\'amore, volgens mijn oordeel zijn meesterstuk. De Ninette van Dalayrac kan de vergelijking met dat
185
PAISIELLO.
werk niet doorstaan. La Molinara, eeu allerliefste eenvoudige nuïve compositie; La modi sla raggirnlrice, 1 Zingari in fier a, waarin het fraaie duo van Pondolfetto, en La Giunone Lu-cina, cantate met koren, geschreven voor den eersten kerkgang der koningin van Napels, na hare bevalling; voegen wij nog bij deze onvolledige lijst de FeJra, Cat one in Utica, Ëlfrida , Didone, Atidromacca.
Toen hij eene uitnoodiging naar Londen had ontvangen, en geen lust had er gevolg aan te geven, zond hij er La Locanda heen, die te Napels, met bijvoeging van een quintet, onder den titel van 11 Fa na! i co in B er Una, en te Parijs ouder deu titel van La Locandiera opgevoerd geworden was. Tot dien tijd behoort ook het groote Te Ueuin , voor de terugkomst van den koning en de koningin uit Duitschland te Napels.
De toenmalige staatkuudige gebeurtenissen brachten in het tot nu toe zoo gelijkmatig gelukkige leven van den componist eene afwisseling van voorspoed en vergetelheid , van trouw eu onstaudvastigheid, waarover men niet weet of men hem beklagen dan of men hem veroordeelen zal, doch waaronder zijne kunst niet leed. In 1797, toen de generaal Bonaparte, bij gelegenheid van den inval der Franschen, te Napels eene prijsvraag uitgeschreven had voor eene treurmuziek bij de begrafenis van Hoche, werd die van Paisiello boven die van Cherubini verkozen, uitgevoerd en mild beloond. Doch in hetzelfde jaar kwam koning Ferdinand te Napels terug, en onttrok zijne gunst aan een componist, die eene opdracht van de Revolutie had aanseuomen. Die ono-enade duurde twee
o
jaren: met veel moeite werd de arme Paisiello weder in genade aangenomen, en toen nog voor korten tijd. De\' eerste consul Bonaparte, die zijn in Frankrijk reeds populair geworden talent op hoogeu prijs stelde en een onredelijken afkeer van Cherubini had opgevat, verzocht den koning van Napels formeel hem den componist aftestaan. Paisiello. die reeds verscheidene malen geweigerd had naar Parijs te ko-meu, moest ditmaal aan het bevel zijns vorsten gehoorza-
18G
PAISIELLO.
men. Er was geene enkele voorwaarde gemaakt; doch toen hij in September 1802 te Parijs kwam, vond hij er rijk ge-meubeleerde appartementen, eene hofkoets tot zijn dienst, een jaargeld van 12,000 francs, en meer dau 18,000 francs voor reis- en verblijfkosten. Dat was een mooi inkomen voor een kapelmeester der Tuilerien. Paisiello was het waardig.
De Fransche componisten gevoelden zich echter gekwetst door zulke hooge gunsten aan een vreemdeling bewezen, en begounen hoe langs zoo meer op de Italiaansche muziek te smalen.
De ernstige Mehul trachtte intusschen den stijl van Paisiello na te bootsen. Wel gelukte hem dat niet geheel, doch hoewel hij Franschman bleef, maakte hij van de Iralo een uitmuntend muzikaal blijspel, eveu als de schrijver van Brit-tannicus Les plaideurs heeft kunnen schrijven.
Paisiello zocht door een rechtschapen gedrag zich zijn geluk te doen vergeven. Toen de eerste consul zich op zekeren dag over de musici der kapel beklaagde, zeide Paisiello moedig: »Ik kan de menschen niet commandeeren, die niet ten onrechte klagen dat zij niet betaald worden.quot; En zij werden betaald.
Nadat Paisiello in 1801 medegewerkt had aan een gelegenheidstuk, getiteld La pace, componeerde hij in 1803 zijne Proserpine, op de opera van Quinault, door Guillard tot drie bedrijven herleid; dat werk vond nochtans geen bijval. Jupiter verschijnt, bij de ontkuooping van het stuk, omringd door de godheden van den Olympus, en beveelt, om Ceres en Pluto beiden genoegen te geveu, dat Proserpina het eene half jaar in de hel en het andere half jaar op aarde zal vertoeven. Doch het was toen geen tijd voor mythologische onderwierpen. Paisiello had er liever een uit de Romeinsche geschiedenis moeten nemen.
Paisiello kon Lulli met dat werk niet doen vergeten; de toestanden van het stuk beantwoordden volkomen aan zijn genie, doch niet aan den geest des tijds. Die mythologie had reeds veel te lang hare rol iu den schouwburg gespeeld;
187
PAISIELLO.
nadat zij onder Lodewijk XIV met majestueuze en plechtige vormen bekleed was geweest, was zij in de achttiende eeuw kleingeestig, behaagziek en alledaagsch geworden. Zij kon dus slechts in het leven teruggeroepen worden in eene gedaante die overeenkwam met de denkbeelden welke de ne-Sentiende eeuw zich beroemde in te voeren. Het fraaie werk van Paisiello beleefde, ondanks de hooge bescherming van Napoleon, slechts dertien voorstellingen en kwam nooit weder op het repertoire terug. De aria va u Ceres: Déserls écarlés, sombres lieux, en det duo: Rendez-mol done le bien qui m\'él alt destine, worden echter nog gezongen.
Paisiello verbeeldde zich, misschien niet ten onrechte, dat hij niet op Fransche verzen componeeren kou, en hij liet het na. Behalve een Italiaansch intermezzo, Camiletta, dat in April 1804 gespeeld werd, schreef hij voortaan slechts godsdienstige muziek, eene mis en een Te Deum met dubbel koor en dubbel orchest, bij gelegenheid der kroning. Hij liet evenwel verscheidene zijner opera bouil\'es opvoeren, die in Frankrijk reeds bekend waren: zooals // marche.ie di Tu-lipano, II Re Teodoro, Nina , I Zing ar i, enz., en eenige andere, die er nog niet bekend waren: Ulnganno fel ice, La Modista raggiratrice en La F int a nmante.
Paisiello had zich de slechte ontvangst van zijne Proserpine sterk aangetrokken. De min of meer bedekte oorlog hem door zijne mededingers aangedaan, deed hem besluiten, na een verblijf van twee en een half jaar Frankrijk te verlaten. Hij gaf als redenen van zijn besluit op den slechten staat zijner gezondheid , het zwakke gestel zijner vrouw, de noodzakelijkheid van het Napelsche klimaat voor beider genezing, en hij kreeg zijn ontslag, nadat hij Napoleon een opvolger naar diens smaak had aanbevolen. Die opvolger was Lesneur; ongetwijfeld iemand, wiens aanleg en etijl het meest van de zijne verschilden. Het is zelfs twijfelachtig of Paisiello de muziek van Lesueur wel begrepen heeft. Wij willen niet te veel in het geheimzinnige dier keus indringen; wij zouden anders allicht tot de vraag komen of Paisiello zich wilde
188
PAISIELI.O.
doen betreuren. Zoo ja, dan werd hij in zijne verwachting bedrogen. Hij vertrok, om nooit terug te komen, doch zond ieder jaar eene compositie bij gelegenheid van den verjaardag van Napoleon.
Paisiello werd met welwillendheid door den Napelschen koning ontvangen, doch mocht zich niet lang in de koninklijke gunst verheugen; want Ferdinand moest, in 1806, met zijn geheele hof de wijk naar Sicilië nemen, en Jozef Bonaparte beklom de Napelschen troon. Onder dien nieuwen vorst behield Paisiello, als componist en directeur der koninklijke kapel en der kamermuziek, een inkomen van 1800 dukaten.
Napoleon had hem reeds het kruis van het legioen van eer en een pensioen vau 1000 francs geschonken. Voor de kapel van het nieuwe hof componeerde Paisiello een groote hoeveelheid kerkmuziek; in 1807 gaf hij te Milaan nog zijne opera / Pilagorici; in 1808 La Cu/fiara en Oro non compia l\'amore, met welke opera\'s de lange lijst zijner werken besloten werd.
Werden de compositiën van Paisiello al minder menigvuldig, dat was niet het geval met de onderscheidingen die hem te beixrt vielen. Jozef Bonaparte schonk hem de orde der beide Siciliën, benoemde hem tot lid der Koninklijke Maatschappij van kunsten en wetenschappen van Napels, en tot president van het bestuur van het Conservatorium. In 1809 werd hij door het Instituut van Frankrijk tot buiten-landsch lid benoemd, eene eer waarmede hij zeer was ingenomen. Hij hield van Frankrijk, ondanks het verdriet dat hij er in de laatste jaren ondervonden had, en hij liet recht wedervaren aan het talent de Fransche componisten. »De Fransche school weegt zeer goed tegen andere scholen op,quot; placht hij te zeggen. Andere academiën in Italië en het buitenland stelden er insgelijks eene eer in, hem onder hare leden te tellen. Koning Joachim Murat, die Jozef Bonaparte opvolgde, handhaafde den bejaarden componist in al diens betrekkingen, en Napoleon bleef hem steeds genegen en zond hem, in 1808, eene gratificatie van 4000 francs voor eene
189
PAISIELI.O.
gewijde compositie bi] gelegenheid van zijn huwelijk. Doch de tijd dev omweutelingea was nog niet voorbij. Joachim Murat moest Napels weder verlaten; Ferdinand kwam er terug, en ditmaal viel Paisiello voor altijd in ongenade; hij verloor alles: de jaargelden van Napoleon, van de keizerin van Rusland, van den koning van Napels; hij hield niets over dan de karige bezoldiging van kapelmeester, waarmede hij in zijn onderhoud moest voorzien.
Hij overleed te Napels den 5lt;1™ Juni 181Ö, in den ouderdom van vijf en zeveutig jaren. Bij zijne begrafenis werd er een vierstemmig Requiem met orchest uitgevoerd, dat men onder zijne nagelaten papieren gevonden had. Dienzelfden avond werd zijne opera Nina te Napels opgevoerd, en de kouing woonde met zijn geheele hof die opvoering bij. Zijne zusters hebben een marmeren gedenkteeken in de kerk Santa Maria Nuovp. te Napels voor hem laten oprichten.
Weinig Italiaansche componisten hebben zoo aangenaam voor de mcuschelijke stem weten te schrijven als Paisiello. Hij wist een streng harmonisch accompagnement met de natuurlijke , bevallige zoetvloeiendheid zijner melodieën, somtijds zelfs met eene bijna sentimenteele zachtheid^ te vereenigen. Men kan van zijne liederen deuken, wat de satirieke Perseus met minder juistheid vau het vers van Horatius zeide:
Admissus, circum praecordia ludit.
Om slechts éene aria te noemen uit zijne arme Nina:
11 mio ben quando verra. ..
Ma nol vedo, ma sospiro,
E il raio ben, ahi ine! non vien.
Welk eene melancholie in dat andante! Hebben onze heden-daagsche componisten het geheim van de taal der tonen verloren , of hebben onze oogen geeue tranen meer voor zulke smart ?
190
Geboren in 1754, gestorven in 1801. \'
Italië, de klassieke grond der melodie, heeft nauwelijks beroemder musicus voortgebracht dan Dominico Cimarosa. Die groote kunstenaar werd, te Aversa bi] Napéls, uit arme ouders geboren, den lTllen December 1754. Toen hij zeven jareu oud was, verloor hij zijn vader, die metselaar was en van een steiger viel. Zijne moeder, eene eenvoudige wasch-vrouw, was niet in staat haren zoon eeue schitterende opvoeding te doen geven. Van dien aard was de nederige afkomst van den toekomstigeu vriend des kardinaals Gonsalvi, wiens staatkundige roem zijne deugden evenaarde. De ouders van Cimarosa hadden zich, kort na de geboorte van hun zoontje, te Napels gevestigd. Dat was gelukkig voor den knaap, want daardoor was hij in de gelegenheid om onderwijs te ontvangen in eene school voor arme kinderen.
Pater Polcano merkte weldra den gelukkigen aanleg van
r? o o
het kind op en, in plaats van zich te bepalen tot datgene wat men gewoonlijk in armenscholen onderwijst, leerde hij hem latijn en gaf hem, in zijne hoedanigheid van organist van het klooster, eenig begrip van muziek. Die zorg was
C1MAE0SA.
niet verloren. De snelle vorderingen van den knaap bewogen zijn beschermer, hem in 1761 in het conservatorium Sta Maria di Loretto te plaatsen.
Vol iiver voor zijne studiën, met eene merkwaardige schranderheid en een beminnelijk karakter begaafd, bezat Cimarosa al de hoedanigheden, die hem by zijne leermeesters bemind maakten. Manna en Sacchini waren zijne zangmeesters; Fenaroli gaf hem onderricht in het contrapunt, en Piccini belastte zich later met de voltooiing zijner studie en muzikale compositie. In de proeven zijner eerste jeugd toonde Cimarosa reeds dien rijkdom van verbeelding en dat schitterend vuur, waarvan later al zijne werken getuigden. Hij was niet slechts een componist van grooten aanleg, hij was ook een uitmuntend violist en bezat een aangenaam stemgeluid , dat vooral in het boertige genre uitkwam.
Kunstenaars werden in dien tijd niet volgens eene aoo snelle methode gevormd als tegenwoordig, en in Italië vooral duurde hun leertijd lang. Cimarosa verliet het conservatorium slechts na een leertijd vau elf jaren, in 1772. In dat zelfde jaar gaf hij in den schouwburg der Fiorentini zijn eerste opera, Le slravaganze del conté, die gevolgd werd door een kluchtspel, Le pazzie di Slellidanza e Zoroaslre. In 1773 genoot zij u opera bouffe, La fint a Parisina, een schitterenden bijval in den schouwburg Nuova. Twee jaren later, in 1775, ging hij te Rome de Italian a in Londra schrijven; vervolgens te Napels teruggekomen, componeerde hij, insgelijks in 1775, La Donna di tutti caratteri, en in 1776, La Frasca-tana nobile, Gli sdegni per amove, en het kluchtspel l Mctri-monii in ballo. In 1777 gaf de schouwburg der Fiorentini nog II Fanatico per gli antichi Romani en Le Slravaganze di arnore. Nog was zijne scheppingskracht niet uitgeput, en hij liet te Rome, in hetzelfde jaar, I due Baroni opvoeren.
Zoo voorzag Cimarosa beurtelings de twee groote toonee-len van zuidelijk Italië. De gemakkelijkheid waarmede hij werkte, evenaarde den rijkdom van wat hij voortbracht, en terwijl hij te Napels den roem van Paisiello deed wankelen.
192
CIMAROSA.
dwong hij te Rome een publiek, dat om zijne wispelturigheid bekend stond, hem trouw te blijven. 1 jinti nohili, L Armida immayimria en Gli Amanli comici, die in 1778 te Napels in den schouwburg der Fiorentini werden opgevoerd, genoten denzelfden bijval als in het daarop volgende jaar 11 rilorno di don Calandrino en Cajo Mario, die te Rome ten tooneele gebracht werden, en 11 m er ca to de Malmanlile, /l.s-mlonte en La GiuddiUa, in Florence. De opening van den nieuwen schouwburg Del Foudo te Napels, in 1780, Cimarosa aanleiding tot het schrijven van zijn In [edel la fe-dele, die door Mengozzi, la Maranesi en Bonavera gespeeld werd. De opera bonffe 11 Fa lef/name (de schrijnwerker) verscheen kort daarop. In 1781 schreef de onvermoeide componist in minder dan een jaar tijds Alessandro nelle Indie te Rome, Ar laser se te Turin, 11 convilo te Venetië, en de 01 im-piade te Vicenza.
Men ziet uit die reeks van werken vau zoo verschillend karakter, dat Cimarosa even goed te huis was in de compositie van de opera seria als in de opera bouffe. In 1782 kwam hij bij de Fiorentini terug, den schouwburg die het eerst de vruchten van zijn talent geplukt had, en liet er een allerliefst stuk opvoeren, getiteld: La Ballarina amanle.
Met de Eroe Cinese, die den 13den Augustus, bij gelegenheid van den verjaardag der koningin Maria Caroline van Oostenrijk, in den schouwburg San Carlo werd gegeven, en II pi Hor Parigino, te Rome ten tooneele gebracht, hadden de muzikale voortbrengselen van Cimarosa dat jaar een einde.
Zulk een onuitputtelijk genie was er nöodig om de afwezigheid van Paisiello en Guglielmi, die beiden buitenslands waren , te vergoeden. Doch men merkte in Italië nauwelijks het tijdelijke gemis van die twee componisten, toen men in 1783 achtereenvolgens van Cimarosa de compositiën zag van Chi d\'altrui si vesle , preslo si spoglia, Gresles en de Villa nella riconosciufa: in 1784 II harone burlalo, UApparenza in-ganua en / due supposli can li: in 1785 11 marilo disperalo,
13
193
CIMAUOSA.
La donna al suo peggior sempré si appiglia en 11 Valdomiro; in 1786 Le trame deluse, II credulo, Uimpressario in angustie eu La Baronessa slramba: in 1787 II janalico bur lal o; iu 1788 Giannina e B erna done; in het begin van 1789 /o Sposo senza 7 nog lie, alle voortbrengselen vol gloed, die den roem van Cimarosa in Europa deden weerklinken.
Na de terugkomst van Paisiello te Napels, werd de betrekking, welke deze in Rusland bekleed had, aan Cimarosa aangeboden, die haar aannam. Ia Juli 1789 begaf Cimarosa zich op reis, om zich naar Catharina II te begeven, en overal waar hij doortrok werd hij met eerbewijzen ontvangen. De groothertog van Toscane ontving hem met levendige geestdrift; hetzelfde onthaal viel hem te Weeneu te beurt, van Jozef II, als ook te Krakau, en te Warschau, waar de Poolsche adel opgetogen was over zijne komst. Zoodoende kwam Cimarosa uiet voor den lsten December 1789 te St. Petersburg aan. Eene cantate, la Felicila inaapellala, verscheidene opera\'s, als Cleopatra, la Vergine del sole, Alene edificata en ongeveer vijfhonderd compositiën ten dienste van het hof en verschillende adellijke personages, waren de vruchten van zijn driejarig verblijf onder de Russen. Tegen het einde van het jaar 1792 was Cimarosa, wegens het klimaat van Rusland, genoodzaakt Catharina II zijn ontslag te vragen. Hij vertrok toen naar Weeneu, waar keizer Leopold hem tot zijn kapelmeester benoemde, met een inkomen van 12000 gulden. Te Weeuen schreef Cimarosa het werk, dat algemeen als zijn meesterstuk wordt beschouwd. Hij was acht eu dertig jareu oud eu had reeds zeventig lyrische compositiën geschreven, toeu hij te Weenen in 1792 II malrimonio segrelo ten tooneele liet brengen, opera \'oouffe in twee bedrijven. De tekst was van Bertatti, die Lorenzo da Ponte als poet a Cesar eo aan het hof te Weenen opgevolgd was. Er is een groot verschil tusscheu de comische tafe-reelen van dat burgerlijke drama, en de verheven lyrische hartstochtelijke verzen van Metastasio. Het ontbreekt echter iu die schildering van de toestanden uit het familieleven in
194
CIMAROSA.
de achttiende eeuw niet aan aantrekkelijke bevalligheid. Het stuk speelt in het huis van zekeren heer Geronimo, een riiken dooven koopman. Paolino, zijn bediende, heeft een geheim huwelijk aangegaan met Carolina, de jongste dochter zijns patroons. De verhouding is voor deze beiden eene bron van angsten en wordt door Cimarosa geschilderd in een uitnemend fijn duo: Cara, non dubilar.
Ah! pietade troveremo Se il ciel barbare non è.
Het stokpaardje van den dooveu koopman bestaat in adellijke titels, en hij is uitbundig in zijn schik op het vernemen dat graaf Robinsone hem om de hand zijner dochter Eli-setta vraagt:
Udite, tutti, udite Le orecchie spanlancate,
Di giubbilo saltate.
ün matrimonio nobile Per lei concluso è gia.
»Hoort, hoort allen, leent mij aandachtig de ooren en verheugt u met onuitsprekelijke blijdschap. Ik heb een adellijk huwelijksverbond voor mijne dochter gesloten; zij wordt gravin! Gelukkige dag! Lieve kind, kom uwen vader de handen kussen. Maak toebereidselen tot het feest, want het moet schitterend zijn; geef veel geld uit; ontzie niets; laat ieder in mijne blijdschap deelen. —■ Mijn zuster, hoe vindt gij het? — Wat zegt gij er van, lieve Elize? Waarom zwijgt gij ? — En gij, Caroline, verheug u, uw vader heeft u niet vergeten; neen, ook gij zult een adellijken man hebben. Maar hoe, gij slaat de oogen neder. ... gij hebt nog geen mond open gedaan... O hemel! wat zijt gij verdwaasd! Gij maakt mij woedend. Het is wel te zien dat nw hart vol afgunst is.quot;
Die aria van Geromino is ten hoogste comisch. — Daarop
195
CIMAllOSA.
lieeft er een klein tooneel plaats tnsschen de drie vrouwen, waarin het karakter van alle drie uitkomt:
Le faccio uiT inchino,
Contessa garbata;
Per essere dam a Si vede ch\'è nata Per altro, per altro Da rider mi fa.
Dat pikante trio is een van de fraaiste brokken van het werk. Daarop wordt alles door eene bijkomende omstandigheid bedorven. Graaf Robinsone wordt verliefd op de bekoor-lijke Caroline, en verkiest haar boven hare oudere zuster, hetgeen aanleiding geeft tot het schoone dramatische quartet:
Sento in petto un freddo gelo Che cereaudo mi va il cor.
Dat tooneel van verwarring, waarmede het eerste bedrijf afloopt, wordt nog erger door de doofheid van Geronimo. Het tweede bedrijf begint met. een duo van twee bassen, tnsschen Geronimo en den graaf:
Se fiato in corpo avete Si, si la* sposerete.
Dat is een meesterstuk van comische kracht en fijnheid. Dat duo op zich zelf is een geheel blijspel. Graaf Robinsone verklaart zijnen aanstaanden schoonvader dat hij niet met Elisetta trouwen wil, en dat hij de voorkeur geeft aan zijne jongste dochter. Geronimo wil van geen schikking hooren; hij bedenkt zich echter als de graaf hem aanbiedt, zich in dat geval met de helft van den bruidschat tevreden te stellen, en beiden worden het spoedig eens. Paolino is wanhopig. Maar nu wil de zuster van Geronimo, de rijke weduwe Fi-dalma, eene vrouw van leeftijd, Paolino tot man hebben. Deze, door al die rioeielijkheden overstelpt, stelt Carolina voor om samen te vluchten. De aria, welke hij in dat tooneel
196
CIJIAROSA.
zingt, is misschien de fraaiste voor tenor, van het oude Italiaansche repertoire.
Pria che spunti in ciel l\'aurora Cheti, cheti a lento passo,
Scenderemo fin abbasso,
Che nessim ei sentira.
De spijt der oudere zuster over de weigering van den graaf drijft haar iutusschen haren broeder op te stoken Caroline in een klooster te laten opsluiten. Het quintet: Dch/ lasciale ch\'io respiri maakt zeer veel effect, ondanks de wonderbare eenvoudigheid van vorm door den componist in acht genomen. Nu wordt het nacht; ieder gaat naar zijne kamer. De afgunst waakt in het hart van Elisetta. Eensklaps wordt hare aandacht getrokken door twee stemmen, die uit de kamer harer zuster tot haar doordringen; zij denkt den graaf op heeter daad te betrappeu en roept het geheele huis bijeen, waarna de beide jonge lieden genoodzaakt worden den band die hen vereenigt te erkennen. Dat tooneel is aandoenlijk eu comisch te gelijk. Robiusone voegt zich bij de andere personages om het hart des vaders te vermurwen en belooft hem Elisetta te zullen trouwen, op voorwaarde dat hij zijnen kinderen hun geheim huwelijk vergeeft. Er schiet hem ook niets anders over , voegt de goede Fidalma er bij.
Gia che il caso è disperata,
Ci dobbiamo contentar.
Op het punt van het vaderlijk huis te willen ontvluchten, zingt het jonge paar een verrukkelijk duo, waarin beurtelings liefde, geheimzinnigheid, bevalligheid en schrik spreken.
Paolino.
Deh! ti conforta o cara.
Seguimi, piano, piano.
Carolina.
Stendimi pur la mano.
Che mi valcila il pie.
197
CIMA.ROSA.
Wij behoeven uiet te zeggen, dat liet stuk met een vroo-lijk tutti afloopt. Oh! che gioja! oh.\' che piacere! zou men met het sextet bi] het einde der voorstelling kunnen uitroepen. Laat ons hopen, dat er nog lang menschen gevonden zullen worden, die smaak genoeg bezitten om de schoonheden van dat werk te waardeeren, waarvan men zeggen kan dat men geleerd heeft, wanneer men er genot in heeft gesmaakt.
De bewerking der orchestbegeleiding bij Cimarosa is altijd zeer sober. Het quartet wemelt van belangrijke details; hij maakt eeu spaarzaam gebruik van blaasinstrumenten, en dau nooit met geraas.
De opera werd te Parijs iu het saisoen van 1836 tot 1837 op nieuw op het repertoire gebracht door Lablache, Tam-burini, Rubini, de dames Albertazzi. Rubini bracht door de aria: Pria che spunli de geheele zaal in opschudding. Doch Lablache alleen wist dat stuk en die muziek met den eigenaardigen tact, dat vuur en die voordracht te vertolken, welke zij vereischen.
Nog schreef Cimarosa te Weenen la Calamila de\'mori en Arnor rende say ace. Vervolgens keerde hij naar Napels terug (in 1798), waar de opvoering van zijn Malrimonio segrclo de grootste geestdrift opwekte. 1 Traci amanli, LAsluzzie feniminine, Penelope en Uimpegno superaio kwamen achtereenvolgens na dat meesterstuk ten tooneele. In 1796 vindeu wij den componist te Rome terug. Hij liet er zijn l Nemici gencrosi opvoeren. Van daar ging hij naar Venetië, waar hij Gli Oraci e Coriazi componeerde. In 1798 te Rome teruggekomen, liet hij in den tijd van het carnaval Achille aW as-sedio di Troia eu de /mprudenle forlunalo opvoeren. Daarna gaf hij aau den schouwburg der Fiorentini, te Napels, zijn Apprensivo raggiralo en de Cantate Felicit a compita. Nauwelijks hersteld van eene ernstige ziekte, die hem bijna ten grave gesleept had, begaf Cimarosa zich naar Venetië, met het doel om er, op verzoek van een tooneeldirecteur, de Artemisia te laten opvoeren; doch de dood outnam hem daar-
198
CIMAEOSA.
toe de gelegenheid. Hij overleed deu lid™ Jannari 1801, in den leeftijd van slechts zeven en veertig jaren.
Men heeft nooit de eigenlijke oorzaak van den dood van Cimarosa geweten. Hij was de zaak der Napelsche omwenteling warm toegedaan geweest. Daarom vermoedde men dat de reactie zich gewroken had, door hem te laten vergiftigen of verworgen. Men ging zelfs zoo ver van koningin Caroline van die schanddaad te verdenken. Haar karakter gaf ongelukkig eenige waarschijnlijkheid aan eene verdenking, die niet geheel werd opgeheven door de verklaring van deu geneesheer Piccioli, dat Cimarosa aan de gevolgen van kanker in den onderbuik bezweken was.
De kardinaal Gonsalvi, die een vrieud en beschermer van Cimarosa geweest was, liet hem met groote plechtigheid in de kerk St. Carlo in Cattinari te Rome begraven, en droeg aan Canova de vervaardiging van een marmeren borstbeeld van Cimarosa op, dat in de galerij van het Capitool werd geplaatst. Ieder deelde in deu rouw door dien kerkvorst zoo schitterend aau den dag s\'elegd. De maker van 11 Malrimo-
O O O
nio segrelo eu van nog vijftig andere meesterstukken, bezat evenveel hart als genie; in dat opzicht was zijn dood een dubbel verlies.
Wij laten hier eeuige regelen volgen uit de »Gedenkschriftenquot; van den kardinaal Gonsalvi, waarin deze ten opzichte van Cimarosa zegt:
»In het begiu mijner bedieningquot; (hij was secretaris van staat) »had ik twee dingen die mij inzonderheid smartten, om van vele andere verdrietelijkheden niet te spreken. Zij hadden nochtans met mijn ambt niets te maken: het was de dood van mijn dierbaren vriend (del mio amicissimo) Dominicus Cimarosa, dien ik om zijne inspiratie en kennis voor den eersten componist houd, zoo als Raphael de eerste schilder was. Hij stierf deu llden Januari 1801, te Venetië, terwijl hij aldaar aau zijn tweede zoo beroemde Artemisia werkte, dat hij niet heeft mogen voltooien.quot;
199
Cm AUOS A.
lu de briefwisseliug welke de kardinaal hield met George, groothertog van Mecklenburg Strelitz, verzoekt deze om eene hem door den kardinaal beloofde partitie van Cimarosa in deze woorden:
»Zou ik uwe Eminentie mogen herinneren aan de Arle-misia van Cimarosa, welke zij de goedheid had mij te Wee-nen te beloven ? Ik stel te veel prijs op het bezit van die partitie, dan dat ik Uwe Eminentie niet dringend zou verzoeken aan die belofte te willen denken.quot;
In het testament des kardinaals vinden wij nog het volgende bewijs van innige vriendschap :
»Vijftig missen ieder jaar, voor de zielerust van den beroemden Maestro Dominicus Cimarosa, in de kerk der Rotonde te lezen, den 11 den Januari, zijn sterfdag, met een aalmoes van drie paoli.quot;
De vertaler dier Gedenkschriften, de heer Cretineau, Joly T voegt er de opmerking bij:
»Er is in die vrome herinnering, en die hulde des ge-beds aan Dominicus Cimarosa, die reeds meer dan twintio-
\' O
jaren dood was, iets zeer aandoenlijks. De groote componistT dien de kardinaal Gonsalvi, die zulk een bevoegd rechter was in zaken vair dicht- en schilderkunst, den Raphaël der harmonie noemde, was een van zijne liefste vrienden geweest. Bij het maken van zijn uitersten wil verbond Gonsalvi den kunstenaar met allen wie hij op aarde had hooggeacht en lief gehad. Hij deed nog meer; nadat hij, gedurende zijn leven voor de dochters van Cimarosa gezorgd had, deed hij het ook nog na zijn dood. Twee legaten van zijn testament bewijzen dat hij haar niet vergat.quot;
En inderdaad, in dat testament staan de volgende clausulen:
200
CIMAKOSA.
»Aau de geestelijke zusters Cimarosa, iu liet klooster vau liet Kiudeke Jezus, 100 oneen zilver en de snuifdoos met liet portret liaars vaders; voorts de jaarlijksche rente van 40 kronen, die tot 80 gebracht worden, waarvan het testament melding maakt.
»Aan Pauline Cimarosa 100 oneen zilver en al de muziek liaars vaders, met diens groot portret, alles franco tot Napels ; bovendien eene jaarlijksche lijfrente van 72 kronen.quot;
Zelfs bewees de kardinaal zijne weldaden met de gedachte aan Cimarosa; want hij liet aan een kunstenaar een voorwerp na dat hem had toebehoord, met het denkbeeld dat het door dezen als een kostbaar heiligdom beschouwd zou worden :
»Aau den muziekmeester Angelini de Duitsche piano met verscheiden registers, en de snuifdoos welke Cimarosa in zijne jeugd gebruikt heeft.quot;
Het verheven karakter van den kardinaal Gonsalvi is bekend. Ieder weet welk eene rol hij gespeeld heeft in de groote godsdienstige gebeurtenissen, die in het begin onzer eeuw plaats hadden. De zoo belangrijke uitgave, welke de heer Cretineau Joly van zijne briefwisseling het licht heeft doen zien, levert het bewijs, dat de kardinaal zich niet minder onderscheidde door zijne deugden, dan door zijn zeldzame diplomatische talenten. Het is derhalve eene eer, welke wij aan de nagedachtenis van Cimarosa bewijzen, wanneer wij melding maken van den vriendschapsband, die hem aan den beroemden kerkvorst hechtte.
201
Geboren in 1756, gestorven in 1791.
In die achttiende, rationalistische eeuw, waarin de wijsbegeerte , de dichtkunst en de staatkunde door Condillae, Voltaire en Frederik II werden vertegenwoordigd; toeu er, van Parijs tot Berlijn , een wind woei, die, als een verslindende sirocco, alles trachtte los te makeu en te ontbinden, verwondert meu zich bijna over de geboorte en de ontwikkeling eens kunstenaars, wien al zijne inspiratiën uit het hart kwamen, en die in eene atmospheer van kritiek en twijfelzucht leefde, zonder eenig nadeel voor zijn aandoenlijk en onwaardeerbaar talent. Terwijl het gevoel door een even dor als hoogmoedig verstand verloochend wordt, terwijl La Harpe en Buffon het uit de letterkunde verbannen, biedt Mozart het eene toevlucht in zijne muzikale compositiën. Hij neemt den banneling op, die alle deuren voor zich gesloten vond, en wel verre van den banneling te minachten, ontlokt hij hem het geheim van zijne zoete taal en zijn edelen glimlach.
MOZART.
Reddes dulce loqui, redd.es ridere decorum.
Van daar de oorspronkelijkheid van den schrijver der JSozze onder zijne tijdgeuooten; van daar de onuitsprekelijke schoonheid, waardoor zijne -.verken ten allen tijde zullen schitteren.
Johannes Chrysostomus Wolfgang Gottlieb Mozart, werd den 27sten Januari 1756 te Salzburg geboren. Zijn vader, Leopold Mozart, was tweede kapelmeester aan het hof vau den aartsbisschop dier stad. Xooit heeft eenig kind vroegtijdiger aanleg voor muziek aan den dag gelegd, dan Wolfgang Mozart. Hij was nauwelijks drie jaren oud, toen hij reeds acht sloeg op de lessen welke zijne oudere zuster, Marianne, op het klavier ontving. Hij ging op zijne beurt voor de piano zitten en was opgetogen van blijdschap, als hij een terts gevonden had. Nauwelijks vier jaren oud, was hij niet slechts reeds een kleine virtuoos, maar had hij er ook pleizier in, zelf kleine menuetten te componeeren, die door de zorg van den heer von Nissen, zijn levensbeschrijver, bewaard gebleven zijn. Wat door de natuur zoo gelukkig begonnen was, werd door eene zorgvuldige opvoeding-voltooid. Leopold Mozart was niet slechts een bekwaam kunstenaar, aan wien men eene goede methode voor viool te danken heeft, en die grondig met de geschiedenis der kerkmuziek bekend was, maar hij bezat, bij zijne geleerdheid en zijne talenten, die hem in staat stelden aan zijne vaderlijke verplichtingen te voldoen, ook een diep besef van de verantwoordelijkheid, die door het bezit van zulk een zoon op hem rustte. In den vroegtijdigen rijken aanleg van den jongen Wolfgang zag hij een goddelijfc wonder, en van toen af kweekte hij met zekeren eerbied dien gelukkigen aanleg aan. Hoewel zijn ambt als kapelmeester hem slechts een matig inkomen opleverde, deed Leopold Mozart afstand van alle andere muzieklessen, om zich geheel aan het onderricht van zijne kinderen te kunnen wijden. En hoe werd die vaderzorg beloond! Zijne dochter, Maria Anna Walpurga Ignatia,
203
JfOZART.
werd eer e uitmuntende kunstenares, en haar broeder werd — wie weet het niet — de goddelijke Mozart.
De jonge Mozart bezat eeu bijzonder werkzamen geest, en hij wijdde zich, op een leeftijd waarin andere kinderen slechts aan spelen denken, met ijver aan verschillende vakkeu van studie. Zoodra hij les in de meetkunst ontving, was hij er zoo mede vervuld, dat hij tafels, stoelen, muren, en den vloer zijner kamer met cijfers bedekte. Dat is niet het eenige voorbeeld, waarin men een hartstocht voor berekening en voor kunst iu een persoon vereenigd ziet. De groote Rameau had reeds vrij wat cijfers naast elkander gezet, toeu hij het herboren stelsel der nieuwere harmonie, de wet van den grondtoon ontdekte. Ook heeft de liefde tot de meetkunst Philidor, den nauwkeurigen componist, tot den bekwaamsten schaakspeler van zijn tijd gemaakt. Mozart keerde echter weldra tot de toonkunst terug. Moeie-lijkheden bestonden er voor hem niet. Op zekeren dag T toen hij nog geen vijf jaren oud was, zag zijn vader hem een concert voor klavier componeeren en stond verbaasd bij de ontdekking, dat de compositie geheel volgens de regelen der kunst was geschreven, voor een concert met trompetten .. en pauken en alles wat geblazen en gestreken kan worden. Op de aanmerking van zijn vader, dat geen mensch dat spelen kon, antwoordde het kind: »Daarvoor is het ook een concert; ze moeten zoo lang oefenen tot het gaat.quot;
Bij zoo veel wonderbare gaven, bezat de kleine Mozart een teeder, naar liefde smachtend hart. Hij vroeg telkens aan de menschen met wie hij veel in aanraking kwam; »Houdt gij veel van mij?quot; en wanneer iemand hem schertsend een ontkennend \'antwoord gaf, sprongen hem de tranen in de oogen. Hoe zou hij, bij zulk een aanleg, met zulk een karakter, geen goede zoon, geen liefderijk echtgenoot geworden zijn! Mozart muntte uit zoo wel door eenvoudige deugd die tot een beminnelijk mensch, als door het genie dat tot kunstenaar maakt. Dat zal genoegzaam blijken uit het vervolg dezer levensschets, ondanks de lichtzinnige
204
MOZART.
scliandeliike beweringen des schrijvers in eene Revue, waaraan men gewoon is gezag genoeg toe te kennen om zijne fictie voor waarheid aan. te nemeu.
In 1762 gaf zich Leopold Mozart, verlangende om zijn zoon ook door anderen te hooren bewonderen., met zijne kinderen naar Munchen en Weenen. De reis was eene ware zegepraal voor den toen zesjarigen virtuoos, die zich zijne meerderheid door lieftalligheid deed vergeven. Keizer Frans I verzocht hem, na zijn levendig en schitterend\'spel bewonderd te hebben, met een vinger op een overdekt klavier te spelen; men had er een laken overgelegd. Het kind nam het verzoek in ernst op en kweet zich met het grootste gemak van zijn lastige taak. Hij toonde echter het liefst voor echte muziekkenners het talent, dat hem door den hemel geschonken was. Het gezicht, dat de aanzienlijkste personages van het rijk aandachtig naar zijn spel zaten te luisteren, liet hem vrij koel; hij wilde door menschen van het vak beoordeeld worden, en hij overtrof zich zeiven toen Wagenseil, de kapelmeester van het keizerlijk hof, zich onder zijne hoorders bevond; rechtmatige trots van den opkomenden meester, die zich slechts om de waardeering van zijne gelijken bekommert.
Het trotsche huis van Habsbun; was een en al ino-eno-
O o
menheid met het onvergelijkelijke kind. In zijn lilas pakje, met goud geborduurd, dat voor den kleinen aartshertog Maximiliaan bestemd geweest was, werd hij de speelpop van Maria Theresia en hare dochters.
In de gevoeligheid, het liefderijke gemoed van Mozart, die in de andanten zijner sonaten en zijner symphonieën zoo wel als in zijne opera-aria\'s uitkomen , ligt zijn geheele wezen. Van zijn vroegsten leeftijd af openbaarde zich in de geringste bijzonderheden die teedere en fijne natuur. Gedurende de eerste reis, welke hij in 1763, op zijn zevende jaar, naar Weenen maakte, lieten twee van de prinsesjes het kind het paleis zien, en wandelden met hem over de gewaste spiegelgladde vloeren, by welke gelegenheid Mozart uitgleed en
205
MOZART.
viel. Een van de prinsessen stoorde er zich niet aan, doch. de andere, de aanstaande koningin van Frankryk, Marie Antoinette, raapte hem op en deed alles wat zij kon om hem de piju van zijn val te doen vergeten. »Gij zijt lief, ik wil met n trouwenquot;, riep de kleine Mozart, en toen de keizerin, die van dat geval hoorde, hem vroeg waarom hij meer van Antoinette hield dan van haar zusje, antwoordde hij zeer oprecht: »Zij is lief voor mij geweest, maar haar zusje niet.quot;
Dat was in den herfst van 1762; den 30sten October, schreef Leopold Mozart: »Het geluk is zoo broos als glas. Ik voelde als het ware, dat wij die veertien dagen al te gelukkig waren geweest. God heeft ons een kleiu kruis gezonden, en wij danken Zijne barmhartigheid, dat alles nog redelijk afgeloopeu is. Den 21sten waren wij weder bij de keizerin geweest. WofeiT was niet recht op zijn dreef. Later ontdekteu wij dat hij een lichten graad van roodvonk had. Niet slechts zijn de aanzienlijkste familiën van Wee-nen zeer bezorgd geweest voor de gezondheid van ons kind, maar zij hebben ons ook den lijfarts der gravin van Sinzen-durf, Bernhard, gezonden, die hem met de meeste\'zorgvuldigheid behandelt. De ziekte is nu bijna geweken, zij komt ous duur te staan; zij berokkent ons een verlies van althans vijftig dukaten...quot;
Wellicht hindert het den een of anderen lezer, dat de vader zich, nu hij zijn zoon had mogen behouden, over het verlies van vijftig dukaten beklaagt. Doch men moet door die overdreven kieschheid niet onrechtvaardig worden. De familie Mozart was arm; vader, moeder, zoon en dochter waren den ÜW\'-\'1 September naar Weenen vertrokken. Zijne betrekking aan het hof van Salzburg was , zoo als wij zeiden , niet voordeelig; zijn inkomen was nauwelijks dat van een bediende eener aanzienlijke familie, en van zijne muzieklessen had hij afstand gedaan, om zich geheel aan zijne kinderen te kunnen wijden. De nakomelingschap heeft ér een man van genie door gewonnen. Menigmaal toch werd de
206
MOZART.
schitterendste aanleg door luiheid, ledigheid en door achteloosheid van ouders bedorven. Hoeveel talenten zijn er door gemis aan goede leiding verloren gegaan!
Leeren is zich herinneren, heeft Plato gezegd. Om dien stelregel te gelooven, heeft men slechts te zien hoe Mozart viool leerde spelen, zonder ooit les gehad te hebben, terwijl hij slechts tot uitspanning nu en dan op een viooltje had gespeeld, dat zijn vader te Weeuen voor hem gekocht had. Op zekeren dag wilde hij de tweede partij medespelen in een trio, dat Leopold Mozart met twee zijner ambtgenooten, Wenzel en Schachtner, ging spelen. Dat zonderlinge verzoek van een zevenjarig kind, dat nooit vioolspelen geleerd had, werd in het eerst afgeslagen, doch toen het kind zich die weigering zoodanig aantrok dat zij hem tranen deed storten, liet zijn vader hem eindelijk bij Schachtner spelen, op voorwaarde, dat hij het zoo zacht deed, dat men hem niet hoorde. Maar hoe groot was de verwondering der drie virtuozen,\' toen zij bemerkten, dat de kleine Wolfgang zijne partij even juist en zeker speelde, als een volleerd violist.
De natuur scheen telkens nieuwe wonderen in den jongen geest te scheppen, en de kapelmeester werd meer eu meer doordrongen van de goddelijke gaven in zijn kind.
Zulk een wonder kou niet binnen Duitschlands grenzen besloten blijven; ook vreemde volken, dacht Leopold Mozart, moesten de gaven van het wonderkind leeren kennen. In Juli 1763 ondernam hij derhalve andermaal eene kunstreis met zijne twee kinderen. De vader van Mozart behoorde nochtans niet tot die reizende muzikanten, die hun fortuin trachten te maken met het succes van hun kroost. Zijn hoofddoel was geenszins met alle geweld geld te trekken van het vroegtijdig ontwikkelde talent van zijn Wolfgang. Hij wilde zijue kunst doen bewonderen om den. wil der kunst alleen.
De zevenjarige oorlog liep ten einde, en de Duitsche volken , bevrijd van de beslommeringen des krijgs, konden zich op nieuw aan hun ouden smaak voor kunstgenot wijden. Munchen, Augsburg, Mannheim , Mainz , Frankfort, Coblentz,
207
MOZART.
Kealeu en Akeu vierden als om strijd hare doortrekkeude gasten. Van stad tot stad, van het eene concert naai1 het andere, kwamen de reizigers te Brussel; hoewel rijker aau geschenken dan aan klinkende munt. Ook schreef Leopold Mozart den ITd™ October: xgt;Wij kunnen wel een winkel opzetten van degens , kanten, mantilles, snuifdozen eu étuis ; enfin, wij hebben eeue groote doos te Salzburg achtergela-teu, die al onze jmveelen eu schatten bevat. Maar het geld is schaarsch eu ik ben bepaald arm.quot;
De goede Salzburger ergerde zich vrij wat over hetgeen hij te Parijs zag, waar hij in November 1763 aankwam. Het tafereel dat hij ophangt van het hof en van de stad , is merkwaardig genoeg om er het een eu ander van aau te haleu.
\'»Zijn de Parijsche vrouwen inderdaad mooi ? Op die vraag kan ik moeielijk antwoorden, want zij zijn beschilderd als Neurenbergerpoppeu en zoo misvormd door die walgelijke kunstmiddelen, dat eeue van natuur schoone vrouw onherkenbaar zou zijn in de oogen van een eenvoudigeu Duit-scher. Wat hare vroomheid betreft, ik kan u verzekeren, dat men gemakkelijk de wonderen der Fransche heiligen zou herkennen, indien men ze heilig wilde verklaren. De grootste wonderen worden gemaakt door vrouwen die noch jonkvrouw, noch echtgenoot, noch weduwe zijn; en al die wonderen geschieden op levende lichamen! Basta! Men weet nauwelijks hier wie de vrouw des huizes is; ieder doet hier wat hij verkiest, en als God het in zijue barmhartigheid niet belette, zou het met het Fransche rijk even zoo gaan als vroeger met het Perzische.
»Ik zou u reeds eer geschreven hebbeu, maar ik wilde den uitslag van ouze zaak te Versailles afwachten, om er u verslag van te geveu. Maar wijl hier alles, veel meer dan aan alle hoven, den slakkengang gaat, en die soort van zakeu van de menus plaisirs afhangen, moeten wij geduld oefenen. Indieu de dankbaarheid evenredig is aan het genoegen dat onze kinderen het hof verschaft hebben, zal de uitslag zeer voldoende zijn. Het is hier geen gebruik de han-
208
MOZART.
209
den der koninklijke familie te kussen, hen aan te spreken .en hen, als zij voorbijgaan, een request te overhandigen; want als zij uit hunne vertrekken komen en uit de galerijen in de kerk, buigt of knielt men hier niet voor den koning, noch voor eenig ander lid zijner familie; men blijft recht op en onbewegelijk staan en heeft in die houding het recht hen aan te kijken als zij vlak langs iemand voorbijgaan. Daarom kunt gij licht begrijpen hoe verwonderd iedereen hier opkijkt als de dochters van den koning stil blijven staan als zij mijn kinderen zien, op hen toekomen, hen liefkozen en duizend kusjes van hen vragen. Zoo gaat het ook met de (I a up h ine. Wat die heeren Franschen het meest verwonderde , is dat er op het grand couvert, op oudejaarsavond, niet slechts vlak bij de koninklijke tafel voor ons gedekt was, maar dat monseigneur Wolfgangus al dien tijd naast •de koningin moest zitten, telkens met haar praatte, haar de handen kuste en naast haar at wat zij zich verwaardigde hem te laten voorzetten. De koningin spreekt even goed Duitsch als wij. Wijl de koning er geen goed woord van verstaat, vertaalde de koningin alles wat onze dappere Wolfgang zeide. Ik zat vlak bij hem. Aan den anderen kant des konings, bij den dauphin en de prinses Adelaide, zaten mijne vrouw en mijne dochter. Maar gij moet weten dat de koning niet in het openbaar eet; alleen des zondags avonds soupeert de koninklijke familie gezamenlijk. Dan laat men niet iedereen binnenkomen. Als er groot feest is, zooals op Nieuwejaar, Paschen, Pinksteren, op \'s konings verjaardag enz., wordt er grand couvert gehouden. Daarbij worden alle aanzienlijke personages toegelaten. De zaal is niet zeer groot en dus al spoedig vol. Wij kwamen laat, de Zwitsers moesten ons een doortocht banen, en wij werden naar eene zaal vlak bij de tafel geleid, waar de koninklijke familie door moest om naar de eetzaal te gaan. Onder weg praatte deze en gene met Wolfgang, en wij gingen tot aan de tafel met hen mee.
14
MOZAUT.
Gij zult wel geeiie beschrijving vau Versailles van mij verwachten. Ik vergenoeg mij met n te vertellen, dat wij er op kerstavond aangekomen zijn, en dat wij, in de koninklijke kapel, de middernachtsmis en drie heilige missen hebben bijgewoond. Wij waren in de galerij toen de koning van mevrouw de dauphine terug kwam, wie hij een bezoek van rouwbeklag was gaan brengen , wegens den dood van haar broeder, den keurvorst van Saksen.
Ik heb er goede en slechte muziek gehoord. Alles wat met éene stem gezongen werd en op eene aria gelijken moest, was ledig, koud, ellendig, in een woord Fransch. Doch de koren.waren goed, zeer goed zelfs. Ik ben dan ook dagelijks met mijn kleinen man naar de mis gegaan, om er de koren der motetten te hooren, die er uitgevoerd worden. . . .
Wij hebben in veertien dagen te Versailles nagenoeg twaalf louis d\'or uitgegeven. Dat zult gij misschien te veel vinden en het niet begrijpen? Maar te Versailles vindt men geen li uurrijtuig, niets dan draagstoelen; ieder keer dat men er een noodig heeft, kost het twaalf stuivers; en wijl wij dikwijls , zoo al geen drie, dan althans twee draagstoelen noo-dio- hadden, heeft dat heen en weer trekken ons door eik-
O
ander een thaler daags gekost; meer nog somtijds; want het is altijd slecht weer. Voeg daarbij vier nieuwe zwarte pakken, en gij zult niet meer verwonderd zijn, dat onze reis naar Versailles ons zes- a zeven en twintig louis d\'or kost. Wij zullen afwachten in hoe ver het hof ons daarvoor schadeloos zal stellen. Behalve wat wij van dien kant te wachten hebben, heeft Versailles ons niet meer dan twaalf louis d\'or aan geld opgeleverd.
Overigens heeft onze Wolfgang van de gravin de Tessé nog een gouden snuifdoos en zilveren horlogie, kostbaar wegens de kleinte, en Marianne, mijne dochter, een gouden foudraal voor tandenstokertjes gekregen. Van eene andere dame heeft Wolfgang een zilveren reiskistje gekregen, en Marianne een schildpadden snuifdoos, met goud ingelegd en zeer fijn bewerkt; dan een ring met een camee, en eene
210
MOZART.
211
menigte kleinigheden, die ik niet noemen zal, zooals degenstrikken , labben, bloemen, doeken. Over vier weken hoop ik n degelyker berichten te geven aangaande die lonis d\'or, waarvan men er in Parijs meer moet uitgeven dan te Max-glau 1, wil men zich bekend maken. Overigens verminderen de Franschen, ondanks den oorlog, welks gevolgen men zonder bril zeer goed zien kon, in geen enkel opzicht hunne weelderige levenswijze; de boeren alleen zijn hier trouwens rijk. De heeren kribelen van schulden. De groote fortuinen zijn nagenoeg in handen van honderd menschen, onder wie eenige rijke bankiers en pachters-generaal, en bijna al het geld wordt verkwist aan Lucretia\'s die geen zelfmoord begaan.
Doch, zooals gij denken kunt, ziet men hier veel fraais bij al de wonderlijke dwaasheden welke men opmerkt. De vrouwen dragen hier van den winter niet slechts kleedjes met bont omzet, maar boa\'s om den hals, bloemen van bont in het haar, manchetten van bont om de polsen. Het gekst wat ik in dat opzicht nog gezien heb, is een draagband met bont omzet, zeker opdat hij niet bevrieze. Bij die mode-dwaasheden, komt nog een boveumatige gemakzucht, die bij de Franschen tot zelfs de stem der natuur doet zwijgen. De Parijzeuaars besteden hunne pas geboren kinderen buiten bij eene min. Dat doet iedereen, aanzienlijk en gering ; maar met welke treurige gevolgen! Overal ziet men kreupelen, blinden, lammen, verminkten , als bedelaars op de straten en op de kerktrappen zitten. Het is walgelijk om te zien. ... Ik stap maar gauw van die gruwelen af, om u van iets bekoorlijks te vertellen, althans van iets wat een koning bekoord heeft. Gij zoudt namelijk wel eens willen weten, niet waar, hoe madame de Pompadour er uitzietV — Zij moet heel mooi geweest zijnwant zij ziet er nog goed uit; zij is lang, heeft een mooi figuur, vrij gezet,
Een dorpje bij Salzburg.
MOZART.
maar goed geëvenredigd; zij is blond en heeft in hare oogen eenige gelijkenis met onze keizerin. Zij is zeer met zich zelve ingenomen en zij heeft een zeldzamen smaak. Er bestaat hier een onophoudelijke oorlog tusschen de Fransche en de Italiaansche muziek. De Fransche muziek is geen oortje waard, doch er worden groote veranderingen in gemaakt. De Franschen beginnen om te keeren, en over een jaar of tien, twaalf, is de geheele Fransche smaak veranderd, enz.quot; 1
De familie Mozart was door den beroenuleu baron von Grimm, wiens geestige brieven algemeen bekend zijn, bij de Parijsche aristocratie ingeleid. Die bescherming zijner met de Parijsche zeden en gebruiken onbekende landgenooten, strekt von Grimm tot groote eer. Hij bewees hun allerlei diensten; onder anderen schreef hij de opdrachten voor de twee boeken sonaten, welke de jonge Mozart in Frankrijk schreef en waarvan er eeu aan Madame Victoire eu een aan de gravin de Tessé werd opgedragen.
Het was bij gelegenheid van die reis, dat de hee:- de Carmontelle, een bekwaam teekenaar, het portret van Leopold Mozart en zijne twee kinderen heeft vervaardigd; eene allerliefste teekening, welker gravure reeds eene zeldzaamheid geworden is. De reden waarom ik mij zoo veel moeite heb gegeven om haar machtig te worden, licht in deze passage uit een brief van Leopold Mozart:
»De heer de Mechel, een graveur, werkt ijverig aan onze portretten, die door een liefhebber, den heer de Carraontelle, geteekend zijn. Wolfgang speelt er piano, ik sta achter hem en speel viool, en Marianne leunt met de hand op de piano en houdt een stuk muziek in de andere hand, alsof zij zal gaan zingen.quot; 2
212
Brief aan Mevrouw Hagenauer, 1 Februari 1764.
Brief van Leopold Mozart aan mevrouw Hagenauer, 1 April 1764.
MOZART.
Na hun verblijf in Frankrijk, begaven Leopold Mozart en zijn gezin zich naar Londen en werden door de Engelschen even hartelijk ontvangen, als aan de overzijde van het Kanaal. Het hof van St. James was ten uiterste verbaasd, een nauwelijks achtjarig kind op het eerste gezicht de stukken van Bach, van Abel en van Handel op het orgel te hooren spelen. Koning George III, die getuige van dat wonder was, beloonde den kleinen Mozart met een geschenk van vier en twintig guinjes. Behalve die koninklijke mildheid, genoot de familie Mozart ook eenige inkomsten van de concerten welke zij voor het publiek gaven. Het was tijdens zijn verblijf in Engeland, dat Mozart zijn derde werk schreef, bestaande in zes sonaten, welke hij aan de koningin opdroeg. Het zou den Salzbnrger kapelmeester niet moeielijk gevallen zijn voor zijne beurs partij te trekken van de Engelsche liefde voor de toonkunst; doch hij was streng katholiek, en hij wilde het geloof zijner kinderen niet in gevaar brengen door een voortdurend verblijf in een kettersch land; hij zette derhalve zijn pelgrimstocht voort. In Holland, waar men het genie van den jongen Mozart even hoog schatte, als in Frankrijk en Engeland, werd zijn leven en dat zijner zuster door eene ernstige ziekte bedreigd. De geloovige vroomheid, die in alle brieven van Leopold Mozart doorschemert, kwam hier in al hare reinheid uit. Eindelijk was het gevaar geweken en werden de jeugdige virtuozen aan de bewondering van het publiek terug gegeven. De kinderen gaven twee concerten in den Haag, en Wolfgang droeg een werk van zes nieuwe sonaten aan de prinses van Nassau Weil-burg op.
Nadat onze reizigers drie jaren lang uit hun vaderland verwijderd geweest waren, namen zij den terugtocht naar Salzburg over Parijs, Lyon, Zwitserland en Munchen weder aan. Die lange tijd, gedurende welken Mozart zich in Frankrijk , Engeland en Nederland had laten hooren, was ook voor zijn eigen vooruitgang in de kunst niet verloren geweest. In Salzburg teruggekomen, zette hij onder de leiding
213
MOZART.
zijns vaders zyue oefeuiugen in het componeeren voort. Te gelijkertijd drong liij iu de schoonheden door van Handel en Karl Emmanuel Bach, en bestudeerde hij eenige oude Ita-liaansche meesters uit het\' einde der XVII(1(\' en het begin der XVIIIde eeuw. Uit dien tijd zijn zijne eerste proeven van zangmuziek afkomstig.
Toen de jonge Mozart echter in zijn eigen vaderland zijn genie openbaarde, viel hem daar niet die bewonderende liefde ten deel, die overal de schreden van het geniale kind in westelijk Europa gevolgd had. Toen Leopold Mozart in September van 17G7 met zijn geheele gezin naar Weenen gekomen was, kwam hij daar juist op een tijd toen de kinderpokken er heerschten, waardoor ook de aartshertogin Jo-sepha was aangetast geworden, die aan die vreeselijke ziekte bezweek. Het oogeublik was niet gelukkig gekozen voor muzikaal genot; het hof was in rouw, en Leopold Mozart werd bezorgd voor zijne kinderen, en nam schielijk de wijk naar Olmutz in Moravië; doch de geesel volgde hem, en weldra werd Wolfgang gevaarlijk ziek. Het was eeu treurige toestand voor den armen vader, in eeu vreemd land bovendien. Doch de Deken der hoofdkerk, de graaf Podstatsky, drong er op aan dat de familie Mozart bij hem haren intrek zou nemen, zeggende; dat hij volstrekt niet bang was voor de besmetting der kinderziekte; hij gaf de noodige bevelen aan ziju hofmeester en liet zijn geneesheer ontbieden. Dank zij die liefderijke bemoeiingen, kwam Wolfgang de ziekte te boven, en in een brief uit Olmutz geschreven, den 10(1(\'n November 1767, stort de vader zijn dankbaarheid uit voor alles wat de waardige Deken voor zijn kind had gedaan. Nadat Wolfgang hersteld was, keerde hij met zijne familie naar Weenen terug, en hij kon eindelijk aan Jozef IJ en de keizerin worden voorgesteld, die hem met het grootste genoegen hoorden. Op uitdrukkelijk verlangen des keizers, dat hij een opera zou componeeren, schreef de jónge Mozart eene partitie voor La Fin!a simplicc en bestemde het werk voor den Italiaansche troep van den directeur Affligio,
214
MOZART.
die er hem honderd dukateu voor toegezegd liad. Doch de Weener componisteu koudea uiet dulden dat eeu twaalfjarig kind hun de eerepalmen van het tooneel betwisten zou. Er ontstond een kabaal, waaraan Gluck waarschijnlijk vreemd gebleven is (want de schrijvers, die hem van medeplichtigheid er aan beschuldigen, zijn in dadelijke tegenspraak met Leopold Mozart zeiven); dat kabaal werd in het leven geroepen om de opvoering van La Fin la simplice te beletten. Eerst beweerde men, dat de opera van Leopold Mozart zei-ven , en uiet van zijn zoon afkomstig was; vervolgens beweerden de zangers, dat de aria\'s die er in voorkwamen niet te zingen waren. De directeur Affligio, door de vijanden des jongen kunstenaars opgestookt, hield de zaak op het sleeptouw, om zich aan de vervulling van zijn gegeven woord te onttrekken. Toen hij eindelijk niet langer uitstellen kon, verklaarde hij, dat hij maatregelen zou nemen om de opera te laten uitfluiten, indien Mozart hem dwong haar te laten opvoeren. Door dat antwoord werd de laatste hoop, die Mozart en zijn vader nog behouden hadden, vernietigd. Zij hadden zich, door eeu verblijf van veertien maanden in Weenen, in groote geldverlegenheid gebracht, en nu was al hunne moeite vruchteloos. In December van hetzelfde jaar (1768) werd Wolgang voor die teleurstelling schadeloos gesteld, door dat hij eene door hem gecomponeerde mis in tegenwoordigheid der koninklijke familie bij gelegenheid dei-inwijding van het weeshuis van pater Parhammer liet uitvoeren. Tot datzelfde jaar behoort ook de kleine opera Baslien el Basliene, die op het buitenverblijf van den directeur der Nonnaalschool, Dr. Mesmer, ten tooneele kwam.
Het jaar 1769 besteedde Mozart aan de studie der Itali-aansche taal, en in December van dat jaar ondernam hij, met zijn vader, eene reis door Italië. Te Verona en te Mantua gaf hij, onder den naam van 11 Signor Amadeo, concerten 1 waarin hij het publiek door zijn wonderbaar \'geuie van improvisatie verbaasd deed staan. Weldra werd hem de com-
215
MOZART.
positie opgedragen van eene opera, die in het carneval van 1771 gespeeld zou worden, en de beroemde pater Martini T directeur van het conservatorium te Bologne, betuigde hem de grootste ingenomenheid met zijn talent. Gedurende ziin verblijf te Rome schreef hij, naar men zegt, het miser eve van Allegri, dat hij ia de Sixtynsche kapel hoorde, ouder de uitvoering in den bol van zijn hoed af, en ontdook op die manier het verbod der geestelijkheid. Te Napels, het laatste doel zijner reis, werd den jongen maestro de compositie eener opera voor den schouwburg van San Carlo opgedragen , welke opdracht hij echter niet kon aannemen, wegens zijn contract met den directeur vau den schouwburg te Milaan. Kortom, van stad tot stad werden den Dolce Cigno van Salzburg, het verdriet dat hij door de onbillijkheid der Weenenaars had ondervonden door toejuiching en loftuiting vergoed.
Zijne terugreis was een ware triomftocht. Toen Mozart te Rome doorkwam, ontving hij van den Paus de orde vau de Gouden spoor, die hem recht gaf op deu titel van Cava Hier e, en die onlangs aan Gluck ten deel was gevallen. Te Bologna werd hij tot lid der philharmonische academie benoemd, nadat hij zegevierend de proef had doorgestaan, bestaande in het arrangeeren voor vier stemmen van een Antienne uit het Autiphonarium. Wat het zonderlingst mag heeteu, is dat de bevoorrechte knaap, onder allerlei onderscheidingen en eerbewijzen, welke aan zijn vroegtijdig ontwikkeld genie ten deel vielen, een kinderlijk hart behouden had. Nadat zijne verhevene bezieling hem in hooger sfeer had opgetrokken , daalde hij telkens weder op aarde neer, om deel te nemen aan de uitspanningen van zijn leeftijd. »Mijn grootste uitspanning bestaat in de sprongen welke ik mij van tijd tot tijd veroorloof,quot; schreef hij. In zijne meeste brieven, inzonderheid in die welke hij aan zijne zuster schreef, vindt men, behalve de bijzonderhedeu waarmede hij gaarne over zijn werk uitwijdde, een allerliefsten kinderlijken toon en onschuldige scherts, die de onschuld zijner ziel bewijzen. Ge-
216
MOZART.
lukkige natuur, die ten einde toe vrij gebleven is van hoogmoed en pedanterie!
In het laatst van October 1770 te Milaan terug gekomen, schreef hij daar zijn Mithridales, die den 26stei1 December van hetzelfde jaar, onder grooten bijval ten tooneele kwam. Dat werk beleefde tweeëntwintig achtereenvolgende voorstellingen. In den loop van 1771 bezocht de jonge componist Verona, dat hem den titel van lid der Academie geschonken had, als ook Venetië en Padua. Vervolgens keerde hij naar Milaan terug, waar hij (in December 1771) zijne dramatische cantate, getiteld Ascanio in Alba deed uitvoeren. Inmiddels werd Leopold Mozart naar Salzburg terug geroepen, voor de feestelijkheden waarmede de nieuwe aartsbisschop moest worden ingewijd, en de jonge Mozart componeerde voor die gelegenheid de dramatische serenade II So ff no di Scipionc (14 Maart 1772).
In de maand October daaropvolgende, keerde Wolfgang naar Milaan terug en gaf in die stad (December 1772) Lucio Silla, opera seria, die niet minder toejuiching ondervond dan zijn Mithridales. In de lente van het daarop volgende jaar kwam hij te Salzburg terug, en begaf zich vervolgens naar Weenen en daarna naar Munchen, waar hij, den 13^ Januari 1775, eene opera bouffe schreef, ouder den titel van La F int a Giardiniera. Dat werk slaagde volkomen en werd gevolgd door eene cantate ter eere van den Aartshertog Maximiliaau, onder den titel van 11 Re pastore. Doch de eene partitie uit de peu des onvermoeiden kunstenaars volgde de andere op, zonder veel verandering te brengen in zijne altijd onzekere en wisselvallige positie. Te vergeefs had hij zich bij zijne terugkomst uit Italië gevleid, dat de Prinsaartsbisschop van Salzburg hem de betrekking van kapelmeester schenken zou. Bij den keurvorst vau Beijeren was hij niet gelukkiger, wien hij slechts een iükomen van vijfhonderd gulden gevraagd had voor de compositie van vier opera\'s in liet jaar, waarbij hij zich verbinden wilde, dagelijks aan de concerten, die aan het hof gegeven werden,
217
MOZART.
deel te nemen. Die eiscli was waarlijk niet te hoog van een kunstenaar , die vier opera\'s, een oratorium, twee plechtige missen , twee cantaten en een groot aantal stukken instrumentale muziek geschreven had, op een leeftijd waarin andere componisten nog op de schoolbank zitten. Doch, een van die dwaasheden waarvan de geschiedenis menig voorbeeld oplevert, deed den vorst de diensten weigeren van den man van genie, die ze hem tot zoo geringen prijs had aangeboden. Dezelfde geringschatting wachtte den schrijver van Milhridales te Augsburg en te Mauheim, waarheen hij zich bcaf, nadat hij Munchen in armoediger staat had verlaten, dan waarin hij er gekomen was. Zoo veel teleurstellingen deden Mozart besluiten, andermaal zijn vaderland te verlaten , en hij begaf zich, vergezeld van zijne moeder, naar Parijs; want Leopold Mozart werd door zijne ambsbezigheden te Salzburg teruggehouden.
Naarmate men in de levensbeschrijving vordert van den grootsten toonkunstenaar der IS116 eeuw, is men verbaasd en geërgerd over de hinderpalen die zijn pad belemmerden, de moeite welke het hem kostte om zich bekend te maken, en de vrnchtelooze inspanning waardoor hij verteerd werd. Is er onder al die financiers, die tegenwoordig de ware bezitters der Fransche fortuinen zijn, geen een die, zooals eertijds geschiedde, het verstand heeft zich zijn rijkdom te doen vergeven, door een groot man den weg te banen ? Men rekeue er niet op; de smaak is in Frankrijk achteruitgegaan, en er worden geen kenners gevonden, in staat om op prijs te stelleu wat in Dnitschland zelf geen bewondering genoeg ondervindt. Den 23ste11 Maart 1778 te Parijs aangekomer., moest Mozart zich vergenoegen met het arrangeeren van een Miserere van Holzbauer, voor het geestelijk concert, dat door Le Gros gedirigeerd werd; en hij had geen succes. De opbrengst van dat ondankbare werk en die van eenige lessen voorzag gedurende eenige maanden in zijne behoeften. Zoo zette hy zyu treurig leven vol teleurstellingen voort, toen hij door een vreeselijk ongeluk getroffen werd, name-
218
MOZAET.
lijk deu dood zijner moeder, aau wie hij door de teederste liefde verbonden was (3 Juli 1778). Nadat de jonge Mozart zijn laatsten plicht aan haar betracht had, verliet hij Parijs, dat hem on verdragelij k geworden was, en hij keerde naar Salzburg terug, waar de nood hem dwong de betrekking van hoforganist aan te nemen, in 1779. Zoo dreigde zijn, in het begin zoo schitterende loopbaan, op een staat, die niet veel van dienstbaarheid verschilde, uit te loopen.
Doch het onveranderlijke vertrouwen van Leopold Mozart in de muzikale toekomst zijns zoons werd eindelijk door de uitkomst gerechtvaardigd. Een genie, zoo als er geen twee in eene eeuw geboren worden, wordt niet door de Voorzienigheid in het leven geroepen, om het ten slotte aan onmacht prijs te geven, eu al zijne tonen in de onverschilligheid en het onverstand van tijdgenooten te laten verstikken. Eindelijk kwam er, hoewel laat, vergoeding voor Mozart. In November 1780 werd de arme organist van Salzburg door Karl Theodoor, keurvorst van Beijereu, naar Muuchen ontboden, om er de opera Idomeneo te componeeren, op een Italiaanschen tekst van deu abt Varesco. Hij kreeg zes weken verlof, en, dank zij zijne verbazende gemakkelijkheid, kon hij de eerste twee bedrijven deu lstei1 December daaraanvolgende laten repeteeren. Den 29stel1 Januari 1781 werd het werk ten tooneele gebracht, eu het publiek was opgetogen over de nieuwe schoonheden, waarvan het overvloeide.
Men had nooit iets gehoord dat de aria: l\'adrc. (jermani en die van Ilia evenaarde, evenmin als de koren: Plein! nurni! Corriamo, fuggiamo. Van dat oogenblik was de roem van Mozart gevestigd, en hij zou nog slechts zich zei ven overtreffen.
De aartsbisschop Aan Salzburg, een bekrompen en ijdel mensch, deed wat hij kon om wereldkundig te maken, dat de beroemde componist in zijn dienst was. Hij kwam te Weenen, en nam zijn organist mede, dien hij in zijn eigen hotel liet logeeren, doch dien hij als zijn knecht behandelde.
219
MOZAllT.
De schrijver van Idomenco moest in de keuken bij de dienstboden eten, en zijns beurs leed er even zeer als zijn gevoel van eigenwaarde; want zijn meester wilde hem niet toestaan zich op concerten te laten hooren, die hem geld zouden kunnen opbrengen. »Zijne Hoogheid,quot; schrijft hij aan zijn vader, »verkiest niet, dat zijne menschen geld verdienen. Voor hen niets anders dan verlies.quot; De vrees van zijn vader te benadeelen, deed hem echter geduld oefenen. Doch eindelijk was de maat vol, en toen hij op zijne klachten niets ten antwoord ontving dan: »Pak u weg, als ge mij niet beter dienen wilt,quot; hield de kunstenaar het voor gezegd en nam zijn ontslag.
Hij moest evenwel leven. Het les geven bracht slechts karige inkomsten op; en had hij reeds in 1778 niet de woorden geschreven, die een wettig vertrouwen op zijn genie verraden: »Ik beu componist; ik ben voor kapelmeester geboren eu ik kan — hetgeen zeer zeker het geval zou zijn indien ik veel lessen aannam — mijn talent van componist, dat God mij zoo rijkelijk heeft geschonken, niet begraven?quot; Hij vestigde derhalve zijn aandacht op het tooneel. Doch Jozef II, die slechts van Italiaansche muziek hield, was weinig geneigd om het pogen van Duitsche componisten aan te moedigen. Na verscheidene vruchtelooze aanzoeken , zag Mozart zich eindelijk, door tusschenkomst van vorst Cobentzel en de gravin von Thun, vergund om voor het keizerlijk hof te schrijven. Zijn eerste werk daarvoor was Die Ëntführung ans dem Serail. Bretzner had een stuk onder dien titel vervaardigd, waaruit Stephani een middelmatiger tekst haalde. Eene Spaansche schoone, Constance, is een van de vrouwen van den Pacha Selim geworden. Belmonte, haar minnaar, weet in het serail door te dringen en beproeft de odalisken te doen ontsnappen , om zijne minnares te bevrijden. Doch het opzet mislukt, en de vermetele raïa heeft slechts zijn leven te danken aan de omstandigheid dat Selim in hem een burger van Burgos herkent, wien hij in vroeger tijd zijn leven te danken had. De brave Turk
220
MOZART.
schenkt den schuldige niet slechts het leven, hij geeft hem ook de hand van Constance. Op die nietige, onwaarschjin-lijke donnée heeft Mozart de partitie gemaakt, die in Duitsch-land het langste haren roem heeft behouden. En toch werd het stuk, dat den 12tlel\' Juli 1782 voor het eerst te Weenen gespeeld werd, slecht door het publiek ontvangen. Het bracht den componist slechts vijftig dncaten op. Na de voorstelling zeide de keizer zelfs tot Mozart: »Dat is te geleerd voor onze ooren, ik vind dat er te veel noten in zijn;quot; waarop Mozart geantwoord zou hebben: »Sire, er zijn zoo veel noten in als er in zijn moeten.quot; Da Ponte, de schrijver van den tekst van Don Giovanni en de Nozze, vertelt in zijne Mémoires dat de keizer hem, bij gelegenheid van de opvoering van Die Entführung gezegd had: »Het heeft niet veel te beduidenquot; {Non era gran com): dat Mozart veel talent bezat voor instrumentale muziek, doch niet voor den zang. Dat is het oordeel van iemand die slechts met Italiaanschen stijl was ingenomen. Doch, zonder te veel waarde te hechten aan de zienswijze van den gekroonden criticus, valt het toch niet te ontkennen, dat Mozart in Die Entführung aus dem Serail nog niet die mate van volkomenheid in de kunst van den zang te behandelen had bereikt, als waarvan hij in Don Juan en Die Znuher/lölc de blijken gaf. Onder de uitstekendste gedeelten der partitie merkt men in de eerste plaats op de ouverture, het koor der slaven van het serail en het duo van de flesch, tusschen Osmin en Belmonte. Dan komen de beide boertige aria\'s van Osmin, het duo door dien laatste in het eerste bedrijf met Belmonte gezongen.
Gedurende zijn verblijf te Manheim had Mozart kennis gemaakt met eene jonge mooie zangeres, Aloysia Weber genaamd, wier herinnering onuitwisbaar in zijn ziel scheen gegrift te zijn. Bij zijne terugkomst uit\'Parijs, kwam hij te Munchen, waar het jonge meisje zich toen bevond, met het plan om haar ten huwelijk te vragen. Het schijnt dat de wijze, waarop hij in het eerst door de familie van Aloysia ontvangen was, hem tot dien stap aanmoedigde. Doch de
221
MOZART.
uitslag van ziju poging beantwoordde niet aan zijne verwachting. De levendige zangeres zag in den mageren jonkman met zijn grooten neus, groote oogen, klein hoofd, geen geniaal kunstenaar, en zij ontving haren aanbidder met zoo veel minachting, dat hij alle hoop op haar bezit liet varen. Daarop bracht de arme Mozart zijne genegenheid op Con-stantia Weber over, de zuster van het voorwerp van zijn eersten hartstocht, en trad den 4llen Augustus 1782 met haar in het huwelijk, ongeveer drie \\veken na de eerste voorstelling van Die Enlführung aus ilem Serail. Het huwelijk had plaats ten huize der barones van Waldstetten, die onder de beschermers van Mozart behoorde.
Aan geld was bij de voltrekking van dat huwelijk in het geheel niet gedacht; het was een huwelijk uit liefde geweest. Ook ging het in de jonge huishouding somtijds vrij bekrompen toe, Mozart bezat geen ander vast inkomen dan acht honderd gulden als hof-componist. Wel bood de koning van Pruisen, Frederik Wilhelm II, hem de betrekking van kapelmeester aan, met een inkomen van 3000 gulden, doch hij weigerde om den keizer te verlaten, die toch zijne muziek niet waardeerde en hem bijna gebrek liet lijden; en toen een van zijne vrienden hem vroeg of hij althans den keizer niet te kennen had gegeven van welk eene positie hij om zijnentwil afgezien had, antwoordde hij: »Wie denkt in zulke oogenblikken aan zóo iets?quot; Ten einde in het onderhoud van zijn gezin te voorzien, gaf de schrijver van Ido-incneo en van Die Entführung aus dem Serail pianolessen en schreef hij walsen en quadrilles voor bals en masquerades. Mozai\'t te heeten, en veroordeeld te zijn, zijn tijd met die nuttelooze dingen te verbeuzelen, dien hij aan het voortbrengen van meesterstukken had kunnen besteden! Wat wij vooral bewonderen, is dat die aanhoudende strijd om de eerste behoefte van het stoffelijk leven de kunst in Mozart niet gedood, zijne inspiratie niet verzwakt heeft; wat zeg ik, haar van jaar tot jaar grootscher en krachtiger deed worden! De Davidde penilenle, een oratorium, dat schitte-
222
MOZART.
rende schoonheden bevat, verscheen iu 1783; vervolgens (van 1784 tot 1785) de zes kwartetten, welke Mozart aan Jozef Haydn heeft opgedragen. Toen Leopold Mozart in de maand Februari 1785 te Weenen kwam, verzocht hij den grooten symphonist hem oprecht te zeggen hoe hij over zijn zoon dacht. »Ik verklaar u voor God als eerlijk man/\'antwoordde de componist van De Schepping, »dat ik nwen zoon voor den grootsten componist hond van wien ik ooit heb hooren spreken. Hij schrijft met smaak en bezit de grondigste kennis van compositie.quot;
Na zulk een getuigenis valt het hard, dat men genoodzaakt is den laster te bestrijden, die Mozart tot een losbau-digen nachtbraker maakte. Stendhal, die geneigd was anderen naar zich zeiven te beoordeelen, had die beschuldigingen althans bescheiden en bedekt aangenomen; doch nu heeft de Revue des deux mond es die helpen verspreiden. En waarop grondt zich de heer Blaze de Bury, de schrijver van het bedoelde artikel, om te bewijzen dat »Mozart zijn leven in uithuizigheid doorbracht, speelhuizen en biljard-zalen, kroegen en publieke danszalen bezocht, als pierrot verkleed, en wat er na zulke nachten van losbandigheid overbleef aan zijne compositiën wijdde?quot; — Op eenige fragmenten uit brieven, waarvan die schrandere criticus zich bedieud heeft. Doch er is in de brieven Mozart geen sprake van publieke bals, maar van besloten vereeni-gingen. Een van die veroordeelde bals gaf hij zelf in een groot logement, dat een van zijne vrienden, de baron von Wetzlar, voor hem gehuurd had. Een ander kwam door inschrijving tot stand op de Redoute, en daar verscheen Mozart gekleed, niet als pierrot, maar als harlequin. Het costuum was hem door zijn eigen vader geleend geworden (brieven vai; 22 Januari en 5 Februari 1783). Zou men denken dat Leopold Mozart, wiens streng godsdienstige begrippen algemeen bekend zijn, zondige, of zelfs maar gevaarlijke uitspanningen aangemoedigd zou hebben? Inderdaad, wanneer men zulke ernstige beschuldigingen op zulke lichte gronden
223
MOZART.
bouwt, moet men al zeer lichtzinnig, of overdreven streng in zijn oordeel zijn. Hetzelfde geldt omtrent de beschuldiging dat Mozart een speler geweest zou zijn. Zelfs de meest bevooroordeelde kan geen enkelen regel in de brieven van Mozart ontdekken, die daarop zinspeelt. De beschuldiging is van allen grond ontbloot, en heeft zelfs niet eens, even als die andere, het voorrecht van op verdraaide teksten te berusten. Constance Weber hield veel van kegelen, haar man ■zoclit in het billardspel afleiding van zijn vermoeiden arbeid, doch niemand heeft menschen, die zich aan die onschuldige uitspanningen overgeven, nog ooit spelers genoemd. Toen de gezondheid van Mozart reeds zeer verzwakt was, had hij een biljard bij zich aan huis, in het vertrek dat op zijne studeerkamer uitkwam. Dat biljard met toebehooren staat op den inventaris van zijn eenvoudig huisraad, dat na zijn dood verkocht werd. Is het bovendien wel mogelijk dat iemand, die op negen en twintig jarigen leeftijd, zulk een lof van den beroemden Haydn verwierf, een losbandig mensch geweest zij ? Is het mogelijk, dat zoo veel volmaakte meesterstukken tusschen twee braspartijen in geschreven werden? Zulk eene bewering is eene bespotting van hen die haar lezen.
In Februari 1786 had in het keizerlijk paleis van Schön-brüun opvoering plaats van Der Schausjticl-director, boertige operette, die door de dames Cavaglieri en Aloysia Weber, die inmiddels mevrouw Lange geworden was, gespeeld werd. Het onderwerp is niets anders dan eene jaloezie tusschen twee zangeressen, van wie de eene Hertz heet en de andere Silberldang.
Het jaar 1786 toont ons Mozart op het toppunt der ontwikkeling zijner kunst. Dat jaar begon hij met de Nozse di Figaro de te vroeg afgebroken reeks van onsterfelijke meesterstukken. Salieri, de kapelmeester van Jozef II, begrijpende dat hij een geduchten mededinger in den jongen Wolfgang had, had al zijn invloed gebruikt om hem tegen te werken. Doch de keizer gaf, ondanks zijne vooringenomenheid met Italiaansche muziek, ditmaal een blijk van ver-
224
MOZART.
draagzaamheid eu rechtvaardigheid, door Mozart tegen de zelfzuchtige aanvallen van diens vijanden te stennen. Het werk, dat den 28st™ April 1776 te Weenen gegeven werd, vond hij de eerste voorstelling niet den onzaglijken bijval, dien het \'t volgende jaar ie Praag ondervond. Doch er was geen kabaal mogelijk bij zulke prachtige, in het oog springende schoonheden. Salieri stond\'beschaamd, en Leopold Mozart schreef den 18den Mei het volgende briefje aan zijne dochter:
»Bij de tweede voorstelling van de Nozze di Figaro, zijn er vijf stukken gerepeteerd, bij de derde zeven; een klein duo is drie malen gebisseerd geworden.quot;
Stendhal merkt te recht op, dat Mozart de donnée van Beaumarchais in veel opzichten gewijzigd en van karakter veranderd heeft. Het Fransche stuk, schitterend van vuur, van geest en vernuft, was juist door de hoedanigheden die het zijn succes verzekerden, ongeschikt om op muziek gebracht te worden. Niets drnischt iuderdaad zoo zeer tegen muzikale uitdrukking in als het onophoudelijke, onverzoenlijke sarcasme. De schrijver der opera heeft gelukkig iets van zijn eigen bevalligen smaak aan de personages van dat revolutionnaire blijspel weten mede te deelen. Wij behoeven onder de dertig stukken, waaruit de partitie bestaat, slechts de aria van Figaro: Non pin andral. die van Cherubin: Voi che sapele, waarin een rijkdom van teederheid ligt, het duo van de gravin en Suzanna: Suil\'aria, de cavatine; Se vital ballare, het duetto: Crtidel, perchè finora, de bewonderenswaardige aria der gravin: Dove sonn, vol aristocratische fijnheid, en de coupletten: L\'ho perdu!a, in herinnering te brengen.
De burgers van Praag hadden de verdiensten van Mozart beter op prijs weten, te stellen dan de bevolking van Weenen gedaan had; ook droeg de kunstenaar aan de bewonderaars van zijn Nozze di Figaro zijn schoonste werk op, Don Giovanni, opera in twee bedrijven, woorden van Da Ponte, die den 4dei1 November 1787 werd opgevoerd. Nooit werd
15
225
MOZART.
schitterender genie door gelukkiger onderwerp bezield. De schrijver van den tekst, een Venetiaan, die, even als zijn landgenoot Casanova, door de ervaring van allerlei avontu-quot;ren zijne levenswijsheid had opgedaan, was de geschiktste man om een leven te doen begrijpen zooals hij zelf geleid had, en om dat voor de kinderlijk eenvoudige ziel van Mozart begrijpelijk te maken. Hij ontleende het onderwerp van zijn tekst gedeeltelijk uit een blijspel van Molière, deels ook uit het oorspronkelijk Spaansche stuk van Tirso de Molina. De Fransche Don Juan is niets dan een gemeene rowe\', waarvan moeielijk, zoo al niet onmogelijk, eene artistieke schepping te maken ware. Mozart en zijn medewerker handelden met die opera zoo als zij met het werk van Beaumarchais gedaan hadden, maakten een vrij gebruik van.de type der legende, en men heeft geen reden om dat te betreuren. Wanneer men bedenkt wat er ouder de handen van Mozart geworden is van dien vrij prozaïschen held van Ie Festin de Pierre, vraagt men zich af of de wetenschap der muziek, aan dramatische uitdrukking dienstbaar gemaakt, ooit iets volkomeners geleverd heeft. De meest uiteenloopende gevoelens, in al hunne fijne schakeeringen, worden er in eene onvergelijkelijk harmonische taal in weergegeven. Het is eene opeenvolging van meesterstukken, welke vgj slechts behoeven op te noemen. Wij vergenoegen ons met het aanhalen van de aria van Leporello: No//e e giorno, het tooneel van den dood des kommandeurs en de droevige klaagtoonen van donna Anna, het trio: Ah, chi mi dice, de ai-ia: Mada-mina, il calalogo, het heerlijke duo: La ci darem la mano, de aria van Don Juan: Fin ch\'han del vino, die van Zerline; Vedrai carino, de aria van Don Ottavio: II mio tesoro, eindelijk het stuk dat onder den naam van Trio der gemasker-den bekend is, en de harmonie waardoor de rol van het beeld des kommandeurs zoo goed gekarakteriseerd wordt.
Don Juan wekte in Praag een bewonderende geestdrift op t doch te Weenen viel het stuk, ten gevolge eener slechte vertolking en van den wansmaak van het publiek, dat de
226
MOZAET.
Axur van Salieri boven den Don Juan verkoos. Haydn was bijna de eenige die er de schoonheden van begreep. In eene vereeniging van zoogenaamde liefhebbers, die om strijd het nieuwe werk criti^eerden, werd hem zijn oordeel gevraagd. »A1 wat ik weet en wat ik u verzekeren kan,quot; antwoordde hij, »is dat Mozart de grootste componist is van onzen tijd.quot;
De oude kapelmeester van Salzburg heeft niet lang genoeg geleefd om de verheven partituur van zijn zoon te kunnen toejuichen. Hij stierf den 28sten Mei 1787. De jonge Mozart overleefde zijn vader slechts vier jaren. Wanneer men bedenkt wat Leopold Mozart voor de teederste kindsheid van zijn zoon voor dezen geweest was, eerst waakzaam en trouw in zijne vaderplichten, later een verstandig meester voor het geniale kind, zijn leidsman, zijn vertrouwde, die met onvermoeide zorg voor de ontwikkeling zijner lichamelijke, zedelijke en verstandelijke vermogens waakte, zijne uitspanningen, zijne lectuur bestuuijde, en liefde voor God, voor zijne moeder, voor zijne zuster en alles wat schoon en goed is bij hem aankweekte; als men aan de gestadige briefwisseling denkt tusschen den vader en den zoon, aan die menigvuldige wisseling van indrukken en gedachten, ziet men dat tusschen die twee zielen eene volmaakte eensgezind-heid heerschte, dat beider bestaan als het ware in een ge-
\' O
weven was. Men heeft die eenheid niet genoeg opgemerkt; de vroegtijdige dood van Mozart wordt er echter door verklaard. Men leze met aandacht den volgenden brief:
Zeer geliefde vader,
Zoo even ontvang ik eene tijding die mij geheel ter neder drukt, te meer wijl ik uit uw vorig schrijven mocht opmaken dat gij, Gode zij dank, volkomen wel waart. — Gij zijt dus ernstig ziek? — Behoef ik u wel te zeggen hoe vurig ik naar eeu geruststellenden brief van u zeiven verlang? Ik hoop nog dien spoedig te ontvangen, hoewel ik gewoon ben mij steeds het ergste voor te stellen. Wijl de
227
MOZART.
dood, wel beschouwd, eigenljik het ware doel vau het leven is, heb ik mij sinds vele jaren zoo met dien waren vriend der menschheid vertrouwd gemaakt, dat zijn beeld, ver van iets afsehrikkends voor mij te hebben, niets dan zachts en troostends voor mij heeft. Ik dank God dat Hij mij de genade bewezen heeft den dood als den sleutel ouzer ware zaligheid te leeren beschouwen. Ik leg mij \'s avonds nooit te slapen, of ik bedenk dat ik, hoe jong ik ook ben, den volgenden morgen niet meer ontwaken zal; en toch zal niemand die mij kent zeggen dat ik in het dagelijksche leven somber of zwartgallig ben; ik dank mijn Schepper dagelijks voor dat geluk, en ik wensch het al mijne medemenschen, mijne broeders, van harte toe.
Ik hoop dat gij u beter zult voelen terwijl ik deze regelen schrijf. Ik smeek u het niet voor mij te verbergen als gij erger wordt; maar mij de geheele waarheid te schrijven of te laten schrijven, op(l;it ik zoo dra mogelijk in uwe armen kunne zijn. Dat bezweer ik u bij alles wat heilig is. Ik hoop intusschen nog op een geruststellenden brief, en in die zoete hoop kus ik u duizend malen de hand, even als mijne vrouw en Karl; ik blijf eeuwig
Uw WOLFGANG.
Men ziet het, bij de gedachte aan den naderenden dood zijns vaders, denkt Mozart zonder rouw aan het einde zijner eigene loopbaan en beschouwt den dood als den sleutel zijner ware zaligheid.
Eenige maanden daarna vatte hij zijne muzikale compo-sitiën weder op; doch zijne gezondheid had voel geleden.
Reeds gevoelde hij de teekenen eener borstaandoening, die allen levenslust uit zijn hart bande en hem slechts treurige indrukken gaf. Het gulden prisma van jeugd en roem bezweek voor de aanraking met teleurstellende werkelijkheid des levens. De schrijver van Don Giovanni was geen lichtmis, geen verkwister; doch hem was de aandoenlijke en
228
MOZAB/r.
ongeneeselijke achteloosheid in geldzaken eigen, die veelal een eigenschap is van een grooten geest. De menigvuldige ziekten zijner echtgenoote, het onderhond van een talrijk kroost (hij heeft zes kinderen gehad) dwongen hem tot uitgaven, die niet in evenredigheid stonden tot zijne positie en zijn fortuin. Ook was hij dikwijls in de noodzakelijklieid van geld ter leen te vragen. De toonkunstenaars trokken in dien tijd nog weinig voordeel van hun werk, en de laatste drie syinphonieën van Mozart, die in 1788 het licht zagen, bezorgden hem meer roem dan voordeel. Het volgende jaar schreef hij, behalve een groot aantal stukken instrumentale muziek, de partitie voor Cosi fan lulle (Zoo doen ze alte-maal), opera bonffe in twee bedrijven, die met een schitterend succes, den 2Gsten Februari 1790, te Weenen opgevoerd werd. De meest bewonderde deelen van dat werk zijn de quintet: Di scrivermi ogni yiorno giurami; de aria: Per pwla, ben mio, perdona, en de liefelijke romance: Un\' aura amorosa.
Door de gedachte aan zij n naderend einde gekweld, te smartelijker voor hem wijl hij vreesde het gedenkteeken van zijn genie onvoltooid te zullen moeten achterlaten, wijdde Mozart zich rusteloos aan een werk, dat zijne krachten uitputte en waarvan noch de bede zijner vrouw, noch die zijner vrienden hem konden afbrengen.
In dien toestand schreef hij, in 1791, de partituur voor de Zauher/Ule, op verzoek van den tooneel-directeur Schi-kaneder, die behoefte had aan een stuk dat opgang maakte, wilde hij een bankroet voorkomen. Meer denkende aan de benarde omstandigheden dieus directeurs, dan aan zijn eigen geldgebrek, stond Mozart hem gratis de twee bedrijven zijner opera af eu behield zich slechts het recht voor, de partitie in het vervolg te verkoopen aan andere tooneelen, die er om vragen mochten. Toen de Zauberflute daarop te Weenen ten tooneele werd gebracht, werd zij honderd twintig malen achter elkander gegeven; doch, ondanks de overeenkomst welke Mozart met Schikaneder getroffen had, gaf deze ver-
229
MOZA.ET.
scheidene afschriften vau de partitie uit, waardoor alle schouwburgen in staat waren het stuk te geven. Toen Mozart vernam hoe hij het slachtoffer zijner belangeloosheid geworden was-, vergenoegde hij zich met, over Schikaneder sprekende, te zeggen: »Die schelm!quot; Hij scheen tot aan zijn dood bestemd om door de menschen met wie hij te doen had beet genomen te worden.
De handeling der Zauberflöle valt in het oude Egypte voor. Het is eeue romantische opera, waarin het tooverspel eene groote rol heeft, zonder dat nochtans het natuurlijke element er in vernietigd wordt, zoo als dikwijls in de opera\'s van Weber het geval is. De partitie der Zauberflöle is uit het oogpunt van stijl, van klare vloeiende gedachte, het schoonste werk dat uit de pen van Mozart is voortgekomen. Het trio der toovergodinnen, het lied van den vogelaar, de aria der koningin van den nacht, en het beroemde quintet: hm , hm, hm , hm , maken het eerste bedrijf uit in het Fransche stuk! Nadat de vogelaar in het tweede bedrijf in de volière gekomen is, hoort men een heerlijk duo in dialoog, dat aan de aria van Cherubini: Voi che sapele doet denken. Het tooneel, waarin het tooverklokje Monostatos en zijn troep op de maat de vlucht doet nemen, is zeer vroolijk en toch als altijd vrij van een lager genre van boertigheid. Het derde bedrijf begint met het verheven gebed van den hoogepriester: 0 Is is und Osiris.\' Nog noemen wij uit het derde bedrijf de aria der nachtkoningin: Der Holle Rache, die voor de buitengewone stem van Aloysia Weber geschreven was ; de tweede bas aria: In diesen heil\'gen Hallen, en het koor der priesters van Isis. De coupletten van het laatste bedrijf, die den stempel der verhevenste plechtigheid dragen, zijn populair geworden; het koddige duo tusschen Papageno en Papagena is allerliefst en bevallig.
Eene geheimzinnige gebeurtenis bracht in dien tijd nog het hare bij om het sombere voorgevoel van Mozart te versterken. Hij ontving op zekeren dag een bezoek van een in onker grijs gekleeden vreemdeling, die, zonder hem te zeg-
230
MOZART.quot;
gen van wien hij kwam, hem verzocht een lijkmis te schrijven , voor honderd, vooruit te betalen, dukaten. Het werk moest in eene maand tijds voltooid zyn. Doch inmiddels werd Mozart naar Praag geroepen om op den tekst van Metastasio de opera Clemensa di Tilo te schrijven, op verzoek van de Boheemsche Staten die de kroning van keizer Leopold II wilden vieren. Op het o ogenblik toen Mozart in zijn rijtuig zou stijgen, sprak de onbekende hem weder aan met de vraag, wanneer het Requiem voltooid zou ziju. Latei-is het bekend geworden dat die personage, die zich het air van eene zekere geheimzinnigheid had willen geven, niemand anders was dan de kamerdienaar des graven Walsegg. Deze laatste had zijne vrouw verloren, en hij had zich de eer willen aanmatigen van het werk, dat hij aan Mozart had opgedragen, voor de lijkplechtigheid der gravin. Dat was de geheele reden van de geheimzinnigheid waarmede de man zich aanmeldde. Er was dien ten gevolge niets bovennatuurlijks in het spel. Doch de componist van Don Giovanni was, zoo als wij reeds zeiden, altijd met het denkbeeld van zijn dood bezig; hij drong zich op dat de man in het grijs een bode van het noodlot was, en dat hij het Requiem voor zich zeiven maakte. Om die meer dan zonderlinge gedachte te verklaren, die eene idéé fixe dreigde te worden, moet men niet vergeten dat Mozart in eene eeuw leefde, die aan de tusschenkomst van geesten in de zichtbare wereld geloofde. Het was de tijd der Rosekruisers, der Swedenborgianen, der Theosophen. Mozart was vrijmetselaar geworden, en men weet dat de vrijmetselarij in dien tijd aan zienersschap grensde. Bovendien, was hij niet een vriend van Mesmer, den uitvinder van het dierlijk magnetismus? Onder den invloed der fantastische ge-dach ten-rich ting, welke hij met velen zijner tijdgenooten deelde, heeft Mozart, die reeds door.arbeid en ziekte ondermijnd was, in de eenvoudigste gebeurtenis eene openbaring van gene zijde van het graf kunnen zien.
De Clemenza di Tilo, opera seria in twee bedrijven, die den 6dei1 September 1791 te Praag werd opgevoerd, werd
231
MOZAET.
niet met denzelfdeii bijval o at vangen als aau de D/ozze eu Don Giovanni te beurt gevallen was. Door -Mozart aan groot-scher schoonheden gewend, deed het publiek niet genoeg recht wedervaren aan al het bekoorlijke, fijne en zuivere dier liefelijke partitie. Mozart was er bedroefd om, en de opgang, dien zijn Zauberfiöte weinig dagen daarna genoot, was niet voldoende om hem te troosten. Den 15lt;kn November scheen zijne gezondheid beter te worden, en hij maakte van die schijnbare herstelling gebruik om eene kleine cantate schrijven (den lof der vriendschap) voor de vrijmetselaarsloge waarvan hij lid was. Hij meende dat zijne krachten geheel hersteld waren en begon met ijver aan het hem bestelde Requiem: doch na verloop van weinige dagen werd hij bedlegerig, en hij stond niet weder op; hij droeg aan zynen leerling Sussmayer de taak op om het begonnen werk te voltooien. Den S^11 December 1791 stierf de ongelukkige Mozart in de armen zijner vrouw, in het bijzijn zijner kinderen en vrienden, met Christelijke gelatenheid. Hij wilde de zijnen een voorbeeld geven en zeide tot zijne schoonzuster Sophia Weber, die zich schreiende wilde verwijderen: »Blijf hier, ik wil gaarne dat gij mij ziet sterven.quot; Hij was nog geen zes en dertig jaren oud; doch sinds lang rijp voor den roem, was hij het ook voor den hemel.
Mozart had zes kinderen gehad, waarvan er Jiem slechts twee overleefden, Wolfgang en Karl, de oudste, die onlangs te Salzburg overleden is. Zijne weduwe is later hertrouwd met den ridder Nissen, die een leven van Mozart heeft uitgegeven.
Mozart is de eerste pianist van zijn tijd geweest; doch die verdienste, die reeds voldoende zou zyn om den roem van een gewoon mensch te vestigen, verdwijnt bij den on-nietelijken roem, dien hij zich als componist verworven heeft. De lijst zijner werken, die meer dan 800 stukken bedraagt, bevat allerlei genren, en in al die genren muntte Mozart uit. Hij is misschien de eenige toonkunstenaar, op wien men die lofspraak kan toepassen. Terwijl Beethoven uitmunt in
232
de symphonie, Rossini iu dramatisclie muziek, kent Mozart geene specialiteit; hetzij hij een opera schrijft of eeue mis, eeu oratorium of eene menuet, een kwartet of eene cantate, iu alles viudt men zijn genie terug. Geen van zijne voorgangers ot van zijne opvolgers heeft zoo veel invloed op het lyrisch tooneel uitgeoefend. Figaro\'s 11 och zeil, Die Zau-berflöle eu Don Juan zijn uiet slechts meesterstukken, het zijn voorbeelden eener ideale compositie, die tot op den huidigen dag de. regelen van den smaak hebben vastgesteld eu gehandhaafd; als zoo vele zuilen steunen zij nog heden het gebouw der toonkunst, eu hunne sterkte zal het tegen de vermetele pogingen beschermen van hen, die er de gi\'ond-slagen vau trachten te ondermijnen.
Geboren in 1760, gestorven in 1842.
Ieder kent het schoone portret van Cherubini, door Ingres. Men raadt reeds uit de strenge lijnen van dat gelaat de strengheid van dat talent, die zich nooit naar de denkbeelden van anderen wist te schikken, en het vaste karakter van iemand, die in alle levensomstandigheden zijne onafhankelijkheid wist te bewaren, zelfs tegenover Napoleon I. Hij heeft de lauwerkroon , welke de Muze hem op de slapen drukte, door een roemrijken arbeid verdiend, en die kroon is tot heden nog niet verwelkt.
Maria Luigi Carlo Zenobio Salvatore Cherubini werd den Sstcn September 1760 geboren, in dat Toskane, waar de toonkunst als het ware te huis behoort, waar de taal zoo zoetvloeiend is dat zij op zich zelve reeds muziek mag heeten. Bij dien invloed van zijn geboorteland kwam nog die nog zijner ouders en zijner opvoeding. Zijn vader, Bartolomeo Cherubini, muziekmeester en accompagnateur in den schouwburg La Pergola te Florence, leerde hem de eerste beginselen zijner kunst, toen hij nog geen zes jaren oud was. Op negenjarigen leeftijd ontving de knaap les in harmonie en
CHEBUBINI.
accompagnement van Bartolomeo en Alessandro Felici, en na hun dood gaven Pietro Bizarri en Giuseppe Castrucci hem onderricht in de compositie. Oherubini, die toen reeds onweerstaanbaar door de zucht tot componeeren gedreven werd, schreef op zijn dertiende jaar eene plechtige mis en een intermezzo voor een liefhebherij-tooneel. Die eerste proeven werden welhaast door andere proeven van godsdienstige muziek en verscheidene opera\'s gevolgd. De jonge kunstenaar had zijn zeventiende jaar bereikt, en ondervond reeds de bedwelming der eerste schittering van den roem, waarvan Vauvenargues spreekt, toen hij zich eensklaps aan de toejuiching van het publiek onttrok, tijdelijk afstand deed van eene streelende vermaardheid en zich op nieuw aan het juk van strenge studie onderwierp. Met een jaargeld, dat hem door de edelmoedigheid van den groothertog van Toskane, Leopold H, geschonken werd, begaf hij zich, in 1778, naar Bologna, bij Sarti, en studeerde, onder die geheel en al scholastieke leiding, om de manier van de oude meesters der Romeinsche school weder machtig te worden. Twee jaren lang, van 1778 tot 1780, onthield Cherubini van zich iets anders te schrijven dan contrapuntistische studiën en fuga\'s, om zich met al de nioeielijkheden der harmonie vertrouwd te maken.
Zulk eene eenzijdige studie bevorderde wel is waar de buigzaamheid van den geest, maar kon een nadeeligen invloed uitoefenen op de scheppingskracht der verbeelding. Nadat Cherubini Sarti naar Milaan gevolgd was, waarheen deze ter vervanging van Fioroni, kapelmeester der hoofdkerk, geroepen was, voltooide hij daar zijne studiën en gaf eindelijk, in den herfst van het jaar 1780, zijn eerste dramatische werk, met de opera in drie bedrijven Quinto Fahlo, die te Alessandria della Paglia werd opgevoerd. Dat werk schijnt weinig bijval gevonden te hebben; want Cherubini bracht in het geheele volgende jaar niets voort. In 1782 maakte hij echter die werkeloosheid weder goed door verdubbelden ijver. Hij gaf Armida, in drie bedrijven, te Flo-
235
CHEllUBINI.
reuce; Adriano in Stria, in drie bedrijven, op den tekst van Metastasio, voor de inwijding van een nieuwen schouwburg te Livoruo, en II Mesenzio te Florence. Bovendien schreef hij tien tweestemmige nocturnes, vier melodieën en verscheidene aria\'s. In 1783 liet Cherubiui te Rome nog een Quinto Fabio, eu te Venetië een opera bouffe in twee bedrijven opvoeren, getiteld Lo Sposo di Ire, marilo di nessuna.
De Veuetianen uoemdeu hem, met toespeling op zijn naam Cherubiui, II Cherubim, om zijn fraaien cherubijnen kop, zijue dichte krullende lokken en zijne engelachtig bevallige stem. Er bestaan allerliefste portretten van Cherubiui uit den tijd zijner jeugd. Hij had toen fijne fraaie gelaatstrekken-Later veranderde de uitdrukking van ziju gelaat onder den invloed van de worstelingen van zijn geest, aanhoudenden arbeid en ook de bekommeringen aan zijne loopbaan verbonden. Om de geloovigen in hunne kerken te lokken, parodieerden de Jezuïten van Florence zijne opera\'s in hunne oratorio\'s. De roem van Cherubiui nam dan ook met den dag toe. In het jaar 1784 gaf hij de Idalide te Florence, eu zijn Alessandre nelle Indie te Mantua. Daarna begaf Che-rubini zich naar Londen, waar hij zich van de bekende geestdrift der Engelschen voor groote kunstenaars uit andere landen weder nieuwen roem beloofde.
Nadat Cherubini, met medewerking van verscheidene andere toonkunstenaars, een Demelrio had geschreven, liet hij in den koninklijken schouwburg eeue opera bouffe opvoeren, in twee bedrijven, onder den titel van La fin la Principessa, die een onverdeelden bijval ondervond. Doch, geen voorspoed is bestendig in dit ondermaansche, en de val van Giulio Sa-bino , die in 1780 te Londen werd opgevoerd, was zoo volkomen , dat Cherubini terstond besloot Engeland te verlaten. In Frankrijk had men intusschen geen reden zich deswege te beklagen, want van dien tijd af koos Cherubini daar zijn verblijf en kwam zich, Juli 1786, te Parijs vestigen. In het begin ontving hij ook daar geene groote aanmoediging, want men wilde zijne groote cantate Amphion, welke hij
236
CHERUBINI.
voor het coticert ia de Olympische loge gecompoueerd had, niét uitvoeren. In het volgende jaar, 1787, componeerde Cherubini niets dan achttien romancen , welke hij aan Estelle, herderdicht van Florian, ontleend had. Doch tevens liet hij eene roemrijke gedachtenis aan zijn vaderland ua, waarin zijne opera Ifiyenia, zoowel te Turin als te Milaan, te Parma en te Florence, een schitterenden bijval genoot.
In Frankrijk teruggekomen, zag Cherubini zich door het bestuur der groote Opera belast met de partitie van Demo-phon, lyrisch treurspel in drie bedrijven, waarvan de verzen van den koelen dichter Marmontel afkomstig waren. Die taak was oorspronkelijk aan Vogel, den schrijver van Lc Toison (Vor opgedragen geworden; doch men vreesde dat die kunstenaar door zijne slechte gezondheid verhinderd zou worden dat werk te voltooien. En inderdaad stierf Vogel den 28sten Juni 1788, en op den Isten December van hetzelfde jaar werd de Demnphon van Cherubini in de Koninklijke Academie van toonkunst gespeeld. Dat was voor het eerst, dat de Florentijner componist eene partitie schreef op een Franschen tekst. Hij zag daarbij af van den Italiaanschen stijl, welken hij in zijne vorige opera\'s had gevolgd, en deed moeite om dramatische belangrijkheid met de vruchten zijner harmonische kennis te vereenigen. Doch het publiek van dien tijd was nog niet gewend aan die herschepping van de kunst, die door Mehul, Berton en Spontini met grooter bijval volbracht werd. Cherubini heeft er den weg toe gebaand , en men moet hem het recht dier vinding toekennen, wanneer men het fraaie koor van Demophon: Ah, vous me rendez la vie, ontleden gaat.
Toen Leonard, de kapper van Marie Antoinette, in 1789 het privilegie ontving om te Parijs een schouwburg te stichten, waarin Italiaansche opera\'s gespeeld zouden worden, werd Viotti naar Italië gezonden om er de beroemdste zangers aan te werven. De nieuwe troep, die aan den schouwburg van La foire de Saint Germain werd verbonden, kwam onder de directie van Cherubini, die de beste werken van
237
CHEKX\'BINI.
Anfossi, Paisiello en Cimarosa ten tooneele liet brengen,
7 O quot;
niet zonder er uitmuntende brokken van zijne eigene compositie in te lasschen. Het kwartet: Cara, da voi dipende, in de Viaggialnri felici, en het trio in de Ilaliana in Londra ingelascht, ontsierden voorzeker de werken niet; waarin zij tusscheugevoegd waren. Terwijl Clierubini de werken van anderen onderhanden nam, verzuimde hij evenmin eigen compositie. De zorg voor den schouwburg van La foire de Saint Germain belette hem niet aan eene opera te werken, die ten titel bad Marguerite d\'Anjou, welke hij onvoltooid liet, om Lodoïska te schrijven, een heroïsch blijspel in drie bedrijven, waarvan de tekst van Fillette-Loreaux is. Dat merkwaardige werk, dat den , IS\'1™ Juli 1791 in de zaal Feydeau ten gehoore gebracht werd, ondervond den leven-digsten bijval van ieder, die verstand had van muziek.
De lezers, die den tekst van Lodoïska niet kennen, kunnen er zich een denkbeeld van maken door de voornaamste, gebeurtenissen uit de meer algemeeu bekende Richard Coeur de Lion en Fidelia met elkander te vereenigen. Om de muziek is het jammer dat geen enkele tooneeldirekteur die opera in zijn repertoire opneemt. Afzonderlijke stukken uit de partituur van Lodoïsha zijn niet voor salonmuziek geschikt, wegens hun symphomstischen vorm. Men kan zich de geestdrift, welke zij opgewekt hebben, slechts voorstellen, als men muziek gestudeerd heeft op eene wijze zooals alleen een meester in de kunst dat doet. De ouverture is nochtans dikwijls op concerten ten gehoore gebracht geworden. Men vindt in het geheele werk een edelen, goed volgehouden stijl, be-wonderenswaa-rdige en diep doordachte massa\'s, rijke modu-latiën vol afwisseling, die haar voor verouderen bewaren. Wij durven gerust beweren dat de Lodoïska nu nog, na zeventig jaren, minder rimpels heeft dan de meeste harer dochteren.
In dien tijd componeerde Cherubini de muziek voor verscheidene liederen, bij gelegenheid van revolutionaire feesten. Wijl hij niet tot de oude monarchie in betrekking had gestaan en geen Franschman was, is het in hem minder te
238
CHEEUBINI.
veroordeelen., dan in Dalayrac en Grétry, dat hij zich dooide nieuwe beweging liet medesleepen.
Die liederen zijn:
1° Ode pour Vanniversaire du 10 Aoul, op den tekst van Lebrun, lid van het Instituut.
De uitdrukking der hevigste hartsto chten in den tekst vormt een wonderlijk contrast met de welluidende zachtheid dier compositie. Het accompagnement geschiedt door clari-netten, hoorns en fagotten; deze laatste instrumenten volgen in het referein een merkwaardigen gang.
2° Le Salpélre rcpuhlicain, dat in Pluvióse van het jaar II gezongen werd, op het feest van de quot;Opening der sal-petermijnen.
3° Hymne a la fralernité, woorden van Th. Désorgues, die in den nationalen tuin der Tuileriën gezongen werd, den lstel1 Vendémiaire van het jaar II.
4° Ode sur le 18 Fruclidor, den dag van het dolkencomplot in de Tuilerióën.
5° Hymne junèbre sur la mort du general Hoche, woorden van Joseph Chénier, in het Champ de Mars gezongen, den 10 Vendémiaire van het jaar VI, by de lijkplechtigheid ter eere van Hoche:
Du haul de la voute éternelle Jeune héros, recois nos pleurs!
Die compositie, die zoo somber gemaakt wordt door den toonaarcf van (/-mol, is voortreffelijk schoon. Alle muzibk-liefhebbers spraken er met den meesten lof over, in het bijzyn van Bonaparte. Dezen verdroot de roem van een ander ; wij zullen daar later de gevolgen van zien.
6° Fete de la jeunesse, den 10 Germinal, woorden van Parny.
7° Féte de la reconnaissance, den 10 Prairial, woorden van Mahérault.
Het accompagnement van dien laatsten zang is allerwel-luidendst.
239
CHERUBINI.
Vervolgens gaf Cherubini Elisa ou le Moid Saint Bernard, opera couiique in twee bedrijven, in den schouwburg Fey-deau in 1794 ten tooneele gebracht. Het tooneel verplaatst den toeschouwer te midden van ijsbergen en stormvlagen; de ontknooping wordt door een sneeuwval verhaast; de onwaarschijnlijkheid wedijvert in dat stuk met het belachelijke. Cherubini bedacht niet hoezeer zijne muziek door zulke slechte poëzie benadeeld werd en bleef steeds doorwerken, volmaakte zijn stijl en gaf de meest harmonische, geleerdste en fijnste vormen aan die alledaagsche of ongerijmde verzen.
Hetzelfde geldt van Medée, lyrisch treurspel iu drie bedrijven en in verzen, woorden van Hoffmann, dat in de zaal Feydeau, den 23sten Ventose vau het jaar V (den 13lt;ien Maart 1797) ten tooneele gebracht werd. Het maandschrift Le Censeur had het volgende oordeel over dat werk uitgesproken : »De muziek, die van Cherubini is , is dikwijls welluidend en somtijds krachtig; doch men heeft er navolgingen van, of een gedachte aan de manier van Mehul iu ontdekt.quot; In een verheven oogenblik van geestdrift beantwoordde Mehul zelf die recensie, zeggende: »O, beoordeelaar, gij kent dien grooten kunstenaar niet. Maar ik, die hem ken en die hem bewonder omdat ik hem ken, ik zeg en ik wil het aan geheel Europa bewijzen, dat de onnavolgbare schrijver van Démophon, van Lodoiska, van Elisa en van Medée nooit een ander heeft behoeven na te bootsen , om beurtelings sierlijk, gevoelig, bevallig of tragisch te zijn, in een woord om die Cherubini te wezen, dien somroigen ^an namaak beschuldigen mogen, doch dien zij zelveu ongelukkig niet zullen nalaten bij de eerste gelegenheid na te bootsen. Die te recht beroemde kunstenaar kan wel een beoordeelaar vinden die hem aanvalt, doch hij zal in iederen bewonderaar zijn verdediger vinden, in ieder die vatbaar is om zijne groote talenten te kunnen waardeeren en gevoelen.quot;
Den 153™ Januari 1800 had in den schouwburg Feydeau de eerste voorstelling plaats van Les deux journées, in het Hoogduitsch Der Wasser trager, lyrisch blijspel in drie be-
240
CHEEUBINI.
drijven, waarvan Bouilly den tekst geschreven had. Het too-neel valt voor in den tijd van den kardinaal Mazarin, en de kleine Savoyaard Antonio is de held van het stuk. De schrijver van den tekst heeft de gebenrtennissen zoodanig op een gestapeld, dat de belangstelling er te veel door verdeeld wordt en zich op geen enkel personage van het stuk kan vestigen; bij gebrek van eenheid in tijd en plaats, had de dichter althans eenheid in de handeling in acht moeten nemen. De fraaie muziek van Cherubini kon zulk een slecht dichtstuk niet redden. Toch zijn er nog enkele fragmenten van de partitie voor vergetelheid bewaard gebleven. De aria van den kleinen Savoyaard, de coupletten van Mikeli: A leurs yeux, fdérobe madame, zijn lang in den smaak gebleven , even als het fraaie soldatenkoor op de woorden:
Meritons la bienveillance Du celebre Mazarin,
Surveillons et servons bien Son Eminence.
Cherubini kon niet altijd even keurig zijn in de keus van den tekst waarop hij componeerde; want, hoeveel roem hij door zijne compositiën verwierf, hij had toch voor zijn talrijk gezin geen ander middel van bestaan dan het inkomen aan de betrekking van Inspecteur van het Conservatoire verbonden. Frankrijk had zich milder kunnen betoonen jegens een vreemdeling, die het repertoire zijner nationale muziek zoo zeer verrijkte. Doch in Frankrijk regeerde Bonaparte, en Cherubini had zich op zekeren dag het ongenoegen des eersten consuls op den hals gehaald door in zijne tegenwoordigheid, en zonder dat hij het bevolen had, de lijkmarsch , welke hij voor de begrafenis van den generaal Hoche had vervaardigd, te laten uitvoeren. Hij had zelfs in meening durven verschillen met den eersten consul, die in zijn bijzijn een te uitbundigen lof toezwaaide aan Paisiello en Zinga-relli: »Paisiello kan er nog doorquot;, zei Cherubini; »maar Zingarelli!quot; — Doch Bonaparte duldde geen tegenspraak,
16
241
CHEUUBINI.
als er quaestie van muziek was, evenmin als in alle andere zaken, en van dien dag af bestond er een sterke weder-zydsclie afkeer tusschen den man die Frankrijk regeerde en den grooten componist.
Aan het helsche werktuig van Nivóse ontkomen, ontving Bonaparte, volgens onde gewoonte, de officieele gelukwenschen van alle mogelijke corporatiën. Ook het Conservatorium zond eene deputatie naai^ de Tuilerieën. Cherubini, die toen onder de Inspecteuren dier inrichting behoorde, was er bij, doch hij hield zich achter zijne ambtsbroeders schuil, wijl hij niet persoonlijk in aanraking wilde komen met een man dien hij niet genegen was. Bonaparte keek echter naar hem uit, zeggende: »Ik zie den heer Cherubini nietquot;; waarbij hij den naam op zijn Frausch uitsprak. Cherubini moest dus wel voor den dag komen, doch vergenoegde zich met het maken van eene stomme buiging. Eenige dagen daarna ontving hij eene uitnoodiging om in de Tuilerieën te komen dineeren. Na het diner begon Bonaparte over muziek te praten, terwijl hij driftig de zaal op en neder stapte; hij haalde de beroemde aria: Ombra adorala van Zingarelli aan, klaagde over de te sterk klinkende accompagnementen van Cherubini, en kwam er zonder omwegen voor uit dat hij liever de mu-muziek van Paisiello hoorde, die hem zoo zacht in slaap kou wiegen, zoo als hij zeide. »Ik begrijp u.quot; antwoordde Cherubini, met meer doorzicht dan een hoveling aan den dag mag leggen. »Gij houdt van muziek die u niet verhindert onder het luisteren aan staatszaken te denken.quot; Dat antwoord was al te openhartig; Bonaparte deed iemand die zoo vrijmoedig was, nooit meer in zijne gunsten deelen.
Den 4den October 1803 mislukte Anacréon ou VAmour fu-(/ilif, opera in twee bedrijven, die verscheidene zeer schoone brokken bevatte, ouder anderen de aria: Jeunes fdles aux regards iloux, door de schuld van den alleronbeduidendsten tekst. Het was jammer voor Cherubini dat hij altijd zijner onwaardige dichters tot medearbeiders trof. Het ballet van Achille a Scyros, waarvan Cherubini het grootste gedeelte
242
CHEEUBINI.
had gemaakt en dat iu 1804 in de Opera werd opgevoerd, viel evenmin in den smaak, ondanks de ontegenzeggelijk groote hoedanigheden der partitie; wijl het publiek zich ergerde toen Achilles in vrouwenkleedereu op het tooueel verscheen. De vrijheden welke onze hedendaagsche schrijvers met homerische personages nemen, waren in dien tijd niet in zwang.
Intusschen moest Cherubini\' leven, en dat was moeielijk in Parijs, waar de antipathie van den eersten Consul hem bijna gebrek deed lijden. Doch in 1805 ontving hij een voor-deelig aanbod van den schouwburg te Weenen. Hij nam het onmiddellijk aan en begaf zich met zijn gezin naar Oostenrijks hoofdstad, waar hij, behalve eenige nieuwe stukken, ook zijne Lodoïska ten tooneele bracht. Doch juist toen hij de partitie van Faniska voltooid had, brachten de gebeurtenissen van den oorlog de Franschen voor de poorten van Weenen. Na den slag van Austerlitz en den vrede van Presburg , verzocht Napoleon, die naar eenige uitspanning na de vermoeienissen van een wel is waar korten doch wel volbrachten veldtocht verlangde, aan Cherubini eenige muziekpartijen te Weenen en te Schönbrun te organiseeren. Cherubini gaf gehoor aan dat verzoek, dat met een bevel gelijk stond, en ontving geene andere belooning voor zijne diensten dan eene schadeloosstelling voor zijne onkosten; de keizer vergat den weerzin des eersten consuls niet.
Faniska, opera in drie bedrijven, die den 25sten Februari 1806 te Weenen in den schouwburg van Karntnerthor ten tooneele kwam, genoot den roem van de bewondering van Haydn en Beethoven. Doch de tijdsomstandigheden waren Cherubini niet gunstig. De rampen van den oorlog deden het Hof en de bevolking van Weenen in groote verslagenheid verkeeren. Het engagement, dat men met Cherubini had aangegaan, werd verbroken, en hij keerde terug naar Parijs, waar hij zijne betrekking van Inspecteur van het Conservatoire terug vond, die nochtans onvoldoende was om hem en zijn gezin te onderhouden. Het hielp den
243
CHEEUBINI.
kunstenaar weinig, of hi] al bij zijne terugkomst eene ovatie der eerste musici ontving; evenmin kwam er verbetering in zijn lot nadat hij voor het toon eel der Tuilerieën de allerliefste opera Pimmaglione had geschreven, die zoo goed door Crescentini gezongen werd; Napoleon bleef in zijn afkeer van Cherubini volharden. De schoonheden van den stijl diens kunstenaars gingen voor hem verloren. Hij had zijn vrij onbevoegden smaak behóoren ten offer te brengen; doch hij had, behalve eene groote voorliefde voor de opera bouffe, eene zoogenaamde bewondering voor plechtige muziek, voor hollen pretensieusen stijl, even als voor de droomerijen van Ossian. Het zou hem meer tot eer verstrekt hebben, indien hij een talent had aangemoedigd, dat in Italië, in Engeland en Frankrijk, algemeen bewonderd werd.
Zooveel onbillijkheid moede, had Cherubini opgehouden te werken. Hij had eene afleiding voor zijn verdriet gezocht in eene nitspanning, waaraan hij dagelijks uren lang besteedde. Hij hield zich namelijk bezig met figuren en afbeeldingen met de pen op speelkaarten te teekenen, tusschen de klaverbladen, de schoppen en ruiten in. In plaats van de schitterende gaven, die hij reeds door zoo vele meesterstukken had bewezen, door aanhoudende oefening te ontwikkelen, wijdde Cherubini zijn tijd aan eene onbeduidende uitspanning, toen hij door eene onverwachte gebeurtenis aan dien toestand van moedeloosheid werd ontrukt. Hij was namelijk op het buitenverblijf des prinsen van Chimay gaan uitrusten, en legde zich daar, tot afleiding van zijne sombere gedachten, met ijver op de botanie toe. Doch terwijl hij zich daarmede bezig hield, kwam het feest van St. Cecilia , en het harmoniegezelschap van Chimay, dat \'allen mogelijken glans aan die plechtigheid wilde bijzetten, kwam op het denkbeeld om het feest door Cherubini, die zich in hun midden bevond, te doen opluisteren. Zij verzochten hem om eene mis. Doch Cherubini was zijn wrok over den ondank waarmede men zijne kunst vergolden had, nog niet vergeten, en hij weigerde; een vast en stellig uitgesproken
244
CHERTJBINI.
neen beautwoordde het aarzelende en beschroomde verzoek der liefhebbers, en het scheen alsof de ontmoedigde kunstenaar op dat neen niet zou terugkomen. Doch reeds den volgenden dag merkten de bewoners van het kasteel iets bijzonders aan hun gast. Hij hield zich niet, even als anders, den ge-heelen tijd bezig met zijn herbarium, maar liep peinzend door de lanen van het park. De vruchten dier overpeinzingen waren het Kyrie en liet Gloria der beroemde mis in f, die eenige dagen daarna (den 22steI1 November 1808) op het feest van St. Cecilia te Chimay werden uitgevoerd.
Te Parijs teruggekeerd, componeerde Cherubini het Credo en het overige van de mis, in de eerste maanden van 1809, zoodat het geheele werk in de maand Maart van hetzelfde jaar in het hotel van den prins van Chimay, die dieu dag al wat aanzienlijk was in Parijs bij zich had genoodigd, ten gehoore gebracht werd. Dat uitgelezen publiek luisterde met verrukking naar het nieuwe meesterstuk van Cherubini. Te zuiver in zijne vormen, te streng in zijne harmonie, dan dat hij altijd met vrucht aan de eischen van het lyrisch tooneel had kunnen voldoen, had hij, als door een toeval, het genre gevonden, dat het best met ziju muzikalen aanleg en zijn karakter strookte. Toen de soort van vervolging, waaronder hij geleefd had, met het keizerrijk een einde nam; toen hij, in 1816, Martini als opperintendant der koninklijke muziek opvolgde, moest hij vele missen en motetten voor de hofkapel schrijven en het eigenaardige talent beoefenen dat men niet van hem gekend had, eer het door een toeval te Chimay aan het licht kwam.
Voor het tooneel is eene partitie, wier breede ontwikkeling bet cader der toestanden te buiten gaat, eene groote schaduwzijde. Van daar misschien dat de opera comique Le Crescendo (den lsteu September 1810) en de opera A hen eer a-ges (den 6den April 1813) geen groot succes hadden. Doch de bijval waarmede de aria van Almanzoro: (ju on mspende a ees murs mes armen jaren lang op concerten gezongen werd, heeft Cherubini die teleurstelling kunnen vergoeden.
245
CHERTJBINI.
Van toen af deed Cherubini, twintig jaren lang, van de beoefening der dramatische kunst afstand, behalve het deel dat hij in 1814 had aan de opera Bayard a Mézières en in 1821 aan Blanche de Provence.
Blanche de Provence ou la cour des fées was een gelegenheidsstuk in drie bedrijven, waarvoor Théaulon en Rance den tekst gemaakt hadden, bij gelegenheid van de geboorte en den doop van den hertog van Bordeaux. Verscheidene componisten werden uitgenoodigd om er muziek voor te schrijven; zoo als Berton, Boieldieu, Kreutzer , Paer en Cherubini. Deze laatste componeerde het slotkoor, een meesterstuk van bevalligheid, welluidendheid en smaak. Dors, cher enfant, tendre fleur d\'espéranceDat is het eenige stuk, dat er van dien gemeenschappelijken arbeid overgebleven is.
Eindelijk sloeg het uur der vergelding voor Cherubini. Het hof der Bourbons, beter iu staat dan Napoleon om zijne zeldzame en fijne talenten te waardeeren , moedigde zijne werkzaamheid aan. Reeds in het jaar 1816 werd hij tot opper-intendant der koninklijke kapel benoemd, en in 1821 tot directeur der koninklijke school voor toonkunst en uiterlijke welsprekendheid. De dienst der hofkapel was sinds lang zijn hoofdwerk geworden, tot dat zij in Augustus 1830 door het Juligouver-nement werd opgeheven. Cherubini schreef een groot aantal missen, motetten, koraalzangen, hymnen enz., met orchest. De heer Salvador Cherubini, zijn zoon, is bezig met de uitgave van verscheidene nagelaten werken zijns vaders. Dat zal hoofdzakelijk eene verzameling van godsdienstige compo-sitiën zijn. De zorg voor het verzamelen der manuscripten en de revisie der proeven is aan den verdienstelijken musicus, den heer Vaucorbeil, opgedragen.
Twee werken steken, door hunne uitgebreidheid en hun grootsch karakter, in die verzameling van composition uit; in de eerste plaats het Requiem voor vier stemmen en orchest, voor den sterfdag van Lodewijk XVI, en daarna de Messe du sacrc de Charles X, welke Cherubini op zijn vijf en zestigste jaar geschreven heeft.
246
CHERUBINI.
Hoewel Cherubini zich twintig jaren lang bijna volstrekt niet meer met het tooneel bemoeid had, was hij toch nog niet ongevoelig op dat punt gebleven. Door de opheffing dei-koninklijke kapel had zijn gewone werk opgehouden, dat eene behoefte voor hem geworden was. In 1833 (hij was toen reeds drie en zeventig jaren oud) leende hij nog eens het oor aan het aanzoek dat tot hein kwam, om eene opera te schrijven. Scribe en Mélesville gaven hem AU Baba ou les quaranle voleurs, en op dien onbeduidenden tekst schreef hij eene partitie van niet minder dan duizend bladzijden. Het werk werd den 22stcn Juli 1833 in de Opera ten tooneele gebracht en verwierf den bijval der musici, die verwonderd waren over zulk een omvangrijken arbeid en eene zoo rijke kracht in een man van dien leeftijd.
Cherubini heeft als leeraar in de compositie en directeur vau het Conservatoire den naam van strengheid en hardheid nagelaten. Men erkent er intusschen bij, dat de standaard der studiën, dank zij zijn hartstocht voor nauwgezetheid en de eischen welke hij den leeraren stelde (hij telde Auber en Halevy onder zijne leerlingen) hooger geworden was. Vrees voor zijn ongenoegen ging bij meesters en leerlingen met het gevoel van bewondering en eerbied gepaard. Zij wisten dat hij met liefde zijn plicht betrachtte en dat hij het niet beneden zich achtte solfeges, lessen in de harmonie en allerlei oefeningen ten dienste van de goede leiding der studiën te schrijven; zijn achtenswaardig eu werkzaam leven was hun een voorbeeld ter navolging.
Na de inspanning welke hem zijn laatste dramatische werk gekost had, mocht Cherubini op zijne lauweren rusten. Hij maakte voortaan nog slechts muziek voor zich en eenige intieme vieuden, wie hij van tijd tot tijd de schoone inspi-ratiën zijner muze deed hooren. In 1841 nam hij zijn ontslag als directeur van het Conservatoire, en hij overleed in het daaropvolgende jaar, den IS11™ Maart 1842, in den ouderdom van twee en tachtig jaren.
Eerst in 1815 werd hij door koning Lodewijk XVIII tot
247
CHERUBINI.
248
ridder van het legioen van eer benoemd. De schrijver van Medée en van Lodoïska was toen vijf en vijftig jaren oud. Later werd hij commandeur dier orde en ridder van die van St. Michiel. Bij zijn titel van lid van het Instituut van Frankrijk had hij ook dien van lid der Academie van toonkunst van Stokholm en van het Koninklijk Nederlandsch Instituut.
Geboren in 1763, gestorven in 1817.
Etieune Heuri Meliul, den 24sttn Juni 1763 1 te Givet iu liet departemeut der Ardennen geboren, was de zoon viiu een regimentekok, die later door zijn invloed den post van opzichter der vestingwerken van Charlemont verkreeg. Het begin der muzikale opvoeding van Mehul was natuurlijk gebrekkig eu bestond in eenige lessen van een armen blinden organist te Givet, het zingen in de kerk en het spel der landelijke vedelaars. Zijn eerste meester had nochtans den gelukkigen aanleg van het kind gezien, want op zijne aanbeveling werd de tienjarige knaap tot organist in de Fran-ciskanerkerk te Givet benoemd. Weldra deed de jonge Mehul van zich spreken, en de kloosterbroeders hadden alle reden om zich met hunne keus geluk te wenschen. Van alle kanten stroomde men toe om het spel van het kind te hooren, eu ieder stond over zijn vroeg ontwikkeld talent verbaasd.
Twee jaren later (1775) begaf Mehul zich naar de abdij La-Val-Dieu in de Ardennen, evenals ieder ander daarheen
Volgens den Guide musical van 1877 (N0. 30) is de voornaam van Mehul Nicolasquot;, en werd hij den 22sten Juni geboren.
MEHUL.
gelokt door den roem van een Duitschen contrapuntist Wilhelm Haaser, dien de abt van La-Val-Dieu in een klooster zijner orde te Schusseuried in Zwaben had aangetroffen, waar hij opziener vau het koor der abdij was, en dien hij overgehaald had om eenige jaren te La-Val-Dieu te komen vertoeven. Mehul brandde van verlangen om zijn leerling te worden. Daaraan waren echter groots zwarigheden verbonden ; hij kon niet dagelijks mijlen ver loopen om les te nemen, en zijn vader kon zelfs de geringste som voor zijn kostgeld niet betalen. Doch in die omstandigheden kwam de abt Lissoir den jongen musicus edelmoedig te hulp en nam hem kosteloos onder de commensalen van het klooster op. Zoo kou Mehul, vrij van zorgen voor zijn onderhoud, in eene heerlijke bergstreek, omringd door knapen van zijn leeftijd, onder een bekwamen meester zich in orgelspel en compositie bekwamen.
Na verloop van eenigen tijd was de leerling bijna de meester geworden, en sedert twee jaren betaalde hij de hem verleende gastvrijheid door het orgel te bespelen, toen, in 1778, een kolonel van het garnizoen te Oharlemont en een groot beminnaar van muziek, die Mehul op het orgel had hooren improvizeeren, de roeping des jongelings begreep en hein voorstelde met hem naar Parijs te gaan, ten einde uitgebreider tooneel voor zijn talent te zoeken. De toen zestienjarige Mehul was daartoe gemakkelijk over te halen. Hij had in de abdij te La-Val-Dieu een vrij goede algemeene kennis opgedaan en, even als alle componisten uit de achttiende eeuw, eene wetenschappelijke opvoeding ontvangen, die zeer bevorderlijk was aan het succes in hun loopbaan. Te Parijs aangekomen, gaf Mehul eenige lessen, en werkte zelf onder den bekwamen Duitschen klavecinist Johann Friedrich Edelman, wien het ook als componist niet aan talent ontbrak. In 1781 gaf Mehul bij La Chevadière zijne eerste twee werken uit, bestaande in sonaten voor piano, die nog geene uitstekende eigenschappen verriedden. Daarop wendde hij zich terstond tot de dramatische muziek, waarin
250
MEHUL.
zijne eigenlijke roeping gelegen was, en liet zicli aan Glnck voorstellen, die toen het tappunt van zijn roem had bereikt en als de hervormer der Fransche opera beschouwd werd. Gluck ontving hem met de meeste welwillendheid. De hartstocht van Mehul voor muziek werd zeker nog versterkt door het gerucht van den strijd tusschen Gluck en Picciui.
Hij begon met eene gewijde ode aau J. B. Rousseau op muziek te brengen, welke ode in 1782 op het geestelijk concert gespeeld en zeer in de dagbladen van dien tijd geprezen werd. Dat was intusschen een moeielijk en gevaarlijk genre; de muziek heeft altijd een zwaren strijd te strijden tegen poëzie van eenige waarde, die niet met het oog op eene muzikale uitvoering geschreven werd. Vervolgens schreef Mehul, onder de leiding van Gluck, tot eigen oefening en niet met het doel om ze ten tooneele te brengen, drie kleine opera\'s: de Psyche van den abt de Voisenon, de Anacréon van Gentil Bernard, en Lausus et Lydie van Valladier. Eindelijk, toen hij twintig jaren oud was, nam de Koninklijke Academie van toonkunst zijne opera Alonzo el Cora van hem aan. De moeite, welke het hem kostte om haar te doen opvoeren, noopte hem eindelijk in 1790, nadat hij zes jaren lang op de opvoering van zijn stuk gewacht had, zich tot het bestuur der opera comique te wenden met het aanbod van Euphrosine el Coradin nu le Tijrnn corrigé, opera comique in drie bedrijven, in verzen van Hoffmann. — lu dit werk kwamen de uitstekende eigenschappen van den jongen componist helder aan het licht, en Mehul beleefde zijn eerste groote succes. Het duo in het tweede bedrijf; Gardez-vous de la jalousie, is een meesterstuk van uitdrukking. Het is bekend dat Gretry zich weinig met de muzikale voortbrengselen van anderen bemoeide; doch van dit duo zeide hij , in zijne Essais:
»Het duo van Euphrosine is misschien het schoonste stuk, ten opzichte van het effect, dat bestaat; de fraaie stukken van Gluck zelfs niet uitgezonderd. Dat duo is dramatisch ; zoo moet de woedende Coradin zingen; zoo moet eene ver-
251
MEHTTL.
sniade vrouw van eeu grootscli karakter zich uitdrukken; de melodie in de eerste plaats paste hier niet. Dat duo houdt u in spanning zoo lang het duurt; het is alsof bi] de uitbarsting, waarmede het eindigt, het gewelf van den schouwburg op de toeschouwers neervalt.quot;
De aria Tan den geneesheer Alibour heeft insgelijks succes genoten:
Quand le comte se met a table,
De monseigneur j\'observe Fappetit,
Et selon qu\'il est faible ou qu\'il est indomptable,
Je vois hausser on\'baisser mon crédit.
De roem, die van Euphrosine el Coradin uitging, maakte natuurlijk een einde aan liet dralen der Opera, en in het volgende jaar (1791) werd Alonzo el Corn ten tooneele gebracht, doch zonder succes. Mehul vergoedde dat in 1792 door Slralonice , een van zijne gelukkigste voortbrengselen, vooral beroemd om de prachtige aria: Versez lous vos chagrins dans le sein palernel, en het prachtig quartet, waarin Mehul in al zijne oorspronkelijkheid uitkomt.
Mehul heeft ook de muziek geschreven voor dfc Chant du déparl, op deu spartaanschen tekst van J. Chenier:
La Vicloire, en chanlanl, nous ouvre la barrière.
Welke mannelijke toonen! Welk eene edele bezieling! Hoe moest zij deu moed opwekken! Waarom is die muziek verbonden met even scheeve als belachelijke denkbeelden, wier woeste hevigheid zij niet vergoeden kan?
Ook is Mehul de maker van de muziek der volgende zangen:
2. Hymne aan de rede: Dèesse el campagne du .sw/e, waarvan de woorden van Eusèbe Salverte zijn.
Het is een schoon driestemmig koraal, zonder accompagnement , van even godsdienstig karakter, en dat, op andere woorden gebracht, bij plechtige feesten een grootscli ell\'ect zou maken.
252
MEHUL.
n; 3. Lc chanl des vicloires, woorden van Joseph Chenier.
idt 4. Hymne sur la mort, de Ferraud, woorden vau Baonr-
it- Lormian, op de nationale conventie den 14clen Prairial van w- het jaar III gezongen , bij de plechtige lijkstatie van Ferraud.
5. Hymne des vingl-deux, woorden van J. Chenier, op de ic- nationale conventie gezongen, den ll\'len Vendémiaire vau het jaar III.
6 Le chanl du retour, lofzang op den vrede, woorden van J. Chenier.
7. Hymne pour la fêle des époux, den lO\'1»quot; Floréal, woorden van Dncis.
Eene allerliefste compositie, even als al die hymnen bette stemd om in de open lucht gezongen te worden, met accom-let pagnement van klarinetten, hoorns en bassen. 5e- 8. Chanl pour Vanniversatre du 9 Thermidor, woorden vau
92 J. Chenier.
n, Na Slralonice liet Mehul II or alius Codes spelen, waarvan
ia- niets dan de ouverture bewaard gebleven is; Le jeune sage \'in el le vieux foil, en Doria, die geen bijval vonden; Phrosine el Mé li dor, eeue fraaie partitie, doch die mislukte door het du onbeduidende van deu tekst; La Caverne, in 1795 in de Opera comiqne opgevoerd, had veel minder succes dan La Caverne van Lesueur, die twee jaren te voren in Feydeau gespeeld was. Eindelijk komen wij in 1797 aan de opera [oe getiteld: Lc jeune Henri. Doch in dien tijd waren de 3r- revolutionuaire hartstochten nog niet bedaard, en zelfs de ier muziek moest er een rol in spelen. De koningsgezinden hadden hunne toejuichingen gereed, de republikeinen waren voor-ide nemens te fluiten. Daar begint de ouverture en brengt een onbeschrijfelijke geestdrift te weeg. Nauwelijks is zij geëin-ar- digd of het publiek wil haar nog eens hooren, en het or-chest begint met nieuwen moed. Daarop gaat het scherm ig- op, en onmiddellijk begint het gefluit met de kreten A has u\'e le tyran; want het geldt eene episode uit de jeugd van Hen-ect drik IV. Het is eene onmogelijkheid geworden het stuk uit te spelen. Het scherm wordt neergelaten, en het publiek
253
MEHÜL.
vraagt ten derden male om de ouverture. Dat was zeker een van de schoonste triomfen, welke een componist behalen kon. Nog lang daarna werd die prachtige ouverture in de Opera comique als intermezzo tusschen twee stukken gespeeld.
Die ouverture du jeune Henri is een volmaakt geacheveerd werk. De componist heeft rondom eene jachtfanfare zulke belaugwekkeude thema\'s, zulke gelukkige effecten van rhyth-mus in het accompagnement weten te groepeeren, en zulk eene frissche en rijke kracht aan het orchest weten te geven, dat het stuk een model van het genre gebleven is. Nog in 1867 hebben vierduizend muzikanten haar doen hooren onder de directie van den heer George Hainl, bij gelegenheid der algemeene tentoonstelling, voor een publiek van vijftien duizend menschen, en de oude ouverture is zegepralend uit die proef te voorschijn gekomen.
Dat was niet de eerste maal, dat het werk van Mehul een hinderpaal vond in de politieke hartstochten. De opera Adrien, die eerst onder het Consulaat in 1799 werd opgevoerd , was zelfs nog vóór flor alius Codes, waaraan hij later de ouverture ontleende, gecomponeerd en aangenomen, doch zij was reeds dikwijls opgehouden, als zij op het punt stond gespeeld te worden, en door hetzelfde ongeluk vervolgd, werd zij nog ouder verschillende gouvernementen verboden, zoodra men haar weder op het repertoire wilde brengen.
Adrien was een groot spectakelstuk. De Romeinsche keizer ontving er in Antiochië de eer der zegepraal. Nu meende men in de paarden, die de zegekar trokken, de paarden te herkennen die aan Marie Antoinette hadden toebehoord, en de arme dieren werden uitgejouwd als ci-devant\'s. De schilder David verklaarde zelfs dat hij liever de Opera in brand zou steken, dan op het tooneel een koning te zien zegevieren. Aan die omstandigheden moest de opera Adrien wel opgeofferd worden, ondanks de ve1e schoonheden welke zij bevatte.
De Tirnoleon van Joseph Chénier werd gespeeld met eene ouverture van Mehul en koren, die zeer in den smaak vielen.
254
MEHUL.
een Dat was voor het eerst, na Esther en Alhalie, dat de mu-
:on. ziek het treurspel te hulp kwam.
lera Gedurende de twee jaren die nu volgden, zien wij Mehul druk aan het werk voor de organisatie van het Conserva-
ierd toire, waarvan hij met Gossec en Martini tot inspecteur be-
ilke noemd geworden was. Het grootste zijner denkbeelden, de
th- rechtschapenheid van zijn karakter, de goedheid van zijn
ulk hart oefenden een zeer heilzamen invloed op die instelling
en, uit. Daarna hervatte hij zijn werk voor het tooneel en liet
in den 1 l\'l™ October 1799 Ariodanl opvoeren in de Opera co-
on- mique; het was een lyrisch drama in drie bedrijven, op een
eid tekst van Hoffmann. Het onderwerp is ontleend aan de Orlando
ien furioso van Ariosto. De opera Monlano et Stephanie van Berton
uit had het publiek reeds toestanden van denzelfden aard geboden, en die omstandigheid was in het nadeel van Ariodant.
tuil Doch geen enkel stuk van Berton is ooit zoo populair ge-
era worden als de romance: Femme sensible, entends-tu ie ramage.
^e- Het duo van Ariodant en lua: Dissipons ce sombre nuage is
ter insgelijks zeer fraai, zoo wel als de aria van Dalinde: Calmez,
)ch calmez cette colère. Het was de meest geliefkoosde opera van
md Mehul. Ten opzichte van stijl en instrumentatie is het dan
rd, ook een volkomen meesterstuk. Bion, een flauwe tekst van
m, Hoffmann, 1800, kou Mehul slechts middelmatige muziek ontlokken. Epicure slaagde evenmin, hoewel Mehul daarin
zer met Cherubini samen gewerkt had. Men schreef het duo:
ide Ah , mon ami, de notre asile, het beste stuk van dat werk ,
te niet aan Mehul toe.
en In dezen tijd valt eene wijziging, die geheel met de om-
til- standigheden van dien tijd samenhing, in de manier van
nd Mehul. De Italiaansche bouffe\'s waren zich in den schouw-
*e- burg van de rue Chantereine komen vestigen, en hadden er
vel groot succes behaald met de levendige, vroolijke muziek
zij hunner componisten Pergolese, Paisiello , Cimarosa, Traetta , Piccini, Guglielmi. De eerste consul gaf openlijk zijn smaak
me voor Italiaansche muziek te kennen. Mehul begreep weldra
jn. door welke middelen de Italianen hun comisch effect teweeo-
O
255
MEHUL.
brachten. Zoo wel om met hen te wedijveren, als om zich naar den smaak van het oogenblik te schikken, schreef hij in het gehéim de partitie van Ir aio, en liet haar onder een gefingeerden naam opvoeren. Het publiek viel in den strik. Het succes was volkomen. Mehnl liet de partitie graveeren en droeg haar aan den eersten consul op, die de opdracht aannam. Ulrato ou VEmporté, waarvan de tekst van Mar-sollier is, werd den 17d?n Februari 1801 in de Opera comique ten tooneele gebracht. Met op die wijze een genre te behandelen dat hem vreemd was, heeft Mehul zich niet aan nabootsing schuldig gemaakt, doch eene muzikale boufjonnerie naar den Franschen smaak geleverd. Het kwartet uit de Ir aio is beroemd gebleven.
Yau 1802 tot 1806 liet Mehul achtereenvolgens ten tooneele brengen Une folie, die een goed onthaal genoot, Le Irésor supposi, Joanna, l\'fleurmx malgré lui, Héléne, Gabriel le d\'Eslrèes. Ulhal. eene fraaie compositie op een Ossi-aansch dichtstuk, waarin Mehul meer breedte en kracht kon brengen dan in zijne luchtiger partitiën, had een vrij goed succes. De gunstigste critiek daarvan is van Grétry, die, slechts altpartijen hoorende, en geen eerste violen, aan Mehul, die hem zijn oordeel vroeg, ten antwoord gaf: »Ik zou gaarne tien kroonen geven om een kwint te hooren. Les aveugles de Tolède, in 1806 ten tooneele gebracht, verwierf insgelijks een vrij grooten by val, wegens de fraaie ouverture, die nog gespeeld wordt, en een lief duo, dat eenigszins spaansch klinkt en dat men niet meer hoort zingen.
Met de compositie van zijn meesterstuk Joseph keerde Mehul geheel tot zijn eigen genre terug. Die opera is zeker een van de beste, die ooit op het tooneel gehoord werden. Baour-Lormian had een treurspel van Joseph gemaakt., dat vrij spoedig gevallen was, omdat de schrijver de onhandigheid had om eene liefdes intrigue in de aartsvaderlijke too-neelen te brengen. Alexandre Duval heeft die fout niet begaan. Zijn stijl is zeker eenigszins gezwollen en de dialoog
256
MEHUL.
;h gedwongen, doch de toestanden zijn even treffend gebleven lij als in liet bijbelsche verbaal. De personages zijn niet al te en veel geïdealiseerd; zij zijn natiuirlijk gebleven; zij praten en ik. zij leven. De schrijver van den tekst hindert ons niet met en die locale kleur, waarvan tegenwoordig zooveel misbruik ;ht wordt gemaakt. Die uitvoerigheid in bijzaken, die in een ir- antiek stuk op gissingen gegrond is, doet de natuurlijke gene voelens veel vau hunne kracht verliezen, en ontneemt aan )e- den invloed der muziek op het verhevene gedeelte der ziel an wat zij geeft aan de nieuwsgierigheid en aan eigenschappen rie van minderen rang.
de Een grootsche, strenge stijl, een zuivere en onvergelijke
lijk heldere orchestbewerking, eene sterke en goed volge-
)o- houden uitdrukking, dat alles zijn hoedanigheden, die de
Le compositie van Joseph tot een werk van den eersten rang
fa- verheffen. Na een tijdsverloop van zestig jaren, is de Joseph
si- niet verouderd, wijl de schrijver geen concessie aan de
on mode van zijn tijd heeft gedaan; wijl hij de onveranderlijke
led beginselen der schoonheid in acht heeft genomen, namelijk
ie, eene juiste gedachte, eene ware uitdrukking, en daaraan de
Ie- volmaaktste kunstmiddelen heeft dienstbaar gemaakt welke
Ik men zich denken kan.
i.quot; Meiiul heeft aan eene antieke wijs die het octaaf van het
er- koraalgezang geworden is, het hypomixolydische stelsel,
aie het hoofdthema zijner ouverture en van verscheidene koren
hit ontleend, waardoor het geheele werk een eigenaardig gods-
ort dienstig, eerwaardig antiek karakter verkrijgt. Ieder kent de aria: Vainemenl Pharaon dans sa reconnaissance, waarin die
rde aandoenlijk phrase: Champs pa! er nel s ! Hébron, douee vallée/
ker die aangrijpende romance: A peine au sorli de Venfance, en
eu- het pathetische duo van Jacob en Benjamin: 0, loi, le digne
dat op pui d\'un père; men leze en herleze de aria van Simeon,
ig- het invallen van de koren der broeders, de romance van
oo- Benjamin: Ah, lorsque la mort frop cruelle enleva ce fds bi en
be- nimê, de finale van het eerste bedrijf, waarin de verschil-
iog lende aandoeningen van Josef bij den aanblik zijner broe-
17
257
MEHUL.
tiers zoo aangrijpend waar zijn weergegeven, dat nooit eenige zielstoestand sterker in de muziek werd uitgedrukt. Langzamerhand ziet men de rechtmatige verontwaardiging in de schoone ziel van Jozef plaats maken voor kalme gemoedsrust. Men zou eigenlijk alles moeten aanhalen. Wij noemen nog slechts het machtige koor: Dieu d\'Israël, père de la nature, en dat der jonge dochters van Memphis: Aux accents de notre harmonie.
De opera Joseph, eene nog te sterke conceptie voor Frau-sche liefhebbers van dien tijd, heeft haar zegetocht door Duitschland gedaan, eer zij in Frankrijk op den rechten prijs werd gesteld. Joseph werd den 17llen Februari 1807 in den schouwburg Feydeau ten tooneele gebracht.
Na Joseph schreef Mehul de muziek voor twee balletten, Le retour d\'Ulysse eu Persée el Andromède. Daarop liet hij het groote succes der beide opera\'s van Spoutini, La Vest/de eu Ferdinand Cortez voorbijgaan, en gaf eerst in 1812 Les Amazones in de Opera; die partitie kon zich niet staande houden. Daarna schreef hij verscheidene symphonieën, die bij de oefeningen in het Conservatoire gebruikt werden; het zijn koude compositiën, die het publiek deden zien dat Mehul verminderde. Le prince troubadour, in 1813 in de Opera comique gespeeld, was niet veel gelukkiger. Doch in La Journée aux aventures herstelde Mehul zich weder eeniger-maté; en hij genoot een succes dat hem een oogenblik over zijne herhaalde teleurstellingen troostte. Gelukkig heeft hij niet gezien met welk eene koelheid eenige jaren na zijn dood zijne laatste opera, Valentine de Milan, door het publiek ontvangen werd.
Mehul leed in de laatste jaren aan een borstaandoening, die hem droefgeestig maakte eu noodzaakte de eenzaamheid te zoeken. Hij had in den omtrek van Parijs een huisje gekocht en kweekte met veel zorg de bloemen in zijn tuin.
In de hulde, welke de heer Quatremère de Quincy in het Instituut aan Mehul bracht, zeide hij, daarop doelende: »Treurige toestand, te treuriger omdat de verzwakking van
258
HEHÜL.
het lichaam niet altijd met vermindering van geestvermogens gepaard gaat en dat de nog sterke geest de vernietiging zijner organen ongedeerd als uit de hoogte schijnt gade te slaan.quot;
Weldra nam de ziekte van Mehnl zoodanig in hevigheid
~ O
toe, dat hij genoodzaakt was eene zachter lucht te gaan inademen op de Hyèrische eilanden. In verscheidene steden welke hij doortrok, onder anderen in Marseille, werden hem ovatiën gebracht. Te Hyères aangekomen, betreurde hij Parijs, zijne leerlingen, zijne vrienden, zijne ambtgenooten in het Instituut, die hem in 1796 in de afdeeling de muzikale compositie de klasse voor schoone kunsten verkozen hadden. Hij was nog geen maand te Hyères geweest, of hij schreef reeds aan een van zijne vrienden: »Om een weinig zonneschijn heb ik al mijne gewoonten verbroken, mij van al mijne vrienden beroofd en ben ik aan het eindje van de wereld alleen in eene herberg, omringd door menschen wier taal ik nauwelijks versta.quot; Het is als hoorden wij Ovidius bij de Sarmaten uitroepen: liarbarus hie ego sum quia non inlelligor ulli. »De beste lucht voor mijquot;, zeide hij tot zijne ambtgenooten, »is de lucht welke ik in uw midden inadem.quot;
Hij kon het niet uithouden en kwam terug. De Academie van schoone kunsten zag hem nog eene van hare zittingen bijwonen, en moest hém daarna de laatste eer bewijzen. Hij gaf den geest op den 18dei1 October 1817, nog slechts vier en vijftig jaren oud. By zijn begrafenis werd eene mis van Jomelli gezongen door honderd veertig zangers.
Mehul werd algemeen betreurd, als een rechtschapen, eerlijk , belangeloos, welwillend man, die zijne kunst aanbad, altijd een afkeer van kuiperijen en gunstbejag had en steeds zijne mededingers zocht te bevoordeelen. Het is bekend dat hij bij het vertrek van Paisiello naar Italië geen keizerlijk kapelmeester werd, omdat hij verzocht had die betrekking te mogen deelen met Cherubini, dien Napoleon niet lijden mocht, eu wien deze geene decoratie wilde geven, ondanks den herhaalden aandrang van Mehul, die zelfs bij de instel-
259
5IEHUL.
ling der orde ridder geworden was. In de Koninklijke Academie te Munchen werd een lijkzang ter eere van Mehul uitgevoerd, en de Duitsclie dagbladen verkondigden als om strijd zijn lof. En eindelijk, toen in 1822 zijne opera Valentine de Milan door de zorg van den neef van Mehul, den lieer Daussoigne, direkteur van het Conservatorium van Luik, die er welliclit de laatste hand aan legde, werd opgevoerd, stelden al de schrijvers en artisten der Opera comi-que het zich ten plicht, de krooning van het borstbeeld van Mehul, dat op het tooneel gebracht was, te komen bijwonen.
Mehul moet als een van de voornaamste stichters der Fransche school beschouwd worden. Sedert Kameau had geen Fransche toonkunstenaar zoo veel roem verworven als hij. Ondanks het moeielijke begin en het ontijdig einde zijner loopbaan, heeft hij twee en veertig opera\'s geschreven en de kunst tot eer verstrekt, door zijn verheven genie en zijn waardig werkzaam leven.
260
Geboren in 1770, gestorven in 1827.
De lijst is lang der geniale mannen die hun roem met vele bittere levenservaringen hebben betaald. Beethoven is op dien regel geen uitzondering geweest, en terwijl wij zijn leven nagaan, zullen wij meer dan eens de bevestiging vinden van de waarheid, dat de roem dikwijls een schitterend graf is van geluk.
De groote Beethoven werd den 17December 1770 te Bonn geboren. Zijne familie was uit Maastricht afkomstig en, even als Mozart, had hij een musicus tot vader. Deze was tenorzanger in de kapel des keurvorsten van Keulen. Zijn grootvader was zelfs kapelmeester van den keurvorst te Bonn geweest. Het eerste ongeluk voor Ludwig von Beethoven was dat zijn vader hem de beginselen zijner studie niet door hartelijke liefde veraangenaamde, een gemis, dat waarschijnlijk zijn invloed op de neiging tot melancholie en menschenhaat zal gehad hebben, die zich latei* in Beethoven openbaarde. Zelden mocht het kind aan de spelen van andere kinderen deelnemen.
Aanvankelijk had de jonge Beethoven geen andere leermeesters dan zijn vader en zekeren Pfeiffer, den directeur
BEETHOVEN.
van het orcliest. De Beethovens waren te arm, naar liet scheen , om een pianomeester te betalen. Doch van den Eeden , hoforganist, hood zich aan om den knaap kosteloos onderwijs te geven; hij wist de liefde tot de kunst bij den jongen Beethoven op te wekken eu hem snelle vorderingen te doen maken. Van toen af begreep het kiud zijne roeping en legde zich met ijver toe op de tot nog toe versmade kunst. Onder de leiding van Neefe zette hij zijne studiën voort. Die nieuwe meester begreep . terstond met welken leerling hij te doen had en, in plaats van dien uitverkoren geest de beginselen te laten doorloopen, maakte hij zonder aarzelen den jongen virtuoos met de meesterstukken van Bach en Handel bekend. Het bleek dan ook weldra dat die stoutmoedigheid geen vermetelheid was. Neefe had goed gezien; want had de knaap reeds op achtjarigen leeftijd de kenners verbaasd doen staan over zijn vioolspel, op zijn twaalfde jaar ontcijferde hij met eene verwonderlijke juistheid het Wohltemperïrle Klavier van Johann Sebastiaan Bach, en men weet hoe moeielijk diens fuga\'s en preludiums zijn. Reeds componeerde hij, zonder nog veel van de beginselen der harmonie te kennen, luch-
O O 7
tige muziek, welke hij later niet als zijn werk wilde erkennen , wijl hij het den grooten naam, dien hij zich verworven had, onwaardig keurde. Toen hij dertien jaren oud was, componeerde hij drie kwartetten , die later door Artaria werden uitgegeven.
Mozart was in die dagen de eerste persoon in de muzikale wereld, en Beethoven had eene diepe bewondering voor hem opgevat, zonder te vermoeden dat hij eenmaal zijn mededinger in roem zou worden. Zijne opgetogenheid over de compositiën van Mozart was zelfs zoo groot, dat hij, in de lente van 1787, naar Weeneu reisde om den maker van zoo veel meesterstukken te zien. Het was de graaf von Wald-stein, kamerheer des keizers van Oostenrijk, die er hem de middelen toe verschafte en hem het verblijf te Weenen gemakkelijk maakte door er hem van geld te voorzien. Met een brief van aanbeveling werd hij bij Mozart toegelaten.
262
BEETHOVEN.
De phaiitasie, die hij den meester voorspeelde, voud eeu tamelijk koel onthaal; want Mozart dacht, dat het een van buiten geleerd stuk was. Toen Beethoven dat bemerkte, verzocht hij Mozart, hem zelf een thema op te geven, en begon daarop zoo heerlijk te phantaseeren, dat de meester zich niet weerhouden kon tot zijn vrienden te zeggen: »Let op dien jonkman, gij zult nog van hem hooren spreken.quot;
In 1792 werd Beethoven, die, even als Neefe, eeu jaargeld genoot als lid der keurvorstelijke kapel te (Keulen, door zijn beschermer, deu keurvorst Maximiliaan Frans, broeder van keizer Jozef, naar Weeneu gezonden met deu titel\' van hoforganist, om ouder Haydn zijne studiën te voltooien. Daar aangekomen, vond hij al aanstonds eeu weiwillenden beschermer in den baron Godfried van Swieten, directeur der keizerlijke kapel, een groot vrieud van Mozart en Haydn, de verspreider van de werken van Bach en Hiln-del en vertaler van de Engelsche dichtstukken: De Schepping en de Jaargelijden,
Prins Lichnowsky, een leerling van Mozart, eu de prinses Christina, geboren gravin von Thnn, trokken zich het lot van den jongen Beethoven aan eu verleenden hem verscheidene jaren lang eene onbekrompen gastvrijheid. De prins deed meer; hij verzekerde het bestaan van Beethoven door een vast jaarlijksch inkomen van 600 gulden.
Behalve die. reeds genoemde personages telde Beethoven weldra onder de vrienden, die hem eu zijn talent waardeerden , graaf Maurits Nicolaas Zuieskall, secretaris des keizers, graaf Frans van Brunswijk, baron Jozef von Gleichensteiu en den baron Pasqualati; met dr. Wegeler en Stephan Breu-niug was hij reeds vóór zijne reis naar Weeuen bekend geweest.
Doch al die blijken van sympathie vermochten het karakter van Beethoven niet zachter te stemmen. Telkens stelde hij het geduld zijner vrienden en beschermers op de proef door zijn grillig humeur, zijn verwaarloozen van de gebruiken der groote wereld en zijn sterk gevoel van eigenwaarde.
263
BEETHOVEN.
Van 1792 tot 1794 was hi] Haydn\'s leerling, doch nam deu raad diens ouden meesters niet altijd even volgzaam in acht. Eigenlijk verveelde het hem aan den leiband van Hay du te loopen, toen hij kennis maakte met Schenck, den schrijver eener opera-comiqne, getiteld Der Dorfbarbier, welk stuk in Duitschlaud overal bijval vond. Van dien musicus nam hij les in het contrapunt, terwijl hij voor deu vorm zijn werk nog aan het oordeel van Haydn onderwierp. Ferdinand Ries zegt zelfs in zijne levensbeschrijving van Beethoven , dat toen Haydn wilde dat hij voor de uitgave van zijn eerste werk: »Leerling van Haydnquot; zoude zetten, de jonge componist dat weigerde, zeggende dat hij niets van. hem geleerd had. Intusschen verhaalt ons een andere levensbeschrijver dat Beethoven aan Haydn, bij diens terugkomst uit Engeland, eene cantate heeft opgedragen, en dat Haydn deu jongen kunstenaar steeds bleef\' aanmoedigen. Gedurende zijne afwezigheid had hij deu jougeu Beethoven aan Albrechtsberger opgedragen, die hem les gaf in het contrapunt, terwijl Salieri hem in de dramatische toonkunst onderrichtte. Beethoven kan derhalve gezegd wordeu zeven leermeesters gehad te hebben, onder wie drie geniale en vier zeer verdienstelijke musici.
Daarmede beweren wij dat Beethoven het veelzijdigste onderricht genoten heeft dat ooit aan eeuig leerling ten deel viel, en dat zijne eerste werken onder de gunstigste voorteekenen werden uitgegeven.
Want in dien tijd stelde de Oostenrijksche maatschappij haren roem in liefde tot de toonkunst en het aanmoedigen van hare beoefenaars. Geen omgeving kon gelukkiger zijn voor de ontwikkeling eens kunstenaars dan die het lot aan Beethoven schonk.
Vorst Lichnowsky en de Russische graaf Rasumoffsky, Russisch gezant aan het hof te Weenen, noodigden om beurte een gezelschap aan hun huis, bestaande uit kunstenaars en kunstminnaars, voor de uitoefening van kamermuziek. Men speelde er de symphonieën en de kwartetten van
204
BEETHOVEN.
Haydn en Mozart; daar bracht Beethoven zijn eerste com-positiën ten gehoore; van daar rde naam van »kwartet van Beethovenquot; aan een gezelschap van instrumentisten gegeven, die de scheppingen des jongen meesters uitvoerden.
Hoe heeft Beethoven de kunst der instrumentatie geleerd?
Onder de zeven leermeesters, van wie wij zoo even melding maakten, zullen er ongetwijfeld geweest zijn die hem in dat opzicht onderricht hebben. Doch bovendien vond hij ten huize van van Swieten en Vorst Karei Lichnowsky het meest afdoende middel om in korten tijd te leeren wat men met verschillende instrumenten doen kan, het effect dat een componist er mede te weeg kan brengen en het mechanisme der blaasinstrumenten. Ignatz Schuppanzigh, de beroemde violist, de violoncellisten Kraft, de alt Franz Weisz, Joseph Friedlowsky, klarinet, Johann Wenzel Stich, ook onderden naam van Giovanni Ponto bekend, beroemd hoornblazer, de fluitist Karl Scholl, vormden een gezelschap van meer dan gewone talenten, die in zekeren zin den jongen com-ponist nacht en dag ten dienste stonden; al zijne composi-tiën werden onmiddellijk met ijver en nauwgezetheid gelezen, bestudeerd, en uitgevoerd voor een uitgelezen gehoor.
De ridder von Seyfried heeft bijna geen woorden, sterk genoeg om de volmaking uit te drukken waarmede de werken van Beethoven onder zulke gelukkige omstandigheden ten gehoore werden gebracht. Zijn roem was hem reeds vooruit gegaan toen hij in het jaar 1795 Praag, Leipzig en Berlijn bezocht. Overal werd hij met geestdrift ontvangen, en zijn heerlijk pianospel en zijne gave om op een gegeven thema te improviseeren wekten algemeen bewondering.
Ook Cherubini en Cramer hoorden hem toen spelen en vonden zijne uitvoering warm en machtig.
In 1798 wordt in de Algemeine Mus. Zeitung, bij Breit-kopf en Hartel te Leipzig uitgegeven, van het talent van Beethoven gezegd:
»Het spel van Beethoven is zeer schitterend; doch het ontbreekt hem nu en dan aan fijnheid en klaarheid. De
2G5
2G6 BEETHOVEN.
jouge kunstenaar komt liet best nit in vrije fantaisieën; daarm is hij inderdaad buitengewoon; hij volgt gemakkelijk en met groote trouw zijn muzikale denkbeeld, en niemand kan beter een thema leiden dan hij. Sedert den dood van Mozart, dien ik als liet nee plus ultra beschouwde, heeft geen enkel talent sterker op mij gewerkt dan dat van Beethoven.quot;
Het gelukkigste tijdperk uit het leven van Beethoven ligt tusschen de jaren 1793 en 1800. Toen streed hij om den voorrang in improvisatie met den pianist Wolff, en ieder die een machtig genie boven een gemakkelijk en klaar talent stelde, kende hem den eerepalm toe. Hij vond een goedgunstig gehoor, dat in staat was om zijne improvisatiën te begrijpen; hij nam de welwillendheid welke hij ondervond hartelijker aan dan in later tijd, toen zijn oorspronkelijk karakter door lijden verbitterd was; en eindelijk was het jaargeld, dat de keurvorst van Keulen hem schonk, voldoende om in zijne bescheidene behoeften te voorzien, en hij kende het geldgebrek uog niet dat zulk een sombere schaduw op zijne latere levensjaren heeft geworpen.
In 1800 schrijft Beethoven in een brief aan doctor We-geler: »Mijne compositiën brengen mij veel geld op, en ik maiï zeoro-en dat ik meer bestellingen heb dan waaraan ik
O Oo o
voldoen kan; ook heb ik voor ieder werk dat ik maak wel zes of zeven uitgevers, en indien ik wil nog meer. Men dingt mij niet meer af, ik noem mijn prijs en ik word betaald.quot;
In dien tijd ook, tusschen zijn vijf en twintigste en zijn dertigste jaar, schreef Beethoven vele schoone werken; zijn trio\'s in Es, in G-majeur en in c-mineur; het eerste concerto in C-majeur, de eerste drie kwartetten, verschillende aria\'s en sonaten voor piano, de compositie van Adelaide, de Sonate palhélique, alles is helder, licht, gemakkelijk te begrijpen. In vele van die werken vindt men de sporen een er gevoeligheid, die in andere niet zoo blijkbaar doorstraalt.
Het onderzoek van de werken des grooten kunstenaars geeft als van zelf aanleiding tot eene classificatie, die dan ook sinds lang door oplettende beminnaren van muziek ge-
Ir
ml i
BEETHOVEN.
maakt is geworden. Er bestaat zoo veel aauleiding tot de verdeeliug der muzikale loopbaan van Beethoven in drie perioden of manieren, dat zijn levensbescbryver, Scbindler , zijn leerling en vriend en eeu goed musicus, doch overigens geen man van veelzijdige ontwikkeling, die verdeeling insgelijks heeft aangenomen. In ieder geval heeft het werk van Scbindler zijne waarde, wijl de meeste andere biografen van den onsterfelijken Beethoven grootendeels slechts eene aaneenschakeling van romantische, twijfelachtige anekdoten hebben geleverd, waarin men bijna een Beethoven uit eene legende, in plaats van een echt historischen persoon krijgt. Het is intusschen vrij wat nuttiger een groot man uit ver-: schillende gezichtspunten te beschouwen. Uit dat onderzoek zou men afleiden, dat de eerste manier van Beethoven eindigt omtreeks 1800; dat de tweede valt in den tijdtusschen 1801 en 1814, het tijdperk zijner groote symphonieën, en eindelijk de laatste manier, die in 1815 begint en met den dood van Beethoven eindigt.
Met de negentiende eeuw brak er voor Beethoven een tijdperk aan van lijden en verdriet, dat zijne ziel tot aan zijn laatsteu dag verbitterde. De verovering van de Duitsche Rijnlanden door de legers der Fransche republiek, de val en de dood des aartshertogen Maximiliaan Frans, oefenden een geweldigen invloed uit op bet leven des jongen kunstenaars. Van daar de wijziging in zijne plannen om zich te Keulen te gaan vestigen. Hr besloot in Weenen te blijven. Zijne beide broeders, Karl en Johann, woonden er insgelijks; de een was klerk by de nationale bank, de ander apotheker; geen van beiden kunstenaars alzoo. Men schijnt met opzet die broeders in het hatelijkste daglicht gesteld te hebben. Beethoven leefde niet altijd met hen in de beste harmonie , doch die oneenigheid en de oorzaken daarvan zijn zeer overdreven geworden. Scbindler zelf, die met beu bekend was , beeft hun geen bijzondere misdaden ten laste gelegd. Was het niet vrij natuurlijk dat zij volgens hun karakter voor de geldelijke belangen zorgden, die door hun broe-
267
BEETHOVEN.
der, den genialen toonkunstenaar, verwaarloosd werden?
De brieven, welke zij aan de uitgevers zijner werken schreven, zijn eenvoudig zaakbrieven, waarin niets berispelijks voorkomt. In al die brieven wordt de waardigheid van Beethoven gehandhaafd. Zij hebben de taak op zich genomen om de wettige eischeu huns genialen broeders over te brengen. Indien men hun inderdaad iets van eenig aanbelang ten laste had kunnen leggen, zou Schindler niet in gebreke gebleven zijn daarvan melding te maken.
In dien tijd ook openbaarde zich bij Beethoven, die door eene muziekuitvoering in de open lucht koude gevat had, voor het eerst de doofheid, die weldra een verontrustend karakter aannam. Kon men grooter ramp bedenken, dan het verlies van het gehoor voor een kunstenaar, die geboren scheen om de wereld door zijne tonen in verrukking te brengen; die nog zoo vele denkbeelden weder te geven had, zoo vele conceptiën moest doen ontkiemen, en die als eene zee van harmonie in zijne hersenen voelde bruisen? Behoeven wij nog naar eene andere oorzaak te zoeken van de zwartgalligheid , die vooral zijne laatste levensjaren kenmerkte?
Menschen, die door een lichaamsgebrek in zekeren zin van de maatschappij vervreemden, worden eerst beschroomd en later wantrouwend. Vau daar die achterdocht van Beethoven, die ziekelijke fierheid, die menschenhaat, die van geen vriendschapsdiensten wilde weten, die met eiken dag toenemende zucht tot eenzaamheid, en eindelijk die gedachte aan zelfmoord en die treurige epistel van 1802 aan zijn broeder Karl, waarin de wanhoop zoo hartverscheurend spreakt.
Wij laten dien brief hier volgen, naar het oorspro nkelijke stuk door Schindler aangehaald.
Aan mijn broeder Karl.
O menschen, die mij voor een onhandelbaren menschen-hater houdt en mij als zoodanig voorstelt, gij doet mij geen recht! Gij kent de geheime oorzaak niet, die mij zoo doet
268
/ /
BEETHOVEN.
schijnen. Van mijne kiudschheid af was ik welwillend ran hart en zin, ik had zelfs eenige neiging tot grootsche daden. Maar bedenkt, in welk een treurigen toestand ik sedert zes jaren verkeer, en dat mijne kwaal nog door eene verkeerde behandeling van geneesheeren verergerd is; dat ik vau jaar tot jaar met hoop op beterschap gevleid ben geworden en nu het vooruitzicht heb op eene dubbele , misschien ongeueese-lijke kwaal. Met een levendig, vurig temperament geschapen , vatbaar voor de genoegens der samenleving, heb ik er al vroeg van moeten afzien en in eenzaamheid moeten le-1 ven; en wanneer ik er mij overheen wilde zetten en mijne kwaal vergeten, verviel ik weer in eene dubbele mate van droefgeestigheid, door de moeielijkheid waarmede ik hoor. Ik kon toch niet tegen de menschen zeggen: spreekt wat harder, schreeuwt, want ik ben doof! Hoe kon ik het gebrekkelijke van een zintuig erkennen, dat in mij volmaakter had moeten zijn dan in een
ander, en dat ik zoo volmaakt bezeten heb als zelfs weinig « ®
menschen die mijne kunst beoefenen; neen, dat was mij onmogelijk. Wijt mij dus mijn afgezonderd leven niet; want ik zou met u willen leven; mijn ongeluk doet mij dubbel lijden, want ik zie hoe men mij miskent. Voor mij geen ontspanning in het gezellige leven, geen vertrouwelijk gesprek , geen uitstorting van het hart. Altijd alleen, zonder anderen omgang dan den hoogst noodzakelijken, kan ik mij niet in de maatschappij doen opnemen en leef ik als een banneling. Zoodra ik mij onder de menschen waag, maakt een vreeselijke angst zich van mij meester, de angst dat men mijn gebrek zal opmerken. — Daarom ben ik de helft van dit jaar buiten gebleven; mijne knappe dokters raadden mij aan mijn gehoor te ontzien; daarom heb ik een leven geleid, strijdig met mijn natuurlijken aanleg. En toch, aan welk een verdriet stelde ik mij bloot, als ik mij, ondanks de reden tot afzondering welke ik heb, onder de menschen begaf en ik mij door de gezelligheid liet medesleepen, en de een of ander die bij mij stond, dan een fluit hoorde, en ik
269
BEETHOVEN.
niet; of dat hij een herder lioorde zingen, terwijl ik geen. enkel gelnid vernam! Dan werd ik zoo vreeselijk wanhopig, dat het weinig scheelde of ik had een zelfmoord begaan. De kunst alleen heeft mij terug gehouden; ik kon, dacht mij, onmogelijk de wereld verlaten eer ik voortgebracht had al wat ik voelde te kunnen voortbrengen. Zoo leefde ik mijn armzalig leven voort, diep ellendig; een niets is voldoende om mij van de gelukkigste in de rampzaligste stemming te brengen. Geduld , zoo heet de leidsman dien ik te kiezen heb! Dat heb ik reeds gedaan, en ik ben besloten te volharden tot dat liet de onverbiddelijke schikgodinnen behagen zal mijn levensdraad af te knippen. Misschien wordt het beter, misschien niet. Ik ben besloten een wijsgeer te worden op mijn acht en twintig jaren, iets dat niet gemakkelijk is, en voor mij nog moeielijker dan voor een ander. O Godheid, gij ziet in mijn hart, gij kent het en gij weet dat de liefde tot mijn naasten en de zucht tot het goede er eene groote plaats in beslaan.
O menschen, die dit eenmaal lezen zult, bedenkt hoe onrechtvaardig gij in mijn ongeluk jegens mij geweest zijt; laat een ongelukkige zich troosten, als hij in mij een lotgenoot ziet, die, alle hinderpalen te boven komende, alles deed wat zijn toestand hem vergunde, om onder de rechtschapen menschen en verdienstelijke kunstenaars gesteld te worden.
En gij, mijn broeder Karl, verzoek, terstond na mijn dood, professor Schmidt uit mijn naam, mijn ziekte openbaar te maken en die getuigenis bij dit schrijven te voegen, opdat de wereld na mijn dood (zoo veel mogelijk) met mij verzoend worde. Ik benoem u bij dezen beiden tot erfgenamen van het weinige dat ik bezit. Deelt het eerlijk, zonder twisten, en weest elkander tot stenn. Alles wat gij ooit tegen mij misdreven hebt, is u sedert lang vergeven, dat weet gij. Ik dank inzonderheid mijn broeder Karl voor de liefde welke hij mij in den laatsten tijd bewezen heeft. Ik wensch u toe dat uw leven beter en vrijer van zorgen moge zijn
270
beethoven.
dau het mijne. Leidt uwe kinderen op tot deugd; want die alleen maakt gelukkig; niet het geld. Ik spreek bi] ondervinding ; de deugd steunt in het ongeluk. Dat ik mij niet van het leven beroofd heb, dank ik u en mijne kunst. Vaartwel en hebt elkander lief. Ik dank al mijne goede vrienden; vooral vorst Lichnowsky en professor Schmidt. Ik wensch dat de instrumenten van den vorst bij een van u beiden bewaard worden, doch laat er geen twist over die zaak tusschen u ontstaan. Indien gij echter het geld tot iets nuttigers noo-dig hebt, sta ik u toe die violen te verkoopen, en ik zal gelukkig zijn dat ik u nog uit mijn graf kan helpen. Ik ga met vreugde den dood te gemoet, en komt hij eer ik gelegenheid heb om mijn muzikalen aanleg geheel te ontwikkelen , dan zal ik ook dat toeschrijven aan de hardheid van mijn lot; maar het zou te vroeg zijn en ik heb liever dat hij later kome; doch ik zal tevreden zijn, ook al komt hij te vroeg, want hij zal mij uit éen pijnlijken toestand verlossen; ik zal hem moedig tegentreden.
Vaartwel, vergeet mij niet in den dood; dat verdien ik, want ik heb u altijd een goed hart toegedragen in mijn leven, en al mijn gedachten waren voor uw geluk. Weest
Heiligenstadt,
gelukkig.
den Oden October 1802.
Ludwig vox Beethoven.
Buiten op las men:
Heiligenstadt, den lO\'lcn October 1802.
Zoo zeg ik u een droef vaarwel. Want de geliefkoosde hoop , die mij tot nog toe heeft staande gehouden, verlaat mij geheel; zij is verdord, als de herfstbladeren die afvallen en vergaan. Ik verlaat deze wereld in denzelfden toestand als waarin ik er in gekomen ben; behalve dat de hoop die mijne schooue dagen bezield heeft, verdwenen is. O Voorzienigheid , laat althans een dag van zuiver geluk mij beschijnen; sedert lang is echte blijdschap mij onbekend. Wan-
271
er
BEETHOVEN.
neer zal ik haar kuuueu smakeu iu deu tempel der natuur?
Nooit? — O, dat zou al te hard zijn!
Aau mijne broeders Karl eu. . . . Na mijn dood te lezen 11 en uit te voeren.
Het sombere humeur en het schijnbaar bittere karakter van Beethoven hebben wel eens doeu onderstelleu dat hij nooit gevoelens van teerderen aard gekend heeft; doch dit vermoeden vervalt wanneer meu de leveusbeschrijviugeu van bevoegde schrijvers leest, of van menschen die er met kennis van zaken over spraken. De een, de ridder von Seyfried,
zegt in zijne »Studie over Beethovenquot; in 1832: »Beethoven is nooit gehuwd geweest en men heeft nooit eene ernstige: \'\' gehechtheid bij hem ontdekt.quot; Ferdinand Ries, zij a leerling,
zegt: »Beethoven was gaarne iu het gezelschap van vrouwen, vooral wanneer zij lief en mooi waren. , . . hij was dikwijls verliefd, doch nooit voor laugen tijd.quot; Doctor We-geler, Breuning en Romberg verklaren dat Beethoven doorgaans eeue amourette in het hoofd had en dikwijls in de hoogste mate verliefd was. Zoo noemen zij eene jufvrouw von Honrath uit Keulen, als zijne eerste liefde, later eene jufvrouw W. . . . 11
Doctor Wegeler zesrt verder: »De verliefdheden van Beet-
o o
hoven hielden met de jaren op en lieten weinig indruk bij hem achter. Langzamerhand verdwenen zij ook uit het hart van haar die de voorwerpen zijner genegenheid geweest waren. Zoo lang ik in Weenen vertoefd heb, is Beethoven altijd verliefd geweest; hij maakte veroveringen, die zelfs voor een Adonis moeielijk, zoo al niet onmogelijk geweest zouden zijn.quot; Ook Schindler geeft verscheidene brieven van Beethoven , waaruit de waarheid dier beweringen volkomen blijkt.
In 1803 was Beethoven hartstochtelijk verliefd op Giu- 11 lietta Guicciardi; zij bezielde hem tot de bewonderenswaardige sonate in ci\'s-mol, bekend onder den naam vau »Mond-.«c/tem-sonatequot;. Het schijnt, volgens een briefje door Beethoven
272
BEETHOVEN.
geschreven eu aan Schindler ter haud gesteld, dat die dame zijne liefde schijnbaar beantwoordde, en dat zij tegelijkertijd eene betrekking aanhield met zekeren Gallenberg, die nn eens een balletmeester heet, den weder den titel van Graaf\' von Gallenberg krijgt. Zoo veel is zeker, dat hij administrateur van den schouwburg van Karntnerthor ge-
O O
weest is. Toen hij door haar den benarden geldelijken toestand van dien man vernam, en zag dat zij belang in hem stelde, liet hij hem verscheidene keeren geld zenden, somtijds zelfs tot een bedrag van vijfhonderd gulden, welke hij zelf van anderen leende om den man uit de verlegenheid te helpen. Dat die dame later met Gallenberg getrouwd is, zou ons op het vermoeden brengen dat zij Beethoven misleid heeft. Schindler geeft drie minnebrieven door Beethoven aan zijne geliefde geschreven. Zij getuigen van eene innige oprechte liefde. 1
Schindler, die anders met zorg alle bijzonderheden uit het openbare eu bijzondere leven zij us meesters heeft opgetee-kend, geeft ons weinig nauwkeurige berichten dienaangaande. Wij zien echter, dat die ongelukkige liefde eene nieuwe bron van verdriet voor Beethoven werd. Toen hij de vrouw van zijn hart met Gallenberg in het huwelijk zag treden, viel hem dat zoo smartelijk, dat zijn verstand er gevaar door liep, indien het waar is, wat men verhaald heeft, dat Beethoven van honger wilde sterven. Wat daarvan zij, hoe ernstig die droefheid geweest zij, zij heeft geen invloed uitgeoefend op de hooge vlucht van den componist, want juist in het daarop volgende jaar, in 1804, kwam hij in al zijne oorspronkelijkheid uit en schudde hij den invloed van Haydn en van Mozart van zich af.
273
Duitschland zou een nationaleu roem minder tellen en de wereld zou van een barer verheveuste genieën beroofd geworden
18
A. W. Thayer lieeft echter in zijn „Ludvvig van Beethoven\'s Lebenquot; op onbetwistbare gronden aangetoond, dat bedoelde brieven nitt aan Giulietta Guicci-ardi gericht waren.
BEETHOVEN.
zijn, iudien de liefde tot de kunst ia liet hart van den Dnitschen Orpheus de overhand niet behouden had op het gevoel van zijn leed.
Bovendien was Beethoven, wiens eerste opvoeding vrij verwaarloosd geworden was, een mannelijke geest geworden door die studiën, die maar al te dikwijls verwaarloosd worden door kunstenaars, die te uitsluitend voor hunne knust leven. Hij had zich met platonische wijsbegeerte gevoed en was ijverig lezer van Plntarchus; vooral hechtte hij zich door eene stoïcijnsche inspanning op nieuw aan het leven, ten einde niet achter te staan bij die helden der oudheid, welke hij in zijn geliefkoosden schrijver bewonderde en wier bezieling hij in zich zeiven voelde leveu.
Ouder de beroemde manneu der oudheid welke hij bewonderde, bekleedde Brutus eeue eerste plaats, en hij had diens borstbeeld op zijn werktafel staan. Hij schreef de zinsneden uit hetgeen hij las en de gedachten die door het lezen bij hem opkwamen, in zijn dagboek op. Daardoor weten wij wat zijne lievelingsboeken waren. Het waren „ Overdenkingen hij de werken Gods in hel rijk der natuurquot;, door den evangeliedienaar Cristoph Sturm, de werken van Gröthe, de Odysseus van Homerus. Men kan in zijne denkbeelden een zeker Pantheïsme opmerken, een soort van geloof aan abstracte wezens; wanneer er bijvoorbeeld sprake is van de idee die hem zijne sonate Opus 14 heeft ingegeven, noemt hij die: Das mannliche und das weibliche Princip, das billende tind das widerslekende.
De treurigste beelden , de bitterste gedachten, vol menschen-haat, staan in liet dagboek opgeteekeud eu vullen aan wat ons uit zijne overige correspondentie bekend is. Zijn gewond hart vloeit over van bittere volzinnen, hier en daar allerzonderlingst met wijsgeerige stellingen, of ook wel met aan-teekeningen van huishondelijken aard vermengd.
Doch laat ons van die bijzonderheden uit het zieleleveu van Beethoven afstappen, om het verslag der muzikale loopbaan van den grooten symphouist weder op te vatten.
274
BEETHOVEN.
Reeds had hij den 28stel1 Maart 1801, te Weenen, het ballet Prometheus \'laten opvoeren, en in 1802 verschillende sonaten, De marsch hij den dood eens helden en het bewonderenswaardige septuor. Dat waren zijne veldslagen.
Had hij niet inderdaad te strijden tegen Preindl, Dionys Weber, Maxirailiaan Stadler en andere dweepzieke aanhangers der muzikale vormen van Haydn en Mozart, die in hem reeds den hervormer vermoedden, toen zijn genie nog ouder den invloed zijner voorgangers stond?
Ouder die bekommeringen , gesteund door plichtgevoel en het bewustzijn zijner roeping tot de kunst, ging Beethoven op nieuw aan het werk, eu gaf, den 15den April 1803, het oratorium getiteld: Christus am Oei berge.
De symphouie in D., die in 1804 werd uitgevoerd, deed voor het eerst weder eeue nieuwe manier van Beethoven voorspellen. Tot op dien tijd was er in zijne sonaten en in zij tie kwartetten nog altijd een zeker iets geweest, dat eenigs-zins aan de inspiratie des onsterfelijken Haydn\'s herinnerde. Doch nu wordt hij zich zelf, eu dat zal hij, indien men het zoo mag uitdrukken, nog meer, ja volkomen zijn in zijne Heroïsche Symphouie, welke hij schreef op aandringen van Bernadotte, den toeumaligen Franschen gezant aan het hof te Weenen. De omstandigheden die tot de schepping van dat werk aanleiding gaven, zijn vrij merkwaardig. Hoewel Beethoven een Duitscher in zijn hart was eu met de Weener aristocratie op gemeenzamen voet verkeerde, had hij uit hetgeen hij gelezen had, en vooral uit de ■ Republiek van Plato, liberale gevoelens geput, die hem met de mannen en de zaken der Fransche Revolutie deden sympathi-seeren. Bonaparte was in zijne oogen slechts de zegevierende arm van het republikeinsche Frankrijk. Oprecht bewonderaar des eersten consuls, leende hij gemakkelijk het oor aan de stem van Bernadotte, die hem om eene symphonic verzocht, bestemd om den roem van zijn held te vereeuwigen. Er lag een keurig afschrift der partitie van de Heroïsche symphouie gereed, om met eene opdracht van twee woorden:
275
BEETHOVJflS\'.
»Napoleon Bonapartequot;, aan den eersten consul der Fransche Republiek, naar Parijs te worden gezonden, toen do tijding-te Weenen aankwam dat de eerste consul zich tot keizer had laten uitroepen. Vorst Lichnowsky en Ferdinand Ries kwamen de tijding aan Beethoven overbrengen, die oogen-hlikkelijk driftig zijne partitie greep, het titelblad er ai-rukte en het op deu grond wierp , met eene verwensching van den nieuwen tyran , zoo als hij Napoleon noemde. Hij veranderde deu titel zijner Heroïsche symphonic in deze spreuk: Per fesleggiare il sovenire d\'un cjran noma.
Dat werk vol stoute schoonheden werd met toorn dooide onvoorwaardelijke vereerders der traditie begroet. Dionys Weber, directeur van het conservatorium te Praag, ging zelfs zoo ver iu zijn onredelijk vooroordeel, dat hij het werk schadelijk voor de goede zeden noemde. Ook het publiek moest nog aan het begrijpen eener muziek wennen, die zich van de oude vormen losscheurde, schijnbaar ten koste van de helderheid. Want het genie van Beethoven, zoo onuitputtelijk en zoo rijk aan tegenstellingen, zoo veelzijdig en diep, openbaart zich slechts aan geoefende kenners in al zijn glans; ook van hem geldt hetgeen Boileau van Homerus gezegd heeft:
C\'est avoir profite que de savoir s:y plaire.
Bezat de uitstekende symphonist in gelijke mate de gave der dramatische muziek V Zijn opera Fidclio zij een antwoord op die vraag. In een tijd toen het patriotisme zijn invloed uitoefende op den smaak, wilde de Weener maatschappij geen werken van Fransche meesters meer op het tooneel zien en scheen de .maker van het oratorium Christus om Oelbirge meer dan ieder ander bevoegd om het nationaal tooneel met een inheemsch kunstwerk te verrijken
L\'amour conjugal, een thema dat reeds in het iransch door Gaveaux en in het Italiaansch door Paër behandeld was geworden, werd door deu raad van bestuur gekozen tot
27G
BEETHOVEN.
tekst eener opera aanvankelijk in drie bedrijven, onder den titel van Leonora; en aan Beethoven werd de muziek voor dat werk opgedragen. Dat stuk, dat te Weenen, den 20sten November 1805, gespeeld werd. beantwoordde niet in alle opzichten aan hetgeen het publiek van den genialen componist gehoopt had te ontvangen. Later tot twee bedrijven gebracht, genoot het onder den naam van Fidelio, dien het behouden heeft, grooteren bijval. Men erkende er in wat er inderdaad in lag: den stempel van een tot rijpheid gekomen genie, eeue grondige kennis van de werking dér orchest-samenstelling en eene uitmuntende dramatische behandelins
o o
van het geheel.
Het tijdperk van 1804 tot 1814 was niet slechts het schitterendste van het genie van Beethoven, maar ook het rijkste en het vruchtbaarste. Tot dien tijd behoort de sonate in F-dur (1806), de symphonie in Bes-dur, de ouverture Co-riolanus en de mis in C-dur, in 1807 voor Vorst Esterhazy geschreven, de symphonie in C-mol (N0. 5), die voor het het volmaaktste werk van Beethoven gehouden wordt en die den stempel draagt van zijn goddelijk genie, en de Symphonie pastorale (1808). Menschen van\' een somber en ongezellig karakter zijn dikwijls vatbaarder voor natuurgenot dan andere. De Mijmeringen van Rousseau, de Harmonieën van Bernardin de Saint Pierre, getuigen daarvan in de letterkundige wereld; de Symphonie pastorale van Beethoven toont het op het gebied der tonen.
In de symphonie kon Beethoven zich aan de fantaisieën zijner verbeelding overgeven, de elementen beschrijven, en de ziel eene abstracte onpersoonlijke taal doen spreken. Op dat gebied bovenal is hij wegsleepend.
Zou Beethoven, zoo als men wel eens beweerd heeft, in de Symphonie pastorale verschillende zielstoestanden hebben willen schilderen? Volgens het kunstbegrip van zijn tijd en de rol welke men aan de ■ toonkunst had toebedeeld, kan men Beethoven moeielijk bedoelingen toeschrijven, welke de nieuwe Diütsthe school sedert vijf en twintig jaren in de
277
BEETHOVEN.
plaats van inspiratie en vinding heeft gesteld. Heeft Beethoven liet dan onwillekeurig gedaan? Dat zou eer te vermoeden zijn.
Het tijdperk waarin Beethoven zijne prachtige symphonieën liet uitvoeren, behoort tot het toppunt van den muzikalen vooruitgang in Duitschland.
Intusschen leidde de groote man, te midden van zijn roem, een kommervol leven, zich kwellend over hetgeen hij zijne onzekere toekomst noemde. Weinig componisten, zelfs de grootste, hebben bij hun leven zoo veel eer en roem genoten als Beethoven, die zich van bewonderende en liefderijke vrienden omringd zag; die zijue kwartetten door en voor vorsten zag uitvoeren, wanneer zij ter nauwernood voltooid waren. Toch heeft hij zich diep ongelukkig gevoeld en was hij eeu beklagenswaardig meusch.
De concerten waarop hij zijne werken liet hooren, sleepten van zelf groote onkosten mede. Bovendien miste Beethoven , even als bijna ieder geniaal kunstenaar, allen handelsgeest , en hoewel de geniale man , tot ergernis van zijn hospes, de muren zijner kamers met optellingeu en aftrekkingen be-krabbelde, was hij eene gemakkelijke prooi voor de hebzucht zijner uitgevers. Ouder den invloed dier pijnlijke zorgen ware er bijna eeu vrieudschapsbreuk met vorst Lichnowsky ontstaan , toen hij dezen om het kapitaal verzocht van de zes honderd gulden welke die milde kunstbeschermer hem jaarlijks schonk. In dien nood wilde Beethoven zijn fortuin in Italië gaan beproeven, toen Jérome Bonaparte, koning van Westfalen, hem de betrekking van kapelmeester te Cassel liet aanbieden. De Weener aristocratie, die zich met het verlies van haren kunstenaar bedreigd zag, was met zijne zorgen begaan, en de aartshertog Itudolf, vorst Lichnowsky en vorst Kinsky kwamen met hun drieën overeen, den schrijver van Fidclio een jaarlijksch inkomen van vier duizend gulden te verzekeren. Die edelmoedigheid was voor alles eene daad van verstandige vaderlandsliefde. Door Beethoven eeu onbezorgd bestaan te verschaffen, gaven zij hem aan de kunst
278
BEETHOVEN.
terug. De groote symphouist vestigde zich toen (1809) te Baden bij Weenen, en het scheen dat hij voortaan slechts éene zorg zou kennen, het nederleggen namelijk der harmonieuze zangen die in zijne ziel weerklonken in onsterfelijke partitiën.
Doch dat aan studie gewijde kalme leven, van geldelijke zorgen bevrijd, mocht niet van langen duur zijn. Na het jaar 1810, een van de vruchtbaarste iu meesterstukken uit het leven van Beethoven, werd zijne rust wederom verstoord door de verwarring der Oostenrijksche finautiën, waardoor ziju jaargeld van vier duizend, op acht honderd gulden gebracht werd. Ondanks dien tegenspoed schreef hij, in 1811, de muziek voor drie liederen van Göthe, en de ouverture voor Ëgmont, in 1812 de ouverture voor Die Ruinen von Allien en de ouverture Kon if/ Slephan. Ook componeerde hij in dien tijd en verwierf zich \'nieuwen roem met de Schlacht von Vil tor ia, symphonie militaire, voor dubbel orchest, die in de Aula der Universiteit, den 8sl:,iU en den 12den December 1813 werd uitgevoerd.
De Deutsche Allgemeine Zeitung van Leipzig, een blad dat alle vertrouwen verdient, was slechts de echo der alge-meene opiuie, toen zij schreef: »Wat de Sc It lacht von Vittoria betreft, meu zou de gevaren en het rumoer van den krijg niet beter iu tonen kunnen uitdrukken dan door de middelen welke de componist bij deze gelegeuheid heeft gebruikt. Wanneer men eenmaal in die opvatting deelen kan, staat men opgetogen, en verwonderd tevens, wanneer men hem met zoo veel genie de elementen der kunst in praktijk ziet brengen om zijn doel te bereiken. Het effect en de illusie waren voortreffelijk; en wij kunnen onvoorwaardelijk verklaren, dat er op het gebied der imitatieve muziek geeu werk bestaat, dat deze schepping van Beethoven evenaardt.quot;
Het oogenblik waarin Duitschland de koningin der kunst mag heeten, in den persoon van haar roemvollen zoon, was ook op staatkundig gebied gelukkig. In het jaar 1813 waren de Franschen bij Leipzig verslagen, en iu 1814 trokken de
270
BEEÏHOVKN.
boudgenooten naar Parijs en werd het keizerrijk van Napoleon omvergeworpen. Het is alsof liet lot van Duitschlancl en dat van Beethoven gelijken tred hielden. De overwinning van het vaderland ging altijd met eene overwinning van den genialen kunsteuaar gepaard. Souvereinen en ministers zijn op het Weener congres de toehoorders bij de dramatische gelegenheidscantate, waarmede de tweede manier des grooten meesters besloten wordt.
Hoewel men het tegendeel wel eens beweerd heeft, had de roem van Beethoven zich schielijk in Frankrijk verbreid. De eerste symphonie in C. werd omstreeks het jaar 1810 te Parijs uitgevoerd, onder directie van Habeneck, die achtereenvolgens al de andere symphonieën op de geestelijke concerten der Opera liet spelen, en na 1828 deed hij ze door het onvergelijkelijke orchest van het Conservatoire ten ge-hoore brengen. Habeneck was een uitstekend kunstenaar, aan wien de maatschappij voor een groot gedeelte hare uitmuntende traditiën verschuldigd is. Sedert den dood diens-verdienstelijken orchest-directeurs, in 1849, hebben de symphonieën van Beethoven steeds een eersten rang op de programma\'s vau de Maatschappij der concerten bekleed, en hun roem is nog onlangs vernieuwd door de toejuichingen van duizende hoorders, die de populaire concerten van klassieke muziek, onder de directie van den heer Pasdeloup, ijverig bijwonen.
In de lente van 1821 ontving Beethoven zijne benoeming tot eerelid der Koninklijke Academie van kunsten en wetenschappen van Zweden. Men had in dien tijd de toestemming der Oostenrijksche regeering tot het aannemen van die onderscheiding noodig, en zij werd Beethoven eerst na veel moeite gegeven. Beethoven schreef twee brieven aan zijn vriend Schindler om in de dagbladen aan te kondigen dat hem die eer te beurt gevallen was, een bewijs dat hij er prijs op stelde. En toch ontving de dichter Bernard, wien Beethoven met eeninfe muzikale aankondiginsen in de dag--
O O O O
bladen belast had, eene scherpe berisping van den compo-
280
BEETHOVEN.
nist; »clie malligbeden makeu mij belaclielijkquot; schreef li ij hem; »laat ze iu het vervolg na.quot;
De groote mis in Ü (Mis.ia Solemn is), de laatste ouvertures , de negende symphonie met koren op het » Ode an die Freudequot; van Schiller, en vooral de laatste kwartetten worden nog tegenwoordig zelfs nauwelijks begrepen en verstaan. Altijd zijn zij machtige scheppingen vol schitterende schoonheden, doch voor velen nog een gesloten boek. Toen Beethoven aan de Nefjende symphonie arbeidde, schreef hij al wandelende zijne inspiratiën op, zonder om den tijd te denken, en kwam dan somtijds uren na den maaltijd, tot groote ergernis zijner huishoudster, eenmaal zelfs zonder hoed, te huis; hij schijnt onder dat werk in eene koortsachtige opgewondenheid verkeerd te hebben. In Februari 1822 was die partitie gereed.
Beethoven wilde de Missa Salem nis en de Negende symphonie op een groot concert te Berlijn doen uitvoeren; hij wendde zich ten dien einde tot graaf Brühl, die hem den grootsten bijval voorspelde. Doch de gansche muzikale adel te Weenen, zoowel als zijne andere bewonderaars, kwamen bij dat Voornemen in beweging. Er werd een adres opgesteld, waarin men hem in warme taal smeekte die schande aan Weenen te besparen en zijne nieuwe meesterstukken niet de plaats waar zij het aanzijn ontvangen hadden te doen verlaten, eer de talrijke bewonderaars der uatiouale kunst in de gelegenheid gesteld waren ze te waardeeren. Dat adres werd door dertig aanzienlijke mannen ondertee-kend, en onder de namen der hooge Oostenrijksche aristocratie staan ook die van Carl Czerny, Kuffner, den abt Stadler en Kiesewetter. Beethoven was door die manifestatie getroffen. Zijne vrienden beijverden zich deels ook de door de eigenaardigheid van Beethoven\'s karakter ontstane moeie-
o O
lijkheden uit den weg te ruimen, en den 7Mei had in de zaal van den schouwburg de uitvoering plaats van de twee kolossale werken waarnaar men zoo vurig verlangd had. Zie hier het programma van dien gedenkwaardigen avond :
281
BEETHOVEN.
»Deu 7llequot; Mei zal er eeue groote ninziekuitvoeriuquot;; orege-
~ O O O
veu worden door deu heer Ludwig van Beetlioveu.
Het programma zal iu nieuwe compositiën bestaan:
1° Groote ouverture (1822, opus 124).
2° Drie hymnen, met solo en koren {Kyrie, Credo, Agnus Dei en Dona nobis pacem) der Missa solemnis.
3° Groote symphonie, met solo en koren in de finale op »de Ode an die Freudequot; van Schiller.
»De solo\'s zullen Kezongen worden door de dames Soutag
O O O
en Ungher en de heeren Heitzinger en Seipelt. De heer Schuppanzig zal het orchest dirigeeren, de kapelmeester Um-lauf het geheel. Het orchest en de koren zullen door de Vereeniging vau dillettanten versterkt worden.
»De heer Beethoven zal persoonlijk deel aan de directie nemen.quot;
Inderdaad bleef Beethoven gedurende de uitvoering aan de rechterhand des directeurs en gaf het mouvement van ieder stuk aan. Docli hij hoorde niet of gebrekkig hetgeen er om hein heen gebeurde, en scheen de toejuichingen van het opgetogen publiek niet te bespeuren; hij keerde zijn rug uaar de zaal en moest gewaarschuwd worden om althans met eene hoofdbuiging voor de hem gebrachte ovatie te bedanken. De opbrengst van dien avond bestreed nauwelijks de onkosten, en Beethoven moest dit weldra vernemen; hij moest uaar huis gebracht worden; hij sprak den ganschen avond geen woord meer, doch viel terstond iu slaap, en zoo vond men hem den volgenden morgen, nog in zijn cou-certtoilet.
Ondanks den hoogen lof, dien men aan sommige gedeelten van het werk toezwaaide, vond men toch reeds in de dagbladen van dien tijd dezelfde beoordeeling, die er tien jaren later over geveld werd, toen de symphonie met de koren in het Conservatoire te Parijs werd uitgevoerd. Er \'/ijii zoo veel moeielijkheden aan de uitvoering van het werk verbonden , dat er bijna altijd het eeu of ander aan het geheel hapert; de koren zijn zoo moeielijk, dat men ze bijna
282
BEETHOVEN.
boven het bereik van meuschelijke stemmeu zou achten. De solopartijen, der mis eu van de finale der symphonie gaven zelfs aanleiding tot onstuimige debatten tusschen den componist en de artisten. Caroline üngher en Henriette Sontag eischten veranderingen , welke Beethoven hardnekkig bleef weigeren , bewerende dat zij door Italiaansche muziek bedorven waren en dat zij daarom alleen zijne muziek zoo moeielijk vonden. Doch de moeielijkheid bestond minder in de phrasen op zich zelf, dan in de manier waarop Beethoven de vrouwen-stemmea behandelde, waarom Caroline Ungiier hem in hare ergernis »den dwingeland der stemquot; noemde. Henriette Sontag wilde hare partij, volgens hare gewoonte, mezzo, voce zingen; doch Beethoven, die wegens zijne doofheid niet goed hoorde, eischte dat zij alles met borststem zong. Wijl het Kyrie in zeer breed mouvement geschreven is, was de arme zangeres spoedig uitgeput. Met de koren ging het evenzoo. Er komt in het Credo eene passage voor waarin de sopraan een fuga-motief op de hooge Des inzet. Men deed Beethoven opmerken, dat eene vrouwenstem nooit onvoorbereid zulk een hoogen toon kon zingen. Hij was onverbiddelijk. Te vergeefs voegde de directeur, de kapelmeester Um-lauf, zijne stem bij die der anderen; Beethoven was niet te buigen. De baspartijen werden niet beter behandeld.
Den 23stcn dier zelfde maand had er weder eene uitvoering plaats van de Negende symphonie en van een gedeelte der Missa solemnis.
Toen Fidelio, in 1822, op nieuw op het repertoire gebracht werd, mocht het stuk een grooten bijval genieten. In 1805 was het werk door niet meer dan middelmatige kunstenaars vertolkt geworden, in 1814 door betere, en ditmaal was de uitvoering uitstekend. In het volgende jaar verzocht de directie der keizerlijke Opera te Weenen, eu die der koninklijke Opera te Berlijn Beethoven eene opera te schrijven en er zelf den prijs voor te bepalen. Eerst nam Beethoven dat voorstel aan; daarna aarzelde hij en weigerde eindelijk eene Duitsche opera te componeeren, zeggende dat
283
BEETHOVEN.
de zangers er in Duitschland niet sterk genoeg voor waren. En daarin had hij volkomen gelyk, want in 1822 hoorde men te Weenen niets dan Italiaansche zangers: Lablache, Rnbini, Donzelli, Ambrogi, Davide, de dames Mainvielle-Fodor, Meric-Lalande, en Caroline Ungher, eene Weetier zangeres wel is waar, doch die te Milaan gevormd was en tot den troep van Barbaja behoorde. Toen Beethoven den Barbier de Seville van Rossini hoorde, was hij opgetogen van bewondering; hij onderzocht terstond na de opvoering-de partitie en zwaaide er den grootsten lof aan toe.
Sedert 1815 was de doofheid van Beethoven, ondanks al d ■ middelen die er tegen aangewend werden, gedurig toegenomen ; zoodat hij zelfs zijne eigene compositiën niet meer kou dirigeeren. Daarbij, of misschien daardoor, nam zijne gezondheid zichtbaar af, en de dood van zijn broeder Carl, die kassier was bij een Oostenrijkschen bankier en in November 1815 overleed, scheen ook hem zijn einde te voorspellen. De broeder had een zoon nagelaten , over wien hij, bij testament, de voogdij aan Beethoven had opgedragen. Daaruit rezen langdurige en groote moeielijkheden, wijl de vronw van Carl Beethoven haren zwager de voogdij over haar kind betwistte. In den loop van dat onaangename en kostbare proces, werd aan Beethoven onder anderen het recht betwist het adellijke von voor zijn naam te dragen. »Ik heb mijn adeldom in mij zeiven,quot; antwoordde Beethoven. Eu inderdaad, hij kon voor zijn roem dat von wel ontberen.
In 1820 eindelijk besliste de rechtbank ten gunste van Beethoven, en de jonge Carl werd, krachtens die rechterlijks uitspraak eu volgeus den uitersten wil zijns vaders, aan zijn oom toevertrouwd, die van dat oogenblik af niets aan zijn opvoeding spaarde. Al de goedheid en liefderijke teerheid, die onder de ruwe schors van Beethoven\'s uiterlijk verborgen lagen, openbaarden zich in de wijze waarop hij zijn plicht aar. zijn pleegzoon betrachtte. Ongelukkig was al die zorgende liefde aan een ondankbare besteed. Gierig ge-
284
BEETHOVEN.
worden om ziju aangenomen kind te verrijken, verdiepte Beethoven zich in berekeningen en speculatiën, hij, wien geldzucht steeds was vreemd gebleven, en wees hij aan den anderen kant, om beter over de opvoeding en het gedrag van zijn neef\' te kunnen waken, de schitterende aanbiedingen van de hand, die van wege het Philharmonische genootschap te Londen, door tusschenkomst van den componist Charles Neates, tot hem kwamen. En wat deed intusschen het onwaardige voorwerp van zoo groote liefde V Hij studeerde eerst in de philologie aan de hoogeschool te Weenen, doch de zucht tot uitspattingen was een beletsel voor het slagen in zijne examens; daarop begaf de afgewezen kandidaat zich in den handel en volgde, ten einde de uoodige kennis voor die loopbaan op te doen, den cursus op de Polytechnische school. Doch ook hier was luiheid sterker dan rede en wijze raad. Het was Carl Beethoven niet genoeg zijn oom door ziju lichtzinnig gedrag te bedroeven, in eene vlaag van wanhoop trachtte hij zich van het leven te be-rooven ook. Nu bestonden er strenge politiemaatregelen tegen poging tot zelfmoord; de verloopen student werd onder toezicht der politie gesteld en eindelijk zelfs in een regiment soldaten ingelijfd.
Men begrijpt wat Beethoven heeft moeten lijden door al die smartelijke teleurstellingen , veroorzaakt door die familie , wier naam hij vereeuwigen zou. Zijn karakter verbitterde meer en meer, zoodat hij zelfs zijne beste vrienden met wantrouwen behandelde; zijn oorspronkelijk sterk gestel leed onder den invloed van zijn gemoedsleven, en eene leverziekte , die aanvankelijk voor waterzucht gehouden werd, maakte den 26stei1 Maart 1827, te Modling bij Weenen, een einde aan het leven des grooten Beethovens, die nog geen acht en vijftig jaren had mogen bereiken. Zijn sterfbed was kalm en vertrouwend op een booger leven. Hij werd met bijna vorstelijke praal door zijne kunstbroeders en vereerders begraven.
Anton Schiudler ontkent niet. dat de srroote meester.
285
BEETHOVEN.
voor wien hij zulk eeue innige bewondering koesterde, in zjiu bijzonder leven ongezellig en grillig kon zijn. De liclit-geraaktheid en het wantrouwen van Beethoven zijn bekend. Maar zijn dat geene kenmerken van bijna ieder wiens gehoor gebrekkig is? Op de concerten welke hij dirigeerde, kon hij de musici grof terecht wijzen, wanneer zij het ongeluk hadden eene fout te begaan. Na de concerten van den 7den en den 23st;en Mei 1824, die ter benefice van Beethoven tot stand waren gebracht door de zorg van den kapelmeester Umlanf, den violist Schuppanzigh en Schindler, noodigde Beethoven hen alle drie in het hotel »De Wildemanquot;, in het Prater, waar hij een rijk diner besteld had. Doch nauwelijks zaten zijne gasten aan tafel, of hij voet-tegen hen uit en beschuldigde hen van bedrog en dieverij. Zijne gasten, die veeleer eeue dankbetuiging voor hunne diensten gewacht hadden dan zulk eene beschuldiging, verlieten de zaal, nog meer bedroefd dan verontwaardigd, en lieten Beethoven met zijn neef alleen voor het luisterrijke maal dat hij besteld had.
Zoo verwijderde Beethoven dikwijls zijne trouwste vrienden van zich. Doch waarom zonden wij verwijlen bij de feilen des groeten maas? Kleven zij niet al wat mensch heet aan ? Beethoven was een genie in den vollen zin des woords, en in niemand sterker dan in hem leefde het bewustzijn van zijn toekomstigen, zijn on vergankelij ken roem. Hèt» Leven
van beroemde mannenquot;\' van Plutarchns had den wensch bü
•
hem opgewekt naar een geschiedschrijver, die de geschiedenis van zijn leven en zijne werken zou opteekenen. Gedurende zijne laatste ziekte, die vier maanden duurde, vroeg Breuning hem, aan welken biograaf hij onder zijne tijdge-nooten de voorkeur gaf? »Aan Rochlitzquot;, antwoordde Beethoven zonder aarzelen, »als hij mij kan overleven.quot;
In 1827 zag Rochlitz wegens zijne zwakke gezondheid af van het plan om het leven van Beethoven te beschrijven. Die taak viel daarop aan Schindler te beurt, die haar, zöo al niet met talent, dan toch met nauwgezette liefde vervulde, dank-
286
BEETHOVEN.
baar voor de vriendschap, waarmede Beethoven hem vereerd had.
Boileau placht te zeggen dat hij het woord dat hij niet vinden kon, in het diepst van een bosch ging zoeken; ook Beethoven zocht al wandelend inspiratie, het zij buiten, het zij in de straten van Weenen. Het mocht regenen, waaien of hagelen, niets hield hem van zijne dagelijksche lange zwerftochten terug. Had hij maar altijd buiten kunnen blijven! Want zoodra hij thuis gekomen was, begon hij, niet tot verfraaiing van zijne woning de muren en de blinden zijner kamers vol te krabbelen. Zijn vloer, die minder geschikt was om het werk zijner gedachte te ontvangen, stroomde daarentegen alle dagen van het water; het scheen wel dat hij van zijne woonkamer eene badkamer maakte. Zoodoende achtte zijn huisbaas de eer van den beroemden symphonist in huis te hebben wel wat al te duur betaald en. wijl dat zwak van Beethoven. om overstroominsen in
XJ O
zijne kamers aan te richten, langzamerhand bekend werd, had het dikwijls vrij wat moeite in, eene woning voor hem te vinden waar hij zijn roem kou herbergen.
Een andere trek van hem, veelal aan verheven geesten eigen, was eene groote mate van afgetrokkenheid. Hij vergat zelts wanneer hij geboren was en vergiste zich twee jaren in zijn leeftijd; want hij zal zich wel niet uit coqnet-terie voor twee jaar jonger hebben uitgegeven dan hij was. Beethoven kon zoo afgetrokken zijn, dat hij op zekeren dag, te Weenen, in eene restauratie komende, om de kaart vroeg, en die, in plaats van er de geréchten naar zijn smaak uit te zoeken, gebruikte om er eene muzikale gedachte, die hem in dat oogenblik inviel, op uit te werken. Daar zat hij te schrijven, geheel in zijne compositie verdiept, zonder aan de plaats waar hij was of aan het doel zijner komst te denken. Eindelijk, ua dat hij den rug der kaart tot eene partitie verheven had, stond hij op en vroeg wat hij schuldig was. .—• »Niets, mijnheer,quot; antwoordde de knecht; »want gij hebt niets gebruikt.quot; — Doch waartoe langer te
287
BEETHOVEN.
verwijlen bij de eigenaardigheden van een groot genie, ver boven onzen lof verheven.
Evenmin behoeven wij in het breede uit te wijden over eene grootheid, die door geen enkel ontwikkeld menseh in twijfel getrokken wordt en welke men nauwelijks naar waarde vereeren kan. Het eeuwfeest van Beethoven werd in 1870 door vele honderd duizenden, ook in verscheidene steden van ons vaderland, herdacht, waar de onsterfelijke meesterstukken des genialeu kunstenaars, even als in Duitschland, op waardige wijze werden uitgevoerd eu genoten.
288
Geboren in 1771, gestorven in 183!),
Fernando Paër werd deu Isten Juui ] 771 te Parma o-e-
O
boreu. Vau zijne vroege kindsheid af legde liij grooten aanleg aan den dag voor de toonkunst, en kon er in zijne geboortestad de beginselen van aanleereu bij een organist, wiens naam niet tot ons gekomen is, en ten tweede bij een beroemden violist, in dienst des hertogen van Parma, Ghi-retti, eertijds leeraar aan het Conservatoire de!la Piela de Turchmi, te Napels. Op zestienjarigen leeftijd componeerde bij La Locanda de\' vagahondi, en toen bij zeventien jaren oud was, 1 preien den! i burlali, twee gelukkige compositiën in boertigen trant, die in 1789 en 1790 te Parma ten too-neele werden gebracht en die in de tien daaropvolgende jaren zijn roem in geheel Italië vestigden. Van Parma vertrok Paër eerst naar Venetië, waar hij, in 1791, zijne opera Circe schreef, die veel succes had; vervolgens kort na elkander Soïd ossia il Seraglio, / molinari, L\' Arnanle servilore, 1 due sordi, L\'inlrigo amoroso en La Testa risealdala. Daarna vertrok hij naar Napels , waar hij Ero e Leandro gaf, die vooral wegens het prachtige spel van mevrouw Billington werd
19
PAËR.
toegejuicht; te Florence gaf liij Idomeneo eu Vorfana rico-nosciula; te Pavma Griselda, een zijner meest gewaardeerde compositiën, II nuovo Figaro, 11 Principe di Tarenlo: te Milaan L\'oro fa lullo. Tam er lam, La Rossana; te Rome Una in bene ed una in male: te Bologne Sofonishe; te Padna Lao-dicea en Cinna; eu onder al dat werk leidde Faër een gelukkig, vroolijk leven eu was overal gezien.
In 1797 begaf hij zich naar Weeneu, waar hij verscheidene opera\'s eu cantaten voor de keizerin componeerde. Dooiden omgang met Duitsche meesters leerde hij zorgvuldiger werken. Van Weeuen ging hij naar Praag en van daar naar Dresden, waar de keurvorst van Saksen hem, in het laatst vau 1801, in de plaats van Nanmann tot directeur zijner kapel benoemde, waardoor hij eenige jaren in Saksen bleef vertoeven. Hij componeerde er ouder anderen Achilles, Sargino, Leonora ossia Vamore conjugale, verscheidene kleine boertige opera\'s, cantaten en oratorio\'s. In dien tijd trad hij in het huwelijk met de signora Eicciardi, eeue zangeres van ongemeen veel talent, van wie hij later weder scheidde, waarna zij in eenzaamheid te Bologne bleef leven. In 1803 begaf Paër zich andermaal naar Weenen en componeerde er een nieuw oratorium voor het concert, dat ten voordeele van het weduwen-fonds van kunstenaars gegeven werd. In- 1804 deed hij eene reis naar Italië, doch keerde spoedig weder naar Dresden terug, waar hij zich nog bevond tijdens den inval der Franschen in 180G. Napoleon was zeer met zijn Achilles ingenomen.
Paër en zijne vrouw moesten den veroveraar van Jena naar Posen eu naar Warschau volgeu. Zij gaven er schitterende concerten. Paër was in de mode in dien tijd; hij was onvermoeid werkzaam, geestig en bezat eeue onbegrensde eerzucht. Zoo wist hij te bewerken, dat de keurvorst, die sedert koning van Saksen, geworden was, hem aan het hof viin Frankrijk afstond, in de hoedanigheid van keizerlijk componist en muziek-directeur, zangmeester van keizerin Marie Lonise, eu directeur der Opera bonffe te Parijs; al die
290
PAËR.
bedieningen verschaften hem een inkomen van vijftig duizend francs.
Te Parijs gekomen en hét toppunt zijner wenschen bereikt hebbende, werd Frankrijk\'s hoofdstad eenigszins een Capua voor den gevierden kunstenaar. Zijne voornaamste bezigheid bestond in het organizeeren van tooneelvertooningen en concerten voor het hof, en hij componeerde zelden meer. Hij zong verrukkelijk, hij accompagneerde meesterlijk, hij genoot dan ook een salonsucces, dat zulk een groot componist eigenlijk onwaardig was. Hij schreef verscheidene middelmatige compositiën in dien tijd, zooals Numa Pompi-lius, Didone, Cleopnlra, [ Baccanli. Zijn Agnese, eene opera welke hij in 1811, op eene reis welke hij naar Parma deed, voor een liefhebberijtooneel schreef, verdient echter vermelding. Agnese reisde geheel Europa rond. Alles is merkwaardig van dat stuk; de edele stijl, de geestige instrumentatie, het passende recitatief. De bijval, dien dat stuk ondervond, was algemeen. In 1812 werd Paër door Napoleon tot directeur van den Italiaanschen schouwburg benoemd, ter vervanging van Spontini; doch de gebeurtenissen van 1814-hadden, hoewel hij niet al zijne ambten verloor, toch eene vermindering vau zijn inkomen ten gevolge. Hij richtte zich tot de verbondene Mogendheden, met het betoog dat hij om zijne wettige aanstelling de dienst des konings van Saksen verlaten had; het hielp hem niets. Hij mocht zich nog gelukkig achten dat hij, met een inkomen van twaalf duizend francs, de betrekking van koninklijk kamercompouist mocht behouden. In 1816 werd hij tot zangmeester bij de hertogin van Berry benoemd, en vervolgens tot muziekdirecteur bij den hertog van Orleans. Daarna herkreeg hij zijne betrekking van orchestdirecteur aan den Italiaanschen schouwburg, toen mevrouw,Catalani, tot groot nadeel voor de kunst, de directie over dien schouwburg gekregen had. In 1818 was men namelijk gedwongen die Opera te sluiten, wijl er geen liefhebberij meer voor scheen te bestaan; het publiek scheen niet van oordeel dat het groote talent der zangeres eene ge-
291
PAËR.
noegzame vergoeding was voor de zwakheid van koren en orcliest, die onder haar bestuur merkelijk verminderd waren. In November van het jaar 1819 werd de schouwburg weder geopend, doch op kosten van het huis des kouings, en Paër, die op nieuw aan het hoofd der onderneming werd geplaatst, wist haar, door eeu verstandig en gelukkig bestuur, op nieuw in bloei te doen toenemen. Weldra begon het publiek luide om de muziek van Rossini te roepen. Dat was eeu gevoelige slag voor Paër; hij kon zijn jongen mededinger het succes van diens Tancredi niet vergeven, die hem zoo onverwachts de opvolging in den alouden roem van Cima-rosa en Paisiello kwam betwisten. Hij was echter genoodzaakt II Barhiere di Siviglia voor de debuten van Garcia, en weldra daarna ook andere werken van Rossini, ten too-neele te brengen. Toen verscheen er, in 1820, een ongetee-keud pamflet, waarvan de schrijvers later als Antony Deschamps en Thomas Massé bekend werden. Die brochure voerde tot titel Paër cl Rossini. En Paër werd er in beschuldigd, door hatelijke manoeuvres het succes zijns mededingers verkleind te hebben.
Het daarop volgende jaar componeerde Paër de allerliefste opera co mi que Lc matlre de chapelle. Dat werk, in twee bedrijven, waarvan de woorden van Alexander Duval zijn, werd den 29sten Maart 1821 ten tooneele gebracht. Paër was toen vijftig jaren oud. Men staat verbaasd dat hij, na reeds zoo veel opera\'s geschreven te hebben, nog zoo veei gloed en oorspronkelijkheid behield.
ledereen kent het klassiek geworden duo, dat de kapelmeester met zijne keukenmeid zingt, even als het tooneel van imitatieve muziek, door den kapelmeester gezongen. De Acjnese in het ernstige, en de Maiire de chapelle in het boertige genre, zijn de werken, die Paër het meeste roem verschaft hebben.
lu 1823 was Rossini directeur van den schouwburg geworden, en Paër, die als orchest-directeur niet onder hem wilde staan, diende zijn verzoek om ontslag in, welk ver-
292
PAËR.
293
zoek hij nochtans weder moest intrekken, wilde hij zijne betrekking van koninklijk componist niet verliezen. Hij bleef drie jaren lang lijdelijk toezien hoe de zangers heen gingen, het repertoire afgesleten raakte en de toeschouwers voor de schuldeischers plaats maakten. Toen Rossini nog juist bijtijds aftrad, werd Paër weder tot directeur gekozen, en wijl hij, ondanks zijne beste pogingen, zulk eene buiten zijne schuld vervallen zaak niet aanstonds kon doen herleven, zond de vicomte De la Rochefoucauld, directeur van schoone kunsten in het ministerie van het huis des konings, hem in maand Augustus 1827 zijn ontslag. Paër beantwoordde dien maatregel met eene brochure getiteld: M. Paër, ex-directeur du theatre !taliën, a M. M. les dilettanti, en ieder eerlijk mensch moest toestemmen, dat men hem inderdaad de feilen zijns voorgangers niet wijten kon. Het daaropvolgende jaar werd hem de geleden verongelijking vergoed door zijne benoeming tot ridder van het legioen van eer. Het Instituut riep hem, in 1831, om Catel in de afdeeling der muzikale compositie aan de Academie der schoone kunsten te vervangen, en in 1832 benoemde Louis Philippe hem tot Directeur zijner kapel. Paër overleed zeven dagen daarna, den Mei 1839, in den ouderdom van acht en zestig jaren. Hij was begaafd met eene rijke Italiaansche natuur, met een fijnen levendigen geast, te zeer op genot gesteld. Hij overleefde zijn roem; dat was zijne schuld en zijne straf tevens.
Geboren in 1774, gestorven in 1851.
De muziek van Spoutim onderscheidt zich door verhevenheid, breedheid en dramatisch gevoel. De grootste inspiratie van dien componist was geheel in overeenstemming met het verhevene der antieke onderwerpen. De Vcsiale is dan ook een meesterstuk, waardoor Spontini alleen reeds zijn naam beroemd zou gemaakt hebben, indien wij niet Fernand Corlez aan zijn genie te danken hadden, waarin de nakomelingschap niet weet wat meer te bewonderen, de bruid van Liciuius of den veroveraar van Mexico.
Gasparo Spontini werd den 14^™ November 1774 te Ma-jolati bij Ancona geboren. Zijne ouders, eenvoudige boerenlieden , die een geestelijke van hem maken wilde, vertrouwden hem op achtjarigen leeftijd toe aan een van zijne ooms, een pastoor te Jesi, die hem latijn leerde. Doch door een van die toevallige, schijnbaar onbeduidende omstandigheden, waardoor geniale kinderen somtijds op den weg hunner ware roeping worden geholpen, werd de jonge Spontini verhinderd de loopbaan te volgen, waartoe hij door den wil zijner ouders bestemd scheen. Dat toeval bestond bij hem in het ontmoeten van een orgelfabrikant bij zijn oom. Die man,
SPONTINI.
Crudeli gelieeteu, was uaar Jesi outbodeu geworden om er een orgel te mateu iu de kerk, waar de oom vau Spoutiui als geestelijke werkzaam was; liet kind, verrukt over de touéu welke Crudeli aaa zij u instrument ontlokte, beproefde die op zijne beurt na te maken. Meer was er niet noodig om den smaak voor de toonkunst in zijne ziel te doen ontwaken, en den orgelmaker te doen zien dat er een kiem van waarachtig talent in liet kind verborgen lag. Hij sprak er over met den pastoor, die, wel verre vau genegen te zijn om den opkomenden aanleg van zijn neef aan te moedigen, al liet mogelijke deed om er hem af te brengen. Spontini, door den orgelfabrikant aangezet, bleef bij zijn oom op liet volgen van zijne roeping aandringen, en toen dat te vergeefs bleek, liep bij weg en nam de wijk in bet kasteel Monte-San-Vito, waar een broeder zijner moeder woonde, die hem welwillend bij zich opnam en hem zijne eerste muzikale studiën liet beginnen onder de leiding van deu kapelmeester Quiutiliani.
Na verloop van een jaar had zijn oom Josepe (zoo heette de pastoor) berouw over zijne weigering, en toen zijn neef bij hem terugkwam, aarzelde hij niet langer hem bekwame meesters te geven, die hem in zijne lievelingskunst onderrichtten. Eerst door den zanger Ciaffolati eu deu organist
O O
Menghini, later door Bartoli, kapelmeester te Jesi, en eindelijk door Bouauni. kapelmeester te Masaccio, werd de toekomstige maker vau La Veslalc. voorbereid om de lessen aan het Conservatorium van Pie!a dei Turchini te Napels, waar zijne ouders hem in 1791 heen zonden, bij te wonen. Hij bestudeerde er het contrapunt met Sala en Tritto, en maakte zulke goede vorderingen, dat hij weldra den titel van Maestrino of repetitor ontving.
Spontini had zijn twee en twintigste jaar bereikt, toen hij door een geheel andere soort van fuga dan die welke men hem in het Conservatoire maken liet, bijna in twist met zijne leermeesters geraakt was. In 1796 verzocht Sis-mondi, een van de directeuren van deu schouwburg Argen-
295
SPONTINI.
tiua te Rome, uadat hij eeue cantate van Spontini gehoord had, dezen om eene partitie voor hem te maken. De jonge componist nam volgaarne die opdracht aan en begaf zich heimelijk met den directeur naar Rome. Zyne opera I Puntig li (lelie donne beantwoordde, ondanks den haast waarmede de partitie geschreven was, geheel aan de verwachting, en Spontini had, te Napels teruggekeerd, geene andere verontschuldiging voor zijn snoepreisje dan den bijval waarmede hij bekroond geworden was. Op voorspraak van Piccini werd hem nochtans vergiffenis geschonken, ea de jonge componist kon met zijne leermeesters verzoend, den cursus aan de school blijven volgen.
De Romeinen hadden de eerstelingen der inspiratiëu des jongen kunstenaars genoten, en voor hen schreef\' hij nu weder 1\' Eroismo ridicolo, in 1797, en 11 fiitlo Pil tore, in 1798. Daarna ging hij naar Florence, waar hij in hetzelfde jaar drie opera\'s gaf: 11 Teseo riconosciulo, Phola disabilala, en Chi pi it guarda men veile, 1798. Te Napels teruggekomen, liet hij er La fuga in maschera en, het daarop volgende jaar V Arnore segreto en la F int a Filosofa opvoeren. In dien tijd werd het Napelsche hof door den inval der Franschen genoodzaakt de wijk naar Palermo te nemen. Het gemis van Cimarosa, die ongesteld was, werd het in ballingschap levende koninklijke gezin door Spontini vergoed. Behalve de zanglessen welke hij gaf, liet hij, in 1800, drie nieuwe opera\'s ten tooneele brengen. Uit dat blijk van vruchtbaarheid zag men alweder hoe de studiën, aan het Napelsche Conservatorium gemaakt, de leerlingen eene gemakkelijke en vlugge manier van werken gaven. De gezondheid van Spontini had echter onder dien al te aanhoudenden arbeid geleden; hij moest Sicilië verlaten en begaf zich naar Rome, waar hij met grooten bijval eene nieuwe opera liet opvoeren onder den titel van Gli Am anti in cimenlo (1801). Te Venetië componeerde hij voor d% zangeres Morichelli een werk , getiteld La Principessa d\'Amalft; daarna gaf hij, insgelijks in die stad, Le Metamorfosi di Pasquale. Derhalve had Spon-
296
spontini.
tiui iu eeu tijdperk vau vijf jareu, vau 1796 tot 1801, vijftien opera\'s aau de verschillende tooneelen van Italië geschonken. Wij constateeren nogmaals dat feit, ter bevestiging van ons oordeel; de meeste groote componisten hebben hunne meesterstukken slechts na lang en volhardend werken voortgebracht, na dikwijls zelfs verscheidene malen het doel van hun streven te hebben gemist. In later leeftijd zag Spontini met minachting op dat vergeten werk zijner jeugd terug. In den smaak der Napelsche muziek geschreven, kondigden zijne eerste compositiën veeleer eeu opvolger van Piccini, dan den oorspronkelijken meester aan, als men althans die in vergetelheid geraakte werken mag beoordeelen naar de opera comique: Julie,, om le pot de flcurs, dat in Maart 1804 zonder eenig succes in den schouwburg Feydeau gegeven werd.
Uit die bijzonderheid zou men afleiden dat hij, bij zijne komst te Parijs, in 1803 nog geene hooge vlucht in de sfeeren der kunst genomen had. Ondanks het spreekwoord: Nemo repen(e fit summus begrijpt men niet best den baud, die den schrijver van Julie aan dien der Veslale, noch aan dien vau Milton verbindt; en toch waren al die werken zoo vele wegen, die naar het toppunt van talent en roem voerden.
De meeste Italiaansche componisten, die zich iu Frank-rijk kwamen vestigen, brachten een reeds gevestigden naam mede, eu de openbare meening had nog slechts den roem die van hen was uitgegaan te bevestigen. Spontini daarentegen, wiens werken aan deze zijde der Alpen nog niet bekend waren, kwam iu eene geheel andere verhouding te Parijs aan. Hij was aanvankelijk genoodzaakt door zanglessen in zijn onderhoud te voorzien. Om zijue nieuwe stadge-uooteu met zijn werk bekend te maken, liet hij, iu 1804, in de Italiaansche Opera La Fint a Filosofa opvoeren, dat in 1799 te Napels gespeeld geworden was. Hij genoot een vrij grooten bijval, doch, zoo als wij zeiden, deed de opvoering van Julte. dat kort daarna in de Opera comique gegeven werd, de hoop van Spontiui op een gelukkig begin zijner loopbaan iu rook vervliegen.
297
SPONTINI.
La petite maison, dat deu 23st«I Juni 1804 in denzelfdeu schouwburg werd opgevoerd, viel evenmiu in deu smaak. Toch wordt die dubbele val niet genoegzaam door de weinige waarde der muziek en de middelmatigheid der teksteu, waarop bij had moeten werken, verklaard; zijne hoedanigheid van vreemdeling droeg er ruimschoots het hare toe bij. Toen de Fransche musici him nationaal tooneel door Bruni, Tarchi, Delia Maria , Nicolo zagen iuuemeu, hadden zij, en inzonderheid allen die aan het Conservatoire verbonden waren , een verbond gemaakt pro domo sua, volgens hetwelk alle componisten, wier naam op o of i uitging, als indringers geweerd zouden worden. Bovendien was voor de vrienden van Fransche muziek de concurrentie, welke de Opera comique en zelfs de Academie van toonkunst van deu Itali-aanscheu troep der zaal Lonvois ondervond, eene bron vau groote ergernis. Bij de komst vau Spontini spanden derhalve al die bedreigde belangen tegen den gemeeneu vijand samen.
De haat is echter dikwijls vrij helderziende, en was de schrijver van Julie en van La petite maison al het voorwerp van scherpe kritiek, die kritiek was dikwijls niet ongegrond. Spontini wist van de kwaadwilligheid zijner vijanden partij te trekken. Men toonde hem zijne gebreken, en hij deed zijn best om die te verbetereu en door deugden te vervangen. Zoo getuigde Milton, opera in éen bedrijf, woorden van Jouy en ■ Dienlafoi, die den 27stel\' November 1804 iu de Opera comique gespeeld werd, van een merkwaardigen vooruitgang iu zijn stijl. Het onderwerp vau dat dichtstuk was eeue episode uit het leven des Engelschen dichters.
De schrijver van Paradise lost, oud en, bliud geworden, moest ouder het gastvrije dak zijns vrieuds, den kwaker Godwin, de vervolging ontvlieden. Eeu hoveling, lord William Davenant, die des dichters dochter bemint, komt liem in zijne schuilplaats bezoekeu en biedt hem aan eeue verzoening tusschen hem en koning Karei II tot stand te breu-gen. Dat voorstel wordt met verontwaardiging door deu strengen republikein vau de hand gewezen. Uit die donuée kau
298
SPONTIXI.
men zien, dat de Millon eene opera van half karakter is, veeleer het tooneel der groote Opera of\' van den Italiaan-schen schouwburg te Parijs waardig dan dat der Opera co-inique. Het werk behaalde nochtans een succes, dat iSpoutiui voor vroegere tegenspoeden schadeloos stelde. De ouverture (in D.) is zeer lief\', de eerste aria van Charlotte is te hoog geschreven, vooral voor eeue tweede chanteuse. Hetzelfde geldt van het trio tusschen Charlotte, Arthur (Üavenant) en Godwin. De romance van Emma: J\'aitrai le sorl de la fleur du déserl, is aandoenlijk eenvoudig, en het accompagnement hoogst welluidend. De hymne aan de zon, door Milton gezongen, geeft reeds een voorsmaak van het gebed der Vestale. De Schotsche aria: Qui lies les rianles campcu/n\'es, is met veel smaak beurtelings voor duo en trio gearrangeerd. Nog noemen wij het kwartet: Quels trails, (juelle grace lou-chanle / erf het quintet waarin de dichter door zijne improvisatie , zonder het te weten, de ontknooping voorbereidt.
De heer de Jouy had het verhevene genie zijns medearbeiders wel doorzien, toen hij hem deu tekst van zijn Millon gegeven had. Daarna begon Spont\'ini aan eene compositie op den tekst getiteld La Vestale, een stuk dat door Mehul en Cherubini geweigerd geworden was. Er was na zijne komst in Frankrijk eensklaps\' eene geheele verandering in
I zijne manier gekomen; dat was niet meer de luchtige leerling van Paisiello, van Cimarosa, van Piccini; hij was een dramatisch toonkunstenaar geworden in den vollen zin des woords, die toestanden en gewaarwordingen met de meest mogelijke levendigheid en waarheid zocht uit te drukken. Het was een moeitevolle inspanning; men legt den ouden mensch niet af\' in een enkelen dag; meer dan zijne manier gekomen; dat was niet meer de luchtige leerling van Paisiello, van Cimarosa, van Piccini; hij was een dramatisch toonkunstenaar geworden in den vollen zin des woords, die toestanden en gewaarwordingen met de meest mogelijke levendigheid en waarheid zocht uit te drukken. Het was een moeitevolle inspanning; men legt den ouden mensch niet af\' in een enkelen dag; meer dan één stuk der Vestale werd, eerst na meermalen op nieuw onder handen genomen te zijn en talrijke wijzigingen ondergaan te hebben, voor goed wat wij er thans in bewonderen. En toch waren aan het componeereu van dat werk nog minder moeielijk-
I heden verbonden dan aan het ten tooneele brengen daarvan, wegens de stelselmatige vijandigheid, waarvan wij hier boven heden verbonden dan aan het ten tooneele brengen daarvan, wegens de stelselmatige vijandigheid, waarvan wij hier boven
299
SPCXNTINI.
spi-aken. Spontini was echter handig genoeg om naar de gunst van keizerin Josephine te trachten. Hij bereikte dat doel door raiddel eener cantate\', getiteld UEccelsa c/aro, welke hij den 8sten Februari 180G, ter eere van den overwinnaar van Austerlitz, iu den schouwburg Louvcis liet uitvoeren , want daarmede verwierf hij zich de hooge bescherming, welke hij noodig had om zijn werk te doen opvoeren. De artisten der Keizerlijke Academie van toonkunst, die eerst de Vestale als onmogelijk te zingen verworpen hadden, moest dat werk op hoog bevel ten tooneele brengen. De keizer had gesproken, hun bleef niets anders over dan te gehoorzamen. Het kabaal der vijanden van Spontini wreekte zich door een oratorium van hem, die op een van de geestelijke concerten in de heilige week van het jaar 1807 werd uitgevoerd , te lt;man uitfluiten zonder er een noot van te willen
O 7 O
hooren.
Had de keizerlijke wil niet gezegevierd, of had Spontini, door het gemor ontmoedigd, en wanhopig geworden dooide veeleischendheid zijner vertolkers, minder volharding getoond, dan zou een van de sieraden van het lyrisch too-neel voor ons verloren gegaan zijn.
Na een jaar van studie, na copieerkosten die 10,000 francs beliepen, kwam de Vestale eindelijk den 11\'l™ December 1807 voor het voetlicht. Tien maanden te voren, den 14den Februari 1807, had Napoleon er eenige fragmenten van in de Tnilerieën doen opvoeren en tot Spontini gezegd: »Uwe opera is vol nieuwe motieven; de declamatie is natuurlijk en iu harmonie met het muzikaal gevoel; fraaie aria\'s, duo\'s van een wezenlijk effect, eene wegsleepende finale, de marsch bij de voltrekking van het vonnis komen mij bewonderenswaardig voor; ik zeg nog eens. Mijnheer Spontini, dat gij een groot en welverdiend succes zult hebben.quot; Die voorspelling werd door meer dan honderd voorstellingen bewaarheid.
Bijna al de deelen dier partitie zijn om verschillende redenen merkwaardig; het tweede bedrijf bevat de uitstekendste
300
SPONÏINl.
schoonheden; bekoorlijkheid van uitdrukking en breedheid van stijl, teederheid en kracht strijden er om den voorrang. Wij herinneren slechts aan het duo tusschen Licinius en Cinua: Unis par l\'amilié, die een van de beste inspiratiën bevat die ooit geschreven werden, en het gebed van Julia: Oh, des in fortunes Déesse tulélaire! Spontini heeft in dat pathetische tooneel zich zei ven overtroffen. Alles werkt mede in dat gebed om er eene uitdrukking van ernstige en gelaten teederheid aan te geven die bij de plechtige omstandigheid past. Een langzaam tempo in negen achtsten maat, het weder invallen van het orchest met het thema van het weemoedige lied, als ware het eeu echo die uit het binnenste van den tempel kwam, eindelijk de toonaard van fis-minmr, die, ondanks wat men onlangs betrekkelijk de eigenaardigheden van den toonaard heeft beweerd, mijns bedunkens een klagend karakter gepaard met zekere vastheid bezit. De aria: Jmpiloyables Ijletix, draagt het kenmerk van hevigen hartstocht, even als de cavatine: Les Dieux pren-dront pit ié dat van zachtheid draagt. Het tempo rubato, dat in dit laatste gebezigd wordt, heeft een allergelukkigste werking. De finale van het tweede bedrijf is een der aangrijpendste, welke men op het tooueel hooren kan. Hier is Spontini de schepper van een nieuwen lyrischen vorm geworden. Hij heeft zich op eene bewonderenswaardige wijze met den toestand vereenzelvigd. Als de priester en het vólk Julia met verwenschingen bestormen,
De son front que la houte accable,
Détachons ces bandeaux, ces voiles imposteurs,
Et livrons sa tête coupable
Aux mains sanglantes des licteurs,
\'
301
brengt een slrette 1 in driekwart maat, in een snel tempo en door orchest en koren met kracht en crescendo doorgezet, de geheele zaal in beweging, en verwekt de levendigste
Gedeelte van een fuga, daar naar een snellen, driftigen dialoog gelijkt.
SPONTINI.
geestdrift. Dat effect is sedert dien tijd in eene menigte werken gebezigd geworden. De marcho funeraire zou tegenwoordig niet meer zoo zeer de aandacht trekken als weleer, wegens de nieuwe combinatiën van sombere graftonen, door Rossini, Halevy en vooral door Meyerbeer gebezigd. Spontini is met vastberaden tred den weg opgegaan, die sedert maar al te zeer versperd werd ten koste van goeden smaak en melodie.
Bij de repetitiën kweet de zanger, aan wien aanvankelijk de rol van den hoogepriester was opgedragen geworden, zich zoo slecht en onwillig van zijne taak, dat Spontini hem zijne partitie uit de hand rukte en ze in het vuur wierp. Dérivis, die getuige was van dat tooneel, liep schielijk naaiden haard en haalde de rol uit de vlam terug, onder den uitroep: »Ik heb het gered; ik houd het!quot; Spontini verzette er zich niet tegen, en had geen reden om zich daarover te beklagen. De andere rollen werden verdeeld als volgt: Licinius door Lainez ; Cinna door Lays ; Julia door mevrouw Branchu, en de groote Vestale door mejufvrouw Maillard.
De Vestale behaalde meer dan éene soort van triomf. Een der tien jaarlijksche prijzen, door Napoleon uitgeloofd, werd aan liet stuk toegekend, en wijl men in Frankrijk zelfs met de ernstigste zaken den gek steekt, verIere seria Indo, maakte de heer Jouy op zijn eigen werk eene parodie, die in het Theatre du Vaudeville groot succes had. Ook maken wij nog even gewag van het geestige potpourri van Désau-giers, dat een meesterstuk in zijn genre heeten mag.
Spontini droeg zijne partitie aan de keizerin Josephine op. Dat was niet meer dan billijk; want zon hij zonder den steun dier vorstin wel over het hardnekkigst vooroordeel en de vijandschap der musici gezegevierd hebben? Zijne vijanden hadden in de afdeeling toonkunst van het Instituut zijn genie wel moeten erkennen. Eene tweede en schitterende ervaring zou de ongeloovigen, indien die er nog waren, welhaast verpletteren. Omstreeks twee jaren na de Vestale verscheen Fernand Corlez, opera in drie bedrijven, waarvan
302
SPOXTINI.
Jouy eu Esmenard te zameu deu tekst gemaakt haddeu. Dat werk, dat den 28steI1 November 1802 iu de Keizerlijke Academie van toonkunst werd opgevoerd, vond aanvankelijk weiuig bijval, omdat de schrijvers van den tekst den misslag begaan haddeu, van al de belangrijkheid van het stuk in het eerste bedrijf zameu te vatten. Toen de verzen later eenige veranderingen ondergaan haddeu, waardoor de dramatische toestanden in gelukkiger orde werden geran gschikt, mocht die opera een beter succes genieten, en toen zij den 28stei1 Mei 1817 andermaal op het repertoire kwam, luisterde het publiek met welverdiende bewondering naar de schoonheden , die in die partitie schitteren, vooral in het tooneel van deu opstand, een vau die schoonste bladzijden muziek die ooit geschreven werden, en iu de aria van Amazili, die door Mevrouw Branchu gezongen werd.
Omstreeks dien tijd trad Spontiui met de dochter van Jean Baptiste Erard, den beroemden piano-fabrikant, iu het huwelijk. Kort daarna (1810) werd hij directeur der Itali-aansche Opera, die hare voorstellingen in de zaal van het Odeon gaf, waar toen Alexander Duval de directe had. Ongelukkig heerschte er weinig eensgezindheid tusschen de beide directeuren, en ua verloop van twee jaren trok de heer de Remusat, opperintendaut der keizerlijke schouwburgen , de benoeming van Spontiui weder iu, aan wien het Parijzer publiek ouder anderen de eerste opvoering van deu don Juan van Mozart verschuldigd was. Iu 1814 werd de schrijver van de Veslale door deu minister van het huis des
Ikouings op uieuw met den directie van deu Italiaauscheu schouwburg belast. Hij maakte nochtans geen gebruik van de exploitatie, maar liet die aan Mevrouw Catalaui over, eu de hemel weet hoe die hare administratie hield!kouings op uieuw met den directie van deu Italiaauscheu schouwburg belast. Hij maakte nochtans geen gebruik van de exploitatie, maar liet die aan Mevrouw Catalaui over, eu de hemel weet hoe die hare administratie hield!
Terwijl de Restauratie Lesueur, Martini en Paër hare gunsten schonk, scheeu zij den ouden beschermeling van Josephine te vergeten. Deze schreef uiettemiu een gelegenheidsstuk, Pélaye, ou ic rol et la paix, dat den 23stC11 April 1814 gespeeld werd. Doch de inspiratie des Komeinscheu
303
SPONTINI.
meesters stond te hoog, dan dat hij slagen kou in het laffe genre van hof-mnziek. Nog eene middelmatige compositie, Les Dieux rivaux (21 Juni 1816) gaan wij met stilzwijgen voorbij; het was eeue ballet-opera, welke hij met Persuis, Berton en Kreutzer te zameu schreef , bij gelegenheid van het huwelijk des hertogen vau Berry. Spoutini vond al zijne scheppingskracht terug in de stukken welke hij bij de par-titie der Danaïden van Salieri voegde, die onder de directie van Persuis in de Opera werd uitgevoerd. Wat de opera Olympia betreft, die den 20sten December 1819 ten tooneele gebracht werd, zij draagt de blijken van de aarzelende onzekerheid eens schrijvers, diè onophoudelijk door eene vijandige pers gekweld werd. Het publiek had een meesterstuk zoo als La Veslale gewacht, eu ontving slechts een werk van veel minder verdienste. Het scheen dat de langdurige omwerkingen, waartoe Spontini zich veroordeeld had, zijne inspiratie verkoeld hadden; bovendieu was het treurspel van Voltaire, waaraan de heeren Briffault, Bujac en Dievuafoi den tekst voor die opera ontleeud hadden, zooals men zich hèrinuerea zal, een der minst uitstekende van den schrijver van Zaire. Bovendieu meende de liberale pers eeue opzettelijke toespeling op den abt Grégoire te zien, in de door Statira gezongen verzen;
o o
Je dénonce a la terre Et voue a sa colère L\'assassin de sou roi.
De lieden van het behoud en de liberalen beiden tot vijand te hebben, was al te ongelukkig. Olympia viel te Parijs, doch slechts om in Duitschland weder op te staan, waar die opera een onverdeelden bijval vond. De ouverture en de marsch van Olympia zijn stukken van den eersten rang.
De val zijner opera noopte Spontini het oor te leenen aan de aanbiedingen des koniugs van Pruisen, Frederik Wilhelm III, die sedert 1818 zijn best had gedaan om hem
304
SPONTINI.
aan zijn hof te verbinden. In 1820 begaf Spontini zich naar Berlijn onder den titel van General-mnsikdirector, een post waaraan een inkomen van 10,000 kroonen verbonden was, en dien hi] van 1820 tot 1840 bleef waarnemen. Behalve de cantate en andere gelegenheidscompositiën, welke Spontini in zijne betrekking aan het hof moest schrijven, liet hij in 1821 de ballet-opera Nurmahal opvoeren, waarvan de tekst aan een gedicht van Thomas Moore, Lal la Bonkh, ontleend was. In 1825 gaf hij AIcidor, een tooverstuk, en voltooide in 1837 de partitie van Agnes von Jlohenslaufen, een romantische opera, waarvan het eerste bedrijf tien jaren te voren, bij gelegenheid van den verjaardag des konings gespeeld geworden was. Dat werk bevat een ontzaglijken rijkdom.
De post van General-mnsikdirector gaf hem die dien bekleedde een grooten invloed op het lyrisch tooneel te Berlijn. Spontini gebruikte dien om den standaard der muzikale opvoeding der Duitsche kunstenaars op te voeren, die zich tot nog toe meer op eene goede vertolking hunner rollen, dan op eene juiste vocalisatie hadden toegelegd. Hem komt de roem toe van zangers te hebben gevormd daar, waar hij slechts tooneelspelers had gevonden.
De Berlijnsche toonkunstenaars konden echter de opperheerschappij eens vreemdelings moeielijk verdragen. Er ontstond een complot tegen hem, aan welks hoofd de graaf von Brühl, intendant van den koninklijken schouwburg, stond, terwijl Rellstab, de redacteur van de Voss\'sche Zei-Ituig, de woordvoerder was.
Bij de prikkelbaarheid van zijn gestel, had Spontini eene diepe verachting voor die plagerijen. Hij verdubbelde den haat zijner vijanden door hen met gelijke munt te betalen, en van weerszijden ging men de palen te buiten. De slechte behandeling, welke Spontini te Berlijn ondervond, deed hem besluiten, bij den dood van Frederik Wilhelm III, in 1840, zijne betrekking neder te leggen. De nieuwe koning zon gaarne de diensten behouden hebben van iemand, die zoo
20
305
SPONTINI.
veel liad bijgedragen tot den luister van het liof des voiigen konings, en onder wiens leiding de zang in Berlijn zoo aanmerkelijk vooruitgegaan was;, doch Spontini was onverbiddelijk. en ziende dat niets zij n besluit aan het wankelen bracht, verleende de koning hem een pensioen van 8000 gulden met de vrijheid om te vertrekken.
Spontini was in 1838 tot lid der Academie van schoone kunsten benoemd geworden, op voorwaarde dat hij zich, na den dood des konings van Pruisen, te Parijs zou komen vestigen. In Mei 1843 deed hij zijne belofte te dien opzichte gestand. In dien tijd had de schrijver dezer biographieën de eer hem te leeren kennen en welwillend door hem aangemoedigd te worden. In de stad teruggekomen waar Spontini zijn schitterendsten triomf had behaald, trachtte hij met de directie der Opera in onderhandeling te treden voor het ten tooneele brengen van zijne oudere compositiën. Hij ontmoette echter de meest vijandige gezindheid bij den directeur, den heer Duponchel. Sedert de dagen van het keizerrijk waren de begrippen veel veranderd, en Spontini had, ook by zijne vroegere reizen naar Parijs, aanleiding genoeg ontvangen om dat op te merken. Zijne muziek was vergeten, de concertmaatschappij van het Conservatoire alleen was hem getrouw gebleven, en Spontini genoot meermalen den troost zijne werken te hooren toejuichen in eeue zaal, waarin dertig jaren te voren de hatelijke raadslagen zijner vijanden werden gehouden.
Ten toppunt van eer gekomen, met alle Enropeesche ridderorden versierd, lid van eene menigte Instituten en geleerde genootschappen, had Spontini in den grond zijns harten eene innige liefde behouden voor het land dat hem had zien geboren worden. Toen de vermindering van zijn geheugen en een begin van doofheid hem waarschuwden dat zijn einde nabij was, wilde hij het dorp nog eens wederzien waar hij het eerste levenslicht aanschouwd had. In 1850 zeide de grijsaard Parijs vaarwel, met het besluit zijne dagen in den Kerkelijken Staat te eindigen. Nadat hij eenigen tijd te Jesi
306
SPONTINI.
had doorgebracht, begaf hij zich naar Majolati. Dat was de plek, »waar eens zijn wiegje stond en waar zijn graf zou staan.quot;
Nadat hij er, met zijne spaarpenningen, verscheidene liefdadige instellingen gesticht had, leidde hij er met zijne waardige echtgenoot een gelukkig leven, toen hij door eeue hevige verkoudheid werd aangetast. Hij wilde nochtans geene verandering in zijne dagelijksche gewoonten brengen , en ging in eene strenge koude naar de kerk, ondanks den tegenstand zijner vrouw. Hij kwam met de koorts te huis, en den 24stlt;;n Januari 1851 had hij opgehouden te leven.
Er bestaan verscheidene portretten van Spontini, die tus-schen 1807 en 1830 vervaardigd zijn. Dat, hetwelk wij den lezer onder de oogen brengen, is de gravure naar een portret geschilderd door Jean Guerin, kort na de eerste opvoering van La Vestale.
307
Geboren in 1775, gestorven in 1831.
Het geslacht dat in de laatste jaren der aclittiende eeuw leefde, heeft een hijzonder groot aantal verdienstelijke mannen , op allerlei gehied, voortgebracht, en onder al die beroemdheden bekleedt de vorst der luchtige Fransche operamuziek , de onsterfelijke Boieldieu, eene eereplaats.
Francois Adrien Boieldieu werd den 1 December 1775 te Rouaan geboren. Zijn vader was secretaris van het aartsbisdom, en hij zelf ontving het eerste begrip van zangkunst in de hoofdkerk, waarin hij onder de koorknapen was opgenomen. De kapelmeester Broche gaf de koorkinderen les. Hij was een streng, driftig mensch, die zijn leerlingen, volgens de gebruiken van dien tijd, met de plak regeerde. Men verhaalt dat de kleine Boiel (zoo werd hij bij verkorting genoemd), angstig voor gevolgen van eene vlek, welke iiij op een boek zijns meesters gemaakt had, de vlucht nam, om zich aan de kastijding die hem wachtte te onttrekken. Hij werd ingehaald toen hij reeds op weg naar Parijs was, en naar de kapel teruggebracht. Broche moest evenwel aan zijne ouders beloven dat hij voortaan minder hard in zijne afkeuring zou zijn.
BOIELÜIEU.
Toen Boieldieu zestien jaren oncl was, bezat hij, behalve eenig begrip van harmonie, ook een zeer aangenaam talent voor piano en gelukkige inspiratiën voor melodie. Hij hield zoo hartstochtelijk veel van dramatiscbe muziek, dat hij al zijn zakgeld besteedde om in den schouwburg van Rouaan de opera\'s van Philidor, van Piccini, van Monsigny, van Dezède en van Gretry te gaan hooren. Dat waren zijne eerste indrukken, dat zijne ware meesters. Meer dan eens nam hij, wanneer hij geen geld had, list te baat en sloop heimelijk onder de repetitie den schouwburg in en wachtte daar, onder eene bank verborgen, geduldig het oogeublik af waarop de voorstelling beginnen zou. Het luisteren naar de werken van anderen verlevendigde in hem de dramatische roeping, en hij zal zich dikwijls, als Juvenalis, hebben af-sjevraao-d:
O o
Semper ego auditor tantum, nonqiiamne reponam?
Er waren toen te Ronaan twee mannen die elkander uoo-dig hadden: een dichter en een musicus. De twee nieuwelingen der muze ontmoetten elkander en vereenigden hunne inspiratiën. Uit die samenwerking van twee beginners ontstond eene opera comique, die, zegt men, eenigen bijval vond onder het Rouaansche publiek. In later tijd vergat Boieldieu zoo volkomen die eerste proef zijner jeugd, dat wij het feit betwijfelen; men leent den rijken zoo gaarne. Hoe gebrekkig dat werk overigens zijn mocht, het kwam van een achttienjarigen componist en was niet zonder invloed op het lot des kunstenaars; het bevestigde hem in zijn besluit oin zich aan de kunst te wijden, en boezemde hem vertrouwen in op zijn gesternte.
Zoo vele bezwaren liggen er opeengestapeld vóór den tempel van den roem, dat zij , die er zich een toegang willen banen, wel een goede dosis illusiën mogen medebrengen. Boieldieu bezat geen anderen rijkdom dan zijne hoop en zijn moed; want de wanorde, welke de omwenteling in de or-
309
BOIELÜIEU.
ganisatie der kerken in Frankrijk had gesticht en de verkoop van de goedereu der geestelijkheid hadden zijne familie tot armoede gebracht. Doch trotsch op de opvoering van zijne opera comiqne te Ronaan, en niet twijfelend of zijn succes zou te Parijs bekrachtigd worden, zag de jonge kunstenaar de toekomst in zulke fraaie kleuren, dat hij er het tegenwoordige om vergat. Met vijftien gulden in den zak en zijne partitie onder den arm, ging hij, uit zuinigheid te voet, naar Parijs, en verkortte zich den weg door de gedachte aan den rijkdom en den roem, die hem aan den eindpaal zijner reis, naar hij meende, wachtte.
Hoe werd hij in zijne schitterende hoop bedrogen! Het bestuur der Opera comiqne wilde het werk eens onbekenden niet aannemen, en Boieldieu leerde weldra bij ondervinding hoe moeielijk het is voor een jong mensch uit de provincie om zijn werk te Parijs ten gehoore te brengen. Toen moest de kunstenaar een kostwinning zoeken; en welke? Hij wilae les geven, doch vond geene leerlingen; eindelijk zag hij zich, uit gebrek aan iets beters, genoodzaakt piano\'s te gaan stemmen! Doch dit onaangename begin bleek nochtans een groot voordeel voor Boieldieu te zijn. Hij vond bij de chefs van het beroemde huis Erard menschen , die hem vriendelijk tegemoet kwamen ; de keur van kunstenaars vereenig-den zich daar, 1794. Daarbij werd zijn smaak veel verbeterd door zijn omgang met Rode, Garat, Mehul, waardoor hij het gebrekkige zijner muzikale opvoeding eenigermate tegemoet kwam. Door dien omgang leerde Boieldieu begrijpen hoeveel er nog aan zijne kennis ontbrak, en, al werd hij door zijne zucht om spoedig van zich te doen hooren in het herstellen van die leemte belemmerd, hij trok niettemin door zijn zeldzamen aanleg groot nut van de opmerkingen van Cherubini en van Mehul.
Boieldieu had een zeer fatsoenlijk voorkomen, aangename manieren, in een woord de eigenschappen van iemand die zijne wereld verstaat. Hij viel in den smaak; en misschien heeft dat wel bijgedragen tot den bijval waarmede zijne ro-
310
B0IELD1EU.
mances in de salons ontvangen werden. Door den onnavolg-bai-en. Garat gezongen, deden die bevallige melodieën de ronde door geheel Parijs. De naam des jongen kunstenaars werd er door bekend, zonder dat hij er nochtans veel rijker van werd. Hij heeft later zelf bekend, dat de uitgever Oo-chet hem nooit meer dan zes gulden voor eene romance betaalde.
Hoe groot de vermaardheid ook zijn mocht welke de Mi;-neslrel, of de Troubadour héarnais, en twintig andere stukjes, die toen in de mode waren, den jongen componist bezorgden, hij was niet enkel te Parijs gekomen om kleine deuntjes op muziek te brengen. En zonder dichter kon hij geen toegang krijgen in de zaal Feydeau. Toen werd Fiévée de schrijver naar wien Boieldien zoo verlangend had uitgezien. De dichter van La dot de Suzelle ontleende aan zijn fraaien roman eene opera in een bedrijf, die denzelfden titel behield en waarvoor hij aan Boieldien de partitie opdroeg. Dat stukje, dat in 1795 gespeeld werd, viel zeer in den smaak, dank zij de frissche muzikale inspiratie, het aangename onderwerp , en het talent van mevrouw Saint Aubin.
Na La dot de Suzelle, gaf de Opera comique, in 1797, La familie suisse, in één bedrijf, waarvan de woorden door Godart d\'Ancourt, anders gezegd Saint Just, geschreven waren, en welker partitie overvloeit van bevallige détails.
Die beide zoo even genoemde werken hadden een gunstig onthaal van het publiek genoten; Monhreuil et Mcrville (1797) en VHeureuse nouvelle werden minder goed ontvangen; het laatste was een gelegenheidsstuk, om het verdrag van Campo Formio te vieren. Daarentegen werd die minder gelukkige ontvangst Boieldien schitterend vergoed met Zoraïme et Zul-nare, lyrisch drama in drie bedrijven en in proza, dat in 1798 in den Italiaanschen schouwburg ten tooneele werd gebracht. Saint Just, de schrijver van den tekst, had dien aan den roman van Florian, Gonzalve de Cordoue ontleend. Sierlijkheid van stijl, fijnheid en levendigheid van instrumentatie , bevalligheid van melodie, al de gelukkige eigenschappen
311
BOIELDIEU.
vau het genie vau Boieldieu zijn vereeuigd in die partitie, die hem, beter dan zijne vorige werken, boven het gros verhief en hem de bewondering van kenners verwierf.
Les mcprises espagnoles (1798) berustte op eeue te verwarde donnee, dan dat het iu den smaak kon vallen van een Fransch publiek, dat bovenal van klaarheid houdt. Beniowsky, insgelijks eene opera comique, die den 8stel1 Juni 1799 werd gegeven, werd, even als het vorige werk, koel ontvangen. Fraaie aria\'s, krachtige ensemblestukken in de partitie konden de alledaagsche intrigue en de belachelijke ontknooping, door den schrijver van den tekst, Alexander Duval, bedacht, niet doen vergeten. In 1825, toen die opera op nieuw op het repertoire kwam, heeft het pubiek nochtans de wezenlijke waarde der muziek erkend, die bij de eerste voorstelling onder de onbeduidendheid van den tekst geleden had.
Het volgende jaar (1800) was Boieldieu gelukkiger. Toen gaf hij Le Calife de Bagdad, opera comique iu een bedrijf r waarvan Saint Just den tekst geschreven had. Het onderwerp is aan de Arabische Nachtvertellingen ontleend. Het heeft eenige overeenkomst met dat van Jean de Paris. Isaoun reist, even als deze, onder een valschen naam, en zoekt voor zichzelven de liefde der beminuelijke Zetulbe te verwerven. De moeder van het jouge meisje houdt den kalif voor een beruchten struikroover uit den omtrek. Vandaar eene reeks van kleine misverstanden. Ondanks de kinderachtige eenvoudigheid vau den tekst, wordt men medege-sleept door de muziek, die nu nog, na een tijdsverloop van meer dan zestig jaren, zeer origineel gebleven is. De ouverture is een van de beste instrumentale stukken van Boieldieu ; de koren zijn wegsleepend en hebben een eigenaardige kleur, die zeer goed bij het onderwerp past, mits men er niet van verge wat men locale kleur noemt, een ingredient voor middelmatige artisten, en waarvan Boieldieu gelukkig nooit in de verzoeking gekomen is gebruik te maken. De aria der soubrette Kesie: De tons les pays pour vous plaire i
312
BOIELDIEU.
het duo, de coupletteu zijn zeer geroemd gewordeu. Dat werk heeft bijua achthonderd voorstellingeu beleefd , en nog komt het van tijd tot tijd op de affiches der Opera comi-qne voor.
Het was de schrijver van Zoraïme et Zulndre niet genoeg dat hij voor het lyrisch tooneel schreef, hij was in dien tijd ook bezig met verscheidene werken voor instrumentale muziek. Zijne concerto\'s, zijne sonaten, enz., die met zekere geestdrift ontvangen werden, deden hem de betrekking van pianomeester aan het Conservatoire verkrijgen, kort na de opening dier instelling (1800). De populariteit, welke Boiel-dieu door zijn Ca li fa de Bagdad verkregen had, was hem een prikkel tot vooruitgang. Van dat oogenblik af werd hij zorgvuldiger op zijn werk, hetgeen wel eens aanleiding tot de veronderstelling gegeven heeft dat hij in dien tijd les van Chernbini genoot. Wat daarvan zij, er is een bepaalde vooruitgang in Ma tante Aurorc, waarvan Longchamps de verzen geschreven had, en dat in 1803 in den schouwburg Feydeau werd opgevoerd. Dia opera comique was oorspronkelijk in drie bedrijven; doch wijl het laatste bedrijf bij de eerste opvoering niet goed ontvangen werd, liet men het bij eene tweede voorstelling voor goed weg. Het onderwerp heeft eene zekere originaliteit. Tante Aurora is eene romaneske oude vrijster, die haar nichtje slechts ten huwelijk wil geven aan een door duizend avonturen beproefden held. Er wordt daarop een struikroo vers-toon eel georganiseerd , waarin gewapenderhand gevochten wordt, waardoor men den tegenstand der tante overwint. De muziek dier opera is strenger, beter geinstrumenteerd dan die van Le Calife de Bagdad, en bevat allerbevalligste en geestige motieven. De ouverture beweegt zich slechts tusschen de kwint en den grondtoon, en niettemin is de melodieuze gang zoo smaakvol en is de instrumentatie zoo fijn bewerkt, dat men haar nog met genoegen hoort. Het eerste duo tusschen Valsain en Frontin: Matgré de trap just es (darmes, paart aan eene geheele Itali-aansche bewerking een accompagnement van zeer verfijnden
313
BOIELUIEU.
smaak. Het kwartet der minuaars: Toi par qui Von fail des romans, is eene iu het oog loopende navolging van het beroemde kwartet der Iralo, eene opera van Mehul, die twee jaren te voren werd gespeeld, eu waarmede liet de vergelijking niet kan doorstaan. Het wemelt van fonten tegen de
O O
prosodie; doch er is echte vroolijkheid in het stuk. Daarna komt het rondo van Julia; D\'uu pcu (Télourderie. In de coupletten van tante Aurore: Je ne vous vois jamais réveuse, een van de beste inspiration van Boieldieu, doet hij het karakter en de manie der oude vrijster uitkomen met eene fijnheid, waarvan hij het geheim scheen te bezitten. Het daaropvolgende duo : Quoi, vous avez con nu I\'amour ? is zeer geestig behaudeld; het invallen van het orchest zet aan het vokale gedeelte nuances bij, waardoor het beter uitkomt, zoo als in de beste werken van Cimarosa. Het tweede bedrijf moet verre voor het eerste onderdoen. Dan verliest het stuk in belangrijkheid, eu daarmede verkoelt ook de bezieling van den componist. Er komt niettemin een meesterlijk duo in voor: De toi, Fronlin, je me défie. De opera Ma tante Aurore heeft veel succes genoten eu den opkomenden roem van Boieldieu voor goed gevestigd; de rol van Frontin was voor den zanger Martin geschreven.
Hoe gelukkig Boieldieu ook in zijne loopbaan zijn mocht, in zijn bijzonder leven was hij diep te beklageu. Den lO3™ Maart 1802 was hij met eene opera-danseres, Clotilde Augustine Mafleuroy, in het huwelijk getreden, wier lichtzin-nigf gedrag eene bron van verdriet voor hem was. Boieldieu
O O O
had spoedig berouw over zijn huwelijk met eene vrouw van het tooneel. en die iu alle opzichten weinig gepaste vereeni-giug duurde nauwelijks een jaar. Er had eene scheiding plaats, en Boieldieu besloot Parijs te verlaten. Hij vertrok te gelijk met zijne vrienden Rode en Lamarre naar Rusland (April 1803). Terstond na zijne aankomst werd hij door keizer Alexander tot keizerlijken kapelmeester benoemd, een eerepost, waaraan nochtans de verplichting verbonden was om jaarlijks drie opera\'s te schrijven op door den keizer op-
314
BOIELDIEU.
tegeven onderwerpen. Doch de dramatische poëzie stond in dien tijd in Rusland nog niet zeer hoog, en Boieldien moest zich vergenoegen met te Parijs gespeelde stukken, blijspelen , vaudevilles en zelfs oude opera comique\'s, waarvan de par-titie verouderd was, op muziek te brengen of te veranderen. Op die wijze - leverde hij voor den keizerlijken schouwburg-van St. Petersburg Rien de Irop ou les deux paravenl.s, Amour el my stère, Un lour de souhrelle, Les voilures versces en La jeune femme cn colcre. Ook werd hij tot eene compositie bezield door twee onderwerpen die reeds door Lesueur en door Berton behandeld geworden waren. Vandaar de twee opera\'s Calypso en Allne, reine de Golconde. De eenige oorspronkelijke tekst, waarop hij gedurende zijn verblijf iu Rusland werken kon, Abderkhan, waarvan de woorden van een Fran-schen auteur, Andrieux, afkomstig waren, had geen succes. Van dien tijd is ook de muziek, welke Boieldien bij de koren uit de Alhalic schreef.
Zeven jaren verliepen er, gedurende welke het genie van Boieldien zich door geen enkelen schitterenden arbeid openbaarde. Hoewel door keizer Alexander met gunsten overladen , bij den Russischen adel zeer gezocht, was Boieldien noch-thans in Rusland niet in zijn elemeut. Daarbij kwam nog dat het keizerlijke despotisme, hoewel iu de hoogere kringen verzacht door fijnheid van vormen en het vernis eener beschaafde opvoeding, in de mindere rangen der administratieve hierarchie altijd achterdochtig en lastig bleef. De politie was achtérdochtiger dan ooit gedurende de oorlogen van Napoleon I tegen den Czaar, en Boieldien, die zich niet met de politiek bemoeide, was bijna onder verdenking gevallen , omdat hij op den ongelukkigen iuval gekomen was, aan een zijner vrienden in Frankrijk een pak met manuscripten te zenden. Volgens gewoonte openden de douanen het pak, en het eerste stuk waarop hunne oogen vielen, begon toevallig met de noten: si mi sol. Nu kwamen zij gemakkelijk tot de lezing van six mille soldal.s, en van daar tot de gevolgtrekking dat de afzender van dat pak een spion
315
BOIELDIEU.
was. Het misverstand van den schranderen commies werd echter weldra opgehelderd en gaf aanleiding tot veel gelach.
In 1810 verkreeg Boieldieu tijdeljik verlof om naar Frankrijk terug te keeren, doch de omstandigheden deden dat verlof in een definitief ontslag veranderen. In het hegin van 1811 te Parijs teruggekomen, had hij het zonderlinge geluk, na eene afwezigheid van zeven jaren, het tooneel zijner eerste lauweren vrij te vinden. Er was geen enkele nieuweling aangekomen, en van de oude componisten was Dalayrac gestorven; Cherubini liet niets van zicli hooren; Catel en Mehul werkten weinig meer. Nicolo alleen heerschte op het lyrisch tooneel. Daarop begon de wedijver tnsscheu den schrijver van Joconde en dien van Mn Innle Aurorc. Terwijl deze Jean de Paris gaf, liet Boieldieu twee stukjes, welke hij in Rusland gemaakt had, Rlen de Imp en Jeune femme colère in de Opera comique geven. Het eerste, vol vroolijk-heid en afwisseling, slaagde volkomen, terwijl het tweede de goedkeuring van het publiek niet mocht wegdragen. Dat koele blijspel van Etienne kou ook moeielijk een kunstenaar tot eene gelukkige inspiratie opwekken. Doch inmiddels werd er in de zaal Feydeau een nieuw werk van Boieldieu gegeven , die steeds in roem toenam. De opvoering van Jean de Paris had plaats den 41\'™ April 1812.
Dat is een heerlijk werk, vol oorspronkelijke bevalligheid. Wel geeft het den toehoorder geene sterke gemoedsaandoeningen. Men vindt er noch grooteu hartstocht, noch hevige tooneeleu, noch groote dramatische effecten in. De tamtam doet ous niet van schrik opspringen, om ons te waarschuwen dat er iets bijzonders, hetzij in de elementen, hetzij in de wereld der gedachten en des gevoels omgaat. De paukslagen zijn gematigd en vergenoegen zich den rhyth-mus aan te geven, zonder het gehoor te kwetsen. De lokale kleur is er niet sterker op den voorgrond gebracht dan met den goeden smaak overeenkomt, en zelfs moeten wij erkennen dat Boieldieu in Le Calife, Jean de Paris en La Dame blanche aan een idealen tint sui generis de voorkeur heeft
316
BOIELUIMJ.
genfeveii boven historische en archeologische kleur, waarop onderzoekers en geleerden zoo zeer gesteld zijn, doch waarvoor liecleu die in de muziek slechts de taal vau gevoel, van smaak, van hartstocht zien, zeer onverschillig blijven. Doch wat kan er bekoorlijker zijn dan het introductiekoor, de aria: C\'esl la princesse de Navarre, de cavatiue: Quel plai-sir d\'etre en voyage/ de romance van den troubadour, in het tweede bedrijf, en het koor met fraaie rhythmus: De monsieur Jean que Ie festin s\'appréte, en de algemeene finale. Dat werk is altijd op het repertoire der Opera comiqne gebleven.
Op Jean de Paris volgde Le nouveau Seigneur du village, een allerliefst stukje (29 Juni 1813), waarin het beroemde duo: C\'esl, dites-vous, du ckamherlin gezongen wordt, en het andere: Je vais rest er a cetle place, de coupletten van Ba-bet : Ah, vans avez des droits superbes, en het trio tnsschen Babet, Colin en den markies; men zou eigenlijk alles moeten aanhalen. In datzelfde jaar, 1813, gaf Auber zijn eerste werk. Vervolgens zien wij Boieldieu, met anderen gezamenlijk, verscheidene gelegenheidsstukjes maken. Met Cherubini, Oatel en Nicolo Isouard maakte hij Bayard a Mézières, eene opera, die door het gouvernement gevraagd was om het nationale gevoel wat aan te wakkeren, in de moeielijke omstandigheden waarin Frankrijk zich bevond (12 Februari 1814). Twee maanden daarna regeerde er een ander in de Tuilerieën, en om die gebeurtenis te vieren, gaf de schrijver van Bayard Les Bearnais, eene opera in een bedrijf, welke hij in vereeniging met Kreutzer gemaakt had. Ju het volgende jaar zette Boieldieu met mevrouw Gail zijn naam onder Angela ou l\'atelier de Jean Cousin, waarvan bij slechts een duo gemaakt had, dat trouwens zijne beste partitiën waardig was. Eenigen tijd daarna moedigde hij, met eene in de kunstenaarswereld zeldzame edelmoedigheid , de eerste werken aan van Herold, en nam dezen tot medewerker in eene gelegenheidsopera, getiteld Charles de France. La fète du village voisin, waarvan Boieldieu in 181G de muziek, zonder
317
BOIELDIEU.
medewerking, geschreven had, was een zeer ondankbaar werk, dat zich slechts door het talent van den componist kon staande honden. Het trio, de coupletten, de zoo bekende romance: Simple innocente, hebben dat werk verscheidene malen op het repertoire doen verschijnen.
Wij zagen reeds dat Boieldieu tot pianomeester aan het Conservatoire benoemd werd; tengevolge van zijn succes als dramatisch componist, werd er voor hem eene klasse voor compositie gecreëerd.
Wij voegen er zonder aarzelen bij, dat die benoeming zeer slecht door het onderwijzend personeel van het Conservatoire en door de leerlingen zelven werd opgenomen. Adolphe Adam, die later een van zijne beste leerlingen werd, onderscheidde zich bij die gelegenheid vooral. Men verweet Boieldieu dat hij niet genoeg van harmonie en contrapunt wist; men zou hem hooger geschat hebben, indien hij zich, in plaats van reeds vier meesterstukken gemaakt te hebben, door de compositie van canons in omgekeerde rede had onderscheiden. Boieldieu had al zijne zachtmoedigheid, al zijne rechtschapenheid en zijne goedhartigheid noodig, om die onhandelbare discipels van Catel en Cherubini te temmen.
Door den dood van Mehul kwam er in 1817 eene plaats in de afdeeling Schoone kunsten van het Instituut open. Niemand was die vacature beter waardig dan de schrijver van Le Calife de Bagdad en van Ma tante Aurore, van Jean de Paris en Le nouveau seigneur du village. Boieldieu werd derhalve benoemd in de plaats van hem dien hij langen tijd als zijn meester had beschouwd en met wien hij sedert in roem gewedijverd had. Om die gedane keus te rechtvaardigen , gaf Boieldieu aan de Opera comique Petit Chaperon rouge, eene opera in drie bedrijven, den 30sten Juni 1818 gespeeld. Het lieve sprookje is algemeen bekend. Théolon, de schrijver van den tekst, gaf aan zijne personages eene geheel andere voorstelling dan die welke in de kinderlijke verbeelding klassiek geworden is; Roodkapje werd Rose d\'amour, de wolf kreeg de trekken van den baron Rodolphe, en de
318
BOIELDIEU.
graaf Roger was de gelukkige ridder, die het arme kind voor de tanden van den wolf bewaarde. Dat werk vol fris-sche, natuurlijke melodieën, is lang op het repertoire gebleven. De orchestbewevking, die rijker is en meer kleur heeft dan de vorige werken des meesters, liet La Dame blanche reeds vermoeden. De partitie vloeit over van lieve muziek: Robert disait a Claire, de rondo: Depuis longlemps, genlille Anne!Ie, de romance: Le noble éclat du diadème, de coupletten: II m\'a demandó le bouquel, dat door Martini gezongen aria: Anneau charmant, si redoulable aux belles; en eindelijk maken de beide duo\'s van het tweede bedrijf en dat van het derde: Le petit Chaperon rouge tot een van de fraaiste partitiën van Boieldieu.
Wij zagen reeds dat Boieldieu te St. Petersburg de muziek geschreven had van Les voilures versces, opera comique in twee bedrijven, waarvan de tekst van Dupaty is; hij arrangeerde die opera voor den schouwburg Feydeau, waar zij den 29sten April 1820 onder onverdeelden bij val werd opgevoerd. De zanger Martini heeft de aria : Apollon toujours preside au choix de mes invités, langen tijd in het geheugen van muziekminnaars doen bewaren, en in het fraaie duo: 0, dolce con-cen(o ■ waarin de componist zeer geestige variatiën op de populaire aria: Au clair de la lune heeft gemaakt.
Van 1818 tot 1825 schijnt Boieldieu zich op nieuwe scheppingen voorbereid te hebben. Gedurende dat tijdverloop van zeveu jaren bracht zijn anders zoo vruchtbaar talent niets voort; want wij rekenen twee gelegenheidsstukjes, Blanche de Provence ou la Cour des fees, met medewerking van Ber-ton , Kreutzer, Cherubini en Paër geschreven, en Pharamond, met Berton en Kreutzer, in de loopbaan van zulk een kunstenaar niet mede.
Het eerste werd in 1821, het tweede in 1824 gespeeld. Het daaropvolgende jaar zon het schitterendst zijn van het muzikale leven van Boieldieu. Den lO\'1™ December namelijk van het jaar 1825 werd La Dame Blanche in de Opera comique gegeven. Dat meesterstuk van geest en smaak be-
319
BOIELDIEU.
kleedt uu sedert meer dan veertig jaren eeiie eerste plaats onder de Fransche opera comiqne; alles onderging eene hervorming op liet tooneel, om die opera. De smaak voor troubadours is voorbij; galanterie is, te recht of ten onrechte, belachelijk geworden; de muziek bestaat sedert lang niet meer uit eene gelukkige keus van natuurlijke, krachtige melodieën, met een duidelijk accompagnement van het orchest , zonder geraas, zonder vertoon van geleerdheid, en in het algemeen, geschreven in de hoofdtoonaarden volgens de meest met de wetten van het gehoor overeenkomende gebruiken. Het genre van de opera comique heeft zich geheel gewijzigd. Het vocale gedeelte vereischt evenveel kunstvaardigheid als de groote opera\'s; de orchestbewerking is er even overdreven samengesteld in geworden. Wat de tekstboekjes in het algemeen betreft, vooral in die van drie bedrijven, vindt men de meest dramatische toestanden ; zij hebben niet meer het losse, fijne, subtiele, dat de goede werken van het oude repertoire kenmerkte. Is La Dame Blanche nog tegenwoordig eene uit redding voor in verlegenheid zittende directeuren, trekt de
O O \'
op era comique nog de menigte zoo te Parijs als elders, dan is dat hieraan toe te schrijven, dat zij met het Fransche karakter strookt. Geen enkel componist heeft beter dan Boiel-dieu den stelregel der lieden van smaak: »glissez , nappwjez pasquot;, in praktijk gebracht. Eene aangename mise en scène-, een jong beminnelijk officier, licht verliefd, doch zonder hartstocht, toestanden welke men nooit ernstig opvat, bevallige en afwisselende episoden met een tintje van poëzie en sentiment, eene muzikale kennis zonder pedanterie en ouder het bereik gebracht van iedereen, eene altijddurende melodie in de stemmen en in het orchest, dat zijn zoo vele elementen, waardoor de voortdurende bijval van La Dame Blanche zich laat verklaren. Al had Boieldieu een gemakkelijke inspiratie, zijne stukken waren toch goed doorwerkt, en hij zocht er eene onvoorwaardelijke melodische waarheid in te brengen. Hij bracht dikwijls veranderingen in ieder stuk, en zijne aan het tooneel afgestane partitiën vol door-
320
BOIELDIEU.
geschrapte uoteu, getuigen vau een zorgvuldigen eu strengen arbeid. Wij zeiden reeds dat Boieldieu in geen zeven jaren iets uitgegeven had, toen hij zijne opera La Dame Blanche liet opvoeren. Het publiek wachtte met ongeduld naar dat nieuwe werk van den schrijver van Lc Califc de Bagdad, van Ma tante Aurore en Les Voitures versces, en het werd met geestdrift ontvangen.
Hoewel het tooneel, volgens de aanwijzing op de partitie, in 1759 in Schotland voorvalt; hoewel Scribe het onderwerp van den. tekst aan den roman van Walter Scott heeft ontleend, blinkt er toch weinig locale kleur in en heeft de dialoog weinig merkwaardigs. Aan den componist alleen komt de eer der ware en goed volgehouden karakters toe. Iedere personage op zichzelf wordt op eene bewonderenswaardige wijze door de muzikale phrase geschilderd. De ridderlijke geestdrift en de geheel militaire zorgeloosheid van George, de hebzucht van den intendant Gaveston, de lafhartigheid van den pachter Dickson, de bijna moederlijke teerheid dei-goede oude Marguerite, de beminnelijkheid van Jenny, tot zelfs de eigenwaan van den vrederechter Mac Irton, dat alles wordt volmaakt nauwkeurig en zonder overdrijving weergegeven.
o O
Men zou ten dien opzichte de woorden van Mozart aan keizer Jozef H kunnen herhalen, toen deze zijne opera Die Entführung aus dem Serail critiseerde: »Er zijn zoo veel noten in als er in zijn moeten.quot; De personage van Anna schijnt ons niet even gelukkig wedergegeven, eu de componist heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid welke zich aanbood om daarvan het karakter te verheffen; de aria, welke zij in het begin van het derde bedrijf zingt, is zeer middelmatig.
De fijne bewerking van het orchest en het genot waarmede men er naar luistert, beletten ons nochtans niet op te merken dat de ouverture van La Dame Blanche bij slot van rekening slechts de ontwikkeling is van twee motieven uit de vocale partitie, en dat zij niet tot het genre van instrumentale compositie behoort, waaraan men van den tijd van Gluck
21
321
BOIEI.DIEU.
af tot aan Rossini toe dien naam gegeven heeft. Wanneer wij ons La Dame Blanche voor den geest roepen, dringen zich eene menigte bekoorlijke herinneringen aan ons op ; in het eerste hedrijf bijvoorbeeld het introductiekoor: Sonnez, cars el musettes, de zoo karakteristieke aria van George: Ah, cjiiel plaisir d\'etre soldal: de ballade: ITici voyez ce beau domaine, het duo van de vrees, het trio der finale, waarvan de harmonie een wonder van eenvoudigheid, van kracht en van effect mag heeten. Men herkent daarin den bewonde-renden leerling van Mehul; iu het tweede bedrijf is het de romance: Pauvre dame Marguerite, vol gevoel en vernuftig gevat in eene ideale nabootsing van het spinnewiel; het trio: C\'esl la cloche de la lourelle. dat eene breedheid heeft welke meu niet dikwijls in de werken van Boieldieu vindt; dan de cavatine: Viens, genlille dame, en het duo van de hand, die het teedere en galante karakter van George doen uitkomen. Het tooneel van den verkoop is een tour de force, die met eene onovertroffen maestria werd uitgevoerd. Het is beschrijvend en levendig van tooneel te gelijk. De uitdrukking dei-personages die belang bij de handeling hebben, de aandoeningen der toeschouwers, hunne boosaardige aanmerkingen, dat alles is ten hoogste natuurlijk; en toch welk een afwisseling in de details, welk een rijkdom van muzikale combinatiën. Gewoon aan de menigvuldige, van den hoofdtoon afwijkende modulatiën, staan wij verbaasd, als wij zien dat de componist in zulk een uitgebreid tooneel als dat, bijna nooit uit den toonaard van C komt. Het derde bedrijf is eenigs-zins langdradig; dat wordt echter vergoed door het koor: Ciian-tez, joyeux ménestrcls, waarvan Boieldieu het motief aan eene Schotsche aria ontleend heeft. Dat ensemble, door de harpen geaccompagneerd , brengt altijd een poëtisch effect te %veeg.
De rol van George is door Ponchard gecreëerd geworden, die lang in de herinnering gebleven is, tot dat Roger hem zong en er eene breedheid en een karakter aan gaf, die zijn roem als zanger en auteur op de voornaamste tooneelen van Europa hebben gevestigd.
322
BOIELDIEU.
Doch weldra begon de gezondheid van Boieldieu te verminderen; hij zong altijd terwijl hij componeerde, hetgeen zeer vermoeiend was; daarbij kwamen zijne lessen, de ein-delooze verhandelingen in den schouwburg, de bijzondere en algemeene repetitiën, al die oorzaken met elkander hadden zijne borst zoo zeer aangetast, dat hij volstrekt rust moest hebben. Ware hij maar zoo wijs geweest die rust te nemen toen het nog tijd was!
De groote bijval, waarmede zijn werk ontvangen werd, maakte hem nog strenger jegens zich zeiven. Vreezende dat zijn volgende werk schijnbaar, of inderdaad, voor La Dame Blanche zou moeten onderdoen, liet hij drie jaren voorbijgaan zonder dat hij iets voor de Opera comique gaf. In dien tijd was hij aan een nieuw werk bezig, te midden van de pijn welke hem zijne borstkwaal veroorzaakte. Toen de opera, die hem zoo veel zorg en moeite gekost had, den 20sten Mei 1829 verscheen, had Boieldieu een schitterenden triomf noodig om weer op te leven, want zijne gezondheid was sterk afgenomen. Ongelukkig hadden Scribe en Bouilly met hun tekstboekje Les Deux Nuils den componist eene zeer ondankbare taak bereid. Een afgesleten onderwerp, knechtenlisten, onwaarschijnlijkheden, die door geene enkele pikante, nieuwe, of zelfs maar behagelijke vinding vergoed worden, alles scheen hier vereenigd om de opera te doen vallen die de laatste was van Boieldieu, en wier mislukking de kwaal verergerde die hem weinig jaren later ten grave sleepte. En wat komen er toch allerliefste stukken in voor, den onsterfelijken schrijver van La Dame Blanche waardig! In het eerste bedrijf maken de introductie en het koor dei-gasten een lang, schitterend stuk uit, in de goede manier van Boieldieu, belangrijk door de rhythmus, zonder de hulp van onverwachte modulatiën; want het komt nooit uit den toonaard van C; de coupletten: Le beau pays de France zijn verrukkelijk van kleur; de aria van de oproeping der knechts is goed behandeld, doch is ongelukkig eene navolging dei-effecten van de Ir aio van Mehul. Het drinkgelag, waarmede
323
BOIELDIEU.
het stuk eindigt, is vol gang en zeer krachtig. Het duo tusschen Carill en Betty, in het tweede bedrijf, is een van de fraaiste welke Boieldieu ooit geschreven heeft; het ensemble; Charmante solitaire vooral maakt een heerlijk effect. Het verhoor der beide knechten is het voornaamste tooneel van het derde bedrijf, en is even geestig behandeld als dat van de verkooping in La Dame Blanche. Het is zeer te betreu-reu , dat eene opera comique vau dat gewicht voor altijd van het repertoire geschrapt schijnt. Bij hare eerste opvoering werd haar door liefhebbers en kenners de schoonste toekomst voorspeld. Boieldieu moest op het tooneel de hulde vau het publiek komen ontvangen.
Wegens den staat zijner gezondheid genoodzaakt om zijne betrekking vau leeraar aan het Conservatoire neder te leggen, verkreeg Boieldieu zijn pensioen, hoewel er nog eeuige maanden ontbraken aan den diensttijd die hem daarop het recht gaf. Karei X voegde er het zijne bij uit zijue eigene kas; doch met de omwenteling van 1830 begonnen , de fiuautiëele moeielijkheden van Boieldieu. Hij zag zich van zijn pensioen van het Couservatoire beroofd in hetzelfde oogenblik, waarin hij door de balingschap der Boni-bons zijn kóniuklijkeu weldoener verloor. Omstreeks denzelfden tijd trok de Opera comique, die ouder een nieuw bestuur gekomen was, eene lijfrente van twaalf honderd francs in, welke de vorige administratie hem tot op dien tijd had uitbetaald, uit dankbaarheid voor de vele meesterstukken waarmede hij haar repertoire verrijkt had. De onrust over al dien tegenspoed vernietigde zijne reeds zeer zwakke gezondheid geheel en al. Eene reis, welke hij naar Pisa ondernam, bracht geene verbetering in zijnen toestand te weeg. Bij zijne terugkomst te Parijs werd hem door deu minister van Binnen laudsche Zaken een pensioen van drie duizend francs geschonken. Daarop wilde hij naar Pyrenéen gaan, doch te Bordeaux gekomen was hij buiten staat om zijne reis voort te zetten, en hij gaf den wensch te kennen om op zijn buitengoed Jarcy, bij Grosbois, te sterven. Daarheen werd hij vervoerd)
324
BOIELDIEU.
eu hij overleed eenige dagen later, den 8sten October 1834. Zijne lijkplechtigheid werd in de kerk der Invaliden gevierd; men had voor die gelegenheid het Requiem van Chernbini gerepeteerd, doch de geestelijkheid verbood er de uitvoering van, wegens de vrouwenstemmen, welke zij weinig passend voor een lijkdienst achtte. — Nadat de eerste vrouw van Boiel-dieu, de al te vermaarde Clotilde, in 182G gestorven was, was hij op nieuw in het huwelijk getreden en had in dien echt zijn huiselijk geluk gevonden. Zijn zoon , Adrien Boiel-dieu, is een verdienstelijk componist, die den beroemden naam welken hij draagt eer aandoet. Onder de andere leerlingen, die hunne vorming aan Boieldieu te danken hadden, noemen wij Zimmerman, Fétis, Dourlen, Adolphe Adam, Theodore Labarre en Edouard Boilly.
De dood van Boieldieu was een groote slag voor de muzikale wereld, waarin hij zich algenieene acliting en tevens bewondering had verworven. Niemand wist beter dan hij een verborgen talent te ontdekken en het de middelen om zich te doen hooren gemakkelijk te maken; wij zagen reeds wat hij voor Herold gedaan heeft, die er hem levenslang dankbaar voor bleef, en voor Catel, wien hij liet kruis van het legioen van eer bezorgde. Boieldieu was onvatbaar voor ijverzucht, en in een brief aan den schrijver van de Zampa zien wij hem verontwaardigd optreden tegen hen die hem ten onrechte verweten dat hij de verdienste der muziek van Rossini verkleinde. Die hem tot een gevoel van wangunst tegen zijne kunstbroeders in staat achtte, kende hem weinig. Rossini en Boieldieu hebben een tijd lang in hetzelfde huis gewoond, en in zeer vriendschappelijke verhouding tot elkander gestaan. Doch al had Boieldieu niet een liefderijk gevoelig hart bezeten, zijn roem was hem genoeg; en was die niet inderdaad voldoende ?
325
Geboren in 1782, gestorven in 1871.
Dauiel Fraii^ois Esprit Auber werd deu 293t\';11 Januari 1782 te Caeu geboreu, op eene reis welke zijne, te Parijs woonachtige, ouders naar Normandië deden. Als zoon eens rijken plaatkoopers, werd hij aanvankelijk voor den handel bestemd; doch dat beroep had weinig aantrekkelijks voor een natuur, die zich door eene onweerstaanbare macht tot de studie der toonkunst getrokken voelde. Even als de meeste uitstekende kunstenaars op allerlei gebied, gaf\' Auber reeds vroegtijdig blijken eener ware roeping. De groote wereld, waarin hij door zijn geestigen omgang altijd welkom was, genoot de eerstelingen van zijn talent.
De jonge kunstenaar had de beginselen van muziek en piano bij Ladurner, een bekwamen meester, geleerd, en oefende zich daarna in het componeeren, door eenige romances , die terstond in deu kring van liefhebbers en men-scheu van smaak, met wie \'hij omging, werden opgemerkt. Daarop begon hij aan proeven van instrumentale muziek. Zoo schreef hij de concerto\'s voor violoncel die onder deu naam van zijn vriend, den violoncellist Lamarra, verschenen zijn, en een concerto voor viool, dat door Mazas in
AUBKK.
het Conservatoire werd uitgevoerd. Verlangend om voor het tooueel te werken, en beseffende hoe veel hij nog leeren moest, zag men hem spoedig van zijn salonsucces afstand doen, om zich onder de krachtige leiding van Cherubini te begeven. Nadat hij zijne muzikale opvoeding onder zulk een meester voltooid had, gaf Auber zijn eerste werk voor het tooneel met Le séjour militaire, opera comique in één bedrijf, in 1818 in den schouwburg Feydeau gespeeld. Dat was misschien een te haastig begin, hoewel Auber toen reeds een eu dertig jaren oud was. Weinig componisten zijn hunne lyrische loopbaan zoo laat ingetreden. Doch ook geen heeft er, Rameau uitgezonderd, zóó schitterend den verzuimden tijd ingehaald.
Le séjour militaire werd met weinig geestdrift door het publiek ontvangen. Daarop trok Auber zich voorzichtig terug , eu het duurde weder verscheidene jaren eer hij op nieuw van zich deed hooren, toen een verlies van zijn fortuin hem noodzaakte een bestaan te zoeken door de knust, welke hij tot nog toe slechts uit liefhebberij had aangekweekt. In 1819 gaf de Opera comique Le testament el les billets iloux, opera comique in één bedrijf. Dat tweede werk maakte al even weinig opgang als het eerste. Doch met La bergère chatelaine was Auber gelukkiger; dit laatste was eeue opera comique in drie bedrijven, en werd in 1820 gespeeld; als ook Emma, ou la promesse imprudente, opera comique in drie bedrijven, waarvan Planard den tekst had geschreven eü die den 17«\'quot;i Juli, 1821, in de zaal Feydeau gespeeld werd.
Tot dat tijdperk uit de kunstenaarsloopbaan van Auber behooren ook Leicester, in drie bedrijven (1822), La neige, in vier bedrijven (1823), Le concert a la cour, één bedrijf (1824), Léocadie, drie bedrijven (1824), Le macon, drie bedrijven (1825), Le timide, één bedrijf (1826), en nu was de roem van Auber voor goed gevestigd. Die roem werd nog verhoogd door La muette de Porlici, opera in vijf bedrijven, die den 29sten Februari 1828 in de Koninklijke Academie van toonkunst voor het eerst werd opgevoerd.
327
AUBKR.
Die opera is, volgens het oordeel vau alle muziekkenuers T het meesterstuk van Auber. De tekst, door Scribe en Germain Delavigne, heeft, zoo als men weet, ten onderwerp de verheffing en den val van Masaniello; doch het opvoeren op het tooneel, en wel in eene opera, van een stom meisje, was eene even gelukkige als stoute inspiratie. De partitie van La Muelle is ontzaggelijk rijk. Aria\'s, duo\'s, gebeden, cavatines , barcarolles, koren, dansmuziek , orchestbewerkiug, alles draagt karakter en maakt veel effect. Doch een meesterlijke kunst, die een van de zonderlingste verdiensten dier opera is, hoewel men die misschien het minst heeft opgemerkt , is dat de muziek met eene bewonderenswaardige juistheid het gevoel der arme Fenella uitdrukt, gelijk zij dat slechts door gebaren kan doen. De ouverture is oorspronkelijk en vol schitterende schoonheid. Om slechts de karakteristiekste stukken te noemen, herinneren wij onze lezers het koor: 0 Dieu puissant, Dien HUélaire; het zoo populaire visschers-lied: Amis, la matinee est belle: het duo, waarin de zoo flink gerhythmeerde phrase: Amour sacrè de la patrie; het tooneel op de markt, dat overvloeit van melodie, en dat schittert van gang, van vroolijkheid en beweging; het is een waar feest voor het oor. Nog noemen wij het schoone g bed, dat Auber uit eene mis zijner compositie genomen heeft; het sluimerlied: Du pauvre seul ami fidéle, waarin Nourit en Poultier een waren triomf behaalden; de aria van het vierde bedrijf: Ar bi Ire d\'une vie, die door mevrouw Damoreau gezongen werd en later zoo waardig door mevrouw van den Heuvel-Duprez werd vertolkt; en eindelijk het visscherslied: Voyez du hout de ces rivages.
Verscheidenheid vau rhythmus, oorspronkelijkheid van harmonie, gestadige en geheel Fransche levendigheid van uitdrukking , zijn de hoofdeigenschappen van dat werk. Bovendien is er geen opera, die bevalliger en wegsleepender balletmuziek bevat, of het moest de Guillaume Teil zijn.
Na dat werk, dat nu nog, na verloop van veertig jaren, zijn ouden roem behouden heeft, keerde Auber tot de opera
328
AUBER.
comiqne terug en gaf La fiancée, opera in drie bedrijven, waarvan Scribe, sedert de Lei/cesler zijn gestadige medewerker, den tekst geschreven had (10 Januari 1829). Ondanks het dubbelzinnige onderwerp, werd die opera goed ontvangen , dank zij de partitie, die wemelt van de gelukkige motieven eener frissche eu ware inspiratie.
Het volk heeft zich terstond van de motieven die ouder zijn bereik 1agen meester gemaakt; onder anderen van de coupletten: Que de mal, de lourments! Van het duo: Enten-des vous, cesl le tambour, van het koor der patrouille: Garde a vous.\' avancons eu silence, van het Tyroler lied: Monlag-nard ou berger; doch er zijn ook verrukkelijke stukken in voor menschen van fijuer smaak; onder anderen de canon: Oil Ireuver le bonheur? het introductiekoor\': Travaillons, mes-demoiselles, en de romance: Aux jours heureux que mon coeur se rappelle.
Wat is er al niet over de samenwerking van Scribe en Auber gesclireven? Ver van de algemeene opinie te deelen, heb ik integendeel altijd de grootst mogelijke tegenstrijdigheid in hun aanleg, in hunne wijze van voelen en denken gezien. Zoo bevallig, sierlijk, oorspronkelijk en fijn de componist is, tot in de geringste bijzonderheden toe, zoo gemeen en burgerlijk, in de ongunstige beteekeuis van het woord, zoo geheel ontbloot van alle frischheid van gevoel en gedachten, is de schrijver van den tekst; het is eene zeldzaamheid dat Scribe nog dragelijk wordt gevonden , terwijl de muziek van Auber noy overal met crenoe^en gehoord wordt.
ra ~ ~ o
»ïe Parijs, te Londen, te Milaan, te Ween en, te Irkoustk , in groote steden en vlekken, overal waar Europesche talen gesproken worden, en waar men twee planken op schragen zetten kan, speelt men stukken van Scribe. De acteurs hebben er geen genie voor noodig, het pubiek geen letterkundige beschaving, geen machinerieën, weinig costumes, en het laat zich gemakkelijk vatten. Bovendien heeft Scribe eene zekere mate van vinding, wel niet fij n, doch waarin nog al actie zit. Hij heeft nog altijd zijne bewonderaars;
329
AUBER.
Scribe staat op de hoogte der moderne wereld, en de moderne wereld zal nog in lang niet boven de werken van Scribe verheven zijn. Zijn voornaamste talent, dat in den tijd zijner eerste stukken inzonderheid werd opgemerkt, was de gave vau gewaagde toestanden te geven en te doeu aannemen. Hij heeft het publiek van het parterre zoodanig onder den duim, dat thans uiets meer gewaagd genoemd kon worden.quot;
Er is veel waars in dien uitval van Louis Veuillot. Uit een zedelijk en geschiedkundig oogpunt beschouwd, stoorde Scribe zich inderdaad aan uiets. Wij voegen daarbij dat hij geen verheven gevoel of dichterlijke bezieling heeft, als hij niet het werk van anderen gebruikt. Als er in eeu operatekst niets dan geéstigheid overblijft, een ingredient dat licht veroudert en bederft, wordt het stuk weldra laf, en wij zeggen zonder aarzelen, dat de muziek van Auber, luet de poëzie van Scribe verbonden, ons doet deuken aan eene levendige , bevallige vrouw, aan den arm van eeu ouden fat met pruik eu valsche taudeu.
Van 1820 tot 1830 onderscheiden de compositiën van Auber zich vooral door eenvoudigheid van conceptie en naïveteit van melodie. La heryèrc chatelaine, Le macon eu La jiancce zijn de voornaamste typen dier eerste manier, waarvan Auber zich eensklaps iu La Muelle heeft losgerukt.
lu het volgende tiental jaren (1830—1840) onderscheiden zich de werken van Auber door de veelzijdigheid van effect, bedrevenheid in de combinatiën van het rhythmus, fijnheid in de details der orchestbewerking, eene pikante en oorspronkelijke harmonie, en door geest eu gloed. De tweede manier wordt geopeud met Fra Dia volo ou l\'holellerie de Terracine, opera comique in drie bedrijven (8 Januari 1830). De tekst is eeu vau de aardigste welke Scribe gemaakt heeft, eu de partitie behoort tot de beste van Auber. De tijd heeft die melodieën, die nu reeds dertig jaren oud zijn, niet van hare frischheid beroofd, en dat is zeker het bewijs van ware oorspronkelijkheid. Naast het rondo; Voyez sur cel Ie roche,
330
I
AXJBER.
en van het visscherslied: Ar/nès la jouvencelle, die allerliefste motieven zijn, behooren de coupletten van den Engelschman in het eerste bedrijf, en het trio waarmede het tweede begint, tot het hooge muzikale bliispel. Het koor: Pdques fleu-ries maakt ook een gelukkig effect.
Le dieu et la Bayadere, ballet-opera in drie bedrijven. die den 13^eii October 1830 in de Koninklijke Academie van toonkunst werd gegeven, bevat eene ouverture die een van de fraaiste stukkeu instrumentale muziek van Auber mag hee-ten. De merkwaardigste stukken uit die opera waren het kleine duo voor tenor en sopraan: Aux hords heureucc du Gauge , door Nourrit en mevrouw Damoreau gezongen. Dat werk, dat op het repertoire gebleven is, gaf mad\'l6 Taglioni gelegenheid om hare vlugheid en hare kiesche bevalligheid door het publiek te doen bewonderen.
Het volgende jaar werkte Auber aan de (voor hem negende) partitie van La marquise de Brinvilliers, lyrisch drama in drie bedrijven. In die soort van tournooi, waarin hij Bal-ton, Berton, Blaugini, Boieldieu, Carafa, Cherubini, Hé-rold en Paër tot mededingers had . kan men zeggen dat hem de
o - oo
eer van het succes toekomt. Aan dat gemeenschappelij ke werk heeft men een vau de beste dramatische duo\'s te danken welke hij ooit geschreven heeft. Doch de geschiedenis dei-beroemde giftmengster, hoe ook door Scribe en Castil Blaze verminkt, was te afschuwelijk dan dat zij zich gemakkelijk op muziek liet brengen, en bovendien vond het werk in den toen zeer middelmatigen troep der Opera comique geen voldoende vertolkers.
Le philtre, opera in twee bedrijven, die den ISden October 1831 in de Koninklijke Academie werd gespeeld, is als tekst eene zeer magere dounée, die op het eerste lyrische tooneel te Parijs slecht op hare plaats was. De weinige belangrijkheid van het onderwerp wordt niet geheel vergoed door koren uit eene groote opera en de plechtigheid van het orchest. Doch de partitie draagt den stempel der hoedanigheden die al de werken van Auber kenmerken.
331
AUBEU.
Het wai-e kader voor dat werk is de zaal der Opera co-mique te Parijs. Daar, en niet in de groote Opera hoort men met genoegen de aria des kwakzalvers: Approchez lous, venez m entendre; die van
Je suis sergent.
Brave et galant,
Et je mene tambour battant Et ramour et le sentiment,
even als het vissclierslied en het kleine duet: Je suis riche , voits éles belle.
üe noodzakelijkheid om een keus uit zooveel rijkdommen te doen, dringt om spoedig heen te loopen over Le sermenl, drie bedrijven (1832); Guslave III, vijf bedrijven (1833); Leslncq , drie bedrijven (1834); Le oh eva l de bronze, drie bedrijven (1835); Acleon, één bedrijf (183G); Les chaperons bluncs, drie bedrijven (1836).
Wij moeten nochtans eenige oogenblikken stilstaan bij Uambassadrice (drie bedrijven, 183G). Die partitie is een waar juweel. Vroolijkheid en teederheid worden er met een uiterst fijnen takt door de muziek in weergegeven. De aria van Henriette, die van den directeur, het duo zoo vol expressie: Oui, c est mol qui viens ici, madame l\'ambassadrice, de aria van Charlotte in het laatste bedrijf: Que ces murs coquets, hebben door hunne bekoorlijke melodieën het succes van dat werk door de geheele wereld verzekerd.
Le domino noir, opera comique in drie bedrijven, den 2(leu December 1887 te Parijs gespeeld, doet het talent van Auber in zijne tweede manier het duidelijkst uitkomen. De door Scribe geschreven tekst behoort tot de meest ingewikkelde ; hij is niet van belangrijkheid ontbloot, ondanks de onwaarschijnlijkheden waarvan het stuk overvloeit. Die partitie is de oorspronkelijkste welke Auber geschreven heeft. Nergens anders heeft hij zijner bekoorlijke fantaisie en zijner bevallige melodie zóó den teugel gevierd, als in dat werk. De beide romances: Le trouble et la frayeur, en: Amour,
332
AUBEIl.
viens finir mon supplice, zijn betooverend sclioou en fiju; de coupletten: line fée, un bon anrjc onderscheiden zich door dezelfde eigenschappen. In die van Brigitte: S\'il ent sur la terre, zit houding en gang; her, verhoor van luésille: ü\'oii venez vous, ma chore, is zeer naïf; de groote aria en de éénsylbige coupletten : Ah, quelle null! schilderen zeer gelukkig de aandoeningen der onvoorzichtige abdis. De cantate met koren: lleureux (jui no respire, zou zelfs vitters ontwapenen, die den schrijvers mogelijk zonden willen verwijten dat zij een heilig onderwerp wat al te lichtvaardig behandeld hadden. Het gebruik dat Auber van de rhythmus der Spaansche muziek heeft gemaakt, geeft aan het ensemble dier partitie eeue bij het onderwerp passende lokale kleur.
Die reeks van compositiën, die nog altijd voortduurt met Lc lac des fees, vijf bedrijven (1839), Zannella, drie bedrijven (1840), Les diamanls de la couronne, drie bedrijven (1841) en Le due d\'Oloitne, drie bedrijven (1842), had Auber tot een kunstenaar van den eersten rang verheven, door zijne bevallige, pikante en geestige muziek, toen zich eenklaps weder een nieuwe horizon voor zijne inspiratiën opende. De derde wijziging van een genie, dat reeds zijn definitieven vorm scheen bereikt te hebben, begint met de opvoering van La part du diable, opera comique in drie bedrijven (1G Januari 1843). Die partitie verraadt een schat van ongekunstelde aandoening, waar gevoel en, om alles te zeggen, van hartstocht, welke men bij den geestigeu, schitterenden schrijver van Fr a Diavolo en van Le domino noir niet verwacht zou hebben. Die derde phase in de loopbaan van Auber heeft hem vele bewonderaars verschaft.
Scribe handhaafde zijn naam door de verzen van La part au diable, uit de zonderlinge geschiedenis geuomeu van den zanger Broschi Farinelli, die de gunsteling en bijna de eerste minister van Philips V van Spanje werd. Is die tekst al middelmatig, de muziek heeft een grooten en duurzamen bijval gevonden, een voorbode van den lof\' dien Auber op zijn nieuw betreden weg zou iuoogsten. Eene délicieuse ou-
333
AUBEE..
vertnre, con sordini, de tenor-aria van het eerste bedrijf: C\'est elle qui chaque jour, het hoofd-thema welks herhaling zoo veel karakter aan het stuk geeft: Ferme la paupière, dors, rnon pauvre enfant, de coupletten van Carlo, de uitstekende jachtfanfare, alles is even oorspronkelijk van gedachte. Daarenboven heeft het werk eene algemeene tint van zachte melancholie, die, wij herhalen het, niet in de vorige werken van Auber gevonden wordt.
La Sirene, drie bedrijven (1844), en La Barcarolle, drie bedrijven (1845), behooren tot dezelfde muzikale opvatting als La part. du diable. Doch iu Haydée, lyrisch drama in drie bedrijven, dat den 28stci1 December 1847 in de Opera comique werd opgevoerd, bereikte het verjongde talent van Auber zijn toppunt. Bij geluk is de tekst daarvan niet ondankbaar. Scribe heeft aandoenlijke toestanden op eene vrij nieuwe en oorspronkelijke idee gegeven. Dat was voor Auber genoeg om eene van zijue rijkste partitiën te schrijven. De uitwerkiuo- is over het geheel dramatisch en zeer in harmo-
O ~
nie met den aard van het onderwerp. De inspiratie stroomt er overvloedig in rond; de instrumentatie is gekleurd, aldjd sierlijk, en het ontbreekt der harmonie noch aan nieuwheid noch aan effect. Na de ouverture, waarin eene zeer fraaie solo voor hobo komt, volgen weinig ontwikkelde, doch melodisch belangrijke stukken elkander op in het eerste bedrijf. Het lied: Enfants de la noble Venise heeft een krachtig rhythmns. De door Haydée gezongeu coupletten: 11 dit qua sa noble patrie zijn van een zeer fijnen smaak. Wat de bas-aria betreft: A la voix séduisante, au regard virginal., de vorm daarvan is natuurlijk en vol fijn gevoel. Roger, die de rol van Lorédan gecreëerd heeft, spreidde een bewonderenswaardig talent van uitdrukking ten toon in het tooneel van den droom, zoo rijk aan details en zoo aangrijpend dramatisch. De meest uitstekende stukken van het tweede bedrijf zijn de aria van Rafaela, die de hobo-solo uit de ouverture herhaalt, en het lieve visscherslied: C\'est la corvette, door Haydée gezongen met accompagnement van een koor
334
AUBER.
van matrozen. In het derde bedrijf komen nog twee goede duo\'s en een fraai visscherslied voor. Het groote duo van Lorédan en Malipieri: Je sais le debat qui s\'agile, is zeker van het begin tot het einde een stuk vol bezieling.
Veel minder gelukkig was Auber in Uenfant prodigue (vijf bedrijven, 1850) en in Zerhne ou la corhcille d\'oranges (drie bedrijven, 1851). beide in de Nationale Academie van toonkunst gespeeld. Men zou veel beter partij van de gelijkenis uit het evangelie hebben kunnen trekken, doch het gelukte Auber op dat onderwerp zoo al niet geheel geschikte, dan toch sierlijke en bevallige melodieën te brengen. Met Z er line schijnen Auber en Scribe niets anders op het oog gehad te hebben dan de fraaie stem van mevrouw Alboni te doen uitkomen.
Daarop keerde Auber tot den schouwburg terug, die gewoon was hem met zijn bijval te begroeten, en gaf Marco Spada, drie bedrijven (1852), waarin weinig anders opgemerkt werd dan de romance: Fille de la monlayne, en Jenny Bell (1855), insgelijks in drie bedrijven. Dit laatste werk, waarvan het onderwerp aan dat der Ambassadrice doet denken, gaf Auber gelegenheid tot het schrijven van zijne meest doorgewerkte partitie, de rijkste in combinatiën.
Het volgende jaar (1856) kwam Scribe, vergetende dat dubbelzinnige verhoudingen, die reeds in een boek zeer kiesch behandeld moeten worden, op het tooneel eene onmogelijkheid zijn, op het ongelukkige denkbeeld om eene opera co-mique te maken van den beroemden roman van den abt Prévost. Reeds meermalen had de samenwerking met den niet zeer fijnen vaudevilleschrijver het succes van Auber benadeeld. De muziek van Auber zou den zonderlingen tekst van Man on Les ca ut gered hebben, indien dat mogelijk geweest ware; want de componist had ook in dat stuk zijn roem gehandhaafd, vooral in het laatste tooneel, waarin het orchest den dood van Manon en de wanhoop van Des-grieux vol dramatische uitdrukking begeleidt. De coupletten der belle Bourbonnaise, bekend ouder den naam van Eclat
335
AUBEE.
de rire, ziju door alle eerste chautenses gezougeu geworden; na mevrouw Cab el door Adeline Patti, eu na deze weder door eene andere.
Op den leeftijd gekomen waarop zoo menig ander van zijn arbeid uitrust, schijnt Auber de uitwerking van den ouderdom niet te kennen, en zijne laatste werken getuigen van een bewonderenswaardig behoud van zijne intellectueele krachten op hoogen leeftijd. Het publiek behoudt een onveranderlijke sympathie voor den man, wiens compositiën reeds meer dan eene halve eeuw het oor bekoren.
La Circassicnne, opera comique in drie bedrijven (2 Februari 1861), is het laatste werk van Auber, waarin Scribe de hand gehad heeft. Wij willen hopen dat hij er geen meer cn porlcfcuille heeft. De verzen behooreu tot de ongerijmdste welke men ooit op het tooueel heeft gebracht, de partitie daarentegen bevat fraaie brokken, onder anderen bet koor: Bi \'avo! Bravohet koor der odalisken, etherisch van sentiment , en de coupletten van den schilder Lanskoï, met het refrein: Voila ce quil faul faire. Er komt een rol van een als vrouw verkleeden Russischen officier in liet stuk, waarvan de heer Montaubry alleen zich met succes heeft kunnen kwijten, dank zij zijn physiek eu zijne keelstem.
La fiancee du roi de Gar be (1864), eene opera comique waarvan het onderwerp aan de vertelling van La Fontaine ontleend is, was liet laatste van de tot heden op het too-neel gebrachte werken van Auber. Om niets te vergeten, herinneren wij hier nog aau Vendónie cn Espagne, dat hij met Hérold gemaakt heeft, eu dat voor de terugkomst van den hertog van Angoulême, na den veldtocht van Trocadéro, in de Opera gegeven werd, en aan Les Irois Genres, insgelijks een gelegenheidsstukje van één bedrijf, met Boieldieu voor de inwijding van de zaal van het Odéon geschreven (1824).
Hoe ook het oordeel van een volgend geslacht over den taleutvollen schrijver van zoo vele lyrische werken zijn moge, Auber werd door zijne tijdgenooten met zeer groote
336
AUBEK.
eu welverdieude ouderscheidiugeu vereerd. Hij was lid vau het Instituut, commaudeur van het Legioeu vau eer, eu hij is Cheruhiui als directeur vau het Couservatoire opgevolgd.
Auber stierf den 12^n Mei 1871. Jammer, dat de achten-tachtigjarige grijsaard uog getuige moest zijn vau de rampen die Frankrijk teisterden. Toen hij ziju dierbaar land ten prooi zag aau binnen- eu buiteulaudsche oorlogen, riep hij uit: »ƒ/ ne faul d\'exagéralion en rien; jf ai Ir op vccu!
337
De wereld zal misschien uooit weder een violist als Pa-ganini aanschouwen. Hij was een wonderbaar virtuoos, en had bovendien nog het geluk van op het rechte oogenbHk te verschijnen, in een tijd waarin de tours de force in alle genres aan de orde van den dag waren. Zijne viool overstemde alle andere instrumenten in het romantische tutti van 1830. C.c.c.J
Nicolaas Paganini werd den 1734 te Genua
geboren. Hij was de zoon van een kaailooper, die, hetgeen geen zeldzaamheid bij de Italianen der lagere volksklassen is, eene sterke liefde voor muziek had en zelf vrij aardig de mandoline bespeelde. De ontwakende aanleg des toekoinsti-lt;gt;-en kunstenaars trok weldra de aandacht zijns vaders, die besloot het talent van ziju zoon aan te kweeken; hy ging er echter zoo ruw mede te werk, dat ieder ander dan Paganini zich door zulk eene slechte behandeling zou hebben laten afschrikken en een tegenzin in eene kunst zou hebben opgevat, waarvan het aanleeren niets aantrekkelijks had. Bij o-eluk scheen het kind voor de beoefening der muziek in de
O
PAGANIN I.
Geboren gestorven in 1840.
PAGANINI.
wieg gelegd; zijne opvoeding bleek geen hinderpaal voor het bereiken zijner bestemming te zijn. Toen hij zes jaren oud was, speelde hij reeds aardig op de viool. Achtereenvolgens aan de leiding van Servetto en die van Costa toevertrouwd, maakte hij zulke snelle, vorderingen, dat hij op achtjarigen leeftijd eene sonate voor viool schreef. Het volgende jaar hoorde men hem met bewondering variatiën van eigen compositie op het air der Carmagnole spelen, op een concert dat in den grooten schouwburg van Genua gegeven werd. In dienzelfden tijd bracht zijn vader hem naar Parma, waar hij cnder Rolla en Ghiretti studeerde. Deze laatste gaf hem onderricht in het contrapunt. De leerling behoorde echter niet tot de volgzaamste; het kostte zijne vroegrijpe oorspronkelijkheid , reeds naar nieuwe eifecten zoekende, moeite de traditioneele us, die den grondslag van alle onderwijs vormen, aan te nemen.
Te Genua teruggekomen, componeerde Paganini zijne eerste proeven voor zijn instrument; hij hoopte er zoo veel moeielijkheden in opeen, dat hij zelf lang moest werken eer hij zijne eigene compositiën spelen kon. Een streek gelukte hem somtijds eerst nadat hij tien of twaalf uren lang gestudeerd had. Door die heldhaftige studie legde hij den grond tot een talent, dat in lateren tijd alle mogelijke vergelijkingen trotseeren kon.
In het begin van 1797 begon hij zijue kunstreizen door met zijn vader de voornaamste steden van Opper-Italië te bezoeken. Overal vond hij bewonderaars van zijn verbazend talent; doch bij zijne tehuiskomst ondervond de aankomende jongeling veeleer slechte behandeling dan blijken van liefde. Na lang aandringen kreeg hij eindelijk verlof van zijn vader om naar Lucca te gaan, ten einde er het Martinifeest bij te wonen. De schitterende bijval waarmede hij zich in die stad deed hooren, werd te Pisa en in verscheidene andere Italiaansche steden herhaald. De kunstenaar, van het vaderlijk juk ontslagen, deed reuzenschreden op het pad van den roem; doch zijn verstand scheen niet even vroeg ont-
339
PAGAKINI.
wikkeld te zyu als zijn genie. Hij was trouwens nog slechts vijftien jaren oud, toen hij op eigen wieken begon te dryven; op dien leeftijd geeft gebrek aan onderviuding aanleiding tot menigen misstap. De ergste waaraan Paganini zicli schuldig maakte, was zijn hartstocht voor het spel en zijn omo\'ana\' met lieden die hem bestalen en hem in een avond
O O
van de opbrengst van verscheidene concerten beroofden. Zonder nog te spreken van het nadeel dat deze levenswijs aan zijn naam berokkende, kwam de jonge musicus er ook menigmaal door in geldelijke verlegenheid, zoodat hij zelfs wel eens genoodzaakt was zijn viool te verkoopen. Eens toen hij in dien nood verkeerde en een concert te Livorno geven moest, verzocht hij den heer Livron, een Franschen koopman en een groot liefhebber van muziek, hem zijne viool, een prachtige Guarnerius, te leenen. Na het concert weigerde de edelmoedige Franschman de viool terug te nemen, zeggende: »Ik zal mij wel wachten de snaren te ontheiligen, door uwe vingeren aangeraakt; mijn viool, is van nu af uw eigendom.quot; Paganini verspeelde het instrument, dat hem op zoo eervolle wijze geschonken werd, niet meer, en gebruikte het bij al zijne concerten. ïe Panna had Pasini, een schilder en beminnaar van muziek, hem uitgedaagd om een concerto in manuscript te spelen, dat buitengewoou moeielijk was; hij beloofde Paganini, indien deze de muziek kon spelen, een zeer fraaie viool van Stradivarius. »Nu,quot; zei Paganini, »neem dan maar afscheid van uw viool.quot; En inderdaad, hij speelde zoo, dat Pasini wel gedwongen was, onmiddellijk woord te houden.
Loszinnigheid en genie, in die twee woorden is de jeugd van Paganini samengevat. Beminde hij zijne kunst, hij hield niet minder van genot, en dikwijls hadden zijne uitspattingen de nadeehgste gevolgen voor zijne gezondheid. Doch nauwelijks waren zijne krachten door eenige weken van rust hersteld, of de duivel in zijn binnenste verleidde hem op nieuw om zich in den maalstroom van losbandige vermaken te storten. Doch somtijds brengt de overmaat van een kwaad
340
PAGANINI.
het middel ter genezing aan. Zoo althans genas Paganini vanquot; zijn ontzaglijken hartstocht van het spel. Wij laten hier volgen wat hij zelf over de omstandigheden zijner bekeering geschreven heeft.
»Ik zal nooit vergeten,quot; zegt hij, »dat ik mij op zekeren dag in eene positie gebracht had, die mijn toekomstig lot moest beslissen. De prins van..... had sedert lang de begeerte gekoesterd om in het bezit van mijn viool te komen, de eenige welke ik toen bezat, en welke ik nog in mijn bezit heli. Op zekeren dag liet hij mij verzoeken er een prijs voor te noemen; doch ik wilde mijn instrument niet missen en antwoordde dat ik het niet beneden de twee honderd vijftig gouden napoleons afstond. Kort daarna zeide de prins mij , dat ik waarschijnlijk geschertst had, toen ik zulk een hoogen prijs voor mijn viool had gevraagd, en hij voegde er bij dat hij er twee duizend francs voor geven wilde. Ik had juist dien dag groot gebrek aan geld, door eene aanzienlijke som welke ik met spelen verloren had, en ik was bijna besloten mijn viool voor de geboden som te geven, toen een van mijne vrienden mij op een speelpartij voor dien avond kwam noodigen. Mijn kapitaal bestond toen in dertig francs, en reeds had ik mijne jnweelen, mijn horloge, ringen en spelden verkocht. Ik besloot terstond die laatste kans te wagen en, indien de fortuin mij tegen was, mijne viool te verkoopen en zonder viool en zonder bagage naar St. Petersburg te gaan, ten einde er mijne zaken te herstellen. Reeds waren mijne dertig francs tot op drie verminderd en ik zag mij al naar Rusland op weg, toen de fortuin in een oogwenk veranderde en mij met het weinige dat mij overbleef, honderd francs deed winnen. Dat gelukkige oogen-blik maakte dat ik mijn viool kon behouden en er weer bovenop kwam. Van dien dag uf heb ik het spel nagelaten, waaraan ik een gedeelte mijner jeugd had besteed, en, overtuigd dat een speler overal veracht wordt, heb ik voor altijd dien ongelukkigen hartstocht overwonnen.quot;
Paganini had alzoo opgehouden een speler te zijn, doch
341
PAGANINI.
hij bleef eeu zonderling grillig mensch. Want, is het niet zonderling dat hij, bijvoorbeeld, eensklaps zijne viool verwaarloosde en een hartstocht voor de guitar kreeg, terwijl hij meteen de landhuishoudkunde bestudeerde in het kasteel eener dame op wie hij verliefd was? Vier jaren gingen daarmede verloren; toen kwam Pagaumi weder tot zich zeiven en hervatte hij zijne kunstreizen. In 1805 ging hij naar Lucca , waar hij drie jaren bleef, als eerste solo violist aan het hertogelijk hof en muziekmeester van prins Bacciochi. Een van zijne lours de force uit dien tijd was de Scena amorosa, eene sonate in dialoog, slechts voor twee vioolsnaren geschreven, de quint en de vierde. Later speelde hij geheele stukken op de vierde snaar.
Tot op dien tijd was Lombardije nog slechts het tooneel geweest waar Pagauini met zijne gaven schitterde; doch in 1808 vertrok hij uit Lucca en reisde negentien jaren lang de verschillende steden van het Italiaansche schiereiland af. Hij was als een meteoor, die eensklaps schitterde op de ééne plaats, en wiens spoor men verloor, tot dat hij met nieuwen glans op een andere plaats weder verscheen. Alles was geheimzinnig in dat leven van beurtelings schitterende verschijningen en totale verdwijningen. De menigvuldige ziekten van Paganini waren misschien redenen genoeg waarom hij zich dikwijls voor zoo langen tijd aan het publiek onttrok; doch de licht-geloovigheid der menigte, die gaarne aan het romaneske hangt, .was niet tevreden met zulk eene eenvoudige verklaring. Men verkoos liever allerlei lasteringen op rekening des beroemden kunstenaars te stellen, die door den haat en de ijverzucht zijner mededingers verzonnen waren. De een beweerde dat hij in eene vlaag van wraaklust eene zijner mai-tressen had vermoord; een ander dat het slachtofier een medeminnaar was; allen waren het eens dat Paganini een moordenaar was, die den ledigen tijd, welken zijn gedwongen verblijf in eene gevangenis hem verschafte, besteedde om zijn spel te volmaken, op dezelfde wijze waarop Pellis-son eene spin had tam gemaakt.
342
I\'AGANINI.
Het wonderbare taleut dat hij had verkregen om op de vierde snaar te spelen, was, volgens zijne lasteraars, de vrucht eener langdurige gevangenschap. Die logenaclitige en hatelijke geruchten, die door Fransche en Duitsche dagbladen maar al te ijverig verspreid werden, hebben langen tijd het leven van den onsterfelijken violist verbitterd. Die ge-ruchcen hielden eerst op bij de verschijning van een in zeer categorische termen geschreven brief, die in de Revue mu-sicale van Fetis werd opgenomen.
Wij zullen Paganini niet op al zijne pelgrimstochten door Italië volgen; een wijdloopig verhaal van zijn komen en gaan zou ons te ver voeren. Hij was beurtelings te Milaan, zijn meestgeliefde stad (1813); te Bologne, waar zijne betrekking-tot Rossini begon (1814); te liome, waar hij de bewondering van Vorst Metternich opwekte (1817); te Napels, waar hij eenige van hem af\'keerige kunstenaars tot bewondering dwong, door op het eerste gezicht een zeer moeielijk concerto te spelen, dat opzettelijk door den componist Dana geschreven was (1819.) De Genueesche kunstenaar had zich slechts te vertoonen, om de daverende toejuichingen der naar zijne concerten stroomende menigte te ontvangen.
Doch al kon zijn genie door niemand ontkend worden, zijne hooghartige minachting ten opzichte zijner kunstbroeders, zijne verachting voor maatschappelijke gebruiken, zijn vergeten vau bewezen diensten, en eene zekere kwakzalverij bij zijn optreden, welke hij nooit genoegzaam heeft weten te vermijden, dat alles gaf menige aanleiding tot de verkleining zijner verdiensten. De inwoners van Livorno, die hem het eerst met hunne bravo\'s hadden aangemoedigd, ontvingen hem alles behalve aangenaam, toen hij in 1808 op nieuw in\' hun midden verscheen. »Op een concert dat ik te Livorno gaf,quot; schreef hij, »had ik een spijker in mijn hiel gekregen; ik kwam hinkende op., en het publiek begon te lachen. Op het oogenblik toen ik mijn concerto begon, vielen de kaarsen van mijn lessenaar om; nieuwe schaterlachen van mijn auditorium; eindelijk sprong, nadat ik eenige
343
PAGANINI.
oogenblikkeu gespeeld had, de quint van mijn viool, waardoor de vroolijkheid van het publiek ten top steeg, doch ik speelde het geheele stuk op drie snaren en ik maakte furore.quot; Het is alleen maar jammer dat die geschiedenis van een gebroken quint zoo dikwijls terugkwam; menschen die gaarne het ergste denken, hebben het als een kunstgreep beschouwd, waardoor de schitterende gaven des kunstenaars nog meer moesten uitkomen.
Nadat Paganiui zich te Triest, te Venetië, te Palermo, te Florence had doen hooren, en zijn ouden roem te Milaan, te Rome en te Napels had gehandhaafd , begon hij een plan ten uitvoer te brengen dat de staat zijner gezondheid hem tot nog toe niet vergund had te verwezenlijken. Hij vertrok naar Wee-neu, waar hij den IG\'1quot;1 Maart 1828 aankwam. Hoe groote hulde men hem ook in zijn vaderland bewezen mocht hebben , zij geleek nog niets naar die welke hem iu Oostenrijks hoofdstad gebracht werd. Men was als onder den invloed eener toovermacht bij den aanblik van dien man, met dat mephisto-gezicht, als hij met de hem eigene kracht de beroemde variatiën, bijgenaamd le slreghe (de heksen) speelde. In dien tyd, toen er nog geen photographie bestond, had men gewoonlijk de portretten van beroemde mannen op snuifdozen of sigarenkokers; deze veel benijde ouderschei-diug viel ook aan Paganiui ten deel, die bovendien nog de eer had van zijn naam te geveu aan eene nieuwe mode van hoeden, schoenen, kleedjes, handschoenen enz. Van Weenen ging hij naar Praag, waar hij minder gelukkig was bij het publiek; doch Berlijn, Munchen, Frankfort en andere steden van Duitschland wisten hem schadeloos te stellen voor de onverschilligheid der Bohemers, die liefhebbers van ernstige kunst. Eindelijk mocht ook Parijs zich in het bezit van Paganiui verheugen. Reeds bij zijn eerste concert, dat hij den O11™ Maart 1831 gaf, werd hij de afgod der Fransche muziekliefhebbers. In den loop van datzelfde jaar deed hij eene reis naar Engeland, en legde der Britsche nieuwsgierigheid eene belasting op, welke de Engelsche bladen zoo
344
PAGANINl.
vrij waren zwaar te noemeu, en die Imu aanleiding gaf om den groeten kunstenaar van hebzucht te beschuldigen. ïoen Paganini op zijne reizen door Engeland, België, Nederland en Frankrijk een aanzienlijk kapitaal verzameld had, besloot hij dat kapitaal in vaste goederen te beleggen. Te dien einde vertrok hij in 1834 naar Italië, waar hij, onder meer grondbezittingen, in de omstreken van Parma een buitengoed aankocht, la villa Gajona geheeten.
Twee jaren later weder te Parijs gekomen, had hij een proces te voeren tegen de ondernemers van een casino, waarvoor hij zijne medewerking had toegezegd, doch ongelukkig zijn woord niet gestand kon doen, wegens den slechten staat zijner gezondheid. De rechtbank besliste ten na-deele van Paganini, die veroordeeld werd tot uitbetaling van eene som van 50,000 francs, in te vorderen bij lijfsdwang. Paganini was toen reeds aangetast door de tering, waaraan hij overleed. Een van de laatste daden in zijn leven weersprak zegevierend het verwijt van geldgierigheid, dat zoo dikwijls tegen hem was uitgesproken. In 1838 was hij namelijk zoo opgetogen over de uitvoering van de eerste twee symphonieën van Berlioz in het Conservatoire, dat hij den componist, als hulde aan zijn talent, twintig duizend francs ten geschenke zond. Op eervoller wijze kou Paganini zijne loopbaan moeielijk besloten hebben. Na verloop van een korten tijd verergerde zijne ziekte zoodanig, dat hij eene zuidelijke lucht moest gaan inademen; doch noch het klimaat van Marseille, noch dat van Nice kon hem verlichting aanbrengen. Hij overleed in deze laatste stad, den 27steu Mei 1840, in den ouderdom van ^gs-\'euquot; vijfTig^jaren. / Slf
Als of alles even vreemd moest zijn in het leven van Paganini , weigerde de Roomsche geestelijkheid hem eene begrafenis in gewijde aarde; hetzij omdat hij de sacramenten der stervenden had afgewezen, hetzy om eene andere reden. De moeielijkheden, die daaruit ontstonden, duurden vevscliei-dene maanden lang. Eindelijk kregen, na lang over en weer praten tusschen het bisschoppelijk gezag van Nice, dat van
345
PAGASm.
Parma en de vrieudeu des overledeueu , deze laatsteo verguu-ning om liet lijk bij de kerk van het dorpje Gajona te begraven.
Paganiui liet zijn gebeele vermogen, dat op twee millioen francs geschat werd, na aan zijn eenigen zoon Achille, die hem geschonken was door do zangeres Antonia Bianchi, onder de verplichting tot uitbetaling van eenige legaten. Voor zijn genie liet hij geen erfgenaam ua, en het geheim waaraan hij zijn wonderbaar talent toeschreef, ging met hem ten grave. Doch men zon kunnen vragen of dat geheim wel in iets anders bestaan hebbe dan iu eene buitengewone organisatie, die door eene onvermoeide volharding werd gesteund.
340
Geboren iu 1786, gestorven in 1826.
Drie groote werken , Der Freischülz, Euryanlhe en Oberon, hebben Weber een eersten rang onder de nieuwe Duitsche componisten doen innemen. Hij was onloochenbaar geniaal iu zijne inspiratiëu; eeu genie wel is waar worstelend somtijds met de moeieljikheid om zijne gedachten uit te drukken , zooals meermalen het geval is wanneer de eerste studiën gebrekkig zijn geweest, doch een waarlijk oorspronkelijk genie nochtans, onafhankelijk van eenige bestaande school. Die oorspronkelijkheid bezat Weber wellicht in grooter mate dan eenig ander toonkunstenaar. Zijne compositiën onderscheiden zich door verbeelding en door gevoel. Meu staat verbaasd en opgetogen door de bekoorlijke schitterende eigenschappen zijner orchest-bewerking, door de stoutheid zijner gedachten, de zonderlingheid zijner combinatiën, de schilderachtige kleur zijner muziek, de bevallige en dichterlijke wending van sommige aria\'s; het hart wordt door zijne muziek getroffen, en men kan zeggen dat Weber niet alleeu
o - oo
veel hoofden warm gemaakt, maar ook tranen heeft doen storten.
Nu wij zoo veel over zijne goede eigenschappen gezegd
WEBER.
hebben, zulleu wij een blik slaan op het leven van Weber en zien, welken invloed zijne opvoeding eu zijn karakter uitoefenden op de ontwikkeling zijner muzikale persoonlijkheid.
Carl Maria Friedrich August, baron von VVeber werd den IBilen December 1786 te Eu tin in het hertogdom Holstein geboren. Zijn vader was eerst in den krijgsdienst geweest, doch vervolgens bij de administratie der fmantiën gekomen; doch zijn smaak voor muziek had hem altijd die verschillende ambten met tegenzin doen waarnemen, totdat hij eindelijk zijne betrekking aau de schatkist verloor ten gevolge van de achteloosheid waarmede hij haar had waargenomen, en zich daardoor uitsluitend op zijne beminde kunst kon toeleggen. Van liet jaar 1768 af, toen hij door het verlies vau zijn post zonder middel van bestaan was, zien wij hem beurtelings in een orchest van een schouwburg, tooneel-direc-
O O \'
teur , kapelmeester des bisschops v;in Lubeck, stads-muzikant, en eindelijk, als reizend kunstenaar met zijne acht kinderen, wier erfdeel hij door zijue slordigheid en zijne verkeerde speculatiën verkwist had, van de eene stad naar de andere trekken.
Uit dat eenvoudige verslag van zijn avontuurlijk leven mag men afleiden, dat majoor Weber iemand van eene rijke verbeelding was. Die eigenschap liet hij aan zijn zoon Carl, \' die tevens zijne hartstochtelijke liefde voor de toonkunst van hem erfde. De oude Weber verzuimde niets aan de vorming van den toekomstigen componist. Niet alleen kreeg de knaap meesters voor piano en zang, maar zijne ouders lieten hem ook teekenen en graveereu leeren. Hij groeide in eenzaamheid onder zijne studiën op. Zijne ouders leefden zeer afgezonderd, en de jonge Weber had geeue makkers, in een leeftijd waarin de mensch het meest behoefte aan gezelschap heeft; en wijl hij niemand vond aan wien hij zijne gedachten kon mededeelen, werd hij in zich zeiven gekeerd en aan eenzaamheid gehecht. Zoo begon de jonge Weber, wiens peinzend karakter door die leefwijze nog af-trokkener werd, bij gebrek aan bekendheid met de werke-
348
WEISKI!.
lijke wereld, haar met de scheppingen zijner verbeelding te bevolken. Geesten, wier vrije vlucht door niets belemmerd werd, en die niet van den aanvang af in aanraking met de maatschappij komen, verkrijgen van die opvoeding, of liever door gebrek aan opvoeding, eene grootere mate van onafhankelijkheid, eene sterker uitkomende oorspronkelijkheid. Doch dat voorrecht gaat ook dikwijls gepaard met ernstige gebreken, die somtijds een noodlottigen invloed op een geheelen levensloop uitoefenen.
Door eenzaamheid ontstaat somwijlen een onbegrensde ziekelijke overgevoeligheid. Was het overigens wel mogelijk dat muzikale studiën, die telkens bij iedere verwisseling van verblijf werden afgebroken, met een gelukkigen uitslag werden bekroond? De studie van allerlei methoden, het uiteen-loopende van verschillende stelsels, moest den leerling wel in verwarring brengen, indien het liem al niet alle onderwijs deed verwerpen, om eigen neiging en aanleg te volgen. Weber bestudeerde piano onder de leiding van Henschel, in 1796 en 1797, vervolgens met Michiel Haydn te Salzburg, in 1798. In het laatst van dat jaar kreeg hij te Mun-chen les in den zang van Valesi en lessen in compositie van Kalcher, organist aan het hof. Doch wie ook zijne talrijke meesters geweest zijn, van wie wij hier slechts de voor-naamsten noemden, Weber heeft eigenlijk gezegd slechts de natuur tot leermeesteres gehad. Vandaar de gebreken onder de stoute schoonheden welke men in zijne partitiën bewondert, en die door de gewoonte van muziekschrijveu verdwenen zouden zijn, indien hij langer geleefd had.
Weber, de man die geroepen was om ons de Freischülz en de Ober on te geven, schijnt nog geaarzeld te hebben eer hij voor goed zijne muzikale loopbaan intrad. Hij zelf heeft in eene soort van schets van zijn leven gezegd, dat hij een hartstocht voor de lithographic had, toen die in 1799 ontdekt werd. Hij droomde een tijdlang vau niets anders dan van de volmaking der uitvinding van Sennefelder. Die afwijking van het rechte pad was gelukkig van korten duur,
349
WEBER.
en de jonge kunstenaar werd spoedig aan zijne roeping teruggegeven. Eer hij zijn leermeester Kalcher verliet, had hij zelfs zijne krachten aan eene opera beproefd, getiteld: Die Mach! der Liebe und des Weins, en insgelijks aan eene solemn eele mis, eenige sonaten voor piano en trio\'s voor viool. Later maakte Weber, door ervaring wijs geworden, een autodafé van die voortbrengselen zijner jeugd.
Het eerste bewijs dat Weber voor de muziek teruggewonnen was, bestond in eene opera getiteld: Das Waldmadchen, die met grooten bijval, in November 1800, te Munchen gespeeld werd. Dat werk eens veertienjarigeu kunstenaars had de eer te Weenen opgevoerd en in de Tzechische taal overgebracht te worden, voor het nationale tooneel van Praag en dat van St. Petersburg. Verscheidene jaren later heeft Weber die partitie, die met het gewone gebrek aan ervaring der jeugd geschreven was, in veel opzichten veranderd. Nog eene opera, die niet zoo sterk in den smaak viel als hare voorgangster, was Peler Schmoll und seine Nachbarn. Hoewel Michiel Haydn, die belangstelde in de eerste schreden zijns ouden leerlings, die opera had aangeprezen , mocht zij , te Augsburg opgevoerd, niet slagen, en tegenwoordig kent men er nog slechts de ouverture van. In het jaar 1802 vergezelde Weber zijn vader op eene reis naar Hamburg en Holstein.
Toen hij Leipzig doortrok, kocht hij daar verscheidene werken over harmonie, doch hij trachtte te vergeefs met behulp dier boeken tot een beredeneerd en zijne behoeften bevredigend stelsel te komen. De abt Vogler, met wien hij in het begin van 1803 te Weenen kennis maakte, was misschien de eenige van al zijne meesters, die hem wezenlijk van nut was, door orde te brengen in den chaos van zoo veel tegenstrijdige studiën. Gedurende twee jaren schijnt de jonge Weber aan niets gedacht te hebben dan aan het aanvullen van zijn gebrekkige muzikale opvoeding. Hij componeerde weinig, want er bestaat uit dien tijd niets van hem dan eenige variatiën voor piano, en het arrangement voor dat instrument van Vogler\'s opera Samori.
350
WEBER.
In liet laatst yau 1804 werd den toen achttienjarigen musicus de betrekking van muziek-direeteur vau den schouwburg te Breslau aangeboden, en hij nam haar zonder aarzelen aan, hoewel hij ten eeneumale onervaren was in de kunst van een orchest te leiden. De benoeming van een aankomenden jongeling tot een post waartoe gemeenlijk eene langdurige ervaring noodig wordt geacht, scheen eene or-billijkheid, en het kon niet anders of de musici van Breslau moesten er zich door beleedigd gevoelen. Weber beu\'iiiquot;\'
O O O O
daarenboven de fout van zijne reeds zoo kritieke positie te verergeren door een scherpen, gebiedenden toon. Zijn gedrag ten opzichte van Schnabel, een talentvol violist, deed hem niet bijzonder veel eer aan. Doch voor de ontwikkeling van zijn talent bekleedde hij zijn post niet te vergeefs; want hij verkreeg er,kennis door van de kunst om koren en orchest te behandelen. Te Breslau schreef Weber zijne opera: Riibezahl, die aanvankelijk onder den naam van een ander werd opgevoerd.
ïn het begin van 1806 ontving Weber de uitnoodiging van prins Eugenius van Wurtemberg, om zich aan diens kleine hof in Silezië te komen vestigen. Daar schreef Weber twee symphonieën en verscheidene cantaten; doch hij had geen gelegenheid om er lang te blijven, wegens gebeurtenissen van den oorlog, die weldra de opheffing van kapel en schouwburg ten gerolge hadden. Dezelfde gebeurtenissen verhinderden Weber door Dnitscbland te reizen en er concerten tc geven, en hem bleef weldra geene andere keus over dan de aanneming van hes voorstel van prins Lodevvijk van Wurtemberg, dat hem naar Stuttgart riep. Daar gaf hij, onder den titel van Sylvana, zijne oude opera Das Wald-madchen en schreef hij tevens een soort van lyrisch drama, getiteld: Der ersle Ton, zonder te spreken van verscheidene ouvertures, koren en stukken voor piano.
Gedurende dat lange tijdperk waarin Weber zijne eerste werken voortbracht, onder allerlei teleurstelling en ontmóe-digingen die zijne door te vroegen voorspoed overprikkelde eer-
351
352 WEBER.
zucht kwelden, vond hij eenigen troost te Darmstadt, waar hij in 1809 kwam wonen. Daar kon hij, in den vriend-schappelijken omgang met zijn ouden leermeester, den abt Vogler, en dien van verscheidene jongelieden die later allen beroemde mannen werden, onder anderen Meyerbeer en Gottfried Weber, het genot der vriendschap smaken, waaivan zijn ingetrokken aard hem tot nog toe verstoken had. Van dien tijd af ontstond de gehechtheid van Weber en Meyerbeer, die slechts door den dood verbroken werd.
In 1810 componeerde Weber te Darmstadt Abu-Hassan, voor het tooneel des groothertogs. Het daaropvolgende jaar ging hij naar Frankfort, om dat werk te laten opvoeren en concerten te geven. Vervolgeus deed hij zich te München hooren, bracht een bezoek te Berlijn, en kwam in 1812 te Weenen terug. Weinige maanden later werd hij geroepen om de directie der muziek aan de Duitsche Opera te Praag op zich te nemen, en toonde in die betrekking hoezeer hij zich zijn post te Breslan ten nutte gemaakt had. Al gaf hij in de drie jaren welke hij te Praag doorbracht (van 1813 tot 1816), niets anders aan dat tooneel dan de groote cantate Kampf und Sieg, bij gelegenheid van den slag van Waterloo gecomponeerd, zoo bleef zijn genie nochtans niet onvruchtbaar. Van dat oogenblik af werd Weber verheven boven de halve duisternis waarin hij na zijne eerste dramatische proeven gebleven was. Door zich met de vaderlandlievende inspiratiën van Theodor Körner te verbinden, was de roem, die er in Duitschland van hem opging, slechts een voorspel van zijn Europeeschen roem.
Hier komt de geschiedenis van Weber in betrekking tot de wereldgeschiedenis. Men herinnere zich slechts de gebeurtenissen van 1813, den diepen haat en de zucht naar vrijheid, die al de zonen van Duitschland tegen de Fransche overheersching deed opstaan. Dezelfde nationale geestdrift, die in 1792 de Fransche vrijwilligers naar de grenzen gedreven had, openbaarde zich nu in Duitschland tegen de Franschen, of liever tegen de onderdrukking des veroveraars.
WEIiEI!.
De Franscheu hadden aau de door de vreemde overheer-scliing met voeten getreden volken geleerd dat de Marseillaise tot overwinning voerde. De Duitschers gedachten twintig jaren later dat voorbeeld; maar de Fransche Rouget de Lisle werd in Dnitschland iu Köruer en Weber als het ware dubbel herboren. De eerste, krijgsman en dichter tevens, was adjudant bij de zwarte jagers van Lntzow, toen hij den 26s ten Augustus 1813 sneuvelde, en aan zijne wapenbroeders, met het voorbeeld van zijn moed, ook de vurige vaderland-sche zangen naliet, ouder den titel van Ley er und Schwert. Aan Weber komt insgelijks de roem toe van aan de bevrijding van den Duitschen grond te hebben medegewerkt, dooide compositie dier krijgsliederen, wier onweerstaanbare macht de studenten hunne aloude hoogescholeu deed verlaten, om op het slagveld voor hunne onafhankelijkheid te strijden.
Van toen af was Weber geen onbekend persoon meer in zijn vaderland; zijn naam was populair geworden, en de grond was gelegd voor deu roem, dien hij later als drama-\' tisch dichter behalen zou. In 181G verliet hij Praag, om te Dresden eene Duitsche Opera te helpen oprichten. In die j stad schreef hij, in 1819 en 1820 , de partitie van de Freischülz, op een tekst van Friedrich Kiud. Deze opera, die den IS11611 Juni 1821 te Berlijn werd opgevoerd, bracht Weber eensklaps aan het hoofd van al de lyrische kunstenaars van zijn land. Het onderwerp is ontleend aan de legende van den jager Bartosch, eene personage uit de zestiende eeuw, die zich aan de oevers van de Weichsel als jager beroemd had gemaakt. Volgens de onder het volk verspreide geruchten, bezorgde de duivel hem de onfeilbare kogels welke hij gebruikte. De kroniek voegt er evenwel bij, dat de wijze raad eens monniks over de macht des duivels zegevierde en dat Bartosch, gelukkiger dan Faust, het verbond verbrak dat hem aan den Geest des kwaads ketende. De beroemde jager zou zijne laatste jaren in Oostenrijk gesleten hebben, waar een van zijne nazaten, Franz Bartosch, schoenmakersleerling, onlangs overleden is.
353
23
WEBER.
De ouverture van de Freischütz is een prachtig werk, en Weber heeft geen heter doorgewerkte muziek geschreven dan die. Het adagio, van eene ernstige, zachte harmonie, kondigt reeds door de instrumentatie het buitengewone karakter van het stuk aan; het allccjro vivace, dat daarop volgt, wordt gevormd door twee hoofdgedachten, waarover een machtige adem waait vol gloed. Wij kunnen al het uitstekende dier partitie niet afzonderlijk noemen, en vergenoe-o-en ons met uit het eerste bedrijf de basconpletten aan te halen met koor, dan het. tooneel van de wanhoop van Max, gevolgd door de jacht, de wals van dè Freischülz die populair gebleven is, de groote aria van Max, waarvan het allegro reeds in de ouverture voorkomt, het rondo in b-mol, het grilligst en best geslaagde aller fantastische rondo\'s. Uit het tweede bedrijf kan men niet nalaten het duo der beide nichtjes aan te halen, waarin het droefgeestige karakter van Agathe met de vroolijkheid van Aennchen een bekoorlijk contrast oplevert; het prachtige tooneel waarin het oude mystieke en hartstochtelijke Duitschland als het ware herleeft; eindelijk, in het derde bedrijf, de cavatiue van Aennchen, zoo zuiver van gevoel, de frissche melodie van het rondo der bruid, en het zoo bekende en zoo oorspronkelijke jagerkoor.
De eenheid van gevoel en conceptie die in dat werk uitblinken, heeft er de contrasten niet uitgebannen. Die komen er, voor Frauschen smaak althans, evenwel niet duidelijk genoeg in uit. Doch zij openbaren zich, even als in Die Rauher van Schiller, tusschen het teedere, zachte, eenigszins vreesachtige, doch altijd bevallige vertrouwelijke element der vrouwenrollen, en die van de mannen, die allen forsch en ruw zijn.
Den avond der tweede voorstelling zond Weber aan zijn dichter, Friedrich Kind, het volgende overwinnings-bulletin:
Zeer waarde vriend en medewerker!
De Freischülz heeft zijn kogel afgeschoten. De tweede voor-
354
weber.
stelling is even goed gegaan als de eerste; er was dezelfde geestdrift. Voor de derde, die morgen zal plaats hebben, zijn alle plaatsen genomen; sedert het succes van Olympia is het de grootste triomf dien men behalen kan. Gy kunt n niet voorstellen welk eeiie levendige belangstelling de tekst inboezemt, van het begin tot het einde. Wat zou ik gelukkig geweest zijn, indien ik u bij mij had gehad! Sommige tooneelen hebben een effect gemaakt, als ik niet had durven hopen, bijvoorbeeld dat van de jonge meisjes. Als ik u te Dresden weerzie, zal ik u dat alles vertellen; want ik kan het niet naar waarde beschrijven. Wat ben ik n dankbaar voor uwe prachtige poëzie! — Wat hebt gij mij al verschillende motieven gegeven, en met welk een genot kon mijne ziel zich vermeien in uwe diep gevoelde verzen! Ik druk u in den geest met ware aandoening in mijne armen, en geef uwe muze den lauwerkrans die haar toekomt. Grubitz en Wolff zijn allerhartelijkst; men zegt mij dat ik Hoffman niet te veel vertrouwen moet; maar ik beu niet achterdochtig van aard. De hemel geve n geluk! Denk in liefde aan hem die n hoogachtend bemint.
Uw Webeu.
Het doet goed, naast die uitstorting eener rechtmatige blijdschap, de hulde van den. componist aan den dichter te zien. Weber stelt zich bij zijn medewerker op den achtergrond , met eene bescheidenheid die zooveel te grooter waarde heeft, wijl zij overdreven is. Wij willen niet ontkennen dat het onderwerp van de Freischülz aan het succes der opera het zijne heeft toegebracht; maar wie zou buiten Duitschland den naam van Kind noemen, zonder de schitterende partitie van Weber?
Vervolgens gaf Weber Preciosa, opera in een bedrijf. De door Wolff geschreven tekst is aan eene vertelling van Cervantes ontleend. Het tooneel verplaatst ons in Spanje, de heldin is de dochter van Chosroës, opperhoofd van een VA-
355
WEBER.
geunerstam. Het werk is, door Wolff bekort, een waar meesterstuk. Nooit werd de dichterlijke zijde van het zwervende leven der Zigeuners met meer warmte en beteekenis geschreven. In de ouverture verdient de zonderlinge uitwerking vau eenige noten van den triangel de opmerkzaamheid. Het koor in het bosch, met de door de horens herhaalde echo\'s, de ballade van Preciosa, de schilderachtige marsch der Zigeuners , de coupletten van den roover, de lieve dans-aria\'s, het zijn alle zoovele kenmerkende stukken van een nieuw en oorspronkelijk genie.
De schitterende naam, dien Weber zich door het succes van zijn Freischülz had verworven, maakte hem tot mikpunt van alle Duitsche tooneel-directeureu. Overal wilde men zijne stukken spelen. Doch Weber werkte langzaam, omdat hij altijd vervuld was van deu wensch om nieuwe vormen van orchest-bewerking voor de oude en gebruikelijke in plaats te stellen. Hij werkte anderhalf jaar aan de Euryanlhe, die den 25sten October 1823 te Weenen werd opgevoerd. Dat was niet te lang voor een denker, die een afschuw had van banaliteiten in de muziek en die eene hervorming in de harmonie wilde brengen. Die pogingen werden echter aanvankelijk nauwelijks op prijs gesteld of begrepen. De door Helmina von Chézy geschreven tekst was bovendien te koud en te veel van actie ontbloot, om het publiek belang in te boezemen, hoewel de donnée zeer stout was. Latei-heeft men hulde gedaan aan die partitie vol bewonderenswaardige motieven, waaronder in het ^eerste bedrijf de door Euryanthe gezongen cavatine, en het duo van Euryanthe met Eglantine; in het tweede bedrijf het duo van Adolar en Euryanthe; in het derde bedrijf het beroemde jagerkoor, een der schoonste inspiratiën van Weber, en een lief rondo in A-dur. Castil Blaze heeft de Euryanthe het eerst te Parijs gebracht (den Gquot;1™ April 1881), doch hij had verkeerd gedaan met in de oorspronkelijke partitie twee stukken van de Oheron te voegen, waardoor de voorstelling wel iets van een potpourri kreeg. De heeren St. Georges en De Leuven
356
WEBER.
hébben flat werk voor het Theatre lyriqne vertaald en gearrangeerd , waar het den lsten September 1857 gespeeld werd. Doch ook zij hebben het karakter der muziek van Weber niet weten te eerbiedigen, en men mag het inlasschen van komieke personages, waaraan Weber volstrekt niet gedacht heeft en die den zin en de strekking van het stnk bederven , als eene heiligschennis van de idee des kunstenaars beschouwen.
Wat de verdienste van Weber\'s compositiën betreft, staat zijn Obcron onmiddellijk naast zijn Freischulz. Hij schreef die opera voor het tooneel van Coventgarden te Londen. Sinds lang leed Weber aan eene diepe zwaarmoedigheid, die noch door den roem zijner kunst, noch door huiselijk geluk te genezen scheen. Hij gevoelde zijne krachten van dag tot dag verminderen, ten gevolge eener borstkwaal, die hem veel deed lijden. De inspanning welke het hem kostte om bij tijds zijne partitie te leveren, en meer nog het kouder klimaat van Londen, waarin hij voor de opvoering van Obcron moest leven, en de uitputting die op zijn dagelijks deelnemen aan de repetition volgde, verergerden zoodanig zijne kwaal, dat men vreesde dat hij de opvoering van zijn laatste werk niet meer beleven zou. Den Gd611 Maart 182G te Londen gekomen, nam hij zijn intrek bij sir George Smart, waar hij de levendigste sympathie en bewondering ontving van alles wat in Londen aanzienlijk was. De Oheron werd den 12tlen April 1826 voor het eerst te Londen gespeeld, onder de directie van sir George Smart. Nadat Weber de eerste voorstellingen had bijgewoond, wilde hij Engeland verlaten; hij had zijne terugkomst reeds aan zijne vrouw gemeld, doch de dood vergunde hem niet zijn voornemen te volbrengen. Hij stierf den 5\'len Juni 182G, nadat hij de wereld zijn laatste meesterstuk had geschonken.
Weber overleed ten huize van sir George Smart, Great Portland-street 91, omringd door de liefderijkste zorgen dei-vriendschap. Sir George zelf is eerst eenige jaren geleden gestorven , na eene langdurige eervolle kunstenaarsloopbaan
357
WEBER.
te hebben afgelegd. Hij was de zangmeester van Henriette Sonntag en van Jenny Lind.
Zoo als men weet, is het onderwerp der Oberon, waarvan de verzen van den beroemden Wieland zijn, aan den roman van lluon van Bordeaux- ontleend. De handéling verplaatst ons in het tooverland. Oberon is de koning der dwergen en de echtgenoot van Titania. Shakespaere had die wonderbare wezens reeds in zijn fantastisch tooneelstuk Midmmmev-niyhls dream ingevoerd. Het karakter der muziek van Weber in die opera is even oorspronkelijk, even vreemd als die der Freischutz eu der Preciosa; doch veel zachter en vol fijnen weemoed. De uitstekendste brokken dier partitie zijn het introductie-koor der Geniussen, de aria van Rezia, gevolgd door een allerliefst duettino en door de grillige marsch, die zoo heerlijk door menschenstemmen geaccompagneerd wordt en waarmede het eerste bedrijf besluit; het tooneel van het onweer, het welluidende visscherslied en het koor van het waterballet in het tweede; in het derde eene goed gerhyth-meerde aria, het eer oorspronkelijke dan comische duo, dat evenwel een aardig effect maakt, tusschen Cherasmin en Fatima, en eindelijk de bewonderenswaardige cavatine van Rezia, die de zwanenzang des dichterlijken toonkunstenaars was.
Ten opzichte van instrumentale muziek heeft Weber zich inzonderheid doen kennen door ouvertures en piano-stuk-ken; onze lezers kennen zeker allen de Invitation, a ia valse, dat lieve stuk, waarin de melancholie zoo eigenaardig met de wegsleepende maat vereenigd is. Ook kennen zij ongetwijfeld het rondo Perpetuum mobile, de Polonaise in Es eu E dur, de Kruisvaarders, die fantasie zoo sterk van uitdrukking, en ook La demi ere pensee de Weber. Doch het uitstekende zijner opera\'s heeft de andere voortbrengselen van Weber bijna op den achtergrond gedreven. Vraagt men waaraan de schrijver van de Freischutz de onbeschrijfelijke populariteit verschuldigd is, welke hij in Duitschland geniet , dan antwoorden wij: aan de overeenkomst van den
358
quot;WEBER.
359
inuigeu toon zyuer muziek met liet Duitsclie karakter. Weber heeft aau eeu onbestemd en nevelig pantheïsme, dat aan de Gxirmaansclie wijsbegeerte ton grondslag ligt, eene plaats in zijne kunst gegeven. Wekt hij al geen hartstochtelijke aandoeningen op, hij weet daarentegen alle stemmen der men-schelijke natuur te laten spreken en zingeu. Op dien grond verdient hij als de vader der romantische en beschrijvende school beschouwd te worden.
Geboren in 1791, gestorven in 1833.
Herold was een bevallig componist, wieu het uooit aan bezieling ontbrak, altijd belangrijk en vol vinding. Zijne instrumentatie is fijn, levendig en vol kleur. Hij had. al de hulpmiddelen der kunst volkomen in zijne macht; hij schreef uitmuntende muziek op hem voorgelegde onderwerpen, en om een volmaakt kunstenaar te zijn, had hij wellicht een weinig minder musicus moeten wezen. Dat zonderlinge verwijt vereischt eene nadere verklaring. Wij bedoelen dat de schrijver van Marie, van Zampa en van de Pré anx Clercs, bedacht op het weergeven van de toestanden van den tekst, door de middelen hem door zijn fijnen smaak, eene onuitputtelijke ader van melodie en eene volleerde bekwaamheid ingegeven, niet die groote vlucht neemt, waardoor een machtig genie zich boven de euge grenzen verheft, waartoe de schrijver van den tekst zijne vlucht had willen beperken. Zijne opera\'s bekoren het oor, treffen het hart, voldoen het verstand, doch het jenseils ontbreekt er aan, de blik op het oneindige.
Wij zeggen wat Herold geweest is, niet wat hij kunnen zijn, indien eeii vroegtijdige dood hem niet in den leeftijd van twee en veertig jaren had weggerukt, in dien tijd toen
IIE110LD.
zijn talent, tot zelfbewustheid gekomeu, ware meesterstuk-ken voor onze lyrische tooneeleu beloofde. Hoe kort hij ook geleefd hebbe, de betreurde componist is niettemin gestorven met den roem van het genre der opera comique verscheidene sporten hooger te hebben gebracht. Ieder Parij zenaar die begrip van toonkunst heeft, weet wat de muziek van liet oude Feydeau was; vroolijk, levendig, frisch , met een greintje conventioneel gevoel, dat om zoo te zeggen op dat tooueel paste. Hoewel Boieldieu vroeger die eigenschappen van het oude repertoire handhaafde, had hij er reeds eenige wijziging in trachten te brengen, in La Dame Blanche, door waren natuurlijken toon. Doch het bleef voor zijn opvolger, voor den leerling van Mehul bewaard, die hervorming- voort
O \'O
te zetten, en op een tooueel, waarin tot nog toe slechts een gulle lach geklonken en een spoedig afgewischte traan gezien was, begon een aandoenlijke, trillende, hartstochtelijke toon te heerschen. In dat opzicht zijn Zampa en de Pro aux Clercs meer dan meesterstukken, het zijn data, welke men niet uit het oog moet verliezen, wil men zich rekenschap geven van den weg dien de opera comique, van haren oorsprong afwijkende, vau den tijd van Philidor en Gretry tot aan onzen tijd doorloopen heeft.
Ferdinand Herold werd den 28sten Januari 1791 te Parijs geboren, uit een geslacht dat reeds een paar eeuwen lang met goed gevolg de toonkunst beoefende. Zijn vader, een zeer bekwaam pianist, had Karl Emmanuel Bach tot leermeester gehad. De jonge Herold luisterde al vroeg naar de stem des bloeds; reeds op zesjarigen leeftijd componeerde hij , door zijn instinkt geleid, kleine stukjes voor piano, en gaf tevens blijk van een allergelukkigsten aanleg. In het Instituut Hix, te Parijs, waarin hij als knaap van elf jaren geplaatst werd om er zijne klassieke studiën te maken, was hij altijd onder de eersten zijner klasse, en behaalde hij veertien prijzen, van de laagste klasse tot de hoogste toe, en dat alles zonder nadeel voor zijne muzikale studiën. Hij studeerde toen piano bij Louis Adam, den vader van den
301
HEIIOLD.
schrijver van Le chalet, eu woonde ook een cursus voor sol-fieeren bij, welken Fétis in zijne instelling hield.
De dood zijns vaders, in September 1802, had hein bijna de loopbaan doen verlaten, waarin hij zich beroemd zon maken; want zijne moeder vreesde de onzekerheid van het kunstenaarsbestaan eu scheen hem liever voor de ambtenaarswereld op te leiden dan zijne ueiging voor de kunst aan te moedigen. Doch alvorens daaromtrent eeu besluit te nemen, was zij zoo verstandig Gretry over de waarde eener compositie te raadplegen, welke de jonge kweekeling van het instituut Hix bij de prijsuitdeeling had doen uitvoeren. Grétry stelde de arme weduwe gerust en durfde haar eene schoone toekomst in de kunstenaarsloopbaan voor haren zoon voorspellen. Deze hervatte daarop zijne klassieke studiën en kwam, na die voltooid te hebben, den öüen October 180G aan het Conservatoire.
Die groote inrichting telde in dien tijd vele uitstekende leeraren: Louis Adam voor piano, Catel voor harmonie, Fétis voor solfège, den oudsten Kreutzer voor viool. In 1810 behaalde Herold den eersten prijs voor piano, voor de uitvoering eener sonate welke hij zelf gecomponeerd had. In April van het volgende jaar (1811) studeerde hij compositie met Mehul, aan wien hij altijd met hoogachtende dankbaarheid verknocht bleef. In 1812 dong hij mede naar den grooten prijs te Rome. Nadat hij door eene cantate, getiteld Mademoiselle de la Vallière, zijne mededingers overwonneu had, begaf hij zich (November 1812) naar Italië. Van Rome, waar hij omstreeks een jaar bleef, ging hij naar Napels. Zijne hoedanigheid van Franschman bereidde hem eene goede ontvangst in de hoofdstad van koning Joachim, en hij mocht zelfs aan de prinsessen der koninklijke familie muzieklessen geven. Door een onweerstaanbaar verlangen om te compo-neeren gedreven, waagde de jonge kunstenaar zich aan de opvoering van eene Italiaansche opera, in eene stad waaide herinnering aan den roem van Paisiello en Zingarelli nog niet vergeten, en waar toen Meijer als componist in de mode
362
HEliOLD.
was, die op zijne beurt voor Rossini zon moeten wijken. De stoutmoedigheid van den jongen Herold bleek echter geen vermetelheid te zijn; de uitkomst rechtvaardigde de proef\'.
Inderdaad, de Giovenlv, iVEnrico Quinlo. opera bonffe in twee bedrijven, die in 1815 te Napels werd opgevoerd, behaalde een vleiend succes, te vleiender wijl het Napelsche publiek zich steeds beroemde zeer moeielijk te voldoen te zijn. Men moet echter uit dat begin niet afleiden dat Herold eene voorliefde had voor Italiaansche muziek; integendeel, hij had meer smaak voor de werken der Duitsche componisten , welke hij van verlangen brandde, zelf door een korter of langer verblijf in Duitschland te leeren kennen. Herold had zich dus nauwelijks van het gelukkige lot zijner opera te Napels verzekerd, of hij keerde naar Rome terug, waar hij nauwelijks eenige dagen bleef\', om de plechtigheden der heilige week en de Paaschdagen bij te wonen. Toen hij de prachtige kerkmuziek in de Sixtijnsche kapel had gehoord, waarvan hij, ten gevolge zijner nog niet voltooide muzikale opvoeding, niet al de schoonheden begreep, begaf\' hij zich onmiddellijk weder op reis, en bevond zich weldra te Venetië. Hij schijnt met eenige overhaasting Italië te hebben willen ontvluchten, uit verlangen om te Weenen de meesterstukken van Beethoven en Mozart te gaan bewonderen. Ongelukkig was de tijd slecht gekozen om een kunstreis door Europa te doen, of om voor vermaak te reizen. De terugkomst van Napoleon van het eiland Elba had den Europeeschen oorlog op nieuw doen ontbranden, en de Oosten-rijksche regeering sloeg alle vreemdelingen met verdubbelden argwaan gade. Het wachten op zijne pas te Venetië moede, waar hij sedert veertien dagen om vroeg, besloot Herold zonder pas te gaan en af te wachten wat er van komen zou. Het ergste wat hem wedervaren kon , was dat hij als spion gepakt en doodgeschoten werd; doch Herold was vier en twintig jaren oud, en het gevaar heeft dikwijls iets aantrekkelijks voor de jeugd. De kweekeling der Romeinsche academie behoefde zich nochtans zijn ontduiken van de re-
303
HEROLD.
glementeii der Oostenrijksche regeering niet te beklagen. Al was de reis van Venetië naar Weenen., welke hij, om aan de donanen te ontsnappen, vol omwegen maken moest, lang en vermoeiend, hij kwam toch behouden en wel op de plaats zijner bestemming aan.
Doch in die hoofdstad der Habshïirgen wachtten hem weder nieuwe teleurstellingen en ergernissen. Wijl hij geene papieren bij zich had, waardoor hij zijne identiteit bewijzen kon, zag hij zich als landlooper het verblijf in Weenen ontzegd. Om zich nit die verlegenheid te redden, richtte hij zich tot Salieri, die hem aan Talleyrand voorstelde. De moeielijkheden verdwenen, zoodra de Fransche gezant zich de zaak zijns landgenoots had aangetrokken, en Herold mocht zich nu ongestoord aan de studie der Germaansche meesters wijden, zonder gevaar te loopen dat hij in zijne geliefde bezigheden gestoord werd door het bevel van vertrekken.
Na eene studiereis van drie jaren. (1812 tot 1815) keerde de toekomstige schrijver van Marie naar Parijs terug, eu droomde van niets anders dan van een tekst waarmede hij zich bij het Parijsche publiek kon bekend maken. Doch hij moest weldra ondervinden dat iets wat voor den Franschman in Italië gemakkelijk geweest was, in Frankrijk de grootste moeielijkheden opleverde. De Fransche dichters wilden alleen voor componisten werken ,■ die zich reeds een naam gemaakt hadden, en het succes van Giovenfu d\' Enrico Quinto had zich niet tot over de Napelsche grenzen uitgestrekt. De worsteling moede, en zich genoodzaakt ziende te wachten, moest Herold eeue betrekking aan de Italiaansche Opera aannemen , die toen onder de directie van mevrouw Catalani stond. Toen die beroemde zangeres hare betrekking neerlegde en de kas van het tooneel in een betreurenswaardigen staat achterliet, besloot zij den jongen kunstenaar, wiens contract aan den schouwburg slechts over een jaar liep, en die door haarvertrek buiten betrekking zon achterblijven, op hare kunstreis mede te nemen. Zou het, in plaats van te Parijs aan de kribbe te bijten en zijn tijd en zijne kracht in ledigheid te ver-
364
HER01.D.
kwisten, zonder ander vooruitzicht dan de onbestemde hoop om tot directeur der muziek van den hertog van Berry benoemd te worden, niet beter zijn, door reizen gestadig de bron van indrukken te voeden en zijne verbeelding te ver-rij ken V Die overwegingen, welke Mehul zijn ouden leerling onder het oog bracht, zoudeu Herold waarschijnlijk hebben doen besluiten, het aanbod van mevrouw Catalani aantene-men, indien hij niet juist den dag te voren een brief van Boieldieu had ontvangen, die al zijne twijfelingen ophief en hem besluiten deed te Parijs te blijven.
Boieldieu stelde hem namelijk de medewerking voor aan de opera Charles de France, een werk dat bestemd was om het huwelijk van den hertog van Berry te vieren. De administratie der Opera had er natuurlijk den beroemdsteu onder hare componisten voor gekozen. Doch Boieldieu leed aan een aanval van jicht, en wijl die ziekte hem in de gelegenheid stelde eene goede daad te doen, had hij besloten haar niet ongebruikt te laten voorbijgaan.
Men verbeelde zich de blijdschap van Herold, gisteren nog verslonden door een ijver die geen uitweg vond, ter nedergeslagen, ontmoedigd, kortom op het punt om zijn vaderland te verlaten, — en heden samenwerkend met een beroemden meester, en ouder de vleugelen van zulk een beschermer het Fransche tooneel betredend!
Nooit vergat hij den man, die het eerste werktuig was geweest van zijn geluk, en de dankbaarheid welke hij steeds aan Boieldieu bleef bewijzen, heeft hem altijd tot eer verstrekt.
Den ISquot;1™ Juni 1816 werd Charles de France in de Opera comique gespeeld. Wij zullen niet van het succes van het stuk spreken. Die gelegenheidsstukken slagen altijd op hoor/ bevel. Zij hebben een schitterenden dageraad, doch leven nauwelijks een dag.
Doch wat bekommerde Herold zich daarom? De hoofdzaak was dat de eerste stap gedaan was. Nu kwamen er tekstschrijvers in overvloed, en op een tekst van Théaulon schreef hij de partitie van Les Rosières, opera comique in
365
HEEOLD.
drie bedrijven, die in 1817 in de zaal Feydeaugespeeld werd.
In datzelfde jaar werd het stuk vierenveertig keeren gespeeld , hetgeen merkwaardig veel was voor dien tijd. De kiem der goede eigenschappen van Herold, die later nog vermenigvuldigden, was al aanstonds in dat stuk te herkennen. De uitstekendste gedeelten zijn de ouverture, de coupletten van Florette: De ce village lom les gar cons, het laatste koor van het eerste bedrijf; in het tweede de marsch der jagers; eindelijk in het derde bedrijf het duo van Bastien en Florette. In 1860 weder op het repertoire gekomen, en daarna, in 1866, ook op het tooneel van de Fantaisies Pa-risiennes, genoot Les Hosier es geen succes, wegens de zwakheid van het orchest.
Herold droeg zijne partitie op aan Mehul. Daarna begon hij aan die van La clochelle. De geschiedenis dier CloeheUe, door Théaulon tot een operatekst iu drie bedrijven gemaakt, is niets anders dan de wonderlamp (vermomd) van Aladin. Nicolo was hem vóór geweest. Wijl men in de Opera comique wist, dat hij voor de groote Opera bezig was aan een stuk onder den titel van Aladin , moest de Opera comique zich haasten, wilde zij hetzelfde onderwerp behandelen, dat zoo uitnemend voor het tooneel geschikt is, en voor pracht van decoratie. In dit geval was het gezegde: vele eersten zullen de laatsten zijn, van toepassing; want Herold en Théaulon lieten hun werk den 18l]c\'1 October 1817 opvoeren, terwijl de opera van Nicolo, door verscheidene tegenspoeden vertraagd, eerst in Februari 1822 ten tooneele kwam, na den dood van Nicolo door Benincori voltooid, wijl, zoo als wij vroeger zagen, Aladin onvoltooid door Nicolo was Achtergelaten. In de opera van Herold, voor de zaal Feydeau, heet Aladin Azolin, en wordt de beroemde lamp vervangen dooreen klokje. Doch kon de schrijver van den tekst zich in dit opzicht niet op rijkdom van vinding beroemen, de componist had veel talent in de nieuwe, rijke, sierlijke instrumentatie ten toon gespreid, iu de aria van Azolin en in het bevallige motief der aria: Me voila, me voila.
366
HEUOLD.
Om de uitdrukking vau eeu dagblad uit die dagen te bezigen; de zilveren klank van liet klokje trok de menigte aan. Wij meenen echter veilig te mogen veronderstellen dat de menigte gevoeliger was voor de prachtige mise en scène dan voor eene partitie die haar te sterk was.
Toen Mehul op zijn sterfbed het succes van La clochclle vernam, zeide hij : »Nu kan ik gerust sterven; ik laat mijn land een musicus achter.quot;
Ondanks dat profetische Nunc dimitlis ging er bijna anderhalf jaar voorbij eer Herold weder een operatekst machtig werd. Van den nood eene deugd makende, schreef hij in dien tijd eene menigte stukken voor piano; eindelijk het wachten moede, begon hij eene partitie te schrijven op een allerondankbaarsten tekst van Vial en Planard, Le premier remt, die den 28sten September 1818 in de Opera comique ten tooneele werd gebracht. Het was een geestig stuk, doch in het geheel niet geschikt om de inspiratie van een componist op te wekken. Het behaalde dan ook slechts een middelma-tigen bijval. Met Les Troqueurs (18 Februari 1819) was Herold uiet gelukkiger. Nadat hij die twee keeren het slachtoffer zijner medewerkers geweest was, vreesde hij ten derden male échec te lijden met Uamour plalonifjue (1819), en trok het op den dag vóór de voorstelling terug. Hij had dezelfde voorzorg kunnen nemen met L\'auteur mort et vivant, waarin Planard zijne geestigheid had botgevierd, zonder te bedenken of zijn werk ook stof opleverde voor eene belangrijke partitie. Eene scherpe donnée vol stekelige zetten aan het adres der journalisten was geheel ongeschikt om muzikale inspiratie op te wekken. De wijze waarop het publiek het werk in 1820 ontving, deed zulks Herold en Planard te laat inzien.
Zulk een aanhoudende tegenspoed scheen eindelijk het geduld van Herold uitgeput te hebben. Hij aanvaardde den post van piauo-accompagnateur in de Italiaansche Opera.
Den weinigen tijd dien hij bij de waarneming van dien post te zijner beschikking hield, gebruikte Herold om piano-
367
HEROLD.
muziek te schrijven; hij sclieeu van zijne dramatische loopbaan afgezien te hebben. In 1821 werd hij belast met het engageeren , in Italië, van zangers voor de Italiaansche Opera te Parijs; en aan hem had het publiek de optreding van la Pasta en van Galli te danken. Nadat Herold zich met het verstand eens kunstenaars en de trouw van een eerlijk man van die zending gekweten had, nam hij, het rusten moede, een tekst van Paul de Koek aan, getiteld Le muielier, en dat werk, sterk gekruid met Gallisch zout, werd den 12lt;ieu Mei 1823 in de zaal Fe^ydeau opgevoerd. Het succes, dat het stuk, eerst betwist, later eenstemmig verwierf\', was uitsluitend voor den componist, wien het zijne vroegere teleurstellingen vergoedde. Den 8stl!n September van hetzelfde jaar verscheen in de Opera Laslhanic. De Chaillou had het onderwerp er van ontleend aan Voyages d\'Aitlcuor en Grèce, dooide Lantier. Het stuk was koud en zonder muzikale toestanden. Het werd uitgefloten, doch de partitie, waarin enkele stukken uitblonken, bracht den naam van Herold geen nadeel toe. Kort daarna werd aan hem en Auber de muziek opgedragen van Vendómc en Espagne, een werk dat den 5den December 1823 in de Opera gegeven werd, bij gelegenheid der overwinningen van den hertog van Angoulême op het leger der Spaansche revolutie. •
Het schijnt niet in de bedoeling van Herold en zijne medewerkers gelegen te hebben een gelegenheidsstuk te maken van Le roi Rénc; doch de Corbières, minister van Binnen-landsche Zaken, gaf er dat karakter aan, door er de gratis opvoering van te bevelen, op den 24sten Augustus, des koniugs verjaardag. Het gehoor, dat \'toen de zaal Feydeau vulde, zal wel grootendeels onvatbaar geweest zijn voor de fijnheden der melodie; toch gaf het blijk van gevoel voor muziek door de toejuichingen welke den componist ten deel vielen.
In die dagen werd de geest van Herold zeer door finan-tieele zorgen gedrukt. Hij had bijna al het geld, dat hij in tien jaren had kunnen oversparen, gebruikt aan den koop
368
HEROLD.
van een huis, eu ongelukkig kou hij er geen huurders voor krijgen. Hij had, wat men noemt, eene slechte speculatie gemaakt. Verdriet daarover heeft ongetwijfeld een nadeeligen iuvloed uitgeoefend op de inspiratie vau Herold, toeu hij de partitie vau Le la pin h la tic schreef. Dat oubeteekeueude aardigheidje, waarvan Mélesville eu Carmouche den tekst ge-schreveu hadden, werd akelig uitgefloten in de Opera co-mique, deu 2l5ten Mei 1825.
Herold had zijne betrekking vau accompagnateur aan de Italiaausche Opera verlateu voor die van directeur der koren in de groote Opera. Iu 1827 werd hij door de administratie van dien schouwburg tot directeur van den zang bevorderd. In die hoedanigheid bracht hij veel toe tot de opvoering vau Le comte Ory en van Robert le Diable. In dien tijd com-poueerde hij ook, van 1827 —1830, zes balletten: Aslolphe el Joconde (29 Januari 1827), La somnambule (19 September 1827), Lydie (2 Juli 1828), La fille mal gardée (17 November 1828), La belle au hois dormanl (27 April 1829), en Les Noces de village (21 Februari 1830).
Met verdubbelde inspanning wist Herold al dat werk te volbrengen, ook zonder den arbeid te verzuimen , die zijn roem moest uitbreiden. Toen Ozaneaux voor het Odéon eeu drama in drie bedrijven had geschreven, onder den titel van La dernier jour de Missolonghi, componeerde Herold voor dat werk, dat deu 10llcu April 1828 werd opgevoerd, de ouverture, de koren en verscheidene andere brokken. Doch de schrijver van Marie wist zich niet tot de heroïsche vlucht van het onderwerp te verheffen; ook had hij met een sterke tegenpartij te doen. Het was eene geduchte taak tegen Kossini te moeten opwerken, die twee jareu vroeger zijn bewonderenswaardige Siege de Corinlhe had gegeven. In dien ouge-lijken strijd kon de overwonnene althans van eene eervolle nederlaag verzekerd zijn. Tusschen Le dernier jour de Missolonghi en Zampa komeu twee opera\'s comiques, L\'illusion (18 Juli 1829) eu Emmeline (28 November 1829), die ondanks talrijke muzikale schoouheden geen bijval vonden,
24
369
HEROLD.
omdat de tekst geen belangstelling bij liet publiek wist op te wekken. Wij noemen hier nog terloops een stukje in een bedrijf, dat Herold te zamen met Oarafa componeerde, namelijk L\'auberge d\'Auray, en dat den lldeu Mei 1830 in de zaal Ventador te Parijs werd opgevoerd. Het stukje was geschreven om het talent der Engelsche zangeres, miss Smithson, te doen uitkomen, die later met Hector Berlioz in het huwelijk getreden is.
Wij naderen den eindpaal van het leven van Herold, den tijd waarin- hij, als afscheidsgave, ons nog zijne bewonderenswaardige partitiën Zampa en Lc pré aux clcrcs naliet. De eerste, die den 3(len Mei 1831 voor het eerst in de Opera comique werd opgevoerd, is altijd op het repertoire gebleven en wordt steeds met genoegen gehoord, hoe gebrekkig de uitvoering dikwijls zij. Men zou Mélesville, den schrijver van den tekst, 1 •runnen verwijten dat hij wat al te vrij gebruik heeft gemaakt van Don Giovanni van da Ponte. De zeeroover van het Fransche stuk heeft inderdaad meer dan éeue overeenkomst met den dissolulo punilo, en de stomme rol der Fiancee de marhre heeft veel overeenkomst met die van het beeld des commandeurs. De eenige vergoelijking voor het plagiaat is, dat het zelden met meer talent wordt gepleegd. Zampa vloeit over van muzikale situatiën; de verzen zijn in eene volkomen harmonie met liet talent van den componist.
De ouverture dier opera is eene aaneenschakeling van de schitterendste en best gestelde motieven; doch zij zijn aan den zang ontleend volgens de methode van Boie\'dieu, die dat gebruik, later door velen gevolgd, het eerst heeft ingevoerd. In het eerste bedrijf wordt het oor zonder ophouden gestreeld. Na het lieve koor der jonge meisjes: Dans ses présents que de magnificence, zingt Camille een aria, waarvan de eerste phrase allerliefst is: A ce bonheur suprème. De ballade, die door het timbre der klarinetten eeu naïef karakter van muziek uit den ouden tijd verkrijgt, het trio , geaccompagneerd door eeu zeer levendig sol pas so, het ma-
370
1IER0T.D.
jestuenze kwartet; La voila! que mon a me est émue.\' het Ijeste stuk van het geheele werk, met het duo van het derde bedrijf, en eindelijk de finale: Au plaisir, a In folie, met veel afwisseling van effect, ziedaar de muziek van het eerste bedrijf. Het tweede is niet winder rijk. Ieder kent het liefelijke lied voor drie vrouwenstemmen : Au pieds de la Madonne, en de aria; 11 faul céder a mes lois. Het duo der dankbaarheid; Jusle del! C\'esl ma femme! is vol gang, vol goeden smaak en voor de eischen van het tooneel geschikt. Wanneer Herold aan zichzelven overgelaten was en niet overprikkeld door gedwongen dramatische toestanden, was hij weemoedig in zijne compositiën. Die karaktertrek komt geheel nit in de passage van het duo; Hélas.\' ó douleur! 11 me er oil in fidele! even als in het visscherslied van het derde bedrijf; Oh vas lu, pauvre gondolier ? Het rondo; Douce jou-vencclle, goed in het koor ingewerkt, placht populair te zijn; het begin der finale is minder treffend voor het oor, doch bij het stretto verheft de componist zich weder; Tout redouble mes alarmes, waarin de f naturel op de aangehouden c een van die bezielde phrasen opent, die voldoende zijn om het genie van den componist te bewijzen. Het visscherslied , waarvan wij reeds spraken, en eene serenade van het koor openen het derde bedrijf. Wij behoeven nog slechts het beroemde duo te noemen; Pourquoi trembler ? tusschen Camille en Zampa. De dramatische kracht en hartstochtelijke uitdrukking van dat stuk zijn voortreffelijk.
Het succes der Zampa behoedde de Opera comique voor een dreigenden ondergang. Na dat werk componeerde Herold nog met verscheidene andere musici de partitie der Marquise de Brinvilliers. Vervolgens gaf hij, in afwachting dat zijn Pré aux clercs voor de opvoering gereed was, op hetzelfde tooneel waar zijn Zampa zoo veel bijval gevonden had, nog een klein stukje in een bedrijf, onder den titel van La médecine saus médecin, aangename muziek, die door een leelijken tekst bedorven werd (October 1832.)
Den 15lIen December 1832 had de eerste voorstelling van
371
HEllOLÜ.
372
Le pré aux clercs in de Opera comique plaats. De mode was toeu in de zestiende eeuw, die zeer uaïf door het publiek als tot de middeleeuwen behoorende werd beschouwd. Geen enkel historisch tijdperk dan dat der Renaissance, is geschikter voor het leveren van lyrische onderwerpen. De weelde en de smaak der Valois, gepaard met de geweldige hartstochten van dien tijd, leenen zich voortretfeliik tot het fijne genot en tot de aandoenlijke toestanden van het tooneel. Sainte Beuve had eeue letterkundige eeuw van de zestiende eeuw gemaakt; Alexandre Dumas had haar het burgerrecht op het tooneel en in den roman gegeven; Merimee is er door bezield geworden tot een van zijne merkwaardigste voortbrengselen {la chronique de Charles IX). Waar zou men trouwens dramatischer gebeurtenissen, krachtiger karakters , sterker hartstochten vinden, dan iu dat tijdperk vol contrasten, waarin al de goede en slechte eigenschappen, alle edele en lage beginselen van het menschelijk hart uitkomen. Ook Planard ging met den stroom mede; hij liet zijne luchtig gecostumeerde herderinnetjes varen, om een drama uit den tijd der Ligue te scheppen, even aandoenlijk als Marie eeue kalme burgerlijke idylle was. Wat de partitie betreft, men weet niet wat men daarin meer bewonderen moet, de muzikale schildering der toestanden, de wonderbare tint die over de geheele episode ligt, of\' de beurtelings zachte en machtige kleur der instrumentatie; alles is hier vereenigd om zelfs het lastigste oor te bekoren en het veeleischendste verstand te voldoen. De tijd was voorbij , waarin Herold nog tastende zijn weg zocht, weifelend tusschen Duitsche en Ita-liaansche componisten; van den tijd van Zampa af was hij geheel zichzelf geweest, en noch een navolger van Rossini, noch van Weber. Hij is in beider geest doorgedrongen, doch maakte een vrij gebruik van hunne voorbeelden , en was tot die gelukkige hoogte gekomen, waarop hij melodie, harmonie en uitdrukking met elkander wist te verzoenen. Van het werk waarvan men eigenlijk alles zou moeten aanhalen, noemen wij slechts de ouverture in sol mineur, waarin eene
HEUOI.n.
373
4
verrukkelijke fuga voorkomt en daarop een breede eu machtige melodie, die tot het eiude toe oorspronkelijk blijft; het zoo bekende duo: Les rendez-vom de noble compagnie, de aria van Mergy: 0 ma lendre amie, en de aandoenlijke romance: Souvenirs du jeune age in het eerste bedrijf; in het tweede de aria van Isabelle: Jours de man enfance! en het trio: Vons me disie-z sans cesse: Pourquoi fair les amours ? In het derde bedrijf komt onder andere meesterstukken het populaire rondo: A la fleur du hel age, het syllabische trio: C\'en est fail, le ei cl même, het koor: Que faimc ces omhra-ges, het plastische trio vau het duel: l\' Hntre nous appel le, en eindelijk het tooneel van de boot, waariu het recitatief der violoncellen een der meest grootsche effecten te weeg brengt welke men zich op het tooneel kan denken.
Het succes van Le pré aux clcrcs was al aanstonds zeer groot, hoewel het stuk in het begin geen beste vertolkers vond.
Herold had zich bij de repetitiën van zijn stuk zeer vermoeid. Sedert jaren ondermijnd door eene borstkwaal, waarvan de kiem door zijn vader in hem voortgeplant was, nam zijne ziekte nu zoo snel de overhand, dat zijn toestand in weinige weken wanhopig werd. Hij stierf den 19\'1™ Januari 1833, niet minder betreurd om zijne beminnelijke eigenschappen dan om zijn talent, dat hem eene eerste plaats onder de componisten deed innemen. Eene partitie voor de opera, getiteld: Ludovic, welke hij onafgewerkt had achtergelaten, werd door Halévy voltooid.
Herold was in 1827 in het quot;huwelijk getreden. Uit dat huwelijk werden drie kinderen geboren, waaronder een zoon, die zich een geacliten naam bij de balie verworven heeft.
Geboren hi 1792, gestorven in 1868.
Rossini te zijn, beteekent Moise en de Barbier dc Seville, Guillaume Tell en Lc comic Dry gemaakt te hebben; begaafd te zijn met den zeldzaamsten volkomensten muzikalen aanleg , dien de wereld kent. Andere componisten, zoo als Meyerbeer, Weber, kan men vergelijken bij mijnwerkers, die, met het houweel in de hand, een kostbaar metaal uit den grond opdelven: doch Rossini is eene bron, waaruit in overvloed en zonder hindernissen goud eu diamanten opborrelen; even als de groote dichters Shakespeare, Corneille, Molière en Racine weet hij beurtelings tragiscJi en comisch te zijn. Elke kleur, alle gevoel heeft zijne uitdrukking in zijn werk; men vindt er een trio van Papalacci en dat van Guillame Teil in.
Gioachino Rossini werd den 29sten Februari 1792 te Pe-saro, in den voormaligen Kerkdijken Staat, geboren. Zijn vader, Giusseppe Rossini, was een reizend muzikant, die op kermissen en jaarmarkten, in de bij die gelegenheden opgeslagen tenten, als hoornist fungeerde. Zijne moeder, Anna Guitlarini, was eene schoone vrouw en bezat eene fraaie stem. Toen het Fransche leger in 1796, na den Ttaliaan-schen veldtocht, door Pesaro trok, liet Giuseppe Rossini,
ROSSINI.
die eeu opgewonden meuscli was, zicli medesleepen door de nieuwe denkbeelden, door de troepen der Republiek uit Frankrijk overgebracht. Hij ging daarbij zoo onbesuisd en onvoorzichtig te werk, dat hij, toen er in 1798 eeue reactie in den staatkundigen toestand ook in Italië volgde, gevangen genomen werd. Gedwongen gedurende de gevangenschap van haar man alleen in eigen behoeften en in die van haren zoon te voorzien, begaf zijne vrouw zich naar Bologna , waar zij, door bemiddeling van verschillende personen, als zangeres by het tooneel werd aangesteld. Wijl zij haren zoon niet bij haar gestadig heen en weder trekken tusschen Sini-gaglia, Velletri en andere plaatsen kou medenemen, had zij hem aan vrienden van haar toevertrouwd, die voor zijne eerste opvoeding zouden zorgen. Doch ondanks zijn reeds vroegtijdig grooten aanleg, was de jonge Rossini te lichtzinnig, dan dat hij zich op degelijke studie wilde toeleggen. Tot zelfs zijn pianomeester Prinetti beklaagde zich over zijn gebrek aan vlijt. Doch inmiddels werd ziju vader uit de gevangenis ontslagen en kreeg terstond zijne aanstelling als eerste hoornist bij de voorstellingeu die door den zang zijner vrouw werden opgeluisterd. Toen hij vernam dat zijn zoon nog nauwelijks lezen en schrijven kon, en niet naar de lessen zijner meesters wilde hooren, besloot hij hem een gevoelige les te geven en besteedde hij hem als leerling bij een smid. Die straf had de gewenschte uitwerking. Tot inkeer gekomen, en vooral bewogen door de tranen zijner moeder, wie hij altijd teeder bleef beminnen, legde de jonge Rossini zich met ijver op zijne plichten toe, eeu ijver die zich nooit meer verloochende, wat het vooroordeel ook later van de zoogenaamde traagheid des grooten kunstenaars heeft verspreid.
Rossini kreeg in 1804 les in zaug eu accompagnement bij Augelo Tesei; doch reeds op tienjarigen leeftijd was het kind geroepen om de steun zijner familie te zijn, want zijne moeder moest het tooneel verlaten wegens eene keelziekte, die eene operatie in de keel noodzakelijk maakte. Gelukkig-bezat de toekomstige kunstenaar eene fraaie sopraanstem,
375
ROSSINI.
waarmede hij geld wist te verdienen door iu de koreu der kerkeu te zingen, waardoor hij zijne ouders in hunne zorgen verlichtte. Doch onder dat alles bleef hij zijne studiën onder Tesei voortzetten en kreeg te gelijkertijd eenig begrip van litteratuur door zijn omgang met den ingenieur Giusti, een der beschaafdste menschen van Bologua. Zonder eene geregelde klassieke opvoeding genoten te hebben , heeft Rossini zich tot eene hoogte ontwikkeld, dat hij in geene enkele wetenschap, in geenerlei orde van denkbeelden volkomen vreemdeling was, een voorrecht dat hij heeft weten te trekkeu uit zijn omgang met beroemde mannen in allerlei vakken. Bekwaam accompagnatenr geworden, vergezelde het kind zijn vader op diens kunstreizen, en verdiende daarmede eenig geld, dat zijne ouders hoog noodig hadden. Zijne opkomende roem als virtuoos verschafte hem ook den toegang tot het philharmonische gezelschap der Concordi te Bologna, waar hij de uitvoering van de Jahreszeil.en van Haydn dirigeerde.
Doch nu was de noodlottige tijd gekomen, waarin de knaap zijne sopraanstem kwijtraakte, waardoor hij met het verlies zijner betrekking als koorknaap werd bedreigd. In 1807 werd hij daarop in het lyceum te Bologna opgenomen, waar pater Mattei hem in het contrapunt onderwees. Tevens kreeg hij les op de violoncel vau don Cavedagni, zonder intusschen zijn vak van accompagnatenr, of van Maestro al cembalo, zooals het in Italië heet, te verzuimen. • Rossini schijnt evenwel niet veel nut van zijne dorre studiën onder Mattei getrokken te hebben; het schoolsche onderwijs, dat enkel uit geheugenwerk bestond, zonder tot het hart of tot den geest te spreken, boezemde hem zelfs een hevigen afkeer in. Van daar misschien de minachting, welke de melodieuze kunstenaar altijd voor de fuga bleef betuigen.
Doch des ondanks werd aan den jongen Rossini de compositie opgedragen van de jaarlijksche cantate, waartoe\'gewoonlijk de beste leerling van het lyceum werd gekozen. Dat werk van den toen zestienjarigen Rossini droeg tot titel:
376
ROSSINI.
Pianto d\'armonia per la morle d\'Orfeo eu werd den 8stei1 Augustus 1808 uitgevoerd.
Pater Mattel zou deu jongen kunstenaar gaarne ten nutte der kerk hebben opgekweekt; doch Rossini toonde daar geen geneigdheid toe, en toen hij de overtuiging gekregen had dat hij genoeg van compositie wist om eene opera te kunnen schrijven, nam hij zijne vlucht en besloot hij de dramatische loopbaan in te treden, die hem aantrok door den aard van zijn talent en de traditiën zijner familie. Zijne moeder was eene prima donna ? zijn vader hoornist geweest: hij moest componist van opera\'s worden.
Daarop begon Rossini aan een belangrijk eu geduldig arrangement vau de kwartetten van Haydn. Hij ontleedde ze, bestudeerde grondig de combinatiën, en de behandeling der modulatiën en van deu rhythmus, zette ze voor de piauo , en putte uit dien werkzamen omgang met den vader der sympbonie de kennis waarvan hij zulk een wonderbaar gebruik maakte; zoodat men naar waarheid zeggen kan dat Rossini veeleer een leerling van Haydn dan van pater Mattei geweest is.
Voor zijn debuut was zijne kennismaking met den markies Cavalli, terwijl hij aan het tooneel van Sinigaglia als Maestro al cembalo verbonden was, verre van nutteloos voor hem. Die tooneel-directeur, die tegelijkertijd de opera van Sinigaglia en de San Mosè van Venetië dirigeerde, stelde den jongen componist voor, in dezen laatsten schouwburg een werk van zijne compositie te laten opvoeren. Rossini schreef dien ten gevolge voor de San Mosè de partitie en de woorden eener opera bouffe in een bedrijf, onder den titel van La camhiale di malrimonio, die in den herfst van het jaar 1810 gespeeld werd. Hij ontving er honderd gulden voor , waarvan hij, overgelukkig over zijn succes, de grootste helft aan zijne ouders zond. Daarna keerde hij naar Bologna terug, waar hij iu 1811 zijne cantate Didone ahbandonala voor Esther Mombelli componeerde. L\'ei/uivoco slravaganle, opera boutfe in twee bedrijven, die in hetzelfde jaar voor
377
110SSINI.
den schouwburg Del Cosso te Bologua gesehreveu werd, voud hartelijkeu bijval. Vooral werden de ensemblestukkeu joegejuiclit eii liet rondo der prima donua, die toeu La Marcolini was.
Uinganno [dice (de gelukkige vergissing), insgelijks eeue opera bouffe, die in deu schouwburg San Mosè te Venetië, tijdens het carnaval van 1812 werd opgevoerd, bevat, volgens het zeggen van Stendhal, de oorspronkelijke ideeën van vijftien of twintig groote werken, die later de roem werden van de meesterstukken van Rosshn. Er bestaat nogr een zeer fraai trio van. De partitie dier opera werd den IS^11 Mei 1819 nogmaals te Parijs gespeeld, en in 1824 met buiten-gewonen bijval te Weenen vertolkt door Lablache. Tam-burini, Rubini en mevrouw Mainvielle Fodor.
Vervolgeus schreef de dichter van den tekst van ring anno, 11 carnbio della valig ia (de verwisseling van valies), een amusant en aardig stukje, dat Rossini in 1812 voor de San Mosè op muziek bracht. De jonge componist ontving niet veel meer dan honderd a honderd twintig gulden voor ieder stuk; hij Avas dus wel genoodzaakt veel te schrijven, wijl h:j toch leven moest, en componeerde derhalve vier of vijf van die operette\'s in hetzelfde jaar. Dat zon voor ieder ander talent-verkwisten geweest zijn; doch een rijk man mag mild zijn. Het talent van Rossini bleek zulk een vruchtbare grond, dat men niet behoefde te vreezen dat hij uitgeput zou worden door te voldoen aan de eischen der verschillende schouwburgen waarvoor hij in dien tijd werkte.
Ciro in Babi Ion ia, dat met grooten bijval in den schouwburg Comunale van Ferrara in den carnavalstijd van 1812 werd opgevoerd, is de eerste proeve eener opera seria van Rossini. Zij staat tot de Mazes en de Semiramidc als la Cain-biale di rnalrimonio of Vlnganno fclice tot den Barbier. Na die opera liet Rossini te Venetië la Scala di sela (de zijden ladder) opvoeren, in de leute van 1812; vervolgens gaf hij, in den herfst van hetzelfde jaar, aan de Scala van Milaan, La pielra del Paragone (de toetssteen), opera bouffe in twee
378
110SSIKI.
bedrijven. Die titel was dubbel toepasselijk op een werk dat inderdaad de toetssteen van het genie van liossini heeten moclit. Voor liet eerst werd er bovendien een werk van hem opgevoerd op een tooneel dat zijner waardig was. Galli, die met de hoofdrol belast was, die van een milliouair die de belangeloosheid zijner vrienden en zijner beminde op de proef wilde stellen, zong de rol van tenor met veel bezieling, hoewel zijne stem reeds iets van de eerste zuiverheid verloren had. Bovenal werd in de finale Sigilara opgemerkt, die het geheele Milaneesche publiek in vroolijke verrukking bracht, üe cavatine: Ecco pielusa lu sei la sola, moet insgelijks genoemd worden onder de stukken, die in den schrijver dier partitie een buitengewoon kunstenaar deed voorspellen.
Rossini ontving drie honderd gulden voor zijn Pielra del I\'amy one; doch, hetgeen hem meer waard was, hij werd door prins Eugenins, onderkoning van Italië, vrijgesteld van de conscriptie, op grond van de groote verwachtingen welke zijn gelukkig begin van hem deden koesteren. Dat was geen gering gunstbewijs, als men bedenkt dat Frankrijk in dien tijd zijne laatste zonen wapende voor de laatste worsteling van het keizerrijk.
De schitterende hij val van dat werk van Rossini te Milaan , viel in denzelfden tijd met de opvoering van Demelrio e Polibio, te Rome door de familie Mombelli gegeven. Dat was een stuk, dat Rossini geschreven had toen hij veertien of vijftien jaren oud was. Het werd te Rome vrij koel ontvangen , doch genoot een schitterend succes te Como, iu- de maand Juni 1814. »Wij, even als het publiek,quot; zegt Stendhal, »waren stom van bewondering, toen wij aan het kwartet: Domani, omai gekomen waren.quot; Rossini heeft latei-de muziek van dat kwartet ook in andere stukken ingelascht.
Om de lijst der dramatische voortbrengselen van Rossini in dat merkwaardige jaar 1812 te besluiten, noemen wij nog rOccasionc fa il ladro, een klucht die .in de San Mosè te Venetië werd gespeeld. In \'t voorbijgaan merken wij hier
379
ROSSINI.
even op, dat de beschuldiging van luiheid zonderling klinkt tegen iemand die zes opera\'s in een jaar schreef!
Een vau de eigenaardigste karaktertrekken van Rossini was eene schalkheid, die zich somtijds in vermetele mystifica-tiën openbaarde. Daarvan gaf hij onder anderen blijk in 1813, na een geschil dat hij met den tooneel-directeur Cera had gehad. Deze ergerde zich dat de jonge componist een engagement voor den schouwburg la Fenicé had verkregen. Hij had gewild dat Rossini uitsluitend voor de San Mosè gewerkt had. Toen hij zag dat de componist een contract met een anderen schouwburg had gesloten, wilde hij zich daarover wreken door hem een allerslechtsten tekst te geven, waarop onmogelijk goede muziek te maken was. Door den aard van zijne overeenkomst met de San Mosè gedwongen om het werk aan te nemen, toonde Rossini dat hij even goed eene slechte partitie kon maken als de eerste de beste knoeier; nooit had het Vene-tiaansche publiek zulk een warboel van tonen aangehoord. Onder andere zotheden moesten de violen in het allegro der ouverture bij iedere maat ophouden, om met hun strijkstok een tikje op het blikken lampje te geven dat zij voor zich hadden. De grap werd alles behalve aardig gevonden door degenen die niet in het geheim waren van de wraakoefening. De Fig Ho per azzardo beleefde dan ook slechts éene voorstelling, en dat wel eene zeer onstuimige. Rossini moest wel zeker van zich zeiven zijn om zich zoo te durven wagen. Doch hij behoefde niet voor de gevolgen zijner ondeugendheid te vreezen, want hij bezat in zijn ontzaglijk genie het onfeilbare middel om zich die te doen vergeven. De opera seria : Tancredi was een ware triomf. Dat werk, dat tijdens het carnaval van 1813 in Venetië werd opgevoerd, werd later met grooten bijval in de Italiaansche Opera te Parijs gespeeld, eu vervolgens door Castil Blaze vertaald en voor het Fransche tooneel in orde gebracht. Het onderwerp is bekend; het treurspel van Voltaire heeft den titel en de handeling voor het libretto van Rossini geleverd. De partitie getuigde al weder van vooruitgang in de loopbaan van den
380
ROSSINI.
componist. Ia plaats van de lange recitatieven, die tot nog toe in de opera seria voorkwamen, had Rossini hier passages van lyrische declamatie ingebracht. De melodie is rijk, bevallig, schitterend vau jeugd en van gloed. Wij noemen hier slechts het duo; Ah! se de\' mali mici, en de beroemde cavatine: Di tanti palpiii, die in Italië onder den naam van aria di rizzi bekend is, omdat Rossini, volgens een gerucht, haar in een koffiehuis gecomponeerd zou hebben, terwijl hij op de rijst wachtte, die voor hem gereed gemaakt werd.
Rossini ondervond al het bedwelmende van den roem. Doch wel verre van in te sluimeren onder de seneugten van dit
o O
Capua, dat- door verleidingen van allerlei aard gevaarlijk kon worden, gaf hij zich nauwelijks eenige maanden rust eu liet in den zomer van 1813 zijne llaliana in Algeri in den San Benedetto van Venetië opvoeren. Hoewel dat werk vol echte vroolijkheid is, kan het toch geen opera bouffe heeten in het genre waardoor Paisiello en Ciraarosa hun naam onsterfelijk hebben gemaakt. De omwenteling door Rossini tot stand gebracht, bestond hier in een fijner, smaakvoller element te brengen in het Italiaansche genre comique, zonder dat de levendige vroolijkheid er iets ouder leed. Als bewijs daarvoor noemen wij slechts het trio: Papalacci, het koor Viva, viva, en het ensemble stuk: Va sossopra il mio ccrvcllo, die geen stukken uitsluiten van mezzo carattere, vol smaak, als het duo: Sc inclinassi a premier moglie, en de cavatine: Languit\' per una bella. Die opera, in het Fransch vertaald, werd in 1817 te Parijs gespeeld, doch met weglatingen die er het succes van bedierven. Hoewel zij sedert lang niet meer op het tooneel komt, wordt de ouverture nog dikwijls gespeeld, en de afzonderlijke stukken uit die opera komen altijd onder de muziek van goede dilettanten voor.
In 1814 schreef Rossini voor den schouwburg La Scala te Milaan Aureliano in Palmira, opera seria, waarin Velluti, de laatste goede sopraan, eene rol vervulde, en 11 Turco in llaha, eene opera bouffe, die als de tegenhanger van de
381
ROSSINI.
382
Italian a in Algeri beschouwd kan worden. Die beide werken vonden zeer weinig bijval. Doch zij brachten den roem van Rossini geen nadeel toe; daarenboven had hij in Felice Ro-mani, den schrijver van die teksten, een beter medewerker gevonden dan in de zoogenaamde dichters, die hem tot nog toe zijne verzen bezorgd hadden. Romani heeft later ook Bellini in het doorloopen van zijne schitterende dramatische loopbaan geholpen. In 1814, gedurende zijn verblijf te Milaan, schreef Rossini de cantate: Eg Ie ed Irene, voor de prinses Belgiojoso. Na de koele ontvangst van zijn Aureliano in Palmira en van II Turco in Italia, was de mislukking van Sicjisrnondo, die in den tijd van het carnaval van 1815 te Venetië werd opgevoerd, een gevoelige slag voor Rossini. Die herhaalde onrechtvaardigheden deden hem gemakkelijk het oor leeuen aan het voorstel van den tooneel-directenr Barbaja, die hem zes duizend gulden s jaars aanbood, waarvoor Rossini zich verbinden moest jaarlijks twee opera\'s te schrijven, en al de stukken welke Barbaja wilde opvoeren, voor het tooueel gereed te maken. Zoo heeft Napels Rossini aan Opper-Italië ontrukt, waar zijn dramatische roem het eerst werd verbreid. Bij bet genoemde inkomen, in het contract met den tooneel-directeur beschreven, kwam nog een aandeel in de opbrengst van al de vermakelijkheden waarvan Barbaja de ondernemer was. Zes duizend gulden was een fortuin voor een kunstenaar, die tot nos toe van de eene stad naar de andere had moe-ten reizen ten behoeve van armoedige tooneeldirecteurs die bijna altijd bankroet maakten; maar het was evenzeer een fortuin voor den schranderen ondernemer, die zoo doende den vorst der musici van zijn tijd aan zich verbond. Napels was beroemd om zijne liefde voor muziek, doch Zingarelli en de oude Paisiello waren niet met de hervormingen huns jongen opvolgers ingenomen. Doch het genie heeft een krachtig wapen om zich tegen vooroordeel en kabaal te verdedigen, namelijk zijne meesterstukken. Voor zijn debuut in Napels liet Rossini op het tooneel San Carlo Elisabelta
ÏIÜSSINI.
reyina d\'Inghillerra opvoeren, iu deu herfst vau 1815. De hoofdrol dier opera werd gecreëerd door mejnfvrouw Elisabeth Colbran, eene schoone talentvolle vrouw, voor wie Rossini negen opera\'s schreef, te beginnen met Elisabeth, en te eindigen met Semiramis, en met wie hij eindelijk in 1822 in het huwelijk trad. De zangeres heeft op den vorm der inspiratiën van Rossini een invloed uitgeoefend, welken de geschiedenis niet onopgemerkt mag voorbijgaan. Wijl zij eene voorliefde voor groote tragische rollen had, bewoog zij haren echtgenoot het genre bouffe voor het ernstige genre vaarwel te zeggen, aan welke verandering wij Olcllo, Mnsè en zoo vele andere verhevene lyrische werken te danken hebben. Deu lO1-1™ Maart 1822 in den Italiaanschen schouwburg voor het eerst te Parijs opgevoerd, en daarna herhaalde malen op het repertoire teruggebracht, is de Elisabelh achtereenvolgens gezongen door Garcia, Bordogni, de dames Mainvielle Fodor, Cinti, Pasta en Sabina Heinefetter.
Hoewel de Italianen in melodie veel hoöger staan dan de Franschen, bekommeren zij zich weinig om de woorden eener opera, en toch zijn er gevallen waarin een mislukte tekst, zelfs onder dat bij uitnemendheid muziekminnend volk, het succes van een werk bedorven had. Daardoor laat zich misschien de middelmatige bijval verklaren, welke Tortvaltlo e Dor li ska (2G December 1815) te Rome te beurt viel; die partitie kan wel is waar niet onder de beste van Rossini gerangschikt worden, maar toch, er komt het agitato van de aria des tyrans iu voor: Ah, qual voce d\'intorni ribombi, aan welke Rossini gedacht heeft, toen hij het duo van deu brief in de Olello schreef.
Zonderling, II Barbiere di Siviglia, die parel van het muzikale repertoire van onzen tijd en van alle tijden, vond bij de eerste opvoering eene levendige bestrijding; het woord bestrijding is zelfs niet sterk genoeg; bij de eerste opvoering te Rome, iu den schouwburg van La Torre Argentina (1811) ontstond er een hevig gemor, een beleedigend gefluit tegen. Rossini had dat meesterstuk in drie dagen geschreven. Ou-
O O
383
ROSSINI.
gelukkig had Paisiello insgelijks een Barbier gemaakt, eu de Eomeiueu vonden het uiet fijn gevoeld van deu jongen componist, dat hij op het veld zijns voorgangers nalezing hield. Daar kwam bij dat de schrijver van den tekst, Sterbini, om ons onbekende redenen, een groot deel der bevolking teu\'eu zich liad. In een woord, de eerste voorstelling werd
O 7 O
bedorven door verschillende van die onvoorziene toevallige omstandigheden, waarvan door de kwaadwilligheid een ijverig gebruik werd gemaakt. Den eersten avond was Rossini, volgens het gebruik in Italië, zelf bij de opvoering tegenwoordig geweest, doch deu volgenden dag, op nieuw een charivari verwachtende, was hij niet in de zaal gekomen, en sliep gerust in zijn logement, toen hij door een straatrumoer ontwaakte, dat het huis waarin hij zich bevond al dichter eu dichter naderde. Het was het publiek dat den vorigen avond zoo vertoornd was geweest, doch welks, toom nu bedaard was bij het hooren van het eerste bedrijf, waarnaar het deu eersten avoud niet had willen luisteren. Van woede tot geestdrift overslaande , met de bewegelijkheid aan zuidelijke rassen eigen, kwam de menigte Rossini haleu, om hem in triomf naar den schouwburg te voeren.
Terwijl Rossini zich te Rome bevond, was de schouwburg San Carlo te Napels door brand vernield. Aldaar teruggekomen, liet hij in den schouwburg Del Foudo, in Juui 1816, eene cantate uitvoeren, onder den titel van sTeli e Peleo, bij gelegenheid van het huwelijk der hertogin van quot; Berry. De Gazzella, opera bouffe-in twee bedrijven, die in de zaal der Florentijnen gespeeld werd, was den maker van deu Barbier uiet onwaardig. Men heeft er de aria van Li-sette: Presto dico, eu de aria van Madame, waarin de phrase; Sempre in Amore io son cosi, in opgemerkt. In hetzelfde jaar gaf Rossini voor het tooneel Del Fondo te Napels zijn Olello. In plaats van de eentonige recitatieven van het oude lyrische treurspel, bracht hij er recitatieven in, die meer met het karakter der toestanden oveenkwamen. De ouverture is onder de beroemde ouverturen opgenomen. Wij vergenoegen ons
384
HOSSIXI.
met uit de nitstekeudste brokken dier partitie te uoemeu liet groote duo, het gebed en de romance van Desdemoua, de zoogenaamde Romance van de linde: assisa al piè (Vim sal ice. De rol van Desdemoua was een triomf voor de dames Pasta en Mali bran. Sommige mensclien herinneren zich nog den hartverscheurenden toon, waarop deze laatste de phrase der fiuale zongquot;: se I padre rn ahbandona. Men zegt dat Garcia zoo hartstochtelijk was in de rol van Othello, dat zijue dochter wezenlijk bang was dat hij haar vermoorden zou. Duprez heeft later veel succes behaald met deu Franschen Olhellu, hoewel hij er niet den aard van muziek in vond die met zijn aanleg strookte.
De Cenerenlola (Asschepoetster) werd voor het eerst in den schouwburg Valle te Rome gegeven, tijdens het carnaval van 1817, en in den Italiaauschen schouwburg te Parijs, deu 8stel1 Juni 1822. Etieune en Nicolo Isouard hadden reeds eene opera van dat oude too versprookje gemaakt, zeven jaren voor dat Ferretti er de stof voor het Italiaansche tooneel aan ontleende. Doch Rossini, die de bekwaamheid zijner landgenooteu niet erg vertrouwde, waar het drama-tischen toestel en mechanisme gold, wist zijn tekstschrijver te bewegen een eenvoudig drama van het stuk te maken. Zonder dien luister van decoratief en die tooneelveranderiu-gen heeft het stuk zich toch in de achting van lieden van smaak gehandhaafd, dank zij de partitie, een van de heerlijkste welke Rossini ooit geschreven heeft. Er zijn zelfs liefhebbers die haar evenveel waarde toekennen als die van den Barbier. Verscheidene stukken van de Piclra dei Parafjone. de Turco in Italia, van de Gazzelta, zijn in de opera Cenerenlola ingelascht geworden. De ouverture is bekoorlijk bevallig. Wij willen hier slechts aanhalen de aria; Mi el ram-polli, het duo: Un soave non so chè; het sextuor: Quest1 è un nodo avvilupalo; het zoo bezielde stretta der fiuale; het duo: Zit to, zit to, en het fraaie duo der beide bassen: Un segreto d\'importanza, waarin de levendigheid en de geest van Cima-rosa weder herleven.
385
25
ROSSINI.
Uit La Gazza Ladra (de diefachtige ekster), eene opera die te Milaau iu de leute van 1817 gegeven werd en te Parijs den 18\'len September 1821, bleek met welk een gemak Rossini alle genren zonder uitzondering behandelde. Cenerenlola was reeds eene afwijking van den weg waarop wij gewoon waren hem te ontmoeten; La Gasza Ladra getuigde van nog verder afwijking. Het is eene duistere en banale geschiedenis T door den advokaat Gherardini, uaar een melodrama van de heeren Danbigny en Laigniez in orde gebracht. Doch de bewerking van het orchest was zoo fijn — hoewel de trommel voor het eerst onder de instrumenten voorkwam, tot groote ergernis van sommige behoudsmannen op het gebied van kunst — ; zoo groot was de macht van het crescendo, dat het zoo lastige Napelsche publiek de partitie tot aan de wolken verhief, terwijl het de Aureliano en de Turco slecht ontvangen had. Naast de ouverture, die bekoorlijk is van levendige bevalligheid, noemen wij voor den zang de cavatine: Di piacer mi balsa\' il cor, dat mevrouw Milibran bewonderenswaardig deed uitkomen, het trio van het eerste bedrijf, de aria van den podesta; Si, si, Ninetla, die prachtig door Lablache gezongen werd.
Ar mi da, die te Napels op het nieuwe tooueel van San Carlo werd opgevoerd , *is de eenige Italiaansclie opera van Rossini waarin dans-aria\'s voorkomen en, behalve Olello en Mosc, de eenige in drie bedrijven. Toen dat stuk in den herfst van 1817 gegeven werd, vond het grooten bijval. Het beroemde duo: Amor posscnle nume, de aria: Non so/friró l\'o/fesa, het trio: In quale aspello imbellc, en het heerlijke vrouwenkoor: Che tulto è calma, zijn de voornaamste stukken der partitie.
In het carnaval van bet volgende jaar (1818) componeerde Rossini, te Rome, voor den schouwburg Delia Torre Argentina de Adelaide de Borgoyna, op een tekst van Ferretti. Het publiek schonk aan dat werk een ongunstig onthaal, en Rossini ontving er ongeveer achthonderd gulden voor.
Op Adelaide volgde het oratorium Mosc in Egillo. Ondanks
386
ROSSINI.
zijne verbazende gemakkelijkheid, moest Rossini, die slechts weinig tijd ter zijner beschikking had, tnsschen de opvoering zijner laatste opera en. de opening van de vasten , hulp zoeken, hetgeen hem nog nooit gebeurd was. Die medewerker was Carafa, die vijftig jaren lang de vriend bleef van Rossini, hoezeer het succes van dezen laatste het zijne meermalen benadeelde. Die oude genegenheid tnsschen twee kunstbroeders, van wie de een zijne nederlagen vergeeft, en de andere zijne zegepraal zonder ijdelheid geniet, strekt Rossini en Carafa te veel tot eer, dan dat wij die hier niet vermelden zouden. Mosc werd zeer bewonderd in de nieuwe schouwburgzaal, waar het werk met schitterend succes door mejuf-vrouw Colbran vertolkt werd; doch het publiek moest toch lachen, bij het zien van die bespottelijke Roode zee, wier golven door kleine lazzaroni werden voortgedreven. De muziek vergoedde gelukkig wat de mise en scène bespottelijks had.
Een van de minst bekende compositiën van Rossini is Adina o il Califfo di Barjdad, eene opera semi-seria in een bedrijf, op verzoek van een Portugeeschen edelman geschreven, en in 1818 in den schouwburg San Carlo te Lissabon gespeeld. In het laatst van 1818 en het begin van 1810 kwamen er verscheidene werken van minderen rang van Rossini in het licht. De reden van de betrekkelijke vergetelheid waarin Ricciardo e Zornïde (die in den herfst van 1818 te Napels ten tooneele kwam), van Ermione (in de vasten van 1819), en Eduardo e Cr is li nn (Venetië, in de lente van 1819) is in de eerste plaats toe te schrijven aan den blij-venden smaak voor de voornaamste werken van Rossini. Misschien zouden die nu vergeten werken voldoende geweest zijn om den naam van een gewonen componist beroemd te maken, doch tot den roem van Rossini konden zij niet af-of toedoen. Om niets te vergeten, noemen wij hier nog de cantate, getiteld Parlhenope, die den 20sten Februari 1819 in de San Carlo gezongen werd, bij gelegenheid van de herstelling des konings.
O O
Het jaar 1819 zou intusschen niet voorbijgaan zonder dat
387
ROSSINI.
de schrijver van den Barbier en van Olello weder een meesterstuk voortbracht; dat was Donna del Lago, eene opera die in de San Carlo te Napels, den 14\'!™ October 1819, en in den Italiaanschen schouwburg te Parijs, den 711611 September 1824, gegeven werd. De melodische kleur van dat werk is zoo uitnemend fijn, dat het bij de eerste opvoering niet eeus begrepen werd, in Italië evenmin als te Parijs. De be-minnaren van muziek hebben dertig jaren noodig gehad, om de verdiensten dier schilderachtige muziek op prijs te stellen, die den stempel draagt van een romantisch bergland, welk karakter met het onderwerp overeenkwam. Het tooneel van de Barden werd in later tijd levendig toegejuicht, toen het in Robert Bruce, eene opera die den 30stei1 December 1846 gegeven werd, en die slechts uit een mengelmoes van verschillende partitiën van Rossini bestaat, werd teruggevonden. De bonna del Lago heeft er veel van geleverd. De cavatine: 0 malulini albori is een van de liefste inspiratiën van Rossini. Nog noemen wij de aria: Oh! quants lagrime, de prachtige finale van het eerste bedrijf, met het koor der Barden: Gia un raggio forier; in het tweede bedrijf heü zoo dramatische terzetto; de aria met koor: Oh ! si pera / en het andante van Elena: Tanti alfelli.
Het ondankbare Napelsche publiek begreep niet eens dat Rossini het met dat werk een meesterstuk geschonken had. Het floot uit alle macht, en Rossini ging weder eene opera schrijven voor Milaan, namelijk Bianca e Faliero, waarvan Romani den tekst geschreven had. De partitie bevat meer dan éene herinnering aan de vroegere werken van Rossini, en hoewel er geen misdaad in steekt plagiaat op eigen kosten te plegen, waren de Milanezen weinig met die opera ingenomen. Zij hadden echter eene welgemeende toejuiching over voor het groote vrouwenduet, en voor het kwartet, dat naderhand in het tweede bedrijf van de Donna del Lago werd ingelascht.
Aan de opera Maomello secondo, die tijdens het carnaval van 1820 in de San Carlo te Napels gespeeld werd, is eene
388
ROSSINI,
merkwaardige biizonderlieid verbonden, welke Azevedo in zijne Ijelangryke en geestige biographie heeft medegedeeld. De hertog van Ventignano, de schrijver van den tekst, ging door voor een fjettalore van de ergste soort, en ondanks zijne geestigheid deelde Rossini in het algemeene vooroordeel zijner landgenooten. De vrees voor den slechten indruk, dien een tekst van Ventignano op het publiek zou maken, deed den componist langen tijd aarzelen eer hij aan de partitie op de voorgestelde verzen begon, doch hij was door zijne overeenkomst met Barbaja gebonden, en hij ging aan het werk; doch niet zonder de voorzorg van een amulet dat het noodlot kon bezweren, op den rand zijner tafel te leggen. De groote bijval dien zijn Maomelio ten deel viel, zal echter veel meer de vrucht zijn geweest van het genie des kunstenaars, dan van de bijgeloovige voorzorg, welke hij onder het werken genomen had; wij vinden bijna die geheele partitie in Le siécje de Corinlhe terug.
Inmiddels brak te Napels in 1820 de Juli-om wen teling los. In die stad, die zich gewoonlijk slechts over uitspanningen en schouwspelen bekommert, had een van de hoofden van het liberalismus, de generaal Pepe, een verzet tegen de koninklijke troepen georganizeerd, en getracht om de burgers te wapenen. Rossini, die zich nooit met politiek bemoeide, had van toen af geen grooter wensch dan aan de nationale garde te ontsnappen; doch eindelijk moest ook hij zich schikken in het algemeene lot en de uniform aantrekken. Doch zijne chefs ontdekten volstrekt geen krijgshaftige eigenschappen in hem, en zonden hem spoedig weder naar zijn piano terug. De tijd was evenwel niet gunstig voor den bloei van schouwburgen; eerst in het laatst van 1820 componeerde Rossini weder de opera Matilda di Shahran, welke compositie hem door den bankier Torlonia, eigenaar van het tooneel Apollo te Rome, opgedragen was. Het stuk werd tijdens het carnaval van 1821 gespeeld, en met genoegen gehoord, ondanks de dwaasheden en de onwaarschijnlijkheden van dat sombere melodrama. Bij de eerste
389
drie voorstellingen dirigeerde Paganini in eigen persoon liet orcliest. De merkwaardigste stukken dier partitie zijn het fraaie kwartet: Alma rea., en een heerlijk duo voor sopraan en alt, dat door de zangeressen Bosio en Borghi-Mamo in den Italiaanschen schouwburg te Parijs, met eene bewonderenswaardige bevalligheid eu fijnheid werd gezongen.
Zelmira is het laatste werk dat Rossini te Napels heeft doen opvoeren, eu het was eigenlijk voor Weenen bestemd. Dat werk werd in December 1821 in de San Carlo sege-
~ O
ven. De tekst, door ïottola geschreven, is eene navolging van het treurspel Zelmira van Du Belloy. Er zijn effecten van instrumentatie eu een harmonische rijkdom in dat werk, die aan de oude Italiaansche mauier niet eigen plachten te zijn. Daardoor heeft Rossini zich onderscheiden van zijn roemvolle voorgangers Oimarosa en Paisiello en weder nieuwe lauweren geplukt op het gebied zijner nationale kunst. De nitstekeudste brokken dier partitie waren de cavatine vau Polidoro: Ah! yia Iras corse ii di. het trio: soave con for lo, het duo: Ah chè quei tronchi accenli, het quintet: La sorpre-sa , lo slupore, en het duo: I\'ere hé mi guardi.
Barbaja had de directie der Italiaansche opera te Weeueu gekregen, en daar werd al spoedig de Zelmira van Rossini ten tooneele gebracht en met groote opgewondenheid out-vangen. Bij die gelegenheid heeft Rossini ook Beethoven ontmoet; doch de groote symphonist leed toen reeds te veel aan de gevolgen zijner doofheid, dan dat zijn omgaug veel aangenaams kon hebben voor een vreemden kunstbroeder, en de vroolijke, geestige Rossini kon zich niet beroemeu op eene vriendelijke ontvangst van den grooten man wiens genie hij bewonderde.
Vóór zijn vertrek naar Weenen had Rossini, voor zijn benefiet te Napels, eene cantate onder den titel van La Riconocenza doen opvoeren (27 December 1821). Bij zijn terugkomst in Italië vond hij de gezanten der Europeesche hoven op een congres te Verona vereenigd. Rossini, die weinig ingenomenheid met de Napelsche revolutie aan den
390
ROSSINI.
dag gelegd had, mocht, zouder zicli aan iuconsequeutie schuldig te maken, zijn lier leeueii ter eere van Metternich eu de andere leden van het congres. Dat was de aanleiding tot de cantate II vero ommagyio, die iu 1822 in de zaal der Filarmonici gezongen werd.
Besloten Italië te verlaten, waar zijne muzikale nieuwigheden niet begrepen werden, zoo als uit den val van de Donna del Lago gebleken was, wilde Rossini niettemin, als afscheidsgift, een meesterstuk aan zijn vaderland achterlaten. Zijn directeur had hem veertig dagen verlof gegeven, om eene opera te schrijven. Doch Rossini besteedde al die veertig dagen niet aan zijn Semlramide, een werk waarin hij de meest nieuwe en afwisselende ideeën heeft uedergelegd. De Samiramidc viel nochtans te Venetië, in 1823 ; want een koele ontvangst van een werk van dien rang staat gelijk met een val. Doch zij stond roemrijk weder op te Parijs, waar het werk eene waardige vertolking vond van de dames Sontag en Pisaroni.
Hier eindigt de Italiaausche loopbaan van Rossiui. Nadat hem de partitie der opera La fiylia dell\' aria opgedragen was voor den hofschouwburg te Londen, vertrok hij met zijne vrouw naar Engeland. In dien tijd ook kwam hij voor het eerst te Parijs. Hij kwam daar den November van het jaar 1823 aan, eu ontving er eenige weken lang de bewijzen van sympathie en bewondering, welke de kunstlievende wereld te Parijs zoo gaarne aan de bevoorrechten op kunstgebied schenkt. De Enscelschen toonden zich niet min-
O O
der in hun schik met het verblijf van den beroemden componist in hun midden, en hij werd door koning George IV zeer beleefd ontvangen. Meer was er niet noodig om Rossiui in Engeland in de mode te brengen; overal werd hij gevierd eu met beleefdheden overladen. Zijn contract met den directeur van, den koninklijken schouwburg bleek van nul en geener waarde, wegens den ougunstigen staat waarin die zich bevond; doch Rossiui had geen reden om de voordeelen te betreuren, welke zijn Fig Ha dell\' aria hem opgebracht
391
ROSSINI.
zoude hebben. Zijn verlies werd hem ruimschoots vergoed door het geld dat hij, hetzij door het geveu van concerten, of door het dirigeeren van soirees musicales, eii vooral als zangmeester verdiende.
I Even als de Italiaansche componisten, beoefende Eossini 1 zelf de zangkunst. Als uitstekend pianist, onnavolgbaar ac-\\ compagnateur, in het bezit van eene fraaie baryton-stem, j werd hij met de meeste geestdrift in de salons van het aristo-/ cratische Engeland ontvangen, en op die wijze maakte liij / beste zaken.
Na een verblijf van vijf maanden had Rossini ongeveer tachtig duizend gulden in het kunstlievende Engeland verdiend. Hij kwam te Parijs terug en werd daar tot directeur vaü den Italiaanscheu schouwburgc benoemd. Toen begon men te Parijs de voortbrengselen van zijn genie in hunne volle /\' waarde te kennen; want tot nog toe waren zij slechts, op , de zonderlingste wijze verminkt, buiten Italië ten tooneele gebracht. Er ontstond een hevige strijd over de ha liana in Alfjcri, de Itiganno felice, de Barhiere enz. Pedante reacvion-nairen vonden eene menigte fouten in de nieuwe muziek en kwamen met kracht tegen Rossini op, wiens achteloosheid in administratieve zaken vreeselijk door hen overdreven werd. De tegenstander van Rossini die het meest recht van spreken had, was Henri Montan Berton, lid van het Instituut en talentvol kunstenaar, de-gelukkige schrijver van Monlano et Stephanie. Doch in deze omstandigheid kon zijn behaalde roem hem niet helpen bewijzen wat niet te bewijzen was, en hij had zonder eenig succes zijn strijd tegen het rossi-nisme volgehouden, dat toch bestemd was om te zegevieren-Het eerste werk dat de schrijver van Otello te Parijs componeerde, was II Viaggio a Reims ossia l\'Albergo del gig li o erom (De reis naar Reims of de herberg de Gouden Lelie), eene opera in een bedrijf, geschreven bij gelegenheid van de kroning van Karei X, op den 19(]™ Juni 1825 in den Italiaanschen schouwburg ten tooneele gebracht. De Viaggio a Reims slaagde volkomen. Wijl het onderwerp slechts eene
392
ROSSINI.
raomentaueele belangrijkheid bezat, zou de duurzame verdienste der partitie daardoor benadeeld zijn geworden, indien Rossini er later de voornaamste stukken niet van in de Com Ie Ory gebruikt had.
In dien tijd componeerde Rossini de soirres musicales, eene verzameling van zangstukken, wedijverend in bevallige melodie en nieuwe en fijne harmonie. Het zijn juweelen van liet eerste water. Wij behoeven slechts het kleine duet: Mtra la hi an ca hum te noemen. ..—
Wat er van de beweerde luiheid van Rossini was, zagen wij reeds; maar een afkeer van beslommeringen en eene zekere traagheid in administratie kan zeer wel met deu lust tot intellectueelen arbeid gepaard gaan. De opperintendnnt van Schoone kunsten zag weldra in, dat het bestaan der Italiaansche Opera gevaar liep, onder het onervaren bestuur van den man van genie, aan wieu men haar had toevertrouwd. Doch wijl de regeering der Restauratie, en met alle reden, Rossini in Frankrijk wenschte te houden, al ontnam zij hem het bestuur over de Opera, werd hij tot intendant-generaal der koninklijke muziek eu inspecteur-generaal van den zang in Frankrijk benoemd. Die betrekkingen waren slechts sinecures en brachten hem jaarlijks twintig duizend francs op; maar dat was de eer van een kunstenaar, die zich reeds door twintig meesterstukkeu beroemd had gemaakt, aan Frankrijk te verbinden, niet te duur betaald.
Om zoo veel mildheid te vergelden, lag Rossini onder de verplichting van partitiën te schrijven, een plicht die hem niet zwaar kon vallen. Den Oden October 1826 gaf hij aan de Koninklijke Academie van Toonkunst Le sikje de Corinlhe, opera in drie bedrijven, waarin hij de partitie van zijn Maomello met andere stukken vereenigde, zoo als de fraaie aria die door mevrouw Damoreau gezongen werd, en het prachtige tooneel van het zegenen der vaandels. De bijval dien La siège de Corinlhe genoot, was even schitterend als welverdiend. Ieder kent de bas-aria: Qua ma voix la viol aire s\'arréte, en het gebod: L\'heure fatale approche.
393
EOSSINI.
Het tweede werk dat Rossini iu de Opera liet opvoeren, was insgelijks aan zijn Italiaansch repertoire ontleend. Meu herinnert zich het oratorium Mosè in Eyillo, dat in den carnavalstijd van 1818 op het tooneel der San Carlo te Napels werd uitgevoerd. Rossini versterkte daarvan de reeds zoo machtige dramatische uitdrukking, voegde er verscheidene stukken bij, en gaf het onder den titel van Moïse aan de Koninklijke Academie van Toonkunst, den 2Gstel1 Februari 1827. De introductie, waarin Mozes de steenen tafelen dei-wet ontvangt, bevat de prachtigste koren, onder anderen een kwartet met koren zonder accompagnement. Twee van die koren zijn uit de opera Armida genomen: Gcrmano a Ie richiede en: Che lullo e cal ma. Het duo van Aménophis en van Auaï: Si je perds l\'ohjel que fairne, is rijker aan. effect in de Fransche opera dan in de Italiaansche. Daarop volgt nog een verrukkelijk duo voor twee sopraanstemmen,: Dieu, dans ce jour prospcre: maar het tweede bedrijf is nog rijker aan aangrijpende schoonheden. Na het tooneel der Egyptische duisternis komt het vermaarde duo: Parlar spiegar, dat in het Fransche stuk begint met deze woorden: Moment fatal, (jue faire? Dat was een triomf voor Nourrit en Dabad\'e. De finale van het derde bedrijf is later aan de oorspronkelijke partitie toegevoegd, behalve het pathetische kwartet: Mi manca la voce. De aria van het vierde bedrijf: Quelle horrible deslinée.\' schijnt opzettelijk voor de zangeres Cinti geschreven te zijn. Het accompagnement geeft er een zeer dramatisch en hartstochtelijk mouvement aan. Eindelijk is het stuk, dat eene eerste plaats in die opera bekleedt en dat altijd zijn bijval behouden heeft, het gebed: Dal tuo slcllato socjlio {Des cieux ok tu resides).
Lc oom te Ory, opera in twee bedrijven, die den 28ste11 April 1828 in de Koninklijke Academie van Toonkunst gegeven werd, is een van de beste voortbrengselen van Rossini. In geen werk heeft hij zoo veel geest gelegd, noch rijker afwisseling gebracht, dan in de orchestbewerking dier opera, waarvan de muziek voor een groot gedeelte uit de partitie
394
EOSSINI.
Viaggio a Heiin* genomen is. De opzettelijk voor de Fransche Opera; geschreven stukken zijn de aria des gouverneurs; Veil-Icr saus cesse, liet ridderkoor: Ah, la bonne folic, bet drinklied van liet koor: Quil avail de bon vin, le seigneur clióle-lain, liet welluidende zachte gebed dat daarop volgt, en eindelijk het trio: A la faveur de celle nttil obscure.
Het volgende jaar zette Rossini het zegel op zijn roem door een werk, dat ouder zoo veel meesterstukken altijd zijn grootste roem zal zijn. Onze lezers denkeu reeds aan zijn Guillawne Teil, opera in vier bedrijven, op een tekst van Hippolyte Bis en Jouy, den Augustus 1829 in de Koninklijke Academie van Toonkunst ten tooneele gebracht.
Het dranfa van Schiller is voor Rossini de bron van beurtelings landelijke, krijgshaftige, bevallige, aandoenlijke, smartelijke, sombere en schitterende inspiratiën geweest. Het is eene wonderbare mengeling der eigenaardigheden der Ita-liaansche, Duitsche en Fransche kunst; hier de bevalligheid der Italiaansche cavatine\'s en duo\'s, daar de geleerde, diep doordachte harmonie der Duitsche koren; overal de heldere krachtige juistheid van het Fransche genie. Na de prachtige ouverture bepalen wij ons , want liet is onmogelijk alles aan te halen, tot het noemen van het harmonieuze introductiekoor : het bevallige visscherslied: Accuurs dans ma nacelle, het groote duo tusschen Arnold en Guillaume, het zoo schoone gebed : Vier ge , que les chrólions adorenl, de romance van Mathilde: Sombre forel, het groote duo tusschen Mathilde en Arnold, het koor der vereenigde cantons, de Tyroolscbe dans, de aria: Asile héréditaire, de aria met koor, waarin Duprez voor het eerst de vermaarde til de poilrine heeft doen hoo-ren, die voor tenoren zoo noodlottige noot, en eindelijk het trio der vrouwen, een canon.
Dat werk, zoo vol nieuwe schoonheden, werd in het eerste oogenblik nauwelijks begrepen, doch eenigen tijd later, vooral toen Duprez de rol van Arnold gezongen had, begon het publiek in te zien, zoo als kenners van muziek reeds
395
ROSSINI.
Liner hadden erkend, dat de Guillaume Teil de schoonste parel uit den schat van Rossini heeten mocht. Die opera, geschreven door iemand die nog geen zeven en dertig jaren telde, scheen het begin te zijn eener nieuwe loopbaan, die minstens even schoon beloofde to worden als die welke de componist had afgelegd. Het was, naar het scheen, een nieuw muzikaal tijdperk in het leven des grooten kunstenaars. Doch het schooue vooruitzicht werd niet vervuld. Itossiui had ziine bewonderaars slechts even de mogelijkheid doen zien van eene lange reeks vau muzikale genietingen, om hen voor altijd teleur te stellen. Van dien merkwaardi-gen dag af, den Augustus 1829, heeft Rossini niets
meer aan het tooneel gegeven. De reeds verworven roem was hem genoeg, als ook de rijkdom dien hij met zoo veel schitterende meesterstukken verdiend had.
Nadat Rossini door de omwenteling van 1830 de sinecuren verloren had, welke hij door de mildheid van Karei X genoot, eischte hij van de curatoren der civiele lijst een jaargeld van zes duizend francs, die hem toegezegd waren, voor het geval dat zijne betrekkingen door onvoorziene omstandigheden zouden opgeheven worden. Die omstandigheden brachten de Juli-omwenteling mede. Nadat men Rossini vijf of zes jaren lang zijne rechten op het pensioen bestreden had, werd de quaestie eindelijk in zijn vooi\'deel beslist.
Dat Rossini niets meer van zich hooren liet, verstrekte niet weinig de ongerijmde beschuldiging van luiheid, tegen welke wij reeds opkwamen, en die door de zeven en dertig opera\'s welke hij schreef van zelf reeds nietig wordt. In de stille afzondering waarin Rossini zijne laatste levensjaren sleet, bleef hij altijd de muziek liefhebben, en ging er geen dag voorbij waarop hij niet componeerde; doch hij bewaarde zijne kunst voor zich en voor de weinige vrienden die het geluk mochten smaken tot zijne muziekavonden te worden toegelaten. Een Slahal maler in 1841 geschreven, en eene Petite messe solennelle, die den 14lt;\'lt;;n Maart 1864, ten huize van den graaf Pillet-Will, te Parijs werd uitgevoerd, ver-
39G
IIOSSINI.
scheicleofi pianostukken, eenige koren en zangstukken, zijn nagenoeg alles wat Rossini na zijn Guillawne Tell in het licht gegeven heeft.
Na den dood zijner eerste vrouw, die den 7lt;1cu October 1845 overleden was, trad Rossini in 1847 weder in het huwelijk met Olympe Pélissier. In het laatst van datzelfde jaar viel hij te Bologne, waar hij zich gevestigd had, dooide revolutionnaire bewegingen, waardoor Italië toen verontrust werd, in verdenking hij de revolutionnairen, en moest hij de stad verlaten. Nadat hij eenigen tijd te Florence gebleven was, waar hij door eene ernstige ziekte werd aangetast, keerde hij naar Parijs terug, en is daar gebleven tot dat hij zijne villa te Passy betrok, waar hij alle kunstenaars op hartelijke\' wijze welkom heette, waar hij zich steeds omringd zag van alles wat door talent of geest of schoonheid uitmuntte, en waar hij den November 1868 in den
ouderdom van zes en zeventig jaren overleed.
Het leven eens kunstenaars bestaat in zijne werken. Daarom traden wij weinig in bijzonderheden van het intinie, bijzondere leven van Rossini. Wij maken geen Rossiniana, en geven geen relaas van alle merkwaardigheden en geestigheden, welke men Rossini te recht of ten onrechte in den mond heeft gelegd. Even als allen beroemden mannen , en inzonderheid allen gunstelingen der Parijsche wereld, heeft men Rossini eene meniyte aardigheden toegekend, waaronder er
~ O O \'
vrij wat ondeugende zijn. Van zijn dubbel vaderland, waar hij door zijn roem te huis behoorde, scheen Rossini zich te Napels het vuur van den abt Galiani en te Parijs de gees-stigheid van den graaf de Rivarol eigen gemaakt te hebben, vreemd genoeg verbonden aan het verhevene genie dat een Guillaumc Teil heeft voortgebracht.
Bij gelegenheid van het feest der uitdeeling van de medailles op de algemeene groote Tentoonstelling, heeft Rossini eene cantate geschreven, welke hij aan Napoleon III en aan het dappere Fransche volk heeft opgedragen. Door vier duizend zangers met orchest uitgevoerd, heeft die tegelijk een-
397
voudige als grootsche en voor die gelegenheid zoo uitmuntend gepaste compositie een onbetwisten bijval genoten, ook toen zij eenige dagen daarna, en nog eens ten derden male op het tooneel der Opera ten gehoore werd gebracht.
Het portret dat wij van Rossini geven, is eene gravure naar eene photographie van 1865.
398
(Giacomo)
Geboven in 1794, gestorven in 1864.
Meu viudt somtijds familiën waarvan verscheidene kinderen te gelijkertijd op verschillende wijzen beroemd werden. Dat .was het geval met de drie zonen van Jacob Beer, een rijken Joodschen bankier te Berlijn. Wilhelm Beer, een van de drie, was op het kantoor zijns vaders werkzaam, en tevens een uitstekend sterreknndige, die van 1829 tot 1836 met Madler de groote Maankaart, in vier bladen, de\'beste van de toen bestaande, uitgaf, waarbij eene merkwaardige algemeene beschrijving als commentaar. Hij stierf den 27stequot; Maart 1850. Zijn jonger broeder, Michiel Beer, die den •23sten Maart 1833 overleed, had zich in Duitschland reeds een naam verworven a1s dramatisch dichter. Hij was de schrijver van Dc Paria en van Slruensee. De oudste van de drie, Jacob, die later zijn voornaam in het Italiaansch vertaalde en bij zijn familienaam dien van Meyer voegde , naar een rijken bankier die hem tot zoon had aangenomen en zijn fortuin had nagelaten, is de wereldberoemde componist Jacob Meyer Beer, Giacomo Meyerbeer.
400 MEYEIIBEER. , •
Meyerbeer werd te Berlijn, den September , geboren en was van zijne vroege kindsheid af een muzikaal wonder. Toen hij vier jaren oad was zong hij, zichzelf met de linkerhand op de piano accompagneerende, de deuntjes welke hij van de draaiorgels hoorde. Op vijfjarigen leeftijd kreeg hij. Lauska, een leerling van Clementi, tot pianomeester, en den 14den October 1800 speelde hij op een concert te Berlijn , waarvan zelfs door de Musilcalische Zeilung met lof gesproken werd. Drie jaren later noemde dat blad hem ouder de beste pianisten van Berlijn.
De grootste meesters stelden er eene eer in hem tot leer-ling te hebben. Eerst Clementi, die om zijnentwil alleen van het besluit afging om geen les meer te geven en den jongen pianist bleef onderwijzen zoolang deze te Berlijn woonde. Daarna werd Bernhard Anselm von Weber, de broeder van Carl Maria, een voormalig leerling van den abt Vogler en orchest-directeur der groote Opera te Berlijn, gekozen om hem de eerste lessen in muzikale compositie te geven; en eindelijk kreeg de jonge musicus les van Vogler zelven, die vooral als theoreticus beroemd was.
Ondanks al de didactische talenten van Weber ging zijn leerling niet genoeg in harmonie, contrapunt en fuga bij hem vooruit. Dat gevoelde Meyerbeer, en begon alleen te werken. Weber bewonderde eene fuga , welke de jonkman zonder hulp gecomponeerd had, en trotsch op zulk een leerling, zond hij dat werk aan Vogler, in de verwachting dat deze in zijne opgetogenheid deelen zou. Meester en leerling wachtten maanden lang op antwoord; maanden die hun zoo vele eeuwen schenen. Van waar die onverschilligheid van den abt, die toch den jongen Meyerbeer te Berlijn gehoord had, en gezegd dat hij een groot musicus zou worden ?
Eindelijk kwam er een dik pak van Vogler; het was zijn Syslem für den Fugenbau, enz. eigenhandig door den aire geschreven. Het was in drie deelen verdeeld; het eerste was een beknopte uiteenzetting van de regelen der fuga; het
ME-ÏEKBEEK.
tweede, Fuga des Schuiers, was eene ontleding van de fuga van Meyerbeer, met de gevolgtrekking dat zij niet deugde; en het derde, Des Meisters Fuga, was een fuga door Vogler gecomponeerd op het thema van Meyerbeer; dat laatste stuk was evenzeer zorgvuldig ontleed en maat voor maat opgehelderd en uitgelegd. Weber was teleurgesteld, doch Meyerbeer was opgetogen. Hij begreep toen wat hem tot nog toe duister geweest was, en hij betoonde Vogler zijn dank, door hem na verloop van eenigen tijd weder een fuga te zenden, volgens Vogler\'s voorschriften gecomponeerd. Ditmaal mocht het werk de goedkeuring van den abt wegdragen, en hij schreef Meyerbeer dat hij eene schoone toekomst voor hem geopend zag; dat hij hem als een zoon ontvangen zou, indien hij naar Darmstadt wilde komen, om er de muzikale keunis te verkrijgen die hem nog ontbrak.
Meyerbeer maakte terstond van die uitnoodimnof aebruik
^ O O o
en trof onder de leerlingen van Vogler ook Gansbacher, den toekomstigen kapelmeester der St. Stephanuskerk te Weenen, Carl Maria von Weber, den toekomstigen schrijver van de Freischütz, en diens broeder Gottfried von Weber aan. De naijver tusschen die jonge lieden was al even groot als hunne onderlinge vriendschap, gedurende de beide jaren die zij te zamen werkten. Nadat de abt de mis bediend had, kwamen zijne leerlingen bij hem, ontwikkelde hij eene theorie van het contrapunt, en gaf hun ieder een stuk kerkmuziek ter compositie, waarvan hij zelf het thema opgaf. Des avonds werd ieders werk nauwkeurig onderzocht en besproken. Somtijds gingen zij naar de hoofdkerk, die twee orgels bezat; dan gaf de abt een onderwerp van fuga op, en de jonge kunstenaars improviseerden er de uitwerking van. Meyerbeer deed zijn meester weldra eer aan door de compositie van zijn oratorium Got I unci die Nalur, dat in tegenwoordigheid van den groothertog van Hessen te Berlijn werd uitgevoerd, die den zeventienjarigen jongeling den titel van hofcomponist schonk. Evenveel bijval genoot Meyerbeer te Berlijn, op een door Weber gegeven concert
26
401
MEYEUBEEE.
iu den. koninklijken schouwburg. Eunike, Grell en Mej. Schmalz achtten liet niet beneden zich er de solo\'s voor te zingen, den 8stei1 Mei 1811.
Toen sloot Vogler zijne school en deed zijne leerlingen eene kunstreis door Duitschland maken. Zij kwamen te Mün-chen aan, en Meyerbeer liet er zijn eerste dramatische werk Jeplhas Toch/er opvoeren, eene opera in drie bedrijven, die meer door geleerdheid dan door melodie uitmuntte en veeleer een oratorium dan eene opera was. Geërgerd over de koele ontvangst van zijn werk, verliet Meyerbeer München en vertrok voor korten tijd naar Berlijn. Den 4tleu Februari 1813 gaf hij, met den violist Weit, eene symphonic concertante voor piano, viool en orchest, waarvan met veel lof gesproken werd. Vervolgens begaf hij zich naar Weenen, om er met zijn talent als pianist te schitteren. Doch op den dag zijner aankomst hoorde hij al aanstonds Hummel, en was hij op-«•etosen van bewondering over diens volmaakte, verrukke-
O O \'
lijke voordracht. Meyerbeer bracht zijne eigenliefde tot zwijgen en wachtte zich voor het publiek op te treden tot dat hij zich in die talenten der Weener school volmaakt had, welke hij bij Clementi niet had verkregen. Tien maanden lang bleef hij met moed aan het werk, leefde in de strengste afzondering, bracht eene merkbare verandering in zijn aanleg, en toen hij eindelijk voor het eerst optrad, was zijn triomf volkomen, en Moscheles heeft later dikwijls verklaard dat Meyerbeer misschien door niemand geëvenaard zou geworden zijn, indien hij pianist gebleven was. Gelukkig voor de kunst, gevoelde hij zich meer aangetrokken tot compo-neeren; hij is nochtans altijd een buitengewoon accompag-nateur gebleven, die onbeschrijfelijk fijne nuancen in zijne voordracht wist te brengen. Vandaar zijne nauwlettende veeleischendheid bij de repetitiën van zijne werken. Hij verlangde altijd van de executanten zijner werken dezelfde nauwgezetheid, welke hij zelf in acht nam.
In 1813 gaf Meyerbeer te Weeuen een opera bouffe, Uie beiden Kali feu, een werk dat onopgemerkt voorbijging. De
402
MEYERBEER.
schrijfwijze van Meyerbeer was nog te stijf en nog te zeer
in schoolsche regels bekneld; hij had het dramatisch effect
nog niet in zijne macht. Salieri bracht hem dat alles onder
het oog, en op diens raad begaf de jonge componist zich
naar Italië, om daar de behandeling der stemmen te leeren.
Eerst ging Meyerbeer naar Venetië, waar de Tancredi van
Rossini juist alle muziekliefhebbers in verrukking bracht.
Hij moest echter twee jaren lang op een tekst en een tof
neel wachten. Hij wachtte, dank zij zijn rijkdom, met \' ^
duld, bestudeerde nieuwsgierig de levendige en lichte 1
aansche muziek, en legde er den grond tot die vereen
van Duitsche harmonie en Italiaansche melodie, d , quot;
ie een
hoofdtrek van zijn talent bleef. Eindelijk gaf hij, de 11 9(|8ten Juli 1817, te Padua, Romilda e Coslanza, die een /0i]{Oeien succes behalen mocht.
De Italianen waren niet karig met hunne tof \'juichingen voor den leerling van Vogler, die, zelf een 1 ieei.jill(I. V.U| pater Valotti, kapelmeester der St. Antonio w as fpWge •, ren later (1819), kwam de beurt aan de Semir amitie rjconüs cinta, die voor Carolina Bassi geschreven wf ^ eil werd opgevoerd. In 1820 gaf hij Margherile t d\'Anjou in La Scale te Milaan, welke opera weldra te Pa ^jj^, _ ivj(|ucileil en te Londen ten tooneele werd gebracht; eindelijk werd in hetzelfde jaar te Venetië zijn Emma di Reslntrgo (weven. Die opera was met de Edmrdo e Crisli aa yan Ross;uquot; 700 wel te Milaan, te Genua, te Florence en te Padua, aan de orde van den dag, eu stelde alle andere componisten van dien tijd in de schaduw. In Duitschland werd het nieuwe werk van Meyerbeer evenzeer bewonderd en twee malen vertaald, onder de titels vau Emma von Leicester eu Emma von Rosburg, hetwelk grooten opgang maakte te München, te Dresden, te Frankfort, te Berlijn en te Stutto-art.
Meyerbeer zelf vond echter in Duitschland niet zulk een gunstig onthaal als dat werk; toen hij te Berlijn teruggekomen was, verweet men hem daar, dat hij van de Duitsche^ainst tot de Italiaansche overliep, eu te Weenen beschuldigde men
403
MEYERBEEU.
404
hem van plagiaat ten koste van Rossini. Carl Maria vou Weber, die, even als Beethoven en Mendelssohn, een afkeer had van Italiaansche muziek, zonder dat hij daarom ophield de vriend van Meyerbeer te zijn, wilde hem eene les geven, door hem met zich zeiven in tweespraak te brengen , en bracht hem zijne eerste manier in het geheugen, door het doen opvoeren van zijne oude opera Die beiden Kali/en , onder den nieuwen titel van \\\'\\ irlh und Gast, die trouwens eene koele ontvangst te Weeneu ondervonden had. Doch in kleinere steden vond Meyerbeer meer bijval dan in de hoofdstad. Hij keerde evenwel spoedig naar Italië terug, waar zijn talent voor het oogenblik het meest op prijs werd gesteld, en liet den 14«len November 1820 in La Scala van Milaan zijne Margherila d\'Anjou opvoeren, een drama van Romaui, waarin Tachinardi, Levasseur en Rosa Mariani als zangers werden toegejuicht, en die vervolgens, niet zonder succes, te Parijs en later ook in België ten tooneele gebracht werd. Twee jaren daarna verscheen UEsule di Grunala, opera seria van denzelfdeu Romani, waarin Lablache en La Pi-saroni over een kwaadwillig kabaal zegevierden, dapper geholpen door Adelaide Tosi, Carolina Bassi, Manna en den tenor Winter, Het duo van het tweede bedrijf vooral wekte de grootste geestdrift op. Vervolgens componeerde Meyerbeer zijne opera Almanzor voor Rome, doch eene ongesteldheid van La Bassi verhinderde de opvoering van dat stuk. Meyerbeer zelf, gedurende een van de repetitiën ziek geworden, kon de partitie niet op den bepaalden tijd gereed hebben, en moest in het jaar 1823 de baden van Spa gaan gebruiken. Van daar ging hij naar Berlijn, waar hij, zijn gekrenkte eigenliefde op zij zettende, Das Brandcnburgerthor voor den schouwburg Königstadt schreef; die opera bleef, om eene of andere reden, onuitgegeven liggen. Daarna begaf Meyerbeer zich op nieuw naar Italië, en liet den 26sten December 1824 te Venetië, en niet te Triëst, zoo als sommigen van zijne biografen geschreven hebben, het meesterstuk zijner Italiaansche manier, li Crocialo in Egillo ten
MEYEUBEEK..
tooneele brengen, welke opera prachtig door mevrouw Merrie Lalande, Vel ut i en Lablache vertolkt werd. Die opera werd door geheel Italië, in Duitschland en in Frankrijk gespeeld, deed den wrok van den een bedaren, verdubbelde de geestdrift van den ander, en gaf aan Rossini een prikkel om zijn roem te handhaven. Een van de koren der Crocialo werd aanstonds populair; de groote aria: Ah! come rapid a la speme, met het zoo bevallige allegro, is eene klassieke bravour-aria geworden.
Nadat Meyerbeer de Crocialo voltooid had, nam hij eeni-gen tijd rast. Doch die rust was ver van onvruchtbaar. De eerste phase van zijn talent was geheel Duitsch geweest; zijne tweede evolutie Italiaansch ; de derde, waarop hij zich van nu af voorbereidde, was die zijner eigene oorspronkelijkheid. In 1827 trad hij in het huwelijk, en had het verdriet achtereenvolgens zijne twee oudste kinderen te verliezen. Hij werd zwaarmoedig , eenzelvig en gaf jaren lang niets anders dan een Stabal, een Mistrere en een Te Deum, twaalf psalmen en zijne acht zangen van Klopstock.
Eindelijk kwam er eene uitnoodiging uit Frankrijk, onder Karei X, van diens minister de La Rochefoucauld tot Meyerbeer , welke uitnoodiging hij aannam. Hij kwam en kreeg al aanstonds de opdracht om de muziek op een tekst van Eugène. Scribe en Germain Delavigne voor de Opera te componeeren. Daarop kwam de Juli-omwenteling. De opera werd eene particuliere onderneming en den directeur van een muzikaal tijdschrift, dr. Véron, toevertrouwd. In het contract der overdracht was den nieuwen directeur ook de verplichting opgelegd om de nieuwe opera van Meyerbeer ten tooneele te brengen. Die opera was Robert le Diahle.
De eerste opvoering van dat meesterstuk, dat enkel in de groote Opera te Parijs in 1867 zijne vijfhonderdste opvoering beleefde , had onder allerlei wederwaardigheden plaats. De partitie was voltooid en de rollen waren verdeeld, toen het verkieslijk geacht werd de rol van Bertram, die voor een bariton geschreven was , aan Levasseur toe te vertrouwen. Meyerbeer
405
MEYJiKBEER.
ging onmiddellijk aan het werk en transponeerde voor bas alles wat in zijne partitie voor bariton geschreven was. Er waren prachtige decoratiën voor het derde bedrijf gemaakt, doch zij waren Meyerbeer, die zich zijne knnst bewust was, bij de algemeene repetitie een grief, en hij zeide tot den directeur: »Dat is alles heel mooi; maar gij gelooft niet aan het succes van mij ne muziek; gij zoekt een de-coratie-succes.quot; De zangeres Doms offerde zich geheel voor de rol van Alice op. Doch eenige dagen voor de eerste opvoering zeide mevrouw Damoreau, die de rol van de prinses Isabelle moest spelen, dat zij in de volgende maand haar verlof van twee maanden .dacht te nemen, en zij eischte negentien duizend francs voor de opoffering van haar plan. Twee Italiaansche cornets a, piston, de broeders Gambetti, op aanbeveling van Rossini aangenomen, en van wie er één een zeer gewichtige solo in het vijfde bedrijf had, verklaarden bij de laatste repetitie dat zij niet terug kwamen, indien hun tractement niet verhoogd werd, en zij werden voldaan. Eindelijk werd de Robert le Diable, na eene voorbereiding van vier maanden, den 22steu November 1831 voor het eerst opgevoerd.
Alle eerste sujetten hadden er eene rol in. Het eerste en het tweede bedrijf werden toegejuicht; doch de schitterende triomf van het stuk liet zich nog door niets vermoeden. Daar begon het derde bedrijf, en eensklaps viel een drager, waaraan een dozijn brandende lampen hingen, met een V6;r-bazenden slag op het tooneel, juist toen Alice moest opkomen , en het parterre werd met glasscherven als bezaaid. Mejufvrouw Dorus trad eenige schreden terug zonder te ontstellen en bleef haar rol bedaard voortspelen. Er ontstond eene groote ontsteltenis, van denzelfden aard als die vroeger eens veroorzaakt was door een dergelijk • ongeluk, waardoor mevrouw Talma getroffen werd, onder eene voorstelling van rAbbé de. I\' Epée, een stuk van Bouilly, en waarin de artiste, in de rol van den jongen doofstomme, zich hield alsof zij den slag van een zwaren balk niet hoorde, die
406
MEYERBEER.
bijna voor li are voeteu nederviel. Nadat de eerste schrik bedaard was, kwam het fraaie koor der duivels, waardoor de geheele zaal getroffen was. Het succes was beslist. Doch de schrik van het derde bedrijf was de eenige niet dien avond. Een gordijn van wolken, waarvan de draden slecht waren vastgemaakt, raakte los op het oogenblik toen het opgetrokken was, en viel voor op het tooneel neder, vlak bij mevrouw Taglioni, die nog als non in haar graf lag en in het leven terug moest keeren. Zij had nog even tijd om weg te komen, eer het gordijn den grond raakte. En nog was het niet met de ongelukken gedaan. Het publiek was vol bewondering en geestdrift in het vijfde bedrijf, doch inmiddels hadden de artisten en het personeel van den schouwburg een vreeselijken angst doorgestaan wegens een ongeluk, dat ongetwijfeld een gevolg was van de opgewondenheid door de muziek op den artist te weeggebracht. Wij laten hier de beschrijving van dat ongeluk door den heer Veron woordelijk volgen.
»Na het bewonderenswaardige trio, vóór de ontknooping van het stuk , moest Bertram alleen in een valluik springen , om naar het rijk der dooden terug te keeren; Nourrit, dooide stem van God, door de gebeden van Alice, bekeerd, moest daarentegen op aarde blijven, om eindelijk met prinses Isabella te trouwen; doch die hartstochtelijke kunstenaar, geheel door zijne rol medegesleept, sprong den god der hel onbezonnen na, en nu hoorde men op het tooneel nog slechts één kreet: »Nourrit is dood!quot; De zangeres Dorus, die het gevaar dat zij zelve geloopen had , niet had geacht, verliet snikkende het tooneel, en toen had men, op het tooneel. in de onderwereld en in de zaal, drie verschillende tooneelen. Het verwonderde publiek dacht dat Robert zich aan den duivel overleverde en dezen naar het rijk der duisternis vergezelde. Op het tooneel zelf hoorde men niets dan gejammer en geween. Doch toen Nourrit viel, was gelukkig de matras nog niet weggenomen, waarop Levasseur terecht moest komen, en Nourrit kwam heelhuids van den val af. Levasseur
407
MEYERBEER.
liep, beneden, bedaard weder naar zijne loge en vroeg aan Nonrrit, dien hij tegenkwam: »Wat drommel doet gij hier? Hebben ze de ontknooping veranderd?quot; Doch Nonrrit had te veel haast om iedereen door zijne terugkomst gerust te stellen, dan dat hij een praatje met zijn kameraad kon houden; hij kwam op het tooneel terug, niet de zangeres Dorus, die nu van blijdschap schreide, aan de hand. Er ging een daverend applaudissement uit de zaal op; het scherm viel, en de namen der schrijvers werden onder een onbeschrijfelijke geestdrift uitgeroepen.
Nourrit liet zich dien avond na de voorstelling aderlaten.quot;
Zoo als men ziet, was er inderdaad iets diabolisch in de eerste verschijning van Robert. De heer Quicherat heeft in zijn uitgebreid werk, Adolphe Nourrit, sa vie, sou cnraclère, sa correspondance, de merkwaardigste bijzonderheden over de eerste voorstellingen der opera van Meyerbeer opgeteekend. Doch dat werk heeft grooter aanspraken nog op de belangstelling ; want het behelst eene korte, doch roemrijke geschiedenis der Fransche Academie van Toonkunst, even onmisbaar voor geleerde muziekkenners als nuttig voor lieden van smaak.
\'Wij zullen den inhoud van Robert le Diable hier niet vertellen. Wij zouden het eene beleediging aan onze lezers achten, indien wij veronderstelden dat zij niet bekend waren met een werk, dat op alle lyrische tooneelen gespeeld werd, van. Parijs af, tot Mexico en Lima toe. Robert, Bertram, Alice, Isabella, enz. zijn populaire personages geworden, overal waar gezongen wordt. Wie kent niet de oorspronkelijke ballade vol kleur: Jadis regnait en Normandie; de zachte romance: Va, dit-elle, rnon enfant; het koor: Au scul plaisir fidéle, met de fameuze sicilienne: 0 fortune, a ton caprice? Wie heeft het muzikale niet bewonderd van het duo: Ah.\' Vhonnête homme, tnsschen Bertram en den boer? Zoo veel van de beide eerste bedrijven. Eu wat zijn er in de laatste drie al brokken, die, om hunne verschillende schoonheden, een even grooten roem verwierven en nog altijd in den
408
MJLYERBEER.
smaak valleu! Hier staat geen bevalligheid meer op den voorgrond , maar kracht, in eene aaneenschakeling van geheimzinnige, sombere, grillige, pathetische tooneelen. Wij noemen hier slechts de Valse infernale, met die woeste, snijdende akkoorden; de coupletten van Alice: Qmnd je quiltai la Normandie, die voor de komst van Bertram worden afgebroken en gevolgd door een duo, dat een meesterstuk van muziek vol uitdrukking is; het duo; Si faurai ce courage, waarin de zoo moeielijke phrase; Des chevaliers de ma pair ie; de oproeping: Nonnes, qui reposez sous eet Ie froide pi er re, even schilderachtig als krachtig; de beroemde aria: Robert, loi que faime, en eindelijk het koor der monnikeu , dat zich evenzeer onderscheidt door schoonheid van zang, oorspronkelijkheid van rhythmus en juistheid van uitdrukking. Zie hier de rolverdeeling bij de eerste opvoering:
Robert, Nourrit. Isabelle, mevr. Cinti Damoreau.
Bertram, Levasseur. Alice, mejufv. Dorus.
Raimbaud, Lafond.
Wat de mate van het kunstbegrip van Véron bewijst, is, dat hij de verplichting, toen hij tot directeur der Opera benoemd werd, Robert le Dlable ten tooneele te brengen, als een lastig aanhangsel van het contract beschouwde. Volgens oude gewoonte door het succes van het werk bekeerd, wilde hij niets liever dan nogmaals een werk van Meyerbeer opvoeren. Hij kwam met den componist overeen, dat deze hem op een bepaalden tijd de opera Les Huguenots zou leveren, bij gebreke waarvan Meyerbeer eene boete van p. in. vijftienduizend gulden betalen zou. Juist na dien tijd begon de sukkelende gezondheid van mevrouw Meyerbeer eene reis naar Italië noodzakelijk te maken. Die tegenspoed dwong den componist een uitstel aan Véron te verzoeken, doch de man was onverbiddelijk, en er bleef Meyerbeer niets anders over dan de boete te betalen. Doch Véron begreep weldra welk een nadeel de belangen der Opera zouden lijden door het wegblijven van eene met ongeduld verwachte partitie, voor welke
409
MEYERBEER.
de naam van den componist reeds eene voldoende aanbeveling was. Er had dus eene schikking plaats; Meyerbeer kreeg zijne vijftienduizend gulden terug, en Les IJagucnol.s verscheen den 2jJsten Februari 1836.
^yfi het drama der legende kwam daarmede het drama der geschiedenis. Wij zeiden reeds, toen wij van Le pré aitx clercs spraken, dat in 1830 de zestiende eeuw een modetijd voor tooneel en romans was geworden. Scribe ging met dien stroom mede, en ontleende aan de vervolging der Hugenoten het onderwerp tot een dichtstuk in vijf bedrijven; een werk dat in de geschiedenis der toonkunst van onzen tijd eene plaats verdient naast de Guillaume Teil, La Julve en La Muelle.
Het episodische gedeelte vloeit over van even belangrijke tafereelen uit een oogpunt van historische kleur, als uit dat van muzikale waarde. De galante zeden van dien romanti-schen tijd zijn levendig teruggegeven in de introductie: Des beaux jours de la jeunesse, en met eene bestudeerde bevalligheid in de romance: Plus blanche que ia Manche hermine. Het optreden van Marcel, het choraal van Luther en het lied der Hugenoten , doen den toeschouwer hooren in welk eene orde van denkbeelden het drama zich beweegt. Het strenge protestantisme komt hier uit in de ruwheid der tonen , en levert een groot contrast met het zorgelooze karakter der jonge edellieden. Dan komt als een vrouwelijke tegenhanger van het bacchanalische tooneel van het begin, de cavatine van den page: Nobles seigneurs, salul! De groote aria: O beau pays de la Tour nine, het heerlijke koor der badende vrouwen, het tooneel van den blinddoek, en het duo: Beauté divine, enchanleresse/ De dramatische handeling begint eigenlijk gezegd eerst met het oogenblik waarin Hugenoten en Catholieken tegen elkander overstaan. Is er gang en frischheid in het calvinistische rataplan: uit de kwijnende, klagelijke litanieën blijkt dat de algemeene geest van het werk ten gunste der hervorming is. Na het rondo der bohé-mieunes en den roep van den nachtwacht, openbaart zich
410
MEYEEBEEll.
voor het eerst hartstocht in het duo tnsschen Marcel en Valentine: Dans la nuit oü seul je veille. Het septuor van het duel, het tooneel der bezwering, en het zegenen dei-dolken zijn stukken van eene kracht, zoo als er weinig op het tooneel gehoord worden.
In het bewonderenswaardige duo van het vierde bedrijf\' tusschen Valeutine en Raoal: Oil je vals ?. Secourir mes frères: lu l\'ns dit, (mi, tu m\'aimes, komen het wegsleepende van de liefde en de weerstand van het eergevoel in al hunne kracht uit. De catastrophe komt in het laatst van het groote trio; Savez-vous quen joiqnant vos mains dans lus ténèhres. De moeielijke kunst der trapsgewijze opklimming kan niet hooger opgevoerd worden.
De voornaamste rollen dier opera werden door Nourrit, Levasseur en mej. Falcon gespeeld, de drie beminde kunstenaars, wij zouden bijna zeggen de drie kweekelingen van Meyerbeer; want deze heeft niet weinig bijgebracht tot de ontwikkeling van hun talent door de nauwlettende zorg waarmede hij op de uitvoering zijner werken toezag. Eu heeft Plato al kunnen zeggen, dat de rhapsoden iets van de bezieling des dichters krijgen, wiens verzen zij declameeren, hoe veel te inniger moest dan de bezieling van den componist niet terugwerken op zijne vertolkers.
De herinnering aan- de godsdiensttwisten van weleer werd door Les Huguenots weder in het leven geroepen; het werk werd als gevaarlijk voor de openbare rust beschouwd; althans door de autoriteiten, die er in verschillende steden van het zuiden de opvoering van verboden. Later trof aan Charles VI, die de internationale betrekkingen heette te benadeelen, hetzelfde lot. Doch bij slot van rekening zijn zulke strenge maatreselen de beste reclame voor een werk. Ook is de mid-delmatigheid nooit gevaarlijk; zij kan geen hartstochten opwekken.
Toen Spontini zijne betrekkingen nederlegde, volgde Meyerbeer hem op als eerste kapelmeester aan het hof van Berlijn. Die benoeming beroofde Parijs gedurende dertien jaren van
411
MEYERBEEU.
de meesterstukken van den schrijver der Huguenots. Meyerbeer componeerde ten dienste des konings Frederik Wilhelm IV een groot aantal verschillende melodieën, maar vooral kerkmuziek. Uit dien tijd is ook de compositie der officieele cantate, getiteld: Ln fes fa nel la corlè di Ferr ar a , in 1843 uitgevoerd. Meyerbeer was nochtans niet ontrouw geworden aan de dramatische kunst; den 8steu December 1844 gaf hij, voor de inwijding van den nieuwen, koninklijken schouwburg te Berlijn, eene Duitsche opera in drie bedrijven, getiteld E in F el dlager in Schlesiën. Rellstab, de schrijver van den tekst, had een krijgsavontuur van Frederik den Groote tot onderwerp van zijn dichtstuk genomen. Door Hongaar-sche soldaten achtervolgd, in het grootste gevaar van gevangen genomen te worden, kwam de held een hut binnenvluchten , waarin een voormalige kapitein van zijn leger woonde. De oude krijger redt den vorst door hem van kleederen te doen verwisselen met die van zijn eigen zoon, die in zijn vorstelijk costuum zich aan de bedrogen woede der Hongaarsche soldaten blootstelt. Bij de ontknooping worden degenen, die niet geaarzeld hebben den vorst met opoffering te redden, door Frederijk vorstelijk beloond. De zeer merkwaardige partitie van dat werk heeft nooit zoo veel effect gemaakt als in Weenen , waar het stuk in 1847 werd uitgevoerd, met medewerking van Jenny Lind, die de rol van het Zigeuner meisje Wielka op zich genomen had; later heeft Meyerbeer in de Eloile du Nord verscheidene brokken dier partitie ingelascht.
In 1847 werd Slruensee opgevoerd. Het was een treurspel in vijf bedrijven, door Michiel Beer, den broeder van Meyerbeer, geschreven. De dichter stierf in 1833, zonder dat hij zelf zijn werk had mogen hooren. De koning van Pruisen droeg aan Griacomo Meyerbeer op er eene ouverture en de entre-acten voor te maken, en met die muzikale toevoeging werd de Slruensee den 21»\'™ September 1847 te Berlijn ten tooneele gebracht. Het onderwerp van het stuk is het ongelukkige avontuur van Struensee, dien geneesheer, die door
412
MEYERBEER.
een gril der fortuin tot eersten minister van den koning van Denemarken werd verheven, en die deze kortstondige gunst weldra op liet schavot moest hoeten. Tn den nog klassieken smaak van 1826 geschreven, kon aan dat treurspel slechts een succes d\'eslime te beurt vallen, in een tijd waar het ro-mantieke beginsel in de kunst algemeen gehuldigd werd. De partitie is echter Meyerbeer gansch uiet onwaardig. De ouverture\', misschien de merkwaardigste symphonie van Meyerbeer , was in Duitschland spoedig overal populair.
Een jaar te voren (184G) had Meyerbeer, bij gelegenheid van het huwelijk des konings van Beieren met de prinses Wilhelmina van Pruisen, een groot stuk voor koperen instrumenten gemaakt, onder den titel van FackeUanz. Eindelijk kwam hij te Parijs terug met de Prophéte, opera in vijf bedrijven, die den lüaen April 1849 in het Theatre de la Nation (de Opera) ten tooneele werd gebracht. Dat werk, het derde hetwelk Meyerbeer voor het Fransche tooueel schreef, kan ook als het derde in rang van zijne groote opera\'s beschouwd worden. Het genie, dat Robert le Diable en Les Huguenots had voortgebracht, was onverminderd in grootheid. De kunstenaar was dezelfde gebleven, en indien de muziek van Le Prophete al minder groot genot verschaft, is dat te wijten, zoo als Sen do reeds opmerkte, aan het weinig belangwekkende van een theologisch drama, waarin de liefde aan strenge beginselen wordt opgeofferd. Het was een zonderlinge inval van een tekstenmaker, die naar hartelust in het onbegrensde rijk der fantazie of der geschie-denisi kan putten, om juist een van de akeligste episoden van godsdienstwaanzin, die de zestiende eeuw beroerden, het woeden der wederdoopers, te kiezen! Dat hij den kleermaker Jan van Leiden tot een kroeghouder heeft gemaakt, doet niets tot de zaak af, doch daar houdt de vinding van Scribe niet meê op. De Prophete der opera, door zijne vijanden ingesloten, laat zijn paleis in de lucht vliegen en wordt onder de puinhoopen bedolven. De wederdooper der geschiedenis wordt gevangen genomen en sterft een vreeselijken
413
MEYEBBEER.
dood. De grootste belangrijkheid van den tekst bestond ia de omstandigheden waaronder het stuk werd opgevoerd. Zonder zulks te bedoelen, bleken Scribe en Meyerbeer een stuk vol actualiteit geschreveu te hebben. Nog geen jaar geledeu hadden de communisten te Parijs de maatschappij doen beveu, toen Le Theatre National de communisten van Munster ten tooueele bracht. De herinnering aan de Junidagen kwam ieder, die daar vol aandacht naar de gruwelen in Westphalen zat te luisteren, ongetwijfeld in het geheugen.
Nadat Meyerbeer van het aanvankelijk een weinig betwiste T naderhand onverdeelde succes van zijn werk getuige gebleven was, keerde hij naar Berlijn terug, om zijne betrekking bij koning Frederik Wilhelm IV weder waar te nemen. Onder de werken welke hij in die dageu componeerde, behoorde ook zijn Beyerischer Sc hut zen Marsch, op een gedicht van koning Lodewijk van Beijeren; de ode aan den beeldhouwer Ranch, die den 4lt;leu Juni 1851 in de Academie van schoone kunsten te Berlijn werd uitgevoerd, en een vierstemmig loflied met koor, bij gelegenheid van het vijf en twintigjarige huwelijksfeest van Pruisens koning, Frederik Wilhelm IV.
Tegen het einde van 1851 werd Meyerbeer ernstig ongesteld, en de geneesheeren veroordeelden hem tot rust nemen. Het volgende jaar ging hij naar Spa, waar hij na dien tijd meermalen de baden gebruikte. Daar genoot hij rust en kalmte op zijne eenzame wandelingen; daar verzamelde hij nieuwe krachten, nadat zijn zenuwgestel onder de repetitiën zijner opera\'s was uitgeput. Donizetti, Verdi, alle componisten , die zelf de goede opvoering\' hunner werken met zorg nagingen, hebben het eigenaardig lijden gekend, door een fout in den zang of een verkeerd begrepen détail der or-chestpartij veroorzaakt. Dat zenuwlijden ondervond Meyerbeer sterker dan eenig ander, te meer wijl zijne groote wellevendheid hem weerhield van lucht te geven aan zijne ergernis; hij trachtte zijnen vertolkers altijd een beminnelijk
414
MEYERBEER.
eu opgeruimd gelaat te lateu zien. Doch zulk een dwang moest een nadeeligen invloed op zija gestel uitoefenen, en het was altijd hoog tijd als de eerste voorstelling plaats had. Dan ging hij, gelukkig iu het gevoel zijner bevrijding, te Spa of te Schwalbach herleving zoeken, en genoot er volop het genot dat eene rijke natuur hem geven kon.
Wij noemdeu reeds twee zeer duidelijk te onderscheiden phasen in het kunstenaarsleven van Meyerbeer; de Italiaau-sche, die door zijn Crocialo vertegenwoordigd werd, en de Fransche, waaraan wij Robert le Ui ah le, Les Huguenots en Le Prophéte te danken hebben. Waren die wijzigingen niet • genoeg, en was het niet eenigszins gevaarlijk voor den leerling van den abt Vogler, dat hij niet slechts Franscliman , maar Parijzenaar heeft willen zijn? Nadat Meyerbeer het toppunt van kunst bereikt had, wilde hij zich iu de lagere sferen der kunst onderscheiden; of met andere woorden: niet tevreden met de lauweren, welke hij in de groote Opera had verworven, wilde hij ook de rozen plukken der Opera comique. Uit die ongelukkige eerzucht werd zijn Eloile du Nord geboren, die den lö^eu Februari 1854 voor het eerst werd opgevoerd, eu door de critiek eenparig als de vrucht eeuer afdwaling werd beschouwd van een man van genie, die zich verplaatst op een gebied waarop hij niet te huis behoort. Vooreerst zijn Catharina en Peter de Groote op het tooneel van Feydeau niet op hunne plaats. Doch ditmaal rust al de verantwoordelijkheid van een weinig belangrijken tekst niet op Scribe alleen. De rol van den kozak Gritzensko is de niet zeer gelukkige vinding van Meyerbeer zeiven. Na die opmerking, benevens die, dat de Eloile du JSord den naam van opera comique kwalijk verdient, brengen wij onze hulde aan het pathos in de romance van Peter: 0 jours heureux, aan den gang in de aria van Danilowitz, aan het bekoorlijke kleine duet: Sur sou bras rn appuyant. Wat de openbaring van harmonische en rhythmische combinatiën betreft, nergens heeft Meyerbeer die sterker dan in zijn Etoile du Nord. Slechts een componist die alle hulpmiddelen
415
MEYERBEER.
zijuer kunst weet te gebruiken, kon znlk een werk voortbrengen. Het is geen opera comique in de beteekenis welke Boieldieu aan dat woord hecht, doch het is eene allermerkwaardigste compositie, zoodra meu er niets anders in zien wil dau het is , namelijk eene reeks van tafereelen, een muzikale kaleikoskoop. Inderdaad, koor van drinkers, bo-hemerdanseu, gebed, visscherslied, coupletten van ruiters en iufauteristen, koren van saamgezworenen , mar keten tersliederen , polonaises , dat alles wordt onder de vijf en twintig stukkeu dier opera gevonden, üe instrumentatie is eene ware studie voor orchestdirecteuren, en de rol van Catharina, met ideeën als overladen, is een van de moeielijkste welke men kent.
Den 4^™ April 1859 kwam Meyerbeer nogmaals op de opera comique terug met zijn Pardon de P loer mei. opera comique in drie bedrijven, waarvan Jules Barbier en Michel Carré den tekst geschreven hadden, eene aaneenschakeling van vervelende, boersche tooneelen. De kennis van muzikale effecten, en het geacheveerde der détails, welke kunstkenners in deze compositie, even als in alle andere van Meyerbeer bewonderen, zouden misschien niet voldoende geweest zijn om het werk den bijval van het publiek te verzekeren , indien er in het tweede bedrijf niet een allerliefst too-neel voorkwam, een ware schat, dat op zich zelf, zoo als de uitkomst bewezen heeft, voldoende was om een werk te doen slagen, waarvan eene menigte geniale trekken de armoedige donnée nauwelijks goed gemaakt zouden hebben; wij bedoelen de door Dinorah gedanste en gezongen Valse de Vombre. De melodie daarvan is fijn, levendig en met den grootsten smaak geïnstrumenteerd; het telkens herhalen van het hoofdthema is met talent behandeld.
Ondanks zijne betrekkingen te Berlijn was Meyerbeer liever te Parijs dan in zijne geboortestad. Hij had Frankrijk lief als zijn vaderland, want hij was er geëerd en bemind. Blaze de Bury, zijn medewerker en vriend, heeft in eene belangrijke biographic van Meyerbeer, geplaatst in de Mencsirel, verhaald hoe de componist zijne dagen sleet,
416
MEYERBEER.
als hij te Parijs in ziju liótel iu de rue Montaigne woonde. »Des morgens om zes uren was hij aan het werk; om twaalf uren, na zijn ontbijt, kleedde hij zich, bracht of ontving bezoeken, altijd volgens zijn programma van de week; want in dat werkzame leven hing niets van het toeval af. Om twee uren ging hij wandelen, kwam om drie uren weder te huis, ging op nieuw aan het werk en bleef, zich nauwelijks den tijd gunueude om te eten en eenige oogenblikken rust te nemen, werken tot midden in den nacht.quot;
Wat ontbrak er aan het geluk van den rijken, beroemden man, wiens wiegje door de Voorzienigheid gezegend scheen te zijn, en wiens leven door de Muze werd versierd? Niets misschien, dan de gave der opgeruimdheid onder zijn werk. Meyerbeer had een te sterk gevoel van het ideale, een te vurige zucht naar volmaaktheid , dan dat hij over zich zeiven voldaan kou zijn nadat hij de wereld een meesterstuk had geschonken. Nooit heeft hij na de voltooiing van eene opera de hemelsche zelfvoldoening gesmaakt van Vidil r/uod cssel bonum, eene milde bron van kwellingen eener edelaardige natuur, die nog verzwaard werd door die der critiek. Meyerbeer was daar uiterst gevoelig voor; doch die zelfde gevoeligheid , die hem zoo veel ouder critiek deed lijden, was hem een bron van blijdschap, als hij zich toegejuicht, bewonderd en met eervolle onderscheidingen overladen zao-,
O O
Eeu onschuldig zwak van een groot man; want zeker, Roode Adelaar noch Poolster, Eikenkroon noch Legioen van Eer, kunnen de verdiensten van den componist van Le Prophete en Les Huguenots verhoogen; die eereteekenen hebben op zich zelf weinig waarde; doch het bewustzijn dat men ze verdient, is meer waard.
Meyerbeer, die zijne schoonste werken voor het Fransche tooneel geschreven had, is ook op Franschen grond gestorven. Hij overleed den 2|lel1 Mei 1864, na eene korte ziekte, te Parijs. Er zou eene welsprekende pen noodig zijn, om de verslagenheid van alle lieden van letteren en kunst naar waarde te schilderen, toen eensklaps de sombere mare ver-
417
27
MEYERBEER.
spreid werd: Meijerbeer is dood! Rossiui, die dienzelfdeu dag uog naar den toestand van den zieke, die zijn vriend en zijn mededinger was, kwam vragen, werd als door eene beroerte getroffen op het hooren der noodlottige tijding, en kon ireen woord uitbrengen. Wat heeft Rossiui al kuustbroe-
O O
ders zich zien vóórgaan in den dood: Herold, Schubert, Bellini, Donizetti, Halévy, Meyerbeer, meest allen jonger dan hij!
Het publiek onthield den beroemden doode zijne hulde niet. Alvorens het stoffelijk overschot van Meyerbeer aan Duitschland terug te geven, bracht Frankrijk hem de schatting zijner bewondering bij monde van den baron Taylor, van den heer Beulé, secretaris der Academie van schoone kunsten, en den heer Perrin, directeur der Opera te Parijs. Die plechtigheid had plaats in het oude station van den Noorderspoorweg, die in een lijkkapel veranderd was. Na de zoo even genoemde redenaars, nam Emile Olüvier het woord en sprak boven de lijkbaar van Meyerbeer eenige welsprekende woorden over de vredestichtende roeping der kunst.
De roemrijke kunstenaar was dood, doch hy liet der wereld een kind van zijn genie na, de zoo lang verbeide Africa ine, wier verschijning zich twintig jaren wachten liet; want Scribe had in 1840 reeds den tekst voor de partitie geschreven. üit den dag der eerste voorstelling, 28 April 1865, laat zich gissen aan hoe vele veranderingen en herzieningen tekst en partitie onderworpen werden, ook al ware men met die gewoonte van Meyerbeer en het veeleischende van zijn kunstsmaak niet bekend. Ook Scribe was reeds gestorven toen beider nagelaten werk in de Opera verscheen. Fétis dirigeerde er de repetitiën van. Hij was een van de ee/sten geweest, die het werk van Meyerbeer had toegejuicht en hem zijne roemrijke loopbaan voorspeld had; niemand was waardiger, noch beter bevoegd dan hij, tot het vervullen van eene taak, tot welke hij door het vertrouwen der familie Meyerbeer geroepen werd.
De gebreken van den tekst hebben de partitie der Afri-
418
MEYERBEER.
camc benadeeld. Vasco de Gama is geen misplaatste held op het lyrische tooneel, mits hij voorkome in eene zijner waardige dramatische handeling. Doch dat is het geval niet. Het belachelijke of hatelijke karakter van Vasco en de weinig interessante liefde van Sélika daargelaten, moet men erkennen dat die jongste opera van Meyerbeer eene waardige plaats inneemt naast zijn Robert, zijn Huguenots en zijn Prophéte. De Africaine zal waarschijnlijk niet even populair blijven, doch zal altijd zeer gewaardeerd worden door de kenners en kunstenaars, wegens den overvloedigeu rijkdom van rhythmus en harmonie, welke de partitie aanbiedt.
Men heeft den Frauscheu smaak voor muziek wel eens ontkend en, het gewicht eener quaestie van oorspronkelijkheid overdrijvende, gezegd dat de meesterstukken, die op het lyrisch tooneel te Parijs zijn toegejuicht geworden, door vreemden geschreven zijn. Dat moge zoo zijn. Maar is het dan een bloot toeval, dat te Parijs sedert een eeuw de beide Iphigenies, de Vestale, Guiltaumc Teil en de Favorite het licht zagen? Is het een eenvoudige samenloop van omstandigheden , die mannen als Gluck, Spontini, Rossini en Donizetti naar Parijs deed komen ? De Fransche school mag zicli te recht beroemen op:
Kind\'ren niet uit haar geboren ,
doch die de hare geworden zijn door eene vereeniging van hoedanigheden , welke zij noch uit Duitschland , noch uit Italië hadden medegebracht, en die deel uitmaken van het Fransche temperament: helderheid, juistheid, gematigdheid en kracht van uitdrukking. Eu wat is Meyerbeer zelf anders dan een schitterende overbrenger der Germaansche traditie, een Duit-scher, die den ouden mensch onder den invloed van den Franschen smaak heeft afeeleml?
n o
419
(Franz)
Geboren in 1797, gestorven in 1828.
Den O\'l™ October van het jaar 1808 meldde zich een elfjarig kind, met groote oogen, kroezig haar, in eenvoudige burger kleeding, bij het vergelijkend examen aan, om als leerling in het Conservatorium te Weenen te worden opgenomen. Zijne mededingers naar de verlangde plaats lachten en fluisterden onder elkander, en vroegen elkaar wie die kleine burgerjongen zijn zou. Doch zij zouden spoedig van toon veranderen, toen het examen begon en het eenigszins zonderling uitgedoste kind met het grootste gemak over al de moeielijkheden zegevierde, waarmede hij op de proef werd gesteld, en hem de warmste toejuichingen te beurt vielen van Salieri, den keizerlijken kapelmeester, en voorzitter dei-commissie van toelating.
De jonge knaap, die dien dag in het Conservatorium werd opgenomen, heette Franz (Peter) Schubert.
Hij was te Weenen in de voorstad Himmelpfortgrund, den Sisten Januari 1797, uit eene familie van schoolmeesters geboren. Zijn vader en zijne drie broeders, Ignaz, Ferdinand en Carl, volgden allen dat beroep. Wat de positie van een
SCHUBERT.
schoolmeester ia Oostenrijk zeventig jarea geleden ziju moest, laat zich vermoeden uit de karige wijze waarop de onderwijzersstand nog in onze dagen wordt beloond. Een schoolmeester was toen een arm man, en hij is het nog. Zoo heerschte er ook armoede in het gezin, waarin de toekomstige componist van zoo vele heerlijke liederen geboren werd; doch al de leden van het gezin hadden eene hartstochtelijke liefde voor muziek, die hun des avonds de vermoeienissen des daags
7 O
en de zorgen voor den dag van morgen deed vergeten. Dan speelden de vader en de drie oudste zonen de trio\'s en de kwartetten van den toen reeds zoo genialen Beethoven. Franz, de jongste, nam insgelijks deel aan die geïmproviseerde concerten. Hij had de eerste lessen van zijn vader en van Michael Holzer ontvangen, en onderscheidde zich reeds als zeer jong kind door de juistheid van zijn spel en de fijnheid zijner muzikale opvatting. Toen Schubert tien jaren oud was, verklaarde Holzer, met tranen in de oogen, dat hij nog nooit zulk een leerling gehad had, en dat het kind reeds alles wist, als hij hem iets nieuws wilde leeren. Op zijn elfde jaar was Franz de eerste sopraanzanger in de Lichtensteinerkerk, en wij zagen reeds hoe hij in het Conservatorium te Weenen werd opgenomen. Weldra onderscheidde hij zich als violist, en somtijds moest hij zelfs, bij afwezigheid des directeurs, de huiselijke mnziekoefeningen dirigeereu. Toen reeds oefende Schubert zich heimelijk in de compositie; doch te arm om gelinieerd papier te betalen, zou hij zijne muzikale inspiratiën niet eens op papier hebben kunnen brengen zonder de tegemoetkoming van zijn vriend Jozef Spaun, die later een van zijne trouwste beschermers bleef. Die bijzonderheid geeft ons een denkbeeld van de armoede waarin de jonge kunstenaar leefde. De navolgende brief, dien hij aan zijn ouderen broeder, schreef, is van die armoede een nieuw bewijs.
»Ik moet u eens zeggen wat mij op het hart ligt. Ik val maar met de deur in huis, want ik heb een afkeer van al dien omhaal. Ik heb lang over mijn toestand nagedacht; over
421
SCHUBEUT.
het algemeen is die niet kwaad, maar hij zqu toch heter kunnen zijn. Gij weet bij ondervinding dat een stuk wittebrood met een paar appels tusscheu een karig middagmaal en een schraal souper zich goed laten smaken. Ik heb er dikwijls letterlijk behoefte aan; de laatste groschen, die vader mij gezonden heeft, zijn op; wat zal ik nu beginnen?
»Zoudt gij mij niet eeuige kreutzers kunnen bezorgen, om mij wat op te vroolijken in mijne armoedige cel? Denk er eens over, voldoe aan mijn verzoek en vergeet niet uw armen toegenegen broeder
FRANZ.quot;
Schubert bestudeerde harmonie met den hoforganist Rue-ziezka en compositie met Salieri. Maar als deze laatste hem Italiaansche woorden op muziek wilde laten brengen, ontstond er dikwijls een levendige discussie tusschen den meester en den leerling, die niet dulden kon dat Salieri zijne moedertaal eene barbaarsche taal noemde. Frans verliet het Conservatorium in 1813, toen de overgangsperiode van zijn stem hem ongeschikt maakte voor den dienst in\'het koor der keizerlijke kapel. In het ouderlijk huis teruggekeerd, moest hij drie jaren lang zijn vader als ondermeester in diens school helpen, om vrij te zijn van de conscriptie. Doch dat was voor zijn fijn, zenuwachtig eu teeder gestel een ware tijd van marteling. Daarenboven had het vaderlijk huis voor Schubert alle bekoorlijkheid verloren, sinds eene vreemde vrouw er gebied voerde. Ziju vader was namelijk in 1813 weduwnaar geworden en spoedig hertrouwd; het verlies van zijne moeder was een harde slag voor den gevoeligen Franz. Ondanks het onzekere zijner toekomst, eu hoewel hij zich de ontberingen van een arm en onbekend talent niet ontveinsde, besloot hij het ouderlijk huis te verlaten en zich uitsluitend aan zijne kunst te wijden. Van dien tijd af tot aan den dag van zijn vroegen dood, leefde Franz Schubert slechts voor zijne studie en voor zijne vrienden. Hij ging
422
SCHUBERT.
nooit uaar vreemde lauden, waar zijn naam eerst na zijn dood beroemd geworden is. Al zijn reizen bestond in kleine tochten met zijn vriend Vogel door Opper-Oostenryk; zoo trokken zij, als de minnezangers van vroeger eeuwen , steden eu dorpen door, en vonden overal een heusch onthaal, dank zij zijne liedereu en de fraaie stem van Vogel, die door zijn meesterlijke voordracht voor het eerst de liederen van Schubert in de muzikale wereld op prijs deed stellen. Zacht eu eenvoudig van aard, zonder eerzucht of veel behoeften, leefde Schubert voor zijne kunst en voor de natuur, en bleef tot het einde van ziju leven onbedreven in de kunst om zijn bladen muziek in bankpapier te veranderen. Hij had nochtans geen geldelijke zorg en kon onafhankelijk leven, wijl hij ongehuwd bleef en zijne uitgevers hem reeds een honorarium van tien gulden voor eeu blad met liederen en vijftien gulden voor een blad klaviermuziek gaven.
Voor hem waren de werken van Hay dn, Mozart eu Beet-hoveu een onuitputtelijke bron van geluk; daarbij smaakte hij het genot van den omgang met eenige uitverkoren geesten , die hem begrepen en waardeerden; hij zong eu was gelukkig.
o O
Dat karakter van Schubert openbaart zich geheel in zijne liederen. Hij kon zeggen: »mijne liederen en ik zijn een.quot; Welk eeu edele eu aandoenlijke figuur stellen zij ous voor oogeu, welk eene zachte melancholie, met eeu waas van mystieke vroomheid overtogen! Met allen eerbied voor de verdienste van Göthe eu Schiller, kunnen wij zeggen dat hunne poëzie te aantrekkelijker wordt, door de krachtige melodieën welke Schubert er op schreef. En Schiller en Göthe konden die hulp missen voor hun roem; maar wie zou nog den naam van Mayerhofer, den vriend van Schubert, noemen , iudien deze diens verzen niet door zijne melodieën vereeuwigd had?
Hoe betreurenswaardig was de vroege dood van zulk eeu
O O
kunstenaar! De wijze waarop hij zich bij zijn werk opwond, ondermijnde zijn van nature sterk gestel. Hij werd letterlijk
423
SCHUBERT.
het algemeen is die uiet kwaad, maar hij zon toch beter kunnen zijn. Gij weet bij ondervinding dat een stnk wittebrood met een paar appels tusschen een karig middagmaal en een schraal souper zich goed laten smaken. Ik heb er dikwijls letterlijk behoefte aan; de laatste groschen, die vader mij gezonden heeft, zijn op; wat zal ik nu beginnen?
»Zoudt gij mij niet eenige kreutzers kunnen bezorgen, om mij wat op te vroolijken in mijne armoedige cel? Denk er eens over, voldoe aan mijn verzoek en vergeet niet uw armen toegenegen broeder
FEANZ.quot;
Schubert bestudeerde harmonie met den hoforganist Ilue-ziezka en compositie met Salieri. Maar als deze laatste hem Italiaansche woorden op muziek wilde laten brengen, ontstond er dikwijls een levendige discussie tusscheu den meester en den leerling, die niet dulden kou dat Salieri zijne moedertaal eene barbaarsche taal noemde. Frans verliet het Conservatorium in 1813, toen de overgangsperiode van zijn stem hem ongeschikt maakte voor den dienst in\'het koor der keizerlijke kapel. In het ouderlijk huis teruggekeerd, moest hij drie jaren laug zijn vader als ondermeester in diens school helpen, om vrij te ziju van de conscriptie. Doch dat was voor zijn fijn, zenuwachtig en teeder gestel een ware tijd van marteling. Daarenboven had het vaderlijk huis voor Schubert alle bekoorlijkheid verloren, sinds eene vreemde vrouw er gebied voerde. Zijn vader was namelijk in 1813 weduwnaar geworden en spoedig hertrouwd; het verlies van zijne moeder was een harde slag voor den gevoeligen Franz. Ondanks het onzekere zijner toekomst, en hoewel hij zich de ontberingen van een arm en onbekend talent uiet ontveinsde, besloot hij het ouderlijk huis te verlaten en zich uitsluitend aan zijne kunst te wijden. Van dien tijd af tot aan den dag van zijn vroegen dood, leefde Franz Schubert slechts voor zijne studie en vóór zijne vrienden. Hij ging
422
SCHUBERT.
uooit naar vreemde landen, waar ziju naam eerst na zijn dood beroemd geworden is. Al zijn reizen bestond in kleine tochten met zijn vriend Vogel door Opper-Oostenrijk; zoo trokken zij, als de minnezangers van vroeger eenwen, steden en dorpen door, en vonden overal een hensch onthaal, dank zij zijne liederen en de fraaie stem van Vogel, die door zijn meesterlijke voordracht voor het eerst de liederen van Schubert in de muzikale wereld op prijs deed stellen. Zacht en eenvoudig van aard, zonder eerzucht of veel behoeften, leefde Schubert voor zijne kunst eu voor de natuur, en bleef tot het einde van zijn leven onbedreven in de kunst om zijn bladen muziek in bankpapier te veranderen. Hij had nochtans geen geldelijke zorg en kon onafhankelijk leven, wijl hij ongehuwd bleef en zijne uitgevers hem reeds een honorarium van tien gulden voor een blad met liederen en vijftien gulden voor een blad klaviermuziek gaven.
Voor hem waren de werken van Haydu, Mozart en Beethoven een onuitputtelijke bron van geluk; daajbij smaakte hij het genot van den omgang met eenige uitverkoren geesten , die hem begrepen en waardeerden; hij zong en was gelukkig.
Dat karakter van Schubert openbaart zich geheel in zijne liederen. Hij kon zeggen; »mijne liedereu en ik zijn een.quot; Welk een edele en aandoenlijke figuur stellen zij ons voor oogen, welk eeue zachte melancholie, met eeu waas van mystieke vroomheid overtogen! Met allen eerbied voor de verdienste van Göthe en Schiller, kunnen wij zeggen dat hunne poëzie te aantrekkelijker wordt, door de krachtige melodieën welke Schubert er op schreef. En Schiller èn Göthe konden die hulp missen voor hun roem; maar wie zou nog den naam van Mayerhofer, den vriend van Schubert, noemen , indien deze diens verzen niet door zijne melodieën vereeuwigd had?
Hoe betreurenswaardig was de vroege dood van zulk eeu
O O
kunstenaar! De wijze waarop hij zich bij zijn werk opwond, ondermijnde zijn van nature sterk gestel. Hij werd letterlijk
423
SCHUBERT.
door zijn inspiratie vermoord. De voorstelling vau den dichter, die den man van genie vergelijkt met Mazeppa, op een ontembaar ros, in woedende vaart, over afgronden en kloven voortgedreven, was eene waarheid voor den ongelnkkigen Schubert, die op dertigjarigen leeftijd bezweek. Uit een brief van hem, in 1824 aan zijn vriend Knpelwieser geschreven, zien wij dat hij toen reeds leed aan de kwaal die hem vier jaren later ten grave sleepte.
Wij zullen er eene passage uit aanhalen, die verraadt hoe zijn weemoed onder den invloed zijner ziekte reeds tot sombere droefheid oversloeo-. Men zou dien brief kunnen verge-
o o
lijken met sommige regelen uit het in 1802 door Beethoven geschreven testament.
»Verbeeld u eeu man die nooit zijn gezondheid terugkrijgt, en die door het verdriet daarover zijn toestand verergert in plaats van verbetert; verbeeld u, zeg ik, een man wiens schitterendste hoop op niets is uitgeloopen, voor wien liefde en vriendschap slechts eene bron van kwelling zijn, bij wien de geestdrift (althans die iemand opwinden en staande houden kan) en het gevoel voor het schooue dreigen te verdwijnen, en vraag dan of die man niet ongelukkig, niet diep rampzalig is. Mijn hart is bedrukt, ik ken geen rust meer en ik vind die nooit terug; dat zou ik dagelijks kunnen zeggen; want iederen avond hoop ik dat ik niet meer ontwaken zal, en iedere morgen brengt mij op nieuw de zorgen van den vorigen dag.quot;
Hij had gelijk; hij kreeg zijne gezondheid nooit terug. Doch onder al dat lichamelijk lijden werkte hij met verdubbelden ijver, alsof hij een wedstrijd met den dood had aangegaan, wiens ijskoude nadering hij reeds gevoelde. Doch dat werken deed zijne krachten te eerder bezwijken. Deu 19den November 1828 gaf hij den geest, in de armen van zijn broeder Ferdinand; Beethoven was hem een jaar vroeger voorgegaan. Op zijn verlangen werd Schubert op het kerkhof te Wahring begraven, naast de plek waar het stoffelijk overschot rustte van den componist dien hij het meest bewonderd had.
424
SCHUBERT.
Schubert stierf zoo arm, dat er twee coucerten o-egeveu
\' O O
moesten worden om de kosten zijner begrafenis eu van een gedenkteeken op zijn graf te bestrijden.
Willen wij weten wat de groote Beethoven van Schubert dacht? Schindler zal het ons zeggen. Tijdens de ziekte die Beethoven na vijf maanden lijdens wegraapte, moest er afleiding voor hem gevonden worden, die met zijn genie en zijn smaak strookte. Zoo brachten zijne vrienden hem op zekeren dag eene verzameling van zestig liederen van Schubert, bijna alle in manuscript. Dat was eene goede afleiding voor hem. Hij kende en waardeerde het talent van Schubert, en van toen af hield hij hem in hooge achting.
»De groote Beethoven,quot; zegt Schindler, »die er nauwelijks vijf vau kende, verwonderde zich over hun groot aantal en wilde niet gelooven dat Schubert, tot op dat oogen-blik (Februari 1827) , er ongeveer vijfhonderd geschreven had. En niet slechts was hij verwonderd over het groote aantal , maar vol bewondering voor hunne waarde. Dagen lang kon hij er niet van scheiden; hij bleef uren achtereen peinzen over Iphiyibiie, Violette, Mill Ier-lied er. »Waarlijkquot;, zeide hij, »er is een goddelijke vonk in dien Schubert; wat zou ik gaarne die dichtstukken op muziek gebracht hebben!quot; Hij bewonderde het eigenaardige werk van Schubert, en begreep niet hoe hij op zulke lange verzen had kunnen com-ponéeren, tienmaal langer dan gewoonlijk. Schubert heeft er inderdaad een honderdtal gecomponeerd, die niet alleen van een zuiver lyrisch karakter zijn, maar die ook zeer uitgewerkte balladen bevatten en gedialogiseerde tooneelen, dramatisch genoeg om eene plaats in groote opera\'s waardig te zijn. En wat zou Beethoven gezegd hebben, indien hij de tooneelen van Ossian, den Gijzelaar, Elysium en den Duiker gekend had, die allen later uitkwamen. Kortom, Beethoven vatte zoo veel achting voor het talent van Schubert op, dat hij diens opera\'s en pianomuziek wenschte te zien; doch zijne ziekte nam zoodanig de overhand, dat die wensch niet verwezenlijkt kon worden. Hij voorspelde dat Schubert
425
SCHUBERT.
eenmaal veel uaam zon maken en betreurde het, dat hij hem niet vroeger gekend had.
In het belangrijke werk dat Barbedette aan Franz Schubert heeft gewijd, geeft hij tevens de correspondentie des kunstenaars in het licht. Wij zullen er eenige uittreksels van geven. In iederen regel vindt men de sporen van zijn diep gevoel en vau zijn edel hart. De dichter Mayrhof\'er, een van zijne medewerkers, heeft aldus zijn beeld geschetst:
»De liefde tot de kunst, het gezelschap zijner vrienden, waren hem een groote troost in zijne bekrompene omstandigheden. In 1819 werd die armoede eenigszins gelenigd door de bescherming van een edelmoedig man, dien men zijn tweeden vader zou kunnen noemen (den graaf von Spaun). Toen verscheen zijn Erlkönig. De compositie wekte niet aanstonds de bewondering welke zij verdiende en bleef lang \'in vergetelhei d liggen.
»Hoe dikwijls heb ik Schubert, somber en ontmoedigd, door armoede gekweld en reeds onder den invloed zijner ziekte, in mijne armen zien zinken! Hij bezat geen geestkracht, geen wereldkennis; hij stond gedachteloos zijne werken af, zonder er partij yan te kunnen trekken.
»In dien tijd toen hij schoolmeester moest spelen, had hij in een klein vertrekje van zijn vader een armzalige piano staan. Daar ben ik dikwijls bij hem geweest; hoe dikwijls heb ik zijn vader den toekomstigen roem van zijn kind voorspeld!
»Welk eene diepe aandoening maakte zich van mij meester, toen ik in November van het jaar 1828 zijns vaders huis wederzag, om zijn lijk te volgen en het Requiem op zijn graf te zingen!
O O
»Het toeval heeft mij in lateren tijd elders heen gevoerd, doch het verledene verliest nooit zijn recht. Ik zal nooit den tijd van onzen vrieüdschappelijken omgang vergeten. Onze vriendschap was te inniger wijl wij veel van karakter verschilden en elkaar wederzijds aanvulden. Ik was somber en treurig; hij opgeruimd en zacht. Hij was mij een weldadig
42G
SCHUBERT
geuie en leidde mij door zijne goddelijke melodieën door het leven.
»Hij was bescheiden, goed, oprecht tot onvoorzichtigheid toe, zijne openhartigheid was allerbeminnelijkst.
»Wat was hij gelukkig als hij, n;idat zijn dagtaak volbracht was, met zijne vrienden wandelen kou! Hij beminde de natuur en genoot hare schoonheid even als alle waarlijk goede meuschen. Hij was een teeder zoon, een liefhebbend broeder, een waar vriend voor zijne vrienden; hij was welwillend , edelmoedig, bemind eu gewaardeerd door allen die hem kenden. Zijn bijzonder leven was eervol en waardig.quot;
Schubert was iemand van groote geestbeschaving; hij was dichter, en heeft de woorden van verscheidene zijner liederen gemaakt.
»Waarde Ferdinandquot;, schreef hij den 18^en Juli 1824 aan zijn broeder; »ik zie dat gij allen aan mij blijft denkeu, en dat maakt mij gelukkig. Gij hebt tranen gestort toen ik u verliet; gij verontrust u over mijn lot. Ik haast mij u gerust te stellen, u, mijn besten vriend, aan wien mijn hart zoo innig verknocht is. Wel is waar zijn de gelukkige dagen mijner kindsheid voorbij. Ik heb strenger en harder leven leeren keunen; maar ik tracht het. Goddank, te verhelderen door de fantazie. Men meent algemeen dat het geluk afhangt van de plaats waar men eenmaal gelukkig was, terwijl wij inderdaad het geluk in ons zeiven hebben.quot;
Zoo dacht Schubert over het geluk. Laat ons in het voorbijgaan eenige bijzonderheden uit ziju miizikale leven opnoemen.
Steyer, den 25stcn Juli 1825.
»Zeer waarde ouders, maakt u niet ongerust; mijne gezondheid is uitmuntend. Ik beu van Steyer vertrokken om naar Gmünde te gaan, dat heerlijke omstreken heeft. De menschen zijn er allerhartelijkst voor mij; wij makeu veel muziek, mijne liedereu op The lady of the lake van Walter
427
SCHUBERT.
Scott bevallen algemeen. Ik heb het Ave Maria gezongen, dat iedereen aangreep door zijn godsdienstig karakter. Ik zoek nooit opzettelijk op het gevoel te werken. Maakt mijn werk van zelf dien indruk, dau is het omdat ik zelf door mijn gevoel werd meêgesleept. Mij us inziens moet het ware natuurlijk zijn. Ik zou mijne liederen van Walter Scott wel willen uitgeven; de naam diens beroemden schrijvers zou de nieuwsgierigheid misschien prikkelen; de bijvoeging van een Engelscheu tekst zou mij ook in Engeland bekend kunnen maken. Maar is er eerlijkheid van muziekuitgevers te wachten? Zijn dequot; kunstenaars niet de slaven dier ellendige kooplui ?
»Wat gij mij over Sulci ka schrijft, doet mij genoegen. Ik beu blijde dat die melodie goed uitgevallen is. Gij weet evenwel dat ik geen afschuw van critiek heb. Ik geef er altijd acht op, om te zien of er niet nog .iets voor mij te lee-ren valt.
»Ik vind in Opper-Oostenrijk mijn liederen overal verspreid ; te Kremsmünster heb ik mijne nieuwe sonate voor quatre-mains met eeu flinken pianist uit die plaats gespeeld. Sommige menscheu verzekerden mij dat de toetsen onder mijn spel als menschelijke stemmen werden; wat zou ik gelukkig zijn als dat waar was! Ik kan dat vervloekte gebombardeer van sommige pianisten niet uitstaan; het zegt niets, noch tot het oor noch tot het hart. Nadat ik nog eeuige dagen naar Steyer terug gegaan ben, denk ik Gastein en Salzburg nog te bezoeken. Het is ondragelijk heet, maar ik heb niettemin veel genot op reis, wijl ik er een prachtig land door leer kennen.
»Die arme D. . is dus nog al niet dood! Hoe kan men zevenenzeventig maal ziek geweest zijn, negen maal aan den raad van het graf, en nog aan het leven hechten! O, als hij die prachtige bosschen, die schoone meren hier zag, die onze diepe bewondering opwekken, zou hij zoo veelwaarde niet hechten aan ons armzalig menschenleven, dat hij het niet een gelnk achtte op nieuw aan die aarde te worden
428
SCHUBERT.
toevertrouwd, waaruit door eeu onbegrijpelijke macht altijd weder eeu eeuwig vernieuwd leveu spruit!quot; —
Hier schijnt Schubert aan een soort vau zielsverhuizing te denken. Wij hebben gezien dat Mozart insgelijks weinig aan het leven hechtte; doch die had er verhevener redenen voor. Ook stierf hij met meer vertrouwen dan Schubert, die den dag vóór zijnen dood tot zijn dokter zeide: »Helaas, dokter, het is met mij gedaan!quot; en tot zijn broeder Ferdinand:»Wat zal er van mij worden Vquot;
Zie hier eeu ander reisverhaal:
12 September 1825.
»Waarde broeder, gij hebt mij eeu uitvoerig verhaal van onze reis naar Gastein en Salzburg gevraagd. Ik had u bij mijne terugkomst te Weeuen alles kunnen vertellen. Maar, wijl gij bet verlangt, zal ik u, ondanks mijn weinig talent in het beschrijven, eeu verslag geven, dat ik dan later mondeling kan aanvullen, doch dat u slechts een flauw denkbeeld geven zal van de heerlijke natuurtooneelen die zich voor onze oogeu ontvouwden.
gt;\'Half Augustus zijn wij uit Steyer vertrokken, om naar Kremsmünster te gaan, dat ik reeds kende, maar dat zoo heerlijk gelegen is dat ik er u toch iets van beschrijven moet. Verbeeld u eeu prachtig dal, door kleine heuvelen afgebroken. Eensklaps verheft zich, aan den rechter kant, een vrij hooge berg en, op den top, een groot klooster, dat het uitzicht heeft over de geheele streek. Door een hoogen toren, die tot observatorium dient, wordt de grootschheid van het geheel nog verhoogd. Wij werden met open armen ontvangen , vooral Vogel, die hier zeer bekend is. Wij zijn er slechts eenige oogenblikkeu stil gebleven en zetten onze reis naar Vokla-bruck voort, waar wij des avonds aankwamen. Dat is een somber nest! De andere dagen gingen wij door Strasswalchen en Frankenmarkt naar Neumarkt, waar wij het middagmaal gebruikten. De gebouwen van het land van Salzburg zijn
429
SCHUBERT.
merkwaardig wegens de zonderlinge bouworde der huizen, die meestal van hout zijn opgetrokken. Alles is er van hout; het houten vaatwerk hangt buiten, op breede planken, die door houten afdaken beveiligd worden. In alle huizen vindt men schietschijven vol gaten, die als zoo vele zegeteekenen uit de oudste tijden bewaard worden; de meeste uit de zestiende eu uit de zeventiende eeuwen.
»Van Neumarkt af, het laatste poststation vóór Salzburg, ziet men reeds de met sneeuw bedekte bergtoppen. Een mijl verder is het land tooverachtig schoon; het Wallermeer met zijne blauwe golfjes geeft eeue prachtige levendigheid aan het landschap. Als men Salzburg nadert, gaat men hoe langs zoo meer de laagte in; dan worden de bergen al hoog er en hooger, vooral de Untersberg, die eene fabelachtige hoogte bereikt: in de dorpen ziet men nog de sporen van vroegeren luister. In de armoedigste huizen vindt men marmeren vensterbanken en drempels en zelfs trappen van mar mer.
»Spoedig nadat wij er aankwamen, ging de zon onder; wij zagen de wolken, als geesten uit de wolkenwereld, langs de donkere bergtoppen zweven, tegen den rug van den Untersberg opeenhoopen, hem met hunne grijze massa\'s omsingelen en langzamerhand zich tot zijn top verheffen, waar zij zich spiraalvormig om heen trokken.
«Het dal is bezaaid met kasteelen, kloosters en boerenhoeven ; overal doemen torens en paleizen voor onze bewonderende oogen op. De Capucynerberg verheft zich loodrecht, vlak aan den weg, en schijnt ieder oogenblik ineen te storten ; ook de Untersberg schijnt ons met zijne vreeselijke massa te willen verpletteren, en wij naderen de beroemde verblijfplaats der oude keurvorsten. De vestingwerken zijn van gehouwen steen; de poorten getuigen van de nu vervlogen macht der geestelijkheid. De huizen zijn er vier of vijf verdiepingen hoog; de straten breed. Voorbij het grillig geornamenteerde huis van Paracelsus rollen de troebele, onstuimige golven van de Salzach.
430
SCHUBEUÏ.
»De stad leverde eeii treurigeu aanblik op; liet was somber weder, waardoor de oude grijze mouumeuteu uog somberder voorkomen kregen. De vesting, op den hoogsten top van den Münchberg gebouwd, heeft de gelieele stad in hare macht. Weldra begon het te regenen en wij moesten maken dat wij onder dak kwamen.
»Wij werden zeer vriendelijk ontvangen door graaf vou Platz, president van de rechtbank en een vriend van Vogel. Vogel zong verscheidene liederen van mij, onder anderen het Ave Maria, dat een diepen indruk op onze hoorders maakte. De wijze van zingen van Vogel, mijne wijze van ac-compagneeren, onze volmaakte harmonie, waardoor wij slechts een geheel schenen uit te maken, was voor die goede men-schen iets nieuws, iets ongehoords.
»Den volgenden dag beklommen wij den Münchberg, waar \'men het overzicht heeft over de geheele stad. Ik stond verbaasd over de groote menigte monumenten, paleizen en kerken welke zij bevat; er zijn evenwel maar weinig inwoners. Warden sommige huizen al door twee of drie gezinnen bewoond , de andere staan daarentegen ledia1.
\' O O
»0p het groote en fraaie marktplein groeit het gras tus-schen de steenen. De hoofdkerk is een prachtig gebouw, in het klein naar het model van de St. Pieterskerk te Rome gebouwd. De kerk heeft den vorm van een kruis. Aan den ingang staan de kolossale beelden der twaalf Apostelen. Het gewelf wordt ondersteund door talrijke marmeren zuilen; aan de wanden hangen de portretten der keurvorsten; het is eeu in alle opzichten fraai gebouw. Het licht komt uit den koepel en verspreidt een eigenaardigen tint in de geheele kerk. Het gebouw staat tusschen vier groote pleinen in; in het midden van het grootste is eene fontein, omringd door fraaie en stoute figuren.
»Wij bezochten ook het St. Pietersklooster, waar Michiel Haydn gewoond heeft. De kerk is nog zeer fraai; op een kleiu plein staat, zooals gij weet, het monument diens kunstenaars; het staat in een hoek, versierd met eenigszins kin-
431
SCHUBERT.
deraclitige medaillons, eu er staat een urn boven op. Goede Haydn! Dat monument schijnt de afspiegeling te zijn van uw zuiver eu kalm genie. Al is liet mij uiet gegeven even kalm en opgeruimd te ziju als gij , niemand kau u meer veveeren dan ik! Er rolde een pijnlijke traan langs mijne wangen\', eu ik wendde mij af.
»Na den eten bestegen wij den Nonnenberg, vanwaar wij het dal van Salzburg koudeu zien; de schoonheid van dat dal is bijua onmogelijk te beschrijven. Verbeeld u een tuin van verscheideue uren omvang, waaruit tallooze kasteelen en landhuizen oprijzen, half door het loof der boomeu verborgen; eeue rivier die er met de meest afwisselende kronkelingen doorheen vloeit, bouwland en weiland dat tapijten vormt van de schoonste kleurschakeeringen, bewonderenswaardige gebouwen, onafzienbare laneu van zwaar geboomte, alles, zoo ver als het oog reikt, door hooge bergen besloten, die bestemd schijnen om dat wonderdal te bewaken.
»Onder het fraaiste weder verlieten wij Salzburg. De Un-tersberg, door de zon verguld, scheen de hulde der andere bergen te ontvangen. Wij kwamen in het dal. Dat was een waar paradijs, evenwel met dit onderscheid, dat wij gemakkelijk iu een elegant rijtuig zaten, eene weelde welke Adam eu Eva uiet gekend hebben; en in plaats van wilde beesten kwamen wij ieder oogenblik allerliefste meisjesgezichtjes tegen.
»Wij haastten ous naar Gastein; naarmate wij er dichter bij kwamen, werd het dal enger tnsscheu twee bergen omsloten , die aan weerskanten als reusachtige mureu oprezen eu ons van de overige wereld afscheidden. Wij begonnen een pad te bestijgen dat in den berg was uitgehouwen. De stroom brulde onder ons met een vreeselijk geloei, eu duidde door eene witte, nauwelijks te onderscheiden streep deu bodem van deu afgrond aan waarover wij heeuhingen. Het was een ijzingwekkend gezicht. Voor ons uit schenen de twee bergen zich aan den horizon aaneen te sluiten.
»Te midden dier ontzaglijke natuur heeft de mensch nog
432
SCHUBEUT.
zijne dierlijke wreedheid kunnen toon en. Daar bestreden de Bei] eren van den kant van Salzach de Tyrolers aan den anderen kant, in hunne spelonken verscholen, wederkeerig elkander, om den overgang van den eenen oever naar den auderen te beletten. De ongelukkigen, die het dal trachtten over te steken, werden onverbiddelijk uedergeveld door kogels , die door onzichtbare handen werden afgeschoten. Hunne lichamen rolden in den afgrond, onder de helsche vervloekingen der moordenaars.
»Om zoo vele misdaden uit te wisschen, is er aan deu kant van Beijeren een kapel gesticht, en aan deu kaut van Tyrol een kruis van rooden steen. Daar heeft men u, o Christus, nedergezet, opdat Gij met eigen oogeu het too-neel dier wandaden zoudt kunnen aanschouwen! Het is als of de meuschen tot u, het reinste slachtoffer van mensche-lijke boosheid, hebben willen zeggen: Zie , hoe wij met verme-telen voet den grond der schepping betreden en met onbewogen hart het bloed van onze naasten hebben vergoten!
»Laat ons de oogeu afwenden van dat sombere tooneel; het loopt trouwens bijna ten einde. Op het punt waar de holle weg zich schijnt te sluiten, vormt hij plotseling een hoek, en men hangt, over eene ruimte van uageuoeg een vadem, boven den losgelaten Salzach. Men trekt den hero-
^ \' O o
om, de horizon verbreedt zich, een stroom van licht komt u te gemoet. Wij dalen langs breeder weg weder af en halen eindelijk vrijer adem.
»Tegen den middag waren wij te Verffeu, en van deu toren kouden wij Gastein, het doel onzer reis , zien liggen.quot; —
Hoewel Schubert in deu bloei zijner jaren werd weggenomen , heeft hij niettemin een groot aantal werken nagelaten. Op de complete lijst zijner compositiëu y-ijn uageuoeg alle geuren vertegenwoordigd: dramatische muziek, kerkmuziek , symphonieën, sonaten, walzen, kwartetten, enz. Doch zijne grootste eigenaardigheid ligt in zijne liederen. Er bestaan er nagenoeg zes honderd, in verschillende cyclen verdeeld, zoo als: Die schone Mïdlerinn, Die Wanderlieder. de
28
433
SCHUBERT.
Ossiaansche zangen, Die Lieder von Walter Scott, Das Wander n , Der Schwanengesang. Daar ziju bewonderenswaardige melodieën onder, die denzelfden gedachtengang opwekken als bijvoorbeeld een doek van Ary Scheffer, die zoo te recht de schilder der zielen werd genoemd. De uitwerking is dezelfde voor wie Faust et Marguerite heeft gezien, of Mignon regrettanl sa pair ie, of Francisca da Rimini, of voor wie Ave Maria, Sei mir gegrüszt, der Schwanengesang, Das Wiegenlied, Gretchen, Des Madchens Ktage, Lob der Tkranen, Der Erllcönig, of Die junge Nonne mocht hooren.
Op het tooneel was Schubert minder gelukkig, wellicht omdat zijne muziek, waariu zulk een reine dramatische adem waait, zich te vrij bewoog, dan dat zij zich in het enge kader van het tooneel kou voegen. Bovendien kwam hij in een tijd, waarin de voorliefde voor den Italiaanschen stijl de schouwburgen van Weeuen voor den tooneel-directeur Barbaja gesloten hadden. De roem van Rossini benadeelde de Duitsche componisten. Van de vijftien opera\'s van Scha-bert werd er geen enkele bij ziju leven ten tooneele gebracht, behalve het melodrama Die Zauherharfe (21 Augustus 1820), en Rosamunde, dat den 20steu December 1823 werd opgevoerd, doch dat zich, ondanks de vele schoonheden dei-der partitie, wegens de onbeduidendheid van den tekst niet heeft kunnen staande houden. Ouder de andere lyrische \' werken van Schubert noemen wij nog Die Zwillingshrüder, operette in éen bedrijf, die in September van het 1861 te te Frankfort werd gespeeld, Alfonso tind Eslrella (in drie bedrijven), die den 24sten Juni 1854 te Weimar gegeven werd, en eindelijk Fierabras, groote heroïsch-romantische opera, die voor het dramatische meesterstuk van Schubert gehouden wordt, hoewel het nooit ten tooneele werd gebracht.
De kerkmuziek van Schubert is in Weenen zeer gezocht. Vooral de missen in F en G, de groote bymne voor acht mannenstemmen, met piano of blaasinstrumenten. Hij heeft zes missen, twee stabat\'s, verscheidene altaar- en olïerzan-
434
SCHUBERT.
gen, en de mnziek op het groot Halleluja van Klopstock geschreven. Hij is de schrijver van acht symphonieën, waarvan de merkwaardigste, die in C-dtir, in 1839 te Leipzig, onder directie van Mendelssohn werd gespeeld, volgens aan-\' wijzingen van Schumann; zij werd met geestdrift toegejuicht. Ook zijn er verscheidene kwartetten, een quintet en een octet uitgegeven. De muziek welke Schubert voor de piano heeft gecomponeerd, is in symphonischen vorm met eene groote harmonische fijnheid behandeld, en doet aan de manier van Beethoven denken. De qualre-mains, de fanlazieën en het divertissemenl hongrois, welke Schubert aan de gravin Esterhazy heeft opgedragen, onderscheiden zich door de schitterendste eigenschappen. Verscheidene stukken koraal-muziek van Schubert zijn in Duitschland populair geworden.
Wanneer men bedenkt dat Schubert, bij die belangrijke compositiën, in een twaalftal jaren bij de zes honderd melodieën heeft gemaakt, staat men dan niet uiterst verbaasd ? Zulk eene gemakkelijkheid is bijna een wonder. Door het genie van Göthe en Schiller aangetrokken, bracht hij de meeste losse stukjes dier dichters op muziek. Ook Walter Scott, Müller, Mayrhofer, Schober waren zijne standvastige medewerkers. Met een zeer ontvankelijken geest begaafd, gevoelde hij als de weerkaatsing van alles wat hij las, wat er om hem heen gebeurde, de afwisselende natuurtooneelen die zich op zijne reizen aan zijn oog vertoonden, en hij vond onmiddellijk in zijne muziek de inedeklinkende noot van dat alles, in al hare aangrijpende, ware kracht.
Niemand heeft beter dan Schubert de fijnste roerselen van het mensChelijk hart door de kunst der tonen weten weer te geven. Hij is de dichter der muziek; bij hem vergeleken, schijnen andere componisten in proza geschreven te hebben. Hij vereenigt in zich het diepe verhevene gevoel van den schrijver der Meditations met de sombere oorspronkelijkheid, de romantische kleur van Victor Hugo. Nooit worden zijne compositiën uitsluitend door verbeelding bezield; overal gaat die met gevoel gepaard. En toch wordt dat gevoel niet ver-
435
SCHUBERT.
deeld, niet verzwakt door dat het zich tot anderen richt; er is geen dramatische handeling in Schubert\'s werken. Het hart spreekt en wacht geen antwoord. het vraagt niets. Schubert geniet de aandoeningen welke hij gevoelt, hetzij hij die beperkt tot zijn eigen hart, hetzi] hij die in volle mate uitstort. Hij smaakt eukel voor zich het genot van zijne blijdschap en zijne smart, de laatste wel het meest. Zoo geniet eene vurige, teedere ziel, die eeue hartstochte-lijke liefde voor de natuur heeft opgevat, zijne eenzame zwerftochten langs den oever der meren, op de toppen dei-rotsen. Het ruischeu van liet riet noopt tot mijmeren en stille verzuchting; de zuivere berglucht dringt in de longen en laat geen plaats meer voor prozaïsche geneugten.
Die nauwe vereeniging van muzikale bezieling met het innigste zieleleven heeft Schubert niet slechts zijn rang doen innemen onder de grootste musici van Duitschland; hij is ook de melodieuze en trouwe tolk van alle menschelijk lijden. Het geluk zelfs waaraan hij zich overgeeft in zijn Visschers-lied en in zijne Serenade, heeft iets ernstigs en treurigs. Men gevoelt dat zij die ze zingen dezelfden zijn, die ook het Ave Maria, Die junge Muller, misschien Grelchen eu zeer zeker het Sei mir yegrüszt zullen zingen. Schubert is de zanger van de smart.
436
(Johan Heinrich.)
Geboren in 1798, gestorven in 1865.
„Sulla mor Ie d\'un eroequot; luidde het opschrift boven deu treurmarsch uit Beethoven\'s Eroica symp/ionie, en niet te onpas had men dat stuk gekozen om den 14den Februari 1865, op het concert Diligentia te \'s Gravenhage, de nagedachtenis te vieren van den kunstenaar, die gedurende zoo vele jaren aan het hoofd dier inrichting had gestaan, en onder wiens bestuur zij zich, binnen- en buitenslands, zulk een voortreffeliiken naam had verworven.
Want de man die onder tal van bezwaren en hindernissen een nieuwen weg voor maatschappelijke beschaving helpt banen, die daarbij voor zich zeiven geen roem beoogt, maar de meest schitterende zijde van zijn talent aan het belang der goede zaak ten offer brengt, mag wel een held genoemd worden, en zulk een man was Lubeck.
Johan Heinrich Lubeck was den lid™ Februari 1798 te Alpen, bij Wezel, in de Rijnprovincie geboren en werd in de school van Spohr en Maurer tot een voortreffelijk violist en degelijk kunstenaar gevormd. Reeds op veertien jarigen
LUBECK.
leeftijd werd hij directeur van liet muziekcorps van het Pruisische leger voor Leipzig eu Berlijn (van 1813 tot 1815); vervolgeus (van 1818—1819) werd hij tot directeur der militaire muziek te Berlijn en te Potsdam benoemd; in 1820—1822 tot directeur der Opera te Memel, te Koningsbergen en te Stettin. Zijn naam, die in Duitschland reeds zulk een goeden klank had, drong ook tot Nederland door, en weldra verwierf hij zich, als concert-directeur en leeraar te Amsterdam, een uitstekenden naam.
Bij de stichting der Koninklijke muziekschool te \'s Gra-venhage, iu 1827, werd hij, op nog geen dertigjarigen leeftijd, aan het hoofd dier inrichting geplaatst en was daar sedert, gedurende een tijdperk van bijna veertig jaren, èn in die betrekking, èn als orchest-directeur, werkzaam in het belang van kunst en kuustbeschaving, tot dat hij op den yden Februari 18G5, in zeven en zestigjarigen ouderdom overleed.
Ziedaar een eenvoudige levensloop, zonder schitterende triomfen, ontbloot van eigenlijken kunstenaarsroem, maar van degelijken, rijken inhoud en van ontzaggelijk veel gewicht voor de ontwikkeling der muzikale beschaving in Nederland.
Want wat Lubeck voor de kunst niet alleen te \'s Gra-venhage, maar in geheel Nederland gedaan heeft, kunnen vooral zij beseffen, die zich nog herinneren in welken toestand de toonkunst vóór het tijdstip van zijn verschijnen hier te lande was, of liever, die zich het bijna volkomen gebrek aan zin voor, of kennis van die kunst te binnen brengen. Dat sedert dien tijd zulk een betrekkelijk groote stap voorwaarts op dit gebied van kunstbeschaving is gedaan; dat iu groote en kleine steden instellingen bestaan en nog worden gevestigd, waar de zin voor de toonkunst wordt opgewekt en de smaak gezuiverd, is voor een groot deel het werk van Lubeck.
Tal van talenten toch. door hem tot degelijke kunstenaars gevormd, zijn overal iu den lande verspreid , om, ieder in
438
T,U BECK.
zija kring, de knust welke zij vau Lnbeck leerden, verder aan te kweeken en te verbreiden. Daaronder zijn er verscheidene die ook in het buitenland den Nederlandschen uaam op muzikaal gebied hebben bekeud gemaakt; daarvan kunnen onder anderen zijne beide zonen Ernst en Lodewijk „ mevrouw Offermans-van Hove eu Verhulst getuigen. Doch niet alleen als leeraar, maar ook als orchest-directeur, als ondersteuner en voorganger van alles wat den zin voor de kunst kan opwekken en den smaak beschaven, heeft Lnbeck veel gedaan, om het dilettantisme, zonder hetwelk de kunst, of althans de toonkunst niet of slechts kommerlijk kan bestaan, van het slechte allooi waarmede het maar al te dikwijls vermengd is, te zuiveren en op een goeden weg te brengen.
De persoonlijkheid van Lubeck werkte dan ook voordeelig op het populaire der kunst. Hij behoorde niet tot die soort van kunstenaars die meenen, dat het losrukken van \'alle maatschappelijke eu zedelijke banden onmisbaar is voor- ware kunsteuaarsgenialiteit. Bij hem waren de begrippen van kunst eu leven inniquot;\' vereeniinl; iu hem was de kunstenaar tevens
O O 7
een »ehrentfester Burgerquot;, eeu fatsoenlijk man. Hij vergat niet dat men, om als kunstenaar nuttig te zijn, niet buiten, maar in de maatschappij moet leven; en deze juiste opvatting van het kunstenaarsleven, die niet zonder welda-digen invloed op leerlingen eu kunstbroeders bleef, werkte mede om de knust en den kunstenaar in de oogen van den in dit opzicht zeker niet liberalen Nederlander genade te doen vinden.
Aan zijne eenvoudige, bescheidene, misschien eenigszins »philisterhaftequot; opvatting van het kunstenaarsleven, is dan ook zijn wellicht wat overdreven weerzin toe te schrijven, niet alleen tegen alle opgeschroefdheid, bluf eu effectbejag, maar ook tegen alle zucht om zich op den voorgrond te stellen, daar waar het gelden kou persoonlijk te schitteren. Niettegenstaande hij zich als vioolvirtuoos in ruimen kring een
439
LUBECK.
gevestigclen naam had verworven, trad hij, sedert zijue benoeming tot directeur der Koninklijke muziekschool, slechts zeer zelden als zoodanig op, om zich geheel aan de vervulling zijner ambtsplichten te kunnen wijden. Het ware hem gemakkelijk geweest als componist te schitteren ; want dat hij iets voortreffelijks leveren kon, daarvan getuigt zijn Psalm Gelobet sei Gotl der //err, en dat hij eene bewonderenswaardige gemakkelijkheid en vlugheid van schrijven bezat, bewijst zijn laatste werk, de cantate voor de nationale feestviering op den 1November 1863, eene compositie welke hij onvoorbereid, ondanks velerlei hindernissen , binnen zeer korten tijd leverde. En toch trad hij nooit openlijk als componist op, dan wanneer hij er toe werd aangezocht, er zich in zijne betrekking toe geroepen achtte. Van het onaanzienlijke aantal zijner compositiën, waaronder verscheidene viool-, fluit- en oboë-concerten, kwartetten en duetten, die voor een groot deel slechts een uitgelezen vriendenkring bekend zijn, is weinig meer voorhanden.
Meer algemeen bekend zijn eene ouverture met koor, voor het eerste muziekfeest der Maatschappij ter bevordering van toonkunst in 1834 vervaardigd; eene cantate ter gelegenheid van het huwelijk van den erfprins der Nederlanden (thans koning Willem III), een psalm Gelobd sei Gotl der Herr, de cantate voor den IS^eu November, een klein mannenkoor (Jagerslied) en een concertstuk voor cello, voor zijnjongsten zoon geschreven en door dezen gedeeltelijk op het concert Diligeutia te \'s Gravenhage ten gehoore gebracht.
In zijn huiselijken kring, in het dagelijksch leven, was Lubeck ernstig en waar, en tevens, om eene uitdrukking te gebruiken die geheel op de natuur van dezen duitschen Biedermann toepasselijk is, leutselig und gemülhlich.
Dat hij in den ernst en den ijver, waarmede hij voor de kunst werkzaam was, soms te veel van zijne krachten vergde, en dat ook anderen hem dikwijls niet spaarden, werd hem eerst op lateren leeftijd duidelijk, toen hem de gebreken
440
LUBECK.
van den ouderdom, te vroeg voor zijne krachtige uatirar, kwamen overvallen.
Doch werd er ook soms te veel van zijn ijver gevergd, en hem onbillijk verweten dat zijne krachten, door hem in het belang van stad en land besteed, niet meer jeugdig en frisch waren als voorheen, — ondankbaar is Nederland jegens Lubeck niet geweest. Het ridderkruis van den Neder-landschen leeuw en de groote gouden medaille van verdienste werden hem, het eerste in 1842, en de andere in 1852 geschonken wegens de belangrijke diensten door hem aan de toonkunst bewezen. Hij was eerelid van de Maatschappij van letterkunde te Salzbach; lid van de Nationale Duitsche vergadering voor toonkunst en wetenschappen, waarvan Spohr president was, en lid van het voormalig Koninklijk Nederlaudsch Instituut.
Nadat Lubeck overleden was,-werd hij met groote plechtigheid, den llden Februari 18G5, zijn geboortedag, begraven.
Aan het hoofd van den stoet gingen de leerlingen der Koninklijke muziekschool, gevolgd door het bestuur en de leden van de Maatschappij der Toonkunst en der Nationale zangschool.
Op het lijkkleed lagen aan den eenen kant een immortellenkrans en de partitie van \'s meesters laatste werk, in zwart fluweel met zilver gemonteerd; aan den anderen het kruis van de orde van den Nederlandschen leeuw, de groote gouden medaille van verdienste en de dirigeerstok, ebbenhout met zilver.
De slippen van het lijkkleed werden gehouden door de heereu Verhulst (toonkunst); van den Bergh (dichtkunst), van Hove (schilderkunst), en Koelman (beeldhouwkunst).
Daarna kwamen de beide zonen des overledenen, Ernst, de groote pianist, leeraar voor de violoncel aan het Conservatorium te Leipzig, met hunne naaste bloedverwanten.
Eene koets van prins Frederik der Nederlanden, voor de Commissie van het nationale gedenkteeken, waarvan het
441
LUBECK.
leggen van deu eersten steen door de meesterlijke cantate van Lubeck gevierd was.
De burgemeester van \'s Gravenhage en de overige leden van het bestuur der Koninklijke muziekschool.
Vertegenwoordigers van de Maatschappij van schoone kunsten en der Nederlandsche letterkunde.
Alle zangvereeuigiugen van \'s Gravenhage.
En eeue menigte personen van allerlei rang en stand, die de laatste eer wilden bewijzen aan deu man, die zijn leven in hun midden zoo wel had besteed.
Toen de lijkkist op het kerkhof\' te Eik en Duinen was aangekomen, werd de treurmarsch vau Beethoven geblazen.
De lijkredenen werden afgewisseld door cantaten, en eindelijk , toen de kist in de groeve was nedergelaten, werd er door eenige dames, de eerste leerlingen van Lubeck, een krans van lauweren en immortellen op het graf nedergelegd.
De plechtigheid eindigde met een lijkzang, door Lubeck zeiven gecomponeerd, en door een koraalgezang dat door de zangvereeniging werd aangeheven.
In Juli van het volgende jaar (1866) werd door eene commissie van oud-leerlingen van Lubeck aan zijne weduwe plechtig de eigendom aangeboden van eeu gedenksteen, door hen te Eik eu Duinen op het graf huns meesters geplaatst. Dat gedenkteeken bestaat uit eeu marmeren steen, versierd met symbolisch ornament, ontworpen door den heer J. Stortenbeker en uitgevoerd door deu heer Laurent Philip. 1
442
Ned. Speet. Holl. Mus.
Geboren iu 1799, gestorven in ^___
Indien ev een tydgeuoot van Lodewijk XIV, een bewonderaar van den teerhartigen Racine, Icon terugkomen, en hij , nog geheel vervuld van de herinneringen der grootsche eeuw, het edele pathos, de verhevene inspiratie, de majestueuze ordonnantie der dramatische meesterstukken uit dien vroegeren tijd wilde terugvinden, zouden wij hem niet naar het Theatre Francais zenden, maar hem zeggen: »Ga naaide Opera, op die dagen dat men er een werk van Halévy geeft.quot;
La Juive, Guido cl Ginevra, Ln Reine de Chijpre, Charles VI zijn inderdaad echt lyrische tragediën, die den stempel van schoonheid dragen. Minder volmaakte, en juist daardoor meer onder het bereik van het begrip der groote menigte vallende muzikale voortbrengselen hebben alge-meener opgang gemaakt; doch een .nauwgezet kunstenaar hecht meer aan den bijval van kenners, en dien heeft Halévy zich onverdeeld verworven.
Fromental Halévy behoorde lot dat Israëlietische ras , dat zich in den laatsten tijd zijn pad op allerlei wegen heeft
HALKVY.
gebaand. Het geduld, de huiselijke deugden en de verdraagzaamheid van dat geslacht hebben het eindelijk de weldaden van burgerrecht en gelijkheid voor de wet gesclionken. Zoo heeft de groote componist, wiens levensschets wij nu aanvangen, een man van eeu verheven en godsdienstigen geest, zijne onderwerpen zoowel uit de geschiedenis van zijn eigen volk als uit die van het catholicisme geput. Den 27st™ Mei 1799 te Parijs geboren, legde hij reeds vroeg een gelukkigen aanleg voor de muziek aan den dag, en hij was nog geen tien jaren oud, toen hij in het Conservatoire in de zang-klasse van Cazot kwam (30 Januari 1809). Het volgende jaar kreeg hij pianoles van Charles Lambert. Berton gaf\' hem in 1811 onderwijs in de harmonie, en Cherubini onderwees hem vijf jaren lang in het contrapunt. De toekomstige schrijver van La Juive was nauwelijks twintig jaren oud, toen hem door het Instituut de groote prijs voor compositie, voor eene cantate onder den titel van IJ er min ie , werd toegekend.
Toen de aldus bekroonde jongeling een jaargeld van het gouvernement ontving, bleef hij twee jaren lang te Rome (van 1820 tot 1822), en die tijd was niet zonder vrucht voor de ontwikkeling van zijn talent. Reeds was hem, vóór zijn vertrek, de muziek van het Hebreeuwsche De profundis opgedragen, bij gelegenheid van den moord des hertogen van Berry; ook had hij voor de Opera een onuitgegeven werk onder den titel van Les Bohémiennes geschreven. In Frankrijk teruggekeerd, had Halevy te worstelen met be-zwkren die zelfs voor een Prix de Rome niet wijken. Na verscheidene jaren vruchtelooze pogingen te hebban aangewend, moest hij eindelijk de hoop opgeven van twee par-titiën, welke hij na zijne terugkomst uit Italië gecomponeerd had, te zien opvoeren , namelijk Pygmalion, grooce opera, en Les deur- pavilions, opera comique. Het eerste werk waarmede het hem vergund werd voor het publiek op te treden, was een stukje in een bedrijf, U Artisan, dat in het jaar 1827 in de zaal Feydeau gegeven werd. Het volgende
444
HALKVY.
jaar verscheen Le Bui e! Ie Balelier, een gelegenheidstukje voor den verjaardag van Karei X, en waarvan Halévy de partitie te zamen met Rifaut gemaakt had. In Clari, half\' ernstige Italiaansche opera, die in de zaal Ventadour, den Qden December 1828, werd opgevoerd, trok het uitstekende trio: Dek! Silencio, non par late, de aandacht. De Dillellanle d\'Avignon, dat in 1829 in de Opera comique werd gespeeld, Ma non Lescaut, ballet in drie bedrijven, in 1830 in de Opera gegeven, La langue rnusicale, opera comique (1831), La lenlalion, ballet-opera, met medewerking van Guide geschreven, in 1832, Les souvenirs de Laflmr, gelegenlieidstuk voor de wederoptreding van Martin in de Opera comique gegeven, en eindelijk Ladovic, dat onvoltooid door Hérold was achtergelaten en doof Halévy werd afgemaakt (1834), zijn zoo vele composition waarin de jouge componist eene menigte allerliefste stukken bracht, doch die de wereld nog geen Fran-schen mededinger- van Rossini en Meyerbeer in hem deden verwachten.
Die beide groote namen, waarbij weldra een derde kwam die niet minder roemvol was, geven stof tot veel nadenken. Door welke geheime aantrekkingskracht hebben die meesterstukken zich op een bepaald punt der geschiedenis van Frankrijk vereenigd? Waarom gaan er zoo veel misdeelde jaren voorbij, vóór en na zoo vele andere schitterend van licht? Wat is het voor geheimzinnige wet, die Guillaume Teil, Boberl le Diable en La Jaive elkander in zoo korten tijd deed opvolgen? Wij noemden daar het eerste werk, waarmede Halévy zich een blijvenden roem verwierf\'. Zijne vorige compositiën onderscheiden zich door een talentvolle behandeling en door eene gelukkige aanwending van muzikale hulpbronnen; doch La Juive overtreft die allen door eene grootsche, hartstochtelijke, aangrijpende inspiratie. De eerste opvoering van dat meesterlijk stuk had plaats in de Koninklijke academie van toonkunst, den 23stcii Februari 1835, met eene tot nog toe ongekende weelde van deco-ratiën en costumes. Het bestuur der Opera had honderd
445
44G HALÉVY.
vijftig duizend francs aan de rnise en scène /besteed; eene overtollige uitgave trouwens, want Eleazar en ll^ehel hadden zoo veel pracht niet noodig om eenparig te worden toegejuicht. Wie kent niet het fraaie tooneel van den kardinaal: Si la rigueur el la vengeance, het tooneel van het pascha en en het gebed: Dien, que ma voix frernblante; de aria van Rpjjrhel: II va venir, waarin afschuw, berouw en hartstocht, beurtelings met eene Gorneliaansche beknoptheid en kracht van toon worden uitgedrukt; het trio: Tu possèdes, dit-on, uu joy au magnifique, waarin de drie karakters op bewonderenswaardige wijze uitkomen; in het vijfde bedrijf het duo tusschen Eleazar en Brogni: Ta jille en ce moment est devant le coneile, en de prachtige aria: Rachel, quand du Seigneur la grace tulélaire, waarvan de zanger Nourrit het tooneel ontworpen en de woorden geschreven heeft.
Wangunst en onmacht lieten zich ook ditmaal niet onbetuigd ; zij stormden niet eeuparige woede los op het meesterstuk waarmede Halévy het lyrisch repertoire der Pransche Opera had verrijkt, en beweerden dat het succes van La Juive uitsluitend aan den prachtigen tooneelmatigen toestel moest toegeschreven worden. Het eenige antwoord van Halévy bestond in eene nieuwe zegepraal. L\'Eclair, opera comique ia drie bedrijven, die den SOt™ December 1835 ten tooneele werd gebiacht, werd allergunstigst door het publiek ontvangen , en verhoogde nog den roem van den componist. Bevallig, luchtig en vol uitdrukking, kan die partitie beschouwd worden als de beste welke Halévy in het genre der opera comique geschreven heeft. Men denkt altijd met genoegen aan de ongedwougen phrase:
Car j\'ai fait ma philosophic
A I\'lmiversite d\'Ox ford.
Aan het rondo: Tout dans la nature, de aria: Partons, lamer est belle, de liefelijke romance: Quand de ia nuil répais nuage, en het rondo van het derde bedrijf. UEclair is altijd op het repertoire gebleven.
HALÉVY.
Nadat Halevy twee jareu lang gezwegen had, verscheen hij weder aan de Koninklijke academie van toonkunst, en schonk het tooneel op nieuw eene opera in vijf bedrijnen, getiteld: Guido el Ginevra ou la pcsle de Florence (9 Maart 1838). Beseffende wat hij aan zijnen naam verplicht was, had hij niets verzuimd om een waardigen tegenhanger van La Juive te geven. Ongelukkig was die met liefde bewerkte partitie, het werk van vele maanden, van een kunstenaar die den diep-sten eerbied koesterde voor zijn kunst, verbonden aan een akeligen, somberen veeleer dan dramatischen tekst. Scribe benadeelde in dat stuk den naam zijns medewerkers. Intus-schen heeft de romance: Pendant la fèlc une inconnue, waarvan het recitatief zich door de uitstekendste fijnheid van gevoel onderscheidt, de algemeene bewondering weggedragen. De groote aria van Guido; Quand renallra la pale aurore, is voortreffelijk schoon. De door Médicis gezongen melodie: Sa main fermera ma paupière, het duo van het tweede bedrijf, het koor der condottieri en het groote eindtrio: Ma fille a mon amour ravie, dat alles was meer dan genoeg om het succes van een opera uit onzen tijd te verzekeren.
Les Treize (April 1839) en Lc Shérif (September 1839) waren niet zoo gelukkig als zij verdienden. Le Drapier, die den Gden Januari 1840 in de Opera gegeven werd, en waarvan het onderwerp half tragisch, half boertig was, paste volstrekt niet bij het verhevene, teedere en pathetische genie van Halévy.
Het volgende jaar handhaafde Halévy op schitterende wijze zijn roem door in de Koninklijke academie van toonkunst La reine de Chypre, groote opera in vijf bedrijven (22 December 1841) te geven. De tekst, van de Saint Georges, is niet ontbloot van letterkundige waarde, en om de partitie met een enkel woord te beoordeelen, kan men zeggen dat Halévy nog nooit zulk een rijkdom van motieven had ten toon gespreid. De muziek is beurtelings ernstig, machtig, aandoenlijk, pathetisch; overigens mest men er geen levendigheid in zoeken , want daartoe leende zich de tekst niet.
447
HALEVY.
In de introductie komt eene uitstekende phrase voor violoncel voor. De romance: Lc ciel est radieux, het daarop volgende duo, waarin het ensemblestuk: En cp jour plein de charmes, zijn eene bevallige inleiding tot het treurspel, welks intrigue een aanvang neemt met het duo tusschen den patriciër en den Venetiaanschen gezant: Sommes nous seuls ici F waarin de fiere woorden: Eh, quimporte a la republique el les ser-mc.nls el les amours ? Het koor van gondeliers, waarmede het tweede bedrijf begint, is dikwijls gebisseerd geworden. Daarop volgt een bewonderenswaardig tooneel van weemoedigheid : Le gondolier dans sa pauvre nacelle. Halévy wist zulke zielsgesteldheid uitstekend weer te geven; zij lag in den grond van zijn eigen karakter. Ieder kent de volgende coupletten van buiten: Toul nest, dans cc bas monde, qif m jeu. Wanneer het kwam tot de passage:
Ce mortel qu\'on remarque
Tient-il Plus que uous de la Parque Le fil?
Puisqu\'il faut que Ton meure,
Comment N\'attendre pas son heure Gairaent?
Wanneer het daaraan toe was, had de acteur, hetzij \'toevallig, hetzij opzettelijk, de gewoonte van naar eene loge vlak bij het tooueel te kijken, waarin meestal de eerste staats- en finantielieden zaten. Toen nu verscheidene van die menschen in den tijd der eerste voorstellingen van La reine de Chyprc stierven, verbeeldde het publiek zich dat de zanger een Gellalore (een man met het booze oog) was, en de loge bleef ledig.
Het groote duo: Vous, qui de la chevalerie, waarin de ro-•mance: Trisle exile! is tot liet allegro een der fraaiste stukken van het repertoire. Om kort te zijn, bepalen wij ons tot het opnoemen, in het vierde bedrijf, van de dans-aria\'s, die beter bewerkt waren dan men het van Halévy verwacht
448
HALKVY.
zou hebben, en het lied: Seul espoir de ma (riste vie, waarvan de harinouie zoo innig pathetisch is. In het vijfde bedrijf is het prachtige duo tusschen Gerard en Catharina, volgens ons het werk waarin het dramatisch genie van Halévy zich het krachtigst openbaart.
Quand le devoir sacre qui pres du roi m\'appelle Contre de vains regrets devrait armer mon coeur,
A l\'aspeet de ces lieux ou règne rinfidèle,
Quels sinistres pensees réveillent ma douleur!
Van den aanvang af door de musici als een, van de meest geacheveerde voortbrengselen der Fransche school beschouwd, uitgevoerd door artisten zoo als Duprez, Baroilhet en mevrouw Stolz, heeft La reine de Chypre nochtans bij het groote publiek slechts een koel onthaal gevonden. Dat ligt minder misschien aan de somberheid van het onderwerp, dan aan de moeielijkheid om een gehoor te vinden dat in staat is er de schoonheden van te gevoelen.
De Guilarrero. die den lstcn Januari 1841 in de Opera comique gegeven werd, bevat sierlijke stukken, die den stempel dragen .eener dramatische en altijd fijne uitdrukking. Wat hij ook schreef, een kunstenaar die in al de geheimen der muzikale wetenschap was ingewijd en met den ontvan-kelijksten geest begaafd was, kon nooit een middelmatig werk maken; doch de inrichting van zijn genie gaf hem compositiën in van eeue soort boven die, welke door de opera comique vereischt wordt, verheven. Halévy was eigenlijk slechts te huis in de schildering van grootsche gevoelens en krachtige toestanden. Nadat hij twee jaren gezwegen had, voltooide hij de lijst zijner meesterstukken met zijn Charles VI, opera in vijf bedrijven, die den lö3011 Maart 1843 in de Koninklijke academie van toonkunst werd gegeven.
Le Lazzarone, opera in twee bedrijven, die den 29sten Maart 1844 in den schouwburg Rue Pelletier gegeven werd, zou beter op hare plaats geweest zijn in de Opera comique. Halévy schreef eene geestige, aangename partitie, geheel in
29
449
HALÉVY.
deu geest vau den zeer nietigen tekst. De heer de Saint Georges had zijne goede en zijne slechte dagen; het was dus een geluk voor hem, als zijn medewerker en veine was voor eene belangwekkende compositie. Aan een van die gelukkige toevalligheden, die geen zeldzaamheid waren in de loopbaan des ijverigen tekstschrijvers, had Halévy de verzen van Les mousquelaires de la Reine te danken, welke opera den 3(lequot; Februari 1846 werd opgevoerd. Men kan den naam van opera comicjue aan een stuk van eenigszins ernstig karakter betwisten; doch wat men algemeen erkennen zal, is de gloed en de sierlijkheid der ouverture, de bevalligheid der aria van Atheuaïs: Bocage épais, légers zvphirs, het liefelij Ice der kleine aria: Par mi les guerriers; het edele van den sex-tuor: Scrmenl des chevaliers, het pikante effect van de nachtelijke marsch der mousquetaires, de fraaie behandeling dei-coupletten van kapitein Roland
C\'est a la cour du roi Henri,
Messieurs, que se passait ceci.
Eindelijk, in het derde bedrijf, het uiterst fijne sentiment der door Olivier gezongen romance; de ware en treffende aandoenlijkheid van het duo: Trahison, pvrftdic. en de echte oorspronkelijkheid van het laatste kluchtige duo: Saint Nicolas, ó mon pa Iron!
Le Val d\'Andorre, lyrisch drama in drie bedrijven, dat den llden November 1848 in de Opera comique gegeven werd, vloeit over van hartverscheurende tooneelen. Zijn de rondheid en de vroolijkheid van den werver Lejoyeux vrij vermakelijk, de wanhoop der arme Kose de Mai, toen haar verloofde haar door de conscriptie ontroofd werd, de strijd die in hare ziel werd gevoerd tusschen liefde en plicht, hare onrust en hare Wroeging over deu diefstal dien hare liefde haar ten nadeele harer meesteres had doen plegen, de aan-doenlijke debatten van haar proces voor de rechtbank der Oudsten, dat alles geeft ons een treurigen indruk, die eerst verdwijnt als het gelukkige meisje in haar aanklaagster hare eio\'ene moeder herkent.
O
450
HALÉVY.
Het volgende jaar, 18 Maart 1849, liet Halevy iu het Conservatoire eenige tooneelen liooren van Promcthée mchainé, waarvan hij de muziek op eene vertaling van zijn broeder, Léon Halévy, \'had geschreven. Halévy stelde zich met die compositie voor, het vermoedelijk effect van het enharmo-nische genre der Grieken terug te geven, eene gewaagde poging, die moeielijk met een goeden uitslag bekroond ken worden, omdat de snaarinstrumenten, welke hij gebruikte, de kwarten niet met de noodige juistheid kunnen weergeven.
La Fée aux roses (1 October 1849), en La dame de Pique (28 December 1850), behaalden ondanks de dikwijls zeer liefelijke muziek, slechts een middelmatig succes. Die teleurstelling werd Halévy ruimschoots vergoed door het onthaal, dat aan zijne Italiaansche opera La Tempesta te beurt viel, die te Londen in de Koninklijke schouwburg, den 14del1 Juni 1850, gegeven werd. Het onderwerp van dat stuk, dat later, iu 1851, ook te Parijs in de Italiaansche Opera gegeven werd, is dat van The lempesl van Shakespeare, door Scribe gearrangeerd. Balfe, de schrijver van Le puils d\'amour en van Les qualre fils d\'Aymon, dirigeerde het orchest. Bij gelegenheid van den bijval die aan La Tempêle te beurt viel, zond Lablache het volgende vierregelige couplet aan Halévy:
La Tempé te van Halévy Is niet als andere stormen.
Dezen storten hagel uit Gene doet goud regenen.
Quanta dalle altre varia If Halévy la Tempesta;
Quelle fan piover grandine,
■ Oro fa yiover questa.
Wanneer wij van La Tem pes la tot Le Juif erranl overgaan, komen wij plotseling van de verhevene Shakespeari-aansche vlucht in de platte onbeduidende conceptiën van Scribe. Halévy, die zijne inspiratie altijd naar den onbe-
451
HALÉVY.
duidendsteu tekst moest regelen, doet ons in dat opzicht deuken aan de door den Latijnsclien dichter uitgevonden straf:
Morlua quin eliam junc/cbdl corpora vivis.
Le Juif errant, die den 23st™ April 1852 in de Opera te Parijs werd opgevoerd, is slechts merkwaardig in het vierde bedrijf. In de partitie van Les Nahah, die den 1 sten September 1853 in de Opera comique gegeven werd, vindt men insgelijks gelukkige motieven op een leelijken tekst.
Het volgende jaar werd Halévy, die in 1836 lid van het Instituut was geworden, tot permanenten secretaris van de Academie der schoone kunsten benoemd. In die nieuwe betrekkingen toonde bij zijne pen ook anders te kunnen gebruiken dan met muziek te schrijven. Hij deed zich als litterator, en als goed litterator kennen in zijne lofredenen op Pierre Fontaine, Onslow, Abel Blouet, David d\'Angers, Paul Delaroche en Adolphe Adam. De waardeering dier kunstenaars in een hem vreemd vak kon trouwens geen moeielijke taak zijn voor iemand, die zijn huis tot een soort van museum had gemaakt, waar men het portret van Ary Scheffer naast een boetseersel van Clodion , een zeestuk van Gudiu tegenover eene schets van Horace Vernet zag hangen. De beeldhouwkunst en de schilderkunst waren, met de melodie, de geliefkoosde gasten of, beter gezegd, de huisgoden van Halévy.
Doch te midden van dien arbeid, die hem door het vertrouwen zijner ambtgenooten was opgedragen, vergat Halévy nog het tooneel niet, en den 21sten April 1856 liet hij Valentine d\'Aubigny in de Opera comique spelen, een stuk waarin de aria van Gilbert; Comme deux oisiaux, de coupletten van Bois Robert, door een pizzicato van een zeer gelukkig effect geaccompagneerd, en het bolero van Sylvia werden opgemerkt. Dat werk was vooraf gegaan door Jagu-arita I\'lndienne (14 Mei 1855), die voor het Théatre lyrique
452
HALÉVY.
geen kleine winsten opleverde. In dat werk vindt men al de kenmerkende eigenschappen van Halévy terug: rijkdom van vinding, nauwgezette en smaakvolle vertolking van den tekst, oorspronkelijke en nieuwe harmonie, rijke en afwisselende instrumentatie. La Magicienne, opera in vijf\' bedrijven, die den 17den Maart 1858 in de Keizerlijke academie van toonkunst werd gegeven, is de laatste vrucht van het genie van Halévy. Zonder even hoog te staan als La Reine de Chypre en als Charles VI, komen er toch schoone bladzijden in, die menigvuldige!\' zouden zijn, indien de tekst geschikter geweest ware om de inspiratie van den componist op te wekken. Maar ook eene verlossing op intellectueel gebied gaat niet zonder smart, en die telkens vernieuwde smarten verlammen eindelijk de veerkracht van het leven. Halévy verbaasde nog altijd zijne vrienden door de kracht van zijn scheppingsvermogen, toen zijn verzwakt uiterlijk en de afneming zijner krachten hun eene maar al te gegronde onrust baarden. Zijne geueesheereu schreven hem een verblijf in het Zuiden voor, en den 23sten December 1861 vertrok hij met zijn gezin naar Nizza. De Parijsche kolonie van Nizza ontving den doorluchtigen zieke met al de achting welke zij aan zijn roem en aan de algemeene liefde welke men hem toedroeg verschuldigd was. Alle burgerlijke en militaire autoriteiten, alle aanzienlijke personages, bewezen hem de fijnste oplettendheden. Er ging geen Zondag voorbij, of het muziekcorps van het garnizoen speelde op de openbare wandeling de fraaiste aria\'s uit zijne opera\'s: een even aandoenlijke als eervolle hulde voor hem die er het voorwerp van was, als voor wie ze hem brachten.
Doch noch de belangstelling eener geheele bevolking, noch de zorgen van een gezin dat Halévy tot aanbiddens toe lief had, konden het noodlottige einde bezweren. Hij stierf te Nizza, den 1Maart 1862, juist vier jaren na de eerste opvoering in de Opera van zijn laatste werk La Magicienne. »Weinige dagen voor zijn dood,quot; zegt Léon Halévy, die in de Ménéslrel eene interessante levensschets van
453
HALÉVY.
ziin broeder gaf, »waren eenige woorden, die hem oogen-schijnlijk door eene voorbijgaande iillioofdigbeid werden ingeven , inderdaad slechts eene plotselinge verandering in zijne wijze van voelen en zich nit te drukken. Hij die gewoonlijk liever over litteratuur, wijsbegeerte, schilderkunst, over politiek zelfs, dan over muziek hoorde spreken, bezigde in den laatsten tijd bij voorkeur uitdrukkingen en beelden , die hem de kunst welke hij had liefgehad en tot eer verstrekt, herinnerden. Op zekeren avond wilde hij een boek opnemen van een tafeltje dat een weinig buiten zijn bereik stond, zoodat hij het niet krijgen kon, zonder dat de inspanning hem te veel vermoeide. »Ik kan den toon niet meer vatten, niet waar?quot; zeide hij tot zijne dochter die hem het boek aangaf ; »zeg het maar gerust; ik kan den toon niet meer vatten.quot; Op den\' morgen van zijn dood paste hij die taal dei-tonen nog onverwachter, zonderlinger en aandoenlijker toe. Hij zat op zijn divan en wilde er op gaan liggen en zijn hoofd op het kussen laten rusten. »Leg mij en gamme neer,quot; zeide hij tot zijne beide dochters. . . Zij begrepen, hem en brachten hem langzaam, zacht en als op de maar, in eene liggende houding; en bij iedere beweging zeide hij glimlachende: „do, re, mi, fa, sol, la\', tot dat zijn hoofd op het kussen rustte. Die noten, waarvan hij zulk een uitstekend gebruik had gemaakt, hadden hem nu den laatsten dienst bewezen, met behulp zijner geliefde kinderen.
Eenige dagen na zijn dood werd het stoffelijk overschot naar Parijs vervoerd. Den ITden Maart 1864 werd het ge-denkteeken ingewijd, dat bij openbare inschrijving voor hem op het Israëlietische kerkhof van Montmartre werd opgericht.
454
Geboren iu 1802, gestorven
in 1835.
Men lieeft dikwijls getwijfeld of het talent een aangeboren gave, dan wel de vrucht van langdurige studie is. Eene op die wijze gestelde vraag is voor geeue oplossing vatbaar, wijl de mensch meestal bij een meer of minder vruchtbaren grond vergeleken kan worden; de studie is gelijk aan de ploeg die dien grond bewerkt, eu de meester is de landman die de richting van het ploegijzer bestuurt.
Zóo véél is zeker, dat onder kunstenaars Tie een het meest aan studie, de ander meer aan de natuur te danken heeft; tot deze laatsten behoort Bellini.
Den 3den November 1802 te Catanea in Sicilië geboren , ontving Bellini eene goede muzikale opvoeding, onder de leiding van Tritto en Zingarelli. In het Napelsche conservatorium waren nog de oude traditiën van compositie in volle kracht. Doch Bellini schijnt geen nut uit dat onderwijs te hebben kunnen trekken. Zijn mijmerziek en teerhartig gestel, zijn beminnelijk, maar lichtzinnig karakter konden zich niet buigen onder de tucht der klassieke studiën. Indien men in dat opzicht leemten in zijne werken vindt ,
BELLINI.
moet men dat niet aan zijne meesters, allerminst aan Zin-garelli, maar alleen aan den leerling wijten.
De toekomstige schrijver van de Norma trachtte aanvankelijk nog te vergeefs zich de wetten van instrumentatie eigen te maken. Tot dat doel schreef hij vijftien symphonieën, drie missen en twaalf psalmen , zonder nog een groot aantal kleinere compositiën voor fluit, klarinet en piano te rekenen. Hij werd tot maeslrino, of kweekeling aan het Conservatorium benoemd. Zijne ware roeping openbaarde zich eerst in de dramatische muziek. De cantate 1 smette en de opera Adelson e Salvina, die in 1824 op het kleine tooneel der Koninklijke muziekschool werd gespeeld, toonden dat Bellini een kostbaren aanleg bezat voor verbeelding en gevoel. Dat begin moet inderdaad veel beloofd hebben, want de tooneeldirecteur Barbaja aarzelde niet den toen twee en twintigjarigen componist de compositie van een operatekst toe te vertrouwen. De opera Bianca e Fernando, de tweede van Bellini, had het geluk den 30sten Juni 1826 in den schouwburg San Carlo, een der belangrijkste van Italië. ten tooneele gebracht te worden. De bijval was onbeschrijfelijk, en de koning, die de eerste opvoering bijwoonde, was onder de opgewondenste toejuichers van den jongen componist. Ten gevolge van een dier reactiën die niet zeldzaam zijn in de geschiedenis der kunst, begon men het bewonderen van den stijl van Rössini moede te worden, en het publiek was den minder volleerden componist erkentelijk voor het zoeken naar een nieuwen weg.
Een zeer ontwikkeld man, Léon Escudier, die Bellini gekend heeft, zegt zelfs met zekere stoutheid, van dien componist sprekende:
»Zij waren allen aan het werk, Rossini niet uitgesloten, en in lager sfeer Mercadante, Pacini en Donizetti, toen er op eens een Sicilaan verscheen, blond als de korenaar, zacht als een engel, jong als de dageraad en vol weemoed als de ondergaande zon. Zijn ziel had iets van Pergolese en van Mozart te gelijk; ware hij schilder in plaats van toonkun-
456
BELLINI.
steuaar geweest, ik zou hem bij Correggio en bij Raphael vergeleken hebben. Hij had Rossini zulk een hooge vlucht zien nemen, dat zijn zacht en droefgeestig oog dezen ter nauwernood iu zijne stoutmoedige vaart kon volgen; hij wenschte dat hij de maan ware dier zon; wijl hij geen arend kon zijn, wilde hij een zwaan wezen. God had hem eene lier in het hart gegeven; hij behoefde dat hart slechts te laten kloppen, om er de aandoenlijkste accoorden uit te voorschijn te roepen.
Het scheen bovendien wel dat eene weldadige toovergodin over de wieg van den jongen Bellini had gewaakt, en hem zijn weg wilde banen. Zoo zien wij hem, zonder slag of stoot, het eerste lyrische tooneel van Zuidelijk Italië veroveren. Terstond daarop wordt hij in La Scala te Milaan geroepen en als of het toeval hem nog niet genoeg gediend had, ontmoette hij, toen hij Napels verliet, den dichter wiens bezielende poëzie het best met zijne muziek overeen kwam. Men weet hoe veel er in eene opera van den tekst afhangt, en welk eene overeenkomst er dieu ten gevolge in ideeën en gevoel tusscheu den dichter en den componist moet bestaan. Wat heeft de een den ander dikwijls benadeeld, waar het aan die overeenkomst ontbrak! Het was dus een geluk voor Bellini, dat hij in Felice Romani een schrijver vond, wiens zachte weemoedige verzen met het karakter van zijn muzikaal talent harmonieerden.
Uit die vereeniging van twee zielen, die zoo geschikt waren om elkander te begrijpen, werd eerst II Pirate geboren, eene opera in twee bedrijven, die in den schouwburg La Scala van Milaan, in den winter van 1827, werd gespeeld, en in Februari 1832 in de Italiaansche Opera te Parijs ten tooneele gebracht werd. De toon van den tekst is somber. Gualtiero, uit het geslacht der Montalti\'s, verlaat, na zijn rang en zijn fortuin verloren te hebben, zijn vaderland , waar hij Imogene achterlaat, die hem feeder bemint. Hij wordt opperhoofd van eene bende zeeroovers. Gedurende zijne afwezigheid is Imogene, om het leven haars vaders te
457
BELLINI.
redden, gedwongen om met Ernst, hertog van Calabrie en vijand van Gualtiero, in den echt te treden. Deze laatste wordt door een storm op de klippen geslingerd , tegen welke zijn schip te pletter stoot; het gelukt hem met eenige vrienden het strand te bereiken, en nu herkent hij zijn eigen land dat hij verlaten heeft. Hij verneemt dat Imogene met Ernst in het huwelijk getreden is. In zijne woede wil hij den uit dien echt geboren zoon vermoorden, doch hij laat zich door de smeekingen der moeder verbidden en peinst nu nog slechts op den moord zijns medeminnaars. Er heeft een gevecht plaats, waarin Ernst bezwijkt, doch Gualtiero wordt door de ridders ter dood veroordeeld. Imogene wordt krankzinnig. — Ziedaar het sombere en akelige melodrama der romantische school. Het is nochtans rijk aan krachtige toestanden en fraaie verzen, wat de kritiek er ook in den grond tegen aan te merken hebbe. De ouverture van II Pirate is middelmatig, even als de meeste instrumentale compositiën van Bellini. De cavatine van Rnbini: Nel furor (telle lem-peste, is eene fraaie melodie en heeft den beroemden zanger meer dan een triomf verschaft.
Er is een goede rhythmus eu veel kleur in het koor der zeeroovers. Het duo van Imogene en Gualtiero: E clesso lu sciaguralo, schittert in den eersten rang der dramatische duo\'s; het is zeer juist van uitdrukking, en het is een goed behandeld stnk. De finale van het eerste bedrijf, het trio: Vieni, vieui, en de aria: Tu vedrai la sventurata, moeten onder de goede inspiratiën van Bellini gerekend worden.
Door 11 Pirate werd de aandacht van het publiek voor goed op den jongen componist gevestigd. Er was eene echte oorspronkelijkheid in het werk opgemerkt, en het reisde weldra geheel Europa door. In 1828 gaf Bellini te Milaan nog La Sir an iera (de vreemdelinge). Dat werk vond denzelf-den bijval als het vorige. Wel is waar had de componist het bewonderenswaardige talent van Rubini niet meer tot zijn dienst, doch nu werd hij door het spel van Tamburini eu mevrouw Meric Lalande geholpen.
458
BELLINI.
Tot op dien tijd was Bellini steeds gelukkig in zijn dramatische loopbaan geweest; hij was minder gelukkig met Zaïra,, eene opera die in 1829 te Parma gespeeld geworden was, voor de inwijding van den nieuwen schouwburg. Ro-mani had de heldin van zijn dichtstuk aan Voltaire ontleend , en vleide zich dat de muziek van Belliui de droefgeestige indrukken van het zachtzinnige der jonkvrouw van Lusignan uitstekend terug zou geven; doch de rol van deu sultan Orosman vereischte een kracht van toon , welke Bellini niet eigen was. Misschien kon deze, die niet gemakkelijk werkte, er geen tijd genoeg aan besteden. Wat daarvan zij, de Zaïra vond geen bijval. Dat stuk werd gevolgd door 1 Capuleli ei Monlecchi, opera in vier bedreven, die den 12den Maart 1830 te Venetië werd gespeeld. Ieder kent dat Shakespeariaansche werk. Men weet hoe de Engelsche dichter eene aaneenschakeling van teedere, pathetische eu verschrikkelijke tooneelen in Romeo en Julia ontvouwt. Om hem met goeden uitslag op zulk een terrein na te volgen, zou men al de buigzaamheid van zijn genie hebben moeten bezitten. Bellini, zoo verrukkelijk in de uitdrukking van teederheid en weemoed, is niet dezelfde in tragische sombere toestanden, waartoe kracht vereischt wordt. Wijl het derde bedrijf van / Capuleli ei Monlecchi geen bijval vond, werd het vervangen door het bedrijf van de graven , uit Giuliella e Romeo, dat Vaccay in 1826 te Milaan had doen opvoeren, en zoo wordt het nog altijd gespeeld als men die opera van Bellini geeft.
De werken welke wij daar opnoemden , behooren niet tot dezulken die onsterfelijkheid waarborgen. Hoewel verscheidene er van zeer in den smaak vielen, waren zij niet geschikt voor een duurzamen bijval. Doch het jaar 1831 zette de kroon op den roem van Bellini. Van dat jaar zijn de twee werken die zijn naam voor vergetelheid bewaren zullen, La Sonnamhula en La Norma. De eerste, die in Maart 1831 te Milaan gespeeld werd, toonde wat de kunstenaar vermocht. Al het fijne van dat melodische genie, eer feeder
459
BELLINI.
dan krachtig, eer aandoenlijk dan vol afwisseling, kwam er in uit. »Belliniquot;, zegt Scudo, »stond niet onder den invloed van Rossini, doch werd bezield door de componisten der achttiende eeuw. Inzonderheid deed hij denken aan Paisiello, wien hij in liefelijkheid evenaart en wiens kwijnende voordracht hij gaarne navolgt. Die overeenkomst is vooral treffend in de Sonnamhula, de partitie waarin de persoonlijkheid des jongen kunstenaars zich het best openbaart, en welke men voor eene dochter van Nina zou houden.quot;
In de Sonnamhula schijnt de losse instrumentatie aan de melodie de zorg over te laten om de hoorders te roeren, ledereen kent de aria\'s: Ah! non credea, Ah! non giunye, de cavatine van Rodolphe: Vi rawiso, en de bewonderenswaardige finale van het eerste bedrijf. Het elegische gedeelte is aandoenlijk, men stelt belang in alle tooneelen van dat werk, dat in zijn geheel beschouwd nochtans eenigszins eentonig is. Bellini bezat niet, als liossini, het dubbele voorrecht van in het boertige en in het ernstige genre tevens uit te munten. Gelukkig hij, die zich in een van die beide gaven verheugen mag. De Sonnamhula is altijd op het repertoire van den Italiaanschen schouwburg te Parijs gebleven. Men is daar nog niet vergeten welk een effect Rubini en Persiani er gemaakt hebben.
Mevrouw Pasta, die de rol van de Sonnamhula nog onlangs gecreëerd had, werd in hetzelfde jaar met die van Norma belast. Het lijdt geen twijfel of Bellini heeft, bij liet schrijven van die partitie, de meest verhevene in gedachte en stijl welke hij heeft voortgebracht, het beeld der groote tragédienne voor zich gehad. Romani heeft het onderwerp van de Norma genomen uit een stuk, hetwelk de heeren Alexandre Soumet en Belmontet onder dien titel in het Odéon te Parijs hebben doen spelen. Die opera werd den 26stel1 December 1831 te Milaan, en den 83teu December 1835 in de Italiaausche Opera te Parijs gegeven. De geheimzinnige liefde van Norma, de dochter van het opperhoofd der Druïden , voor den proconsul Pollione, die Adalgisa boven haar
460
BELUNI.
verkiest, is de intrige van het stuk, en geeft stof\' tot zeer gelukkige toestaudeu voor de muziek. lu zulk een onderwerp kan de locale kleur slechts van subjectieve opvatting afhangen. Bellini heeft er niet naar gezocht; hij deed beter. Hoewel het stuk Italiaansch bleef, heeft hij een oorspronkelijk , vreemd, schilderachtig karakter aan zijne partitie gegeven, zonder liefelijkheid en hartstocht uit het oog te verliezen. Na eene fraaie introductie, de cavatiue en het koor, bewondert men het gebed van de priesteres der Druïden: Casta diva, een van de liefelijkste cantilènes, die ooit uit menschelijke keel voortkwamen. Het verrukkelijke duo der beide vrouwen en het krijgslied der Galliërs zijn het voornaamste van het tweede bedrijf. De rol van Norma is een van de meest afgewerkte vau het repertoire; het is geenszins te verwonderen dat zangeressen di primo carl el lo zooals La Pasta, Giulia Grisi en Malibran, er uit verschillende gezichtspunten in hebben trachten uit te munten en elkander te overtreffen. Om die rol goed weder te geven, moet men niet slechts zuiver en onberispelijk kunnen zingen, maar ook alle gaven eener tragédienne en den hartstocht eeuer volleerde actrice bezitten. Rubini is uog niet vergeten in zijne rol van Pollione, noch Lablache in die van Orovese.
Het oordeel van hen die de Norma als het meesterstuk van Bellini beschouwen, wordt door het getuigenis van den componist zeiven bevestigd. Op zekeren dag werd hem te Parijs door eene dame gevraagd, welke van zijne opera\'s hij voor de beste hield. De vraag bracht hem eenigszins in verlegenheid en hij gaf een ontwijkend antwoord. Doch de vraagster hield aan en vroeg: »Maar als gij nu eens mot al deze partitiën op zee waart en gij leedt schipbreuk?quot; — »0,quot; riep hij, zonder haar te laten uitspreken, »dau zou ik alles opofferen om de Norma te redden.quot;
De naam van Bellini was toen reeds genoegzaam gevestigd ; hij behoefde den val van eenig werk niet bijzonder meer te vreezen. Ook bracht die van Beatrice di Tenda, die te Venetië tijdens het carnaval van 1833 gegeven werd.
4G1
BELLINI.
geen nadeel aan zijn roem toe. Bellini liad , toen liij de partitie voor die opera sclireef, zijii fijn, doch niet met kracht en hevigheid strookend talent aan een vreeselijk drama gewaagd, vol somberen hartstocht en vreeselijke akeligheden. Het bestuur der Italiaansche Opera te Parijs stelde hem weldra in de gelegenheid om dien val schitterend te herstellen.
Naar eeue vaudeville van Ancelot, getiteld Tétes rondes el Cavaliers, schreef\' hij eene opera, waarvoor graaf Pepoli de verzen maakte. De Scholsche Puriteinen (/ Puritani) (1834) werd met geestdrift toegejuicht. Om niet te spreken van de allerliefste zangen, die trouwens niet tot den roem van den schrijver der Norma toededen, was in dat werk, uit het oogpunt van compositie, een merkbare vooruitgang te zien bij zijne vroegere werken. De harmonie is er fijner, de instrumentatie heeft er meer afwisseling en is er krachtiger in geworden. Voorzeker, de kunst had nog haar laatste woord niet gesproken in den twee en dertigjarigen componist. Op dien leeftijd kon hij zijn talent nog steeds volmaken en altijd grooter meesterstukken scheppen. Welk eene toekomst kon men niet voorspellen aan dien kunstenaar, die, zoo jong nog, zijne wei ken op de eerste Fransche en Italiaansche toonee-leu zag opvoeren ! Het was nu de beurt aan de groote Opera te Parijs, om Bellini eene partitie te vragen, en de tooneeldi-recteur van Napels was haar reeds voor geweest. Om zich te beter aan die twee nieuwe werken te kunnen wijden, had Belliui zich op een buitenverblijf te Puteau teruggetrokken. Helaas, daar wachtte hem de dood! Hij werd eensklaps aangetast door eene ingewandsziekte, die hem den 23stel1 September 1835, in zijn drie en dertigste levensjaar, aan de wereld ontrukte.
Na hetgeen wij van al de opera\'s van Bellini in het bijzonder gezegd hebben, kan men zich gemp.kkelijk een denkbeeld vormen van het karakter zijner muziek in het algemeen. Hij was een gebrekkig harmonist, een dikwijls onhandig componist, doch hij vergoedde die nadeelen ruimschoots door het diep doordringende gevoel dat er in zijne melodieën
4G2
BELLINI.
leeft. Anders dan Rossini, wiens compositiën altijd breed ontwikkeld zijn, gebruikte Bellini korte melodische phrases, waarin hij de dramatische uitdrukking van eiken toestand samendrong. Die overigens goed gerhythmeerde phrases heeft het publiek aanstonds gevat, wijl zij bevallig en vol uitdrukking zijn. Hij acht het rondo niet beneden zich, doch weet er iets pikants en eene zekere fijnheid aan te geven door een geestig arrangement, dat er de banaliteit van verbergt.
Bellini bezat geen genie in den verhevensten zin van het woord. In zangerigheid munt hij uit, dank zij zijn gevoel; doch op grootsche tooneelen lijdt hij schipbreuk. Zijne finalen en ensemblestukken zijn luidruchtig, zonder dramatisch te zijn, en maken weinig anderen indruk dan op het gehoor. In dat opzicht is hij de voorganger van Verdi geweest.
De dood van Bellini werd diep betreurd, niet slechts in de muzikale wereld, waarin zijn verlies diep gevoeld moest worden, maar ook door zijne vele vrienden, die zijn karakter hadden leeren kennen en waardeeren. Als troetelkind der fortuin was de uitstekende componist weinig in de gelegenheid om nijd te koestereu. Bellini verdient veeleer den lof van eenvoudig en bescheiden gebleven te ziju te midden van zijn roem, en vreemd aan de kuiperijen waartoe anderen in de loopbaan der kunst zoo dikwijls de toevlucht nemen om hun talent te hulp te komen, in een woord, dat hij zich bemind wist te maken in een tijd toen hij reeds roem genoeg behaald had om met de algemeene bewondering tevreden te kunnen wezen.
463
(Adolphe.)
Geboren iu 1803, gestorven in 1856.
Adolphe Charles Adam. die ia alphabetische orde de eerste ouzer tooukoustenaars zou zijn, behoort, wat zijne verdienste betreft, slechts ouder de musici van den tweeden rang. Zijn vader was de beroemde piauomeester Louis Adam, en hij werd den 24stc11 Juli 1803 te Parijs geboren. Zijne ouders bestemden hem voor de letterkundige loopbaan, doch hij zelf voelde daartoe geene roeping. Zoodra hij zijn eigen meester was, begon hij zich uitsluitend aan de muziek te wijden, waarvoor hij reeds als kind eene groote voorliefde had gehad. Hoewel hij een afkeer van ingespannen arbeid had, kwam hij door zijn gelukkigen aanleg vele hinderpalen te boven, verkreeg hij zonder veel moeite de noodige kennis om muziek te leeren schrijven en een van de vruchtbaarste , meest populaire componisten van onzen tijd te worden.
In de levensschets, welke men ouder zijne nagelaten pa-pieren vond, en welke zijne weduwe in het jaar 1860 meende te moeten uitgeven, verhaalt Adolphe Adam de volgende bijzonderheden van zijne familie en zijne eerste levensjaren.
ADAM.
»Miju vader, de stichter der pianoschool iu Frankrijk, is in 1758 te Mitterneltz, een dorpje op eenige uren afstands van Straatsburg gelegen, geboren. Hij kwam als knaap van vijftien jaren te Parijs. Goede spelers waren toen een zeldzaamheid , en mijn vader genoot een roem als virtuoos, die hem zijn leven lang bijbieef. Als vriend en beschermeling van Gluck, arrangeerde hij bijna al de opera\'s diens groo-ten kunstenaars voor het klavier, zoodra\'zij verschenen. Mijn vader is zeer jong gehuwd geweest; zijne eerste vrouw was de dochter eens muziekhandelaars, doch reeds een jaar na dat huwelijk verloor hij zijne echtgenoot.
gt;gt;In den tijd der omwenteling hertrouwde hij met eene zuster van den markies de Louvois; het huwelijkscontract was door den minderjarigen Louvois onderteekend. Uit dat huwelijk werd eeue dochter geboren, die nog in leven is en die met een gepensioneerden kolonel van de genie is hertrouwd en nog met haar gezin te üijon woont. Dat tweede huwelijk van mijn vader was niet gelukkig; hij liet zich van zijne vrouw scheiden, die later den graaf de Ganne huwde en eenige jaren geleden gestorven is. Mijne jeugd ging in onbekrompen, welstand voorbij. Mijne moeder had mijn vader honderd duizend francs aangebracht; hij was de pianomeester van de mode onder het keizerrijk; de graaf de Lacépède, een groot liefhebber van muziek, en bijua alle beroemde personages uit dien tijd, kwamen by ons aan huis.
»Op mijne zevende jaar kon ik nog niet lezen; ik wilde niets leeren, zelfs geen muziek; mijn eenige pleizier was, alles wat mij in het hoofd kwam op de piano te tikken, zonder dat ik pianoles kreeg. Mijn moeder trok zich mijne ouleerzaamheid sterk aan en besloot, hoewel ongaarne, mij op een beroemd instituut te plaatsen, waar ook Herold in den kost was geweest; bet instituut Hix, rue Matignou.quot;
Daar kreeg Adolphe Adam de eerste pianolessen van Henri Lamoine, een oud-leerling zijns vaders. Doch hij kon zich niet naar de regels der kostschool schikken en kreeg eindelijk van zijne ouders de vergunning om weer thuis te ko-
30
465
ADAM.
men en als dagscholier deu cursus iu liet college Bourbon bij te wonen. Doch hij bekent, een weinig al te gemakkelijk zelfs, dat hij gaarne liep spijbelen en andere nog minder lofwaardige streken uitvoerde.
»Ongelukkigquot;, zegt hij, »sloot ik, in het laatst van dat jaar, een innige vriendschap met een vrij goeden leerling, zoo als ik toen ook was, en die, dank zij die ontzaglijke intimiteit, een kanker voor mij werd; dat was Eugène Sue. Wij begonnen ons van dien tijd af met ijver op het aan-fokken van meerzwijntjes toe te leggen, waarin onze eenige bezigheid bestoud.
»Ik kreeg nochtans vergunning van mijn vader om compositie te leeren; welke gunst mij verleend werd op voorwaarde dat mijne letterkundige studiën er niet onder leden. Een vriend mijns vaders, een zekere Widerkehr, gaf mij de eerste lessen in harmonie; ik maakte snelle vorderingen, wijl ik er al mijn tijd aan besteedde. Ik was in sommige zaken vroeg rijp, en had reeds eene maitresse, een naaistertje dat tegen ons over woonde. Als het schooluur geslagen was, ging ik van huis, om bij haar mijne harmonielessen te nemen , terwijl mijne ouders dachten dat ik op school was. Dat duurde drie jaren zoo voort. Niemand maakte zwarigheid om het bedrag der driemaandelijksche rekeningen te ontvangen, en mijne meesters bekommerden er zich niet om, dat zij een leerling hadden dien zij nooit zagen en slechts bij naam kenden. Mijne arme vader heeft nooit gen\'eteu dat ik mijn tweede, mijn derde en mijn vierde studiejaar doorbracht in de naaikamer eeuer grisette.quot;
De aanhaling uit die nochtans in meer dan éen opzicht merkwaardige levensschets heeft ons moeite gekost; doch habemus confilenlem reum. Wij zijn weinig ingenomen met die vrijwillige bekentenis van zulk eene vroegtijdige en aanhoudende losbandigheid. Drie jaren! De tucht moet ongetwijfeld van het jaar 1814 tot het jaar 1817 veel te wenschen overgelaten hebben op die inrichting van hooger onderwijs. Wat nu de lichtg-üoovigheid van Louis Adam aaugaat, zij
466
ADAM.
overtreft niet slechts die van Géronte van Molière, die is er niets bij, maar zelfs die van de belachelijke vaders in de blijspelen van Plautus en Terentins.
Welk een verschil tusschen. die verwaarloosde jeugd en de aan studie gewijde jongelingsjaren van Mozart; tusschen de zorgeloosheid van dien pianomeester van de mode, en de waakzaamheid van den armen, doch strengen kapelmeester van Salzburg, Leopold Mozart! Hier eene geregelde huishouding, een gezin waarin deugd als onafscheidelijk van talent wordt beschouwd, daar eene aan het toeval overgelaten opvoeding , eene zeldzame aanleg miskend of akn verkeerde leiding toevertrouwd. Ondanks de veerkracht der natuur en de inspanning van den wil op later leeftijd, laten de omgeving waarin een kunstenaar zijne eerste levenjaren sleet, de indrukken die daarvan het gevolg zijn, onuitwischbare sporen in het karakter, de geestesrichting en de wijze van gevoelen van zulk een kunstenaar achter. Al is het genie van Mozart niet de vrucht van de zorg zijns vaders, die zorg heeft toch dat genie helpen ontwikkelen, terwijl gebrek aan opvoeding, voortdurend schoolverzuim en het verkeer met naaistertjes, een zeer merkwaardigen aanleg slechts middelmatige werken heeft doen voortbrengen, waarin een Poslillon de Lonyjumeau en Le Chalet eene eerste plaats be-kleedeu. De muziekminnende burgerman ziet een meesterstuk iu Le Chalet: de man van smaak herkent er vrij wat banaliteiten in. Men kan veilig zeggen dat het de beste opera is van Adolphe Adam, maar daarmede heeft men nog niet veel gezegd.
O O
In 1817 kwam -onze weerbarstige scholier in het Conservatoire. Daar was hij in zijn element. Toen hij evenwel in de orgelklasse, onder Benoist, werd geplaatst, maakte hij weinig vorderingen op dat instrument. De schoolsche vormen , de harmonische bewerki ng der fuga, waartoe men in dien tak van toonkunst meer dan in iedere andere verplicht is, stonden zijn melodischen doch oppervlakkigen, tragen aard tegen. Hij volgde achtereenvolgens het onderwijs in
467
ADAM.
contrapunt van Eller, dat van lieieha, en eindeliik dat van Boieldieu.
Adam liad een hartstocht voor het tooneel; doch hij bekent dat de schoonheid in de werken van Gretry en van Mehul hem koud lieten; ik geloof het gaarne; hij vond dezen laatsten somber en den eersten onbeduidend. Het gelukte Boieldieu nochtans den smaak zijns leerlings in zoo verre te vormen, dat deze die meesters, doch nooit onvoorwaardelijk, leerde bewonderen. Wij zeiden reeds dat Louis Adam niet dulden wilde dat zijn zoon de muzikale loopbaan intrad; in zijn ongenoegen gaf hij hem voedsel en dak, doch geen geld. Doch de jonge kunstenaar wist zich dat te verschaffen door den verkoop van eenige romancen, welke hij voor vijf en twintig a dertig francs verkocht, en door in het geheim eenige lessen te geven tot lagen prijs. Om zich met de gebruiken van het tooneel vertrouwd te maken, vroeg en verkreeg hij eene plaats in het orchest in een der kleine schouwburgen; hij speelde er den triangel, en daarna werd hij tot pauker en eersten koorzanger aangesteld, op een jaargeld van 600 francs. Wijl hij om den tweeden grooten prijs op het vergelijkend examen van het Instituut nog had moeten loten, dong hij later niet weder mede, doch inmiddels kennis met vaudevilleschrijvers aangeknoopt hebbende, begon hij de muziek voor verscheidene kleine stukjes te schrijven. Zoo werkte hij mede aan den bijval waarmede La hatclièrc. Caleb, Le hussard de Felsheim en eenige andere vaudevilles gespeeld werden.
Het eigenlijke begin der dramatische loopbaan van Adam was de opera Pierre cl Cal har ine, in een bedrijf, die in Februari van het jaar 1829 in de Opera comique gegeven werd. Het publiek schonk een gunstig onthaal aan een werk, dat talent, doch tevens eene zekere slordige gemakkelijkheid verried.
Die slordigheid kan men trouwens over het algemeen aan de werken van Adam verwijten, hetgeen zich verklaren laat door de buitengewone snelheid waarmede hij werkte, zoodat hij meer dan drie en vijftig dramatische werken geschreven
468
ADAM.
heeft, om nog van zijne andere compositiën niet te spreken. Wij zullen er hier de voornaamste van opnoemen.
In den tijd van de opvoering van Pierre et Catharine verliet Adam zijns vaders huis, wegens ee7i liefdesbetrekking die op een huwelijk uitliep. Dat huwelijk was niet gelukkig en werd vijf jaren later weder ontbonden. De zwager van Adam, Laporte, was directeur van den schouwburg van Coventgarden te Londen. Adam ging derwaarts en schreef voor hem de muziek voor twee Engelsche opera\'s, His first Campaign, in twee bedrijven, en The dark Diamant, in drie bedrijven. Verscheidene aria\'s dier beide werken werden later in zijne te Parijs opgevoerde stukken ingelascht. Dat is onder anderen het geval met eenige fragmenten van Giselle en van het drinkkoor in Le Chalet, die oorspronkelijk geschreven waren voor het ballet van Faust, dat in Londen in 1834 gedanst werd.
Le Chalet, opera comique in een bedrijf, waarvan Scribe en Mélesville den tekst geschreven hadden, werd den 25stel1 December 1834 te Parijs gespeeld. Het is het beste werk van Adam, althans het werk waarmede het publiek het on-voorwaardelijkst was ingenomen; het duo: II fa ut me céder ta mal Ir es se, volmaakt voor het tooneel geschikt, en de aria: Arr(\'tons-nous id, zijn populair gebleven. Er is trouwens niet veel muzikale ontwikkeling noodig om die weinig verhevene muziek te begrijpen.
Behalve Le Chalet moet men onder de meest populaire werken van Adam nog noemen Le postillon de Longjumeau, opera comique in drie bedrijven, waarvan Adolphe de Leuven en Brunswick den tekst geschreven hadden, en die den 13lt;3on October 183(3 voor het eerst gespeeld werd.
Adam was geheel te huis in een onderwerp dat met zijn gemakkelijk en oppervlakkig talent strookte. Ook is er gang en vroolijkheid in die overigens zeer banale muziek, zoo als in de aria\'s: Man petit mari, de beroemde coupletten van Chollet: Oh, (/uil est beau, le postillon de Longjumeau! en het trio: Pendu ! pendu !
409
ADAM.
Le fidele Berger, opera comiqne in drie bedrijven, die in 1838 werd gespeeld, staat beneden Le Ckalei. Hér/ine ou les deux nulls, twee bedrijven, La reine d\'nn jour, drie bedrijven, en La Rose de Péronne, drie bedrijven, zijn opera\'s comiqnes, waarvan de onbeduidende tekst door eene vloeiende, gemakkelijke muziek gered wordt. Het merkwaardigste in La Reine d\'un jour zijn de door Mocker gezongen coupletten: Non, non, je ne vous aime pas, en het lied van den matroos in het tweede bedrijf. Het talent der zangeres Damoreau kon zelfs aan La Rose de Péronne geen bijval verschaffen.
Na de tweede voorstelling van La Reine d\'un jour vertrok Adam naar St. Petersburg, waar mevrouw Taglioni hem verzocht had de muziek te schrijven voor het ballet L\'écumeur de mer (drie bedrijven). Adam liet zich noch dooiden bijval die hem in Rusland te beurt viel, noch door het aanbod van de betrekking vau directeur der keizerlijke muziek , tegen een jaargeld van dertig duizend roebels, verleiden om zich te St. Petersburg te vestigen. Hij was Pariize-naar met hart en ziel, en kon niet zonder de boulevards en zijne tooneelbetrekkingen leven. Daarenboven was hij ziek. Hij vertelt in zijne levensschets, dat het toeval hem te St. Petersburg een vollen neef deed ontmoeten, een geacht geneesheer, en dat hij zijne genezing aan diens zorgvuldige behandeling te danken had; doch bovenal aan de trouwe oppassing van een meisje, dat later zijn naam gedragen heeft. Hij huwde inderdaad met die Russin, in het jaar 1851, na den dood zijner eerste vrouw, van wie hij vijftien jarenlang gescheiden leefde. Alvorens naar Parijs terug te keeren, vertoefde Adam eenige weken te Berlijn, en componeerde er een ballet-opera in twee bedrijven, Die Hamadryaden, dat grooten bijval verwierf.
De muziek van La main de fer (drie bedrijven), dat in de Opera comiqne, in October 1841, gespeeld werd, behoort volstrekt niet tot de minste compositiën van Adam. Doch de tekst, van Scribe, was afschuwelijk. Daarna kwamen Le rot d\'Yvelol (drie bedrijven, 1842), waarvan het onderwerp
470
ADAM.
eeno zeer vrije bewerking is van liet lied vau Beranger, doch waarin Adam al de hem eigene burgerlijke bevalligheid gebracht heeft, en Caglioslro (drie bedrijven, 1844), een stuk waarvan men vooral de pikante intrige en de geestige dialoog moet opmerken.
Daarop begon de eerzucht van Adam, die zoo gelukkig in de zaal Feydeau was geweest, naar hooger te streven: hij wilde zich ook op het tooueel der Koninklijke academie van toonkunst doen kennen. Doch dat was eene miskenning-van zijne gaven, en de proeve van een met zijn talent strijdig genre mislukte. Richard en Palesline (drie bedrijven, 7 October 1844), is eene langwijlige eu kleurlooze opera.
Van dien tijd af kwam er een stilstand in de onvermoeide lyrische scheppingskracht van Adam. Hij was echter geenszins uitgeput, zoo als hij later ruimschoots bewees, doch in onmin met den directeur der Opera comique, en door geldgebrek gedreven, trachtte hij zelf tooneeldirecteur te worden. Die poging om een kunstenaar in eeu man van zaken te herscheppen, gaf het aanzijn aan het Theatre national (1847), dat na eenige maanden sukkelens weder bezweek en zijn stichter in zijn val medesleep te.
De geschiedenis der finantieele ruoeielijkheden, waardoor de laatste levensjaren van Adolphe Adam verbitterd werden, is allertreurigst. Wij zouden die onzen lezers besparen, indien er niet eene strenge les uit te leereu viel voor kunstenaars die in verzoeking komen zich aan specula tien en indnstrieele ondernemingen te wagen. Adam wilde volstrekt weder een
O O
ander tooneel openen in de zaal van het Cirque du boulevard dn Temple. Hij kocht die, eu begon zijne zaak op touw te zetten. Doch geen enkele bankier wilde hem het noodige geld leen en. Eindelijk bood zich een geldschieter aan, eu Adam verbond zich, zoodra hij zijn octrooi verkregen zou hebben, tot betaling van 100,000 francs. Hij betaalde er 50,000, en gaf wissels voor het overige af. Doch hij werd door velen zijner vennooten bedrogen; anderen trokken zich terug of deelden in zijn ongeluk. De zaal was
471
ADAM.
met 500,000 francs betaald, behalve nog 700,000 aan hypotheken. De restauratie en de inrichting van het gebouw kostten meer dan 180,000 francs, en eindelijk kou Adam er, den lo\'l™ November 1847, eene opera in drie bedrijven, Gastihelza, ten tooneele brengenwaarvan de muziek, het eerste werk van Maillart, veel bijval vond. Vervolgens gaf Adam Aline, van Berton , Felix, van Monsigny, en les Monlénégrins van Limnander werd juist gerepeteerd, toen de omwenteling van het jaar 1848 uitbrak. Toen was alle hoop verloren. De ontvangsten werden zoo gering, dat de administratie van den schouwburg 1200 tot 1400 francs daags verloor. Adam stelde aan den troep voor, ieder voor eigen rekening te gaan spelen en de ontvangst te deelen. Zoo leefde men veertien dagen. Op zekeren avond verschenen de muzikanten van het orchest niet; de schouwburg was gesloten. Om zijne verbintenissen na te komen, en van alle kanten vervolgd, getroostte Adam zich de grootste opofie-ringen; hij verkocht zijn zilver, bracht al wat hij bezat in de bank van leening, zelfs een met juweelen bezette snuifdoos ,\' het laatste geschenk van Frederik III, koning van Pruisen. Er werd zelfs beslag gelegd op zijn inkomen als lid van het Instituut. In zulk een toestand aarzelde Adam niet het eigendomsrecht zijner compositiën af te staan, en in eenige jaren waren zijne schuldeischers betaald. Doctor Véron haalde hem over tot schrijven van het muzikale feuilleton in de Constitutionnel. Het blad L\'Assemblee Nationale maakte insgelijks gebruik van zijne pen.
De generaal Cavaignac liet hem, ondanks talrijke mededingers, met een vastheid van wil die zijne nagedachtenis eer aandoet, de betrekking van Inspecteur van het onderwijs in het Conservatoire geven, die door den dood van Habeneck vacant geworden en waaraan een tractement van 2400 francs verbonden was. Nu kon Adam een rustiger,
* o 7
zoo al niet gelukkiger leven leiden. Waren die finantieele rampen al een ongeluk geweest voor hem als mensch, als musicus zeker niet, wijl hij er door gedwongen werd om
472
ADAM.
het tooueel, waarop hij te huis behoorde, weder in bezit te uemeu.
Het eerste stuk dat Adam weder aau de Opera comiqne gaf, was Le Toreador (1849), twee bedrijven, in den tijd van zes dagen geschreven; die opera is op het repertoire gebleven, hoewel het minder een oorspronkelijk werk, dan een samenraapsel van oude aria\'s was. Lc Fnnal, opera in twee bedrijven, werd den 24sten December van lietzelfdejaar in de Opera gegeven. Het drama en de muziek van dat stuk zijn grootendeels banaal; zij waren dan ook niet op hunne plaats op het lyrische tooueel van Frankrijk.
Giralda ou In nouvelle Psyche heeft uit een dramatisch en muzikaal oogpunt beschouwd veel meer waarde. Die opera comique werd den ■ 20stlt;\'n Juli 1850 gespeeld. De afwisselende en pikante toestanden van den tekst gaven den componist gelegenheid om zijne levendige en geestige muze den teugel te vieren, en gaven aanleiding tot fraaie détails van instrumentatie. Bovendien werd die lieve partitie uitstekend gezongen door de dames Miolan en Meyer en de zangers Bussine, Audran, Sainte-Foy en Ricquier. La poiipce de Nuremberg (Februari 1852) en Lc Far [adel (Maart 1852) zijn vermakelijke kluchten in een bedrijf, die bovenal van de gemakkelijkheid getuigden waarmede Adam werkte. Het eerste werd in acht dagen door hem geschreven, terwijl hij ziek te bed lag.
Si\' fél ais roi (1852) en Le sourd ou rauberge plein e (2 Februari 1853) zijn belangrijker compositiën. Het eerste dier twee opera\'s comiques heeft eene dierbare herinnering nagelaten aan alle vrienden van de muziek van Adam, en het is verscheidene keeren op nieuw op het repertoire gebracht. Het onderwerp van het tweede is ontleend aan een oud en geestig blijspel, waaruit Ferdinand Langlé en Sainte-Foy een kluchtigen tekst gemaakt hebben, geheel overeenkomstig het genre van muziek van een componist die den Postillon de Longjumeau gemaakt had. Het zijn gemakkelijke melodieën, die gelukkig op de toestanden passen; de gees-
473
ADAM.
tige instrumeiitatie is dikwijls comisch, ja kluchtig zelfs. Wij behoeveu slechts de coupletten te uoemen: Sur Ie poul d\'Avignon , die van deu beddewarmer, en die van: On dit non , on dil oui. Le roi des Halles, opera comiqne in drie bedrijven, die deu 11 den April 1853 in het Theatre lyrique werd gespeeld, voert den hertog de Beaufort op, doch zonderling veranderd door de schrijvers van den tekst, de Leuven en Brunswick. Die partitie was al even zwak als de verzen, behalve de coupletten van Bourdillat: Les langs discours ne sont pas mon affaire, en van een fraai kwartet in het eerste bedrijf. Het vermindereu van het talent van Adam was nog merkbaarder in Le muielier de Tolède, drie bedrijven, die den IGden December 1854 in het Theatre lyrique gegeven werd. Op hetzelfde tooneel gaf hij den 18aeu Januari 1856 nog Falslaff, voorafgegaan door Le llousard de Ber-chini, die in October 1855 in de Opera comique gespeeld geworden was. Al werd de inspiratie minder, de bedrevenheid in het componeeren bleef behouden. De laatste poging dier vruchtbare werkkracht bestond in Les panlins de Violette, opera bonffe in een bedrijf, die den 29st™ April 1856 in de Bouffes Parisiens gegeven werd. Het zijn heldere en gemakkelijke melodieën, de instrumentatie is fijn en los. Men gevoelt er bij dat de componist op zijn gemak is onder al die pierrots, polichinelles, toovenaars en colombines.
In 1836 versierd met het kruis van het legioen van eer, en later tot officier dier orde bevorderd, sedert 1844 lid van de muzikale afdeeling vau het Instituut, overal gezocht wegens de beminuelijkheid van zijn karakter, was Adam toch een ongelukkig man, die altijd door moest werken, om de moeielijkheden te boven te komen, waarin hij door de ruïne van zijn Nationaal Tooneel in 1848 gewikkeld was, en te goed kunstkenner dan dat hij niet moest inziea, dat dat dolle doorwerken op den duur zijn naam als componist benadeelen moest. Misschien was zijn verdriet niet vreemd aan zijn plotselingen dood. Hij werd deu 3lt;li:n Mei 1856 dood op zijn bed gevonden, zonder dat die gebeurtenis deu
474
ADAM.
vorigen dag door de geringste ongesteldheid te voorzien was geweest.
Bij de lijst der opera\'s comiques door Adam gecomponeerd, zon men, om zich een denkbeeld te vormen van alles wat hij heeft uitgevoerd, al de fantazieën en variatiën moeten voegen, welke hij op de meeste der te Parijs gespeelde opera\'s voor piano maakte. Het tooneel heeft aan hem insgelijks verscheidene balletten te danken, zooals Faust (1832), La fdle du Danube (1836), Giselle (1841), Or fa (1852). Hij heeft het grootste gedeelte der instrumentatie van Richard Coeur de Lion van Gretry veranderd en van eenige andere opera\'s van Donsigni eu Nicolo. Ook bestaat er van Adam, onder den titel van Souvenirs d\'un musicien . een nagelaten werk, gedeeltelijk bestaande uit autobiografische aan-teekeningen, eu gedeeltelijk uit artikelen die reeds in muzikale bladen hadden gestaau.
Adam had zeldzame en schoone gaven van de natuur ontvangen. Het zou gelukkig geweest zijn indien hij, minder vriend van het volk, zijn aangenaam en lijn talent niet zoo dikwijls in kluchten had verspeeld, eu indien hij door improvisatie niet te veel vergoeding had gezocht voor gebrek aan weidoordachten, nauwgezetteu arbeid, die alleen in staat is om meesterstukken te doen voortbrengen. Waarom heeft hij zich geen tijd gegeven om een denkbeeld tot rijpheid te laten komen,-in plaats van aan zijne banale inspiratie den vrijen teugel te laten? Dan zou hij misschien de ware oorspronkelijkheid gevonden hebben , die aan zijne meest geroemde par-titiën ontbreekt. Dan zou hij althans, onder zijne massa muziek , iets anders en iets beters hebben nagelaten dan hier eu daar een enkel fraai stuk. Misschien heeft Adam zich te veel door de eigenaardigheid vau zijn talent laten medesleepen. Hij was zóo onverschillig omtrent hetgeen er om hem heen gebeurde gt; dat hij zelf verklaarde dat hij, den 2(lel1 December, terwijl er op de straten gevochten werd, gerust voor zijn piano zat en de muziek voor Le Sourd ou VAuberge pleitte voltooide, welke Perrin hem voor het carnaval besteld had.
475
ADAM.
tige instrumentatie is dikwijls comisch, ja kluchtig zelfs. Wij belioevea slechts de coupletten te noemen: Sur le pon! d\'Avignoit, die van den beddewarmer, en die van: Ou dit non , ou dil Qui. Le roi des Halles, opera comique in drie bedrijven, die den lid™ April 1853 iu het Theatre lyriqne werd gespeeld, voert den hertog de Beaufort op, doch zonderling veranderd door de schrijvers van den tekst, de Leuven en Brunswick. Die partitie was al even zwak als de verzen, behalve de coupletten van Bourdillat: Les longs discours ne soul pas mou affaire, en van een fraai kwartet in het eerste bedrijf. Het verminderen van het talent van Adam was nog merkbaarder in Le muielier de Tolède, drie bedrijven, die den IGden December 1854 in het Theatre lyriqne gegeven werd. Op hetzelfde tooneel gaf hij den 1Squot;3™ Januari 1856 nog Falsla/f, voorafgegaan door Le Jlousard de Ber-chini, die iu October 1855 iu de Opera comique gespeeld geworden was. Al werd de inspiratie minder, de bedrevenheid in het componeeren bleef behouden. De laatste poging-dier vruchtbare werkkracht bestoud iu Les panlins de Violette, opera bonffe iu een bedrijf, die den 29sltn April 1856 in de Bouffes Parisieus gegeven werd. Het ziju heldere en gemakkelijke melodieën, de instrumentatie is fijn en los. Men gevoelt er bij dat de compouisb op zijn gemak is ouder al die pierrots, polichinelles, toovenaars en colombines.
In 1836 versierd met het kruis van het legioen van eer, en later tot ofHcier dier orde bevorderd, sedert 1844 lid van de muzikale afdeeling van het Instituut, overal gezocht wegens de beminnelijkheid van zijn karakter, was Adam toch een ongelukkig man, die altijd door moest werken, om de moeielijkheden te boven te komen, waarin hij door de ruïne van zijn Nationaal Tooneel in 1848 gewikkeld was, en te goed kunstkenner dan dat hij niet moest inzien, dat dat dolle doorwerken op deu duur zijn naam als componist benadeelen moest. Misschien was zijn verdriet niet vreemd aan zijn plotseliugen dood. Hij werd deu 3lt;lcn Mei 1856 dood op zijn bed gevonden, zonder dat die gebeurtenis deu
474
ADAM.
vorigen dag door de geringste ongesteldheid te voorzien was geweest.
Bij de lijst der opera\'s comiqnes door Adam gecomponeerd, zou men, om zicli een denkbeeld te vormen vau alles wat hij heeft uitgevoerd, al de fantazieën en variatiën moeten voegen, welke hij op de meeste der te Parijs gespeelde opera\'s voor piano maakte. Het tooneel heeft aan hem insgelijks verscheidene balletten te danken, zooals Fausl (1832), La füle du Danube (1836), Gissllc (1841), Or fa (1852). Hij heeft het grootste gedeelte der instrumentatie van Richard Coeur de Lion van Grétry veranderd en van eenige andere opera\'s van Donsigni en Nicolo. Ook bestaat er van Adam, onder den titel van Souvenirs d\\in musicien, een nagelaten werk , gedeeltelijk bestaande uit autobiografische aan-teekeniugen, en gedeeltelijk uit artikelen die reeds in muzikale bladen hadden gestaan.
Adam had zeldzame en schoone gaven van de natuur ontvangen. Het zou gelukkig geweest zijn indien hij, minder vriend van het volk, zijn aangenaam en fijn talent niet zoo dikwijls in kluchten had verspeeld, en indien hij door improvisatie niet te veel vergoeding had gezocht voor gebrek aan weidoordachten, nauwgezetten arbeid, die alleen in staat is om meesterstukken te doen voortbrengen. Waarom heeft hij zich geen tijd gegeven om een denkbeeld tot rijpheid te laten komen,-in plaats van aan zijne banale inspiratie den vrijen teugel te laten? Dan zou hij misschien de ware oorspronkelijkheid gevonden hebben , die aan zijne meest geroemde par-titiën ontbreekt. Dan zon hij althans, ouder zijne massa muziek , iets anders en iets beters hebben nagelaten dan hier en daar een enkel fraai stuk. Misschien heeft Adam zich te veel door de eigenaardigheid van zijn talent laten medesleepen. Hij was zóo onverschillig omtrent hetgeen er om hem heen gebeurde i dat hij zelf verklaarde dat hij, den 2lt;1™ December, terwijl er op de straten gevochten werd, gerust voor zijn piano zat en de muziek voor Le Sourd ou VAuherqc pleine voltooide, welke Perrin hem voor het carnaval besteld had.
475
ADAM.
Zonderling oogeublik om allerlei dwaasheden op muziek te brengen!
Ziellier zijn oordeel over zich zeiven, in de in 1853, drie jaren voor zijn dood, geschreven regelen:
»Ik ben van daag vijftig jaar geworden; maar gelukkig is er niets dat er mij aan herinnert dan mijn geboorteacte.
»Ik heb altijd denzelfden lust tot werken, en daar hecht ik niet veel verdienste aan; want ik heb nergens anders lust in. Ik heb mij het verlies van mijn fortuin niet sterk aangetrokken. Ik heb er slechts éene ontbering door gekend, dat ik namelijk mijue vrienden niet meer bij mij ontvangen kon; dat was mijn eenig, althans mijn grootst genoegen.
»Ik heb ongelukkig geen enkel stokpaardje; noch het buitenleven, noch het spel, nog eenige andere afleiding. Muziekschrijven is mijn eenige hartstocht, mijn eenig genot. Zoodra het publiek mijue compositiën niet meer hoeren wil, zal ik sterven van verveling.
»Ik benijd Auber zijn liefde voor paarden, Clapisson ?,iju manie om instrumenten te verzamelen ; dat zijn liefhebberijen, die ons niet door de jaren belet worden.
»Mijne jeugd wordt verlengd door een aanhoudende werk-koorts.
»Ik dank God, in Wien ik vast geloof, voor de misschien zeer onverdiende weldaden, welke Hij mij geschonken heeft; wijl Hij mij, ondanks de slechte zaken welke ik gemaakt heb. nog ideeën genoeg heeft overgelaten voor eenige werken, die ik zoo weinig slecht mogelijk zal trachten te makeu.quot;
476
Geboren in 1803, gestorven in 1869.
Zonder de traditie zou de kunst altijd in hare kindsheid blijven. Wijl zij altijd slechts op eene lange reeks van meesterstukken berust, mag men veilig aannemen dat eene manier, waarop eene schitterende ervaring haren stempel heeft gedrukt, nog altijd de beste is. Toch heeft men onwillekeurig een gegronde sympathie voor baanbrekers, die in hunne pogingen zoo veel overtuiging, oprechtheid en talent aan den dag leggen als Hector Berlioz. Indien zij hun doel niet bereiken, bewijst hunne nederlaag minder hunne onmacht, dan de onherstelbare zwakte vau de zaak waaraan zij zich gewijd hadden:
Si Pergama dexlrd Dcfendi possent, eliam hdc defensa fuissenl.
Hector Berlioz is den llden December 1803 te Cóte Saint André, in het departement der Isère, geboren. Zijn vader, die med. doctor was, wilde hem voor hetzelfde beroep opleiden en zond hem naar Parijs om er te studeeren. Doch de jonge volgeling van Esculaap, die slechts smaak had voor
BEULIOZ.
muziek, liet weldra den. cursus der geueeskundige faculteit vareu, om dieu van het Conservatoire bij te wonen. Ten gevolge van het ongenoegen zijns vaders gebrek aan geld hebbende, verbond hij zich als korist aan den schouwburg van het Gymnase dramatique. Daarmede was zijne loopbaan beslist. De vluchteling uit de klinische school begon onder de leiding van Reicha compositie te bestndeeren. Reeds begon zijne artistieke eigenaardigheid zich als eene vijandin van allen dwang te openbaren; na verloop van eenigen tijd verliet Berlioz zijn meester, hoewel hij nog slechts eene zeer oppervlakkige kennis van compositie verkregen had; hij besloot zich voortaan zonder eenig onderwijs van anderen te vormen.
Men was toen in die koortsachtige jaren, die de omwen-telinf? van 1830 voorafoingen. Overal woei een wind van
O O O
intellectueele hervorming. De dramatische wereld was door den twist der klassieken en. romantieken in twee kampen verdeeld; Delacroix trotseerde het anathema der school van David, en bracht geheel nieuwe stoutheden van kleur en mouvement in de schilderkunst. Hoe kon het anders of de toonkunst moest door dien bijna algemeenen stroom worden medegesleept. Berlioz was geheel een man van zijn tijd, toen hij in die dagen van politieke, litteraire, philosophische en godsdienstige omwentelingen, tevens eene omwenteling in de toonkunst zocht te bewerken. Zijn eerste proeve iu dat genre was eene mis met orchest, welke hij in de kerk Saint Roche, en vervolgens in die van Saint Eustache te Parijs , liet uitvoeren. Allen, hoorders en executanten, verklaarden haar voor onbegrijpelijk. De componist liet zich echter nie^ afschrikken, en zette met nieuwen ijver zijn stout hervormingsplan voort, namelijk het vervangen door eene soort van imitatieve harmonie, van eene harmonie die zich vergenoegt met het oor te bekoren en het hart te roeren. Een gegeven programma beweerde hij met behulp van samengestelde klanken ia al zijne deelen begrijpelijk te doen uitkomen. Het geringste bezwaar van dat stelsel is, dat het de taak van
478
BERLIOZ.
deii dichter met die des toonkunstenaars verwart, tot groot nadeel van dezen laatste. Dat was toch de gedachte die Berlioz zijne ouverture van Waver ley heeft ingegeven, benevens die der Francs jug es, en eene fantastische symphonie iu vijf deelen, die eene Episode de la vie d\\tn arlisle tot onderwerp heeft (1828). Een jaar daarna (den lsten November 1829) liet hij weder een werk uitvoeren, dat volgens dezelfde manier gecomponeerd was en den titel droeg: Concert des Sylphes.
De jonge hervormer, die in 1826 aan het Conservatoire was teruggekomen, behaalde in 1830 den eersten prijs voor compositie, voor eene cantate, die Sardanapalus tot onderwerp had. Doch zijn verblijf op \'s lands kosten in Italië bracht volstrekt geen wijziging in de richting zijner sesthe-tische denkbeelden, en de twee compositiën welke hij uit Rome medebracht, eene ouverture van King Lear en eene symphonie, die Lo retour a la vie tot titel had, getuigden van den nadruk zijner hervormingszucht.
Met bitterheid aangevallen en verloochend, betaalde Berlioz haat met haat, door zich tot criticus in zaken vau toonkunst op te werpen. Reeds in 1828 had hij éenige artikelen, die de aandacht getrokken hadden, over de sym-phonieën van Beethoven iu de Correspondant geschreven. Achtereenvolgens werd hij medewerker in de Revue Euro-péenne, in den Courrier de VEurope, in de Gazette m usicale de Paris, en eindelijk in het Journal des Débats, dat hem lang tot vesting heeft gediend. Al die geschriften beletten hem niet, achtereenvolgens de symphonie Harold en Italië (1834), La Messe des rnorts, bij gelegenheid van den dood van generaal Damrémont geschreven en den 5lt;i™ December 1837 uitgevoerd, de dramatische symphonie Roméo el Juliette (24 November 1839) , nog eene militaire harmonie, voor de inwijding van de Juli-zuil bestemd, en de ouverture voor het Carnaval rornain te schrijven; alle werken, die het muzikale publiek vóór of tegen hem in het harnas joegen , volgens hunne respectieve opvattingen, doch waarbij niemand
479
BEllLIOZ.
onverschillig bleef. Ongelukkig leed de nieuwe muziek, toen
O ~ ~
zij voor liet eerst aan het oordeel van een onpartijdig publiek werd onderworpen, eene nederlaag. De val van Ben-venulo Cellini, opera in twee bedrijven, die den S11™ December 1838 in de Koninklijke academie van toonkunst werd opgevóerd, scheen de tegenstanders van Berlioz in het gelijk te stellen. Men heeft nochtans onder de meest kenmerkende stukken dier partitie een trio opgemerkt: 0, Theresa, vous que faime, en het door mevrouw Stoltz gezongen bolero, die genade gevonden hebben in de oogen van de handhavers der traditie.
Ondervond Berlioz in zijn vaderland meer tegenstand dan welwillendheid, in Duitschland daarentegen werd hij levendig bewonderd, en Benvenulo Cellini, die te Parijs gevallen was, ondervond te Weimar succes. Doch de moedige strijder had die populariteit van Duitschland nauwelijks noodig om den strijd vol te houden. Den G11™ December 1346 voerde hij zijne stoutheid ten top, door in de zaal der Opera comique een soort van fantastisch oratorium, La Damnation de Fausl, te laten opvoeren, waarvan hij, in ver-eeuiging Inet Gérard en Gandonnière, zelf den tekst geschreven had.
Om den lezer een denkbeeld te geven van het doel, dat Berlioz zich met dit werk voorstelde, zullen wij er den inhoud van afschrijven.
Eerste gedeelte: De vlakten van Hongarije, pastorale; Fausl alleen , boerendans, koor, recitatief; Uongaarsche marsch , alleen voor orchest.
Tweede gedeelte: Fausl in zijn studeervertrek. recitatief op eene instrumentale fuga ; hymne voor het 1\'aaschfeest, koor; recitatief; Kelder te Leipzig, koor van drinkers, lied van den dronken Brander, lied van Mephislopheles, Boschjes et weilanden aan de oevers der Elbe, slaap van Fausl, koor van sylphen en gnomen, sylphenballel, recitatief, soldolenkoorJ latijnsch studentenlied, het lied en het koor te zamen.
Derde gedeelte: Taptoe alleen voor orchest, Fausl in de
480
BEBLIOZ.
kamer van Gretchen, aria: De Koning van Tlnde, gothiscli lied, Gretchen alleen, recitatief van Méphistopheles voor het huis van Gretchen, oproep inr/, dansende dwaallichtjes, liet 01-cliest alleen, serenade van Méphistopheles, finale: duo , trio, koor: Gretchen, Faust, Mephistopheles, burgers en handwerkslieden. —
Vierde, gedeelte: aria, Gretchen alleen, recitatief met soldaten-koor en taptoe. Bossehen en holen, Faust alleen, Aan-roeping der natuur, recitatief van Méphistopheles, jacht in de verte, de gang mar den afgrond, Faust en Méphistopheles, koor en orchest, pandaemonium, helscli koor, epiloog: op aarde en in den hemel, recitatief voor zes stemmen, koor van hemelgeesten, apotheose van Gretchen.
De voornaamste stukken van dat werkelijke heldendicht zijn de Hongaarsche marsch, het duo: Angc adoré dont la celeste image, de serenade van Méphistopheles, de aria van Gretchen aan het spinnewiel en het koor der verheven geesten. Het werk is vertolkt geworden door Roger, Hermann Leon, Henri, mevrouw Duflot-Maillard en twee honderd door Berlioz in persoon geleide musici.
La damnation de Faust is te vol zonderlingheden dan dat het werk bij een Fransch publiek kon slagen, vooral van dieu tijd. Toen het te Weenen in de zaal der Redoute gespeeld werd, den 6(1™ December 1866,.wekte het eeue bewondering op, die alle palen te buiten ging. Bij het einde van het concert, waarin Berlioz zelf de taak van orchest-directeur op zich genomen had, sprong een al te opgewonden bewonderaar over de estrade en maakte zich van het dirigeerstokje meester, dat hij heimelijk onder zijn jas wegstopte. Doch Berlioz bemerkte den diefstal, hield den Duit-scher terug en zeide: »Mijnheer, ik\'wil het u wel geven, maar het mij niet laten ontnemen.quot; Nu was de liefhebber genoodzaakt het begeerde voorwerp terug te geven, waarop Berlioz het hem aanbood, zeggende: »Eilieve, neem het nu van mij aan, mijnheer.quot; De Duitscher ging zegevierend heen, dubbel gelukkig dat hij den tooverstaf in zijn bezit had niet
31
481
BERLIOZ.
onverschillig bleef. Ongelukkig leed de nieuwe muziek, toen zij voor liet eerst aan liet oordeel van een onpartijdig publiek werd onderworpen, eene nederlaag. De val van Ben-venulo Cellini, opera in twee bedrijven, die den 3llel1 December 1838 in de Koniuklijke academie van toonkunst werd opgevóerd, scheen de tegenstanders van Berlioz in het gelijk te stellen. Men heeft nochtans onder de meest kenmerkende stukken dier partitie een trio opgemerkt: 0, Thé ré.sa, vous f/ue faime, en het door mevrouw Stoltz gezongen bolero, die genade gevonden hebben in de oogen van de handhavers der traditie.
Ondervond Berlioz in zijn vaderland meer tegenstand dan welwillendheid, in Duitschland daarentegen werd hij levendig bewonderd, en Benveuulo Cellini, die te Parijs gevallen was, ondervond te Weimar succes. Doch de moedige strijder had die populariteit van Duitschland nauwelijks noodig om den strijd vol te houden. Den 63™ December 1846 voerde hij zijne stoutheid ten top, door in de zaal der Opera comique een soort van fantastisch oratorium, La Damnation de Fausl, te laten opvoeren, waarvan hij, in ver-eeniging met Gérard en Gandonnière, zelf den tekst geschreven had.
Om den lezer een denkbeeld te geven van het doel, dat Berlioz zich met dit werk voorstelde, zullen wij er den inhoud van afschrijven.
Eerste gedeelte: De vlakten van Hongarije, pastorale; Fausl alleen , boerendans, koor, recitatief; Uongaarsche marsch, alleen voor orchest.
Tweede gedeelte: Fausl in zijn studeervertrek, recitatief op eene instrumentale fuga; hymne voor het Paasehfeest, koor; recitatief; Kelder te Leipzig, koor van drinkers, lied van den dronken Brander, lied van Mephistopheles, Boschjes m weilanden aan de oevers der Elbe, slaap van Fausl, koor van sylphen en gnomen, sylphenballet, recitatief, solda!enkoor, latijnsch studentenlied, het lied en het koor te zamen.
Derde gedeelte: Taptoe alleen voor orchest, Fausl in de
480
BEELIOZ.
kamer van Grclchen, aria: De Koning van Thule, gotliisch lied, Grclchen alleen, recitatief van Méphistopheles voor het huis van Grelchen, oproeping, dansende dwaallichljes, het or-cliest alleen, serenade van Méphistopheles, finale: duo, trio, koor: Gretclien, Faust, Mephistoplieles, burgers en handwerkslieden. —
Vierde, gedeelte: aria, Gr etch en alleen, recitatief met soldaten-koor en taptoe. Bosschen en holen, Faust alleen, Aanroeping der natuur, recitatief van Méphistopheles, jacht in de verte, de gang naar den afgrond, Faust en Méphistopheles, koor en orchest, ■ pandaemonium, helsch koor, epiloog: op aarde en in den hemel, recitatief voor zes stemmen, h oor van hemelgeesten, apotheose van Grelchen.
De voornaamste stukken van dat werkelijke heldendicht zijn de Hongaarsche marsch, het duo: An (je ad oré dont la célesle image, de serenade van Méphistopheles, de aria van Gretclien aan het spinnewiel en het koor der verheven geesten. Het werk is vertolkt geworden door Roger, Hermann Leon, Henri, mevrouw Duflot-Maillard en twee honderd door Berlioz in persoon geleide musici.
La damnation de Faust is te vol zonderlingheden dan dat het werk bij een Fransch publiek kon slagen, vooral van dieu tijd. Toen het te Weenen in de zaal der Redoute gespeeld werd, den 6\'\'™ December 1866,.wekte het eene bewondering op, die alle palen te buiten ging. Bij het einde van het concert, waarin Berlioz zelf de taak van orchest-directeur op zich genomen had, sprong een al te opgewonden bewonderaar over de estrade en maakte zich van het dirigeerstokje meester, dat hij heimelijk onder zijn jas wegstopte. Doch Berlioz bemerkte den diefstal, hield den Duit-scher terug en zeide: »Mijnheer, ik wil het u wel geven, maar het mij niet laten ontnemen.quot; Nu was de liefhebber genoodzaakt het begeerde voorwerp terug te geven, waarop Berlioz het hem aanbood, zeggende: »Eilieve, neem het nu van mij aan, mijnheer.quot; De Duitscher ging zegevierend heen, dubbel gelukkig dat hij den tooverstaf in zijn bezit had niet
31
481
BEllLIOZ.
alleeu, maar dieu ook uit de liaud des kunstenaars had ontvangen.
Tijd en ondervinding doen de hartstochten bedaren; bovenmatige ijver verdwijnt met de onstuimigheid der jeugd ; wanneer een kunstenaar op mannelijken leeftijd eerbewijzen verwerft, is het eene zeldzaamheid dat zijne eerste werken niet voor rijper en ernstiger voortbrengselen plaats maken. Toen Berlioz ridder van het legioen van eer, bibliothecaris van het Conservatoire, lid van het Instituut geworden was , heeft hij, even als ieder ander, aan de wet van den vooruitgang moeten gehoorzamen. Reeds was er in L\'enfnnce du Christ als het ware een teeken van den terugkeer des schrijvers van La Damnaiion de Fausl tot een voor het begrip zijner tijdgenooten toegankelijker weg. Die verandering is nog merkbaarder in Les Troi/ens, opera in vijf bedrijven, waarvan Berlioz zelf den tekst geschreven had, eu die, den 4(leu November 1803, in het Theatre lyrique ten tooneele werd gebracht. Vijf eu twintig jaren waren er sedert den val van Benvenulo Cellini verloopen. Vrienden en viian-den, allen verlangden met ongeduld naar de verschijning van het tweede dramatische werk van Berlioz eu vroegen zich af of het in 1838 uitgesproken vonnis in 1863 beves-tilt;id of vernietigd zou worden.
O •—1
Conlicuere omnes inlenlique ora lcncbant.
Het was in zekeren zin »Een avond vol verrassingenquot;; want de stelselmatige tegenstanders van Berlioz moesten hunne vooroordeelen gedeeltelijk laten varen, terwijl zijne voorstanders gedwongen waren zich te bekennen dat hij niet meer blindelings met hen medeliep.
Reeds bij de eerste uitvoering van Les Troyens zijn er drie stukken van begrepen, bewonderd, en door de algemeeue toejuiching gebisseerd geworden. Het eerste is het duo tus-schen Dido en Anna, vol bevallige en fijne oorspronkelijkheid; het tweede is een septuor, of liever een kwartet met
482
BEllLIOZ.
koren, van eeue diepe, doordringende harmonie; eindelijk een duo tusschen Dido en Eueas, dat eene van de fraaiste liefdeduo\'s zal blijven, die ooit op liet tooneel gehoord werden. Al het overige was duister, getuigde van moeielijkeu arbeid en was bij gevolg lang en vervelend. Te midden van dat alles drijven er eenige melodieën boven, als de schipbreukelingen van Virgilins, rari nan les in gurgile vaslo. Dat was de eerste indruk van het publiek. De pers haastte zich dat oordeel met eeue hardvochtige lichtzinnigheid te bekrachtigen , volgens de uitdrukking van Joseph d\'Ortigue; belangelooze eu echte beminnaren van kunst hebben dat belangrijke werk nochtans verscheidene malen willen hooreu , eu, wijl zij de taal des schrijvers beter verstonden, dieper in zijne gedachten indrongen, eu de welwillendheid bezaten van hem enkele gebreken ter wille van zijn goede hoedanigheden te vergeven, hebben zij er bij iedere opvoering nieuwe schoonheden in ontdekt eu eindelijk Les Troyens als een van de merkwaardigste werken leeren beschouwen, die sinds vijftien jaren op het tooneel verschenen zijn. Men vindt er nochtans sporen in vau het stelsel van jmitsitieve en litteraire muziek, welke Berlioz per fas el nefas bleef doordrijven. Het orchestrale tooneel van het onweer is zelfs geschrapt moeten worden. Het slot van het ballet geeft, onder voorwendsel van een Nubischen dans te accompagneeren, op den Engel-schen horen een voor gevoelige ooren wat al te Cartha-geensch motief; het lied van den matroos Hylas is op eene hypomixolydische manier behandeld die, onzes inziens, nooit genoegzaam op het tooneel gerechtvaardigd zal zijn. Ondanks die uitspattingen van locale kleur, wordt die partitie tegenwoordig op prijs gesteld, zooals een fraai, oorspronkelijk, nauwgezet werk verdient, en velen, die gisteren nog Grieken waren, zijn Trojanen van den volgenden dag geworden.
Juist door de eenvoudigheid en de grootheid der episodische toestandeu, welke de Enéide ten onderwerp heeft, was het eeue gewaagde en stoute onderneming haar op het
483\'
BERLIOZ.
lyrisch tooueel te brengen, en er behoorde veel smaak toe, om zonder overdrijving het karakter der personages terug te geven, zoo als de herinnering uit de studiejaren dat in de verbeelding der toeschouwers had gegrift. Berlioz is dat bezwaar te boven gekomen, en dat zegt niet weinig. Het werk wordt door een te gelijkertijd symphonisch en lyrisch voorspel voorafgegaan ; het orchest doet een lame ulo hooren, waarin de rampen van ïroje worden geschilderd; vervolgens declameert een rhapsode, met accompagnement van de lier, de voornaamste gebeurtenissen. In het eerste bedrijf deelt Dido belooningen uit aan de nijvere kolonisten die het jonge Carthago gesticht hebben. Wij noemen hier de aria: diers Tyriens, die prachtig door mevrouw Charton-Demeur gezongen werd; daarop volgt een zeer oorspronkelijk duo. Dido spreekt in vertrouwen met hare zuster over de onbestemde onrust van haar hart. Vous aimerez, ma soeur, antwoordt deze. Daarop komt men de koningin aanzeggen, dat doorluchtige schipbreukelingen haar een schuilplaats komen vragen. Eneas komt op, en nauwelijks is hij aan de koningin voorgesteld, of een tweede bode kondigt de nadering aan van Jarbas, het opperhoofd van een barbaarschen en vij andelij ken stam. Eneas biedt haar den steun van zijn arm, en het bedrijf eindigt met het fraaie krijgshaftige koor: C\'esl le dieu Mars ({id nous rassemble.
Het tweede bedrijf werd, bij de eerste voorstellingen, geheel ingenomen door eene imitatieve symphonic. Eene koninklijke jachtpartij door het onweder verstoord, waarbij Dido met Eneas de wijk nemen in eene grot, waren de onderwerpen van dat instrumentale intermezzo, dat naderhand werd weggelaten. Het tweede bedrijf begint dus met het ballet der Nubische slaven. Hier heeft de componist met voorbedachten rade het muzikale oor zijner hoorders gekwetst. Die baroque intonatiën en die woeste rhythmus hadden niet moeten voorkomen in een kunstwerk, waarin zelfs de dissonanten welluidend moeten zijn. Er komt nochtans ook een ander zeer bevallig ballet iu, dat volkomen geslaagd is. De
484
BERLIOZ.
daiiseu worden gestaakt, liet koor doet een lofzang hooren aan den nacht:
Tout n\'est que paix et charme autour de nous,
La nuit étend sou voile et la nier endormie Murmure en somr.ieillant ses accords les plus doux.
Dat ensemblestuk, welks modulatiën zacht en fijn zijn, waarvan de rhythmus goed gevoeld is, werd bij iedere voorstelling door het publiek gebisseerd. Dan komt het duo, waarvan wij hier boven reeds spraken: 0, nuit d\'ivresse el. (Textase infinie. Wij herhalen het, dat duo is zeer smaakvol en vol talent behandeld. De kreet: Italic-\' Italië-\' weerklinkt in de ooren van Eneas en doet hem aan zijne bestemming denken.
In het derde bedrijf drukt de Trojaansche held zijn ziele-strijd uit tusschen den plicht die hem roept en zijne liefde tot de koningin: Ah, quand viendra l\'instant des suprêmes adieux; dat tooneel heeft een grootsch karakter en eene bestudeerde, goed volgehouden declamatie, die aan de recitatieven van de Ar mid e van Lulli en van de Alceste van Gluck doet denken. Wij zouden bijna van oordeel zijn dat de or-chestbewerking, hoe merkwaardig ook op zich zelve, hier juist door hare te werkelijke behandeling, de dramatische uitdrukking benadeelt.
In het vierde bedrijf verneemt Dido het vertrek van Eneas. De componist heeft begrepen dat hij hier de natuur moest laten spreken. Zijne beurtelings smartelijke, teedere , woedende, hartverscheurende tonen worden door geeu parasitische ca-vatine afgebroken. Non erat hie locus. De phrase van het duo: Nuit d\'ivresse ei d\'extase infinie, loopt door dien storm heen, als eene zachte en tegelijk bittere herinnering. Het tooneel van den brandstapel neemt het, trouwens zeer korte, laatste bedrijf in. Ons dunkt dat het koor der priesters van Pluto beter behandeld had kunnen worden.
Ik heb opzettelijk die opera vrij uitvoerig behandeld, wijl zij de vrucht is van de eenzame overdenkingen eens kunste-
485
BEULIOZ.
uaars, die reeds vijf eu twintig jaren van het lyrisch tooneel verwijderd was. Hi], die zich liever aan het veroordeelend vonnis van tooneeldirectenren en aan de verwondering van het publiek waagt, dan zijn eenmaal ingeslagen weg te verlaten , is voorzeker geen gewoon kunstenaar.
Berlioz stierf te Parijs, den O11011 Maart 1869.
486
Geboren in 1809, gestorven in 1847. C\'t
Felix Mendelssohu, kleinzoon vau den Israëlietischen plii-losoof Mozes Mendelssohn, eu zoon van een rijken Ham-bnrger bankier, werd den S\'l™ Februari 1809 in die stad geboren. Zijn vader, Abraham Mendelssohu, was een zeer ontwikkeld man, die een hartstocht had voor schoone kunsten. Hij had den Joodschen godsdienst afgezworen eu was Lutherschgeziud Christen geworden. Een van de zusters van Abraham Mendelssohu was gehuwd met Friedrich Schlegel,
O O 7
den grooten dichter, dien men den Tyrtaeus van Duitsch-land heeft genoemd, en die te gelijk met hem tot het Ca-tholicisme overging. De ooms van Felix waren insgelijks verdienstelijke schrijvers ; eindelijk had hij tot moeder de dochter des baukiers Bartholdy, eene bevallige geestige vrouw. Men oordeele dus of zulk eene omgevino- ook gunstig werken moest
O O o ~
op de intellectueele ontwikkeling van den door de natuur , gt; reeds begaafden componist. (
Drie jareu ua de geboorte van Felix vestigden zijne ouders zich te Berlijn, en niets liever verlangende dan den buiten-gewonen muzikalen aanleg van het kind te ontwikkelen,
MENDELSSOHN-BAllTHÜLDY.
gaven zij hem Berger tot pianomeester en Zeiter tot leermeester in harmonie en contrapuut. Toen Felix Mendelssohu acht jaar oud was, speelde hij allerlei soort van muziek op het eerste gezicht, en schreef hij zonder fouten eene harmonie op eene opgegeven bas. Even voorspoedig ging het met zijne letterkundige en wetenschappelijke studiën , welke hij op zestienjarigen leeftijd voltooid had; hij las Latijnsche en Clriekschc dichters in de oorspronkelijke talen en gaf een .aar later te Berlijn, onder de initialen F. M. B., eene vertaling in Duitsche verzen van de Andria van Terentius in het licht. Hij sprak vloeiend Fransch, Engelsch en Italiaansch, teekende en schilderde niet zonder smaak, reed goed te paard, was een flink schermer en een onverschrokken zwemmer. Ondanks den tijd, dien hij aan al die oefeningen van geest en lichaam had moeten besteden, was hij een bekwaam pianist geworden en speelde hij de geleerdste compositiën, tot zelfs de fuga\'s van Sebastiaan Bach, met uitdrukking en fijnheid.
In 1821 nam zijn leermeester in harmonie, Zeiter, hem mede naar Weimar en stelde hein aan Gothe voor, die verbaasd stond over het spel en zelfs over de improvisatiën des twaalfjarigen kunstenaars. Drie jaren daarna deed Mendelssohu eene reis naar Parijs, en ontving daar van mevrouw Bigot, eene beroemde pianiste, nuttige wenken, waarvoor hij haar zijn leven lang in dankbaar aandenken hield. Ook kreeg hij in dien tijd eenige lessen van Cherubini. In dat zelfde jaar (1824), toen hij derhalve nog slechts vijftien jaren oud was, liet hij te Berlijn eene opera in twee bedrijven opvoeren, Die I lock zeil ties Gamacho. Hij nam dat werk echter, na den twijfelachtigen bijval dien het genoot, terstond weder terug en vergenoegde zich daarvan de partitie, voor piano gearrangeerd, uit te geven. De beide volgende jaren componeerde hij drie kwartetten voor piano, alt en bas, sonaten, en zeven karakterstukken voor piano alleen, twaalf liederen en zangstukkeu voor ééne stem, met piano.
In 1829 ging nu de negentienjarige Mendelssohn naar
488
MENDELSSOHN-BARTHOLDY.
Eugeland. Hij had eene zeer beschaafde opvoeding genoten, en paarde met de schitterendste hoedanigheden van den geest een aangenaam voorkomen; de jonge kunstenaar bezat derhalve in alle opzichten alles, wat de salons der groote wereld voor hem kon openen, zelfs al had hij door de positie zijner familie en door zijn fortuin daarin niet reeds van zelf den toegang gehad. Hij verwierf zich dat jaar een zekeren roem op een concert der philharmonische maatschappij te Londen, waar hij zijne eerste symphouie in C-dur liet uitvoeren. Daarna deed hij eene reis in Schotland en werd door de poëtische landschappen van dat land geïnspireerd voor de compositie eener concert-ouverture Fingalshiïhle. Daarna verliet hij Groot-Britannië, reisde door Munchen, Saltzburg, Lintz en Weeuen, en maakte met drie schilders uit de Dusseldorpsche school, Hildebrandt, Hübner en Bendemann, eene reis naar Rome. Daar kwam hij den 2lt;len November 1830 aan, en ontmoette er onder anderen Berlioz. Na een verblijf van vijf maanden in die aloude kuustenaarsstad, waar hij in December 1830 zijne cantate Walpurgisnacht componeerde, die verscheidene malen met tevendigen bijval bij groote muziekfeesten in Duitschland werd uitgevoerd, en welke hij in 1842 of 1843 geheel heeft moeten wijzigen, begaf hij zich naar Napels, waar hij twee maanden doorbracht in het do Ice far nienle, waarvoor de Napelsche lucht zoo uitlokkend is. Over Rome, Florence, Genua, Milaan, door Zwitserland, kwam hij in October weder te Munchen aan, en bevond zich in December weder te Parijs.
Mendelssohn trok dus geheel Italië door, bezocht musea en paleizen, en werd overal met de vleiendste voorkomendheid ontvangen; hij hoorde de traditioneele muziek in de Sixtijnsche kapel, de werken van Palestritia, van Vittoria, van Allegri, doch overal behield hij zijne individualiteit en bleef bij alles wat hij zag en hoorde het absoluut ideale, ondanks zijne onbestemde omtrekken, nastreven. Zijne briefwisseling uit dien tijd draagt den stempel van eene zonderlinge neerslachtigheid.
489
MENDELSSOHN-BAETHOLDY.
Hij beschrijft bekoorlijke tooneelen eu laudschappen, badend iu azuur eu licht, doch betreurt onder dat alles den donkeren hemel en de dennewouden van zijn vaderland. Zijns ondanks is hij getroffen door de verhevene plechtigheden vau den Roomscheu eeredienst; hij komt er voor uit, doch uiet zonder ironische aanmerkingen op zijne ontroering. Eu toch componeerde hij te Rome catholieke motetten, welke hij zich het ondeugend genot gaf door twee nonnen in een klooster te laten zingen; ook bracht hij uit Italië zijne op muziek gebrachte psalmen van Luther, zijne symphouie in A-duv mede, waarvan de salUivclio den datum en de plaats waar zij gecomponeerd werd, verried.
Bovendien zocht Mendelssohn te Rome bij voorkeur slechts vreemdelingen op, bij wie zijn talent hem toegang verschafte. Zoo maakte hij kennis met den beeldhouwer Thorwaldsen, met Leopold Robert, Cornelius, Overbeck en eindelijk met de familie Vernet, die toen bestond uit Carl Vernet, zijn zoon Horace en zijne kleindochter, die later mevrouw Paul Dela-roche werd. Mendelssohn bracht die familie door zijne im-provisatiëu op de piano in verrukking; Horace Vernet maakte zijn portret, dat Mendelssohn aan zijne moeder zond.
Te Parijs ondervond Mendelssohn eene bittere teleurstelling , toen hij daar niet het voorwerp der algemeene bewondering werd, zooals hij overal gewoon was, en hij nam zich stellig voor er nooit weder terug te komen. »Parijs is het graf van alle reputatiën,quot; schreef hij den 31stei1 Maart 1832. Hij had daarom op zijne beurt een minder scherp oordeel moeten vellen over Boccherini, van wien hij aan zijne zuster schreef: »Den An fang machte ein Qiunle/f von Boccherini} cine Perrucke. . .quot; Hij kwam niet weer te Parijs terug, en sprak van toen af nooit anders dan met bitterheid of minachting van die stad en hare dilettanten.
Evenmin was Mendelssohn zachtmoedig in zijn oordeel over zijne Duitsche of Fransche kunstbroeders, althans over Berlioz en Meyerbeer.
Hij keerde naar zijn vaderland terug, waar zijn talent
490
MEXDEI.SSOHX-B.UlïHOLDY.
beter op prijs werd gesteld. Hij dirigeerde op scliittereude wijze het Dusseldorpsche muziekfeest iu 1833. Wijl hij zich bij die gelegenheid als een uitstekend orchestdirecteur had doen kennen, werd hem voor den tijd van drie jaren de betrekking van muziekdirecteur dier stad aangeboden, ten einde er de zangvereenigiug, het orchest der concerten en. ondanks zijn Israëlietischen godsdienst, de muziek iu de Room-sche kerken te organiseeren. Daar sloot hij een innigen vriendschapsband met den dichter Immermann, die verscheidene jareu ouder was dan hij, en vatte het voornemen op met dezen eene opera te schrijven, die The lempesl van Shakespeare ten onderwerp zou hebben. Mendelssohn had er reeds de ouverture van gereed , toen het plan wegens de weinige ervaring-des tekstschrijvers moest opgegeven worden. Het Dusseldorpsche tooneel, dat tot op dien tijd eene particuliere onderneming geweest was, zou door de tegenwoordigheid van twee zulke talentvolle mannen een hoogeren trap van volmaaktheid bereiken, en Mendelssohn en Immermann waren bereid het directeurschap der nieuwe zaak te ondernemen. De Don Juan van Mozart en de Wasser Ir üg er vau Cherubini werden ingestudeerd, doch noch die stukken, noch het drama van Calderon, Der sland-ha fle Prinz, vonden bijval bij het publiek. Immermann en Mendelssohn waren zeker als dichter en als componist uitstekende talenteu, doch het ontbrak beiden aan praktische kennis van het tooneel. Mendelssohn studeerde in de eerste maand de Oberon in, en dirigeerde die twee malen; hij gevoelde zich nochtans niet op zijne plaats, trok zich terug-en beval zijnen vriend Tieisz in zijne plaats aan. Het treurigste daarbij was, dat daaruit een misverstand tusschen hem en Immermann ontstond, dat nooit weder bijgelegd werd. De zangvereenigiug bloeide onder de leiding van Men-
O o o o
delssohn, de programma\'s waren uitstekend, en hij zelf liet zich dikwijls in het publiek hooren. Voor zijne werkzaamheid :fils componist kon overigens niets gelukkiger zijn, dau dat hij het bestuur over den schouwburg had nedergelegd. Hij hield toen veel tijd over, en gebruikte dien goed. In
491
MENDELSSOHN-BAETHOLDY.
Dnsseldorp sclireef hij het grootste gedeelte van zijn Paulus\' de drie klavier-capriccio\'s Opus 33, vele Lieder ohne Worle, de volksliedereu van Heine, enz. In de lente van 1835 werd hem de leiding van het muziekfeest te Keulen opgedragen, welke plechtigheid uitstekend afliep. Inmiddels was ook te Leipzig de aandacht op Mendelssohn gevestigd geworden, en men wenschte hem voor het muzikale leven dier stad te winnen. Eenige der aanzienlijkste leden der Universiteit kwamen aanvankelijk op het denkbeeld om een professoraat voor toonkunst in het leven te roepen, en achtten Mendelssohn bevoegd om die betrekking te bekleeden; doch deze wees die eer beleefdelijk van de hand; hij voelde geen roeping om voorleziugen te houden, schreef hij. Doch te Leipzig was nu eenmaal de wensch naar zijn bezit wakker geworden, en werd hem de leiding der Gewandbaus-Concerten opgedragen. Die opdracht nam Mendelssohn aan. Zijne inwijding in die nieuwe betrekking was een ware triomf, eu hij was gelukkig dat hij zich te Leipzig in zijne waarde erkend zag. Van toen af begon er te Leipzig een hooger muzikaal leven, door de voortreffelijke keuze der eerste meesterstukken. Concerten, zangvereenigingen, uitvoeringen van kamermuziek, alles bloeide onder zijn bestuur. De Universiteit te Leipzig beloonde den ijverigen kunstenaar met den graad van doctor in de wijsbegeerte eu de schoone kunsten (1836), en de koning van Saksen benoemde hem tot zijn Eere-Kapel-meester. In 1837 trad Mendelssohn in het huwelijk met Cecilia Jean Renaud, de dochter eens hervormden leeraars te Frankfort.
Eenigen tijd daarna vertrok Mendelssohn naar Berlijn, waarheen hij door den koning van Pruisen geroepen werd, die hem tot zijn kapelmeester benoemde. Daar componeerde hij voor het hof de muziek der Grieksche koren van de Antigone van Sophokles, en van Oedipus, en de muziek dei-koren van Alhalia. Ook voltooide Mendelssohn te Berlijn het muzikale gedeelte van den Sommernachtslraum, naar Shakespeare, waarvan hij in 1829 de ouverture geschreven had,
492
1
MENDKLSS0HN-BA11TH0LDY.
403
alsook eenige kerkkoreu met orcliesten, en psalmen zonder accompagnementen, die iu liet. Domkoor te Berlijn werden uitgevoerd. Het jaar 1846 zag hem weder als dirigent op het muziekfeest te Aken; van daar ging hij naar Luik, waar, bij gelegenheid van een kerkelijk feest, zijn Laud a Sion werd uitgevoerd. Daarna dirigeerde hij een gedeelte van het Duitsch-vlaamsche zangerfeest te Keulen, waarvoor hij Schiller\'s Feslgesang an die Kunst Ier: » Der Menschheid Warde isl in Eure Hand gegeben,quot; gecomponeerd had. Na dat feest keerde hij nog eens naar Leipzig terug, om dan in Augustus naar Engeland te gaan, ten einde op het muziekfeest van Birmingham zijn Elias te dirigeeren. Van 1832 tot 1846 is Mendelssohn zevenmaal in Engeland geweest. Te Leipzig teruggekomen, dacht hij, tot herstel zijner eenigs-zins geschokte gezondheid, den zomer te Vev^y te gaan doorbrengen, en was hij reeds naar Frankfort vertrokken om zijne echtgenoot en zijne kinderen af te halen, toen hij den dood vernam zijner geliefde zuster, mevrouw Henzei, eene uitstekend beschaafde vrouw en groote pianiste. Hij veranderde daarop zijn reisplan en zocht afleiding door eene reis naar Baden, Laufen, Interlaken. In de grootsche natuur van Zwitserland vond hij zijne oude geestkracht terug en werkte hij dikwijls geheele dagen door. Een nieuw oratorium Christus, en eene opera Lorelei, waarvoor Emanuel Gei bel den tekst geschreven had, waren de werken waaraan hij zich te Interlaken het liefst wijdde. Ook leeft nog in een dorpskerkje aan het meer van Brienz de herinnering aan eene heerlijke improvisatie op het orgel, welke hij eenige dagen voor zijn vertrek speelde en die zijne laatste muziek van dat genre was. Hij nam zich nog voor, het beroemde orgel van Freyburg te bezoeken, een meesterstuk van Mooser; doch de nadering van den winter noodzaakte hem naar Leipzig terug te keeren, waar hij zijne voormalige bezigheden weder opvatte en voor zijne familie eene kleine opera componeerde. Die liückkehr aus der Fremde, die eerst na zijn dood werd uitgegeven. Dat werk had Men-
494 MEXDELSSOH^-BAETHOLDY.
delssolm voor de veertigjarige bruiloft zijner ouders gecomponeerd. Het werd in 1851 voor het eerst iu, het publiek gespeeld, in de groote Opera te Berlijn. Hij scheen zijne gezondheid geheel herkregen te hebben, toen zijn verblijf bij zijne familie te Berlijn de wond weder openreet. Van dien stoot scheen hij nochtans te Leipzig weder te herstellen. Den 9tl™ October 1847 bracht hij aan eene bevriende kunstenares een nieuw blad zijner liederen, waaronder het nachtlied van Eichendorf: Vergangen isl der lichte Tag, zijn laatste compositie. Terwijl zijne vriendin hem op zijn verzoek eenige dier liederen voorzong, werd hij door eene duizeling overvallen, zoodat hij naar zijn huis en te bed gebracht moest worden. Een hevige congestie naar het hoofd en-eene verstijving van handen en voeten waren zeer ongunstige verschijnselen. Hij herstelde nochtans, deed weder kleiue wandelingen te paard of te voet, en maakte zich gereed om de uitvoering van zijn laatste oratorium te Ween en te gaan dirigeeren, toen hij den 28steu October op nieuw door een aanval van beroerte getroffen werd, die zich den 3(len November nogmaals herhaalde. Hij overleed den daarop volgenden avond te negen ure. Geheel Duitschland betreurde hem. Eu wel was het Duitsche vaderland dien rouw aan den vaderlandlievenden kunstenaar verplicht, want zelden heeft er inniger liefde voor Duitschland in het hart van eenig mensch geklopt.
Mendelssohn was een van de meest begaafde musici van onzen tijd. Zonder een geleerde te zijn, bezat hij eene groote mate van degelijke, algemeene kennis. Hij bezat tnitenge-meen veel doorzicht, en eene ontzaggelijke fijnheid van opmerking.
In zijne kamermuziek was Mendelssohn gelukkiger dan in zijne dramatische compositiëu. Zijne trio\'s, zijne kwartetten, zijn ottetto, bevatten zeer schoone fragmenten. Evenzoo zijne pianomuziek. De sonate voor piano en viool (opus 4), het concerto voor piano in g-mol, de Lieder ohne Worle, de serenade, hei allegro graziozo voor piano en orchest, hebben
MENDELSSOIO-BARTHOLUY.
een welverdienden naam verworven; doch iu zijne ouverturen is Mendelssohn het stoutst in zijue conceptiën. Zijn Som-mernachlslrawn, zijn Fingalshöhlc, zijn Meeresstillc und glück-liche Fahrl, die schone Meimine, Ruy Bias, zijn alle Averken, die bij een zeer doorwerkte instrumentale kleur, oorspronkelijke en nieuwe denkbeelden bevatten.
Het bijzondere leven vaa Mendelssohn was, even als zijne compositiën, achtenswaardig en geregeld. Na volbrachten arbeid was hij steeds in den kring van familie en vrienden. Hij hield van geestigen kout in een beschaafd gezelschap. Van het societeits- en koffiehuisleven hield hij niet. Jegens zijne kunstbroeders was hij zeer welwillend en, waar de nood het eischte, altijd tot helpen bereid. Na zijn dood zijn er aandoenlijke bijzonderheden uitgekomen van de ondersteu-uingen welke hij in stilte verleende.
405
Het was Chopin gegeven in de taal der tonen de ziele-smart van het lijdende Polen uit te drukken. Op het oogen-blik toen hij, uit zijn vaderland verbannen, zich. te Parijs kwam vestigeu, vond de verongelijking van het gemartelde Polen weerklank in het hart van Europa. Vandaar misschien eene voorname reden van den grooten roem, dien Chopin met zijn talent behaalde.
Den 8sten Februari 1810 werd te Zelazowawola, bij Warschau , een zwak en ziekelijk kind geboren, dat een vroegen dood scheen voorbestemd. Niets verried bovendien in dat teedere lichaam een uitverkoren geest. Doch even als Achilles zijne sekse openbaarde door een wapen boven de juweelen te verkiezen, welke hem door Ulysses werden aangeboden, zoo ook openbaarde Frederic Francis Chopin zijn kenmerkenden aanleg, zoodra men hem onderwijs in de muziek begon te geven. Zijn eerste meester was een Bohemer, Zywny geheeten, een hartstochtelijk vereerder van de werken van Bach. Op tienjarigen leeftijd aan de leiding diens meesters toevertrouwd, genoot hij zeven jaren lang diens lessen. Zijn bevallig, gevoelvol spel deed hem een bescher-
CHOPIN.
nier vinden in vorst Anton Radziwill. Chopin behoorde niet tot eene gegoede familie, zoodat het moeite kostte hem I eene behoorlijke opvoeding te doen geven. Doch de vorst I plaatste zijn beschermeling op een van de beste scholen van i Warschau, en. voorzag mildelijk in al de uitgaven die voor , zijne studiën noodzakelijk waren. Door den omgang met de - jonge Poolsche edellieden met wie hij studeerde, maakte Chopin zich de beschaafde manieren eigen, die hem later zoo ; goed te pas kwamen. Zacht van aard en beleefd, niet geheel zonder berekening, wist hij zich bij zijne makkers bemind te maken, inzonderheid bij prins Barys Czetwertynsky, die ; hem meermalen iu de vacantie met zich naar het huis zijner moeder nam. Die vrouw, die met eeu buitengewoon helder verstand en eene groote mate van fijn gevoel bedeeld was, leidde den toekomstigen musicus in de aristocratische kringen binnen, waar hij, in rnil voor het genot van zijn vroeg ontwikkeld talent, de voorbeelden van wellevendheid en goeden toon verkreeg. Toen Chopin vijftien jaren oud was, leerde hij de theorie van de harmonie en de beginselen van de compositie , onder de leiding van Eisner, directeur van het Conservatorium te quot;Warschau. Kort daarna bezocht hij Berlijn, Dresden en Praag, ten einde zijue muzikale opvoeding te volmaken door hét hooren van de beroemde musici, in wier bezit die verschillende steden zich mochten verheugen. Eindelijk begon hij zelf te verlangen om partij te trekken van zijne talenten; hij begaf zich naar Weenen en liet zich aldaar voor het eerst hooren op een concert van mejuffrouw Veltheim, eene kunstenares die toen zeer in de mode was. Volgens de levensbeschrijving, welke Liszt van Chopin gegeven heeft, verwierf de jonge virtuoos bij die gelegenheid, noch op de concerten welke hij daarna voor eigen rekening gaf, het succes dat hij billijkerwijs verwachten mocht. In-jtusschen gaf de Musikalische Zeitung van Leipzig, in haar nummer van 18 November 1829, hoogen lof aan de talen-liens ;ten van den jongen pianist.
her- Tu 1831 verliet Chopin Weenen. De rampen die zijn va-
32
497
CHOPIN.
derland getroffea haddeu, deden hem besluiten zich te Louden te vestigen; doch zijn weg over Parijs nemende, bleef hij daar tot aan zijn dood.
Den eersten keer dat de Parijsche muziekwereld op het spel van den Poolsclieu virtuoos onthaald werd, was bij Pleyel, een pianofabrikant; iu het algemeen erkenden de kunstkenners, die zich ouder zijn gehoor bevonden, in hem een geheel exceptioneel talent, eu zij aarzelden niet een eervollen rang toe te keuuen aan de stukkeu welke hij voor hen gespeeld had. Sommigen hadden echter eenige bedenkingen tegen zijn spel. Field, een vijand van het romantisme, noemde het een ziekenkamer-talent; Kalkbrenner had insgelijks zijne aanmerkingen op het nieuwe gesternte aan den muzikalen hemel. Doch Chopin beoordeelde zich zeiven beter dan ieder ander het doen kou. Gevoelende dat zijn teer en fijn veeleer dan machtig talent geen effect in concertzalen maken zou, bepaalde hij zich tot spelen in salons. Den dag waarop hij in deu Italiaanschen schouwburg zijn concerto in Es-dur had doen uitvoeren, werd hij veel minder toegejuicht dan hij gedacht had, eu dat was hem eene bittere teleurstelling. Ook zag hij toen af van het spelen in het publiek en vergenoegde hij zich met den bijval, dien hij in de aristocratische wereld te. Parijs verwierf. De aanzienlijke Poolsche bannelingen, de prinsen Czartoryski en Lubomirski, de graven Plater en Ostrowski, de gravin Delphine Potocka ontvingen hem bovendien met al de sympathie aan zulk een rijkbegaafden landgenoot verschuldigd. In die omgeving leefde hij in de eerste jaren van zijn verblijf te Parijs. Daar gevoelde hij zich tehuis; daar kon men het nationale karakter zijner compositiën waardeeren, zijne polonaises, mazurka\'s nocturnes en balladen, waarin het genie van het volk van Sobieski leefde.
Te gelijkertijd wijdde Ghopin zich aan het onderwijs. Zijn beschaafde manieren en zijn uitstekend talent deden hem een groot aantal leerlingen verkrijgen onder de schoone sekse. Het was mode geworden: men moest les hebben van Chopin.
498
CHOPIN.
Onder die lessen ontrimpelde zich het voorhoofd des meesters ; dan overwon hij zijne neiging tot melancholie en scheen hij zich gelukkig te gevoelen in die atmospheer van muskus en wierook, waarin hij door de bewondering der romaneske en overspannen dames gehouden werd.
Intusschen werd in 1837 zijne gezondheid, die nooit sterk was geweest, ernstig aangetast. Om de tering, die zijn gestel op onrustbarende wijze ondermijnde, te bestrijden, zonden zijne geneesheeren hem gedurende den winter naar Majorca. Mevrouw George Sand, een van zijne warmste bewonderaarsters en intiemste vriendiunen, wilde hem niet verlaten en besloot hem naar het oord zijner ballingschap te vergezellen. Eene opoffering, die misschien grooter was dan zij zich die had voorgesteld. Men leze in Uhisloire de ma vie hoe despotiek , wrevelig en onverdragelijk de zachte zalvende pianist werd, onder den invloed zijner ziekte en ontslagen van den dwang, hem door de Parijsche salons opgelegd.
Doch heeft mevrouw Sand ons niet hetzelfde verteld van Alfred de Musset, in haar beroemden roman Elle et lui ? Waarom heeft zij er behoefte aan, de rol die zij vrijwillig op zich genomen had, steeds ten koste harer zieken op te hemelen? In ieder geval, mogen de feiten al geloofelijk zijuf de getuige is het ter nauwernood. Het is veel eenvoudiger uit de dubbele beschuldisnng van mevrouw Sand de ffevolgtrekkinw te
O O O o O
maken, dat zij niet voor pleegzuster in de wi^g werd gelegd.
Het klimaat van Majorca had een heilzamen invloed op de gezondheid van Chopin uitgeoefend. Toen hij échter in Frankrijk teruggekomen was, deed zijne borstkwaal zich erger dan ooit gevoelen. Van het jaar 1840 af, tot aan zijn dood, sleepte de ongelukkige virtuoos zijn rampzalig leven onder aanhoudend lijden voort. In 1846 en 1847 had hij de hevigste benauwdheden zoodra hij een trap opklom. In den tijd der onlusten van 1848 bezocht hij Engeland en Schotland. Noodlottige reis! De ovatiën, welke hem overal gebracht werden, deden hem de zorg voor zijne gezondheid vergeten, en toen hij in Frankrijk terugkwam, was het
499
CHOPIN.
slechts om te sterven (17 October 1849). Zijne getrouwe vriendinnen wilden de zorg van zijne begrafenis niet aan vreemde banden overlaten. Het lijk werd, in balcostuum, in eene kist vol rozen gelegd, en om die treurige parade te voltooien, werd er in de Madeleine te Parijs een plecb-tigen lijkdienst gevierd, waarbij de koren der opera het Requiem van Mozart zongen. De solo\'s werden door de dames Grisi en Brambilla , en de heeren Lablache en Alexis Dupont gezongen.
Het tegenwoordige geslacht heeft zijn oordeel over de overdrijving van 1831 gesproken; doch al dweept men niet meer letterlijk met Chopin, zijn meer smaakvol dan krachtig talent wordt toch nog steeds gewaardeerd, even als bet dikwijls droefgeestige en fantastische, meestal oorspronkelijke karakter zijner melodieën.
Het meest gespeelde stuk van Chopin is zijn groote wals in Bes-dur. Zij quot;is schitterend en maakt effect. Dan komen de Mazurka\'s (opus 7), aan den beer Johns opgedragen; daarin komen verrukkelijke melodieën voor, ondanks hare grilligheid. De walsen in a-mol, in cis-mol en in Es-dur; de aan mejuffrouw Stirling, aan mevrouw Billing en mevrouw Plergel opgedragen nocturnen, karakteriseeren bet gevoel, den stijl én de techniek van den beroemden virtuoos.
Zijne sterkste compositiën zijn de sonate in Bes-dtfr, waarin de marche funèbre, die als een van zijn meesterstukken beschouwd wordt^ Ld Berceuse, het concerto in e-mol, en bet Scherzo in Bes. Doch in zijne Fanlaisie inpromplu, in As-dur, een nageslaten werk van Chopin, dat op iedere piano gespeeld wordt, heeft hij de schitterende talenten van den pianist met het gevoel des kunstenaars en de verbeelding-van den musicus weten te vereenigen. De rbythmus kan wel is waar niet als een model worden aangehaald, want bij is grillig en veranderlijk, doch het effect van het geheel is aangenaam, door de levendige bevalligheid en de inderdaad verrukkelijke partij welke Chopin van zijn instrument getrokken beeft.
500
(Robert.)
Geboren in 1810, gestorven in 1856.
Robert Schumaun werd te Zwickau in Saksen, den 8sten Jnni 1840, geboren. Hij was de zoon eens boekverkoopers en de jongste uit een gezin van vijf kinderen. Als kind verried bij geen zeer bniteugewoneu aanleg, en bij bezocht als andere knapen van zijn leeftijd een scbool, waar de muziek tot de vakken van bet ouderwijs behoorde. Het grootste genot van den kleinen Schumann was soldaatje spelen, hetgeen trouwens in die dageu de hoofdbezigheid van geheel Europa scheen te zijn. Toen hij tieu jaren oud was, openbaarde zich voor bet eerst zijne liefde tot muziek, toen hij op de badplaats Carlsbad in de gelegenheid was den beroemden pianist Moscheles te hooren. Van dien tijd af was zijne loopbaan bepaald. Hij legde zich met ijver op de piano toe en was weldra in staat om in het ouderlijk huis huiselijke concerten te geven. Reeds beproefde bij kleine compositiën, hoewel hij uog slechts zeer oppervlakkige begrippen vau harmonie had. Getroffen door den aanleg, die eich zoo plotseling in hem openbaarde, besloot zijn vader dien zoo goed mogelijk aan
SCHUMANN.
te kweekeu en verzocht Carl Maria vou Weber, de artistieke opvoeding zijns zoons op zich te willen nemen. Om ons onbekende redenen kwam er niets van dat plan, en Schumann bleef de school te Zwickau bezoeken, terwijl hij zijne muzikale studiën voortzette zonder andere leiding dau zijne fan-tazie en zijn instinct.
In dien tijd vatte Schumann eene groote voorliefde op voor Byron en Jean Paul, den schrijver van de Hesperus, van de Titan en van de Bloemlezing uil de papieren des duivels. De lectuur van dat laatste werk inzonderheid heeft veel bijgedragen tot die overprikkeling zijner verbeelding, die later in krankzinnigheid ontaardde en een einde aan zijn leven maakte.
In Augustus van het jaar 1826 overleed de boekhandelaar van Zwickau, en Robert Schumann moest, op verlangen zijner moeder, de studie der muziek voor die der rechtsgeleerdheid laten varen. Men kou van den jongeling geen grooter opoffering vergen. Hij ging dau ook van de hoogeschool te Leipzig, waar hij zich eerst als student had laten inschrijven, naar die van Heidelberg, doch onderscheidde zich aan geen dier universiteiten als een student van groote verwachting. De studie der wijsbegeerte kwam nog beter met zijn bespiegelenden geest overeen dan die der rechtsgeleerdheid. Daaraan gaf hij zich niet zonder ijver over, doch hij bleef altijd zijne voorliefde voor de beoefening der toonkunst behouden. Te Leipzig werd hij de leerling van Wieck, waardoor de tijd dien hij aan de akademie doorbracht, toch niet geheel voor zijne volgende roeping verloren ging. Doch dat voorrecht moest hij te Heidelberg missen; welke ontberiug aanleiding gaf tot een niet zeer geregeld leveu. Eene reis, welke bij later in Italië deed, wekte zijn aanleg tot geestdrift voor al wat schoon was weder op en bestreed zegevierend den invloed van een leven aan zingenot gewijd, dat hij aan de hoogeschool had aangenomen. Eiudelijk, nadat hij jaren lang te vergeefs bij zijne moeder en zijn voogd om vergunning tot het volgeu zijner neiging had aangehouden, verkreeg Schumann, door bemiddeling van Wieck, wiens
502
SCHUMANN.
medewerking hij ingeroepeu had, verlof om de studie der rechtsgeleerdheid vaarwel te zeggeu eu de kweekeling eu de huisgenoot teveus te worden dieus bekwamen kunstenaars, van wien hij vroeger reeds onderwijs genoten had. Van den dag af waarop hij het meesterlijke spel van Moscheles gehoord had, kende Schumann geen vuriger wensch dan een groot pianist te worden. Ten einde alle virtuozen voorbij te streven, kwam hij op de gedachte om zich te oefenen op eene wijze welke hij zorgvuldig voor iedereen verborg, doch waarvan de uitslag gansch anders was dan hij zich dien had voorgesteld. Dat middel bestond hierin, dat hij slechts vier vingers zijner rechterhand gebruikte en den derden onbewegelijk aan het eene of andere voorwerp vastbond. De gedwongen werkeloosheid van dien derden vinger had weldra eene verlamming ten gevolge, die zich tot geheele hand uitstrekte , zoodat Schumann de hoop moest opgeven van ooit pianist te worden. Hij troostte zich daarover door met vernieuwden ijver harmonie en contrapunt te bestudeeren, in de hoop van naam te maken als componist. Zijne eerste werken waren variatiën voor piano, die in 1831 uitkwamen, en eene sym-phonie die in 1832 gespeeld werd, doch onuitgegeven bleef. Yan 1833 tot 1837 schreef, onder meer compositiën voor piano, de sonaten in fis-mol en in (j-mol, de fantazie in C-dur en de Eindes symphoniques.
Schumann had den invloed dien hij op de richting dei-kunst in Duitschland uitoefende, vooral aan zijne critische werken te denken. Geboren vijand van Rossini en het vir-tuozendom, in openlijken oorlog met de Leipziger Musilca-lische Zeil wig, richtte hij een tijdschrift op onder den titel van Neue Zeil schrift /ïir Musi li. Dat blad, waarvan hij de hoofdredacteur was, telde onder zijne medewerkers menige moedige en stoute pen, en verscheen voor het eerst den 3lt;1C11 April 1834. Over de richting van het blad zegt Schumann:
»Unsre Gesinnung war vorweg festgestellt. Sie ist einfach, ui id diese: an die alte Zeit und ihre Werke mit allem Nach-drnck zu erinuern, darauf aufmerksam zu machen, wie uur
503
SCHUMANN.
an so reinem Quelle neue Kuustscliönheiten gekraitigt werden können, — sodann, die letzte Vergangenheit, die nnr auf Steigerung ansserlicher Virtuositat ausging, als eine unkünstlerisclie zu bekampfen, — endlich eine neue poetische Zeit vorzubereiten, beschlennigen zn belfen.quot;
Den September 1840 trad hij in het huwelijk met Clara
Wieck, de dochter zijns ouden leermeesters. Dat huwelijk had plaats tegen den wil van Wieck, die zich nochtans met zijn schoonzoon verzoende, toen deze eenigen tijd daarna tot doctor in de wijsbegeerte aan de universiteit te Jena benoemd werd. Eene merkwaardige bijzonderheid, die ons door Schumann zeiven in een brief aan Dorn wordt medegedeeld,
O 7
is de invloed dien zijne gecontrarieerde liefde op zijn talent uitoefende. »Er is zeker in mijne muziek iets van den strijd te merken, dien ik om Clara heb moeten voeren; het concerto (opus 14) de Davidsbundlerl/ïnze, de sonate in g-mol, de Kreis-leriana en de Novellellen (opus 21) hebben allen hun oorsprong aan haar te danken.quot;
In dat jaar 1840, een van de werkzaamste van zijn leven, hield Schumann op uitsluitend voor de piano te componeeren, en begon hij met de compositie van grootere instrumentale en vocale werken.
Niet geheel ten onrechte heeft men Schumann den erfgenaam van Beethoven genoemd. Immers ook in zijn werken vindt men die grootheid van geest en dat innige gevoelsleven , die men in de werken van Beethoven zoozeer bewondert. Wel bleef hij in zijne symphonieën (in B-dur , in C-dur, in Es-dur, in d-mol) beneden de symphonieën van Beethoven , maar welke componist kan dezen reus der instrumentale muziek nabij komen? Dat hij in den geest van Beethoven voortwerkte, en de geniaalste componist uit de periode na Beethoven genoemd mag worden, zal men vrij algemeen toestemmen. Schumann verdient de lauweren, die het tegenwoordige geslacht om het hoofd van den edelen meester gevlochten heeft.
In 1844 deed Schumann afstand van het redacteurschap
504
SCHUMANN.
van ziju tijdschrift, eu zag meu hem verscheidene betrekkingen waarnemen, velerlei reizen ondernemen, zijne com-positiën vermenigvuldigen, zonder nochtans den roem, dien hij zich door zijne vorige werken verworven had, te verhoogen. Sedert 1833 was hij onderhevig aan zenuwtoevallen die zijn verstand ondermijnden. De zoogenaamde Rheinische Sijmpho-n\'ie, de ouvertures Julius Cesar, Hermann unci Dorothea, Die Braul von Messina, de balladen Der Königssnhn en Des Sangers FInch, enz. zijn in het oog van sommigen de vruchten eener ziekelijke inspiratie. In 1853 en \'54 werd, hetgeen tot nu toe misschien slechts eeue te groote opgewondenheid was geweest , inderdaad krankzinnigheid; en toen hij een onvoorwaardelijk geloof aan den tafeldans begon te slaan; toen men hem van zijne betrekking tot den geest van Schubert en van Mendelssohn hoorde praten, die hem zijne melodieën kwamen voorschrijven, begon men aan de genezing van Schumann te wanhopen. Spoedig daarna maakte een bewijs van ernstiger en treuriger aard aan den laatsten twijfel zijner vrienden een einde. Den 7\'1™ Februari namelijk van het jaar 1854 verliet Schumann op het onverwachts zijn huis te Bonn, en sprong in den Rijn. Zijne kleederen hielden hem zoolang boven water, dat hij gered kon worden; doch al bleef zijn leven gespaard, zijn verstand was van nu af onherroepelijk verloren. Hij bracht zijne laatste levensjaren door in het krankzinnigengesticht Endenich bij Bonn, waar hij den 29st;eu Juli 1856 overleed.
Mevrouw Clara Schumannquot;, geboren Wieck, pianiste van uitstekend talent, heeft haar leven gewijd aan de verbreiding van den roem van haren echtgenoot, met eene volharding, een geestkracht en eene trouw, welke men niet genoeg bewonderen kan. Het strekt Robert Schumann altijd tot eer, dat hij zich zoo groote liefde van zulk eene vrouw heeft verworven. Mevrouw Schumann heeft de pianomuziek van haren echtgenoot op verschillende concerten in Duitschland, Frankrijk, Engeland, België, Nederland en Rusland ten gehoore gebracht.
505
Geboren in 1811.
Franz Liszt werd deu 22st™ October 1811 in liet Hou-gaarsche dorp Röding, iu den omtrek van Pestb, geboren. Zijn vader, Adam Liszt, rentmeester in dienst van vorst Esterhazy, was een groot liefhebber, en beoefenaar ook, van de toonkunst en bezat talent genoeg om tot lid der vorstelijke kapel benoemd te worden. Zoo leerde deze Haydn kennen, die, zoo als wij zagen, in 1809 overleed, twee jaren vóór de geboorte van Franz. Toen de knaap zes jaren oud was, hoorde hij op zekeren dag zijn vader een concerto van Ferdinand Ries op de piano spelen, en hij onthield daarvan zoo goed het thema en de melodieën, dat hij die des avonds zingen kon. Zijn vader was met dien vroegtijdi-gen aanleg zeer ingenomen, en liet het kind terstond pianoles geven. De lectuur van den Rend van Chateaubriand, die
c5
den knaap eenigen tijd later in handen kwam, bleef niet zonder invloed op de neiging tot droefgeestigheid, waardoor Liszt zich later onderscheidde. Men kent dat bDek, dat eenig in zijn soort gebleven is, na zoo vele navolgers bezield te hebben; een roman van eenzamen hartstocht, na eene om-
LISZT.
wenteling geschreven door een ontnuchterden denker. In Rene vindt men de eerste type dier onbestemde en hooghartige droefheid, die zich later ook openbaarde in Byron, Se-nanconr, den ongelukkigen schrijver van Obermann en den dichter der Meditations. Men begrijpt welken indruk zulk een boek moest maken op de mijmerzieke verbeelding van den jongen pianist. Een half jaar lang las en herlas hij het, terwijl de tranen uit zijne oogen stroomden. Bij zijne voorliefde voor zulke lectuur, is het niet te verwonderen dat hij later geheel betooverd werd door de schoonheden van Lelia.
Indien er . al karakters bestaan voor ijdelheid onvatbaar, zoo als men uit het voorbeeld van Mozart ziet, die z/ich niet laten bedwelmen door een vroegtijdigen roem, meestal ziet men dat wonderkinderen, of die er voor doorgaan, door de bewondering van het publiek iets aanmatigends, eene zekere zelfgenoegzaamheid verkrijgen, die ben hun geheele leven bijblijft. Onder die ongunstige voorteekeneu begon Liszt zijne loopbaan. Toen hij negen jaren oud was, speelde voor vorst Esterhazy te Oedenburg een concerto in Es-dur van Ries en eene geïmproviseerde fantazie met zoo veel bijval, dat de vorst hem met liefkozingen overlaadde en hem vijftig dukaten schonk. Te Presburg, waarheen de jonge virtuoos daarna met zijne ouders ging wonen, verwierf hij zich door zijn talent de gunst der graven Amaden en Zopary; beiden besloten, ten einde in de kosten zijner muzikale opvoeding-te voorzien, hem, gedurende zes jaren, een jaargeld van zes honderd gulden te schenken. Liszt had zich slechts te Presburg te vertoonen, om er edelmoedige beschermers te vinden ; te Weenen verbaasde hij den beroemden Czerny door zijn spel. Die uitstekende kunstenaar, die op zich genomen had hem ouderwijs te geven, was niet weinig verbaasd toeu hij het kind zonder haperen de sonaten van Clementi hoorde spelen. Men moest hem terstond de muziek van Beethoven en van Hummel voorzetten, en nog gebeurde het maar zelden , dat de compositiën dier componisten hem zwarigheden boden. Den dag toen het concerto in h-moL van Hummel
507
LISZT.
verscheen, speelde Liszt, die toevallig bij den uitgever was, dat stuk op het eerste gezicht. De stad was weldra vol vau dat geval, dat den kleinen Franz tot den lion der Weener salons maakte. Czerny zelf moest in de algemeene opgetogenheid deelen; hi] weigerde de drie honderd gulden, die hem voor zijne lessen toekwamen, zeggende dat hij ruimschoots door het succes zijns leerlings betaald was.
Toen Liszt zich alzoo in zijne kunst volmaakt had, en bovendien van Salieri eenige wenken aangaande compositie had ontvangen, gaf hij zijn eerste concert. Zijn gehoor, bestaande uit de aristocratie en de kunstwereld van Weenen, voorspelde den jongen musicus eene schitterende toekomst. Van Weenen ging de jonge pianist met zijne ouders naar Parijs, en oogstte onderweg nieuwe lauweren, overal waar hij zich deed hodren.
Adam Liszt zou zijn zoon gaarne op het Conservatoire te Parijs hebben zien aannemen, waar de knaap het contrapunt onder de leiding van Cherubini zou bestudeerd hebben; doch ondanks de voorspraak van vorst Metternich leed die wensch schipbreuk op de onherroepelijke wetten dier instelling: de jonge Liszt was geen Franschman. De Parijsche beaunionde, altijd verzot op alles wat afleiding geeft, was niet zoo ongastvrij als het Conservatoire ten opzichte van den jongen vreemdeling. Niet slechts waren de concerten, welke het kind in 1823 in de Opera gaf, druk bezocht, de jonge musicus werd ook een sieraad in de zalen der hoogste aristocratie. De bittere pen van Scudo geeft zich lucht, als hij van het wonderkind verhaalt. »De schoone hertoginnen van den faubourg St. Germain, verbaasd over de vlugge beweging zijner handen en zijne kinderlijke bevalligheid, namen hem op haren schoot en streelden zijne blonde lokken. De een leende hem of stond hem af aan den ander als een Bambino Santo, die het roemrijke beeld van Mozart herleven deed.quot;
Te midden van dien bijval bleef Liszt niet werkeloos; bovendien hield zijn vader hem altijd bezig, en dwong hem
508
LISZT.
dagelijks twaalf fuga\'s van Bach te speleu eu die onverwachts van den eenen toon in den anderen over te zetten, eene vermoeiende doch nuttige oefening, waaraan de jonge pianist de gemakkelijkheid om op het eerste gezicht te spelen te danken had. Die oefeningen werden slechts afgebroken door eene reis, welke hij in 1824 naar Londen ondernam.- Te Parijs teruggekomen, hervatte hij zijne studiën en begon hij te componeeren. Het volgende jaar (1825) ging hij op nieuw met zijn vader naar Engeland, en zijne concerten leverden hem goede inkomsten op. Daarna keerde hij naar Frankrijk terug en begon sonaten, variatiën, fantazieën enz. te schrijven. Ongelukkig werd de jonge Liszt te zeer geprikkeld door de eerzucht zijns vaders -, die maar al te veel met zijn gevoel van eigenwaarde strookte, en de kleine Liszt zoo als hij te Parijs genoemd werd, achtte zich genoegzaam opgewassen tegen de taak om eene opera voor de Koninklijke academie van toonkunst te schrijven. Dat was te veel van zich zeiven gevergd en gedacht, zoo als bleek uit de ontvangst die aan Don Sanche ou ie chateau de i\'amour ten deel viel, welke opera den l?1^1» October 1825 werd opgevoerd. Het publiek was echter edelmoedig; het wilde op den te voorbarigen virtuoos niet al te direct bet spreekwoord toepassen: Ne sul or lUlra erepidam. Doch die toegevendheid deed het échec van den jongen componist slechts te meer uitkomen. In Februari van het .jaar 182(3 vertrok Liszt, altijd door zijne ouders vergezeld, uit Parijs, waar zijne ijdelheid zulk een gevoeligen slag geleden had, reisde de voornaamste steden van Frankrijk door, en werd overal, waar hij zich liet hooren, met de warmste toejuiching ontvangen, te Bordeaux, Toulouse, Montpellier, Nimes, Marseille eu Lyon.
Sedert den val van Don Sanche had Liszt de noodzakelijkheid ingezien om zijne studie in compositie te voltooien; het is een van de eigenaardige trekken van dat zonderlinge kunstenaarsleven geweest, dat hij altijd geslingerd bleef door verschillende en dikwijls tegenstrijdige invloeden. Nauwelijks
509
LISZT.
had hi] eenige lessen van Reicha outvaugen, of een soort van mysticisme maakte zich van hem meester en verdreef, tijdelijk althans, zijne liefde voor de toonkunst. Die uitsluitende neiging- tot bespiegeling en mijmerij dreigde de speculatie van zijn vader te benadeelen, en deze zocht zijn zoon afleiding te verschaffen door het hervatten van zijne kunstreizen. Onze reizigers bezochten daarop Zwitserland, tot Bern toe, en begaven zich ten derden male naar Engeland. Op de terugreis verloor Liszt te Boulogne zijn vader. Aan zich zeiven overgelaten, bevrijd van het ijzeren juk, dat tot nog toe zijne neigingen iü bedwang gehouden had, maakte hij aanvankelijk slechts van die zoo treurig verkregen vrijheid gebruik om zich ongedwongen aan zijne dweepzieke melancholie over te geven. Hij werkte evenwel nog en had nog niet afgezien van de beoefening zijner kunst, toen, ten gevolge eener ernstige ziekte, zijne begrippen die van een veel te sterk gekleurden godsdienst begonnen te worden. Hij liep onophoudelijk in de kerk en gaf zich aan de strengste vroomheid en boetedoeningen over. Zijne bewonderaars vreesden een oogenblik dat hij voor de kunst verloren was; zij kenden echter de ziel nog niet, die in het lichaam van Franz Liszt huisde.
Door welke intellectneele evolutie ging de geliefkoosde gast der salons uit den tijd der Restauratie, van catholieke vroomheid tot het St. Simonismus over en van daar tot de republikeinsche denkbeelden, waarvan eene onuitgegeven Symphonie revolutionaire getuigt, die na de gebeurtenissen van 1830 gecomponeerd werd? Welke is de wet dier veranderingen, die later op het aannemen van het geestelijk gewaad zijn uitgeloopen? Misschien is die vraag al te naïf, en zal men ons antwoorden dat Liszt overal en altijd kunstenaar geweest is. En men heeft gelijk.
Excentriek van karakter, werd Liszt spoedig door de nieuwe theorieën verleid en werd een tweede ik voor Berlioz, van wien hij verscheidene compositiën voor piano arrangeerde, zoo als de symphonie van Harold, de overture der Francs
510
LISZT.
511
Juges eu die van King Lear; zijn talent als virtuoos, dat reeds iu zijne kinderjaren zoo merkwaardig was, was steeds toegenomen en zou geheel on ver gel ij kelijk zijn geweest, indien er geen Chopin geleefd had. Die beide mededingers badden ieder hun genre, en als het, ware hun eigen rijk. Bescheiden en stil, doch met een fijn en oorspronkelijk talent begaafd, zag de Poolsqhe virtuoos zijn talent bijna nooit door het groote publiek waardeeren. De Hongaarsche kunstenaar daarentegen heerschte door de onstuimigheid van zijn spel, de macht zijner acoustieke effecten, op alle zielen die op aandoening en alle ooren die op geraas gesteld waren. Ook waren de handen die hem toejuichten niet alle even aristocratisch. Niemand verstond overigens beter dan hij het begrip van wat men, plat weg uitgedrukt, poseeren noemt. Was hij hier of daar genoodigd om zich te doen hooren, dan had bij eene geheel eigenaardige, romaneske manier om, bij het binnentreden in de zaal\', den lakei zijne handschoenen toe te werpen, met een fier gebaar zijne haren naar achteren te schuiven en te gaan zitten op den stoel, die bij die gelegenheid tot pianokruk gemaakt was. Zoodra hij begonnen was met zijn spel, liepen zijne koortsachtige handen over het klavier, terwijl zijne oogen rolden en het zweet hem langs het voorhoofd gudste. Die gemaaktheid zou tegenwoordig iets bespottelijks zijn, doch liet publiek was er toen dupe van en verbeeldde zich den pianist tegen een onbekenden demon te zien worstelen: Deus, ecce Deus-\' Ziedaar de mensch, zeggen wij op onze beurt; zijn inzicht en diep geloof aan zijne kunst openbaarden zich geheel in dien preteutieuseu schijn. Meer dan eens gebeurde het dat hij, onder het spelen van stukken van Beethoven, Weber eu Hummel, in plaats van de inspiratiën dier meesters, zijne eigene improvisatiëu speelde, waarop dan de luidruchtigste toejuiching volgde van een schitterend, doch zonder kennis van zaken oordeelend publiek. Dergelijk succes heeft later aan zijn kunstenaarsgeweten geknaagd, eu hij bekende het bedrog in deze regelen: »Ik speelde toen dik-
LISZT.
wijls, hetzij in het publiek, of iu salons (waar men mij telkens verweet dat ik mijne stukken slecht koos), de werken van Beethoven, Weber en Hummel, en ik beken tot mijne schande dat ik, om de toejuiching te verwerven van een publiek dat altijd traag is in het begrijpen van die schoone zaken en hare verhevene eenvoudigheid, niet aarzelde het mouvement en de strekking dier stukken te veranderen; ik ben zelfs zoo ver gegaan dat ik er onbeschaamd eene menigte noten in voegde, die mij wel een daverend applaudis-sement bezorgden, maar waardoor ik gevaar liep om op een dwaalweg te geraken, waaraan ik mij gelukkig spoedig ontrukte.quot;
Liszt was niet minder in trek als man dan als virtuoos. Meer dan ééne basbleu, en dat wel onder de meest beroemde, vatte een hartstocht op voor den jongen musicus, die de stoutheid der romantische litteratuur op zijne kunst trachtte over te brengen. Er bestond dan ook een zeer zichtbare verwantschap tusschen de Coriuna\'s van dien tijd en den schrijver der symphonische gedichten, getiteld, Ce qu\'on entend sur la monlagne, Le Tasse, Les préludes, Orplièe, Prornéthée, Mazeppa, enz. Het sinds lang gedroomde verband tusschen litteratuur en muziek vond zijne uitdrukking in de nauwe betrekkingen, die er tusschen den bekwamen pianist en zekere vrouwelijke notabiliteiten uit de letterkundige wereld ontstonden. Te dien opzichte achten wij het niet onbelangrijk hier eene bladzijde af te schrijven uit de Lellres d\'un voyageur van mevrouw George Sand. De schrijfster bezoekt in gezelschap van haren vriend de St. Nicolaaskerk van Frey-burg, waar het prachtige orgel van Mooser is. De organist van die plaats, een waar toonkunstenaar van buitengewoon talent, heeft zich voor de bezoekers doen hooren, en zie hier de ironische dankbetuiging welke mevrouw George Sand hem toevoegt:
»Mijnheer, dat was prachtig; ik bid u, laat mij dien donderslag nog eens hooren; maar ik geloof dat gij nog grooter effect zoudt maken, door op eens op het klavier
512
LISZÏ.
neer te vallen. — Wat was Franz Liszt inderdaad boven den armen Zwitserschen organist verheven !
»Eerst toen Franz zijne handen op het klavier bracht en ons een stuk van zijn Dies irae deed hooren, begrepen Avij de voortreffelijkheid van dat orgel van Freyburg boven alles wat wij van dien aard gehoord hadden. Den vorigen dag hadden wij reeds dat van het stadje Bulle gehoord, insgelijks het werk van Mooser, en waren wij opgetogen geweest over den toon; doch de volmakinfj is merkwaardig in
o O
dat van Freybnrg, vooral de nabootsing der lueuscbelijke stemmen, die, door den bas heendringende, eene volkomen illusie voor onze kinderen was. Wij zouden hun fraaie vertellingen hebben kunnen doen van dat koor van onzichtbare maagden; doch wij waren allen te vol van dat Dies irae. Nooit was het Florentijnsche profil van Franz bleeker en zuiverder uitgekomen tegen eene somberder wolk van ge-heimzinnigen angst en religieuse droefheid. Er was een harmonisch verband, dat telkens onder zijn spel terugkwam, en waarvan iedere noot in mijne verbeelding de ruwe woorden der lijkmis wedergaf:
Qua h lus tremor est futurm Quando judex est venturits, enz.
»Ik weet niet of die woorden in het genie des kunstenaars weerklank vonden met de noten welke ik hun toeschreef; doch geene menschelijke macht zou de vreeselijke woorden Qmntus tremor uit mijne ooren hebben kunnen verdrijven.quot;...............
»Ik was in een van die zielstoestanden, waarin men gebracht wordt door eene schoone muziek of een edelen wijn,
33
513
LISZT.
wijls, hetzij in het publiek, of iu salons (waar men mij telkens verweet dat ik mijne stukken slecht koos), de werken van Beethoven, Weher en Hummel, en ik beken tot mijne schande dat ik, om de toejuiching te verwerven van een publiek dat altijd traag is in het begrijpen van die schoone zaken en hare verhevene eenvoudigheid, niet aarzelde het mouvement en de strekking dier st»kken te veranderen; ik ben zelfs zoo ver gegaan dat ik er onbeschaamd eene menigte noten in voegde, die mij wel een daverend applaudis-sement bezorgden, maar waardoor ik gevaar liep om op een dwaalweg te geraken, waaraan ik mij gelukkig spoedig ontrukte.quot;
Liszt was niet minder in trek als man dan als virtuoos. Meer dan ééne basbleu, en dat wel onder de meest beroemde, vatte een hartstocht op voor den jongen musicus, die de stoutheid der romantische litteratuur op zijne kunst trachtte over te brengen. Er bestond dan ook een zeer zichtbare verwantschap tusschen de Corinna\'s van dien tijd en den schrijver der symphonische gedichten, getiteld, Ce qu\'on entend sur la montagne, Lc Taste, Les préludes, Orphée, Prométhée, Mazeppa, enz. Het sinds lang gedroomde verband tusschen litteratuur en muziek vond zijne uitdrukking in de nauwe betrekkingen, die er tusschen den bekwamen pianist en zekere vrouwelijke notabiliteiten uit de letterkundige wereld ontstonden. Te dien opzichte achten wij het niet onbelangrijk hier eene bladzijde af te schrijven uit de Lellres d\'un voyageur van mevrouw George Sand. De schrijfster bezoekt in gezelschap van haren vriend de St. Nicolaaskerk van Frey-burg, waar het prachtige orgel van Mooser is. De organist van die plaats, een waar toonkunstenaar van buitengewoon talent, heeft zich voor de bezoekers doen hooren, en zie hier de ironische dankbetuiging welke mevrouw George Sand hem toevoegt:
»Mijnheer, dat was prachtig; ik bid u, laat mij dien donderslag nog eens hooren; maar ik geloof dat gij nog grooter effect zoudt maken, door op eens op het klavier
512
LISZT.
neer te valleu. — Wat was Franz Liszt inderdaad boven den armen Zwitsersclien organist verheven !
»Eerst toen Franz zijne handen op het klavier bracht en ons een stnk van zijn Dies irae deed hooren, begrepen wij de voortreffelijkheid van dat orgel van Freybnrg boven alles wat wij van dien aard gehoord hadden. Den vorigen dag hadden wij reeds dat van het stadje Bulle gehoord, insgelijks het werk van Mooser, en waren wij opgetogen geweest over den toon; doch de volmaking is merkwaardig in dat van Freybnrg, vooral de nabootsing der menschelijke stemmen, die, door den bas heendringende, eene volkomen illusie voor onze kinderen was. Wij zouden hun fraaie vertellingen hebben kunnen doen van dat koor van onzichtbare maagden; doch wij waren allen te vol van dat Dies irae. Nooit was het Florentijnsche profil van Franz bleeker en zuiverder uitgekomen tegen eene somberder wolk van ge-heimzinnigen angst en religieuse droefheid. Er was een harmonisch verband, dat telkens onder zijn spel terugkwam, en waarvan iedere noot in mijne verbeelding de ruwe woorden der lijkmis wedergaf:
Qmnlus tremor est fulurus
Qaando judex est venturus, enz.-
»Ik weet niet of die woorden in het genie des kunstenaars weerklank vonden met de noten welke ik hun toeschreef; doch geene menschelijke macht zou de vreeselijke woorden Qmnlus tremor uit mijne ooren hebben kunnen verdrijven.quot;...............
»Ik was in een van die zielstoestanden, waarin men gebracht wordt door eene schoone muziek of een edelen wijn,
33
513
LISZT.
in die iuuerlijke opgewektheid, waarin de ziel schijnt te woeden als een stroom die de ijsboeien van den winter verbreken gaat, toen ik naar Arabella keek en op haar gelaat de uitdrukking eener zachte hemelsche vroomheid zag; op haar hadden ongetwijfeld die tonen een meer met haar karakter overeenstemmenden indruk gemaakt. Iedere samenwerking van tonen, regels , kleur, in eenig kunstwerk, doet geheime snaren in ons trillen en openbaart het geheimzinnige verband van ieder schepsel met de onzichtbare wereld. Daar waar ik de wraak van den God der heerscharen had gedroomd , had zij zacht haar hoofd gebogen, zich wel bewust dat de engel des verderfs haar voorbij zou gaan, zonder haar te treffen, en zij was geheel verrukking voor een zachter aandoenlijker, phrase, misschien voor iets als het:
Recordare, Jesu pie.
»Inmiddels dreven de wolken over ons heen en de regen kletterde tegeu de ruiten; dan weder kwam er een bleeke schuine zonnestraal, die weldra weer door eene nieuwe stortbui zou verduisterd worden. Dank zij die onverwachte lichteffecten, scheen de witte nette kerk van Freyburg nog rianter dan gewoonlijk, en de afbeelding van koning David, in het comediecostuum uit den tijd van Pradon, met eene zwarte pruik en rood marokijnlederen laarzen, scheen te glimlachen en op nieuw gereed te staan om voor de ark uit te dansen. En toch donderde het orgel als de stem van den sterken God, en de inspiratie van onzen grooten musicus deed de geheele hel en het gansche vagevuur van Dante
O O O
onder die enge gewelven met hunne rood en paarlgrijs geschilderde ribben opdoemen.quot;
Zulke menschen zijn er meer, die in plaats van de muziek te hooren en te beoordeelen, slechts naar zich zeiven luisteren , van zich zelveu vervuld zijn en de geheele zichtbare wereld, die hen omringt, met hunne eigene denkbeelden be-volken. Zoo ging het toen met de schrijfster van Spiridion.
514
LISZT.
De kunstenaars, die Liszt op het ovgei hebben liooren spelen , verklaren eenstemmig, dat het niet om aan te hooren was.
Van 1835 tot 1848 reisde Liszt geheel Europa door eu werd in de meeste groote steden ontvangen met een geestdrift, die aan waanzin grensde. Wij zullen al de eerbewijzen welke hij ontving, niet afzonderlijk opnoemen; eenige bijzonderheden mogen genoeg zijn. Te Berlijn spanden de studenten de paarden van zijn rijtuig en trokken zelf zijn rijtuig voort; te Pesth gaven zijne landgenooten hem een eeresabel (wat moest hij daarmee uitrichten?). In Rusland wijdden moujicks en boyarden hem eene bijgeloovige bewondering en beschouwden hem als een hooger wezen. De opbrengst van het eerste concert,. dat hij te St. Peters burg gaf, bedroeg 25000 gulden, eene som welke wij als vergroot zouden beschouwen, indien men niet alles van die dweepzieke bewonderaars van Liszt verwachten mocht. Doch de mildheid van den pianist ledigde meestal even spoedig zijne beurs als die gevuld werd. Hij kon weinig ongeluk en gebrek zien zonder dat hij bijstand verleende, en hij was nooit ongevoelig waar zijne hulp werd ingeroepen. En terwijl hij ongelukkigen te hulp kwam, gaf hij ook blijk van belangeloozen ijver voor den roem der nagedachtenis van van Beethoven. Toen er sprake was van het oprichten van een standbeeld diens grooten mans te Bonn, verzuimde Liszt, niet tevreden met het zenden van eene aanzienlijke som aan het comité met de inzameling der gelden belast, niets om de onthulling van dat gedenkteeken tot een artistiek feest te maken, deu ousterfelijken symphonist waardig. Hij schreef voor die gelegenheid eene cantate, waarvan hij zelf de repe-titiën dirigeerde, en zag maanden lang af van de onmetelijke inkomsten welke hij van zijne kunstreizen trok. Zulk eene vrijwillige opoffering werd alweder door den nijd verkeerd uitgelegd, die er niets dan eene handige reclame in wilde zien. Wij voor ons huldigen slechts de waarheid, en waar wij eene prijzenswaardige daad ontmoeten, maken wij daarvan met blijdschap gewag.
515
LISZÏ.
516
Toen de omweuteliug van liet jaar 1848 uitbrak, was Liszt reeds sedert jaren kapelmeester van liet hof te Weimar, docli liad weinig in die stad vertoefd, wijl hij meest altijd op reis was geweest. Na de gebeurtenissen van den 24sten Februari werden de tonen der piano overal door politiek rumoer overschreeuwd. Liszt begreep het en hield zich aan zijne betrekking als kapelmeester. Door zijne zorg werd Wei-mar eene soort van muzikale vergaderplaats, die met de beste van Duitschland kon wedijveren. Van dien tijd dag-teekent de wedergeboorte van het Wagnerisme. Wagner was uit zijn vaderland verbannen geworden wegens zijne deelneming aan de revolutionaire gebeurtenissen, waarvan Duitschland het tooneel was geweest; en het scheen dat de muziek der loekomsl in de ongenade van haren stichter deelen zon. Doch juist iu den tijd, toen alles tegen haar scheen samen te spannen, zag men haar op nieuw bloeien, dank zij de vurige ingenomenheid, de hartstochtelijke bescherming van Franz Liszt. Door de muziek van Wagner aangetrokken, zoo als hij zich door alles aangetrokken gevoelde wat vreemd was , legde Liszt een grooten ijver, eene vojhardende voortvarendheid aan den dag, om haar bij het publiek bekend te maken. Welk eene blijdschap voor Wagner, die toeu te Zurich woonde, toen daar de tijding tot hem kwam, dat zijn Tannhamer op nieuw op het repertoire was gebracht en ziju Lohengrin eene eerste voorstelling had beleefd! De beide opera\'s werden levendig toegejuicht en het scheen dat de jonge school, die sedert de ballingschap van haren stichter verstrooid was, zich op nieuw zou handhaven in de beide werken die gisteren uitgefloten en heden hemelhoog door het publiek verheveu werden. Het was in dien tijd, dat Liszt zich bijzonder op de compositie van grootere vocale en instrumentale werken begon toe te leggen. Deze omstandigheden is voornamelijk de oorzaak geweest, dat men de richting van Wagner met die van Liszt verwarde, en ook dezen laatsteu als Zukunflmusiker beschouwde. Die eenigszins met de werken van genoemde componisten bekend is, weet
LISZT,
dat er groot verschil tusschen beider richting bestaat, eu dat meu de muziek van Liszt geen »toekomstmaziekquot; kan noemen, — eeue uitdrukking die ook al haar ontstaan aan een misverstand te danken heeft.
Eenige jaren geleden heeft het hooge godsdienstige gevoel, dat Liszt in zijne jeugd had gekenmerkt, op nieuw de overhand gekregen. Van alle menschelijke ij delheid genezen, heeft de virtuoos, ten gevolge van een reis naar Rome, den geestelijken stand omhelsd, eu hij schijnt zich nog slechts op kerkmuziek toe te leggen. Toch keert hij nog nu en dan naar Weimar terug.\' Een van de dochters van Liszt is met Emile Ollivier gehmVd.
Ouder de belangrijke compositiëu van Liszt behooren zijne Si/mphonische Dichlungen (twaalf in getal), zijne symphonieën Faust en Dantt, de oratoria Elisabeth eu Christus, de groote Graner Feestmis, de Hongaarsche Krouingsmis en een groot aantal liedereu, — om uiet te spreken van de ontelbare compositiëu voor piano, met of zonder begeleiding, onder welke vooral zijne Transscripticu beroemd zijn.
517
(Richard)
Geboren ia 1813.
Richard Wagner werd deu 22ste11 Mei 1813 te Leipzig geboren. Hij was nog geen zes maanden end, toen zijue moeder wednwe werd en met den acteur en kunstschilder Lud-wig Geyer hertrouwde. Toen deze een engagement te Dresden Terkregeu had, zette hij zich met zijn gezin in die stad neder.
De jonge Wagner werd door zijn stiefvader voor de beoefening der schilderkunst bestemd, doch toen het kind zeven jaren oud was, overleed Geyer, waardoor er eene geheele verandering in de richting der opvoeding van den knaap plaats had. Nadat hij eenige pianolessen had ontvangen, die echter van korten duur waren, wijl hij zich niet naar het onderwijs zijns meesters schikken kon, vatte hij een hartstocht voor de dichtkunst op en begon een treurspel te schrijven. Eene symphonic van Beethoven, welke hij hoorde, deed hem weder van gedachten veranderen, en van dat oogenblik af zwoer hij dat hij toonkunstenaar wilde worden. Terwijl hij aan de hoogeschool de wijsbegeerte en de sclioou-
WAGNER.
lieidsleer beoefende, leerde liij te gelijkertijd compositie eu harmonie ouder de leiding van Weinlig, cantor van de school van St. Thomas. Zijne eerste proeve van compositie was eeue ouverture, die te Leipzig op de concerten van het Gewand-haus gespeeld werd. Kort daarop schreef Wagner, op negentienjarigen leeftijd, eeue symphouie, die met eenigen bijval gehoord werd, doch die hem, door de inspanning welke zij hem gekost had, de noodzakelijkheid deed inzien van de tot nu toe verwaarloosde studie van fuga en contrapunt.
Met dien arbeid besteedde Wagner liet jaar 1834, terwijl-hij te Würzburg, in zachter luchtstreek dan hij te Leipzig had, herstelling vau zijne zwakke gezondheid ging zoeken. In de laatste dagen van 1834 bad hij zijue gezondheid terug, eu de behoefte aan eene maatschappelijke positie deed hem de betrekking van orchestdirecteur aan het tooneel te Maagdenburg aannemeu. In dien tijd wist Wagner zelf\' nog niet met zekerheid welken weg hij op wilde; verscheidene invloeden van buiten waren er nog noodig, eer hij tot het duidelijke bezit zijner theorie kwam. Zoo schreef\' hij, in navolging van de muziek van Weber, die toen in Duitschlaud
o o 7
zeer in den smaak viel, vóór het aanvaarden zijner betrekking , eene fantastische opera, getiteld Die Feeën, waarvan het onderwerp aan een sprookje van Carlo Gozzi ontleend was. Dat werk werd nooit gespeeld. De veranderlijke smaak van Wagner was inmiddels van den maker van Oberon op dien van La muelle de Porlici overgegaan. Hij beschouwde Auber als zijn voorbeeld en schreef Die Novize von Palermo, naar de donnée van het stuk van Shakespeare Measure for measure. Die opera had hij in 1836 voor het tooneel van Maagdenburg geschreven, en zij beleefde slechts eeue enkele voorstelling. De ergernis over dien val deed Wagner besluiten het tooneel te verlaten en de betrekking van orchestdirecteur te Koningsbergen te aanvaarden. Het verdroot hem intusschen al spoedig, slechts de werken van anderen te doen uitvoeren. Hij bleef dus niet lang te Koningsbergen, maar vertrok naar Riga, waar hem de betrekking van kapelmees-
519
WAGNER.
ter aangeboden was. Hij vertrok evenwel niet alleen; eene begaafde zangeres had hem hare hand geschonken en moedig haar lot aan dat van Wagner verbonden.
O O
Dezelfde verdrietelijkheden, onder welke Wagner teKonings-bergen geleden had, begon hij ook te Riga te ondervinden. Ook daar had hij ónophoudelijk te strijden tegen de verveling eener betrekking, welke hij beneden zijn talent achtte en lastig vond. Overtuigd dat Parijs de eenige plaats was, waar zijn talent naar verdienste begrepen en bewonderd zou worden, begon hij met ijver aan zijne derde opera te werken, welke hij voor het grootste lyrische tooneel van Parijs bestemde. Hij had zijn onderwerp uit een roman van sir Lytton Bulwer gekozen. Cola Rie.nzi, der lel zie der Tribunen. De verzen werden in eenige dagen geschreven. Toen hij zijne partitie ontworpen had, ging bij, zonder de stem der voorzichtigheid te raadplegen, met zijne vronw te Riga scheep, om aan Frankrijk een succes te vragen, dat een Fransch-man het allerminst berekend was hem te schenken. Het schip waarop hij zich bevond, werd door storm tegen de Noorweegsche kust geworpen, eene omstandigheid die niet vreemd was aan de schepping van zijn F liegende Hollander. Te Boulogne aangekomen, moest Wagner daar vier weken blijven, wijl hem de middelen ontbraken om verder te reizen. Het toeval deed hem daar in kennis komen met Meyerbeer, die hem, nadat Wagner hem met zijne plannen bekend gemaakt had, verscheidene brieven van aanbeveling medegaf. Met die brieven in zijn zakgt; meende Wagner dat alle deuren te Parijs voor hem zouden openstaan. Van die illusie was hij echter spoedig genezen.
Wij zullen niet in het breede uitweiden over die twee jaren, van 1840 tot 1842, welke Wagner te Parijs vertoefde. Hij had in eene dwaling verkeerd toen hij zich verbeeld had dat hij, een vreemdeling, van wien men in Parijs nog nooit gehoord had, de eerste tooneelen aldaar als het ware stormenderhand zou innemen. Hij werd onbarmhartig uit dien droom gewekt. De directeur der Koninklijke academie
520
WAGNER,
vau toonkunst, toen Léon Pillet, wilde Rieiizi niet ten tooneele brengen. Anténor Joly. directeur Tan den schouwburg der Renaissance, bleek inschikkelijker te zijn, doch maakte ongelukkig bankroet, juist toen de repetitiën vau Rienzi een aanvaug zonden nemen. Ouder al dien tegenspoed was Wagner nog gelukkig, in Maurice Schlesinger, den uitgever der Gazelle musicale, een vriend te vinden. Hi] schreef in dat tijdschrift verscheidene artikelen. die niet onopgemerkt bleven. De ongelukkige componist had, behalve het verdriet van zijne compositiën niet ten gehoore te kunnen brengen, ook dat van onderscheidene nieuwe opera\'s voor verschillende instrumenten te moeten arrangeeren. Hij was door geldgebrek tot dien voor zijne eigenliefde vernederenden arbeid gekomen. Het was nochtans zulk een groote ramp niet, eene opera als La Reine de Chypre voor de piano te moeten arrangeeren; doch het werk viel hard aan iemand, die zich eenmaal roem en rijkdom heeft beloofd en zich nu tot min of meer ondergeschikte taak zag veroordeeld. Wagner liet zich evenwel niet door al die tegeuspoeden terneder-slaan; hij verdeelde zijn tijd tusschen dien arbeid, waar hij zijn brood mee verdiende en die hem door Schlesinger verschaft werd , en de compositie eener nieuwe opera: Le vaisseau janlome.
Inmiddels was de door Léon Pillet versmade opera Rienzi voor het tooneel te Dresden aangenomen geworden. Zoodra
o o
Wagner dat vernam, had hij geen rust meer te Parijs, en wilde hij zich volstrekt naar Dresden spoeden, om daar over de goede uitvoering van zijn werk te waken. Doch wijl hem daartoe het geld ontbrak, verkocht hij de verzen van Le vaisseau fanlóme voor vijf-honderd francs aan de administratie der Opera, en behield zich zijn eigendomsrecht in Duitsch-land voor.
De voorstelling van Rienzi, die in 1842 te Dresden gegeven werd, was, geholpen door de gelukkige vertolking van mevrouw Schröder-Devrient, een triomf, die Wagner voor zijne teleurstellingen in Parijs schadeloos stelde. Door de betrekking van kapelmeester des konings vau Saksen,
521
WAGNER.
waartoe li ij teu gevolge van zijn succes benoemd was, werd liij eeu invloedrijk persoon; het kostte hem dan ook geen moeite een jaar later te Dresden zijn Vaisseau fanlóme onder den titel van Der Fliegende Hollander ten tooneele te brengen. Dat werk, dat den 2(lcl1 Januari 1843 gespeeld werd, verhoogde nog zijn roem.
De positie welke Wagner van nu af\' aan het tooneel van Dresden bekleedde, vergunde hem zijne zorgen te besteden aan de uitvoering der negende symphonic van Beethoven en het publiek op nieuw de Alcesle van Gluck te doen hooreu. Dat was op zich zelf een uitmuntend denkbeeld; doch wij achten het jammer, dat Wagner zich niet bepaald heeft tot het laten spelen van de opera\'s van Gluck; hij heeft er veranderingen in aangebracht; Gasparini, dien men voorzeker niet van vooringenomenheid tegen Wagner verdenken kan, zegt ten opzichte van die veranderingen:
» Dergelijke bewerking draagt maar al te dikwijls den stempel van eigenliefde. Wagner heeft sommige aria\'s, sommige phrases weggelateu, die niet overeenkwamen met hetgeen hij zich vooraf van het werk had voorgesteld, en onder voorwendsel van Gluck te veredelen en van gebreken te zuiveren, heeft hij dezen op menige bladzijde, welke ik zou kunnen noemen, van zijne fijnste inspiration beroofd.quot;
Terwijl Waguer alzoo te Dresden de compositiën van Gluck »verbeterdquot;, of, zooals Gasparini het noemt, »herzien\' ten tooneele liet brengen, verloor hij tevens de groote omwenteling in de muziek, waartoe hij zich geroepen achtte, niet uit het oog. Zijne eigenlijke richting, zooals hij die later in verschillende manifesten heeft geopeubaard, was in zijne eerste werken nog weinig uitgekomen. Wagner verkeerde nog ouder den invloed van Weber, die hem belette in al zijne oorspronkelijkheid uit te komen. Rienzi en Der Fliegende Hollander bevatten nog slechts de kiem van het stelsel, waaruit later de Tannhamp;user zal ontstaan.
Eer wij verder gaan, willen wij onderzoeken waarin die zoogenaamde Muziek der Toekomst bestaat, waarvan Waguer
522
fl\'AGNKR.
■de god wordt genoemd. Uitgebreide uiteenzettingen van stelsels, die in bas Kunslwerk der Zukunft, in Kimsl unci Revolution , in Oper und Drama opgenomen werden, leidden vooreerst tot de onverwachte definitie der muziek:
» De muziek is eene vrouw.quot;
Wat wil dat zeggen? — Wagner antwoordt:
»De muziek is eene vrouw; zij is liefde; en haar eenige rol bestaat in beminnen en zich onvoorwaardelijk over te geven aan den uitverkorene van haar hart. De vrouw komt eerst tot de volle ontwikkeling van haar wezen in het oogen-blik waarin zij zich geheel overgeeft, evenals de waternymph dwalende iu het stille woud, ontvangt zij eerst een ziel op den dag waarop zij bemind wordt. ... Zij moet zich zelve ten offer geven, dat is hare wet, haar lot; zij wier liefde geene offers weet te brengen, kan niet gezegd worden waarlijk te beminnen.
»Met andere woorden, de muziek is slavin en heeft slechts te gehoorzamen. Zij moet zich buigen voor de dichtkunst, haar taak is slechts deze: eene hulpe te zijn. De componist moet in het niet verdwijnen bij den tekstschrijver. Dat is de eisch der nieuwe schoonheidsleer, en juist omdat mannen als Picchii, Cimarosa, Sacchini en Paisiello die diepzinnige waarheid hebben miskend, hebben zij zulke armzalige producten nagelaten.quot;
Wil de lezer, nu hij op de hoogte gebracht is van oorspronkelijke denkbeelden als deze, weten hoe Wagner over melodie denkt? Onze schrijver wil niets van eene melodie weten welke hij absoluut noemt en wier eenig doel ligt in het streelen van het oor. Er bestaat echter eene andere melodie , die genade vindt in zijne oogen en van welke hij eene definitie geeft door middel van deze vergelijking: »Zij (de melodie) moet allereerst een indruk op de ziel maken, als een woud bij het ondergaan der zon op den wandelaar maakt, die zich van het gejoel der stad verwijderd heeft.
523
WAGNER.
»Zoo iemand keert weldra tot zich zelveu in; zijn intellect dat liet stadgedruisch van zich heeft afgeschud, breidt zich uit en wordt vatbaar voor nieuwe indrukken. Hi] wordt, om zoo te zeggen, met een nieuw zinluig begaafd, en zijn ge-boor wordt boe laugs zoo fijner; bij onderscheidt met eene locnemende juistheid de oneindige verscheidenheid van stemmen die zicb voor hem in het woud openbaren; het is die melodie die hem, van den aanvang af, met een godsdienstig gevoel doordrongen had. Het is als trok, in een helderen nacht, bet donkere azuur des hemels zijne blikken; boe meer hij zich aan dat schouwspel overgeeft, hóe talrijker, duidelijker, schitterender de heirlegers van sterren iu het hemelgewelf zich aan zijne oogen vertoonen. Die melodie zal esn eeuwigen naklank in hem achterlaten, doch het zal hem niet mogelijk zijn haar na te zingen; om haar op nieuw Ie hoor en, moei hij naar het woud lenig keer en. Laat hij dat doen bij ondergaande zon; wat zou het dan eene dwaasheid zijn, een van de bevallige woudzangers te willen grijpen, hem naar huis te willen medenemen, om hem een deel der groote melodie van de natuur te leeren! Wal zou hij dan anders kunnen hoeren dan eene of andere nagebootste melodie?quot;
Gasparini zelf moge de Tannhciuser en de Lohengrin bewonderen , hij weet toch de dwalingen die zicb achter die dichterlijke beelden verschuilen, welsprekend en naar waarde te schetsen. Wij kunnen de verzoeking niet weerstaan om de volgende regelen af te schrijven, de beste, mijns inziens, welke den geestigen criticus ooit in de pen kwamen.
»Neeuquot;, zegt bij, »geene stem zingt bet eindelooze lied, dat Wagner in het woud gehoord heeft. De melodie naar onzen smaak heeft een begin en een einde; wij moeten haar in hare bijzonderheden vatten, het leven volgen dat in hare aderen vloeit. Ons leven is niet slechts eene reis van ■ de Wieg naar het graf; de natuur heeft door zichtbare teekens de groote tijdvakken aangewezen waarin ons geheele bestaan verdeeld wordt: zij kondigt ons op bepaalde tijden de wijzigingen aan van ons bestaan en den loop van den tijd.
524
wagnee.
Vraag aan dat wezen dat de hoogste blijdscliap , de vlij mends te smart der menscliheid in zich heeft vereenigd gezien, vraag het aan de vrouw, eu zij zal u zeggen dat de groote veranderingen die er in haar ontstaan, haar geregeld worden aangekondigd, evenals de nieuwe plichten waartoe zij geroepen wordt, en dat elke nieuwe phase van haar bestaan gekenmerkt wordt door eene beproeving, een lijden, een dissonant. Dat is de ware en menschelijke melodie!quot;
Gaan wij van de beschouwing der muzikale leer van Wagner over tot het onderzoek naar zijne dramatische theorie, dan vinden wij een tal van begrippen die zeer vatbaar voor tegenspraak zijn. De toonkunst van hareu troon te jagen terwille van het drama, is haar tot de nederige dienaresse der dichtkunst te maken ! Welnu , dat zij zoo, zullen misschien eenige litteratoren zeggen; maar laat ons zien wat dat drama is, dat zoo zeer de voorliefde mag genieten van deu dichtertoonkunstenaar van Leipzig. Volgens deu hervormer zou men slechts mythen op het tooneel mogen brengen, en zie hier de redenen daarvoor:
»In de mythe,quot; zegt hij, »verliezen de menschelijke betrekkingen geheel eu al haren conventioneelen en slechts voor de zuivere rede begrijpelijken vorm; zij tooneu wat het leven echl menschelijlcs, eeuwig begrijpelijks heeft, en dat onder een beknopten vorm, op het eerste gezicht te bevatten . . . Het karakter van het tooneel en de toon der legende werken beiden mede om de ziel in een toestand van droo-meu te brengeu, waardoor zij weldra in dien van volle clairvoyance komt, en dan outdekt de geest een nieuwe keten van natuurverschijnselen, welke zijn oog niet in gewonen wakenden toestand kon zien .... Eindelijk vergunt het eigenaardige karakter der legende den dichter de vrijheid van eene verklaring der uil er lij ke incidenten weg le lalen en het grootste gedeelte van het gedicht te wijden aan de ontwikkeling van de inwendige motieven der handeling, wijl die motieven in ons een sympathetischen weerklank vinden.quot;
Wij zouden meer dan een antwoord hebben op die zonder-
525
526 WAGNER.
lino-e beweringen. Vooreerst is de mythe niet de eenige vorm van liet menschelijlce drama. En kan men, ten tweede, de bekende verzen van Terentius op de mythe toepassen ? Kan men zeggen dat zij zich tot de geheele menschheid richt?
Homo sum et nihil humani a me alienum
Puto.
Zijn er niet integendeel legenden, — zijn dat zelfs de meeste legenden niet, — die onbegrijpelijk worden buiten het land waarin zij ontstaan zijn? Gasparini zelf heeft die tegenwerping gemaakt, toen hij Wagner den theorist beoordeelde en daarbij zijn geestdrift voor diens compositiën tot zwijgen bracht. »Hij (Wagner) meent door den droom lol volle clairvoyance te komen en schakels van natnnrverschijn-selen te ontdekken, die in wakenden toestand onze aandacht ontsnappen. Het is te betreuren dat Wagner zich in zulke subtiliteiten verdiept. Heeft de legende inderdaad die uitwerking, brengt zij ons in een staat van somnambulisme, dan hebben wij niet veel met de legende en met clairvoyante personen op. Om \'s hemels wil, laat ons vasten grond onder onze voeten houden en bij het werkelijke leven blijven! Al dat magnetisme verzwakt en ontzenuwt. De mannelijke kunst is niet voor de voorstanders van mystiek en voor som-nambulen gemaakt.
»Mijne laatste bedenking is de zwaarste, want zij betreft deu vorm van het drama, zeer zeker onbestaanbaar met de ontwikkeling der legende zoo als Wagner die opvat. Wagner beweert dat men niet bij de uiterlijke gebeurlenissen moet blijven staan; dat de dichter de vrijheid heeft van de inwendige motieven der\' handeling te ontwikkelen, en hij wenscht zich geluk dat hij in den vorm der mythe gele-o-enheid gevonden heeft om, zonder dat de toeschouwers
O O 7
er iets bij verliezen, de bijzonderheden van het uitwendige leven te verwaarloozen, terwijl hij op zijn gemak in de ziel rondtast, om hare innigste werkingen te openbaren.
»Hoe vergeet zich hier de dramaturg, en welk eene ket-
WAGNER.
terij verkondigt Wagner daarmede, zonder dat hij op de gedachte schijnt te komen, dat hij in\' zijn drama alles vernietigt\', wat er de kracht, de handeling, de levende samenstelling van uitmaakt! Moet de toeschouwer, behoudens zeldzame uitzonderingen, zich bij de inwendige motieven dei-handeling ophouden? Kn.n hij belang stellen in die ontleding van zielstoestanden, waarin het geheele drama schijnt te bestaan? Zoekt hij niet integendeel voor alles het zichtbare motief, de aandoening, die in eene onmiddellijk be-gr ij pel ij ke taal de geheime koortsen der gedachte openbaart? Hoe meer men er over nadenkt, hoe glibberiger en gevaarlijker men den rand van den afgrond vindt, waarop Wagner den \'voet heeft gezet. Hij voert naar de vernietiging van het drama zelf, en geeft er de onbestemde en duistere vormen een er kwijnende metaphysica voor terug.quot;
Een nieuwe opera van Wagner, Tannhüuser, werd den 21steu October 1845 te Dresden opgevoerd. De held van het stuk, de ridder Tannhauser, geeft zich in het paleis van Venus aan schuldigen wellust over; daarna gaat hij naar den Wartburg, waar de minnezangers eea wedstrijd in den zang houden, in tegenwoordisheid van den laudgraaf. Uit-
O 7 O £5 O
genoodigd om aan den dichterlijken wedstrijd deel te nemen, bezingt hij den wellust der onknische liefde, in termen die de verontwaardiging van al de aanwezige ridders opwekken. Het ware met den ongelukkigen zanger gedaan geweest, indien de schoone en reine Elizabeth, de dochter van den landgraaf, den man dien zij ondanks zijne zonde bleef beminnen, niet voor den algemeenen toorn beschermd had. Tannhiinser ontvangt den raad om vergiffenis vnu den Heiligen Vader te gaan vragen; hij vertrekt met een aantal andere pelgrims; doch wijl hij geen vergiftenis van den Opperpriester heeft mogen verwerven, wil hij zich op nieuw aan zijn schandelijken wellust in den Venusberg overgeven. Doch vernemende dat Elisabeth van verdriet gestorven is, werpt hij zich vol berouw voor haar lijk neder en geeft den geest.
527
WAGNEli.
Na deu bijval diea zijn Tannhauser te Dresden had ou-dervondeu, componeerde Richard Wagner weder een nieuw werk onder den titel van Lohengrin, dat ten tooneele gebracht zou worden juist in den tijd toen de omwenteling van 1848 in Duitschland uitbrak. Wagner, wiens republi-keinsche gevoelens sinds lang voor niemand een geheim waren, nam een werkzaam aandeel in de publieke gebeurtenissen van dien tijd en behoorde ouder de slachtoffers der omwenteling, na de reactie die er op volgde. Te Zurich in ballingschap levende, hield hij daar overpeinzingen over de wreedheid van het lot, en putte er troost door het lezen van deu philosoof Schopenhauer, toen, dank zij de onvermoeide pogingen van Franz Liszt, bij gelegenheid van de onthulling van het standbeeld vau Herder (September 1850)., de Lohengrin te Weimar werd opgevoerd. De beroemde pianist dirigeerde bij die gelegenheid het orchest, en ontving van de kunstenaars een zilveren dirigeerstok. De Lohengrin mocht zich in volkomen succes verheugen, welk succes terstond in Duitschland het weder opvoeren van Der F liegende Hollander eu de Tannhamcr ten gevolge had. Wagner maakte van die stemming des publieks gebruik om zijne muzikale mani-festatiën uit te geveu, die in 1852 te Leipzig verschenen. Te gelijkertijd componeerde hij, om als het ware zijn theorie in praktijk te brengen, eeu soort van trilogie uit het i\\V-belungenlied, waarvan de drie deelen respectievelijk ten titel voerden Rheingold, Ue jeugd van Siegfried en De dood van Siegfried. De. opera Tristan iind holde, waaraan Wagner in 1857 begonnen was, werd twee jaren daarna, terwijl hij zich te Veuetië bevond, voltooid.
Tien jaren had hij in ballingschap geleefd; eindelijk verlangde hij om toch ook eens eeu van zijn werken, die op de meeste tooueelen groot succes hadden, te hooren. Daar het verzoek aan deu groothertog van Baden, om zich iu dat land te mogen nederzetten, geweigerd werd, giug Wagner iu 1859 naar Parijs, om goede muziek te hooren, en organiseerde daar drie concerten, die zeer gunstig door het
528
WAGXER.
publiek opgeuomeu werden. Meu had de aandacht vau deu Franschen keizer op hem gevestigd, eu deze gaf bevel tot opvoering van Tannhmser. Doch door de onvermoeide pogingen van de leden der Jockey-club, die uiets wilden weten van een opera zonder ballet, werd Tannhmser ten val gebracht.
Eenigenn tijd later, in 1860, kreeg Wagner eindelijk verlof naar Duitschland terug te keeren. Hij maakte van dat verlof\' gebruik, ging naar Karlsruhe en Weenen, waar hij iu 1861 voor het eerst Lohengrin hoorde; ook Tristan werd in studie geuomen, doch door ongesteldheid van Ander telkens uitgesteld. Daarna reisde Wagner weder naar Parijs, om zich van daar naar Mainz en Bieberich te begeven, alwaar hij met de compositie van Die Meisfersinyer von Number g begon. In 1864 werd hij door den koning van Beieren, die hem in zijn streven ter zijde stond, naar München beroepen , en hier werden zijn werken Meislcrsinger, Rheingold die Walkure en Tristan met de grootste volmaaktheid uitge-
O O
voerd. Van nu af leefde hij deels in Muncheu, deels in Triebschen bij Luzeru, totdat hij zich eindelijk in 1872 te Baireuth nederzette. Hier liet hij het groote Nalionaltheater bouwen, waarin hij van tijd tot tijd model uitvoeringen zijner groote werken wil geven. In 1876 werd daar de eerste uitvoering van de tetralogie Der Ring der Nihelungen gegeveu.
329
|
li tr
34
(Giuseppe.)
Geboren in 1814.
Verdi is eeu melodist uit de school vau Donizetti. Doch, dikwijls somber, somtijds hard, bijna uooit echt vroolijk, is zijue muziek eveu afgetrokken als die vau Donizetti vrij en los was; zijue compositiën schijnen veeleer te willen schokken dan te bekoren. Dat oordeel is over liet geheel op al zijne werken van toepassing; er zijn evenwel sommige stukken, waaraan het niet aan bevalligheid ontbreekt, bij voorbeeld de populaire cavatines van Rigolelto:
Questa o quella Per me pari sono ,.
en
La donna è mobile Qual piuma al vento.
eu ook het drinklied van de Traviala.
VERUI.
Üoch al waren er nog tien meer (en er zijn er geen tien), dan nemen die nog de algemeen sombere, hartstochtelijke tint van het grootste gedeelte zijner opera\'s niet weg. Met dat al is Verdi, zoc als de natuur hem gemaakt heeft, met zijne wijze van voelen, zijne geliefkoosde onderwerpen en zijn stelsel van compositie, dat bestaat in er ferm op los te slaan, namelijk tot dat hij doodslaat, sedert lang de meest geliefde componist in zijn vaderland, en verscheidene zijner opera\'s hebben ook in andere landen groot succes gehad. Wat er overigens ook in naam van den goeden smaak tegen zijne compositiën moge in te brengen zijn, wij hebben toch te doen met iemand van zeer veel talent en groote populariteit.
Giuseppe Verdi werd den nis^^October 1814 te Busseto, een vlek in het voormalige hertogdom Panna, geboren. Hij kreeg door de lessen van een organist uit zijne geboorteplaats , Provesi geheeten, de eerste begrippen van muziek en harmonie. Die zeer onvolledige studiën konden den jon-geu musicus niet ver brengen, en hij gevoelde dringend behoefte aan grondiger onderwijs; doch zijne ouders waren arm en konden hem niet buitenshuis onderhouden. Gelukkig kwam de jonge Verdi toen in kennis met een man die rijk en mild genoeg tevens was om die zwarigheid op te heffen. Antonio Barezzi bood namelijk aan, voor den jongen Verdi te zorgen totdat deze in staat zou zijn om zelf in zijn onderhoud te voorzien. Verdi was toen negentien jaren oud, en hij had geen tijd meer te verliezen; hij nam dus gaarne en dankbaar het aanbod zijns beschermers aan. In den zomer van 1833 ging hij naar Milaan, met het plan daar de- lessen van het Conservatoire bij te wonen; doch de directeur, Francesco Basili, wilde hem niet onder zijne leerlingen opuemen. Zou het waar zijn, wat Fétis beweerde, dat het strakke voorkomen van Verdi, zijn ijskoud, onbewegelijk gelaat, zijne ondoordringbare oogen, welke meu veeleer van een staatsman dan van een kunstenaar wacht, den directeur van het Conservatoire zoodanig tegen den jon-
531
VERDI.
geling hebben ingenomen, dat liij het Digtms es inlrare niet ten zijnen behoeve wilde uitspreken ? Indien dat waar is, komt de les hier alweder te pas, dat meu niet te veel naar het uiterlijk moet oordeelen, en zou men Basili te recht van oppervlakkigheid in zijn oordeel kunnen beschuldigen. Doch Verdi heeft zich door eene reeks van triomfen schitterend op de hem aangedane verongelijking gewroken. Hij begaf zich, na de weigering van Basili, onder de leiding van La-vigna, die toen maestro al cembalo van den schouwburg La Scala was. Het zeer practische onderwijs diens meesters bestond hierin, dat hij zijne leerlingen verschillende stukkeu liet schrijven, waaruit hij dan later de fouten verbeterde.
Nadat Verdi op die wijze drie jaren lang gewerkt had, begon hij die lessen in compositie in praktijk te brengen en marschen , serenades, pianostukken, ouvertures, cantates, eeu Slahal maler eu verscheidene andere stukken godsdienstige muziek te schrijven, die evenwel onuitgegeven bleven.
Het eerste dramatische werk van Verdi werd den 17^™ November 1839 in den schouwburg La Scala te Milaan ten tooneele gebracht en voerde ten titel Oberlo conté di San Bonifazio. Dat werk deed echter te veel aan het meesterstuk van Bellini, La Norma, deuken; doch wijl men er reeds het begrip van tooneeleffecten in herkende, waariu misschien de merkwaardigste eigenschap van het talent van Verdi gelegen is, werd het stuk met welwillendheid door het publiek ontvangen. Dat was niet het geval met Un giorno di regno, dat in de maand December 1840 in La Scala gespeeld werd, doch slechts ééne voorstelling beleefde. Verdi herstelde zich van dien val door zijn Nebuchodotiosor, waarmede hij naam begon te maken en die in Maart 1842 met geestdrift werd toegejuicht. Toen die opera in den Italiaanschen schouwburg te Parijs werd opgevoerd, werd zij, den IG*1611 October 1845, vertolkt door Ronconi, Derivis en de zangeres Teresino Bram-billa, maar men vond meer geraas dan kunst in de muziek. Die weelde van trombones, trompetten en cornets a piston gaf aanleiding tot het navolgende vierregelige versje, dat
532
VERDI.
wij hier geven als eeue merkwaardiglieicl vau den tijd waarin het gemaakt werd:
. Vraiment l\'affiche est daus sou tort;
En faux on devrait la poursuivre:
Pourquoi nous anuoncer Nebuchodonos — or,
Quand c\'est Nebuchodonos — cuivre?
Verdi toonde zijn talent in het eerste bedrijf door het trio en het septnor, en in het derde bedrijf door het duo tus-schen Nebukaduezar en Abigail. Het gebed van het vierde bedrijf doet aan dat in Moïse denken, doch heeft dit laatste niet doen vergeten.
Den llden Februari 1843 liet Verdi te Milaan I Lombardi alia prima Crociala (de Lombarden in de eersten kruistocht) opera in drie bedrijven, ten tooneele brengen, waarin eene krachtige lyrische declamatie en verscheidene schoone stukken , onder anderen eene basaria, eene tenoraria, eeue cava-tine voor sopraan: Non lo sogno, en een prachtig trio: Qual volulla Irascorrere, dat in Italië nog altijd even populair gebleven is. Dat werk was alle stelle, zoo als men het daar noemt, ten tooneele gebracht, toen in het volgende jaar (Maart 1844) te Venetië Ernani gespeeld werd, eene opera in vier bedrijven, die nog gröoter bijval ondervond, hoewel dat werk later op den achtergrond gedreven werd door zoo vele andere compositiën van Verdi en tegenwoordig niet meer onder zijne werken gerekend wordt. De tekst was ontleend aan het beroemde drama van Victor Hugo, waarin de strijd tusschen het klassieke en de romantiek begon. Toen Victor Hugo zich verzette tegen hetgeen hij eene verkorting van zijne rechten noemde, gaf men het stuk den titel van il Proacrillo. en werden de Spaansche personages Italiaansche. Victor Hugo bedacht zich evenwel en liet naderhand toe dat Ernani ouder zijn oorspronkelijken titel gespeeld werd. Het merkwaardigste gedeelte der partitie is de finale: 0 sommo Carlo, eene fraaie navolging van het sextuor van Lucie; het
533
VEE Dl.
bruiloftskoor iu het vierde bedrijf ea het laatste trio onderscheiden zich door kracht eu. oorspronkelijkheid.
Na al de toejuichingen die aan Nehuchodonosor, aan / Lomhardi eu aan Ernani te beurt gevallen waren, mocht Yerdi met grond op Inlijvend geluk hopen, doch hij moest weldra tot zijne teleurstelling ouder vinden, dat het tooneel een slagveld is, waarop men altijd moet blijven zegevieren, dat men nooit als veroverd beschouwen kan. De opera in drie bedrijven / due Foscari, die in November 1844 in den schouwburg Argeutina te Rome gegeven werd, vond geen bijval. De schrijver van deu tekst, Piave, heeft het evenwel niet aan schrikwekkende tooueelen laten ontbreken, en de componist had sterker dan ooit zijne lier op koperen snaren getokkeld. Kreeg het publiek voor een oogeublik een afkeer van dat geweldmakende genre, waarin het toch in de vorige compositiën van Verdi zoo veel behagen had geschept? Wat daarvan zij, Les deux Foscari ondervond eene koele ontvangst. Dat kunnen wij insgelijks zeggen van Giovanna d\'Ar co (Milaan, Februari 1845), van Alzira (Napels, hetzelfde jaar), vau Allila (Venetië, Maart 184G), vaü Mache/h (Florence, Maart 1847), eu van 1 Masnadieri (l.onden, Juli 1847), zes opera\'s met een zes malen herhaalden val. Dat was wel geschikt om iemand van minder geestkracht den moed te benemen. Doch Verdi, die een onwaukelbareu moed bezit, liet zich niet afschrikkeu. Na deu val van 1 Masnadieri kwam hij te Parijs, waar hij voor de Opera zijne par-titie van 1 Lomhardi op een Franscheu tekst van Alphonse Royer en Waëz gereed maakte. De eerste opvoering van dat op die wijze bewerkte stuk, waaraan hij den titel Jerusalem had gegeven, had den 26stei1 November 1847 plaats. Verdi had de oorspronkelijke muziek dier opera met verscheidene stukken vermeerderd; in de eerste plaats met het •groote tooneel voor den tenor, dat op bewonderenswaardige wijze door Duprez werd gezongen en gespeeld. Het koor: Enfin voici le jour, is belangwekkend eu de orchestbewer-king daarvan is zeer zorgvuldig. Het sextuor van het eerste
534
VERDI.
bedrijf geeft prachtige effecten van rhythmus en kracht, die aaa de compositiëu van Verdi eigeu zijn eu iu deu smaak vau het publiek schijuen te vullen. De door Alizard gezongen basaria is vol uitdrukking\'. De door Hélène ^ezou^eu
O O O O
polonaise is schitterend. De romance voor tenor schijnt op Bellini geïnspireerd te zijn. De zoetvloeiende zang des schrijvers van Casta diva vindt een naklank in die heerlijke romance , die door de orgels populair geworden is; het voornaamste stuk dier opera is nochtans het trio van het slot, eeue dramatische compositie van den eersten rang.
Jerusalem was gelukkiger dan hare voorgangsters. Doch toen Verdi in zijn vaderland teruggekeerd was, kwam hij daar weder onder den nadeeligen invloed. waarvan hij te Parijs tijdelijk ontheven was geworden. II Corsaro, die in October 1848 te Triest werd gespeeld, eu de Ballaglia ill Zegnano, in 1849 te Rome gegeven, beleefden niet veel meer dan eene enkele voorstelling. Lui sa Miller, opera in vier bedrijven, op eeue tekst van Cammarano, eu iu December van het jaar 1849 te Napels opgevoerd, slaagde gelukkig eu welverdiend. Dat werk werd iu December van 1852 te Parijs iu het Theatre lyrique en in Februari 1853 in de Opera gegeven. Men heeft er de cavatine van Luisa, het kwartet van het derde bedrijf, de romance van Rodolphe eu het tooueel van deu vloek iu opgemerkt. Na die partitie, die hooger stond dan al die welke hij sinds 1844 geschreven had, betaalde Verdi weder schatting aan het ongeluk , toen hij voor Triest zijn ougehikkigen Sll/jelloschreef (November 1850).
Rlgolello is het eerste werk dat Verdi e\'eu waarlijk euro-peeschen roem bezorgde, en naar ons gevoelen is het de sterkst geïnspireerde opera welke hij geschreven heeft. Het onderwerp is hetzelfde als dat hetwelk Victor Hugo stof gegeven heeft tot zijn Le rol s\'amuse. Lees iu plaats van Tri-boulet, Rigoletto; iu plaats van Blanche, Gilda; in plaats vau Francois I, den hertog vau Mantua; stel iu de plaats van Saint-Vallier, den graaf de Mouterone, en vau Salta-badil, Sparafucile, eu gij hebt deu tekst van Piave. Een
535
VERDI.
vader die zijne dochter laat vermoorden, denkende den verleider die haar ongelukkig had gemaakt te straffen, zie daalde afgrijselijke ontknooping van dat stuk, dat overigens vol hoogst belangwekkende dramatische toestanden is.
O ~
Tot na den dag der uitvoering van Rigolello vroeg men zich af of Donizetti wel een opvolger had nagelaten. Na de voorstelling van dat meesterstuk was er geen twijfel meer mogelijk, of men had dien in Verdi gevonden, en deze bevestigde de uitspraak van het publiek door II Trovalore , opera in vier bedrijven, op eeu tekst van Commarano, die den ITdm Januari 1853 in den schouwburg Apollo en den 23stcn December 1854 in den Italiaauschen schouwburg te Parijs gespeeld werd. De handeling is eenigszius duister en verward. Zie hier den hoofdinhoud van het stuk. Graaf de Lima eu de troubadour Manrico ziju beideu verliefd op Leonora, die aan den laatste de voorkeur geeft. De graaf laat zijn medeminnaar opsluiten, en Leonora vergiftigt zich in de gevangenis van Maurico. Deze wordt weldra ter dood gebracht , en uadat de graaf aan zijn wraaklust heeft voldaan, verneemt hij uit den mond der Zigeunerin Azucéna, dat hij den dood van zijn eigen broeder bevolen had. De troubadour toch was niemand anders dan een zoon van den ouden graaf de Lima, die in zijn vroege jeugd door een Zigeunerbende gestolen was. Azucéna overwint dus , en de ongelukkige graaf de Luna verwondert zich dat hij nog leven kan, bezoedeld met het bloed zijns broeders en wanhopig over den zelfmoord van Leonora.
De tragische donnée van dat dichtstuk gaf den componist gelegenheid om zich zeiven als het ware in de uitdrukking vau geweldige aandoeningen te overtreffen.
De Traviala, opera in drie bedrijven, die in Maart 1853 te Venetië gespeeld werd en den Gd™ December 1856 in den Italiaauschen schouwburg te Parijs, getuigt op nieuw van de voorkeur van Verdi voor de somberste stukken van het Fransche repertoire. De Traviala is La dame aux camé-lias van Alexandre Dumas (den zoon), die in den Italiaan-
536
VEKDI.
schen tekst Violetta Valery heet en Alfredo bemint, den neef van Armand Duval. Zij die zich de rol van Marguerite Gautier herinneren, weten welk een trenrigen indruk die jonge teringlijderes maakt, wier ziekelijke hoest in elk too-neel gehoord wordt onder het schaterende gelach der drin-
o O
kers en pretmakers. De muziek van Verdi heeft het publiek met zulk een onderwerp verzoend. De introductie, het koor \'waarin het drinklied: Bibiamo 11 e Heli cnlici, het duo op een walsmaat, zijn merkwaardige stukken, waarvan de melodie ferm, levendig en juist geaccentueerd is. In het tweede bedrijf is het tooneel tusschen den vader en den zoon vrij pathetisch. Er is kracht en mouvement in dat, waarin de verontwaardigde Alfredo Violetta het goud en het bankpapier voor de voeten werpt. In het derde bedrijf verdienen de romance der stervende Violetta en haar hartstochtelijk duo met Alfredo onder de beste inspiratiën van Verdi genoemd te worden. Het gebrek der instrumentatie is dat deze dikwijls de stem verdooft, in plaats van haar te steunen.
Twee jaren later schreef Verdi opzettelijk voor het Fran-sche tooneel Les Vvpres Siciliennes, opera in vijf bedryven, die den IS^en Juni 1855 ten tooneele werd gebracht. Die opera, waarvan de orchestbewerking zorgvuldiger is dan sommige andere stukken van Verdi, is toch, ondanks die verdienste, nooit ouder zijne meesterstukken geteld. Men zoekt er te vergeefs de breedheid der lyrische fransche declamatie in; het stuk is Italiaausch van vorm; ware het in de zaal Veutadour gegeven geworden, het zou misschien een gunstig onthaal hebben gevonden; want voor het cader en de muziek der Italiaansche Opera is Les vcprcs Siciliennes, dat overvloeit van melodische denkbeelden, volmaakt geschikt. De bas-aria: Paler me! is zeer schoon. De sicilienne: Merci, jeu nes amies, die zoo dapper door de zangeres Cru-velli gezongen werd, is op het repertoire van concertzangeressen gebleven.
Wij willen slechts ter loops gewagen van Simone llocca-negra, een ongelukkige proef van de opvatting der Wagne-
537
VERDI.
riaansche muziek (Venetië, 12 Maart 1856), eu vau Avoido (Augustus 1857), dat slechts eeae omwerking is van Sliffello.
Gelukkiger was Verdi met Un hallo in maschcra. Dat werk, in 1858 voor Napels geschreven, had het geluk dooide censuur vau koning Ferdinaud verboden te worden, waarna het in het volgende jaar in den schouwburg Apollo, te Home. werd gespeeld. Wat men (te Napels gevaarlijk had geacht, wekte bij het Eomeinsche bestuur volstrekt geen achterdocht.
In 1862 werd Verdi naar St. Petersburg geroepen, om er La forza del deslino, opera in vier bedrijven, ten tooneele te laten brengen, en die den 30sten October (11 November) 1862 in den Italiaanscheu schouwburg dier stad werd ge-
O O
speeld. De door Piave geschreven tekst is ontleend aan een Spaansch romantisch drama van den hertog de Rivas. Bij de ontknooping blijft er niemand van de personages meer over; zij zyu allen dood; een er van is zelfs verscheidene malen gestorven. Men oordeele daaruit over de kracht van het noodlot. De partitie getuigt misschien van eeuigen vooruitgang in de instrumentatie van Verdi. Onder de stukken die het meest worden opgemerkt, is een krijgslied: E hella la (juerra; het verhaal van don Carlos, de phrase: Piel a di me, signerc, het finale van het tweede bedrijf, de Canzone van het tooneel van het kamp, het tooneel van de verwen-schingen van don Alvarez tegen het noodlot, en een goed behandeld comisch tooneel.
Don Carlos, opera in vijf bedrijven, werd in de maand Maart 1867 te Parijs gespeeld. Mery en Camille du Locle hebben er den tekst van geschreven. Men heeft algemeen opgemerkt dat Verdi in die opera zijn stijl gewijzigd had eu zich naar den Franschen smaak had trachten te schikken , en daarop is men theorieën gaan bouwen, waaraan de Lombardische componist zelf waarschijnlijk nooit gedacht heeft. Men scheen vergeten te hebben dat hij slechts eens voor het Fransche tooneel geschreven had en dat wel lang geleden, namelijk zijne opera Les vépres SieiHennes. Zijn Jórusa-
538
VER Dl.
lem was slechts eene omwerking. Het is natuurlijk dat Yercli, in een tijdsverloop van twaalf jaren, beter met de Fransclie taal bekend werd en ook liet Frausche publiek beter leerde keuneu. Zijn artistieke opvatting was volstrekt niet veranderd; hij heeft alleenlijk op een Franscheu tekst gecomponeerd , en dien ten gevolge zijn de declamatie, de tooueel-effecteu, waarmede de goede accentuatie van den tekst in verband staat, de lyrische dictie, meer waar en aangrijpeu-der dan in de andere werken, waarvan de vertolking, hoe talentvol ook, de eigenschappen van dieu aard benadeelt.
Toen Verdi naam maakte, begon de fortuin hem insgelijks toe te lachen. De schrijver van Bigolello is meer dan eeu profeet in zijn vaderland, hij is er grondbezitter ook. Hier geven wij het woord aan Léon Escudier, zijn vriend en den schrauderen uitgever, die zooveel gedaan heeft om
O \' O
hem iu Frankrijk populair te maken:
»Verdi,quot; zegt Escudier, »bezit aan den kant van Bus-seto eeu ontzaggelijk groote bezitting, waarop hij eene villa heeft lateu bouwen, welke de boeren uit deu omtrek la villa del profes sore Verdi noemen. Vraag aan iedereu boer, mijlen in den omtrek, waar Verdi woont, en hij zal u op den weg van diens bekoorlijk kasteel brengen eu u tevens weten te zeggen of gij den * professorquot; te huis zujt viuden of niet. Nooit zullen de boeren hem deu maestro noemen. En toch heeft Verdi nimmer eeu academischen graad verkregen. Doch de titel van professor geeft het nee plus ultra van bewondering te kennen.
»Op dat fraaie landgoed, dat zich twee mijlen ver uitstrekt, neemt Verdi rust van de vermoeienissen en het gewoel der groote steden, van zijne triomfen vooral (welke hij zijne beslommeringen noemt). Daar gaat hij, met een geweer over den schouder, of met eeu boek iu de hand, al wandelende, bij zijne boereu rond eu praat met zijne conta-(lini over eggen en ploegen en zaaitijd eu oogst. Verdi heeft geen minder grondige studie van landbouwkunde dan vau het contrapunt gemaakt; ook is er van Busseto tot Panna
539
VERDI.
ge ju beter onderhoudeu goed dan het zijue. De boereu, die gewoonlijk gehechtheid aan achting en bewondering paren, houden afgodisch veel van hem en toonen hem dat op duizenderlei manieren en bij iedere gelegenheid. Eene van die huldebswijzen doet het nart van Verdi het meest goed; als hij namelijk des avonds met zij no even beminnelijke als geestige vrouw op zijn goed wandelt, komen de boeren bij elkander , om de fraaiste koren zijner opera\'s te zingen. Nooit heeft eenig koor aangenamer indruk op mij gemaakt, dan op zulk een zomeravond, een van die heerlijke Italiaansche avonden, terwijl de maan haar zilveren licht over het landschap wierp en ik, op eeue wandeling met Verdi, in de verte het Choeur ile la solf der Kruisvaarders in / Lombardi (Jeruzalem) hoorde aanheffen:
O Signore dal tetto natio.
»Verdi zelf was aangedaan. En de stemmen wisten zoo veel kleur aan den zang te geven, dat men hst gemis van accompagnement niet eens betreurde.
■ »»Dat zijn althans zangers,quot; zeide Verdi, lachende om zijne aandoening te verbergen, »die mijne gal bij de repetities niet in de war gebracht hebben.quot; 1
De kreet^ Viva Verdi! heeft in den tijd van den oorlog tegen Oostenrijk meermalen in Lombardije en in Piemont geklonken. Het was een krijgsleus. Men weet tegenwoordig de oplossing van dat populaire raadsel: de vijf letters namelijk vau den naam van Verdi zijn de voorletters van: Vil-lorio Emmanuelo Be d\'Ilalia. Zoo gaf men zijne politieke meening lucht in een anagram. Verdi is trouwens, zoo als men zegt, een mau van zeer liberale gevoelens. Het spreekt van zelf, dat hij zitting in de Italiaansche Kamers moest hebben, nadat hij zijn naam tot eene vrijheidsleus had laten gebruiken.
540
Men heeft dikwijls het woord verval gebruikt ten opzichte
Leon Escudier, J/es souvenirs.
VER UI.
Vïin het werk van Verdi. Bevoegde critici hebben hem verweten , dat hij meer op de zenuwen dan op het hart werkte, meer tot de zinnen dan tot het intellect sprak. Volgens hen is er meer kracht (sommigen noemen het zelfs geweld) dan liefelijkheid in zijne partitiën. Dat is tot op zekere hoogte waar; doch in de eerste plaats draagt het publiek daarvan zelf de schuld, dat over het algemeen weinig berekend is om de fijne muziek te waardeeren, waaruit eeue opera moet bestaan, en dat liever tot de zinnen dan tot zijn geest of tot zijn hart hoort spreken. En dan, is het ook niet toe te schrijven aan die wet van vooruitgang in de kunst, die niet duldt dat het volgende tijdperk in deuzelfden geest ar-beide als het vorige? Zonder twee zeer verschillende sjenren
O O
te willen vergelijken, willen wij opmerken dat de letterkundige tragedie dezelfde evolutiëu lieeft ondervonden als de lyrische. Reeds de Atheners beschuldigden Euripides, dat hij het zinnelijke en dierlijke effect voor het intellectueele effect zijns voorgangers Sophocles in de plaats stelde. Dergelijke grieven heeft men tegen Voltaire en Crebillon te berde gebracht , die de treurspeldichters der zeventiende eeuw opvolgden. De laatste zeide om zich te rechtvaardigen: »Wat had ik anders te doen? Corneille had den hemel genomen, Racine de aarde; mij bleef niets anders over dan de hel, en daar heb ik mij hals over kop in gestort.quot;. Datzelfde zou Verdi aan zijne critici kunnen antwoorden. Rossini, Bellini, Donizetti hadden in de toonkunst hemel en aarde onderling verdeeld; na hen gekomen, heeft de componist van 11 Trovalore zich het verblijf gekozen, dat nog vrij gebleven was, de hel:
Hinc exaudiri gemitus et saeva sonare
Verbera, turn lerri stridor tractaeque catenae.
Wij bedoelen met die woorden geene toespeling op de koperen instrumenten van zijn orchest. Over het geheel doet de Leonore van de Trovalore ons de Leonore uit de Favorite
541
VERDI.
542
niet vergeten, eveumiu als de belaugwekkeiide Gilda van Higolello de lieve en ongelukkige Lucia in de schaduw stelt. Wij geven nog de voorkeur aan de Sonnamhula boven de Traviata; doch het is niettemin waar, dat Verdi na den dood van Bellini en van Donizetti de eenige Italiaansche componist is die ons bezielde werken heeft gegeven.
(Charles.)
Geboren in 181S. \' /(Fc
Gounod is op eene wonderbare manier geheel te hnis in alle genres zijner kunst, en in dat opzicht zou Meyerbeer zelf hem niets te leeren gehad hebben. Doch, door de zucht naar het nieuwe gedreven, heeft hij een zonderling element iu zijne muziek gebracht, dat meer heeft van letterkunde en wijsbegeerte dan van de wetenschap der tonen. Vandaar, dikwijls het gezochte en duistere, dat men aan zijne par-titiën verwijt. Zeer klassiek in zijn vorm, zeer trouw aan de traditiën der meesters in de verdeeling van zijn orchest, is hij meer dan romantisch iu zijn streven, in het expressieve gedeelte zijner conceptiën en in de keus zijner teksten. Door dat tweeslachtige bestaan telt Gounod zijne vrienden bij alle partijen:
Je suis oiseau; voyez mes ailes!
Je suis souris: vivent les rats!
De schrijver van Fausl werd den I?*1611 Juni 1818 te Parijs geboren. Nadat hij Halevy tot meester in het contrapunt aan het Conservatoire had gehad, van 1836 tot 1838, en lessen in compositie van Lesuenr en Paër had genoten t
GOUNOD.
werd hij in 1839, bij het vergelijkend examen van het Instituut voor eene cantate, getiteld Fernand, bekroond. Tijdens zijn verblijf te Rome gevoelde Gounod zich vooral aangetrokken tot de religieuse kunst. In 1843 te Weenen vertoevende , liet hij aldaar eene mis voor enkel zang uitvoeren, in den stijl alia Palcslrina. Te Parijs terug gekomen, werd hij kapelmeester vau het zendelinggenootschap. In dat tijdperk van zijn leven schijnt het, dat de kunst die tot zijn geest gesproken had, ook tot zijn hart was doorgedrongen en hij den geestelijken stand wilde omhelzen. Inderdaad heeft Gounod eenigen tijd het priesterkleed gedragen , en scheen hij, in onze negentiende eeuw, van een leven als dat van Allegri, Martini en Vogler te droomen. Zeker is het dat er verscheidene jaren verliepen , zonder dat men van Gounod hoorde spreken. Na dien tijd heeft hij getoond dat hij geen afkeer had van de bazuin der faam en dat hij voor geen van zijae kunstbroeders in rechtmatige eerzucht onderdoet. Indien hij dus in vergetelheid leefde, was dat omdat hij zich in stilte voorbereidde op den strijd, en niet dan tot de tanden gewapend in het strijdperk verschijnen wilde.
Eensklaps hoorde men, in de eerste dagen van 1851, dat de voormalige door het Instituut bekroonde leerling van het Conservatoire, de ex-aspirant naar het priesterschap, vier compositiën had doen hoorea in een concert, dat in de Saint Martin-Hall te Londen gegeven werd. Het artikel in het
o O
Atheneum, waarin het nieuws werd aangekondigd, wees er op als op een evenement in de toonkunst. Men las in dat artikel passages als deze: »Die muziek doet ons aan geen andere, hetzij nieuwere of oude componisten denken; noch door door den zang, noch door de harmonie; zij is niet nieuw in den zin van grillig of baroque; zij is niet oud, indien men daardoor verstaat droog en stijf, en indien het voldoende is een nutteloozen steiger op te richten, waarachter zich geen fraai gebouw verheft. Het is het werk eens volleerden kunstenaars, de poëzie eens nieuwen dichters. . .
»Dat de indruk, dien Gounod op zijn gehoor te weeg
544
GOUNOD.
bracht, groot en machtig was, lijdt geen twijfel; doch wij voorspellen Gouuod eeue buitengewone loopbaan, door die muziek zelve, niet om de wijze waarop zij bij het publiek ontvangen werd. Want als er in zijne werken niet een waarachtig en nieuw genie heerscht, hebben wij er geen verstand vau, en zouden wij op nieuw op de schoolbank het alphabet van kunst en kunstkritiek moeten aanleeren.quot; 1
Het artikel in het Atheneum, dat aau Viardot werd toegeschreven , maakte veel sensatie. Van nu af was Gouuod geen onbekende meer; aller oogen waren op hem gevestigd toen hij zijne eerste opera gaf op het eerste lyrische tooneel van Parijs. Het was een stuk in drie bedrijven en werd den 16den April 1851 ten tooueele gebracht. De wind der reactie woei toen over de letterkunde. De tijd der omzwervingen in het romantische gebied der middeleeuwen was voorbij, en de zoogenaamde school van het gezond verstand bracht, iü haren afkeer van de buitensporige overdrijving van het afgeloopen tijdperk, weder antieke onderwerpen ten tooueele. Ongelukkig heeft Emile Augier, de schrijver van de verzen van Sappho, zich dezelfde vrijheden ten opzichte der geschiedenis veroorloofd als Scribe zoo menigmaal had gedaan.
O O
Ter wille van zijn tekst heeft hij de twee Sappho\'s der oudheid tot éen persoon gemaakt ; en dat is niet de eenige aanmerking welke wij op den tekst hebben. De partitie getuigt van den fijnen kunstsmaak van den componist, even als van eene edele inspiratie.
545
Het publiek bleef koel bij het eerste werk eens kunstenaars, wiens roem misschien te veel vooruit verkondigd was geworden; de musici voorspelden hem aanstonds eene schoone toekomst. Nadat Gouuod met Emile Augier had gewerkt , kon hij zonder zich te vernederen met Ponsard werken. Hij componeerde koren voor het treurspel Ulyssc, dat in 1852 iu het Theatre Fran§ais werd gespeeld. Die muziek, die zich door een zorgvuldig in acht nemen van het antieke karakter
35
Fetis, Biographic des musicieus.
GOUNOD.
onderscheidt, moest helaas tot afleiding strekken in een vreeselijk vervelend stuk. De verdienste dier koren liebben liet stuk niet kunnen bewaren voor het lot dat ook andere klassieke voortbrengselen van Ponsard getroffen heeft.
Den ISd™ October 1854 had in de Keizerlijke academie van toonkunst de eerste voorstelling plaats van La Nonne sancilanle, opera in vijf bedrijven. Met de buigzaamheid die een vau de kenmerken van het talent van Gounod mag heeten, wist hij nu eeu somber onderwerp te behandelen, dat aan Le Moine van Lewis ontleend was. De componist liet zich niet afschrikken door de moeielijkheid, dat hij telkens zeer bekende toestanden aantrof, zoo als die in meesterwerken als La Juive, Oihelln, les Huguenots. Die vermetelheid heeft nochtans zijn naam niet benadeeld, doch wel de slechte tekst van Scribe en Germain de la Vigue.
Gounod, die er naar het schijnt eene eer in stelt in alle genren te huis te zijn, ging nu van de groote Opera tot de Opera comique over en gaf in dit laatste Le médecin malcjré lui (15 Januari 1858). Doch het werk van Molière heeft langer geleefd dan de gedaanteverwisseling welke men er voor iu de plaats wilde stellen; het is veel minder opera comique dan blijspel gebleven, waarvan de muziek niet eens het voornaamste element schijut te zijn. Gounod heeft te vergeefs zijn best gedaan om iets van het genre der zeventiende eeuw in zijne partitie te leggen; evenmin is hij gelukkig geweest in zijne poging om zich de vroolijke rondheid en de geestigheid van Molière eigen te maken.
Het werk waarmede Gounod zijn naam gevestigd heeft en dat hem zijne populariteit heeft doen verwerven, is Fausl, opera in vijf bedrijven, die den lO^611 Maart 1859 in het Theatre lyrique gespeeld werd. Het onsterfelijke meesterstuk van Goethe heeft, even als dat van Tirso de Molina, het voorrecht tot eene menigte navolgingen of wijzigingen aanleiding gegeven te hebben. Even als Don Juan de nietigheid van het zinnelijk leven doet zien, is Faust de verpersoonlijkte parodie op de wetenschap, een voorbeeld van het ijdele najagen
546
GOUNOD.
vau eene onbereikbare kennis. Maar — en hierin staat het drama van Goethe hooger — de belangstelling welke de slachtoffers van doctor Fanst inboezemen, wordt nog verhoogd door de macht tot het kwaad die hem gegeven is. Marguerite, Valentin, Siebel, zijn alle dichterlijke sympa-tbetische figuren. Het is niet te verwonderen dat, reeds vóór Gounod, zoo veel kunstenaars en schrijvers er gebruik van hebben gemaakt. Smaak en tact waren onmisbare eigenschap-pen voor een tekstschrijver die zulk een dichtstuk in het kader eener opera zou brengen. Jules Barbier en Michel Carré hebben zich van hunne taak gekweten op eene wijze, die hun een groot gedeelte van het succes van den Fran-schen Fanst verzekert. Door hunne zorg is het bovennatuurlijke gedeelte weggebleven; daarentegen hebben zij zich nauwgezet aan de dramatische handelingen en de personages die er toe medewerken, gehouden. De taak was den componist dus gemakkelijk gemaakt, en wij voegen er aanstonds bij, dat hij van dat voordeel gebruik heeft weten te maken en dat de hoofdverdienste zijner partitie hierin bestaat, dat zij in harmonie is met de verschillende toestanden van den tekst. Ieder stuk bevat eene meestal korte phrase, doch die zeer waar en van krachtige of ingenieuze uitdrukking is; uit het oogpunt van eigenlijk gezegde kunst zou men die phrases liever meer ontwikkeld zien, in plaats van ze tot verzadiging toe te hooren herhalen, zoo als Siebel zestien malen achtereen doet in zijne coupletten: Failes-lui mes avcux. In zijne latere opera\'s heeft de componist minder afgehakte melodieën weten te schrijven. De breedte vermeerdert bij ieder werk, en men mag met grond verwachten dat Gounod nog wel meer meesterstukken zal voegen bij die welke sedert meer dan een halve eeuw de bewondering van het publiek hebben weggedragen.
Faust heeft in andere steden van Frankrijk en daar buiten niet minder bijval gevonden dan te Parijs. Velen, die meestal de verdienste van een werk beoordeelen naar het succes dat het geniet, hebben den schrijver van Fausl onder de eerste
547
GOUNOD.
componisteu gerangschikt. Doch Gounod houde het ous ten goede als wij zeggen, dat hij nog eene schrede voorwaarts heeft te doen, eer hem die rang door echte kunstkenners kan toegewezen worden.
Tekst en partitie waren elkander waardig: dat schijnt meer het geval te zijn met den gelukkigen tekst van Fausl i dan met de ongelukkige verzen van Philemon et Baucis (18 Februari 18(30). Deze laatste, een mengelmoes van mythologie, sentiment en boert, zonder een punt van echte be-langrijkheid, kon niet bevorderlijk zijn aan bezielde muziek, hoewel Jules Barbier en Michel Carré ook nu den tekst geschreven hadden.
Het derde werk dat Gounod aan de Opera gaf. La Reine de Saba (28 Februari 18G2) was niet veel gelukkiger dan het vorige. Het stuk is dwaas tot ongerijmdheid toe, en volstrekt niet in harmonie met het bijbelverhaal.
In het muzikale gedeelte, dat meer stelselmatig dan bezield is, valt niets toe te juichen dan een koor, dialoog tus-schen Joden en Sabeërs.
De opgang van Mireille (vijf bedrijven) was eene schitterende vergoeding voor den val van La Reine de Saba.
o o
Hoewel de partitie van Mireille niet dien grooten opgang gemaakt heeft als die van Fausl, achten wij haar de beste welke Gounod geschreven heeft. Het beschrijvende gedeelte, dat zeer ontwikkeld is, wint het misschien nog in verdienste van het dramatische. Het ouverturekoor: Chantez, chantez, maynanarclles, in het eerste bedrijf; het koor van deFaran-dole en het lied van Magali; de dogmatische declamatie van Reamon in het tweede bedrijf; het fantastische tafereel van de Rhone in het derde; het koor van den oogst; het herderslied van den kleinen Andreloun: Le jout se leve el fait palir la sombre nuit; de aria van Mireille; Heureux petit berger, in het vierde bedrijf, zijn de stukken die het meest den letterkundigen smaak en de buigzame en volleerde muzikale kennis van den componist doen [uitkomen. Het zijn hoogst merkwaardige tafereelen en studiën.
548
GOUNOD.
In het dramatische gedeelte vau liet werk verdient in de eerste plaats vermelding de phrase van Mireille: Oh, c\' Vincent/ comme il sail genliment lout dire, waardoor de toestand fijn en waar beschreven wordt; de groote aria van Mireille: Mon coeur ne peul changer, souviens-toi que je l\'aime, een van de fraaiste aria\'s van het nieuwe repertoire, eindelijk de finale van het tweede bedrijf, waarin deze bezielde phrase: Ah! een est fait, je désespère.
Gounod is, om zoo te zeggen, de componist van liet Theatre lyrique, hetgeen voordeelig is voor beide partijen. Het strekt den directeur van dien schouwburg, den heer Carvalho , tot eer, dat hij zulk een waardig kunstenaar aan zijn tooneel heeft verbonden. Eens hééft Gonnod ook voor een anderen schouwburg gewerkt, en hij is voor die ontrouw niet door het lot gestraft geworden. Integendeel, het publiek der Opera comique heeft La co lom he allergunstigst ontvangen (Juni 1866). De tekst en de partitie waren die ontvangst dan ook ten volle waardig. De verzen zijn door Jules Barbier en Michel Carré ontleend aan eene fabel van La Fontaine, getiteld Le Faucon. Zij hebben van den valk eene duif gemaakt, doch zich anders aan alle bijzonderheden dei-vertelling gehouden. De muziek is sierlijk en geestig. De coupletten: Oh.\' les femmes, les femmes! werden toegejuicht, en de aria: Apaisez, blanche colomhe, voire faim, die door het knechtje gezongen wordt, de romance van Horace, een bevallig entracte con sordini, het terzetto en de finale van het eerste bedrijf; in het tweede de aria van den major-domo ; eene aria van Sylvia en een duo tusschen Horace en den kleinen Mazet.
Men kan niet over de werken van Gounod spreken, zonder den talentvollen schrijver te noemen, die bijna al de verzen geschreven heeft waarop de componist zijne partitiën heeft gemaakt. In den tijd van vijftien jaren heeft Jules Barbier den tekst voor vijf en dertig lyrische werken geleverd; dat is bijna de vruchtbaarheid van een Scribe! Doch daar houdt de overeenkomst op; want in de werken van Barbier vinden
549
GOUNOD.
wij oorspronkelijke denkbeelden, dichterlijke coneeptiën, natuurlijke, buigzame verzen, een matig gebruik van dat opgeschroefde dat zoovele tekstboekjes van opera\'s - comique ontsiert, en waarbij meer op den smaak voor scabrense toestanden dan op liefde voor de kunst gespeculeerd wordt. Les Noces de Jeanne!Ie,, Les papillotes de M. Betwist en, in eene verhevener orde van compositiën, Psyche, Fausl, Les noces de Figaro, La slalue, Mignon, en eindelijk Borneo el Julielle, bewijzen dat Gounod daartoe de toevlucht niet behoefde te nemen.
Gounod heeft een tegenhanger van Fausl willen geven door zyn onderwerp te ontleenen aan een genie dat met Goethe wedijveren kan. Doch zijn Roméo et Juliette staat niet in rang met Fausl gelijk. Echter heeft Gounod na Ziu-garelli, na Steibelt, na Bellini en Vaccaj zijne oorspronkelijkheid weten te bewaren, en is hij zich zelf gebleven in een onderwerp, waarin anderen op hunne beurt bezieling kunnen zoeken, wijl het onuitputtelijk is. Pirarrte el Thisbé, Roméo et Julielle! histories van gisteren en van heden ! Eeuwig-dierbaar aan het menschenhart, zoolang de menschheid liefde kennen zal. met de hinderpalen die haar in den weg staan , den moed dien zij opwekt, de bedwelming welke zij veroorzaakt en het ongeluk waarmede men haar boeten moet.
Indien Gounod zich vrijer aan zijn oorspronkelijken aanleg had overgegeven, indien hij zich had vergenoegd met het bewustzijn dat hij een zeer goed musicus was, een vurig kunstenaar vol overtuiging, zou hij waarschijnlijk nog merkwaardiger werken geleverd hebben dan hij gedaan heeft, werken die boven onze kritiek verheven zouden geweest zijn. Doch de sedert twintig jaren verdedigde theorieën van sommige groote geesten hebben hem te veel afgeleid en blijkbaar gehinderd en in de war gebracht. Hij heeft alles wat de beste muzikale traditie te zijner beschikking stelde trachten te verzoenen met de muziek der toekomst.
Zoo als wij hier boven reeds zeiden, Gounod is op geen enkel gebied der toonkunst een vreemdeling gebleven. Be-
550
GOUNOD.
halve zijne opera\'s eii zijue opera\'s comiques, heeft hi] kerkmuziek geschreven; symphonieën die met succes op de concerten van het Conservatoire te Parijs werden uitgevoerd; koren voor de zangvereeniging, waarvan hij van 1852 tot 1860 directeur was, en eindelijk vele melodieën, waaronder er een is, La serenade, die door iedereen gezongen werd en nog wordt. Gounod is een bekwaam en gelukkig musicus
O O O
van zeer groot talent; nog éeu stap, en hij behoort tot »la familiequot;, zoo als Ingres van zich zelven zeide, toen hij eene schilderij van Raphael beschouwde.
551
Geboren gt;in 17 9^quot; gestorvenen 1861.
T)e beroemde, uitstekende componist Heiurich Marschner werd deu 1G(1™ Augustus 17913 te Zittau, in Saksen, geboren. Hi] toonde reeds vroeg grooten aanleg voor de kunst, waarom de componist Bergb, organist te Bautzen, zij no ouders bewoog den knaap naar Cautzen op het gymnasium te zenden. Daar legde Marschner den grond tot zijne wetenschappelijke ontwikkeling en keerde, nadat hij e* drie jaren vertoefd had, naar Zittau terug, en begon toen reeds eene menigte liederen, motetten, ook rondo\'s en sonaten voor klavier, ja zelfs orcheststukken te componeeren, al ware het slechts dansmuziek. Een uitgebreider werk van dien aard was een klein ballet, Die slolzen Bauren, welke proef gewichtige gevolgen voor hem hebben zon. Hij had namelijk diep geheim gehouden wie de maker van het ballet was en ging, als zoodanig onbekend , naar de repetitie. om te hooren hoe zijne muziek klonk. Aanvankelijk ging alles goed, tot dat op eens een van de hoornisten uitriep: »Wat voor ezel heeft dat gemaakt? Dat kan geen mensch blazen!quot; Marschner was in zulk een gespannen toestand en schrikte zoo hevig, dat hij zijn bewustzijn verloor en weken lang ziek bleef. Hij mocht dus zelf de uitvoering van zijn eerste werk
MARSCHNEll.
niet bijwonen, dat overigens beter succes had dan hij had dnrven hopen, maar hem ook op hetgeen hem ontbrak op-1 merkzaain had gemaakt. Na zijne herstelfüag ging hij met nieuwen moed aan het werk, hoewel hij nog in het jaar
1816 naar de hoogesehool te Leipzig vertrok, met het plan om in de rechten te studeeren, terwijl hij \'s nachts muziek maakte. Spoedig werd zijn talent in muzikale kringen gewaardeerd , en zijne vrienden drongen er op aan, dat hij zich geheel aan de toonkunst zou wijden. Na lang aarzelen gaf hij aan dien raad gehoor en bestudeerde vlijtig de werken van Haydn en Mozart. Daarbij had hij het geluk zijne eigene compositiën gedrukt en betaald te zien. In het jaar
1817 kwam hij te Karlsbad in kennis met den Hongaar-schen graaf Thaddee von Amadei, die vriendschap voor hem opvatte en hem in 1821 in staat stelde om onbekommerd voor de kunst te leven. Op een van de goederen zijns aanzienlijken vriends schreef Marschner zijne eerste dramatische werk, Der Kyfl\'luïuser Her ff. Daarop volgde Heinrich 1V und Aubigny, dat niet alleen gunstig door C. M. v. Weber beoordeeld , maar ook door diens invloed te Dresden, met groeten bijval, werd opgevoerd. In Presburg, waar Marschner eenigen tijd als muziekmeester woonde, schreef hij eenige kleine en groote missen, orcheststukken, syniphonieën en ouverturen. In het jaar 1821 ging hij, om den wil van Carl Maria von Weber, te Dresden wonen. Door diens invloed werd aan Marschner de compositie opgedragen eener ouverture en intermezzo bij het drama van Kleist, Der Prins von Homburg, waarmede dat stuk nog altijd te Dresden gespeeld wordt. Intusscheu was het jaar 1823 aangebroken , en Marschner werd tot muziekdirecteur bij de Duitsche en Italiaansche Opera aangesteld. Ondanks de vele bezigheden aan die nieuwe betrekkingen verbonden, vond hij toch nog tijd om aan zijne Lucrelia te werken. In dien tijd componeerde hij ook de lieve operette Der Uolzdieh, in een bedrijf, die in 1825 te Leipzig uitkwam en veel bijval vond. In het jaar 1826» toen Weber naar Londen o-iusy. kreeg Marschner het drukker
o O * O
553
MAKSCHXEE.
554
dan ooit; hij trad iu dat jaar in het huwelijk met de zangeres Marinne Wohlbrück, met wie hij acht-en-twiutig jaren gelukkig leefde. In het jaar 1827 verzocht en verkreeg hij zijn ontslag als muziekdirecteur; toen begaf zich het gelukkige kunstenaarspaar op reis en oogstte lauweren en geld overal waar zij optraden, terwijl Marschuer nog tijd overhield voor zijue compositiëu. Zoo ontstonden te Maagdenburg de voornaamste tooueelen van de Vctmpyr. In 1828 werd deze opera te Leipzig met groot succes gespeeld, kort daarop ook te Berlijn en op de meeste groote tooueelen van Duitschland. Nog iu datzelfde jaar drong de roem dier compositie tot Londen door, waar zij meer dan zestig keeren gegeven werd. Marschuer nam de uitnoodiging om te Londen te komen aan, en zou in 1829 de reis aanvaarden, toen de brand van den schouwburg van Covent-Garden zijn plan vooreerst verijdelde. In December 1829 werd zijne opera Templer und Jüdin, waarvan hij het onderwerp aan Ivanhoe van Walter Scott had ontleend, te Leipzig gespeeld met daverenden bijval. Deze opera heeft zich met de Vampyr steeds op het repertoire gehandhaafd. Later componeerde hij nog Des Falkners Braut, die minder opgang maakte. In Januari 1831 werd hij naar Hannover geroepen, als directeur der Opera, welke hij in korten tijd , door onvermoeide inspanning, in zeer gunstigen toestand bracht. Na dien tijd bleef Marschner nog enkele dramatische compositiëu leveren , waaronder in de eerste plaats Hans Hciling, die te Leipzig een even uitstekenden bijval genoot als de Vampyr en Templer und Jüdin. Velen beschouwen zelfs de partitie van Hans Heiling als Marschner\'s grootste werk, dat hem eene plaats waardig maakt onder de beste dramatische componisten. De-vrient, die de verzen van die partitie geschreven had, trad in de rol van Heiling op met schitterend succes. Marschner bleef tot zijn dood met onverdroten ijver aan zijne geliefde kunst arbeiden. Hij stierf te Hannover, December van het jaar 1861.
Geboren in 1803, gestorven in 1851.
Gustaf Albert Lortzing, de geliefde opera-componist, werd den 23sten October 1803 te Berlijn geboren. Als eenige zoon zijner ouders, was hij liet middelpunt van al hunne liefde en zorg; zijn vader bestemde hem voor zijn eigen beroep, het tooneel, en liet hem eene zorgvuldige opvoeding geven. In zijne vroegste jeugd openbaarde zich reeds zijne liefde tot muziek. Even als zoo vele acteursgezinneu, reisden zijne ouders telkens van de eene stad naar de andere eu lieten hun zoon al vroeg de kinderrollen spelen. Inmiddels bleef de knaap zich op de muziek toeleggen en maakte verscheidene compositiën. Van het jaar 1819 tot het jaar 1822 was hij te Dusseldorp en te Aken als jeune premier geëngageerd. Bij gelegenheid van eene gastvoorstelling te Keulen leerde hij de actrice Ahles kennen, met wie hij in het jaar 1823, dus reeds op zijn twintigste jaar, in het huwelijk trad. In het daaropvolgende jaar schreef hij zijne eerste kleine opera, AU, Pacha von Janina. In den hofschouwburg van Detmold werd Lortzing weldra de meest geliefde acteur, in welken tijd hij ook -meermalen, als gast, in andere groote Duitsche steden optrad. In het jaar 1882 verschenen van hem twee blijspelen met zang. Der Pole unci sein Kind, en Sccnen a us Mozart\'s Leben; door het eerste dezer beide stukjes werd ziju
LOUTZTNG.
55(3
naam algemeen bekend. Van het jaar 1833 tot 1844 was hij als acteur aan den schouwburg te Leipzig werkzaam, en dat was iu alle opzichten zijn beste, zijn gelukkigste tijd. Tevreden in een gelukkigen familiekring, bij zijne dierbare ouders, zijne lieve vrouw en bloeiende kinderen, kon hij hier zijn humor botvieren, zoo wel in het dagelijksche leven als op het tooneel. Hij was de lieveling van het publiek en kon iederen avond de planken betreden met het aangename bewustzijn dat hij zijne hoorders genot gaf. Doch ook in het maatschappelijke leven voelde ieder zich tot hem aangetrokken , als hij aan zijn geestigen, goedigen luim den vrijen teugel liet. Het muzikale leven te Leipzig bleef niet zonder invloed op zijne ontwikkeling als componist, en hij verlangde niets liever dan een tekst voor eeue groote opera te maken. Het was echter niet gemakkelijk een geschikten tekst te vinden, en eerst na lang zoeken kwam hem een uit het Fransch vertaald stuk in handen, Die beiden Grenadier e , eerst onder den titel van Die beiden Tor nis Ier, vervolgens onder dien van Die beiden Schützen gespeeld. Dat stuk werd den 20sten Februari 1837 voor het eerst opgevoerd, en Lortzing speelde zelf de rol van den dommen Peter met zoo volmaakte virtuositeit en humor, dat hij algemeene toejuiching verwierf. Gelukkig door het slagen van die eerste poging, ging hij met moed aan een tweede werk. Het oude blijspel Der Bürgermeisler van Saardam , oder die beiden Pel er, werd door hem tot eene opera omgewerkt en nog in hetzelfde jaar, den 22sten December 1837, onder den titel van C:-ar und Z immer ma nu te Leipzig gespeeld. Zonderling genoeg viel de opera eerst te Leipzig in den smaak , nadat zij te Berlijn grooten opgang had gemaakt. Het is nochtans zijn beste en zijn meest populaire werk. Terwijl het op alle Duit-sche tooneelen gespeeld werd, voltooide Lortzing zijne opera seria Die Sehalzkammer ilea Juka, waarvoor Robert Blum den tekst geschreven had. Lortzing schijnt die opera echter vernietigd te hebben, want zij werd niet ouder zijne nagelaten papieren gevonden en is nooit in druk verschenen.
LORT ZING.
Later, den 23stcI1 Juni, werd Hans Sachs iu Leipzig voorliet eerst gegeven. Den tweeden December 1841 trof Lort-
o o
zing een harde slag, döor den dood zijns vaders; zijne droefheid daarover was oorzaak dat hij zich den val zijner opera Cazavnna minder sterk aantrok dan anders het geval geweest zou zijn. Der Wildsclnilz, oder die Slimme der Nalur, aan den Rehhoclc van Kotzebne ontleend, en die den 31stei1 December 1842 te Leipzig gegeven werd, vond grooten bijval; die opera behoort trouwens tot zijne beste werken. Zoo had Lortzing reeds een aantal opera\'s gecomponeerd, waaronder eeuige de lievelingstukken van het duitsche publiek geworden wareu; zijn naam was in geheel Duitschland beroemd. En nog altijd moest hij om den broode dag aan dag op het tooueel verschijnen! Zijn vak als acteur was hem langzainer-hand hinderlijk geworden, wijl het hem de gelegenheid tot degelijke studie benam; hij had dus geen grooter wensch dan het tooneel te kunnen verlaten. Hij begreep echter dat hij met zijn groot gezin niet van onzekere verdiensten kon af hangen, en wendde daarom alle pogingen aan om eene betrekking \'als kapelmeester te krijgen. Eerst in 1844 werd die wensch vervuld en werd hij als kapelmeester aan den Stadsschouwburg te Leipzig aangesteld. Vooraf maakte hij nog met zijn vriend Düringer eene reis naar Baden-Baden, dirigeerde te Frankfort nog zijn Wildschïilz , eu werd er met geestdrift ontvangen. Die triomftocht was het toppunt van\' ziju kunstenaarsgeluk. Den lste11 Augustus trad hij als kapelmeester in functie, met de directie van Don Juan. Zijne nieuwe betrekking scheen hem evenwel weinig te bevallen. Bovendien geraakte hij meer en meer in geldverlegenheid. Intusschen had hij de romantische opera Undine voltooid, die te Hamburg en te Maagdenburg grooten bijval verwierf. Doch on-eenigheid met zijne ambtgenooten gaf aanleiding tot zijn ontslag als kapelmeester. Van den\' lsten Augustus 1845 was hij zonder betrekking en maakte van die gelegenheid gebruik om bij Pyrmont de baden te gebruiken. In Mei 1846 werd te Weenen zijne opera comique Der Waffenschmied met goed
557
LOllTZING.
558
gevolg gespeeld, eu kort daarop werd hij te Weenen als kapelmeester aangesteld. Hoe goed hem het leven te Weenen ook beviel, in zijne betrekking gevoelde hij zich daar evenmin op zijne plaats als te Leipzig. Bovendien waren de tijdsomstandigheden zoo ongunstig, dat de schouwburg An der Wien gesloten werd en hij weder zonder engagement stond. Ondanks al die wederwaardigheden bleef hij ijverig werken. Eindelijk werd hij weder te Leipzig als kapelmeester aangesteld, doch reeds eenige weken daarna gaf de ontevredenheid der zangers met zijne directie aanleiding tot zijn ontslag. Zijn toestand was nu reeds zeer beklagenswaardig, en om in het onderhoud van zijn gezin te voorzien, moest hij weder als acteur optreden. In dien nood kwam zijne benoeming tot kapelmeester in den nieuwen Frederik Wilhelm\'s schouwburg te Berlijn, en den 18(1™ Mei 1850 aanvaardde hij de betrekking met de directie der door hem zolven voor die gelegenheid gecomponeerde feestouverture, die veel bijval vond. Zijne omstandigheden bleven echter ongunstig; het kapelmeesterschap werd karig betaald en de kleine opera\'s, welke hij nog componeerde, brachten hem weinig op. Het was dan ook geen wonder dat de ongelukkige man meer en meer gedrukt werd en zijne gezondheid ouder zijne zorgen ging lijden. Omstreeks Januari van het jaar 1851 klaagde hij meermalen over den aandrang van het bloed naar het hoofd en de borst. Den 20stel1 Februari daaraanvolgende kwam hij vroeg te huis en begaf zich te bed. Den anderen morgen hoorde zijne vrouw hem kreunen, liep verschrikt naar zijn bed, en daar lag hij onbewegelijk met het koude zweet op zijn gelaat. Nadat hem aan beide armen een ader geopend was, sloeg hij nog eens zijne oogen op, om ze voor altijd te sluiten. Zoo stierf op den 21sten Februari een van de beminnenswaardigste kunstenaars. Hij werd met veel luister begraven, en eerst toen hij onder de groene zoden lag bedacht Duitschland dat het in hem een zijner wakkerste zonen van kommer had laten sterven.
(Johannes Josephns Herman)
Geboren in 1816.
Johannes Josephns Herman Verhulst werd den UN™ Maart 1816 te \'s Gravenhage geboren. Reeds als kind op school toonde hij eene goede stem te bezitten, waardoor zijn vader waarschijnlijk op de gedachte kwam, hem bij de oprichting der koninklijke muziekschool, omstreeks het jaar 1826, in de algemeene zangklasse te doen opnemen. Daar hij tot de Rooinsch-Oatholieke godsdienst behoort, werd hij al vroeg als koorknaap in een van de kerken van de hofstad geplaatst, aan welke gelegenheid om kerkmuziek te hooren en te helpen uitvoeren liij veel van zijne muzikale beschaving te danken heeft. Zijne ouders besloten hun zoon in den muziekhandel op te leiden, en zoo kwam hij bij de firma Wey-gand te \'s Gravenhage; hier snuffelde hij den ganschen dag in muziek, doch rustte niet voordat hij zich geheel der muziek wijden mocht. Van toen af componeerde hij druk en dagtee-keneu ook zijne theoretische studiën. Als gevolg van die studiën schreef hij zijn 0 Salularis voor mannenstemmen, die in 1835 door de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst met
VERHULST.
560
eeue premie vau zes gouden dukaten beloond werd. Omstreeks dien tijd kwam Charles Hanssens als orcliestmeester aan de Opera in den Haag. Als lid van het or chest hoorde Verhuist verscheidene zijner compositiën en mocht zich een jaar lang in ziine lessen verheugen. Daarop schreef Verhulst zijn Tantum ergo en de ouverture in si-mol, die beide door de Maatschappij ter bevordering der Toonkunst bekroond en uitgegeven werden. 1 ntusschen was het hem, door een stipendium van den koning en eene toelage van de Maatschappij, mogelijk geworden eeue buitenlandsche reis te ondernemen. Die reis was aan-vankelijk niet voorspoedig en minder rijk aan vruchten dan Verhulst zich had voorgesteld. Ontmoedigd, besloot hij naaiden Haag terug te keeren, toen hij te Parijs, waar hij eeui-gen tijd vertoefde, een brief van zijne ouders ontving, die hem raadden zoo spoedig mogelijk naar Leipzig te gaan, wijl in dat geval zijue. subsidie zou voortduren. Hij volgde den raad en kwam den 12lt;l™ Januari 1838 te Leipzig aan, waar hij door Mendelssohn vriendelijk ontvangen werd. Verhulst toonde hem eenige studiën, en het oordeel van Mendelssohn was, dat hij eigeulijk uiet veel meer te leeren, slechts veel te werken had. Van nu af begon er een gelukkig-leven voor Verhulst, en weidra had hij vele vrienden, onder wie ook Robert Schumann en Clara Wieck. Hoe zeer zijn lust tot componeeren hier werd aangewakkerd, getuigen de beide strijkkwartetten, die later als opus 6 bij Hotf-meister werden nitgegeveu, zijn Gruss aus djer Feme en de derde ouverture; het Kyrie en Gloria van zijne mis, de 145st|-\' Psalm, de achtstemmige hymne Clemens est Do minus en meer stukken, die of .te Leipzig gebleven, of in vreemde handen gekomen zijn, en eindelijk zijne door de Maatschappij bekroonde Symphonie. In hetzelfde jaar van zijne aankomst te Leipzig (1838) werd hij tot muziek-directeur der Euterpe-concerten te Leipzig verkozen, welke betrekking, in strijd met de bestaande gewoonte, voor hem permanent werd gemaakt. In de jaren 1838 tot 1842 bezocht hij de voornaamste steden van geheel Duitschland, doch kwam telkens
VERHÜLST. 561
weder te Leipzig terug, waar hij als directeur vau Euterpe eu met privaatlessen reeds eeu goed bestaau had gevonden. In 1842 bracht hij weder eeu bezoek aan Holland, en gaf te \'s Graveuhage, iu de Gothische zaal, eeu concert vau zijne compositiën. De koning benoemde hem tot ridder van den Nederlaudschen leeuw en gaf hem den vleiendeu raad om in het land te blijven. Dientengevolge schreef hij naar Leipzig, waar men besloot een jaar lang zijne betrekking voor hem open te honden ; doch wijl hij kort daarna tot directeur der kouiuk-lijke hofmuziek benoemd werd, met eeu jaarlijksch inkomen vau duizend gulden, schreef hij bepaald om zijn ontslag. Nu componeerde hij zijn 3^\' Kwartel, dat wederom door de Maatschappij bekroond en te Leipzig, als opus 21, werd uitgegeven, daarna het Credo, Sanctits en Agnus Dei van de mis opus 20, en van toeu af trad hij een nieuw tijdperk zijner ontwikkeling iu. Hij wijdde zich namelijk aan de compositie van hollandsche teksten en gaf, als opus 9, Ach/ liederen van Heye en Broekhuizen in het licht; daarop achtereenvolgens de hymne Koning en Vaderland, opus 11; Afscheid, Afzijn, Wederzien, voor sopraan en tenor, opus 14; Bruidfeeslbloemen, opus 15; Zes liederen, opus 1G; Zes vierstemmige liederen, opus 17; Serenade, Westewind, Twee Gezangen voor mannenkoor, opus 28; Zeven geestelijke liederen, opus 22; Fluris V op hel slot te Muiden, voor tenorsolo, koor en orchest, opus 23; Concert-aria voor sopraan, opus 24; Twaalf liederen, opus 26; Liederkrans, opus 27; Gezangen en Psalmen voor alt, opus 28; Zes liederen, opus 29, Kinderleven , veertig liederen, opus 30; Vijf en twintig koor en, opus 32; Drie kinderliederen eu Drie kooren.
Iu den herfst van 1845 maakte hij weder eeue groote reis door Duitschlaud en Italië, waarvan hij iu 1846 terugkeerde. Na zijne terugkomst kwamen er Twaalf geestelijke liederen van hem in het licht.
De dood van koning Willem II, ziju kouinklijken beschermer, was voor Verhulst een groote ramp of liever werd als zoodanig door hem beschouwd. De uitkomst heeft nocli-
3.6
VERHÜLST.
tans bewezeu dat ware verdieuste ook zonder bescherming erkend wordt, en het heeft Verhuist ook in Nederland niet aan de erkenning van zijn talent ontbroken. Al spoedig werd hij tot directeur van de afdeeling Rotterdam van de Maatschappi] tot bevordering der Toonkunst benoemd. Hij begaf zich dientengevolge metterwoon naar Rotterdam, van waar hij nu en dan naar \'s Gravenhage, of naar elders reisde, om de leiding van grootere of kleinere muziekuitvoeringen op zich te nemen. Immers meer en meer was de overtuiging in het muzikale Nederland srevestigd, dat die toen aan hem het best was toevertrouwd
o o 7
en dat niemaud van de krachten, welke koor en orchest aanboden, zoo uitnemend partij wist te trekken als Verhulst. Het was dezelfde reden die, nadat Verhulst zijne directeursbetrekkingen te Rot terdain neergelegd en zich metterwoon te \'s Gravenhage gevestigd had , waar hij de directie der Diligentia-concerten op zich nam , de besturen der groote Amsterdamsche muzikale vereenigingen deed besluiten, alles in. het werk te stellen om den uitstekenden orchestdirecteur voor goed aan zich te verbinden. Hunne pogingen gelukten, en in 1864 werd hij tot directeur der concerten van de afdeeling Amsterdam der Maatschappij tot bevordering der Toonkunst en der concerten vau Felix Meritis benoemd. Later werd hem ook de leiding der beroemde Caeciliaconcerten opgedragen. Tevens bleef hij nochtans het concert Diligentia te \'s Gravenhage dirigeeren.
Als componist is Verhuist in lateren tijd hoofdzakelijk bij feestelijke gelegenheden opgetreden. Zoo schreef hij Rcm-hrand, cantate bij gelegenheid van het Rembrandsfeest in 1853; eene cantate ter gedachtenisviering van Schiller\'s eeuwfeest, Rotterdam (1859); eene cantate bij de onthulling van het standbeeld van Tollens (1801); eene cantate ter gelegenheid van het Vondelsfeest in Amsterdam (1869); eene cantate ter gelegenheid van het Piusfeest in 1871, en eene cantate ter gelegenheid van het 25-jarig koningschap van Willem III. Overigens schijnt hij zich uitsluitend der kerkelijke muziek te hebben toegewijd.
502
(Niels W.) Geboren in 1817.
Niels W. Gade, eeu van de bekwaamste componisten van onzen tijd, werd den 22stlt;\'i1 1817 te Kopenhagen ge
boren en was de zoon van eeu instrumentmaker. Reeds in zijne vroege jeugd legde liij eeu bepaalden aanleg voor de toonkunst aan den dag, en na eeu tamelijk oppervlakkig onderricht op verschillende instrumenten ontvangen te hebben , gelukte het hem eerst later grondiger onderwijs van goede meesters te verkrijgen, waardoor hij weldra in staat was als violist in de kapel te Kopenhagen dienst te doen. Hij legde zich van nu af met ijver op de compositie toe en behaalde in 1841 den door de Kopenhager muziekvereeuiging uitgeschreven prijs voor compositie, voor eeue ouverture getiteld Nachklnnge von Ossian. Deze onderscheiding deed de aandacht te Kopenhagen op den jongen kunstenaar vestigen, eu de koning schonk hem eeu jaargeld om zijne talenten buitenslands verder te ontwikkelen. De bijval die aan zijne bekroonde ouverture te Leipzig te beurt viel, en het gun-
GADE.
stige oordeel dat Mendelssohn, die toen concertdirectenr te Leipzig was, over eene hem door Niels Gade toegezonden symphonie uitsprak, gaf aanleiding dat de jonge componist in den herfst van 1843 naar Leipzig vertrok, waar hij den daarop volgenden winter bleef. In het voorjaar van 1845 ging hij naar Italië, keerde in den herfst weder naar Leipzig terug en nam daar, tijdens de afwezigheid van Mendelssohn, de directie over de concerten in het Gewandhaus op zich. Den zomer van het jaar 1845 had hij te\' Kopenhagen doorgebracht, doch den daarop volgenden winter dirigeerde hij weder met Mendelssohn de Leipziger concerten. Daarna vestigde hij zich voor goed te Kopenhagen, waar hij eene benoeming als organist en directeur eener concertvereeni-ging gekregen had, en waar hij sedert dién tijd bleef wonen. Hij keerde nochtans meermalen naar Leipzig terug en bleef daar van tijd tot tijd de concerten van het Gewandhaus besturen.
Het karakter der compositiën van Niels Gade komt met dat van Mendelssohn\'s compositiën overeen; hij is evenwel geen navolger van dezen, maar bezit zijne eigene oorspronkelijkheid. Men zou die eene Noorsche kunnen noemen, want men komt bij de compositiën van Niels Gade telkens op de gedachte, dat hij eene of andere voorstelling uit de Scandinavische heldensagen of een tafereel uit de noordelijke natuur ouder het componeeren voor den geest moet gehad hebben. Daardoor laat zich het eigenaardige.zijner orchestrale kleur en zijner harmonie begrijpen, die zooveel bekoorlijks hebben. Vandaar ook dat zijne symphonieën, ouvertures en in het algemeen werken van breedere vormen, bij al het bekoorlijke waarvan wij spraken, voor den oppervlakkigen hoorder iets onzamenhangends hebben. Van Niels Gade werden uitgegeven acht symphonieën (waaronder esne met obligaat klaviei\'); twee ouverturen, namelijk Nachldmge van Ossian en lm llochland; Comala (een gedicht naar Ossian, voor koor, solostemmen en orchest), Erlkönigs Tochter (een ballade uit de Deensche volkssagen) gecomponeerd voor solo,
564
GADE.
565
koor en orcliest; eeu quiutet, sextet en octet voor strijkinstrumenten; trio\'s; eene sonate voor viool en klavier; klavierstukken (voor twee en voor vier haudeu, bevallige, bekoorlijke muziek); Liederen voor eene en voor meer stemmen ; Frülilungsfantasie, een stuk voor vier stemmen, orcliest en obligaat klavier; Kalanus (oratorium), Die Kreuzfahrer, en vele andere werken. Gade, nog in de kracht zijns levens en buitengewoon werkzaam, verrijkt nog voortdurend de muzikale litteratuur met de vruchten van zijn uitnemend schep
pingstalent.
(Johanues Albert.)
Geboren in 1823, gestorven in 1868.
Johannes Albert van Eykeu werd deu 29ste11 April 1823 te Amersfoort geboren. Hij ontving het eerste onderricht in de muziek van zijn vader Gerhard van Eyken, die in genoemde stad organist en muziekmeester was. Reeds op zijn dertiende jaar trad hij als klavier- en vioolspeler op; ook componeerde hij toen reeds. In zijn volgenden leeftijd ontwikkelden zich bij den jongeling de aanleg en de liefde tot de toonkunst met toenemende kracht, en het werd zijn vurigste verlangen, onder de leiding van de eerste meesters der Duit-sche school zich in zijne kunst verder te volmaken. Leipzig, door haar Conservatorium een brandpunt van al wat voortreffelijk is in de muziek, was het doel van zijn verlangen. Hij studeerde daar ia 1845 en 184G , onder Mendelssohn, Haupt-mann, Gade, Becker, Richter, Klengel en Plaidy, en ontving toen , op aanraden van Mendelssohn , zijne laatste vorming als orgelspeler bij den voortretfelijken Johann Schneider in Dresden, waar hij zich ook het onderricht van Reissiger ten nutte maakte. Toegerust met eene rijke kennis en voorzien
VAK EYKEX.
van buiteugewoou lotfelijlce getnigsclirifteu, keerde hij in 1847 naar Nederland terug, waar hij bij zijn openlijk optreden als orgel-virtuoos algemeene bewondering inoogstte. Reeds in 1846 zeide de Signalc für die allgemeine mtisiliolinche Well, bij het halfjaarlijksch examen aan het Conservatorium te Leipzig , dienaangaande: » Onder de sonatenspelers was de meest verdienstelijke uitvoering die van Van Eyken; er was eene zekere beheersching der stof in ziine voordracht, welke wij bij anderen minder aantroffen.quot; Uit vijfendertig concurrenten werd Van Eyken in 1848 tot organist der Remonstrantsche kerk te Amsterdam benoemd, eene plaats welke hij in 1853 met die aan de Zuiderkerk en onderwijzer aan de muziekschool te Rotterdam verwisselde. In 1854 nam hij eene voordeelige betrekking als organist te Elberfeld aan, waarin hij tot aan zijn dood werkte, en waar de door hem gegeven orgelconcerten , in den zomer, deu zin en den smaak voor klassieke muziek zeer bevorderd hebben. Zoo hoorde men er de com-positiën van Bach, Beethoven, Mozart, Ritter, Hesse, Fischer, Schumann, Töpfer, Mendelssohn , Kühmstedt, behalve een aantal van zijne eigene composition.
Met succes liet hij zich in Leipzig, Dresden, Dusseldorp, Hamburg, Hannover en elders hooren. Ook bespeelde hij het orgel bij de inwijding der Basilika te Trier, op hoog bevel van den koning van Pruisen.
Het getal der compositiën van Van Eyken is zeer aanzienlijk; zijne beroemdste werken zijn, behalve twee groote compositiën voor het orgel {De honderdvijf lig psalmen benevens de gezangen en lofzangen zooals die in onze gereformeerde kerk gebruikt worden, voorzien van voor- iusschen ■ en naspelen) , Vier liederen met Hollandschen tekst; Zes kinderliederen , driestemmig; Drie liederen uit Psalter und Uur je von Spitta; Nixen , Hollandsche ballade ; Groote feestmarsch voor vier handen; Varialiën op het Hollandsche volkslied voor orgel; Hymne voor mannenkoor met koperinstrumeuten (Amsterdam); Canonische choraalvoorspelen, (Erfurt); Sonate voor piano en viool, (Leipzig); Drie liederen voor baryton ,
567
VAN EYKEN.
(Leipzig); Vijf liederen., van Siebel, (Dnsseldorp); Ein M\'id-chenlehen, van Siebel, (den Haag). Bijzondere verdienste beeft Van Eyken zich verworven door de uitgave zijne trans-scriplies voor orgel, (Rotterdam). Zoowel de fuga\'s uit Bacb\'s Wohllemperirtes Clavier als eenige adagio\'s uit de sympbo-nieëu van Beethoven eu Mozart, op bet orgel goed voorgedragen , zijn vau buitengewone uitwerking eu moeten altijd den boorder treffen en ingang vinden.
Onder meer werken, die door de Hollandscbe Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, waarvan Van Eyken correspon-deerend eere-lid was, met prijzen bekroond werden, staat bet oratorium Lucifer bovenaan. Het is bij Arnold in Elberfeld verschenen , eu de groothertogin van Weimar heeft de opdracht welwillend aangenomen. Een blik in de partituur zal den kunstkenners bewijzen dat de componist iets voortreffelijks beeft geleverd. De inleiding van het vijfde bedrijf schildert den strijd tusschen Lucifer en de engelen, een contrapuntistisch meesterstuk. In een tijd waarin sentimentaliteit zoozeer werd gehuldigd, is bet eene weldadige verschijning, een vertegenwoordiger van den strengen Hiiudelscben en Bachscben stijl te zien optreden.
Eveueeus beijverde Van Eyken zich steeds, de voortbrengselen der nieuwe Dnitscbe schooi nauwkeurig te onderzoeken , en nooit toonde hij zich partijdig of kleingeestig in zijne kritiek; overal steeds streng rechtvaardig. Voor hem bestond er niets onbeduidends in de kunst; in zijne oogen had ook het geringste werk recht van bestaan. Geheel eigen was hem een levendige zin voor de symmetrie van den vorm; zonder deze kon hij zich in bet rijk der tonen niets denkeu , of nog meer, gene krijgt door deze eerst zin en bé-teekenis. Hij was een bijzonder vereerder der schoone natuur en boeide dikwijls zijne vrienden door bet wijzen op evenredigheden in boomgroepen, heuveltoppen, wolkenbeelden enz. Daarbij ontwikkelde bij niet zelden wijsgeerige gedachten, die zijne grondige kennis verrieden.
Van Eyken overleed te Elberfeld, den 24sten September 1868.
5G8
(Riclmrd.)
Geboren in 1825.
Richard Hol werd den 23sten Juli 1825 te Amsterdam geboren eu uam reeds vroeg een werkzaam aaudeel aau de uitbreiding der toonkunst in zijne vaderstad. Hij staat bekend als verdienstelijk pianist, maar heeft vooral als componist een grooten en welverdienden naam verworven. Zeer groot is het aantal corapositiën, door hem in het licht gegeven. Onder zijn groote werken munten vooral uit: Leideus Ontzet, gedicht van Schimmel, voor mannenkoor en orkest; de cantate Vondel, voor sopraansolo, mannenkoor en orkest; Der blinde König en de Vlieyende Hollander, beide voor gemengd koor eu orkest; de cantate Heiligerlee, het Krijgslied, en de cantate Vrede, Voorts bestaan van hem zeer vele groote en kleine compositiën voor mannenkoor, met of zonder begeleiding, die niet weinig bijgedragen hebben tot zijn roem als componist. Ook zijne liederen voor een of meer stemmeii, en zijne gezangen voor vrouwenkoor ziju zeer gezocht.
Op - het gebied van instrumentaalmuziek deed Hol zich
570
uiet minder als ?,eu hoogst verdienstelijk componist kennen. Er bestaan van hem twee schoone symphonieën (in c-mo! en in il-mol); een concertstuk Erldarung genaamd, naar het gedicht van Heine; de ouvertures Kapellmeisler Wohl-klang, Flor is V7, eene feestouverture in Es, eene ouverture in c-mol, Gaudeamns igilur en Actus tragicus.
Op het gebied van kerkmuziek is Hol evenmin eeu vreemdeling\'. Behalve twee missen voor mannenkoor en orgel, zagen het licht eeu driestemmig koor Laudale Dominum, zes geestelijke gezangen en fantazieën .voor orgel. Ook het getal van zijne piano-composities is groot.
De werken van Richard Hol zijn krachtig en vol poëzie. Zijne melodieën zijn vloeiend, zijne harmonieën pikant en dikwijls zeer origineel, zijn behandeling van koor \'en orkest getuigt van ervaring en meesterschap.
Meer dan eens is Hol door de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst bekroond geworden, en hij ontving bij gelegenheid van het groote muziekfeest in 1854 de groote o-ouden medaille. In 1858 schonk koninp; Willem IH hem
O O
een gouden horloge, met zijn portret en email. Hol was tijdens zijn verblijf te Amsterdam directeur van de Zang-vereeniging der Maatschappij t. b. d ï. en van de liedertafel Amslels Mannenkoor. Deze laatste betrekking bleef hij bekleeden nog langen tijd nadat hij zich in Utrecht gevestigd had.
In 1865 kwam hij in laatstgenoemde stad aan het hoofd van de muzikale wereld, die door hem nieuw leven verkreeg. Dat getuigen de vele schoone concerten en muziekfeesten, die te Utrecht onder zijne leiding gegeven werden. In 1869, na den dood van Nieuwenhnijzen, werd Hoi verzocht de betrekking van organist in de Domkerk op zich te nemen. Hij aanvaardde ze, maakte van dien tijd af een bijzondere studie van het orgelspel en liet zich, behalve te Utrecht, ook op andere plaatsen met veel succes hooren. In 1874 overhandigde Z. M. onze koning hem de ridderorde van den Gouden Leeuw van Nassau; in 1875 werd hij tot lid benoemd
HOL.
HOL.
vau de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, en in 187(5 van het Provinciaal ütreclitscli Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. In 1875 was hij hij de oprichting der Nederlandsche Toonkunstenaars-vereeniging tegenwoordig , en werd tot president dier vereeniging benoemd.
Voorts is Hol directeur der muziekschool van de Maatschappij t. h. d. T., voor bijna twee jaren te Utrecht opgericht , en als directeur der stadsconcerten en van de zang-vereeniging beijvert hij zich om het publiek op de hoogte te houden van het nieuwe eu schoone; Liszt, Wagner, Brahms en zelfs Verdi, met zijn Manzoni-Requiem, komen op het programma der Utrechtsche concerten voor.
Als schrijver heeft Hol naam gemaakt door verschillende «feestiire artikelen in Caecilia en het Familieblad. alsmede
O O
door zijji brochure S! uzi kale Ornamentiek, een voordracht, gehouden op de eerste algemeeue vergadering der Toonkunstenaars-vereeniging.
571
(Willem Frederik Gerard)
Geboren iu 1829.
Willem Frederik Gerard Nicolaï werd den 20stequot; Novem-Ijer 1829 te Leideu geboreu. Hij had reeds als kind het ougelnk zijue ouders te verliezen en ontving zi;ii opvoeding in het Lnthersche weeshuis. Daar onderscheidde hij zich al vroeg door zijn bij zonderen aanleg voor de toonkunst, zoodat de aandacht van mannen van invloed, beminnaars van muziek, op hem gevestigd werd, en hij de lessen aan de muziekschool te Leiden mocht bijwonen, waar hij verscheidene prijzen behaalde. Zijne vorderingen waren dan ook van dien aard, dat zijne beschermers hem in staat wenschten te stellen om , tot ontwikkeling van zijn talent, uitgebreider onderricht te ontvangen dan hij te Leiden genieten kon. Hij vertrok dus in 1849 naar Leipzig, om daar de lessen aan het Conservatorium bij te wonen. Hij studeerde daar met uitstekend gevolg orgel, piano, contrapunt en de compositie. Ook heeft hij, even als Van Eyken, het onderricht van den beroemden orgelvirtuoos Johann Schneider te Dresden genoten.
Nadat zijne muzikale opvoeding voltooid was, keerde
KICOLAI.
Nicolaï in 1852 naar zijn vaderland terug, eu werd al spoedig, in 1853, tot ouderwijzer voor orgel, theorie en piano aan de Koninklijke muziekschool te \'s Gravenhage benoemd, en iets later tot organist der Frausche kerk aldaar. In het jaar 1865, na den dood van Lubeck, werd Nicolaï in diens plaats tot directeur der Koninklijke muziekschool aangesteld. Ook de \'s Gravenhaagsche afdeeliug vau de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst verkoos hem, even als de Maatschappij de Toekomst, tot directeur harer concerten, welke betrekking hij ook, met die van ouderwijzer in de theorie, eenigen tijd te Rotterdam, als opvolger van Verhulst, heeft bekleed.
De vele werkzaamheden aan het directeurschap der Konink-lijke muziekschool verbonden, noopten hem zich hoofdzakelijk aan die betrekking te wijden. Die inrichting, welke reeds onder Lubeck\'s leiding zooveel goeds heeft gesticht en geroepen is om, door het vormen van degelijke toonkunstenaars, de knust en het vaderland te dienen, neemt toe in bloei en mag zich in een verhoogde belangstelling verheugen.
Nicolaï heeft zich, behalve als bekwaam dirigent, ook als talentvol componist doen kennen; eene symphonic en drie of vier ouvertures werden openlijk ten gehoore gebracht, en deden hem als meester vau den vorm en in de instrumentatie kennen. Zij zijn echter manuscript gebleven. Daarentegen zijn gedrukt en uitgegeven: ruim een dertigtal liederen voor eene stem met piano (waaronder enkele, die zoowel hier te lande als in Duitschland verspreid en »beliebtquot; geworden zijn); duellen voor sopraan en alt, of sopraan en tenor; klavierslukken voor twee eu vier handen, alsmede eene sonate voor violoucel en piano. In den laatsten tijd heeft hij zich bijna uitsluitend der compositie van omvangrijke vocaalwer-ken met orchest gewijd. Zoo verscheen Schiller\'s Lied von der Glocke: eene Cantate bij gelegenheid van de onthulling van het monument voor 1813, op woorden van Nicolaas Beets (waarvoor hij de ridderorde van de Eikenkroon ontving) en Hansken van Gelder (voor mannen-koor en solo\'s
573
SICOLAI.
met orchest), op woorden van S. J. van den Bergh. Het grootste werk van Nicolaï is zijn oratorium Bonifacius, tekst van den bij ons te lande welbekenden dichter Wilhelm Berg (Mevr. Schneider). Dit oratorium, een van de besten van onzen tijd, bood den componist een ruim veld voor de ontwikkeling van zija talent. Het krachtige, ruwe, heidensche element, tegenover de zachte wapenen van het christendom, gaf\' hem uit den aard der zaak de middelen tot de schoonste muzikale contrasten in de hand. Hij heeft dan ook niet verzuimd daarvan partij te trekken. Evenals de tekst, is ook de muziek van Bonifacius een aaneenschakeling van krachtige eu zachte, woeste en kalme, forsche en teedere motieven , die zich ontwikkelen , zich met elkaar vereenigen, zich van elkaar losrukken, elkaar bestrijden en zich eindelijk in den triomf van. bet christendom oplossen.
Het werk werd te Amsterdam, \'s Gravenhage, Leiden eu in sommige steden van Dnitschland met veel succes uitgevoerd.
Ofschoon talrijke bezigheden Nicolaï beletten veel te com-poneeren, heeft hij toch in 187(3 een groote cantate gemaakt bij de onthulling van het standbeeld voor Thorbecke. Dit werk, waarvoor Schimmel den tekst had geschreven, heeft een buitengewoon succes gehad.
Voorts dient nog vermeld te worden , dat Nicolaï bij Mar-tinus Nijhoff heeft uitgegeven het eerste deel van een Iland-leiding hij hel onderwijs der muziek, waarvan, naar wij vernemen, ook het vervolg spoedig het licht zal zien.
Als schrijver is Nicolaï voornamelijk bekend door zijne artikelen in Caecilin; aan de uitgave van dit muzikaal tijdschrift — het eenige in Nederland — neemt hij een zeer werkzaam aandeel.
074
(Johannes)
Geboren in 1833. — 1 ^
Johannes Brahms werd den T11™ Mei 1833 te Hamburggeboren, waar ziju vader, een geacht toonkunstenaar, gevestigd was. Het eerste onderricht in de toonkunst ontving
o O
hij van Cassel, een leerling van Marxsen ; later van Marxsen zeiven, die spoedig bemerkte dat in den tienjarigen knaap een groot talent verborgen was. Op veertienjarigen leeftijd trad de jongeling in zijne geboortestad de eerste maal voor het publiek op. Behalve compositiën van Bach, Beethoven, Mendelssohn, bevatte het programma ook een nummer van hemzelven: Varialionen üher ein Volkslied. In het jaar 1853 ondernam hij, in gezelschap van deu hongaarschen viool-virtuoos Remeuyi (welbekend hier te lande) zijn eerste kunstreis. Op deze reis kwam hij in aanraking met Joseph Joachim , die terstond een hartelijke vriendschap voor hem opvatte. Ook werd hij aan den koning van Hanover voorgesteld, die hem in zijne bescherming nam en hem »deu kleinen Beethovenquot; noemde. Te Weimar gekomen, trok hij
BRAHMS.
de aandacht van Franz Liszt tot zicli. Weken achtereen bracht hij in diens verblijf op den Altenburg door, waar de beroemde kunstenaar met groote ingenomenheid de compo-sitiën doorspeelde, die Brahms in handschrift had medegebracht. Te Dusseldorp maakte hij kennis met Robert Schumann. Toen deze hem hoorde spelen, riep hij uit: «Dat, moet Clara hooren!quot; en toen zijne echtgenoote binnentrad, zeide hij: »Hier kunt ge nu muziek hooren ; zoo als ge nog nooit hebt gehoord.quot; In het Ncuc Zeitschrifl fur Musik. van 28 October 1853, plaatste Schumann, ouder den titel »Neue Bahuen\', een artikel over zijn jongen vriend, dat van de grootste bewondering voor diens buitengewone gaven ge-
O O O O c5
tuigenis gaf. Van dit oogenblik af waren aller oogen op den jeugdigen componist-pianist gericht. Te Leipzig werd hij dooide kunstenaars met open armen ontvangen, en toch waren de gevoelens, na zijn debuut in het Gewandhaus, zeer verdeeld. Over het geheel genomen vond hij in de »metropolis der muziekquot; meer tegen- dan voorstanders. In het tijdvak van 1854 tot 1861 deed Brahms als componist weinig van zich spreken, maar volbracht verschillende kunstreizen, en bezocht herhaaldelijk Schumann in de »Heilanstaltquot; te En-denich, bij Bonn, wiens noodlottig lijden hem diep had getroffen. In 1858 bekleedde hij te Detmold de betrekking van directeur der hofconcerten. Maar beter gevoelde hij zich op reis, en maakte zich daardoor persoonlijk algemeen bekend, vooral bij de kunstenaars. Te Weenen gekomen, maakte hij grooten opgang door zijne meesterlijke vertolking van de werken van Bach, Beethoven en Schumann. In deze stad werden ook het eerst zijne compositiën algemeen bekend. Hij vestigde zich daar en volgde, in 1863, Stegmayer op als directeur van de Singacademie, om die betrekking echter spoedig weder neder te leggen ten gunste van Dessof, hoewel hij te Weenen bleef n\'onen. De zomermaanden bracht hij gewoonlijk bij mevrouw Schumann te Baden-Baden door, waar menig omvangrijk werk door hem werd voltooid. Van het jaar 1863 af dateeren zijne meeste compositiën. Eerst de
57G
BRAHMS.
Lieheslieder en Ungarische Tanze, later de werken van groo-ter omvang. Het Deutsches Requiem ontstond in 186G, deels tijdens zijn verblijf in Winterthur, deels te Zurich. In plaats van den gebruikelijken latijnsclien tekst, koos Brahms voor zijne zielmis woorden uit de Schrift, die, met weglating van alle dogmatiek, in de hoofdgedachte overeenstemmen met de katholieke Missa pro de fund is. Daarop volgden Blnalclo, voor mannenkoor en orkest, en de Rhapsodie (uit Goethe\'s Harzreize im Winter); het Schicksalslied; en eindelijk het Triumph lied, voor achtstemmig koor en orkest. Dit toon-gedicht werd geschreven ter herinnering aan de overwinningen door de duitsche wapenen in den oorlog met Frankrijk behaald. De tekstwoorden zijn ontleend aan het boek der Openbaring, hoofdstuk XIX, waar de val van Babylon wordt bezongen. De uitvoering van het Triumph lied te Weenen werd door Brahms zelf bestuurd, in zijn nieuwe betrekking van directeur van de »Gesellschaft der Musikfreunde,quot; aan welke hij zich drie jaren later weder onttrok uit liefde tot zijn vroegere vrijheid en onafhankelijkheid. Met leedwezen zag men hem vertrekken, daar zijne vrienden te Weenen evenzeer den mensch als den kimstenaar in hem vereerden.
Dat Brahms in het lot van vele zijner kunstbroeders heeft moeten deelen, dat zijne compositiën niet terstond bij haar verschijnen algemeen gewaardeerd werden; dat hij vaak met oppositie te kampen had, — behoeven wij nauwelijks te zeggen. Maar ontbrak het hem niet aan tegenstanders,
Oo o \'
ook het getal zijner voorstanders was en is nog zeer groot. Er zijn zelfs velen, die in hun ijver voor Brahms te ver gaan door te beweren, dat geen componist van den tegenwoordigen tijd zich met hem kan meten; het bovengenoemd artikel van Schumann is het wapen, waarmede zij diegenen bestrijden, die beweren dat Brahms niet de voortreffelijkste componist van onze dagen is. Naar mijn inzien moet men aan het artikel van Schumann niet te veel waarde hechten. Niet dat ik het eens ben met Fétis, die het »een van de onmiskenbaarste voorteekenen van Schu-
37
577
BRAHMS.
maun\'s krankzinnigheidquot; noemt. Maar zelfs indien het bewezen kou worden, dat Schumann in het jaar 1853 nog in het volle bezit zijner verstandelijke vermogens was, zon ik nog aan zijn oordeel twijfelen. Immers het is overbekend , dat groote mannen in het beoordeelen van hunne tijdgenoo-ten dikwijls gefaald hebben; vaak werd — om welke reden ligt meestal in het duister — het middelmatige door hen hemelhoog verheven, het voortreffelijke voorbijgezien. Voorbeelden tot staving hiervan aan te halen is overbodig; iedereen weet ze op elk gebied, in elk vak van kunst en wetenschap te vinden. Wil men dus beoordeelea of Schumann\'s blik helder was toen hij uitriep: »Hij is gekomen, aan wiens wieg gratiën en helden de wacht hielden !quot; en of men Brahms
O O
als een »Messias van de muziekquot; begroeten mag, dan is het niet voldoende, dat men bij de woorden van den meester zweert en het: »Hij zelf heeft het gezegd!quot; van de Pytha-goreërs tot bewijs aanvoert; neen, men moet trachten het uit de werken van Brahms te bewijzen. Bij ontleding van ^die werken ziet men, dat er geene reden bestaat hem een »Kunstmessiasquot; te noemen. Van »Neue Bahnenquot;, zoo als het hoofd van Schumaun\'s artikel luidt, is in het geheel geen sprake; want Brahms heeft tot nu toe niets verricht, wat anderen vóór hem niet reeds even goed en veel beter verricht hebben. Of heeft hij altemet de vormen van vocaal- of instrumeutaalmuziek uitgebreid? Men toone ons één werk van hem, waarin hij inderdaad iets nieuws, iets tot nu toe onbekends geleverd heeft!
Maar ofschoon overtuigd, dat Brahms in de geschiedenis van de muziek niet zulk een gewichtige rol vervult, als vele zijner vereerders meeuen, erken ik toch, dat hij een uitstekend componist, een man van groot talent is. In Dnitsch-land, Nederland en Engeland is dan ook het getal zijner vereerders zeer groot, en waar thans groote muziekfeesten gegeven worden,-kan men zeker zijn dat ook de naam van Brahms op het programma voorkomt.
578
REGISTER.
Ab der khan, opera van Boieldieu, 315. Ahencerages {les), op. v. Cherubini, 245. Abu-Hassan, opera van Weber, 352. Achille air assedio di Troia, opera van Cimarosa, 198. Achille a Scyros, ballet-opera, grooten-deels van Cherubini, 242, 243. Achilles^ opera van Paër, 290. Acht liederen van Heye en Broekhuizen, door Verhulst, (Opus 9), 561. Aci, Galathea e Polifemo, herdersspel van Handel, 80. A cis et Galathee, herdersspel van Lulli, 41. Actéon, opera van Auber, 332. Actus tragicus, van Hol, 570. Adam (Adolphe), 464—476. Adelaide, compositie van Beethoven, 266. Adelaide de Boryoyna, opera van Rossini, 386. Adele de Ponthieu, opera van Pic-cini, 134. Adelson e Salvinia, op. v. Bellini, 456. Adina o il califfo di Bagdad, opera semi-seria van Rossini, 387. Adriano in Siria, op. v. Cherubini, 236. Adriano in Siria, op. v. Pergolese, 105. Adrien, opera van Mehul, 254. Afscheid, Afzijn, Wederzien, voor sopraan en tenor, (Opus 14), van Verhulst, 561. |
Africaine (V), opera van Meijerbeer 418, 419. Agnes von Hohenstaufen, romantische opera van Spoutini, 305. Agnese, opera van Paër, 291. Agrippina, opera van Handel, 80. Alceste, tragische opera van Gluck, 115, 117, 118. Alceste, opera van Lulli, 35. Alcidioné, ballet-opera van Lulli, 32. Alcidor, opera van Spoutini, 305. Alcina, opera van Handel, 84. Alessandro, opera van Handel, 83. Alessandro nelle Indie, opera van Cimarosa, 193, Alessandro nelle Indie, opera van Cherubini, 236. Alessandro nelle Indie, opera van Gluck, 112. Allessandro nelle Indie, opera van Pic-cini, 128, 130. Alexander Bala, oratorium van Handel, 87. Alexander Severus, pasticcio van Handel, 85. Alfonzo und Estrella, operette van Schubert, 434. AH Baba au les quarante voleurs, opera van Cherubini, 247. AU, Facha von Janina, kleine opera van Lortzing, 555. Aline, reine de Golconde, opera van Boieldieu, 315. Allegro ed el penseroso, v. Handel, 86. |
REGISTER.
582
Alley to (jraziozo, voor piano en or-chest, van Mendelssohn, 494. Almanzor, opera van Meijerbeer, 404. Almira, koningin van Castilië, opera van Handel, 79. Alonzo et Cora, opera vanMehul, 251. Alzira, opera van Verdi, 534. Amadiyi, opera van Handel, 83. Amadis, opera van Lnlli, 40. Amant (V) jaloux, op. v. Grétry, 174. Amante (V) servitore, opera comiqne van Paër, 289. Amanti {yli) comiti, opera van Cima-rosa, 193. Amanti (yli) in cimento, opera van Spontini, 296. Amazones (les), opera van Mehul, 257. Ambassadrice (V), opera van Anber, 332. Ami (V) de la maison, opera van Grétry ,171. Amitié{V) a Vópreuve, op. v. Grétry, 170. Ammeto, opera van Handel, 83. Amor fa Vuomo cielo, intermezzo van Pergolese, 103. Amor rende say ace, opera van Cima-rosa, 198. Amore inyeynoso, op. v. Paisiello, 185. Amore (V) in Callo, opera bonft\'e van Paisiello, 181. Amore (V) seyreto, opera van Spontini, 296. Amour et mystere, opera eomique van Boieldieu, 315. Amour (V) déyuisé, ballet v. Lnlli, 32. Amour (V) médécin, door Lnlli op muziek gebracht, 33. Amphion, cantate van Chernbini, 236. Anacréon, opera van Mehul, 251. Anacréon, opera van Ramean, 71. A nacréon ou I Amour fuyitif, opera ran Cherubini, 242. Anchise {Bo?i) Campanone, opera van Paisiello, 182. Andromaque, lyrisch treurspel van Grétry, 176. Andromacca, opera van Paisiello, 186. Andromeda, opera van Paisiello, 182. Angela ou Vatelier de Jean Cousin, opera op naam van Boieldieu en madame Gail, 317. Antigone, opera van Gluck, 114. Antigone van Sophocles, koren op muziek gebracht door Mendelssohn, 492. Amarenza (V) infjanna, opera van Ci-marosa. 193. |
Apprensivo raggirato, opera van Cima-rosa, 198. Arabo (P) Cortese, op. v. Paisiello, 182. Aria di chiesa, van Stradella, 54, 55. Ariane, opera van Handel, 84. Ariodant, opera van Handel, 84. Ariodant, opera van Mehul, 255. Aristeo, intermezzo van Gluck, 115. Armida, opera van Cherubini, 236. Armide, opera van Gluck, 119. Armide, opera van Lnlli, 40, 44. Armida, opera van Rossini, met dans-aria\'s, 386. Armida (£\') immaginaria, opera van Cimarosa, 193. Arminius, opera van Handel, 85. Aroldo . omwerking van Stiffelio , opera van Verdi, 538. Artamene, opera van Gluck, 112. Ar laserse. opera van Cimarosa, 193. Artaserse, opera van Gluck, 112. Artaxerxes, opera-seria van Paisiello , 181. Artemisia, opera van Cimarosa, 198. Artisan {I\'). operette van Halévy, 444. Ascanio in Alba, dramatische cantate van Mozart, 217. Assolante, opera van Cimarosa, 193. Astolphe et Joconde, ballet-opera van Herold, 369. Astuzie {le) amor os e, opera van Pai-sièllo, 182. Astuzzie {le) femminine, opera van Cimarosa, 198. Atalante, opera van Handel. 85. Atene edijicata, opera van Cimarosa, 194. Athalia, opera van Handel, 84. Athalia, der koren op muziek gebracht door Mendelssohn, 492. Attila, opera van Verdi, 534. Atys, opera des konings, van Lulli, 35, 41. Atys, opera van Piccini, 133. Au clair de lune, lied van Lulli, 31. Anber, (Daniel Francis Esprit), 326—337. Auherge {Vs) d\'Auray, operette van Herold, 370. A-udi benigne, motet van De Lattre, 16. Auferstehung {dié), oratorium van Handel, 80. Aureliano in Valmira, opera van Rossini , 381. Auteur {V) mort et vivant, opera van Herold, 367. |
REGISTER.
583
Ave Maria, van Schubert, 428, 431. Aveugles {les) de Toledo. opera comique van Mehul, 256. Axur, opera van Salieri, 227. Baccanti (/), opera vsn Paer, 291. Bach (Emanuel), zoou van Johann Sebastiaan, schepper der moderne sonate, 99. Bach (Johann Sebastiaan), 90—100. Bach (Johann Christiaan), zoon van Johann Sebastiaan, schrijver o. a. van de opera Amadis van Gallië, 100. Bagni (ƒ) di Abano, opera boufFe van Paisiello, 181. Baini• (abt), levensbeschrijver van Palestrina, 23. Ballarina {la) am ante. opera van Ci-marosa, 193. Balt has ar, gelegenheids-oratorium van Handel, 87. Bardiere (il) di Siviglia, opera comique van Paisiello, 184. Barbiere {il) di Siviglia, opera comique van Rossini, 284—292, 383, 384. Barcarolle {la), opera comique van Auber, 334. Barone {il)burlato, op. v. Cimarosa, 193. Baronessa {la) siramba) opera van Ci-marosa, 194, Bastien et Bastienne, op. v. Mozart, 215. Battaglia di Legnano, op. v. Verdi, 535. Baud e Filemone, intermezzo van Gluck, 115. Bayard a Mézières, opera van Boiel-dieu, in vereeniging met Cherubini e. a., 317, 46. Bayerischer Schützen - Marseh, gedicht van koning Lodewijk van Beijeren, muziek van Meijerbeer, 414. Beethoven, (Ludwigvon) 261—288. Béarnais {les), opera van Boieldieu en Kreutzer, 317. Beatrice di Tenda, op. v. Bellini, 461. Beiden {die) Kali f en, opera boufFe van Meijerbeer, 402. Beiden {die) Tornister, opera van Lort-zing, ook genoemd Die beiden Schüt-zen, 556. Bellérophon, opera van Lulli, 38. Bellini, 455—463. Belle (Ja) au bois dormant. balletopera van Herold, 369. |
Beniowsky, opera comique van Boieldieu , 312. Benvenulo Cellini, op. v. Berlioz, 480. Berceuse {la), compositie van Chopin, 500. Berenice, opera van Handel, 85. Bergère {la) chatelaine, opera comique van Auber, 327. Berlioz (Hector), 477—486. Bertatti, poeta Cesareo, 194. Bianca e Faliero, op. v. Rossini, 388. Bianca e Fernando, op. v. Bellini, 456. Biante, van Stradella, 55. Bion, opera van Mehul, 255. Blanche de Provence ou la cour des fées, opera van Boieldieu e. a., 319. Blanche de Provence ou la cour des fées, opera gedeeltelijk door Cherubini gecomponeerd, 246. Blinde {der) König, compositie voor gemengd koor en orchest, van Hol, 569. Boetpsalmen, van De Lattre, 13. Bohémiennes (les), onuitgegeven opera van Halevy, 444. B o i e 1 d i e u(Fran9ois Adrien)308—325. Bo?iifacius, oratorium v. Nicolaï, 574. Brahms (Johannes), 575—578. Brandenburg er thor {das), onuitgegeven opera van Meijerbeer, 404. Braut {die) von Messina, ouverture van Schumann, 505. Bruidfeestbloemen, (Op. 15), van Verhulst, 561. Bruiloftszang, (achtstemmig), van Swee-linck, opgedragen aan Johann Sto-baeus, 28. Buona {la) Figliuola of la Cecchina, opera bouffe van Piccini,119, 128, 129. Buxtehude, organist te Lubeck, 78. C. Cadmus et Hermione, treurspel van Lulli, 34. Caduta di Giganti, op. v. Gluck, 113. Cagliostro, opera comique van Adam, 471. La Calamita de* cuori, opera van Ci-marosa, 198. Cal lias, opéra van Grétry, 177. Calif e {le) de Bagdad, opera comique van Boieldieu, 312. Calypso, opera*van Boieldieu, 315. Cajo Mario, opera van Cimarosa, 193. |
REGISTER.
584
Cambiale (la) di matrimonio, opera boutfe van Rossini, 377. Cam bio {il) della valiyia, opera boufFe van Rossini, 378. Camiletta, intermezzo v. Paisiello, 188. Canonische choraalvoorspelen, van A an Eyken, 567. Cantate, bij gelegenheid van het Weener congres in 1815, van Beethoven, 280. Cantate bij gelegenheid der nationale feestviering op 13 Nov.1863, van Lu-beck, 440. Cantate bij gelegenheid van het huwelijk van den erfprins der Nederlanden, van Lubeck, 440. Cantate bij gelegenheid der onthulling van het monument voor 1813, van Nicolaï, 573. Cantate ter gedachtenisviering van Schiller\'s eeuwfeest (1859), van Verhuist, 562. Cantate bij de onthulling van Tollens\' standbeeld (1861), van Verhulst, 562. Cantate bij gelegenheid van het Von-delsfeest te Amsterdam (1869), van Verhulst, 562. Cantate bij gelegenheid van het Pius-feest (1874), van Verhulst, 562. Cantate bij gelegenheid van het 25jarig koningschap van Willem III, van Verhulst, 562. Cantiones sacrae, van Sweelinck, 27. Capuleti (/) ei Montecchi, opera van Bellini, 459. Cara da voi dipende, quartet van Che-rubini in de Viaggiatori felici, 238. Caravane {la) du Caire, opera van Gretry, 175. Carnaval romain {le), ouverture van Berlioz, 479. Carnaval (/lt;?), maskerade en ballet van Lulli, 35. Castor et Pollux, lyrisch treurspel in vijf bedrijven van Rameau, 70, 123. Catone \'in TJtica, opera v. Paisiello, 186. Caverne {la),opera van Mehul, 253. Cazavona, opera van Lortzing, 557. Ce qu107i entend sur la montagne, sym-phonisch gedicht van Liszt, 512. Cecchina (la) of la buona Figliuola, opera bouffe van Piccini, 128, 129. Cenerentöla, opera van Rossini, 385. Cejphale et Frocris, lyrisch treurspel van Gretry, 173. Chalet {le), opera van Adam, 467, 469. |
Chant (le) du depart van J. Chenier, op muziek gebracht door Mehul, 252. Chant {le) du retour, van J. Chenier, muziek van Mehul, 253. Chant {le) des victoires, van J. Chenier, muziek van Mehul, 253. Chant pour Vanniversaire du 9 Ther-midor, van J. Chenier, muziek van Mehul, 253. Chaperons {les) blancs, op. v. Auber, 332. Charles de France, opera van Boieldieu, met medewerking van Herold,317, 365. Charles VI, opera van Halévy, 449. Cherubini, 235—248. Chieval {le) de bronze, op. v. Auber, 382. Chi d!altrui si veste, presto si spoglia, opera van Cimarosa, 193. Chi piü guarda men vede, opera comique van Spontini, 296. Chimene, opera van Piccini, 134. Chisciotto {Don) della Mancia, opera van Paisiello, 182. Christus am O eiber ge, oratorium van Beethoven, 275. Christus, oratorium van Liszt, 517. Christus, oratorium v. Mendelssohn, 493. Chopin, (Frederic rran\';ois)496—500. Ciarlone {il), opera bouffe van Paisiello, 181. Cimarosa, (Dominico) 191—201. Cinna, opera van Paër, 290. Circassienne {la) opera comique van Auber, 336. Circe, opera van Paër, 289. Ciro in Babilonia, op. v. Rossini, 378. Clari, opera semi-seria van Halévy, 445. Clemens est Dominus, achtstemmige hymne van Verhulst, 560. Clemenza {la) di Tito, op. v. Gluck, 114. Clemenza di Tito {la), op. v. Mozart, 231. Cleopatra, opera van Cimarosa, 194. Cleopatra, opera van Mattheson, 79. Cleopatra, opera van Paër, 291. Clochette {1(C), opera van Herold, 366. Clytemnestre, opera van Piccini, 135, Cosi fan tutti, op. boufre v. Mozart, 229. Cocher {le) parodie op Lulli\'s opera Fhaëton, 39. Colinette a la cour, op. v. Gretry, 174. Colombe, {la), opera comique van Gounod, 549. Comala, gedicht, van Ossian, muziek van N. Gade, 564. Composition voor orgel, v. Sweelinck, 27. Comte Org {le), op. v. Rossini, 393—395. |
REGISTER.
585
Concert (le) a la cour, op. v. Auber, 327. Concert des Si/lphes, van Berlioz, 479. Concert-aria, voor sopraan (Op. 24), van Verhuist, 561. Concerto in C-majeur, v. Beethoven, 266. Concerto in Es-dur, van Chopin, 497. Concerto voor piano, in G-mol van Mendelssohn, 494. Conjitebor, psalm van De Lattre, 16. Contadina {la) astuta, intermezzo van Pergolese, 105. Convito {il), opera van Cimarosa, 193. Corelli, beroemd violist, SO. Coriolanus, ouverture v. Beethoven, 277. Corispero, opera van Stradella, 55. Corona (Id), opera comique v. Gluck, 115. Cor sar o (il), opera van Verdi, 535. Cozirses de Tempel es, herdersspel in één bedrijf van Piron, met zang- en dansmuziek van Rameau, 69. Credo, Sanctus en Agnus Lei van de mis (Op. 20) van Verhuist, 561. Credulo {il), opera van Cimarosa, 194. Crociato {il) in Eyitto, 404, 405. Crescendo (le), opera comique van Che-rubini, 242. Cuffiara {la), opera van Paisiello, 189. Carioso {il) delproprio suo danno, opera bouffe van Piceini, 128. Cyterhoek {Nieuw), van Sweelinek, 27, Cytherée assienée, ballet-opera van Gluck, 117. Czar und Zimmerman, opera van Lort-zing, 556. Dame {Id) Blanche gt; opera comique van Boieldieu, 316, 317, 319. Damnation {la) de Faust, fantastisch oratorium van Berlioz, 480. Dame {la) de Pique, op. v. Halevy, 451. Dansa ild), drama voor 2 personen, van Gluck, 114. Dante, symphonic van Liszt, 517. Daphne, opera van Handel, 80. Dardanus, tragische op. v. Rameau, 71. Dark (the) Diamant, op. v. Adam, 469. Davidde penitente, oratorium van Mozart, 222. Davids-Biindlertlinze {die), compositie van Schumann, 504. De corpore Christi, motet v. De Lattre, 16. |
De profundis, bij gelegenheid van den dood van den hertog van Berry, van Halevy, 444. De Tempore, trapzang van Palestrina, 21. Del or a, opera van Handel, 84. Deidamie, opera van Handel, 85; Delphis el Mops a, op. v. Grétry , 177. Demetrio, opera van Cherubini, 236. Demetrio, opera van Gluck, 112. Demetrio e Polibio , op. v. Rossini, 379. Demetrius, opera seria v. Paisiello, 181. Demofoonte, (il) opera van Gluck, 112. Demofoonie {il), opera van Paisiello, 182. Demophon, opera van Cherubini, 237. Denys le Tyran, opera van Grétry, 177. Der erste Tori, lyrisch drama van Weber, 351. Dernier {le) jour de Missolonghi, op muziek gebracht door Herold, 369. Dernier e {ld) Pensee, fantazie van Weber, 358. Deutscher Requiem, van Brahms, 577. Deux {les) Avar es, opera van Grétry. 170, Deux {les) journées, lyrisch blijspel van Cherubini, 240. Deux {les) nuits, opera comique van Boieldieu, 323. Deux {les) pavilions, opera comique van Halévy, 444. Diamants {les) de la couronne, opera comique van Auber, 333. Diane et Endymion, op. v. Piccini, 135. Didon, opera van Piccini, 134. Didone, opera van Paër, 291. Didone, opera van Paisiello, 186. Didone abbandonata, cantate van Rossini, 377. Dies irae, fantazie van Liszt, 513. Dieu {le) et la Bayadere, ballet-opera van Auber, 331. Dieux {les) rivaux,. compositie van Spontini, 304. Dilettante (ld) d*Avignon, opera comique van Halévy, 445. Discordia (ld) fortunata, opera van Paisiello, 182. Dissertations sur les différentes méthodes d*accompagnement pour le clavecin et pour Vorgue, door J. Ph. Rameau, Paris 1732, 67. Disfatta {la) di Dario, opera van Paisiello, 183. Divertissement hongrois, van Schubert, opgedr. aan de gravin Esterhazy, 534. |
BEGISTEE.
586
Dolor i (/) di Maria sempre ver (/ine, oratorium van Scarlatti, 58. Domino {le) noir, opera comique van Auber, 332. Don Carlos, opera van Verdi,*538. Don Giovanni (Don Juari), opera van Mozart, 225. Don Juan, opera van Mozart, 303; Do7i Sanche ou le chateau de Vamour, opera van Liszt, 509. Donna (la) al suo peyyior sempre si appif/Ua, opera van Cimarosa, 194. Donna (Ju) di tutti caratteri, opera comique van Cimarosa, 192. Donna del lago {la} , op. v. llossini, 388. Donne (le) dispetto se, opera bouffe van Piccini, 128. Dor/barbier {der) van Schenck, 264. Dormeur {le) éveillé, opera comique van Piccini, 135. Dot {la) de Suzette, op. v. Boieldieu, 311. Drapier {le), half tragische, half boertige opera van Halevy, 447. Drie kinderliederen, van Verhulst, 561. Drie koor en, van Verhulst, 561. Drie liederen uit T salt er und Harfe, van Spitta, van Var. Eijken, 567. Drie liederen, voor baryton, van Van Eijken, 567. Duo {le) tfOlonue, opera comique van Auber, 333. Due (/) Baroni, opera v. Cimarosa, 192. Due {le) contesse, opera van Paisiello, 183. Due Foscari (/), opera van Verdi ,535. Due {!) sordi, op. comique v. Paer, 289. Due (/) supposti conti, opera van Cimarosa, 193. Duello (e7) comico, op. v. Paisiello, 182. Durante, leerling van Scarlatti, 60. JEccelsa {V) gara, cantate v. Spontini, 300. Echo et Narcisse, op. v. Gluck, 123. Éclair {V) op. comique v. Halévy, 446. Écumeur (V) de mer, ballet-opera van Adam, 470. Eduardo e Gristina, opera van Rossini, 387. Egle ed Irene, cantate v. Rossini, 382. Egloyue (V) de Versailles, opera van Lulli, 40. Egmont, ouverture van Beethoven, 279. Ein Madchenleben (van Siebel) van Aran Eijken, 568. |
Ein Feldlager in Schlesien, opera van Meijerbeer, 412 E ij ken (Johannes Albert van) 566—568. Elias, oratorium van Mendelssohn, 493, Elisa ou le Mont Saint Bernard, opera comique van Cherubini, 240, Elisabeth, oratorium van Liszt, 517. Elisabetta regina d\'Inghilterra, opera van Rossini, 383. Elisca, opera van Gretry, 177. Elfrida, opera van Paisiello, 186. Embarras (/\') des richesses , opera van Gretry, 174. Emma, ou la promesse imprudente, opera comique van Auber, 327. Emma de Resburgo, opera van Meijerbeer, 403. Emmeline, opera comique v. Herold, 369. Endriague (V), gedicht van Piron, met zang- en dansmuziek v. Jlameau ,66. Enfance (/\') du Christ, opera van Berlioz, 482. Enfant (^\') prodigue,o\\gt;. v. Auber, 335. Enlevement (V) des Salines, opera van Piccini, 135. Entführung {die) aus dem Serail, opera van Mozart, 220. Enrolement {V) dArlequin, gedicht van Piron, met zang- en dansmuziek van Rameau, 67. Epicure, opera van Mehul, 255. Episode de la vie d\'un artiste, fantastische symphonic van Berlioz, 479. Épreuve (l\') villaqeoise, opera van Gretry, 169. Equivochi {gli) nel sembiante, opera van Scarlatti, 59. Eraclea, opera van Scarlatti, 59. Ercole al Termodonte, op. v. Piccini, 136. Erkldrung, concertstuk van Hol, 570. Erlkönig, lied van Schubert, 426. Erlkönig\'s Tocht er, ballade voor solo, koor en orchest, van N. Gade, 564. Ermione, opera van Rossini, 387. Ernani, opera van Verdi, 533. Ero e Leandro, opera van Paër, 283. Eroe {V) cinese, opera v^h Cimarosa, 193. Eroe (V) cinese, opera van Gluck, 114. Eroismo {V) ridicolo, op. v. Spontini, 296. Equivoco (V) stravagante, opera bouffe van Rossini, 377. Esclaves (les) par amour, opera bouffe van Paisiello, dezelfde als Gli Schiavi per amore, 185. Essais sur la musique, door Gretry, 163. |
REGISTER.
587
JEstella, romance van Cherubini, 287. Esther, oratorium van Handel, 83. Estate ergo misericordes, zevenstemmig motet van De Lattre, 16. Esule (/\') di Granata, opera v. Meijer- ^ beer, naar Romani\'s drama, 404. Et oile (V) du Nord, opera comiqne van Meijerbeer, 415, 416, Etudes symphoniques, v. Schumann, 503. Euvhrosine et Coradin ou le tyran cor-rigé, opera comique van Mehul, 251. Euryanthie, opera van Weber, 356. Evénements (les) imprévus, opera van Gre\'try, 174. Ezio, opera van Handel, 84. Fackeltanz, bij gelegenheid van het huwelijk des konings van Beieren met prinses Wilhelmina van Pruisen, van Meijerbeer, 418. Fal eg name (il), opera bouffe van Cima-rosa, 193. Falkners {des) Braut, opera van Marsch-ner, 554. Falstajf, opera comique van Adam, 474. Familie {ld) suisse, op. v. Boieldieu, 311. F anal (Ie), opera van Adam, 473. Fanatico (il) hurlato, opera van Ci-marosa, 194. Fanatico (il) per gli antichi llomani, opera van Cimarosa, 192. Fanatico (il) in Berlin a, andere titel van La Locanda, op. v. Paisiello, 186. Faniska, opera van Cherubini, 243, Fantaisie impromptu in As-dur, van Chopin, 500. Fantasieën, van Schubert, opgedragen aan de gravin Esterhazy, 435. Fantasiën voor orgel, van Hol, 570. Farfadet (Jé), op. comique v. Adam, 473. Fausse (la) Manie, opera comique van Gretry, 172. Faust, ballet-opera van Adam, 469. Faust, opera van Gounod, 546, 547. Faust, symphonic van Liszt, 517. Faux Lord (Je), opera comique van Pic-cini, 135. Faux (lé) Prodige, gedicht v. Piron, met zang- en dansmuziek van Rameau, 67. Fe dra, opera van Gluck, 1.12. Fedra, opera van Paisiello, 186. Fée (la) aux roses, op, v. Halévy, 451. Feeën (dié), opera van Wagner, 519. |
Feestouverture in Es, van Hol, 570. F elicit a comjnta, cantate van Cimarosa, 198. F elicit a (la) inaspettata, cantate van Cimarosa, 194. Fernand, cantate van Gounod, 544. Fernand Cortez, opera van Spontini, 294, 302, 303. Festa (/«) nella corte di F err ar a, cantate van Meijerbeer, 411. Festa (Jé) iïApollon, intermezzo van Gluck, 115. Festgesang an die Künstler, van Schiller , muziek van Mendelssohn, 493. Fete de la jeunesse, lied van Cherubini, woorden van Parny, 239. Fête d,e la reconnaissance, lied van Cherubini, woorden v. Mahérault, 239. Fête {la) du village voisin, opera van Boieldieu, 317, 318. F ét es (les) de Folymnie, ballet-opera van Rameau, 71. Fétes de Vamour et de Bacchus, opera van.Lulli, 34. Fétes (les) dHébé, ballet-opera van Rameau, 70. Fétes de VHymen et de ramour, ballet-opera van Rameau, 71. Fiancee {la), opera comique v. Auber, 329. Fiancée {la) du roi de Garhe, opera comique van Auber, 336. Fidele {lé) hern er, opera comique van Adam, 470. Fidelio, opera v. Beethoven, 276, 277. Fier air as, heroïsch romantische opera, van Schubert, 434. Figlia (la) dell aria, op. v. Rossini ,391. Figlio per azzardo (il), opera bouffe van Rossini, 380. Filide, serenade v. Gluck, 114. Fille {la) du Danube, ballet-opera van Adam,, 475. Fille (la) mal (jardée, ballet-opera van Herold, 369. Filosofi (1) immaginari, opera van Paisiello, 184. Fingalsh\'óhle, concert-ouverture van Mendelssohn, 489. Finta (Ja) amant e, opera bouffe van Paisiello, 188. Finta (la) amante, opera van Paisiello, 184. Finta {la) jilosofa, op. v. Spontini, 296. Finta (la) giardiniera, opera bonfle van Mozart, 217. |
REGISTER.
588
Finta {la) Maya, opera v. Paisiello, 182. Fint a {la) Farisina, opera boufte van Cimarosa, 192. Finta (la) Principessa, opera boufFe van Cherubini, 236. Fiuta {la) simplice, op. v. Mozart, 214. Finti (/) nobili, op. v. Cimarosa, 193. Finto {il) pit tore, opera comique van Spontini, 296. Flaminio (il), opera bontfe van Pergo-lese, 105. Flieyende {der) Hollander, opera van Wagner, 522. Floridante, opera van Handel, 83. Florinda, opera van Handel, 80. Floris V, ouverture van Hoi, 570. Floris V op het slot te Muiden, voor tenorsolo, koor en orchest (Op. 23) van Verhuist, 561. Forza {la) del destino, op. v. Verdi, 538. F curb erics {les) de Marinette, opera comique van Piecini, 135. Fra Biavolo oil Vhötellcrie de Terra-cine , opera comique vanAuber, 330. Francs (les) Jug es, ouverture van Berlioz, 479. Francs {les) Juc/es, arrangement voor piano van Liszt, op de ouverture van Berlioz, 511. Frascatana (la) nobile, opera van Cimarosa, 192. Frascatana {la), opera v. Paisiello, 182. Freischiitz, opera van Weber, 353—355. Frühliagsfantasie, van N. Gade, 565. Fuga (la) in maschera, opera van Spontini , 296. GabrieUe cCEstrée, opera comique van Mehul, 256. Gade (Niels W.) 563—565. » Gaudeamus igitur, ouverture v. Hoi, 570. Gazetta, opera bontfe van Rossini, 384. Gazza (la) ladra, op. v. Rossini, 386. Geistliche Concerten and llarmotiien, van Sweelinck, 27. Gelobet sei Gott der Herr, psalm op muziek gebracht door Lubeck, 440. Gelosie {le), opera boufFe v. Piccini, 128. Geloso (il) Schernito, opera van Per-golese, 105. Gezangen (de) en lofzangen, zooals die in onze gereformeerde kerk ioor-den gebruikt, voorzien van voor-, tusschen- en naspelen, van Van Eijken, 567. |
Gezangen en psalmen, voor alt (Op. 28) van Verhulst, 561. Ghirlandia di Madrigali a sei vod, van Sweelinck, 27. Giannina e Bernadone, opera van Cimarosa , 194. Giovanna d\'Arco, opera van Verdi, 534. Gioventu d\'Enrico Quinto, operaboutfe van Herold, 363. Giorno (un) di regno, op. v. Verdi, 532. Giralda ou la nouvelle Fsyché, opera van Adam, 473. Giselle, ballet-opera van Adam, 469. Giudditta {la), opera v. Cimarosa, 193. Giulio Cesar e, opera van Handel, 83. Giulio Sabino, opera van Cherubini, 236. Giunone {la) Lucina, cantate met koren, van Paisiello, 186. G1 u c k (Christoph Willibald), 110—125. Gonsalvi, vriend van Cimarosa, 198. Gott und die Natur, oratorium van Meijerbeer, 401. Gounod, 543—551. Graner feestmis, van Liszt, 517. Gretchen, lied van Schubert, 434. Gretry (André Ernest Modeste), 163—179. Griselda, opera van Paër, 290. Groote feestmarsch, voor vier handen, van Van Eijken 567. Grotta {la) di Trofanio, opera van Paisiello, 185. Gruss aus der Feme, van Verhulst, 560. Guerre des coins: strijd tusschen de. voorstanders van Gluck en Piccin1 in de Fransche opera, 119—124» 131—133. Guglielmo (San) d\' A quit ania, gewijd drama van Pergolese, 102. G u i d e 11 i (leerling van Palestrina), 21. Guido et Ginevra, ou la peste de Florence, opera van Halévy, 447. Guillaume Tell, compos, v. Gretry, 177. Guillaume Tell, op. v. Rossini, 395, 396. Gust ave III, opera van Auber, 332. Halévy (Fromental) , 443—454. Handel, 76—89. Halleluja, van Klopstock, op muziek gebracht door Schubert, 435. |
UEGISÏER.
589
Hamadryaden {die), ballet-opera van Adam, 470. Hans Heiling, opera v. Marschner, 554. Hans Sachs, opera van Lortzing, 557. Hansken van Gelder, cantate voor mannenkoor en solo\'s met orchest, van Nieolaï, 573. Harmonie militaire voor de inwijding der Julizuil, van Berlioz, 479. Harold, arrangement voor piano van Liszt, op de symphonic v. Berlioz, 510. Harold en Italië, symphonic van Berlioz, 479. Hassc, leerling van Scarlatti, 60. Hay dée, lyrisch drama van Auber, 334. Haydn (Joseph), 139—162. Heiligerlee, cantate van Hol, 569. Heinrich IV und Auhigny, opera van Marschner, 553. Hélhie, opera comique v. Mehul, 256. Hermies, oratorium van Handel, 87. Hermann und Dorothea, ouverture van Schumann, 505. Herminie, cantate van Halévy, 444. Heróische symphonic, van Beethoven, 275 , 276. Hérold, 360—373. Heureuse (£\'•) nouvelle, opera van Boicl-dieu, 311. Heureux (l ) malgré lui, opera comique van Mehul, 256. Hinkende (de) Duivel, opera comique van Hay dn; 146. Hippo lite et Aricie, opera van 1? am eau, naar het gedicht van den abt Pelle-grin, 68. His first campaign, opera v. Adam, 469. Hochzeit {die) des Gamacho, opera van Mendelssohn, 488. Hol (Richard), 569—571. Holzdieh {der), opera van Marschner, 553. Honderdvijftig {de) psalmen, voorzien van voor- tusschen- en naspelen, van Van Eijken, 567. Hongaarsche kroning smis, v. Liszt, 517. Horatius Codes, opera van Mehul, 253. Housard {le) de. Berchini, opera comique van Adam, 474. Huguenots {les), opera van Meijerbeer, 410, 411. Huron {le), opera van Gretry, 168. Hymne, voor mannenkoor, van Van Eijken, 567. Hymne funebre sur la mort dugénéral |
Hoche, van Cherubini, woorden van Jos. Chenier, 239. Hymne a la fraternité, lied van Cherubini, woorden van Désorgues, 239. Hymne sur la mort de Fer rand, van Baour-Lormian, muziek v. Mehul, 253. Hymne des vingt-deux, van Chenier, muziek van Mehul, 253. Hymne aan de Rede, van Mehul, 252. Hymne a VHymen, woorden van Gin-guené, op muziek gebracht door Pic-cini, 135. Hymne pour la fête des époux, van Ducis, muziek van Mehul, 253. Hymne voor acht mannenstemmen, van Schubèrt, 434. Idalide, opera van Cherubini, 236. Idolo (V) Cinese, opera bouflc van Pai-siello, 181. Idomeneo, opera van Mozart, 219. Idomeneo, opera van Paër, 290. Idylle (V) de la paix, op. v. Lulli, 40. Ifigenia, opera van Cherubini, 237. Illusion (/quot;), op. comique v. Herold, 369. Im Hochland, overture v. N. Gade, 564. Imbroglio {V) delle liagazze, opera boufFe van Paisiello, 181. Impegno (V) superato, opera van Ci-marosa, 198. Impressario {V) in angustie, opera van Cimarosa, 194. Improperii, van Palestrina, 21. Imprudent e fortunato iV), opera van Cimarosa, 198. In coena Domini, zesstemmig motet, van De Lattre, 16. In convertendo, achtstemmige psalm, van De Lattre, 16. Indes {les) galant es, ballet-opera van Rameau, 69. Infedelta fedele {V), opera van Cimarosa, 193. Inganno (/\') felice, opera boufte van Paisiello. 188. Inqanno {V) felice. opera bouffe van Rossini, 378. Innocente (V) fortunata, opera ^ an Paisiello, 182. Ihnocenza (V) giustificata, opera comique van Gluck, 114. Intrigo {V) amoroso, opera comique van Paër, 289. |
REGISTEll.
590
Invitation a la False, wals van Weber, 358. ïjpermnestre, opera van Gluck, 112. Iphigénie en Aulide, opera van Gluck, 115—117- Inhiqénie en Tauride, opera van Gluck, 117, 122. Iphiaénie en Tauride, opera van Pic-cini, 134. Irato {V) ou VEmporte, opera comique van Mehul, 187, 256. I sab ell e et Gertrude, op. v. Grétry, 167. Isis, opera der musici, van Lulli, 36. Ismene, cantate van Bellini, 456. Ismeneo, opera van Handel, 85. Isola (V) disabiiata, opera van Spon-tini, 296. Italiana in Alyeri, op. v. Rossini, 381. Italiana in Londra, opera van Cima-rosa, 192. Jaarr/etijden (de), oratorium van Haydn, 152. Jagerslied, voor mannenkoor, van Lu-beck, 440. Jayuarita VIndienne, opera van Halevy, 452, 453. Jam lucis orto sidere, lofzang voor dubbel koor, van De Lattre, 16. Jean de Paris, opera comique van Nicolo, 316. Jenny Bell, opera van Auber, 335. Jephta\'s Tochter, opera van Meyerbeer, 402. Jénisalem, opera van Verdi, 534. Jeune (la) femme en colère, opera comique van Boieldieu, 315, 316. Jeune (le) Henri, opera van Mehul, 253. Jeune (le) saye et le vieux Jou, opera van Mehul, 253. Joanna, opera comique van Mehul, 256. Joconde, opera van Boieldieu, 316. Jonathas, oratorium van Piccini, 135. Joseph, oratorium van Handel, 87. Joseph, opera van Mehul, 256. Journée (la) aux aventures, opera van Mehul, 257. Jozua, oratorium van lliindel, 87. Jubilate bij gelegenheid van het einde van den Spaanschen Successie-oorlog, van Hiindel, 81. Judas de Makkabeër, oratorium van Handel, 87. |
Jwjement de Midas, opera van Grétry, 174. Juif (le) errant, opera van Halevy, 451, 452. Juive (la), opera van Halévy, 445, 446. Julie ou le pot de Jleurs, opera comique van Spontini, 297. Julius Caesar, ouverture van Schumann, 505. Junye {die) Mutter, lied van Schubert, 436. Junye {die) Nonne, lied van Schubert, 434. Jusiinianus, opera van Handel, 85. Kalanus, oratorium van N. Gade, 565. Kamp/ und Siey, cantate v. Weber, 352. Kapellmeister Wohlklany, ouverture van Hol, 570. Keus [de) van Hercules, cantate van Hiindel, 87. Kinderleven, veertig lisderen, (Op. 30), van Verhulst, 561. King Lear, arrangement voor piano van Liszt op de ouverture van Berlioz, 511. Kiny Lear, ouverture van Berlioz, 479. Klavier-capriccio\'s (drie) van Mendelssohn, 492. Köniy Stephan, ouverture van Beethoven, 279. Köniyssohn {der), ballade van Schumann, 505. Koning en Vaderland, hymne van Verhulst, 561. Kreisleriana, van Schumann. 504. Kreuzfahrer {die), compositie van N. Gade, 565. Kruisvaarders {de), fantazie van Weber, 358. Krijyslied, van Hol, 569. Kunsten (de), ballet van Lulli, 32. Kwartet (3de) ^ (Op. 21), van Verhulst, 561. Kyffhduser {der) Bery, opera van Marschner, 553. Kyrie en Gloria der mis van Verhulst, 560- Kyrie en Gloria der beroemde mis in F, van Verhulst, 245. |
HE GISTER.
591
Lac {le) des fées, opera comique van Auber, 333. Lamentationes, van Palestrina, 22. Lanyue {la) musicale, opera comique van Halévy, 445. Laodicea, opera van Paër, 290. Laodicea e Berenice, opera van Scarlatti, 59. Lajpin (le) blanc, operette van Herold, 369. Lassé, oorspronkelijke naam (volgens sommigen) van Orlando Lasso, 10. Lasthénie, opera van Herold, 368. Lattre (Roeland de), 9—17. Laudate Dominum, driestemmig koor, van Hol, 570, Laudate pueri, opera van Handel, 80. Lausus et Lydie, opera van Mehul, 251. Lazzarone {le), opera van Halévy, 449. Leicester, opera van Auber, 327. Jeidens ontzet, gedicht van Schimmel, voor mannenkoor en orchest, door Hol, 569. Léocadie, opera van Auber, 327. Leonora, opera van liecthoven, later omgewerkt tot de opera Fidelio ,277. Leonora ossia Vamore conjugale, opera comique van Paër, 290. Lestocq , opera van Auber, 332. Liebeslieder, van Brahms, 577. Lied von der Glocke, {das) van Schiller, muziek van Nicolaï, 573. Lie der ohne iï\'orte, van Mendelssohn, 492. Lie der {die) von Walter Scott, van Schubert, 434. Liederen voor een of meer stemmen, van Verhulst, 565. Liederen, gewijde en ongewijde, vieren vijfstemmige, van Sweelinck, 27. Lie der krans (Op. 27), van Verhulst, 561. Lisbeth, compositie van Gretry, 177. Liszt (Fi\'anz), 506—517. Livietta e Tracolo, intermezzo van Per-golese, 105. Lo Frate innamorato, kluchtspel van Pergolese, 105. Lo sjposo di tre, marito di nessuna, opera boulfe van Cherubini, 236. Lo sjposo senza moglie, opera van Ci-marosa, 194. |
Lob der Thrdnen, lied van Schubert, 434 . Locanda {la), opera van Paisiello, 186. Locanda (la) de\' vagabondi, boertige compositie van Paër, 289. Locandiera {la), andere titel van La Locanda, opera van Paisiello, 186. Lodoiska, heroïsch blijspel van Cherubini , 238. Lof {de) der vriendschap, cantate van Mozart, 232. Loflied (vierstemmig, met koor) bij gelegenheid van het 25jarig huwelijksfeest van koning Frederik Wilhelm van Pruisen, van Meijerbeer, 414. Logroscino, leerling v. Scarlatti, 60. Lohengrin, opera van Wagner, 528. Lombar di (/) alla prima brociata, opera van Verdi, 533. Lorelei, opera van Mendelssohn, met tekst van Em. Geibel, 493. Lortzing (Gustaf Albert), 555—558. Lotano, opera van Handel, 84. Lub eck (Johan Heinrich), 437—442. Lucette, opera van Piccini, 135. Lucifer, oratorium van Van Eijken, 568. Lucile, opera van Grétry, 168. Lucinde ed Artemidoru. opera van Paisiello, 184. Lucio Fapirio, opera van Paisiello, 182. Lucio Silla, opera van Mozart, 217. Lucretia, opera van Marschner, 553. Ludovic, onafgewerkte opera van Herold, door Halévy voltooid, 373. Luisa Miller, opera van Verdi, 535. Lui li (Jean Babtiste de), 29—50. Luther s psalmen, op muziek gebracht door Mendelssohn, 490. Lydie, ballet-opera van Herold, 369. Ma tante Aurore, opera comique van Boieldieu, 313, 314. Macbeth, opera van Verdi, 534. Magon {lé), opera van Auber, 327. Madama {la) TJmorista, opera boufFe van Paisiello, 181. Madcliens {des) Klage, lied van Schubert, 434. Maestro (il) di musica. opera van Pergolese, 105. Magicienne {la), op. van Halévy, 453. Magnificat voor de Vesper, van Pergolese , 103. |
REGISTER.
592
Magnificat, van De Lattre, 13. Maynifique {le), opera van Grétry, 172. Mam (la) de fer, opera comique van Adam, 470. Maitre {le) de chapelle, opera comique van Paër, 292. Maitre (le) généreux (of opera bonffe van Paisiello, dezelfde als Gli Schiavi per amore , 185. 31 anon Lescaut, opera van Auber, 335. Manon Lescaut, ballet-opera van Ha-levy, 445. Marc hand (Louis) en zijn wedstrijd met Bach, 94. Marchese {it) di Tulipano, opera van Paisiello, 181, 188. Marco Spado, opera van Auber, 335. Margherita d* An jou, opera van Meijer-beer, 403. Marguerite dquot; An jou, onvoltooide opera van Cherubini, 238. Manages {les) Samnites, opera van G retry, 168, 173. Mariage {le) force, door Lulli op muziek gebracht, 33. Marquise (Ja) de Brinvilliers, lyrisch drama van Auber, 331. Marquise {la) de Brinvilliers, opera van Herold e. a., 371. Mar ito (il) disperato, opera van Cima-rosa, 193. Marsch bij den dood van een held, van Beethoven, 275. Marschner [Heinrich], 552—554. Masnadieri {!), opera van Verdi, 534. Matilda di Shabran, opera van Rossini, 389, 390. Matrimonii (/) in ballo, kluchtspel van Cimarosa, 192. Matrimonio {il) inaspettato, opera van Paisiello, 184. Matrimonio {il) segreto, opera bouffe van Cimarosa, 128, 194. Matroco, burlesk drama van Grétry, 173. Mattheson, vriend van Handel, 70. Mazeppa, symphonisch gedicht van Liszt, 512. Médée, lyrisch treurspel van Cherubini, 240. Médecin {le) malgré lui, opera comique van Gounod, 546. Méde cine (la) sans médecin, operette van Herold, 371. Meeresstille und gliiclcliche Fahrt, compositie van Mendelssohn. 495. |
M e h u 1 (Etienne Henri), 249—260. Meistersinger {die) von Niirnberg , compositie van Wagner, 529. Mémoires ou Essais sur la musique, door Grétry, 177. Mendelssohn-Bartholdy (Felix), 487—495. Ménestrel, romance van Boieldieu ,311. Mensonges o fficieux, op. v. Piccini,135. Méprises (les) espagnoles, opera comique van Boieldieu, 312. Mercato {il) de Malmantile, opera van Cimarosa, 193. Mesenzio {il), opera van Cherubini, 236. Messe {la) des morts, bij gelegenheid van den dood van generaal Damré-mont, van Berlioz, 479. Messe du sacre de Charles X, van Cherubini, 246. Messias, oratorium van Handel, 86. Metamorfosi {le) di Fasquale, opera van Spontini, 296. Méthode simple pour appendre a prélu-der etc,, door Grétry, 178. Me ij er beer (Giacomo), 397—419. Mignon, opera van Gounod, 550. Milton, opera van Spontini, 298. Mireille, opera van Gounod, 548. Mis in C-dur, van Beethoven, 277. Mis in _D {Missa solemnis) van Beethoven, 281. Mis in van Cherubini, 245. Mis in T, van Schubert, 434. Mis in G, van Schubert, 434. Mis (Pergolese\'s), voor 10 stemmen, 103. Miserere, van Holtzbaucr, door Mozart gearrangeerd, 218. Missa papae Marcelli, v. Palestrina, 19. Missarum quatuor vocum, liber primus, eerste vierstemmige missen, door De Lattre in 1545 te Venetië uitgegeven , 11. Mithndates, opera van Mozart, 217. Mitridate iil) Eupatore, opera van Scarlatti, 59. Moametto II, op. v. Rossini, 388, 389. Modista {la) raggiratricc, compositie van Paisiello, 186, 188. Moeurs {les) antiques, ou Lucassin dt Nicolette, opera van Grétry, 174. Mdise, op. van Rossini , vernieuwing, en versterking van de Mosè in Egi/io, 394. Molinari (/), op. comique v. Paër, 289. Molinara {la), compositie van Paisiello, 186. |
REGISTER.
591
Monbreuil et Merville, opera van Boiel-dieu, 311. Mondo (il) a rovescio, opera van Pai-siello, 181. Mondo (il) della luna, opera van Pai-siello, 182, 184. Montana et Stephanie, opera van Berton, 255, 392. Mo se in Egitto, oratorium van Rossini, 386, 387. Mousq tietair es [les) de la Reine, opera van Halevy, 450. Mozart (Johannes Chrysostomus Wolfgang Gottlieb), 2, 7, 203—233. Muette {la) de Fortici, opera van Auber, 327, 328. Muleticr {le) de Tolede, opera eomique van Adam, 474. Muletier {lé), opera van Herold, 367. Musikalisches Opfer, fuga door Bach, aan Frederik den Groote opgedragen, 96. Nahah {les), opera van Halévy, 452. Nachklange von Ossian, ouverture van N. Gade, 563. Nats, opera van llameau, 71. Naissance {ld) d\'Osiris, opera van Ra-meau, 71. Nanini (Johannes Maria), stichter eener school voor componisten te Rome , 21. Nehuchodonosor, opera van Verdi, 532. Negende Symphonie van Beethoven, 281. Neyliyente {il), opera boutte van Pai-siello, 181. Neige {la), opera van Auber, 327. Nemiei (ƒ) qenerosi, oiiera van Cima-rosa, 198. Nero, opera van Handel, 80. Nervi d\'Órfeo van Sweelinck, 27. Ni co 1 aï (Willem Frederik Gerard), 572—574. Nina o la Pazza dquot; am ore, opera van Paisiello, 185, 188, 190. Ninette, opera van Dalayrac, 185. Niteti, opera van Paisiello, 184. Nixen, hollandsche ballade van Van Eijken, 567. No ces {les) de Figaro, opera van Gounod, 550. Noces {les) de Jeannette, opera van Gounod, 550. |
Noces {les) de village, ballet-opera van Herold, 369. Nonne (la) sanglante, opera van Gounod, 546. Norma, opera van Bellini, 460, 461. Nouveau {le) Seigneur du village, opera van Boieldieu, 317. Nouveau système de musique théorique , door J. Ph. Rameau, 67. Novelletten, van Schumann, 504. Novize {die) von Palermo, opera van Wagner, 519. Nozze {le) col nemico, opera van Scarlatti, 59. Nozze di Fiyaro (le), op. v. Mozart, 225. Numa Pompilius, opera van Pacr ,291. Nuovo {il) Fiyaro , opera van Paër. 290, Nurmahal, ballet-opera v. Spontini, 305. O salutaris, cantica van Verhuist, 559. Ob er on, opera van Weber, 357, 358. Oberto conte di San Bonifacio, opera van Verdi, 532. Occazione \\V) fa il ladro , opera boutte van Rossini, 379. Ode pour Vanniversaire du 10\'quot;^ Aoüt, lied van Cherubini, tekst van Lebrun, 239. Ode sur le 18we Fructidor, lied van Cherubini, 239. Ode voor den day van St Cecilia, compositie voor instrumentaalmuziek, van Handel, 86. Ode aan J. J. Rousseau, van Mehul, 251. Ode aan den beeldhouwer Ranch, van Meijerbeer, 414. Odoacre (Legrenzi\'s), door Scarlatti op nieuw bewerkt, 58. Oedipus van Euripides, koren op muziek gebracht door Mendelssohn, 492. Olymyia, opera van Spontini, 304. Olimpiade, opera van Cimarosa, 193. Olimpiade, op. v. Pergolese, 105, 106. Olimpiadi {yli), opera v. Paisiello, 185. Onesta (/\') nelV amore, opera van Scarlatti, 57. Opstandiny {de), oratorium v. Handel, 80. Orazi (r/li) e Curiazi, oi)era van Cimarosa, 198. Orazio Code sul ponte, opera van Stra-della, 55. Orestes, opera van Cimarosa, 193. Orfa, ballet-opera van Adam, 475. |
UEGISTER.
592
Orf ana (/\') reconosciuta, opera van Paër, 290. Orfeo edEundice, op. v. Gluck, 115-117. Orlando, opera van Handel, 84. Orlando Lasso, zie Lattre (Roeland de), 9. Oro (/\') fa tutto, opera van Paër, 290. Oru non com-pia Vamo re, opera van Paisiello, 189. Orphée, svmphonisch gedicht van Liszt, 512. Orpheus, cantate van Pergolesc, 106. Ossiaansche zangen van Schubert, 43-i. Osteria {C) di Mare Chiaro, opera van Paisiello, 182. Otello, opera van Eossini, 384, 385. Ottone, opera van Hiindel, 83. Ouverture in c-mol, van Hol, 570. Ouverture bij gelegenheid van het eerste muziekfeest der Maatschappij tot bevordering der toonkunst, van Lu-beck, 440. Ouverture in si-mol, van Verhulst, 560. Ouverture (3lt;fc), van Verhulst, 560. Vacc {Ja), gelegenheidsstuk van Paisiello, 187. Paër (Fernando), 289—293. Paganini (Nicolaas), 338—346. Paisiello (Giovanni), 180—190. Paladins {les), laatste op. v. llameau, 72. Palestrina (Giovanni Perluigi), 10, 18—24. Fantins (les) de Violette, opera comique van Adam, 474. Fapillotes (les) de M. Betwist, opera van Gounod, 550. Vardon {le) de Ploërmelgt; opera comique van Meijerbeer, 416. F aride ed Eletia, opera van Gluck, 115. Farnasso confuso (il), opera comique van Gluck, 115. F art {la) du diahle, opera comique van Auber, 333. F ar tenope, opera van Handel, 84. Farthenope, cantate van llossini, 387. Passion {die), voor dubbel koor en orchest door Bach gecomponeerd, 98. Passion {die) , oratorium v. Handel, 83. Passione {la) di Gesü Christo, oratorium van Paisiello, 184. Pastor fido, opera van Handel, 81. Paulus, oratorium van Mandelssohn, 492. |
Pazzie {le) di Stellidanza e Zoroastre, kluchtspel van Cimarosa, 192. Félage, ou le roi et la paix, gelegenheidsstuk van Spontini, 303. Pélérins {les) de la Mee que, opera van Gluck, 115. Penelope, opera van Cimarosa, 198. Pergolese (Giovanni Babtista), 101 —109. Perpetuum mobile, rondo v. W eb er, 358. Fersée, opera-tragique van Lulli, 38. Persée et Andromede, ballet-opera van Mehul, 257. Fescatrice {la) opera boufte van Paisiello, 81. Peter Sehmoll und seine Nachbarn, opera van Weber, 350. Petit Chaperon rouge {le), opera van Boieldieu, 318. Petite {la) maison, opera comique van Spontini, 298. Petite messe solennelle, v. Rossini, 396. Phaëton, opera van Lulli, 39. Phaon, opera van Piccini, 133. Pharamond, op. v. Boieldieu e. a. 319. Pharamond, opera van Handel, 85. Philemon et Baucis, op. v. Gounod, 548. Philtre {le), opera van Auber, 331. Fhrosine et Mélidor, op. v. Mehul, 253. Pianto d\'armonia par la morte d*Orfeo, cantate van Rossini, 377. Piccini (Nicolo), 126—138. Pierre le Grand, compositie van Grétry, 177. . Pierre et Catharine, opera comique van Adam, 468. Pieira (la) del paragune, opera boulïe van Rossini, 378, 379. Pimmaglione, opera van Cherubini, 244. Pirate {il), opera van Bellini, 457, 458. Piron, dichter en tijdgenoot van Jean Philippe Rameau, 66. Firro, duo van Paisiello, 185. Firro e Demetrio, op. v. Scarlatti, o9. Pittagorici (/), opera van Paisiello, 189. Fittor {il) Parigino, opera van Cimarosa, 193. Pole (der) und sein Kind, blijspel van Lortzing, 555. Polymnie, satire vin Gluck op den abt Arnaud, 121. Pompeo, opera van Scarlatti, 58. Popelinière (la), pachter-generaal van Frankrijk en vriend van Rameau, 67. F or us, opera van Handel, 84. |
REGISTER.
593
Postillon {Je) dc Lonyjnmeau, opera van Adam, 467, 469. Foupée {la) de Nuremberg, opera comique van Adam, 473. Pourceauynac {31. de), door Lulli op muziek gebracht, 33. Pré {le) aux elercs, opera van Herold, 370, 371. Preciosa, opera van Weber, 355. Préludes {les), symphcuiscli gedicht van Liszt, 512. Premier {lé) venu, opera van Herold, 367. Pretendenti (7) burlati, boertige compositie van Paër, 289. Priqioniero (il) fortunato, opera van Scarlatti, 59. Primo e secondo libro dé* motetti a cinque e a sei vod nuovamente posti in luce. Eerste en tweede boek der motetten van De Lattre, verschenen te Antwerpen in 1556, 12. Prince {le) Trozibadour, opera van Me-hul, 257. Princess e dMide (Molière\'s), op muziek gebracht door Lulli, 32. Principe {il) di Tarento, opera van Paër, 290. Principessa {ld) (TAmalji, compositie van Spontini, 296. Prinz von Homburg {Der), drama van Kleist, muziek van Marschner, 553. Pro defuncüs, motet van De Lattre, 16. Prométhée enchamé, muziek van Ha-lévy op een vertaling van zijn broeder Léon Halévy, 451. Prométhée, symphonisch gedicht van Liszt, 512. Prometheus, ballet van Beethoven , 275. Prophete {lé), opera van Meyerbeer, 413. Proserpine, opera van Lulli, 38. Proserpine, opera door Paisiello op die van Quinault vervaardigd, 188. Psalm 145, van Verhulst, 560. Psalmen {dé) Davids, van Sweelinck, 27. Psyché, opera van Gounod, 550. Psyche, opera tragique van Lulli, 37. Psyché, opera van Mehul, 251. Pupilla {la), opera van Paisiello, 181. Puntiyli (/) delle donne, opera van Spontini, 296. Puritani (/), opera van Bellini, naaide vaudeville van Ancelot, getiteld Tétes rondes et Cavaliers, 462. Pygmalion, opera van Halévy, 444. |
Quatre-mains, van Schubert, opgedragen aan dc gravin Esterhazy, 435. Quickelberg (van), levensbeschrij- ver van De Lattre, 13. Quinto Fabio, opera van Cherubini 235, 286. Radamisto, opera van Handel, 83. Ra in eau (Claude), broeder van Jean Philippe, 64. Rameau (Jean Philippe), 61—75. Raméide (la), gedicht door een neef van Rameau te zijner nagedachtenis vervaardigd, 73. Re {il) \'pastore, opera comique van Gluck, 114. Re {il) pastore, cantate van Mozart, 217. Re {il) Teodoro, opera boufte van Paisiello, 188. Re {il) Teodoro, opera boufte van Paisiello , 184. Reaina coeli, compositie van Swee-ïinck, 27. Régine au les deux nuits, opera comique van Adam, 470. Reine {la) d\'un jour, opera comique van Adam, 470. Reine {ld) de Saba, op. v. Gounod, 548. Reine {la) de Chypre, opera van Halévy, 447, 448. R e i n c k e n (Jan Adam), leerling van Sweelinck, 28. R e i n k e n, organist te Hamburg, 91. Rembrand, cantate bij gelegenheid van het Rembrandsfeest (1853), van Verhulst, 562. Rencontre {ld) imprévue, opera comique van Gluck, 115. Requiem , voor den sterfdag van Lode-wijk XVI, van Cherubini, 246. Requiem, van Mozart, 232. Requiem, vanquot; Paisiello, na zijn dood gevonden en bij zijne begrafenis uitgevoerd, 182, 190. Retour {le) d\'Vlysse, ballet-opera van Mehul, 257. Retour {le) a la vie, symphonic van Berlioz, 479. Reuter, kapelmeester der „Stephan s |
REGISTER.
594
kirchequot; te Ween en. leermeester van Haydn, 141, 142.\' Mhapsodie, (uit Gothe\'s Harzreize im Winter), van Brahms, 577. Rheinische Symphonie, van Schumann, 505. Riccardo primo, opera van Handel, 83. Ricciardo e Zoraide, op. v. Rossini, 387. Richard en Palestine, op. v. Adam, 471. Richard Coeur de Lion, drama van Gretry, 175. Riconoscenza, opera van Rossini, 390. Rien de trop ou les deux paravents, Opera comique van Boieldieu, 315, 316. Rienzi (Cold) der lelzte der Tribunen, opera van Wagner, 520, 521. Rigoletto, opera van Verdi, 535. Rimicero, opera van Pergolese, 103. Rinaldo, compositie voor mannenkoor en orchest, van Brahms, 577. Rinaldo, opera van Handel, 81. Ring {der) des Nibelungen, tetralogie van Wagner, 529. Ritorno {it) di don Calamlrino, opera van Cimarosa, 193. Robert Bruce , opera van Rossini, 388. Robert le Diable, opera van Meyerbeer, 405—409. Rodelinda, opera van Handel, 83. Rodrigo, eerste Italiaansche opera van Hiiirdel, 80. Roi {le} des Halles, opera comique van Adam , 474. Roi {le) René, opera van Herold, 368. Roi (le) d\' Yvetot, opera comique van Adam, 470. Roi {le) et le Batelier, operette van Halévy bij gelegenheid van den verjaardag van Karei X, 445. Roland, opera van Lulli, 40. Roland, op. v. Piccini, 119,131,132. Romeo et Juliette, dramatische symphonic van Berlioz, 479. Romeo et Juliette, op. v. Gounod, 550. Romilda e Costanza, opera van Meyerbeer, 403. Rosamunde, opera van Schubert, 434. Rose (ld), gedicht van Piron, met zang- en dansmuziek van llameau, 66. Rose (la) de Péronne, opera comique van Adam. 470. Rosier e (la) de Salencij, herdersspel van Grétry, 172. Rosier es (les), opera comique van Herold , 365. |
Rossana {ld), opera van Pacr, 290. Rossini (Giaochino), 374—398). Rübezahl, opera van Weber, 352. RiickJcehr (die) aus der Fremde, operette van Mendelssohn, 493. Ruinen (die) von A then, ouverture van Beethoven, 279. Rwj-Blas, ouvert. v. Mendelssohn, 495. Said ossia il Seraglio, opera comique van Paër, 289. Sallustia (Ja). opera van Pergolese, 103. Salomo, oratorium van Handel, 87. Salpétre (le) républicain, lied van Che-rubini, 239. Salve Regina, cantate van Pergolese, 106. Samson, bijbelsche opera van Rameau , met tekst van Voltaire, 67. Slingers (des) Fluch, ballade van Schumann , 505. Sardanajpalus, cantate van Berlioz, 479. Sargino, opera van Paër, 290. Sarti, leermeester van Cherubini, 235. Saul, oratorium van Handel, 86. Scala (la) di seta, opera van Rossini, 378. Scarlatti (Alexander), 57—60. Scarlatti (Dominicus), zoon van Alexander, 60. Scena amorosa, sonate in dialoog van Paganini, 342. * Scenen aus Mozart\'s Leben, blijspel van Lortzing, 555. Seipione, opera van Handel, 83. Schatzhammer (die) des Julca, opera van Lortzing, 556. Schauspieldirector {der); boertige operette van Mozart, 224. Scherzo in Bes, van Chopin, 500. Schiavi (gli) per amore, opera bouflfc van Paisiello, 185. Schichsalslied, van Brahms, 577. Schlacht (die) von Vittoria, symphonic militaire van Beethoven, 279. Schóne (die) Melusine, compositie van Mendelssohn, 495. Schóne (die) Midler inn, verzameling van liederen van Schubert, 433. Scheidemann (Heinrich), leerling van Swcelinck, 26. Scheidt (Samuel), leerling van Swee-linck , ^6. Schepping (de), oratorium v. Haydn, 152. |
REGISTER.
595
Schild (Melchior), leerling van Swee-linck, 26. S c h ü 11 z (Jacob) of Praetorius, leer-ling van Sweelinck, 26. Schubert (Franz), 420—436. Schumann (Robert), 501—505. Schwanengesang, verzameling liederen van Schubert, 434. Sdegni iglï) per amore, opera van Ci-marosa, 192. Sei mir gegriisst, lied van Schubert, 434. Sé jour \\le) militaire, opera comique van Auber, 327. Semele, oratorium van Handel, 87. Semiramide {la) riconosciuta, opera van Gluck, 114. Semir amide {la) riconosciuta, opera van Meijerbeer, 403. Semiramide, opera van Rossini, 391. S e n é c é , schrijver van een pamphlet tegen Lulli, 42. Septuor, van Beethoven, 275. Serenade, van Schubert, 436. Serenade {la), melodic van Gounod, 551. Serenade, Westewind, twee gezangen voor mannenkoor , (Op. 28), van Verhulst , 561. Serment {le), opera van Auber, 332. Serse , opera van Handel, 85. Serva {J.a) Fadrona, opera van Pai-siello, 184. Serva {la) Fadrona, opera van Per-golese , 104 , 105. Serva onerata {la) , opera bouffe van Pic-cini, 135. Servante {la) maitresse, vertaling van la Serva padrona van Pergolese , 105. Shérif {le), opera van Halcvy, 447. Si f ét ais roi, opera comique van Adam, 473. Siface, opera van Gluck, 112. Siéqe {le) de Corinthe, opera van Rossini , 393. Sigismondo , opera van Rossini, 382. Signor {il) Amadeo, pseudoniem van Mozart , 215. Simone Boccanegra, op. v. Verdi, 537. Simson , oratorium van Handel, 87, Sirene {la), opera comique v. Auber, 334. Siroe, opera van Handel, 83. Socrati {!) immaqinari , opera van Pai-siello, 182. Sofonisbe, opera van Paër, 290. Sogno {il) di Scipione, dramatische serenade van Mozart, 217. |
Soirees music ales. zangstukken van Rossini , 393. Sommernachtstraum, opera van Mendelssohn , 492. Somnamhula {la), opera van Bellini, 459, 460. Sonnambule (la), ballet-opera van He-rold, 369. Sonate in F-dur, van Beethoven, 277. Sonate pathétique van Beethoven, 266. Sonate in Bes-dur van Chopin, 500. Sonate voor piano en viool, van Van Eijken, 567. Sonate voor piano en viool (Opus 4), van Mendelssohn, 494. Sonate in fis-mol van Schumann, 503. Sonate in g-mol van Schumann, 503, 504. Spontini (Gasparo), 294—307. Sourd {le) on Vauherge pleine, opera comique van Adam, 473, 475. Souvenir d un musicien, autobiographi-sche aanteekeningen van Adam, 475. Souvenirs {les) de Lafleur, operette bij gelegenheid van de wederoptreding van Martin in de Opera comique, van Halevy, 445. Sta,bat Mater, van Haydn, 159. Sta,lat Mater, van Pergolese, 106. Sta,hat Mater, van Rossini, 396. Statue {ld), opera van Gounod, 550. Steffani, Handel\'s voorganger als kapelmeester aan het hof van Hannover, 80. Stiffelio, opera van Verdi, 535. Stolzen (die) Bauren, ballet-opera van Marschner, 552. Storm (de), compositie van Haydn, 154. Stradello (Alessandro) , 51—56. Straniera (la), opera van Bellini, 458. Stravaganze (le) del conté, opera van Cimarosa, 192. Stravaganze (le) d\' amore, opera van Cimarosa, 192. Stratonice, opera van Mehul, 252. StrijkTcwarteUen (Opus 6) van Verhulst, 560. Struensee, treurspel van Michel Beer, door Meijerbeer op muziek gebracht, 412, 413. Suleika, melodie van Schubert, 428. Susanna, oratorium van Handel, 87. Sweelinck of S w e 1 i n g h, (Jan Pietersz), 25—28. Sylvain, opera van Grétry, 169. |
EEGISTEK.
596
Sylvana, dezelfde als das Waldniadchen, van Weber, 351. Syffarth (Paulus), leerling van Swee- linck, 26. Symphonie in D, van Beethoven, 275. Symphonic in Bes-dur v. Beethoven, 277. Symphonie in c-mol, v. Beethoven, 277. Symphonic pgt;astorale, v. Beethoven, 277. Symphonie in c-mol, van Hol, 570. Symphonie in d-mol, van Hol, 570. Symphonie revolutionaire (onuitgegeven) , van Liszt, 510. Symphonie in A-dvp, van Mendelssohn , 490. Symphonie in C-dur, van Schubert, 435. Symphonie in B-dur, v. Schumann, 504. Symphonie in C-dur, v. Schumann, 504. Symphonie in Es-dur, v. Schumann, 504. Symphonie in d-mol, v. Schumann, 504. Symphonie van Verhuist ,560. Symphonische Dichtungen, compositiën van Liszt, 517. Tableau {le) parlant, op. v. Grétry, 169. I\'amburo iil) notturno, opera van Paisiello, 182. Tamerlano, opera van Htindel, 83. Tamerlano, opera van Paër, 290. Tancredi, opera van Rossini, 292, 380. Tannhanser, opera van Wagner, 521. Tantum ergo, van Verhulst, 560. Tasse {le), symphonisch gedicht van Liszt, 512. Te decct hymnus, vierstemmig motet van De Lattre, 17. Te Dcum, bij gelegenheid van den Utrechtschen vrede, van Handel, 81. Te Dcum (in D), van Handel ,87. Te Dcum , bij gelegenheid der kroning van Napoleon I, van Paisiello, 188. Te Deum, bij gelegenheid van den terugkeer van den koning en de koningin van Napels uit Duitschland, van Paisiello, 186. Telemacco, opera van Gluck, 114. Tempcsta {la), opera van Halevy, 451. Temple {le) de la paix, op. v. Lulli, 40. Temple {le) de la gloire, ballet-opera van Rameau, 71. Templer und Jiidin, opera van Marsch-ner, 554. Tentation {la), ballet-op. v. Halevy, 445. Tco dor a, opera van Scarlatti, 58. |
Teseo, opera van Hiindel, 82. Teseo {il) riconosciuto, opera van Spon-tini, 296. Testa {la) riscaldata, opera comique van Paër, 289. Testament {Je) et les billets doux, opera comique van Auber, 327. Teti e Feleo, cantate bij gelegenheid van het huwelijk der hertogin van Berry, van Rossini, 384. Tetide, opera van Gluck, 114. Theodore et Paulin,. lyrisch blijspel van Grétry, 175. Theodorus, oratorium van Hiindel, 87. Theseus, opera van Lulli, 35, 42. Timide {le), opera van Auber, 327. Timor et tremor venerunt super me, motet van De Lattre, 17. Tolemeo, opera van Hiindel, 83. Toreador {le), op. comique v. Adam, 473. Torwaldo e Dorliska, op. v. Rossini, 383. Traité de Vharmonie réduite a scsprincipes naturels, door J. Ph. Rameau, Paris, 1722, 61, 66. quot; Trad {!) amanti, op. v. Cimarosa, 198. Trame {lé) deluse, op, v. Cimarosa, 194. Traviata {la), opera van Verdi, 536. Treize {les), opera van Halévy, 447. Trésor {le) suppose gt; opera comique van Mehul, 256. Trespolo tut ore, van Stradella, 55. Trio\'s in Es, in G-majeur en in c-mineur , van Beethoven, 266, Trio (in de Italiana in Londra) van Cherubini ,238. Trilogie uit het Nibelungen-lied, van Wagner, 528. Triomphe {le) de Vamour, ballet-opera van Lulli, 38. Trionfo iit) di Camillo, op. v. Gluck, 114. Trionfo {il) di Clclia, op. v. Gluck, 114. Trionfo {il) del tempo, cantate van Handel, 80. Tristan und- Isolde, opera van Wagner , 528. Triumflied, voor achtstemmig koor en orchest, van Brahms, 577. Trois {les) genres, operette v. Auber, 336. Trois {les) ages de la musique, compositie van Grétry, 173. Troyens {les), opera van Berlioz, 482. Troqueurs {les), opera van Herold, 36/. Troubadour {le) béarnois, romance van Boieldieu ,311. Trovatore {il), opera van Verdi, 536. |
REGISTER.
597
Turco {it) in Italia, opera bouffe van Rossini, 381. Twaalf a eestelijke liederen, van Verhulst, 501. Twaalf liederen, (Op. 26), v. Verhulst, 561. JJna in bene ed una if., male, opera comique van Paër, 290. TJn balloin mas cher a, op. v. Verdi, 538. Tin tour de soubrette, opera comique van Boieldieu, 315. Undine, romantische opera van Lort-zing, 557. TJne folie, opera comique v. Mehul, 256. Ting arische Tdnze, van Brahms, 577. TJthal, opera van Mehul op een Ossi-aansch gedicht, 256. Viaggiatori felici (/), opera bouffe van Piccini, 130. Viaggio (il) a Reims ossia Valbergo del giglio d\'oro, opera van Rossini, 392. Val {le) d\'Andorre, lyrisch drama van Halevy, 450. Va.ldom.iro {it), opera van Cimarosa, 194. Valentine d*Aubigny, op. v. Halevy, 452. Valentine de Milan, opera v. Mehul, 257. Valii ere {Madelle de la), cantate van Herold, 362. Vampyr {Der), opera van Marschner, 554. Vanitas Vanitatum et omnia Vanitas, canon van Sweelinck, 28. Variatien op het M ederlandsche volkslied, voor orgel, van Van Eijken, 567. Variationen ilher ein Volkslied, van Brahms, 575. Vedova (la) di bel ingegno, opera bouffe van Paisiello, 181. Vendöme en Espagne, operette van Auber, 336. Vendóme en Espagne, op. v. Herold, 368. Vendemmiatrice {le), op. v. Grétry, 166. Vépres {les) Siciliennes, op. v. Verdi, 537. Verdi (Giuseppe), 530—542. Vergine {la) del sole, opera van Cimarosa, 194. Verhuist (Johannes Josephus Herman), 559—562. Vér if ê {la) ou ce que nous fumes, door Grétry, 178. |
Vera {it) ommaggio, cantate van Rossini, 391. Vestate (la), op. v. Spontini, 294, 299, 300. Vier liederen, met hollandschen tekst, van Van Eijken, 567. Villanella riconosciuta {la), opera van Cimarosa, 193. Virtuose {it) ridicolo, opera bouffe van Paisiello, 181. Visscherslied, van Schubert, 436. Vliegende {de) Hollander, voor gemengd koor en orkest, van Hol, 569. Voitures {les) versées, opera comique van Boieldieu, 315, 319. Vondel, cantate voor sopraansolo, mannenkoor en orkest, vau Hol, 569. Vrede, cantate van Hol, 569. Vijf liederen (van Siebel), van Van Eijken, 568, Vijf en twintig koor en, (Op. 32), van Verhulst, 561. IVaJfenschmied {der), opera comique van Lortzing, 557. Wagner (Richard), 518—529. ]Valk Ure {die), drama v. Wagner, 529. Waldm \'ddehen {das) , op. v. Weber, 350. IValpurgisnacht {die), cantate van Mendelssohn , 489. H als in Es-dur van Chopin, 500. IVals (groote) in Bes-dur, v. Chopin, 500. Wals in A-mol, van Chopin, 500. Wals in Cis-mol, van Chopin, 500. Wanderlieder, verzameling liederen van Schubert, 433. Wandern {das), verzameling liederen van Schubert, 434. Wassertrager {der), Üuitsche naam van Les deux journées van Cherubini, 240. Watermusic, symphonic van Hiindel, 82. Waverley, ouverture van Berlioz, 479, Weber, (Carl Maria Friedrich August, baron von) 347—359. Wedding Anthem, kerklied van Hiindel , 85. Wiegenlied van Schubert, 434, Wildschutz {der) oder die Stimme der Natur, opera van Lortzing, 557. Willaert (Adriaan), leerling van Sweelinck, 25. Wirth und Gast, andere titel voor Meyerbeer\'s Die beiden Kalifen, 404. |
REGISTER.
598
Zachau, leermeester van Handel, 81. Zaira, opera van Belliui, 459. Zaïi, opera van Rameau, 71. Zampa, opera van Herold, 370, 371. Zannetta, opera comique van Anber, 333. Zarlino, kapelmeester van San Marco te Venetië, leermeester van Swee-linek, 25. Zmherjl\'óte (die), opera van Mozart, 329. Zauherharfe {die), melodrama van Schubert , 434. Zelmira, opera van Rossini, 390. Zeviire et Azov, opera van Grétry, 1/0. Zenobia, opera van Pieeini, 128. Zerlina on la corbeille $ oranges, opera van Auber, 335. Zes kinderliederen, driestemmig, van Van Eijken, 567. |
Zes r/eestelijke gezangen, van Hol, 570. Zes liederen, (Op. 16), van Verhuist, 561. Zes liederen, (Op. 29), van Verhuist, 561. Zes vierstemmige liedereu, (Op. 17), van Verhulst, 561. Zeven geestelijke liederen, (Op. 22), vau Verhulst, 561. Zeven Woorden {de), symphonie van Haydn, 150. Zingari (/), opera bouffe van Paisiello, 188. Zingari (/) in fiera, compositie van Paisiello, 186. Zora\'hne et Zulnare, lyrisch drama A fin üoieldieu, 311. Zuruastre, opera van Rameau, 71. Zwillingshrüder {die) , operette van Schubert, 434. |
\' \' • ■
■ .rr r . \' ^ • V V ■\' \' \'quot;\'■r \': -;i
- - , ; -■ .-*■•% -\' ■ |
i
,\'• ■
. ■ : ■■.;; ■ -1\'
.\' ,■
\'
,
!
V t\'\'--quot;
i
-- •. -x i
, ; quot;
_
_
\'
f f\'.
- ^
\': V\'. ■■■:-/
-
■
-