-ocr page 1-

f gt; /

-ocr page 2-

Kast 209 pi. E no^6

-ocr page 3-
-ocr page 4-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

05\'

4 9491

-ocr page 5-

UfA

EDMONDO DE AMICIS.

SPANJE.

Naar de tweede uitgave uit het Italiaansch vertaald

DOOR

H. J. WANSINK.

EERSTE DEEL.

Non bramo altr* esca. (Ik verlang geen ander voedsel) .

ARNHEM, J. R I N K E S Jr. 1875.

-ocr page 6-

Gedrukt hij G. J. Thieme tc Arnhem

-ocr page 7-

VOORREDE VAN DEN VERTALER,

De heer J. J. Oremer zegt in liet nawoord van zijn » Daniël Silsdat eene voorrede is:

» Een allervriendelijkst knipoogje tot het corps recensenten.

»Een nederige buiging voor het lezend publiek.

»Een borstlap voor het drukken van de spitse floi-et.quot; enz. enz.

Zou de schrijver van »Spanjequot; van dezelfde meening zijn, en zou hij er daarom een afkeer van gehad hebben eene voorrede bij zijn werk te schrijven? Ik weet het niet; maar dient eene voorrede meestal als een aanbeveling, dan durf ik zeggen, wat de schrijver niet zeggen mag: voor dit werk was zulk een aanbeveling niet noodig — goede wijn behoeft geen krans. Waarom dan eene voorrede van den Vertaler? Alleen om te protesteeren tegen de meening van sommige, dat over Spanje reeds genoeg geschreven is. Volgens mijn bescheiden oordeel kan men, over geene zaak ter wereld te veel schrijven, indien men het maar goed doet. En luide durf ik verklaren, dat dit werk uitmuntend geschreven is. Men wordt met den schrijver beurtelings blij- en weemoedig; men is getroffen door zijne prachtige schilderingen van natuur en kunst. Zijn verhaal is boeiend en zóó levendig, dat men met hem reist, ziet en geniet Men krijgt de indrukken, die hij ondervond. Men siddert met hem, als hij voor het

-ocr page 8-

VOOREEDE VAN DEN VERT AL EU.

eerst de stiereugevechteu bijwoont; men is met hem opgetogen van bewondering, als bij het Alhambra bezichtigt, en met hem vervolgt men in de tuinen van het Alcazar te Sevilla de schim van de schoone Itamad, de fameuse minnaresse van koning Al-Motamid.

Zóó is het oorspronkelijk werk. Ik hoop, dat het dooide vertaling niet te veel zal geleden hebben. De vele Spaansche uitdrukkingen en citaten, die de schrijver slechts zeer zelden in den tekst vertolkt, dewijl hij meende alleen voor de Latijnsche rassen te schrijven, heb ik aan den voet der bladzijden vertaald.

IV

Ik sluit met den wensch, dat de lezers van dit werk onder het lezen hetzelfde genot zullen smaken, dat ik bij de vertaling ondervonden heb.

Warffum, 25 Maart 1875.

-ocr page 9-

inhoud.

Bladz.

Barcelona ............ 1

Saragossa............38

Burgos.............84

Valladolid...........120

Madrid.............142

-ocr page 10-

VERBETERINGEN.

Bladz.

Regel.

Staal:

Lees :

49

12

V.

0.

de wand

den wand.

58

5

V.

0.

vau

van.

66

6

V.

b.

heeren

buren.

94

1

V.

b.

marionnettenspcl

marionettenspel,

94

15

V.

b.

saucen

sausen.

95

12

V.

0.

voortslepende

voortsleepende.

140

4

T.

0.

beminnelijke

beminnelijken.

146

14

V.

b.

Ca sas

Casa.

159

5

V.

0.

personnage

personage.

179

7

T.

b.

den kroeg

de kroeg.

195

13

V.

0.

gallons

galors.

197

3

V.

0.

toonen

tonen.

207

6

T.

b.

versiert

versierd.

273

6

V.

b.

volzinnen

om volzinnen.

-ocr page 11-

SPANJE.

BARCELONA.

»

Het was een regenachtige Februari-morgen, een uur vóór den opgang der zon. Mijne moeder deed mij uitgeleide tot op het bordes en herhaalde mij den raad, dien zij mij sedert eene maand gewoon was te geven; vervolgens sloeg zij mij de armen om den hals, brak in luide klachten uit en verdween. Daar bleef ik een oogenblik met beklemd gemoed staan, de deur aanstarende en bijna op het punt uit te roepen : Doe open! Ik vertrek niet meer! Ik blijf bij u! Vervolgens ijlde ik de trap af, als een dief, die vervolgd wordt. Toen ik op de straat was, scheen het mij toe alsof tusschen mij en mijn huis de golven der zee zich reeds uitgestrekt, en de toppen der Pyreneeën zich reeds verheven hadden ; maar al had ik sedert gernimen tijd met koortsachtig ongeduld dien dag verwacht, toch was ik niet vroolijk. Op den hoek eener straat ontmoette ik een bevriend geneesheer, die naar het hospitaal ging

I. 1

-ocr page 12-

BARCELONA.

en dien ik sedert eene maand niet gezien had. Hij vraagde mij : „Waar gaat gij heen ?quot; — ,,Naar Spanjeantwoordde ik. Hij wilde mij niet geloo-ven; want mijn betrokken en droefgeestig gelaat gaf op verre na geen pleizierreisje te kennen. Gedurende de geheele reis van Turin naar Genua dacht ik slechts aan mijne moeder, aan mijne ledige kamer, aan mij ne kleine bibliotheek, aan de dierbare gewoonten van mijn huiselijk leven, waaraan ik voor vele maanden het vaarwel toeriep. Toen ik echter te Genua aangekomen was, schonken mij het geaicht van de zee, de tuinen der Acquasola en het gezelschap van Anton Giulio Barrili mijne helderheid en vroolijkheid terug. Op het punt staande in het schuitje te stijgen , dat mij naar het schip moest voeren, werd mij , zooals ik mij herinner, door een hotelbediende een brief overhandigd, waarin deze woorden stonden : „Treurige berichten uit Spanje. De toestand van een Italiaan te Madrid, in een tijd van worsteling tegen den Koning, zou gevaarlijk zijn. Volhardt gij bij uw vertrek ? Denk er eens over.quot; Ik sprong in de schuit en — op reis. Kort voor het schip vertrok, kwamen mij twee officieren vaarwel zeggen; mij dunkt, ik zie ze nog midden op de boot recht voor mij staan, toen het schip zich begon te bewegen.

„Breng mij een degen uit Toledo mede!quot; riepen zij. „Breng mij eene flesch Xeres mede! Breng mij eene gitaar mede ! Een Andalusischen hoed! Een dolk 1quot;

2

-ocr page 13-

BARCELONA.

Een oogenblik later zag ik niets meer dan hunne witte zakdoeken en hoorde hun laatsten roep ; ik beproefde te antwoorden , maar de stem bleef mij in de keel steken ; ik begon te lachen en hield de hand voor het gezicht.

Het duurde niet lang of ik begaf mij naar mijn hut, en nadat ik in een heerlijken slaap gevallen was, droomde ik van niets dan van den raad mijner moeder, mijne, porte-rnonnaie, van Frankrijk en de Andalusische schoonen. Bij het krieken van den dag sprong ik op en liep naar den achtersteven van het vaartuig; wij waren op korten afstand van de kust; het was de Fransche kust reeds, de eerste vreemde aardzoom, dien ik zag. Zonderling! ik kon mijne oogen niet verzadigen; duizend onbepaalde gedachten doorkruisten mijn brein, en ik zeide : is dat Frankrijk?

Werkelijk ? Ben ik het inderdaad die hier ben ? Er rees twijfel bij mij omtrent mijne identiteit. Tegen den middag begon ik Marseille te bezichtigen. De eerste aanblik van eene groote zeestad veroorzaakt eene soort verdooving, die het genot van het wonder doodt. Ik zie als door een nevel een onmetelijk woud van scheepsmasten, een schipper die mij de hand toereikt en ik weet niet in welk een onbegrijpelijke wartaal aanspreekt, een tolwacht, die mij, uit kracht van welke wet is mij onbekend, deux sous pour les Prussiens laat betalen; vervolgens eene donkere herbergkamer; dan zeer lange straten, eindelooze pleinen, een rumoer van menschen en I. 1*

3

-ocr page 14-

BARCKl.ONA.

rijtuigen, vaandels van Zouaven, onbekende militaire afdeelingeu, duizenden lichten, duizenden steramen en eindelijk eene vermoeidheid en diepe droefgeestigheid , die met een onrustigen droom eindigt. Den volgenden dag vroeg zat ik in een waggon van het spoor, dat van Marseille naar Perpignan gaat, te raidden van een tiental officieren der Zouaven , die daags te voren uit Afrika gekomen waren.

De eene had krukken , een tweede een stok, een derde droeg den arm in een doek; maar alle waren vroolijk en praatzaam als schooljongens. De reis was lang en ik had behoefte ora een gesprek aan te knoo-pen; maar bij alles wat ik had hooren zeggen van den afkeer, dien de Franschen van ons hebben, waagde ik het niet den mond te openen.

Praatjes! Een hunner richtte het woord tot mij en vroeg mij: ,,Zijt gij een Italiaan?quot; — „Ja.quot; Dat was een pret. Alle, op één na, hadden in Italië gestreden; één was er te Magenta gewond geworden. Zij begonnen mij anekdootjes van Genua, Turin, Milaan te verhalen, vroegen mij duizend zaken, en beschreven raij het leven dat zij in Afrika geleid hadden. Eén trok den Paus in het spel. „Ach God!quot; zeide ik in raij zeiven. Wat! Hij had meer raoed dan ik : hij zeide qnü nous fallait trancher le nceud de la question, (dat wij den knoop moesten doorhakken) en dat wij, zonder op de boeren acht te slaan, de zaak moesten voltooien. Intusschen ging het altijd voort, voort, en wij naderden de Pyreneeën. Ik vond mijn vermaak in de waarneming, dat de uitspraak

4

-ocr page 15-

BAUCKLOXA.

der reizigers die in de waggons traden hoe langer zoo meer veranderde; dat de Fransche taal om zoo te zeggen wegstierf om in het Spaansch op te gaan, en in het gevoel dat Spanje ons te gemoet kwam, totdat ik, te Perpignan aangekomen en in eene diligence gestegen, de eerste en welluidende klanken hoorde: Buenos dias en Buen viaje (goeden dag en goede reis) die mij een oneindig genoegen deden.

Te Perpignan spreekt men echter geen Spaansch maar een allerellendigst dialect, vermengd met Fransch, Marseillaansch, Cataloonsch, dat het oor verscheurt. Ik verliet de diligence bij een logement te midden van een gedrang van officieren , dames, Engelschen en koffers; een bediende deed mij met geweld aan eene goed toebereide tafel neerzitten; ik at, en spoedig trokken en joegen zij mij naar een andere diligence , en — alweer op reis.

Helaas! Reeds lang had ik vurig gewenscht den tocht over de Pyreneeën te maken, en nu viel mij dit lot te beurt in den nacht • alvorens wij aan de hellingen der eerste bergen kwamen, was het stikdonker. Gedurende lange uren tusschen slapen en waken, zag ik niets anders dan een weinig van den weg, die door de lantarens der diligence verlicht werd; van tijd tot tijd een donker profiel van een berg, eene vooruitstekende rots die wij bijna konden aanraken, als wij de hand uit het portier staken. Niets hoorde ik dan het maatgetrippel der paarden , en het gefluit van een vervloekten wind, die niet ophield te blazen. Aan mijne zijde zat een jong

5

-ocr page 16-

BARCELONA.

Amerikaan uit de Vereenigde Staten, de origineelste snaak van de wereld, die uren lang, met zijn hoofd op mijn schouder geleund sliep, en allengs-kens ontwaakte om op klaaglijken toon uit te roepen: Ah quelle nuit! Quelle horrible nuit! (Ach welk een nacht! welk een afgrijselijke nacht!) zonder in het minst te bemerken , dat zijn hoofd mij wel andere reden gaf om dezelfde klacht te doen. Bij het eerste station , stegen wij beide uit, en traden in eene kleine herberg om een glas likeur te drinken. Hij vroeg mij of ik voor handelszaken reisde. „Neen Mijnheer!quot; antwoordde ik ,,ik reis voor plei-zier.quot; „En gij , als ik zoo vrij mag zijn?quot; ,.,Ikquot; zeide hij met heel veel ernst „ik reis wegens eene lief-desquaestie.quot; — „Wegens eene liefdesquaestie?quot; — „Wegens eene liefdesquaestie!quot; en ongevraagd verhaalde hij mij eene lange geschiedenis van eene tegengewerkte, hartstochtelijke liefde, van een mislukt huwelijk, van schakingen, duels en ik weet niet wat al meer, tot hij eindelijk besloot met te zeggen, dat hij reisde om zich afleiding te verschaffen en de geliefde te vergeten. Inderdaad, hij zocht zooveel afleiding mogelijk, want in alle herbergen van de eerste tot in Gerona toe, waar wij binnentraden, deed hij niets dan de dienstmeiden plagen, altijd met veel ernst, dat moet ik zeggen, maar tevens met eene stoutheid die de begeerte naar afleiding niet voldoende kon rechtvaardigen.

Te drie uur na middernacht kwamen wij aan de grenzen aan. — „Estamos en JEspana /quot; — (Wij

6

-ocr page 17-

BARCELONA.

zijn in Spanje) riep eene stem. De diligence stond stil; de Engelschman en ik stegen opnieuw uit, en traden eene kleine herberg binnen, zeer verlangend de eerste zonen van Spanje tusschen de wanden hunner huizen te zien. Wij vonden een half dozijn tolbeambten, den waard, zijne vrouw en kinderen rond een kolenvuur gezeten; zij richtten terstond het woord tot ons; ik deed hun verscheidene vragen, en zij antwoordden mij met eene vroolijkheid en ongedwongenheid , die ik in de Cataloniërs niet verwacht had, dewijl zij ons in aardrijkskundige werken steeds als stijve en weinig spraakzame lieden worden afgeschilderd. Wij vroegen wat zij voor ons te eten hadden, en zij brachten ons den beroemden Spaanschen chorizo, een soort dikke worst, zóó gepeperd dat ons de ingewanden brandden, eene flesch zachten wijn en een weinig hard brood. „Welaan! hoe maakt het uw koning?quot; vroeg ik aan een tolbeambte, nadat de eerste beten in mijn mond een weg hadden genomen, tegenovergesteld aan dien wel-ken zij gewoonlijk nemen. Hij, tot wien ik het woord gericht had, scheen eenigszins verlegen, zag dan eens mij dan weer de anderen aan, en gaf mij vervolgens dit zonderling antwoord :

„Esta reinandoquot; 1) (hij is aan het regeeren). Alle begonnen te lachen, en terwijl ik mij gereed maakte

1) De vaaag: che fa il vostro rè ? beteekent ook : wat doet uw koning ? vandaar het antwoord : hij is aan het regeeren, dat gegeven werd óf dewijl de aangesprokene do bedoeling niet vatte of niet vatten wilde.

(Vertaler).

7

-ocr page 18-

BARCELONA.

om wat rechter op de zaak af te vragen, hoorde ik mij in het oor fluisteren : „Es un republicano.quot; (Hij is een republikein).

Ik keerde mij om, en zag den waard die naar boven keek.

„Ik heb het begrepen,quot; antwoordde ik en gaf liet gesprek een andere wending. Toen wij vervolgens weer in de diligence plaats namen, lachten mijn gezel en ik niet weinig over de waarschuwing van den waard, en waren zeer verwonderd dat iemand van dien stand de staatkundige begrippen der tolbeambten zoo ernstig opnam ; maar in de herbergen , waar wij in het vervolg binnentraden, hoorden wij wel wat anders. In alle was er een waard of bezoeker die een dagblad las, terwijl een kring van boeren om hem heen stonden te luisteren. Van tijd tot tijd werd de lectuur afgebroken, en ontstond er een staatkundige redetwist, dien ik niet begreep, omdat zij Cataloorisch spraken; maar waaruit ik toch, door het dagblad, dat ik had hooren lezen, geholpen, het heerschend denkbeeld kon opmaken.

In al die kringen ademde een republikeinsche geest, die zelfs den onverschrokkensten aanhanger van Ama-dens zou hebben doen rillen. In een van deze vonden wij een man van een reusachtigen bouw, met een fier gelaat en eene diepe stem. Nadat hij eene wijle te midden van zwijgende aanhoorders het woord gevoerd had, wendde hij zich tot mij, dien hij wegens mijne onnauwkeurige uitspraak van het Spaansch voor een Franschman hield, en zeide tot mij zeer

8

-ocr page 19-

BARCELONA.

ernstig : „Ik zal n wat zeggen, Cahallero/quot; 1) „Wat ?quot; — „Le die/oantwoordde hij mij, „que Espana es mas desgraciada que Francia; 2) en nadat hij dit gezegd had, begon hij met gebogen hoofd en de armen kruiselings over de borst door de kamer te wandelen. Andere hoorde ik verward spreken over Cortes, ministers, heerscbzucht, verraad en andere verschrikkelijke zaken. Een enkele, een meisje in eene restauratie te Figueras, wetende dat ik een Italiaan was, zeide mij glimlachend: „Ahora tenemos un rei/ italiano.quot; 3). En toen zij kort daarna heenging, voegde zij er met bevalligen eenvoud bij; ,,A mi me gusta.quot; 4).

Wij kwamen, terwijl het nog nacht was, te Ge-rona aan, waar koning Amadeus , zooals men zegt feestelijk onthaald, een steen plaatste in het huis dat tijdens het beroemde beleg van 1809 door generaal Alvarez bewoond werd; wij doorkruisten de stad, die ons onmetelijk toescheen, slaperig als wij waren en zeer verlangend om ons in een waggon van het spoor te slapen te leggen. Eindelijk kwamen wij aan het station, en bij het krieken van den dag vertrokken wij naar Barcelona.

Slapen! Het was de eerste maal dat. ik de zon over Spanje zag opgaan; hoe kon ik dan slapen ? Ik plaatste mij voor een raampje, en tot Barcelona

1) Caballero beteekent : ridder 3 heer, cavalier.

2) Ik zeg u, dat Spanje ongelukkiger is dan Frankrijk.

3) Nu hebben wij een Italia an »ch koning.

4) Mij bevalt het,

9

-ocr page 20-

BAIICELONA.

trok ik mijn hoofd niet terug. O! geen genot is te vergelijken bij dat hetwelk men ondervindt, als men in een vreemd land komt, met eene verbeelding, die er op voorbereid is nieuwe en wonderlijke dingen te zien, met duizend herinneringen van fantastische lectuur in het hoofd, zonder gedachten, zonder zorgen !

Dieper in dat land dringen, zijne gretige blikken allerwegen rondslaan om iets te zoeken dat u doet begrijpen, als gij het niet wist, dat gij er zijt; het allengskens herkennen hier in een landelijk kleed, daar in eene vlakte, verder in een huis ; zien dat men altijd, altijd voortgaat, en zich die teekens, kleuren, vormen telkens herhalen; alles vergelijken met het beeld, dat wij er ons vooraf van gevormd hadden; in al hetgeen wij zien of hooren voedsel voor onze nieuwsgierigheid vinden : in het gelaat der menschen , in de gebaren, klanken, gesprekken; bij iedere schrede een bewonderend ,,0!quot; roepen ; gevoelen dat onze geest zich uitzet en helderder wordt; tegelijk wenschen dat men spoedig aankome , en dat men nooit aankome; zich moeite geven alles te zien, duizend dingen aan de naast bij zij nden te vragen, de schets van een dorp te maken, een groep dorpelingen af te teekenen ; tienmaal in het uur zeggen ; ,,wij zijn er!quot; en denken dat gij alles eens zult verhalen: ziedaar werkelijk het levendigst en meest afwisselend der menschelijke genoegens.

De Amerikaan snorkte.

Het gedeelte van Catalonië, dat men van Gerona

10

-ocr page 21-

BARCELONA.

tot Barcelona doorloopt, is rijk aan verscheidenheid, vruchtbaar en uitstekend bebouwd.

Het is een opeenvolging van kleine door bevallige heuvels omzoomde valleien, met dichte boschjes, stroomen, geulen, oude kasteelen, en overal een overvloedige, krachtige plantengroei, een levendig groen, dat u aan het statig aanzien der Alpendalen herinnert. Het landschap wordt verfraaid door de schilderachtige kleeding der dorpelingen, die op eene bewonderenswaardige wijze met de fierheid van het Caialoonsch karakter in overeenstemming is. De eersten, die ik zag, waren van het hoofd tot de voeten in zwart fluweel gekleed, droegen een soort shawl met witte en roode strepen om den hals en eene vuurroode tot op de schouders afhangende Zouavenmuts op het hoofd. Eenige droegen een paar leeren slobkousen tot aan de knieën toege-gespt; andere een paar linnen schoenen met touwen zolen, als pantoffels gemaakt, van voren open en met zwarte zich kruisende linten om de voeten gebonden ; kortom eene sierlijke en vlugge maar tevens statige kleeding. Het was niet zeer koud; maar alle waren in hunne shawls gewikkeld, zoodat men alleen het puntje van den neus of van den cigaritto zien kon. Het schenen heeren te zijn die uit den Schouwburg kwamen. Niet alleen de shawls wekten bewondering, maar vooral de wijze, waarop zij die droegen. Aan de eene zijde hingen zij af, alsof zij slechts achteloos omgeslagen waren, maar met zulke losse en bevallige plooien, dat zij het sierlijke

11

-ocr page 22-

BARCELONA.

eener mantille en de majesteit eens mantels hadden. Bij al de stations van den spoorweg waren er verscheidene, alle met shawls van verschillende kleur. Vele waren in fijn en nieuw laken gekleed ; bijna alle waren zeer beschaafd, hadden eene zeer waardige houding, die hun schilderachtig gewaad zooveel

te beter deed uitkomen.

Weinig gebruinde gelaten ; de meeste trokken naar het wit; zwarte en levendige oogen, maar zonder het vuur en de beweeglijkheid der Andalu-

sische blikken.

Naarmate men verder het land inkomt, worden de dorpen talrijker ; huizen , bruggen , waterleidingen, alles, wat de nabijheid van eene volkrijke en weelderige handelsstad aankondigt, vermenigvuldigt zich. Granollers, Sant\' Andrea di Palomar, Clot zijn omringd met arbeiderswoningen , landgoederen , moes-en fruit- of bloemtuinen ; allerwegen ziet men lange rijen wagens, zwermen van landlieden en talrijke kudden ; de stations van den spoorweg zijn opgevuld met menschen. Wie het niet wist, zou eerder meenen eene provincie van Engeland dan eene van Spanje te doorkruisen. Als men het station van Clot, het laatste alvorens men te Barcelona aankomt, voorbij is, dan ziet men overal groote, steenen gebouwen, lange ringmuren, hoopen bouwmaterialen, rookende schoorsteenen, werkplaatsen en fabrieken, en men hoort of meent te hooren een dof, verward, steeds aangroeiend gedruisch , dat als de hijgende adem is van de groote , werkende en zwoegende stad. Ein-

12

-ocr page 23-

BARCELONA.

delijk omvat men met een oogopslag geheel Barcelona, de haven, de zee, eene reeks heuvelen, en alles verschijnt en verdwijnt in een oogenblik, en gij blijft onder de warande van het station met bruisend bloed en verward hoofd.

Eene diligence, ruim als een waggon van het spoor, bracht mij naar de naaste herberg, waarin ik, nauwelijks binnengekomen, Italiaansch hoorde spreken. Ik beken dat mij dit een genoegen deed, alsof ik mij na een jaar reizens op een onmetelijken afstand van Italië bevonden had. Maar het was eene vreugd van korten duur. Een bediende, dezelfde dien ik had hooren spreken, geleidde mij naar eene kamer, en nadat hij uit mijn glimlach had opgemaakt, dat ik zijn landgenoot moest zijn, vroeg hij mij zeer bevallig : „Fivisce di arrivare ?quot; 1).

„Finisce di arrivare?quot; vroeg ik vreemd opziende in mij zeiven.

Hier moet ik doen opmerken, dat in het Spaansch de uitdrukking acabar de hacer una cosa , overeenkomt met de Fransche wijze van zeggen : venir de faire nne chose. Op dat oogenblik begreep ik niet wat hij zeggen wilde.

1) De bediende \'vilde den schrijver vragen of hij zooeven aangekomen was, en vroeg in een Spaansch Ttaiiaansch : Finisce di. arrivare, hetgeen woordelijk vertaald beteekent: eindigt gij met aan te komen, zooals men in het Spaansch zegt acahar de hacer une cosa, eindigen eene zaak te doen , (eene zaak zoocven gedaan hebben), en in het Fransch venir de faire nne chose, komen van eene zaak te doen. Hij had moeten vragen : i KUn arrivata or ara of teste of in qvestn pimtn, dan had hij Italiaansch gesproken. fVertalerl

13

-ocr page 24-

BARCELONA.

„Ja,quot; antwoordde de bediende, ,,ik vraag of de cavalier e or a medesimo van den cammino diferro komt?

„Ora medesimo l Cammino di ferro! 1) maar wat een vreemd Italiaansch spreekt gij mijn vriend?

Hij stond eenigszins ontsteld. Vervolgens vernam ik dat er te Barcelona een groot aantal hotelbedienden , kofRehuisknechts, koks, allerlei soort andere bedienden, Piemonteezen, meestal uit de provincie Novara, zijn, die als knapen naar Spanje gaan en dan later die verschrikkelijke wartaal met Fransch, Italiaansch, Castiliaansch, Cataloonsch, Piemonteesch doormengd spreken; niet met de Spanjaarden, zooals men begrijpt, omdat zij alle Spaansch geleerd hebben, maar beleefdheidshalve met de Italiaansche reizigers, om te doen zien, dat zij de moedertaal niet verleerd hebben. Daarom hoorde ik verscheidene Cataloniërs zeggen : ,,He! tusschen uwe taal en de onze is weinig verschil!quot;

Ik ontken dit! Men zou evengoed kunnen zeggen, wat mij een Castiliaansch zanger met welwil-lenden trots aan boord van het vaartuig zeide, dat mij vijf maanden later naar Marseille overbracht: ,,De Italiaansche taal is het schoonste der dialecten, die uit onze taal ontstaan zijn.quot;

1) Het woord Cavaliers, wordt in \'t Italiaansch niet als het Spaansche woord Caballero gebruikt, om iemand aan te spreken, zooals wij zeggen : Mijnheer. Voor ora medesimo, had hij, zooals boven reeds gezegd is , or ora, of teste of in quesio punto moeten gebruiken. Een _cammino is een weg, maar men zegt in het Italiaansch voor spoorweg niet cammino di ferro zooals men in het Fransch chemin de fer zegt, maar strada /errata. (Vertaler).

14

-ocr page 25-

BARCELONA.

Nauwelijks had ik de sporen doen verdwijnen, die de horrible nuit van den tocht over de Pyreneeën bij mij achtergelaten had, of ik ijlde het hotel uit en de straat op. Barcelona is , wat het voorkomen aangaat, de minst Spaansche stad van Spanje. Groote gebouwen , waaronder weinig antieke, lange straten, regelmatige pleinen , winkels, schouwburgen, ruime en prachtige koffiehuizen, een aanhoudend heen- en weertrekken van menschen , koetsen, wagens van het strand der zee naar het middelpunt der stad, en vandaar naar de uiterste kwartieren, evenals te Napels, Genua en Marseille. Eene zèer breede, rechte straat, la Hambla geheeten, door twee rijen boomen overlommerd, loopt van de haven af bijna midden door de stad. Eene ruime wandelplaats met een zoom van nieuwe huizen, strekt zich langs het strand der zee uit, op een hooge kade, die als een terras gemetseld is, waartegen de golven zich komen breken; eene zeer groote voorstad, bijna een nieuwe stad, strekt zich ten noorden uit, en overal breken nieuwe huizen door den ouden gordel heen, liggen door de velden, langs de hellingen der bergen verspreid, verlengen zich in eindelooze rijen tot aan de naburige dorpen; en op alle omliggende heuvels prijken villa\'s, kleine paleizen en fabrieken, die elkander het terrein betwisten, zóó dicht bij- en achtereen staan dat zij elkander schijnen te beluisteren, en die eene grootsche kroon om de stad vormen.

Overal werkt, vervormt, vernieuwt men; het volk zwoegt en gaat vooruit, Barcelona bloeit.

15

-ocr page 26-

BARCELONA.

16

Het waren de laatste dagen van het Carneval. De straten werden doorloopen door lange processies van reuzen, duivels, vorsten, Mooren, krijgslieden, en door een zwerm van zekere gedaanten, die ik het ongeluk had overal te ontmoeten, in het geel gekleed , met een langen stok in de hand, aan welks boveneinde eene beurs was gebonden , die zij iedereen onder den neus hielden , in de winkels, aan de vensters, tot zelfs op de balkons van de eerste verdieping der huizen, ik weet niet in wiens naam een aalmoes vragende, maar die zeker bestemd was om in den laatsten nacht van het Carneval. nog eens uitstekend pret te maken. Het zonderlingst, dat ik gezien heb, is de maskerade der kinderen. Men is gewoon kinderen boven de acht jaren te verkleeden; eenige op de Fransche wijze als mannen in een volmaakt balgewaad met witte handschoenen, groote knevels en lang hoofdhaar; andere als Spaansche Grandes , met linten en sjerpen bedekt; nog weer andere als Cataloonschc dorpelingen met muts en mantel. De meisjes als hofdames, amazonen, dichteressen met lier en laurierkroon ; vervolgens alle in het kostuum der verschillende provinciën van den Staat; deze als een tuinier van Valencia, een tweede als een Andalusische gitana (Heidin, Zigeunerin), een derde als een Baskisch bergbewoner, op de schilderachtigste wijze gekleed, die men slechts kan uitdenken; en de ouders geleiden hunne kinderen bij de hand naar de wandelplaats, en het is als het ware een wedstrijd in goeden smaak, fantasie en

-ocr page 27-

BARCELONA.

weelde, waaraan het volk met het grootst genoegen deel neemt.

Terwijl ik den weg naar de Kathedraal zocht, ontmoette ik een vaandel Spaansche soldaten. Ik stond stil en vergeleek ze met het portret, dat Ba-retti van hen geeft, als hij verhaalt dat zij hem in het logement overvielen, en de een de salade van zijn bord nam, en een ander hem het boutje van een hoen uit den mond trok. Ik moet bekennen, dat zij sedert dien tijd veel veranderd zijn. Op het eerste gezicht zou men ze voor Fransche soldaten houden; want zij hebben ook eene roode broek en eene grijze kapotjas, die tot de knieën afhangt. Het eenig in het oog vallend verschil bestaat in het hoofddeksel. De Spanjaarden dragen eene muts van een bijzonderen vorm, van achteren eenigszins ingedrukt, van voren bol, voorzien van eene luifel die zich over het gelaat buigt. Zij is van grijs en sterk laken, los en bevallig voor het oog en wordt naar den naam van den uitvinder Ros de Olano genoemd, die generaal en dichter was, en haar het fatsoen van zijne jachtmuts gaf.

De meeste soldaten, die ik zag, nlle van dé infanterie , waren jong, klein van gestalte, bruin, vlug en beschaafd, zooals men gewoon is zich de soldaten van een leger voor te stellen dat eens de rapste en sterkste infanteristen van Europa bezat. Heden nog hebben de Spaansche infanteristen den roem onvermoeide voeteerders en zeer vlugge loopers te zijn; zij zijn matig, fier en met zulk een nationalen

17

-ocr page 28-

BARCELONA.

trots vervuld, dat men zich moeielijk een denkbeeld daarvan kan maken, als men ze niet van nabij heeft leeren kennen.

De officieren dragen, evenals de Italiaansche, eene zwarte en korte tunica, die zij, buiten diensttijd, open dragen, waaronder men dan een tot aan den hals toegeknoopt vest ziet. In de vrije uren omgorden zij zich niet met den degen ; op marsch dragen zij , als de soldaten, slobkousen van zwart laken, die hunne beenen tot bijna aan de knieën omkleeden. Een regiment infanterie in volmaakt oorlogskostuum biedt een even bekoorlijk als krijgshaftig gezicht aan.

De Kathedraal van Barcelona, in Gothischen stijl, met trotschen toren kan naast de schoonste van Spanje eene waardige plaats innemen. Het inwendige bestaat uit drie uitgestrekte schepen, door twee rijen zuilen van ranken en fraaien vorm gescheiden. Het koor, in het midden der kerk geplaatst, is kwistig met basreliefs, doorluchtig goud- en zilverdraadwerk en figuren versierd; ouder het Heiligdom is de ingang naar een altijd verlichte onderaardsche kapel, in welker midden zich de graftombe van de Heilige Eulalia bevindt, die men door eenige om het Heiligdom geplaatste, opene raampjes ziet. De overlevering verhaalt dat de moordenaars der Heilige, die buitengewoon schoon was, alvorens haar te doo-den, haar naakt lichaam wilden zien; maar terwijl zij gereed stonden om haar den laatsten sluier te ontnemen, omringde haar een dikke mist en verborg

18

-ocr page 29-

BARCELONA.

haar voor iederen blik. Haar lichaam is nog altijd ongedeerd en even frisch alsof ze leefde, en geen menschelijk oog kan er het gezicht van verdragen. Een onvoorzichtig bisschop, die op het einde der vorige eeuw het graf wilde openen en de Heilige zien, werd op hetzelfde oogenblik, dat hij de blikken op haar sloeg, blind. In eene kleine kapel, rechts van het hoofdaltaar, door vele lichtjes verhelderd, ziet men een Christusbeeld aan een kruis van gekleurd hout, welk beeld aan eene zijde eenigszins overgebogen is. Men verhaalt dat dezelfde Christus in den slag van Lepanto op een Spaansch schip was, en dat hij, om een kanonskogel te ontwijken, dien hij recht op zijn hart zag aankomen, zich aldus verwrongen had. Aan het gewelf van dezelfde kapel hangt eene kleine galjoot, met al hare roeiriemen, gemaakt volgens het model van die , waarop Don Juan van Oostenrijk tegen de Turken streed.

Onder het orgel van Gothisch maaksel, bedekt met groote, beschilderde tapijten, hangt een kolossaal Sarracenenhoofd, met opgespalkten mond, waaruit in vroegere tijden suikergoed op de kinderen regende. In de andere kapellen vindt men ook deze of gene graftombe en dit of dat schilderstuk van Villadomat, een Barceloonsch schilder uit de XVII^ eeuw. De kerk is somber en geheimzinnig. Aan de zijden ziet men gaanderijen die door grootsche pijlers, uit dunne zuiltjes gevormd, ondersteund worden, en die met kapiteelen bekroond zijn, rijk overladen met beeldjes, die feiten uit het oude en nieuwe testament I. 2*

19

-ocr page 30-

BARCELONA.

voorstellen. Op de gaanderijen, in de kerk, op het pleintje dat zich daarbinnen uitstrekt, in de steegjes, die haar omgeven , ademt overal en alles een droef-geestigen vrede, die terzelfder tijd bekoort en bedroeft als de tuin van een godsakker. Een groep ijzingwekkende, gebaarde grijsaards bewaakt den ingang.

Als men de Kathedraal gezien heeft, blijven er binnen de stad geene andere groote bezienswaardige monumenten over. Op het plein van de Constitutie zijn twee paleizen Casa de la Deputacion en Casa Concistorial geheeten, het eerste uit de 16de , het andere uit de 14ae eeuw, welke nog iets merkwaardigs bevatten; het eene den ingang, het andere het binnenplein. Aan eene der zijden van de Casa dé la Deputacion ziet men een rijken Gothischen gevel van de kapel van St. Georgius. Daar is een paleis der Inquisitie met een eng binnenplein , venstertjes met dikke ijzeren staven en geheime deurtjes; maar het is bijna geheel naar het antiek hervormd. Nu blijven er in de straat del Paradiso nog eenige kolossale Romeinsche zuilen over, die zich te midden der nieuwerwetsche huizen verliezen en door kronkelende trappen en ellendige, donkere kamers omringd zijn. Niets is er verder hetgeen de aandacht des kunstenaars boeit. Ter vergoeding, fonteinen met snavelvormige kolommen, pyramiden en beelden; wandelwegen door villa\'s, tuinen, koffiehuizen en logementen omzoomd; een circus voor stierengevechten, die tien duizend toeschouwers kan bevatten; eene

20

-ocr page 31-

BARCE-LONA.

burg, die zich op een landtong uitstrekt die de haven aan eene zijde insluit, met de symetrie van een schaakbord gebouwd en door tienduizend zeelieden bevolkt; vele bibliotheken, een zeer rijk museum van natuurlijke historie, en een archief dat eene der uitgebreidste bewaarplaatsen van geschiedkundige documenten is van de 9de eeuw tot op onze tijden, dat is van de eerste graven van Catalonië tot den onafhankelijkheidsoorlog.

Buiten de stad is eene van de grootste merkwaardigheden het Kerkhof, op een half uur rijdens van de poorten, te midden eener groote vlakte. Van buiten van den kant des ingangs gezien, schijnt het een tuin te zijn, en aangetrokken versnelt men zijne schreden met eene bijna vroolijke nieuwsgierigheid. Nauwelijks heeft men drempel overschreden of men bevindt zich voor een nieuw, onbeschrijfelijk schouwspel , geheel verschillend van dat, hetwelk men zich had voorgesteld. Men is te midden eener stille stad, door lange, woeste, door muren van gelijke hoogte omzoomde, rechte straten doorsneden, waaraan op den achtergrond weer andere muren sluiten. Men gaat verder en komt aan een kruisweg, en vandaar ziet men andere wegen, andere muren op deu achtergrond, andere kruiswegen in de verte. Het schijnt Pompeji te zijn. Binnen de muren zijn de dooden overlangs in verschillende rijen neergelegd als de boeken in eene bibliotheek. Tegenover iedere kist is in den muur een soort nisje, waarin de naam van den begravene is opgeteekend; waar niemand

21

-ocr page 32-

BARCELONA.

begraven is, draagt de nis het opschrift ; Proprie-dad, hetgeen zeggen wil, dat die plaats verkocht is. De meeste nissen zijn met een glasraampje gesloten, andere met traliewerk, nog weer andere met een net van zeer dun ijzerdraad, en bevatten eene groote verscheidenheid van voorwerpen, die daar door de familiën als een hulde aan de dooden zijn neergelegd : zooals photographische portretten, altaartjes, schilderijen , borduurwerk , kunstbloemen , en dikwijls ook kleinigheden die hun in het leven dierbaar waren, linten, vrouwenhalssieraden, jongensspeelgoed, boeken, doekspelden, schilderijtjes, kortom duizend dingen die aan huis en huisgezin doen denken en het beroep aanwijzen van hen, welken zij toebehoorden, en onmogelijk is het al die zaken zonder aandoening te beschouwen. Hier en daar ziet men eene van die nissen doorbroken en daarbinnen is alles duister: een teeken dat daar in den loop van den dag een nieuwe kist zal geplaatst worden. De familie van den doode moet jaarlijks eene zekere som voor die plaats betalen. Houdt zij op te betalen, dan wordt de kist daar weggenomen en naar het algemeene graf op het kerkhof der armen gebracht, waar men langs een dier wegen komt. Terwijl ik er was, had er juist eene begrafenis plaats. Ik zag in de verte de berrie neerzetten, de kist optillen en — ik ging heen.

Op zekeren nacht had zich een onzinnige in eene dier ledige holten verborgen. Een wachter van het kerkhof ging met eene lantaarn voorbij; de dwaas

22

-ocr page 33-

BARCELONA.

liet een gil om hem vrees aan te jagen, en de arme man viel als door den bliksem getroffen ter aarde en kreeg eene doodelijke ziekte. In één nis zag ik eene schoone vlecht van blond haar, die een meisje van vijftien jaren had toebehoord, dat verdronken was; daarop was een stukje bordpapier gehecht met het opschrift: Querida! (Dierbare). Bij iedere schrede ziet men iets dat verstand en hart treft; al die voorwerpen hebben de uitwerking van verwarde klaagtonen van moeders, verloofden, kinderen , grijsaards, die den voorbijganger zachtkens toefluisteren : ik ben het! Wacht! Bij iederen kruisweg verrijzen beelden, tempeltjes, obelisken met opschriften ter eere der burgers van Barcelona, die gedurende het woeden der gele koorts in 1821 en 1870 liefdadigheidswerken pleegden.

Dit, zooals men het noemen kan, gemetseld gedeelte van het kerkhof behoort aan de middelklasse der bevolking; het grenst aan twee uitgestrekte omheiningen , waarvan de eene, voor de armen bestemd, naakt en met groote, zwarte kruisen beplant is; de andere voor de rijken, grooter ook dan de eerste, is als een tuin aangelegd, omringd door kapellen en verbazend rijk aan verscheidenheid. ïe midden van een bosch van treurwilgen en cipressen verheffen zich allerwegen zuilen, enorme graftomben, marmeren kapellen overladen met beeldhouwwerk, en boven op die kapellen prijken trotsche figuren van aartsengelen die hunne armen ten hemel heffen; pyramideu , beeldengroepen, monumenten ruim als huizen die

23

-ocr page 34-

BARCELONA.

boven de hoogste boomen uitsteken, en van het eene monument tot het andere struikgewas, rasterwerk en bloemperken. Bij den ingang tusschen dezen en den anderen godsakker is half tusschen de boomen verborgen een ontzagwekkende marmeren kapel, door zuilen omringd, die op een edele wijze de ziel op het prachtig schouwspel daarbinnen voorbereidt. Bij het verlaten van dien tuin, doorkruist men opnieuw de verlaten straten der doodenstad, die u nu nog stiller en treuriger toeschijnen dan bij het eerste binnentreden. Heeft men den drempel overschreden, dan begroet men weer met blijdschap de bont geschilderde straten van de voorsteden van Barcelona, die door het veld verstrooid liggen, en daar als voorposten geplaatst zijn om u te verkondigen, dat de volkrijke stad zich uitzet en vooruitgaat.

Van den godsakker naar het koffiehuis is een groote sprong, maar op reis maakt men dikwijls nog veel grootere. De koffiehuizen van Barcelona bestaan, evenals bijna al de koffiehuizen van Spanje, uit een enkele zeer ruime zaal, waarin zooveel tafeltjes geplaatst zijn, als zij slechts bevatten kan, van welke er slechts zelden een, zelfs niet gedurende een half uur op den geheelen dag, niet bezet is. Des avonds zijn zij alle overvol, zoodat men dikwijls geruimen tijd wachten moet om een klein plaatsje naast de deur te mogen hebben. Om ieder tafeltje zit een groep van vijf of zes caballeros, met de capa over de schouders (een mantel van donker laken, voorzieu

24

-ocr page 35-

BARCELONA.

25

van eene zeer mime kap, dien men in plaats van onze mantels met mouwen draagt), en in iederen kring speelt men domino, het spel dat bij de Spanjaarden het meest in gebruik is. In de koffiehuizen hoort men van de avondschemering tot middernacht een dicht, aanhoudend, oorverdoovend gedruisch, alsof het hagelt, van dóminosteenen die door honderden handen heen- en weer gekeerd worden, zoodat men zijne stem verheffen moet, wil men zich door den naastbijzittende doen verstaan. De gewone drank is de chocolade, die in Spanje allerkeurigst is en in kleine kopjes toegediend wordt; zij is dik als conserf van jeneverbessen en zoo warm dat zij de keel zou schroeien. Een van deze kopjes met een scheutje melk en een bijzonder allerzachtst soort pastei, die men bollo noemt, is eene collatie die zelfs Lncullus niet zou geweigerd hebben. Tusschen den eenen hollo en den anderen, bestudeerde ik het Cataloonsch karakter, door met al de Don Tnlano\'s 1) te spreken, die de goedheid hadden mij niet voor een spion te houden, door Madrid uitgezonden om de luchts-gesteldheid (staatkundige gezindheid) in Catalonië te onderzoeken.

De gemoederen waren in die dagen door de staatkunde zeer opgewekt. Het gebeurde mij herhaaldelijk , terwijl ik heel onschuldig over een dagblad,

1) Een naam die in Spanje even geëerd is als die van ïizio bij ons. (in Italië).

-ocr page 36-

BARCELONA.

een persoon, of over een of ander feit met den caballero die mij vergezelde sprak, in een koffiehuis, winkel of in den schouwburg; het gebeurde mij dikwijls , zeg ik, dat men mij zachtkens op de teenen trad en in het oor fluisterde: „Pas op, die heer aan uwe rechterhand is een Carlist. Stil! die daar is een republikein. Die daar naast staat, is een radicaal. Die andere daar is een Sagastijn. Ginds staat een Cimber.quot; Alle spraken van politiek. Ik ontmoette een Carlist die woedend op een barbier was. Deze laatste, die aan mijne uitspraak bemerkt had dat ik een Concmdadano del Reij 1) was, trachtte mij van lieverlede in het gesprek te mengen. Ik zei geen woord dewijl hij mij aan het scheren was, en eene wraakneming over mijn beleedigden nationalen trots had wellicht het eerste bloed van den burgeroorlog kunnen doen vloeien; maar de barbier bleef op zijn stuk staan, en daar hij niet wist langs welken anderen weg hij tot zijn argument zou komen, eindigde hij met te zeggen : „Sabe Usted, Caballero, si hubiera la yuerra entre Italia y Espan a, Espana no tuviera miedoquot; 2). „Ik ben er van overtuigd,quot; antwoordde ik schertsend onder het scheermes. Vervolgens verzekerde hij mij, dat Frankrijk Italië den oorlog zou verklaard hebben, nadat het nauwelijks Duitschlaud zou betaald hebben; ,,no hay cscapatoria\' 3). Ik

1) Een landgenoot des Kouings.

2) Weet Mijnheer! dat, als er een oorlog tussclicn Italië en Spanje mocht ontstaan , Spanje niet bang zou zijn.

3) Dat kan niet missen.

26

-ocr page 37-

BARCELONA.

antwoordde niet. Toen bleef hij eene wijl in gedachten en zeide vervolgens kwaadaardig: „Cosas grandes van a acontecer dentro de poco /quot; 1). Toch beviel het den Barceloniërs dat de koning zich in eene vertrouwelijke en kalme houding aan hen had voorgesteld , en met bewondering herinnerden zich de mannen uit het volk zijne intrede in de stad.

Ik vond zelfs sympathie voor den koning bij hen die mompelden : ,,no es espanol £) en toen mij een van deze vroeg : zoudt gij denken dat men te Parijs of Rome met genoegen un rey castellano 3) zou gezien hebben, antwoordde ik : ,,iVb entiendo de politicaquot; 4), en het gesprek was uit.

De werkelijk onverzoenlijken zijn de Carlisten. Van onze revolutie spreken zij ter goeder trouw met de grootste verachting, daar de meeste overtuigd zijn, dat de ware koning van Italië de Paus is; dat Italië hem wil, dat het zijn hoofd slechts onder den degen van Victor Emmanuel gebogen heeft, dewijl het niet anders kan ; maar dat het slechts eene geschikte gelegenheid afwacht om zich van hem te bevrijden, zooals zij zich van de Bourbons en anderen ontdaan hebben. Tot bewijs moge dienen het volgende anekdootje , dat ik teruggeef zooals ik het heb hooren verhalen, zonder den minsten wil om den persoon te beleedigen, van wien het uitging. Eens

1) Binnen kort staan er groote dingen te gebeuren.

2) Hij is geen Spanjaard.

8) Een Spaansch koning.

4) Ik heb geen verstand van politiek.

27

-ocr page 38-

BARCELONA.

een persoon, of over een of ander feit met den caballero die mij vergezelde sprak, in eeu koffiehuis, winkel of in den schouwburg; het gebeurde mij dikwijls , zeg ik, dat men mij zachtkens op de teenen trad en in het oor fluisterde: „Pas op, die heer aan uwe rechterhand is een Carlist. Stil! die daar is een republikein. Die daar naast staat, is een radicaal. Die andere daar is een Sagastijn. Ginds staat een Cimber.quot; Alle spraken van politiek. Ik ontmoette een Carlist die woedend op een barbier was. Deze laatste, die aan mijne uitspraak bemerkt had dat ik een Conciudadano del liei/j 1) was, trachtte mij van lieverlede in het gesprek te mengen. Ik zei geen woord dewijl hij mij aan het scheren was, en eene wraakneming over mijn beleedigden nationalen trots had wellicht het eerste bloed van den burgeroorlog kunnen doen vloeien; maar de barbier bleef op zijn stuk staan, en daar hij niet wist langs welken anderen weg hij tot zijn argument zou komen, eindigde hij met te zeggen : „Sabe Usted, Caballero, si hibiera la gmrra entre Italia y JEspana, Espcma no tuviera miedoquot; 2). ,,Ik ben er van overtuigd,quot; antwoordde ik schertsend onder het scheermes. Vervolgens verzekerde hij mij, dat Frankrijk Italië den oorlog zou verklaard hebben, nadat het nauwelijks Duitschland zou betaald hebben ; „na hay escapatorid\' 3). Ik

1) Een landgenoot des Kouings.

2) Weet Mijnheer ! dat, als er een oorlog tusschen Italië en Spanje moclit ontstaan , Spanje niet bang zon zijn.

3) Dat kan niet missen.

26

-ocr page 39-

BARCELONA.

antwoordde niet. Toen bieef hij eeue wijl in gedachten en zeide vervolgens kwaadaardig: „Cosas grandes van a acontecer dentro de poco!quot; 1). Toch beviel het den Barceloniërs dat de koning zich in eene vertrouwelijke en kalme houding aan hen had voorgesteld, en met bewondering herinnerden zich de mannen uit het volk zijne intrede in de stad.

Ik vond zelfs sympathie voor den koning bij hen die mompelden : ,,no es espanol £) en toen mij een van deze vroeg ; zoudt gij denken dat men te Parijs of Rome met genoegen un rey casteïlano 3) zou gezien hebben, antwoordde ik : „No entiendo de politica\' 4), en het gesprek was uit.

De werkelijk onverzoenlijker! zijn de Carlisten. Van onze revolutie spreken zij ter goeder trouw met de grootste verachting, daar de meeste overtuigd zijn, dat de ware koning van Italië de Paus is; dat Italië hem wil, dat het zijn hoofd slechts onder den degen van Victor Emmanuel gebogen heeft, dewijl het niet anders kan ; maar dat het slechts eene geschikte gelegenheid afwacht om zich van hem te bevrijden, zooals zij zich van de Bourbons en anderen ontdaan hebben. Tot bewijs moge dienen het volgende anekdootje , dat ik teruggeef zooals ik het heb hooren verhalen, zonder den minsten wil om den persoon te beleedigen, van wien het uitging. Eens

1) Binnen kort staan er groote dingen te gebeuren.

2) Hij is geen Spanjaard.

3) Een Spaansch koning.

4) Ik heb geen verstand van politiek.

27

-ocr page 40-

BARCELONA.

werd een Italiaansch jongeling, dien ik intiem ken, aan eene van de aanzienlijkste dames der stad voorgesteld en door haar met de uiterste beleefdheid ontvangen. Verscheidene Italianen waren bij het onderhoud tegenwoordig. De dame sprak met veel ingenomenheid over Italië, bedankte den jongeling voor de geestdrift, die hij voor Spanje aan den dag legde en onderhield, in één woord, gedurende den geheelen avond, een levendig en vroolijk gesprek met den dankbaren gast. Op eens vroeg zij hem : „En als gij in Italië terugkeert, in welke stad gaat gij u dan vestigen ?quot;

,,Te Rome,quot; antwoordde de jongeling.

„Om den Paus te verdedigen?quot; vroeg de dame met de meeste openhartigheid.

De jongeling zag haar aan en antwoordde glimlachend op een ongedwongen wijze : „Neen, waarachtig niet

Dat neen deed een storm losbersten. De dame vergat, dat de jongeling een Italiaan en haar gast was, en brak in zulke woedende scheldwoorden uit tegen koning Victor, het Piemonteesch gouvernement , Italië, te beginnen met den intocht van het leger in Rome tot aan den oorlog met Umbrië en de Marken, dat de van zijn stuk gebrachte vreemdeling bleek als een lijk werd. Hij deed zich echter geweld aan, bracht er geen woord tegen in, en liet aan de andere Italianen, die reeds van ouden datum zijne vrienden waren, de zorg over de eer huns lands te verdedigen. De redetwist duurde geruimen tijd

28

-ocr page 41-

BARCELONA.

29

en werd bitter; de dame bemerkte vervolgens dat zij te ver was gegaan en toonde er berouw over. Eene zaak bleek echter duidelijk uit hare woorden, en dat is, dat zij, en wie weet hoevele met haar, overtuigd was, dat de éénheid van Italië, tegen den wil van het Italiaansch volk, bewerkt was door Piëmont, door den koning uit heerschzucht en haat tegen den godsdienst, enz.

Het geringe volk echter, dat republikeinschgezind den naam heeft meer genegen tot daden te zijn, naarmate het kariger in woorden is, wordt gevreesd. Wanneer men in Spanje den roep eener ophanden zijnde revolutie wil verspreiden, dan begint men altijd met te zeggen, dat zij te Barcelona zal uitbreken , op het punt staat uit te breken of reeds uitgebroken is.

De Cataloniërs willen met de Spanjaarden der andere provinciën niet gelijk gesteld worden ; „wij zijn Spanjaarden,quot; zeggen zij , „maar wel te verstaan van Catalonië; lieden, wij mogen het zeggen, die werken en denken, en wier ooren het gedruisch van werktuigkundige instrumenten aangenamer treft dan de tonen der gitaar. Wij benijden Andalusië zijn roraantischen roem , den lof zijner dichters en zijne uitstekende schilders niet; wij streven er naar het ernstigste en werkzaamste volk van Spanje te zijn.quot; Zij spreken inderdaad van hunne broeders van het Zuiden, zooals de Piemonteezen eens, tegenwoordig

-ocr page 42-

BARCELONA.

30

minder, van de Napolitanen en de Toscaners spraken; „ja zij hebben vernuft, verbeeldingskracht, zij praten goed, zij amuseeren u ; wij, integendeel, hebben meer wilskracht, meer geschiktheid voor wetenschappelijke studiën, beter volksonderwijs .... en vervolgens .... het karakter . . . .quot; Ik hoorde eens een Cataloniër, een man die door genie en geleerdheid uitblonk, zich beklagen, dat de onafhankelijkheidsoorlog de verschillende provinciën te veel verbroederd had, dewijl daaruit gevolgd was, dat de Catal oniërs een gedeelte der gebreken van de Zuidelijken overgenomen hadden, zonder dat deze een enkele van de goede eigenschappen der Cataloniërs verworven hadden. Wij zijn, zeide hij, mas lig er os de casca (lichter van hoofd) geworden, en daarmede kon hij geen vrede hebben. Een winkelier wien ik vroeg, hoe hij over het karakter der Castilianen dacht, antwoordde mij kortaf dat het, volgens zijn oordeel, een groot geluk voor Catalonië zou zijn, als er geen spoorweg tusschen Madrid en Barcelona ware, omdat de omgang met die lieden het karakter en de zeden van het Cataloonsche volk bederft. Wanneer zij van een veelpratenden afgevaardigde spreken, dan zeggen zij : „Welnu ! het is een Andalusiër. Vervolgens spotten zij met hunne dichterlijke taal, hunne walgelijk zachte uitspraak, kinderachtige dartelheid, ijdelheid en verwijfdheid. Gene daarentegen spreken van de Cataloniërs, evenals eene grillige, geletterde dame van die huishoudelijke meisjes zou spreken, die liever la C\' quot;mieragenovese (de Genueesche

-ocr page 43-

BARCELONA.

31

keukenmeid) dan de romans van George Sand zouden lezen. Het zijn stijve lui, zeggen zij, uit één stuk, die hun hoofd bij niets anders dan bij wis- en werktuigkunde hebben, barbaren die van een beeld van Montanes een oliepers, en van een doek van Murillo eene regenjas zouden maken; de ware Beotiërs van Spanje, onverdraaglijk met hun patois , hun momaangezicht en hunne schoolvosachtige deftigheid.

Cataloiiië is inderdaad die provincie van Spanje, die in de geschiedenis der schoone kunsten misschien het minst weegt. De eenigste niet groote maar beroemde dichter, die in Barcelona geboren werd, is Giovanni Boscan, die in het begin der 16de eeuw bloeide, en het eerst in de Spaansche letterkunde het elf-letter-grepig vers, de ode, het klinkdicht en al de vormen van de Italiaansche, lyrische poëzie invoerde, waarvan hij een hartstochtelijk bewonderaar was. Waarvan hangt eene groote omvorming der geheele letterkunde van een volk, zooals deze was, al niet af! Van de omstandigheid dat Boscan te Granada ging wonen, toen er het hof van Karei V was, en daar een afgezant van de Venetiaansche republiek, Andrea Navagero, leerde kennen , die de werken van Pe-trarca vanbuiten kende en tot hem zeide : „Mij dunkt, dat gij Spanjaarden ook wel zóó zoudt kun-n ,11 schrijven; beproeft het!quot; Boscan beproefde het; al de letterkundigen van Spanje riepen er wraak over. En dat het Italiaansche vers \'iet welluidend was,

-ocr page 44-

BARCELONA.

32

en dat de poëzie van Petrarca slechts eene walgelijke, vrouwelijke weekheid ademde, en dat Spanje\'s dichterlijk genie op het voetspoor van anderen niet behoefde voortgesleept te worden. Boscan hield echter vol. Zijn vriend, de dappere ridder Garcilaso della Vega, die later den roemrijken titel van den Spaan-schen Malherbes kreeg, volgde hem ; het vaandel der hervormers werd allengskens talrijker; het werd een leger, het overwon en beheerschte de geheele letterkunde. De ware voleindiger der hervorming was Garcilaso; maar Boscan had de verdienste het eerste denkbeeld daartoe opgevat te hebben, en Barcelona de eer dat het Spanje den man geschonken heeft, die zijne letterkunde van aanschijn deed veranderen.

Gedurende de weinige dagen van mijn verblijf te Barcelona, was ik gewoon den avond met eenige Cataloonsche jongelingen door te brengen, en ik wandelde met hen bij het licht der maan tot diep in den nacht langs het strand der zee. Alle kenden een weinig Italiaansch en waren zeer ingenomen met onze poëzie, zoodat wij uren lang niet anders deden dan verzen declameeren; zij van Zorilla, Espronceda, Lopez de Vega; ik van Foscolo, Berchet en Manzoni; wij waren naijverig op elkander wie de schoonste reciteerde. Men gevoelt eene zonderlinge gewaarwording , als men de verzen zijner dichters in een vreemd land opzegt. Toen ik zag, dat mijne

-ocr page 45-

BARCELONA.

33

Spaansche vrienden geheel aandacht waren bij het verhaal van den slag van Maclodio, dat zij allengskens ontroerden, opvlamden, mij vervolgens bij den arm grepen en met een Castiliaansch accent, dat mij hunne woorden dierbaarder maakte, uitriepen : „Schoon! Verheven !quot; toen voelde ik mijn bloed bruisen ; ware het dag geweest, dan geloof ik dat zij mij als een laken hadden zien verbleeken. Zij reciteerden mij verzen in de Cataloonsche taal. Ik zeg taal, dewijl zij eene geschiedenis en eigen letterkunde heeft, en door de politieke overheersching van Castilië, dat zijn idioom als het algemeene idioom van den Staat opdrong, niet tot een eenvoudig dialect werd teruggebracht. En ofschoon zij op iemand die een eenigs-zins kiesch oor heeft, den indruk maakt als eene ruwe, onaangename taal, die geheel uit afgekapte woorden bestaat, zoo heeft zij niettemin een aanzienlijke waarde, waarvan zich de dichters met een bewonderenswaardig meesterschap weten te bedienen, daar zij zich uitstekend tot nabootsende harmonie leent. Een dichtstuk, dat men mij voordroeg, waarvan de eerste strophen het maatgedruisch van een spoortrein nabootsten , ontrukte mij een kreet van bewondering. Zonder verklaringen echter is het Cataloonsch , zelfs voor hem die Spaansch kent, onverstaanbaar. De Cataloniërs spreken vlug met gesloten tanden, zonder de stem door gebaren ter hulp te komen, zoodat het moeielijk is zelfs den eenvoudigsten volzin te begrijpen ; het is al veel als men van tijd tot tijd een verstaanbaar woord opvangt. De lieden uit het volk I. 3

-ocr page 46-

BARCELONA.

34

spreken echter ook Castiliaansch als het noodig is , doch moeielijk en zonder bevalligheid, maar altijd nog beter dan het geringe volk van de noordelijke provinciën van Italië Italiaansch spreekt. De beschaafden echter in Catalonië spreken volmaakt de nationale taal. De Castiliaan herkent den Cataloniër terstond, behalve aan de uitspraak, aan de stem en bovenal aan zijne onafgeronde, magere volzinnen. Daarom kan een vreemdeling, die naar Spanje gaat met de illusie dat hij de taal mooi spreekt, zoolang hij in Catalonië is, die illusie behouden; dringt hij echter in Castilië door, en hoort hij daar voor de eerste maal dat geknal van bijtende gezegden, dien overvloed van spreekwoorden, geestige en krachtige idiotismen, die hem met open mond doen staan evenals Alfieri voor Monna Vocabolicra, toen deze hem over fijne kousen sprak, dan kan hij zijne illusie vaarwel zeggen !

Den laatsten avond ging ik naar het theater del Liceo, dat den roem heeft een der schoonste van Europa en misschien het grootste te zijn. Het was stampvol van het parterre af tot de bovenste gaanderij 1), zoodat het geen honderd menschen meer had kunnen bevatten. Uit de loge waarin ik zat, zag men de dames van den overkant zoo klein als kinderen; en als men de oogen eenigszins dicht kneep, vertoonden zij zich

1) De bovenste gaanderij, die wij gewoonlijk den engelenbak, ook wel het schapenhok noemeu, wordt door de Italianen la piccionaia (het duivenhok) genoemd. (Vertaler).

-ocr page 47-

BAKCELONA.

als evenzooveel witte strepen, iedere rij loges één, trillend en schitterend als eindelooze kransen, van met dauw beparelde camelia\'s, die de zefir wiegt. De zeer ruime loges worden door een beschot gescheiden , dat van den muur tot aan de leuning reikt, en de bustes van hen die de eerste zetels innemen geheel zichtbaar laat, zoodat het theater zich voor het oog voordoet als ware het geheel met gaanderijen voorzien, die het een afwisselend uiterlijk geven , dat een prachtig gezicht oplevert. Alles komt voor, alles ligt bloot, het licht schittert allerwegen; ieder toeschouwer ziet alle; de gangen zijn ruim, men gaat en komt, doolt naar alle kanten op zijn gemak rond; iedere dame kan men van duizend gezichtspunten beschouwen ; men gaat van de gaanderijen naar de loges, van de loges naar de gaanderijen; men wandelt, men vormt kringen, men dartelt den ganschen avond dan hier dan daar zonder eene levende ziel te storen.

De andere deelen van het gebouw zijn evenredig met het hoofddeel : gangen, trappen, bordessen, vestibules als in een groot paleis. Er zijn ruime en heerlijke balzalen, waarin een ander theater zou kunnen opgericht worden. Edoch ook hier, waar de goede Barceloniërs aan niets anders dan aan een uitspanning van de vermoeienissen van den dag moesten denken in de beschouwing hunner schoone en fiere vrouwen, ook hier koopen, verkoopen, spelen, handelen zij als Joden. In de gangen is het een aanhoudend heen- en weerloopen van agenten der bank, zaakwaarnemers, brievenbestellers en een I. 3*

35

-ocr page 48-

BARCELONA.

aanhoudend marktgeschreeuw Barbaren! hoeveel schoone gelaatsvormen, hoeveel schitterende oogen, hoeveel verbazend prachtige, bruine haarlokken in die dichte menigte van dames! Voorheen lieten zich de verliefde Cataloonsche jongelingen om de harten hunner aangebedene schoonen te boeien in de ver-eeniging der geeselbroeders inschrijven, plaatsten zich onder hare vensters en dreven zich met metalen roeden het bloed uit het vleesch , en de schoonen spraken hun moed in en riepen hun toe ;

„Slf1 gt; sla 110g eens gt; zóó , nu bemin ik u en ben ik de uwe !quot; Hoe dikwijls wilde ik dien avond uitgeroepen hebben: „Heeren! om der liefde wil geeft mij eene metalen roede!quot;

Den volgenden dag vóór het opgaan der zon vertrok ik naar Saragossa, en om de waarheid te zeggen , niet zonder een gevoel bijna van droefheid , dat ik Barcelona verliet, ofschoon ik er slechts weinige dagen vertoefd had.

30

Deze stad , ofschoon zij geheel iets anders is dan la flor de las hellas ciudades del nmndo 1), zooals Cervantes ze noemde , deze handels- en fabriekstad, door schilders en dichters veracht, beviel mij, en haar bedrijvig volk boezemde mij eei\'bied in. En toch is het vertrek uit eene, zij het ook vreemde stad, altijd iets treurigs bij de zekerheid, dat men ze nimmer weer zal zien !

1

De bloem van de schoone steden der wereld.

-ocr page 49-

BARCELONA.

Het is alsof men voor altijd een vaarwel toeroept aan een reisgenoot met ^ien men vier-en-twintig vroolijke uren heeft doorgebracht; hij is geen vriend, maar men schijnt hem te beminnen als een vriend, en men zal hem misschien gedurende het geheele leven herdenken met een gevoel van verlangen , levendiger dan naar vele van hen, welken men den naam van vrienden geeft. Toen ik mij in den waggon van den trein omkeerde om door het portier nog eens de stad te zien, kwamen mij de woorden van Don Alvaro Tarfe in den Bon Clmciotte op de lippen : Adios Barcelona, archivo de la cortesia , al-beryo de Ion extrangeros, pair ia de los valient es, adios ! 1) Eu droevig voegde ik er bij : — „Ziedaar de eerste bladzijde van mijn reisboek verscheurd!quot; Zóó gaat alles voorbij ....

Wederom een andere stad, vervolgens een andere, nog weer een andere ... en dan . . . zal ik terug-keeren , en de reis zal als een droom geweest zijn, en het zal mij toeschijnen als had ik het huis niet verlaten ... en dan ? . . . een andere reis . . . andere steden, nieuwe , droeve afscheidsgroeten, opnieuw een nevelachtige herinnering als van een droom . . . en dan ? Wee u ! als gij u op reis door dergelijke gedachten laat beheerschen ! Zie den hemel aan en de wijde vlakte, en reciteer verzen en rook !

37

Adios Barcelona, archivo de la cortesia!

1) Vaarwel Barcelona ! zetel der hoffelijkheid , herberg voor de vreemdelingen , vaderland der dapperen, vaarwel !

-ocr page 50-

11.

SARAGOSSA.

Op weinig mijlen van Barcelona krijgt men de getande rotsen van den beroemden Montserrat in het oog, een vreemden berg, die op het eerste aanzien doet vermoeden dat men eene gezichtsbegoocheling heeft; zóó moeielijk kan men gelooven dat de natuur zoo uitermate grillig is geweest. Stel u eene reeks kleine driehoeken voor die elkander raken, zooals kinderen ze maken om eene bergketen voor te stellen, of een krans van lange strepen die zich evenals het lemmet eener zaag in de lengte uitstrekt; of zooveel suikerbrooden die in eene rij geplaatst zijn, en gij zult een denkbeeld van den vorm hebben, dien de Montserrat van verre aanbiedt. Het is een geheel van onmetelijke kegels, die zich op en naast elkander verheffen, of beter een eenige, groote berg uit honderd bergen gevormd, tot op een derde zijner hoogte van boven tot onder gespleten, zoodat hij twee groote toppen voorstelt, waarom zich de kleinere groepeeren. In de hooge deelen is hij dor en ongenaakbaar; in de lage begroeid met eiken, pijn-.

-ocr page 51-

SARAGOSSA.

haagappel- en jeneverboomen ; hier en daar doorbroken door verbazende grotten en ontzaglijke afgronden ; witachtige kluizenaarswoningen liggen verstrooid, hoog in de lucht, op de ruwste punten en in de diepe geulen. In de spleet van den berg, tusschen de twee hoofdtoppen, verheft zich het oude klooster der Benedictijnen, waar Ignatius di Loyola zich in zijne jeugd aan zijne overdenkingen overgaf. Vijftigduizend pelgrims en nieuwsgierigen gaan jaar op jaar het klooster en de grotten bezoeken, en den hsten September wordt daar een feest gevierd, waarop tallooze menschenmassa\'s uit alle oorden van Cata-lonië samenstroomen.

Kort voor de aankomst aan het station, waar men uitstijgt om den berg te beklimmen, overviel mij in mijn waggon een troep knapen door een priester vergezeld, alle leerlingen van ik weet niet welk dorps-collegie, die een tochtje naar het klooster van den Montserrat maakten. Het waren alle Cataloniërs met blanke en blozende gezichten en groote oogen. Ieder had eene mand met brood en vruchten bij zich; sommige een album, andere een verrekijker. Zij lachten en praatten te zamen, dartelden op de banken en maakten een duivelsch geraas. Hoe ik mijn oor ook inspande en mijne hersens kwelde, het gelukte mij niet een woord te verstaan van het ellendig patois dat zij babbelden. Ik knoopte een gesprek met den priester aan. „Mire Usted,quot; zeide hij mij na de eerste woorden, op een der knapen wijzende, ,,a quel nino sabe de me mor ia toda la Poëtica de

39

-ocr page 52-

SARAGOSSA.

Oracio 1); die daar lost rekenkunstige vraagstukken op, waarover gij verbaasd zoudt staan; deze hier is voor de philosophie geborenen zoo gaf hij mij de verschillende talenten van ieder op. Eensklaps hield hij op en riep : „BeretinaP\' 2). Al de knapen haalden de roode Cataloonsche muts uit de tasch, en zetteden ze onder vreugdekreten op; deze achter op het hoofd, zoodat ze in den nek viel; andere voorop, waardoor ze het puntje van den neus bedekte. De priester gaf teekens van afkeuring. Toen trokken ze degenen, die ze in den nek hadden over den \'neus, en die ze over den neus hadden in den nek, en nu gelach, gejuich en handgeklap. Ik naderde een van de grootste snaken, en schertsend, overtuigd als ik was dat ik evengoed tegen de steenen had kunnen spreken, vroeg ik hem in het Italiaansch : ,,Is dit de eerste maal, dat gij eene wandeling naar Mont-serrat maakt?quot; De knaap dacht een oogenblik na, en antwoordde vervolgens zeer langzaam: „Ci so-m (/ia sta-to altre volte!quot; 3) ,,Ha! lieve jongen!quot; riep ik hem toe met eene voldoening, die zich moeielijk laat denken; ,,en waar hebt gij Italiaansch geleerd?quot; Hier nam de priester het woord om mij te vertellen, dat de vader van dien knaap verscheidene jaren in Napels gewoond had. Terwijl ik mij tot mijn kleinen Cataloniër wend, om een nieuw gesprek met hem

1) Zie, Mijnheer! die kleine daar kent de geheele ars poëtica van Horatias van buiten.

2) De muts!

3) Ik - ben er - reeds - vroeger - geweest.

40

-ocr page 53-

SARAGOSSA.

aan te knoopen, snijdt mij een verwenscht gefluit, en daarna een verwenscht geschreeuw van : Olesa — hetgeen het dorp is vanwaar men naar den berg gaat, het woord op de lippen af. De priester groet mij, de jongens vliegen den wagen uit, de trein vertrekt weer. Ik stak het hoofd uit het portier om mijn kleinen vriend te groeten : „Pleizierige wandeling!quot; riep ik hem toe, en hij de lettergrepen stamelende: „A-di-o!quot; Mogelijk lacht iemand, als hij mij die nietigheden hoort verhalen; en toch zijn het de levendigste genoegens, die men op reis ondervindt!

De steden en dorpen die men ziet, als men Cata-lonië in de richting van Aragon doorreist, zijn bijna alle volkrijk en bloeiend, en omringd door fabrieken, werkplaatsen en constructie-gebouwen; daarom ziet men allerwegen achter de boomen dikke rookzuilen oprijzen, en aan de stations wemelt het van landlieden en handelaars. Het veld is een afwisselende opvolging van bebouwde vlakten, liefelijke heuvels, schilderachtige dalen, met boschjes bedekt en door oude kasteelen beheerscht, tot aan het dorp Cervera. — Hier begint men groote uitgestrektheden dorren grond te zien met eenige verstrooide huizen, die de nabijheid van Aragon verkondigen. Doch vervolgens komt men in eene lachende vallei met olijven, wijngaarden , moerbeien en andere vruchtboomen beplant, en met steden en dorpen overspreid. Aan de eene zijde ziet men de hooge toppen der Pyreneën, aan de andere de bergen van Aragon. Lerida, de beroemde stad der tien belegeringen, strekt zich langs

41

-ocr page 54-

SARAGOSSA.

den oever van de Segra op de helling van een schoonen heuvel uit; en rondom deze stad een weelderige plantengroei, eene verscheidenheid van gezichten, een verrassend panorama. Dit is de laatste blik op de Cataloousche vlakte; over weinig minuten komt men in Aragon.

Aragon! Hoeveel vage verhalen van oorlogen, bandieten, koninginnen, dichters, helden en beroemde liefdesavonturen , roept die klinkende naam in het geheugen terug! En welk een diepen zin van sympathie en eerbied ! Het oude, edele en trotsche Aragon, op welks voorhoofd de heerlijkste straal van Spanje\'s roem schittert. Op zijn eeuwenoud wapenschild staat met bloedige letters geschreven : Vrijheid en dapperheid. — Toen de wereld zich onder het juk der tyrannic kromde, zeide het volk van Aragon bij monde van zijn opperrechter tot zijne koningen : Wij, die evenveel als gij en machtiger dan gij zijn, wij hebben u tot onzen heer en koning gekozen, op voorwaarde dat gij onze rechten en onze vrijheid handhaaft; zoo niet, wij ook niet. En zijne koningen knielden neer voor de majesteit van den volksmagistraat, en zwoeren den eed volgens het heilig formulier. ïe midden van de barbaarschheid der middeleeuwen kende het fiere volk van Aragon geene kwellingen ; het Veemgericht was uit zijne wetboeken gebannen; al zijne instellingen beschermden de vrijheid van den burger; de wet was oppermachtig. Ontevreden met hun beperkt vaderland der bergen, breidden zij zich uit van Sobrarbe tot Huesca, van

42

-ocr page 55-

SAKAGOSSA.

43

Huesca tot Saragossa, en als overwinnaars scheepten zij zich in op de Middellandsche Zee. Met het sterke Catalonië vereenigd, verlosten zij de Balearen en Valencia van de Arabische heerschappij; te Muret streden zij voor het beleedigd recht en het gekrenkt geweten; zij bedwongen de gelukzoekers uit het huis van Anjou door ze op den Italiaanschen bodem te onttronen; zij verbraken de ketenen van de haven van Marseille, die nog aan de wanden hunner tempels hangen; zij beheerschten de zee van de golf van Tarente tot aan de monden van den Guadalquivir met de schepen van Ruggero di Lauria ; zij onderwierpen den Bosporus met de schepen van Ruggero di Flor; van Rosas tot Catania doorkruisten zij de Middellandsche zee op de vleugelen der overwinning, en als ware het Westen te klein voor hunne grootheid, gingen zij op den top van den Olympus, op de rotsen van den Piraeus, op de trotsche bergen die als de poorten van Azië zijn, den onsterfelijken naam van het vaderland griften.

•Deze gedachten - ofschoon eigenlijk niet met dezelfde woorden, omdat ik zeker boekje van Emilio Castelar niet voor mij had - doorkruisten mijn brein, toen ik in Aragon kwam. Het eerste, dat zich aan mijne blikken voordeed, was het kleine dorp Mon-zon aan den oever der Cinca , bekend wegens beroemde vergaderingen der Cortes , en door beurte-lingsche aanvallen en verdedigingen van Spanjaarden

-ocr page 56-

SARAGOSSA.

en Franschen: een lot, dat gedurende den onafhankelijkheidsoorlog alle dorpen dier gewesten gemeen hadden. Monzon ligt aan den voet van een ontzaglijken berg, waarop zich een kasteel verheft zóó zwart, zóó onheilspellend, zóó geducht als slechts de ge-streugste der leenheeren kon uitdenken, om het meest gehate der dorpen tot een leven van schrik te ver-oordeelen. De gids staat zelfs voor dit monsterachtig gebouw stil, en breekt in een luiden uitroep van bange bewondering uit. In geheel Spanje is, geloof ik, geen tweede dorp, geen tweede berg, geen tweede kasteel dat de angstige onderworpenheid van een onderdrukt volk, en de eeuwige bedreiging van een woest gebieder beter voorstelt. Een reus die zijn knie op de borst van een ter aarde liggend kind drukt, is eene zwakke vergelijking om een denkbeeld van de zaak te geven; en zóó sterk was die indruk dien zij op mij maakte , dat ik , al kon ik het potlood niet in de hand houden , toch zoo goed mogelijk eene schets van het landschap wilde maken , opdat het mij nooit uit het geheugen zou gaan; en terwijl ik het papier bekrabbelde , maakte ik onwillekeurig het eerste vers eener treurballade.

Na Monzon bestaat het Aragonisch land slechts uit ruime vlakten , in de verte door rosse heuvels begrensd, met weinig ellendige dorpen en enkele eenzame hoogten, waarop de ruïnen van een oud kasteel zich somber verheffen. Het eertijds onder zijne koningen zoo bloeiend Aragon is thans eeue der armste provinciën van Spanje. Alleen aan den

44

-ocr page 57-

SAB A.GOSSA.

oever van den Ebro en langs het beroemde kanaal, dat zich achttien mijlen ver van Tudela bijna tot Sa-ragossa uitstrekt, en dat zoowel tot besproeiing der velden als tot vervoer van koopwaren dient, heeft de handel eenig leven; in de andere deelen kwijnt hij of is dood. De stations van den spoorweg zijn verlaten ; als de trein stopt, hoort men geen andere stem dan die van eenig oud troubadour, die op de gitaar haspelt, een eentonig lied zingende, dat men aan al de andere stations en vervolgens in al de steden van Aragon opnieuw hoort, met veranderde woorden, maar eeuwig dezelfde wijs. Daar er nu buiten den waggon niets meer te zien viel, wendde ik mij tot mijne reisgezellen.

De wagen was met menschen bezet, en daar die van de tweede klasse in Spanje geene afdee-lingen hebben, zaten wij met veertig reizigers en reizigsters te zamen; priesters, monniken , knapen , dienstmeiden en andere personen. die wel geheime agenten van Don Carlos konden zijn. De priesters rookten , zooals in Spanje gebruikelijk is hun cigarrito, en boden den naastbijzittenden beleefd hunne tabaks-doozen en papier aan; andere aten met vollen mond, en lieten een soort blaas rondgaan, die, met beide handen saamgedrukt, een straal wijn losliet; nog weer andere lazen een dagblad en fronsten van tijd tot tijd in diep gepeins hunne wenkbrauwen. Wanneer een Spanjaard op reis is, dan zal hij geen stukje van een sinaasappel, geen schijfje kaas, geen bete broods in den mond steken, na vooraf alle uit-

45

-ocr page 58-

SARAGOSSA.

genoodigd te hebben met hem te eten; daarom zag ik mij fruit, brood, sardijnen, wijn en ik weet niet al meer aanbieden, en alles vergezeld met een bevallig: „Gusta listed comer comnigo?quot; (Belieft het u met mij te eten?) waarop ik antwoordde : „Graciasquot;, (ik dank u) ofschoon niet gemeend ; want ik had een honger als een wolf. Tegenover mij, met hare voeten tegen de mijne aan, zat een non, die nog jong was, te oordeelenten minste naar de kin, het eenig^e wat onder den sluier uit zichtbaar was, en naar de hand die zij als achteloos op haar knie liet rusten. Meer dan een uur lang hield ik de oogen op haar gevestigd, in de hoop dat zij eens het hoofd verheffen en haar gelaat toonen zou; maar zij bleef onbeweeglijk als een standbeeld. Toch kon men aan hare houding gemakkelijk bemerken, dat zij zich geweld aandeed om de zeer natuurlijke nieuwsgierigheid eens rond te zieu te bedwingen; en daardoor juist wekte zij mijne bewondering op. — Welk eene standvastigheid! dacht ik, welk eene wilskracht! Welk een opofferingsvermogen, zelfs in de nietigste zaken!

Terwijl ik mij in deze gedachten verdiepte, sloeg ik de oogen op haar hand, — het was eene blanke en kleine hand — en het scheen mij toe, als zag ik ze bewegen; ik geef meer acht, en ik zie dat ze langzaam, langzaam verder uit de mouw komt, de vingers uitsteekt, en meer naar voren op de knie leunt, zóó dat ze vrij hangt, zich eenigszins op zij keert, en — zich terugtrekt en zich weer uitstrekt... God in den hemel! Dat is wat anders dan verach-

46

-ocr page 59-

SARAGOSSA.

47

ting der menschelijke ijdelheid ! Het was onmogelijk zich te vergissen : al dat werk was gedaan om die lieve hand te toonen! Eu niet eens verhief zij haar hoofd, terwijl zij daar zat, en niet eens liet zij haar gelaat zien, toen zij uitsteeg! O, ondoorgrondelijke diepte der vrouwelijke ziell

Het was alsof het vastgesteld ware, dat ik op die reis geen andere vrienden dan priesters moest ontmoeten. Een oud geestelijke met een welwillend gelaat richtte het woord tot mij, en wij begonnen een gesprek, dat bijna tot Saragossa duurde. Tn het begin, toen ik hem zeide dat ik een Italiaan was, was hij eenigszins achterdochtig, denkende misschien dat ik wel een van diegenen kon zijn, die de sloten van het Quirinaal verbroken hadden; maar nadat ik hem gezegd had dat ik mij niet met politiek inliet, werd hij gerust en sprak met vol vertrouwen. Wij kwamen op letterkundig gebied; ik droeg hem de geheele Pentecoste van Manzoni voor, die hem in verrukking bracht, hij mij een dichtstuk van den beroemden Luis de Leon, een gewijd dichter van de 16de eeuw, en wij werden vrienden. Toen wij te Zoera, het voorlaatste station voor Saragossa, aankwamen, stond hij op, groette mij en, nadat hij reeds den voet op de loopplank gezet had, keerde hij zich onverwachts om en fluisterde mij in het oor : „Cuidado con las mujeres, que tienen muy malos consecuencias en Espana\' 1). Daarna

1) Voorzichtig met de vrouwen 1 die in Spanje tot vele kwade gevolgen aanleiding geven.

-ocr page 60-

SARAOOSSA.

steeg hij af en stond stil om den trein te zien vertrekken , en nadat hij als eene vaderlijke waarschuwing den vinger ophief, zeide hij nog eens :

„Cuidado !quot;

Ik kwam diep in den nacht te Saragossa aan, en toen ik uit den trein stapte, trof mijn oor terstond de eigenaardige tongval, waarmede de voerlieden, sjouwers en de jongens, die elkander mijn valies betwistten, spraken. In Aragon kan men zeggen, dat Castiliaansch gesproken wordt ook door het geringe volk, ofschoon met eenige verminking en verbastering; maar den Spanjaard uit Castilië is een half woord genoeg om den Aragoniër te herkennen. Inderdaad is er geen Castiliaan, die dat accent niet weet na te bootsen, en het bij gelegenheid, dewijl het iets ruws en eentonigs heeft, niet bespottelijk maakt, bijna zooals men in Toscane met de spraak van Lucca doet.

Ik trad de stad met een zeker gevoel van schroom-valligen eerbied binnen; de buitengewone roem van Saragossa boezemde mij ontzag in. Het geweten deed mij bijna een verwijt, dewijl ik zoo dikwijls op de klas der Rhetorica den naam daarvan onteerd had, wanneer ik hem, als een uitdagingshandschoen den tyrannen voor de voeten wierp. De straten waren donker; niets zag ik dan de zwarte omtrekken der daken en torens op den gesternden hemel; niets hoorde ik dan het geratel van de diligences der hotels, die zich verwijderden. Op de hoeken van

48

-ocr page 61-

SARAGOSSA.

49

zekere straten scheen het mij toe voor de ramen geweerloopen en dolken te zien flikkeren, en een verwijderd geschreeuw van gewonden te hooren. Tk zou ik weet niet hoeveel gegeven hebben, om den dag te zien aanbreken, ten einde de levendige nieuwsgierigheid die mij prikkelde te mogen bevredigen, en één voor één die straten, die pleinen, die huizen te bezichtigen, die door wanhopige worstelingen en vreeselijke moorden vermaard, door zooveel dichters bezongen zijn , en waarvan ik zoo dikwijls gedroomd had, alvorens ik naar Spanje vertrok; en blijde riep ik uit: ik zal ze zien !

Eindelijk kwam ik in mijn hotel ; ik zag den bediende , die mij naar mijne kamer geleidde, strak aan; ik lachte hem minzaam toe, alsof ik zeggen wilde : Ik bfen geen indringer, spaar mij! en nadat ik een groot portret van Amadeus, dat in een hoek aan de wand van den gang tot troost der Italiaansche reizigers was opgehangen, een vriendelijken groet had toegeknikt, ging ik naar bed, want ik was dood van den slaap, zooals misschien deze of gene mijner lezers.

Bij het aanbreken van den dag verliet ik haastig mijn hotel. Winkels, -deuren en vensters waren nog niet geopend; doch nauwelijks had ik den voet op straat gezet of een kreet van verwondering ontsnapte mij. Er ging een troep mannen voorbij zóó vreemd gekleed, dat ik op het eerste gezicht meende, dat I. 4

-ocr page 62-

SAEAOOSSA.

50

het gemaskerden waren; vervolgens dacht ik; neen! het zijn figuranten; dan weder neen! volstrekt niet, het zijn krankzinnigen. Stel u voor: tot hoed een rooden doek in den vorm van een valhoed om het hoofd gewonden , waaruit de verwarde haren boven en onder uitstaken; een wollen deken met witte en hemelsblauwe strepen, in den vorm van een mantel met ruime plooien tot op den grond hangende, om den rug geslingerd, als eene Romeinsche toga; een breed blauw windsel om het middel ; eene korte broek van zwart fluweel op de knieën toegegespt; witte kousen; een soort sandalen met zwarte linten kruiselings voor op den voet vastgebonden; en in die kunstmatige verscheidenheid van kleeding den duidelijken stempel der ellende gepaard met iets theatraals, fiers en verhevens in gebaren en houding en een air, alsof het vervallen Spaansche Grandes waren, zoodat gij, in twijfel zoudt gestaan hebben, of gij de hand m de beurs zoudt steken om een aalmoes te geven , of ze naar den hoed zoudt brengen om als teeken van eerbied te groeten. Echter waren het niets anders dan landlieden uit de omstreken van Saragossa, en het kostuum, dat ik beschreven heb, is slechts eene der duizend verscheidenheden van dezelfde wijze van kleeden. Verder gaande, zag ik bij iedere schrede een ander: er zijn er die ouderwets, nieuwerwets, sierlijk, eenvoudig, feestelijk, ernstig gekleed zijn, maar alle met sjerpen, doeken, kousen, broeken en buizen van verschillende kleuren. De dames droegen crinolines, korte overkleederen, die iets

-ocr page 63-

SARAGOSSA.

van de beenen lieten zien, en de heupen onevenredig hoog opgevuld. De jongens hadden ook hunne gestreepte mantels, doeken om het hoofd en eene dramatische houding evenals de mannen. Het eerste plein, waarop ik kwam, was vol van deze lieden, die in groepen verdeeld waren. Eenige zaten op de stoepen der deuren; andere leunden tegen de hoeken der huizen; deze bespeelden de gitaar; gene zongen; vele liepen er rond om aalmoezen in te zamelen met gelapte en verscheurde kleederen, maar toch met opgeheven hoofd en fier oog. Het schenen lieden te zijn die zooeven van een nachtpartij terugkwamen , waar zij misschien alle te zamen een wilden stam van eenig onbekend land hadden voorgesteld. Allengskens werden de winkels en huizen geopend, en de bevolking van Saragossa verspreidde zich door de straten. De stedelingen verschillen in hunne kleeding niets van ons, maar wel hebben zij iets bijzonders in hun gelaat. Met den ernst der bewoners van Catalonië, vereenigen zij het vroolijk uitzicht van die van Castilië, dat nog verhelderd wordt door een uitdrukking van fierheid, die geheel het eigendom van het Aragonsch bloed is.

De straten van Saragossa bieden een ernstig, misschien somber voorkomen .aan, zooals ik mij dat voorstelde alvorens ik ze zag. Buiten den Coso die eene groote straat is, welke door een groot gedeelte van de stad loopt, terwijl zij eene lange half cirkelvor-

4*

51

-ocr page 64-

SAKAGOSSA.

52

mige lijn beschrijft, — den Coso eertijds zoo beroemd wegens de wedloopen, steekspelen en andere die er bij openbare feesten gevierd werden, — buiten deze schoone en vroolijke straat, en weinige andere , die in den laatsten tijd herschapen zijn, en op straten in eene Fransche stad gelijken, zijn de andere nauw, kronkelig, aan weerskanten met hooge huizen van eene donkere tint met weinig ramen, op oude forten gelijkende. Het zijn straten die een stempel, een karakter of zooals sommige zeggen eene physionomie hebben, die haar eigen is, en die eens gezien nooit vergeten wordt. Het geheele leven door, zal men op het hooren van Saragossa\'s naam die muren, deuren en ramen zien, alsof men ze voor zich had. Op dit oogenblik zie ik het plein van de Torre nuova, en mij dunkt ik zou huis voor huis kunnen afteekenen, en ze alle ieder met zijne kleur kunnen schilderen; mij dunkt dat ik die lucht inadem, zóó levendig zijn de beelden, en ik herhaal wat ik toen zeide: f/Dit plein is ontzagwekkend. Waarom? ik weet het niet; het zal een illusie van mij zijn; het gaat met de steden evenals met de gelaatstrekken, waarin ieder het zijne leest. Destra-ten en pleinen van Saragossa maakten op mij dien indruk; op iederen hoek riep ik uit; //Deze plaats is gemaakt om er te strijden, en — ik zag rond alsof er iets ontbrak; eene barricade, schietgaten, kanonnen. Op nieuw voelde ik de diepe ontroering, die de verhalen van de vreeselijke belegering vroeger bij mij hadden verwekt, en ik zag eigenlijk het Sara-

-ocr page 65-

SARAGOSSA.

gossa van 1809; en met eeue steeds aangroeiende nieuwsgierigheid liep ik straat in straat uit om de sporen te vinden van dien reuzenstrijd, die de wereld heeft doen sidderen.

Hier, dacht ik, terwijl ik mij zeiven den weg beduidde, moet de afdeeliug Grandjean door getrokken zijn; daar kwam mogelijk de afdeeling Musnier vandaan; van die zijde zal zich de divisie Morlot in den strijd gemengd hehben. Ik ging verder voort tot op den hoek. Hier moet, dunkt mij, de aanval der voltigeurs van de Weichsel hebben plaats gehad. Nog een draai. Hier deden de Poolsche voltigeurs eene bestorming; daar werden driehonderd Spanjaarden vermoord; op dit punt sprong de groote mijn, die eene compagnie van het regiment van Valencia in de lucht deed vliegen ; op dien hoek sneuvelde generaal Lacoste door een kogel in het hoofd getroffen. Daar zijn de beroemde straten Santa En-gracia, Santa Monica, Sant\' Agostino, waardoor de Franschen van huis tot huis, niettegenstaande talrijke mijnen en tegenmijnen, naar den C\'ow oprukten, door enorme brokken van muren en rookende balken heen, onder een hagelbui van kogels, schroot en steenen; ginds zijn de driesprongen, donkere stegen waar men met bajonet- en dolksteken, zeissneden, beten, dien verschrikkelijken strijd van man tegen man streed; de versperde huizen, tusschen vlammen en puin kamer voor kamer verdedigd; de smalle stoepen die van bloed overstroomden, de sombere binnenpleinen, die van smartelijke en wanhopige

53

-ocr page 66-

SARAGOSSA.

kreten weergalmden, met verminkte lijken bedekt werden en al de afgrijselijkheden zagen van pest, honger en dood!

Van straat tot straat kwam ik eindelijk voor de kerk van Nuestra Sen or a del Filar, de ontzaglijke Madonna bij wie de sidderende menigte soldaten, burgers en vrouwen bescherming en moed kwam vragen alvorens op de bressen te gaan sterven. De bevolking van Saragossa heeft voor haar het oude fanatismus bewaard, en vereert haar met een bijzonder gevoel van liefdevolle vrees, dat zelfs in de ziel van het volk levendig blijft, hetwelk overigens ieder godsdienstig gevoel vreemd is. Maar van het oogen-blik dat gij den voet op het plein zet, het oog naar de kerk opslaat, totdat gij heengaande u nog eens omkeert om ze voor de laatste maal te zien, zoig dat gij niet glimlacht en u ter afleiding geen handeling veroorlooft die oneerbiedig zou kunnen schijnen ; want er is iemand die u ziet, die u in het oog houdt en u als bij toeval volgt. En mocht het geloof dood in u zijn,, bereid u dan, alvorens gij dien heiligen drempel overschrijdt, tot het verward ontwaken van die kinderlijke vrees, die deze kerk in de koudste en verstoktste harten kan doen ontwaken zooals weinige in de wereld.

De eerste steen van Onze Lieve Vrouw del Pilar werd in 1686 gelegd op eene plaats, waar door den heiligen Jacobus eene kapel werd opgericht, om er

54

-ocr page 67-

SAliAGOSSA.

55

het wonderdadig beeld der Maagd te plaatsen , dat daar nog allijd tegenwoordig is. Het is een reusachtig gebouw op een rechthoekigen grondslag, waarboven zicli elf koepels verheffen, die met bontgeschilderde tegels belegd zijn, welke het een fraai, Moorsch aanzien geven. De muren zijn zonder versierselen en hebben eene donkere tint. Treed binnen en gij ziet eene ruime, donkere, naakte, koude kerk in drie schepen verdeeld, door nederige kapellen omringd. Terstond valt de blik op het heiligdom, dat in het midden oprijst: daar is het beeld der Maagd. Het is als een tempel, die te midden van het plein alleen zou kunnen staan, als het gebouw dat hem omringt werd omgehaald. Eene kroon van prachtige marmeren zuilen, die een ovaalrond vormen, ondersteunen een rijk geheeldhouwden koepel, waarvan het bovenste gedeelte open is, en de opening is rondom met trotsche beelden van engelen en heiligen versierd. In het midden staat het hoofdaltaar; rechts het beeld van den heiligen Jacobus; links, op den achtergrond onder een zilveren troonhemel, die op een ruim, met sterren bezaaid fluweelen voorhangsel prachtig afsteekt, te midden van het flonkeren van duizenden sieraden en het flikkeren van tallooze lichtjes, het beroemde beeld der Maagd, nu bijna negentien eeuwen geleden door den heiligen Jacobus daar geplaatst, in hout gebeeldhouwd, door den tijd zwart geworden en, behalve het hoofd en dat van het kind Jezus, geheel met een schitterenden mantel bedekt. Vooraan, tusscheu de kolommen, om het heiligdom , veraf,

-ocr page 68-

SARAGOSSA.

achter in de schepen der kerk, op alle punten van waar het oog slechts het vereerde beeld kan zien, vindt men geloovigen geknield, bijna met het aanschijn ter aarde en met gevouwen handen; vrouwen uit het volk, werklieden, dames, soldaten en kinderen. Door de verschillende deuren der kerk een aanhoudend aankomen van menschen die met lang-zamen tred, op de teenen in diepen eerbied voortschrijden , en in die doodsche stilte hoort men geen gemurmel, geen gedrnisch, zelfs geen ademtocht. Het leven dier menigte schijnt opgeschorst; het is alsof alle eene goddelijke verschijning, eene geheimzinnige stem, eene vreeselijke openbaring uit dat geheimvolle heiligdom verwachten; en ook hij die niet gelooft, niet bidt, is gedwongen den blik daarheen te wenden, waarheen alle hem richten, en de loop zijner gedachten staat stil in een soort van onrustige afwachting, O, werd er toch slechts eene stem gehoord! dacht ik, dan zou de verschijning wel volgen, al ware het ook een woord of een gezicht, dat mij van schrik deed vergrijzen en mij een op aarde nooit gehoorden kreet deed slaken, als het mij maar van dien verschrikkelijken twijfel verloste, die mijne hersenen pijnigt en mijn leven bedroeft!

Ik beproefde het heiligdom binnen te treden, doch het gelukte mij niet. Ik had over de schouders van een honderdtal geloovigen mijnen weg moeten nemen, en een van deze begon mij reeds met een gramsto-rigen blik aan te zien, dewijl ik rondliep met een stuk papier en een potlood in de hand. Ik trachtte

56

-ocr page 69-

SAKAGOSSA.

in het onderaardsch gewelf af te dalen, waar de graftomben der aartsbisschoppen zijn en de lijkbos, die het hart van den tweeden don Juan van Oostenrijk , den natuurlijken zoon van Fhilippus IV, bevat; maar het werd mij niet toegestaan. Ik verzocht de gewaden, gouden sieraden, juweelen te zien, die de grooten, vorsten en monarchen van iedere eeuw en van ieder land met zooveel mildheid aan de voeten der Maagd kwamen neerleggen ; maar men antwoordde mij dat het uur daarvoor niet geschikt was, en ofschoon ik hem eene blinkendepeceta liet zien, zoo kon echter niets dien eerlijken koster doen toestemmen. Toch weigerde hij niet mij eenige inlichtingen omtrent den eeredienst der Maagd te geven toen ik hem, om zijne gunst te winnen, vertelde, dat ik te Rome in den Borgo Pio geboren was, en dat men uit mijne woning de ramen van het vertrek des Pausen kon zien.

,,Het is een bijna wonderdadig feit,quot; zeide hij tot mij. ,,en dat men niet zou gelooven, werd het niet door de overlevering bewezen, dat sedert in overoude tijden het beeld der Maagd op het voetstuk werd geplaatst, tot op den dag van heden, behalve des nachts wanneer de kerk gesloten is, het heiligdom geen oogenblik ledig, letterlijk gezegd, geen oogenblik alleen bleef. Nuestra Senora del Pilar wordt nooit alleen gelaten. Op het voetstuk van het beeld is er door de vele kussen een holte ontstaan, waarin ik mijn hoofd kan neerleggen. Zelfs de Arabieren hadden den moed niet de vereering van Nuestra Senora

57

-ocr page 70-

StVBAGOSSA.

te verbieden; de kapel van den heiligen Jacobus werd altijd geëerbiedigd. Dikwijls is de bliksem in de kerk, bezijden het heiligdom, zelfs daarin temidden eener dichte schare geslagen, en ofschoon de verdoemde zielen de bescherming der Madonna loochenen , nooit is ie-mand ge-trof-fen ge-wor-den ! En de bommen der Franschen ? Wel hebben zij gebouwen verbrand en in de asch gelegd; maar als zij op de kerk van Nuestra Senora vielen, dan was het als vielen zij op de rots der Sierra Morena. En hebben de Franschen , die de hand aan alles sloegen, den

po

moed gehad de schatten van Nuestra Senora aan te raken ? Eén enkel generaal veroorloofde zich een haak te nemen om hem zijne vrouw ten geschenke te geven, terwijl hij ter vergoeding de Maagd eene rijke gift aanbood ; maar weet gij wat hem overkomen is? In den eerstvolgenden slag werd hem het been door een kanonskogel afgeschoten. Geen generaal of koning heeft ooit Nuestra Senora misleid. Vervolgens is daar boven vastgesteld dat deze kerk tot aan het einde der wereld zal duren . . . .quot; Op dezen toon ging hij voort, totdat een priester uit een donkeren hoek der sacristie hem een geheimzinnig teeken gaf; toen groette hij mij en verdween.

Bij het verlaten van de kerk, den geest geheel ingenomen door het beeld vau het plechtig heiligdom , ontmoette ik eene lange rij carnavalswagens, voorafgegaan door een troep muzikanten, vergezeld door de menigte en gevolgd door een groot aantal koetsen, die naar den Coso gingen. Ik herinner mij

58

-ocr page 71-

SARAGOSSA. 59

niet ooit bordpapieren koppen gezien te hebben, grooter, kluchtiger en dwazer dan die welke die ge-maskerden droegen; zoodat ik, alleen als ik was en geenszins tot vroolijkheid genegen, toch het lachen niet weerhouden kon, evenals bij het slot van een klinkdicht van Fucini. Het volk was ernstig en stil, en de gemaskerden zeer deftig; men zon gezegd hebben, dat bij alle het somber voorgevoel van de aanstaande vasten sterker was dan het vluchtig gejubel van het carnaval. Hier en daar zag ik een schoon gelaat voor de vensters, maar geenszins nog de type dier eigenlijk gezegde Spaansche schoonheid met tez oscurecida 1) en los negros ojos de fuego 2) , die Martinez della Rosa, banneling te Londen, met zooveel warme zuchten te midden der hellezas del Norte 3) herdenkt. Ik ging tusschen twee koetsen door, drong door de menigte, terwijl mij van tijd tot tijd een vloek nageslingerd werd, dien ik terstond in mijn dagboekje opteekende. Na haastig twee of drie stegen doorkruist te hebben , kwam ik op het plein van San Salvador, voor de Kathedraal die het dien naam geeft, welke ook la Seo genoemd wordt en rijker en prachtiger is dan Onze Lieve Vrouw del Pilar.

De Grieksch-Romeinsche gevel, ofschoon van groot-sche afmetingen, en de hooge, ranke toren geven u geen voorgevoel van het grootaardig schouwspel daar-

1) Donkere tint.

2) Zwarte, vurige oogcn.

3) Sehoonhedeu vau het Noorden.

-ocr page 72-

SARAGOSSA.

60

binnen. Ik trad er in en vond mij in diepe duisternis gehuld; voor een oogenblik bleven mij de grenzen van het gebouw verborgen; niets zag ik dan een zwak lichtstraaltje, dat hier en daar door de zuilen en bogen gebroken werd. Vervolgens bespeurde ik allengskens vijf schepen, door vier rijen schoone, gothische pilaren gescheiden, de verre wanden, en de lange reeks van zijkapellen, en ik stond verstomd. Het was de eerste Kathedraal, die aan het beeld beantwoordde, dat ik mij van de Spaansche Kathedralen had gevormd : er was verscheidenheid, pracht, buitengewone rijkdom. De groote kapel, waarboven in den vorm eener driekroon een ruime, gothische koepel verrijst, bevat alleen de rijkdommen eener groote kerk. Het hoofdaltaar is van albast, met rosettes, krul- en loofwerk bedekt, en met beelden versierd; rechts en links graftomben en lijkbossen van vorsten; in een hoek staat de zetel, waarop de koningen van Aragon plaats namen om de wijding te ontvangen. Het koor, dat zich te midden van het hoofdschip bevindt, is een berg van schatten. De buitenste omtrek, waarin eenige kleine kapellen geopend zijn, biedt een eindelooze verscheidenheid aan van beeldjes, zuiltjes, basreliefs , friezen en edelgesteenten , zoodat men daar een dag zou moeten verwijlen om te kunnen zeggen, dat men iets gezien heeft. De pijlers der beide buitenste schepen en de bogen, die zich boven de kapellen krommen , zijn van beneden tot boven met beelden, waarvan er eenige zoo reusachtig zijn, dat zij het

-ocr page 73-

SARAGOSSA.

gebouw op de schouderen schijnen te dragen, met zinnebeelden, beeldhouwwerk en ornamenten van allerlei vorm en grootte overladen. In de kapellen een kwistigen overvloed van beelden, rijke altaren, koninklijke graftombes , borstbeelden , schilderijen , die, in een halfdonker gehuld, den blik slechts een verward mengsel van kleuren, flikkeringen, nevelachtige vormen, aanbieden, waartusschen het oog zich verliest en de verbeelding moede wordt. Na veel heen- en weerloopen, met de open portefeuille en het potlood in de hand, teekenend en aanteekenend, draaide mij het hoofd; ik scheurde er de vol getee-kende en gekrulde bladen uit, deed als hadde ik volstrekt niets opgeschreven, verliet de kerk en begon opnieuw de stad rond te dolen, zonder gedurende een half uur iets anders te zien dan lange, donkere schepen, beelden die op den achtergrond schemerden en geheimzinnige kapellen.

Er zijn oogenblikken waarin de vroolijkste en hartstochtelijkste reiziger, als hij door de straten eener onbekende stad zwerft, door zulk eene verschrikkelijke verveling overvallen wordt, dat hij, konde hij uit kracht van een woord, met de snelheid van een geest uit de Duizend en één nacht, naar huis te midden der zijnen vliegen, hij dat woord in verrukking van vreugde zou uitspreken. Door zulk een gevoel werd ik aangegrepen, toen ik, een onbekende straat, ver van het middelpunt der stad, insloeg, en — ik schrok er bijna van. Haastig riep ik in

61

-ocr page 74-

SARAGOSSA.

62

mijnen geest de beelden van Madrid, Sevilla, Granada terug om mij wakker te schudden en de nieuwsgierigheid , het verlangen in mij opnieuw te doen ontvlammen; maar die beelden schenen mij kouden levenloos toe. Met mijne gedachten begaf ik mij naar huis terug, in de laatste dagen voor mijn vertrek, toen ik de koorts had, en ik verlangde niet naar het uur, waarop ik mijne vlerken zou kunnen uitslaan. Deze gedachte vermeerderde slechts mijne droefheid. Het denkbeeld dat ik nog zooveel nieuwe steden te zien, zooveel nachten in logementen door te brengen had, dat ik nog zoo dikwijls te midden van vreemden zijn moest, maakte mij moedeloos. Ik vroeg mij zei ven af, hoe ik toch had kunnen besluiten te vertrekken; het scheen mij toe, dat ik mij in eens op een eindeloozen afstand van mijn land verwijderd had; dat ik te midden van eene woestijn stond, alleen door alle vergeten. Tk zag rond; de straat was verlaten; het werd mij koud om het hart; de tranen kwamen mij bijna in de oogen. //Hier kan ik niet blijven,quot; zeide ik in mij zei ven, //Ik sterf van droefenis ! Ik wil naar Italië terug! Ja ik wil terug!quot; Nauwelijks had ik deze woorden uitgesproken, of ik brak bijna in een krankzinnig gelach uit. In een oogenblik kreeg alles weer leven en glans in mijne oogen; ik dacht aan Castilië, aan Andalusië met een soort zinnelooze vreugde, en wegens die kortstondige moedeloosheid medelijdend het hoofd schuddende, stak ik eene sigaar op , en begaf mij op weg vroo-lijker dan eerst.

-ocr page 75-

SARAGOSSA.

Het was de voorlaatste dag van het Carneval. Door de hoofdstraten zag men tegen den avond een aanhoudend heen- en weertrekken van gemaskerden, koetsen , zwermen jongelingen, groote gezinnen met kinderen, huwbare meisjes twee aan twee; maar geene verdrietige tonen, geen verward gezang van dronkaards, geen lastig gedrang werd men gewaar. Van tijd tot tijd voelde ik een zachten duw van den elleboog, maar zóó zacht, dat het eerder de wenk eens vriends scheen te zijn, die wilde zeggen : „Ik ben het,quot; dan de stoot eens brooddronkenen; en bij dien zachten duw, hoorde men zekere klanken, zachter dan de kreten die de vrouwen van het oude Saragossa uit de vensters der instortende huizen slaakten, en brandender dan de kokende olie die zij op de overweldigers neergoten! O! het waren die tijden niet meer, waarvan mij eenige dagen geleden te Turin een oud priester van Saragossa sprak, toen hij mij verzekerde, dat hij in geene zeven jaren de belijdenis eener doodzonde ontvangen had!

Des avonds ontmoette ik in het logement een aller-koddigst Franschman; ik geloof niet, dat er ooit onder \'s hemels tent zijnsgelijke gevonden werd. Het was iemand van ongeveer veertig jaren, met een van die wildemansgezichten, die zeggen : „Hier ben ik , spot met mij.quot; Zooals mij toescheen , was hij een welgesteld koopman, die, zooeven van Barcelona aangekomen , den volgenden dag weer naar San Sebas-tiaan vertrekken moest. Ik vond hem in de eet-

08

-ocr page 76-

SARAGOSSA.

64

eetzaal, terwijl hij zijne daden aan een groep reizigers verhaalde, die het uitschaterden van lachen. Ik plaatste mij ook in de groep en hoorde het verhaal. Hij was te Bordeaux geboren en woonde sedert vier jaren te Barcelona. Hij had Frankrijk verlaten, dewijl zijne vrouw, zonder den gastheer te groeten, avec Ie plus vilain homme de la vïlle (met den leelijksten kerel der stad) gevlucht was, hem vier kinderen achterlatende. Van den dag der vlucht af had hij niets meer van haar vernomen. De eene zeide hem, dat zij naar Amerika, een tweede naar Azië, een derde naar Afrika was gegaan. Het waren echter alle vermoedens zonder grond , en sedert vier jaren beschouwde hij ze als dood. Op een zekeren dag, terwijl hij met een zijner vrienden uit Marseille te Barcelona aan tafel zat, zeide deze tot hem (maar gij hadt moeten zien met welk eene comische waardigheid hij de zaak voorstelde) zeide deze tot hem : „Een dezer dagen wil ik naar Sebastiaan gaan.quot; — „Waarom ?quot; — „Om mij te verzetten.quot; — „Eene liefdesgeschiedenis, he?quot; — „Ja, ... dat is ... ik wil zeggen : liefde is het eigenlijk niet, dewijl het mij in zake liefde niet bevalt iemand na te loopen; het is eene gril. Toch is het eene schoone vrouw ! Ziedaar ! niet later dan gisteren heb ik dezen brief ontvangen ; ik was niet van plan er heen te gaan; maar het is niet anders dan kom toch, en ik verwacht u, vriend, lieve vriend, dat ik mij heb laten verleiden.\' Dit zeggende, gaf hij hem den brief over met een air zoo trotsch als een Don Juan. De koopman

-ocr page 77-

SARAGOSSA.

neemt hem aan, opent hem, doorloopt hem; ,,Nom de Dien! Ma femme!quot; (Mijn God! Mijne vrouw!) en zonder andere klacht te uiten liep de vriend naar huis om zijn valies te halen, en — weg naar het station. Toen ik in de zaal trad, had hij reeds den brief aan al de aanwezigen getoond en, opdat iedereen ze zien zoude, zijn doopattest, zijne huwelijksacte en andere papieren op de tafel gelegd, die hij had medegebracht, ingeval zijne vrouw hem niet erkennen wilde. ,,Wat wilt gij met haar aanvangen ?quot; vroegen hem alle met eene stem. „Je ne lui ferai pas de mal; j ai déja pris mon parti; il 7iy aura pus de sang ; ce sera un chdtiment plus terrible encorequot; 1). Maar wat dan ?quot; vroegen de toehoorders. ,,J\'ai déja pris mon partiquot; 2), hernam de Franschman met den grootsten ernst, en nadat hij eene verbazende schaar uit den zak gehaald had, voegde hij er plechtig bij : „Je vais lui couper les cheveux et les sourcils /quot; 3). Alle schaterden het iiit van lachen. „Messieurs!quot; riep de beleedigde man uit, „je le dis ei je tiendrai parole; si j\'ai le lonhe.ur de vous retrouver ici, je me ferai un devoir de vous présenter sa perruquequot; 4). Hier volgde een luidruchtig lachen, roepen, toejuichen, zonder dat het tragisch gelaat van den Franschman

1) Ik zal haar geen kwaad doen; ik heb mijn besluit reeds genomen; er zal geen bloed vloeien, maar het zal een nog schrikkelijker straf zijn.

2) Ik heb mijn besluit reeds genomen.

3) Ik zal haar de haren en de wenkbrauwen afsnijden.

4) Mijne Heerenl als ik het geluk zal hebben u hier weer te vinden, dan zal ik mij verplicht achten u hare pruik te toonen.

I. 5

65

-ocr page 78-

SA. RAG OSS A.

het minst verhelderde. „Maar als gij eens een Spanjaard bij haar in huis vondt?quot; vroeg hem er een. „Je le ferais sduter par lafenêtre!quot; 1) antwoordde hij. „Maar als er eens vele waren? — „Tout le monde par la fenétrequot; 2). — Maar dan zult gij een schandaal maken; de heeren, de karabiniers, het volk zal toeloopen!quot; — „Et moi----quot; riep de verschrikkelijke man, terwijl hij zich met de hand voor de borst sloeg, „je ferai sauter par lafenêtre les voisins, les yendarmes, le peuple et la vtlle entière, s\'il le fautquot; 3). En op dien toon ging hij voort te snoeven, en maakte, met den brief in de eene hand en de schaar in de andere, allerlei gebaren te midden van het uitzinnig gelach der reizigers. Vivirpara ver, leven om te zien, zegt het Spaansch spreekwoord , ik zou liever zeggen viajar, reizen om te zien, want het schijnt dat zekere types alleen in de logementen en op de spoorwegen gevonden worden. Wie weet wat er nog kómen zal!

Terwijl ik in mijne kamer trad, vroeg ik aan den bediende wat voor twee stukken, door mij reeds sedert den eersten avond opgemerkt, daar aan den wand hingen, en die er aanspraak op maakten voor portretten door te gaan. „Carambaf antwoordde hij mij, „nada menos que los hermanos

1) Ik zal hem het venster uitwerpen.

2) Alle het venster uit.

3) En ik.....ik zal de buren, gendarmes het volk, de geheele stad

het venster uitgooien, als het moet.

GO

-ocr page 79-

SARA.GOSSA.

Aryensola, Aragoniërs, van Barbastro geboortig, „dos de los mas afamados poetas de Espana!quot; 1). En werkelijk waren het de twee broeders Argensola, twee ware letterkundige tweelingen, die dezelfde neiging hadden , dezelfde zaken bestudeerden, in denzelfden zuiveren, matigen, gekuischten stijl schreven , en met alle krachten tegen den slechten smaak te velde trokken , die in hun tijd, op het einde der iede eeuw, de Spaansche letterkunde zocht binnen te dringen. De eene stierf te Napels als secretaris van Staat van den Onderkoning; de andere te Tarragona als priester. Beide lieten een geëerden en dierbaren naam achter, waaraan Cervantes en Lopez de Vega den schitterendsten lof toezwaaiden. De klinkdichten van de Argensola\'s\'worden, wat geestige gedachten en edelen vorm aangaat, onder de schoonste in de Spaansche letterkunde gerekend. Daarbij is er een onder, van Lupercio Leonardo, dat alle van buiten kennen, en waarvan de ministers dikwijls het slot aanhalen, om op de breedsprakige philippica\'s der redenaars van de linkerzijde te antwoorden. Tk haal het hier aan in de hoop, dat het dezen of genen der lezers tot antwoord aan de vrienden zal kunnen dienen , als zij hem mochten verwijten, dat hij, evenals de dichter, op eene vrouw verliefd is geworden, die blanketsel gebruikt.

1) Wel verdord! niets minder dan de gebroeders Argensola, twee der beroemdste dichters van Spanje.

I. 5*

07

-ocr page 80-

SAKAGOSSA.

„Yo os quiero confesar, don Juan, primero Que aquel blanco y carmin de don a Elvira No tiene de ella mas, si bien se mira,

Que el haberle costado su dinero:

Pero tambien que me confieses quiero Que es tanta la beldad de su mentira,

Que en vano a competir eon ella aspira Belleza ifjual de rostro verdadero.

Mas que rnucho que yo perdido ande Por tin engano tal, pues que sabemos Que nos engciïia asi naturaleza?

Var que ese cielo azul que todos vemos No es cielo, ni es azul: /lastima grande Que no sea verdad tanta belleza! \'

(Voor alles moet ik u bekennen o Heer Jan! dat het wit en karmozijn van Donna Elvira in zoover alleen het hare is, als het haar geld heeft gekost; maar ik verlang, dat gij mij op uwe beurt zult bekennen, dat hare kunstmatige schoonheid van dien aard is, dat geen enkele natuurlijke schoonheid met haar om den prijs kan dingen. Wat baat het, ons om dergelijk bedrog te bekommeren, als men weet, dat de natuur ons op dezelfde wijze bedriegt ? En inderdaad, die azuren hemel, dien wij alle zien, is geen hemel, geen azuur.... Jammer dat zooveel schoonheid geen waarheid is!)

08

-ocr page 81-

SARAGOSSA.

69

Den volgenden morgen wilde ik mij een dergelijk genoegen verschaffen als Rousseau. ondervond , toen hij de vliegen achternazat — het genoegen in het wilde door de stad te dwalen, stil staande om de onbeduidendste zaken te beschouwen, zooals men uit zijn huis door de straat ziet, als men een vriend verwacht. Nadat ik eecige openbare gebouwen bezocht had, waaronder het paleis van de Beurs, dat eene verbazende zaal heeft door vier-eu-twintig zuilen gevormd, ieder met vier schilden met het wapen van Saragossa versierd, die boven de vier zijden van het kapiteel geplaatst zijn, de oude kerk van Santiago en het schoon aartsbisschoppelijk paleis bezichtigd had, begaf ik mij naar het midden van het ruime en vroolijke plein van de Consiitucion, dat den Coso in twee deelen verdeelt; en vandaar begon ik te loopen en dartelde tot den middag rond met een onbeschrijfelijk genot. Nu eens stond ik stil om een knaap te beschouwen, die met nooten speelde, dan weer liep ik nieuwsgierig een klein koffiehuis voor schooljongens in; somtijds vertraagde ik mijne schreden om het gesprek van twee dienstmeiden om den hoek van een gebouw af te luisteren, wat later keerde ik bij een tabakshandelaar in en maakte hem razend door sigaren in het Duitsch te vragen; vervolgens stond ik stil om een gesprek aan te knoopen met een koopman in lucifers; hier kocht ik een dagblad; daar vroeg ik vuur aan een soldaat, ginds den weg aan een meisje, en intusschen overdacht ik verzen van Argensola, begon grappige sonnetten,

-ocr page 82-

SARAGOSSA.

70

neuriede de hymne van Riego, dacht aan Florence, aan Malagawijn, aan de waarschuwingen mijner moeder , aan koning Amadeus, aan mijne beurs, aan duizend dingen, aan niets; en ik zou mijn lot niet met dat van een Spaanschen Grande hebben willen ruilen............... .

Tegen den avond ging ik den nieuwen Toren zien, die eeu der zeldzaamste monumenten van Spanje is. Hij is vier-en-tachtig meters hoog — vier meters hooger dan die van Giotto — en hangt over zijne geheele hoogte, evenals de toren van Pisa bijna twee en een halven meter over. Hij werd in 1304 gebouwd ; eenige zeggen dat hij opzettelijk zoo gebouwd is, andere gelooven dat de overhelling later ontstaan is; de denkbeelden daaromtrent verschillen. Hij heeft een achthoekigen vorm, en is geheel van baksteen gebouwd , maar hij biedt eene wondervolle verscheidenheid van teekening en ornamentatie, een verschillend gezicht bij iedere vlak, een bevallig mengsel van Gothisch en Moorsch aan. Om binnen te treden moest ik, bij een zeker gemeenteambtenaar verlof vragen, die in de nabijheid woont, en welke, na aandachtig de punten mijner laarzen en mijn toilet gadegeslagen te hebben, de sleutels aan den bewaarder overgaf en tot mij zeide: „Puede Usted irquot; 1). De bewaarder was een krachtig grijsaard, die de eindelooze trappen vrij wat vlugger dan

1) Gij kunt gaan.

-ocr page 83-

SAUAGOSSA.

ik beklom. „Vera listed quot; zeide hij tot mij, „Verd Vsted que magnifico golpe de vista!quot; 1). Ik vertelde hem, dat wij Italianen ook zoo\'n overhellenden toren hadden als die van Saragossa. Hij keerde zich om, zag mij aan en zeide droogjes : „La mies tra es mica en el mimdo\' 2). „Wat drommel! ik zeg u, dat wij er ook een hebben; ik heb hem met mijne eigene oogen te Pisa gezien, en als gij mij niet gelooven wilt, lees dan hier, de Gids zegt het ook.quot; Hij sloeg er even zijn oog in en mompelde : „Puede ser.quot; Het kan zijn! Die stijfhoofdige oude! Ik zou hem het boek naar het hoofd geslingerd hebben. Eindelijk kwamen wij aan den top. Verbazend schouwspel! Met één blik omvat men gansch Saragossa; de groote straat van den Coso, de wandelplaats van Santa En-gracia, de voorsteden: daar beneden, zóó dichtbij, dat men ze schijnt te kunnen bereiken, de gekleurde koepeldaken van Onze Lieve Vrouw del. Pilar ; wat verder den trotschen toren van de Seo; nog verder den beroemden Ebro, die zich met eene majestueuse kronkeling om de stad slingert; en de ruime vallei, verliefd, gelijk Cervantes zegt, op de helderheid zijner wateren en hun statigen loop; ea de Huerba, en de bruggen en de heuvels, die aan zooveel bloedige ontmoetingen en wanhopige aanvallen doen denken. De bewaarder las op mijn gelaat de gedachten die mijn geest doorkruisten, en als wilde hij een in

1) Gij zult zien , welk een prachtig gezicht!

2) Do onze is eenig in de wereld.

71

-ocr page 84-

SARAGOSSA.

72

mij zeiven gevoerd gesprek voortzetten, wees hij mij al de punten, waardoor de Franschen binnengedrongen waren, en waar de burgers den dappersten tegenstand geboden hadden. „Het waren de bommen der Franschen niet,quot; zeide hij, ,,die ons tot de overgave deden besluiten; wij zei ven verbrandden de huizen, en lieten ze door mijnen in de lucht vliegen; het was de epidemie. In de laatste dagen waren er meer dan vijftienduizend man van de veertigduizend die de stad verdedigden in de hospitalen ; wij hadden geene gelegenheid meer om de gewonden op te nemen en de dooden te begraven. De puinhoopen der huizen waren bedekt met verrotte lijken die de lucht verpestten. Een derde van de gebouwen der stad was verwoest; toch sprak niemand van overgeven , en hij, die er van gesproken had, zou des doods geweest zijn ; want op ieder plein stond eene galg opgericht. Wij wilden liever op de barricades, in het vuur, onder de brokstukken onzer muren sterven dan het hoofd buigen. Maar toen Palafox op sterven lag ; toen men wist, dat de Franschen op andere punten overwinnaars waren en er volstrekt geen hoop meer was; toen moesten wij de wapenen neerleggen. Maar de verdedigers gaveu zich over met de gewone krijgseer; en toen de menigte soldaten , landlieden, monniken , jongelingen uitgeteerd en in vodden gehuld, met wonden overdekt en met bloed bespat voor het Fransche leger defileerden, toen trilden de overwinnaars van eerbied en hadden den moed niet over de overwinning te juichen! De

-ocr page 85-

SARAG OSSA.

geringste onzer boeren mocht het hoofd hooger dragen dan de eerste hunner maarschalken : — „Zaragosaen terwijl hij deze woorden zeide , schitterde zijn oog, „ha esciqrido en la cara a Napoleon!quot; (Saragossa heeft Napoleon in het gezicht gespuwd).

Op dat oogenblik dacht ik aan de geschiedenis van Thiers • en het verhaal, dat hij van het ingenomen Saragossa geeft, verwekte bij mij een gevoel van diepe verontwaardiging. Geen enkel woord heeft hij over voor het verheven offer van dat arme volk! Hun moed is voor hem slechts een wild fanatismus, of een ijdele oorlogsmanie van landlieden die het rusteloos landleven moede zijn, en van monniken die weerzin in hunne cel hebben. Hunne heldhaftige standvastigheid is stijfhoofdigheid; hunne vaderlandsliefde is slechts een dwaze trots. Zij stierven niet voor dat idéal de yrandeur (ideaal van grootheid), hetwelk den moed der keizerlijke soldaten bezielde. Alsof vrijheid, gerechtigheid, volkseer niet iets veel verheveners was dan de heerschzucht eens Keizers, die hem verraderlijk doet aanvallen, en met geweld doet heerschen! . . . .

De zon ging onder. De torens en klokketorens van Saragossa werden door de laatste stralen verlicht ; de hemel was allerhelderst. Nog eens sloeg ik mijne blikken rond, om mij het gezicht op de stad en het veld goed in het geheugen te drukken, en alvorens mij om te koeren om af te dalen, zeide ik tot den wachter die mij met een gelaat aanstaarde,

73

-ocr page 86-

SARAGOSSA.

waarop welwillende nieuwsgierigheid geteekend stond: „Zeg aan de vreemdelingen, die van heden af den toren komen bezoeken, dat eens een Italiaansch jongeling, terwijl hij, weinige uren voor zijn vertrek naar Castilië, voor de laatste maal van dit balkon de hoofdstad van Aragon groette, vol gevoelens van den diepsten eerbied zijn hoofd ontbloot heeft, aldus, — en dat, daar hij al den afstammelingen van de helden van 1809 niet één voor één een kus op het gelaat kon drukken, er een drukte op het gelaat van den wachter.quot; En ik gaf hem een kus, en hij gaf er mij een terug , en tevreden ging ik heen, en hij ook, en — laat lachen wie wil.

Hiermede meende ik te kunnen zeggen, dat ik Saragossa had gezien, en ik keerde naar mijn logement terug, al mijne indrukken nog eens overdenkende. Nu bleef mij nog eene levendige begeerte over om een onderhoud te hebben met dezen of genen goeden burger van Saragossa, en na het middagmaal ging ik naar de koffiekamer, waar ik terstond een bouwmeester en een winkelier aantrof, die mij, ouder het drinken van een kop chocolade, den staatkundigen toestand van Spanje blootlegden en de afdoendste middelen aangaven

„Di portar la baracca a salvamento\' 1).

74

Zij dachten er zeer verschillend over. De een, de winkelier, een mannetje met stompen neus en eene groote

1) Om de schuit uaar de haven des heils te voeren.

-ocr page 87-

SARAGOSSA.

bril op, wilde eene federatieve republiek zonder transacties , denzelfden avond nog alvorens naar bed te gaan, en stelde voor den bloei van het nieuwe bewind als voorwaarde sine qua non dat Serrauo, Sagasta en Zorilla doodgeschoten werden , om ze eens en voor altijd te overtuigen, que non se chanzea con el pueblo

ts)

espanol, dat men niet spot met het Spaansche volk. ,, Y su rey de Ustedes,quot; besloot hij zich tot mij wendende, „wat den koning betreft dien men ons gezonden heeft — vergeef mij, dierbare Italiaan ! de vrijmoedigheid, waarmede ik tot u spreek , den koning geve men een billet eerste klasse om a la hermosa Italia 1) terug te keeren , waar het klimaat voor koningen gunstiger is. „Somas espanoles, vergeef mij

waarde Italiaan!quot; — en hier legde hij zijn hand op

•• i • 00 mijn knie — „somos espanoles 2) en wij willen geene

vreemdelingen, noch gebakken noch rauw !quot;

„Mij dunkt ik heb uw plan begrepen en gij ?quot; vroeg ik aan den bouwmeester, „hoe denkt gij, dat men Spanje zou kunnen redden?quot;

,,JVb hay mas que un medio!quot; antwoordde hij op een plechtigen toon, „er is slechts één middel! De federatieve republiek, — hierin ben ik het met mijn vriend eens, — maar met Don Amadeo als president!quot; (Zijn vriend haalde de schouders op). „Ik herhaal het — met Don Amadeo als president ! Hij is de eenige man, die de republiek kan staande houden, dit is

1) Naar het schoone Italië.

2) Wij zijn Spanjaarden.

75

-ocr page 88-

SARAGOSSA.

niet alleen mijn begrip, maar ook dat van vele anderen. Don Amadeo brenge zijn vader aan het verstand, dat hier met de monarchie niets te winnen valt; hij roepe Castelar, Figueras, Pi y Margal tot het bewind; proclameere de republiek, doe zich tot president verkiezen en roepe Spanje toe : „Heeren ! nu gebied ik , en wie de horens opsteekt , worde afgeranseld! En dan zullen wij de ware vrijheid hebben!quot;

De winkelier, die niet geloofde, dat de ware vrijheid bestaat in het ontvangen van een pak slaag voor het opsteken der horens, protesteerde; de andere antwoordde, en zoo duurde het gekibbel een tijd voort. Vervolgens begon men over de koningin; en de bouwmeester verklaarde dat hij, ofschoon republikein , voor Donna Victoria diepen eerbied en warme bewondering gevoelde. ,,Tiene mucho de aqui 1), zeide hij, terwijl hij met den vinger op het voorhoofd tikte. — „Es verdad que sabe el griego /quot; — (Is het waar, dat zij Grieksch kent?)

„Nu, en wat goed!quot; antwoordde ik.

,,Hebt gij het begrepen, he?quot; vroeg de andere.

„Ja!quot; antwoordde de winkelier brommende; ,,pero no se govierna a Espana con el gnego. 2)

Toch stemde hij toe, als men ze voor het kiezen had, dat men dan eene geleerde en verstandige koningin zou wenschen te hebben, digna de sentarse

1) Zij heeft hier heel wat zitten.

2) Evenwel wordt Spanje niet met Grieksch bestuurd.

76

-ocr page 89-

SARAGOSSA.

77

en el trono de Isabel la Catolica 1), die, zooals alle weten, Latijn kende als een volmaakt professor, liever dan eene van die grillige, die aan niets anders dan aan feesten en gunstelingen denken. Kortom, hij wilde in Spanje het huis van Savooye niet zien, maar als iets hem ten gunste van dat huis kon stemmen , dan was dit het Grieksch van de koningin. Welk een galant Republikein!

Die lieden hebben echter een edelmoedigheid van hart en eene geestkracht, die hunnen eervollen naam rechtvaardigt. De Aragoniër wordt in Spanje geëerbiedigd. Het volk van Madrid, dat de Spanjaarden uit al de provinciën over den hekel haalt; dat den Cataloniër voor ruw, den Andalusiër voor ijdel, den Valenciër voor wreed, den Galliciër voor ellendig, den Baskiër voor onwetend uitkrijt, behandelt echter de fiere zonen van Aragon, die in de 19de eeuw met hun eigen bloed de roemrijkste bladzijde van Spanje\'s geschiedenis sclireven, met wat meer eerbied. De naam van Saragossa klinkt bij het volk als een vrijheidskreet, en in het leger als eene krijgsleus. Maar dewijl er geene rozen zonder doornen zijn, is deze edele provincie ook een broeinest van onrustige demagogen , hoofden van guerillas\'s, tribunen , lieden met een warm hoofd en een dapperen arm , die allen gouvernementen vrij wat te doen geven. Het bestuur moet den Aragoniër vleien als een

1) Waardig om op den troon van Isabella de Katholieke te zetelen-

-ocr page 90-

SARAGOSSA,.

wantrouwend en vurig zoon , die, als hem iets, slechts iets prikkelt, verdrietig genoeg wordt om zijn huis in de lucht te doen vliegen.

De intrede van koning Amadeus in Saragossa en het korte verblijf, dat hij daar in 1871 hield, gaven aanleiding tot verscheidene feiten, die niet alleen meldenswaardig zijn, omdat zij op den vorst betrekking hebben, maar dewijl zij eene luid sprekende openbaring zijn van het volkskarakter. Vooral was zulks de rede van den Syndicus, waarvan zooveel gerucht in en buiten Spanje gemaakt is, en die misschien onder de overleveringen van Saragossa als een klassiek voorbeeld van republikeinsche stoutheid hare plaats zal blijven innemen. De koning kwam tegen den avond aan het station van den spoorweg aan, waar de vertegenwoordigers van vele gemeenten, genootschappen , militaire en burgerkorpsen uit verschillende steden van Aragon , door eene tallooze menigte vergezeld, saamgekomen waren om hem op te wachten. Na de gewone kreten en toejuichingen, werd het stil, en na zich voorgesteld te hebben, las de Alcade van Saragossa de volgende rede op nadruk-

kelijken toon voor:

„Heer! Het is mijn geringe persoon niet, de man met diepe republikeinsche overtuigingen niet, maar wel de Alcade van Saragossa, door het heilig, algemeen stemrecht tot die waardigheid geroepen, die — wegens een niet te ontwijken plicht voor u verschijnt en zich tot uwe bevelen stelt; Gij zijt op het punt

78

-ocr page 91-

SARAGOSSA.

79

binnen de veste eener stad te treden, die, eindelijk met roem overladen, den titel van altijd heldhaftige draagt; eene stad die, toen de volksintegriteit gevaar liep, een nieuw Numantia werd; eene stad die de Napoleontische legers tot zelfs in hunne overwinningen vernederde, enz. Saragossa was op den voorsten post de wacht der vrijheid; geen bestuur scheen het ooit vrijzinnig genoeg toe, enz. In de borst van geen zijner zonen huisde ooit verraad , enz. Treed in dan , binnen de veste van Saragossa. Als gij geen moed hadt, dan zoudt gij hem ook thans niet noodig hebben , dewijl de zonen der altijd heldhaftige moeder dapper zijn met open gelaat en onbekwaam tot verraad. Geen schild, geen leger is in deze oogenblik-ken machtiger om uw persoon te verdedigen dan de loyaliteit der afstammelingen van Palafox; zelfs hunne vijanden vonden een heilige wijkplaats onder de daken van Saragossa. Bedenk en overweeg, dat, als gij bestendig den weg der gerechtigheid volgt; als gij de wetten der strengste zedelijkheid door alle doet in acht nemen; als gij den voortbrenger, die tot beden zooveel geeft en zoo weinig ontvangt, beschermt ; als gij de waarheid van het stemrecht handhaaft ; als Saragossa en Spanje u eens de vervulling van de heilige verlangens der meerderheid van dit groot volk, dat gij zult leeren kennen, verschuldigd zullen zijn; bedenk en overweeg, dat u dan misschien, eens een andere titel zal versieren, dan die van Koning. Gij kunt de eerste burger der natie en de bemindste in Saragossa zijn, en de Spaansciïe

-ocr page 92-

SAKAGOSSA.

republiek zal ü haar volmaakt geluk te danken hebben.quot;

Op dit gesprek, dat ten slotte beteekende; — wij erkennen u niet als Koning, maar kom toch onder ons; want wij zullen u niet dooden, dewijl helden niet dooden bij verraad; en als gij braaf zijt en ons naar behooren dient, dan zullen wij er misschien in toestemmen u als president der republiek te verdragen ; op dit gesprek antwoordde de Koning met een zuur-zoeten glimlach , die wilde zeggen : Te veel minzaamheid ! en hij drukte den Alcade de hand tot groote verwondering van al de aanwezigen. Vervolgens steeg hij te paard , en deed zijne intrede in Saragossa. Het volk ontving hem , zooals men zegt, feestelijk, en vele dames wierpen hem uit de vensters dichtstukken, bloemkransen en duiven te gemoet. Op verschillende punten moesten de generaals Cordova en Rosell, die hem vergezelden, de straat met hunne eigene paarden doen ontruimen. Terwijl hij den Coso insloeg, ijlde hem eene vrouw uit het volk te gemoet om hem een smeekschrift te overhandigen; de Koning, die reeds voorbij was, bemerkte haar, keerde zich om en nam het smeekschrift aan. Kort daarna vertoonde zich een kolenbrander, die hem zijne zwarte hand toestak ; de Koning drukte ze. Op het plein van Santa Engracia werd hij door eene prachtige maskerade van reuzen en dwergen ontvangen , die hem , onder het oorverdoovend geschreeuw der menigte, met zekere traditioneele dansen begroetten. Zóó doorkruiste hij de gansche stad.

80

-ocr page 93-

SARAGOSSA. 81

Daags daarna bezocht hij de kerk van Onze Lieve Vrouw del Pilar, de hospitalen, gevangenissen, den circus voor stierengevechten, en overal werd hij met bijna monarchale geestdrift toegejuicht, niet zonder den toorn van den Alcade, die hem vergezelde, en zou gewenscht hebben dat de bevolking van Sara-gossa zich bij de opvolging van het vijfde gebod beperkt hadde : — Gij zult niet doodslaan — zonder verder te gaan dan zijne bescheiden belofte. Een vroolijk onthaal viel den Koning echter te beurt op den weg van Saragossa naar Logrono. Te Logrono zag hij te midden eener tallooze schare landlieden, nationale wachten, vrouwen en knapen voor de eerste maal den eerwaardigen generaal Espartero. Van weerszijden nauwelijks gezien, snelden zij elkander te gemoet. De generaal zocht de hand des Konings, en de Koning opende hem zijne armen; de schare uitte kreten van vreugde. „Majesteit!quot; zeide de doorluchtige soldaat met bewogen stem, „de volken ontvangen U met vaderlandsche geestdrift, omdat zij in hun jeugdigen monarch den stevigsten steun voor de vrijheid en onafhankelijkheid des vaderlands zien; en zij zijn er zeker van dat, indien de vijanden onzer toekomst mochten beproeven het te verontrusten. Uwe Majesteit ze aan het hoofd van het leger en de burgersoldaten zou weten te beschamen en te vernederen. Mijne gebroken gezondheid veroorloofde mij niet naar Madrid te gaan, om Uwe Majesteit en Zijne Doorluchtige Echtgenoote bij hunne komst op den troon van den heiligen Ferdinand geluk te wenschen.

T. 6

-ocr page 94-

SARAGOSSA.

Ik doe het thans en herhaal nog eens, dat ik Uwe Majesteit als Koning van Spanje, door den volkswil gekozen, getrouw zal dienen. Majesteit! in deze stad heb ik een nederige woning; ik bied ze U aan, en verzoek U ze met Uwe tegenwoordigheid te vereeren.quot;

Met deze eenvoudige woorden werd de nieuwe-Koning door den oudsten, bemindsten en roemrijksten zijner onderdanen begroet. Gelukkig voorteeken , waaraan de gebeurtenissen slecht beantwoord hebben !

Tegen middernacht ging ik naar een avondpartijtje in een theater van middelmatige grootte, in den Coso, op weinig afstands van het plein der Constitucion. De maskers waren weinig in getal en slecht; tot vergoeding echter was er eene dichte menigte, waarvan ruim het derde gedeelte onstuimig danste. Behalve de taal zou ik niet gemerkt hebben, dat ik een avondpartij in een Spaansch theater, en niet in een Italiaansch bijwoonde. Het scheen mij toe als zag ik dezelfde gezichten; vervolgens den gewonen gang, de gewone losheid in woorden en bewegingen, het gewone ontaarden van den dans in een luidruchtigen en ongebonden ringdans. Van de honderd paren dansers, die mij voorbijtrokken, bleef er mij één in het geheugen gedrukt ; een jongeling van ongeveer twintig jaren, rank, rap, blank, met groote, zwarte oogen en een meisje van denzelfden leeftijd, bruin als een Andalusische; beide schoon en fier, gekleed

82

-ocr page 95-

SARAGOSSA.

83

I.

in het oude Aragonsch kostuum, met ineengevlochten armen, gelaat tegen gelaat, alsof zij elkanders adem wilden opvangen, hooggekleurd als viooltjes en schitterend van vreugde. Zij zweefden te midden der menigte, terwijl zij een minachtenden blik in het rond wierpen, en duizend oogen vergezelden hen, en een dof gemurmel van bewondering en afgunst volgde hen. Toen ik het theater verliet, hield ik mij een oogenblik bij de deur op om ze te zien voorbijgaan, en daarna keerde ik alleen en droefgeestig naar mijn logement terug. Den volgenden morgen vóór het krieken van den dag vertrok ik naar Oud-Castilië.

6*

-ocr page 96-

III.

BURGOS.

Om van Saragossa naar Burgos, de hoofdstad van Oud-Castilië , te gaan, doorreist men de gansche, groote vallei van den Ebro, terwijl men een gedeelte van Aragon en Navarre doorkruist tot aan de stad Miranda, die aan den weg ligt welke over San Se-basliaan en Bayonne naar Frankrijk gaat. Het land is rijk aan geschiedkundige herinneringen, ruïnen, monumenten en beroemde namen. Ieder dorp doet u denken aan een veldslag, iedere provincie aan een oorlog. Te Tudela versloegen de Franschen generaal Castanos; te Calahorra bood Sertorius weerstand aan Pompejus; te Navarrete werd Hendrik van Transta-mare overwonnen door Peter den Wreeden; men ziet de sporen van de stad Egon te Agoncillo, de ruïnen eener Romeinsche waterleiding te Alcanadre, de overblijfselen van een Arabische brug te Logrono. De geest heeft moeite om de herinneringen van zooveel eeuwen en zooveel volken te omvatten, en het oog wordt moede met den geest. Het landgezicht verandert ieder oogenblik. In de nabijheid van

-ocr page 97-

BURGOS.

Saragossa zijn groene velden met huizen en slingerende wijngaarden bezaaid, waardoor men hier en daar eene groep landlieden in hunne veelkleurige shawls gewikkeld, een klein lastdier, een wagen ziet. Wat verder vindt men slechts uitgestrekte, golvende, naakte, dorre vlakten zonder boom, zonder huis, zonder voetpad; of van mijl tot mijl slechts eene kudde, een herder, een hut; eenig klein dorp uit slechte, lage, leemkleurige hutten samengesteld, die men bijna met den bodem verwart. Het zijn eerder groepen van hutten dan dorpen , de ware beelden van ellende en dood. De Ebro slingert zich met groote krommingen langs den weg; nu eens nabij, zoodat het schijnt, dat de trein zich er in gaat dompelen, dan weer veraf als een zilverstreep die tusschen de hoogten van het terrein en de struiken aan de oevers verschijnt en verdwijnt. In de verte ziet men eene keten van hemelsblauwe bergen, en aan gene zijde de witte toppen der Pyreneën. Bij Tudelo bespeurt men het kanaal, achter Custejon het groenende veld; altijd verder wisselen de dorre vlakten met olijfboomen af, en een zoompje levendig groen breekt hier en daar het verflenst geel der verlaten velden. Op de toppen der verre heuvels ontwaart het oog de ruïnen van ontzaglijke kasteelen met afgeknotte, gespleten en vermolmde torens bedekt, gelijk aan afgehouwen verbazende reuzenarmen, die nog dreigen.

Bij ieder station van den spoorweg kocht ik een dagblad; alvorens ik halfweg was , had ik een

85

-ocr page 98-

BURGOS.

86

stapel dagbladen van Madrid en Aragon, groote en kleine, zwarte en roode, doch ongelukkig geen enkel dat Don Amadeus vriendelijk gezind was. Ongelukkig, zeg ik, dewijl men, bij het lezen dier bladen, in verzoeking zou geraken Madrid den rug toe te keeren en weer naar huis te gaan. Van de eerste tot de laatste kolom was het niets dan een uitbraaksel van scheldwoorden, vervloekingen en bedreigingen tegen Italië ; aanmatigende trots van onzen Koning, galgenaas van onze ministers, gramschap Gods van ons leger; alles gegrond op het toen loopend gerucht van een nabijzijnden oorlog, waarin Italië en Duitschland verbonden zich op Frankrijk en Spanje zouden werpen, om er het Catholicismus, hun beider eeuwigen vijand te vernietigen, op den troon van den heiligen Lodewijk den hertog van Genua te plaatsen, en dien van Phi-lippus II aan den hertog van Aosta te verzekeren. Bedreigingen in het hoofdartikel, bedreigingen in het bijvoegsel, bedreigingen in de berichten, bedreigingen overal, in dicht en ondicht, met figuren, groote letters, lange rijen punten; samenspraken tusschen den Vader en den Zoon, de eene was te Rome, de andere te Madrid. Deze vroeg : „Wat moet ik doen?quot; Gene antwoordde: „Schiet dood!quot; Van tijd tot tijd een: „Laat ze komen! Wij zijn gereed! Wij zijn altijd het Spanje van 1808; de overwinnaars van de Napoleontische legers zijn niet bevreesd noch voor het bakkes van de Ulanen van koning Wilhelm, noch voor het geschreeuw der Bersaglieri van Victor Em-

-ocr page 99-

BÜRGOS.

manuel.quot; Vervolgens werd Don Amadeus aangeduid met den naam van pobre bambino 1); het Italiaansch leger werd een leger van dansers en zangers genoemd; de Italianen in Spanje werden uitgenoodigd op te breken met de niet vriendelijke waarschuwing van : Italianos al tren! (Italianen naar het spoor). Kortom, alle gingen op denzelfden toon voort, hoeveel men er ook vroeg. Ik beken u, dat ik op dat oogen-blik wel eenigermate ontsteld was; ik verbeeldde mij, dat te Madrid de Italianen langs de straten wel met den vinger zouden nagewezen worden. Ik herinnerde mij den brief, dien ik te Genua ontvangen had; ik herhaalde in mijzelven, dat Italianos al tren, als een raad, die wel een ernstige overweging verdiende ; wantrouwend beschouwde ik de reizigers, die den waggon binnentraden en de beambten van den spoorweg, en het scheen mij toe, dat alle, zoodra zij mij zagen, moesten zeggen: Ziedaar een Italiaanschen kondschapper; komaan! wij willen hem tot gezelschap naar generaal Prim zenden.

Als men Miranda nadert, dan loopt de weg voort in eene bergachtige, afwisselende, schilderachtige streek, waar men, naar welke zijde men ook zijne blikken richt, zoover het oog reikt, niets ziet dan grijsachtige rotsen, die het beeld voorstellen van eene zee die versteend is in het woeden van den storm. Het is een land vol wilde schoonheid, eenzaam als eene woestijn, stil als een ijskelder, dat zich aan de

1) Arme knaap.

87

-ocr page 100-

BURGOS.

86

stapel dagbladen van Madrid en Aragon, groote en kleine, zwarte en roode, doch ongelukkig geen enkel dat Don Amadeus vriendelijk gezind was. Ongelukkig, zeg ik, dewijl men, bij het lezen dier bladen, in verzoeking zou geraken Madrid den rug toe te keeren en weer naar huis te gaan. Van de eerste tot de laatste kolom was het niets dan een uitbraaksel van scheldwoorden, vervloekingen en bedreigingen tegen Italië : aanmatigende trots van onzen Koning, galgenaas van onze ministers, gramschap Gods vau ons leger; alles gegrond op het toen loopend gerucht van een nabijzijnden oorlog, waarin Italië en Duitschland verbonden zich op Frankrijk en Spanje zouden werpen, om er het Catholicismus, hun beider eeuwigen vijand te vernietigen, op den troon van den heiligen Lodewijk den hertog van Genua te plaatsen, en dien van Phi-lippus II aan den hertog van Aosta te verzekeren. Bedreigingen in het hoofdartikel, bedreigingen in het bijvoegsel, bedreigingen in de berichten, bedreigingen overal, in dicht en ondicht, met figuren, groote letters, lange rijen punten; samenspraken tusschen den Vader en den Zoon, de eene was te Rome, de andere te Madrid. Deze vroeg : „Wat moet ik doen?quot; Gene antwoordde: „Schiet dood!quot; Van tijd tot tijd een; „Laat ze komen! Wij zijn gereed! Wij zijn altijd het Spanje van 1808; de overwinnaars van de Napoleontische legers zijn niet bevreesd noch voor het bakkes van de Ulanen van koning Wilhelm, noch voor het geschreeuw der Bersaglieri van Victor Em-

-ocr page 101-

BURGOS.

manuel.quot; Vervolgens werd Don Amadeus aangeduid met den naam van pohre bambino 1); het Italiaansch leger werd een leger van dansers en zangers genoemd; de Italianen in Spanje werden uitgenoodigd op te breken met de niet vriendelijke waarschuwing van : Italianos al tren! (Italianen naar het spoor). Kortom , alle gingen op denzelfden toon voort, hoeveel men er ook vroeg. Ik beken u, dat ik op dat oogen-blik wel eenigermate ontsteld was; ik verbeeldde mij, dat te Madrid de Italianen langs de straten wel met den vinger zouden nagewezen worden. Ik herinnerde mij den brief, dien ik te Genua ontvangen had; ik herhaalde in mijzelven, dat Italianos al tren, als een raad, die wel een ernstige overweging verdiende ; wantrouwend beschouwde ik de reizigers, die den waggon binnentraden en de beambten van den spoorweg, en het scheen mij toe, dat alle, zoodra zij mij zagen, moesten zeggen: Ziedaar een Italiaanschen kondschapper ; komaan! wij willen hem tot gezelschap naai\' generaal Prim zenden.

Als men Miranda nadert, dan loopt de weg voort in eene bergachtige, afwisselende, schilderachtige streek, waar men, naar welke zijde men ook zijne blikken richt, zoover het oog reikt, niets ziet dan grijsachtige rotsen, die het beeld voorstellen van eene zee die versteend is in het woeden van den storm. Het is een land vol wilde schoonheid, eenzaam als eene woestijn, stil als een ijskelder, dat zich aan de

1) Arme knaap.

87

-ocr page 102-

BURGOS.

verbeelding als een gezicht op een onbewoonde planeet voordoet, en een gemengd gevoel van droefheid en vreugde verwekt. De trein gaat tusschen twee wanden van puntige, uitgeholde, gekamde rotsen door, die in alle richtingen en vormen geslepen zijn, zoodat het schijnt, dat aan iedere daarvan het geheele leven door eene menigte dolzinnige beiteltjes zijn werkzaam geweest, om het zeerst zich beijverende wie de grilligste sporen zou achterlaten. De weg loopt vervolgens in een uitgestrekte vlakte met populieren beplant, waartusschen Miranda verrijst.

Het station is zeer ver van de stad. Tot in den nacht moest ik in het koffijhuis wachten op den trein naar Madrid. Drie uren lang had ik geen ander gezelschap dan dat van twee tolwachters, die in Spanje carabineros genoemd worden. Zij hebben eene strenge uniform en zijn gewapend met dolk , pistool en karabijn, welke laatste over den schouder schuin afhangt. Aan ieder station zijn er twee. Telkens als ik in den beginne de loopen hunner karabijnen voor het portier des wagens zag verschijnen, meende ik, dat zij daar waren om iemand te pakken en misschien wel .... en onwillekeurig stak ik de hand uit naar mijn paspoort. Het zijn schoone, kloeke en hoffelijke jonge mannen, met welke de wachtende reiziger zich door een gesprek over de Carlisten en over smokkel aangenaam onderhouden kan, zooals ik met de krachtige hulp van mijn Spaansch vademecum deed. Tegen den avond ontmoette ik een Mirandees, ongeveer een vijftiger van vriendelijken, vroolijken en

88

-ocr page 103-

BURGOS.

89

spraakzamen aard, en ik verliet de carabineros om hem aan te klampen. Hij was de eerste Spanjaard, die mij grondig over politiek sprak. Ik verzocht hem mij eens dat gezegend weefsel der partijen te ontwarren, waarvan het mij tot nog toe niet gelukt was den draad te vinden. Hij was daartoe zeer genegen en verklaarde ze mij één voor één haarfijn. ,,Dat kan ik u in een paar woorden zeggen,quot; zoo begon hij, „ziehier hoe de zaken staan. Er zijn vijf hoofdpartijen: de absolutistische, de gematigde, de conservatieve, de radicale en de republikeinsche. De absolutistische wordt in tweeën verdeeld; zuivere Carlisten en de dissidenten. De gematigde partij in tweeën: de eene wil Isabella II, de andere Don Alfonso. De conservatieve partij in vieren, onthoud dat goed: de Canovisten onder leiding van Canovas del Castillo; de ex-Montpensieristen onder die van Rios Rosas; de fronterizos onder leiding van generaal Serrano, en de traditioneele progressisten onder die van Sagasta. De radicale partij in vieren: de democratische progressisten die Zorilla tot hoofd hebben; de Cimbrios onder leiding van Martos; de democraten onder die van Ribero; de economisten onder die van Rodriguez. De republikeinsche in drieën : de unitarissen geleid door Garcia Ruiz; de federalisten door Pigueras; de socialisten door Garrido. De socialisten worden weder in tweeën verdeeld: socialisten met de Internationale, en socialisten zonder de Internationale. In het geheel dus zestien partijen. Deze zestien hebben echter weder hare onderverdee-

-ocr page 104-

BURGOS.

90

lingen. Martos tracht eene partij te vormen ; Candau een andere; Moret eene derde; Rios Rosas, Pi y Margall en Castelar zijn er op uit ieder een eigen partij samen te stellen. Alzoo zijn er twee-en-twintig deels georganiseerde deels te organiseeren partijen. Nu komen er nog bij de aanhangers van de republiek met Don Amadeus als president; die der Koningin welke Don Amadeus een beentje zouden willen lichten ; die der monarchie van Espartero; andere van Montpensier; de republikeinen op voorwaarde, dat men Cuba verlate; de republikeinen op voorwaarde dat men Cuba niet verlate; zij, die den prins van Hohenzollern nog niet hebben opgegeven; zij, die droomen van de vereeniging met Portugal. Aldus zou men dertig partijen hebben, en wilde men nu nog fijner onderscheiden, dan zou men opnieuw aan het verdeelen kunnen gaan; het is echter beter zich een juist denkbeeld van den stand der zaken te vormen. Sagasta steunt op de unionisten, Zorilla op de republikeinen, Serrano zou de hulp der gematigden niet versmaden; de gematigden zouden bij gelegenheid een verbond met de absolutisten sluiten, welke laatste intusschen de hand aan de republikeinen reiken, en deze vereenigen zich met een deel der radicalen om het ministerie Sagasta te doen vallen, dat te conservatief is voor de democratische progressisten en te liberaal voor de unionisten, die bang zijn voor de federalisten, terwijl deze op hunne beurt geen groot vertrouwen in de radicalen stellen, en altijd zweven tusschen de democraten en de Sagastanen.

-ocr page 105-

BURGOS.

Hebt gij u nu eeu klaar denkbeeld gevormd?quot; „Zonneklaar!quot; antwoordde ik rillende.

Van de reis van Miranda naar Burgos heb ik eene herinnering als van eene bladzijde op bed gelezen, wanneer de oogen zich beginnen te sluiten en de vlam der kaars te kwijnen : ik was dood van den slaap. Een buurman schudde mij van tijd tot tijd wakker, opdat ik naar buiten zou zien. Het was eeu heldere nacht; een heerlijk maanlicht glinsterde. Zoo dikwijls ik mij voor het raampje zette, zag ik aan beide zijden van den weg verbazende rotsen van fantastische vormen, zóó dichtbij, dat zij op den trein schenen te zullen vallen , wit als marmer en zóó verhelderd dat men evenals bij zonlicht er al de punten, holten en verhevenheden van had kunnen tellen. „Wij zijn te Pancorbo,quot; zeide mij de buurman ; „zie eens naar die hoogte; daar is een ontzaglijk kasteel, dat de Franschen in 1813 verwoestten. Wij zijn te Briviesca : kijk! hier verzamelde Johan I van Castilië de Staten-Generaal, die aan den erfgenaam der kroon den titel van prins van Asturië verleenden. Zie! daar is de berg della Brujola, die tot aan de sterren reikt! quot; Hij was een dier onvermoeide cicerones die zelfs tegen parapluies zouden praten; en zoo dikwijls hij tot mij zeide : „zie eensquot; stiet hij mij in de zij aan den kant waar mijne tasch was. Eindelijk kwamen wij te Burgos ; de buurman verdween zonder mij te groeten. Ik liet mij naar een logement brengen , en toen ik den koetsier wilde

91

-ocr page 106-

BURGOS.

betalen , merkte ik , dat ik eene kleine porte-monnaie met klein geld miste, die ik gewoonlijk in een zak van mijne manteljas had. Ik dacht aan de Staten-Generaal van Briviesca en — ik verzegelde de zaak met een wijsgeerig : Nu ik ben goed af! in plaats van, zooals \'vele doen, te schreeuwen : maar mijn God! maar waar zijn wij! maar wat is dit voor een land! alsof er in hun land ook geen lui waren, behendig genoeg om een beurs te kapen, zonder dat zij zelfs nog zoo beleefd zijn u een geschiedkundig verslag of een aardrijkskundige aanwijzing te geven.

Het logement, waarin ik mijn intrek nam, werd, zooals bijna alle andere in Castilië, door vrouwen bediend. Er waren zeven of acht groote, flinke, vleezige en gespierde meiden, die met groote armen vol bedde- en linnengoed heen- en weerliepen, achterovergebogen in athletische houding, met roode kaken, blazende, lachende, dat het een lust was ze aan te zien. Een logement door vrouwen bediend is heel wat anders dan de gewone. De reiziger vindt het er minder vreemd en is er beter op zijn gemak; de vrouwen geven er zeker huiselijk aanzien aan, dat de eenzaamheid doet vergeten waarin men zich bevindt. Zij zijn veel oplettender dan de mannen ; zij weten, dat de reiziger tot droefgeestigheid geneigd is, en schijnen die te willen verdrijven. Zij lachen en praten op een vertrouwelijken toon, alsof zij willen te kennen geven dat men te huis, in veilige handen is. Zij hebben zoo iets huismoederlijks, zoo-

92

-ocr page 107-

BURGOS.

93

dat zij minder uit noodzakelijkheid dan wel uit zucht om zich nuttig te maken schijnen te dienen. Met een air van bescherming knoopen zij u de jas toe, en nemen u schertsend den borstel uit de hand, alsof zij zeggen willen : „Komaan ! geef mij dien , waartoe dient die moeite!quot; Zij borstelen u de haartjes van de kleeding als gij uitgaat, en zeggen: „O jjobre-cito! 1). Komt gij beslijkt terug, dan waarschuwen zij u met het hoofd niet laag te slapen , als zij u goeden nacht wenschen; zij brengen u de koffie aan het bed, welwillend zeggende: „Houd uw gemak maar, komaan! gij zijt niet te goed in orde!quot; Eene dezer juffrouwen heette Beatrix, eene tweede Car-melita en eene derde Amparo (Bescherming); alle drie schoon, van die ruwe, gezette schoonheid, die u met eene zware basstem doet uitroepen: — Che-bel-pez-zo-da-ses-san-ta! (wat een flinke meid voor een zestiger). Als zij door de gangen liepen, dan dreunde het huis.

Den volgenden dag \'s morgens riep mij Amparo aan het oor: „Caballero/quot; — Een kwartier later was ik op straat. Burgos aan de helling eens bergs en aan den rechteroever van den Arlanzon gelegen, is een onregelmatige stad met kromme en nauwe straten, weinig merkwaardige gebouwen en grootendeels huizen niet ouder dan van de 17de eeuw. Maar zij heeft eene bijzondere eigenschap , die ze zonderling en geniaal maakt: zij is kakelbont zooals een van die

1) Och, arme I

-ocr page 108-

BURGOS.

94

tooneeleii in een marionnettenspel, waarmede de schilders zich voorgenomen hebben den dienstmeiden van den engelenbak een kreet van verbazing te ontlokken. De huizen zijn rood, geel, blauw, asch-kleurig, citroengeel met ornamenten en lijstwerk van duizend andere kleuren. Deurkloppers, kleine uitstekjes op de daken, rasterwerk, lijsten, consoles, voorsprongen, vensterfriezen — alles is er aan beschilderd. De straten schijnen alle in een feestdos gehuld ; op iederen hoek heeft men een ander gezicht ; overal vindt men als een wedstrijd van kleuren, die om het zeerst het oog willen trekken. Het is bijna om te lachen; men ziet kleuren die men nooit te voren op muren zag : groen, scharlaken, purper, kleuren van vreemde bloemen, saucen, suikergebak, van stoffen voor balkostuums. Als te Burgos een dolhuis voor schilders was, dan zou men zeggen dat de stad beschilderd was op een dag, toen de gekken ontsnapten. Om het uiterlijk der huizen bevalliger te maken, is er voor zeer veel vensters een soort overdekt terrasje, dat van voren door een groot glasraam, evenals de kasten in een museum, gesloten wordt. Meestal heeft men er één aan iedere verdieping; het bovenste rust op dat, hetwelk er onmiddellijk onder is , het onderste op de winkelkast, zoodat, van den grond tot het dak, alle te zamen één enkele groote glasruit schijnen te vormen van een reusachtigen winkel. Achter de glasruiten van iedere verdieping ziet men, als waren zij daar tentoongesteld, lieve gezichten van meisjes en kinderen, bloemen,

-ocr page 109-

BURGOS.

landschappen , figuren van papier mdché, geborduurde voorhangsels, vlecht- en loofwerk. Had ik het niet geweten, dan zou het mij nooit in den geest zijn gekomen, dat zulk eene stad de hoofdstad van Oud-Castilië kon zijn, welks bevolking den naam van ernstig en deftig heeft; ik zou ze voor eene der steden van Andalusië gehouden hebben, waar de men-schen vroolijker zijn. Ik had mij eene peinzende matrone voorgesteld, en ik vond — een grillig gemaskerd nufje.

Nadat ik twee of drie hoeken omgeslagen had, kwam ik op een uitgestrekt plein , het Groote Plein of het plein der Constitutie geheeten, geheel omringd door huizen van granaatappelkleur met overwelfde gangen, en in het midden een bronzen standbeeld, dat Karei III voorstelde. Ik had mijne oogen nog niet rondgeslagen of een jongen in een ruimen, afgesneden kapmantel gewikkeld, twee groote schoenen voortslepende, kwam mij, terwijl hij een dagblad door de lucht zwaaide, te gemoet loopen.

„Wilt gij de Imparcial, Caballero ?quot;

„Neen.quot;

„Wilt gij een briefje uit de loterij van Madrid?quot;

„Ook niet.quot;

„Wilt gij smokkelsigaren ?quot;

„Volstrekt niet.quot;

„Wilt gij

„Nu?quot;

De goede vriend streek zich langs de kin.

„Wilt gij de overblijfsels van den Cid zien?quot;

95

-ocr page 110-

BURGOS.

„Mijn God, wat een sprong! maar dat doet er niet toe. Komaan! laat ons de overblijfsels van den Cid gaan zien.quot;

Wij gingen naar het stadhuis. Een oude portierster liet ons drie of vier kleine zalen doorloopen, tot wij in een vertrek kwamen, waar wij alle drie stil stonden. „Daar zijn los restosquot; (de overblijfselen) zeide de vrouw, terwijl zij op een soort koffer wees, dat midden in het vertrek op een voetstuk stond. Ik naderde; zij lichtte den deksel op en ik keek er in. Er waren twee vakken, op welker bodem men eenige beenderen opgestapeld zag liggen, die er uitzagen als brokstukken van oude meubels. „Dit,quot; zeide de portierster, „zijn de beenderen van den Cid, en de andere daar die van Ximene, zijne vrouw.quot; Ik nam een scheenbeen van den eene en eene rib van de andere in de hand, bezag, betastte, draaide ze rond, maar dewijl het mij niet gelukte uit te maken wat den man, wat de vrouw toebehoorde, legde ik ze weer neder. Toen wees mij de vrouw een half verteerden houten rechterstoel die tegen den wand leunde, en een opschrift hetwelk aanduidde, dat de eerste rechters van Castilië Nunius Basura, en Calvo Lainus, voorvaderen van den Cid, op dien stoel zetelden; hetgeen wil zeggen dat het kostbare meubel daar nog juist zoo staat, zooals het daar voor negenhonderd jaren geplaatst werd. Op dit oogen-blik heb ik het, met kromme lijnen in mijne portefeuille geteekend, voor mij liggen; en mij dunkt, ik hoor die goede vrouw nog vragen : „Es listed

96

-ocr page 111-

BURGOS.

pintor?quot; 1) terwijl zij met de kin op mijn potlood ligt om mijn meesterstuk te bewonderen. In de aangrenzende kamer toonde men mij eene beddepan, van dezelfde oudheid als de rechterstoel, en twee portretten, het eene van den Cid en het andere van Ferdinando Gonzales, den eersten graaf van Castilië; beide zoo onduidelijk en vuil, dat zij de beelden der beide mannen niet beter teruggaven dan de scheenbeenen en de ribben die der beide beroemde echtgenooten.

Van het stadhuis werd ik naar den oever van den Arlanzon geleid, op een ruim plein met een tuin, fonteinen en standbeelden , omgeven door sierlijke , nieuwe gebouwen. Aan de overzijde der rivier is de burg Bega; verder de dorre heuvels, welke de stad beheerschen; aan het eene einde van het plein de monumentale poort van Santa Maria , die ter eere van Karei V werd opgericht, en met de standbeelden van den Cid, Fernando Gonzales en den Keizer versierd is. Aan gene zijde van de poort vertoonen zich de statige obelisken der Kathedraal. Het regende; ik was te midden van het plein en zonder parapluie. Ik sloeg de oogen naar een venster en zag eene vrouw die mij voorkwam eene criada 2) te zijn; zij zag mij aan en lachte als wilde zij zeggen : „Wie is die dwaas ?quot; — Zoo onverhoeds gadegeslagen, was ik eenigermate ontsteld; nadat ik mijn gelaat in ietwat

1) Zijt gij schilder ?

2) Eene criada is eene dienstmeid, ook eene volgelinge, eene juffrouw. Figuurlijk beteekent dit woord een groven diamantslijper.

I. 7

97

-ocr page 112-

BURGOS.

onverschilliger plooi had gebracht, ging ik langs den kortsten weg naar de Kathedraal.

De Kathedraal vau Burgos is een der grootste, rijkste en schoonste monumenten van het Christendom. Tienmaal schreef ik deze woorden aan het hoofd der bladzijde, en tienmaal voelde ik mij den moed ontzinken om voort te gaan; zóó nietig en onbekwaam gevoelde ik mij, als ik de krachten van mijnen geest met de moeielijkheid der beschrijving vergeleek. De gevel is op een klein plein, vanwaar men met den blik een gedeelte van het reusachtig gebouw kan omvatten; van de andere zijden loopen er kromme en nauwe straten op uit, die het gezicht er op belemmeren. Van alle punten van het onmetelijk dak verheffen zich ranke en prachtige obelisken, overladen met ornamenten van eene donkere , kalkachtige kleur, die boven de hoogste gebouwen der stad uitsteken. Aan de voorzijde, rechts en links van den gevel verrijzen twee spits toeloopende klokketorens, van de basis tot de spits met beeldhouwwerk bedekt. Beide zijn doorluchtig, uitgestoken en met zulke keurige en bevallige figuren versierd, dat men opgetogen staat van verrukking. Wat verder, boven het midden der kerk, prijkt een toren met een buitengewonen rijkdom aan basreliefs, lijsten en friezen. Aan den gevel ziet men op de hoeken der klokketorens, op alle vlakken, onder alle bogen, aan alle zijden eene tallooze menigte beelden van engelen, martelaars, krijgslieden en vorsten, zóó dicht, zóó afwisselend van houding, en door de vlugge vormen van het

98

-ocr page 113-

BURGOS.

gebouw iu zulk een heerlijk relief geplaatst, dat zij zich aan het oog voordoen alsof zij leefden, en als een hemelsch legioen tot wachters van het monument daar geplaatst waren. Als men het oog langs den gevel tot aan de toppen der buitenste obelisken laat dwalen, en men allengskens die bekoorlijke harmonie van lijnen en kleuren omvat, dan ondervindt men een allerzoetste gewaarwording, als hoorde men eene muziek, die zich allengskens van de uitdrukking eener stille bede tot de verrukking eener verheven bezieling verheft. Alvorens gij de kerk binnentreedt, zweeft uwe verbeelding reeds boven de aarde.

Treed binnen! . . . . Het eerste gevoel , dat in u ontwaakt, is eene plotselinge versterking des geloofs, als gij het hebt, of een aandrang der ziel tot het geloof, als het u ontbreekt. Het schijnt u onmogelijk, dat dit steenen reuzengevaarte een ijdel werk van het bijgeloof der menschen zij; u dunkt dat het iets bevestigt, bewijst, gebiedt; het heefl het uitwerksel op u als van eene bovenmenschelijke stem, welke de aarde toeroept: — „Ikben!quot; Het beurt u op en werpt u neder terzelfder tijd , als eene belofte en eene bedreiging, als een verblindend zonnelicht, een ratelende donderslag. Alvorens gij begint rond te zien, gevoelt gij de behoefte om in uw hart den stervenden vonk der goddelijke liefde aan te blazen. Het bewustzijn, dat gij als een vreemdeling voor dat wonder staat van stoutheid, genie en werk, vernedert u; het deemoedig neen , dat in de diepte uwer I. 7*

99

-ocr page 114-

BURGOS.

ziel klinkt, sterft met eene zucht onder het ontzaglijk ja, dat donderend boven uw hoofd weergalmt. Aanvankelijk slaat gij uwe oogen in het wild rond en zoekt de grenzen van het gebouw, die het koor en de enorme zuilen u verbergen; dan slaat gij den blik omhoog door de zuilen en langs de hemelhooge bogen ; hij daalt weer, stijgt andermaal en vliegt langs de eindelooze, opeenvolgende lijnen, die elkander kruisen, antwoorden, zich verliezen als stralen, welke in de ruimte door de grootsche gewelven dooreen-flikkeren. Het hart geniet in die afmattende bewondering, alsof al die lijnen uit uwen geest liepen, die, terzelfder tijd dat gij ze met het oog doorloopt, daaruit nieuw leven put. Vervolgens overvalt u in eens droefheid en neerslachtigheid, dewijl gij geen tijd genoeg hebt om te beschouwen, geen verstand om te begrijpen , geen geheugen om de tallooze wonderen te onthouden, die gij allerwegen verzameld en opgehoopt ziet, zóó verblindend schitterend, dat gij zoudt zeggen dat zij in plaats van door menschen-hand, veeleer als eene tweede schepping door Gods hand zijn voortgebracht.

De kerk behoort tot den Gothischen stijl uit het tijdperk der Renaissance. Zij is in drie groote schepen verdeeld, waardoor in het midden een vierde loopt dat het koor van het hoofdaltaar scheidt. Boven de ruimte, tusschen het altaar en het koor begrepen, verheft zich een koepeldak dat door den toren, dien men van het plein ziet, gevormd wordt. Gij slaat de oogen omhoog, en blijft een kwartier uurs staan

100

-ocr page 115-

BURGOS.

met open mond: het wemelt daar van basreliefs, beelden, zuiltjes, venstertjes, loofwerk, hangende bogen en doorluchtig beeldhouwwerk, in een grootsch en verheven plan in harmonie gebracht, waarvan het eerste gezicht u doet trillen en glimlachen, evenals het plotseling afsteken, knetteren en schitteren van een verbazend vuurwerk. Duizend nevelachtige paradijsbeelden, die onze kindsche droomen vervroolijkten, rijzen op uit den verrukten geest, en als een zwerra vlinders fladderen zij naar omhoog, altijd hooger, om zich op de duizend reliefs neer te zetten van het hemelhoog gewelf. Daar dartelen zij dan rond, warren zich door elkaar, en uw blik volgt ze, alsof hij ze werkelijk zag, en het hart klopt u, en uwer borst ontwelt — eene zucht.

Als gij van den koepel uwe blikken in het rond slaat, dan biedt zich een nog verbazender schouwspel aan. De kapellen zijn wat ruimte, verscheidenheid en rijkdom betreft, evenzooveel kerken. In iedere is een vorst, of een bisschop of een grande begraven; de tombe staat in het midden, en daarop ligt het beeld, den begravene voorstellende, uitgestrekt, het hoofd geleund op een kussen en de handen gevouwen op de borst. De priesters zijn in hunne prachtigste gewaden gekleed, de vorsten in hunne wapenrusting, de vrouwen in haar galakostuum. Al deze tomben zijn met een groot rouwlaken bedekt, dat aan de zijden neerhangt en de hoekige verhevenheden der beelden beter doet uitkomen , zoodat het schijnt, alsof zich werkelijk daaronder de verstijfde

101

-ocr page 116-

BURGOS.

ledematen van een menschelijk lichaam bevonden. Naar welken kant men zich ook wendt, overal ziet men in de verte, tusschen de reusachtige zuilen, achter het rijke traliewerk, bij het twijfelachtig licht dat uit de hooge ramen neerdaalt, die praalgraven, die rouwlakens, die scherpe profiels van lijken. Als men de kapellen nadert, dan staat men verstomd over den overvloed van beeldhouwwerk, marmer en goud, die er de wanden, gewelven en altaren van versiert. Iedere kapel bevat een leger van engelen en heiligen in marmer en hout gehouwen, en alle zijn beschilderd, verguld en gekleed; waar gij ook staat, verwijlt de blik en wordt dan weer voortgedreven van basreliëf tot basrelief, van nis tot nis, van loofwerk tot loofwerk, van schilderstuk tot schilderstuk tot aan het gewelf, en van het gewelf langs een andere keten van beeldhouwwerk en schilderkunst terug naar beneden. Waarheen gij ook het oog richt, ontmoet gij oogen die u aanzien, handen die u wenken, hoofden van cherubijnen die u toeknikken, gewaden die schijnen te fladderen, wolken die zich schijnen te verheffen, kristallen zonnen die flonkeren; een eindelooze verscheidenheid van vormen , kleuren, weerkaatsingen die de oogen verblinden en het hoofd doen duizelen.

Een boekdeel zou onvoldoende zijn om al de meesterstukken van beeldhouw- en schilderkunst te beschrijven , welke door die onmetelijke Kathedraal verspreid zijn. In de sacristie der kapel van den Konstabel van Castilië is een allerschoonste Magdalena,

102

-ocr page 117-

BURGOS.

103

toegeschreven aan Leonardo da Vinci; in de kapel de la Presentacion eene Maagd, toegeschreven aan Michel Angelo, en in een andere een Heilige Familie toegeschreven aan Andrea del Sarto. Van geen dezer drie schilderijen kan men met zekerheid den schilder opgeven; maar toen ik het gordijn, dat ze bedekt, zag wegnemen en op eerbiedigen toon die namen hoorde uitspreken , rilde ik van het hoofd tot de voeten. Voor de eerste maal ontwaarde ik in al zijne kracht dat gevoel van dankbaarheid, dat wij aan de groote kunstenaars schuldig zijn, welke den naam van Italië geëerd en dierbaar in de wereld maken. Voor de eerste maal begreep ik, dat zij niet alleen de sieraden maar de weldoeners van hun vaderland zijn, en niet alleen van die, welke hen kunnen be-begrijpen en bewonderen, maar ook van hen die blind zijn voor hunne werken, die hen niet achten of niet kennen; dewijl hij, wien het gevoel voor het schoone ontbreekt, toch nationalen trots bezit, en als hij ook dezen niet gevoelt, dan gevoelt hij ten minste zijn eigen trots en geniet in het diepst zijner ziel, al ware hij slechts een koster, als hij hen hoort zeggen : ik werd in Italië geboren. Dan lacht hij hun toe en hij verheugt zich, en dien glimlach en dat genot is hij aan de groote namen schuldig, die zijne ziel niet troffen, alvorens hij de grenzen zijns lands overschreed. Die groote namen vergezellen en beschermen hem, waar hij ook gaat, als onafscheidelijke vrienden; zij doen hem onder de vreemden minder vreemd schijnen; zij spreiden om zijn

-ocr page 118-

BURGOS.

104

gelaat een lichtenden weerglans van hunnen roem. Hoeveel glimlachen, hoeveel handdrukken, hoeveel beleefde woorden van onbekenden zijn wij aan Raf-faello, aan Michelangelo, aan Ariosto en aan Rossini niet schuldig 1 Hij, die deze Kathedraal in één dag wil bezichtigen, moet de meesterstukken voorbijloop en. De gebeeldhouwde poort, die naar het klooster voert, heeft den naam, na de poorten del Battistero van Florence, de schoonste der wereld te zijn. Achter het hoofdaltaar is een verbazend bas-relief van Philips van Bourgondië, dat het lijden van Christus voorstelt; eene kolossale compositie, waarvan men zou zeggen , dat een menschenleven daarvoor niét toereikend was geweest. Het koor is een waar museum van beeldhouwkunst van buitengewonen rijkdom; het klooster is vol graftomben met beelden er op en een overvloed van basreliefs er om heen. In de kapellen, rondom het koor, in de zalen der sacristie, overal ziet men schilderijen van de grootste Spaansche kunstenaars, beelden, zuilen en ornamenten. Het hoofdaltaar, de orgels, poorten , trappen, het traliewerk — alles is grootsch en prachtig, wekt de bewondering op en doet u terzelfdertijd verstommen. Maar waartoe langer woorden op woorden stapelen ? Zou de omstandigste beschrijving een levendig beeld van de zaak kunnen geven? En als ik eene bladzijde over ieder schilderstuk , ieder beeld , ieder basreliëf geschreven had , zou het mij dan gelukt zijn in de ziel van andere, ware het slechts vooreen oogenblik, de ontroering optewekken die ik ondervond ?

-ocr page 119-

3ÜRG0S.

Een koster naderde mij en fluisterde mij in het oor, alsof hij mij een geheim openbaarde:

„Wilt gij den Christus zien?quot;

„Welken Christus?quot;

„He!quot; antwoordde hij, „dat spreekt dien beroemden Christus!quot; De beroemde Christus der Kathedraal van Burgos, die iederen vrijdag bloedt, verdient eene bijzondere verklaring. De koster treedt met u eene geheimzinnige kapel binnen, sluit de vensterluiken, steekt twee kaarsen op het altaar aan, trekt aan een koord, een voorhangsel verschuift, en gij ziet den Christus. Als gij op het eerste gezicht de vlucht niet neemt, dan zijt gij eene moedige ziel. Een waarachtig lijk aan het kruis genageld zou u niet meer afschuw inboezemen. Het is geen beeld evenals de andere van gekleurd hout; het is van een huid vervaardigd , eu, gelijk men zegt, van eene menschehjke huid die opgevuld is. Het heeft werkelijke haren, wenkbrauwen , oogleden en baard. De haren zijn doorweekt van bloed; borst, beenen en handen besproeid met bloed; de wonden lijken waarachtige wonden; de kleur der huid, de samentrekking des gelaats, houding, blik — alles is verschrikkelijk. Gij zoudt zeggen dat men, dien Christus aanrakende, het trillen zijner leden en de warmte van zijn bloed moest voelen. Het schijnt u toe , alsof zijne lippen zich bewegen en op het punt staan eene klacht te uiten. Lang kunt gij het gezicht niet verdragen; uws ondanks wendt gij het gelaat af en zegt tot den koster: Ik heb gezien!

105

-ocr page 120-

BURGOS.

106

Na den Christus moet men den beroemden koffer van den Cid zien. Het is een gespleten, wormstekige koffer aan een wand iu eene zaal der sacristie opgehangen. De overlevering verhaalt, dat de Cid dezen koffer op al zijne oorlogen tegen de Mooren bij zich had, en de priesters zich daarvan als van een altaartje bedienden om er de mis op te vieren. Eens, toen de geduchte krijgsman geldgebrek had, vulde hij den koffer met steenen en ijzerwerk, liet hem door eenen joodschen woekeraar dragen en zeide tot hem: „De Cid heeft geld noodig; hij zou zijne schatten kunnen verkoopen , maar wil dat niet; geef hem het geld dat hij uoodig heeft, hij zal het u binnen kort met den interest tegen negen-en-negentig percent teruggeven, en laat intusschen dezen koffer, die al zijne schatten bevat, als onderpand in uwe handen. Doch op eene voorwaarde: dat gij hem zweert, hem niet te zullen openen, alvorens hij u het uwe teruggegeven heeft; hij bevat een geheim dat niemand anders dan God en hem bekend mag zijn. Beslis!quot; Of de toenmalige woekeraars meer vertrouwen in de officieren van het leger stelden, of wat gemakkelijker te bedriegen waren dan de hedendaag-sche, weet ik niet; maar het feit is, dat de woekeraar het voorstel van den Cid aannam , den eed zwoer en het geld gaf. Of de Cid verder van zich heeft laten hooren, weet ik niet, evenmin of de Jood zich later beklaagd heeft; maar de koffer is er nog, en de koster vertelt u de zaak zonder in het minst te bemerken dat het eerder een bedrog is van een doortrapten schelm.

-ocr page 121-

BURGOS.

dan eene vernuftige poets van een grappig man van eer.

Alvorens men de Kathedraal verlaat, moet men zich door een koster de beroemde legende van Papa-moscas laten verhalen. Papa-moscas is eene pop van natuurlijke grootte, die in de kast van een uurwerk boven de deur in de kerk geplaatst is. Eens kwam zij, evenals de beroemde poppen van het uurwerk te Venetië, bij den eersten slag der uren uit hare schuilplaats te voorschijn, uitte bij iederen slag een kreet en maakte een vreemd gebaar, waarin de geloo-vigen groot genoegen vonden, waarmede de jongens lachten en waardoor de godsdienstoefeningen gestoord werden. Een gestreng bisschop liet, om aan het schandaal een einde te maken, Papa-moscas ik weet niet welke zenuw afsnijden, en sedert dien tijd stond deze onbeweeglijk stil. Doch daarom hield men te Burgos en zoowel in als buiten Spanje niet op van hare feiten te spreken. Papa-moscas was een werk van Hendrik III, en daarin ligt haar groot gewicht. Het verhaal daarvan is vrij zonderling. Hendrik III, de koning der ridderlijke avonturen, die eens zijn mantel verkocht om wat te eten te koopen , had de gewoonte iederen dag incognito in de Kathedraal te gaan bidden. Op een morgen ontmoetten zijne blikken die eener jonge maagd, welke voor het graf van Fernando Gonzales zat te bidden; hunne blikken knoopten zich aaneen zooals Theophile Gauthier zou zeggen. De maagd bloosde; de Koning volgde haar, toen zij de kerk verliet, en vergezelde haar tot te

107

-ocr page 122-

BURGOS.

108

huis. Gedurende vele dagen zagen zij elkander op deze plaats, op hetzelfde uur terug : zij beschouwden elkander, en door blikken en glimlachen openbaarden zij hunne wederzijdsche sympathie en liefde; altijd volgde de Koning de dame tot te huis, zonder een woord tot haar te spreken, en zonder dat zij de begeerte te kennen gaf, dat hij iets tot haar zou zeggen. Op een morgen, toen zij de kerk verlieten , liet de onbekende schoone haren zakdoek vallen ; de Koning raapte dien op , verborg hem aan zijn hart en gaf haaiden zijnen. De dame, hevig blozende, nam hem aan, droogde hare tranen af en verdween. Van dien dag af zag Hendrik ze niet meer. Een jaar later, toen de Koning in een bosch verdwaald was, werd hij door zes hongerige wolven aangevallen. Na eene lange worsteling doodde hij er drie met zijn degen, maar de krachten begaven hem, en hij stond op het punt door de andere verslonden te worden. Op dit oogenblik hoorde hij een geweerschot en een vreemden gil, welke de drie wolven op de vlucht joeg. Hij keerde zich om en zag eene geheimzinnige vrouw, die hem met starre oogen aanzag zonder een woord te spreken ; de spieren van haar gelaat waren vreeselijk saamgetrokken, en allengskens steeg een schrille klaagtoon uit hare borst. Nadat de Koning van de eerste ontsteltenis bekomen was, herkende hij in die vrouw de beminde maagd der Kathedraal. Hij uitte een vreugdekreet, en ijlde op haar toe om haar te omhelzen; maar de maagd hield hem staande en riep met een goddelijken glimlach uit; ,,Ik be-

-ocr page 123-

BURGOS.

minde het aandenken van den Cid en van Ferdinando Gonzales, omdat mijn hart alles wat groot en edelmoedig is bemint; daarom beminde ik ook u, maar mijn plicht verhindert mij u die liefde toe te wijden , die het geluk mijns levens zou uitgemaakt

hebben.....quot; Dit zeggende viel zij Ier aarde en

gaf zonder hare rede te eindigen den geest, terwijl zij den zakdoek des Konings aan haar hart drukte. Een jaar later trad de Papa-moscas voor de eerste maal uit de kast van het uurwerk te voorschijn, om de uren aan te kondigen. Koning Hendrik had ze laten maken, om het aandenken te vereeren van de vrouw die hij bemind had. De roep van Papa-moscas herinnerde den Koning, dien waarmede zijne redster in het woud de drie wolven had doen schrikken. De geschiedenis verhaalt, dat Koning Hendrik Papa-moscas zoo gaarne de woorden van liefde der vrouw had hooren herhalen; maar de Moorsche kunstenaar, die de pop vervaardigde , verklaarde zich, na vele ijdele pogingen, onbekwaam om aan de begeerte des vromen monarchen te voldoen.

Nadat ik deze geschiedenis gehoord had, deed ik nog eens de ronde door de Kathedraal, met droefheid overwegende dat ik ze nimmer weer zou zien ; dat over weinig tijds zooveel wonderwerken der kunst voor mij niets meer dan eene herinnering zouden zijn, en dat deze herinnering eens gestoord, of verward met andere, of verloren zou worden.

Een priester predikte op deu preekstoel voor het

109

-ocr page 124-

BURGOS.

hoofdaltaar. Men kou zijne stem nauwelijks hooreu. Eeue schaar vrouwen lag met gebogen hoofd en gevouwen handen geknield op de zerken, en luisterde. De prediker was een grijsaard met een eerwaardig voorkomen ; hij sprak over den dood, het eeuwig leven, over de engelen op een liefelijken toon, en maakte bij iederen volzin een gebaar met de hand, alsof hij hij ze eener gevallen zondaresse wilde toereiken en zeggen; — Sta op. Ik zou hem de mijne toegereikt hebben, roepende : Help mij opstaan. — De Kathedraal van Burgos is niet somber gelijk al de andere vau Spanje ; zij had mijne ziel verkwikt en tot godsdienstige gedachten rustig gestemd. Ik verliet ze , en zonder het te bemerken kwamen mij herhaaldelijk de woorden over de lippen : Help mij opstaan. Ik keerde mij om, om nog eens die trotsche obelisken en ranke torens te zien, en peinzend richtte ik mij naar het middelpunt der stad.

Een hoek van de straat omslaande, bevond ik mij voor een winkel, die mij deed huiveren. Te Barcelona , Saragossa en in alle andere steden van Spanje vindt men dergelijke ; maar , waarom weet ik niet, ik had ze nooit gezien. Het was een groote , schoone winkel, met twee kolossale winkelkasten rechts en links van de deur. Op den drempel stond een glimlachend vrouwtje eeue kous te breien ; binnen zat een knaap te spelen. Toch zou de koelste man, als hij dien winkel had gezien, benauwd om het hart, en de vroolijkere ontsteld zijn geworden.

110

-ocr page 125-

BURGOS.

Ik wed duizend tegen één, dat gij niet raadt wat het was. In de kasten, achter de glasramen der deur, langs de wanden naar boven tot bijna aan de zoldering stonden op elkander, in de schoonste orde als manden met fruit, eenige met een schoon gebor-dunrden sluier overdekt, andere met bloemen getooid, verguld, gebeeldhouwd, beschilderd -— evenzoo veel doodkisten. Binnen de kisten voor mannen, buiten die voor kinderen. Eene der winkelkasten sloot met het buitenste gedeelte aan die van een koomenijs-winkel, zoodat de doodkisten bijna de eieren en de kaas raakten • en zeer goed zou het kunnen gebeuren , dat een haastig burger, meenende eene collatie te gaan koopen, zich in de deur vergiste en in de doodkisten terecht kwam — eene vergissing die weinig geschikt is om den eetlust op te wekken.

Dewijl wij toch over winkels spreken, zoo laat ons een tabakswinkel binnentreden, om te zien, waarin hij van de onze verschilt. In Spanje worden, behalve de Ciyarritos en de Havanna\'s die in afzonderlijke winkels verkocht worden, geene andere sigaren gerookt dan de zoogenaamde van ires cuartos (iets minder dan drie stuivers) van den vorm onzer Ro-meinsche sigaren, iets dikker, zeer goed of zeer slecht, naar het maaksel, dat wel wat verwaarloosd wordt. De vaste klanten, die in het Spaansch met den zonderlingen naam van parroquianos betiteld worden en die iets meer betalen, laten zich de ciyarros escogidos (keurige) geven. De fijne rookers, die er nog eene kleinigheid bij geven, krijgen los escogidos de los

Ill

-ocr page 126-

BURGOS.

escoffidos (de keurigste onder de keurige). Op de toonbank staat een blaadje, waarop zich een met water doortrokken sponsje bevindt, om er de postzegels mede te bevochtigen , zonder dat men zich met dat vervelend likken behoeft bezig te houden , en in een hoek staat eene bus voor brieven en drukwerken. De eerste maal, als gij in een dier winkels treedt, vooral als er veel menschen zijn, moet gij lachen, als gij daar drie of vier verkoopers telkens het geld met zulk eene kracht op de toonbank ziet werpen , dat het tot boven hun hoofd terugspringt en zij het in de lucht opvangen, met gebaren er bij, als waren het goochelaars. Dit doen zij vooral om zich door den klank te verzekeren, of de munt goed is , daar er in Spanje veel valsche in omloop is. De meest gebruikelijke munt is de real 1), die iets meer is dan vijf stuivers bij ons ; vier reales maken eene peceta, vijf pecetas een duro t die zes-en-twintig centimes meer is dan onze oude scudo 2). Vijf scudz maken een gouden doblon de Isabel. Het volk rekent met reales. De real wordt verdeeld in acht cuartos, of zeventien ochavos, of vier-en-dertig mar avedis, Moorsche munten , die bijna den oorspronkelijken vorm verloren hebben, en veeleer op gedeukte knoopen gelijken. Portugal heeft eene muntseenheid, die nog kleiner

1) De real de vellon (koperreaal) is omtrent 12^ ct.; de real de pi al a (zilverreaal) omtrent 25 ct.

2) De scudo van zilver en van goud, heeft in de verschillende Italiaan-sche Staten eene uitcenloopendc waarde van 75 ct. tot ƒ 4,70. (Vertaler).

112

-ocr page 127-

BURGOS.

dan de onze 1) is: den reis, die bijna de helft van een centime waard is, en alles wordt met den reis gerekend.

Stellen wij ons een armen reiziger voor, die, zonder van iets te weten, daar aankomt, na een goeden maaltijd gedaan te hebben, de rekening vraagt en in plaats van vier lire 2), op barschen toon tot zich hoort zeggen: acht honderd reis! Dan rijzen hem de haren te berge.

Vóór den avond ging ik de plaats zien, waar de Cid geboren werd. Had ik zelf er niet aangedacht, dan zouden mij de gidsen dit wel herinnerd hebben, die mij overal waar ik ging in het oor bromden: overblijfselen van den Cid ; het huis van den Cid; het monument van den Cid. Een oudje, deftig in zijn kapmantel gewikkeld, zeide met een air van bescherming tot mij: „Venga listed Conmigoquot; 3), en deed mij een boven de stad uitstekenden heuvel bestijgen , op welks top men de ruïnen van een reusachtig slot, de oude woning der koningen van Castilië, ziet. Alvorens men bij het monument van den Cid komt, ziet men een eenvoudigen en sierlijken triomfboog in Dorischen stijl, dien Philippus II ter eere van Fernando Gonzales op dezelfde plaats, zooals men zegt, liet oprichten waar het huis stond, waarin de beroemde

1) Wel te verstaan de Italiaansehe.

2) Italiaansehe munt gemiddeld 44 et. waard.

3) Ga met mij.

na

I. «

-ocr page 128-

H4 BURGOS.

veldheer geboren werd. Wat verder vindt men het monument van den Cid in 1784 opgericht. Het is eene steenen zuil die op een gemetseld voetstuk rust, waarboven een wapenschild geplaatst is met het volgende opschrift: „Op deze plaats stond het huis, „waar in het jaar 1026 geboren werd Rodngo Diaz „di Vivar, genaamd de Cid campeador 1). Hij stierf „te Valencia in 1099 en zijn lichaam werd naar het \',klooster de San Pedro de Cardena nabij deze stad

„overgebracht.\'\'

Terwijl ik deze woorden las, verhaalde mij de gids eene volkslegende over den dood van den held. „Toen de Cid stierf,quot; begon hij zeer ernstig, „bleef er niemand achter om zijn lijk te bewaken. Een Israëliet trad in de kerk, naderde de baar en zeide; Daar ligt de groote Cid, dien niemand, zoo lang hij leefde, bij den baard durfde trekken; ik trek er hem bij, en wil zien wat hij mij kan doen. Dit zeggende stak hij de hand uit; maar op hetzelfde oogenblik sloeg het lijk de hand aan den degen, en trok hem een palmbreed uit de scheede. De Israëliet liet een gil en viel in bezwijming ter aarde; de priesters liepen toe; de Israëliet werd opgeheven, kwam tot zich zeiven en verhaalde het wonder. Toen wendden zich alle tot den Cid en zagen, dat hij nog in dreigende houding de hand aan het gevest hield. God had niet gewild, dat het overschot des grooten

1) Een campeador is iemand, die zich door schitterende daden onderscheidt.

-ocr page 129-

BURGOS.

115

krijgsmans door de hand eens ongeloovigen zou besmet worden.quot; Dit zeggende zag hij mij aan, en ziende dat ik niet het minste teeken van ongeloo-vigheid gaf, geleidde hij mij onder een steenen boog, die van een oude poort van Burgos moest zijn, op weinig schreden afstands van het monument; en terwijl hij mij op eene in den muur uitgekeepte horizontale lijn wees, weinig hooger dan een meter boven den grond, zeide hij tot mij : ,,Dat is de maat der armen van den Cid toen hij nog eep knaap was, en hier kwam hij met zijne kameraden spelen.quot; En hij strekte zijne armen langs de lijn uit om mij te doen zien hoeveel deze langer was ; vervolgens verlangde hij dat ik de mijne ook zou meten, en ook deze waren korter. Toen wierp hij een zegevierenden blik op mij, en wij keerden naar de stad terug. In een eenzame straat voor de deur eener kerk gekomen , stond hij stil en zeide : „Dit is de kerk van St. Agnes, waarin de Cid Don Alfonso VI liet zweren, dat hij geen deel had gehad in den moord zijns broeders Don Sancho.quot; Ik verzocht hem mij de geheele geschiedenis te verhalen. „Tegenwoordig waren,quot; zoo ging hij voort, „de prelaten, ridders en hooge personages van den Staat. De Cid plaatste het Evangelieboek op het altaar; de Koning legde er de hand op, en de Cid zeide : Koning Don Alfonso! gij moet zweren, dat gij u niet bezoedeld hebt met het bloed des Konings Don Sancho, mijn heer; en als gij valsch zweert, dan smeek ik God, dat hij u door de hand van een verraderlijk leenman doe sneven. L 8*

-ocr page 130-

BURGOS.

116

En de Koning zeide : - „Amenquot; ; - maar veranderde van kleur. En de Cid herhaalde : Koning Don Alfonso ! Gij moet mij zweren, dat gij den dood van Koning Don Sancho, mijn heer, noch bevolen , noch aangeraden hebt; en als gij valsch zweert, mocht gij dan door de hand van een verraderlijk leenman sneven. En de Koning zeide : - „Amenquot; ; - maar veranderde voor de tweede maal van kleur. Twaalf leenmannen bevestigden den eed des Konings; de Cid wilde hem de hand kussen ■ de Koning stond hem dit niet toe, en haatte hem van dat oogenblik af gedurende geheel zijn leven. Hij voegde er vervolgens bij, dat volgens een andere overlevering Koning Don Alfonso niet op het Evangelie, maar op den grendel der kerkdeur zou gezworen hebben; dat reizigers uit alle landen der wereld gedurende vele jaren dien grendel waren komen bewonderen ; dat het volk ik weet niet welke bovennatuurlijke kracht er aan toeschreef; dat men er allerwegen zooveel over sprak, en er zoovele en zulke wonderlijke fabelen mede vermengd werden, dat de bisschop Don Fray Pascual genoodzaakt was hem te doen wegnemen als een voorwerp, dat een gevaarlijken wedstrijd in macht tusschen de deur en het hoofdaltaar in het leven riep. Meer zeide er mijn cicerone niet van: maar men zou lijvige boek-deelen kunnen samenstellen, als men al de overleveringen van den Cid wilde verzamelen, die in Spanje de ronde doen. Geen legendeheid was ooit zijn volk dierbaarder dan die ontzaglijke Rodrigo Diaz de Vivar. De poëzie heeft een god van hem

-ocr page 131-

BURGOS.

117

gemaakt; zijn roem leeft in het volksgevoel der Spanjaarden, alsof er sedert den tijd waarin hij leefde geene acht eeuwen, maar slechts acht lustrums 1) verloopen waren; het heldendicht dat, naar hem genoemd, het eerste monument van Spanje\'s poëzie is, is nog het machtigst nationaal werk zijner letterkunde.

Bij het vallen van den avond ging ik, in de hoop wat menschen te zien, onder de gaanderijen van het groote plein wandelen; maar het stortregende en er woei een scherpe wind, zoodat ik hier en daar slechts eene groep jongens, werklieden en soldaten vond , en spoedig keerde ik naar het logement terug. Denzelfden morgen was de Keizer van Brazilië aangekomen, die des nachts weer naar Madrid moest vertrekken. In de zaal , waar ik met eenige Spanjaarden at, met welke ik tot op het uur van vertrek een gesprek onderhield, dineerden al de hofmeesters, kamerjuffers, dienaren en lakeien van zijne keizerlijke majesteit; alle rond eene tafel gezeten, die zij geheel en al innamen. Nooit heb ik zulk eene vreemde groep menschelijke wezens gezien. Er waren witte, zwarte, gele, koperkleurige gezichten met oogen, neuzen en monden, zooals men ze in de geheele verzameling van den Pasyuino van Teja niet vindt. En ieder sprak eene verschillende, verbasterde taal; deze Engelsch, een tweede Portugeesch,

1) Een lustrum is eeu tijdvak vaa vijf jaren*

-ocr page 132-

118 BURGOS.

een derde Fransch, een vierde Spaansch; een ander weer een nooit gehoord mengsel van alle vier, met eenige bijgevoegde woorden, klanken en tongvallen van mij onbekende dialecten; en zii begrepen elkander en redeneerden te zamen met zulk eene verwarring, dat men zou gemeend hebben , dat zij slechts eene geheime, afschuwelijke taal van dit of dat wild en vreemd land der aarde spraken.

Alvorens Oud-Castilië, de bakermat der Spaansche monarchie . te verlaten, had ik Soria willen zien, dat op de puinhoopen van het oude Numantia is opgetrokken ; Segovia met zijne verbazende Romeinsche waterleiding; Sant\' Idelfonso, den verrukkelijken tuin van PhilippusV; Avüa de geboorteplaats der Heilige Theresia; maar nadat ik, alvorens een plaatskaartje naar Valladolid te nemen, in verschrikkelijke haast de vier hoofd-bewerkingen der rekenkunst had uitgevoerd, zeide ik in mij zeiven, dat er in die vier steden niets bijzonders kon te zien zijn; dat de gidsen overdrijven, dat de roep grooter dan de daad is; dat het beter is weinig dan veel te zien, vermits dat weinige maar goed gezien en onthouden worde; en nog andere grondige redenen die nauwkeurig aan de gegevens mijner berekeningen, en aan mijne vrome bedoelingen beantwoordden.

Zoo vertrok ik van Burgos zonder eigenlijk iets anders gezien te hebben dan monumenten, cicerones en soldaten, dewijl de Castiliaausche dames, bevreesd voor den regen, hare voetjes op straat niet hadden durven wagen. Er bleef mij daarom eene bijna droevige

-ocr page 133-

BURGOS.

herinnering van die stad over, niettegenstaande de pracht harer kleuren en de weelde harer Kathedraal.

Van Burgos naar Valladolid verschilt het land weinig van dat van Saragossa naar Miranda. Het zijn wederom die uitgestrekte en onbevolkte vlakten, door rossige heuvels met afgeknotte vormen en naakte kruinen omzoomd; die eenzame, stomme, door een vurig licht overstroomde heiden, die de verbeelding naar de woestijnen van Afrika, naar het kluizenaarsleven , naar den hemel, naar het oneindige voeren, en die in het hart een onbeschrijfelijk gevoel van matheid en droefgeestigheid doen ontwaken. Te midden dier vlakten, in die eenzaamheid, in die stilte begrijpt men de mystieke natuur van Castilië\'s volk, het vurig geloof zijner koningen, de heilige bezielingen zijner dichters, de goddelijke vervoeringen zijner heiligen, zijne groote kerken, groote kloosters en zijne groote geschiedenis.

119

-ocr page 134-

IV.

VALLADOLID.

Valladolid de rijke, zooals Quevedo ze noemt; de vermaarde uitdeelster van verkoudheden, was onder de steden, ten noorden van de Taag gelegen, die welke ik het levendigst verlangde te zien, ofschoon ik wel wist, dat daar geene groote gedenkteekenen der kunst, noch iets moderns te zien is, dat bijzonder merkwaardig is. Ik had eene bijzondere sympathie voor haar naam, hare geschiedenis, en het karakter, zooals ik mij dat op mijne manier had voorgesteld, harer inwoners. Mij dacht het moest eene deftige, vroolijke en studeerende stad zijn; en ik kon mij hare straten niet voorstellen, zonder hier Gongora te zien voorbijgaan, daar Cervantes, opeen andere plaats Leonardo d\'Argensola en alle andere dichters, geschiedschrijvers en geleerden, die daar woonden, toen er het schitterend Hof der monarchie zijn verblijf hield. En toen ik aan het Hof dacht, zag ik op de uitgestrekte pleinen van de stad mijner sympathie eene bonte afwisseling van heilige processies , stierengevechten, militaire praal, maskerades ,

-ocr page 135-

VALLADOLID.

bals en al het feestgedruisch voor de geboorte van Philippus IV, van de aankonast des Engelschen admiraals met een stoet van zestien honderd ridders tot het laatste feestmaal der beroemde twaalfhonderd schotels verschillende vleezen, zonder nog de volgens de overlevering niet opgediende te tellen. Ik kwam des nachts aan, steeg in het eerste logement af, en sliep in met de heerlijke gedachte, dat ik in een onbekende stad zou ontwaken.

En het ontwaken in een onbekende stad, als men zich bij voorkeur daarheen begeeft, is inderdaad een allerlevendigst genoegen. De gedachte, dat gij, van het oogenblik waarin gij het huis verlaat tot \'s nachts als gij terugkeert, van de eene merkwaardigheid tot de andere, van de eene voldoening tot de andere overgaat; dat alles wat gij zien zult voor u iets nieuws zal zijn, en gij bij iedere schrede iets leeren zult, en alles voor geheel uw leven zich in uw geheugen griften zal; dat gij den geheelen dag vrij als de lucht en vroolijk als een vogel zult zijn, zonder eene gedachte ter wereld dan die om u te vermaken; dat gij , terwijl gij u vermaakt, de gezondheid van lichaam , ziel en verstand zult bevorderen ; dat eindelijk het einde van al die vermaken, in plaats van als de avond der feestdagen iets treurigs voor u te hebben, slechts het begin eener andere reeks van genoegens zal zijn, die u van de eene stad naar de andere zal vergezellen, van deze naar eene derde, ea altijd voort gedurende eene tijdsruimte, waarvan uwe verbeelding geen lust heeft de grenzen aan te

121

-ocr page 136-

VALLA DO LID.

wijzen, — al die gedachten, zeg ik, die zich in menigte aan uw geest voordoen, geven u op het oogenblik, waarin gij de oogen opent, zulk een vreugdeschok dat gij, zonder het te bemerken, met den hoed op en den gids in de hand midden in de kamer staat.

Laat ons dan Valladolid gaan genieten.

Helaas! wat is zij veranderd sedert die schoone tijden van Philippus III! De bevolking, die eertijds honderdduizend zielen was, is thans tot weinig meer dan twintigduizend herleid. In de hoofdstraten maken de studenten der Hoogeschool en de reizigers, die passeeren om naar Madrid te gaan , eenig vertoon; de andere zijn doodsch. Het is eene stad die den indruk van een groot verlaten paleis geeft, waarin men hier en daar nog eenige sporen van basreliefs, verguldsels en mozaïek ziet, en in de middelzalen eenige huisgezinnen van arme lieden, welke de eenzaamheid van het uitgestrekt gebouw zwaarmoedig maakt. Vele ruime pleinen, hier en daar een oud paleis, huizen in puin, ledige kloosters, lange, met gras begroeide, verlaten straten; kortom alle gezichten van eene groote, vervallen stad. Het schoonste punt is het Groote plein, dat geheel door een zuilengang omringd is, die door groote hemelsblauwen, granieten kolommen ondersteund wordt, waarboven zich de huizen, alle met drie verdiepingen , verheffen. Deze huizen zijn met drie rijen zeer lange balkons voorzien , waarop gemakkelijk, zou men zeggen, vier-en-twintig duizend menschen zittend konden plaats

122

-ocr page 137-

VALLADOLID.

nemen. De zuileiigang strekt zich ook nog langs de twee zijden eener groote straat uit, die op het plein uitloopt, en hier en nog in twee of drie andere straten heeft men het druktste verkeer. Het was een marktdag; onder de gangen en op het plein wemelde eene menigte landlieden, groenvrouwen en kramers. Daar men te Valladolid het Spaansch met eene bewonderenswaardige zuiverheid van vorm en tongval spreekt, begon ik tusschen de manden met salade en de bergen van oranjeappels rond te drentelen om in het voorbijgaan de gezegden en klanken der prachtige taal op te vangen. Ik herinner mij onder anderen een zonderling spreekwoord, dat door eene toornige vrouw aan een jongeling toegevoegd werd, die zich aan allerlei grootspraak schuldig maakte: „Sabe Usted,quot; zeide zij, zich voor hem plaatsende, Jo que es que destruye el hombre?quot; Ik stond stil eu luisterde aandachtig: „Tres nucchos y tres pocos: Macho hablar y poco saber, Macho gastar y poco teller , Macho presamir y nada voter.quot; 1)

Ik meende een groot verschil tusschen de stemmen dier lieden en die der Cataloniërs op te merken. Hier waren zij zachter en klankrijker; ook de gebaren waren vroolijker en de uitdrukking des gelaats levendiger, ofschoon er in physionomie en kleur nog niets bijzonders was. De kleeding verschilde niet

1) Weet gij wat den mensch ten ondergang voert? Drie velen en drie weinigen voeren den mensch ten ondergang : veel spreken en weinig weten, veel uitgeven en weinig hebben, zich veel laten voorstaan en weinig (niets) waard zijn.

123

-ocr page 138-

VALLAÜOLID.

van die onzer plebejers in het Noorden. Op het plein van Valladolid bemerkte ik ook voor de eerste maal dat ik sedert mijne komst in Spanje nog geene pijp gezien had! Werklieden, landlieden, armen — alle rooken hunne ciyarritos; en het is werkelijk om te lachen, als men sommige zwaarlijvige en kolossale mannen daar rond ziet loopen met dat microscopisch dingetje in den mond, dat half in het haar van den baard verborgen is, en zij dat tot het laatste vezeltje tabak oprooken, totdat zij slechts nog een stervenden vonk op de onderlip hebben, en ook dezen houden zij er op als een druppel likeur, tot zij de asch uitspuwen met een gezicht alsof zij een offer brengen. Nog iets anders bemerkte ik, dat ik in het vervolg, zoolang ik in Spanje was, steeds waarnam ; ik heb er nooit hooren fluiten.

Van het Groote plein begaf ik mij naar het uitgestrekt en vroolijk plein van St. Paul, waarop het oude koninklijk paleis is. De gevel munt noch door grootschheid, noch door schoonheid uit. Ik plaatste mij voor de poort en in stede eeu gevoel van bewondering te ondervinden voor de majesteit der plaats, ontwaarde ik er een van droefheid bij de stilte eens grafs die er heerschte. Niets is er wat meer den indruk als dien van een godsakker voortbrengt, dan het gezicht op een verlaten paleis, dewijl daar de tegenstelling tusschen de herinneringen, die het doet ontwaken, en den toestand , waarin het zich bevindt, levendiger en sterker is dan op elke andere plaats. O trotsche stoeten van gepluimde ridders, o schitte-

124

-ocr page 139-

VALLADOLID.

rende gasten, o koortsachtig genot van een voorspoed, die eeuwig scheen! Te midden dezer ledige graven is het een genoegen wat te hoesten, zooals de zieken soms als proef doen , en uwe sterke stem door de echo te laten herhalen, die u verzekert dat gij jong en gezond zijt. In het binnenste van het paleis is een ruime hof door borstbeelden in half relief omringd , die de Romeinsche keizers voorstellen, eene schoone trap en ruime gaanderijen op de bovenste verdieping. Ik hoestte, en de echo antwoordde mij: Welk eene gezondheid! — en ik ging getroost heen. Een half slapende portier wees mij op het hetzelfde plein op een ander paleis, waarop ik geen acht geslagen had en zeide mij dat daarin el gran rey Felipe seyundo 1) geboren was, van wien Valladolid den titel van stad ontving; „Usted mbe, Felipe seyundo, hijo de Carlo quinto, padre de . ...quot; — „Zo sé, lo sé 2), haastte ik mij te antwoorden om het voortgaan te vermijden, en nadat ik een somberen blik op het somber paleis geworpen had, verwijderde ik mij.

Tegenover het koninklijk paleis is het klooster der Dominicanen van St. Paul met een gevel in Gothischen stijl, zóó buitengewoon rijk aan beelden, basreliefs en allerlei ornamenten, dat de helft voldoende zou zijn om een groot paleis te verfraaien. Juist viel er het volle zonnelicht op, en het uitwerksel was verbazend.

1) De groote koning Philippus II.

2) „Gij weet, Philippus II, zoon van Karei den Vijfden, vader van . . . — „Ik weet het, ik weet het.quot;

125

-ocr page 140-

VALLADOLID.

Terwijl ik op mijn gemak dien doolhof van beeldhouwwerk beschouwde, waarvan de blik, als hij er eenmaal op gevallen is , zich, niet los kan maken , vloog een kleine bedelaar van zeven of acht jaren, die in een verwijderden hoek van het plein gezeten had, als een pijl uit den boog van zijn post op en ijlde op mij toe, op een teederen en bezorgden toon uitroepende : „Senorito! Senorito! que le quiero d listed mucho!\'\' (Mijnheer! Mijnheer! wat houd ik veel van u). Dat is wat nieuws, dacht ik, dat de armen liefdesverklaringen doen. Hij plaatste zich voor mij, en ik vroeg hem :

„Porque me quieres ?quot;

„Porque,quot; antwoordde hij mij vrijmoedig, ,, listed me da una liviosnita.quot;

„En waarom moet ik u eene limosnita (aalmoes) geven ?quot;

„Porque.....quot; antwoordde hij stamelende, vervolgens kloek op den toon van iemand die eene goede reden gevonden heeft: „Porque listed tiene el libroquot; 1).

De gids dien ik onder den arm droeg! Maar zie nu eens, of men eigenlijk ook reizen moet om wat nieuws te hooren!

Ik had een gids, een gids hebben vreemdelingen, vreemdelingen geven aalmoezen: dus moest ik hem

1) „Waarom bemint gij mij?quot;

126

„Omdat gij mij een aalmoes geeft.quot;

„Omdat

omdat gij een boek hebt.quot;

-ocr page 141-

VALLADOIjID .

een aalmoes geven. Deze geheele redeneering gaf hij er onder te verstaan, in plaats van te zeggen ; Ik heb honger. Die eigenaardige vond beviel mij, en ik legde in de hand van den diepzinnigen jongen de weinige cuartos die ik in mijne zakken had.

Toen ik eene zijstraat insloeg, zag ik den gevel van het dominicaansch college van St. Gregorius, ook in Gothischen stijl, maar nog grootaardiger en rijker dan die van St. Paul. Nadat ik straat in straat uit geloopen had , kwam ik eindelijk op het plein van de Kathedraal. Juist toen ik daarop trad, ontmoette ik een allerbevalligste Spaansche schoone, op welke men deze twee versregels van Espronceda zou kunnen toepassen :

,,Y que yo la he de querer Por su paso de andaduraquot; 1),

127

of ons ^non era Vandar suo cosa mortaléquot; (haar gang was niet die eener stervelinge). De gang is de grootste bevalligheid der Spaansche vrouwen. Zij had in haar gang en houding die duizend vluchtige, snelle bewegingen en die zachte golvingen des ge-waads, welke het oog één voor één niet ontdekt, het geheugen niet onthoudt en geen woord uitdrukt; maar die alle te zamen datgene uitmaken wat de vrouw het verleidelijkst vrouwelijk heeft. Hier bevond ik mij in verlegenheid. Op den achtergrond van het plein zag ik de reusachtige Kathedraal en de

1) En hoezeer moet ik haar beminnen om haren gang.

-ocr page 142-

VALLAD0L1D.

nieuwsgierigheid prikkelde mij er mijn oog op te slaan ; weinig schreden voor mij zag ik dat bevallige wezen en een niet minder levendige nieuwsgierigheid dwong mij haar te beschouwen; en daar ik noch den eersten blik op de kerk, noch het kortstondig gezicht op de schoone wilde verliezen, sloeg ik mijne oogen van het lieve gelaat naar het koepeldak , en van het koepeldak naar het lieve gelaat met zulk eene gejaagde gretigheid, dat de onbekende schoone zeker moest meenen, dat ik eenige overeenstemming van lijnen of een geheimzinnigen band van sympathie tusschen haar en het gebouw ontdekt had; want ook zij keerde zich om, om de kerk te zien, en toen zij mij voorbijging glimlachte zij.

üe Kathedraal van Valladolid is, ofschoon onafgewerkt, eene der grootste van Spanje. Het is een ontzaglijke massa van granietsteen, die op de ziel eens ongeloovigen hetzelfde uitwerksel heeft als de kerk del Pilar te Saragossa. Bij het eerste binnentreden vliegt men met zijne gedachten naar de Basiliek van St. Pieter. Het is eene grootsche en eenvoudige bouworde, die van de donkere kleur der steenen als een weerschijn van droefheid ontvangt; de wanden zijn naakt, de kapellen donker, de bogen, zuilen, poorten — alles is reusachtig en somber. Het is eene dier Kathedralen, die het gebed met een gevoel van geheime vrees doen stamelen. Ik had het Escuriaal nog niet gezien , maar ik dacht er aan ; het is inderdaad een werk van denzelfden bouw-

128

-ocr page 143-

VALLADOLIU.

meester; de kerk werd onvoltooid gelaten om aan den bouw van het klooster te werken, en als men het klooster bezoekt, dan denkt men aan de kerk. Rechts van het hoofdaltaar verrijst in een kleinen hoek de graftombe van Pedro Assurez, heer en weldoener van Valladolid, en op het monument ligt zijn degen. Ik was alleen in de kerk, en hoorde mijn stap weergalmen; eensklaps overviel mij een hevige rilling en ik weet niet welke kinderachtige vrees; ik keerde de tombe den rug toe en ging heen.

Bij het uitgaan ontmoette ik een priester en vroeg hem waar het huis was. dat Cervantes had bewoond. Hij antwoordde mij dat het in de straat Cervantes was, en wees mij langs welken kant ik te gaan had; ik bedankte hem en hij vroeg mij of ik een vreemdeling was; ik antwoordde bevestigend; „van Italië?quot; — „van Italië.quot; Hij beschouwde mij van het hoofd tot de voeten, nam den hoed af en ging zijns weegs. Ik vertrok ook, in tegenovergestelde richting; in eens dacht ik : Ik durf wedden, dat hij stil staat om te zien hoe een gevangenbewaarder van den Paus er wel uitziet; ik keerde mij om, en daar stond hij inderdaad onbeweeglijk op het midden van het plein en sloeg mij met de uiterste aandacht gade. Ik kon mij niet weerhouden te lachen en verontschuldigde dien lach met een groet : „Beso a TJsted la mono!quot; 1) en hij tot mij : „Buenos dias!quot; 2) en hij ging verder, maar moet er toch niet zonder verwondering bij gedacht

9

1) Ik kus u de hand (ik groet u).

2) Goeden dag!

I.

129

-ocr page 144-

VALLAÜOLIl).

hebben dat ik, al was ik een Italiaan, er toch niet als een gauwdief uitzag. ïk ging twee of drie nauwe en stille straten door en kwam in de lange, rechte, morsige straat Cervantes, die aan beide zijden door sombere huizen omzoomd is. Ik liep een eind wegs voort, en ontmoette niemand anders dan hier en daar een soldaat, eene criada 1), een muilezel; links en rechts zag ik naar de muren om het opschrift te zoeken : -A qui vivió Cervantes 2) ; maar ik vond niets. Aan het einde der straat gekomen, bevond ik mij in het open veld en zag geene levende ziel; ik stond eene wijle stil, zag wat rond en keerde vervolgens terug. Ik ontmoette een muilezeldrijver en vroeg hem : „Bonde estd la casa que vivió Cervantes?quot; 3). Als antwoord gaf hij den muilezel een slag met de zweep en ging door. Ik ondervroeg een soldaat: deze wees mij naar een winkel. In den winkel ondervroeg ik een oude vrouw ; zij begreep mij niet, meende dat ik een Don Chisciotte wilde koopen en zond mij naar een boekverkooper. De boekverkooper, die den geleerde wilde uithangen en niet kon besluiten mij te zeggen, dat hij van het huis van Cervantes niets wist, zocht het onderwerp te ontwijken, terwijl hij mij over het leven en de werken van den milayroso escritor 4) sprak , zoodat ik bij slot van rekening

1) Criada is eene dienstmeid, eene bediende. In figuurlijke bcteekenis; een grove diamantslijper, een straatlooper.

2) Hier woonde Cervantes.

3) Waar is het huis, waarin Cervantes woonde?

4) Beroemden schrijver.

130

-ocr page 145-

VALLADOLID.

moest heengaan zonder iets gezien te hebben. Toch moet het aandenken aan dat huis bewaard zijn gebleven, (en zeker als ik beter gezocht had, zou ik het gevonden hebben) niet alleen omdat Cervantes het bewoonde, maar dewijl daar een feit plaats vond, waarvan al zijne levensbeschrijvers gewag maken. Kort na de geboorte van Philips IV ontmoetten elkander daar een ridder van het Hof en een onbekende. Zij kregen, waarom weet ik niet, geschil en sloegen de hand aan den degen; zij streden, en de ridder werd doodelijk gewond. Hij die de wond had toegebracht vluchtte; de gewonde liep, met bloed bedekt, naar een naburig huis om hulp te vragen. In dat \'huis woonden Cervantes met zijn huisgezin, en de weduwe van een beroemd kronijkschrijver met hare twee zonen. Een van deze snelde toe, beurde den gewonde op en riep Cervantes, die reeds te bed lag. Cervantes stond op en hielp zijn vriend den ridder in het huis der weduwe dragen. Twee dagen later stierf de ridder. De justitie bemoeide er zich mede; men zocht de oorzaak van het duel te ontdekken ; men meende, dat de twee kampioenen beide het hof aan de dochter of nicht van Cervantes maakten, en het geheele gezin werd in de gevangenis gezet. Niet lang daarna werden zij vrijgelaten, en men hoorde er verder niets meer van. Dit echter moest den armen schrijver van Don Chisciotte overkomen, opdat hij eigenlijk kon zeggen, dat hij een dergelijk lot oudergaan had.

In diezelfde straat Cervantes heb ik een tooneeltie I. 9*

131

-ocr page 146-

VALLAD0L1D.

genoten, dat mij duizendvoudig schadeloos stelde voor het niet vinden van het huis. Toen ik eene deur passeerde, verraste ik aan den voet eener trap eene jonge Castiliaansche van twaalf tot dertien jaren, schoon als een engel; zij had een kind op den arm. Ik vind geene woorden kiesch en edel genoeg, om de handeling te beschrijven die zij verrichtte. Eene kinderlijke zucht om het zoet genot der moederlijke liefde te smaken had haar allengskens in verzoeking gebracht; de knoopen van haar jakje hadden zachtjes aan, beurtelings, onder den druk van een bevenden , lieven vinger de knoopsgaten verlaten. Zij was alleen; zij hoorde geen gedruisch in de straat; zij had de hand in haar boezem verborgen. Nu stond zij misschien een oogenblik verlegen; maar nadat zij een blik op haar kind geworpen en den moed had voelen herleven, deed zij eene lichte poging met de verborgen hand , en bracht naar buiten wat zij vermocht; en terwijl zij de lipjes van het kindje met den wijs-en den middelvinger open hield, zeide zij tot den kleine : „Héla aqui!quot; (Ziedaar dan !) Een vurige blos bedekte haar gelaat, en een zoete glimlach schitterde in hare oogen. Zij hoorde mijne schreden, ((liet een gil en — verdween.

In plaatsman het huis van Cervantes vond ik niet veraf dat, waarin don José Zorilla geboren werd, een der beste hedendaagsche Spaansche dichters, die nog leeft en niet, zooals vele in Italië doen, met Zorilla, het hoofd der radicale partij moet verward worden; want ook deze heeft eenige dichterlijke gedach-

v Q j \\

VJV cXiASj OTfvtff^ .

13^

-ocr page 147-

VALLADOLIT).

133

ten in zijn hoofd, die hij met klem en drukke gebaren in zijne staatkundige redevoeringen met milde hand uitstrooit. Don José Zorilla is, volgens mijn oordeel, in de Spaansche letterkunde iets meer dan Prati in de Italiaansche, met wien hij overigens veel overeenkomst heeft: godsdienstig gevoel, hartstocht, rijkdom, ongedwongenheid en iets vaags en stouts, dat de jeugdige verbeelding opwekt, een zooals men het noemt klinkenden, deftigen, ofschoon wel eenigszins eentonigen stijl, waarop vele Spanjaarden verzot zijn. De vorm, zou ik zeggen, is bij den Spaanschen dichter nauwkeuriger; beide zijn wat langdradig, doch in beide vindt men sporen van een groot dichter. Onder de werken van Zorilla zijn vooral de Cantos del Trovador bewonderenswaardig. Het zijn verhalen en legenden vol liefelijke minnezangen en beschrijvingen van eene onvergelijkelijke juistheid. Hij schreef ook voor het theater, en zijn Don Juan Tenorio, een fantastisch drama in achtlettergrepige berijmde verzen, is een van de meest populaire dramatische werken in Spanje. Ieder jaar wordt het op Allerzielendag opgevoerd, en het volk snelt er heen als naar een feest. Eenige lierzangen in dat drama voorkomende zijn in ieders mond, en vooral de liefdesverklaring van Don Juan aan de geschaakte beminde, die alles bevat wat er liefelijks, teeders en vurigs in het onstuimigst uitbreken van den hartstocht over de lippen eens verliefden jongelings kan vloeien. Ik daag den koudsten man uit deze verzen zonder sidderen te lezen ! En het antwoord

-ocr page 148-

VALLADOLID.

der vrouw is misschien nog krachtiger : Don Juan ! Don Juan! Ik smeek het af van uw edel mede-doogen ; öf ruk mij het hart uit, of bemin mij, dewijl ik u aanbid! Laat u deze verzen door een Andalusische reciteeren, en gij zult gevoelen wat er in ligt; of kunt gij dit niet, tracht dan ten minste de ballade te lezen getiteld ; La pasionaria, die wel eenigszins lang maar vol is van een hartstocht, eene droefgeestigheid die u in verrukking brengt. Ik kan ze mij niet herinneren, zonder dat mijne oogen in tranen baden; altijd zie ik die twee jeugdige verliefden, Aurora en Felice, voor mij, die in eene woeste vlakte, bij het neigen der zon, zich langs tegenovergestelde wegen verwijderen, bij iedere schrede zich omkeeren, elkander groeten en hunne blikken in wederzijdsche aanschouwing niet kunnen verzadigen. Het zijn verzen, gelijk de Spanjaarden ze noemen, asonantes, dat is onberijmd, maar zoo samengesteld en gerangschikt, dat de voorlaatste lettergreep van ieder vers, even of oneven, waarop de klemtoon valt, altijd denzelfden klinker heeft. Het dichtstuk van den Momancero, waarin er vele met eene bewonderenswaardige gemakkelijkheid geïmproviseerd voorkomen , is het meest populaire in Spanje. Een vreemdeling, wiens oor er niet aan gewend is , kan er al de harmonie niet van gevoelen.

„Kan men het museum van schilderkunst zien?quot; „Porqwé no, Caballerito? \' 1). De portierster opende

1) „Waarom niet. Mijnheer?quot;

134

-ocr page 149-

VALLADOUD.

135

mij de deuren van het groot College van het Heilig Kruis, en geleidde mij naar binnen. De schilderijen zijn vele; maar behalve eenige van Rubens, Mascagni, Cardenas en Vincento Carducci, zijn de andere van geringe waarde, hier en daar in de kloosters opgezameld en achteloos in de vertrekken, gangen op de trappen en galerijen verstrooid. Desniettegenstaande is het een museum dat in de ziel een diepen indruk achterlaat, die niet veel verschilt van dien, welken voor de eerste maal het schouwspel der stierengevechten voortbrengt; en inderdaad zijn er sedert dien dag meer dan zes maanden verloopen, en nog voel ik dien indruk, als had ik hem weinig uren geleden ontvangen. Al wat er het droevigst, bloedigst, afgrijselijkst van het penseel der wreedste schilders is voortgekomen, vindt men daar verzameld. Stel u wonden, verminkte ledematen , van den romp gescheiden hoofden, uitgeteerde, gegeeselde, met gloeiende tangen gepijnigde, verbrande lichamen voor; lichamen onder zooveel martelingen verscheurd, als gij ooit in de romans van Guerazzi of in de geschiedenissen der Inquisitie beschreven hebt gevonden, toch zal het u niet gelukken u een juist denkbeeld van het museum van Yalladolid te vormen. Ga van zaal tot zaal, niets ziet gij dan vertrokken gezichten van dooden, stervenden , door den duivel bezetenen , beulen en overal bloed , bloed en bloed. Bloed ziet gij uit de muren spuiten, door bloed meent gij te waden, zooals de Babette van pater Bresciani in de gevangenissen te Napels. Het is een opeenstapeling

-ocr page 150-

VALLADOLID.

van smarten cu afgrijselijkheden, die de hospitalen van een Staat zouden kunnen vullen. Aanvankelijk ontwaart men een gevoel van droefheid, vervolgens van huivering, eindelijk meer dan van huivering, van verontwaardiging jegens de bloedgierige kunstenaars , die op zulk een afschuwelijke wijze de kunst van Raphaël en Murillo schandvlekten. Het merkwaardigst schilderij, dat ik onder zeer vele slechte zag, ofschoon ook dit van een gruwelijk Spaansch réalisme was, stelde de besnijdenis van Jezus voor met de kleinste bijzonderheden van snijdende en afgesneden voorwerpen, en een kring van voorovergebogen en onbeweeglijke toeschouwers , evenals de studenten eener heelkundige cliniek om den bekwamen opérateur. „Vdmonos, vaMonos!quot; 1) zeide ik tot de hoffelijke portierster; „als ik hier nog een half uur blijf, dan kom ik er verbrand, geschroeid of gevierendeeld uit; kunt gij mij niet iets vroolijkers laten zien?quot;

Zij geleidde mij naar de Hemelvaart van Rubens, een groot schilderij van een grootsch effect, dat zeer goed op een hoofdaltaar zou voldoen. Eene heerlijke, schitterende Maagd, die ten hemel stijgt, en aan de zijden, boven en onder, eene menigte engelengezichten , bloemkransen, goudlokken, witte vleugelen, fladderende gewaden en stralen; en alles tintelt, doorklieft de lucht en stijgt op, als eene vlucht vogelen, waaruit zij zich ieder oogenblik schijnt te zullen verheffen en verdwijnen.

1) Laat ons gaan, laat ons gaan!

136

-ocr page 151-

VALLAUOLIÜ.

137

Het was echter vastgesteld, dat ik het museum niet verlaten mocht met een aangenaam beeld voor oogen. De portierster opende eene deur en zeide mij lachende : „Treed binnen.quot; Ik trad binnen — en rillend deinsde ik terug. Het scheen mij toe als ware ik in een dolhuis van reuzen gekomen. De gronte zaal was vol reusachtige beelden van gekleurd hout, die al de acteurs en al de tooneelen van het groote drama van het Lijden voorstelden, en ieder in de houding, die zijn ambt vereischte. Deze gee-selden, gene bonden en wondden, andere hoonden — afgrijselijke gezichten afgrijselijk voorgesteld. Vervolgens knielende vrouwen, Jezus aan eenenorm kruis genageld, de moordenaars, de ladder, de strafwerktuigen — kortom alles wat noodig is om het Lijden voor te stellen, zooals men dat eens op de pleinen met eene groep dier kolossen deed, die de ruimte van een huis moesten beslaan. En ook hier wederom wonden, haarlokken die van bloed dropen, verminkingen om er van te huiveren. ,,Ziet gij dien Jood daar?quot; vroeg mij de vrouw, terwijl zij op een dier beelden, een galgengezicht wees, dat ik thans nog van tijd tot tijd voor den geest heb. „Dien was men verplicht weg te nemen, toen men de groepen naar buiten bracht, zóó leelijk en walgelijk is hij. Plet volk haatte hem doodelijk en wilde hem verbrijzelen ; en daar de wachten altijd veel werks hadden om te verhinderen, dat men van bedreigingen tot dadelijkheden overging, werd er besloten de groep zonder hem voor te stellen.quot; Allerprachtigst scheen

-ocr page 152-

VALLADOLIÜ.

mij ecne Madonna loc, ik weet niet of zij van Berrug-nele, Juan di Juni, of van Hernandes is, want men heeft er beelden van alle drie. Geknield en met gevouwen handen, richt zij de oogen ten hemel met een uitdrukking van zulk eene wanhopige smart, dat zij het medelijden opwekt als een levende, en inderdaad op eenige schreden afstands schijnt zij te leven, zoodat men, als men haar eensklaps ziet een kreet van verbazing niet weerhouden kan. „Los Ingleses,quot; zeide mij de portierster (dewijl zich de gidsen altijd op het oordeel der Engelschen beroepen om het hunne te bezegelen, en somtijds de domste buitensporigheden op dezer rekening stellen), „los Ingleses dicen que no le folia mas que el hahla\' (de Engelschen zeggen dat haar niets ontbreekt dan de spraak). Gaarne vereenigde ik mij met het oordeel der Engelschen, gaf de portierster de gewone reales, en het hoofd vol bloedige beelden verliet ik het museum en begroette den helderen hemel met een ongewoon gevoel van vreugde, evenals een jong student bij het verlaten van het anatomisch kabinet, waar hij de eerste ontleding heeft bijgewoond.

Ik bezocht het schoone Universiteitsgebouw en la plaza Campo Grande, waar de Heilige Inquisitie hare brandstapels ontstak. Het is een ruim en vroolijk plein, door vijftien kloosters omringd; hier en daar eene kerk met beroemde schilderstukken versierd. Toen ik echter bemerkte, dat de beelden van alles wat ik gezien had mij het hoofd duizelig maakten, stak ik mijn yids in den zak en begaf mij naar het

138

-ocr page 153-

V ALLADOLID.

139

Groote Plein. Hetzelfde deed ik in al de andere steden. Als de geest moede is , en men wil hem dan nog tot aandacht dwingen, alleen wegens de dwaze begeerte den gids recht te doen wedervaren, dan kan zulks een mooi bewijs van standvastigheid zijn, maar het is zeer nadeelig voor hem, die met het doel reist later de indrukken van het geziene te verhalen. Dewijl men alles niet onthouden kan, is het beter het levendig aandenken der hoofdzaken niet te verwarren met eene menigte vage herinneringen aan zaken van minder gewicht. Daarbij denkt men nooit met genoegen terug aan eene stad, waarin men zich het hoofd zoo warm heeft gemaakt.

Om het avondgezicht op de stad te genieten, wandelde ik onder de overwelfde gangen, waar men de winkels begon te verlichten. Er was een gewemel van soldaten , studenten, jonge meisjes, die in de gangen verdwenen, om de kolommen dartelden, plotseling dan hier dan daar verschenen, en de al te vrije handen ontvluchtten der vervolgers, die in ruime kapmantels gewikkeld waren. Zwermen van jongens liepen links en rechts over het plein, en vervulden de lucht met hun schelklinkend geschreeuw ; en overal zag men groepen caballeros, onder welke men van tijd tot tijd de namen hoorde van Serrano, Sagasta en Amadeus, afgewisseld door de woorden justicia, Uier tad, traicion, honra de Espdha 1) en dergelijke. Ik trad een buitengewoon groot koffie-

1) Eechtvaar.ligheid, vrijheid, verraad, eer van Spanje.

-ocr page 154-

VALLADOL1D.

huis binnen, dat dicht met studenten bezet was, en daar bevredigde ik, zooals een beroemd schrijver zou zeggen, mijn aangeboren talent van eten en drinken. Daar ik echter groote behoefte aan een gesprek had, sloeg ik mijne oogen op twee studenten, die aan een tafeltje naast mij hunne koffie met melk dronken; en zonder eenige inleiding richtte ik het woord tot een hunner, hetgeen in Spanje, waar men zeker is een beleefd antwoord te ontvangen, eene zeer natuurlijke zaak is. De beide studenten schoven naderbij, en nu volgde, zooals iedereen begrijpt, het gewone gesprek over Italië, Amadeus, de universiteit, Cervantes, de Andalusische schoon en , stieren, Dante, reizen, kortom een tochtje over de landkaart, door de geschiedenis der letterkunde, een blik op de gewoonten der beide landen; vervolgens een beker Malaga en een hartelijke handdruk als ware vrienden.

O Caballeros, aangenamer gedachtenisse! bezoekers van alle koffiehuizen, dischgenooten aan alle opentafels, logegenooten in alle schouwburgen, reisgezellen op alle spoorwegen in Spanje! Gij, die zoo dikwijls , door een edel medelijden bewogen, met een onbekend reiziger, die met een droevig oog den yïds- der spoorwegen of het Spaansch frazenhoek doorliep, terwijl hij aan zijne familie, zijne vrienden en aan het verre vaderland dacht, hem met een beminnelijke eenvoud een ciyarrito aangeboden en een gesprek met hem aangeknoopt hebt, dat den loop zijner sombere gedachten stuitte, en hem opbeurde en opvroolijkte; o Caballeros, aangenamer gedach-

140

-ocr page 155-

valladolid.

teuisse, ik dank u! Wie gij ook waart, Carlisten, Alfonsisten, Amadisteii of liberalen, ik dank u uit het diepst mijner ziel in naam van alle Italianen, die uw dierbaar vaderland bereisd hebben, in naam van alle die het nog zullen bereizen. Ik zweer op het eeuwig lettergewrocht van Michele Cervantes dat, wanneer ik u ooit door uwe beschaafde Europee-sche broeders van een wreeden aard en van ruwe gewoonten hoor beschuldigen, dat ik zal opstaan om u te verdedigen met de onstuimigheid eens Andalu-siërs en de hardnekkigheid eens Cataloniërs, zoolang mij de stem rest om te kunnen roepen : Leve de gastvrijheid!

Weinige uren later bevond ik mij in een wagen van het spoor dat naar Madrid ging, en het fluiten voor het vertrek was nog niet geëindigd, of ik gaf mij een harden slag voor het hoofd. Helaas! het was te laat! Te Valladolid had ik vergeten de kamer te bezoeken, waarin Christophorus Columbus stierf.

141

-ocr page 156-

V.

MADRID.

Het was dag, toen een der reisgenooten mij in het oor riep: „Caballero T— „Zijn wij te Madrid ?quot; vroeg ik ontwakende. „Nog niet,quot; antwoordde hij mij, ,,maar zie eens !quot; Ik keerde mij naar de vlakte, en zag op een halve mijl afstands , aan de helling van een hoogen berg het klooster van het Escnriaal, door de eerste stralen der zon verlicht. Le plus (/rand tas de granit qui existe sur la terra 1), zooals een beroemd reiziger het noemde, was in mijn oog, op het eerste gezicht, dat onmetelijk gebouw niet, hetwelk het Spaansehe volk als het achtste wonder der wereld beschouwt. Desniettegenstaande riep ik, evenals alle andere reizigers, die het voor de eerste maal zien, mijn „O/quot; uit en bewaarde al mijne bewondering voor den dag, waarop ik het van nabij zou zien. Van het Escuriaal naar Madrid loopt het spoor door eene dorre vlakte, welke aan die van Rome doet denken. „Hebt gij Madrid nooit gezien?quot; vroeg mij mijn buurman. Ik antwoordde van neen! „Parece

1) De grootste grametklomp die op aarde bestaat.

-ocr page 157-

MADRID.

imposibleT 1) riep de goede Spanjaard uit, en hij zag mij met nieuwsgierigheid aan, alsof hij in zich zeiven zeide: — Kom ! laat mij toch eens zien, hoe er iemand uitziet die Madrid nooit gezien heeft! Daarop begon hij mij al die groote dingen op te noemen, die ik anders zou gezien hebben. „Welke wandelingen! Welke koffiehuizen! Welke schouwburgen! Welke vrouwen! Voor al wie een drie honderd duizend lire te verteren heeft, is er geen betere stad dan Madrid; het is een groot monster dat van erfenissen leeft; ware ik in uwe plaats, dan zou ik het de mijne ook door de keel jagen.quot; Ik drukte met de hand op mijne platte porte-monnaie , en mompelde: — Arme drommel! — „Wij zijn er!quot; riep de Spanjaard, ,,zie naar buiten!quot; Ik stak het hoofd buiten het portier. „Daar is het koninklijk paleis!quot; Op een hoogte zag ik een reus-achtigen steenklomp, maar spoedig sloot ik mijne oogen, want de zon scheen mij vlak in het gelaat. Alle stonden op en nu begon de gewone harrewar-rerij —

„Di pastrani, di scialli e d\'altri cenciquot; 2), die bijna altijd het eerste gezicht op de steden belemmert. De trein stopt; ik stijg uit en bevond mij op een plein vol koetsen , te midden eener luidruchtige menigte. Honderd handen worden naar mijn valies uitgestoken ; honderd monden huilen mij in de ooren ; het is eene duivelsche drukte van sjouwers, koetsiers.

1) Dat schijnt onmogelijk.

2) Van manteljassen , shawls en andere dingen.

143

-ocr page 158-

MADRID.

Cicerones (gidsen) bedienden uit Casas de hnespedes 1), wachten en jongens. Met elleboogsstooten baan ik mij een weg, spring in een dicht bezetten Omnibus, en — weg! Het gaat door eene groote laan, en over een groot plein heen; men slaat eene breede en rechte straat in, en men komt aan de Puerto, del Sol 2). Verbazend gezicht! Een door hooge gebouwen omringd , buitengewoon groot, half cirkelvormig plein, waarop tien groote straten, als tien stroomen uitloo-pen! Van alle zijden is het als eene voortrollende, bruisende golf van menschen en koetsen; de voetpaden zijn breed als wegen, de koffiehuizen ruim als pleinen, eene fonteinkom groot als een meer. Overal eene dichte en drukke menigte, een oor-verdoovend geschreeuw, iets vroolijks en feestelijks op de gezichten, in de gebaren en kleuren, hetgeen oorzaak is dat u stad noch menschen vreemd schijnen, en dat een onweerstaanbare begeerte zich van u meester maakt om u in dat geraas te mengen, alle te groeten, links en rechts te loopen, eerder om personen en zaken te herkennen, dan om ze voor de eerste maal te zien. Ik treed een logement binnen, verlaat het onmiddellijk weer, en begin als in het wild door de stad te dwalen. Geene paleizen, geen antieke gedenkteekenen der kunst, maar ruime, reine, vroolijke straten, door levendig gekleurde huizen

1) Casas de huespedes. Deze naam wordt aanstonds door den schrijver verklaard.

2) Zonnepoort.

144

-ocr page 159-

MADRID.

omzoomd, afgewisseld door pleinen van duizend verschillende vormen, als bij toeval ontstaan, en op ieder plein een tuin, eene fontein en een standbeeld. Eenige straten hebben eene zachte rijzing, zoodat men, daarin komende, in de verte den hemel ziet, en het den schijn heeft, als liepen zij in het open veld uit; doch is men op het hoogste punt gekomen, dan strekt zich eene andere lange straat voor het oog uit. Ieder oogeublik heeft men kruissprongen van vijf, zes tot acht wegen, en hier is het een aanhoudend kruisen van koetsen en men-schen. De muren zijn over lange einden met groote programma\'s van schouwburgen bedekt; in de winkels een aanhoudend gaan en komen; de koffiehuizen zijn eivol; overal het gewemel eener groote stad. De straat Alcala , die zoo ruim is , dat zij op een rechthoekig plein gelijkt, verdeelt Madrid , van de Fuerta del Sol naar het oosten, middendoor, en loopt op een uitgestrekte vlakte uit, die zich langs eene geheele zijde der stad uitstrekt en tuinen, wandeldreven, pleinen, schouwburgen, amphitheaters voor stierengevechten, triomfbogen, musea, hotels en fonteinen bevat. Ik stijg in eene koets en roep den koetsier toe: „Vuela!quot;\' (vooruit!) Ik rij langs het standbeeld van Murillo de straat Alcala op, sla de straat del Turco in, waar generaal Prim vermoord werd; en dwars het plein der Cortes overstekende, waar zich het standbeeld van Michele Cervantes verheft, kom ik op het Groote plein, waar de Inquisitie hare brandstapels ontstak. Ik keer terug langs het

I. 10

145

-ocr page 160-

MADRID.

hnis van Lopez de Vega, en kom op het grpote plein van het Oosten tegenover het koninklijk paleis , waar zich te midden van \'een door veertig kolossale standbeelden omringden tuin het ruiterbeeld van Philip IV verheft. Tk rijd op het middelpunt aan, doorkruis andere breede straten, vroolijke pleinen en met men-schen gevulde krnissprongen , en keer eindelijk naar het hotel terug, zeggende dat Madrid rijk , groot, vroolijk, volkrijk is en sympathie verdient; dat. ik het geheel wil zien, er eenigen tijd wil verblijven en genieten , zoolang mijn kasboek en de zachtheid van het jaargetijde het mij veroorloven.

Na verloop van eenige dagen vond een goed vriend een Cas a ft de huespedes voor mij, en daar ging ik mij installeeren. Deze Casas de huespedes zijn niets anders dan families die aan studenten, kunstenaars en reizigers tafel en bed verstrekken, natuurlijk tegen verschillende prijzen al naar men slaapt of eet; maar altijd goedkooper dan in de logementen , met het onwaardeerbaar voorrecht, dat men er een huiselijke lucht ademt, vriendschapsbetrekkingen aanknoopt, en dat men er veeleer als lid des huizes dan als kostganger behandeld wordt. De vrouw des huizes, zoo ongeveer vijftig jaren, was de weduwe van een schilder, die te Rome, Florence en Napels zijne studiën gemaakt had, en die voor haar geheel leven een aangename en liefderijke herinnering aan Italië behouden had. Natuurlijk koesterde zij voor ons land eene zeer levendige sympathie; dit bewees zij mij door-

146

-ocr page 161-

MADRID.

147

dien zij iederen dag met mij dineerde, en mij van het leven, den dood en de wonderen van al hare bloedverwanten en vrienden verhaalde, alsof ik de eenige vertrouweling was , dien zij in Madrid had. Weinig Spanjaarden hoorde ik zoo vlug, ongedwongen en met zulk een overvloed van zegswijzen, motto\'s gelijkenissen, spreuken en spreekwoorden redeneeren als zij. In de eerste dagen was ik er mede verlegen ; ik verstond weinig; ieder oogenblik moest ik haar verzoeken te herhalen; het gelukte mij niet altijd mij te doen verstaan. Ik bespeurde in één woord dat ik mij, de taal uit de boeken bestudeerende , langen tijd had bezig gehouden mijn hoofd met allerlei spreekwijzen en woorden vol te proppen, die in de gewone samenleving bijna nooit voorkomen , terwijl ik er verscheidene achterwege had gelaten die onmisbaar zijn. Ik moest dns opnieuw beginnen met verzamelen, aanteekenen en vooral moest ik steeds in gespannen aandacht staan, om uit de gesprekken der menschen zooveel mogelijk voordeel te trekken. En ik overtuigde mij, dat men tien, dertig, veertig jaren in eene vreemde stad kan vertoeven; maar als men zich van het begin af niet inspant, gedurende geruimen tijd de studie niet voortzet, en men niet altijd, zooals Giusti zeide, met open oogen staat, men de taal nimmer zal leeren spreken, of zich altijd slecht zal uitdrukken. Te Madrid heb ik bejaarde Italianen leeren kennen, die sedert hunne vroegste jeugd in Spanje gewoond hadden en het Spaansch allerslechtst spraken. Het is nu juist geene I. 10*

-ocr page 162-

MADRID.

148

gemakkelijke taal, ook voor ons Italianen niet, of beter gezegd, zij biedt de groote moeielijkheid der gemakkelijke talen aan; want men mag ze niet slecht spreken, omdat het geene volstrekte behoefte is ze te gebruiken om zich te doen verstaan. De Italiaan die in een beschaafd gezelschap, waarin alle hem zouden verstaan als hij Fransch sprak, Spaansch wil spreken, moet zijne stoutheid rechtvaardigen door zich los en bevallig uit te drukken. Juist omdat de Spaansche taal met de onze (de Italiaansche) meer verwant is dan de Fransche, kunnen wij ze moeilijk vlug spreken, zonder als het ware onzin te zeggen. Wij zeggen bijvoorbeeld veel gemakkelijker propre , mor-iuaire, delice zonder gevaar, dat ons de woorden propria, mortuario en delizia ontsnappen, dan indien wij propio, mortuorio, delicia 1) moeten zeggen. Zonder het te bemerken valt men in het Italiaansch; ieder oogenblik keert men de woordschikking om; men heeft altijd de eigen taal in het oor, op de lippen, die ons doet struikelen, verwart en verraadt. Ook is ons de Spaansche uitspraak niet minder hard dan de Fransche. De Arabische jota (j), die gemakkelijk uit te spreken is als ze alleen staat, is allermoeilijkst als er twee in een woord of verscheidene in een volzin voorkomen ; de ze fa (z), die uitgesproken wordt zooals de stamelaars de esse (s) uitspreken, verkrijgt men eerst na eene lange en zelfs geduldige oefening, omdat zij ons aanvankelijk alleronaangenaamst klinkt.;

1) Eigen / doodkleed, genocgeu.

-ocr page 163-

MADRID.

149

en vele zelfs , die ze kunnen uitspreken, willen ze niet laten hooren. Als er echter eene stad in Europa is, waar men de taal des lands kan leeren, dan is het Madrid, en hetzelfde kan men zeggen van Toledo , Valladolid en Burgos. Het volk spreekt, zooals de geletterden schrijven; het verschil in uitspraak tusschen de beschaafde lieden en het volk uit de voorsteden is zeer gering; en al zondert men deze vier steden ook uit, dan wordt de Spaansche taal onvergelijkelijk veel meer gesproken, is meer het eigendom van iedereen en daarom meer bepaald en bijgevolg krachtiger in de dagbladen, op het tooncel en in de volksliteratuur dan de Italiaansche. Men heeft in Spanje het Valenciaansch, het Cataloonsch, het Gallicisch, het Murciaansch dialect en de zeer oude taal der Baskische gewesten; maar Spaansch spreekt men in Oud- en Nieuw-Castilië, Aragoii, Estremadura en Andalusië, dus in vijf groote provinciën. Het pikante dat men iu Saragossa geniet, heeft men ook in Sevilla; de volkstaal die het parterre in een schouwburg te Salamanca treft, krijgt hetzelfde effect in een schouwburg te Granada. Men zegt dat de Spaansche taal van heden niet meer die van Cervantes, Quevedo en Lopez de Vega is ; dat Karei V, als hij herleefde, niet meer zou zeggen, dat het de taal is, die men met God moet spreken 1),

1) Zooals men weet, sprak Karei V Fransch tot zijne vrienden, Ita-liaansch tot de dames, Duitsch tot zijne soldaten, Boheemseh als hij vloekte en Spaansch als hij bad. (Vertaler).

-ocr page 164-

MADRID.

en dat Saiicho Pauza niet meer begrepen noch genoten zou worden. O! wie, hoe weinig ook, in de achterbuurten en in de slechte schouwburgen der voorsteden verkeerd heeft, vereenigt zich ongaarne met deze meening !

Als ik van de tong (taal) tot het verhemelte overga, dan moet ik vooreerst bekennen, dat ik wat goeden wil noodig had om mij aan zekere sausen, ragouts en soepen der Spaansche keuken te gewennen ; maar ik gewende mij er aan. De Franschen, die op het punt van eten grillig als verwende knapen zijn, roepen er de wraak Gods over af. Dumas zegt, dat hij in Spanje honger heeft geleden; in een boek over Spanje, dat ik voor mij heb , staat geschreven , dat de Spanjaarden slechts van honig, paddestoelen, eieren en slakken leven. Altemaal praatjes; zij kunnen dit insgelijks van onze keuken zeggen. Ik heb verscheidene Spanjaarden gekend, die onpasselijk werden toen zij maccheroni met saus zagen eten. Zij gebruiken te veel pasteitjes, maken wat veel misbruik van vet, leggen wat al te sterk in ; maar zóó erg dat zij Dumas den eetlust deden vergaan — dat is eene vergissing. Ouder andere zijn zij meesters in het toebereiden van zoete gerechten. Hun puchero, het nationaal gerecht, dat door het geheele land, alle dagen, door alle gegeten wordt, verslond ik werkelijk met buitengewone gretigheid. De pachero is ten opzichte der kookkunst, wat eene bloemlezing in betrekking tot de letterkunde is: het is zoo iets van alles en wel van het beste. Eene goede schijf rund-

150

-ocr page 165-

MADRID.

151

vleesch maakt den kern van dcu schotel uit; daaromheen een hoenderboutje, een stuk chorizo, spek, groenten, ham ; boven , onder en in alle tusschen-ruimten (j ar hamos. De smullers spreken den naam van yarbanzos steeds met eerbied uit. Het is een soort erwten , maar grooter, malscher en sappiger ; erwten, zou een overdrijver zeggen, die uit deze of gene wereld, waar een plantengroei, gelijk aan den onzen, door een krachtiger zon wordt bezield, hier beneden zijn terecht gekomen. Dit is de gewone picchero; maar ieder huisgezin brengt er eene wijziging in naar zijne beurs. De arme stelt zich tevreden met vleesch en yarbanzos; de rijke voegt er honderd mondjesvol bij. In den grond beschouwd, is het eerder een maaltijd dan een schotel, en werkelijk eten vele niets anders ; een goede puclero en eene fiesch Val de penas kunnen iedereen, wie het ook zij, voldoen. Ik spreek niet van sinaasappels, Malaga -druiven, aspersies, artisjokkeu en allerlei soort groenten en fruit — dat alles is in Spanje schoon en overheerlijk. Desniettegenstaande eten de Spanjaarden weinig; en ofschoon in hunne keuken peper, sterke sausen en gezouten vleesch de overhand hebben; ofschoon zij chorizos eten, die, zooals zij zeggen, levant,an las piedras 1) of de ingewanden schroeien, zoo drinken zij toch weinig wijn. In plaats na het dessert te blijven zitten om eene goede fiesch te ledigen , nemen zij meestal een kop koffie met melk,

1) Die de steenen overeind doen staau.

-ocr page 166-

MADRID.

on drinken des morgens zelden wijn. Aan de open tafels in de hotels heb ik nooit een Spanjaard zijne flesch zien uitdrinken. Ik, die ze ledigde, werd met verbazing en als een schandelijk zwelger aangezien. Zelden ontmoet men in de steden van Spanje, zelfs op feestdagen een beschonkene; en juist daarom , als men het vurig bloed en den vrijen omgang met messen en dolken in aanmerking neemt, hebben daar minder gevechten met verwondingen en moorden plaats dan men buiten Spanje zou gelooven.

Nadat ik nu tafel en bed gevonden had, bleef mij geen andere gedachte over dan door de stad te zwerven met den gids in den zak en de sigaar van tres cuartos in den mond.

//...........mestier facile e piano \' 1).

152

In de eerste dagen kon ik mij maar niet van het plein der Puerta dei Sol verwijderen ; ik stond er uren en uren, en ik vermaakte er mij zóózeer, dat ik er den ganschen dag zou hebben willen doorbrengen. Het is een plein dat zijn beroemden naam waardig is, niet zoozeer wegens zijne grootte en schoonheid als wegens de menschen, het leven en de afwisseling van het schouwspel, dat men daar alle uren van den dag geniet. Het is geen plein als de andere : het is te gelijk een salon, eene wandelplaats, een schouwburg, een academie, een tuin, eene wapenplaats en eene markt. Van het aanbreken van den dag tot één uur na middernacht is er een

1) Ecu gemakkelijk en eenvoudig ambacht.

-ocr page 167-

MADRID.

153

onbeweeglijke menigte, en eene menigte die door dc tien groote straten, die er samenloopen, komt en vertrekt; eene lange, lange rij koetsen, die elkander volgen en kruisen , zoodat het hoofd begint te duizelen. Daar komen de kooplieden samen, de ledig-loopende demagogen, ontslagen ambtenaren, oude gepensioneerden , de sierlijke jeugd ; daar drijft men handel, politiseert, Heft en wandelt men; daar worden de dagbladen gelezen, de schuldenaars vervolgd , de vrienden opgezocht, de demonstraties tegen het Ministerie voorbereid, de valsche berichten die door Spanje de ronde maken , de chronique scandaleuse van de stad gesponnen. Op de trottoirs, die zóó breed zijn dat er vier koetsen neven elkander kunnen staan , moet men zich met geweld een weg banen : op de ruimte van eene steenplaat ziet men een burgerwacht, een koopman in lucifers, een makelaar, een arme, een soldaat, alle op één hoop. Zwermen van schooljongens, dienstmeiden, generaals, ministers, landlieden , toreros 1), dames trekken voorbij; tot den bedelstaf gebrachte zwervers vragen u fluisterend om een aalmoes opdat zij niet opgemerkt worden; koppelaars slaan een vragenden blik op u; lichte vrouwen stooten u met den elleboog aan. Overal hoeden in de lucht, glimlachen, handdrukken, vroolijke groeten, kreten van ; Laryo (maakt plaats) van beladen sjouwers, marskramers met hun winkel aan den hals; een gehuil van dagbladventers, een

}) Een torero is iemand die stieren te voet bestrijdt. (Vertaler).

-ocr page 168-

MADRID.

gekrijscli van vischverkoopers, trompetgeschal van diligences , zweepgeklap, wapengekletter, een getokkel van gitaars en gezangen van blinden. Vervolgens komen de regimenten voorbij met hunne muziekkorpsen aan het hoofd; de Koning passeert; het plein wordt met enorme waterstralen besproeid, die elkander in de lucht kruisen ; de brengers van too-neelberichten komen aan; zwermen van knapen met supplementen volgen ; een leger van beambten komt uit de ministeries ; nog eens passeeren de muziekkorpsen, de winkels worden verlicht, de menigte wordt dichter, elleboogsstooten worden menigvuldiger; het geschreeuw, geraas, de beweging neemt toe. En het is geene beweging van neringdoende men-schen, het is de levendigheid van vroolijke lieden; het is eene Carnavalsvroolijkheid, eene rustelooze rust, een opwelling, eene koorts van vermaak, die u daar overvalt, vasthoudt en u ronddrijft als een garenklos , zonder dat zij u het plein laat verlaten. Het is een nieuwsgierigheid, die nimmer moede wordt, eene getroetelde neiging om u den tijd te verdrijven, aan niets te denken, naar allerlei gesnap te luisteren, te dartelen, te lachen. Zóó is het beroemde plein der P tiert a del Sol.

Een uur daar doorgebracht, is voldoende om de bevolking van Madrid in al hare gedaanten uiterlijk te leereu kennen. De geringere lieden zijn evenals in onze groote steden gekleed; de heeren , als men den kapmantel uitzondert dien zij des winters dragen, houden zich aan de Parijsche mode, en zijn

154

-ocr page 169-

MADRID.

155

alle van den hertog tot den klerk, van den vlasbaard tot den waggelenden grijsaard, netjes, sierlijk uitgedost, gepommadeerd en geganteerd, alsof zij zooeven hunne toiletkamer verlieten , en hierin gelijken zij op de Napolitanen. Zij hebben schoon, zwart hoofdhaar, prachtige baarden, handen en voeten als dames. Zelden ziet men een lagen hoed, maar altijd hooge, vervolgens wandelstokken, kettingen met allerlei slingerende sieraden, doekspelden en eene menigte linten aan het knoopsgat. De dames kleeden zich ook, behalve op zekere feestdagen, volgens de Fransche mode; die uit den middelstand dragen nog de man-tille. De oude satijnen laarsjes, de peineta ]), de levendige kleuren, kortom het nationaal kostuum is verdwenen. Toch zijn het altijd nog die vrouwen, welke wegens hare groote oogen, lieve handjes en voetjes zoo hoog geroemd worden. Zij hebben gitzwart haar, maar eerder eene blanke dan eene bruine tint; zij zijn goed gebouwd , recht, rank en levendig.

Wil men de schoone sekse van Madrid goed opnemen , dan moet men naar het Prado gaan, eene wandelplaats die voor Madrid is, wat de Cascine voor Florence zijn. Het eigenlijk gezegde Prado is» eene buitengewoon breede, niet zeer lange, door kleinere lanen geflankeerde laan, die zich ten oosten van de stad, ter zijde van den beroemden tuin, den Buen retiro uitstrekt, en aan beide uiteinden door

1) Veineta is eene bolronde haarkam, die de Spaansche vrouwen vroeger droegen. (Vertaler).

-ocr page 170-

MADRID.

156

enorme steencn bassins gesloten wordt. Boven het eene dezer bassins verheft zich eene kolossale Cybele in hare schelp gezeten, die door zeepaarden getrokken wordt; boven het andere een Neptunus van dezelfde grootte. Beide zijn omkranst door tallooze fonteintjes, welker waterstralen elkander kruisen en met een licht gemurmel zachtkens neervallen. Aan de beide zijden dezer groote laan ziet men duizenden zetels, honderden banken, waterplanten en oranjeboschjes; zij is het meest bezochte gedeelte van het Prado en wordt de Salon del Prado geheeten. De wandelplaats loopt echter verder dan de fontein van Neptunus ; er zijn nog andere lanen, andere fonteinen , andere beelden. Te midden van boomen en fonteintjes gaat men tot aan de kerk van Onze Lieve Vrouw di Atocha, die beroemde kerk, die door Isabella II na den aanslag van den 2aen Februari 1852 met giften overladen werd, en waarin koning Amadeus het lijk van generaal Prim ging zien. Van dat punt overziet men eene groote uitgestrektheid van de woeste vlakte van Madrid, en ontwaart men de besneeuwde toppen van het Guadarama-gebergte. Het Jprado is de beroemdste, maar niet de schoonste en grootste wandelplaats der stad. Op de verlenging van den Salon , aan gene zijde der fontein van Cybele strekt zich bijna twee mijlen ver de wandelplaats de Becoletos uit, die rechts door de groote en lachende burg van Salamanca, de burg der rijken, afgevaardigden en dichters, geflankeerd wordt; quot;links door eene lange keten van hotels, kleine landgoe-

-ocr page 171-

MADRID.

deren, schouwburgen en nieuwe , niet levendige kleuren beschilderde gebouwen. Het is niet een enkele wandelplaats, het zijn er tien naast elkander, de eene al schooner dan de andere; wegen voor rijtuigen , wegen voor paarden, lanen voor hen die de menigte , lanen voor hen die de eenzaamheid zoeken, gescheiden door eindelooze hagen van mirteboompjes en door tuiuen en boschjes geflankeerd, waarin zich standbeelden verheffen, fonteintjes murmelen en geheimzinnige paadjes elkander kruisen. Op feestdagen geniet men daar een verrukkelijk schouwspel. Van het eene einde der laan tot het andere zijn het twee lange rijen van menschen, rijtuigen en paarden, die elkander te gemoet trekken en passeeren. In het Prado kan men nauwelijks gaan; de tuinen zijn met duizenden knapen bezet; de muziek uit de dagelijk-sche schouwburgen laat zich hooren; overal hoort men een gemurmel van fonteinen, een geritsel van gewaden, een geroep van kinderen, een getrappel van paarden. Men vindt er niet alleen de beweging en vroolijkheid eener wandelplaats, maar de weelde, het geraas, het gewoel, de koortsachtige vreugde van een feest. De stad is op dat uur verlaten. Als de avond valt, dan keert die ontzaglijke menigte naar de groote straat Alcala terug, en dan ziet men van de fontein van Cybele tot aan de Puerta del Sol eene zee van hoofden, zoover het oog reikt, door eene rij koetsen doorkliefd.

Zoowel ten opzichte der wandeldreven als der schouwburgen en schouwspelen, is Madrid de eerste

157

-ocr page 172-

MADRID.

158

stad der wereld. Behalve het groote theater van de Opera, dat buitengewoon ruim en rijk is, het theater der Comedia, het theater der Zarzuela, den Circus van Madrid, die alle, wat ruimte, sierlijkheid en toevloed van menschen aangaat, van den eersten rang zijn, heeft men eene reeks kleinere schouwburgen voor tooneelgezelschappen, ruiters-vereenigingen, muziekacademies en vaudevilles ; theaters met salon, met loges, gaanderijen, groote en kleine, voor heeren en burgers, voor alle beurzen , voor allerlei smaak, voor alle uren van den nacht; en onder zoovele is er geen enkele die iederen avond niet dicht bezet is. Dan heeft men vervolgens den Circus voor hanengevechten, den Circus voor stierengevechten , de volksbals en de spellen, lederen dag speelt men in twintig verschillende schouwburgen, te beginnen des middags ten 12 ure tot aan het krieken van den volgenden dag. De schouwburg der Opera , waarmede het Spaansche volk hartstochtelijk is ingenomen , is altijd schitterend niet alleen op het Carnavalsfeest maar op alle andere tijden. Terwijl ik te Madrid was, zong Fricci in het theater der Zarzuela en Stagno in den Circus , beide door uitmuntende kunstenaars omringd , met heerlijke orkesten en grootsche decoraties. De beroemdste zangers der wereld gaan om strijd naar Spanje om in de Hoofdstad te zingen. De kunstenaars worden er gezocht en gevierd; de hartstocht voor muziek is de eenige welke met dien voor stierengevechten in evenwicht is. Ook de schouwburg der Comedia is zeer gezocht.

-ocr page 173-

MADRID.

159

L\'Hatzembuch, Breton de ios Herreros, Tamayo, Ventura, D\'Ayala, Guttierrez en zeer vele andere tooneelschrijversvan welke eenige nog leven , andere dood zijn, en die men ook buiten Spanje kent, hebben het theater met een groot aantal stukken verrijkt die , al dragen zij ook niet dien diepen national en stempel, die de dramatische werken van de groote eeuw der Spaansche letterkunde onsterfelijk maken , toch vol gloed , geest en kracht zijn , en onvergelijkelijk gezonder strekking hebben dan de Fransche tooneelstukken. En voert men de moderne stukkeu op, men vergeet de oude ook niet. Op de verjaardagen van Lopez de Vega, Calderon, Moreto, Tirso de Molina, Alarcon, Frans de Rojas en van andere groote lichten van het Spaansch tooneel voert men met deftige praal hunne meesterstukken op. Echter bevredigen de acteurs de schrijvers niet; zij hebben de gebreken der onze (Italianen); overtollige beweging, geween en gesnik; vele zelfs verkiezen nog de onze, dewijl zij bij hen meer verscheidenheid in maat en toon vinden. Behalve treur- en blijspelen vertoont tnen nog eene dramatische compositie , die geheel en al Spaansch is, Zainete geheeten, waarin Ramon de la Cruz een meester was. Het is een soort kluchtspel, dat grootendeels eene voorstelling is van Andalusische zeden , met personnages uit het land of uit het volk en acteurs die de kleeding, taal en manieren van die lieden met een bewonderenswaardig meesterschap nabootsen. De tooneelstukken worden alle gedrukt en zelfs door

-ocr page 174-

MADEIl).

de minder ontwikkelden gretig gelezen. De namen der schrijvers zijn zeer populair; de dramatische literatuur is in één woord heden nog evenals vroeger de rijkste en meest verspreide. Dan is men nog zeer ingenomen met de Zarzuela, die gewoonlijk in den schouwburg opgevoerd wordt, waaraan zij den naam geschonken heeft. Het is eene samenstelling, die het midden houdt tusschen de comedie en het melodrama , tusschen de opera en de vaudeville, met een aangename afwisseling van proza en poëzie, declamatie en gezang, ernst en boert — eene samenstelling die uitsluitend Spaansch en allergenoeglijkst is. In andere theaters worden staatkundige stukken opgevoerd, vermengd met gezang en proza van denzelfden aard als de riviste (revues, monsteringen, herzieningen) van Scalvini; satirieke kluchtspelen op de onderwerpen van den dag; een soort aiitos sacramen-tales met tooneelen uit het lijden van Jezus Christus in de goede week; dansen, ronddansen en pantomimes van allerlei soort. In de kleine schouwburgen , worden drie tot vier voorstellingen iederen avond gegeven, ieder van een uur, en bij iedere voorstelling heeft men andere toeschouwers.

In het berucht theater Capellanes wordt iederen avond een schandelijke kan-kan gedanst, die de vuilste verbeelding overtreft ; daar komen dan ontuchtige jongelingen , lichte vrouwen en losbandige grijsaards met gerimpeld gelaat te zamen, met brillen, tooneel- en verrekijkers en al de optische werktuigen gewapend , die slechts de vormen naderbij

160

-ocr page 175-

MADRID.

kunnen brengen, die het tooneel, zooals Aleardi zegt, publiceert.

Na de komedie zijn de koffiehuizen met menschen opgevuld; de stad is verlicht; de straten worden evenals tegen het vallen van den avond door tallooze rijtuigen doorkruist. Wanneer men in een vreemd land den schouwburg verlaat , is men altijd eenigs-zins treurig; men heeft zooveel schoone gezichten gezien , en niemand heeft u met een blik verwaardigd! Maar een Italiaan vindt in Madrid troost. Men zingt bijna altijd Italiaansche opera\'s, en men zingt ze in het Italiaansch , zoodat hij bij het naar huis gaan in de taal zijns lands aria\'s hoort neuriën , die hij sedert zijne kindsheid gekend heeft. Hier hoort hij een palpifo, daar een fier yenitor, wat verder een tremenda vendetta 1), en deze woorden hebben op hem het uitwerksel als de groet eens vriends. Maar wat een haag van vrouwenrokken heeft men te verdringen om te huis te komen. Men reikt Parijs den palm toe, en ik twijfel er niet aan of het verdient dien ; maar ook in Madrid is het geene kleinigheid. En wat eene stoutheid; welke vurige woorden , en welke machtige prikkels! Eindelijk komt men voor zijne woning, maar men heeft den sleutel der deur niet. ,,Wees onbezorgd ,quot; roept u de eerste burger dien gij ontmoet toe, ,,ziet gij aan het eind der straat die lantaarn! De man die ze draast is een Sereno,

O 3

1) Eene hartklopping, een trotsche vader, eene verschrikkelijke wraak; drie benamingen van Italiaansche aria\'s.

I. li

161

-ocr page 176-

MADRTD.

en de Serenos hebben de sleutels van alle huizen.quot; Dan roept gij luide : Sereno / en de lantaarn komt nader ; een man met een enormen sleutelbos in de hand verschijnt, en na een vorschenden blik op u geworpen te hebben, opent hij u de deur, licht u tot op de eerste verdieping en wenscht u goeden nacht. Zóó gaat dit iederen avond en voor éene lira in de maand zijt gij vrij van den last om den sleutel des huizes in uw zak te dragen.

De Sereno is een stedelijk ambtenaar; in iedere straat vindt men er één van een fluitje voorzien. Als er brand komt of inbraak geschiedt, dan heeft men zich slechts even naar het raam te begeven en te roepen : Sereno! Hulp! De Sereno , die in de straat is, fluit; de Serenos der naburige straten fluiten , en in weinige minuten komen al de Serenos van het kwartier ter uwer hulp toesnellen. Op welk uur van den nacht men ook ontwaakt, men hoort de stem van den Sereno , die het u aankondigt en er tevens bijvoegt of het mooi weer is, regent of dreigt te regenen. Hoeveel dingen weet, en hoeveel verzwijgt die nachtelijke schildwacht niet ! Hoeveel toegefluisterde verliefde vaarwels hoort hij niet! Hoeveel minnebriefjes ziet hij niet uit de ramen vallen, sleuteltjes op de trottoirs dansen , handen geheimzinnig door de lucht zwaaien! Hoeveel vermomde minnaars ziet hij niet door de deuren sluipen, verlichte ramen eensklaps donker worden, en zwarte schimmen, bij de eerste schemering van den dag, langs de muren glijden ! . . .

162

-ocr page 177-

MVD1U1).

Ik sprak slechts van theaters, laat mij thans zeggen dat er te Madrid iederen dag een concert is. Concerten in de schouwburgen, concerten in de academische zalen, concerten in de straten, en dan nog eene menigte reizende muzikanten die u ieder uur van den dag de ooren doen suizen. Na dit alles komt men van zelf tot de vraag, hoe het mogelijk is, dat een volk zóó verzot op muziek, dat het ze, om zoo te zeggen , noodig heeft als de lucht die het inademt, geen enkel groot meester aan de kunst geschonken heeft. De Spanjaarden kunnen zulks niet begrijpen!

Veel papier zou er te vullen zijn als men al de groote voorsteden, poorten, wandeldreven buiten de stad, pleinen, geschiedkundig vermaarde straten , en voor wie niets verzuimen wil de prachtige koffiehuizen beschrijven wilde , zooals b. v. het Imperial op het plein van de Puerta del Sol, het Fon/os in de straat Alcala, twee buitengewoon ruime zalen, waarin, als er de tafels uitgenomen waren, een escadron cavalerie zou kunnen exerceeren, en de tallooze andere, die men bij iedere schrede vindt, en waarin gemakkelijk honderd paren zouden kunnen dansen ; de prachtige winkels die geheel den platten grond van zeer groote gebouwen beslaan , waaronder de groote tabakswinkels van Havanna, waar de groote heeren elkander vinden en die opgevuld zijn met zeer kleine , dikke , enorme , ronde , platte , puntige , slang-, boog-, haakvormige, kortom met sigaren van allerlei vorm, smaak en prijs, zoodat zij den

I. 11*

163

-ocr page 178-

MADRID.

164

grilligsten rooker voldoen, en de geheele bevolking eener stad bedwelmen kunnen. Vervolgens nog de ruime markten, kazernen, het groot koninklijk paleis , waarin het Quirinaal en het Pitti zich kunnen verbergen zonder bespeurd te worden; de groote straat van Atocha die de stad doorsnijdt, den on-metelijken tuin van den Buen retira met zijn groot meer, zijne met kiosken gekroonde heuvelen en zijne duizenden vreemde vogels .... Maar meer dan alles verdienen de museums van wapenen , schilderkunst en zeevaart de aandacht, aan ieder van welke men een gansch boekdeel zou kunnen wijden.

De wapenzaal van Madrid is eene der schoonste der wereld. Bij de eerste intrede in de kolossale zaal, springt u het hart op, staat het bloed stil , en als een zinnelooze blijft gij onbeweeglijk op den drempel staan. Een geheel leger van schitterende en ontzaglijke ruiters, met. staal omgord, ijlt u met den degen in de vuist en opgestoken lans als een legioen spoken te gemoet. Het is een leger van keizers, koningen en hertogen , in de schitterendste wapenrustingen gedost, die ooit uit menschenhanden gekomen zijn. Achttien kolossale ramen gieten een stroom van licht daarop uit; de lichtstralen , vonken en kleuren verblinden uw oog en aanvankelijk ziet gij bijna niets. De wanden zijn bedekt met harnassen , helmen, bogen, geweren, degens, hellebaarden , tournooilansen , enorme muskatons en

-ocr page 179-

MADRID.

165

reuzenlansen, die van den vloer tot het gewelf reiken. Aan het gewelf hangen banieren van al de legers der wereld, zegeteekens van Lepanto, St. Quentin, van den onafhankelijkheidsoorlog, van de oorlogen in Afrika, op Cuba en in Mexico; overal een overvloed van roemrijke insignes , beroemde wapenen , wondervolle kunstwerken , beeltenissen , zinnebeelden en onsterfelijke namen. Men weet niet waar men beginnen moet te bewonderen. Aanvankelijk loopt men hier dan daar; men kijkt naar alles en men ziet niets. Men is moede alvorens men begonnen is. In het midden der zaal zijn de wapenrustingen der ruiters ; paarden en ruiters in gelederen gerangschikt, twee aan twee, drie aan drie, alle als een escadron naar denzelfden kant gekeerd. Op het eerste gezicht onderscheidt men onder andere de wapenrustingen van Philips II, Karei V, Emmanuel Philibert en Christophorus Columbus. Van alle zijden ziet men op voetstukken helmen, borstschilden, stormhoeden, halskragen, knieschijven, die aan de koningen van Aragon, Castilië en Navarre toebehoord hebben, rijk met zilver opgewerkt, die veldslagen, mythologische tooneelen, symbolische figuren voorstellen , zegeteekens, grotesken en guirlandes. Eenige zijn werken van de verraaardste kunstenaars van Europa en van onschatbare waarde; andere, van vreemde vormen, zijn overladen met sieraden, helmkammen , vizieren en andere kolossale helmsieraden; vervolgens helmtjes en harnassen van jonge prinsen, degens en schilden door pausen en

-ocr page 180-

MADRID.

IGö

monarchen geschonken. Te midden dezer wapenrustingen, ziet men standbeelden die in de grilligste kleedingen van Amerikanen , Afrikanen en Chineezen gehuld, met vederbossen en belletjes versierd, met bogen en pijlkokers gewapend zijn; ontzaglijke krijgs-maskers; gewaden van Mandarijnen met goud en zijde doorweven. Langs de wanden andere wapenrustingen : die van den markies van Pescara, van den dichter Garcilaso della Vega, van den markies de Santa Cruz en de reusachtige van Jan Frederik den Grootmoedigen, hertog van Saksen; en van de eene wapenrusting tot de andere Arabische, Perzische en Moorsche banieren, die in stukken vallen. In de glazen kasten ziet men eene lange rij degens, en als men de namen hoort noemen van hen, die ze droegen, dan verstijft het bloed in de aderen : den degen van den prins van Condé, dien van Isabella de Katholieke , van Philips II, van Ferdinand Cortez, van den graaf hertog van Olivares , van Juan van Oostenrijk , van Pizarra, van den Cid, en wat verder den stormhoed van koning Boabdil van Granada, het schild van Franciscus I, den veldstoel van.Karei V. In een hoek van de zaal zijn gerangschikt de zege-teekens van de Turksche legers, helmtjes met juweelen overladen, sporen , vergulde staven, halsketenen van slaven, dolken, slagzwaarden met fluweelen scheeden, die met goud omboord , rijk geborduurd en bepareld zijn ; de buit van Ali Bascia, die in den slag van Lepante op het kapitein-schip vermoord werd; zijn kaftan van goud- en zilverdraadwerk, gordel en schild ;

-ocr page 181-

MADRID.

167

de buit zijner zonen en de banieren die aan de galjoten ontrukt werden. Langs een andere zijde ziet men geloftekranseu, kruisen en halssieraden van de vorsten der Gothen; in een ander vertrek de voorwerpen die den Indianen van Mariveles, den Mooren van Cagayan en van Mindanao, en den Wilden van de verwijderdste eilanden van Oceania ontnomen werden , zooals halssnoeren van slakkenschelpen, pijpen van geel koper , houten afgodsbeelden, rieten fluiten, sieraden van iusectenpooten gemaakt, slavenkleederen van palmbladeren vervaardigd, beschreven bladen die tot vrijgeleide dienden , vergiftigde pijlen, beulsbijlen, enz. En waar men zich ook wendt, overal ziet men rijzadels van koningen , maliënkolders, veldslangen, historische trommen , sjerpen , opschriften , herinneringen en beelden van alle tijden en alle landen, van de aankomst der Gothen af tot op den slag van Tetuan , van Mexico tot China ; eene stapelplaats van schatten en meesterstukken, van welke men zich bewogen, ontsteld en bedwelmd verwijdert, om later met een verward geheugen als uit een droom tot zich zeiven te komep. —

Wanneer eens een groot Italiaansch dichter de ontdekking der nieuwe wereld wil bezingen, dan kan hij in geene plaats ter wereld machtiger bezieling daartoe verkrijgen, dan in het museum voor de Zeevaart te Madrid, omdat men nergens dieper den maagdelijken adem van het wilde Amerika en de

-ocr page 182-

MADRID.

168

geheime tegenwoordigheid van Columbns gevoelt. Daar is eene zaal, die het Kabinet der Ontdekkers genoemd wordt. Wanneer de dichter daar binnentreedt, en een werkelijk dichterlijk gemoed heeft, dan zal hij zijn hoofd met eerbied ontdekken. Op welk punt van de zaal de blik ook valt, men ziet een beeld dat het hart doet kloppen. Men is niet meer in Europa en ook niet meer in deze eeuw; men is in het Amerika van de 15de eeuw; men ademt die lucht in, ziet die plaatsen en dat leven. In het midden verheft zich een hoog zegeteeken van wapenen, die den inboorlingen der ontdekte landen ontnomen werden : schilden met huiden van wilde dieren bekleed, rieten werpspiesen met gevederde pijlen, houten sabels in scheeden van wilgentwijgjes gevlochten , met gevesten met haar versierd dat in dikke bossen afhangt; stokken, bijlen en enorme knotsen; groote degens als eene zaag getand, vormelooze schepters, reuzenpijlkokers, kleedingen van apenvellen , dolken van koningen en beulen, wapenen van de wilden van Cuba, Mexico, Nieuw-Caledonië, van de Caroliuen, van de verst verwijderde eilanden der Stille Zee, zwart, zonderling en verschrikkelijk , die in de verbeelding verwarde gezichten doen ontstaan van vreeselijke worstelingen in de geheimzinnige duisternis der maagdelijke wouden tusschen eindelooze doolhoven van vreemde boomen. En rondom dezen buit uit eene wilde wereld ziet men de beelden en herinneringen der overwinnaars : hier het portret van Columbus, daar dat van Pizarro, wat verder van

-ocr page 183-

MADRID.

Ferdinand Cortez. Aan een der wanden hangt de kaart van Amerika , die Giovanni de la Cosa op zijne tweede reis uit Genua op een groot doek teekende. Zij is voorzien van figuren, kleuren en teekens, welke dienen moesten om de tochten naar het binnenland te leiden. Dicht bij het doek is een stuk van den boom, waaronder dc veroveraar van Mexico in dien vermaarden droeviyen nacht rustte, nadat hij zich door het ontzaglijk leger, dat hem in de vallei van Otumba opwachtte , een doortocht gebaand had ; eene vaas uit den stam van den boom gehouwen, bij welken de beroemde kapitein Cook stierf; nabootsingen van schuiten, booten en vloten die door de wilden gebruikt werden; eene reeks van portretten van beroemde zeevaarders, en in het midden een groot schilderij dat de drie schepen van Columbus, de Nina, de Pinta en de Santa Maria, voorstelt, op het oogenblik, waarin zij Amerika ontdekken, en al de matrozen op den achtersteven staande, met de armen door de lucht zwaaien, vreugdekreten aanheffen , de nieuwe wereld begroeten en God danken. Geen woord kan de ontroering uitdrukken, die men op het gezicht van dat schouwspel ondervindt; geen traan is gelijk aan dien , welke op dat oogenblik in het oog glinstert; geene menschelijke ziel die zich dan niet grooter voelt !

Ue andere zalen, tien in getal , zijn eveneens niet kostbare voorwerpen opgevuld. In die, welke zich naast het Kabinet der Ontdekkers bevindt, zijn de herinneringen aan den slag van Trafalgar verzameld:

169

-ocr page 184-

MADRID.

de schilderij der Allerheiligste Drievuldigheid, die in de achterkajuit van het schip Real Trinidad was, en die weinig minuten voor het schip zonk, den Engel-schen ontnomen werd; de hoed en degen van Frederik Gravina, kapitein-generaal van de Spaansche vloot, die op dien dag gestorven is ; een groot volmaakt model van het schip Santquot; Anna, een van de weinige die behouden uit den strijd kwamen; banieren, portretten van admiraals , schilderijen die episodes uit die verschrikkelijke worsteling voorstellen. En naast de herinneringen aan Trafalgar vele andere, die niet minder krachtig tot de ziel spreken, zooals een kelk van het hout van den boom dien men Ceiba noemt, en onder welks lommer den lOquot;1611 Maart 1519 te Havanna de eerste mis gevierd werd; de rotting van kapitein Cook; afgodsbeelden van wilden, steenen beitels, waarmede de Indianen van Portorico vóór de ontdekking van het eiland, hunne afgodsbeelden maakten. Na deze treedt men een andere grootc zaal binnen, waarin men zich te midden van eene vloot van galjoten , karbeels 1), feloeken 2), brigantijnen , korvetten, fregatten, schepen van alle zeeën en alle eeuwen bevindt, gewapend, gevlagd, geproviandeerd, zoodat zij slechts een gunstigen wind schijnen af te wachten om zee te kiezen en zich door de wereld te verspreiden. In de andere zalen vindt

1) Een karbeel is een snelzeilend schip in Spanje en Portugal, een haringschuit in Frankrijk, en in Turkije is het een klein oorlogschip.

2) Een feloek is een licht en smal vaartuig voor de kustvaart in de Middellandsche Zee. (Veriaier).

170

-ocr page 185-

MADRID.

men overal eene bonte menigte van werktuigen, toestellen en scheepswapenen , van schilderijen, die al de ondernemingen ter zee van het Spaansche volk voorstellen ; van portretten van admiraals , zeevaarders en matrozen; van zegeteekens van Azië, Amerika, Afrika, Oceania in dichte hoopen opgestapeld, zoodat men ze al loopende passeeren moet, wil men alles zien alvorens door den nacht overvallen te worden. Als men het museum verlaat, dan meent men eene reis om de wereld gemaakt te hebben; hoe lang heeft men geleefd in die weinige uren! —

Er is te Madrid nog een groot museum van de Artillerie, een onmetelijk museum van de Genie, een schoon museum van Oudheidkunde, een merkwaardig museum van Natuurlijke Geschiedenis; duizend andere bezienswaardige zaken zijn er, waarvan ik echter de beschrijving moet ten offer brengen aan het buitengewoon bewonderenswaardig museum van Schilderkunst.

De dag waarop men voor de eerste maal een museum zooals dat te Madrid binnentreedt, is een geschiedkundig feit in het leven van een mensch. Het is eene belangrijke gebeurtenis als een huwelijk, de geboorte van een kind , de ontvangst eener erfenis : tot den dood voelt men er de uitwerksels van. Daarom is een museum als die te Madrid, te Florence, te Rome eene wereld; één dag tusschen de wanden daarvan doorgebracht is een jaar levens , en wel een

171

-ocr page 186-

MADRID.

jaar dat door alle hartstochten heen en weer geslingerd wordt, die ons in het werkelijk leven kunnen bestormen : liefde, godsdienst, blakend gevoel voor het vaderland , smachtenden dorst naar roem ; een jaar levens wegens hetgeen men er geniet, wat men er leert, hetgeen men er denkt, wegens den troost dien wij daar putten voor de toekomst; een jaar levens waarin men duizend boekdeelen gelezen, duizenden aandoeningen ondervonden, duizend lotgevallen gehad heeft.

Deze gedachten doorkruisten mijn brein, toen ik mij met snelle schreden naar het museum van Schilderkunst begaf, dat rechts van het Prado gelegen is, als men uit de straat Alcala komt; en zóó groot was de vreugde die mij bezielde, dat ik, aan de deur gekomen stil stond en in mij zelveu zeide : Laat ons zien ! Wat hebt gij in uw leven gedaan, om het binnentreden daar te verdienen?.... Niets! Welnu, mocht u ooit een ongeluk overkomen, houd u dan schadeloos gesteld!

Ik trad binnen, en onwillekeurig ontblootte ik het hoofd; het hart klopte mij sterker, en eene lichte rilling liep over mijn gansche lijf. In de eerste zaal zijn slechts eenige groote schilderijen van Luca Giordano, en ik ging verder. In de tweede heyon ik reeds mij zeiven niet meer te gevoelen, en in plaars van schilderij na schilderij te beschouwen, stelde ik dit tot later uit, en maakte bijna loopende de ronde door het museum. In de tweede zaal zijn de schilderijen van Goya, den laatsten, grooten Spaanschen

172

-ocr page 187-

MADRID.

schilder; in de derde, ruim als een plein, zijn de meesterstukken der eerste meesters. Als men binnentreedt , vindt men aan de eene zijde de Maagden van Murillo, aan de andere de Heiligen van Ribera,

wat verder de Portretten van Velasquez; in het midden der zaal de schilderijen van Raphael, Michelangelo , Andreas del Sarto; op den achtergrond Titiaan, Tintoretto, Paolo Veronese, Correggio,

Domenichino en Gnido Reni. Keer terug, treed in de groote zaal rechts : daar ziet gij op den achtergrond andere schilderijen van Raphael, rechts en links Velasquez, Titiaan en Ribera; naast de deur Rubens, Van Dyck, pater Angelico en Murillo. In een andere zaal de Fransche school : Ponssin, Duguet en Lorrain; in twee andere zeer ruime zalen zijn de wanden bedekt met schilderijen van Brenghel, Te-niers, Jordaens, Rubens, Dürer, Schoen, Mengs,

Rembrandt en Bosch; in drie andere niet minder ruim, schilderijen door elkander van Joanes, Car-bajal, Herrera, Luca Giordano, Carducci, Salvator Rosa, Menendez, Cano ^n Ribera. Dool een uur rond en gij hebt niets gezien. In het eerste uur is het een slag: de meesterstukken worstelen en betwisten elkander uwe ziel ; de Ontvavyenis van Murillo bedekt den Marteldood van den H. Bartlolomeus van Ribera met een stroom van licht; de Heilige,

Jacobus van Ribera verplettert den Heiligen Stejjhavus van Joanes; de Karei V van Titiaan schiet zijne bliksemstralen uit op den graaf, hertog van Olivares van Velasquez; de Stuiptrekking van Cecilia vaiv v\' «Tk/J

/: . y. r

^ ^ eC*. c/fct-ét/I c\'.

quot;zé ■* * * t amp; ■ tSt\'ct\'JiA.T, )

173

-ocr page 188-

MADRID.

Raphael verduistert al de schilderijen die haar omringen; de Dronkaards van Velasques doen door een weerschijn van Bacchanalische vreugde de gezichten der hen omringende heiligen en vorsten ontstellen. Rubens velt Van Dyck neer, Paolo Veronese overwint Tiepoli, Gov a vermoordt Madrazo; de overwonnenen wreken zich op andere die zwakker zijn, en overwinnen op hunne beurt elders de overwinnaars. Het is een wedstrijd van kunstwonderen, te midden waarvan uw onrustig gemoed siddert als eene vlam die door duizend windjes bewogen wordt, en uw hart zich uitzet in een gevoel van trots voor de macht van het menschelijk genie.

Is de eerste geestdrift eenigszins bekoeld, dan begint men te bewonderen. Te midden van een leger van dergelijke kunstenaars, van welke ieder een boekdeel voor zich zou vorderen, houd ik mij aan de Spanjaards; en onder deze, aan de vier die eene diepere bewondering bij mij opwekten, en van wier doeken ik eene duidelijke herinnering bewaard heb. De jongste is Goya in het midden der vorige eeuw geboren. Hij is de meest Spaansche schilder van Spanje, de schilder der toreros, der inboorlingen, heksen, smokkelaars, dieven, van den onafhankelijkheidsoorlog, van die oude Spaansche maatschappij, die zich onder zijne oogen ontbond. Hij was een fier Aragoniër, van een ijzeren gestel, en zóó hartstochtelijk ingenomen met stierengevechten, dat hij, toen hij in de laatste jaren zijns levens te Bordeaux woonde, eens in de week naar Madrid ging met geen ander doel

174

-ocr page 189-

MADRID.

175

dan om dat schouwspel bij te wonen, waarna hij als een pijl uit den boog terugkeerde zonder zelfs zijne vrienden te groeten. Hij was een machtig, bijtend, gebiedend en vurig genie , die in de hitte zijner geweldige bezielingen in weinig oogenbiikken een muur of doek met figuren overdekte, en met alles wat in zijn hand viel, sponsen, bezems of stokken, het effect aanbracht; die, terwijl hij het gelaat van een hatelijk persoon schetste, hem beleedigde; die een stuk schilderde zooals hij een strijd zou gestreden hebben. Hij was een allerstoutst teekenaar, een oorspronkelijk en machtig colorist, de schepper van een onnavolgbare schildering, van huiveringwekkende schaduwen , een geheimzinnig licht, verwrongen en toch ware gelaatstrekken , een groot meester in de uitdrukking van alle verschrikkelijke gewaarwordingen : van haat, gramschap, wanhoop en bloeddorstige woede; een onvermoeid strijdend, slagleverend schilder; naturalist als Velasquez, fantastisch als Hogart, krachtig als Rembrandt, de laatste bloedige lichtstraal van het Spaansch genie. In het museum te Madrid zijn verscheidene zijner schilderstukken, waaronder een buitengewoon groot, dat het geheele huisgezin van Karei IV voorstelt ; doch de twee, waarin hij zijne gansche ziel heeft uitgestort, zijn : de Pransche soldaten die de Spanjaarden op den 2dcn Mei doodschoten , en eene Worsteling van de bewoners van Madrid tegen de Mamelukken van Napoleon I, met levensgroote figuren. Het zijn twee stukken, die doen ijzen. Men kan zich niets verschrikkelijkers

-ocr page 190-

MADRID.

denken; het is onmogelijk aan de overmacht een afschuwelijker vorm, aan de wanhoop een vreeselijker gelaat, en aan de woede van het gevecht eene woestere uitdrukking te geven. Vooreerst een donkere hemel, het licht ecner lantaarn, een meer van bloed, een hoop lijken, eene menigte ter dood veroordeelden , een gelid Fransche soldaten op het punt hunne geweren los te branden; vervolgens doodgeschoten paarden, uit het zadel gelichte ruiters, met degens doorboord, vertrapt en verscheurd. Welke gezichten! Welke houdingen! Men meent de kreten te hooreu en het bloed te zien stroomen; het werkelijk tooneel zou niet meer afschuw kunnen opwekken. Goya moet die stukken met verwilderde oogen , het schuim op den mond en met de woede eens bezetenen geschilderd hebben. Het is de uiterste grens die het schilderen kan bereiken, alvorens in werkelijkheid over te gaan; wordt die grens overschreden, dan werpt men het penseel weg en grijpt den dolk; wil men iets verschrikkelijkers dan die schilderijen maken , dan moet men moorden; na die kleuren — bloed.

Van Ribera, dien wij onder den naam van den Spaynoletto kennen, zijn er zooveel schilderijen , dat men er een museum mede zou kunnen vullen, mee-rendeels figuren van heiligen in levensgrootte; een Marteldood van den Heiliyen Bartholomeus met meer figuren, en een Prometheus van buitengewone grootte, aan eene rots vastgeketend. Andere stukken van hem vindt men in andere museums, in het Escuriaal, in de kerken; want hij was, zooals bijna al de Spaan-

17G

-ocr page 191-

MADRID.

177

sche kinisteaaars, zeer vruchtbaar au werkzaam. Als men één schilderij van hem gezien heeft, dan herkent men bij den eersten blik alle andere, en men behoeft daartoe geen kenner te zijn. Het zijn oude, uitgeteerde heiligen met ontdekte, kale hoofden waarop men de aderen kan tellen; diep liggende oogen, ontvleesde wangen, gerimpelde gezichten, ingevallen borsteiu die de ribben bloot dekken; armen en handen die slechts uit vel en beenderen bestaan, uitgemergelde, vervallen lichamen, van een lijkkleurig geel, met lompen bedekt, overtollig bloedende gewonden. Het zijn lijken die, zoo pas van de baar genomen, op hun gelaat den stempel dragen van al de stuiptrekkingen der ziekte, van kwelling, honger en slapeloosheid ; figuren van ontleedkundige tabellen, waarop men al de geheimen van hel menschelijk organismus kan bestudeeren. Al die stukken verdienen de bewondering in hooge mate door stoutheid van teekening en kracht van coloriet, en door duizend andere schoone eigenschappen, die Ribera den naam van verbazend schilder deden verwerven ; maar de ware en groote kunst — ach! die is er niet in. In die physionomieën is dat hemelsch licht, die onsterfelijke straal der ziel niet, die met de diepe smart ook de verhevene verwachtingen openbaart. Men vindt er dat inwendig vuur en die onmetelijke begeerten niet, dat licht, hetwelk het oog van de wonde aftrekt, en de gedachte ten hemel richt. Er is slechts wreede smart, die huivering en schrik verwekt; men vindt er slechts levenszatheid en een voorgevoel des doods; het is 1. 12

-ocr page 192-

MADRID.

slechts het menschelijk leven dat vlucht, zonder den weerschijn van het onsterfelijk leven dat aanbreekt. Van geen dier Heiligen herinnert men zich het beeld met een liefderijk gevoel; men ziet ze, men wordt koud om het harte, maar het hart klopt niet — Ribera beminde niet.

Doch hoe levendig het gevoel van weerzin, zou ik bijna zeggen, ook was, dat vele dier schilderijen mij hadden ingeboezemd, zoo moest ik bij het door-loopen der zalen, ze toch weer beschouwen, en kon ik er mijne oogen niet afhouden, zóó groot is de aantrekkingskracht van het ware, al is het zelfs onaangenaam , en zóó waar zijn de schilderijen van Ribera! Ik herkende die gezichten; ik had ze in de hospitalen , in de sterfhuizen, achter de deuren der kerken gezien; het zijn gezichten van bedelaars, stervenden, ter dood veroordeelden , die mij thans nog des nachts voor oogen komen, als ik een eenzame straat doorloop, over een kerkhof ga, een onbekende trap beklim. Eenige zijn er die men niet zien kan; een kluizenaar, die naakt ter aarde ligt en slechts een geraamte met vel overdekt schijnt; een oude heilige, wiens verschrompeld vel hem het uiterlijk van een afgeschild lichaam geeft; Prometheus met de ingewanden uit het lijf. Ribera vond zijn behagen in bloed, verscheurde ledematen en kwellingen; dooide voorstelling van smarten moest hij gemeten; hij moest aan een hel gelooven veel afgrijselijker dan die van Dante, en in een God veel verschrikkelijker dan die van Philips II. In het museum te Madrid

178

-ocr page 193-

MADUin.

vertegenwoordigt hij den godsdienstigen schrik , den ouderdom, het lijden en den dood.

Vroolijker, meer afwisselend, schitterender is de groote Velasquez. Bijna al zijne meesterstukken zijn daar. Zij maken eene wereld uit; alles vindt gij daar weergegeven: den oorlog, het hof, den driesprong, den kroeg, het paradijs; het is eene galerij van dwergen, dwazen, bedelaars, potsenmakers, dronkaards, komedianten , koningen , krijgslieden , martelaars en goden. Alle levend, sprekend, in nieuwe, stoute houdingen, met een helder gelaat, den glimlach op de lippen, vol frischheid en kracht. Gij vindt er het groote portret van den graaf hertog d\'Olivarez te paard, de beroemde schilderij van de Meninas, die der Spinsters, die der Drinkers, die van de Werkplaats van Vulcanus, die van de Overgave van Breda. Het zijn groote doeken vol figuren, die de schilderij schijnen te verlaten, en waarvan men zich, als men ze eens gezien heeft, duidelijk den vluchtigsten trek, de minste beweging, de geringste schaduw des gelaats herinnert, als van levende personen, die men zooeven gezien heeft; menschen die men meent gesproken te hebben, aan welke men lang daarna nog als bekenden van vroegere jaren denkt; menschen die vreugde inboezemen, en met de bewondering tevens een glimlach opwekken; die u een leedgevoel doen ontwaren, dat gij hen slechts met het oog genieten kunt, dat gij u niet onder hen kunt mengen , om eenigermate in hun roemrijk leven te deelen. Het is geen uitwerksel van de vooringenomenheid,

I. 12*

179

-ocr page 194-

MADRID.

die de naam des grooten kunstenaars doet ontstaan, men behoeft geen kenner te zijn; knapen en meisjes staan voor die groote schilderstukken stil, klappen in de handen en lachen; het is de natuur, die hier met een alle begrip te boven gaande getrouwheid is weergegeven. Men vergeet den schilder, denkt aan de kunst niet, merkt de strekking niet, men roept uit: Dat is waar! Zóó is het! Het is het beeld dat ik in mijnen geest had! Men zou zeggen, dat Velasquez er niets van zijn idee in gebracht heeft; dat hij de hand heeft laten begaan, en dat die hand slechts de lijnen en kleuren vaststelde op het doek eener camera obscura, die de ware personages reproduceerde welke hij schetste. Meer dan zestig zijner schilderijen bevinden zich in het museum te Madrid, en als men ze slechts eens en terloops zag, zou men er geen van vergeten. Het gaat met de schilderstukken van Velasquez als met de romans van Alexander Manzoni, die, als men ze een tiental malen gelezen heeft, zich zoodanig met onze bijzondere herinneringen samenvlechten en verwarren, dat men ze schijnt doorleefd te hebben. Zóó mengen zich de beelden van de schilderijen Van Velasquez onder de menigte onzer dichtbij en veraf zijnde vrienden en bekenden van geheel het leven; zij stellen zich aan ons voor en onderhouden zich met ons, zonder dat wij ons herinneren ze slechts op doek te hebben gezien.

Laat ons nu op den zoetsten toon, die slechts over onze lippen kan vloeien, van Murillo spreken, Velas-

ISO

-ocr page 195-

MADRID.

181

quez is in de kunst een adelaar, Murillo is een engel. Velasquez bewondert men, Murillo aanbidt men. Zijne doeken stellen hem aan ons voor als iemand met wien men samengewoond heeft. Hij was schoon, goed en vroom. De nijd wist niet, waar hij aan hem knagen zou; om den krans des roems, droeg hij een aureool van liefde. Hij was geboren om den hemel te schilderen. Een vreedzame en heldere geest, die zich op de vleugelen eener kalme bezieling tot God verhief, was hem ten deel gevallen ; en over zijne bewonderenswaardigste schilderijen ligt een liefelijke glans, die de sympathie en genegenheid nog vuor de bewondering opwekt. Een eenvoudige en edele zwier van omtrekken, een uitdrukking vol leven en bevalligheid , eene verrukkelijke harmonie van kleuren treft op het eerste gezicht; maar hoe langer men toeschouwt, hoe meer men ontdekt, en allengskens gaat de bewondering in een allerzoetst gevoel van vreugde over. Zijne Heiligen hebben een zacht gelaat dat verblijdt en troost; zijne Engelen, die hij met een verbazend meesterschap groepeerde, doen de lippen trillen van begeerte tot kussen: zijne Maagden in het wit gekleed en in een ruimen hemelsblauwen mantel gehuld, met groote, zwarte oogen, gevouwen , fijne, buigzame en doorschijnende handen doen het hart van verrukking opspringen , en het oog van tranen zwellen. Hij vereenigt de waarheid van Velasquez met het krachtig effect van Ribera , met de hannonieuse doorschijnendheid van ïitiaan, met de schitterende levendigheid van Rubens.

-ocr page 196-

MADRID.

183

Spanje gaf hem den naam van schilder der Ontvange-nissen, omdat hij in de voorstelling van dit goddelijk idee onovertrefbaar was. Er zijn vier Ontvange-nissen in het museum te Madrid. Halve dagen bracht ik onbeweeglijk, in verrukking, voor die vier schilderijen door. Vooral sleepte mij die mede, welke de Maagd met de armen kruiselings over de borst voorstelt, terwijl de halve maan dwars voor hare gestalte geplaatst, deze gedeeltelijk bedekt. Vele stellen ze achter de andere; ik beefde toen ik het hoorde zeggen • met een onbeschrijfelijken hartstocht was ik met dat gelaat ingenomen. Meer dan eens, voelde ik mij onder de beschouwing de tranen langs de wangen biggelen. Voor dat schilderij werd mijn hart edeler, en verhief zich mijn verstand tot een hoogte van gedachten , waartoe ik nooit te voren geraakt was. Het was de geestdrift des geloofs niet; het was eene begeerte , een grenzenloos verlangen naar het geloof; een hoop die mij een edeler, vruchtbaarder en schooner leven deed bespeuren dan dat, hetwelk ik tot toen geleid had ; een nieuw gevoel des gebeds, eene behoefte om te beminnen, goed te doen, voor andere te lijden, te boeten en hart en geest te veredelen. Nooit ben ik zoo nabij het geloof geweest als in die oogenblikken ; nooit ben ik zoo goed en zoo gevoelvol geweest, en nooit heeft, geloof ik, op mijn gelaat mijne ziel heerlijker uitgeblonken. De Maagd der Smarten, de Heilige Anna die de Maagd lezen leert, de gekruisigde Christus, de Boodschap, de Aanbidding der Herders, de Heilige familie, de Maagd van den

-ocr page 197-

MADRID.

183

Rozenkrans, het Kind Jezus, zijn alle wonderschoone schilderijen met eene liefelijke en zachte tint, die tot de ziel spreekt. Des Zondags moet men kinderen, meisjes en vrouwen uit het volk voor die schilderstukken zien; men moet zien hoe hun gelaat verheldert, en hooren welke zoete woorden over hunne lippen komen. Murillo is voor hen een heilige; zijn naam spreken zij met een glimlach uit, alsof zij willen zeggen: Hij is de onze! en als zij hem uitspreken, dan zien zij u aan, alsof zij u eene daad van veree-ring willen opleggen. De kunstenaars vellen niet alle hetzelfde oordeel over hem; maar toch beminnen zij hem boven alle, en nimmer gelukt het hun de bewondering van de liefde te scheiden. Murillo is niet alleen een groot schilder, het is eene groote ziel; hij is meer dan de roem, hij is de lieveling van Spanje ; hij is meer dan een opperste meester van het schoone, hij is een weldoener, een bezieler tot goede daden, een dierbaar beeld, dat gij, eens voor zijne werken staande, uw geheel leven door met een gevoel van dankbaarheid en vromen godsdienstzin in het harte draagt. Hij is een van die mannen, van welke ons ik weet niet welk een geheim gevoel zegt, dat wij ze moeten wederzien; dat het wederzien van hen ons als eene belooning toekomt; dat zij niet voor altijd verdwenen kunnen zijn; dat zij hier of daar nog zijn; dat hun leven slechts een straal van een onuitbluschbaar licht is geweest, dat eens in al zijn glans voor de oogen der stervelingen zal moeten schitteren. Men zal zeggen: afdwalingen

-ocr page 198-

MADRID.

dor verbeelding! O welke dierbare afdwalingen !

Na de werken dezer vier groote meesters, heeft men de schilderijen van Joanes, een innig Italiaansch kunstenaar te bewonderen, wiens nauwkeurige teekening en adel der karakters hem den titel — ofschoon zacht uitgesproken — van Spaanschen Raphael verwierven; niet in de kunst, maar in het leven overeenkomende met pater Angelico, dewijl ook zijn atelier eene bidka-mer was, waar hij vastte en boete deed; inderdaad, alvorens hij zich aan het werk zette , ging hij eerst ter communie. Vervolgens de schilderijen van Alonso Cauo; die van Pacheco, Murillo\'s meester; van Pareja, den slaaf van Velasquez; van Navarrate den Stommen; van Menendez, een.groot bloemenschilder; van Her-rera, Coello, Carbajal, Collantes en Rizi. Van Zur-barau, een der grootste Spaausche schilders, die waardig is den drie eersten ter zijde gesteld te worden, is er weinig. Van schilderijen van andere kunstenaars, minder dan de opgenoemde maar toch wegens verschillende verdiensten bewonderenswaardig, zijn de gangen , zijkamers en doorloopen vol. Doch dit is het eenig museum van schilderkunst te Madrid niet. Honderden schilderijen vindt men in de Academie van San Fernando, in het ministerie del Fo-mento en in andere privaat-galerijen. Maanden en maanden zou men noodig hebben om alles goed te zien. Wat zou er niet te beschrijven zijn voor hem die voor dat alles de noodige kennis bezit? Eender grootste schrijvers van Frankrijk, een groot minnaar der schilderkunst, en een uitstekend meester in be-

184

-ocr page 199-

MADRID.

schr ij vingen, op het punt zijnde daarmede te beginnen, deinsde terug en wist niet beter te doen dan zich van de zaak af te maken, zeggende dat er te veel zou te zeggen zijn; en als hij goed vond te zwijgen, dan schijnt het mij toe ook reeds te veel gezegd te hebben. Een der smartelijkste gevolgen eener schoone reis is, dat men eene menigte schoone beelden in den geest en groote aandoeningen in het hart heeft, en dat men er slechts zulk een klein gedeelte van kan uitdrukken. Met welk eene diepe verontwaardiging zou ik deze bladzijden verscheuren, als ik aan die schilderijen denk! O Mu-rillo! O Velasquez! O mijne arme pen!

Weinig dagen nadat ik te Madrid aangekomen was, zag ik, terwijl ik mij uit de straat Alcala naar het plein der Puerta del Sol begaf, voor de eerste maal koning Amadeus. Ik ondervond een zeer levendig genoegen , alsof ik den intiemsten mijner vrienden gezien had. Het is zonderling als men zich in een vreemd land bevindt, waar de Koning de eenigste persoon is, dien men kent! Ik zou lust gehad hebben, hem te gemoet te loopen, roepende: Majesteit! hier ben ik, ik ben aangekomen. —

Don Amadeus volgde te Madrid de vaderlijke gewoonten. Bij het krieken van den dag stond hij op om in de tuinen del Moro , die zich tusschen het koninklijk paleis eu de Manzanaves uitstrekken, eene wandeling te gaan doen, of zich te voet door de stad,

185

-ocr page 200-

MADRID.

186

door een enkelen adjudant vergezeld, naar de museums te begeven. Las Criadas 1) verhaalden, als zij hijgende met vollen korf te huis kwamen, aan hare half slapende meesteressen, dat zij hem ontmoet hadden, dat hij haar nagenoeg rakelings voorbijgegaan was, en de republikeinsche meesteressen zeiden : Asi debe lacer, (zóó moet hij doen), en de Carlisten trokken een scheef gezicht, mompelende : Que close de rey! (welk een vreemdsoortig Koning!) of zooals ik eens hoorde zeggen : Quiere a toda co-sta que lepeguen un tiro. (Ik wenschte dat ze een geweer op hem afschoten). Wanneer hij in het paleis teruggekeerd was, dan ontving hij den kapitein-generaal en den gouverneur van Madrid die zich, volgens een oude gewoonte, iederen dag bij den Koning moesten presenteeren om hem te vragen, of hij het leger of de politie ook iets te bevelen had. Daarna kwamen de ministers. Behalve dat hij ze eens in de week in den ministerraad zag, ontving Amadeus er iederen dag een. Was de minister vertrokken, dan begon de audieutie. Don Amadeus gaf iederen dag een uur, dikwijls twee uren audientie. De verzoeken waren ontelbaar en de onderwerpen dier verzoeken gemakkelijk te raden; subsidies, pensioenen , ambten, voorrechten, kruisen, enz. Dc Koningin ontving ze ook, ofschoon niet iederen dag wegens den veranderlijken toestand harer gezondheid. Bij haar behoorden alle werken van liefdadigheid. In tegenwoordigheid van een kamerheer, en eene dame

1) De dienstmeiden.

-ocr page 201-

MADRID.

van eer ontving zij, op hetzelfde uur als de Koning, allerlei soort menschen; dames, werklieden, vrouwen uit het volk en met aandacht luisterde zij naar lange verhalen vol ellende en smart. Meer dan honderdduizend lire in de maand deelde zij uit in liefdewerken, zonder nog de buitengewone giften aan gestichten, gasthuizen en andere inrichtingen van weldadigheid te tellen. Aan den oever van de Manzanares, tegenover het koninklijk paleis , ziet men op een open en lachende plaats een huisje met levendige kleuren beschilderd, met een tuintje er om heen, waarin men in het voorbijgaan een lachen, schreeuwen en schreien van kinderen hoort. De Koningin liet dat huis bouwen om er de kinderen der waschvrouwen in op te nemen, die, terwijl do moeders werkten, aan duizend gevaren blootgesteld, door de straten zwierven. Daar zijn meesters, kindermeiden en dienstmaagden, die in ai de behoeften der kinderen voorzien; het is tegelijk een gasthuis en eene school.

De kosten voor den bouw van dat huis en het onderhoud werden gevonden uit de maandelijksche vijf-en-twintig duizend lire, welke de Staat den Hertog van Puglia had toegekend. De Koningin richtte vervolgens nog een huis voor vondelingen op, een gebouw of soort van school voor de kinderen der tabakswerksters; zij liet soep, vleesch en brood aan al de armen der stad uitdeelen. Zelve woonde zij dikwijls onverwachts die uitdeelingen bij, om zich te verzekeren dat er geene misbruiken plaats vonden; en ontdekte

187

-ocr page 202-

MADRID.

188

zij die, dan nam zij maatregelen tegen do hernieuwing daarvan. Daarenboven ontvingen de liefdezusters iedere maand dertigduizend lire van haar om die huisgezinnen te ondersteunen, die wegens hunnen maatschappelijken stand de uitdeeling der soep niet konden bijwonen. Van de bijzondere handelingen van weldadigheid der Koningin, kon men moeielijk iets te weten komen, dewijl zij die gewoonlijk verrichtte zonder met iemand daarover te spreken. Eveneens wist men weinig van hare gewoonten, dewijl zij alles zonder eenige praal en met een ingetogenheid deed, die zelfs in een privaatpersoon misschien overdreven zou schijnen. De dames van het Hof wisten niet eens, dat zij in de l\'ransche kerk St. Louis de predicatie ging hooren. Eene dame zag haar voor de eerste maal toevallig te midden van de haar omringende vrouwreu. In hare kleeding, zelfs bij diiies ten hoven, droeg zij geen enkel onderscheidingsteek en als Koningin. Koningin Isabella droeg een grooten, rooden mantel met de wapens van Castilië , diadeem s, sieraden en insignes; Donna Victoria niets. \\ Meestendeels kleedde zij zich in de kleuren der Spaansche vlag, en met een eenvoudigheid die de kroon meer tot eere verstrekte dan glans en pracht. Ook gebruikte zij zelfs voor die eenvou-voudigheid geen Spaansch goud; alle onkosten, die zij voor zich, hare kinderen en hare kamerdames maakte, dekte zij met haar eigen geld. Tijdens de regeering der Bourbons was het geheele koninklijk paleis bezet. De Koning bewoonde het linker gedeelte

-ocr page 203-

MADRID.

189

naar het Oosterplein ; Isabella het gedeelte dat van den eenen kant op het Oosterplein, en van den anderen op het plein van het Tuighuis uitzag; Mont-pensier het gedeelte tegenover dat der Koningin ; de prinsen hadden ieder een verblijf dat op den Moorschen Tuin uitzag. Terwijl Koning Amadeus daar verbleef, stond een groot gedeelte van het onmetelijk gebouw ledig. Hij had slechts drie kleine vertrekken : eene studeerkamer, eeu slaapvertrek en een focaclor (toiletkamer). Het slaapvertrek kwam in een langen gang uit, die naar de beide kamertjes der prinsen leidde, naast welke de kamer der Koningin was, die zich nooit van hare kinderen wilde verwijderen. Vervolgens was er eene receptiezaal. Het gedeelte van het paleis dat thans voor de ge-heele koninklijke familie diende, werd vroeger door Koningin Isabella alleen ingenomen. Toen zij vernam , dat Don Amadeus en Donna Victoria zich met zulk eene kleine ruimte tevreden gesteld hadden, zou zij verwonderd uitgeroepen hebben : Die arme jonge lui! Zij zullen zich niet kunnen bewegen ! De Koning en de Koningin namen gewoonlijk hun middagmaal met een kamerheer en eene hofdame. Na den maaltijd rookte de Koning eene Virginia-sigaar (dit mogen de lasteraars van dezen vorst der sigaren zich herinneren), en ging naar zijn kabinet om zich met staatszaken bezig te houden. Daar overwoog hij vele dingen nauwkeurig, en ging dikwijls met de Koningin te rade, vooral als er overeenstemming tusschen de ministers moest gebracht worden, of als men de

-ocr page 204-

MADRID.

190

verdeelde gemoederen der partijhoofden moest bevredigen. Hij las een groot aantal nieuwsbladen van allerlei kleur, naainlooze brieven die hem met den dood bedreigden, die welke hem raad gaven, hekeldichten, plannen van maatschappelijke hervorming, kortom alles wat zij hem zonden. Tegen drie uur verliet hij te paard het paleis; de horens van de wacht schaterden ; een dienaar in het rood gekleed volgde hem op een afstand van vijftig schreden. Mem ziende, zou men gezegd hebben , dat hij zich niet bewust was, dat hij de Koning was. Hij beschouwde de kinderen die voorbijgingen, de uithangborden der winkels, de soldaten , diligences, fonteinen met een uitdrukking van bijna kinderlijke nieuwsgierigheid. Langzaam reed hij door de ge-heele straat Alcala als een onbekend burger, die over zijne zaken dacht, en ging naar het Prado om ook zijn deel van de lucht en de zon te genieten. De ministers hadden veel daarop aan te merken; de Bourbonschen, die aan het praalzieke hof van Isabella gewoon waren, zeiden dat hij de majesteit des troons van den Heiligen Ferdinand door de straten sleurde; de dienaar eindelijk, die hem volgde, keek met een gramstorig gelaat rond alsof hij zeggen wilde : zie eens welke dwaasheden 1 Doch wat men ook zeide, de Koning kon er maar niet bevreesd door worden. En de Spanjaarden, dit moet gezegd worden, deden hem recht wedervaren; en welk oordeel zij ook over zijn karakter, zijn gedrag en zijn bestuur uitspraken, altijd voegden zij er bij ;

-ocr page 205-

MADRID.

Wat zijn moed betreft, daarvan valt niets te zeggen.

Eiken Zondag was er een maaltijd ten hove. Generaals, afgevaardigden, professoren, academieleden, mannen, die zich op letterkundig en wetenschappelijk gebied beroemd gemaakt hadden, werden daarop uitgenoodigd. De Koningin sprak met alle en over alles met eene zekerheid en bevalligheid, dat zij altijd , wat men ook reeds vooraf van haar verstand en hare beschaving vernomen had , de verwachting overtrof. Als het volk over hetgeen zij wist sprak, dan deed dit er natuurlijk wat bij; dan noemde het Grieksch, Arabisch, Sanskrit, sterrekunde, wiskunde enz. Maar waar is het, dat zij met zeer veel oordeel over zaken sprak, die gewoonlijk ver buiten de grenzen der vrouwelijke studiën liggen, en niet onbepaald en vluchtig zooals gewoonlijk diegenen doen die niets dan titels en namen kennen. Zij had eene grondige studie van de Spaansche taal gemaakt, en sprak ze evenals hare moedertaal; met de geschiedenis , letterkunde en de zeden van haar nieuw vaderland was zij zeer vertrouwd ; om geheel en al Spaansch te zijn, ontbrak haar inderdaad niets dan de begeerte om in Spanje te blijven. De liberalen mompelden, de Bour-bonschen zeiden : — Het is onze Koningin niet; maar alle koesterden voor haar een diepen eerbied. De woedendste dagbladen noemden haar op zijn allerergst la esposa de Don Amadeo (de echtgenoote van Don Amadeus) in plaats van La reina (de Koningin). De hevigste der republikeinsche afgevaardigden konde,

191

-ocr page 206-

MADRID.

toen hij in eene rede voor de Cortes op haar zinspeelde , niets minder zeggen dan dat zij doorluchtig en deugdzaam was. Zij was de eenige van het koninklijk huis, over wie zich niemand noch in het schrijven, noch in het spreken eenigen scherts veroorloofde; zij was als eene figuur die wit gelaten was te midden van een schilderij van boosaardige caricatures.

Ten opzichte van deu Koning scheen de Spaansche pers eene grenzenlooze vrijheid te genieten.

Onder de bescherming van den naam van Savoyaard, vreemdeling, hofjonker, zeiden de dagbladen, die van de dynastie afkeerig waren, alles wat zij wilden en niet veel liefelijks. Dit blad verdroot het, dat de Koning feo de cara y de jterfil (leelijk van gelaat en gestalte) was; een ander ergerde zich, dat hij op de wandelingen te weinig vertoon maakte; een derde had iets op zijne wijze van groeten te zeggen en andere ongeloofelijke kleinigheden meer. Desniettegenstaande koesterde de bevolking van Madrid zoo niet de geestdrift van de Agenzia Stefani, dan toch eene zeer levendige sympathie voor hem. De eenvoudigheid zijner zeden en de goedheid zijns harten waren zelfs onder de kinderen tot een spreekwoord geworden. Men wist dat hij omtrent niemand eenigen wrok voedde, zelfs niet jegens diegenen, welke zich ten zijnen opzichte onwaardig gedragen hadden; dat hij zich nooit eene spijtige daad jegens iemand veroorloofd had, en dat hij zich nooit een bitter woord tegen zijne vijanden had laten ontsnappen. Als

19.2

-ocr page 207-

MADRID.

iemand van persoonlijke gevaren sprak, die hij zou kunnen loopen, dan antwoordde hem ieder rechtgeaard ingezetene verontwaardigd, dat het Spaansche volk dengenen eerbiedigt die er vertrouwen in stelt. Zijne verbitterdste vijanden spraken van hera met gramschap , maar niet met haat; diegenen zelfs die den hoed niet voor hem afnamen, als zij hem ontmoetten, voelden zich beklemd om het harte als zij zagen dat andere zulks niet deden, en konden een gevoel van droefheid niet onderdrukken. Er zijn beelden van gevallen Koningen, die men met een zwart laken bedekt; andere waarover men een witten sluier spreidt, die ze schooner en eerwaardiger doet uitkomen ; over dit beeld heeft Spanje een witten sluier uitgestrekt, en wie weet of eens het gezicht van dit beeld de borst van iederen eerlijken Spanjaard geene geheime zucht zal afpersen, als de herinnering aan een dierbaren , beleedigden persoon, of als eene kalme en goedaardige stem die op den toon van een droevig zelfverwijt zal zeggen ; — Werkelijk gij hebt slecht gehandeld !

Op zekeren Zondag hield de Koning een inspectie over de Voluntarios dc Ja libertad 1), een soort van Italiaansche nationale gardes, met dit verschil, dat gene uit eigen beweging zeer goede diensten bewijzen , terwijl deze alleen uit dwang geene slechte verrichten. De Voluntarios moesten zich langs de

1) De vrijwilligers der vrijheid.

J.

193

13

-ocr page 208-

MADRID.

194

lanen van het Prado plaatsen, en eene tallooze menigte wachtte hen. Toen ik er aankwam, waren er reeds drie of vier bataillons. Het eerste was het bataillon der veteranen; alle mannen van ongeveer vijftig jaren, niet weinige zeer oud, in het zwart gekleed met mutsen a la Ros, galons op galons, kruisen op kruisen, net en blinkend als kadetten van de Academie, en met blikken zoo fier en ernstig, dat zij de grenadiers der Oude garde in verwarring zouden gebracht hebben. Daarop volgde een ander bataillon in een andere uniform : grijze broek, opene tunica met breede oplegsels van vuurrood laken op de borst omgeslagen ; geene mutsen a la Ros meer, maar képis mei een hemelsblauwen vederbos en geweren met opgestoken bajonetten. Alweer een ander bataillon met een andere uniform : geene képis meer maar weer mutsen a la Ros; geene oplegsels meer van rood, maar van groen laken; broeken van een andere kleur; geene bajonetten, maar korte degens. Een vierde bataillon, een vierde uniform : vederbossen , kleuren, wapenen — alles is weer geheel verschillend. Daar komen weer andere bataillons aan, en alweder andere gedaanten. Eenige hebben den Pruisischen helm , andere een helm zonder punt; deze hebben bajonetten, gene rechte, korte degens, andere kromme en nog weer andere slangvormige, hier soldaten met kordons, daar zonder kordons; verder weer met kordons, gordels, schoudermantels , stropdassen, pluimen — alles verandert ieder oogenblik. En alle afdeelingen zijn heerlijk en

-ocr page 209-

MAUR11).

195

prachtig met honderd kleuren, honderd sieraden, die heen- en weer slingeren, schitteren en fladderen. Ieder bataillon heeft eene banier van verschillenden vorm, versierd met borduursels, linten en franjes. Tusschen de andere ziet men soldaten, die als landlieden gekleed zijn. met lange strepen van allerlei kleur in lange punten over verstelde broeken genaaid ; eenige zonder, andere met zwarte stropdassen , open borst en geborduurd hemd ; jongens van vijftien zelfs van twaalf jaren van top tot teen gewapend te midden van de gelederen; marketensters met korte rokken, roode broeken en manden vol sigaren en oranjeappels. Voor de bataillons rijden onophoudelijk officieren heen en weer. Ieder officier draagt op het hoofd, de borst of op het zadel dit of dat sieraad van zijne eigene vinding. Ieder oogenblik passeert er een troepje, waarvan men niet weet tot welk vreemd korps dat nu weer behoort. Men ziet gallons op de arrnen, op de schouders, om den hals, van zilver, goud, wol, medailles en kruisen in zulk eene menigte dat zij de halve borst bedekken, op elkander geplaatst boven en onder den gordel; handschoenen met alle kleuren van den regenboog; sabels, groote en kleine degens, pistolen, revolvers; een mengsel kortom van alle afdeelingen, van alle wapens, van alle legers, eene verscheidenheid die tien ministeriëele commissiën, met de verandering der kleeding belast, zou afmatten, eene verwarring waarbij men het hoofd zou verliezen. Ik herinner mij niet of er twaalf of veertien bataillons waren , waarvan ieder zijne eigene afdeeling I. 13*

-ocr page 210-

MADRID.

19G

koos en zich er op toegelegd had om zooveel mogelijk van de andere te verschillen. Zij werden door den Syndicus gekommandeerd, die zelf ook eene fantastische uniform had. Misschien waren er wel achtduizend man. Op het vastgesteld uur kondigden een plotselijk rondrijden der officieren van den generalen staf en een luid trompetgeschal de aankomst des Konings aan. Daar kwam inderdaad uit de straat Alcala Don Amadeus te paard aan, als kapitein-ge-neraal gekleed, met rijlaarzen, witte broek en gerokt. Hij werd gevolgd door een dichten stoet generaals, adjudanten, in het rood gekleede dienaren, lanciers, kurassiers en gardes. Nadat hij van het Prado tot de kerk van Atocha te midden eener dichte en stille menigte, langs het front van het leger gereden had, keerde hij naar de straat Alcala terug. Hier was eene tallooze menigte verzameld, die als eene zee golfde en ruischte. De Koning en zijn generale staf maakten voor de kerk halt met den rug naar den voorgevel gekeerd, en de cavalerie gelukte het na groote moeite eene kleine ruimte te maken, waar de bataillons konden defileeren. Zij defileerden bij pelotons. Naar de volgorde waarin zij passeerden, riepen zij op een teeken van den kommandant; — Viva el Bey! Viva Don Amadeo primero! 1).

De eerste officier, die den uitroep aanhief, had een ongelukkig denkbeeld. Het „levequot;, door de eersten uitgeroepen, werd als een plicht voor al de

1) Leve de Kouing! Leve Don Amadeus de eerste.

-ocr page 211-

MADRID.

anderen, en was oorzaak dat het publiek de meerdere of mindere kracht en overeenstemming der stemmen als het teeken eener politieke demonstratie opnam. Eenige pelotons riepen een „levequot; zóó zwak en kort, dat het op de stem eener groep zieken geleek, die om hulp vroegen, en dan brak de menigte in een gelach uit. Andere pelotons riepen met alle kracht der longen, en ook hun kreet werd als een vertoon van vijandelijkheid jegens de dynastie vertolkt. Verschillende gesprekken hoorde ik onder diegenen die mij omringden. De eene zeide : Nu komt dat bataillon; dat is er een van republikeinen , gij zult zien dat het niet roept. — Het bataillon riep niet: de toeschouwers hoestten. Een ander zeide: Het is schande, een gebrek aan opvoeding; a mi tampoco me gusta Don Amadeo, pero collo y res-peto 1). Er ontstond ook twist. Een jongeling van minder allooi riep een „levequot; op een zeer valschen toon, en een caballero noemde hem een onbeschaamde ; deze ontstak in toorn, beide staken de handen uit, maar een derde kwam tusschenbeide en scheidde ze. Tusschen het eene bataillon en het andere passeerden ook burgers te paard; eenige zagen den Koning wel strak aan , maar namen geene hoeden af; dan hoorde men onder de menigte verschillende too-nen als muy bien en mal criado 2). Andere, die wel hadden willen groeten, deden zulks niet uit vrees gt;

1) Ofschoon ook mij Don Amadeus weinig bevalt , toch zwijg en eerbiedig ik.

2) Zeer goed, en slecht opgevoed.

197

-ocr page 212-

MADRID.

198

en gingen voorbij met neergebogen hoofd en schaamrood gelaat. Andere die zich integendeel over dat schouwspel ergerden, maakten voor het aanschijn van alle een moedig vertoon van amadéisme, passeerden met den hoed in de hand, en zagen nu eens eerbiedig den Koning aan, en sloegen dan weer een tiental schreden lang een fleren blik op de menigte. De Koning hield tot het einde van den tocht raat een onveranderde uitdrukking van kalme fierheid onbeweeglijk stand. Zóó eindigde de inspectie.

Deze nationale militie, ofschoon niet zoo vervallen en ontredderd als de onze, is toch ook slechts eene maskerade. Het belachelijke heeft er de wortels van afgeknaagd; maar als uitspanning op feestdagen, ofschoon het aantal vrijwilligers zeer geminderd is (dit klom eens tot dertigduizend), is zij altijd een schouwspel, dat al de voelhorens (wapenen) en roode vodden van Mijnheer Ottino weer te zien geeft.

DE STIERENGEVECHTEN.

Op den een-en-dertigsten Maart werd de schouwburg der stierengevechten geopend. Wij willen op ons gemak daarover spreken, dewijl het onderwerp zulks waardig is. Wie de beschrijving van Baretti gelezen heeft, rekene erop dat hij niets gelezen heeft. Baretti zag slechts de stierengevechten te Lissabon, die in vergelijking met die te Madrid slechts een kinderspel zijn.

-ocr page 213-

MADRID.

199

De zetel der kunst is te Madrid. Daar zijn de groote kunstenaars; daar de prachtige schouwspelen; daar de kenners; daar zijn de rechters die den roem bekrachtigen. De Circus te Madrid is het Teatro de/la Scala der kunst van stieren te bevechten. De opening der stierengevechten te Madrid is veel belangrijker dan eene verandering van ministerie. Eene maand vooraf geschiedt de aankondiging door geheel Spanje: van Cadix tot Barcelona, van Bilbao tot Almeria. In de paleizen der grooten en in de hutten der armen spreekt men slechts van de kunstenaars en van de rassen der stieren; er worden pleiziertreinen georganiseerd uit de provinciën naar de hoofdstad. Wie slecht bij kas is, spaart om zich op den plechtigen dag eene goede plaats in den Circus te kunnen verschaffen. Vaders en moeders beloven aan hunne vlijtige kinderen hen er heen te zullen geleiden; minnaars beloven het aan hunne schoonen. De dagbladen verzekeren dat het goed weer zal zijn; de ingeschreven toreros die men reeds te Madrid ziet, worden met den vinger nagewezen. Het gerucht loopt, dat de stieren reeds aangekomen zijn; er zijn er die ze gezien hebben en andere haasten zich om ze te gaan zien. Het zijn stieren uit de weide van den hertog van Veragua, vau deu markies de la Merced, van de douairière van Villaseca: zij zijn verschrikkelijk, geducht. Het kantoor voor de abonnementen wordt geopend; liefhebbers , bedienden van adellijke familiën, zaakwaarnemers en vrienden, die voor de afwezigen zorgen,

-ocr page 214-

MADRID.

200

komen in eene dichte menigte toesnellen. Den eersten dag heeft de ondernemer vijftigduizend lire ontvangen , den tweeden dertig, in eene week honderdduizend. Frascuelo, de beroemde matador, is aangekomen , Cuco is er, Calderon is er ook al; alle zijn er; nog drie dagen! Duizenden personen spreken van niets anders meer; de dames droomen van den Circus; de ministers hebben het hoofd niet meer bij hunne zaken; oude liefhebbers kunnen zich niet langer inhouden; werklieden, armen rooken hun dg ar rito niet meer om op den dag van het schouwspel eenige stuivers te hebben. Eindelijk komt de dag vóór het feest aan; \'s morgens vóór het krieken van den dag begint men in een benedenvertrek van de straat Alcala de plaatskaartjes te verkoopen; alvorens de deur geopend wordt, is er reeds eene verbazende menigte; zij schreeuwen, verdringen en stooten elkander op zij; twintig burgerwachten met revolvers aan de gordels verkrijgen na zeer veel moeite wat rust; tot in den nacht is het een onophoudelijk heen- en weertrekken. De lang gewenschte dag breekt aan; het schouwspel begint om drie uur; om twaalf uur begeven zich reeds uit alle deeleu lieden naar den Circus. De Circus is aan het einde van den burg van Salamanca, aan gene zijde van het Prado, buiten de poort Alcala; alle straten, die er heen leiden, worden door eene lange, lange rij menschen doorloopen; in de omgeving van het gebouw is het een mierennest. Er komen vaandels soldaten en vrijwilligers der vrijheid aan, door muziekkorpsen

-ocr page 215-

MADRID.

voorafgegaan; een zwerm van lieden, die allerlei middelen van verversching zooals sinaasappelen, enz. verkoopen, doen de lucht van hun geschreeuw weergalmen ; de venters van plaatskaartjes, door honderd stemmen geroepen, loopen nu hier- dan daarheen; ongelukkig is degene die nog geene plaats heeft; hij zal het dubbel, drie-, viervoudig moeten betalen! maar wat nood? Er werd een biljet voor vijftig, ja zelfs voor tachtig lire verkocht! De Koning wordt verwacht; men zegt dat ook de Koningin zal komen. Daar komen de koetsen der groote lui aan; de hertog Fernan Nunez, de hertog van Abrantes, de markies de la Vega de Armijo, eene menigte Grandes van Spanje, de godinnen der aristocratie; de ministers, generaals, afgezanten, alles wat er schoons, prachtigs en machtigs is in de groote stad. Door verscheidene deuren treedt men den Circus binnen; alvorens men er in gaat, is men reeds verdoofd.

Ik trad binnen : de Circus is onmetelijk. Van buiten gezien, biedt hij niets merkwaardigs aan ; het is een rond , laag gebouw zonder ramen, geel aangestreken, doch bij het binnentreden maakt zich een allerlevendigst gevoel van bewondering van u meester. Het is een circus voor een geheel volk ; als er tienduizend toeschouwers in zijn, dan zou er nog een regiment ruiterij in kunnen exerceeren. De strijdplaats (arena) is cirkelvormig en zóó ruim dat zij tien onzer paardenspellen zou kunnen bevatten ; zij is door eene houten lambrizeering, bijna zoo hoog als tot eens mans hals, omgeven, die aan de

201

-ocr page 216-

MADRID.

202

binnenzijde van eene kleine verhevenheid ter hoogte van eenige palmen van den grond voorzien is, waarop de toreros den voet zetten om er over te springen als de stier hen vervolgt. Na deze lambri-zeering heeft men een andere die hooger is, dewijl de stier dikwijls over de eerste heenspringt. Tus-schen deze en de eerste loopt om het geheele strijdperk een gang, iets meer dan een meter breed , waar vóór den strijd de toreros heen en weer wandelen, en die tevens tot standplaats dient voor de bedienden van den Circus, de timmerlieden die gereed staan om de schade te herstellen die de stier kan aanbrengen, de wachten , de venters van sinaasappelen , de liefhebbers die de vriendschap van den ondernemer genieten, de groote lui wien een uitzondering op den regel wordt toegestaan. Aan de overzijde van de tweede lambrizeering, verheft zich eene steenen trap ; boven die trap zijn de loges , onder de loges loopt eene galerij met drie rijen zitplaatsen. De loges zijn zoo ruim, dat zij ieder wel twee of drie familiën kunnen bevatten; de loge des Konings is eene groote zaal; naast die des Konings is de loge van den Stedelijken Raad, vanwaar de Syndicus of iemand in zijne plaats bij het schouwspel voorzit. Er zijn loges voor de Ministers, den Gouverneur en de afgezanten; iedere familie heeft er een ; de jonge lui, bontonisii (van goeden huize) zooals Giusti zou zeggen, hebben er een voor vele te zamen; vervolgens heeft men de afgehuurde loges, die haast iemands ondergang kosten.

-ocr page 217-

MADRID.

203

Al de plaatsen der steenen trappen zijn genummerd ; ieder heeft zijn kaartje, en zonder de minste wanorde neemt ieder plaats. De Circus wordt in tweeën verdeeld : het gedeelte waar de zon op staat, en dat hetwelk in de schaduw is; in het laatste betaalt men meer, in het eerste zit het geringere volk. Het strijdperk heeft op bijna gelijke tusschenruimten vier poorten : de poort waardoor de torero# binnentreden, die voor de stieren , die voor de paarden en die voor de aankondigers van het schouwspel onder de loge des Konings. Boven de poort, waardoor de stieren binnenkomen, is een soort balkon, dat men het foril noemt; gelukkig hij die daar eene plaats kan krijgen ! Op dit balkon staan op een bankje diegenen , die op een gegeven teeken uit de loge van den Stedelijken Raad op de trompet blazen en de trom roeren, om het loslaten van den stier aan te kondigen. Tegenover het foril, aan de overzijde van het strijdperk, op de steenen trap is het muziekkorps. De geheele trap bestaat uit afdeelingen, die ieder haar eigen ingang hebben. Alvorens het schouwspel begint, mag het volk in het strijdperk gaan, endoor het geheele gebouw omloopen. Men gaat de paarden zien, die op een pleintje vastgebonden staan en die helaas ! grootendeels bestemd zijn om te sterven ; men gaat naar de donkere hokken , waarin de stieren opgesloten zijn , die zich vervolgens van den eenen tot den anderen laten passeeren tot aan een gang, waaruit zij in het strijdperk rennen; men bezichtigt de infirmerie, waarin men de gewonde torero# over-

-ocr page 218-

MADRID.

brengt. Vroeger was er zelfs eene kapel, waarin men gedurende den strijd de mis vierde, en waar de toreros eerst gingen bidden alvorens zij het dier trotseerden. Men gaat naar den hoofdingang, waar de banderillas 1) ten toon gesteld zijn, waarmede men den stieren den nek zal doorboren, en waar men eene menigte oude toreros ziet: deze verminkt, gene met eenen arm, andere op krukken, en jonge toreros welke nog niet de eer hadden tot den Circus van Madrid toegelaten te worden. Men koopt een nummer van het dagblad het Buletin de los Toros 2) , dat wonderen belooft voor de funcion 3) van den dag; men laat zich door de wachters het programma van het schouwspel overreiken, benevens een gedrukt blaadje in kolommen verdeeld , om er het aantal piek- en degensteken, benevens de vallen en wonden op aan te teekenen; men zwerft door de eindelooze gangen, langs de eindelooze trappen te midden eener menigte die gaat en komt, rijst en daalt, roept en schreeuwt, dat het gebouw er van dreunt, en eindelijk keert men naar zijne eigen plaats terug.

De Circus is eivol en biedt een schouwspel aan , waarvan hij, die het niet gezien heeft, zich geen denkbeeld kan maken; het is eene zee van hoofden, hoeden, waaiers en handen die door de lucht zwaaien.

1) Banderillas zijn korte spietsen, met linten versierd , die men naar de stieren werpt.

2) Bulleton van de stieren.

3) Funcion van den dag : de plechtigheid van den dag.

204

-ocr page 219-

MADRID.

205

Aan de schaduwzijde, waar de heeren zitten is alles zwart; in de zon waar de geringere lieden plaats nemen, ziet men duizend levendige kleuren van gewaden , zonneschermen en papieren waaiers; het is een ontzaglijke maskerade. Er is voor geen kind plaats meer; als eene phalanx, zóó dicht is de menigte; niemand kan er uit, men heeft moeite zijne armen te bewegen. En het is geen gewemel, geen geraas zooals in de andere schouwburgen; het is een ontroering, een leven dat juist voor den Circus past. Alle schreeuwen, groeten en roepen elkander toe met eene krankzinnige vreugde; kinderen en vrouwen gillen, ernstige mannen dartelen als knapen; jongelingen bij groepen van twintig tot dertig te zamen geven, door beurtelings roepen en slaan met de rottingen op de trappen, den vertegenwoordiger van den Stedelijken Raad te kennen, dat het uur is aangebroken. In de loges heerscht eene dartele opgewondenheid als in den engelenbak van het dage-lijksch theater; met het oorverdoovend geschreeuw der menigte mengt zich het huilen van een honderdtal kramers, die naar alle zijden met sinaasappelen werpen; het muziekkorps speelt, de stieren loeien; de menigte daarbuiten saamgedrongen raast; het is een schouwspel om duizelig te worden ; alvorens de strijd begint, is men moede, dronken en zinneloos.

Plotseling weergalmt de kreet : El Key! 1). De Koning is aangekomen; hij is gekomen in eene koets

1) De Koning.

-ocr page 220-

MAURIÜ.

door vier witte paarden getrokken, die door dienaren in het schilderachtig Andalusisch gewaad gedost, bestuurd worden; de glazen deuren, die de koninklijke loge sluiten, worden geopend. De Koning treedt met een dichten stoet ministers, generaals en kamer-heeren binnen. De Koningin is er niet; men had zulks wel gedacht, men weet dat zij van dit schouwspel een afkeer heeft. OI maar de Koning kon er niet ontbreken, hij is altijd gekomen; men zegt dat hij er verzot op is. Het uur is aangebroken, men begint. Mijn geheel leven door zal ik mij de siddering herinneren, die mij op dat oogenblik door de aderen liep.

Daar schatert de trompet: vier wachters van den Circus te paard, met steek en vederbos a la Henri IV, zwarten kraagmantel, rok, rijlaarzen en degen komen door de poort, die onder de loge des Konings is, binnen; langzaam rijden zij het strijdperk rond; de menigte wijkt, ieder gaat naar zijne plaats en het strijdperk blijft ledig.

206

De vier ruiters gaan zich twee aan twee voor de groote nog gesloten poort plaatsen, die tegenover de koninklijke loge is. De tienduizend toeschouwers hebben het oog daarop gevestigd; er heerscht een algemeene stilte; daaruit komt la cuadrïlla 1), al de toreros in groot gala, om zich aan den Koning en het volk voor te stellen. Het muziekkorps valt in, de poort wordt geopend, men hoort een ontzaglijke

1) Stoet.

-ocr page 221-

MADRID.

losbarsting van toejuichingen; de toreros treden vooruit. Eerst komen de drie espadas 1), Frascuelo, Lagartijo en Cayetano, de drie vermaarde, in het kostuum van Figaro in den Barbier van Sevilla gekleed , in het satijn, in het zij, in citroengeel, vleeschkleurig, hemelsblauw fluweel, versiert met borduursels , franjes, galons , goud- en zilverdraadwerk , glanszijde, gouden en zilveren oorsieraden , door welk een en ander bijna de gansche kleeding bedekt wordt, in ruime, gele en roode kapmantels gewikkeld, witte broek, zijden gordel, een tros van vlechten in den nek, en een haren muts op. Vervolgens komen de banderilleros 2) en de capeadores 3), een gansche stoet eveneens met goud en zilver overladen, dan de picadores 4) te paard, twee aan twee, met eene groote lans in de vuist, een grijzen lagen hoed met breeden rand op, een geborduurd buisje, eene broek van geel buffel vel, gewatteerd en van binnen met ijzeren platen voorzien; vervolgens komen de chulos of dienaren ook in galagewaad. Alle te zamen trekken met majesteit door het strijdperk, en richten zich naar de loge des Konings. Iets schilderachtigers dan dit schouwspel kan men zich niet voorstellen: al de kleuren van een tuin, al de glans van een vorstelijk hof, al de vroolijkheid van een maskerade-

1) De voornaamste strijders, die den stier het eerst aanvallen.

2) Die de met garen omwonden schichten naar de stieren werpen.

3) Capeadores zijn eigenlijk nachtdieven ; hier zijn het diegenen welke den woedenden stier den mantel voorhouden.

4) Picadores zijn degenen die de stieren tergen (Vertaler).

207

-ocr page 222-

MADRID.

troep, al het ontzag van eene schare krijgshelden is er vertegenwoordigd ; het is eene zee van zilver en goud die de oogen verblindt. En het zijn prachtige mannen; de picadores, hoog en gespierd als athleten; de andere rank, vlug, van een vorm alsof zij gebeeldhouwd waren, met een bruin gelaat, groote en fiere oogen; kortom het zijn figuren als van de oude zwaardvechters, gekleed met eene pracht als Oostersche vorsten.

De geheele stoet houdt voor de loge des Konings stand en groet; de Alcade geeft het teeken, dat men beginnen kan; van de loge valt in het strijdperk de sleutel van het toril, waarin de stieren zijn opgesloten; een wachter van den Circus raapt hem op en stelt hem den bewaker ter hand, die zich naast de poort plaatst , gereed om ze te openen. De stoet toreros gaat uit elkander, de esjjadas springen over de lambrizeering, de capeadores verspreiden zich door het strijdperk en zwaaien met hunne roode en gele mantels; eenige der picadores gaan terug om hunne beurt af te wachten; andere geven hun paard de sporen en gaan links van het toril, op twintig schreden afstands van elkander post vatten, met den rug naar de lambrizeering gekeerd en met opgeheven lans. Het is een oogenblik van ontroering , van onbeschrijfelijken angst; aller blikken zijn op de poort gevestigd, waaruit de stier zal te voorschijn komen; aller harten kloppen ; eene diepe stilte heerscht in den geheelen Circus , niets hoort men dan het geloei van den stier, die van hok tot

208

-ocr page 223-

MADRID.

hok, in de duisternis zijner ruime gevangenis voortgaat , en als het ware roept : — Bloed ! Bloed! De ruiters beven , de picadores verbleeken ; nog een oogenblik; daar schatert de trompet, de poort gaat ver open , een enorme stier rent het strijdperk in; een ontzaglijke kreet eensklaps uit tienduizend kelen losgebroken, groet hem. Het bloedbad begint. — Ach! het baat niet of men nog zulk een sterk zenuwgestel heeft, op dat oogenblik wordt men wit als een lijk!

Ik was zóó ontsteld, dat ik mij niet herinner wat in de eerste oogenblikken volgde : ik wist niet waar mijn hoofd was. De stier rende op den eersten picador in, liep vervolgens terug, nam opnieuw zijn loop en stormde op den tweeden los; er volgde eene worsteling, ik herinner het mij niet juist; eene minuut later rende de stier tegen den derden in ; daarna liep hij naar het midden van het strijdperk, stond stil en zag rond. Ik zag ook rond en bedekte mijn gelaat met de hand. Het geheele gedeelte van de strijdplaats, hetwelk de stier doorloopen had, was met bloed besproeid. Het eerste paard lag ter aarde, met opgescheurden buik, en de ingewanden lagen verstrooid in de ronde; het tweede, dat eene breede wonde in de borst had, waaruit het bloed niet stroomen vloeide, liep waggelend nu hier dan daar; het derde , dat ter aarde was geworpen , deed pogingen om op te staan. De c/mlos, die haastig toe-geloopen waren, hieven de picadores van den grond, ontnamen het doode paard zadel en teugels, en tracht-I. 14

209

-ocr page 224-

MADRID.

ten het gewonde overeind te krijgen; een helsch gehuil weergalmde langs alle deelen van den circns. Zóó begon meestal het schouwspel. De picadores zijn de eersten die den aanval des stiers moeten ontvangen ; zij wachten hem onverschrokken af, en planten hem de lans tusschen den kop en den nek, op het oogen-blik dat hij den kop buigt om het paard op zijne horens te nemen. De lans heeft, wel te verstaan, slechts eene kleine punt, di» geene diepe wonde kan aanbrengen, en de picadores moeten zich alle moeite geven om den stier op een afstand te houden en het rijdier te redden. Hiervoor is een vaste blik, een bronzen arm en een onverschrokken hart noodig; het gelukt hun niet altijd; meestal zelfs slagen zij niet, en de stier stoot zijne horens in den buik van het paard, en de picador valt ter aarde. Dan komen de capeadores toesnellen, en terwijl de stier zijne horens uit de ingewanden zijns slachtoffers losmaakt , wuiven zij met hunne mantels voor zijne oogen, leiden hem af, doen zich vervolgen en redden op deze wijze den gevallen ruiter, wien de chulos ter hulp snellen om hem in het zadel te helpen als het paard nog staat, of om hem naar de infirmerie te dragen als de val zijn hoofd verbrijzeld heeft.

De stier stond onverschrokken, met bebloede horens , hijgende te midden der strijdplaats, en zag rond, alsof hij vragen wilde: Hebt gij er genoeg van? — Een stoet capcadores rende hem te gemoet, omringde hem, begon hem te sarren , te tergen, heen en weer te doen loopen, wuifde met de man-

210

-ocr page 225-

MADRID. 2 1 1

tels voor zijne oogen, wierp ze hem over het hoofd, lokte hem en ontvluchtte hem met allersnelste wendingen , om terug te keeren en hem opnieuw te tergen en te vluchten. De stier zette nu den eenen dan weer den anderen na, en vervolgde ze tot aan de lambrizeering. Daar schuurde hij met de horens langs de planken, trappelde, sprong terug, brulde en woelde opnieuw in het voorbijsnellen met de horens in de ingewanden der doode paarden, deed pogingen om in den gang te springen, en rende langs alle kanten het strijdperk rond. Intusschen waren andere picadores binnengekomen om de twee, welken het paard was gedood, te vervangen; deze hadden ver van elkander op een afstand van het toni plaats genomen, en wachtten m et opgeheven lans op den aanval des stiers. De capeadores lokten hem behendig naar dien kant. Toen de stier het eerste paard gezien had, rende hij er met gebogen kop op in; maar deze keer mislukte zijn aanval. De lans van den picador boorde hem in den schouder en bood weerstand ; de stier hield vol en drong er onstuimig met zijne gansche massa tegen in; maar te vergeefs, de picudor bleef onwrikbaar, de stier week, het paard was gered, en een uitbarsting van daverende toejuichingen begroette den redder. De andere picador was minder gelukkig: de stier viel hem aan, hij slaagde er niet in hem met zijne lans te treffen; de vreeselijke horens drongen met de snelheid eens degens in den buik van het paard, woelden in zijne ingewanden, en trokken zich dan 1. 14*

-ocr page 226-

MADRID.

terug; de ingewanden. van het arme dier zakten uit, en bleven slingerend als een zak tot bijna op den grond hangen; de picador bleef in het zadel. Nu zag men iets afgrijselijks. In plaats van af te stijgen gaf de picador, ziende dat de wonde niet doodelijk was, zijn paard de sporen, en ging aan een anderen kant post vatten om een tweeden aanval af te wachten; het paard liep over de strijdplaats met de ingewanden uit het lichaam, die het tusschen de pooten slingerden en zijn loop belemmerden. De stier vervolgde het gedurende eenige oogen-blikken en stond stil. Op dat oogenblik hoorde men het schateren der trompet; het was het teeken dat de picadormoesten vertrekken; er ging eene poort open, en na elkander reden zij op een galop weg. Twee doode paarden bleven liggen, en overal zag men plassen en stralen bloed, welke de chnlo-s met aarde bedekten.

Na de picadores komen de ban der Uier os. Voor de oningewijden is dit het aangenaamste gedeelte van het schouwspel, als zijnde het minst bloedige. De banderillas zijn pijltjes van twee palm lengte, met gekleurd papier versierd, voorzien van eene stalen punt, die zoodanig gemaakt is, dat zij, eens in het vleesch gedrongen, er niet meer uit kan; en de stier doet, terwijl hij zich heen en weer wringt , deze pijltjes door de schokken, altijd dieper in zijn vleesch dringen. De banderillero neemt twee van deze pijltjes, in iedere hand een, en plaatst zich op een afstand van ongeveer vijftien passen recht voor den stier.

212

-ocr page 227-

MADRID.

21:3

en terwijl hij onder luid geschreeuw met de armen zwaait, tart hij hem tot den aanval uit. De stier rent tegen hem in, en hij op zijne beurt snelt den stier te ge-moet; deze buigt zijn kop om hem de horens m den buik te steken; de andere werpt hem de pijltjes in den nek, een links en een rechts, en redt zich door eene zeer snelle wending. Als hij zich bukt, een enkelen misstap doet; als hij slechts eene sekonde aarzelt, dan wordt hij als een kikvorsch aan de horens geregen. De stier loeit, snuift, springt en vervolgt de cwpeadoreH niet eene vreeselijke woede; in eene minuut zijn alle in den loop gesprongen, het strijdperk is ledig. Schuimbekkend, met bloedige oogen, terwijl stralen bloeds langs zijn nek ruischen, vertrapt het dier den grond, springt woedend rond, doet de lambrizeering door zijne stooten daveren, eischt wraak, wil moorden, heeft behoefte aan bloed; niemand vermeet zich hem te trotseeren, de toeschouwers vullen de lucht met hunne kreten : Vooruit! Moed ! Den volgenden banderillero ! De volgende banderillero ijlt hem te gemoet, en werpt hem insgelijks zijne twee pijltjes in het vleesch; vervolgens een derde en dan de eerste opnieuw. Op dien dag werd hij door acht pijltjes getroffen. Toen het arme dier de laatste twee in zijn vleesch voelde dringen, stiet hij een lang, pijnlijk en verschrikkelijk geloei uit; daarop rende hij een zijner vijanden na tot aan de lambrizeering , nam een sprong en viel met hem in den loop neer! Eensklaps sprongen de tienduizend toeschouwers alle op en riepen-. Hij heeft hem ver-

-ocr page 228-

MADRID.

moord! Maar de banderillero was hem ontsprongen. Onder een regen van stok- en vuistslagen liep de stier heen en weer, voor en achter, tot hij aan een opene poort kwam, en weer in het strijdperk rende, waarna deze gesloten werd. Toen ijlden al de ban-derilleros en al de capeadores opnieuw tegen hem in ; de een liep achter hem heen , trok hem bij den staart, en verdween met de snelheid eens bliksemstraals; een ander ijlde voor hem heen en slingerde hem zijn mantel om de horens; een derde dreef de stoutheid zóóver, dat hij hem een klein zijden lint van het kruis rukte, dat daarop vastgemaakt was; een vierde, vermeteler dan al de andere, stak zijne lans in den grond, terwijl de stier op hem in rende, nam zijn loop en sprong over hem heen, liep ijlings weer naar den anderen kant, en wierp de lans tusschen de pooten van het verblufte dier; en dat alles geschiedde met de snelheid eens goochelaars en de bevalligheid eens dansers, alsof zij met een schaap gespeeld hadden! Intusschen deed de tallooze menigte den circus van gelach, gejuich, en van kreten van vreugde, bewondering en schrik weergalmen.

Opnieuw schatert de trompet; de banderilleros hebben gedaan; nu is de espada aan de beurt; het is het plechtig oogenblik, de ontknooping van het drama; de menigte wordt stil, de dames steken het hoofd uit de loges, de Koning staat op. De beroemde Frascuelo, in de eene hand den degen en de nm-leta, een soort roode stof aan een klein staafje vastgehecht, treedt het strijdperk binnen. Hij vertoont

214

-ocr page 229-

MAUKID.

215

zich voor de koninklijke loge , neemt zijne muts af, en terwijl hij een dichterlijken volzin uitspreekt, wijdt hij aan den koning den stier dien hij gaat dooden; dan werpt hij zijne muts in de lucht, alsof hij zeggen wil: Ik zal overwinnen of sterven! — en door den schitterenden stoet capeadores gevolgd, gaat hij met vaste schreden op den stier aan. Hier volgt nu een waar tweegevecht, van den man tegen den stier, een lied van Homerus waardig. Van den eenen kant het wilde dier met zijne verschrikkelijke horens, zijne enorme kracht, zijn dorst naar bloed, verbitterd door de pijn, verblind door de woede, grimmig, bebloed, vreeselijk ; van den anderen kant een jongeling van twintig jaren, gekleed als een danser, te voet, alleen, zonder ander verdedigingsmiddel dan een lichten degen in de vuist. Maar tienduizend blikken zijn op hem gevestigd! De Koning bereidt hem eene gift! Zijne beminde zit daar boven in eene loge, met de oogen strak op hem gevestigd! Duizend dames beven voor zijn leven! De stier staat stil en ziet hem aan; hij ziet den stier aan, en wuift hein met zijn rood laken toe; de stier springt op hem los; de esjjada ontwijkt; de vreeselijke horens gaan rakelings langs zijn lichaam, stooten het rood laken weg en treffen in het ledige. Een donder van toejuichingen barst los op al de trappen, in al de loges, langs al de galerijen. De dames zien door hare verrekijkers, en roepen : Hij is niet eens verbleekt! Opnieuw wordt het stil; men hoort geen geluid, zelfs geen gefluister. De

-ocr page 230-

jMADRID.

stoute torero laat herhaalde malen de muleta voor de oogeu van het woeste dier fladderen; slaat er hem mede op den kop, tusschen de horens om den nek; laat hem wijken, toesnellen , omloopen, springen ; laat zich tienmaal aanvallen , en ontwijkt tienmaal door een allersnelste wending den dood; hij laat de muleta vallen, raapt ze voor de oogen van den stier op, lacht hem uit, tergt, beleedigt hem en spot met hem; eensklaps staat hij, neemt zijne positie, verheft den degen en kiest het doel; de stier ziet hem aan; nog een oogenblik, en beide zullen elkander op hetzelfde tijdpunt te lijf gaan.

Een van beide moet sterven; tienduizend blikken vliegen met de snelheid van den bliksem van de punt des degens naar de punten der horens ; tienduizend harten kloppen van angst en vrees, alle gezichten zijn onbeweeglijk; men hoort zelfs geen ademtochtje, de onmetelijke menigte schijnt versteend. Nog een oogenblik — daar is het tijdstip aangebroken ! De stier springt toe, de man zwaait zijn degen; een enkele luide kreet, gevolgd door eene stormachtige uitbarsting van toejuichingen weergalmt allerwegen. De degen drong tot aan het gevest in den nek van den stier; de stier waggelt, en terwijl hem een stroom bloeds uit den mond gutst, valt hij neer als door den bliksem getroffen. De man heeft overwonnen! Nu volgt er een onbeschrijfelijk geraas; de menigte schijnt als bezeten ; alle staan op, zwaaien met de armen en slaken luide kreten; de dames wuiven met de zakdoeken, klappen in de handen,

216

-ocr page 231-

MADRID.

217

slingeren met de waaiers; het muziekkorps speelt; de overwinnende espada nadert de lambrizeering, doet de ronde langs het strijdperk. Naarmate hij voortschrijdt, werpen hem de van geestdrift vervoerde toeschouwers van de galerijen , uit de loges, van de trappen handen vol sigaren, portefeuilles, rottingen, hoeden, kortom alles wat hun voor de hand komt toe; in weinige oogenblikken heeft de gelukkige torero de armen vol van allerlei dingen ; hij roept de ca-peadores te hulp , werpt de hoeden naar de bewonderaars terug, beantwoordt voor zoover hij kan de groeten, loftuitingen en heerlijke titels die hem van alle kanten tegenklinken, en komt eindelijk voor de loge des Konings. Dan richten zich alle blikken op den Koning. De Koning steekt een hand in den zak, haalt er een sigai\'enkoker vol bankbiljetten uit en werpt hem naar beneden ; de torrero vangt hem op en de menigte barst in toejuichingen los. Intusscheu blaast het muziekkorps het treurlied voor den stier. Eene poort wordt geopend, en vier verbazende muildieren met pluimen, kwasten, gele en roode linten versierd, stormen onder de kreten en het zweepgeklap van een stoet chdos die ze mennen, op een vollen galop binnen. Zij sleepen de doode paarden na elkander weg, en vervolgens den stier , die terstond naar een pleintje dicht bij den Circus vervoerd wordt, waar hem eene menigte wacht om de vingers in zijn bloed te doopen, waarna hij van de huid ontdaan, gehouwen en verkocht wordt. Is het strijdperk ledig, dan schatert de trompet, men roffelt de

-ocr page 232-

MADRID.

trom : een andere stier komt uit zijn hok snellen, valt de picadores aan, scheurt den paarden den buik open, stelt zijn nek aan de banderillas bloot, en wordt gedood door een espada. Zoo presenteeren zich , zonder tusschenpoozen zes stieren na elkander in het strijdperk.

Hoeveel schokken, hoeveel huiveringen overvallen u gedurende dit schouwspel! Hoe dikwijls wordt gij koud om het harte, en stijgt u het bloed naar het hoofd! Hoe dikwijls verbleekt gij eensklaps! Maar gij, vreemdeling! gij alleen verbleekt. De knaap, die naast u zit, lacht; het meisje, daar voor u, is krankzinnig van vreugde; de dame, die gij in de aangrenzende loge ziet, zegt, dat zij zich nooit-zoo vermaakt heeft! Welke kreten! Welke uitroepen !

218

Daar moet men zijn om de taal te leeren ! Verschijnt de stier, dan wordt hij op duizend wijzen beoordeeld : Wat een schoone kop! Welke oogen 1 Die zal bloed maken! Anda que vales tin tesoro! 1). Lief klinkende phrasen worden hem toegeroepen. Heeft hij een paard gedood ; Bueno! (Goed !) Zie eens wat heeft hij hem een tuig uit zijn buik gehaald ! Mist een picador den stoot, en wondt hij den stier verkeerd, of waagt hij het niet hem te tarten , dan volgt er een stortvloed van ruwe belee-digingen : Lafaard ! Bedrieger ! Moordenaar I Verberg ui Laat u doodslaan! — Alle staan op, wijzen

1) Wel, die is een schat waard i

-ocr page 233-

MADRID.

hem met den vinger na, werpen hem met schillen van sinaasappelen en eindjes van sigaren in het gezicht , en dreigen hem met den stok. Als de espada den stier met den eersten steek doodt, dan volgen er woorden als van waanzinnig verliefden , gebaren als van dwazen: Kom hier mijn engel! God zegene u Frascuelo! Men geeft hem kushandjes, roept hem, strekt de armen uit om hem te omhelzen. Welk eene milde uitstorting van bijnamen , geestige gezegden en spreekwoorden 1 Hoeveel vuur! Hoeveel leven!

Maar ik sprak slechts van de verrichtingen van eenen stier; in een geheelen strijd volgen er duizend. Op dienzelfden dag stiet een stier zijn kop onder den buik van een paard, hief paard en ruiter van den grond, en nadat hij ze een oogenblik in triomf door het strijdperk gedragen had, slingerde hij beide als een zak met vodden over den grond. Een andere stier doodde in weinige minuten vier paarden ; een derde viel den picador zoo onstuimig aan, dat deze van het paard, met het hoofd tegen de lambrizeering in bezwijming viel en weggedragen werd. Maar noch om deze reden, noch wegens eene zware wonde, noch zelfs door den dood van een torero wordt het schouwspel afgebroken; het programma zegt het; als er een sterft, staat een ander weer gereed. De stier valt niet altijd aan; er zijn van die flauwe, die op den picador inloopen, plotseling stil staan en na een oogenblik aarzelens vluchten; andere van een zachten en goedigen aard antwoorden zelfs niet op de uittartingen, laten zich door den picador aanvallen,

219

-ocr page 234-

MAD1UD.

220

zich de lans in den nek planten, loopen achteruit en schudden met den kop, alsof zij zeggen willen : Ik wil niet! vluchten, keeren zich eensklaps om en kijken de capeadores, die hen vervolgen, verwonderd aan, als wilden zij hun vragen : Wat wilt gij van mij ? Wat heb ik u gedaan ? Waarom wilt gij mij dooden ? Dan breekt de menigte in verwenschingen uit tegen den flauwen stier, tegen den oudernemer en tegen de toreros, en dan hoort men eerst van de liefhebbers van het toril, vervolgens van de menigte in de zon, dan van de heeren in de schaduw en eindelijk van al de toeschouwers den eenparigen kreet: Banderilla-s de fueyo! 1). Deze roep wordt gericht tot den Alcade. De banderillas van vuur dienen om den stier woest te maken; het zijn banderillas voorzien van eene raket, die ontvlamt op het oogenblik als de punt in het vleesch dringt, in de wonde brandt, eene vree-selijke pijn veroorzaakt, het dier zóó baloorig maakt en het zóó verbittert, dat hij van flauw in vermetel, van rustig in woedend verandert. Om de banderillas de fueyo te gebruiken, heeft men verlof van den Alcade noodig. Als deze aarzelt het te verleenen, dan staan al de toeschouwers op; dan ziet men vreeselijke blikken ; tienduizend zakdoeken fladderen als de baniers van tien regimenten lanciers, en vormen van de loges tot het strijdperk, langs den geheelen omtrek een golvend wit tapijt, waaronder de menigte bijna verdwijnt, en duizend stemmen scVreeu-

1) Pijltjes van vuur.

-ocr page 235-

MADRID.

wen : fuego! fuegc! fuego! 1). Dan geeft de Alcade toe; maar blijft hij bij zijne weigering volharden, dan verdwijnen de zakdoeken; vuisten en stokken worden opgeheven, beleedigingen volgen : No sea listed necio ! 2). Stel u niet als een domkop aan ! Stoor onze vreugd niet! Las handerillas al Alcalde! F neg o al Alcalde! 3).

De doodstrijd van den stier is verschrikkelijk. Somtijds brengt de torero den steek niet juist toe, en de degen dringt wel tot aan het gevest in het vleesch, maar raakt het harteleven niet. Dan begint de stier met het wapen in zijn lichaam onder een woest gebulk door het strijdperk te rennen , en tracht zich, door zich op duizenderlei wijzen te draaien en te wringen, van zijne kwelling te bevrijden; somtijds vliegt in dien woesten ren het wapen er uit, somtijds ook dringt het dieper in het vleesch en veroorzaakt den dood. Dikwijls is de espada genoodzaakt een tweeden steek toe te brengen, niet zelden een derden , ja wel eens een vierden, en de stier vergiet stroomen bloeds. Al de mantels der capeadores zijn er van doorweekt. De espada is met bloed bevlekt, de lambrizeering is er mede besproeid, overal vloeit bloed, en de verontwaardigde toeschouwers overladen den torero met smaadwoorden. Somtijds valt de gt;tier zwaar gewond ter aarde; maar hij sterft niet, blijft daar onbeweeglijk liggen met den kop in de hoogte.

1) Vnur! vunrl Vuur I

2) Wees niet dwaas.

3) De pijleu op den Alcade! Vuur op den AlcadeI

221

-ocr page 236-

MADRID.

222

dreigend alsof hij zeggen wilde: Komt moordenaars! als gij den moed hebt! Dan is de worsteling geëindigd ; men moet den doodstrijd verkorten; een geheimzinnig man springt over de lambrizeering, nadert met snelle schreden, plaatst zich achter den stier, neemt het oogenblik waar, en stoot hem den dolk in den kop, die tot de hersenen doordringt en hem doodt. Dikwijls gelukt ook deze stoot niet, en de geheimzinnige man moet er twee, drie ja soms vier toebrengen; dan breekt de verontwaardiging des volks als een storm los. Zij schelden hem voor beul, lafaard, eerlooze, wenschen hem den dood toe, en zouden hem als een hond worgen, als zij hem in handen hadden. Ook gebeurt het wel eens, dat de doodelijk gewonde stier eerst een oogenblik waggelt alvorens hij valt, en zich al waggelend met langzame schreden van de plaats verwijdert, waar hij getroffen werd , om in een verwijderden hoek in vrede te gaan sterven. Dan volgen hem op een zekeren afstand al de toreros met langzame schreden als een lijkstoet; de menigte volgt zijne bewegingen met de oogen, telt zijne schreden en meet den duur van zijn doodstrijd. Eene diepe stilte vergezelt zijne laatste oogen-blikken; zijn dood heeft iets verhevens en plechtigs. Er zijn ook ontembare stieren, die den kop niet willen buigen tenzij ze den laatsten adem uitblazen; stieren die, terwijl hun stroomen bloeds uit den mond gutsen, nog dreigen ; stieren, die door tien degen- en dolksteken doorboord, bijna doodgebloed nog den kop verheffen in zulk een uittartende hou-

-ocr page 237-

MADRID.

ding, dat zij den stoet hunner vervolgers tot in het midden der strijdplaats doen terugdeinzen; stieren die een doodstrijd hebben veel vreeselijker dan hunne eerste woede, welke de doode paarden verscheuren, de larabrizeering verbrijzelen, woedend de mantels, die door het strijdperk verstrooid liggen, vertrappen, in den loop springen, met opgeheven kop, de toeschouwers uittartend aanziende , rondloopen, vallen, weer opstaan en loeiend sterven.

De doodstrijd der paarden is niet zoo lang maar smartelijker. Eenigen verbrijzelt de stier een poot, anderen doorboort hij den hals geheel en al; nog weer andere doodt hij met één stoot in de borst op hetzelfde oogenblik, zonder dat zij een droppel bloed vergieten ; sommige , door den schrik bevangen, nemen de vlucht, rennen recht voor zich uit, verbrijzelen met een vreeselijken schok den kop tegen de lambrizeering en vallen dood neer; andere liggen lang in een breeden bloedplas te spartelen alvorens zij sterven: nog weer andere gewond, bebloed, met de ingewanden uit het lichaam , verminkt, galoppeeren nog met eene wanhopige woede, rennen den stier tegen, ploffen neer, staan weer op en strijden nog, totdat men ze krachteloos maar nog levend wegdraagt. Dan worden er de ingewanden weer ingebracht, de buik wordt toegenaaid , en zij dienen weder voor een ander maal; andere worden bij de nadering van het dier angstig, sidderen over geheel hun lichaam, trappelen, loopen achteruit, en hinniken, zij willen niet sterven; deze verwekken het meeste medelijden.

223

-ocr page 238-

MADRID.

Somtijds doodt er een enkele stier vijf; dan eens sterven er twintig in één gevecht; al de picadores druipen van het bloed, de strijdplaats is met rookende ingewanden bestrooid, de stieren zijn moede van het dooden.

Ook de toreros hebben hunne ongelukkige oogen-blikken. In plaats van onder het paard, vallen somtijds de picadores tusschen het paard en den stier. Dan wil deze zich op hen werpen om ze te dooden; de menigte slaakt een kreet, maar een stout capeador werpt zijn mantel voor de oogen van het dier, en redt door zijn eigen leven te wagen dat van zijn gezel.

Dikwijls werpt zich de toegesnelde stier niet op de muleta maar op den espada; rakelings stoot hij langs zijn lijf, valt hem opnieuw aan , vervolgt en noodzaakt hem zijn wapen weg te werpen, en zich doodsbleek en bevende van schrik aan gene zijde der lambrizeering te redden. Somtijds slingert bij hem met zijn kop ter aarde; de espada verdwijnt in eene wolk van stof, de menigte gilt: Hij is dood! maar de stier rent voorbij — en de espada is gered. Somtijds krijgt hem de stier op de horens, tilt hem op en werpt hem op zij. Dikwijls laat de stier, den matador zijn doelwit niet kiezen , en het gelukt dezen niet hem van voren aan te vallen; en dewijl hij den stier niet volgens de vastgestelde regels op dit of dat gegeven punt, of op deze of die voorgeschrevene wijze kan wonden, mat hij zich langen tijd vruchteloos af; daardoor geraakt hij in verwarring en loopt honderdmaal gevaar zich te laten dooden. Intusschen

224

-ocr page 239-

MADRID.

huilt en fluit de menigte en beleedigt hem , totdat de arme man wanhopig besluit den stier te dooden of te sterven. Hij brengt zijn degenstoot toe waar hij maar kan; gelukt het hem, dan wordt hij tot in de wolken verheven ; gelukt het hem niet, dan wordt hij gelasterd, beschimpt en met schillen van sinaasappelen overdekt, al ware hij ook de dapperste , ouverschrokkenste en beroemdste torero van geheel Spanje.

Onder de menigte hebben gedurende het schouwspel duizend incidenten plaats. Van tijd tot tijd breekt er tusschen twee toeschouwers een twist uit. Dicht opeengedrongen als de menigte is, vallen sommige stokslagen op de buurlui; deze grijpen den stok en slaan er ook op los. De cirkel der stokslagen wordt breeder; de twist strekt zich tot de geheele afdeeling der trap uit; in weinig oogenblikken ziet men hoeden in de lucht, aan stuk gescheurde halsdoeken, bebloede gezichten; men hoort kreten die den hemel zouden doen ontstellen ; al de toeschouwers staan op, de wachten zijn in beweging en de toreros zijn van acteurs toeschouwers geworden. Dan weder is er eene groep dartele jonge lieden, die alle te zamen opstaan en schreeuwen: „Daar is hij!quot; — „Wie?quot; Niemand. Intusschen staan de dichtbij gezetenen op, de meer verwijderden springen op de zetels, de dames steken de hoofden uit de loges; in een oogenblik is de geheele schouwburg op de been. Dan berst de groep in een schaterend gelach uit, en om geen dwaas figuur te maken, lachen de buurlui mede. Men lacht I. 15

225

-ocr page 240-

MADRID.

in de loges, men lacht op de galerij, tienduizend personen lachen. Somtijds valt een vreemdeling, die voor de eerste maal een stierengevecht ziet, in bezwijming. Het bericht daarvan verspreidt zich met bliksemsnelheid; alle staan op , alle zoeken, schreeuwen , er heerscht een duivelsch geraas dat geen naam heeft. Dan weer is er een vroolijke klant, die een zijner vrienden aan de tegenovergestelde, uiterste zijde van den Circus groet met een spreek-horen die het uitwerksel van een donderslag heeft. Die groote menigte wordt in weinige oogenblik-ken door duizenden tegenstrijdige gevoelens be-hecrscht; met een onophoudelijke afwisseling gaat zij van schrik tot geestdrift over, van geestdrift tot medelijden, van medelijden tot toorn, van toorn tot vroolijkheid, tot bewondering , tot krankzinnige vreugde.

Over het geheel is de indruk, dien dit schouwspel achter laat, onbeschrijfelijk; het is een mengsel van gewaarwordingen, waarin het onmogelijk is iets duidelijks samen te vatten; men weet niet, wat men er van denken zal. In sommige oogenblikken is men huiverig, en men zou den Circus willen ontvluchten; men zweert er nimmer weer heen te gaan ; in andere is men verwonderd, verrukt, bijna dronken, en men zou wenschen, dat het schouwspel nooit eindigde; nu eens zijt gij op het punt onwel te worden, dan weder breekt ook gij evenals de naast u gezetenen in geschreeuw, gelach en gejuich uit; het bloed verstijft n in de aderen, maar de bewonderens-

22(5

-ocr page 241-

MADRTU.

waardige moed van den torero verheft u weer; het gevaar nijpt u het hart samen, maar de overwinning verlicht u. Allengskens maakt de koorts, die de menigte opwindt, zich ook van u meester; gij herkent u zeiven niet meer; gij zijt een ander geworden ook gij hebt aanvallen van toorn , woestheid en geestdrift ; gij gevoelt u sterk en stout; de worsteling ontsteekt u het bloed, het flikkeren der degens doet liet bruisen; en dan die duizenden gezichten, dat gewoel, die muziek, dat geloei, dat bloed, die diepe stilte, dat plotselijk geraas, die ruimte, dat licht, die kleuren, dat ik weet niet wat groots, sterks, wreedaardigs, prachtigs dat u verblindt, verdooft en

bedwelmt.......

Het is een prachtig gezicht als men de lieden den Circus ziet verlaten; het zijn tien stroomen, die uit tien poorten komen aanrollen, en in weinige minuten den burg van Salamanca, het Prado, de lanen van Becoletos en de straat Alcala overstroomen. Duizenden koetsen wachten in de omgeving van den Circus; een geheel uur lang ziet men, waarheen men zich ook wendt, zoover het oog reikt, een dicht gewemel. Alle zwijgen; de aandoeningen hebben alle uitgeput ; men hoort slechts het geluid der stappen; het schijnt dat de menigte zich ter sluiks wil verwijderen; eene soort van droefgeestigheid heeft de luidruchtige vreugde van zooeven vervangen. Ik voor mij had, toen ik voor de eerste maal uit den Circus kwam , nauwelijks zooveel kracht dat ik mij overeind kon houden; het hoofd draaide mij als een tol, mijne I. 15*

227

-ocr page 242-

MADRID.

ooren suisden; overal zag ik horens van stieren, met bloed beloopen oogen, doode paarden , en het flikkeren van degens. Ik nam den kortsten weg om naar huis te gaan, en nauwelijks aangekomen wierp ik mij te bed, en sliep een diepen slaap. Den volgenden dag \'s morgens kwam de vrouw des huizes in groote haast aangeloopen om mij te vragen : „Welnu? wat dunkt er u van? Hebt gij u geamuseerd? Zult gij er weer naar toe gaan? Wat zegt gij er van?quot; — „Ik weet het niet\'\' antwoordde ik, „het is mij alsof ik gedroomd heb, ik zal er u later over spreken, ik heb behoefte er over te denkeu,quot;

— De Zaterdag, de dag vóór het tweede stierengevecht komt aan. „Gaat gij er heen?quot; vroeg mij de vrouw. „Neen . . . .quot; antwoordde ik, terwijl ik aan het vorige dacht. Ik ging uit, sloeg de straat Alcala in, en bevond mij, zonder het te bemerken, voor het bureau, waar de plaatskaartjes verkocht worden. Het wemelde van menschen. Ik zeide in mij zeiven;

— Zou ik er heengaan ? . . . . Ja? ... . Neen? .. . . „Wilt gij een biljet?quot; vroeg mij een jongen: un asiento de sombra, tendido numero seis, barrera, quince reales?quot; 1) En ik antwoordde: — „Geef maar hier !quot;

Om den aard van dit schouwspel goed te begrij-

1) Eene zitplaats iu de schaduw, loge No. zes aan de lambrizeering, vijftien realen (/1,875).

-ocr page 243-

MADRID.

pen, moet men er de geschiedenis van kennen. Wanneer voor de eerste maal een stierengevecht plaats had, is niet met zekerheid uit te maken. De overlevering verhaalt, dat de Cid Campeador de eerste ruiter was , die met de lans in het strijdperk trad en te paard het geduchte dier doodde. Van dien tijd af wijdden zich de jongelieden van adellijken huize met vuur aan die oefening; bij alle plechtige feesten waren er stierengevechten , en alleen den adel werd de eer van den strijd gegund; zelfs koningen daalden in het strijdperk neer. Gedurende de geheele middeleeuwen was dit het geliefde schouwspel der hoven, en de uitverkoren oefening der krijgslieden niet alleen onder de Spanjaarden, maar ook onder de Arabieren, en alle wedijverden in den strijd tegen stieren als op het slagveld. Isabella de Katholieke wilde de stierengevechten verbieden, dewijl ze haar, toen zij er een gezien had, afschuw ingeboezemd hadden; maar de vele en machtige aanhangers van dit schouwspel hielden er haar van af dit voornemen ten uitvoer te brengen.

Na Isabella namen de stierengevechten eene groote vlucht. Karei V zelf doodde met eigen hand een stier op het groote plein van Valladolid; Ferdinand Pizarro, de beroemde veroveraar van Peru, was een dapper torero; Koning Don Sebastiaan van Portugal behaalde in het strijdperk meer dan eens lauweren ; Philips III liet den Circus te Madrid verfraaien; Philips IV streed er; Karei II beschermde de kunst; onder de regeering van Philips V werden er op bevel

229

-ocr page 244-

MADRID.

230

van het Gouvernement verscheidene Circussen gebouwd , maar de eer van den strijd behoorde altijd uitsluitend den adel; men streed slechts te paard , en met schoone paarden, en toch werd er geen ander bloed vergoten dan dat van den stier. Eerst omtrent het midden der vorige eeuw strekte zich de kunst tot het volk uit, en ontstonden de eigenlijk gezegde toreros , kunstenaars van beroep, die te voet en te paard streden. De beroemde Franciscus Romero de Ronda volmaakte den strijd te voet, voerde het gebruik in den stier van aanschijn tot aanschijn met degen en muleta te dooden, en stelde de regels der kunst vast. Van toen af werd het een volksspel, en het volk snelde er met geestdrift heen. Koning Karei III verbood het; maar zijn verbod veranderde slechts de geestdrift des volks, zooals een Spaansch kronijkschrijver zegt, in eene ajicion epidemica 1). Koning Ferdinand V, die hartstochtelijk voor stieren ingenomen was, richtte te Sevilla eene school voor de kunst om ze te bevechten op; Isabella II had nog meer geestdrift dan Ferdinand VII; Amadeus de eerste was, zooals men zegt, niet minder dan Isabella II. En tegenwoordig bloeien de stierengevechten meer dan ooit in Spanje; meer dan honderd groote landeigenaren kweeken stieren voor de schouwburgen cp. Madrid, Sevilla, Barcelona, Cadix, Valencia, Jerez, Porto di Santa Maria hebben een Circus van den eersten rang ; niet minder dan vijftig kleine zijn er

1) Eene epidemisehe aaudoening.

-ocr page 245-

MADRID.

231

die 3000 tot 9000 toeschouwers kunnen bevatten. In alle kleine steden, waar geen Circus is, worden de gevechten op de pleinen gehouden; te Madrid alle Zondagen; in de andere steden zoo dikwijls mogelijk, en overal is er een ontzaglijke toevloed van menschen uit de naburige steden, dorpen, uit het land, van de bergen, eilanden en zelfs van buiten \'s lands. Het is waar, niet alle Spanjaarden zijn verzot op dit schouwspel; vele gaan er nooit heen; niet weinige keurenquot; het af, veroordeelen het en zouden het uit Spanje willen verbannen. Van tijd tot tijd teekent een journalist er protest tegen aan; deze of gene afgevaardigde spreekt, daags nadat er een torero is gedood, van een interpellatie die hij aan de Regee-ring zal richten; maar het zijn beschroomde en flauwe vijanden. Daarentegen worden er verdedigingsschriften van de stierengevechten geschreven , nieuwe Circussen gebouwd, oude hernieuwd, en men lacht de vreemdelingen uit, die over de Spaansche barbaarschheid tieren.

Niet alleen des zomers hebben er gevechten plaats, noch is het schouwspel altijd gelijk; maar ook des winters is er in den Circus te Madrid iederen Zondag eene voorstelling. Het zijn niet die schoone en vurige stieren, welke men des zomers ziet, ook zijn het de groote kunstenaars niet die Spanje bewondert ; het zijn jonge stieren, klein van gestalte en met weinig moed; het zijn toreros die nog niet volleerd zijn in de kunst .

-ocr page 246-

MADRID.

232

maar het is in ieder geval een schouwspel, en ofschoon er de Koning, en de bloem der bevolking niet heengaat, zooals in de zomergevechten, is toch de Circus altijd met menschen bezet. Er wordt weinig bloed vergoten ; men doodt slechts twee stieren, en het schouwspel wordt met een vuurwerk gesloten, liet is een vermaak, gelijk de hartstochtelijke stierenvrienden zeggen, voor dienstmeiden en kinderen. Maar er is eene tusschenhandeling in de winter-schouwburgen die zeer vermakelijk is. Wanneer de toreros de toros de muerte 1) gedood hebben , dan blijft de strijdplaats ter beschikking der liefhebbers; van alle kanten springen er de lieden in; in eene minuut is er een honderdtal werklieden, schooljongens, en ledigloopers in, deze met mantels in de handen, die met doeken, gene met andere stukken, die-zich links en rechts van het toril scharen , gereed om den stier te ontvangen. De poort wordt geopend; een stier met omwonden horens rent het strijdperk in, en nu begint een onbeschrijfelijk gejoel. De menigte omringt hem, vervolgt hem, trekt hem nu hier dan daar , sart hem met mantels en doeken, tergt en kwelt hem op duizenderlei wijzen, totdat het arme dier niet meer kan , en nadat men hem het strijdperk heeft doen verlaten, wordt hij door een anderen vervangen. Met een ongeloofelijke stoutheid werpen de jongens zich op hem , trekken hem bij den staart en springen hem op den rug ;

1) Stieren die voor den dood bestemd zijn«

-ocr page 247-

MADRID.

233

met eeu onbegrijpelijke behendigheid ontwijken zij zijne stooten. Somtijds keert zich de stier onverwachts om, bereikt er een, loopt hem omver, werpt hem in de lucht, of houdt hem op zijne horens omhoog; dan weder werpt hij er met een enkelen stoot een half dozijn omver, en stier en menschen verdwijnen in eene wolk van stof, en de toeschouwer vreest voor een oogenblik , dat er iemand gedood is. Daar is geene quaestie van ! De onverschrokken capeadores staan met hunne onzacht geliefkoosde beenderen en hun bestoven gelaat weer op, schudden de schouders en beginnen opnieuw. Maar ook dit is nog het mooiste niet van de winter-voorstellingen. Somtijds komen, in plaats van de toreros, de toreras om den stier te trotseeren, vrouwen als koordedanseressen gekleed; gezichten, waarvoor niet de engelen, maar Lucifer

„Faria deWali ayli occhi una visieraquot; 1) de picadores niet te paard maar op eeu ezel; de espada — die welke ik zag was een oude van ongeveer zestig jaren, la Martina genaamd, eene uit Asturië, en in alle Circussen van Spanje bekend — de espada te voet, met den stootdegen en de muleta, evenals de ouverschrokkenste matador van de sterkere sekse; de geheele cuadrilla is vergezeld van een stoet chulos met groote pruiken en groote bulten. Voor veertig lires wagen die ongelukkigen het leven !

1) Van zijne oogleden een vizier zon maken, dat wil zeggen, waarvoor Lucifer blind zou worden.

-ocr page 248-

MADRID.

Toen ik dit schouwspel bijwoonde , verbrijzelde een stier eene banderillera een arm; eene tweede verscheurde hij de kleederen, liet haar midden in den Circus staan met nauwelijks zooveel aan het lijf, om datgene te bedekken wat noodzakelijk bedekt moest worden.

Na de vrouwen komen de wilde dieren. In verschillende tijden liet men den stier bestrijden door leeuwen en tijgers; weinige jaren geleden had eene dier worstelingen in den Circus te Madrid plaats. Beroemd is die welke de graaf hertog van Olivares liet houden, om den naamdag, het aandenken, als ik mij niet vergis, van Don Balthasar Carlos van Oostenrijk, prins van Asturië, te vieren. De stier streed met den leeuw, den tijger en den luipaard en overwon alle. Ook in den strijd, die voor weinige jaren plaats had, moesten de leeuw en de tijger het onderspit delven. Beide vielen den stier onstuimig aan, maar alvorens zij den tijd hadden de tanden in zijn nek te zetten, had hij ze aan zijne vreeselijke horens geregen, en vielen zij in een bree-den bloedplas ter aarde. Alleen een buitengewoon groote olifant, die zich thans nog in de tuinen van den Buen Retiro bevindt, behaalde de overwinning; de stier viel hem aan; maar deze legde hem slechts den tromp op den rug en drukte, en die drukking was zoo lief en zacht, dat de onvoorzichtige aanvaller er als eene frikkadel door verbrijzeld werd. Gemakkelijk kan men zich voorstellen hoeveel behendigheid , moed en onverstoorbare kalmte de mensch

234

-ocr page 249-

MADRID.

iioodig heeft , om met deu degen een dier te trot-seeren, dat den leenw doodt, den olifant aanvalt en overal waar het komt, verscheurt, verbrijzelt, vernielt en bloed stort! En er zijn menschen, die hem iederen dag trotseeren!

De toreros zijn geen geringe kunstenaars die men, zooals iemand zou kunnen veronderstellen, met marktschreeuwers op eene lijn stelt, en voor welke het volk geen ander gevoel heeft dan dat van bewondering. De torero wordt ook buiten den Circus geëerbiedigd; hij geniet de bescherming der aristocratische jeugd, neemt in den schouwburg plaats in de loge, verkeert in de deftigste koffiehuizen van Madrid, en de aanzienlijkste lieden nemen op straat den hoed diep voor hem af. De beroemde espadas verdienen eenige tienduizenden lire per jaar, bezitten huizen en buitenplaatsen , bewonen prachtige vertrekken, kleeden zich rijk, geven enorme sommen uit voor hunne met zilver en goud versierde gewaden, reizen als vorsten en rooken Havanna-sigaren. Hunne kleeding, buiten den Circus, is zeer zonderling: een Orsini-hoed van zwart fluweel, een nauw om het lijf sluitend niet toegeknoopt buisje, dat nooit tot aan de broek reikt; een tot op het midden van den buik reikend open vest, waaronder men een allerfijnst en helder wit overhemd ziet; geen das, een rood en hemelsblauw zijden windsel om de heupen geslingerd ; eene broek , die evenals de kousen van een dansmeester, zeer nauw om de beenen sluit; een paar schoenen van marokijnleder, met borduursels

335

-ocr page 250-

MADRID.

versierd, cene kleine haarvlecht die tot op den rug hangt, en vervolgens gouden knoopen , kettinkjes , diamanten, ringen, oorsieraden , kortom een geheelen goudsmidswinkel op het lijf. Vele houden een rijpaard , sommige eene koets; en als zij niet moorden, dan dolen zij altijd rond in het Pr ado, op de Puerta del Sol, in de tuinen van Recoletos met hunne vrouwen of prachtig gekleede en bevallig fiere geliefden. Hunne namen, gelaatstrekken en manieren zijn het volk beter bekend , dan de gebaren, gelaatstrekken en manieren der legerkommandanten en ministers van Staat. Toreros in tooneelspelen, toreros in liederen, toreros op schilderijen, toreros in de winkelkasten der boekverkoopers, standbeelden die toreros voorstellen, waaiers met portretten van toreros, zakdoeken met de beeltenissen van toreros; men ziet, herziet en ontwaart hen allerwegen. Het beroep van torero is het meest winstgevende en eervolste, waarnaar een moedige zoon des volks verlangen kan. Vele wijden er zich inderdaad dan ook aan; maar weinige zijn er die uitmuntend slagen. De meeste blijven middelmatige capeadores ; weinigen gelukt het verdienstelijke banderilleros te worden, minder nog beroemde picador es; dappere espada-s worden vervolgens slechts weinige gunstelingen der natuur en fortuin; men moet daartoe gestempeld ter wereld komen; men wordt espada geboren zooals men dichter areboren wordt. Zelden wordt er een door een stier

O

gedood; over een lang tijdvak kan men ze op de vingers tellen . maar de verminkten, misvormden en

236

-ocr page 251-

MADRID.

237

zij die onbekwaam gemaakt zijn om te strijden zijn talloos. Men ziet ze in de steden op stokken en krukken; deze hebben een arm, gene een been verloren. De beroemde Tato, de eerste der heden-daagsche toreros, verloor een been; in de weinige maanden, die ik in Spanje doorbracht, werd er te Sevilla een banderillero gedood, een picador te Madrid zwaar gewond, Layartijo misvormd, en werden drie dWGti\'Awt-capeadores op een dorp gedood. Er is bijna geen torero, die in de Arena geen bloed gestort heeft.

Alvorens Madrid te verlaten, wilde ik met den zoo beroemden Frascuelo, den vorst der espadas, den afgod van de bevolking , den roem der kunst, een onderhoud hebben. Een Genueesch scheepskapitein, die hem kende, zou mij voorstellen; wij bepaalden den dag , wij bevonden ons in het vorstelijk koffiehuis van de Puerta del Sol. Ik lach nog, als ik aan de ontroering denk die ik ondervond , toen ik hem in de verte zag verschijnen en naderen. Hij was allerprachtigst gekleed, met sieraden overladen, schitterend als een generaal in groot tenue; hij ging het koffiehuis door: duizend hoofden keerden zich om, duizend oogen vestigden zich op hem, op mij en op mijn gezel ; ik voelde mij verbleeken. „Mijnheer Salvador Sanchezquot;, zeide de kapitein (Frascuelo is een bijnaam). Vervolgens mij aan Frascuelo voorstellende : „Mijnheer, die en die, uw bewonderaar.quot; De beroemde matador

-ocr page 252-

MA.DR.ii).

238

neigde, ik maakte eene diepe buiging; wij namen plaats en begonnen te praten. Wat een zonderling man! Als men hem hoorde spreken, zon men gezegd hebben , dat hij den moed niet had om eene vlieg aan eene speld te steken. Het is een jong mensch van vijf-en—twintig jaren , van middelmatige gestalte, rank, bruin, schoon, met een vasten blik en een glimlach als van iemand die afgetrokken is. Ik vroeg hem duizend dingen over zijne kunst en zijn leven ; hij sprak met korte volzinnen; men moest hem de woorden één voor één door kracht van vragen uit den mond halen. Op complimenten antwoordde hij met een zedigen blik op de punt zijner voeten. Ik vroeg hem , of hij nooit gewond was; hij wees op een knie, op een been, op den schouder en op de borst en zeide ; „Hier, en vervolgens hier, en toen hier, en toen weer hier,quot; glimlachend met de eenvoudigheid van een kind. Hij schreef mij het adres van zijn huis op , noodigde mij uit hem te komen bezoeken, gaf mij eene sigaar en ging heen. Drie dagen daarna, zat ik bij het stierengevecht, dicht bij de lam-brizeering; hij passeerde mij om de sigaren op te zamelen , die de toeschouwers hem toewierpen; ik wierp hem eene Milaneesche sigaar toe van die soort met stroo; liij raapte ze op, bezag ze, glimlachte, en zocht dengenen die ze hem toegeworpen had ; ik gaf hem een teeken, hij zag mij en riep uit: „Ah! el Itaiiano!quot; Mij dunkt, ik zie hem nog; hij was in het asch-grauw gekleed, met goudborduursels overdekt, zijne hand was met bloed bevlekt.......

-ocr page 253-

MADRID.

289

Maar nu ten slotte een oordeel over de stierengevechten ! Zijn zij al of niet eene barbaarschheid, die een beschaafd volk onwaardig is? Zijn zij al of niet een schouwspel dat den smaak bederft ? Kom , vooruit met een duidelijk woord! Een duidelijk woord ? . . . . Ik wil niet; want antwoord ik op deze wijze , dan haal ik inij een vloed van smaadredenen op den hals; antwoord ik op een andere, dan zou men mij met den hak op de teenen trappen, dewijl ik moet bekennen dat ik alle Zondagen naar den Circus ging. Ik heb verhaald en beschreven, de lezer weet er nu evenveel van als ik; dat hij zelf oordeele en mij vergunne er den mond niet tusschen te steken.

Te Madrid zag ik de beroemde lijkplechtigheid , die daar ieder jaar op den 2dcn Mei gevierd wordt ter eere der Span jaarden , die nu 65 jaren geleden op dien verschrikkelijken dag, die Europa met afschuw vervulde en den onafhankelijkheidsoorlog deed uitbarsten, in den strijd sneuvelden of door de Fransche soldaten doodgeschoten werden. Bij het krieken van den dag dondert het kanon, en in al de parochiekerken van Madrid en voor een altaar, dat ter zijde van het Monument opgericht wordt, begint men de mis te vieren, dat tot den avond voortgezet wordt. De feestelijkheid bestaat in eene plechtige processie, die meestendeels uit de omstreken van het koninklijk paleis vertrekt, eene preek gaat hooren in de

-ocr page 254-

MADRID.

kerk van Sant\' Tsodoro, waar tot 1840 de beenderen der dooden begraven lagen, en zich vervolgens naar het Monument begeeft om de mis te hooren.

Langs al de straten waar de processie doortrekken moest, waren de bataillons vrijwilligers, de regimenten voetvolk, de escadrons kurassiers, de burgerwachten te voet, de artillerie en de kadetten geschaard ; allerwegen trompetgeschal, tromgeroffel en muziekkorpsen. In de verte zag men boven de menigte uit een aanhoudende beweging van generaalssteken , adjudantspluimen, baniers en degens ; uit alle straten kwamen de koetsen van den Senaat en de Cortes aan , groot als zegewagens, geheel en al tot zelfs de raderen verguld , met fluweel en zijde omlijst, met franjes en kwasten overladen en door prachtige met pluimen versierde paarden getrokken. De ramen van alle huizen waren met gewerkte tapijten en bloemen versierd ; de geheele bevolking van Madrid was in beweging.

Ik zag de processie de straat Alcala doortrekken. Voorop waren de jagers der stedelijke militie te paard; voorts duizenden knapen van alle scholen, liefdadigheidsgestichten en andere inrichtingen te Madrid, twee aan twee; dan de invaliden van het leger, eenige op krukken, andere met doeken om het hoofd, andere die door hunne kameraden ondersteund werden, nog weer andere zoo gebrekkig dat zij bijna gedragen werden; soldaten, generaals met oude uniformen , de borst met hangende sieraden en linten versierd, met lange degens en steken niet pluimen;

240

-ocr page 255-

MADRID.

241

vervolgens eene menigte officieren van alle korpsen, schitterend van goud en zilver, en in duizend kleuren gekleed; dan de hooge staatsambtenaren, de afgevaardigden uit de provinciën, die van het Congres en de senatoren; daarna de herauten van den Stedelijken Raad en de Kamers met ruime fluweelen toga\'s en zilveren staven; verder al de stedelijke ambtenaren, al de alcaldes van Madrid, in het zwart gekleed, met de medailles om den hals; eindelijk de Koning in generaalsuniform te voet, vergezeld door den Syndicus, den kapitein-generaal der provincie, de generaals, ministers, afgevaardigden , ordonnans-officieren , adjudanten, alle blootshoofds. De processie werd gesloten door honderd gardes te paard, die als krijgslieden uit de middeleeuwen schitterden; de koninklijke gardes te voet, met groote berenmutsen in den vorm van die der garde van Napoleon, roode tunica met eene zwaluwstaart, witte broek, twee breede bandeliers kruiselings over de borst, zwarte slobkousen tot aan de knieën, degens, kwasten , snoeren, haken en gespen; vervolgens nog vrijwilligers, soldaten der infanterie , artillerie en het volk. Alle schreden langzaam voort; al de muziekkorpsen speelden, al de klokken luidden; het volk was stil; en dat geheel van kinderen , armen, priesters, magistraten, verminkte veteranen, Spaansche grooten, bood een edel en prachtig schouwspel aan, dat terzelfder tijd liefde en eerbied inboezemde. De processie kwam op het Prado uit en richtte zich naar het Monument. De I. 16

-ocr page 256-

MADRID.

lanen, pleinen en tninen waren met volk bezet. De dames stonden overeind in de koetsen, op de stoelen en de steenen zitplaatsen met kinderen op den arm ; de mannen zaten op boomen en daken. Bij iedere schrede zag men banieren , treurwoorden, registers der slachtoffers van den tweeden Mei, dichtstukken op de stammen der boomen geplakt, dagbladen met rouwranden , platen die episodes uit het bloedbad voorstelden, kransen, kruisbeelden, tafels met offerbussen voor aalmoezen, brandende kaarsen, portretten, beeldjes, speelgoed voor jongens met de afbeelding van het Monument, overal herinneringen aan 1808, zinnebeelden, teekens van den strijd, het feest en den oorlog. De mannen ware bijna alle in het zwart gekleed; de vrouwen in groot gala met lange slepen en sluiers; troepen landlieden waren in feestgewaad uit alle dorpen toegesneld , en te midden dier groote menigte hoorde men een oor-verdoovend geschreeuw van kramers, wachten en officieren.

Ofschoon het geene kunstwaarde heeft die met den roem overeenkomt, is het Monument, dat zich op het punt verheft waar de meeste Spanjaarden doodgeschoten werden —- om mij van een alledaagsch maar veelbeteekenend woord te bedienen — ontzagwekkend. Het is eenvoudig, naakt en volgens veler oordeel, plomp en niet sierlijk; maar het boeit oog en hart ook van hem die niet weet wat het is. Op het eerste gezicht begrijpt mendat daar iets vreeselijks moet gebeurd zijn. Op een acht-

242

-ocr page 257-

MADRID.

hoekige verhevenheid van graniet met vier trappen verheft zich eene grootsche sarcophaag van eene vierkante gedaante, voorzien van opschriften, wapens en een half verheven beeldwerk dat de twee officieren voorstelt, die den 2den Mei bij de verdediging van het A.rtilleriepark sneuvelden. Op het grafteeken is een voetstuk van Dorische orde, waarop vier beeldjes staan, die eene symbolische voorstelling zijn van vaderlandsliefde, dapperheid, standvastigheid en deugd. Te midden dier beeldjes verheft zich een hooge obelisk, waarop met gouden letters geschreven staat : Bos de mayo (den tweeden Mei). Rondom het Monument strekt zich een ronde tuin uit, doorsneden door acht lanen die in het middelpunt saraenloopen; iedere laan wordt door cipressen omzoomd; de tuin wordt omringd door een ijzeren rasterwerk, hetgeen op zijne beurt weer door eene marmeren verhevenheid omgeven is. Dat boschje van cipressen, die gesloten en eenzame tuin, te midden der vroolijkste wandelplaats van Madrid, is als een beeld des doods te midden van de vréugden des levens. Men kan er niet voorbijgaan zonder er zijne blikken op te richten; men kan het niet beschouwen zonder te denken; des nachts als er de maan op valt is het als eene spookachtige verschijning, en spreidt een waas van plechtige droefgeestigheid om zich heen.

De Koning kwam aan, de mis werd gevierd, al de regimenten defileerden, en de plechtigheid eindigde. Zóó viert men den verjaardag van den 2dei1 Mei

I. 16*

248

-ocr page 258-

MADRID.

244

sedert 1814 tot heden met eene waardigheid , een aandoening en een eerbied die niet alleen het Spaansche volk maar het menschelijk hart vereert. Het is het ware volksfeest van Spanje, de eenige dag van het jaar waarop partijhaat zwijgt, en alle harten zich in een gemeenschappelijk gevoel vereenigen. En zelfs in dit gevoel is, zooals men anders zou kunnen denken, niets bitters tegen Frankrijk.

Spanje heeft de geheele schuld van den oorlog en de bloedbaden, die er het gevolg van waren , op Napoleon en Murat geworpen. De Pranschen worden evenals alle vreemdelingen liefderijk ontvangen; van de ongelukkige Meidagen spreekt men niet dan om eere te bewijzen aan de.dooden en aan het Vaderland ; alles is in deze plechtigheid edel en groot. Voor dit gewijde Monument heeft Spanje slechts woorden van vergiffenis en vrede.

Een andere zaak die te Madrid te zien is, zijn de hanengevechten.

Eens las ik in de Correspondencia het volgende bericht: ,,En la fmcion que se celebrara numana en el airco de Gallos de Recoletos, habra, entre oir as, dos peleas, en las que jigurardn gallos de los conocidos aficionados Francisco Calderou y Bon José Diez, por lo que se espera sera muy animadu la diversion\' 1).

1) Bij de feestelijkheid, die morgen in den Haneneircns van Recoletos

-ocr page 259-

MADRID.

245

Het schouwspel begon ten 12 ure, en ik ging er heen. Ik werd getroffen door de oorspronkelijkheid en het bevallige van het theater. Het schijnt een kiosk die zich op een tuinheuveltje verheft ; maar het is ruim genoeg om ongeveer een duizendtal personen te kunnen bevatten. De vorm is volmaakt cylindrisch. In het midden verheft zich een soort van cirkelvormig tooneel, weinig hooger dan drie palm , bedekt met een groen tapijt en omringd door eene balustrade van de hoogte van die der balkons: dat is het slagveld der hanen. Van de eene ijzeren staaf tot de andere der balustrade, strekt zich een zeer fijn net van ijzerdraad uit, dat den strijders het ontsnappen verhindert. Om deze soort vau kooi, waarvan het vlak zoo groot is als eene groote eettafel, loopt eene rij armstoelen, en achter deze , wat hooger, eene tweede; alle met rood laken bekleed. Op verscheidene van de eerste staat met groote letters geschreven : Presidente — Secretario — en andere titels van personen, die de rechtbank voor het schouwspel uitmaken. Aan de andere zijde van de armstoelen, verheft zich eene trap van banken tot aan de wanden, waar zich eene galerij bevindt die door tien dunne zuilen ondersteund wordt. Het licht komt van boven. Het levendig rood der armstoelen, de op de muren geschilderde bloemen , de zuilen , het

zal plaats hebben, zal men onder andere twee gevechten hebben, waarin hanen van de bekende liefhebbers Francisco Ca Ideron en Don José Diez zullen optreden, waardoor men hoopt, dat het feest zeer geanimeerd zal zijn.

-ocr page 260-

MADRID.

246

licht, in één woord, het aanzien van het theater heeft iets nieuws en schilderachtigs dat behaagt en verheugt. Op het eerste gezicht is het alsof men hier eene bevallige feestmuziek zal hooren, in plaats van een gevecht tusschen dieren bij te wonen.

Toen ik binnenkwam waren er ongeveer honderd personen aanwezig. O, wat zijn dit voor lieden? vroeg ik mij zeiven. En inderdaad gelijkt het publiek van den Hanencircus op geen enkel van de andere theaters; het is in zijne soort een mengsel, zooals men dit alleen in Madrid ziet. Er zijn geene vrouwen , geene jongens, geene soldaten, geene werklieden , omdat het een werkdag is en daarbij op een lastig uur, en toch bemerkt men eene grootere verscheidenheid van gezichten, gewaden en houdingen dan op eenige andere volksbijeenkomst. Het zijn alle lieden die den geheelen dag niets te doen hebben ; komedianten met lange haren en kalen hoed; toreros — de beroemde picador Calderon was er ook — met hunne roode sjerpen om het lijf; studenten die de sporen op het gelaat droegen van den nacht, dien zij bij het spel hadden doorgebracht, kooplieden in hanen, sierlijke jongelui, oude heeren , aficionados 1) in het zwart gekleed, met zwarte handschoenen en groote stropdas. Deze zijn alle rondom de strijdplaats wat verder op, ziet men hier en daar een Engelschman, een leeglooper, lui die men overal vindt, de bedienden

1) Liefhebbers,

-ocr page 261-

MADRID.

van den schouwburg, eene lichte vrouw, en een burgerwacht. Behalve de vreemdelingen en de wacht bestaan de anderen uit heeren, toreros, kooplieden, en komedianten. Alle kennen elkander, en spreken samen over niets anders dan over de hoedanigheid der hanen die door het programma aangekondigd zijn, over de weddingschappen van den vorigen dag, over de omstandigheden bij de gevechten, de pooten, vederen, sporen, vleugels, bekken, wonden, terwijl zij de zeer rijke terminologie der kunst uitputten, en regels, voorbeelden van hanen uit vroegere tijden, beroemde gevechten, overwinningen en verliezen aanhalen.

Het schouwspel begon op het vastgestelde uur. In het midden van den Circus verscheen een man met een blad papier in de hand en begon te lezen; alle zwegen. Hij las eene reeks getallen voor, die het gewicht aangaven van de verschillende paren hanen , die moesten vechten , dewijl, paar voor paar, de eene niet dan een in het hanen-wetboek bepaald gewicht meer dan de andere mag hebben. Daarop begon het gesnap opnieuw, om een oogenblik later, weer voor stilte plaats te maken. Een ander met twee kistjes onder den arm trad te voorschijn; hij opende een poortje van het hekwerk, sprong op het tooneel, en hing de twee kistjes aan de beide uiteinden eener balans, die aan de zoldering was opgehangen. Twee getuigen verzekerden, dat het gewicht aan beide zijden bijna gelijk was; alle zaten, de president begaf zich naar zijn post, en de secretaris riep : Silencio! (stilte). De

247

-ocr page 262-

MADRID.

248

weger en een ander dienaar namen ieder een kistje, brachten het voor de tegenovergestelde poortjes van het hekwerk, en openden het te gelijk. De hanen kwamen er uit, de poortjes werden gesloten en de toeschouwers bewaarden eenigen tijd een diep stilzwijgen. Het waren, om mij van de zonderlinge definitie te bedienen die mij een der toeschouwers gaf, twee Andalusische hanen van Engelsch ras, hoog, mager, recht alsof zij gegoten waren, meteen langen, zeer beweeglijken hals, van achteren en van de borst naar boven geheel kaal geplukt. Zij hadden geen kam, een kleinen kop, en een paar oogen die den strijdlustigen aard aanduidden. De toeschouwers sloegen ze aandachtig gade zonder een woord te spreken. De aficionados oordeelden in die weinige oogenblikken naar de kleuren, vormen en bewegingen der beide dieren, welke waarschijnlijk overwinnaar zou zijn; vervolgens werden de weddingschappen voorgesteld. Het is, zooals iedereen begrijpt, een zeer onzeker oordeel; maar het is juist die onzekerheid, die leven aan het spel geeft. Eensklaps wordt de stilie door luid geschreeuw afgebroken.

Un duro por el der echo! - Un duro por el izqui-erdo ! - Va ! - Tres duros por el negro ! - Quatro duros por elpardo! - TJna onza por el chico ! - Va! -Va por el negro! - Va por el par do! 1).

1) Een duro (ongeveer/2,60) voor dien aau den rechterkant! — Een duro voor dien aan den linker! — Komaan drie duros voor den zwarten! - Vier duros voor den grauwen! Eene onza (ongeveer ƒ40) voor den kleinen! Komaan! - Goed, voor den zwarten! Komaan, voor den grauwen!

-ocr page 263-

MADRID.

Alle schreeuwen, zwaaien met de handen, wenken elkander met den stok, de weddingschappen kruisen elkander in alle richtingen; in weinige oogenblikken staan er duizend lire op het spel.

De twee hanen zien elkander in het begin niet aan. De eene keek naar den eenen, de andere naar den anderen kant; zij kraaiden, staken den hals naar de toeschouwers uit, als vroegen zij: Wat wilt gij ? Allengskens naderden zij elkander, zonder te laten blijken dat zij elkander gezien hadden. Onverwachts schieten zij met de snelheid van den bliksem, met uitgespreide vleugels op elkander aan , vliegen tegen elkander op en vallen weer neer, terwijl eene wolk van vederen om hen heen stuift. Na den eersten aanval, wachten zij, plaatsen zich voor elkander met uitgerekten hals, met de bekken rakelings tegen elkaar, onbeweeglijk met de blikken strak op elkaar gevestigd, als wilden zij elkander met de oogen vergeven. Daarna vliegen zij opnieuw tegen elkander in, en nu volgen de aanvallen zonder ophouden. Zij wonden elkaar met de pooten, sporen en met pikken ; zij omstrengelen elkaar met de vleugels, zoodat zij slechts één haan schijnen te zijn met twee koppen. Zij schieten elkander onder den buik, werpen elkander tegen het ijzerwerk van het hek, vervolgen elkaar , vallen, glijden over den bodem , en slaan met de vleugels. Steeds worden de aanvallen menig-vuldiger, de vederen vliegen van den kop, de halzen worden vuurrood en beginnen te bloeden. Daarna beginnen zij zich in den kop, om de oogen, in de

249

-ocr page 264-

MADRID.

oogen te pikken, ontvleezen elkaar met de woede van twee bezetenen, die vreezen gescheiden te worden ; zij schijnen te weten dat een van beide sterven moet. Geen klank, geen zucht wordt gehoord; men hoort slechts het slaan der vleugels, het breken der slagveeren, het pikken in de beenderen; er is geen oogenblik wapenstilstand; het is eene woede die recht naar den dood gaat.

Met strakke oogen volgen de toeschouwers al de bewegingen, tellen de uitgerukte slagvederen en teekenen het aantal wonden op ; het geschreeuw wordt altijd meer opgewekt, en de weddingschappen worden sterker: Cinco daros por el chico / - Ocho duros por el pardo ! - Veinte duros por el negro ! - Va! Va! 1).

250

Op een zeker oogenblik maakt een der hanen eene beweging, die de minderheid zijner krachten verraadt, en begint teekens van vermoeidheid te geven. Toch biedt hij altijd nog weerstand; maar zijne beten volgen langzamer, zijne spoorslagen worden zwakker, zijne sprongen lager. Hij schijnt te begrijpen dat hij sterven moet; hij strijdt niet meer om te dooden, hij strijdt om niet gedood te worden; hij wijkt, vlucht, valt, staat weer op, valt opnieuw, hij waggelt als ware hij door eene duizeling overvallen. Nu begint het schouwspel verschrikkelijk te worden. Tegenover den wijkenden vijand, wordt de overwin-

1) Vijf duros voor den kleinen! - Acht duros voor den grijzen! -Twintig duros voor den zwarten! - Komaan!

-ocr page 265-

MADRID.

251

naar wreeder; zijne talrijkere beten vallen onophoudelijk, woedend en onbarmhartig in de oogen van het slachtoffer met de regelmatigheid van de naald eener naaimachine. Zijn hals rekt zich uit en krimpt in met, de kracht eener springveer; zijn bek grijpt in het vleesch zijner tegenpartij, wringt en verscheurt; vervolgens boort en wroet hij in de wonde als wilde hij de dieper liggende vezelen zoeken; dan weer pikt en pikt hij opnieuw in den kop, als wilde hij den schedel openen om er \'de hersens uit te halen. Geen woord is in staat om den afschuw uit te drukken, dien dat aanhoudend, onvermoeid en onverbiddelijk pikken verwekt. Het slachtoffer trilt, ontwijkt, waggelt de geheele kooi rond, en de andere is hem altijd achteraan, op zij, op den rug, als de schaduw niet van hem te scheiden; als een biechtvader heeft hij steeds den kop gebogen over dien des vluchtelings, altijd pikkende, bijtende en verscheurende. Hij heeft iets van een slavenopzichter, van een beul; het schijnt dat hij zijn slachtoffer iets in het oor fluistert, dat hij iederen beet met eene beleediging vergezelt: Ziedaar! pakaan, lijd, sterf! neen! leef, neem dezen ook nog, nog een, nog een! Iets van die bloeddorstige woede dringt in uwe aderen ; die laffe wreedheid doet een onweerstaanbare zucht tot wraak in u ontstaan; gij zoudt hem met eigen hand worgen, gij zoudt hem den kop met een trap verbrijzelen. Nog beproeft de overwonnen haan, druipende van bloed, ontpluimd en waggelend, van tijd tot tijd een aanval ; hij geeft een beet en vlucht, en werpt zich tegen

-ocr page 266-

MADRID.

het ijzerwerk van het hek, om een ontsnapping te zoeken.

De wedders worden vuriger : zij schreeuwen hoe langer zoo harder. Nu kunnen zij over het gevecht niet meer wedden, nu wedden zij over den duur van den doodstrijd. Cinco daros d que no tira tres veces. - Tres duros d que no tira cinco ! - Quatro duros d que no tira dos! - Va! - Va! 1).

Op dit oogenhlik hoorde ik eene stem die mij deed rillen : - Es ciego! - (Hij is blind).

Ik naderde het hekwerk, beschouwde den overwonnen haan, en wendde mijn gelaat met huivering af. Hij had geen huid meer, geene oogen meer; zijn hals was slechts een bloederig been, zijn kop een schedel; de vleugels tot drie of vier vederen herleid, hingen als twee vodden langs zijn lijf; aldus toegetakeld, scheen hij onmogelijk te kunnen leven en gaan; hij had geen vorm meer. En toch dat overschot , dat monster, dat van bloed druipend skelet verdedigde zich nog, worstelde nog in de duisternis, sloeg nog met zijne vleugels als met twee stompen, rekte nog zijn ontvleesden hals uit, en richtte zijn verbrijzelden kop nu hier dan daar als bij toeval gelijk een pasgeboren hond. Het was afgrijselijk; ik sloot mijne oogen half om hem slechts onduidelijk te zien. Eu de beul ging voort in de wonden te bijten, in de oogkassen te boren, op den

1) Ik verwed vijf duros, dat hij geen drie aanvallen meer beproeft! -Drie duros, dat hij er geen vijf meer beproeft! - Vier duros, dat hij er geen twee meer beproeft! Komaan! Gedaan!

252

-ocr page 267-

MADRID.

253

naakten schedel te pikken; het was geen strijd meer, het was een afknaging; het scheen dat hij hem wilde verminken zonder hem te dooden ; somtijds als het slachtoffer een oogenblik onbeweeglijk bleef, dan bukte hij zich, om hem met de aandacht van een ontleedkundige te beschouwen; dan eens verwijderde hij zich, en beschouwde hem van de hoogte met de onverschilligheid eens doödgravers, en vloog hem vervolgens weer op den rug met den bloeddorst van een vampyr, en beet en zoog en verscheurde met meer woede dan eerst. Eindelijk stond de stervende eensklaps stil , neigde den kop , alsof hij door den slaap overvallen was , en de beul, die hem aandachtig gadesloeg, liet hem begaan. Toen verdubbelde het geschreeuw; men kon niet meer wedden over de stuiptrekkingen van den doodstrijd, men wedde over de verschijnselen van den dood : C\'mco daros d que no levanta mas la cabeza! — Dos duros a. que la lev ant a ! Tres duros d que la levanta dos veces! — Va! - Fa! — 1).

De stervende haan verhief zeer langzaam den kop weder; de beul, die klaar stond, vloog hem op den rug, en gaf hem een aantal beten ; het geschreeuw verdubbelde opnieuw; het slachtoffer maakte weder eene lichte beweging, - opnieuw volgden beten; hij schudde zich , - alweer beten ; eindelijk kwam hem een straal bloed uit den bek, hij waggelde en

1) Vijf duros, dat hij den kop niet meer verheft! Twee duros dat hij hem nog wel verheft! Drie duros dat hij hem nog tweemaal verheft! Gedaan !

-ocr page 268-

MADRID.

viel. De laffe overwinnaar begon te kraaien. Er kwam een dienaar en droeg ze beide weg.

Al de toeschouwers stonden op, en er begon een luidruchtig gesprek ; de overwinnaars ginnikten, de overwonnenen lasterden, en alle twistten over de verdiensten der hanen en over de kansen van den strijd : Buena pelea! - Buenos los gallos! - Los (j alios malos ! - No val en nada! - No entiende listed! - Cdllese TJsted! - Buenos! - Malos! 1).

— Sentarse, caballeros! 2) riep de president; alle namen plaats en er begon een nieuw gevecht. Ik sloeg een oog over het slagveld en ging heen.

Misschien zal iemand aarzelen het te gelooven, maar dit schouwspel boezemde mij meer afschuw in dan het eerste stierengevecht. Van zulk eene woeste wreedheid had ik geen denkbeeld. Alvorens ik het zag, geloofde ik niet dat het eene dier, na het andere onmachtig gemaakt te hebben , het op die wijze met de verbittering van den haat, en den wellust der wraak kon pijnigen, martelen en verscheuren; ik geloofde niet dat de woede van een beest zóóver kon gaan , dat zij het karakter aannam van de razendste mensche-lijke kwaadaardigheid. Heden nog, en het is reeds zoolang geleden , wend ik , zoo dikwijls ik mij dat schouwspel herinner, onwillekeurig het hoofd naar een

1) Een flink gevecht! - Welke goede hanen ! - Welke slechte hiinen ! Zij zijn niets waard ! - Gij hebt er geen verstand van! - Zwijg! -Goede ! - Slechte !

2) Gaat zitten, Heereu!

254

-ocr page 269-

MADRID.

andere zijde, als wilde ik het afschuwelijk gezicht van den stervenden haan ontwijken; en nooit legde ik later de armen over een hekwerk, of ik sloeg de oogen neer, meenende den bodem met bloed besproeid en met vederen bestrooid te zien. Als ge ooit naar Spanje gaat, volgt dan mijn raad ;

„Humane menschen ! weest tevreden met de stieren.quot;

HET KLOOSTER VAN HKT ESOURIAAL.

Alvorens naar Andalusië te vertrekken ging ik het beroemde klooster van het Escuriaal bezichtigen, den Leviathan der bouwkunst, het achtste wonder der wereld, den grootsten granietklomp die op aarde bestaat ; en wilt gij andere grootsche benamingen, verbeeldt u dan, dat gij er geene kunt vinden, die die er nog niet op toegepast werd. Reeds vroeg vertrok ik van Madrid. Het dorp Escorial, dat den naam aan het klooster gaf, ligt op acht mijlen van de stad, op weinig afstands van het Guadarama-gebergte; de weg loopt door eene dorre en onbevolkte vlakte, die aan den horizon door met sneeuw bedekte bergen begrensd wordt. Toen ik aan het station van het Escuriaal kwam, viel er een dichte en koude stofregen die deed rillen. Van het station tot het dorp heeft men een rijzenden weg.

255

-ocr page 270-

MADRID.

256

ongeveer eeu halve mijl lang. Ik steeg in eene diligence, en weinige minuten later werd ik in eeu eenzame straat afgezet, die ter linkerzijde door het klooster, ter rechter door de huizen van het dorp, en op deu achtergrond door den berg begrensd wordt. Op het eerste gezicht, begrijpt men niets; men meent een gebouw te zien en men ziet eene stad; men weet niet of men reeds in het klooster is of daarbuiten; allerwegen ziet men die muren; men gaat verder en men is op een plein; men ziet rond en men bespeurt wegen; men is nog niet binnengetreden , en reeds omringt ons het klooster; wij hebben het kompas verloren , en weten niet meer waarheen wij ons te wenden hebben. De eerste gewaarwording is treurig; het geheele gebouw is van een aard-kleurigen steen, met witte kalk gevoegd; de daken zijn met looden platen belegd. Het schijnt een aarden gebouw te zijn. De muren zijn zeer hoog en naakt, en met een groot aantal vensters voorzien, die op schietgaten gelijken. Men zou eerder zeggen, dat het eene gevangenis dan dat het een klooster is. Overal ziet men die donkere, doode kleur; men ontwaart geene levende ziel, er heerscht de stilte van een verlaten fort; aan gene zijde van de zwarte daken ontwaart men den zwarten berg, die over het gebouw schijnt te hangen en het een eenzaam en treurig uiterlijk geeft. Plaats, vormen , kleuren — alles schijnt door hem die het gebouw stichtte uitgekozen te zijn, om het meuschelijk oog een somber en plechtig schouwspel aan te bieden. Alvorens men binnentreedt, heeft men zijne vroo-

-ocr page 271-

MADRID.

lijkheid verloren; men glimlacht niet meer, men denkt. Aan de poort van het Escuriaal staat men met eene soort van siddering stil, als aan de poort eener ledige stad ; men gelooft dat, indien in eenigen hoek van de wereld de schrik der Inquisitie nog heerschte, dit zeker tusschen deze muren moest zijn; men zou zeggen, dat men daarbinnen er het laatste spoor van zien en de laatste echo van hooren moest.

Alle weten dat de basiliek en het klooster van het Escuriaal door Philips II na den slag van St. Quentin gesticht werden, ter vervulling eener gelofte / gedurende de belegering aan den heiligen Laurentius gedaan, toen de belegeraars genoodzaakt waren geweest eene kerk aan dien Heilige toegewijd te beschieten. Don Juan Batista de Toledo begon het werk, l\'Herera voltooide het; het duurde een-en-twintig jaren. Philips II wilde dat het gebouw den vorm van een rooster zou voorstellen, ter herinnering aan den marteldood van den heiligen Laurentius, en het heeft inderdaad dien vorm. De platte grond is een rechthoekig parallelogram. Aan de vier hoeken verheffen zich vier groote vierkante torens met een spits toeloopend dak, die de vier voeten van den rooster voorstellen; de kerk en het koninklijk paleis, die aan de eene zijde verrijzen, stellen het handvat voor; de inwendige gebouwen, die de twee langste zijde samenvoegen, bekleeden de plaats der dwarsstaven. Andere kleinere gebouwen verheffen zich buiten het parallelogram, op korten afstand van het klooster, I. 17

257

-ocr page 272-

MADRID.

langs eene der lange en eene der korte zijden , en vormen twee groote pleinen; aan de andere twee zijden zijn de tuinen, gevels, poorten en vestibules; alles is met de uitgestrektheid en het karakter van het gebouw in overeenstemming, en het is nutteloos beschrijvingen daarvan op elkander te stapelen.

Het koninklijk paleis is allerprachtigst, en men moet het zien, alvorens men het klooster en de kerk binnentreedt, om later geene ongelijke gewaarwordingen dooreen te mengen. Dit paleis maakt de hoeklijn van het gebouw uit die van het Oosten naar het Westen loopt. Eenige zalen zijn vol schilderijen; andere zijn van den vloer tot het gewelf met tapijten behangen , die stierengevechten, volksdansen, spelen, feesten , Spaansche gewaden en teekeningen van Goya voorstellen; andere koninklijk gemeubileerd eu versierd; de vloer, de deuren en ramen met wonderschoon mozaïek en schitterende verguldsels overdekt. Onder al die zalen is vooral die van Philippus 11 merkwaardig; het is eerder eene naakte en treurige cel dan eene zaal, met een alkoof, die met de koninklijke bidkamer van de kapel gemeenschap heeft, zoodat men, als de deuren openstaan, van het bed den priester zien kan, die de mis leest. Philips II sliep in die cel, verbleef daar tijdens zijne laatste ziekte en stierf er. Men ziet et nog eenige stoelen die door hem gebruikt werden , twee bankjes waarop zijn door de jicht gekweld been rustte, en een inktkoker. De wanden zijn wit, de zoldering wit en zonder versierselen, de vloer van tegels.

258

-ocr page 273-

MAORI]).

Heeft men het koninklijk paleis gezien, dan verlaat men het gebouw, steekt hel plein over, en men treedt weer door de hoofdpoort binnen. Een bewaarder trekt u bij het kleed; gij gaat een ruimen gang door, en gij bevindt u op het binnenplein dei-koningen. Daar kunt gij u een eerst denkbeeld van het onmetelijk geraamte des gebouws vormen. Het binnenplein is geheel afgesloten door muren; aan de tegenovergestelde zijde van de poort is de gevel dei-kerk. Op eene breede trap verheffen zich zes enorme Dorische kolommen , van welke ieder een groot voetstuk, en ieder voetstuk een standbeeld ondersteunt. Het zijn zes kolossale standbeelden van Battista Monegro, die Josaphad, Ezechiël, David, Salomo, Jozef en Manasse voorstellen. Het plein is geplaveid, hier en daar met gras begroeid en vochtig; de muren gelijken op loodrecht gehouwen rotsen; alles is streng, massief, zwaar en heeft ik weet niet welk eene spookachtige gedaante van een reuzengebouw, dat in een steenen berg uitgehold en geschikt is om de schokken der aarde en de bliksems des hemels te trotseeren. Daar begint men te gevoelen wat het Escuriaal is.

Men beklimt de trap en treedt de kerk binnen. Het binnenste der kerk is treurig en naakt; vier enorme zuilen van aschgrauw graniet ondersteunen de gewelven door Luca Giordano fresco geschilderd; ter zijde van het op de Spaansche wijze gebeeldhouwde en vergulde hoofdaltaar, ziet men tusschen de zuilenruimte van twee koninklijke bidkamers, 1. 17*

259

-ocr page 274-

M/VDRIV).

twee groepen bronzen standbeelden met gevouwen handen naar het altaar gekeerd; rechts Karei V, keizerin Isabella en verscheidene vorstinnen ; links Philips II met zijne echtgenoote. Boven de poort der kerk, op dertig voet boven den grond, op den achtergrond van het hoofdschip , verheft zich het koor, met twee rijen zitplaatsen van Corinthische orde en eenvoudige teekening. In een hoek dicht bij eene geheime deur, is de zetel dien Philippus II innam. Door die deur ontving hij de brieven en belangrijke gezantschappen , zonder dat de priesters , die in het koor zongen, zulks bemerkten. Deze kerk, die in verhouding tot het geheele gebouw klein schijnt, is desniettegenstaande eene der grootste van Spanje; en ofschoon zij zoo naakt aan sieraden schijnt, bevat zij toch onmetelijke schatten van marmer, goud, reli-quiën , schilderijen , welke de donkerheid gedeeltelijk verbergt, en waarvan het somber uiterlijk van het gebouw de aandacht aftrekt. Behalve duizend kunstwerken die men in de kapellen, in de vertrekken die aan de kerk grenzen, op de trappen, welke naar de gaanderijen voeren, ziet, is er in een gang achter het koor een verbazend kruisbeeld van wit marmer van Beuvenuto Cellini, met het opschrift: Benvenutus Zeimus, civis florentinus facebat 1562 1). — Op andere plaatsen ziet men schilderijen van Navarrete en Herrera. Maar ieder gevoel van bewondering sterft weg voor dat der treurigheid. De kleur van den

1) Benvenutus Zelinus, een Floientijnsch burger heeft dit gemaakt 1562.

-ocr page 275-

MADRID.

steen, het twijfelachtig licht, de diepe stilte die u omringt, voert onophoudelijk uwe gedachten naar de uitgestrektheid, de onbekende toegangen, de eenzaamheid van het gebouw terug, en laat u geen plaats over voor het vermaak der bewondering. Het gezicht dezer kerk verwekt in u een onbeschrijfelijk gevoel van ongerustheid. Wist gij het anders niet, dan zoudt gij vermoeden, dat rondom deze muren over eene groote uitgestrektheid niets dan graniet, duisternis en stilte is; zonder het onmetelijk gebouw te zien, gevoelt gij het; gij ontwaart, dat gij u te midden eener onbewoonde stad bevindt; gij zoudt uwe schreden willen verhaasten om ze spoedig te zien, om u van dien drukkenden last van dit geheim te bevrijden en rond te zoeken, of hier of daar ook levendig licht, gedruisch en leven te vinden is.

Van de kerk komt men door verscheidene naakte en koude vertrekken in de sacristie, eene ruime overwelfde zaal, waarin een muur geheel bezet is met bontgeschilderde en keurige houten kasten, die de heilige sieraden bevatten; het tegenovergestelde gedeelte met eene reeks schilderijen van Ribera, Giordano, Zurbaran , Tintoretto en andere Italiaansche en Spaansche schilders; op den achtergrond ziet men het beroemde altaar van de Santa forma met het zeer vermaard schilderij van den armen Claudo Coello, die van hartzeer stierf, dewijl Luca Giordana aan het Escuriaal geroepen werd. Het effect van dit schilderstuk overtreft werkelijk alle verbeelding. In

261

-ocr page 276-

MADRID.

leveusgroote figuren stelt het de processie voor, die gehouden werd, om daar in dezelfde zaal de Santa forma te plaatsen. Sacristie en altaar zijn er nauwkeurig op teruggegeven; de prior ligt geknield op de trap met de monstrans en de gewijde hostie in de hand; hem omringen de diakens in dezelfde houding ; aan eene zijde Karei II eveneens geknield; wat verder monniken, priesters, seminaristen en andere geloovigen. De figuren zijn zóó levendig en sprekend, het perspectief zóó waar, het coloriet, de schaduw, het licht zóó krachtig, dat men, bij het eerste binnentreden in de sacristie, het schilderij voor een spiegel zou houden, die eene godsdienstige handeling weerkaatst, die op dat oogenblik in een aangrenzende zaal verricht wordt. Vervolgens verdwijnt de illusie der figuren; maar die van den achtergrond van het schilderij blijft, en men moet het zóó dicht naderen dat men het haast aanraakt, om te gelooven, dat daar geen andere sacristie maar een beschilderd doek is. In de dagen van het jubi-laeum wordt dit doek opgerold, en dan verrijst te midden eener kleine kapel een tempeltje van verguld brons, waarin men eene prachtige monstrans ziet, welke de gewijde hostie bevat. Deze monstrans is met tienduizend edelgesteenten versierd, zooals rubijnen, diamanten, amethisten en granaten. die in een stralenkrans gerangschikt zijn, welke het gezicht verblindt.

Laat ons van de sacristie naar het Pantheon gaan. Een bewaarder ging mij met eene brandende fakkel

262

-ocr page 277-

MADRID.

voor; wij klommen eene lange granietsteenen trap af en kwamen aan een onderaardsche deur, waar geen zonnestraal doordringt. Boven deze deur leest men in verguld bronzen letteren het volgende opschrift :

„Almachtige en groote God!

„Plaats door de godsvrucht der Oosteurijksche „dynastie aan het sterfelijk hulsel der katholieke „koningen toegewijd, die ouder het hoofdaltaar, dat „aan den Verlosser van het menschelijk geslacht ge-„wijd is, deu gewenschten dag afwachten. Karei V, „de doorluchtigste der keizers, begeerde deze plaats „als laatste rustplaats voor zich en zijn geslacht; Phi-„lips II, de voorzichtigste der koningen , wees ze aan. „Philips III, een oprecht vroom vorst, maakte een „begin aan het werk. Philips IV, groot door zijne „goedertierenheid , standvastigheid en godsvrucht, „vergrootte , verfraaide het en bracht het ten einde „in het jaar onzes Heeren 1654.quot;

De bewaarder trad binnen, ik volgde hem en bevond mij te midden van graven, of liever in een graf zóó donker en koud als eene berggrot. Het is eene kleine achthoekige zaal, geheel van marmer, met een altaartje in den tegenover de deur staanden wand; in de overige ruimte ziet men van den vloer tot aan het gewelf op elkander de graftomben, die door bronzen sieraden en basreliefs van elkander gescheiden zijn; het gewelf is juist onder het hoofdaltaar der kerk. Rechts van het altaar zijn begraven Ka-rel V , Philips II, Philips III, Philips IV, Lodewijk I,

263

-ocr page 278-

MADRID.

264

de drie Don Carlos en Ferdinand VII; links de keizerinnen en koninginnen. De bewaarder naderde niet de fakkel de tombe van Donna Maria Louise van Savooye, echtgenoote van Karei lil, en zeide op een geheinozinnigen toon tot mij: „lees!quot; Het marmer is in verschillende richtingen gestreept; met eenige oplettendheid gelukte het mij vijf letters samen te vatten; het is de naam — Luisa — door de koningin Louise zelve met de punt eener schaar geschreven. In eens bluschte de bewaarder de fakkel uit, en wij bleven in het duister; het bloed verstijfde mij in de aderen. — Steek aan! — riep ik uit. De bewaarder lachte een langen en somberen lach, die mij als het gereutel eens stervenden voorkwam, en antwoordde: „Zie eens!quot; — Ik zag — een zeer zwakke lichtstraal die door eene opening bij het gewelf langs de wanden tot bijna op den vloer neerdaalde , bracht nauwelijks zóóveel licht aan, dat daardoor eenige graftomben van koninginnen zichtbaar werden; het scheen een straal der maan; en de basreliefs en het brons der tomben glinsterden in die schemering met zulk een vreemd licht alsof zij met waterdruppels bedekt waren. Op dat oogenblik ontwaarde ik voor de eerste maal den reuk dier graflucht, en eene koude rilling overviel mij; met mijne verbeelding drong ik in die graven door en zag al die verstijfde lichamen; ik trachtte daar boven het gewelf te ontsnappen, ik bevond mij in de kerk; ik vluchtte uit de kerk en verdwaalde in de doolwegen van het klooster; ik kwam weer tot mij zeiven te midden

-ocr page 279-

MAORI])

dier graven, en gevoelde dat ik werkelijk in het hart van het monsterachtig gebouw, in het diepste gedeelte, in de koudste en meest afgelegen plaats, in den huiveringwekkendsten schuilhoek was. Het was mij als ware ik gevangen, begraven in dien granietberg, als lage hij met al zijne zwaarte op mijn rug, als drukte hij mij van alle kanten, als slote hij mij den uitgang af; en ik dacht aan den hemel, aan het veld, aan de vrije lucht als aan eene verwijderde wereld en met een onuitsprekelijk gevoel van droefheid. — „Mijnheer!quot; zeide de bewaarder tot mij plechtig, alvorens de plaats te verlaten, terwijl hij op de tombe van Karei V wees: ,,De keizer ligt daar juist zooals zij hem daar neergelegd hebben, met de oogen nog open , zoodat hij schijnt te leven en te spreken! Het is een wonder van God, die daarvoor zijne redenen heeft! Wie leven zal, zal zien!quot; Toen hij deze laatste woorden uitsprak, verzachtte hij zijne stem alsof hij vreesde, dat de keizer hem hooren zou, en nadat hij het teeken des krnises gemaakt had, ging hij mij voor naar de trap.

Na de kerk en de sacristie gaat men het museum van schilderkunst bezoeken, dat een groot aantal schilderijen van kunstenaars van ieder land bevat; wel is waar niet van de beste, want deze werden naar het museum van Madrid gebracht, maar toch van dien aard, dat zij een aandachtig bezoek van een halven dag verdienen. Van het museum van schilderkunst gaat men naar de bibliotheek en men passeert de groote trap, waarboven zich een ontzag-

265

-ocr page 280-

MADRID.

lijk gewelf kromt dat door Luca Giordano geheel fresco geschilderd is. De bibliotheek bestaat uit eene zeer ruime zaal die met groote allegorische schilderingen versierd is, en die meer dan vijftigduizend kostbare boekdeelen bevat, waarvan er vierduizend door Philips II geschonken werden, en uit een andere zaal, waar eene zeer rijke verzameling van manuscripten is. Van de bibliotheek gaat men naar het klooster.

Hier verliest zich de menschelijke verbeelding. Als iemand van de lezers den Estudiante de Salamanca van Espronceda gelezen heeft, dat hij zich dan dien onvermoeiden jongeling herinnere op het oogenblik dat hij, eene geheimzinnige dame vervolgende die hij des nachts aan den voet van een tabernakel ontmoette , van straat tot straat, van plein tot plein, van steeg tot steeg loopt, en al wendende, draaiende en andermaals draaiende op een punt komt, waar hij de huizen van Salamanca niet meer herkent en zich in een onbekende stad bevindt. Hij gaat voort hoeken om te slaan, pleinen over te steken, en straten te doorloopen; en naarmate hij verder gaat, wordt de stad grooter, de straten langer en kruisen de stegen elkander menigvuldiger; en nog gaat hij, gaat altijd door, gaat rusteloos door, en hij weet niet of hij droomt of waakt, of hij dronken of krankzinnig is j en in zijn ijzeren hart begint de schrik door te dringen, en de vreemdste spookbeelden rijzen op in zijnen verdoolden geest. Zóó is de vreemdeling te moede in het klooster van het Escuriaal.

266

-ocr page 281-

MADRID.

267

Men slaat een langen ouderaardschen gang in zóó nauw, dat men met de ellebogen de wanden raakt, zóó laag dat men zijn hoofd tegen het gewelf stoot, en vochtig als een onderzeesche grot; men komt aan het einde, slaat om, en men is in een anderen gang. Men gaat voort, ontmoet deuren, ziet toe, en zoover het oog reikt strekken zich andere gangen uit. Aan het einde van eenige ziet men een schemerlicht, aan het einde van andere een open deur, waardoor men eene rij kamers bespeurt. Van tijd tot tijd hoort men het gedruisch van schreden, men staat stil en hoort het niet meer; vervolgens hoort men het weder, men weet niet of het boven het hoofd, rechts, links, voor of achter is. Men plaatst zich aan eene deur en deinst verschrokken terug; aan het einde van den verbazenden gang, waarin gij een blik geworpen hebt, hebt gij een man gezien, onbeweeglijk als een spook, die u aanzag. Gij gaat door en komt op een eng binnenplein , door hooge muren omgeven, met gras begroeid, met een akeli-gen weergalm en door een bleek licht beschenen, dat van een onbekende zon schijnt neer te dalen; het lijkt veel op het plein der heksen, dat wij als knapen hebben hooren beschrijven. Gij verlaat het plein, beklimt eene trap, komt op eene gaanderij en ziet naar beneden; daar is weder een ander doodsch en verlaten plein. Gij slaat een anderen gang in , beklimt een andere trap en bevindt u op een derde plein; vervolgens opnieuw gangen en trappen en rijen ledige zalen en enge pleintjes en overal graniet,

-ocr page 282-

MADRID.

268

gras, bleek licht, eu eeue stilte des grafs. Somtijds schijnt het u toe, alsof het u gelukken zal op uwe schreden terug te keeren ; vervolgens raakt uw geheugen in de war en gij herinnert u niets meer. Gij verbeeldt u tien mijlen afgelegd te hebben, reeds sedert eene maand in dezen doolhof te zijn en er nimmer weer uit te kunnen komen. Gij begeeft u naar een plein en zegt; Dat heb ik reeds gezien 1 — Neen, gij vergist u, het is een ander. Gij meent aan deze zijde van het gebouw te zijn, en gij bevindt u aan de tegenovergestelde. Gij vraagt aan den bewaarder, waar het klooster is, eu hij antwoordt u: Hier is het, — en gij wandelt nog een half uur door. Gij meent te droomen ; gij ziet terloops lange muren fresco geschilderd, met schilderijen, kruisbeelden eu opschriften versierd; gij ziet en vergeet ; gij vraagt u zeiven ; waar zijn wij ? Gij ziet een licht van een andere wereld; van een dergelijk licht hadt gij geen begrip. Is het een effect der weerkaatsing van het graniet? Is het maanlicht? Neen, want het is dag; maar het is een licht somberder dan de duisternis; het is een valsch, noodlottig, spookachtig licht. Wederom voort van gang tot gang, van plein tot plein ; met argwaan ziet ge voor u uit; gij denkt onverwachts bij het omslaan van een hoek eene rij dorre en magere monniken te zien, met de kap over het gezicht en de armen kruiselings over de borst j gij denkt aan Philips II; gij meent zijne langzame schreden zich door de donkere gangen te hooren verwijderen; gij herinnert u alles wat gij van

-ocr page 283-

MADRID.

hem gelezen hebt, van zijne wreedheden, de Inquisitie , en alles ontvlamt voor de oogen uws geestes met een plotseling licht. Voor de eerste maal begrijpt gij alles ; het Escuriaal is Philips II; gij ziet hem bij iedere schrede, gij hoort zijn adem, daar is hij nog levend en verschrikkelijk, en bij hem is het beeld van zijn vreeselijken God. Dan zondt gij weerstand willen bieden; gij zondt uwe gedachte tot den God uws harten en uwer hoop willen verheffen, en de geheime vrees, die de plaats u inboezemt, willen overwinnen, maar gij kunt het niet; het Escuriaal omringt, bezit, verplettert u ; het kille zijner steenen dringt u in het gebeente ; het treurige zijner doolhoven , die een onderaardsche graflucht ademen, overstelpt uwe ziel. Als gij daar met een vriend zijt, dan zegt gij tot hem : — Laat ons heengaan! waart gij daar met uwe beminde, dan zondt gij ze met een gevoel van vrees bevend aan uw hart drukken; waart gij alleen, dan zoudt gij de vlucht nemen. Eindelijk beklimt gij eene trap, treedt in eene kamer, gaat-naar het venster, en begroet met een uitroep van dankbaarheid de bergen, de zon, de vrijheid , den grooten en weldoenden God die bemint en vergeeft.

Wat haalt men zijn adem diep op aan dat venster! Vandaar ziet men de tuinen, die eene beperkte ruimte beslaan en zeer eenvoudig, maar sierlijk eu schoon en in eene volmaakte overeenstemming met het gebouw zijn. Men ziet er twaalf bevallige fonteinen, ieder door vier vierkante mirteboschjes omringd ,

209

-ocr page 284-

Madrid.

270

die koninklijke schilden voorstellen, die met zulk een keurigen smaak geteekend en zóó fijn afgerond zijn, dat zij, van het venster gezien, van trijp en fluweel gesneden schijnen, en heerlijk bij het wit der voetpaden afsteken. Geene boomen , geene bloemen , geene priëeltjes; in den geheelen tuin ziet men fonteinen, vierkante mirteboschjes en slechts twee kleuren: wit en groen; en zóó schoon is die edele eenvoud, dat men er zijne oogen niet kan afwenden; en heeft men zijne blikken elders gericht, dan keert de gedachte er weer op terug, en verwijlt daar met een allerzoetst genot dat door een zachten weemoed getemperd wordt. In eene kamer bij die welke op den tuin uitziet, toonde men mij eene menigte reliquieën, die ik stilzwijgend beschouwde, zonder voor den bewaarder mijn inwendig gevoel van twijfeling te laten doorschemeren : een spaander van het heilig kruis door den Paus aan Isabella II geschonken ; een stukje hout door het nog zichtbaar bloed van den heiligen Laurentius besproeid; een inktkoker van de heilige Theresia en andere voorwerpen, waaronder een draagaltaar van Karei V, eene doornen kroon en eene kweltang ik weet niet meer waar gevonden. Vandaar geleidde men mij op den koepel der kerk, vanwaar men een verbazend gezicht heeft. Van de eene zijde strekt zich de blik over de geheele bergachtige streek tusschen het Escuriaal en Madrid uit, van de andere ziet men het met sneeuw bedekte Guadarama-gebergte; daaronder omvat men met een oogslag geheel het ontzaglijk gebouw, de

-ocr page 285-

MADRID.

lange, looden daken, de torens; in de binnenruimte ziet men pleinen , omheiningen, zuilengangen, gaanderijen; in de gedachte doorloopt men die duizend doolwegen der gangen en trappen, en men zegt : Eén uur geleden was ik daar beneden , — hier — daarboven — daaronder — ginds; — men verwondert zich dat men zulk een langen weg heeft afgemaakt; men verheugt zich dat men dien doolhof, die graven, die duisternissen verlaten heeft, dat men naar de stad terugkeeren en zijne vrienden weer zien kan.

Een beroemd reiziger zeide, dat men zich, na een dag in het klooster van het Escuriaal doorgebracht te hebben, voor geheel zijn leven gelukkig moet gevoelen door de gedachte alleen, dat men nog tusschen die muren kon zijn en er niet meer is. Dat is eenigszins waar. Thans nog na zoo langen tijd, denk ik op regenachtige dagen, als ik treurig ben, nog aan het Escuriaal; dan beschouw ik de wanden mijner kamer en ik verheug mij. In slape-looze nachten zie ik de pleinen van het Escuriaal; wanneer ik onwel ben en een woeligen en pijnlijken slaap heb , dan denk ik eenzaam en in het duister door die gangen te dwalen, gevolgd door de schim van een ouden monnik; dan roep en klop ik aan alle deuren zonder den uitgang te vinden, en kom eindelijk in het Pantheon te recht; de deur wordt met een vreeselijk gekraak achter mij gesloten , en ik blijf begraven tusschen de graftomben. Met welk een genot zag ik de duizenden lichten van de Vuerta

271

-ocr page 286-

MADKIP.

•Z72

del Sol, de dicht bezette koffiehuizen en de groote en luidruchtige straat van Alcala weder! Toen ik te huis terugkeerde, liet ik zulk een gil dat de dienstmaagd , die eene goede en eenvoudige Gallicische was, overhaast en bezorgd naar de vrouw des huizes liep en tot haar zeide; — Me parece que el italiano se ha vuelto loco! (Het schijnt mij toe, dat de Italiaan krankzinnig is geworden!)

Meer dan de hanen en stieren vermaakten mij de afgevaardigden der Cortes. Het was mij gelukt een plaatsje op de tribune der journalisten te verkrijgen; daar plantte ik mij iederen dag neder en bleef er met een onuitsprekelijk genot ten einde toe. Het Spaansch parlement heeft een jeugdiger voorkomen dan het onze; niet dewijl de afgevaardigden jonger zijn ; maar omdat zij netter en sierlijker gekleed zijn. Daar ziet men dat slordig hoofdhaar, die verwarde baarden, die versleten, kleurlooze jassen niet die men op de banken onzer Kamer aantreft; daar ziet men haar en baard sierlijk gekapt, groote geborduurde overhemden, zwarte bovenkleederen, lichte broeken, citroengele handschoenen, rottingen met zilveren knoppen en bloemen in de knoopsgaten. Het Spaansch parlement houdt zich aan de mode. En evenals de kleeding is ook de taal : levendig, vroolijk, bloemrijk, schitterend. Wij klagen reeds, dat onze afgevaardigden meer zorg aan den vorm besteden, dan staatkundigen redenaars past; maar de Spaansche

-ocr page 287-

MADRID. 273

afgevaardigden schenken er vrij wat meer studie aan, en maken hem veel sierlijker. Zij spreken niet alleen met eene bewonderenswaardige gemakkelijkheid , zoodat men slechts zelden een afgevaardigde in het midden zijner periode hoort afbreken volzinnen te zoeken; maar er is er geen die zich geene moeite geeft om nauwkeurig te spreken , zijnen woorden wat dichterlijken glans en klassieke tint bij te zetten, en die er niet den stempel van een grooten, oratorischen stijl op zoekt te drukken. De deftigste ministers, de beschroomdste afgevaardigden , de strengste financiers, al spreken zij ook over onderwerpen, waarop de regels der redeneerkunde moeielijk toegepast kunnen worden, kruiden toch hunne redenen met schoone spreekwijzen, die voor eene bloemlezing zouden kunnen dienen, met bevallige anekdoten, beroemde verzen en zinspelingen op de beschaving , de vrijheid en het Vaderland. Zij redeneeren voort met eene vlugheid alsof zij van buiten geleerde stukken reciteerden, op een altijd deftigen en weiluidenden toon, en eene verscheidenheid in houding en gebaren, die geen oogenblik plaats laat voor verveling. Als de dagbladen hunne redenen beoordeelen, dan prijzen zij de waardigheid van stijl, de zuiverheid van taal, los rasgos sublimes, de verhevene trekken, die men daarin te bewonderen heeft, wel te verstaan als zij van hunne vrienden spreken; of zij zeggen met verachting dat de stijl eindeloos gerekt , de taal bedorven, de vorm, in één woord , die gezegende vorm! onbeschaafd, onedel en de I. 18

-ocr page 288-

MADRID.

274

schitterende overleveringen der Spaansche redeneerkunst onwaardig is. Die beschaafdheid van vorm, die groote gemakkelijkheid van woorden ontaardt in gezwollen ijdelheid, en zeker behoeft men bij het parlement te Madrid de modellen der ware staatkundige welsprekendheid niet te gaan zoeken; maar niet minder waar is het, wat men algemeen zegt, dat dit parlement onder al de Europeesche, in den algemeenen zin van het woord, het rijkst is aan welsprekende redenaars. Men moet daar een redetwist hooren over een onderwerp van hooge staatkunde, dat de hartstochten in beweging brengt! Het is een ware veldslag! Het zijn geene redenen meer, het zijn vloeden van woorden, die de stenegrafen dol maken en den toehoorders het hoofd doen suizen! Het zijn klanken, gebaren, aanvallen, wegsleepende bezielingen, die aan de Fransche Vergadering in de woelige dagen der Revolutie doen denken ! Daar hoort men een Rios Rosas, een zeer geweldig redenaar, die het geraas en de opschudding met zijn gebrul overstemt; een Martos, een redenaar met keurige vormen, die door zijne ironie doodt; een Pi y Margall, een eerwaardig grijsaard, die door zijne noodlottige voorspellingen doet schrikken; een Collantes, een onvermoeid spreker, die de Kamer onder eene phalanx van woorden verplettert; een Rodriguez, die met eene verwonderlijke vlugheid van redeneeringen en wendingen, zijne tegenstanders vangt, omwikkelt en verstikt; en te midden van honderd anderen een Castelar, die met een stroom

-ocr page 289-

MADRID. 275

van poëzie en harmonie zijne vrienden en vijanden meesleept en overwint. En die Castelar, in geheel Europa bekend, is werkelijk het volmaaktste model der Spaansche welsprekendheid. Hij drijft den eeredienst des vorms tot afgoderij; zijne welsprekendheid is muziek ; zijne rede is de slavin van zijn oor; hij zegt iets of niets, of zegt het in den eenen volzin beter dan in den anderen , naarmate hij tot de periode terugkeert of niet. Hij heeft eene harmonie in den geest, volgt ze, gehoorzaamt daaraan, en offert al wat hij kan aanbieden daaraan op; zijne periode is eene strophe ; men moet hem hooren om te gelooven dat het menschelijk woord, zonder dichtmaat en zang, de harmonie van de dichtkunst en het lied zoo nabij kan komen. Hij is meer kunstenaar dan staatsman ; hij heeft niet alleen het genie maar ook het hart des kunstenaars — een kinderlijk hart tot haat of vijandschap onbekwaam. Nooit vindt men in al zijne redevoeringen de minste beleediging; nooit heeft hij in de Cortes een ernstigen persoonlijken twist uitgelokt; nooit neemt hij zijne toevlucht tot satyre of ironie ; nooit heeft hij in zijne hevigste philippica\'s een enkelen droppel gal gemengd; en dit is er een bewijs van dat hij, ofschoon een republikein , een tegenstander van alle ministeries, een strijdend journalist, een eeuwig beschuldiger van al wie eene macht uitoefent en niet dweept met de vrijheid, zich nooit bij iemand gehaat heeft gemaakt. En toch worden zijne redevoeringen genoten en niet gevreesd; zijn woord is te schoon om verschrikkelijk

I. 18*

-ocr page 290-

MADRID.

te zijn ; zijn karakter is te oprecht dan dat hij staatkundigen invloed zou kunnen uitoefenen; hij weet niet te verwikkelen, samen te spannen en te transi-geeren: hij is slechts goed ora te behagen en te schitteren; als zijne welsprekendheid het grootst is, dan is zij teeder; zijne schoonste redevoeringen doen weenen. Voor hem is de Kamer een theater. Evenals de improviseerende dichters moet hij, om eene volle en heldere bezieling te hebben, op een gegeven uur, op een bepaald oogenblik en met zekeren vrijen tijd voor de borst spreken.

Daarom neemt hij op den dag, als hij moet spreken , zijne maatregelen met den president der Kamer. De President schikt het zóó dat hij het woord krijgt, als de tribunes bezet en de afgevaardigden alle op hunne posten zijn; zijne dagbladen kondigen \'s avonds te voren zijne redevoeringen aan, opdat de dames zich plaatskaartjes kunnen verschaffen; hij moet verwacht worden. Alvorens hij spreekt, is hij onrustig, geen oogenblik kan hij stil zitten; hij treedt de kamer binnen, verlaat ze, komt opnieuw binnen, gaat er weer uit, doolt door de gangen, gaat naar de bibliotheek om een boek te doorbladeren, begeeft zich naar de koffiekamer om een glas water te drinken ; hij schijnt door de koorts aangetast te zijn, hij meent geene twee woorden te kunnen samenknoopen, hij zal zich laten uitlachen, uitfluiten; van zijne redevoering blijft geen enkel helder denkbeeld in zijn geest, hij heeft alles verward, is alles vergeten. — „Hoe gaat de pols?quot; vragen hem zijne vrienden

276

-ocr page 291-

MA.DK,ID.

277

Jachend? Is het plechtig oogeDblik gekomen, dan beklimt hij zijne bank, met neergebogen hoofd, bevend , doodsbleek als een veroordeelde die gaat sterven, en getroost zich in één dag den roem te verliezen, dien hij in zooveel jaren \'en met zooveel moeite verworven heeft. Op dat oogenblik hebben zelfs zijne tegenstanders medelijden met zijn toestand. Hij verheft zich, slaat een blik in het rond, en zegt: senores! Hij is gered; zijn moed herleeft, zijn geest wordt weer helder, zijne redevoering voegt zich in zijn hoofd weer samen, als een vergeten lied. President, Cortes, tribunes verdwijnen; hij ziet niets meer dan zijne gebaren, hij hoort niets meer dan zijne stem, hij voelt niets meer dan de onweerstaanbare vlam, die hem ontsteekt, en de geheimzinnige kracht, die hem ondersteunt. Schoon is het, wanneer men hem hoort zeggen: „Ik zie de wanden der zaal niet meer, ik zie lieden en verre landen, die ik nooit gezien heb. En dan spreekt hij uren en uren, en geen afgevaardigde verlaat de zaal, niemand beweegt zich op de tribunes, geene stem valt hem in de rede, geen gebaar geeft hem afleiding; wanneer hij het reglement overtreedt, dan heeft zelfs de President den moed niet iets te zeggen; geheel op zijn gemak doet hij het beeld zijner republiek schitteren, in het wit gekleed en met rozen gekroond; de monarchen wagen het niet te protesteeren, dewijl ook zij dat beeld schoon vinden als het aldus getooid is. Castelar be-heerscht de Vergadering; hij dondert, bliksemt, zingt, knettert en schittert als een vuurwerk; hij doet glim-

-ocr page 292-

MADRID.

278

lachen, ontlokt kreten van geestdrift, eindigt te midden van daverende toejuichingen en gaat heen met duizelig hoofd. Dat is de beroemde Castellar , professor in de geschiedenis aan de Universiteit, de zoo vruchtbare schrijver over staatkunde, godsdienst en kunst; de publicist die jaarlijks vijftigduizend lire in de Amerikaansche dagbladen verdient, het academielid met eenparige stemmen door de Spaan-sche academie gekozen, de man dien men op straat met den vinger nawijst, die door het volk gevierd , door zijne vijanden bemind wordt, jong, zacht, eenigszins ijdel, edelmoedig en gelukkig.

Daar wij nu toch over de staatkundige welsprekendheid bezig zijn, zoo laat ons nu ook een blik op de letterkunde slaan. Stellen wij ons een academische zaal voor vol verwarring en geraas. Eene menigte dichters, romanschrijvers, en allerlei andere, die bijna alle zoo iets Fransch in gelaat en manieren hebben, ofschoon zij hun best doen het niet te doen blijken, lezen en declameeren hunne werken; zij trachten elkander te overschreeuwen, om zich door het volk, dat op de tribunes vergaderd is, te doen hooren, hetwelk van zijn kant bezig is de dagbladen te lezen en over staatkunde te redetwisten. Van tijd tot tijd overwint eene trillende en klankrijke stem het geraas, en dan barsten in een hoek van de zaal een honderdtal stemmen te gelijk los en roepen: Het is een Carlist! — en een salvo van gefluit volgt

-ocr page 293-

MADRID.

279

op het geroep; of: Het is een republikein! en een ander salvo van gefluit, dat van een andere zijde komt, verstikt de trillende en klankrijke stem. De academieleden werpen elkander met een tot een bal samengeknepen dagblad, en huilen elkander in het oor: Godloochenaar! Jezuïet! Demagoog! Nieuw-katholiek! Weerhaan! Verrader! Als men aandachtig het oor leent aan degenen die spreken, dan hoort men welluidende strophen, goed afgeronde periodes, krachtige volzinnen ; het eerste effect is aangenaam; het is inderdaad dicht en ondicht vol gloed, leven, licht en gelukkige beelden die aan alles ontleend zijn, wat in de lucht, op zee en op aarde schittert en klinkt; en alles is in oostersche kleuren sierlijk getooid en in Italiaansche harmonieën rijk gekleed. Maar helaas! het is slechts letterkunde voor oog en oor; het is slechts muziek en schilderkunst ; zelden Iaat de Muze te midden van een regen van bloemen het juweeltje eener gedachte vallen; en van dezen schitterenden regen blijft er niets over dan een lichte, welriekende damp in de lucht en de echo van een zacht gemurmel in het oor. Intusschen hoort men op straat volkskreten, geweerschoten en tromgeroffel; ieder oogenblik komt een kunstenaar daarbuiten zijne vlag tusschen de menigte planten, en de redenaars daarbinnen storen; deze verdwijnen bij tweeën , drieën , bij groepen en gaan de gelederen der dagbladschrijvers verbreeden. Het geraas en de voortdurende opeenvolging der gebeurtenissen trekken zelfs de hardnekkigsten van de grootere werken af;

-ocr page 294-

MADRID.

380

te vergeefs roept hier en daar een enkele onder de menigte ; In den naam van Cervantes , blijft! Eenige krachtige stemmen verheffen zich boven dat geschreeuw; maar het zijn de stemmen van mannen die zich ter zijde gegroepeerd hebben, van welke vele op het punt zijn heen te gaan om niet terug te keeren. Het is de stem van Hatzembuch, den vorst van het drama; van Breton de los Herreros, den vorst van het blijspel; van Zorilla, den vorst der poëzie; van een kenner der Oostersche talen, die Gayango heet, een oudheidkundige Guerra genaamd, een blijspeldichter, die Tamayo heet; van een novellen-schrijver Fernand Caballero genaamd, een criticus die Amador de los Rios heet, een romanschrijver Fernandez y Gonzales geheeten en eene schare van andere stoute en vruchtbare vernuften, in welker midden het aandenken van Quintana, den grooten dichter der Revolutie, nog leeft; van Espronceda den Spaanschen Byron; van Nicasio Gallego, van Martinez della Rosa, van den hertog van Rivas. Maar het geraas, de wanorde en de tweedracht, omgeven en overweldigen alles als een stroom. Om nu alle beeldspraak op zij te zetten, willen wij zeggen dat de Spaansche letterkunde zich bijna in denzelfden toestand als de onze (de Italiaansche) bevindt: eene reeks beroemde mannen die aan het afgaan zijn, maar twee groote bezielingen hadden: óf godsdienst , óf vaderlandsliefde, óf beide, en die op het veld der kunst een eigenaardig en duurzaam voetspoor achterlieten; eene schare jongelingen die

-ocr page 295-

MADRID.

281

behoedzaam voortschrijden en eerder vragen , wat zij te doen hebben dan dat zij werkelijk iets doen; die heen en weer zweven tusschen geloof en twijfel, of geloof hebben zonder moed, óf het niet hebben, en door de gewoonte worden aangedreven het te veinzen. Daarbij zijn zij onzeker omtrent hunne taal, en wankelen tusschen de Academiën die roepen : zuiverheid! en het volk dat vraagt om waarheid; onzeker tusschen de wet der overlevering en de behoefte van het oogenblik; verwaarloosd door de duizend die hun een goeden naam zouden kunnen geven, of gelasterd door de weinigen die hen bekladden; gedwongen om anders te schrijven dan zij denken, zich niet volledig uit te drukken, het tegenwoordige te laten ontvluchten, zich van het ver-ledene niet te scheiden, en zoo goed zij kunnen tusschen de hun in den weg gelegde moeielijk-heden heen te schipperen. Het is een groot geluk, als zij gedurende eenige jaren hun naam drijvend houden op den vloed der Fransche boeken waardoor hun land overstroomd wordt! Daaruit ontstaat het moedeloos wantrouwen vooreerst in hunne eigene krachten en vervolgens in den nationalen geest; en hieruit of de navolging, die in de middelmatigheid houdt, of het verlaten van breede letterkundige studiën en groote verwachtingen voor het gemakkelijk en winstgevend geschrijf in dagbladen. Onder zoovele ruïnen blijft het theater alleen nog overeind staan. De nieuwe dramatische letterkunde heeft van de oude noch den bewonderenswaardigen, dichterlijken geest.

-ocr page 296-

MADRID.

noch den schitterenden vorm, noch dien oorspronkelijken stempel van waardigheid en grootheid, die het eigenaardige is van een volk dat Europa en de Nieuwe Wereld overheerschte, en nog minder de ongeloofe-lijke vruchtbaarheid en eindelooze verscheidenheid; maar tot vergoeding eene gezondere leer, eene diepere waarneming, eene fijnere kieschheid en eene grootere overeenkomst met het werkelijke doel van het tooneel, hetwelk in de verbetering der zeden en in de veredeling van hart en geest bestaat. In al de letterkundige voortbrengselen vervolgens, zooals in tooneel-stukken, romans, volkszangen , gedichten, geschiedenissen , straalt duidelijk in de Spaansche letterkunde, van de eerste lyrische proeven van Berceo af tot de krachtige krijgshymneu van Quintana toe, meer misschien dan in iedere andere Europeesche, een altijd levendig en overheerschend gevoel door: — de nationale trots.

En hier is het dienstig van het karakter der Spanjaarden te spreken. Hun nationale trots is heden nog, na zoovele ongelukken en zulk een diepen val, van dien aard dat zij den vreemdeling, die in hun midden leeft, doen twijfelen of zij Spanjaarden van drie eeuwen geleden zijn, of Spanjaarden van de negentiende eeuw. Maar het is een trots, die niet belee-digt, het is een onschuldig rhetorische trots. Zij verlagen de andere volken niet, om op hunne beurt hooger te schijnen ; neen ! zij eerbiedigen , prijzen en bewonderen hen , maar laten toch het gevoel eener

-ocr page 297-

MADRID.

283

meerderheid doorschemeren, die, volgens hun begrip, juist uit die bewondering een in het oog vallende duidelijkheid trekt. Zij hebben voor andere volken die welwillendheid, die Leopardi terecht het eigenaardige noemt van menschen die vol van zich zeiven zijn; van menschen die zich door alle bewonderd wanende, hunne gewaande bewonderaars beminnen , ook dewijl zij het passend voor die meerderheid vinden, waarmede zij zich door het lot begunstigd gelooven. Geen volk ter wereld kan zoo trotsch op zijne geschiedenis zijn als het Spaansche volk. Het is een ongeloofelijke zaak. De jongen die uwe laarzen poetst, de sjouwer die uw valies draagt, de bedelaar die u om een aalmoes vraagt, heffen het hoofd fier omhoog, en hunne oogen fonkelen, als zij de namen hooren van Karei V, Philips II, Ferdinand Cortez, don Juan van Oostenrijk, alsof het helden van hun tijd waren, en als hadden zij ze daags te voren in triomf hunne stad zien binnentrekken. Zij spreken den naam van Espcma uit op een toon, waarop de Romeinen in de roemrijkste tijden der republiek Roraa moesten uitspreken. — Wanneer men van Spanje spreekt, dan wijkt de zedigheid zelfs bij de van nature zedigste menschen, zonder dat men op hun gelaat het minste teeken van die vervoering ziet, waarin men grootspraak verschoont. Uit gewoonte, zonder het te bemerken, zingen zij koelbloedig lofpsalmen. Tn redevoeringen in het Parlement, in courantartikelen, in academische geschriften, wordt het Spaansche volk zonder

-ocr page 298-

MADRID.

omwegen, an pueblo de heroes 1), het groote volk, het wonder der wereld, de roem der eeuwen genoemd. Zelden hoort men, door wien en tot welk gehoor het ook zij, honderd woorden zeggen of lezen, of men hoort voor of na het verplichte slotrijm van Lepanto , ontdekking van Amerika, onafhankelijkheidsoorlog, waarop dan altijd daverende toejuichingen volgen.

En juist geeft de overlevering van den onafhankelijkheidsoorlog aan het Spaansche volk een onmetelijke, inwendige kracht. Wie niet of slechts weinig in Spanje verkeerd heeft, kan niet gelooven dat een oorlog, hoe gelukkig en roemvol ook, zulk een diep geloof in de nationale dapperheid kan achterlaten.

284

Baylen, Victoria, San Marcial zijn voor Spanje meer afdoende overleveringen dan voor Frankrijk Marengo, Jena en Austerlitz. De krijgsroem zelfs van Napoleons legers, door den onafhankelijkheidsoorlog gezien, die er den eersten sluier over spreidde, verschijnt voor de oogen der Spanjaarden minder schitterend dan voor ieder ander volk van Europa. Het denkbeeld van een vreemden inval verwekt bij de Spanjaarden een glimlach van trotsche verontwaardiging ; zij gelooven niet aan de mogelijkheid in hun land overwonnen te worden. Gij hadt moeten hooreu op welk een toon zij over Duitschland spraken, toen het gerucht liep, dat keizer Wilhelm be-

1) Een volk van helden.

-ocr page 299-

Madrid.

285

sloten had den troon van den hertog van Aosta met de wapenen te ondersteunen. Er is geen twijfel aan, als zij in een nieuwen onafhankelijkheidsoorlog gewikkeld werden, of zij zouden misschien met een minder gunstigen uitslag, maar met denzelfden bewon-derenswaardigen moed en met dezelfde standvastigheid strijden, als welke zij toen ten toon spreidden. Het 1808 is het 93 van Spanje; het is een datum welken de Spanjaarden in vurige letters geschreven voor oogen hebben; vrouwen, knapen, kinderen, die beginnen te stamelen, beroemen er zich op; het is de strijdleus der natie.

En die fierheid hebben zij van hunne schrijvers en kunstenaars. De bedelaar, in plaats van Spanje te zeggen, spreekt u soms over het Vaderland van Cervantes. Geen schrijver ter wereld genoot ooit bij zijn volk die populariteit, die in Spanje de schrijver van Don Quichotte geniet. Ik geloof niet dat er van de Pyreneeën tot de Sierra Nevada, van de kust van Valencia tot de heuvelen van Estremadura een landman of herder is, die, als men hem vraagt wie Cervantes is, niet met een glimlach van zelfvoldoening antwoordt: El imortal autor del Quyote 1). Spanje is misschien het land waar de meeste verjaardagen van groote schrijvers gevierd worden : van Juan de Mena af, heeft ieder schrijver zijn plechtigen dag, waarop men op zijn graf eene schatting van liederen eu bloemen neerlegt. Op de pleinen, in de

1) De onsterfelijke schrijver vau Don Quichotte,

-ocr page 300-

MADRID.

koffiehuizen , in de wagons van den spoorweg — overal hoort gij door allerlei menschen verzen van beroemde dichters aanhalen. Wie ze niet gelezen heeft, heeft ze hooren lezen; wie ze niet heeft hooren lezen, herhaalt ze als eene spreuk, die hij van andere gehoord heeft; is er een die een vers opzegt, dan spitsen alle de ooren. Wie slechts iets van de Spaansche letterkunde weet, kan in dat land eene reis maken met de zekerheid dat hij altijd iets heeft, waarover hij kan spreken en waarmede hij sympathie verwekt, waar hij ook komt en wien hij ook ontmoet. De nationale letterkunde is daar werkelijk nationaal.

Het gebrek der Spanjaarden, dat den vreemdeling al dadelijk treft, is dit • dat zij zich bij het waar-deeren van zaken, menschen en gebeurtenissen , als men zoo zeggen mag, in de maat vergissen; zij maken alles reusachtig groot, zien alles als door een vergrootglas, dat er de omtrekken onevenredig groot van uitzet. Daar zij sedert langen tijd geen onmiddellijk aandeel aan het gemeene leven in Europa gehad hebben, ontbreekt hun de gelegenheid zich met andere Staten te vergelijken, en uit die vergelijking zich zei ven te beoordeelen. Daarom zijn voor hen hunne burgeroorlogen, de oorlogen van Amerika, Afrika, Cuba dat, wat voor ons niet de kleine oorlog van 1860 en 61 tegen het pauselijk leger of ook de revolutie van 1860 is, maar de groote Krim-oorlog, die van 1859 en van 1866. Van de zonder twijfel bloedige maar niet groote gevechten, die de Spaansche wapenen in die oorlogen beroemd maak-

286

-ocr page 301-

MADRID.

ten, spreken zij als de Franschen van Solferino, de Pruisen van Sadowa en de Oostenrijkers van Custozza. Prins Serrano en O\'Donnell zijn veldheeren , die zij met de beroemdste van andere landen op ééne lijn stellen. Ik herinner mij den ophef nog, die in Madrid van de overwinning gemaakt werd, die generaal Morriones op vier- tot vijfduizend Carlisten behaald had. De afgevaardigden riepen in de Cortes met geestdrift uit: Eh! La savgre espunola! 1). Benige gingen zelfs zóóver dat zij beweerden , dat, als er in IS70 een leger van driehonderdduizend Spanjaarden in plaats van Franschen geweest was, het regelrecht op Berlijn zou aangetrokken zijn. Zeker mag men aan de Spaansche dapperheid, die reeds zooveel bewijzen van zich gaf, niet twijfelen; maar men mag toch wel veronderstellen, dat tus-schen ongeregelde Carlisten en nauw aaneengesloten Pruisische legerkorpsen, en om het wat ruimer te nemen, tusschen Europeesche soldaten en Afrikaan-sche, tusschen groote veldslagen, waarin de mitrailleuse het leven van duizenden wegmaait, en gevechten van tienduizend soldaten, alle met groote ongelijkheid in wapenen en tucht, een zeer groot verschil bestaat.

Zooals de Spanjaarden over den oorlog spreken, zoo spreken zij over alles,- niet alleen het volk maar zelfs beschaafde lieden. Den schrijvers wordt bovenmatige lof toegezwaaid; men geeft den naam van (/toot dichter aan vele, wier namen de grenzen nooit overschreden hebben; de bijnamen van onnavolgbaar,

1) O, dat Spaansche bloed !

287

-ocr page 302-

MADRID.

verheven, bewonderenswaardig zijn gangbare munt, die uitgegeven en ontvangen wordt, zonder dat men den minsten twijfel omtrent de deugd van het gehalte voedt. Men zou zeggen, dat Spanje al zijne zaken eerder als een Amerikaansch dan als een Europeesch volk beschouwt en beoordeelt, en dat in plaats van de Pyreneën, een oceaan het van Europa scheidt, en een landengte het met Amerika verbindt.

Wat zijn zij overigens aan ons gelijk! Als men het volk over politiek hoort spreken, dan zou men meenen in Italië te zijn; men redeneert niet, men vonnist; men oordeelt niet, men veroordeelt; voor ieder oordeel is een argument voldoende, en om een argement te vormen, heeft men slechts een aanwijzing noodig. Die minister is een schelm; die andere, een verrader; een derde, een huichelaar, en alle te samen eene bende dieven. De eene heeft de boomen uit de tuinen van Aranjuez laten ver-koopen; een ander heeft schatten uit het Escuriaal weggedragen; een derde heeft de Staatskassen geledigd; een vierde heeft de ziel voor een zak vol doblones 1) verkocht. In de mannen, die sedert dertig jaren de hand in alle staatkundige veranderingen hebben gehad, stellen zij geen vertrouwen meer; zelfs bij het geringe volk vindt men een gevoel van

1) Een dohlone is eene Spaansche munt. Men heeft er verscheiclene soorten van; den dohlone van 8 gouden kronen, ongeveer ƒ42; dien van 4 kronen, ƒ21; dien van 2 kronen of de pistool, ƒ11,50 , dien van 1 kroon of een halve pistool ƒ5,75. Men heeft ook nog doblones van 50 pistolen ofƒ575.

(Vertaler.)

288

-ocr page 303-

MADRID.

mismoedigheid , waarom men ieder oogenblik en overal de uitdrukkingen hoort: Pobre Esp an a ! - Des-yraciado pais! - Desdichados espanoles! 1).

Echter heeft de verbittering der staatkundige hartstochten, de woede der inwendige worstelingen den grond van het oude Spaansche karakter niet veranderd. Alleen dat gedeelte der maatschappij, waaraan men den naam van de staatkundige wereld geeft, is bedorven; het volk, ofschoon nog altijd genegen tot die blinde, dikwijls wilde uitbarstingen der hartstochten , die de vermenging van het Arabisch bloed met het Latijnsch verraden, is goed, eerlijk en voor edelmoedige gewaarwordingen en verheven opwellingen van geestdrift vatbaar. La honra de Espana 2), is nog een motto dat alle harten doet kloppen. Vervolgens hebben zij vrije en beleefde manieren , misschien minder fijn, maar zeker veel beminnelijker en oprechter dan die waarop de Fran-schen zich zoo beroemen. In plaats van tegen u te glimlachen, bieden zij u eene sigaar aan; in plaats van u eene beleefdheid te zeggen, drukken zij u de hand, en zijn veel gastvrijer in daden dan in aanbiedingen. Toch behouden de groetingsformulieren den ouden , hoffelijken stempel. De man zegt tot de vrouw: aan uwe voeten; — de vi\'ouw zegt tot den man : ik kus u de hand; de mannen onder elkander onderteekenen hunne brieven met de initialen Q. B.

1) Arm Spanje ! Ellendig land! Ongelukkige Spanjaarden!

2) De eer van Spanje.

I. 19

289

-ocr page 304-

MADRID.

S. M. — que hesa sus mams 1), evenals een slaaf tot zijnen heer; de vrienden alleen zeggen elkander vaarwel, en het volk heeft zijn minzamen groet van Vaya listed con Bios! 2) die meer waard is dan alle handkussen.

Bij zulk een warm en gul hart der rnenschen is het onmogelijk eene maand in Madrid te verblijven zonder zich honderd vrienden te maken, ook zonder ze te zoeken. Stel u dan voor hoevele hij er maken kan, die zich daarop toelegt. En dit was het geval met mij. Ik kan nu eigenlijk niet zeggen vrienden, maar kennissen had ik er zooveel, dat ik niet meende in eene vreemde stad te zijn. Zelfs beroemde mannen zijn zeer gemakkelijk te genaken , en daarom heeft men niet gelijk elders een berg brieven en aanbevelingen van vrienden noodig, om tot hen te kunnen komen. Ik had de eer met Tamayo , Hatzembuch , Guerra , Saavedra, Valera , Rodriguez, Castelar en vele andere in de wetenschappen of letteren zeer beroemde mannen kennis te maken; en ik vond ze alle even open , hartelijk en vurig; mannen met witte haren, maar met oogen en stemmen als jongelingen van twintig jaren, hartstochtelijk ingenomen met muziek , dicht-en schilderkunst ; vroolijk, met levendige gebaren en een frisschen, klinkenden lach.....

Hoevele zag ik er niet, als zij verzen van Quintana

1) Ik kus ii de hand.

2) Ga met God !

290

-ocr page 305-

MADRID.

of Espronceda lazen, verbleeken, weeiien en opspringen, als werden zij door een elektrieken vonk geschokt, terwijl hunne ziel in hunne levendige oogen uitblonk! Welke jeugdige zielen ! Welke brandende harten ! Hoe verheugde ik mij, wanneer ik hen zag en hoorde, tot dat arme Latijnsche ras te behooren , en hoe blijde was ik bij de gedachte, dat wij alle minder of meer naar dat model gevormd zijn, en dat wij ons bij God! van lieverlede zullen kunnen gewennen den aard van andere te benijden , maar dat wij den onzen nimmer zullen verliezen!

Na een verblijf van ruim drie maanden te Madrid, moest ik vertrekken om mij in het Zuiden van Spanje niet door den zomer te laten overvallen. Altijd zal ik dien schoonen Mei-morgen gedenken, toen ik misschien voor altijd mijn dierbaar Madrid verliet. Ik vertrok om Andalusië, het beloofde land der reizigers, te gaan bezichtigen; dat fantastische Andalusië, welks wonderen ik in Italië en Spanje door romanschrijvers en dichters zoo dikwijls had hooren bezingen; dat Andalusië waarvoor ik eigenlijk mijne reis ondernomen had ; toch was ik droevig. Ik had zoovele schoone dagen te Madrid doorgebracht! Ik liet er zoovele dierbare vrienden achter. Om naar het station van den Zuider-spoor-weg te gaan , doorkruiste ik de straat Alcala ; van verre groette ik de tuinen van Recoletos, passeerde het paleis van het Museum van schilderkunst, stond stil om nog eens het standbeeld van Murillo te beschouwen, en kwam met een beklemd gemoed aan

591

-ocr page 306-

MADUIÜ.

het station. — Drie maanden? vroeg ik mij zeiven weinig oogenbhkken alvorens de trein vertrok ; zijn nu reeds drie maanden vervlogen ? Is het geen droom geweest ? Ja waarlijk , het was mij als had ik gedroomd ! Nimmer zal ik misschien mijne goede huismeesteresse weerzien; nimmer het lieve dochtertje van mijnheer Saavredra; nimmer het zacht en helder gelaat van Guerra; nimmer de vrienden uit het koffiehuis Forms; nimmer iemand! Maar mijn God!

Zal ik dan niet kunnen terugkeeren?..... Terug-

keeren ! Ach neen ! Ik weet het wel, dat ik niet

zal kunnen terugkeeren ! En toen...... Vaarwel

vrienden ! Vaarwel Madrid! Vaarwel mijn klein kamertje in de straat Alduana ! — Op dit oogenblik scheen mij een zenuw mijns harten te springen, en ik gevoelde behoefte mijn gelaat te verbergen.

292

-ocr page 307-

EDMONDO DE AMICIS.

SPANJE.

Naar de tweede uitgave uit het Italiaansch vertaald

H. J. WANSINK.

TWEEDE DEEIj.

Non bramo altr\' esca. Ik verlang geen ander voedsel)

ARNHEM, ■I. R I N K E S Jr. 1875.

-ocr page 308-

Gedrukt bij o. J. THtEME, Arnhem.

-ocr page 309-

inhoud.

bladz»

Aranjuez........................1

Toledo ..........................7

Cordova............45

Sevilla.............89

Cadix.............141

Malaga .............[5y

Granada............107

Valencia............253

-ocr page 310-
-ocr page 311-

SPANJE.

VI.

ARANJUEZ.

Als men langs den Noorder-spoorweg naar Madrid gaat, doorloopt men, evenals bij het vertrek uit die stad langs den Zuider-spoorweg, een onbevolkte streek, die u aan de armste provinciën van Aragon en Oud-Castilië doet denken. Het zijn groote, geelachtige en droge vlakten , waar de bodem, als men er op trapt, vermoedelijk zal weergalmen als eene deur waarop men klopt, of kraken als de korst eener verbrande taart. Men ziet slechts eenige ellendige dorpen van dezelfde kleur als de bodem, en die, dunkt mij, evenals een hoop dorre bladeren, zouden moeten ontvlammen als men slechts een lucifer aan den hoek van een huis houdt. Na een uur sporens, zocht mijn schouder den wand van den waggon, mijn elleboog een steun, en mijn hoofd de hand, en ik viel in een diepen slaap, als een lid van het Aféneo d\'as-coltazione 1) van Giacomo Leopardi. Weinig minuten nadat ik mijne oogen gesloten had, werd ik gewekt

1) Atheneum van toeluistering.

II. 1

-ocr page 312-

ARANJUEZ.

2

door een wanhopigen kreet van vrouwen enknapen; ik sprong op en vroeg aan degenen, die in mijne nabijheid gezeten waren, wat er voorgevallen was. Maar alvorens ik nog mijne vraag uitgesproken had, stelde mij een algemeen gelach genist. Een vaandel jagers, die door het veld verstrooid lagen, waren overeengekomen, toen zij den trein zagen aankomen, den reizigers schrik aan te jagen. In die dagen sprak men van de verschijning van een troep Carlisten in de omstreken van Aranjuez. De jagers, die zich als de voorhoede van dien troep voordeden, hadden, terwijl de trein passeerde, een groot geschreeuw aangeheven, alsof zij het gros der gewapenden wilden waarschuwen dat zij moesten toesnellen; en terwijl zij schreeuwden, hadden zij juist gedaan alsof zij op den trein hunne geweren wilden losbranden; vervolgens hadden zij alle hunne geweren met de kolf in de hoogte gestoken, om te doen zien dat het slechts eene grap geweest was. Nadat de schrik, die zich ook van mij voor een oogenblik meester had gemaakt, geweken was, viel ik terug in mijn academischen slaap; doch weinig minuten later werd ik opnieuw op eene vrij wat aangenamere wijze dan de eerste keer gewekt. Ik zag rond; de woeste vlakte was als door een tooverslag in een onmetelijken tuin vol bekoorlijke boschjes veranderd. Deze tuin werd in alle richtingen door breede lanen doorsneden, en was met landhuizen en prieeltjes , waarom zich het heerlijkst groen slingerde, als bestrooid; hier en daar fonteinen, lommerijke oorden , bloemige weiden, wijngaarden ,

-ocr page 313-

ARAN JU EZ.

voetpaden, en een groen, eene frischheid , een lentegeur, eene vroolijke en heerlijke lucht, die de ziel als in een paradijs voerde. Wij waren te Aran-juez aangekomen. Ik steeg uit den trein, sloeg eene schoone laan in door twee rijen reusachtige boomen overlommerd, en bevond mij na weinige schreden voor het koninklijk paleis.

Weinig dagen geleden schreef de minister Castelar in zijn memorandum, dat de val der oude Spaansche monarchie voorbeschikt was op den dag, toen een troep volks, met smaadwoorden op de lippen en de gramschap in het harte, in het paleis van Aranjuez viel om de rustige majesteit zijner souvereinen te storen. Ik was juist op dat plein, waar den l?quot;1™ Maart 1808 de gebeurtenissen voorvielen, die het voorspel van den volkskrijg, en als het eerste woord van het vonnis waren, dat de oude monarchie ter dood veroordeelde. Terstond zochten mijne oogen de vensters van het vertrek van den Vorst des Vredes ; ik stelde mij hem voor op het oogenblik, toen hij bleek en ontdaan van zaal tot zaal vluchtte, om bij de echo van het geschreeuw der menigte, die de trappen beklom, eene schuilplaats te zoeken ; ik zag den armen Karei IV met bevende hand de kroon van Spanje op het hoofd van den prins van Asturië neerleggen; al de tooneelen van dat verschrikkelijk drama kwamen mij voor den geest, en de diepe stilte der plaats en het gezicht van dat gesloten en verlaten paleis, maakten mij koud om het harte, Het paleis heeft den vorm van een kasteel, is van II. 1*

3

-ocr page 314-

ARANJÜEZ.

4

baksteen gebouwd, met wit steenen lijsten omgeven en met een leien dak gedekt. Alle weten, dat Philips II het door den beroemden architect Herrera liet bouwen , dat al de opvolgende koningen het verfraaiden en er gedurende den zomer verbleven. Ik trad binnen ; het inwendige is prachtig. Er is eene verbazende zaal voor de ontvangst der afgezanten, een schoon Chineesch kabinet van Karei III, eene bewonderenswaardige toiletkamer van Isabella II en een overvloed van allerlei kostbare sieraden. Doch al de rijkdommen van het paleis wegen niet op tegen het gezicht op de tuinen. De verwachting wordt niet te leur gesteld. De tuinen van Aranjuez (Aran-juez is de naam der kleine stad die op korten afstand van het paleis ligt) schijnen door eene familie van reuzenvorsten aangelegd te zijn, welken de parken en tuinen onzer koningen als zoovele bedjes voor terrassen, en akkertjes voor kribben moesten toeschijnen. Lanen zoover het oog reikt door boomen van eene buitengewone hoogte omzoomd, wier takken als door twee tegenstrijdige winden gekromd tot elkander neigen en zich samenvlechten, doorloopen in alle richtingen een woud, waarvan men geene grenzen ziet; en door dit woud slingert zich de breede en snelvlietende Taag met eene majestueuze kronkeling, en vormt hier en daar watervallen en bekkens; en een dichte en heerlijke plantengroei tiert weelderig tusschen een doolhof van lanen , kruissprongen en pleinen. Overal prijken standbeelden, vazen, en zuilen; overal ziet men hooge

-ocr page 315-

ARANJÜEZ.

5

waterstralen die als vonken, vlokken en droppels te midden van allerlei soort van Enropeesche en Araeri\' kaansche bloemen neervallen ; en met het plechtig gc-druisch van den waterval der Taag vereenigt zich het gezang van duizenden vogels , die in het geheimzinnig lommer der eenzame paden hunne vroolijke liedjes kweelen. Te midden der tuinen verheft zich een klein marmeren paleis met een zedig uiterlijk, dat al de wonderen van het prachtigst vorstelijk verblijf in zich bevat, en waarin men nog om zoo te zeggen de lucht van het intieme leven der koningen van Spanje inademt. Hier zijn de geheime kamertjes waarin men met de hand aan den zolder reiken kan, de biljartzaal van Karei IV, zijne queue, de kussens die door de handen der koninginnen geborduurd zijn, de speelklokken die den vrijen tijd der Infanten ver-vroolijkten, de trapjes en raampjes die honderd kleine overleveringen van vorstelijke grillen bewaren, en eindelijk het rijkste heimelijk gemak van Europa, dat aan eene gril van Karei IV zijn ontstaan te danken heeft, en dat alleen zooveel rijkdommen bevat, dat men met een gedeelte daarvan een paleis zou kunnen versieren, zonder het den edelen voorrang, waarop het zich beroemt, boven al de kabinetten te ontnemen, die voor hetzelfde doel bestemd zijn. Aan gene zijde van het paleis en rondom de bosschen strekken zich wijngaarden, olijven, plantsoenen van vruchtboomen, en lachende weiden uit. Het is eene waarachtige oasis der woestijn op een vroolijkeu dag door Philips II uitgekozen, misschien om door een

-ocr page 316-

AHAN.IUF.Z.

liefelijk beeld de droeve tint van het Escuriaal te temperen. Toen ik door die eindelooze lanen , in het lommer dier reusachtige boomen, bij die diepe rust van het woud, van het kleine marmeren paleis naar het groote koninklijke terugkeerde, dacht ik aan de schitterende stoeten dames en ridders, die daar eens op de schreden van jeugdige, dartelende monarchen of van grillige, ongebonden koninginnen omdoolden bij de tonen eener lieve muziek of der gezangen, die den roem en de grootheid van het onoverwonnen Spanje verkondigden, en treurig herhaalde ik met den dichter di Recanati:

Tiitto e pace e silenzio E pik di lor non si ragiona . 1)

(\\

Maar toen ik eenige half tusschen de struiken verborgen marmeren zetels zag, en mijn blik in het donkere van eenige verre paden sloeg, en aan die koninginnen, die rainnarijen, die dwaasheden dacht, toen kon ik eene zucht, die nu juist geene vrome was, niet weerhouden, en een geheim gevoel van bitterheid pijnigde mijn hart, en ik zeide als de arme Adan in het gedicht ,,de Diablo mundo : Hoe zijn die groote dames gevormd? Hoe leven zij? Wat doen zij ? Spreken , beminnen, genieten zij als wij ? En ik vertrok naar Toledo, de liefde eener koningin overdenkende gelijk een jeugdig gelukzoeker uit de Duizend en één nacht.

1) Alles is hier vrede en stilte, en toch spreekt niets luider dan dit alles.

-ocr page 317-

VIL

TOLEDO.

Wanneer men een onbekende stad nadert, moest men altijd iemand bij zich hebben, die ze reeds gezien heeft, en die ons op het geschikte oogenblik kan aandachtig maken, om het hoofd uit het raam te steken en er met één blik het gezicht van op te nemen. Dit geluk had ik, en zoo iemand zeide tot mij : ,,Daar is Toledo!quot; — en ik sprong naar het raampje, en slaakte een kreet van bewondering.

Toledo ligt op eene rotsachtige en steile hoogte, aan welker voet de Taag stroomt, die daar eene breedc bocht maakt. Uit de vlakte ziet men slechts rotsen en vestingmuren , en aan gene zijde dei-muren de spitsen der torens. De huizen zijn verborgen, de stad schijnt gesloten en ontoegankelijk, en heeft eerder het aanzien van eene verlaten rots dan van eene stad. Van de muren tot aan den oever der rivier ziet men huis noch boom ; alles is naakt, dor, borstelig en steil; men ziet geene levende ziel ; gij zoudt zeggen dat gij, om daar te

-ocr page 318-

TOLEDO.

8

komen, er tegen op zult moeten klauteren, en bij de eerste verschijning van een mensch op die steilten, meent gij dat hem van de hoogte der muren eene bui van pijlen moet overvallen. Stap uit den trein, bestijg eene koets en gij komt aan den ingang eener brug. Het is de beroemde brug van Alcantara, die over de Taag voert, en waarop zich eene schoone Arabische poort, in den vorm van een toren verheft, die daaraan een trotsch en ernstig voorkomen geeft. Als gij de brug over zijt, dan bevindt gij u op een breeden weg, die met groote kronkelingen naar den top van den berg loopt. Hier meent gij onder eene sterke stad uit de middeleeuwen te zijn, en het komt u voor, als waart gij zelf in het gewaad gestoken van een Arabier, of van een Goth, of van een soldaat van Alphonsus VI. Van alle zijden hangen u scherpe rotsen, steile muren, torens en brokstukken van oude bolwerken boven het hoofd; en nog hooger ziet gij den uitersten ringmuur der stad , zwart en door enorme (innen bekroond, hier en daar in dien muur groote bressen, waarachter de gevangene huizen elkander beluisteren ; en altijd door stijgende schijnt u de stad toe zich in te krimpen en te verbergen. Op het midden van dien rijzenden weg vindt gij de Puerta del Sol, een juweel van Arabische bouwkunst, bestaande uit twee van kanteelen voorziene torens, die zich boven een allerbevalligst poortje met dubbelen boog vereenigen, waar de oude weg onderdoor loopt; en als gij u omkeert, ziet gij vandaar aan uwe voeten de Taag, de vlakte en de heuvels. Voortgaande vindt

-ocr page 319-

TOLEUO.

gij andere muren, andere ruïnen en eindelijk de eerste huizen der stad.

Welk eene stad! In het eerste oogenblik verloor ik den adem. Het rijtuig had zulk een nauwe straat ingeslagen, dat de naven der wielen bijna de muren der huizen raakten.

„Maar waarom rijdt gij hierlangs? vroeg ik den koetsier.

De koetsier begon te lachen en antwoordde : „Omdat er geen andere straat is, die breeder is.quot;

,,0! is geheel Toledo dan aldus gebouwd?quot; vroeg ik opnieuw.

„Geheel aldus gebouwd!quot; antwoordde hij.

„Dat is onmogelijk!quot; riep ik uit.

„Gij zult het zien!quot; antwoordde hij.

Werkelijk! ik geloofde het niet. Ik stapte bij een hotel af, wierp mijn valies in eene kamer, en liep haastig de trappen af om die zonderlinge stad te gaan zien. Een bediende van het hotel hield mij aan de deur staande en vroeg mij glimlachend: „Waar gaat gij heen, Caballero?quot;

„Toledo zien,quot; antwoordde ik.

„Alleen?quot;

„Alleen, waarom niet ?quot;

„Maar zijt gij hier dan al vroeger geweest?quot;

„Nooit.quot;

„Dan kunt gij niet alleen gaan.quot;

„En waarom?quot;

„Omdat gij zult verdwalen.quot;

„Waar?quot;

9

-ocr page 320-

TOLEDO.

„Zoodra gij nauwelijks de deur uit zijt.quot;

„Eu de reden ?\';

„De reden is dezeantwoordde hij mij, terwijl hij mij op een muur wees, waarop eeu plan van Toledo was vastgehecht. Ik naderde, en zag op een zwarten grond een warnet van witte lijnen, die veel op die wild dooreengetrokken krullen gelijken, die de jongens op de lei maken om ten spijte van den meester het krijt te verknoeien. „Dat scheelt mij niet,quot; zeideik, „ik wil alleen gaan, en als ik verdwaal dan zullen zij mij wel vinden.quot; — „Gij zult geene twintig passen doen,quot; merkte de bediende op. Ik ging en sloeg de eerste straat in die ik zag , en deze was zoo nauw, dat ik, als ik de armen uitstrekte, aan beide kanten de huizen raakte. Nadat ik vijftig schreden gedaan had, bevond ik mij in een andere straat, die nog nauwer was dan de eerste, en uit deze kwam ik in eene derde, en zóó ging het voort. Ik meende niet door de straten eener stad, maar dooide gangen van een gcbomv te dolen , en ging door in het denkbeeld, dat ik toch te eeniger tijd wel eens op een open plein zou komen. Het is onmogelijk , dacht ik, dat de stad geheel en al op deze wijze gebouwd is, men zou er niet in leven kunnen. Doch al verdelen verder gaande, scheen het mij toe dat de straten al nauwer en korter werden; ieder oogenblik moest ik omslaan; na eene kromme straat, kwam er eene die zig-zagsgewijze liep, en na deze weer een andere die als een haak gebouwd was, en mij naar de eerste terugvoerde; en zoo dwaalde ik eenigen tijd

10

-ocr page 321-

TOLEDO.

11

altijd te midden van dezelfde huizen rond. Van tijd tot tijd kwam ik aan een kruissprong van verscheidene steegjes , die zich alle in tegenovergestelde richting verwijderden, en waarvan het eene zich in de duisternis van een overdekten gang verloor, het andere na eenige schreden op den muur van een huis stiet, een derde naar beneden liep , alsof het u in de ingewanden der aarde wilde begraven, en een vierde langs eene steile helling klauterde. Eenige waren nauwelijks zoo breed , dat men iemand voorbij kon laten, andere nauw tusschen twee muren zonder deuren en vensters ingesloten; alle werden door zeer hooge huizen geflankeerd, die u van dak tot dak nauwelijks een smal strookje van de lucht lieten zien, met slechts weinige ramen, voorzien van dikke, ijzeren traliën, met groote deuren met enorme spijkers dik beslagen, en enge, donkere binnenpleintjes. Eenigen tijd wandelde ik zonder iemand te zien, totdat ik in eene der hoofdstraten kwam, aan beide zijden geheel omzoomd door winkels en vol landlieden , vrouwen en knapen , maar weinig breeder dan een gewone gang. Alles is met de straat evenredig; de deuren zien er uit als ramen, de winkels als nissen, en daarbinnen ziet men al de geheimen des huizes: de tafel gedekt, het kind in de wieg, de moeder die zich kapt, de vader die een ander hemd aantrekt; het schijnt u toe, dat gij niet in eene stad maar in een huis zijt, dat door een eenige, groote familie bewoond wordt. Komt men in eene minder bezochte straat, dan hoort men zelfs het gegons eener

-ocr page 322-

TOLEDO.

12

vlieg niet; mijn stap weergalmde tot op de vierde verdieping der huizen ; hier en daar kwam een oude vrouw aan het raam. Gaat er een paard door, dan meent gij dat het een escadron is; alle komen aan het venster om te zien wat er geschiedt. Het minste gedruisch weergalmt allerwegen; een boek dat in een vertrek op de tweede verdieping valt; een grijsaard, die op een binnenplein hoest; eene vrouw — die, ik weet niet waar, den neus snuit — alles wordt gehoord. Op sommige punten houdt eensklaps het gedruisch op, men ziet geen teeken van leven meer; het zijn huizen voor heksen, kruissprongen voor samenzweringen, enge stegen voor verraad, sluiphoeken voor misdaden, raampjes waar ontuchti-gen hunne verliefde samenspraken kunnen houden, onheilspellende deuren, die u trappen met bloed bevlekt doen veronderstellen. Maar toch zijn er in dat labyrint van straten geene twee die op elkander gelijken; elke straat heeft iets eigenaardigs; hier een boog, daar een zuiltje, wat verder een beeldje. Toledo is eene stapelplaats van kunstschatten; als men slechts even de muren onderzoekt, dan ontdekt men overal herinneringen uit alle eeuwen: bas-reliefs, arabesken, Moorsche vensters en beeldjes. Aan de paleizen ziet men poorten die van gegraveerde metaalplaten, kloppers met historische beelden, spijkers met gebeitelde koppen, schilden en zinnebeelden voorzien zijn; deze paleizen vormen een schoon contrast met de moderne huizen, die met bloemkransen, medaillons, liefdegoden, urnen en fantastische

-ocr page 323-

TOLKDO.

dieren beschilderd zijn. Maar al deze versierselen nemen niets van het ernstig en somber aanzien van Toledo weg. Waarheen gij uwe blikken ook wendt, altijd ziet gij iets , dat u de sterke stad der Arabieren herinnert; hoe weinig werkzaam de verbeelding ook is, altijd gelukt het haar met de sporen , die hier en daar overgebleven zijn, de geheele teekening van het uitgewischte schilderij samen te stellen, en dan is de illusie volkomen; gij ziet het Toledo der middeleeuwen weder, en gij vergeet het eenzame en stille zijner straten. Doch het is een illusie van weinige oogenblikken, waarna gij opnieuw in een droevig gepeins verzinkt, en niets meer ziet dan het geraamte der oude stad, de doodenstad van drie rijken, het groote graf van den roem van drie volken. Toledo herinnert u aan de droomen, die gij als jongeling na het lezen van romantische legenden uit de middeleeuwen gehad hebt. In die droomen zult gij vele gezichten van donkere steden, door diepe grachten, hooge muren en ongenaakbare rotsen omringd, gehad hebben ; gij zult die ophaalbruggen gepasseerd, die kronkelige met gras begroeide straten binnengetreden zijn, en die vochtige gevangenis- en graflucht ingeademd hebben. Welnu, dan hebt gij van Toledo gedroomd.

Na een algemeenen blik op de stad geworpen te hebben, gaat men het allereerst de Kathedraal zien, die terecht voor eene van de schoonste der wereld gehouden wordt. De geschiedenis dezer Kathedraal klimt volgens de volksoverlevering tot de tijden van

18

-ocr page 324-

lOLEDO.

14

den Apostel St. Jacobus op, den eersten bisschop van Toledo, die de plaats zou aangewezen hebben , waar zij gebouwd werd ; maar de bouw dei-kerk, zooals raen ze heden bewondert, werd in 1272 onder de regeering van den heiligen Ferdinand begonnen , en werd na een bijna onafgebi\'oken arbeid van tweehonderd vijftig jaren voltooid. Het uitwendig aanzien dezer onmetelijke kerk is noch rijk noch schoon zooals die van de kathedraal van Burgos. Voor den gevel strekt zich een klein plein uit, en dit is het eenige punt vanwaar men met den blik een groot gedeelte van het gebouw kan omvatten; rondom het gevaarte loopt een steegje, waaruit men, waar men zich ook keert, niets dan den hoogen ringmuur ziet die het gebouw als een fort omsluit. De gevel heeft drie groote poorten, waarvan de eene de poort der Vergiffenis, de tweede die der Hel en de derde die des Oordeels genoemd wordt, door een sterken toren geflankeerd, die in een schoonen acht-hoekigen koepel eindigt. Hoeveel men ook, i\'ond het gebouw dolende , mag gezien hebben dat onmetelijk is , bij het intreden wordt men door een diep gevoel van bewondering aangegrepen, en onmiddellijk daarop door een allerlevendigst genoegen dat uit die frischheid , die rust, die zachte schaduw en dat geheimzinnig licht voortspruit, dat door de gekleurde glazen quot;van tallooze ramen dringt en zich in duizend azuren, gele en rooskleurige stralen breekt, die hier en daar langs de bogen en zuilen als de strepen van den regenboog schitteren. De kerk is gevormd

-ocr page 325-

TOLEDO.

uit vijf groote schepen, door acht-en-tachtig enorme pilaren gescheiden, die ieder uit zestien zuilenschachten, als een bundel lansen saamgevat, bestaan. Een zesde schip, dat tusschen het hoofdaltaar en het koor loopt, snijdt deze vijf onder rechte hoeken; en het gewelf van het hoofdschip verheft zich majestueus boven dat der andere, die zich schijnen te krommen om het hunne hulde te bewijzen. Het veelkleurig licht en de heldere tint van den steen geeft de kerk een aanzien van innerlijke vreugde, die het somber voorkomen van den Gothischen bouwstijl tempert, zonder iets aan zijne strenge en peinzende deftigheid te ontnemen. Als men uit de straten der stad tusschen de schepen dier Kathedraal overgaat, dan is het, als komt men uit een schuilhoek op een plein; men ziet rond, men ademt en men geniet het leven.

Wil men het hoofdaltaar in al zijne hijzonder-heden beschouwen, dan zou men daarvoor evenveel tijd als voor het geheele gebouw noodig hebben; het is eene kerk , eene verzameling van zuiltjes, beeldjes, loofwerk, eene verscheidenheid van ornamenten , die langs de hoeken lonken, zich boven de architraven verheffen, rond de nissen kronkelen, die elkander ondersteunen , zich verbergen , terwijl zij overal duizend profielen, groepen, standen, verguldsels, kleuren en allerlei bekoorlijke kunstwerken voorstellen, die alle te zamen den aanblik eener sierlijke en verrukkelijke pracht aanbieden. Tegenover het hoofdaltaar is het koor, in drie rijen zetels

15

-ocr page 326-

Toledo.

verdeeld , waarop door Philips van Bourgondië en Ber-ruguete wonderschoone basreliëfs gebeeldhouwd zijn, die geschiedkundige, allegorische en gewijde feiten voorstellen, en die als een der uitstekendste monumenten der kunst beschouwd worden.

In het midden verrijst in den vorm eens troons de zetel van den aartsbisschop; daaromheen een kring van enorme zuilen van jaspis; op de architraven kolossale albasten beelden; aan beide zijden ontzaglijke bronzen lessenaars met reusachtige missalen er op, en twee buitengewoon groote orgels tegenover elkander, waaruit ieder oogenblik een vloed van tonen schijnt te zullen losbreken, die de gewelven doen beven.

Het genot der bewondering wordt in deze kathedraal door lastige gidsen bijna verstoord , die tot allen prijs willen dat gij u op hunne wijze zult vermaken. En tot mijn leedwezen moest ik mij overtuigen, dat de Spaansche gidsen de hardnekkigste van alle zijn. Als een hunner het zich in het hoofd gehaald heeft, dat gij den dag met hem moet doorbrengen, dan is het uit. Gij kunt de schouders ophalen , niet antwoorden , hem zich buiten adem laten praten zonder hem aan te zien, rondloopen en doen alsof gij hem niet ziet : het is juist hetzelfde. In een oogenblik van geestdrift, terwijl gij voor een schilderij of beeld staat, ontsnapt u een woord, een gebaar of een glimlach; dat is genoeg, gij zijt gebonden, gij zijt de zijne, gij zijt de prooi van dien onverzoenlijken, menschelijken pie/ivre, welke evenals die van Victor

16

-ocr page 327-

TOLEDO.

Hngo zijn slachtoffer niet loslaat, dan om het den kop af te houwen 1).

Terwijl ik de beelden van het koor beschouwde , zag ik zoo van ter zijde een dier pieuvres, een half vervallen grijsaard, die mij met langzame schreden als een moordenaar ter sluiks naderde en mij aanzag als wilde hij zeggen : Gij zijt er bij. Ik ging voort de beelden te beschouwen; de grijsaard plaatste zich neven mij en bezag ze ook, vervolgens vroeg hij mij eensklaps : „Wilt gij dat ik u vergezelle?quot;

„Neen!quot; antwoordde ik, ,,dit is niet noodig/\'

En hij , zonder zich uit het veld te laten slaan : „Weet gij wie Elpidio was?quot;

De vraag was zóó zonderling, dat ik niet kon nalaten op mijne beurt te vragen; ,,Wie was hij dan?quot;

„Elpidio,quot; antwoordde hij, „was de eerste bisschop van Toledo.quot;

1) Pieuvre is de minder bekende Fransche naam voor inklvisch, dien men gewoonlijk shhe noemt, en die in het Latijn sepia genoemd wordt. Het is geen viseh, maar een weekdier van een afzichtelijke gedaante. Zijn liehaam is langwerpig, bedekt met eene weeke, slijmerige huid die op den rug een grooten zak zonder uitwendige opening vormt, eene celachtige schelp van kalkachtigen aard bevattende, die men gewoonlijk inktbeen of zeebeschnit noemt. Deze dieren hebben twee kieuwen en vijf paar weeke en samentrekbare aanhangsels, die men armen noemt, en waarmede zij hunne prooi grijpen. Hun vleesch dat in verschillende landen vooral op de kusten van Italië gegeten wordt, is slecht en taai. Tut zijne verdediging verspreidt de iuktvisch een zwart vocht, dat zich in eene blaas bij het hart bevindt, waarmede hij het water troebel maakt en kleurt, en waaraan hij waarschijnlijk zijn naam ontleent.

Overdrachtelijk gebruikt men het woord pieuvre om een afschuwelijk mensch aan te duiden; en zeer gepast noemt de schrijver aldus de lastige gidsen, die u met evenzooveel armen trachten te omstrengelen, als de inktvisch (pieuvre) zijne prooi. (Vertaler )

II. 2

17

-ocr page 328-

TOLEDO.

„En wat zou deze ?quot;

„En wat zou deze?.... het was bisschop Elpidio die op het denkbeeld kwam de kerk aan de Maagd toe te wijden, en daarom kwam de Maagd de kerk bezoeken.quot;

„O! hoe weet men dat?quot;

„Hoe men dat weet? dat ziet men.quot;

„Gij wilt zeggen , dat men het gezien heeft.quot;

„Ik wil zeggen, dat men het nog ziet. Heb de goedheid en volg mij.quot;

Dit zeggende ging hij heen; en ik, die zeer nieuwsgierig was om dat zichtbaar bewijs van de nederda-ling der Maagd te zien, ik volgde hem. Wij stonden stil voor een soort tabernakel dicht bij een der groote pilaren van het middelschip. De gids toonde mij een witten , in den muur gevatten steeu , met een net van ijzerdraad bedekt, waarom zich dit opschrift bevond:

„Quando la reina del cielo Phso los pies en el suelo ,

En est a piedra los pusoquot; 1).

„Alzooquot; vroeg ik, „heeft de Heilige Maagd eigenlijk den voet op dezen steen gezet?quot;

„Op dezen steen,quot; antwoordde hij mij, en nadat hij een vinger door het ijzerdraad van het net gestoken en den steen aangeraakt had, kuste hij den vinger, maakte het teeken des kruises en wenkte mij, als wilde hij zeggen: „Nu uwe beurt.quot;

1) Toen de Koiiingin des hemels de voeten op dezen bodem zette, zette zij ze op dezen steen.

18

-ocr page 329-

TOLEDO.

„Mijne beurt?....quot; antwoordde ik „o inderdaad vriend! ik kan niet.quot;

„Porqué?quot; 1).

„Porqué no me siente diyno de focar aquella piedra divind\' 2).

De leidsman begreep mij, en, mij met een ernstigen blik aanziende, vroeg hij mij : „ Usted no cree?quot; 3).

Ik beschouwde een pilaar. Toen gaf mij de grijsaard een teeken dat ik hem volgen zou, en hij bewoog zich naar een hoek der kerk, terwijl hij met een droevig gelaat mompelde : Cadaimo es dueno de sua alma.quot; (Ieder is meester over zijne ziel.) Een geestelijke, die in de nabijheid stond en de zaak begrepen had, wierp mij een blik toe, die op een pijlschot geleek, en,-terwijl hij ik weet niet wat in zich zeiven gromde, verwijderde hij zich naar de tegenovergestelde zijde.

De kapellen zijn zooals zij voor deze kerk passen; bijna alle bevatten dit of dat schoon gedenkteeken. In de kapel van St. Jacobus, achter het hoofdaltaar, zijn twee prachtige albasten graftomben, welke de overblijfselen van den konstabel Alvaro di Luna en zijne echtgenoote bevatten; in de kapel van St. Al-phonsus de tombe van den kardinaal Gil Carillo di Albornoz; in de kapel de los Reyes nuevos 4) de tomben van Hendrik II, Johan II en van Hendrik III;

1) Waarom.

2) Omdat ik mij niet waardig gevoel dien goddelijken steen aan te raken.

3) Gelooft gij niet?

4) Van de nieuwe Koningen.

II. 2*

19

-ocr page 330-

TOLEDO.

in de kapel der sacristie eene verbazende reeks standbeelden en bnstes van marmer, zilver, ivoor en goud, eene verzameling kruisen en reliquieën van onschatbare waarde, de overblijfselen van de Heilige Leucadia en de heilige Eugenia in twee zilveren kisten gesloten, die met uitstekende gravures versierd zijn.

De kapel Mozarabe, die met den toren der kerk gemeenschap heeft, en die gebouwd werd om de overlevering van den oorspronkelijken christelijken ritus te vereeuwigen . verdient misschien wel het meest do aandacht. Een der wanden is met eene Gothische kalkschildering bedekt, die een gevecht tusschen de Mooren en de Toledanen voorstelt, en die zelfs tot in de fijnste trekken verwonderlijk bewaard is.

Het is eene schildering die als een geschiedkundig werk voor u ligt. Men ziet er het Toledo van die tijden met al zijne muren en huizen ; de uniformen der beide legers, de wapenen, de gelaatstrekken — alles is met eene bewonderenswaardige fijnheid uitgevoerd en prijkt met een heerlijk coloriet, dat volmaakt aan het vaag en fantastisch denkbeeld beantwoordt , dat wij ons van die eenwen en die menschen vormen. Twee andere kalkschilderingen , ter zijde van deze, stellen de schepen voor, die de Arabieren naar Spanje voerden, en ook deze bieden duizend kleine bijzonderheden aan van de mid-deleeuwsche scheepvaart en die melodie, als ik zoo zeggen mag, der tijden, die u duizend dingen, op het schilderij niet voorgesteld, doet denken en zien, evenals eene verre muziek als men een landschap beschouwt.

20

-ocr page 331-

TOLK DO.

21

Na de kapellen gaat men de Sacristie zien, waarin zooveel rijkdommen opgehoopt zijn, dat zij voldoende zouden zijn om den toestand van Spanje\'s finantiën iu het reine te brengen. Onder andere is er eene zeer ruime zaal, op welker gewelf men eene kalkschil-dering van Luca Giordano ziet, die een paradijsgezicht voorstelt, met eene myriade van engelen, heiligen , allegorische figuren , die in de lucht zweven of te voorschijn treden, en die buiten de lijst der wanden in duizend trotsche standen, bewegingen en gestalten gebeeldhouwd schijnen en u van verbazing doen verstommen. De gids , u aquel prodigio de imayinacion y de trabajo 1) wijzende dat , naar het oordeel van alle kunstenaars, om mij van eene zonderlinge, Spaansche uitdrukking te bedienen , van een merito atroz (eene gruwelijke verdienste) is, brengt u op het denkbeeld om aandachtig dien iicht-straal te beschouwen die uit het midden van het gewelf tot langs den wand daalt. Gij ziet toe en loopt intusschen de zaal rond, en waar gij u ook bevindt , schijnt u die lichtstraal loodrecht op het hoofd te vallen. Uit die zaal komt gij in een vertrek, waarin zich insgelijks bewonderenswaardige kalkschil-deringen van den neef van Berruguete bevinden, en uit dit in een derde, waar een koster al de schatten der Kathedraal voor uwe oogen uitspreidt: enorme zilveren kandelaars, kelken die vonkelen van rubij-nen , monstransen met diamanten rijk behangen , da-

1) Dat wonder vau vci-becldingskracht en werk.

-ocr page 332-

TOLEDO.

23

masten altaarkleeden met goud geborduurd, de gewaden der Maagd met arabesken , bloemwerk, en parelsterren versierd, die bij iedere golving van het weefsel met duizendkleurige vonken en stralen schitteren , waarop gij het oog met moeite gevestigd houdt. Een uur is nauwelijks voldoende om slechts vluchtig dien berg van schatten te bezien, die toereikend zouden zijn om de gretigheid van tien koninginnen te bevredigen en de altaren van tien baselieken te verrijken; en als de koster, nadat hij u alles heeft laten zien, in uwe oogen de uitdrukking der bewondering zoekt, dan vindt hij er slechts die eener verbaasde verstrooidheid, die te kennen geeft, dat uwe verbeelding elders, verre in de fabelachtige gewesten der Arabische legenden zweeft, waar de beschermgeesten al de rijkdommen ophoopten, waarvan de vurige verbeelding der verliefde sultans droomde.

Het was daags voor het Corpus Domini 1), en in de sacristie werden de gewaden voor de processie klaar gelegd. Niets onaangenamer, niets onpassender voor de rustige en edele majesteit eener kerk dan die tooneelachtige voorstelling, welke men bij die gelegenheden ziet. Men meent op den avond eener algemeene repetitie achter de schermen van een tooneel te zijn. Van den eenen naar den anderen kant der zaal liepen berooide gedaanten, die groote armen vol lijfrokken, stolen en koorkleederen droegen ; hier een kwalijk geluimde koster, die kastdeuren

1) Het lichaam van Christus (de H. Sacramentsdag).

-ocr page 333-

TOLEDO. 23

opengooide en dichtsloeg; daar riep een priester met vuurrood gezicht op een vinnigen toon een koorknaap die niet hoorde; andere priesters liepen de zaal door met altaarkleederen half op den rug, half naslepende; deze lachte, die sprak , een derde schreeuwde luidkeels van het eene vertrek in het andere; overal hoorde men een ritselen van kleederen , een hijgen, een trappelen, kortom het was een onuitsprekelijke verwarring.

Ik ging het klooster zien; maar dewijl de deur der kerk, waardoor men er heen gaat, openstond, zag ik het voor ik er in kwam. Uit het midden der kerk ziet men een gedeelte van den tuin des kloosters, eene groep hooge, loofrijke boomen, een boschje, een hoop weelderig groen, die de deur schijnt af te sluiten en zich voordoet als ware het onder een sierlijken boog ingelijst, in het midden van twee ranke zuilen van de gaanderij die er geheel omheen loopt. Het is een verrukkelijk gezicht dat aan de Oostersche tuinen doet. denken, die men te midden van de zuilen der moskeeën ziet. Het klooster is groot en omringd door een zuilengang van bevallige en ernstige vormen; de muren zijn met groote kalkschilderingen bedekt. Hier ried mij de leidsman aan een oogenblik te rusten om mij voor het beklimmen van den klokketoren voor te bereiden; in het lommer van een boom rustte ik op een muurtje, en bleef daar tot ik mij krachtig genoeg gevoelde om, zooals men gewoonlijk zegt, een nieuwen tocht te beginnen. Intusschen verheerlijkte

-ocr page 334-

34 TOl.liDO.

mij de gids in gezwollen taal den roem van Toledo,

en dreef de onbeschaamdheid zijner vaderlandsliefde zóóver, dat hij het una gran ciudad comercial 1)

noemde die tegen Barcelona en Valencia wel op kon wegen, en eene stad zóó sterk dat zij des noods tien Duitsche legers en eene menigte batterijen van Krupp-kanonnen kon afmatten. Bij iedere grootspraak voegde ik ook nog eene dosis, en de goede man praatte met een eindeloos genoegen door. Wat kan men zich vermaken, als men die lieden weet te doen snappen ! Toen zich eindelijk de man zóó opgezwollen van roem voelde, dat er in het klooster niet meer in kon, zeide hij tot mij: ,,Pode-mos irquot; 2), en naderde de deur van den toren.

Toen wij ter halver hoogte gekomen waren, stonden wij stil om adem te scheppen. Mijn cicerone klopte aan eene deur; er kwam een koster voor den dag, quot;T

die een andere deur opende en mij in een gang leidde, waarin ik eene schare grillig gekleede, reusachtige poppen zag; vier daarvan (zeide mij mijn gids) stelden Europa, Azië, Amerika en Afrika voor,

de andere twee het Geloof en den Godsdienst. Zij waren zoodanig gemaakt, dat een man er zich in verbergen en ze van den grond lichten kon. „Se sacan,quot; voegde de koster er bij, „en ocasion de las fiestas reales 3) en door de stad rondgedragen, en om mij te laten zien op welke wijze, plaatste hij

1) Eene groote koopstad.

2) Wij kunnen gaan.

3) Zij worden er bij gelegenheid der koningsfeesten uilgehaald.

-ocr page 335-

TOLEDO.

25

zich onder de rokken vau Azië. Vervolgens geleidde hij mij in eeu hoek, waar een verschrikkelijk monster stond, dat, als het ik weet niet hoe aangeraakt werd, zijn langen hals en zijn afgrijselijkeu kop schudde , terwijl het een oorverdoovend gedmisch maakte. Hij wist mij echter niet te zeggen wat dat afzichtelijk meubelstuk beteekende, en verzocht mij daarentegen om de enorme Spaansche verbeelding te bewonderen, die tantas cosas nuevas 1) wist te scheppen , dat zij er al de werelden van voorzien kon, die in het oneindige zweven. Ik bewonderde, betaalde en begon met mijn Toledaanschen pieuvre opnieuw te klimmen. Van de hoogte des klokketorens geniet men een verbazend gezicht; de stad , de heuvels , den stroom, een uitgestrekten horizon, en daaronder de reusachtige kathedraal, die als een granietberg voor u ligt. Niet ver vandaar is echter een andere hoogte, waarvan men alles nog beter ziet; toch hield ik mij eenige oogenblikken op den toren op, dewijl juist op dat uur eene vurige zon aan den horizon schitterde, die alle kleuren van de stad en het veld in een oceaan van licht deed samenvloeien.

Na de kathedraal geleidde mijn gids mij ter bezichtiging van de beroemde kerk van San Juan de los Reyes, die aan de oevers van de Taag ligt. Mijn geest ontstelt nog, als ik aan al de wegen en om-

!) Zóóveel nieuwe zaken.

-ocr page 336-

TOLEDO.

26

wegen denk, die wij moesten maken om er te komen. Het was midden op den dag en de straten waren verlaten ; hoe meer wij ons van het middelpunt der stad verwijderden, hoe treuriger de eenzaamheid werd; geen deur of venster zag men open, men hoorde het geringste gedruisch niet. Voor een oogen-blik kreeg ik het vermoeden of mijn cicerone met dezen of genen moordenaar geene afspraak zou gemaakt hebben, om mij naar eene verwijderde plaats te brengen en mij te laten berooven; wel had hij een verdacht voorkomen, en keek soms heen en weer met het argwanig gelaat van iemand die eene misdaad overdenkt. „Is het nog ver?quot; vroeg ik van tijd tot tijd , en altijd antwoordde b;j : ,,Aqui estaquot; 1) en men kwam er nooit. Op een zeker punt veranderde mijne ongerustheid in angst; in een kronkelig straatje werd eene deur geopend , er kwamen twee zwaar gebaarde mannen uit, die mijn pieuvre een groet toeknikten en ons achterop kwamen. Ik hield mij voor verloren. Er was slechts één redmiddel : mijn gids door een vuistslag omver te werpen, over hem heen te springen en het op een loopen te zetten. Maar waarheen? Van den anderen kant herinnerde ik mij den buitengewonen lof, dien Thiers in zijne geschiedenis van den onafhankelijkheidsoorlog aan de jambes espagnoles toezwaait; en ik bedacht, dat de vlucht slechts een ander middel zou zijn om mij den dolk in de hersens in plaats van in de maag

1) Hier is het.

-ocr page 337-

TOLEDO.

te doen planten. Helaas! sterven zonder Andalusië te zien! Sterven na zoovele toebereidselen genomen, na zoovele fooien gegeven te hebben! Sterven met de zakken vol aanbevelingsbrieven, met de porte-monnaie vol doblones, met het paspoort bedekt met handteekeningen, sterven door verraad ! Alsof God het wilde, verdwenen op den eersten hoek de gebaarden en — ik was gered. Getroffen door berouw , dat ik dien armen grijsaard verdacht had, als ware hij tot eene misdaad in staat, ging ik aan zijne linkerhand, bood hem eene sigaar aan , zeide hem dat Toledo wel tegen twee Rome\'s opwoog en bewees hem duizend beleefdheden. Eindelijk kwamen wij bij San Juan de los Reyes aan.

Het is eene kerk, die op een koninklijk paleis gelijkt. Het hoogste gedeelte wordt door een plat gedekt, dat door eene doorzichtige en gebeeldhouwde borstwering omringd wordt, waarop zich een kring standbeelden van koningen verheft; in het midden verrijst een schoone zeshoekige koepel, die met bekoorlijke harmonie het gebouw voltooit. Aan de muren hangen lange ijzeren ketenen, die na de verovering van Granada den Christenen afgenomen werden, en die met de donkere tint der steenen aan de kerk een ernstig en schilderachtig aanzien geven. Wij traden binnen, liepen twee of drie groote, naakte en onbevloerde kamers door, die met hoopen aarde en brokstukken opgevuld waren; wij beklommen eene trap en kwamen op een hooge tribune binnen in de kerk , die een der schoonste

27

-ocr page 338-

TOLEDO.

en edelste gedeiikteekeiien der Gothische knust is. Het is één eenig groot schip in vier gewelven verdeeld , wier bogen elkander onder groote rosetten kruisen. De kolommen zijn met guirlandes en arabesken bedekt; de muren met een overvloed van basreliefs, enorme schilden met de wapens van Aragon en Castilië , arenden , chimaera\'s , heraldieke diereu , bladwerk en zinnebeeldige opschriften versierd; de doorzichtige, rijk en sierlijk gebeeldhouwde tribune loopt geheel rond; het. koor wordt door een trotschen boog ondersteund. De kleur van den steen is lichtgrijs, en alles is wonderschoon afgewerkt en zóó frisch, dat de kerk, in plaats van op het einde der vijftiende eeuw, eerst vóór eenige jaren gebouwd schijnt te zijn.

Van de kerk gingen wij naar de kloostergalerij, die een waar wonder van bouw- en beeldhouwkunst is. Ranke en lieve zuiltjes, die men met een hamerslag zou kunnen verbrijzelen en die op boomstam-metjes gelijken, ondersteunen de met beeldjes en ornamenten overladen kapiteelen , waaruit als kromme takken bogen spruiten die met bloemen, vogels, wonderdieren en allerlei schoonheden versierd zijn. De muren zijn met opschriften in Gothische letters bedekt, met keurig fijn loofwerk en arabesken door-mengd. Waarheen men zijne blikken ook wendt, overal vindt men met eene verrukkelijke harmonie bekoorlijkheid en rijkdom vereenigd; onmogelijk zou men in eene gelijke ruimte met meer kunst en smaak een grooter overvloed van schoone en

28

-ocr page 339-

TOLEDO.

29

en lieve zaken kunnen ophoopen. Het is een weelderige tuin van beeldhouwkunst ; eene groote zaal rijk versierd met borduursels, stiksels, goud- en zil-verbloemen op marmer gewerkt, een groot monument verheven als een tempel, prachtig als een paleis, liefelijk als een stuk speelgoed , bekoorlijk als een bloemruiker.

Na de galerij is er een museum van schilderkunst te zien, dat slechts schilderstukken van weinig waarde bevat; vervolgens het klooster met zijne lange gangen, smalle trappen, ledige cellen, die op verscheidene punten met ruïnen dreigen, op andere reeds geruïneerd zijn ; overal naakt en dor als een uitgebrand gebouw.

Niet ver van amp;m Juan de los Beyes is er een ander bezienswaardig monument, een zeldzaam ge-denkteeken uit het Joodsche tijdperk, de Synagoge, die heden met den naam van Santa Maria Blanca aangeduid wordt. Men treedt in een onbebouwden tuin, men klopt aan de deur van een huis met een treurig uiterlijk , de deur wordt geopend ... en gij ondervindt een alleraangenaamst gevoel van bewondering. Ziedaar een Oostersch gezicht, de onverwachte openbaring van een anderen godsdienst, een andere wereld ! Men ziet vijf enge schepen, door vier lange rijen achthoekige kolommetjes gescheiden, die even zooveel Turksche bogen ondersteunen, die op gipsen kapi-teelen van verschillende vormen rusten; de ceder-

-ocr page 340-

TOLEDO.

houten zoldering is in gelijke vakken verdeeld; hier en daar op de muren arabesken en Arabische opschriften; het licht komt van boven; alles is wit. De Synagoge werd door de Arabieren in eene moskee veranderd , de moskee door de Christenen in eene kerk, zoodat zij op het oogenblik eigenlijk geen van drieën is; toch houdt zij het karakter eener moskee, en het oog dwaalt er met genoegen in rond, en de verbeelding volgt van boog tot boog de vluchtende beelden van een wellustig paradijs. Nadat ik Santa Maria la Blanca gezien had , gevoelde ik in mij geene kracht meer om nog meer te zien, en al de verleidelijke voorstellen van den cicerone van de hand wijzende, gaf ik hem bevel mij naar het logement terug te geleiden. Na een lang zwerven door een labyrint van eenzame straatjes kwamen wij er; ik stopte mijn onschuldigen moordenaar eene peceta in de hand ; hij vond de fooi wat karig en vroeg mij nog (ik moest om het woord lachen) om eene kleine gratificadon. Ik trad de eetzaal binnen om een ribbetje te eten, of chileta, zooals de Spanjaarden het met een naam noemen , die in sommige gewesten van Italië den neus zouden doen optrekken 1).

1) Het Spaansche woord chuleta wordt uil gesproken, alsof er in het Ita-liaansch stond ciuleta. Waarom nu de Italianen den neus bij dien naam zouden optrekken, begrijp ik niet. Men heeft in het Italiaansch het verouderde woord ciula hetgeen meisje beteekent. Ciuletta is het diroinutmim daarvan, en het verschil in uitspraak tusschen chileta en ciuletta is niet zoo groot. Zou het daarom kunnen zijn? A hon entendeurpeu de paroles!

(Vertaler.)

30

-ocr page 341-

TOLEDO.

Tegen den avond ging ik het Alcazar zien. De naam doet een Arabisch paleis veronderstellen; maar van het Arabisch blijft er niets over dan de naam. Het gebouw, dat men heden bewondert, werd onder de regeering van Karei V op de puinhoopen van een kasteel gesticht, dat reeds in de zesde eeuw bestond, ofschoon men er in de kronieken van dien tijd slechts onduidelijke aanwijzingen van vindt.

Dit gebouw verheft zich op een hoogte en steekt boven de stad uit, zoodat men op alle eenigszins hooge punten der straten zijne muren en torens ziet; en de vreemdeling kan er zich als gids van bedienen om in het labyrinth niet te verdwalen. Langs een breeden , kronkeligen weg, gelijk die welke van de vlakte naar de stad voert, kwam ik op die hoogte en bevond mij voor de poort van het Alcazar. Het is een reusachtig, vierkant gebouw, aan welks hoeken vier groote torens oprijzen, die daaraan het geducht voorkomen van een fort geven. Voor den gevel strekt zich een groot plein uit, en daaromheen een gordel van bolwerken die volgens de Oostersche wijze van kanteelen voorzien zijn. Het geheele gebouw is van eene krachtige kalkachtige kleur, welke met duizend tinten door dien machtigen monumentschilder, die de brandende zon van het Zuiden is, geschakeerd wordt, welke tinten door den buitengewoon helderen hemel, waartegen de statige omtrekken der muren afsteken, nog verhelderd worden. De gevel is op een edele, fraaie en smaakvolle wijze met arabesken versierd. Het inwendige van het paleis beantwoordt aan het uiterlijk.

31

-ocr page 342-

TOLEDO.

Het is een groot binnenplein door twee boven elkander geplaatste rijen sierlijke bogen omringd, die door lichte zuilen ondersteund worden; met eene monu-menteele marmeren trap, die zich in het midden van de tegenover de poort staande zijde verheft, en zich op geringe hoogte boven den grond in twee takken deelt die, de eene rechts, de andere links, naar het inwendige van het paleis voeren. Om de schoonheid van dat binnenplein te genieten, moet men zich ter plaatse stellen waar de trap zich in tweeën splitst; daar omvat men met één blik de geheele harmonie van het gebouw, die eene vroolijke en behaaglijke gewaarwording voortbrengt, evenals een groot concert van menschen, die zich verspreid en verborgen hebben.

Behalve het binnenplein zijn de overige deelen van het gebouw, de trappen, vertrekken, gangen alle vervallen of dreigen met ondergang. Heden is men aan het werk om het paleis ten gebruike voor een militaire collegie in te richten; de wanden worden gewit, de muren afgebroken om groote slaapzalen te maken, de deuren genummerd, het paleis wordt in eene kazerne veranderd. Echter blijven de groote onderaardsche gangen, die ten tijde van Karei V tot stallen dienden en nog verscheidene duizenden paarden kunnen bevatten, ongedeerd. De bewaarder leidde mij naar een raampje, waardoor ik een afgrond zag, die mij een denkbeeld van hunne uitge-breidlieid gaf. Vervolgens beklommen wij in een der vier torens eene reeks waggelende trappen ; met een nijptang en een hamer opende de bewaarder een toege-

32

-ocr page 343-

TOLEDO.

spijkerd raampje, en zeide mij met een gelaat dat bewondering te kennen gaf: Mire Usted! — 1). Het is een onmetelijk panorama. Men ziet de stad Toledo geheel onder zich, straat voor straat, huis voor huis, alsof men den platten grond op eene tafel voor zich had. Hier verheft zich de Kathedraal als een reusachtig kasteel boven de stad, en doet al de omringende gebouwen even klein voorkomen als huisjes uit eene doos speelgoed; daar ziet men het met standbeelden gekroonde plat van San Juan de los Beyes; op een ander punt de torens met kanteelen der nieuwe poort; den circus voor stierengevechten; de Taag die tusschen rotsachtige oevers aan den voet der stad stroomt; aan gene zijde van de rivier, ter zijde van de brug van Alcantara op eene steile rots, de ruïnen van het oude kasteel van San Ser-vando; verder eene groene vlakte, en daar achter rotsen en heuvels en bergen zoover het oog reikt, en daarboven een allerheldersten hemel, en de dalende zon, die de daken der oude gebouwen verguldt , en den stroom als een onmetelijke zilverstreep doet schitteren.

Terwijl ik dat verrukkelijk schouwspel genoot, verhaalde mij de bewaarder, die de geschiedenis van Toledo gelezen had en dat ook wilde laten blijken, allerlei soort van geschiedeiiisjes met die half dichterlijke , half komische houding, die den Spanjaarden van het Zuiden eigen is. Vooral wilde hij mij de geschie-

1) Zie eens !

II.

33

3

-ocr page 344-

TOLEDO.

denis van de vestingwerken doen kennen; en ofschoon ik niets zag, waar hij alles wat hij mij aanduidde duidelijk en klaar zeide te zien, gelukte het mij toch iets te begrijpen.

Hij verhaalde mij, dat Toledo driemaal met muren was omringd geweest. ,,Zie,quot; zeide hij , „volg de lijn die mijn vinger beschrijft: dat is de Romeinsche muur, het dichtst bij de stad, en men ziet er nog de sporen van. Zie nu verder dien kant in. Die daar, wat verder af, is de Gothische muur. Beschrijf nu met den blik eene kromme lijn die de beide eerste insluit: dat is de Arabische muur, de jongste. Maar de Arabieren hebben ook een muur op de puinhoopen van den Romeinschen gebouwd, die de stad nauwer omsloot____Dien zult gij gemakkelijk zien. Geef nu acht

op de richting der straten, die op het hoogste punt der stad samenloopen; volg de lijn der daken, hierheen .... zóó : nu zult gij zien dat alle straten zig-zagsgewijze oploopen, en alle aldus aangelegd zijn om de stad ook nog te kunnen verdedigen, nadat de muren verloren waren ; de huizen zijn opzettelijk zoo dicht op elkander gebouwd om van dak tot dak te kunnen springen; dat ziet men, en daarenboven is het nog door de Arabieren beschreven; en juist om deze reden doen mij de Spaansche heeren van Madrid , wanneer zij hier komen, lachen als zij zeggen : Foei! welke straten! Men ziet, dat zij geen jota van de geschiedenis kennen; als zij er slechts iets van wisten, indien zij lazen in plaats van den dag in het Prado en de Recoletos door te brengen, dan zouden

34

-ocr page 345-

TOLEDO.

zij begrijpen, dat de nauwe straten van Toledo haar doel hebben, en dat Toledo geene stad voor onwetenden is.quot;

Ik begon te lachen.

„Gelooft gij het niet?quot; ging de bewaarder voort, „het is toch eene waarachtige waarheid. Niet langer dan eene week geleden , om u een geval te verhalen , kwam hier een Madridsche pronker met zijne vrouw. Reeds terwijl zij de trappen bestegen, hadden zij al wat leelijk is van de nauwe straten en de zwarte huizen te zeggen. Toen zij zich voor het raam plaatsten, en die twee oude torens daar in de vlakte aan den linkeroever der Taag zagen, vroegen zij mij wat dat waren, en ik antwoordde : Los palacios de Galiana 1). — O [ welke schoone paleizen ! riepen zij uit, begonnen te lachen en zagen naar een anderen kant. Waarom ? Omdat zij de geschiedenis niet kenden. Nu geloof ik, dat gij ze ook niet kent; maar gij zijt een vreemdeling, en daardoor verandert de zaak. Weet dan, dat de beroemde keizer Karei de Groote , toen hij nog zeer jong was, te Toledo kwam. Destijds regeerde koning Galafro en woonde in dat paleis. Koning Galafro had eene dochter die Galiana heette, en schoon was als engel. Daar Karei de Groote bij den Koning als gast was en iederen dag de prinses zag, werd hij met alle kracht der ziel op haar verliefd, en zij op hem. Maar er was een medeminnaar in het spel, en deze was de koning van

1) De paleizen van Galiana.

II.

35

3*

-ocr page 346-

TOLEDO.

Guadalaxara, een Moorsche. reus met Herculische kracht en leeuwenmoed. Om de prinses onopgemerkt te kunnen zien, had deze koning een onderaardschen weg laten aanleggen, niets korter dan van de stad Guadalaxara tot onder de grondslagen van het paleis. Maar wat hielp het hem ? De prinses wilde niet eens zijn portret zien , en zoo dikwijls hij kwam, zond zij hem weg met den korf op den rug. De verliefde koning hield echter daarom niet op haar het hof te maken, en zat haar altijd op de hielen, zoodat Karei de Groote die , zooals gij begrijpt, geen man was om zich te laten verdringen , zijn geduld verloor en, om er een einde aan te maken, hem uitdaagde. Zij streden ; de worsteling was verschrikkelijk; maar de Moor, al was hij een reus, moest het onderspit delven. Toen hij dood was, hieuw Karei de Groote hem het hoofd af, en ging het aan de voeten zijner geliefde neerleggen , welke het kiesche offer aannam , christin werd, den vorst de bruidshaiid bood, en met hem naar Frankrijk vertrok, waar zij als keizerin gehuldigd werd.quot;

„En het hoofd van den Moor?quot;

„Gij hebt lust om te lachen ; maar het zijn waarachtige feiten. Ziet gij ginds op het hoogste punt der stad, dat oude gebouw ? Dat is de kerk van San Ginès. En weet gij wat daarin is ? Daar is niets minder in dan de deur van een onderaardschen gang, die zich tot drie mijlen ver buiten Toledo uitstrekt. Gij gelooft het niet, maar gij zult het hooren. Ter plaatse waar zich nu de kerk van San Gines verheft.

36

-ocr page 347-

TOLEDO.

was eens, alvorens de Arabieren Spanje overrompelden, een too verpaleis. Geen koning had ooit den moed gehad daarbinnen te treden; en zij, die misschien zooveel moed zouden gehad hebben, gingen er niet in, dewijl, volgens de overlevering, de eerste, welke dien drempel zou overschrijden, den ondergang van Spanje zou bewerken. Koning Rodrigo eindelijk, alvorens naar den slag van Guadalete te vertrekken, liet in de hoop daarbinnen schatten te vinden, die hem de middelen zouden verschaffen den inval der Arabieren te bestrijden, de deuren openloopen; en door zijne krijgslieden, die hun leven voor hem waagden, gevolgd, trad hij er in. Met groote moeite hielden zij door den hevigen wind, welke door die onderaardsche gangen blies, de fakkels brandende en kwamen in een geheimzinnig vertrek , waarin zij een koffer zagen, waarop geschreven stond: Wie mij opent, zal wonderen zien. — De koning gaf bevel tot de opening, die niet dan na onzeglijke moeite gelukte; maar in plaats van goud en diamanten, vond men er slechts een opgerold doek, waarop Arabische wapens geschilderd stonden met dit opschrift er onder: Spanje zal binnen korten tijd door deze verwoest worden. — Dienzelfden nacht brak er een geweldige storm los ; het tooverpaleis viel, en kort daarna trokken de Arabieren Spanje binnen. Het schijnt dat gij het niet gelooft!quot;

„Welke dingen vertelt gij! En of ik ze geloof!quot;

„Maar deze geschiedenis staat met een andere in verband. Gij weet zonder twijfel, dat graaf Juliaan,

37

-ocr page 348-

TOLEDO.

kommandant van de vesting Ceuta, Spanje verried, doordien hij de Arabieren liet passeeren, welken hij den weg gemakkelijk had kunnen versperren. Maar gij kunt niet weten, waarom graaf Juliaan dit verraad heeft gepleegd.

Graaf Juliaan had eene dochter te Toledo, en dit meisje ging iederen dag met verscheidene andere, hare vriendinnen, in de Taag baden. Het ongeluk wilde dat de plaats, waar zij gingen baden, die heden Los banos de la Cava genoenid wordt, dicht bij een toren was, waarin koning Rodrigo gewoon was de warme uren van den dag door te brengen. Eens zette zich de dochter van graaf Juliaan, die Florinda heette, moede van het plassen in het water, aan den oever der rivier en zeide tot hare gezellinnen : Willen wij eens zien wie de mooiste boenen heeft? Laat ons zien! antwoordden deze; en zoo gezegd, zoo gedaan; zij scharen zich om Florinda, en ieder toont hare schoonheden. Maar Florinda overtrof alle; en ongelukkig, juist toen zij zeide: Ziet ge? stond koning Rodrigo aan een raam en zag alles. Jong en dartel, ontvlamde hij als eene fakkel, dit begrijpt gij; hij maakte de schoone Florinda het hof, verleidde haar en verliet haar vervolgens; en dit is nu de oorzaak van de wraakzucht, het verraad en den inval.quot;

Nu meende ik er genoeg van gehoord te hebben; ik gaf den bewaarder een paar reales, die hij met eene waardige houding aannam en in den zak stak, en nadat ik een laatsten blik op Toledo geslagen had, daalde ik neder.

38

-ocr page 349-

TOLEDO.

Het was het uur der wandeling; de hoofdstraat, nauwelijks zoo breed dat er een rijtuig passeeren kon, was vol menschen; misschien zijn er een honderdtal in geweest, maar het scheen eene groote menigte. De avond viel; de winkels werden gesloten, en hier en daar begon eenig licht te flikkeren. Ik ging eten, en daarna terstond weer uit om het schouwspel der wandeling niet te verliezen. Het was nacht; geen andere verlichting was er dan de maan; men zag de menschen niet in het gelaat; ik meende te midden van een optocht van spoken te zijn, en ik werd droefgeestig. Denken dat ik alleen ben — zeide ik — dat er in deze geheele stad geene ziel is die mij kent, dat, als ik op dit oogenblik dood viel, zelfs geen hond zou zeggen: Och arme! Het was een goede drommel! Ik zag vroólijke jongelingen, huisvaders met hunne kinderen, verloofden of die er als zoodanig uitzagen met schoone wezens aan den arm voorbijgaan; alle hadden gezelschap, praatten, lachten en passeerden zonder zelfs een enkelen blik op mij te slaan. Wat was ik bedroefd! Hoe gelukkig zou ik geweest zijn, als een knaap, een arme, een politiedienaar mij was komen zeggen; — Mijnheer! mij dunkt, ik ken u! — Onmogelijk ! ik ben een vreemdeling, ik ben nooit te Toledo geweest; maar wat nood? Ga niet heen, blijf, laat ons wat praten; maar — ik ben alleen.

Nu herinnerde ik mij, dat men mij te Madrid een aanbevelingsbrief voor een heer te Toledo had gegeven; ik liep naar mijn hotel, nam dien brief, en liet

39

-ocr page 350-

TOLEDO.

mij terstond naar zijne woning geleiden. Die heer was te huis en ontving mij beleefd. Toen ik mijn naam hoorde uitspreken, was ik zoo verheugd, dat ik hem om den hals zou gevlogen zijn. Het was mijnheer Antonio Gamero, de schrijver van eene neer geachte geschiedenis van Toledo. Wij brachten den avond samen door; ik vroeg hem honderd dingen en hij vertelde mij er duizend , las mij eemge prachtige bladzijden uit zijn boek voor, die mij Toledo beter deden kennen, dan ik het anders gedurende het verblijf van eene maand zou hebben leeren kennen.

De stad is arm , en meer dan arm — doodsch; de rijken hebben haar verlaten om te Madrid te gaan wonen; de mannen van genie zijn de rijken gevolgd ; er is geen handel; het fabriceeren van degens, de eenige industrie die er bloeit, voorziet in het bestaan van eenige honderden huisgezinnen, maar is niet voldoende voor de stad ; het volksonderwijs wordt verwaarloosd; de bevolking is lusteloos en ellendig, doch het antiek karakter is niet verloren gegaan. Evenals al de bevolkingen der groote vervallen steden is zij fier en ridderlijk; zij heeft een afschuw van lage handelingen; zij recht met eigen handen, als zij kan, dieven en moordenaars; en ofschoon de dichter Zorilla haar in eene zijner balladen zonder omwegen een onnoozel volk noemt, zoo is dit toch niet het geval; zij is wakker en stout. Zij deelt in den ernst van de Spanjaarden van het Noorden en in de levendigheid van die van het Zuiden: zij houdt

40

-ocr page 351-

TOLEDO.

het midden tusschen den Castiliaan en den Andaln-siër. De Toledaan spreekt sierlijk Spaansch, met meer verscheidenheid en stembuiging dan het volk van Madrid, en met minder onverschilligheid dan dat van Cordova en Sevilla; hij bemint muziek en schilderkunst; hij is er fier op dat hij den zoet-vloeienden Garciloso della Vega, den hervormer der Spaansche poëzie, en den scherpzinnigen Francisco de Rojas, den schrijver van den Garcia del Castd/iar, onder zijne grooten mag tellen; hij is er trotschop, dat hij kunstenaars en geleerden uit alle deelen dei-wereld tusschen zijne muren ziet samenstroomen, om er de geschiedenis van drie volken en de gedenk-teekenen van drie beschavingstijdperken te komen bestudeeren. Maar hoe het volk ook zii, Toledo is dood; de stad van Wamba, van Alphonsus den Dapperen en van Padilla is niets meer dan een graf. Nadat Philips II haar de hoofdstedelijke kroon afrukte, is zij steeds achteruitgegaan en vervalt nog, en allengskens teert zij op den top van haar somberen berg uit, als een verlaten skelet op eene rots te midden van de golven der zee.

Weinig voor middernacht keerde ik naar mijn hotel terug, en daar de maan scheen, was Toledo, ofschoon het licht van dat zilveren gesternte in die stegen niet doordringt, niet verlicht, zoodat ik bijna tastend moest voortschrijden gelijk een dief in het huis der misdaad. Met het hoofd vol van die vreemde en grillige ballades , waarin de straten van Toledo beschreven zijn, als wordende des nachts doorloopen

41

-ocr page 352-

TOLEDO.

42

door ridders, die in hunue mantels gedoken onder de vensters hunner schoonen zingen, elkander bestrijden en vermoorden, de sloten beklimmen en de maagden rooven, zoo verbeeldde ik mij dat ik tonen van gitaars , degengekletter en kreten van stervenden moest hooren. Niets van dat alles; de straten wareu verlaten en stil en de vensters donker; nauwelijks hoorde men van tijd tot tijd aan de hoeken en op de kruissprongen een licht geritsel of een vluchtig gefluister, zonder dat men echter nog kon zeggen vanwaar het kwam. Ik keerde in het hotel terug, zonder dat ik een enkele Toledaansche schoone geroofd had, hetgeen iets onaangenaams kon hebben, maar ook zonder dat ik mij een enkele wonde in den buik had laten toebrengen, hetgeen natuurlijk ook iets troostends had.

Den morgen van den volgenden dag bezocht ik het schoone hospitaal van het Heilig Kruis en de kerk van Nnestra senora del Transito, een oude Synagoge, de overblijfselen van een amphitheater en van eene plaats waar de waterkampspelen gehouden werden uit de tijden der Romeinen en de beroemde wapenfabriek, waar ik een schoonen dolk met een verzilverd heft en een met arabesken versierd lemmet kocht. Op dit oogenblik heb ik dien dolk voor mij, en als ik mijne oogen sluit en dien dolk voel, dan meen ik nog daar te zijn, op het binnenplein van den fabrikant, op eene mijl afstands van

-ocr page 353-

TOLEDO.

Toledo, onder die zuidelijke zon, te raidden van een kring soldaten, en eene rookwolk van cigarritos. Ik herinner mij dat, toen ik te voet naar Toledo terugkeerde en een stuk land doorkruiste, eenzaam als eene woestijn en stom als eene catacombe, een ontzaglijke stem riep : Fuera el exfranjero 1).De stem kwam van de stad, ik stond stil ; de vreemdeling was ik, die roep was tot mij gericht, het bloed verstijfde mij in de aderen ; de eenzaamheid en stilte der plaats vergrootten mijne vrees. Ik ging voort, en opnieuw weerklonk de stem : Fuera el extranjero !

Maar droom ik — riep ik uit, terwijl ik weer stil stond — of waak ik? Wie schreeuwt daar? Waar? Waarom?

Ik ging weer voort, en voor de derde maal riep de stem : Fuera el extranjero!

Voor de derde maal stond ik stil, en terwijl ik geheel ontsteld de oogen rondsloeg, zag ik een knaap ter aarde gezeten, die, mij lachend aanziende, tot mij zeide : „Es un loco que cree vivir en el tiempo de la (juerra de independencia; mire TJsted; alli esta la casa de locosquot; 2). En hij wees mij op de hoogte het krankzinnigengesticht, de laatste huizen van Toledo. Ik slaakte eene zucht, die eene windfakkel zou gebluscht hebben.

Des avonds vertrok ik van Toledo met eene wee-

1) Weg van hier dc vreemdeling!

2) Het is een krankzinnige , die in den tijd van den onafhankelijkheidsoorlog meent te leven; zie! daar is het krankzinnigengesticht.

43

-ocr page 354-

TOLEDO.

44

klacht, omdat ik geen tijd gehad had alles wat er ouds en merkwaardigs is te zien en nog eens te zien. Deze klacht werd echter door een hevig verlangen naar Andalusië getemperd — een verlangen dat mij geen oogenblik rust liet. Maar welk een geruimen tijd had ik Toledo voor oogen! Hoe lang zag en droomde ik van die steile rotsen, die enorme muren, die sombere straten, dien fantastischen aanblik eener middeleeuwsche stad! En nog dikwijls herinner ik mij levendig dat beeld met een droefgeestig genoegen en een somberen ernst, en dat beeld zweeft voor mijn geest in duizend vreemde gedachten van verwijderde tijden en wonderlijke lotgevallen.

-ocr page 355-

VIII.

CORDOVA.

Te Castillejo aangekomen moest ik tot middernacht op den trein naar Andalusië wachten; ik dineerde met harde eieren en sinaasappelen, met een teugje Val de \'Peneis, murmelde een dichtstuk van Espron-ceda, praatte wat met een tolbeambte (die mij tus-schen haakjes zijne politieke geloofsbelijdenis deed : Amadeus, vrijheid, verhooging van jaarwedden voor de tolbeambten enz.); eindelijk hoorde ik het lang ge-wenschte fluitje, en stapte in een waggon die met vrouwen, knapen, burgerwachten, doozen, kussens en pakjes opgevuld was; en daar ging het heen met eene snelheid , die men op de Spaansche spoorwegen niet gewoon is. De nacht was prachtig: mijne reisgezellen spraken van stieren en Carlisten. Eene schoone maagd, die ik meer dan eens met de oogen verslond, deed alsof zij sliep om door een staaltje van hare nachtelijke houdingen de verbeelding op te wekken. De een maakte cigarritos, een tweede schilde sinaasappelen, een derde neuriede aria\'s van Zarzuela; desniettegenstaande sliep ik na weinig minuten in. Ik

\'S

-ocr page 356-

CORDOVA.

geloof, dat ik reeds van de Moskee van Cordova en het Alcazar van Sevilla gedroomd had, toen ik door een ruwen schreeuw werd gewekt:

— Punales?

— Dolken? Verduiveld! Voor wien? Alvorens ik zag, wie geschreeuwd had, flikkerde mij een lang en scherp lemmet voor de oogen, en de onbekende vroeg nog eens: „Le gusta?quot; 1).

46

Ik moet bekennen dat men wel aangenamer wakker kan worden dan op deze wijze. Ik zag mijne reisgezellen met een uitdrukking van verbazing aan, die hen alle te zamen in een schaterend gelach deed uitbreken. Toen werd mij gezegd dat er aan alle stations verkoopers van messen en dolken staan, die den reizigers hunne waar aanbieden, zooals men bij ons dagbladen en ververschingen aanbiedt. Gerust gesteld wegens mijn leven, kocht ik voor vijf lire, mijn schrikbeeld, een schoonen dolk voor een tragedieheid met een versierd heft, opschriften op het lemmet en een geborduurd, fluweelen foedraal. Ik stak hein in den zak, denkende dat hij het mij gemakkelijk zou maken om in Italië quaesties met mijne uitgevers uit den weg te ruimen. De koopman zal er een vijftigtal gehad hebben, die hij in een grooten, rooden bundel om het lijf droeg. Andere reizigers kochten er ook; de burgerwachten maakten een mijner buren hun kompliment wegens zijne goede keuze. De knapen riepen : mij ook een! De mama\'s

1) Hebt gij er zin in ?

-ocr page 357-

CORDOVA.

47

antwoordden : op een andere keer zullen wij u een veel grooteren koopen, — O, gelukkig Spanje ! riep ik uit, en met huivering dacht ik aan onze bar-baarsche wetten, die ons het onschuldig speelgoed, een stuk scherp staal, verbieden.

Wij doorkruisten Mancia, het beroemde Mancia, het onsterfelijk tooneel der lotgevallen van Don Quichotte. Het was gelijk ik mij dat had voorgesteld : ruime, dorre vlakten, uitgestrekte stukken zandgrond, hier en daar een windmolen, eenige ellendige dorpen, eenzame voetpaden en verlaten hutten. Toen ik die plaatsen zag, ontwaarde ik dat vaag gevoel van droefgeestigheid, dat de lezing van het boek van Cervantes altijd in mij opwekt, en ik herhaalde in mij zeiven wat ik lezende altijd zeg. Deze (Quichotte) kan u niet doen lachen, of de lach wordt met een traan gemengd. Don Quichotte is eene droevige en plechtige figuur; zijne dwaasheid is eene klacht; zijn leven is de geschiedenis der droomen, begoochelingen , misstappen en afdwalingen van alle; de strijd van de rede met de verbeelding, het ware met het valsche, het denkbeeldige met het wezenlijke; wij alle hebben iets van Don Quichotte, wij alle nemen windmolens voor reuzen; wij alle worden somtijds door een onstuimige geestdrift omhoog gevoerd en met een hoonlach teruggejaagd; wij zijn alle een mengsel van verhevenheid en dwaasheid alle voelen wij met diepe bitterheid het eeuwig

-ocr page 358-

CORDOVA.

contrast tusschen de grootheid onzer plannen en de zwakheid onzer vermogens. Schoone droomen der kindsheid en jongelingschap, edelmoedige voornemens om het leven aan de verdediging van deugd en gerechtigheid te wijden, dierbare beelden van getrotseerde gevaren, hachelijke strijden, grootmoedige daden, en verheven gevoelens van liefde, één voor één als bloembladen op het smalle en eentonige levenspad gevallen — hoe verlevendigt gij die in onze ziel, en hoeveel onzekere gedachten en diepe onderwijzingen leidt gij er uit af, o edele en ongelukkige ridder der droevige figuur!

De trein kwam te Argasamilla di Alba, waar Don Quichotte geboren werd en stierf, en waar de arme Cervantes, ontvanger van het groot prioraat van St. Jan, in den naam van den bijzonderen magistraat van Consuegra, door de toornige schuldeischers gearresteerd en in een huis gevangen werd gezet dat nog bestaat, zooals men zegt, en waar hij het plan van zijnen roman zou opgevat hebben. Wij passeerden het dorp Val de PeiTas van ter zijde, dat aan een der keurigste Spaansche wijnen zijn naam geeft, die donker, zeer smakelijk en opwekkend is, de eenige misschien die den vreemdeling van het Noorden vergunt bij zijne gastmalen een overvloedig drankoffer te brengen; en eindelijk kwamen wij te Sauta Cruz de Tudela, een dorp dat wegens zijne fabrieken van navajas (messen en scheermessen) beroemd is, dicht bij hetwelk de weg zacht naar den berg begint op te loopen.

48

-ocr page 359-

CORDOVA.

49

De zon was opgegaan; dames en knapen hadden den waggon verlaten, om voor landlieden, officieren en toreros die naar Sevilla gingen, plaats te maken. In die beperkte ruimte zag men eene verscheidenheid van kleeding , die men bij ons op geene marktplaats ziet: puntige hoeden van landlieden van de Sierra Morena, roode broeken van soldaten , groote sombreros (hoeden) van picadores, shawls van yitands (heidebewoonsters, zigeunerinnen), mantas (mantels) van Cataloniërs, doeken van Toledo, aan de wanden opgehangen, kapmantels, sjerpen, sieraden van allerlei harlekijnskleuren. De trein ging verder tusschen de rotsen van de Sierra Morena voort, die de vallei der Guadiana van die des Guadalquivirs scheidt, en die door de zangen der dichters en de daden der roovers zoo beroemd is. De weg loopt van tijd tot tijd tusschen twee loodrecht gehouwen rotswanden, zóó hoog dat men, om er den top van te zien, zijn hoofd uit den wagen moet steken , en evenzoo omhoog moet zien alsof men naar de zoldering in den waggon ziet. Elders liggen de rotsen verder af en staan op elkander, de onderste in den vorm van afgescheurde, enorme rotsbrokken, de bovenste recht en rank evenals trotsche torens die zich boven reusachtige bastions verheffen ; daartusschen een opeenstapeling van rotsen met tanden, trappen, kammen en bulten als gehouwen, waarvan eenige, als in de lucht opgehangen, andere, door diepe holen en ontzaglijke afgronden gescheiden, een mengsel van grillige vormen , fantastische plannen van gebouwen, reusachtige II. 4

-ocr page 360-

CORDOVA.

figuren en ruïnen aanbieden, en bij iedere schrede duizend profiels en onverwachte gezichten opleveren, en bij die eindelooze verscheidenheid van vormen een eindelooze verscheidenheid van kleuren, schaduwen , lichtstralen en vonken. Gedurende een lang eind wegs ziet men rechts en links en omhoog niets dan steen, zonder huis, zonder voetpad, zonder eene palm gronds waarop een menschelijke voet rusten kan; en naarmate men verder komt, worden de rotsen , steilten en afgronden, breeder, hooger en dieper tot aan den top der Sierra, waar de opperste majesteit van het schouwspel een kreet van bewondering afperst.

Daar stopte de trein eenige minuten, en al de reizigers staken de hoofden uit de raampjes. „Aqm,quot; riep er een luidkeels „iba saltando de risco en risco el Roto 1) de la mala jigurapara cumplir su peniiencia 2). „ Yo ,quot; ging de reiziger voort, „quisiera que ohliydran a haeer lo mismo a Sagasta 3).

Alle lachten en begonnen ieder op zijne beurt een staatsman uit te zoeken , wien zij in de verbeelding die straf zouden opleggen. Deze stelde Serrano voor, die Topete en sommige weer andere; zoodat men, ware aan hun verlangen voldaan , in weinige minuten

1) El Roto, de losbandige, een der merkwaardigste personages in den Don Quichotte , wordt daarin voorgesteld ondev den naam van Cardenio.

Ü) Hier sprong de Losbol van de droevige figuur van rots op rots om boetvaardigheid te plegen.

3) Ik zou wenschen , dat zij Sagasta noodzaakten om hetzelfde te doen.

50

-ocr page 361-

CORDOVA.

de geheele Sierra, evenals de rots van Alexander Manzoni, met ministers , generaals en afgevaardigden in het hemd bevolkt zon hebben gezien, bezig om tot straf van de eene rots op de andere te springen.

De trein vertrok weder; de rotsen verdwenen en het verrukkelijke dal van den Guadalquivir, de tuin van Spanje, het Eden der Arabieren, het paradijs der schilders en dichters, het gelukkig Andalusië, ontsloot zich voor mijne oogen. Nog gevoel ik die trilling van kinderlijke vreugde, waarmede ik voor het raampje sprong en in mij zeiven zeide: Laat ons genieten!

Gedurende langen tijd bood het land de brandende nieuwsgierigheid van den reiziger geen nieuw gezicht aan. Te Vilches strekt zich eene ruime vlakte uit; aan gene zijde het effen veld van Tolosa, waar Alphonsus VIII, koning van Castilië, op het leger der Muzelmannen de beroemde overwinning de las Navas behaalde. De hemel was allerhelderst, in de verte zag men de bergen van de Sierra di Segura. Eensklaps maakte ik eene dier snelle bewegingen, die op een inwendigen kreet van verbazing schijnen te antwoorden : de eerste aloë\'s, met hunne breede en vleezige bladen, verschijnen als onverwachte boodschappers van den tropischen plantengroei aan weerszijden van den weg. Verder beginnen de velden zich met bloemen te tooien. Hier zijn zij er nog mede getooid, daar zijn zij er mede overdekt, en verder zijn er groote II. 4*

51

-ocr page 362-

CORDOVA.

52

stukken grouds geheel en al in roode en blauwe korenbloempjes, madeliefjes, meibloempjes, sleutelbloemen en ranonkels gekleed, zoodat het veld zich als een opeenvolging van onmetelijke gouden, purperen en sneeuwwitte tapijten voordoet; in de verte te midden der boomen, zoover het oog reikt, tallooze azuren, witte en gele strepen; dichtbij, langs de kanten der slooten, op hoogten, zelfs op de glooiingen der muren, aan den zoom van den weg bloemen in lagen, bundels en boschjes, in den vorm van ruikers gegroepeerd , op hooge stengels wiegende zoodat men ze bijna met de hand kan bereiken. Vervolgens blonde korenvelden, waar lange halmen de dikke aren dragen; oranjeboschjes, groote olijfwouden, heuveltjes met duizend groene kleuren geschakeerd, met oude, Moorsche torens gekroond, bont gekleurde huisjes bezet, en daartusschen witte en lieve bruggetjes , onder welke tusschen de boomen verborgen beekjes kabbelen. Aan den horizon verschijnen de besneeuwde toppen der Sierra Nevada; daar onder die witte strook, andere azuren, golvende strepen van de naburige bergen; het wordt bonter en bloemiger; Arjonilla in den schoot van een olijfbosch welks grenzen men niet ziet; Pedro Abad te midden eener met wijngaarden en vruchtboomen bedekte vlakte; Ventas di Alcolea op de laatste heuvels van de Sierra Morena, met landgoederen en tuinen versierd. Hier nadert men Cordova, de trein vliegt; men ziet de kleine stations half tusschen boomen en bloemen verborgen; de wind voert ro-

-ocr page 363-

CORDOVA. 53

zenbladeren in de wagens, groote vlinders zweven langs de raampjes, een heerlijke geur verspreidt zich door de lucht, de reizigers zingen, men doorloopt een toovertuin, aloë\'s, oranjen, palmen, landgoederen worden menigvuldiger; de kreet weergalmt: — Hier is Cordova!

Hoeveel groote herinneringen en schoone beelden verrijzen in den geest bij den klank van dien naam ! Cordova, de oude parel van het Westen, zooals de Arabische dichters het noemen, de stad der steden; Cordova met zijne dertig burgen en drieduizend moskeeën , dat binnen zijne muren den grooten tempel van den Islam omsloot! Zijn naam verspreidde zich door het Oosten, en verduisterde den roem van het oude Damascus. Van de verwijderdste streken van Aüië trokken de geloovigen naar de oevers van den Guadalquivir, om zich in het wonderschoon Mhirab zijner moskee, bij het licht der duizend candelabers, uit de klokken van Spanje\'s kathedralen gegoten, ter aarde te werpen. Kunstenaars, geleerden, dichters stroomden uit alle deelen der Mahomedaansche wereld in zijne bloeiende scholen, rijke bibliotheken, en aan de prachtige hoven zijner kalifen samen. Het wemelde er van rijken en schoonen, die door den naam zijner heerlijkheid werden aangetrokken. En van hier verspreidden zij zich, gretig naar wetenschap, langs de kusten van Afrika in de scholen van Tunis, Cairo, Bagdad, Kaffa en tot Indië en China om boe-

-ocr page 364-

CORDOVA.

54

ken, gedichten en gedenkschriften op te zamelen; en de dichtliederen, die langs de hellingen van de Sierra Morena gezongen werden, vlogen van kring tot kring, tot in de valleien van den Caucasus, om den ijver der pelgrims op te wekken. Het schoon, machtig, wetenschappelijk CorHova, door drieduizend dorpen omkranst, prijkte fier met zijne witte, ronde torens te midden der oranjewouden, en verspreidde door de goddelijke vallei, een wellustigen adem van vreugde en roem!

Ik steig uit den trein, ga door een tuin, zie rond, ik ben alleen; van de reizigers, die met mij uitstegen , verdwenen eenige hier, andere daar; ik hoor nog het gedruisch eener zich verwijderende koets, vervolgens zwijgt alles. Het is middag, de hemei helder, de lucht brandend. Ik zie twee witte huisjes; het is de ingang eener straat, ik ga er in, en verder. De straat is nauw, de kleine huizen gelijken op die, welke zich op de kunstheuvels der tuinen verheffen, bijna alle van eene verdieping, de ramen op weinig palmen boven den grond, de daken met den stok bijna te bereiken, de muren helderwit. Op den hoek van de straat zie ik rond; ik zie niemand , ik hoor geen stap, geene stem. Ik zeg: het zal eene verlaten straat zijn. Ik sla een andere in: witte huisjes, gesloten vensters , eenzaamheid, stilte. O, waar ben ik? vraag ik mij zeiven. Ik gaverder; de straat, zóó nauw dat er geen rijtuig door kan,

-ocr page 365-

CORDOVA.

kronkelt; rechts en links ziet men andere verlaten straten, andere witte huizen, andere gesloten vensters ; mijn stap weergalmt als in een gang; het wit der muren is zóó levendig, dat zelfs de weerkaatsing mij hindert, en ik ben genoodzaakt met half gesloten oogen verder te wandelen; mij dunkt, ik ga te midden der sneeuw. Ik kom op een pleintje: alles gesloten en niemand. Nu begint in mijn hart een gevoel van vage droefgeestigheid op te wellen, zooals ik dat nooit vroeger ondervonden heb; een mengsel van vermaak en droefheid, zooals kinderen ondervinden, als zij na een langen loop in een schoon landelijk oord komen en zich verheugen, maar toch ietwat angstig zijn, omdat zij zich te ver van huis verwijderd hebben. Boven vele daken verheffen zich de palmen der binnentuinen. O, fantastische legenden van Odaliken en Kalifen! Vooruit van straat tot straat, van plein tot plein; ik begin nu en dan iemand te ontmoeten, maar alle gaan voorbij en verdwijnen als spoken. Al de straten gelijken op elkander, de huizen hebben niet meer dan twee of vier ramen; er is geen vlekje, geen streepje, geen spleetje op of in de muren, die glad en wit zijn als een blad papier. Van tijd tot tijd hoor ik een gefluister achter eene jaloezie, en op hetzelfde oogen-blik zie ik een bruin hoofd met eene bloem in do vlechten verschijnen en verdwijnen. Ik treed aan

eene deur.....Een patio! Hoe zal ik u een patio

beschrijven? Het is geen binnenplein, geen tuin, geene zaal: het is die drie alles te zamen. Tusschen

55

-ocr page 366-

CORDOVA.

het patio en de straat is eene vestibule. Aan de vier zijden van het patio verheffen zich dunne zuiltjes, die ter hoogte van de eerste verdieping eene soort van gesloten galerij met groote glasruiten ondersteunen; boven de galerij strekt zich een scherm uit, dat het binnenplein overschaduwt. De vestibule is met marmer bevloerd, de poort, waarboven basreliefs prijken, door zuilen geflankeerd en door een dun ijzeren traliewerk van eene prachtige teekening gesloten. Op den achtergrond van het patio, recht tegenover de deur, verrijst een beeld ; in het midden eene fontein; in het rond zetels, werktafeltjes, schilderijen en bloemvazen. Ik loop naar een andere deur: een ander patio met wanden door klimop bedekt, en een kring van nissen met beeldjes, bustes en urnen daarin. Ik treed aan eene derde deur: een patio met mozaïsche wanden , een palmboom in het midden, en daaromheen een berg van bloemen. Aan eene vierde deur: na het patio een andere vestibule, na deze een tweede patio waarin men andere beelden, andere zuilen, andere fonteintjes ziet. En al deze zalen en tuintjes zijn zóó rein en glanzend, dat men met de hand langs de muren en over den bodem kan strijken, zonder dat men er de sporen van ziet; zij zijn frisch, welriekend en worden door een twijfelachtig licht bestraald, dat er het schoone en geheimzinnige van verhoogt.

Al verder voort van straat tot straat, op goed geluk af. Naarmate ik voortga, vermeerdert mijne nieuwsgierigheid en verhaast ik mijne schreden. Het schijnt mij onmogelijk, dat de geheele stad aldus

56

-ocr page 367-

CORDOVA.

57

kan zijn; ik vrees een huis te ontmoeten of in eene straat te komen, die mij de andere steden weer in het geheugen roept en mijn schoonen droom verstoort. Maar neen! de droom duurt voort: alles is klein, lief en geheimzinnig. Alle honderd schreden een verlaten plein , waar ik stil sta om adem te scheppen; van tijd tot tijd een kruissprong en geene levende ziel; en altijd wit en alles wit, en gesloten vensters, en stilte. En bij iedere deur een nieuw schouwspel; bogen, zuiltjes, bloemen, fonteintjes en palmen; eene wonderschoone verscheidenheid van teekening, licht, kleuren en geuren; hier rozen, daar oranjes, ginds viooltjes, en met den geur een frisch windje, en met het windje een zachten klankr van vrouwenstemmen, bladerengeritsel en vogelengezang; eene zachte en afwisselende harmonie, die, zonder de stilte der straat te storen, het oor even aangenaam aandoet als de echo eener verre muziek. Ach! neen, het is geen droom! Madrid, Italië, Europa zijn zeker op een grooten afstand van hier! Hier leeft men een ander leven, ademt men de lucht eener andere wereld, hier ben ik in het Oosten!

Ik herinner mij, dat ik op zeker punt midden in de straat stil stond, en, hoe weet ik niet, eensklaps bemerkte dat ik droevig en onrustig was, dat er in mijn hart eene leegte was, die het wonder en het vermaak niet konden aanvullen. Ik gevoelde een onweerstaanbare behoefte in die huizen, in die tui-

-ocr page 368-

CORDOVA.

nen binnen te dringen en daar, om zoo te zeggen, den geheimzinnigen sluier te verscheuren die het leven der onbekende menschen daarbinnen omwikkelde, aan dat leven deel te nemen, een hand te drukken, mijne oogen op twee barmhartige oogen te vestigen en te zeggen: Ik ben een vreemdeling, ik ben alleen, ik wil ook gelukkig zijn, laat mij te midden uwer bloemen verblijven, laat mij al de geheimen van uw paradijs genieten, zegt mij wie gij zijt, hoe gij leeft, schenkt mij een glimlach, bevredigt mij , mijn hoofd brandt!

En deze droefheid steeg tot zulk eenen graad, dat ik in mij zeiven zeide: — In deze stad kan ik niet blijven, ik lijd hier, ik vertrek!

En ik zou inderdaad vertrokken zijn, als ik mij ter goeder ure niet herinnerd had, dat ik een aanbevelingsbrief had voor twee jongelingen te Cordova, broeders van een mijner vrienden te Florence. Ik stelde mijn voornemen van vertrekken uit, en ging ze spoedig opzoeken. Wat lachten zij, toen ik hun vertelde, welk een indruk Cordova op mij maakte! Zij stelden mij voor de kathedraal te gaan zien; wij sloegen een wit straatje in en — op weg!

De moskee van Cordova, die, na de verdrijving der Arabieren, tot eene kathedraal gemaakt werd, maar toch nog altijd eene moskee is, werd niet ver van de oevers van den Guadalquivir op de puinhoopen der oorspronkelijke kathedraal opgericht. Abdurrhama begon er den bouw van in het jaar 785 of 786. Laat ons eeue moskee oprichten — zeide hij —

58

-ocr page 369-

CORDOVA.

welke die van Bagdad, Damascus en Jeruzalem over-treffe, welke de grootste tempel van den Islam zij, die het Mecca van het Westen worde. — Met groo-ten ijver begon men het werk; de christen-slaven droegen voor de fundamenten de steenen der verwoeste kerken bij; Abdurrhama zelf werkte iedcren dag een uur; in eene tijdruimte van niet veel jaren was de moskee gebouwd; de kalifen, opvolgers van Addur-rhama, verfraaiden ze en na een bijna onafgebroken arbeid van een eeuw was zij voltooid. „Wij zijn er,quot; zeide mij een der twee gastheeren, eensklaps voor een uitgestrekt gebouw stilstaande.

Ik meende, dat het een fort was. De muur, welke de moskee omringt, was een oude muur met kanteelen waarin eens twintig groote, bronzen poorten draaiden, door prachtig loofwerk omkranst, en waarin zich boogvenstertjes bevonden, die door dunne zuiltjes ondersteund werden. Thans is hij met eene driedubbele laag kalk overdekt. Een loopje rondom dien muur is eene geschikte wandeling na het eten: men oordeele nu over de uitgestrektheid van het gebouw.

De hoofdpoort in den muur is ten westen, op het punt waar eens de toren van Abdurrhama zich verhief, van welks top de Mahomedaansche standaard wapperde. Wij traden binnen; ik meende terstond het inwendige der moskee te zien, en ik bevond mij in een tuin vol oranjeboomen, cipressen en palmen, aan drie zijden door een bevalligen zuilengang omringd, en aan de vierde door den gevel der moskee gesloten. In het midden van dien tuin was ten

59

-ocr page 370-

CORDOVA.

tijde van de Arabieren de vont voor de afwas-schiiigen, eu in het lommer dier boomen verzamelden zich de geloovigen, alvorens zij den tempel binnentraden. Ik bleef eenigen tijd staan, en ademde met het levendigst gevoel van vermaak de frissche eu welriekende lucht in; het hart klopte mij bij de gedachte, dat de moskee daarnaast stond, en terzelfder tijd voelde ik mij door een ontzettende nieuwsgierigheid naar de poort gedreven, en door ik weet niet welke kinderlijke schroomvalligheid teruggehouden. Laat ons binnengaan, zeiden de gezellen tot mij. Nog een oogenblik — antwoordde ik; laat mij het zoet der verwachting goed genieten. Eindelijk bewoog ik mij , en zonder zelfs op de wonderschooue poort, waarop de gezellen mij wezen, acht te slaan, ü\'ad ik binnen.

Wat ik nauwelijks binnengekomen deed of zei, weet ik niet; • maar zeker moest mij een zonderlinge uitroep ontsnapt zijn, of had ik een vreemd gebaar gemaakt, dewijl eenige personen , die mij ontmoetten, begonnen te lachen, en zich omkeerden om nog eens te zien, alsof zij de reden zochten van de diepe ontroering die ik aan den dag had gelegd.

Verbeeld u een woud, en veronderstel dat gij u in het dichtst gedeelte daarvan bevindt eu niets anders ziet dan boomstammen. Zóó is het in de moskee ; waarheen gij u ook wendt, verliest zich de blik tusschen de zuilen. Het is een marmeren woud, waarvan men geen einde ziet. Men volgt met zijne blikken één voor één de buitengewoon lange zuilen-

60

-ocr page 371-

CORDOVA.

61

rijen, die zich bij iedere schrede met tallooze andere rijen kruisen, en men komt tot een half donkeren achtergrond, waarop men weer andere zuilen meent te zien schemeren. Het zijn negentien schepen, die zich in de richting van de schreden des binnenkomenden uitstrekken, die door drie-en-dertig andere gesneden worden, en die, onderling door meer dan negenhonderd zuilen van porfier, jaspis, breccia en marmer van allerlei kleur ondersteund worden. Iedere zuil ondersteunt een kolommetje, tusschen de eene zuil en de andere kromt zich een boog, en tusschen het eene kolommetje en het andere een tweede boog; deze is boven de eerste geplaatst, en beide hebben den vorm van een hoefijzer; zoodat, als men zich voorstelt dat de zuilen evenzooveel boomstammen zijn en de bogen de takken voorstellen, de gelijkenis van de moskee op een woud volkomen is. Het middelschip , dat veel breeder is dan de andere, loopt recht op de Maksura uit, die het heiligste deel van den tempel is, waar de Koran vereerd werd. Hier daalt door de vensters der zoldering een bleeke lichtstraal neer, die eene rij zuilen verlicht; daar is een donkere streep; wat verder daalt weer een andere straal neder die een ander schip verlicht. Het is onmogelijk dat gevoel van geheimzinnige bewondering uit te drukken , dat bij dit schouwspel in uwe ziel wordt opgewekt. Het is als de openbaring van een nieuwen godsdienst, een andere natuur, een onbekend leven, die uwe verbeelding te midden der geneugten van dat paradijs van liefde en wellust voert, waar de

-ocr page 372-

CORDOVA.

zaligen onder het lommer van loofrijke platanen en doornlooze rozen gezeten, uit kristallen vazen de als parels vonkelende wijnen drinken, die hun door onsterfelijke kinderen worden voorgediend, en in de omhelzingen der liefelijke maagden met groote zwarte oogen zich vermeien ! Al de beelden der eeuwige vreugde, die de Koran den geloovigen belooft, komen u op het eerste gezicht van de moskee in menigte levendig, vurig en schitterend voor den geest, en schenken u een allerzoetst en dronken oogenblik, dat ik weet niet welk een zachten weemoed in het harte laat! Eene korte ontsteltenis des gemoeds, en een snelle vonk die door uwe aderen loopt — ziedaar de eerste gewaarwording, die gij ondervindt, als gij de kathedraal van Cordova binnentreedt.

Wij begonnen dan onzen tocht van schip tot schip, en sloegen alles nauwkeurig gade. Hoeveel verscheidenheid in dat gebouw, dat bij den eersten aanblik zoo eentonig schijnt! De proporties der kolommen, de teekening der kapiteelen, de vormen der bogen veranderen , kan men zeggen, bij iedere schrede. De kolommen zijn grootendeels antiek en werden door de Arabieren aan het Spanje van het Noorden, aan Gallië en aan het Romeinsch Afrika ontnomen; eenige, zegt men, behoorden tot een tempel van Janus, op welks puinhoopen de kerk opgericht werd, die de Arabieren verwoestten om er de moskee te bouwen. Op verscheidene kapiteelen bespeurt men nog de sporen der kruisen, die er op gebeeldhouwd waren , en welke de beitel der Ara-

62

-ocr page 373-

CORDOVA.

bieren heeft doen verdwijnen. In sommige zuilen zijn kromme ijzers vastgemaakt, waaraan de Arabieren de Christenen zouden gebonden hebben ; onder andere toont men er een, waaraan , volgens de volksoverlevering , gedurende vele jaren een christen zou geketend zijn geweest, die in dien tijd door het aanhoudend krabbelen met de nagels er in geslaagd was, in den steen een kruis uit te hollen , dat de gidsen u met diepen eerbied toonen.

Wij kwamen aan de MaJcsura, die het volmaaktste en bewonderenswaardigste kunstgewrocht is van de Arabieren in de tiende eeuw. Van voren ziet men drie aaneengesloten kapellen, waarvan het gewelf boogsgewijze uitgetand en de muren met verbazend mozaïek bedekt zijn, dat bloemengroepen en spreuken uit den Koran voorstelt. Op den achtergrond der middelkapel is het voorname mihrab , de plaats waar de geest Gods heerschte. Het is een nis op een achthoekigen grondslag, die van boven door eene kolossale marmeren schelp gesloten wordt. In het mihrab was de door kalif Othman eigenhandig geschreven Koran neergelegd, met goud overdekt, door paarlen versierd en op een zetel van aloëhout vastgemaakt, en om den Koran kwamen duizenden geloovigen zevenmaal op de knieën rondkruipen. Toen ik den muur naderde, voelde ik den grond onder mijne voeten wijken : — het marmer was uitgehold!

Toen ik de nis verliet, stond ik lang stil om het gewelf en de wanden der hoofdkapel te beschouwen,

63

-ocr page 374-

CORDOVA.

het eenige deel der moskee dat ongeschonden bewaard bleef. Het is een verblindend gevonkel van duizendkleurige kristallen, een weefsel van arabesken dat den geest in verwarring brengt, een opeenhooping van basreliefs, verguldsels, ornamenten, bijzonderheden van teekening en coloriet, zóó keurig fijn, bevallig en volmaakt, dat zij den geduldigsten schilder zouden doen wanhopen. Onmogelijk is het iets van dat ontzaglijk gewrocht in den geest te behouden; honderdmaal zoudt gij u kunnen omkeeren om het te beschouwen, en als gij weer daaraan denkt, zou er u niets meer van voor oogen blijven dan een gewriemel van azuren, roode, groene , vergulde en flikkerende puntjes, of een dicht weefsel van borduurwerk, dat aanhoudend en snel van teekening en kleuren verandert. De vurige en onvermoeide verbeeldingskracht der Arabieren alleen kon een dergelijk kunstwonder scheppen.

Wij begonnen opnieuw de ronde door de moskee te doen, en beschouwden hier en daar op de muren de arabesken der oude poorten, die wij in het voorbijgaan onder de verfoeilijke overpleistering der Christenen bespeurden. Mijne gezellen zagen mij aan, lachten en fluisterden elkander iets in het oor.

,,Hebt gij het nog niet bemerkt?quot; vroeg de eene. „Wat?quot;

Zij zagen elkander aan en glimlachten opnieuw. „Meent gij de geheele moskee gezien te hebben?quot; antwoordde mij de gezel.

„Ik meen van ja,quot; antwoordde ik rondziende.

64

-ocr page 375-

CORDOVA.

„Welnu,quot; zeide de eerste, „gij hebt toch niet alles gezien, en wat u te zien overblijft is niets minder dan eene kerk.quot;

„Eene kerk!quot; riep ik verbaasd uit; „maar waar is die dan?quot;

„Zie eens!quot; antwoordde de andere gezel, met den vinger wijzende, „zij is zelfs in het midden der moskee.quot;

„Mijn God! hoe is het mogelijk!quot; En ik had ze niet gezien!

Hieruit kan men oordeelen over de uitgestrektheid der moskee. Wij gingen de kerk zien. Het is eene schoone en zeer rijke kerk, met een prachtig hoofdaltaar en een koor, die waardig eene plaats naast die van de kathedralen van Burgos en Toledo kunnen innemen ; maar evenals alle buiten verband aangebrachte zaken, verwekt zij meer wrevel dan bewondering. Zonder die kerk zou de moskee een veel beter aanzien hebben. Karei V zelf, die het Kapittel verlof gaf ze te bouwen, had er berouw over, toen hij voor de eerste maal dien Mahomedaan-schen tempel zag. Ter zijde van de kerk is eene soort van Arabische kapel, die uitstekend bewaard en rijk is aan niet minder afwisselend en heerlijk mozaïek dan dat van de MaJcsura; men zegt, dat daar de bedienaars van den godsdienst samenkwamen om over het boek van den Profeet te beraadslagen.

Zóó is de moskee op den huidigen dag. Maar wat moest zij zijn ten tijde van de Arabieren ! Toen II. 5

65

-ocr page 376-

CORDOVA.

was zij niet door een muur omsloten, maar open, zoodat men van ieder punt daarbinnen den tuin zag, en uit den tuin dwaalde de blik door de gcheele ruimte der buitengewoon lange schepen, en de lucht verspreidde tot onder de gewelven der Maksura den geur der oranjes en bloemen. Nu zijn er minder dan duizend kolommen, toen waren er veertienhonderd. Het gewelf was van lariks- en cederhout, prachtig gebeeldhouwd en geëmailleerd ; de wanden waren met marmer bekleed; het licht van achthonderd kroonluchters, met welriekende olie gevuld, deed de kristallen van het mozaïek als parelen schitteren, en bracht op den vloer, op bogen en muren eene wonderschoone speling van kleuren en weerkaatsingen voort. Eene zee van heerlijkheden — zong de dichter — vulde het geheimzinnig heiligdom , en de lauwe, omringende lucht was zwanger van geuren en harmonieën, en de gedachte der geloovigen zweefde en verloor zich in het labyrint der zuilen , die vonkelden als lansen waarin de zon zich spiegelt.

Frederik Schack, de schrijver van een schoon werk, getiteld : Poëzie en kunst der Arabieren in Spanje en op Sicilië, gaf eene beschrijving der moskee op een plechtigen feestdag, die een zeer levendig beeld van den Mahomedaanschen eere-dienst geeft en de schildering van het monument voltooit.

Aan beide zijden van den Ahnimhar of lessenaar, wapperen twee standaarden om aan te duiden dat de Islam over het Joden- en Christendom heeft

on

-ocr page 377-

CORDOVA.

07

gezegevierd, en dat de Koran het Oude en Nieuwe Testament overwonnen heeft. De almnedani bestijgen de galerijen van den hoogen toren, en heffen den selam of den groet aan den Profeet aan. Dan vullen zich de schepen der moskee met geloovigen, die in witte kleederen en een feestelijk aanzien tot het gebed samenstroomen. In weinige oogenblikken ziet men door de geheele ruimte van het gebouw slechts geknielde scharen. Langs een geheimen weg, die den tempel met het alcazar vereenigt, komt de Kalif aan en neemt plaats op zijn verheven zetel. Een voorlezer van den Koran leest een Sura voor den lessenaar van de tribune. De stem van den muccin weerklinkt opnieuw, en noodigt tot de gebeden van den middag uit. Al de geloovigen staan op, en prevelen hun gebed in diep gebogen houding. Een dienaar der moskee opent de deuren van den predikstoel en grijpt een degen, waarmede hij, zich naar het Westen keerende, waarschuwt, dat men Mahomet love, terwijl van de tribune de mubaliges hem reeds vereeren. Dan beklimt de prediker den kansel en neemt den dienaar den degen uit de hand, als een herinnering en een symbool van de onderwerping van Spanje aan de macht van den Islam. Het is de dag waarop men den Djihad of heiligen oorlog moet uitroepen ; de oproeping van al de mannen die in staat zijn ten strijde te trekken , opdat zij op het slagveld tegen de Christenen neerdalen. De menigte hoort met stille aandacht de rede aan , die, met teksten uit den Koran doorweven, aldus begint; II. 5*

-ocr page 378-

CORDOVA.

„Geloofd zij Allah die, dank zij den degen van den kampioen des Geloofs, den roem van den Islam heeft verhoogd en in zijn heilig boek den geloo-vige hulp en overwinning heeft beloofd!

„Allah verspreidt zijne weldaden over de werelden.

„Als Hij de menschen niet voortstuwde om zich gewapend op menschen te werpen , dan zou de aarde verloren gaan.

„Allah heeft bevolen tegen de volkeren te strijden, totdat zij weten dat er slechts één God is.

„De vlam des oorlogs zal niet uitgebluscht worden tot het einde der wereld.

„De goddelijke zegen zal over de manen van het strijdros vallen tot op den dag des oordeels.

„Gewapend van het hoofd tot de voeten, of licht gewapend, staat op, vertrekt !

„O, geloovigen ! Wie zal er onder u zijn, die, als hij ten strijde geroepen wordt, blijft en ziet den grond aan.

„Verkiest gij het leven dezer wereld boven het toekomstig leven ?

„Gelooft mij : de poorten des paradijzes staan in de schaduw der degens.

„Hij , die in den strijd voor de zaak Gods sterft, wascht met het bloed, dat hij vergiet, al de vlekken zijner zonden af.

„Zijn lichaam zal niet gewasschen worden als de andere lijken, dewijl op den dag des oordeels zijne wonden eenen geur zullen verspreiden als muskus.

(58

-ocr page 379-

CORDOVA.

„Wanneer de krijgslieden zich aan de poorten des paradijzes zullen vertoonen, dan zal eene stem van daarbinnen vragen : Wat hebt gij in uw leven verricht ?

„En zij zullen antwoorden : Wij hebben den degen gezwaaid in den strijd voor de zaak Gods!

„Dan zullen de eeuwige poorten zich openen, en de krijgslieden «uilen binnen gaan veertig jaren vroeger dan de anderen.

„Op dan, geloovigen ! verlaat vrouwen, kinderen, broeders, bezittingen, en trekt uit tot den heiligen krijg.

„En gij, o God! Heer van de tegenwoordige en de toekomende wereld! strijd voor de legers van hen, die uwe eenheid erkennen! Sla ter neer de ongeloovigen, de afgodendienaars, de vijanden van uw heilig geloof! Werp hunne standaarden omver, en lever ze over, met al wat zij bezitten , als buit in de handen der Muzelmannen!\'\'

Nauwelijks heeft de prediker zijne rede geëindigd, of hij roept, naar de Vergadering gekeerd, uit : Vraagt God ! — en hij bidt in stilte. Al de geloovigen , met het aanschijn ter aarde gelegen , volgen zijn voorbeeld. De vmbaliycs zingen : Amen ! Amen, o Heer aller wezens! — Vurig als de warmte, welke den dreigenden storm voorafgaat, breekt dan de geestdrift der menigte, tot toen in diepe stilte weerhouden, in een dof gemompel uit, dat als de golven der zee zich verheffende en door den tempel stroo-mende, eindelijk de schepen, kapellen, gewelven

69

-ocr page 380-

COKDOVA.

70

van de echo van duizend stemmen, in één kreet vereenigd, doet weergalmen : „Er is geen andere God dan Allah

De moskee van Cordova is heden nog, volgens het algemeen gevoelen, de schoonste Muzelmansche tempel, en een der bewonderenswaardigste monumenten der wereld.

Toen wij de moskee verlieten was het uur, voor het middagslaapje bestemd, reeds lang verstreken. Dit middagslaapje maken in zuidelijk Spanje alle, en dit is noodzakelijk wegens de onverdraaglijke hitte op die uren van den dag. Ach! — zeide ik tot mijne gezellen — wat staat in de straten van Cordova die hooge hoed slecht! Hoe durft gij op dat prachtig Oostersch schilderij nog een modeplaatje plakken? Waarom kleedt gij u niet als Arabieren? Er gingen pronkers, werklieden en knapen voorbij; alle beschouwde ik met groote nieuwsgierigheid, in de hoop eene dier fantastische figuren te vinden, welke Doré ons als voorbeelden van het Andalusisch type voorstelde, met die bruine tint, die dikke lippen en groote oogen. Ik ontmoette er geen. Naar het middelpunt der stad gaande, zag ik de eerste Andalusischen : dames, meisjes, vrouwen uit het volk, bijna alle klein, tenger, welgevormd, eenige schoon , vele sympathetisch , de meeste echter, zooals in alle landen , noch visch noch vleesch. Behalve de zoogenaamde mantilla, verschillen zij in kleeding

-ocr page 381-

CORDOVA.

niets van de Fransche vrouwen en de onze; groote chignons met vlechten , bossen , lange staarten ; korte, geplooide, met poffen versierde rokken, en laarsjes met hakjes zoo spits als de punt van een dolk. Het oude Andalusisch gewaad is uit de stad verdwenen.

Ik meende, dat tegen den avond de straten drukker zouden zijn; maar ik zag slechts weinig menschen en alleen in de hoofdwijken ; de andere bleven verlaten evenals in de uren der middagrust. Toch moet men die verlaten straten door, wil men Cordova des nachts genieten. Men ziet de lichten in de patios flikkeren; in de donkere hoeken zijn de verliefde paren in een innig onderhoud gewikkeld ; de maagd meestal aan het raam, terwijl haar lieve hand achteloos daarbuiten hangt; de jongeling aan den muur , in dichterlijke houding op den uitkijk ; toch gelukt het hem niet altijd zijne lippen van die hand te trekken , alvorens de voorbijganger het bemerkt. Men hoort de tonen der gitaars, het gemurmel der fonteinen, het gelach van meisjes en een geheimzinnig geritsel......

Den volgenden morgen begon ik, nog bedwelmd door de Oostersche droomen van den nacht, opnieuw door de stad te dolen. Om alles te beschrijven wat er merkwaardigs is, zou men een boekdeel vol maken; het is een waar Museum van Romeinsche en Arabische oudheden ; men vindt er een overvloed van krijgsteekens, opschriften ter eere der keizers, overblijfselen van standbeelden en basreliefs ; zes antieke poorten ; eene groote brug over den Guadalquivir uit

71

-ocr page 382-

CORDOVA.

den tijd van Octavius Augustus, door de Arabieren herbouwd ; ruïnes van torens en muren, huizen die den kalifen toebehoorden , waarin de kolommen en onderaardsche bogen der badkamers nog bewaard zijn, en overal poorten , vestibules , trappen die legio oudheidkundigen in verrukking kunnen brengen.

Toen ik tegen den middag door een eenzaam straatje wandelde, las ik op den muur van een huis, naast een Romeinsch opschrift, het volgende : Casa de huespedes. Almuerzos y comidas 1) , en lezende, gevoelde ik den prikkel van zulk eene bassa fame (gemeenen honger), zooals Giusti zegt, dat ik er over dacht dien te bevredigen, in welken hoek ik ook mocht aanlanden. Ik sloeg een gangetje in en bevond mij in een patio. Het was een armzalig jöötzVo, zonder marmer en zonder fontein maar wit als sneeuw en frisch als een tuin. Daar ik noch tafels noch stoelen zag, vreesde ik mij in de deur vergist te hebben en wilde weer heengaan. Een oude vrouw, ik weet niet waar vandaan gekomen, hield mij staande.

„Kan men hier wat te eten bekomen?quot; vroeg ik.

„Si Senorquot; 2), antwoordde zij mij.

„Wat is er alzoo?quot;

73

,, üevos, chorizo, chuletas, pescado, naranjes, vino de Malaga.

1) Huis voor gasten. (Restauratie). Ontbijt en middagmaal. 3) Ja Mijnheer t

-ocr page 383-

CORDOVA.

„Muy hien : trdigame listed todo lo que Usted tienequot; 1).

Zij bracht mij eene tafel en een stoel; ik ging zitten en wachtte.

Eensklaps hoorde ik eene deur achter mij opengaan , ik keerde mij om..... Engelen des hemels,

wat zag ik! De schoonste van al de Andalusische schoonen, niet alleen van die welke ik te Cordova, maar van al die ik later te Sevilla, Cadix en Granada heb gezien; eene maagd, laat mij het woord zeggen, zóó ontzaglijk schoon dat men zou vluchten of ik weet niet wat zou uitvoeren; een van die gezichten die Giuseppe Baretti, toen hij in Spanje reisde, deden uitroepen: O, ik ongelukkige! Voor een oogenblik stond zij onbeweeglijk met hare oogen op de mijne gevestigd, alsof zij wilde zeggen : bewonder mij; dan wendde zij zich naar de keuken en riep: — „Tia despachate!quot; — (Tante, haast u!) hetgeen mij gelegenheid gaf haar in eene verliefde taal duizendmaal dank te zeggen, en haar het voorwendsel te naderen en te antwoorden: „No hay de quequot; 2), op zulk een lieven toon, dat ik mij geweld moest aandoen om haar een stoel te kunnen aanbieden , waarop zij plaats nam. Het was eene maagd van ongeveer twintig jaren. Zij was rank, recht als een palmboom en had eene bruine tint. Hare groote

1) Eieren, chorizo, chwletas, visch, sinaasappelen, Malaga-wijn.

Zeer goed! breng mij alles wat gij hebt. (Zie omtrent chorizo en chuleta vroegere verklaringen).

2) Geene oorzaak.

73

-ocr page 384-

CORDOVA.

oogen waren zacht, schitterend en vochtig, zoodat het scheen alsof zij zoo even tranen gestort hadden; eene schoone roos prijkte tusschen de vlechten van haar gitzwart, golvend haar. Zij was als eene der Arabische maagden uit den stam der Usras, die van liefde deden sterven.

Zij zelve begon de samenspraak.

„Usted es extranjero me parece 1).

„Ja.quot;

„Frances ?quot; 2).

„Een Italiaan.quot;

„Italiano ? Paisano del liey Squot; 3).

„Ja.quot;

„Ze conoce Usted?quot; 4).

„Van aangezicht.quot;

„Dicen que es un (men mozo.quot; 5).

Ik antwoordde niet; zij begon te lachen en vroeg mij:

„Que mira XJsted?quot; 6) en terwijl zij voortging met lachen, trok zij den voet terug, welken zij zittende vrij ver vooruitgestoken had, opdat ik hem zou zien. O! er is in die landen geene vrouw die niet weet, dat de Andalnsische voetjes wereldberoemd zijn.

Ik nam de gelegenheid waar, bracht het gesprek op den roem der Andalnsische vrouwen, en drukte

1) Gij zijt een vreemdeling naar mij toeschijnt ?

2) Een Fransehman?

3) Een Italiaan? een landgenoot des Konings?

4) Kent gij hom?

5) Men zegt dat het een schoon , jeugdie man is.

6) Wat zegt gij er van?

74

-ocr page 385-

COKDOVA.

haar mijne bewondering uit met de vurigste woorden uit mijn woordenboek. Zij liet mij spreken, terwijl zij met veel aandacht op eene spleet in de tafel staarde; vervolgens verhief zij het hoofd en vroeg mij :

„Y en Italia ccvio son las mujeres?quot;

„O! ook in Italië zijn zij schoon.quot;

„Pero .... seran frias !quot; 1).

„Neen, waarachtig niet!quot; haastte ik mij te antwoorden, maar ,.gij weet____ in ieder land hebben

de vrouwen een ik weet niet wat verschillends van die aller andere landen; en onder al die ik weet niet wals is dat der Andalusische voor een armen reiziger, die nog geene grijze haren heeft, misschien het gevaarlijkst van alle ; en er is geen woord om te zeggen wat ik denk; als gij het u niet herinnerdet, zou ik het u zeggen; ik zou u zeggen: Sehorita, Usted es la Andalusa nias.....quot; 3).

,,Salada /\'\' riep het meisje uit en bedekte haar gelaat met de hand.

„Salada!..... la Andalusa mas salada de Cordoba\' 3).

Salada (veel waard , zeer duur) is het woord, hetwelk men gewoonlijk in Andalusië gebruikt, als men zeggen wil, dat eene vrouw schoon, heerlijk, lief, smachtend, vurig en alles wat ge wilt is; eene vrouw met een paar lippen die zeggen : Be-

1) Toch.... zullen zij koud zijn !

2) Mejuffrouw! gij zijt van de Andalusische de .. . .

3) Schoonste... de schoonste ... de schoonste Andalusische van Cordova.

75

-ocr page 386-

CORDOVA.

bedme! drink mij! en een paar oogen die u dol zouden maken.

De tante bracht mij eieren, ribbetjes, den chorizo en sinaasappelen, en het meisje hervatte het gesprek :

„Usted es italiano: ha vista Usted al Papa?quot; 1).

„Neen tot mijn leedwezen.quot;

„Es posible? Un italiano que no via al Papa! Y dig a Usted: porqué le hacen tanto sufrir los Itali-anos ?quot; 2).

„Lijden, op welke wijze?quot;

„Ya! Dicen que le han cerrado en su casa y que le tiran pedradas en las ventanas!quot; 3).

„Wel neen! geloof dat niet! er is geen schaduw van waar, enz.quot;

„Via Usted Venezia?quot; 4).

O! Venetië, zeker!quot;

„Es ver dad que es una citidad que sobrenada en la mar?quot; 5).

En nu verzocht zij mij dringend, dat ik haar Venetië zou beschrijven, en ik vertelde haar, hoe de menschen in die zonderlinge stad er uit zien, wat zij den geheelen dag doen en hoe zij gekleed zijn. En terwijl ik sprak moest ik, behalve de moeite die ik mij gaf om mij wat sierlijk uit te

1) Gij zijt een Italiaan , hebt gij den Paus gezien ?

2) Is het mogelijk ? Een Italiaan , die den Paus niet gezien heeft! En zeg mij eens : waarom doen hem de Italianen zooveel lijden ?

3) Dewijl men zegt, dat zij hem in zijn huis opgesloten hebben, en dat zij hem de glazen met steenen inwerpen.

4) Hebt gij Venetië gezien?

5) Is het waar, dat het eene stad is j die op de zee drijft ?

76

-ocr page 387-

CORDOVA.

drukken , en de slecht gekookte eieren en den bedorven chorizo binnen te krijgen , ook nog zien, hoe zij , zonder het te bemerken, al nader en nader bij mij kwam, om beter te kunnen hooren; zóó nabij, dat ik den geur van de roos, die hare vlechten sierde, inademde, en de warmte van haren adem voelde ; ik moest mij drie inspanningen te gelijk getroosten: eene met het hoofd, de andere met de maag, en eene derde met alles, en dan moest ik nog van tijd tot tijd hooren : Que bonito! hetgeen beteekent: O, hoe mooi! een kompliment dat op het Groote Kanaal betrekking had, en dat op mij hetzelfde effekt had , als een zak met muntstukken, dien een onbeschaamd bankier eenen geruïneerde onder den neus doet klinken.

„Ah Senorita/\'quot; zeide ik eindelijk, toen ik het geduld begon te verliezen , „wat baat het, bij slot van rekening, of de steden schoon zijn ? Wie er geboren is, slaat er geen acht op; en de reiziger .... evenmin. Gisteren ben ik te Cordova aangekomen; zonder twijfel is het eene schoone stad ; welnu! wilt gij het wel gelooven ? Ik ben reeds alles vergeten, wat ik gezien heb, ik wil niets meer zien, ik weet zelfs niet meer in welke stad ik mij bevind. Paleizen! Moskeeën ! Zij doen mij lachen !quot;

Als zij u een vuur in het hart hebben doen ontvlammen , zult gij dan naar de moskee gaan om het te blusschen ? Verschoon mij , bid ik u, maar ga wat terug ! Als gij u door eene razernij aangegrepen voelt, die u een schotel met de tanden zou

77

-ocr page 388-

CORDOVA.

doen verbrokkelen, zult gij dan paleizen gaan beschouwen. Geloof mij! het leven des reizigers is een droevig leven 1 Het is eene der hardste boetplegingen! Het is eene straf! Het is een ....

Eene zachte aanraking met den waaier sloot mij den mond; want ik ging te ver in woorden en daden. Ik begon aan mijn ribbetje.

Pobrecito! 1) lispelde de Andalusische lachende, nadat zij hare oogen rondgeslagen had : „Sou todos ardientes como Ut fed los italianos?quot; 2).

„Wat weet ik het 1 Zijn al de Andalusische vrouwen zoo schoon als gij ?quot;

Het meisje strekte de hand op de tafel uit.

„Verberg die hand zei ik.

„Poryué?quot; vroeg zij.

„Omdat ik rustig wil eten.quot;

„Eet maar met één hand.quot;

„Ach V\'

Ik meende de hand van een meisje van zes jaren te drukken; het mes viel ter aarde; een dichte sluier bedekte het ribbetje.

Eensklaps gevoelde ik mijne hand ledig; ik opende de oogen, en zag het meisje geheel ontsteld; ik keek achterom ; gerechte hemel! Daar was een schcon jongeling , met een keurig net buisje , een nauwe broek, een kleinen, fluweelen hoed. Mijn God! een torero! Ik maakte eene beweging, alsof ik mij twee banderillas de f«ega in den nek had voelen werpen.

1) Arme!

2) Zijn al de Italianen zoo vurig als gij ?

78

-ocr page 389-

CORDOVA.

Ik begrijp het al! zeide ik in mij zeiven, evenals een zeker persoon in het blijspel Moylie e Buoi; en ik wed , dat iedereen het begrijpt! De maagd , die eenigszins verlegen was, stelde mij voor : „ JJn italiano de paso por Cordobaquot; 1), en voegde zij er haastig bij, „die gaarne zou weten, wanneer de trein naar Sevilla vertrekt.quot;

De torero, die , zoodra hij mij gezien had, zijne wenkbrauwen fronste, stelde zich weer gerust, zeide mij het uur van het vertrek, nam plaats en trad met mij in een vriendelijk gesprek. Ik vroeg hem berichten omtrent de laatste Corrida 2) die te Cordova had plaats gehad; het was een banderillero; hij verhaalde mij haarfijn al de omstandigheden van den strijd. De maagd plukte intusschen bloemen voor de vazen van het patio. Ik eindigde mijn maaltijd , bood den torero een beker Malaga aan, stelde een toast in op den gelukkigen worp van al zijne toekomstige banderilla^; ik betaalde het gelach, (drie pecetas , wel te verstaan de schoon e oogen er onder begrepen), en nadat ik, ook om zelfs de schaduw van een kwaad vermoeden in den geest van mijn geduchten mededinger te doen verdwijnen, een ongedwongen houding had aangenomen, zeide ik tot het meisje: „Senorita! wie vertrekt, weigert men niets; ik ben voor u als een stervende , gij zult mij nimmer weerzien, gij zult mijn naam niet meer hooren

1) Een Italiaan, die Cordova passeert.

2) Corrida is eeu stierengevecht.

79

-ocr page 390-

COKDOVA.

uitspreken; gij kunt mij dus een aandenken vereeren; geef mij dat bouquet.quot;

„Ziedaar!quot; antwoordde het meisje, „ik heb het voor u gemaakt.quot;

Zij zag den torero aan, en de torero gaf een teeken van goedkeuring.

„Le doy gracias con fodci la fuerza de mi cora-zonquot; 1), antwoordde ik, en begaf mij op weg om te vertrekken.

Beide vergezelden mij tot aan de deur.

„11 oy fmciones de toros en Italia ?) 2) vroeg mij de jongeling.

„O God! neen. Wij hebben ze nog niet.quot;

„Dat is jammer. Tracht ze in Italië in te voeren, en ik zal naar Rome komen om te strijdenquot;

„Ik zal al het mogelijke doen. Mejuffrouw! wees zoo goed mij uw naam te zeggen , opdat ik u moge groeten.quot;

„Consuelo.quot;

„Quédese listed con Bios, Consuelo!quot; 3).

„ Vayase listed con Dios, senor Italiano!quot; 4).

En ik sloeg het eenzame straatje in.

In de omstreken van Cordova zijn er geene merkwaardige Arabische monumenten te zien. Toch was

1) Ik dank u met alle kracht mijns harten,

2) Hebt gij ook stierengevechten in Italië ?

3) Blijf met God Consuelo!

4) Reis met God, mijnheer de Italiaan I

80

-ocr page 391-

CORDOVA. 81

deze geheele vallei eens met verbazende gebouwen bezet. Op drie mijlen afstands van die stad, verhief zich ten noorden, aan de helling eens bergs, Medina Az-Zahra, de bloeiende stad, een der bewonderenswaardigste werken van bouwkunst van het kalifaat van Abdurrhama III, door den kalif zeiven begonnen ter eere zijner gunstelinge Az-Zahra. De grondslagen werden in het jaar 936 gelegd, en tienduizend werklieden arbeidden er gedurende vijf-en-twintig jaren aan. De Arabische dichters verheerlijkten Medina Az-Zahra als de prachtigste der menschelijke verblijfplaatsen , en den vernikkel ijksten tuin der aarde. Het was geen gebouw, maar een uitgestrekte aaneenschake-ling van paleizen , tuinen , pleinen , galerijen en torens. Daar waren uitheemsche gewass.en van Syrië, fantastische waterspelingen van zeer hooge fonteinen, stroompjes door palmboomen geflankeerd, en groote bekkens met kwik, die in de stralen der zon als vurige meren schitterden; ebbenhouten en ivoren poorten met edelgesteenten bezaaid: duizend kolommen van het kostbaarste marmer, groote platten boven in de lucht, en tusschen de tallooze menigte beelden, twaalf dieren van massief goud, vonkelende van parelen , uit wier monden en neusgaten welriekende wateren stroomden. In dit onmetelijk verblijf wemelden duizenden dienaren, slaven en vrouwen, en uit alle deelen der wereld stroomden daar dicht- en toonkunstenaars samen. En toch was het deze Abdurrhama III, die te midden van zoovele bekoorlijkheden leefde, vijftig jaren regeerde , machtig , roemrijk en in iedere II. ö

-ocr page 392-

CORDOVA.

omstandigheid , in alle ondernemingen gelukkig was , die, alvorens te sterven, schreef dat hij gedurende zijne lange regeering slechts veertien dagen gelukkig geweest was! En zijne fabelachtige, bloeiende stad werd , vier-en-zeventig jaren nadat er de eerste steen van gelegd was , door eene barbaarsche horde overweldigd , geplunderd en verbrand , en heden blijven er slechts weinige steenen van over, die er nauwelijks den naam van herinneren. Van een andere heerlijke stad, Zahira genaamd, die zich ten oosten van Cordova verhief, en die door den machtigen Almansor gebouwd werd, zijn er zelfs geene puinhoopen meer over : een oproerige hand legde ze kort na den dood van haren stichter in de asch.

„Tntto rit or na alia gran madre antica\' 1).

In plaats van een wandelrid in de omstreken van Cordova te maken, doolde ik hier en daar wat rond, dacht en herdacht over de namen der straten , hetgeen voor mij een der grootste genoegens is, die men in eene vreemde stad kan smaken. Cordova, ahna inyeniorum parens 2), zou op iederen hoek van eene straat den naam van een kunstenaar of beroemd geleerde kunnen schrijven, die binnen zijne muren geboren is; en tot zijne eer zij het gezegd, het heeft ze alle met moederlijke teederheid herdacht. Gij vindt

1) Alles keert tot de groote , oude moeder terug.

2) De weldadige voedster der vernuften.

82

-ocr page 393-

CORDOVA.

83

er het pleintje van Seneca, en het huis — als het dat mocht zijn — waarin hij geboren werd; de straat van Lucanus; de straat van Ambrosias Morales, den geschiedschrijver van Karei V, voortzetter van de Algemeene Kroniek van Spanje, die door Morian di Ocampo begonnen werd; de straat van Paolo Cespe-des, schilder, bouwkundige, beeldhouwer, oudheidkunde en schrijver van het leerdicht El arte de la pintura (de schilderkunst), dat ongelukkig niet voltooid maar met verbazende schoonheden doorweven is. Van geestdrift blakende voor Michelangelo, wiens werken hij in Italië bewonderd had, bracht hij hem in zijn gedicht een lofzang, die een der schoonste stukken van de Spaansche letterkunde is; ondanks mij zeiven vloeien mij er de laatste regels van uit de pen, die ieder Italiaan, al kent hij de zustertaal niet, toch begrijpen en gevoelen zal. Geloof niet, zegt hij tot den lezer, dat gij de volmaaktheid der schilderkunst in iets anders kunt ontdekken.

,,Qite en aquella escelente obra espavtosa Mayor de man tan se han jam as pintado Que hizo el Bmnarrota de su mano Divina, en el etrusco Vatic an o !

Cual nuevo Prometeo en alto viielo Alzdndose, estendio las alas tan to, Que puesto encima el estrellado cielo Una parte al can zo del fueyo santo; II. 6*

-ocr page 394-

CORDOVA.

Con que tornnndo enriquecido al suelo Con nueva maravilla y nuevo esp an to,

Did vida con eternos resplandores A marmoles, a hronces , a colores.

/0 mas que mortal lombre! Angel divino O cual te nomaré ? No hum ano cierto Es tu ser, que del cerco empireo vivo Al estilo y pincet vida y con cierto:

Tu mostraste a los hombres el camino Por mil edades escondido, incierto Be la reina virtud; a ti se debe Honra que en cierto dia el sol renueve\' 1).

84

Terwijl ik deze verzen murmelde, kwam ik in de straat van Juan de Mena, den Spaanschen Ennio, zooals hem zijne medeburgers noemen, schrijver van een fantasmagorisch dichtstuk: Het Labyrint, eene navolging van Dante\'s Divina Commedia, dat te zijnen tijd zeer beroemd was en inderdaad hier en daar ook

1) Dan in dat uitmuntend en bewonderenswaardig werk, grooter dan alle die men ooit geschilderd heeft, dat Bnonarotti met zijne goddelijke hand in het Etrurisch vaticaan wrochtte! Deze nieuwe Prometheus , zich tot een hooge vlucht verheffende, spreidde zijne vlerken zoover uit, dat hij, boven den sterrenhemel gerezen, een gedeelte van het heilig vuur verwierf, waarna hij, met nieuwe wonderen en heerlijkheden verrijkt, op aarde terugkeerde, en met een eeuwig schitterend leven marmer, brons en kleuren bezielde. O ! meer dan sterfelijk meusch ! Goddelijke engel, of hoe zal ik u noemen ? Zeker is hij geen menschelijk wezen, die\'uit den hemelkring neerdaalde om beitel en penseel leven en harmonie te geven. Gij toondet den menschen weder den weg der koninklijke kunst, die voor duizend eeuwen onzeker en verborgen was. ü komt de eer er van toe , dat de zon weder een zekeren dag bestraalt»

-ocr page 395-

CORDOVA.

eene bladzijde bezielde en diepe poëzie bevat, maar over het geheel vol van een pedant mysticisraus en koud is. Johan II, koning van Castilië , was verzot op dit Labyrint, had het in zijn kabinet naast het missaal geplaatst en nam het mede op de jacht; doch let nu eens op de dwaasheid van dien vorst! het dichtstuk had slechts driehonderd strophen, en dat scheen den Koning wel wat weinig toe en weet gij waarom? Dewijl het jaar drie honderd vijf-en-zestig dagen heeft, meende hij, dat het dichtstuk niet minder dan driehonderd vijf-en-zestig strophen mocht hebben; hij verzocht daarom den dichter er nog vijf-en-zestig bij te maken, en de dichter gehoorzaamde hem, blijde als hij was nog eens een voorwendsel tot vleien te hebben, ofschoon hij hem reeds zóózeer gevleid had, dat hij hem zelfs verzocht had zijne verzen te verbeteren!

Uit de straat van Juan de Mena kwam ik in de straat van Gongora , den Spaanschen Marini, een niet minder groot genie, maar misschien nog grooter bederver van zijne letterkunde dan Marini van de onze (de Italiaansche) geweest is, omdat hij ook de taal op duizenderlei wijzen bedierf, verminkte en verbasterde; waarin Lopez de Vega aanleiding vindt een Gongo-ristisch dichter zijn toehoorder te laten vragen : Begrijpt gij mij ? en deze antwoordt; ja! en de dichter hervat; Gij liegt! want ik begrijp mij zei ven niet. Echter wil ik van gongorismus ook zelfs Lopez niet vrijspreken, die durfde schrijven dat Tasso niet anders dan de dageraad van Marini\'s zon was, noch

85

-ocr page 396-

CORDOVA.

Calderon, noch andere grootere. Maar genoeg van poëzie om niet buiten het spoor te geraken.

Na de middagrust ging ik mijne beide gezellen weer opzoeken, die mij naar de voorsteden der stad geleidden, waar ik voor de eerste maal vrouwen en mannen van een werkelijk Andalusisch type zag zooals ik mij zulks voorgesteld had, met oogeu, kleuren en houding als Arabieren. Daar hoorde ik ook voor de eerste maal de eigenaardige taal van het Andalusisch volk, veel zachter en zangeriger dan in Oud- en Nieuw-Castilië, ook vroolijker en bloemrijker en vergezeld door levendigere gebaren. Ik vroeg aan mijne gezellen of het waar was, hetgeen men gewoonlijk van Andalusië zegt, dat namelijk bij vroegere huwbaarheid, ook de ondeugden eerder rijp zijn, de zeden wellustig en de liefde toomeloos ? Har to ver-dadero! antwoordden zij : te waar! en nu gaven zij mij verklaringen, beschrijvingen en verhalen die ik in de pen houd. Wij keerden naar de stad terug , en zij geleidden mij naar een verbazend Casino met heerlijke tuinen en zalen, in een van welke, de grootste en rijkste, met de portretten van al de beroemde Cordovanen versierd, zich eene soort van too-neelverhevenheid bevindt, waarop de dichters op de plechtige avonden, die voor den openbaren wedstrijd des geestes bestemd zijn, plaats nemen om hunne dichtstukken voor te lezen , en de overwinnaars eene laurierkroon ontvangen uit de handen der schoonste en beschaafdste meisjes der stad, die in een half-cirkel op zetels, met rozen omkranst, gezeten zijn.

86

-ocr page 397-

CORDOVA.

87

Dien avond had ik het genoegen verscheidene Cor-dovaansche jongelingen te leeren kennen die, zooals men in beschaafd Spaansch zegt, ardentemiente afectos al cidtivo de las Musas 1), daarbij openhartig, hoffelijk, zeer vroolijk waren, eene menigte verzen in het hoofd en een oppervlakkige kennis der Italiaan-sche letterkunde hadden; zoodat er, stel u voor van het vallen van den avond tot middernacht, door die geheimzinnige straatjes, die mij den avond te voren het hoofd hadden doen duizelen , niets anders gehoord werd dan een aanhoudend , luidruchtig wisselen van klinkdichten , lierzangen en ballades uit de beide talen van Petrarca tot Prati en van Cervantes tot Zorilla, en een allervroolijkst gesprek aangeknoopt en bezegeld door vele hartelijke handdrukken, en door warme beloften elkander te schrijven, boeken te zenden, naar Italië te komen, naar Spanje terug te keeren enz. enz. ; niet anders dan woorden zooals altijd, maar daarom niet minder hartelijk.

Den volgenden dag vertrok ik naar Sevilla. Aan het station zag ik Frascuelo, Lagartijo, Cuco en het geheele gezelschap toreros van Madrid, die mij met een welwillenden blik van bescherming groetten. Ik sprong in een bestoven waggon, en toen de trein zich in beweging zette, en Cordova voor de laatste maal voor mijne oogen verscheen, groette ik het

1) Hartstochtelijk dc beoefening der quot;Musen toegedaan.

-ocr page 398-

CORDOVA.

met de verzen van den Arabischen dichter, wel wat zinnelijk, zoo gij wilt, voor den smaak eens Euro-peërs, maar bij slot van rekening zeer geschikt voor de gelegenheid :

„Addio, Cordova ! Om altijd binnen uwe muren ,,te wonen, zou ik een leven wenschen langer dan dat „van Noach. Tk zou de schatten van Farao willen, „om ze te verteren in wijn en met Cordovaansche „schoonen met zachte oogen, die tot kussen uitlokken.quot;

88

-ocr page 399-

IX.

SEVILLA.

De reis van Cordova naar Sevilla wekt geene bewondering gelijk die van Toledo naar Cordova; maar toch is zij ook schoon. Het zijn altijd die oranje-boschjes, die grenzenlooze olijfwouden, die in wijngaarden gehulde heuvels, die met bloemen bedekte weiden. Op weinige mijlen van Cordova ziet men de steile torens van het ontzaglijk kasteel van Almo-dovar, op eene zeer hooge rots geplaatst, die een onmetelijke ruimte in het rond beheerscht; te Hor-nachuelos een ander oud kasteel op den top eens heuvels, te midden van een eenzaam en treurig landschap; verder de witte stad Palma, in een dicht oranjeboschje verborgen, dat op zijne beurt door eene kroon van fruit- en bloemtuinen omringd wordt; verder loopt de weg midden door blonde korenvelden, door lange hagen van Indiaansche vijgeboomen, rijen kleine palmen, pijnboschjes en dichte plantsoenen van vruchtboomen geflankeerd; ieder oogenblik ziet men heuvels en kasteelen en stroomen, en ranke dorpstorens tusschen de boomen verborgeu, en blauwe

-ocr page 400-

SEVILLA.

toppen van verre bergen. Vooral zijn de kleine

landelijke huisjes schoon, die langs den weg verstrooid

liggen. Ik herinner mij niet iets gezien te hebben,

dat niet sneeuwwit was. Wit is het huis, wit de

* . i

omheining van de naburige put, wit het muurtje dat den tuin omringt, wit de pilastertjes van de tuinpoort; alles schijnt daags te voren gewit. Eenige dezer huizen hebben een of twee op Moorsche wijze saamverbondene raampjes, andere dit of dat loofwerk op de deur, nog weer andere hebben evenals de huizen der Arabieren, een dak met bonte tegeltjes bedekt. Hier en daar ziet men te midden van het groen der velden roode en witte mantels van dorpelingen , fluweelen hoeden en sjerpen van allerlei kleur. De dorpelingen, die men op de terrasjes ziet of die toeloopen om den trein te zien passeeren, zijn, evenals zij op schilderijen voorgesteld worden, in het gewaad van voor veertig jaren gekleed : zij hebben een fluweelen hoed met breeden eenigszins omgebogen rand, een kleinen bol in den vorm van een suikerbrood; een kort buisje, open vest, eene korte broek gelijk die der priesters, een paar slobkousen tot aan de broek en een windsel om het middel. Deze lastige, maar schoone wijze van kleeden past wonderschoon voor de ranke vormen dier menscheu, die een schoonen last verkiezen boven een smakeloos gemak, en die er zich vrijwillig in schikken iederen morgen een half uur door te brengen, om zich zoodanig te kleeden dat hunne vlugge gestalte en hunne welgevormde beenen goed uitkomen. Zij hebben

90

-ocr page 401-

SEV1LLA.

met onze Noordsche landlieden met strak gelaat en verwonderd oog niets gemeens. Zij zien u in de oogen met een glimlach alsof zij zeggen willen ; herkent gij mij niet? — Zij werpen stoute blikken op de dames die het hoofd uit het raampje steken; zij snellen toe om u een vlammetje aan te bieden, alvorens gij het gevraagd hebt; somtijds beantwoorden zij uwe vragen op rijm, en lachen gaarne om u hunne schoone witte tanden te laten zien.

Te La Rinconada begint men recht voor den spoorweg uit den klokketoren van de kathedraal van Sevilla te zien; rechts aan gene zijde van den Guadalquivir de schoone met olijven bedekte heuvels aan welker voet de ruïnen van Italica liggen. De trein vloog; half luid sprak ik in mij zeiven al vlugger en vlugger naarmate de huizen menigvuldiger werden, met die verlangende en blijde gejaagdheid die men ondervindt, als men de trap van het huis beklimt, waar de beminde woont. Sevilla! Daar is Sevilla! Daar is de koningin van Andalusië, het Spaansch Athene, de moederstad van Murillo, de stad der dichters en der liefde, het beroemde Sevilla, welks naam ik van een kind af met een gevoel van zoete sympathie uitsprak! Wie zou mij eenige jaren geleden gezegd hebben dat ik het zou zien! Toch is het geen droom! Die huizen zijn wel van Sevilla, die landlieden daar zijn van Sevilla; die klokketoren, dien ik gezien heb , is de Giralda! Ik, te Sevilla ? Zonderling! Ik krijg trek tot lachen! Wat zal mijne moeder op dit oogenblik wel doen? O, als zij hier

91

-ocr page 402-

SE VILLA.

ware! Als die en die eens hier waren! Het is jammer dat ik alleen ben! Daar zijn de witte huizen,

de tuinen en straatjes...... Wij zijn in de stad ....

Nu stijgt men uit .... Och! wat is het leven schoon!____

Ik kwam in een logement, wierp mijn valies in het patio en begon door de stad te zwerven. Ik meende Cordova terug te zien, vergroot, verfraaid eu verrijkt: de straten zijn breeder, de huizen hooger, de patios ruimer, maar over het algemeen is het uiterlijk der stad hetzelfde. Het is alweder die reine witheid, dat weefsel van straatjes, die oraujegeur die zich allerwegen verspreidt, dat fraai, geheimzinnig aanzien, dat Oostersch voorkomen, hetwelk in het hart een alleraangenaamst gevoel van liefderijken weemoed wekt en in den geest duizend beelden, verlangens, en gezichten van eene verre wereld, een nieuw leven, een onbekend volk , een aardsch paradijs van liefde, lust en vrede doet ontstaan. In die straten leest men de geschiedenis der stad; ieder balkon, ieder stuk beeldhouwwerk, ieder eenzame kruisweg, herinnert u het nachtelijk avontuur eens Konings, de bezielingen eens dichters, de lotgevallen eener schoone, eene liefdesgeschiedenis, een duel, eene schaking, een verhaal, een feest. Hier heeft men een aandenken aan Maria Padilla, daar aan Don Pedro, wat verder aan Cervantes, elders aan Columbus, de Heilige Theresia, Velasquez en Murillo. Eene zuil doet u denken aan de Romeinsche overheersching, een toren aan de heerlijkheid der

92

-ocr page 403-

SEVILLA.

monarchie van Karei V, een alcazar aan de pracht van het hof der Arabieren. Naast zedige, witte huisjes, verheffen zich schitterende, marmeren paleizen ; de kleine, kronkelige straatjes loopen op uitgestrekte pleinen uit, die met oranjes zijn beplant; van den verlaten en stillen kruisweg komt men door een korten draai in eene straat, waar zich eene luidruchtige menigte beweegt; en overal waar men gaat, ziet men door het sierlijk rasterwerk der patios, bloemen, standbeelden, fonteinen, rijen zalen , muren met loofwerk bedekt, Arabische venstertjes, en ranke zuilen van kostbaar marmer; en aan ieder raam, in iederen tuin, lieve vrouwen in het wit gekleed , als bloode nimfen tusschen wijngaardranken en rozen-boschjes half verborgen.

Van straat tot straat gaande, kwam ik aan den oever van den Guadalquivir, in de lanen der wandelplaats Christina, die voor Sevilla, wat het Lun-garno voor Florence is. Hier geniet men een bekoorlijk schouwspel. Eerst ging ik naar den beroemden Goudtoren. Deze toren, die aldus genoemd wordt, dewijl men er het goud in bewaarde dat de Spaansche schepen uit Amerika brachten, of omdat Don Pedro er zijne schatten in verborg, is achthoekig , uit drie ineenloopende plannen gevormd, met tinnen gekroond, en wordt door de rivier besproeid. De overlevering zegt dat deze toren ten tijde der Romeinen gebouwd werd, en dat er gedurende langen tijd de schoone gunstelinge van dien Koning verbleef, toen de toren met het Alcazar door

93

-ocr page 404-

SEVILLA.

een gebouw vereenigd was, dat men afbrak om voor de wandeling der Christina plaats te maken.

Deze wandelplaats strekt zich van het paleis des hertogs van Montpensier tot den Goudtoren uit, en wordt geheel door Oostersche platanen, eiken, cipressen , wilgen , populieren en andere boomen uit het Noorden overlommerd, welke de Andalusiërs evenzeer bewonderen, als wij de palmen en aloë\'s in de vlakten van Piëmont en Lombardije zouden bewonderen. Eene groote brug loopt over de rivier en voert naar de voorstad Triana, vanwaar men de eerste huizen op den tegenoverliggenden oever ziet. Eene lange rij schepen, groote en kleine schuiten strekt zich over den stroom uit, en tusschen den Goudtoren en het paleis des hertogs is het een aanhoudend heen- en weervaren van bootjes. De zon ging onder. Eene dichte schaar dames wemelde door de lanen, troepen werklieden passeerden de brug, op de vaartuigen werd druk gewerkt, een muziekkorps , tusschen de boomen verborgen, liet zich hooren; de stroom was rooskleurig, een bloemengeur verspreidde zich door de lucht, de hemel scheen geheel van vuur.

Ik keerde naar de stad terug en genoot het wonderschoon schouwspel van het nachtelijk Sevilla. De patios van alle huizen waren verlicht; die der nederige woningen door een half licht dat het bevallige daarvan door eene geheimzinnige tint verfraaide; die der paleizen waren vol lichtjes welke de spiegels weerkaatsten , die de straaltjes der fonteinen als zilver

94

-ocr page 405-

SEVILLA.

deden schitteren, en waardoor het marmer der vestibules , het mozaïek der wanden, de glasruiten der deuren en de kristallen der kroonluchters met duizend kleuren vonkelden. Daarbinnen zag men eene menigte dames, en overal hoorde men lachen, praten en muziek. Ik meende te midden van evenzooveel balzalen te wandelen ; uit iedere deur golfde u een stroom van licht, geuren en harmonie tegen ; de straten waren bezet; tusschen de boomen der pleinen, op de voorhoven, in de diepte der stegen, op de terrassen — allerwegen zag men witte rokken in de schaduw golven, verdwijnen en weer verschijnen ; keurige bloemvazen prijkten aan de ramen; groepen van jongelingen doorkruisten de menigte en slaakten kreten van vreugde ; menschen begroetten elkander en spraken samen aan de ramen en op de straat, en overal een haastige beweging, een geraas, een gelach, eene carnavalsvroolijkheid. Sevilla was niets anders dan een onmetelijke tuin, waarin een van jeugd en liefde trillend volk dartelde.

Voor een vreemdeling zijn die oogenblikken vrij treurig. Ik herinner mij, dat ik met het hoofd tegen den muur zou geloopen hebben. Half bedwelmd doolde ik nu hier dan daar rond, met neergebogen hoofd en bevangen hart, alsof al die lieden zich vermaakten om mijne eenzaamheid en droefgeestigheid te beschimpen. Het was te laat om aanbevelingsbrieven weg te brengen, te vroeg om te gaan slapen; ik was een slaaf van die menigte en die vroolijkheid, en ik moest ze nog gedurende eenige uren dulden.

95

-ocr page 406-

SEVILLA.

Ik ondervond eene verlichting in de poging die ik aanwendde om de vrouwen niet in het gelaat te zien, maar zij gelukte mij niet altijd; en ontmoetten mijne oogen bij toeval een paar zwarte kijkers, dan was de wonde smartelijker, juist omdat zij onverwachts werd aangebracht, dan wanneer ik ze met een voorbereid hart getrotseerd had. Toch was ik te midden van die ontzaglijk beroemde , Sevillaansche vrouwen ! Ik zag ze passeeren ; zij hingen aan den arm harer echtgenooten en beminden; ik raakte hare gewaden; ik ademde den geur in dien zij verspreidden; ik hoorde den zachten klank harer lieve woorden, en als eene vurige golf steeg mij het bloed naar het hoofd. Gelukkig herinnerde ik mij, dat ik te Madrid een Sevillaan had hooren zeggen, dat de Ttaliaansehe Consul den avond bij een zijner zonen, die koopman was, placht door te brengen ; ik zocht dien winkel, vond hem, ontmoette den Consul, en terwijl ik hem een brief van een zijner vrienden overgaf, zeide ik tot hem op een dramatischen toon die hem deed lachen : Dierbare Heer! help mij, Sevilla maakt mij bevreesd!

Te middernacht was de stad niet van aanzien veranderd; nog was er die geheele schare, al dat licht; ik keerde naar het hotel terug en sloot mij in mijne kamer op met het voornemen om naar bed te gaan. Nu was het nog erger dan erg. De ramen mijner kamer zagen op een plein uit, waar eene dichte menigte rondom een muziekkorps wemelde, dat niet ophield met blazen ; en toen dit eindelijk zweeg,

-ocr page 407-

stmi.LA.

begonnen de gitaars, het geschreeuw der kramers, het gezang en gelach ; den geheelen nacht was het een geraas dat zelfs de mollen zou wekken. Tk had een heerlijken en tevens afmattenden droom, doch hij bezat de laatste eigenschap in ruimer mate. Het scheen mij toe, dat ik door eene zeer lange zwarte vlecht, die mij in duizend knoopen omstrengelde, op mijn bed gebonden was; dat ik een vurigen mond op mijne lippen voelde, die mij den adem benam, en om mijn hals twee krachtige handjes, die mij het hoofd tegen den hals eener gitaar verbrijzelden.

Den volgenden morgen ging ik uit om de kathedraal te zien.

Om dit onmetelijk gebouw naar behooren te beschrijven , moest ik eene verzameling van al de langst gerekte bijvoegelijke naamwoorden en van al de wonderlijkste vergelijkingen bij de hand hebben, die ooit uit de pen der overdrijvers van alle landen gevloeid zijn, bij iedere gelegenheid dat zij iets ontzaglijk hoogs, monsterachtig bi\'eeds, verschrikkelijk dieps en onge-loofelijk verhevens te schilderen hadden. Wanneer ik er met mijne vrienden over spreek, maak ook ik, ongemerkt, evenals de Mirabeau van Victor Hugo, un colossal mouvement (Cépmles 1) ; ik blaas mijne kaken op en zet allengskens mijne stem uit, gelijk Thomas Salvini in het treurspel Scmsone, als hij op

1) Eene kolossale beweging met de schouders (schonderophaling).

li. 7

97

-ocr page 408-

SEVILLA.

een toon die het parterre doet sidderen zegt, dat hij zijne spierkracht voelt aangroeien. Over de kathedraal van Sevilla spreken, vermoeit evenzeer als het blazen op een groot blaasinstrument, of het volhouden van een gesprek van den eenen oever tot den anderen over een bruisenden stroom.

De kathedraal van Sevilla staat eenzaam te midden van een zeer uitgestrekt plein , en toch kan men de grootte daarvan met een oogopslag omvatten. In het eerste oogenblik dacht ik aan het beroemde motto dat het kapittel der voormalige kerk uitsprak, toen op den 8sten Juli 1401 tot het bouwen der nieuwe kathedraal besloten werd: Laat ons een monument oprichten van dien aard, dat de nakomelingen zullen zeggen dat wij dwazen waren. Die eerwaarde kanunniken hebben hun doel niet gemist. Maar om ons daarvan te overtuigen, zoo laat ons binnentreden. Het uitwendig aanzien der kathedraal is grootsch en prachtig, maar onvergelijkelijk minder dan het inwendig. De gevel ontbreekt; een hooge muur omringt het geheele gebouw bij wijze van een fort. Hoe lang men ook omdoolt en rondziet, te vergeefs zoekt men eenigen omtrek die u, evenals het titelblad van een boek , een duidelijk begrip van het plan des gebouvvs geeft; men bewondert, en meer dan eens roept men uit: Het is onmetelijk! maar men is niet bevredio-d. Met overhaaste schreden treedt

O

men de kerk binnen, verlangend een inniger gevoel van het wonder te ondervinden. Bij het eerste binnentreden staat men verstomd, men gevoelt zich als

98

-ocr page 409-

SEVILLA.

99

in een afgrond neergestort; eu gedurende eenige oogenblikken beschrijft men met zijne blikken slechts onmetelijke, kromme lijnen door die onmetelijke ruimte, alsof wij ons vergewissen wilden dat het gezicht ons niet doet dwalen , en de verbeelding ons niet bedriegt. Vervolgens nadert men eene der zuilen, men meet ze met zijne oogen, en men ziet de andere die veraf zijn; zij zijn dik als torens, en toch schijnen zij u zoo fijn, dat zij u doen sidderen bij de gedachte dat u het gebouw op het hoofd zal storten. Eén voor één beschouwt gij ze met een snellen blik van den vloer tot aan het gewelf, en gij meent de oogenblikken te kunnen tellen, die uw oog noodig heeft om tot bovenaan te stijgen. Het zijn vijf schepen, die ieder eene groote kerk zouden vormen. In het middelschip zou met opgeheven hoofd een andere kathedraal met haar koepel en klokketoren kunnen wandelen. Alle te zamen vormen acht-en-zestig trot-sche gewelven, die zich, als men ze beschouwt, langzaam schijnen te verbreeden en te verheffen. Alles is in deze kathedraal enorm. De hoofdkapel, te midden van het middelschip geplaatst, is zóó hoog, dat zij bijna het gewelf raakt. Deze kapel schijnt voor reusachtige priesters gebouwd te zijn, welke de gewone altaren slechts tot aan de knieën reiken; de paaschkaars schijnt een scheepsmast; de bronzen candelaber die ze draagt, de zuil eener kerk; de orgels gelijken op huizen : het koor is een museum van beeldhouw- en graveerkunst, dat alleen het bezoek van een ganschen dag verdient. De kapellen II. 7*

-ocr page 410-

SEVILLA.

100

zijn der kerk waardig; daar zijn de meesterstukken van zeven-en-zestig beeldhouwers en acht-en-dertig schilders mild vertegenwoordigd. Montanes, Zurbaran, Murillo, Valdes, Herrera, Boldan, Roëlas, Campana, hebben er duizend onsterfelijke sporen hunner hand achtergelaten. De kapel van den heiligen Ferdinand, die de graven van dezen koning, van Beatrix zijne echtgenoote, van Alphonsus den Wijzen, van den beroemden minister Florida Blanca, en andere doorluchtige quot;personen bevat, is eene der schoonste en rijkste. Het lichaam van koning Ferdinand, die Se-villa van de heerschappij der Arabieren bevrijdde, in zijn krijgsgewaad gehuld, met kroon en mantel, rust er in eene kristallen kist, die met een sluier bedekt is. Aan de eene zijde ligt de degen, dien hij op den dag van den intocht in Sevilla droeg; aan de andere de staf als zinnebeeld van macht. In diezelfde kapel bewaart men eene kleine ivoren Madonna, die de heilige Koning in den strijd bij zich droeg, en andere reliquieën van groote waarde. In de overige kapellen vindt men groote marmeren altaren, graftomben in Gothischen stijl, steenen, houten en zilveren beelden, die in ruime kristallen kasten besloten zijn, en waarvan borst en handen met diamanten en rubijnen bedekt zijn, en verbazende schilderijen die ongelukkig het schaarsche licht, dat uit de hooge ramen daalt, niet zóóveel verlicht, dat men ze in al hunne schoonheid kan bewonderen. Maar laat ons van de beschouwing der kapellen, schilderijen en beelden zonder oponthoud tot de ka-

-ocr page 411-

SE VILLA.

101

thedraal terugkeeren, om haar in haar grootsch , en als ik het zeggen mag, ontzaglijk aanzien te bewonderen. Nadat blik en geest tot die duizelingwekkende hoogte opgeklommen zijn, dalen zij, moede als zij zijn van de inspanning, weer ter aarde neer om adem te scheppen en opnieuw te stijgen. En de denkbeelden, die in uw geest ontstaan, beantwoorden aan de uitgestrektheid der basiliek; reusachtige engelen, ontzaglijke cherubijnenhoofden , vleugelen zoo groot als scheepszeilen , en verbazend ruime, fladderende gewaden. De indruk, welken deze kathedraal teweegbrengt, is geheel godsdienstig maar niet droevig; het is dat gevoel, hetwelk de gedachte in eindelooze ruimten en in die ontzagwekkende stilte voert, waarin de gedachte van Leopardi wegzonk; het is een gevoel vol begeerte en stoutheid, de wellustige huivering die men op den rand eens afgronds ondervindt, de onrust en verwarring der groote denkbeelden, de goddelijke vrees voor het oneindige.

Daar het de afwisselendste kathedraal van Spanje is, (want de Gothische, Germaansche, Byzantijnsche, Arabische bouwkunst en die kunst, welke men gewoonlijk de plateresca 1) noemt, lieten er ieder haren stempel achter) is zij ook tevens de rijkste en meest be-

1) De Gothische stijl in Spanje heeft vele denkbeelden van decoratieven aard, en rechtstreeks uit de Moorsche kunsttraditie overgenomen. De weelderigheid der buitengewoon fijn uitgewerkte détails, die niet zelden alle bomvdeelen geheel als overspinnen — ook een erfdeel der Moorsche kunst — heeft aan den stijl den karakteristieken naam gegeven van: arquitec-tura plateresca, (Goud- of zilversmids-architectuur. (Vertaler.)

-ocr page 412-

SEVILLA.

102

voorrechte. Tijdens de hoogste macht der geestelijkheid, werd er ieder jaar twintigduizend pond was verbrand; iederen dag werden er op tachtig altaren vijfhonderd missen gevierd; de wijn, die er bij het offer gebruikt werd , steeg tot de ongeloofelijke hoeveelheid van achttienduizend zevenhonderd en vijftig liters. De kanunniken hadden een dienstpersoneel als vorsten; in schitterende koetsen , door fiere rossen getrokken, begaven zij zich ter kerke, en terwijl zij de mis vierden, lieten zij zich door de koorknapen met enorme met vederen en parelen versierde waaiers frisschc lucht toewuiven; een voorrecht dat hun door den Paus verleend was, en waarvan sommige nog ten huidigen dage gebruik maken. Men behoeft niet van de feesten der goede week te spreken , die nog heden wereldberoemd zijn, en waarop menschen uit alle landen van Europa samenstroomen.

Maar het zonderlingste voorrecht der kathedraal van Sevilla is de zoogenaamde dans de los seises 1), die gedurende acht opeenvolgende dagen na het feest van het Corpus Domini, iederen avond in de schemering plaats vindt. Dewijl ik in die dagen te Sevilla was, ging ik hem zien, en de zaak scheen mij wel der beschrijving waard. Naar hetgeen er mij vooraf van verhaald was, meende ik dat het een ergelijk schandaal moest zijn, en voorbereid op een gevoel van verontwaardiging wegens de schennis der heilige plaats, trad ik den tempel binnen. De kerk was

1) Dans der zessen.

-ocr page 413-

SEVILLA.

donker; alleen de hoofdkapel was verlicht; eene schare geknielde vrouwen vulde de ruimte tusschen de kapel en het koor. Eenige priesters waren rechts en links van het altaar gezeten; voor de trappen was een groot tapijt uitgestrekt; twee rijen knapen van acht tot twaalf jaren, als Spaansche ruiters uit de middeleeuwen gekleed, met gepluimde hoeden en witte broeken , stonden voor het altaar tegenover elkander geschaard. Op een door een priester gegeven teeken, verbrak eene zachte vioolmuziek de diepe stilte dei-kerk , en de beide scharen van knapen bewogen zich in den pas van een rijdans , en begonnen zich met duizend bekoorlijke wendingen te verdeelen, saam te vlechten, te ontbinden en weer te vereenigen; vervolgens hieven zij alle te zameu een zoet klinkend en edel lied aan, dat in het donkere der reusachtige kathedraal als de stem van een engelenkoor weergalmde ; een oogenblik later begeleidden zij dans en gezang met handklappers. Geene godsdienstige plechtigheid heeft mij ooit zooals deze bewogen. Onmogelijk kan ik het effect uitdrukken, hetwelk die stemmetjes onder die onmetelijke gewelven teweegbrachten ; die schepseltjes aan den voet van dat enorme altaar; die zedige, zelfs nederige dans; die oude gewoonte, die geknielde schare, en geheel in het rond die duisternis. Ik verliet de kerk met een opgeruimd gemoed, alsof ik gebeden had.

Ten opzichte van dezen dans werd mij eene vrij zonderlinge anekdote verhaald. Twee eeuwen geleden wilde een aartsbisschop van Sevilla, die meende dat

103

-ocr page 414-

SE VILLA.

men met njdanseu en handklappers den Heer niet waardig loofde , de plechtigheid verbieden. Dit had eene vreeselijke opschudding ten gevolge ; het volk raasde; de kanunniken verhieven hunne stern; de aartsbisschop was genoodzaakt hulp bij den Paus te zoeken. De Paus was nieuwsgierig en wilde dien dans met eigen oogen zien , om met kennis van zaken te kunnen oordeelen. De knapen, als ruiters gekleed, werden naar Rome geleid, in het Vaticaan ontvangen, en men liet hen in tegenwoordigheid van Zijne Heiligheid zingen en dansen. Zijne Heiligheid lachte, keurde de zaak niet af, en daar hij de kanunniken wilde tevreden stellen zonder den aartsbisschop te kwetsen, besloot hij dat de knapen konden voortgaan te dansen, totdat de kleederen, die zij aan hadden, zouden versleten zijn, waarna de plechtigheid als afgeschaft zoude beschouwd worden. De aartsbisschop lachte in zijn vuistje, en de kanunniken lachten ook , als zij die reeds een middel gevonden hadden om den Paus en den Aartsbisschop om den tuin te leiden. En inderdaad vernieuwden zij ieder jaar een gedeelte van der knapen kleeding , zoodat men nooit kon zeggen, dat alles versleten was; en de Aartsbisschop die, als een nauwgezet man, het bevel van den Paus volgens de letter opnam, konde zich tegen de herhaling der plechtigheid niet verzetten. Zóó ging men voort met dansen, en men danst en zal dansen zoolang het den kanunniken en God den Heer behaagt.

Toen ik de kerk wilde verlaten, gaf mij een

104

-ocr page 415-

SEVI1LA.

koster een wenk , geleidde mij achter het koor en wees mij eene zerk in den vloer, waarop ik een opschrift las , dat mij het hart deed kloppen. Onder dien steen zijn de beenderen begraven van Ferdinand Columbus, zoon van Christophorus, geboren te Cordova, gestorven te Sevilla den 12dei1 Juli 1536, op den leeftijd van vijftig jaren. Onder het opschrift leest men eenige tweeregelige Latijusche verzen, die het volgende beteekenen :

„Wat baat het of ik met mijn zweet het heelal besproeid, driemaal de door mijn vader ontdekte nieuwe wereld doorkruist, de oevers van den stillen Beti verfraaid en mijn eenvoudigen smaak boven rijkdommen verkozen heb, om de goddelijkheden van Castalia\'s bron rondom u te vereenigen en u de reeds door Ptolomaeus verzamelde schatten aan te bieden, als gij, in stilte dezen steen betredende , aan mijn vader geen groet en aan mij geene kleine herinnering wijdt ?quot;

De koster, die er meer van wist dan ik, verklaarde mij dat opschrift. Ferdinand Columbus was, op zeer jeugdigen leeftijd, page van Isabella de Katholieke en van prins Don Juan; hij bereisde Indië met zijn vader en zijn broeder, den admiraal Don Diego, volgde keizer Karei V in zijne oorlogen, maakte andere reizen in Azië, Afrika en Amerika, en verzamelde overal met onvermoeide zorg en verbazende onkosten zeer kostbare boeken, waaruit hij eene bibliotheek samenstelde, die na zijnen dood aan het kapittel der kathedraal overging, en heden

105

-ocr page 416-

SEVILLA.

106

nog bestaat onder den beroemden naam van Biblio-theca Colonhina. Voor zijnen dood schreef hij zelf de Latijnsche verzen die men op de zerk van zijn graf leest, en gaf het verlangen te kennen in de kathedraal begraven te worden. In de laatste oogen-blikken zijns levens, liet hij zich eene vaas met asch brengen, bestrooide er zijn gelaat mede, terwijl hij de woorden der Heilige Schrift uitsprak : Memento homo quia pulvis es 1), hief het Te Deum aan, glimlachte en stierf met de blijmoedigheid van een heilige. Terstond welde het verlangen in mij op de bibliotheek te bezichtigen, en ik verliet de kerk.

Een gids hield mij op den drempel staande om mij te vragen of ik het Patio de los Naranjos (het oranjeplein) gezien had , en op mijn ontkennend antwoord, geleidde hij mij daarheen. Het oranjeplein ligt ten westen van de kathedraal, en is omringd door een grooten muur met kanteelen. In het midden verrijst eene fontein door een oranjeboschje omgeven, en aan eene zijde dicht bij den muur een marmeren preekstoel, aan welks voet, volgens de overlevering, de heilige Vincentius Ferrero preekte. Binnen de enorme ruimte van dit plein verhief zich de oude moskee die, naar men zegt, op het einde der twaalfde eeuw zou gebouwd zijn. Heden blijft er geen spoor meer van over. In het lommer der oranjes, op den rand van het fonteinbekken, gaan de goede Sevillanen en las ar dient es

1) Gedenk o menscli! dat gij stof zijt.

-ocr page 417-

SEVILLA.

107

siestas del estio 1) de koelte zoeken, en ter herinnering aan Mahomet\'s wellustig paradijs, blijft er niets anders over dan het prachtig groen en de balsamieke lucht, en van tijd tot tijd eene schoone maagd , die den vurigen blik harer groote oogen op u slaat, terwijl zij te midden der verre boomen zweeft.

De beroemde Giralda der kathedraal van Sevilla is een antieke Arabische toren, eu werd, zooals men beweert, in het jaar 1000, naar eene teekening van den architect Gaver, den uitvinder der algebra, gebouwd. Na de herovering werd zij in het bovenste gedeelte veranderd en aldus tot een christelijken toren gemaakt; toch heeft zij altijd een Arabisch aanzien, en de verdwenen standaard der overwonnenen zou haar beter sieren dan het kruis, hetwelk de overwinnaars er op geplant hebben. Het is een monument dat eene geheel nieuwe gewaarwording voortbrengt; het doet glimlachen; het is onmetelijk en ontzagwekkend als een Egyptische pyramide, en terzelfder tijd vroolijk en lief als een kiosk. Het is een vierkante briksteenen toren, van eene schoone rozeroode kleur, tot op eene zekere hoogte naakt, en vervolgens tot aan den top met gekoppelde, Moorsche venstertjes versierd, die hier en daar als bij toeval verstrooid zijn, voorzien van kleine balkons, die een prachtig gezicht opleveren. Op het plat, waarop oudtijds een veelkleurig dak rustte, waarboven zich een ijzeren schacht verhief, die vier enorme, vergulde

1) In de brandende middagrust van den zomer.

-ocr page 418-

SEVILLA.

108

ballen ondersteunde, verrijst de christelijke toren van drie verdiepingen; de eerste door de klokken ingenomen , de tweede met eene balustrade omringd, de derde uit een soort van koepel gevormd, waarop als windwijzer een kolossaal beeld van verguld brons ronddraait, dat het Geloof voorstelt met eene palm in de eene en een standaard in de andere hand. Dit beeld is op een grooten afstand van Sevilla zichtbaar, en vonkelt, als er de zon op schijnt, als een enorme rubijn aan de kroon eens reuzenkonings, die met zijn blik de geheele Andalusische vallei beheerscht. Ik steeg tot aan den top, en daar werd ik voor de moeite van het klimmen ruimschoots schadeloos gesteld. Sevilla, geheel wit als eene marmeren stad, omringd door een gordel van tuinen, bosschen en lanen, strekt zich te midden der met landgoederen overspreide vlakte, in al den luister zijner Ooster-sche pracht voor het oog uit. De met schepen overdekte Guadalquivir doorkruist en omvat het met een breeden zwaai. Hier spiegelt de Goudtoren zijne bevallige vormen in de azuren wateren van den stroom ; daar verheft het Alcazar zijne trotsche torens; wat verder stuwen de tuinen van Montpensier een enorme massa groen tot boven de daken der huizen omhoog; de blik dringt door in den circus voor stierengevechten , de tuinen der paleizen, de patios der huizen, de kloosters der kerken, in al de straten in het rond die op de kathedraal uitloopen ; verder ontdekt men de dorpen Santi-Ponce, Algaba en andere die met een witten glans langs de hellingen der bergen schitteren;

-ocr page 419-

SEVILLA.

rechts van den Guadalquivir, de groote burg Triana; aan de eene zijde ziet men zeer veraf de getande toppen van de Sierra Morena, aan de overzijde andere bergen met tallooze, azuren tinten geschakeerd; en boven dit wonderschoon panorama den zuiversten, doorschijnendsten en bekoorlijksten hemel, die ooit den blik eens menschen toegelachen heeft.

Ik daalde de Giralda af en ging de Bihlioteca co-lombina zien, die in een oud gebouw, dicht bij het Patio de los Nar cm jon, geplaatst was. Na eene verzameling van missalen, bijbels en kostbare manuscripten , waarvan er een aan Alphonsus den Wijzen toegeschreven wordt, hetwelk tot titel heeft: Het boek van den Schat, en met buitengewone zorg in de oude Spaansche taal geschreven is, zag ik — laat mij het herhalen, — zag ik —-ik — met mijne eigene vochtige oogen, en terwijl ik de hand op mijn sterk kloppend hart drukte, zag ik een boek, eene verhandeling over cosmographie en astronomie in het Latijn, met kantteekeningen bedekt, die door de hand van Christophorus Columbus geschreven waren. Dat boek had hij bestudeerd, toen hij het groote plan overdacht; over die bladzijden had hij gewaakt; hij had ze aangeraakt; misschien had zich zijn goddelijk voorhoofd bij dat vermoeiende nachtwaken over die perkamenten heen gebogen en ze met zijn zweet besproeid! Het is eene gedachte welke doet huiveren ! Maar er is nog wat anders! Ik zag een schrift van de hand van Columbus, waarin al de voorspellingen van de oude, gewijde en ongewijde

109

-ocr page 420-

SEVILI/A.

schrijvers omtrent de ontdekking eener nieuwe wereld verzameld waren; een schrift, waarvan hij zich, naar het schijnt, bediende om de Souvereinen van Spanje over te halen om hem de middelen ter beproeving zijner onderneming te verschaffen. Er is onder andere eene plaats uit de Medea van Seneca die zegt : Venient amiis scecula seris, qui-bus oceanus vinculo, rerum laxet, et inyens puteal tellus 1). En in Seneca\'s werk, dat zich ook in de Biblioteca colorabinu bevindt, is naast de aangehaalde plaats een aanteekening van zijn zoon Ferdinand, die zegt: — Deze voorspelling is door mijn vader, den admiraal Christophorus Columbus, in het jaar

1) Deze woorden legt Seneca, in het tweede bedrijf van zijn treurspel Meden, na eeue samenspraak tnsschen Creon en Medea het koor in den mond , als dit ter eere der eerste zeevaarders een lofzang aanheft. Zij zijn letterlijk aldus:

Venient annis saecula seris ,

Quibvs Oceamis vinciila rerum Laxet 3 et ingens pateat tellus,

Tethjsque novas det\'egat orbes;

Nee sit terris ultima Thule.

J. F. Grouovins omschrijft deze verzen aldus: Veniet tempus inter posteros, cum oceanus, qui mine circumliyat terrain, hominesque illum navigare timentes tenet conclusos, aperietur transitu , et vastissimae, quae nunc etiam latent , depredentur terrae in ipso mari. (Onder de nakomelingen zal de tijd aanbreken, dat de Oceaan die nu de aarde omknelt, en de menschen, die hem vreezen te bevaren, opgesloten houdt, zal doorbroken worden , en uitgestrekte landen , die nu verborgen zijn , in die zee zelve zullen ontdekt worden.) Thule zij ook de uiterste grens niet.

Thule was het noordelijkste punt, hetwelk de Ouden kenden. Lang meende men dat dit IJsland was ; tegenwoordig aarzelt men tusschen de Shetlands of de Paroër eilanden, de kusten of eilanden van Denemarken en het zuid-oosten van Noorwegen. (Vertaler.)

110

-ocr page 421-

SE VILLA.

Ill

1492 bewaarheid geworden. Mijne oogen vulden zich met tranen; ik zon alleen hebben willen zijn om die boeken te kussen, om mij af te matten door ze heen en weer door de handen te laten gaan , om er een klein stukje van los te maken en het als een heilige zaak bij mij te dragen. Christophorus Columbus! Ik heb zijne letters gezien ! Ik heb de bladen aangeraakt, die hij aangeraakt heeft! Ik heb hem zoo dicht bij mij gevoeld! Toen ik, ik weet niet hoe, uit de bibliotheek kwam , zou ik te midden der vlammen geijld hebben om een kind te redden; ik zou mij ontbloot hebben om een arme te ondersteunen , gaarne had ik mij welk offer ook getroost; ik was zoo rijk!

Na de bibliotheek het Alcazar; maar alvorens ik aan het Alcazar kwam, ofschoon zich dit op hetzelfde plein van de kathedraal bevindt, gevoelde ik voor de eerste maal wat de Andalusische zon is. Sevilla is de warmste stad van Spanje; het was het warmste uur van den dag, en ik bevond mij op het warmste punt van de stad. Het was een oceaan van licht; geene deur, geen venster was open, men zag geene levende ziel; hadden zij mij gezegd dat Sevilla verlaten was, ik zou het geloofd hebben. Langzaam ging ik het plein over met gesloten oogen, en saam-gekrompen gelaat; het zweet liep mij bij stralen over de wangen en de borst, mijne handen waren , als had ik ze in een emmer water gedompeld. In de nabijheid

-ocr page 422-

SEVILLA.

112

van het Alcazar vond ik een soort tent van een fruitverkooper en met den haast van iemand, die voor een hagelbui van steenen vlucht, schoot ik er onder. Ik schepte wat adem en begaf mij naar het Alcazar.

Het Alcazar, het oude paleis der Moorsche koningen, is een der best bewaarde monumenten van Spanje. Als men het van buiten ziet, meent men dat het een fort is; want het is geheel door hooge muren, torens met kanteelen en oude huizen omringd, die aan den voorgevel twee ruime pleinen vormen. De gevel is naakt en somber evenals de andere uitwendige dee-len van het gebouw. De poort is met vergulde en geschilderde arabesken versierd, waartusschen men een Gothisch opschrift ziet, hetwelk den tijd aangeeft, waarin het Alcazar op bevel van koning Don Pedro vernieuwd werd. Inderdaad is het Alcazar, ofschoon een Arabisch paleis, meer het werk der Christelijke dan der Arabische koningen. Gesticht men weet niet juist in welk jaar, werd het tegen het einde der twaalfde eeuw door koning Abdelasio herbouwd , tegen de helft der dertiende eeuw door koning Ferdinand veroverd, in de volgende eeuw door koning Don Pedro een tweede maal herbouwd; vervolgens , gedurende langer of korter tijd door bijna al de koningen van Castilië bewoond, en eindelijk door Karei V gekozen om er zijn huwelijk met de Infante van Portugal te vieren. Het Alcazar was

-ocr page 423-

SEVILLA.

getuige van de liefdeshistoriën en misdaden van drie vorstenhuizen ; iedere steen wekt een herinnering op en bewaart een geheim.

Men treedt binnen, doorkruist twee of drie zalen, waarin geene andere Arabische overblijfselen zijn dan de zoldering en hier en daar wat mozaïek aan den voet der muren , en men komt op een binnenplein waar men verstomd staat van verwondering. Een zuilengang met sierlijke bogen strekt zich langs de vier zijden uit, door twee aan twee vereenigde , marmeren kolommetjes ondersteund; en de bogen en muren, ramen en deuren zijn met beeldhouwwerk, mozaïek , en allerfijnst en dicht ineengeweven arabesken bedekt; eenige zijn doorzichtig als kanten sluiers , andere dicht en gesloten als gestikte tapijten ; nog weer andere springen vooruit en hangen af als ruikers en kransen, en behalve het duizendkleurig mozaïek is alles wit, glanzend en schitterend als ivoor. Aan de vier zijden zijn vier groote poorten , waardoor men in de koninklijke zalen komt. Hier gaat de bewondering in verrukking over. Hetgeen de vurigste verbeelding in den vurigsten harer droomen van rijkdom , verscheidenheid en pracht kan droomen , is in die zalen vereenigd. Van den vloer tot het gewelf, om de deuren, langs de stijlen der ramen, in de verwijderdste hoeken, waar de blik ook valt, ziet men zulk een gewriemel van gouden sieraden en kleinodiën, zulk een dicht net van arabesken en opschriften, zulk een ontzaglijken overvloed van tee-keningen en kleuren, dat men nauwelijks twintig TI. 8

113

-ocr page 424-

SEVILLA.

passen gedaan heeft, of men staat ontsteld en verstomd; en moede zwerft de blik nu hier dan daar, alsof hij op de wanden een naakte plaats van een palmbreed wilde zoeken , waarheen hij zijne toevlucht nemen en waar hij rusten kan. In eene dier zalen wijst u de bewaarder eene rosse vlek, die eene vrij groote plaats op den marmeren vloer inneemt, en zegt u op een plechtigen toon :

,,Dit is het bloedig spoor van Don Fadriqne, grootmeester der orde van Sant\' Jago, op deze plaats in het jaar 135S op bevel van koning Don Pedro, zijn broeder, vermoord.quot;

Ik herinner mij dat ik, deze woorden hoorende, den bewaarder aanzag, alsof ik zeggen wilde : Laat ons heengaan; en dat de goede man mij op een drogen toon zeide :

„Caballero! als ik u zeide, dat gij de zaak op mijn woord gelooven moest, zoudt gij alle reden tot twijfelen hebben; maar als gij de zaak met uwe eigen oogen kunt zien, zal ik mij dan vergissen? Maar .... mij dunkt .. . .quot;

,,Ja,quot; zei ik haastig, ,,ja , het is bloed , ik geloof het, ik zie het, laat ons er niet meer van spreken.quot;

Maar kan men met de bloedvlek spotten, met de overlevering van die misdaad kan men zulks niet; het gezicht der plaats herinnert u al de verschrikkelijke bijzonderheden daarvan. Door de ruime, vergulde zalen meent gij den stap van Don Fadrique te hooren weergalmen , toen hij door de met knotsen

114

-ocr page 425-

SEVILLA.

gewapende boogschutters vervolgd werd ; het paleis is in duisternis gehuld; men hoort geen ander ge-druisch dan van de beulen en het slachtoffer. Don Fadrique tracht het plein te bereiken, Lopez de Padilla grijpt hem, Fadrique wringt zich los; hij is op het plein, grijpt den degen, o vloek! het kruis van het gevest verwikkelt zich in den mantel der Orde van Sant\' Jago ; de boogschutters overvallen hem, hij heeft den tijd niet meer het zwaard te trekken, hij vlucht tastend links en rechts. Fernandez de Roa achterhaalt hem, en werpt hem door een slag met zijne knots ter aarde; nu overvallen hem ook de anderen en doorboren hem; Don Fadrique blaast in eene breede bloedplas den laatste» adem uit ... .

Edoch , deze droeve herinnering verliest zich te midden der duizend beelden van het verrukkelijk leven der Arabische koningen. Die bevallige raampjes, aan welke gij ieder oogenblik het smachtend oog eener Odalisk meent te zien; die geheime deur, waarvoor gij als van zelf stil blijft staan, als hadt gij daar het geritsel van een gewaad gehoord; die slaapzalen der Sultans, in een geheimzinnig duister gehuld , waarin gij in één enkele saamgesmolten de verliefde zuchten meent te hooren van al de maagden , die daar hare maagdelijke bloem verloren; die kwistige verscheidenheid van kleuren en ornamenten, die als een opgewekte en altijd veranderende symphonic uwe zinnen ik weet niet in welk eene fantastische verdwaaldheid voert, die u doet twijfelen of II. 8*

115

-ocr page 426-

SEVILLA.

gij soms ook droomt; die keurige en fijne bouworde, die zuiltjes die u als vrouwenarmen toeschijnen, die grillige boogjes, kamertjes en gewelven met sieraden overladen, die in den vorm van dropsteen, ijskegels en druiven afhangen, en veelkleurig als bloembedden zijn; dat alles doet u verlangen te midden van eene dier zalen te zitten, daar te verwijlen met het hoofd eener Andalusische schoone aan uw hart gedrukt, die u de wereld en den tijd doet vergeten en met een langen, langen kus uw leven inslurpt , en u voor altijd in slaap wiegt.

Gelijkvloers is de schoonste zaal die der afgezanten, welke uit vier groote bogen bestaat, die eene galerij van vier-en-veertig kleinere bogen ondersteunen ; daarboven prijkt een heerlijk gebeeldhouwd, beschilderd en verguld koepelgewelf, met een onnavolgbaren zwier en eene fabelachtige pracht, rijk met arabesken als geborduurd. Op de bovenverdieping, waar de wintervertrekken waren, blijft slechts eene bidkamer van Ferdinand en Isabella de Katholieke over en een klein vertrek, waarin, naar men zegt, Don Pedro sliep. Vandaar komt men langs een nauwe en geheimzinnige trap in de vertrekken, waarin de lievelinge van Don Pedro , de vermaarde Maria di Padilla, woonde, die de volksoverlevering beschuldigt den Koning tot den broedermoord aangehitst te hebben. De tuinen van het Alcazar zijn niet zeer ruim, noch buitengewoon fraai; maar de herinneringen , die zij opwekken, zijn meer waard dan ruimte en schoonheid. In het lommer dier oranjes en cipressen, bij het

llfi

-ocr page 427-

SEV1LLA.

gemurmel dier fonteinen , wanneer aan dien reinen Andalusischen hemel eene groote en heldere maan schitterde, en de dichte stoet hovelingen en slaven rustte; hoeveel lange zuchten van verliefde sultanes! hoeveel nederige woorden van trotsche koningen! welke enorme minnarijen, welke vurige omhelzingen !

Itimad! mijne lieve! murmelde ik , terwijl ik aan de fameuze minnaresse van koning Al-Motamid dacht, en van pad tot pad door den tuin zwierf alsof ik hare schim vervolgde; Ttimad! laat mij niet alleen in dit stille paradijs! Blijf toch ! Schenk mij een uur van de zaligheid van dien nacht ! Herinnert gij het u ? Gij kwaamt tot mij, en uwe rijke lokken vielen als een mantel over mijne schouderen; en evenals een krijgsman zijn zwaard omknelt, zoo omstrengelde ik uw hals , blanker en zachter dan die van den zwaan! Wat waart gij schoon ! Met welk eene verrukking laafde mijn gejaagd hart zijn dorst in uw bloedkleuren mond! Uw schoon lichaam trad te voorschijn uit uw schitterend geborduurd gewaad, gelijk een flikkerend en vonkelend lemmet de scheede verlaat; en toen omklemde ik met beide handen uwe malsche heupen, en uw rank middel, en al het volmaakte uwer schoonheid! Wat zijt gij lief, Itimad! Uw kus is zoet als wijn, en uw blik doet als wijn de rede verdolen !

Terwijl ik aldus met phrasen en beelden, die ik den Arabischen dichters ontroofd had, mijne liefdesverklaring deed, en eigenlijk op het oogenblik dat

117

-ocr page 428-

SEVILLA.

118

ik een geheel met bloemen omzoomd pad insloeg,, gevoelde ik eensklaps een waterstraal uit den grond tnsschen mijne beenen oprijzen. Ik deed een sprong achteruit, en kreeg een straal in het gelaat; ik wendde mij rechts en ontving er een aan den hals , draaide mij links en mij trof er een in den nek; ik zette het op een loopen, maar water van onder , van ter zijde, overal water in straaltjes, droppels, regen, zoodat ik er in een oogenblik aan toe was, alsof zij mij in eene kuip gedompeld hadden. Juist toen ik den mond opendoe om te roepen, houdt alles op, en ik hoor een schaterend gelach achter in den tuin; ik keer mij om en ontwaar een jongeling tegen een muurtje leunende, die mij aanzag als wilde hij zeggen : Is u dat bevallen ? Toen ik den tuin verliet, toonde hij mij het werktuig, dat hij had aangeraakt om mij die poets te spelen en troostte mij met de verzekering, dat de zon van Sevilla mij niet lang in den toestand eener doorweekte spons zou laten , waarin ik , ongelukkige! zoo plotseling uit de verliefde armen mijner sultane was overgegaan.

Des avonds was ik, ondanks de wellustige beelden die het Alcazar in mijn geest had doen ontstaan, kalm genoeg om de schoonheid der Sevillaansche vrouwen te kunnen beschouwen, zonder genoodzaakt te zijn mijne toevlucht in de armen van den Consul te zoeken. Ik geloof niet, dat in eenig land de vrouwen geschikter zijn om u het plan tot eene

-ocr page 429-

SEVILLA.

schaking te doen opvatten dan de Andalusische; niet alleen dewijl zij den hartstocht opwekken , die allerlei dwaasheden doet begaan, maar omdat zij inderdaad opzettelijk schijnen gevormd te zijn, om op- en ingepakt en verborgen te worden, zóó klein, licht, veerkrachtig, poezelig en zacht zijn zij. Hare voetjes zondt gij beide gemakkelijk in den zak der overjas kunnen steken; met ééne hand omvat gij haar middel en licht ze als poppen op , en als gij ze met één vinger eenigszins drukt, dan zoudt gij ze buigen als een biesje. Met hare natuurlijke schoonheid vereenigen zij een gang en een blik, die uwe hersens in de war brengen. Zij glijden, slieren en wiegelen; in een oogenblik toonen zij u, in het voorbijgaan, hare voetjes, laten u hare armen bewonderen , haar middeltje beschouwen, twee rijen hagelwitte tanden zien, en werpen een langen, vurigen blik op u, die zich in den uwen vestigt en sterft; dan gaan zij heen met een triumfeerend gelaat, zeker als zij zijn dat zij uw bloed aan het bruisen hebben gemaakt.

Om een idee van de schoonheid der vrouwen uit het volk en van hare wijze van kleeden te hebben , ging ik daags daarna de tabaksfabriek zien, die eene der grootste van Europa is, en niet minder dan vijfduizend werksters telt. Het gebouw staat tegenover den uitgestrekten tuin van Montpensier; de werksters bevinden zich bijna alle in drie zeer groote zalen, ieder door drie rijen pilaren in drieën verdeeld. De eerste oogopslag is verbazend; in eens ziet gij acht-

119

-ocr page 430-

SEV1LLA.

120

honderd meisjes, in groepen van vijf of zes verdeeld om werktafeltjes gezeten, eene dichte schare, waarvan de verwijderde onduidelijk cn de laatste bijna in het geheel niet zichtbaar zijn; alle volwassen meisjes, weinig kindereu ; achthonderd gitzwarte haarbollen en achthonderd bruine gezichten uit iedere streek van Andalusië, van Jaen totCadix, van Granada tot Sevilla. Men hoort een geraas als op een plein vol menschen. De wanden zijn van den in- tot den uitgang in alle drie zalen met vrouwengewaden, shawls , doeken en sjerpen behangen, en zonderling! deze geheele verzameling van kleedingstukken, die honderd uitdra-gerswinkels voldoende zou kunnen vullen , biedt slechts twee overheerschende kleuren aan, beide voortdurend onder elkander als de kleuren eener buitengewone lange vlag; het zwart boven, het rozerood onder; onder deze twee hoofdkleuren mengen zich rood, wit, purper en geel. Gij meent in een onmetelijken winkel van maskers, of in eene kolossale danszaal te zijn waar de danseressen alles aan den muur hebben gehangen, wat niet volstrekt noodig is om de schaamte te bedekken. De meisjes trekken die kleederen weer aan, als zij heengaan; om te werken hebben zij een alledaagsch kleed, dat eveneens geel of rooskleurig is. Daar de warmte onverdraaglijk is, maken het zich alle zoo luchtig mogelijk, en daarom zullen er onder vijfduizend nauwelijks vijftig zijn, wier armen en schouders de bezoeker niet op zijn gemak kan beschouwen, zonder de buitengewone gevallen te rekenen die zich achter de deuren en zuilen en in

-ocr page 431-

SE VILLA.

121

de diepte der afgelegen hoeken voordoen, wanneer men onverwachts van de eene zaal in de andere overgaat. Men ziet er allerschoonste gezichten, en ook de niet schoone hebben iets dat het oog boeit en zich in het geheugen grift : de tint, het oog, de wenkbrauwen en den glimlach. Vele en vooral de zoogenaamde gitane hebben evenals de mulatten eene donkerbruine tint, en gezwollen lippen; andere zulke groote oogen, dat een gelijkend portret van haar eene monsterachtige overdrijving zou schijnen ; de meeste zijn klein en welgemaakt, en alle hebben een roosje , viooltje of een bouquet van veldbloemen iu de vlechten. Zij worden naar evenredigheid van het werk dat zij doen betaald; de bekwaamste en werkzaamste verdienen tot drie lire per dag , de luie — las lolgazanas — slapen met het hoofd geleund op de armen, die zij kruiselings op de tafel hebben uitgestrekt; de moeders werken terwijl zij een been heen- en weer bewegen, waaraan een koord bevestigd is , dat eene wieg in beweging brengt. Uit de sigarenzaal gaat men naar die der ciyarritos, uit deze naar die der doozen, en uit de laatste naar die der kistjes, en overal ziet men rooskleurige rokken, zwarte vlechten en groote oogen. Hoeveel gevallen van liefde , jaloerschheid , verlatenheid en ellende hebben er in iedere dier zalen niet plaats gehad! Als men die fabriek verlaat, meent men gedurende geruimen tijd overal zwarte oogen te zien , die u met duizend verschillende uitdrukkingen van nieuwsgierigheid, verve-

-ocr page 432-

SE VILLA.

ling, sympathie, vreugde, droefheid en slaap aanschouwen.

Denzelfden dag ging ik het museum van schilderkunst zien.

Het museum van schilderkunst te Sevilla bezit geen groot aantal schilderijen ; maar die weinige zijn een groot museum waard. Men vindt er de meesterstukken van Murillo, en onder deze den onsterfe-lijken Heüiyen Antonius van Padua, die den naam heeft de goddelijkste inspiratie van al zijne scheppingen en een der grootste wonderen van het men-schelijk genie te zijn. Ik bezocht dat museum met den heer Gonzalo Segovia e Ardizione, een der beroemdste mannen van Sevilla; en ik wenschte, dat hij thans hier aan mijne tafel zat om met zijne hand-teekening te bevestigen dat ik, op het oogenblik dat ik mijne blikken op dat schilderij vestigde, hem bij den arm greep en een gil liet.

Slechts eens in mijn leven ondervond ik een ontroering gelijk die, welke zich op het gezicht van dat beeld van mij meester maakte. Het was op een schoonen zomernacht; de geheele hemel vonkelde van sterren, en de ruime vlakte, die men van de hoogte, waarop ik mij bevond, met een blik omvatte , was in eene diepe rust gehuld. Een der edelste wezens , die ik tot heden in mijn leven ontmoet heb, was aan mijne zijde. Eenige uren vroeger hadden wij een paar bladzijden uit een boek van

122

-ocr page 433-

SEVILLA.

Humboldt gelezen. Wij beschouwden den hemel, en spraken van de beweging der aarde, van de millioenen werelden, van het oneindige, op dien murmelenden toon als van eene verre stem, dien men onwillekeurig aanneemt, wanneer men des nachts op eene stille plaats van dergelijke zaken spreekt. Op een zeker oogenblik zwegen wij, en ieder gaf zich met ten hemel gerichte blikken aan zijne verbeelding over. Ik weet niet langs welke gedachten-reeks ik kwam, waar ik kwam; ik weet niet welke geheimzinnige beweging van aandoeningen in mijn hart werd teweeggebracht; ik weet niet wat ik gezien , bespeurd of gedroomd heb ; ik weet dat het mij toescheen, alsof eensklaps de sluier voor mijnen geest werd weggescheurd, en ik gevoelde van binnen een oneindige zekerheid van hetgeen ik tot toen eerder gewenscht dan geloofd had; mijn hart zette zich uit in een gevoel van verheven vreugde, engelachtige zoetheid, onmetelijke hoop; een vloed van brandende tranen brak onstuimig uit mijne oogen, en de vriendenhand grijpende die de mijne zocht, riep ik uit het diepst mijner ziel uit : Het is waar! Het is waar! Het is waar 1 — en ik begon te weenen als een kind.

De Heilige Antonius van Padaa deed mij de ontroering van dien avond weer ondervinden. De Heilige is te midden zijner cel geknield; het kind Jezus, door een blond en nevelachtig licht omstraald, door de kracht des gebeds aangetrokken, daalt in zijne armen neder; de Heilige Antonius , van verrukking vervoerd,

123

-ocr page 434-

SE VILLA.

ijlt het met geheel zijn lichaam en geheel zijne ziel te gemoet, terwijl hij zijn stralend hoofd in eene stuiptrekking van bovenmenschelijken wellust achterover werpt. De schok, welken dit schilderij mij toebracht, was zóó groot, dat eene beschouwing van weinige minuten mij zóó afmatte , alsof ik een groot museum doorloopeii had, en mij eene rilling overviel die mij bijbleef zoolang ik in die zaal vertoefde. Vervolgens bezag ik de andere groote schilderijen van Murillo : eene Ontvangenis, een Heiligen Fran-dscus die Christus omhelst, een ander Visioen van den Heiligen Antonius , en nog andere stukken niet minder dan twintig, waaronder de verrukkelijke en vermaarde Maagd van het Servet, die door Murillo in het klooster der Capucijnen op een werkelijk servet geschilderd werd, om aan de begeerte van een leeke-broeder die hem diende te voldoen. Het is eene zijner heerlijkste scheppingen, waarin hij met kwistige mildheid al de tooverkracht zijner onnavolgbare kleuren ten toon spreidt; doch geen dezer schilderstukkeu , die voor al de kunstenaars der wereld voorwerpen van bewondering zijn, trok mijne gedachte en mijn hart van dien goddelijken St. Antonius af.

Ook zijn er in dat museum schilderijen van de beide Herrera\'s, van Pacheco, Alphonsus Cano, Paul de Cespedes, Valdes en Mulato, die de bediende van Murillo was en zijn schildertrant bekwaam navolgde, en eindelijk het beroemde, groote schilderij, de Vergoding van den Heiligen Thomas van Aquino van Franciscus Zurberan , een der beroemdste kunstenaars

124

-ocr page 435-

SEVILLA.

der 17de eeuw, boven reeds als de Spaansche Cara-vaggio vermeld, in waarheid en zedelijk gevoel boven dezen misschien verheven, een machtig naturalist, een krachtig colorist, een onnavolgbaar voorsteller van strenge monniken, uitgeteerde heiligen , peinzende kluizenaars, verschrikkelijke priesters en een onovertroffen dichter der boetvaardigheid , eenzaamheid en overdenking.

Nadat de heer Gonzalo Segovia mij het museum van schilderkunst had laten zien, geleidde hij mij door verschillende straatjes naar de straat Francos , die eene der voornaamste van de stad is, en voor een kleinen lakenwinkel stil staande, zeide hij glimlachend tot mij:

,,Zie eens! doet u deze winkel aan niets denken?quot;

„Werkelijk aan niets,quot; antwoordde ik.

,,Zie eens naar het nummer.quot;

„Dat is nummer vijftien, wat zou dat?quot;

„O, drommel !quot; riep mijn beminnelijke leidsman uit.

„Numero quindici,

A mano manca /quot; 1).

125

,,üe winkel van den Barbier vau SeviUa Iquot; riep ik uit.

1) Numero vijftien. Aan de linkerhand!

-ocr page 436-

SEVILLA.

„Juist,quot; antwoordde hij mij, „de winkel van den Barbier van Sevilla! maar pas op, wanneer gij er in Italië van spreekt, dat gij niet vloekt, dewijl de overleveringen dikwijls verraderlijk zijn, en ik zou mij niet gaarne de verantwoordelijkheid voor eene geschiedkundige bevestiging van zulk een groot belang op den hals halen.quot;

Op dat oogenblik kwam de koopman aan de deur van den winkel, en daar hij de reden waarom wij stil stonden vermoedde, lachte hij en zeide tot ons: „No estd.quot; — Figaro is er niet, en na een beval-ligen groet, ging hij weer heen.

Toen verzocht ik den heer Gonzalo mij een dier bekoorlijke patios te laten zien, die, als ik ze van de straat beschouwde, mijn geest met zooveel verrukkelijke beelden vulden. „Ik wil er ten minste één zien,quot; zeide ik, „ik wil eens te midden dier geheimen doordringen, de wanden aanraken en mij overtuigen , dat het iets werkelijks is en geen vizioen.quot; Mijn verlangen werd onmiddellijk bevredigd. Wij traden het patio van een zijner vrienden binnen. De heer Gonzalo zeide den bediende het doel van ons bezoek, en wij bleven alleen. Het huis had slechts ééne verdieping. Het patio was niet ruimer dan eene gewone zaal; maar alles was marmer en bloemen , in het midden een fonteintje, in het rond schilderijen en beeldjes, en van dak tot dak een zeil dat voor de zon beschermde. In een hoek zag men een werktafeltje, hier en daar stoeltjes en bankjes, waarop misschien eenige oogenblikken te voren de voeten

126

-ocr page 437-

SE VILLA.

127

eener Amlalusische schoone gerust hadden , die ons op dat oogenblik door de strooken der jaloezie heen waarnam. Ik beschouwde alles nauwkeurig, zooals ik dit in een huis, dat door de feeën verlaten was, zou gedaan hebben; ik zat neer, sloot de oogen en verbeeldde mij de heer des huizes te zijn ; vervolgens stond ik op, baadde mijne hand in het straaltje der fontein, betastte een zuiltje, begaf mij naar de deur, plukte eene bloem, sloeg mijn blik omhoog naar de raampjes, lachte, zuchtte en riep uit: „Hoe gelukkig moeten zij zijn, die hier wonen!quot; Op dat oogenblik hoorde ik lachen, ik keerde mij om en zag achter een zonnescherm twee zwarte oogen schitteren, die terstond verdwenen. „Inderdaad,quot; zeide ik, „ik meende niet, dat men op deze aarde nog zoo dichterlijk kon leven! En dan te overwegen, dat gij die huizen geheel uw leven door geniet! En dat gij nog lust hebt uwe hersens met staatkunde te plagen!quot; — De heer Gonzalo verklaarde mij de geheimen des huizes. „Al deze meubelen,quot; zeide hij tot mij, „deze schilderijen, deze bloemvazen verdwijnen hier, zoodra de herfst nadert en worden op de eerste verdieping gebracht, die men gedurende den winter en de lente bewoont. Komt de zomer aan , dan worden bedden, kasten, tafels, stoelen, alles naar de benedenkamers gebracht, en de familie slaapt hier en eet, ontvangt de vrienden en werkt te midden van bloemen en marmer bij het murmelen der fontein. Vervolgens laat men \'s nachts de deuren open; uit de kamers waar men slaapt , ziet men het door de

-ocr page 438-

SEVILLA.

128

maan verlichte patio , en ademt men den geur der rozen in.quot; — ,,0 genoeg!quot; riep ik uit, „genoeg! heb medelijden met de vreemdelingen !quot; En beide hartelijk lachende, vertrokken wij om het beroemde casu de Pilatos (huis van Pilatus) te zien.

Toen wij door een eenzame straat gingen, zag ik in de kast van een snuisterijwinkel eene verzameling van messen, zoo buitengewoon breed en lang en zonderling, dat ik lust kreeg er een te koopen. Ik ging binnen, en men stalde er een twintigtal voor mij uit, die ik mij één voor één liet openen. Bij iedere flikkering van een lemmet deinsde ik een pas achteruit. Ik geloof niet, dat men zich een barbaar-scher en verschrikkelijker wapen dan dit kan voorstellen. Uit een eenigszins gekromd rood- of geelkoperen of hoornen heft, dat met gaatjes doorboord is, waarin men veelkleurige plaatjes van talksteen ziet, springt met een gedmisch als dat van den spinvisch een lemmet te voorschijn, dat twee decimeters lang, zoo breed als de palm der hand en zoo scherp als een dolk is; het heeft den vorm van een visch, is met roodkleurige gravures, die als strepen van geronnen bloed lijken, en met dreigende en wreede opschriften versierd. Op een daarvan was in het Spaansch geschreven : Open mij niet zonder reden en-sluit mij niet zonder eer; op een ander: Waar ik raak , is het gedaan ; op een derde: Als deze slang bijt, heeft de geneesheer niets meer te doen, en

-ocr page 439-

SEVILLA.

129

andere aardigheden van deze soort. De eigenlijke naam van deze messen is vavaja, hetgeen wil zeggen — scheermes, en de navajo, is het duelwapen des volks. Tegenwoordig is het wat in onbruik geraakt , maar eens stond het in groote eer; men had er meesters op, en ieder had zijn geheimen steek; men hield duels volgens alle regels der ridderschap. Ik kocht de monsterachtigste vavaja van den winkel, en wij hernamen onzen weg.

Het Casa de Pilatos, in het bezit van de familie de Medina-Coeli , is, na het Alcazar , het schoonste monument van Arabische bouwkunst dat in Sevilla bestaat. De naam van Casa de Pilatos kreeg het van zijn stichter, Don Enriquez de Ribera, den eersten markies van Tarifa, die het liet bonwen, zooals men zegt, in navolging van het huis des Ro-meinschen praetors, dat hij te Jeruzalem gezien had , waarheen hij een pelgrimstocht had gemaakt. Het uitwendig voorkomen van het gebouw is zedig; het inwendige is bewonderenswaardig. Eerst komt men op een binnenplein, niet minder schoon dan het verrukkelijke van het Alcazar; het is door eene dubbele rij bogen omgeven, die door prachtige marmeren zuilen ondersteund worden. Deze bogen vormen twee boven elkander geplaatste lichte galerijen, zóó fijn voor het oog dat men vreest dat zij bij den eersten adem van den wind zullen instorten. In het midden ziet men eene bevallige fontein, die door vier marmeren dol-II. 9

-ocr page 440-

SEVILLA.

130

fijnen gedragen, en door een Janus-hoofd gekroond wordt. De muren zijn aan den voet met schitterend mozaïek versierd; hooger op met allerlei zonderling lofwerk bedekt; hier en daar open in schoone nissen, die bustes van Romeinsche keizers bevatten. Aan de vier hoeken van het plein verheffen zich vier kolossale beelden. De zalen zijn het plein waardig; de zolderingen, muren en deuren zijn gebeeldhouwd, met fijne arabesken als geborduurd, gebloemd, van geschiedkundige herinneringen voorzien, alles buitengewoon fijn tot in de minste bijzonderheden. In een oude kapel van Gothisch-Arabischen stijl en schoonen vorm, wordt eene kleine niet veel meer dan drie voet hooge zuil bewaard , die door Pius V aan een afstammeling van den stichter des paleizes, toen onderkoning van Napels , geschonken werd , aan welke kolom, volgens de overlevering, Jezus Christus gebonden werd om gegeeseld te worden, hetgeen, indien het waarheid ware, zou bewijzen dat Pius V er geen greintje van geloofde, anders zou hij zoo lichtzinnig niet het onverantwoordelijk besluit hebben genomen, om er zich van te berooven en ze den eerste den beste te schenken. Het geheele paleis is vol gewijde herinneringen. Op de eerste verdieping toont u de bewaarder een raampje, overeenkomende mei dat waaraan Petrus was gezeten , toen hij Jezus verloochende , en het raampje waaruit de dienstmaagd hem herkende. Van de straat ziet men een ander raam met een steenen bordesje, dat juist gelijk is aan de plaats, vanwaar Jezus met de doornen kroon aan

-ocr page 441-

SKVILLA.

131

het volk getoond werd. De tuiu is vol stukken van antieke beelden, die door denzelfden Don Pedro Afan de Ribera, onderkoning van Napels, uit Italië gevoerd werden. Onder andere sprookjes die men van dien geheimzinnigen tuin verhaalt, zegt men dat Don Pedro er de uit Italië meegebrachte urne geplaatst had, die de asch van keizer Trajanus bevatte, en die een onbeschaamd nieuwsgierige omvergestooten had , waardoor de asch des keizers zich over het gras verspreid had , en het niemand gelukt was ze weer te verzamelen. Zoo was dan de doorluchtige monarch, te Italica geboren, door een allerzonderlingst toeval, in de nabijheid zijner vaderstad teruggekeerd, wel niet behoorlijk in orde, om de waarheid te zeggen, om op hare puinhoopen te gaan overdenken, maar in ieder geval dichtbij.

Na hetgeen ik heb aangestipt, mag men zeggen, niet dat ik Sevilla gezien heb, maar dat ik ben begonnen het te bezichtigen. Toch houd ik hier op, dewijl alles een einde moet hebben. Ik laat wandelplaatsen , pleinen, poorten, bibliotheken, openbare gebouwen, de huizen der grooten, tuinen en kerken ter zijde; ik bepaal er mij toe te zeggen dat ik, na verscheidene dagen van den opgang tot den ondergang der zon omgedoold te hebben, Sevilla met vele ge-wetensknagingen moest verlaten. Ik was tot zulk een graad van vermoeidheid geraakt, dat het bericht van een nieuwe bezienswaardige zaak mij eerder II. 9*

-ocr page 442-

SEVILLA.

132

schrik dan genoegen veroorzaakte. De goede heer Gonzalo sprak mij moed in, troostte mij, verkortte mij den weg door zijn alleraangenaamst gezelschap, maar het baatte niet; van al hetgeen ik in de laatste dagen zag, heb ik slechts eene verwarde herinnering.

Ofschoon de stad Sevilla den roemrijken titel van Spaansch Athene niet meer verdient, zooals ten tijde van Karei V en Filips II, toen zij de moeder en voedster van eene dichte en uitverkoren schare van dichters en schilders, de zetel der beschaving en der kunsten van het uitgestrekte gebied harer vorsten was, zoo is zij, na Madrid, toch altijd nog onder de Spaansche steden die, waarin het. leven der kunst het schitfe-rendst wordt gevoed , zoowel wegens den overvloed der genieën en de hulp der begunstigers als wegens den aard van het volk, dat de schoone kunsten aanbidt. Er is eene bloeiende letterkundige Academie , eene Societeit voor de bescherming der kunsten , eene beroemde Universiteit, en eene schare van geleerden en beeldhouwers, die een eervollen naam in Spanje genieten. Maar de eerste letterkundige beroemdheid in Spanje is eene dame, Catharina Bohl, de schrijfster der novellen die den naam van Fernan Caballei\'o dragen, in Spanje en Amerika zeer verspreid, in bijna alle talen van Europa vertolkt en ook in Italië, waar er voor korten tijd eenige van uitgegeven zijn, en welke iedereen, die maar iets aan de vreemde letterkunde

-ocr page 443-

SEV1LLA.

133

gedaan heeft, wel bekend zijn. Het zijn bewonderenswaardige schilderingen van A.ndalusische zeden , vol waarheid, gevoel en bevalligheid, waarin zulk eene verbazende geloofskracht, zulk een onverschrokken, godsdienstige geestdrift, zulk eene blakende, christelijke liefde doorstraalt, dat de grootste twijfelaar der wereld er door getroffen en ontsteld zou worden. Catharina Bohl is eene vrouw, die den marteldood met de vast- en helderheid van den H. Ignatius zou trotseeren. En het bewustzijn van hare kracht openbaart zich op iedere harer bladzijden; zij beperkt er zich niet toe den godsdienst te verdedigen en te prediken; zij valt aan, dreigt en verplettert de vijanden, en niet alleen de vijanden des geloofs, maar iedereen en alles wat, om het met eene geijkte phrase te zeggen, den geest der eeuw huldigt; want niets van alles wat er in en sedert de tijden der Inquisitie in de wereld gebeurd is, vergeeft zij; zij is veel onverbiddelijker dan de Syllabus. En dit is misschien haar grootst gebrek als schrijfster, dat namelijk hare godsdienstige vermaningen en bestraffingen overtollig mild worden toegediend, en boezemen zij geen afkeer in, dan toch hare bedoelingen meer weerstreven en benadeelen dan zij ze dienen. Maar er is geen greintje gal in hare ziel, en gelijk zij in hare boeken is, zóó is zij in haar leven : edel, goed en liefderijk; in Sevilla wordt zij als een heilige vereerd. Zij werd in die stad geboren, huwde er zeer jong, en is thans reeds voor de derde maal weduwe. Haar laatste man die afgezant van Spanje te Londen was,

-ocr page 444-

SEVILIA.

134

bracht zich zeiven om het leven, en van dien dag af heeft zij den rouw niet meer afgelegd. Zij is thans niet veel jonger dan zeventig jaren, was eens zeer schoon, en haar edel en helder gelaat bewaart den stempel dier schoonheid. Haar vader, die een man van een scherp verstand en veelzijdige ontwikkeling was, liet haar reeds op zeer jeugdigen leeftijd verscheidene talen leeren. Zij kent het Latijn grondig, spreekt met eene bewonderenswaardige gemakkelijkheid Ttaliaansch, üuitsch en Pransch. Heden , ofschoon verscheidene dagbladen en uitgevers van Europa en Amerika haar met schitterende aanbiedingen tot schrijven aanzetten, schrijft zij niet meer; maar zij leeft daarom niet werkeloos. Van den morgen tot den avond leest zij allerlei soort van boeken ; en terwijl zij leest, breidt zij kousen of borduurt, dewijl zij ten stelligste besloten heeft, dat hare letterkundige studiën zelfs geene minuut aan hare vrouwelijke werkzaamheden mogen rooven. Zij heeft geene kinderen , woont in een eenzaam huis , waarvan zij het beste gedeelte aan een arm huisgezin heeft afgestaan, en geeft een groot gedeelte harer inkomsten aan aalmoezen uit. Een zeldzame trek van haar karakter is de levendige genegenheid, die zij den dieren toedraagt. Zij heeft haar huis vol vogels, katten en honden, en hare gevoeligheid is op dit punt z;)ü fijn, dat zij nooit den voet in eene koets heeft willen zetten, uit vreeze dat harentwege het paard een zweepslag zou gegeven worden. De smarten van andere doen haar aan als hare eigene. Het gezicht van een blinde, van een zieke, van

-ocr page 445-

SEVILLA. 135

welk ongeluk ook, doet haar voor een geheelen dag ontstellen; dan kan zij de oogen voor den slaap niet sluiten, als zij vooraf geen traan gedroogd heeft; al haren roem zou zij gaarne geven, om een onbekende een harteleed te besparen. Vóór de revolutie leefde zij minder eenzaam ; de familie Montpensier ontving haar met groote eerbewijzen; de aanzienlijkste familiën van Sevilla wedijverden om haar in huis te hebben;

thans leeft zij slechts met hare boeken en weinige vriendinnen.

iji

• • ................

Ten tijde der Arabieren, bekleedde Cordova in de 1

letterkunde en Sevilla in de muziek de eerste plaats.

Averroes zeide ; Wanneer te Sevilla een geleerde sterft, en men wil zijne boeken verkoopen, dan worden deze naar Cordova gezonden; maar sterft er te Cordova een toonkunstenaar dan zendt men zijne instrumenten ten verkoop naar Sevilla. Thans heeft Cordova ook den voorrang in de letterkunde verloren,

en Sevilla heeft ze beide. Zeker zijn het thans de tijden niet meer, waarin een dichter, wanneer hij de schoonheden eener maagd bezong, uit alle oorden van het rijk eene schaar van verliefden rondom haar deed saraenstroomen; en de eene vorst den anderen benijdde, alleen dewijl ter eere van dezen een schooner vers was gemaakt, dan dat waarvan hij het onderwerp was geweest; en de Kalif den dichter van een schoonen lofzang een geschenk van honderd kamcelen,

eene menigte slaven en eene gouden vaas ten geschenke

If i|!;

-ocr page 446-

SE VILLA.

136

gaf; en eene geuiale strophe, van pas voor de vuist uitgesproken, een slaaf de ketenen ontnam, en een ter dood veroordeelde het leven redde; en de toonkunstenaars door de straten van Sevilla met een gevolg als vorsten wandelden; de gunst der dichters evenals die der koningen gezocht werd, en de lier evenzeer gevreesd werd als de degen. Maar Sevilla\'s volk is toch altijd het dichterlijkste nog van Spanje. Scherpe gezegden, verliefde woorden, uitdrukkingen van vreugde en geestdrift rollen met eene wegslee-pende ongedwongenheid en bevalligheid over zijne lippen. De Sevillaan maakt verzen voor de vuist , spreekt alsof hij zingt, maakt gebaren alsof hij declameert , lacht en dartelt als een kind. Te Sevilla wordt men niet oud. Het is eene stad, waarin het leven in een aanhoudenden glimlach verloopt zonder andere gedachten dan om den schoonen hemel, de prachtige huisjes en de wellustige tuintjes te genieten. Het is de rustigste stad van Spanje; het is de eenige, die in de revolutie en later door geen enkele dier droevige staatkundige bewegingen werd beroerd, welke de andere schokten. De staatkunde dringt daar slechts tot de oppervlakte door; men denkt er slechts aan om te winnen, met alle andere zaken spot men; todo lo toimn de broma 1) zeggen de andere Spanjaarden van de Sevillaneii; en werkelijk zou men in die welriekende lucht, in die Oostersche straatjes, bij die lieve, vurige vrouwen het

1) Zij spotten met alles.

-ocr page 447-

SEVILLA.

137

spoor bijster raken! Te Madrid spreekt men kwaad van hen; daar zegt men dat zij ijdel, valsch, wispelturig, en praatziek zijn. Het is jaloerschheid! Zij benijden hun gelukkigen aard, de genegenheid die zij den vreemdelingen inboezemen, hunne vrouwen, hunne dichters, schilders, redenaars, hunne Giralda, hun Alcazar, hunnen Guadalquivir, hun leven, hunne geschiedenis. Zoo spreken de Sevilla-nen, terwijl zij zich met de hand voor de borst slaan en eene dikke rookwolk uit hun onafscheidelijken ciyarrito in de lucht blazen; en hunne schoone vrouwen wreken zich op de Madridsche en op alle vrouwen der wereld, door met een spottend medelijden over hare groote voeten, dikke middels en doffe oogen te spreken die in Andalusië niet de eer van een blik , noch de hulde van eene zucht zouden ontvangen. Het is inderdaad een schoon en beminnelijk volk, maar helaas! men moet ook de keerzijde der medaille beschouwen: het bijgeloof heeft er de overhand en scholen ontbreken er, zooals in bijna geheel zuidelijk Spanje, gedeeltelijk niet, gedeeltelijk wel door eigen schuld, en door deze laatste misschien niet het minst.

De dag, voor het vertrek bestemd, kwam onverwachts aan. Het is zonderling, maar ik herinner mij bijna geene bijzonderheden meer van mijn leven te Sevilla. Het is al veel, als ik weet te zeggen waar ik dineerde, waarover ik met den Consul sprak,

-ocr page 448-

SEV1LLA.

138

hoe ik de avonden doorbracht, waarom ik op dien dag vertrok. Ik was niet bij mij zeiven, ik leefde, als ik mij zoo mag uitdrukken, buiten mij; gedurende al den tijd, dien ik in die stad doorbracht, was ik eenigermate bedwelmd. Behalve in het museum en in het patio moet mijn vriend Segovia wel gedacht hebben, dat ik van weinig wist; en heden, ik weet niet waarom, denk ik aan die dagen als aan een droom. Van geen andere stad is mij zulk eene nevelachtige herinnering bijgebleven als van Sevilla. Heden nog, ofschoon ik wel overtuigd ben in Madrid, Saragossa en Toledo geweest te zijn, twijfel ik nog als ik aan Sevilla denk. Het schijnt mij toe alsof het eene stad is, die ver buiten de grenzen van Spanje ligt, dat men, om er te komen , maanden en maanden zou moeten reizen, onbekende landen en zeeën doorkruisen, volken, die geheel van ons verschillen, zien. Ik denk aan de straten van Sevilla , aan zekere pleintjes, zekere huizen , gelijk ik aan de vlekken der maan zou denken. Somtijds komt mij het beeld van die stad voor den geest als een witte vorm; het verdwijnt weder zonder dat ik het kan omvatten; ik zie het wanneer ik met gesloten oogen een oranjeappel ruik; als ik op zekere uren van den dag de lucht inadem aan den ingang van een bloementuin; als men een liedje neuriet, dat ik door een knaap langs de trappen der Giralda hoorde zingen. Ik kan mij dat geheim niet verklaren ; ik denk er aan als aan eene stad die ik nog te zien heb, en ik geniet wanneer ik platen beschouw

-ocr page 449-

SEVILLA.

en boeken doorblader die ik daar gekocht heb, dewijl het zaken zijn, die mij getuigen dat ik er geweest ben. Eene maand geleden ontving ik een brief van Segovia, die mij schreef„Keer onder ons terug en dat deed mij een onuitsprekelijk genoegen en terzelfder tijd lachte ik, als hadden zij tot mij gezegd ; Doe eene reis naar Peking. En juist daarom is mij Sevilla boven alle steden van Spanje dierbaar; ik bemin die stad als eene schoone, onbekende vrouw, die mij, terwijl ik een geheimzinnig boschje doorkruiste , een blik en eene bloem had toegeworpen. Hoe dikwijls, wanneer mij een vriend in het parterre van de schouwburg of in een koffijhuis aanstiet, vragende: waar denkt gij aan? moest ik, om tot hem terug te keeren, uit het kamertje komen van Maria Padilla, of uit een bootje dat in het lommer der platanen van de Cristina over het water gleed , of uit den winkel van Figaro, of uit de vestibule van een patio vol bloemen , fonteintjes en lichtjes!

Ik scheepte mij in op een vaartuig van de tirma Segovia, bij den Goudtoren, op een uur dat Sevilla in een diepen slaap gedompeld lag, en eene vurige zon het met eene zee van licht bestraalde. Ik herinner mij dat, weinige oogenblikken vóór het vertrek, een jongeling mij kwam opzoeken en mij een brief van Gonzalo Segovia ter hand stelde, die een klinkdicht bevatte, dat ik heden nog als eene der kostbaarste herinneringen aan Sevilla bewaar. Op het vaartuig was een gezelschap Spaansche zangers, een Engelsche familie, werklieden en knapen.

139

-ocr page 450-

SJiVILLA.

140

De kapitein had, als een goed Andalusiër, een hoffelijk woord voor alle over, en ik knoopte terstond een gesprek met hem aan. Mijn vriend (Jonzalo is een zoon van den eigenaar des vaartuigs; wij spraken over de familie Segovia, over Sevilla, de zee en over duizend vroolijke dingen. Helaas! de arme man dacht in de verte er niet aan dat, weinige dagen later, dat ongelukkig schip in volle zee uiteen zou splijten en hij zulk een vreeselijk einde zou hebben! Het was de Guadaira, waarvan den 10den Juni 1S72, op korten afstand van Marseille de ketel sprong.

Ten drie uur vertrok de boot naar Cadix.

-ocr page 451-

X.

CADIX.

Dat was de verrukkelijkste avond van mijne ge-heele reis.

Kort voor de boot zich in beweging zette, begon er een van die zachte windjes te blazen, die als het handje van een kind niet den strik van de das en met de lokken om de slapen spelen; en van den voor- tot. den achtersteven ontstond er een geraas van vrouwen- en kinderstemmen, zooals men dat in een vriendenkring hoort bij het eerste zweepgeklap, dat het vertrek voor een feestelijk tochtje aankondigt. Al de passagiers verzamelden zich aan den achtersteven onder de schaduw van een ruim scherm , zoo bont als een Chineesch paviljoen; eenige plaatsten zich op de touwen , andere op de banken, nog weer andere rustten op de leuning, en alle naar den kant van den Goudtoren gericht, om het vermaard en tooverachtig schouwspel te genieten van het zich verwijderend en verdwijnend Sevilla. Hier en daar was er eene lieve vrouw , in wier oog de traan des afscheids nog blonk, een kind dat door het fluiten

-ocr page 452-

CADIX.

van de stoommachine nog met den schrik in het harte stond , eene dame die met de sjouwers, die haar te veel voor de koffers hadden afgenomen, nog niet in het reine was; maar na weinige minuten, werden alle weer vroolijk; men begon sinaasappelen te schillen, sigaren op te steken, het likeurfleschje rond te laten gaan, gesprekken met onbekenden aan te knoopen, te zingen, en te lachen; in een kwartier uurs waren wij alle vrienden. De boot gleed met de zachtheid van eene gondel over de stille en heldere wateren heen, die de witte gewaden der dames als een spiegel weerkaatsten ; en de lucht voerde uit de boschjes langs de oevers, die met villa\'s bezet waren, een heerlijken oranjegeur aan. Sevilla had zich achter zijnen gordel van tuinen verborgen, en wij zagen niets meer dan eene dichte hoop groene boomen, en daar boven de zwarte massa der kathedraal, en de rooskleurige Giralda, gekroond met zijn beeld dat vlamde als eene vurige tong. Naarmate wij ons meer verwijderden, scheen de quot;kathedraal grooter en majestueuzer alsof zij het vaartuig volgde en nader kwam; nu eens was het alsof zij, ons altijd volgende, zich van den oever verwijderde, dan weer als had zij zich schrijlings over den stroom gezet; het eene oogenblik scheen zij eensklaps naar hare plaats teruggekeerd te zijn; het andere was zij zoo nabij dat men zou gedacht hebben dat de boot terugvoer. De Guadalquivir kronkelt zich met korte bochten; naarmate het vaartuig zich links of rechts wendde, verscheen en verdween Sevilla. Nu eens zag men

-ocr page 453-

CADIX.

143

het aan eene zijde, alsof het zich buiten zijn gordei verlengd had ; dan weer danste het boven de bos-schen, wit als een hoogvlak met sneeuw bedekt; op een ander oogenblik liet het hier en daar te midden van het groen eenige witte strepen zien, verborg zich daarna weer opnieuw en maakte allerlei soort van bewegingen en wendingen als eene luimige, lieve vrouw. Vervolgens verdween het, wij zagen het niet meer en er bleef niets over dan de kathedraal. Toen keerden alle hunne blikken naar de oevers. Wij schenen op een tuinvijver te dobberen. Hier een heuvel met cipressen bezet, daar een hoogte in bloemen gehuld; wat verder een dorp langs den oever uitgestrekt; en onder de prieeltjes der tuinen en op de balkons der villa\'s, dames die ons met den verrekijker beschouwden; hier en daar huisgezinnen van landlieden in levendige kleuren gekleed, en zeilbootjes, en naakte jongens die zich in het water dompelden, over het hoofd buitelden en er onder schoten, terwijl zij een geschreeuw aanhieven en met de armen tegen de dames der boot zwaaiden, die zich het gelaat met den waaier bedekten. Op eenige mijlen afstands van Sevilla, ontmoetten wij drie stoombooten op korten afstand van elkander. De eerste kwam ons onverwachts in eene bocht van de rivier te gemoet, zoodat ik, in de scheepvaart onervaren, voor een oogenblik vreesde, dat de schok niet te vermijden zou zijn. De booten passeerden elkander rakelings, en beider passagiers groetten, wierpen elkander sinaasappelen en sigaren toe, zich

-ocr page 454-

CADIX.

wederkeerig belastende een groet naar Cadix en Sevilla over te brengen.

Mijne reisgezellen waren bijna alle Andalusiërs; zoodat ik ze na een uur sprekens alle van den eersten tot den laatsten kende, niet minder noch meer alsof zij alle sedert mijne kindsheid mijne vrienden geweest waren. Een ieder zei het terstond aan wie het weten of niet weten wilde, wie hij was, hoe oud hij was, wat hij deed, waar hij heen ging, ja soms hoe veel minnaressen hij had gehad en hoeveel pe-cetas hij in zijne beurs had. Ik werd voor een zanger gehouden, en dat is volstrekt niet vreemd voor wie bedenkt dat het volk in Spanje meent, dat drie vierden der Italianen de kost met zingen, dansen en reciteeren verdienen. Een heer, die zag dat ik een Italiaansch boek in de hand had, vroeg mij zonder omwegen:

„Waar hebt gij het gezelschap gelaten?quot;

„Welk gezelschap?quot; vroeg ik.

„O! hebt gij dan niet in het theater van de Zarzuela met Pricci gezongen?quot;

„Het spijt mij; maar ik heb nooit een voet. op het theater gezet.quot;

„Welnu 1 dan moet ik u zeggen , dat de tweede tenor en gij op elkander gelijkt als twee droppels water.quot;

„Moet gij dat zeggen?quot;

„Pardonneer mij.quot;

„Volstrekt geen oorzaak.quot;

„Maar gij zijt toch een Italiaan?quot;

„Een Italiaan.quot;

144

-ocr page 455-

CADIX.

„Zingt gij?quot;

„Het spijt mij, maar ik zing niet.quot;

„Zonderling! Naar den bouw van uwe borst en uw hals te oordeelen , zou ik gezegd hebben, dat gij eene buitengewone tenorstem moest hebben.quot;

Ik betastte borst en hals, en antwoordde :

„Het kan zijn, ik zal er misschien de proef wel eens van nemen; twee der vereischten bezit ik : ik ben een Italiaan en heb een tenorshals, de stem zal wel komen.quot;

Op dit oogenblik trad de prima donna van het gezelschap, die de samenspraak had gehoord, in het gesprek, en na. haar het geheele gezelschap:

„Is mijnheer een Italiaan?quot;

„Om u te dienen.quot;

„Ik vraag het u , dewijl ik gaarne zou wenschen dat gij mij een genoegen deedt. Wat beteeke-nen die twee verzen uit den Trovatore, die aldus luiden

„Non pub nemmeno nn Dio Donna rapirti a me.quot;

„Is de dame gehuwd?quot;

Alle begonnen te lachen.

„Ja,quot; antwoordde fa prima donna, maar waarom doet gij mij die vraag?quot;

„Dewijl ... non pub nemmeno un Dio rapirla a me wil zeggen, hetgeen uw man, als hij twee wakkere oogen in zijn hoofd heeft, van u iederen morgen als hij opstaat en iederen avond als hij naar bed gaat,

II. 10

145

-ocr page 456-

CADIX.

146

zou moeten zeggen : Ni Bios mismo podria arran-cdrmela\' 1).

De overigen lachten , maar de prima donna scheen deze veronderstelde aanmatiging van haren man om zich voor een God te beveiligen zóó buitensporig toe , terwijl zij wist dat hij niet eens altijd de voorzichtigheid had gehad zich voor de mannen in acht te nemen, dat zij nauwelijks mijn compliment met een glimlach verwaardigde om te doen blijken dat zij het begrepen had. Terstond vroeg zij mij de verklaring van een ander vers, en na haar de bariton, en na den bariton de tenor, en na den tenor de seconda donna, zoodat ik geruimen tijd niets anders deed dan zeer slechte Italiaansche verzen in zeer slecht Spaansch proza vertalen, tot groote voldoening dier goede lieden, die nu voor de eerste maal kouden zeggen , dat zij iets verstonden van hetgeen zij zoo dikwijls met een air gezongen hadden, alsof zij het door en door begrepen. Toen ieder er zooveel van wist als hij wilde, eindigde het gesprek ; ik bleef nog wat bij den bariton staan, die eene Zarzuela-aria voor mij neuriede; vervolgens sprak ik een koorzanger aan, die mij vertelde, dat de ténor het met de prima donna hield j dan trok ik den tenor ter zijde, die mij de altaartjes van de vrouw des baritons aanwees; en eindelijk sprak ik met de prima donna, die al wat leelijk is van het geheele gezelschap vertelde. Toch waren zij alle groote vrienden,

1) Geen God zelfs zou ze mij kunnen ontrukken.

-ocr page 457-

CADIX.

147

en wanneer zij bij het heen- en weerloopen op het verdek elkander ontmoetten , gaven de mannen elkander een hand, de vrouwen maakten kushandjes, en alle wisselden blikken en glimlachen die geheime verstandhoudingen te kennen gaven. Hier was er een aan het solfiëeren, daar stond een ander te zingen, een derde maakte een triller, een vierde beproefde een ut beneden de lijn, dat in een gereutel eindigde, en intusschen spraken zij te zamen over duizend zotte dingen. Eindelijk luidde de bel, en met de onstuimigheid van evenzooveel ofFicieren die bij een onthullingsfeest van een monument tot een galadiner zijn uitgenoodigd, plaatsten wij ons aan tafel. Bij dat middagmaal, te midden van het schreeuwen en zingen van al die lieden, dronk ik voor de eerste maal een echten beker van dien vermaarden Jerez-wijn, welks wonderen in alle hoeken der aarde geroemd worden. Nauwelijks had ik dien geledigd, of het was mij als voelde ik een vonk door mijne aderen loopen, en mijn hoofd ontvlammen als ware het met zwavel gevuld. De anderen dronken ook, en alle overviel een uitzinnige vroolijkheid en een onweerstaanbare trek tot praten ; de prima donna begon Italiaansch te spreken, de tenor Fransch, de bariton Portugeesch, de anderen verschillende dialecten en ik alle talen; nu volgden er toasten en liedjes en leve\'s en oogwenken, en handdrukken boven de tafel, en voetspelletjes daaronder, en verklaringen van genegenheid kruisten elkander in alle richtingen, gelijk de impertinenties in een parlement, als de II. 10*

-ocr page 458-

CADIX.

148

rechter- en linkerzijde met elkander twisten. Nadat het maal afgeloopen was, gingen alle naar boven, rood, opgezet, snuivend en blazend, in een rookwolk van cigarritos gewikkeld, en daar begonnen bij den schijn der maan, die den breeden stroom verzilverde en heuvelen en bosschen met een helder licht bestraalde, de gesprekken opnieuw en luidruchtiger dan te voren, en na de gesprekken de gezangen, niet meer van aria\'s uit de Zarzuela, maar uit groote opera\'s, duets, trio\'s, koren met begeleiding van gebaren en bewegingen als in een theater, afgewisseld met voordrachten van verzen, verhalen, anekdoten, een uitzinnig gelach en oorverdoovende toejuichingen, totdat alle ademloos en afgemat zwegen, de een in slaap viel met het gezicht in de lucht, een ander zich in de kajuit ging neerleggen, terwijl de prima donna zich in een hoek plaatste en naar de maan keek. De tenor snorkte; ik maakte van de goede gelegenheid gebruik om mij zachtkens een aria uit de Zarzuela : El sar ff en to Federico te laten herhalen. De hoffelijke Andalusische liet zich niet bidden, zij zong; maar eensklaps zweeg zij en liet het hoofd zinken. ïk zag haar aan ; zij weende. Ik vroeg wat haar scheelde, en zij antwoordde mij droefgeestig: ,,Ik denk aan een meineed.quot; Vervolgens brak zij in een gelach uit en begon opnieuw te zingen. Zij had eene welluidende en frissche stem en zong met een gevoel als van eene weemoedige verliefdheid. De hemel was met sterren bezaaid, en de boot gleed zoo kalm over den stroom heen, dat zij zich nauwelijks scheen

-ocr page 459-

CADIX. 149

te bewegen; ik dacht aan de tuinen van Sevilla, aan het naburige Afrika, en aan een dierbaar persoon die mij in Italië wachtte ; een blijde weemoed maakte zich van mij meester, en toen de donna ophield te zingen, zeide ik tot haar: „Zing nog eensquot; — en

„Lingua mortal non dice Quel ch\'io sentiva in seno . . 1).

w li li\'

Bij het krieken van den dag stond de boot op het punt den oceaan binnen te loopen ; de rivier was onmetelijk; den rechteroever zag men nauwelijks in de verte als eene landtong, aan welker overzijde de wateren der zee blonken. Eenige oogenblikken later verscheen de zon aan den horizon, en het vaartuig verliet de rivier. Toen ontvouwde zich voor het oog zulk een schouwspel, dat, als men in een enkele vertegenwoordigende kunst, poëzie, schilderkunst en muziek kon samenvatten, ik voor mij geloof dat Dante met zijne grootste beelden, ïitiaan met zijne schitterendste kleuren en Rossini met zijne machtigste harmonieën, alle drie te samen niet zouden slagen, het prachtige en verrukkelijke er van uit te drukken. De hemel was van eene wonderschoone saffierkleur; geen zweempje van eene wolk was te zien , en de zee was zóó schoon dat zij op een onmetelijk tapijt van glanzende zijde geleek; aan de oppervlakte glinsterden lichte rimpels die het zachtè windje er op

S4^

1) Geen sterveling kan uitdrukken wat ik gevoelde.

-ocr page 460-

CADIX.

teekende, alsof zij geheel en al met de zuiverste parelen overdekt was. Zij vormde spiegels en licht-strooken en vonkelde in de verte als zilverlicht; hier en daar zag men hooge en helderwitte zeilen , die als vleugelen van neergevallen , reusachtige engelen op de oppervlakte dreven. Nooit heb ik zulk eene levendigheid van kleuren, zooveel pracht van licht, zooveel frischheid, zooveel doorschijnendheid, zulk een helderheid van lucht en water gezien. Het scheen een van die dageraden der schepping , die de fantasie der dichters ons zóó zuiver en zóó schitterend afschilderde, dat de onze er bij vergelijking slechts een flauwen weerschijn van zijn; en het was meer dan het ontwaken der natuur en van een nieuw leven; hét was als een feest, een triomf, eene verjonging van het geschapene, die een tweeden adem Gods zich in het oneindige voelde verspreiden.

Ik ging naar beneden om den verrekijker te halen; toen ik naar boven ging, zag ik Cadix.

De eerste indruk, dien het op mij maakte, bracht mij in twijfel of het eene stad was of niet; vervolgens lachte ik en wendde mij tot mijne reisgezellen met het gelaat van iemand die verzoekt, dat men hem gerust zal stellen dat hij zich niet vergist. Cadix schijnt een eiland van gips. Het is eene groote, witte vlek te midden der zee, zonder eene donkere tint, zonder een zwart punt, zonder eene schaduw; een allerhelderst witte vlek als een heuvel bedekt met versche sneeuw, die onder een beril- en turkooiskleu-rigen hemel te midden eener wijde, overstroomde

150

-ocr page 461-

CADIX.

vlakte prijkt. Eene lange en zeer smalle strook lands vereenigt het met het vaste land; van alle andere zijden wordt het door de zee bespoeld, als een vaartuig dat op het punt staat zijne zeilen te spannen, en slechts door eene ketting nog aan het strand wordt gehouden. Allengskens onderscheidde men de omtrekken der torens, de profiels der huizen, de monden der straten; en naarmate wij naderden scheen alles witter, en hoe lang en waarheen ik ook door mijn verrekijker staarde, nergens kon ik in die witheid het kleinste smetje, noch op de gebouwen, noch rond de haven noch in de uiterste voorsteden vinden. Wij kwamen in de haven, waar slechts weinig schepen op grooten afstand van elkander lagen; ik steeg in eene boot, zonder mijn valies mede te nemen, dewijl ik denzelfden avond naar Malaga moest vertrekken , en zóó levendig was mijne begeerte om de stad te zien, dat ik, toen het bootje het strand bereikte , den sprong voor den tijd nam en ter aarde viel als een dood lichaam, dat helaas! nog de smarten van een leven voelde.

Cadix is de witste stad der wereld , en men behoeft mij niet tegen te werpen dat ik de geheele stad niet zag, omdat ik de goede reden voor mij heb, dat eene stad niet witter kan zijn dan eene die volkomen wit is in den overtrefFenden trap. Cordova en Sevilla kunnen het met Cadix niet opnemen, gene zijn wit als papier, Cadix is wit als melk. Om er een begrip van te geven, zou niets beter zijn dan met wit krijt op azuren papier duizendmaal achtereenvolgens

151

-ocr page 462-

CADIX.

het woord „witquot; te schrijven, en dan op den kant aan te teekenen: Indrukken van Cadix. — Cadix is eene der buitensporigste en bevalligste menschelijke grillen. Niet alleen zijn de buitenmuren der huizen wit; maar wit zijn de trappen, wit de binnenpleinen, wit zijn de wanden der winkels, wit de muurtjes, wit de pilasters, wit de afgelegenste en donkerste hoeken der armste huizen, der afgelegenste straten; alles is wit van de daken tot de kelders, overal waar slechts de punt eener penseel kan doordringen, de gaten, spleten ja zelfs de nesten der vogelen. In ieder huis is eene bergplaats voor kalk en witsel, en zoo dikwijls het vorschend oog der vreemdelingen slechts een smetje ontdekt, dan is men er onmiddellijk met het penseel bij om het te bedekken. De familiën nemen geene dienstboden aan, die niet witten kunnen. Een houtskoolvlek op den muur is een schandaal, een aanslag tegen de openbare rust is eene daad van vandalismus. Gij kunt om het gehesle huis loopen, achter alle deuren kijken, den neus in alle hoeken steken en gij zult niets anders vinden dan wit, altijd wit en eeuwig wit.

Met dit alles gelijkt Cadix in de verte niet op de andere Andalusische steden. De straten zijn lang en recht, de huizen hoog en zonder de patios van Cordova en Sevilla. Maar daarom heeft de stad voor de oogen des vreemdelings geen minder nieuw en aangenaam voorkomen. De straten zijn recht maar nauw, en dewijl üij ook zeer lang zijn en vele de geheele stad doorsnijden, ziet men op den achtergrond even-

152

-ocr page 463-

CADIX.

als door de spleet eener deur, een smal strookje van den hemel, dat het doet schijnen als ware de stad op den top eens bergs gebouwd, die naar alle zijden loodrecht gehouwen is. Daarenboven hebben de huizen een groot aantal vensters, en ieder venster is, gelijk te Burgos, van een soort van vooruitstekende glazen kast voorzien, welke op die van het raam daarbeneden rust, en die daarboven ondersteunt; zoodat in vele straten de huizen geheel en al met glaswerk bedekt zijn, men nauwelijks een plekje van den muur ziet, en door den gang van een onmetelijk museum schijnt te wandelen. Hier en daar verheffen zich tusschen de huizen de sierlijke takken van een palmboom; op ieder plein is een berg van weelderig groen; voor alle ramen ziet men bundels van kruiden en prachtige ruikers.

Inderdaad had ik mij in de verte niet voorgesteld, dat het verschrikkelijk en ongelukkig Cadix zóó vroolijk en lachend zou zijn; datzelfde Cadix dat in de 17de eeuw door de Engelschen verbrand, op het einde der 18de gebombardeerd, door de pest verwoest werd, dat de vloot van Trafalgar herbergde, de zetel van de re-volutionnaire bent gedurende den onafhankelijksoor-log, het tooneel van vreeselijke worstelingen in de revolutie van 1820, het doel der Fransche bommen in 1823, en de voorlooper van de omwenteling was die de Bourbons van den troon wierp, dat altijd in onrust en woeling verkeerde en onder alle steden de eerste was die de leus tot den strijd aanhief. Van zóóveel gebeurtenissen en zóóveel worstelingen zijn er geene

153

-ocr page 464-

CADIX.

andere overblijfselen dan eenige in de muren geboorde kanonskogels, dewijl over al de andere sporen der verwoesting de onverbiddelijke kwast heeft geloo-pen, die alle schande met een witten sluier bedekte. En evenals van de jongste oorlogen, zoo blijft er ook geen spoor over van de Feniciërs die het stichtten, van de Carthagers en Romeinen die het vergrootten en verfraaiden, als men ten minste de overlevering die ons zegt, dat hier een tempel voor Hercules, daar een andere voor Saturnus stond, niet als een spoor wil beschouwen. Maar de tijd heeft wel iets ergers gedaan dan dat het Cadix van zijne oude monumenten beroofd heeft: hij ontroofde het handel en rijkdom, nadat Spanje zijne bezittingen in Amerika verloor; en thans ligt Cadix daar op zijne eenzame klip , en wacht te vergeefs op de duizenden schepen, die eens in vlaggen en feestdos gehuld het de schatten der nieuwe wereld aanbrachten.

Ik had een aanbevelingsbrief voor onzen Consul bij mij; ik bracht hem dien, en ik werd beleefd door hem naar den top van een toren geleid, van waar ik met een enkelen blik de stad kon omvatten. Dat was een nieuw en levendiger wonder. Cadix, van de hoogte gezien, is wit, geheel wit, buitengewoon wit gelijk men het uit zee ziet; in de geheele stad is geen dak; ieder huis wordt door een plat gedekt, dat door eene balustrade omringd wordt; bijna op ieder plat verheft zich een torentje dat insgelijks wit is , waarboven men een ander plat, een koepeltje of een soort van wachthuisje ziet; alles

154

-ocr page 465-

CADIX.

is wit. En al deze koepeltjes, puntjes en tinnen, die om de stad eene zeer afwisselende en grillige kroon vormen, schijnen en schitteren nog witter boven het levendig azuur der zee. De blik dwaalt over de geheele landengte, die Cadix met het vaste land vereenigt, omvat eene zeer lange strook van de verre kust, waarop de steden Puerto Real, Puerto Santa Maria en dorpen en kerken en steden schemeren ; hij zwerft in de haven, over den oceaan en langs den prachtigen hemel, die met de zee in helderheid en licht wedijvert.

Tk kon mij aan de beschouwing dier zonderlinge stad niet verzadigen. A!s men de oogen half sloot, scheen zij als met een onmetelijk beddelaken bedekt. Ieder huis was als voor een sterrentoren gebouwd. Ingeval de zee de stad overstroomde, dan zou de geheele bevolking zich op de platten kunnen verzamelen en daar, behoudens den angst, op haar gemak kunnen verblijven. Mij werd gezegd, dat men eenige jaren geleden , ik weet niet bij gelegenheid van welke zonsverduistering, dit schouwspel genoot. De zeventigduizend bewoners van Cadix, beklommen al de platten om dit natuurverschijnsel waar te nemen. De geheel witte stad was eensklaps duizendkleurig geworden; ieder plat wemelde van hoofden; met een oogopslag zag men, wijk voor wijk, de geheele bevolking; een dof en verward gemurmel steeg ten hemel als het loeien der zee, en een onophoudelijke beweging van armen, waaiers en omhoog gerichte verrekijkers deed het schijnen, als verwachtte

155

-ocr page 466-

CADIX.

men de nederdaling van een engel uit de zonne-sfeer.

Op het bepaalde oogenblik was er eene diepe stilte, doch nauwelijks was het natuurverschijnsel verdwenen , of de geheele bevolking slaakte een kreet, die op een donderslag geleek, en eenige oogenblikken later was de stad weer wit. — Ik daalde van den toren neder; bezocht de kathedraal, een uitgestrekt marnieren gebouw uit de 16de eeuw , zeker niet met de kathedralen van Burgos en Toledo te vergelijken, maar toch van een edelen en trotschen bouwtrant, en evenals alle kerken van Spanje rijk aan allerlei schatten. Ik ging het klooster bezichtigen, waar Murillo, terwijl hij een schilderstuk voor het hoofdaltaar vervaardigde, van het steiger viel en de wonde kreeg, die de oorzaak van zijnen dood was. Ik maakte een tochtje door het Museum van schilderkunst, dat sommige schoone stukken van Zurbaran bevat. Ik ging naar den circus voor stierengevechten, die geheel van hout en in weinige dagen gebouwd is, om koningin Isabella een schouwspel aan te bieden , en tegen den avond maakte ik een tochtje over de verrukkelijke wandelplaats langs het strand der zee, waar mij de schoonste en sierlijkste vrouwen van Cadix één voor één met den vinger werden aangewezen. Wat het oordeel der Spanjaarden ook zij, mij scheen het vrouwelijk type van Cadix niet minder schoon dan het beroemde van Sevilla. De vrouwen zijn iets grooter, zwaarder en van eene donkerder tint. Enkele waarnemers meenden te kunnen verzekeren, dat zij iets van het

156

-ocr page 467-

CADIX.

Grieksche type hebben, doch ik weet niet waarin. Ik zag er, behoudens de gestalte, slechts het Anda-lusisch type , en dit was voldoende óm mij eene zucht te doen slaken, die eene schuit zou voortgedreven hebben, en mij te noodzaken hoe eerder zoo beter naar mijne boot als naar eene plaats van veiligheid en vrede terug te keeren.

Toen ik den voet aan boord zette was het nacht; de hemel was in een vonkelend sterrenvuur gehuld, en de wind bracht nu eens al, dan weer niet de tonen van een muziekkorps over, dat op de wandelplaats speelde. De zangers sliepen ; ik was alleen; het gezicht op de lichten der stad, de muziek en de herinnering aan de schoonen van Cadix maakte mij droefgeestig. Ik wist niet wat ik zou aanvangen; ik ging naar de kajuit, nam mijn dagboek en begon de beschrijving van Cadix. Niets anders gelukte mij echter dan een tiental malen de woorden wit, azuur, sneeuw, glans, kleuren neer te schrijven, waarna ik een vrouwenfiguurtje tee-kende, en vervolgens de oogen sloot. Ik droomde van Italië.

157

-ocr page 468-

XI.

MALAGA.

Den volgenden dag, toen de zon ten ondergang neigde, stoomde het vaartuig, door de straat van Gibraltar.

Wanneer ik heden dat punt op de wereldkaart beschouw, dan schijnt het mij zoo dicht bij huis, dat ik, als mij de lust daartoe overviel en mijne kas er zich niet tegen verzette, geen oogenblik zou aarzelen om mijn koffer te pakken, naar Genua te snellen, om opnieuw dien prachtigen aanblik der heide werelden te gaan genieten. Toen echter scheen het mij zoo veraf dat, toen ik op de leuning der boot een brief aan mijne moeder geschreven had, met het voornemen dien ter bezorging op de post aan een der passagiers te geven die te Gibraltar afsteeg, ik, terwijl ik het adres schreef, over mijn goed geloof lachte, alsof het bijna onmogelijk was dat die brief te Turin aankwam. Van hier! dacht ik, van de zuilen van Hercules ! en ik sprak van de zuilen van Hercules als van de Kaap de Goede Hoop of Japan.

-ocr page 469-

MALAGA.

........ Ik ben op de boot Guadaira — ik heb

den Oceaan in den rug en de Middellandsche zee voor mij, links Europa, rechts Afrika. Links zie ik kaap Tarifa en rechts de bergen van de Afrikaansche kust, die eenigszins onduidelijk als eene grijze wolk verschijnen; ik zie Ceuta en wat verder Tanger als eene witte vlek ; recht voor het vaartuig de klip van Gibraltar. De zee is rustig als een meer, de hemel roos- en goudkleurig. Alles is helder, schoon en prachtig, en in mijn geest gevoel ik een onuitsprekelijke en zoete verwarring van grootsche denkbeelden , die , als ze in woorden konden gebracht worden , over mijne lippen zouden vloeien met een vroolijk

gebed tot begin en uw naam tot slot,......quot;

De boot legde in de golf van Algesiras aan; het ge-heele gezelschap zangers steeg af in eene groote schuit en verwijderde zich, tot teeken van groet met zakdoeken en waaiers wuivende. Toen zij weer vertrok was de avond aan het vallen. Toen kon ik den enor-men omvang der klip van Gibraltar met mijne blikken meten, In het begin meende ik, dat wij ze in weinige minuten achter den rug zouden hebben, maar het duurde uren. Naarmate wij ze naderden, werd zij reusachtig groot en bood ieder oogenblik een nieuw gezicht aan : nu eens het profiel van een ontzaglijk monster, dan weer het beeld eener reusachtige trap , vervolgens den vorm van een fantastisch kasteel, wat later eene vormelooze massa als van een monsterachtigen aëroliet in een strijd van werelden uit eene verbrijzelde wereld op aarde gevallen. Al

159

-ocr page 470-

MALAGA.

voortstoomende, zag men achter zich een punt zoo hoog als een Egyptische pyramide, een aanzwelling zoo groot als een berg, en steilten en loodrechte rotsen en lange bochten die zich in de vlakte verloren. Het was nacht; de klip teekende hare donkere omtrekken op den door de maan verhelderden hemel zoo net en bondig als een afgescheurd stuk zwart papier op eene glasplaat. Men zag de verlichte ramen der Engelsche kazernen, de schilderhuisjes hoog in de lucht op de toppen der ruwste plaatsen, en hier en daar den twijfelachtigen omtrek van een boom, die nauwelijks als een struikgewas op de naburige rotsen verscheen. Lang was het alsof zich het vaartuig niet bewoog, of de klip ons volgde, zóó nabij en dreigend was zij; vervolgens begon zij allengskens kleiner te worden, maar onze oogen werden eerder het aanschouwen moede, dan de klip het dreigen met hare wonderlijke gedaanteverwisselingen. Te middernacht zond ik dien geduchten dooden schildwacht van Europa een laatsten groet, en ging mij toen op mijn leger neervlijen.

Bij het krieken van den dag ontwaakte ik op weinig mijlen afstands van de haven van Malaga.

De stad Malaga biedt, van de haven gezien, een aangenaam gezicht aan, dat niet zonder majesteit is. Rechts ontwaart men een hoogen, rotsachtigen berg, op welks top en naar beneden langs eene der zijden tot aan de vlakte, men de donkere en reusachtige

160

-ocr page 471-

MALAGA.

ruïnen van het kasteel van Gibralfaro ziet, dat beroemd is wegens den hardnekkigen tegenstand, dien de Arabieren bot leger van Ferdinand en Isabella de Katholieke boden. Aan de hellingen van den berg verheft zich majestueus boven de omliggende gebouwen de kathedraal, die , zooals zich een stout dichter zou uitdrukken, hare twee schoone torens en een zeer hoogen klokketoren naar den hemel schiet. Tus-schen het kasteel en de kerk, voor den berg en aan de zijden, ziet men eene menigte, of om volgens Victor Hugo te spreken , eene canaille van berookte hutten, verward door elkander geplaatst, alsof zij uit den hooge als steenbrokken waren neergeworpen. Links van de kathedraal, ziet men langs het strand eene reeks van asch- en violetkleurige en lichtgele huizen met eene witte lijst om ramen en deuren, die aan de dorpen van het Ligurisch strand doet denken. Verder eene rij groene en rossige heuvelen, die de stad omsluiten als de muren van een amphitheater; rechts en links, langs het strand der zee, zoover het oog reikt, andere bergen en heuvels. De haven is bijna verlaten, het strand rustig, de hemel allerhelderst.

Alvorens aan land te gaan, nam ik afscheid van den kapitein , die zijne reis tot Marseille moest voortzetten ; ik groette den stuurman en de passagiers, zeide tot alle dat ik te Valencia zijn zou op denzelfden dag als het vaartuig daar zou aankomen , en dat ik mij daar dan opnieuw met hen zou inschepen om naar Barcelona en Marseille te gaan, en

II. 11

161

-ocr page 472-

MALAGA.

de kapitein antwoordde mij: Wij verwachten u, en de conducteur beloofde mij, dat hij mijne plaats zou bewaren. Hoe dikwijls heb ik later nog aan de woorden dier arme menschen gedacht!

Ik steeg te Malaga af met het voornemen denzelfden avond nog naar Granada te vertrekken. Het inwendige der stad biedt niets merkwaardigs aan. Behalve het nieuwe gedeelte dat de vroeger door de zee bedekte ruimte inneemt, en dat volgens de nieu-werwetsche wijze met breede en rechte straten, groote en naakte huizen gebouwd is, is het overig gedeelte der stad een doolhof van kronkelende straatjes en een opeenhooping van kleurlooze huizen zonder patios, zonder bevalligheid. Hier en daar is een ruim plein met tuinen en fonteinen, eene zuil en een boog van Arabische gebouwen, geen enkel hedendaagsch monument , veel onreinheid en niet veel verkeer. De omstreken zijn allerprachtigst en het klimaat zachter dan te Sevilla.

Te Malaga had ik een vriend; ik ging hem opzoeken, en wij brachten den geheelen dag samen door. Van hem hoorde ik een zonderling verhaal. Te Malaga is eene letterkundige Academie die uit meer dan achthonderd leden bestaat, waarin de verjaardagen van al de groote schrijvers gevierd worden, en waarin men tweemaal in de week een openbare lezing over een wetenschappelijk of letterkundig onderwerp houdt. Denzelfden avond zou men er een plechtig feest vieren. Eenige maanden te voren had de Academie drie gouden bloemen, met

162

-ocr page 473-

MALAGA. 163

verschillende kleuren geschakeerd, uitgeloofd voor de drie dichters, die de beste ode op den vooruitgang, de beste romance over de verovering van Malaga en het beste hekeldicht op eene der meest voorkomende ondeugden van de hedendaagsche maatschappij zouden samenstellen. Er was een oproeping aan alle dichters van Spanje gedaan, het had bundels poëzie geregend; eene Jury had ze in het geheim beoordeeld, en zou denzelfden avond haar gevoelen uitspreken. De plechtigheid had met grooten luister plaats. De bisschop, de Gouverneur, de kommandant der marine , de consuls, de voornaamste personages der stad, gerokt, gesjerpt en met andere versierselen getooid, en een groot aantal dames in balgewaad zouden ze bijwonen. De drie schoonste Muzen der stad zouden op eene met bloemkransen en vlaggen versierde tribune plaats nemen; iedere zou het paket openen dat het bekroonde dichtstuk bevatte en driemaal den naam des schrijvers afroepen; als de schrijver antwoordde, dan zouden zij hem uitnoodigen om zijne verzen te lezen en hem de bloem aanbieden; antwoordde hij niet dan zouden zij zeiven ze lezen. In de geheele stad sprak men van niets dan van de Academie, men giste naar de namen der overwinnaars, predikte wonderen van de drie dichtstukken en roemde met overdrijving de decoratie der zaal. Dit dichterlijk feest, waaraan men den naam van juegos floreales gaf, was sedert tien jaren niet gevierd. Andere oordeelen of deze wedstrijd en deze praal voor dichtkunst en dichters voor- of nadeelig zijn ; voor mij is de letterkundige 11. 11*

-ocr page 474-

MALAGA.

roem, welken de uitspraak eener Jury en de hulde eens bisschops of gouverneurs uitdeelt, zeer twijfelachtig en vluchtig ; ik geloof dat het geschenk eener gouden bloem, dat men ten aanschouwen van vijfhonderd Andalusische schoonen , bij het geluid eener lieve muziek, te midden van den geur van jasmijnen en rozen, uit de hand eener overschoone vrouw ontvangt , eene levendigere en diepere vreugde veroorzaakt, dan die welke uit waren en duurzamen roem ontstaat. Niet? Och! laat ons oprecht zijn!

Eene mijner eerste gedachten was den echten Ma-laga-wijn te proeven, met geen ander doel dan om mij voor de vele hoofd- en maagpijn schadeloos te stellen, die mij zoo dikwijls het ellendig mengsel veroorzaakt had, dat men in vele steden van Italië onder de bedrieglijke aanbeveling van dien naam debiteert. Doch of ik niet had weten te vragen, of dat zij mij niet hadden willen begrijpen, het is een feit dat de wijn , die mij in het hotel werd gegeven, mij de ingewanden verbrandde en de hersens omkeerde. Toch kon ik mij loodrecht naar de kathedraal begeven , en van de kathedraal naar het kasteel van Gi-bralfaro en naar andere plaatsen, en mij een denkbeeld vormen van de schoonheid van Malaga\'s vrouwen zonder ze dubbel of dansend te zien, zooals misschien deze of gene kwaadwillig zou veronderstellen.

Onderweg sprak mijn vriend mij over het als republikeinsch beroemde volk van Malaga, dat ieder oogenblik iets van zich doet hooren. Het is een

164

-ocr page 475-

MALAGA.

zeer vurig, maar veranderlijk en volgzaam volk, gelijk al de volken die veel voelen en weinig denken, en meer door hartstochtelijke ingeving dan door kracht van overtuiging handelen. Wegens eene kleinigheid verzamelt zich een onmetelijke menigte en ontstaat er een opschudding, die de stad in rep en roer zou brengen; maar meestal is eene vastberaden handeling van een gezaghebbend man, een moedige trek, een welsprekend woord voldoende om het oproer te doen bedaren en de menigte uiteen te doen gaan. Het volkskarakter is in den grond goed, maar bijgeloof en hartstocht brengen het dikwijls van den rechten weg af, en bovenal heeft het bijgeloof in Malaga, wegens de grootere onwetendheid, diepere wortelen geschoten dan in eenige andere stad van Andalusië. Kortom, Malaga is de minst Andalusische stad, die ik gezien heb; de taal zelfs is er verbasterd, en men spreekt er slechter dan in Cadix, waar men reeds vrij slecht spreekt.

Ik was nog te Malaga, maar mijne verbeelding zwierf reeds langs den weg naar Granada en door de tuinen van het Alhambra en het Generalife. Kort na den middag vertrok ik, en om de waarheid te zeggen was dit de eenige Spaansche stad, die ik zonder eene zucht te slaken verliet. In plaats van mij om te keeren, toen de trein vertrok, en haar nog eens te groeten, zooals ik dit al hare zustersteden gedaan had, murmelde ik de verzen die Giovanni Prati te Granada zong, toen de hertog van Aosta naar Spanje vertrok:

165

-ocr page 476-

MALAGA.

„Non pin Granata è sola Sidle sue mute pietre ;

L\'inno in Alhambra vola Sidle moresche cetre1)

166

en thans, terwijl ik ze overschrijf, meen ik dat de muziek van het korps der nationale garde van Turin meer vreugde en vrede inboezemt dan de Moorsche lier, en dat het plaveisel der overwelfde gangen aan den Po, hoe stom het ook is, vaster en gladder is dan de steenen van Granada.

1) Op \'t stom gesteent ligt Granada Niet zwijgend meer alleen: De lofzang van de Moorsche lier Vliegt naar \'t Alhambra heen»

-ocr page 477-

xn.

GRANADA.

De reis van Malaga naar Granada was de gelukkigste en ongelukkigste, die ik in Spanje heb gemaakt.

Opdat de medelijdende lezers mij kunnen beklagen, gelijk ik zou wenschen, moeten zij weten (ik schaam mij ze met deze kleinigheden te onderhouden), dat ik te Malaga slechts een gering Andalusisch ontbijt had gebruikt, waarvan bij het oogenblik des vertreks nauwelijks eene flauwe herinnering overbleef. Maar ik was met de zekerheid vertrokken hier of daar aan een station te kunnen uitstijgen, waar eene van die zalen of openbare stikplaatsen zou zijn, die men op een galop binnensnelt, waar men hijgend eet en wegloopend betaalt, om volgepropt, gesmoord en geplunderd in den waggon terug te keeren om de klok, het reizen en den minister van openbare werken, die het land verraadt, te vervloeken. Ik vertrok, en in de eerste uren was het verrukkelijk. Het landschap was geheel met fraaie heuvelen en groene velden bezet, met landgoederen als bestrooid , waarop palmen

-ocr page 478-

GRANADA.

en cipressen prijkten, en in den waggon zat ik midden tusschen twee oudjes die de oogen toe hielden, eene Andalusische schoone, die met een schalkschen glimlach rondkeek, alsof zij wilde zeggen : Komaan! sla een paar smachtende blikken op mij. Maar de trein ging zoo langzaam als een ontredderde diligence, en hield zich slechts weinige minuten aan de stations op. Bij den ondergang der zon, begon de maag om hulp te roepen , en om den prikkel des hongers nog scherper te maken, moest ik een lang eind wegs te voet afleggen. De trein, hield stil voor eene zwakke brug; alle reizigers stapten uit en defileerden twee aan twee over de brug om de waggons aan den anderen oever der rivier weer op te wachten. Wij bevonden ons te midden van de rotsen der Sierra Nevada in eene verlaten en woeste streek, die ons het uiterlijk gaf van lui, die door eene bende roovers in gijzeling gebracht werden.

Toen wij weer in den wagen zaten , hernam de trein zijn loop weer even langzaam als vroeger, en mijne maag klaagde ellendiger dan ooit. Na een langen rid kwamen wij eindelijk aan een station, waar alles vol treinen stond; de meeste reizigers waren er reeds uitgesprongen, eer ik den voet op de loopplank had gezet.

„Waar wilt gij heen ?quot; vroeg mij een beambte van het spoor toen hij mij zag uitstijgen.

,,Ik wil wat eten,quot; antwoordde ik.

„Maar gaat gij dan niet naar Granada?quot;

„Naar Granada,quot;

1G8

-ocr page 479-

GRANADA.

„Als dat zoo is, dan hebt gij geen tijd; de trein vertrekt terstond.quot;

„Maar de anderen zijn toch uitgestegen.quot;

„Gij zult ze in een oogenblik op een loop zien terugkeeren.quot;

De goederenwagens, die er voor stonden, beletteden mij het station te zien; ik meende dat het nog al veraf was en bleef zitten. Twee minuten gaan voorbij . . . vijf . . . acht ... en de reizigers komen niet terug, en de trein beweegt zich niet. Ik spring er uit, loop naar het station, zie een kofiiehnis, snel eene groote zaal in .... God in den hemel! Vijftig uitgehongerden stonden om het buffet, met den neus op het bord, de ellebogen in de lucht, de oogen op de klok; zij verslonden en schreeuwden; een ander vijftigtal verdrong zich om de tafel, broodjes, fruit en gebakjes grijpende en in den zak stekende, terwijl de kastelein en zijne bedienden , hijgende als paarden en druipende van het zweet, heen en weer liepen, zich afsloofden, schreeuwden , over de stoelen struikelden , de gasten op zij stieten , hier en daar wat bouillon en saus stortten, en een arme vrouw, die de kasteleinesse zijn moest, stond achter eene belegerde tafel als in een nis gemetseld en greep van wanhoop met de handen in het haar. Op dit gezicht vielen mij de armen langs het lijf. Doch terstond deed ik mij geweld aan en trok op de plundering los. Door een elleboogsstoot tegen de borst werd ik teruggeduwd, maar drong opnieuw vooruit; nu werd ik door een stomp tegen den buik

169

-ocr page 480-

GRANADA.

teruggeworpen, en alweer verzamelde ik al mijne kracht om een derden aanval te beproeven. Daar ging de bel. Nu brak er een stroom van verwenschingen los; de stoelen werden omvergeloopen, de borden rinkinkten, er was een hevig gedrang, een duivelsch geraas. Hier slikte er een als woedend de laatste brokken op; hij kreeg eene kleur als een lijk en zijne oogen puilden hem uit het hoofd als een opge-hangene; daar stak er een zijne hand uit om een sinaasappel te grijpen , een ander die voorbijdrong duwde ze op zij, zoodat ze in eene schaal vol melk terecht kwam; eenige liepen door de zaal met een groote streep saus op de wang; andere, die in eene teug alles hadden willen uitdrinken, hadden zich verslikt en hoestten alsof de maag uiteen zou splijten; en de beambten riepen aan de deur : Vlug wat! en de reizigers antwoorden uit de zaal: Ahófjate! (stik); en de bedienden liepen degenen na die niet betaald hadden, en zij, die betalen wilden, vonden de bedienden niet, en de dames deden alsof zij in bezwijming zouden vallen, en de knapen schreeuwden, en alles was het onderstboven.

Gelukkig voor mij, dat ik in mijn waggon kon komen, alvorens de trein vertrok.

Maar daar wachtte mij een nieuwe straf. De twee ouden en de Andalusische, die eene dochter van den eenen en eene nicht van den anderen moest zijn , waren er in geslaagd te midden van dat vermaledijde gedrang om de tafel wat buit te maken, en aten met handenvol. Met een droevig oog zag ik dat aan, en

170

-ocr page 481-

GRANADA.

telde ieder brokje , ieder mondjevol, als een hond naast de tafel zijns meesters. De Andalusische bemerkte dit, en terwijl zij op iets, dat er als een vleeschballetje uitzag, wees , maakte zij eene bevallige neiging met het hoofd, waardoor zij mij vragen wilde of ik er trek aan had.

O, ik dank u! antwoordde ik met een gezicht als van een stervende; „ik heb gegeten!quot;

Mijn engel ! voegde ik er in mij zeiven bij, indien gij eens wist, dat ik op dit oogenblik uwe vleesch-balletjes, zooals Nicolaas Macchiavelli op eene schoone wijze zou zeggen, boven de appels zou verkiezen die in den beroemden tuin der Hesperiden geplukt zijn!

„Proef dan ten minste een slokje likeur!quot; zeide de oom.

Ik weet niet door welk een kinderachtigen onwil jegens mij zei ven of jegens die goede lieden , maar door een onwil , dien in dergelijke gelegenheden dikwijls ook mannen ondervinden , antwoordde ik ook ditmaal : „Neen ik dank u, het zou mij kwaad doen.quot;

De goede grijsaard beschouwde mij van het hoofd tot de voeten, met een gelaat alsof hij zeggen wilde : Gij schijnt mij toch geen mannetje toe, dat door een droppel likeur wat lijden zal; en de Andalusische glimlachte en ik werd rood van schaamte.

Het werd nacht en de trein liep, ik weet niet gedurende hoeveel uren, als het rijdier van Sancho Panza. Dien avond ondervond ik voor de eerste maal in mijn leven de kwellingen van den honger,

171

-ocr page 482-

GRANADA.

die ik reeds op dien beroemden dag van den 24sten Juni 1866 meende ondervonden te hebben. Om de kwellingen te verlichten dacht ik hardnekkig aan die gerechten die mij het meest walgden, aan harde gouden appels, aan slakken in vleeschnat, aan geroosterde kreeften , aan blanketsel op salade. Ach! een hoonende stem riep uit mijn binnenste, dat ik, als ik ze gehad hadde, de vingers zou afgelikt hebben. Toen maakte ik in mijne verbeelding een mengsel van de minst bij elkander passende gerechten, zooals van room en visch met wijn besprenkeld , met een handvol peper en een gelei van jeneverbessen er over heen, om te trachten mijne maag in rust te houden. Och, ik ongelukkige ! Mijne flauwe maag verachtte ook die walgelijkheden niet. Toen deed ik eene laatste poging, en ik verbeeldde mij tijdens de belegering in een hotel te Parijs aan tafel te zitten , en heel langzaam eene rot bij de staart uit eene pikante saus te lichten, toen onverwachts die rot herleefde, mij in den vinger beet, en mij met een paar venijnige oogen aankeek, en ik met de vork omhoog in twijfel stond, of ik haar de vrijheid geven of ze onmeedoogend er aan zou steken. Maar Goddank! alvorens ik dien verschrikkelijken kruissprong verliet, om eene daad te verrichten die men in de geschiedenis der belegeringen nog niet zou gevonden hebben, hield de trein stil, en eene schemering van hoop stortte weer leven in mijn bijna bezweken gemoed.

Wij waren ik weet niet bij welk dorp aangekomen. Toen ik het hoofd uit het raampje stak, riep eene

172

-ocr page 483-

GRANADA.

stem; Voor Granada uitstappen! Ik sprong nit den wagen en stond tegenover een snorrebaard die mij het valies uit de hand nam, en mij zeide dat hij het in de diligence zou leggen, dewijl er van dat dorp tot op verscheidene mijlen van het vorstelijk Granada geen spoorweg was.

„Een oogenblik!quot; riep ik den onbekende op smeekenden toon toe!

„Hoe lang houden wij ons hier op?quot;

„Twee minuten!quot; antwoordde hij.

„Is er een herberg?quot;

„Ja, daar!quot;

Ik vloog de herberg in, slikte een hard ei door, en liep naar de diligence, roepende : „Hoeveel tijd heb ik nog?quot;

„Nog twee minuten!quot; riep de eerste stem.

Ik ijlde de herberg weer in, verslond een tweede ei, liep opnieuw naar de diligence en vroeg weer: „Vertrekt men?quot;

„Binnen eene minuut!quot;

Alweer naar de herberg en een derde ei, vervolgens weer naar de diligence. „Gaat mén?quot;

„Binnen een halve minuut!quot;

Thans trok ik een gezicht om er van te huiveren ; ik liep weer naar de herberg, nam een vierde ei en een beker wijn, en rende weer naar de diligence. Nauwelijks had ik een tiental passen gedaan, of de adem begaf mij; ik stond stil met het ei half in de keel. Daar klapte de zweep. Wacht! gilde ik met eene gesmoorde stem, terwijl ik met de han-

173

-ocr page 484-

GRANADA.

den sloeg als iemand, die op het punt staat te stikken.

„Qiie hay?quot; (wat scheelt u?) vroeg de koetsier.

Ik kon niet antwoorden.

„Se le ha quedado un uevo en la garyanta!quot; (Daar is hem een ei in de keel blijven steken) antwoordde een onbekende voor mij.

Al de reizigers braken in een schaterend lachen uit; het ei ging er door; ik lachte ook, bereikte de diligence die terstond vertrok, en nadat ik adem geschept had, gaf ik mijnen reisgezellen het verhaal mijner ongelukken, dat hen vroolijk maakte en hen vervolgens meer tot medelijden stemde dan ik na dat wreede gelach over mijne stikking had mogen verwachten.

Maar mijne ongelukken waren nog niet geëindigd. Een van die onweerstaanbare aanvallen van slaap, die mij op lange nachtmarschen te midden der soldaten overvielen, overweldigde mij eensklaps, en kwelde mij tot aan het station van den spoorweg, zonder dat ik een oogenblik slapen kon. Ik geloof dat een kanonskogel te midden der diligence door een touw aan de zoldering opgehangen, mijne ongelukkige reisgezellen minder zou verveeld hebben dan mijn arm waggelend hoofd dat naar alle kanten oversloeg , zoodat het slechts door een enkele zenuw nog aan den hals scheen vast te zitten. Aan den eenen kant had ik een non , aan den anderen een knaap, vóór mij eene landelijke vrouw, en den geheelen tocht door sloeg ik slechts met mijn hoofd op die

174

-ocr page 485-

GRANADA.

175

drie slachtoffers, met het eentonig heen- en weer slingeren van den klepel eener klok. De arme non liet zich maar kloppen en zweeg, misschien wel ter boetedoening voor hare zonden in gedachten; maar de knaap en de boerin bromden van tijd tot tijd: — Es una harharidad! — Asi no se pitede estar! Tiene una caheza de plomo 1). Eindelijk bevrijdde ons een scherts van een der reizigers alle vier van die straf. Daar de boerin zich wat luider dan naar gewoonte beklaagd had, riep eene stem achter nit de diligence: „Troost u! Als hij uw hoofd tot nog toe niet verbrijzeld heeft, dan kunt gij er zeker van zijn, dat hij het niet meer stuk zal slaan; hij heeft bewezen dat het tegen den hamer bestand is.quot; Alle lachten, ik ontwaakte en vroeg verschooning, en de drie slachtoffers waren zó1\') tevreden van dat onbarmhartig kloppen verlost te zijn , dat zij, in plaats van zich door een bitter woord te wreken, tot mij zeide: Pobrecito! Ha descansado listed, muy mal! Se hu lastimado Usted la caheza! (Arme drommel! Gij hebt slecht gerust! Gij moet uw hoofd wel bezeerd hebben !)

Eindelijk kwamen wij aan het spoor, en zie nu eens hoe onrechtvaardig het lot is! Nu ik alleen in den waggon zat en als een Sultan had kunnen slapen , gelukte het mij niet een oog toe te doen. Ik voelde een doren in het hart toen ik er aan dacht, dat ik die reis in den nacht moest doen , dat ik niets kon

1

Het is eene br-irbaarschheid! Zóó kan dat niet blijven! Hij heeft een looden hoofd.

-ocr page 486-

(iRANADA.

zien en het schouwspel van het in de verte liggend Granada niet kon genieten! En ik herinnerde mij de zoete verzen van Martinez della Rosa:

,,0, dierbaar vaderland! Ik zie u eindelijk weder! Ik aanschouw weer uw schoonen bodem, uwe vroo-lijke en vruchtbare velden, uwe schitterende zon, uw rustigen hemel!

O, ja! ik zie het beroemde Granada zich in de vlakte van den eenen heuvel tot den anderen uitstrekken, zijne torens te midden van eeuwig groene tuinen verrijzen, zijne kristallijnen wateren zijne muren besproeien, de trotsche bergen zijne dalen omringen, en de Sierra Nevada de verre gezichteinders kronen!

,,0, Granada! uw aandenken vervolgde mij overal! Het stoorde mijne genoegens, mijn vrede , mijn roem; het bezwaarde mijn gemoed en benauwde mijn hart! Aan de koude oevers der Seine en Theems, gedacht ik de liefelijke boorden van den Douro en den Genil, en ik zuchtte! en zeer dikwijls werd bij het aanheffen van een vroolijk lied mijne smart grievender, en smoorde de kwalijk onderdrukte klacht mijne stem!

,,Te vergeefs spreidde de verrukkelijke Arno zijne met bloemen geschakeerde boorden, de schuilplaats van liefde en vrede, voor mij ten toon. De vlakte, door den stillen Genil besproeid — zeide ik — is bloemiger! Deze woorden murmelde ik op een troos-teloozen toon, ik dacht aan het huis mijner vaderen, en ik sloeg mijn droeven blik ten hemel.

,,Hoe groot is uwe tooverkracht, welk een onuitsprekelijke verrukking stort gij in de ziel! o vaderland!

176

-ocr page 487-

GRANADA.

o, zoete naam, wat zijt gij ons dierbaar! — De zwarte Afrikaan, verre van de woestijn waar hij geboren werd, beschouwt met smartelijke verontwaardiging de groene velden; de ruwe Laplander, aan zijn geboortegrond ontroofd, verlangt zuchtend naaide eeuwige nachten en het eeuwig ijs; en ik, wien het liefderijk lot gunde in uw gelukkigen schoot, door zooveel gaven Gods gezegend, geboren te worden en op te groeien , ik zou, van u verwijderd, u hebben kunnen vergeten, Granada ?\'\'

Ik kwam te Granada aan, het was stikdonker, ik zag zelfs geen profiel van een huis. Eene diligence door twee paarden getrokken

......cmzi due cavalette.

Be quelle di Mosè la dell Egittoquot; 1).

bracht mij naar een hotel, waar ik een uur moest wachten alvorens mijn bed opgemaakt was. Eindelijk kon ik even voor drie uur in den morgen mijn hoofd neerleggen. Maar mijne ongelukken waren nog niet geëindigd. Toen ik den slaap begon te vatten, hoorde ik een verward gemurmel in de aangrenzende kamer, en vervolgens eene mannelijke stem die duidelijk zeide : O, wat een lief voetje! Wie nu een menschelijk hart heeft, oordeelel Mijn hoofdkussen was eeiiigszins losgetornd; ik trok er een paar vlokken wol uit, stopte ze in mijne ooren, en de wederwarigheden mijner reis overdenkende, sliep ik den slaap der wanhopigen.

1) Veeleer twee sprinkhanen, zooals die ten tijde van Mozes in Egypte.

II. 12

177

-ocr page 488-

GRANADA.

Des morgens ging ik tijdig uit en wandelde door de straten van Granada tot het geschikte oogenblik om een jongraensch te Granada af te halen, dien ik in Madrid ton huize van Fernandez Guerra had lee-ren kermen, Gongora genaamd, een zoon van een beroemd oudheidkundige en een afstammeling van Cordova\'s beroemden dichter Lodewijk Gongora, van wien ik reeds iets in het voorbijgaan zeide. Het gedeelte der stad, dat ik in die uren zag, beantwoordde niet aan mijne verwachting. Ik meende geheimzinnige straatjes en witte huizen te vinden zooals te Cordova en Sevilla; ik vond integendeel ruime pleinen, eenige schoone, rechte straten, andere kromme en nauwe, door hooge huizen geflankeerd, grootendeels met valsche basreliefs beschilderd, met liefdegodjes en kransen en duizendkleurige, fladderende schermen en zeilen, zonder het Oostersch aanzien der andere Andalusische steden. Het laagste gedeelte van Granada is bijna geheel met de regelmatigheid eener nieuwerwetsche stad gebouwd. Toen ik die straten doorliep, werd ik spijtig, en zeker zon ik met een bewolkt gelaat voor den heer Gongora verschenen zijn, ware ik bij toeval, terwijl ik zoo in het wild omdoolde, niet op het beroemde Alameda gekomen, dat den naam heeft de schoonste wandel-plaats der wereld te zijn, en mij duizendvoudig voor de hatelijke regelmatigheid der straten, die er heen voeren, schadeloos stelde.

Laat den lezer zich eene lange laan voorstellen, zóó buitengewoon breed, dat er vijftig rijtuigen ne-

quot;178

-ocr page 489-

GRANADA.

ven elkander kunnen passeeren, door andere kleinere lanen geflankeerd, langs welke rijen reusachtige hoornen loopen, die op een aanzienlijke hoogte een onmetelijk gewelf van zulk een dicht groen vormen, dat er geen zonnestraal kan doordringen. Aan de beide uiteinden van de middellaan twee monumenteele fonteinen, die in breede stralen het water hoog in de lucht werpen en in een dichten stofregen weer neervallen, en tus-schen lanen en lanen kristallijnen beekjes , in het midden een tuin met rozen en mirten en jasmijnen en watersprongen; aan de eene zijde de rivier de Genii, die te midden van twee met lau-rierbosschen begroeide oevers ruischt; in de verte de met sneeuw bedekte bergen, waarop de verre palmen hunne fantastische kruinen afschaduwen, en overal een levendig, donker, dicht groen dat u hier en daar een streepje van een verrukkelijken saffieren hemel laat zien.

Van het Alameda terugkeerende, ontmoette ik een groot getal zingende en dartelende veldelingen, die, twee aan twee of in troepjes, met vrouwen en kinderen de stad verlieten. Hunne kleeding scheen mij toe niet van die der overige landbewoners van Cordova en Sevilla te verschillen. Zij droegen een flu-weelen hoed, eenige met een zeer breeden, andere met een hoogen en gebogen bol; een buisje uit veelkleurige streepjes laken gemaakt; een rooden of azuren gordel, een nauwe broek , langs het dijbeen dichtgeknoopt, en een paar lederen slobkousen die aan eene zijde open waren, waardoor men het been kon IT. 12*

179

-ocr page 490-

GRANADA.

zien. De vrouwen zijn evenals in de andere provinciën gekleed, en ook in de gelaatstrekken is geen merkwaardig verschil.

Ik ging naar het huis mijns vriends, en vond hem in zijne oudheidkundige studiën voor een berg oude medailles en historische steenen verdiept. Hij ontving mij allerliefst met eene Andalusische blijdschap en hoffelijkheid, en nadat de eerste groeten gewisseld waren, spraken wij beide te gelijk dat toover-woord uit, hetwelk in ieder oord van de wereld, in iedere ziel eene mengeling van groote herinneringen en een gevoel van heimelijk verlangen doet ontwaken; dat den laatsten stoot naar Spanje geeft aan ieder die het plan tot de reis opgevat, maar het besluit tot het vertrek nog niet genomen heeft; dat het hart der dichters en schilders kloppen, en het oog der vrouwen schitteren doet: het Alhambra !

180

Wij snelden het huis uit.

Het Alhambra ligt op een hoogen heuvel die de stad beheerscht, en biedt, evenals alle Oostersche paleizen, in de verte het gezicht van een fort aan. Toen ik echter met Gongora de straat los Gomeles insloeg, om het beroemd vorstelijk verblijf te bezoeken, had ik in de verte zelfs nog geene muren daarvan gezien en wist ik niet te zeggen, aan welke zijde van de stad het zich bevond. De straat los Gomeles loopt op en heeft eene lichte kromming, waar men gedurende geruimen tijd slechts huizen

-ocr page 491-

GRANADA.

voor zich ziet, en men meenen kan dat het Alhambra nog veraf is. Gongora sprak niet; maar op zijn gelaat las ik dat hij in het diepst zijner ziel genoot, als hij aan de bewondering en verrukking dacht, die ik aan den dag zou leggen. Glimlachend zag hij ter aarde; op al mijne vragen antwoordde hij met een teeken dat te kennen gaf: zoo aanstonds; en van tijd tot tijd sloeg hij bijna ter sluiks de oogen op, om den weg te meten, dien wij nog te door-loopen hadden. En ik vond zulk een genot in zijn vermaak, dat ik hem om den hals zou gevlogen hebben om hem te bedanken.

Wij kwamen voor eene groote poort die de straat sluit. Gongora zeide tot mij ; Wij zijn er, ik trad binnen.

Ik bevond mij in een groot bosch van reusachtige boomen, die ter rechter en linker zijde van eene laan, die naar den heuvel oploopt en zich in de schaduw verliest, tot elkander neigden ; zij stonden zóó dicht, dat er nauwelijks een mensch doorheen kon, en waarheen men zijne blikken ook richt, overal ziet men stammen die den weg als een door-loopende muur schijnen af te sluiten. Boveu de laan strengelen de boomen hunne takken samen; in het bosch dringt geen zonnestraal door; het lommer is er buitengewoon donker, en allerwegen murmelen beekjes, en zingen vogels, en ademt een frissche lentegeur.

,,Wij zijn in het Alhambra,quot;\' zeide Gongora tot mij.

„Keer u om, en gij zult de torens en muren met kanteelen van de omheining zien.quot;

181

-ocr page 492-

GRANADA.

„Maar waar is het paleis,quot; vroeg ik.

„Dat is een geheimantwoordde hij mij, „laat ons op goed geluk af verder gaan.quot;

Wij gingen door eene laan die ter zijde van de groote middellaan is, en met verschillende slingeringen naar den top des heuvels voert. De hoornen vormen daarboven een paviljoen van groen, dat geen palmbreed van den hemel laat zien , en kruiden, struiken en bloemen vormen laugs beide zijden twee bekoorlijke, bonte en welriekende hagen, die tot elkander overbuigen , alsof zij, door wederzij dsche schoonheid van kleuren en liefelijken geur aangetrokken, er naar streefden zich te vereenigen.

„Laat ons hier een oogenblik stil staan,quot; zeide ik, „ik wil eene groote teug van die lucht inslurpen; mij dunkt, zij moet, ik weet niet welke geheime kiemen bevatten, die, in het bloed gestort, het leven verlengen; het is eene lucht die jeugd en gezondheid ademt.quot;

„Daar is de poort,quot; riep Gongora uit.

Ik keerde mij om als hadden zij mij in de zij ge-stooten, en zag op weinig schreden voor mij een grooten, vierkanten toren , van donkerroode kleur, met tinnen gekroond, met eene ronde poort, waarop men een sleutel en een hand gebeeldhouwd zag.

Ik ondervroeg mijn geleider, die mij zeide dat dit de hoofdingang van het Alhambra was, die de poort der Gerechtigheid genoemd werd, dewijl onder dien boog de Arabische koningen hunne vonnissen plachten uit te spreken. De sleutel beteekent, dat

182

-ocr page 493-

GRANADA.

die poort de sleutel van het fort is, en de hand duidt op de vijf voornaamste voorschriften van den Islam: het gebed, het vasten , de weldadigheid, den heiligen ooglog en een pelgrimstocht naar Mecca. Een Arabisch opschrift getuigt, dat het gebouw vier eeuwen geleden door Sultan Abul Hagag Jusuf werd opgetrokken en een ander, dat men ieder oogenblik op de kolommen leest, zegt:

„Er is geen andere God dan Allah, en Mahomed is zijn profeet! Er is geene macht noch kracht buiten Allah!quot;

Wij gingen onder de poort door en vervolgden onzen weg langs een uitgehouwen straat, totdat wij ons op den top des heuvels te midden eener vlakte bevonden, die door eene borstwering omringd en met planten en bloemen begroeid is. Terstond keerde ik mij naar de vallei om het gezicht daarop te genieten ; maar Gongora trok mij bij den arm en liet mij de tegenovergestelde zijde zien. Ik stond voor een groot paleis van den stijl der Renaissance, half geruïneerd en door eenige kleine huizen van een somber uiterlijk geflankeerd.

„Wat is dit?quot; vroeg ik. „Gij leidt mij hierheen om een Arabisch vorstenverblijf te zien, en ik vind mij den weg afgesloten door een hedendaagsch paleis ? Wie heeft het snoode denkbeeld gehad, te midden van den tuin der Kalifen dit gebouw op te richten.

„Karei V.quot;

„Dat was een Vandaal. Nog heb ik hem de Go-thische kerk niet vergeven , die hij in het midden

183

-ocr page 494-

GRANADA.

van de Moskee te Cordova plantte ; en nu voert mij deze kraam tot het toppunt van verontwaardiging jegens hem, zijne kroon en zijn roem. Maar in \'s Hemels naam, waar is toch het Alhambra?quot;

„Daar is het.quot;

„Waar ?quot;

„Tn die hutten.quot;

„Och wat!quot;

„Ik geef er u mijn woord van eer op.quot;

Ik kruiste mijne armen en zag hem aan; hij lachte.

„Maar dan,quot; riep ik uit, „is die groote naam van hel Alhambra niets dan eene van die gewone, winderige overdrijvingen der dichters! Ik , Europa, de wereld zouden op eene lage wijze om den tuin zijn geleid geworden! Het was dan wel de moeite waard om gedurende driehonderd vijf-en-zestig nachten altijd van het Alhambra te droomen, om vervolgens eene groep ellendige hutten te komen zien, hier en daar met eene geknotte zuil en een berookt opschrift?quot;

„Wat geniet ik!quot; antwoordde Gongora terwijl hij in een schaterlach uitberstte; „vooruit! kom, om u te overtuigen dat de wereld niet bedrogen is, laat ons die ellendige hutten binnentreden.quot;

Wij gingen door eene kleine poort, doorliepen een gang, wij bevonden ons op een binnenplein. Met de levendigste verrukking greep ik de hand van Gongora, en hij vroeg mij op zegevierenden toon:

„Hebt gij u overtuigd?quot;

Ik antwoordde niet, ik zag hem niet, ik was reeds eindeloos ver van hem; het Alhambra was reeds be-

184

-ocr page 495-

GRANADA.

gonnen op mij die geheimzinnige en diepe toover-kracht uit te oefenen, die niemand ontvluchten, niemand uitdrukken kan.

Wij waren in het zoogenaamde patio de los Ar-rayanes (het patio der mirten), dat het grootste van het gebouw is en te gelijk den aanblik van eene zaal, een plein en een tuin aanbiedt. Een groot bekken van een achthoekigen vorm, met water gevuld , door eene mirtenhaag omringd, strekt zich van de eene zijde van het patio tot de andere uit, en weerkaast als een spiegel, de bogen, arabesken en opschriften der muren. Rechts van den ingang strekken zich twee boven elkander geplaatste rijen Moorsche bogen uit, die door lichte zuilen ondersteund worden; en aan de overzijde van het binnenplein verheft zich een toren met eene poort, waardoor men de halfdonkere binnenzalen en gekoppelde raampjes ziet, en aan gene zijde der raampjes, het azuur des hemels eu de toppen der verre bergen. De muren zijn tot op eene zekere hoogte van den grond met schitterend mozaïek versierd, en van het mozaïek tot bovenaan met arabesken van de fijnste teekening bedekt, die bij iedere schrede schijnt te trillen en te veranderen ; en overal verlengen en kronkelen zich tusschen het loofwerk en langs de bogen Arabische opschriften, die zich als kransen door elkander slingeren, en groeten, spreuken en legendes bevatten.

Bij de ingangspoort staat in grooto letters geschreven: Eeuwige groet! Zegen! Voorspoed! Geluk! Geloofd zij God voor de weldaad van den Islam.

185

-ocr page 496-

GRANADA.

Op eeu auder punt staat geschreven : Ik zoek mijne toevlucht bij den Heer van den Dageraad. Elders : O, God! U is men eeuwigen dank en eindeloozen lof schuldig.

Op andere punten staan verzen van den Koran en geheele dichtstukken ter eere der Kalifen.

Wij stonden eenige minuten in aanschouwing verzonken zonder den mond te openen ; men hoorde zelfs het gonzen niet van eene vlieg; van tijd tot tijd maakte Gongora eeue beweging om naar den toren te gaan; ik hield hem bij den arm terug en voelde dat ik sidderde van ongeduld.

„Maar wij zullen ons moeten haasten,\'1 zeide hij mij eindelijk, „zoo niet, dan zullen wij vóór den avond niet te Granada terug zijn.quot;

„Maar wat weet ik van Granada!quot; antwoordde ik hem, „wat weet ik van den avond, den morgen, van mij zei ven; ik ben in het Oosten!quot;

„Maar gij zijt slechts in de voorzaal van het Al-hambra, mijn waarde Arabier!quot; zeide Gongora tot mij, terwijl hij mij voortduwde; „kom mede , want gij zult nog heel wat anders zien, dat u zal doen meenen in het Oosten te zijn!quot;

En tegen mijn zin, leidde hij mij tot op den drempel van de torenpoort. Diiar keerde ik mij om, en beschouwde nog eens het mirtenplein, en ik slaakte een kreet van verbazing. Tusschen twee zuiltjes van de overwelfde gaanderij, tegenover den toren, aan de overzijde van het plein stond een meisje met een schoon, bruin, Andalusisch gelaat;

186

-ocr page 497-

GRANADA.

zij had een witten sluier rond het hoofd gewikkeld, die tot op de schouders afhing; in eene droefgeestige houding stond zij over de leuning gebogen en had hare oogen op ons gevestigd. Het wonderschoon effect, hetwelk die gedaante op dat punt voortbracht, is niet te beschrijven. De gratie die zij aan den boog, die zich boven haar kromde, en aan de zuiltjes, die haar omlijstten, ontleende, en de schoone harmonie, die zij aan geheel het plein meedeelde , deden haar als een noodzakelijk versiersel van dien bouwstijl voorkomen, dat de geest des bouwmeesters had opgevat op hetzelfde oogenblik toen hij de tee-kening ontwierp. Zij scheen eene sultane die haren heer wachtte, welke aan een anderen hemel, aan een andere liefde dacht. Zij ging voort ons te aanschouwen , en het hart begon mij sterker te kloppen, en ik sloeg een vragenden blik op mijn vriend, alsof ik mij wilde verzekeren dat ik niet verkeerd zag. Eensklaps lachte de sultane, liet den witten sluier neer en verdween.

„Het is eene dienstmaagd,quot; zeide mij Gongora.

Ik bleef als aan den grond genageld.

Inderdaad was het eene dienstmaagd des beheerders van het Alhambra, welke gewoonlijk die grap met de vreemdelingen had.

Wij traden den toren binnen, die de toren van Comares of gemeenlijk der Afgezanten genoemd wordt. Het inwendige des torens vormt twee zalen, waarvan de eerste de zaal de la Barca genoemd wordt, dewijl zij den vorm eener schuit heeft , en die door de

187

-ocr page 498-

GRANADA.

188

Arabieren de zaal der baraka of zegening genoemd werd , welk woord in dat van barca zou saamgetrokken zijn. Het is een verbazend weefsel van borduurwerk , in den vorm van guirlandes , rosettes , takken, bladeren , die gewelf, bogen en wanden overal en in alle richtingen bedekken ; dicht, dooreengewonden, gevlochten , boven elkander geplaatst, en toch op eene bewonderenswaardige wijze onderling onderscheiden en zoodanig verbonden, dat zij zich alle te zamen en eensklaps voor uw oog vertoonen, en zulk een prachtig en heerlijk gezicht opleveren dat gij in bedwelming en verrukking geraakt. Ik trad wat nader bij een wand, vestigde de oogen op het uiterste puntje eener arabesk en trachtte de verschillende slingeringen en krullen langs den wand te volgen; het is onmogelijk; de blik verliest zich, de geest ontstelt, en al de arabesken van den vloer tot het gewelf schijnen zich te bewegen en te verwarren, om u den draad van het dichte weefsel te doen verliezen. Gij kunt u inspannen om niet rond te zien, gij kunt al uwe aandacht op een palmbreed van den wand vestigen; gij kunt er u met het gelaat op leggen en den draad met den vinger volgen; het is nutteloos ; na éénc minuut warren zich alle lijnen en krulletjes zoo fijn als van een borduurwerk door elkander; tusschen u en den muur spreidt zich een sluier uit, en de arm valt u langs het lijf neer. De muur schijnt geweven als laken, gerimpeld als met draden doorwerkt, doorluchtig als kant, netvormig als een blad ; men kan het geheel niet van nabij

-ocr page 499-

GEANADA.

beschouwen, de teekening er van in zijn geest niet bevatten; evengoed zou men de mieren in een mierennest kunnen tellen; men moet zich tevreden stellen met een vagen blik langs de wanden te zwerven, vervolgens rusten, opnieuw beschouwen en weer rusten om aan iets anders te denken en wat te praten.

Na eenigen tijd rondgezien te hebben, evenals iemand die eerder door eene duizeling dan door bewondering wordt aangegrepen, keerde ik mij naar Gongora, opdat hij op mijn gelaat zou lezen hetgeen ik hem had willen zeggen.

„Laat ons naar de andere ellendige hut gaan,quot; antwoordde hij mij glimlachend, en hij geleidde mij naar de groote zaal der afgezanten, die geheel de inwendige ruimte van den toren beslaat, dewijl de zaal de la Barca inderdaad tot een klein gebouw behoort, dat, ofschoon met den toren verbonden, er toch geen deel van uitmaakt. De zaal heeft een vierkanten vorm , is ruim en wordt door negen groote boogvensters verlicht, welke den vorm van poorten en bijna het aanschijn van evenzoo veel alkoven hebben , zóó dik zijn de muren. Ieder raam wordt door een marmeren zuiltje, dat twee sierlijke boogjes ondersteunt , middendoor gedeeld, en deze worden op hunne beurt door twee kleine boograampjes gekroond. De wanden zijn met onbeschrijfelijk fijne en veelvormige arabesken en mozaiëk bedekt; tallooze opschriften slingeren zich als breede, geborduurde linten om de vensterbogen, langs de hoeken, stijlen en

189

-ocr page 500-

GRANADA.

rond de nissen, waarin men vazen, niet bloemen en welriekende wateren gevuld, plaatste. De zoldering, die zich op een aanzienlijke hoogte verheft, bestaat uit witte, vergulde , azuren stukjes cederhout, in den vorm van cirkels, sterren en kronen saamgevoegd, en vormt evenzooveel gewelfjes, en celletjes en boogvormige raampjes, waardoor een twijfelachtig licht neerdaalt ; en van de lijst, die tusschen de zoldering en de wanden loopt, hangen gipsen figuren af, als dropsteen en bouquetten geslepen en geborduurd. De troon was in het middelraam tegenover den ingang geplaatst. Uit het raam aan die zijde geniet men het verbazend gezicht van de Douro-vallei, die diep en zwijgend daar ligt, als gevoelde ook zij de tooverkracht der majesteit van het Alhatnbra; uit de ramen der beide andere zijden ziet men de ringmuren en torens van het fort; en van de ingangszijde rust de blik in de verte op de lichte boogjes van het mirtenplein, en op de wateren van het bekken die het azuur des hemels weerkaatsen.

„Welnu!quot; vroeg mij Gongora, ,,is het der moeite waard om driehonderd vijf-en-zestig nachten van het Alhambra te droomen?quot;

„Vreemd is hetantwoordde ik hem, „hetgeen mij op dit oogenblik door het hoofd gaat. Dat plein, zooals men het vanhier ziet, deze zaal, deze ramen, deze kleuren, alles wat mij omringt, schijnt mij niets nieuws te zijn; mij dunkt het beantwoordt aan een beeld, dat ik, ik weet niet sedert wanneer en hoe, te midden van duizend andere verward in het hoofd

190

-ocr page 501-

GRANADA.

191

had, en dat misschien in een droom, wat weet ik het, ontstaan is. Toen ik zestien jaren en verliefd was, en wij, ik en dat meisje, alleen, in een tuin, in het lommer van een prieeltje gezeten, elkander in de oogen staarden, en onwillekeurig een kreet van vreugde slaakten , dan verstijfde ons het bloed in de aderen, alsof die kreet uit de borst van een derde geweld was, die ons geheim had ontdekt. Welnu! dan wenschte ik dikwijls een koning te zijn en een paleis te hebben; en als mijne verbeelding aan die begeerte een vorm gaf, dan hield zij zich nooit op in de groote, vergulde paleizen onzer landen, maar zij zweefde in verre gewesten; daar op den top eens hemelhoogen bergs, bouwde zij zich een paleis op hare wijze, waarin alles Hef en klein, door een geheimzinnig licht bestraald was; dan zag zij lange rijen zalen met duizend wonderlijke en heerlijke sieraden getooid, met raampjes waaraan wij beide alleen konden staan, en zuiltjes waarachter het lieve kind nauwelijks haar gelaat kon verbergen, om mij eene verliefde grap te spelen, als zij mijne stappen van zaal tot zaal hoorde naderen , en mijne stem te midden van het gemurmel der fonteinen in den tuin hoorde klinken. Wanneer mijne verbeelding die paleizen bouwde, dan bouwde zij, zonder het te weten, het Alhambraj in die oogenblikken heb ik mij iets voorgesteld dat op deze zalen, deze vensters en dat plein, hetwelk men vanhier ziet, gelijkt, en wel zóó, dat ik mij eerder verbeeld de plaats te herkennen dan haar voor de eerste maal te zien. Wanneer

-ocr page 502-

GRANADA.

men verliefd is, dan droomt men altijd zoo iets van een Alhambra; en als men al die droomen in lijnen en kleuren kon weergeven, dan zou men schilderijen hebben, die door hare gelijkenis met alles wat men hier ziet van verbazing zouden doen verstommen. Deze bouworde drukt geene macht, geen roem, geene grootheid uit; zij ademt liefde en wellust, en wel eene liefde met hare geheimen, grillen, haar vuur en hare verheffing van dankbaarheid jegens God; een wellust met zijn weemoed en zijn zwijgen. Er is dus een innige band, een harmonie tusschen de schoonheid van dit Alhambra en de ziel van hen die op zestienjarigen leeftijd beminnen, wanneer de verlangens droomen en visioenen zijn. En hieruit ontstaat de onbeschrijfelijke tooverkracht, welke deze schoonheid uitoefent, en daarom is het Alhambra, hoe verlaten en gehalveerd het is, nog het verrukkelijkst paleis der wereld, en als de vreemdeling het voor de laatste maal ziet, dan stort hij tranen. Daarom zegt men, wanneer men het Alhambra groet, een laatst vaarwel aan de schoonste droomen zijner jeugd, die men binnen zijne wanden voor de laatste maal heeft zien herleven! men zegt een vaarwel aan onuitsprekelijk dierbare gelaatstrekken, die de vergetelheid van zoovele jaren doorbroken hebben ora zich te midden van de zuiltjes dier ramen een laatste maal te vertoonen! men roept al den hersenschimmen der jeugd een vaarwel toe! men brengt den laatsten groet aan die liefde die nimmermeer bloeit.quot;

„Het is waar!quot; antwoordde mijn vriend; „maar

193

-ocr page 503-

GKANADA.

wat zult gij zeggen, als gij het Leeuwenplein gezien hebt! Kom! Spoeden wij ons!quot;

Met haastige schreden verlieten wij den toren , staken het mirtenplein over, en kwamen voor een poortje tegenover den ingang.

„Sta stil!quot; riep mij Gongora toe.

Ik stond stil.

„Wilt gij mij een genoegen doen?quot;

„Honderd.quot;

„Een enkel: sluit de oogen en open ze niet, alvorens ik het u zeggen zal.quot;

„Ik heb ze gesloten.quot;

„Maar bedenk dat ik er mij aan houd; als gij ze opent, maak ik mij ongerust!quot;

„Twijfel er niet aan!quot;

Gongora nam mij bij de hand en leidde mij vooruit; ik beefde als een blad.

Wij deden misschien een twintigtal schreden en stonden daarna stil. Gongora zeide met bewogen stem; „Zie rond!quot; Ik zag rond, en ik zweer bij het hoofd mijner lezers, de tranen voelde ik mij langs de wangen biggelen.

Wij waren op het Leeuwenplein.

Als men mij op dat oogenblik langs den weg, waardoor ik binnengekomen was, had doen heengaan, dan weet ik niet of ik had weten te zeggen wat ik gezien had. Een woud van zuilen, eene wriemeling van boogjes en arabesken, een onbeschrijfelijke pracht, eene verbazende fijnheid, een ontzaglijke rijkdom, een ik weet niet wat luchtigs, doorschijnends, gol-II. 13

193

-ocr page 504-

GRANADA.

vends als een groot kanten paviljoen; eene verschij-nins als van een gebouw dat met een ademtocht

O D

moet verdwijnen, eene verscheidenheid van licht, van gezichten, eene geheimzinnige duisternis, eene verwarring , eene grillige wanorde van kleine zaken, eene majesteit van een paleis, eene vroolijkheid eener kiosk, eene liefderijke bevalligheid, eene buitensporigheid, eene verrukking, eene fantasie eener hartstochtelijke maagd, een droom eens engels, eene dwaasheid, iets dat geen naam heeft. Dat is de eerste indruk van het Leeuwenplein.

Het is een binnenplein, niet ruimer dan eene groote balzaal, van den vorm eens rechthoeks, met mnren zoo hoog als van een Andalusisch huis van eene verdieping. Rondom dit plein loopt eene lichte gaanderij , die door ranke zuiltjes van wit marmer ondersteund wordt, die in eene symmetrische wanorde twee aan twee, drie aan drie gegroepeerd, bijna van voetstuk beroofd zijn, zoodat zij op evenzooveel in den grond geplante boomstammen gelijken; zij zijn van afwisselende, hooge, fijne kapiteelen als pilastertjes voorzien , waarboven zich kleine boogjes van een bevalligen vorm krommen, die in plaats van op de kolommen te rusten, daarboven als voorhangsels schijnen opgehangen , die als slingerende linten en kransen de zuilen zeiven overeind houden. Uit het midden der twee kortste zijden springen twee zuilen-groepen vooruit, die als het ware twee vierkante tempeltjes vormen , ieder van negen bogen , door een veelkleurig koepeltje gekroond. De muren dezer tem-

194

-ocr page 505-

GRANADA.

195

peltjes en de buitenmuur der gaanderij zijn als een waar kantwerk van gips, geborduurd, gezoomd, gegarneerd , van het eene einde tot het andere doorbroken, doorzichtig als maaswerk en veranderen bij iedere schrede van teekening; hier zijn zij met bloemen , daar met sterren versierd, wat verder met schilden, ruiten en veelhoekige figuren vol van de fijnste ornamenten, die hier als kantwerk , daar in plooien en festoenen eindigen, ginds als fiadderende linten zich om de bogen winden en als dropsteen, franjes, kwasten en trossen afhangen, die bij de geringste beweging der lucht schijnen te moeten slingeren en zich in elkander verwarren. Groote Arabische opschriften loopen langs de vier muren, om de bogen, rond de kapiteelen, over de wanden der tempeltjes. Te midden van het plein verheft zich een groot marmeren bekken, door twaalf leeuwen gedragen, en door een geplaveid kanaaltje omringd, waarin zich vier andere kleine kanaaltjes uitstorten, die tusschen de vier zijden van het plein een kruis vormen, door de gaanderij in de aangrenzende zalen uitloopen en zich met andere waterleidingen vereenigen, die door het gansche gebouw kronkelen. Achter de beide tempeltjes , en te midden der twee andere zijden , ontwaart men zalen en rijen van zalen, met groote open poorten waardoor men den donkeren achtergrond ziet, waarop de witte zuiltjes zich voordoen , als stonden zij voor den ingang eener grot. Bij iedere schrede, die men op het plein doet schijnt zich dit zuilenwoud te bewegen en te ontbinden, om II. 13*

-ocr page 506-

GKANADA.

zich op een andere wijze te schikken; achter eene kolom die alleen scheen te staan, springen er twee, drie, eene reeks te voorschijn ; eenige verdwijnen, andere strengelen zich samen, nog weer andere scheiden zich af; als men van den achtergrond van eene dier zalen rondziet, dan schijnt alles vervormd; de bogen aan de tegenovergestelde zijde schijnen op zeer verren afstand, de kolommen van plaats veranderd , de tempeltjes van een anderen vorm; ziet men door de muren, dan ontwaart men nieuwe bogen en nieuwe zuiltjes, hier door de zon verlicht, daiir in de schaduw, ginds nauwelijks door het weinige licht bestraald, dat door de openingen van het stukadoorswerk dringt, nog verder zijn ze bijna in de duisternis verloren. Het is een aanhoudend veranderen van gezichten, afstanden, dwalingen, geheimen en spelingen , dat de bouworde en de zon, de overspannen en kokende verbeelding daar te weeg brengen.

„Wat moet dit patio wel niet geweest zijn,quot; zeide Gongora tot mij, „toen de binnenmuren schitterden van het mozaïek, de kapiteelen der kolommen vonkelden van goud, de zolderingen en gewelven met duizend kleuren beschilderd, de poorten door zijden voorhangsels gesloten, de nissen vol bloemen waren, onder de tempeltjes en in de zalen een welriekend water stroomde, uit de neusgaten der leeuwen twaalf waterstralen spoten die in het bekken neervielen, en de lucht zwanger was van Arabic\'s heerlijkst reukwerk !quot;

Langer dan een uur hielden wij ons op het plein

196

-ocr page 507-

GRANADA.

197

op, en als een bliksemstraal was het voor ons voorbijgegaan ; en ook ik deed wat alle, Spanjaarden en vreemdelingen, mannen en vrouwen , dichters en niet-dichters, wie zij ook zijn mogen, doen. Ik liep met mijne hand langs de muren, betastte al de zuiltjes, één voor één omvatte ik ze met beide handen als het middeltje van een lief meisje; ik verborg mij in hun midden, telde ze, bezag ze van honderd kanten, doorliep het plein in honderd richtingen; ik onderzocht of het waar was, dat men, als men een zacht woord in den muil van een der leeuwen uitspreekt, dit duidelijk uit de muilen van al de andere hoort; ik zocht op het marmer de bloedvlekken der dichterlijke legenden, en ik vermoeide mijne oogen en mijn geest op de arabesken. Er waren verscheidene dames. De dames doen op het Leeuwenplein allerlei kinderachtigheden; zij steken het hoofd tusschen de tweeling-kolommen, verbergen zich in donkere hoeken , zetten zich ter aarde, staan uren onbeweeglijk met het hoofd op de hand geleund te droomen. Die dames deden dat ook. Eene was er in het wit gekleed, die, achter de verre zuilen wandelende en meenende niet gezien te worden, de wellustige en majestueuze houding eener weemoedige sultane aannam; vervolgens lachte zij tegen eene harer vriendinnen ; het was verrukkelijk. Mijn vriend zeide tot mij : „Laat ons gaan!quot; en ik antwoordde; „Laat ons gaan!quot; en ik kon mij niet bewegen. Ik ondervond niet alleen een allerzoetst gevoel van bewondering; maar ik sidderde van genot, en had eene

-ocr page 508-

GRANADA.

manie om alles te betasten, te beschouwen, en de muren en zuilen van binnen te onderzoeken, alsof zij van eene geheime stof waren, en men in hunne inwendige deelen de hoofdoorzaak moest ontdekken van de tooverkracht, welke die plaats uitoefende. In geheel mijn leven heb ik nooit zooveel dwaasheden, zotternijen , onzinnige fraaiigheden gedacht noch gezegd , noch zal ik immer weer zooveel zeggen, als ik er in dat uur dacht en zeide.

„Maar gij moet hier komen,quot; zeide Gongora, ,,bij den opgang der zon, bij den ondergang; gij moet hier zijn, als de maan glinstert om die wonderen van kleuren, schaduwen en licht te zien ! Dan is het om duizelig te worden !quot;

Wij gingen de zalen zien. Aan de oostzijde is er eene die de zaal der Gerechtigheid genoemd wordt, waarin men, onder drie groote bogen doorgaande, komt, van welke ieder met eene poort, die op het plein uitkomt, gemeenschap heeft. Het is eene lange en smalle zaal, van eene rijke en trotsche bouworde; de wanden zijn met dicht loofwerk en kostbaar mozaïek bedekt, en het gewelf wemelt van punten, knoopen, poffen van stucco die van de bogen, langs de wanden afhangen en overal zich opstapelen en buigen, uit elkander loopen, zich verdringen, zich boven elkaar plaatsen, zoodat zij om de ruimte schijnen te twisten als de blaasjes in kokend water. Nog ziet men op verschillende punten de sporen der oude kleuren , welke aan dat gewelf het aanzien van een met hangende bloemen en vruch-

198

-ocr page 509-

GRANADA.

ten versierd paviljoen moesten geven. De zaal heeft drie kleine alkoven in ieder van welke men nog op het gewelf eene Arabische schildering ziet, waaraan de tijd en de uiterste zeldzaamheid der penseelwerken , die ons nog van de Arabieren overgebleven zijn, eene zeer groote waarde geven. De schilderingen zijn op leder, en het leder is op den muur geplakt. In het middelvertrekje zijn op een gouden grond tien mannen voorgesteld , die men voor tien koningen van Granada houdt; zij zijn in het wit gekleed, met eene kap over het hoofd, de eene hand op het slagzwaard rustende, op geborduurde kussens gezeten. De schilderingen der beide andere alkoven stellen kasteelen, dames en ridders, jacht- en liefde-tooneelen voor, waarvan de beteekenis moeielijk te vatten is. Maar de gelaatstrekken der tien koningen beantwoorden uitstekend aan het beeld, dat wij ons van die menschen vormen : Het is die olijfkleurige tint, die zinnelijke mond, het zijn die zwarte oogen met een strakken en geheimzinnigen blik, dien gij altijd in de donkere hoeken der zalen van het Alhambra meent te zien schitteren.

Aan de noordzijde van het plein is een andere zaal, die de los dos Her Dianas (der beide Zusters) geheeten, met twee groote marmerplaten, die er den vloer van uitmaken. Dat is de liefste zaal van het Alhambra. Zij is klein, van een vierkanten vorm, door een dier koepelgewelven gedekt, die de Spanjaarden halve oranjeappels noemen. Dit gewelf, door zuiltjes eu cirkelvormige boogjes ondersteund, is

199

-ocr page 510-

GEANADA.

200

geheel in den vorm eener dropsteenen grot bewerkt, met een eindelooze menigte gekleurde en vergulde punten en holten, en is zóó licht op het oog, dat het in de lucht schijnt opgehangen te zijn, en als een voorhangsel moet trillen, als eene rookwolk zich verdeelen, of als een zeepbel bersten, als men het aanraakt. De wanden, evenals in de andere zalen, met stucco bedekt, en met ougeloofelijk dichte en fijne arabesken versierd, zijn een der bewonderenswaardigste voortbrengselen van de verbeeldingskracht en het menschelijk geduld. Hoe langer men die tallooze lijnen beschouwt, hoe meer zij zich ineen strengelen en elkander kruisen; uit de eene figuur ontstaat een andere, uit deze eene derde, en alle drie stellen eene vijfde voor, die ons ontsnapt was, en deze verdeelt zich eensklaps weer in tien andere die men niet gezien had, en vervolgens vereenigt zij zich weer en vervormt zich opnieuw. Nimmer eindigt men nieuwe verbindingen te ontdekken, dewijl de eerste, als zij zich weer voordoen, reeds vergeten zijn, en het effect hebben als van een eerste gezicht. Men zou er het gezicht en het verstand bij verliezen, als men dat labyrint geheel en al wilde opnemen; één uur heeft men noodig om den omtrek van een raam, de ornamenten van een pilaster, de arabesken van een omlijsting te bezichtigen; een uur is niet voldoende om zich de teekening van eene dier verbazende cederhouten poorten in het geheugen te prenten. Aan de beide zijden der zaal zijn twee kleine alkoven; in het midden een klein bek-

-ocr page 511-

GRANADA.

ken met eene pijp voor het waterstraaltje, die met het kanaaltje, dat over het plein naar de Leeuwenfontein loopt, in verbinding staat. Recht tegenover de ingangspoort, aan de overzijde is een andere poort, waardoor men in een andere lange en smalle zaal komt, de zaal der Oranjes genoemd. Uit deze zaal komt men door eene derde poort in een klein kabinet, het kabinet van Lindaraja geheeten, dat overladen is met ornamenten, en aan welks einde zich een allerprachtigst raam met twee bogen bevindt, dat op een tuin uitziet.

Om al de schoonheid van dien tooverachtigen bouwstijl te genieten, moet men de zaal der beide Zusters verlaten, het Leeuwenplein oversteken, de zaal der Abencerrages binnentreden, die zich aan de zuidzijde, tegenover die der Zusters bevindt, waarvan zij bijna denzelfden vorm en dezelfde sieraden heeft. Van den achtergrond dezer zaal, doorkruist de blik het Leeuwenplein, doorloopt de zaal der beide Zusters, dringt in de zaal der Oranjes, in het kabinet van Lindaraja door, en valt in den tuin, welks dicht groen onder de bogen van dat prachtige raam verschijnt. De beide openingen van dat raam , die men door den afstand zoo klein, en op den achtergrond van die zalenrei zoo vol licht ziet, gelijken op twee groote oogen die u aanstaren, en die u in den waan brengen, dat daar achter ik weet niet welke paradijsgeheimen zijn.

Nadat wij de zaal der Abencerrages gezien hadden, gingen wij de baden bezichtigen, die zich tusschen

201

-ocr page 512-

GRANADA.

de zaal der beide Zusters eu het Mirtenplein bevinden. Wij beklommen eene trap, gingen door een nauwen gang, kwamen in eene schitterende zaal, de zaal de los Divanes geheeten, waarin de schoonen der koningen op Perzische tapijten, bij de tonen der lieren kwamen rusten, nadat zij een bad in de aangrenzende vertrekken genomen hadden. Deze zaal werd op de puinhoopen der oude gebouwd, is door Spaansche kunstenaars met arabesken versierd, verguld en beschilderd, zooals de oude moet geweest zijn, zoodat men ze als eene zaal uit de tijden dei-Arabieren kan beschouwen, die in al hare deelen ongeschonden is bewaard gebleven. In het midden is eene fontein; in twee tegenover elkander staande wanden bevinden zich twee alkoven, waarin de vrouwen zich neervlijden; hooger de tribunes, waarop de muzikanten stonden. De muren zijn omlijst, met duizend levendige kleuren gespikkeld, gesprenkeld en gevlekt, en hebben het aanzien van een behangsel van met gouddraad doorwerkte, Chineesche stoffen met die eindelooze verwikkelingen van figuren, die den geduldigsten mozaïekwerker der wereld dol zouden maken.

Toch werkte in die zaal een schilder \\ En hij werkte reeds sedert drie maanden om eene kopie van die wanden te nemen ! Het was eeii Duitscher. Gongora kende hem en vroeg hem : „Is dat geen werk om dol te worden ?quot; Hij antwoordde glimlachend ; „Dat dunkt mij nieteu hij boog zich weer over zijn schilderij.

202

-ocr page 513-

GRANADA.

Wij gingen naar de kleine overwelfde badkamers, die haar licht van boven door eenige in den muur, in den vorm van sterren en bloemen aangebrachte openingen ontvangen. De badkuipen zijn van een enkel stuk marmer, ruim en tusschen de beide wanden ingesloten. De gangen, die van het eene vertrek naar het andere geleiden , zijn laag en nauw, zoodat er nauwelijks een man passeeren kan, en toch heerscht er eene verrukkelijke frischheid.

,,Wat veroorzaakt u kommer?quot; vroeg mij mijn vriend.

„Ik denk,quot; antwoordde ik, „aan de wijze waarop wij des zomers en des winters in die huizen leven , die als kazernen lijken, in die vertrekken op de derde verdieping, die of donker, öf door een vloed van licht overstroomd zijn, zonder marmer, zonder water, zonder bloemen, zonder zuiltjes ; ik denk er aan, dat wij aldus ons geheel leven zullen moeten doorbrengen, en dat wij binnen die wanden zullen sterven, zonder een enkel maal den wellust dezer gezegende paleizen genoten te hebben ; ik denk er aan, dat er ook in dit aardsche leven oneindig veel te genieten valt, en dat ik nimmer zal genieten! Ik denk er aan, dat ik vier eeuwen geleden als koning van Granada had kunnen geboren worden, en dat ik thans integendeel als een arme drommel het levenslicht ontvangen heb!quot;

Mijn vriend lachte, en mijn arm tusschen den duim en den wijsvinger vattende, als wilde hij mij knijpen, zeide hij :

203

-ocr page 514-

GRANADA.

„Denk daaraan niet. Denk er liever aan, hoeveel schoons, liefs en geheimvols deze badkuipen moeten gezien hebben; aan de lieve voetjes die zich in hare welriekende wateren baadden, aan de lange haarlokken , die over hare randen golfden, aan de groote, smachtende oogen die door de openingen in dit gewelf den hemel aanschouwden, terwijl onder de gewelven van het Leeuwenplein de haastige stap van een ongeduldigen kalif weergalmde, en de honderd waterstraaltjes van het paleis met een zoet gemurmel riepen: — Kom, kom, och kom! en in eene geparfumeerde zaal een van eerbied trillende slaaf de vensters met rooskleurige gordijnen sloot.quot;

„Och 1 gun mijne ziel een oogenblik rust!quot; antwoordde ik mijne schouders ophalende.

Wij doorkruisten den tuin van het kabinet van Lindaraja en een binnenplein van een geheimzinnig voorkomen, het patio della Reja geheeten, en kwamen door eene lange galerij, die op de vlakte uitziet, op den top van een der uiterste torens van het Alhambra onder een klein, rondom open paviljoen , Tocador de la lieina (toiletkamer der koningin) geheeten, dat als een arendsnest boven een afgrond schijnt te zweven.

Zonder vrees door iemand geloochenstraft te worden, kan men gerust zeggen, dat het schouwspel, hetwelk men daar geniet, zijnsgelijke op aarde niet heeft.

Verbeeld u een onmetelijke, groene vlakte, als eene weide met jong gras bedekt, in alle richtingen door eindelooze rijen cipressen, pijnboomen, eiken en populieren doorsneden, met dichte oranjewouden,

204

-ocr page 515-

GRANADA.

205

die op zulk een verren afstand slechts struiken schijnen , bezet; verder bloem- en fruittuinen die zóó overvloedig met vruchtboomen beplant zijn, dat zij den aanblik opleveren van in het groen gekleede heuveltjes; en door deze onmetelijke vlakte kronkelt de Genii, die tusschen de bosschen en tuinen als een zilverlint glanst; en geheel in het rond boschrijke heuvels, en aan gene zijde der heuvels hemelhooge rotsen van fantastische vormen, die het beeld voorstellen van een gordel van muren en reusachtige torens, die dit aardsch paradijs van de wereld scheidt. Daar beneden strekt zich voor uwe oogen de stad Granada uit, die gedeeltelijk in de vlakte , gedeeltelijk langs de helling van een heuvel ligt, welke laatste geheel met groepen boomen, struiken en vormelooze hoopen groen bezet is, die zich verheffen en als enorme vederbossen boven de daken der huizen wuiven, en er naar schijnen te streven om zich al verder en verder uit te breiden, zich te vereenigen en de ge-heele stad te bedekken ; verder naar beneden de diepe vallei van den Douro, die in plaats van bedekt, opgevuld en overladen is met een verbazenden plantengroei, die zich als een berg voordoet, waarboven nog een bosch van reusachtige populieren uitsteekt, die hunne toppen tot onder de vensters van den toren slingeren, zoodat men ze bijna met de hand kan bereiken ; rechts aan gene zijde van den Douro op een heuvel, die zich trotsch en rank als een koepel verheft, het paleis van het Generalife, door luchtige tuinen omringd en bijna te midden van een woud

-ocr page 516-

GRANADA.

206

van laurieren, populieren en granaatbooraen verborgen ; aan de tegenovergestelde zijde, een bewonderenswaardig schouwspel, een ongeloofelijke zaak, een droomgezicht; de Sierra Nevada, na de Alpen de hoogste bergen van Europa, wit van den sneeuw, wit tot op weinig mijlen van de poorten van Granada, wit tot aan de heuvels waar granaatboomen en palmen zich als reuzen verheffen, en waar een bijna tropische plantengroei zich met al zijne schitterende pracht voor het oog ontvouwt. Verbeeld u nu boven dit onmetelijk paradijs, dat al de lachende bevalligheden van het Oosten en al de ernstige schoonheden van het Noorden bevat; dat Europa aan Afrika huwt en tot bruidschat al de fraaie wonderen der natuur aanbrengt , en al de geuren der aarde tot één enkelen saamgesmolten ten hemel zendt; verbeeld u nu boven deze gezegende vallei een Andalusischen hemel en een Andalusische zon, die naar het Westen zinkende, met eene goddelijke rozenkleur de toppen, en met al de kleuren van den regenboog en met al de weerkaatsingen van de zuiverste, azuren parelen de zijden der bergen van de Sierra Nevada verft, en die hare stralen in duizend goud- purperen aschkleurige schakeeringen in de rotsen breekt, die de vlakte omkransen, en die, te midden van een gloed van stralen ondergaande, tot groet, eene lichtende kroon om de peinzende torens van het Alhambra en om de omslingerde spitsen van het Generalife werpt; en zeg mij dan of de wereld iets oplevert dat plechtiger, heerlijker en bedwelmender

-ocr page 517-

GRANADA.

is dan dit liefdefeest van hemel en aarde, voor hetwelk sedert negen eeuwen Granada van wellust trilt en van hoogmoed zwelt.

Het dak van den Mirador de la reina wordt door kleine Moorsche kolommen ondersteund, waartusschen zich vlakke bogen uitstrekken, die aan het paviljoen een zonderling grillig en lief aanzien geven. De muren zijn fresco geschilderd en langs de friezen ziet men de initialen van Isabella en Filips V met lief-degodjes en bloemen dooreengestrengeld. Naast den ingang is er nog eene zerk van den ouden vloer overig, die als eene zeef geheel doorboord is, boven welke zich, naar men zegt, de Sultanes plaatsten om zich in de wolk van het reukwerk te wikkelen, dat daar onder gebrand werd. Alles ademt daar liefde en vreugde. De lucht is er zuiver als op den top eens bergs; een gemengde geur van mirten en rozen stijgt er omhoog; geen ander gedruisch hoort men er dan het gemurmel van den Douro die zich tus-schen de rotsbrokken zijner steile bedding breekt, en het gezang van duizenden vogels, in het dichte loof der dalen verborgen. Het is een waar verblijf voor minnenden, eene zwevende alkoof om er te gaan droomen, eene luchtwoning, waarin men opstijgt om God te danken voor het geluk dat men geniet.

,,0, Gongora!quot; riep ik uit, na eenige oogenblikken dat verrukkelijk schouwspel bewonderd te hebben, ,,tien jaren levens zou ik geven als ik hier door een tooverslag al de dierbaren kan doen verschijnen, die mij in Italië wachten!quot;

207

-ocr page 518-

GKANADA.

Gongora wees mij eene groote ruimte op den muur, geheel zwart van datums en namen, die door de bezoekers van het Alharabra met potlood en houtskool daar neergeschreven, of met de punt van het penne-mes daar ingegrift waren.

„Wat staat hier geschreven?quot; vroeg hij mij.

Ik naderde en liet een gil: — Chateaubriand.

„En hier!quot;

„Byron!quot;

„En hier?quot;

„Victor Hugo!quot;

Van den Mirador de la reina neerdalende, meende ik het Alhambra gezien te hebben, en had de onvoorzichtigheid dit mijnen vriend te zeggen, Als hij een stok in de hand had gehad, dan ben ik er zeker van, dat hij hem mij had laten voelen; maar daar hij er geen had, stelde hij zich tevreden mij aan te zien als iemand die mij vroeg , of mijn verstand zoek was.

Wij keerden naar het mirtenplein terug, en bezochten de zalen, die aan de overzijde van den toren van Comares liggen, waarvan de meeste half verwoest, eenige vervormd, andere geheel naakt en beroofd van vloer en dak zijn. Vele zijn echter bezienswaardig èn om de herinneringen die zij opwekken, en om den bouw van het geheel goed te begrijpen. De oude moskee is door Karei V in eene kapel veranderd ; eene groote Arabische zaal in eene bidkamer; hier en daar ziet men nog overblijfselen van arabesken en gebeeldhouwde cederhouten zolderingen; de

208

-ocr page 519-

GRANADA.

galerijen, binnenpleinen, vestibules gelijken op die van een paleis, dat door de vlammen vernield is.

Nadat, ik ook dit gedeelte van het Alhambra gezien had, meende ik werkelijk dat mij niets te zien overbleef, en had opnieuw de onvoorzichtigheid het aan Gongora te zeggen. Ditmaal kon hij zich niet inhouden, en nadat hij mij in den voorhof van het mirtenplein voor een plan van het gebouw, dat op den muur gehecht was, geleid had, zeide hij tot mij :

Zie eens, en gij zult ontwaren, dat al de zalen en pleinen en torens, die wij tot nu toe gezien hebben , nog geen twintigste deel der ruimte beslaan , die de muren van het Alhambra omvatten. Gij zult zien, dat wij nog niet bezocht hebben de overblijfselen van drie andere moskeeën, de ruïnen van het huis des Kadi\'s, den Watertoren, den toren van den Infant, den toren der Gevangenis, den toren van den Candil, den toren der Picos, den toren der Dolken, den toren der Siete melos, den Kapiteinstoren, den Heksentoren , den Hoofdentoren, den Wapentoren, den toren der Hidalgo\'s, den Kippentoren, den Kubustoren , den Huidetoren , den Zeiltoren, den Kruittoren, de overblijfselen van het huis van Mon-dejar, de militaire wijken, de ijzeren poort, de binnenmuren , regenputten , wandelplaatsen; dewijl gij moet weten dat het Alhambra geen paleis maar eene stad is; dat men er zijn leven zou kunnen doorbrengen om arabesken te zoeken, opschriften te lezen, iederen dag een nieuw gezicht van heuvelen n. 14

209

-ocr page 520-

GKANADA.

210

en bergen te ontdekken, en geregeld ieder uur van de vier-en-twintig van den dag in verrukking te geraken.quot;

En ik meende het Alhambra gezien te hebben!

Voor dien dag wilde ik er niets meer van weten, en God weet hoe mijn hoofd gesteld was , toen ik in mijn hotel terugkeerde. Den volgenden dag ging ik er bij zonsopgang weer heen; en zoo keerde ik er iederen dag, zoolang ik te Granada verbleef, terug met Gongora of andere vrienden, met gidsen of alleen , en altijd scheen mij het Alhambra grouter en schooner. Herhaaldelijk doorliep ik die zalen en pleinen; uren en uren bracht ik er door tusschen de zuilen gezeten of aan de ramen leunende, met een steeds levendiger genot; iederen keer ontdekte ik nieuwe schoonheden, en gaf mij altijd aan die vage en verrukkelijke fantasieën over, waaronder mijn geest den eersten dag had omgedoold. Ik zou niet meer weten te zeggen, langs welke wegen mijne vrienden mij het Alhambra binnenleidden ; maar ik herinner mij, dat ik iederen dag op mijn weg muren, torens en verlaten straten vond die ik nog niet gezien had, en het scheen mij toe alsof het Alhambra van plaats veranderd, of zich vervormd had, of dat er als door een tooverslag nieuwe gebouwen in het rond verrezen waren, die er het oorspronkelijk aanzien van veranderden. Wie zou de schoonheid dier plaatsen kunnen beschrijven als de zon onderging!

-ocr page 521-

ORANAUA.

211

dat fantastisch woud als er het maanlicht op viel! de onmetelijke vlakte en de met sneeuw bedekte bergen , in heldere nachten! de grootsche omtrekken dier enorme muren , trotsche torens, reusachtige boomen, die tegen een met sterren bezetten hemel afstaken ! dat verlengde suizen dier monsterachtige hoopen groen die de dalen vullen en de zijden der heuvelen bedekken , als de wind er in blies ! Het was een schouwspel , waarvoor mijne vrienden, die in Granada geboren en gewoon waren het sedert hunne kindsheid te zien , sprakeloos bleven, zoodat zij dikwijls groote afstanden in stilte doorliepen , ieder in zijne gedachten verdiept, met een door zachten weemoed saamgenepen hart, die dikwijls het oog met tranen vulde , en met een dankbaar en verteederd hart den blik ten hemel deed rijzen.

Toen ik op den dag mijner aankomst te Granada omstreeks middernacht in het hotel terugkeerde, vond ik, in plaats van stilte en rust, het patio als eene balzaal verlicht, lieden die om de tafeltjes zaten te drinken, andere die pratende en lachende op de galerijen heen en weer liepen, en ik moest een uur wachten alvorens ik kon gaan slapen. Dat uur echter bracht ik aangenaam door. Terwijl ik eene kaart van Spanje beschouwde, die op den muur was vastgehecht , kwam er een groot en zwaar man, met eene gelaatskleur als eene roode biet, en een buik , die hem tot op de knieën hing, tot mij, en nadat hij II. 14*

-ocr page 522-

GRANADA.

zijne muts had afgenomen, vroeg hij mij, of ik een Italiaan was. Ik antwoordde bevestigend, en hij voegde er glimlachend bij: „Ik ook; ik ben de eigenaar van het hotel.quot;

„Dat doet mij genoegen, te meer daar ik zie dat gij hier goede zaken maakt.quot;

„Goede God . . . antwoordde hij mij op een toon, die wat droevig wilde klinken, „ja .... ik beklaag mij niet; maar .... geloof mij, waarde heer! hoe goed de zaken ook gaan, wanneer men van zijn vaderland verwijderd is, dan voelt men hier (en hij legde de hand op zijne enorme borst) altijd eene leegte !quot;

Ik keek naar zijn buik.

„Eene groote leegte,quot; hernam de hotelhouder,

„het vaderland vergeet men nooit..... Uit welke

provincie zijt gij Mijnheer?quot;

,,Uit Ligurië; en gij?quot;

„Uit Piemont. Ligurië ! Piemont! Lombardije ! Dat zijn landen!quot;

„Het zijn schoone landen zonder twijfel; maar gij kunt u bij slot van rekening niet over Spanje beklagen. Gij woont in eene der schoonste steden van de wereld; gij zijt eigenaar van een der fraaiste hotels van de stad ; gij hebt het geheele jaar door eene schare vreemdelingen om u heen, en vervolgens zie ik, dat gij eene benijdenswaardige gezondheid geniet.quot;

„Maar die leegte!quot;

Ik keek opnieuw naar zijn buik.

212

-ocr page 523-

GRANADA.

„Hé! ik begrijp u Mijnheer; maar weet, dat gij li vergist, als gij naar den schijn oordeelt. Gij kunt u niet voorstellen wat ik ondervind als hier een Italiaan komt. Wat wilt ge? Het zal eene zwakheid zijn, maar ik zou hem den geheelen dag aan tafel willen zien; en geloof mij, als mijne vrouw er mede tevreden was, dan zou ik in staat zijn hem voor mijne rekening een dozijn voorgerechten aan te bieden .... alsof het niets was.quot;

„Hoe laat dineert men hier morgen?quot;

„Om vijf uur. Overigens .... eet men hier weinig .... warme landen ____alle betrachten hier de

matigheid ____ van welke natie zij ook zijn .... dat

is een vaste regel .... Maar hebt gij den anderen Italiaan niet gezien, die hier is?quot;

Dit zeggende, zag hij rond, en een man, die uit een hoek van het plein ons stond aan te staren, naderde.

Nadat de logementhouder eenige woorden gezegd had, liet hij ons alleen. Het was een man vau ongeveer veertig jaren, sobertjes gekleed; hij sprak met gesloten tanden, en wreef zich met eene stuiptrekkende beweging onophoudelijk de handen, alsof hij zich geweld aandeed om zich van het gebruik zijner vuisten te onthouden. Hij vertelde mij, dat hij uit Lombardije en een korist was, en dat hij daags te voren met andere zangers, die zich voor het zomerseizoen aan den schouwburg der Opera verbonden hadden , te Granada was aangekomen.

„Een vuil land!quot; riep hij zonder eenige andere

213

-ocr page 524-

GRANADA.

inleiding uit, terwijl hij rondzag, alsof hij eene rede wilde uitspreken.

,,Zijt gij niet gaarne in Spanje?quot; vroeg ik hem.

„In Spanje? Ik? Pardonneer: gij kondet mij evengoed vragen : Zijt gij gaarne in de galeien ?quot;

„Maar waarom!quot;

„Waarom ? . . , Maar ziet gij dan niet, welke lui die Spanjaarden zijn : onwetend, bijgeloovig, trotsch, bloeddorstig , bedrieglijk, schelmachtig, verwaand en eerloos?quot;

En hij bleef een oogenblik onbeweeglijk in eene vragende houding staan , de aderen van zijn hals waren opgezwollen alsof zij zouden bersten.

„Vergeef mij,quot; antwoordde ik, ,,uw oordeel schijnt mij niet gunstig genoeg toe, om u te kunnen zeggen dat ik er ook zoo over denk. Wat de onwetendheid aangaat, pardonneer mij, maar het past ons Italianen , die nog steden hebben, waar men de onderwijzers steenigt en den professoren een dolksteek toebrengt , die hunnen leerlingen een nul geven , ons past het althans niet anderen op dit punt de les te lezen. Wat het bijgeloof betreft, o, wij arme drommels! wanneer wij in de steden van Italië, waar hei volksonderwijs het meest verspreid is, eene verbazende beweging zien ontstaan wegens een wonderdadig beeld van de Madonna, dat eene vrouw uit het volk midden op de straat gevonden heeft ....

Wat de misdaden betreft, ik verklaar u openhartig dat ik zeer bevreesd zou zijn, als ik met de statistieke lijsten in de hand, in tegenwoordigheid van

214

-ocr page 525-

GRANADA.

een gehoor van Spanjaarden , zonder eerst gegevens en resultaten te kennen, eene vergelijking tusschen de twee landen moest maken. Ik wil hiermede niet zeggen, dat wij ons over het algemeen in geen beteren toestand bevinden dan Spanje; maar ik meen dat een Italiaan, die Spanje beoordeelt en rechtvaardig wil zijn, zeer toegevend moet wezen.quot;

„Pardonneer mij, maar mij bevalt geen land zonder politieke richting! geen land dat der regeerinyloosheid ten prooi is-! geen land .... Komaan! noem mij een enkel groot Spanjaard uit dezen tijd!quot;

„Ik zou het niet kunnen .... maar groote mannen zijn er overal weinig!quot;

„Noem mij een Galileï!quot;

„O! Galilei\'s hebben zij geen een.quot;

„Noem mij een Ratazzi!quot;

„Zij hebben er evenmin een.quot;

„Noem mij .... maar kortom zij hebben niets. En vervolgens, wat heeft het land nu voor schoons ?quot;

„O, pardonneer! op dit punt geef ik niet toe; om slechts eene provincie te noemen, Andalusië is een paradijs; Sevilla, Cadix, Granada zijn verbazende steden.quot;

„Wat?quot; ... En bevallen u de huizen van Sevilla en Cadix die een armen duivel, als hij rakelings langs de muren gaat , van het hoofd tot de voeten wit maken ? Bevallen u die straten, die men na een flink middagmaal nauwelijks passeeren kan ? Vindt gij de Andalusische vrouwen schoon met die oogen als bezetenen ? Kom ! gij zijt te toegevend ,

215

-ocr page 526-

GRANADA.

het is geen ernstig volk. Zij hebben Don Amadeus geroepen, en thans willen zij hem niet meer; het is, dewijl zij onwaardig zijn door een beschaafd man bestuurd te worden!quot; (letterlijk).

„Maar vindt gij dan niets goed in Spanje?quot;

„Niets.quot;

„Maar waarom zijt gij er dan?quot;

„Ik ben er, dewijl ik er wat te eten vind.quot;

,,Dat is ook nog al iets.quot;

„Maar hoe eet men er? Als een hond! Wie kent de Spaansche keuken niet!quot;

, ,Maar pardonneer mij: waarom gaat gij in plaats van als een hond in Spanje niet als een mensch in Italië eten?quot;

Hier bevond zich de arme kunstenaar in verlegenheid , en om hem daaruit te helpen, bood ik hem eene sigaar aan, die hij, zonder een woord te spreken, aannam en opstak. Hij was niet de eenigste Italiaan in Spanje, die mij in zulke woorden over dat land en zijne bewoners sprak, dat hij zelfs de helderheid des hemels en de bevalligheid der Anda-lusische schoonen ontkende. Ik weet niet welk genot er in gelegen kan zijn op dergelijke wijze te reizen, met een hart gesloten voor ieder welwillend gevoel en aanhoudend genegen te berispen en te lasteren , alsof alles, wat men goeds en schoons in een vreemd land vindt, het onze ontroofd ware, en wij er ons niet op konden beroemen iets waard te zijn, dan op voorwaarde dat alle anderen niet deugen. Lieden, die met dergelijke gemoedsgesteldheid

216

-ocr page 527-

GRANADA.

217

reizen, boezemen mij meer medelijden dan afkeer in, dewijl zij zich vrijwillig van vele genoegens en vertroostingen berooven. Ik wil ten minste andere liever naar mij zeiven beoordeelen, dewijl, waar ik ook ga, het eerste gevoel, dat mij menschen en zaken inboezemen, een gevoel van genegenheid is; eene begeerte niets te vinden, dat mij tot berisping noodzaakt; eene behoefte om in mijne eigene oogen schoone dingen te verfraaien, onaangename te verbergen, gebreken te verschoonen en in alle oprechtheid tot mij zeiven en andere te kunnen zeggen, dat ik over alle en alles tevreden ben. En om dit doel te bereiken, behoef ik mij geen geweld aan te doen; alles vertoont zich, als van zelf, voor mij in zijne aangenaamste gedaante; en mijne verbeelding kleurt welwillend alle andere vormen met eene lichte rozentint. Ik weet wel, dat men op deze wijze geen land bestudeert, geene Critische proeven schrijft, noch den naam van een diepdenkend man verkrijgt, maar ik weet dat men aldus met een heldere ziel reist, en het reizen een onzeglijk genot aanbrengt.

Den volgenden dag ging ik het Generalife zien, dat als de stad der x\\rabieren is, en welks naam met dien van het Alhambra samengaat, zooals die van het Alhambra met dien van Granada, ofschoon er heden van het oude Generalife slechts weinig bogen en arabesken meer over zijn. Het is een klein, een-

-ocr page 528-

GRANADA.

218

voudig en wit paleis met weinig vensterramen , eene bogengalerij, door een vlak gekroond, en te midden van een laurier- en mirtenbosch op den top van een bloemrijken berg half verborgen, die op den rechteroever van den Douro tegenover den heuvel van het Alhambra verrijst. Voor den gevel van het paleis strekt zich een kleine tuin uit, en andere tuinen verheffen zich bijna in den vorm eener groote trap boven elkander, tot aan den top des bergs, waarop eene zeer hooge , open galerij prijkt, die het Generalife omsluit. De lanen der tuinen, de breede trappen die van de eene tot de andere voeren, de met bloemen bezette perken, worden door hooge leiboomen geflankeerd, die boogsgewijze gesnoeid en door mirtenprieeltjes gescheiden zijn, welke zich met eene bevallige teekening krommen en samenstren-gelen; bij iedere rust verheffen zich witte huisjes, door wijngaardranken en groepen van oranjes en cipressen overlommerd, die met eene schilderachtige symmetrie gerangschikt zijn. Het water is er nog even overvloedig als ten tijde der Arabieren, en geeft aan het oord een onbeschrijfelijke bevalligheid, frischheid en leven. Overal hoort men het gemurmel van beekjes en fonteintjes; aan het einde eener laan draait men af, en men ziet een waterstraal; men treedt aan een venster en men ziet een sprong die tot aan het kozijn komt; men dringt te midden eener groep boomen door, en men krijgt de spatjes van een watervalletje in het gelaat; waarheen men zich ook wendt, men vindt water dat tusschen krui-

-ocr page 529-

GRANADA.

den en struiken, ontspringt of stroomt of druipt of schuimt of glinstert. Van de hoogte der galerij daalt het oog over al die tuinen neder, die steil, of met sprongen en trappen naar beneden loopen; het dringt in dien afgrond van plantengroei door die de beide bergen scheidt; het omvat het geheele Al-hambra met de koepeldaken zijner tempeltjes, met zijne verre torens en met zijne voetpaden die dooide ruïnes kronkelen; het strekt zich over de stad Granada, over de vlakte, over de heuvels uit, en loopt met een enkelen blik over de toppen der Sierra Nevada, die zóó dichtbij zijn, dat men ze binnen een uur schijnt te kunnen bereiken. En terwijl gij dit schouwspel gadeslaat, wordt het oor door het gemurmel van honderd fonteintjes en door den zwakken toon der stadsklokken gestreeld , die nu eens al dan weer niet tot u overgolft, zich met den geheimzinnigen geur van een aardsch paradijs vermengt, en u tot bleekwordens toe van wellust doet trillen.

Aan gene zijde van het Generalife op den top van een hoogeren, thans naakten en treurigen berg, prijkten ten tijde van de Arabieren andere koninklijke paleizen en strekten zich andere tuinen uit, die onderling door groote met mirten omzoomde lanen verbonden waren. Thans zijn al die wonderen van bouwkunst, eens door bosschen, fonteinen en bloemen omringd, die gezegende en luchtige verblijven , die schitterende en geurige oorden van liefde en verrukking verdwenen , en nauwelijks ziet men

.219

-ocr page 530-

GRANADA.

hier en daar wat steenbrokken of eeiiig kort eindje muur, dat

„Ne fa fede e ricordo al passegyieroquot; 1).

Maar die ruïnen, die elders een droevig gevoel zouden verwekken , doen dit niet voor het schouwspel dier prachtige natuur, welker verrukkelijkheid de wonderschoonste werken der menschen nooit, naar het schijnt, hebben kunnen vermeerderen.

Toen ik de stad weer binnentrad, stond ik aan het einde van de Carrera del Darro voor een huis stil, dat rijk met basreliëfs versierd is, die wapenschilden , wapenrustingen, cherubijnen en leeuwen voorstellen, met een klein balkon op den hoek, waarboven ik gedeeltelijk op den eeuen, gedeeltelijk op den anderen muur, het volgende geheimzinnige opschrift in groote drukletters las :

Esperando la del cielo ,

220

hetgeen letterlijk vertaald beteekent : Raar van den hemel verwachtende. Nieuwsgierig om den verborgen zin dier woorden te kennen, teekende ik ze op om den geleerden vader mijns vriends daarnaar te vragen, die er mij twee verklaringen van gaf: de eene nagenoeg zeker maar weinig romantisch, de andere romantisch maar zeer twijfelachtig. De laatste is als

1) Deu voorbijgaugei\' daarvan getuigt cn hem daaraan heiinuert.

-ocr page 531-

GRANADA.

221

volgt : Het huis behoorde aan Don Fernando di Zafra, den geheimschrijver der Katholieke Koningen, die eene zeer schoone dochter had. Een jeugdige hidalgo 1) van eene vijandelijke familie, of van minderen adel dan de familie Zafra, werd op het meisje verliefd , bezat hare liefde ook , vroeg ze ten huwelijk maar kreeg ze niet. De weigering des vaders gaf voedsel aan het liefdevuur der beide minnenden. De vensters van het huis waren laag; op een nacht gelukte het den verliefde het huis te beklimmen en in de kamer der maagd te geraken. Of hij bij het binnenkomen een stoel omgeworpen, of gehoest, of op het gezicht zijner geliefde met loshangend haar en open armen een lichten kreet van vreugde geslaakt heeft, dat zegt de overlevering niet, en niemand weet het; maar zeker is het dat Don Fernando di Zafra, gedruisch hoorende, toesnelde, zag wat er gaande was, en zich blind van woede op den on-voorzichtigen jongeling wierp om hem te dooden. Doch het gelukte dezen te vluchten. Don Fernando, die hem vervolgde, stiet op een zijner eigene pages, die dezen liefdehandel begunstigd en den hidalgo bij het binnenkomen geholpen had; hij zag hem op dat oogenblik voor den verleider aan, en zonder naar verklaringen of gebeden te luisteren , liet hij hem vatten en aan het balkon van het huis ophangen. De overlevering verhaalt dat, terwijl het arme slachtoffer : Genade! Genade! riep, de beleedigde vader

1) Een hidalgo in het Spaansch , of fidalgo in het Portngcesch is een adellijk persoon van lageren rang in Portugal en Spanje. (Vertaler.)

-ocr page 532-

GRANADA.

hem , op het balkon wijzende, antwoordde : Daar zult gij staan, esperanda la del cielo ! (haar van den hemel verwachtende , de genade namelijk); een antwoord , dat hij vervolgens op een steen in den muur liet griften, tot een eeuwigen schrik voor verleiders en koppelaars.

De rest van den dag wijdde ik aan kerken en kloosters.

De kathedraal van Granada verdient eerder dan die van Malaga, die toch ook schoon en prachtig is, deel voor deel beschreven te worden : maar voor heden hebben wij beschrijvingen genoeg van kerken. Zij werd in het jaar 1529 door de Katholieke koningen op de puinen van de voornaamste moskee der stad gebouwd; maar zij bleef onvoltooid. Zij heeft een grooten gevel met drie poorten, door beelden en basreliefs versierd, en bestaat uit vijf schepen die door twintig reusachtige pilaren gescheiden zijn, waarvan ieder uit een bundel ranke zuiltjes is samen-mengesteld. De kapellen bevatten schilderijen van Boccanegra , beeldhouwwerk van Torrigiani, en kostbare graftomben en ornamenten. Bovenal is de hoofdkapel merkwaardig, die door twintig Corinthische zuilen ondersteund wordt, in twee rijen verdeeld , op de eerste van welke de kolossale beelden der twaalf apostelen prijken , en boven de tweede een architraaf met guirlandes en cherubijnenhoofden versierd. Bovenlangs loopt eene rij bevallige ramen

-ocr page 533-

GRANADA.

met gekleurde glasruiten, die het Lijden voorstellen, en uit de lijst die ze kroont rijzen tien trotsche bogen omhoog, die het gewelf der kapel vormen. In de bogen, die de kolommen ondersteunen , bewondert men zes groote schilderijen van Alonso Cano, die voor zijn volmaakst en schoonst werk doorgaan.

Dewijl ik Alonso Cano genoemd heb, die te Granada geboren en een der beroemdste Spaansche schilders der zeventiende eeuw was, en die, ofschoon hij veeleer een leerling van de Sevillaansche school dan, zooals sommige willen, een stichter van een eigen school was, daarom toch niet minder oorspronkelijk dan zijne beroemdste tijdgenooten is, wil ik hier eenige trekken van zijn karakter en zijn leven aanhalen, die buiten Spanje weinig bekend, maar toch uiterst merkwaardig zijn. Alonso Cano was de wreveligste, gramstorigste en driftigste der Spaansche schilders. Hij bracht zijn leven al twistende door. Hij was priester. Van 1652 tot 1658 twistte hij gedurende zes achtereenvolgende jaren, zonder een enkelen dag oponthoud, met de kanunniken der kathedraal van Granada, waarvan hij revisor was, dewijl hij volgens de vastgestelde bepalingen, geen subdiaken wilde worden. Alvorens uit Granada te vertrekken, verbrijzelde hij met eigen hand een beeld van den Heiligen Antonius van Padua, dat hij zelf op bestelling van een auditeur der kanselarij gemaakt had, dewijl deze zich de aanmerking veroorloofde dat de prijs, dien hij er voor

223

-ocr page 534-

GRANADA.

vroeg, hem wel wat hoog voorkwam. Tot teeken-meester van den koninklijken prins benoemd zijnde, die naar het schijnt met niet veel aanleg voor de schilderkunst geboren werd, behandelde hij dezen zoo ruw, dat hij hem noodzaakte zijne toevlucht tot den Koning te nemen om uit zijne handen verlost te worden.

Door eene bijzondere gunst naar Granada bij het kapittel der kathedraal teruggezonden, behield hij den wrok over zijne oude twisten met die monniken zoo diep, dat hij geheel zijn leven door geen enkele penseelstreek meer voor hen wilde doen. Maar dit beteekent nog weinig. Hij voedde een blinden, onmenschelijken en onuitbluschbaren haat tegen de Israëlieten, en hij had zich in het hoofd gezet, dat de geringste aanraking van een Israëliet of van iets wat hem toebehoord had hem noodzakelijk een ongeluk moest aanbrengen. In die stellige meening bedreef hij de wonderlijkste buitensporigheden van de wereld. Als hij door de straat ging en toevallig een Israëliet aanraakte, dan trok hij terstond zijn kleed uit en keerde in de hemdsmouwen naar huis terug. Als hij ontdekte dat een bediende, in zijne afwezigheid, een Israëliet ontvangen had, dan ontsloeg hij onmiddellijk den bediende, wierp de schoenen weg, waarmede hij den door den besnedene ontheiligden vloer gedrukt had , en liet somtijds alles tot den vloer toe vernielen en weer herstellen. Stervende vond hij een middel om te twisten. Toen hij op het laatst

224

-ocr page 535-

GRANADA.

lag en zijn biechtvader hem een ruw en slecht gemaakt kruisbeeld aanbood, opdat hij het zou kussen , duwde hij het met de hand terug en zeide : „Vader, geef mij een naakt kruis, opdat ik Jezus Christus vereere zooals hij werkelijk is, en zooals ik hem in mijn geest aanschouw.quot; Met dit alles had hij een uitstekend en liefderijk hart; hij had een afschuw van iedere lage daad en beminde met eene diepe en reine liefde de kunst, waarin hij zich onsterfelijk heeft gemaakt.

Laat ons tot de kerk terugkeeren. Toen ik al de kapellen door was geweest, en mij gereed maakle om heen te gaan, kreeg ik het vermoeden dat er nog iets te zien overbleef. Ik had den Gids niet gelezen, en niemand had mij iets gezegd; maar ik hoorde eene stem in mijn binnenste, die mij zeide: Zoek! en ik zocht inderdaad overal, zonder te weten wat ik zocht. Een cicerone sloeg mij gaande, naderde mij, zooals al die lieden doen, evenals een moordenaar van ter zijde, en vroeg mij op een geheimzinnigen toon: ,, Quiere TJsted algo ?quot; (Verlangt gij iets?)

„Ik wenschte gaarne,quot; antwoordde ik, „dat gij mij zeidet, of er in deze kathedraal nog wat anders te zien is, dan hetgeen men vanhier ziet?quot;

„Como/quot; riep de cicerone uit, „todavia no ha vista Usted la capilla real?quot; 1).

„Wat is er in de koninklijke kapel ?quot;

1) Wat! Hebt gij de koninklijke kapel nog niet gezienV

II. 15

-ocr page 536-

GRANADA.

„Que hay? Caramba! Nada menos que los sepul-cros de Ferdinando y Isabel la Catolica /quot; 1).

Ik wilde al zeggen! Ik had in mijn geest de plaats klaar voor dit denkbeeld, en het denkbeeld was er niet! De Katholieke koningen moesten wel te Granada begraven liggen, waar zij den laatsten grooten ridderstrijd van de middeleeuwen streden, en waar zij Christophorus Columbus last gaven de schepen te wapenen, die hem naar de nieuwe wereld voerden ! Ik liep eerder naar de koninklijke kapel dan dat ik er heen ging, door den hinkenden cicerone voorgegaan; een oude koster opende ons de deur der sacristie, en alvorens mij binnen te laten gaan om de graven te zien, geleidde hij mij voor eene soort van glazenkast vol kostbare voorwerpen en zeide tot mij:

,,Gij zult weten, dat Isabella de Katholieke, om Christophorus Columbus het geld te verschaffen, dat hij noodig had om de schepen voor zijne reis uit te rusten, en niet wetende waar zij dit vinden zou, daar de staatskassen ledig waren, hare juweelen verpandde.quot;

„Ja; welnu?quot; vroeg ik haastig, en het antwoord voorziende, voelde ik mijn hart kloppen.

„Welnu,quot; antwoordde de koster, „hier is de doos, waarin de koningin hare kleinoodiën sioot, om ze te verpanden.quot;

226

Dit zeggende, opende hij de kast, nam de doos en stelde ze mij ter hand.

1) Wat is er? Wel verdord ! Niets minder dan de graven van Ferdinand en Isabella de Katholieke.

-ocr page 537-

GRANADA.

Ach! laat sterke mannen zeggen wat zij willen ; voor mij zijn dit zaken die mij doen beven en wcenen ! Ik heb de doos aangeraakt, welke de schatten bevatte, waardoor Columbus Amerika konde ontdekken ! Zoo dikwijls ik deze woorden herhaal, bruist mij het bloed in de aderen 1 En ik voeg er bij : Ik heb ze met deze handen aangeraakt, — en ik beschouw mijne handen.

Die kast bevat ook nog den degen van koning Ferdinand, de kroon en den schepter van Isabella, een missaal en verscheidene andere sieraden van koning en koningin.

Wij traden de kapel binnen, tusschen het hoofdaltaar en een groot ijzeren traliewerk dat het van de overige ruimte afscheidt, voor twee groote marmeren praalgraven, met beeldjes en basreliëfs van groote kunstwaarde versierd; boven een dezer liggen de beelden van Ferdinand en Isabella uitgestrekt, in koninklijk gewaad, met kroon, degen en schepter; boven het andere Spaansche vorsten; en rondom de beelden ziet men leeuwen, engelen, wapens en verschillende ornamenten, die een koninklijk, ernstig en prachtig gezicht opleveren.

De koster stak eene fakkel aan, en mij eene soort van valdeur wijzende, die tegenover den gang, welke de beide graven scheidt, gelegen was, verzocht hij mij het luik op te tillen, om in de onderaardsche ruimte neer te dalen. De cicerone hielp mij; wij lichtten de valdeur op, de koster ging voor en ik volgde hem naar beneden langs eene smalle trap tot aan een II. 15*

227

-ocr page 538-

GRANADA.

klein onderaardsch vertrek, waarin vijf door ijzer omsloten looden kisten stonden, iedere met twee initialen geteekend en eene kroon er op. De koster hield de fakkel omlaag en ze alle vijf één voor één met de hand aanrakende, zeide hij tot mij op een langzamen en plechtigen toon :

„Hier rust de groote koningin Isabella de Katholieke.quot;

,,Hier rust de groote koning Ferdinand V.quot;

„Hier rust koning Philips I.quot;

„Hier rust koningin Johanna de Dwaze.quot;

„Hier rust donna Maria, hare dochter, op den leeftijd van negen jaren gestorven.quot;

„God hebbe ze alle in zijnen heiligen vrede!quot;

228

En nadat hij de fakkel had neergezet, kruiste hij de armen over de borst en sloot de oogen , als wilde hij mij op mijn gemak aan mijne overdenkingen overlaten.

Men zou krom boven zijn lessenaar worden, als men al de godsdienstige monumenten van Granada wilde beschrijven : het ontzaglijke Karthuizerklooster, den Heiligen Berg die de martelaarsgrotten bevat, de kerk van St. Hieronymus, waar de groote veldheer Gonsalvo di Cordova begraven ligt, het klooster van St. Dominicus door den Inquisiteur Torquemada gesticht, dat van den Engel hetwelk schilderijen van Cano en Murillo bevat, en vele andere; doch ik veronderstel dat hij, die mij leest, mij moede zal

-ocr page 539-

GRANADA.

zijn, en daarom schenk ik hem een berg van beschrijvingen , die hem waarschijnlijk slechts een vrij verward begrip van de zaken zouden geven.

Doch daar ik het graf van den grooten veldheer Gonsalvo di Cordova genoemd heb, kan ik mij niet weerhouden een zonderling document te vertalen dat op hem betrekking heeft, en dat mij in de kerk van St. Hieronymus door een koster werd ter hand gesteld , die een ijverig bewonderaar van de daden van dien held was. Het document is bij wijze van anekdote in de volgende termen vervat ;

„Iedere schrede van den grooten veldheer, Don Gonsalvo van Cordova, was een aanval, en iedere aanval eene overwinning. Zijn graf, in het klooster van St. Hieronymus te Granada, werd door tweehonderd door hem veroverde vlaggen versierd. Zijne nijdige mededingers, en vooral de Schatmeesters in het koningrijk Napels, brachten er den Koning in het jaar 1506 toe om Gonsalvo rekenschap te vragen van het gebruik, dat hij van de groote sommen gemaakt had, die hij van Spanje voor de kosten van den oorlog in Italië ontvangen had, en de Koning was inderdaad kleingeestig genoeg om in eene conferentie te bewilligen en die zelfs bij te wonen.

Gonsalvo vernam dien eisch met fiere verontwaardiging en stelde zich voor den Schatmeesters en den Koning eene strenge les te geven, hoe zij den veroveraar van rijken behandelen en beschouwen moesten. Met groote koelbloedigheid en helderheid antwoordde hij, dat hij voor den volgenden dag zijne rekeningen

229

-ocr page 540-

GRANADA.

klaar zou hebben, en zou doen zien wie de schuldenaar was, hij of de Staatskas.

Deze reclameerde honderd dertigduizend dukaten, hem als eerste aandeel ter hand gesteld; tachtigduizend schilden als tweede; drie millioen als derde; elf millioen als vierde; dertien als vijfde; en zoo zette de deftige, door den neus sprekende, dwaze secretaris, die zulk eene belangrijke handeling wettigde, zijne opsommingen voort.quot;

De groote Gonsalvo hield woord. Bij de tweede zitting verscheen hij , en nadat hij het lijvig boekdeel, waarin hij zijne rechtvaardiging had opgetee-kend, te voorschijn had gehaald, begon hij op luiden en klinkenden toon de volgende woorden te lezen :

„Tweehonderdduizend zevenhonderd zes-en-dertig dukaten en negen reales aan fraters, monniken en armen, opdat zij God voor de zegepraal der Spaan-sche wapenen zouden bidden.

„Honderd millioen aan schoppen, pieken en hou-weelen.

„Honderdduizend dukaten aan kruit en lood.

„Tienduizend dukaten aan geparfumeerde handschoenen, om de soldaten voor den stank te beveiligen der vijandelijke lijken die op het slagveld uitgestrekt lagen.

„Honderd zestigduizend dukaten voor het herstellen van klokken, die door het aanhoudend luiden voor altijd nieuwe, op den vijand behaalde overwinningen versleten waren.

230

-ocr page 541-

GRANADA.

„Vijftigduizend dukaten aan brandewijn voor de soldaten op den dag van een slag.

„Anderhalf millioen dukaten voor het verzorgen van gevangenen en gewonden.

„Een millioen aan dankmissen en Te Beams aan den Almachtige.

„Driehonderd millioen aan goede werken voor de dooden.

„Zevenhonderdduizend vierhonderd negen-en-veertig dukaten aan spionnen, en ... .

„Honderd millioen voor het geduld dat ik gisteren aan den dag gelegd heb bij het toeluisteren , toen de Koning rekenschap vroeg aan dengenen, die hem een Rijk ten geschenke heeft gegeven.

„Dit zijn de rekeningen van den beroemden Veldheer, waarvan de origineelen in handen van den graaf van Altimira berusten.

„Eene der oorspronkelijke rekeningen, met eigen handteekening van den grooten Veldheer, bevindt zich in het Krijgsmuseum te Londen , waar zij met groote zorg bewaard wordt.quot;

Nadat ik dit document gelezen had, keerde ik naar mijn hotel terug, terwijl ik tusschen de Spaan-sche generaals van onze dagen en Gonsalvo de Cordova boosaardige vergelijkingen maakte, die een hooge staatsreden, zooals men in treurspelen zegt, mij verbiedt openbaar te maken.

In dat hotel zag ik iederen dag wat anders. Er

231

-ocr page 542-

GRANADA.

waren verscheidene studenten van de Universiteit van Malaga en van andere steden van Andalusië aangekomen , om het doctoraal examen te Granada te maken. Of de examinatoren daar gemakkelijker waren, of om welke andere reden weet ik niet. Zij dineerden alle aan de open tafel.

Op een morgen bij het ontbijt, vertelde mij een hunner, een jongeling van ruim twintig jaren, dat hij om twee uur na den middag zijn examen in het kerkelijk recht moest maken, en dat hij, niet al te zeker van zijne zaken zijnde, er een beker wijn op gezet had, om de bronnen der welsprekendheid wat te verfrisschen. Daar hij gewoon was slechts wijn met water vermengd te drinken, beging hij de onvoorzichtigheid in eene teug een beker Jerez te ledigen. Zijn gelaat veranderde terstond zóó zonderling, dat ik, had ik de verandering niet met eigen oogen gezien, zou gemeend hebben, dat het niet het eerste gezicht was.

„Nu genoeg!quot; riepen hem zijné vrienden toe.

Maar de jongeling, die zich eensklaps sterk, stout en moedig gevoelde, wierp een medelijdenden blik op zijne gezellen, en beval den bediende, met eene deftige houding, hem een tweeden beker in te schenken.

„Gij zult dronken worden!quot; riepen zij hem toe.

A.ls antwoord joeg hij er den tweeden beker door.

Toen maakte zich een wonderlijke praatlust van hem meester. Aan tafel zaten een twintigtal personen, en in weinig minuten knoopte hij een gesprek

232

-ocr page 543-

GRANADA.

met alle aan, deed duizend openbaringen omtrent zijn vorig leven en zijne plannen voor de toekomst. Hij zeide dat hij van Cadix was, dat hij achtduizend lire inkomsten jaarlijks had, en zich aan de staatkundige loopbaan wilde wijden gt; dewijl hij met die inkomsten, waarbij nog iets kwam, dat hem een zijner ooms had nagelaten, overal een behoorlijk figuur kon maken; dat hij vastgesteld had om op dertigjarigen leeftijd te huwen, en eene vrouw te nemen die juist zoo groot was als hij , dewijl, volgens zijne meening de vrouw van dezelfde gestalte als de man moest zijn, om te voorkomen, dat de een de overhand op de andere zou krijgen; dat hij, toen hij nog een knaap was, verliefd op de dochter van den Amerikaanschen Consul tvas geworden ; dat dit meisje schoon als eene bloem en stevig als een pijnboom was, maar eene roode moedervlek achter het eene oor had, die leelijk stond, ofschoon zij ze aardig met hare mantille wist te bedekken , en toen wees hij met zijne servet hoe zij dat deed ; dat Don Amadeus een veel te openhartig man was om over Spanje te kunnen regeeren; dat hij van de dichters Zorilla en Espronceda altijd Espronceda verkozen had: dat de afstand van Cuba aan Amerika eene verregaande dwaasheid was; dat hij met het examen in het kerkelijk recht den spot dreef, en dat hij nog een beker of vier Jerez wilde drinken, die de beste wijn van Europa was.

Hij dronk den derden beker, ondanks den goeden raad en de afkeuring zijner vrienden , en na te

233

-ocr page 544-

GRANADA.

234

midden van het gelach der toehoorders nog eene wijle doorgezvvetst te hebben, zweeg hij onverwachts, staarde strak op eene dame die tegen hem over zat, liet het hoofd zinken en sliep in. Ik meende dat hij zich dien dag niet voor het examen zou aanbieden; maar ik vergiste mij. Een uurtje later wekte men hem; hij ging naar boven om zich te wasschen, liep nog geheel slaperig naar het universiteitsgebouw , deed het examen en werd gepromoveerd summa cum laude 1) voor den Jerez en de Spaansche diplomatie.

De volgende dagen besteedde ik om de monumenten of beter gezegd de ruïnen van de Arabische monumenten te bezichtigen, die evenals het Alham-bra en het Generalife van Granada\'s ouden luister getuigen. Dewijl Granada het laatste bolwerk van den Islam was, is het onder de steden van Spanje diegene die er de talrijkste herinneringen van bewaarde. Op den heuvel, die Dinadamar (bron der tranen) geheeten wordt, ziet men nog de ruïnen van vier torens, die zich aan de vier hoeken van een grooten regenbak verhieven, waarin de wateren van de Sierra samenvloeiden, welke ten gebruike van de hoogste deelen der stad dienden. Daar waren baden, tuinen en villa\'s van welke geen spoor meer overblijft, en vandaar omvatte men met een enkelen

1) Met den meesten lof.

-ocr page 545-

GKANADA.

blik de geheele stad met hare ronde torens, met hare platten, met hare wit glinsterende moskeeën te midden van palmen en cipressen. Daar in de nabijheid ziet men nog een Arabische poort, de poort van Elvira genaamd, uit een grooten met tinnen gekroonden boog gevormd.

Verder ontwaart men ruïnen van de paleizen der Kalifen. Bij de wandelplaats Alameda een vierkanten toren, waarin zich eene zaal met de gewone Arabische opschriften bevindt. Bij het klooster van San Domingo, overblijfselen van tuinen en paleizen die eens door een onderaardschen weg met het Al-hambra vereenigd waren. Binnen de stad de Alcai-ceria, eene bijna ongeschonden Arabische markt, die uit verscheidene rechte straatjes, bijna zoo nauw als gangen, gevormd wordt, door twee rijen met elkander vereenigde winkels geflankeerd, die het vreemde gezicht van een Aziatischen bazar opleveren. Kortom men kan geene schrede door Granada doen, of men ontmoet een boog, een arabesk, eene zuil, een hoop steenen, die aan zijn fantastisch verleden als Sultans-stad doet denken.

Wat heb ik door die kronkelende straten, op de warmste uren van den dag, onder eene zou die mij de hersens schroeide, heen en weer gezworven, zonder eene levende ziel te ontmoeten! Ook te Granada, evenals in de andere steden van Andalusië, leven de menschen slechts des nachts; en des nachts stellen zij zich schadeloos voor de gevangenis van den dag, door zich op de openbare wandelingen te

235

-ocr page 546-

GRANADA.

vereenigen en dooreen te mengen met de drukte en het gewoel eener menigte, waarvan de eene helft de andere wegens dringende zaken opzoekt. De dichtste schare vindt men op het Alameda; en daarom bracht ik op het Alameda mijne avonden door met Gongora die mij over Arabische monumenten sprak, met een journalist die mij over staatkunde onderhield, met een ander jongeling die het woord over de vrouwen voerde, niet zelden tot mijn onuitsprekelijk genoegen met alle drie te zamen, dewijl die kinderlijke feestvreugde, te rechter tijd en plaats, mijne ziel verfrischt, gelijk een stofregen, in den zomer, (om eene schoone gelijkenis te rooven) die met een haastige beweging als van trillende vreugde neervalt, het gras verkwikt.

Indien ik iets van Granada\'s volk zeggen moest, zou ik verlegen zijn, dewijl ik het niet gezien heb. Des daags ontmoette ik in de straten niemand; des nachts zag men er niet naar; open schouwburgen waren er niet; als ik iemand in de stad kon vinden, dan ging ik door de zalen of lanen van het Alhambra dwalen; vorvolgens had ik in de tijdsruimte , die ik vastgesteld had, zóóveel te doen om alles te zien, dat mij geen oogenblik overbleef met de menschen, die ik in de straten en koffiehuizen ontmoette, een gesprek aan te knoopen, zooals ik in de andere steden deed.

Maar zooveel ik vernam van hen, die wel in staat waren mij zekere berichten te geven, heeft het volk van Granada in Spanje geen-uitstekenden naam. Men

236

-ocr page 547-

GRANADA.

237

zegt dat het kwaadaardig, opvliegend, wraakzuchtig is en zich gaarne van messen bedient, hetgeen in de stadskronieken der dagbladen juist niet gelogenstraft wordt; en men zegt het niet, maar men weet het zeker, dat het volksonderwijs in Granada op veel lager trap staat dan in Sevilla en in andere Spaansche steden van minder gewicht, en dat, over het algemeen , alles, wat door de zon en de aarde, die er reeds zooveel doen, niet gedaan kan worden, door luiheid, onwetendheid en wanorde slecht gaat. Granada wordt door spoorwegen met geen enkele belangrijke stad verbonden, het leeft alleen te midden zijner tuinen, binnen den cirkel zijner bergen; blijde met de vruchten welke de aarde onder de hand voortbrengt, wiegelt het zich mollig in de ijdelheid op zijne schoonheid, en in den trots op zijne geschiedenis, terwijl het in ledigheid slaapt en droomt, en zich tevreden stelt hem die het zijn toestand verwijt -geeuwend te antwoorden: — Ik schonk aan Spanje den schilder Alonso Cano, den dichter Lodewijk van Leon, den geschiedschrijver Ferdinand del Castillo, den gewijden redenaar Lodewijk van Granada, den minister Martinez della Rosa; ik heb het mijne gedaan, laat mij in vrede; en dit antwoord geven bijna al de zuidelijke steden van Spanje, veeleer schoon helaas! dan wijs en werkzaam, veeleer fier dan beschaafd. Ach! wie ze gezien heeft, kan nooit genoeg uitroepen: Het is jammer!

-ocr page 548-

GE AN AD A.

Nu gij al de wonderen van de Arabische kunst en den tropischen plantengroei gezien hebt, blijft u, opdat gij zult kunnen zeggen Granada gezien te hebben, de burg van het Albaicin ter bezichtiging over. Bereid uwe ziel voor een nieuwe wereld, leg de hand op de porte-monnaie en volg mij.

Zóó sprak Gongora tot mij op den laatsten avond van mijn verblijf te Granada. Ons vergezelde een republikeinsch journalist Melchior Altnago geheeten, directeur van de Idea, een sympathetisch en allerliefst jongmensch, die om ons te begeleiden zijn diné en een hoofdartikel ten offer bracht, waarover hij den geheelen morgen reeds had loopen denken. Wij begaven ons op weg en kwamen aan het plein de la Audiencia. Daar wees mij Gongora eene kronkelende, ellendige steeg die naar een heuvel loopt, en zeide mij: — Hier begint het Albaicin, en mijnheer Melchior voegde er bij, terwijl hij met den stok op een huis sloeg: — Hier begint het gebied der republiek.

Wij sloegen die steeg in, kwamen uit deze in eene tweede, vervolgens in eene derde, altijd stijgende, zonder dat ik iets buitengewoons zag, hoe nieuwsgierig ik ook mijne blikken naar alle zijden rondsloeg. Nauwe straatjes, ellendige huizen , oude vrouwen die op de trappen voor de deuren ingeslapen waren, moeders die hare kinderen naliepen, geeuwende honden, kraaiende hanen, knapen, in vodden gehuld, die heen en weer liepen en geraas maakten en andere dingen die men in alle voorsteden

238

-ocr page 549-

GRANADA.

ziet; in die straten zag men niets meer, ten zij het uiterlijk der huizen en rnenschen, dat, naarmate wij stegen, steeds veranderde. De daken werden lager, de vensterramen schaarscher, de deuren kleiner, de kleeding der menschen werd schameler. Door het midden van iedere straat stroomde een beekje volgens Arabische wijze in een gemetseld bed; hier en daar zag men boven de deuren en om de vensters overblijfselen van arabesken en stukken van zuiltjes; in de hoeken der pleinen, fonteinen en putten uit den tijd van de overheersching der Mooren. Bij iedere honderd schreden , die men deed, scheen men vijftig jaren naar de eeuw der Kalifen terug te gaan. Mijne gezellen stieten mij van tijd tot tijd aan, zeggende : — Zie die oude vrouw daar — zie dat meisje — zie dien man daar eens. En ik zag en vroeg: wat zijn dat voor lieden? Ware ik eensklaps daarheen verplaatst geworden , dan zou ik op het gezicht dier mannen en vrouwen gemeend hebben in een Afrikaansch dorp te zijn, zóó verschillend waren op korten afstand van Granada\'s middelpunt de gelaatstrekken, de kleeding, wijze van zich te bewegen, spreken en rondzien van die der menschen die ik tot nog toe gezien had. Op iederen hoek van de straat stond ik stil om mijne gezellen aan te zien, en deze zeiden mij: Dit is nog niets; hier zijn wij in het beschaafd gedeelte van het Albaicin; dit is de Parijsche wijk der voorstad; laat ons verder gaan.

Wij gingen verder; de straten schenen stroom-

239

-ocr page 550-

GEANADA.

beddingen te zijn, de voetpaden waren in de rotsen uitgehold, overal hoogten, diepten en groeven; eenige zóó steil dat ze geen muilezel beklimmen kon, andere zoo nauw, dat een mensch zich met moeite een doortocht banen moest; hier waren zij met vrouwen en kinderen opgevuld, die ter aarde zaten, daar met gras begroeid en verlaten; alle van een treurig, zonderling en woest voorkomen, waarvan het armoedigste onzer dorpen ons zelfs geen denkbeeld zou kunnen geven, dewijl daar een ellende heerscht, die den stempel van een ander ras en de kleuren van een ander vastland draagt. Wij zwierven door een doolhof van straten, gingen nu en dan onder een grooten Arabischen boog door, of over een hoog pleintje, vanwaar men met een blik de onmetelijke vallei, de besneeuwde bergen en een gedeelte van de daaronder liggende stad omvatte, en kwamen eindelijk in eene straat, die veel steeniger en enger was dan die welke ik tot dusverre gezien had, en waar wij een oogenblik rustten om adem te scheppen.

„Hierquot; — zeide de jeugdige oudheidkundige tot mij — „begint het ware Albaicin. Beschouw dat huis!quot;

Ik zag toe; het was een laag, berookt, half geruïneerd huis met eene deur die op een kelderluik geleek, voor welke men, onder een stapel vodden, zich eene groep of beter gezegd een hoop oude vrouwen en kinderen zag bewegen, die bij ons verschijnen de slaperige oogen opsloegen, en met de

240

-ocr page 551-

GRANADA.

ontvleesde hand van den drempel, allerlei vuiligheid wegnamen, die den doorgang belemmerde.

„Laat ons binnengaan,quot; zeide mijn vriend.

„Binnengaan!quot; vroeg ik.

Als men mij gezegd had, dat daar achter dien muur het beroemde Plein der Mirakelen was dat Victor Hugo beschrijft, dan zou ik het geloofd hebben. Geene deur had mij ooit nadrukkelijker dan die gezegd: — Verwijder u! Ik zou er geene betere vergelijking voor kunnen vinden dan die van den opgespalkten mond eener reusachtige heks, diè een met pestaardige smetdeeltjes bezwangerden adem uitblies. Doch ik vatte moed en ging binnen.

O wonder! Een binnenplein van een Arabisch huis, omringd door bevallige zuiltjes, gekroond door lieve boogjes, met die onbeschrijfelijke arabesken van het Alhatnbra om de deuren en gekoppelde raampjes , met gebeeldhouwde en beschilderde balken en zolderplanken , met nissen voor bloemvazen en urnen voor reukwerk, met een bad in het midden en al de sporen en rijkdommen van het verrukkelijk leven eener weelderige familie ! En in dat huis woonden die arme menschen!

Wij verlieten dit plein, traden andere huizen binnen en in alle vond ik overblijfselen van Arabische bouw- en beeldhouwkunst. Gongora zeide mij ieder oogenblik ; „Hier was een harem; — daar de badkamers der vrouwen; — daarboven de kamer eener gunstelinge; en ik sloeg mijne gretige blikken op II. 16

241

-ocr page 552-

GRANADA.

al de met arabeskeu versierde muurbrokken , op al de kolommetjes der ramen, alsof ik huu de openbaring van een geheim, een naam, een tooverwoord wilde afvragen , waarmede ik in een oogenblik het geruïneerde gebouw weer optrekken en de schoone Arabische vrouwen oproepen kon, die daar geleefd hadden. Maar, ach! te midden der zuilen en onder de vensterbogen zag men slechts vodden en rimpelige gezichten!

Onder de andere huizen, traden wij er een binnen waar eene groep meisjes, onder toevoorzicht eener vrouw, op het plein, onder het lommer van een boom zaten te naaien. Alle werkten rondom een groot stuk stof met zwarte en grijze strepen, hetwelk mij een tapijt of een beddedeken scheen te zijn. Ik naderde en vroeg eene der naaisters : „Que es esto? 1).

Alle hieven het hoofd op, en spanden met een eenparige beweging het stuk uit, zoodat ik haar werk kon zien. Nauwelijks had ik het gezien, of ik riep uit: — ,,Ik koop het.quot;

242

Alle begonnen te lachen. Het was een mantel voor een Andalusisch bergbewoner om te paard gedragen te worden, in den vorm van een rechthoek, met een opening in het midden om er het hoofd door te steken, met wol van de levendigste kleuren langs de kortste zijden en om de opening geborduurd. De teekening van het borduursel, die groene,

1) Wat is dat 0

-ocr page 553-

GRANADA.

azuren , witte, roode en gele vogels en fantastische bloemen voorstelde, was zoo ruw als ze een kind wel zou kunnen maken; de schoonheid van het werk bestond in de waarlijk verrukkelijke harmonie der kleuren. Ik zou de gewaarwording, die het gezicht van dien mantel bij mij teweegbracht, niet anders kunnen uitdrukken dan door te zeggen, dat het lachend was en vreugde wekte ; onmogelijk kan ik mij iets voorstellen , dat vroolijker, feestelijker, kinderlijk en bevallig grilliger was, Het is een stuk dat men moet beschouwen wanneer men kwalijk geluimd is, om zich op te vroolijken, of wanneer men eene lieve strophe voor het album eener dame wil schrijven, of als men iemand verwacht, dien men met den bevalligsten glimlach ontvangen wil.

„Wanneer zal dat borduurwerk voltooid zijn?quot; vroeg ik aan een der meisjes.

„Hoy mismo (heden nog) antwoordden alle in koor.

,,En hoeveel kost deze mantel?quot;

Cinco ... 1) stamelde er een.

De oude wierp een blik als een bliksemstraal op haar, als wilde zij zeggen : Onnoozele, die gij zijt i en antwoordde haastig ; „Seis durosquot; 2).

Zes duros zijn dertig lire; dat scheen mij niet veel toe, en ik bracht de hand aan de porte-monnaie. Gongora sloeg een blik op mij die beteekende ; Dwaas ! en mij bij den arm trekkende, zeide hij : „Een oogenblik ! Seis daros is een ongerijmdheid!quot;

16*

1) Vijf.

2) Zes duros.

Tl.

243

-ocr page 554-

GRANADA.

De oude zag hem aan alsof zij zeggen wilde : Opruier! en antwoordde: „Ik kan hem niet minder geven.quot;

Gongora wierp een blik op haar die zeggen wilde ; Leugenares! en zeide : „Komaan! gij kunt hem voor vier duros geven; aan de lieden uit het land vraagt gij er niet meer voor.

De oude bleef bij haar stuk, en wij gingen een oogenblik voort met de oogen de titels te wisselen van dwaas, bedrieger , vakbederver, leugenaar, gierigaard , verkwister, totdat mij de mantel voor vijf duros werd overgegeven. Ik betaalde, liet mijn adres achter en wij gingen heen door de oude gezegend en aan God bevolen, terwijl de borduursters ons een goed eind wegs met hare groote, zwarte oogen volgden.

Wij zetteden onzen weg van straat tot straat voort, te midden van altijd armzaliger huizen, altijd zwartere gezichten en altijd ellendiger vodden. En er kwam geen eind aan, en ik zeide tot mijne gezellen :

„Doet mij het genoegen en zegt mij of Granada grenzen heeft, en waar die zijn?quot; Mag ik weten waar wij heen gaan, en hoe wij weer te huis zullen komen? en mijne gezellen lachten en trokken immer voort.

„O! wat is er dan toch nog vreemders te zien?quot; vroeg ik op zeker punt.

„Tets vreemders?quot; antwoordde mij een der twee; „maar dit tweede gedeelte van den burg, dat gij gezien hebt, behoort nog tot de beschaving;

244

-ocr page 555-

GRANADA.

het is zoo niet de Parijsche dan toch de Madridsche wijk van het Albaicin, en daar is nog heel wat anders: gaan wij verder.quot;

Wij doorliepen eene zeer lange straat met nauwelijks gekleede vrouwen, die ons aanzagen als men-schen, die uit de maan waren gevallen; wij staken een pleintje over vol kinderen en varkens, vriendschappelijk dooreengemengd; wij gingen door twee of drie andere straatjes, dan eens rijzende, dan weer dalende, nu eens te raidden der huizen, dan weer tusschen puinhoopen, het eene oogenblik tusschen boomen, het andere te midden der rotsen, en eindelijk kwamen wij op een eenzame plaats, op de helling eens heuvels, vanwaar men het üeneralife voor zich, het Alhambra aan zijne rechterhand, en onder zich eene diepe met een dicht woud bedekte vallei ziet. De avond begon te vallen, men zag niemand, men hoorde niets.

„Eindigt hier de burg?quot; vroeg ik.

Mijne beide gezellen begonnen te lachen en zeiden: „Zie eens naar dien kant.quot;

Ik keerde mij om en zag eene lange straat, die zich in een veraf gelegen bosch verloor, een einde-looze rij huizen .... huizen? holen in den grond met eenig muurwerk er voor, met gaten tot vensters , en groote spleten tot deuren en allerlei soort van wilde planten boven en langs de zijden; ware legers voor wilde dieren, waarin bij den schijn van nauwelijks zichtbare lichtjes de yitanos bij honderden wemelden; een volk dat wroette in de ingewanden

245

-ocr page 556-

GRANADA.

der aarde, armer, vuiler en wilder dan ik er tot dusverre een gezien had; een andere stad aan het grootste gedeelte van Granada\'s inwoners onbekend, voor de agenten van politie ontoegankelijk, voor de ambtenaren van belasting gesloten, omtrent iedere wet en ieder bestuur onwetend, men weet niet hoe levende noch hoe talrijk, vreemd aan de stad, aan Spanje, aan de hedendaagsche beschaving, met eigen taal, instellingen en gebruiken, bijgeloovig, valsch, diefachtig, twistziek en woest.

,,Knoop uw overjas toe en pas op uw horloge,quot; zeide Gongora tot mij, „en laten wij voortgaan.quot;

Wij hadden geene honderd schreden gedaan, toen een half naakte jongen, zwart als de wanden zijner hut, daarheen liep, een luid geschreeuw aanhief, en anderen jongens een teeken gevende die hem volgden, op ons aanrende ; op de jongens volgden de vrouwen , op de vrouwen de mannen, en daarna oude vrouwen en mannen en andere kinderen, en spoediger dan men het zeggen kan, waren wij door eene menigte omringd. Mijnen beiden vrienden, die als ingezetenen van Granada herkend werden, gelukte het in veiligheid te geraken ; ik bleef alleen te midden van het gedrang. Nog meen ik die gezichten te zien , die stemmen te hooren en die handen op mijn rug te voelen. Terwijl zij gebaren maakten , schreeuwden, duizend dingen zeiden, die ik niet verstond, mij bij de slippen, panden en mouwen trokken, vielen zij mij als een troep uitgehongerden op het lijf, ademden mij in het gezicht en deden mij bijna

246

-ocr page 557-

GRANADA.

stikken. Grootendeels waren zij halfnaakt en uitgeteerd ; het hemd viel hun in stukken van het lijf, het haar hing verward en vuil langs het hoofd — kortom het was een afgrijselijk gezicht. Ik verbeeldde mij Don Rodrigo te zijn te raidden der door de pest aangetaste menigte in dien vermaarden droom van den Augustus-nacht. Wat willen die lieden? vroeg ik mijzelven ; waarheen heb ik mij laten geleiden ? Hoe zal ik hier weg komen ? Ik ondervond bijna een gevoel van vrees en zag onrustig rond. Allengs-kens begon ik iets te begrijpen.

„Ik heb eene wond in den schouderquot; — zeide „mij er een, ik kan niet werken, geef mij een paar „stuivers.quot;

„Ik heb mijn been gebrokenzeide een ander.

„Ik heb een lammen arm.quot;

„Ik ben lang ziek geweest.quot;

,, Un cuarto senorito!quot;

„ Tin real, cahallero!quot;

„Una peceta para todos!quot; 1)

Deze laatste stem werd onder algemeene toejuichingen begroet: Una peceta para todos!

247

Ik haalde eenigszins bevend mijne porte-monnaie voor den dag; alle gingen op de teenen staan; de voorsten staken den neus er in; de achtersten lagen met den kin op het hoofd der voorsten; de meest verwijderden staken de armen uit.

1) Een cuarto Heerschap. Een real Mijnheer. Eene peceta foor alle.

-ocr page 558-

GRANADA.

,,Een oogenblik!quot; riep ik, ,,wie onder u heeft het meeste gezag?quot;

Alle strekten eenparig den arm naar een persoon uit en antwoordden mij: ,,Esta!quot; (Zij).

De bedoelde persoon was eene vervaarlijke oude vrouw, geheel neus en kin, met een grijzen haarbos, evenals eene pluim midden op het hoofd, met een mond die op een letterbak geleek; zij had weinig meer dan een hemd aan, was zwart, had een huid als perkament, kortom het was eene mummie. Neigend en glimlachend naderde zij mij, en stak de hand uit om de mijne te vatten.

„Wat wilt gij ?quot; vroeg ik, terwijl ik eene schrede terugdeinsde.

„La ventura!quot; 1) riepen alle.

„Vertel mij dan de toekomst,quot; antwoordde ik, de hand uitstrekkende.

De oude vatte mijne arme hand tusschen hare tien ik zeg niet vingers maar wanstaltige knokkels, ging er met haar langen, spitsen neus op liggen, verhief haar hoofd, zag mij strak aan, stak een der knokkels voor mij uit, en langzaam en bij iederen volzin ophoudende, alsof zij strophen reciteerde, zeide zij op een bezielden toon :

,,Tu hees naciclo en un dia se/ialado.quot; (Gij zijt op een merkwaardigen dag geboren).

„y el dia que moriras sera un dia sen al ado tam-„bien.quot; (En de dag, waarop gij sterven zult, zal insgelijks een merkwaardige dag zijn).

1) De toekomst.

248

-ocr page 559-

GRANADA.

,, Tii tienes un caudal asomhroso. (Gij bezit ontzaglijke rijkdommen).

Hier mompelde zij ik weet niet wat van geliefden, van een huwelijk, van geluk, waaruit ik begreep, dat zij veronderstelde dat ik gehuwd was, vervolgens voegde zij er bij ;

„IBl dia que te casaste luho en tu casa muchos „dar es y tornar es.quot; (Den dag, waarop gij huwdet, hadden er groote feesten in uw huis plaats),

,,Y otra se quedó Uorando.quot; (En een andere vrouw weende er over).

„Y cuando tu la vees te se abren las alas del co-„razon.quot; (En wanneer gij haar ziet, slaan zich de vleugelen uws harten uit).

En op dien toon ging zij voort, zeggende dat ik geliefden, en vrienden, en schatten en vreugde had, die mij alle dagen des jaars, in alle landen der wereld wachtten. Terwijl de oude sprak, zwegen alle, alsof zij geloofden, dat zij de waarheid profeteerde. Eindelijk sloot zij de profetie met een afscheidsfor-mulier, daarna sloeg zij de armen uit en maakte een sprong in eene dansende houding. Ik gaf de peceta en de menigte brak uit in geschreeuw, gejuich en gezang, maakte duizend vreemde gebaren en sprong om mij heen, en groette mij als een oud vriend met al te hartelijke stooten, handdrukken en kloppen op de schouders, totdat het mij, door nu den eene dan den andere op zij te stooten, gelukte mij los te maken, een opening te krijgen en mijne vrienden eindelijk weer te bereiken. Doch

249

-ocr page 560-

GRANADA.

een nieuw gevaar dreigde ons. Het bericht van de aankomst eens vreemdelings had zich verspreid, de stammen waren in beweging gekomen en de stad der yitanos was in rep en roer. Uit de naburige huizen, de veraf gelegen hutten, van de hoogte des heuvels, uit de diepte der vallei kwamen knapen, vrouwen met kinderen aan den hals, grijsaards met stokken, verminkten en bedrieglijke zieken, zeventigjarige profetessen, die de toekomst wilde voorzeggen, toesnellen; een leger van bedelaars kwam ons van alle kanten overstelpen. Het was nacht, en wij hadden ons niet te bedenken ; wij gingen als schooljongens op den loop in de richting der stad. Toen berstte er een duivelsch geschreeuw achter ons los, en de vlugsten vervolgden ons. De Hemel zij gedankt! na eene korte galoppade bevonden wij ons in veiligheid; wel waren wij vermoeid en met stof bedekt, wij hijgden naar den adem ; maar wij waren gered.

,,In ieder geval,quot; zeide Mijnheer Melchior tot mij, moesten wij de vlucht nemen, „wilden wij niet zonder hemd te huis komen.quot;

,,En bedenk nu,quot; voegde Gongora er bij , ,,dat wij slechts de poorten van den burg der yitanos gezien hebben, het beschaafd gedeelte ; men kan niet zeggen het Parijs, noch het Madrid, maar ten minste het Granada van het Albaicin; als wij eens verder gegaan waren! als gij de rest eens gezien haddet!quot;

,,Maar hoeveel duizend zijn er van die menschen?quot; vroeg ik.

250

-ocr page 561-

GRANADA.

„Men weet het niet.quot;

,,0p welke wijze leven zij?quot;

„Dat begrijpt men niet.quot;

„Welk gezag erkennen zij?quot;

„Een enkel: los reyes (de koningen), de hoofden der fatniliën en der huizen, hen die de rijksten en bejaardsteu zijn. Zij verlaten hunnen burg nooit, weten niets, -leven in volstrekte onbekendheid met alles wat buiten hunnen kring geschiedt. Dynastieën vallen, gouvernementen veranderen, legers strijden, en het is een wonder als eenig bericht daarvan hun oor bereikt. Vraag hun of Isabella nog op den troon is of niet: zij weten het niet. Vraag hun wie Don Amadeus is: zij hebben zijn naam nooit gehoord. Zij worden geboren en sterven als vliegen, leven als sedert eeuwen geleden, vermenigvuldigen zich zonder ooit hunne grenzen te overschrijden; onwetend en onbekend, zien zij hun geheel leven door niets dan het dal dat zich voor hunne voeten ontvouwt, en de torens van het Alhambra, die zich boven hunne hoofden verheffen.quot;

Wij passeerden al de straten weder, die wij reeds doorloopen hadden, die thans verlaten en donker waren , en het was mij alsof zij geen einde hadden. Het was aanhoudend rijzen en dalen, en omslaan, en draaien en nog eens draaien; eindelijk kwamen wij op het plein der Audiencia, te midden der stad Granada, in de beschaafde wereld. Op het gezicht der koffiehuizen en verlichte winkels, ondervond ik zulk eene genoeglijke gewaarwording alsof ik na een

251

-ocr page 562-

GRANADA.

jaar verblijf op een heide tot het stedelijk leven was teruggekeerd.

Op den avond van den volgenden dag vertrok ik naar Valencia. Ik herinner mij, dat ik, toen ik kort voor mijn vertrek de rekening van het hotel moest betalen, den patroon de aanmerking maakte, dat er op de nota eene kaars te veel stond, en vroeg hem lachende: „Trekt gij mij die af?quot; De patroon nam de pen, en twintig centimes van het totaal bedrag aftrekkende, antwoordde hij op een quasi bewogen toon:

,,De drommel! en dat tusschen Italianen! . . . .quot;

252

-ocr page 563-

XIII.

VALENCIA.

De reis van Granada naar Valencia de un turon, zooals men in Spanje zegt, of in één adem gemaakt, is eene van die grappen, welke een redelijk mensch zich maar eens in zijn leven veroorlooft. Van Granada naar Menjibar, een dorp op den linkeroever van den Guadalquivir, tusschen Jaen en Andujar , zit men een ganschen ellendigen nacht in de diligence ; van Menjibar naar het Alcazar de San Juan moet men een halven dag sporen in een waggon zonder scherm, te midden van vlakten zoo naakt als de palm der hand, onder die brandende zon; en van het Alcazar de San Juan naar Valencia heeft men, een geheelen avond, dien men wachtende op den trein doorbrengt, medegerekend, nog een nacht en een geheelen morgen noodig, om vervolgens juist even vóór den middag in de stad, waarnaar men zoo verlangd heeft aan te komen , wanneer de natuur, zooals Emile Praga zou zeggen, huivert bij het verschrikkelijk denkbeeld, dat men nog vier maanden zomer heeft.

Maar ik moet zeggen, dat het landschap, dat men

-ocr page 564-

VALENCIA.

254

bij het begin en op het einde dezer reis doorloopt, zóó schoon is dat men, als men dood van den slaap en smeltend van warmte nog voor zachte aandoeningen vatbaar ware, duizendmaal in verrukking zou geraken. Het is eene reis van onverwachte gezichten, plotselinge veranderingen, vreemde tooneelverrassin-gen, om zoo te zeggen, van de natuur, wonderlijke en grillige vervormingen, die in den geest eene vage illusie achterlaat niet een gedeelte van Spanje, maar een geheelen meridiaan door de meest ongelijke landen doorloopen te hebben. Uit de vlakte van Granada, die gij bij het maanlicht doorkruist, dat een bleeken schijn op den weg tusschen boomen en tuinen werpt, te midden van een prachtigen plantengroei, die rondom u dichter schijnt te worden als eene zwellende zee om u te omringen en in hooge golven van groen te verzwelgen, komt gij te midden van naakte en steile bergen, waar gij, geen spoor van eene menschelijke woning ziende, langs den zoom der afgronden, de oevers der stroomen glijdt, in steile diepten neerdaalt en in een labyrint van rotsen meent verdwaald te zijn. Vandaar komt gij opnieuw te midden der groene heuvels en bloemige velden van Hoog-Andalusië; vervolgens verdwijnen eensklaps velden en heuvels, en gij bevindt u in de steenbergen van de Sierra Morena, die u allerwegen boven het hoofd hangen en rondom u heen den horizon als de wanden van een onmetelijken afgrond afsluiten. Gij verlaat de Sierra Morena, en de woeste vlakten van Mancia strekken

-ocr page 565-

VALENCIA.

255

zich voor uit; gij verlaat Mancia en dringt in de bloemrijke velden van Almansa door, die met een afwisseling van allerlei plantenteelt het gezicht van een verbazend geruit tapijt opleveren, dat met al de schakeeringen van groen beschilderd is , die het palet eens landschapschilders opleveren kan. En eindelijk ontvouwt zich aan gene zijde van de vlakte van Almansa eene verrukkelijke oasis, een door God gezegende grond, een waarachtig aardsch paradijs , het rijk van Valencia voor uw oog , van welks grenzen tot aan de stad de weg slechts gaat te midden van tuinen , wijngaarden, dichte groepen van oranje-boomen, witte landhuizen met platten gekroond, vroolijke dorpen met levendige kleuren getooid , groepen, rijen en boschjes van palmen en granaat-boomen, aloë\'s, suikerriet, eindelooze hagen van Indiaansche vijgeboomen, lange ketenen van kegelvormige heuvels en hoogten met vrucht- en bloemtuintjes en perkjes bebouwd, van den top tot den voet fijn geruit en bont als bundels kruiden en bloemen. Overal ziet gij een weelderigen plantengroei, die elke leegte vult, alle hoogte overtreft , ieder uitstek kleedt, die omhoog rijst, zweeft, glijdt, zich verdringt, opstapelt, samenvlecht, u het gezicht belemmert, den weg afsluit, u met groen verblindt, door zijne schoonheid vermoeit , en met zijne grillen en dwaasheden in verwarring brengt, en het uitwerksel op u heeft als van een onverwachte kinderliefde der aarde, die door het vuur eens geheimen vulkaans van eene wellustige koorts brandt.

-ocr page 566-

VALENCIA.

256

Het eerste gebouw, dat bij het binnentreden van Valencia in het oog valt, is een onmetelijke Circus voor stierengevechten, aan de rechterhand van den spoorweg gelegen, met vier rijen boven elkander geplaatste bogen, die door stevige, geheel van briksteen gebouwde pilaren ondersteund worden, en dat in de verte op het Colosseum gelijkt. Het is de Circus , waar den vierden September 1871, koning Amadeus, ten aanschouwe van zeventienduizend personen den beroemden eenbeenigen torero, bijgenaamd ïato, de hand drukte, die verlof had gevraagd als directeur van den schouwburg den Koning in zijne loge hulde te bewijzen. Valencia is geheel vol van herinneringen aan den hertog van Aosta. De koster van de kathedraal bezit een gouden chronometer met zijne initialen in diamanten, en eene met parelen versierde ketting, die hem door den hertog geschonken werd, toen hij in de kapel van Nneutra Senora de los Desamparados 1) ging bidden. In het gasthuis van dien naam herinneren zich de armen eens uit zijne hand hun dagelijksch brood te hebben ontvangen. In de mozaïek-werkplaats van een zekeren Nolla worden twee steenen bewaard, op een van welke hij met eigen hand zijn naam grifte en op den anderen dien der Koningin. Op het plein van Tetuan wijst u het volk het huis van den

1) Onze Lieve Vrouw der verlatcnen.

-ocr page 567-

VALENCIA.

graaf de Cervellon, waarin hij ontvangen werd, hetwelk hetzelfde huis is , waarin Ferdinand Vil in 1814 de decreten teekende , die de Constitutie vernietigden; waarin koningin Christina in 1840 afstand deed, en waarin koningin Isabella in 1858 eenige dagen doorbracht. Kortom, er is geen hoek in de stad, waar men niet kan zeggen ; hier drukte de Koning een inwoner de hand ; daar bezocht hij eene werkplaats ; ginds passeerde hij te voet, ver van zijn gevolg, omringd door eene vertrouwende, opgeruimde en lachende schare.

Dewijl wij van den hertog van Aosta spreken, willen wij hier doen opmerken, dat het juist te Valencia was, waar een meisje van vijf jaren verzen voor hem reciteerde en dat verschrikkelijk argument del Hey extrangero 1) aanroerde met edeler en duidelijker woorden , dan er sedert verscheidene jaren in Spanje uitgesproken werden; woorden van dien aard dat, als Spanje ze onthouden en overwogen had, het zich vele rampen, die het getroffen hebben en nog wachten, zou bespaard hebben ; woorden , die eens ieder Spanjaard met eene zucht zal herdenken, en die tot nog toe aan de gebeurtenissen een in het oog vallend licht van waarheid en schoonheid ontleenen. En dewijl de verzen fraai en gemakkelijk zijn, schrijf ik ze hier af. Het dichtstuk heeft tot titel Bios y el Eey (God en de Koning) en luidt aldus :

1) Ben uitlandschen Koning.

II.

257

17

-ocr page 568-

VALENCIA.

„Bios, en todo soberano,

Creb un dia d los mortales

Y d todos nos Idzo iymles, Con m jjoderosa memo.

No reconoció Naciones Ni colores ni matices

Y en ver los hombres felices Cifró sus aspiraciones.

El Rei/, che su imdgen es, Su bondad debe imitar,

Y e! pueblo non ha de indayar Si es aleman ó francés.

jPorqué con ceno iracundo Bechazarle siendo bneno? Un Hey de bondades lleno Tiene por su patria el mundo.

Vino de nacion estrana,

Carlos Quinto emperador,

Y conquistó su valor

Mil laureles para Espana.

Y es un recuerdo glorioso , Aunque en guerra cimentado, El venturoso reinado

De Felipe el Animoso.

258

-ocr page 569-

VALENCIA.

Hoy el tercero sois Vos ,

Nacido en estrano suelo ,

Que viene d ver nuestro cielo,

Puro destello de Dios.

Al rayo de nuestro sol Sed bueno, justo y leal,

Que d un Hey bueno y liberal Adora el pueblo espanol.

T d vues tra frente el trofeo

Cenid de perpetua gloria ,

Para que dig a la, historia

— Fuê grande el Hey Amadeo —quot; 1).

1) God, de Heer van al wat is, schiep eens de stervelingen, en maakte met zijne machtige hand ons alle gelijk.

Hij erkende geene nationaliteiten, noch kleuren, noch schakeeringen; zijn eenig verlangen was de menschen gelukkig te zien.

De Koning, die zijn vertegenwoordiger is, moet zijne goedheid navolgen, en het volk heeft niet te onderzoeken of hij een Duitscher of een Fransch-raan is.

Waarom zouden wij hem met een toornig gelaat verstooten, als hij goed is? Een koning, die niets dan goedheid is, heeft de geheele wereld tot zijn vaderland.

Keizer Karei V werd onder een vreemd volk geboren , en zijne dapperheid bevocht duizend lauweren voor Spanje.

En de gelukkige regeering vau Philips den Moedigen is eene roemrijke herinnering, ofschoon zij in den oorlog hare oorzaak vindt.

Thans zijt gij de derde, die op vreemden grond het daglicht zaagt, die, als een zuiver uitvloeisel Gods, komt om onzen hemel te aanschouwen.

Wees in de stralen onzer zou goed, rechtvaardig en rechtschapen; want een goed en vrijzinnig koning aanbidt het Spaansche volk.

En kroon uw hoofd met de lauweren van een eeuwigen roem, opdat de geschiedenis zegge: — Koning Amadeus was groot.

II. 17*

-ocr page 570-

VALENCIA.

260

O, arm Meisje! hoeveel verstandigs hebt gij gezegd, en hoeveel onzinnigs hebben andere uitgevoerd !

Als men de stad Valencia binnentreedt en men denkt aan de ballades der dichters, die er de wonderen van bezongen, dan schijnt zij niet te beantwoorden aan het beeld dat men er zich in zijn geest van gevormd had ; van den anderen kant biedt zij niet dien noodlottigen aanblik aan, als men overweegt dat zij terecht den naam heeft van eene woelige , oorlogzuchtige stad, die de aanstookster is van burgeroorlogen, en meer den reuk van het kruit dan den geur harer oranjewouden bemint. Het is eene stad die, in een uitgestrekte en bloemige vlakte gebouwd, op den rechteroever van den Guadalaviar, niet ver van de reede die haar tot haven dient, gelegen is. De straten zijn alle kronkelig, door hooge, niet sierlijke en veelkleurige huizen geflankeerd; zij hebben een minder aangenaam uiterlijk dan die der Andalusische steden, en zijn geheel en al van dat bevallig Oostersch aanzien beroofd, hetwelk de verbeelding zoo aangenaam aandoet. Op den linkeroever van de rivier strekt zich een verbazend landschap uit, dat uit statige lanen en schoone tuinen bestaat en dat men bereikt, als men de stad door de poort van den Cid verlaat, die, door twee groote gekanteelde torens geflankeerd, naar dien held genoemd wordtomdat hij door die poort trok, toen hij in 1094 de Mooren

-ocr page 571-

VALENCIA.

261

uit Valencia verjaagd had. De kathedraal, ter plaatse gebouwd waar ten tijde der Romeinen een tempel van Diana stond, vervolgens eene kerk van den Verlosser ten tijde der Gothen, later eene moskee ten tijde der Arabieren, die door den Cid opnieuw in eene kerk veranderd werd, voor de tweede maal door de Arabieren in HOI in eene moskee omgevormd en voor de derde maal na de beslissende verjaging der overweldigers door koning Don laitne in eene kerk veranderd werd, is een uitgestrekt gebouw, buitengewoon rijk aan sieraden en schatten, doch kan met de meeste andere Spaansche kathedralen niet vergeleken worden. Ér zijn verscheidene bezienswaardige paleizen, zooals het paleis der Au-diencia, hetwelk een schoon gedenkteeken van de zestiende eeuw is, waarin de Cortes van het rijk van Valencia vergaderden ; de Casa de ayuntamiento I) tusschen de XV*1® en XVIde eeuw gebouwd, waarin de degen van Don laime, de sleutels der stad en de banier der Mooren bewaard werden; en vooral de Lonja, de Beurs, wegens hare beroemde zaal, die uit drie groote schepen bestaat door vier-en-twintig gedraaide kolommen gescheiden , boven welke zich met eene stoute vlucht de lichte bogen der gewelven krommen. Het oog krijgt van die bouworde een aangenamen indruk van vroolijkheid en harmonie. Eindelijk is er een museum van schilderkunst , dat niet onder de minsten van Spanje behoort.

1

Het stadhuis.

-ocr page 572-

VALENCIA.

Maar om de waarheid te zeggen, stond in die weinige dagen , die ik te Valencia doorbracht om op een vaartuig te wachten , mijn hoofd meer naar de politiek dan naar de kunst. Ik ondervond de waarheid der woorden 3 die ik, vóór mijn vertrek uit Italië, een beroemd Italiaan had hooren zeggen, die Spanje zoo goed als zijn eigen huis kende : „De vreemdeling , die, al is het slechts korten tijd , in Spanje verblijft, wordt er allengskens, zonder dat hij het merkt, toe gebracht om zich wegens de politiek zijn bloed en zijn hoofd zóó warm te maken, alsof Spanje zijn vaderland, en het lot van zijn eigen land van Spanje afhankelijk ware. De hartstochten zijn zóó onstuimig, de strijd is zóó verbitterd, en in dezen strijd staat de toekomst, het heil, het leven der natie zóó duidelijk op het spel, dat het voor iemand, die maar een eenigszins Latijnsche verbeelding en geaardheid bezit, onmogelijk is een onverschillig toeschouwer te blijven. Men moet handelen, in de vereenigingen spreken, de verkiezingen ernstig opnemen, zich tusschen de menigte scharen die politieke demonstraties doet, met dezen of genen vriend breken, zich een gezelschap van lieden van dezelfde denkwijze vormen, kortom Spanjaard worden van top tot teen; en naarmate men dit meer wordt, vergeet men Europa, men denkt er aan als aan de tegenvoeters , en eindelijk ziet men niets meer dan Spanje, alsof wij het bestuurden en al zijne belangen in onze handen waren.quot;

Zóó is het, en zulks overkwam mij ook. In die

262

-ocr page 573-

VALENCIA.

263

weinige dagen was het conservatief ministerie gevallen, en de radicalen hadden den wind voor. Spanje was in rep en roer; gouverneurs, generaals, ambtenaren van alle graden en alle takken van beheer vielen; eene schare nieuwe lieden baande zich een weg in de bureaux der ministeriën en slaakte kreten van vreugde. Zorilla moest een nieuw tijdvak openen van voorspoed en vrede; Don Amadeus had een ingeving van den hemel gehad; de vrijheid had overwonnen; Spanje was gered. Toen ik onder een schoonen gesternden hemel, te midden van het vroo-lijke volk, de tonen van het muziekkorps voor het hotel van den nieuwen gouverneur hoorde weerklinken , had ik ook eene schemering van hoop , dat de troon van Amadeus eindelijk dieper zou wortelen, en het berouwde mij dat ik wat al te vlug was geweest om kwaad te voorspellen. En die comédie, welke Zorilla op zijne villa vertoonde, als hij tot geen enkelen prijs het voorzitterschap van het ministerie wilde aanvaarden, en vrienden en gezantschappen terugzond, en eindelijk, door het aanhoudendend „neenquot; zeggen uitgeput, in onmacht viel en „jaquot; zeide, gaf mij een groot denkbeeld van de vastheid zijns karakters, en groote verwachtingen van het nieuwe Bestuur. Ik zeide in mij zeiven dat het jammer was Spanje te verlaten toen de horizon helder werd, en het koninklijk paleis te Madrid zich in rozenkleur hulde. Reeds kwam het plan bij mij op naar Madrid terug te keeren, om er de voldoening te smaken troostende berichten naar Italië te zen-

-ocr page 574-

VALENCIA.

den, die mij de onvoorzichtigheid zouden hebben doen vergeven , die ik tot dusverre gehad had geene onwaarheden te vertellen. En ik herhaalde de verzen van Prati: „Oh qual destin faspetta Aquila giovanetta /quot; 1)

eu behoudens eenige gezwollenheid in de bijnamen, schenen zij mij toe eene profetie te bevatten, en ik verbeeldde mij den dichter op het plein Colonna te Rome te zien staan, waar ik hem te gemoet liep, hem mijn vroolijken groet bracht en de hand drukte.......

Het schoonste dat men in Valencia zien kan, is het marktplein. De Valenciaansche landlieden zijn het kunstmatigst en grilligst gekleed van geheel Spanje. Om een schoon figuur te midden der maskers onzer feestelijkheden te maken, zou men slechts behoeven op te treden in het gewaad, waarin men hen op feest- of marktdagen in de straten van Valencia of langs de wegen in het land ontmoet. Wanneer men ze voor het eerst ziet, moet men lachen en kan men volstrekt niet gelooven dat het Spaansche landlieden zijn. Zij hebben ik weet niet welk uiterlijk van Grieken, Beduïnen, kaatsmeesters, koorde-dansers, van vrouwen die zich half ontkleed hebben om naar bed te gaan, treurspelfiguranten die hun toilet nog niet voltooid hebben, van grappige lieden die met zich willen doen lachen. Zij dragen een wit en ruim hemd dat de plaats van een buisje bekleedt,

1) O jeugdige arend, welk een heerlijk lot wacht u !

264

-ocr page 575-

VALENCIA.

265

een veelkleurig fluweelen vest op de borst open, eene linnen broek, van den vorm als die der Zouaven, die niet tot aan de knieën reikt, veel van eene vrouwenonderbroek heeft, en als de rokken eener danseres fladdert; een rood of hemelsblauw windsel om het middel; een paar slobkousen van witte wol, die geborduurd zijn en de knieën bloot laten ; een paar touwen sandalen evenals de Cataloonsche landlieden; en tot bedekking van het hoofd, dat zij bijna alle evenals de Chineezen geschoren dragen, een rooden, hemelsblauwen, gelen, of witten doek, dien zij in den vorm van een papieren zak om het hoofd winden , en aan de slapen of in den nek vastknoopen, waarop zij somtijds dan nog een fluweelen hoedje plaatsen, zooals men die in de andere provinciën van Spanje draagt. Als zij naar de stad gaan, dragen zij bijna alle over den schouder of den arm, nu eens in den vorm eener shawl, dan weer in dien van eene mantille of sjerp, eene lange en nauwe wollen capa met levendig gekleurde, meestal witte en roode strepen, met kwasten, franjes en rozen versierd. Het gezicht dat een plein, waar eenige honderden aldus gekleede menschen verzameld zijn, oplevert, kan men zich gemakkelijk voorstellen,- het is eene carnavalsvertooning, een feest, een mengsel van kleuren, dat evenals een muziekkorps vreugde wekt; een terzelfder tijd harlekijnachtig, fraai, prachtig en grillig schouwspel, waaraan de ernstige gelaatstrekken en de statige houding, welke de Va-lenciaansche landlieden onderscheiden, eene deftige

-ocr page 576-

VALENCIA.

266

tige tint geven die er de buitengewone schoonheid van verhoogt.

Indien er een onbeschaamd en leugenachtig spreekwoord is, dan is het wel het oude Spaansche spreekwoord dat zegt ; in Valencia is het vleesch gras, het gras is water, de mannen zijn vrouwen en de vrouwen zijn niets. Dat van het vleesch en gras, hetgeen slechts een woordenstrijd is, op zij latende, moet ik zeggen dat de mannen, vooral die uit het geringe volk, een even stout voorkomen hebben als de Cataloniërs en Aragoniërs, met helderder en levendiger oogen, en de vrouwen hebben, naar het oordeel van alle Spanjaarden en vreemdelingen die Spanje bereisd hebben, de meest klassieke schoonheid van het gansche land. De Valencianen, die weten dat de oostelijke kust van het schiereiland vroeger door de Grieken en Carthagers bezet was, zeggen ; het is duidelijk! A qui se (juedó el iipo de la belleza griega. (Hier bleef de type der Grieksche schoonheid bewaard). Ik durf noch ja noch neen zeggen, dewijl de definitie van de schoonheid der vrouwen in eene stad, waar men slechts eenige uren doorgebracht heeft, eene vrijheid schijnt, die alleen den samenstellers van Gidsen voegt. Het is echter gemakkelijk een bondig verschil tusschen de schoonheid der Andalusische en die der Valenciaansche vrouwen te ontdekken. De Valenciaansche is hooger van gestalte, zwaarder, minder bruin, heeft regelmatiger

-ocr page 577-

VALENCIA.

trekken , zachtere oogen en waardiger gang en houding. Zij prikkelt niet gelijk de Andalusische, waarbij men i f zich dikwijls in den vinger moet bijten om den plotse^-]

lingen en ongeregelden opstand der grillige begeerten \' \' e -te onderdrukken , dien men, zulk eene vrouw ziende,

in zijn binnenste voelt ontstaan ; maar het is eene vrouw die men met een gevoel van rustige bewondering beschouwt , en terwijl men ze beschouwt, notre téte se relève, notve maintien s\'ennoblit 1), zooals La Harpe van den Apollo del Belvedere zegt; en in plaats van een Andalusisch huisje om ze aan de blikken der wereld te onttrekken, wenscht men een marmeren paleis , om er dames en ridders te ontvangen , die haar hulde komen bewijzen.

Als men de andere Spanjaarden hoort, dan is het volk van Valencia boven alle verbeelding woest en wreedaardig. Wil men zich van een vijand ontdoen, dan vindt men den man bereidvaardig, die voor weinig schilden die taak onderneemt met de onverschilligheid , waarmede hij den last zou ontvangen om een brief naar de post te brengen. Een Valen-ciaansch landman, die een geweer in zijne hand heeft, terwijl een onbekende langs een eenzamen weg passeert , zegt tot zijn gezel: Voy a ver si acierto (laat ons zien of ik juist tref), hij mikt en brandt los. Dit is, naar mij verzekerd werd, historisch en had niet vele jaren geleden plaats. Tn de steden en dorpen van

1) Verheft zich ons hoofd , en ome houding wordt edeler.

267

-ocr page 578-

VALENCIA.

Spanje plegen de jongens uit het volk onder elkander , gelijk zij zeggen, een stierengevecht voor te stellen. Een hunner is dan de stier en stoot; een andere met een stok, die de lans voorstelt, ouder den arm , gedragen door een derden , die als paard dienst doet, weert de aanvallen van den eersten af. Eens kwamen eenige Valenciaansche jongelingen op het denkbeeld om bij dat spel een nieuwigheid in te voeren, die het wat meer op de werkelijke stierengevechten deed gelijken, en onder de toeschouwers en kunstenaars wat meer leven zou wekken dan de gewone spelen; en de nieuwigheid bestond daarin dat men den stok door een spits en scherp mes, eene van die vreeselijke navajas, die wij te Sevilla gezien hebben , zou vervangen, en hem die de rol van stier speelde twee andere wat kortere zou geven , die aan beide zijden van het hoofd vastgemaakt, de plaats der horens zouden bekleeden. Het is on-geloofelijk, maar waar! Men voerde dat messenspel uit; een meer van bloed werd er gestort, verscheidene werden er vermoord, andere doodelijk gewond, nog andere verminkt, zonder dat het spel in een twist veranderde, de regels der kunst een enkel maal geschonden werden, zonder dat iemand zijne stem verhief om het bloedbad te doen ophouden.

Belata refero 1), en het zij verre van mij alles te gelooven wat men van de Valencianen zegt; maar zeker is het, dat te Valencia de openbare veiligheid, zoo niet eene mythe, gelijk onze dagbladen dichter-

1) Ik verhaal hetgeen mij verteld werd.

268

-ocr page 579-

VALENCIA.

lijk zeggen, als zij van de Roraagna en van Sicilië spreken, toch volstrekt niet de eerste weldaad is, die men daar na die van het leven geniet. Ik overtuigde mij hiervan den eersten avond van mijn verblijf in die stad. Ik wist den weg naar de haven niet, ik meende dat ze dichtbij was , en vroeg eene winkelierster hoe ik daar komen moest. Zij slaakte een kreet van verwondering.

„Wilt gij naar de haven gaan Caballero ?quot;

„Naar de haven.quot;

„Ave Mariapurissivia! 1) naar de haven op dit uur?quot;

En zij wendde zich tot eene groep vrouwen, die aan de deur stonden , en zeide met een Valenciaansch dialect:

„Vrouwen, antwoordt gij hem voor mij; deze heer vraagt mij den weg naar de haven!quot;

De vrouwen antwoordden eenparig: „God beware u!quot;

„Maar waarvoor rquot;

„Stel u niet in gevaar!quot;

,,Maar om welke reden?quot;

„Om duizend redenen.quot;

„Zegt er mij eene.quot;

„Gij zoudt vermoord kunnen worden.quot;

Die eene reden was mij, zooals ieder begrijpen kan , voldoende, en ik onderzocht niet verder.

Overigens vond ik te Valencia, gedurende mijn korten omgang met de menschen, evenals elders niets dan

beleefdheid, en als vreemdeling en Italiaan een vriend-

__ •

I) Wees gegroet allerzuiverste Maria!

269

-ocr page 580-

VALENCIA.

266

tige tint geven die er de buitengewone schoonheid van verhoogt.

Indien er een onbeschaamd en leugenachtig spreekwoord is, dan is het wel het oude Spaansche spreekwoord dat zegt : in Valencia is het vleesch gras, het gras is water , de mannen zijn vrouwen en de vrouwen zijn niets. Dat van het vleesch en gras, hetgeen slechts een woordenstrijd is, op zij latende, moet ik zeggen dat de mannen, vooral die uit het geringe volk, een even stout voorkomen hebben als de Cataloniërs en Aragoniërs, met helderder en levendiger oogen, en de vrouwen hebben, naar het oordeel van alle Spanjaarden en vreemdelingen die Spanje bereisd hebben, de meest klassieke schoonheid van het gansche land. De Valencianen, die weten dat de oostelijke kust van het schiereiland vroeger door de Grieken en Carthagers bezet was, zeggen ; het is duidelijk! Aqui se quedó el tipo de la belleza griega. (Hier bleef de type der Grieksche schoonheid bewaard). Ik durf noch ja noch neen zeggen, dewijl de definitie van de schoonheid der vrouwen in eene stad, waar men slechts eenige uren doorgebracht heeft, eene vrijheid schijnt, die alleen den samenstellers van Gidsen voegt. Het is echter gemakkelijk een bondig verschil tusschen de schoonheid der Andalusische en die der Valenciaansche vrouwen te ontdekken. De Valenciaansche is hooger van gestalte, zwaarder, minder bruin, heeft regelmatiger

-ocr page 581-

VALENCIA.

trekken, zachtere oogen en waardiger gang en houding. Zij prikkelt niet gelijk de Andalusische, waarbij men zich dikwijls in den vinger moet bijten om den plotsequot; ^ lingen en ongeregelden opstand der grillige begeerten quot; f te onderdrukken , dien men, zulk eene vrouw ziende,

in zijn binnenste voelt ontstaan ; maar het is eene vrouw die men met een gevoel van rustige bewondering beschouwt , en terwijl men ze beschouwt, notre tête se relève, notve maintien sennoblit 1), zooals La Harpe van den Apollo del Belvedere zegt; en in plaats van een Andalusisch huisje om ze aan de blikken dei-wereld te onttrekken , wenscht men een marmeren paleis , om er dames en ridders te ontvangen , die haar hulde komen bewijzen.

Als men de andere Spanjaarden hoort, dan is het volk van Valencia boven alle verbeelding woest en wreedaardig. Wil men zich van een vijand ontdoen, dan vindt men den man bereidvaardig, die voor weinig schilden die taak onderneemt met de onverschilligheid, waarmede hij den last zou ontvangen om een brief naar de post te brengen. Een Valen-ciaansch landman, die een geweer in zijne hand heeft, terwijl een onbekende langs een eenzamen weg passeert , zegt tot zijn gezel: Voy a ver si acierto (laat ons zien of ik juist tref), hij mikt en brandt los. Dit is, naar mij verzekerd werd, historisch en had niet vele jaren geleden plaats. In de steden en dorpen van

1) Verheft zich ons hoofd, en onze houding wordt edeler.

267

-ocr page 582-

VALENCIA.

Spanje plegen de jongens uit het volk onder elkander , gelijk zij zeggen, een stierengevecht voor te stellen. Een hunner is dan de stier en stoot; een andere met een stok, die de lans voorstelt, onder den arm , gedragen door een derden , die als paard dienst doet, weert de aanvallen van den eersten af. Eens kwamen eenige Valenciaansche jongelingen op het denkbeeld om bij dat spel een nieuwigheid in te voeren, die het wat meer op de werkelijke stierengevechten deed gelijken, en onder de toeschouwers en kunstenaars wat meer leven zou wekken dan de gewone speleu; en de nieuwigheid bestond daarin dat men den stok door een spits en scherp mes, eene van die vreeselijke navajas, die wij te Sevilla gezien hebben , zou vervangen, en hem die de rol van stier speelde twee andere wat kortere zou geven , die aan beide zijden van het hoofd vastgemaakt, de plaats der horens zouden bekleeden. Het is on-geloofelijk, maar waar! Men voerde dat messenspel nit; een meer van bloed werd er gestort, verscheidene werden er vermoord, andere doodelijk gewond, nog andere verminkt, zonder dat het spel in een twist veranderde, de regels der kunst een enkel maal geschonden werden, zonder dat iemand zijne stem verhief om het bloedbad te doen ophouden.

Relata refero 1), en het zij verre van mij alles te gelooven wat men van de Valencianen zegt; maar zeker is het, dat te Valencia de openbare veiligheid,

zoo niet eene mythe, gelijk onze dagbladen dichter-

- *

1) Ik verhaal hetgeen mij verteld werd.

368

-ocr page 583-

VALENCIA.

lijk zeggen, als zij van de Romagna en van Sicilië spreken, toch volstrekt niet de eerste weldaad is, die men daar na die van het leven geniet. Ik overtuigde mij hiervan den eersten avond van mijn verblijf in die stad. Ik wist den weg naar de haven niet, ik meende dat ze dichtbij was , en vroeg eene winkelierster hoe ik daar komen moest. Zij slaakte een kreet van verwondering.

„Wilt gij naar de haven gaan Caballero?quot;

„Naar de haven.quot;

„Ave Mariapurissima! 1) naar de haven op dit uur?quot;

En zij wendde zich tot eene groep vrouwen, die aan de deur stonden , en zeide met een Valenciaansch dialect:

„Vrouwen, antwoordt gij hem voor mij; deze heer vraagt mij den weg naar de haven!quot;

De vrouwen antwoordden eenparig: „God beware n!quot;

„Maar waarvoor?quot;

„Stel u niet in gevaar!quot;

,,Maar om welke reden?quot;

„Om duizend redenen.quot;

„Zegt er mij eene.quot;

„Gij zoudt vermoord kunnen worden.quot;

Die eene reden was mij, zooals ieder begrijpen kan , voldoende, en ik onderzocht niet verder.

Overigens vond ik te Valencia, gedurende mijn korten omgang met de menschen, evenals elders niets dan

beleefdheid, en als vreemdeling en Italiaan een vriend-___________ •

I) Wees gegroet allerzuiverste Maria!

269

-ocr page 584-

VALENCIA.

270

schappelijk onthaal ook bij hen die niet van vreemde koningen in het algemeen, en van vorsten uit het huis van Savooije in het bijzonder wilden hooren, en deze maakten het grootste gedeelte uit; maar altijd waren zij zoo beleefd vooraf te zeggen : laat ons die snaar niet aanroeren. Den vreemdeling, die op de vraag waar hij vandaan komt antwoordt: Ik ben een Franschman , lachen zij vriendelijk toe alsof zij zeggen willen : Wij kennen elkander. Hem die antwoordt: Ik ben een Duitscher of een Engelsch-man, geven zij een lichten hoofdknik, alsof zij zeggen willen ; Ik buig mij. Hem die zegt: Ik ben een Italiaan! reiken zij levendig de hand, als wilden zij zeggen : Laat ons vrienden zijn, en zij beschouwen hem met nieuwsgierige blikken, zooals men voor de eerste maal een persoon aanziet, van wien men heeft hooren zeggen, dat hij op ons gelijkt; zij lachen behaaglijk als zij de Italiaansche taal hooren spreken, gelijk men glimlacht als men iemand hoort, die, zonder met ons te willen spotten, onze stem en ons accent nabootst. In geen enkel land der wereld, gevoelt een Italiaan minder de verwijdering van zijn vaderland dan in Spanje. Lucht, taal, gelaatstrekken en gewoonten herinneren er hem aan; de eerbied waarmede men er den naam onzer groote dichters en schilders uitspreekt; dat zonderling, lief en aardig gevoel, waarmede men er over onze beroemde steden spreekt; de geestdrift waarmede men naar onze muziek luistert; de onstuimigheid der hartstochten, de bezielde taal, de klankmaat der poëzie, de oogen

-ocr page 585-

VALENCIA.

der vrouwen, de lucht, de zon, dat alles doet hem steeds aan Italië denken. O ! de Italiaan die geen gevoel vaa sympathie voor dat land ondervindt, die zich niet genegen gevoelt om zijne dwalingen te ver-schoonen, die niet oprecht zijne ongelukken betreurt, en het niet van harte eene gelukkige toekomst wenscht, die moet zijn vaderland niet beminnen.

Schoone heuvels van Valencia, lachende oevers van den Guadalquivir, gelukkige tuinen van Granada, witte huizen van Sevilla, trotsche torens van Toledo, luidruchtige straten van Madrid, eerwaardige muren van Saragossa en gij, liefderijke gast-heeren en beleefde reisgenooten, die mij over Italië als over een tweede vaderland spraakt, die met uwe feestelijke vroolijkheid mijne zwervende en droeve gedachten deed verdwijnen; altijd zal ik in de diepte mijns harten een gevoel \'van dankbaarheid en genegenheid voor u behouden; uw beeld zal in mijn geest gegrift blijven als eene der dierbaarste herinneringen mijner jeugd, en altijd zal ik aan u als aan een der schoonste droomen mijns levens denken.

Deze woorden zeide ik in mij zeiven, toen ik over de leuning van het vaartuig ,,de Genilquot; gebogen , dat op het punt stond te vertrekken, te middernacht het verlicht Valencia beschouwde. Met mij hadden zich eenige Spaansche jongelieden ingescheept , die naar Marseille gingen om uit die haven naar de Antillen te vertrekken, waar zij verscheidene jaren zouden verblijven. Een hunner stond afzonderlijk te weeneu. Eensklaps verhief hij zich, blikte

271

-ocr page 586-

VALENCIA.

naar den oever, naar twee geankerde schepen, en riep op een wanhopigen toon uit: „Ach! mijn God-\' ik hoopte dat zij niet zou komen!

Na weinige oogenblikken naderde een bootje het vaartuig; eene witte gedaante, gevolgd door een man in een kapmantel gehuld, besteeg haastig de trap, en eene diepe zucht slakende, wierp zij zich in de armen van den jongeling, die haar te gemoet snelde.

Daar riep de conducteur: „Heeren ! men vertrekt!quot;

Toen zag men een hartverscheurend tooneel; men moest de beide jongelieden met geweld scheiden, en de bijna in bezwijming gevallen vrouw naar het bootje dragen, dat zich eenigszins verwijderde en vervolgens onbeweeglijk bleef liggen.

Het vaartuig vertrok.

Toen ijlde de jongeling met de onstuimigheid eens wanhopigen naar de leuning, en riep snikkend uit met eene stem die u door het hart sneed: „Vaarwel mijne dierbare! Vaarwel! Vaarwel!quot;

De witte gedaante strekte de armen uit en antwoordde misschien, maar hare stem werd niet gehoord. Het bootje verwijderde zich en verdween.

Een der jongelingen fluisterde mij in het oor: „Zij zijn verloofd.quot;

Het was een schoone maar treurige nacht.

Valencia verdween spoedig; ik overwoog dat ik Spanje misschien nimmer zou weerzien, en ik weende.

272

-ocr page 587-

VERB E T E R I N G E N.

Bladz.

Regel.

Staat:

Lees:

54

11 v. b.

steig

stijg-

102

4 v. o.

ergelijk

ergerlijk.

113

3 v. 0.

kleinodiën

kleinoodiën

136

5 v. 0.

winnen

minnen

199

7 v. 0,

los

las

N A B E R I C H T.

Op. biz. 173, rcg i v. 0. van het eerste deel, staat de Stuip trek liny van Cecilia. In het oorspronkelijke staat lo Spasimo di Sicilia. Daar ik die schilderij niet kende, Spasimo in het Nederlandsch kramp, stuiptrekking beteekent, en ik niet kon begrijpen wat de stuiptrekking van een eiland zou zijn, dacht ik aan eene drukfout, aan de maagd eu martelaresse Cecilia, en meende dat deze bedoeld werd, te meer daar Raphaël ook eene Cecilia geschilderd heeft. Toen ik echter in de Aesthetika van Dr. Van Vloten, tweeden druk, tweede stuk, bl. 49 de Kruisdraging van Raphael, lo Spasimo di Sficilia genoemd zag, begon ik aan de juistheid myner meening te twijfelen, ofschoon ik niet vatte, hoe of waarom die Kruisdraging de Stuiptrekking van Sicilië kon genoemd worden. Mijn twijfel werd zekerheid, en ik zag, dat ik mij in mijne meeniug vergist had, toen ik de derde aflevering van eene \'/Schets eener Kunstgeschiedenis naar het Hoogduitsch van Dr. \\V. Lübke door Johau Gramquot;, in handen kreeg. Daar las ik op blz. 166, dat het, altaarstuk van Raphaël, de Kruisdraging, lo Spasimo di Sicilia genoemd wordt, dewijl het voor het klooster dello Spasimo te Palermo (de hoofdstad van Sicilië) geschilderd werd. In plaats van Cecilia leze men dus Sicilië, of late liever den naam dier schilderij onvertaald: lo Spasimo di Sicilia.

(VF.KTALF.R.)

-ocr page 588-
-ocr page 589-
-ocr page 590-
-ocr page 591-
-ocr page 592-

v U-■;.

vv,\'49l;v-. •\'V\'i \' . gt;

V v I

r;-

) / V lt;

/

r/V-w/vfV.V-iX .

^ -■lt;;gt;, ..CTu.—\' dh^S*

y y\'^kZ^\\

J\' \' - v /gt;-r t \'

\\ ..

) ,.hC? ,, ïk Vs

quot;r\'v.5 V

\' W C ..

l-^\'H -■gt;;

Hgt;rfc amp;\'■

ik s quot; / \' 4\'^ \' \' X / r-

%k ^ gt; lt; gt; w quot; w: wV ^ ^

W

■ -

■\'p-t\'-lt; ■ v quot;*gt; - \' ■quot; -/ quot;

^ f wgt; ^4

lt; V \'■ vquot;

■ i-%x/ v vx r

i -i-\' j gt; fü irv ^ V-\';

A ;^.- :. ;v f gt;■ ^

/ l^ i:

rxfi jvJhgKv\'x kt \'7PUlt;X$*amp;ïamp;

%!%CY%-i ^^rvsr^* V^

sas.é\'KW ^/ /t.w