| ,'U
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
BEHANDELING ... ■'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
HET PAARD
ozw Vél-
IN
GEZONDEN EN ZIEKEN STAAT,
MET AANWIJZING VOOR
STALLING, AI'BJGTING ENZ.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
VOORWOORD van den SCHRIJVER.
|
|||||
Een boek, het moge zoo klein zijn als het wil,
zonder inleiding heeft veel van iemand, die de we- reld intreedt zonder eenige aanbeveling; het valt niet te ontkennen of deszelfs innerlijke verdienste kan vooreerst de aandacht tot zich trekken; maar dan zal die voortgang hierin noodwendig traag zijn. Van den anderen kant zal eene kleine in- leiding hem spoedig in een uitgebreider kring van kennissen brengen; en zoo is het met een boek gesteld, dat de bescherming van het publiek noodig heeft. Al is de titel er van uitlokkend, slechts weinigen zullen het wagen een werk te koo- pen, zonder dat eenige inleidende aanmerkingen het voorafgaan, men zal bemerken dat het ook eenige inlichtingen geven zal over zaken, die slechts weinig verstaan worden, of tot nog toe op eene vrij oppervlakkige en onvoldoende wijze behandeld zijn. Het tegenwoordig onderwerp had wel degelijl" noodig, dat er op sommige grondbeginselen het oog geslagen werd, want tot dezen tijd toe was alle |
|||||
— IV —
kennis, die er omtrent dit punt bestond, slechts ge-
grond op eene menigte denkbeelden zoo tegenstrij- dig als uiteenloopend en gemeenlijk slechts ge- steund op gebrekkige gewoonten die het burgerregt verkregen hebben. Het nut en de waarde van het paard heeft dit
dier ten allen tijde een voorwerp van onze bijzon- dere opmerkzaamheid en belangstelling gemaakt, welke dikwerf, om deszelfs talrijke begaafdheden , tot genegenheid is overgegaan, en toch wordt het, in weerwil van onze bezorgdheid, te dikwerf een voorwerp van verkeerde behandeling, niet alleen door de barbaarschheid van sommigen, ontbloot van men- schelijk gevoel; maar ook dikwerf door hen, wier verlangen het is, dit dier in een goeden en gemak - kelijken staat te doen verkeeren, daar de bijzon- dere kennis, die deszelfs goede behandeling ver- eischt, geheel gemist wordt. Ten dien einde heb ik met mijne zwakke krachten beproefd iets te on- dernemen , daar ik bemerkte, dat er geen zoodanige aanwijzing bestond, waardoor men zich eenigzins met de wetten van het dierlijk leven kon vertrouwd maken, opdat deze juist ons mogten leeren den koers, dien we te nemen hebben, te bepalen; deze toch zijn het roer, waardoor het vaartuig des dierlij- ken levens moet gerigt worden, en zonder hetwelk wij gelijk moeten gesteld worden aan schepen, die op zee verkeeren zonder stuurman of loods. We kunnen evenmin slagen een horlogie in goeden staat te brengen, zonder het mechanisme of de wet- ten der beweging er van te kennen, als dat wij de |
||||
schoone en zamengestolde bewerktuiging des dierlijken
levens bij het paard in volle en ongestoorde werking zouden kunnen houden, zonder met de kennis dei- dierlijke verrigtingen toegerust te zijn; met deze bekend, dan zullen zij ons tot gids in al onze han- delingen zijn; wat meer zij, deze zullen ons een juist begrip doen opvatten, van de menigvuldige gevaar- lijke gebruiken, welke bij hen bestaan, aan wier zorg de gezondheid onzer paarden is toevertrouwd , en met welker behandeling wij ons ter geschikter plaatse zullen bezig houden. Terwijl wij trachten zullen ons vele der levens-
verschijnselen te verklaren, kan het niet anders óf er moeten zich vele zwarigheden opdoen, uit hoofde wij dezelve zoo volledig en beknopt mogelijk willen voorstellen, en ik hoop dat, indien deze aan som- mige mijner lezers eenigzins afgetrokken mogten voorkomen, derzelver zamengestelde en wonderlijke uitingen in overweging mogen genomen worden, en er in dit opzigt omtrent den schrijver met eenige toegeeflijkheid te werk gegaan worde. Er is bij de behandeling der ziekten geen middel
aangegeven, dat niet in overeenstemming met phy- siologische waarheid is, en derzelver krachtdadig- heid is of door mij, of door sommige leden van het Veeartsenykundig collegie, waaraan alle paar- denliefhebbers veel verschuldigd zijn, beproefd. Dezen Heeren ben ik inzonderheid veel verschul-
digd voor het onwaardeerbare nut uit hunne geschrif- ten getrokken, en dat wel in de eerste plaats aan den Heer Moeton, wien ik bij deze gelegenheid |
||||
— VI —
mijn opregten dank betuig voor de hulp ontleend
uit zijne Fharmacopaea. De voorschriften in dit werkje vermeld zijn met
zorg en na rijp overleg gegeven, zij zullen, zooals ik verwacht, en voldoende en nuttig bevonden wor- den, en volkomen aan eene regtmatige verwachting beantwoorden. De aanmerkingen ten opzigte afrigting en afrigters
mogen streng schijnen; maar daar toch hunne ma- nier van afrigten , zoowel onwetenheid verraadt, als het grofste vooroordeel aan den dag legt, denk ik er juist aldus over. De wreedheid en barbaarschheid van sommige stalbedienden, ben ik geenszins met stilzwijgen voorbijgegaan en ik hoop, dat deze open- baarmaking dienen mag, om ze te verbeteren. Mijn voornaamste doel is om in den kleinst mogelijken omvang de meest mogelijke aanwijzingen aan de hand te doen. Ik hoop, dat ik in mijn oogmerk volkomen geslaagd ben, daar toch langdradigheid een onderwerp altijd vervelend maakt. De zaken er in behandeld zijn talrijk en daarom hoop ik, dat deze aan het werkje eene aangename afwisseling geven zullen; want Plinius heeft gezegd: »De menschelijke natuur houdt veel van iets
nieuws." |
||||
VOORREDE van üen VERTALER.
|
|||||
Menige zaakkundige zal, wanneer hem dit boekje in
handen komt en hij hetzelve doorbladert, uitroepen: zie op nieuw den emperist een wapen in handen gegeven, waarmede hij zijnen ongeoorloofden strijd kan voortzet- ten! Die zich daartoe uitgelokt voelt, neme de moeite hetzelve eens te lezen en hij zal daarin juist beginselen zien voorgestaan, die de waarde van zijnen stand ver- hoogen en alom zijn vertrouwen moeten verzekeren. Dat de schrijver zich aan het voorwaarts strevende
getal van geneeskundigen heeft aangesloten, die het prophylactische gedeelte der geneeskundige wetenschap als van het hoogste belang rekenen, zal wel niemand ontgaan, naar ons oordeel heeft hij dit kort en krachtig behandeld. De voorschriften in geval van ziekten, die hij vermeldt, beveelt hij eerlijk als beproefde aan en kun- nen veilig door hem worden gebruikt, die van de hulp van een bekwamen veearts is verstoken, iets, dat helaas niettegenstaande het ijverig streven van weinigen, die het teregt als eene zaak van het hoogste belang beharti- gen, nog zoo dikwerf het geval is. |
|||||
— VIII —
|
||||||
Ieder, die op het bezit van het edele paard prijs stelt,
zal toch elke proeve ter waardering van dit bezit, hoogst ivelkom wezen. Hem, wien in het bijzonder de zorg. over dit dier is toevertrouwd,' zal in deze bladzijden zoo kort mogelijk, nuttige wenken opgeteekend vinden, die hem mede overtuigen, dat de hem toevertrouwde zorg tevens de vervulling van een duren pligt bevat. Mogt deze vertaling iets bijdragen tot de goede ver-
zorging en behandeling van het gezonde en zieke paard, dan zouden wij onze moeite dubbel beloond achten. Met den wensch, dat den uitgever een goed debiet
moge ten deel vallen, dewijl hij van zijn kant den prijs van hetzelve op de helft van het oorspronkelijke heeft gesteld, bevelen wij met bescheidenheid dit nuttig werkje het publiek aan. Utrecht, 1 Aug. 1853.
|
||||||
—*ï©tW«WH-
|
||||||
HET PAARD.
--------:K- «5---------
EERSTE HOOFDSTUK.
ALGEMEENE KEGELEN VOOE DE BEHANDE-
LING VAN HET PAARD IN DEN STAL. Het is voorzeker, wanneer men nagaat
hoeveel geschriften er dagelijks in een tijd als deze, dat ieder zijne kennis wil ten toon spreiden, van de pers komen, eene gewaagde onderneming, zich met het schrijven over het een of ander onderwerp bezig te houden, zoo men niet door het streven om iets goeds tot stand te brengen wordt aangespoord. Doch aangezien de ruimte, welke er in dat
gedeelte der wetenschap, dat de behandeling van het paard ten ontwerp heeft, nog schijnt aangevuld te moeten worden, voel ik mij ge- drongen de volgende opmerkingen het publiek 1
|
||||
2
|
|||||
aan te bieden, met den wensch over dit onder-
werp eenig licht te verspreiden, en te gelijk enkele der menigvuldige dwaalbegrippen, welke tot oneer der in gebruik zijnde stelsels van behandeling zijn overgebleven uit den weg te ruimen. In geenen deele heb ik evenwel die taak op
mij genomen, zonder kennis te dragen van den weerstand, die elk, welke zich op het gebied van den paardenstoeter of stalnieester begeeft te wachten staat; doch waar ik onkunde zoo algemeen zie doorstralen, zal ik mij geenszins door een streng oordeel laten afschrikken. Was er inderdaad een zoodanig werk, dan zoude ik het niet gewaagd hebben, met mijne vorderingen voor het publiek op te treden; maar daar ik bespeur dat gebrek aan inlichtin- gen op dit punt de oorzaak van vele verkeerd- beden is, lust het mij al wat in mijn vermogen is te doen om er toe bij te brengen deze hin- dernissen zooveel mogelijk uit den weg te rui- men en ik geloof niet beter te kunnen handelen dan mijne inzigten voor het algemeen uit een te zetten. Daar nu de zakelijkheid der te behandelen
stof meer dan het breedvoerig uit een zetten derzelve in aanmerking moet genomen worden en een klein boek altijd boven een groot werk |
|||||
?.
|
|||||
te verkiezen is, zal ik trachten het onderwerp
zoo kort mogelijk te behandelen en alle zaken zoo beknopt mogelijk zamen te vatten zonder evenwel aan derzelver belangrijkheid te kort te doen. Om terstond tot de behandeling des paards
in de streek waar het thans bloeijende is over te gaan, zal het wel niet noodig wezen den oorsprong, het klimaat en de landstreek te be- schrijven, waar, zooals men meent dit dier oor- spronkelijk geleefd heeft; maar integendeel veel verkieselijker zijn de beste wijze aan de hand te doen, om het zoowel voor den arbeid ge- schikt te houden, als ten allentijde voor deszelfs gezondheid te waken. En daar het grootste deel der ziekten waar-
aan het paard onderhevig is hunnen oorsprong nemen uit de wijze van stalling, zoo zullen wij tot de eerste onzer beschouwingen ma- ken de BEHANDELING IN DEN STAL.
Wanneer paarden met het doel om zwaar
werk te verrigten gebruikt worden, is het noodwendig dat ze een geschikt verblijf heb- ben, en het is eene zaak van aanbelang deze plaatsen zoo in te rigten als overeenkomstig is met de wijze waarop de gezondheid iu 1*
|
|||||
4
|
|||||
het algemeen moet worden behouden. De
vraag doet zich nu natuurlijk op, hoe daar toe te geraken. Inzonderheid moet men deze beide zaken wel in het oog houden, namelijk: lucht- vemersching en zindelijkheid; wat het eerste be- treft daarmede staan de voornaamste dierlijke verrigtingen in verband en om die rede is het onderwerp van het uiterste belang. LUCHTVERVERSCHING.
Door ventileren of luchtververschen verstaat
men het doorstroomen van zuivere lucht door het verblijf, dat gemakkelijk te bewerkstelligen is door middel van eenen zoogenoemden ven- tilator, welke gelegenheid verschaft voor het uittijgen van bedorven lucht, zoowel afkomstig van de uitwaseming der pis- en dx'ekstoffen, als van de gassen, welke het dier uitademt. De dampkringslucht eens door de longen ge- saan en daar van de levenslucht beroofd, is nutteloos, ja zelfs schadelijk voor die organen, wanneer ze eene volgende maal wordt inge- ademd te meer nog wanneer deze in grootere of kleinere hoeveelheid vermengd is met ont- bindingsproducten van dierlijke zelfstandigheden, zooals: ammonia (geest van hertshoorn), pis- zuur, enz., enz. Zoo ik al omslagtig in de |
|||||
r
uiteenzetting van dit punt te werk ga, is het
omdat het juist eene zaak van het grootste belang mag gerekend worden en op niets zoo slecht wordt acht gegeven; wat meer zij, on- wetendheid, oude sleur en gewoonte schijnen, volkomen in strijd met de natuur, de wet te stellen, ja als het ware zatlmgezworen te heb- ben, om dat levensbeginsel (de lucht), welke door eene wijze Voorzienigheid ten behoeve zijner schepselen bestemd is, uit te sluiten; maar die met onze onwetendheid bekend, deze stof' met eene kracht om overal in meer of mindere mate aanwezig te zijn heeft toegerust, al werd ook de toetreding er van door men- schelijke kunst bestreden. — Vele personen toch, welke met de verzorging en het behouden der gezondheid van enkele der edelste soorten van het paardenras belast zijn, verstoppen zorg- vuldig het sleutelgat van den stal tegen het in- treden der lucht, uit vrees dat er een togtje door zoude geraken, dat de dieren verkouden maken zou; terwijl men nu juist hunne vatbaarheid voor het vatten van koude vermeerdert, want teregt zal men vragen waarom ze er nu zoo aan onderhevig zijn. Het zigtbaarste bewijs voor de ongezonde
inwerking van het inademen der bedorven lucht kan gemakkelijk bij wijze van proefno- |
||||
6
|
|||||
ining gegeven worden; men plaatse namelijk
eene muis onder een luchtdigt glas, korten tijd daarna zal men waarnemen dat deze onpasselijk wordt, naar lucht snakt en begint te hijgen, wat meer zij, dat deze binnen weinige uren ge- storven is. Zoo de lucht 10 procent koolzuur bevat,
welk gas uiterst schadelijk voor het leven is en door de longen wordt uitgescheiden, kan geen dier daarin ademhalen zonder er de noodlottige gevolgen van te ondervinden. In het jaar 1756, werden 146 Engelschen in de black hole (eene gevangenis) te Calcutta opgesloten, deze was niet meer dan 18 voet in het vierkant en kon slecht van versche lucht voorzien worden. Door twee kleine vensters aan een kant kon slechts lucht toetreden, maar geene genoegzame luchtverversching plaats hebben. Te naauwer- nood was de deur van dit hol gesloten, of de ellende der aanwezigen nam een aanvang, oogenblikkelijk volgde er eene koortsachtige en doodelijke worsteling om onder het bereik der vensters te komen, binnen vier uren lagen de- genen , welke het overleefd hadden, aan hersen- beroerte te zieltogen, en na verloop van zes uren waren er 96 omgekomen. Om rede mijne volgende aanmerkingen dui-
delijk mogen worden verstaan, en het nut er |
|||||
7
|
|||||
van wel worde ingezien, is eene korte beschrij-
ving der lucht noodzakelijk. De dampkringslucht is uit twee gassen za-
mengesteld, zuurstof en stikstof geheeten, in die verhouding met elkander volkomen ver- mengd, als het best aan de voorwaarde om te leven beantwoordt; deze verhouding bestaat uit 1 deel zuurstof en 4 deelen stikstof. Beide gassen verschillen aanmerkelijk in eigen-
schap, want zuurstof onderhoudt de ademhaling, terwijl stikstof daartoe niet in staat is; het eerste gas is tot verbranding van eenig ligchaam nood- zakelijk, het andere is daartoe ongeschikt. Eene andere eigenschap dezer gassen bestaat in het streven zich met andere te verbinden en hunne vatbaarheid om van elkander gescheiden te wor- den, zooals wij bij het behandelen der ademha- ling zien zullen. Nu wij ingelicht zijn omtrent de zamenstelling
van den dampkring en weten welk deel nood- zakelijk is tot in standhouding des levens, kan men gemakkelijk begrijpen dat gebrek aan luchtverversching noodlottige gevolgen na zich moet slepen. De onaangename, warme, besmette stank
van een niet geventileerden stal moet wel aan ieder, die des morgens bij het opengaan van een zoodanigen, die den geheelen na,cht gesloten |
|||||
8
geweest is, tegenwoordig was, bekend zijn.
Kan men dus veronderstellen , dat een paard genoodzaakt in zulk een dampkring te ademen, in een staat is, welke de gezondheid het meest nabijkomt ? In die slecht ingerigte stallen zal men het
paard, wanneer het los is, altijd met den kop naar de deur gerigt vinden om elk togtje fris- sche lucht, dat binnen kan komen, op te van- gen. Het bloed van het dier, dat in zulk een stal verkeert, kan die eigenaardige en noodzakelijke veranderingen, welke wij bij het beschouwen der ademhaling als onmisbaar zul- len leeren kennen, onmogelijk ondergaan; de spijsvertering kan niet behoorlijk volbragt wor- den, en alle dierlijke verrigtingen worden ge- stoord. Eindelijk is er in die gevaarlijke fout van on-
voldoende luchtverversching voorzien, zooals ik onlangs in de stallen van den Veearts Dockeray te Epsom niet zonder genoegen heb waargeno- men. Ik had namelijk een paar jaar geleden des zomers de gelegenheid deze stallen te bezoeken, en vond er, hetgeen vroeger voor eene groote dwaling gehouden werd, een luchtig en behoorlijk ingerigt toestel voor luchtverver- sching. Hoogst over deze invoering verwonderd, verzocht ik vergunning enkele paarden te on- |
||||
9
|
|||||
derzoeken, onder dit getal bevond zich ook de
befaamde Lottery, de Steeple-Chaser, die bij deze behandeling en onder de grootste ballast, bereden door den jockey J. Mason, aan wien hij wel was toevertrouwd, eiken mededinger, die in Steeple- Chase uitmuntte, overwon; ik betastte ze en bij het aanvoelen gaven ze blijken van den besten staat, daar hunne spieren vast en stevig waren, het voorkomen gezondheid, het oog levendigheid verried, en het geheel een trouw beeld van welstand opleverde. Voor ik den stal van dezen grooten hervor-
mer verlaat, wil ik nog mededeelen, dat het paard, hetwelk hij voer vele jaren voor de Derby had aangefokt de Gorhambury was, het eenigste paard, dat eenigzins tegen den vermaarden Cotherstone had opgewogen; ja van zoo volmaakte gezondheidstoestand was Gor- hambury, dat, toen men dezen na een krach- tigen wedren naar stal bragt, men naauwlijks iets van zijne vermoeidheid bespeuren kon en wen geloofde, dat hij nog niet genoeg afgere- den was; het zij zoo het wil, een dag daarna won hij nog een loop in de gewone handgalop. Het toeval voerde mij naar een anderen stal,
en dat wel een van de grootste soort, waarin omstreeks twaalf paarden aanwezig waren; |
|||||
10
I
het was juist een schrikkelijk heete dag, in weerwil echter van de temperatuur, welke er buiten heerschte, werd ik zoo spoedig mogelijk den stal ingelaten, om toch maar gaauw genoeg de deur te sluiten; de eerste ademhaling ver- stikte mij om zoo te spreken letterlijk, mijne longen herstelden zich evenwel spoedig van die eerste aandoening; ik vond het paard, dat ik in oogenschouw ging nemen met zoo wat bij de vijftig pond dekkleeden belegd, met kussens op de knieën en in een ter neer gedrukten staat, die zeer veel van verzwakking had. Niettegen- staande de huid er zeer wel uitzag, was deze op het aanvoelen week en zacht; de spieren waren niet stevig, het oog teekende geene op- gewektheid of levendigheid, en toch beweerde men dat het paard gezond was; bij het rond- zien naar de oorzaak van de duisternis, die er in den stal heerschte, merkte ik op, dat het licht door voor de ramen geplaatste schermen werd afgesloten. Daar stond nu die vermaarde renner in ellende te midden van de grootste netheid. Omdat ik met het voornemen uitge- gaan was om hem te koopen, wilde ik natuur- lijk het paard goed bezien, het werd mij echter, op mijne vraag om hem buiten de deur te brengen, niet toegestaan hem daar te bezigtigen. Men koestert van dezen stal de beste gedach- |
||||
11
|
|||||
ten, alsof deze de vurigste en best gekweekte
paarden van de wereld leverde, en toch win- nen zij zelden, alhoewel ik voorbeelden kan bijbrengen, dat deze juist goed geslaagd zijn; maar dan zijn ze namelijk eenigen tijd van zulk een stal verwijderd geweest, of hebben onder een anderen leefregel verkeerd. Ik raad al mijne vrienden af om uit zulk een stal een ren- paard te koopen. Tot verontschuldiging, dat zij niet winnen,
dient, dat de meester soms tusschen beide komt met de woorden: >So let it 1)0 with Caesar."
Maar om mijne stelling te staven is dit niet
niet het eenigsto dat ik kan bijbrengen: — een mijner vrienden, die een groot kenner van paar- den is en er altijd een schoonen troep jagtpaar- den op nahoudt, was gewoonlijk zeer ongeluk- kig, niettegenstaande hij de grootst mogelijke oplettendheid en de beste voorzorgen in acht nam. Hoort zijne eigene woorden: «ik schrik des morgens vroeg den stap van mijn stalmees- ;ter te hooren, want naauwelijks gaat er één dag om of er is iets aan een mijner paarden los." Zijn stalmeester, overigens een zeer naauwlet- tend man, was evenwel een groot voorstander om niet de minste versche lucht in den stal |
|||||
&^:S:^lL^.
|
|||||
12
|
||||||
toe te laten. Daar ik de fout zeer wel inzag,
sprak ik er met mijn vriend over, die, omdat hij een hoogst bevattelijk en verstandig man was, het systeem van luchtverversching in den stal dadelijk aanwendde, na den stalmeester zijn af- scheid gegeven te hebben. Van dien tijd af aan is hij gelukkiger geweest, daar zijne paarden niet de minste last van inflammatie's, hoest, verkoudheid, enz. hadden, en behalve toevallige kneuzingen of schrammen bij het jagen beko- men , (want mijn vriend ziet niet naauw als het werk in vollen gang is), blijven zijne dieren ge- heel bevrijd van ziekten. Om van een voorbeeld tot eene aanwijzing
over te gaan: schijnt de hoedanigheid der lucht, waarvan toch het bestaan van het dierlijk leven afhangt, in weerwil dat deze met schadelijke inmengselen bezwangerd is, geheel over 't hoofd gezien te worden. De dichter aemsteong was wel bewust van derzelver schadelijke invloed als hij zeide: • Ye who amid this feverish world would wcar
A body free of pains, of cares the miud, Fly the rank city; shun the turbid air; Breathe not the chaos of eternal smoke And volatile corruption from the dead, The dying, sickening, and the living world Exhaled, to sully heaven's transparent dome With dim mortality. It is not air |
||||||
_ — _ ____ _.......__
|
||||||
13
That from a thousand lungs reeks back to thine
Sated with exhalations, rank and feil,
The spoil of dunghills, and the putrid thavv
Of nature; when from shape and texturc ehe
Eelapsed into fighting clements.
It is not air, but floats a nauseous mass
Of all obscene, corrupt, offcnsive things."
In koel, eenvoudig proza is het geen lucht,
maar in waarheid: • The spoil of dunghills, and the putrid thaw
Of nature;" omdat het onder die omstandigheden natuurlijk
I'oorbeschikt maakt tot ontstekingen, hoesten,
nfluenza, verkoudheid en eene reeks van ziek- en, waaraan een paard, aan het inademen van ulk een dampkring blootgesteld, onderhevig s. Met één woord het is olie op het vuur ge- worpen. ADEMHALING.
De hoofdoorzaak dat vele paarden spoedig
buiten staat gesteld zijn aan hun doel te beant- woorden, is het verblijf op een slecht geventi- leerden stal; daarbij moet nog in rekening ge- bragt worden, dat men ze met dekkleeden over- laadt en hun het water spaarzaam toegedeeld wordt; ten bewijze daarvan kan ik mededeelen, dat ik meer dan eens in de gelegenheid geweest |
||||
]-.!
|
|||||
ben te zien, dat zieke paarden, die door eene
verkeerde behandeling in een bedroevenden staat verkeerden, door goede dieet, matige beklee- ding, en het vrij genot der zuivere lucht we- der in bloeijende gezondheid hersteld werden, nadat purgatie's, latingen en het toedienen van zamentrekkende middelen te vergeefs waren aan- gewend. Maar laat ons, om mijne bewering nog vaster
te staven, het proces der ademhaling eens naauwkeurig nagaan; en door deze beschouwing leeren inzien, dat een onbelemmerd toetreden van zuivere damkringslucht noodzakelijk is. Ademhaling is eene werking der longen zoo-
wel van eene werktuigelijke als chemische ge- aardheid. De werktuigelijke bestaat in eene afwisselende uitzetting en zamentrekking van de borstkast, waardoor lucht geregeld in en uit de longen gedreven wordt; de scheikundige wer- king heeft het uitscheiden eener vergiftige stofte uit het bloed ten doel, en het vervangen van dit gas door de levenslucht (zuurstof) der atmos- pheer. Het bloed wordt door eene eigenaardige werking van het hart door de vaten van het geheele ligchaam gestuwd, en vangt in de lon- gen aangekomen weder denzelfden loop aan. De vaten, waardoor het bloed zijnen weg door het ligchaam aflegt noemt men slagaderen, die |
|||||
15
|
|||||
waardoor het terugkeert, dragen den naam van
aderen. Tijdens den loop door het ligchaam, ondergaat het bloed aanmerkelijke verandering in zamenstelling, daar sommige deelen waaruit het bestaat tot voeding des ligchaams worden afgestaan, andere in de huid door onmerkbare uitwaseming verloren gaan of door de nieren in den vorm van pis worden uitgescheiden. Het helder roode bloed, dat zich in de slag-
aderen bevindt, wordt langzamerhand in don- kerkleurig, aderiijk bloed veranderd, en alzoo door de aderen weder teruggevoerd, is het voor een tweeden omloop door het ligchaam onge- schikt geworden, omdat het met koolstof, die onder weg is opgenomen, verontreinigd is. De dampkringslucht nu is, krachtens de daarin be- vatte zuurstof, in staat deze zuivering te bewerk- stelligen , welke op de volgende wijze in de longen tot stand komt: het in het hart aange- komen aderlijke bloed wordt met kracht naar de longen gedreven, waar het gedurende de ademhaling met de lucht in aanraking is. Plet ontstaan der dierlijke warmte en de wer-
king der ademhaling staan met elkander in een onmiddelijk verband en in eene naauwe betrek- king, zoodat ook de beschouwing daarvan on- ontbeerlijk mag gerekend worden. |
|||||
16
|
|||||
DIERLIJKE WARMTE.
Onder dierlijke warmte verstaat men dio
eigenaardige warmtegraad, welke steeds bij het leven het dierlijk ligchaam in mindere of meer- dere mate eigen is; deze wordt door de verbin- ding der zuurstof van den dampkring met de koolstof van het organisme geboren; van daar dat deze bij bewegingen des ligchaams stijgt, omdat de longen alsdan met meer snelheid wer- ken. De omloop van het bloed wordt terzelfder tijde versneld, gevolgelijk wordt er eene grootere hoeveelheid warmte ontwikkeld, die door uit- waseming langs de huidporiën weder verlo- ren gaat. Met deze korte beschouwing meen ik de noodzakelijkheid der luchtverversching zoo klaar mogelijk gemaakt, en de onderlinge af- hankelijkheid van twee voorname dierlijke ver- rigtingen, ademhaling en bloedsomloop aan het licht gesteld te hebben, want als een derzelve niet geregeld plaats heeft, lijdt de andere daar- onder aanmerkelijk. Dat de functie der ademha- ling ook grooten invloed heeft op eene andere niet minder belangrijke levensverrigting, de spijs- vertering namelijk, rest ons nu nog aan te toonen. Natuurlijk volgt deze beschouwing uit het onderhavige onderwerp, en ik vertrouw, dat het groot belang hiervan, wel zal overwogen en |
|||||
17
|
|||||
behartigd worden. Dit tot stand gebragt te
zien, is een groot doel, waar naar ik streef' en wordt het hierin alleen bereikt, dan kan ik mij reeds genoeg voldaan rekenen en on- dersteund achten, wetende dat mijn arbeid niet te vergeefs was. REINHEID.
Zindelijkheid van bedekking schijnt een der
voornaamste voorschriften der natuur te zijn; men ga slechts de gewoonte van die schepse- len na, welke door de natuur min of meer in staat gesteld zijn aan deze behoefte, het reinigen hunner bedeksels namelijk, te vol- doen; de vogelen in het schoonhouden van hunnen vederdos, andere dieren in het in orde en zindelijk houden hunner vachten en haren, en het springt ons duidelijk in het oog welk welbehagen zij aan den dag leggen in het vol- doen aan dezen eigenaardigen trek. Waarom zouden wij dan als redelijke schepselen in ge- breke blijven een zoo nuttig werk te verrigten, te meer daar we ons kunnen spiegelen aan het voorbeeld ons door de kinderen der natuur gegeven. Bij het onderwerp der lucht verver- sching hebben wij de noodzakelijkheid om wel degelijk op reinheid acht te slaan ingezien, daar we geleerd hebben dat geest van hertshoorn, 2
|
|||||
18
|
|||||
ontbindingsproducten van dierlijke zelfstandighe-
den als mest, pis, enz. er ontegenzeggelijk toe bijdragen de lucht onzuiver, zelfs vergiftig te ma- ken ; derhalve dient het stroo in een paardenstal droog en zindelijk te wezen, de geringste on- reinheid onmiddelijk verwijderd te worden en niet te dulden dat een hoop mest in den stal of in de nabijheid van dezen aanwezig is. Men drage wel zorg voor de riolen, deze mogen in geenen deele verstopt raken, daar het afvoeren der pis ongestoord moet plaats hebben. Men doe wel de opening derzelve in den stal gedekt te houden en met een klep te sluiten opdat geen stank of schadelijke lucht er uit oprijze. Onze beschouwing over het nut der zindelijk- heid behoeft slechts kort te zijn, daar het Arer- waarloozen van dezelve toch geen fout is waar- mede alle personen, die met paarden omgaan, behebt zijn. Ik heb wel is waar morsige stal- len gezien; maar de personen, aan wier zorg deze waren toevertrouwd, mogten op den naam van stalbedienden volstrekt geene aanspraak ma- ken, en zij waren dan ook zelf bijna zoo onrein als de plaatsen waarover ze gesteld waren. LICHT.
Op de behartiging van dit punt heeft men
zelden genoeg acht geslagen, en toch sleept de |
|||||
19
verwaarloozing er van vele en dat wel groote
ongemakken na zich, niet alleen wat ziekten betreft, maar het veroorzaakt eene ondeugd, zooals we weldra zullen gewaarworden. De heilzame werking van het zonlicht, dat als een prikkel op de huid inwerkt, is alweder eene daadzaak, welke steeds wordt over 't hoofd gezien, en toch valt de deugdelijke in- vloed er van op mensch en dier duidelijk in het oog. Hebben niet menschen in mijnen, donkere holen, of kelders, in naauwe stegen van steden, of waar ook van het licht afgesloten wonende, eene bleeke, vuilkleurige en verslapte huid, steekt deze niet in het oogloopend af bij de blozende en gezonde wangen der landlieden, of van hen, die hoofdzakelijk in de open lucht verkeeren? Planten worden bleek van kleur, waterig en zwak in de duisternis; de boom, welke in het donkere woud opschiet, is niet zoo krachtig als een van dezelfde soort op eene ruime plaats en onder de inwerking van licht en zonnestralen opgegroeid; en ik twijfel geens- zins of het hout van den eersten is niet zoo deugdzaam en duurzaam als van den laatste. Onthoudt men zich van de inwerking van het licht dan kan men zich geen denkbeeld maken van de stoornis, die er te weeg gebragt wordt, wan- neer een fel en helder licht ons eensklaps be- 2*
|
||||
20
|
|||||
schijnt, en men denke dan eens aan het arme
paard, dat daar in een bijna duisteren stal op- gesloten geweest, op eens in het volle daglicht overgebragt wordt, van daar de oorzaak dat het dier bang en schichtig is. Gebrek aan het noodige licht is meermalen
de oorzaak geweest van eene slechte eigenschap, dat het paard namelijk ligt schrikt of schichtig wordt; verder geeft het aanleiding tot inflama- matie van het oog, inzonderheid bij wel door- voedde paarden, deze oogziekte heeft dikwerf volkomene blindheid ten gevolge. Bij het be- strijden van een gebrek echter lette men wel op, zich aan geene andere fout schuldig te maken. Het blootstellen — aan te sterk licht — is ook
niet verkieselijk, want te hevige prikkel heeft evenveel nadeel ten gevolge als gebrek aan deze, daarom geve men de muren van den stal, wan- neer deze te veel licht ontvangt eene zachte kleur om de helheid er van te matigen; en aan het teeder maaksel der oogen schijnt groen het best te beantwoorden, daarin strekken ons de werken van den wijzen Schepper tot een navol- genswaardig voorbeeld, die alle kruiden en planten met groen bekleedt; — men handelt dus het best de dieren in een matig licht ver- blijf te doen verkeer en. . ,______ *
|
|||||
TWEEDE HOOFDSTUK.
ALGEMEENE REGELEN OM EEN PAAKD IN GE-
SCHIKTEN STAAT TE BEHOUDEN. |
||||||
JMadat wij de vereischten tot behoud der
gezondheid in het vorige hoofdstak hebben na- gegaan en opgesomd, ligt het nu in ons plan, om tot de beschouwing der beste en meest deugdzame handelwijzen om een paard in dien staat te bewaren, dat het voor zijne bestemming geschikt blijve, over te gaan. Om tot dit doel te geraken, moet men vele zaken in het oog houden, inzonderheid ORDE EN REGELMAAT.
De dichter zegt, —
„orde is de eerste wet des hemels,"
en in den stal moet orde als een gulden regel
gelden, zoowel om acht te slaan op het dier zelf, als dat men zorg drage de gereedschapper, die men van noode heeft, in behoorlijken en |
||||||
22
goeden staat te doen verkeeren. Elk ding
moet zijne plaats hebben, opdat geen tijd ver- loren ga met het opzoeken van voorwerpen, wanneer men deze noodig heeft. Dit in het oog te houden draagt er aanmerkelijk toe bij om achter het geheim eener goede staherzorging te Itomen. OEFENING.
De behandeling van dit onderwerp is een
der moeijelijkste, omdat het onmogelijk is er een eenvoudigen en algemeenen regel voor aan de hand te doen. Om de oefening naar behooren te doen plaats hebben wordt er in den stalbe- diende eene groote oplettendheid en naauwkeu- rige waarneming vereischt, want zonder dat is hij ongeschikt zijnen pligt naar behooren te volbrengen. Ongetwijfeld zal hij met de lig- chaamsgesteldheid, den ouderdom, de hoeveel- heid en den aard van het werk, waarvoor een paard berekend is, of het meer geschiktheid voor den wedren, de jagt of het rijtuig blij- ken doet, beter bekend worden, als hij oplet- tend is. Op al deze zaken moet zonder onderscheid
wel het oog geslagen worden vóór dat men iets met een paard wil aanvangen. Men moet ook weten, dat een wel doorvoed paard', zoo |
||||
23
|
|||||
het eenige dagen zonder werk gestaan en zich
te goed gedaan heeft, en dan her- en derwaarts afgejaagd wordende, zeer tot ontstekingsziekten, het zij van longen, ingewanden, hersenen of vvelligt van den voet is voorbeschikt; ten dien opzigte is eene dagelijksche oefening voor het dier zeer noodwendig, 't Is een algemeen verbreide en groote misslag van sommigen, om hun paard, wanneer ze een rid doen moe- ten , eenige dagen te laten rusten, om, zooals ze meenen, daardoor voor het oogenblik meer kracht op te zamelen; het is de zekerste weg om een paard af te matten en te vermoei- jen. Niets draagt meer tot de ontwikkeling der spieren bij dan oefening, wanneer n.1. deze oefening op eene geschikte wijze plaats heeft. Het is n.1. overbekend, dat wanneer een onzer ledematen voor eenigen tijd buiten werking gehouden, of door een verband in- gesloten geweest is, men bevinden zal, dat het zoowel aan omvang als aan stevigheid verloren heeft; zoo is het ook met de werking des lig- chaams. Wat meer zij, oefening en beweging dragen bij tot de afscheiding van eene olie- achtige vloeistof, welke de geledingen glibberig houdt; want, zoo deze eenigen tijd buiten wer- king geweest zijn en op eens tot hevige bewe- gingen genoodzaakt worden, zal men daar- |
|||||
M
|
|||||
van dikwerf verkeerde gevolgen ondervin-
den. Zonder beweging kunnen inderdaad de adem-
haling en afscheidingen niet snel genoeg vol- bragt worden om de opgenomene stoffen te zuiveren, en waar geen verbruik plaats heeft kan onmogelijk behoefte aan nieuwen voorraad zijn, bij gevolg kan er bij een gezonden toestand des ligchaams, geen natuurlijke eetlust ontstaan. Daarop maken evenwel dieren, die in den groei zijn, eene uitzondering. Daaren- boven openbaart zich het uitwerksel van oefe- ning door het opslorpen van vet tusschen de spieren en derzelver bundels, waardoor deze ook voor het gezigt beter uitkomen. Het schijnt dat dit voortspruit uit eene drukking door de zamengetrokkene spieren uitgeoefend op het zachte weefsel, hetwelk deze onmiddelijk omgeeft en, dat deze drukking van werktuigelij- ken aard is. Eene spier wordt in omvang grooter, neemt toe in stevigheid en veerkracht en wint in vermeerdering van sterkte door een herhaald en matig gebruik, en dit uitwerksel is van organischen aard. Wat meer zij, de kracht wordt door middel der zenuwmidden- punten en zenuwen in beweging gebragt, zoo- dat de laatste in werking gebragt worden, wanneer een zeker aantal spieren zich beweegt, |
|||||
25
|
|||||
waardoor het geheele systeem aan dien invloed
onderworpen is. Het uitoefenen van beweging of oefening vordert ook aanwezigheid van slag- aderlijk bloed, en bij het geval van spierwer- king bevordert de omstandigheid hunner werk- zaamheid den bloedsomloop en draagt er toe bij dat de aanvoer van voedingsvochten ver- meerdert. De oefening stelt op hare beurt de deelen, die daaraan deel hebben, instaat om met grootere werkdadigheid en veerkracht te handelen, deze verhoogde werkzaamheid staat met verbruik van stof in het naauwste verband en wijzigt de voeding, welke in de deelen plaats heeft. Om het bloed, dat op deze wijze van deszelfs voedende beginselen beroofd is, weder aan te vullen en dezelfde zamenstelling te geven, wordt eone grootere hoeveelheid voedsel gevorderd; de trek tot het opnemen van voedsel wordt verhoogd en meer gebiedend, zoodat ook de kracht der spijsver- tering in dezelfde mate toeneemt. Het opge- nomene voedsel wordt spoediger in chijl veran- derd , de opslorping er van aan de opper- pervlakte der ingewanden en het overbrengen dezer vochten in den bloedstroom sneller. De ademhaling wordt krachtiger en dieper om het pasgevormde bloed op eene eigenaardige en spoedige wijze in de longen te verdierlijken, |
|||||
26
welke om die rede eene grootere hoeveelheid
lucht opnemen en het doorstroomen des bloeds sneller doen plaats hebben dan te vo- ren. Het bloed op deze wijze vernieuwd en nieuwe levenskrachten ontvangen hebbende, deelt eene vernieuwde voeding en kracht aan -alle organen des ligchaams mede, en stelt de- zelve tot eene werkzame inspanning instaat. De gejaagde ademhaling en versnelde beweging des bloeds, door spierbeweging voorgebragt, zijn inderdaad de weldadige middelen, waar- door het dier in staat gesteld wordt arbeid en inspanning voort te zetten. Zonder een meer snellen bloedsomloop, die naar de bewogene dee- len ontstaat, zou de noodzakelijke prikkel, die aan de vezelen en zenuwen gegeven moet wor- den, geen plaats hebben en alzoo onmogelijk hunne werking kunnen voortduren. Laat ons thans voor bewezen houden, dat regel- matige ligchaamsoefening goede uitkomsten ten gevolge heeft, en pogen we eenige algemeene regelen aan te geven volgens welke deze op de beste wijze kan verkregen worden. Reeds vroe- ger heb ik gezegd, dat geen eenvoudige regel ten grondslag voor elk onderwerp in het bij- zonder kan gelegd worden, daar men acht moet slaan op den ouderdom van het paard, dat men aan het werk zetten wil, en daar |
||||
27
onge paarden meer oefening vereischen dan
rade, omdat ze van nature meer tot werkzaam- heid geneigd zijn, zoo moet men toch wel in liet oog houden, dat ze onmogelijk voor harden arbeid kunnen worden aangewend, want dat ieze oefening hun meer schade dan voordeel sou aanbrengen. Men dient wel acht te slaan }p den aanvankelijken toestand, waarin het lier verkeert, of het wel gevoed is dan of het er slechts op het oog goed uitziet door het toedienen van spoelingen. Dit is eene ver- gissing, die dikwerf ten grondslag ligt van eene ziekte; laat b.v. een paard uit den stal van een handelaar gekocht zijn, dat aan den smaak van den kooper voldoet, het is dik en vet, en zoodoende veronderstelt men dat het tot werken geschikt is; terstond neemt men er de proef van, het gevolg is, dat na deze behandeling het paard, in weerwil dat het er goed uitziet, on- geschikt tot werken is, en te kortschiet; de eigenaar meent zich bedrogen te zien, alhoewel het best mogelijk is, dat hij het paard naar zijn eigen zin en oordeel heeft uitgekozen. Nu kan er ook geen grooter aanleiding tot zwakte be- staan dan overvloed van vet. Het smeer of liever het vettig weefsel, dat het meest onnuttige bestanddeel is, dat men in de zamenstelling van mensch of paard aantreft, veroorzaakt een na- |
||||
28
deeligen invloed op het dierlijk ligchaam, daar
het de ingewanden aanvult en derzelver vrije) beweging belemmert, daar het de nieren en andere levensorganen overlaadt, waaronder het hart en de bloedvaten, zoodat het den bloeds- omloop belemmert en de ademhaling bemoeije- lijkt. Het geheele bekleedsel is inderdaad met eene dikke olieachtige stof overtrokken, dia elke plaats inneemt, waardoor de snellere bloedstroom in het vaatstelsel verhinderd wordt, en ten gevolge daarvan ook de werking van het zenuw- en spierstelsel. Het is algemeen bekend wat de gevolgen zijn van het aanwezen eener te groote hoeveelheid vet, en zonder dat we er de oorzaak van kennen, worden we afge- mat, wanneer er een gevecht of wedloop of eens andere moeijelijke inspanning van ons geëischt wordt. Zoo een paard van uit de weide of den
stal, of van den stal eens paardenhandelaars komt, zal men er wel aandoen het eene ruime purgatie te geven en eene ligte wandeling te laten doen, ten minste drie of vier uren daags; zoo het vet is, dan is het ongeschikt sterke aan- wending van geneesmiddelen te verdragen; mei wijzige vooreerst het toedienen van voedsel, es men ga het geven van twee of drie schrale porties koorn daags niet te boven, daarbij |
|||||
-
|
|||||
29
|
|||||
ekleede men het dier niet te veel en sta een
rijen toevoer van versche lucht in den stal toe. ladat de purgatie volkomen is ingesteld moet ïen binnen eenige dagen een pisdrijvend mid- el aanwenden, en de oefening zwaarder ma- en , die echter eene gewone wandeling niet ïag te boven gaan. Nu ongeveer 20 dagen, a de eerste purgatie is toegediend, kan men ene tweede instellen (we zijn altijd in de eronderstelling dat het een flink, gezond, en oed uitgegroeid paard is van een sterk gestel) n, nadat de uitwerkselen der purgatie opge- ouden hebben, mag de oefening nog meer ver- gaard worden; eene langzame, lange en ge- ldige draf is de beste wijze; maar niet zóó at men hem opwinde, doch voldoende, zoo- at de ademhaling nog vrijelijk kan geschieden. Ta eenige dagen kan men overgaan om het ier eenige bekleeding te geven b.v. een paar uffelsche dekkleeden, en een stel ligte lijfklee- en en men trekke een ander stuk onder de oofdkap aan, inzonderheid wanneer het paard aw aan den hals en kop is, men zorge nog, at hij met langzamen. doch geregelden draf oo lang vermoeid worde tot hij ligt begint te weeten. Oefening op een heuvel is zeer voor- eelig. Men drage echter wel zorg de oefening iet te hevig te maken, want zoo men het |
|||||
30
|
|||||
gestel eensklaps onderdrukt zal men lang moe
ten wachten eer de spieren vast en stevij worden. Wanneer nu het paard begint voor uit te gaan (als hij bestemd is voor han werk) kan men hem eens of tweemaal 's weeki een handgalop laten doen, altijd af hankelijt van deszelfs krachten, ouderdom en zijnen wel; stand; maar men moet het geenszins te veel afmatten, daar het beter is dat het 3 of' mijlen aanhoudend stapt, dan dat men het eq halve mijl afjaagt. Dit laatste is in geenei deele aan te raden, ten zij men het voor da wedren afrigt, in welk geval het voordeelige zal zijn, inzonderheid wanneer de tijd ophande is, dat de ren zal plaats hebben. Aanhouden en hevig te galopperen is ten dien einde toe af te keuren; men drijft het gemeenlijk te ster door en berooft gewoonlijk het dier van zij spoed. Getuigen de gevallen van den Priamu en Plenipotentiary, beide paarden voor de lid kavallerie, die vcor eenigen tijd de beste sclie nen te zijn. Het zal wel geen doorgaande regel behoeve
te zijn om een paard drie purgatiën te geven soms kan het gevorderd worden, maar me vermijde het zoo men er eenigzins toe insta» is. Vóór dien tijd moet men de portie koon grooter maken; maar niet te veel, ten zij me |
|||||
31
|
|||||||
duidelijk inziet, dat het vereischt wordt, het-
geen men gemakkelijk bemerken kan als men nagaat met welke graagte de dagelijksche por- tie gebruikt wordt, zoo hij moei en het ge- wone rantsoen behoorlijk verteerd is. Wij dwalen nu af op het eigenlijk onderwerp van dieet, laat ons derhalve terugkeeren tot het onderwerp, dat meer onmiddelijk onder onze beschouwing ligt. Men moet geene paarden tijdens ze in oefe-
ning zijn bedekken, uitgezonderd als men ze wil doen zweeten, daar hen niets meer verslapt en nadeeliger is voor hunne huid; de prikkel der lucht heeft bijna dezelfde uitwerking op hunne huid als op de longen, en de heilzame invloed daarvan zal wel aan ieder blijken, die op goede uitkomsten wil acht slaan. Daarvan hangt ook grootendeels het nut ttf, dat het knippen en branden heeft, welke, in plaats van verkoudheden te veroorzaken dezelve voor- komen. De verzwakte staat, waarin men een paard houdt door warme stallen en buitengewoon veel kleeding, kan men uit den weg nemen door het van zijn eigen bedeksel te ontdoen en het komt mij vreemd voor, dat deze zaak de oogen der menschen niet geopend heeft voor de dwa- ling. Eén argument, dat tegen dit systeem kan aangevoerd worden is, dat het met de |
|||||||
32
|
|||||
natuur in strijd is. Maar ik vraag op mijne
beurt, zijn paarden, die op een stal bewaard worden in een staat, die met de natuur over- eenstemt? Dat er sommige groote levensfunctiën aan de huid verbonden zijn, heeft de ervaring geleerd; want paarden wier huid ondoordring- baar voor de lucht geworden was en waarvan het haar als met een vernis overdekt scheen, zijn aan de gevolgen bezweken; ook getuigt daarvan het gebruik van geslotene waterproof- kleeding, welke door jagers en anderen is aan- gewend. Ik ben volkomen overtuigd, dat mijne leerwijze regtstreeks aandruischt tegen het alge- meen gebruik; maar wanneer men op de grond- slagen aankomt, het plan was beproefd en be- vonden goed te zijn; het was inderdaad ge- staafd, daar het er op aankwam om het ren- paard aan te kweeken en de ondervinding ge- leerd heeft dat het goed is. Ik geloof, dat er geen weefsel van het dier bestaat of het heeft eene bepaalde werking te vervullen en mijne over- tuiging staat vast, dat de huid niet alleen de doorwaseming toelaat; maar ook in staat is een gezonden prikkel der lucht te ontvangen; men moge er tegen aanvoeren wat men wil, de stelling om een paard zonder dat het bedekt is te oefenen is juist. Eén ding is zeker, dat het gebruik van kleeding de vrije toelating van |
|||||
33
|
|||||||||
de onmerkbare uitwaseming in den weg staat
en verhindert. En wanneer de stoffen ter door- waseming tot aan de oppervlakte der huid ge- komen zijn, en daar door het verkeerde gebruik van kleedingstukken (of door gebrek aan rein- heid) opgehouden worden, heeft men regt te gelooven dat de deeltjes, die overblijven, weder worden opgenomen en als een vergift van meer- dere of mindere sterkte op het gestel inwerken, die geëvenredigd is aan derzelver hoeveelheid en kracht, zoodat ze koorts, ontsteking, of zelfs den dood kunnen veroorzaken. De erva- ring heeft het feit gestaafd, dat sterke dierlijke afscheidingsstoffen een hevig werkend vergift daarstellen. En wanneer we sommige wer- kingen van de huid nagaan, zal men de waar- heid van hetgeen door ons beweerd wordt in- zien. Een zeer groot gedeelte van de stoffen, welke in de voedsels worden opgenomen, wijkt langs de huid uit het ligchaam. Proeven heb- ben bewezen, dat vijf van de acht ponden opgenomene stoffen door dit orgaan uit het ligchaam verwijderd worden, en dat er slechts 3 ponden overblijven om langs de nieren en de darmen te worden ontlast. De huid, nieren, ingewanden, longen en
lever staan met elkander in het naauwste ver- band, omdat ze allen één doel hebben om n.1. 3
|
|||||||||
M
|
|||||
de verbruikte en ondienstige stoffen, ieder op
hunne wijze naar derzelver eigenaardige struct- uur, te verwijderen. Men kan daarom gereedelijk aannemen, dat,
wanneer een van deze organen in zijne werking gestoord wordt, de zamenwerking van het geheel er zeer onder lijdt en het behoud der gezond- heid gevaar loopt. Behalve de genoemde wer- kingen , die de huid te vervullen heeft, is zij het orgaan dat de diei'lijke warmte regelt, en was dezelve niet in staat dit te doen, zoo zouden zoowel menschen als dieren onmogelijk in een klimaat kunnen leven, waarin zij bij toe- val geboren zijn. Wel is waar kan men zoo op eens een paard
van kleeden niet ontdoen, want zulk eene beleediging der natuur is onverantwoordelijk; alle plotselinge overgangen zijn verkeerd en, zoo men deze niet tegengaat, slepen zij onver- mijdelijk eene verstoring van het gestel na zich. Wij houden ons overtuigd, dat men eenè me- nigte tegenwerpingen ten opzigte onze wijze van behandeling zal inbrengen; maar zal men ze naar waarde schatten, als ze gestaafd is? Er zullen stellingen geopperd worden, welke niet ter zake doen, en wanneer men deze wijze opvolgt zal er ééne rede tegen zijn, dat paarden niet vatbaar zijn om koude te vatten; hetgeen |
|||||
35
|
|||||
ik echter niet ontkennen wil, wanneer dit
veroorzaakt wordt door onachtzaamheid van de persoon, aan wien de oefening is opgedra- gen, door het staan in de opene lucht, inzon- derheid wanneer de dieren door en door warm zijn. Maar dezelfde oorzaak zal een derge- lijk gevolg hebben, al zijn ze door kleeding- stukken gedekt. Wij weten door onmiddelijke ondervinding (nu algemeen gebruik), dat het paard, hetwelk door snijden of op eenige andere wijze van zijne eigene bekleedsels be- roofd is, niet alleen minder aanleg heeft tot het vatten van koude, maar ook beter groeit en meer werk verrigten kan, hetgeen dus de waarheid aan het licht stelt, dat overmatige kleeding het gestel ontzenuwt. Een paard, dat behoorlijk wordt opgepast, loopt geen gevaar om koude te vatten en te hoesten, of het dier moet er zeer toe voorbeschikt zijn; maar dan kan men het er met zekerheid voor houden, dat het ongezond is. De hoofdoorzaken van deze ongemakken is wel het gevolg van slechte ventilatie, plotselinge overgangen van eene heete in eene koude temperatuur of omge- keerd; dat dikwerf het geval is, wanneer een paard des winters in de open lucht moet staan, als het pas een stal verlaat, waarin mis- schien eene nog hoogere temperatuur heerscht 3*
|
|||||
36
|
|||||
dan men doorgaans des zomers heeft, of wan-
neer het uit de koude lucht plotseling in zulk een warmen stal gebragt wordt. "Wanneer men een paard naar de oefenplaats leiden wil, moet men, tijdens men het optuigt en klaar maakt, de vensters en deuren openen, het stroo opne- men en onder de krib plaatsen, waar het blij- ven moet tot, het dier gereed is. 't Is zeer voordeelig de oefening op een bepaald uur te doen plaats hebben, maar nu juist geen uur op den vroegen morgen des winters, of nadat het paard pas gevoederd is. Vooral houde men in het oog het paard in een goeden luim te houden, daar schelden en slaan den aard van het dier zeer ten nadeele is, en het meer afkeerig dan gedwee maakt; om de oefening niet eentoonig te maken is afwisseling aan te bevelen, het eerste toch is een voornaam ge- brek in het afrigten van paarden. En om aan te toonen, dat dit niet louter een gril is, zullen we door een voorbeeld aantoonen, dat de in- vloed van den geest zamenwerkt met de be- weging der spieren en deze ondersteunt. Men sla slechts een blik op de natuur zelve, ga derzelver gangen na, en het vrolijk huppe- len en springen van jonge dieren zal u ter- stond in het oog vallen, daarbij tevens aan- toonende, dat oefening heilzaam werken moet |
|||||
37
|
|||||
en natuurlijk met ontspanning en levendigheid
van den geest moet gepaard gaan. Ieder toch weet hoe vervelend en onaangenaam eene lange wandeling is zonder dat men eenig doel voor oogen heeft, het komt in geene vergelijking bij dezelfde ontspanning, welke men neemt, wan- neer deze tot eenig voorgenomen doel leidt. Het onderscheid is eenvoudig, dat in het eene geval de spieren genoodzaakt worden te wer- ken, terwijl ze die krachtige zenuwopwekking missen, welke de natuur gesteld heeft tot der- zelver gezonde en innige werking; in het laatste geval is dezelfde zenuwkracht in volkomene overeenstemming met de spierbeweging. Van- daar de noodzakelijkheid om de oefening zoo aangenaam en afwisselend mogelijk te maken, want zeer verkeerdelijk noemt men de stijve parade of optogt van renpaarden eene oefening. De natuur moet niet gedwongen worden, en de gunstige gevolgen van eene ongedwongene vrolijke krachtsinspanning zullen nooit bereikt worden, wanneer de zenuwaansporing, die de spieren bezielen moet, onderdrukt wordt. Er moet harmonie bestaan tusschen de werking der bewegende kracht en het in beweging gebragte deel, zoo men wil, dat oefening aan het doel beantwoorden en tot nut verstrekken zal. De wil en de spieren moeten eenparig tot hetzelfde |
|||||
38
|
|||||
oogmerk, en op denzelfden tijd bestuurd wor-
den, indien men verlangt dat de werking er van volmaakt zij. Wanneer oefening dikwijls en bij gematigde tusschenpozing hervat wordt, de hoogte waartoe ze wordt opgevoerd wel in het oog te houden, dan zal de verhoogde werkzaamheid van het bloed, de spieren en de zenuwen duurzamer worden en geen gevaarloo- pen tot dezelfde laagte als te voren af te dalen; de voeding herstelt het verlorene en de deelen winnen dien ten gevolge in omvang, Jcracht en werkzaamheid. Wanneer evenwel de oefening te dikwerf herhaald wordt, of zóó hoog wordt opgevoerd, dat deze de levens- krachten der deelen verslapt en uitput, zullen de uitkomsten van een geheel anderen aard zijn; alsdan verhindert uitputting de voeding en verlies van krachten en omvang treedt in met een pijnlijk gevoel van afmatting en vermoeije- nis. Ieder knap pikeur en stalmeester kent de gevolgen waaraan een paard, dat te sterk is afgereden, bloot staat. Het is om hunne eigene uitdrukking te gebruiken, „stumped up," en heeft zijn loop ontijdig verloren. Alle paarden- kenners weten, dat eene voortdurende drente- lende oefening een paard moei en pijnlijk aan de pooten maakt. Daaruit volgt — ten eerste, dat oefening weldadig is, voor zooverre deze |
|||||
39
|
|||||
tot een graad wordt opgevoerd, welke in
overeenstemming is met de krachten en het ge- stel van het dier en dat punt niet te boven gaat, als wanneer afmatting de plaats zou innemen van harding. Ven tweede — dat de oefening na eene voldoende tusschenpozing geregeld mag worden herhaald, om zich te verzekeren van de voordeelige werking, welke aan de levens- krachten van het spierstelsel gegeven wordt. Ven laatste — dat het van het uiterste be- lang is om oefening met ontspanning van den geest en opwekking der zenuwkracht te ver- binden. Die dieren, welke hoogstens om de 4 of 5
dagen ter oefening geleid worden, werken altijd en gaan niets in hunnen toestand vooruit, daar de verhoogde werking, die het gevolg eener voorafgegane inspanning was, lang verlo- ren gegaan is voor eene tweede oefening de- zelve ondersteunen kan; en voor zooverre ver- meerderde voeding, kracht en groote inspan- ning vereischt worden, gaan zij hierin volstrekt niet vooruit. WERKZAAMHEDEN VOOR DEN STALBEDIENDE.
Zoodra het paard van de oefenplaats terug-
keert, zet zich de persoon wiens taak het is, het te verzorgen, onmiddélijk aan het werk. |
|||||
40
|
|||||
Men neme het gebit af, make den buikriem
los, zonder evenwel den zadel te verwijderen, om n.1. hët verweeken der huid en het vatten van koude te voorkomen. Vervolgens sla men een kleed over de lendenen en wrijve het losse vuil met een drooge stroowisch van buik en ledematen af. Wanneer men alle onreinhe- den verwijderd heeft, wende men het paard met den kop van de kribbe af, om den kop en nek schoon te maken. Zoodra dit volbragt is kan men het weder omkeeren en vastmaken, eenig nat hooi toedienen om het iets te doen te geven tijdens de pooten worden gezuiverd en afgewasschen; bij het zuiveren der pooten drage men vooral zorg om alle vreemde ligchamen en vuil tusschen den hoef en het ijzer weg te nemen en de voeten goed schoon te maken. Wanneer het paard op de jagt gebruikt is, of een langen rid gemaakt heeft en vermoeid is, zal men het best hande- len de pooten in warm water te baden en zwachtels aan te leggen ten einde hem te verfrisschen, hetgeen hem meer goed zal doen dan het droog afwrijven der pooten. Na het volbrengen van deze zaken, ge%e men een paar emmers frisch welwater of gruttenwater, neme den zadel weg en wrijve de plaatsen, die hei bedekt heeft, onmiddelijk na het wegnemen, |
|||||
41
|
|||||
tegelijk aanvangende met die zijde, welke het
eerst ontbloot was. Nadat het ligchaam goed gereinigd is, doe men de kleedingstukken oogenblikkelijk aaö en geve het paard wat spoeling of water; indien het tot zweeten ge- neigd is moet men dit zoo al, ten minste spaarzaam toedeelen, daar dit de waarschijnlijk- heid zal vermeerderen om weder te zweeten. Wanneer het drinken gedaan is en de klee- dingstukken zijn vastgemaakt, wrijve men de ooren goed met beide handen totdat ze volko- men warm geworden zijn; daarop make men zijn legstroo gereed en geve het koorn met een iveinig warme spoeling er door, en neme onder het eten, zonder het dier te storen, een voor een de zwachtels af, terwijl men zorgdraagt, dat de pooten daarna goed worden gewreven, inzonderheid de hielen. Als dit gedaan is legge men een droog ver-
band aan, dat er om moet blijven tot den avond, daar het alsdan moet worden weggeno- men, waarna men de pooten goed met de hand wrijve. Wanneer het dier al te afgemat is, zij men niet te haastig met het geven van te veel spoeling of koud water op eens, want zoo het te veel is afgereden en in geen goeden staat verkeert, zal het in weerwil dat men alle zor- gen in achtneemt, na de reiniging aan het |
|||||
42
|
|||||
zweeten raken. Het vereischt veel oplettendheid
en het is over 't algemeen een slecht teeken, inzonderheid wat de ooren en pooten aanbe- langt, die beide koud worden, niettegenstaande ze goed gewreven zijn. Vooral sla men acht op eene voorname zaak, dat het namelijk door den persoon, die het oppast, geen slechte be- handeling wordt aangedaan, door het te schel- den of te slaan, daar dit een onfeilbaar middel is om een paard onnoodig aan het zweeten te hou- den , of zoo het niet zweet, dit te veroorzaken, hetgeen meet kwaad na zich sleept dan men oogenschijnlijk verwachten zou. Het is het ken- merk van een slecht stalknecht, want, ten zij hij een onbeschoft en lomp mensch is, zal het paard de reiniging niet weerstaan en wanneer de man van een kwaad humeur is, voldoet hij geenszins aan zijne roeping en het is beter dat hij niets in den stal te maken heeft, daar niets den inborst van een paard meer bederft dan het bijzijn van iemand die zich ongeduldig en lomp gedraagt. Want onmogelijk kan een paard, dat aan zijne zorg is toevertrouwd, goed gedres- seerd worden, het is inderdaad zoo en ten overvloede kon het bewijs er van geleverd wor- den. Sommige stalbedienden, verwaande kwas- ten, meenen, dat de omstanders hierdoor een grooten dunk van hen opvatten en hen als |
|||||
43
|
|||||
voorname personages zullen aanzien; maar waar
het moge voorkomen is het een zeker bewijs van volslagen onkunde. Ik ben ten volste overtuigd, dat sommige paarden wier inborst reeds bedorven is, noodzakelijk in bedwang moeten gehouden worden; maar ik weet tevens, dat men er met geweld niet toe geraken kan. Zoo men het voor het dier inderdaad noodig acht, moet men het berispen door het krachtig aan te spreken, en zoo men bezig is het op te tuigen, houde men even op, terwijl men het intusschen goed in de oogen ziende aan- spreekt, en weldra zal het uwe meening be- grepen hebben. Zoo het overhelt ondeugend te zijn, geve men het een klap en beknorre het voor een oogenblik; maar eindig altijd met vriendschappelijk te scheiden en het kan niet anders, of het zal genegenheid jegens u opvat- ten. Wat meer zij; het past den mensch geenszins zich geweldig te betoonen tegenover dieren, daar het noch door goddelijke of men- schelijke wetten gebillijkt wordt, en mogen deze woorden zonderling schijnen, wij zullen niet nalaten de woorden van den beroemden Lord Erskine aan te voeren: „Wij zijn te geneigd," zegt hij, „om dieren, die onder het beheer van den mensch staan in geen anderen zin te beschouwen dan als eigendom, alhoewel |
|||||
het beheer ons over het dier toegestaan, ons
niet alleen is toevertrouwd. Het is eene ge- leende heerschappij en men moet nooit verge- ten, dat het dier, hetgeen wij in bezit hebben en waarop we onze magt uitoefenen, alle orga- nen bezit, die het voor de indrukken van wel en wee ontvankelijk maken. Het is rijkelijk bedeeld met de zintuigen van zien, hooren, ruiken, en voelen. Hoe zachtaardig dient men dus het beheer uit te oefenen, dat aan onze zorg is toevertrouwd!" Als we zulke gevoelens uit den mond van
een man als Lord Erskine hooren, kunnen we dan nog wel aan derzelver waarheid twijfelen; moeten we geen medelijden gevoelen met hem, wiens beestachtige aard hem tot wreedheid leidt jegens een zich in zijne magt bevindend on- weerbaar dier? Wat kan men toch van een persoon verwachten, die onvatbaar is voor het zachtaardige gevoel onzer gemeenschappelijke natuur? Hoe kan hij toch deelneming van anderen verwachten, wanneer hij in nood ver- keert, hoe kan hij medelijden verwachten, ter- wijl hij hiervan zelf ontbloot is ? Het goede borstelen met een zachten borstel
of zachte wisch opent de huidporiën, prikkelt de huid en versterkt den omloop des bloeds, ook vermeerdert het de gezondheid en brengt eene |
||||
45
|
|||||
glanzige huid te weeg, terwijl het tevens de
zenuwkracht opwekt. Maar ik kan mij volstrekt geen begrip vormen van het nu in gebruik zijnde middel, ter vervanging van het wrijven, hetwelk bestaat in het sterke en wreedaardige slaan van de wisch tegen de zijden des paards. Dit kan onmogelijk even goed zijn als het wrij- ven en is na een harden arbeid zeer nadeelig, daar het de tusschenribbige spieren beleedigt, die dikwijls zeer doen door de groote krachtin- spanning waaraan ze onderworpen geweest zijn om de ademhaling te onderhouden. Het is eene gewoonte en wel eene zeer slechte, die tegen- gegaan moet worden. Een zeer goede huidbor- stel bestaat in een opgerolde mat (zooals men voor het inpakken gebruikt), daar dit werkelijk de stof verwijdert. Een harendek is zeer dien- stig, ook maakt men voor dit gebruik hand- schoenen van deze stof. Nadat men den ros- kam en borstel gebruikt heeft, kloppe en wrijve men ze op een behoorlijken afstand van het paard en de kribbe schoon; opdat het vuil niet hierin of op de huid van het paard kome. Wil men dat het paard er goed uitzie, dan borstele men het vroeg in den morgen, make het goed schoon als het den arbeid verrigt heeft en bor- stele het weder des avonds voor dat het slapen gaat. Hoe meer men het borstelt hoe beter, |
|||||
46
|
|||||
men drage echter wel zorg het dier niet te veel
in zijne rust te storen. Zoodra het paard van zijne tuigen ontdaan is, ga de stalknecht er op zitten voordat het koud worde, want in dit geval zou de huid er slecht gaan uitzien, totdat het dier weder warm geworden is. Ten einde een onnoodig blootstellen aan de koude te voor komen, reinige men den kop, hals en schouders voor men de tuigen er afgenomen heeft, na zijn ligchaam gedaan en er de dekken weder op geplaatst te hebben, doe men zijne pooten. Het is voorzeker eene goede en gezonde methode om hem, alvorens men de wischgebruikt, met de spons af te vegen, echter moet men wel zorg- dragen het paard niet te nat te maken. Ge- durende den tijd dat het dier verhaart moet men van den borstel een zeer spaarzaam ge- bruik maken en bij schoon zomervveder is het verkieselijk hem buiten den stal schoon te maken. Eene bedaarde behandeling bij het paard ver- oorzaakt altijd, waar men het ook opmerkt, be- wondering en ik kan een mensch niets grooters aanbevelen dan menschelijkheid, daar dit een blijk is van een goeden inborst. Ik hoor nooit een staljongen een paard mis-
handelen zonder walging, vooral wanneer hij den mond opent, daar er dan telkens eene lage uitdrukking, in overeenstemming met zijn eigen |
|||||
4:7
|
|||||
karakter, van hem gehoord wordt. Ik wenschte
vurig, dat ik in staat was, hen naar waarde af te schilderen, zoodat ze het zelf mogten begrij- pen en ik ben zeker dat dit er toe zou bijdra- gen om ze te verbeteren. Een mensch, die zoo gemakkelijk zijne driften den boventoon over zich vieren laat, moet zeker ook derzelver slaaf zijn en die driften zijn in staat hem tot elke misdaad aan te sporen, tot dronkenschap en elke ondeugd, die het uitvloeisel onzer hartstogten is. Ieder wel opgevoed mensch weet dit, wat moet derhalve hun gevoelen zijn over iemand, bij wien dit opgemerkt wordt? Sommigen doen het uit onnadenkendheid en gewoonte; maar iedereen is niet genoodzaakt dit in aanmerking te nemen en hierdoor eene verschooning te vinden. |
|||||
DERDE HOOFDSTUK.
VOEDING.
|
||||||
XJe belangrijkheid van dit onderwerp is van
dien aard, dat het de naauwkeurige overweging van ieder vordert, die er belang in stelt eenigzins kennis te dragen van de redenen, welke hem noodzaken te handelen en die zich niet voldaan rekent met eene oppervlakkige kennis van de grondregelen des levens. Er zijn er intusschen velen, die zich nimmer inspannen om de intel- lectuele hoedanigheden, welke zij bezitten te oefenen en het zich alleen tot pligi rekenen om een overgang van den mensch tot het redelooze dier te vormen en slechts tevreden zijn om de voetstappen hunner voorgangers te drukken en aldus oude dwalingen ten eeuwigen dage te doen voortduren. Zoodanige personen vindt men onder de opvoeders van renpaarden van den tegenwoordigen tijd; zij volgen blindelings de grondstellingen hunner voorgangers, die niets nieuws of aantrekkelijks bezitten om in- |
||||||
49
|
|||||
gang te doen vinden; maar integendeel veel te
berispen overlaten. Hunne voorouders toch kan men teregt verontschuldigen, want op dien tijd hadden scheikunde, natuurleer, ontleed- noch ziektekunde de geheimenissen, welke de verschijnselen des levens bedekken en het schoon der waarheid omhullen, opgeklaard, of uit den weg geruimd; doch tegenwoordig is met behulp van deze de werking van dat heerlijk mechanisme des dierlijken levens op- geklaard en zijn we daardoor in staat het te regelen en te besturen. Het is onmogelijk de onwetenheid dergenen te
verontschuldigen, die van de wijze van opfokking en behandeling des paards een geheim willen maken, vooral omdat degenen, weike voorgeven deze kunst te verstaan, onbekend zijn met de grondregelen der opleiding. Uit dien hoofde maken zij, om hunne eigene gebrekkige behan- deling te verbergen, de zaak voor anderen on- begrijpelijk, dat des te meer in het oog loopt door de daadzaak, dat ze dien aangaande van hun eigen ligchaam geen werk maken. Men zou algemeen verbaasd staan zoo men
wist hoeveel veulens en jonge meriën er jaar- lijks worden opgeleid, die echter verloren gaan en verongelukken, zoodat er naderhand niets meer van gehoord wordt; en toch zouden die 4
|
|||||
50
|
|||||
doorluchtige vernielers het denkbeeld van ieder
belagchelijk vinden om zonder hunne onmidde- lijke tusschenkomst een paard op te leiden. Laat ons de vraag eens opperen — hoevele veulens heeft men jaarlijks op elke paarden- markt te Derby en hoevele worden er op den dag zelve geschikt, op de bestemde plaats ge- bragt? En indien men met regt omtrent de veulens eene zoodanige vraag doet, hoe staat het dan ten opzigte van de jonge merriën voor de Oaks? Gebrek aan eene behoorlijke ventilatie, ver-
eenigd met den overvloed van kleedingstukken, waarmede men paarden die opgefokt worden gemeenlijk overlaadt, daarbij gebrek aan kennis van de dierlijke verrigtingen, zijn de voornaamste oorzaken, dat er zoovele ongeschikt zijn om gebruikt te worden en er bestaat even zooveel kans, dat zij op den dag van den rid instaat zullen zijn om te komen, als om een prijs van een wedloop weg te dragen. Vandaar eene der oorzaken, voor de roemrijke onzekerheid van het opfokken van renpaarden. Daarom is het niet te verwonderen, dat merrieveulens, onder eene zoodanige behandeling, altijd in de lente ongeschjkt zijn, en dat de beste paarden zoo zelden den prijs deelachtig worden. Elk, die met het opfokken van renpaarden bekend is, |
|||||
51
|
|||||||
weet dat dit eene daadzaak is, en zij, welke
niet met de geheimenissen daarvan bekend zijn, kunnen zich van de waarheid, die zoo even behandeld is, overtuigen, door hen te verwijzen naar de weddingschappen, die er ten opzigte van de lievelingen van dat ras worden aangegaan, en daarna de uitkomsten te raad- plegen. Men behoeft zijne onderzoeking niet te beperken tot slechts een of twee jaren, maar men strekke deze over een tijdperk van twintig jaren uit, dan zal zonder twijfel de waarheid dezer opmerkingen juist bevonden worden. Het moge schijnen, dat deze opmer- kingen hard zijn, maar ze zijn naar verdienste; en tot dat eenig verbeteraar zich opdoet, zal er geen verandering komen — dat is het onder- werp , hetwelk ik ongedwongen wil behandeld zien. (*) Voor onze tegenwoordige beschouwing wordt
er eene kennis van de maag des paards ver- eischt, en ik kan hier beweren, dat het naar- gelang van zijne grootte eene kleinere maag bezit dan eenig ander dier, de darmen hebbeu geen buitengewone lengte, maar de blinde en dikke darmen bezitten een aanmerkelijken |
|||||||
(*) Zie eenige opmerkenswaardige papieren in de
• Sporting Review" 1842 door Cliiron. 4*
|
|||||||
52
|
|||||||
omvang, de blinde darm schijnt bestemd om
de plaats van eene tweede maag aan te vullen, en heeft geheel en al dezelfde werkzaamheid. De maag is zeer nabij de linkerzijde van het dier gelegen, grenst aan de lever en het mid- denrif, hetwelk eene spier is, die borst- en buik- holte vaneen scheidt, deze spier werkt zeer mede voor de beweging der ademhaling. In de borstholte bevinden zich het hart en de longen, de luchtpijp, de slokdarm, de groote bloedvaatstammen enz. enz., en in de buikholte is de maag en andere organen gelegen. Het middenrif, hetgeen eene spier voor de ademhaling is, beweegt zich, om die bewerking mede te volbrengen, voor- en achterwaarts, en het valt gemakkelijk te begrijpen, dat het door de maag gedrukt wordt, wanneer deze overladen is, zoodat er dan eene moeijelijkheid in de ademhaling ontstaat, die gemakkelijk bespeurd wordt, wanneer het paard een stevig maal ge- noten heeft. Naar gelang de zwaarte der massa in de maag moet het vermogen, dat het mid- denrif in het terugdringen uitoefent, grooter zijn, om n.1. de ademhaling te helpen volbren- gen. Om dit zooveel mogelijk te voorkomen, is er eene wijze voorzorg door de natuur daar- gesteld, zij heeft n.1. eene vergaderplaats in een gedeelte der ingewanden daargesteld, verre |
|||||||
53
|
|||||
van het middenrif verwijderd, voor een groot
gedeelte van het voedsel, dat na eene snelle verandering in de maag ondergaan te hebben, hierin spoedig overgaat, waardoor het ontstaan van de minste drukking ten eenenmale voorko- men is. Hierdoor kunnen we ons zelven verkla- ring geven van de groote massa voedsel, die men dikwerf een hongerig paard in korten tijd verslin- den ziet en die het dier stoffelijk zou benadee- len, meermalen dan werkelijk het geval is , werd het niet door het aanwezen van dat schoon en won- derbaar toestel voorkomen. Eene enkele waarheid wil ik hier aangeven, tot baken waarnaar we ons kunnen rigten. Het is namelijk geenszins de hoeveelheid voedsel, door een dier gegeten, die voordeel aanbrengt; maar alleen zooveel als het ligchaam ter voeding begeert, en dat noodig is tot onderhoud en vorming der dierlijke warmte. De Italianen hebben aangaande het voedsel de twee volgende spreekwoorden: „Mangere piu, chi mancho mangia,"
„Hij eet Teel, die weinig op eens eet.'* En
„Fa pin pro guel che si lascia sul tondo, che guel, che
si mette nel ventre." „Het vleesch, dat op het bord wordt overgelaten, brengt
meer voordeel aan dan datgene wat gegeten is." |
|||||
54
|
|||||
Deze spreuken hebben echter meer betrekking
op ons zelven. Ik wil echter uit deze aanmerkingen niet het
gevolg trekken, dat hoe kleiner de hoeveelheid van het genotene voedsel is het voordeel des te grooter zoude zijn; want onder zekere omstan- digheden zoude eene kleine hoeveelheid niet toe- reikend zijn voor de behoeften des levens, en zoo iemand soms in deze meening mogt ver- keeren, laat mij dan eenige weinige feiten bijbrengen om den geest van die bewering omver te werpen. Indien toch maag en ingewanden geen genoegzamen voorraad verkrijgen om eene matige uitzetting hunner vezelachtige en vliezige rokken (wanden) te onderhouden, dan zal er geen vereischte prikkel zijn om de wormswijze bewegingen en de afscheidingen, die er gevor- derd worden om het voedsel te ontbinden en te assimileren, op te wekken. "En het is waar- schijnlijk," zegt een schrijver over het onderwerp van dieet, "dat als er eene te kleine hoeveelheid van voedseldeelen gebruikt werd, de zaamge- vallene organen zouden oprollen en de kleine openingen der chijl- en opslorpende vaten sluiten," (of in andere woorden, de ope- ningen, die het opgeloste voedsel moeten opnemen)" zoowel als die der afscheidende orgaantjes; en weinig of in het geheel geen |
|||||
55
|
|||||
chijl, die toch voor het levensonderhoud nood-
zakelijk is, naar de horsthuis zoude stroomen — (de plaats waar het benoodigd is.) O ver- vulling integendeel vermoeit de spiervezelen der maagwanden en darmrokken, drukt tevens op en sluit de bloedvaten der ingewanden, en laat niet toe, dat de maag hare noodzakelijke bewegingen op het voedsel volbrengt. Het paard zou weg kwijnen, indien het alleen met de voedende extracten, die uit het koorn en hooi kunnen getrokken worden, alleen gevoed werd en indien de onverteerbare vezelachtige en houtachtige deelen waren afgezonderd; deze schijnen goed te zijn, daar ze de voedende deelen van elkander houden, zoodat de maag gereedelijker op dezelve kan inwerken. Ook oefenen deze welligt eene mechanische
prikkeling uit op de oppervlakte der ingewan- den, waardoor de wormswijze bewegingen be- vorderd worden. Het instinct van het dier, dat hem noodzaakt zich met zijn legstroo te voeden, wanneer de hoeveelheid hooi, die hij verkrijgt te klein is, dat instinct op zich zelve, schijnt ons reeds aan te wijzen, dat zoodanig eene massa volstrekt noodzake- lijk is, en wanneer het zoowel van de noo- dige hoeveelheid hooi als van de midde- len om zijn stroo te verkrijgen, verstoken is |
|||||
56
|
|||||
merkt men duidelijk op, dat het niet toe-
neemt. Derhalve zijn we behoed voor het vervallen
in uitersten door te bedenken wat vooraf ge- gaan is en wat in het overblijvende deel van onze te behandelen stoffe volgen moet, en daar het onderwerp niet zal toelaten in bijzonderheden be- handeld te worden, moet ik mij zelve bepalen tot algemeene opmerkingen, die ik aanvoer, zooals ik voorgenomen had te doen, ten einde te voor- komen, dat mijne lezers de draaikolken der Scylla vermijdende in die der Charybdis vervallen. Als eene algemeene grondstelling, zal, hoe
meer oefening het dier ontvangt, vooral wan- neer het ligchaam blootgesteld is aan den in- vloed der lucht, de noodzakelijkheid om voed- sel op te nemen des te grooter zijn. Niets brengt zoozeer toe tot de verzwakking der eetlust als eene menigte van dekken en een bedompte stal, waar geen luchtverversching plaats heeft; kortom, men kan veronderstellen, dat dekken eene plaatsvervanging is voor zoo- veel voedsel, en tot eene zekere grens doen zij goed — gaan ze daarboven dan doen zij kwaad, in een oneindig grootere mate dan zij goed doen. Het toedienen van voedsel echter moet af-
hangen van (d.i. ondergeschikt blijven aan) |
|||||
57
|
||||||
de werkzaamheid der verteringsorganen, daar
er niets nadeeliger kan zijn dan eene groote hoeveelheid voedsel, dat het dier niet bij magte is te verteren; desniettegenstaande wordt dit dikwijls in den stal gegeven. Het is verbazend hoeveel sommige paarden meer kunnen verslin- den dan het ligchaam werkelijk vereischt, een- voudig naar ik meen, omdat hunne magen uitge- breider zijn dan ze eigenlijk moesten wezen , ten gevolge van het slechte voedsel in hunne jon- gere jaren en omdat zij natuurlijk verpligt wer- den om groote hoeveelheden ellendig voedsel te verslinden ten einde slechts eene kleine te gemoetkoming van voeding te erlangen. Ik heb hier twee wonderbaarlijke bewijzen bij Iersche paarden gezien, waarvan ik weet, dat er een tot op zijn vijfde jaar zeer slecht voedsel gehad heeft, toen hij voor het eerst hoorn en naar ik meen ook voor het eerst hooi proefde. Wan- neer men eene zwakke en slechte spijsvertering ontmoet, vooral in het voorjaar, kan niets beter gedaan worden dan hun eene overvloedige por- tie dandelion, of taraxicum (*) toe te dienen. Deze algemeen bekende plant is een gezond veer- krachtgevend voedsel, het verbetert de huid, en ik heb nog nooit een paard gezien, dat wei- |
||||||
(*) De zoogenoemdo paardebloem of raolsla.
|
||||||
58
|
|||||
gerde om hetzelve te eten; het zij de spijsver-
tering zwak is of niet, ze schijnt toch altijd den paarden voortreffelijk dienstig te zijn, en het is daarom, dat ik het gebruik er van zeer sterk aanbeveel, waarbij nog komt dat ze gunstig op de lever werkt. Ten einde beter met de grondbeginselen, waarvan de noodzakelijkheid der diëet afhangen, bekend te worden, zal het niet ondienstig zijn deszelfs wetten nader te ont- wikkelen. WETTEN VOOE DE VOEDING.
Niets is er in de natuur, dat zich niet aan-
houdend van deszelfs deelen afzondert en deze verliest; deze daadzaak is algemeen toegestemd en wel begrepen; we hebben daarenboven dage- lijks de ondervinding van derzelver waarheid in de verschillende toepassingen van het fabriek- wezen, waar er aanhoudende pogingen worden aangewend om het verlies, dat een onvermijde- lijk gevolg der beweging is, te voorkomen; dit geheel en al op te heffen gaat menschelijke kracht te boven, ook kan niemand onzer ver- wonderd zijn, wanneer hij weet, dat er geen windje over de oppervlakte der aarde waaijen kan zonder eenige verandering te weeg te bren- gen op de ligchamen, waarmede hetzelve in aan- raking komt, evenmin kan er een drop regen |
|||||
59
|
|||||
op een steen vallen zonder verlies van stof te
veroorzaken, het schoonst afgewerkte wiel kan niet over de schitterende en gepolijste rails van een spoorweg zweven zonder een klein gedeelte stof te verliezen in elk van deszelfs wentelin- gen. Immers ook in de plantenwereld wasemt elk blad van een boom onophoudelijk een gedeelte van zijne sappen uit en iedere bloem vormt zijn eigen vrucht en zaad, die weldra weder van de moederplant zal worden afge- scheiden en voor deze verloren gaan. Dezelfde daadzaak gaat door in het dieren-
rijk ; zoolang het leven voortduurt gaat eene overvloedige uitwaseming uit de huid, de lon- gen, de ingewanden, de nieren zijn gang, zon- der een oogenblik stil te staan, en zelfs de ge- ringste beweging kan niet volbragt worden zonder de snelheid van den omloop der vochten te vermeerderen en iets tot het algemeene stof- verbruik toe te brengen. Op deze wijze worden er door eene hevige krachtsontwikkeling soms in weinige minuten verscheidene ponden van het ligchaam des paards uitgestooten. Maar dit verlies kan hersteld worden door het voed- sel, dit is geenszins het geval in de doode we- reld, want aldaar is, dat wat eens versletenis, voor eeuwig verloren; er is geene magt in den zuiger eener stoommachine, waardoor deze des- |
|||||
60
|
|||||
zelfs verlies van stofdeeltjes zou kunnen her-
stellen , en hierdoor wordt deze natuurlijk op den duur onbruikbaar, ten zij dezelve door de hand des werkmans hersteld worde. Levende ligcha- men bezitten het eigenaardig karakter, dat ze in staat zijn om hun eigen verlies te herstellen door verbruik van voedsel, hiervoor zijn ze begaafd met voedingsorganen; en daar hun de noodzakelijkheid van eene aanhoudende verande- ring van plaats is opgelegd, is er bij de mees- ten eene behoefte aan eene vergaderplaats van voedsel namelijk de maag, alwaar de grond- stoffen tot onderhoud gedurende eenigen tijd opeengestapeld blijven. Dieren voeren dus voedsel met zich rond,
geëvenredigd aan hunne behoeften, en kleine voedingskanalen slorpen het voedsel van de maag en ingewanden op, langs welke het zijnen weg vindt. Aan het bestaan der maag is het gevoel van
honger verbonden, waardoor aan al de bezielde wezens de noodzakelijkheid wordt ingegeven om het verbruikte weder aan te vullen, want had- den ze geen honger, zoo zouden ze in gevaar verkeeren om van gebrek om te komen, zonder eenigzins van dit gevaar bewust te zijn. Op deze wijze dus hebben alle dieren eene inwen- dige waarschuwing, die hen indachtig maakt |
|||||
Gl
|
|||||
aan de noodzakelijkheid om het verlorene aan te
vullen en die hen de onwederstaanbare begeerte inboezemt om door voedsel het verlies te her- stellen, dat zij, langs huid, nieren, en andere uitscheidende organen, ondergaan hebben. — Hoe grooter het verlies dat er plaats heeft is, het zij door werking, oefening of op eene andere wijze, in geëvenredigde mate zal steeds hunne begeerte naar spijs en drank zijn. De toestan- den des levens oefenen evenzeer een bepaald uit- werksel op dat gevoel uit, zoo is er b. v. in de jeugd,, wanneer de ligchamelijke werkzaamheid groot is, eene overvloedige hoeveelheid voedsel benoodigd, zoowel om het verlies te herstellen als om den groei bevorderlijk te zijn. De eet- lust is in dat levenstijdperk meer opgewekt dan in eenig ander, de spijsvertering is dan geëven- redigd sterker en meer snelwerkend, en ont- houding gaat alsdan met groots moeite verzeld. Wanneer de ouderdom genaderd en de
groeikracht geëindigd is, worden de gewoonten meer blijvend en dezelfde overvloed van spijzen wordt niet langer vereischt, daarbij is de spijs* vertering niet meer zoo volledig en snel, ook kan onthouding beter verduurd worden. Wij kunnen nu gereedelijk aannemen, dat
wekere toestanden de behoefte aan spijs en drank wijzigen en de toediening er van moet geëven- |
|||||
62
|
|||||
redigd zijn aan de behoefte, dit is alleen het
geval bij gezondheid, want de gezonde werking der maag kan door ziekte of een eïgenaardigen toestand verloren gaan, bedorven worden en in plaats hiervoor eene ontstemde ziekelijke hon- gerigheid intreden, die de maag door buiten- gewone inspanning drukt, welke nadeelig voor de levensverrigtingen inzonderheid voor die der darmen en den bloedsomloop is, en welke als- dan eene ligchaamszvvakte veroorzaakt. Wij moeten hier in aanmerking nemen dat eetlust gelijk andere aandoeningen tot buitengewone af- wijkingen kan overslaan, van de gewone maatstaf van hoeveel- en hoedanigheid, en zóó kan ont- aarden om nX veel meer voedsel te begeeren, dan de behoeften des ligchaams gewoonlijk verei- schen; uit dit oogpunt beschouwd, moet men de eetlust aanmerken als iets der natuur heilzaam ingeplant tot het bepaalde doeleinde om voedsel in verhouding te doen staan met de behoefte van het ligchaam. En wanneer men deszelfs eigenlijke bedoelingen nagaat, zal men hieruit opmaken, dat men het voedsel matiglijk moet toedeelen en op zulke tijden als de meerdere of mindere inspanning en andere omstandigheden noodzakelijk maken. Indien men deze regelen veronachtzaamt en men meer eten geeft dan de behoefte vordert, zal ongesteldheid er het |
|||||
63
|
|||||
zekerste gevolg van zijn; hetzij de ziekte zich
dan opdoet onder den vorm van slechte spijs- vertering of wel onder eenigen anderen vorm, die daarmede in verband staat. Geeft men ech- ter te weinig, dan is zwakheid hiervan het ge- volg , tot dat eindelijk eene geheele uitputting des ügchaams intreedt; in gelijke mate kunnen de opwekkingen der eetlust al meer en meer hevig worden tot ze eindelijk overslaan in een onbedwongen honger, die, met voorbijzien van al wat in den weg staat, zich zal zoeken bot te vieren, al ware het ook ten koste des levens. Dit zijn daadzaken, die ons de geschiktste wijze zullen doen kennen om het dier te voeden en die tevens kunnen dienen tot gids voor het toedienen van voedsel aan de we- zens , die aan onze zorg zijn toevertrouwd; ik zal nu de grondregels aantoonen, vun welke de wijze van voeding moet uitgaan, en er kan zooals ik te voren reeds gezegd heb en zooals ik duidelijk zal aantoonen, hiervoor geene alge- meene regel gegeven worden. Er zullen er zijn die zeggen, dat er geen regel opgegeven is, van hetgeen een paard eten moet en dit is mijns inziens te verlangen, alhoewel het hun, die het reeds weten al te eenvoudig toeschijnt; dat dit aldus is, zal ik aantoonen met het vermelden van eene raming, welke onlangs een mijner vrienden door |
|||||
64
|
|||||||
een onpartijdig persoon opgegeven is, van de
hoeveelheid hooi, die zijn paard naar alle waar- schijnlijkheid zou verbruiken; hij bepaalde die op ongeveer een truss (21 Ned. pd.) per dag! Nu zul- len de meeste paardenkenners zeggen dat een paard dit onmogelijk kan opmaken; maar ik kan dit feit staven, door dat ik bekend ben met een paard, dat inderdaad die hoeveelheid verbruikte en het zal bijna iedereen wonderbaar toeschij- nen als ik beweer dat het een jagtpaard van middelbare grootte was, reeds op een gevor- derden leeftijd verkeerde, en volstrekt geen werk verrigtte; het is dan ook daarom dat ik voor dit feit met eenige schroomvalligheid uitkom, daar ik het zelf niet gelooven zou, zoo ik er niet op goeden grond van onderrigt was. Een paard (om niet eens van een karrepaard
te spreken) verteert naar den regel van één tot anderhalf truss hooi 's weeks, dat dan na- tuurlijk van omstandigheden afhangt; maar in ieder geval kan men niet minder dan één truss berekenen. Wat ook het gevoelen van fokkers zij, ik durf met zekerheid beweren dat hooi van één jaar even goed, zoo niet beter is, dan dat wat na verloop van 2 of 3 jaren van af den datum der opstapeling gebruikt wordt; voor paarden, die hard werken is zwaar en grof |
|||||||
05
|
|||||
hooi het beste, maar is een paard bestemd
voor ligt werk of om nu en dan iets te doen, dan schijnt het fijne hooi het best te smaken. Het grootste gebrek in het hooi is wanneer het beschimmeld of broeijerig is, en men heeft er een niet gering belang bij, dat het van goed land afkomstig is. Haver, die 40—44 Eng. pd. per bushei
(18—20 Ned. pd. de 36,35 Ned. kop) weegt, moet altijd in een jagt- of fokstal gebruikt wor- den , en hoe zwaarder men dezelve verkrijgen kan, des te beter, de hoedanigheid is eene zaak van groot gewigt, insgelijks de kleur en reuk, die men moet leeren kennen door ze te onderzoeken en met andere te vergelijken met behulp van een koornkooper; nieuwe en versche haver is moei- jelijk te verteren en kan ligt kolijk of buikpijn verwekken en naar ik meen ook duizeligheid. Een boek kan dit niet leeren; want indien ik b. v. zeide dat haver niet bruin of te hoog van kleur moet zijn, daar dit een teeken is, dat dezelve op eene oven gedroogd is, zoude de lezer, dit soms als een vasten regel nemende, in gevaar verkeeren om haver te nemen, die men gebleekt heeft om derzelver slechte kleur weg te nemen, en hierdoor in grooter dwaling ver- vallen dan te voren; want gebruikte het dier de laatste, dan zou dit naar alle waarschijnlijk- 5
|
|||||
66
|
|||||
heid ontsteking der oogen en huidziekten ten
gevolge hebben. Elk werkpaard heeft dagelijks drie porties noodig, elke portie op 1,1358 Ned. kop gerekend, dat hem op verschillende tijden en bij even groote hoeveelheden moet worden gegeven. Boonen en erwten schijnen hoogst doelmatig
te zijn voor paarden, die hard werk verrigten; de rede hiervan is, dat deze stikstofhoudend zijn, dat het eigenlijke van het vleesch is, hier van is in ander plantenvoedsel zeer weinig aanwezig en dit is bijgevolg niet zoo geschikt tot een krachtig voedsel. Boonen moeten oud, droog en meelig zijn, zoodat ze gestooten kun- nen worden; nooit moet men ze geheel toedie- nen en als een paard niet veel werk verrigt, moet men ze geheel onthouden, echter kan het ren- en jagtpaard ze altijd gebruiken. Paarden, die niet bestemd zijn voor den wed- loop of de jagt, hebben niet meer noodig dan omstreeks een handvol in elke portie, ten zij ze veel moeten loopen als post- en trekpaarden, bij welke de behoefte hieraan even groot is als bij het ren- of jagtpaard. Oude gestooten erwten zijn naar mijn inzien
zelfs beter dan boonen, daar ze eene grootere hoeveelheid voedseldeelen bevatten. Mèn kan ze even als de boonen aanwenden. |
|||||
67
|
||||||
Gerst is zeer prikkelend en moet met voor-
zigtigheid worden aangewend, men zegt zelfs, dat deze oogontsteking veroorzaakt; maar voor een fijn paard is gerst in eene spoeling ge- kookt doelmatig; even als mout is ze zeer versterkend en voedzaam. Klaver, met hooi tot haksel gesneden, is
goed voor die paarden, die haksel kunnen ge- bruiken, maar ze wordt in stallen voor ren- en jagtpaarden niet vereischt. In elke andere omstandigheid is het gebruik van hetzelve aan te bevelen. Zemelen, nat gemaakt en in de spoeling
vermengd, is een nuttig voedsel op sommige tijden, daar dit het dier voor hardlijvigheid be- hoedt. Derzelver ruwe schors en deeltjes werken werktuigelijk op de ingewanden in, en prikkelen \ dezelve tot werkzaamheid aan. Het gepast ge-
bruik van eene zemelspoeling voorkomt dikwerf de noodzakelijkheid van een purgeermiddel, in- zonderheid wanneer er een weinig zout in ge- daan wordt. Miijnsaad, gekookt en met zemelspoeling
vermengd, kan meermalen de gesteldheid van een dier verbeteren als andere middelen te kort schieten, en door deszelfs gebruik worden paar- den spoediger vet dan door iets anders. Wortelen zijn te onschatbaar voor de voeding,
5*
|
||||||
■
|
||||||
68
|
||||||
dan dat wij deze met stilzwijgen zouden voorbij-
gaan , en kunnen, wanneer ze met omzigtigheid toegediend worden, het ren- of jagtpaard niet schaden; zoo men ze verkrijgen kan, zijn zij een uitmuntend voedingsmiddel en kunnen die- nen tot afwisseling, daar ik aangetoond heb, dat deze nu en dan volstrekt noodzakelijk is. Ieder, die paarden bezit, kan ik aanraden zich
een werktuig aan te schaffen om graan fijn te stooten en ik zou er geen beter kunnen aan- bevelen dan dat, hetwelk voor een paar jaren het octrooi verworven heeft van de Agricultural Society, daar dit gemakkelijk haver, boonen, erwten, enz. fijn maakt. Het houden van dieet is van groot belang
en het is te betreuren, dat het niet meer be- kend is en op prijs gesteld wordt. -----!»«-----
|
||||||
:
|
||||||
VIERDE HOOFDSTUK.
|
|||||
HET DRINKEN.
Jtiieeds op andere plaatsen van dit werkje heb
ik aangetoond hoe noodzakelijk en onontbeerlijk het drinken is; maar daar dit op zich zelve eene belangrijke beschouwing vereischt, zoo kunnen wij niet nalaten hieromtrent in naauw- keuriger onderzoek te treden. Wanneer wij de overvloedige afscheidingen
nagaan, die inwendig uit zoovele kliertjes en slymvliezen plaats grijpen en het groote verlies, dat er plaats heeft door de onmerkbare en overvloedige uitwaseming, waaraan inzonderheid een dier dat gewoon is te werken blootge- steld is, zal de dringende noodzakelijkheid, om eene behoorlijke hoeveelheid vloeistof saan te wenden, blijken, daar door al de bovenge- noemde oorzaken het bloed van de benoodigde vloeistoffen beroofd is. |
|||||
70
|
|||||
Alhoewel het reeds gezegd is — dat indien
wij zullen opletten, het genoeg in het oog springt dat drinken noodzakelijk is, is er echter toch menigeen, die niet eens die moeite neemt, en hoe weinig moeten de kansen zijn, om op te merken, wat nu betoogd is? Zoo zijn dan arme dieren dikwijls door laak-
bare nalatigheid genoodzaakt om de onverdra- gelijkste aller kwalen n.1. dorst te lijden; en een nog grooter aantal door de onkunde van die beunhazen in het paardenfokken, welke meenen, dat het gestel van een paard zal bedorven wor- den door het eene voldoende hoeveelheid water te geven. Wat eene wreede en ellendige dom- heid!! En echter is zoo het gevoelen en de methode van deze eigendunkelijke paardenfok- kers en wij zullen zoo aanstonds zien tot hoe groote kwalen deze handelwijze aanleiding geeft. De ondervinding heeft bewezen, dat water in
staat is de levenskrachten te ondersteunen en deze voor een tijd te verlengen, zoo een dier van al het andere beroofd is; en de ervaring heeft aangetoond, dat het het beste verterings- middel is en de beste geleider van het voeder. Zoojszij, die de moeite niet willen nemen om
na te denken, maar slechts eigenwijs handelen, de natuur alleen wilden gadeslaan dan zouden ze de les leeren, die ik bereid ben te geven. |
|||||
71
|
|||||
Dieren, die gevoed worden met vast en goed
droog voedsel, hebben eene grootere hoeveelheid drank noodig dan zij, die niet dan gras en wortelen verkrijgen. Als het weder warm en droog is, besteden de herkaauwende dieren den meesten tijd aan het herkaauwen van hun voedsel, alleen omdat het droog is en geweekt moet worden tot een pap vóór het verteren kan; terwijl zij integendeel bij natte, bedompte dagen, daauwrijke morgenstonden en in eene koele vochtige weide bijna zonder tusschenpo- zen grazen, omdat bij die omstandigheden ge- noeg vocht met het gras wordt opgenomen. Wanneer het plantaardige voedsel, week en bij- zonder saprijk is, hebben zij weinig behoefte aan drinken; maar is het vast, hard en bij uit- stek voedzaam (zooals altijd het geval is, wan- neer een paard op stal verkeert, om op zijn verhaal te komen) dan moet het dikwijls met water aan gelengd worden en des te meer bij warm weder, of als het dier veel uitwasemt. Wordt er integendeel te veel drinken gegeven gedurende den gang der spijsvertering, dan zullen de oplossende vochten, die voor de spijs- vertering dienen, te veel verslapt en verdund worden, zoodat deze de volledige werking op het te verteren voedsel niet uitoefenen. Maar evenals het voedsel, kan het drinken geregeld |
|||||
72
en gewijzigd worden, ten einde zelfs het toedie-
nen der geneesmiddelen te vervangen en een middel worden om de gezondheid te bewaren; het is daarom dat er vastgestelde tijden bestaan moeten om drinken te geven en deze moeten plaats hebben voor den tijd van elk maal. Reeds boven heb ik aangemerkt, dat water de spijs- vertering bevordert, en zie hier een direct be- wijs, behalve de indirecte, welke er bestaan. Alhoewel verteerbaarheid van oplosbaarheid ver- schilt is echter de volkomene oplossing het bewijs dat het voedsel in een toestand ge- bragt is, welke geschikt is voor de voeding, van daar komt het dat plantaardige ligcha- men, naarmate ze in hunne zamenstelling meer water bezitten gemakkelijker veranderen en ont- bonden worden bij het spijsverteringsproces, hiervoor is in heete klimaten en jaargetijden door eene weldadige Voorzienigheid goed voor het dier gezorgd ter bevordering der gezondheid. Vele der kwalen, waarvan ik nog melding ma- ken zal, worden door het weinige water, dat het paard wordt toegediend, veroorzaakt, waarbij nog komt, dat dit ook plaatsheeft, al wordt het dier met droog hooi, boonen, erwten van de hardste en droogste soort gevoed. Tot deze kwalen behooren, blindheid, woestheid, duize- ligheid, enz., enz. |
||||
I—
|
|||||
73
Ofschoon men zegt dat drinken niet goed is
voor het arme dier, dat veel werkt en veel zweet, weet toch ieder stalbediende, staljongen, enz. hoe noodzakelijk het voor hen zelve is, dikwijls te drinken, wanneer ze hard werken, of met zulke bezigheid aan den gang zijn, dat ze dorstig werk noemen. Onder menschen van zeker beroep is de hoeveelheid, die ze drinken wonderbaar en wanneer de drank zuiver water is (dat zelden plaats heeft) dan is het behalve voor hen, die hun werk maken van het smeden, noodzakelijk en onontbeerlijk. Niemand/ die deze regelen leest, kan dunkt mij nog betwijfelen dat het voor het paard, voornamelijk wanneer het op den stal staat, noodzakelijk is om van veel water voorzien te worden, vooral wanneer het met droog voedsel gevoed wordt. Ik heb nu aangetoond, dat het water nood-
zakelijk is voor de spijsvertering om het bloed in een goed vloeibaren staat te houden, en tevens heb ik aangetoond, dat het het doelma- tigst is vóór den tijd van elk maal water toe te dienen. Het is van groot belang of de hoedanigheid van het water zoo is, dat het meer of minder brak of zoet is, en wanneer men geen zoet water verkrijgen kan, beware men het altijd in een vergaderbak aan de lucht blootgesteld, en werpe er een weinig klei en |
|||||
74
|
||||||
kalk bij. Nooit, vooral niet in zomerweder
moet men water geven, dat zoo pas uit een pomp of wel genomen is, daar een overvloedige dronk er van hevige aanval van kolyk kan ten gevolge hebben. Het is zeer doelmatig om water dat 's ochtends benoodigd is den vorigen avond op den stal in een emmer te plaatsen. Wanneer het voeder droog en hard is, dan is de daarop volgende verhoogde begeerte naar water klaarblijkelijk eene aanwijzing, dat de overmatige prikkel verzacht en verminderd moet worden, om daardoor het nadeel te voorkomen, dat er anders het gevolg van wezen zou. Aan- houdende dorst is, zooals algemeen bekend is, veel ondragelijker dan voortdurende honger. De massa rondloopende vloeistof in het ligchaam is zeer groot en daar de verschillende uitschei- dingen voornamelijk bestaan uit vloeistoffen, is hiervan het natuurlijk gevolg, dat wanneer deze gedurende langen tijd uitgeput zijn, zonder dat er eenig water in het ligchaam is opgeno- men , het aanwezen van vaste stoffen in het ligchaam de overhand heeft. Het bloed wordt dien ten gevolge dikker en verandert van ge- aardheid, wordt prikkelbaarder dan het in des- zelfs natuurlijken toestand was, en komt derhalve in een staat, die zeer ligt kwalen kan ten ge- volge hebben; ik moet hier noodzakelijk aan- |
||||||
___. _
|
||||||
75
|
|||||
stippen, dat de vloeistoffen in de maag opgeno-
men, niet onderworpen zijn aan het langzame proces der spijsvertering; maar bijna in eens in den bloedstroom worden opgeslorpt, zoodat wan- neer er een weinig drank gebruikt is, hetzelve bijna onmiddelijk geheel wordt ingezogen. Daar de dorst even als eetlust door de natuur aangeduid wordt, worden we als 't ware van zelve over- tuigd van de noodzakelijkheid om te drinken; des niet te min worden er waanwijzen gevonden, die dit punt nog betwisten. Het paard, dat dikwijls van water voorzien wordt, zal nooit meer drinken dan noodzakelijk en goed voor de ge- zondheid is en minder dan dat paard, wat men slechts eens of tweemaal per dag van water voorziet; maar wanneer het paard dorst lijdt en door deze verteerd wordt, kunnen we ligt begrijpen dat het arme dier onwillig is den kop uit den emmer te halen, zoolang er nog een droppel in dezen aanwezig is. |
|||||
VIJFDE HOOFDSTUK.
|
|||||
ZIEKTEN.
-tiet is geenszins ons plan om in een naauw-
keurig onderzoek der ziekten te treden, daar wij ons alleen ten doel stellen de kenteekenen van elk dezer aan te toonen, opdat men ze kenne, wanneer er zich bij het paard voordoen, zoodat men de beste wijze van behandeling kan aanwenden tot dat men in de gelegenheid zal zijn den raad van een kundig veearts in te roepen. Wanneer er iets plaats heeft, dat een alledaags geval te boven gaat, is het noodzakelijk de hulp van een deskundigen te baat te nemen, dat ook altijd mijne gewoonte is, ofschoon eene even groote mate van vee- artsenijkundige kennis bezittende als het meeren- deel van die menschen, die niet bepaald voor het vak zijn opgeleid. En daarover 't algemeen hunne eisclien zeer matig zijn, spaart men op deze wijze nog meer uit, dan door het raadple- gen van een kwakzalver, daar de eerste het |
|||||
77
|
|||||
paard op wetenschappelijke gronden behandelt
en het dier spoediger genezen zal; maar men moet toch van de geschikte geneesmiddelen kennis dragen, vooral in minder ernstige gevallen, daar we niet altijd bijtijds onze toevlugt tot een veearts nemen kunnen, tenminste op het land, en wij zien toch ook niet gaarne onze paarden smart lijden zonder te trachten ze te verligten; het zou daarenboven ook belagchelijk zijn om telkens de hulp van vreemden in te roepen, wanneer ons paard een weinig af was of een kleine kwet- suur of schram ontvangen had; ten einde dit te voorkomen, zoowel als eene betere methode van behandeling aan te wijzen dan gewoonlijk in een stal plaats grijpt, laat ik hier deze korte bemerkingen volgen. TOELICHTINGEN VOOK HET TOEDIENEN VAN
PURGEERMIDDELEN. VEESTOPTHEID OF HARDLIJVIGHEID.
Dit kan aan het ligchaam eigen zijn, of
door toevallige oorzaken verwekt worden, het laatste is meestentijds het geval. Men verstaat er door het inhouden der uitwerpselen, verge- zeld met moeite dezelve te verwijderen daar de droogheid er van het loozen in den weg |
|||||
78
|
|||||
staat. Het doel der purgeermiddelen is niet
alleen om hardlijvigheid tegen te gaan, maar het kwam mij voor dat het hier wel de geschikste plaats was deze te behandelen. Het dikwerf en herhaaldelijk toepassen van purgeermiddelen is uiterst nadeelig en kan niet met het behoud der gezondheid bestaanbaar zijn; echter kan bij de omstandigheden, waaronder paarden gehouden worden, misschien hunne gedurige herhaling er misschien toe bijdragen om veel grooter kwalen af te wenden, dan die het gedurig toedienen dezer middelen kan ten gevolge hebben. Onder zulke omstandigheden alleen, kan hunne toedie- ning worden geregtvaardigd; in alle gevallen waarin een paard goed behandeld wordt, moet men nooit purgeermiddelen aanwenden zonder noodzakelijke reden, noch moet een o-ril of laat- dunkenheid derzelver gebruik voorschrijven. Wan- neer de noodzakelijkheid het vordert om een paard een purgeermiddel te geven, is het ook noodzakelijk, dat het daartoe eerst moet worden voorbereid en het is daarom, dat het daags te voren zemelspoelingen moeten worden voorgezet in plaats van koorn, met welke het zeer doel- matig zijn zal een lepel zout te mengen en eene gelijke hoeveelheid in de spoeling, die hem den volgenden dag des morgens gegeven wordt. Na verloop van een paar uren na de voedering |
|||||
79
|
|||||
b. v. acht uren 's morgens, moet hem de pur-
gatie worden toegediend; bij deze eenvoudige behandeling wordt er eene groote behendigheid, vaardigheid en behoedzaamheid vereischt om het dier niet bang te maken of te doen walgen, daar het dan moeijelijk zou zijn, om een volgende keer met hem te slagen. Om dit snel ten uit- voer te brengen, moet men het dier een halster aan den kop doen, die, daar deze over den bek lós moet zijn, hem vrijelijk het openen van den bek zal toelaten; vervolgens keere men hem van de krib af, een helper opene den bek, dat aldus verrigt dient te worden: hij stelle zich n.1. ter regter zijde van den kop en terwijl hij de eene hand in den bek steekt boven de tanden moet hij de onderkaak met de andere hand vasthou- den , zoodat de bek aldus wordt opengehouden; de persoon, die hem de pil zal geven en aan de linkerzijde geplaatst is, moet hem zachtkens bij de tong vatten, opdat hij die voorzigtig ver- wijderen kan, vervolgens neme hij de pil uit zijn vestzak, waar hij tot het gebruik gereed is, (doch hij zorge dit op eene bedaarde en omzig- tige manier te doen) tusschen duim en vinger brenge deze spoedig naar achteren over de tong en in het midden van de mondholte; na dit gedaan te hebben trekke hij eensklaps zijne hand terug en laat de tong en den bek los; op |
|||||
80
|
|||||
dit oogenblik zal het paard zeer veel neiging
gevoelen om te hoesten, om dit te voorkomen make men spoedig eene beweging met de hand om het te beletten, want daar hij dan zal den- ken , dat men hem slaan zal, slikt hij op hetzelfde oogenblik de pil door. Doet hij dit niet dan houde men den kop overeind en streel hem, heeft hij dan nog de pil niet ingeslikt dan steke men de vingers in den bek, opdat hij genood- zaakt worde de tong te bewegen, of klop hem zachtkens op de keel; wanneer men echter de pil er eens goed heeft ingestoken, zal hij deze spoedig inslikken, zoo niet, dan breekt hij deze weldra tusschen de tanden en werpt ze uit. In allen gevalle moet men zich overtuigen, dat
het dier het geneesmiddel genoten heeft, door er namelijk zoo lang bij te blijven tot het is doorgeslikt. Wanneer de pil wel doorgeslikt is, draaije men het paard weder om en ontdoe het van den halster, terwijl men hem zachtkens aan de ooren krabt en liefkoost, ten einde het niet bevreesd zij, dat men naderhand zijn kop zal onder handen nemen; de persoon wiens zaak het is naar het paard om te zien, moet nu zorg dragen, dat het dier genoeg water krijgt tot de purgatie hare werking gedaan heeft, dat het niet koud wordt en een warme spoeling ont- vangt ia plaats van koorn. Na verloop van |
|||||
31
|
|||||
eenigen tijd na het toedienen van de pil, geve
men het paard zemelspoeling op dat uur als het naar gewoonte voeder ontvangen zou. Is het schoon weder, dan kan men het paard een uur of langer goed bedekt laten wandelen, op het midden van den dag of vóór den avond- stond. Brengt men hem weder op stal dan make
men hem niet verder nat dan dat men alleen de pooten wascht, drage zorg, dat hij dien nacht spoedig rust geniet en als het geneesmid- del geen werking gedaan heeft, dient men hem den volgenden dag (als het weder het gedoogt) omstreeks 9 uur de dekken op te leggen en een bedaarde wandeling te laten doen tot de wer- king begint; vervolgens brenge men hem naai- den stal en sla flanellen zwachtels om de pooten , bereide eene gemakkelijke legplaats en laat hem rust genieten, behalve dat men zorg draagt, dat hij eten op zijn tijd ontvangt; een em- mer water, niet te koel, moet bestendig on- der zijn bereik staan. Als het geneesmiddel gedurende den dag sterk gewerkt heeft, is het doelmatig des avonds de pooten en ooren goed met de hand te wrijven en de zwachtels weder aan te leggen, ook geve men het dien nacht aene goede legplaats, en een weinig koorn door Ie spoeling; den volgenden morgen vermeerdere 6
|
|||||
82
|
|||||
men de hoeveelheid koorn en vermindere allengs
de zemelen. Als het geneesmiddel sterk gewerkt heeft, drage men zorg, dat het zich dien dag rustig houdt, zoo niet, dan laat men hem op het midden van den dag even als de beide vorige malen een uur bedaard wandelen met de dek- ken aan, (behalve in den zomer als de hitte der zon te sterk zijn zou); des avonds geve men het weder droog koorn, en men kan het weder langzamerhand aan zijn gewonen arbeid en voeder gewennen; men houde echter wel in het oog, dat een paard hetwelk eene purgatie gebruikt heeft, altijd kouder van nature is dan gewoonlijk, daar het bloed alsdan van de opper- vlakte des ligchaams naar de ingewanden getogen is, die te dier tijde het middelpunt der afscheiding geworden zijn; daarom heb ik zwachtels aan de pooten, goede legplaats enz. aangegeven, opdat het in warmer omstandigheden verkeeren zou; wanneer paarden teder zijn , beveel ik dikwijls een extra deken op te leggen, als het geneesmid- del begint te werken, die er op moet blijven totdat het bijna heeft uitgewerkt en er afgeno- men moet worden als de wandeling gedaan is. Dit is dan ook de reden waarom ik opzettelijk geen gewag maakte om het paard, op den dag waarop het geneesmiddel werkt, schoon te ma- ken en te poetsen, daar het ontblooten hem |
|||||
83
|
|||||
meer kwaad zou berokkenen, dan het schoon-
maken van zijn ligchaam hem zou bevoordeelen ; men kan evenwel zijne pooten niet te veel met de hand wrijven. De purgatiepil, die ik altijd aanwend en in-
zonderheid kan aanbevelen, als men er mede te werk gaat, zoo als ik pas heb aangetoond, bestaat uit het volgende: — neem Lever-aloë.......2 drachm.
wrijf deze goed fijn in een mortier; voeg er bij
Kroton-olie.....12—14 droppels
wrijf de olie goed door de Aloë, daar deze niet
fijn genoeg verdeeld kan worden zonder de olie; dit verrigt hebbende, neme men: Poeder van Gemberwortel . . 3 drachm.
Bloem van Magnesia . . . 2 of 3 drachm.
wrfjf dit alles goed zamen; voeg er vervolgens Tinctuur van Kardamomzaad, Anijszaad, of
Corianderzaad bij ... 30 tot 40 dropp.
waarvan men, met toevoeging van een weinig reuzel een pil vormt. Wikkel deze in zoo weinig zuigpapier als noodig is; dan kan men het op eene geschikte wijze toedienen. Pillen zijn altijd het best en meest verkieselijk als ze verschzijn. Dit is eene zoo sterke, dosis,, als men immer kan aanwenden, altijd in de veronderstelling, dat de zamenstellende middelen deugdsaam zijn en het paard er toe voorbereid is, in die gevallen, waarin 6*
|
|||||
84
|
|||||
alleen een gewoon purgatief vereischt wordt.
De qualiteiten van de paardengeneesmiddelen verschillen zoo hemelsbreed, dat het onmogelijk is om het te beschrijven; want somtijds bestaat het verschil tusschen een ons en een drachma alleen in de massa, dit moet men vooral in het oog houden, wanneer men voorschriften in han- den krijgt, die gereed gemaakt moeten worden. ZACHTE FUKGATIEPIL,
Neem:
Lever-aloë......l'/2 drachtn.
Kroton-olie.....10 of 12 dropp.
Gember........ 2 drachm.
Magnesia........2 drachm.
Tinctuur van Cardamom-, Anijs- of Corian-
derzaden......20 tot 30 dropp.
Men voege zooveel reuzel bij, als vereischt wordt
om de pil zekere bindingen vastheid te geven.
Dezelfde aanwijzingen, die ik aangegeven heb om ze zamen te mengen, moeten ook hier in acht genomen worden. Ik heb dit recept niet aanbevolen, dan na dikwijls deszelfs goede uit- werkselen gadegeslagen te hebben, die mij dan ook het volle regt geven dit te doen; en dit zijn mijne redenen n.1. dat ik nooit bemerkt heb, dat deze geneeswijze eenige krampachtige |
|||||
85
|
|||||
pijnen, of de gewone walging en misselijkheid
veroorzaakte, dat andere recepten ligt ten ge- volge hebben. Men zal mijns inziens ondervinden, dat het aan al de doeleinden van de gewone purgeermiddelen voldoet, ook is er volstrekt geen gevaar aan verbonden. — Inzonderheid is het noodig in jagtstallen, daar het zeer gunstig werkt op de pooten der paarden, als deze spons- achtig, zeer of opgezet zijn. ONTSTEKING.
Het onderzoek naar ontsteking is van het
uiterste belang, daar het min of meer met elke andere soort van ongesteldheid in verband staat, en wanneer het niet met eene zekere vaardigheid wordt tegengaan, spoedig zijn alles vernielenden gang gaat. Er is voorzeker geen aandoening waaraan het paard meer is onderworpen, waarom het noodzakelijk is, dat wij ons een weinig na- der met deszelfs aard en kenteekenen bekend maken: de oorzaken tot ontsteking zijn zeer uiteenloopend; maar men kan deze gevoegelijk verdeelen in die, welke voor het leven noodza- kelijk zijn en die door werktuigelijke of schei- kundige prikkels worden voortgebragt. De ver- schijnselen zijn: eene verhoogde temperatuur, roodheid, zwelling en pijnlijkheid; en hetzij ons |
|||||
86
|
|||||
genoegzaam te weten, dat deze de kenteekenen
zijn, zonder de wijze waarop dezelve ontstaan, nader te beschouwen. De ontsteking komt onder twee verschillende vormen voor, zij is of plaatselijk of over 't geheele ligchaam verbreid. Plaatselijk is zij als ze zich tot één orgaan bepaalt of tot een gedeelte er van. Verspreid noemt men deze, als zij meer dan één ligchaamdeel heeft aangetast of over het geheele ligchaam wordt waargenomen, b.v. wan- neer men er koorts onder verstaat. De voor- naamste gevolgen waartoe ontsteking leiden kan, zijn: aaneengroeijen der deelen, verettering, versterving, en waterzucht. Voor derzelver be- handeling is, om in het algemeen te spre- ken, plaatselijke bloedontlasting, pijnstillende of verzachtende omslagen of pleisters, rust, opmerkzame zorg voor de ingewanden, klein rantsoen, al wat er vereischt wordt: wan- neer een doorn of eenig ander vreemd lig- chaam er de oorzaak van is, kan verwijdering er van reeds veel bijdragen om den voortgang te onderdrukken. Bij de behandeling van alge- meene ontsteking moet men de toevlugt nemen tot algemeene en plaatselijke bloedontlastingen, sterke purgatiën (met eenige uitzonderingen), ook in- spuitingen , spiesglanshoudende middelen, schrale voeding, rust, tegenwerkende prikkels enz., |
|||||
87
enz. al na gelang de hevigheid en de verschijn-
selen der kwaal. Bij de behandeling der plaatselijke ontsteking
verschil ik van het meerendeel dergenen, die over dit onderwerp geschreven hebben, daar ik sommige der verschijnselen aan andere oorzaken dan zij dit doen, toeschrijf; b.v. ik veronder- stel dat het opzwellen en de pijn, veroorzaakt wordt door de drukking van het bloed op de zenuwen en door een verlies van veerkracht en spanning der vaten in het ontstokene deel, vergezeld van eene zamentrekking der zoo even genoemde vaten onder dat gedeelte in hetwelk de onsteking bestaat, die het vrije doorstroomen van het bloed in den weg staat. Daarom beveel ik warmte en vochtigheid aan gedurende 12 of 24 uren, indien de ontste- king hevig is, men zoeke weder veerkracht aan de aangedane deelen te geven, nadat men den bloedsomloop hersteld heeft. Ik zal in een volgend gedeelte van dit werk ten volle de wijze van behandeling aangeven in zaken, die overleg vereischen. GEWONE OP GOEDAARDIGE DROES.
Dit is een gebrek, waaraan alle jonge paar-
den in den natuurstaat onderhevig zijn, en het eenige, hetwelk men zeggen kan, dat de na- |
||||
88
|
|||||
tuur medebrengt, en waaraan ze onderworpen
zijn. Even als alle levende dieren kunnen ze aan andere ziekten lijden; maar deze zijn de gevolgen van bijkomende omstandigheden. Hoe geheel verschillend is de regeling, welke men maken moet, wanneer men hunnen toestand overziet onder de heerschappij van den mensch en wat is de reeks van ziekten vreeselijk om aan te hooren, wanneer ze onder zijne zorg en wijze van behandeling verkeeren. Dit feit alleen moest ons uit den aard der zaak, waar de bewijzen van ooggetuigen ontbreken, er toe leiden om op te merken, dat onze tegenwoor- dige wijze van behandeling indruischt tegen de wetten der natuur en tegen die, welke het leven aan den gang houden en besturen, zij moesten ons brengen tot eene eigenlijke be- schouwing van de kwalen, die uit zulk een toestand voortvloeijen. Het is waar er zijn kwalen, die voortkomen uit derzelver gebruik; maar veel grooter is de lijst van ziekten, die uit het misbruik van deze behandelingswijze ont- spruiten. Deze aanmerkingen komen als 't ware van zelve in mijne gedachten op, in verband met het onderzoek van dit onderwerp, dat ik meer van nabij beschouwen zal, en de waar- heid er van kan naar mijn inzien naauwelijks in twijfel getrokken worden; zoo ik ze echter |
|||||
89
|
|||||
onopgemerkt liet, zou het heeten geen gebruik
te maken, van dat schoone regt, dat ik bezit om namelijk de algemeene opmerkzaamheid in te roepen, omtrent waarheden, die ik hier aan het licht tracht te brengen; en ook zou ik die sluimerende sympathie niet doen ontwaken, die ik begeer gaande te maken. De eenigste vrees, die ik koester is, dat deze
aanmerkingen misschien een weinig misplaatst schijnen, maar mijne lezers zullen het hoop ik mij niet euvel duiden, als ik zeg, dat ze met een goed doel zijn aangevoerd. Bijna elk jong paard heeft hinder van den
droes, welke kwaal gewoonlijk in het voorjaar plaats grijpt; deszelfs aannadering openbaart zich gewoonlijk door een kuch en eene over- vloedige ontlasting van eene geel gekleurde vloeistof uit de neusgaten , vergezeld van een speekselvloed uit den bek, die taai en dra- derig is, kenteekenen van pijn in de keel, die dan ook zeer gezwollen is. Wanneer de zwelling verergert, is het dier onwillig voed- sel of water tot zich te nemen, en krijgt eene min of meer hevige koorts, die zich door dorst openbaart, het is niet in staat om te drinken, daar de poging hiertoe aange- wend een krampachtigen hoest te weeg brengt, die het onmogelijk maakt te slikken. |
|||||
90
|
|||||
De oorzaken van droes zijn moeijelijk na te
gaan; maar paarden, die gedurende den winter slecht voeder hebben gehad, en veel aan koude blootgesteld geweest zijn, lijden vreeselijker dan hunne beter verzorgde confraters. Bij de behandeling er van moet men aan
twee aanwijzingen voldoen: 1° Het rijpen van de opzwelling; en 2" De matiging van de ontsteking. Om het eerste te verkrijgen zou ik aan-
raden, dat men over het gezwel een pleister legge, te zamengesteld uit : Bourgondische pik . J Bijen was . . . . J van elk 2'/2 drachm.
Reuzel. , . . . J Poeder van spaansche vliegen . . 1 drachm.
die men er een paar dagen moet oplaten. Na verloop van dien tijd neme men deze er af, ten einde het gezwel te onderzoeken, dat, indien het niet hard meer, doch week op het aanvoe- len geworden is, maar in eens moet geopend worden, omdat het een teeken is , dat het etter bevat, die wanneer men het van zelf liet open- gaan eene vuile en ruwe wond achterlaten zou, in welker genezing men ligt bezwaar kon vinden; is er echter geen teeken, dat er etter in bevat is, legge men ander maal een pleister op. Nadat men het gezwel geopend heeft, pappe
|
|||||
91
|
|||||
men dat gedeelte wel en bezige een trekpleis-
ter om de afscheiding van de etter te bevorde- ren , men kan deze echter den volgenden dag weder verwijderen, en na de wond wel gepapt te hebben, gebruike men een weinig tinctuur van Arnica, ofMyrrhe, of Priarsbalsem, terwijl men het pappen en het aanwenden der tinctuur 2 of 3 malen daag's herhale. Sommigen ver- kiezen de volgende wijze van behandeling boven de pleister, terwijl ze het aangedane deel dage- lijks wrijven met een smeersel, zamengesteld uit: Ammonia liquida.......'/i ons
Olijf-olie..........1 ons
Terpentijn-olie........'/2 ons.
goed ondereen gemengd.
De eerste wijze schijnt mij toe verkieselijker
te zijn, daar de pleister niet alleen alle goede eigenschappen van het smeersel in zich bevat, maar te gelijk warmte aanbrengt, en het deel van den invloed der koude lucht vrijwaart. Het opvolgen van de eene aanwijzing moet ons niet brengen tot de verwaarloozing van de andere of tot het over het hoofd zien van de algemeene verschijnselen. Zoo het paard welgevoed is geweest voor
het ongeval zich opdeed, en de ontstekingsver- schijnselen hoog loopen, zoodat de longen zou- den aangedaan worden, zal het noodzakelijk |
|||||
n
|
|||||||
zijn om bloed af te tappen, doch men ga
hierin omzigtig te werk en geve tweemaal daags een pil, zamengesteld uit: Kampher (opgelost in een weinig wijn- geest) ..........'/, drachm. Tartarus emeticus......1 scrupel
Salpeter.........l'/2 drachm.
Zwavel.........2 drachm.
tot een pil gemaakt met teer, siroop of eenig
ander voermiddel. Dit herhale men den vol- genden morgen en geef tegen den avond daar- voor in de plaats. Pruisisch-zuur (*).....'/2 drachm.
Kampher (opgelost als boven vermeld) 1 scrupel.
Tinctuur der bladeren van Lobelia inflata '/2 ons, gemengd in den vorm van een drank met bij- voeging van een weinig fijne grutten. Geef hem op den morgen van den derden dag een pil zamengesteld uit: Extract van Belladonna . . . '/2 drachm. Tartarus emeticus.....l'/2 scrupel
Zwavel-bloemen......3 drachm.
Salpeter........1 drachm.
vermeng dit met teer, of zoo als boven is
aangegeven. Teer is het beste voer- en bind- |
|||||||
(*) De sterkte er yan wijzige men naar de opgave var
de Pharmacopoèa. |
|||||||
oy
|
|||||
middel om al deze pillen in een goeden vorm
toe te dienen, indien het n.1. niet in strijd is met andere dingen. Men stelt groot vertrouwen in den drank
hierboven aangeraden, daarenboven wordt het gemakklijker toegediend dan een pil, zou het den persoon, die het wil gebruiken, voor- komen even veel goed te doen, als hij ver- wachtte, dan diene hij ook deze eens per dag de laatst voorgeschreven pil toe, het zij des avonds of des morgens na het ingeven van den drank, zoodat het dier tweemaal daags medicijn krijgt, zoolang men nog vermoedt, dat er nog eenige ontstekinsverschijnselen aanwezig zijn. Het voedsel van het dier moet bestaan in
zemelspoelingen, en zoo het liardlijvig is, dan menge men er eene weinig gekookt lijnzaad bij, ook is een handvol zout altijd doelma- tig. Wanneer het dier aan de betere hand, en nog zeer zwak, doch weinig eetlust heeft, geef dan: Poeder van Gentiaanwortel j n o i t.
[ van elk 6 drachm.
» n Kamulebloemen ) Gember.........l'/2 drachm.
tot een pil gemaakt met stroop of honig ; die
men dagelijks toediene. Zoo het dier een wei- nig zout door de spoeling ontvangt, worden |
|||||
M
|
||||||
er geen medicijnen vereischt; en men wachte
zich inzonderheid voor eene groote algemeene dwaling, die daarin bestaat, dat men te vlug is in het toedienen van voedsel, daar men zich verbeeldt, dat hoe meer het dier eet, het daarom des te beter is, juist het tegen- overgestelde is waar; men zorge daar voor, de maag niet te spoedig met voedsel te overladen. Men geve het paard genoeg versche lucht en een weinig groen voeder; wortelen zijn daar- voor zeer aan te prijzen. |
||||||
J
|
||||||
ZESDE HOOFDSTUK.
KWALEN , DIE UIT DE HERSENEN VOORTKOMEN,
OF DEZE EN DE ONMIDDELIJK AANGREN- ZENDE DEELEN AANDOEN. |
||||||
H O O F D P IJ N E N.
JL/eze ontstaan door de drukking van het bloed
op de hersenen, daarin zijn oorzaak vindende, dat het dier te vet en te plomp is, of ia eene vertra- ging in den bloedsomloop, of in eene te naauwe halsriem, als het dier opgetuigd is, of een te naauwe leireep. Deze ongesteldheid begint met duizeligheid en men zal dikwijls zien, dat het paard den kop heen en weer schudt, log en druilig schijnt te zijn; soms zal hij zich b. v. eens of tweemaal omdraaijen en eensklaps ver- schrikt schijnen, hard wegloopen, terwijl hij den geheelen tijd naar eene zijde overhelt, tot dat hij neêrtuimelt, na verloop van eenige minuten zal hij gewoonlijk herstellen, maar altijd onder- worpen zijn aan herhaling van dit ongeval, bij |
||||||
90
|
||||||
dergelijke aanvallen moet men het paard laten:
maar niet te sterk, ook is het goed den om- loop van het bloed te matigen door het te stree- len. Is hij weder op stal gekomen, dan moet men hem een dosis purgeermiddelen ingeven en herhaalde malen spoelingen met zout toedienen; maar men wachte zich bij dergelijke onge- vallen altijd voor prikkelend voedsel, steeds houde men den buik open, ook moet men hem veel zachte uitspanning geven, alsmede niet veel voedsel te gelijk. Groen voeder en pisafdrij- vende middelen zijn in sommige gevallen zeer doelmatig. Poeder van hars.....3 drachm.
Salpeter........3 drachm.
Harde Zeep.......2 drachm.
Gewone terpentijn ..... 25 droppels,
vermeng dit, en maak daarvan een pil. BEEOEETE.
Deze ongesteldheid is van denzelfden aard als
hoofdpijn, maar in veel heviger graad, en gaat van veel grooter gevaar vergezeld; de ken- teekenen van den aanval der ziekte zijn, het nederhangen van den kop, het dier strui- kelt, wanneer het zich beweegt, het hooren en zien is gestoord en de wilskracht vermin- derd. Wanneer de aanval heviger wordt, valt |
||||||
.......i.........______ __................_______ .......... __________
|
||||||
97
|
|||||
het dier neder en knarst op de tanden, de oogen
zijn geopend maar staan strak, terwijl de oog- appels zamengetrokken zijn, de spierkramp doet dikwijls de eene zijde meer dan de andere aan. De aderen van den kop en hals zijn met bloed overvuld, en de magt om te slikken ontbreekt, waarbij nog de ademhaling bemoeijelijkt wordt. Het doet gewoonlijk oude en weldoorvoede paarden, die een onwerkzaam leven leiden, aan en wordt door drukking van het bloed op de hersenen, — uitstorting van bloed uit de hersenslagaderen op derzelver zachte zelfstan- digheid, — of het uitzweeten van weiaardig vocht uit de vaten veroorzaakt. Het kan ook voorkomen zonder bloedsophooping, uitstorting of uitzweting van bloed en zulke aanvallen verdwijnen zonder eenige verlammende aan- doeningen achter te laten. In zulke gevallen is het waarschijnlijk een uitvloeisel van een bedorven maag of prikkel van eenige andere oorzaak. Zoodra men met de verschijnselen bekend is,
moet men het dier eene sterke aderlating doen ondergaan, den rug roskammen en lavementen van warm zeepwater bewerkstelligen, waarin een ons terpentijn gemengd is, en warm water op de borst gieten; men ontlaste bloed uit de ader, die aan de tegenovergestelde zijde gelegen is van dat 7
|
|||||
98
i
deel, hetwelk het meest door de zenuwaandoe-
ningen aangedaan wordt. Men bedekke het ligchaam met warme dekens, legge zwachtels aan de pooten en verkoele den kop. Wanneer het dier den aanval overleeft, geve
men het zoo spoedig mogelijk Kroton-olie.......30 droppels
Terpentijn.......'/» drachm.
met eene warme vloeistof vermengd. Zoo de
voorschrevene middelen niet onmiddelijk bij de hand zijn, dan is een gewone pil met eenig prikkelend middel en eene warme spoeling vol- doende. De zeepwater inspuitingen moeten zoolang worden voortgezet tot de ingewanden beginnen te iverken. Ten einde eene genezing te bewerkstelligen, is het noodzakelijk de oor- zaak te kennen, deze te verwijderen en het dier moet een geruimen tijd daarna goed verzorgd worden. Het voedsel vereischt de naauwste re- geling en men drage wel zorg voor oppassing van het dier in het algemeen. Het is onmo- gelijk in een zoo kort bestek als dit in al de oorzaken, verschijnselen en behandeling van eene kwaal als beroerte te treden; te meer daar het bekend is, dat deze uit zoo vele ver- schillende bronnen voortspruit en dien ten ge- volge gewijzigde vormen van behandeling vor- dert ; ik heb echter de aanwijzing van behande- |
||||
99
ling van één aanval aangegeven en de ver-
schijnselen , die elk geval kenmerken vereischen derzelver eigenaardige behandeling. DUIZELIGHEID UIT DE MAAG VOORTKOMENDE.
In een stal, waar deze zich opdoet, heerscht
zeker groote onwetendheid, daar de ongesteld- heid , zooals de naam aanduidt, uit een slech- ten voedingsregel voortspruit, daar de maag zoo is uitgerekt, dat derzelver vezelen hunne zamentrekkende kracht verloren hebben. Mij is nog nimmer zulk een geval voorgekomen en ik zou niet voorzigtig handelen , indien ik ten dezen opzigte inlichtingen gaf aan personen, die zoo zorgeloos en onwetend zijn als zij, bij wier paarden zich zulk eene vreeselijke ziekte opdoet, De eenige raad, dien ik derhalve hierin geven kan is, om zoo spoedig mogelijk de hulp in te roepen van iemand, die datgene, wat door la- kenswaardige zorgeloosheid, zoo niet onwetend- heid, veroorzaakt is, kan herstellen. KOLDER.
Deze ziekte doet zich voor, of uit zich zelf
ontstaande (idiopathisch), of (symptomatisch), als het uit bestaande kwalen zijn oorsprong |
||||
300
neemt. Zoo het dier hierdoor wordt aangetast
is het zoo woest en zijn de verschijnselen van zoo hevigen aard, dat men ze onmogelijk ver- warren kan met eenige andere ontsteking of on- gesteldheid. Deszelfs gevolgen zijn even beslissend als de kenteekenen er van. De ziekte vereischt de meest vaardige en doeltreffende behandeling, die daarin moet bestaan, dat men dezelfde volge, die ik onder beroerte heb aangegeven; men dient zorg te dragen, dat het dier zich zelf geen letsel doet; maar welke behandeling men ook aanwende, de dood is gewoonlijk het gevolg van deze gevaarlijke ziekte. OVERVALLEN OP VALLENDE ZIEKTE.
Deze ziekte kan van tweederlei aard zijn, het
zij deze voortkomt uit aandoening van andere organen, b. v. ongesteldheid der maag, wor- men, enz. het zij deze als eene oorspronkelijke kwaal optreedt. Bij de behandeling der paar- den, die aan deze ziekte onderhevig zijn, drage men zoo veel mogelijk zorg de oorzaken op te sporen en te verwijderen, en alzoo naar de oorzaak de geneeswijze in te rigten. |
||||
101
|
|||||
DOLLEHONDSBEET.
De ziekte, die uit den beet van een of ander
woest dier ontstaan is, en zich door het orga- nisme verbreid heeft, kan onmogelijk genezen worden. Wordt echter een paard door een dollen hond of door een ander dier, dat men van deze ziekte verdacht houdt, gebeten, moet men er oogenblikkelijk toe overgaan de wond uit te snijden, goed te reinigen en door bran- ding, hetzij met een gloeijend ijzer of eenig bij- tend middel de smetstof te vernietigen; men geve het dier daarop een zacht purgeermiddel, voede het met koele spijzen en drage vooral zorg, dat het met rust worde gelaten. OOGZIEKTEN.
Oogontsteking door inwendige oorzaken. Wan-
neer het dier door oogontsteking is aangedaan en het ligchaam vet en grof is, kan eene ader- lating zeer doelmatig, zelfs noodzakelijk geacht worden, het is ook niet ondienstig het paard een purgeermiddel toe te dienen en het oog moet met broodpap of een uit lijnmeel belegd worden, welke doortrokken en verzadigd is met Goulardwater, of: Poeder van aluin.....1 drachm. |
|||||
102
|
||||||
"Rozenwater of enkel water ... 1 pint
dooreen gemengd, of: Poeder van Sulphas Zinci . . l'/2 drachm.
Azijnzuur lood......2 drachm.
Tinctuur van opium......l1/, ons
Bronwater.........1 pint
dooreen gemengd. Ook kan men eene goede
wassching zamenstellen, uit Water van Goulard.....3 drachm.
Wijngeest, of wijnazijn (van het eerste 1
drachme van het laatste 1 ons,)
met een 1,1358 Ned. kan koud water. Zoo de ontsteking hevig is kan men er 1 ons tinc- tuur van opium bijvoegen, en de hoeveelheid wijngeest of wijnazijn op de helft brengen. Een pisdrijvend middel en een lage dieet zal alsdan noodzakelijk zijn; tevens beschutte men het oog voor den ta hevigen prikkel van licht. Eenvoudige oogontsteking gaat gewoonlijk
vergezeld met verkoudheid en kan plotseling ontstaan; het kan ook voortkomen uit den prik- kel van een vreemd ligchaam in het oog, of een slag en daarom wordt er voor het deel een naauwkeurig onderzoek gevorderd. Het genees- middel is hetzelfde als wat ik hier boven heb aangegeven, en bij deze behandeling verdwijnt de ontsteking gewoonlijk binnen eenige dagen. Zoo niet, dan zij men verdacht op Maanblindheid, |
||||||
~'IC7
|
||||||
103
|
|||||
en men neme de toevlugt tot middelen, welke
buikvolbloedigheid tegen gaan, zoowel bloedont- lasting als eene sobere voeding. Men drage ech- ter wel zorg om nooit poeders in het oog te blazen, op welken grond men dit ook moge aan- bevelen. MONDZIEKTEN.
ZWELLING VAN HET TANDVLEESCH. Dit is waarschijnlijk de eenigste mondziekte ,
welke somtijds voorkomt en eenige verklaring vereischl, deze bestaat uit eene ontstekingach- tige aanzwelling van het tandvleesch, zoodat hetzelve over de vrije oppervlakte der tanden heenschuift en pijn veroorzaakt als het dier be- proeft te eten, derhalve zal het zijn koorn wei- geren eveneens het hooi. Wanneer deze zwelling een aanvang neemt
dient men eenige insnijdingen te maken om on- middelijke verligting aan te brengen, daar het weinige bloed, dat ontlast wordt eene goede uitwerking heeft. Voorts geve men het dier wat zemelspoelingen en als men het geen pis- drijvende middelen toe wil dienen, drage men zorg voor eene goede ontlasting. |
|||||
104
|
||||||
ZIEKTEN VAN DE KEEL.
De eenigste onder de ziekten van de keel,
welke eene naauwe beschouwing vereischt, is het zoogenaamde brullen (roaring), dat bij het adem- halen van het dier plaats heeft, wanneer het in drukke bezigheid is. Is het dier in staande houding, dan kan men de aanwezigheid van dit gebrek ontdekken, als men eene plotselinge be- weging naar eene der zijden maakt als om te slaan, wanneer het ter voorkoming daarvan zich eensklaps wendt, ook kan men dit eigen- aardig geluid ontdekken door het moeijelijke uitademen. Doorgaans is het afkomstig uit de ontsteking, die ontstaat door het naauw toehalen van den keelriem, het uitwerksel van den droes of uit de gewoonte om het dier in den strot te knijpen ten einde het te doen kugchen; maar gewoonlijk komt eene erfelijke voorbeschiktheid in het spel en is ongeneeslijk. |
||||||
-«8S<2^<S&js*-
|
||||||
ZEVENDE HOOFDSTUK.
ZIEKTEN VAN HET LIGCHAAM.
|
||||||
CATAEKH OF EENVOUDIGE VERKOUDHEID.
an de veelvuldige soort van verkoudhe-
den zijn de verschijnselen bekend aan elk, die paarden houdt. De verkoudheid wordt ge- woonlijk aangeduid door een kuch, eene strakke huid (in het laatste tijdperk, ook door het vloeijen van vocht uit den neus) en gaat ook vergezeld van verlies van eetlust, en domme- ligheid. Wanneer de hoest aanmerkelijk toeneemt, kan
men er ook toe overgaan het dier te laten, maar over 't algemeen zullen eenige warme spoelingen en een paar hoestpillen alles teregt brengen, een goede pil voor dat doel moet aldus worden zamengesteld Ammoniak-gom......2 drachm.
Poeder van Zee-ajuin .... 1 drachm.
|
||||||
106
|
|||||
Kampher ........ 1 drachm.
Terpentijn........25 druppels
Anijs-olie........10 druppels
vermengd, en met teer, honig of stroop tot
een pil gevormd. Deze pil zal niet verhinderen, dat het paard zijn werk verrigt. Nog een ander voorschift:
Salpeter....... . 2 drachm.
Poeder van vingerkruid . . . Va drachm.
Kampher........1 drachm.
Tartarus emeticus.....'/» drachm.
vermengd, en met zoethoutpoeder, honig,
stroop of een weinig lijnmeel tot een pil ge- vormd. Of wanneer men geen pil moet toedienen,
Acidum prussicum (de sterkte er van regele men naar de pharmacopaea) . . lj2 drachm. in een weinig water, waarin het zeer doelmatig is wat honig op te lossen. Ik kan niet nalaten hier melding te maken
van pillen ter verkoop aangeboden door den Heer Mattan, Livery Stables, Brick-Street, Pic- cadilly, daar ik deze dikwijls gebruikt en er mij altijd wel bij bevonden heb. Ik ben in zoo verre met derzelver zamenstelling bekend, dat ik ze best durf aanbevelen, daar ze ten eenenmale onschadelijk zijn en het dier niet beletten zijn werk te verrigten. In alle ge- |
|||||
107
|
|||||||
vallen, waar de ademhalingswerktuigen zijn aan-
gedaan, vooral bij tijdelijke verkoudheden, kan deze pil met voordeel worden aangewend. SLEPENDE VERKOUDHEID.
Deze is gewoonlijk het gevolg van ontsteking.
Ingewandsongesteldheden, vooral die van de maag kunnen er de oorzaak van zijn, en het beste geneesmiddel, inzonderheid voor zulke gevallen is eene geregelde en behoorlijke voe- dingswijze, veel uitspanning in de open lucht, en het openhouden van het ligchaam met een pil zamengesteld uit: Ammoniak-gom......2 drachm.
Duivelsdrek of Myrrhe ... . i'/2 drachm.
Poeder van Zee-ajuin .... 1 drachm. Van peterolie, meel van lijnzaad, of teer eene voldoende hoeveelheid om een pil te maken; of, Ammoniak-gom......2 drachm.
poeder van Zee-ajuin
|
|||||||
i van elk 1 drachm
nenzoegom (btyraxüenzomj Van peterolie eene voldoende hoeveelheid om
een pil zamen te stellen; *
of,
Poeder van Aloë......2 drachm.
Vingerkruid.......1 drachm.
|
|||||||
108
|
|||||
Lijnzaadmeel.......4 drachm.
Palmolie........20 druppels
Teer in voldoende hoeveelheid om een pil
zamen te stellen; of, Het eerste recept onder het opschrift van
eenvoudige verkoudheid. Lijnzaadspoelingen zullen dienstig bevonden
worden om het dier te worden toegediend en eigenlijk moet het altijd een weinig zout onder zijn voedsel ontvangen, men drage zorg het dik- werf water te geven en wel bij kleine hoeveel- heden; op dezelfde wijze handele men met het voedsel, daar men zooveel mogelijk groote hoe- veelheden op eens, vermijden moet; wortelen zijn altijd heilzaam. Een goeden drank kan men aldus zamenstellen: Ammoniak-gom......3 drachm.
opgelost in 1,2 Ned. kan kokend water, en wan-
neer het genoegzaam verkoeld is, voege men er '/j drachme kreosoot bij, dien men in sommige gevallen moet aanwenden. Ik geef deze aan- wijzingen niet op, met het denkbeeld, dat ze genezing kunnen te weeg brengen; maar alleen als verzachtende middelen en ten einde de lastige verschijnselen bij het werk te voor- komen. |
|||||
109
|
|||||
KORTADEMIGHEID.
Deze is insgelijks het gevolg van ontsteking.
Deze gestoorde ademhaling komt voort uit eene barsting der longcellen en vereischt als 't ware eene dubbele poging tot het volbrengen der adem- haling. Dit kan men bemerken, wanneer men de bewegingen der zijden van het dier gadeslaat. Er bestaat volstrekt geene wijze, waarop men de vernietigde longcellen zou kunnen heelen; daarom kan er alleen beterschap verkregen worden door die geneesmiddelen en aanwijzingen op te vol- gen , welke ik onder het opschrift van slepende verkoudheid opgegeven heb. Er zijn andere verscheidenheden van zieke
longen, of van de wegen, die er heenvoeren, b.v. verdikking of vernietiging van sommige longpijptakjes die het snuiven (Wheezing), zoo genoemd naar het geluid dan voortgebragt, ten gevolge hebben; het piepen (Piping), of piepers (Pipers), zoogenoemd naar de toonen, die zij to weeg brengen, wanneer de ademhaling versneld wordt; fluiting of fluiters (Whistling or Whist- Iers), naar dit tijdverdrijf, dat zij bij de hand hebben en dat echter niet van den onschuldig- sten aard is, dat evenwel met het voortbrengen van geen dezer toonen het geval is. Hardblazers (High-blowers) sluiten de reeks. De woorden |
|||||
110
|
|||||
hebben alleen betrekking op het geluid, dat er
voortgebragt wordt; maar ze zijn in de daad alle, zooals ik boven vermeldde verscheidenheden van een ziekelijken toestand der ademhalings- werktuigen en beletten derhalve de volledige volvoering dezer functie. KEELONTSTEKING.
Deze ongesteldheid schijnt een epidemisch
karakter te bezitten, ontstaat gewoonlijk in het voorjaar, ze wordt voorafgegaan door huivering en is gekenmerkt door ontlasting van vocht uit de neusgaten, gedurig hoes- ten en opzwelling der klieren van den strot, de daaruit ontstaande ruwheid in den mond en keel noodzaken het dier het voeder weder uit te werpen; belemmering in het drinken is nog een kenmerk. Het doet zich onder verschillende vormen voor, zoodat men geen bepaalde regels voor derzelver behandeling kan aangeven. Het zal evenwel zeer dienstig zijn het paard een neuszak aan te hangen, waarin zich zaagsel, in kokend water nat gemaakt, bevindt, hetgeen dienen moet om den waterdamp te doen oprijzen. Men moet het dier versche lucht en koel voed- sel doen genieten, ook de poten dikwijls met de handen wrijven en met zwachtels omgeven. |
|||||
111
|
|||||
Het nut van het aanwenden van een sterk
purgeermiddel of van bloedontlastingen is twij- felachtig; maar men trekke blaren op de keel, en de ontstekingwerende behandeling moet worden voortgezet, ofschoon ze niet moet over- dreven worden. De verschijnselen moeten gade geslagen worden naar gelang, om de behan- deling in te stellen. ONTSTEKING DER LONGEN.
Deze aandoening is van een zeer gevaarlijken
aard en kan door koude veroorzaakt worden, waarbij nog het nadeelige gevolg eener slechte ventilatie komt. De aanvang er van kan men bemerken, wanneer de huid van het dier strak begint te worden en het zijn voeder laat staan, daarbij zijn de ooren en pooten koud op het aanvoelen, en de ademhaling is versneld. Weinig lust om zich neder te leggen, be- vreesdheid in het voorkomen, gepaard met rood- heid der neusgaten zijn gevaarlijker verschijn- selen ; wanneer deze zich voordoen, dient men eene ruime aderlating met eene groote wond aan te wenden, ten einde een bepaald uitwerk- sel te weeg te brengen; de hoeveelheid afge- tapt bloed is dikwijls te groot, wanneer dit ?oor een tweede of zelfs voor een derde maal |
|||||
112
|
|||||
wordt aangewend. Men is gewoonlijk van ge-
dachte, dat de pols, die dan versneld is, de nood- zakelijkheid aanwijst om het dier meer bloed af te nemen; maar het is dikwijls het teeken van zwakte, want de slagader wijkt gemakkelijk, wanneer deze wordt gedrukt, terwijl dit in een tegenover gesteld geval geen plaats grijpt, de snelheid is afhankelijk van de prikkelbaar- heid. Ik maak deze gevolgtrekkingen, omdat ik
dikwijls waterachtige uitstortingen heb zien volgen op een aanval van longontsteking en omdat er dikwijls eene groote zwakte ontstaat gedurende een geruim tijdsverloop na het ver- dwijnen van den aanval. Men moet in zulke gevallen een paard warm bekleeden, al de poo- ten met de handen goed warm wrijven en doen zweten door flanellen zwachtels; ook moet men der lucht een ruimen toegang verkenen tot het vertrek; men geve het bij voorkeur, boven eenige andere spijs, koude spoelingen; maar in zoodanige gevallen proeven ze zelden eenig voedsel gedurende de hevigheid van den aanval, de behandeling van koorts zal ook in dit geval van toepassing kunnen zijn en het heilzame van het gebruik van pruisisch zuur is zeer groot. |
|||||
f"' ......"" " ""
113
ONTSTEKING VAN HET BORSTVMES.
Deze ziekte heeft veel overeenkomst met long-
ontsteking en is alleen daarin er van onder- scheiden, dat de pols niet zoo onderdrukt, maar hard en vol is. Er openbaart zich dan ook ge- woonlijk pijn bij het drukken op de zijden. Men wende dezelfde behandeling aan, als wij zoo even vermeld hebben. BRONCHITIS OF ONTSTEKING DER LUCHTWEGEN.
Deze ongesteldheid kenmerkt zich door eeWe
snelle en tevens moeijelijke ademhaling en hij- gen ; deze drie aandoeningen zijn, wat den aard betreft, eender; doch het verschil bestaat alleen daarin, dat de zitplaats der kwaal eene andere is; de behandeling moet derhalve in vele opzig- ten gelijk zijn aan die der longontsteking. ONGESTELDHEDEN DER INGEWANDEN, ENZ.
K O I» V K.
Verschillend van darmontsteking is de ko-
lijk snel in haren aanval en kan gewoon- lijk tot een eigenaardigen oorsprong terugge- bragt worden b.v. het toedienen van te veel 8
|
||||
114
|
|||||
wikken of groen voeder, eene te overvloe-
dige dronk koud water, als het dier verhit is, of het blootstellen aan koude, na hevige inspanning. Een paard hierdoor eensklaps aan- getast, ziet telkens met angst naar de zijden, slaat met de pooten op den grond en naar den buik, gaat op den grond liggen en rolt zich, de zijden zijn daarbij sterk in beweging, en het zweet dikwijls overvloedig. De aanval ver- dwijnt soms, doch gewoonlijk niet, dan om met meer hevigheid terug te keeren. De pooten en ooren zijn niet doodelijk koud, zoo als dit het geval is bij darmontsteking, en ze zijn niet zoo hevig aangedaan; en liet sterkst sprekende ver- schijnsel is het weldadige, dat er uit stevige wrijving over de ingewanden en drukking op dezelve voortspruit. Ten einde de kramp te stillen of te verminderen, geve men: Terpentijn........2 oneen
Tinctuur van opium .... 6 drachm.
Geest van salpeterzure aether . . 1 once
in 1,1358 Ned. kan ale of gortwater. "Wanneer men na verloop van '/, uur geene
verzachting bespeurt, dan is eene aderlating noodzakelijk; ook moet men het dier rondleiden of op een zachten draf laten gaan, en kroton- olie 30—40 droppels, vermengd met '/, drachme terpentijn-olie in 2,2716 Ned. kan warm gortwa- |
|||||
115
ter toedienen. Men voege het geneesmiddel
bij de helft van het gortwater en nadat hij het gebruikt heeft, kan men het overschot gebrui- ken om het geneesmiddel door te drijven. Men spuite lavementen van warm water, met een weinig zout, voorzigtig en bij groote hoeveel- heden in. Volgt er in zulke gevallen binnen een half uur geene verzachting, dan moet men altijd de hulp van een deskundige inroepen; houdt echter de aanval op, dan ontdoe men het dier van deszelfs dekken en laat een paar man hem goed opwrijven, aan eiken kant een; men drage echter wel zorg het dier aan geen kouden wind bloot te stellen; na het dier vlij- tig gewreven te hebben, bekleede men het weder met de dekken, bezorge hem eene goede lig- plaats en legge de flanellen zwachtels aan. De oorzaak van den aanval moet voorko- men worden, en daar het dier nu een pur- gatie zal moeten gebruiken, vermijde men het gebruik van koud water, en geve in plaats van koorn eene warme zemelspoeling. D A K M O N T S T E K I N G.
Ontstaat gewoonlijk doordien men de pooten
of het geheele ligchaam van het paard, terstond na het einde van den arbeid, wascht, ten einde 8*
|
||||
116
|
|||||
zich de moeite te besparen, om het vuil af te
wrijven. Gewoonlijk heeft dit plaats in Live- reistallen en bij luije, onwetende stalbedienden; het gevaar, dat hiermede vergezeld gaat, is zeer groot en gewoonlijk heeft het nadeelige gevol- gen. Zij kan echter ook veroorzaakt worden door plotselingen overgang van hitte in koude of omgekeerd, ook het gevolg zijn van kolijk, of prikkeling der eerste wegen. Zij wordt door huiveringen, opgevolgd door koorts, vooraf- gegaan , terwijl de ooren en pooten koud zijn, en de pols hevig, snel en kort is, met ver- meerdering van pijn, bij drukking, die in plaats van heviger te worden, onbestendig voortgaat, met eene snel toenemende en ge- vaarlijke verzwakking. De overige verschijn- selen zijn zoo als bij kolijk, bestaande in on- rustig stampen, kijken naar de zijden en in het rollen over den grond. Derzelver behande- ling moet beslissend zijn, men moet het paard laten, totdat de pols zwakker en voller wordt; ook doe men wel een trekpleister op den buik te leggen, zamengesteld uit spaansche vlie- gen en terpentijn-olie en men geve het daarbij 20 druppels kroton-olie in ruim een halve Ned. kan lijn-olie. Men wende clijsteren van warm zeepwater, ongeveer 0,23 Ned. pond, opgelost ia 4,5435 Ned. kan water, bij groote hoeveel- |
|||||
117
heden en herhaaldelijk aan, men wrijve de poo-
ten en ooren met de handen, legge warme zwach- tels aan de eerste, en dekke het ligchaam wel toe; daarbij dient men zoo spoedig mogelijk de hulp van een bekwamen veearts in te roepen. Darmontsteking kan ook uit eene geheel an-
dere oorzaak voortkomen, b.v. het overmatig toedienen van purgeermiddclen > alsdan verschilt de behandeling geheel van de boven aangegevene, in zulk een geval geve men eene spoeling, gemaakt van arrow-root of stijfsel, en is dit onvoldoende, dan diene men Tinctuur van opium.....1 once
toe, of
Kalk.........1 once
Tinctuur van kina, of catechu 1 once
Kaneelpoeder......2 drachm.
vermeng dit; ook kan men het in dezelfde
spoeling toedienen, die ik hier boven aangege- ven heb. Mogt het soms gebeuren, dat de ontste-
king veld won, dan kan eene aderlating noodzakelijk worden (maar naar ik meen zel- den). Men dekke het paard warm en ver- warme de ledematen. Als de hevigheid der ver- schijnselen geweken is, dan geve men het paard, Pruissisch zuur (sterkte opgegeven in de Pharmacopoea)......'/2 drachm. |
||||
118
|
|||||
in 1,1358 Ned. kan gewoon warm gortwater
en men herhale dit twee maal in de 24 uren. ZIEKTEN DEE NIEEEN.
NEPHRITIS OF ONTSTEKING DER NIEEEN. Nierontsteking ontstaat veelal uit een vreemden
prikkel op dit orgaan, het zij door het miabruilt matten van pisdrijvende middelen, waarvan de stalbedienden, in weerwil, dat zé met derzelver kracht onbekend zijn, zich groote liefhebbers be- toonen, of door het gebruik van in den oven ge- droogde erwten of muf hooi, of uit de inwerking van koude en natheid op de nieren, of be- leedigingen van dezen of genen aard, die ontstaan door het laden van een te grooten last op den rug van het dier, of iets anders. De kenteekenen bestaan in koorts, het dier ziet naar de zijden, de achterpooten staar. ver uit elkander, herhaalde bewegingen van den staart, pijn bij het omkeeren en bij drukking, vergezeld van het aanwezen eener verhoogde temperatuur. De pis wordt bij kleine hoeveelheden geloosd, is van eene donkere kleur, en dikwerf met bloed vermengd, de pogingen tot lozing gaan van pijn vergezeld, de pols is kort en afgebroken. Bij de behandeling |
|||||
119
|
|||||
is sterke bloedontlasting noodzalijk, eveneens
sterke purgeermiddelen, vergezeld van prikke- ling der nierstreek, hetzij door heete flanellen lap- pen of mosterdpappen. Men bedekke het paard warm, zwachtele de pooten en geve het veel drinken, waarbij afkooksel van lijnzaad, tegelijk met de spoelingen. Men drage wel zorg de prikkelende oorzaak te verwijderen. PISVLOED OP LAUTEESTAL.
Dit ongemak wordt gewoonlijk veroorzaakt
door overvloed van pisdrijvende middelen en volgt meestal op nierontsteking. De verschijn- selen zijn duidelijk te erkennen aan de groote hoeveelheid pis, die er wordt afgescheiden; en het geneesmiddel bestaat in het toedienen van een purgeermiddel en zamentrekkende mid- delen met verdoovende verbonden. Wortelen zijn een nuttig en gepast voedingsmiddel. ONTSTEKING DER PISBLAAS.
De oorzaak van dit verschijnsel is gewoonlijk
het aanwezen van steenen of eenig andere prikkel; de behandeling komt overeen met die der nierontsteking, met toevoeging ech- ter van het drinken van lijnzaad-afkooksel. |
|||||
120
|
|||||
Zoo de hals van de blaas aangedaan is, zal de
hoeveelheid pis klein zijn en bij herhaling ge- loosd worden. Sterke aderlatingen worden als- dan vereischt, en men geve een pil zamenge- steld uit: Calomel........1 drachm,
Poeder van opium.....l'/a drachm,
Lijnzaad meel.......5 drachm,
Men voege er genoeg salep bij om het eene
matige gebondenheid te geven. Ik heb deze verschijnselen waargenomen
bij een paard dat uitgediend had; zij werden weggenomen door het gebruik van het navol- gende, dat toegediend werd in den vorm van poeder, tusschen de zemelspoelingen. Poeder van gentiaan .... 4 drachm,
» » kamille.....3 drachm.
« » opium.....'/, drachm.
Zoodra de toestand van het dier verbeterde,
hielden al deze verschijnselen op. |
|||||
r
|
|||||||
ACHTSTE HOOFDSTUK.
ZIEKTEN VAN HET WATERVAATSTELSEL.
|
|||||||
DE WORM.
De worm is eene ziekte der watervaten
of die buizen, welke de tot voeding gediend hebbende vloeistoffen opnemen en weder in het bloed voeren. Deze ziekte verschijnt ge- woonlijk aan den voorarm, volgt altijd den loop van eene ader; soms ook aan den schou- der, de achterpooten of het geheele ligchaam. De kenteekenen van de wormziekte zijn een aantal puisten of knobbels in de lengte- rigting van het ligchaamsdeel; deze puisten of knobbels zijn ontstokene watervaatskliere». Deze ziekte doet zich ook .wel voor onder het eensklaps opzwellen van een achterpoot, vergezeld van eene aanmerkelijke temperatuurs- |
|||||||
122
|
|||||
verhooging van het deel en moeijelijkheid om
hetzelve te bewegen; alhoewel deze ziekte niet ongeneeselijk is, gaat ze toch dikwerf over in DEN KWADEN DROES.
Deze herkent men aan eene ontlasting van
stof uit een der neusgaten, of ook wel uit beide te gelijk, van eene lichte kleur en meer doorschijnend dan de stof, die bij eene gewone verkoudheid voor den dag komt. Deze stof is ook taaijer en kleveriger en loopt aanhoudend uit de neusgaten, de kwade droes komt overeen met kropzeerigheid (scrofula) bij den mensch. Wanneer de ziekte verder voortgegaan is, wordt deze stof dikker, er is geen hoest bij, terwijl de onder- kaaksklieren beginnen op te zwellen. Gewoonlijk tan men alsdan etterende plaatsen in de neus- gaten ontdekken, en de vliezen, die deze deelen overdekken, bezitten alsdan eene donker purper- roode kleur of eene loodkleur, die verre van de gewone roode kleur van een gezond neusgat afwijkt. Zoodra men het aanwezen van een dezer verschrikkelijke ziekten veronderstelt, zon- dere men het aangestoken paard af, en stelle het onder de behandeling van een bekwaam veearts; doch dikwijls is het de vraag, of het |
|||||
123
|
|||||
dier de kosten der genezing waard is. Even-
wel ik geloof, dat beide gevallen te genezen zijn, daar ik er sommige onder de behandeling van Prof. Spooneb op de koninklijke veeartsenij- school waargenomen heb. |
|||||
NEGENDE HOOFDSTUK.
|
|||||||
GEBREKEN EN ONGEMAKKEN, DIE DE VOORSTE
LEDEMATEN AANDOEN. |
|||||||
Xk heb eene noodzakelijke beschrijving der ziek-
ten, die de voornaamste levenswerktuigen aan- doen , opgegeven, welke ik hoop, dat, zoodra deze voorkomen, men dezelve zal kunnen te regt brengen, en tevens de aanwijzingen aan de hand gedaan, die voldoende zijn om het lijden van het dier te verligten, tot dat men genees- kundige hulp verkrijgen kan; daarom ga ik nu over tot de beschouwing dier kwalen en ongevallen, welke de ledematen aandoen, die én door de groote voorbeschiktheid om door uitwendige oorzaken beleedigd te worden, én door de drukking, die ze doorstaan, gewoonlijk aan letselen onderworpen zijn. |
|||||||
125
DE SCHOUDER.
Kreupelheid in dit deel ontstaat naar mijne
meening alleen door eene onmiddelijke beleedi- ging b. v. een slag, val of iets dergelijks; men kan zich hiervan het best overtuigen door de spie- ren van den schouder in beweging te brengen, dat men bewerkstelligen kan door den voet op te ligten en dezen naar voren te brengen, welke beweging het dier van pijn zal doen ineenkrim- pen, als dit deel aangedaan is; zoo ten minste het dier loopt, sleept het de toon steeds langs den grond, en heeft de kreupelheid al eenigen tijd be- staan , dan zal de hoef aan dien kant aan het toongedeelte meer zijn afgesleten dan de hoef' van den anderen kant. Wanneer het dier op stal met den poot op den grond staat, zal de toon al- leen op den vloer rusten , in plaats van de geheele vlakte van den voet, zoo als dit gewoonlijk plaats heeft. De genezing kan verkregen worden door rust, verkoelend voedsel, oplettendheid op de spijsverteringsorganen, enz. enz. kreupelhexd in den poot
is dikwijls het gevolg van verschillende oorza-
ken , onder anderen vorming van been, hetgeen veroorzaakt, dat er een zoogenoemd |
||||
126
|
|||||
SCHE VELBEEN
ontstaat; b. v. aan den buitenkant door een
slag of eene uitwendige beleediging; aan den binnenkant door het schoppen van den poot zelf van het dier, of gelijk dikwerf het geval is, door drukking. Het aanwezen van eene belee- diging aan den binnenkant verklaart zich door dat het meer bepaald onder het zwaartepunt gelegen is, en daar het een grooter gewigt te verduren heeft, dan het in staat is te dragen, scheidt de natuur eene grootere hoeveelheid beenstof af, om dat gedeelte te versterken, welke prikkelt en pijn veroorzaakt, daar deze als een vreemd ligchaam werkt en het paard , gedurende het tijdsverloop van derzelver wording belem- mert. Mijne eigene waarneming brengt mij op het denkbeeld J dat door het slaan van het dier tegen dat gedeelte, de ongesteldheid het meest veroor- zaakt wordt. Maar dit is echter eene zaak van weinig belang. Zoo echter de verbeening maar niet voortgaat, noch de beweeglijkheid van een band of pees belemmert, veroorzaakt dit onge- mak zelden kreupelheid en is deszelfs aanwezen van weinig belang; maar daar deze toch dik- wijls kreupelheid verooraakt is de genezing er van toch noodzakelijk, welke op de volgende wijze kan plaats hebben: men legge er, na eerst het haar |
|||||
127
|
|||||
weggeknipt te hebben, eene verzadigde oplossing
van in warm water opgelost zout op, die men er met een compres gedurende 2 a 3 dagen moet ophouden, terwijl men zorg draagt om alles zoo warm mogelijk te houden, hierna pappe men dit gedeelte, en legge er een trekpleister op, na eerst de aangrenzende deelen niet vet be- smeerd te hebben, ten einde te voorkomen, dat de pleister eenig ander deel aandoe, dan dat, waar de beenvorming plaats heeft. Eene goede pleister hiervoor kan zamengesteld worden uit: Sterke kwikzalf.......3 oneen
Poeder van spaansche vliegen . . . 1 once
Olijfolie........1 drachme
Kampher........5 drachmen
goed dooreen gemengd. Nadat de uitwerkselen
van de trekpleister verdwenen zijn, wende men, bij aldien het beenuitwas aanwezig bleef, eene zalf aan, toebereid uit: Sterke kwikzalf.......1 once
Kamfer........2 drachmen
Jodium.........1 drachme
Braakwijnsteen......'/2 drachme
dooreen gemengd; waarmede men de plaats
goed inwrijve. |
|||||
128
|
|||||
VL OT GALL EN
■
Worden het best genezen door rust, trek-
pleisters en ook door branden; maar aangezien deze middelen nog al sterk zijn en ten minste het dier voor eenigen tijd het werken beletten, behoeft er niets anders gedaan te worden dan het volgende te gebruiken, te weten: Zalf van zeep.......l'/2 once
Geest van terpentijn . . . .6 drachmen
Ammonia liquida.....6 drachmen
goed dooreen gemengd. Of men houde er een
zwachtel om, die aanhoudend met het volgende nat gemaakt wordt. Salmiak.........1 once
Gekamferde wijngeest.....3 oneen
Water......1,1358 Ned. kan
Eerst wanneer deze middelen niet helpen, ga
men, zoo het noodzakelijk is, over tot het branden of aanwenden van den trekpleister. SCHEUREN OF BARSTEN.
Wanneer een paard scheuren of barsten in
de huid der kniebuiging krijgt, moet men da- delijk deze deelen'baden met warm water, ten einde alle onreinheid te verwijderen. Wanneer het niet tot het gewricht is doorgedrongen, |
|||||
129
|
|||||
wende men eene pap aan, zamengesteld uit
lijnmeel en water, waarbij men na dezelve tot een dik deeg gemaakt te hebben, wat olie of ongezouten reuzel voege, om dezelve verzachtend te maken. Ten einde dit doelmatig te verrigten, trekke men het bovenste gedeelte van eene kous over het deel aan, en na dezelve beneden de knie vast gemaakt te hebben, doe men deze, nadat de pap er in gedaan is, van boven eveneens digt. Dit zal de ontsteking voorkomen en de pap moet er gedurende 24 uren op blijven, na het wegnemen van deze, wassche men het deel goed en ontdoe hetzelve van het vet der vorige pap, ver- volgens legge men er zemelenpap op, die be- vochtigd is met Goulard's extract, of Goulardwater.......2 oneen
Wijngeest........2 oneen
Gedisteleerd water . 1,1358 Ned. kan
Men bevochtige de pap daarmede tot alle verhitting en opzwelling geweken is, en daarna wende men een prikkelend middel aan, om den haargroei te bevorderen, b. v. Hars..........4 oneen
Was..........'/2 Pon(l
Gewone terpentijn......6 oneen
Men smelte dit boven een zacht vuur, daarbij
zorg dragende, dat de terpentijn niet ontvlamme, vervolgens voege men er 2 oneen fijn gepoederd 9
|
|||||
130
|
|||||
spaansch groen bij, die men er goed onder-
mengen moet, en ten einde het tot het gebruik geschikt worde, moet men het door een wollen doek gieten. Dit is eene goede zalf voor scheu- ren of barsten in de huid der knie. Men kan ook nemen: Helsche steen......15 greinen
Gedisteleerd water .... 1 ons
Na het opgelost te hebben, wende men dit da- gelijks aan; door deszelfs zwarte kleur zal het teeken der kale plekken minder zigtbaar worden, en het middel tevens den haargroei bevorderen. Is evenwel de wond tot het gewricht doorge- drongen en vloeit er eene olieachtige vloeistof uit, nadat de wond schoongemaakt is, dan ge- bruike men eene pap van lijnmeel, zooals boven vermeld is, gedurende 12 uren, waarna men de wond moet trachten te sluiten door het aan- wenden van een heet ijzer en daarop de pap vernieuwen. Is dit echter niet voldoende, dan doe men het uitloopen van het vocht door druk- king ophouden, of door nog eens het ijzer aan te wenden; na dit gedaan te hebben en wan- neer de verhitting en ontsteking geweken zijn, behandele men de knieën, zooals ik boven heb aangegeven; of met; 1 deel terpentijnolie en
3 deelen olijf- of palmolie. |
|||||
181
|
|||||
Door het wrijven met de hand of het bor-
stelen , zal de haargroei op de knieën bevorderd worden. VERREK KINGEN.
Onder de menigvuldige ongevallen, waaraan de
paarden onderworpen zijn, zijn er geene meer algemeen en nadeeliger in gevolgen dan ver- rekkingen, noch die meer in jagt- of' renstallen voorkomen, en zelden op een wetenschappelij- ken grond behandeld worden, als door den vee- arts. De gewone behandeling bestaat in onmid- delijke aanwending van sterk prikkelende mid- delen. Paarden verrekken zich maar al te vaak door de laakbare hevigheid, waarmede ze worden aangedreven, door ze ten toppunt van snelheid eenigen tijd te doen galopperen, en dit is zelden, ja bijna nimmer noodzakelijk, zelfs niet bij het afrigten van een renpaard, ten zij voor een proefrid. De verschijnselen zijn duidelijk genoeg, zoodat
het overbodig is er eene verklaring van te geven; het eerste wat men doen moet is, dat men het paard rustig laat. Is de beleediging van ernsti- gen aard, dan bewerkstellige men eene bloedont- lasting uit de hals- of voetader, daarop gebruike men eene pap, zooals boven vermeld is bij de beleediging der knieën, en laat deze er gedu- 9*
|
|||||
132
|
||||||||||||||||
rende den tijd van 24 uren op, daarover legge
men groote koolbladeren Leen, en bedekke het geheel met zwachtels. Indien het beschadigde deel niet te pijnlijk is, kan men geen beter middel aanwenden, dan de koolbladeren alleen, met een warmen zwachtel, die nat gemaakt is voor het aanleggen derzelve. Na het wegnemen van de pap, wassche en zuivere men de deelen voor- zigtig en men wende verkoelende en uitwasemende oplossingen aan, deze zijn zoo talrijk en alle zoo gelijksoortig en goed in uitwerkselen, dat de keus niet beperkt is, welke men nemen zal. Neem of
Acetas zinci 1 deel . Sneeuw . i van elk ge-
Water . . 5 » . Wijngeest j lijke deelen. goed dooreen gemengd. Dit is zeer verkoe- lend en kan des winters gemakkelijk gebezigd worden. of of
|
||||||||||||||||
Sneeuw . . i van ieder ge-
Keukenzout j lijke deelen . |
Aluin . . 1 deel
Water 16 deelen |
|||||||||||||||
goed dooreen gemengd,
of of
|
||||||||||||||||
keukenzout j 1 handvol.
Water . . 14,5 N. kan. |
||||||||||||||||
Goulardswater) van elk 4
Wijngeest . . idrachm. |
||||||||||||||||
Water.....1,1358 Ned. kan
goed dooreen gemengd.
|
||||||||||||||||
133
|
|||||
Men gebruike de eene of de andere van de
aangegevene middelen, naar gelang hunne gemak- kelijke verkrijgbaarheid of het verkiezen van den persoon, die het wil aanwenden; maar het zoude zeer ondoelmatig zijn verkoelende mengsels te gebruiken, en daarbij een warme zwachtel aan te wenden, die zoo naauw aansloot, dat ze pijn veroorzaakte en bijgevolg een heviger graad van ontsteking, dan reeds aanwezig was, en welke door de oplossingen kan weggenomen worden, te weeg bragt. Ten dien einde moet men een zwachtel van gemsenieder aanwenden, van oud linnen of calicot, welke men los moet aandoen, en voortdurend nat houden; het is beter, dat men dezelve geheel venvijdere, dan ze droog en hard te laten worden; het is ook verkieselijker dezelve tegen den avond weg te nemen. Na de oplossing (een uit de boven gegevene lijst) eenigen tijd gebruikt te hebben, en de temperatuursverhooging, de weekheid, en de zeerheid der beleedigde plaats geweken is, is het aan te raden, wanneer de beleedi- ging van ernstigen aard geweest is, dat gedeelte van een pleister te voorzien; overigens late men de rust de genezing voltooijen. Is de beleediging van geen ernstigen aard,
dan gebruike men een tamelijk gelijkmatig sluitende zwachtel, die drukking veroorzaakt boven |
|||||
134
|
|||||
de vetloh, waarvan geene winding naauwer zijn
moet dan de overige, daar het dan ontwijfelbaar opsivelling ten gevolge moet hebben en schadelijk wordt. Het is doelmatig met de hand te wrij- ven, terwijl men mede een prikkelend middel aanwendt, zooals het volgende: Salmiak..........1 once
Salpeter..........1 once
Water......0,5679 Ned. kan
Men late het eenigen tijd staan, nadat het be-
reid is, en dan legge men het door middel van een goed sluitenden en behoorlijk vastge- maakten zwachtel er op, die nat gemaakt is, zooals boven aangegeven is, of men neme: Salmiak.........1 once
Azijn..........8 oneen
Kampher Spiritus......l'/2 once
Dit kan men voorzigtig inwrijven en daarna
met een zwachtel aanwenden. Of men neme : Eene oplossing van Acetas ammoniae (Spiritus Mindereri).........4 oneen
Wijngeest.........5 oneen
Water .......0,5679 Ned. kan
Dit gebruike men evenals het voorgaande, na-
dat men hiermede is voortgegaan, op de wijze hierboven aangegeven, kan men den zwachtel af- laten en het beschadigde deel inwrijven met eene zalf zamengesteld uit: |
|||||
135
|
|||||
Zeep......... 1 once
Tinctuur van spaansche vliegen . 1 drachme
dooreengemengd tot een smeersel. Of
Zeep......... l'/j once
Terpentijn....... 6 drachmen
Ammonia liquida..... 6 drachmen
dooreengemengd tot een smeersel. Of
Kamfer........ 8 drachm.
Tinctuur van spaansche vliegen . 2 drachm.
dooreengemengd tot een smeersel. Of
Geest van ammonia .... 3 oneen
Kampher........ '/, occe
Wijngeest....... 8 once
Witte zeep....... '/„ once
Rozemarijnolie...... 3 drachmen
dooreengemengd tot een smeersel. Of
Poeder van spaansche vliegen . 1 once
Terpentijnolie...... 1 drachme
Olijfolie........ 10 oneen.
Of
Jodium........ 1 once
Zeep......... 6 oneen
Ammonia........ 1 drachme
Blijft er nog eenige verdikking aanwezig, dan
wrijve men in met:
Joduretum potassii .... 1 once
Jodium........ 3 drachmen
Reuzel of olijfolie..... 8 oneen
|
|||||
136
|
|||||
Of
Terpentijnolie * . . . . . 2 oneen
Kamfer........1 once
Overgehaalde wijngeest . 1,1358 Ned. kan
Ammonia liquida . . . 0,2839 Ned. kan Dit is de oude opodeldoc. Of Terpentijnolie.......2 oneen
Olijfolie........8 oneen
Of
Jodium.........1 drachme
Zachte kwikzalf. . . -. . .1 once
Kamfer........2 drachmen
Braakwijnsteen......Va drachme
dooreen gemengd.
Indien de huid, door het gebruik van een der
hier bovenstaande middelen, werd aangedaan, stake men het gebruik derzelve voor eenigen tijd, na verloop van dezen moet men de behan- deling weder opvatten en er mede voortgaan tot de genezing voltooid is. Bij het gebruik van deze middelen, voege men dat van kools- bladeren des nachts, behalve wanneer de huid aangedaan is, een dosis of twee purgeermid- delen zullen het paard koel houden en de aan- groeijing van te veel vet voorkomen. Breuken van het ligamentum suspensorium
|
|||||
137
|
|||||
enz. enz. vereischen van het begin af aan de
hulp van een bekwamen veearts, het minste verzuim of tijdverlies, met het inwinnen van raad, zal alleen de zaak verergeren,' is er ech- ter geen veearts bij de hand, dan neme men de toevlugt tot algemeene regelen. EOTSTRAAL.
Dit ongeÜik is het gevolg van verwaarloosde
stalreiniging en neemt meestal zijn oorsprong uit onreinheid; wordt de ziekte erger of begint deze zich te verheifen, dan gebruike men eene zalf van: Teer..........1 once
Terpentijnolie......,20 druppels
Reuzel..........1 once
meng dit goed dooreen. Men besmere een
stuk werk met deze zalf en drukke het met een mes of eenig ander instrument goed tus- schen de openstaande plaatsen van de straal. Een zeer geschikt middel bestaat in het uitstor- ten van een weinig creosoot op die plaats, ver- volgens legge men er teer en werk op, op de- zelfde wijze als boven vermeld is. Ook kan men eene zeer goede zalf zamenstellen uit: Teer ............,/a pond
Palmolie..........V* dito
|
|||||
138
|
|||||
welke men over een zacht vuur smelte en er
dan voorzigtig bijvoege: Zwavelzuur.........V* once
vermeng het, en giet er omzigtig
Terpentijnolie........'h once
bij, wanneer alles wel verkoeld is, kan men het
ten gebruike aanwenden. BEDEKKING DER ZOOL.
Na de gewone wijze van bedekkingjpiet koemest,
zoo niet boven dezelve, verkieze men die met nat werk, in genoegzame hoeveelheid om de geheele zool te bedekken, en daar vastgemaakt door middel van twee houten spalkjes, die aan beide kanten on- der het ijzer bevestigd worden. Het nadeel dat men van vilten zolen heeft, is, dat deze gedurig uitwijken en niet genoeg sluiten, behalve, dat ze oneindig veel kostbaarder zijn dan werk, en de last om ze voor den voet van elk paard van pas te moeten maken. Men kan verkoelende mid- delen op de zool aanwenden door middel van werk. Het met den poot naar den grond wijzen in
den stal is altijd een teeken, dat er bij het paard eenig ongemak schuilt en het zich niet op zijn gemak bevindt. Men neme dan het ijzer weg, doe onderzoek naar steengallen, en zijn deze niet aanwezig, maar is de voet heet en droog, dan legge men een pap aan van: |
|||||
139
|
|||||
Lijnmeel.........,. pond
Zemelen..........1 pond
Reuzel..........tfa pond
en genoeg kokend water om er eene zekere
gebondenheid aan te geven. Na de aanwen- ding, beyjochtige men het, en laat het er een geheelen nacht opleggen. Men drage voor zulk een paard bijzonder zorg, door de pooten el- ken nacht met werk te voorzien en des daags natte ofmsla|fe over de kroon te leggen, daarbij zorg dragende de ijzers op zijn tijd te doen veranderen. KNEUZING VAN DEN VOET.
Hiertoe wende men de vorige pap aan met
bijvoeging van teer of azijn. HET STRIJKEN OP AANSLAAN.
Niettegenstaande het naauwkeurigste maaksel
van het schoeisel voor jagtpaarden, zal het dier echter tusschen beide op zijn voorhiel trappen, bij het springen of bij het jagen; en zoo dit plaats heeft, dan snijde men, nadat het paard te huis gekomen is en na den voet goed schoon- gemaakt te hebben, de losse kanten af en be- zige tinctuur van arnica zoolang men nood- |
|||||
140
|
|||||
zakelijk acht, daarbij zorg dragende, dat er
geen vuil aankomt, als het paard uitgaat, door middel van een lap met teer of wat beter is, met hoefzalf besmeerd. Deze zalf wordt zamengesteld uit:
Bourgondische pik . j Gele was......} van ieder gelijke deelen
Keuzel.......1
zamen gesmolten op een zacht vuur.
Men gebruike dit voor de voeten, als het dier uit- gaat en is veel meer te verkiezen dan de gewone smeer of olie van welke soort ook. Wanneer ech- ter de wond slecht staat en het weder ongunstig is, zal de boven genoemde tinctuur spoediger genezing bewerkstelligen dan eenig ander mid- del. Kan men deze niet verkrijgen, dan gebruike men een weinig Friar's balsem, of eene tinc- tuur zamengesteld uit: Grof gepoederde kaapsche aloë . 2 oneen
» » myrrhe ... 1 once Spiritus ...... 1,1358 Ned. kan
Water......0,5679 Ned. kan
men menge dit te zamen en laat het 14 of 15
dagen staan, daarbij zdrg dragende het dikwerf te schudden, waarna men de vloeistof filtereere en voor het gebruik beware. |
|||||
141
|
|||||
BROOSHEID DER HOEVEN.
Zoo men deze aantreft, heeft men eene groote
ongesteldheid te vreezen en men dient er de grootste zorg en oplettendheid aan te wijden; inzonderheid besmere men ze dagelijks met de opgegevene hoefzalf. Van zulke voeten moet men 's nachts de zolen bedekken en over dag met omslagen beleggen, en in weerwil van al onze zorg,*pj de behandeling van dit gebrek, kan eene enkele overspanning of een verkeerde stap aanleiding geven dat er een KWARTIERVOET
ontstaat. Is de barst of scheuring van den hoef'
zeer oppervlakkig en niet door de hoornzelfstan- digheid des hoe/s doorgedrongen, dan moet men dezelve tot den bodem toe uitsnijden en het uitgeholde gedeelte met hoefzalf opvullen, waar- over men een naauwsluitenden breeden band ter ondersteuning moet aanleggen, die te voren met pik besmeerd is, terwijl men eene dvvarsche groeve of insnijding met een heet ijzer boven en beneden de scheur make, ten einde deszelfs voortgang te stuiten. Is de beleediging erger, dan kan dezelve alleen door een deskundige geschikt behandeld worden. |
|||||
142
|
|||||
STEENGALLEN.
Steengallen ontstaan gewoonlijk door drukking
van het ijzer op den hoef en daar deze er de oorzaak van is, moet men dezelve verwijderen om de genezing te bewerkstelligen; Jjet beste is de plaats der steengallen tot liet leven toe uit te snijden. Voor eene plaatselijke aanwending neme men werk in sterk azijnzuur gedoopt, ver- volgens oversmeerd met pik of teaBpen einde het eenigzins blijve vastkleven; de steengallen zijn, zoo als gewoonlijk het geval is, de schuld van den smid. DE STEEK.
Wanneer een paard in het leven van den voet
gewond is, dan make men na den doorn of na- gel, die in de poot is, er uitgehaald te hebben, het geheel voorzigtig open met een mes of penne- mes en giete op de wond eenige druppels creosoot of Friar's balsem, of de hierboven aangegevene aloëtinctuur, vervolgens bedekke men het met een wiek werk in dezelfde zelfstandigheid ge- doopt, smere er een weinig teer op, waarover men eenige spaantjes hout aanbrenge, die aan weers- kanten onder het ijzer moeten vastgemaakt worden. Na dit verrigt te hebben, wikkele men den geheelen |
|||||
143
|
|||||||||||
voet in een pap, die boven de kroon wordt
vastgemaakt, dat men met elke soort van voet- pap doen moet. Men onderzoeke altijd naauw- keurig, of er ook steengruis of vuil in de wond geraakt is. want was dit aanwezig en sloot do wond zich daarop, dan zoude het er vanboven aan de kroon uitzweren en alsdan zoude er ten minste 6 maanden benoodigd zijn om eene ge- nezing te bewerkstelligen. |
|||||||||||
%
|
|||||||||||
T H O E F B E S L A G.
|
|||||||||||
De verrigtingen van den voet zijn van zoo-
veel gewigt, dat zij bijna de oplettendheid van ieder paardenkenner vereischen, en eigenlijk op zich zelf reeds een onderwerp van studie uit- maken moesten. Verscheidene mijner lezers echter zijn misschien niet in de gelegenheid zulks te doen, en daar de kennis, welke zij veelal vereischt, bestaat in de ervaring, die zich eiken dag voordoet, zal ik trachten eenige weinige wenken aan te geven, die ik hoop, dat nuttig zullen zijn. De ijzers van een paard moeten ge- woonlijk elke drie weken verwijderd en ver- nieuwd worden, daar in deze tijdsruimte de hoef zoo gegroeid is, dat deze het schoeisel bijna geheel bedekt en dit in de hoornachtige zelfstandigheid van dèn hoef indringt, zoodat, |
|||||||||||
144
|
|||||
wanneer dit niet werd voorkomen, het paard
zeer veel kans had om kreupel te worden. Bij het beslaan van een paard dient men den hoef- smid (als die ten minste zoo onwetend is, dat men hem inlichtingen geven moet) te bevelen, dat hij den kling van eiken nagel afzonderlijk afneme en se een voor een ui* te ifekkcn, en niet met hunne gewone ruwheid het ijzer af te rukken, even als of zij vergaten, dat zij een levend schepsel onder handen hadden. Na liet ijzer afgenomen te hebben, doe men de zool netjes besnijden, zoodat deze in dien staat het best voor de beweging geschikt is, behalve in die gevallen, waarin de hoef week en zwak is, daar men dan beter doe dezelve ongeschonden te laten. Na de randen goed rond en gelijk gemaakt te hebben, doe men de steunsels een weinig lager maken dan de randen, om de drukking van het ijzer te voorkomen, maar laat dezelve niet tot de hielen worden afgesneden. In de straal moet men niet snijden als alleen om de doode losse kanten weg te nemen. Men gedooge ook vooral niet om de hielen te kwet- sen , echter zorge men dat deze ook niet te lang neêrgroeijen. Men lette wel op de tusschenruimte tusschen de steunsels en den wand uit te snij- den, ten einde de drukking van het iper te voorkomen, waaruit steengallen ontspruiten, en |
|||||
145
deze voorzorgen moeten vooral naauwlettend in
acht genomen worden waar reeds steengallen aan- wezig zijn. Wanneer de voet tot het beslaan is voorbereid, zorge men dat het ijzer gemaakt worde om aan den hoef te passen, en geenszins de hoef naar het ijzer gedwongen worde, zoo als maar al te dikwerf het geval is. Ook moet het ijzer niet te zwaar zijn en hoe kleiner de spijkers, waarmede het ijzer toch stevig bevestigd kan worden, ap beter. Zeven nagels zijn ge- woonlijk voldoende en daar de binnenkant van den voer het meeste gewigt te dragen heeft, en de uitzetting daar het grootste is, moet men geen spijker aan den binnenkant te digt bij de verzenen slaan, want hoe vrijer hoe beter. Ik verbeeld mij, dat hoefsmeden over 't algemeen eene groote fout begaan met het slaan op den spijker als deze er reeds goed in is, want door dit te doen, maken zij deze losser en behalve dat beleedigen zij door die her- haalde hamerslagen den voet, welke grap geheel en al kon voorkomen worden, indien de koppen der nagels geschikt waren voor de groeve, waarin deze passen moeten. Het ware ook beter als de klingen der nagels sterk gemaakt werden en zoo, dat ze goed hielden, beter dan dat men ze goed doe vasthouden door den voet te naauw in een te dringen. De rasp mag niet hooger 10
|
||||
146
|
|||||
op gebruikt worden dan de klingen, daar dit
de hoornachtige zelfstandigheid, die naar beneden groeit, te veel verzwakt. Sommige werklieden maken van dit middel gebruik om hunnen slech- ten arbeid te verbergen, door den voet een goed aanzien te geven voor een ongeoefend oog. Men moet het ijzer volmaakt glad en sluitend maken, vooral daar, waar het in aanraking met den hoefis. De gewone vorm van een hoefijzer is zoo goed als wenschelijk is. Ik )mL te voren reeds ter loops over het belang vaTT dit onder- werp gesproken en ik moet het hier bij laten, daar het onmogelijk zou zijn in eene verhande- ling als deze, in eene zoo volledige beschouwing te treden, als het gewigt der zaak vereischt. Zoo men derhalve eenig narigt verlangen mogt, dan zoeke men die in de veelvuldige wetenschappe- lijke en volledige anatomische geschriften van de leden der veeartsenijkundige faculteit. Ik wil echter nog eene aanmerking maken, die betrekking tot de achterijzers van een jagtpaard heeft. Deze make men niet zoo groot dat ze tot aan de toon reiken, maar een halve Eng. duim korter en afgerond ter voorkoming van het aan- slaan tegen den voorpoot, dat somtijds, vooral bij het springen, plaats heeft. Aan ieder ach- terijzer make men een kalkoen aan den buiten kant, ten einde het dier bij het springen meer |
|||||
147
|
|||||
steun op den bodem hebbe. En, opdat hierdoor
de tred van den voet niet ongelijk worde, geve men een veerkrachtigen rand aan den binnen- kant , die in hoogte met de kalkoen overeenkomt. Het gevaar van snijden wordt door dit laatste grootendefjs voorkomen. Mijne oplettendheid is na het schrijven van het
voorgaande door een mijner vrienden gerigt op een bewonderenswaardig schoeisel uitgevonden door den Hr. I^JpE, Veearts bij de koninklijke lijf- wacht , ter voorkoming van het slepen op een hou- ten vloer. Ik was zoozeer door de schoonheid en eenvoud van dit schoeisel getroffen, dat ik ver- zocht om met den uitvinder kennis te maken, ten einde zijne toestemming te vragen om zijne uitvinding te vermelden en na te gaan of dit schoeisel goed voldoen zoude, daar dit de eenige waarschijnlijke tegenwerping zoude zijn, die er tegen ingebragt kon worden. Ik zag in de smidse van de kazernen een groot aantal oude hoefijzers, die van tijd tot tijd waren afgenomen; maar kon er geen aantreffen, die de steunkracht verloren hadden, alhoewel ze door zware paar- den van het regiment der lijfwacht gebruikt waren, voor welke men ze sedert eenigen tijd heeft aangeschaft. Het grondbeginsel Van den Hr. Home , volgens
hetwelk onder zijn toezigt alle schoeisels ver- 10*
|
|||||
148
vaardigd worden, is mijns inziens, niet alleen het
meest naauwkeurige, maar ook het meest sier- lijke en het ijzer is voor ren- en jagtpaarden beter |
|||||||||||
g
|
e
|
eschikt dan het ouderwetsch model. Het model
|
|||||||||
waarvan ik nu spreek en de wijze waarop het
wordt aangehecht, komt meer met mijne te vo- ren uitgedrukte meening overeen dan dat, het- welk door sommigen aangewend wordt, en het was dan ook dit, dat bij het eerste irezigt mijne aandacht zoo sterk tot zich trok. ^p geloof dat het schoeisel, uitgevonden om het slepen op een houten plaveisel te voorkomen, volmaaht aan het oogmerk beantwoordt, en deze meening is gegrond, zoowel op hetgeen ik bij ondervinding gezien heb, als op de getuigenis van den Hr. Home, die mijns inziens wijselijk het octrooi voor zich zelf behouden heeft, het heet de «Life Guard Ano- listhetic Shoe," eerstens, tot eer van zijn regi- ment, en ten tweede om deszelfs eigenaardige eigenschappen. Ik kan deze beschouwing niet eindigen zonder den Hr. Home mijnen dank be- tuigd te hebben voor de moeite en beleefdheid, die hij aan den dag gelegd heeft, door mij alle mogelijke onderrigt ten dezen opzigte te geven, en voor de gunst mij verleend, om betrekkelijk het schoeisel iets te zeggen, daar hij zelf van plan is er eene verhandeling over ïh het licht te geven. |
|||||||||||
^TIENDE HOOFDSTUK.
ONGESTELDHEDEN EN GEBREKEN DER ACH-
JfcTERSTE LEDEMATEN. |
||||||
e achterste ledematen des paards zijn even-
zeer aan beleedigingen onderhevig als de voorste, en • verrekkingen enz. enz. moeten op dezelfde wijze behandeld worden als die, welke in het vorige hoofdstuk besproken zijn, behalve wan- neer er eene eigenaardige kwetsuur plaats grijpt. Het spronggewricht of de wade is inzonder-
heid veel onderhevig aan beleedigingen of on- gemakken; onder deze telt men: DE HAZENHAK.
Deze ontstaat uit eene beschadiging veroor-
zaakt aan den band, die het gewricht van achte- ren verbindt en wordt gekenteekend door eene |
||||||
opzwelling van die plaats. Een paard kan vol-
maakt gezond zijn en eensklaps na eene hevige beweging kan er soms zulk eene verrekking ontstaan. Gebeurt dit, dan plaatse men een ijzer met hooge hielen aan den voet van den poot, waar het ongemak aanwezig,is, opdat de hiel goed opgeligt en daardoor het deel bui- ten beweging gebragt worde. Na dit verrigt te hebben, gebruike men verkoelende mengsels en als de hitte een weinig verdreve^Rs, verwij- dere men het haar, opdat de trekpleister, die men moet aanwenden, ongehinderd werken kan. Wanneer dit gedeelte door de werking van den trekpleister bijna hersteld is, dan gebruike men aanhoudend het laatste recept, opgegeven on- der het opschrift »verrekkingen" in het vorige hoofdstuk, welke middelen de genezing zullen voltooijen. Men drage ook zorg de hiel, welke opgeligt is niet te spoedig te verlagen, noch werk van het dier te eischen, voor er een ge- ruimen tijd verstreken is. Wanneer het paard weder in staat is zijn werk te doen, zou ik aanraden de hiel van den anderen poot op eene gelijke hoogte met die van den beschadigde te brengen, en het dier dan allengs de hielen la- ten afslijten, opdat deze aldus langzaam tot eene geschikte hoogte komen. |
||||
151
|
|||||
DB DIKKE HAK OF SCHIJTHAK.
Deze komt gewoonlijk voort uit onmiddelijk
aangebragt geweld, hetzij door de punt van den hak met schoppen of slaan te beleedigen; is dit het geval, dan behandele men deze met verkoelende mengsels en wrijve ze telkens met de handen, waarbij men prikkelende middelen aanwende; treffen echter deze middelen geen doel, dan Jfoet men trekpleisters aanwenden. WAAIGALLEN.
Ontstaan door harden arbeid, zijn overeen-
komstig met vlotgallen en vereischen dezelfde behandeling. VE KREKKINGEN.
Moeten even als die der voorpooten behan-
deld worden. BLOED- OF ADERSPAT.
Do naam bloedspat of aderspat is ten onregte
voor deze kwaal in gebruik, omdat men zich verbeeldde, dat het eene zieke ader was, dit is echter geenszins het geval, daar het eene eenvoudige ontsteking der slijmbeurzen is, gelijk- |
|||||
152
|
|||||
soortig met die, welke zich bij gallen voordoet.
Door drukking verhinderen zij den bloedsomloop, hetgeen aan de ader het voorkomen geeft als of deze de zetel van het ongemak ware. Een paard, dat met spatten is aangehaald, wordt gewoonlijk kreupel en vereischt branding en rust om daar- van genezen te worden. BEENSPATTEN.
De beenspat is eene uitgroeijing van been of
exostosis, welke vergeleken kan worden met het schevelbeen, en even als dit veroorzaakt is door eene onnatuurlijke drukking. Bij deszelfs eerste vorming zal er verhooging van tempera- tuur en kreupelheid aan dat deel ontstaan, en men moet het paard het werk laten staken, eene purgatie geven en spoeling tot voedsel; men legge verkoelende mengsels, door middel van een zemelenpap, die in het been van eene kous geplaatst is en boven en onder het ge- wricht is vast gemaakt, onophoudelijk aan; zoo- dra de hitte eenigzins geweken is, gebruike men een sterk trekkende pleister, zamengesteld uit het navolgende: Sterke kwikzalf . . . . . . . 3 oneen
Poeder van spaansche vliegen . .1 once
Kamfer (in eenige droppels wijngeest op- |
|||||
153
|
|||||
gelost).........5 drachmen
Olijfolie........'/2 once
dit goed dooreengemengd. Men smere het deel
er goed mede in en hernieuwe het na den tijd van drie weken of eene maand. Nadat het met de pleister op een goede hoogte gekomen is, kan het noodzakelijk zijn een heet ijzer aan te wenden om de genezing te voltooijen. ö EBAESTEN HIELEN.
Dit ongemak ontstaat doorgaans uit natheid
en koude en is tot schande voor iederen stalbe- diende in wiens stal het voorkomt. Een koude togt, die van onder de deur tegen de hielen aan- waait, kan dit ongeval veroorzaken, kortom het ontstaat altijd uit eene slechte stalverzorging, en wordt het ongemak verwaarloosd, dan kan het ontaarden in vet. Zijn de hielen zeer en slecht, dan wende men een wortel- of lijnzaadpap aan, of een pap van houtskolen, en verdwijnt de ontsteking en zeerheid een weinig, dan wrijve men ze dagelijks met eene zalf zamengesteld uit: Loodwit........1 once
Reuzel.........2 oneen
Olijfolie.........'/, drachm.
goed dooreengemengd; of
Fijn gepoederde aluin .... 2 drachmen |
|||||
154
'■■
Terpentijn.......1 drachme Reuzel........3 drachmen
wel dooreengemengd. Ik heb nog nooit een
geval gezien, dat niet door het gebruik van het
een of ander, dat boven vermeld is, verbeterde;
blijft er eene kleine kloof over, die voor eenigen
tijd hinderlijk is, dan bette men deze een weinig
met eene oplossing van een bijtmiddel zamen-
gesteld uit;
Nitras argenti.....#10 greinen
Water ..........72 o«ce
de aanwending hiervan, zal het in 1 of 2 dagen
droog maken, en dan ga men voort met de zalf,
zorg dragende om de hielen goed schoon te
houden en ze vlijtig met de handen te wrijven.
OEDEMA CBÜEUM OP GEZWOLLEN BEENEN.
Het zwellen der pooten wordt veroorzaakt door
eene ziekelijke ophooping van eene wei- of water- achtige vloeistof in het celweefsel, die de levens- verrigtingen belemmert. Het ontstaat uit twee te- gengestelde oorsaken, plethoraof volbloedigheid, of algemeene zwakte. De verwijderde oorzaken zijn menigvuldig en de uitwerkselen worden het meest waargenomen bij slecht gevoede paarden; onder de oorzaken, die het meest voor de hand liggen, zijn overmatige uitputtingen, hetzij door het mis- |
||||
155
bruiken van purgeer- of pisdrijvende middelen,
voorafgegane ziekte, verstoring van de werking der opslorpende vaten, algemeene of plaatselijke zwakte, en wat ook het ligchaam tot den staat van verslapping brengt b.v. gebrek aan lucht- verversching, te veel dekken en overmatige warmte. De oorzaken, die de ziekte bij volbloedig- heid veroorzaken zijn voornamelijk slechte spijsver- tering , darmverstoppingen en algemeene bloeds- aandrang of overlading van het geheele dierlijke organisme. Daar ik volgens de grondregels ia dit werkje opgegeven te werk ga, was deszelfs aanwe- zigheid in mijnen stal eene zeldzaamheid, en ik kan mij geen geval sedert de laatste 4 of 5 jaren her- inneren; behalve toen ik een dier had staan in een liverystal, waarvan ik gemakkelijk de oor- zaak kon nagaan, alhoewel ik altijd eene groote moeite ontmoet heb in het verwijderen dezer ziekte, dewijl ik óf met veroordeel óf onwe- tenheid te strijden had. Wanneer of waar het het ook ontstaan moge, het is altijd een bewijs, dat er iets verkeerd gaat, en wij moeten eige- lijk nooit voldaan zijn, vóór dat wij met de reden er van bekend zijn en middelen ge- bruiken om het uit den weg te ruimen. Om dit tot stand te brengen, moeten er drie zaken wel in het oog gehouden worden; vooreerst, om de oorzaken der kwaal weg te nemen; ten |
||||
156
|
|||||
tweede, moet men de vloeistof, die reeds opge-
hoopt is, ontlasten, en ten derde: de veerkracht der deelen of van het geheele ligchaam herstel- len , dat hier van noodzakelijk belaDg is. Ten einde de oorzaak weg te nemen, dient
men deze eerst te kennen, en als waarne- ming ons niet tot deze brengt, winne men den raad van een kundig geneesheer in, desniette- min zullen wij eenige weinige wenken aangeven, die ons dikwijls instaat zullen stellen achter de waarheid te komen. Het algemeen voorkomen van het dier en deszelfs vroegere levenswijze zal ons regt geven te bepalen of het uit eene verzwakking, of eene tegenovergestelde oorzaak voortkomt, hetgeen ons tot gids verstrekken zal voor de eigenaardige behandeling, die wij in acht nemen moeten; maar zeer dikwijls moet de oorzaak gezocht worden in gebrek aan lucht- verversching en zindelijkheid, vergezeld van ge- brek aan geregelde ligchaamsoefening; somtijds heb ik bespeurd, dat dezelve plaats greep in weer- wil, dat de stalbehandeling niets te wenschen overliet, en het paard nut anders kon dan snel groeijen. Wij moeten ook bepalen of de opzwel- ling oorspronkelijk is, dan wel het gevolg van vroegere ongemakken; zijn wij eens achter de waarheid gekomen, dan moet onze oplettendheid op de afwending er van gerigt worden. Is het |
|||||
157
|
|||||
dier vet en heeft liet sterken eetlust, dan moet
men het eene purgatie ingeven, zooals voorge- schreven is onder hardlijvigheid en het toedienen van voedsel matigen, of zijne inspanning ver- meerderen; men geve het tot voorbereiding vóór het toedienen van het purgeermiddel, des avonds door de spoeling: Zwavel.........3 oneen
Salpeter in water opgelost . . 3 drachmen
Gepoederde sulphuretum anti- monii..........2 drachmen
Zoo dit goed onder de spoeling gemengd is,
zal het paard het geenszins weigeren om te eten, en het zal dikwerf uit zich zelve eene genezing ten gevolge hebben, ondersteund door het wrijven der pooten met de hand. Daar het dikwerf het gevolg van volbloe- digheid is, doe men wel om-het dier minder volbloedig te maken, en inspanning is de beste wijze om dit te doen, daar herhaalde toediening van pisdrijvende middelen nadeelig is. Men kan de geneigdheid, die tot het zwellen der beenen bestaat, verdooven, door het dier tus- schenbeide eene spoeling met de hier bovenge- melde poeder er door te geven, alleenlijk ver- wissele men den salpeter met een paar lepels zout, genoegzaam om de spoeling een weinig zout te maken. Men legge geene zwachtels |
|||||
158
|
|||||
aan voor dat de scherpe ontsteking en zwelling
opgehouden is, daar deze dan meer kwaad dan goed doen en de pooten opgevuld worden , vooral wanneer ze niet behoorlijk worden aangelegd. Het wrijven met de hand is altijd dienstig, als- mede het baden der pooten in warm water, waarin men zooveel zout gedaan heeft, dat er een brakke smaak aan is (ongeveer een half Ned. pond op een emmervol), of in dezelfde verhouding gewoon Epsomzout (Sulphas Magnesiae). Na de pooten wel gebaad te hebben, wrijve men ze droog met een borstel en daarna met de handen. Wanneer het paard niet kan gemist worden, (doch men moet nooit zoo handelen met een paard, dat steeds tot het werk gebruikt wordt), geve men het een pil zamengesteld uit de volgende bestanddeelen: Ammoniakgom ...... 2 drachmen
Poeder van zeeajuin . . . . 1 drachme
Terpentijn ....... 3 drachmen
Gember........'/2 drachme
Genoeg lijnmeel • of meelbloem om het boven-
staande tot een pil te maken; of: Harstpoeder.......2 drachmen
Poeder van zeeajuin . . . 2 drachmen
Ammoniakgom . . . . . .2 drachmen
Duivelsdrek . . . . . . .1 drachme
Jeneverbessen-olie.....25 droppels
|
|||||
159
|
|||||
Teer genoeg om een pil te maken; of:
Harstpoeder.......2 drachmen
Braakwijnsteen......l'/2 scrupel
Kamfer........1 drachme
Terpentijn.......20 droppels
Jeneverbessen-olie.....20 droppels
Eene voldoende hoeveelheid lijnmeel om een pil
te maken;
of,
Poeder van leveraloë .... 2 drachmen
» » van vingerkruid ... 1 scrupel Castile zeep.......2 drachmen
Jeneverbessen-olie.....25 droppels
gemengd om een pil van te maken.
Na aldus deze drie aanwijzingen beschouwd
en hierop de behandeling gegrond te hebben, wanneer n.1. gezwollen beenen uit volbloedig- heid voortspruiten, blijft ons nog over het onder werp te beschouwen, als het uit eene onmiddelijk tegenovergestelde oorzaak voortkomt. Gebrek aan levenswerkdadigheid in het ligchaam is n.1. de oorzaak en de reden, dat het zwellen der pooten uit zwakte voortspruit en daar de pooten afhanke- lijk en het verste afgelegen zijn van het middel- punt van den bloedsomloop, zijn zij de eerste, die de uitwerkselen aantoonen. De aanwijzing ter genezing is in dat geval
tegenovergesteld van die, welke wij voorschreven |
|||||
160
|
|||||
bij het behandelen derzelve, als ze uit volbloe-
digheid voortsproot. Ons streven moet dan ge- rigt zijn om den staat van het dier te verbete- ren, en eene tamelijke beweging in de frissche lucht doet zeer veel goed, de spijzen moeten ligt verteerbaar en goed zijn en men moet wrij- ving en zwachtels aanwenden, ten einde den deelen de noodige veerkracht te verschaffen en de opslorping op te wekken. De spijsvertering moet versterkt worden en ten dien einde geve men het dier dagelijks een pil zamengesteld uit: Joduretum potassii.....10 greinen
Poeder van kamillebloemen . . 3 drachmen
Poeder van gentiaanwortel . . 2 drachmen Gember........72 drachme
Eene voldoende hoeveelheid teer of lijnmeel om
een pil zamen te stellen. Men zal gewoonlijk bevinden, dat eene moutspoe-
ling niet ondienstig is; ook geve men het dier zout door zijn voedsel, en worden de ingewanden tot hardlijvigheid geneigd, dan geve men eene spoe- ling met zout er door heen en 2 oneen zwavel; wan- neer eene spoeling de hardlijvigheid niet doet op- houden , geve men eene andere; maar eene spoe- ling eens per week met een half pond gekookt lijn- zaad er doorheengemengd, zal altijd verkieselijk zijn; gekookte gerst is ook een goed voedigsmid- del, men drage echter zorg, dat deze goed |
|||||
161
|
||||||||
gaar zij. De pooten wrijve men altijd 's mor-
gens en 's avonds met de handen en legge matigsluitende zwachtels aan," zorg dragende om de vetlok opwaarts te drukken en de druk- king over de geheele uitgebreidheid gelijkmatig te doen plaats hebben. Mogt het dier den mor- gen , waarop men bespeurt, dat de pooten dik zijn, beginnen te hoesten, dan geve men het een hoestpil, die voorgeschreven is onder het opschrift van »Slepende verkoudheid." |
||||||||
-*$m@s&f—
|
||||||||
u
|
||||||||
*
|
||||||||
ELFDE HOOFDSTUK.
|
||||||
HUIDZIEKTEN.
|
||||||
VERMAGERING OF VERBRANDING.
-cxlhoewel dit gewoonlijk als eene op zich
zelf staande ziekte beschouwd wordt, geloof ik echter, dat het alleen een kenteeken is, dat eene of andere verrigting in hare werkdadigheid gestoord is, inzonderheid die der spijsvertering en in de eerste plaats moet men, wanneer het voorkomt, tot de aanleidende oorzaak zijne op- merkzaamheid rigten. Het komt veelvuldig in den stal der renpaarden voor, minder bij an- dere paarden en meestal beschouwt men het als een gewoon teeken van de geaardheid des paards; zoo het evenwel een zekeren graad overschrijdt, dan kan men het niet meer aldus beschouwen en kundige stalmeesters beginnen te spreken |
||||||
163
|
|||||
van opdroogen (dried up) of verschroeijen
(parched up) van het dier. Hiervan heb ik dikwerf gevallen bij renpaarden gezien; maar wanneer het paard overgebragt was in eene be- tere lucht, het dier eene voldoende hoeveelheid vloeistof ontvangen had, hetzij dit bestond in water, wortels of groenvoeder en een ligt en ver- koelend purgeermiddel was toegediend, herstelde het altijd. Het voorkomen dezer ziekte wordt ook dikwerf veroorzaakt door het aanwezig zijn van wormen in de ingewanden en als men dan eene genezing bewerkstelligen wil, dient men deze onschadelijk te maken, alzoo moet men in ieder geval de oorzaak wegnemen. SLECHTE SPIJSVERTERING.
Dit ongemak openbaart zich in eene blaasvor-
mige opzwelling der huid, bij paarden onstaande, die overvloedig vet zijn en waarbij de uitwaseming plotseling onderdrukt is. Deze kleine blaasvor- mige opzwellingen veroorzaken eene groote prik- keling, zooals trouwens uit de onrust van het dier blijkt, het toont grooten trek om zich tegen elk voorwerp, dat in de nabijheid is, aan te wrijven, waarmede het soms voortgaat tot dat het dier al het haar van die plaatsen afgewreven en zelfs de huid beschadigd heeft. Met ver- 11*
|
|||||
164
|
|||||
koelende purgeermiddelen moet men dezelve
tegengaan of geneesmiddelen , die gunstig op de huid werken, verkoeling en gewijzigde dieet en goede oplettenheid dat het paard steeds rein blijve. Daarom is het aan te raden het dier met zachte zeep en water goed te wasschen, droog af te wrijven en zoo men dit kan toedie- nen , een dampbad, waarmede zwavel vermengd is. Door verwaarloozing kan de kwaal ontaar- den in schurft en het is verkieselijker en ge- makkelijker dit te voorkomen, dan te genezen. * ZADELDRUKKING.
Dikwerf ontstaan door den druk van den
zadel kleine opzwellingen en indien men de ettering niet voorkomt, kunnen deze zeer lastig worden en zijn dan onder den naam van etter- gezwellen bekend. De genezing der zadeldrukkingen bestaat in
het verwijderen en voorkomen der drukking en in het gedurig baden van die deelen met eene sterke oplossing van zout in water, of met een ander verkoelend mengsel, zamengesteld uit: Goulardsextract......1 once
Azijnzuur...... . . .1 once
Water.......... 4 oneen.
Gebeurt het soms, dat de kwaal voor deze be-
|
|||||
165 '
handeling niet week, dan gebruike men een
pleister en prikkelende middelen ten einde de vorming van etter te bevorderen, welke, wanneer die gevormd is, door eene insnijding moet ontlast worden, terwijl men tevens zorg drage de wond niet te spoedig te doen sluiten, daar deze dan tot den vorigen staat vervallen kon. ETTEKGEZWELLEN.
Zijn die gezwellen, welke door verwaarloosde
zadeldrukkingen ontstaan of uitschavingen, die geen werkzame ontstekende toestand voort- brengen. Zij moeten geprikkeld worden en mislukt dit, dan dient men deze met een trek- pleister te behandelen en in te smeeren met eene sterke kwikzalf. |
|||||||
TWAALFDE HOOFDSTUK.
OPMERKINGEN AANGAANDE JAGTPAARDEN.
|
||||||
M eer dan eênige andere deelen lijden de
pooten van het jagtpaard en deze vereischen altijd eene grootere naauwkeurigheid dan eenig ander gedeelte. Hét onophoudelijk aanwenden van zwachtels
schijnt dit uit te werken, dat de pooten verslapt en meer vatbaar voor verrekkingen gemaakt wor- den; daarentegen wekt hand wrijving de opslor- pende vaten tot verhoogde werkzaamheid op, vermeerdert den omloop in de bloedvaten en wekt de zenuwkracht op, terwijl het de huid veer- kracht schenkt. Koude begietingen van zout en water zijn zeer dienstig, vooral wanneer de pooten daarna goed gewreven worden, deze begietingen moeten echter nimmer plaats heb- ben als het dier nog door het werk verhit is. |
||||||
167
r
Wanneer de gewrichten gewerkt hebben, doen
warme hoolbladen onder de zwachtels des nachts aangelegd, veel goed; maar op den morgen na derzelver verwijdering en na de oefening, moet men de pooten in zout en water baden en daarna goed met de hand wrijven. Alleen wan- neer het paard zeer door de jagt is uitgeput, moet men des avonds na de te huiskomst geen zwachtels aanwenden; daar, bijaldien er eenige doornen in de pooten mogten zijn, de drukking van de zwachtels de pijn verhoogen en de zwelling der poot zou ten gevolge hebben. Na de pooten van het dier wel met warm water afgewasschen te hebben, stelle men een onder- zoek in, of er ook doornen aanwezig zijn, dan kan men de zwachtels omdoen, doch niet te stijf, om deze, als ze droog geworden zijn, weder af te nemen, en de pooten goed met de hand te wrij- ven. Zooer doornen aanwezig zijn, dan neme men deze zoo 't mogelijk is weg; maar is dit niet te doen, dan make men boven dezelve eene kleine insnijding en gebruike een pap van lijnzaad of zemelen met een weinig reuzel of vet er door.: In geval van stooten of schaven, gebruike men dezelfde pap en deze blijve er den geheelen nacht op; des morgens gebruike men verhoe- lende mengsels, zooals ik heb voorgeschreven bij de behandeling van verrekkingen. Bij al- |
||||
168
|
|||||
dien er eenige verdikking van het stooten gedu-
rende de jagt is overgebleven, dan wrijve men deze ter dege in met een zalf van -;;; Jodine.........1 once
Zachte kwikzalf......8 oneen
Tartarus emeticus.....'/2 drachme
dat, bij aanhoudend gebruik, het euvel wel zai
te regt brengen. UITPUTTINGEN DOOR DE JAGT.
Wanneer men in het heetste der jagt, als
het wild» in het gezigt is, en ieder oogenblik zeker schijnt om het te vangen, er toe ver- lokt wordt onze vermoeide paarden aan te zetten, zal het hieruit voortspruitend gevaar zeer groot zijn; men kan dit bespeuren in het op- en nedergaan der flanken van het dier, het wijd uitzetten der neusgaten en het onrustig heen- en wedergaan van den staart. Bij zulk een geval moet men vooreerst zorgen, den buikriem losser te maken, ten einde de adem- haling niet te belemmeren, en den kop des diers naar den wind te plaatsen. Is de uitputting bijzonder groot, dan is het bepaald noodzakelijk 3,5 of 4,5 Ned. kan bloed uit de halsader te ont- lasten en, zoodra men in eene herberg komt, het 1,5 Ned. kan oude Ale te geven, waarin men |
|||||
169
|
|||||
een glas jenever of brandewijn gegoten heeft,
waarbij men een lepel gember of notenmus- kaat voege; overigens leide men het dier zacht naar huis, zette hem in een niet te kouden of te warmen stal, hetgeen alleen het gevaar dat men wenscht te voorkomen, verergeren zou. Zoodra men te huis is, geve men het dier, als het geheel of bijna verkoeld is, een weinig warme spoeling en na het gewreven te hebben, bademen de pooten in warm water en wrijve deze droog met de handen, waarna men los de flanellen zwach- tels aanlegge. Nadat de bloedsomloop zich weder in het evenwigt gesteld heeft en het paard we- der op zijn dreef is, dan geve men hem, in plaats van koorn, eene warme spoeling met een weinig koorn er door heen, om hem te bewegen het te eten, en laat hem geen droog koorn eten vóór den anderen morgen. Voor dat men het dier alleen laat, om te rusten, onderzoeke men de ooren, zijn deze koud, dan wrijve men ze warm, ingelijks de spronggewrichten en men moet wel zorg dragen ontsteking te voorkomen. Den volgenden morgen brenge men het dier niet buiten vóór omstreeks 10 of 11 uren en wel met de dekken op, om hem een uur zacht te laten wandelen; ziet het paard er dan wel uit, dan is alle gevaar geweken en men geve hem weder zijn gewone voedsel, terwijl men |
|||||
170
|
|||||
echter zorg drage, dat hij des avonds eene
spoeling krijgt, waarin ongeveer 4 drachmen salpeter zijn opgelost. Wanneer men bloed ont«* last uit den hals van een paard met een lancet, (van welk instrument men immer gebruik moet maken) dan plaatse men, na de ader gevonden te hebben, er een of twee vingers op, ten einde te voorkomen, dat dezelve wegschuift of beweegt, en omstreeks een of twee duimen van de plaats, waarop men de vingers gezet heeft, steke men het lancet in, niet door het er maar regt in te steken, maar men doe eene insnijding in eene schuine rigting opwaarts, terwijl men met de punt naar buiten snijde, daar men op deze wijze geen gevaar loopt om de ader af te snij- den , dat zeer ligt gebeuren kan, als men er in steekt. Na eene genoegzame hoeveelheid bloed ontlast te hebben, hale men zachtjes de wond- randen naar buiten en men steke er eene naald door, ten einde ze te zamen te houden, voorts binde men om de naald een stukje koord, heeft men dit niet bij de hand, dan een stukje draad, gedeeltelijk uitgerafeld, om de scherpte er van weg te nemen. Het punt, waar men de insnij- ding doet, moet hooger n.1. nader bij den kop dan bij de borst zijn. |
|||||
171
|
|||||
HET VEELIEZEN VAN EEN IJZER.
Verliest een paard zijn ijzer onder het jagen,
dan doe men losjes een ander aan, waarmede het zoo spoedig mogelijk naar huis kan komen zonder dat men den hoef verder moet laten wegsnijden dan genoegzaam is om, zoo er eenig steengruis in mogt gekomen zijn, dit te bemer- ken. Zoodra men dit bewerkstelligd heeft, plaatse men den voet, na de zool eerst met teer besmeerd te hebben, in eene lijnzaadpap , zoo als hier boven is aangeraden; des morgens kan men deze verwijderen om eene wandeling te maken, waarvoor men eene mulle plaats moet uitkiezen; is er soms eenig letsel aanwezig, dan plaatse men er de pap weder op en laat deze er den geheelen dag tot den volgenden morgen opblijven, wanneer men een geschikt ijzer dient aan te leggen. Na de oefening late men den voet geenszins
met koud water wasschen; maar laat deze goed weeken in warm water, ook zie men 2 of 3 dagen naauwlettend toe, ten einde ontsteking te voorkomen; dat men het best verkrijgt door n.I. den voet te stoppen en natte zwachtels rond om de kroon te leggen. Is het weder warm, geef het dan een purgeer- of een pisdrijvend middel, en in dat geval doe men het oude |
|||||
172
|
|||||
ijzer niet te spoedig weg, of men sla in het
nieuwe ijzer niet al de nagels als gewoonlijk, vóór dat er eenige dagen verstreken zijn. BEHANDELING VAN HET JAGTPAAKD OP
HET EINDE VAN DEN JAGTTIJD. Zoodra hetjagtsaisoen verstreken is, geve men
het paard dagelijks overvloedig wortels, groen voeder en gras. Door hem eerst eenige uren daags door eene lommerrijke weide te laten wan- delen , zal men hem bekoelen en het jeugdige gras zal het dier tot afwisseling goed doen; als het weder warmer wordt en het dier gewend is aan de buitenlucht, late men het des morgens en in den koelen avondstond een paar uren draven, dat meer goed zal doen, dan hem den geheelen dag buiten te laten loopen. Door deze behandeling heeft hij genoeg beweging, 's avonds en 's mor- gens en als hij graast, en door hem gedurende de hitte des daags, als hij toch niet graast, op stal te laten staan, voorkomt men het plagen der vliegen en dat hij door geraas'verschrikt wordt, aan het galoperen raakt en zijne pooten kwetst. Bestaat er geene gelegenheid om hem aldus te laten uitloopen, dan geve men hem eene ruif met groen voeder in den stal. Hetzij hij buiten loopt of niet, men moet hem toch |
|||||
173
|
|||||
dagelijks twee porties koorn toedienen, waar-
door men hem in een vrij goeden staat zal houden. Men drage buitengewone zorg voor zijne pooten, te dien einde geve men hem ligte hoefijzers, aan den binnenkant met zoo weinig mogelijk nagels vastgemaakt; vooral moeten de nagels zoo hort mogelijk zijn; de ijzers moeten alle drie weken veranderd worden en is het paard met steengallen aangehaald, dan is dit de tijd om ze te laten genezen; men snijde de steengallen telkens, wanneer er nieuwe ijzers worden aangelegd, goed uit; maar men drage wel zorg den wand en de steunsels niet met het mes te kwetsen, waarmede men kon gevaar loopen, ook make men de hielen van het ijzer • wijd, en sla geene nagels bij de plaatsen, waar de steengallen aanwezig zijn. Vijf nagels zijn voldoende om een ijzer te bevestigen en, zooals ik vroeger aanmerkte, moeten deze kort zijn; de zitplaats der steengallen bevochtige men met sterk azijnzuur en teer en hars, door middel van touwpluksel; volharding in het aanwenden der geneesmiddelen zal de genezing doen vol- gen. Tot op het naderen van het jagtsaisoen moet men het dier overvloed van groen voeder geven, vooral wortelen, indien men deze kan [ krijgen, en eens in de week eene spoeling.
Sommige deskundigen laten het paard 's nachts |
|||||
174
buiten en plaatsen het overdag op stal; maar
ik kan mij met dat plan niet vereenigen, daar de nachtlucht op de gesteldheid van het paard een schadelijken invloed moet uitoefenen. Daar- enboven kunnen, alhoewel de dag vrij warm is, de nachten zeer koud zijn; zooals dit me- nigmaal het geval is, en het dier loopt dan veel gevaar om te gaan hoesten en koude te vatten, waardoor de grondslag tot longkwalen gelegd wordt, en indien er eenige voorbeschiktheid bestaat voor de worm of den kwaden droes, het- zij deze erfelijk is of niet, deze zal er des te meer door bevorderd worden, wanneer men deze handelwijze volgt. Het is eene natuurkundige waarheid, dat een dier, wanneer het met één soort van voedsel gevoederd wordt, niet lang leven kan, en daar de keus gedurende den tijd waarop het dier werkt niet groot is, wordt het zeer noodzakelijk, dat men het verandere, wan- neer men er toe in staat gesteld wordt, en hiertoe kan geen geschikter tijd bestaan dan wanneer het dier buiten werk is, daarom moet men het zijn droog voeder ontnemen en groen voeder, wortels, enz. gedurende den zomer in de plaats stellen, wanneer het evenwel zeer nood- zakelijk is. Dit zijn de wijze voorzorgen, welke de natuur voor hare schepselen bestemd heeft; ook nu wordt eene overvloedige hoeveelheid |
||||
175
|
|||||
water eveneens vereischt, als toen het dier
met droog en hard plantenvoeder gespijsd werd. Indien de waterrijke bewerktuiging der planten gedurende de zomermaanden dezelve gemakke- lijker te ontbinden en ligter voor de spijsverte- ring maakt, moeten wij eveneens voor het ver- meerderd gebruik van vloeistoffen gedurende dit jaargetijde zorgen, welk gebruik door het verlies der onmerkbare uitwaseming vergroot wordt, daar het bloed op deze wijze beroofd is van een behoorlijk gehalte aan waterachtige be- standdeelen. Hieruit ontstaat dan, ook zelfs bij ons, gedurende dit warm jaargetijde de sterke begeerte naar verkoelende dranken en vruchten, dat ook plaats heeft, wanneer wij aan koorts lijden. Het zoude overbodig zijn langer te spreken over de behoefte aan groen voeder ge- durende dezen tijd, hetzij derhalve voldoende aan te merken, dat gedurende dit jaargetijde de ademhaling minder is dan in den winter, en dat derhalve de opgeslorpte zuurstof uit den damp- kring minder is; weshalve de noodzakelijkheid voor voedsel, dat overvloediger stikstof bevat, naar verhouding niet vereischt zal worden. De spijsverteringsorganen zullen door deze
wijze van behandeling versterkt worden, dat ook een belangrijk voordeel is, hetwelk hierdoor verkregen wordt. |
|||||
176
|
|||||
Het eenigste, dat nog noodzakelijk te vermel-
den is, bestaat in: dat men de pooten dage- lijks goed wasschen, alle vuiligheid en vreemde ligchamen van de hoeven verwijderen moet; dit is, behalve het uitkammen van manen, en staart, het eenigste wat noodig is vermeld te worden. Mogt er geen e gelegenheid bestaan, zooals veel
malen het geval is, om des morgens en des avonds het dier te laten uitloopen, dan zorge men, dat de stal groot en luchtig genoeg zij en late hem ongedekt. Men bestrooije den vloer van den stal met zaagmeel, dat men nat moet houden, ten einde het dier de pooten niet beschadige en deze niet te heet en te droog worden; des nachts kan men dit tegen den wand aanvegen en er legstroo voor in de plaats stellen; kan men geen zaagmeel verkrijgen, dan geve men zand of iets anders in de plaats, hetgeen even als het zaagsel niet alleen goed voor de pooten is, maar ook eene gemakkelijke wijze aan de hand doet, om het vertrek schoon en koel te houden. Heeft het dier slechte pooten en hoeven, dan zorge men dat het niet te -vet worde, vooral bij de aannadering van den jagttijd. Zoo zijne ge- steldheid niet te grof is, geve men in plaats van purgeermiddelen 1 of 2 malen 's weeks spoe- lingen en werpe in sommige dezer, zoo dit |
|||||
177
|
|||||
noodzakelijk is een handvol bloem van zwavel,
alsmede een handvol zout en omstreeks ééns in de veertien dagen (maar ook niet meer) 3 of 4 drachmen salpeter. TREKPLEISTERS.
Wat er ook door sommigen gezegd zij over
de slechte uitwerkselen van trekpleisters op de pooten van een paard, dat gedurende het jagt- saisoen gewond of geschaafd was, en waardoor harde verdikkingen achter gelaten zijn, houd ik het er echter voor, dat een trekpleister goede diensten verrigt, daar deze de opslorpende va- ten opwekt om het weiaardig vocht, dat niet mag uitgestort worden, op te nemen, want wan- neer dit als een vreemd ligchaam aanwezig is, benadeelt het de werking van den poot. Het aanwenden van pleisters geeft ook soms veer- kracht aan de deelen en de pijnlijke uitwerkse- len , die er door de aanwending dezer pleisters ontstaan, gaan spoedig weg, terwijl zij eene heilzame werking achterlaten, die tegen eene kleine hindernis, welke zij eerst na zich sleep- ten, ruimschoots opweegt; vooral wanneer het diereene behoorlijke rust heeft, vódr het weder genoodzaakt wordt mede te werken. — Met deze denkwijze derhalve, die door de ervaring 12
|
|||||
178
|
|||||
gestaafd is, beveel ik de trekpleisters aan,
wanneer de pooten van een dier gebruikt en eenige harde verdikkingen overgebleven zijn; maar men zij voorzigtig in de keuze van trek- pleisters, daar vele zoogenaamde trekpleisters niets dan bijtende middelen zijn, die zeer nadee- lig werken, behalve het aroote gevaar dat er bestaat, van eenige kwade gevolgen na zich te zullen slepen. Daarom zal ik eene welbekende trekpleister van James opgeven, die zeer goed is, benevens eene van mijne eigene zamenstel- ling, wier goede eigenschappen, al moet ik het zelf bekennen, voor geene behoeft onder te doen; derzelver bestanddeelen zijn: Sterke kvvikzalf.......1 once
Poeder van spaansche vliegen . 3 drachmen
Kamfer, opgelost in eenige droppels wijn- geest .........l'/j drachme. goed dooreengemengd. Wordt er echter eene
zachtwerkende vereischt, dan gebruike men de zachte kwikzalf in stede van de sterke; men zal ondervinden, dat deze eene goede pleister is, ook heeft een langdurig en veelvuldig ge- bruik mij derzelver goede eigenschappen be- wezen . Ik voeg hierbij eenige uitstekende recepten, die
aangeraden zijn door het «Veterinary College,'' welker sterkere werking grooter is naarmate ze |
|||||
179
|
|||||
verder in de reeks staan, waarin ze hier ge-
steld zijn. SPAANSCHE VLIEGEN-AZIJN.
Poeder van spaansche vliegen . . 1 once
Verdund azijnzuur......8 oneen
laat dit gedurende veertien dagen trekken en
zijg het vervolgens door om te gebruiken. SPAANSCHE VLIEGEN-OLIE.
-...■'.-.*
Poeder van spaansche vliegen . . 1 once
Olijfolie..........8 oneen
laat dit boven een waterbad gedurende 2 uren
verwarmd worden, waarna men het ten gebruike doorzijge. SPAANSCHE VLIEGEN-ZALF.
Poeder van spaansche vliegen (zeer
fijn)............ 1 onee
Gewone Terpentijn . . . . . .1 once
Varkensvet.........4 oneen
Men smelte het varkensvet en den terpentijn
te zamen boven een waterbad, voege er ver- volgens het spaansche vliegenpoeder bij, en roer het steeds om, totdat het koud is. 12*
|
|||||
180
|
|||||
Bij het gebruiken der pleister, knippe men
het haar af van de plaats waar deze gelegd moet worden, vervolgens make men den vetlok goed vet, zoo men wil, dat deze niet beschadigd worde, benevens de kniebuiging, wanneer men de pleister hoog wil plaatsen. Men moet de pooten goed baden en afwasschen, vervolgens naauwkeurig droog wrijven met de hand en onmiddelijk daarop de pleister goed inwrijven. Na verloop van 24 uren doe men er een om- slag om, met eene zalf van: Spermaceti......* 4 drachmen
Olijf-olie...... . . '/j once
Loodwit........2 drachmen
goed ondereengemengd, en er opgesmeerd door
middel van een veder, of nog beter met een zachten borstel; of Kalkwater.........3 oneen
Olijf-olie.........'/2 once
goed dooreengeschud en als het vorige recept
aan te wenden; of Kreosoot, . . . . '/» drachme (vloeibaar)
Olijf-olie........1 drachme
goed ondereengemengd, en als het vorige te
gebruiken; de deelen moeten met één van deze middelen goed bevochtigd worden, totdat de huid goed week is, tenzij men eene nieuwe be- handeling wenscht aan te wenden, als wanneer |
|||||
181
|
|||||
men een der prikkelende afkooksels onder ver-
rekkingen aangegeven, gebruiken moet. EINDAANMERKINGEN.
In de voorgaande hoofdstukken hebben wij
elk onderwerp, dat met de stalbehandeling In verband stond, voorgedragen op gronden, die met de wetten van het dierlijk leven over- eenstemden; naarmate ze van grooter belang waren, hebben wij deze uitvoeriger behandeld, terwijl de minder belangrijke punten slechts ter loops aangestipt werden, zooveel als slechts voldoende was om verstaan te worden. Nu zijn wij in de gelegenheid duidelijk in te zien, hoe verschillende werkingen met elkanders hulp worden volbragt, oefening, ademhaling en spijs- vertering, terwijl wij hebben aangetoond, hoe noodzakelijk het voor de gezondheid is, deze met elkander in verband te beschouwen; wij hebben ook gezien, dat behoorlijke ventilatie, belangrijke uitwerkselen te weeg brengt en dat bijgevolg de verwaarloozing van één onderwerp de goede behandeling van de anderen buiten sluit. Wij hebben op deze wijze de maat van oefening aangetoond, ook dat dekken de noodza- kelijkheid van voedsel verminderen en alzoo daar- voor gedeeltelij!? in de plaats komen; eene andere |
|||||
182
|
|||||
daadzaak is mijns inziens duidelijk bewezen, dat
voor het dier de prikkel der lucht op de huid van groot gewigt is; en zoo heb ik aangetoond, dat al de argumenten met elkander overeen- stemmen en zamenwerken. Dit is het geval in de dierlijke bewerktuiging en de goede be- handeling van één eökel vereischte zal niets baten, wanneer de anderen verwaarloosd wor- den. Mijne argumenten zijn ook gegrond op er-
varing en ondervinding, en de rede schijnt derzelver waarheid buiten twijfel te stellen. Niettegenstaande dit ben ik bereid bedenkin- gen omtrent dit punt aan te hooren, want ik herinner mij nog zeer goed, dat men eenige jaren geleden, toen ik als verdediger eener goede luöhtverversching optrad, men met mijne opmerkingen den spot dreef en er over sprak, als waren het de uitvloeiselen eener hersenschim- mige verbeeldingskracht. Dagelijks wordt der- zelver waarheid, alhoewel trapsgewijze, erkend. Op dezelfde wijze zie ik den dag te gemoet, wanneer de hier aangegevene grondregelen meer en meer in zwang zullen komen, terwijl zij blijken gesteund te zijn op redelijke gronden, en waarop hunne invoering de ziekten in de stallen meer zeldzaam zal maken, en op deze wijze toebrengen tot de welvaart van het dier, |
|||||
183
|
|||||||
aan welks welzijn ik mij heb laten gelegen leggen.
In de behandeling van ziekten of onge- steldheden ben ik niet breedvoerig getreden , daar het mijn doel niet was den Veearts uit to hangen; maar alleen eenige voorschriften tot dagelijks gebruik aan de hand te doen, ter vervanging van die barbaarsche geneesmid- delen, wier bestaan helaas bekend is. Met een weinig oplettendheid bij het behandel- de, kaa iedereen de aannadering eener ziekte bij het paard voorzien, en ik heb hem de kennis aan de hand gedaan, waardoor hij deze afwenden, of op eenige wijze de hevigheid er van matigen kan. In geval men niet on- middelijk een bekwamen veearts bekomen kan, heeft de lezer hier middelen, waarop hij zich veiliger verlaten kan, dan op de kwakzalverijen van een plattelands-hoefsmid. En is de onge- steldheii bekend, dan ,zal men gewoonlijk be- vinden, dat ze van dienst zijn en ze zullen geen beletseltn zijn, die de geneesheer naderhand behoeft te boven te komen, zooals zulks het ge- val is lij de aanwending van ongeschikte mid- delen. Dit is dan ook eene omstandigheid, die het voordeel aantoont, dat een wetenschappelijk man boven den kwakzalver bezit. De eerste heeft regels volgens welke hij met veiligheid en zekerheid werken kan, terwijl de laatste slechts |
|||||||
184
|
|||||
middelen aan de hand heeft, met welker uitwer-
king hij ten eenemale onbekend is. Derhalve wordt zijne bekwaamheid afhankelijk van om- standigheden. Hoe uitgebreider kennis iemand bezit des te
grooter zal hem het gevaar van dergelijke mid- delen voorkomen; en dat deze niet menigvuldi- ger het leven verwoesten, verwondert mij ten hoogste. Wanneer wij derhalve een paard heb- ben , dat ziek is, en men niet onmiddelijk hulp bekomen kan, hebben wij, indien wij de ziekte goed onderscheiden, voldoende middelen, totdat er geschikte raad kan ingewonnen wor- den, want bestaat er eenige twijfel, dan zal, indien de middelen inderdaad van waarde zijn, hun gebruik gevaarlijk worden. In dit werkje heb ik geneesmiddelen opgege-
ven, die bij gepast gebruik, van zeer veel waarde zijn; bij misbruik daarentegen Z3er veel kwaad kunnen berokkenen. Geen paarienarts, die eene verlichte denkwijze bezit, zal hit tegen- staan, dat men geneesmiddelen aanwendt, zoo dezelve met oordeel gebruikt worden, vant een verstandig man wil niet, dat geleerdheid een geheim is, hetgeen bij weinigen bestaat, maar is van gedachte, dat de bezitter van dazelve in staat is er zijne cliënten mede te bevoirdeelen. De wensch om zaken onverstaanbaar Ie maken |
|||||
185
|
|||||
en te verbergen, verraadt altijd onkunde, daar
het een bewijs is van een bekrompen verstand, dat niet in staat is het voordeel zijner mede- menschen te beoogen; maar zich schijnt te verheugen in het bewustzijn, een middel tegen het kwaad te bezitten, hetwelk hij niet wiltoe- staan dat bekend wordt, uit vreeze het een middel worden mogt om het kwaad te kunnen af keeren. Dit is het gevoelen van sommige fokkers, hetwelk vele der aanmerkingen heeft doen ont- staan , en dat men als stootend en onmenschelijk kan beschouwen, doch zoolang zij deze gevoelens behouden, zoolang zullen zij gebrandmerkt wor- den met den stempel der domheid. Ik hoop echter, dat het vooroordeel den mensch niet zoo zeer zal verbinden, dat het hem leiden zal om de grondregels, die ik aanbeveel, zon- der eene proef te nemen, te veroordeelen; en dat het hem niet zal wegsiepen met de ge- dachte, dat zijne oude wijze van behandeling alléén goed is. Kunnen menschen, die dieren van waarde onder hunne hoede hebben, en die iets aangaande hunne natuur behooren te we- ten, zich niet voorstellen, dat een paard met zijne dekken op, vreeselijk zwetende en daarop koude, natte zwachtels aan de pooten krij- gende, het grootste gevaar loopt om ziek te worden? — Indien hunne domheid zoo groot |
|||||
186
|
|||||
is, dat deze tot zulk een dwaalbegrip leidt,
dan kan ik weinig goeds van hen hopen, en alleen de dieren, die aan hunne zorg zijn toe- vertrouwd , en de dwaasheid hunner meesters beklagen. Hoe toch! omdat zulk eene wijze van behandeling zoolang in de mode geweest is, wordt dit eene rede, dat dezelve noodzakelijk goed moet zijn; is de wereld nu even onwetend als in de dagen, toen men las over het aan- wenden van rookende darmen van een jongen hond in plaats van eene pap; of toen wij la- zen over pis, die gewoonlijk werd toegediend, als bevorderlijk voor den gezondheidstoestand; of het vernietigen van een gedeelte der oogen van een dier, ter voorkoming van eene kwaal, zooals dat genoemd werd, hét uitsnijden van de staar? Heeft de veeartsenijkunde dan niets gedaan om deze bespottelijke en barbaarsche dwaalbegrippen te vernietigen, of heeft soms het nadenken en de waarneming een halve eeuw gesluimerd? Met trotsheid antwoorden wijneen/ Maar met smart moeten wij er bijvoegen, dat er nog onwetendheid wordt aangetroffen, vooral onder de cognoscenti van den paardenstal, en dat vooroordeel en oude sleur daar tegen rede en waarheid aandruischen!! Het zou overbodig zijn hier nog andere barbaarsheden, die zelfs ten huidigen dage worden aangewend, op te |
|||||
187
|
|||||||
halen; b.v. het instrooijen van bijtende selfstan-
digheden in de gevoeligste en hoogst bewerk- tuigde deelen, wanneer die aan eenig ongeval zijn blootgesteld geweest of geleden hebben; maar ik zal het bij één voorbeeld laten, dat een staaltje van al het andere kan geven, hier- door het menschelijk gevoel sparen, en den dekmantel over de onwetenheid werpen. Ik wil de menschelijke natuur niet beleedigen door andere grieven op te halen; maar hoop tevens, dat ik door dit niet te doen de dwalingen van sommigen onzer medemenschen niet aanmoedige; ik zal nu van mijn onderwerp afstappen, in de hoop , dat ik alles wat duister was heb opgehel- derd, en dat de scherpe uitdrukkingen, die ik genoodzaakt ben geweest te gebruiken, hen, te- gen wien ik ze gerigt heb, meer vatbaar mogen maken voor overtuiging en d;\t deze hen mogen aansporen hunne verouderde en in hunne oogen gezegende wijze van behandeling te verwisselen met de verlichte methoden der nieuwere weten- schap. EINDE.
|
|||||||
Bij den Uitgever dezes is verschenen;
De Tweede Drnk van DE VROLIJKE TOOVENAAR
IN DEN OPGEKUIMDEN FAMILIEKRING.
Eene verzameling van 88 wondervolle toeren uit
de natuurlijke tooverij, bestaande in aardige verma- kelijkheden, kunststukjes met de kaart, opgaven van. getallen enz. enz- Dit boekje onderscheidt zich van alle bestaande goochelboeken, omdat er geen kost- bare toestellen bij noodig zijn, daar men de midde- len tot de uitvoering in ieder huisgezin aantreft: en door ieder, zonder dat men een geleerde behoeft te zijn, kunnen worden uitgevoerd. Het is dus een aangenamen gast in ieder vrolijk
gezelschap, die u tegen wil en dank doet lagchen. De prijs is f 0.40.
Ook een nieuwe roman, getiteld: BI W1TK IMS
Oï
QE VERBORGENHEDEN VAN HET SERAIL
ÏEN O03TERSCH HIST. lAÏEMKL VAN
FERDINAND STOLLE,
schrijver van: de Hofkonmiissaris Eccarius, Elba en
Waterloo, enz. enz,
Tweedeelen, met fraaije vignetten, Prijs f 4.60. Tot de beste aanbeveling van dezen Roman dient
gezegd te worden, dat alle beoordeelingen den wensch te kennen geven, dat geen lid van een Leesgezelschap verzuimen moet dezen buitengewonen Roman voor te stellen. |
|||
ONTSLBIJERDE GEHEIMEN UIT
DE LIEFDE EN DEN ECHT.
•. . ■
EEN RAADGEVER VOOR
JONG GETROUWDEN EN VERLOOFDEN,
met betrekking tot de ligchamelijke en geestelijke eigen-
schappen, als de grondslagen van eenen geluk- kigen echt; henevens een aanhangsel over het geslachtsleven der vrouw. Naar de vijfde Hoogduitsche uitgave.
MET BES
ZWANGERSCHAPSKALENDER
VAN
Dr. RUDOLPH TERNAÜ.
Prijs f 0.70.
------
HET GROOTË GEHEIM DER TAFELBEWEGING,
dat nu in alle Boekwinkels voor 15 cents
te bekomen is. LUIMIGE VERHALEN
. ■ . , * doob.
EEN NEEFJE VAN KLIKSPAAN.
Met een fraai vignet. Prijs f 2.00. |
|||
Mr. O. TiB REES* verhandeling over de: Aanwij-
sing der Politike gronden en Maximen van de Republike van Holland en West-Vriesland, van Pieter de la Coukt, Prijs f 2.40. De Staatsschulden getoetst aan de beginselen der
staatshuishoudkunde, door Mr. Hooft Gbaapland. Inhoud. Begrip van Staatsschuld. — De Effectenhandel. — liet Beursspcl. — Eijzing en daling der Effecten. — Papierengeld. — Borgtogten. —r Credietpapier. — Tijdrenten. — Lijfrenten. — Ton- tinen. — Over de interest of rente enz. enz. Zie verder de belang- rijke inhoud. Prijs f 1.80.
XVI POPULAIRE VOORLEZINGEN op het GEBIED
dek NATUURKUNDE van ONZEN AARDBOL; door
Dr. II. Buit, Hooglecraar in de Natuurkunde aan de Hoogesehool te Giessen. Uit het Hoogduitseh vertaald en met aanteekeningen vermeerderd door Dr, J. H. van den Biioek , Leeraar in de Natuur- en Scheikunde aan 's Rijks Kweekschool voor Militaire Geneeskundigen te Utrecht. Prijs ƒ2.50.
W. ELLIS. GRONDTREKKEN heb STAATSHUIS-
HOUDKUNDE. Naar den 2den druk uit het Engelsen vertaald door Mr. H. Hoon Gkaafland. Voornamelijk geschreven met het doel om het opkomend
geslacht de drie hoofdpligten van het maatschappelijke leven in te prenten, als.: 1. Om te streven naar een onafhankelijk bestaan, en
der maatschappij niet tot last te zijn. 2. Om zich te onthouden, uitdrukkelijk of stilzwijgend,
eenige verbindtenis aan te gaan met menschen, die reeds bestaan of nog geboren moeten worden, welker behoorlijke nakoming niet met reden verwacht kan worden. 3. Om zulk een gebruik te maken van alle bijzondere
voorregten, hetzij van kennis, bekwaamheid of rijkdom, dat zij het algemeen geluk der mensehheid zooveel mogelijk bevorderen. Prijs f 0.90.
|
||||
PRACTISCH ONDEERIGT
01
HANDLEIDING
OM BE MEEST IN GEBRUIK ZIJEDE
KAART-, BORD-EN BALSPELEN
GRONDIG TE LEEREN UITOEFENEN.
Kaar de beste Hoogduitsche en Eransche bronnen bewerkt
DOOR EEN LIEFHEBBER.
In vier afleveringen hompleet.
De eerste aflevering bevat hot SOLO-, WHIST- en
BOSTONSPEL; met het daarbij belioorende TARIEF voor het BOSTONSPEL cp Carton. Prijs 40 cents. De tweede aflevering bevat het OMBRE- en TAROK-
SPEL, het QUADRILLE en nog 9 andere SPELEN. Prijs 40 cents.
De derde aflevering bevat het PIKET- en de HAZARD-
SPELEN , enz enz. Prijs 40 cents. De vierde aflevering bevat de BORD- en BALSPELEN,
als: Schaak-, Dam-, Billard-, Kegel-, Kaats- en Roulleitespbl , enz. enz. TARIEF VOOR HET BOSTONSPEL afzonderlijk voor
20 cents, gelijk ook iedere aflevering afzonderlijk te beko- men is. Het geheele werk zal voor de inteekenaars de prijs van ƒ 1.50 niet te boven gaan, ho- uitgebreid de vierde aflevering ook worden moge. |
|||||
Vier Brochures in een Band,
over Nederland en zijne Koloniën.
Prijs f 1.25. |
|||||