yv 4-«r
^ ^
*i( • C:
\\ ^
V :C:
c:
! «r ; c:, \'«:■ c:. j Cr;
I ^
lt; c^:
1 -! .5
? c
C i ^ ; c
1 c
Cf
at
\' lt;3. 3gt;
-gt;3
CtS;
•■-3.
• -3 3
■ 3
lt;3, lt;3
\'3
•\'3
-•;3 -.3 lt;3; 3
■ \'3
• 3 3 3 3 3
■■3 •■ -3 3
-.3 lt;S3
• 3 •3 3
- 3 ■3
C-
r
C: C
c-c ■
ICX
r
0
c
c::
1 ■ c: C ■
c «:
Ca
c
c;-,
rx
Cs \'c
c: ■; •jt
Necierl.
LLI-:
/
DOOR
HET VENSTER,
Koiif (iciiIscIh1 .\\ovHlr.
(iENT.
OEKI TAiN I / j ; L A A R
V
^ ^ fVft ^^^ ^ ^ ^^ ^ ^ ^^ ^ ^
1
c
DOOR HET VENSTER.
Jon!, \'Irnkkmj Eii^. Vamlerliiioghen.
— I
a*.-am.
\' 1 : \' 1,1\'
BIJ ALLE BOEKHANDELAARS.
DOOR /gt;quot;5, \'
ALFRED TERLAENEN.
1
AAN MIJN\' VRIEND
Ter herinnering opgedragen,
La fenêtre! c\'cst le vrai passe-temps d\'un étudiant; j\'entends d\'un étudiant appliqué, je veux dire qui ne hante ni les cafés ni les vauriens. Oh! Ie brave jeune homme ! il fait l\'espoir de ses parents, qui le savent rangé, sédentaire ; et ses professeurs, ne le voj-ant ni fréquenter les promenades, ni calvacader dans les places, ni joueraux tables d\'écarté, se plai-senta dire qu\'il ira loin, ce jeune homme-la! En attendant, lui ne bouge de sa fenêtre.
R. Töpffer, Nouv. Génevoises.
Op den Nederkouter te Gent, niet ver van de Bagatte-straat, woonde vóór eenige jaren een jong student — als ik zeg « jong », \'t is met het oog op de één-en-twintig.bloeien-de lenten, die op zijne gezonde en frissche wangen prijkten, want als student was hij veeleer een « bemoostes Haus » dan een versche « Fuchs » en zou overigens na één jaar of zoowat zijne juridische studieën voleinden en de Hooge-school verlaten.
Die student dus heette Karei Dielens. Hij was de zoon van zeer welhebbende ouders, die, alhoewel van tamelijk geringe afkomst, door lange jaren zwoegen en sparen eindelijk bereikt hadden hetgeen zij het toppunt van weelde en
_ 2 —
geluk aclitten. Mijnheer Dielens had den handel, laten varen en het bloeiende huis Dielens en Cie, waarvan hij echter voor een derde aandeelhebher bleef, onder het bestier van twee zijner neven geplaatst, welke nu ook op hunne beurt in de koloniale waren eene bron van rijkdom en voorspoed hoopten te zullen vinden.
Het zal misschien wonderlijk schijnen dat de heer Dielens zijn machtig handelshuis liever aan verre neven dan aan zijn\' eigen zoon had overgelaten. Maar Mj vond het heel natuurlijk. De eenige zoon van een\' mijnheer die paarden en rijtuigen hield, een\' prachtig huis in eene der schoonste straten van Gent en een uitgestrekt kasteel te Belhem bezat, de zoon van een\' millionnaire mocht geen gemeene koopman worden : hij zou studeeren voor advocaat, in de baüe treden, dan in den gemeenteraad, in de Kamer, minister worden !! Of neen ! staatkundige stellingen zijn te wisselvallig : heden, aan het hoofd van den Staat, door iedereen gevleid en bewonderd; morgen, een verbrijzelde afgod, waar niemand naar kijkt, ten zij om hem met slijk te werpen. Neen ! Karei zou liever, na eenige jaren, in de magistratuur treden, rechter, raadsheer, ja lid van het Verbrekingshof worden. Welk uitzicht voor een\' eerzuchtigen vader! . Intusschen bekreunde zich onze Karei bitter weinig ever al die mooie plannen. Hij studeerde dapper, gelijk een beste jongen die hij was, omdat hij wist dat hij anders zijne goede ouders verdriet zou aandoen, ook wel met het oog op de troostende gedachte « autant de pris sur Vennemi, » die na ieder examen als een straal van hoop en aanmoediging door zijn geduldig brein flikkerde. Nu had hij reeds vier examens achter zijnen rug en dacht met zaligen geest-
drift dat hij nog slechts ééne proef moest onderstaan om, zooals hij het zich inbeeldde, van eene studie verlost te zijn, die hem altijd zeer onverschillig was geweest en op den duur tamelijk vervelend werd. Hij studeerde dus met vlijt. Voor het overige genoot hij schier werktuigelijk de gunsten van jeugd en fortuin, waarmede hij zoo mild begaafd was en leefde als een echt philosoof, zonder ooit aan den dag van morgen te denken.
Op een\' zoelen Juli-avond zat Karei bedaard te rooken. Hij « lag uit zijn venster, » zooals men te Gent zegt van iemand, die hoofd en schouders buitensteekt om in de straat te kijken. Karei lag gaarne uit zijn venster, het was zijn geliefkoosd tijdsverdrijf daar stil te zitten rooken, terwijl hij van zijne verheven plaats de steeds elkander afwisselende tooneelen achteloos gadesloeg, welke het woelige straatleven vóór zijne olympische oogen ontrolde, \'s Morgens even als \'s avonds kon men hem daar aan zijn venster zien, met dit enkel verschil dat men \'s avonds zijn bovenlijf en \'s morgens slechts zijne beenen bespeurde. Daar immers op dit uur de zonnestralen bijna rechtstreeks op zijne vensters vielen, hield Karei tralieblinden en gordijnen natuurlijk gesloten, maar tevens bleef hij aan zijne monomanie getrouw en steunde zich op het bekend gezegde van een\' Fran-schen dichter « la tête a l\'ombre et les pieds me soleil » om eene positie te nemen, die hem bestendig in het gevaar deed verkeeren ten zijnen koste te ondervinden of er in onze wetten iets bestaat, dat op de Komeinsche « actio de effusis et dejectis » gelijkt. En inderdaad, terwijl hij daar eens met zijne beenen buiten zijn venster lag, had hij eene zijner pantoffels laten vallen en ongelukkig ! juist op den neus
van een\' policieman, die zonder argwaan naar boven keek. De verdediger der maatschappij had die onverwachte begroeting zeer euvel opgenomen en het was niet zonder moeite dat Karel\'s ouders hem bewogen hadden zijn\' beschadigden neus in de naastgelegen herberg te gaan betten. Zoo liep de zaak af en onze liggende student mocht den Hemel danken dat hij de zoon van rijke lieden was en met een standje van zijn\' vader er af kwam.
Gedurende de vacancie, toen Karei geene collegies moest volgen en van het examen-blokken verlost was, bleef hij den geheelen dag door aan zijn venster zitten, want dat jong mensch was zoo lui als een lazzarone en zoo traag als een echte Gentenaar die hij was. Hij bleef daar geerne urenlang, op het kussen van de vensterbank, werkeloos uitgest rekt, deftig rookende uit zijne lange Duitsche pijp van vijf voeten lang, aan niets denkende, terwijl hij de blauwe, kronkelende rookwolken achteloos gadesloeg en zich zoo gelukkig waande als een sultan, die, onder het nuttigen van het tooverend hachisch, zijn\' gouden narghileh droomend rookt en een\' verstrooiden blik laat vallen op de jonge schoonen, welke zijn\' harem tot sieraad strekken en met angstige oogen een teeken van den meester afspieden om zijne minste wenschen met ijver oogenblikkelijk te voldoen. — Ja, Karei was het
evenbeeld van een\' sultan..... Alleen, was hier de hachisch
door seltzerwater vervangen en de harem — door eene vracht lieve bakkesjes die op de muren in vergulde lijsten hingen. Nu, dat kwam er niet op aan! Seltzerwater :.s duizendmaal verfrisschender dan hachisch en wat den harem
betreft......— neen ! die hangende harem was niet lekker!
Karei had het land aan die levenslooze prenten, die hem
altijd met dezelfde, eeuwig vervelende uitdrukking aankeken ; hij zou ze bijwijlen willen stukslaan, zoo zeer zij hem tergden met den eentonigen, onveranderlijken glimlach om hunne papieren lippen.... Een onduidelijk gevoel van ongemak sloop allengskens in Karel\'s hart : er ontbrak hem iets, dat was stellig! en zijn een-en-twintigjarig hart had geene maanden noodig om te ontdekken wat hem scheelde. Bij gebrek aan een\' geheelen harem, moest hij ten minste één liefje hebben !
Daar Karei bij zijne ouders inwoonde, had hij tot nu toe heel gematigd geleefd, veel stiller en ingetogener, in alle geval, dan de meeste jongelui van zijne jaren, die, zoohaast zij aan het vaderlijk huis of aan de kostschool ontsnapt zijn, het noodig achten hunne academische studieën te beginnen door zich gedurende één jaar of zoo aan allerlei buitensporigheden prijs te geven, terwijl zij tevens den atheïst en socialist uithangen en bij elke gelegenheid zulk een\' overdreven studenten-geest toonen, zulke eindelooze verachting ten opzichte van kaffers en ploerten, dat hunne oudere, meer bezadigde makkers zich niet kunnen weerhouden hen vierkantig uit te lachen en als losgelatene kinders stokschou-derend te beschouwen. Karei dus was gelukkig genoeg om die noodlottige klip te mijden en vervolgde zijne academische loopbaan zonder gevaar te loopen zijnen geest, zijne gezondheid en zijn hart misschien voor altijd te bezwalken en te bederven. Hij had dapper gestudeerd ; zijne examens met glans afgelegd en voelde geen het minste berouw die luidruchtige vermaken en dat woest studentenleven niet gekend te hebben, waarvoor zijn luiachtig en traagzaam karakter hem overigens totaal ongeschikt maakten. Doch,
— 6 —
dat alles belette niet dat de beste jongen een-en-t\\vintig was en nog nooit een liefje had gehad, — netelige toestand die hem nu oprecht begon te bekommeren.
Karei lag dus uit zijn venster en rookte op zijne gewone oostersche manier, terwijl hij droomend de belangrijke vraag overwoog ; « hoe het mogelijk was tot een liefje te geraken? » Bij het eerste zicht schijnt zulks doodeenvoudig, maar, voor een\' onervaren jongen gelijk onze held, was de uitvoering door zoo veel schier onoverkomelijke hinderpalen belemmerd, dat hij waarlijk niet wist wat hij zou beginnen om zich uit de verlegenheid te redden. Daarbij was Karei niet alleen in liefdezaken buitengewoon onbedreven en onvergeeflijk naïef: hij was ook bijzonder moeielijk te bevredigen. De kerel had ergens een ideaal van een liefje uitgevonden en, er viel hier op geen afdingen te deuken, zijn meisje moest al de volmaaktheden bezitten, waarmede zijne rijke verbeelding dit onvindbaar ideaal had begaafd. Zij moest eene jonge, lieve, slanke brunette zijn — blonden waren niet toegelaten, — zij moest tot den treffelijken stand behooren en wel opgevoed zijn, goede manieren hebben, een voortreffelijk hart bezitten, noch dom noch ongeleerd wezen, —• kortom, die beste Karei, door den afkeer gedreven, dien hij te recht gevoelde voor alles wat naar gemeene losbandigheid aardde, eischte zooveel van zijn toekomend liefje, dat het zeer twijfelachtig werd of hij zulk een\' wonder ergens zou vinden, ten zij hij rechtstreeks aan eene juffer van zijnen stand ging vragen of zij de sultane van zijn paleis wilde wezen, welk voorstel, met het oog op de anti-Turk-sche vooroordeelen die alhier in de beschaafde wereld heer-schen, groote kans had als het werk van een\' krankzinnige beschouwd te worden.
Dit scheen ixu ook Karel\'s meening te zijn, want, nadat hij honderdmaal in den loop van een half uur, door zijn koortsig ongeduld gedreven, van houding had veranderd, nu liggende, dan zittende, dan staande, en zonder de minste acht te slaan op de mogelijke gevolgen van zijne handelwijze, even dikwijls door het open venster op de voorbijgangers verstrooid had gespogen, gaf hij eindelijk in wanhoop het nadenken op, wierp zijne pijp met spijtigen toorn in een\' hoek, stak een sigaretje aan en, op het balcon leunende, begon achteloos naar beneden te kijken.
De dag was stikkend heet geweest en iedereen smachtte nu naar de verkwikkende koelte, die de vallende avond na zich sleept. Eene bonte menigte verspreidde zich spoedig in alle straten cn lanen en voornamelijk in die, welke, gelijk de Nederkouter, door hunne breedte en hunne ligging de verfrisschende luchtstrooming begunstigen : verwijfde saletjonkertjes, met den onnoozelen gestereotypeerden glimlach op hunne lippen, wandelden daarnevens levende modepopjes, die uit een doosje of uit een modenblad schenen zoo even te komen, en werden zonder al te groote omstandigheden verdrongen en ter zijde gestooten door den wakkeren fabriekwerker, die zingend en met katoenvlolc-ken bedekt van zijnen arbeid terugkeerde en de bloeiende, snapachtige werkmeisjes die hij ontmoette in het voorbijgaan vroolijk groette of plaagde. De menigte lachte, koutte, juichte, slenterde doelloos langs de breede, gemakkelijke trottoirs, bleef met naïeve bewondering vóór de schitterende uitgestalde waren in de winkels staan of ging met fatsoenlijke onverschilligheid voorbij, in één woord ieder genoot met een gevoel van opbeuring en verlichting de lauwe
avondlucht, die aan allen als \'t ware nieuwe krachten en levenslust scheen in te schenken. Zij zelfs, die om welke redenen ook gedwongen waren te huis te blijven, wilden ook hun deel van de langgewenschte koelte genieten en gingen op den stoep van hunne woningen, ja op den trottoir zitten, hetgeen ook het zijne bijbracht om aan de straat een bijzonder levendig voorkomen te geven. Het geheel bood overigens een afwisselend en eigenaardig schouwspel op, waarin poëet en denker gedurig stof konden vinden tot nieuwe opmerkingen, om zoo te zeggen, uit het leven zelf van het volk genomen.
Karei was echter noch dichter, noch philosoof — in den speculatieven zin althans — en het tooneel dat nu voor de honderdste maal zijne oogen trof, boezemde hem weinig belang in. Hij wierp een\' verstrooiden blik op de talrijke voorbijgangers, hief het hoofd op om eene dikke rookwolk in de lucht te blazen en liet dan werktuigelijk zijne blikken op de tegenoverstaande huizen vallen : een groot heerenhuis, van kelder tot zolder gesloten, daar de eigenaar tegenwoordig op den buiten verbleef, eene kleine tapperij en een paar kramerswinkels, wier alledaagsche, onbeduidende inwoners hij sedert jaren kende. Bovendien, juist tegenover zijne vensters, was er nog een huis, dat van een\' bakker, die sedert pas eenige dagen zijne penates daarheen had verplaatst en nu met zijn huisgezin op den stoep van zijnen winkel de koelte zat te genieten. Het huis zelf scheen niets te bezitten dat de aandacht konde wekken, maar anders was het met de inwoners gesteld. Karel\'s scherpe blikken ontdekten immers spoedig onder hen eene bekoorlijke brunette, die hoogstens achttien a twintig jaar oud scheen en
met hare schitterende oogen en frisch gelaat in haar los en bijna schilderachtig avondgewaad een hetooverend figuur maakte. Dit was ten minste het oordeel dat onze student over haar velde, want hij liep in ijl naar zijne tafel, die doorgaans eene voorstelling in \'t klein van Augias\' stal opleverde, wierp een\' inktpot omver, gooide eene halve dozijn boeken op den grond en gelukte er eindelijk in de hand op zijn\' tooneelkijker te leggen. Een oogenblik later lag hij vóór zijn venster geknield en beloerde ongezien de lieftallig e bakkersdochter door het ijzerwerk van den balcon.
Hoe lang die ietwat onbescheidene bekijking geduurd hadde, hoe dikwerf Karel\'s verrukte blikken het lief figuurtje hadden verslonden, van hare kleine gecambreerde voetjes af, tot hare glinsterende donkerbruine lokken toe, valt moeielijk te bepalen. Wat er ook van zij, zij werd al te vroeg en helaas ! al te prozaïsch gestoord door den knecht des huizes, die, na verscheidene malen vruchteloos geklopt te hebben, eindelijk de deur openduwde en zijn\' jongen meester uit zijne zonderlinge bezigheid brutaal trok met de stijve, alledaagsche woorden :
« — Monsieur Charles, le souper est servi! »
In zijnen huiskring sprak Mijnheer Dielens altijd Vlaamsch, doch hij vond het gemeen zijne moedertaal in het openbaar te gebruiken en eischte dat zijne dienstboden hem en de leden van zijne familie, zelfs buiten de tegenwoordigheid van vreemden, immer in het Fransch zouden aanspreken. Dat was immers zóó fatsoenlijk! want Mijnheer Dielens ■wist stellig dat, in het groote huis daar rechtover, bij den baron van Snaeskerke, geen knecht of meid werd geduld, die in het bereik van \'s meester ooren een enkel woord
— 10 —
Vlaamsch dorst uiten. Wat die lagere wezens elders deden was van minder belang en kon Zijn Wel Edel Hooggeboren niet raken, mits geen onbeschaafde Vlaamsche klank zijne adellijke ooren kwetste.
« Monsieur Charles,» hoe onaangenaam gestoord ook, volgde den knecht zonder aarzeling, want hij wist hoe zeer zijn vader met voorvaderlijken eenvoud en ook met voorvaderlijke koppigheid erop gesteld was de leden van zijn huisgezin tweemaal daags, op diner- en soupertijd, in de gezellige huiskamer te zien bijeenkomen. De beste man noemde dit de familiebanden nauwer toehalen en inderdaad, nergens vindt men minder eendracht en onderlinge sympathie dan in die huisgezinnen, wier leden, om zoo te zeggen, aan elkander vreemd worden en waar iedereen leeft alsof hij in een hotel woonde, opstaande, etende, uitgaande, terugkee-rende, zonder zich aan eenig uur, aan eenigen regel, hoe los ook, gebonden te achten.
Dien avond had de heer Dielens een paar oude vrienden medegebracht, zoodat het den armen Karei onmogelijk werd, dadelijk na den eten onder Let eerste voorwendsel het beste naar zijne kamer terug te keeren, zooals hij het beraamd had. Welvoegelijkheidshalve werd hij gedwongen te blijven en, wat in den tegenwoordigen toestand zijner hersenen het ergste was, met schijnbare oplettendheid te luisteren naar het deftig vervelende gesprek van zijn: vader met de vreemde gasten. Eens had de heer Dielens over lange jaren heen op school gehoord dat de jonge Spartaners tot vorming en beschaving van geest en hart het gesprek der ouderlingen eerbiedig gingen afluisteren. Nu, het was een zwak van den besten man die vermaarde Grieksche
— 11 —
helden blindelings te bewonderen en ze overal waar het kon met meer goeden wil dan behendigheid na te apen, ook hierin. Hij eischte dus dat zijn zoon geene gelegenheid zou verliezen om het wijze gesprek van oudere lieden aan te hooren en uit vreeze dat verstrooidheid of lichtzinnigheid de aandacht van den lijder, — want hij was inderdaad een lijder — zou verminderen of zelfs afwenden, droeg de waakzame vader zorg hem nu en dan door allerlei vragen op de hoogte van de discussie te houden. Onder gewone omstandigheden was dit alleen vervelend, maar nu werd het eene echte foltering en ondanks zijnen goeden wil kon Karei het niet lang uithouden ; toen hij tien uur hoorde slaan stond hij op, klaagde over hoofdpijn, die hij werkelijk begon te gevoelen, verzocht het gezelschap om verschooning en
vloog de trappen op naar zijne kamer..... Ach ! op het
oogenblik dat hij nieuwsgierig naar het venster liep en een\' schier angstigen blik op het huis van den bakker wierp, sloeg deze juist zijne deur toe en schoof zorgvuldig de grendels dicht: werkmenschen die \'s morgens vroeg moeten opstaan gaan ook vroeg slapen en blijven niet tot twaalven op, gelijk groote heeren of onbezorgde studenten die, als zij het verkiezen, een gat in den morgen kunnen slapen.
Karei was leelijk teleurgesteld en verwenschte met gelijken geestdrift zijns vaders monomanie en zijns vaders vrienden, waarna hij zich herinnerde dat hij een praktische philosoof was en met de troostende gedachte dat het spoedig morgen zoude zijn, eene sigaar aan het open venster ging rooken om alle sporen van hoofdpijn te verdrijven, natuurlijk ook om van zijn lief buurmeisje te droomen.
Hij was pas op het kussen gemakkelijk geïnstalleerd,
— 12 —
toen hij eensklaps de beide gevelvensters van de tweede verdieping in het bakkershuis zag verlicht worden en een oogenblik later opentrekken door eene vrouw, die hij dadelijk als het voorwerp zijner overpeinzingen herkende.
Gedurende eenige minuten bleef het meisje op hare vensterbank geleund, onachtzaam in de straat kijkende en met blijkbaren wellust de frissche en verkwikkende avondlucht inademende. Intusschen had Karei ruimen tijd om een\' blik in de kamer te werpen, die zeer eenvoudig en zuinig gemeubeld was en blijkbaar tot slaapvertrek diende, vermoedelijk dat van het beminnelijk meisje : onze held lag in verrukking.
Oi\' de schoone bakkersdochter hem zag, is onbekend gebleven, daar hij in den donker zat en zijne sigaar had weggesmeten, doch hoe het ook zij, stond ze spoedig op, sloot hare vensters en liet de gordijnen vallen, waarna zij heel gerust hare toebereidsel s begon om zich ter ruste te begeven. Onvoorzichtig kind ! Zij vergat dat neteldoeken gordijnen doorschijnend zijn en dat er in het huis tegenover een paar jeugdige oogen waren, die door een kijkglas hare minste bewegingen gretig volgden !
Wat Karei daar allemaal zag heeft hij aan niemand verteld, maar één ding is stellig, en \'t is dat hij, na het uit-dooven van \'t licht in \'s meisjes kamer, tot tegen drie uur zijn\' salon met gejaagde schreden op en neêr wandelde, allerlei onsamenhangende woorden halfluid mompelende, dat hij zich dan half ontkleed op zijn bed wierp en \'s anderen morgens, na een\' dikwijls gestoorden slaap, ontwaakte, smoorlijk verliefd op zijn bevallig buurmeisje.
Die morgen werd op dezelfde wijze als de vorige avond doorgebracht, dat is aan liet open venster onder het rooken van een pijpje en het verzinnen van allerhande gekke droomen. Ook het onderwerp dier droomen bleef nagenoeg onveranderd, namelijk met dit verschil, dat onze student niet langer de moeilijke vraag overwoog « hoe en waar hij een liefje zou vinden? » — dit was imirters onherroepelijk beslist, — maar wel « hoe hij de genegenheid zijner uitverkorene zou verwerven ? » of, om dichterlijker te spreken, « heur hart zou veroveren? » Nu, dat was juist eene quaestie om een\' onervaren vrijer water en bloed te doen zweeten, dit alles trouwens zonder de geringste hoop op gunstige oplossing.
Gedurende een paar uren herkauwde Karei dit raadselachtig vraagstuk en verzinde wel honderd middelen om zich uit de verlegenheid te redden ; doch allen hadden ongelukkigerwijze dit gemeen, dat zij in alle opzichten onuitvoerbaar waren en, het eene na het andere, moesten verworpen worden. Intusschen was de lieve bakkersdochter bezig met de glazen der vensters schoon te maken en scheen, hoe slecht gekleed ook, bevalliger dan ooit, des te meer daar heure ronde welgevormde armen nu bij het schuren en boenen meer dan ten halve ontbloot waren en bovendien de hoogte der vitrine nu en dan vereischte dat het meisje op een\' stoel klom, bij welke gelegenheden de verrukte blikken van den student niet zelden hooger dan hare enkels drongen en het begin van een beentje ontwaarden, dat vóór de armen niet scheen te moeten onderdoen. Dit schouwspel was heerlijk, maar het bracht den onge-lukkigen Karei geen\' stap verder, even min als de eigen-
— 14 —
aardige Chineesche schimmen, die hij \'s avonds op de gordijnen van zijn buurmeisje wederom mocht bewonderen.
Zoo ging het voort gedurende een\' dag of vier en de toestand van den armen jongen werd hoe langer, hoe onverdraaglijker, want zijne liefde nam dagelijks in onstuimigheid toe en daarentegen bleef het doel ondanks urenlange hoofdbrekerij altijd even ver. Wel is waar, had Karei menig roman gelezen en wist zeer wel hoe men theoretisch eene liefdesverklaring moet doen, maar in de praktiek bleek hij zeer onwetend te zijn, daar hij zich geene positie konde te binnen brengen die op de zijne zelfs van verre geleek. Om te beginnen was er zooveel verschil tusschen zijne geliefkoosde heldinnen, als bij voorbeeld Diana Vernon, en het eenvoudige bakkersmeisje als tusschen hem en den ridderlijken d\'Artagnan. Bovendien had hij opgemerkt dat er in romans altijd een gedienstige Deus ex machina voorkomt,
die de geliefden met elkaêr in aanraking brengt, uit welke kennismaking menige gelegenheid om een wederzijdsch gevoel te wekken en het malkander te bekennen natuurlijk voortspruit. Nu , Karei mocht zoeken zooveel hij wou:
nergens zag hij iemand opdagen, die zich met de rol van Mercurius konde belasten. En van den anderen kant was het toch onmogelijk een meisje, dat hij niet eens bij name kende, de but en bianc te gaan aanspreken om haar brutaal toe te voegen : » Ik bemin u; wilt ge mij hebben ? » Want,
om eene langere redevoering uit te kramen, zou hem gewis de tijd ontbreken, aangezien zijne aangebedene hem alleen oj) straat of in den drukbezochten winkel kon te woord staan, twee plaatsen, die tot het uitgalmen van ronkende volzinnen en roerende tirades alles behalve geschikt sche- 1
— 15 —
nen. — Karei begon gewaar te worden dat zijne romantische studieën, hoe grondig ook in theorie, van bitter ■weinig nut werden, toen het er op aankwam ze op praktisch terrein toe te passen.
Intusschen was hij op liet niet geheel onlogisch idee gekomen dat de morgentoilet van de schoone bakkersdochter ook zijner aandacht niet onwaardig was en dat het even verrukkelijk moest wezen haar \'s morgens zich te zien aan-kleeden als ze \'s avonds naar bed te zien gaan. Wel is waar zou er ditmaal geen kaarslicht en bijgevolg geene Chinee-sche schimmen zijn, maar wie weet of\' men nu in \'t midden van den zomer het venster niet een weinig zou openstellen — eu clan, wat overheerlijk schouwspel moest die slaapkamer bij klaren dage niet opleveren !
Zóó dacht Karei en zijne redeneering bleek juist te zijn, want \'s anderenmorgens, na dat hij hoogstens gedurende anderhalf uur had staan schilderen, zag plotseling de verrukte minnaar tusschen zes en half-zeven een fijn handje de gordijnen optrekken en een der vensters openslaan: daar stond vóór hem de bevallige verschijning, waarnaar hij sedert een paar uren haakte.
Belle sans ornement, dans le simple appareil D\'une beauté qu\'on vient d\'arracher au sommeil,
dat is namelijk heel zedig, maar tevens buitengewoon aanlokkelijk in haar wit nachtkleed gewikkeld, met de prachtige bruine lokken, die in zwierige wanorde op hare blanke schouders vielen eu gelijk een donkere achtergrond haar rozig gelaat nog duizendmaal frisscher deden voorkomen.
Het meisje dacht zeker dat geen menschenoog haar in
— *quot;quot;16 —
dit verleidelijk négligé zou bespeuren, want op dit vroege uur zijn de fabriekwerkers reeds aan den arbeid en de burgers nog in de veêren, zoodat de straten gewoonlijk geheel ledig zijn. Men kon dus zonder gevaar gedurende eenige oogeublikken aan het open venster de verkwikkende morgenlucht met wellust inademen. Ook ging \'s meisjes ontzetting alles te boven, toen zij toevallig de oogen opsloeg en Karei bespeurde, die haar met smachtende blikken gadesloeg en nu, door den prikkel der liefde plotselijk tot koenheid gedreven, het waagde haar stoutmoedig een kushandje te zenden. Die vermetele daad had echter geen gelukkig gevolg : te gelijk van schaamte, van spijt en van behagen blozende, trok zich de weinig opgeschikte bakkersdochter haastig terug, sloot het venster en liet zich van den ganschen dag niet meer zien. Karei nu betreurde diep zijne onvoorzichtigheid, wenschte zich zeiven en heel de wereld naar den bliksem en liet zijne kwade luim zoo duidelijk blijken dat hij met iedereen te huis ruzie kreeg en ten slotte door zijne moeder op een zedepreekje en door zijn\' vader op eene Spartaansche bekijving vergast werd. De ongelukkige was om razend te worden.
\'s Anderendaags was het zondag en gelijk een goede zoon verzelde Karei zijne ouders naar de hoogmis te St. Pieters. Dit was nog eene loffelijke gewoonte van den ouden heer Dielens. Telken zondag woonde hij de parochiale mis regelmatig bij en wilde er niet van hooren liever met de haute volée naar de militaire mis van half-twaalven te gaan, ofschoon deze hoogstens twintig a vijf-en-twintig minuten duurde en door het muziekkorps der lansiers werd opgeluisterd, die gedurende den kerkdienst geliefkoosde brokken uit de nieuwste opera\'s meesterlijk uitvoerden.
— 17 —
— n Het mag fatsoenlijk heeten zooveel als men wil, » zei de oude ronde Vlaming, « het liuis Gods is de plaats niet om concerten te geven, noch om den « Credo » met de muziek van het nonnenballet in « Robert-ie-Diable » te begeleiden. »
Zoo sprak vader Dielens en do man had gelijk, want zulke feiten strekken den katholieken godsdienst tot schande (1).
Of Karei ditmaal de godsdienstige plechtigheid met groote aandacht volgde, zal ik min of meer betwijfelen, want hij was pas op zijne gewone plaats in den middelbeuk met zijne familie gekomen of hij niet ver van hem zeker iemand ontwaarde die dadelijk al zijne gedachten boeide. En, geloof mij, Karei had geen ongelijk en de Heer zal hem zijne onoplettendheid wel vergeven hebben, want op mijn woord, het ware moeilijk iets zoo lokkend te zien als het net figuurtje, dat daar bevallig en zedig op haren stoel geknield zat. — Onze student vond ze nog liever dan den morgen te voren toen hij ze aan haar venster had betrapt.
Het is zeer waarschijnlijk dat de bekoorlijke bakkersdochter haren platonischen bewonderaar had bemerkt en herkend, want gedurende heel den dienst was zij buitengewoon aandachtig en, behalve eenige diplomatische blikken en coulisse, die trouwens telkens door Karei onderschept werden en haar het blos der schaamte op het aangezicht joegen, bleef zij voortdurend met den neus in haar Fransch kerkboekje en las met grooten ernst eene vracht hoogdra-
Over eenige maauclen heeft de bisschop van Gent eindelijk dit aan-stootelijk misbruik verboden en de militaire mis als zoodanige afgeschaft.
A. T.
— le
venden onzin en dweepachtig nonsense, waarvan zij waarschijnlijk geene tien regels begreep. Zij las zelfs met zulk een\' ijver dat, hoezeer de priester zich van zijnen kant haastte, hij nauwelijks den « Sanctus » aanhief, toen het meisje reeds het tweede Evangelie voorbij was en met het teeken des kruises hare lezing besloot. Spoedig zag zij echter dat de Mis op verre na niet gedaan was en daar zij zeer verlegen met hare houding begon te worden, opende zij -weer haar kerkboek en herbegon hare interessante lezing met nieuwen moed ab ovo. Doch, alles heeft zijnen tijd : het orgel speelde Weber\'s » Laatste Gedachte,» de priester galmde het « Ite Missa est » uit en iedereen stond op om do benedictie te ontvangen, ook \'s meisjes moeder die haren Rozenkrans in haren zak stak, heel godvruchtig een kruisje sloeg en zich op weg zette om met hare dochter de kerk te verlaten.
Het toeval wilde dat Mw. Dielens zich een weinig ongesteld voelde door de bevangen lucht die in de kerk heerschte, zoodat zij dadelijk na de benedictie opstond en vertrok, in stede van nog volgens hare gewoonte eenige oogenblikken te blijven bidden. En zie, hoe zonderling! door een tweede toeval werd Karei in het gedrang van zijne ouders gescheiden en bevond zich op eens juist naast zijn aangeboden buurmeisje.
Het oogenblik was bijzonder gunstig om eene stills declaratie te wagen of ten minste om een paar veelbeteekende woorden te laten hooren ; maar Karei — wij hebben het reeds gezeid — was nog een zeer naïeve jongen en bezat steeds die bevallige beschroomdheid, welke studenten van zijnen leeftijd niet gewoonlijk kenmerkt. Ook, daar hij
— 91 —
toch iets wilde doen, kwam hij nu op het uitstekend denkbeeld zijn meisje in verzen aan te spreken en fluisterde haar zacht in het oor :
I love thee — I love thee!
\'Tis all that I can say ; —
It is my vision in the night,
My dreaming in the day;
The very echo of my heart,
The blessing when I pray :
I love thee — 1 love thee !
Is all that I can say.
Het spijt mij te moeten zeggen dat het meisje de lieve regels van Hood waarschijnlijk niet verstond, daar te Gent de kennis der Engelsche taal onder de dochters der kleine burgers en ook der grooten niet precies algemeen verspreid is. Maar wat het meisje wèl begreep was de roerende toon waarop Karei zijne tirade uitsprak en bovenal de smach— tenden blik die ze verzelde. Zij bloosde hevig en verwijderde zich ijlings, maar tevens wierp zij op den schoonen jongeling een\' teederen blik, die voor hem als \'t ware de poorten des Hemels opende. De sukkel voelde zich zoo zalig dat hij zich geweld moest aandoen om niet in het midden der St. Pietersplaats te dansen als voorheen koning David vóór de Arke des Verbonds.
Den ganschen dag door bleef Karei hardnekkig aan het nadenken of er geen middel was om met zijn lief buurmeisje in nauwere aanraking te komen. Hij waagde het zelfs zich voorzichtig tot zijne dienstboden te wenden om eenige in-
— 20 —
lichtingen nopens den bakker en zijne familie te erlangen, doch, alhoewel hij zijne ondervragingen zoo ver dreef als de eenvoudigste bedachtzaamheid het toeliet, kreeg hij alleen te weten dat het meisje Eliza Roels heette en, voor zooveel men wist, geen\' vrijer had. Die laatste mededeeling vermeerderde nog de drift van onzen held en hij zwoer plechtig bij God en al zijne heiligen dat hij, kost wat kost, in zijne onderneming zou slagen en de liefde van zijne aangebedene verwerven. Intusschen -was hij reeds sedert uren aan het droomen en kon, trots al zijn wikken en wegen, de hand niet leggen op het onvindbaar middel dat hem zijn doel moest doen bereiken.
Eensklaps echter sprong Karei juichend- op en begon euréka\'s uit te galmen met evenveel geestdrift als wijlen Archimedes, af schoon ik de veronderstelling durf wagen dat de vermaarde Syracuzaan zich niet juist gelijk onze vriend gedroeg, in andere woorden dat hij zich niet op een\' draf zette en, als een beer in de kooi, door zijne kamer onder het zegevierend neuriën der « Carmagnole » heen en weêr begon te loopen. Wat er van zij, Karei deed het en onderbrak alleen zijne verliefde harddraverij om in verrukking eenige flikkers te slaan, terwijl hij voor zichzelven ellenlange speeches bijna met luider stem uitkraamde.
Het zou mij te veel tijd en den drukker te veel papier kosten, indien ik hier Karel\'s alleenspraak breedvoerig wilde mededeelen : tot mijn leedwezen zie ik mij dus gedwongen die heerlijke redevoering in mijne pen of nauwkeuriger in mijnen inktpot te laten. Doch de lezer zal daarbij niets verliezen, want den zakelijken inhoud vm Karel\'s speech wil ik hem ten minste geven. Ziehier waar
— 21 —
het op neerkwam: onze student had bemerkt dat zijn buurman, de bakker Roels, ook zekere krentebroodjes verkocht, die men te Gent onder den naam van « boerkens » kent; nu, daar Karei altijd een groot liefhebber van boerkens geweest was en er zelfs gewoonlijk een paar voor zijn gov ter liet brengen, zoo zou hij ze voortaan zelf gaan halen en wel bij zijn\' buurman, hetgeen hem zonder twijfel menige gelegenheid zou verschaffen om de lieve Eliza te zien, om haar zonder getuigen te spreken, ja misschien om een woordje van liefde te wagen.
Men begrijpt nu waarom Karei zoo vroolijk was en hoe het kwam dat hij zoo onverwachts eene dravende reis door zijne kamer ondernam.
Zóó gezeid, zóó gedaan, \'s Anderen morgens ging Karei zelf naar de bakkerij, kocht zijne boerkens en wisselde een paar onbeduidende woorden met de blozende Eliza. Den dag nadien keerde hij terug en bleef een beetje langer. En zóó ging het voort, totdat het bij hem eene vaste gewoonte werd alle dagen gedurende een kwartiertje of zoo wat met zijn lieftallig buurmeisje te gaan praten.
Ik wil den lezer niet vervelen met de uitvoerige mede-deeling van die banale liefdegeschiedenis, want iedereen, hoe onervaren ook, kan zich best voorstellen hoe Karei, die zelf een voorbeeld voor naïefheid was, bij deze omstandigheden te werk ging.
Aanvankelijk sprak hij alleen over het weder, de laatste kermis en dergelijke alledaagsche onderwerpen ; dan begon allengskens het gesprek vertrouwelijker te worden, totdat Karei, duidelijk bespeurende dat het meisje hem niet ongenegen was en zijne bezoeken met welgevallen ontving,
ja met ongeduld afwachtte, het eindelijk dorst wagen een woordje van liefde te spreken.
Die formeele declaratie, welke aan het meisje trouwens niets nieuws leerde, niets dat zij reeds geen honderd malen in de oogen van haren minnaar had gelezen, werd door haar op de gewone manier opgenomen en beantwoord. Zij hloosde en trachtte hare verlegenheid onder gedwongen lach en valsche scherts te verbergen, zeggende dat Mijnheer Karei zeker had willen gekscheren en dat het kwaad van hem was met een arm meisken den spot te willen drijven, waarop de student natuurlijk plechtig zwoer dat hij in vollen ernst had gesproken en God, den Hemel en de Aarde tot getuige nam dat hetgeen hij gezeid had de zuivere waarheid was, de rondborstige uitdrukking van de innigste gevoelens zijns harten.
Als men dit belangrijk thema met de onvermijdelijke variaties lang genoeg had behandeld en het pleit door eene wederzijdsche bekentenis besloten, dan kwam er eene andere vraag vóór den dag. Tot dusver hadden de jonge lieden elkander slechts voor weinig oogenblikken in den bakkerswinkel mogen zien en somwijlen nog in de tegenwoordigheid van Eliza\'s ouders. Wel is waar sprak het meisje niets dan Fransch met haren minnaar, want zij was wel opgevoed, zij was naar eene fatsoenlijke kostschool geweest, waar men gestraft werd als men Vlaamsch sprak, terwijl vader Roels in zijnen jongen tijd eenvoudig de lagere stadsscholen had bezocht, en zijne vrouw gedurende een paar jaren de school der zusters van 0. L. V. te Nonnen-bossche, zoodat ze beiden redelijk de moedertaal konden lezen en schrijven, ook zelfs een weinig cijferen, maar
— 23
tevens totaal onbekwaam waren om twee woorden van een geregeld gesprek in het Fransch te begrijpen; — maar toch, de tegenwoordigheid der ouders, het binnenkomen van kalanten die misschien het Fransch verstonden, de tallooze voorzorgen die men nemen moest om zich niet alleen door woorden, maar zelfs door een\' onvoorzichtigen blik, door eene verdachte beweging niet te verraden, dit alles begon beide minnaars op den duur ergerlijk te vervelen en Karei verstoutte zich aan zijn meisje eene geheime bijeenkomst te vragen. Eliza weigerde, Karei drong aan en, zooals het van zelf spreekt, behaalde na een\' eerlijken wederstand eene volledige zegepraal. Van dien stond af kwam onze student zoo druk niet meer naar de bakkerij, maar bespiedde van uit zijn venster het oogenblik waarop zijn buurmeisje uitging. Een rood lint op haren hoed was het teeken dat hem juichend deed opstaan, zijne pet vatten, vijf minuten op zijn uurwerk tellen en dan als een bliksem naar de niet vergelegen Citadelvest heensnellen : daar ontmoette hij zijn liefje, bood haar den arm aan en deed met haar al pratende eene kleine wandeling door de eenzame dreven buiten de Heuvelpoort, alles trouwens en tout Men tout honneur.
Dit platonisch vrijagie duurde nagenoeg twee maanden en alles deed voorzien dat de zaken spoedig een\' anderen keer zouden nemen, toen een ongelukkig toeval het geluk van beide jonge lieden kwam storen. Op een\' avond immers was Karei onvoorzichtig genoeg om zijn meisje tot aan de St. Pietersplaats te vergezellen, in stede van afscheid te nemen aan de stadspoort, en het ongeluk wilde dat zij door twee buurvrouwen gezien werden, die op den monumenta-
— 24 —
len trap tegenover de kerk stonden te kouten, terwijl zij van hunnen kant niets bemerkten. — De gevolgen van die ontdekking laten zich gemakkelijk raden ; twee uren later wist heel de buurt dat Karei Dielens met Eliza Roels vrijde.
— « Karei, » zei Mijnheer Dielens, als onze held \'s anderendaags de theekamer binnentrad; « Karei, wat betee-kent die brief? »
De beste jongen, die niets vermoedde en geen idee had van de reden waarom hij zoo plechtig ondervraagd werd, bekeek beurtelings zijn\' vader, die daar zat in de statige houding van een\' Junius Brutus als hij zijne zonen ter dood veroordeelt, en den raadselachtige!! brief, die a Vinstar van een uithangbord aan de uitgestrekte vingers van den ouden heer hing en juist zooveel beteekende als een toegevouwen papier het kan.
— « Wat beteekent die brief? » herhaalde Mijnheer Dielens.
Karei was zeer koelbloedig van aard en verloor ook hier zijne tegenwoordigheid van geest niet.
— « Mag ik hem eventjes zien ? gt;gt; vroeg hij bedaard.
De Spartaansche vader overhandigde hem het papier met
eene stoïsche beweging.
— « Lees ! » zei hij.
Niet zonder nieuwsgierigheid opende Karei den eenigs-zins gekrookten brief en las het volgende ;
« Mynheer,
» Deze is om UI. te laeten weten dat sedert eenige weken Mynheer uwen zoon gedurig in mynen winkel zit en doet
— 25 —
alsof hy met myne dochter wilde verkeeren. Ik lieb aireede hooren zeggen dat Mynheer uwen zoon achter myne dochter loopt als ze uytgaet en zelfs tegen heur op straete spreekt. Mynheer, ge zult gy wel verstaen dat die maniere van doen niets anders als kwaed aen de repetaetie van myne dochter kan doen, want wat moeten de menschen peizen als ze eenen ryken heere achter een arm meisken zien loopen ? Zy hebben hem, Mynheer, met myne dochter gisteren op Sintc-Pietersplein zien wandelen en Trientje van den kleeremaeker vertelt dat het de eerste keer niet is. Ik hope. Mynheer, dat het UI. zal believen Mynheer uwen zoon te verbieden langer myne dochter te frequenteeren, waervoor ik UI. erkentelyk danke.
» Groete UI. eerbiediglyk
» UI. dienaer « Jan Roels. »
Karei las dien weinig litterarischen brief met groote aandacht en overwoog tevens of er geen middel was om dien onaangenamen stoot te weren, want hij kon zich niet ontveinzen dat die ontdekking het voorzetten zijner vrijerij zeer moeilijk, zoo niet ten eenemale onmogelijk zou maken. Intusschen liet hem zijn vader geen\' tijd om zich lang te bedenken.
— « Wat beteekent die brief? » zei hij voor de derde maal.
— « Wel, vader, hij is duidelijk genoeg, naar mij dunkt. »
Mijnheer Dielens sprong verontwaardigd op.
— « Zou hij dus waarheid bevatten ? » donderde hij.
— « Loutere waarheid, vader. Ik heb dat meisje van
harte lief, en meende geen kwaad te plegen door haar het hof te maken. »
Zooals men ziet was onze student tot het besluit gekomen alles maar ronduit te bekennen, eene handelwijze die dikwijls veel praktischer is dan al de diplomatie van de weield.
— « Onbeschaamde ! » bulderde Mijnheer Dielens, « ge durft het bekennen ! O, uw cynisme doet mij ijzen!..... »
— ei Maar zeg eens, vader, » antwoordde Karei, « waarom begint ge te kijven, als ik rondborstig de -waarheid belijd? Weet ge wel dat zulks een slecht middel is om mij tot openhartigheid aan te sporen ? »
Die weinige woorden op eenigszins sarcastischen toon gesproken deden aan den ouden heer begrijpen dat zijne plechtige verontwaardiging het doel miste en dat het tijd werd de hoogere sferen te verlaten om zoo\' n alledaagsch onderwerp te bespreken.
— n Jongen, » zei hij, « laat ons elkander wel verstaan. Ik neem u niet kwalijk dat ge een minnarijtje hebt, want ik ook \'k ben jong geweest en ik weet dat jongelieden kor-zelhoofdig zijn en allerlei gekke streken uitrichten. Dat is allemaal niets, maar ten minste houd u een weinig in acht en vermijd openbare schandalen die ik noch wil, noch mag dulden. Goddorie ! als ik een liefje had, gelooft ge dat ik met haar door de stad ging wandelen ? gelooft ge dat ik een meisje ging kiezen dat juist tegenover het huis mijner ouders woonde ? — Neen, Karei ! zóó gaat het niet! Vermaak u zooveel als ge maar wilt, maar houd wel twee dingen in acht: ten eerste, zie met wie ge te doen hebt, verkeer met geene meiden die u uitplunderen of u nog in
— 27 ~
grooter gevaar brengen; ten tweede, doe alles zooveel als mogelijk incognito, opdat het mij mogelijk zij de oogen te sluiten. Want zie, als ik brieven gelijk dezen ontvang, wat kan ik anders doen dan het verzoek in te willigen dat mij gedaan wordt ? »
Met een half-verborgen glimlach had de jonge student naar dien openhartigen uitval geluisterd.
— Gij hebt gelijk, vader, » hernam hij, « en voortaan zal ik trachten mij naar uwe wijze voorschriften te gedragen ; maar nu dat het kwaad reeds gedaan is, wat moet ik beginnen ? »
— » Wat ge moet beginnen ? Maar, natuurlijk, ge zult aan dat meisje niet meer denken____ »
Karei bloosde.
— « Aan haar niet meer denken! ze vergeten! » riep hij. « Maar, vader! ge weet wel dat het onmogelijk is ! »
— « Ik weet dat in het geheel niet, Karei, en ik zal u zelfs meer zeggen: wat ik van u verg, is niet alleen mogelijk, het is noodzakelijk en, gesteld zelfs ik het wilde, toch zou ik niet anders kunnen handelen. »
— « Vader ! » huilde de jongeling, « dat kan niet wezen ! Ik bemin Eliza Roels, ik— »
— « Ge bemint haar ! ge bemint haar ! Sehoone reden, inderdaad! Dat is allemaal zeer wel, jongen, maar, na het ontvangen van zoo \'n brief kan ik onmogelijk de oogen sluiten. Wat zouden de menschen van mij denken indien ik u thans dat meisje liet verleiden? »
Karel\'s gezicht klaarde op.
— « Maar, vader, » zei hij, « wie zegt u dat ik Eliza Roels wil verleiden ?
— 26 —
harte lief, en meende geen kwaad te plegen door haar het hof te maken. »
Zooals men ziet was onze student tot het besluit gekomen alles maar ronduit te bekennen, eene handelwijze die dikwijls veel praktischer is dan al de diplomatie van de weield.
— « Onbeschaamde ! » bulderde Mijnheer Dielens, « ge durft het bekennen ! O, uw cynisme doet mij ijzen ........
— « Maar zeg eens, vader, » antwoordde Karei, « waarom begint ge te kijven, als ik rondborstig de waarheid belijd? Weet ge wel dat zulks een slecht middel is om mij tot openhartigheid aan te sporen? »
Die weinige woorden op eenigszins sarcastischen toon gesproken deden aan den ouden heer begrijpen dat zrne plechtige verontwaardiging het doel miste en dat het tijd werd de hoogere sferen te verlaten om zoo\' n alledaagsch onderwerp te bespreken.
— « Jongen, » zei hij, « laat ons elkander wel verstaan. Ik neem u niet kwalijk dat ge een minnarijtje hebt, want ik ook \'k ben jong geweest en ik weet dat jongelieden kor-zelhoofdig zijn en allerlei gekke streken uitrichten. Dat is allemaal niets, maar ten minste houd u een weinig in acht en vermijd openbare schandalen die ik noch wil, noch mag dulden. Goddorie ! als ik een liefje had, gelooft ge dat ik met haar door de stad ging wandelen ? gelooft ge dat ik een meisje ging kiezen dat juist tegenover het huis mijner ouders woonde ? — Neen, Karei ! zóó gaat het niet! Vermaak u zooveel als ge maar wilt, maar houd wel twee dingen in acht: ten eerste, zie met wie ge te doen hebt, verkeer met geene meiden die u uitplunderen of u nog in
— 27 —
grooter gevaar brengen ; ten tweede, doe alles zooveel als mogelijk incognito, opdat het mij mogelijk zij de oogen te sluiten. Want zie, als ik brieven gelijk dezen ontvang, wat kan ik anders doen dau het verzoek in te willigen dat mij gedaan wordt ? »
Met een half-verborgen glimlach had de jonge student naar dien openhartigen uitval geluisterd.
— Gij hebt gelijk, vader, » hernam hij, « en voortaan zal ik trachten mij naar uwe wijze voorschriften te gedragen; maar nu dat het kwaad reeds gedaan is, wat moet ik beginnen ? »
— « Wat ge moet beginnen ? Maar, natuurlijk, ge zult aan dat meisje niet meer denken.... »
Karei bloosde.
— « Aan haar niet meer denkeu! ze vergeten! » riep hij. « Maar, vader! ge weet wel dat het onmogelijk is ! gt;\'
— « Ik weet dat in het geheel niet. Karei, en ik zal u zelfs meer zeggen: wat ik van u verg, is niet alleen mogelijk, het is noodzakelijk en, gesteld zelfs ik het wilde, toch zou ik niet anders kunnen handelen. »
— « Vader ! » huilde de jongeling, « dat kan niet wezen ! Ik bemin Eliza Roels, ik.... »
— « Ge bemint haar ! ge bemint haar ! Schoone reden, inderdaad! Dat is allemaal zeer wel, jongen, maar, na het ontvangen van zoo \'n brief kan ik onmogelijk de oogen sluiten. Wat zouden de menschen van mij denken indien ik u thans dat meisje liet verleiden ? »
Karel\'s gezicht klaarde op.
— « Maar, vader, » zei hij, « wie zegt u dat ik Eliza Roels wil verleiden ?
— 28 —
De komiekste verbazing lag op het gelaat van den heer Dielens geprent.
— « Wat wilt ge dan? » morde hij.
— « Wat ik wil, vader? O ! \'t is doodeenvoudig: ik herhaal dat ik mijne Eliza oprecht bemin en indien ik met haar gevrijd heb, toch is het niet om haar verderf te zoeken, het is met het plan om ze te huwen. »
Laat mij toe, geachte lezer, hier eene kleine parenthesis te openen : ik ben immers zeker dat ge de naïefheid van onzen held een weinig te ver gedreven vindt en mij tevens herinnert dat het alleen in sprookjes is dat koningszonen met herderinnen en studenten met bakkersmeisjes trouwen. Het spijt mij, maar ik deel die meening niet, want ik weet bij ondervinding dat naïeve jongelui, mits zij met een greintje idealisme begaafd zijn, de ongehoordste dwaasheden verrichten met evenveel zorgeloosheid als ik bij voorbeeld daar straks mijn kopje koffie bij Van de Putte\'s heb genuttigd. Bedenk daarbij dat Karei niet alleen naïef was — dat zijn wij allen op zeker tijdstip van ons leven, — maar dat hij daarenboven den één-en-twintigjarigen leeftijd had bereikt zonder de liefde ooit anders dan door de boeken gekend te hebben, dat hij reeds drie academiejaren achter den rug had en nog nooit een liefje had bezeten; — denk aan dit alles en het zal u niet meer verwonderen dat de brave jongen de liefde, die hij gedurende heel dien tijd had opeengestapeld, nu met den samengestelden interest verkwistte en zich doorgaans veel hartstochtelijker en trouwens veel dwazer aanstelde dan een knaap van zeventien of achttien jaar, hoe groen en naïef ook, het gewoonlijk doet. Overigens mag ik u verzekeren dat het bakkersmeisje
— 29 —
wel verdiende een\' oprechten hartstocht in te boezemen en dat ik meer dan éénen ken die graag niet haar hadde \'gevrijd, — maar toch, om te trouwen! Nu, dat\'s eene andere zaak.
In alle geval, ik durf wedden dat uwe verbazing, waarde lezer, zelfs van verre niet gelijkt op die van vader Dielens. De beste man opende eerst een paar grijsblauwe oogen, die geweldig op Engelsch platteel trokken, sprong dan up alsof hij zich bij vergissing op tengels had neêrgezeten, toonde een verward gezicht, waarop men alles kon lezen, behalve de stoïsche ongevoeligheid van den Spartaan, die tot tijdsverdrijf zich door vossen don buik laat opvreten, en barstte eindelijk in dreigementen los.
— « Wat! kwajongen ! » stotterde hij. « Houdt ge mij voor den gek! Trouwen ! met zoo \'n meisje trouwen! \'k Zal u leeren ! »
Op zijne beurt keek hem Karei verbaasd aan.
— « Wel zeker, vader, » herhaalde hij, « ik wil trouwen. En waarom niet ? »
— « Waarom niet, flierefluiter ! Wat! ge gelooft dat ik veertig jaar zal geslaafd en gezwoegd hebben om voor u een fortuin te verzamelen, dat ik u als een\' prins heb laten opbrengen, en dat ge nu de heerlijke plannen, die ik voor uwe toekomst bouwde, zult mogen omver werpen, dat ik u met een meisje uit de laagste volksklas zal laten trouwen, met de dochter van een\' gemeenen bakker ! »
— a Maar zeker, vader ! Ben ik de zoon niet van een\' kruidenier? Want gij zijt, evenals mijn grootvader, eenvoudig kruidenier geweest, vooraleer koophandelaar en grondbezitter te worden en wie weet of ge toen zoo welhebbend waart als nu de bakker Roek ? »
8
— 30 -
— « Zwijg ! a brulde Je vader, rood van toorn.
— gt;• \'t Is waar, » ging Karei onverbiddelijk voort, « tegenwoordig zijt ge rijk, schatrijk, maar wat zal dat ? Hebt ge mij zelf niet duizendmaal gezeiddathet niet de rijkdom, niet de geboorte zijn die men in acht moet nemen, maar alleen de persoonlijke hoedanigheden ; dat de tijd der plutocratie evenals die der aristocratie voorbij is en dat er thans slechts één echte adel bestaat, de adel der ziel ? — Nu, ik stel me borg voor de ziel mijner Eliza, n
Die vernuftige toepassing van zijne Spartaansche theorieën op de hedendaagsche maatschappelijke toestanden bracht Mijnheer Dielens bepaald buiten zichzelven en van dit oogenblik al nam de discussie eene wending, die alle hoop op een gunstig einde uitsloot. De tusschenkomst van Karel\'s moeder kon geene van beide partijen tot bedaren brengen en de opgewondenheid dreef ze zelfs zoo ver dat de jongeling niet aarzelde ronduit te verklaren dat hij desnoods vier jaren zou wachten om, zoohaast hij zijn vijf-en-twintigste jaar bereikte, zijne toevlucht tot de wet te nemen en met of zonder de toestemming zijner ouders te trouwen.
— quot; Ha ! ge durft uw\' vader met de wet bedreigen, onbeschaamde melkbaard ! » schreeuwde do schier razende ouderling. « \'t Is wel ! ga uwen gang ! maar intusschen zal ik ook van mijn recht gebruik maken en zoo vrij zijn u voor eenigen tijd uit Gent te verwijderen ! — Binnen acht dagen zijt ge in Leuven: daar kunt gij uw laatste studiejaar even goed als hier doorbrengen. En nu, zie dat ge weg komt! »
En inderdaad, eene week later was Karei Dielens op het nlbion academicum der katholieke Alma Mater als jurist ingeschreven. Vóór zijn vertrek had hij vruchteloos alles beproefd om zijne geliefde weder te zien.
— 31 —
Karei bleef één jaar te Leuven, studeerde en joolde, blokte en rolde, schreef schrandere dissertaties en liep alle meisjes achterna, kortom hij vermaakte zich uitstekend zonder zijne toekomst in gevaar te brengen — maar tevens, zooals zijn vader het wel gedacht had, vergat hij spoedig de arme Eliza, — waarna hij door een schitterend examen zijne studieën bekroonde, voor de laatste maal zijne vrienden om een\' broederlijken disch vergaderde en onder gla-zenklank en vreugdegezang het eeuwig vaarwel aan het zalig studentenleven toeriep.
Als hij naar Gent terugkeerde, vernam hij dat het lieve bakkersmeisje sedert verscheidene maanden getrouwd was met een\' kruidenier uit Geeraardsbergen. Karei zuchtte en wierp een\' weemoedigen blik op het welbekende venster, waar hij zoo vaak had gezeten en de heerlijke droomen eener eerste liefde in zijne onbedorvene verbeelding had gewiegd. Doch hij herstelde zich spoedig, droogde wrevelig een\' traan weg en morde stokschouderend :
— « Kom ! hoe dwaas is dat toch, zoo \'n kalverliefde ! » Wij hopen voor het meisje dat ook zij niet meer gewicht aan die « kalverliefde » hechtte en bij haren alledaagschen echtgenoot den eleganten, dichterlijken student spoedig mocht vergeten.
Karei Dielens is thans advocaat en staat waarachtig in geen\' slechten naam onder zijne collega\'s, want de kerel is knap, en, wat nog beter is, naarstig en standvastig ; hij wil zich eene baan breken en zal gelukken.
En do moraal van die vertelling V
Duivels ! waarde lezer, daar had ik niet aan gedacht dat gij
eene zedelijke gevolgtrekking van mij zoudt eischen, want ik meende een eenvoudig novelletje en geenszins eene fabel geschreven te hebben.
Wat voor eene moraal moet gij trouwens hebben? Dat men aan zijn venster niet mag zitten ? dat een jong student moet rollen om later geen belachelijk figuur te maken ? dat het met de goede zeden tegenstrijdig is een liefhebber van ii boerkens » te wezen ? Of zal ik u de praktische beschouwingen van Mijnheer Pielens over de liefde als moraal opdisschen ? — Heer des Hemels ! ik zie reeds zes critici die hunne kleederen scheuren en twaalf anderen dio misselijk worden.
Neen, waarde lezer, zoo \'n verantwoordelijkheid neem ik op mij niet. Wilt ge dus a cor et a cris eene moraal hebben, trek ze dan zelf uit mijn verhaal. Ik ben immers te mensch-lievend om er behagen in te scheppen, dat vrome recensenten asch in stede van pommade en mesthoopen als kattapee\'s gebruiken.
En mi, op Gods genade ! Vale /
Alfred Tp.rlaenen.
Gefit, Dee, Is~ /,
quot;