Bij den Uitgever dezes zijn mede verkrijgbaar:
Beknopte handleiding tot de kennis, het doelmatige opfokken
en verzorgen van het PAARD; de behandeling van den hoef, het lioefbeslag en het aanbrengen van de eerste hulp bij sommige ziekten van het Paard, door A. J. DE BRUIJN, Paardenarts der 2e kl. ƒ —,40. Handleiding tot het tokken en mesten der VARKENS, en de
behandeling van eenige ziekten bij dezelven. Een middel tot het ver- krijgen van eene belangrijke jaarlijksche opbrengst, door A. J. DE BRUIJN, Paardenarts der 2e hl......................ƒ —,40. Beknopte handleiding tot het vetmesten van DIEREN en tevens
tot het regte gebruik der verschillende Voedingsmiddelen., . ƒ—,60. J. LIEBFG, DE BEWERKTUIGDE SCHEIKUNDE TOEGEPAST OP Land-
bouwkunde en Physiologie. Nam' het Hoogdaitsch door J. P. C. VAN
TRICHT. (360 bladz.)................................/ 1,50 Volledige handleiding voor de TEELT en verdere behandeling
van den TABAK. Naar de beste Binnen- en Buitenlandsche bronnen en onder medewerking van onderscheiden praktische Tabaksteelers bewerkt, door E. C. ENKLAAR......................./ —.60. |
|||||||
Alle nieuwe werken over Land- en Tuinbouw, Veeteelt, Vee-
Artsenij-, Schei-, Natuur-, Aard- en Werktuigkunde, Handel en Nijverheid, iu verschillende talen. |
|||||||
BIBLIOTHEEK
DIERGENEESKUNDE " UTRECHT
|
|||||||
4
HIPPO-LASSO.
PAARDEMTR1K OF DWANG-TU1G,
|
|||||||||||
DIENENDE OM HET PAARD, DEN MUILEZEL EN IN T ALGEMEEN ALLE GROOTE
VIERVOETIGE HUISDIEREN, DIE DOOR HUNNEN ONDEUGENDEN, KOPPIGEN OF
WILDEN AARD ONHANDELBAAR ZIJN, IN ZEER KORTEN TIJD EN 01'
HOOGST GEMAKKELIJKE EN EENVOUDIGE WIJZE TE TEMMEN EN
TOT ALLE DIENSTEN AI' TE RIGTEN , EN TEVENS HET
HOLLEN, ZOOWEL VAN HET RIJD- ALS VAN HET THEK-
PAARD, ONMOGELIJK TE MAKEN.
VRIJ KAAR HET ÏRANSCH VAN
M. RAABE, Ritmeester bij het 6de Regiment Dragonders
KN
M. XjUNJËjXj, Luitenant bij het ide Eskadron van den Trein,
DOOR
IK VAN HULST, y^Ü^^^S^S.
Rijks Vee-arts te Nieuwveen.Jv1*!* ^ff
/<?
|
|||||||||||
>
|
|||||||||||
let fUten.
|
|||||||||||
------^JOct^nr^SJX
|
|||||||||||
AMSTERDAM,
J. NOOIDENDOEP,
1860.
|
|||||||||||
V O O II 1* E 11 1 G T.
|
|||||
Toen ik ïWeBUBK.vcEN van di: maatschappij tot bevordering
DER VEE-A RTSENIJKUNDE IN NEDERLAND VOOr keteerst >«eWe»IIippo-
Lasso kennis maakte, — ging het mij ongeveer zooals het de Spaanse!/e
grai/des moet gegaan zijn, in de overbekende historie van Colümbus met het ei; — en nog kan ik mij maar niet begrijpen hoe hei mogelijk is, dat men niet eerder op het denkbeeld kwam, om het weerspannig paard op die wijze te bedwingen; — niets eenvoudiger toch: een haam, — een broek, — beiden een handbreed lager dan gewoonlijk gelegd, — aan weerszijden vereenigd, — en ziedaar ! schoon nog onvolkomen, reeds een Hippo-Lasso! — Was het iconder, dal belangstellende weetgierigheid mij noopte, het icerkje van ie Heeren Raabe & Lbnel ie ontbieden, en eenmaal in 't bezit er van, de lust mij bekroop het in 't Nederdnilsch te ver- tolken 'l — Spoedig was een uitgever gevonden en zette ik mij aan |
|||||
6
het werk, en, hoe meer ik daarmede vorderde, hoe meer ik met
het systeem vertrouwd werd, — hoe meer de overtuiging bij mij veld won, dat het alle de tot hiertoe bekende , — zelfs dat van Rakejj niet uitgezonderd, —• in eenvoudig- en doelmatigheid overtreft. — Niet dat ik iets op den welverdienden roem, door dien Amerikaanschen temmer ingeoogst, zou loillen afdingen, — dat zij verre; integendeel, gaarne breng ik hulde aan zijne be- hendigheid en vernuft, — en bewonder boven alles zijne onver- schrokkenheid; want waarlijk! daar behoort eene zeldzame mate van moed toe, — om zich zóó met het ongetemde dier te durven meten; — niemand kan, niemand zal dit gereeder toestemmen, — dan zijne talrijke discipelen. Blaar juist daarin is het groote onderscheid gelegen, —
juist daarom verdient de methode van de Heeren Raabe & Lunel, de voorkeur boven die van den Heer Rareij. — Om toch met den Hippo-Lasso te kunnen werken, — behoeft men noch behendigheid, noch moed te bezitten, en eenmaal opgelegd, 't geen spoedig en gemakkelijk geschiedt, bedwingt de hand eens kinds, — de schrijvers zeggen 't naar waarheid, — hel vurigste ros! Hunne methode ligt dus binnen liet bereik van iedereen , terwijl
Raiieij's kunst, slechts voor weinig uitverkorenen bereikbaar is. — Doch er is meer; — dient Rakeij's geheim slechts om jonge paarden af ie rigten, — onhandelbare te temmen, — Raabe & Lunel geven bovendien nog een onfeilbaar middel aan de hand, |
||||
7
om het hollen te beletien; — voorwaar! dat reeds zou op zich
zelf voldoende zijn, om aan hun de eerepalm toe te kennen ! — voegen we hier nu nog bij, dat dit alles op hoogst eenvoudige, gemakkelijke en doelmatige wijze verkregen wordt; — dat er geen de minste kennis van het paard toe vereischt wordt om hel in praktijk te brengen; — dat hei dier er geen pijn door lijdt en het volstrekt niet aan zijn organismus of zijne schoonheid schaadt, maar integendeel zijne houding er door verfraait, zijne bewegin- gen er bevalliger door worden, — voorzeker! dan kunnen, dan mogen we de uitvinders, onzen dank niet onthouden. Wat mij overigens zoo bij uitnemendheid in het werkje beviel,
is de liefde voor hel dier, die er allerwegen zoo onmiskenbaar in doorstraalt. — Hoe gunstig steekt de liefde dier geharde krijgers voor het paard, — die edele medgezel van hunnen roem af, — bij het rmo en dolzinnig geweld van zoo menig baardeloozen knaap, die daardoor meent zich het air van een man te geven; — alsof er -moed toe zou behooren, om een weerloos dier te kwellen! — Hoe lang zal 't nog duren dat ook hier te lande, even als in- Eng eland, door wettelijke verordeningen aan het mishandelen van dieren, zooveel mogelijk paal en perk gesteld worde ? Wat nu eindelijk de vertaling zelve betreft, ik haast mij de
eerste te zijn die zegt, — dat ze veel, zeer veel te wenschen over- laat. — Mogt de eigenaardige stijl der Schrijvers en vooral de menigvuldige kunstwoorden en kunsttermen door hun gebezigd, — |
||||
8
mij eenigzins tol verschooning strekken en zij slechts zóó duidelijk
zijn, dat men het veelzijdige nut dezer kostelijke uitvinding inzie, erkemie en ook toepasse, en daardoor menige marteling nagelaten, menig ongeluk verhoed worden, ■—■ zie! ik zou de moeite en tijd, er aan. besteed, meer dan ruimschoots beloond achten. En zoo heeft dan de bloedige Krhn-oorlog althans éc'ne goede
vrucht opgeleverd en zien we ook hier weder bevestigd, hoe uit hel kwade het goede kan geboren worden!! Nieuwveen, bij Alphen a/d Rijn,
I)P. VÜ1STA1.ER.
10 September 1860. |
||||
ê -*êffk '£
>• "fes4 \ C-.
|
||||||||||
4f \* A> rfy y'
|
||||||||||
'^ * \*€i^ /
|
||||||||||
^
|
||||||||||
INLEIDING.
|
||||||||||
liet paard, die trouwe en edele medgezel van onzen arbeid
zoowel als van onzen roem , is wel begaafd met een goed geheugen en instinkt, doch mist het vermogen der rede. Van nature bedient het zich van zijne kracht om zijne onafhankelijkheid te herwinnen, van zijne snelheid om zich zijne vrijheid te verzekeren. Magne zegt in zijne Hijgiène vétérinaire appliquée-. //Zeer
//scherpzinnig zijnde, trachten de paaiden niet altijd door geweld //hun doel te bereiken, maar maken daartoe ook van schranderheid //en zelfs van list gebruik; ze raadplegen hunne ondervinding //en herkennen spoedig de personen die hun naderen \ dragen ze //haat of liefde toe, vreezen of tarten ze. Onverdiende slagen /rof bedreigingen doen hun wederspannig worden en een afkeer //krijgen van het werk, de tuigen en hunne oppassers." De mensch bedient zich van zijn vernuft om het paard te
onderwerpen en tot zijne dienst geschikt te maken; wat hem daartoe aan kracht ontbreekt, vergoedt hij door dwangmiddelen, en het is door aanwending van pijn dat hij zijne meerderheid doet gevoelen, dat hij het dier regeert, zijnen wil beperkt, zijn instinkt leidt, met één woord, het gedwee en gehoorzaam doet worden. 1
|
||||||||||
PIJ.
|
||||||
Lxik tTrciJJ':.* & &° a>?-i.
|
||||||
2
|
|||||
Zijnen wil te stellen in de plaats van die des diers, zich er
van te bedienen als van een werktuig, — ziedaar het doel waar de pikeur naar streeft. — Als een and're Centaurus klemt hij zich op den rug van het paard vast, zoodat ze beiden slechts één dier schijnen, waarvan de mensch het hoofd is! Smart en gehoorzaamheid zijn de beide voorwaarden , die het
paard aan den mensch verbinden. Dit gebruik maken van de smart, als de taal waardoor de
mensch zich met het paard in betrekking stelt, vereischt echter eene groote geoefendheid, want zoodra de leermeester haar niet te regter tijd en in de juiste mate aanwendt, zal hij door zijnen leerling niet begrepen worden; van daar mislukking. De ondervinding leert, de feiten bewijzen het, dat deze manier
van handelen in het afrigten, slechts aan zeer weinig menschen gegeven is, — dat maar zeer enkelen het noodige geduld en vooral den aanleg daartoe bezitten, en zóó laat het zich ook verklaren van waar het komt, dat de eigentlijke pikeurs zoo zeldzaam zijn en hoe groot de moedeloosheid moet zijn van het meerendeel der paardrijders tegenover eene kunst, die gegrond is op een goed oordeel en eene vaardige en juiste handeling van den mensch, in volkomen overeenstemming met de werktuigelijke zamenstelling van het paard. Inderdaad, wat zou men zeggen van eenen leerling in de muzijk,
die de viool wilde bespelen, zonder met de zamenstelling van het instrument en de eerste regels der muzijk bekend te zijn ? En toch handelen de meeste ruiters, in hunne waanwijsheid, met het paard niet anders. Iedereen onderneemt het om zijn paard te dresseren, elk met
zijne middelen en volgens aangenomen begrippen, die maar al te dikwerf geheel verkeerd zijn. Meestal is men onbekend met de wetten die de dierlijke
bewerktuiging regeren, en het is deze onkunde, die de onder- neming doet mislukken. Alsdan is men ontmoedigd, ziet er van af en wantrouwt dikwerf eene kunst, waarvan men zelfs de |
|||||
Pl.2.
|
|||
3
|
||||||
eerste beginselen niet verstond; en dat alléén om zijne gekwetste
eigenliefde te bedekken, zijnen misslag te regivaardigen; terwijl men later tot volslagen onverschilligheid vervalt. Die onverschilligheid nu van het groote publiek voor de edele
rijdkunst, eene kunst, die den ingewijde zoo bekoort en harts- togtelijk doet liefhebben, heeft klaarblijkelijk geen anderen grond dan in de onkunde. — Gewoonlijk verbeeldt men zich dat het voldoende is een paar lange beeneu te hebben, om goed te paard te kunnen stijgen en zitten, terwijl het toch meer op een helder hoofd aankomt. Onverschilligheid voert onvermijdelijk tot middelmatigheid, en
de sprekendste feiten zijn daar om te bewijzen, dat de meeste menschen die zich van het paard bedienen, al op eenen zeer lagen trap in de rijdkunst staan. Een onzer (de Kapitein Eaabe) getuigt en bekent, dat zijne
pogingen om de leerwijze ingang te doen vinden , liet paard alléén door oordeelkundige middelen te regeren, niet die gunstige uit- komsten hebben gehad, die hij met grond er van mogt verwachten. Hij betreurt het zeer dat het hem door zijne geschriften over de rijdkunst niet gelukken mogt, haren vooruitgang te bevorderen, door hare liefhebbers op de grondregels der ware kunst te wijzen. Wij hoopen ditmaal beter te zullen slagen door het doen kennen
van een beproefd dwangmiddel, dat even zeker en snel als ge- makkelijk werkt, dat door iedereen kan aangewend worden en waarvan we vertrouwen, dat het de liefde voor het paard en den lust voor de rijdkunst zal doen aanwakkeren, toenemen en meer algemeen worden. — Dit middel, dat in geen enkel opzigt aan de bewerktuiging van het paard schaadt, dat binnen den kring- van ieders bevatting ligt, — is de Hippo-Laaso.' Vóór dat we echter dit toestel beschrijven, is het noodig,
zonder tot wijdloopigheid te vervallen, eerst vlugtig na te gaan, alles wat tot hiertoe werd aangewezen of aangeprezen. |
||||||
1«
|
||||||
M3.
|
|||
OVER DE VERSCHILLENDE STELSELS OF
WIJZEN VAN AFRIGT1NG. |
||||||
//Alleen door behendigheid en misleiding, zegt Flourens,
//gelukt het den mensch om het dier aan zich te onderwerpen. //Hij wekt deszelfs behoeften op, om door de vervulling er van, «liet als 't ware genoegen te geven; hij doet nieuwe behoeften //ontstaan, maakt zijne hulp langzamerhand onontbeerlijk, en //eerst dan wendt hij dwang en straf aan; ware hij daarmede //begonnen, — hij zou het vertrouwen niet gewonnen hebben , en «ook nu nog gebruikt hij die middelen niet dan zeer spaarzaam , //wetende dat op al te sterken dwang, afkeer en tegenstand //onvermijdelijk volgen." Dat beurtelings gebruik maken van zachtheid en van geweld ,
omvat in de toepassing een tal van middelen. De wijze om het paard af te rigten, het aan onzen wil te onderwer-
pen, verschilt naar het stelsel dat men aankleeft. Sommigen willen allen dwang gemeden hebben, anderen verwachten er alles van. De ware kunst geeft de volgende middelen aan de hand:
We moeten met verstand op het dier werken, dat wil zeggen,
zijne aandacht bepalen , hem door vrees voor de sporen noodzaken gedwee te zijn; daardoor zullen we in staat zijn kop en hals eenc goede houding, de heupen de gewenschte stand te doen aannemen, en het te plaatsen in positiën, die het instinktmatig aanneemt wanneer het zich op deze of gene wijze wil bewegen. Tot |
||||||
M:4.
|
|||
5
deze houdingen moet het aangezet worden door de oordeelkundige
werking van de gewoue hulpmiddelen, als: de teugels, de karbats , de stem en de beenen; derwijze, dat tot de verplaatsing van het geheel besloten zijnde, er noodwendig eene beweging op volgt, overeenkomende met de aangenomene houding van het paard. Voorts moet men door eene zachte behandeling trachten, zich
door het dier te doen begrijpen; het nimmer tot wederspannigheid aanzetten, maar altijd toegeven, onvermoeid dezelfde handgreep, dezelfde beweging herhalende, tot. zoolang het op zijne beurt toegeeft; nooit zijnen weerzin, zijne vrees trotseren, maar altijd beproeven het door eigen ondervinding te overtuigen , dat beide ijdel zijn; zacht bestraffen door een ligte ruk aan de teugels; gebruik maken van de stem, de toonen daarvan afwisselende j streelen, kloppen, fluiten; in één woord, zich doen vreezen en liefhebben, dit zijn in het algemeen de gronden van de ver- schillende stelsels, die gezegd worden op geen dwang te berusten. — Nogthans maken hunne aanhangers van vele hun onmisbare werktuigen gebruik, zooals van den ijzeren neusnijper en zijnen riem, de lange zweep, het gebroken bit, de sporen, de korte rijzweep, van den springiïem, de Engelsche jockeij of houten man, de broek, de praam, de kluisters, de roede, de stalboom, vermoeijenissen, enz. enz. enz. Doch het meerendeel dezer werktuigen en middelen, waartoe
dienen ze anders dan om het paard te bedwingen? — Strikt genomen bestaat er dus eigenlijk geene wijze van afrigten zonder dwang; alléén zijn de opgegevene dwangmiddelen meer of minder krachtig, voldoende en vernuftig bedacht; eenige der meest gebruikelijke en der zonderlingste willen we wat nader beschrijven ; ongelukkiglijk bestaan er ook wreedaardige, terwijl het beste systeem gewis datgene is, 't geen aan den menscli het meeste overwigt en kracht verschaft, zonder daardoor aan het paard smart te veroorzaken of zijne bewerktuiging te schaden. Onder het tal van dwangstelsels die aangegeven worden, zijn
er die de aanwending van pijn geheel verwerpen, onder anderen |
||||
/'/.;.
|
|||
6
|
|||||
dat van Perrare, de uitvinder van den breidel, naar zijnen
naam genoemd, en die zonder mondstuk of kinketen is. //Dewijl de pijn, zegt Perrake, het paard tot krachtsont-
//wikkeling aanzet, moet men zich wachten, diezelfde krachten //te willen besturen, regelen, matigen of leiden, door de aanwending //van hetzelfde middel, dat ze reeds zoo zeer heeft aangevuurd.— //En dit toch geschiedt door het gewone bit, dat bovendien //niet aan het oogmerk voldoet, wanneer het paard ongevoelig, //zoogenaamd hard in den bek is." (*) Inlusschen laat Perrare de kinketen niet weg, hij verplaatst
haar slechts. Aan zijn teugel dient de keelriem tot steunpunt; de neusriem, die op de beide takken van het nensbeen drukt, vervangt het mondstuk van het bit; dit is de tegenstand, terwijl het magtpunt blijft aan het ondereinde der takken, even als bij het gewone bit. Maar deze drukking op den neus, wat is ze anders dan een
pijnlijk dwangmiddel? — Terwijl in enkele gevallen de smart, hierdoor veroorzaakt, grooter is dan die door het gewone bit.— En het denkbeeld van een hoofdstel zonder bit, is het nieuw? Men leest in de Hèveries ou Memoires sur V art de la gnerre, van den Maarschalk van Saksen: //Ik geef de voorkeur aan het hoofdstel //zonder bit, bestaande, behalve het bovengedeelte, uit twee wregt naar beneden afloopende riemen, terwijl op de hoogte waar «aan de gewone hoofdstellen het bit zit, een riem dwars over //den neus gaat; wanneer nu de kinketen door het trekken aali «de teugels knelt, kromt het paard den nek, enz. //Deze uitvinding hebben we aan Karel XII, Koning van
//Zweden, te danken." De afschaffing van het bit, dat op de onderkaak zijne werking
uitoefent, schijnt ons toe eene ongerijmdheid te zijn en zij faalt (*) Door een zeemleêren lapje om het mondstuk te naaijen , kan men de
paarden , die hard of stijf in den bek zijn, beletten het bit vast te houden, terwijl zij, die zeer gevoelig op de lagen zijn, met zeer losse of geheel zonder kinketen moeten gereden worden. Dr Vertaler. |
|||||
Pil
|
|||
7
|
|||||
ook in de toepassing, terwijl de ondervinding geleerd heeft dat
het bedwingen van het paard veel krachtdadiger geschiedt door de drukking van het bit op de lagen. Het bit kan bovendien dienen om onderscheidene gebreken
van het paard te verbeteren. Zoo kan men het daardoor b. v. beletten de tong uit den bek te laten hangen, 't geen niet alleen zeer leelijk staat, maar ook het dier zeer verzwakt, wijl daar- door eeue groote hoeveelheid van het zoo nuttige speekselvocht verloren gaat. Om dit gebrek te herstellen bezigt men een bit, waarvan het
mondstuk, na eerst een eindweegs regt geloopen te hebben, in het midden een bogt vormt, ruim en breed genoeg om de tong gemakkelijk door te laten. — De binnenvlakte dezer boogvor- mige opening, moet goed afgerond en glad zijn, de buitenste daarentegen ruw en hoekig; het heeft veel overeenkomst met liet holle bit van Solleijsel. Met dit bit aan, bevindt het paard zich er wèl bij, door zijn
tong te houden binnen de boog van het mondstuk, terwijl het daarentegen hinder en zelfs pijn gevoelt, als het zijn tong daar- buiten of daarboven houdt, deze pijn neemt toe als het bit werkt en het zijne ligt wippende beweging maakt, terwijl het paard om die pijn te ontgaan, zijne kwade gewoonte nalaat. Meer dan eens hebben we het gebrek van eene uithangende
of te bewegelijke tong, op de aanwending van liet zoo even be- schreven bit zien verdwijnen. Is het paard geene dier slechte gewoonten eigen, dan kan men de opening weglaten, docli nimmer het bit. De verschillende grondregels, waarvan we hier een vlugtig
overzigt gaven, zijn voorzeker moeijelijk uitvoerbaar voor het meerendeel dergenen die met paarden omgaan, wijl ze veel ge- duld en veel tijd vorderen; ze vereischen eene grondige kennis van het paard, die slechts door eene langdurige ondervinding verkregen wordt; men moet er een zekere aangeboren aanleg voor bezitten; kortom, een zekere takt toe hebben, die zeldzamer |
|||||
8
|
|||||
is dan men wel denkt en vooral, dan men wel toestemt; — en
dat alles te meer, wijl de goede uitslag er van niet altijd zeker is, zelfs niet voor den ruiter van beroep. Daar nu deze onderscheidene middelen niet altijd voldoen
aan het oogmerk van degenen wier roeping het is paarden te temmen en af te rigten, zoo gebeurt het helaas! maar al te dikwerf dat deze lieden, na hunne krachten te vergeefs in onverstandig geweld verspild te hebben, toornig worden en tot eene ruwheid overslaan, betreurenswaardig tegenover een zoo nuttig huisdier. We hebben er gezien die het paard met de greep der zweep
of met een stok voor den kop sloegen ; we zagen deze verre- gaande ruwheid in 't bijzonder plegen door iemand, die nog wel den naam had van een groot paardenkenuer te zijn; sommigen schoppen het dier met hunne klompen tegen de pooten; weder anderen bedienen zich op eene onbehoorlijke wijze van den hoef- hamer en het veegmes; ja! we hebben er gezien, die als afge- rigte bloedhonden, het paard in de ooren beten of het dreigden te doen stikken, door zijn strot of de neusgaten toe te nijpen; — nog anderen doorsteken de tong en rukken haar met een dun touw naar buiten, op het gevaar af van haar uit te scheuren, of zij steken den vinger in eene der oogholten en duwen er dien tot achter den oogbol in. Al deze wreedheden hebben geen ander doel, dan het dier te
dwingen rustig, bedaard, onbewegelijk te blijven; eens waren we in de gelegenheid zulk een arm dier te ontzetten, om wiens ligchaam een sterk touw geslagen was, dat zijn beul met een korte er tusschen gestoken stok, in elkander draaide, het paard dus als een baal inpakte, om zijne eigene woorden te bezigen; het dier op die wijze als 't ware gehalveerd, kon zich niet ver- weren en liet zich beslaan. — En ofschoon nu deze en dergelijke wreedheden door iedereen en met regt afgekeurd worden, vindt men eene andere, algemeen in zwang zijnde wreedheid, — de ontruanuing, — zeer natuurlijk, zeer eenvoudig! |
|||||
9
|
|||||||
De mensch derhalve, zich niet kunnende verheffen tot de
hoogte, waarop het paard door zijne schoone eigenschappen staat, — verminkt dit edele dier, en dwingt het om tot zijn laag standpunt af te dalen!!! De natuurkundigen (Cuvier, Flourens, Colin, enz.) stemmen
toe dat men het karakter des paards kan wijzigen en zelfs geheel veranderen, door het met oordeel aanwenden der midde- len, die het krachtigst op het redelooze dier werken, als: lief- kozingen, belooningen, dwang, berispingen, vasten, gedwongen waken, zware arbeid, slagen, enz; dat is: op dezelfde gronden als alle bekende leerwijzen. //Volgens Colin, is de ontmanning een krachtdadig middel,
«dat op zich zelf reeds in staat is, de van nature woeste ge- //aardheid der stieren en van sommige zeer ondeugende paarden, »te verzachten." {Phijsiologie comparée, p. 161.) De ervaring heeft ons overtuigd dat ook bij den hengst dezelfde uitkomst kan verkregen worden door de zamendrukking, en we hoopen, dat deze schandelijke verminking, voortaan nog maar in zeer enkele gevallen zal toegepast worden. Het middel waardoor zulks mogelijk is, zullen we later doen kennen. Volgens de Cours d'equilaiton, zooals deze aan de keizerlijke
rijdschool onderwezen wordt, kan de stok dienen tot afrigting van wederspannige paarden. We nemen daaruit bladzijde 270 over: »Op hetzelfde oogenblik dat de ruiter van zijne sporen //gebruik maakt om het halstarrige paard te kastijden, slaat hij «het met een korte dikke stok boven op den kop, een weinig //achter en tusschen de ooren." «Dit werkt uitmuntend en is de tuchtiging, die FredÉrtc
«Grison reeds in de 16üe eeuw aanraadde: deze voegde bij de //sporen en de roede nog woeste kreeten, zooals hij ze noemde, nb.v. ho! schelm, fielt, schobbejak ! (*) Hetzelfde middel was ook |
|||||||
(*) In <le Fransche tekst staat: Ah traïtre, ah maraail! ah ribaud! —
Dit kieschheid heb ik gemeend daarvoor andere woorden in de plaats te |
|||||||
10
|
|||||
//aan de school van Versailles in gebruik; 't is het middel
//dat ik altijd aangewend heb en mij nooit mislukt is." {Was geteekend): Graaf d'Aure. Deze leerwijze is reeds in het jaar 1857 door Kapitein Raabe in zijne beoordeeling van de Traites de Vextérieur du cheval, door Lecoq en van de PMjsiologie com- pare'e, door Colin bladz. 32, naar waarde geschat. De middelen die tot het afrigten gebruikt worden, zijn bij
wijlen laag of bespottelijk; de een dresseert b. v. zijn paard met rozijnen, de ander met welriekende geuren; velen maken er ronddraaijende bewegingen mede, ze doen het dier duizelen zeggen ze, en om het dan weder te herstellen, draaijen zij het de andere zijde om. Sommigen bedienen zich van de verdoovende middelen en
berooken het paard of bedwelmen het door het te dwingen tabaksrook in te ademen of noodzaken het geestrijke dranken door te zwelgen. — Eindelijk heeft men zelfs goedgevonden de beide ooren van het paard van boven aan elkander te naaijen of een derzelve dubbel, of anders beide van binnen met looden kogels te voorzien, die met een draad aan elkander geregen zijn, — al hetgeen volgens de methode het paard verpligten zal rustig te blijven, — eene rust echter, door hevige pijn veroorzaakt en gevolgd door algeheele gevoelloosheid. — Derge- lijke middelen dienen tot niets dan om de dieren te ontstellen en ze onleerzamer, zoo niet nog ondeugender te maken; en wee! U dus als ze weder tot bewustzijn komen. Opmerkelijk is 't dat in al deze manieren hetzelfde denkbeeld
doorstraalt, n. 1. het paard te verpligten bedaard te blijven. — En inderdaad, die bedaardheid te verkrijgen, is de groot-e zaak; doch alleen dan, als het een zwichten is voor de magt en het gezag, is zij een bewijs van onderwerping, — niet dan, wanneer zij veroorzaakt wordt door verdooving of gevoelloosheid. moeten stellen; (rouwens zulks doet ook niets aan Je zaak af, want liet
paard verstaat niet wat wij zeggen, maar begrijpt alleen uit Jen toon onzer stem, of we hem prijzen of laken. Dr Vkrtalkr. |
|||||
11
|
|||||
Bij de ruiterij zijn de voorgeschreven middelen van bedwang
gedeeltelijk onvoldoende, sommigen er van zeer pijnlijk, velen zelfs wreed en toch zijn de paarden over 't algemeen van eene zeer zachte geaardheid. Moet men zich van een paard geheel meester maken, dan
heeft men daartoe slechts één zeker middel, door n. 1. alle vier de beenen door behulp van kluisters aan elkander te binden, 't geen echter niet gemakkelijk of zonder gevaar is, terwijl het nederwerpen door aan het touw te trekken dat de kluisters onderling verbindt eene geweldige val veroorzaakt, en het dier zich door het vallen wel eens zwaar bezeert. — Daaren- boven is het tot het verrigten van vele operatiën niet eens noodig het paard neder te leggen, men doet het echter omdat men niet anders kan. Zij die met hengsten, of andere ondeugende en onhandelbare
paarden om moeten gaan, hebben ook naar eene vaste en ge- makkelijke wijze van bedwang gezocht. En wat hebben ze nu bedacht? — ze bedekken de oogen,
nijpen den neus met een tang digt, of draaijen de bovenlip en somtijds één of beide ooren met de praam om; eindelijk ont- houden ze het paard ook nog het voedsel en den slaap, beide tot uitputting toe en zeggen dan dat het gedresseerd is. Bij het terugkeeren der krachten, kan men de kuur weder
van nieuws af aan beginnen. Intusschen bezitten sommige dezer lieden eene groote onder-
vinding; zoo hebben we een paardenkooper gekend, die de gestalte van een paard voor eenige oogenblikken wist te ver- grooten, zonder de hoeven te laten uitgroeijen of hooge kalkoe- nen en stooten aan de ijzers te maken, zooals zij gewoon zijn te doen, die in den handel met list en bedrog omgaan. Deze man nam een geschikt oogenblik waar om het paard
ligt tusschen de voorbeenen te steken, waarna hij de wond zeer behendig met een of ander 9terk bijtmiddel bevochtigde. Het dier, dadelijk daarop onder de galg gebragt om gemeten
|
|||||
12
|
|||||
te worden, rekte zich op de voorbeenen uit, vergrootte zich,
door de koten niet door te buigen. — Ken oogenblik latei- had de pijn opgehouden en was het paard tot zijne werkelijke grootte in den staat van rust teruggekeerd; maar het bedrog was gepleegd, de list gelukt, de meting geschied. — We hebben er indertijd een gekend wiens methode van afrigten be- stond in het verwonden der paarden met houten ballen van ijzeren punten voorzien; een ander die er door middel van een blaaspijp, erwten op afschoot. — Kortom, waar zouden we eindigen , wilden we alles onderzoeken wat reeds beproefd is om het paard te nopen bedaard te blijven en zich te laten regeren. Heden ten dage nog maakt men gebruik van den noodstal, die ware folterhokken, onwaardig een beschaafd en verlicht volk en die even als de ontmanning, ten allen tijde een schandmerk zullen blijven en aanduiden, op hoe lagen trap nog in de 19ae Eeuw, onze kennis van het paard stond! De Beduïnen zijn minder wreed jegens hunne heerlijk schoone
renners, dan wij. Om een lastig paard te beslaan, een gebrek dat bij hun zeer zeldzaam voorkomt, nemen ze de toevlugt tot zachter en vernuftiger middelen. Als een paard met de voor- beenen slaat, dan hangen ze een kleine zak gevuld met zand, aan de bovenlip, waarvan dan het koord of touw als een praam werkt. — Slaat het van achteren, dan dringen ze hem achteruit in een doornenstruik of dwingen het om met de beide voorbee- nen in een naauwe en diepe sloot te gaan staan. — Deze vreemde en moeijelijke houding belet het dier om zich te kunnen verzetten en het laat zich gewoonlijk gemakkelijker beslaan. Somwijlen bedekken deze ruiters der woestijn den kop des
paards met een mantel, 't geen ze belet te kunnen zien; daarop laten ze het geheel in vrijheid en houden zich zoo stil mogelijk, juist integenoverstelling van hetgeen onze militaire smeden doen, die het dier aan den muur der smederij vastzetten en hun ge- schreeuw en getier verdubbelen. Het arabische paard, geheel aan zich zei ven overgelaten, afgezonderd, beroofd van het gezigt, |
|||||
18
|
|||||
gedraagt zich als het kind dat zijne moeder dreigt te verlaten;
het is verwonderd, draait met den kop, tracht te zien, rekt den hals uit, besnuffelt het terrein en loopt aarzelend; wordt de grond ongelijk, dan verandert het van rigting. — Ten laatste, na meermalen stilgestaan te hebben om te luisteren, na korter of langer tijd en na eenen ongeregelden, altijd onzekeren loop, briescht het trouwe dier, — roept zijnen meester. — De ruiter glimlacht nu van genoegen en nadert het paard onder het noemen van zijnen naam en dit toont dau zijne vreugde over het weder- vinden zijns meesters schier met evenveel blijken van vernuft, als een hond zou doen. En van deze goede stemming des paarde maakt de man dan gebruik om het te laten beslaan. — Hoe dieper stilte er gedurende de proefneming heerscht, hoe meer kans op welslagen zij heeft. Eene Bachi-bozouck wees ons op zekeren dag een middel aan,
om een zeer prikkelbaar paard te doen bedaren; liet bestond een- voudig daarin, dat men het paard van den oever in 't water deed gaan. — En inderdaad , zoodra het dier tot halverwege de beenen in 't water stond, verroerde het zich niet meer en liet zich regeren. Beurtelings heeft men al de stelsels geroemd, die zich hebben
weten in te dringen, hetzij door list, door geslepen- of behendigheid, op sluwe wijze gebruik makende van ons gebrek aan kunde en oordeel. Onder al deze célébriteiten van den jongsten tijd, heeft zich
Ra reu onderscheiden, die gelauwerd {couromit!) (*') geworden is, (*) De Fransche tekst lieeft hier eene zeer geestige woordspeling, die
niet in 't Hollandsen over te zetten is. In het oorspronkelijke staat n. 1.: C'est ainsi que, parmi toutes ces célébritês récentcs, s'est fait remarquer M. Harem , qui a étê couronne, comme 1' ont e'té la plupart des chevaux auxqucls ses adeptes out appliqué sa methode, etc. etc. — Nn wil couronne in de eerste beteekenis wel zeggen: gekroond, maar un cheval couronne, beteekent: een paard m?t gekwetste knieën, en zooals men weet, wordt, volgens de methode van Raretj, van een kwaadwillig paard een der voorbeeneu stevig op- en dubbel gebonden, waardoor bet natuurlijk groot gevaar loopt te vallen en zich de knieën te bezeeren of te kwetsen. de vertaler. |
|||||
u
|
|||||
even als het de meeste paarden zijn, op welke de ingewijden
zijne methode hebben toegepast; eene methode, die ons reeds door de kozakken geleerd was, welke door middel van eene gelijke handelwijze er behagen in scheppen hunne paarden Ic doen nederleggen. — Gedurende ons verblijf in de Krim lieten de behendigsten hunner niet na dit schouwspel te vertoonen, om ons van hunne kunst te overtuigen. — Dikwerf was één bevel genoeg; somtijds zelfs gebood de kozak zijn paard zich neder te leggen, terwijl hij er op zat. Thans is het de vraag niet meer welke van al deze zoogenaamde
leerwijzen de beste is; ze zijn voorbij gegaan, gelijk allen zullen voorbijgaan, die geen snelle en zekere resultaten opleveren, die niet door iedereen kunnen worden toegepast en met onze zeden en gewoonten overeenkomen. — Mits dat men niet mishandele, geen geweld gebruike en de middelen niet pijnlijk zijn voor het paard, — zal die wijze om het te temmen al de overigen over- treffen, — indien het middel, ofschoon krachtig, voldoet aan onze behoeften, onze kennis en onze geschiktheid. — En dit middel nu, we hebben het vroeger reeds gezegd, is de Hippo-Lasso! |
|||||
HIPPO-LASSO, OP DWANGÏUJG,
DIENENDE OM HET PAARD, DEN MUILEZEL EN IN 'ï ALGEMEEN ALLE
ONZE GEOOTE VIERVOETIGE HUISDIEREN, DIE TEN GEVOLGE
VAN HUNNEN KWADEN, KOPP1GEN OF WILDEN A/VRD
ONHANDELBAAR ZIJN, TE TEMMEN.
|
||||||
DE HIPPO-LASSO.
We gaan over tot de beschrijving der werktuigelijke zamen-
stelling van den Hippo-Lasso, waarvan de eenvoudigheid even groot is als de magt. Het touw dat de cavalerist gebruikt om te fourageren, zoo.
danig om het paard geslagen dat het alle vier de beenen om- strengelt, geeft een vrij naauwkeurig denkbeeld van dezen lasso. — Als de ruiter het touw (dat de boenen omstrikt op de hoogte waar ze zich met den romp verbinden) aanhaalt, even als hij zulks den hooi- of stroobundel doet, zal hij het paard inéén- rijgen en al naar mate hij het sterker aanhaalt, zal het dier er door in zijne bewegingen gehinderd worden, zijnen gang vertra- gen , onbewegelijk blijven staan, of zelfs wel op den grond ge- worpen worden. De verplaatsingen die de beenen, als zoovele steunpunten,
gedwongener wijze zullen ondergaan, hangen geheel af van de vernaauwing van den Lasso; hoe meer deze wordt digtgehaald, |
||||||
tfl
|
|||||
hoe nader de beenen van het dier bij elkander zullen komen te
slaan, tot dat zij eindelijk eenen gedwongen en onvermijdelijkeu val veroorzaakt. Het zal wel niet behoeven gezegd te worden dat, om het
fourage-touw op zijne plaats te houden, het derwijze om het paard moet gehangen worden dat het niet te veel van zijne plaats kan verschuiven, hetzij door riemen of banden die over den rug van het paard heenloopen, hetzij dat men het vóór tusschen de borstriem van het zadel heensteke en aan weerszijden door de afhangende stijgbeugels. Met behulp van dit op zich zelf zoo hoogst eenvoudig middel
kan men alle lastige paarden bedwingen en zelfs de grootste vier- voetige dieren afmatten, hoe groot hunne kracht en hun slechte wil ook zijn mogen. Ziet daar het primilivc denkeeld, hetpunt waarvan de luitenant
Lunel is uitgegaan, om gedurende den oorlog in het Oosten spoedig een groot aantal paarden Ie temmen. Lunel was in 1855 te Varna gedurende eenigen tijd belast
met de levering der paarden voor de ruiterij en had voor deze moeijelijke dienst, slechts cenige ongeoefende soldaten en Turken onder zijn bevel; toch moest hij snel en vaardig handelen. De paarden moesten gegrepen, vastgezet, gemerkt, beslagen, opge- toomd , gezadeld en in zekeren zin gedresseerd worden: want men rigtte ze dadelijk af naar de behoeften van de dienst waarvoor ze bestemd waren, even als of ze van te voren reeds geoefend geweest waren in al datgene wat nu nog zoo geheel nieuw voor hun was; in één woord, hij moest de wilde of halfwilde paarden, zóó als ze gevangen waren,' dadelijk geschikt maken voor de dienst; en dat resultaat nu werd verkregen door den Lasso van Lu nel. Dit toestel schenkt kracht aan menschen, die geen de minste
kennis van het paard hebben; de behandeling er van vereischt noch behendigheid, noch vernuft, eigenschappen die zoo moeije- lijk zouden te vinden geweest zijn bij lieden, die tot eene zoo veelvoudige dienst gebruikt werden. |
|||||
17
|
|||||
Met dezen Lasso zijn in minder dan drie maanden tijds, 1800
paarden of muilezels verschalkt, gegrepen en bedwongen en bij de verschillende legerafdeclingen ingedeeld. Geen enkel kon er weerstand aan bieden, hoe groot zijne kracht, zijne koppig- of ondeugendheid ook was. Ziet hier het middel door behulp van 't welk deze buitenge-
wone afrigting verkregen werd. De dieren bevonden zich in cenc besloten ruimte, die maar
ééne naauwo uitgang had; nu jaagde men ze daar binnen op, om ze te noodzaken zich één voor één te begeven in een smalle gang, die naar den uitgang leidde; het paard, meenende te vluglen, stak nu geheel vrijwillig kop en hals tot aan de borst in een haam (bricole) dat aldaar van te voren doelmatig was vast- gemaakt; hierdoor werd het in zijnen loop gestuit, waarop ter- stond een soort van broek (avaloire) over het achterstel werd gelegd, terwijl men voorts behendig en op eene zeer eenvoudige wijze deze beide gedeelten van het tuig aan elkander verbond; daarna oefende men er eene drukking, eene zamensnoering mede uit, sterk genoeg om het paard dadelijk te beletten zich aan de verschillende behandelingen te onttrekken, die de dienst ver- eischte waarvoor men bet bestemde. Deze Lasso, door den luitenant Lunel aan zijn oude kameraad
en leermeester, kapitein Eaabe vertoond, is door hun verbeterd, naar mate hunne ervaring langduriger en veelvuldiger werd; thans is het een volledig toestel, zeer gemakkelijk te hanteren en dat aan den mensoh eene onwederstaanbare magt, eene ongehoorde kracht verleent; 't is een dwangmiddel, met behulp van 't welk men een paard kan inééndrukken, zonder aan zijne bewerktuiging te schaden, en dat door de aanwending eener kracht, waaraan het zich met geene mogelijkheid kan ont- trekken ; het wordt er in 't vervolg ook handelbaar door, wijl het door ondervinding overtuigd is, dat alle worsteling te ver- geefs, alle tegenstand nutteloos is; en toch is het systeem het- zelfde gebleven, heeft het niets van zijne eenvoudigheid verloren, 2
|
|||||
IS
|
|||||||||
't geen een noodzakelijke voorwaarde is in ieder werktuig, zal
het algemeen worden. De nuttigheid van den Hippo-lasso is onberekenbaar.
De Heeren Raa.BE & Lünel hebben de drie navolgende toestel-
len vervaardigd, die wel allen op hetzelfde systeem berusten, doch verschillende eigenschappen bezitten. De temmer (lasso-dompteur) bedwingt de onhandelbare paar-
den oogenblikkelijk, temt ze. De bedwinger (lasso-Jiarnais) wordt voor trekpaarden gebezigd
en belet hun ten eenenmale te kunnen steigeren of hollen. De afrigter (lasso-martin gale-écolière) is bestemd om de op-
voeding van het rijdpaard gemakkelijker te maken, zonder dat men juist een geoefend pikeur behoeft te zijn, om daarin naar weusch te slagen; terwijl hij den ruiter die een holziek paard berijdt, eene groote gerustheid verschaft. |
|||||||||
DE TEMMER.
(Lasso-Dompteur.)
ZIJNE PHUSIEKE EN MORELE WERKING OP HET PAiRD. |
|||||||||
F H IJ 8 IE K E UITWERKING.
Deze Lasso kan men beschouwen als het dwangbuis der groote
viervoetige huisdieren; de drukking van het toestel heeft voor en achter plaats omstreeks de gewrichten, die door het opperarm- met het voorarmbeen en door het dij- met het schenkelbeen gevormd worden; zoodra nu de lasso werkt, worden deze gewrichten nader tot elkander gebragt; de hoeken, vóór door het schouderblad en opperarmbeen en achter door het darm- en dijbeen gevormd, worden kleiner, sluiten zich; alsdan kromt |
|||||||||
I'.l
|
||||||
zich de ruggegraat en terstond is de kracht der spieren, die
het voorheen naar voren en het achterbeen naar achteren bewe- gen, overwonnen. Deze twee hoeken, sterk te zamengedrukt, naderen met het onderste gedeelte tot elkander, en wijl zij de beweging van het overige gedeelte der beenen besturen, zoo worden ook deze gevolgelijk digter bij elkander gebragt en de steunvlakte van het ligchaam zeer verkleind. — Op deze wijze is 't dat alle tegenstand verlamd en het karakter verzacht wordt. (Zie PI. 1. lig. 2.) |
||||||
MORELE UITWERKING.
Zoo het een dier is van een prikkelbaar gestel, tracht het
zich terstond, doch vruchteloos, door allerlei bewegingen van den lasso te ontdoen, die schoon nog niet eens aangehaald, het toch reeds tot verzet aanspoort; vervolgens klemt het zich aan den grond, ten einde door de inspanning van al zijne krachten, de zamensnoering te verhinderen. Eindelijk geeft het zich tegen wil en dank over en het is
alsdan dat, onder den indruk van zijn verwonnen tegenstand, van zijne magteloosheid, — zijn uiterlijke de verschillende ge- waarwordingen die het ondervindt, duidelijk uitdrukt. — Zijn blik, eerst onrustig, wordt nu bijna wild; beurtelings slaat het denzelven op de omstanders en op het toestel dat hem omkneld houdt; geheel zijn uiterlijke verkeert onder den invloed van zijne onmagt en van de wankelende stand zijns ligchaams; het onder- werpt zich nu geheel, het laat zich betasten, kan zich zelfs tegen de pijn niet verzetten, in één woord het is getemd en geeft nu nog slechts zijne behoefte te kennen om bevrijd te worden van de drukking, die hem bedwingt en zijne vrijwillige bewegingen verhindert. |
||||||
20
|
|||||||
OVER DE VOORDEELEN AAN DEZE WIJZE
VAN TEMMEN VERBONDEN. Deze wijze om het paard te bedwingen is niet wreed, terwijl
de groote gemakkelijkheid die zij om het te temmen verschaft ons doet hopen, dat hare algeroeene toepassing de ontmanning van dit edele dier zal doen ophouden. — Deze verminking moest niet dan zeer zeldzaam meer plaats hebben, op de mogelijkheid waarvan we de aandacht vestigen van allen die de bevoegdheid bezitten er over te kunnen oordeelen, terwijl we geen oogenblik twijfelen of allen die het paard liefhebben, zullen ons in onze pogingen daartoe ondersteunen. Men heeft reeds van de zamendrukking gebruik gemaakt, om
sommige zeer kleine diertjes te behandelen. — Purkinje, een Duitscher, is de uitvinder van een bedwinger (compresmir), die men de hand van den micrograaph zou kunnen noemen. Dit werktuig heeft reeds zeer vele diensten aan de wetenschap be- wezen, door de waarnemingen der geleerden op de kleine insek- ten te vergemakkelijken; door middel van zijne drukking belet men ze zich te bewegen, men kan ze er zelfs inwendig mede onderzoeken; voor sommige studiën drukt men ze geheel plat. |
|||||||
OVER DE NUTTIGHEID VAN DEN TEMMER.
De diensten die men van dit vermogend toestel trekken kan,
zijn zeer onderscheiden. — Als dwangmiddel bij den smid en in de ziekenstal, dient het om zich van alle soorten van paarden te verzekeren en ze te noodzaken bedaard te blijven; of om ze met gemak op de hoef of op de bil te kunnen brandmerken, als ook tot het doen van zekere heelkundige vcriïgtingcn. — Ja! de magt van dezen bedwingenden lasso is zoo veelvermogcnd |
|||||||
91
|
|||||||
dat we gelooven, men ze ook met goed gevolg bij kolderige
(vertigineux) paarden zou kunnen aanwenden. Het kolderige paard maakt hoogst ongeregelde bewegingen,
krijgt hevige schuddingen en stuiptrekkingen en ondervindt vooral wanneer het opgesloten is, vreeselijke aanvallen. Zulk een dier is ongenaakbaar en kan zich zelf dooden, zoo
hevig, woest en wild zijn zijne bewegingen. Zulk een paard nu, kan door de onbeperkte magt van den Temmer overmeesterd, ter neer geworpen, liggende gehouden en bedwongen worden; het zal er door in de onmogelijkheid gesteld worden zich eenige andere beleediging dan eenige ligte kneuzingen toe te kunnen brengen; de kop kan door middel van lederen riemen aan weers- zijden van den lasso vastgebonden worden, zoodat het dier, ge- noodzaakt om te blijven liggen, zich noch kan oprigten, noch dooden, het zal nog maar alleen een weinig met de beenen kunnen slaan. Deze Lasso maakt ook het beslaan van gevaarlijke paarden
gemakkelijk; ze kunnen zich nu niet meer losworstelen, de beenen wijd uitstrekken of er mede slaan j ze kunnen ze nu nog slechts terug en optrekken, zoolang het dwangtuig nog niet genoegzaam digtgehaald is; terwijl, om te beletten dat het met de achterbeenen kracht uitoefene, men indien zulks noodig is de kniebanden aanleggen en daarmede de beide achterbeenen boven de hakken stijf'te zamen binden kan , waardoor de sterke pees die over het hielbeen loopt, tezamengedrukt wordt en het dier belet wederstand te bieden, kunnende het dan naauwelijks meer spartelen; men is dan veilig voor elk gevaar, zonder dat er voor het paard het minste gevaar uit ontstaat. Door den Par- fait Maréchal worden de kniebanden afgekeurd, terwijl de hoefsmeden er zich van bedienen om bij bevangen paarden den toevloed van vochten naar de voeten te beletten. (*) — Wij |
|||||||
(*) Eene even ongerijmde als nuttelooze en schadelijke handeling, — den
dukterenden smid ten volle waardig! de vertaler. |
|||||||
22
|
|||||
hebben van het gebruik der kniebanden slechts gewag gemaakt,
omdat er omstandigheden kunnen voorkomen, op marsch b. v., dat men geen ander of beter middel bij de hand heeft. Bij het beslaan gaat men met den temmer volgenderwijze te werk. Een persoon houdt op den duur een der aanrijgriemen en wel die aan de zijde waar het paard het eerst zal beslagen worden, in de hand. De helper belast met het opnemen van den voet, nadert het
paard en bestrijkt het been dat hij wil opnemen langzaam van boven naar beneden; nooit mag hij het paard onverhoeds over- vallen, en zijne handeling moet los en vrij zijn om alle kitteling te vermijden; bij het opnemen van den voet moet hij zich wachten liet been buitenwaarts te trekken, waardoor het paard het evenwigt zou verliezen en een dwang aangedaan worden, tegen welke het zich verzetten zal; — 't is dus van het grootste belang, het been in de gevorderde rigting te houden. De man die den Lasso werken doet, haalt hem bij liet begin
der werkzaamheden tamelijk aan en houdt verder het oog op al de bewegingen van den helper en het paard. — Biedt het dier tegenstand, verzet het zich, dan wordt de lasso onmiddelijk sterker aangehaald; toont het zich daarentegen gewillig, dan laat hij hem wat schieten en geeft aan het paard eenige meerdere vrijheid om het been in eene ongedwongen positie te houden. Voorzigtig handelende, is de helper voor alle ongelukken
gevrijwaard; mogt echter het dier bij zijn moedwillig verzet blijven volharden, dan moet het ter nedergeworpen worden, — waarover we later zullen spreken. Het toestel neemt niet veel plaats in en kan zeer gemakkelijk
gedragen worden, 't geen voor de Heeren Vee-artsen, die ten platten lande praktiseren, veel waard is; ze kunnen er de dieren, die ze behandelen, verbinden of opereren moeten, bedaard mede- houden, zonder genoodzaakt te zijn ze te verplaatsen. — Moet een rund neergeworpen worden dan kan dit er even goed en gemakkelijk mede geschieden, mits men slechts zorge, deze |
|||||
23
|
|||||
het toestel omgekeerd op te leggen, n. 1. het borststuk achter
en het dijstuk vóór. De operateur plaatst zich nu achterwaarts en kan de bewegingen
van het dier besturen, het noodzaken eerst achterneêr te huiken, daarna te knielen en zich op de zijde uit te strekken, om zoo- doende de val gelijkmatig, zacht en langzaam te doen plaats hebben en het breken der hoornen voor te komen, waaraan deze logge en zware dieren anders ligtelijk bloot staan. In de stoeterijen of verzamelplaatsen van hengsten , kan de
temmer dienen om de paardige of netelige merriën gedurende het dekken rustig te houden, en den hengst voor alle kwetsuren en hoefslagen te beveiligen. Dit toestel kan ook met voordeel de lot hiertoe in zwang
zijnde voetboeijen vervangen, waarvan het aanleggen met veel gevaar en moeite voor de oppassers gepaard gaat, en die ook voor de merrie nadeelig zijn. In het belang der merrie stellen de Heeren Raabr & Lunel
voor, den hengst te schoeijen; gebruik makende van het groote gemak dat de temmer verschaft om het paard te behandelen, zou men dan de beide voovbeenen van dezen laatsten moeten schoeijen met een soort van goed opgevulde halve laarzen, die boven de koot vastgegespt worden. — De merrie zou aldus behoed worden voor kwetsuren en verscheuringen, die de hengst haar dikwijls door zijne ruwe liefkozingen, of op het oogenblik van den sprong toebrengt. 't Is bekend dat de hengst, terwijl iiij zich voor den sprong
gereed maakt, met de voorbeenen slaat, steigert; 't is een soort van liefkozing, maar als hij nu pas en soms scherp (*) beslagen is, kan dit zware beleedigingen ten gevolge hebben. (*) Een dekhengst scherp te zetten is niet alleen hoogst onvoorzigtig,
maar ook geheel ounoodig, zelfs voor dezulken waarmede men rondgaat, wijl dit in een saisoen plaats heeft, dat men waarlijk voor gladde wegen niet meer behoeft te vreezen; het allerbest is ze, althans van voren, geheel unbeslagen te laten. 111 vkrtalkk. |
|||||
u
|
|||||
Het oogenblik waarop de hengst de merrie met zijne beide voor-
pooten omvat, is voor haar altijd gevaarlijk. — Met de paarden - schoenen {hippo-gants) kan men alle kwetsingen vermijden, —■ Men beschut de knieën wel met lederen knielappen...... Magne
beschrijft deze gevaren voor de merrie in zijne: iiHygihie vété-
rinaire appliquée, etc." //De hengst (zegt hij) werpt zich somtijds met zooveel kracht
op de merrie, dat hij haar döodelijk kwetst." Uit de volgende beschrijving, aan denzelfden schrijver ontleend,
kan men nagaan welke kwellingen eene merrie wachten, die op de tot hiertoe gebruikelijke wijze door eenen ezelhengst moet gedekt worden: //De merrie wordt in een hoogst eenvoudige (?) noodstal
//geplaatst, zamengesteld uit twee regte of gebogen stukken //hout, waarvan het eene einde in den muur, het andere in den //grond bevestigd is; ze hebben eene hoogte van 90 duimen tot «één el en 40 duim van den grond tot aan den muur en zijn 70 //duim van elkander verwijderd. Verder zijn ze door twee houten «dwarsbalken vereenigd, waarvan de eene voor de borst der merrie «als ze er in staat, en de andere tegen den muur; aan een ring in //den muur of in de grond digt bij den muur, is een dwanghalster n(licol de force) bevestigd, waarmede men de merrie vastzet. De //leireep (lonye) loopt door dien ring en wordt vastgemaakt aan een //losse spil, die in een der zijden van den noodstal gestoken is." //Dreigt de merrie te zullen vallen, dan is het voldoende die
//pen er uit te trekken, om haar los te maken." //Om zich van ondeugende merriëu te verzekeren, gebruikt
♦men een strik, aan ieder einde waarvan lederen riemen gehecht //zijn. Deze strik wordt het paard om den hals gelegd en de //riemen om de voor- of achterbeenen gebonden." Zou men niet meenen eene zitting van de H. Inquisitie bij
te wonen? De ï'ijdscholen en allen die zich met het dresseren van paarden
onledig houden, zullen in dezen rekbaren gordel een krachtig |
|||||
25
|
|||||||
hulpmiddel vinden om alle paarden, tot zelfs de neteligste (pisseuses)
merriën toe, te bedwingen, te onderwerpen en te regeren. Op- en aftuigen, het stil blijven staan bij het ,opstijgeu, het
in positie stellen {se rassembler), het kunstmatig bewegen {se cadencer), zich nederleggen en in alle houdingen te laten behan- delen; het te gewennen aan het afschieten van vuurwapenen, aan het wapperen der vaandels, aan het slaan der tamboers, aan het fluiten der stoommachines; het sluiten en openen der gelederen te verdragen; een onbuigzamen, wilden en woesten aard te matigen; in één woord, het paard overeenkomstig zijne gebreken en zijne luimen snel en volkomen te vormen, — dat alles wordt kinderspel. En in het algemeen; het vervoer der groote viervoetige dieren
per spoortrein; het in- en ontschepen; het scheren, het rossen, (la toilette) — alle deze verrigtingen zullen geene moeijelijkheden meer opleveren. Op de slagtplaatsen zal men van dit middel gebruik kunnen
maken om gevaarlijke dieren te bedwingen, liet zij om ze te vervoeren of wel om ze ter neder te werpen. De veehouders zullen er de krachten der boosaardige stieren
mede verlammen; de dieren die vetgeweid worden er rustig door doen loopen en even zoo die, welke voortdurend stal ge- houden worden; zij zullen er de veulens in de weide bedaard mede houden, zonder dat het noodig zij ze aan eene lijn vast te zetten, (*) waardoor ook de kwetsingen, door het verward raken daarin, voorgekomen zullen worden. |
|||||||
(*) H$ vastzetten der veulens in de weide, is zoo ver ik weet hier tè
lande niet gebruikelijk en ook om meer dan ééue reden af te keuren; maar wel het aanleggen van kluisters aan paarden, die zich moeijelijk laten krijgen, of over hekken en sloten springen; doch behalve dat deze den gang bederven eu verwondingen veroorzaken, zijn ze ook ondoelmatig, want het paard dat er eenmaal aan gewoon geraakt is, weet het been zóó tearaaijen, het kluister zóó behendig te sliugereu, dat hij er geen hinder van beeft. Ook deze zouden zeer goed door den, lasso te vervangen zijn. dr vertalm*. |
|||||||
20
|
|||||||||
De verkrcgene daadzaken bevestigen liet dat een der geluk-
kigste uitkomsten die de temmer verschaft is, dat het dier 't welk meermalen of soms slechts eene enkele maal er mede inge- regeu is, voor langen tijd en dikwerf voor altoos, handelbaar geworden is; 't is overtuigd dat de mensch zijn heer, zijn meester, zijn gebieder is. — We zouden eene menigte paarden kunnen opnoemen, die geheel gedwee geworden en afgerigt zijn, door het slechts eene enkele maal aanwenden van dit toestel. Wij stellen derhalve als eene bepaalde daadzaak vast: «Dat
de afrigling van het onhandelbare paard op werktuigelijke wijze kan geschieden." Iedereen zal dit voortaan gemakkelijk vallen. |
|||||||||
BESCHRIJVING VAN DEN TEMMER.
Het toestel is zeer eenvoudig zamengesteld uit een borststuk
of haam en een dijstuk of broek, die beiden afhangen tot op de hoogte waar de ledematen zich met den romp vereenigen en aan weerszijden vereenigd zijn door een lange riem, die over rol- gespen heen en terug loopen; 't geen op gelijke wijze de krachts- oefening vermeerdert als dit de dubbele katrol doet. Twee dwars over den rug van het dier gaande riemen, houden den lasso op. (Zie PI. 1. Fig. 1.) (*) |
|||||||||
WERKING VAN DEN TEMMER.
Het is voldoende de riemen, die het borst- en dijstuk onder-
ling vereenigen, aan te halen, om eene drukking van het geheel te bewerken die, in den aanvang ligt, tot eene kracht kan stijgen, waartegen het dier zich niet alleen niet zal kunnen verzetten, (*) Hier en ook elders verzuimen de schrijvers gewag te maken van den
over1ang8 loopenden riem, die de beide draagriemen vereenigt, en die toch zoo onmisbaar is om tiet toestel behoorlijk op zijne plaats te houden. DE VERTALKR.
|
|||||||||
27
|
|||||||
maar die het zelfs ter aarde kan werpen. De einden dezer rie-
men worden aan de voorzijde van het borststuk vastgegespt, ten einde ze ten allen tijde los te kunnen maken, zelfs in geval het dier op de eene of andere zijde ligt. Een ring vóór in het midden van het borststuk bevestigd dient, om de teugels van het hoofdstel of het halstertouw aan vast te binden en dit wel des te korter, hoe onwilliger het dier is. (Zie PI. 1. Fig. 2.) Het opleggen van het dwangtuig gaat bij de meeste paarden gemakkelijk en geschiedt, even als het opleggen van het gewone tuig, op stal. |
|||||||
OVER HET GEBRUIK VAN DEZEN LASSO.
. Het door dit toestel inééngeregen paard, onderwerpt zich
oogenblikkelijk; liet trekt zich in één (se rassemble), laat den kop hangen, kromt den rug en laat zich betasten. Eene geringe kracht veroorzaakt reeds eene zamendrukking, in staat om de ruggegraat van een groot vienoetig dier te doen kraken, — de hand eens kinds bewingt het vurigste ros. Dit hebben we onder- scheidene keeren bevestigd gezien door een jeugdig ruiter van tien jaren, de zoon van den Heer Lünel, in geheel Parijs be- kend en wiens stoutmoedig- en behendigheid reeds de aandacht der pikeurs getrokken hebben. Men herhaalt de inééndrukking al naar mate het dier onbuig-
zamer van aard is, de duur er van hangt even zoo af van de moeijelijkheden die zich voordoen en overwonnen moeten worden. Om het paard de vrijheid zijner bewegingen te hergeven, behoeft men slechts een der riemen los te gespen, waarbij men echter met voorzigtigheid te werk moet gaan. De lasso kan naar ver- kieziug zeer snel of langzaan aangehaald en gevierd worden; men is dus ten allen tijde geheel meester van al de bewegingen des paards, dat zich aldus bedwongen gevoelt door eene kracht, die de zijne ver overtreft. |
|||||||
23
|
|||||
Onderneemt men liet een paard te temmen dat ongewone
zwarigheden aanbiedt, dat b. v. bijt, voor of achter slaat; een dier, dat er algemeen voor bekend staat werkelijk ondeugend, gevaarlijk, ongenaakbaar te zijn, dan gaat men volgender wijze te werk: zoo het maar eenigzints doenlijk is, moet het paard den lasso opgelegen worden vóór het den stal verlaat; doch men hale hem niet te sterk aan, opdat het dier loopen kunne; de lange aanhaalriemen moeten echter vastgegespt worden, op- dat hoe het ook springe of zich verzette, de lasso op zijne plaats blijve liggen. We bevelen het opleggen van den lasso op stal zoo aan, wijl
het daar gewoonlijk gemakkelijker geschiedt; intusschen gebeurt het somwijlen dat het paard zóó lastig is en zich zóó geweldig verzet, dat de lieden die er mede belast zijn, inderdaad aan gevaar bloot staan. Ziet hier hoe men in dergelijke gevallen handelen moet: Het paard hoog en kort aan de ruif vastgebonden zijnde,
houdt een man, aan de linkerzijde geplaatst, het losgegespte borststuk vóór de borst van het paard; een ander, zich aan de regterzijde bevindende, vat de einden daarvan aan, zorgende dat het paard er niets van voelt; eerst dan als de draagrieui van dit gedeelte van den lasso over den schoft van het paard gereikt en zij aan de andere zijde vastgegespt is, laten beiden het borststuk los dat nu om den hals van het paard hangt. Het dij- of achterstuk wordt nu dadelijk dwars over den schoft gelegd, terwijl hij die aan de zijde geplaatst is waar de aan- haalriem nog niet door de rolgespen gestoken is, dit nu vlug doet, er op lettende den riem plat te houden, en het einde er van vastgespt. Het toestel is nu wel reeds rondom digt, maar nog los en ligt in zijn geheel op en over den schoft van het paard. Er blijft nu nog maar over om het achterste gedeelte er van
op zijne plaats te leggen, 't geen het gevaarlijkste der geheele verrigting is; doch dat gevaar wordt opgeheven, dank hebbe een touw, onverschillig welk, dat men vooraf reeds dubbel door |
|||||
2!i
|
|||||
den ring gestoken heeft, die zich in het midden en aan de
achterzijde van het dijstuk bevindt en dat men nu, op een afstand achter liet paard staande, slechts naar zich behoeft toe te trekken. Dit touw doet dan het dijstuk naar achteren glijden, dat op die wijze het achterstel des diers bedekt, — het coif- feert. Dit gedaan zijnde wordt het touw weggetrokken door het eene einde er van los te laten en aan het andere te trekken. Als het doenlijk is het borststuk zonder veel moeite over den
kop en hals van het paard te leggen, zet men het eerst nadat zulks geschied is, aan de ruif vast. In dit geval wordt de lasso vooraf digtgegespt omgehangen, terwijl men om het kruis er mede te bedekken, handelt zoo als we straks opgaven. Het dwangtuig opgelegd zijnde, geleidt men het paard naar
een zacht terrein, opdat het zich niet kwetse bij den val, die men het wil doen ondergaan. Nadat het dier op eene zoodanige plaats gebragt is en men
het aan de teugels, den halsterriem, of wat nog beter is aan den cavec;on vasthoudt, worden de riemen van het dwangtuig ter weerszijden aangehaald, en wel der mate dat men het paard noodzaakt de beenen zoo digt mogelijk bij elkander te plaatsen, waardoor zijn stand hoogst wankclbaar wordt; daarna zet men de zamensnoering alleen aan die zijde voort, op welke men het dier dwingen wil zich neder te leggen. Om dit doel te bereiken rijgt en trekt men aan den riem die
de zamendrukking veroorzaakt en eindigt met het paard naar diezelfde zijde te doen overhellen. — Door een hevigen en wis- sen val bedreigd, gaat het dier liever vrijwillig leggen. — De aan den kop geplaatsten helper zet het paard terug, om het te noodzaken eerst van achteren neer te zakken,'t geen gemakkelijk wordt, omdat do achterbeenen zoo ver naar voren onder het lijf gebragt zijn; zoodra het paard ligt gespt men den riem vast, waarmede men do nedcrwerping volvoerd heeft en verze- kert zich van den kop. (Zie PI. 2.) — Door middel van den losgebleven riem bestuurt men nu verder de bewegingen, |
|||||
30
|
|||||
hetzij door hem meer aan te halen of bot te vieren, hetzij
door dezen ook vast te gespen, al hetgeen men naar de omstan- digheden regelt. Om aan het paard zijne volle vrijheid weder te geven is het voldoende dezen zelfden riem geheel los te maken , 't welk gedaan wordt als men het dier vergunt om weder op te staan. Gewoonlijk werken wij alleen, zoolang men echter de ver-
eischte vaardigheid niet verkregen heeft in de behandeling van een werktuig dat op eene zoo geheel nieuwe wijze temt, is het raadzaam zich van eenen helper te bedienen. Het ter aarde geworpen paard ligt geheel verslagen, al zijne
tegenstrevingen zijn magteloos en gewoonlijk is het voldoende hem tien of twintig minuten te zaam geregen te laten liggen, ofB getemd te zijn. Zijne overgave, geheel zijn doen, zijn uit- zigt, — geven duidelijk het oogenblik te kennen waarop het doel bereikt is. (Zie PI. 2.) Het dier is geheel ontmoedigd {maté), een bloodaard (capoii)
geworden , zooals men bij de troepen zegt; alsdan hergeeft men het zijne vrijheid en laat het opstaan. Zeldzaam gebeurt het dat het noodig is de bewerking eene tweede maal te hervatten, in dat geval handelt men op dezelfde wijze. Na het ondergaan van deze proeven, is het paard onderwor-
pen ; in den regel laat het zich dadelijk daarop behandelen en beslaan, ofschoon geheel vrij en ontdaan van het dvvangtuig; men kan hel nu zelfs bestijgen. Onze talrijke proefnemingen op eene menigte ondeugende,
lastige of koppige paarden, die wij ons bij verschillende leger- korpsen of bij partikulieren konden verschaffen, hebben ons altijd voldoende uitkomsten opgeleverd. Nog zeer onlangs (in 1859) hebben we het genoegen gesmaakt,
onderscheidene merriepaarden en runderen te bewerken in tegen- woordigheid van de Heeren Boulejj, Delafond en Reijnal, Hoogleeraren aan de Keizerlijke Vee-artsenijschool te Alfokt; overal en altijd, was de uitkomst volkomen. — De Heer Bouleij |
|||||
8]
|
|||||
heeft zich van het volslagen onvermogen van liet paard om zich te
kunnen verzetten, zelfs tegen de aanwending van pijn, die hij met opzet verwekte, overtuigd, door liet dier op meer dan ééne gevoelige plaats met eene bistourie verwondingen toe te brengen. Nog eene proefneming, die we aan de dienstvaardigheid van
den Heer Pranconi , vee-arts der stallen van Z. M. den Keizer verschuldigd zijn, is even gelukkig geslaagd; het paard werd dadelijk zonder eenige moeite beslagen, ofschoon het dwangtuig reeds weder afgenomen was; dit dier verweerde zich woedend vóór dat het ingeregen was; het behoorde den Heer Cabas, bankier te Parijs toe, die ons menigmaal verzekerd heeft dat na het ontvangen dezer les, 't geen toen ongeveer drie maanden geleden was, zijn paard zoo zacht van aard geworden is, dat men het zonder gevaar kan naderen, dat het zich gemakkelijk laat bestijgen en besturen en men naar willekeur zijne voeten kan opnemen. Eene andere nog later te Parijs verrigte proefneming in 't bijzijn
van den Heer Gekard , eerste vee-arts der garde van Parijs, en vele officieren van onderscheidene wapens, heeft dezelfde uitkomst opgeleverd als alle de voorgaande. — Dit paard, toebehoerende aan den Heer FaugÈre, luitenant bij de garde van Parijs, van eene Herculische sterkte, werd in ééne les getemd en liet zich dadelijk regeren; het stond bekend als een buitengewoon kwaadaardig en onhandelbaar dier, dat zonder vrees voor onge- lukken niet te naderen was; dit had de ondervinding reeds sedert geruimen tijd geleerd en vele personen, die het noch aan voorzigtiglieid, noch aan behendigheid ontbrak, waren er reeds het slagtoffer van geworden. |
|||||
;;•'
|
|||||
DE B E D W I JU G E E.
( Lasso-Harnais.)
Z IJ N E NUTTIGHEID.
Het tal van droeve ongelukken, door het hollen van ingespannen
paarden veroorzaakt, heeft de Heeren Raabe & Lunel bewogen naar een middel te zoeken, om de ongeloofelijke magt die de temmer {lasso-dompteur) op het ongetuigde paard uitoefent, ook op het trekpaard toe te passen. De uitslag der onderzoekingen en van de talrijke proeven dezer beide officieren , heeft hunne ver- wachting nog overtroffen ; niet alleen toch dat men het paard geheel meester blijft, maar men kan ook zijne snelheid ver- minderen , het ophouden, doen stil staan, ja! het zelfs ter aarde werpen; door den lasso op zich zelf, is het reeds in de volstrekte onmogelijkheid gebragt om te kunnen hollen , zonder dat men er nog iets mede behoeft te werken of er aan te trekken; men heeft niets te doen dan het toestel behoorlijk te plaatsen en op de juiste hoogte te vcreenigen. Om den Bedwinger naar eisch te bevestigen, heeft men slechts
eenvoudig do ruimte van den cirkel door den lasso gevormd , en die alle vier de beenen omsluit, te bepalen, door aan den spanriem (plat'e-longé) eene mate van spanning te geven, over- eenkomende met de meerdere of mindere vrijheid die men aan de bewegingen van het paard wil laten; aldus heeft men reeds vooraf de zekerheid dat het dier niet sneller zal loopen dan men verlangt; zijne kracht zal voortdurend getemperd en bedwongen zijn. Om te kunnen hollen, moet het paard zich uitrekken, ver-
lengen , zijne schreden verwijden (ouvrir ses compas), hetgeen de lasso, als hij naar behooren is aangelegd, belet. Dit alles verrigt de bedwinger geheel alleen , zonder de hulp van den niensch. Niets kan het paard aan deze magt onttrekken; 't is een
|
|||||
38
|
|||||||
reuzenhand die het van alle kanten met een onverwinbre tegenstand
omringt en mogt het zijn dat het dier beproeft, ja! het hem zelfs gelukt op hol te gaan, 't geen tot zijn eigen schade gebeuren kan, dan kneust en kwetst hij zich ligt de borst, zonder zich ooit te kunnen bevrijden van het juk dat hem omknelt, zonder ooit de snelheid te kunnen overschrijden, die de spanning van den lasso hem veroorlooft. Als het noodig is deze omgeving, deze ijzeren ring, nog
sterker te doen werken , brengt de mensch een eenvoudig maar krachtig mechanismus in beweging, dat een toenemende ineen- snoering veroorzaakt, welke het paard nog meer omsluit, het te zamen drukt en perst, het in elkander dringt en tegenhoudt, tot op het punt zelfs van het neer te werpen, indien men met de zamenrijging voortgaat en de grens te buiten die noodig was om het tot staan te brengen; ook is het dier, onder de heerschappij van deze geduchte schroef, genoodzaakt terstond te zwichten. |
|||||||
BESCHRIJVING VAN DEN BEDWINGER.
Dit tweede toestel bestaat uit een sterke lederen riem, die
het paard omgeeft ter hoogte van de vereeniging der beenen met het ligchaam, gelijk we dit vroeger reeds verklaard hebben; door een gesp aan een der zijden is men in staat aan den lasso de vereischte lengte te geven, die zich regelt naar den aard en de hoedanigheden van het paard, doch altijd zóó dat men niets te duchten heeft, waarom men dan ook voorzigtig- heidshalve den lasso liever een weinig te sterk dan te los aan moet halen, (zie PI. 3. Pig. 1.) Nu reeds is het dier buiten de mogelijkheid gesteld om te
hollen , ofschoon men het vrijheid genoeg gelaten heeft om zicli zelfs snel te bewegen. Doch dit is niet genoeg; men moet zijnen 3
|
|||||||
84
|
||||||
gang kunnen vertragen, het doen ophouden, en dat alles naar
willekeur, langzamerhand, zonder hapering en zonder daarin te falen. En dit resultaat nu wordt verkregen door het eenvoudig maar veelvermogend mechanismus; ziet hier hoe. |
||||||
WERKTUIGBLIJKE ZAMENSTELLING (mécanisme)
VAN DEN BEDWINGER. Een dubbele katrol aan weerszijden en aan de binnenkant van
den riem bevestigd, waardoor ze geheel bedekt worden, dienen om den lasso in te korten of te vernaauwen. De koorden dezer katrollen loopen over kleine katrolletjes met haakjes voorzien, die men daarmede aan de ringen van het bit der trens (filet) of bij gebreke daarvan aan den neusriem van het hoofdstel vast- maakt; deze koorden vereenigen zich vervolgens tot één leidsel, naar het doel: iide beklemmer" genoemd. t)e twee teugels van den lasso, aldus aangebragt, niet on-
middelijk op het bit werkende, besparen het paard veel pijn, en, als dit den hals uitstrekt, voegt het een gedeelte zijner eigene krachten bij die, door den menocli aangebragt; hunne vereende werking levert een geheel van magt, den lasso toehalende, die op de navolgende wijze geleidelijk en gezwind werkt: Welke ook de soort van beweging zij (stap draf of galop),
oogenblikkelijk wordt het paard door de spanning van het zamenrijgend leidsel voorgekomen, het rekt het voorste gedeelte des ligchaams uit en buigt gemeenlijk den kop naar omlaag, door den nek te krommen (Zie PI. 3. Fig. 2.); de kracht werkt derhalve onmiddelijk op de achterbeenen, die eerst bij elkander gedrongen en vervolgens gedwongen, doch langzamerhand naar voren onder het ligchaam gebragt worden; eerst dan, als het aohterstel terug gezet, als de spanning der hielpezen grootendeels |
||||||
35
|
|||||
opgeheven is, eerst dan is het dat de voorhand op hare beurt
bijeengebragt wordt, terwijl eindelijk het geheel de gansche magt der inééndringing ondervindt, die verviervoudigd is dooi- de dubbele katrollen en de rolgesp, waarover de lasso zich beweegt; alsnu is het ontkomen onmogelijk geworden, de ge- dwongen, tot het uiterste gedreven inééndringing, doet het paard ophouden, stilstaan; al zijn verzet is verijdeld. (Zie PI. 4.) Al deze verschillende werkingen van het mechanisnius volgen
elkander zóó snel, ofschoon trapsgewijze op, dat het ophouden van het galopperende paard kan geschieden, als men het dier niet meer tempo's of passen van den galop wil laten doen, dan men vooraf bepaald heeft. Deze opvolgende werking was ook hoogst noodzakelijk; anders zou een schier wisse val van het paard gevaarlijk voor den mensch, geweldig voor het dier het gevolg worden. Om de zamendrukking snel en oogenblikkelijk te doen ophouden, is het laten zakken van de hand, het botvieren van den teugel alleen reeds voldoende; wijl het werktuig zoo hoogst eenvoudig zaamgesteld is, heeft er weinig of geen wrijving plaats. Het op zijne plaats leggen van den bedwinger is ook nog
eene eenvoudige verrigting. Het toestel in geen het minste verband met het tuig staande, legt men dit het paard het eerst op, de draagriem vastgespende. — Daarna gespt men de riem, die den lasso vormt, vast, terwijl nu nog maar alleen het vasthaken van de twee zamensnoerende leidsels overschiet. Deze beide laatsten worden na het toestej op hunne plaats gebragt en onbewegelijk bevestigd; zooals men ziet, niets is omslagtig,, niets behoeft nagezien, verbeterd of geschikt te worden; geen misslag is mogelijk, zoo groot is de eenvoudigheid van het geheel. Na de beknopte beschrijving die we er van gaven, zal men
zich misschien verbeelden dat de bedwinger het paard te veel bezwaart, dat het een zamengesteld tuig gelijkt, dat aan het oog mishaagt; niets van dat alles is waar. Het toestel is zwierig, rank en ligt; 't is een veiligheidsgordel
die in geen enkel opzigt der sierlijkheid schaadt. 3*
|
|||||
88
|
|||||
WERKTUIGELIJKE ZAMENSTELLING (mécanisme)
VAN DEN AERIGTER. Het mechanismus van dezen springriem (martingale) heeft even
als de gewone springiïemen ten doel, het paard te beletten den kop regtuit, den neus in de wind te steken, zooals men dit noemt (Zie PI. 5. Fig. 2.); doch, dank hebbe de broek {avaloire) of bilriem (fessier), al de bewegingen van de hand werken op het achterstel terug, geheel anders dan de in gebruik zijnde spring- riemen zulks doen. De bilriem, door iedere beweging der hand meer aangehaald,
gespannen, doet het paard besluiten zijne achterbeenen verder naar voren, onder 't lijf te zetten, hetgeen de uitrekking zijner hakken vermindert, zijne vlugt, zijn sprong verkleint, juist iu tegenoverstelling van de uitwerking, die de springriem aan den buiksingel bevestigd voortbrengt, welke het paard noodzaakt zich van achteren in postuur te zetten, en die het tevens in de gunstige gelegenheid stelt om de hand te kunnen dwingen. Telkens als men de heupen overwint, zonder het dier toe te
staan den kop regtuit te steken, doet men het den nek krommen en de achterbeenen naar voren brengen; alsdan werkt het meer met de beenen onder zich, zijne bewegingen worden buigzamer, vlugger en bevalliger, — zijne veerkracht aangenamer, leniger,— zijne houding sierlijker, — zijn uitzigt levendiger, trotscher; — de gerustheid neemt toe, wijl de heerschappij meer gevoeld wordt, zekerder is. (Zie PI. 6. Fig. 1.) Deze uitkomsten worden alléén door de hand, met dezen
springriem verkregen. Als de heupen goed naar voren gebragt zijn, heeft het paard
een gevoelige, fijne bek; het is ligt op de hand, luistert goed naar de zweep en houdt zijn staart gebogen. — Verzet het paard |
|||||
39
|
|||||
zich daarentegen van achteren, dan is zijn bek hard, ongevoelig, —
hij drukt zwaar op de hand en trekt den staart tusschen de achterbeenen. In het eerste geval bevalligheid, vlugheid, veiligheid, — in
het andere leelijkheid, leunen op de hand als op een vijfde been, — het paard regeert zijn berijder. Ook in dit opzigt levert deze Lasso verrassende uitkomsten op,
die door alle paardrijders, wie ze ook zijn mogen, op hoogen prijs zullen gesteld worden. De afrigter maakt het besturen van het paard, dat als altijd
met behulp van den teugel blijft geschieden, zelfs voor leerlingen in de kunst gemakkelijk.' — Dit besturen wordt daarom ge- makkelijk , wijl het dier reeds door het toestel op zich zelf achtereenvolgens vóór en achter bedwongen wordt; hoe meer het aangehaald wordt, hoe meer het paard er door ingesloten wordt, en in zijne bewegingen belemmerd. Men zij alleen maar indachtig, met de noodige omzigtiglieid te handelen, en dat men dus niet te sterk aan de leidsels van de trens {filet) moet trekken, er als 't ware aan hangen, ten einde het paard niet te verbitteren door het aanstonds te plaatsen in eene houding, die voor vele paarden slechts kunstmatig is. Verder raden we aan, het toestel eenige oogenblikken (twintig
minuten) vóór dat men het paard gebruikt, op te leggen en het zelfs, indien zulks doenlijk is, eerst er mede te doen stappen, draven en galopperen; men zal verbaasd staan over de gelukkige uitslag er door verkregen. — Van deze eerste les af aan, zal het nog onbereden paard gedwee zijn; terwijl de houding van den kop en het dragen van den staart, het een vlug en bevallig uitzigt zullen geven. |
|||||
40
|
|||||
TOEPASSING VAN DEN AFMGTER
OP HET TUIG- OF TREKPAARD.
Het trekpaard dat aanleg heeft sterk met den kop te schud-
den (bourrer), of te wierooken (encemer), 't welk de ondeugd bezit te steigeren, en vooral dat de leelijke gewoonte heeft met deu kop in de hoogte, met den neus in de wind te loopen, diens verzet kan verijdeld en deze gebrekkige houding van den kop, door dit toestel gemakkelijk verbeterd worden. De zamenstelling er van is dezelfde als voor het rijdpaard.
Men voegt alleen bij de teugels van den springriem (martiugale) een lange leireep, veiligheiddeugel {guide de silreté) genaamd. Deze teugel, ligt gespannen, zet het paard in postuur, noodzaakt het den kop te buigen, den nek te krommen, de staart te welven. — Luistert het paard niet meer naar de teugels, dan maakt de veiligheidsriem het vertragen van den gang en het geheel ophouden, gemakkelijk. De afrigter, al'schoon minder krachtdadig werkende dan de
bedwinger, is voor de meeste paarden voldoende, b. v. voor dezulken die de hand dwingen, die met den kop slaan, rukken en schudden, die hem omhoog steken of zich achter verzetten; hij geeft ook veel bevalligheid aan het paard, wijl al zijne bewegingen er korter en levendiger door worden, tengevolge van de ineendringing van het achterstel, door het toestel daartoe genoodzaakt. (Zie PI. 6. Fig. 2.) |
|||||
41
|
||||||
TOEPASSING VAN DEZEN ZELEDEN LASSO OP
HET PAARD DAT MET DEN SPANRIEM (plate-longe) AEGERIGT WORDT.
Deze springriem (martingale) geeft ook goede en zeer snelle
uitkomsten bij het paard dat men met den spanriem (plate-longe) al'rigt. — Dezelfde veiligheidsteugel (guide de sürete'), die bij het ingespannen of trekpaard dienst doet, loopt over een rolgesp; deze is beweegbaar om een spil en geplaatst in het midden van een met kussentjes voorziene breeden en stevigen buiksingel (surfaix), waardoor men in staat is de rigting van dezen guide te veranderen, zonder dat de uitwerking er door verminderd wordt. Met behulp van den guide kan men nu de gang trapswijzc
verminderen en geheel doen ophouden, eene manier, verreweg te verkiezen boven het schudden en rukken aan den plate-longe bevestigd aan den neuspranger (cavegon), zoo als dit gebruikelijk is. Bij deze wijze van afrigten dient de plate-longe nog maar
alleen om het paard in de rondte te leiden en naar binnen, naar zich toe te trekken; de lange rijzweep (la chambrièré) zet het aan, verwijdert het van het middenpunt, dwingt het buitcn- waarts; de veiligheids-teugel eindelijk, doet hem een goede, de verlangde houding aannemen en prent hem het vertragen van zijnen loop en het stilstaan in. |
||||||
De ontelbare en onderscheidene voordeelen die de Hippo-Lasso
oplevert, de verschillende diensten die men er van trekken kan in het belieersclien der groote viervoetige dieren, en wel in 't bijzonder van het rijd- en trekpaard, zonder in eenig opzigt aan hunne organisatie nadeel toe te brengen, — maken dit toestel tot het volledigste werktuig om het paard te temmen,— boven alles wat lot op heden bedacht is. |
||||||
INHOUD.
|
|||||
Bladz.
inleiding............................................... 1.
Over de verschillende stelsels of wijzen van Afrigting............ 4.
De Paarden-slrik of het Dwang-tuig. {Hippo-Lasso.)............ 15.
De Temmer. (Lasso-Dompteur.)............................. 18.
De Bedwinger. (Lasso-Harnais.)............................ 32.
De Afrigter. (Lasso-Martingale-EcoKère.)..................... 30.
Inhoud................................................ 43.
Verklaring der Platen..................................... 41.
|
|||||
VERKLARING DER PLATEN.
|
||||||
De Temmer. (Lasso-Dompteur.)
PI. Fig. Bladz.
1. 1. De Temmer.......................................20.
1. 2. Houding vau het Paard bij het begin der zamensnoering. . 19en27.
2. Het Paard ter aarde geworpen en getemd............ 29en 30.
De Bedwinger. (Lasso-Haritais.)
PI. Fig. Bladz.
3. ]. De Bedwinger...................................... 33.
3. 2. Eerste uitwerking. Het trekpaard in zijnen loop gestuit... 34.
4. Tweede uitwerking. Hetzelfde paard tot staan gebragt..... 35.
De Afrigter. (Lasso-Martingale-Ecolière.')
PI. Fig. Bladz.
5. 1. De Afrigter ...'..................................... 37.
5. 2. Houding van het Paard 't welk dezen Lasso voor het eerst
is opgelegd........................................ 38.
C. ]. Houding van het Paard dat aan den Spanriem (Martingale)
reeds gewoon is.................................... 38.
0. 2. De Afrigter met den veilighcidsteugel (Guide de sureté)
voor het trekpaard..................... ............ *"•
|
||||||
mn
|
||||||